C 38 ) ftad zouden kunnen , mogen , ja — dikwils moeten plaats hebben; vind ik niet alleen zeer beftaanbaar; ma3r zelfs zeer geraden en zeer noodzaaklijk, in eene ftaatsgefteldheid waar van de Oppermacht van het volk de grondflag zijn zal. Waarom zou eene gemeente, welke uit haar midde eene vergadering daargefteld en, verkoren heeft, om in 't algemeen hst bewind en beftier in handen te hebben , zich geen Vertegenwoordigers kunnen verkiezen , om over hunne belangens met hun, die er de Handhavers van zijn, te raadplegen; en om aan hen, aan wien de uitoeffening van den wil des volks is toebetrouwd, dien wil te doen verftaan; voornamelijk als er queflie is over de wijze, waar op het volk zelf, en in eigen perfoonen, etne daaj, uit die Oppermacht voortvloeiende, verrichten zal? Even min, als het geheele volk in masfa, bekwaam is, het bewind uitteösffenen; even weinig is het in ftaat om gezamentlijk zijne bezwaren in te brengen — of op eene geregelde wijze de algeraeene gevoelens, die het bezielen, — zijne verzoeken — of algemeene begeerte — te kennen te geven. In beide gevallen heeft het Vertegenwoordigers nodig. Maar — daar uit volgt niet dat er in beide gevallen eene Municipaliteit, en dus twee Collegien van ftedelijk bewind zouden moeten beftaan. Zeker is het dat— wanneer de Oppermacht van het volk alleen en in niets anders, beftaatdan in de vrijheid om zijne Reprefentanten te verkiezen— men aan een'regeringsvorm van dien aart — niet den naam van Democratie; maar van een eitSivs Arifiacratie geven moet. Zal er een geregelde invloed van het volk op 't beftier zijn, en omgekeerd--, dan moet het volk zich organifeeren. Wanneer gantsch Nederland uw voorbeeld volgt; dan legt het de waare en on» wrikbare fundamenten, waar op eens -— eene conjlitutie van waare, en niet zoogenaamde volksregeering — zal kunnen gebouwd worden, bevrijd van dien Cabaalfchen Invloed van afzonderlijke Clubs; welke uit de Organifatie van een klein gedeelte des gantfchen volks geboren wordt, om de waare volkftem te vernietigen: en welke, (ten minfte, op den duur) geen plaats kan hebben; daar het volk zich zelf veréénigt. Zulk eene verééniging nu, kan in eene ftad als de uwe, evenwel zoo ter fluik niet gebeuren ,of de minfte MvnicipaMteitsperfoon [hier door verfta ik zulk een Wezen, als de gewezen Prefident der Municipaliteit van de ftad vebdjas gzaamheid, die op het oogenblik, dat hij de ontzachinboezemende raadzaal intrad, voor 't eerst van zijn leven begon te begrijpen, dat het jammer was, dat de Hemel hem geen meer verftand had toegelegd] of de minfte (zeg ik) moest de roLiTisKB  C 39 ) aanwezigheid van zulk eene zaak — zoo al niet erkend fjwant dit is eene zaak die veelal van de hard- of isjlijvigheid van de confidentie afhangt) ten minfte bemerkt hebben. Want niets is merkbarer en niets is tevens politieker of ftaatkundiger dan dit. Met uw Permisfie! — 't Is even als of het in 't Noodlotsboek van Janus met vurige letters befchreven ftaat — dat hij nimmer een ernftig gefprek met zijn natuurgenoten kan houden, zonder daarin door den een'of anderen kwelgeest geftoord te worden — Welk een ellendig leven is daar nu weêr beneden, Jacob? [zoo heet mijn Oppas/er die juist op dit oogejiblik binnen komt~\ Jacob. 't Is de letterzetter, mijn Heer! Hij zeit, dat het dtzen nacht op de drukkerijgefpooktheeft, en dat al de letters in eene revolutionaire beweeging geweest zijn. ik. Welke grollen zijn dit nu weêr, Jacob? — Laat de man boven komen. [ Hier op volgde deze Jamenfpraak met den Letterzetter. ] ik. Zijt gij dan nimmer nuchtren , vriendfchap? —i lettkrz. Ik wou, dat mijn baas je nooit gekend had! Al heb jij twee koppen — dat is goed voor jou, je moogt je voor mijn part tweemaal laaten opknoopen. Ik geloof bij mijn ziel dat jij zelf de Duivel bent, die alle nachten in de letters vaart. Ik zou het wel verd..... (dat ik er dat lieve woord nog om fpreek) om langer op de Drukkerij te flapen. Al de letters praaten en lopen zoo verward door malkander als of het menfchen waren. Wat ze eigentlijk hebben willen, dat weet ik niet. Zoo veel heb ik er van onthouden; dat de Curfive letters in 't woord Republiek niet langer een Capitaale R voor aan willen hebben. En toen ik van den morgen opftond leê al den drommel door elkander, en deze letters (ik heb ze expres mtê gebrocht) lagen, kijk! zie zool naast malkander. rg.'-^-y-friX.» ban het \alsfe\tiEGt Aig H*rvt>e. (Hij vervolgt) Wie zou het nu in zijn hoofd kunnen krijgen, om de letters soo bij malkander te zetten , als jij er de hand niet in had? Ik. Gaa maar ftil heen, en zeg tegen uw' Meester, dat het fpook van zijn drukkerij eem zeer goed letterzetter is. (Zoo raakte ik dit lastig bezoek met een soit Ujntjen kwijt.) I ï Gij  ( 40 ) Gij ziet het, hoe Janus het altijd misgelden moet. Neem nu niet kwalijk, dat ik met het afgebroken antwoord niet weder begin: want mijne ernftige luim is nu geheel over. Hoewel gij mij niets zegt, is Janus het nogthans met uw flilzwijgen volmaakt eens; en zoo hoop ik zult gij het met Janus ook wel foratijds eens zijn, al fpreekt hij geen woord van al het geen hij zegt. Want daarom is hij JANUS. BERICHTEN uit Waterstad, den ifi"* en volgende dagen van Mey. — Het fcheèlt veel, en 't is er verr' van daan, dat wij, als in de overige fteden (gezegd wordt plaats te hebben) ons Patriotismus, bij gebrek van beweeging, lucht en werkzaamheid, aan de mot van ouden fleur en gewoonte ten prooi zouden willen geven, zonder het te laaten luchten , dan wanneer het door de razende mot vol met gaten gevreten is. Dag en nacht zijn wij hier in de weer: en al maakten wij ftaat, even als de ftad Uittrekken, welke zich in den jaare o der kerjlelde vrijheid, met den naam van Wegtrekken vergenoegde, om nog eens de hoofdftad onzer gewesten te worden — konden wij ons niet meer voor 's lands welzijn in de bresfe ftellen. De Burger Zwakhoofdius deed onlangs in onze hoofdvergadering het zeer gewichtig voorftel, vooral in deze voor den Apeteit en eetlust zoo bedenkelijke dagen ; om op de ftadswallen, buitencingels en (des noods) op de overtollige markten — zoo als de Negotiemarkt enz. — thuinboonen, afpergies, fnijboonen , kroppen , wortelen en aardappelen te planten; om zoo doende, een waarlijk ceconomifche groenmarkt (onder guarantie) van den cecono. mifchen tak opterichten. — Op het Asfurantieplein wilde hij broeibakken aanleggen, om knollen in de plaats van citroenen te teelen. Dit laatfte gedeelte behoorde echter niet tot het voorftel, tot het voordragen van welk, hij uit en door zijn quartier gequalificeeri was: waarom hij dan ook plechtig verzocht,.  C 41 > zocht dat men dat knollen teelen als eene feparate zaak, en bij hem alleen in overweging genomen, wilde aanmerken. Voor 't overige kon hij' de vergadering berichten, dat zijn committenten dit keukenvoorftel in hunne afzonderlijke vergadering noch hadden ontworpen noch gearresteerd, dan na een rijp overleg; en dat bij vrij ftellig verzekeren konde, dat men op de gedachten van het zelve gekomen was, bij gelegenheid van eene redenvoering, op de graanmarkt uitgefproken , over de woorden : — „De menfche en zal bij brood alleen niet ,, leven. ". ■ Dan dit voorftel ontmoette een' geweldigen tegenftand uit alle de hoeken der vergaderzaal. Er waren zelf verfcheiden afgevaardigden, die beweeren dorsten dat het voorftel van dien aart was, dat het geene ferieufe reflexie meriteerde. Sommige echter, die zich niet onttrekken wilden, om er hunne gedachten tegen intebrengen, en er over in discusfis te treden, beweerden; dat het aanleggen en planten van erweten- en fnijboonenbosfchen op de ftadswallen, te veel belommering over de achterbuurten der ftad brengen, en daar en boven het gezicht op de environs te veel belemmeren zou: 'tgeen, vooral in tijden van oorlog, ten hoogfte nadeelig zijn zoude; gelijk die zelfde bosfchen, op de buitencingels gepractizeerd wordende, aan den vijand gelegenheid zouden kunnen verfcbaffen, om zich van dezelve tot hinderlagen te bedienen. En (voegde hij er bij) 't zou voor de eerfte keer niet zijn, dat ligte troepen zich in zulke boschkaadjen verfchoolen en vernestelden. Daar bij — aan wien zoude wij de zorg, om op de mosfen en ander groentevreetend gevogelte te pasfen, en dus den post van al. eemeenen Vogelverfchrikker , opdragen? Wien zouden wij het koddebijerfchap, om de thuindieverij te verhoeden, in deze keukenwildernisfeo toevertrouwen? Tot wegneming dezer laatfte zwarigheden proponeerde de Burger Zwakhoofdius, om het committé van waakzaamheid daarmede te belasten. Doch het mogt niets baten: het voorftel wierd bij conclamatie verworpen. In weerwil van het Proteft van den Burger Zwakhoofdius, welke zijn voorftel een Provintiale revue wil laaten pasferen. Van geen minder aanbelang was het diepdoorgedacht voorftel van den waardlgen Burger Jntipasquilliarius, tendeerende om het drukken, uitgeven en verfpreiden van fpotprenten te verbieden. Hij befchouwde dit als eene zeer nadeelige zaak voor 't Vaderland, en beweerde dat Keizer Jofeph in den Kèfloel aan den lande tien millioenen aan baar geld gekost had; 't geen waarlijk voor een losfe grap (naar zijn inzien) al te veel geld was. Om zijn voorftel bevorderlijk te zijn en fmakelijk te maken, bood hij zich gewillig aan, om eene redevoering van zijn compofitie voor te lezen — over de Ongepermitteerdheid van het Vaderland op eene grappige wijze tebenadeelen. Dan, dewijl de vergadering zich van de waarheid I 3 de.  C 50 ) ;; ger doen zidderen, è gij woeste bewoners der builende wildernisfen ? Tot i hoe lange zult gij op den brandenden top van den gindfchen Berg uwe roofzie' ke oogen doen weiden in de belommerde Valeiën van Sophron, ó gij zoonen „ van Phobos? Hoort naar mijne ftemme, en heft uwe fnuiten ten Hemel, ó roedge- zellen van Sophron! Luistert naar mijne woorden, aan wien het lillende hart !' van de verfcheurde prooi tot een walg is! — „ Rukt aan, ó gij telgen van Leo! Ja, uwe oogen zijn dreigend, verfchriklijk; maar uw hart is groot, edelmoedig! — De dagtoorts klimt en verlicht onze zandrige ftreeken; maar het glansrijk , gefternte, dat onze fpelonken en vlakten verlicht, verfchroeit ook het aard" rijk met die zelfde ftraalen, waar mede zij den nacht voor zich heen ftuwt. " , Hoort naar mijne ftemme, en heft uwe fnuiten ten Hemel, mijne broeders l Luiftert naar mijne woorden, aan wien het lillende hart van de verfcheurde , prooi tot een walg is! — Kom, fpoeden wij ons naar de wouden, naar de fchaduwen der boomen, m wier verfrisfchenden lommer wij de vrijheid en veiligheid fmaken; en laa" ten de telgen van Leo de zoonen van Sophron befchermen! — Genieten wij 't licht van den dag terwijl wij zijn hette ontwijken! — " Nog weêrgalmen de bosfchen Van 't gefchrei der dolende wandelaaren. Zij zoeken met angftige oogen" naar eene fchuilplaats die niet beftaan kan. Ver' wilderd zien zij in 't rond en 't vooroordeel is hunne misdaad: maar de roef" zieke klaauw verheft zich tegens hen en de Edelmoedige die hen befchermen. " Daarom is hunne ftemme gelijk aan de fteinine der onfchuld. " ó Gij dolende menigte zonder u van hen af! Mis rouw de trouwloze woorden van Yrtom, wanneer hii u opmaakt tegens uwe befchermers. Hij veréé" nigt zich flegts met zijne prooi, om haar te zekerer te verflindei , ten tijde " als hii op de zoonen van Sophron een verraderlijke zege bevochten heeft. " Wanneer de bloederige Lauwer zijn moordziek hoofd veiciert; dan ziet hij flechts zijnen vijand h hem, die zijn woede ten dienst ftoud: en als zijn " aanflag mislukt, poogt zijn wanhoop op u zich te wreeken. Wairom ziet gij zoo angstvallig om naar uwe vorige fchuilplaatze, en naar de ingevallen gewelven, die de arm van Demos in zijn' toorn vernield rueft? " Waarom weent gij bij de puinhoop.-n der voormaal al te hoonende grooiheid? ï Veréénigt u met de zoonen van Sophron' Was niet Tukom uw bloedige ver%■ volger? Verbrijzelde hij u niet op de pumhuopen van uwe ter neder gewor' pen gewelven, gelijk men een' zuigln g verplettert op het lichaam ziiner Her? vende moeder , toen de zoonen van Siphron nog m-tcnteloos treurden? ' De*e hoorden uw gefchrei, en vergiten uwe vorige dwilingen Edelmoedig ontwapende zich hunn' toorn: en uwe kermende klaagitem Klonk, in hunne ooren als de ftemme der onfchuld. " Zij maakten aich op — u ter hulpe, en liepen, veréénigd mee de zoe-rre i yan *z»—: •» r"  JANUS VERREZEN, I787. — SUUM CUiqüE. JN° 12. Maandag den 22. Juny. ""Vr^V kunnen niet afzijn den navolgenden brief van den Ovebzeeschin BabitONiëa te plaatfen. De welmeenendheid, welke er indoorftraalttrofons;enwij twijffelen niet of onze lezers zullen er [al was het ook maar bij te rugg' kaatfing of rèflettie] even zeer door getrofFen worden. Helaas!... [dit woord heeft in den Janos altijd een zeer wijd uitgeftrekte beteekenis gehad] Helaas! — Veele Steden, Dorpen en Gehuchten ir» ons Vaderland hebben eene fraptmu overeenkomst met Ovtrzeesch Babiion, Leest en oordeelt! —* Burger Janus! Gij zijt wel verrezen — maar de Hemel behoede U voor een' fpoedigen Politieken dood! — 6 Gij zijt er nog zoo nodig! Echter zijn er meer die u eene zalige afmarsch wenfchen, dan gij u misfchien wel verbeeldt. Niet te min zijn er weder andere, die u Methusalems leven toewenfchen; en onder deze bevindt zich uw heilwenfc ende vriend, de Schrijver dezes. . M Ja* Ï7P5- -  C 54 > Ja, Vriend! ons klein Bab ilon, gelegen tusfen het Noorden en Zuiden, daas ik een Vrij Burger f200 noemt men zedert weinige maanden mijn Landgenooten ) maar eigentlijk — een mager uitgemergeld burgertjen van ben — heeft uw toelichting, raad en voorziening zoo nodig — als brood en geld. Uit deze laatfte woorden alléén kunt gij opmaken, dat de nood dringend en het water tot aan de lippen gekomen is. De redenen, waarom ik u fchrijf, zün deze: Onlangs kregen mijne mede Babilonièrs het in hun hoofd, om zekeren Afgod, welken zij ruim twee eenwen hadden aangebeden, en aan wien zijaile hunne vermo* ger.s, met de verblindde toegevendheid en flaafachtigfte onderwerping, hadden opgeofferd, allen eerendienst'optezeggen en uit hun midde te verbannen Wars van alle de wreedheden en ondragelijke lasten , "die dat'rnonfter hen, onder de fchijnfchoone naamen van Vrijheid en Godsdienst, zoo drukkende had doen dragen. Het is u bekend, hoe voor eenige jaaren mijne goede Babilonièrs, reeds eenige pogingen (die hen, als den hond de geftolen braadworst, opbraken) vruchteloos tot deszelfs vernietiging, hebben aangewend. Thans is hen dat gelukt: De Afgod is weg, en zijn Inquifitie- raaden hebben hunne Publieke werkingen (Ik zeg Publieke: want zoo lang zij nog in ons midie omwandelen, kan men kwalijk vermoeden, dat zij óók heimelijk werkkeloos zijn zouden ) moeten ftaaken. Onze Babiloriiërs hebben derhalve, bij Provifie , uitvoerders hunner begeerten aangeftéld . om dit land, van de geleden tijrannij teherftellen — en alsmenfchen bij die rechten, die hen natuurli k ingefchapen en aangeboren zijn, onbaatzuchtig en getrouw te handhaven. Om dit tot ftand te brengen, is (dunkt mij) eene provifioneele befchikking niet genoegzaam; maar er behoorden , hoe eer hoe beter , Conjlitutioneele volkswetten gemaakt te worden. — Doch hoe komen wij hiertoe? Dit is bet eigentlijk waar omtrent ik den raaden toelichting van Janus, voor mij, en mijne mede • Babilonièrs, ten ernftigfte verzoeke. Ik moet, om u tot dit heilzaam werk fhoe verlicht gij ook zijt) eenigzins voor te bereiden, met het Nationaal Caraüer mijner Natie nader bekend maken. Het beftaat uit veele contradiüies. Het is onder andere — te veel en te weinig vertrouwende: teveel — voor Vleiers, Bedriegers, Eigenbelangzoekers, en Wind* makers: te weinig — voor beproefde, getrouwe, waarheidfpreekende, en het algemeen welzijti bedoelende Raadslieden. Het is te fors en te flap in het daarftellen van goede orde en recht: te hoogmoedig en te ftaafsch in het vorderen en toegeven: te zwaar en te ligt het redres van het fchadelijke en het vastftellen van het nuttige fcbattende; en eindelijk — om niet te veel te zeggen of te langwijlig te zijn — driftig in 't praaten en traag in 't uitvoeren. — Zie daar vriend Janus! het volk, voor wiens heil ik mijn hart voel kloppen, en voor wien ik uw hulpe met raad en daad ernftig en fpoedig verzoek. Ik voorzie, dat dezelfde, of een ander niet minder gevaarlijke Afgod herleven zal, met een drom van veele, die nog geduchter en wreeder zullen woeden, dan het monfter dat onlangs, als door den bjlkfem getroffen, van zijn' eerezetel is nedergeploft. — Wet-  C 53 ) tt^^^'J^*»* eenden; en ^ reusachtige gedaante et eL ha f veH rhT. tef nwotordiS ta groot *flKfoB een /«teor /W; Hij aap etter.hk na h - ha«fengeftel ophoudt: zijn naam is doet: De laatfte heeft nnZ !a -Tr-, " gECn GaUut ziJn voorganger hem voor- -in begane mLt' ?e vefbeS *' b^ WCnscht *« d« hij begrijpt dat tot het verhP^'r? n* W" dk °°k d°en ; ma3r on" men die eerst bega;- neefhi Ted rhr Van,ms^n, zekerlijk behoort, dat vol.ing geen brLent„SeSn'- entm r ^ g£de8ltC Van »dat hij daar wonder wel i„ K JDi'e d„hhL , ^ tü£ Zijn eer n5geve"' voornamelijk zou moeten dienen nm * f 6 traPstv,J2e opklimming, welke van den *„„ en uptemel te mTen en ƒ ^ °ngevceliee afzondering fie.n en 't bewind zouLet™,?' f.'" maf/"nM' verbanJ tusfchen de volkzaak door mijn' ^ ge?c„aDe„ 1 W^\hï^n\ als het uitgewerkt plan dezer Pen wierd; za| hem\feS °P f"f ^gelmatige wijze in't leven geroekomen : daar zal nieuSr^ tegengewerkt worden , 't zal er niet m eens bij als het óolSt Enwat dan" *ï °eJBnk " van ten minfte iets goeds aitL^rh. 7?h lu ~ " ZU'ien wij de eer hebbe« zielroerende woorden welkf ?a 6" °ns mocten trobsten "iet die zijn: „ Onze eeuw ?s'er n Cf'r( m°nd def W3re ^mpoiieten als beftorren reid gekomen '' ' IIJP g£n°eg toe: wiJ *«» wat * vroeg in de wae. 4°!^^ -vonden wierd: dit zou de SpX&^i.Vrie,,d,-'< Js *woo»« anders niet, om zoo S; gr°et de'•Onrzeefihe Babilonièrs van mijnentwege * ec" ",s! m ds° j" ■" k"« te se» .ukuS 4«! 1 £n "* Janus. Deze ftad, die' zTnfoTheucSi'iké' SST*?*? *5 0/^a"0 .munt heeft - ontving ÏÏSffi S^g 2 X^i^S^ van  C 61 ) het eerfte Bedrijf daar van nog maar alleen het licht. Ook ontbreekt er nog een' naam aan het ftuk; ten minfte deze zal niet dan bij de uitgaaf van het laatfte Toneeï van 't derde Bedrijf publiek gemaakt worden. De Deceratien, gelijk dit niet zeilen het geval in ftukken van dien aart is, maken een groot gedeelte van de fraaiheid dezer Opera uit. Men ziet er veel kunsten vliegwerk in; en er zijn noch kosten noch moeite gefpaard, om alles keurig, en met zang en dans, overcenkomftig de waardigheid van het onderwerp, uitte» voeren. — liet Toneel verbeeldt het Landfchap Zevenhuizen. EERSTE BEDRIJF. EERSTE TONEEL. zen revolutionaire dommekracht tornt dansfende op't Toneel, en wordt gevolgd van eenige hinkelende Breekijzers en Donderhijtels, alle met papieren gordels voorzien, waar op te lezen ftaat: „ tot nut van 't platte land en de kleine steden." de dommekracht, na dat de dans geëindigd is. Is alles naar genoegen verricht? — Valt er nog iets uit den weg te ruimen; of kunnen wij heden een' Turkfchen Rustdag houden ? een donders ij tel. De Hemel zij gedankt! — Wij kunnen nu eens uitblazen. Die vervloekte Oranjefundamenten zitten zoo moêrs vast in den grond, dat men er zijn ziel bi) afmoort. Maar dat is allemaal nog niets; maar die vermalledijde Ariftocratifche dwarsbalken zitten er zoo Satans vast in, en zijn zoo donders lomp en zwaar, en dreigen ons zoo telkens onder het afbreken op onzen kop te vallen; dat het nergens naar lijkt, 't Is of er in 't land gebrek aan Democratisch hout is: want daar hebje nou dat weêr en windfche huis der gemeente: dat is nou al driemaal van den grond af aan weêr opgebouwd; en 't is of er de Duivel meê fpeelt; ik geloof bij mijne zal d dat wij 't, eer drie weeken ten einde zijn, weêr omverr' zullen moeten fmijten: want het hout van de ftijlen ziet er weêr zoo kwastig uit, dat het fchande is. een breek ij ze r. 'tls waarlijk met dit warme weêr geen arbeidsloon, "t Is maar fut, dat wij daar aan leggen te peuteren. Als dat afbreeken zoo voort duurt, dan hebben wij, in de plaats van een Dommekracht, wel een' Stormram nodig. Dat heb. ben we. -— de dommekracht. Maar w;e komt daar in de verte, zoo geheel op zijn gemak aanwandelen ? Ik heb er al lang op getuurd: ook zie ik eenige beweging, maar ik kan niet merken dat het veel vordert.  C 63 ) 11R DOKDEHIJTEt; Dat geloof ik op mijne ziel wel! — 't Is de Conftitutionele Schilpad, net ees gevolg van gewapende flakken; die komen langzaam, maar zeker. de dommekracht. Dan hebben wij- de tijd nog. — Laaten wij derhalve, eer wij onder zijn bereik zijn, nog eens vrolijk aanheffen, en bij het refrein eene Nationale ronde dansfen! [Zij zingen.] chorus. Wijze van de Carmagnolen. KHp\" . I. Wij zijn zoo vrolijk en zoo blij: Wij fmijten alles aan een zij. Wij lopen ftorm door heel het land, En werpen alles aan een' kant. Wij hebben die permisfie! —— [ Op de Conflimtianele Schilpad met zijn gevolg wijzende.'} Daar komt de Bouwcommisfie! Kom! — dansfen wij met ftaatfie, Van de Galjon; om het Canon. Kom! — dansfen wij met gratie! Van de Galjon, romentom. 2. Wij lopen met de Dommekracht, En weten van geen' dag of nacht. Wij zijn des morgens in de weer, En 's avonds voor den tweeden .keer. Wij maken 't van den Bozen; En weten niet van pozen. jjom! — dansfen wij met ftaatfie! _ Van de Galjon; om het Canon. S ^ Kom! -— dansfen wij met gratie! — } Van de Galjon, romentom. £Onder het zingen komen de volgende 10 Perfonaadjens (0) al vechtende en hakeelende uit den grond op; namelijk: 1°. Een oranje cocarde. a°. Een uitgekamde quarró-paruik. 3°. Een quarrc-paruik in papil* lotten. 4°. Een platteboender, meteen fchootsvel. 5°. Een sik, met lampions geïllumineerd. 6°. Een groote klok, zonder klepel. 7°. Een rozekrans, met een Nationaal lint. 8°. Een deftige slaapmuts, in eene peinzende houding. o°. Eene Nationale slak, zonder hoornen. io°. Een blaas met boonen.] Ou- <*) Zi« het vcrig No., tot opheldering.niifchieri! — N a  ( eraas verfchijnt er een Contrarevolutionair» blaasbalk, door eenige Smidsknechts gedragen, op het Toneel; gevolgd van eenige ontkurkte genever flesfen. ] de blaasbalk. Welk een Seldrements leven is dat? — Dat kanjeluï onmooglijk uithouden zonder drinken. Wel foei! — Is dat aangaan? — Drinkt eens! — (zij drinken.) Wat is nu eigentlijk de questie, brave burgers? — de oranje cocarde. Dat zal ik je zeggen, mijn Heer blaasbalk! — Ik ben altijd een iTilte in den lande geweest... de platteboender. Dat liegt hij; maar ik zal het je zeggen. Je moet dan weten, burger blaasbalk! ik heb eigentlijk het Vaderland behouden, en nu... 'alle de overigen. Dat liegt hij... als een... (alle door elkander.) Wat?... Wie? —— hoe?... En Ik... en Jij ?... [ hier neemt het bovengemelde Choor weder een' aanvang, en zijlopen vervolgens al fchreeuwende van het toneel. ] de blaasbalk, na eenigen tijd gehemt en gekucht te hebben. solo op de wijs, van Wilhelmus van Nasfouwe. Kom laaten wij hen braaf doen drinken; En in 't Schiedamsch genever vat, De ontloken vrijheid doen verzinken: De Broederfchap ligt op zijn .. . Cathrijn de Medicis moet leven — Kom bidden wij de lieve Tweedracht aan: Die kan hen ligt den doodflag geven, 't Is anders met mijn Rijk gedaan. INa 't eindigen van dit soio komt is Godin der Tweedracht, in vrijkiidskkderen ver-  C *s ) verkleed, in een wolk naar benedtn; de Smidsknechts met de contrasevo* lutionaire blaasbalk op hunne jchouders , vallen eerbiedig op hunne inien; doch zoodra zij de vrijheidsklederen gewaar worden, Jlaan zij in haast op, en /tellen zich in eene vluchtende hiuding; maar hunne verlegenheid houdt op ■ zoodra de Godin begint te zingen'} de tweedracht. Duetto. Al wat gij daadlijk zaagt gebeuren, Was door mijn' invloed en niets meer: Ik wist der broedren band te fcheuren : Zij zullen 't zich te laat betreuren — Maar de Eendracht kome nimmer wéér I — de blaasbalk. Hoe zou zij weder kunnen keeren Zij is er nog niet eens geweest? Of 't moet geweest zijn in uw kleeren. de tweedracht. Zwijg, 'k ben het meest voor u bevreesd: Uw lompheid zou baar ligt doen keeren. •»■» Want door uw averrechts geblaas —■ En al te onhandig mede werken, Zou men mijn doelwit ligt bemerken. De blaasbalk. Welaanl — 'k ruim dan voor u de plaats. ( hij vertrekt.) DE tweedracht. Solo. Mijn werk mist bij het licht zijn luifter: Maar krijgt zijn waare glans in 't duifter. Daarom, mijn lieve gezellin. — 6 Nacht getrouwe medewerkfter — Wees mijn geleidsvrouw, mijn verfterkfler —Beftrijd met mij mijn vijandin! — [Het wordt allengskens nacht; en de vledermuizen en harpijen klapwieken over het landfehap zevenhuizen. Einde van het eer/Ie Toneel. De Autheur van dit Periodiek Toneelfpel zegt in zijn nabericht tot zijn' lezers, dat hij van harte wenscht dat de volgende toneelen, welke hij voornemens is, van tijd tot tijd op den Nationalen Schouwburg in te voeren, van eenengeheel verfchillenden aart zullen zijn: Dat dit van hem echter niet zal afhangen, betuigt hij ten fkrkfte; en verzekert, dat hij zich zelf deze heilige pligt ten taak opgelegd heeft, om zijne allegorifche theaterfchetfen volgens de Natuur en de waarheid te bewerken, zonder zich. van vreemde en van zijne Natie niet ontleen- M 3 de  C €6. } & tafereeten «e bedienen; zoodat hij bij befluit opmaakt, dat, Jaar ziine Natie zelve het origrneH zijn moet, 'twelk hij zich ter navolging en nabootf L US kozen heeft - bet dus óók van deze zijne Natie zal af"hangen, om hem dt Pets*** Toneeilpel zood^ig te doen vervolgen, en te voleindigen; gèlhï z j zelve zal verraeenen te bshooren. Verders verzoekt hij de gewone tofgeefl lijkheid van 21ine lezers r gdtijfe zulks behoort; als zijnde deze een eerfte nroeve van 4fo Patriotjche vinding; niet twijffeiende, of min zal wel een ge TnSkl 1 rotJT-, hZ?line Vr0£ge '^w^t^«a hebben; dewijl hij4zijne zijde X??' WOf hl^vatbaar is. 'toog zijner medeburgers, in dit eeifte jvoefjen van zijn vndingnjk vernuft, aan den dag meent gelegd te hebben. Z ijn laatfte woorden Z1,n „ P„fflpft, leSeri, kabent fia fata libelli. » Z VlJatis: c Is naar dat «en het nemen wil. (£)) J ^TAT^n*",'/™ '5il%-. °nder al,e de Plichten, welke hier door tlïï Zlf T Ze'dZar, "V*™8*** Van de 3B*5*«fe« de ^WtAfwtfca, voortgaeeld en door een belachelijk pw, a mi uitgebroeid worden, behoort zekerbjk onze geestelijke phaatj-k rn.nè op teoen. (want zoo noemt men hem h.er ,n de wandeling) Zedert dat hij hier in !t land geweest is, heeft hij •zoo veel Patnottismus■ opgedaan, als nodig is, om de woorden: Volkftem en aanfthrdZl■ ' a ^ btravm> in eenhalfHoIlandsch half Hoog iuitsch discours rf/?,e/?wede,-fUlrel iS va\oor?se}< d« ™>nesr de eigenzinnige Volkftem van Waterftad die liever int honderd monden onverftaanbaar, dan uit één mond verftaaobaar fpreken wl onwillig blijft om zich behoorlijk te organifeeren, niets betei-kan'Uitgedacht worden, dan dat de geen, die eigentlijk daargefteld worden om haar te aanhooren, m aicb naar haare uitfpraak terfchikken, haar verzoeken of (des noods) ernftig vcraiaanen, om zoo luidkeels te fpreken als nodia is om door doven ooren ver liaan te worden. De zaak is nog al zoo kwaad niet ; maar zijn redenvoering over. dit onderwerp, en welke deze Geestelijke WijkpilaarJ? grfak gehad heeft, om zoodanig.door zijn Wijkbroeders goedgekeurd te zien dat zij die voor hunne rekening, hebben laaten drukken, heeft daar tegen hst ongeluk gehad, om bij da lezing niet te behagen. Men begint nu te begrijpen, dat hif do poerden achter den wagen gefpmnen, en bet geheele plan zijner Vaderlandfche I eer reden, naar den Re;;el van drift omgekeerd, bereekend heefr 't Is voor het eerst niet dat ellendige wartaal, op een' windrigen enmeesterach. t.gen toon mtgefproken — de aandacht der Hoorers betoverde en naar zich trok terwijl die zelfde woorden in druk gebracht - de Lezers met ledigheid en dodellf! ke verveeling vervulden. - De Eerzame Burger hutje met mutje, die eene keurige verzameling van alle, de fVijkharangues en aanfpraaken &c. aanlegt beeft opgemerkt dat deze eigenfehap tot nog toe in veele ProduÜtn van onze Wiïkseniën vrij zichtbaar is. — J e"""» Van fi) Ik hetvd.t «-/,,•« vertaald; omdat er reed. verfcheiden klachten teren TAKirsziin IhmIA. «n, ter oorsake van zijne nalaatigheid in 't overzetten der Latijnfche fpreuken. 1 S  ( -6? ) Van goederhand verneem- irren dat het beleg van 't Fort Prejvge mthm&ig voort, gezet wordt; doch eeniae z^er kundige Officieren vin deg4*fr, wiêr raad men voor het entametrea der krijgsoperatien, verzuim 1 heeft in te nera.t., zijn Wèrp%. rfg van opinfc, dat het werk van de verkeerde zfjia wordt at-ngyvat.g: HH er) aat men, uit onkund-i van het knie, en de inwendige gefieldbeid dezer Vesring, welke zich uitterlök op een bedrieglijke wijze vertoont— zich gereed maaSt om het Fort van zijn fterkjle en niet van zijn zwakfte zijde te attaqweren; 't geen tegen de rewoone Regels der Krijgskunde aanloopt. Ook zijn er van de Watftzïjats der Vesting verfcheiden vaartuigen met Minews en grof gefchut in de plaats binnen gekomen; zonder dat de belegerings armee dit heeftkunnen beletten. En aan de zijde der belegerden is men reeds drok bezig om 's vitands werken tecontramneere». Zeker is het, dat men van de landzijde alleen, deze plaats nimmer zal kunnen bemachtigen. — ~ MISSIVE aam JAN u i>. mtjnheeb. janus! — Neem mijne vrijpostigheid ten beste; en verftoor u met om dat ik u nog, kOJcens de oude Methode, mijn Heer, in de pkats van Burger noem. ik ben een ouwerwetfche Scboolmeefter: dit zegt gehoeg ter mijner verfchonirig. Ik ben met de plak in miin hand, de pen achter mijn ooren, en de gard op mijn' fchoot gri:s en afgeleefd geworden. Wijn talrijk School of Seminarium, Gelegen in hét oude graaffchap tandem, leverde, zederd onheuchelijke tijden, de grootfte Meesier [lukken, in 't vak der Midden - Eeuwfche verlichting, op. Die mijner leerlingen, wiêr vatbaarheden het meeste voor mijnen leertrant berekend waren wierden de Omnes hominet van tandem; maar gelijk het maar al te zeker is, dat al het ondermaanfche aan eene noodlottige verwisfeling en veranderlijkheid , het zij vroeg of laat, onderhevig is; zoo heb 11 ook dit in mijn geliefkoosd Seminarium moeten ondervinden. _ Gij moet dan weten dat er een ander in mijne plaats is aangefteld, geheelervaren in den nieuwen leertrant, en zeer viesch van alles, wat zelfs maar de lucht van het Midden • Eeuwfche heeft. Dit is nu alles zeer goed ; en ik mag zelfs wel lijden dat hij mijne feilen, zoo ik er eenige in de Directie over mijn Seminarium begaan mogthebben — verbetert; want hoe zeer, om mijnehooge jaaren, die taak aan mij niet toevertrouwd kan worden; misgun- ik echter die eer aan mijn opvolgers niet-Da* — gij moet bij dit alles nog in aanmerking nemenjdat de jeugd van het Graaffchap tandem niet wijs vóór de jaaren wordt, en dat hun verftand zich zeer langzaam ontwikkelt. Nu behoort gij boven en behaiven dit alles nog te refleSeenn, dat mijne Scholieren , in gelijkvormigheid van hunne Midden Eeuwlcbe inftruük, zich in hnnne letrige Duren ook met Midden Eeuwfche uitfpatmingen vermaakten; gelijk dit heden ten dage nog te zien is aan hunne Gothifche Schoolborden, welke zij gewoon waren niet allerhande vr-xmde figuuren te befch.ideren ; ook waren zijgewoon, om in hunne fnippcruurtjsns, fommige hunner minvermogende medewakkertjens met allerhande foorten van zelfkanten, op de yreemdite wijze gecoukmi, op*»  C <58 ) optcfchikken. Mijn opvolger nu in plaats van zijn hervorming met het belangrijkst gedeelte der Educatie te beginnen, heeft goed kunnen vinden, om met het veranderen dezer uitfp.nningen een aanvang te maken; en heeft dienvolgende alle fpelletjens, uit de Midden - Eeuwen nerkomfttg , uit het Seminarium gebannen; begeerende dat zijne Scholieren zich voonaan met Griekfche of Romeinfche fpelletjens vermaken, als zijnde meer overeenkomftig met het onderwijs dat hij hen in't vervolg hoopt te doen gen eten; ondertusfctien heb ik de vrijheid genomen van te denken , dat een ware re/orme in 't fchoolwezen, niet zou hebben kunnen nalaaten om al het kinderachtigs, het zij dan Romeinsch of Midden Eeuwsch, van zelve te doen tot niet lopen. Gij behoeft mij niet te antwoorden. Wanneer gij mijn brief alleen maar voor goede Notificatie aanneemt, is het genoeg. Ik ben UEd. Dienaar LUDIMACISTEIt. janos zal zich derbdve met deze zaak ook niet inlaaten, en alleen deze fchoolmeesterachtige misfive verzenden of rtnvoijeeren aan 't Committé van remotie der oude VootSirdeelen; cm te dienen van bericht. — A D V E R 1 ISSEMENTE N. Aan elk, die het zoude mogen aangaan, wordt bij dezen, op hooge orde.' bekend gemaakt, dat men eerstdaags, aan den minstvragenden, zal aanbeftedenl de leverancie van eenige honderden Piatlandfche Municipaalen, zonder eenige Oranje fparten of Arijlocratifche gallen, van zesfen klaar en met een brevet van" oprechte Naturalifatie voorzien. Op inwendige gebreken zal zoo zeer niet gezien worden, mits zij niet al te zichtbaar zijn. Onder de voorwaarden behoort voornamelijk, dat zij een fummier examen van de allereerfte en eenvoudigfte gronden van het Natuur Recht kunnen doorftaan: zoo 't mooglijk is naar het model van jacob ten halve, Prelident van de Municipaliteit van talmendam Uitteriijk voor primo Augustus aanftaande. Die verder naricht begeert, adresfeere zich bij pieteb. schepoï in de laage Heerlijkheid van halfgaar. De Brieven Franco. *** Heden is van de pers gekomen, en aan alle de boekverkopers van oli** pourigo verz3nden, het uitmuntend werkjen, ten titul voerende: de * aart en natuur, mitsgaders het characteristicuq der. h o nd e rd e rle i; soorten van v o l k s r e g e e r i n g e K; gevolgd van een Traüaatjen, over de wijze, van er de beste uit te kiezen; door Jean pot pourri: met eene aanprijzende voorreden van den Hooggeleerden jochemius rapsodie, alles voor den geringen prijs van een Pietjenbedroefd, Hollandfchemunt. Onder alle de Democratifche Regeeringsvormen, waarover de geleerde Schrijver zijne gedachten laat gaan, handelt hij zeer breedvoerig over dat foort, waarin het volk de vrijheid heeft van veel te zeggen, en weinig te doen, 'tgeen veelal verandert in een tegenovergeftelde foort, waarin namelijk — het volk de vrijheid heeft van veel te doen en weinig te zeggen. Deze keurt hij af., als zijnde een hater van alle extremiteiten. Hij geeft aich.' veel moeite, oir» tusfchen deze uicetften een' middenweg te zoeken.  JANUS VERREZEN. f787. -i SUUM Cüiqua N° 14, Maandag den 6. July» NOTA na JANUS. Daar heb ik mij na bijzonder wel uitgedoofd ! — Daar zeg ik zoo langs mijn neus weg in No. 9. „ dat ik mij niet ontrekken zal, om op al zulke vragen, welke meer uitgebreid , dan dit weekblad toelaat, behooren behandeld te worden , fchriftelijk te antwoorden "; en zie daar! — naauwiijks is deze mare ruchtbaar geworden , of mijn Correspondentie • verzamelaar overhandigt mij een paquet met brieven , waar van mij het eerfte gezicht zoodanig verfchrikte, dat mij de pen ontviel: een ongeluk, 't welk mij zins de omwenteling, van January 1.1. — die maand, welke volgends het gevoelen der meeste MythtlogifcheSchiï}veï$ zijn' naam van mij ontleend heeft —■ nog niet eens overgekomen is. Na dat ik een weinig van mijn terreur panique bekomen was, waagde ik het, om de op een gepakte zendbrie- O ten 1795» -  ( 79 ) vsn (tuk voor (tuk te openen en te lezen; en ondervond dat mijn voorgevoel maar al te waar geween was. De meeste van deze brieven hielden mij bij mijn woord (letterlijk) en verzochten een fchriftelijk antwoord: en — waarover toch ? — Over perfoneele en Domejiieke zaaken. Twee of drie van deze, waren echter zoo vreemd en zeldzaam — dat ik niet nalaaten zal, die bij de een of and-re gelegenheid, wanneer ik wat minder dan nu tezeggen heb — aan mijnLe» zers mede te deelen ; doch fchriftelijk antwoorden —— zal ik zeker niet. ■ „ Maar waarom helt gij 't dan'beloofd , janus? " — Dat zal ik u zeggen. — De zaak zou van zoodanig een belang kunnen zijn , dat zij niet dan zeer rijpelijk overwogen, van voren en van achteren bekeeken, op alle wijze getoetst, en, even als een dubbsltjen in de handen van een* gierignart, ten minfte vijf maal omgekeerd behoorde te worden — alvorenszijin den janus (in de qualiteit van zulk eene belangrijke zaak) behoorde geplaatst te worden. In zulk een geval (en zoo zijn er veele) wil janus zijn nachtrust (en dit is voor hemniet weinig) opofferen, om het algemeen belang ten dienst te fiaan; maar dat hij zich om perfoneele partijdigheden, domeflieke gefchillen"&hujus generis varia als confulent zou opwerpen: —* Neen, dit is nimmer zijn mening geweest. Daar janus echter befcheiden is, tegen hen, die befcheiden zijn, zoo wil hij dit ook wêlmeenend betoonen aan hun, wien dit +f* aangaat. Hier is zijn antwoord (hoewel niet fchriftelijk) echter kort en zaakelijk. —— vrienden! —• Zoo zeer als ik in N°. o. het gedrag van van A.... afkeurde; ook zoo zéér keur ik zijn thans gehouden contenance en geopenbaarde gevoelens, grootsch , treffende en edelmoedig. Zoo hij geheime oogmerken bij dit alles mogt gehad hebben — dan moet gij van deze loffpraak in uwe gedachten maar zoo veel aftrekken en bijdoen, als de goedheid, of Hechtheid van die oogmerken vorderen. Ik beoordeel alleen het uitwendige ; vooral van iemand die bij mij, gelijk van A...., geheel onbekend is. Doch zijn fchriftelijk bericht, te vinden in het dagblad van uwe ftad, van Pag. 811 tot8so, heeft mij zoo behaagd, dat ik niet ontveinzen wil, dat ik er zonder eenigè bedenking mijn zegel aan hang, en dit is waarlijk niet weinig voor janus: dit doet hij niet ligtelijk; maar — als hij 'er toe befluit, dan doet hij het met de ftiptfte onzijdigheid : zonder aanzien van perfoonen; ja ~ zonder zelfs op de Inductien van zijn beste vrienden eenig regari te flaan. Dit is nu wel verftaanbaar voor u — maar mijn overige Lezers hebben er niets aan; ik zal derhal ven in afgemeene termen, en met woorden, die voor elk ver-; ftaanbaar zullen zijn, vervolgen. Het afgebroken antwoord inN°. 9. voorkomende, wordt, gelijk gij zult gezien hebben, in N°. 12 vervolgt. Het voorgevallene mejden Letterzetter is eene afzonderlijke zaak, en de ftad vrrdr aaczaamheid is zekerlijk üw ftad niet, Hov zeer ik de Wijkvergaderingen bij u opgericht, als eengoed voorbeeld ter naar. ««Igjüg aanprijzs, zijn zij echter nog niet het geen zij behoorden te zijn. Zij heb-  C 7i ) hebben nog te veel van het geen men Clubjen noemt, en de Volkftem wandelt er nog maar in gelijk als in een doolhof. Ook hoopt janus, dat zij eerlang, met behulp van de Volks - Grammatica, waar van hij in zijn vorig N°. zoo iets gezegd heeft, eene zuivere en onpartijdige Vaderlandfche taal zal leeren fpreken. janus zou aan het Hof van den grootften Monarch geen hovelifig zijn. In eene gevestigde Famielie-regeering zou hij de groote geen honig om den mond fineeren, of (gelijk gij het noemt) niet met de fluweele lap wrijven; maar ook evenmin — zal hij in eene ftastsgefteldheid, wa.-.rin dc oppermacht van het volk erkend wordt, geen vleitaal fpreken, om dien veelhcofdigen Souverein (wafmeer hij dwaalt) in die dwaling te Herken. Nog veel minder zal hij dit doen; zoo dra hij zal beginnen optemerken , dat de zoogenaamde Democratie op het punt is om in eene Cabsalregsering te ontaarten. Hij mag zich vijanden op den hals halen; maar hij houdt zich des niettegenftaande verzekerd van de toegenegenheid van eenige wijsgeerige vrienden. — Ik heb de geest van partijzucht, welke thans een gedeelte van het lichaam des volks bezielt, bij het begin van de omwenteling vrij werkeloos, en even als een uitgeworpen Doemen, boven deze gewerten zien vliegen : ik zag zijn doelwit; maar ook te gelijk zijne gefchiktheid, om in de handen van de overwonne partij, als een nutrit» werktuig, gebruikt te kmnen worden, om de overwinnaars in een haatlijk daglicht te brengen. Thans zie ik dat zijn invloed grooter wordt, en ik voorzie tr het tevolg van. Zonder het onedelmoedige, bet laage van deze verkeerde geestdrift aantetoonen; zal ik maar alleen het ortftaatkundige van haare woelingen in 't ruwe fchetfen. Wanneer ik zeg dat dc twee groote parijen, welke nog heden zeer blijkbaar in de Republiek beftaan — zoodanig zijn, dat zij zich, in een' onverhoopten dóch zeer mooglijken burgeroorlog, zouden kunnen balanceeren; dan zeg ik niet te veel. Wanneer nu de bovenliggende van die beide, de onderliggende, op een' tijd dat haar de handen en voeten vrij wel gebonden zijn , op eene zeer gevoelige wijze het vuistrecht doet gevoelen; hoe denkt gij, dat zij zich dan gedragen zal, bij 't minfte luchtj'en dat zij zal kunnen fcheppen; vooral in een' tijd, waarin alles op zulk eenen beftvndigen voet gebracht, en de eensgezindheid der overwinnende partij zoo broederlijk is, dat het met geen drooge Oogen is aantezien? Maar janus! de thans onderliggende partij heeft het in vorige tijden, niet beter gemaakt! — Ja, maar dit heeft haar ook opgebroken dat het een vermaak was om te zien. Wilt gij haar echter in iets naar volgen, doe het dan in die verëeniging, die zij, tot aan het einde toe, met hand en tand beeft vastgehouden, zoo dat zij het u moeielijk genoeg maakte om er de hand tusfchen te krijgen. Zoo fpreekt en meent het janus. Zie het vervolg van zijn antwoord in het bericht, dat hem uit Ninivé ter hand gefteld is. O 2 Tweede  C 7* ) Tweede Brief van den overzezschz ta babilosTiSk. Burger janos! 'k Befchrei, met Heracliet, het waereldfcht beflaan, En lach met Democriet om 't geen er wordt gedaan. Ik heb uw' wenk begrepen : trouwens ik ben in Babiloniën zoo gewoon, het volk op de wenken van hunne Califs te zien vliegen, dat ik dwaas zou doen, zoo ik zulks niet in het goede naarvolgde. Uw negende N°. heb ik eerst, na ik mijnen vorigen aan u afgezonden had, gelezen: — ik berust er in, zoo wel als inden broederlijken wenk, of ernftigen raad in uw N°. 12. daar ik als een braaf Babiloniër goed gebruik van hoop te maken. Alleen, wensch ik, dat gij ook mijn' wenk zult begrijpen — dat ik, als nu een vrij Babiloniër zijnde, niet gaarn onder eene Regeering, buiten 's Volks invloed, zoude wenfchen te zijn, — of te komen: want ik wil wel befluurd; maar niet geregeerd, of overheerscht worden. Doch genoeg! als wij elkander begrijpen , dan is het wel. — Nu tot wat anders! — Een Dervis, die zich vermeet den geest der Profetie te hebben, heeft (fchoon ik geloof, dat de man eenDweeper is, en ik ook weinig, gelijk mijne meeste landgenooten, op waaifchuwingen, of voorzeggingen acht fla) in een redenvoering, die hij onlangs in een gezelfchap, (daar ik uit den grap, gelijk mijn flads en landgenooten, om wat nieuws te hooren, mij bij gevoegd had) de volgende aanfpraak, bij forme van Profetie, gedaan. „ Babilonièrs! zijt vrolijk! Viert uwe feesten! Offert goud en zilver aan de „ Goden! Berust in de fchikkingen die de Califs maken! Ik voorfpel het u! — ,, Indien gij niet wijzer wordt zal de oude Afgodendienst van oran en aristo» „ roth, als voormaals, binnen uwe muuren bedreven worden. Gij fnorkt op „ uwe vrijheid; maar de flavernij zal het gevolg uwer onachtzaamheid zijn. — „ Zoo waar als brama leeft; indien gij van uwe dwalingen niet te rugg' keert, „zal " Ik liep boos heenen : want dit dacht mij was te gek om aantehooren — en de meeste leden van dat gezelfchap, die ik naderhand fprak, waren nog fterker dan ik in dat gevoelen. — Ik zeg fterker, omdat ik zins eenigen tijd aan alles twijffel, en al veel malen niet weet wat ik moet geloven. Denk echter niet, vriend janus! — Dat het mij in den bo! leutert, of dat ik een twijffelaar of ongelovige ben! — 6 Neen, ik geloof dat de Babilonièrs nimmer ongelukkiger zijn, dan wanneer zij zich zonder grond gelukkig waanen. Zie daar, vriend jAtfusl hoe ik geloof en niet geloof! — Vergeef mijne ver« warring! Die Profeet! . . . Ik ben, «n wensch te blijven, ueen lang le^en toewenfchende, vriend.' Verwarrenburg 15 Juny de overzeesche BAiiLONiëa. 1795- ANTWOORD. Het geen ik in uw' brief overgeflagen heb, behoort onder die zaaken, die j a»us reeds tweemaal gezien, en tweemaal weder niet gezien heeft! het is een vei;  C 8c ) selder land den 20. Cenfuftonaire. Onze talrijke Provintialt Sociëteit*' onder de zinfpreuk: Die met Ariftocratie zijn begaafd, Worden hier gefpijsd en gelaafd. met ontroering den hoogst critieken toeftand van Mevr. de Douariére, de Unie van Utrecht, hebbende vernomen, heeft terftond befloten al het geen in haar vermogen is toe te brengen, wat eenigz'tns zou kunnen dienen, om het leven van dit zoo geliefd voorwerp te befchermen en te verlengen. Intusfchen was het de Sociëteit ten hoogfteaangenaam te hooren , dat zij niet geheel verlaaten wierd; maar een Friesch Burger reeds tot haare hulp heenfnelde: doch vreezende , dat des Apothecars kundigheden, zich tot het appliceeren van een lavement bepalende., alléén niet toereikende zijn zouden, in zulk eene diepgewortelde en verouderde krankte; zoo heeft zij ten eerfte den Lijfmedicus der Sociëteit gelast, zich naar Vrijenhage te begeven , om met zijnen Friefchen medeburger raad te pleegen; en om voorts, zoo veel mogelijk, alle kundige, en bij het behoud der lijderesfe zich geinteresfeerd toonende, Artfen uit alle gewesten te verzamelen , om gemeenfchappetijk, al het geen de kunst vermag, in dezen te werk te (lellen. De gemelde Lijfmedicus heeft met zijn vertrek grooten fpoed gemaakt, om de applicatie van het lavement vóór te komen; zijnde hij van gevoelen, dat de ftaat der patiënte geheel geene ontlastende middelen gedoogt; maar dat zij gewis onder het lozen der copieufe vervuilde en (tinkende ftoffen zou bezwijken : waarom men liever — zonder een radicale cuur ts wagen — door Cardiaca en R'iborantia haar dierbaar leven moet pogen te behouden, hoe fukkelend hetzelve dan ook moge blijven; dan door het onbezonnen gebruik van lieroica haar een' zekeren dood te doen derven. — . Een geheim artikel in de Injïruüie aan den Doctor gegeven, gelast hem, zich naauwkeurig te informeeren naar een, mede in Vrijenhage, pas geboren wonderkind , het geen nu reeds op het hooren van den naam der Douariére in ftuiptrekkende woede vervalt, en tot vollen wasdom gerakende, gewis niet zal rusten, voor dat het zich met haar bloed heeft verzadigd. Dit kind, het welk nog aan verfcheidene, In dien tederen ouderdom gewoone, ongemakken laboreert — zoo als de ventris tormina en de moius epileptici; welke men onderdek voortgekomen te zijn uit de wormpjens , waarmede het ter waereli gekomen is — wordt door een ieder bezocht j en daar ieder (leeds nieuwe kwaaien aan het z&lve meent te befpeuren en zijne kwakzalvers en minnemoêrs remedien tot berftel opdringt; zoo heefc onze Arts de gefchikfte gelegenheid om zich ook bij dit kind verdienftelijk te maken , en zijnen last uit te voeren; ie weten — om onder fchijn van hartelijke belangneming in het welzijn en in de verbetering der kwalen van dit wicht, hetzelve heimelijk een ruime dofis opium in te geven., om, zoo het hier door al niet den eeuwigen flaap mogt flapen, bet tea.  C Si ) ten minde geheel te doen verzuffen, en de verdere ontwikkeling van deszelfe vermogens van ziel en lichaam voor altoos te verhinderen. Zeker is het ondertusfchen, dat de hachelijke flaat, waarin het kind zich, door deze recht apenliefderijke zorg, wel dra zou kunnen bevinden, geen weinigjen genoegen aan Mevr. de Douariére zal verfchaffen , die hier door van blijdfcbap zeer gemakkelijk weder zou kunnen bekomen, en zich verbeelden dat haar leven, ten minde nog wel een jaar, zou kunnen uitgerekt worden , al hiel. pen de gefcbiktde medicamenten ook niets: want men heeft meer dan eens aan baar bemerkt, dat de opbeuring, al ontfproot die ook uit het onheil van haar evennaaften,, in haar kwijnende ziekte, het beste geneesmiddel is — Hoorende dat het discours levendiger geworden, en na veel omwegen en contorften, zoo als dat in praargezelfchappen pleegt te gaan, op het daatkundige nedergekomen was; dak ik mijn papieren weder in mijn zak en begon aan. dachtiger re luifteren. ■ 't Is moeielijk om uit eea levendig gefprek, dat van drie of vier zijden te gelijk aangeheven, afgebroken en telkens hervat wordt, waarin rijp en groen door elkander gehakt en door aüerhande invallen afgewisfeld wordt — het zaakerijke bij een te zamelen. Nog mooielijker is, om het in zijn geheel te onthouden. Ik wil er toch iets van, als een rariteitjen, op da algemeene tafel van janus nederzetten. En eens vooral verzoek ik aan mijn gasten, die mij het genoegen doen van er aan te gaan zitten, om maar yrijpostig toe te tasten en er dat van te nuttigen, dat hen aandaat; zonder complimenten te maken over het geen zij niet lusten: want in dat geval hebben zij het onvervreemdbaar recht om het in zija waarde te laaten; zonder dat zij verplicht zijn, om het tegen heug en meug te gebruiken. Het discours dan rouleerde over de erkende oppermacht van 't volk; en hier over waren de fprekende perfonadjens het lang niet eens. A. Zeide: dat die oppermacht het recht was, het welk aan het volk toekwam om alles uittevoeren of te laaten uitvoeren , 't geen de meerderheid van het volk befloot. — Dat kan onmooglijk waar wezen; aanwoordde B. want dan Kon de meerderheid wel befluitenom de minderheid te laaten ophangen; en hoe akelig zou 'het er dan niet met de bevolking beginnen uit te zien? — Dat is een antwoord.. a la janus; hervatte A. het volk zal nooit zoo iets befluiten — Ik onderzoek niet wat het volk zal doen; maar wat het zou kunnen doen; hernam B. — Kan je lui niet zien, jou honden! — (riep de Schipper) Moet het alles kort en klein? Is dat tegen de fchuit aanvaren! — Dat komt er van als er onkundige rui aan 't roer daan. Veor de d.... praam ben jelui opgewasfen; dat ben jelui. — In de daad , de fchuit kreeg op dat oogenblik zulk een'geweldigen fchok, dat het geheele gezelfchap verfchrikt opfprong, en het gefpek een einde nam. Na dat de gemoederen van den eerden fchrik te rugg' gekomen waren; en men P 3 lK'  het over den aart en natuur van den geleden fchok eens geworden was, *t welk hier op neer kwam: dat er bij een foortgelijken vrij watminder gevaar was, dan bij dien, welken men ondervindt, bij 't omvallen van een' Postwagen; waaruit men dan het befluit opmaakte, dat — de onhandigheid van een' Voerman van veel meer bedenkelijkheid moest gehouden worden , dan de onbekwaamheid van een'Schipper; eindigde ik, al vragende, het door den fchok afgebroken gefprek op deze wijze: I k. Wanneer een Monarch handelt en befluiten neemt tegen de wetten, waar naar hij zich, volgens de ftaatsgeiïeldheid, befloot te gedragen, zonder van zijn doen andere redenen te geven, dan car tel efinatfe bm plaijir, hoe noemt gij zoo een' Vnrst, Burgers? A. B en C te gelijk. — Een Despoot. IK. — Wanneer deoudfte en voornaamftë des volks (om nu dat afgezaagde woord van Adstocraaten niet te noemen) op dezelfde wijze handelen; welk een", naam zoudt gij deze lieden wel geven? — A. en B. — Wel zeker, óók den naam van Despooten. Ik, — Maar wanneer het volk nu zelfs, door zijn meerderheid en alleen fteunende op zijn erkende oppermacht, tegen recht en reden aan, befluiten neemt, en aan zijn Vertegenwoordigers opdringt, die van hetzelfde allooi zijn als die, waar van wij in de twee eerfte gevallen gewag maakten; hoe zoudt gij dan , in dat laatfte geval, de volkftem noemen, die zulke befluiten genomen had? — A. alleen. — Ik zou geen zwarigheid maken om die te noemen .... maar > daar hebben wij nog geen' naam voor. De schipper. — Daar heb je 'tged....r nou weêrl — Daar breekt da lijn nu. —— De reis was in 't geheel niet voorfpoedig , en wij kwamen Iaat aan. De Schipper was driftig en onkundig: de Jager dronken: het paard hinkte: de lijn was verfleeten: de pasfagiers in de Roef bedaard: en in 't ruim (gelijk ik naderhand van mijn' ja dos vernam) had het zeer woest en ruw toegegaan. — Als het met den Postwegen, waar mede ik morgen hoop te reizen, in evenredigheid eveneens toegaat, dan 'zal ik mijn fpeelreisjen onder de noodlottige moeten rangfchikken. . Jk ben inde Herberg: open mijn valies en plaats de volgende T IJ DINGEN oit Amsterdam, den 30 Juny. Gisteren avond gebeurde hier een allerzot derlingst geval: de drie prachtige Colommen, behoorende tot de decoratien, welke alhier, bij 't vieren van ons jongstleden vrijheidsfeest, geïllumineerd zijn geweest, en verbeeldende de vrijheid, gelijkheid en broederschap, gin-  ( 83 ) gingen ieder een' afzonderlijken weg , nemende eene wandeling door de Stad , om — gelijk naderhand gebleken is — ieder een' afzonderlijke decoratie te gaan bezichtigen. Al.'e die het zagen ontftelden op het zien van het miracttieusch wandelen dezer ( in 't uittsrlijk voorkomen) onbezielde wezens. Niémand waagde het in 't eerst om deze fomnambuleerende Zianebeelden te volgen; doch eindeliik werd er een Commisfie, van drie der ftoutmoedigfien burger Cavaleristen dezer Stad gedecerneerd, (en dus voor ieder colom een) om de loopende emblémes op een hondsdrafjen na te volgen en van het voorgevallen cxatï rapport te doen. Uit dit rapport nu bleek, dat de vrijheid zich, precies met het klokken gejQag van twaalf uuren . had bevonden , op de Westermarkt, op eene distantie van nog geen twintig voeten Rhijnlandfche maat, tegen over het Chafinet, vcrtoonende een veelhoofdige draak met een hercules, in de houding, als wilde hij hem met éénen flag verpletteren; bij 't gezicht van welken de Vrijheid gezegd hadde, dat hij zulks met éénen flag niet wel zou kunnen rooiën , en dat hij er wel een weddingfchap over wilde aangaan, dat hij het in tienen niet zou kunnen klaaren. Dat de tweede Colom, zijnde de gelijkheid, zich mede, op het zelfde tijdftip, op de Noordermar'u bevonden hebbende,op eene gelijke distantie, tegen den zich daar verbeeld vindenden miner va gezegd had : „Zuster pallas! uit „ u (verwacht ik) dat de ware gelijkheid zal geboren worden; maar dan hadt gij uw uil wel mogen thuis laaten. Ook ftaat uwe Godheid hier niet zeer l', honorabel: want men heeft u ('t zij met verlof gezegd) op de Luizenmarkt ge,, plaatst. " Dat eindelijk, ten zelfden uure, de broederschap, in de Plantagie aangekomen zijnde, en rondom de daar geplaatfte decoratien, vertoonende de lotgevallen van den Pinkenier en zijne Familie, wandelende, had uitgeroepen: — „ Ho Jantje Bruineele! — Ik kom hier recht te pas, te pas. — " En daarop terftond was vertrokken, zeggende: „ o ja —• waarlijk 1— Dat was „ recht broederlijk ". Dat daarop, na 't afleggen dezer drie onderfcheidene vifites, de drie voorfz. Colommen weder naar de Hooge Sluis waren gewandeld, en na elkander een' goeden nacht te hebben toegewenscht, ieder op zijne vorige llandplaats was te rugg' gekeerd. 't Welk een en ander gerapporteerde, de bovengem. lieden dezer Commisfie verklaarden alzoo te hebben geboord, gezien en ondervonden. Zijnde zijlieden verders bereid en te vreden, het hier boven alzoo gerapporteerde (als zijnde alle drie in hunne fwnBien, van burger-Cavaleristen, van de Mennoniten gezindheid) met waare woorden , in de plaatfe van eede, te bevestigen. —• Uit de oude kouvellehbuubt verneemt men , dat de veertien ge- hti'  C §4 ) Üeime artikelen, welke, zederd ten minfte zes weeken, bij de hooggeel gecouleurde in den lande de grootfte fenfatie verwekt hadden; doch nu reeds bij deze zelfde lieden hunne meeftekracht, invloed en crediet, zederd een'geruimen, tijd verlooren hebben — des niet tegenftaande nog zoo veel gewicht behouden hebben; als nodig was, om verfcheiden onzer Courant-Schrijvers en Nouvellisten het hoofd op hol te helpen , of (gelijk de Haagfche Cezirantier het uitdrukt) op een dwaalfpoor te voeren. Nadat janus in 't begin van zijn 8ft' No. van die geheime Vredes .Artikelen één enkel woord gezegd had, ondervond hij fchielijk, dat, zij weldra onder de Actiën van de geele bank behoorden gefteld te worden ( *). ADVERTISSEM ENTEN. Aan alle liefhebbers van Phyjïfche en Mechanische Inftrumenten wordt bekend gemaakt, dat door den zeer geleerden Burger no5ch oog in 't zijl, naar een' onvermoeiden arbeid en vlijtige oeffening van ruim vijf jaaren, eindelijk is uitgevonden het Politieke Compas, waarop, zonder behulp van den Zijlfteen, ten minften zestien ftreeken worden aangewezen ; zeer dienstig voor allerhande foort van Polietike Zeelieden, en met wiens behulp men, op een hair breedte na, (Stormen en Orcaanen alleen uitgezonderd) kan rekenen uit welken hoek de Volks wind waait, 'tgeen tot nog toe zeer moeielijk te bepaalen is geweest, blijkens zoo veele mistastingen, waar aan de beste Stuurlui zich hebben bloot gefteld gezien, door het bedrog van den ftaatkundige» JEolus , welke hen zeer' dikwils in 't begrip heeft weten te brengen, dat het 'een labberkoeltjen uit het Zuidwesten woei; terwijl het ondertusfchen van achteren bleek, dat het een ftij.ve Noordoosten wind gewaaid had. Dit onontbeerlijkInftrument, vooral in deze dagen, is ten zijnen huize dagelijks te zien. De prijs voor ieder Perfoon, is een gouden Rijder; en dit moet het een' liefhebber waard zijn. — \ \ \ De Burger Magito, voornaam Koordendanfer in zevenhuizen ai\ X verteert, dat hij, in de plaats van den nu uit de mode en geheel in minf achting geraakten zevenfprong, een andere dans, op de flappe Koord geïaventeerd heeft, genaamd le faut perilleux van agtte. Hij ftaat men zijn tent in het revolutie kamp; en de Sillietten zijn te bekomen in het logement daar de Braiantfche Zelfkant uithangt. — (*) Tot opheldering hier van dient: — i. dat, artikelen van Projeft Capitulatien &c, 3100 wel als alle andere zaaken, aan mislukking onderhevig zijn. a. Dat het gedacht der dieren, welke men in de wandeling bij uitnemendheid gewoon is, redelijke dieren te noemen, eenonweêrftaanbare trek heeft, om de koeien, welke hier of daar van een vlckjen voorzien zijn, bonte '.oeiën te noemen; en ten 3. dat de Vorsten , «ren als alle agdcre men.ltb.en, meer Tan zich, Zei: ïtt) 4ao van Jwnise ««beftaaide beurten.  JANUS VfiRR?ZEN. «787« - SUÜK CIJIQV E* N° 16. Maandag den 2 0. Jty/y, Vit E ü ft 0 p A," «f#» 1 July. Het ihegiat hier zee/ *ec 1 naar «n' ftaatkpndigen JLea; tedag te gelijken: ongelukkig evenwel naar een' Lentedag van 't jaar 1795. De winter des oorlogs is genoegzaam verdweenen, en wij zien met een hijgend verlangen de aanftaande zomer des vredes te genaqet, welke wij hopen dat ons een gelukkige herfst en oogst van voor&oed aanbrengen zal. Wij kunnen er echter nog niet veel meer van zeggen, dan James Thomjm er in zijn' tijd van gezegd ■foeeft: m <2 As 1795' -*  IC w ) As yet the trembling year is unconfirm'd, And winter oft at eve refwnes the breeze, Chüls the pa!e mem, and bids his driving jïeets Deform the day de lightlesf. —- Want het barre winterfaifoen doet zich nog maar al te dikwils gevoelen, ter» wijl de bulderende Boreas met zijn nijdig geblaas niet zelden de Balfemgeuren verjaagt, waar mede de lucht nog maar fchaars vervuld is. Een aanftaande orde en wanorde, beide even waarfchijniijk, ziet men in 'tver» fchiet gewapend, om elkander, bij'tbeflisfende tijdftip, den zege te betwisten. De dreigende houding der Rechtvaardigheid en de blikfem der wetten zijn niet verfchrikkelijk genoeg, om het morrende onrecht in bedwang te houden; en terwijl de gematigdheid met den eenen voet de aeloude overheerfching bekneld houdt, en met den anderen de regeeringloosheid tracht te verpletteren, fchijnen deze beide natuurlijke en eeuwiggezworen vijanden elkander de hand van broederfchap toe te reiken, om hunnen gemeenen bedwinger te overweldigen, waar van het gevolg geen ander zijn kan, dat het herleven van den ouden haat, welke niet dan onder de handhaving en de regeering der wetten kan of zal vernietigd worden. j, Ondertusfchen heerscht er geen kleine vrees in de gemoederen der menschlievendfte hervormers, en deze vrees ontveinzen zij niet: dewijl zij opentlijk zeggen: „ dat het maar al te zeker is, dat het geweld en de overheerfching het zacht bewind der wetten zal moeten vervangen, wanneer het menschdom langer weigerig blijft. zich aan het juk dér reden en der wijsbegeerte, wiêr beider doel er de en rechtvaardigheid is, te onderwerpen." In het midde dezer onzekerheid, flaat de ftaatelijke Vesta een veel beteekenenJ oog op Nederland. Op dat land, gevormd door zijne ligging, kleine uitgeftrektheid en nogthans aanzienlijke bevolking — Zijn gematigd climaat, nijverheid en het geduld zijner inwoners, beltendigheid, vrijheidliefde, en bronnen van welvaart (zoo ergens) een model van waare Democratie, op vrijheid, en beftaanbare gelijkheid gegrond, op te leveren. Zederd lang gewoon, om, ten minfte meer dan in andere gewesten, vrij te denken , te gevoelen en te handelen, zelfs in tijden waarin onderdrukking en tweedracht famenfpanden, om die natie deze gewoonte af te leeren — kon men met reden onderftellen, dat ds nieuwigheid der verkregene meerdere vrijheid niet machtig genoeg zijn zou, om deze vrijheid in losbandigheid en toomeioosheid te doen verkeeren; gelijk zulks maar al te zeker het geval is, van naauwlijks vrijgemaakte flaven, die Hechts na de ontbinding hunner ketenen hunkeren , om in een' ftaat — haatelijker dan de flavernij —■ die namelijk — der eerfte wildheid en woestheid tc rugg" te keeren. Doordrongen van deze vleiende gedachten, floeg Vesta het oog-op jsiedet- land  C 8r ) land. — In verrukking wierp zij den geheimzinnigen fleutel der ftaatkundige geheimen op het Bataaffcbe grondgebied. Maar — tot nog toe ligt die fleutel in bet flijk der omwenteling te verroesten. — De grootfte vrijheid — die vrijheid die een' rechtaarten waereldburger beftendig bijblijft, zelfs in'tmidde van eene Afiatifche overheerfching — de waare vrijheid van vrij te denken zucht onder het Despotismus van een flaaffche naarvolging; terwijl partijzucht en patthuismus, als woorden van één en dezelfde betekenis, in het vaderlandsch woordenboek onder één artikel gebracht worden. — De onderliggende partij fluit de oogen potdigt, en gaat in den fcheemeravond op de fchimmenjacht. Zij die boven liggen loeren door een prisma, en vermaken zich met de bedriegelijke verfcheidenheid der kleuren: en het algemeen belang, dat alleroogen naar zich trekken moest, wordt, onder zoo veele duizende ftemgeregtigden, het burgerrecht geweigerd, opfundament misfchien, dat het nog geen jaar in 'tland gewoond heeft, en dus voor een' vreemdeling moet gehouden worden. Onder dit alles fchreeuwt deFaam:— Redeunt faturnia regna: de eeuwvan faturkus keert te rugg': — en het olijke wijf heeft gelijk. Doch — 't Is de gulden eeuw van Saturnus niet: maar de waare Saturnijnjche: dat is: —- de 1'óód'é eeuw. — In een der vliegende Nieuwspapieren of ftaatkundige Mercuriusfen vindt men eene wonderlijke anecdote, die algemeen geloofd wordt; doch waaraan de verftandigften echter zoo lang getwijffeld hebben, tot dat men hen met onwederfpreekbare bewijzen van de echtheid heeft overtuigd gehad. — Dus luidt het verhaal: -— Twee Reizigers, de één Gallus en de andere Bato genaamd, waren, na eene lange reize door de Bosfchen van het landfchap Re/ormatoria afgelegd gehad te hebben, eindelijk, de eene voor de andere naa, Weder't huis gekomen. Gallus het eerst 'thuis komende, vond de deur niet alleen gefloten; maar ook van binnen gegrendeld, zoo dat het hem onmooglijk was, om met den fleutel, dien' hij in der haast door een' nabuurigen fmid bad doen vervaardigen, de deur te openen, Dus zag hij zich in de verplichting om met een' koevoet in huis Q 2 te Vesta ziet wonderlijke zaaken, en al zag zij die ook met de oogen van janus, kon het niet vreemder. — . Zag Mevrouw vesta ook nog meer andere vreemde zaaken, mijn Heer janus? . Ja Mevrouw! — Zij heeft arlequim democrate op het Republikeinsch Theater in europa zien fpelen. — Dat ftuk was fchoon, Mevrouw! —  C B8 ) »p hïeYeti De inwendige vertrekken op dezelfde wijze gefloten vindende; Gebruikte hii het zelfde inflfuinM, om zoo doende meester in zijn eigen huis ffworïïn en mo«t (gelijk dit van zelf fpreekt) naderhand de gebroken denren en ftiile-h weder laaten «paneren. Onder het doorfnufFelen van kasten en kisten vond hij eindelijk den geheelen fleutelbos van het huis van Bato, die ondeShen ook al thuis gekotón Was, doch (gelijk hij zulks wel vermoed had) VTaltonhaastte£zich om aan zijn' vtiend Bitb den gevonden fleutelbos te over* handigen, en drong door eene gtoote menigte menfchen heen, d.e zich bij de thuiskomst van Bato, bij efi omtrent het huis vergaderd hadden, en hem fchamper uitlachten, omdat hij (mede met een' koevoet) aanklopte, zonder open gedaaa te wöraen. Eindeli k gelukte het hem den fleutelbos aan z>m' vriend te overreikén- — Nu waren de deuren van het huis van Sato van binnen niet gegrendeld, en aè groot-dé künst bëftond voornamelijk in het verwijderen der Mmgevloeidemenigte welke Bato dreigde, ofti hem in 't openen van zijn huis hinderlijk te zijn. Om dit Makel uit den weg te ruimen, kwamen de Domeftieke van Gallus en verjoegen, verëenigd met Bato, dié lastige lieden, die zich op den pubheken weg vrij wat lieten voorftaan. Doch Bato begrijpende dat hij den koevoet niet geheel ontbeeren kon (zoo als dit wel mogelijk kan gewéést zijn) deed even als Gallus ge-, daan had. en brak alle de deuren van zijn huis open. —- • En — /Iaat -gij geloof aan die zonderlinge Jnecdote,. mijn Heer j anus?" -s ^ Wel neen ik MeVrouw! — Ik denk dat het een pasqttd is. — „ Zou bet ? Hm?te!f- „mtzegtgij, mijner Nïefc, Mevrouw! «Ubokt Brief van i'ii'ESs Xudie.ni. vih'hc janus.' Zekerlijk ben ik een uwer vlijtigfte en u meest bewonderende lezers. Ik Mi öef Si dieer aandachtig, wanneer ik, in gezelfchap zijnde, uw weekblad hoos beöSeh. Ikftel het grootfte belang in naauwkeung te onderzoeken hoe S in ' aïemeën over u%reekt en denkt. Doch hoe meer ik ontozoek boe Zr ik ondervind, dat het bijna aan 't onmogelijke grenst dit - met opzicht Slw'gefchrift, uit de dagelijkfche gefprekken, die op ü gemunt zyn - K bepalen] want niets is verfchillender en meer uitéénloopende dan de onderfcheiden WnnUÏen, 'welke er geftadig over uw werk uitgefprokén worden. ■  ( pa ) met verzoek dat gtj deze, woordelijk, en niet verminkt of veranderd in een nur=r Weekbladen plaatst. — O* mijn retour (mijn reisje was Hecht» ipeculatiqf, en .k had op mijne uitreize buken u niets particuliers ontmoet) viel mijne aandacht op een in Leyden door de w"ft- Broeders (voor de Saaihal (een hunner Cafernen) op het Raapenburg) nu eenigentijd geleden geplanten Vrijheids-boom, kaaltjes gefchild van den fcnedel tot devoetzool of wortel toe — pronkende met afnangende todden als de bnner, van een' Bedelaar. Ik vroe* aan een' ftedel.ng, met mijne gewoone prnlripheld- — Vriend! — (Burger durfde ik niet zeggen, want die eerbenoeming is Sfa nfst aangenaam. en raakt al wat uit de mode ) wat beduidt dat Zeebaakentje ? ( ik dacht aan die kaale hoorntjes op onze Zeeuwfche (hoornen om de droogten en zandbanken aantewijzen) Hij andwoordde: - dejegenwoorège Tyd Vaderl ik bedankte den Wijsgeer, (want daar houde ik dien andwoorder voor) en vertrok met miin' eewoonen grimplach. — Buiten dit. is mij niets .attentie waardig, ontmoet, - want de hoopende Contra Revtlutkmrhftn, en de Syftem&s der meeste van de jegenwoordige Revolutionair^ S n even wettig als eensgezind. - Maar dit is u en uwe Lezeren , meer dan ïïnoeg bekend. - Dus fluit ik mijne reize, en deze msfive zonder eenige reflexten od de door de HoHandfche Courant verfpreidde geheime Jrtuulen m de AUtantte of Vre*-ns-Traftaaten tusfchen de Broeders Pruisfchen en Franfchen , — te maken — f om niet in de ongenade , van die Edelmoedige, gelijk de Utrechtfcfae, en alte Vaderlandfche Clubfen te vallen) met verzekering dat ik beu, De medeburger en vriend van den eerzaamen janus, Vermrrerimgvjnlt ^ ovsrzeeschï BABitosreK. 14yO* Deze Nommers worden alle Maandagen vervolgd, <9i uitgegeven te Utretk, bii de Wed Terveen en Zoon; 's Hoge van Cleef en Leeuweltyn; Leyden Bonkoop eo Onnekink; Amfleréwn Holtrop, J. W. Srtnt, ten Brink, Kuyperenvaa Ï\Z H*2m Plaat en Loosjes; Rotterdam D. Vis, v. d Dries , en Pols; Mmm. Hand', en verder ia de ©rerige Puwiuriea, i*w*e Staurets.  JANUS VERREZEN, If87. - SUUM CUiqüE. N° 17. Mamdag dm 27. July» BERICHTEN uit terstad, den 15 July. Eindelijk is janus bier ook aangekomen, toet «nistig en guur weder en onder faveur eener hagelbui van allerhande foort van fplinter nieuwe valfche tijdingen: hij heeft zijn intrek genomen in de Drie gebraden haantjens, bij den kastelein jan hen, alias: malle Jan onder de hoenders: want janus verkiest altijd de fatfoenelijkfte logementen, als hij op reis is. Na dat hij het middagmaal genoten had, las hij onder andere aan hem toegezonden Hukken, een' brief, waar van de laatfte woorden waren: ,, ó janus! verbrand dezen lankwijligen brief; maar, zeg mij toch eens; wat is de Volkftem? — Hoe moet „ zij werken? — En — waar is een plaatsjen op den aardbodem, daar ik vrije_ lijk zuchten kan? —." Op dit laatfte antwoordde ik (terwijl de knecht de R tafel I79S. -  C 94 ) tafel afnam,) •— Hier!! Hier!! zeker hier — hebt gij die vrijheid. — Wafs fagi mein Herr? — vroeg de knecht. — Niets — was mijn antwoord; ik fprak daar tegen den Burger Licinius, die mij dezen brief toegezonden heeft. Denn werd er ihn vielleicht nicht hóren können; hernam hij. — Uit antwoord beviel mij: ik raakte met hem in gefprek, en hij verhaalde mij, dat ik door mijn goad fortuin in de onpartijdigfte herberg van de geheele waereld aengekomen was: dat drie gezelfchappen dien avond daar Honden te vergaderen, te weten : i°. Een Bataaffche Club, letter P. of n de griekfche P. namelijk; van 6 tot 8 uur. 2°. Een Vaderlandfche Sociëteit, ten zinfpreuk voerende: Vox Populi, vox Dei; van agt tot tien en 3°. een Oranje Sociëteit, onder-de zinfpreuk: Vox Populi, vox Diaboli; van twaalf tot twee uuren. Nu, dit verwonderde mij niet; want dit kon niet anders dan nachtwerk zijn. Hij nodigde mij, om in alledrie de Sociëteiten op eene onzichtbare wijze tegenwoordig te zijn, 't geen ik aannam. Nimmer had ik beter gelegenheid kunnen vinden, om iets ten behoeve van Licinius op te doen, dan op dien tijd; want in de drie opgenoemde gezelfchappen wierden juist dien avond redenvoeringen gedaan (eene zaak, waarin de inwooners van watebstad zederd lang, boven die van andere fteden in deze gewesten, uitgemunt hebben) en — 't geen het gevalligfte van alle was — de drie Redenaars der onderfcheidene gezindheden hadden ieder, als of het zoo wezen moest, een onderwerp, betrekkelijk tot de volkftem, uitgekozen. — De fpreker in de Bataaffche Club, was een.groot dik ftevig breedgeschouderd Wezen, aanhebbende een bruine fluitjas met beênen knopen, met een ftijve fmeerparuik op het hoofd: zijn ftem was naar evenredigheid; dat is: zoo grof en duidelijk als die van een' os. — Hij, die het woord voerde in de Vaderlandfche Sociëteit, was een bezadigd, eenvoudig maar wel gekleed man, uit den middenitand der burgers (deze uitdrukking is immers nog niet geheel in onbruik geraakt; en dus verfiaanbaar?) van een middenfoortige geftalte en eene langzaame, doch duidelijke uitfpraak; terwijl de derde Redenaar, die namelijk van de Oranje Sociëteit, een Cathegétiesch onderwijzer, met een' zwarten rok, groote paruik en — een fijn ftemmetjen was. — Om Licinius eenig genoegen te geven, zal ik den korten inhoud der drie leerredenen , voor zoo verre ik mij dezelve kan te binnen brengen , falvo errore in de hier boven opgegeven orde van plaatfing laaten volgen. Veel, zeer veel heb ik er in gevonden, waardig om in den janus geplaatst te worden : hier en daar, ja wel, hier en daar iéts — 't welk zijn aanprijzing verdiende, en 't welk ik daarom met (,, „) aangeftipt heb: maar onder dit laatfte weinig, ja zeer weinig, dat, zoo als het mij toefchijnt, naargevolgd en betracht zal worden. — korte schets der clubiaansche leerreden. inleiding. Alles wat leeft het ien ftem, waar meê het, zoo goed en zoo kwaad als het kan," oitdrukt wat het hebben wil. Dut gaat zoo vast deur, dat niets als doifterlingen en voile Oranje klanten het ontkennen zeilen. En, als dat doorgaat zoo als het doet, dan moet het volk ook jej ftenj hebben; kijk. dat zou ik je verzekeren; dat zou  C *04 > i, met alle kracht op den grond achter over werpende, ontkwam ik het gevaari „ en maakte mij meefter van de Planeet, die kort te voren, door de onbezuisd„ heid mijner verongelukte Banditi, zijn Maan verloren had. — ,, Toen Alexander de gantfche waereld overwonnen had, kon hij zekerlijk „ zoo vergenoegd niet geweest zijn, als ik— toen ik mij in 't bezit van „ dezen kleinen aardbol bevond. Nu nam ik het Diamanten oog en het kun„ ftig oor, dat mij zeker door den een' of anderen vriendelijken geleigeest op ,,. mijne reize nagedragen zal geweest zijn, en begon den bol met zeer veel aan„ dacht te befchouwen. Dit oog vergrootte de voorwerpen op eene verbazende ,, wijze: want de inwoonertjens van het Planeetjen, welke, op lange na, zoo ,, groot niet waren als een papierluis, kregen door dit kostbaar vergrootglas de „ groötte van een' Olijphant; en daar van het geluid dat zij van zich garen, met het bloote oor nietste ontdekken was, diende mij het gevonden oor, om de „ onderfcheiden klanken) welke er van de Planeet Maligna aan geheven wier,, den, zoo duidelijk te hooren, als een' boven ons hoofd losbarftenden don: „ derflag. — „ Men kan dus ligtelijk nagaan, welk eene uitwerking de gezamentlijke geluf„ den der inwooners op mijne gehoorvliezen moet gehad hebben; dewijl ieder 3, zich zeer gemakkelijk verbeelden kan, dat zulk een fchok, als de Maligniaanen, ,, door dezen Planeetenvangst ondervonden, vrij wat fterker op hunne gemoe» „ deren moet gewerkt hebben, dan eenige ftaatkundige revolutie, zélfs van het „ geweldigfte foort, op onzen aardbodem immer hebben kunnen te weeg brengt pn. " Het lselavgrijkfle gedeelte van 't verhaal van aubacevoli neemt hier een be~ gin, doch ik maak er {voer dit N°.) een einde van, om het, bij eene nadere gelegenheid , te hervatten. Indien mijn lezers ongeduldig zijn, en zoo lang niet kunnen wachten; laaten zij zich dan het werk van audaceyoli zelf eigen maken'. — /* kan er bij deze gelegenheid niets meer van zeggen. — Maar—• het verhaal wordt hoe langer hoe belangrijker, en is een waare bijdrage tot de scientia universalis! —Waterland en aangrenzende Dorpen, den 12. July. Zoo men hier geen ▼erfland van omwentelen en revtlutitnceren krijgt, zal het zeker aan eene goede theëretifche kennis in deze vrije kunst haperen: want aan de prattijk en dagelijkfche ondervinding kan het niet ontbreken: dewijl wij hier geftadig aan, en op allerhande wijze zoo regulier als irregulier, omwentelen — ten minfte omkantelen. Janus heeft hier ook een kleine vifite afgelegd; immers dit hebben wij, moeten befluiten uit een geknepen briefjen, 't welk hij op de tafel van een onzer geleerde Sociëteiten heeft laaten liggen, met zijn' naam onderteekend, en 't welk van den volgenden inhoud was. „ In den jaare 1581, den 26 July, verklaarden de Staaten Generaal der Veree„ nigde Nederlanden den KoniDg van Spanjen vervallen van de Overheijt en ,, de Heerfchappije van dezelve gewesten, verbiedende zijnen naam en zegel in „ de-  C tos ) 'h dezelve Landen meer te gebruiken. Thans is er weêr eene omwenteling, en „ wel een van goeden huize, voorgevallen, die, zoo als het zich tot nog toe „ laat aanzien, de beste gefchiktheid van de waereld heeft, om zich hier in dit „ vochtig en noordelijk gedeelte der Republiek vast te nestelen en te vereelt„ wigen, door dagelijkfche ftuiptrekkingen , ongelukkige overblijffels eener Re„ voluiionaire krankte , welke in het lymphatieke bloed dezer Waterlanders ,' fchijnt geflagen te zijn; — en ondanks dit alles komt het den ondergeteeken„ den, tot zijn innig leedwezen voor, dat er van vóór den jaare 1581 nog geene waare omwenteling onder de Waterlanders heeft plaats gehad ; want alles „ ziet er nog zoo Spaansck uit, als of de oude Stiefvader Flip, in weerwil van „ zijnen plechtigen afftand van het Gouvernement dezer Landen, één oud eigen ,, op deze contreijën behouden had. * JANUS. Schoon wij wel willen geloven, dat janus niet gehéél en al ongelijk heeft; vinden wij het echter vrij inpertinent dat hij zulke fijn toegeknepen briefjens op de tafels der Vaderlandfche focieteiten liggen laat. En wat weet hij van de Spaanfche tijden te zeggen? — En hoe kan hij er over oordeelen of wij zins «Ken tijd van onderdrukking, veranderd zijn of niet? — ' Op dit laatfte zal ik de eer hebben van te antwoorden: dat het geflacht der janussen zeer oud is, en zeer veel van oude en afgeleefde tijden weet* door een geregelde en onpartijdige overlevering van de vaders tot de kiisderen. Ook hebben zij er altijd een onzijdige algemeene historie in hun Bibliotheek op na gehouden, daar niet zoo zeer d* daaden en verrichtingen, als wel de caraéters en vorderingen der menfchen, en der elkander opvolgende genachten in befchreven zijn. - Parvs, deniZjuly, oudefiijl. Men heeft ontdekt, dat er zich in deze groote Hoofdftad een gezelfchap van vrij/méden in naarvolging der vrtjmetfelaars bevindt. In deze club of gezelfchap houdt men zich voornamelijk bezig met het fmeden van allerlei nieuwstijdingen, welke door een geheim candal naar de Nederlanden getransporteerd en verdebiteerd worden. Verfcheiden lieden van oordeel in de Nederlanden, zijn Van gedachten, dat men, om dezen fluikhandel te beletten, niets beter kan doen dan dezelve in zijne bronnen zelve tegen te gaan, door den uitvoer dezer Contrabande goederen, uit de voorn. Hoofdftad te verbieden , en dat men hierin het best flagen zoude, door het vernietigen dezer Nouvellen-frdbriek: Doch andere zijn in tegendeel van gedachten geweest, dat bet beter ware den invoer van deze cerebrofaSuuren in de Nederlanden te beletten; uit hoofde van een nieuw Politiek fyftema, om hetkwaad namelijk niet in zijn oorzaak , aaaar wel in zijn uitwerkfelen tegen te gaan. Men zegt dat dit fyftema zederd S $. den  C io<5 ) dan i. April van 't eerfte jaar der Bataaffche Vrijheid zeer veel veld gewonnen heeft; en vrij algemeen geadopteerd geworden is. Oud babel, den 16. July. Men is hier nacht en dag onledig met het vervaardigen van een groot Aërostatiesch machine, of luchtbol, welke men voornemens is tegen het Najaar op te laaten. In het fchuitjen , dat er onder aan hangen 2al, zal men — indie-n alles wel afloopt, Mevrouw de Unie van Oud Babel plaatfen : omdat men zich (en niet zonder reden) verbeeldt, dat zij uit haare geboorteplaats, waarop zij dus de m-efte betrekking heeft, uit de Republiek behoort op te vaaren. Ook gelooft men dat het plechtiger zal zijn , wanneer, zij, als uit het middenpunt dezer gewesten, haaren Hemelvaart aflegt, dan wan» ïseer zij zoomaar met eene ftille trom uit Vrijenhagen de Noordzee op gezonden wordt. Op den luchtbol zal met groote letteren gèfchréven ftaan: „ oud ba* „bel de nieuwe hoofdstad der bataafsche republiek, ,, het eerste jaar der dis unie van utrecht ". Ongelukkig zijn er door de onhandigheid der werklieden, reeds vurfebeidtm gaten gekomen in de ftofTe, daar dit Macftine van gemaakt is; 't geen wanneer het niet verholpen wordt, den bol in 't opgaan zeer hinderlijk zijn zal. Uit waterstad, is ons dit agtregelig versjen toegezonden. Het komt ons een weinigjen ftroef en onwelluidend voor ; doch de maker verfchoont zich hier over, met te zeggen : dat hem de hierna volgende boutsrimez, waar door hij te zeer bepaald is geworden om er meer vloeiendheid in te brengen, door den prejident van zijn genootfehap, waren opgegeven, namelijk : • Conftitutie, vlucht, vrucht, Revolutie, Bataven, leeft Igeeftl — begraven. Hij heeft ons zeer vriendelijk verzocht het zelve te plaatfen, met beloften om in 't vervolg al zijn vermogen in 't rijmen te belleden; ten einde ons weekblad met gepaste puntdichten, en foortgelijke geleerde fnuiferijtjens meer, te ftoffeeren. Wij hebben zijn verzoek niet van de hand willen wijzen, en plaatfen daarom deze Opgegeven Rijmklanken — op het Graf der Oude constitutie—te Amftetdam op de Botermarkt vertoond — toepasfelijk gemaakt. Ik zag in de Yffiad 't graf der oude . . • Conllitutie; Maar ach! — zij leefde nog en was, zelfs na de . . • vlucht Van haaren echtgenoot, van 't achtfte kind be . . • vlucht: En baarde — een half jaar na de laatfte . . . Revelatie. Maar — waar toe dan dat graf —. die plechtigheid . . . Bataven? — Waar toe die uitvaart— van een kraamvrouw die no>; . . , leeft?-~> Die alle teekens van een' goeden welftand . . . geeft? Of — wil men hier voortaan de levende . , . begraven? AD'.  C ^7 ) ADVERTISSEM ENTEN. Bij jan rot , Boekhandelaar te Rottenburg, wordt uitgegeven en is a!ön» verzonden, de Apologie der Anarchisten , waarin op een' bondigen trant betoogd wordt; ho'e heilzaam de famet rottingen in een Republiek zijn, en welk eene tiitttuntende gefchiktheid dezelve bezitten om zoo wel het ftedeliik bewind, als de Volksftem vooruit te loopen en te praadvifeeren; en waarin verders ten allerduidelijkfte, 200 zelfs dat de burger jan hagel het begrijpen kan, wordt aangetoond, dat b'j gebrek van etne legaale oproeping dergemeente, niets gefchikter is om het fatfoenlijkfte gedeelte der Burgerij bijéén te doen vergaderen, dan het-tmploiêeren van den Stadsomroeper. Dit allerinterresfantst werkjen wijst met den vinger aan, alle oe vereischten, welke men bezitten moet om. op de hoogte der revolutie te zijn. Hoe men maar één bafis hebben moet om op te werken , zonder rechts noch links te zien; en hoe men zonder omwegen, en direB op den man aan, dat is op het geluk van allen, los moet ga3n. — Wijders wordt er in geleerd, hoe fomtijds zaaken, waaraan de geheele Republiek en wel direB — een ontwijfelbaar belang heeft — als purè. iomestiek kunnen en moeten befchouwd worden. Het hoofd van dit welberedeneerd en bekookt werkjen pronkt met een opdracht aan de Reprefentanten dezer Provintie; en wordt, om het voor een' ieder verkrijgbaar te doen zijn, gratis, of voor. een bang gezicht, uitgegeven. — Bij den Uitgever dezes is mede te bekomen de ongelukkige Draaier of de Gek te. een den wind, zijnde een avar.tuurlijke Roman waarin de wonderlijke lotgevallen van den Held van dit ftuk, in een' bevalligen ftijl worden verhaald. In den Engelfcberi oorlog had hij het ongeluk om van de zuivre Ariftocratifche Religie, tot de geele gezindheid over te gaan : in 't jaar 86 wierd hij weder Ariftocraatsch: in Augustus van 't jaar 87 omhelsde hij de toen reeds zieltogende Democratie: iii 't begin van P5. fcheen hij hier van weder terugg' te willen komen; en nu (zegt men) heeft hij weder een' ongelukkïgen draai naar het Termismus genomen. In deze èllend'ge aaréénfclvkeling van partijverwisfelingen heeft' hij altijd bitter zijn hoofd geftbten, en alle de ampten, waarop hij van tijd tot tijd het oog gefl gen heeft, fchijnen zoo bevreesd en angftig voor hem te zijn, dat zij* alle op zijn eerfte aannadenng üe vlucht voor hem nemen en het haazenpad kie» zen, als of hij de pest onder de leden had. -— Zie daarl — wat het is, ongelukkig te zijn. — Nog zijn bij den vcorfz. Boekhandelaar de volgende Werken te beko» men Defcripthn Anatomiaue des parties honteufes de la liberté, auifervent a la gêneratiom de l'Anarchie p»r Ceupecowt ■ avec fig. 1795. Telofcopius, de lent-'s mor.ibus. 1:87 — Blalli Obfervationes Rariorcs, cum figur. 17.47, Auclo»  ( io8 ) Au&ores varii de morbis Gallicis, cum prsfat. celebertimi Montesjüieü. Traité de la lumière & de la Eefanteur, par Lanternsphilus. Auctores perpauci de Anatomia Cerebri, cum fig. opt. edit. PRIJZEN der EFFECTEN. Pruisfifche Vredes Effecten 99 en drie quart a 100 met een nog telkens ftijge. rende markt. Engelfche dito 30 en een half, in eene beftendige onzekerheid: Er wordt echter fterk in gefpeculeerd. Actiën yan de geelebank, onder guarantie van Londen en Petersburg hebben weder een vleugjen gehad; zijn echter nog verr' beneden het Capitaal, komen dagelijks te Hamburg op de beurs. Ten laste van de Osnabruckfche asfurantie focieteit, hebben nog geen' bepaalden cours en zijn hier te Lande ook nog niet algemeen te bekomen. — BEKENDMAKING. Daar het eerfte der twee pretjens, waar van in 't aanhangfel op N°. 8. is gewag gemaakt, vrij ftllletjens is afgeloopen, zoo dat janus met zeer veel genoegen heeft kunnen befpeuren, dat men het voor niets minder noch meerder dan voor een losfe Aprilsgrap aangemerkt heeft; wordt nu bij dezen bekend gemaakt , dat het tweede zeker van geen grooter imptrtantie zijn zal. Laaten wij ons derhalve als ftille en vreedzame Burgers gedragen, en ons niet ten fpot voor andere Natiën aanftellen, door aan de tséM tnide treurige en beangfte t ronien te zetten, noch aan de andere zijde, kalverfprongen te msken, en dat wel om zaaken die zelfs een waarfchijnlijk voorkomen misfen; en waar door wij zeer veel naar kinderen gelijken, die hunnen megftèn tijd met huilen en lachen doorbrengen, en zelden in een bezadigd humeur zijn! — Voor ieder dien er aangelegen ligt zij kennelijk, dat hetiwcede pretjen één» voudig in een Militaire Ballet beftaan zal. — SCHEEPS TIJDING. Styx. Zonder datum. Men heeft hier de voorloopige tijding, dat het Fregat; de Zweedfche en Deenfche Neutraliteit, in de haven van Let'hj" was binnen geloopen. Door het Scheepsvolk wierd al droomende gerapporteerd , dat de tegenwoordige Rusfifche vloot uit een nieuw foort van Schepen beftond, Duikelaars genaamd , welke de bekwaamheid zouden bezitten, om op de hoogte van de Zond, geheel onder water, tot in het midde van de Noordzee, hunne reis afteleggen; doch men gelooft het niet, en men is in 't algemeen van gedachten, dat met eene gewapende Neutraliteit deze Scheepsconftruétie geheel overbodig is: nadien men door gewapende Neutraliteit tegenwoordig gewapende Inactiviteit verftaat, zijnde dit een foort van Zee Armode, welke niet alleen bij Neutraale, maar «ok bij fommige partijdige Mogendheden, in min fchijnt gebracht te worden.—»  JANUS VERREZEN. i795. suum curquB; N° 19. Maandag den ic. Augustus» BERICHTEN, Vit H etLACONiscHB. De man die hier het meeste gerucht maakt, of het meei* te befaamd is, of het meeste van zich doet fpreken — dit laatfte doet de deu# toe: maar waarom het dan niet in eens gezegd ? — Dat moet men altijd nie; doe», indien men zich duidelijk uitdrukken wil. Had ik recht en Hecht weg ge» zegd: „ De man die hier het meeste van zich doet fpreken " — dan hadden ten minfte twee derde gedeelten van mijn lezers er een berucht, befaamd of veel ge' yaasmakend man mede verftaan. En waarom ? — Omdat men in 't gemeene leven, die drie oaderfcheiden manieren van zich uit te drukken, zoo onmeêdo- T gend  gend onder een verward heeft, dat men dikwils voor de een de ander, of dikwils door alle drie het zelfde verftaat. Als men na deze uitdrukkingen de eene naast de andere plaatst, en er die uitkipt, die men nodig heeft: dan wordt deze dwaling tegen gegaan, en men krijgt een goed inzien in de zaake. Laaten wij bu voortgaan! — De man, die hier meest van zich doet fpreken, fchoon hij zelf zeer fober van geprek is , en altijd maar in korte en generaale termen het zijne er van zegt, zonder zich tegen zijn' evenaasten met perfonali. teiten te bezondigen — wordt hier door de wandeling jacob ad rem genoemd. Hij verfchfjnt alle dagen op een bepaald uur in 't Politieke Koffijhuis : rookt een pijp : doorloopt met den bril öp zijn' neus, de daar liggende nieuwspapieren: legt, na het lezen, zijn' bril neder : ma?kt een' korten commentarius op het een of ander aanmerklijk woord, dat hem ondér 'tdoorloopen in den geest is blijven hangen. Klopt zijn pijp uit en :— gaat heen. Toen ik mij onlangs (want ik ben nog aan 't reizen) in bovengem. Koffijhuis bevond, trof ik juist het ©ogenblik aan dat deze jacob, na 't doorloopen van eenige Couranten, zijn' bril nederleide. — Van niets wetende, ftond ik niet weinig verbaasd, zoo dra ik opmerkte, dat het eenvoudig nederleggen van dien bril, zoo eletlriek en gelijktijdig op alle de gemoederen van de Koffijkamer werkte, dat ieder, a's of er een publicatie ftond afgelezen te worden , naar den bezadigden man toevloog; in wiens houding of gelaatstrekken ik echter geene de minfte verandering befpeuren kon. Ik werd door het algemeen gedrang medegefleept, en hoorde van alle kanten, als uit éénen mond, roepen: „ nous allons entendre le mot peur rire. " Dit alles kwam mij vreemd voor; en ik wachtte met ongeduld naar de oplosfing van dit raadfel.. —■ Na dat het eerfte geraas een einde genomen had, nam de man in qüaeftie zeer bezadigd zijn' zakdoek , veegde de glazen van zijn' bril, fnoot zijn' neus, keek de vergadering eens in 't rond, en zeide zeer langzaam: —- „ Ik heb daar in de Courant van fchrikbarende tijdingen gelezen. " Nu weèrgalmde de kamer weder van bravo', bravo'. — en ik wil niet ontveinzen dat mij het geval hoe langer hoe duisterer begon te worden: want van al dat geene , daar de lezer nu reeds bij voorraad van onderricht is geworden, wist ik op dat oogenblik nog niets, en kon dus kwalijk gisfen , dat deze woorden de textwoorden waren, waar over hij voornemens was ex tempore, een kwaakers preekjen te doen. — Zoo dra de gemeente voor de tweede reis in rust gekomen 'was, vervolgde hij in dezer voegen — altijd op den zelfden toon, en zonder in het minfte van gelaat te veranderen: — „ Het is altijd eene netelige en bijna ondoenlijke zaak geweest ( fprakhij) zelfs „ onder het willekeurigfte foort van regeeringen, zoo Ariftocratijche ahDemocrati„ jche — het tegengaan van fchrikbarende tijdingen. Om daarin roet vrucht te flagen zijn er maar twee wegen open. r. Het verbieden van alle tijdingera „ en 2. hst beletten van er geloof aan te flaan : — want tijdingen op zich zslit vs bsfchouwd, gunftige of ongunftige, baaren noch fchrik, noch gerust- ,a beid.  C "4 ) j ' ó Gij, flapenden! ontwaakt! — Rijst op, zorglooteiïf gy rat opden randdes ' afgronds' — uwe wakende benijders, — uwe geveinsde wachters, — maken " u eene prooi hunner heb - en heerschzucht — reeds prangen hunne boeien en " ketenen-aan vee ten uwer— ontwaakt!—, ftaat op uit den flaap der zorgloosheid — " nog is het tijd, — aarzelt niet of het is te laat; om Gods wil, — om uw " zelfs — om der uwen wil ontwaakt en- wordt vrij en gelukkig!!! " " Eene algemeens beweging gefchiedde op deze wekftem. — Een Goddelijk licht fcfooot uit den Hemel, — de nu- gewekcen veröenigden zich, en verlosten hunne re&is geboeide medebroeders De;Engelen daalden neder, — de boozen en lisnigen ploften , als door den blikfem-getroffen, in het ftof — het Heelal juichte _ -waare broederliefde en vrijheid, dartelden nu onder het menschdom. — Mijn Geleider en Ik klapten in de handen, — zoo fterk dat ik er van ontwaakte!!! — ö jahus! Ik wensch dat wij dien heugel ijken morgenftond ras zien glooren. VMW*»-R*»bur6 U W «w hoogachtend* Vriend. 1<* J'üly I/9S- O E OVERZEESCHE BABILOKlëR. A N T 'W O O R D. Onder al de droomersv die. gij in uw' flaap-gezien hebt, zijt gij zekerlijk de ?waarmocdigfte van allen geweest. Wal foei! is dat droomen? — En wanneer pii dit va» zuiver Hollandsch bier krijgt, wat zal u dan overkomen, wanneer. |ij eens bij tijd en wijle in de gelegenheid komt om ale of porter te gebruth ^HooTeens' — van Nachtwandelaaragefproken! — Opmijrrereizehebikereen' aaneetroffen, die^ al uw droomers in- gevaarlijke fiaapwandelingen verr' overtreft. Tleze korte anecdoteznl misfchien tot antwoord op uw' brief kunnen dienen. Ik heb oo mijne reize een- fchrikbaiende». Nachtwandelaar gezien. Hij had de gewoonte om alle nachten boven oP het. dakvar, zijn huis te klimmen1, en dan ver-Toleens op den gek van zijn fchoorfteeo te gaan zitten. Ik heb hem zelf die lTll,mc eXpedkiebi) lichte maan-zien verrichten; het woei verfchnkkel.jk en ik f«hem zoo vreeslijk met den gefc ronddraaien , daomij het hart van angst wegLlmv • terwijl hij — ond^turfohen:daaï-zoogenist-zijnpiipvdi&humeegenorn.en. ÏÏVatiiUterooken, ais of Mj in een? leimingftoel zat. Hij zelf heete Baytni doch zijn- broeder .rolijke'Aaw genaamd;, verzegde mij ( zoo dra hy zag dat fk ontftelde) dat er- geen. gevaar bij was om dat hfj fiiep, en dit a droomde gewoon was geworden. Maat indien gij hem nu wateëer maaktet, (zei hij) ben ik verzeker* dat hij hals* en beenom breken-zou. Daarom' wil üfc maan zeggen.,. T»! — Wat wilde'ik' daar ook ^fl\7l.. Ver.  Dat hoop ik êvel niet. Wel Neenl Dat zou er waarlijk niet naar lijken. Of willen wij er eens naa kijken? JSonj, houdje dan maar wel te vreên! —- NB. Het 5 Couplet jen werdt gezongen als het kind een' iroogen doek aanbygt, «■* 5- Daar ging een Pater naar 't Synode; Wel he! — Wat had hij daar van noode, Niet waar? — Wat deed de Man daar toch? —» Hij had wel thuisjens kunnen blijven: Maar, wacht! — wij zullen hem bekijven .... Bah, bah! — ft! ftl •— Wat? — Schreeuwje nog? —» 6. Wat of de Man daar uit ging voeren? Wij zuilen hem eens gaan beloeren, Als hij weêr naar 't Synode gaat. Wel hei! — Wat fchr'eeuwje dan, jou platjen! — Je kreegt daar immers een droog gadtjen? — Was dat niet goed, Mijn beste maat? —• 7- Ga nu weêr zachtjens in jou betjen; Dan zing ik nog een klein Coupletjen, En wieg al wat ik wiegen kan. Wanneer je flaapt, dan bijt je niemand. 2daar... Holla wat! —, Daar hoor ik iemand. Kom, flaap nu voort, mijn zoete man! Meer bijzonder nieuws is hier niet. — Alleen! — Het Inftituut voor dooven en tevens blinden, 'twelk hier onlangs opgericht is, en 't geen veel opgang fchijnt te maken — is het onderwerp van veele gefprekken, en maakt hier veel V 2 ge-  C 120 ) geruchts. De oprichter van deze voor de maatfehappij zoo nuttige inrichting 9 pe-ft zich zeer veel moeite om zijn dooven en blinde leerlingen, in weerwil dezer natuurlijke gebreken, tot gefchikte leden in de famenleving te vormen. Hij noemt zich ïOrateur Chirvoiant du genre humain. Ieder wett dit mm hier te lande lang niet karig is met hoogdravende woorden en Sexjuipenalia verba. Tot verwondering van een' ieder heeft hij het reeds zoo verr' met zijn onderwijs gebracht, dat de meest gevorderde zijner leerlingen over alle onderwerpen, waar van zij eene oppervlakkige kennis hebben, fpreken kunnen. En daar deze oppervlakkige kennis, uit hoofde hunner blindheid en doofheid (gelijk men lig. teiijk naar kan gaan) niet zeer groot zijn kan; heeft men echter opgemerkt, dat hunne vlugheid in het fpreken over alles, tot hunne verkregene kundigheden, in een omgekeerde reden beftaat; dat is — dat de onkundigfte de meeste omflachtigheid in 't redeneeren bezitten. Alleen de wijze, waarop zij met elkander converfeeren, gaat tot nog toe met zeer veel inconvenienten gepaard, omdat zij door hunne blindheid even min de taal der teekenen, als die der klanken verftaan. Maar om hierin te remedieeren heeft de Oprichter eene taal van gevoelige teekenen uitgedacht, in welke taal zij reeds groote vorderingen gemaakt hebben. Zevenhuizen den 1 Augustus. In de vrijmetfelaars loge; la pu»e VERrré, zegt men, is denavolgende Fabel door den Grootmeefter, tot algemeene llichting, en ter bevordering van het aldaar langzaam doorbrekende myflieke licht, voorgeleezen, .de naakte waak heid. 't Was in den zomer van den jaare * * * dat de Godinne der Waarheid, geheel naakt, als naar ouder gewoonte, uit de zaal der Goden vertrok, om op de aarde neder te daalen. Zij kwam op het landfchap Faüitia neder, en liet aldaar terftond na haare aankomst in de voornaamfte nieuwspapieren adverteeren, dat zij dagelijks op de groote markt te ***, voor een ieder gratis, echter op eene zekere dijlantie, zou te zien zijn. De toeloop was uitermate groot; en de markt veel te klein om alle de faamgevloeide nieuwsgierigen te bevatten, telkens wanneer zij op een daartoe opgericht theater haar onbekleede en eenvoudige fchoonheden ten toon fpreidde. Men verdrong zich; huurde kamers in de huizen die eenig uitzigt op de markt hadden: gebruikte allerhande foort van toneelkijkertjens: met één woord; men deed alles om haar zoo duidelijk en van zoo nabij, als maar mogelijk was, van voren, van achtren en van alle zijden te befchouwen. Onder alle deze waren nogthans zeer weinige, welke haare bekoorlijkheden den waaren prijs toekenden. — Veele befchimpten haar en vonden haare bevalligheden te grof en te boersch : andere kwamen alleen uit dartelheid en wellustige inzichten, om zich- roet  met de befchouwing van een naakt vrouwenbeeld te vermaken : weêr andere kwamen, omdat het (n FdSitia de mode geworden was, om van tijd tot tijd bij de vertoó'ning der Waarheid ie adfifteeren: de meeste woonden dit fchouwfpel uitbloote nieuwsgierigheid bij: eenige fijne lieden — begluurden haar wel eens van verre; doch nepen, zoo dra zij van andere opgemerkt wierden: — Wel foei! — Is het geen fchande om zich zoo onbetamelijk op het midde van de groote markt te verroonen? — Is dat nu de waarheid? — Wel het mogt wat! — 't Is eene onbefchaamde h..." Het kleinfte gedeelte der aanfchouwers beftond uit zedige lieden; die nogthans van tijd tot tijd niet konden nalaaten te lachen over den trek, welken de waarheid aan de inweoners van Facïitia gefpeeld had, door zich zoo geheel zonder eenig bekleedfel in hun midde te begeven. 'tDuurde evenwel niet lang, of de waarheid — de fchitterende en de oogen der meesten verblindende waarheid — raakte in eene bijkans algemeeneminachting. De meeste der Faëtitiaanen klaagden over zeere oogen, en andere ophtalmiefche ziekten. De Regeering der pïaatfe deed haar een Confilium abeundi ter hand (lellen en zij vertrok. Voor haar vertrek deed zij nog wel eenige, doch helaas! vruchtelooze pogingen, om ter flink in Fa&itia, in den een' of anderen hoek, haar verblijf te vestigen; maar 'twas boter aan de galg gefineerd; nergens kon zij herbergzaamheid vinden. Op de grenzen vertoefde zij nog wel eenigen tijd, ten huize van de zich aldaar bevindende wijsgeeren; doch ditwas met te veel gevaar verzeld om lang te kunnen duuren. Daarom raadden deze lieden haar, om hoe eer.hoe beter naar 'tverblijf der Goden te rugg'te keeren; en niet anders, dan vermomd en iri'cognito, deze Contreien weder met een bezoek te vereeren. Aan dezen raad voldeed zij terftond; en kwam tegen 't najaar in der Godenzaal te rugg'. Naauwlijks werd min er va haar gewaar, of zij verwelkomde haar met deze woorden: —- „ Ik dacht het wel. dat wij u fpoedig weder zouden ,, zien ". —■ venus zeide: — ,, 'tZal zekerlijk door uw eigen toedoen zijn , ,, dat gij zoo onheusch in FaQitia behandeld zijt geworden: want de Faüitiaanen „ zijn anders gastvrij. Ten minfte ik ben onder hen altijd met zeer veel dijtinüie >y ontvangen." — Defpijtige jüno, veegde erbij: — „ Gij zoudt het nog wel in „ uw hoofd kunnen krijgen, om eene reis naar het Aapenland te ondernemen! — „ 't Is een onvergeeflijke zotheid voor eene Godin ( neem het mij niet kwalijk dat „ ik zoo openhartig fpreek) om zich zoo moedernaakt onder de ftervelingen te „ begeven; en voor al gij, die zoo blinkt en glinftert, als of gij van 't hoofd „ tot de voeten met boter gefmeerd waart. Om u de waarheid te zeggen •— „ met al uw' zoogenaamden glans, vind ik u wat al te burgerlijk voor eene Ge„ din! " — noMus kon zich bij deze gelegenheid ook niet onthouden, eenige aanmerkingen op het onvoorzichtig gedrag van de waarheid temaken. Onder andere zeide hij: — „ Indien gij in mijn hansworftenpak en met mijn V 3 „ zots.-  C »9» ) '„ zotskap gewapend op reis waart gegaan, dan hadt het nog kunngn fchikkeni „ Maar zoo?... Als gij daar voor onze oogen ftaat?... Zelfs zonder onderrok om uw...? kijk! — Dat is toch een weinigjen indecent, als ik het u zeggen mag. " — De overige Goden en Godinnen fpraken niet, en fcheenen zich de zaak in qutgftie. niet te willen aantrekken; waar door er wel ten minfte gedimrende een qu :rt uur ftjlte in den Hemel was. Eirdclijk kw m janus, die (gelijk ieder weet, of behoort te weten) in 'tCommitté der kleii-ere Goden Sesfie beeft, te voorfehijn. Met zijne gewoone en zqer innemende vriendelijkheid fprak hij de Godinne der Waarheid dus aan: — „ mevrouw! „ Het Masquarade pak van mijn' zwager womus , en zijn Zotskap is verr' be„ i^den uwe waardigheid. Men zou da w a a r h e i d ook wel zoo kunnen toe-, „ bakeren, dat zij geheel onkenbaar wierd, en voor ieder ophield waarheid}i ^ zijn, — Neem (ik bid het u) dit gaazen kleed: trek hst aan; en bedek uw al te doordringend gelaat met dezen veel ver wigen en doorfchijnenden ' fluiüf. [dit deed zij] Mag ik u nu een' armprejenteeren (vervolgde hij) dan " gullen wij weder eene aardfche reize afleggen; dqqb in plaaife van naar FaSititt " te gaan, zuilen wij ( indien gij het goed vindt) een bezoek bij de Probabiltaanen " afleggen. Dit volk heeft altijd zeer veel met u opgehad. fqboon zij zich maar *' al' te d:kwils, bij gebrek van uwe tegenwoordigheid, met eene u tamelijk wel " gelijkende filliouette vergenoegd hebben gehad. Maar dit zelfs geeft genoeg ta kennen, dat gij hen niet onverfcbillig zijt. " Zoo gezeid, zoo gqdaan! — De koop werd toegefljgen en de reis aange« nornen. — Masr hoe is het afgeloopen ? — Hoe hebben de Probaiüiaanen de waarheid ontvangen? —Bijzonder wel: zij is op veele plaatfen met zeer veel beleefdheid ontvangen : er is veel geloop geweest om haar te zien: zij heeft herbergzaamheid en gastvrijheid bij deze lieden gevonden: zij gaat bij groot en klein te vifite, maar V'jv 'i ■ j Ma3r? _ wel wat hapert er dan aan? — Niets anders, dan dat veelen, in de plaats van bij de waarheid — bij bet gaazen kleed, en den doorfchijnendsn fluiër e«n bezoek komen afleggen. — Maar er zijn er ook die door het gaas heen gluuren, met waar^ — Wel zeker! — Wel ja.1 —' leder begrijpt (hoop ik wel) dat janus deze toegezondene Fabel, weder uit zuivre nedrishmd in zijn weekblad een pkacs vergund heeft. — ivAA &£*  C 123 ) Raamkla, in het hètdelbebusche. Onze Vaderlandfche broedenjens Sociëteit, onder de zinfpreuk: wij maken de Jchuld nog duidelijks groeier, beitaande uit zeshonderd leden: van welie twee derde thuis blijvende, een zesde in hun' tong belemmerde en een twaalfde Jacobijnfche leden zijn, terwijl het overblijvende twaalfde gedeelte beftaat uit lieoet>, die niet fpreken; maar beftendig hun pi;p rooken — beeft voorleden zondag den 26 July, na eenige uuren achter een hevig gedebatteerd te hebben, bij meerderheid van Hemmen befloten, om eene negötiatie van ƒ 2000 : o : o te arresteeren, tegen vijf percent in 't jaar, ten einde hunne acbterftallige fchulden te kunnen betaalen: iprüittnde deze fchulden , uit onkosten gévallen bij het planten van een' vrijheidsboom, bedragende eene fomme van ƒ iloo : o : o en eenige andere dagelijks oploopende Uitgaven. Op het hooren van deze mare, kregen de meeste vergaderde leden een' onweêrfhanbaren trek om van deze Heidelbergfche Sociëteit hun congé te nemen. Men moest echter een' valabel pretext hebben , om uit de Sociëteit te gaan; en hier toe deed er zich eene zeer gepaste op. Men beson vreeslijk te fchimpen en te fmeeleh op den nieuw verkoren' vies prajjdeut, welke in de wandeling de Tzmi Grutter genaamd Wordt. Ècn der Burgers Vroeg het woord, en zeide: — „ 't is fchande voor zuik eene loffelijke volksvergadering, s, dat men naa lang zoeken en hÉa 't verkiezen van Zes achter éért volgende vice* „ praftdenten, die üeurïeltiïgs bedankt hebben, geen' anderen dan dezen vinden „ kan. Als het zoo gaan 11,0a ben ik er voor om de Sociëteit te dlsfolveerei: ". Elftwilde nu zijn' naam u t het boek uitnaaien Maar de Secretaris vatte het Woord op en zeide: — ,, Gij alle moet leden der Sociëteit blijven; om — de fchuld „ die er gemaakt is te betaalen. Niemand zal deze Sociëteit verlaaten, dan na „ dat hij ten miüfte één gulden zal betaald hebben. " — Deze woorden wertten zoo fterk op de gemoederen, dat alle de wederfpannige broederen , ter liefde van den gevraag Ien gulden, befloten f ten rfiinfte) voor d'en avond hunnen broe. derlijke vergadering niet te verlaaten, en voor als nog hunne nuttige werkzaamheden te contmueeren. Men befloot nog dien züfden avond hunne HeidelbereJche zinfpreuk, te veranderen in een geleerder; deze namelijk: — Magna pars vita: lalitur male agenda, '■ Major nihil cgttido —- Maxima aliud agend), ZEVENHOEK, vm den 18 Javvary af mhden toe. H:f fchijnt Vet c»r onmisbare e.genfchèp in bet Pamtkmu H zijn; eent-n ecu.vigdOuUden n,rwaan te voeden en te koerieren tegen alle de geene, die in 't bewind zijn. De meest  C 124. ) meest geliefkoosde voorwerpen worden haaHijkzoo dra men hen in den een of anderen regeerinsspost geplaatst zici " Men gelooft dat de oorzaak hier van. tweeledig is. Primo — de gekheid van fommigen, om, zoo dra zij door "dot op 'tkusfen gebracht zijn — eene belachel|j|esr aamsche «ef.ti ohe'A aan te nemen, waar aan niets dan een quarré paruik fchijnt te ontbreken; en S;cundo — een kwalijk geplaatfte naiever . gepaard met eene inwendige overtuigdheid van het zelfde malle zwak te bezitten, — van andere die buiten het bewind zijn. Dit laatfte zwak heeft mer. goedgevonden, een heilig wantrouwen te noemen. — Doch een wantrouwen is nimmer heilig. Men kan immers wel klaar uit zijn oogén zien, al is men niet wantrouwend? — Volgens het gevoelen van janus fpeelt de Imitator pecus weder in beide voorf. gevallen zijn rol. S C H E E P S T IJ D I N G E N. Dm 5 Augustus -is in Texel binnen gekomen het Scheepjen La Bagatelle Capt.' Klein, geladen met een' extra groo en tn fchoonen Beemfter Os. Gem. Cape Rapporteert, dat deze Os, toen hij nog Bul was* (nadien bij al eenige jaaren be-, reikt had voor hij gefneden wierd) reeds„.verfcheidene blijken van goede geintcntioneerdkeid gegeven had: dewijl hij altijd den fterkften af keer tegen de geelgeVlekte Koeiön aan den dag gelegd had; 'tgeen geprafumeerd wierd de reden te zijn , waarom men hem , onder het vorig bewind tot den Osfenftand verr laagd had. Deze Nommers worden alle Maandagen vervolgd, en nitgegeven te Vtmht feij de Wed. Terveen en Zoon; 't Hage van Cleef en Leeuweftyn; Leyden Honkoop en Onnekink; Amfierdam Holtrop, J. W. Smit, ten Brink, KuypereBvan Vliet; Haarlem Plaat en Loosjes; Rotterdam D. Vis, v. d. Dries, en Pols; Jlhiuv Hand, en verder in de overige Provintóen, i twee Stuivers.  JANUS VERREZEN. I787. - SUUM CUiqUE. N°. 21. Maandag den 24 Augustus. BERICHTEN Vit N"avarchia, den i Augustus. In dit ons landfchap, op allerhande wijze met rivieren, canaalen, zeeboezems, grachten, flooten &c. &c. doorfneden, heeft een zonderling gebruik plaats. Men vindt er geene gebotawen welke aan den grond vast zijn; maar de wooningen der in • en opgezetenen beftaan in vaartuigen van onderfcheiden' rang, foort en grootte. Sommige zijn gehuischt in fche* pen van Linie, andere in boeiërs, veele in koopvaarders, weêr andere in trekfchuiten, jachtjens en kleinere fchuitjens: met één woord! — Ieder, die het maar eenigzins bekostigen kan, woont in eene beweegbare waterwooning. [NB. Hier uit kan men weder zien, dat dit bericht niet flaan kan op de verëenigde Nederlanden; want boe zeer men in deze landen ook nietnüsgedeeld is van al- X Ier- 1795- -  C 1*9 ) J, dat dezelve naar genoegen zullen afgeloopen zijn. 5". Dat men alle de plaat,, fen, welke men bij deze gelegenheid zal trachten in te nemen, opeisfchert „ zal in naam van den overleden' Dauphin, om daar mede geheel Europa in „ 't begrip te brengen, dat Monfieur geheel belangeloos, en alleen uit overgroo,, te liefde en toegenegenheid voor zijn' overleden* Neef te werk gaat. Eh „ 6°. Dat men den Heiligen Vader moet trachten te bewegen, om een' tweeden Pierre l'Hermite in het territoir van den Apoflolifchen Zetel te doen opftaan, om „ in de Protefta-itfche zoo wel als in de Cutholifche landen een Croiffiide te prediken, en „ ten dien einde te voorzien met een Diploma van de moederkerk, de Anglicaan„ fche Kerkvergadering en hét Synode van Dordrecht". — Vervolg van eens Reize, door den overzeescheN ïAiijLONiëR voor eenigen tijd afgelegd. Vermits mijn fpeculatieve handel, dien ik zederd eenige jaaren gedreven heb, mij verplichtede een buitenlands tochtjen te doen, fcheepte ik mij, op den 18. des eerften van onzen Bairam, in, op het fchip de Volksvrijheid (een oud, maar door calefaten, pekken, teeren en verwen, op het uitterlijk een nagel nieuw fchip) gedestineerd naar de Baai Heptarchie, in het Landfchap Iconia, Wij hadden tot Capitein interessantio reiollittaninier, en tot Stuurlieden tingo touttout en tarvus ïortitudo, wakkere Zeerobben, onder wier bevelen zich ettelijke Matroozen van onderfcheiden bekwaamheden begeven hadden, die dezen bodem, met mij en eenige andere pasfagiers, naar de haven onzer begeerten beiluuren zouden; de aanvang onzer reis was (fchoon het een (lijve koelte uit den Noordoosten woei, en het daar door, naar onze landftreek gerekend, eenige graden meer dan koel was) niet onaangenaam. De vlaggen golfden van de masten; wij alle dansten, onder het fpelen van allerhande Mufijkinftrumenten, van vreugde rondom dezelven, zingende, danfons la metabole &c. (een bij ons zeer bekend lied, onder de zeelieden gebriükelijk) waar door wij geen koude gevoelden; maar integendeel met een uitwazemende warmte gekoesterd wierden, — en continueerden daarmede, zoo bij nacht als dag, dat gij gedacht zoudt hebben, dat het bij ons kermis («) was. — Maar, 6 Jemini! —• Hoe kwam de hinkende bode achter aan? — Onze fchepelingenraakten door die vreugde van den cours. Dewijl wij noeh kaart noch graadboog gebruikten, ijlde onze bodem met losfe zeilen voort; tot dat dezelve ongemerkt in een' dwaalftroom verviel, die ons in onbekende ftreeken vervoerde. Ik ontdekte al ras de miswijzing van het Compas; fprak daarover met eenige onzer Huurlieden ; (<0 Dus vertail ik het woord foul peul in de Babilonifche fpraie. voorkomende. X 3  ( 144 ) BE ROODE KAP. Als het met fchreeuwen te doen is-, dan kan ik ook meê doen. Vive la Rcpablique! — Maar ik wil toch niet ontkennen, dat mij dit alles mislijk voorkomt, [ter zijde.] 6 Jemini! — daar trommelen zij weêr, ik wou dat zij naar de.o. drommel waren! duo: Wijze, Een brave jager vreest geen kou. DE ORANJE COCARDE. 't Za mannen, ziet daar komt hij aan , en hoezee! — .Maakt voer d'Oranjevorst ruim baan, en hoezee! Maar ach ! zij trekken achter uit, Wat of die wondre marsch beduidt? ó Jee! ó jee! ó jee! — Op het einde van dezen duo hmt er een gemodereerde w a a i ë r op het toneel, zeggende, op een' eenigzins Jpottenden toon: Ik heb u beider ellendig gekakel van 't begin tot aan het einde gehoord. En — waarlijk! ik weet niet wie van u beide het eerst onder Curateele behoort gefield te worden. De een verheugt zich met een' dooden musch; terwijl de ander zich door een blaas met boonen Iaat beangst maken. Beide even fchielijk, zonder grond, door malle vrolijkheid uitgelaatenen ook weder rreêrgeflagen: lachende en fchreiënde in eenen adem: partijdig zonder grondbeginfels: aanbiddend en vervloekende zonder .... BEIDE, Zoudt gij wel geloven, dat mij die predikatie al lang begint te vervee'.en? — Gij, zoogenaamde vriend van orde, dan namelijk, als die orde door u, en niet door een' ander .. . DE WAAlëR, dan den een' dan den ander bt.waaiënde. Gij zijt bezweet, mannen! — Komt, gaat ftil naar huis! — BEIDE. Wij hebben uw Ariftocratifcbe wind niet nodig, [zij vertrekken.] DE v/ A A I ë R , alleen. Op de wijs: Wat is het zoet het menschdem te verplichten. solo. NB. Deze aria is zonder woorden en werdt geheel uitgeneuriet. En hoewel zij uit verfcheiden coupletten bejlaat, worden er echter geen andere woerden, dan die van 't zeer bekende refrein in gehoord: te-weten: Een DE ROODE KAP. Het fchijnt wij hebben afgedaan, en ó jee! — Daar zullen wij bekaaid meê ft aan , en ó jee! Maar neen, zij kruipen achter uit. Nu is hun heele fpel verbruid. Hoezee! hoezee! boezee! —  C 150 ) welke lieve afitammelingjens, ik, door mijne moederlijke zorg, het leven gegeven heb! — DE K.AMER.POT. De vleugelen uwer befch^rmin;;? .. Noemt gij zoo... uw...? Er verfchijnen wtgebroeide monfiertjens op het toneel. Zij dantfen een ronde om du tweedracht: — gedurig zuigende en telkens herhalende het volgende infernale CARILLON. Black fpirits and white Blue fpirits and grey; Mingle mingle , mingle, Tou that mi'.g.e may. DE TWEEDRACHT. Kom, kom'. —• Maak zulk een leven niet! Ieder aanftonds op zijn post, en daai meê uit. Einde van het tweede Toneel. NB. janus kan niet afzijn van aantemerken, dat het een zeer onnatuurlijke inval van den Autheur is, deze jonggeboornen een Engelfche Aria te doen zingen, die daarenboven nog letterlijk uit s h a kes pear overgenomen is. ADVERTISSEMENT. NB. NB NB. Heden is van de pers gekomen cn wordt alom verzonden: te« NB. NB. lescopius, over de veiligfte manier en zekerite wijze, om al NB. temporizeerende oorlog te voeren. Uit het Macedonisch in 't Hol: lanisch overgezet. Met plaaten en landkaarten. — Bij gebrek aan plaats vinden wij ons genoodzaakt verfcheiden berichten, als mede de Holl.ndfche vertaaling van de bovenfiaan'de carillon, op ons verzoek door eene in de dichtkunst ze r geroutineerde hand vervaardige, tot nader gelegen-, heid in onze perte feuille te laaten rusten. Dit Nommer wordt voor den gewoonen prijs van twee Stuivers uitgegeven te Utrecht bij de Wed. Terveen en Zoon; 's Hage van Cleef en Leeuwellyn; Leyden Honkoop en Onnekink; Amfierdam Holtrop, J. W. Smit, ten Brink, Kuyper en van Vliet; Haarlem Plaat en Loosjes; Rotterdam D. Vis, V. d. Dries» •n Pols; Alkmaar Hand, en verder in de overige Pro vintien.  c 155 ) anders zeegen, of deze Sociëteit blijft zich, in 't beantwoorden aan haare aangenomen zinfpreuk — volkomen gelijk. —< schimmelendam, den 20. Drommedaire: Deze ftad, welke aan veele kiefche lieden voorgekomen is, een vrije wijkplaats voor krankzinnigen te zijn , levert dagelijks de grootfte en fprekendfte voorbeelden van een politiek Faw tismus op. Men beïevert zich hier niet zelden, zoo fterk voor de goede zaak, en geeft zich zoo hals over kop toe, in het betrachten der allereerfte gronden der ftaafkundige verlichting, dat het een lust is om te zien. Jammer is het maar, dat de gelukkige hervorming, voor onze ingezetenen, ten minfte eene eeuw te vroeg komt: Want dit moet men tot lof der Schimmelendammers zeggen, dat zij, indien hunne verftandelijke vermogens in eene juifte evenredigheid ftonden tot hnnnen Wakenden iever, alle de Patriotten van den gantfchen aardbodem, in sterke vaderlandsliefde, den loef affteeken zouden ? want men haat hier zoo zeer alles, wat maar den zweem van despotismus heeft; dat men liever geheel en al zonder regeering zou willen zijn, dan dat men één enkel onnozel Arijlocraatjen ia 't bewind dulden zou. Nadat onlangs de dringende noodzaaklijkheid, die despotieke Vorftin van al wat leeft, eene provifioneele inbreuk op onze burgerlijke rechten gemaakt had, vergaderde onze onvermoeide vaderlandfche Sociëteit, om over het voorgevallene te raadplegen, en jaap zuurbier fprak de vergaderde menigte op de navolgende korte, maar bondige, wijze aan: — b u r o e n s 1 '„ Ik wil voor jeluy oogen verzinken, als wij zelfs geen oorzaak zijn, dat men ons deze peen op den neus gezet heeft, 't Is een bril, daar wij duidelijk ,, door kijken kunnen, wat er van het geval is; maar die ons den neus zoo drom* „ mels in een drukt, dat er ons de traanen van in de oogen komen." — ,, Wat leg jij te wawelen, met jou peen en jou bril op den neus ? " viel hem kees pruimsmoel (juist niet met die bezadigdheid, die aan leden van Vaderlandfche Sociëteiten zoo mooi ftaat.) in de reden — „ Merkje nu nog „ niet, dat onze Volkftem verfmoord is! Dat onze vrijheid op gijpen leid; „ en dat wij de rechten van den mensch, en vooral van den Schimmelendammer ,, mensch, met verlof! — wel op 't fecreet maggen leggen? — Waar zal het ,, naar toe, wanneer wij alles zoo maar voor zoetekoek opëeten, en toelaaten, „ dat er maar zoo eene Commisfie van buiten mag komen, om zich met onze „ domme ftieke zaaken te bemoeien? Kijk! ik ben der voor, dat wij, uitma„ kende de Volkftem van Schimmelendam, dikkereteeren, dat de vrijheid in ge„ vaar is, en dat wij in onze natuurlijke preveleelles verdonkeremaand wor„ den! — En dat wij daarom, als vertrapte burgers, te gelijk en als ét'n man, „ behooren opteftaan! Dit voorftel wierd bij acclamatie goedgekeugd en dien„ volgende gedecreteerd; doch, de Burger horlpoot betuigde, zich daarmede Aa 3 j, niet  C '57 ) leer zien en de kkinfte voorwerpen, op eene vrij'verre distantie, op het duidelijkfte befchouwen bonden. Hier door zagen de laatfte, bij alle voorkomende noodlottigheden , zich in ftaat, in tijdsvoor zich zoodanige voorzieningen te doen, als zij naar tijdsomftandigheden, ten hunnen nutte, nodig oordeelden. Daar de eerstgenoemden daar tegen, bij het treffen van grootere of kleinere rampen, zich, door verwarring, befluiteloosheid, over hunne flikziendheid op het jammerlijkfte beklaagden , en gevoelig ondervonden , dat zij, door den raad der Oculisten te verfmaaden, zich zelve de onheilen hadden veroorzaakt, die zij als dan gevoelig ondervonden. — Ik ondervroeg een' der bewooners van deze landftreek, waarom zij geen hulp. middelen, ter verbetering hunner verzwakte gezichtszenuwen gebruikten ? — Zijn antwoord was: — „Wij zijn zoo gewoon, het op de fcherpe en alles „ vooruitziende gezichten onzer hoofden aan te laaten komen, dat wij voor ons „ geen oogartfen behoeven. Ook zijn wij zoo gewoon aan het getnak, dat ons „ zelfs — het denken, om van dit zoogenaamde ongemak genezen te worden— te „ veel moeite is. — Ook zijn wij altijd groote fpecular.ten, in de heop op het goede, ,, geweest; en hebben eene doodelijke axerfie tegen de vrees van't kwaade gehad: „ verzekerd zijnde, dat het tijds genoeg is, den nood, wanneer hij waarlijk daar is, „ te gevoelen. Hier door leven wij onbezorgd, en dragen, het geen ons htt „ noodlot oplegt, hoe zeer juist niet altijd geduldig, echter met onderwer„ ping, en zekerlijk niet voor den tijd, het zij ons het zelve door binnen - of „ buitenlandfche fcherpzieners veroorzaakt worde. " Wel nu — Mijn vriend 1 — ( was mijn antwoord) men moet de volbsnelging niet tegenwerken, of men behaalt flechten dank voor de beste daad. — Zoude er buiten deze Natie, nog meer foortgelijke op deze aarde gevonden worden, vriend janus? — Ik blijf uw toegenegen vriend, de overzeïsche lABILONlêa. ▼ ekwarrenbur» 33 Aug. 1795' ANTWOORD. mijn vriend'. Verbeeld u toch niet dat het voortkomt uit een zucht om met n te verïchillen ; wanneer ik u, zoo plechtig als dat in janus vallen kan, verzeker; dat ik mijnog 200 klaar, als of ik er mij heden nog bevond, kan voor den geest brengen, een landfchap, volmaakt in alles het tegenovergeftelde, van'tgeengij mij van de Colonieder Jlikzienden verhaalt en het land der Oculisten genaamd wierd. Daar waren (namelijk) de Beftuurers bijzonder ftikziende, terwijl in tegendeel de ampteloze inwooners op een' onbefcbrijvelijken verren afftand voorwerpen van allerhanden aart gewaar  JANUS VERREZEN. I787. - SUUM CUiqUE. S7PS- - N\ 25. Maandag den 21. September. BERICHTEN uit SchimmelïMDAm, d«n 20. Juniperaire. Heeft men in vroegere dagen, is deze Republiek . de kunst verftaan , van — door 'tgeven van permanente namen aan de binnenlancsch oorlogende partijen — de ouêemgheden te vereeuwigen, en tot de laate nakomelingfchap zuiver en onvervalscht over te brengen: >— Getuigen hier van, zoo veele factiën en tegen elkander in 't harnas gejaagde wederzijdfche Coalitien — onze ftad levert thans een fprekend voorbeeld op, (hoewel maar in het klein —) dat deze knnst bij haare bewoners nog niet in 't vergeetboek geraakt is. — Onze gemeente is thans verdeeld in tweederlei fe£ten: de eene noemt zich de Bleem — en de andere (hoe zeer tot nog toe niet fterk genegen, om zich dien naam toeteëigenen) wordt de Semeltn der Burgerij genoemd. Men zegt, dat de wederkeerige werking dezer twee partijen de laatfte hand aan de ctmpleete Bh ver;  C m ) Surg &c. — Ik voor mij' geloof, dat gij het met mij eens zult zijn, dat men in deze dagen niet te voorzichtig kan zijn, en beproefde Vaderlanders de voorkeur geven moet; ja, bij gebrek aan in 't vuur beproefde driekleurigen, veel eerder eerlijke en cordaate geelkleurige behoorden te emploieeren, dan lieden, die veel gevaarlijker zijn, dan de verleidende Maitresjens, die de oude Papa er op sa houdt, om het verblijf bij hem te veraangenaamen. — oud babel, den 30 Augustus. Was het jaar 87. voor ons een jaar van onver.noeiden arbeid, taai geduld, en rustelooze bezigheden, zoo voor den tabbaart als voor den dégen;— het jaar of. is waarlijk voor ons, in deze vakken, niet minder belangrijk. Dezelfde iever, dezelfde werking, dezelfde tegenwerking, dezelfde drift, dezelfde traagheid endezelfde overhaasting!... Met ééi woord — wanneer het zoo voort gaat, zal het jaar 55. naar dat van 87. zoo veel gelijken, als de eene druppel water naar den anderen! —• Het voornaamst verfchil, dat men tusfchen het eene en andere gewaar wordt, beftaat in de onderfcheidene benamingen, die men thans aan de zaaken geeft. Men is thans op het ieverigfte bezig, met het opfchrijven van de lieden va? den 15 September 87, zonder oogluiking. Ook heeft men eene propcfitie gedaan , om dezelve, met een geweer, zonder fabel te wapenen. Ondertusfchen is men het onder de Opperhoofden gantsch niet eens, wegens óe Uniform. Hiei over wordt zoo hevig gedisputeerd, dat onze Franfche Broeders, welke de taal niet verftaan, en dus ailee-n maar uit de driftige gssticulatien, welke er bij deze debatten plaats hebben, over het onderwerp der quaestie, gisfingen kunnen maken , in de vaste verbeelding geweest zijn, dat er over niets meer of minder gefchil was, dan over het behoud of den ondergang der Republiek. waterstad, den 5. September. lletfyflema — dat een blootereprcfentative Regeringsvorm, zonder iets meer, nog geen Democratie is, begint hier zeer veel veld te winnen; vooral onder lieden, die niet aan den klank van het woord; •maar aan de waare beteekenis der zaake — blijven hangen. Doch, het is even waar, dat, zal het volk waarlijk regeeren, dat zelfde volk daar toe waarlijk in ftaat gefield moet worden. Zoo lang dit niet gefchied is, is de Democratie een nonens, en heeft de Cabaalregeering een ruim veld, om haare fchadelijke rol te fpelen. Men wil hier, in 't klein, eens onderzoeken, of er ook mogelijkheid is, om aan Demos een' mond te geven — wel te verftaan! een' mond, waar mede hij zelfs fpreken kan. Men fte!t hier , op zeer goede gronden voor vast, dat uit de oude en nieuwe gefchiedenisfsn, voor zoo verre zij tot ons gekomen zijn, blijkt, dat Demos altijd wel uit duizend monden, doch zelden, of liever nimmer, uit maar éénen gefproken htbbe. En dat, het geen men tot nog toe, in de Romeinfche, Griekfche en andere Chronyken, voor den mond van Demos gehouden heeft, niets anders geweest zij, dan (op zijn beit genomen.) een Bb 2 Corn-  ( ) tweede is onze oudfte zuster, hele na: de derde is onze jongde zuster,' zeelt jen: de vierde heet ulricus, zijnde een kleine ondeugende jongen: de vijfde is frits, en dat ben ik: de zesde is rijs jen: en de zevende, covert, bijgenaamd Oméga, omdat hij de laatfte is Nu is er nog een Weeskind, dat'drabbelkoek genaamd wordt: omdat daar nooit veel van komen kan , door haare onvatbaarheid. Zie hier nu onze familie. Wij hebben alle kinderen ; de eene meer, de andere minder; zoo als dat natuurlijk is. Wij zijn, zints jaaren her waards ,^ bij malkanderen gebleven; doch, ieder heeft zijne aparte kamer en huishouding; enbeftiert zijn kinderen zoo als hij begrijpt, dat best is: en je weet wel, dat geen wagen zoo effen gaat, of hij ftoot wel eens. ~» Om dus dan alle haatelijkheden voortelt omen en verwijderingen te beletten, kozen wij een' Oom van ons, die op de algemeene huishouding, met eenige van onze kinderen, zoude pasfen; en hij moest ook zorgdraagen, dat de eene van ons de andere niet benadeelde; of den baas "wilde fpelen. Dit ging, verfcheidene jaaren, goed; maar — de heerschzucht van onze heleen, die een Franfche winkel houdt, (vrees ik) zal ons alle bederven: want toen zij nog klein was, heeft zij het al geprobeerd, om over mij te regeeren ; maar, kijk! — dat heeft ze niet kunnen gedaan krijgen ; en, zints dien tijd, heb ik zeer oplettend op haare heerschzucht geweest , en ze altijd tegengehouden. Daarom heeft ze mij ook altijd frits, den koppigen, of kr'oeskoppigen frits, genaamd. Het is waar, zij ziet er wel uit, en is, door haare groote negotie, rijk: haare huishouding is kostbaar. Maar dat zij beweert, omdatzijde meeste kinderen heeft, dat zij daarom ook't meest moet te zeggen hebben ... zacht eens! Dit gaat niet door; en voor en aleer wij dit kunnen toeftaan , moeten wij er uitfehiften de buitenbeens - kinderen, die tot ons geflacht nietbehooren: want door haaren Franfchen winkel heeft zij verfcheidene vreemde knechts; en die maken het meeste leven. Deze kunnen niet medegeteld worden. Maar bui. ten dat, al had zij de meeste kinderen, moet zij ons daarom de wetten voorfchrijven? Dit geloof ik nog niet. Zij weet mijn humeur; en, om nu niet weder voor het hoofd te worden geftooten, heeft zij zich toegeleid op listen ' en laagen; waarin zij tot nog toe zeer wel geflaagd is. Ik zal het u maar zeggen : voor voorleden winter verzocht onze heli en de kinderen van buurman f rans op een buurepraatjen en verders te wafelkoek eeten, met fuiker. Dit ging buiten ons om; doch wij hoorden het fchielijk, en zeiden tegen haar: dat zij een onvoorzichtig ftuk had begaan, want dat die kinderen zoo mag'tig waren, dat zij ze niet in haare kamer konde bergen; en ten tweeden, dat wij er niet op gefield waren, zoo veele vreemdelingen in ons huis te hebben. Verfcheidene van haare en onze eerstgeborenen begrepen, dat het best was, om die kinderen van fr ans te keeren: biertoe wierd alles in'twerk gefield. De kinderen van thans kwamen aan, en zeiden, dat zij ons geen molest zouden aandoen, en dat zij bedankten voor de wafelen met fuiker; maar dat zij eventjens Oom moesten fpreken: want dat die ons bedroog, omdat hij het altijd met in gilt je buur hield. Dit lies  C i£9 liet zich hooren; maar, 2iet! — Oümfchuurde den piek en ging voort. Naauwlijks waren zij aan de deur en in de kamer van geruit, (want zij kwamen te voet.) of zij overftroomden ons geheel huis, van onder tot boven. Zn dansten, zongen en fprongen als kakkerlakken; want zij zijn vrolijk van aart Het was natuurlijk, dat die eersigeborenen, welke bun hadden willen keeren niets meer te zeggen moesten hebben.: want dan konden zij bier niet met plaizier' logeeren. Nu, dat is ook goed: — Maar, nu wil onze hel een, met alle Ie. weid, eene nieuwe huishouding oprichten, en dan zal ieder in zijne kamer niets meer te zeggen hebben; maar het zal dan gaan bij de meeste Hemmen, en dan kan zij ons regeeren, zoo als zij wil en ons de wetten voorfchrijven en deze bijeenkomst moet nog gefchieden, terwijl die vreemde lieden hier zijn omda* zij meent, zoo lang als die hier zijn, dat zij dan beter haar' zin kan krijsen. Nu wi de ik wel een lettertje tot befcheid hebben, of jij ook weet, wat'zü met die bijeenkomst in 't oog heeft; daar fchuilt zeker een adder onder 't gras en die moet ontdekt worden, voor en al eer het te laat is. Nu, tot nadere gelegenheid. trits, donkerbraax, op den verjaardag van de onthoofding van JOHANNES DEN DOOfEIi. ANTWOORD. ©ij blijft toch altoos de oude frits; gij hebt nog het zelfde humeur, dat gij over honderd jaaren gehad hebt; en zult het (geloof ik) nimmer afleggen t Is evenwel jammer: want gij zijt anders nog a! zoo kwaad niet: maar de konpigheid en vasthoudendheid zijn altoos uwe onvervreemdbare nationaale gebreken geweest Uwe zuster, hele na, heeft er altijd .bitter over geklaagd, dat gij altijd rufte gezocht hebt, zoodra gij maar in de verte kost bemerken, dat het od geldzaaken aankwam. Biegt nu maar eens recht op! Is de adder die feii vreest) dat onder het gras fchuilt, niet de Duivel, die u op den zak zit? — En is het nogthans niet ongelukkig, dat gij het nu weder in uw boofd'krijgt om, op uw vorige gebrekkige manier, te willen voorthuishouden; alleen, raU fcnien, om (nu Oom zijn piek gefcheurd heeft) zoo veel te meer den beest in uwe kamer te fpelen?— En — evenwel, wanneer wij er eens ferieus over redeneeren als leen zus de meeste kinderen heeft en het meeste geld wint om de huishouding optehouden; gelijk gij zelf niet ontkennen kunt; hoe is bet dan nog mogelijk te begrijpen, dat zij het meest te zeggen zou willen hebben — en dat wel op het oogenblik, waarop zij verklaart, dat alle de kinderen, der zeven broérs en zuster, evenveel praats zullen hebben; - en dus dTuwe geen 2.er meer of minder, dan de haare? - Dat gij ondertusfchen - nu g jhaa?eerst recht hef behoordet te krijgen; dewijl zij" wel zoo vriendelijk geweest is Cc 2 om  C l7° ) om voor het gantfcbe ^^^SSSI betaalen, die ™f t wel 4 gediend bent geweest, gfTa V^u nu'zooS -^'üat girondertusfchen, (zeg ik) nu dit alles al houdt gij u nu zoo mai uj. s j buitenbeens • kinderen, gefchied is, ligt te fmeelen en te lchimpeoi op n die het hunne toch ook * ™&bli^*f^k nie moc-Yvan je gedaan; en Franfchen winkel te doerifloreeren - weS iimer. U dat eene het komt ook m geenen deels te pas. wam i vrouw geen bastaart m^t ? - fa ft en befl er u n0g Doe derhalve, gelijk uw broer 01» t ee het onderfte uit en dikwils maar alleen in huur bezeten hebt, benoort nu neDenk op het een en ander nog eens degelijk na, en fchrijf mij dan eens we- derl Ik ben j a n u s. de broek vast zit, is het immers genoegd - Vaarwel! Nog een brief van een ander foort. vriend en medeburcerjanus^ '" ^ar--le.idneuesd:eakgTie't Idïn fchooVik nüj^lee kon begrijpen', dat let ^r:™^*^m^ - het breken van een' wagen , waaruit veel ongelukker^ 0"tnftaa"^ii SeTwoordig, zei mij: dat dit een fpreekwoord (*) X,>|cme.tfumfp(wkire«r(!, ia 't had waaruit 4e« gefchreve» h.  ( 172 ) ANTWOORD. Gelukkig! - dat het maar bij één' Jobsbode gebleven is! - Maar-, waarom. eiSgij den brief, dien gij zoo bezadigd hadt begonnen - met zoo veel bitterheld?' Ik hoop immers niet, dat de invloed van kaïn, daar jgij het en me reden zoo op voorzien hebt, daar weder werkzaam in geweest is? — Nu, wij zullen dft teMiefde van de waare broederschap, niet al te zeer u.tplui«n: anders zoude ik u, onder veele andere zaaken, nog gevraagd hebben; of. die Jobsbode wel, in de daad, een' Jobsbode voor U geweest ware? — Uit erkentelijkheid zal ik u op een' anderen Jobsbode vergasten, en bjei: een brief laaten volgen (terwijl ik toch van daag extraordtnaire Postdag in den janus boude.) van mijn' vriend, den overzeeschen babïlonicr. Zesde Brief van den overzeeschen babilonicr. salut etFRATERNITé, CITOYEN janus! Vousm'excüferai, mon cker janus! _ Ik ben zoo yo ^d^™'.Jien^ over het geen ik, daar zoo even, bij een troep Gochelaars gezien heb, en die alles in het Fransch reutelden, dat ik (fchoon ik naa^I!lk^^^^"d_dI ' vier van die taal fpreken o& verftaan kan) als een echt Babüon.er (me weet. mijne Natie is gewend alles blindelingsch nateapen) ook al begin tjrertorji,. zonder bijna te verftaan, wat ik zeg. - Nu, dat .s tot daar aan toe - Wat ik zeggen wilde is dit: - Ik heb mij ongemeen gediverteerd, vriend J*»»8-en fuUime ftukken door deze Gochelaars »«™ »M^;..tM?'de.^" ^ vond zich een geheele troep van dezelve in het aanzienlijk vlek hhe uiu In eene, «pr« daartoe ffèpproprieerde, tent. Ik en veele duizendeni, na het betalen van ons «t^W. waren aanfchouwers van de, nog nimmer voor dezen vertoonde, fijnuitgedachte gochelftukken. - Ik zeg , fijnuitged«hte . want, daar andere foortgelijke meefters, door verblinding en behendigheid , hunne ïfcioSe™ gewoon zijn te vermaken, deeden de» alles gevoel - en zichtbaar ; zoo dat men, om de kunstgreepen machtig te worden de,^^^^1 cfee^S de opentehouden, waarvan ik uen uwelezers, een.ge derHota&#e mede zaldeelen. Na dat de voornaamfte der troep eene zwetfende redenvoering had gedaan . om ons te doen begrijpen, dat alle vorige Gochelaars bedriegers •«« - ™ Z zijlieden (als zuivere Babilonièrs, fchoon met een vreemd e b^ebt-) eerlijk, en door het kundige heen - waren; en die , in Theorie en i0"»* — alle Tasfpeelers der vorige en tegenwoordige gefhchten overtroffen d e Snaanfche, Engelfche , Poolfche, Duitfche, Franfche of Babilomfche fpecJakels' n kunVtgSpen hadden vertoond - opende hij het: tone,J , met van ieder der aanfchouwers eenige klinkendefpecien te recreëren, die door ons n een daartoe eefteld bekken, geworpen werden. — Hoe ernftig uw, in bet toeKo me^  C 173 ) prefent waart geweest — zoo wel als ik, moeten lachen, om de verfchillende gezichten der affchuivers. Men kon uit dezelve lezen, hoe de meeste omdat zij het anderen zagen doen, het gedwongen er inwierpen. — Nu zult gij eens zien, vrienden! iets dat gij nimmer verwacht hadt... En dat is?... Dat is, (zeide.de Meefter) dat gij deze vaste metalen, in een oogenblik, zult zien verdwijnen, even als of zij nooit aanwezig geweest waren en zonder dat ik u zeggen zal, waar zij gebleven zijn. Ailons, changé! pasjé! — riepen de Meefters en namen een draai■ machine in de hand, die zij met hiinn' adem, als zoo veele windmolens, deeden draaien, dat ons hooren en zien vergong. En — 't was gelijk bij gezegd had — momentelijk waren alle onze ingeworpen ftukken onzichtbaar geworden , en het bekken z.00 hol en ledig, of er nimmer een ftuk ingeworpen geweest ware. Zie daar", vrienden! (voer de Spreker voort) een coup d'espritl — Dat u de Duivel haaie! zeide een der aanfchouwers, dat gedraai heeft onze aandacht afgetrokken; maar zeg nu, waar het gebleven is! — Naauwlijks had deze man gefproken , of dadelijk kreeg hij een mafief goud flot voor den mond, en aanftonds was hij zoo ftom, als een vis. Zoo wil ik ook wel-ftom'wezen, fprak een ander; maar deze kreeg een verroest ijzer flot voor de lippen, en verdween in een oogenblik, in een kuil of kelder, onder het toneel, terwijl wij alle van verwondering ftonden te gapen, Deze twee laatfte coupen kan men niet ontkennen, dat meefterftukken zijn. Ik heb nog een' anderen trek gezien, beftaande, in het veranderen van eenige contanten fpecien, in papier en vervolgens het papier, in rook, de rook in ftank, en zoo voorts; doch dit is zoo nieuw en bijzonder niet, als het boven verhaalde. ïusfchenbeide werd onze aandacht ook nog levendig gehouden " door het doen van verfcheiden vlugge handgreepen; en Transformatien van fommige aanfchouwers , welke zich voor aan, en dus op de beste plaats, bevonden — Bij voorbeeld: — een ambaghtsman werd,* door het aanraken van eene zoogenaamde Wichelroede, in de kleding van een'Krijgs- of Staatsman tot een aanzienlijk figuur hervormd: eenige geestelijken veranderden, door dergelijke aanrakingen, in Califs en Regeeringsleden; terwijl wederom andere van die verbeelde perfonaadjen, tot den niets beduidenden Burgerfiaat £in den zin namelijk, dien men er voormaals aan hechtte] wederkeerden. — Dit alles werd befloten met het ballet der verwarring, waarin alles, in een kundige wanorde, zoo in en door elkander flingerde, dat ik, zuifelende draaiende, de vertoonplaats verliet; en in de open lucht, meer dan een uur noodighad — om thuis te geraken; alwaar ik, na mijn Japon aangetrokken — dé Slaapmuts opgezet - en een pijp aangeftoken te hebben — op dit bijgewoonde tttverttsjemer.t eemge wijsgeerige aanmerkingen maakte, en vervolgens de d<=n opvattede, om u dezen te fchrijvsn, en u te betuigen dat ik altijd ben verwar eeniurc, Uw toegenegen Vriend 5 September i795. de ovsrzeescbe sabilosjBr. a d-  C 174 ) ADPERTISSEMENTEN. ***** DealömberoemdeNEUSMEESTER, salomon naso, van babel; **** zal in het logement van demos, in zijn huzaaren montuur, *** alle d^gen te fpreken. of te ontbieden zijn. De gemelde nasiste: »* 'io Zet valfche Neuzen aan, als natuurlijke: (al ware men zelfs zonder * neus'in de waereld gekomen.) zeer dienftig in 't uitfpreken van de Neusletters M en N.^n' dus onontbeerlijk in de woorden Nationaal en Democratie &c. en zulks bijna zonder pijn. 2o Z. Heeft eene prelate remedie voor de vochtige, anders genoemde b...neuzen, co' Maakt losfe en waggelende Neuzen vast. 60. Is zeer verr' in het aüongeeren, of het geven van lange Neuzen. -vT-r» De Postmeester van het Aërojlatisch Postcomptoir maakt aan het geëerd TSD. en ongeëerd publiek bekend, dat er alle dagen, ten behoeve van alle Maanreizigers, die, met verlof van het vorig gouvernement, nog eenig deel aan het tegenwoordig beftier mogten hebben, op den Westertoren, te Amfterdam en oo den Dom, te Utrecht, eene groote Luchtbal reisvaardig zal lig. ■ gen om dezelve, des begee.ende, naar zoodanige Planeeten te doen travip»., turen, als zij aan den Postmeester voorn, zullen gelieven optegeven. Deze Nommers worden alle Maandagen vervolgd , en uitgegeven te Utrecht jut de Wed. Terveen en Zoon; 's Hage van Cleef en Leeuweftyn; Leyden Honkoop en Onnekink; Amjlerdam Holtrop, J. W. Smit, ten Brink, Kuyper en van Vliet; Haarlem Plaat en Loosjes; Rotterdam D. Vis, v. d. Dries, en Pols; Witmaar Hand, en verder in de overige Provintien, a twee Stuivers.  JANUS VERREZEN. I787. - I79S- - SUUM CUiqUE. N\ 27. Maandag den 5. Ottober. BERICHTEN uit Ja pas. Onder de menigvuldige Eilanden, waarmede de groote zui». zee als doorzaaid is, heeft men er een ontdekt, waar van, tot heden toe zoo veel men weet, in geene reisbefchrijvingen is gewag gemaakt. Dit Eiland' ^LEV?oc.T,ONIt Scnaamd; J» door eenige wijsgeerige Japanneezm, in eene' bekend geworden' *9,W ™°T 00 AdelthKtmiSrs > e"'dekt en Wij zullen ons niet ophouden met de befchrijving van het locale van dit Ei- ffilbli.V^V^ n°g minder nullen wij u de gedaa,lte» kle"r ^ grootte van deszelfs inwoners: hunne godsdienftige begr.ppen, die onder elkander zeer verfchillende zijn en daar ^ T-ë- ue-e en $ meê zoude kunnen vulIe"5 welke vrij wat rumoer «a onftmmigheid op het Eiland te weeg gebracht hebben, zullen wij, om zeer Dd ge-  C '77 ) ï, niet zullen kunnen goedmaken: ook voorzie ik, dat wanneer, na mijnen „ dood, mijne kinderen er toe zouden mogen overgaan, om een' anderen Pa„ triarch, in mijne plaats, aanteftellen, zulks niet dan met de grootfte buiten„ fpoorigheid gepaard zal kunnen gaan: want de zucht, om vadertjen en mee„ rtertjen te (pelen, hsbbe ik befpeurd, dat aan allen bijna zoo eigen en na„ tuurlijk, als het ademhaalen, geworden is ; en 't is daarom, dat ik ten-uiterfta „ bevreesd ben voor doodelijke uitv/erkfeljn, ingevalle, bij mijn f rfcheiën, „ daaromtrent door mij de nodige voorziening niet hadde plaats gehad. — 't ls' „ om deze reden, dat ik — ter voorkoming van alle deze en nog meer andere' „ waarfchijnlijke, gevreesde, gevolgen, naar rijpen rade en overweging, heb „ goedgevonden te maken dezen mijnen iaatften en uitterften wille; bege'eren„ de, dat aan denzelven pun<2iië;lijk en ftiptelijk zal worden voldaan, zoodra „ ik den geest zal hebben gegeven; en verklaar ik dienvolgende — tot on„ veranderlijke grondwetten van het Patriarchaal verïterfreehc vastteih-lien „ gelijk ik vastftelle bij dezen — de hier navolgende drie Artikelen : „ Art. 1. „ Eerfteiijk en voor een ieder, is tot het recht van opvolging in mijne '„ door den dood te ontruimen, waardigheid gerechtigd, de oudfte van mijnè „ zoonen, op mijn everlijden nog in leven zijnde; ea die ontbreekende, „ deszelfs oudfte zoon, in zijn vaders plaatfe, en zoo vervolgens, op dezelf„ de wijze, in de rechte nedergaande linie, zonder einde. „ Art. 2. ,, De geheele rechte nedergaande linie des eerstgeboornen, of oulften i, zoons, ontbreekende, als dan den daarop volgenden zoon, op dezelfde wij. „ ze, als boven gezegd is, en zoo vervolgens: altoos in het oog houdende, „ dat een latergeboorne zoon nimmer tot mijne natelaaten waardigheid gerech„ tigd kan gerekend worden te zijn, zoo er op mijn overlijden afftammelingen 5, van een' vroeger geboornen in wezen zijn. „ Art. 3. ;, Ln geval van minderjaarigheid zal de oudfte Oom, of Oudoom, van mijn' minderjaarigen opvolger, geduurende die minderjaarigheid, het regemfchap op „ zich nemen ". * (Was geteekend) MONOr-ATER. Dd a Dit  C 178 ) Dit Testament wierd een geheiligd formulier voor alle de opvolgers van kc~ w n p * t e b Welke echter zeer verkeerd handelden, met hetzelve maar zoo letferlijk overtenemen: want (gelijk dit ieder in 'toog loopen moet ï hoezeer mon opater zelve - niet in 't geval was, om voor zijne collaterale vrienden te zorgen; omdat hij niets anders dan descendenten naliet — zoo moesten zijn opvolgers daar nogthans op gedacht hebben. Hier door gebeurde het, dat, na den tijd van twee hondert jaaren, de vaderliike regeering geheel in de war liep. Er kwam namelijk , op dien „ S, geheel zonder kinderen" te fterven En nu kwamen a»« de broeders van den overledenen op en deelden de heerfchapp.j onder malkander. Alleen de oudfte werd om een Iuchtjen gezonden ; omdat hij zich ver. beeldde, uit kracht van het vorig Testament van hunnen vader — alleen tot de vaderlijke regeering gerechtigd te zijn. Dit tweede foort van regeering werd de Oom-regeering, anders Avuncularche eenaamd. Nu werd er een Reglement gemaakt, waarbij deze éénhoofdiger regeering vernietigd werd. De beste en gegoedfte zouden nu het roer van ftaat in handen nemen. Dit kon niet anders: want alle de geene, die fterk genoeg van arm waren, om bun recht (zoo als zij het noemden) te doen gelden begonnen er zich tegen te veizetten, om dien vetten regeeringsbrok in de handen van weinigen te laaten: Hier van daan is het gekomen, dat men de zoogenaamde beste van den lande, de'Oomens of Oometjens genoemd heett ( Maar, wat is er toch beftendig? — Niets — volftrekt niets! — Deze Ooirr regeering begon aan de Neven ellendig in het oog te loopen. Alle ftemden «jj toch van m onopater af. Alle verbeeldden zij zich immers zoo veel recht te hebben , als de Oometjens. Men begon zeer fterk over het belang en het recht der Neven te fchrijven. Verfcheiden jaaren achter een werd er gewerkt, om de van tijd tot tijd verfpreidde gevoelens, over deze zaak, tot eene vaste theorie te brengen. Men bracht het zeer verr' in het Nepotismus; (zoo noemde men deze, al telkens veldwinnende, wijsbegeerte) maar de laatfte hand ontbrak er aan. Men maakte nog te veel onderfcheid , tusfchen de geprivilegieerde Tongeprivilegieerde Neven. Hier en daar werd het Neeffchap zelfs in de praSijk gebracht; mfar toch altijd met zoo veele welherbrachte coftumen, zoo veele viezenvaazen en vieren en vijven, dat het nergens naar geleek. Het kwam toch altiid op de groote Neven neder; en bonjourde men al eens hier en daar een Oom van het kusfen; of werd er al eens, van tijd tot tijd, een enkele aartsvaderlijke Oudoom, om een' wandelingjen, gezonden — dan was het toch altijd maar, om er eenige geprivilegieerde Neven voor in de plaats te zetten: en daar mee was (») Duo plateaus conveniunt in un-a tertio, eatenvs itttir fe cctiveniunu  C 179 ) het dan — allez vous en fainte familie, allez vous en chaqu'un chez foi — en het geld was verkeeken. De overige Neven mogten, in het; naar huis gaan, nog al eens zoo zeggen — ,, 't is toch' maar altemaal aapenfpel! — Wat hebben wij „ nu, met ai die groote com Jla, uitgericht"? — Maar dat was het dan ook toch al. — Door zulke en diergelijke praUijken kreeg het Nepotismus gevoelige neepen, en het zou niet te verwonderen geweest zijn, al had men het, zoo doende, geheel in den drek gewerkt. Maar — Wat gebeurt er? Men komt, na lang getheörifeerd te hebben, op het eenvoudig denkbeeld, dat de geheele Patriarchale macht en hetgezach, welne monopater, bijzijn aankomst op het Eiland AdelphoBenia en vervolgens over zijn huisgezin en 't geheele Eiland bezeten had, met recht op zijne geheele nakomelingfchap neêrgekomen was, en dat zij dien volgende gezamentlijk —• niemand uitgezonderd — die macht en waardigheid bezaten; welke mokohtii, te voren, allét'n bezeten had. — Eenige eeuwen te voren was een fterke Grootneefsch gezinde wel van het zelfde denkbeeld geweest; maar, men vond het te dier tijd nog te eenvow dig en kinderachtig, om er een oogenblik geloof aan te flaan (*). Dit denkbeeld moest echter, (gelijk men van achteren heeft mogen ontwaaren) door den tijd, gekoesterd worden, wortelen fchieten en een boom worden. — In eeu zeker groot en voornaam diftricl van het Eiland regeerde een Oom, die, ten minfte naar het uiterlijke te rekenen, nog al vrij wat met het Neeffchap op had; en daar mede hadt gij toen de poppen aan 'tdansfen. Kortom het duurde niet lang, of het zag er met Oom uit als met Oom kool. Oom verdween als (*) Iets diergelijks, hoewel niet volftrekt eveneens, was het gevoelen van een' Edelman, in Frankrijk, met naame piniipn pot. Deze deed, bij gelegenheid dat de Staaten Generaal, onder de minderjaarigheid van karei. dbnVIII, vergaderd waren, deze aanfpraak tegen zijne medegedeputeerden: „Indien er gefchil is, overde troonsopvolging, of het regentfchap; ('zeide „ hij} wie anders, dan het velk, kan ditgefehilbeflisfen? Datvolk, dat in den aanvang ze'.ven'zijne „ Koningen verkoren en aan hnn dat gezag opgedragen heeft, waarmede zij thans bekleed zijn ? „ Dat volk — in wiens boezem de opperfte macht grondwettelijk huisvest? — Want iedere „ Staatsregeering is ie zaait van iet algemeent en de zaak van 't algemeen, is die van het volk. ,, Wanneer ik van het velk fpreke, verfta ik daarmede, de verzameling, of het geheele lichaam, „ der burgers, en in dit lichaam zijn de Prinfen van den bloede, als hoofden van den Adel, me- „ de begrepen ". Dit gefprek viel in 1484. voor; weinig dacht men toen nog, dat ruim drie «euwen na dato, in eene andere Nationale Samenkomst, deze leer — met aflaating echter van de laatfte claufule, als te veel ruikende naar het groote Neefsfchap, voor eene grondwet aangenomen en vastgefteld zou geworden zijn. En, let wel op!— In dien tijd hadden montesquieu, j>k wolf, luzac, piuius en zoo veele andere, zich over deze groote queflie nog nimmer uitgelaaten. h. de güoot had zijn I. Btek Cap.%. §. 8. over bet Recht van Oorhg en Vrede, nog niet gefchreven, veel minder aan lopïïïk den XIII. opgedragen. En evenwel — de kees zat er toen al in, om er, bij tijd en wijle — bij de eene of andere gunftige gelegenheid, uit lostebreken. — Zoo veel is zeker, dat dit geval weder een fterk bewijs voc:fcet wonderlijk rollen van een dubbeltjen is, — Dd 3  ( x8o ) als eene fchadiiw en het Neeffchap werd, door de afgevaardigden van de Neven; plechtig afgekondigd; dien volgende werd er dan ook vastgefteld, dat alle de Neven TE SAMEN, zoo veel te zeggen hadden, over dat diftrict, als monopater 'alleen te zeggen had geha i, over het geheele Eiland. Verder dan het diftriS was het niet mogelijk, vooreerst, deze afkondiging te doen gelden: want om het Neeffchap door het gantfche Eiland heen te introducseren, was ondoenlijk. Om dit te bewerkftelligen, zoude men geheel ad elph oc tonia van ^ Oometjens hebben moeten zuiveren , en dat was toen nog lang zoo makkelijk niet, als fommige daar wel eens over gediscoureerd hadden. — Dat TE SAMEN toekennen van iets, dat, hoewel in een'zekeren zin verdeelbaar, in eeuen anderen waarlijk onverdeelbaar is en moet zijn, is altijd eens zaak van eene groote bedenkelijkheid geweest. Indien het alleen bij het toekennen blijft, en er komt niets meer bij; dan kan het niet anders, of de eikende patriarchale oppermacht, aan zoo veele duïzende Neven opgedragen, moet dengrootften twist en tweedracht verwekken; en de twist en tweedracht zijn ajtijd zaaken geweest, zeer gefchikt voor een' fpeculatie handel, voor de Oomens en groote Neven. Er diende dus, Baar het oordeel van den Hiftoriefchrijvsr, iets uitgedacht te wordem, om waarlijk en volgens een vastgefteld Plan, alle die Neven aan de Patriarchale oppermacht deelachtig temaken; 'tzij dooreen foort van artificieele verdeeling van die macht, onder de in goede orde geirganifeerde Neven, zoodanig echter, dat alle die verdeelingen, in een punt te famenJoopende, tevens een geheel uitmaakten; of op eenige andere wijze; fchoc. . met nedrigheid erkennen moet, ['tis altijd de Hiftoriefchrijver die fpreektj geène andere wijze te hebben kunnen uitdenken; hoe zeer ik er mij bijkans zuf op gepraSizeerd heb. Zonder deze verdeeling en onderdeeling van de geheele macht over het geheele Neeffchap van het di/lriit, zal het met die macht afloopen, als met een'gouden twistappel,, onder de menigte geworpen. _ Ieder zal zich denzelven willen toeëigenen , en — niemand zal denzelven eigentlijk bezitten. Wij zijn thans in het negen honderd negen en negentigfte jaar van de AieU phoHonifche tijdrekening en de ftaatkundige ftaat der zaaken is, — gelijk ik dezelve hier boven befchreven heb. Wij alle hoopen, dat de zaak in het groote difbict, en in een ander, dat vrij wat kleiner is; doch waarin de Politieke gefteldheid, betrekkelijk die ftuk, dezelfde is, — in het jaar duizend ten goeda beflist zal zijn! — Maar zoudt oij er niets van kunnen zeggen, janus? — De ftaat der zaa^ ken is bij ons, in veele opzichten, e ven als in a d e l p h o c t o n i a. — Wacht, (bid ik u) Burgers! tot ik mijn dertigfte N°. zal uitgegeven hebben.  C 181 } ben, — Heeft j akt trs u immer met praatjens gepnaid? Heb ik niet reeds in N°, 17- beloofd dat ik.... maar wat hoef ik het hier te herhaalen? — Gij kunt het daar leien'. — Nopens het voorgevallene met de Pantherdieren in ni grit ien, waar van wij in ons voorlaatfte N°. iets gemeld hebben, vernemen wij nu nog, dat de Raad der gemeente, naar lang, zeer lang, gedelibeerd, en weinig, zeer weinig, befloten te hebben, er eindelijk toe overgegaan is, om in het eerfte point van den vijfledigen eisch, waar over het ftemrecht reeds beflist had, met eenige moderatie te confenteeren. Dan, door de van alle kanten inkomende tijdingen uit alle de hoeken van Kigritien, alle (wat den grond der zaake betreft) op bet zelfde, als pag. 162 opgegeven is, neerkomende, en flechts in de bijzondere bijkomende outftdndigheden verfchillende — hebben wij het onnodig gedacht deze zaak, als zijnde tot groot ongeluk van den lande, in 't geheel niet nieuw noch vreemd; maar in tegendeel overal bekend — en, bij al wat bezadigd en braaf denkt, affchuwelijk — eenige verdere ruchtbaarheid of befaamdheid, door het plaatfen van overbekende nieuwstijdingen dien aangaande — bij te zetten. Van tijd tot tijd echter eenige aanmerkingen op de Pantherdieren — niet om $} jeflacht te verbeteren — want wie ziet daar de mogelijkheid van? — maar .,i hen , aan welke de muilbanden dier dieren toevertrouwd zijn, opmerkzaam te maken — zouden misfchien niet geheel van alle nut ontbloot zijn. Zoo bet voorbeeld van janus zeiven er iets toe doen kon, zou ik zeggen, hoe hij de zonderlinge bekwaamheid, voor een geftel als het zijne , bezit, om, wanneer, fommige zaaken eene ernftige plooi aannemen , zijn Satyrsgezicht voor een' tijd te muilbanden maar, wat zegt het voorbeeld van een' éénigen; wanneer da menigte, door duizend andere weggefleept, tot die woeste en waarlijk b'r'u't'a'jL'e' onbekwaamheid gebracht is, van in haaren driesten wetloop zelfs niet meer te kunnen omzien, naar die geene, die hun vergeefs achter na roepen : „dat hen „ aan het eind van hunne loopbaan, een' eeuwig gaapende afgrond, van ver„ woesting en ontbinding van alle maatfchappijelijke orde, wacht ". En zagen wij flechts te gtnsoet — hoe zeer de wetten er voor behoorden te waken — dat de Panthers van den teeenwoordigtn — en de Tijgers van den voorledenen tijd, er alléén de fiachtoffers van zijn zouden — men zou zich dien trek van het Politieke noodlot kunnen getroosten, en zeggen: Dit volk, gefebapen om elkander te vernielen, Bezielt, bewerktuigd, om zich onderling te ontzielen — Volmaakt zijn eigen ftraf, en loopt ds wet vooruit. Maar,  C 18a ) Maar dit is ongelukkig het geval niet. — Veel eer — (wat zeg ik?—) zekerlijk is het tegendeel te voorzien. Pares cum paribus facile congregantur. Vogels van eender veêren, vliegen gaarne te famen. -— Men zal mij misfchien tegenwerpen, dat hoe zeer de veêren eender zijn, de kleur echter verfchilt; maar, ach! — die kleuren , door eene losfepartijdige hand, van weêrszijda met waterverw er opgebracht, verbleeken ligtelijk — en de gelijkheid van aart en inborst blijft. Beide organifeeren zich tot zeer gebruikbare injlrumenten, in de handen der intriguanten: — en moet dan het weldenkendfte gedeelte der Natie, van welke verfchillende denkbeelden zij ook mogen zijn , door gebrek aan verëeniging, door lafheid en verkeerde toegevendheid, de fpeelbal worden van dat gedeelte, dat het minfte belang bij 't behoud of den ondergang van de gemeene zaak heeft? — Ach! zag ik de zaaken verkeerd in! —• BEKENDMAKING. iemand van mijne Lezers mijn' Zoon ismaël, levendig of dood, gevonJ den hebbende, of aanwijzing van hem kunnende doen, wordt verzocht, zich. ten fpoedigfte te addresfeeren, bij de Boekverkoopers b. onnekink en j meerburg, te Leyden. Zederd lang verwachtte ik, dat hij, naast mijne zijde, in het ftrijdperk der pennonëer, naïeverig op de Heldendaden van aijnei? Vader, in volle glorie zou getreden zijn. — Dan — waar ik mij ook moge wenden, mijne oogen vinden hem niet! — ó ismacl! — ó mijn zoon ismasl! — zekerlijk zijt- gij in de woestijne, der dooiende Schrijvers, van den rechten weg afgedwaald; waarom zoudt gij anders, volgens uwe belofte , uwen Vader niet onder het oog durven komen ? ■— ZEGT HET VOORT. Deze Nommers worden alle Maandagen vervolgd , en uitgegeven te Utrecht bij de Wed. Terveen en Zoon; 's Hage van Cleef en Leeuweftyn; Leyden Honkoop en Onnekink; Amfterdam Holtrop, J. W. Smit, ten Brink, Kuyper en van Vliet; Haarlem Plaat en Loosjes; Rotterdam D. Vis, v. d- Dries, en Pols; Albnaar Hand, en verder in de overige Provintien, a twee Stuivers.  JANUS VERREZEN. I7S7. SUUM C U I <^U EJ N° 28. Maandag den 12. Qclober. ÜNiemand, voor 't minst — zeer weinige mijner lezers, zouden het hebben kunnen droomen, dat ik eene misiive , van inhoud als de hierna volgende, eene plaats in den janus zoude vergund hebben. — Dan — hij, die de kaart van 'tland zijner inwoninge kent, weet zekerlijk, dat het niet misfen kan, of er moeten verfcheiden Democratifche harsfenen, evenwel niet van den eerften rang, gevonden worden, die over mijn Weekblad denken en fpreken, gelijk de gtftomachetrde Burger C. 't Is daarom, dat ik den onderftaanden brief woordelijk plaatze. burger! Zoo er ooit een tijd geweest is, waarin men over den toeftand van ons V* derland bezorgd bthteft te zijn, is het waarlijk de tegenwoordige, «- Dat een ge H13"» I795« -  C 184 ) man, hier toe kunde bezittende, in zoo een' tijd, zijne minkundige burgers tracht te verlichten en ftandvastigheid inteboezemsn, is een werk, waar door hij zich waarlijk verdier-ftelijk bij het Vaderland maakt. — De fchrijfftijl, waarop men iets tot nut kan uitwerkea, geloof ik waarlijk niet, dat gij met uw Weekblad getroffen hebt. - * i. j Iets van dit aanbelang, ais het welzijn van eene pasöntlpokene Republiek, die baare verCrukte vrijheid herkregen beeft, geloof ik niet, dat men boenend befchouwen moet? — En de middelen, die er aangewend worden, om die vrijheid te behoaden, belachelijk-voorteftellen, is het werk niet van een' braaf Patriot. Daarbij — voer welke Clasfe van menfchen fchrijft gij ? — Wat is de loflijkfte onderneming, te fchrijven, of voor zulke Grooten, die tijden geld ^lust mag ik er wel bijvoegen) genoeg bezitten, om zich in alle weten, fchappen en taaien te oeffenen; — of voor zulke lieden, die noch tijd noch middelen genoeg gehad hebben, of bezitten, om zich hierin te oeffenen? — Kortom, voor wien is het loflijker te fchrijven, in de tegenwoordige omftandigheden, voor zoogenaamde Grooten; of voor het Algemeen? — Ik kan toch niet denken, dat gij zoudt willen beweeren, voor het Algemeen te fchrijven. In het begin der uitgaave van uw Weekblad (ik weet niet in welk Nommer) dacht ik, dat gij geene onduitfche woorden zoudt bezigen; maar nu begint het hoe langer hoe onverftaanbarer voor den mingeöeffenden te worden. — Voor wien fchrijft gij dan? Voor Geleerden? Neen, Burger! de Geleerde lacht om uwe grappen — dit is het al? — Weet gij, wie ik daaglijks ondervind, dat u bewondert ? de Jriftocraat — en de leden van het vorig beduur. -— De verftandige Patriot lacht mede om uwe grappen; — maar, de eerstgenoemde ziet uw gejehrijf in, zoo als het befchouwd moet worden; iedere ftekelige trek, doet hem tot in de ziel-goed; — en hij groeit er, als het ware, in. ■— , N« komt de groote vraag; — Brengt gij eenig nut met uw Blad te weeg?-» Neen! — Voor het Algemeen is het onverftaanbaar, en aan de Oranje fartij verfchaft het voedfel? —> Schrijf, wend uwe kunde aan, tot nut, tot verlichting van het Algemeen5 en gij zult door alle Braaven bewondert worden ?! — Heil en Broederfchap! —< C.  ( i«5 ) ANTWOORD. « V r « e r! Ja wel! M^nfii over den toeftand van het Vaderland bezorgd te zün Tk ben het ftjrker, dan gij zelf, met u eens: want ik befchouvv he laJ nonhrT dehjk van zijne zorgelijkfte zijde; en reeds, bij het beain Sï» «ft voorfpelde ik de eorglljkheid, daar het zich ,^rW^ in'bevlndr HoSSf' tig zou het geweest zijn, wanneer ik mij toen bedrogen had De ™L ■ l den namen weldra h¥s over kop de overhand, en het eigenbelang van lu 'g den ontketend maakte van dat geene, 'twelk gij eeDe pamthokene%^ekaoemT eene verblijfplaats van immer woelende Cabaalen. De Schrijftrant die veeleh' z.gden, om de waare broederfchap als belachelijk aftefcbilderen, en waaTbil het bijkans tot eene onvergeeflijke misdaad gerekend werd, om edelmo dSer S zijn, dan men ltl t jaar 87 geweest was, wekte, de nog niet geheel ontwik te, neiging, om zich op zijn beurt te wreken, op: m.-^kte" ■ achtérdn^n de bezadigdfte lieden die een weinig verder 'dan'hun StóSlïïe vuurden de pogingen der ieverzuchtigefchreeuwers aan; en werkte de tweedrïh " met onvermoeide.pogingen, in de hand. — Ik moet roepen dit mfi Z IJ', beeschwerd: ..Waak voor uwe kboepeksc h ap? wTnïer'ul\ly Kr?n* ^£J;!JKHEID r!rHj?J tef h3rte Saan"! ~ CDit was evenwel zuiver Hollandser» en men behoefde niet in alle takken van wetenfchappen • te wezen, om het te verftaan.) Ja wel! - Zoo menig één duivef- Het was tegen den oven aangegaapt. - De zoogenaamde fchrijffiiji VOor het algemeen of bever voor het gemeen, nam de overhand, en de hovelingen van het hof van jan VLfOEL, met - de vleiers van de despoten der regeeringloosheid, namen het terrein ftormenderhand in. - De eerfte konden - en de laatfte iE janus niet verftaan; maar ook — voor geen van beide fchreef h;i Hiï fchreef voor het bezadigd, welopgevoed en befchaafde gedeelte der natie wier verftand opgeklaard , wier fmaak geöefFend, en welke (in welken kring hét ook zijn mogte -) ten minfte zoo veel verkregen kundigheden bezaten, als nodi> was — om waarlijk rijp te zijn, voor eene waare verlichting. — Maar vnnr Geleerden, als Geleerden befchouwd, fchreef hij nhnmer- dit moest — die kon zijn oogmerk nooit zijn. Aan de geene, die het zien konden en oogen hadtien, wilde hij flechts, met levendige en treffende kleuren, de gevaarlijken ftaat van het land affchilderen, in hoop dat zij — uitmakende het waarlijk verlicht gedeelte van de natie, zich zouden willen verflenigen, om de landveidervers van allerhande kleuren, in hunne heilloze werkzaamheden tegentegaan. — '* Hetkon niet anders (dit begrijpt gij, hoop ik, wel) of verfcheiden lieden die hun Vaderland liefhadden met eene waare aapenliefde, konden hier hunne re- Ee 2  C 18* j M*« vinden; en , was even^-S^^^iffi .roti/teof Oranj^n dit ^/^ifJt^{!tJidi« belangzieke of doch , het geen hun wdarlijk voedzel geeft ,, is juist.net oe ^ ^ étn «oord, «lle< - M' »)i> P*»? ZI|"'J.°.Ï u!ial is don uitgebreidlle» ^ts^^?^^^'^.-ieto » 2,10 eigen taal zoeken aantefpreken. ~ , ■„„ tekens wanneer er averrechtfche middslsn aangewend werden. Overal waar, en telkens wanneer er belachelijk voortejlel- m de vrijheid te behouden zal bij Zijn ^ ^ d zoo J » / ^ Jen, als hem dit zijne ftekeligegeniiu'toelaat. ^"e" "J'j"eden er om lachen, Middelen aanwenden van « - geZXn, die het beide geef ik hen deze vrijheid, ^oo deze jpjr en « k8D merkzaam wel met hun Vaderland meene», flechts' °P g°P niet langer werkeloos maakt, zoo het hen flechts tot een wenk verftrekt om ni g ^ ^ te zijn, in het krachtdadig tegengaan van dj na dit fterk in.de bres fchijnt te tell^^f*™^ kunnen br|nJgen? ïFi£. "2 ^'JtSX hSen :tot betefe gedachten zult gekome» zijnl — Zoo niet?... Heil en beterfebapt JASOS. BERICHTEN. «elijkhiid, vrijheid, eroeöerschap af »* dood! - zevenhuizen, den September. Voor het ; Notarieele Committé,, angeS ' field om aan alle de verkeerde daden en verrichtingen, welke er, tegen de er ende grondwetten der tegenwoordige gefteldheid van zaaken en der nog vast te Heller!T Republikeinse* ftaatsregelen, uitgeoefend, worden, de vereischte  C 188 ) van den Lande, en fpeciaal bij' het 6ia en 8' a'a.'a. De Centrale Vergaderingen. Bovenfte (a) de Centrale Vergadering van de geheele republiek. Midden (a) enz. de Centrale Vergaderingen der departementen. Onderfte CO enz. de Centrale Vergaderingen der DiJlriSen. b b b De reprefenteêrenie Vergaderingen. Bovenfte (b) de reprefenteerenü ' ' Vergadering van de geheele Republiek. Midden (b) enz. de reprefenteêrenie Vergaderingen der Departementen. Onderfte (b) enz. de reprefenteêrenie Vergaderingen der DiftriSen. c, c, c. De Wijkvergaderingen. _.. D. De Democratifche Conflitutie van het Landfchap fantasia inwerking gebracht. E. De Cabaal regeering, welke zij vertrapt. F. Een fpeculeerende f a n t a s i a a n , met een Toneelkijkertjen. Deze Nomtners worden alle Maandagen vervolgd , en uitgegeven te Utrecht bij de Wed. Terveen en Zoon; V Hoge van Geef en Leeuweftyn; Leyden Honkoop en Onnekink; Amfierdam Holtrop, J. W. Smit ten Brink Kuyper en van Vliet; Haarlem Plaat en Loosjes; Rotterdam D. Vis. v. d. Dries, en Pols; Atoom Hand, en verder in de overige Provinciën, a twee Stuivers.  JANUS verrezen: 1787. - SUUM CUI()UE. N°. 3 r. Maandag den 2. November. VERVOLG VAN No. 30. F\ nt as ia is een zeer kléin, doch, naar evenredigheid van zijne uitgeftrektheid, een volkrijk land. Het heeft eene eenvoudige, doch waarachtige, Dtmocratifche Conftitutie, en is eene ééne en onverdeelbare Republiek. Deze onverdeelbaarheid, en te gelijk daar aari verknochte Democratifche Regeeringsvorm , zijn in fantasia, door eene juifte en geëvenredigde verdeeling van het geheele land, en de daarin huisvestende volksmacht, daargefteld geworden. Te voren bezat het eene kwalijk geproportioneerde en gebrekkige Regeeringsvorm. Het ftaatkundig noodlot — meer dan de eigentlijk gezegde pogingen der ingezetenen, vernietigde deze gedeeltelijk. De vorige verdeeling van iantasia, in onderfcheiden landfchappen, bleef nog langen tijd ftandgrijpen. Ein- Hh de- 1795- ~  C 204 ) delijk kwam het volk, wiens oppermacht plechtig erkend was geworden, na lang harrewarren, overeen, om eene Commisfie aar.teftellen , welke, binnen een' korten en bepaalden tijd, een plan zou daarftellen, volgens welke het geheele volk, op eene grondwettige wijze , van die erkende oppermacht een geregeld gebruik zou kunnen maken. Ten dien einde moester, door de voorfchreve Commisfie, eerst een Conceptplan van de yercleeling der oppermacht des volks gemaakt — en, ten tweeden, de nodige inftruBien, voor de daarbij bepaalde OBdeifcheidén Volksvergaderingen, opgegeven worden. — Door deze Commsifie moest — bij de zoo daarteftellen bewerktuiging van het lichaam des gantfehen volks — de Natuurlijke Samenftelling van een gezond menfchelijlc lichaam in 'toog gehouden worden, om, zoo doende, in de onderfcheiden leden en individu's van de Republiek, tot maar één lichaam gevormd zijnde, die regelmatige en welbeftierde beweegirtgen en werkzaamheden te brengen, welke wij dagelijks, in een welgefteld menfchelijk lichaam, waar aan alle de leden enz. het hunne toebrengen, kunnen opmerken. — Dit door de Commisfie duidelijk begrepen zijnde , werden de grondwetten voor de Fantajiaanfche Regeeringsform geconcipieerd en vervolgens door het geheele volk aangenomen. Wij zijn niet voornemens, deze Conftitutie, in zijne geheele uitgebreidheid, vooralsnog ten minfte, optegeven: dewijl een kort begrip van dezelve, zoodanig als de Commisfie die voor zichzelve ontwierp, om er eerst een kort en duidelijk begrip van te hebben, genoegzaam is, om over den aart van dezelve te oordeelen. — Beter, misfchien,,.dau^bet uitgewerkte plan zelve; omdat de menfchelijke geest een' aangeboren'afkeer heeft, om, buiten noodzaaklijkheid, zich met langwijlige details intelaaten. [NB. Men moet niet uit het tog verliezen, dat fantasia een zeer hein landfchop is. Wanneer men derhalve, in grootere Republieken, de Conftitutie van fantasia tot een modelletjen mogt verkiezen te nemen, zij men vooral bedacht, om de hierna volgende verdeeling, naar dt meerdere uitgg' ftrektheid, teregelen. —3 GRONDWETTEN, VOOR DE VERDEELING VAN 'S VOLKS OPPERMACHT, ONDER DE FAN T A SIA AN E N. Art. 1. tantasia wordt in vier groote afdeelingen (Departementen) verdeeld; met namen: Oostelijk, Zuidelijk, Westelijk en Noordelijk Departement. Ieder Departement wordt, op dezelfde wijze, in vier Dijlrieten — en ieder Diflrht in agt wijken, verdeeld, zoodat'de gantfche Republiek uit ia8 Wijken is farnengefteld. Art.*;  C ao5 ) Art. 9. Da Centrale vergadering van ieder Diftrict zendt 's jaarlijks, op den .... , ee»e lijst, waarop een dubbel getal van Burgers, wonende in hun Diftrict, mits op dien tijd neene leden van de Centrale vergadering zijnde , naar ieder der Wijkvergaderingen van haar DiflriB, om daaruit, door de ftemgeregtiëden ,een enkel eeeal te laaten kiezen, tot Reprefentanten van dat Diftrict; op. deze wijze: — de TrefiderA in ieder Wijkvergadering, zal aan de, ter kiezing opgekomen, ftemgerechtigden voorlezen, de namen van alle de Burgers, op die lijst voorkomende:, vervolgens zal hij, ten tweeden maale, de lezing doen, bij ieder naam ophouden: waarop de Secretaris ter ftemming zal overgaan, en achter'ieder naam het getal der ftemmen plaatfen, der geenen, die voor denzelven geftemd hebben. Dit gefchied zijnde, zullen de lijsten, verzegeld, aan de Centrale vergadering terugg' gezonden worden , en deze zal, op den daartoe bepaalden dag, de alzoo bii meerderheid verkoren Reprefentanten doen dagvaarden, om voor haar te compareeren, en den wil des volks te verftaan. Van de geenen der verkorenen, die den post van Reprefentant zullen aangenomen hebben, zal eene lijst geformeerd worden, en ter fuppletie van de geenen, welke zich daar van zullen hebben gelxcw feerd, zal men overgaan, om de in ftemming volgende te verkiezen, en daar* mede vervolgen, tot het vereischte getal compleet zal zijn. Deze alle zullen, door de Centrale vergadering, den daarop volgenden dag , plechtig worden geinftalleerd. Art. 10. De Centrale vergaderingen van ieder Departement zendt \ jaarlljk, op den 7".l eéne lijst, waarop een dubbel getal van Reprefentanten uit ieder Dijlrift . . . naai de Centrale vergaderingen der refpettive Dijiritlen van dat Departement, om.daaruit, doorleden dezer Centrale vergaderingen,een enkel getal te laaten kiezen tot Reprefentanten van dat Departement. En zullen de Reprefentanten, op dezelfde, .wijze verkoren en geïnftalleerd worden, als in het voorgaande Artikel is bepaald ge-, worden. Art. 11. De Centrale vergadering van de geheele Republiek zendt 's jaarlijks , op den ... ; eene lijst, waarop een dubbel getal van Reprefentanten, uit ieder Departement. .. naar de Centrale vergaderingen der refpeiïive Departementen, om daaruit, door dg leden der voorfchreve Centrale vergaderingen, een enkel getal te laaten kiezen, tot Reprefentanten van het geheele volk van fantasia. En zullen deze Reprefentanten (al mede) op dezelfde wijze verkoren en geïrjftalleeid worden, als in de Art. 9 en 10. is bepaald geworden. —  C 207 ) Art. 12, Alle de hier bovengenoemde vergaderingen van Reprefentanten ftellen de benodigde Amptenaaren en Committé's, in hunne DiJlriSen, Departementen, of in de Republiek, refpéHivelijk aan; doch, zijn de Amptenaaren en Committé's, alzoo aangefteld, verantwoordelijk aan de Centrale vergaderingen der Diflriiïen, Departementen enz. tot welke zij behporen. Eens aangefteld zijnde, zullen zij permanent zijn. — Doch, om wangedrag of ontrouw, betrekkelijk hunne posten , zullen zij afgezet worden, door die Centrale vergaderingen, aan welke zij verantwoordelijk zijn. Art. 13. De Amptenaaren en Committé's, aldus aangefteld zijnde, zijn als zoodanig ondergefchikt aan de Vergadering, waardoor zij aangefteld zijn, en bekleden in dien zin —- minifterieele posten. Art. 14. Tot en met deze Committé's worden niét gebracht en zijn niet gelijk gefteli , de Rechtbanken, van welke er in elk, Diflritt één zal zijn. Zij zullen wel door de Reprefentanten der Dijlriden aangefteld worden; doch, na hunne aanftelling, aan dezelve niet ondergefchikt zijn: het Rechtersampt derhalven, zal ook niet ais een' miniflerieekn post aangemerkt worden, maar echter permanent zijn. Art. 15. Ieder Rechtbank verkiest een' permanenten pulüeken Aanklager, die, nit naam van het gantfche volk, recht vragen, en criminaliter ageeren zal tegen alle zulke misdadigers, tot het oordeelen van welke de Rechtbank van zijn Diflrid competent en bevoegd is. ——. Art. i(5. In de plaats, daar de Reprefentanten van het geheele volk te famen komen, zal een Hoog Gerichtshof zijn, op dezelfde wijze, door de Reprefentanten van 't geheele volk, te verkiezen, als hier boven, met betrekking tot de Rechtbanken, welke door de Reprefentanten der DlJlriSen aangefteld worden, is bepaald geworden. Dit Hof verkiest op dezelfde wijze, als de Rechtbanken, een' publieken Aanklager, met den naam van Fiscaal. Art- 17. Alle publieke Aanklagers, hoe zeer door de Rechtbanken en het Gerichtshof «e verkiezen, zullen door de Reprefentanten van-het geheele volk aangefteld en ia hunnen post bekrachtigd worden. ——— Hh 3 Art. ié.  ( 208 ) Art. 18. In alle de hier boven opgenoemde Vergaderingen en Committé's zal zijn één FreJident en Vice■ preftdent, bij beurtverwisfeling, en één of meer permanente Secier tarisfen. Art. 19. Alle afzonderlijkeComporatien, welke, door woorden of gemanifejleerde daden, zich aanmatigen het recht, 't welk aan de hier boven vermelden zal toegekend worden, maken zich fchuldig aan misdaad van gekwetfte Oppermacht, en zulIen, als zoodanigen, in rechten moeten vervolgd worden. ALGEMEENS, DOCH AMPELER TE BEPALEN 1NSTRUCTIEN , VOOR. DE HIER VOREN GENOEMDE VERGADERINGEN. Art. 20. Daar de Oppermacht des gezamentl ijken volks van fantasia erkend is, fpreekt het van zeiven, dat de wil van. dat geheele volk de hoogfte wet is. Het concept • plan dezer Conftitutie zal derhalve verzonden worden, naar de 128 Wijken der Republiek. Elk zal in de Vergadering zijner Wijk opkomen, 't Eerfte werk zal zijn een Preftdent, Vice • Preftdent, Secretaris en ... Gedeputeerde ter Centrak vergadering van het Diftrits te verkiezen. Dit gedaan zijnde, zullen de Stemmen, voor of tegen het plan der Conftitutie, opgenomen worden. Teneinde ieder reeds in 't geval zoude zijn, om er over te kunnen oordeelen, zal het, eene maand te voren, in alle DiftriSen, ter bezichtiging, aangeplakt en gedrukt, voor eene zeer modieken prijs, te bekomen zijn. De ftemmen zullen met fa en neen uitgebracht en door den Secretaris opgeteekend worden. Deze ftemlijften zullen, door de Gedeputeerden ter Centrale vergadering van het Diftritl gebracht, en aldaar de ftemmen van het geheele Diftrits opgenomen worden. Met deze lijsten zullen de Gedeputeerden ter Centrale vergadering , van ieder Departement, en van daar met de lijsten van het geheele Departement, Gedeputeerden ter Centrak vergadering van het geheele land gezonden worden: alles op dezelfde wijze als zulks in de Wijk vergaderingen gefchied is. Met deze natuurlijke uitzondering, dat er in geene van de Centrale vergaderingen weder zal behoeven geftemd te worden; maai dat men in dezelven alleen zal opnemen, uit de geformeerde lijsten, hoe veei ftemmen er voor en hoe veele er tegen zijn. Wanneer het nu in de Centrak ver. gadeiing van het geheele land zal blijken, dat de meerderheid der Itemgerech-  C *°9 ) tigden.er voor is, zal de Conftitutie aangenomen — en, in het tegenovergeftelde geval, zal zij van de hand gewezen zijn. — •I. Onderfteld zijnde, dat zij aangenomen is, zal alzoo het voorgaande en nog volgende, bepaald blijven. Art. 22. Aan de Reprefentanten van het geheele volk zal het bellier over zaaken, direBelijk het geheele land betreffende, aan de Reprefentanten van ieder Departement, het beftier over zaaken, alleen dat Departement betreffende, en aan de Reprefentanten van eik Diftriiï, het Diflriiïsbewind toevertrouwd, aanbevolen en opgeclragen zijn. Art. 23.1 De Committé's, Amptenaars en andere Minifiers, zijn aan de Reprefentanten, door dewelke zij aangefteld zijn, toegevoegd, om henlieden in de onderfcheiden beftieringen, beheeringen en bewind, behulpzaam te zijn, en zijn, als zoodanig, aan dezelve eene flipte gehoorzaamheid verfchuldigd; de Rechtbanken, het Hooge Gerichtshof en de publieke Aanklagers, zijn, als zoodanig, uit den aart hunner amptsbezigheden, hier van uitgezonderd. Art. *4. Eerstgenoemde zijn, gelijk boven gezegd is, verantwoordelijk van hunne gehouden adminiflratie, aan de Centrale vergadering van het Diftrits, Departement, of het geheele land, tot welke zij behooren: en wel op deze wijze; — Alle jaaren, op eenen daartoe, door de Centrale vergaderingen voornoemd, vastgeftelden tijd, zullen zij aan dezelve rekening en verantwoording, of, naar dat den aart en natuur der Commisfie, waarmede zij belast zijn, vordert, ftaat, opening en verflag geven van hunne, in dat jaar, verrichten amptsbezigheden en minifterieek verrichtingen. Daar aan niet, of gebrekkelijk en kwalijk , voldoende, zullen zij door de voornoemde Centrale vergadering of verga, deringen, verklaard worden, in ftaat van befchuldiging te zijn, en san hefc hooge Gerichtshof overgeleverd worden, om hen, volgens de wetten Van den lande, te oordeelen, en dienvolgende te vonnisfen. Hh a Art. iè-  '( aio ) Art. 25. Aan de Centrale vergaderingen komt het toeverzicht op ds daden, der dooi hun geinftallserde, Reprefentanten toe. Zij zijn verplicht (hoe zeer tot het bewind of beftier zelve niet gerechtigd) een wakend oog op hunne handelingen In 'tvoorfchreve bewind te houden. Die der Reprefentanten tot hun Diftrm, Departement, of de Republiek verkoren, door henlieden verdacht zijnde, — zullen zij aan de Wijkvergaderingen van het Diftrits, Departement, of aan de Wijkvergaderingen van da geheele Republiek, als zoodanig bekend maken. De Wijkvergaderingen zullen, op dezelfde wijze, als bij Art. 20. bepaald is geworden hunne ftemmen uitbrengen , en bij de meerderheid decideéren, of zij in ftaat Van'befchuldiging behooren gefteld te worden, of niet. Zoo Ja? — Zullen één of meer van dezelve aan het Hooge Gerichiskof overgeleverd worden, naa* luid van Art. 24. Art. 26. . Ten einde alle Collufte, tusfchen de Centrale en Reprefenteer ende Vergaderingen' voortekomen, zullen de Gedeputeerden tot de eerstgenoemde, alle drie maanden, door andere vervangen worden : terwijl de Reprefentanten (gelijk boven gezegd is} geduurende een geheel jaar in hunne funBien zullen blijven. — Art. 27. Door het beftaan der Centrale en Repref enteer ende Vergaderingen is de weg geSJ pend, en aan de Reprefentanten en het volk over en weder gelegenheid gegeven, om met den anderen communicatief is handelen. Art. s8. In alle voorkomende omftandigheden zal het aan de Reprefenteerende Vergadtf! ïingen vrij ftaan, zich, door middel van de Centrale vergaderingen, tot het volh te keeren, om door dien weg te vernemen, hoe de meerderheid befloten heeft, omtrent de eene of andere propofttie, omtrent welke zij de beflisfing van het velk zullen verlangd hebben. Edoch, deze propofitie zal zich tot geen zaaken mogen, nitftrekken, over welke hun het bewind niet is'opgedragen. Art. 29. De Stemgeregtigden zullen zich, in hunne refpe3ive Wijkvergaderingen, zoo dikwils mogen vergaderen, als zij goed zullen vinden. Maar nimmer zal ei Iets  Iets befloten mogen worden, dan wanneer ieder Stemgerechtigde door de Ctnl trale vergadering van hun DiftriQ 'behoorlijk opgeroepen zal zijn , met een gedrukt billiet» waarop het pint, dat ter beflisfing van het ftemrecht voorgefteld wordt, duidelifk zal wezen uitgedrukt. Art. 30. Het laatfte en het voomaamfte. Wanneer de Centrale vergadering van een DiflriQ alleen, de Wijkvergaderingen oproept, om te ftemmen, over het een of ander voorftel. zal zulk een voorftel zxh moeten bepalen, tot zaaken, tot dat zelfde Diflrift alléén betrekking hebbende. Wanneer de Centrale vergadering van een Departement, door middel van de Centrale vergaderingen der Diftritlen — de Wijkvergaderingen van dat Depotte. ment oproept, om te ftemmen over het een of ander voorftel, zal zulk een voorftel zich moeten bepalen tot zaaken, dat Departement alleen betreffende. Wanneer de Centrale vergadering van de Republiek, door middel van de Centrale vergaderingen der Departementen en deze laatfte, weder door de Centrale, vergaderingen der DiJlriS.n — de Wijkvergaderingen van het geheele land oproept, om te ftemmen over het een' of ander voorftel, zal zulk een voorftel zich moeten bepalen tot zaaken , direüelijk het geheele land betreffende. Voorts zal het aan de Centrale vergaderingen, geene uitgezonderd, onder deze natuurlijke bepalingen, vrij ftaan, telkens, ter beflisfing van een voorftel, op te roepen, of te doen oproepen, op de wijze hier boven befchreven — die Wijkvergaderingen, die tot hun DiflriS, Departement, of geheele Republiek zullen behooren. — Een alzoo belLst voorftel zal gefteld worden in handen van die Repref enteer ende Vergadering, daar zulks te huis behoort, om zich daarna te gedragen. — Wet' dezen verftande echter, dat getne Centrale vergadering zal vermogen te befluiten een voorftel, ter goed - of afkeuring van de Wijkvergaderingen te brengen, dan met eene meerderheid van, ten minfte, twee derde der ftemmen, en in tegenwoordigheid van, ten minfte, zeven agtfte gedeelte der leden, tot die Centrale vergadering behoorende. Van alle de in dit Artikel opgegevene vereischten, zal duidelijk moeten blijken, anders zal de Reprefenteerende Vergadering, tot wélke het voorftel behoort, hetzelve niet als beüst gehoeven aantemcrbea.  Zie daar de Schets Van het Fantafiaanfche Regeeringsregïernem f — Het fs (•gelijk ieder zien kan) volmaakt demtcratisch. Het is genoegzaam, om aam ieder, dien de Hemel met een gezond menfchenverftand begiftigd heeft — een volledig denkbeeld van de Fantafiaanfche Confikutie te geven- 't Geen er aa» ontbreekt, zijn kleinigheden, die, boewei volftrekt noodzaakelijk in een uitgewerkt plan, te langdradig, te herhaalend en te verveelend in een werk zouden Zijn, waarin de langdradigheid en verveeling Contrabande goederen zijn. Mtjn lezers zuilen wel zoo goed zijn, om de zaak te nemen gelijk zij is, als eene Schets namelijk, die nogthans bier en daar meer uitgewerkt is, dan men daarin zou verwacht hebben. Maar, dit is gefchied, om klaar en duidelijk te zijn. Zoo aan dit laatfte voldaan is, ben ik te vreden; en mijn lezers behooren bet ook te zijn. Toen de Fantafiaanfche Commisfie het concept Confiitmeplan m de wereld zond, was het zelve vercierd met een Titelplaatjen , 'twelk ik m N°. 30. heb vooraf laaten gaan. In fantasia zijn alle de boeken, van de Folianten af, tot de Centecimoos toe, met titelplaaten voorzien. Dit komt, omdat de Fantafiaanen niets lezen willen , of zij moeten van te voren zien kunnen, wat zij lezen zullen. — Men moet zich, ten minfte in zaaken, die geen meer bezwaar dan dit hebben, naar den Nationaalen fmaak kunnen fchik> ken, of men verdient, met recht, den naam van Stijfkop. Dat bet FantaGaanfche volk, volgens bet opgegeven Regeeringsplan, waarlijk gelijk is aan een bezield menfcheiijk lichaam, dat de cabaal re qekrino, verbeeldt door een monfter, met verfcheiden hoofden, die elkander beurtelings pogen te verüinden, vertrapt; behoeft geen bewijs. Dat de Omjiitutie zelve vrij eigenaartig door het Torentjen verbeeld wordt, is even zichtbaar; en dat op dit gezicht een Fantafiaan uitroept — „bat is kooi! " — is niet meer dan Natuurlijk. Nu zoude ik hier gevoeglijk dit N». kunnen eindigen ; was bet niet, dat ik bevreesd ware, dat men het opgegeven plan (misfchien hier en daar wat Janusachtig) — niet zoo ernftig zou gelieven te befchouwen, als janus het wel wenschtte; daarom acht ik mij verplicht, hier het naavolgende nog bijtevoegen. Alle die eenige bedenkingen en zwarigheden tegen — of eenige verbeteringen, veranderingen, vermeerderingen enz., op dit plan van Conftitutie mogten heb-  C ai3 ) ben intebrengen; worden verzocht, hem dezelve, uiterlijk voor den i Tanuarv aanftaande, Franeo , te doen toekomen aan de gewoone Adresfen • dewül hij ten ernftigfte voornemens is, deze ftoffe met het ««« tmo ' ' JJ handelen. — najer te be' BERICHTEN Uit de geletterde repcbliek, den 22, 23 e?» 24, Twistmaand. De fi/«7o. fophifche Vergadering proviftmee! gelast, om de Seéten, die zeden twee en eene halve eeuw onderling verdeeld waren, door de bijeenkomst aller giintresfeeraens te vereenigen, heeft eene commisfie gedecerneerd, om over dit zwaarwichtig Hukte delibereeren, en vervolgens de refulcaaten hunner deliberatien als ató- de Vergadering te communiceer en. ° Deze Commisfie heeft, na rijp overleg, tot haar orgaan benoemd, den HoosIeeraar gezwind, welke dezer dagen, onder de ont/agchelijk veele poinclen die hij veihandeld heeft, nopens die geenen, wien het recht moei toegekend worden, om over de overeenbrenging der verfcbillende SeÜen te voteeren te de. libereeren, en vervolgens te concludeeren, ook zijn oordeel geveld heeft óver de Seite der d00jen; welke hij meende daar toe niet bevoegd te zijn en wel om deze navolgende hoofdredenen: ' 1°. Omdat ScSe der noojENzich, van eeuwen herwaards, tot op huidenten dage zich als een gantsch afzonderlijke &Se befcbouwt, in vcege dat zij zich in geenerlei opzichten met de levendigen trachten te vermengen : 20. Omdat de SeSe der do o jen een wederopftanding reikhalzend verlangende is, daar de overige, hoezeer ook onder elkander verfchillende SeSen alle reeds wederopgeftaan te zijn, gelooven : ' 3°. Merkt gemelde Hoogleeraar aan, dat de SeSe voornoemd, door de onbeyoegdverklaaring niet te kort gedaan wordt: vermits dezelve immers altijd m een'ftaat geweest is, waarin zij geen' den minnen invloed op de levendigen had; bij welke tccofit zich de Hooggel. Heer verontfchul.  ( «4 ) digt, zeggende, dit niet voorgebracht te hebben, omdat de doojen geen levende zijn, maar enkel omdat zij aan hunne philofophifche Hellingen te-zeer verknogt zijn, om zich ten koste van deze aan de algemeene grondbeginfels te onderwerpen : 40. En ten laatften, zegt hij onder anderen, dat zijn voorgeftelde poiniïen, des te meer approbatie meriteeren, en van alle improbatie dienen verfchoond te blijven, daar gemelde SeSte der doc3 en, met opzicht tot die der levendigen , eenige modes achter uit is. Men verneemt tévens, dat opgemeide vergadering, tegen verwachting des fprekers, deze poinSen verworpen heeft. De prijs van dit No. is twee en een halve Stuiver, en wordt uitgegeven te Utrecht bij de Wed. Terveen en Zoon; 's Hage van Cleef en Leeuweftyn; Leyden Honkopp en Onnekink; Amjlerdam Holtrop, J. W. Smit, ten Brink, Kuyper en van* Vliet; Haarlem Plaat en Loosjes; Rotterdam D. Vis, v. d. Dries, en Pols; Alkmaar Hand, en verder in de overige Provintien.  JANUS VERREZEN. I787. - suum cuiq^ue; N° 32. Maandag den 9. November. BERICHT.7! N tilt NioerplItz in zuid barbaryen. De berichten uit Lekkerbuurt meU den, zederd langen tijd, niets van eenig aanbelang, en, zoo er al het een of ander nieuws inloopt, zoo kan men voor deszelfs echtheid niet wel ipftaan. Verftonden zij daar, gelijk elders, de kunst, om Jenfatu te verwekken, zij zouden. zonder bleeken of blozen, fictie op fictie bouwen, breed opgeven, en aan 'tflót er biivoesen: dit alles eischt nadere confirmatie. — Men wil van daar echter weten, dat, in de nederige hutten en dorpverblijven, eenige oproerige bewegingen en groote conflernatien zouden plaats „vinden; dat uien, op 1het on, verwachfst, veele emigratlen en fpoedige ontvolking te gemoet ziet; dat het ftaal In buskruid vlijtig gezocht en fchaarsch wordt; dat men zich, in goede orde en ftteScitog, oefferft: ook wU men daar, als in de oude Olymptfche fpelen, elkan.  C «8 3 TocENBOSCH een denkbeeld van flavernij inboezemt, even als of de Bos/ski naars na de gelukkige omwenteling, nog verbleven waren onder het bedwang der zoogenaamde Hertogen van Braband, daar de woorden van brutusbosch, en van bruten of bruti, recht gefchikt zijn, om de p devant Bosfchenaars te doen gevoelen, wie en wat zij zijn, en welke rechten zij moeten handhaven. Hij doet zien, dat, naar alle waarfchijnlijkheid, onze Broeders, de Franfchen, de Gemeente van b r u tus- b o s c h , met meer achting en genegenheid zullen behandelen, als zij zullen zien, dat deszelfs brave en verftandige inwoners, hier te lande, de eerften zijn, om haare loffelijke voetftappen, zelfs tot in de vernoeming der plaatfen, te drukken; en daar zij, van al het geen de denkbeelden van Koningen, Hertogen, en diergelijke geweldenaars, levendig houdt, een' doodelijken afkeer hebben; een' afkeer, die naauwgezette Patriotfche Schrijvers zoo zeer in het oog houden, dat, in fommige onzer Nieuwspapieren, het woord Frankryk bereids plaats heeft gemaakt voor dat van Frankland of Frankenland. Hij onderricht ons al verder, hoe..... Dan wij meenen reeds genoeg te hebben gezegd, om den Lezer een denkbeeld te geven van de aangekondigde Verhandeling, en zijn verzekerd, dat dezelve met graagte ontvangen en gelezen zal worden, d»or elk, die op zuiver Patriot' tismus den rechten prijs weet te Hellen. waterstad, den 15. October. Menzegt.dat mars en mercurius int deze Had zich dagelijksch onledig houden, door met elkander deerlijk te plukhairen. Men behoeft niet te vragen, wie telkens de winnende partij is: zijnde het uitgemaakt, dat mercurius, die meer verftand van het Italiaansch boekhouden heeft, dan van het exerceeren, weinig tegen zijn partij opgewasfen is,, en daar door gedurig de nederlaag bekomt. i%< Deze zaak baart bij veelen (en niet zonder reden) veelfenfatie: men is, namelijk, ten uiterfte bevreesd„ dat de Befchermgod van onze ftad te veel lust zal krijgen in het foldaatjen fpelen, vooral, zins men er achter is gekomen, dat hij, bij de regiments-kleê« renmaker, eene nieuwe prachtige monteering befteld heeft. keystad. In deze, in den jaare 87. zoo beruchte ftad, waarop de oogen van geheel Nederland, onophoudelijk, geflagen waren, is thans eene Sociëteit, aan de vriendfchap toegewijd, opgericht, onder de zinfpreuk: — Wij willen het laatfte uit de kan, geen van allen: Omdat ons het lid op den neus niet zou vallen. Deze Sociëteit (zegt men) heeft zich verëenigd, om de laatfte hand te leggen aan de opvoeding van een Venetiaansch Weeskind, in den jaare 1786 geboren, met name aristulus domesticus, wiens vader anti oran en wiens moeder demetria vaoa genaamd moet geweest zijn, volgens de vrij, 8*5  C 219 ) zekere berichten, welke wij daaromtrent hebben mogen opfchommelen. Dit kind werd, al zeer vroeg, op het Franfche fchool befteld, doch, of het aan den meefter of aan den leerling te wijten is — dit laaten wij in het midde — zoo veel is zeker, dat het heden, reeds in het tiende jaar zijnes ouderdoms, even min het Fransch, als het Nederduitscb heeft kunnen machtig worden. Daarentegen echter is het zeer ervaren in een zeker Italiaansch kaartfpel, genaamd qui pro quo, zijnde een zoet amufement en tijdkorting in de lange winteravonden. De jonge aristulus gelijkt fchreeuwend veel naar den overleden' ouden Heer anti oran, en de gelijkenis zal nog grooter zijn , wanneer hij denzelfden ouderdom van dezen zijn' vader bereikt — en, gelijk hij, eene groote paruik opgezet zal hebben. — Doch , tot heden is hij (gelijk men begrijpen kan) nog te jong, om zich met dat mannelijk hoofdtooifel te vercieren. — De gemelde Sociëteit, welke circa zestig leden fterk is, alle even mal (zoo als men gewoon is te fpreken) met hunnen Pupil, is — niettegenftaande het kind zeer mooi blond en van zelf krullend hair heeft — echter van voornemen, tegen aanftaande voorjaar, (zoo zij als dan nog iets over hem te zeggen zullen hebben) zijn hair te laaten fnijden en hem een valsch Tourtjen aptezetten, 'tgeen van veele, en met reden, fterk gewraakt wordt; ten eerfte, omdat zij meenen, dat dit aan aritulus het voorkomen zal geven, als of hij een zeer hoofd had; en — ten tweede, omdat zij dit reeds als den eerften ftap aanmerken, welken de Sociëteit doet, om het hoofd van hun geliefd troetelkind, voor het torfchen van de nagelaatene Vaderlijke Paruik, voortebereiden. De waarlijk verdienftelijke antiproikenios heeft, in eene ampele en gedetailleerde misfive, aan twee der voornaamfte voorftanders dezer Sociëteit — onder andere — duidelijk aangetoond en gedemonftreerd, de ongezondheid, fcbadelijkheid en wanftaltigheid — welke er, in het dragen van valfche Tourtjens en Paruiken, voor aristulus zijn opgefloten. Hij waarfchuuwt hem er voor, en geeft hem duidelijk te verftaan, dat, menfchelijker wijze gefproken, de dood van zijn'Vader aan die mode te wijten is: ten minfte, wanneer hij zich de moeite geven wil, en lezen deze misfive, welke hem van zoo nabij aangaat, zal hij dit laatfte, hoewel ingewikkeld, er duidelijk uit kunnen opmaken. x NB. Zij, die van en over deze materie, meer willen weten en lezen, verwijze ik naar de bovengemelde misfive, welke te bekomen is te Amersfoort, bij den Drukker van de Municipaliteit. — Ware de fchrijver met janus minder vooringenomen, dan zoude ik de lecture van dezen brief fterker en zekerlijk niet onverdiend, aanprijzen. Nu kan ik dit niet wel doen: omdat de menfchen ^daardoor zeer ligtelijk in het denkbeeld zouden kunnen komen, als of wij bet afgefproken hadden, om elkander vleiende zoetigheden te zeggen. — En dit is echter zoo niet! — oldenhoven, den eerften November. De zeven Kasteelen ftaan er nog; en als er niet meer eensgezindheid onder de Kasteelbewoners kan gebracht wor- Ii 3 den,  ( 223 ) den, zullen zij nog wel tot het aan Maande voorjaar ftaan blijven. De groote Loos zit nog ellendig in de geboorte, en breekbuur heeft er dan maar een rechtfchapen hekel aan, om er met zijn huisgezin intekruipen. Hij wil er wel iemand van de zijne naartoe zenden, om mede te delibereeren, over het Hart* fteenen Gebouw, dat deze Loos vervangen moet; maar, in dien tusfchentijd wil hij evenwel volmaakt meefter van zijn Kasteel blijven; en van het te laaten af* breken is hij zo verr* verwijderd, dat hij reeds, na fpoedig en rijp overleg, da nodige orders gefteld en uitgevaardigd heeft, ten einde zijne bouwvallige woning geheel en al te rep&neren, en, zoo het zijn kan, er Testamentswsrk van te laaten maken. — Mee zsepjïn is het nog erger gefteld: deze wil er in't geheel maar niet van hooren. De overige Kasteelbewoners zijn het, op eenige voor» name pointer, na, eens. — Dat er, in weerwil van deze inconvenienten, echter fpoed met het werk gemaakt wordt, kan men opmaken, omdat het reeds, op het kratisjen van de zeven buuren, tot een befluit gekomen is, om eene houten tent opteflaïn , waaraan men den naam van gkoote loos geven zal. Hos het eigentlijk in deze tent toe zal gaan, blijft;, tot nog tos, nog niet geheel uit* genaakt, 't Is echter waar — dat freekbuur niet geheel en al ongelijk heeft. — De man zegt, — (en dat laat zich hooren), „Wanneer wij nu, met „ ons zevenen, vergezeld met onze refpeStive familien, in die groote houten Loos zullen zitten; en onderiu;fehen onze woningen afbreken, hoe zal het „ dan gaan, wanneer wij het, in 't vervolg, niet eens kunnen Worden, omtrent het regelmatige hartftcensn Gebouw, daar het toch (eigentlijk gezegd; om ,, te doen is? — Zullen wij dan maar in die groots rompüomp van een Loos ,, moeten blijven zitten?— Als er eens brand inde Loos komt ('t geen zeer ge„ makkelijk gebeuren kan, omdat zij geheel vaa hout zal zijn) wat dan? —> ,, Waarom zouden wij tweemaal verhuizen en dubbele kosten maken; wanneer1 „ wij het met ééns afkunnen? — Daarom heb ik al eens gedacht, of het niet „ beter zoude zijn, om het daarheen te dirigeeren, dat die lieden , die wij van tijd ,, tot tijd naar het kransjen zenden, wat meer te zeggen kregen , dan zij tot nog toe gehad hebben; en wel zoo — dat zij niet (zoo als van ouds) uit een be„ hoefden te loopen, om te vernemen, wat wij, ieder in 't afzo tderlijke, had„ den aantemerken, op het geen zij daar, tot het bestwezen van ons zevenen, „ gepractizeerd mogten hebben. — Daarenboven zou ik er ook niet tegen zijn, om een klein apartementjen te laaten maken, voor een klein bouwcommisfietjeni aan 't welk wij gezamentlijk order zouden kunnen geven , om het plan voor ,, het hartsfteenen Gebouw, in ordj te brengen. — Vonden wij bet dan goed, „ dan immers konden wij die aigemeene nieuwe woning in gereedheid laaten ,, brengen. Dan — was de zaak gezond! " — Dit, en nog meer, was het geen freekbuur er van zeide. —i In dit alles is zeer veel gezond verftand: dit kunnen wij niet ontkennen. Het voorftel, om de inrichting van het kransjen te verbeteren , is eene zeer goede zaak. Wan.  Wanneer men, bij 't begin van dit jaar, Werop bedacht ware ^ew^esr en het zelve direct werkfteilig hadde gemaakt, zou het wel mocglijfc kunnen zijn dat men de l.oos, daar r.u zoo veel geweid over geweest is, zonder dat de zaÉtüoè een einde heeft — geheel en al had kunnen misfen, om direct tot den opbouw van het hartsfteenen Huis overtegaan. — Maar wat het overige aargant — merken veelen te recht aan: Dat, wanneer de Loos niet opgtflaven, en de Kasteden niet afgebroken worden, het met de Commisfie, tot den opbouw van de hartsfteenen Woning, even eens gaan zal, alsmet de Commisfie, die gedeeltelijk met de zaaken van de Loos gechargeerd is. Ondeitusfchen wordt de zaak niet beter: vooral wanneer men in aanmerking neemt, dat, geduurende de befluiteloosheid der Kasteelbewoners, andere lieden, vrij wat vlugger in het nemen van befluiten, werkelijk bezig 'zijn met het oprichten van een Gebouw, zonder fundamenten. Deze lieden hebben ten onverzadelijken trek , om de zeven Kasteelen met ah - en dependentie maar zoo in eens ruiterlijk afttbreken, en dan twijffelt niemand (die de kunst verftaat om uit behoorlijke praemisfen eene goede cor.fi quentie te trekken) of zij zullende' zeven Gebuuren op hunne wijs uitnodigen, om onder hun dak te vernachten. . Dit laatfte echter behoorde men te verhoeden en freekbuur heeft g'root gelijk, dat hij er zich moeielijk over maakt, als hij zegt, dat de plaats, daar *nen voornemens is, de groote Loos opteflaan, bij voorraad, voor huisbrekers en foortgelijke ongeroepen timmerlieden, ongenaakbaar behoorde Gemaakt te worden. — De Man, ondertusfehen — is nu boos geworden: hij befchouwt de Loos als een" kwaad: — Maar al was dit al eens zoo! — Indien, in de tegenwoordige omftandigheden, dit kwaad een noodzaakelijk kwaad is; moet men het dan verwerpen, óm in een erger te vervallen? — En is de fcheuring van het bondgenootfehap dit erger niet??? — - Nu — ik wil er geen deel aan hebben, wanneer.... Be goedgunftige lezer gelieve deze periode, op pag. 14 reg. 5 van onderen (in N°. 4) te vei volgen. — Waarlijk, eene Coccejaanfche ïeriode! — en deze zijn ook zeven in getal, zoo ik meen. ADVERTISSEMENTEN. Onder de dagelijkfche Advertentie- oorlogen in de Nieuwspapieren, trok de volgende mijne aandacht, beftaande in de .twee onderftaande Advertentien. No. 1.  C ) N°. i. In de Amfterdamfche Courant (van den 19 September 1795.) van dezen inhoud: — NB- NB. „ Te Harderwijk bij h. ver beek en verders alom, is te bekoNB ,, men een zeer uitvoerige kunstplaat, verbeeldende een Ezel, dio .,, tegen een leêr wil opklimmen. Op den voorgrond ziet men een' krommen „ Schoolmeester in zijn' Catheder bezit; zijnde met het maken van een vaers, ,, op de wijze ,,de vrijheidszon is opgegaan", in 't verfcniet ziet men de wel,, bekende Hiftorie van Jcarus, alles zeer Naif uitgedrukt, en meesterliin be„ bandeld. De prijs van de ordinaire druk is tien ftuivers, en van de proef-, ,, druk twaalf ftuivers ". N°. 2. In de Haarlemmer Courant (van den 3 October) dus luidende: — De Leden van het Burgergenootfchap der ftad Harderwijk, onder de Zin« ,, fpreuk: — Ons vangeklonken burgerband, bedoek het heil van ftad en land, met „ verontwaardiging gezien hebbende in de Amfterdamfche Courant van den „ 19 dezer, zekere lasterbjke Advertentie, betrekkelijk den Burger h. Ver„ beek, verklaren hiermede, dat de voorn. Burger bij de gantfche Burgerij „ bekend is, voor een braaf en ieverig voorftander van de waare vrijheiden „ gelijkheid, waarom hij ook het vertrouwen van de Burgerij bezit, zoo „ dat hij tot Praefident van het zelve verkoren en aangefteld is, en houden dus „ den Schrijver (of mogelijk Schrijffter) voor eene laage ziel en lasterende „ leugenaar. (Was N3. getekend) 11. verbeek, s. e. en h, Secretaris. Naderhand ben ik geinfórmeerd geworden, dat deze bloedige oorlog uit niets anders ontdaan is, dan door het uitgeven van een Vrijheidsgezang, in den fmaak van een Drinklied, door den voornoemden a. verbeek vervaardigd, waarin, onder andere, dit fchoone Couplet voorkomt: En zoo dat flecht Oranjegoed — Niet wil Eerbieden neêrlands vrijheidshoed — Naar recht. Of ooit dan Patriot misdoet; Dan flaat dat moord- en plundergoed: Tot gruis! tot gruis! tot gruis! Deze Nommers worden alle Maandagen vervolgd, en uitgegeven te Utrecht bij de Wed. Terveen en Zoon; 's Hage van Cleef en Leeuweftyn, Leyden Honkoop en Onnekink; Amfterdam Holtrop, J. W.Smit, ten Brink, Kuyper en van Vliet; Haarlem Plaat en Loosjes; Rotterdam D Vis, v. d. Dries; eit JPola; Alkmaar Hand, en verder in de overige Provintien, 4 twee Stuivers.  JANUS VERREZEN. I737- ~ SUÜM CUIQUE. N°. 33. Mamdag -den 16. Noyemier. BERICHTEN. Zz venhui zen. November. De Autheur van het Periodiek Drama, heeft onlangs weder een gedeelte van hetzelve, aan DireBeuren van den Nationaien Schouwburg, in de marionettenbuurt, overhandigd, met verzoek, om het met denzelfden fmaak en naauwkeurigheid, als de twee vorige Hukken, te laaten uitvoeren. Hierdoor zijn wij weder in de gelegenheid, van meergemelde €pera, aan de lezers van. j anüs aantebieëen, het DERDE TONEEL. Het Toneel verandert in een oud Gottiesch gebouw. In 't verfcUet ziet men een wandelend ca af, waarop, met groote letteren, gejchrcven Jtaat: patst omnibus. Kk «- «795- -  ( 224 ) arlequin, op hst Toneel komende, met een groot pak papieren onder zijn' arm. HoIIa! Hei!— Is hier niemand? — zoo lang als het me heugt, heeft men hier toch altijd eene flechte bediening in dit oudenvetfche cavaiile van een ee bouw gehad. r Dit vertrek vind ik evenwel nog al het besteen veiligdvan alle voor mijne verrichtingen. — De andere (dunkt mij) zijn zoo § Z 1 fchikt, om fatfoenlijke lieden, in hunne enceintes, te ontfangen — Wat i\ f , toch, in een zeker opzicht, lastig mfatiguant. groote hoedanigheden en t alerter 2.WÏ 77 !Êt mH (b/d llU) dk ZWaarwichtiS f-«« »« P"p eren ee ' aan! - En dat, altemaal volmachten op mijn perfoon! — Hier hebt eff N , het Creaenttaal van Scaramouche. No. 2. van Pif-rot. Hier hebt eii N 2 , Pargti/n. - Wat drommel! Is er nog niemand, om mij behoorl ijk tèrècipll ren?- Ik zal m.j zeiven dan maar, volgens mijn'rang en waardigheid, plaatS- Wj brengt eene tafel, met een groen kleed overdekt, waarop twee kaarten voor op het Toneel, en zet zich voor dezelve, in een' leuning/loei. ' Ik zal dan provi/ioneel beginnen , met mij impertinent te verklaren. Maar wacht eens; dat deugt niet... permanent moet het zijn. Ja, permanent. dat* wil zoo veel zeggen, als dat ik hier, al was het ook tot den jongden d g S blijven zitten, en niet eer vertrekken , voor dat dit geheele gebouw.!". FREekbuur, ( driftig binnen komende.) Wat feg je daar Sinjeur? - Sel jij hier tot den jongden dag blijfen fit ten? k wou dat je fo wel bij mijn in de kamer fat, dan fou ik jeto de groote blokkenkas fluiten en laaten je daar je fitting permanent verklaren Te weet dat ik die dingen meer bij de hand had hep. Al hep jij een rok Lr li lerhande foort van lappen aan, je bent daarom de Duivel niet, zou 'k lo ven f ~ arlequin. aria. Wijze: Broeder Mhhel. 1. Al die lappen daar, Breng ik bij malkaêr In een oogenblik, en mijn rok is kla?r. "In de voddenmand Toon ik mijn verdand, En dat is de rechte trant! —- ÏÏEEK-  C 225 ) FREEKBUUR. Ik moet bekennen, dat je met die ftukken en brokken eerder gereed benne, dan wij met onze fondagfche kleêren; maar bet fijn en blijfen toch maar brokken, daar, fonder.jou, toch feker nooit aan dacht zou hebben worden, ARLE^UIN, vervolgende. 2. Met je zondasgsch kleed Ben je niet gereed Om dat je de kunst van de Snijërs niet weet; Want de beste famaar — Is 't niet Henkers raar?^ — Hangt met lappen aan malkaér. 3- Daarom volg me naar, En gebruik de fchaar, En hecht, dan de ftukken met garen aan elkaêr. Want, raak je niet klaar, Dan loop je gevaar, Om te zitten met je handen in het hair. FREEKBUUR. Maar wat wil je nu met al dat raaskallen feggen ? — Denk je dan, dat wij ook een''Arlequin's rok zullen aantrekken? Ik kan dan maar bijfler weinig rooien, van al het geen je me daar voorzongen hebt, ARLEQ.UIN. Hm' Hm' — Wacht! — Ik zal het je dan maar eens uitleggen. — Al die oppervlakkige onzin, die ik je daar voorgezongen heb, was niet anders, dan eer.e emblematieke, problematieke, enigmatieke, pneumatitke, eleSrieke, maar vooral, rhumatüke, zinfpeling, op mijn' veelverwigen, en, onverminderd al zijn geome. trhke lappen, éénen en onverdeelbaren rok. — In dezen rok ben ik beur te; Uae Keizer, Koning, Philofooph, Philantrope, Mtfantrope, en, gelijk gij mij nu ziet, Demcratt, geweest, altoos op mijn manier. Van den eerften dag, dat ik op het toneel verfcheen af, tot nu toe, was de voddenmand altijd mijn garde Robe alleen om de menfchen te overtuigen, dat het minder op de waarde van 'de tof, dan op de wijze, om er partij van te trekken, aankomt. Wanneer ik je van daag wat hevig in den baart zit; waarachtig, Vriendlief! 't is om je te verbsmev. Kwaad ben ik niet: ik ben maar een wemmen-phkgmauek uitgevallen. Kk 2- rui ix-  C 225 } r> ». , ,. preekbuür. Laufttek — wil je leggen. aT] , S;a3I\S e^ttVt« i's T ""f00."* ^'^heMjk'te vinden 4^; eTi 3 ^wte^alTeSÏÏÏ SMST rf"*1 ïÏVSfï 'h'ndT 6r °°f ? * Z2Ü °P me te^ouïen 'maar, t g ' eTns macht in banden, dan zal het zijn: Huk mandes, fi quid recle cumum SS frbekbutjr. Maar, Je hebt bier niets te zeggen: je hebt geen recht . . . H^7ï ïl'tTt?' ^y*&9* * ™deelen, m a a g— Jlapende binnen, zij wandelen, gearmd, tot voor op het Toneel ferlle L?am" T f^en bandeliers vercierd- Op £"£ *f '""•""». «Jftefc Grieve fe«,rf; 'eaeï0EPI'A _ Ïaea^thT*"' ~ '°MAAO'THS- Op die der derdei arlequin, na eene diepe buiging gemaakt te hebben, zegt: ienVblZVutarï ZZlf ^ W* die *I00te Griekfch« l«o» te bedui- arlequin. Neen, waarachtig; niet' Maar nn m -j . ..... b„ ai, A%;ria*-ffrr^-«'^ïï'"V£ xrs£x-  C «7 3 FREEKBUUR. Zwijg , jou onbefchofte rekel 1 — arlequin. Ta koml Laaten wij maar vertrekken: wij mogten anders die fomnambuleerende Dames in haare flaperige bezigheden ftooren, en dat zou jammer zijn. [Beide vertrekken. Doch arlequin plaatst alvorens drie Jloelen voor op het Toneel, waarop de drie Zusters zich nederzetten. Na eene lange Jtilte beginnen zij, al dromende, aantekeffen de volgende] trio. Op de wijze van: Veillons mes Sasurs, Veiüons encore. alledrie. Komt, zusters! laaten wij niet zorgent ? 'tGeen nu niet komt, komt zeker morgen. 5 de eerste, op haar orlogie kijkende. Ei kijk! — 'tls aanflonds middernacht, Dan komt de fchimmenjacht. alle drie. 'k Hoor de fpooken Onrust ftoken. — Goeden nacht! — DE EERSTE. Ik krijg wel haast nieuwe kieêren. DE TWEEDE. Ik krijg een nieuw keurslijf aan. ibis.) DE EERSTE. Mooië kieêren. 'kWil het zweeren. DE TWEEDE. En dat zal mij keurig ftaan. ibis.) DE DERDE. En ik krijg ook — een paar muilen, Wijl ik nog op fokken loop. DE EERSTE* Een paai nmileal «. 'tls om te huilen.; £k 3 *i  C 228 ) D E TWEEDE. Een paar muilen! — * Is om te huilen. DE DERDE. 'li Ben vast aan de beste koop. ALLE DRIE, Komt, zusters! laaten wij niet zorgen! 7 . 't Geen nu niet komt, — komt zeker morgen. \ b"' Ja, Ja! — Kom, fnorken wij om 'tbest! Kom, fnorken wij om 'tbest! — 'tBest van allen, Zonder mallen, Komt op 'tlest. Maor wij gapen. Laat ons fl.pen Om het best. Laat ons flapen (bis.) Om... het... best... [Na het eindigen van deze trio, vallen de drie Zusters in een" bedwelmende» flaap. Het begint deerlijk te fpooken in het Kasteel. Verfcheiden vtrjchijn. fels van veifchillende gedaante, houding en grootte, fchaaren zich rond fom de *t \V°0r T t ,\* \f ?ÜI„N SSZetm kee^ ' en Ua~sn de *»« kaarfen uit. Men hoort de klok half een flaan; en terflond verdwijnen zij weder ■ roepen. Z'r~ "„Ï.VVV a rev0'r!"~ Kort danop komen twee perfoonen op het Toneel, de eene, aan de rechter zijde opkomende, verbeeldt een deftig gekleed burger; de andere, van de linker zij de komende, verbeeldt een mensch, geheel naakt, met een' kneppel in de hand, met een'langen haart en Jlerkmt hair begroeid. Achter ^«burger ziet men eenige lieden, in eene bedaarde houding, uitmakende de Rei van zoogenaamde stit len in den lande. Achter den mensch ziet men eene eroote menigte, in eene houding, als of zij elkander wüden verèi,gen, uitmakende de Rei van Fortuinzoekers en 1 n t r i g u a n t e n. ] DE BURGER. AP^tr\ Vfimf rnt''0p0s! h°e VaaU gii ? - Zijt gij al ter degen uitgeflapen van tl , ! S ft fat^uanUJ^' d'e ëü wel zoo goed geweest zijt, van, ten mijneS gevalle, afteleggen. Het begint al. braaf koud te worden; en gij ziet er Joï zoo zomersch u.t, als of wij pas 'tmidde van waren. -! Ik zoude u evenwel raden, om dewijl gij toch voornemens lijt hier te blijven wonen een fchanslooper te laaten m.ken. Geloof mij! J \ Is er hier geen dS naar, om zoo met zijne gezondheid den f?pt te drije n. § BE  C S2P ) de mensch. Hoor, vriend polttes! (beet je zoo niet?) Als ik geweten bad, datje me expres had laaten ontbieden, om me met al die malle fratfen en zotternijen, daar jij je, zederd jaaren achter een, meê bezig gehouden en aan gewend hebt, dagelijksch aan het hoofd te leggen malen; dan kan je er wel op aan, dat ik je lang zou hebben laaten wachten! — AULEQüiN, met een hhaijen, waarop twee kopjens 'chocolade ftaan, op het Toneel komende, tegen den mbssc h. Ma? ik het genoegen hebben, om u een kopjen Chocolade, tot ververfching, te pref enteeren. de mensch. Loop naar den d..... met dat vuile water! — lk geloof, dat hij me verga ven wil. — [Rij loopt arleqüin met den knuppel achter'fa, en de Burger volgt hem.'] choor. Op de wijze van: Voort! voort! mijn lieve Saartjen. Rei van stillen in den lande. Wat of er nog van komen zal! Waar zullen wij belanden? — Eén ieder zit aan lager wal; Waar zal het fcheepjen ftranden ? — Kom gaan wij maar naar huis ! Wij vinden 't nergens pluis. Wij — zullen 'i wel eens lezen, Als alles afgeloopen is. Zoo deeden wij voor dezen. En altoos liep het mis. Eer het Gordijn valt, komt arleqüin op het Toneel en doet de volgende Aanfpraak, aan 't Publiek: — Heeren en Dames! — Heden, over tien weeken, zullen wij de eer hebben te vertoonen , het vierde Toneel, van dit Periodiek Toneelfpel, waarin, onder anderen, verflag zal gedaan worden, van het verder voorgevallene, tusfchen den mensch en den burger. einde van het derde toneel. ant-- Rei van intriguanten. De zaak is ons wel toebetrouwd: Wij zullen het wel klaaren! (tegen de stillen in den lande.) Wij werken fteeds voor uw behoud, Al zederd veele jaaren. Kom, gaat maar zoet naar buis! — Wat hebt gij aan 't gedruis? —. (tegen elkander.) Komt, lieve medgezeilen! — Wij hebben niets; maar wachten veel: Want van de ftokvis vellen Krijgt ieder toch zijn deel. —  C 230 ) antwoord aan mijn' Vriend, aen overzeeschen babiloniüb. De vraag, in uwen laatilen voori-omende, en welke kortelijs deze is - —1 „ Zoiu'en ook de tiigers van het voo,„ bewind fehu'd'g „in . aan de verreaaan„ de brutaliteiten, we'ke in de Had veidraji gzaamheid voorgevallen zijn „ en welke men aan d- Pantherdieren, van den te,e wooidigen tijd. te laste „ ie 1 < — geloot ik op deze wij?e te moeten Leamwooreen. — Waarhik, ge.n van beide verdienen, dat men zich hunne zaak zoude aantrekken! Uwe vermoedens, hoewel zij mij onwaarfchijnlijk voornomen, kunnen waar zijn - Maar wat zal dit er toe doen? - lDJitn de werktuigen (het is bet zelfde, door welke hand in werking gebracht.) door het wreekend zwaard der wetten, tot hunne vorige nietigheid te ru^g' g-bracht worden; dan ontneemt men aan de Imrigumen, van weerskanten , de fchoonfte gelegenheid om ui hunr.er. kring tot verderf *an het land er mede, w.rkzaam te zijn. — Ook is er geen beter middel om de geheime bewerkers te ontdekken, dan wanneer men zich, op eene krachtdadige wijze, van de werktuigen meefter maakt. — antwoord aan mijn'Vriend, den waterlandschen BABtLONiëi. m^frJ^'haLS,hel0p PT,l}zen aankomt' (geliJk W nvsf-hien al dikwils opge^ merkt zult hebben) zeer linksch ben uitgevallen: 't zij dan, dat ik utt den aart zoo ben, of dat mijn ouders, in dit opzicht, mij eene verkeerde opvoeding eeseven hebben - zal ik alleen, maar zeggen, dat uw laatfte brief mij ten ulferfte aangenaam en verrasfend was. En, waarlijk I dit weinige zeg ik ook niet zeer listelijk. Ik yerblij mij reeds, bij voorraad , met mijn' correspondent, welke ik dacht dat voor mij verloren was, eer ik hem recht kende. Uw lang ftilzwijgen name* lijk _ deed mij zulks vermoeden. - Dit zou mij zekerlijk getroffen hebbenwant — wie verliest gaarne de zijne? — Ik heb een' kleinen dag van den Lavateraanfcben molen weg. Ik zal u miin zwak maar belijden. Het beftaat hier in. Ik verbeelde mij, dat ik de kunst verlha , om het Caracterijlieke, van mijne Correspondenten, uit hun hand of fchrift te kunnen opmaken. Het kan wel een vooroordeel zijni maar, dan is het toch een der onfchadelijkfte. Zoo gij mij vraagt, hoe deze graphegnomifche uitflap hier te pas koomt zal ik antwoorden: - dat ik reeds, bij hft lezen van uitweeden brief, bij mij zelf dacht:- „Deze fchrijverkon zich toch wel van eene v, meer belangrijke zijde aan janus vertoonen, dan hij heden gedaan heeft " Dat ik dit nuniet misgeraden heb, bewijst mij uw voorlaatfte brief. — Ik zou on dertusfchen lelijk met mijn kunst aangeloopen hebben; wanneer gij mij bij een" volgenden vemkerdet, dat gij uw brieven door een ander hadt laat eruopieeren - Doch in dat geval moogt gij mij eens helder doorhalen en zeggen • Zoo moe" Jijden J"Varen' Z0° hovaardl's en dat wel iu bet f «MM, op hun ftokpaardjerj  C 238 ) Hoe wonderlijk, (nietwaar, mijn vriend?) dat zelfs de verdervende hand de ziel van dit No. niet heeft kunnen befchadigen! - Kort en goed ik was zoo we te vredèn en zoo opgeruimd, over 't behoud dezer zeer hgtverftaanbare fragmemjens, dat ik niet nalaaten kon, met eene zekere verruwingen opgetogengenheid, even als een' ovidius, uitteroepen: — Jamque opus exegi: quod nee Jovls ira , nee ignes, Necpoteruntferrum, nee edax abolere vetulias. — en tgeen daar volgt. — Zie daar mijn vriend! waarlijk eene zeldzame gebeurtenis. Laaten zij, die aan mijne Weekblaadjens misdadige handen geflagen hebben, of nog in 't vervolg flaan zullen , dit lezen en blozen! — j A n V s. ADVERTISSEMENTEN. * * * De kunst van harangueeren gemakkelijk gemaakt, en, ten gebruike van * * beginners, opgefteld; waarin, onder anderen, de wijze, om met veele * woorden weinig te zeggen, ten duidelijkfte aangetoond, — en de hebbelijkheid, om groote en wijdgapende aanfpraken, voor de vuist, kort en zaakelijk , te beantwoorden , geleerd wordt: — een boek, welks verdiende in den tegenwoordigen tijd, niet genoeg aangeprezen kan worden — is heden -vin de pers gekomen en ~)öm verzonden. — Dit werkjen, door den Hoogleeraar van den gapert ontworpen en afgewerkt, is on&ntbsïnijfc voor alle die nuttige leden, in de fimenleving, welke thans, onvermoeid en om ftrijd, bezig zijn, om in de verfcheidene Harangueer ■ Collegies, in deze Republiek, zich in deze nuttige kunst te oeffenen. + f Ook wordt eerlang van de pers verwacht: de nieuwerwetfche dolende Rid• + der, of de kleine robespierre, een Politieke voorzegkundige Roman, in twee deelen. Waar achter gevoegd is eene zeer naauwkeurige Geographijchs befchrijving van het Hazsnpad. Deze Nommers worden alle Maandagen vervolgd, en uitgegeven te Utrecht bij de Wed. Tervcen en Zoon; 's Hage van Cleef en Leeuweftyn, Leyden Honkoop en Onnekink; Amflerdam Holtrop, J. W.Smit, ten Brink, Kuyper en van Vliet; KaUrlem Plaat en Loosjes; Rotterdam D Vis, v. d. Dries; en Pols; Alkmaar Hmid, en verder in de overige Provintien , i twee Stuivers.  JANUS VERREZEN. 1787. - SUUM CUiqUE. N°. 35Maandag den 30. November. BRIEFaan janus. Ik heb veele ilaapeloze nachten, beste janus ! die mij, natuurlijk, lang en lastigvallen: of bet komt, dat ik nu en dan wel. eens eenig bezoek krijg, van het een of ander foort van bloedzuigende Emigré's, een volkjen, dat, zoo men zegt, de levendige kwik,-verfcbe paardenmest, en bilfemkruid, niet wel verdragen kan. Of dit het hoofdzaakelijk veroorzaakt, of flechts mijne onrust ver» meerdert, weet ik niet. — Dan worden mij die lange nachten nog verdrietiger, door allerleie ontrustende Droomen,. die mij angftig doen zweeten, en ook al hinderen. Misfchien bedrieg ik-mij daar zeer fchroomlijk in. — De Nachtmerrie, evenwel, kan 't niet zijn: want, nadat mijn bed- over- oud grootvader, hooggieriger gedachtehisfe, in het o7fte jaar zijns ouderdoms, aan eene fcoosaaitige kinderziekte, overleden is, heeft dit ongemak in mijne familie Mm geene 1795- -  * ANTWOOR D. Van alle de allarmeerende brieven, welke mij deze week toegezonden zijn," is de uwe de eenigfte, waar van ik gebruik maak, en dat wel — om eene zekere- foort van fmgularitek, welke ik er in opgemerkt meen te hebben. Want, van twee zaaken, die voor 't overige even goed zijn, kies ik altijd de fingu. Uerfte. — Dit is een familiezwak — om het geene ziekte te noemen — van het gefkcht der janussen. v ■ Ja wel! — Al wat mij tegenkomt, wat mij aanfpreekt, wat mij van verre toeknikt, ziet er mij zoo neêrgeflagen en verfuperdiabolizeerd uit, als of men een brief uit Bremen had ontfangen; en de meeste mijner Correspondenten fchrijven mij in zulk een' bedeesdeu ftijl, als of zij het te Keulen hadden hooren donderen. —> Waar van daan die algemeene neêrflachtigheid? — janus leeft immers nog? — Hij klaagt immers nog van geene onpasfelijkheid? — Zijn flaapkamer ftaat te luchten; maar, dit is het ook al: en dit, waarlijk! heeft zijn reden. ■—• Moet men zich, zelfs in *t midde van de glansrijkfte overwinningen, niet gereed houden, en zorgen voor eene veilige retraite? — En is dit het geval van janus niet? Wint hij's weekelijks niet veel veld? Heeft hij niet reeds verfcheiden Luchtkasteelen , ftormenderhand , ingenomen? — En is het te veronderftellen, dat hij in alle expedities even gelukkig flagen zal? — Zal hij het allarmeerend luchtgevaarte, waar achter zich zoo veele despootjens, van den tweeden rang, verfchuilen, hoe zeer het flechts een luchtverheveiing en niets meer is, met even goed gevolg, kunnen berennen? — Waar zal hij de ftormladders, waar de amunitie, van daan haaien? Zal eene fommatie wat uitdoen? — Zal het heimelijk manoeuvreerend garnifoen, in den bedekten weg, zich op discretie willen overgeven ? — Ik geloof het niet. — Daar bij — hunne defenfte beftaat, in het fcbieten van eenige vuurkleurigeen blinkende pijlen, door de duiftern',: en de glans dezer pijlen, niet ongelijk aan het weêrlicht — is meer te vrezen, dan hunne fcherpte. — Heimelijke vijanden — die de kunst verftaan, om zich veilig fchuil te houden, tusfchen de bondgenootfchappelijke benden, zijn meer te vrezen, dan die, waartegen zij zich in 't harnas fchijnen te jagen. — Wanneer de vrees duifter en beneveld is, dan is de vrees gevaarlijker, dan het gevreesde. — Ondertusfchen , hoe zal ik het eerfte overwinnen, om het tweede krachteloos te maken? — Dit weet ik nog niet zeker. — Maar zoo veel te zekerer weet ik , dat er meer dan ééne reden is, die mij zou kunnen doen befluiten, om naar bed te gaan. En, buiten de overoude roep: „ Oranje het de Mok\ " zijn er nog verfcheiden andere, die mij zouden kunnen permoveeren, om de avondlucht te mijden. — Op mijne jaaren zal niemand mij kwalijk nemen, dat — als er geretireerd moet worden , ik mij niet laat- tnrolleeren , om de retraite, van wat aart ook, te dele-  ( 243 ) Nu nog iets van uwé Droomen! — Ik geloof,'dat zij volmaakt natuurlijk zijn, zonder dat er iets van het Hemelfche of Helfche inkomt. Vooral — als de oorzaak zich er van bij u zoo gemakkelijk en natuurlijk, als bij de meeste Droomers, van den tegenwoordigen tijd, laat opfpooren. De meeste hunner putten hunne hoop, uit- de hersfenfchimmige berichten der voorloopige nieuwstijdingen, waarin, uit ee«e kwaiijkbegrepen ftaat kunde de waarheid verzwegen wordt; maar laaten zich ook gelijktijdig ter neder iLan* door de fchrikverwekk-ende, en (gelijk freekruur het zeer wel roemt) dreigende en in den fchijn der zekerheid ingekleede geruchten , welke eene even verkeerde ftaatkunde onder ons gangbaar maakt. —- Altijd uitterften ! — Altijd overdrevenheid! — Nooit het gewenschte midde! — Nimmer bedaardheid! — Deze tegenllrijdige en elkander vernielende oorzaaken, brengen tweeftrijd en onzekerheid voort, in . de harsfenen der droomvallige lieden: en, dewijl dit alles natuurlijk, zeer natuurlijk toegaat, rangfchik ik, (dunkt mij) met zeer veel recht, hunne Droomen onder de natuurlijke., — Ongelukkig maar, wanneer deze flaapwandelaars den anderen, bij r.acht en ontijd, tegenkomen! <— Dan wordt de zaak waarlijk bedenkelijk, Laaten wij bet kwaad in zijne bronnen tegengaan; want, zoo wij hier flechts pijnftil/ende, middelen, tegen de hevigheid der uitwerkfelen, voorfchrijven, doen wij kwakzalvers werk; en dit is beneden onze waardigheid. — Ik weet het wel: daar zijn fommige zaaken, die, onder het faveur van eers fchijnbaar gevaar, bij een coup de main, daargefteld kunnen worden; maar, buiten en behalve dat deze bewerking gewaagd en hachelijk is, zoo heeft zij' daarenboven nog dit gevaar, dat het ftuk werks, op deze wijze in aanwezen geftuwd, veeltijds laboreert aan eene gebrekkelijke organifatie, en famengefteld is uit materialen, die men,.in winkeliers termen, gewoon is uitfchot te noemen. En dit is niet te verwonderen; want, in tijden van fchaarscbheid (al is die fchaarschheid ook maar kortftondig) brengt men waaien aan den man die anders beftemd waren, om, ten eeuwigen dagen, als winkelbewaarders' in de magazijnen — gelijk men het noemt — fchadeloos; maar, eigentlijk gezegd — met zeker verlies, te blijven liggen. Om maar eensklaps te eindigen (want, als ik aan die zaaken kom, kan ik er niet makkelijk afftappen) — het beste werkftuk — al was het ook het non flus ultra van de kunst —- wordt voornamelijk, om twee redenen het tegengeftelde , van het geen men er van verwacht. Ten eerfte.— wanneer onhandige werklieden de zaak op zich nemen; en, ten. tweede, als die laatfte er bij geinteresfeerd zijn, om Hechte bouwftoffen te gebruiken. Mm 3 fc,,  ( 244 ) Indien mijn antwoord, hier en daar, wat duider uitgevallen Is, weekt dan de hand in uwen eigen' boezem, en denk maar, dat ik u met denzelfden munt betaal. VaarweLl Ik ben janus. PS. Zoo fommige menfchen u, gelijk aan mij, mogten verzekerd hebben, dat wij weder een ftrengen winter zouden hebben doorteftaan, zoo geloof bet nietl Want ik heb de koekkoek, bij zijn vertrek uit deze gewesten, hooren lachen; en dat beteekent altijd zacht weêr. — BERICHTEN uit jerusalem, aan &n, letsma, den 13 November. Ook wij hebben eene Eletcrieke gewaarwording in onze vaderlandslievende harten gevoeld. We hebben, zoo waar, als wij je toefpreken! het Patriottismus, van het hoofd tot de voeten, bekeeken, — En, kijk! — wij hebben er geen oortjen voordeel van in onzen zak gehad! — 't Is waar, voor den gemeenen man moest er wat wezen; maar dat, dat zoo een fchat geweest is, als die twee lieden van de geheime commisfie voorgegeven hebben, om de Franfchen in dien tijd , wat wijs te maken. — Zie daar! — Die dat zeggen, zijn aan hunne eerfte leugen ook niet gebarsten. — Kijk, we weten toch ook , wat geld is! — Wij hebben de Rechten van den Aartsburger adam en zoonen — <5ó\; van voren tot achteren, bekeeken; en wij meenden, misfchien niet geheel zonder grond, ódk tot dat Firma te behooren. Daarom bezielde ons mede een waarlijk vaderlandsch vuur, en dat wel — met zulk een' blaakenden gloed, als of er een Auto defé, van ftroo en ftoppelen, in ons midde was aangerecht. Onze voorouders konden, bij mooglijkheid, (met permisfie gezegd) geen meer k.. of lawaai maken, toen zij uit hunne Nijifche flavernij verlost werden, als wij, toen wij hoorden, dat wij aan de boorden van den letsma, als broeders', met onze gewezen Egyptifche Meefters (Bataaffche wilde ik zeggen!) zou. den kunnen omwandelen. — , . Wij fmeeten (in onze gedachten) het oude juk neder, even als of wij voornemens waren, om het nooit weder op onze nekken te laaten leggen; met die zelfde blijmoedigheid , waarmede een melkboer zulks gewoon is te doen, wanneer hij zijp koetjens op droog heeft, en van zijn renten gaat leven, of van zijn opgezamelde penningen een Schoutsplaats koopt. Maar,  C *4S ) Maar, AWal! — wat hebben wij eene verkeerde reekening gemaakt! Wij kunnen wel weder, met de woorden van Voltaire, op eene lamentabele vois zingen: — Tribus Captives, Qui fur ces rives Trainer, vos fers; Qjti de vos voix plaintives Font retentir les airs; Des Philijiins le pouvoir indomptabk, Nous aeeable, Leur fureur efl implacable; Elle infulte aux tourmens, que nous avons foufferts. 't Is wel te zien, dat wij onder ons geen' s a m s o n hebben. —« Wij zouden dit bericht zeker niet aan den fchrijver van den janus toegezonden hebben: dewijl deze zaak, buiten hetzelve, ruchtbaar genoeg is: zoo wij niet eenige vertroosting van hem hoopten te verkrijgen. — Uitflap van janus. Vertroosting van mij? — En welke? — Ik wettig uwe klaagftem; maar kan die niet anders, dan al klagende, beantwoorden; -en dit is een zwakke troost. — Wanneer men geen klein gedeelte van een volk, dat naauwlijks de vrijheid verkregen heeft, heerschzuchtige Happen, ten opzichte van een ander gedeelte van dat zelfde volk, waagen ziet, is het dan wel te verwonderen, dat verften' aan wien de kunst van heerfchen met de pap ingegeven is, er zoo verzot op zijn? — Ik zou, reeds voorlang, over deze ftof wel iets in den janus gezegd hebben. Maar ik heb niet geleerd, om tegen den oven te gapen; en er valt behalve dit, nog zoo veel te zeggen. — Ja wel, te zeggen! —- Onder andere Hukken is mij toegezonden het volgende: QUAERITUR. Wat is, in tijden van onzekerheid en wtsfelvalligheid, wet één woord, zulke ais wij thans beleven, het gevaarlijkfte. van alle?  A N T 17 OORD. Ons dunkt (onder verbetering^ niets gevaarlijker te zijn, dan het onophoudelijk roEpen, ,, Het Vaderh-nc! »s ;n gevaar! Want —- '~-.'r . .'>• - •■< ■ ;-.vlV » ':- ' \\ ' * , **** j£r • 1°. Men wordt er aan gewoon-,,en telt het op het laatst niet meer. De roepers deelen in 't lot van deE kugenaar, die niet gelooft wordt, al fpreekt hij de waarheid. "fa. Er zijn fommige lieden, wier. metier het is, in het gevaar van 't Vaderland eene rol van Redder (*) te fpelen ; en die het gaarne en al te lichtvaardig geloven,'om dat zij er, alle o ogenblikken van den dag, op zitten te wachten. — ' (*YDit kan bij mooglijkUeid oietAflaan, op zulke Redden, die waarlijk voor't Vaderla«4 goed ea bloed veil hebben: omdat bier flecUu TU liedea gefproken worde, die eene rol fpelen. SC COIIICTII. Deze Kommers worden alle Maandagen.vervolgd, en uitgegeven te Utrecht bij de Wed. Terveen en Zoon; 's Hage van Cleef en Leeuweftyn; Leyden Honkoop en Onnekink; Amfterdam Holtrop, J. W. Smit, ten Brink, Kuyper en van Vliet; Haarlem Plaat en Loosjes; Rotterdam D. Vis, v. d. Dries, es Pols; Alkmaar Hand, en verder in de overige Pro vintien, a twee Stuivers.  JANUS VERREZEN. S787. mm 1795* - 8UUM CUIQ^UE. N% 3^Maandag den 7. December. BERICHTEN uit Kabel, dm ia. Slachtidor, hebben de gebroeders slede? en co-mï. albier vertoond twee vogels, aan welkers beftaan men lang getwijffeld heeftj doch nu ten fpijt van alle Pyrrhonisten, bewezen zijn te exifleeren: — namelijk een Grijpvogel cn een Graphiaan. De eerfte heeft pikzwarte veeren, met eenè witte kruin'op het hoofd, hebbende vier oogen: twee, gelijk andere vogels, en twee bolronde, boven aan het begin van de witte krum, die hij, naar maate zijn inftintï werkt, met zijn' poot verfchuiven kan. — Be tweede is bruinachtig van veêren; fchoon op veele plaatfen zeer kaal; voornamelijk, daar liet tegenwoordig ruitijd is. Bij* extra droog weder, heeft hij de eigenfchap N n  C H8 ) van den. Beef-aal, en geeft, bij het aarmaken, EleBneke fchokken. — Beide zijn van het mannelijk geflaeht. —f De Grijpvogel heeft da zonderlinge eigenfchap — voor zoo veel wij weten — aan geen der vliegende wezens eigen, dat hij zeer fterk aast op gemunt zilver; bijzonder-, op groote ftukken, welke hij met zulk eene behendigheid öpflikken kan, dat men geen voorbeeld heeft, van zulk eene Metaalverffindende gulzigheid; die zoo verre gaat. dat hij de aanfchouwers de groote geldftukken uit den zak tracht te grijpvogelen; hoewel veele liefhebbers, billijk begrijpende, dat zij hun geld tot nuttiger einden konden belleden, zich. onverfchrokken, tegen de herbaalde aanvallen van dezen Jléop verzetteden, en de hand ftijf op den zak hielden. De 'Graphiaan, anders zeer wel overeenkomende met den Gnjpvogel, heeft echter nog deze bijzonderheden, dat hij, wanneer de Grijpvogel zijne gulzigheid niet voldoen kan, op eene erbarmelijke wijze, in tono quinto, begint te kraaien, om daar door, ware het mogelijk, den aanfchouwer tot eene milde gifte te bewegen. Daarenboven heeft deze nog — boven alle kunstpaardjcns, honden en canarievogels, die de getallen, uuren enz. aanwijzen — het vermogen, om zelfs de eene of andere fyllogismus, hetzij in Barbara, Calarent, of welke form ook, zoo die maar tegen hem ingericht is, door het fchudden van aijn' kop, te negeeren. NB. Deze vogels zijn nog maar weinige dagen te zien. — Een ieder, die nog genegen mogt zijn, dezelve te befchouwen, zij intusfchen gewaarfchuwd, niet te digt bij hun hok te komen; wijl zij, zedert de laatfte keer, dat zij vertoond zijn, (want weinigen hadden trek, hunne beurzen in den verflindenden bek van den Grijpvogel te ledigen) zulk een razende honger gekregen hebben, dat niemand, zonder eenige opoffering, van hun hok te rugg' komt. — neder-barb ARijëN, aan den zeekant. Wij zijn, met de verëeniging van onze zoegenaamde onafhankelijke fteden, in één lichaam, nog geen ftap verder, dan wij in 't begin van dit jaar waren. Veeleer gaan wij dagelijks achteruit; omdat de groote ftap, die vooruit gedaan moet worden, door het lang wachten, hoe langer hoe gevaarlijker wordt. 't Is zeker , dat de wijze, om verfcheiden landfchappen tot één' ftaat te hervormen , meer dan ééne is. Dan, wanneer men de harsfenen van eeB volk eerst warm gemaakt heeft, en dat het daar door, met enthujiamus, zijn zinnen gefteld heeft, op de eene of andere wijze, om zoo iets daarteftellen, dan is het moeilijk, om de volkskeuze, voor eenen tweeden keer, op iets anders te bepalen. Daarom is-onze toeftand, tegenwoordig, bijzonder critiek. Eerst hadden wij er op uitgevonden, om, uit een zeker bepaald getal inwooaers, er één te laaten kiezen, om vervolgens uit alle deze, zoo uitgekozene», eene Vergadering te laaten beleggen, die wij de famenkomst. van het volk noemer  C *49 j men zouden, en daarmede zonden wij dan de verSenigfng, voor tot flanel ge> bracht, gehouden hebben; op deze voorwaarde echter, dat dezs Vergadering zich, onder anderen, ook bezig zou moeten houden, met het opffeflen en in train brengen van een Phm, naar 't welk, in het vervolg, dit verëenigd Geweft, zou behooren beftiert te worden. — Maar wat gebeurt er? — Eenige Privilesjevrienden, waar onder echter veele in de beste trouw van de waereld handelden, bederven dit plan, door niets anders, dan door er zich tegen aantekanten. Het beste gedeelte der Natie, dat men niet ontkennen kan het zwak te bezitten, van wat al te fterk aan den ouden flenter verkleefd te zijn , vervoegden zich bij deze dis/enters, en hier door was het geval zeer natuurlijk, dat er zich, bij de voorftanders van dit eerstgenoemde plan, veele lieden fcfraarden, die, hoe zeer juist niet alle tot het allerbeste gedeelte van de Natie behoorende , met eenen meer dan ge* woonen iever, op de daarftelling van zulk eene Vergadering aangedrongen, ert hierdoor, niet geheel zonder grond, in het ftreelend denkbeeld kwamen, dat zij, bij de algemeene oproeping van het volk, in aanmerking komen zouden. En, ziedaar! — hetgeen de zaak voornamelijk bedenkelijk maakt: want, veele uit de dis/enters, die waarlijk zeer verkiesbaar zouden zijn, werken zich, zoo doende, uit het bewind, om plaats te maken voor veele andere, die zich, door een luidruchtig enthufiasme, zeer recommandabel hebben weten te maken. Zo» kunnen de beste zaaken een afzichtelijk voorkomen krijgen. Nu zijn er echter veele eerlijke lieden, onder de voorftanders van het plan, meteen' heilzaamen iever bezield; lieden, waar van men zekerlijk niet zeggen itan, dat zij vreemd vuur. op het altaar der vaderlandsliefde brengen, die zeer wel te vreden zouden zijn en niets beters wenfehen, dan om buiten het bewind te blijven: — maar deze durven het niet wagen, om van gevoelen te veranderen : omdat zij bevreesd zijn, voor den naam, (die hier te lande, meer dan elders, rferk en vogue is) den naam van Draaier, namelijk. Er beftaat bier een fchrijver, aan wien deze naam geen' den minften affchrik baart, en die deze huiverigheid, om van Jyjtema te veranderen , als de ©mftandigheden het vorderen, onder de vooroordeelen van den dag rangfehikt; ja, die zelfs durft! beweeren , dat men Biet van fyftema verandert, wanneer de zaak, die men toegedaan geweest is, eene andere zaak begint te worden , of, ten minfte, van qualiteit verandert. Hij heldert dit op, met een voorbeeld, uit het geaieene leven getrokken; en zegt: „ onderfteld zijnde, dat iemand het voorne- men mogt gehad hebben, om appelen te koopen, dan zal bij (wanneer hij „ wijs is) zeker van dit voornemen afzien, wanneer hem rotte appelen aan» „ geboden worden, al waren er al eenige goede onder: voornamelijk, als „ eenige in 't oog loopende rottige boven liggen." — Deze fchrijver, die vrij wat invloed op het bezadigd en goed gedeelte zijner Natie heeft, zonder dat hij zich aan den haat van eenigen, die per fas 4? nefas den boventoon zoeken te geven , laat gelegen leggen; die niet be- Nn z kend  C ) ltend zijn , en nog minder de gunst, yan groot of klein, afbedelen wii,' hoopt niets meer, dan dat, hetgeen hij, tot nog toe, zelfs met iever, begeerd heeft, en, hoewel een kwaad — echter een noodzaakelijk kwaad, tot nog toe, is — ophouden moge, noodzaakelijk te zijn. Om dit uittewerken, beveelt hij zijne Natie niets anders aan, dan flechts een half uur, per dag,, een aandachtig oog op den gang van het werk te fhan, en dan — houdt hij zich verzekerd , dat het nodeloos is, eenige argumenten van perfuafie te bezigen , ors het denkend gedeelte van zijne medeburgers overtehalen. Niets an« ders, dan dit! — en de^e, thans ongelukkige, noodzaakelijkheid zal in rook vervliegen! — De reden, waarom dit allereenvoudigst middel genoegzaam is, beftaat (volgenszijne gedachten) daarin, dat de trouwhartige ieveraars, voor het plan van zulk eene vergadering, in de goede trouw, van gedachten zijn, dat alles nog op denzelfden voet ftaat, als in 't begin van dit jaar, en niet opmerken, dat , onder het aanhoudend gefchreeuw, zoo voor, als tegen, eene Contrarevolutie , in de daad, eene lelijke voaröverwenteling tusfch n de bedriiven in , plaats heeft gehad, 't geen zeer ongevoelig in zijn werk gegaan is. Het ieveren van deze goedhartige menfchen, maakt dit kwaad noodzaakelijk, en zelfs eenigermate begeerlijk (dit ontkent hij niet) en daarom befluit hij, dat de overtuiging dezer lieden, die noodzaakelijkheid ook uit den weg ruimen zal. En 't is daarom, dat hij gelooft , dat eenige oogenblikken van bedaarde overdenking dit tbjlakei geheel aan eene zijde zullen Hellen. Ondertusfchen moet men den regen niet mijden, om in de floot te vallen! — Men moet het voorig plan niet vaarwel zeggen, zonder op een ander bedacht te zijn. Niets is ongelukkiger, dan, tusfchen twee vuuren, in den asch te zitten. De verëeniging der Steden, tot één Gewest, moet daarom niet uit het oog verloren worden. En het is dit denkbeeld, deze, ongelukkig, maar al te gegronde vrees, die de Vergadering, met al het gevaar, dat er aan verknocht is, weder een verkieslijk en noodzaakelijk voorkomen doet aannemen. Dan, er zijn menfchen, die hier een' middenweg meenen uitgevonden te hebben En deze is — een famenkomst van Volksvertegenwoordigers , met eene injlruttie — Eene Inftruttie! — Ja, dat is eene fchoone zaak! — Iets diergelijks hebben de onderdaanen van den grooten mochol er ook eens op u.tgevonden. Deze goedertierne Vorst liet, door zijn' eerften Staatsminister, eens zoo een ding opftellen, dat men eene Injlruiïie noemt. Ook bekrachtigde hij het ftuk, met zijne onderteekening, met deze doodeenvoudige refervuio mentalis, dat hij aan zichzelven het recht van interpretatie behield. — Had het volk wel veel aan die injlruüie> Zoo veel is er ons van ter ooren gekomen, dat de Staatsminister het altoos met den mochol eens was , wanneer deze laatfte , aan het een of ander daar in vowkomend artikel, zijne hoogstgenadige uitlegging gaf. . Maar„  Maar, eene Natknaale famenkornst is toch geheel iets anders, dan een Oosterfche Alleenheerfcber ? Dit is ontegenzeggelijk. Weêr andere begrijpen, dat het verfchil te vinden is, door eenvoudig hetgeval omtekeeren ; dat is door eerst eene NationaakRegeeringsvorm daarteftellen , en dan eerst de quae/lieufe Vergadering bijëenteroepen. Dan, de Hemel, hoop ik, zal ons bewaren voor eene Regeeringsvorm, daar zulk eene Vergadering, als waarover hier quaejlie is, te pas zoude komen. Waarlijk ! dan zou de lantfte dwaaling erger , dan de eerfte zijn. — Wij kunnen ons nog al verëenigen, met zulk eene Vergadering, wanneer wij haar befchouwen , als eene remedie , waardoor onze ziekelijke ftaatsgefteldheid radicaal genezen zou kunnen worden : maar, om haar als de genezing zelve te befctiouwen : — Neen ! — Daar behoort meer geloof toe, dan wij nederig erkennen te bezitten. Wanneer het dien weg uit moet,, dan fchreeuwen wij, zoo hard als wij kunnen: — Apage ijliusmodi Saluteml Maar, dan zijn er weder andere, die deze Vergadering niet tegen zijn, mits Zij. maar mutatis mutandis, niet meer te zeggen hebbe, dan onze , tot ncgloefubfifteerende , Vergadering van Diplomatieke Afgevaardigden, uit de kleine Landfchap. jens. — Als daar door de gewenschte vernietiging der oude zoogenaamde bondgei.ootfchapptlijke verëeniging kan- uitgewerkt worden , vinden wij dit nog al zoo kwaad niet; maar dan kan de zaak fchielijk gevonden worden. Laat men dan die Diplomatieke Vergadering de plaats der eerstgenoemde laaten bekleden ; en het volk maar alleen oproepen, om een Conftitutiemaakers Committé' te verkiezen I — Denaam, immers, doet er niet toe ? —■ Voor onze part, wij hebben er vrede meê , al wildtn men deze verkozene Conftitntiemakers Overlieden van het St. Joannes den doopers Gilde noemen: omdat zij, de Conftitutie rakende , vooruit, zouden loopen. Maar, het tot Capita tot Sententiae moet men hierbij in 't oog houden. Dit Committé van ArchiteÜen moet niet al te groot zijn. —— Dj al te groote overvloed is hier fchadelijk. Maar, aan wien hebben wij het nu te wijten, dat die eerstgenoemde Volksfamenkomst, daar onze oogen zoo lang op getuurd hebben , welke in den beginne zoo heilzaam had kunnen wezen, thans zoo gevaarlijk , zoo algemeen gevreesd wordt? Dit blijft de groote vraag in onze Gewesten. De Coffijhuizen, de Municipaliteitskamers. de Committé's, de Saletten zelfs, en de vrouwelijke krar.sjens, weêrgalmen dezelve: — Maar, met dat al wordt de vraag geen hair minder onnauwkeurig beantwoord. — Algemeen beantwoordt men haar, en zegt: — „ Er liggen Intriguanten op de loer: De Vergauertrg ;s al vergeven, voor d.:t „ zij bijeengeroepen is. De pp zien Konten fpefendeSujetten, hebben Eich reeds „ van de Woelwaters meefter genviakt. Er zijn losbarfligtn gebeurd. Er is eenei. ,, aardbeving vooraf gegaan l — Dit was een lelijk voortceken. Natuurkundigen,, „ en onder dezen vcorn-melijk Mdacivoü, zeggen, cat het Centrale vuur van on- Nn 3 M z.iii  ( *56 ) zekere eigenhandige brief van hippocrates, (die eerstdaags] alom ftaat uit* gegeven te worden) waarin deze Divus Medkinae Pareus zich dus uitdrukt: — Mijn groote Zoon, mathias! -— Waardige fteun dier verbeven wetenfchap, die ik, tot een zegen des mensch» doms, onder hen, aan vaste regulen bepaalde! —- Uw menscblievend hart —- méégaande aart — onbepaalde edelmoedigheid —« onbaatzuchtige [hier wurdt de text onduidelijk en zwaar om te verftaan: daar hij duidelijktr wordt, vervolgt hij dus]... Er komen van tijd tot tijd, in het Eli' fium, zoo veele fchedels, met bebloede lauwren bekranst , en daarenboven zoo een aantal ellendige fhchtofFers der menfchelijke woede, dat de Geneeskunst, voor zoo verr' het mij toefchijnt, dit jaar vergeefscb al!e haare poogingen zou in het werk ftellen, om (volgens het oogmerk haarer inrichting) het getal der levenden niet te verminderen..... Maar, fchep uit uw groot vernuft eene nieuwe bron van tijdelijk vermogen! Laat pallas Zoonen, tot welken gij in eene zoo naauwe betrekking ftaat, onder den fchijn van ... [hier is weder eene gaping'],,. op eene rol zich aanfchrijven; opdat zij, bij den eerften vijandlijken fchoot, niet ten oorlog worden heengevoerd! — En de vrienden der oude wet zullen uwen vond vereeren — terwijl een matig loon u fchadeloos ftellen zal — voor den verflappenden invloed van uw geneeskundig vertrouwen r——, De bcief behelsde wijders eenige Jpecuiatien-, betrekkelijk het Finutki wezen — die ter zaake niets dóen, en 't publiek minder interesfeeren. — Ander oud baeel. Dezer dagen heeft men hier eene groote ontdekking, gedaan. De Lapis Philofiphorwn, die zoo veele Qeleerden flapenloze nachten heeft gekost, is eindelijk ontdekt. — aesculaap, in zijn Chemiesch ftookhuis zittende (want de Chemie is zoo eene kwaade broodwinning niet) heeft de goud en zilver-ertz zeer wel weten te ojiderfcheiden, fchoon de hitte in het Laboratorium zomtijds zoo hevig werd, dat A esculaap, invita mimir. va, zich moest retirteren. Desniettegenftaande, heeft hij reeds verfcheiden>. flokjeris zilver, naar gisfing, ieder ter waarde, van drié gulden HtlL Cour., weten te maken; doch — dewijl hij bevreesd is, dat men hem de kunst zou af-1 kijken, laat bij, uit voorzichtigheid, maar één ooggetuige toe, bij het maken i vaa ieder ftukjen. —« Zekere a bso rus, een knecht van dezen Dottor., beeft het zijne er toegedaan , om zijn meefters beurs wat zwaarder te doen Worden; waar door hij gelegenheid gekregen heeft, om voor zichzelven een fteekpenningjea er meê te verdienen. Ongelukkig heeft de. menigte er niet veel meê > op; en men is'bevreesd, dar deze nieuwe Alchimist de beurzen van veele jonge \ lui wat ligter zal zoeken temaken. Hij fchijnt een vroom man te willen zijn: ten minfte, het devies, dat hij voert: ,, SA juftitiae illuftra nas", geeft aanleidL'ig, om dit te denken. Een groote jongen "voegde ex nog deze woorden biji j „ Jjtasïir aureis atque argenteis.,\ — , J Alle.'  C «57 ) Alle bedieningen zijn toch fmeerig; doch, geene meer, dan die van een' Kaarfenmaker. Wij zouden den Alchymist raden, wanneer zijne Chemijche proeven geen opgang maken, zich met dat beroep te geneeren: want onze eeuw (hoe verlicht ook) kan de kaarfen nog niet wel ontbeeren. — — De reden hier van, (om uit dit fpeciale bericht een' ftap in de generale ©mftandigheden, waarin wij vsrfeeren — te doen) kan xeer gemakkelijk deze zijn: — Onze volksverlichting heeft veel overeenkomst met het daglicht, dat met den avond verdwijnt. Zij wordt zeer dikwils, door invallende nachten, afgebroken; en de intervalla lucida vaa die nachten (indien het geoorloofd is, de daarin voorkomende fchemeringen zoo te noemen) zijn nog zeer kortftondig: terwijl de nachten zeiven zeer veel van kersnachten hebben, en de dagen — zeer nevelachtig en bewolkt zijn. Hier uit kan men opmaken, van welk onberekenbaar nut de Politieke en Aefletifche kaarfenmakers moeten zijn, indien zij hun metier wel verftaan, en eerlijk te werk gaan. In deze onze tijden zouden zij verdienen, dat men van hunne menschüevendc negotie en werkzaamheden, honorabele msntie in de notulen maakte, van alle Gezelfchappen, CoUegien, Sociëteiten, Vergaderingen, Corporatien en welke famenkomften er meer in de Republiek zouden mogen gevonden worden. Men behoorde bedacht te zijn, om hen, tot voortzetting hunner affaires, de nodige fmeer en talk te verfchaffen. Gelijk de Ephoren behoorden zij, in eene blakende achting, van hunne, te dikwils in het duifter zittende. landgenooten te zijn: Er behoorde ftrenge ftraffen, tegen de hebzuchtige Smeeropkocpers en Monopolisten, in dezen handel geftatueerd te worden. Maar — och, armen.' Hoe verkeerd is het met deze zaak gefield! — welken ondank behalen deze nu'tige leden in de maatfehappij niet? — en waarom toch? — Dit is zoo moeieliik niet, om te gisfen. Zoo dra begint de negotie van deze werkzamen nachtlicbtjensmakers niet te forceren — Zoo dra worden de kaarfen niet opgeftoken — of alle — die nier ftekenblind zijn, en die niet hunne oogen moedwillig gefloten houden, bemerken (hoewel zoo klaar nier, als op eenen helderen middag) de werken der duifternisfen: — dat is te zeggen — gedeeltelijk: want, daar bet aan niemand onbekend behoort te zijn, dat het kaarslicht wel eene kamer; maar, niet dan zeer onvolmaakt, de publieke wegen verlichten kan; zelfs niet met behulp der reverberes. (die nuttige uitvinding van de agttiende eeuw) zoo behoort een ieder ook te weten; dat men de werkzaamheden der Nachtwerkers, welke wij, hier boven, goedgevonden hebben, werken der duifternisfe te noemen , door dit middel, niet in hun geheel en in hunnen gantfehen omvang; maar alleen hier en daar, ftukfehewijze —- zichtbaar maken kan. — 't Is waar: men ziet, bij die gelegenheid, ook wel tneeüeiftukken, die zoo veel te verwonderingswaardfger zijn, naar mate men in aanmerking neemt, dat die chef d'xuvres, voor een gedeelte, bij nacht tamengefteld zijn: doch — de ondervinding heef: ons geleerd, dat het gemak- Oo z ke-  C 258 ) keiijker valt gunftïge indrukfels, door ongunftlge, te verdrijven, dan (omgekeerd) ongunftige, door gunftige, te doen vervangen. — En, zie daar' — de reden van het discrediet, waarin de kaarfenmakers niet kunnen afzijn * — te vervallen. — ' Ik kan dit;»rtikel niet wel eindigen, zonder nog een woord, voor den hier en daar oprnerkzarnen in de Republiek, even als in het honderd — (gelijk men zegt) daar heen te werpen; — en dat wel over de hierboven, in 't voorbijgaan, genoemde kaarfenopkoopers en Monopolisten. — • 't Is waar, er zijn zulke lieden, die er op uit zijn, om de ftaatkundige verlichting duur — en, voor den gemeenen man, fchier niet te bekomen, te maKen Deze koopen alle de tweeën, vieren, zes/en enz. op, waar zij die maar krijgen kunnen, en laaten niets, dan honderden, over, dat is — kaarsjens. waar van cr honderd in een pond gaan. Men zegt, dat deze lieden hiermede zeer fijn, en op fpeculatie, te werk g3aÜ" Tl ' Z!£n "0g IanSere en 8eheel infernale, nachten te gemoet, en dan — verbeelden zij zich, wel een Capitaal op hunne opeengeftapelde illuminatiewaaren ie zullen winnen. — In de meefte landen van Commercie, vooral waar deze de Mafs is — wordt alles prijs of waar: dit kan niet misfen. — NOTA van JANUS. *t Wordt meer dan tijd, om van dit bericht een einde te maken. Er is gee» oog op deze wijs van fchrijven te houden. En ik ben verzekerd, dat veele mijner lezers ,zichzelven, al lezende, zullen gevraagd hebben: Waar zal dat eindelijk aanlanden ? — Gij ziet, welk eenen wonderlijken weg mijn Correspondent van de Alchimie, door de verlichting heen, op de Commercie aangelegd heeft. Wie weet, waar hij ons gebracht zou hebben, indien wij zoo onvermoeid geweest waren, om hem te volgen, als hij, om ons voortegaan. — tlJ7* 71B r" n,U,n°§ hetT00gmerk' '^elk hij gehad heeft, met ons dien weg te doen bewandelen? — Ja! — 't Is met de volksverlichting (Aufklarung. geloof ik, noemen de Duitfchers het) al wonderlijk gegaan! — Het volk loont altijd zoo een geftadigen tred aan. Met uitzondering evenwel! — Er zijn, zoo hier en daar, Epoques in de Waereld-Chronijken, dat het in de Galop raakt. In zulk eene Epoque zijn wij thans. Indien het nu met dit tijdperk afloopt, gelijk het met de anderen afgeloopen is; wat zal er dan gebeuren? — Dat zal ik u zeggen. — Dan zullen eenige machtige en voornamen volksverlichters, (gelijk zij zullen voorgeven) uit medelijden, voor de oogen hunner tijdgenooten, welke zij zullen veronderftellen, maar tot eene zekere hoogte voor de verliet «mg vatbaar te zijn — in 't midde van deze Galop, met luiderftemme, uitroepe::: ;L»\ïiT * r MeH b8gi7J'P£ dat ik er zoo over redeneer, in de on* derftelling, dat het er mede zoude afloopen, als in de tijden van ouds. ierwijl wij nu toch weder op het Cipittel van de volksverlichting en de kaajfe  C 270 ) ft-mmtng niet bedden kunnen bereiken: door geftadige. en , gelijk z» peloof. den , door bovennatuurlijke middelen, veroorzaakte, nnswi.zmg van, t Compas. D.l£ zH daar door in 'tbegrip geraakt waren, dat zij een tovenaar aan boord had. den dat de dobbelfteenen zekerlijk ook betoverd zouden hebben moeten wezen '• omdat al het fcheepsvolk even veel oogan gefmeten had ; en andere fnroókjens meer, welke, voor een gezond memfchen verftand met wel te geioven zijn, en echter bij het volk, bij Kris en Kras, ftaande gehouden worden. NOTA van JANUS. Zie daar. hoe gevaarlijk het is, eene onbepaalde gehoorzaamheid te vordeV ren van de geeneV zich vrijwillig onder ons in een' ft m van afnank^betd KetWd hebben! — Letterlijk onze bevelen opvolgende, voldo.u zij dikwils aanVnze woorden; terwijl zij ons in onze mening dwarsboomen. Dit was miin geval, toen ik jacob bevel gaf, om mijn 36^ N°. ter perste te b n eene geestvervoering , fchreef ik een foort van lieLiesverk a mg op den ruV van da No., omdat mij, op dat oogenblik, geen_ander papier ie dï handen\8wamn En nu weet de gehele waereld dat ,*»n. iets mentoehjks overgekomen is Nu zal de zaak ruchtbaar worden en ieder zal roepen. — ZufnTsaaTloven al'. _ Ik hoop maar dat ^» zullen zijnt om er geen praats van te maken, en, zoo veel mogelijk, de za k geheun te houden: want wat ligt jan en allen man er aan ge egen. - Bi, de een of andere gelegenheid, zal ik den naam van mijne dulcihea, wel eens, in 'tvertrouwen, bekendmaken! DIT ONDER DE KOOS! — ZECT HET NIET VOQRïl Dez" Nommers worden alle Maandagen vervolgd, en uitgegeven te Utrecht hij de Wed. Terveen en Zoon; 's Hoge van Cleef en Leeuweftyn, Leyden Sonkoop en Onnekink; Amjlerdam Holtrop, J. W. Sm t ten Brink Knyper en van Vliet; Haarlm Plaat en Loosjes; Rotterdam D Vis, v. d. Dries; en Peis; Alkmaar Hand, en verder ip de overige Provinciën, a twee Stuivers.  C 37* ) heid te brengen! — Maar dit heeft er tot nog toe, niet op 'gezeten: en daarom behouden de femickvigers, of middenfoortige, op het Eiland het veld, en fpelen fchoon fpel. — 6, Mijn goede janus! — Ik weet, hoe het altijd uw ftokpaardjen geweest is, om vreemde zaaken, op gewone omftandigheden toetepasfen•. Hierzoudtgij een ruim veld, voor uwen befpiegelenden geest aangetroffen hebben. — Hoe gaarne had ik u in Gnomonia bij mij gehad. Doch, gij zijt geen liefhebber van reizen, en zegt altijd, dat er in uw Vaderland zooveel te zien is, dat gij u de moeite niet geven wilt, om buiten 's lands te zoeken, 't geen gij 't huis veel gemakkelijker verkrijgen kunt. Dit evenwel zult gij mij moeten toefteinmen, dat geheel vreemd is, want bij ons, ten minde voor zoo verr' ik dit gewaar heb kunnen worden, zijn geen Clavigers en geperforeer den. In hoope, dat gij mij, bij de eene of andere gelegenheid, het zij, in of buiten den janus, wel met eenig antwoord zult gelieven te vereeren, noem ik mij, uw hoogachtende vriend — de spectatoriale reiziger. P. S. Er zijn zekerlijk meer particulariteiten van dit Eiland, en meer zeldzaame Anecdoten, onder de Inwoners voorgevallen, te verhaalen; maar, dan zou deze brief te uitgebreid , en te veel met ftukken en brokken, die gevoeglijker afzonderlijk kunnen opgegeven worden, doorweven zijn; daarom zal ik u die lie« ver, bij vervolg, onder het Artikel van Gnomonia, toezenden. BERICHTEN uit tart ar ij en. Men fpreekt hier zeer veel van een' veel geruchtmakenden" Afftammeling van den Aarts - Verroveraar gengiskhan, zaliger gedachtenisfe, die gengiskhan,in zijne eerfte jeugd teuusih genaamd, welke,volgens het gevoelen van zeker' Schrijver, van de agttiende eeuw, ('tgeen ik ter zijner verantwoording laat) in de dertiende eeuw, met zijne Tartaaren, onzen halvejl Aardbol vermeesterde. Deze Afftammeling, welke zich op zijnen Tartaarfchen Adel al vrij wat laat voorftaan, en vrij wat inzicht in de toekomende tijden en zaaken pretendeert te hebben en zich als een' Profeet, bij zijne ligtgelovige Natie, voordoet, deed onlangs in een beroemd vaderlandsch gezelfchap, van dat land, de hier na volgende merkwaardige aanfpraak. — „ Gij weet, mijne Landgenooten! hoe mijn vader, de groote khan, altijd „ Europa befchouwd heeft: namelijk, als eene uitgeftrekte Republiek van „ Mogendheden, welke zich, hoe langs hoe meer, door verdeeldheden ver« „ zwakken en te gronden brengen zal. Gij weet, (fprak hij dikwils) dat er, „ onder die Mogendheden, een zeker Foederalismus beftaat, dat door een » ding  C fioO ) meer is, in dit geheele Nommer niet gefloten zou kunnen worden; wilde ik er al de ingrediënten inbrengen, die er in nodig zouden zijn, om een, naar waarheid opgehangen, tafreel van het afgeloopen jaar, opteleveren: zoo dat men , bij het einde van den zin, op de plaats, daar men gewoon is een punUum finale te plaatfen, de woorden, waarmeê hij begonnen was, vergeten zouden zijn — .... Wat gaat zoo een jaar (zeg ik) fchielijk voorbij! — Wij fchrijven nu al het tweedejaar der Bataaffche Vrijheid, en weten naauwlijks waar het eerfte gebleven is. — Ik zeg — het tweede jaar, in de vaste veron' derftelling, dat mijne Landgenooten er, even als ik, over denken zullen, en begrijpen, dat bet de moeite niet waardig zal zijn, om den eerften dag, van da jaaren der vrijheid, anders, dan met den i.January, te beginnen: dewijl het geheele verfchil toch maar, op zijn hoogfte genomen, in agttien dagen beftaan zou: en welke wij derhalve, zeer gemakkelijk, op het eerfte jaar mogen toegeven, om de volgende jaaren op den ouden voet te houden. Ik wil, en zal dus ook niet, ontkennen, dat bij dit ingewikkeld voorftel, om het tweede jaar der Bataaffche Vrijheid met den i.January, even, als of alles nog in den ouden form gebleven was, te beginnen, het zwak en de eigenliefde van janus, het voorzitters emplooi waargenomen hebben. — Hij is altijd zeer gefteld geweest op het behoud en de confervatie van die zaaken, die naar zijnen naam genoemd zijn. Zoo als daar zijn de woorden, Jan», want zoo pleegde men de Maan wel eens te noemen; Janua, de deur; \«.v<&>, 't geen wel eens de ChaSs, ofBajert, beteekenen wil'; maar, voornamelijk de maand January, die de Romeinen wel zoo goed geweest zijn, van aan mij te.willen toewijden; alle die woorden gaan mij wat naa aan 't harte. Hoe grievend derhalve zou het voor mij zijn, wanneer die maand, ten gevalle van de nieuwe jaartelling, in tweeën gefcheurd, en het eene gedeelte aan de Oude, en het.andere aan de Nieuwe Conftitutie, afgeftaan ' werd? — Men neeme het mij 'derhalve ten goede; wanneer ik hier misfchien wat al te fterk , over de één - en onverdeelbaarheid van deze maand, geiev.rd heb. Ik voor mij — men mooge mij dan hoofdig, of eigenzinnig, noemen, zoo veel men wil , zal het tweede jaar onzer nieuwe tijdreekening, met den eerften dag van onze gewoonlijke jaaren beginnen; laaiende, voor 't overige, aan eer? ieder de vrijheid, daarmede te handelen, naar het ingeven van zijn hart. —Wil men die dagen , om er eenige zinfpeeling op te maken , Sansculottides, Sansargentides, Jriftocratides, Exkalendares, of nog vreemder, noemen, 't is mij welt ik, ondertusfchen, zal mijn lezers aanfpreken, gelijk men, bij den aanvang van 't nieuwe jaar, te doen gewoon is. sa lus! hojios! argentum atque bonum afpetitum! DeHemel bewaare mij, dat ik ulieden iets wenfchen zoude, dat gij niet duidelijk verftaan en begrijpen zoudet,of dat ik, met slgemeene woorden, zonder verdere bepalingen,een zegenwensen over u uitfpreken zoude, die oppervlakkig fchoon» luidend en voor het oor begeerlijk, een adder in zich opgefloten hielden, die de- zei-  C *8i ) zélve, naar lang aan den boezem geknaagd te hebben, dezelve in een'vloek zon kunnen doen ontaarten. De bovenftaande, gelukademende, woorden, zijn, letterlijk overgezet zijnde , van de volgende beteekenis: —■ heil! glorie! geld! en goede appetijt! - heil' — Onvervalscht en zoo zuiver, als het van zijne moeder komt -— ia zoo, en in die uitgeftrekte beteekenis, die men aan dat woord, op zichzelve ftaande. geven kan, wensch ik het u; zonder eenige de minfte re/erve en achterhoudendheid.- Dit woord Heil, fluit vrij wat zegeningen in zich en veree'niet, in één punt, alle foorten van genoegen en zaligheden of welftanden; zoo evenwel niet, gelijk in het facit van eenige te famen geaddeerde getallen, aUe die getallen vertenigd befchouwd worden ; neen! zoo gaat het er niet mede!Een waare heilgenieter, of hij moet al een heele flokop en gulzebrok zyn , kan 7l e die zaligheden niet verduwen , zonder eene «waare indigestie te krijger>: dit hebben wij gezien, in die gelukkige jaaren, voor den vor.gen Engelfcben oorlog. In een' ftaat van Heil, komen alle die genoegen en zaligheden wel bijeen; maar niefzoo opeengeftapeld en verzameld . als de boeken, gefetmften en andere inftrumentenPder verlichting, in een' Catalogus Libwum Zn komen in'tegendeel aldaar bijeen, als welopgevoede lieden op een pié die al die .nfch.kkelijkheid voor elkander hebben, die tot eene goede verftandhouding en vrolijke avondmsfeering nodig-is, en waarop ieder zich bevlijtigd in 't opleveren van alle zoodanige aangïnaame bijdragen van vernuft en flnaak, als nodig zijn, om de orde van den avond, als van een lijendakjen loopende en telkens op een g nsfen vallende, te doên eindigen.-Want, laaten wij nu eens voor een oogenblik, ftellen, dat de genoegen en zaligheden, zich, op eene geheel egenovergeflelde "Se^erëenigden en bijeenkwamen. gelijk wij bfi voorbeeld in vroegeren tijd, «zien hebben , dat de leden van de Nationale Conventie wel eens deeden dan £t d.e"vereniging van zaligheden, geen heil te weeg en was dus geheel ieï anders! dan ik aan mijne lezers toewenfehe. Ook neem ik het woord hier in allaio tn niet in concrete: 't is de wensch van_voorleden jaar niet, die van ÏYil en broederschap namelijk; ook die met van salut en d lec?iE. Ik verzoek, dat men dit wel in 't oog gelieve te houden: de ondervmding'heeft mij geléérd, welke verkeerde uitlegging men, in de Practijk, aan die WOo°ldoeRige enegneïnf'zijn woorden van eene meer bekende beduiding, welke, door et veel over te fpreken, veel eer duifterer, dan klaarer, worden zouden; waarom ik die ook maar liever in den zin, die Jan en allen man er aan hecht, opgenomen wil hebben. „ .. ,. Maar, met den appetijt is het geheel anders gelegen. - Er zijn, hier ben ik rnaar al te wel van onderricht, zwakke - zeer zwakke magen, in de Republiek; magen, die daarenboven deerlijk verlekkerd z,jn, op fijne en «• «../«genoegens en zaligheden, wier Appetijt niet anders, dan door ketinge lekLrnijen, gaande gemaakt wordt. Zulk een Appetijt m, is geene goede Appetijt,  C *8* ) m houdt zelfs op dien naam te dragen, zoo dra er niets, dan grof, maar tevens Jolide, voedzel opgezet wordt. Daar^ ik nu vooreerst, bij mooglijkbeid, niet kan voorzien, dat de genoegen en zaligheden, die wij te wachten hebben, van dat kunftig toebereide foort zullen zijn , dat zwakke en verlekkerde maagen er genoegen meê nemen zullen; zoo kan ik niet afzijn, van mijne Landgenooten dien Appetijt toetebidden, die genoegzaam zijn zal, om hen het goede, dat zij te wachten hebben, te doen genieten, en fmakelijk te doen voorkomeu. Een goede, natuurlijke, fterke, veel naar honger gelijkende, aanprikkelende; doch, geenen , door den geur der fpijzen , met behulp van den neus, opgewekte Appt' tijt, Is dat geene, dat ik u, in eene verdubbelde en ruime maate, toewenfehe. Dan, daar alle dingen, tot een uiterfte getrokken, fchadelijk zijn; of, verkeerd begrepen, van hunne goede en heilzame beftemming ontaarten, zoo begrijpt inen ligtelijk, dat dit, met betrekking tot den Appetijt, ook waar is. — Daarom bewaare u de goede Hemel, voor den hondshonger, en dien verkeerden Appetijt, of lusten, waaraan de Kraamvrouwen wel eens laboreeren. IETS TER PLAATSVULLING. In den Tempel, aan de Godinne der Toekomst toegewijd, is die Godheid zelve niet zichtbaar: dewijl zij geheel in 'tuiterfte gedeelte haares tempels geplaatst, met een' ondoordringbaren fluier, of voile, van 't hoofd tot de voeten, bedekt is. Aan zeer weinigen wordt het toegeftaan, die plaats te naderen , «elke door Priefters, die c;,der den eed ftaan, bewaakt wordt. — Het vc*>rfte gedeelte van den Tempel ftaat voor ieder een open, wordt zeer fterk bezocht en is in vier vakken verdeeld. In 't eerfte vak ziet men de onfluimige Koop, in eene loopende houding, met de handen voorwaards uitgeftrekt, het hoofd in den nek; en vooruitgegaan door een'blinden gids. —> In het tweede, giet men de vadzige verwachting, uitgeftrekt liggende op een Sopha: een klein zwart guitjeu, dat de Courant fchjjnt te lezen, zit aan't voeteneinde, en bet cexux, 'twelk de Rechterhand onder haar hoofd legt, ligt geknield aan 'thoofdeinde van den Sopha. In het derde vak ziet mén het onberaade voor. uitzicht, zeer aandachtig door de achterfte of wijdfte zijde van een' verrekijker ziende; terwijl het gevaar achter hem geplaatst is. In het vierde vak, ziet men het werkzaam verlangen, verbeeld door eene rijzige ma3gd,ineene wandelende houding, op den weg der ge legen hèid, meteen groot fch.ild gewapend, waarop, met groote letters, volhar.ding gefebreven ftaat: voorUitgegaan door het gepul.n, en achtervolgd door de beloqning. — Deze Nb romers worden alle Maandagen vervolgd, en uitgegeven te Utrecht bij de Wed. Tervcen en Zoon; 's Hage van Cleef en Leeuweftyn, Leyden Honkoop en Onnekink; Amflerdam Holtrop, J. W. Smit, ten Brink, Kuyper en van Vliet; Haarlem Plaat en Loosjes; Rotterdam D Vis, v. d. Dries; en fols; Alkmaar Hand, en verder in de üverige Provintien, a i~ Stuiver.  JANUS VERREZEN. I787. - SUUM C'üiqüE. NV 42. Maandag den 18. January, aar hadt gij toen de poppen aan 't dansfen 1 —- Daar was Holland in last! — Daur wrs het toen fchreeuwen en janken geen gebrek! — Ailes was nu zoo klaar verward, of, zoo als mijn vriend de waterlahdschb bast.lOHien, het met milton zeggen zou —- zulk eene zicht- en tastbare duisternis, (darknesf vifible) dat geen Turk, laatftaan dan een Christen mensch, er een gat in zien kon. Zoo erg was het nooit geweest (zeide men) men had te voren altijd (al was het ook maar een dwaallfchtjen) nog iets gehad, waar men op af hid kunnen zeilen, en waar naa (juist nietwaar mede — ) men ook wel weder te recht was gekomen; maar nu ja, zoo fprak men. — Doch, het lest heugt het best. — 't Is zoo met die dingen gelegen: die de koe toekomt vat ze bij de hoornen. — Hier ben ik ooggetuige van geweeet: dus kan ik er meê van fpreken. — Die fchoone melkkoe van Teunis, de Hollander, door de wandeling genaamd, was, ik weet niet bij welk een toeval, naa het melken in de floot Tt ge" I70& mm  geraakt. De knechts en de jongens van de boerenplaats: want het is een deftige boerderij — fmeeten het beest een touw om den hals en trokken al wat zij trekken konden. Het hielp niet veel: want zij zat er diep in, en de knechts, maar voornamelijk de jongens, verfton ien zich niet goed op het trekken. Het ging niet eendrachtig en gelijktijdig genoeg in zijn werk. Trok de een — dan hing het touw bij den anderen flip, en zoo dra, vatte de andere de zaak niet op; of de vorige, die een oogenblik te voren uit al zijn macht getrokken had, liet het touw weder los, en fpoog in zijn handen, om op nieuw, doch weder even ontijdig te beginnen. De koe zelve verfpilde haare krschten in het water, en met het werkvolk ging het even zoo op het land. Van tijd tot tijd echter trokken zij wel eens gelijktijdig, fpanden alle hunne pogingen in, en dan riep de voorfte, haalee! maar dan—» ginghetook den verkeerden weg uit, en de jongens, in de plaats van regt toe regt aan te loopen, liepen regts of links: «oo dat men gezegd zou hebben, dat zij de koe geen goed hart toedroegen; — en daar door kwam dan het arme dier in eene verkeerde pofitie in het water te liggen; terwijl de kop haar, doo.- het hevige trekken, zoo geweldig begon te zwellen, dat die meer naar een bullen dan r.aar een koeien kop geleek, eik delijk: kwam Teunis zelve — die goede Tennis, ik weet niet of mijn lezers hem kennen — maar goed was hij, en behoorde derhalve wel wat beter gekend te worden : hij was zoo goed, dat gij over hem zoudt geloopenh bben, zonder dat hij nog mines gemaakt zou hebben om u in de beenen (e kniipen: zoo ieverig en werkzaam als een ezel; maar langzaam , voorzichtig en wat vasthoudende. Uit hoofde van deze laatfte hoedanigheid noemde hem zijn buuren gierig. — Doch dat alles doet er niet toe. — Hij kwam dan eindelijk, hoe wel wat laat — echter zeker: pakte het zwoegende beest bij de hoornen, riep tegen zijn knechts en jongens: ,, Zacht, zacht! vrienden, met zinnen, met zinnen!" — wees ieder zijn behoorlijke plaats aan: toonde het voordeligfte postuur, waarin zij zich zetten moesten om recht hartelijk te trekken : vermaande hen geene voorbarige pogingen , of buiten zijn commando— te doen: plaatfte zich, zoo als dat natuurlijk is, als men iets bij de hoornen heeft, vooraan: ritp driemaal nut luider ftemme, •zoo dat de nabuurige boerderijen er van weergalmden, heiza! en de koe geraakte met een' vaart uit de floot, dat het een lust was om te zien! — 't IS waar; Teunis kreeg een' gevoel igen ftoot, door die zelfde hoornen, waarbij hij het dier had vastgehouden, en eenige jongens, die zich bij het trekken wat al te veel achter over gegeven hadden, vielen achter over op hun... doch daarvan, waa de fchrik ook het meest; en de koe was gered. — Zoo dat ik maar zeggen wil, dat die het meeste belang bij de zaak beeft, haar aanvatten moet, en dat niet bij den ftaart; maar bij de hoornen. Dan, daar zijn zaaken, die geen hoornen hebben, mijn Heer janus! Uw gelijkenis gaat ellendig mank: omdat zij op geene andere zaaken kan toegepast worden, dan op hoorn', dragende v/ezens. 't Is zoo, Mevrouw! Ik dacht waarlijk niet, dat gij mij onder 't fchrijven-  c 304 y Tweede mensch. Ja, 'tzijn die gemakken, die wij ons zeer wel kunnen voordellen, dat onder 'tdagelijksch aangroeien, uwe behoeften moeten vermeerderen, tot het getal eindelijk zoo groot wordt, dat gij er onder gebukt gaat, en van alle afhanklijk wordt. — Gij wilt u met ons verëenigen. Wij zelfs verlangen om in den ftaat uwer maatfchappij overtegaan. Wij gevoelen de ruwheid, die aan onzen ftaat verknocht is; doch, eer wij hiertoe overgaan, willen wij, dat gij eerst al die vooroordeslen afzweert, die gij op deze lijst opgeteekend vinden zult. Gij waant misfchien onder de wilden te zijn; gij bedriegt u, weet dat de mensch, zich in den Nmiurftaat ook befchaven kan. Tot dezen prijs willen wij een verbond met u aangaan; zoo niet? — Bevalt u het Natuurrecht niet, gelijk wij het begrijpen; er is bij deze (op de dieren wijzende) misfchien een ander Natuur-' recht te leeren, waar voor gij, misfchien, beter berekend zijt. Vaarwel! —« volg uwe keus. — Weet dat deze wildernis, welke gij misfchien voor ons verblijf houdt, flechts het voorland onzer gewesten is. — In dit land der fiche* mering, fchoon door eene flaauwfchijnende maan verlicht, blijft het nogthans nacht. Bij ons fchijnt eene onbenevelde zon; maar voor haar licht zijn uwe oogen te zwak. — [hij geeft hem de lijst over 2 DE MENSCH. Gij ftaat verbaast Polites; maar, ik zal u uit den droom helpen. — Het geflacht van menfchen, dat gij voor u ziet, is niet het menschdom in zijn' eerften Natuurftaat; maar de mensch, door de hand der zuivers wijsbegeerte, langs het leerzaam pad der bsfehaving, tot een' verheveneren Natuurftaat te rugg' gebracht, — De oorfpronklijke ruuwheid, waarin ik mij aan u vertoonde, was flechts aangenomen ; gaarne zouden wij u naar onze woonfteden begeleiden; maar beproef uzelven eerst. Vindt gij u dan fterk genoeg; zoo vervolg uwe reis. Ons land is aan het einde van deze wildernis. Zoo niet, keer dan te rugg'! Vooral, betrouw u niet lang op deze plaats! — Vaarwel! — De menfchen vertrekken. de burger alleen de lijst der vooroordeelen inziende. solo. wijze, La Folie d'espagne. 1. 6 Neen! — wij kunnen die zoo niet vergooien: Sommige zijn ons zoo nodig als brood. Andeie laaten zich wel wat verplooien. Vee.'e verandren alleen maar uit nood. —■ •2. (Na eenige regels linnen s'monds (*) gelezen te hebben.) Neen.., f») 't Ts inr-icr dat de Tnrger die lijst tiet hard cp lee.st. — Waar toe altijd éis achterhoudendheid.  JANUS VERREZEN; I787. - suum cuiquE: N°. 44. Maandag den 1. February. BERICHTEN uit CjTrootstad, den ïs-January. De Algemeene Maatfchappij , onler dc zinfpreuk- Wij beSordeelen de zaaken mar den uitfiag", beftaande, ten minfte, uit oooio'eensgezinde leden, heeft onlangs weder gerefolveerd uit hun midde? een Committé van Zestigers te qualificeeren, om door haar derde gedeelte, door de Godinne Fertuna, te benoemen, eene gerechte helft van 't Coüegie van retraejentatie, even eens onder de bevelen van gemelde Godinne ftaande, door eene andere helft te doen vervangen, van welke commisfie het voorfchreeve Lomw»M demos phobulus berichtte de Vergadering, dat er, buiten de bekende partijen in de Republiek, osk nog waarlijk eene Graafsgezinde partij beftond, welke zich, van de tijden van rups af, hoewel zeer ongemerkt, in deze gewesten had weten ftaande te houden. Waarop phobulus door de Vergadering? met aristos heptarciiicus, in de commisfie gefteld werd, om naar deze, jn den tegenwoordigen tijd vreemde feüe, een nader onderzoek, en van hunjie, in dat opzicht bekomen, informatien rapport te doen. ' Waarna de Prefident de Vergadering heeft gefcheiden. - k' >  JANUS VERREZEN, I787. -* SUUM CUIQUE. N\ 45. Maandag den 8. February. Dut aut tempus quid poftukt, non vm>5. out plura loquitur, aut fe ofienta alt eorum quibufcum tfi, ratknem non Jiupet, Js ineptus ejje dtcitur. ANTWOORD aa» LE-ri"l*ÖGRADUS. Zoo aangenaam als het mij was uwen aanhoudenden welftand, benevens dien v^n de eantfche Lentogradifche familie te vernemen, zoo bekommerende was het IZr mtf te moeten opmaken , dat de lammigheid en ftramhetd van uwheder ledenmaaten, niettegenftaande de elecrrifche fchokken, en het trekken van vonken, blijft voortduurt. Er gaat geen dag voorbij, waarin ik niet eenige oogenbhk. ken opoffer om op de genezing van deze lastige kwaal te denken. Het w1 toch vat zeggen - gezond van harte te zijn, en geen macht te bezitten omi ulieden van de eene naar de andere plaats te begeven. Maar nooit denk ik daar met aoo veel deelneming aan, dan wanneer ik zelf met het lastige pootjen gekweld Y y * 1795. -  C 316 ) ben; of het van te voren met eene brandende Jeukte, of jtuliende branding voe? aankomen. Evenwel, wanneer de pijnen al te hevig worden, dan vergaat mij die deelneming ook wel eens: want het hemd is nader dan de rok, en mijn pc doera is mij nader dan ulieder lamheid. Als jacob zoo met mijn gezwollen been vooruitwandelt, en ik hem al hinkende op het andere, met behulp van een ftoel. tjen volgen moet; zie, dan zeg ik niet zelden; wat is die Lentogradifcke familie toch gelukkig, bij mij te rekenen: want als die van den ftoel op het bed getransporteerd wordt, gaat dit vrij wat ongevoeliger in zijn werk, dan bij mij. — De Hemel bewaare u lang, mijne Vrienden.' voor de Podagra; 't is dan eené helfche ziekte, die met dé kies ■ en oorpijn gelijktijdig uit den afgrond of het middenpunt van onze planeet op dezelve losgebroken is. Ik wil ulieden achter uit het midden van mijne hevige kwelling (want de jaarlijkfche vifcfir-g van dit infernale euvel is thans bij mij weder ingevallen) eenige vertroostende redenen toezenden. — In *t eerst wilde ik dit langs den gewoonen weg per circulaire doen; maar de familie, is zoo menigvuldig, en zoo uit één verftrooid door de geheele Republiek heen, dat het mij gefchikter is voorgekomen dit door middel van mijn Weekblad te doen.— Zekerlijk zult gijlieden toch geen week overflaan, om het te lezen, en er al dat leerzame uit te tuuren, dat er bij de lezing, maai* voornamelijk bij de geduurige herlezing in te vinden is: want het is er zoo mede — het leerzaame en nuttige ligt er wat diep in: ten minfte —5 voor ieder een — drijft het er maar niet zoo boven op. Dit in 't voorbijgaan: want ik houde mij vast verzekerd, dat gij mij leest: •wat toch zoudt gijlieden anders in uwe eeuwigjfcdenta/re levensoogenblikken verrichten? — Aai! Aai! — daar valt mijne pnefeuille op mijn' zeeren poot! — Wanneer de geheele'Republiek, zelfs in'de cógenbfikken der revolutie, erop gevallen had, kon de pijn niet heviger g ziirf, dan ik die nu gevoel, — Men moet al een groot Stoïcijn wezeö , om zoo Lets ongemerkt te kunnen laaten pasfeeren; en ik wil er wel een van mijn koppen onder verwedden, dat zeno nooit hei podagra gevoeld heeft. Nu ter zaake! — Gij gelooft immers wel, dat ik niet dwaas genoeg ben, om; fpottende met uwe verlammingen, ulieden voor modderaars en flijmgasten uitte-? maken, daar toe heb ik te veel toegenegenheid voor ulieden. — Ook weet ik' maar al te wel dat de flijm de oorzaak van het ongemak niet is. — Ik, voor* mij, geloof (hoe zeer ik wel weet, dat de meeste van de Faculteit mij zullen uitlachen) dat de oorzaak van de* kwaal in den geest fchuilt, — en in het bovenopgegeven-motto, duidelijk bêfchreven is. — Deze oorzaak wilde ik op eene wijs* gee:  C 317 ) geer'ge.wiize wegnemen; en wanneer het mij gelukt, vlei ik mij, dat het ongemak van zelve wel volgen zal. rr Dit alles is-wat duifter, ik beken het, maar ik zie altijd wie ik voor heb Ik 1 aII ik met^fcnerpztaniBe lieden te doen heb, en dan moet men n et al te ^l^ToFZ ^ hun oordeel op meer dan eene wijze te kort. ; Na het compliment aan de neven en nichten, en aan de gantfcbe Lentogradi. ftht familie verzocht te hebben, noem ik mij met acntmb. J A H u s. BRIEF va» *** Vriend JAHüs! ' SVderd lanee befchouw ik mij zeiven als een gulzig jongetjen, die op eteuw* J^bT\ i 2£ taIrijkeTamilie rond geweest is, en alles naar b.nnen jaagt, «« Sfe,">^. ongerept en zonder complimenten laat voorbijgaan. nan - om van deze leenfpreuk een einde te maken - daar had ik van 'trouwhartig doorgelezenwat e■ over d ^ d "f' djt Co,traEi voor Neta. gefchreven is. ^^^^t^& L dan ook zoude mogen ris en getuigen S^6»'^ meer klaarheid, dan ru, in opgefteld z.jn, zou er, wW*™™*™^ hie"r -van; dan zal ik u antwoorr;™tn™tZr~^ die er aan gegeven worden, zijn er een onwederfpreeklijk bewijs voor. - iüül goederen beftaan zou: — ^ ^ Maar>  ( 3i8 ) Maar, zie daar! —. Naauwlijks heb ik mij dat met-veel moeite (want ik beri niet vlug van begrip) in 't hoofd gebracht, of daar komt Thomas Paine, en zegt mij, dit dit begnp mets meer of minder is, dan een der vinnigfte inbreuken op de rechten van dat zelfde ContraB Soeial of maatfchappelijk verdrag — Om mij dit te bewijzen, laat hij mij de moeite doen om tot de eerfte grondbeginzels der overeenkomften van menfchen met menfchen opkbmmen, en verhaalt mij dat niets makkelijker is dan het begrip der ftaatkundige beginzels. Hij zegt mij, dat niets klaarder is, dan dat een volk gezamentlijk, zoo niet alle oogenblikken van den dag ten minfte alle eenentwintig jaaren (dit maak ik bij gevolgtrekking uit zijn onderftellingen op) het recht heeft, om zich zulk een regeeringsvorm te geven als het goedvindt; omdat de eene generatie, bij mooglijkheid geen recht kan hebben, om eene volgende generatie, door haare toeftemming te verbinden, en om de eenentwintig jaar, bereekent hij, dat er eene nieuwe generatie beftaat. Indien dat allemaal waar is, kan men toch niet ontkennen, dat het er in onze waereld bij uitftek revolutionair uitziet. Zoo zegt hij ook, dat de behoeftige burgers van het recht om hunne ftem te mogen uitbr-ngen, niet uitgefloten mogen worden, en vergelijkt ( ingevalie zulks mogt gefchieden ) de rijkdommen bij het moordgeweer van een' ftnukrover, die aan zulke eigendunkelijke bezitters, als fchadelijke inftrumenten, behooren afgenomen te worden. De behoeftigen (zegt hij, en hierin heeft hij gelijk) maken het grootfte gedeelte van eene natie uit; en het zou ongerijmd zijn, te ftellen, dat de minderheid meerder recht dan de meerderheid bezitten zou. Maar, mijn goede janus! — In iedere generatie zijn ook zekerlijk meer minderjaarigen dan meerderjaarigen. Dan worden de gevorderde ouderdom en de daar aan verbonden meerdere kunde en oudervinding ook moordgeweeren; waar mede de meerderjaarigen , even als ftruikrovers, de minderjaarigen op. het lijf vallen, om hen in hunne "aangeboren rechten te verkorten. Hier evenwel trekt hij ook een argument uit, en betoogt, dat juist daarom, de tegenwoordige meerderjaarigen geen verdragen kunnen fluiten , waaraan de minderjaarigen , langer dan die m.nderjaarigheid duurt, gehouden zouden zijn. Maar, deze troostiijke ftelling voor het toekomende, neemt de zwarigheid mijner, zoo even opgegeven, bedenking niet weg, Het zal toch eene waarheid blijjeDu' . ,ï' n0?1 het leSenW0°rdige, de minderheid iets tegen het recht der meerderheid befluit en-.vastfte.lt. _ Verbeeld u echter niet, dat ik mij tegen de wet die aan de minderjaarigen het ftemrecht niet vergunt, aankante; alleen wil ik maa£ gevraagd hebban, waarom dit zelfde, omtrent de gegoeden en behoeftigen, ook geen plaats zou mogen hebben? - Beantwoord mij deeze vraag eens, zoo gij kuntl en geloof dat ik ben, uw beftendige lezer en vriend K, N ANT*  C 319 ) ANTWOORD. ' Zoo ik mij niet bedrieg, dan zijt gij die zelfde, die mij eens over het juiste evenwicht der drie ftaatkundige machten onderhouden hebt: want even, als hij, maakt gij een overgang van het lieve eeten op de ftaatkunde. — Waarlük gij verdiendet wel, dat ik u eens op een echte zwarte Sporiaanfche fiupé onthaalde. _ Met Paine (gelijk hij zegt) opteklimmen tot de eerfte grondbeginzelen der ftaatkunde, op aangenomen onderftellingen, die omtrent loo veel maal verfehillende zijn moeten, als er onderfcheiden volkeren zijn, en die algemeene onderftellingen, op alle volkeren - om het even, hoe zij een beftaan verkregen hebben, toettpasfen, op eenj kwantswijs mathematifche manier: — verdient eigentlijk geen ander antwoord dan dit: Jncerta haet ft tu poftules Ratione certa facere, nihilo plut agas, Quam fi des operam, ut cum ratione infanias. Wanneer wii eens, volgens den lijdraad van Paine,- nog tot vroeger grondbtEinzelen opklommen, en daar Over met de zelfde gevolgtrekkingen1 vastftelden, wat er eigentlijk van de zaak ware; waar zouden wij dan eindelijk te land komen? — B V — Wat is een volk, in zijne oorfpronklijke beginzelen ? — Zekér niets anders dan eene groote of kleine verzameling van menfchen, uit den eerften ïa uurftaat, met een uitdrukkelijk of ftilzwijgend; oogmerk, om eene zekere Plek of plekken gronds te famen te bewonen, en zich toe te eigenen. - Zeer £oed. _ Maar wie gaf nu aan die verzameling van menfchen het recht, om lich ' buiten voorkennis of toeftemming van 't overig menschdom, dien grond toe te eigenen? — Oorfpronklijk toch, is onze geheele planeet een gemeenfchappelijk goed, aan alle gezamentlijk toebehoorende; en zekerlijk is zulk eene verzameling van menfchen , welke zich op de bovengemelde eigendunklijke wijze tot een volk opgeworpen heeft, eene bedroefde kleme minderheid van geheele menschdom. Zulk een volk, ondertusfchen, geeft zich, volgens denatuurlijke ondeiftelling van Paine, geen klein recht, namehj^ene volmaakte oppermacht over den toegeëigenden grond. - Indiee nu zulf een recht (gelijk hij verzekert, -) noch door eigendunkelijke macht; noch door verjaaring, noch door erfopvolging kan bezeten worden; en eene zaak, die in haar begin wederrechtelijk was f door vervolg van tijd van geen beter natuur worden kan, gelijk hij dat met vrij wat autoriteit beweert; - waar blijft dan de oorfpronklijke, of tegenwoordige oppermacht van ieder volk afzonderlijk? - Zal  men dan n!et weder," om confiqutnt tg redeneeren; niet van batterrijen moeten' veranderen en ftellen, dat de eenige waare fouverainiteit: onvervreemdbaar berust in den boezem vari 'tgeheele m'enschdom? Komen wij zoo niet al opklimmende nan de éénheid en onverdeelbaarbeid van het geheele menfchelijke geflacht? -— Was er immer een juister conslufie uit onhétwistbaré'r praemisfin getrokken? té» Beftaat er in' eehig fyftema juris natttrae een gelukkigere grondregel — in de geheele wijsbegeerte eene trooftelijker.è waarheki? > Maar wat helpt ■zulke eene ontdekking, als zij met de onmoogljjftheid hend aan hand komt optreeden in het rijk der denkbeeldige wezens? —• Wat zoude het geholpen hebben, als men in de middeneeuwen, de rechten van . den mensch — voor zoo verre wij die heden meenen ontdekt te heb» bsn — gepredikt had? — En wat zou het heden baaten, rechten te fcbeppen, die in 't jaar .2440 eerst gangbaar zullen zijn? — En — om er nog eene vraag bij te voegen —- wat nut heeft de Bergpredikatie der Politieke gelijkheid gehad, in een land-»- daar zij met trompettengefchal ingehaald, en onder een vreeslijk gejouw.en uitfhiiting te rugg' gedreven is? — Beantwoord mij deze vraag eens, als gij kunt, en lees het motto dat boven dit JN°. ftaat, nog eeris aandachtig na. ' Ik ben ' 0 janus. Al jïiet gij den Z>>t in een mortier, met een' flamper, in liet midden'van hi$ gejooten graan, zijne dwaasheid en zoude van hem niet afwijken. salomo. Ceiichte janus! Of wij al fchrijven, en dan eens met den fluweelen lap, — en zomtijds ooit met het haaienvel wrijven, Broeder janus! — het is en blijft met alles int dezelfde omftandigheid. — Of gij al, alle Maandagen, van uwen papieren predikftoel, de fe|öonfte zedenlesfen en vermaaningen, onder de oogen uwer Landgenooten brengt, en hen dus, op eene duurzaame wijze, toeroept: (want woorden"vervliegen, maar het gefchrevene beftaat, en kan naargezien worden) Mannen! Broeders! — keert terug: en verbetert uwe dwaalingen, begint met dit werk — van 1787 af. — En, of ik, arme Waterlander! ook al meê mijn best doe? en4dagelijks mondeling uitroep, onder mijne medeburgers, de Apendammers:**- Vrienden! gij loopt verkeerd, gijlieden allen loopt om! — er  B een nadèr en befcr Weg! — (oópt dóch, in VHemels naam'! régr/u.'t; loc-Yt niet langer in eei:en'cirkel om — 'ge koómt immers eéulvig .óp ïïcfSêffde' pieken' terug en vordeit i.iets. — Maar, ja wel! — fut/! '— het hetpt^jrs'niet met al! — en, tot mijne innige fmerte, antwoordt men mij veeltijds: „'Gij zijt gek, „ je weet er niets afi als jij het eens doen zoudt, zou hcjt dan, denkje) ,', beter gaan"? Ik -antwoorde dan: ™ den Hemel behoede mij! —„lk ionda zomtijds veel mineer doen, en — op zommige1 tijden, veel meer. — Althans" ik zoude altoos .den. kortiten. weg.v.olgen, — en veele zotheden, die gijlieden bedrijft — en die niets afdoen, ongedaan laaten. — Dan, — alles baat niets! Maar, het geene mij nog het meeste treft, is, dat ik dikwijls hooren moet: die jaIkus — dat is een gek —« een Oranjeklant — een Ariftocraatl (wantl — geloof me, er zijn er, ook hier, veelen, mijn Vriend! die u een kwaad hart toedraagen, ge hebt dit, gelijk ge mij gemeld hebt, door het fcheuren van uv JNommer, ter plaatze, alwaar ge u ttenmaals ievondt, bok ondervonden) 7— Wanneer ik die fchreeuwers dan antwoordde: — ,, denk aan janus zijn vorig werk, Aq.. 1787. — bijzonder aan. hevNumerus uitimus; — aan zijnen u gegeven raad,- — aan zijne prophetie; — aan zijn affcheid; — aan zijn affterven,- — aan zijn Testament! —- hoe juist is, toen ter tijd, alles vervuld — en zelfs zoo fpoedig, dat die geenen, die ulieden uit den zadel wipten — ulieden al op de huid tikten, eer gij er zelfs aan dacht! —> Echter, ge bleeft, als toen, nog ongeloovig, en zaagt buitenlanders voor inlanders aan SjS want, ge kost niet gelooven, dat ze zoo verre een weg kwamen ; .— en dat wel pm geene anders reden, dan om dat bet in uwe kraam niet te pas kwam — maar, 6 jeetje! gijlieden hadt mis — doch, janus had wis! — en toen was het met u, huilen en fnotteren geen gebrek! en janus werd toen eerst recht groot', in uwe lieve kleine oogjens! -— toen herlas men zijn werk — er waren geene exemplaaren genoeg meer van te bekomen —- men wilde het wel dubbel, ja driedubbel, betaalen; ieder zat er in te fpeculeerenl —- men begreep toen bijna alles, — want, den tijd der vervulling, de lang voorfpelde donkere dagen, waren aanwezig; en — het was met ulieden, volgens het fpreekwoord: och, arme beestje»! is uw pootje lam'i — Herdenkt, bid ik"u, toch die tijden — en, luiftert naar den verrazen Propheet! volgt zijnen raad — weest niet langer verdeeld ; verëenigt u ; wordt één volk "! — Maar, ja! het is tegen den oven aan gegaapt. Wanneer ik nu, mijn Vriend! alle deze daadzaaken aan mijne dwaaiende Broeders herinner — dan is hun antwoord: — „ die janus van 1787. dat was een ander Man, dan deze, het is nooit dezelfde Schrijver"; zeg ik ''- dan — ik wilde daar voor het bewijs wel'eens hooren; dan komt het Lericht der Leydfche Boekverkopers, (die ismacl vei tooien zouden) op dp lappen! —- maar, vraage ik dan, waar blijft die Zoon? men hoort of ziet er niet van — en in het Testament vind ik ook niet, dat zijn Vader, aan • hem gedacht .heeft; dus, hij moet er niet zijn, of, is hij er,- dan is hij onterfd» — en  C 3*» J en als hii dan nu wat in den mars had, — dan zoo hij — nn althans, den auden Heer niet maar zoo gerustelijk laaten voortfchrijven. —- Doch, wat ik al zezee of niet, het baat niets; men gaat, volgens den ouden flenter, voort; hoe het zal afloopen. zal de ondervinding, (die beste, doch gevoelige. Leermeester) met den tijd leeren. Kunnen wij dan, tot nog toe niets winnen, mijn V r. sndl — wij zullen ons dan maar, intusfchen, moeten amufeeren, met het beste te hoepen. Ik blijve, met waare achting, Uw Vriend en beft ndlge Lezer pi wateb.lan DSCIU BiBILOA'lëï. afendam, den 22. January J796. Het tweedejaar (natuurlijk op het eerfte volgende) der! . .... — (Het Antwoord in 't eerstvolgende.) NB. Ianus verzoekt zijne Correspondenten, hurne Brieven en Documen* ieo-vooiuau K ad. -jfeewn a.n C 2oehvtrk..f.c? u-scwsmir, in 'sHaage; v. ;>.';> riks, te Rotterdam; tek brikx, te AmReidam; of de Wed. j. vin tkb. vzeh, te Utrecht. Deze Nommers wordtn alie Maandagen vervolgd, en uitgegeven te Utrecht Mi de Wed. Terveen en Zoon; 's Hegt van Cleef en Leeuweftyn, Leyden Hor koop en Onnekink; Amfterdam Holtrop, J. W.Smit, ten Bnnk, Kuyper en van Vliet; Haarlem PU* en Loosjes; Rotterdam D Vis, v. d. Dries, «H Pols; Alknmr Hand, en verder in de overige Piovintien, atwee Stuivers.  JANUS VERREZEN* 179^ » SUUM .CUIf^UK. N°. 46. Maandag den 15. February. "$ è "Bekoorlijke jongere zuster des dóóds, verkwikklijke flaap} waaront }i ontvlucht gij mijne oogen ? En gij, akelige nachtgezichten, ontrustende droo„ men! — waarom breekt gij, telkens, mijne fluimeringen af? Ongelukkige „ bastaardkinderen des gezelligen maatfchappijelijken levens, bleeke zorgen! ,, wat komt gij, telkens, met een onzeker toekomende, het tegenwoordige ,, vergiftigen? — Zoo is de toeftand van janus! — van den vrijSn, onaf* ,-, hanklijken, onbekenden, van allen bewind afgefcheidenen janus! hoe moet ,4 de toeftand van een' Volksvertegenwoordiger dan niet zijn; wanneer hij des ,s nachts op zijne, door het geftadig woelen, omwentelen en verleggen, hard„ geworden, legerftede ontwaakt, zonder kans, öm weder intefluimeren; zoo als het, op dit oogenblik, mijn géval is? — WaarlijkI wanneer ik hier „■ wat diep ih kom, dan befchouw ik dezen post allss, behalve benijdings„ waaardig. " — Z z Ik  C 3H > Ut was in deze gemoedsbeweging, en boezemde, nagenoeg, deze woorde* uit, toen ik mijn'getrouwen jacob riep, hem mijn voornemen, om opteftaan, bekendmaakte, en hem de zorg, voor mijn revolteerend been, aanbeval, — Lans en met veel bedenkelijkheid,, zag mij de oude behulpzaame Vriend, op 'dit hobbelig pad van 'tleven, aan. Zonder te antwoorden, ftond hij, onbeweeglijk, voor mij: eindelijk als uit eene, verr' van honk t'huishoorende gedachte teruga' komende, vroeg hij mij, of de ongerustheid, welke hij in mijn gelaat bïfpeurde, dan, indedaad, een uitwerkzel van dezelfde oorzaak ware, waardoor hij verfchrikt, en gelijktijdig met mijn geroep, na het aanwenden van de fterkfte pogingen, het bed uitgefprongen was? Zekerlijk niet, jacob! —• (was mijn antwoord) want ik ben in 't geheel niet gefchrikt; en ik begeer alleen opteftaan: omdat ik, door een' al te groeten overvloed van naargeeftige droomen, wakker geworden ben, en nu den flaap niet weder vatten kan. — Maar, welk een verfchrikkelijke droom heeft u dan zeo geweldig aangetast, dat gij daar zoo ftokftijf voor mij ftaat, zonder duim of vinger te verroeren, om u meefter te helpen. — Hier barstten den ouden man de traanen uit de oogen. 'tls de Hemel bekend, ( fprak hij en floeg zijne handen, al wringende, in elkander) hoe ik met u, toen gij nog maar zóó groot was, [hier hield hij zijne rechterband, op een* kleinen afftand, van den grond af] onvermoeid, van den ogtend tot den avond toe, getobd heb, met de grootfte gewilligheid van de waer je\dl Altijd bad ik bet grootfte medelijden met uwe dubbelhoofdigheid. — Hoe dikwils heb ik niet uitgeroepen, wanneer ik u op mijne armen hield, dat de Natuur u onrecht deed, met u een hoofd te veel, of een lichaam te weinig te geven! — Met hoe veel boerfche, maar toch krachiige en welmeenende, welfprekendheid, heb ik mij niet verzet, tegen het barbaarsch befluit van uwe bijgelovige Peetemoei, die u wilde laaten verfmooren, of door de regeering weghaalen; omdat zij van gedachten was (ik hoop dat gij het mij vergeven zult, wanneer ik haare ergerlijke woorden hier herhaal) — omdat zij (zeg ik) van gedachten was, dat gij eigentlijk onder het geflacht der monfters en gedrochten behoordet.... Gij hebt u bijzonder wel geweerd, jacob! — (viel ik hem in de reden) — maar, wat heeft u toch die ontfteltenis, daar gij zao even vaa fpraakt, op het lijf gejaagd? — Dat zal ik u zeggen; (hernam hij) maar, zeg mij eerst, hoe de Jooden gewoon zijn den Engel des doods te noemen. —■ Naar mijn beste onthoud, noemde zij dien asmodeüs, was mijn antwoord. Nu, dan geloof ik, waarlijk! dat zij gelijk hebben, als ze zeggen en verhaa. Jen, dat er zulk een Afinedeus beftaat, (zeide hij) want ik heb, zoo waar als ik je toefpreek, meer dan een half uur, aan 't worftelen geweest, met een foort van een' geest of fpook, [ ik wil hem liever in zijne waarde laaten, dan dat ik hem een' verkeerden naam geven zou] die alles deed, wat in zijne macht was^ om mij de keel toeteknijpen, es de borst intedrukken; doch, ik ben hem geÜRkkig omfnapt. Zoo dra ik uwe ftera hoorde, trok ik mijne ftoute fchoencn ' aan,;  C 329 ) 'Meer dan eens hebben onze Wijkmeesters var» begrip "geweest, dat deze tij. •dingen een' ge'^erschten invloed op de gertoederen der Luiiskketlandtrs- zeiden teweeggebracht hebben: riet zoo zeer door hen bedacht te maken,, cm, volgens het oude fpreekwoord, hunne teering naar humt t eering te regelen ; maar, Veel eer — om hunne neering naar hunne teering te ftellen. En zij geven er deze Verfhndige reden van— dat het in een land, daar eene ruime teering de bron Van veeïer neering is— beter is de naarftigheid, clan de zuinigheid aanteprijzen. Zij' hebben van dezen ftelregel een zeer juist beredeneerd vertoog, die wel doet Zien, dat zij, wat verder dan hunnen neus, kijken, uitgegeven. Doch, daar het hier de plaats niet is, om daarover, in 'tlange en breede, te handelen, als geheel buiten ons bellek «— deelen wij er dit weinige maar van mede, om andere, in wier vak dit valt, in 't voorbijgaan, aan 'tdenken te helpen. — antwoord aan den waterlandsciien b a e r l 0 n 1 c a. mijn vriend! salomon heeft wel gelijk gehad. — En, al waren er ook, in zijn tijd," Wijkvergaderingen, en vaderlandslievende Secieteiten geweest; hij zou er nies oordeelkundiger over kunnen gefproken hebben. — Wij hebben immers den tijd beleefd, dat men den zot met denfiamper in een mortier fiiet, zonder dat daarom zijne dwaasheid van hem afweek? —. Ondertusfchen , mijn Vr,iend ! Zoo willen wij niet ftooten, dat zou ctnscientieweik zijn; vooral, als men van te voren weet, dat het er niet aan helpen zoude. — Met dat ftooten derhalve — Basta! salomon was ook wat al te despotiek, met het voorichrijven van zijne geneesmiddelen! — Maar, Vriend! — hoe kunt gij u dat zoo- aantrekken, dat die lieden janus voor een gek — eèn Oranjeklant en Arifiocraat houden. — Is het niet alles volmaakt naar verdienften? — Kunnen die menfchen, zoo lang zij zichzelve niet voor (lapel gek verklaaren — hem voor iets anders, dan 't geen zij zelve zijn, zonder het te weten — aanzien? — Wie kan dit, met eenige redenlijkheid, vorderen? —- Is het niet al wel, dat zij hem, na zijn' dood, recht doen? — En — waarlijk! dit moet zoo gaan. Een Profeet moet in zijn land en in zijn leeftijd dit lot hebben. En dit voorzag ik reeds, toen ik (met geen weinig verwaandheid; want kijk daar zijn dePropheeten zomtijds ook nietviesch van) mijn werk aan de Nakomelingfchap opdroeg. — Maar, janus is een geheel andere dan in 1787! Ja, waarlijk, die is bij! En thans — nu wij het jaar 1796 fchrijven, is hij ook wederom een ander, «tan in 't afgeloopen jaar. Hij zal altoos dat zijn, dat zijn landgenooten van  e 330 :> faem maken willen: Zoo dikwils het hen goeddunkt van zotheden te veranderen; zal hij telkens de minfte zijn, en veranderen ook van batterijen, om die te beoorlogen. Ikweethetwel, watikdoenmoëst.ommijn hof bijhun temaken. — De onderliggende partij in den baard vaaren. De gewezen Ariftocraaten en de Coalitiepartij op den tabbaart zitten. Van geheime verraderijen den mond vol hebben. *t Geen Aprils grapjens, zonder consequentie, zijn; beter gefchikt, om eens hartelijk te lachen, dan om boos te worden , (zoo als ik die reeds voorzag, eer nog de brandlucht er van in hunne neusjens kwam) voor eenen optocht van reuzen en allergevaarlijkfte zaaken opgeven. — Zelfs, bij tijd en wijle, de oude aanhangers van Filips en de Inquifitie doorhaalen. — Zie! — dit alles, en nog meer, moest janus doen — [want dat zou recht gefchikt zijn, om de eendracht te bevorderen] — Maar — als het daarop aankomt, dan 'legt hij het'met Jan van Leyen af; en dat deugd niet. — Er zijn nu zoo veele Oranjeklanten , als Patriotten, die hem lezen. Hij zegt zelf, dat hij tot geen van alle de partijen behoort. Hij wil geen eene partij — qua partij — de hand boven het hoofd houden: — en hij groeit er in, als hij eens recht hartelijk den fshuier gebruiken kan. — Kan men zich iets ergerlijkers bedenken t> — 't Is of hij zijn hof bij de onderliggende partij maakt. — Er zijn zelfs Reprefentanten, die er over gevallen zijn. — Is er r,u iets ergers te verzin-, nen? — Kan zulk een man Orthodox genoemd worden? — Ziet gij nu wel? — 'tls maar zoo en niet anders, janus breekt er zijn kostelijke hoofdniet meê. Hij gaat in zijn' geftadigen reisroute voort, van de eene week tot de ander, even als iemand, die op reis is; en van 't eene rijtuig in 't andere flapt, zoo lang er pasfagiers zijn, die hem op reis gezelfchap houden. —— Houdt dit op; dan is zijn partij gekozen, en hij bedankt ieder voor zijn vriendelijk gezelfchap, zoo als dit de wellevendheid medebrengt. janus. P S. De brief, Welke mij zeer aangenaam Was, is Wel te recht gekomen; doch hij kwam te laat, voor dat geene, waarvoor hij anders zou hebben kunnen dienen. Deze Nommers worden alle Maandagen vervolgd, en uitgegeven te Utrecht bij de Wed. Terveen en Zoon; 's Hage van Cleef en Leeuweftyn; Leyden Honkoop en Onnekink; Amflerdam Holtrop, J. W. Smit, ten Brink, Kuyper en van Vliet; Haarlem Plaat en Loosjes; Rotterdam D. Vis, v. d. Dries, ett Pols.; Alkmaar Hand, en verder m de overige Prcvintien, a twee Stuivers.  JANUS VERREZEN, N\ 47- Maandag den 21. February* BERICHTEN uit t-F.T,r.7TCBT Zonder dagteehning. Onze voornaame Boekhandelaars; te.. Gij «,<*. weten. » k™^« 5 ''S^TOte „.». plmft.. «• ons fpel niet caché houden; maar de lieden unterlijK enimei o g I787. - SUUM CUIQUE. 1795. •*  ( 337 ) •tonen wij ons daarvan zeer veel goeds beloven, en het zal eène nieuwe broii zijn om veel kwaad aftekeeren, -en igoedgeiuk te bejagen- Wij hoopen dan maar dat deze flimaart dit middel niet als eea arcanisftmum voor zichzelven alleen behouden, het nimmer aan anderen mededeelen en ons te fchielijk affterven zal! — Dit diene tot een voorbericht voor de geprevilegieerde kopjenskijkers en goud'ergelukzeggers , om zich wel te prepareeren. — Denkelijk zal hij, door goede Architecten enfubtile laborateurs, geaccompagneerd worden, die bij zijné artificieek en miraculeufe handgreepen ook ir.flrumenteel en machinaal zullen te werk gaan. Het verfhalde Godendom zal dan ook wel ras te verbidden zijn. Te vrezen echter is htt, of de landftreek hier niet te moerasfig, en de lucht niet te waterachtig zijn zal, om dit groote werk , voldoenende , te effectueeren. Wij zouden da.rom raaden , om eene nieuwe fabriek van een fijner foort van. kunstlucht .aanteleggen , die ruim zoo veel op het dierlijke , dan op het menfchulijke werkt. — Practica ejl multiplex. A D V E R TT SSÉMENTEN. *** Zoo op het oogenblik, met extra post, is alhier uit constantinophlen, "** karsvarsch, gelaarst en gefpoord, gearriveerd, Signor fantoxihi, naar * \ uiterlijk aanzien een Castraat, geimbueerd (gelijk hij voorgeeft) met onvervalschte Republikeinfche grondbeginzelen, zich -uitgevende voor een Zangmeester van de Volkftem. Onder de veele recommandable talenten, welke hij bezit, is hij de kunst — om de Vox populi of volksftem, al had zij zich ook nog zoo, door een al te fterk rinforzando, in de haute contre, vergalloppeerd, radicaal te genezen niet alleen; maar ook, binnen een' zeer korten tijd, bekwaam ts maken, om eene bedaarde feconde,. ja zelfs, als de nood zulks mogt komen te vereisc'hen, eene basfe taille te zingen. Hij beveelt zich in de gunst van alle Orkestmeesters: en is alle middernachten, precies om twaalf uuren, te fpreken, in het Hotel des Invalides, onder de Jurisdiitie van b l o k h u i z e m. •Ht Iemand, van goede atteftatien voorzien, de Franfche en Engelfche taaien + f beide even machtig, het opzienkomen fpelen in den grond verftaande, f liefst van de moderne Jefuietfche religie, genegen zijnde, om, op een fortabel traüemer.t , met onbepaalde , daaraan geaccrocheerde, emolumenten, een Ondermeesters plaats, in het kweekfchool der Cafuisten, waartenemen; adresfeere zich bijmiLO wicodemüs, op de bl 4auw buugwal, te loerekbue g. NB. De  C 343 ) ; tijd gebeurd zijn, dat de Caste der.Rivalen, die zoo nabij aan die der eenforten ', grenst, en welke juist daarom met deze niet in de beste harmonie leven moet, zich zomtijds met de anonimi verêenigd en geligueerd hebben, tegen die cenfor" ten. Door deze manoeuvre zal er niet zelden eene plaatsverwisfeling, tusfchen deze en de Rivalen, plaats gehad hebben." Naauwlijks had hij deze woorden gtfproken, of de Maligniaan, in 't Odeurfiisjen, maakte zeer veel minen en beweging, om te fpreken. Zoo dra Audacevoli dit opgemerkt had, leide hij het Diamantenoog neder, om van het kur.itig oor gebruik te maken; waarop de Maligniaan — na de gewoone zegen wensch, Pahcseedeerb nelich! uitgefproken te hebben hem dus begon in de reden te vallen. — 't Is net zoo als gij aangemerkt hebt — het kon niet anders; en daarom is het juist ook zoo gebeurd. — Zekerlijk is de Caste der Anonimi te groot. Maar wij hebben bij ons, tot heden toe, de mooglijkheid niet kunnen uit\ vinden, om die zoo veel kleinder te maken, als nodig wezen zou, om dit " inconvenient, op eene duurzame wijze, uit den weg te ruimen: — en met al haai gevaarlijkheid, blijft zij — en wel in die groote uitgeftrektheid — zoo noodzaaklijk, dat, al hadden wij het in onze macht, het nog eene groote ' dwaasheid blijven zou, aan dat werk te tornen, 't Eenigfte dat wij, als de ", gelegenheid het toeliet, gedaan hebben, beftaat hierin, dat wij deze Caste, met zicbzelve in oppofitie gebracht hebben: om hen daardoor de kans, om zich met de andere te méleeren, afhandig te maken. Maar dit gaat zoo verr* als het voeten heeft. Niet zoo zeer, omdat dit moeielijk valt om te bewer" ken: want de onderfcheiden individus der Anonimi — vervallen — indien men henlieden maar ftil laat begaan — van zelfs genoeg in onéenigheden en !', verdeeldheden; maar in 't midde van al die, in fommigen opzichten, nuttige ' twisten, gebeurd het fomtijds, dat het een of ander gedeelte — of partij, " zoo als wij het noemen — tot zulk eene grootte aangroeit, en zich met ande" re der overige Cesten, die der Primaten zelfs niet uitgezonderd — verëe" nigt — dat daardoor zulk een énorm overwicht geboren w'ordt, waardoor de M geheele balans in duigen raakt, en de noodzaakelijkheid daargefte'd wordt, om ** eene fpiinternieuwe te fabriceeren; en, wanneer dat gebeurt — kijk! — dan ' ziet het er bij ons maar geheel niet fmakelijk uit — dat kan ik u verzekeren. — " audacevoli. Dit alles is zoo klaar en duidelijk, dat een kind het begrijpen kan. Al hadt gij mij er ook niets van gezegd; zou ik het u bijna woordelijk zoo verhaald hebben: want, zie! — dit zijn zaaken, die op alle Planeeten. daar redelijke fchepzels op gevonden worden, even eens moeten voorvallen. Dit laat zich, door de Analogie, gemakkelijk uitleggen. de maligniaan. — Hoe het op andere Planeeten toegaat, weet ik niet r en de handigheid, bm uit de Analogie te argumenteeren, raakt bij ons, hoe langer hoe meer, uit de mode: vooral, wanneer wij confequentien trekken, be-reffer.de zaaken; waai van wij de Analogie en overéénkomst niet anders, dan flaauw eu op eene verre diflantie, opmerken. — Wij zijn met die gevolgtrekkingen B b b 3 dik-  C 344 ) dikwils zoo bekaaid uitgekomen, dat wij, uit vrees van ons belachelifk te ma* ken, veele van die analogische waarheden ftil voor ons zeiven houden.— Even wel — ik ben het in zoo verre met u eens — om voor zeker te ge* looven, dat, wanneer op andere Planeeten de zoogenaamde redelijke fchepfels, die er de hoofdrol op fpelen, van de zelfde gtarrtheid zijn, als bij ons," het er omme en bij en mutatis mutandis, wel even eens uit zal zien, als op Maligna. — Doch, deze onderftelling is bedrieglijk: want, ik zie de reden niet, waarom, bij voorbeeld, de Inwoners van Benigna, die gij, totnogtoe, even weinig, als ik, beöordeelen kunt, van die zelfde geairtheid, als wij, zijri zouden: en daarom geloof ik, dat het wijslijker is, tot zoo lange, ons oordeel daarover oprefchorten — Doch — nu zal ik nog een ftap verder gaan. — Ik weet niet, of het we! zoo uitgemaakt onmooglijk is, als wij het aanftonds be» fchouwden, om de Caste der Anonimi haar gevaarlijk overwicht te ontnemen. —Niet, dat ik dit bewerken wilde, door die Caste waarlijk kleiner te maken, dan zij werkelijk is; maar veel eer, door het uiterlijk onderfcheid van alle Casten gezamentlijk te vernietigen. AUDAcivoLr. Wanneer dit enkel bij het uiterlijke bleef, zou het weinig uitwerken. — 't Mogt, in den beginne, eenige b.jgocheling onder de merdgte teweegbrengen, en dat zou het al zijn. Zulke begocbelingen hebben veel van een' ligten nevel. Tegen het minfte windjen zijn zij niet beftand, en verdwijnen zoo ongevoelig, als zij gevoelig gekomen zijn. Het inneriijK onderfcheid —* Zie daar, hetgeen gij uit den weg ruimen moet, en dan vol&t het uiterlijke ligt van zelve; maar, dit zou vrij wat voeten in de aarde hebben: want:de ondervinding heeft ons geleerd de maligniaan. Ondervinding! —... Hoor eens! — daar zijn wij zoo verr' mede gevorderd , als met de Analogie. Even oedrieglijk als deze, hebben, wij haar, met even veel recht, uit onze wijsbegeerte , ten minfte — uit onze ftaatkundige wijsbegeerte, verbannen. — Wij hebben maar al te dikwils gezien, dat eene zaak, na negen en negentig maal nagenoeg eveneens voorgevallen te zijn, voor de honderdfte reis vlak contrarie uitviel: en daar Honden wij dan te kijken met onzen mond vol tanden, en riepen met verwondering uit — ,, Ei kijk! " — audacevoli. Wel nu, indien het waar is, dat de ondervinding in uwe wijsbegeerte niet op den prejidialen ftoel zit; dan kan ik, voor 't minfte tegens u, met zoo veel te meer grond, beweeren, dat het innerlijk onderfcheid der Casten vernietigd behoorde te worden. be maligniaan. Daar heb ik niets tegen: indien wij, zoo doende, maar niet van kwaad tot erger komen, en, door 't vernietigen der Casten, de onderfcheiden geflachten van redelijke Miligniaanen, tot nog toe geiukkiglijk onder één vermengd , niet weder een afzonderlijk beftaan geven. audacevoli. Over de fchadelijkheid van het afzonderlijk houden der geflr.chten, moeten wij nog, bij eene nadere gelegenheid , eens wat wijdloopiger fpre-  C 345 ) ■fpreken , ik weet niet,'of wij die aaak niet gevaarlijker'befchouwen, dan zij "in de daad is. T„ .'■ „ ... .. de maligniaan. ó Hemel! gij fpreekt als een Illummaat. Indien ik u langer aanhoorde, dan zouden wij op de Philofopharchie neerkomen. En daar voor zijn de Maligniaanen niet bereekend. Ik hoop toch maar niet, dat wij zoo dwaas zullen zijn, om in ons midde een Troon opterichten, waarvan de eerfte trap het a , b bort zoude zijn. , . audacevoli. Het meeste, dat ik tegen uwe wijze van redeneeren ïntebrengen heb, is, dat gij alles al te oppervlakkig befchouwt. — - Nog fprak audacevoli: wanneer zijn gelprek, eensklaps, door een onverwachte jeukte, welke zich bij hem, van het hoofd tot de voeten, openbaarde, afgebroken werd. De Maligniaanen, van hunnen eerften fchrik terugg' gekomen zijnde, en van langzamerhand, aan de verfchrikkelijke gedaante van Audacevoli, gewoon geworden, waren, in eene tallooze menigte, van hunne Planeet, langs zijne heup, waarmede hij, in eene knielende houding, aan Malima raakte, tegen hem opgeklommen. — „In 'sHemels naam! — Krabniet (riep de Maligniaan in het odeurflesjen, zoo dra hij vernam, wat er van de zaak was) of gij fielt het leven van Millioenen van Maligniaanen in de waagfchaal! — (Hes vervolg bij eene andere gelegenheid.) NOTA van JANUS. ; Te meenen, dat men niets kan denken, dat andere niet reeds voor ons gedacht hebben, is een der gevaarlijkfte vooroordeelen voor dereden. In" dien er geen ftoute geesten waren, die moeds genoeg hadden, om het juK V van dit vooroordeel aftefchudden, zou het alleen in ftaat zijn, om de reden • voor de menfchen onnut te maken , en om hen te dompelen in eenen poel " van onwetendheid, waaruit niets ben zou kunnen redden. — Dit vooroor. " deel is, daarenboven, zoo valsch, dat ik ftaande durf houden, dat men de " ftoffen, die het meeste opgehelderd zijn, nog een nieuw licht bijzetten kan, " mits dat men kracht van geest genoeg hebbe, om de ketens van *tgezag aan flarden te rukken, en op zichzelven te durven denken. — " Zoo fprak eens, in het midde van onze verlichte agttiende eeuw, een waartink-vrij en onafhankelijk fchrijver, die het despotismus der vooroordeelen.en het iuk der ezelachtige naarvolging, voor het vernederendfte van alle bield. — •Te vergeefsch fnoeft de hevigfte woelwater van onzen tijd, op zijne vrijheidlievende denkbeelden: Vruchteloos zoekt hij mij, met zijne, van buitengeleerde, woorden van den dag, ontzag voor zijn perfoon en begrippen inteboezemen.; wanneer ik die verachtelijke zucht van naapen in hem ontdek. Wanneer mij zalk eene ontmoet, en ik ben daar bij tevens nog al redelijk: wel gehumeurd, ska  C 34.<5 ) dan glimplach ik, tma! de fchouders op, Iaat hem, zonder antwoord, vertrek^ ken, en oog hem met zoo veel medelijden naar, als ik eenen geboren flaaf doen zou, welke mij een boodfchap van zijn' meester was komen brengen. — Geloof mij! — De ketenen, om de ziel, zijn de knellendfte van alle! mm En wanneer het grootfte gedeelte eener Natie daaraan nog vastgeklonken is, dan is zij verr' — van vrij te zijn; en wanneer zich deze ketenen in haare ftaatkundige verrichtingen laaten opmerken, dan vervliegt tot zelfs de hoop van beterfchap. — Ik kan, noch moet daar niet veel meer van zeggen; want ik wil de gemoederen der m e n i g t e niet verbitteren; noch minder wil ik op de extercogen eeniger waanwijze volksleiders trappen. Voor zoo veel ik berekenen kan, zou het olie in 'tvuur zijn, en voor hen, die mij verftaan willen, heb ik reeds genoeg gezegd. — Er zal nu eene Conftitutie moeten gemaakt worden! — Ja, zekerlijk eene Conftitutie'. — Wat anders? —• Stel eens, voor één- oogenblik,— boven het reglement van zulk eene Conftitutie, moesteen Motto geplaatst worden; en dit Motto moest met weinige woorden de fundamenten van zulk eene Conftitutie inhouden. — Welk Regerings reglement zoudt gij dan, volgens den tegenwoor. digen ftaat van zaaken, de beste keuren — die, boven welke deze woorden, zouden pasfen. — volksmacht. vrijheid. orde? Cf deze: — stemrecht, populatie, willekeur? 6 Mijnheer! — Neem het niet kwalijk, dat janus u misfchien een oogen? blik , in 't maken van uwe diep doorgedachte , of nagefchreven plannen, ft00rt! — 't Was maareene vraagen niets anders — En gij hebt toch'meerkans, dat die naar uw voorfchrift, dan naar het zijne, zal beantwoord worden. — Dus wees maar welgehumeurd. Deze Nommers worden alle Maandagen vervolgd, en uitgegeven te Utrecht bij de Wed. Terveen en Zoon; 's Hage van Cleef en Leeuweftyn, Leyden Honkoop en Onnekink; Amfterdam Holtrop, J. W. Smit, ten Brink, Kuyper en van Vliet; Haarlem Plaat en Loosjes; Rotterdam D Vis, v. d. Dries, en Pols; Alkmaar Hand, en verder in de overige Provintien, a twee Stuivers,  C 35i ) • i u w virh In den beeinne, wel liet aanzien. Wij zijn zelfs met de' erg met, als hst Z1CV ,™ vSè ee vorderd , dat wij elkander, zondef eigenttaal der teekenen reeds zoo. verre S^oroero^ ^.oviJïoneek Schouwburg is m te fpreken - zeer we ku, en verft ^n D 6^ nu reeds geheel voltoo d. .«elri Jijna b .. dkander niet wel heift! "h'hh2 n°U Dat al es naï on genoegen zoude uitgevallen zijn, veriban hadden. — Dat alk. P"«« £ | voorziende, begrepen wi I». ■-•« fp'ÏH ,= hlben ™d =n wil dl oenfcta» g.lovn mcels», 1Ê SS« bi zo8- «•> « *«-"» y— der (i^jve , wciI"= 1 nnrheen bekende wijze, met het aurum tomtruans, TZdZZ Le wagen,echter zoo niet;. : w-c it zou^at al tev J op djOf Jjj^^ ffieergemJelde #n>e. .wanneer men in «on>«'"nB ne,e™' lang niet zindelijk uitzien , toegeheerd ^Rokf?»BüRO, *« IS- r«f«V Als toch een ding uitkomen wil dan I.er U houden aan. DK heeft^ Hof^^^^ ^S^iZ ^^iJ^A^ni^ de Dupe van i.l.en ^in D.arom heeft de Geheimraad Par ci por-la er. iets anders op uitgevonden hiein beftaande: - om namelijk het zelfde te .fchjnen wat men «; op. Soop da men nu ook zoo vriendelijk zal zijn, aan den kant, van den geeS die de Dupe zijn moet - om te geloven, dat men nu volgens-o^er pSocn e weêr iets anders Ir, dan mrfjchijnt. Zoo dit gelukt - dan s de X ge woien, e* de oude tot gevangen, in eene gemaskeerde rottenval.^  C 352 ) Hou wat! — Daar expliceer ik mij verkeerd. — Ik moest gezegd hebben • — „ In een' gemaskesrdsn ftrik, allernaast een ouwerwetfehe rottenval ". — 't Is niet genoeg, dat men mij verftaa; ik moet mij óók" eigenaartig uitdrukken! — BRIEF van NICODEMUS. vaber janus! Ik ben fchreeuwend blij, dat gij een Verèénigings-Cammitté opgericht hebt Jk wd er ook lid van worden en zitting in nemen: want ik verbeelde mij al de hoedanigheden te bezitten, die tot dat lidmaatfchap, volgens de daarin vooras, ftelde wetten, vereischt worden. — Ook ik kleef een partij aan zond-r daarom koppig te zijn; zoo ais dit, in partijfchappen, nog al dikwils bet geval is. — Eerlijk en kundig ben ik; dat zal ik u bewijzen,- zoo dra gij mij maar bet adres zult opgegeven hebben, waaraan ik mij vervoegen moet, om miiae Credenttalen en Attejïatien te vertoonen. Ik behoor onder de Disfenters Wanneer gij nu een goeden neus hebt, raad dan eens, tot welke ik behoor — Tot de Oranjepartij?.... Misgeraden! — Tot de zuivere Locven/lijnders?' . . Al weer mts! — Tot de partij van demos phobulus, of van sophronia? — Ook al niet! — Onder uwe nieuwontdekte?.... Abuis, Koster' — Houd maar op, gij zult htt toch niet raaden. — Neutraal, zoo als gij zegt te zijn, ben ik toch ook niet. Houd u maar dood ftih \l fortier onder de welmeefteade Obfeuranten. De Hemel geve uVe lezers een lang leven, dan kunnen ztt lang raaden en gisfingen maken, over eene partij, die, en nog al vrij talrijk in deze Repnbliek beftaat Als ik u fpreek, zal ik het U wel eens in bet •oor fluisteren. Zeg mij maar fchielijk, waar ik mij aanmelden moet, en geloof, dat ik met ongeveinsde hoogachting hen, Uw beftendige Lezer. Nico r>e mus PS. Zoo gij alvorens nader kennis met mij maken wilt, eer gij mij uw adres opgeven wilt, dan kunt gij mij, op maandag den 23^ Maart, in de trekfchuit, die om.... uur des morgens van den.... op.... vaart in het ruim, fpreken. r ANTWOORD. Zeer goed! — Ik zal er mij, in perfoon, of bij Procuratie, laaten vinden. JANUS. A D.  ie Inwoners tan ni niv ê nog wel één oogenblik ferieus gedacht, om van hunne tastbare dwalingen, en gtpatriottizetrde partijdigheden terugg*te keeren? — Zitten de politieke Sterrenk ijkers op den Staatkundigen Hemel nog niet dagelijks te tuuren als bij gelovige Aflrologisten, die Zich bezig houden met het noodlot van andere te berekenen; terwijl zij voor hun eigen lotgevallen ftian te gapen al» Jut voor 't hek ? —- Waren er maar eenige van die vragen, die ik voordeehg mogt beantwoorden! — Ik j ah os — de onpartijdige! — Maar waarom leg ik dan de pen niet neder? — Waarom voortgegaan met boter aan de galg te fmee- ien 9 , Beken het openhartig, mijn vriend! is rrw eerzucht, is uw voordeel er met mede gemoeid; jeukt het hem daar niet? — Zeggen uw uitgevers, uw boekverkoopers u niet, dat gij een allerliefst man zijt; dat gij de beste talenten van de waejeld bezit, 'om incognito uw hof bij de Natie te maken ? — Hebt gij niet eert groot getal lezers? — Vindt men overal janus niet op tafel liggen ? — En zoudt gij, om al dat vermaak te bezitten, niet maar voortgaan met uwe nutteloze en nogthans zeer gezochte werkzaamheden ? „ Laat dit nu alles eens waar zijn l Maar welk eene grootheid van ziel zou het dan evenwel niet zijn, om van al dat vermakelijke af te zien, en een werk te ftaaken, dat — hoe zeer misfchien in zichzelven nuttig — niets nuttigs voortbrengt? — Waarom wik gij een gedeelte van de Natie vermaken, door het hekelen van een ander gedeelte, dat zich uw geheele gefchrijf in 'tminfte niet aantrekt? — Dan kunt gij waarlijk uw"tijdbeter bC»f heber al weder niets tegen in te brengen. Die edelmoedigheid zou groot wezen; maar zij zqu ook zoo zot zijn, als zij groot is; want aljes wel befchouwd 2ijnde _ baat het niet, het fchaadt ook niet. — Ik leg met mijn Weekblad de Natie geene belasting op. Elk heeft de vrijheid een j a h us 's weekelijks te neemen 't wordt niemand opgedrongen. En wie geeft niet gaarne twee ftuivers voor'een Staatkundig blad ? —> Derhalven — Wij zullen ten minften proviftontel voortgaan ! , Ik moet dit alles nog eens rijpelijk overwegen 1 — Er is veel voor en tegen. Mijn goede lezer! — wij fpreken elkander toekomende week wel eens nader: lk beb nu den tijd niet wel. MISSIVE vam JANOPHILUS. buk eis janus! Zie daar, een brok van eene vertelling, op rijmf — Gij weet beter, of fcet voor uw Weekblad gefchikt is, dan ik. Bevalt het u, zoo maak er gebruik van. Laat ik u, vooraf, evenwel melden, hoe ik er aan gekomen ben! — , Onlang» nam ik , uit puure baleorigheid, een geldgakjen in mijn banden, daar, •**  C 357 ) daar,— (gelijk men zegt) «Je Aap uitgevlogen was. Ik voelde er een ftukjen papier in. en. denkende dat het misfchien eene^ geciteerde nieuwejaars rekening zoude ziin. welke, na de plaats van het geld mgenomen te hebben door onachtzaamheid, daarin was gebleven, kreeg ik het eruit, en zag. dat het een van onderen afgefcheurd vers was. Boven aan ftond: medio tutissimus «Ti». Ik zal het, zoo defeSt als het in mijne handen gekomen », voor u affcarijven. — Een eroot gezelfchap wou naar nieuw aacaADjEN reizen, Een plaats daar 't aardsch geluk en vreugd een ieder wacht, Daar de onfchuld veilig woont en uit eiks oogen lacht. — Wunrner gij 't midde houdt — z^ide één der oude Wijzen, Die van 't gezelfchap was — dan komt ge er zeker aan. " „ Maar elk befpotte hem- — Twee jo*ge woeste knaap-? B-toogden — dat men 'tpad, dat rechtach hgt, in moest Slat. „ Weêr andre fchretuwden: — gV zï{ aaPen; „ Men moet het linker zjpid gaan! De Twist liep hoog, en 'tkwam van woorden ras tot daade», *' „ Na langen ftrijd floeg men een zijpad in; ('kWeet juist niet meer welk der twee paden.) „ Dat ging er fcho»n naar toe; maar *twas flechts een begin. ** „ Dan, wat gebeurt er voons? — £ Hier wat het blad afgefcheurd; doch aan de andere zijde las w«.'3 „ De dwaling deed zich fchielijk merken. „ Men kwam in eene woefternij, ■m Daar niet veel te eeten viel, en daar het recht der fterkea, „ Met al zijn Tijrannij, Bij Leeuw en Wolf het Staatsrecht wts. „ Nu'werd elk onvernoegd en zag heel ras, „ Hoe laat bet was. Toen ging de twist wéér aan, en elk der twee partijen, " Hield de andre fchuldig, aan den ramp van t algemeen. • De een zei- — Wij hadden ntoit die rampen moeten Ujen-, * Hadt ge onzen raad gevolgd. Maar, de andre fchreeuwden, Neenl r 'jpy zijn „ mg niet half; doch zouden er reeds wezen. " „ Wanneer gij niet zoo lang getalmd hadt. ['tOverige entbreekt.J j jpu foikjen heb ik gedacht, i te moeteneenden. - Gij hebt dus ma  G 359 2 A. Op welke wijze die taal (de volks- taal namelijk}niet, enop welke wijze zij al, kan gefproken worden. B. Betoogt ,)>dat- zijne kleine— «eer kleir rie Grammatica, de best inooglijke is, om die taal fpoedig, en gemakkelijk te leeren. — Daar het natuurlijkerwijze» voor een ieder belangrijker zijn moet, te weten , hoe eene taal al , moet gefproken worden , dan —~ hoe dit niet gefchieden kan; zoo zullen wij zijne gedachte, nopens dit eerfte, alleen maar opgeven. — In deze taal (zegt hij) zijn eigentlijk gezegd— maar twee woorden, beftaande in ja, en neen. Twee woorden, die echter, nog niet anders, dan met zeer veel omzichtigheid, moeten gebezigd worden. — Dat is— alléén antwoorder.der wijze, en dus zekerlijk niet, dan na eene voorafgegaane gedecreteerde vraag. — Wanneer men dit nu vooraf duidelijk begrepen heeft, dan ftemmen wij gaarne, met den Redenaar toe, dat zijne Grammatica, volgens die bepaling, zekerlijk de beste is, om, aan den eenen kant, die ar.ders zeer onregelmatige taal, op de kortfte en gemakkelijkfte wijze, te leeren; ttrwijl men, aan den anderen kant, niet ontkennen kan. d^t daarmede, die Gordiaanfiche Knoop, meesterlijk doorgehakt is. — Ook ,kan men er op eene wettige wijze, dit befluit uit opmaken, dat deze alzoo bepaalde taal, zeer veel gefchiktheid heeft, om b nien weinig tijds een non ens te worden; en dat wel, Wanneer het eens de mode mogt worden, om geen vragen meer tï decreteeren; iets, het welk door dt vis inertiae, van een wel of kwalijk geórdend beftuur, zéér gemakkelijk en ongevoelig te weeg zou kunnen gebracht worden. — Qui potejl capere, capiat! — Het grootfte en zwaarfte argument, in zulk foort van redeDvoeringen en vertoogen , komt altijd hier op neder: — Wanneer de volks-taal niet befchaafd, noch door regelen, die uit den aart dier taal zelve voortvloeien, bepaald wordt; dan zal zij dubbelzinnig, onregelmatig, woest, barbaarsch en volmaakt onverftaanbaar blijven. 'jttqui — Het is onze intentie nooit geweest (want wij zeggen, dat dit pnmooglijk is) om die taal te befchaven, of aan zulke kier loven opge.. noemde regelen . te binden. —Ergs -— Zal zij dubbelzinnig, onregelmatig, woest, barbaarsch en volmaakt onverftaanhaar blijven. — •In de minor van dezen fluitregel (gelijk ieder ziet, hoop ik) is een lelijke machtfpreuk, zicht en tastbaar: — maar dit is ook hef eenigfte gebrek: anders, fluit hij als een hemdsmouw. — Dit argument derhalve als een fchildwacht voor. aitgèzet hebbende, gaat men dus geme-nlijk voort. —> ,, Terwijl dan die taal, onge,, lukkig veroordeeld is. om dubbelzinnig, onregelmatig, woest, barbaarsch en „-'volmaakt onverftaanbaar te blijven ; gelijk wij dit, ten minfte d.t, vertrou. „ wen wij, als een paal boven water gefteld hebben. — Zoo is het van de., „-grootfte noodzaaklijkheid, om die. taal niet verder te admitteeren, dan voor azoo vene, zij regelmatig en verjiaonbaar zijn kan. . En dit kan zij zijn, door, Dd d 3 „ als'  tién'. — Herdenk daarbij, hoe ellendig en waggelende 'zij op de fchouders hu» ner voorouderen zaten: en met welk een' vaart, zij neder geftort zijn, om plaats voor anderen te maken , die, op hunne beurt, den zelfden weg inflotgen» om ongelukkig, op de zelfde plaats aanteranden! — Slaa uw oog op het oud Egypte, op Perfiën, Griekenland Rome — of liever, befchouw tombut . uw Heerfchappij, haare Staatkunde, Wijsbegeerte, zeden en gewoonten! — Welk eenen lastigen en moeielijken , ja in veele opzichten, gantsch nutteloozen weg moeten uwe Wetgeleerden jfleggen , eer men nog van hen zeggen kan, dat zij op die hoogte zijn, die, volgens het aloud gebruik, vereischt wordt, om plaats op de voorouderlijke fehouderen te nemen! — Moeten zij niet, buiten hunne moedertaal, in het oud Aeihiopisch, Nubisch, Aegyptisch en Arabisch volleerd zijn? — Moeten zij het modern Goagiscb, Gorhamsch en 't Mandirgisch daarenboven niet in den grond verftaan? — Welk een geheugen — welk een* tijd wordt daar toe niet vereischt? — Moeten zij met de menigvuldige fchrij■vers, in alle dia taaien, niet bekend zijn; en al wat deze gezegden gedroomd hebben, rijp en onrijp ,^rot en groen, zoo als het vak, door malkaar opfokken, zonder zich te bekreunen of het hen wel bekomen zal, of niet? — Moe» ten zij niet al die zwaarwichtige boeken in Folio, vol met wel of kwalijk herbracbte cojiumen en ufantiên, previlegiên. deditctiën, interpretatièn —.... Lach niet, Mijnheer de eerfte Staats Minister! wanneer ik die alle niet in hunnen behoorlijken famenhang en vervolg oplees : want ik ambieerden roem niet, om op de antieke aartsvaderlijke ruggenJesfie te nemen, moeten zij al die Folianten niet met eene ongehoorde graagte naar binnen duwen , eer zij het nog in hun hart durven nemen om den fchouderfprohg te wagen? —- Moet dit derhalve niet altemaal woedend Lentogradisch m zijn werk gaan? — En wat kan, wat most hier van allernatuurlijkst het gevolg zijn? — Wat anders , dan dat deze gepreviligieerde perfoonen , moede en afgemat zijn, alvorens zij het Diploma kunnen verkrijgen, dat hen het recht geeft om, den faut perillieux te doen — aan de eene zijde; en aan den anderen kant — dat eenige jonge fpringers, zonder eenige de minfte ondervinding, den fprong wagen — niet om op de fchouders maar om op de koppen van hunne refpebtive antecesfeuren eene allergevaar1 ijkfte plaats te nemen ? — Adres aan de Gedeputeerden van de woestijne van %ara\ — Kier ftond de Sultan op, fnoot zijn neus en riep : ,, Bij Bramal -— zij heeft gelijk. Wij zullen de Gedeputeerden naar den duivel zenden, en al de Folianten verbranden!" — Ik bid u, Mijnheer! (zeide de Sultane, terwijl zij hem , met zeer veel beleefdheid en bevalligheid, weder op zijn' Sopha deed ne« derzi'tten) ik bid u, Mijnheer! begrijp dat ik nog niet uitgefproken heb! — Waarachtig! — (hervatte de Sultan) ik zou u jaaren achter een kunnen aanhooren. Gij fpreekt als een Orakel, nu voel ik zoo klaar als den middag, dat het eene gekheid is, om op de fchouders, van onze Colesfale voorzaten te gaan zitten. Hoe is het mogelijk, dat ik dit niet eerder begrepen heb? — Wat zegfi gij er van, Ilarab Mugol! — De Staats Minister maakte eene diepe buiging, era  C 367 } zeide: — Wanrieer het uwe Genade begeert, wil ik haar gaarne de hand toe. reiken, om van den Colosfalen nek aftefpringen. — Met verdrag! Met verdrag! — (riep de Sultar.e, zoodra zij gewaarwerd, dat de Periodieke gemoedsbeweging, van den Sultan, nog niet tot volle rust gebracht was) ik houde nog minder van het onbedachtzaam affpringen, dan van dat zielenmartelend opklimmen. — 't is waar ook (fprak de Sultan, tegen den eerften Staats Minister, die nog in de gedienftigfte houding van de waereld ftond , om den Sultan, in 't affpringen , de band toe te reiken) ik weet (vervolgde hij) het gevaar dat er is, om van bet eene uiterfte, tot het andere overtegaan, en evenwel, voel ik zulk een onweêrftaanbaren aandrang, van een foort van centerfchuwende kracht. in mü zeiven, dat het mij eene onmooglijkheid toefchijnt, het midde te houdtn. — Hierop liet zich de bevallige Sultane, weder op deze Wijze hooren-. — Al te methodiek te wiilen voornemen, om, zonder ondertcheid, ot aanzien van zaaken, altijd het midde te houden, wordt op zijn beurt ook een uiterfte, dat zorgvuldig vermijd moet worden". - Ikwed, dat ik weêr ongelijk zal hebben — zei de Sultan, — 't Is dat uwe Majefteit zich weder het genoegen wil verfchaffen, om de bekoorlijke Lijchanona, in uwe oogen te doen brilheren, dat zij zich weder heden, in 't ongeluk gelieft te laaten ftellen — voegde de Staats Minister er bij. — Maar de Sultane, zonder op deze vleierij achtte liaan, vervolgde aldus. — „ Wanneer het er op aan komt, om de zaaken tot „ eene zekere volmaaktheid te brengen, moei men zomtijds (ik beken het) tusfchen de reden en de vooroordeelen in wandelen, zoo dikwils, namelijk, als de " eerfte op gezonde , en bedaarde gronden, begrijpt, dat de laatfte een onoverwinnelijk overwicht be'.itten. — Dan, daar zijn gelegenheden, waar bij , men de fterke plaatfen dezer laatfte, bij verrasfing en bij een coup demain, ', innemen kan Deze te verzuimen, uit hoofde eener onvergeeflijke koppig' heid, om altijd den middenweg te willen kiezen, zou, naar mijn inzien, „ eene onberaden zwakheid aan den dag leggen". — Nog fprak de Sultane, toen de Ambasjadeur .van den keizer van marocco, KONING van fez, tasilet en suz, tCHERIF van MUHAMED, prins van de gelovigen . en van den stam van hachem en hassan — gehoor liet verzoeken. — De Staats Minister mees-siuiiae en prefenteerde de Sultane, met zeer veel hoflijkhtid, een fnuifjen. De Sultan ftelde zich in postuur, om den Gezant op zijn Oostersch te ontfangen , en de fchoone Sultane Lijchanona, maakte eene diepe buiging en vertrok. — Waarlijk! (riep de Staats - Minister uit, terwijl hij haar de hand aanbood, om haar uit het geheime Cabinet, naar de Porte Irijeé van 't Seraglio te begeleiden) waarliik! — Ik heb daar eene uitmuntende famerfpraak tusfchen de drift en de reden gehoord! — Men wil, dat de grootmachtige Keizer van Tombut, in ernftige overweginggenomen heeft, om eene generale reformatie, in zijne Rijkslanden uittewerken, alleen gegrond, op het gezond verftand en zuivere jhatkunde, als bet fterk fte Ee e 3 snid-  C 3<58 ) middel, om de Independents, in 't midde hunner verkeerde werkzaamheden te bfe." fchamen , en tevens de Neuswijze halfweggangers, die met de Coswopolifehe grondbeginzels in den mond, aan de bewoners der woeftijne van z a r a , ia 't verfchiet een' weg aanwijzen, welken zij niet voornemens zijn hen te laaten bewandelen —• hunne redenlooze maatregulen onder 't bijziend oog te brengen. Dit voornemen alleen heeft hem reeds den naam van den wijzen uit het Oosten bezorgd. — Er zijn reeds verfcheiden emisfarisfen naar Europa gezonden, met last om, in 't geheim, naar de daar betraande regeringsvormen en Conjlüuüën Onderzoek- en'verfhg te doen. — Deze praeliminaire befchikkingen (zegt men) zijn aan 't beleid van de Sultane favorite toetefchrijven, welke tot nog toe in de Staatsverrichtingen, eene raadgevende ftem gehad heeft; doch welke, men vermoedt, dat welhaast meer invlosd op die zaaken zal verkrijgen, dan aan het tegenwerkend Minijlerie, lief en aangenaam zijn zal. —- Het Hof van tombut, wordt thans vrij algemeen, voor het meest befchaafde en verlichte, van geheel Africa gehouden; en niemand is er, die ontkennen zal, dat de bevallige Lifchanma, dit grootendeels te weeggebracht heeft. — Indien men aan de dagelijkfche, thans 'meest voorbarige Coffijhu'spraatjens geloof mag flaan, dan zou de welgemelde Sultane, zich in een' ftaat van zwangerfchap bevinden. ■ vervolg van de stille o v e r d k k k i n g e n van JANUS. .... Maar evenwel — is janus dan wel, zoo geheel nutteloos geweest ? -~ was zijn gefchrijf, wel 200 geheel vruchteloos, dat het niets — volftrekt niets, ten beste uitgewerkt heeft? — Zie, mijn beste Lezer! om zoo iets, maar vol. mondig te bekennen, daar heeft onze eigen liefde, die toch, hoe of men het ook nemen wil, ouder brieven, dan de broederfchap zelve bezit, dan maar om den dood geen zin aan. — Wacht eens! — Daar zie ik een klein achterdeurtjen, da3r wij zeer gemakkelijk uit kunnen. — A non ejje ad non pojje non valet confequentia. Kijk ! — Daar Jkunnen wij ons, met zeer veel vrucht van bedienen. — Gefteld nu al eens -~~ (maar 'tmoet er echter verr' van daan zijn , dat wij het voor uitgemaakt zouden houden) pojito — Wij hadden nu, een geheel jaar door, Munnikkenwerk verricht, en geen oog vol nuts te weeg gebracht; zou daar uit volgèn, dat wij z^lks niet zouden hebben kunnen doen ? — En wat meer is — dat wij het in 'tvervolg niet zouden doen? — Deze vragen beantwoorden wij, op deze wijs in ons voordeel: — ,, Vast niet! Dit volgt geenzins ". — Vervolgens doen wij eene beantwoordende tegenvraag, die ook op lange na, niet kwalijk uitgedacht is: — Deze ram.-lijk: — „ Wanneer de boom in één' flag ,, niet valt, zou het daarom vrnch'relOöS zijn, meer flagen te doen? Zou bet „ verftandig zijn, om deze redens, de bijl uit de handen te werpen "? Nu  C 9k in woon? ~- Dtewijk " " £e? he ^ zelfde bloot alleen voor zich zelve. Wat raakt dit het éfintl, " " daar die wijk zich in bevindt? - Zoo ook doet een dtfr.S ^departement, " " a thd voor zich zelve, dat is, zonder een ander de wet te ftellen, or een * , Uitfluitend recht tebegeeren, zonder verder te gaan dan haare uugeflrekt- heid" wat geeft of neemt zulk eene beftelling derhalven aan de éceHEio " ' S OHvzRDEEBLr.AABHziD- van de Reliek? - Maar - gelijk dezebeftehng ' >er waereld niets neemt van de onverdeelbaarheid des vo ks; zoo geeft het ir.teu« veel aan de oppennacht van dat zelfde volk, welke oppermacht !! " zonder zulk eene verdeeling een onding is. " " - " " Verwarring nu kan uit zulk eene juiste bepaaling nut geboren worden; maar ; wel orde. - Veel eer is er verwarring te vreezen, uit eene erkende oppermacht van het volk ; zonder dat het volk door eenige pftem beftelling be' kwaam gemaakt is geworden , om die oppermacht uit te oeffenen. Dat op deze wijze de oppermacht niet in den boezem van het geheele vo& , maar in> 'Lendeel in de afzonderlijke gedeelten rusten zou, is ook eene valfche ftell.ng, die ' niet uitgedacht kan worden, dan door iemand, die zich een verkeerd denkSeeldvan de oppermacht maakt. - Daar deze natuurlijk uit verfcheiden mach- * ten famengefteld is, zoo fpreekt het van zelve, dat daar d.e macht zelve " a!n verdeeling onderhevig is, eene geëvenredigde verdeeling van dat volk, aan Wien zij toevertrouwd is, daar aan geen nadeel toebrengen kan; maar " dezelve veeleer begunftigen moet. Wanneer deze macht - en tevens deze !' verdS zich ma» even, als in de Conjlitutie van Fantafia zich m één " punt verlenigt, dan wordt er in het een en ander, een geheel geboren, dat •* zSo veel Fe onverbreeklijker is, als het eene waarheid blijft, dat alle de ge" deeltén 'in eene juiste evenredigheid, en verëenigd mede moeten werken, om dat geheel in ftand te houden. — n; r Ff f 2 »» U1£  C 374 ) Uit zulk eène gefteldheid van zaaken, is ook niet te vreezen ,eene lotfing van ,, machten tegen eikanderen, noch regeering in regeering, noch representatie» „ in representatie. — Want — daar de weg , welken ieder der Fanta,, fiaanjche machten te bewandelen heeft, duidelijk omfchreven is; voorname„ lijk bij het groote en uitgewerkte Regeeringsreglement van Fantafia (waarvan „ alleen de fchets in No. 30 «131, door ons opgegeven is) zoo moet daaruit ,, natuurlijk volgen, (en men behoefc geen Tovenaar te zijn, om hier het „ befluit optemaken ) dat die machten tegen elkander, bij geene mooglijkheid „ botfen, of de eene de andere, tegen het lijf aan loopen kunnen, zoo lang ,, elk derzelve den hem afgebakenden weg bewandtlt. — Ik wenschte toch wel „ eens te mogen weten, hoe het mooglijk zou zijn, dat, bijvoorbeeld, mijn ,, buurman en ik, elkander in den weg zouden komen te ftaan, wanneer wij „ afgefproken hadden, dat hij de ftadsvestingen, en ik de ftadscingels zouden ,, bewandelen; en dat wij ons ftiptelijk aan die affpraak hielden. —- Wij ,, mogten elkander over de ftaismuuren en bolwerken heen, van tijd tot tijd ,, een troostelijk woord toeroepen, en elkander vermaanen, om ter contempla„ tie onzer refipetlive gezondheden, eenen bedaarden tred te houden, en meet ,, andere foortgelijke zaaken, die met zulk eene wandeling betrekking zouden „ kunnen hebben; maar dit zou ook het al zijn. — Maar eene regeering in „ eene regeering!! — Daar (zegt men) fchuilt het hem! Daar ligt de knoop! „ Ja wel, daar legt h;j waarlijk; maar — 't Is er ook een knoop naar! — Zon,, der er met hand of vinger aanteraaken, zal ik hem voor u oogen los ma„ ken. — Twee groote masten op één fchip, twee Oppermachten in één* „ Staat en twee Kwakzalvers op één Theater (placht mijn Grootvader, tosn hij „ nog in zijn fleur was, te zeggen) zijn ongehoorde zaaken. — Niets is zeke* rer| — Maar één groote mast, met verfcheiden mindere masten en ftengen op één fchip, één oppermacht met verfchillende ondergefchikte en uit elkan„ der loopende machten, in één Staat, één Kwakzalver met verfcheiden hans„ worften en handlangers op één Theater — zijn zaaken die zeer beftaanbaar 3, zijn. Ik geloof niet, dat het nodig is, hier meer bijtevoegen: ieder verftaat „ mij. — 'tls met die regeeringen, machten, beftuuren, opzichten en ver„ gaderingen, gelijk ik hier boven gezegd heb, toen ik van het tegen elkandc-r „ botfen der machten fprak. — Eene regee'ring in eene regeering is op zich „ zelve niet gevaarlijk, liever behoorde men te zeggen; eene fiouvereiniteit in „ eene fiouvereiniteit moet van de nadeeligfte gevolgen zijn. — ,, In vroegere tijden, toen men die woorden, die thans zoo afgefleten wor„ den, dat er welhaast geen draad heel meer aan zijn zal — minder gebruikte, was deze voorzichtigheid om zich uittedrukken, zoo broodnodig niet. — „ Zij, die de woorden ,, regeering in eene regeering " in den mond namen, wis„ ten wat zij er door verftonden: en zekerlijk, wanneer de u;tvinders van die „ fpreekwijs hadden kunnen voorzien, dat hunne nakomelingen in de verlichte agttiende eeuw haar letterlijk, en zoo als zij daar ligt, zouden opgenomen heb»  C 375 j ■ hebben, dan — zouden zij zich voorzeker wel gewacht hebben, zoo platvoets weg te fpreken. Want die goede oude tokkelaars, met alleen; maar zelfs hunne oude fchoenen, wisten zeer wel, dat het volftrekt onmooglijk was dat er een Koningrijk of Gemeenebest, Ariflocratisch, Democratisch of gemengeld, zou hebben kunnen beftaan, zonder regeering m regeeringletter- „ lijk opgenomen. Maar onze nieuwere vnenucn, cu u^-v» '"^.V? weten het ook wel , al houden fommige zich zoo mal. En het wordt tijd , f dunkt mij) dat het fchermen met die woorden, eindelijk eens een einde «neemt. — Hoe kan het famengaan, dat iemand, op een oogenblik zal toe- " ftemmen, dat eene generaale beftiering, over eene geheele Republiek zeer wel verëenigd kan zijn, met een departementeel beftier, en een ftedel.jk bewind; en op dat zelfde oogenblik zou willen beweeren, dat deze te dikwils , misbruikte woorden letterlijk opgevat zouden moeten worden? — Hoe kan het in gezonde hersfenen opkomen, om te willen ftaande houden, dat eene . toeziende macht, behoorlijk geörganifeerd, aan juiste InftruBiên verbonden. die tevens eene legale bewaarplaats van de volkftem is, en waarin deze niet " dan regelmatig uit kan gebracht worden — dat zulk eene macht, dienimmer " op zich zelve eene regeering zijn kan, de gevaaren van een regeering in een ! reeeering met zich zou kunnen omvoeren ? — .. ' Neen, de Fantafiaanen zouden u dat wel anders beduiden, mijn Heeren de Imitatores! — Zij zouden u met bun voorbeeld aantoonen, dat een volk op meer dan eere wijze, één en onverdeelbaar zijn kan: dat hunne Republiek " geheel iets anders is ,; dan die van Plato of die van den Wielandfchen " ^Waar'blijven derhalve de gevreesde oneenigheid en desorganisatie? — Waar de moeielijkheid in 'tbeflisfend — Wie kan, nog nu, wanneer hij een „ echten Democratifchen bril op den neus zet, in het Regeringsreglement van Fan„ tafia een' weg naar de ellendig fte anarchie gebaand zun ? — lammer is het maar, dat Fantafia (gelijk ik van mijn' Correspondent onderricht wordt) thans zoo verr'uit de buurt ligt (a)..-~En 't is nog meer te be', jammeren , dat men een verkeerden Cours uit zeilt, om er aantelanden ! — ' Tot dus verre hielden wij ons bezig ^gelijk de lieden, die gewoon zijn, op zekere tempo's fpreken, plegen te zeggen ) met het oplosfen der zwarigheden, welke tegen het Fantafiaanfche Regeeringsregltment ingekomen zijn. Ik heb mij de moeite gegeven, om uit de groote masfa der toegezondene bedenkingen, den geest C<0 Hier moet allernoodzaakelijkst een ophelderende noot geplaatst worden. — Fantapit is zoo zeer geen vliegend, maar een drijvend Eiland, dat geene vaste plaats heeft: Dit i.de reden, waarom men dit landfchap vruchteloos op de Globe zoeken zou. lk geloof niet, dat er • in Cooks reizen melding van gemaakt wordt. — Tegenwoordig drijft het mislchien in d* rood» igE, op de hoogte van s aibima k DStt Ff f 3       ' maats ch. ^ kederl ietterk. v LEIDEN >  VOORREDEN. J/J)e beste dranken kunnen., vanneer zij niet ingenomen worden% den zieken niet heilzaam zijn. Deze flelling is vrij zeker. Ook niet, •wanneer hij die te laat inneemt: want daar is geen kruid jen voetden doodgewasfetii Deze zaaken zijn zoo eenvoudig en duidelijk, dat de kinderen op de jlraat het u vertellen zullen, wanneer gij u de moeite wilt geven van hen er, zonder omwegen, over te onderhouden. Wij moeten er daarom ook niet te lang bij blijven /laan, goedgunstigs Lezer ï om deze jlellingén te bewijzen: want langdradige betovgen , aangaande dingen, die niemand in twijfel trekt, zijn voor de wa a ikheid zoo heilzaam, als een vuist in haare oogen. V Is echter niet van alle nut ontbloot, bij wijze van herinnering iets te zeggen, dat niet te dikwils herdacht kan worden. Dit is zeker ook de reden seveest, waarom de goede hippocrates zijne Aphorismeri met.eeuwige waarheden begint; wanneer hij zegt: — „ De konst is lang, en het leven kort: de gelegenheid vliegt voorbij: de ondervinding is bedrieglijk , en het eordeel moeielijk. Het is niet genoeg, * y> dat  C ii ) „ dat de Geneesheer zijn plicht waarneemt; maar de lijder moet „ hem gehoorzamen, en de Oppasfers, die hem gade/laan, moeten „ getrouw in hunnen post zijn. Ook moeten de dingen, die van bui„ ten aankomen, naar behoren en met beleid aangebracht worden. " Nu weet ieder waar ik heen wil, en ik behoef niets meer te zeggen , als fiat applicatio! Maar hoe redenkavelen nu de menfchen, die j an cj s geen goed hart toedragen ? — Dat doen zij zoo. — „ janusw een Geneesheer op fchillen. Hij vervoegt zich met zijn „ Recepten bij Patiënten — die niet genezen willen zijn, niet alleen', „ maar die zelfs beweer en zeer welvarende te wezen; bij Apothecars, „ welken hij zeer wel weet, dat zijn Medicamenten niet toebereiden „ zullen, en die hem, tot loon zijner malle gedienjligheid, gaarne hun „ laudanum liquidum Sydenhami in eene ruime mate zouden willen „ toedienen. „ Zijne eenigfle verdienjïe is dus misfchien alleen, dat hij. de „ geen, welke hij vtor ziek houdt, met den vinger aanwijst, om er „ zich met de geene, welke hij onder de gezonden rekent, meête „ vermaken." V Is waar, er zit zeer veel gezond ver/land in deze redeneering. En of wij er al veel tegen fpartelen, waarheid blijft toch altijd waar- heid.  held Ik wil hei de waereld ook niet op den mom [pelden, dat er, ,nder mijne kanden, veele van hunne befmettelijke kwaaien genezen zijn. - Evenwel'. - De aanwijzing der be/mettelijke plaatfen, en der kt-anken - het opgeven der voorbehoedende middelen, is ook iets, in de mgezonde dagen en het ongelukkig Climaat, waarin wij leven. Nu bevat juist de janus ( zonder grootfpraak^ deze twee zaaken.< C l dige  ( 12 ) dige Architecten; maar daar en tegen hebben wij een aanzienlijk getal van timmerlieden, metfelaars en andere werkbaazen. Sommigen willen den toren met, andere zonder fpits. Deze willen er een klok in gemaakt hebben, ten einde de Babiltniërs ten allen tijde, en op alle oogenblikken van den dag zouden kunnen gewaar worden, hoe laat het zoude mogen wezen; andere keuren dit voor als nog af, om de menigte van befpieders, welke men onderftelt dat hier en in de omgelegen plaatfen huisvesten; even als of deze zich met behulp hunner zakhorlogies hier omtrent niet fchadeloos zouden kunnen (lellen. Weêr andere willen er geen bepaald en afzonderlijk vertrekjen voor den toornwachter in hebben, en beweeren dat deze eigenlijk zijn zitplaats op den haan van den toren behoorde te hebben, omdat zij bevreesd zijn dat hij anders bij nacht en ontijden zich aan den flaap zou kunnen overgeven, 't geen hij op de getn. gevaarlijke plaats niet ligtelijk zou durven wagen; fchoon de burger Opifex van de andere zijde, met kracht van taal beweerde, dat deze plaats van den torenwachter, niet alleen gevaarlijk voor hem zeiven; maar tevens voor alle de inwoonders van Babel, en de naburige (leden en dorpen zoude kunnen zijn .... Hij zou zich kunnen verbeelden toren - monarch te zijn en zijn trompet voor een' Scepter aan kunnen zien. Hij zou — hoe zeer niet flaperig — echter duizelig kunnen worden: naar beneden vallen; den hals breeken, of, 't geen wel 't ergst van alle zijn zou — door zijn' val de Schildwachten, die beneden de ingangen der toren bewaken, dood vallen, en, zelfs in 'tleven blijven: Dit waren de bedenkingen van Opifex tegen dit fyilema. Men hoopt echter dat er eerlang een begin met het bouwen gemaakt zal worden. Zevenhuizen, den 28 Maart. Het committé belast met de zaaken van den aigemeenen afbraak , gaat rustig , maar ook voorzichtig voort , met het uitoeffenen van hunne moeielijke commisfie. Het beklaagt zich niet te min fterk over 'tCollegie der adjuncten, dat zich eigener autoriteit opgericht heeft; onder de zinfpreuk : Wij loepen bij hoopen in 't vaderland , en floopen en Jlroopen van alle kant. Dit Collegie is (zegt men) van begrip, dat men van beneden, en niet van boven, met het af breeken moet beginnen: om dat (zeggen zij) het bovenfte gedeelte van zelfs invalt, wanneer men, maar eerst de fundamenten uit den weg geruimd heeft. Deze lieden begrijpen niet, dat zij, zoo doende, zeer veel gevaar lopen, om onder de puiuhoopen begraven en verpletterd te worden ADVERTISSEMENT. De Vaderlandfche Sociëteit, opgericht binnen de (lad Smtillenburg, op het afgezonderde landfehap Achterom, ten zinfpreuk voerende: „ in troebel water is 't goed visfehen" maakt bij deze zijn aanwezen bekend, en verzoekt met de Correspondentie van alle andere Vaderlandfche Sociëteiten (het doet er niet toe, welke zinfpreuk zij voeren ) begunftigd te worden, ten einde van hunne zijde tot bevordering van het algemeen welzijn mede te werken.  J A N Ü S VERREZEN. 1787. m N'. 4. Maandag den 27 April. JANUS fpreekt ernftig tegen zijn Vaderland, en JANUS heeft groot gelijk. "V^aakl wat ik u bidden mag, voor het achter/ie van uw motto, wanneer het u ernst is, om het voorjle en middeljle niet flechts in naam, maar ook in de daad, aan uwe nakomelingfchap in vrije eigendom, en geheel onbezwaard met den last van fdeicommis, na te laaten. Waak voor uwe broederfchap, wanneer u de vrijheid en gelijkheid waarlijk ter harte gaan. Broederfchap zegt zoo veel niet als gij u misfchien wel inbeeldt. Fratrum quoque gratia rara efl. Denk maar om uw Bet - overoud ooms Caïn en Abel. Ik zeide het wel tegen mijn'buurman, Jaap alleman: vriend, dat ik bevreesd was dat de broederfchap, als het hinkende paard, achteraan komen zou; maar de goede man geloofde mij niet. Als men het maar omtrent de groote zaak eens is, zal de rest wel volgen, broeder Janus! zeide hij. Neen, riep ik, met een donderende ftem, en wel met dat fpitfe aangezicht, waarmee ik beflendig D het SUÜM C U I Q, U £. 1795* -  I >4 ) het voorledene befchouw; neen — gij zult zien, dat bij de minfte verdeeldheid, de menigte, in plaats van aan de verëeniging te arbeiden, in tegendee' partij trekken zal; en dat wel, in groot fchijnende beuzelingen, uit een aangeboren gebrek om openbaare en in 't oog ioopende dwalingen voor misdaaden, en gepatriottizeerde misdaaden voor deugden te houden. De eerfte moest men trachten in 't minnelijke te vereffenen: de laatfte uit te roeien. In beide moest men vere'enigd te werk gaan, om geen opening te maken. En, Hemel! welk een opening ? Daar mijn Heer Ariflos de Mediateur, zoo gaarne in cognitodoorwandelt, zonder zich aan te melden, dan voor en al eer die opening zoo wijd is geworden, dat hij met zijn'geheelen menschlievenden aanhang er heen en weêr, en op en neêr in wandlen kan. Mij dunkt ik zie hem reeds, (en nu begon ik met den mond , die naar 't toekomende gewend is, te fpreken.) Mij dunkt ik zie hem reeds, met zeer veel bedaardheid, de ontftaane opening meefen. Hoe vriendelijk lacht hij tegen de zich van elkander verwijderende broederen! Hoe bevreesd is hij dat de partijen elkander bij de ooren zullen krijgen! Neen (zegt hij)gaat dan liever uit een; verwijdert u van den anderen! Zoudt gij de velden der vrijheid met burgerbloed bezoedelen ? — Nu gaat ieder zijnen weg, en de opening wordt al wij. der. — Jaap allemansvriend, begreep mij niet. 't Is te wenfchen dat mijn Vaderland mij beter verftaa. Laat ik u dien mijn Heer Arifios, den Mediateur eens nader befchrijven, opdat gij hem kennen moogt als hij op het toneel komt, Zijn gelaats-trekken zijn vrij regelmatig: in zijn houding heeft hij zeer veel van 't geen men een' fatfoenlijk' man pleeg te noemen : in de gefchillen zal hij zelden, en in 't openhaar, nooit partij trekken. Van 't vereffenen der oneenighaden en 't verëenigen der verwijderde partijën heeft hij altijd den mond vol; maar de middelen, die hij daar toe aan de hand geeft, — heeft hij reeds van te voren berekend — dat zoo veel .'uitwerken als crème foitée in den geeuwhonger. Dan eerst wordt hij werkzaam en krachtdadig werkzaam; wanneer de zaak naar een katten, fpel, in 't laatfte bedrijf, begint te gelijken. Ieder weet dat de ontknoping in dit foort van toneelfpellen allermoeielijkst is. Hij zelf is er het meest van overtuigd; en daarom maakt hij in dat geval dan ook geen zwarigheid, om zich allerminzaamst aan te melden om — let wel op! — den knoop door te hakken. Hier toe heeft hij de Nationaale bijl nodig. Daaröin pas op; en draag zorg voor het achterjlevan uw Motto, mijn Vaderland! Dit is altijd een fraaie trek in 't Carafter van janus geweest, dat hij altijd de katten van de broodkast heeft willen af houden, al krielden het ook van muizen en brood rotten. Nu — ik wil er geen deel aan hebben, wanneer de verdeeldheid van de oude Heptarckie, die zoo even naar de revolutie zoo mooitjes aan 't flapen was, dat men haar gemaklijk van den tijdelijken flaap in den eeuwigen had kunnen overbrengen; eensklaps weder wakker wordt, om haar oogen nöoit weêr te fluiten. Lieve Hemel! Dan krijgen wij zeven fcheuren behalven de kleimjens. Nu, *t is  C 15 ) ïs nog tijd. Mevrouw de Unie, alias Discordia, zal zich misfchien nog kunnen laaten bepraaten. Neem die luim waar! — Klaxp haar aan boord, terwijl zij nog vrolijk om den vrijheids boom danst: terwijl zij zich nog verheugt om den zijden nationaalen bandelier, welke zij om haar ouwerwetfche fak gebonden heeft: eer zij haar vorige nukken weêr in 't hoofd krijgt, en, volgens haar oude gewoonte, de zevenfprong begint te dansfen: want dan — zal zij eerst beginnen op te. merken, dat het nationaale lint met haar qnarri houding een wonderlijk contrast maakt.' BERICHTEN. De Serviliaanen, een foort van wandelend gemeenebest uitmaakende, welke eigentlijk geen bepaald land op onzen aardbol, ter hunner inwooning, uitgekozen hebben, hebben den oorlog verklaard aan de hier en daar verfpreide afftammelingen der Cosmopoliten, een machtig volk, dat, hoe zeer verfpreid en even als de Serviliaanen ontbloot van een eigentlijk gezegd Vaderland, zich, in weerwil van alle opfchuddingen en onderdrukkingen, van Noachs tijden af, tot op den huldigen dag toe, in alle zijne aangeboren en onvervreemdbaare rechten heeft weeten te handhaven: een volk, in den waaren zin van het woord, onafhanklijk: eene verlichte natie, welke alle haare natuurlijke voorrechten, die zij aan niemand betwist, in de uitgebreidfte beteekenis van 'twoord genieten, in alle tijden onafgebroken genoten heeft. Sommige zijn van gedachten, dat de oorzaak van deze Vredebreuk geen ander dan een misverftand zoude zijn; doch deze gisfing is onwaarfchijnlijk. Veel eer behoort men den oorlog aan de volgende ontdekking toe te fchrijven. De Serviliaanen, een dom, onkundig, en onrustig volk, 'twelk zich altijd, maar op eene onftuimige wijs en met geen weinigjen geraas en getier , voor de grondbeginfels en geopenbaarde gevoelens der Cosmopoliten heeft verklaard gehad, en om die reden wel eens van tijd tot tijd, door deze laatfte , meteen goedkeurenden grimplach begunftigd waren geworden, omdat deze waarlijk wijsgeeri. ge aardbewooners van gedachten waren, dat hun geraas en getier uit niets anders dan uit de waare verkleefdheid aan die gevoelens hun oorfprong verfchuldigd was; hebben nu ten duidelijkfte aan de Cosmopoliten verklaard, zich te willen gedragen naar de wetten en inzettingen van hunnen doodouwerwetfen Wetgever KaÊaX*©- geboren op het Schiereiland Afinia. Hier op hebben de Cosmopoliten een manifest doen aanplakken, waarin zij al de kenteekenen, die een Cosmopoliet van een Serviliaan onderfcheiden, opgeven. Dit heeft den haat in de gemoederen der Serviliaanen gaande gemaakt, en eene openbaare vredebreuk is er het ongelukkig gevolg van geweest. Europa den i April. Heden is de geboortedag van van Gekkum met de grootfte plechtigheid gevierd. De Dom klok heeft den geheelen dag door zonder ophou- D 2 dea  ( 15 ) den geluid. Dezen avond zal er groot bal masqué en foupé aan 't hof van Mochol bijgenaamd de altoos duurende, gegeven worden , waar op de Heer van Gekkum in een brillant masqué uitgedoscht,- tegenwoordig zal zijn. Hij zal, met een nachtkaarsien in zijn hand, den doo.iendans dansfen om herbal te fluiten. Deze dans is (zegt men) uitgevonden en gecomponeerd door den beruchten Signor Piccoluomini Directeur de la troupe & maitre de balkts du theatre de l'Avrilomviie. Deze dans eindigt met den zeer ftaatelijken en bedaarden menuetpas en eene zcernedrige buiging, waar bij de Heer van Gekkum zijn bahns geheel zal moeten verliezen; om vervolgens als een' Snijder of een' Sultan op zijn achterfte, met de beenen kruisgelings onder zich, nedertevallen. Op dat zelfde oogenblik zal hij zijn nachtkaarsjens in de hoogte fteeken, om door den Mochol uitgeblazen te worden. Op deze wijze zal deze plechtigheid van den eerften April een einde nemen. Groot B rittahi en , Londen, den 10 April. Mijlord Dsm your eyes heeft uitgevonden het nooit genoeg volprezen Arcanum andphlogiflico - politicum. Geen mensch heeft zich tot nog toe aangeboden om er de proef van te laaten nemen, doch 'tis echter probatum;mhs de verbrande lijders hetnucbteren gebruiken. Bij gebrek van menfchen beeft men de proef er van genomen met een kat, welke onnozel genoeg geweest is, om door een' Britfchen aap met zijn poot de Castagnes uit het vuur te laaten haaien; waar door het beest zich deerlijk gebrand hadt. Babel den 9 April. Er is hier een groot oproer onder de verwers en timmermansbaazen ontdaan. Deze laatften waren van gevoelen , dat aan de eerfte de naam van Gebouwftichters bij mooglijkheid nimmer kon of mogt gegeven worden: dewijl zijl. dan eerst te pas kwamen, wanneer het werk geheel voltooid was. Doch Bombario, meester Schilder en Vergulder, heeft het gefchil uit den weggeruimd, door aan te toonen, dat het voor zijn confraters veel loflijker zou zijn, van de aanfpraak op dien naam af te zien, en zich te vergenoegen met dien va» 'tCommitté, belast met de zaaken van de lekkaadje. NOTA van JANUS. Janus verzoekt aan ieder die hem met zijne correspondentie wil vereeren f de brieven, documenten en befcheiden Franco te adresfeeren aan de Boekverkopers Honkoop of Onnekink, te Leyden; of Leeuwastijn , te 'sHage; of v. d. Dkies te Rotterdam; of Terveen, te Utrecht. Deze Nommers worden alle Maandagen vervolgd, en uitgegeven te Utrecht bij de Wed. Terveen en Zoon; 's Hage van Cleef en Leeuweilyn; Leyden Honkoop en Onnekink; Amfterdam Holtrop, J. W. Smit, ten Brink, Kuyper en van Vliet; Haarlim Plaat en Loosjes; Rotterdam D. Vis, v. d. Dries, en Pols; Alkmaar Hand, en verder in de overige Provintien, a 1 en een halve Stuiver.  JANUS VERREZEN. I787. - SUUM CUIC^UE. N°. 5. Maandag den 4- BERICHTEN. uit Z*evebhuizkkA»SO April. De groote loos, welke men zederd lang reeds befioten hadt opteflaan, om, geduurende den afbraak der zeven bouwvallige Kasteden tot een bergplaats der voornaamfte meubilen en een wooning der jzeven refpeftive huisgezinnen te dienen, ftaat tot heden nog niet eens in zijn geraamte. Dit veroorzaakt veel gemor. De Burger Uilenburg, bewooner van *tgrootfte Kasteel, fchrijft dien traagen voortgang toe, aan den kleinen trek. welke de overige kasteelbewooners doen blijken , in 't opbrengen hunner quote, tot goedmakingder kosten; en deze laatften begrijpen, dat Holenburg er mets tegen behoort te hebben om die penningen previfimetl voor hun te verfchieten; wanneer men in aanmer- 1795- -  C 18 ) king neemt, dat hij et het grootfte gemak en gerief van bezitten zal, wanneer de loos, gelijk dit het Plan is, op zijn erf en wel bijna raakende aan zijn Kasteel, zal opgebouwd worden. Hier uit vermeenen zij, dat hij eene genoegzame fchaêvergoeding voor zijn uitgefchooten penningen, waar van hij dan, de Hemel weet hoe lang, de intrest zal moeten misfen, zal kunnen berekenen; ten minfte wanneer hij, en hier mede vleit men zich, nog die zelfde kunde in de Arithmetica, als in de dagen van Olim, bezit. De gewezen Domheer van Ut re mi toont zich bevreesd (ten minfte zoo loopt het gerucht) om in die groote loos, met zijn kleine familie, als een boon in een brouwketel, te verzinken ; doch hier in ftaat hij dan immers maar gelijk met den ouden giootvader Grunushoufen, die waarlijk met hun beide aan één kasteel meer dan genoeg zouden gehad hebben; maar evenwel, het koste wat het koste, ieder apart moesten woonen; terwijl de laatfte ten minfte bij Freekbuur gemakkelijk had kunnen logeeren. Aanmerkelijk echter is het, dat zij het omtrent het opflaan van de loos, en de plaats waar dit gefchieden zou, reeds volkomen eens zijn geworden, zonder eenige bezwaaren daar tegen in te brengen (dewijl wij in 't zekere onderricht zijn, dat er reeds een cominisfie toe benoemd is) en dat, nu dit alles is vastgefteld, verfcheiden bedenkingen ex post faüo, gelijk de geleerden zeggen, op het tapijt gebracht worden. De zaak (zegt men) is duidelijk. De zeven Kasteelbewooners hebben in vorige, — dat is in duiftere tijden — eene ziekte aan hun gezicht gehad, welke fommige Politieke Geneesheeren de privilegiomahie genoemd hebben , waarmede zij voornamelijk gekweld wierden, door het fterk tuuren en ftaroogen op hunne privilegiën. Deze waren de naamen, welken zij aan eenige oude balfverfleten parcamenten grondbrieven gaven, door de oude eigenaars der zeven Kasteelen misfchien alleen nagelaten, om hunne afftammelingen te kwellen. Veele van deze parcamenten zijn ten algemeenen onnutte in het bureau der ftokoude grondwettige herfteiling bewaard geworden; en van dit bureau heeft ieder der zeven Heeren een' afzonderlijken fleutel. Nu zijn fommige kwaaddenkende lieden van gedachten , dat zij van tijd tot tijd nog in die verlepte antiquiteiten gaan fnuffelen; 't geen zeer nadeelig voor hunne oogen is; omdat zij van die zoo evengenoemde ziekte nog niet geheel en radicaal genezen zouden zijn; hoewel zij uitterlijk voorgeven, dar de vertraging zijn' oorfprcng alleen verfchuldigd zoude zijn aan dc onzekerheid, waarin zij zich bevinden ten opzichte van den Vrijheer van Frankenburg. Ondertusfchen zijn er wederom andere, die dit laatfte voor geen bloot voorgeven willen laaten doorgaan. Wie zal dit groot verfchil nu willen beflisfen? — Halt!! „ Daar janus in allen gevalle zich met een'eenvoudigen Courantier of „ Nieuwsverteller niet gelijk kan ftellen: „ Eensdeels -— omdat hij begrijpt, dat er niets ftrijdiger is met de algemee- „ ne gelijkheid, dan die zoogenaamde gelijkheid, welke zich bij eene zekere , SeSc bepaalt, en uit een haatlijk efprit de corps geboren wordt: „ Ja-  C 19 ) ,, Anderendeels *— omdat hij de nieuws • of fomtijds ook wel oude tijdingen, die hem door zijne Correspondenten ter plaatfing toegezonden worden, gewoon is bij zich zeiven te beproeven, te ontleden , te vergelijken; den graad „ van echtheid, welken zij zouden mogen bezitten, nategaan, en des noods „ (gelijk in dit tegenwoordig geval) in 't midden van 't verhaal — even alt „ de prmfes bij 't voorzitten in een dispuut - collegie , wanneer hij begint te begrijpen , dat de disputeerende partijen elkander in een' geleerden Chaos ge„ bracht hebben — intevallen — „ Daar janus (zeg ik) om deze en meer andere gewichtige redenen, „ niet verkiezen kan, met een' bloot' Courantier gelijk te ftaan; heeft hij „ goedgevonden, tusfchen de bovenftaande afgebroken en daarna op nieuw te „ vervolgen nieuwstijding, te maken de volgende PARENTHESIS. fik wil liever geen van beide die redenen van vertraging als echt onderftellen; maar — al beftonden zij, en al waren zij gegrond, zeggen: „ Slaat de „ loos maar op! " — Vindt gij 'tdan vervolgens goed om die Parcamenten prullen te doorfnufFelen , en er het weinige goed, dat er in is, uit te forteeren; gaat uw' gang. En wat de betrekking, waarin gij met den Heer Frankenburg ftaat, aangaat— geloof mij : hij zal liever met een, dan met zeven willen handelen. Ja — de éénheid is hier in alle gevallen en hoe wonderlijk de zaaken ook lopen mogen, verkiesbaar. — Want i». Laaten wij eens ftellen dat Mijn heer van Frankenburg zijn nedrig compliment maakt, en als een vreedzaam man naar huis gaat, wanneer hij zijn buitenlandfche affaires verricht heeft; zonder zich met de uwe verder te bekreunen: zoudt gij dan niet van gedachten zijn, dat uw nieuwerwetfe verëeniging beter met de fpreuk eoncordia res parva crefcunt overeen te brengen zou zijn, dan uwe ouwerwetfe meineedige zamenzwering, die beter den naam van eene eoncordia discors verdiende? —« 2°. En gefield zijnde, dat gij het diploma, u door zijn overmaat van goedheid zoo knaphandig, en in de grootfte koude ter hand gefield: toen gij zoo kloekmoedig en dapper in 'thoekjen van den haart, op uwe gewezen Curateuren als ketters zat te vloeken — nu eens zelf, niet met een pijp, maar met het zwaard in de vuist moest verdeedigen: zoudt gij het met mij dan niet weder eens wezen, en niet van gedachten zijn; dat aan het aangenaam luidend bevel — trekt ten strijde, gij zoonen van batoüi — veel beter gehoor verleend aal worden , wanneer het zoo geheel gelijktijdig en als uit eenen mond met kracht en nadruk uitgefproken wordt; dan wanneer de burger Holekbues cmfuis, uit al zijn macht roept: >, bij d en b pas toch op den waterkant! of anders klampen zij ons van achteren aan boord ". En de burger bato batooszoon va» gejlderen, cum ftciü; „ Laaten wij van voren pp onze hoede zijn E 2 » aai  C 20 ) ,, aan de landzi}. Als het een braaf kaerel is, laat hij ons dan in 't front aantas,, ten. " Terwijl een melodieufe ftem, niet ongelijk aan die van Mevrouw Tweedracht, wanneer zij op haar zondaags fpreekt, door alle de gewelven der zeven Kasteelen heenklinkt, en de twee partijen in een' zielbedwelmenden flaap van inattiviteit zingt En — dan (gelijk men gewoon was te fpreken ) een behendi- ge (of bij gebrek van deze) een lompe verdervende hand Daar heb je dan de poppen aan 'tdansfen. — Maar — 3» (en erger kan men 'tniet verzinnen) Poftto •— onze gewezen bondgenooten wierden 'tfpel eens meester, en maakten eens in ons hervormd Vaderland, zoo iets, 'cwelk zij in hun taal eene gezegende omwenteling noemen. In dat ongelukkig geval, waar aan Janus niet dan met fchrik en huivering denken kan, was uw nieuwe verëeniging van't grootfte nut. — Hoe dan, mijn Heer Janus?..» Nu , moet ik ook alles zeggenP...T Vervolg van de Nieuwstijding. — — Evenwel wordt het groote werk met de pen nadrukkelijk voortgezet, en al de naamloze plannen, ftrekkende tot opheldering, verbetering, veraangenaming &c. van het werk, waartoe ieder (als gerechtigd) uitgenodigd wordt, zullen in dank aangenomen worden. Deze wijs van raadplegen en raadgeven heeft eene dubbele nuttigheid in zich. Zij maakt dat men zonder aanzien van perfoonen de beste raad omhelst: en geeft aan die koppen, die nog nimmer een welgeregeld plan in zijn geheel hebben kunnen bergen, en aan andere, welke nooit gedroomd hadden, dat zij er eenige kunde van bezaten, gelegenheid om er het hunne van te zeggen. Van deze laatfte beftaat er reeds eene talrijke Sociëteit} onder de zinfpreuk: Nos poma notamus. F o len, Waarfchuw! Den zooveelften als gij goedvindt, als het maar niet te laat is» Nos Polani non curamus quantitates fyllabarum. Groot Brittannien, Londen den 27 February, De opfchorting van het habeas animum is gecontinueerd. BEKENDMAKING. Men is (fchoon janus er reeds lang de lucht van gehad, en alleen uit welvoeglijkheid gezwegen heeft) thans in 'tzeekreonderricht, dat zoowel in Frankrijk, als in de overwonnen landen, met het onafhanklijk Holland en de aangrenzende Republieken, (hoe zeer deze verlichte eeuw geen geloof flaat aan fpooken of bovennatuurlijke verfchijnfels) de fchim van catiiariua de medicis den vrijheidminnenden ingezetenen van Europa in eene allerfchrikkelijkfte gedaante verfchijnt en aangrimt. Ieder wachte zich voor fchadel — zeg het voort.  JANUS VERREZEN. 1787. - SUUM C U I Q_ U E. N°. 6. Maandag den 11. Mey. Aan mijnen weleer poiitwfczaligen nu weder verrezenen Oom JANUS, te Joppe. JDKOIK OOM! IVXisfchien weet gij niet eens dat er te Schuirega nog een Neef van u woont,' en dit is toch maar zoo, en niet anders. Mijn overgrootvader, die uw grootvader geweest moet zijn, was een Apothecar te Strelitz, die door een' ongelukkigen brand zijn huis verloor, en alles wat er in was; zoo dat hij nauwelijks zijn' broek, en het leven er afdroeg. — Nu ziet gij wel, dat wij er te Schuirega ook wat van weten, en Janus is de man niet, ook zijn er de tijden niet naar, dat hij zich over onze naaktheid fchaamen zoude — nu dan, Oom Janus \ heil en bloedverwantichap! F Mija 1795- -  ( a» > Mijn lieve Oom! ik ben zoo blijde, dat ik uit het bloed der Janus/en ben, en ik verlange dus, gelijk gij bij u zelf wel denken kunt, ook niets meer, dan om de koornmaat eens op te tillen. Mijne opregte vaderlandsehliefde roept mijn" geest met luider ftemtne toe: ,, Schijn!" maar hoe zal hij fchijnen, indien hij zoo moederziel alléén , en door niemand geholpen optreedt ? Ten broederlijkfte verzoeke ik u dan, dat de geest van den jongen Janus a Schuirega, eens moge uitkomen onder de vleuglen des geestes Jani. En om dan maar ter zaake te ko* men, zal ik u een droom verhaalen, daar ik zoo warm meê van de veêrenkom. — Ik droomde dat ik in de Hel was, fchoon ik mij volftrekt niet begrijpen kan, hoe ik er, ten zij door louter misverftand, gekomen ben- Ik zal mij, noch meC de plaatfclijke befchrijvinge, noch met de verdere omftandigheden ophouden, en mij bij de plegtigheid bepalen, waarmede men juist bij mijn arrivement een' aanvang maakte. De bewooners van deze gewesten trokken in orde op, allen met rookende fakkelen gewapend. Vooraf gingen blaazende mannen; zij bliezen op hoornen als uitgehoolde Watvischkaaken; het geluid was verfchrikkelijk alsdat van den donder; zij waren groot van gertalte, en hunne wangen als bloedroode heuvelen; zij gingen holen uit, holen in; en de menigte volgde ben, tot dat zij allen in het Hol der holen, dat van eene onmeeteiijke uitgeflreKtheiii was, verzamelden. Daar trad de oude Vader — 's lands wiis, 's lanüs eek! zóó noemt men daar den Vorst der duisternis — daar trad de oude Vader op een foort van Tribunal of fpreekgeftoelte: — (het fcheen mij toe de halve buitenrand van een' uitgehoolden berg te zijn,) waarin hijran binnen op een foortvan parapet verheven ftond. De blaazende mannen gaven driewerf een zwaar geluid van zich, daarna fchudde de oude Vader driewerf zijn hoofd, en begon aldus te fpreken: — ,. Getrouwe onderdanen, Gij! wier wellust het is mijn Rijk te , zien uitbreiden van wereld tot wereld, gij ziet, dat ik oud word. Ondertus" fchen hebbe ik nu jaaren lang in dien eenen planeet, dien men aarde roemt, zoo veel werks gehad, als in dien tijd geene andere zeven mij verfchaft beb" ben. Hef Rijk der Deugd en Verlichting, twee dwarsdrijffters , die eeuwig tegen mij gehardebold hebben, fpelen daar zoo ellendig den gebraden Haant ', dat ik met al mijne Staatkunde, met al mijn list den boêl naauwlijks Meester ') ben. Ik zond dan mijne gezanten af, ik deed den geest des beleids, den geest " mijns rijks vaaren in Maximiliaan Roberspierre, geboortig van Arras. Hij heeft meer gedaan, dan dat ik van dien worm des ftofs had kunnen verwagtetl " Rebellige fteden en iandfehappen heeft hij omgekeerd; broeders heeft hij broe%t ders dofin dooden; en had hij blijven leven, hij zou dadr mijn Rijk gevestigd * hebben zonder einde. De rivieren begonden reeds bloed te ftroomen , en het " ftond er zoo gefchapen, dat ik er eerlang een Buitenverblijf, overeenkomftig met ^ mijne waardigheid en grootheid dacht te vinden. Maar mijne getrouwen ! „ Wat toch is beftandig als de onbeftendigheid zelve? Zoo als de zaaken op het mooifte Honden — voor eeuwig zij gevloekt den 9 Thermidor - ! hebben z<\ mijn lieveling het hoofd afgellagen. en het zijn mijne gevloekte vijan- « des.»  C S3 ) " den die hem van de aarde afgeboend en zijne vrienden in ketenen geklon" ken', of mede uitgeworpen hebben. - Dan , ziet hier, mijn uitverkoren !! " (de "ude Vader neemt roberspierre , welke tot nog toe onzigtbaar geweest was, bij den arm van het paratet af, en zet hem aan zijne rechter zijde op den rand van den halven Crater of Tribunaï.ï „ Ziet hier is mijn uitverkorenl — Nog eens! Gij ziet, dat ik oud worde. Hem ftelle ik aan tot mijn' Casfar — mijn' Rijksgenoot. — " Blaast gij, blaazende mannen, blaast ! !! " Hier op bliezen de blaazende mannen met een geweldig geblaas. Daarna vervolgde de oude Vader: „ Gij hebt mijnen wil verdaan, en gij zult mijnen Rijksgenoot tot het departement der " aarde als zoodanig erkennen, eeren en eerbiedigen. En nu gii, mijn lieve- line' gaa ter aarde: beroer en beweeg alles wat gij beroeren en bewegen kunt: " saa'daar de Seine flroomt en de Loire, gaa naar de Vendies en naar de Pyrineën; " faa naar den Rbyn en Amftel; gaa naar de ftad die Peter ftigtte, gaa daar Fre" drik woonde, en daar mijn vriend de Paus den Scepter zwaait; gaa in het " land der Mooren, en daar de vrouwen de borden over fchouder werpen: " saa naar Coromandel en Java ; gaa naar Otaheite en daar de fpecerijën was- fen in een woord ! beweeg de geheele aarde dat zij davere : jaag de " weêrbardige Deugd een fchrik op het lijf, en leg de eeuwig gevloekte wijs' heid eer, haak in den neus. Stook den twist aan , en de tweedragt; vereeuwig ', den haat en koester den nijd, opdat zij zich vervolgen den een den ander zonder einde, en zonder dat zij weeten waarom \ Dat de eene broeder den ander " dood daal' De vrouw den man in het gerechte aanbrenge, en de vriend den ',' vriend een drik fpanne! Eu, daar de nog eens en eeuwig gevloekte Deugd en ' Wijsheid hebben faamgefpannen om de waare Vrijheid en Gelijkheid op de " aarde te vestigen, zorg vooral, dat die geen veld winnen; neem het masker " aan als of gij die ook verbreiden wildet; maar zorg dat het bedrog niet uit'[ lekke' Doe zoo als gij levende gedaan hebt; bezig de woorden, die de Deugd en Wijsheid bezigen; maakt dezelfde minen als zij, en laat bij u, gelijk bij " mij, 's lands wijs, 's lands eer zijn. Maar zorg dat gij de verdruk- king invoert, en de flavernij; want dit zijn mijne geliefden. In een woord, " gaa van hart tot hart, van mond tot mond, overal, en zoo als het een geest " i» miin' amhr?ennot verheven hebbe." Hier hield hij op van »' t * _ . . . .1. c „«l„;j „T„ J.> .,o« crpwlplfff» fpreken. Roberspierre Boog zien , cu ga- gt.mu «,« u« ~~ & dieren, die in de woestijnen van jmju »uu.i™, "«-'"^ «"-j V vulden het Hof der holen, en de blaazende mannen bliezen zoo geweldig dat it wakker werd, en naar mijn ooren tastte, menende dat ik doof was. Zie daar mijn droom, en hier mede ben ik zonder de minfte refpect en na toewenfehirg van heil en bloedverwantfchap Burger Oom! Schuirega den 2 van Spruit- ■ maand, het eerfie Jaar der JANUS a SCHUIKÜGA. Schuiregafche Vrijlmd. „ F 2 r. 5».  C 24 ) P. S. Zoo gij zomwijlen fijn linnen tot overhembden of doodgoed nodig hebt; kunt gij om ons denken! Het beftaan is thans niet ruim en mijne Zuster fpint kostelijk: alle jaaren een ftuk. Vale Burger Oom! Vale! NOTA van JANUS. Janus laat het aan de droomuitlegkunde van zijn lezers over, om te beöordeelen, in hoe verre dit nachtgezicht van zijn' Neef in den tegenwoordigen tijd van den geheimen zin ontkleed, en op de geheime machinatien in de tot nog toe critieke tijden kan toepasfelijk gemaakt worden. Hij ondervindt wel dat de Oude Vader, s'lands wijs, s'lands eer, deftig in de weer is: dan of hij tot het bereiken van zijn wijduitgeftrekte en met kunst in een geweeven oogmerken, geen beter voorwerp, dan den geest van den in veele opzichten onhandigen exdictator Maximiliaan zou kunnen opgefpoord hebben , zal Janus op dit oogenblik niet onderzoeken, 't Is waar de Oude Heer krijgt zijn jaaren wel; maar hij fuft nog niet. In 't hoofdzaakelijke is Janus het echter met zijn' droomenden Neef eens, en verzoekt om verder met zijn Correspondentie vereerd te mogen worden. Aanjpraak van ] A JN U 6 aan zijne tegenwooraige en nog toekomenae Carrés pondent en. mijne vrienden!' Moeielijk is het in alle tijden geweest, om als fchrijver, in welk vak ook, alle zijne lezende tijdgenooten , of zelf het grootfte gedeelte derzelven , genoegen te geven. Nog moeielijker is het, om, wanneer men al het geluk gehad heeft van zijn lezers in eene redelijke luim van tevredenheid gebracht te hebben, die luim, dan eens wat meer en dan eens wat minder, gaande te houden. — Ma?r allermoeielijkst is het, om, wanneer wij het één en het ander in ons voordeel hebben weten te bewerken , ons tegen de pijlen der afgunst in veiligheid te ftellen. Ik erken en gevoel deze moeielijkheden. Ja, wat meer is, ik acht het nodig om ulieden eene zwarigheid te doen opmerken, die de hier boven in 't algemeen opgegeven, in zwaarlijvigheid verre overtreft; Eene zwarigheid die ons in 't bijzonder , in 't onmeetlijk ruim der gefchapene pennenverfnijders, door het bal'ftuurig noodlot toegelegd is. En zij beftaat in de volftrekte onmooglijkheid, waarin zich de bloedverwanten van Janus altoos bevonden hebben èn bevinden zullen, om geduurende hun leven in eene beftendig blakende achting bij hunne tijdgenooten te ftaan. Al hun wurmen en wroeten is altijd eenfpeculatie werk geweest. Den ons verfchuldigden dank zal ons eerst (wanneer het gaan moet als in de tijden 'van ouds) door de Nakomelingfchap toegebracht worden. Wij hebben ons nimmer met de fchreeuwers van den dag kunnen vereenigen. Nimmer hebben wij de zotheden onzer vrienden kunnen verbloemen , en daarom was de ondank ons fularis Altijd hebben wij de raadflagen onzer vijanden zoeken te verijdelen', én daarom was hun ingekankerde haat (welken wij gaarne bekennen in eene ruime mate verdiend te hebben ) ons dagelijks brood. Laa;  C 25 > • Laaten wij derhalven onze uitzichten in de toekomst vestigen, en ons werk, X welk toch langs de gewgone Postroute ven den tegenwoordige» in den toikomerir den tijd. zal moeten overgebracht worden, indien het immer die waare plaats zijner beftemming ( Janus, gelijk gij ziet , is de nedrigheid in eigen pcrfoon ) bereiken moge — aan de geflachten der volgende, eeuwen opdragen!.— Derhalven — T_ r_ OPDRACHT AAN DE Geïllumineerde, zich zelf en haare grootvaders furpasfeerende, de zaaken van. achteren beter befpeculeerende,. en, gelijk wij hoopen en op goede eronden vertrouwen, zich beter dirigeerende P O S T E R I T E 1 T. VEELOEaCHTE Committenten! •t Heeft uüeder doorzicht bij geene mooglijkheid kunnen ontfnappen hoe bij de eerfte wording der dingen, toen alles nog in zijne zaaden lag te ronken, en het toekomende zoo familliaar naast het voorledene lag te flaaptn, als ot zij in den Chaos een wettig huwlijk met den anderen hadden aangegaan: toen de ramlutionaire en conftitutioneele elementen, zich zoo welmeenend de hand van broederfchap toereikten, als of de tijden van vrijheid en gelijkheid ree.s een uitgemaakte zaak waren: toen de Despotieke en de Democratifche machten door elkander vermengd en verward lagen, even als of Robespierre daar toen reeds in commisfie zat: - 't Kan (zeg ik) ulieden niet ontfnapt zijn hoe * bij acclamatie, door ulieden tot Baanveger generaal, in de. tijden van fcheemering, benoemd ben geworden; dat is, met andere woorden — hoe gijlieden toen reeds het vuile werk aan mij opgedragen hebt, opdat gij, wanneer gij u dc moeite wel' zoudt willën geven, om in verlichter tijden de wereld in te treden — de zaak ten minfte, zoo verr' in effen zoudt vinden, als gij noodwendig requireert om er de laatfte volmakende hand aan te leggen: hoewel Jamt zich verplicht vindt, ter kwijting zijner confcientie, voorloopig te berichten, dat die tijden,. naar zijn inzien, op heden den ii Mey 1795, het eerftejaar der BataafJche Vrijhetd, nog niet anders dan met een' lang niet gemeenen Politieken Teloscoop voor t oog. gebracht kunnen worden. 't Is aan u, mijne Committenten! — dat ik van tijd tot tijd rekcnfchap van mijne vorderingen geven - en zoo mijn tijdgenooten mij het werk al te last.g. maken, klachten over mijne ondankbaare medeburgers in ulieder harten uitboezemen, zal Terw'jl ik en de mijnen ons de eer geven ons in ulieder toekomende, en is 't mogelijk, dadelijke proteüie aantebevelen; fteunende op deze niet geheel ongegronde verwachting, dat het tegenwoordig gefljcbt. door den voorfmaak van. de toekomst gekitteld — en door het vooruitzicht, dat gijlieden eens zijn plaats vervangen zult, om zijne goede en kwaade daaclen te prijzen ofte iaaken; m bedwang gehouden — Janus ten minfte eenigzins in deze zijne qualneit rejpeaee- m Ml' F a Waar:  C 26 ) Waar mede ik en de mijnen de vrijheid nemen (naUlieden alle eene gelukkige geboorte, een voorzichtige baker en een gezonde min toegewenscht te hebben ) ons te noemen VEELCEaCHTE COMMITTENTEN! Ulieder onderdanige Dienaaren en Baanvegers, JANUS & Compagnie. Zie zoo! — Mijne Collegaas! nu is de zaak gezond: nu weten wij waar wij ons in 't vervolg aan te houden hebben. Met verontwaardiging wierden wij aangedaan over de zouteloze bedil ■ en lasterzucht van fommige onzer afgunftige tijdgenooten; wanneer wij vernamen, dat zij reeds, bij 't uitkomen van ons eerfte N°., ons als naar brood hunkerende charletans hefchouwden en affchüderden; en de voorfpellingen waar mede ons vorig werk vervuld is, moedwillig voorbij zagen, en andre voorbij decden zien. Lasten die lieden N°. 6. van mijn vorig werk lezen! Laaten zij het lezen! Er zijn zaaken in, welks nog wel eens geler zen mogen worden. Bis repetita phcent. {Een mijner Correspondenten /preekt:) Wat ik u bidden mag Janus! maak u niet moeilijk. Daar valt met hardigheid immers niets te winnen, man lief? . . . (ik.) 't Is waar broertjen! — Hebt gij met dit mooie weêr mijn flaapkamet een weinigjen te luchten gezet? .—i BERICHTEN. Uit Uilenburg den 30 April. Onze veel geruchtmakende volksverlichtere looJ pen hier nog dagelijks op den middag met een nacbtkaarsjen op de groote markt rond, om de zon, die in deze nevelachtige ftreeken juist niet zeer helder fchijnt, eenige hulp toetebrengen. Ondertusfchen vindt men in deze ongelukkige gewesten veele donkre holen en fpelonken, die de zon tot nog toe met geen enkel ftraaltjen vereerd heeft gehad. Deze donkre holen houdt men vrij algemeen voor de geliefkoosdfte fchuilplaatfen der obfeuranten, wier metier met die der zakkenrolders en beurfenfnijders een zeer frappante overeenkomst heeft, en welke met de nachtuilen, waarmede onze vrugtbare landftreeken in een rijke mate gezegend zijn, een of- en defenfief verbond gefloten hebben. Nu zouden zij zeker meer nut aan de Natie toebrengen, indien zij moeds genoeg bezaten, om zich met hunne nachtlichtjens in deze j«ae/ï/;«/« plaatfen te begeven; eensdeels, om zoo doende verlosiïng te verfchafFen aan hunne ongelukkige medeburgers, die daar tegen wil en dank door de bovengemelde lichthaaters gevankelijk weggevoerd zijn; en aan de andere zijde, door aan de Natie gelegenheid te geven om <:eze boosaartige lieden uit die gevaarlijke fchuilhoeken te verjaagen — dan deze Commisjie wijzen zij voorzichtig van dö hand, voor reden gevende, dat de doorliepen obfeuranten de  C 27 ) de kunst verdaan , om hen eerst zeer behendig tot zeer diep in hunne onderaard fche woorplaatfen te lokken, en vervolgens hunne nachtkaar sjens, dieniet veel lefnrentie kunnen bieden, uitteblazen ,• 'cgeen zeer gemakkelijk ten gevolge zou kunnen hebben, dat zij zelf, als niet zeer kundig in de onderaardfche Geographie, in een doolhof, niet ongelijk aan dat van Crete, verdwaald raakten. Virtus ejl in hojie lau:!anda. Wij moeten hen echter den verdienden lof niet weigeren. Zijverftaan dekaart onzer landftreek beter dan wij de hunne. En dewijl zij onderricht zijn , dat or.ze ftraaten bij middernacht en donkere maan, ellendig geïllumineerd zijn; geven zij zich op die tijden, ongevraagd ongeweigerd, dikwijls de moeite om hunne hier en daar veifpreide correspondenten met een vijite a la Nicodemus te vereeren. Door deze hebben zij zeer zorgvuldig onder de goede gemeente doen verfpreiden, dat er zich thans een tweede Minotaurus in hun kunftig doolhof bevindt; en dit gerucht fch'jrt zoo veel veld te winnen en ingang te vinden, dat zelfs verfcheiden nachtkaarsdragers met vrees bevangen zijn, en uit voorzichtigheid met een dompertien gewapend op s'Heeren wegen lopen, om, in cas van nood, hunne lichtjens uit te doven. Waterstad, den \-j April. Gisteren ontftond hier op het alleronverwachtst een' hevigen brand, evenwel van een zeer zeldzaam foort: Want —- Na dat alle de bruikbaare brandfpuiten, zesenvijftig in getal (de vier overige werden lek bevonden) deftig aan den gang waren, en bijkans een zondvloed in het brandende huis aangericht hadden, kon men echter niet bemerken, dat het eigenzinnige vuur zich er in het minfte aan bekreunde, 'tgeen in den eerften opflag onder de waterlanders, aan wien de kracht van 'twater, alzoo zij groote hydronamisten zijn, zeer wel bekend is, groote verwondering baarde. Na dat men ondervonden had, dat alle deze geweldige watermiddelen, van geene hoe ook genaamde uitwerking waren, drong er één door de fpuitende menigte heen, met een Clisteerfpuit in de hand; en fprak de volgende nadrukkelijke woorden. „ Geloof „ mij; dit vuur is van eene zonderlinge geasrtheid: al wat gij hier ziet gebeu„ ren is niets anders dan een fchrikbaaiende lufus naturae Om de vlam haare „ woede te benemen, en om haar geheel te overwinnen; moet gij haar Hechts ,, meer voedzei geven." Dit zeggende, fpoot hij een' dikken ftraal olie op dp plaats daar de brand zijn' aanvang genomen had, en continueerde daar maar eenige weinige oogenbiikken mede; wanneer men bevond, dat den gebeden brand gebluscht, en de fchade, die hij veroorzaakt had, van weinig belang was. Warrend ürc, den 1 Mey. Onze politieke koppen zijn hier onophoudelijk bezig met redeneeren, fpeculeeren, confronteren, asftimeeren. affirmeeren, negeeren, fomnambuleeren en deraifoneeren. Voornamelijk is de l ituwe balans van Europa, welke men hoopc dat eerlang uit de gelukkig flagende vredesonderhandelingen ftaat geboren te worden , het onderwerp hunner allerfamiliaarfte gefprekken. Pruis/en willen zij vrij eenfternmig voor het algemeenen middenpunt bouden; eensdeels, om de ligging van dat Koningrijk, entenandre, omdebij uit-  C 18 ) nemendheld groote gefchikfheid welke het fchijnt te bezitten, in 't vereenigen der duizenderlei betrekkingen , waarin het rnet de hem omringende mogenheden ftaat. Op dit middenpunt willen zij nu de groote balans in quaeftie leggen, en er vervolgens twee fchaalen aanhangen : in de eene zal de Burgerkroon van Frankrijk cuman. nexis, en in de andre den Ruskeizerlijken Scepter liggen, en het juiste evenwicht , zeggen zij, za! door de onderfcheiden Alliantien, zoo ter eenre als ter andre zijde te fluiten, daargefteid moeten worden. Polen zal er niet meer zijn: Spanjen zal zijn vorige niets beduidendheid behouden ; de overige neutraaleen partij lige Potentaaten en Republieken zullen zich naar detijdsomftandigheden fchikken. Alléén — met Engeland weten zij nog geen' weg; en daarom willen zij het ook maar aan zijn eigen noodlot overlaaten. .Romanien, din i Mey. De verliehting begint hier mooitjens door de nevelen van ons bewierookt zwerk heen te breken. Dewijl echter de oogen van geen klein getal onzer Romanifche medeburgers nog zwak en aan 'thelle licht nog zeer ongewoon zijn ; hebben wij uit Christelijke voorzorg hier en daar , maar voornamelijk op liet platte land, groene ooglapjens- fabrieken doen oprichten. De uitvinder dezer nuttige oogenfchermen prijst dezelve als zeer heilzaam aan, zijnde zeer gefchikt om 'tgezicht van dat foort van menfchen, 't geen meri in vroeger datum den gemeenen man durfde noemen, tot in een' hoogen ouderdom te conferveeren. __ Met leedwezen vernemen wij dat er zich eene talrijke cabaal in ons midden bevindt, welke heimelijk aan een' Spasmus mentalis laboreert; eene ziekte welke men vermoedt dat in de Glandula pinealis zijn veelvermogende zitplaats heeft, volgens het begrip van den doorkundigen Doftor Carthefiophilus. Deze ziekte is in den hoogften gtaad befmettelijk. Men heeft opgemerkt dat de Lijders in de hevigheid hunner Paroxismen met een' fanatieken grimplach uitroepen: ,, Elk zijn „ beurt is niet te veel! " — Deze uitroep fchijnt de algemeene verëenigingsleus dezer Cabaal te zijn. i C HEEP S 1 I J U I JM G E JU. Door een aanhoudende ftorm is op ftrand gejaagd het fchip de Koelbloedige En■thujiast, Kapt. Sakkerloot, geladen met vuile of halfuitgebroeide Kiewietseiëren. flet was met mistig weder van de vloot transportfchepen afgeraakt, welkers be-ftemming eigentlijk was om in de haven van gelukkig Arabiè'n binnen te lopen. Den 16 April, de wind N. O. is binnen gekomen het Schip de blindï uitkitk , Kapt. pasop; geladen met Britfche pacificatiën. Au v E K 1 1 S S E M E N l. Van -Gusfum fecundus, maakt aan alle curieufe liefhebbers van den Gocheltas,1 bekend, dat hij in den voorleden winter een geheele nieuwe manier heeft uitgevonden, om met eene nooit voorheen gehoorde behendigheid, en zonder dat het iemand bemerken kan, de kaarten zoodanig te meieeren, dat zij na een halfuur fchuddens ieder weêr op hnnne vorige plaats, en in dezelfde orde komen te leggen, als voor dat dezelve gefchud waren. Die de kunst verftaat; befchaamt zijn', meester niet! —  JANUS VERREZEN. I787. ~ SUUM CUÏQ_UE; N° 7. Maandag den 18. Mey. - 1 ot het nieuws van den dag behoort de volgende zeldzame Anecdote; Een fchatrijk en dus (naar de Hollandfche vertaling) ook een voornaam Heer had met zijne familliaare vrienden, die (dit (preekt van zelf) ook fchatfiik waren, zederd veele jaaren in het landfchap Ricoshombria gewoond; en in hetzelve verfcheide gebeurtenisfen en veranderingen in het Staatswezen zien voorvallen , en onder verfcheiden regeeringsvormen van verfchillende foort, aart en natuur aldaar geleefd. Onder de een, twee, drie, vier, vijf, tien, ja honderdhoofdige regeering had hij beftendig zijn pijp gerookt en zijn weekeliik^chkransjen, zonder interruptie, waargenomen en bijgewoond. Zijn geliefkoosd gefprek in alle deze tijden had altijd beftaan in de gewoone aanmerkingen op de flechte tijden, in klachten over 't verval der zeden, de weinige kunde in 't finantie-wezen, het toenemen der nieuwerwetfche luxe, het onmatig inkomen der amptcnaaren, de trotschheid der Vorsten en van den Adel, en de on- G ver" 1795- -  C 30 ) vergeeflijke minachting, welke het opkomend gefhcht voor da feitelijke en deftige burger • paruiken toonde, zoo wel vooor de geestelijke als voor de waereldlijke. In dezj laatfte dwaling zag hij zoo klaar als den dag den ondergang van zijn vaderland te gemoet. Dikwils echter ieverda hij ook tegen de borstparuiken , we'ke hij, wanneer zijn humeur naar 't zoogenaamde Iosfe grappige overhelde, borstweeringen der landsvaderlijke confcientien noemde : ook noemde hij ze wel eens gelegsnheidjens; omdat zij nagenoeg gelijk waren aan de geltgenheid, welke ons als van voren ruig, en van achteren kaal, befchreven wordt. Op dit punt liet hij zich echter nimmer al te fterk uit. „ Want „ (dacht hij zeer voorzichtig bij zich zeiven.) wie weet het wat, met opdicht tot ,, deze Paiuiken misfchien, over mij of de mijnen befloten zij? Wij bchooren „ toch tot de gegoede, welgezetëne, ernstfeste'en bijzondere in den lande: „ van ouder tot oudtr zijn wij hier op onzen vaderlijken grond hokvast ge„ weest; en, eeuwige dank zij aan obze gouden en tilvren fpijkers toegebracht! — „ Altijd zijn wij aan de thans en voormsais beftaande regeeringsvoraen zoo onaf„ fchcidelijk vastgenageld geweest; dat wij ons — er mogt gebeuren wat er „ wilde — met onze daaden altoos als ftille in den lande gedragen hebben, „ zonder ons, anders dan met woorden, immer tegen den wil van bet fïaatkun„ dig noodlot, verzet te hebben. Wij hebben in alle de troeblen die ons Va„ derland en deszclfs zenuwen (welke zekerlijk onze geldbeurzen waren) dreig„ den te vernielen, altijd een waarachtig Patriottismus op onze eigen hand gehad. „ Onze meerdere (zoo als zij zich no inden ) hebben wij beftendig eenc;i bere„ deneerden en omzichtigen haat toegedragen: want deze irriteerden de zenuwen „ van den ftaat: echter hebben wij nimmer iets in bun nadeel geteekend of ge„ fchreven. Wie weet, dachten wij, of zij nog geen' inkeer krijgen , en ons in „ den arm nemen om bet zinkend Vaderland te redden; en hoeveel zouden wij ons zelf dan niet te verwijten hebben, wanneer wij door een kwalijk doorge„ dachte voorbarigheid, en een al te zeer in 't oog loopende vijandfchap, hun „ dezen heilzamen ftap onmogelijk gemaakt hadden? Onze rnindre hebben „ wij altijd over den fchouder aangezien; doch dit kon niet anders: omdat «rij „ deze altijd achter ons geplaatst vonden. Arme en behoeftige lieden namen „ wij echter niet zelden onder de vleugelen onzer protectie. " Deze en andre gewichtige betrachtingen en telkens herhaalde invallen kwamen hem meest altijd in den geest, wanneer hij, in 't midde van den heiligen ie ver, waarin hem de belangen van 't Vaderland brachten, wat al te fterk tegen de bolwerken der landsvaderlijke gemoedelijkheden in aantocht was. Nu gebeurde het eens , dat verfcheiden in vroegere dagen uitgebannene en gevluchte Antiprukeniaanen van Ricoshombria, waar onder echter eenige, die uit baloorigheid deze partij toegedaan waren, omdat men hen in hun Vaderland, zonder acht te flaan op hun jus capillamenti, blootshoofds en zonder Paruik langs 's Heeien wegen had laaten wandelen — dat (zeg ik) verfcheiden van deze lieden, met behulp van een' der machtigde nabuuren van Ricoshombria, in hun Vaderland te  C 31 ) te ragg' keerden: zich met hunne vorige vrienden vereen igden: onder verhei Jen andere zaaken, de hier bovengemelde borstweeringen in eenepcremtoire rrquifiiie Helden , en ten eeuwigen dage deze hoofd en borscbekleedfels voor contrabande goederen verklaarden. 'tMoet zijn, dat er een zekere Sympathetifche kracht tusfchen deze en de Ernstftfte, cetto Jenju, getrouwe en bijzondere Paruiken beftaan habbe: wantmen verhaalt dat deze laatfte, zins dat beflisfend geval, niet meer poedervast zijn. Onze vocrnaanie Heer in questie inzonderheid beklaagt er zich fterk over. De zijne zit daar en boven zoo los cp zijn hoofd, dat hij bevreesd is dat met het minfte rukwindjen zijn geliefd hoofdhulfel de fpeeibal van het winderig fortuin worden zal. Dan, 'tgeen hem meer dan zijn mobiel kapfel aan 'tharte gaat, zijn de executie losien en andere nodige fournisfementen, die tot het dsarftrllen en voortzetten dezer expeditie zoo nodig als brood zijn, waar aan hij, a!s zijnde volgens yA'r.i eigen confesfie, van de gegoeden en welgeze'enen van den lande, geen gering gedeelte zal motten verkijken, om niet gel;jk te (ban rr.et ardere, dia z:ch met een r inder plaats vergenoegen moeten, en minder wel gezeten zijn. Zelfs verhaalt msn , d-.t de geheele expeditie - trein zijn huis pasfteren zal; zyo dat het alleen van hem zal afhangen , om het gantfche geval van 't begin tot aan het einde te befchouwen. Doch, geen argumenten basten hier. Zijn, in alle tijden het zelfde onver» valschte Patriottismus werkt weder, gelijk bet altijd gewerkt heeft en werken zal. De zenuwen van den ftaat, welke hij zoo gaarne in zijn geldkist, als ia een Commune fenforium, geconcentreerd zag — ziet hij in gevaar; en men vet haalt er bij; dat hij onlangs, in zijn weekelijksch kransjen, in den kring zijner vrienden — terwijl hij met traanen in zijn oogen het kostbaar zilver Servies, dat toen voor de laatfte keer op zijn tafel ftond, aanfehouwde —- deze hartroerende vaderlandfche taal zou uitgeboezemd hebben: — „ ó Mijn Vaderland! — wanneer gij verzinkt; waar zal 1 k dan een droog „ plek jen vinden, waarop ik het weinige, dat mij de Hemel a depojito toever» „ trouwd heeft, in veiligheid zal mogen wegleggen?! — " Ds Kamenier van Mevrouw, welke zich op dat oogenblik in de zaal bevond, mompelde hierop tusfchen haar tanden: — „ Er zou misfchien nog al zulk een ,, plekjen gevonden kunnen worden; maar ik fta er niet voor in, dat het zoo „ kurkdroog wezen zal, als Mijn Heer het misfchien begeert. " Wat zegt gij, Argentine?— „ Niets, Mijn Heer! " Deze Anecdote — hoe zeer zij misfchien bier en daar, zoo als dat gemeenlijk gaat, een weinigjen vercierd en opgefchikt zou kunnen wezen: want de Correspondenten van Janus hebben, even als andere anecdoten-verzamelaars, hunne menfcbelijke zwakheden — is nogthans, wat het zaaklijke betreft, echt en onvervalscht. BERICHTEN uit Madretsma, in de vrije Heerlijkheid Beurszicht, den 6 Mey. Gisteren gebeurde hier een zonderling geval, waar van wij zeker niet geloven, dat de- G z ze  C 3* ) ge verlichte eeuw een enkel gelijkend voorbeeld oplevert. De Jonkvrouwe Cornelia Liberteit, eene maagd (ten minfte naar 'tuitterlijke) van eene gezonde en fterke conftitutie, groot van taille, en lang niet mager — begaf zich met eene meer dan gewoone drift aan de 's lands Wasg, en begeerde daar voor 'toog van alle de inwooners van Madretsma gewogen te worden, (gelijk zij voorgaf) alleen uit nieuwsgierigheid, om te weten, hoe zwaar zij wel weegen zou. — Men voldeed aan haar begeeren en hielp haar op de fchaal. Dan, hoe groot was niet de verwondering der gapende menigte; wanneer men bevond, dat een goud beeldjen van één voet hoogte, inwendig geheel hol, en verbeeldende den God Plütus — op de andere fchaal geworpen, — alléén in ftaat was om de balans aan de gewichtszijde te doen overflaan! — Lieden van de onderliggende partij [NB. zoo noemt men hier vrij algemeen, ieder die de maagd geen goed hart toedragen] begonden haar bitter uit te jouwen; en de minfte leefive uitdrukkingen, welke zij verduwen moest, waren: „ Jou toverheks! — jou ligtekooi! Zou je wel een loot zwaarte aan je ... . ,, hebben? Moest jij je nog al laaten weegen, jou vod.lemoer? — Verbrand „ moestje worden; dat moestje! —• en diergelijke hoonende woorden meer. —■ Evenwel konden de verftandigfte onder ons dit voorval toch ook niet geheel van alle toverij vrijpleiten; doch de meeste geloofden, dat men de heimelijke toverkracht aan den invloed van flutus, die zeker op dat oogenblik het beeld bezield zal hebben, moet toefchrijven. Turkeyen, den 26 Maart 1795. Het ftaatkundig lichaam ligt hierin het Kasteel der zeven Toorens, aan eene algemeene verzwakking op 'tzenuwgeftel, veroorzaakt (gelijk men onderllelt) door eene toenemende vertraging in de circulatie der vochten, ellendig ziek. De Provifioneele Heelmeester (daar de Lijfarts, .Abdul Hara Ben Mahemed, aan de geelzucht of de Regius Morbus overleden is) hier bij nog vermeenende ontdekt te hebben, dat er op verfcheiden plaatfen van 'tlichaam, voornamelijk in de holligheden, zich verfcheiden grêxirava. geerde en dus (naar zijn inzien) overtollige ftoffen van een' metaalachtigen aart hadden bijeen vergaderd, heeft goedgevonden, fchoon tegen de gewoone regels, provifioneel een incifie aan de rechter dije, een weinig beneden den horoiogiezak, te doen, om aan deze ftoffen gelegenheid té geven van zich daar te ontlasten. Dit wordt als préparatoir befchouwd : dewijl er, na alle gedachten, nog eene groote operatie van het hoofd tot de voeten plaats zal moeten hebben; wanneer namelijk de zes overige, mede lieden van de kunst, daar toe befluiten kunnen: want anders zal dezelve alleen aan 't hoofd gepraüizserd worden; en de geheele operatie op een trepaneering uitioopen. Zonderling vindt men het echter, dat de provifioneele Heelmeester voorgeeft, dat, wanneer het naar de reeds gedaane incifie zou mogen komen te blijken, dat fommige deelen al te zeer van hunne metallijke ftoffen mogten ontbloot bevonden worden, dat als dan, in dat onverhoopte geval, die ftoffin in debitaformant weder in gelegd zullen worden.  J ANUS VERREZEN. 1787. - SUUM CUIQ.UE. N°. 8. Maandag den Mey. Daar lag ik zoo gerust in mijn buiten prieeltjen te flapen, met een verbaasd lang en uitgebreid manufcript — inhoudende eenige vluchtige gedachfit* \'t woord kruipende had hier beter te pas gekomen] m NB. goed'keurende bedenkingen [deze woorden contrqfteeren aller bijzonderst] over 't plan eener aanstaande NlEUWE constitutie in onze vereenigde oewesten — in mijne hand. Dit plan (want wat behoef ik mijn lezers ook altijd met duisterheden op te houden) is eigenthjk nog maar een plan van een plan: een waterachtige en onrijpe vrucht, die in den bloefem ftaat, doch die zeer Pemakkelijk, met behulp vaneen weinig broeimest, uit den Utrechtfchen GeneralTteits-ftal, in de Capitaale Broeiërij der Provifioneele Fnefche Reprefentatiezou kunnen uitgebroeid worden. Goedkeurende bedenkingen, zegt zoo veel, als geheime vredesartikelen, in een' oorlog pro forma; en vluchtige gedachten hebben zeer veel overeenkomst met diep doorgedachte invallen. — lk had het ftuk nog maar half doorgelezen; toen een machtige middagfluimering, met het 0 H zwaard 1795» -  C 34 ) zwaard der verveeling gewapend, eene eclatante overwinning op mijn geduld behaalde, en het rijk mijner verbeeldingskracht bij verrasfing, en alleen met een' Coup de main, innam; wanneer mijn Grootvader, een man, dien mijn lezers «reeds in N«. 3 hebben leeren kennen; mijn gefatigueerde zintuigen uit hunne cnzekerheid en inactiviteit te rugg' bracht. Zonder iets te zeggen, gaf hij mij de Gehk.uiteits Courant van den 9 Mey in handen. Dit dagblad pronkt tegenwoordig met een nieuw houtfneden vignet, verbeeldende de Nederlandfche Leeuw, met de zeven pijlen in zijn' linker, en de fpeer, die hij vrij bevallig en ongegeneerd voor een wandelftok of badine gebruikt, met den Vrijheidshoed op de punt, in zijnen rechter klaauw. ['t Is nog al wonder, dat men niet op de gedachten gekomen is, om hem Cnapeau bas, en met den vrijheidshoed onder den arm, te verbeelden.] Mijn Hemel! riep ik uit — nog nimmer heb ik het beest in zulk eene houding gezien ? Het ziet er zoo mak uit als een fchaap, om te vechten (wel te verftaan!) Want anders —■ duiden de opfiag van zijn oog, de verr' uitfteekende tong, zijn elegante maanen, die zeker met papillotten van oude Haagfche Couranten opgekruld geweest zijn, en vooral de goede geïnten« tioneerdheid van het membrum x«t' itfixi* — de fcboonfte drift aan , om zich vrij te . .. ,, De Hemel behoede ons! Daar toe is hij te oud; (hervatte mijn Groot„ vader in goeden ernst) wij hebben het altoos tusfchen de buien nog al rede- lijk droog gehad: volmaakt zullen wij 't nimmer krijgen : wij zijn nu op het „ punt om ook, zoo wel als Pruisfen, een vrede met Vrankrijk te treffen ijl. Wel mijn. goede. 011de man! Scheelt het u dan geheel in 'tboofd? Weet gij dan niet, dat wij, in de plaats van een vrede, een alliantie met Vrankrijk fluiten zullen ? hij. 't Is ook waar. Mijn harsfens worden zwak: ik dacht waarlijk, dat Brantfen en Repelaar nog bezig waren om alles in der minne te fchikken. Maar nu weet ik het al: dat is toe met den Z8 van Louwmaand in het riet gelopen. De lezer begrijpt zoo wel als ik, dat mijn Grootvader zuft. De man is oud , en daar bij, de onde Conftitutie ligt hem altijd in 't hoofd te maaien. Maar om tot de Generaliteits Leeuw weder te keeren — fchoon mijn Grootvader (want de man verftaat tegenwoordig alles verkeerd) hem bij misverftand te oud noemt — kan ik mijn lezer echter verzekeren: dat de indecente en onachtzame houding — waar mede het beest zeven hondgenootfchappelijke pijlen in zijn linker knuist houdt, even als of hij voornemens was omze voor zijn menus plaijirs te verpanden en naar de lombard te brengen — zulk een' fterken indiuk op mij maakte; dat ik, aelfs met behulp van bet bovengenoemde manufcript, mijn middagflaapjen nie* weder heb kunnen hervatten. Dit verfchijnfel zweeft mij gedurig als een mislijk voorteeken voor den geest en vervolgt mij overal als een kwalijk geintentioneerd nachtfpook. — BERICHTEN uit Schoonhoven den 6Mey. Wij hebben, gelukkig voor ons Vaderland!—nog geen gebrek aan mannen van kunde en welfpreekendheid. Wij wierden hier onlangs, in de Burger Sociëteit dezer ftad , vergast met een hartbreektnde Jiarangue van den veel geruchtmakenden Chirurgijn Majoor Sweerehoéth ; waarin, onder andre, het vol-  C 35 ) volgende ftaaltjen 's mans talent boven alle bedenking ftelt. [ Wij zulle 1 de O iho:raphie en het oorff ronkelijk handfchrift van den Redenaar volgen. ] Dus luid; bet f —- Daar Gos plank cam. om 'tfolknederlant teeferlofie, uyt die ewigiefla- „ vernye: meyn oogtuygie doet meyn heRt verbreekie: gelyk veel van meyn frinde ,, goet in bloet in 'tleefie hebie moetie opofirie voor die ruft herftellir.de Pruys, ,, die feel frye Burgerbloet heb vergoetie tot wraak van Prins Wilim defreyfeals uytklieder van feyn folk Welaan Nu freye Burg van onfe gins Nederlant „ Trettoe in fugt niet langer geye hebt nu rees frye Riprifentantie uyt u mide fer,, koorie ombeifie en werkt met een frye geest meedeel! " — (Dit was het laatfte gedeelte van zijn aavfpraak aan de Burgers) De traanen fchooten ons, op 'thooren van deze recht vaderlandfche taal, in de oogen: en onze aandoening verminderde niet, toen hij met het zelfde vuur, de Reprefentanten van 'tVolk van Cohhovi (want zoo noemt hij deze aanzienlijke ftad) bij wijze van aanmoediging op het einde van zijn redenvoering in dezer voege aanfprak: — — — „ UytferkoorieReprefentantie —— UEd. fal met den frye Burigermede„ werken om ons uitgeputie dierbar faderlant uit de ketining van flaferneye tee fer. „ lofie om U Ed. luyfter groottee makie op dat weye Burgers U Ed. luyfter voor ewig „ in Nakomielinge als Roem voor fryheyt in faderlant UEd goet in bloet fulie op„ oferie tot welfeyn van ons allie frye gefogtie burgs. " De Reprefentanten van Schoonhoven waren echter nie.t zeer gefticht over dit laatfte gedeelte van zijn aanfpraak: dewijl zij daar uit ten duidelijkfte meende te moeten opmaken, dat de intentie van den Burger Sweerenoeth was —- om aan zijn nakomelingen een nieuwerwets Patriottismus in te prenten; beftaande hier in — ,,dat „ zij het goed en bloed hunner Reprefentanten zouden opofferen tot welzijn der vrije ,, Burgers; waar voor de reprefentanten alsdan in plaats van vrijheid, roem verwer,, ven zouden ". Om welke reden de Reprefentanten van Schoonhoven tegen deze periode ten allerplechtigfte hebben geprotefteerd. Zeezicht in het Graafjchap Heiningen den 29 April. Men heeft hier zederd eenigen tijd veel gefproken van een Proces, dat, zoodradeHooge Gezichtskamer compleet is, alhier bepleit zal worden. De ftaat des gefchils is gedrukt en gemeen gemaakt door een Neutraal perfoon, die te voren hetvuurtjen geftookt heeft. De quaeftie komt hier op neêr. Een groot gezelfchap van 7 a êoo menfchen, uit allerhande "buurten en fteegen, hebben afgefproken, om van tijd tot tijd bij den anderen te komen, om middelen tot onderhoud hunner huizen en thuinen te beramen. Alle vinden zij goed een huis, in 'tmidden van de ftad gelegen daar toe te koopen, en te approprieeren; terwijl eenige zich mit d;n aankoop van een huis chargeeren. Intusfchen — komt een vreemdeling in de verst' afgelegen buurten, op de wallen en cingels der ftad , aan de overzijde van de breede middelgracht (dit is de naam welken men aan die dwarsgracht geeft) en weet de ingezetenen aldaar te overreden, om zich van het overig gedeelte der ftad af te fcheuren. Deze H. 2 daar  ( 3* ) daar van kennis bekomen hebbende, en door de afvallige zelve, onderricht zijnde; dat zij door de vleiende woorden van den vreemdeling tot dezen ftap overgehaald waren — houden tegen dezelve vast, dat zij, uit hoofde van hun eerst aangegaan engagement , gehouden zijn in de onkosten van het huis te participeren. (*) Dewijl dit woordenboek, door de traagheid, waarmede de intekenaaren 'in den tegenwoordigen tijd behebt zijn, misfchien nog in lang het licht niet zal zien, zal ik bij anticipatie (dit woord beteekent gaauwhandigheid) van tijd tot tijd, en als het zoo eens in den text te pas komt, eenige woorden, die een fatfoenlijk Democraat niet wel ontbeeren kan, bij wijze van toegift, aan mijne lezers mededeelen. ADVERTISSEMENT. Bij de meeste Patriotfche boekverkoopers ten platten lande ligt een plan ter infehrijving van een Vadep. landsch woordenboek, bevattende alie de bastaard ■ en van vreemde taaien overgenomen politieke kunstwoorden, zederd de laatfte her. vorming in ons land ingefloopen, alk zeer juist en taalkundig in de Nederlandfche taal vertolkt en overgebracht. Tot bewijs hier van zullen wij eenige der moeielijkfte woorden, en van welkers beteekenis ieder ingezeten, die in zijn eigen Vaderland geen vreemdeling zijn wil, noodzaaklijk onderricht behoort te wezen, laaten volgen. A.) Acclamatie, is een onduitsch woord, famengefteld uit ad aan, tot, om en clamatie, dat zoo veel zegt als geroep of geschreeuw. Dit woord beteekent derhalve een buitengewoon gefchrceuw, 'twelk om of tot een zeker einde, door eene bij een vergaderde menigte aangeheven wordt. Somtijds verslaat men er ook wel door, eene kleine volkftem; doch dit heeft alleen maar plaats in buiten gewoone gebeurtenisfen, en dan nog maar alleen in die gevallen, waar in de groote volkftem ftom of in haar fpraak belemmerd is. Anders niet Affraüchisement. Met de vertaling van dit woord moet men zeer voorzichtig zijn. Sommige menfehen, de klank van het woord alleen raadp'eegende, zijn van gedachten geweest dat het beteekenen zoude , Het onafhanklijk verklaard wor. den onzer natie door de Franjchen; even als of het van af en Franfchen afftamde; doch deze lieden zijn in een verkeerd begrip. Het beteekent eigentlijk vrijma~ hing, en wel die vrijwillige daad van afftand, die een Heer van zijn' flaaf doet, door hem, als uit eigene beweeging, op vrije voeten te ftellen. C.) Collusie komt van cuu of con met, en lusus een fpel; letterlijk dus, medefpeeling, famenfpeeling. Zoo wordt iemand die buiten het fpel is, gezegd mede te fpeelen, wanneer hij het op de hand van een'der fpeelers houdt. Ook noemt men medefpeelen, wanneer de fpeelende partijen het eens zijn om een' derden, die het op de hand van een'.van beide houdt, te bedriegen. In dat geval betaalt dia derde, 't geen de twee fpeelers heimelijk overeengekomen zijn' om famen te deelen. Dit is een fijn fpel; en vereischt veel oplettendheid. ( *) jahus is van het zelfde begrip; maar waarom het ijzer met gefraeed toen het heet was? —m Waarom het engagement niet terrtond in werking gehracht ? — Waarom geen beflisfende ftap gedaan, die het te rugg' keersu ouniooglijk maakte? — Maar ik had het wel gedacht? —  LOS AANHANGSEL O P N°. 8, VAN JANUS VERREZEN. T\en Janus in 'tbegin van dit N°. de famenfpraak tusfchen hem en zijn' Grootvader, op den 9. Mey gehouden, plaatfte en ter drukpersfe zohd, kon hij zijn lezers met de Alliantie, tusfchen Frankrijk en de Republiek der Nederlanden , als zijnde toen nog niet meer dan eene toekomftige zaak, geen geluk wenfchen. 'tZou echter zeer honds of Diogeniaansch zijn, wanneer hij — nu deze zaak, op een weinigje r.a, zijn geheele beflag heeft — in gebreke bleef, om zijn medeburgers met deze heuchlijke epoque in 's lands toekomende gefchiedverhaalen, te gratuleeren. Neen — Janus kent zijn plicht al te wel, dan dat hij daarin achterlijk zijn, en de gelegenheid niet waarnemen zou, om daaraan ten plechtigfte te voldoen. Doch hij wil in alles recht broederlijk handelen, en zonder aanzien van partijen, couleuren, religiën en gevoelens, de volgende drieledige zegenwensch uitboezemen. En na deze' korte preambule zal hij dan maar. zoo in eenen van land Heken. JANUS aan zijn geele Broeders, Foei! het fch-amt zich immers ? —- Daar hebt gijlieden nu weêr een Vastenavond vreugd aangericht, zonder eens te begrijpen, dat er Ascbdag op volgen moest? — Of denkt gij, dat Janus door zijn' Grootvader niet duidelijk onderricht wordt van al de kuuren, die gij zoo onder de hand uitoeffent? — Daar hebt gij nu zederd den 1. April drie pretjens gehad, die telkens het lot van 'tNachtkaarsjen van den Heer van Gekkum gehad hebben; en hoewel ik u toen reeds verzekerde, dat het geheele geval niets anders dan een Aprilsgrapjen was, — 't mogt niets baaten. Nu zijn er nog twee pretjens voorbanden; maar, wat ik u bidden mag — gedraag u dan wat wijzer. — Nu — wij zullen geen oude koeien uit de floot haaien ! ——— Ik wensch u dan driewerf geluk met onze Ailiantie\ — Gij zijt zoo vrij en onafhankelijk als uw broeders, die ik in de derde p'aats aanfpreken zal. Maakt er u vrolijk mede! Gedraagt u als ftille burgers en weest niet langer mannen van den.eerften April. H * * JA-  ( 3<** > JANUS aan zijn veleer geparuikte Broeders. En gij, Mijne Heeren!— zoo gij thans van zinkings klaagt; (geloof mij) dit hebt gij vooral daaraan te wijten, dat gij uwe hoofden al te fterk gebroeid, en dus voor de koude des te vatbaarer gemaakt hebt. Ik zag u ook met uwe bloote hoofden, in het guure weêr, dat wij in 't begin van Grasmand gehad hebben, met uwe gezondheid den fpot drijven. — Ook aan u, wenscht Janos heil en voorfpoed met onze gezamentlijke onafhanglijkheid. Aan u! want [zoo ik mij niet bedrieg] dan zijt gij toch altijd zoo afkeerig van de Franfchea Alliane tien niet geweest. JANUS aan zijne vrijheid' en geüjkheidminnende Broederen. Triumph! Iö, Triumph! — De nevels zijn verdweenen! De zon der vrijheid heeft nog nooit zoo fchoon gefeheenen; En nimmer heeft haar glans zoo fchittcrend .... Bah! — Daar zit ik er al toe: —1 Hoe nu verder? ■— 't Is wonderlijk; maar in 't vaerfen maken, en alle andere zaaken, daar eene zekere ceremonieele deftigheid bij in 't oog gehouden moet worden, is Janus, van zijn jeugd af a3n, altijd zeer achterlijk en onhandig geweest. Onder ons — De nevels zijn nog niet geheel verdweenen. Ook is die glans nog zoo fchitterend niet., dat men er, even als op het aangezicht van Mofes, een dekfel op behoeft te leggen. Uwe oogen kunnen er nog zeer wel tegen. Het verdrijven der nevels zal uw werk zijn, mijne VriendenI Doch al kwam ook de geheele zaak, waar van ik zulk' een* deftigen aanhef begon te maken, Hechts op een morgenfcheemring neder — genoeg! — Den helderen middag moet gij zelf doen glooren. De beste Alliantie helpt u niet ; zoo lang gij uwe gebrekkige, vorige, verouderde domestieke Alliantien.... Ik dacht het wel; daar verfchijnt mij de Generaliteits Leeuw weder.... [Nu mijn zegenwensch!] Nederlanders! word één volk: maakt één belang; werpt uw partijdigheden neder: zijt nuttig aan uw' Bondgenoot: zijt dit beftendig en zonder ophouden: dat is, in ééne fom te famen opgetrokken — Weest groot! — Dan zult gij gezocht en gevreesd zijn. Heuchelijke gabeurtenisfen zijn veelal de rijpfte tijd. flippen tot het doen van beflisfende flappen. — Gelijk aan die wenfchelijke jaaren van vstbaarheid voor den volwasfen jongeling —• welke in den ouderdom verdwijnen en te niet gaan ; zoo ook zijn de dagen van vatbaarheid, voor een geheel volk. (*) Maar echter, welk een verfchil tusfchen jaaren en dagen? — Maakt u derhalven die dagenten nutte, en — Wesst gelukkig!!! —*- (*) Pentas ut amittit vires, nijt ribsro denfc Oceurrant fiteé, Jptüif iijfafnt iriQtf,  JANUS VERREZEN. SUÜM CUIQ.UE. " N-. 9. Maandag den 1 Juny. <-—— Quamobrem, per Deos immortales, colligit! vos — —' Confentki cum bonis; communem remp. ommunt Jluiio atque atnore defeniite: inclufum malum, intejli. num, ac domejiicum eft. Huk pro fe quisque nojirum mederi, atque hoe omnes fauare veile debemus. CICERO. ANTWOORD aan wien dit 1% aangaat, Xiet zou zekerlijk eene onbeftaanbare zaak zijn, dat er twee feparateMunicipa. Kteiten van dezelfde ftad op een tijdftip beftonden; maar dat er daarom geen twee, ja meer, afzonderlijke Vergaderingen van Reprefentanten van het volk van zulk eene I ftad  C 4* ) dezer Thtfis ten volle overtuigd verklaarde $ wierd hij zeer gracieusljjk van deze moeite ontheven. Hier over wierd zeer lang en hevig gedebatteerd. Veele befchouwden dit gan'fche voorftel ais een formule atteinte en heimeiijken toeleg op de vrijheid van den drukpers; als eene zaak, welke in de harsfens van een' vrijheidlievenden voorftellenmaker nimmer behoorde optekomen, en dus eenpariglijk van de hand moest gewezen worden. Doch de Burger Antipasquilliarius, tegen alle deze en foortgfilijke bedenkingen gewapend, gaf het fpel niet gewonnen; en pareerde dezen aanval, zoo veel mogelijk, met de volgende oplosfende aanfpraak, welke zekerlijk geen der onfuiakelijkfte brokjens uit zijn doorwrochte redenvoering zal geweest zijn. Nadat de Prefident met luider ftemme driemaal ftilte Burgers!" geroepen had; (hoetf'ei er op dat oogenblik niemand, dan hij alleen, (prak) begon Antipasquilliarius op de volgende wijze te fpreken: Gecommitteerde Burgers! Wanneer men de woorden Vrijheid van den drukpers gebruikt, is het allernoodzaaklijkst dat men weete, wat men daarmede te verfban hebbe. Ik voor mij, gelove, dat men er geen' ruimer' zin aan behoort te geven, dan de vrijheid van letters te drukken. Want wanneer men er alle zaaken roede verftaat, welke gedrukt of geperst kunnen worden, dan zou men er de vrijheid van het despotiek regeeren mede onder begrijpen, 't welk in de daad niets anders dan een Burgerdrukkerij is ... . —• Dan, op dit argument kreeg de Burger Antipasquilliarius den wind zoo fterk voorin; dat hij zich verplicht vond zijne zwarigheidoplosfende aanfpraak af te breeken. Verfcheiden gedachten kwamen hierin overeen , dat men zich nog wel het een of ander fijn fophismatjen, betrekkelijk het finantiewezen en het invoeren van recepisfen, uit No 38 herkomftig, in de hand wilde laaten (toppen; maar zulk een gevleeschte drogreden moest maar in 't geheel geen herberg vinden. Men dacht derhalve dat deze propofitie den breeden weg van zoo veele haareir makkertjens opwandelen zou; doch dit argument moet zeker, om zijn zeldzaamheid, grooter' ingang gevonden hebben, dan men vermoed had, althans hsttatftoelig voorftel wierd aangenomen; en het tranfeat cum exterit wierd er plechtig ondergefchreven. B  C 43 ) Babel den 18 Mey. Er worden verfcheiden gistingen gemaakt over dc werkloosheid waarin de Torenbouwers zich bevinden. Veele zijn van concept dat er reeds een klein portatief torentjen, geheel in ftilte, zou gemaakt zijn, 'cwelk echter zoo gelukkig niet uitgevallen zou wezen, als men dit in den beginne gehoopt had, waarom men bevreesd is, om het (zoo als eerst de fpraak gegaan heeft) door de geheele Republiek, als een monftertjen, ter bezichtiging rond te zenden. Naar 't geen er van dit geheim uitlekt, te oordeelen, zou het geheele gebouw op een kringswijze collonade rusten, waai- bij men geene de minfte evenredigheid in acht genomen zou hebben. Want — indien men die lieden, welke voorgeven, dat zij het moddletjen gezien hebben, geloven moet, dan zou de dikfte Colom tot de dunfle in dezelfde evenredigheid ftaan, als een honderjaarige eik tot een' karsfeboom; zonder nog de tusfehenfoortige in aanmerking te nemen, welke alle van onderfcheiden proportie zijn. Terwijl andere het bij een loverhut vergelijken , waarin men geen' een'joodfehen feest-dag zou kunnen vieren, dan met een zichtbaar gevaar van hals en beenen te breken. In de Vaderlandfche Club, ruim een jaar geleden, te constantjnopelen opgericht, is het vo/gend origineel en authentiek bericht ingekomen. Bassa Regio den 18 January 1795. Heden na den middag is, tot geen Weinig blijdfchap van fmre talrijke aanbidders, aangekomen de Vchoone Jonkvrouwe Lihera Franco - batava, uit hoofde der ftrenge koude, geheel in 't bont gekleed. Men ontdekte in haar nog dien zelfden betoverenden opfljg van *t oog, welken zij, bij haar' laatfien affebeidsgroet en vertrek uit deze gewesten , in 't midde der droefheid en in traanen zwemmende, toonde te bezitten. Ook bezat zij nog dezelfde talenten en bekwaamheden, die haar in vroegere en latere dagen zooberucht gemaakt hebben; die namelijk, om de hoofden haarer vereerers en talrijke beminnaars op hol te helpen, en een ieder van hen, met de hoop van haar te bezitten, gerust te Hellen. Men kan het haar echter niet wijten, dat zij op eene geheel onfchuldige wijze, deze haar zoo natuurlijke eigenfebappen met zich omvoert. Veeleer behoort men de fchuld daar van op den al te ligt be. weegbaren aart van fommige haarer aanbidders te leggen, ten minfte op de ongelukkige verbeelding van veele, die fteli'g van gedachten zijn, dat deze gefteldheid de bekwaamfte is om haare genegenheid te winnen. Ondertusfchen toont zij er zich ten uiterfte afkeerig van; en— hoezeer verfcheiden lieden dit voor een foort van Coquetterie aanzien — abfenteert zij zich niet zelden van het gezelfchap dezer onbefcheiden pretendenten. — In tegendeel — heeft zij mtt woorden en daaden genoeg blijken gegeven (fchoon de maagdelijke febaamte haar belet alles bij zijn' naam te noemen) dat zij alléén de wijsgeerige liefkozers haarer bekoorlijkheden, door haare geheime gunften wil gelukkig maken. ' * ' ■ Ver*  < 44 ) "Verfcheiden fcherpziende Lavateraanen meenen evenwel eenige verandering in 'haare gelaatstrekken te hebben kunnen opmerken , welke, naar hun inzien , eenige met zorg verborgene caprices, zouden aanduiden. Ook zijn eenige kiefche lieden van oordeel, dat haar negligé niet geheel van alle indecentie vrij te pleiten is. JANUS aan zijne Correspondenten. Opgeklaardheid, Gezond vekstand, Broederschap! Of — thuis b lijve Ml !t Is juist niet volftrekt noodzaaklijk , dat corresptndeerende vrienden elkander bij naam en toenaam kennen : Maar tot eene goede ver/ïawihouding, is echter zeer nodig dat zij elkanders bedoelingen, en de oogmerken hunner onderlinge correspondentie weten, 't Is daarom dat Janus op het allervriendelijkfte verzoekt, dat zijne Correspondenten de ter plaatfing boftemde Hukken, met eenige weinige letteren, inhoudende het waarom derzelve gelieven vergezeld te laaten gaan. Hij zal zich niet onttrekken, om op al zulke zaaken, welke meer afzonderlijk — en meer uitgebreid dan dit weekblad toelaat — vereisfchen behandeld, overwogen, en ontwikkeld te worden — zijne gedachten fchriftelijk mede te deelen, aan die zijner Correspondenten, welke hem in dat geval een adres gelieven op te geven. Hij beveelt zich in hunne beHendige gunst, en noemt zich JANUS. Deze Nommers worden alle Maandagen vervolgd, en uitgegeven te Utrecht bij de Wed. Terveen en Zoon; 's Hage van Cieef en Leeuweftyn; Leyden Honkoop en Onnekink; Amfterdam Holtrop, J. W. Smit, ten Brink, Kuyperenvan Vliet; Haarlem Plaat en Loosjes; Rotterdam D. Vis, v. d. Dries, en Pols; Alkmaar Hand, en verder in de overige Provintien, a twee Stuivers.  JANUS VERREZEN. I787. - N°. 10. Maandag den 8 Juny. B E R 1 C H T E N. Italiën. Napels den 26 April. De zeer verdienftelijkeNatuuronderzoeker Sotteraneo Audacevoli is onlangs van zijne gevaarlijke onderaardfche reize toe geen weinig verwondering van alle zijne landgenooten, welke reeds zederd'langen tijd den waarfchijnüjken dood van dezen hunnen onderneemzieken bureer betreurden, in een' blaakenden welftand terugg' gekomen. Niet lang voor de laatfte vuurbraking van den Fefuviut begaf hij zich in des. zelis opening op weg,met voornemen om eene onderaardfche reize af te leeeen Bij getok van beter gezelfchap had hij zich van eenige Banditi voorzien lie*. den, welke zelf Retegn», hunne geboorteplaats, niet langer als eene veilige'vriiftad durfden betrouwen. Deze waren belast met het transport der noodwendig heden; doch, geen van alle heeft het geluk genoten van hunnen aanvoerder in zijn thuiskomst te vergezellen. — ««vueruer in K De 179S- -  C 45 ) De reisbefchiijving van den Heer Audacevoli is reeds op de pers en wordt met ongeduld te geinoet gezien. Dit werk paart met de bevalligheid van een' Roman , de echtfte kenmerken van een waarachtig gefchiedverhaal. Volgens de omzichtigfte en juistbereekendfte waarnemingen, met het compas en andere wegwijzende werktuigen genomen, heeft hij zijne uitreize onder Duitsland en de Nederlanden , en zijne terugg'reize onder Frankrijk en Zwitzerland volbracht. Bij zeer gezonde gevolgtrekkingen, uit het geen hem bij ondervinding gebleken is, (zegt hij) moet men befluiten , dat onze Planeet, (tenzij men alle argumenten uit de analogie voor berfcnfchimmen verkaart) een onbetwistbaar recht heeft, om in het Regnum animale, en wel onder de vleeschrreetende dieren, geplaatst en geraHgfchikt te worden. Hij laat er zich dus over uit. „ De aarde is een groot rond gedierte, in- „ wendig op dezelfde wijze bewerktuigd als veele haarer in- en opgezeten na„ tuurgen.ooten; doch haare Orgaanen, welke zij misfchien in eene geheel an'„ dere ordre van plaatfing en eene oneindig grootere hoeveelheid bezit, doen „ ons oppervlakkig niets van haare dierlijke huishouding gewaar worden. „ Doch — wanneer wij, bij voorbeeld, bij 't ontleden van een dier, bevi.n,, den, dat de galblaas bij de hersfenen geplaatst is;, de genitalia aan 't har» „ vastgegroeid zijn; of de longpijp de plaats van het Intejlinum retïum bekleedt; „ gelijk ik het eerfte in mijne reize onder Duitsland, het tweede op de hoogte ,, van Frankrijk, en het laatfte, naar mijne bereekening, niet verr' van de Ne„ derlanden.inde ingewanden van onzen aardbol,gedeeltelijk heb mogen waar„ nemen; zullen wij dan zulk een dier, om de zeldzaamheid, die wij in deze „ befchikking meenen te mogen opmerken, eene plaats in 't rijk der dieren wei,, geren? — „ Dan, 't zij verre, dat ik mij daarom zou veroorloven, te ftellen of te gis„ fen , dat deze inwendige gefteldheid des aardbols een'werkenden Invloed op de „ oppervlakte van denzelven zou bezitten. " — Schoon de Heer Audacevoli de eenigfte onder de Wijsgeeren niet is, welke aan de aarde, een dierlijk beftaan toekent; zoo is het echter.zeker, dat het nog niemand in de gedachten gekomen is, om er in de onderaardfche gewesten zulke bewijzen voor te gaan zoeken. [Het vervolg bij eene nadere gelegenheid!] Rusland. Lelienbaal fa 30 April. Onze windrige Jpeculatie focieteit, onder de zinfpreuk: Nos patriee fines, &? dulcia linquimus arva, in ervaring gekomen zijnde, door onze Correspondenten in London, Parys en den Haag, dat er met de fijnfte en bestuitgedachte intrigues, en met de natuurlijkfte vermommingen, geen heil meer te behaalen is; en hierdoor in rijpe deliberatie nemende, of het misfchien niet mooglijk ware, met domme ftreeken meer uit te werken; en wel om deze reden; dat de menfchen naeuwkeuriger acht.flaan op zaa. ken , welke een geheimzinnig voorkomen hebben, dan op die, welke zoo maar flecht en recht, zonder eenige omwegen, in de wereld gezonden worden —belooft eene Medaille, ter waarde van duizend Louis d'or, aan den Inventeur van zoo-  C 47 ) soodanig een plan, dat doör des kundigen het loinpfte van al de ingekomen plannen zal geoordeeld worden. De vóórzijde dezer Medaille zal geftempeld zijn met een vliegend Iandfch^p, onder hetwelk eene ondergaande zon, zonder ftraalen, afgebeeld zal gezien worden , voerende dit omfchrift; f u i t. i l i u M. op de achterzijde, welke eigentlijk- op het plan zelve toepaslijk zijn zal, zal een lompe dorschvlegel afgebeeld Haan, met bet omfchrift: Es is oft dasf loos der wahrheit, plumps zu fcheincn. De Hukken worden verwacht uiiterlijk een maand nadat het Bog in werking zijnde plan geheel in duigen zal liggen, 't Adres aan 't bureau der Contrarevdut'.onarisfen, Franco te Leliendaal. S c hi m &ï e le m n a m , den 22 Mey. Van wegens eenige Burgers dezer flad is het volgend ftukjen ingeleverd: aan de volksvertegenwoordigers in der tijd Geven met nadruk te kennen, de ondergeteekenden, alle — lieden van eer, en gezéleerde belijders en aanklevers der heerfchende gevoelens en begrippen in 't Vaderland. Dat zij Supplianten en Declaranten, wel is waar in vroegere dagen hebben geteekend tweederlei adresfen, oppervlakkig van zeer ongelijken inhoude, mitsgaders van eenen, in den eerften opflsg van het oog, zeer verfchillenden aart en Natuur: zijnde het eerfte Adres geweest eene foort van plechtige dankbetuiging voor eene eclatante demarche door de Volksvertegenwoordigers in der. tijd gedaan; terwijl het tweede Adres niets minder inhoudende was geweest dan eene Ruiterlijke afkeuring en duidelijk gemanifesteerd berouw van hun gedrag bij de onderteekening van het eerfte Adres gehouden, mede aan of ten minfte ten behoeve van de Volksvertegenwoordigers in der tijd geprefenteerd en ingeleverd. Dat zij Supplianten en Declaranten niettegenftaande hunne ontegenzeggelijke overeenkomst met de gevoelens, welke de thans fubfijleerende Volxsvertegenwoordigers bezielen, niet te min met een allergrievendst leedwezen hebben moeten ontwaaren, dat deze hunne voorzichtige handelwijze aan u lieden is voorgekomen, als een fpreekend bewijs van hunne verkleefdheid aan de verouderde gefteldheid van zaaken; terwijl de Supplianten en Declaranten in tegendeel verraeenen, dat dit hun lieder gedrag niets anders dan een onwederfpreeklijk blijk van eene aflegging der oude en eene verkleefdheid aan de nieuwe gefteldheid van zaaken niet alleen te kennen geeft; maar ook ten duidelijkfte aan den dag legt; en dat, daar de Supplianten en Declaranten niet wel kunnen noch willen ontkennen, dat zij in beide de voorfz. Adresfen zich zeer krachtdadig en energicq in het blootleggen hunner gevoelens hebben uitgelaten ; en wel zoo,dat in beide de gevallen de onbewimpeldheid hunner uitdrukkingen geen gelegendheid voor eene duistere of dubbelzinnige interpretatie overlaat; — Zijlieden echter in allen geil 2 valle  ( 4* ) valle van begrip zijn , dat— in aanmerking nemende de bijzondere én niet weinig uitwerkende invloed, welke de Fabrieken hunner ftad, noodwendig op de gemoederen en harsfens van henlieden , en derzelver Stadgenooten hebben moeten; gelijk dit nog onlangs ten duidelijkste blijkbaar geweest is — men voornamelijk daar aan hebbe toe te fchrijven, de zêle en voorbeeldeloozen iever, welke in beide de voorfz. Adresfen zoo duidelijk doordraait. Terwijl het boven dien geene de minfte conteftatie kan onderhevig zijn, en alzins met de billijkheid overeenftemt, dat men, niet alleen op het laatstgeteekende; maar op de beide adresfen gezamentlijk en te gelijk reguard behoort te flaan: in welk geval de Supplianten en Declaranten vertrouwen dat het eerstgen. adres behoort te worden gebracht in compenfatie met'htt laatstgem. Wanneer zij lieden, als zijnde co ipfi terugg'gebracht, en weder hêrfteld in flatu , waarin zij zich, voor het teekenen van bside, bevonden hebben, zich als nu op nienw gerechtigd achten, om met een derde adres, gelijk zij bij dezen zijn doende, hunne beftendige en onveranderlijke geneigdheid tot— en hunne onkreukbare verkleefdheid aan de nieuwe en heerfchende gevoelens — in conformiteit met die der Volksvertegenwoordigers in der tijd — ten plechtigfte openbaar en kennelijk te maken. Dat zij Supplianten en Declaranten ten overvloede, en tot ulieder gerustftelï ling begrepen hebben , dat hunlieder tweede adres, als inhoudende eene formeele acte van berouw, fubmisfie, en gewillige condemnatie &c. &c. over en van hun lieder voormaals gehouden gedrag, echter niet anders behoort te worden gecon> 0 le êrd dan als een extenfie van den ouden conjlimioneelen eed. Waarom zij Supplianten en Declaranten dan ook van gedachten zijn, dat zij. van deze hunne) aBe even als van den laatstgementhneerden eed; als met een coup de bagette, door de Volksvertegenwoordigers in der tijd kunnen worden gedechargeerd en ontheven. Dan, dat zij Supplianten en Declaranten, ter vermijding van alle verdere Declaratoiren en Adresfen, van hunne zijde; gemeend hebben, bij deze een generaal en in alle tijden voldoende verzoek en Declaratoir aan en ten behoeve van de Representanten in der tijd te doen. Weshalven zoo keeren zich de Supplianten en Declaranten tot ulieden , wie gif ook zijn moogt, Volksvertegenwoodigers in der tijd! met het volgende verzoek en Declaratoir , dat gijlieden hunne gemoederen gelieft te ontlasten van alle zoodanige aften, declaratoiren ofte Adresfen , als eenigzins zouden mogen worden bevonden — ftrijdig en contrair met en aan de gevoelens van ulieden. Declareerende voorts de ondergeteekendë Supplianten en Declaranten , ten eeuwigen dage te zullen aanhangen ende belijden, alle zoodanige gevoelens en begrippen ," als na een nauwkeurig onderzoek zullen erkend worden te zijn de heerfchende gevoelens en begrippen van de Volksvertegenwoordigers ijï DER TIJD. (Was geteekend) piet rouwband. jaap lamfer. jasper galgenberouw. kees rakkembeoek, &c, &c.  JANUS VERREZEN. I787. ~ SUÜM cuiquE. N°. n. Maandag den 15 Juny. BERICHTEN uit J/J)e Woestijne van Aïïica op de grenzen van Nigr itie. In het zakboek jen van een' verdwaald' Reiziger, die door de Roofdieren, welke in overvloed in deze woeste Republiek der dieren gevonden worden, verfcheurd geworden is; en welk zakboekjen in de Bibliotheek van Manufcripten in Nigritie opgelicht, eene plaats verkregen beeft, vindt men het navolgende Fragment, met potlood — doch hier en daar wat duister en onduidelijk — befchreven. Onze Geleerden zijn van gedachten, dat in dit Fragment een Olyfant in een' Oosterfchen ftijl fpreekende ingevoerd wordt, en dat het eenige wijsgeerige befpiegelingen op het gedrag der Tygers en Pantherdieren, als de voornaamfte tegenftanden der bezadigde Cultuur en befchaving in dit uitgeftrekt Gemeenebest der dieren, sn zich bevat, 't Is van dezen inhoud. ' Tot hoe lange zullen uwe bloederige voetftappen het oog van den Reizi- 1795' -  C 5i ) Z Tot hoe langs zullen uwe bloederige voetftappen het oog yan den retzi- Jrer doen zidderen ó gij inwoners der huilende wildernisfen? — Tot hoe " langzult gij op "en bandenden top van den gindfchen Berg uwe roofzieke * oogen doen weiden in de belommerde Valeiën van Sophron, 6 gij zoonen van , Phobost .. , , „ Toen wierd uwe redding geboren , zoudt gij dan uwe vervolgers — " p"»™!" den qe. De fetle der aanhangers van het fyftema eener unherfeele .Jahlkk is'noe niet geheel uitgeftorven; doch het getal vermindert dagelijks, ^ welken ervbelrf keliiHk h,et 1SSSSL Inkomen. Algemeen is men van oordeel, dat het hoogdravend plan dezer fubhm Comopoliten nol wel eene eeuw nodig heeft, om tot genoegzame rijpheid gebracht ï worden. De vuurrtookers, die,, hetgeen te beklagen is, tot bederf van het Vaderland uit dew/eSe hunnen oorfprong genorren hebben, doen alle moeite , om door een kwalijk geplast en al te hevig vuur, deze rijpwording bevorderlik te zijn; doch, in de plaats van te flagen, richten zij een Rusfifche hervormug aan, die telkens op niet uitloopt, omdat de.partij, welker grondbeginfel het is, om zich tot het mogelijke, en niet verder - te bepalen zorg weet te dragen , dat zij hun vuur, door hunnen al te grooten rever, in de plaatfe van ^rS«£f*««»i *« 20 Mey- VeDouariére, Mevrouwde Unie van Utrecht, li.r bier in de vergaderzaal van haare voormalige befchermers en hoogmogende pretendenten , allergevaarlijkst krank; doch zij hoopt nog bij't m.nfte vleugjene en als zij nmr weder een veêr van den mond blazen kan (of er misfchien nog eenig herftel te w;.cbten w-re-ï zich naar haare geliefdfte bu.tenprov.nt.en te laaten transporteeren. De geheele Faculteit der grondwettige hertelling heeft haar ODSegeven en P aolus. die men zegt, dat baar« OmJhtut* en de oorzaak van haa.e ou) 9°. De Democraaten van zoetjens aan, of gelijk de Amfterdammers zeggen vaa 'thuis zittenhuis. io°. De opkomende Cocilitie partij der malcontenten, van de negen overige partijen, wiêr verééniging nog vreeslijker is, dan de verdeeldheid der anderen, en welke zich in fpijt van Janus Satyrskop — vrij wel begint te verftaan. Zoo dat ik, maar zeggen wil, dat Krabbelenburg, zeer veel naar het beest met de zeven hoofden en tien hoornen begint te gelijken, (e) C«) Neen, mijn Correspondent'. Neen: maak u niet driftig —— deze lieden behooren eigentlijk op de grenzen van Nigritïe t'huis. — (é) Dtn wenscht Janos hen van harte continuatie van gezondheid, (c} Eic fchijnt een Coeccaanfcbe Correspondent te zijn. Deze Nommers worden alle Maandagen vervolgd, en uitgegeven te Utrecht bij de Wed. Terveen en Zoon; 's Hage van Cleef en Leeuwettyn; Leyden Honkoop en Onnekink; Amjlerdam Holtrop, J. W. Smit, ten Brink, Kuyperenvan Vliet; Haarlem Plaat en Loosjes; Rotterdam D. Vis, v. d Dries, en Pols; Alkmaar Hand, en verdet in de overige Provinciën, a twee Stuivers.  JANUS VERREZEN. Ï787. - SÜÜM CUIQ.ÜE. 1795. - N°. 13- Maandag den 29 Juny. BERICHTEN uit Zevenhuizen, Juny van het jaar der Vrijheid in feestgewaden. Onder alle de plechtigheden, feestgezangen, concerten, Hatelijke optochten, luifterrijke vertoningen , bals en comedien van allerhande flag, welke zederd eenigen tijd in dit landfchap, ter viering onzer welgevestigde onafhanklijkheid, rechtaarte vrijheid, en welmeenende broederfchap gegeven, aangeheven en, over 't algemeen genomen vrij prachtig uitgevoerd worden; munt inzonderheid het navolgende, nog flechts gedeeltelijk voltooide, Toneelftuk uit, 'twelk thans bijna dagelijks op den Nationalen Schouwburg, in de Marionettenbuuit, onder geen weinig handgeklap, vertoont wordt. -ii.. Het geheele ftuk zal eene groote Opera in drie bedrijven worden; doch, dewijinet «en periodiek Toneelfpel is, 'twelk ftuksgewijze behoort afgewerkt en vertoond te worden, om goede redenen den Auteur daar toe moveerende; ziet het eerfte Toneel van X bet  C 73 3 verfchfjnfel, dat verdwijnt, nasr mate men'er dïgter bijkomt. Doch al verdwijnt het verfchijnfel geheel (zoo als mooglijk is) behoeft gij daarom niet te geloven dat gij mis gezien hebt. BERICHTEN. NiNivé, den 22 Juny. jonas is hier weder, doch geheel m cognito, ver' fcheenen. Hij dacht zijn bekeeringswerk, met de aanhangers van den overleden' Ninus te moeten beginnen; doch nu blijkt het van achteren dat hij zijne Predkatie tegen de geheele Natie zal moeten inrichten. Dit maakte eerst eenig verfchil in de wijze, waarop hij zijn uitgekozen ftofFe, voornemens was te behandelen. In zijn toepasfing heeft hij duidelijk deze woorden gebezigd. „ Uwe vijanden maken ftaat op uwe dwalingen. Om uwe misdaden zullen „ zij lachen. In uwe verwarring en verdeelheid ligt hunne hoop opgefloten. „ Wanneer gij de verftandigfte uit uw midde weert, zullen zij u met handge„ klap begroeten. Uit uwe vervolgingen zien zij hunne verlosfing te gemoet. „ Keert dan te rugg' van deze verkeerdheden. Verbant uit uw midde den ver„ blindenden Afgod, dien gij in Triumf oader u omdraagt. Keert niet te rugg' „ tot de misleidende Godheden , die gij verfoeidet , toen andere die tegens u „ aanriepen. —- Of, ik voorzeg het u: Het zelfde lot, dat de Inwooners van „ Poloc getroffen heeft, zal u overkomen. " Van het o est er. ei la nd meldt men, dat de daar liggende vlotelingen u!t gebrek aan betaling, iets minder dan te vreden zijn. En dat deze ontbrekende noodwendigheid, onze zee Armade, nog al eenig hinder zou kunnen toebren. gen. Men maakt hier eenige gksfen opnephtunus en mercurius, welke elkander op de nieuwemarkt van de ftad tyrus zoo broederlijk de band gegeven hebben. Wat er van zij weet ik niet; maar men verhaalt dat nepthunus zeer moeiëlijk geworden zou zijn, omdat men hem zoo nabij de Snijkamer geplaatst had, en mercurius moet zekerlijk het Hollandsen vergeten hebben : dewijl hij dit woord niet verftond; maar in de goede trouw geloofde, dat nephtunus er de Beurs mede bad willen aanduiden. Sommige onkundige aanfehouwers, welke deze Decoratie bijgewoond hebben, zijn onnozel genoeg geweest van te geloven, dat het geïllumineerde fchip, 't welk daar geheel boven, en in de lucht geplaatst was, een Emhlême zijn zou, van een zee- of luchtvaart naar de Maan. — Doch dit is weêr een ftaaltjen van het ruw verftand der Oester • Eilanders : want wie zou zich anders zoo iets Baroks in 't hoofd kunnen brengen. Men is hier echter zeer voldaan over den fmaak van Tyrus Inwooners, in het vieren van hunne vrijheids-feesten; en zoo erin andere plaatfen eenige klachten vallen, over het gedrag der feestgenooten bij plechtige vertoningen; zoo kan men zeggen dat Tyrus, (dat om zijn grootte, nog eer te verfchoonen zou zijn zoo er al iets ongeregelds voorviel) tot nog toe in alles blijken gegeven heeft' van haare meerderheid, ten dezen opzichte, boven andere en kleinere fteden. ' Oud babel. In de gewoone zitting van een geleerd genootfehap, is eenparig goedgevonden, om den naam van den ouden vader bato , Provifioneel in O 3 dien  C 74 ) dien ran BATUste veranderen: zoo dat men tegenwoordig niet meer Bato's kroost; imar kroost van batus zeggen moet. Het begint hier weder alles op zijn zevenëntachtigst te gaan. En oudbas el heeft de eer, om — gelijk zij nagenoeg het middenpunt onzer gewesten uitmaakt — alle de dwaasheden van zijn environs in zich geconcentreerd te zien. MILITAIRE NOUVELLE S. De Organifatie onzer landmacht gaat netjens, doch langzaam voort. Men flat' teert zich, dat, hoewel tot dezelve nog wel eenige maanden tijds zal vereischt worden — het eindelijk nog wel eens lukken zal. Intusfchen rusten nu de Krijgers bij de vleeschkuipen der Ingezetenen, van degeleden fatigues hunner replieerende overwinningen uit; daar da boeren en buitenlieden om lachen, als of zij kiespijn hadden. A D V E R T I S S E M £ N T E N. NB NB. DireBeuren van het Vaderlandsch genootfcbap, onder de zinfpreuk: NB. jean danse mieux que pierre, maakt aan alle liefhebbers van het waarachtig Patriottismts bekend , dat er in hunne vergadering befloten is, een premie van een ijzeren medaille, die aan geen roest onderhevig zijn zal, uit te loven aan den fchrijver of maker van de beste volks gramatica , met behulp van welke de thans nog geheel ongeörganifeerde Volksftem , binnen korten tijd, ten Iangtte binnen een half jaar, een geheel zuivre Patriottifche taal zal kunnen leeren fpreken, zonder daarin eenige partijdige kunst-termen of vervolgzuchtige Bastaardwoorden te gebruiken. De taalkundige regelen, vooral die der Syntaxis, welke in dit werk behooren voor te komen, moeten in leesbaar fchrift, en vóóral in geen andere dan in de Cosmopolitifche taal, met zwarten inkt — ten minfte met geen potlood of houtskool, gefchreven zijn. f f t Nadien door het ontijdig overlijden van achitofel, bijgenaamd tf Longue de feu, het ftille rapporteurs ampt, met den daaraan geciccrocheerden f onprofijtelijken en mkonorablen post van Woordenverdraaiër, zijn komen te vaceeren ; zoo wordt ieder, die daar toe de vereischte bekwaamheden bezit, en daar van de nodige attestatien produceeren kan, hier bij uitgenodigd, zich ten fpoedigfte te vervoegen aan 't Bureau van den Domkop, Het traüement is niet noe«, menswaardig; doch de Emolumenten zijn verfcheiden en veelerlei. ^ïOf^^ïOf^ dewijl er in den tegenwoordigen tijd verfcheiden Patiënten, aan SysiS*y?^£r*Q de geelzucht laboreerende, door'gedurige teleurftellingen, bij't innemen van fterk aangeprezen, doch krachteloze medkamen' V^k? tsn i 'n plaatfe van te herftellen , integendeel telkens inftorten; ja zelfs de laatftelijk toegezonden Mey - dranken van den zoogenaamden Wezelfchen Regiments-Doctor, die ktvalen werkelijk verflimmert; zoodathet oogenfchijnlijk te voorzien is, dat veele der lijders aan deze ziekte zullen komen te overlijden, of ten minfte in eene politieke kwijnende ziekte te vervallen : zoo wordt, uit hoofde der dagelijns toenemende fchaarschheid van Oranjen - Ziekentroosters, en Krankenbezoekers, bij dezen bekend gemaakt, aan allen en een iegelijk, die zoude mogen  C 75 ) gen verroeenen, tot het bekleden dezer posten de nodige talenten te bezitten, dat hij zich dienaangaande zal kunnen adresfeeren aan het Aenflatksch-Postcomptoir, ofte wel aan het Committé dei Contrarevolutionaire boosheden in de iucht. Nog zijn bij het zelve Committé in Commisjie te bekomen aüerhande fooiten van geele Dominéés klontjens, zeer dienftig, ja zelfs onontbeerlijk bij bet uitfpreken van plechtige leerredenen, en dankfermoenen; voor de Ringbroeders, beboerende onder het Clasjïs van den Lande hij meent er geen een van. SCHEEPS T IJ D I M G E N. In oud isabel is den 15 der voorleden maand, binnen galopen de Burgerlijke Slaaf-, De wind vlak Zuiden met warm weêr, Capt. Wartaal, geladen met Ketenen: Men weet zijne destillatie niet; want niemand kan uit denman wijs worden. Toen men hem vroeg voor welke plaats hij geladen was, haalde hij den zakdoek uit, begon te huilen, en riep: „ Help Goón! Help mensen! " — Men vreest dat de zon , die den dag van zijn arrivement wat fterk fcheen, hem op den barsfenpan gebrand heeft. Hij was op zijn aiöud Grieksch gekleed; dat is, met een' zwarten rok, zonder hoed Op den Stroom van Texel is gekomen 's Lands - Schip van oorlog de Confufie: Capt. Hoe nou, in een' florifanten ftaat; en bij uitftek gefchlkt om zeer lang zee te bouwen. — Het Schip Di Alliantie rijdt nog ellendig voor Anker, cn is bijzonder zwaar beladen. Men heeft ons zoo vriendelijk verzocht den volgenden Brief, door eene vrouwelijke hand gefchreven, te plaatfen —■ dat wij 't niet over ons zouden durven nemen — daaraan niet te voldoen. mijn heer janus.' Ons huishouden beftaat flechts uit viermenfehen, en ééne kat: in 't geheel dus ■uit vijf bezielde wezens: want ik ben zoo indifcreet niet, om aan mijne poes, die, zoo al geen groot verftand, nogthans een groot deel geestigheid toont te hebben, eene ziel te wijgeren. Hoe klein ons huishouden is, heeft er echter zoo veel oneenigheid en twist in geheerscht, als bij'mooglijkheid in zulk een' engen omtrek plaats kan grijpen. Mijn vader een Aristocraat, en mijne moeder van de Oranje partij zijnde; ter. wijl ik (zoo als mij zulks door een' kenner van Politieke gezindheden is uitgelegd geworden) onder het gematigdfte foort van Patriotten behoorde; fchoot er naar het fchijnt voor onze meid niets anders over, dan om tot de heethoofdige van het laatftegenoemde foort te behooren: gelijk dit ook werkelijk het geval was, zoo dat wij met ons vieren, vierderlei gevoelens toegedaan waren' en dagelijks de hevigfte disputen hadden. ik.  ( 7* ) ik zou u zekerlijk z*oo openhartig geen vertrouweling van onze huifeiljke geheimen maken, indien de oneenigheden nog beftonden; doch tot mijn overgroote blijdfchap — onze dagelijkfche huistwist heeft — dank hebbe uw weekblad! —een einde. Gij hebt dus met uw gefchrijf ten minfte al ééne goede zaak verricht — ééne overwinning behaald: Een klein huisgezin hebt gij verëenigt, en wel door het laatfte gedeelte van het losfe Aanhangfel op uw 8fte No. Eene algemeene overtuigdheid, en eene inwendige begeerte tot bekeering blonk op aller aangezichten, toen ik het volgende uit dat gedeelte van uw weekblad voorlas. —> ,, Ne„ derlanders! wordt één volk: maakt één belang: werpt uwe partijdigheden ne« ,, der! —- Dat is in ééne fom te famen opgetrokken — weest groot! -— " 't Is waarachtig waar: zoo moet het gaan: zei mijn vader De Man heeft gelijk , fprak mijne moeder. Ik geloof het ook, antwoordde de meid — ik wou dat ik hem maar wat beter verftaan kon. Na dat ik gehoord had, welke uitwerking deze woorden op de gemoederen van mijn drie hoorers gehad hadden , lei ik het blad neder, en zei met gevouwe handen, en uit den grond van mijn hart : — amen! Na dit gelukkig tijdftip is de tweedracht geheel uit ons klein huisgezin ver» bannen, zelfs de kat heeft geen distingueerend teeken meer: want gij moet weten, Mijn Heer janusI — Dat onze meid, dit dier, al lang en voor de laatfte revolutie, met een Nationaal Halsbandjen lopen liet; 't geen mijn vader en moeder, die het toen om zekere reden vrij wel eens waren, niet weinig ergerde. Ook had zij nog kort voor uwe drie ledige zegenwensch in ons tuintjen een zeer klein vrijheids-boompjen, met afhangende lintjens, geplant, alleen tot vermaak van de kat, die zeer fpeels is; gelijk dit een eigenfchap van deze dieren is. Dit werkte weêr niet weinig op de gal van vader en moeder; hoewel zij zich echter niet konden weerhouden , heimelijk van vergenoegen te grimplachen, toen het beest al fpeelende het boompjen uit den grond en omverr' haalde. Maai dit alles is niets: de eensgezindheid herleeft in ons huis; en terwijl ik u toewensen dat gij even gelukkig in grootere huisgezinnen flagen moogt; ben ik Uwe beftendige Lezeresfe N. N. * * * Nota van den Zetter. 'Men is toch vreeslijk gebruid. Daar is het * * Spook alweêr op de Drukkerij geweest, en heeft nu, in naarvolging * van den agtkanten Hoer , uit den vorm van het voorlaatfte No. 12, op pag. 5Ö reg. 5 van onder, het achterfte gedeelte van den Hemel knaphandig imifible gemaakt; na al vorens op pag. 5 5, in reg. 20, achter je flaapkamer, weder bij ■weder geplakt te hebben. — —- Ik kan dat zoo niet uithouden, Burger janus, m  JANUS VERREZEN. 1787. — SUÜM CUiqUE. N°. 15. Maandag den 13 July, BERICHTEN \Jk mijn b u 1t e m v e 1 b l ij f , Maandag den 6 July. jacob heeft het zeer volhandig met alles in gereedheid te brengen, voor het reisjen, dat ik voornemens ben te doen; zonder echter een bepaald plan te hebben, noch juist te weten, voor hoe lang en waar al naar toe: want dit zal wel het meest van de omftandigheden afhangen. Zoo veel weet ik er echter van, dat ik morgen op reit ga. — Vraagt gij echter, waarom ik dit reisjen onderneem? — Ik zal 't u zeggen. — Om mijne landgenooten in hun thans geheel vernieuwd Staatkundig aanwezen , in eigen perfoon, nader te leeren kennen. Om op de publieke plaatfen , fchuiten, postwagens, herbergen enz. den geest van den dag te onderzoeken. Oa in de voornaamfte Heden de belangrijkfte zaaken op te nemen: en om na P dat 17S# -  ( 78 ) dat alles, indien hetmooglijkis, te vreden en wel voldaan van mijne reis te rugg' te keeren. . , , _ 't Is derhalve vrij waarfchijn'ijk, dat dit N°, hoe wel in ftilte en in mijn Cabinetjen begonnen — op reis, gedeeltelijk in een fchuit, gedeeltelijk in een' postwagen, en herberg, en wie weet, waar al niet— vervolgd en afgemaakt zal worden. Ik vraag dan , mijn lezer, reeds bij voorraad, om verfchooning'over het ftooterige, droomerige , bekroinpene — in één woord, oyer al dat geen, 't welk er, niet overeenkomftig de waardigheid van janu-s in gevonden zou. mogen worden. Bij eene andere gelegendheid, en wanneer het mij eens te beurt zal vallen — met een waarlijk verlicht Patriot — over het groot maatfchappije. lijk doel, het welzijn des volks namelijk, vertrouwelijk, bedaard en wijsgeelig te fpreken; ongehinderd door dien ongelukkigen invloed van verkeerde geestdrift en Pclitieke bigodterij — zal ik op dezelfde wijze om verfchooning vragen, over al dat geen, dat er in mijn weekblad gevonden mogt worden — te hoog en te verheven voor 't dagelijks Cara&er van janus. Doch in de twaalf eerfte N°s. kan ik nog niet berekenen, dat zoo iets plaats hebben jacob! is alles reeds in gereedheid? — Moet er ook nog iets bezorgd worden, eer wij morgen vertrekken? — Is mijn groote reismantel wel k^Aco.b- — Alles, alles, Mijnheer! — Op het doorluchtig bekleedfel, van UÊd. Satyrsköp, na. • Tot goed verftand, van dit laatfte gezegde van jacob, dient: dat het altijd miin gewoonte is, wanneer ik opreis ga — dat hoofd, 't welk aan veeier oogen afzichtelijk voor moet komen, onder mijn' reismantel zorgvuldig te laaten inpakken; en dat wel zoo veel te zorgvuldiger, als ik bij mij zeiven overtuigd ben, dat het weinig geneigdheid bezit om zich te verbergen : 't geen, indien ik er mij niet tegen wapende, zekerlijk geen ander gevolg zou kunnen hebben, dan dat men mij op reis herkennen , en het geheele in Cognito vermorst zou zijn. tacob — Wilt gij ook, datikhet zaakelijk verhandelde in de gm. te Vergadering aan den Leydfchen.Dam, inpakke? — Ik meen dat groote gefchreven boek in Folio. — Neen, jacobI — Indien het waarlijk het zaakelijk verhandeld* was, dan zou men het gemakkelijk op een papiertjen in Duodecimo hebben kunnen fchrijven. — Men kan op de opfcbriften zoo weinig aan. In de schuit van ** naar *** Dingsdag. „ Moet jij meê, met je bult in je nek ? — En jij ook ouwtjen ? — Stapt dan wat aan: want wij vaaren af; " en de Roef is verhuurd. " — Zoo fprak men tegen den Schrijver van dit Pt'riodiek werk en tegen zijn'getrouwen reisgezel jacob, zoo dra hij het vaartuig, dat hem tegens betaling van zuivre Hollandfche munt, een niet noemenswaardig klein gedeelte van den aardbol verder ftond over te brengen, in het oog kreeg. — Welk een belang toch heeft een fchipper bij de klierachtige gezwellen, welke  C 79 ) •eich toevallig op de nekken zijner pasfagiers geplaatst hebben ? — Want voor iets zoodanigs (geloof ik) zag hij den verborgen janus kop aan. — Men kan toch niet ontkennen, dat, in weêrwil der natuurlijke gelijkheid onder demenfchen, de goede opvoeding eene bevallige gedaanteverwisseling te weeg brengt bij lieden, die het geluk gehad hebben, van iets meer dan een Dorpfchoolsch onderwijs te genieten. Dit brengt tusfchen menfchen en menfchen zulk eene in 't oog loopende- ongelijkheid voort; dat men al zser fterk op zijn ftuk moet ftaan, om niet in de dwaling te vervallen, dat het tweederlei en zeer veel van elkander verfchillende wezens'zijn, zoo wel in 't uitterlijk voorkomen, als in vatbaarheid, redenlijkheid, en meer andere Cardinale diftin&ies, waarvan men zich fomtijds wel eens bedient, om het onderfcheid, tusfchen ons en onze (gelijk men het noemt) redenlooze medefchepfelen aantetoonen; en welke dwaling ongelukkig nog wel tot eene grootere aanleiding zou kunnen geven; namelijk tot deze: om te onderftellen, dat alle menfchen, uit hoofde dezer door kunst gevormde ongelijkheid niet berekend, ten minfte niet even vatbaar, en dus niet even gerechtigd zouden zijn tot die rechten, welke de gezonde wijsbegeerte als Rechten der Natuur onder 't menschdom gefteld beeft, 't Zal voornamelijk de zaak van het Committé van algemeen onderwijs zijn; om deze dwaling tegen te gaan; en dit zal, naar mijn begrip, niet beter kunnenbewerkftelligd worden, dan door, zoo veel mogelijk is, deze maar al te tastbare ongelijkheid tegen te werken. Dit heeft mij geheel van den weg afgebracht: want mijn voornemen was alleen maar, om mijn lezers mede te deelen, dat de menfchen, welke zich op dat oogenblik in de Roef bevonden, in de wijze van hunnen medemensen te befchouwen , zeer ongelijk waren aan den Schipper: dewijl zij ons, zonder acht te Haan op de ongelijkheid van mijn' nek, noch op den ouderdom van jacob, een plaats in de Roef aanboden. Ik nam dezelve geredelijk aan; doch jacob was te befcheiden om er gebruik van te maken. Ik zal met het valies in 't ruim gaan (fprak die brave knecht) want mijn tabak heeft een reuk, die niet aangenaam is in een klein vertrekjen. Hij boog zich zeer beleefd voor 't gezelfchap : bezag met zeer veel ernst mijn' reismantel: verfchikte hem nog eens: nam met een veel beteekeaenden knik affcheid van mij: wierp het valies op fchouder, en ging in 't ruim. Het gefprek in de Roef was in den aanvang niet zeer Interesjant; en was voornamelijk Ingericht tegen de ongeftadigheid en ongezondheid van het weêr, de nuttigheid van den tabak en de genever in ons waterachtig climaat, en de fchadelijkheid van de avondlucht voor (KB.) heete geitellen. Mijn Hemel! (dacht ik, terwijl ik bitter zuchtte en mijn Satyrskop de grootfte moeite van de waereld had, om zich onder mijn' reismantel fatfoenlijk te houden.) Mijn Hemel! —— Hoe veel zieken hebben wij dan dit faifoen niet te wachten I — Daar dit gefprek dus geen aandachtopwekkende kracht op mij bad; haalde ik mijn begonnen No. ait mijn' zak, en bracht er het volgende ontvangen bericht in, uit —• P 2 6il'  ( 8? ) ■ Tr zün er, die u met den grootften iever tot den Hemel verheffen: alle uwe «^raaken als zoo veele Orakels befchouwen: u v neghgéW en ae te kei.s ver• Sé end? w iz? waarop gij hen uwe befpiegelitigen weet mede te dee en, voor en- die onpartijdigheid, die door alle uwe N°. onafgebeiooverend nounen, c ftellen. Maar — verhovaardig u niet te *To fpraSkr-Xcïte getal der lezers, d* (gdijk men het f? n weflooBen groot: niet kleiner is het getal van hes, d.e, m IZSZ.fik^u8wegPtel'oo8pen,'in tegendeei gaarne zagen, dat gij .alléén op. wanSJef en" onder veel gerucbts te maken eene reize naar deKakomel.ngen, uwe ^n^ ^i^t&^- uw geheele werk, oP zijn best genomen, voor een Stil rfadfel en dok wel bij buiën voor zuivre wartaal verklaaren. _ Ove uwe Staatkundige gevoelens is men het althans niet minder oneens. D.e ? .Tk «op laatstin een gezelfchap, waarin men met zeer veel naauwketl°"?M iïe uïe"no. df«J£ HU pljmen. Sommige wilden u daar voor een' ecïten JSSii*T en doorgaan : omdVgij u zorgvuldig fcheent te wachten voor al^Satfch^ldTn en razen, dat anders in den verheven' ftijl van het Terronmmzoo veel afdoet--andere foTueden u liever onder het redelijkfte foort wjankyim: omdat gimet de waarïTen gearganifeerde volkftem zoo veeiophebt; fchoon d,t gevoelen a noena ereïkantweferv'eet bedenkelijkheid vond, toen men inaa^ ■ ^ ™r de tabaalreeeering niet teer Sympathfeeren kondet; — veele maaKten Ïen zw^rgnei1'om u ee^' Oranjeklant, eerman van de Comiepmij of een'^ I^ J te noemen om de zachtzinnigheid waar mede gij dikwils uwe geele broetTL de SeleeV gTparuikte Heeren hadt behandeld; dewijl me» éarf* te toefpeuren, dat^fu van tijd tot tijd niet ongenegen getoond hadt, om u wat al te vppI met de onderliggende partij te enccmatileeren, D^r k nu veel Werk van uw weekblad maak, en het mij uit die» hoofde niet oveSlHg rijn In, hoe men over u denkt en fpreekt, heb ik gemeend « van Tet «£ enTder te moeten onderrichten. Zoo gij deze plan*, ra « *ÉW wi t geve™ om er op te antwoorden, zal ik misfchien daar door beter in ftaat Tefteld worden, om van de verfchillende oordeelvellingen, me men ztcb ten «wen opzichte veroorlooft, die aan te nemen waar mede men a«echtdoet, en " de andre te verwerpen. In allen gevalle ben ik Uw toegenegen en beftendige lezer s1lehs audien*. ANTWOORD. mijn vkiehd! — Dat-het met janus weder zou zijn - kndatur ab Vs, culpatuf fWttt deze prijst, geene laakt hem - voorzag ik reeds, toen ik mijn zevenjaange fiaapmuis r Q j'  C 90 ) aflag: dat kon met anders; en janus tc-zi' te vee! redenlijkheid, om te eisfchen, dat de gantfche Natie hemden *e) verdien j-m «vi,rook toezwaai». Hii mag zich danwau veel van zich zeiven taaien voorïlaan: Maar daarom "wil hii nogthans niet, dat ieder hem sh een onfeilbaar Orakel of als een bezield b.eld dat uit den Hemel op de aarde nedergetuimelj is, in een' ftaatelijken rrfu/npri zal ronddragen.— Voor toverige heeft janus zich (evenwel met veel moeite) da kunst eigen gemaakt, om zich, in zün gualiteil van Njeuwsfchrijver tegen het prijzen en laken te verharden: zoo dat het eerfte onbekwaam is om hem 'om te koopen of onder contributie zijner bewonderaars te brengen; en het laatfte om hem aftefcbrikken in 't voortzetten van den oorlog tegen de fchadelijke voo'oordeel len, wanbegrippen, verdeeldheden, zotheden &c. &c. zi,ner Natie en medeburgers, welke ftaatkundige geloofsbelijdenis zij ook, het zij in 't openbaar, het zij in t verborgen , zouden mogen aankleven; dewijl het suum cuiqhe het onvervreemdbaar devies van janus zijn en blijven zal. Zoo gij u mt.t dit alles mogt verbeeldt hebben, dat ik mij in dit antwoord onder het vaandel van een der in uw' brief opgenoemde of verzwegen partijen zoude begeven; zult gij u in uwe meening deerlijk bedrogen vinden, janus haat zoo zeer alles wat naar partijfchap zweemt, dat hem het denkbeeld alléén, de maatfchappij, waarin hij zich geplaatst vindt met een zeker mifantropiesck 'oog befchouwen doet; en hoewel hij niet ontveinzen wil, dat hem de menfchelijke zwakheden , [want in deze is de Natuur ten opzichte van hem óók niet karig geweest] in liet algemeene leven ook wel eens van het fpoor der ftrikfte onpartijdigheid afgebracht hebben; zoo heeft hij echter altijd zoo veel vermogen op zija ziel behouden, als nodig was om in zijn eenzaamheid, en zoo dra hij de pen opneemt, om een fpier wit vel papier in een' wekelijksch Janusjen te veranderen, al dat partijdige, dat hem door den omgang met het klein getal zijner Natuurgenoten, waar mede hij omgaat, mogt aankleven, even als een lastig en hinderlijk modekleed afteleggen, niets anders wenfchende dan om met zijn' lezer in een" familliaaren en onpartijdigen huisjapon te verkeeren en om te gaan. Zoo er echter in het land, dat hij bewoont, eene werkende partij het hoofd om hoog mogt beuren, waaraan men met recht den naam van partij van verëehiging, orde, billijkheid, vrijheid en echte vaderlandschliefde geven kon — in dat geval zou janus verklaaren tot deze en geen andere te behooren, al beftond er ook eene die zich het motto van wijsheid, cemati#dheix> en rechtvaardigheid toeeigende. — Na minzame groete en heil wensch aan alle de dis/enters, noem ik mij JANUS. JB ü R.  ( 9i ) Der:1e Brief yan den o v e r z e e s c h e n b a b r t o n i ë ». BURGER JANUS! heil en broederschap! Ha! ha!ha! ... nu moet ik lachen! Een Advertisfement tegen janus ! (a)~- — Wel hoe laater op den dag bos fchooner Volk. — Nijd, Broeder janus! - doch het is beter benijd dan beklaagd, — Philofophen ftooren zich aan geen gekken , — en de Deugd aan geen' laster. — — Laat ons maar voortgaan in onze oprechtheid, en trachten nuttig te zijn, Zoo lang wij mogen of kunnen. 'Gij zijt aan bet reizen, — ik ook. — Onlangs ontmoetten wij elkande'ren op ons incognitootjen , op den Postwagen' van Helder Bolder, naar Dwarrelenburg. — Ik gaf u een' Vaderlandfchen handdruk , toen ik aan het Lustflot Schijn-Vrij afftapte. — Nu, dit alles is u bekend,- — maar vergun mij ook dat ik van mijne reize, gelijk gij van de uwe, de lezers beknopt verflagdoe! —• met ■ fV) Mij" vriend, de Overzctfi.be Babiloniër, fpreekt bier vau het Kiezentrekkers advertis/ème/tt van de eerzaame Burgers j. meerburg en b. onnekink, te vinden in de Hollandrch, T/io (rant van den 8 July. J v Dewijl het ( uaar ik merk) voornamelijk ten behoeve mijner lezers daar geplaatst is- zal ik her. ïiier woordelijk laaten volgen, om het des te ruchtbarer te maken; want de eene dienst moet den anderen waardig ziju. *»* De Boekhandelaars j. kuuidis en b. onnekink, berigten het Publiek dat op lterk aanzoek zij voorneemens zijn te herdrukken, den ouden echten janus, bij hun in dea jaaren 1786 en 1787 gedrukt en uitgegeeven, en welke dagelijks te vergeefsch word gevraaed waar door die enkelden , welken nog voorkomen, tot eene aanmerkelijke hogen Prijs worden irerkogt; de bovengemelde zijn te meer daar toe aangefpoord om het Publiek in ftaat te ftellen zi meer als recht, dat vrij er nou ds makelaars van worden. En zoo motten onze reprefentanten het ook maar inzien, als ze wel wiilen doen: want wij hebben getoond dat we wat durven, en dat we gien pirfoonen binnen om ons te laaten k C.) Zoo dat ik nou maar zeggen wil, dat je oit het geen ik er van gezeid heb kant na gaan, wat de Volkftem is, Als je 'tevenwel nog niet weten mogt —• [dat wel mogelijk is, omdat ik er wat geleerd over gefproken heb; want als fpreker van de Club lees ik veul] dan zal ik het je duidelijker en korter verklaren. De Volkftem is die ftem, daar de Ariftocraaten voor lillen en beven; en dat is de proef op de fom: want al die andere Hemmen , daar zij zoo gerust haar pijp bij zitten te rooken , net als of Kees nog niet thois was, achten ze zoo veul, als wij het mannefest van Haagfche Willem; en kijk! dat is bijster weinig. De geest van het verhandelde in de vaderlanpsche sociëteit,' over de woorden : Vox populi vox Dei, dat is : de Volkftem is Gods ftem. De wetten der Natuur, die, door geheel het gefchapene, waar men ook het oog heenen_ wendt, in eeuwigheid onveranderlijk, onverwrikbaar; en —- hoe zeer oneindig onderfcheiden in haare afwisfelende uitwerkfels, echter in haaren aart, één, en beftendig dezelfde zijn — die aanbiddelijke wetten ademen orde, harmonie en voortduuring. De gantfche Natuur is er aan onderworpen; en deze onderwerping, wel verre van flaafsch te zijn, is zoo vrij, als de werkzaamheden van den menschlievenden Wijsgeer, die zich in alle zijne daaden aan het voorfchrift van het gezond verftand en de uitfpraak van zijn geweten ondergefchikt rekent — „ Die Orde, & Harmonie, die wij — in alles wat ons omringt, in 'tRijk der „ dieren en der planten, en dus in wezens verr' beneden ons, wanneer ons de „ reden beftiert — waarnemen, is het fterkfte bewijs voor het aanwezen eener „ redenlijke eerfte oorzaak , die zichtbaar is zelfs in de redenlooste fchepfelen, „ Die Orde en Harmonie klinkt door de fcbepping heen, en verkondigt ons haare „ voortduuring, en is eene hoorbare flemme Gods voor den opmerkzamen „ Wijsgeer. „ En zou dan de Volksftem, die Hem die door redenlijke wezens uitgebracht; het Richtfnoer voor hun ftaatkundig aanwezen zijn moet, niets anders dan „ wanorde en disharmonie ademen ?' — Voorzeker neen! — dan is zij de ftemme „ Gods niet. „ Maar wanneer door wijze wetten, van vorming en trgamfatie,.bepaald zal „ »ijn, op welke wijze een geheel volk zijn ftem .zal' kunnen, ujtijfengee en te i H. „ vers-  C 97 ) *erftaan geven I en dalwei in zulke vreemdzame vergadering*?, waarin de ge- " ftelde wetten het prtödriei geven, en waarin niemand doorzijn inwoonmg, daar " oe behoorende, geweerd zal kunnen worden, dan die de wet zelve afkeurt; " vergSgen, tokkende niet om het bewind vóór uit te loopen, of daaden " van bewind ui teöeffenen , ten einde eene regeering in eene regeering te ves" dgèn; maar alleen beftaande om aan de wettig yerkoorne gevolmachtigde " het verlangen van het volk , aan de wetten verbonden daar zuto nodig is, te " kennen te geven, zonder dat het mogelijk zij de werkzaamheden van debe" winds ieden te ftremmen , die niet nalaatcn zullen hun plicht te Jetiacbtea; " wanneer 3 bij het aftreden aan verkoren toezienders, mede door de ftem des Volks benoemd van hun gehouden bewind verantwoordelijk Zijn: dan zullen " to S S' heilzaanJn en geregelden invloed van het volk op het verkoren * bewind te weeg brengen: die invloed zal aan wetten, en dus het bewind. aan I Sfen invloed verbonden zijn. Het geheele volk zou op eene o^o^ m^. door zijn beiang voorgelicht, regeeren, en de grondvergaderingen behoorlijkerganierd, zouden in geen dagelijkfche en verwarde ftaatsvergadenngen ontaar- "füanTrrTaar dan ook alleen, zal de Volksftem een ftemme Gods zijn — — K iiiir , , „ g - — —mm wflnnscr Z. Z — J^dien^ ^ dan! ^ ^ _ " Dit alles was zeer fraai; maar 'twas zoo ingewikkeld en uitgebreid, dat ik het niet woordelijk genoeg heb kunnen onthouden. Ondertusfchen wanneer men zShVerbeeldenSmogt%« dit geheele ftukjen (om dat er -t het overfchrijven wel iets van den ftijl van janus ingekomen kan zijn) een louter verdichtfel van mijn eigen vinding ware; dan moetik het hier tegenfpreken: want Jet li dan me of zonder toedoen van j a nus, dit gevoelen huisvest waarlijk 5d harstenen van verfcheiden waare en Rechtzinnige Patriotten; maar het kan door mijne gewoonelijke kortheid en beknoptheid wel wat duister geworden z jn. Doch wanneer mijn lezers zoo veel geduid wi en oeffenen als nodig s ' warhten tot d-t ik miin lo^ N° uitgeef, dan zal ik m 't lange en breede, evenwel .foÏÏS& - uif geJven° de af beelding of fchets eener waare en Volksregeering; met één woord, de echte gedaante eener Bmocravfche Conjlu Mie. —— él s BI  C S>8 ) e kracht eener verhandelino uitgesproken in de oranje sociëteit, over de woorden: Fox populi, vox Diabêli; dat is: de Velksftemme is de ftemme des Duivels. Dat de heffel.jke ftemme van de flang, daar de duivel zijn refidentie in gehad beeft reeds eene zoete zinnefpeling op de Volksftem geweest zij,!, Z00kfaardat:bet' naar m.jn inz.en, geen bewijs behoeft: want i*] hij zat om den boom om welken ht onze eerfte voorouders ellendig den Carmagmlendans dansfen Tiet wilde hen vrtjer en verftandiger maken en fprak van gelijkheid; en de vruchten daar van waren reeds vroeg de broederfchap van caïn en abel, (?) &c! £ Voor de liefhebbers van fiortgelijke aioumentatten en niet zeer loffelijke tTZ'T ' ^ Thetrg'khnI,Uis' dmi^enJANVseenplaat ZrT. nen heb ikeeneruime plaats fchoon papier opengelaaten , waarop ik hen devrSd geef alle dte invallen te plaatfen, die van geen beter allooi zijn dan de bt venftaande - Dit a gouverno voor de geelefijntjens van 't jZ Ln tt*S»rt van flaisanterien echter behagen fcheppen! — S ' s.*»'; bekomt 73—*""1 — d"kt *" »**»• vaa »»e nwbtsefpretkea iói g.en i«f,r- OüD  C 99 ) Oud Ba bel den n ?«iy Er bevinden zich hier, zederd eenen geruimen tijd twee haWe brcederl kinderen van dezelfde moederbaar Scheiden vaders, ten minfte naar het zeggen van de weduwe, moeder. De doopnaam der beide broeders is Secius; doc^d\fa,"!hena\menVvI^h?l^!e. overleden vaders ontleend, zijn (gelijk men dit begrijpen kan) verfch,lende de oudfte zoon heet, naar zijn vader, Socius fic femper en de jongfteis Socm fic nunquam genaamd. Beide zijn zij van onderfcheiden gezindheden waar van de oorzaak deze is: - De weduwe had, voor het aangaan van haare huwelijken, bedongen gehad, dat de kinderen, wanneer het me.sjens mogten zijn. rnet haar naar dl kerk zouden gaan, laatende aan haare mannen de vruheid om fngevalle het jongens waren, deze in zijne Religie groot te brengen. Daar nu haar eerfte man tot de fuperdiabolizeerende gezindheid behoord had en de tweede, het gevoelen der oude independanu, het welk ten tijde van Oazwi eenigen tijd gepredomineerd heeft, toegedaan was, en hun huwelijk met jongen» en niet met meisjens gezegend is geworden; zoo is daar het gevolg van gev/eest, dat beide de Socii tot huide ten dage de voetftappen hunner refpeBm v^ der» gedrukt en een, in veele opzichten uit een loopend, geloof ombelschthebben gehad, beide even partijdig, bigodtisch en mtollerant: beide op eene bijzondere wijze beurtelings beminnaars en baaters van de juist met ,n allen, deee^onveranderlijke gallicafnfche geloofsbelijdenis: dewijl men onder deze laatfte, lieden van het nieuwe en weder andere van.het oude licht meent te'befpeuren, en waaromtrent het eenige overeenkomst met de onveranderlijke Ausburgjche Con, dez'eiwee broeders nu, is onlangs een hevig dispuut ontftaan en de tusfehenkomst van de moeder heeft niet veel kunnen uitwerken: omdat de joneens reeds te groot waren geworden om naar de moederlijke tucht te luifteren. Men zegt dat de f eden van den Twist zou geweest zijn: dat Socmficfemper eenige Gaü«aanfeke menden naar het huis van Sociu* fi e nunquam zou gezonden hebben voorgevende , dat deze laatfte er zeer goed bier op nahield; - en , dat de eerfte dit Sou geweigerd hebben, voor reden gevende, dat h.j in een avond befogne^at,en het zich tot een wet had gefteld als dan geen bier te nuttigen, omdat dit vocht de kracht van den ochtenddrank te zeer verminderde, en hem zoo doende te veel van zijne gewoone energie, in het maken van plannen en voorftellen, benemen zoude; - 'twelk (gelijk men er bij verhaalt) de GaUcaanjchc vrienden zeer onfaeusch en onwelleevend gevonden hadden; doch andere gelooven cat er een geheime reden achter fchuilt, die nog niet uitlekken wil. Wat er van zij — kan met geen zekerheid opgegeven worden, en het een en ander vereischt daarom nog nadere confirmatie, — NOTA  ( 100 > t NOTA van JANUS» janus vernedert zich: Hij heeft iemand beledigd; en het doet hem van harte leed In N". 13. pag. 66 in 't bericht uit waterstad, geeft bij iemand de volle laag, die op zijn best genomen een losfe tik in 't voorbijgaan verdiend had. Te wachten tot dat de beledigde partij zich zeiven opdoet, iseen onverfchoonlijke traagheid: De fchuld te leggen op een misleidende Correspondentie (zoo als in deze zaïk het geval is) is verr' beneden janus: zijn Satyrskop, die zomtijds vri; nrai voorbarig is, er alléén voor'te laaten opdraaiën, is óók al een blaauw bioempien , daar janus zich niet meê* behelpen wil: Derhal ven — A genoux! agenoux! — janus, die groote bediller van zijn evenmensch, die elk het zijne geeftrj moet zich zelf niet voorbij zien. Hij dwaalde — Ja, hij dwaalde! Waarom zou hij het verbergen? hij zag een fplinter voor een balkaan, 'tIs waar, 'ï was wel door het vergrootglas van een' ander; maar dit zegt niets; hij moest uit zijn eigen oogen zien: vooral als het op petfonaliteiten. aankomt. Nog eens dan! j anus vraagt om verfchooning broeder J : 't zal niet weêr gebeuren. Zijt gij hier mede vergenoegd? dan is het wel. Zoo niet? — fpreek dan vrij! Adresfeer u aan janus! En — zoo gij het verkiest, dan zal hij uit, puure pcenitemtie, in een der volgende N". een bloedige Satyre opzichzelv^n fchrijven, totaffchrik en befpiegeling voor anderen. — De goedgunftige lezer gelieve dus het geplaatfte uit bovengem. art. vooreen drukfout aan te zien, en dienvolgends Pag. 65. regel 13, 14, 15. &c.-tot regel 21. inclujive, in de plaatfe van't geen er ftaat — niets te lezen. ' ZEETIJDING. ■ Den 13. July Is in de haven van quid pro quo roer- en mastenloos binnen geloopen, het Schip de Generaals Vrede: Capt.Fat, geladen, gedeeltelijk met buskruiden gedeeltelijk met Regensburger eonferentien. — Hij verhaalt, dat hij zederd lang door een' geftadigenftotm uit den Noorden was beloopen; en zekerlijk zijne reis fpoedig_genoeg afgelegd zou hebban; zoo hij zich niet genoodzaakt had ge: vonden om in een verkeerde haven binnen te loopen. Deze Nommers worden alle Maandagen vervolgd, en uitgegeven te ütrecTi bij de Wed. Terveen en Zoon; 's Hage van Cleef en Leeuweftyn; Leyden Honkoop en Onnekink; Amflerdam Holtrop, J. W. Smit, ten Brink, Kuyperenvan Vliet; Haarlem Piaat en Loosjes; Rotterdam D.Vis, v. d Dries, en Pols; Alkmaar Hand, en verder in de overige Provintien, a twee Stuivers.  JANUS VERREZEN* suum Cüi^üe; N° 18. Maandag ien 3. Augustus, BERICHTEN. Temig van 't lerieht, in N». 10. Pag. 45 en 46 £epkaUt, uié Ïtalieh. Napels, den a5 April. Op het artikel der onderaardfche Fla. neetjens, te vinden in de reisbefchrijving van den Heer Audacevtli, verhaalt 'deze door en door geleerde waaghals de volgende bijzondere ontmoeting. — ,, Naar mijne gisfing, niet verr' van de Nederlanden, heb ik eene onmeetea "j, lijke groote ruimte of holligheid in den boezem van onzen aardbol ontdekt. M In 't midde van dezelve wierd ik een ronde vuurklomp of zon gewaar, wel» „ ke in de verte geea andere beweeging, dan orataaaren as fcheen te hebben: S » ronden  ( Zó» J „ rondom dezelve bewogen zich twee, in zich zei ven duiftere lichaamen, zeker „ niet grooter dan het grootfte foort onzer Hemelgloben. Beide deze planee,, tjens waren op een' yerfchillenden afftand van hunne zon af geplaatst, en ,, volbrachten, op dezelfde wijze, als onze aarde dit om haare zon doet, hunnen „ loop om dezelve; doch niet in dezelfde evenredigheid van tijd ; want. daar „ onze aardbol zijne reize in 365 dagen en eenige uuren aflegt; hadden deze ,, planeetjens hier toe 24 uuren nodig, 't geen in evenredigheid hunner kleinte ,, een zeer langen tijd is: voornamelijk, als men in aanmerking neemt, dat de ,, afftand van het eene Planeetjen , dat ik Benigna genaamd heb, niet meer „ dan 10— en van het andere, dat ik den naam van Maligna gegeven heb, opzijn „ meeste genomen, niet verder dan 20 Napelfche braccio's van hun zonnetjen „ kan geweest zijn. Elk van deze onderaardfche Hemeibolletjens hadden een „ maantjen, in naarvolging van onze aarde. Deze voor mij zoo aan- „ genaame ontdekking, koste aan alle mijne reisgezellen uit Retegno, het le« „ ven. Meer nieuwsgierig dan verrukt door het heerlijk verfchijnfel van dit „ nieuwe Hemelftelfeltjen, haastten zij zich al te zeer om het van nabij te be„ zien, en bemerkten den afgrond niet, voor welken zij zich bevonden, en waarin zij alle nederftortten. ,, Deze afgrond was die groote holligheid, waar van ik hier boven gefpro» '„ ken heb. — Ik wil niet ontveinzen, dat dit onverwachte geval mi; een'lan,, gen tijd in het voortzetten mijner wijsgeerige befpiegelingen hinderlijk was. Verfchrikt zag ik in den gaapenden afgrond neder, en zag hoe een mijner „ reismakkers in zijn'.val, de maan van de Planeet Maligna, waar na hij „ greep, en aan welke hij zich fcheen te willen vasthouden, met zich mede „ nam, 'tgeen aan de bewooners vati deze Planeet geen weinigjen verwondering gebaard zal hebben: vooral aan die geene, welke op dat gedeelte, daar het toen ligte maan was, gewoond zullen hebben. ,, Van mijne eerfte verbijftering te rugg' gekomen zijnde, en ziende, dat „ noch de val mijner medebroeders, noch de noodlottige maandieverij (welke „ voor zoo verr' mij bekend is, nog geen fpeciale plaats in het Code pasnal heeft) „ eenige wanorde in het onderaardfcne firmamentjen te weeg gebracht hadden; „ begon ik weder tot mij zeiven te komen, en den afgebroken draad mijner „ gedachten te hervatten. — ,, Nu, dacht mij, zou ik mijn weetlust kunnen verzadigen, en in dit kleiji „ heelalletjen ten minfte zoe veel opdoen, als nodig zoude zijn, om mij een „ grootere inlichting in de geheimen van onzen aardkloot te geven; welke, met „ betrekking tot ons, te groot en te lomp is, om hem geheel te doorkruipen. „ Want hoewel ik toen reeds eene groote reize naar beneden afgelegd had, was „ ik eehter needrig genoeg cm te begrijpen, dat ik mij nog masr aan de boven» „ korst, en niet verder — bevond. Ik had voor mijn eigen oogen gezien, „ dat één handgreep, en niets meer — genoegzaam. was om de maan van „ Maligna fen afgrond mede te voeren; en dus verbeeldde ik mij, dat er ook „ wel.  f 103 ) U wel mooglijkheid zijn zou, om mij van de twee Planeetjent-, zoo ik die fiechts „ onder mijn bereik krijgen konde, meefter te maken. — „ Ik befpeculeevde dan met zeer veel oplettendheid den loop dezer wentelende bolletjens, die (hier aan twijffelde ik niet) voorzeker ook door mensch„ jens, 'ten minfte door raifoneerende of deraifoneerende wezentjens bewoond zou„ de zijn. — Op Maligna had ik nog al den meeften moed: volgens mijne bere- kening en obfervatie moest deze zich, naar verloop van eenige uuren, in haaren „ kringswijzen loop , niet verr' van mijn ftandplaats af bevinden, en dan hoop„ te ik haar, met behulp van een groot fchepnet — 'twelk onder de'L.ftru» „ meuten behoorde, die ik mede had genomen — en 't geen ik aan een' langen „ ftok ftevig vast gemaakt had — naar mij toe te haaien. — Eene zwarigheid „ echter kantte zich geweldig tegen dit voornemen aan. — Hoe! (dacht ik) zal ik, ,, om mijne nieuwsgierigheid te voldoen, een geheel waereldjen uit zijn' ftand ,, rukken, en misfchien — een geheel menfchelijk geflachtjen aan mijn vermaak „ opofferen?— Daarbij— hoe klein zullen deze inwoonertjens niet zijn ? „ Ik zal ze met het ongewapend oog onmooglijk befchouwen kunnen ; en „ het Microscoop, dat ik bij mij heb, zal ter naauwer nood toereikende zijn, „ om mij eenig duidelijk denkbeeld van hun huishoudelijk en Politiek beftaah te „ geven. Maar dan, dacht ik wederom : mijne kunde in de Natuurlijke Hi„ ftorie zal er zekerlijk door vermeerderd worden. Ik zal den gantfchen bo! ,, tot in zijn middenpunt kunnen befchouwen: ik zal hem ontleden: ik zal be- ,, wijzen tot goedmaking van mijn Syftema opdoen; en meer dan iemand fter- ,, ker dan ooit uit de Analogie beweeren kunnen , dat onze aarde een groot beest ,, is; omdat Maligna zekerlijk ook een dier zal zijn — en dat wel met zoo „ veel te meer grond, naar mate van de meerdere gelijkvormigheid van dat „ iWinteaarplaneetjen, met die, welke wij bewoonen. „ Terwijl ik mij met deze gedachten, voor en tegen, geheel en al bezig hield, ,, viel mijn oog op iets, dat in de verte een' heldren glans van zich gaf. Toen „ ik het genaderd was, ondervond ik dat het een Diamant was , in de gedaante „ van een menfcbelijk oog. Naast denzei ven lag een, door de natuur (zoo als ,, bet fcheen) zeer kunftig gevormd oor. Ik raapte beide op, en zag wel„ dra, dat het een en ander bij uitftek gefchikt was, voor het gebruik dat ik „ er naderhand van gemaakt heb. — — — „ Ziende dat Maligna mij in 't verfchiet, en met eene traagen doch Majèjlueuft „ beweeging, al naderen nader kwam, maakte ik mij gereed, om haar, zo» ,, voorzichtig als het mij mogelijk zijn zoude, met het fchepnet uit haaren kring, ,-> op de gevaarlijke plaats, waarop ik mij begeven moest [op den randj „ van een' afgrond, namelijk] over te brengen. Weinig fcheelde het, of „ iK had mijne reisgenoten, die mij, ongelukkig voor hen, naar mijne gis„ ling, reeds een groot eind wegs vooruitgegaan waren, op de hielen naarge„ volgd: want ik had de grootfte moeite om Maligna toet het net te bereiken; en » ik voelde dat ik op het punt was om mijn evenwicht te verliezen. Doch mij S 2 „ met  c m y J, heid. Zij worden alleen bezwangerd' door de vreesachtige1 èf heldhaftige „ verbeelding, en door het al of niet geloven , van de geene tot wiens ooren „ zij komen, 't Is er meê, als met de fpookpraatjens voor kinderen. Bij fom,, ffiige, die een opvoedidg gekregen hebben»,' -©verwaardig hunne voedfters en „ kindermeiden, baare» die fpookpraatjens dikwils vuile uitwerkfels. Ik heb „ er gektmd die onder het verhaal zich ridderlijk bevuilden; terwijl hunne „ haïréiï te" berge' reaen. Bij andere daarchtegen, die het hart Wat hcoger ,, en vaster geplaatst hadden, heb ik dikwijls befpeurd dat huniic kinderlijke „ heldhaftigheid, in evenredigheid der akeligheid van het vertelfel, aangroei„ de. — Nu Zal het met de zoogenaamd-fchrifcbaïtin'de tijdingen (geloof ik) ^ Wel eveneens zijn als met de gerustftellende; dat zij namelijk — of wor.r ot „ valsch zijn»- Zijn zij vals-ch, dan winnen zij bij 't onderzoek in gerustftJ' rj g tf heïd; maar verliezen merkelijk als men die met geweld wil tegen gaan : v; nï die pacaütk ( gelijk dit de ondervinding' geleerd heeft) bezorgt haar een aah„ merkelijke graad van' wasrfchijnlijkbeid, voor hen aan wien ftPin' ze tracht te verbergen.. Zijn zij waar? — Dail is het nog groater dwaasheid, de ge,« ruchten van 't gevaar tegen te gaan, dat men niet féfiielijk- geróeg ker.nert „ kan, ot® er zfch tegen te wapenen; vooral bij een volk Wiers fnoed grooter ,, wordt naar mate hst gevaar dringender is, en dat des te tfiéër Vrijheid ademt „naar mate het begint te1 vermoeden, en te gevoelen, dat men' hit in ketenen' „klinken wil: gelijk-dit de: Foderlmdjehe Dichter wostz ifï zijn Treürfpel van. „ maria van lalain, ten opzichte van de Nederlanders, ten naastten' bijvrij eigenaartig heeft te kennen gegeven, in de woorden — „ Dit volk is, in de daad, niets-dan een kudde fchaapterf „•Vernoegd op fchraalen grond te weiden en te fliapen; ,, Mtar als men 't onbedacht zijn flaafscbneld voeler] doet, „ Verkeert die lamrenkudde in eenen Leeuwenftoet. " Ik heb er tot heden toe nog niet veel van dat lammerachtige, trouwens ot>k zeer weinig van den leenwenaart, in kunnen ontdekken: ik fpreek alleen van mijn' leeftijd, en ben nog niet zeer oud — (fprak een pieperig itemmetjen , uit het achterlle gedeelte.'van de verzamelde menigte) „ foei! foei! (riep de vergadering) ,, welk eene malle rffliBie is dat? " — Maar de Redenaar zelf -<-• ging op zijn' voorige.n en gowoonlijfeen toon voort: — „ Wie zal ontkennen, dat er in het Rijk der dieren, zoo' wel wilde fchaapen „ als getemde leeuwen gevonden worden; en dat . maar mi/n pijp is uit.... " Hier ftond hij op: zijn toehóorers maakten plaats, en hij ~ vertrok. — Ik bleef nog. esnige oogenblik ken in het K,offijhü1s: hoorde hetgeen ik reeds hier boven verhaald heb: liet mij van de woonplaats dezes zeldzaamén mans onderrichten; en vertrok'ook; met oogmerk, om bij eene gunftige gelegenheid een bezoek, bij dezen ex- urmte Redenaar: af te leggen, T. 2 Fier-  ( H3 ) Vierde Brief van den overzeeschem babiioniêr.' Burger janus! Uwe bereidvaardigheid in het plaatfen mijner befpiegelingen — en hee beandwoorden mijner Reflexien — doen mij op nieuw de pen opvatten, om u mijn' volgenden droom, dien ik heden nacht gedroomd hebbe, te communiceren; — met verzoek dat gij denzei ven, door dien in uw geacht Weekblad te plaatfen, — ter kennis van het Publiek zult brengen — doch vooraf moet ik u de waarfchijnelijke oorzaak tot denzelven melden. — Bij eenige goede vrienden gisteren op een pijpjen geweest zijnde, daar wij een glaasjen bier hadden gedronken, — gevoelde ik mij zeer dommelig, bezwaard en flaperig. (fchoon ik flechts twee glaasjens geconfumeerd had) — Ik werd bij de eerfte ontdekking mijner ongefteldheid bekommerd — of het gebruikte bier ook Rotterdammer brouwfel was geweest (van dat kookfel of meng- ' alSijV°°r ee" maand tWee a drie de geopende Burgers op hun nachtwagt hadden gebruikt, dat door eenfubite zoogenaamde zinkingskoorts, de dood aan den Capitein en den Tamboer — en kwijnende ziekten, aan verfcheiden andere van die wagtdoende Burgers had veroorzaakt; maar, God dank! — op mijne gedaane Informatie, kreeg ik bericht, dat het echt Leydsch bier was geweest, — uit de beste brouwerij der ftad. — Dit ftelde mij wat gerust. — lk deed fpoedig mijn avondmaal, en begaf mij ter rust — wanneer ik wel dra in een' vasten flaap viel, — en mijne nimmer rustende ziel door den volgenden droom een' geruimen tijd werkzaam gehouden werd. Ik bevond mij in een Arcadisch landfchap, — dat, hoe zeer ook aan deze en geene oorden verwoest, — echter nog genoeg overblijffelen van zijn' voorigen luifter vertoonde —om mijne aandacht op het ftreelendfte uittelokken Eene mengeling van talrijke Inwooneren verfpreidden zich door de lachende beemden, — en voegden zich in onderfcheiden troupen bij eikanderen. — Alle waren zij meer of min vercierd, met veel couleurige klederen, linten en bloemen,— gelijk Feestelingen, die vergenoegd den een of anderen grooten gedenkdag, van heil, vrijheid en voorfpoed vieren Terwijl ik met aandacht deze (zoo het fcheen) gelukkigen,befchouwde, voelde ik mij door eenen achtbaren Grijsaart op de fchouder tikken, en werd door hem dus aangefproken. „ Vergaapt gij u aan het uiterlijke? —Zijn uwe oogen, even als de oogen de„ zer ongelukkigen, beneveld — dat zij, verblind door de dwarrelingen der ,, lichtftraalen, niet ontdekken, de ontzettende gevaaren, die deze dartelende ,, gerusten dreigen? — „ Neem dit glas, " — mij een ovaal glas (gelijk men den fpiegel der waarheid afbeeldt) ter hand ftellende, „ en befchouw de zaaken zoo als die zijn." — Ik nam den fpiegel met dankbaarheid aan, — maar, Hemel! welk een gezicht! lk zidder nog op het nadenken van het zelve! — Dat verrukkelijk landfchap, was au in mijne oogen niets anders, dan een' met afgronden omgevene, done verblijf-  C MS ) blijFplaats, van verfiindend gedierte. — De lachende velden, — en dartelende reiën vertoonden zich als angftige kudden, — die voor de bebloede muilen der hun vervolgende wolven vlooden! — De juichtoonen der zingenden, en de fchelle klanken der muziek injlrumenten, verwisfeiden voor het gillen en het gefchreeuw, der vermoord wordenden en vliedenden : onder het ijsfelijkile geratel van kletterende donderen. — De zon, en het licht verborgen zich achter het zwart van op een gepakte onweerswolken, — en op eens bevond ik mij in de akeligfte duisternis. —Ik ftak mijne bevende hand naar den naast mij ftaanden Grijsaart uit. — Hij vattede dezelve — en zeide: „ Deugd en wijsheid enbreken noch moed noch Standvastigheid: Schoon zelf dit Heelal „ tot zijn' eerften Bayert wederkeerde: — het zijn alleen de eigenbelangzoekers — „ wellustigen en heerschzuchtigen die bezwijken als de elementen ftrijden en het „ zijn de ongelmigen die bedreigde gevaaren gering fchatten, die eene prooi wor„ den van de jammeren dezes levens — ftel u gerust, mijn vriend! — Gij zult „ vrolijker tafreelen zien — wend uw fpiegel een weinig ter rechterzijde. " Naauwelijks had is het glas deze wending gegeven, — of ik zag de donkere nevelen zich om het vorige landfchap famenpakken, — en links afdrijven, terwijl een bedwelmend licht — een min akelig gewest, aan mijn gezicht openbaarde. — „ Dit is het Land der drootnen", fprak mijn Geleider, — als gij „ dit met oplettendheid befchouwd hebt, zult gij de beloofde vrolijker'gezich„ ten gewaar worden. " — Ik zag nu van den top eenes bergs ( waarop mijn Geleider mij ongemerkt gevoerd had) fteden, — dorpen, — vlekken, — en velden , — welkers inwooners (althans het beste gedeelte derzelven ) in een' ftaat van gevoelloosheid en diepen flaap gedompeld waren, — waar van echter eenige machinaal, gelijk de droomwandelaare» (daar Henninghs en andere Schrijvers, ons zoo veel zeldzaamheden van verhaalen ) deze of geene werkzaamheden , — doch alles irrisulier, verrichtten, — welke werkzaamheden, door eenige wakker zijnde wezens zoodanig werden beftuurd, — dat dezelve den werkenden niet nuttig zijn — noch dé hun bedriegenden fchaden kon — waar door deze wakende gelegenheid hadden om hen niet alleen van al hun geld, en kleinodiën, — maar zelfs van klederen en fpijzen te berooven, — en aan zekere ketenen te kluisteren, waaraan zij bij hun ontwaken, op den wenk en wil van deze, hunne meefters als flaaven werkzaam zouden moeten zijn, of anders offerhanden hunner wreedheden worden. — Niet minder dan die in het landfchap duifternis en flavernij (het welke zich in den aanvang mijnes drooms, zoo vreeslijk aan mijn gezicht had geopenbaard) gepleegd worden. — Reeds zag ik verfcheidene van die oneelukkigen, naakt, uitgeplnnderd — en aan de vervloekte ketenen geklonken —toen ZilX Ta b^ZU'n ,aan dCn mönd zettede' en na drie maaIen geblazen te hebben , — met de ftem als een donder (zoo dat de rollingen derzelve klette- Seïepf01 * Sehede IaBdftreek 6eh°0td werden> de noS A^e dus T 3 ó Gij  ( "5 ) Perwig der BERICHTEN. Parts 9 Thermldor , het derde jaar der ééne en onverdeelbare Republiek. Nimmer beftond er een plan, zoo ingewikkeld, met zoo veelomwegen, doolhoven en begochelende verfchijningen: nimmer beltondereen ontwerp door zoo veele kronkelpaden , bijwegen , intriguen en vermommingen heen , zoo juist en met zoo veel oplettendheid, in weêrwll der menigvuldige obftakels en hinderpaalen, berekend, als heden. Van alles heeft men partij weten te trekken. Vrienden, vijanden en onzijdigen: voordeel en nadeel, in één woord: alles — heeft gedeeltelijk mede moeten werken om eene zich langzaam ontwikkelende zaak bevorderlijk te zijn. Doch het is er mede gefteld als met alle ontwerpen van een' langen nafleep: het moet eindelijk, vroeg of laat, een beflisfend voorkomen aannemen , en dan wordt alles hachelijk en bedenkelijk. Het oogenblik der verlosiïng, is ook het beflisfend oogenblik der zwangerheid, en loopt niet zelden op een miskraam uit. Exiliit partus miferae de vulnere matris. O Lucina ferox, hoe peperijfe fuit, „ Dit laatste was een hap jen voor de Geleerden, mijn heer janus! — Babel, den 51 Cunfufitnaire. [Dit moet eene lange maand Zijn!} De taaien en fpraken der torenbouwers zijn hier weder ellendig verward. Dit is in vorige tijden wel meermaalen voorgevallen ; doch toen was het maar copie bij 't geen men thans maar al te oorjpronkeüjk dagelijks gebeuren ziet. Want ■— oudtijds werd hunne taal wel zoo verward , dat zij den een den ander niet verftonden ; doch thans verftaan zij zich zelve niet. Om in dit ongeval de goede ingezetenen 200 veel mogelijk te gemoet te komen , en dit accident aan hunne harsfenen en fpraakdeelen, te remediëeren — heeft de raad van de gemeente der Stad Babel (*) gisteren de navolgende Publicatie, in alle mogelijke taaien, doen afkondigen en affigeeren. klaasheid, verstaanbaarheid, duidelijkheid. De raad der gemeente van babel, willende voorzien in het nemen van alle zoodanige maatregelen als tot voorkoming der verwarring kunnen verftrekken, hebben goedgevonden te ordonneeren en te ftatueeren , gelijk zij ordonneeren en ftatueeren mits dezen: (*) De lezer gelieve in 'toog te houden, dit iaesi, en ou» iaiii twee verfchallende ftedea in 'tLandlchap nsfomnïoiu zijn. Dat  Dat de Architecten, Metfelaars, Timmerlieden, en in 't algemeen alie Werk» bazen, geëmploieerd of nog te emploieeren, tot den torenbouw, in ftede van de verfcbillende taaien, en bijzondere dialecten thans gebruikelijk, voortaan, tot voortzetting hunner werkzaamheden, geen andere taal dan de voor elk verftaanbare taal der teekenen en pantomime , zullen hebben te gebruiken , op prene van privatie en fuspenfie, in hun lieder emplooien en officiën; laatende voor 't overige aan elk en een iegelijk de vrijheid, om in zaaken , geene direfte betrekking tot den torenbouw hebbende, zich van zoodanige verftanbaare ofte onverftaanbare taaien en Dialecten te bedienen , als zij zelve zullen vermenen te behooren. Aétum den 50 Confufionairre, het eerfte jaar der duistere concepten. Ter ordonnantie van den voornoemden Raad PIERRE BROUILLON, Secretaris. SCHEEPS T IJ D I N G. Den ,4 July is op de hoogte van den Plas en het zwarte water aan lager wal •geraakt, het Tjalkfchip de klinkende waker, Capt. politicus oh. verstand. De lading beftaande uit misdruk en wartaal is meest geborgen. De Lootfen wilden het fchip, dat door ftooten en zwaar zeilen veel geleden had, uit hoofde van gebrek aan Crediet en Contanten, niet weder in vlot water brengen: dus zal het, als de wind van de Franfche kust blijft afwaaiën denkelijk weg zijn, Zij hadden den Capt, echter als vriend geraden, zich in die ftreeken niet weder te wagen, wijl het er, om de gronden, zeer gevaarlijk was. Naar men zegt k er veel op geasfweerd, 'tgeen voor de Reeders te hoopen is. Deze Nommers worden alle Maandagen vervolgd, en uitgegeven te Utrecht bij de Wed. Terveen en Zoon; 's Hage van Cleef en Leeuweftyn; Leyden Honkoop en Onnekink; jimflerdam Holtrop, J. W. Smit, ten Brink, Kuyperenvan Vliet; Haarlem Plaat en Loosjes; Rotterdam D.Vis, v. d. Dries, en Pols; Alkmatfi Hand, en verder is de overige Provintien, a twee Stuivers.  JANUS VERREZEN. Ï787. « SUUM CUIQ^UE. ,t N*. 20. Maandag den 17 Augustus» B„E RICHTEN uit JPaiTs, den 12 Thimidor. De wispelturigheid onzer Aadgenooten, altoos ge.' Beigd om, zelfs in 't midde der ernttigfte bezigheden, zich met allerhande beuzelingen, zoo als Vaudevilles , Epigramma's, raadfeltiens &c. onledig te houden , ia ihans weder ten duidelijkfte zichtbaar; voornamelijk onder de zoogenaamde Jongs Lieden. Elk beïevert zich om het zeerst, om wiegeliedjens, voor de aanftaande» nieuwe conftitutie, waar van de Ctnventie tegenwoordig zwaager gaat, te vervaardigen. — Hier thans niet mede bezig te zijn, houdt men voor een ontwijfelbaar V ken 1795. -  C «8 ) kenmerk van een' kwaaden fmaak, welken niet anders dan in een*men6ch, dia volftrekt niets van het fcavoir vivte heeft, kan vallen. — Deze mode zelfs heeft invloed op de klederdracht; en geene Dame du bel air waagt het om zonder berceufe [zoo noemt men de hoeden, die thans algemeen door de fatfoeulijke lieden gedragen worden, en het formaat van een wiegjen hebben ] in de Opera te komen. Het meest en vogue zijnde Liedjen, na het Reveil du Peuple, en het welk door een' Bataaf, die zich nog hier bevindt, in 'tHollandsch is overgezet, is het hier nevensgaande Wiegeliedjen, i. Slaap, kindjen! flaap! — flaap! fluit uw oogen; Of hebt gij niet genoeg gezogen? — Wat fcheelt er aan? — Och! fchrei zoo niet! —■ Kom, wees maar ftil; dan krijgt gij zoentjens; En zoete Peetoom brengt Millioentjens, Zoo lang er maar wat overfchiet. 2. Of pruilje nog, om dat Jaceotjen Zich niet wil houden als een Doodtjen; Maar telkens nieuwe ftuipjens heeft? — Dat ftoute broêrtjen wil ons foppen: Wij zullen hem in 't kistjen floppen, Zoo dra hij maar het geestjen geeft. 3* • • : 3 Of benje bang, omdat Rooijaaltje Ondeugend roept: — „ De Drommel haaltje!" — Omdat hij zelfs niet haaien kan? — Kom, Kom! — Dat zijn maar malle kuurtjensl Straks leggen wij hem in de luurtjens. Foei, foei!.... Maar waarom huilje dan? * 4- Ei flaap! — Dan komje gsattw in 't broek jen; Öf deed jij ook wat in jou doek jen ? *■»  C «6 ) lerhande foort van vaartuigen; bewoonen echter de meeste inwooners dezer landen aardvaste wooningen. Dit a gouvernol — Wil men bet er nogthans toepasfelijk op maken; janus mag het 'wel lijden: want hij laat ieder zijn vrijheid.] verder' ~ Onsl ndhad, geduurende een'eeruimen tijd, een Republikeinfche cmjiituüe gehad Dan daar het woord Republikeinsck ~öp zich zeiven , zonder nadere bepa-lirg' juist 'niet veel beteekent, is het nodig om er wat meer van te zegden; indien men een voornemen heeft, om de ftaatsgefteldheid van een land (vooral eene, die zoo ingewikkeld geweest is, als die, welke wij bezeten hebben ) te befchrijven. ,. , .... TT Na lang geworfteld te hebben met een' bigottifchen Bifchoppehjken Vorst, die ten tijde zijner heerfchappij een extraordinair groot vaartuig bewoonde, in de form van een Gallij, die door gemijterde Gallij-boeven van de eene plaats naar de andere gevoerd werd; wiste de ingezetenen het eindelijk zoo te klaaren dat zij zich van dezen Vorst voor een onafhankelijk volk lieten uitroepen. Zins dien tijd werd Natarchia een vrije Republiek: dat is: — de bewooners der Schepen van Linie waren wel zoo vriendelijk om het bewind op zich te nemen. Het land bleef op dezelfde wijs, als te voren plaats had gehad, verdeeld in onderfrheiden en in grootte en uitgeftrektheid, zeer veel van elkander verfchillende , Mattieren. Ieder quartier had zijn. hem bijzonder eigene Schepen van LinieMen begon toen reeds te begrijpen, dat het zeer mogelijk zoude kunnen zijn, dat de afzonderlijke quartienn en derzelver refpeSive bewindslieden het onder elkander oneens zouden kunnen worden; daarom befloten deze laatfte om met den anderen een NetarUal ContraEl te pasfeeren, ten overftaan van den Notaris ContuRus Contortulus, zijnde een man van overgroote talenten en bekwaamheden, in het famenftellen van ingewikkelde en onverftaanbare conventien en transaHien. Volgens dit contracl bepaalde men, zoogoed «*«oo kwaad men konde, datdebewindslieden van ieder quartür in dat zelfde quartier meefter zouden zijn. Doch omdat men wel bet-reep dat de buitenlanders veel moeite zouden hebben, om op een «sreeelde wijze met deze, in zich zelve verdeelde, Republiek eenige overeenkom, ften negotiatien en wat diets meer is, aan te gaan; befloot men verder, uit ieder manier een Ambassadeur naar de hoofdftad te zenden, om daar gezamentlijk, ten otmehte der 'buicenlanderen , een verëenigd lichaam van een' verdeelden ftaat uit te maken Want (zeiden de Bewindslieden; hoe wel wij het wel, naar alle gedachten 'eeuwig oneens zullen wezen; wat hebben daar andere mede te doen? Daarom'befloten zij wijslijk, om hunne oneenigheden, zoo veel mogelijk in hunne eigene fuartieren te befluiten. Om hierin zoo veel te zekerer te flagen, kwamen zij verder overeen, om,200 er al iets in deze vergadering van Ambasfadeurs mogt voorvallen dat aanleidine tot disputen en verfchillei, geven mogt, deze verfchil'len en disputen met pretest: naar de tuinieren te doen retoumeeren. Hier door brachten zij minder onec 'rgtWen, maar ook meerder lankwijligheid in dcae é^mvOcke vergadering»  C "7 ) lefs diergelijks hadden zij er op uitgedacht in hunne, «««^vergaderingen • om— namelijk: in cas van dis.crepan.ee, met hunne fchepen van Linie, belader! met hunne pretesten, refleüien, overnemingen en confiderafien &c. te rug'g' te keeren; alles— om de Hisharmonie, zoo veel doenlijk was, pure domestiek te maken. — 'tEen en ander (zoo als blijkbaar is) kon niet nalaaten om eene verfchrikkelijke langdradigheid te weeg te brengen. Om hierin te remedieeren wierden er wel intermediaire flaats- en quartier-Collegien verzonnen en in train gebracht : ook ftclde men wel verfcheiden maaien een' Admiralisfimus over de vloot Liniefchepen aan; doch, daar dit in veele gevallen aan den eenen kant wel eens te weeg bracht, dat men de Gordiaanfche knoopjens (en het getal van deze was legio) doorhakte, zoo veroorzaakte het aan de andere zijde, dat het bondgenootschappelijk contraCt, door alle deze bijkomende omftandigheden, hoe langer hoe ingewikkelder en overftaanbarer wierd. 'tKon echter niet anders, of de buitenlanders moesten van tijd tot tijd de lucht krijgen, van dit eeuwigduurend fmeulende vuur van verwardheid en tweedracht; waar door de pot dikwils zoo verfchrikkelijk aanbrandde, dat men in 't geheel geen neus zoude moeten gehad hebben, om het niet te bemerken. Deze nu ziende, dat het land de beste gefchiktheid had (door al de waterfnijdingen waar mee het voorzien was) om met kleine adviesjachtjens en andere vaartuigjens tot in het midde van hunne overal bevaarbare ftaatsgefteldheid in te dringen; maakten zich dikwils, in die gefteldheid van zaaken , de fpreuk; „In troebel water is „ 'tgoedvisfehen, " ten nutte; maar ook niet zelden (want dit moet men er bij. voegen ) ten onnutte. — In andere landen heeft men wel eens opgemerkt dat buitenlands geweld, en vreemde Cabaalen, de tweedracht en binnenlandfche gefchillen deed ophouden en de ingezetenen op hun zelfbehoud bedacht maakte; waar van dan het gevolg was,dat men de burgertwisten zoo langflapen, ten minfte fluimeren liet, als nodig was, om eerst aan de buitenlandfche questien een einde te maken. ' Maar de Inwooners van Navarchia begrepen dit anders. In hunne binnenlandfche disputen hebben zij den meesten tijd altijd buitenlandfche en vreemde Arbiters gehad : van begrip zij'nde dat deze meer Neutraal zijnde dan de Inwooners zelve, beter in ftaat zouden zijn om een onzijdig vonnis te vellen: hierin naarvolgende het voorbeeld van fommige plaatfen in Italien, in welke men, om dezelfde redenen Rechtbanken, geheel uit buitenlanders beftaande , aanfteit, — Deze en meer andere zaaken, te lang om alle hier met duim en vinger aan te wijzen, hebben zeer lang famengefpannen om Navarchia met al zijn dobberende ©pgezetetaen in den grond te booren; maar — die zelfde oorzaaken, welke zederd lang aan de verst ziende Navarchiaanen, den val van hun Vaderland voorfpelden, hebben , door een verbazende lufus naturte of liever lufus Politicus, aan de Navarchiaanen op eens de fchellen van de oogen doen vallen. Zij hébben berouw van hunne vorige dwalingen. Vooral haaten zij thans hunne conftitutie, beftaan hebbende uit de hier bovengemelden vloot van Schepen van Linie en hunnen X 2 M.  C 128 ) M«WMJi*K aan 'thoofd. Zij willen meer éénheid "»^^££%£. rend Staatswezen. En nu (zegt men) is men beziom « de W™™™ ™ ge Liniefchepen, een vaartuig te vervaardigen n de P*^™™' *rJ'door ren te worden afeefchreven; vooral, wanneer de voorgenomen »andmgen op ™£J0^A niet heter uitvallen, dan mentot nog toe gron h ft te onderftellen: en het bovendten hoe langer hoe meer bW™™*^ mQtl. dat z i nog; fe ved gri»6«»^ door een oud vooroordeel, van gedachten zijn Ï & S L * te *£, en meer liefde voor ztch Z ve dn voor 5T .S^fi geetM weTk f ÏÏTe ïT «ïblS £ ^bedienen, XrSds75aom|5Sjen oP^^^2:^;^ = aartig monfter jen van lom.pbeid en ^o j ^ " Koop""6 7Ófï«bmïï.° > na^ ing en aangemoedigd door de zoo gelukkig " SalleneW^ landing, nog een tweede aan de zijde van de Middel" Sche Zee moeit ondernemen , en dat wel, na dat de vrede tusfchen Spanje. " n fn Franfche Republiek gefloten zou zijn. 3°- Dat men ten zeiven tijd " „'o, wee andere invallen in Frankrijk wagen zoude, de eene aan den kant J' van Z l2 en de andere aan de zijde van de Gironde, alles in afwachting " v n de Ru fifcbe vloot; met dien verftande echter, dac men eerst de landm" Pn doen en vervolgens oP middelen bedacht zijn zal, om renforten en verfter" kheen te' zenden; zonder alvorens te bedenken, of die renforten misfchien " loTprecies ll hum en tijd zouden kunnen aankomen , als mostert na den maal" ftid lo Eht men den Koning van Pruisfcn zal zoeken te bewegen, om met '! Zweedet én Denemarken deel in deje expeditien te nemen: echter me. dan na-  ( 13° ) den: Doch deze bcViten mij' uit, en vroegen of ik wijzer wilde zijn, dan zijt lk zuchtte, en zweeg. De Matroozen waren verdeeld: fommige hunner zeiden dat ik'gelijk had; maar de andere weérfpraken dit zeggende; Cairal Caira! — 'tee'en zoo veel zegt, als — alle waereldfche zaaken loopen van zelve los. Houd maar moed (voegden zij er bij) ais wij den hoek van dat zeer verre, in 't verfchiet zich op doende, gebergte te boven zijn, dan zullen wij de gewenschte haven wel in 'tgezicht krijgen. Ik hoop, ja — mannen! (antwoordde ik) maar denkt hoe dito bodem voor weinige jaaren mede verzeild is, waar van een groot gedeelte der equipage toen is omgekomen. Praatjens! wij zullen het u wel klaaren, antwoordde fommigen. Nu betrok de lucht: een onweder barstte los, de ftormen huilden: de golven klotften tegen onzen bodem, ons fchip wierd een fpeelbal der Elementen — Een Orcaan! — (riepen de Huurlieden) komaan! ligt het voorfchip: brengt het zwaarfte en kostelijkfte in het achterfchip! Dan zal het beter gaan. Aanflonds werd aan die orders gehoorzaamd. Doch fchoon men hier mede ieverig bezig was; en, genoegzaam al , wat van waarde was, in de Cajuit gebracht had; kon dit niet beletten, dat onze kiel tegen de Rotfen kirrosmus en megasmus te barsten ftiet. Wij zagen toen alle naar een-goed heenkomen, fommige der ftuurlieden wierpen zich met een gedeelte der lading, en eenige der hun omrinaende Matroozen in de Barcas en floep, verlieten ons en hielden het met geleefde zeilen van ons af: de overigen, waar onder ik raij bevond, fprongen in onze boot; en roeiden, niet zonder doodsgevaar door de branding den Oceaan in, daar wij alle van gebrek omgekomen zouden zijn, of een prooi der golven geworden , — zoo de Hemel ons niet nog tijdig, door het bedaren van den norm, en het ontmoeten van een Babiloniesch vaartuig gered had. Met het zelve ben ik nu, voor weinige dagen behouden — doch arm — vermagerd en uitgemergeld thuis gearriveerd. . , Waterstad den 8. Augustus. Lr is hier weder een hevige brand ontftaan, welke na genoeg drie dagen geduurd heeft. Esnige dagen te voren wierden de lieden, die met een fijnen reuk begaafd zijn, gewaar, dat er iets fmeu. lende was, 't welk een fterke brandlucht van zich afgaf, waaruit men vrij natuurlijk opmaakte, dat het uitbarften van de vlam nabij was. Men vervoegde zich derhalve ten fpoedigfte bij het Brandmeefters Committé, ten einde hetzelve te onderrichten van den waarfchijnlijk op handen zijnden brand, niet twijffelende of men zonde door deze voorzorg, het uitbreken der vlamine voorkomen. Dan — of het gemelde Committé aan dezen welmeenenden raad geen geloof ge* flaeen hebbe; dan — of men van gedachten geweest zij, dat misfchien deze brand noodzaakelijk, of ten minfte nuttig zoude kunnen zijn, door het vermelen van zommige befmette achterbuurten; zeker is hst althans, dat de vlam in verfcheiden hoeken van de ftad is uitgebarften. Men kan echter de vigüantie van meergemelde Brandmeefters en de gerefoheerdkeid der pijpgasten, anders ook wel l....mans genaamd, niet genoeg prijzen: want — na dat de brand ruim drie  C 131 ) dagen geduurd had, en men op gisteren, tegen den middag, bevreesd was, dat de vlam in de koornrnaga>'ijnen zoude overflaan — begon men met de zestig brandfpuiten, waarmede deze ftad voorzien is, zoo ieverig te werken, dat in weinig tijds de brand zoo goed als gebluscbt was, en er niets meer, dan eene kleine fmeuling over is gebleven, weike fmeuüng (men gelooft) dat welzoo goed zal zijn, om van zelve op te houden. Men heeft hier weder een geheel nieuw middel tegen den brand uitgevonden, hie>in beftaande om, ingevalle de vlam zoo hevig is, dat zij bij geene moog» Hikheid gantfcheliik uitgebluscbt kan worden, dezelve echter door een foort van Windfpuit, zonder eebruik van water, uit den eenen hoek der ftad in den anderen te transporteeren. Vergenoegende men zich als dan, om van twee kwaaden het beste te kiezen, en het vuur aan die zijde te bepaalen; daar men op zeer BELANGRIJKE gronden onderftelt het minfte gevaar te zijn. — Ce volgende brief van lo de wijk De XVIII. zich noemende den Franfchen pretender, w mis als een authentiek ftuk ter hand gefield. Wij plaatfen hem; fchoon wij voor deszelfs echtheid, hoe zeer de waarfchijnlijkheii er voor pleit, met infiaan, S I R El — 't Is heden, op eenige weinige maanden na, een eeutv geleden, dat mijn voorzaat lo de wijk de XIV. de laatfte poging deed, om den Engelfchen Pretender jacobus de II. aan het hoofd van 20,000 Franfchen naar Engeland te exorteeren, in de vaste verwachting zijnde, dat de Jacebiten de beste maatregulen zouden beraamd hebben, om de voorgenomen landing op de kusten van Engeland te faciliteeren. Dan — het een en ander liep bedroefd af. De Jac»biten bezaten meer eigenliefde dan Jactbitifche Koningsgezindheid: en dit had ten gevolge, dat de talri)ke Franfche vloot (die anders toen het meefterfcbap van de zee had ' zich alleen voor de Engelfche Kusten vertoonde, en onverr richter zaake te rugg' keerde. Ik twijffel geenzins, of een zelfde iever zal u voor den Franfchen Pretender bezielen, en zekerlijk zult gij de voetftappen van mijn' Voorzaat, g'oriea/er gedachtenisle, drukken, door in naarvolging van bem, dien geenen te befchermen, die zich verbeeldt geen minder recht op uw medelijden te bezitten. Alleen hoop ik, dat uwe laatfte poging met eeii gelukkiger ge> volg voor mij zal bekroond worden; en ik zou het mij tot eene onverfcho* aelijke zwakheid van geest aaarekenen, hier aan een oogenblik te twijffelen, Al-  ( m ) Meen (vrees ik) dat gij «U misfchien "en XIV. «ggen: - Dat * g^f^ voor jacobus den II. zoo zij geiuKt. ware b geweest zijn: lig voor uwe Voorzaten en dus ook b. geveg voor 'uw hlfis ten evol. omdat de val van het huis èeitouars J ve^00gnS ^ven als het buis van ge gehad heeft; en dat g.j dus uit A™h?ofic^e huis der Bourbons. oJje, juist de grootfte verp icbt.ng,h hebt ^ ^ ^ ^ w Maar (ik bid het u) .s he thans een jd> °m d;endi en weêrzin. op die pluizen? — Kunnen wij anders, dan metpnee* Xnde, te rugg' zien? — fijden van Hdfefehaat en verkeerd begrepen Sta»e, BB ^ ^ Zijn onze onderdaanen (neem Spreek; fchoom grijp; en in den tegenwoord.gen tijd van m ,n onderd d hét tot nog toe een raadfel is, of ik dezelve w« verlichter gcWorden? bezitten zal) Zijn (zeg ik) onze onderdaanen me tv |waasheid we. ^^hanrn^eïnl ebei—^ ^ • °f «Tf Dan, ik ben te zeer overtuigd van£%™th5!f dat ik mijn' tijd zou wilde wijsgeerige denkbeelden van ^J^fljrt bed«W«»gen, die len verliezen, met aan te toonen. dat a c: iw > .. • bebben, £f£S F? SÏÏT. SIM I deneeuwen. — Ik ben sire! enz. « »m, jp« vertaling geen letterlijke, Q«t era vrije, vertaling is [want Hoe zeer deze ™S J 'rCetnt dikwils alleen den geest uit aaldiendaf^i^?veSoi^"uUeJ! dat ik wel gezorgd heb, om den SS zintoegezonden' brief onbefchadigd te bewaren. - Vliet; Hwfe* Plaat en Loosies; itaf^am D.Vts, v. d. Dries, en fols, ^*m«" öand, en verder in de overiga Provintien, * twee Stuivers.  JANUS VERREZEN. SUUM CUiqUE.1 N° 22. Maandag dm 31. Augustus, BERICHTEN Vit VXelperland( ïiRGSTAD, fa 'xx va» Drotmmaand. Het departemejrc eer Sociëteit onder de zinfpreuk.- — wstfwiwmwi. jDie met Ariftocratie zijn begaafd, Worden hier gefpijsd en gelaafd — Slhier opgericht, m« genoegen gezien hebbende, dat^ANus derzelver verrichejngen een plaatsjen in zijn weekblad waardig keurde, heeft derondSee*enden gelast,, van hunnenwege, met den Schrijver var» dit weekblad te cerres.  C 134 > pokeren, en hem het belangrijk uit de handelingen en befl^en van ■meergemelde Sociëteit, bij extratl notulen, toe te-zenden, ten etude,h*™g weg, ter benmsfe der Natie te brengen. Ingevolge dezen „Ut:, aende 1 hem hef nier nevensgaande toe, met verzoek van hetzelve te plaattin: terwijl lk met een hoog gevoel van meerderheid ben ^ Medebur!,er S, f, V. tEMAOOOG. $ecretaris, ExtraB uit de Notulen der Ordinaire Vergadering, gehouden op Maandag den 8 van Drooinmaand. u door een' d< r leden ter tafel gebracht en gelezen eene propofitie , om met het C^™lanWe,keloosheid in Correspondentie te treden, en tevens, om.tra ftortfr ftfuk deze beide vergaderingen te doen benoemen eene Commisfie, tot het on Serncn van een plan van Of- en Defenfive Alliantie, tegen alle, die de zoete volksSouden Sen ftoorra, of hun een gegrond wantrouwen tegen fon.rn.ge le- S t Qnde eit inboezemen; mitsgaders tegen alle, d.e eene Centraakvergaden der Soc eteit 'nöo«™ ^ £ R *bIiek, ten einde-op de daaden del SïraïooX^^I de iBkruip'nde ^* te veihinderen' toe' S£WHk2 voorftefgS'en algemeen goedgekeurd zijnde is dienvolgende de c r\I't'r\^au7hJfeerd hier van aan welgemelde Commisfie kennis te geven ~ Se 1 «lor den »«J^«etd zuiver en ongeftoord te gemeten tl net noodzaakelijk, dat de aanseftelde machten niet tegen elkander aanbotten: " want nimmer is een ftaat ongelukkiger, dan wanneer het beftuur naar een keselhel hintte gelijken, zoo als de ondervinding u dit zekerlijk zal geleerd l hébben. Ook zult gij opgemerkt hebben, dat het er op plaatfen, daar verdrukkers en verdrukten zijn, met de vrijheid zeer kaaltjens uitziet Du al- " thaes boude ik voor eene eeuwige waarheid, die niemand mij uit het noord nraaten zal. Met deze gevoelens doordrongen, fpreekt het van zelve, dat '1 U het ons tot een onvermijdelijke» plicht rekenen, om tegen alle cabalen, . onder welken naam ook — te waken. Als het volk zijne belangen» wel kent, '„ zil het nimmer vergeten, dat het algemeen geluk uit hunne vereenigdo pogin- .. gen voortfpruit. En hier mede " ö ,, Heil en BroeJerfchap." — I tal ien. ietebko,*» l. Ju'.y. In deze plaats, alwaar men in de wet maar negen geboden heeft; omdat men aldaar hst agtfte gebod met voor Canoniek houdt; maar integendeel voor Apocryph verklaard heeft; heeft men, ter uppletie van de alzoo defeüe tien geboden, een ander agtfte gebod geacrefteerd, van dezen inhoud: — Gij en zult geen kattenkwaad uitvoeren. — Men verftaat hier door kattenkwaad (*), die wanvoegelijke dieverij, welke de katten plegen, en welke voornamelijk dan bij die dieren opgemerkt kan worden, wanneer zij, van de melk gefnoept hebbende, hun baart aflekken, en zoo doende den begaanen diefftal ontdekken. Iets diergelijks heeft men bij fommige onftaatkundige Retegnaanen waargenomen, en dit heeft gelegenheid gegeven tot het arrefleeren van dit vreemde gebod. - 't Welk (gelijk men verneemt) ten fterkfte eedftrveerd zal worden. De ftraf op de overtreding van dit gebod vastgesteld _ beftaat hierin , dat de overtreders ten eeuwigen dage mhahel zuilenworden verklaard, —■ „'«--• s. Oud baiiel, den 11 Augustus. In den nacht tusfchen gisteren en eergisteren ontftond alhier een hevige brand, weike echter na het afbranden van ruim twee huizen fpoedig gebluscht werd. De attivitsü en vigilantie van onze nattonala euarde was voorbeeldeloos, en de aandrang van het water door de tongen der orandfptuiten was zonder weergas. Alles is in de voltnaakfte ftilte en orde, en buiten eenige ongelukken, tot verwondering der ftilfte onder de burgeren, afgeloopen. ^ m In 't oorfcronkeliik leest men Felonia van fWfr, zijnde dit een/t«ff*«A*« kunstterJ iie hoe zeerTders n 't luliaanub in dien zin niet gebruikelijk, door de R^dofto- wel eens' SchïrfiVCanefchi genaarcd. Dit woord heeft zijn oorfprong ontvangen , mt hes fpreekwoord Ktnè gatto, cèe fi fefa toccart fenza guatiti. —  C 139 ) Alleert hebben twee kraamvrouwen, welke, door den osvermoeUen leve? tan onze Burger-Tambours, die tot ruim twee uuren, na dat de brand pebluscbt was, alarm floepen, gtfehrikt hadden, eenige toevallen gekreegen. Men hoopt échter op derzelver fpoedh: herfttl, indien de iever der Heeren JEfcuhapvi maar ten halve die der Burger-Tambours evenaar, : Ander Oud babel, den 15. Augustus. Men heeft hier een geheel nieuw verbijtend vocht uitgevonden, wa;r aan men den naam van eau of jeu de lis gegeven heeft; doch verkeerdelijk, dewijl men bet eau de lïe had br;hoorea te noemen : zijnde een zeer fterk, door gedifieleerde wateren, druivenfapp-.-* en karnemelk aangezet liquor, 't welk zeer probatum is bevonden, om nagemaakte handteekeningen en ander fchrift, te doen verdwijnen, of ten minfte onleesbaar te maken — Er ligt op onze rivier een fchip, waar van de geheele lading uit dit llquor beftaat, zeilvaardig, wiar van de Equipage alleen wacht naar een'goeden Noordoost ten Oosten wind, om onder klein convooi naar Quispel Quaspsl, Sis/erenlurg, Kijk nauw uit, en Raaejïein te ftsvenerj. Men verneemt van goeder hand, dat de kraaien, door de menigte geftorven paarden, derzalver krengen zoo moe* de geworden zijn, dat zij er geen bek meer aanfteken willen: en daarom zeer fterk naar ander aas verlangen. — ADFERTISSEMENTEM * •* * * Solliciterids keu KENBBtNi, gewezen Krentenbroodjens* * * bakker van zijne doorluchtige hoooheid en de geheele * * Vorftelij'ke Familie; en -welke uit dien hoofde het geluk en de eer * genoten heeft van de voornaamfte huizen in de Republiek als zoodanig te bedienen, maakt bekend, dat hij ten zijnen huize dagelijks bakt, onverbeterlijke kleine sroodjens en oublien, alsmede overheerlijke evrn- veeltjens, nationale Z u i k e r k o e k j ÏN s en OHgerezen 2ROE- dertjens, verzoekt een ieders gur.st en recommandatie. Zijn woonplaats is te Stroopvliet. op de Honigmarkt, in den vergulden Smeerbol. NB. NB. Alzoo A. B. C. D. E. F. G. H tot Z. inclufive, met uitzendering NB. alleen van Q. R en X. reeds zederd een' geruimen tijd hebben kunnen goedvinden, zich op eene malitieuje wijze uit den lande- te begeven en van hunne refpective buizen te abfenteeren, zijnde de meefte gekleed met blaauwe rokken, doch vesfchillende foorten van opflagen en kleppen: en nadien men verneemt dat Q. R en X voornemens zijn den zelfden weg^ptegaan, zoo zulks, niet verhinderd wordt, zoo wordt hier mede een ieder ten vriendelijkfte verzocht, om den voorn. Q. R en X.' zoo veel mogelijk, in dit hun voornemen tegen te gaan, en hen des noods te doen beloven, om zich met geene malitieuje: oogmerken uit- den lande voorn, te begeven, of in prajuditie van de thuisblij. »ende zich in een ander land neder te zetten. —  4 ) . - Z-%"ïfr IJ D I N G E N li. Aug. In het laatst der voorleden week Is teOtiiBabel uitgezeild het fchip' de Staaten Vergadering; Cap-. D.e mm, en binnengekomen, het fchip ...... [denaam van het fchip onbekend] Capt. Trekkebek. Zeer veel nieuwsgierigen' gaan dit fchip zien , om de grappen die de CUpt. maakt, zoodat zijn Equipagie er zelfs om lachen moet. In de haven van lethe is binnen geloopen, het fchip de groote bejlelling, Capt. Langzaam, geladen met Porcelein en andere krakende en breekbare waaren. Rapporteert dat hij, uit hoofde van zijne lading, ftil en kalm weder nodig heeft, om dezelve in de beftemde haven behouden binnen te brengen. Hij heeft geen andere, dan voorzichtige Huurlieden en bevaren matrozen aan boord. De geheele lading is zeer ft.rk geërnkakerd, en er zal bij het losfen zeer veel bs^ leid en geduld nodig zijn. — NOTA van JANUS. Hoezeer janus, bij het annonceeren van het tweede pretjen, 'twelk in niets meer of minder, dan in een éénvoudig Militaire Balkt beftaan zou, zijne landgenooten gewaarfchuwd en vermaand had, om aan de eene zijde door het zetten van beangfte tronien, en aan de andere zijde döor het maken van kalverfprongen , zich niet te bezondigen , ten einde zich niet ridicuul en in'toog van andere Natiën bêfpottelijk aanteftellen, heeft hij echter, tot zijn innig leedwezen, moeten vernemen, dat beide en wel vooTUÉhelijfc het eerfte, weder heeft plaatsgehad; êri waartoe niet weinig gecontribueerd heeft gehad zeker dagblad, aan de waar-, heid en het gezond verstand toegewijd. Dat men zich niet wapent om vliegen te vangen; is zeker; maar dat het aanheffen van klaagliederen en Jeremiaden een flecht foort van defenfie is; is nog zekerer. Dat de verëeniging der zeven gewesten tot één lichaam eene goede en onontbeerlijke zaak is; is zoo zeer het gevoelen van janus, dat, buiten hem, niemand er zoo fterk [doch tot nog toe vruchteloos] op aangedrongen heeft. Maar hoe een binnenlandfche verëeniging en Nationale Conventie een buitenlandfche werving den bodem in zou kunnen flaan, betuig ik openhartig niet te kunnen berekenen. Of het zou in haar op tijd werkende uitwerkfelen moeten zijn. — En dan zegt het bijster weinig in den mond van iemand, die den nood als dringende befchouwt. — Deze Nommers worden alle Maandagen vervolgd , en uitgegeven te Utrecht bij de Wed. Terveen en Zoon; 's Hage van Cleef en Leeuweftyn ; Leyden Honkoop en Onnekink; Amjlerdam Holtrop, J. W. Smit, ten Brink, Kuyper en van Vliet; Haarlem Plaat en Loosjes; Rotterdam D. Vis, v, d. Dries, en Polsj Aihnaarr Hand, en verder in de overige Provintien, a twee Stuivers.  JANUS VERREZEN. I787. - I79S. m SUUM CUiqUE. N°. 23. Maandag den 7 September. BERICHTEN uit ^Zevenhuizen. Augustus. In deze maand is het tweede Toneel van de in No. 13. breeder omfchreven Opera uitgekomen, en, onder een' grooten toeloop van menfchen van ondeifcheiden gezindheden, op den Nationalen Schouwburg , indeMAB-ioNETTiNEUURT, vertoond. Daar dit Toneelfpel door den Autheur ftuksgewijze en geheel op zijn gemak afgewerkt wordt, en wij van het zelve reeds het eerfte Toneel geplaatst hebben; geloven wij onze lezers geen ondienst te doen , wanneer wij voortgaan met hen de van tijd tot tijd uitkomende ftukken en brokken van hetzelve medetedeelen. De Mufijk van die zangftukken, waar van geene bepaalde en bekende wijze opgegeven wordt, is gccompewerd door Gosfecci Totawini; doch, desniettegenftaande, wordt aan een ieder de vrijheid vergund, om deze op zoodanig een vois te zingen, als hem het aangenaamfte en het meeste met de woorden gefchikt en overeenkomftig zal voorkomen. 2 twee-  C H2 ) TWEEDETO NE E L.' Het Toneel verandert in een mud. In 'tverfchiet, door de hoornen heen, ziet men een militaike ballet dansfen. De dmsfende perfoonaadjens verwijderen zich latip-amerhand; zoo dat men dezelve eindelijk geheel uit het oog verliest. Het is nog nacht. Op den, voorgrond ziet men Een orante cocarde e« een roode of ] a co rijn s che zotskap, met bellen, de eene aan de rechter - en de andere aan de linkerzijde van het Toneel. DE ORANJE COC AR DE, na langen tijd in de rondte gedanst te hebben. Ho' ho' — zoo zou men wel duizelig kunnen worden, 't Is of het geheele woud nog met me rond danst. — Dat die drommelfche dansfende foldaaten nog niet nader bij willen komen'. — Hoe gaarne zoude ik hen goeden morgen willen wenfchen' - Lang leeve de Balletmeefter! Lang moet hij leeven! — Maar laat ik niet al te hard fchreeuwen : want die Satanfche Roode muts mogt me verklappen! — Maar hoe?... hij ziet eruit, als of hij pijn in zijn buik had. Dat is een goed teeken: Laat ik nu eens even roepen! — [» roept; doch mei zeer hard.-] Hoezeeel... Hoezeeel... ha! ha! ha! — DE ROODE KAP. Dacht ik het niet? Daar heb je 'tal. Wij zijn verraden! verraden! Dat komt van dat vermalledijde zachte regeeren. Dat dansfende vee zal den boêl in de war ftuuren. Men zoekt ons maar te bedotten en in flaap te wiegen. Ik zal fchreeuwen dat de grond er van davert. Moord! Moord 1 Alarm! — 't Is maar al te waar. Alarm! Alarm! [Men hoort in de verte trommelen.] Hoor maar eens aan! — ó Jee! ó Jee! — zij kómen! Waren wij nu maar klaar, dan zouden we vechten... maar nu?... Wij zijn verraden! verraden! — DE ORANJE COCARDE. Dat ben je, om je te dienen. Ha! ha! ha! — Hoezeeel — BE ROODE KAP. Mt heb het, waarachtig! altijd gezégd: daar moest beter ónder geveegd Worden Maar nu is alles verkeekeri. We zijn bedorven, omdat ik geen meefter ben.' Ze komen (of ik ben drommels) aan! — [huilende.} ö Jee 1 ó Jee! — hiii! hiiit biii! IDETTth  C H3 ) D U E T T O. Wijze: — Tous les hemmes font Uns. Dit is eene Amfterdamfche expresjïi. Z 2 DE ROODE KAP. Och! nu is 't gevaar — daar. 't Spel is nu gewis — mis. En wij zijn 't, ó fpijt! — kwijt. Maar wij zijn aan de lijn : Daar is kans, dat die dans Kort zal duuren: Want de Franfchen zijn er toch, En die zijn, gelukkig nog, Onze buuren. DE ORANJE COCARDE. Wel, wat zegt gij er nu van, Confrater ? — D.'e witd begint uit een' geheel anderen hoek te waaien. Die bortjens fchijnen deerlijk voor u verhangen te zijn. Wij zouden elkander nu fcbier op eene andere manier onder de oogen beginnen te zien. Zoudt gij dat wel geloven? — DE ROODE KAP. Om u de waarheid te zeggen — ik heb nog veel liever met u te doen, dan met dieDuivelfehe Slijmbroeders (*), die noch Iaauw noch heet zijn; en ondertusfchen tegenwoordig het hechc in handen hebben, om jou en mij — beide in de luieren te leggen. Kijk! — wij kloppen elkander eens braaf af, ieder op zijn beurt, en dan is het wel: want wij zijn bijzonder wel tegen elkander opgewasfen,* en die boven ligt moet weten, dat zijn' haan koning kraait: anders is er geen duit rarigheid aan. Maar die Lauwediccërs leggen maar zoo flilletjens hunn' weg'af; en zijn er op uit, om ons beide, zoo langs hunn'neusweg, een kool te ftoven, die, wanneer wij er niet op pasfen, ons lelijk opbreken zal. DE ORANJE COCARDE. Dat zal wel een leugen zijn: daar hoop ik een fchutjen voor te fleeken. Ziet gij daar in 't verfchiet die fpringende banjonetten wel? I DE ROODE KAP. Wat leg jij te maaien met je fpringende Marionetten? — {terzijde. ] Maar ik ben er toch geen kleintje bang voor. DE ORANJE COCARDE. Hoor, daar trommelen zij weêr! — Hoezee!! — "V* " •" st DE ORANJE COCARDE. Lang leef de Prins! lang leef de Man! Die ons nog maklijk redden kan. Ach! wou hij maar wat gaau wer komen!— Maar... het is donker; en de boomen Zijn hem ellendig in den weg; Doch, 't is een man van overleg. {Tegen de koode kai\] Hij zal je van den droes doen droomen. —  ( 145 ) Een deugdzaam werk, een daad van eer, Krijgt altijd zijn vergelding weêr. De kunst van den Toneelfpeler is nogthans zeer groot in 't wel uitvieren dezer c O upletten, omdat hij al neuriënde met zijn gebaarden moet uitdrukken de waarfchijnVjke meening van den Autheur, 't geen {ieder na kan gaan) dut eenzwaare taak is voor een' acteur, vooral als lij het ongeluk heeft van geen oedipdi te zijn. — [DEWAAiëa vertrekt. j Mevrouw de unie van utrecht, met een zuigend kind op den arm, in rouwgewaad, «i de tweedracht, in vrijheidsklederen, komen op het Toneel, ieder uit een' afzonderlijken hoek, de tweedracht, in't opkomen. Wel, mijne goede vriendin I— Mag ik u waarlijk nog eens weder zien in het land der levendigen?— En dat nog met zoo een lief klein wicht, in uw' ouden das, op den arm? — Wel dat lijkt er naar! — Gij ziet er nog zoo jeugdig en gezond uit, dat men lijfrenten op u koopen zou. — Men had mij verhaald dat gij doodelijk ziek waart; maar men kan tegenwoordig zoo weinig op de praatjens aan, dat men waarlijk niet meer weet wat men geloven moet. — Maar waarom ziet gij dan telkens zoo angftig om? Wat is er toch te zien? — Men vervolgt u immers niet (zou ik hoopen) in deze gezegende tijden van vrijheid? — de unie Van utrecht, zuchtende. Of men mij vervolgt? ... Welk eene vraag? — Hebt gij dan nog niets van de vis Centrifuga en Centripeta gehoord, die zich thans beide tot mijn' ondergang verëenigd hebben ? — Dat ik zoo telkens omzie heeft zijn reden. Men beeft mij verhaald dat mijne redding, daar — uit dien hoek, fpoedig zou komen opdagen; maar ik zie niets, en dit maakt mij verlegen. de tweedracht. Arme vrouw! wacht gij uwe redding ook al van buiten ? —• En waar zijn uw andere kinderen? — Buiten dit kleine fchaap, hebt gij immers, nog zeven anderen volwasfen dochters? — de unie van utrecht. Ja, waar zouden die zijn. — Die hebben het thans zoo druk, dat er geen tijd overfchiet om naar moeder om te zien. En komt er van tijd tot tijd nog al eens ééne, zoo als mijne dochter Gellttjen, die van tijd tot tijd in de vlucht na mijne gezondheid komt vragen; dan is het nog zoo vreemd en zoo ter fluik, als of het eene fchande was, om zich met de ouds vrouw te bemoeien. Ik ben echter niet knorrig en gemelijk: en al was ik dat; moet men dan nog aan mijn jaaren niet wat toegeven ? Z 3 de  C 14* ) DE TWEEDRACHT. Hoor eens! — Kunt gij zwijgen? — DE UNIE VAN UTRECHT. • Daar kunt gij ftaat op maken. Daarenboven, ben ik tegenwoordig zoo zwafe van memorie, dat ik zeker morgen vergeten ben, wat gij mij van daag gezegd hebt. Hier aan voornamelijk, begin ik te bemerken, dat ik mijn jaaren krijg; anders ben ik nog gezond van harte, buiten mijne gewoonlijke overvallen, die gij weet, en die mij nog eindelijk in 't graf zullen helpen. — \_Hier begint zij de bekende aria uit den deserteur te zingen. „ Mourw „ n'est rien ", tot aan „ Mes jours je les comptois. "] DE TWEEDRACHT. Foei! dat zijn weêr uw oude grillen! is dat nu luisteren naar 't geen ik u zeg. gen wilde?— Holla! hei! — iouille partout! — breng mij eens datmandjen met die eieren, die ik u zoo zorgvuldig heb laaten opzoeken! — [fouille partout, zijnde een klein duivehjen, met hocrnijtns, brengt het gevraagde mandjen, maakt een' nederigen dienaar en vertrekt, de tweed r ac'ii t vervolgt.] Ziet gij deze eiëren wel; alle van een onderfcheiden grootte en couleur? — Dit groote ei is een provinciaal ei. Dit roode is een ei door de Vervolgzucltt geleid daar zit een onverbeterlijke Verbitterdheid in. Hier ziet gij weder een kerkelijk ei. Daar hebt gij er een van den Domkop, daar zit een klein lomp vlegeltjen in5 maar 't geen (ik geloof) dat al te onhandig zal zijn, en van te weinig confequmtie, om mij van dienst te kunnen wezen: anders had ik nog al gedacht, dat hij de Verbitterdheid, in'tfpelen van haare rol, de behulpzame hand had kunnen bieden. Met een woord — gij ziet bier een Collectie eiëren , van het beste foort, dat er voor mij in de geheele Republiek te vinden is. — DE UNIE VAN UTRECHT. Maar wat zult gij daar mede doen? — Daar is immers met die eiëren zóó, niets uit te voeren. DE TWEEDRACHT. Daar hebt gij gelijk aan. — Maar ik zal het plaifir hebben, omze hier in uwe tegenwoordigheid uit te broeiën. [Zij ligt de Vrjheidsklederen eemgzinsop, eu gaat vervolgens op de eiëren ziften.] DE UNIE VAN UTRECHT. Dan ga ik hsen: want ik heb u in 't jaar 87 ook eens zien broeiën; en dat ging toen met zoo een' geweldigen ftank verzelt ... dat ik... DE TWEEDRACHT. Je bent toch, zoo lang als ik je gekend heb, een bedroefde Malloot geweest. [de unie vertrekt.] S0 *  ( H7 ) SOLO, vetr DE TWEEDRACHT. De lieve tijd, de lieve tijd baart roozen. Maar 't is door mij, dat hij ook doornen baart. Kom, laat ik hier een weinig tijds verpozen, Dit werk is meer dan duizend andre waard. Ik kan hier ftil en rustig werkzaam wezen, In 'ï geen een ander voor mij heeft gedaan. Aan 't geen hij werkte in zorg en angst en vrezen — Breng ik alleen een meerdre rijpheid aan. —Kom, laaten wij werken met lusten; En laaten we al broeiende rusten, In dezen verkwikk'lijken nacht t Laat anire zich keeren en wenden, k' Behoef flechts het werk te volenden: En — fouille partout houdt de wacht. fouille partout komt zeer ontjleld op het Tontel, en zegt; — Schielijk, fchielijk! — Mevrouw! — Daar komt uwe gezworen vijandin aan, met eene fakkel in de hand; zeker moet zij uwe vermomming ontdekt hebben: want ik heb haar in de verte, met dien gewisfen en zekeren tred, de haar eigen is. dszen Weg uit zien komen. Zeker is het voor deze keer op u gemunt. de tweedracht. Ik zal haar afwachten. — Loop haar ondertusfchen. zoo fchielijk als gij kunt tegemoet! ontweldig haar, met behendigheid, de fakkel! — Houd haar zoo lang op, als gij kunt; en ik — zal mij we! redden, en toonen, dat ik zelfs de pogingen van mijne vijandin tot mijn eigen nut en voordeel kan doen uitloopen. [fouille partout binnen.'] de tweedracht, overluid, met eene klagende en kermende ftem. Waare vrijheidlievende Burgers! — Gij zult dan dulden , dat de pasöntlookeri vrijheid, op uwen vrijgevochten grond, beleedigd — mishandeld — en vermoord worde? — Uwe belommerde bosfehen, die fchuilplaatfen voor haare onbevlekte , doch fleeds belasterde onfchuld, zullen dan bezoeteld worden met bet bloed van uwen altoos zoo beminden befcherm• engel? Gij zult dit zien onftandvastigen? — ó Mij! ~ Waarom moest ik deze gewesten nog eens aanfchouwen? — Om hier voor altijd mijne vijandin, het geweld en de overheerIcbing, te zien zegevieren! — Om mijn graf te vinden, op die plaats, daar mijn grootfche tempel eens luifterrijk het hoofd om hoog zou heffen ! — Och arme! — Helaas! — Zij komt! En gij — gij zult dit zien? — [Jhorende dat men nadert.] Maar neen! - Blijft liever terugg'1 - Laaten uwe oogen dit akeig ichouwfpel niet aanfehouwen! Laat ik alleen — alleen — moederziel alJeen, de prooi worden... van 't verraad... de list... het geweld.,, de... ~" Jm  C 148 ) Mn de eene zijde komt de eendracht en aan de andere de volgende Perfoonen op het Toneel. EEN stormram, een schietboog, een slINGERBOOC, een rOLTOREN en ander, lang verouderd, Oorlogstuig. Item een oud vulnisblik, aschschop. kamerpot en andere vaten ter onëere , alk gedurig roepende: Broederfchap! — Broederfchap! — de tweedracht, vervolgende. Stoot toe .ontaarte!— Vermoord mijl— 6!—ól — ó!— Ik kan niet meer! de eendracht. Die geveinsde! — Doch ik zie het a!: ik kan wel weêr vertrekken! — Ik zal dit volk toch nimmer overtuigen, dat alleen klanken, maar geene reden verfhat. — Ziet gij dan niet, onbezonnene! -— dat het de tweedracht is, die met de uitwendige teekenen der vrijheid gewapend, u tot haar hulp geroepen, en met haar geveinsd gekerm misleid heeft? —- allen. Neen! — dat zien wij niet; want het is vrij donker. Maar 't is nog Hohi genoeg om u, wanneer gij niet fchielijk vertrekt, zoo feldrements fcheel en dwars op uw huid aantaloopen, dat ge er lang heugenfehap van hebben zult. We kennen jou en je heelsn winkel zeer wel; en als het op rameiën aankomt; kijkI — dan zijn wij wat handig! verftaje dat? —- DE eendracht. Men heeft mij door list mijne fakkel weeten te ontweldigen; anders zoudt gij zien , dat... • allen. Wat? — Wouje brandftichten? Jou Serpent! —■ Komt, jongens, zetje fcharp! — [de eendracht vertrekt. ] c h o o r. allen. De don.. r haalt! — wij zijn geen katten, Om zoo maar zonder veel fatfoen , Ons zonder handfebosn aan te vatten, Gelijk men eertijds placht te doen. CHOOK. Wat leê dat malle wijf te janken. de' tweedracht, recitatief. Maakt ftaat op mijne dankbaarheid! e 110 0 e. de tweedracht. Ik voel een vuur in de aadren gloeien, Dat voor mijn ei'ren ganffig is. Mijn drift, om kuikens uit te broeiën, Wordt fterker uit erkentenis.  c h o o r. Mevrouw! gij hebt ons niet te danken, 'c Was tot uw' dienst... de tweedracht. Dat 's braaf gezeid. c h o o r. Zoo moet de vrijheid zegevieren, En juichen met de broederfchap! — de aschschop. Wij loopen onder haar banieren En groeten haar met handgeklap. En zoo wij fomtijds al eens tieren; Dan is 't wanneer wij zegevieren En juichen met de broederfchap. Maar ieder die ons zoekt te pieren, Die krijgt een klap of een trap Op zijn .. . c H O o R. Falderalderieren!! —■ Point d'orgut, ai libitum. allen. De don.. r haalt! — wij zijn geen katten, Om zoo maar zonder veel fatfoen, Ons zonder handfchoen aan te vatten, | .Gelijk men eertijds placht te doen. j de tweedracht, ter Zijde. ipnNUiTn-iChte ikdat2iJ mi' ^rüeten; want ik begin al eenig leven te «voe. " * -reet niet f er mooglijkheid zijn zal, om bij hen ai dat kleine zl broedfel, dat welhaast het licht zal zien, voor kinderen der vrijheidI te laaten fcweegi^ ™« de kamerpot. 2ÜnteTV Ik ka" ^ ,i8telijk gisfen- Het fchiJ'nt echt« niet makkelijk in zwaare kou geS'r ë'J °°k misfcbien m" dlt °nbeftendige weder een de Tweedracht, opjlaande. imkm lk 6nnLerbtHhet Pheim niet be§rePen- - Ziet eens, welke lieve kinuextjens ik onder de vleugelen mijner befcheraiing genomea hebbe, en aan wei. i de tweedracht. Ik voel een vuur in de aadren gloeien» Dat voor mijn ei'ren gunftig is. Mijn drift, om kuikens uit te broeien Wordt fterker uit erkentenis '  JANUS VERREZEN. I787. - 17*5. suum cuiquE; N° 24. Maandag den 14. September» *— 1— Haaa! — Laat ik eerst eens uitblazen!... Mijne reize is afgelegd j of, ten minfte, ik heb er een einde van gemaakt, en — nu ben ik weder thuis. — Ttsjiel Ttsjie! Dat vervloekte niezen!... Ik heb veel koude gevat. Was dat ook een zomer? — En, dan, dat leven in de postwagens en fchuiten.... en die duure'tijd... en., en., en., en.. En dan op mijn hooge jaaren kan ik niet meer zoo voort, als ik placht... Met één woord: — Ik heb dan gereisd; maar ik ben blijde dat ik weêr thuis ben. —■ Nu zal ik wederom beftendiger — meer op mijn gemak — bezadigder — en (laat ik het maar zeggen!) ook onpartijdiger, aan mijn weekblad kunnen werken. Op reis is het te woelig, om zijne gedachten altoos goed bij elkander te houden. Men wordt, dan door den een' — dan door den «nder, dan eens voor dit, en dan weder voor dat, ingenomen of vooringenomen, 't Is genoeg, dat men een zeldzaam A a v»or-  C 15a ) voorkomen bezit, (zoo als mijn geval is.) om overal bijgehaald ee worden. Onderrusfchen blijft het eene onloochenbare waarheid, dat men, om goed over êe zaaken te oordeejen, dezelve Op eene dijlantie befchouwen — en er niet vlak met zijn' neus'opliggen moet. Daarom is het voor janus nergens beter, dan in zijn huis. Daar zit hij in 't midden van zijne correspondentien, nieuwspapieren, dag- en weekbladen , in zijn waarelement. In dezen Chaos van tegenftrijdigbeden , oneenigheden, dispuuten £c. zoekt hij — terwijl hij het een et» ander aan dat gezond ve'rftand, dat hem van den Hemel gefchonken is, toetst— de waarheid. — Daar — addeert, fubftraheert, divideert en combineert hij onvermoeid en koelbloedig: Daar geeft hij zich alle moeite, om uit den donkeren baiërt der zich onderling vernielende tijdingen, en. daar uit voertfpruitende tegenftrijdige gisfingen, voor hem en zijn lezers eenig licht optedoen, en legt, zoo dra als hij verdrietig of gemelijk wordt, de pen neder. Dit alles kan op reis zoo juist in den haak niet gaan. —• Nu vind ik mij verpligt aan mijn'lezer verflag te doen van eenige algemeeno aanmerkingen, welke ik, in dit binnenlandsch reisjen, bij mij zeiven gemaakt en aangeteekend heb. Maar dan moet ik eerst opgeven, wat algemeene aanmerkingen van janus zijn. — Deze zijn bij hem altijd geweest het batig Jaldo, te vinden op de rekening courant, van zijn debet- en credit refletlien; — en zijn dus niet — [gelijk men zich dit ligtelijk mogt komen te verbeelden.] — opper* ylakkige aanmerkingen. —> Om dan ter zaake te komen! — Veele zaaken, veele werkzaamheden, veele tegenwerkingen, heb ik— in.eri buiten hun verband — aaneengefchakeld en afzonderlijk — met goede en kwade oogmerken — door groot en klein — met verftand en zonder verftand -— u'tgevoerd en nog uit te voeren — mogen en kunnen befchouwen. —- Niemand hinderde janus, in 't maken van zijne befpiegelingen: want zij waren onhoorbaar en onzichtbaar: zelfs zijn oogen en gelaatstrekken behielden eene ftipte ftilzwijgenbeid: zijn nimmer rustende fpitfe Satyrskop hield hij (op de wijze, gelijk hij dit in een vorig No. nader befchreven heeft.) zorgvuldig getukt ónder den grooten reismantel; en 't was alleen met dat pijnljk aangezicht, ■waar meê hij thans het jaar 05, en de nog volgende jaaren in het toekomftige; begluurt, dat hij zijn rusteloos werkende medeburgers, even als iemand, die fierk aan 't graveel laboreert — befcbouwde. Ik heb de luidruchtige magazijnen daar de ruuwe revolutionaire ftoffen verzameld —■ en de Fabrieken, daar deze ftoffen bewerkt, gekookt, geheekeld, gefponnen, geweven en gewasfen worden — vlijtig bezocht. — Ook ben ik in de verwerijen, parsferijen enz. oeweest, alwaar deze nieuwgemaakte manufaüuuren een voordelig, gecouleurd en bevallig voorkomen verkrijgen; doch die lieden, die zich beurtelings opdeeden, om deze manufattuuren in de praftijk — of, om een op deze plaats eigenaarti'ger woord te gebruikén — in 't gebruik te brengen: — namelijk, de ftaatkundige werklieden, zoo als fnijders, paruikmakers en — voernameHjh de politie-  ( 153 ) ice kamerbehangers — fommige van deze lieden, die [gelijk men zegt 1 de laatfte, hand aan het werk leggen — ja deze - heeft janus ook bezocht; doch , bij deze meende hij zijn op reize aangenomen Laonümus te verliezen • want, behalve dat veele hun ambacht niet verftaan , en féhéef en dwars in alles de fchaar zetten, waar door geen weinigjen van de kostbaarfte ftoffen verloren gaat; zoo heeft janus daarenboven klaar en duidelijk moeten opmerken en tot zijne grootfte verbazing moeten zien, dat dikwils door de kamerbehangers de voornaamfte en beste apartementen (ik fpreek hier van geen fecre-ten 1 met het flecbtfte foort van papieren-behangzels behangen, en met de onwaardieftè meubilen gemeubileerd werden; terwijl fommige eenvoudige provtfekamers en foortgelijke vertrekken, met Smirnafclie tapijten en damasten gordijnen pronkten Dit alles kon janhs niet zien, zonder dat hem eenige welmeenende traanen in de oogen kwamen; terwijl zijn verborgen kop, onderden mantel, van tijd tot tijd in een onwillekeurig gelach uitbarfte: Ja, zich eens door zijnen fatyriken Damon gedwongen zag [ik kan er niet dan met verlegenheid aan denken. 1 om overluid en dat wel in den gewoonen Cregoriaanfchen toon van Pattr barendse», te zingen , en aanteheffen: -— Sicut erat in principio, £f nunc &femper, Et in fcecula, faculorum. — Amen. Welk een wonderlijk geluid maakt gij daar van achteren? —• Vroeg de man die mij rondleidde. Wat zoude ik antwoorden?... Hal hal ha! ha' vervolgde mijn onzichtbaar aapengezicht, [want ik word nog driftig, als ik er om denk.] Daar lacht gij weder ( fprak mijn geleider) met uw'nek, en ondertusfchen ziet gij mij zoo droevig aan , als of gij kiespijn hadt. Nu ging ik heen • wast ik kon het niet langer uithouden. — Eene hoofd-reflectie, die ik op reis gemaakt heb, en die mij altijd beftendiff bij gebleven is; zoo dat ik het zelfs niet nodig oordeelde om dezelve opteteeke' «en: dewijl zij met mijn wekelijks v/erk in zulk een naauw verband ftaat dat zii niet nalaaten kan telkens bij mij optekomen — was — het bezeffen 'van de tnoeielijkaeid in 't metier van een' hekelaar, in tijden van algemeene verwarring en verkeerdheid; wanneer het overal, waar men zich ook keert of wendt, va» zotheden en verkeerdheden (om het op zijn Zondags te noemen.) grimmelt. Wanneer men geen' voetftap kan doen, of men bevindt zich in 't ongelukkig al* ternatief van te fchreiën of te lachen ? Als men niet weet waar men beginnen lioch waar men eindigen zal. ' Ja waarlijk, dan valt het moeielijk om zijn keus te bepaalen! — Dan is men telkens bevreesd om zich kwaade vrienden op den hals te haaien: dewijl het on« mooglijk is, om ieder en alles een beurt te geven; en veele zaaken, die een onbetwistbaar en onvervreemdbaar recht hebben, om danig en danig doorgehaald te worden, moet overflaan. — Dan wordt de al te groote overvloed hinderlijk ■en in de plaats van een'jANus— een geheel Committé van janussen noodzaaklijk. Ondertusfchen rust nu het geheele werk alleen op mijn fchouderen; Aa s Fl  ( 154 ) en niemand bekreunt er zich over, of ik onder dien last zal moeten bezwi - En waar zal het heen, wanneer die overvloedvan ,door en doorhekelbare zaaken, in plaatfe van te verminderen, in tegendeel (gelijk het zich laat a nzien* dagelijksch aangroeit? - Dan komt mij bet Godendon:, te tajp! Dan zal k Momus tot bijftand moeten roepen, om bij en aan hem het dagelijkse en or3oopen.de werk te befteeden, ten einde mij zeiven met het fijne werk alleen bezïï eSouden. Waarlijk, gelijk het er thans uitziet, fchiet er voor janus niets anders over, dan om er, in naarvolgingvan zoo veeleandere van zijne natuurgenoten, die ook niet weten hoe er een eind aan komen zal - met de groote bijl in te hakken. BERICHTEN uit waterstad, den 28 Augustus. Hoe zeer men hier de grootfte moeite heeft, en den fterkften tegenftand ontmoet, in het daarftellen en orgamfeeren van een Committé van Crimineel* en Ginele Juftitie, zoo ondervindt men echter dat onze ftad niet misgedeeld is van voorwerpen, welke eene bijzondre gefchiktheid hebben, om in 't Crimmeele vak te kunnen worden geëmploieerd, en die voornamelijk in 't ftuk van parate executien uitmunten. Er beftaat hier namelijk een Committé van ongequalificeerde fcherprechters of beulen, kars vars uit barbaiuten en van de kafferskust aangekomen, doende kort en zaaklijk iccbt, volgens de nieuwe ordonnantie op de manier van procedeeren ia crimineele zaaken, onlangs in klein tArt.arijen, op last en order van den bloedraad aldaar, gepubliceerd en geüffigeerd; met ophelderende aantekeningen van den Opperinquifiteur atropophaous. Aan 't hoofd van de voorf. o rdonnantie leest men de woorden: losbandigheid! bloeddorst! broedermoord! Op het vignetjen ziet men, aan de eene zijde, het Wapen van klein tastarijen; zijnde een dolk op een rood veld en wordende door twee tijgers vastgehouden; en aan de andere zijde het beeld der Tarmrfcht piechtigh^d' verbeeld door eene vrouw, even als naar gewoonte geblinddoekt; doch hebbende in de plaats van een zwaard - eene bijl in de eene, en voor de weegfehaal eene toorts — in de andere hand. — Voor 't overige verneemt men , dat dit Committé — op fundament van verkeerde voorziening en zederd lang vastveronderftelde ftrafloosheid — zich permanent verklaaren zal. Wat hier van zij, zal de tijd moeten leeren, Ondertussen verneemt men, dat de Sociëteit, ten zinfpreuk voerende: — 't is ««ei laat dan nooit, zich daartegen ten krachtigften zal verzetten. Omdat het haar voorkomt, nu reeds laat genoeg te zijn. Tot nog toe kan men niet mÊk  C is* ) "„ niet te willen etmftmwen, en begeerde — dat zijn Proten tegen dat voorftel „ in de Notulen zou worden aarigeteèkend; met bijvoeging, dat hij er voor „ was, dat de baraers vai Schimmelendam, ie gelijk en als één man, behoorden „ te gaan zitten; omdat (dit vo.'gde hij er zeer wljzelijk bij) de Schim.,, meiendammers de rust brood nodig hadden, en dat deze door zitten , beter „ dan door ttpftaan, zou kunnen te weeg gebracht worden. Doch, deze taal ,, mishaagde zeer aan de vergadering, en men merkte vrij algemeen aan: Dat „ zulke vermaningen de gewoone zedeulesfen van Arijïocraaten en Volksver,, trappers waren. " Vijfde Brief van den overzeeschen BABiLONiêi. Vriend janus! Denkt gij niet dat uwBabilonifche vriend van eenMelancolisch temperament is; en dat hij de waereld te veel aan de zwarte zijde befcbouwt? — Hettegenovergeftelde , echter heeft phats: maar opmerking en bevinding, doen mij, daar ik onder eene Natie verkeer, die over het algemeen nimmer zwarigheid ducht, voor haar die treft (*), uit zucht voor iand ea volk, al veeltijds zwaarmoediger fchijnen, dan ik waarlijk voor mij zeiven ben. Gewis, vriend! — indien gij mij in perfoon kendet, zoudt gij uit mijn gedrag overtuigd worden, dat ik mij zeiven altijd gelijk tracht te blijven, en, dooreen kwaad vooruit te zien, mij Hechts voor deszelfs uitwerkzelen, met eene wijsgeerige bedaardheid, poog te hoeden; zoo zelfs — dat ik in levensgevaar en in 't midde van 't woeden der plunder • en muitzucht, dezelfde bedaardheid behoude, als bij het fchrijven van eene» brief aan mijn' vriend janus. — Houd mij dus ten goede, dat, daar ik naar mijne vermogens, ter verlichting mijner landgenooten, trachte werkzaam te zijn; ik, in de dagen, die wij beleven, hen de voorwerpen uit dat zelfde gezichtspunt, waar uit ik dezelve befchouwe, wil doen opmerken; trachtende hier door (zoo mogelijk) hen te waarfchuwen, om zich niet gelijk teftellen met een volk, dat ik op een mijner reizen beb leeren keanen. Door zeker toedoen landde ik eens in de Colonie der flikzienden aan. — Hier vond ik de inwooners zoo bijziende, dat zij het allerhelderfte voorwerp, niet dan door de oogen er bijna optebrengen, en dus meer door het gevoel, dan door de befchouwing der voorwerpen, konden ontwaar worden. Doch het geen mij het wonderlijkfte voorkwam, was, dat derzei ver beftuurers des te fterker C •) Ia «üê| aiet zelden zwarigheid zoekt daar zij niet te vindei zija f roegt j a h u s er bij.}  ( '58 ) w^ar konden worden: met dezen verftande echter," dat da eerstgenoemde, de zaeJ ken bij uitnemendheid duidelijk zagen, zoo dra zij er (gelijk men zegt) met den neus vlak op lagen, en dat de laatfte van nabij — weinig of niets en in de verte zeer veel, doch zeer onduidelijk, verward en dikwils geheel verkeerd, befchouwden. Bij voorbeeld, zij zagen dikwils in 't verfchiet, even als de Prins der doolenden Ridders, de windmolens voor reuzen aan : zomtijds echter is het ook wel eens gebeurd, dat zij reuzen voor windmolens aanzagen. Ook waren zij, met betrekking tot het gene gij van de Oogartzen aanmerkt, geheel het tegenovergeftelde: want zelfs een volk van Oculisten zijnde, en hun kunst zeer wel verftaande— lichteden zij den een den ander'dagelijks van de Catarract, bij hen de huig genaamd. Zoo ziet gij dat de Natuur, hoe zeer zich zelve altijd gelijk, nogthans vol met verrasfende verfcheidenheden en modificatien is. Ik ben met alle beftaanbare vrijheid, natuurlijke gelijkheid en welmeenende broederschap, uw vriend janus. Z E E - T IJ D I N G. In de Rivier heptanarchia, niet verre van de lange baan, is, naar een zeer lange en wisfelvallige reis, binnen geloopen het Schip: de gefrituurde Moriaan, Capt. loeris, geladen met negen honderd negen en negentig bezwaren en bedenkingen, tegen het finaal arresteeren en daarftatten van eene Nationale Conventie: nog is het zelve Schip heimelijk bevracht met eenige baaien Kokkinjens. Deze laatfte zijn alle verasfureerd. — Deze Nommers worden alle Maandagen vervolgd , en uitgegeven te Utrecht bij de Wed. Terveen en Zoon; 's Hage van Cieef en Leeuweftyn; Leyden Honkoop en Onnekink; Amfterdam Holtrop, J. W. Smit, ten Brink, Kuyper en van Vliet; Haarlem Piaat en Loosjes; Rotterdam D. Vis, v. d. Dries, en Pols; Alkmaar Hand, en verder in de overige Provinciën, a twee Stuivers.  verwarring van het ftedelijk bewind heeft gelegd: — dat er tusfchen dezelve; l jdepo/ife, zich ook nog kerkelijke verfchülen hebben weten te JmnUcfr ren; en dat de eene partij wat op zijn Romeinsch en de andere wat op zijn Do'rdrechtsch, voor de goede zaak ievert. •— ■ Men wil dat de eerfte grond van den twist en de daaruit gevolgde ichifting en fcheidins of ontbroederlng van Ae, Bloem en de Semelen - beftaan heeft in de al te zeer in't oog loopende verbroedering, der zich alhier bevindende Westphaalfche Burgers en Stemgerechtigden, welke geen klein getal uitmaaken; en in 't uitbrengen van hunne Semèlfche volkftem zich van zulk eene vreemde Pf'fiobde bedienen, dat de zich noemende Bloem der burgerij het zich tot eene fchande f erekend heeft, langer eenige foort van Broederfchap met deze heden te culweeren „ Men hoopt echter" (zoo drukte zich onlangs iemand op eene leenfpreukige wize, over dit onderwerp, uit.) „ dat door de gevraagde hulp en komst van , eenige bekwaame en ervaren lieden, van de verfloven Bloem en Semelen, nog „ een goed mengzel en voedende pap geprcepareerd zal kunnen worden. Extraa van een' brief uit 'sha«>4. Augustus. - - In het Logemen de Bijenkorf, bij den Hospes ph. f. haalsaje, alwaar ik b.j mijne aankomst alhier, mijn intrek genomen heb - ontmoette ik veele Volksreprefen^ vooral vocaalen, die doorhem in zijn Comptoirtjen, met alle gedienftigheid , werden ontvangen en getrafteerd. Zijne bediendens moesten alle werk achterlaaten, om dezelve te helpen en te believen: 'tgeen mij verwonderde; alzoo ik, zederd 1787, 's jaarlijks bij hem heb gelogeerd, en altoos zoogeaaam^ Oranjeklanten heb ontmoet, die óók met difiindie onthaald werden. - Ha! ha! f dacht ik ) Phlipjen verftaat het kunstjen, om in de koude (met verlof gezegd.) zijn g.. naar 't vuur te draaien! - Enfin! de man wint veel geld: zijn Logement heeft eene aantrekkende kracht; bij weet fchoon te praaten, en alles (gelijk de onfatfoenlijke lieden zich gewoon zijn uittedrukken ) m zijn nest te liepen. Zijn zoons zijn het waare evenbeeld van hunnen vader. De eene moet een Profesfor in het draiën zijn. Hij heeft zich in deze dagen zeer bekend gemaakt, door een meefterftuk, het welk de aandacht van veele naar Zlchheeft getrokken. Het is een Tinnen Haan, zoo kunftig gemaakt, dat het minfte windjen denzelven werken doet, geplaatst op een' hoogen toren, waarop alle de vergaderingen en Committé's het uitzicht hebben, om direB te kunnen ontdekken, hoe de wind waait. Boven dien heeft die Haan iets opmerkzaams, hierin beftaande, dat hij, als de wind maar een ligtftreekjen uit den Oranjenhoek krijgt — aanflonds kraait, om hen te waarfchuwen. Mij is vaa goeder hand verze- kerd, dat Papa, uit het Bijënkorfjcn, de eerfte ftuurlieden van s lands cotter heeft weten te bepraaten, om dit Zoontjen aan boord te nemen; fchoon men zegt, dat eenige doorzichtige Schippers er zich fterk tegen verzet — en zwarigheid gemaakt hebben, met hem in zee te fteken; vrezende, dat hij, bij eene deinzige lucht, en mistig weêr, zijn' haan op den grooten mast zal plaatfen, en zoo zal weten te doen werken, dat zij cours houden naar Ham* r burg  ( Nfc O Aan 't bewind droegen zij de volgende vijf eifchen voor: t°. Het afzetten van alle amptenaaren , welke met eenige geele vlekken voorzien zijn: 't doet er niet toe, hoe hun gedrag ook mogt geweest zijn: genoeg, zoo zij bij hen maar voor zoodanig te boek ftonden. 1°. Een onderzoek naar misdaaden , waar mede een ander Collegie reeds over lang belast is. 3°. Een verbod aan de Natuur, om in het ruim der fchepping geene geels bloemen, op eenigerhande wijze., meer ten toon te fpreiden. 40. Dat, daar zij met de rotten eene gemeene zaak maken, de vervolging der muizen gedecreteerd — en het recht der katten op alle mogelijke wijze gemaintineerd wierde. 50. Dat de Burgerij, met uitzondering der geelgevlekte, gewapend, en dat voornamelijk de nagels der geklaauwde orthodoxe niet geknipt worden. De Raad ging er toe over, om dezen vijfledigen eisch aan het ftemrecht, ter beflisfing, te onderwerpen Alle vriendea der veiligheid maakten (misfchien) uit vrees voor het vuistrecht, van het Jlemrecht geen gebruik; en hier door prevaleerden de heefche ftemmen der Pantherdieren. Door deze toegevendheid van den Raad werd er tevens, bij ftemming, befloten : „ Dat de Raad het vertrou„ wen der burgerij behouden had "— maarwat hetgevolg.zal zijn, nudeRaadhet eersttoegeftemde, door een rechterlijk onderzoek, zal laaten examineeren, hoopen wij binnen kort te kunnen berichten. Naar men verneemt zijn de verbroederde Pantherdieren bij de 600 i 700 fterk. MISSIVE aan JANUS. Burger janus! Ik ben een van uwe gasten: want zoo noemt gij, in een van uwe weekeïijkfche blaadjens, uw lezers. Voor ten dubbeltjen gaa ik alle weeken eens aan uwe tafel zitten; en, fchoon ik juist niet zeggen kan, dat ik altijd mijn ge.oegen , of om anders te fpreken, mijn buik vol krijg, van het geen gij opdischt, zoo ben ik echter tamelijk content en beklaag mijn geld niet. Sommige uwer gerechten zijn mij evenwei zoo geheel uitheemsch, dat ik er geen mond aanzet. Niet — omdat ik bevreesd ben om vergeven te worden ; maar (het zij dan vooroordeel, of niet.) ik ben van der jeugd af aan altijd huiverig geweest, om iets te gebruiken, van 't geen, waar van de voornaamfte ingrediënten mij niet bekend waren. Doch dit doet er niets toe; als ik zoo iets aantref, Iaat ik het ftil leggen , en denk dan maar — is de eene traag; de ander is graag'. — Ik doe u ondertusfchen recht: ea (om van deze Tafel - Allegorie een einde te zaaken) dewijl mij, het geen ik in uw weekblad wel verftaan kan, zeer behaagt;. Bb 3 maak  C 1*4 j -naak lk deze billijke gevolgtrekking; en onderfiel, dat, het geen lk niet be» Mto£iï]n^ «°™«t is, een uitlegging te vragen; ook ben ik den fleutel van uw vorig werk nog niet vergeeten. - Eene zaak nogthans heeft mij zoo nieuwsgierig gemaakt, dat ik niet heb kunnen nalaaten de pen opteva ten, I r?er Tover te fcbrijven. Ik bedoel de onderaardfche reis van Audacevoh, en 1 daarin voorkomende Planeetenvangst. - Deze reis fchi nt g,j tot eene vervSof gekozen te hebben ; daarom heb ik het laatfte, dat g„ daar van opgeï"ïn hebt! met het eerfte in zijn verband (of liever het een Ba het ander; w;n het verband is voor mij verborgen.) gelezen; en nu - ben ik nog even WS als vin te voren. - Zoo het zijn kan, geef mij dan daaromtrent een.ge oDheldering, het zij door op deze te antwoorden; of, bi, gelegenheid van het vervolgènVan dit onderwerp: ik ben de eenigfte met, dien gi, h.er mede groo- tÊ GijS wij u niet bepaalen willen in de wijze, waarop gij aan dit v rZoegk zllt willen voldoen: ook zijn wij zoo dom niet, dat gu het ons met duim en vinger behoeft inteftampen. Slechts een wein.gjen duidelijker! — « wii Ain e vreden - Atrom\ — Terwijl iktoch bezigbenmet aan utefchrij-. ven mo k u eenTVraag doen, die mij al lang op het hart gelegen heeft Gij moe dan weten, d°at ik,'even als thans de mode is, onder bijna al wat leven ontvangen beeft - mijne ziel ook niet weinig ontrust heb, over het daarftellen vaneene vaste Conftitutie, welke ik hoop dat bij ons zoo ang niet in de maat blijven zaL als bij onze broeders de Franfchen. - Kunt gij m.j ook zeg«n wa « ad am. verftaat door - „ de balans der drie machten, zonS der welke (naar zijn uitfpraak.) noch goed gouvernement noch vaste regeerings" vornTbeftaan kan? " Is er wel immer een Conftitutie gewees , waarin de Wet""Tü voerende en Rechterlijke macht elkander zoo ^opgewogen hebFn dat men er van zeggen kon, dat er onder dezelve een juist evenwicht beIZ'Jl En Jzijn "r .buiten deze drie, nog geene andere machten, die, hoewel ïn inTen Politieke Theorie, misfchien nog geen naam verkregen hebben, echter fUtnfl- Of kunnen, dóór het beftaan van de balans der drie opgenoemde mïchten 7e fchadelijke nvloed der overige, weggenomen en gefnuikt worden? £e\ragen zijn misfchien niet naar de gewone regels der ftaatkunde ingevil maar wij beleven thans ook geene gewone tijden. En - naar ik heb kuïnón bemeïin hdt uw fmaak ook nog al een weinig naar het buitengewone °Vlk ben", in afwachting van uw antwoord, ^ N. N- — AST'  C 162 > Committé van tolken, aangefteld om den wil des volks r uit de Centorifike taai'; in de Senatorifche fprake overtezetten. "t Geen altijd eene zeer moeielijke zaak geweest is: waarom men dan ook geene weinige voorbeelden in de Historiën aantreft, dat Zoodanige Committé's' zeer dikwils de hand geligt hebben, met de aan hen toevertrouwde translatten.— Hoe dikwils toch heeft Demos niet geklaagd, dat men zijne meening kwalijk begrepen — en zijne woorden verkeerdelijk, en geheel van den grondtext afwijkende, geïnterpreteerd had? — Maar, aan de andere zijde, is het ook eene waarheid, dat de Centorifche taal allermoeielijkst, en niet zelden bij.de Hottentotfche af, geweest — is. verdraagz aamheid, den 4. September. Onder de zeldzame manufcripten, welke er in de Bibliotheek onz8r Univtrfiteit gevonden worden, behoort ze* kerlijk ook eene zeer oude particuliere overzetting van den Bijbel, waar van het fchrift zeer klein en onduidelijk is; zoo dat men moeite heeft om het te ontcijf» feren. Verfcheiden fchriftuurplaatfen vindt men er in, welke met onze gewoone overzettingen, even min, als met de grondtaal, eenige de minfte overeenkomst hebben: weder andere — die , hoewel in 't zaakelijke overeenkomende — echter met andere woorden vertolkt zijn. Onder deze laatfte verdient — vooral in onze tijden — veel opmerking —! Bred. X: 16. alwaar men de volgende woorden meent ontdekt te hebben: Ondertusfchen weet men , dat er in di gewoone HoIIandfche overzetting ftaat: Aar Het welk in de woorden een zeer groot verfchil oplevert. — Zoo even ontvangen wij hier, over leyden, de echte tijding uit Nigritlen, dat er ifV zeker diflriSl der zich aldaar bevindendeB.epubliek van dieren, eene ongelukkige opftand plaats heeft gehad. Het geflacht der vosfen (zegt men.) heeft er —» hoewel heimlijk — het grootfte deel aan gehad. Eenige, zeer gerenomeerde, olijphanten zijn daar thans niet in het bewind. Eenige Pantherdieren heDben zich veréenigd. om aan hunne Vertegenwoordigers de wetten voortefchrijven, op fundament en bij gelegenheid van het reclameeren eener onlangs geteekende, dóch pu» reeds in onbruik geraakte, zoogenaamde aBe van qualificatie, onder welke de ■woorden ex wpg.ue leonem te lezenwaren» Aar  c ï*s ) ANTWOORD. Eenige opheldering omtrent de Reize van Audacevoli'.— Ik zal het wel uit mij» gedachten laaten. — Gij zoudt mij daar wel met uw mooi praten in een fchoon farquet brengen! — Kan er iets klaarer en duidelijker zijn, dan deze onderaard» fche reize? — Zoo dra en telkens als mij de vervolgen van het uittrekfel dezer reisbefchrijving ter hand gefteld worden, zal ik niet in gebreken blijven , om dezelve aan mijne lezers medetedeelen. — En wanneer gij dan bij het einde dezer planeeten-gefchiedenis, nog geen licht in de zaak hebt, vervoeg u dan weder bij den janus, en hij zal u de gevraagde opheldering geven. Maar op heden... ? — Neen! — Ik wil mij met mijnen Napelfchen Correspondent niet brouilleeeren, door mij met een werk te bemoeien, dat aan hem zeer wel toebetrouwd is. Nu nog iets over het tweede gedeelte van uw' brief, dat gij met — A propos! —-« begint, even als of het met het eerfle gedeelte in eenig verband ftond , en eene zaak ware, die maar zoo ter loops en in 't voorbijgaan kon afgehandeld — en met eenen enkelen pennentrek beflist worden. — Weet gij wel, mijn vriend! — dat gij mij daar vragen gedaan hebt, wier antwoorden zeer gemakkelijk eenige deelen in qmrto zouden kunnen vullen; en dus zeer-weinig gefchikt zijn, om in een weekblad — althans in een weekblad als dit en pasfant te paroisfeeren ? — Ik zoude u echter wel met dezelfde munt kunnen betaalen, en zeggen er zoo iets van — dat, zoo het al niet genoegzaam ware, ten minfte, eenige aanleiding tot denken zou kunnen geven. Ik zoude u ( bij voorbeeld.) kunnen zeggen, dat de Natuur in alle vakken, en dus ook in het ftaatkundige — een onverzadelijke trek heeft, om zelfs haare voornaamite Theöristen en Definitors te bedotten , en met de uitgewerktfte Syjtema's den draak te fteken. In tijden, als de maatfchappijen aan vaste wetten, beftellingen, overeenkomften enz. het zij dan goede of kwaade en aan eenen daar bij komenden fleur of flenter, tamelijk wel verbonden zijn — dan krielt het van Theöristen, die de zaaken van achteren, met dt ftiptfte naauwkeurigheid befchouwen. — En wat zien zij dan? •— Uitwerkzelen. — Zeer goed! Maar zien zij ook al de raderen, die medewerken, om die uitwerkzelen daarteftellen ? — Neen — niet alle; maar toch de uitwendige, groote en in 't oogloopende. — 't Is zoo. Maar wanneer nu door groote fchokken en politieke aardbevingen, het ftaatkundig Horologie geheel in duigen ligt, dan komen toch al die verborgen raderen te voorfchijn ? — Niet altijd. Maar al gebeurde dit ook; de Natuur — die in zulke algemeene destructien weder van voren af aan begint te werken, en, door duizend famenloopende omftandigheden heen, die de oogen haarer beste medewerkers en helpers ontglippen, dikwils giheel onderfcheiden van de vorige — een nieuw ftaatkundig uurwerk doet te voorfchijn komen «■» toont genoeg aan; dat zon-  <; i 6 6 3 zonder eene Juiste bepaling en beperking van duizende machten, die tegen elkander aanwerken —1 de zoogenaamde balans der Wetgevende, Uitvoerende en Rechterlijke macht, zeer weinig vastigheid aan het maatfchappelijk werktuig toe» brengt. — Indien men eene wslgeb'rganifeerds MaatfebappiJ bij het menfchelijk lichaam vergelijkt, kan het niet anders, of wij moeten op de gedachten van eene wetgevende en uiiö'tffenende macht komen— de harsfenen, namelijk, en de overige ledematen : Maar, zou het niet eene zeer oppervlakkige en weinig afdoende uitdrukking zijn; wanneer wij zeiden : — ,, Dit lichaam is volmaakt gezond en is „ van eene vaste conftitutie: want de Hersfenen zijn met de overige ledematen in een „ juist evenwicht? ''— Ik heb van de Rechterlijke macht, als bij de befchoawing van een Natuurlijk lichaam, niet zeer te pas komende, niet gefproken; en of zij in't ftaatkundige wel eene afzonderlijke hoofdmacht uitmaakt, is iets, waar aan ik zeer twijfel. Veel eer geloof ik, dat de Rechterlijke macht ( en ik ben de eenigfte niet, die dit gelooft. ->-) gedeeltelijk tot de wetgevende en gedeeltelijk tot de uitüeffenendc macht behoort. Ik weet niet of gij immer iets gelezen hebt over de Regeringsvorm der Fantafiaanen. — Deze lieden hadden zich eene ftaatsgelteldheid uitgekozen, volmaakt overeenkomftig met het menfchelijk lichaam. Zij waren zoo verzot op de Natuur, dat zij haar [hoe zeer de Imitator Pecus bij hen weinig invloed hadj zoo veel hen mooglijk was — letterlijk nagapten: omdat zij haar voor het fchoonfte model hielden. JNu heb ik, even als gij — ook eens, in 't voorbijgaan, den flaatkundi-. gen Theorist uitgehangen; en daar mede ïs het nu ook wel. Ik ben JANUS. Deze Nommers worden alle Maandagen vervolgd, en uitgegeven te Utrecht bij de Wed. Terveen en Zoon; 's Hage van Cleef en Leeuweftyn, Leyden Honkoop en Onnekink; Amflerdam Holtrop, J. W.Smit, ten Brink, Kuyper en van Vliet; Haarlem Plaat en Loosjes; Rotterdam D Vis, v. d. Dries; en Pols; Alkmaar Hand, en verder in de overige Provintien, a twee Stuivers.  JANUS VERREZEN. f787. - suum cuiquE: N° 26. Maandag den 28. September. D e volgende brief, van frits, is ons ter pla3tfing toegezonden. Of deze ïeits die Friefcbe Apothecar zij, waar van wij, bij eene vroegere gelegenheid, melding maakten, is onzeker; doch, ik houde het voor vast, dat hij van dezelfde Familie is. Leest, en oordeelt! — 't Is, denkelijk, om een pasquil te maken op mijnen op reis verborgen' fatyrsr' kop, dat hij mij in dezer voege aanfpreekt: —■ Hooe welgebochelde janus! Ik wil u om raad vragenï want ik zie te gemoet, dat de aloude goede ver» ftandhouding, tusfchen onze broeders en zusters, knap over den muur zal zijn, als er geene goede raad gefchaft wordt. Je moet dan weten, dat wij met ons «even, zoo broeders als zusters^ zijn. De oudfte noemt zich oerriï: de 1 Cc twee- 1795. r  C 171 ) doen? Heb ik dit niet lang genoeg geweten? — Lieve vriend! wacht wat! — Een brief heeft immers eene inleiding noodig, en ik ben er nog zoo niet achter, om naar de nieuwe methode, aan een' Burger van uw caracter, te fchrijven. Weet dan: de Klub van onze plaats, het beruchte Sprang! oudtijds'', door zijn Exercitie-genootfchap en Dominé Major, zoo zeer beroemd; onzeKiub, een voorbeeld ter naarvolging van allemilemale Klubfen ; (zacht! ik moest Vaderlandfche Sociëteiten gezegd hebben) een patropnes en voorgangfter van alleBataafsch Brabandfche Genootfchappen — deze luifter van de ontelbare Patriottifche Volksvergaderingen — is niet meer'l — Een Wervelwind heeft alle de leden op en door malkander gerammeid, en verre weg de meeste, die voor gelijkheid en broederfchap den dood manmoedig onder de oogen wilden zien, de glansrijke Vergaderzaal uitgeblazen. Welk een jammer, brave jakhs! dat die bedroefde kaïn ons zulk een miferabel voorbeeld gegeven heeft! — Ik was, zeer gelukkig, niet in de Sociëteit, toen dit voorviel — en daarom de gevolgen van het losbarftend onweder ontkomen. — 't Was avond, en de zon ging, zoo te zeggen, niet onder: omdat zij zich dien dag niet vertoond had : — ik had uw 18. Nommer in de hand , om het agtregelig versjen, op het graf van de oude Conftitutie, te Amfterdam, van buiten te leeren, toen mij een Jobsbode de bovengenoemde noodlottige gebeurtenis kwam berichten, wiens voorhoofd, oogen, neus, tanden, lippen, met één woord, alle zijne bloedige uitwendigheden, bewijzen gaven, dat hij niet gering met den wervelwind had mosten kampen : „ daar leid de wagen, luishosch , (zei hij) „ en ik ben 't alleen ontkomen, om u dit lekend te maaken. Wat zal er nu van „ ons Vaderland worden? Onze Sociëteit, de oogenlijn, de hoop,' het uitzicht, de ver* „ wachting van gantsch Bataafsch Braband... is, door een' rampzaligen wervelwind, „ door een gfflagen en vernietigd". Met verbazing en droefheid hoorde ik, uit den mond van den geteuterden bode, den fmartvollen toeftand, van de zoo zeer werkzame en veelbelovende Sociëteit onzer doorluchtige plaats, (wacht! dit woord deugd niet, bet is even of onze plaats aan den ge vluchten willem behoorde. — Zacht, zacht wat! — Dak - en glazeloos beteekent ook doorluchtig') en ik vond mij geperst ook, op mijne beurt, aet ontroering uitteroepen : daar, daar leid nu de wagen, luishosch'. lk heb mij geïnformeerd, of er b*j het geval ook eenige Oranjeklanten geweest zijn, en, fchoon mij neen — geantwoord is, ben ik echter verzekerd, dat die weer- en windskinderen het zullen gedaan hebben. Ik ben, vriend en medeburger janus.! ïpeangius , Hofplaats van de lakgestraat, Utv Medeburger Jugustinius den 5de. ht eerfte jaar van onze Broederfchap. t. v. romen. CC 3 AKI-  C 176 ) eezonde redenen, ook maar zeer ftilletjens laaten rusten; en — wjj zulten ons fl'een bepalen tot het opgeven van eene korte fchets hunner Vaderlandfche Historie, alléén — voor zoo verre dezelve betrekking heeft tot hun ftaatkundig aan- WeinDden~i7are I. [want hier begint de tijdrekening dezer Eilanders ] vereneelukte een fchip tegens de klippen, waarmede dit EMand geènvi,onneerd , en .harom 'door de natuur, bijna voor al wat leeft, ongenaakbaar gemaakt is. Het fth'tt met al wat er in was, peilde den grond. Slechts twee kinderen f gelukkig voor de nakomeiingfchap!) van onderfcheiden fin , werden, op eene drijvende plank, die door een' gunftigen ftormwind, op het anders ongenaakbaar ftra»d — dwars door de ontelbare rotzen heen — gejaagd werd - gered, en kwamen , op deze miraculeufe wijze, behouden op het Eiland.in questie aan. — Buiten déze twee, was het Eiland, naar alle waarfch.jnhjkheid hoewel zeer bewoonbaar, nimmer bewoond geweest. — Ik flaabier, vooibedachtel.jk, verfcheiden paginaasover, om tot den huwbaaren ftaat dezer twee aartsouderhjke kinderen te komen. —— . .... Naauwlijks hadden zij dezen bereikt, of zij maakten zich, in hunnen waarlijk als toen nog zeer kleinen , kring , ten uiterftc: verdienftelijk: aanbel Vaderland.-Geen jaar ging er om, dat zij niet ten minfte aan een' Adelphottonter het leven saven- en, loen zij den ouderdom van tachtig jaaren bereikt hadden , was de aartsvaderlijke familie al zoo fterk aangegroeid, dat de kinderen en kindskinderen enz. te famen reeds een getal van vier honden opleverden. — Over de?e alle reeeerde de Stamvader, als Monarch; doch, met den eerwaardigen naam van ■Patriarch — Naar zijn overlijden vond men, onder zijne nagelaaten papieren, die echter (eeliik men wel denken kan) niet menigvuldig waren, een testament van 'dezen konen, doch bondigen, inhoud - met zijn eigen hand nefchreven. [Men gelieve in 't oog te houden, dat hij in zijn eerfte Vaderland het lezen en fchrijven geleerd had, en dus reeds zoo verr' gevorderd, als nodig was, om zijne eerfte afftammelingen , boven den eerften ftaat der woestheid ■verheven, achter te laaten.] TESTAMENT. - tk revoel dat ik oud worde. — Naar alle waarfchijnlijkheid zal de dootï ' welhaast den herderftaf der beftiering, wetgeving en onderwijzing van mijn ge" flacht uit mijne handen rukken. Uit den aart der dagelijkfche gefchillen en " onëenigheden, welke ik, geduurende mijn leven, onder mijne kinderen heb " moeten opmerken: uit de verregaande dadelijkheden en geweldadige uitftappen welke er door hen, onder mijn oog, gepleegd zijn, die, zonder mijn« tutfchenkomst, de nadeeligfte gevolgen en onverzoenelijkfte verwijderingen " zouden bewerkt hebben — ontwaar ik maar al te zeker, dat mijne nakome'[ Ungen het zonder den vaderlijken herderftaf en bsmiddeling, voor als nog.  C '87 ) 1 publiciteit en authenticiteit te geven, is de volgende zonderlinge Notarieele a&e, in de behoorlijke forme en vsreischte termen, ter eeuwige gedachtenisfe, op ds folemneeljle wijze, gepasfeerd. Cepie. Op huiden den i3de Sanculottide., z,-jnde het feest, 2nn de tegenltrijdigheid toegewijd, van den jaare ... (.. • compareerde voor ons commisiarisfen van het Notarieele Committé, te Zevenhuizen refideerende, en aldaar op eene legale wijze geadmitteerd. — De Burgeresfe gelijkheid en vrijheid, wonende, naar allen oogenfehijn, in het onbekende Zuiden, doch thans alhier prefent, ter eenre, en De Burgeresfe broederschap, mïnderjaarige dochter ; doch, op het pasfeeVen dezes , met haaren Stiefvader en onnatuurlijken Voogd, in de wandeling genaamd groote slaadood, geadfifteerd, wonende alhier, ter andere zijde , — beide aan ons bekend — Te kennen gevende, dat tusfchen haar Comparanten, ten eenre en andere zijde; zedert eenige maanden, waren ontflaan verfcheiden differenten en quaestien, over en ter. zaake van eene, door haarlieden onlangs aangegaane Compagniefchap, canteerende, onder het firma van gelijkheid, vrijheid, broederschap en zoonen, bij onderhandsch Contract, van welke, onder andere, was gefiipuleerd geweest, dat geduurende den tijd, dat deze opgerichte Maatfchappije en Compagniefchap zoude blijven beflaan, geene meerdere geinteresfeerden of geasfocieerden in dezelve Compagniefchap zouden worden geadmitteerd en toegelaaten. Dat ondertusfehen de Comparanten, ter eenre ende ter andere zijde, des niettegenftaande , onderling ende de een den anderen fufpefteeren, als of er, ten dezen opzichte, door haarlieden , aan de letter van het voorf. Contraéc niet ftiptelijk zoude wezen voldaan. Allegueerende de Comparanten, ter eenre, dat de Comparanten ter andere zijde, buiten haarlieder confent en approbatie, een afzonderlijk engagement hadde aangegaan, met haaren, hier voren gemelden, Stiefvader; en zijnde de Comparante ter andere zijde,' van gedachten, als of de Comparanten, ter eenre zijde, zich bij contract, hadden verbonden en geasfocieerd, met haarlieder Zwagers kinderen, met naamen cornelis kommaarthuis en cornelia jijzult«ebbek, en dat wel in eene foort van fluikhandel, bij de Placaaten Ee 3 vaB  C 189 ) Daar dit N°. begornen is met een (lükjen, wiens Schrijver met den janus juist niet zeer fterk ingenomen fchijnt te zijn, komt het mij niet ongefchikt voor dit zelfde No. te eindigen, met een brokjen, wier.s Zender met hem beter gediend is. Het een weegt dan het ander op, en het laatfte neemt de kwade ihdrukfclen Weg, die door het eerfte te weeg gebracht mogten zijn. Beide fchijnen hier m overeen te komen; dat janus wel wat duidelijker en verftaanbarër mogt fchrijven. — Al weder het oude gebrek! — Nu, wij zullen zien! — Als zoo veele menfchen er over klagen, moet bet toch wel waar zijn. — Hoofdig ben ik niet. En hoe zeer bejaard ; ben ik evenwel nog niet te oud, om mijne fouten te verbeteren. Als er maar moogh'jkheid toe is. — Maar.'., daar zijn fommige zaaken, die, uit haaren aart en natuur, donker en zwaar om "te verftaan zijn .... Zoo als het ftellen van een Centraal punt, van een' Politieken cirkel- en de wijze, om dat punt in — of zomtijds ook wel buiten de Circumferentie te vinden; en foortgelijke ftaatkundige veiborgendheden meer, daar men eerstin geïnitieerd behoort te zijn, wil men er kop of ftaart aan vinden. Dan ik heb het nog niet geheel en al uit mijne gedachten gefteld, om, als ik maar tijd van leven heb, bij wijze van een nabericht op de reeds uitgekomen N°« een elementaire handleiding tot het goed verftand van mijn werk uit te geven.' Onder-" tusfchen zal ik mij bevlijtigen om in 't vervolg recht duidelijk voor den dag te" komen; en bij die zaaken, die wel een weinigjen duifter willen uitvallen "op. ■ helderende nooten te plaatzen. ' Verzamelde trekken, uit een extract van de vertaaling eens Fragments, uit een Prophetiesck verk; genaamd; Cafus fururi Temporis. Defunt nonnulla. en het zal zijn, in den tijd, 'dat een ieder zich ver/routen zal, over het welzijn van het Vaderland, of Vaderlanden, te fpreken, te redeneeren, te oreren, te fcribleeren, te critifeeren, te pnnuntieeren &c. &c. &c. dat een man, van twee hoofden voorzien, die zoo wel het voorleedene kennen als in het toekomende lezen zal, onder de bewoners der ondermaanfche aardè zal komen optedagen; een man, die van veele geliefd en bewonderd, van andere gehaat en gelaakt zal worden. Een man, die gelijk zal zijn aan een licht onder de lichten — een lamp, onder de lampen. Ende, mijne vrienden 1 hij zal  zal den naam van janus dragen; en, opdat gij u niet vergisfen zult, onder de veele bastaarden/die zich dezen naam zullen trachten aantematigen , zal ik u een onfeilbaar kenteken geven; hij zal (let wel op) tot verzoening zijner medemenfchen.... fterven, zult gij veelligt meenen? neen — dat zal hij niet; maar hij zal eenen zevenjarigen flaap ondergaan; en dan zal hij (preken, en fpreken — doch , wat zal hij fpreken? — Het geen aan weinige maar verftaanbaar zal zijn. En hoe beklaag ik het lot van die geene , die niet onder deze weinigen geteld zullen worden. Zij zullen van zijne gulde fpreuken geen voordeel kunnen trekken, en zullen, als het ware, in duifternisten moeten wandelen. Hij zal, hierin, onze heilige Propheeten naaapen (dit woordjen fchijnt ons niet zeer hoogdravend te zijn, fed ita lex fcripta efi) die ook veelal, in een verdekten, zeer verdekten, zin gefchreven hebben; zoo dat er ook maar zeer weinige den waaren zin van begrijpen kunnen. Deze handelwijze onzer Pro- pheeten, waar [ hier ontbreekt een geheel fiuk , het geen ons , om reden, fmertlijk grieft....] maar verder luidt het aldus — en zoo zal her Zljn met onzen geliefden fterveling. Men verbeelde zich echter niet, dat hij onfeilbaar za zijn; neen! hij zal feilen ende zich ook dikwijls bedriegen. Maar, hij zal ook, niet zelden, de opkomende ftormen en donderbuien, die, in de dagen der revolutien, de politique kimmen van zijn Vaderland verduifteren zullen, voorzeggen; opdat de beftuurders, in der tijd, de verplettering, waarmede zij bedreigd worden, zullen kunnen ontgaan, door zich van de nuttige geleiders te bedienen (men herrinnere zich, dat dit een extract uit een Prophettsch werk ts) hij zal zijn Vaderland van veele waarde kunnen zijn, indien.... (hier fchijnt een traan op het Manufcript gevallen te zijn) maar, belaas! ik vreeze, dat dezen janus zich al te zeer van dn pro -hetifcrie fchoonheid bedienen zal. Hij Zal voor weinige, in de naauwfte beteekenis van dit woord, verftaanbaar zijn; en dan, wee! driemaal wee! over "Jtem, en over deze zijne lezers, hij zal voor beide als niet beftaan.... een gewichtig voorstel — MISSCHIEN. Géfteld zijnde, dat de haan en de arend het eens wierden, om beide afftand te doen van een* ouden Leeuw enflaart, 'twelk, hoe zeer niet volmaakt waarfchijnlijk, echter onder de zeer mooglijke zaaken behoort. Dan is de Vraag: Zou, in dat onverwachte geval, de leeuW niet wel doen, met — al was het ook maar voor een paar uurtjens — bij den haan belet te laaten vragen, ora Wat belieft gij, mijn Heer janus? — Ik fprak daar van den Leeuwenftwt, Hoogmogend Heer| pmm  I A N U S VERREZEN. I787. - SUUM CUIQUE. N\ 29. Maandag den 19. Ofl'ober. C k-»t! St! — ... een weinig ftilte, mijne geelkleurige Heeren! — En gijlieden, die u verbeeldt, dat het altijd met lachen te doen is, zet uwe' troniën in eene deftige plooi! — Gij, zwartgefpikkelde Burgers van Nigritien! ziet een weinig helderer, dan. naar gewoonte; en fchuift uwe roode flaapmutzen wat uit uwe vonkelende oogen! — Gij, onverfchiilige in den lande, en gij, die noch koud noch heet zijt! — Alle gij, die opgekomen zijt, om janus te lezen Arrtgite auresü Zet u nevens den anderen neder! lf.^Vnïvl0U?en eeuw,- daar wi/ 200 veele moo!e dinSen> misfchien reeds in denkakftoel, van hebben horen vertellen, ten minfte voor één oogenblik hl \ïf llfJTe\ZiiT> kmJ le rUgg' keeren! - Laat het laIH naa" den wolf,' ïn Jtll ° l6er» de hond "aast den tiK"' J"a zelfs de vos onder dé hoenders — zoo vreedzaam liggen, als of zij van den Prins geen kwaad wis- ten! -..Luiftert met aandacht janus zal zwijgen; - maar zijn- pf Vriend, 1795- -  Vriend de oyerzeesche UBHOHiëR, die u allen de hand van ware broederfchap toereikt, zal tot u fpreken. In den JANUS zal hij tot u fpreken. — Hoort derhalve! ■ dierbare nederlanders! —• Meer dan eens, is u door mij en andere, de noodzaaklijkheid der eer^ dracht, als het bolwerk der Volksvrijheid, aangeprezen!— Maar, helaas! — ' met aandoening moet ik het zeggen: — de tweedracht zie ik overal meer en , meer veld winnen. — Wie ziddert niet, als hij er de onvermijdelijke gevol" gen van berekent? Zullen wij ons dan nimmer aan het lot van zoo veele " volkeren, wat zeg ik? — Zullen wij ons nimmer aan de voorbeelden onzer " vijanden, aan die voorbeelden, die geen klein gedeelte onzer Vaderlandfche " Hiftorie opvullen — befpiegelenfc — Om 'sHemels wille, om u zelfs wil, le! vereenigtu, en iaat de nakomelingfchap, door uwe partijdigheden ongelukkig geworden, u niet verwijtsn, dat gij, bij uwe jongfte revolutie, el„ kander geveinsdelijk de hand van Broederfchap hebt toegereikt. „ Welaan dan, Nederlanders! — die welhaast een één en onverdeelbaar volk „ zult worden, waardeert en handhaaft dit voorrecht, door eendracht en verdelging van de vrijheidmoordende tweedracht. Denkt niet, dat ik, door langs den weg der voor de veiligheid wakende gerechtigheid — fchuldigen te doen ftraffen — haat — wraak — en drift tot leidfters neeme; maar het algemeen ", welzijn eischt, dat de ftookers der tweedracht geftraft en, op eene rechterlijk '„ ke wijze, uit ons midde geweerd worden. , Vereenigen wij ons, eendrachtig, om elkanders, onze bijzondere, en al-' gemeene, volks- en landsbelangen te handhaaven. — Dan znllen wij, nevens het outer der vrijheid, ook de zuil der eendracht vestigen, — tot " het eindo der eeuwen. — Dan zullen alle verfcheuringen, verkeerde bevat') tingen en kibbelingen, ophouden, en de tweedracht zal zich, kronkelende van fpijt, verfchuilen, in de donkerfte afgrondskuilen — terwijl Vrijheid, ,', Gelijkheid en Broederfchap dan in kracht zal gekend, geëerd en gehand: ., haafd worden, door het geheele Nederland! Zie daar,* geachte Medeburgers! Vrienden en Broeders! wat ik, in de, ze tijdsgelegenheid, ter aankweeking der eendracht, geoordeeld heb, ter \\ kennis van het Publiek te moeten brengen — opdat derzelver benijders niet triumpheren, eer men deszelfs aanval gewaar werd, en wij ons te laat zouden beklagen, dat wij, op nieuw, een prooi worden van geilepene ftaat„ kunde en onbeperkte heerschzucht. — „ Staakt uwe onberekende en onftaatkundige vervolgingen, welke niets an„ 'ders ten gevolge kunnen hebben, dan de verëeniging, de krachtdadige verëe„ niging, van de niet kleine noch gering te achtene menigte der onderliggen„ de partij; terwijl de onëenigheid dei bovenliggende dagelijks toeneemt. Vraagt „ uzelvee  C m ) uzelven eens — en laat nw gezond verftand op di'e vraag antwoorden — wel„ ke uitwerkfels zou eene generale amnestie, en eene daarmede overeenftem„ mende handelwijze, in den jaare 1787, om dezen tijd, van de toen boven- „ liggende partij, op uwe onderliggende gemoederen gehad hebben? En „ wat heeft eene tegenovergeftelde behandeling uitgewerkt ? — beantwoord de' „ zo vragen zonder drift, zonder onftuimigheid; brengt vervolgens het ant„ woord, dat gij uzelven daarop zult gegeven hebben, om met uw tegenwoor„ dig gedrag vergeleken te worden, ter beöordeeling van dat zelfde gezond ver- „ ftand, waar aan gij die vragen, ter beantwoording, voorgefteld hebt; en s, herleest dan nog eens deze mijne welmeenende aanfpraak. „IK HE11I OlZIGDl " m Dit laatfte wil zoo veel zeggen, als dat het nu weder de beurt van janus is om te fpreken. * Onder - en bevenliggende partijen zijn altijd lelijke dingen in een land geweest. Ik zou in ftaat zijn, om, uit de oude en nieuwe Hiftorien, zaaken, dienaangaande , te verhalen, die zoo treurig zouden zijn, dat men dezelve met geene drooge oogen zou kunnen aanhoren. Ik zou, bij deze gelegenheid, zulke akelige tafereelen in den janus kunnen brengen, dat iemand de hairen er van te berge zouden kunnen rijzen. 't Zou mij geene moeite wezen, om hier bij zoo hartstochtelijk over de tweedracht te redeneeren, dat alle de exemplaaren van dit 20^ Nommer zoo overvloedig met de traanen mijner lezers bevochtigd en bezoeteld zouden worden, dat de uitgevers van dit werk zich in de noodzakelijkheid zouden gebracht zien, om dit Nommer te laaten herdrukken* vooral voor zindelijke lezers, die niet gaarne bevlekte boeken in hun Biblio' theek nahouden. Ik zou.... maar dan zoude ik de gemoederen mijner lezers nederflaan, en dit wil, dit moet, dit zal ik niet doen. Ik zal daarom liever, het geen ik hier boven gezegd hebbe —- bewijzen: en daar door den neêrflachtigen wat zoeken optebeuren I — 't Is maar ongelukkig eene eeuwige waarheid, dat eene onderliggende partij altijd meer verëenigd is, dan eene bovenliggende; en dat wel om geene andere reden, dan omdat zij onderligt. — Zoodra zij bovenkomt, houdt de voornaamfte oorzaak der verëeniging op. — Laaten wij hier de kaars wat digter bij houden, om de zaak wat duidelijker te bezien, 't geen (dunkt mij) de moeite wel waard is. —— De onderliggende partij wordt altijd verdacht gehouden; al is er ook weinig of niets waar, aan 't geen men haar in zijne gedachten te laste legt. — Men onï!11k / 8-e* gevallen is, dan ik ged.cbt had _ een'einde kunnen 5„ ^^'^ Hoe aangenaam is het voor een' Doétor, of bij eebrek v™ hp,„„ Apothecar - met één woord, voor ieder, He zichol\t^ 1- J°°r eea SS^aaï-% Ook zoo aangenaam behoort het voor ïïn'?offiiSTu'7e?? kaDt te he'^n? iets diergelijk, , in 't Politieke lichaam, ontdek en aa£ de LIT' ^""^ T 't Zijn alleen de ftaatkundige Kwakzalvers!! eT jL J eewe«n wordt. alle de Rechten, die er, van de fcbepp ng der waeï af ioTd.Tf"v '* dag, in de 7fe«rfe of Praftijk gebracht ziin - li vtnf'n den,huid'gen naam: - deze alleen, zijn het, die zich v! rgenoeïenen hfi &e*'mde'e» vreden zijn, wanneer zij, zonder kennis te bebbenëVan " of h2nlIJ? [?, te vest.gen op de oorzaak van de kwaal, iets uitgevonden hebben een oogenblik, voor eenige dagen of maanden misfchien , 7- r V00r mata onzichtbaar maakt, zfch wdnig beende ^ dën'zT-g ^ meerderC heVi6hdd inft0Iten' of d°°' .De vruchtbare oorzaak nu, waaruit een heirleeer van t™,,!,,, • kundig lichaam, te weeg gebracht worden, f^, volgens heTeen ik iSéttt en t geen men er nog vereer bij zou kunnen denken hfr h * ë fi heb' partijen in een'ftaat, welke beide zoo fterk zijn dat t'b l, tWee lijkheid geworden is, dat de een den and r den' vo t "zondeT'biinrT^ haaren bmtenlandfchen geallieerden. Waaruit dan na m fl ft »A ' b'jfland V3n van B. den langften arm — dan l.v A !."v f ' " te«e,JlJeel. dfe liet hii onder? Hit ,-~ , 1 gt A' onder; dlt ls bul^n kijf: m,ar, hoe ligt hij onder? - H.j ligt onder, i„ hoop van 2ich eens weder boven tézÏÏ 'Ff3 kQ.'  ( 196 ) v-araen- en zoo hij al niet dadelijk de handen uit den mouw fteekt en op eene lUtiM wijze werkzaam is; zoo blijft het echter zeker, dat zijne verëeniging en broederfchap, waar van wij zoo even fpraken — hem alléén geducht maken voor B. en deze verbroedering (gelijk wij gezien hebben > groeit aan, in evenredigheid van de onaangenaamheden, die A. van B. ondervindt, of meïnt te ondervinden.^ ^ nnnften , is zeker,, dat in den ftaat, waar van wij foreken twee groote vijanden beftaan, die, zonder bijkomende of ontbrekende omftandigheden, van buiten , tamelijk wel tegen den anderen opgewasfen zijn. Maar de zaak wordt, daarenboven, nog bedenkelijker, als ma. ra aanmerking neemt, dat deze twee vijand!ijke volkeren, in een en het ^elido land — noch in een' openbare oorlog met den anderen zijn — noch in vrede - met den anderen leven — maar in een' tusfehenbeiden ftaat, veel erger, dan den eerstgenoemden , zoo maar te famen provifioneel voortleven. — Zegt mij eens _ mijne goede vrienden van weêrskanten! — Waar zal dat eindelijk- ^IndieThet waar is — dat voorbeelden meer afdoen, dan vermaningen, dart zal ik verhaalen, wat janus in 't klein gedaan heeft, in hoope, dat gij het m het groot naarvolgen zult. — Hoort toe! — Gij zit (hoop ik) alle nog wel zoo vreedzaam en broederlijk bijeen, als ik u in 't begin van mijn N°. geplaatst heb? — Niemand heeft zich, (wil ik geloven) op eene malitieufe wijze, uit de vergadering geibfenteerdf —- „ Wel aan! — Hoort dan nog, wat janus, ter naarvolgmg — en ter bemoesine, u vóórdeed! — 'tls hem dan, na lang zoeken, na veel moeite, na 'trawinnen van veele informanten, na 'topdoen van veele kennisfe#en vrienden, op zijne reize, na veele vruchteloze pogingen, en mislukte demarches, van alle kanten» eindelijk gelukt, een klein, maar aartig —■ waarlijk allerliefst Committétjen van verëeniging en verzoening opterichten. —- Nimmer ging de zon zoo vro. lijk voor hem op: in lang was hij zoo vroeg en zoo vergenoegd niet uit het bed eefprongen, als nu onlangs, op den dag, waarop de leden, uitmakende dat zelfde Committé, in zijn buitenverblijf zouden bijeen komen, 't Was, wel is waar, een Najaarsdag; maar de verlopen zomer had er hem nog geen' eenigen kuunea opleveren, die in 'tallerminfte in fchoonheid het bij dezen had kunnen opwe-; „en _ Geen wolk jen vertoonde zich aan den helderen Hemel. Noch hette,' noch koude, bracht aan janus — die anders tegen geen van beide goed opJ gewasfen is — eenige hinder aan; maar eene gematigde lucht, gaf eene onbefchrijffelijke veerkracht, aan het reeds voor laiag voorbereidde genoegen van dien dag der dagen. — Het Committé is famengefteld uit vijf leden, mij zelve daar onder gerekend. Zie hier eene Copie van de Teekenlijst.  C 197 > leden van het COMMITTé, TOT VERËENIGING EN VERZOENIN*. Ïrchos proteros. Deze is een Burger, welke, ter goeder trouwe, van gedachten is, dat de Stadhouderlijke regeering, onder de oude Conftitutie , niet wel gemist heeft kunnen worden. Aristos heptarchicüs. Deze Burger is, in dat opzicht, van een contra. rie gevoelen; en, in tegendeel, een voorftander van de Stadhouder, looze tijden, in den zin, welke men daar aan, in vroegere tijden gehecht heeft gehad. »emos van sophronia. Een Burger, behoorende tot de gemodereerde «— demos phobulus. Een Burger, behoorende tot de minder gemodereerde Democraaten. [NB. Alle vier, voor zoo verre ik uit de naauwkeurigfte en tevens onpariijdigfte, infomatien heb kunnen opmaken •— lieden van eer, deugd en verftand, hunne gevoelens met cordaatheid aanklevende.] En eindelijk SANUs. Eigentlijk gezegd tot geen van de hier bovengemelde partijen behoorende: altoos alle dingen onderzoekende en hoopende het goede te behouden. In 'tvervolg zal er in den janus van de verrichtingen en werkzaamheden van het voorfchreven' Committé wel iets uitlekken. Praeliminair kan ik echter aan mijne lezers mededeelen, dat janus, met eenparigheid van Hemmen, dat is, met vijf ftemmen (want hij zelf heeft er mede zijn zegel aan gehangen) tot Prejident van het Committé is verkoren geworden. BERICHTEN uit xaaukla, in het heidelbergsche. Onze Broedertjens Sociëteit, in 'aanmerking genomen hebbende, dat de ordinaire wetten, op zijn beste genomen, wel eenige kracht in het toekomende bezitten; edoch, in 'tvoorledenen geene, of, ten minfte, zeer weinig, kracht hebben; willende daarinne voorzien; heeft befloten, eene wet, met eene terugg' werkende kracht, te doen maak en. Hiertoe heeft zij eene CmmUfit van drie perfoonea bestemd. Te weten — den  C 193 ) den welmeenenden Burger, lieïst zelfs baas, met twintig ftemmen; den Burger, «serrit kannetjens commissie, met tien ftemmen, ea den Butler, orublaa, Secretaris, met negen ftemmen. Welke Commisfie moi haare wet in gereedheid zal móeten zijn, eer het volk de onredelijkheid en h<=t geweldige van dezelve zal beginnen intezien. * Hunne vergadering zal (op verzoek van den Burger g r ub hA a) gehouden worden des avonds, na elf uuren, in de fteeg van de wijzen uit het Oosten. ba* el den 5 Oiïober. Men begint hier zeer ferieus te redeneeren, over he' gevaar'dat er is. om eene goede zaak, door verkeerde middelen, daarteftellen Eeniee Torenbouwers, welke nederig genoeg zijn, om zichzelve het beste foort van arbeidsvolk te noemen, en dat zich als zoodanig opgeworpen heeft , heeft daar wel de voornsamfte aanleiding toe gegeven. — Deze zaak kan o'ver en weder ernftige gevolgen hebben. ionden, den 30 Sspt. Men verneemt van goeder hand, dat uit het ver* wuift van het vertrek, waarin zijne Groot • Brittanifche Majesteit zijne laatfte co-ferentien, met de leden van zijnen geheimen Raad, gehouden had, na het fcheiden der vergadering, zich twee ftemmen hebben laaten hooren; roepende de eene : „ Pax optima rerum! " — en de andere: „ Delenda Carthago!" — Kort daarop hoorde men een verward en tv gearticuleerd geluid, 'tgeen zich voordeed, als of deze twee ftemmen het onderling oneens waren geworden, en elkander in 'thair zaten. NB. verwacht or aanstaanden maandag N°. 30. e» in het ZELVE de SCHETS EENER waar» en ontirvalschte VOLXSREOEERINOl A D V E KT I S S E M E N T. Verfcheiden gecommitteerden, zich in Babel bevindende, ten einde—en niets b-ters verlangende, dan — om in de zoo evengemelde qualiteit te worden elêmtloieerd, zeer ervaren in het delibereeren, accordeeren, overnemen, commisforianl maaken enz.; doch, zich tot heden toe buiten Commisfie gefteld ziende, om geene andere reden, dan uit gebrek aan Committenten; recommandeeren zich in de gunst van alle zoodanige Municipaliteiten; wellce, tot nog toe, in gebreken zijn gebleven, van zich te laaten vertegenwoordigen, ter plaatfe, alwaar zulks te gefchieden gebruikelijk is. r Gecommitteerdens voorn, engageeren zich, om, buiten de gewoone daggelden , alleen op de Emolumenten — in de voorf. qualiteit te fungeeren.  JANUS VERREZEN. I787. ~* su um cüi^ue; 1795* - N° 30. Maandag den 2.6. Offober. Die zoekt, die vindt. — Ik zocht eene waare en onvervalschte volksregering, onder de menigvuldige volkeren, natiën en tongen van onzen aardbodem , en ik vond er eene in het Landfchap fantasia. — Dadelijk hield ik mij onledig, met het vervaardigen van eene fchets van dezelve; en 't is deze, Welke ik heden, het genotgen heb, mijne medeburgers aantebieden. — Hier door voldoe ik aan mijne belofte, en (gelijk ik hoop) aan het verlangen van mijne lezers. — Ziet hier derhalve DE SCHETS eener waare en onvervalschte volksregeerinc, DE ECHTE GEDAANTE eener democratische constitutie.  Ongelukkig] — Driewerf ongelukkig! hij, die het zich tot tene hebbelijkheid gs» maakt heeft, om met zijne oogen aan het uitwendig bekleedfel, en den buiten» ]}*n bast der dingen te blijven hangen.   C 205 ) Art s. Daar de geheele Republiek, nagenoeg, uit 25,600 ftemgerechtigden beftaatj heeft men, bij deze verdeeling, in bet oog gehouden en het zoo geregeld, dat genoegzaam ieder Departement uit 6400, ieder Diftrict uit 1600 en ie" der Wijk uit 200 ftemgerechtigden beftaan zak Art. 3. Om deze verdeeling, 200 veel mogelijk, altijd op denzelfden toet te boaden, zal er om de tien jaaren eene herziening, dien aangaande, plaats hebben. Art. 4. Ieder manlijk ingezeten, die vijfentwintig jaaren oud, of eerder getrouwd fs, ten minften drie jaaren in de Republiek gewoond heeft, een afzonderlijk huishouden heeft, 's jaarlijks / — : — hoofdgeld, tot inftandhouding der Republiek, aan den lande betaalt en door geen rechterlijk vonnis voor infaam verklaard is, is — hoe ook zijne politieke denkwijze of godsdienftige begrippen mogen wezen — ftemgerechtigde; aan wien één of meer van deze vereischten ontbreekt, of ontbreeken, al bad hij ook deze Qmftitutie met zijn bloed onderteekend , en er op gezworen, dat hem de hairen te berge rezen — is het niet. — Art. s. De oppermacht des volks begint zich te organifeeren in de Wijken. Dïenvolgende zij er, in ieder Wijk, eene verzamelplaats bepaald, gefchikt voor eene Wijkvergadering. Art. derlingfte getroffen, doordien een onzer grootfte Geneesheeren , door een publiek Programma, had laaten bekendmaken, dat zijn Ed. zich in dit, noch volgende jaar, niet zou laaten vinden bij het ziekbed der kranken — hoe injlan' teiijk ook des gereauireerd — ten zij bij lieden van den allereerften rang, wan. neer deze hem, met een koets, zouden willen doen afhalen; en wijders, geduurende dien tijd, even min zou vaceeren, tot het geven van Medifcbe Gónful. tin of Advyfen. Dit bleef veelen een onoplosbaar raadzel; daar het algemeen de vriendelijkheid en menfcbenmin dezes mans — geheele andere uitwerkzelen toebetrouwde — dan bij de uitkomst bleek, —- En hiertoe had aanleiding gegeven eem O 0 ze-  C *59 ,) kaarsfenmakers,CHin/ocWf, gekomen zijn , zal het niet geheel en al ongepast zijn, hier nog iets bijtevoagen, over de Dievenlantaarntjens, daar wij, bij eene vroegere gelegenheid, iets (hoewel maar zeer weinig: want wij kunnen de leespoitien niet altijd even groot maken) van gefproken hebben. —- lanternophilus, in zijne Traité de h lumiére £ƒ de la pefantfur, zegt: — Buiten alle de hierboven opgetelde lantaarps , zijn er nog andere, vaneen " zeer fubtiel maakzel. Wanneer men dezelve als een werktuig van onvervaisch, te illuminatie, of verlichting, wilde befchouwen, zou mè>zich grootelijks be,', driegen. Lieden, welke van dit foort van lantaarns gebruik maken, zijn et " zoo verr' af, om waare vrienden en voorftanders van het licht te zijn, dat zij, l', integendeel,'van begrip zijn, dat de donkerde plaatfen de veiligfte van alle ', zijn. Hun lantaarntjen, dat zij meest altoos gefloten houden, en maar, van " eene zijde, met een glaasjen voorzien is, openen zij alleen maar inde twee " velgende gevallen: i°. Wanneer zij, op het gevoel af, zelf niet meer we„ ten, op welke hoogte zij zich bevindeu; en 2°. als hun belang het vordert, om zich aan de bewoners der duiftere plaatfen, met eenigen glans,te vertoo! nen. In dit laatfte geval houden zij het glas van het lantaarntjen naar zich " gewend, en openen het vervolgens: niet — zoo zeer om andere te doen , zien, als wel om gezien te worden; en daarom dirlgeeren zij de ftraalen van ), het geheel onzichtbaare kaarsjen, alleen op zichzelven; terwijl zij alle voor„ zorg gebruiken , om het, rondsom zich, pikdonker te houden ". — waterstad, den 26. November. Het harddraven is iets, waarin een foort van Hollandrche paarden altijd hebben uitgemunt gehad, en dit is dus geen nieuws; doch, thans zijn er Hollanders, die, in eigen perfoon, deze kunst bezitten, en er zich dagelijks in oeffenen, aangeprikkeld door een wonderlijk wanbegrip, waar door zij zich verbeelden, dat het woord Holland, eene verkorte uitfpraak is, van het woord Hollendland; daar het ondertusfchen zeker is, of, voor 't minfte. uitgemaakt behoorden te zijn, dat dit woord afftamt van jjllhilll — een woord, dat onze voorouders, aan wien de bedaardheid, als een vaderlijk erfgoed, toebehoord heeft, dikwils bezigden; en wel voornamelijk, wanneer zij zich in omftandigheden bevonden, waarin niets minder, dan het'hollen, of zelfs wel het harddraven, te pas kwam. Maar, om tot den text wedertekeeren: — Vier ieverige hoog-, of liever, harddravers, met namen: ihtrigius, dollius, dommius en imnocektius, bij gelegenheid van zekeren wetloop, waarmede geenzins een iedele opgefchikte zweep, maar het Vaderland zelve, mede gemoeid was, in het Committé der harddravers, aangekomen zijnde, deed de eerfte , niet zoo zeer met kracht van rede, maar, des te meer met kracht van long, aan de verzamelde leden eene aanfpraak, beginnende dezelve met de volgende inleiding: •— Dat men 1°. uit confederatie van zijne alzins zuivere en belangeloze oogmerken; " a°. om die bedaardheid en beredeneerdheid, als waarmede zijn tweeden Con- Oo 3 „ {ra-  C s6o ) „ pater altoos alles wikte en w«g adem te hooren vernaaien, dat er, zederd mijne afwezendheid, twea omwenteiïn gen — of gelijk mijn jongde zuster het noemde — twee Eclipfen aan de maan — waren voorgevallen — even, als of her een aanbedeed werk was; mij eenige N° van uw Weekblad voortelezen; om mij te overtuigen , dat mijn vriend janus weder leefde — mij aantezetten, om u van mijn beboulen arrivement kennis .te geven; —- en, met verzaaking van mijnen eigen Kristelijken doopnaam, «lien, van den spectatorialen reiziger, in uw Weekblad aantentmen, in de vaste veronderftelhng, dat gij mij daarin zekerlijk geen plaats weigeren zoudt. — Dit alles, en nog meer, was het werk van één oogenblik. — Daar het hoofdoogmerk van mijne afgeloopen reize, 11 overbekend is gswe'est, en de lijst der rampfpoedige lotgevallen , welke mij op die re;ze, bijna onafgebroken, verzeld hebben, voor zoo verr' deze tot mij allten betrekking hebben, beter gefchikt is, om u dezelve bij monde te communtceeren, en weinig recht hebben, om in uw werk een plaats te vullen: want — wie uwer lezers zou daarbij belang kunnen hebben? — Zal ik deze alleen doen dienen, om u de bsfchrijving'te geven der Inwoners, van een Eiland, waarop Wij, eenige jaaren geleden, aanlandden. — Dit Eiland, gnomonia, of bet Eiland der Uurwerken, genaamd, wordt •vun wezens bewoond, welke in gedaante, kleur en uitterüike werkzaamheden, vrij wel met ons, die vrijdenkende, vrijwil te» de en vrij werkende fchepselen zijn, overeenkomen, t Eenigde verfchil, dat er, zoo als het mij eerst voorgekomen is, tusfchen hen en ons beftiat, is eene opening in het occiput, of aebterfte gedeelte van het hoofd; welke opening in bet cerehellwn, of kleine harsfenen, eindigt. — Met uitzondering echter van fommige, welke men clavigers, anders fleuteldragers van het Eiland, roemt, welke op eene andere wijze (gelijk hier na blijken zal) van ons verfchi!lende zijn. —> Geiiik men in de Natuur vrij algemeen waarnemen kan, d?t zij geene openingen of bolligheden vergeefsch, maar, integendeel, met een wijs en bepaald doeleinde , in het menfchelijk lichaam, ter fuppletie, of aanvulling, open en onaangevuld overgelaten heeft, als daar zijn, de ooren, de mond, de neusgaten enz. ~~ zoo moet men dit ook, even zoo geredelijk, in de werktuigelijke itchaamen dêrGfiemoniaanen erkennen. — ■ De Clavigers, welke zich, in tegenoverdclling hunner pasfive Natuurgenoten, (de geperforeaden namelijk) het aüive gedeelte der Natie noemen — zijn door de Natuur bevoorrecht men een' fleutel, welke aan het vooide gedeelte der tóng zichtbaar, en met eene buitengemeene vlugheid en Beweegbaarheid begiftigd is. •— Door dezen mobielen fleutel bezitten zij het zeldzaam vermogen, van hunne pasfive medeburgers — recht, verkeerd, hoog, laag, middelmatig en, in één woord-- naar willekeur, optewinden; of (gelijK men daar, met een' kur.stterme, gewoon is ie fpreken) in of buiten het arcord te Hemmen; fchoon da daad (zoo als dit in andere landen ook al dikwils ha geval is) juist altijd met  C 2*2? ) de benaming niet overéénkomt. Deze daad, van opwinding, heeft zeer veel gö' lijkheid, met het opwinden van een orlogie. De pasfive Gnomemaamn zijn evenwel niet zoo geheel uurwtrkelijk (afs ik dit woord, vaor een oogenblik, eens-gebruiken-m^g) ais fommige aüive zich .dit wel dikwijs verbeeld hebben. Men heeft veele voorbeelden er van gezien, dat zelfs de hoogstgeftemde, met infpanning van alle hunne oorfpronglijke krachten, het zoo verr' hebben weten te brengen, dat zij den invloed van hun opgewonden Cerebillum — gematigd, tegengegaan, ja zomtijds geheel verbroken eu-vernietigd hebben gehad. Duch, zulk eene, dan eens gelukkige, dan eens ongelukkige poging , brengt hun alleen maar weder terugg', in een' ftaat van behoefte, om weder op nieuw, op dezelfde, of andere, wijze opgewonden te moeten worden. — Want, zij kunnen zich wei ontwinden; maar niet onopwinbaar maken. —* Buiten dezr twee^hoofdfóorten, vindt men nog verfcheiden tusfchenfoortige wezens op dit Eiland, die, gedeeltelijk onder de aüive, en gedeeltelijk onder de pasfive, kunnen gerangfchikt worden; en deze geven zich, niet zeiden, vrij wat meer airs, en fprekeu op een' veel hooger' toon, dan de waare Sleuteldragers: omdat zij, even als deze, een' fleutel (doch, alleen in 't miniatuur) aan den tong dragen; en waarmede ze nogthans weinig goeds of kwaads kunnen verrichten — dan alleen, wanneer zij zelve — 't zij in 't heimelijke, of in 't openbaar, opgewonden zijn. Het getal der geperforeerden is het grootfte: daarop volgt dat der middenfoortigen; maar dat der waare G.vigers, zoo goede als kwaade, is zeer klein. Geduurende mijn verblijf op het Eiland, ondervond ik, dat de Gnomoniaanen in tweederlei Principaale Jeüen verdeeld waren, waar van ieder nogthans zijne hem bijzondere onderdeelingen had. De eene feüe wilde rechts, de andere lihks, opgewonden worden : onder beide waren er veele die hoog — en veele die laag geftemd wilden zijn. Alle (hoe werktuiglijk zij dan ook mogten wezen ) waren evenwel, in zoo verre vrijwerkende, dat zij de bekwaamheid bezaten (hoewel niet altoos en in alle gevallen ) om hunne eigen 'fleuteldragers te kunnen kiezen , en bezaten dus onbetwistbaar dat geene , dat Doüer d o d d n r dce (zoo mijn geheugen mij niet bedriegt) de natuurlijke vrijheid heeft gelieven te noemen. (NB. Het vervolg lij eene andere gelegenheid.) Deze Nommers worden alle Maandagen vervolgd, en uitgegeven te Utrecht bij de Wed. Terveen en Zoon; 's Hage van Cleef en Leeuweftyn; Leyden Honkoop en Onnekink; Amfierdam Holtrop, T. W. Smit,-ten Brink, Kuyper en van Vliet; Haarlem Plaat en Loosjes; Rotterdam D. Vis, v. d. Dries, en Pols; Alkmaar Hand, en verder ia de overige Provintien, i twee Stuivers.  JANUS VERREZEN. SUÜM CUIQ.UE. N°. £$, Maandag den ai. December. BERICHTEN. Vervolg van 'tiró&t, *» N°. 18. P«ff. 1°?', 102, 103, «1 104 gtptaM, «* Ïtal 1 en. Sipns,fa26 1795- Het verhaal van ^«wK, beJekkeJjk ziin^Tpfanecenvangst, voorkomende in zijne reubefchnjmg; wordt, °P voor mijn gezicht en befchouw- de de oTJrvlakte va° de Planeet Maligm. Al te zeer opgetogen, door " -t Eetn Kr was ik te «er door de drift verbijsterd, om, al het geen er " ofte zien was me «Je vereischte naauwkcurigheid, te befchouwen. Wan" ^er w^voor het er^ oj onze Planeet, het licht fchenpen, doen al da ;; wrwSiiTdif ■& ™ ™ rt^ ™*>»»onszw weinis aan; z 1795» **  S§in onzen § nö" ^ baan de zich^are wezens, die „ zien" alles niet te SP lil * ? ."«gebrejJen, kring aan Ons vertoonen. Wij ■ ons te kunnen h- 8 J e"heDbsn 'eeds verfcheiden jaaren bereikt, zonder ;; yrafirs * «-<■. 8eTe ond;' ^ ftE 'van Se^SS^ ^- « ^ ~ ïTHv? eG;hlir he"a8n is> voor dat wiJ'cr een* W „ Planeet begluuren na wm" L» f" "T*" W1J eene §eheel nieuwe , in den aan der menSn dan bij ons eefteld n, ƒ «tepzelen , op Mtó^na , geheel anders > naaurd maken' d/ (ge ijk S £ Ir" ^ °P •""n""0" C-WÏ » mende van een' en denS Ln sLv?^ maar éénJêeflacht uit' en een zelrden Stamvader, en van daar degelijkheid der men- w fcitec  C 1*5 ) *' X^!r'^°\ ^ ^i'JMto t0PPunf der Natuurlijke Hiflorie der dieren. „ maar één ftap „aar beneden doen, komen wij bij de redenloze dieren M „ land, w.er geflachten tot bijkans in het oneindige loopen, aan welke eene r In. toog loopende ongelijkheid te beurt gevallen is; gelijk ieder die bet in „ zijn hoofd zou mogen krijgen, om eraan te twijffelen, hierin, zeer gemak- " ï 1J5' p? BÜLF?.N Z0U te recht gebracht kun"e" morden! - Mm f £P de P,ancet MaUgna, telt men tot over de honderd verfchillende L\ .„ flachten, van tgeen men bij ons — redenlijke dieren of menfchen noe" v f,^T Vf f—% enfchen ) het minst redelijke geflacht zoo nabij aan " irt t> fd,enI°ze dieren grenst, dat men zeggen kan, dat er, van de " de S«, n fj^ £ ee" °nSevoe!iSen overga"g Plaats heeft, zonder dat in „ de Natuur, aldaar, het minfte fprongjen plaats beeft. — 'ni„? vetrfcbe!denheid van menfchelijkegeflachtjens, ligt iets geheimzi» " £Vlu-Ï h^/^'rr l? Verftaan is' °Peefl«en. - Een Üalignfaani. „jen, twelk ik, bij de befchoumng van Jfalfena, het eerst onder 't oog kreeg. „ dat ik lang in een odeurflesjen bewaard heb; doch, den geest gaf, zoo dra ik " ?• ? ^ere-ld Seretourneerd was - heeft veele geheimen, van „ deze zonderlinge clas/lficatie uitgeleid. 'LELïln ver/chei'den Schrijvers (zegt hij): - want waarom zou Maligne, " tJ,f!Z " 200 T-d h-ebben' aIS de onze? ~ Er zijn verfcheiden n S J ? geweest, die niet langer dan hun neus lang was, keeken, welke " £ ««2 gmTg gTeeA£ Zil"' °? te beweeren; dat de bewoners van Maligna " ZJr Jl • verr^andhoruiing 'even en gelukkig zijn zouden, indien ieder „ dezer Mahgmaanfche^ menfchelijke geflachtjens, zich met niets anders dan „ met zijn eigen geflacht, bemoeide; maar dit is een ongelukkig ftelzel, dat — „ hoe zeer in de Theorio, van de hand gewezen, in depratVjk, echter, maar u al te veel aanhangers gevonden heeft. — ■ „ En dit laat zich zoo, of op dergelijke maniere, beredeneeren. — ,, Het geflacht der Maligniaanfche (hommciones) 'twelk den eerften rang on„ der deze redenlijke wezentjens bezit, is misfchien, op de geheele oppervlak- " ll^A " Plan,eetl f6?" i00 fterk; en is dus in de onmooglijkheid, om „ z Maar , zoo denken de inwoners van deze Landftreek niet. • Zij wenfchen veeleer, dat die vuurige ftraal van Vrijheid, die onder haare Egyptlfche Despooten begon te fchitteren, haare ketenen moge verfmelten, de nevel , die de oogen, van het geringde Pantherdier af, tot den grootden Pro» fesfor toe, daê* verblind houdt, verdrijven; en de anderzints edele harten, iets meer voor vriendfchap en menfchelijkheid zoude verwarmen. De inwoners van Jerujalem aan den Letsma, vragen: waarom Jupiter zich, door Vukanus, juut op den kop liet daan, toen bij Mmerva ter waereldf bracht? Ware het niet fchikkelijker geweest, indien zij hem uit de vuist zou gewrongen zijn? daar zij toch geen ander ampt, dan dat van Bellona, verrigten wil. Jupiter'. Jupiter! wij waren gelukkiger geweest, als de Guillotine toen reeds bedaan had, toen gij uw' Vader Saturnus dwongt, zich naar Latium te begeven. , . Neen, Vader janus! ik zal het heilig drijdperk, waar ik thans op ftaa, (uw blad nainentlijk) met de onzalige kamp, tusfchen recht., vrijheid, waarheid  C 267 > en eeweld tijrannij en het domst vooroordeel, niet bezoedelen. En , zoo geSpd Ts ik v-r" van u, tegen uwen wil. noch troost nocl hulp; en hoewei fetr van ons zïch, met recht, een Jatemnt kan noemen, zal rk u echter met geene Jeremiaden ophouden. NOTANDUM! — Omtrent het woord Guillotine'. - Onder de duizende, zoo vreemde, als Irtlandfche woo^ I»»" opgevuld is, heeft het zoo evenge- »w3 nof nimmer danalleen nu ^^^^ ^.TiMett- !2&- koude misfe, Nu echter is het "Ho'e &Sfr£S& op de gedachten gekomen is om 3«elfe kinderen oppeuzelde, naar Italien verjoeg, om daar, onder mijn gebied, (want ÏaS"K t«n ook onder de gekroonde hoofden, gelieft g>J te weten? ^^attas lS Konden wij dien weder krijgen; hoe menig een zou e lim'n vinger om lekken. - Toen was het jaariij, gehj h^; .on; der dat het nodig was, om de kx agragna opentiijk, of ter iluik, (zoo als da, wel eens gebeurd is) interoepen: want Nee ftgnare quidem, aut partiri limite campum Fas erat. En wilder" jnwaar"k,Tn dien tijd, dat ftaatkundige Lancet reeds «Autae, gehad hebben? — Dat kan er toch niet wel door. — Vervolg van 's bericht, in 't vorig N°. afgebroken, op 't artikel waterstad, den *6. Novemle Maar, hebben wij hier een zeer iuS gezicht op de liefhebbers van de harddraverij gehad; niet minder aandacht ierdienen de Burgers , schuddebollius, zwtgehius, lou souen boor den tijd, welke zich, oP eene geheele andere «we. voor den Jaderlande verdienftelijk maken. Deze exerceeren Zlch in 't wijd flappen, zonder daarom, een ftioobreed, verder te komen dan bij '«begin van hunnen mmch:  C 2$o ) yS^J^^J^ Zkh Vm*> !? valfchepasfen m^n; fch.Vdt nm 4„ u ^. g , et wel: maar meo ge!aoft algemeen, dat het se- wSe «I? rf h ^ beftend,ge bew^g . voor hunne gezondheid te zorLfn In hun«1 r;"^?taVeve* • «** en danfc gekrenkt hebben. g * had ik moetn „? S"n Z'J de eörfle ro1 fPe!en Cde eerde - pi[p rooken ' té haaien e f"] ^".T b?n zeer gemakkeliik onderfcheiden liEe Eingen' en geXV2nd2hf "oTÏ "°ïf'"'"S*' b— P-zend" baksDÜDen mPf fj„! «-1e aandacht, op de rookfiguuren, welke uit hunne ta- dinSS"'.». heSBv£„f aer0thet,Tche VluCht' °nder duizenderleijge. draverfwill^T. tS v"wo"deren • dan da' zij zich de Oppofuie ■ partij der hardde 'te bSdeelnn°em hebben-,, Dw C°ch deze > "« hunne werkzaambeWel is waar ït WT"* if™ T"6" inhaalen ' veeI m!"n ™WJ ^PPen. d^uigeiezen'haJddraverf F °f draf' 0p den duur wint' en dat ven,- - mm il^L m' hP '""f" WGg ' de Z3ak gewonnen moeten ge. ken enmet Ln hi , n erW3ar' dat men ' met den voet voor uït *e L . deren kan l ^ °P deZeIfde pIaats weder neêrtekomen , weinig vor« en dit Siedde n ^ ne'ge.ns eIder8^ ee° zeer §oed "iwerkzel van gezien, S hadden naïf! P dez? WIJze : - De Burgers dollius en dommiüs . f««> wüde -P J 8emaakt> om een' geheel nieuwen - en , zoo het gelukken k" r^u Z r7etl°°P te d°en- DeB«gers «choodebollios 'zwrjï,. Dit midde ïï, d, * T ^' kr6gen " de,u^t van: plaatften zich" kozeï hadden ^l'- ^ de ""^^emden zich , ter loopbaan, uitge- voor da de h^/" verhinderden' hierdo°r, den wetloop (dat is te zeggen) é^^^TA^ ,°prgang ^ 3nderS zou het zekerlijk teverven zoufen g oopïn neb en "" h" rookSezeIfchaP he' °»d^e bo- V ^BUnle^-RUr VuF " zoonen'makcn aan een ieder bekend, datzijlarsi kraakDorcelVin , r hebben ontfangen, verfcheiden kisten met SuprXlZ foort •lli'/T.I"31 befchiIde'd met allerhande figuunn , van alledef flijn>  C *onde' and«e, eene naauwkeurïge befchnjving van de Chambr, obfcur van de agttiende eeuw, en de vernfcS: — Hemd behaaS^ in de ^tiende, benevenSge Ook vindt men in dezelve eene accurate aanwijzing van het vertrekken der posten fchuiten luchtballen en wagens. Het luiden'van ^Tn Zrxtl den mf r F™ '"T? ' /I Va" het °penen en fluiten de' b°™™: Verfcïeï ter, Aftrenom,fche enAjirologtfche waarnemingen, en verders alles, wa tot eenen compleeten Almamch behoort. De prijs zal naderhand bepaald worden Is te be komen bij de meeste boekverkoopers, door geheel Europa. ZEET IJ DINGEN. \ ZelmXoZrs 'rJ" vlieSenden ftorm- bin"en geloopen, het Schip d. . juvtn bfouers. Cap*. bimmeikkvs. geladen met ballast zeêr ontramtLerd fe ,eh«le' ei;0"" ™ ^f*»: «« ^heepsvolk r^tó,"£3TEÏ .ne teheele re.s over m.st.g weêr gehad hadden, en, meer dan eens door een' " Woordoosten Wtnd op, „rand gejaagd waren geweest:'dat zij de?.baven'hunL be- flem- ^'cLlZol'ltr'n ""^f' V°°r; «" 1,6 d0?d ffi0et "ne Zoo zo» neB *m dit tijdelijke met het eeuwiïe te Y«»;Z,ff&'~~ f l" hen' h" onSeluk ""^ overkomen, j «et aet eeuwige te Yerwwfelea — dat Juj »,n eeie galückie jeflorven ware. —  JANUS VERREZEN. 1787. - SUUM CUiqUE. N\ 39- Maandag den »8. December. Ellendige Haven van 'tvooroordeel! - /Volk, dat met uwe ketenen ter " wal ld kom ' Gelijk aan een' hond, die, wel losgebroken is, en in 't wilde " vo^ tloopt^ maar dé zwaare keten, waaraan hij vastgelegen heeft, achter " 7ich nafleept- ook zoo loopt gij daarheen , en waant vr„ te zijn. t Zal " ZienSar afhangen van de behendigheid van den een' of anderen ft.llen " 335 om zichvro het uiterfte gedeelte, of den ring der keten , meefter " te maken S ware het ook maar onder voorwendzel, om u, in de moeiel.jk" beid van h« voottnepen. behulpzaam te zijn. - Merkt gij dan nog niet " le scheele zucht tot vrijheid — losbandigheid; uw Enthufiamus — ver" vo ezucht; uwe vaderlandsliefde - eigenbelang (dat gij zelfs nog maar zeer " nnnervlakkiglent) en uwe verlichting- bloote zucht tot nieuwigheid ge- opp vakkig kent 1 dd |onder er vatbaar Voor te zijn, gepaard " " « taaie en onoverwinnelijke verkleefdheid aan hetoudel - W n- Ï79S- *  C *7* ) „ neer, 6 ongelukkig famenftelzel van tegenftrijdigheden, en in 't bloedgefla,, gen dwalingen! zult gij eens wijs worden? — Gij zijt vrij en onafhankelijk'; „ maar biegt eens voor de vuist op! — Voor hoe veel guldens 'sjaars hebt gij „ die onafhankelijkheid wel veil? — Die onafhankelijkheid, zoo als gij die „ verftaat? — zou een armzalig amptjen van ƒ200:0:0'sjaars, er niet wel ,, de prijscourant van zijn? — Zoudt gij daar voor het recht, om, als een ,, onzinnige, langs 's Heeren wegen te fchreeuwen; zondèr dat gij u zeiven „ verftaat, niet wel willen afftaan? Wat zeg ik? — Zoudt gij voor dien ,, prijs,ten behoeve van hem.diehet u, bezorgde, niet wel weder willen knielen en bidden: ,, Aller oogen wachten op u, ó Heere! en gij geeft een iegelijk „ „ zijne fpijze"? — Lieg er niet om! — Zeg maar, gulhartig „ Ja"! — ,, Nu, wij zullen eens zien, of er geene mooglijkheid is, om een plan van eene „ Republiek van louter amptenaaren te maken. — Dan zult gij toch wel tot „ ftilte te brengen zijn! Want hoe veele eerfte fchreeuwers loopen er nu niet „ al, met de grootfte bedaardheid, hunnen dagelijkfchen weg, even, alsof „ de bedeesdheid hun vaderlijk Erfgoed ware? — En van waar die in 'toog „ loopende verandering? — Vraag niet! — Zij zijn amptenaartjens, en —> „ ftillen in den lande geworden. — ,, Geboren flaven! ik hoor het gerammel uwer ketenen, door uw woest „ getier heen! Hoe veele zie ik onder u, met vonkelende oogen, rusteloos „ zoeken naar den blinkenden Afgod, aan welken gij een eeuwigduurende eeren,. dienst toegezworen hebt? '— Hoe veele andere, minder baatzuchtig mis- fchien, maar meer driest, meer uitgelaaten, zien angstvallig om, en zoeken gretig, naar de hier en daar zwervende vermomde despooten, in wiens handen }, zij iets, en, buiten welke zij niets kunnen zijn? — Kromt gij uwe knieën „ niet reeds voor den eerften meefter, die u, met den uw oor ftreelenden „ naam van fpitsbroeders, aanfpreken zal ? Schandvlekken, onder de denken„ de wezens! kunt gij het wel zonder Afgod ftellen ? Is het nederknielen, voor „ den een' of anderen Gelukzoeker, niet eene onontbeerlijke behoefte voor „ uwe fubaltcrne zielen geworden? — Behoeven uwe ooren wel meer, dan „ zielbedwelmende klanken, waarvan gij de meening niet verftaat; maar waaraan „ gij alleen door de gewoonte gehecht zijt? —> En durft gij dan nog de heilige „ woorden van vrijheid en onafhankelijkheid gebruiken, onder gefchikte zie,, len, die in afhankelijkheid ontfangei en geboren zijt? — Gij — — —. — 3) Gij! Gij!..." Dit waren, ten naasten bij, de innemende termen, van den goeden man, die naast mij woont, bij gelegenheid, dat er eenige, (naar 't mij toefcheen) burgers van Nigritien, voorbij zijn huis, naar't huis der Gemeente, wandelden, om hunne presfante voorfteilen ter tafel hunner Reprefentanten te brengen, welke hij, op deze zachtzinnige wijze, Èptjlrophcerdt. Gelukkig waren zij reeds buiten zijn gehoor; anders, twijfFel ik er zeer aan, of zij deze vleiende manier van perfuadeeren wel vriendelijk opgenomen zouden hebben. —« Dit  C 273 ) Dit gaf gelegenheid, tot de volgende famenfpraak. —■ ik. 'tGeen gij daar zegt, mag waar zijn; maar, lieftallig is het niet. Ik weet zelfs niet, of men de waarheid wel zóó zeggen mag. — mijn buurman. Die vrijheid zal ik dan aan mij zei ven nemen. Hoe zullen v/ij het aan ens zelve en onze kinderen kunnen verantwoorden; wanneer wij dit volk langer den meefter, of liever, den beest, laaten fpelen? — ik. 'tKomt mij, onder verbetering, voor, dat deze verantwoording zeer gemakkelijk te doen is, door eenvoudig te zeggen, dat zij onbekwaam zijn,om eene andere rol, dan die gij daar genoemd hebt, te fpelen, — Alleen zou men er dit op kunnen aanmerken, dat, dewijl zij, naar uw gevoelen., tot niets anders gefchikt zijn, dan tot eene beste rol; men beter doen zou, met hen de rol van ezel of kameel optegeven, dan die van een vleeschnuttigend gedierte. — Nietwaar? — mijn buurman. Ik geef er mijne ftem toe, als het iets helpen kan: want ik ondervind, hoe langer hoe meer, dat er met die woeste menigte niets te beginnen is, ik. Dit ben ik niet met u eens, Buurman! Veel eer zou ik van gedachten zijn, flat er niets meê te eindigen is. — mijn buurman. Dat mag dan zoo wezen. Maar ik heb altijd gezegd, en ik blijf er nog bij, Principüs tbfta fero Medecina paratur. Dat wil zeggen.... ik. ]a, Buurman! ik verfta u zoo duidelijk, dat bet geen explicatie no» dig heeft. [ De lezer gelieve in 't oog te houden, dat mijn Buurman een Apothecar is. Van alle de Latijnfche fpreuken, is deze hem het allerzekerjle in zijn geheugen blijven hangen. Deze woorden brengt hij altijd, met een Hippe-, cratiesch aangezicht, uit. —3 mijn buurman. Maar wat helpt het zeggen', als er geen ooren om te hooren zijn? — Wat helpt het voorfchrijven van geneesmiddelen, als de zier ke niet innemen wil ? — ...... ik En wat helpt het innemen, als de Natuur niet mee wil werken? — mijn buurman. En wat helpt het of de Natuur medewerkt; als haar beste krachten, door verkeerde middelen, vruchteloos verfpild zijn ? — 1 k. Daar aan ziet men hoe veel er famenloopen moet, om de medicijnen ■van nut te doen zijn! — mijn buurman. Laat ik dit nu eens toepasfen op onze ftaatsgefteld- ^i'x. Dat mag ik wel lijden; maar dat zou nachtwerk worden. Ik mag mfj zoo lang aan de vochtige buitenlucht niet e$$oneeren. Principüs objla... Adieu! Q q 2 Mijn  ( 274 ) Mijn buurman redeneert niet kwaad over de zaaken. Maar de man is vrees.' lijk driftig. Met dat al kan hij den Hemel niet genoeg danken , over een goed foort van voorzichtigheid, waarmede hij zelfs, in 'tmidde van zijne drift, met eene rijke mate bedeeld is. — Daarom wachte hij ook, met zeer veel overleg, tot dat de hierbovengenoemde Ambasfade gepasfeerd was, eer hij zijne inveitiveerende Harangue begon. — lk moet, bij deze gelegenheid, niet nalaatig wezen, om müne Natie geluk te wenfchen, met deze prijzenswaardige hoedanigheid. Het moet ook altijd niet met hekelen te doen zijn. Dat geduurig berispen verbittert de gemoederen te zeer. Men moet even bereid zijn, om de deugden van een volk aantewijaen, als de gebreken ts ontdekken. Laat ik mijn Hof ook eens maken. Waarom zou Je ik ook niet, zoo wel als zoo veele andere, die weten, wat hst is, op eene gepaste wijze toegevend te zijn — van tijd tot tijd, aanfpraak op de toegenegenheid van mijne Landgenooten mogen maken ? AANSPRAAK aan mijne NATIE. Laat bij andere volkeren, het beste gedeelte der Natie, zich gelijk (lellen met dat deel, dat zich, door immer woelende en kwalijk geplande driften., daar van onierfcheidt; dit verwijt, mijne Landgenooten! hebt gij zekerlijk van mij niet te duchten. Gij weet te wel, wat het is, gerust onder uwen wijnflok en vijgenboom de befbmmenngen der waereldfche zaaken, met kalmte aantezien: — en, zoo u de drift al eens bezielt, hebt gij echter te veel wijsbegeerte om die' ter kwader uure, (gelijk gij het noemt) te laaten ontbranden. — De Nakornelingfchap zal er u voor danken: en door uw voorbeeld aangevuurd, en daar tos voorbereid, zal haar het geduld en de lijdzaamheid '(wélke zij in eene dubbele mate, misfchien, maar al te nodig zal hebben) wonderlijk wel te pas komen. — Ontvonkt van liefde voor haare voorvaders, zullen zij iraanen van erkentelijkheid op uwe buitesfteedfche grafplaatfen weenen en uitroepen': — „ zij waren rijp voor de omwent-jlingen "! of (indien dar woord dan nog in dé mode is) zullen zij zeggen; — „ ja — waarlijk — zij waren op de hoogte der „ Revolutie ,' Amsn\ Vervolg van den Brief des s r e c tat o m al e n keizigers. Het lastigfle van alle, voor Spectatoriale Reizigers, in deze contreiën, in het gezelfchap der tusfcbenfoortige Gnomoniaanen, Gewoon om op te winden of opgewonden te worden, befchouwen zij alles, als.hua gading, en klampen isder aan booro._ Doet men zich voor als een Claviger, dan ftellen zij zich in postuur, om georgmijeeti te worden; gedraagt men zich nedrig, en even als een  ( «75 ) geperforeerde, dan zijn zij nog onbefcheidener, en zitten u op den hals, eer gij er om denken kunt, en willen u organifeeren. Eens ter maaitijd verdocht zijnde, bij zulk een dubbelflachtig wezen , had ik de grootfte moeite van de waereld, om hem te overtuigen, dat ik tot het Eiland in geenen deele behoorde. Eerst befcbouwde hij mij alspasftef, en dreigde mij reeds met zijnen mobielen fleutel; doch ik was er knaphandig bij : keerde mij om: ontblootte mijn' nek, en bewees hem ,. dat ik geen' geperforeerde was. Van dit oogenblik af, ftelde hij zich zeer bezadigd en onderworpen aan : Bezwoer mij bij Caballo ( want dat is de Godheid van dat Eiland) dat hij zich ten uiterfte gelukkig achtte, kennis met een' van de voornaamfte Clavigers van Gnomonia gemaakt te hebben. Omdat ik juist, bij geval, een eveneens gekleurden rok, als hij, aan had, hield hij mij ontegenzeggelijk , voor een van die hoofdfeiten, welke hij mij, op zijn woord van eer, verzekerde toegedaan te zijn. Het kostte wat het wilde, hij wilde opgewonden worden; en toen. ik hem, door het uitfteeken van mijne tong , deed zien, dat hij zich van weêrskanten bedroog, konde hij zijn oogen nog maar naauwiijks geloven. Over 't algemeen kan men zeggen, dat de inwoners van Gnomonia gelukkig zouden zijn, zoo dra men aan de geperj"oreerden de behoefte, om opgewonden te moeten worden , konde afnemen. Nu zijn zij het niet; maar het minst van alle zijn zij het (of om beter te zeggen) allerongelukkigst zijn zij, wanneer de geftadig fmeulende haat, welke de Semi- Clavigers elkander toedragen, in eene ligte laaie vlam losbarst. Dan moeten de ongelukkige geperforeer den het misgelden. Dan is het opwinden en organifeeren geen gebrek. Dan blijft het niet bij een eenvoudig ftemmen, gelijk in tijden van kalmte, maar dan worden de Cerebella opgetrokken, op zulk eene enorme hoogte, dat het bij 't barften af is. — Zulk een' tijd heb ik er beleefd gehad; dan, uit medelijden voor de arme Gnomoniaanen, welke de dupe van deze hunne ongelukkige en presfante behoefte zijn,, wensch ik — dat het de laatfte keer zijn zal, dat zij de ftachtolFtrs van hunne Semi Clavigers worden zullen. lk heb de zachtzinnigfte uurwerken (want , waarlijk! zoo verdienen zij genoemd te worden ) in hunne hevigfte agitatièn, elkander tegen het lijf zien aanloopen, dat mij het hart, van vrees voor henlieden, weg kromp. En, ongelukkig, duurt deze hevigheid, wanneer zij zoo hoog gelijmd zijn, zoo lang — tot dat de opgewonde Cerebella (ten minfte het grootfte getal derzelve) door de geduurige fclrokken , van zelve gedemonteerd worden. — Dan — en eer. niet, kan men zéggen — dat de rust in Gnomonia herfteld is. — Doch in deze laatfte gefteldheid kan men hen echter wel minder ongelukkig; maar daarom nog niet gelukkig noemen. Hunne behoefte — hun inftintï , als ik het zoo eens noemen mag, blijft hen beftendig.bij.— Ongelukkig.— loopen zij dsar dan druipftaartende heen. De moed is er uit. Het Orlogie loopt flaauw, 0f ftaat geheel ftil. Konden zij zich vei ëenigen — of konden de waare Clavigers btteuis worden, om, bij eene gematigde organifatie, eene zsl.ere eenftemmig- Q"q 3 heid  C *77 ) ding, dat zij de Balans van Europa noemen, gaande en ftaande gehouden wordt. — Waarlijk, ik ondervind, dat hij de zaaken zeer wel ingezien heeft. „ Er wordt, in dat waerelddeel, eene eeuwigduurende oorlog gevoerd, om die balans, dan zus en dan weêr zoo, te doen ftandgrijpen, en de vredens, die „ ervan tijd tot tijd tusfchen de oorlogende Mogendheden gefloten worden, „ zijn niets anders, dan Diplomatieke Wapenftilftanden, die geduurig weder af„ gebroken worden, en alleen maar fchijnen te ftrekken, om de partijen weder „ op hun verhaal, of adem te doen komen. „ Zoo als dit in het groote plaats heeft, ziet^nen het ook in het kleine. Er „ zijn verfcheiden landen, waarin men in het klein, een in veele opzichten ,, gelijk Fosderalismus ingevoerd en een dito balansjen in te handhaven heeft. „ In beide ziet men dezelfde gebreken , daar uit voortvloeiende. Zelfs heb ik „ mij wel eens laaten wijsmaken, dat men iets diergelijks, in hunne kleinere „ Corporatie»; ja niet zeiden in hunne broederlijke bijeenkomften, kan opmer„ ken. Hunne liefde tot het zoogenaamde Bondgenootfchappelijke gaat zoo „ verr', dat men overal Genootfchappen, Compagniefchappen, Sociëteiten opge,, richt ziet. Met één woord! — Geheel Europa hangt van Allianticn, Vredes-, „ Commercie- en allerhande foort van Tratlaaten, Contracten, Capitulatien en Om„ ventien, aan elkander: 't geen zoo veel te zeldzamer en te verwonderings ,, waardiger is: omdat de Europeaanen een zeer gemeenzaam en algemeen erkend „ fpreekwoord hebben, 't geen zegt: „ De gemeenfehap is de moeder van den ,, „ twist". Van alle kanten en over alle zaaken maken zij, gelijk zij dat ge„ woon zijn te noemen, eene gemeene zaak. — In hunne taaien hebben deze „ woorden, eene dubbelzinnigheid: zij beteekenen ook eene flechte zaak. „ Hieruit kan men opmaken, dat dit waerelddeél bïftaat uit kleine partijt„ jens, die altijd tegen elkander in de weer, en er telkens op uit zijn, om den „ een den ander te verdringen: in welk gedrang de eenigfte grond van zeker„ heid en veiligheid, daarin beftaat, dat „ het eene mes het ander in de fchede ,, „ houdt". — 't Geen onder den Europeaanen een ander fpreekwoord is, „ daar zij dagelijksch de waarheid van ondervinden. — „ Dan, hoewel, hier door, wel eene zekere veiligheid, tusfchen hen lie'„ den , onderling te weeggebracht wordt, (die echter zoo uitgemaakt niet is, of ,, zij loopt, van tijd tot tijd, wel eens gevaar) zoo kan men evenwel niet zeg,, gen, dat hunne veiligheid zoo zeker gevestigd is, ten opzichten van andere i, volkeren, buiten dat waereld - deei, en niet behoorende tot hun Foederalismus. ,, Ik heb voorgenomen, u eene kleine, maar, zeer eigenaartige, fchets van rM hunne, tot verwarring toe gtcenpliqueerde en ingewikkelde ftaatsgefteldheid te „ geven, zoo als deze , door geheel Europa, en in ieder land, zoo in zijn gej, heel, als in zijne deelen, afzonderlijk beftaat. — Daar op teekende hij die fchets, met Tartaarfiche figuren, op den wand, met rood fcrijt, welke, in ltaliaanfche letters overgezet zijnde, er dus uitziet. A, B, C,  ( 278 ) a,b c.d.EjF.g^.i.k.l.m cmtra n,o,p,q.r,s,t,u,w ,x,y,z : over en ter zaake van . Maar daar en tegen — a,n,c,p,e,r,s,t,i,w,l,t, contra e,o,d,(j)f,s,h)u,k,x,n,z : over en ter zake van.... Dit veroorzaakt, dat — n, r,r, t, w,t — a, c, e, e,i, l, en, aan de andere zijde — o, o_,s, u,x,z —■ b, d, f, h, k, » ontziet. en dus kan n,o.p,q,r, o,t,u,w,x,y,z, niet, met den vereischten nadruk, ageeren, tegen a, jb, c, d, e, i, c, h, i, k, l, m. Daar bij komt nog dat — K, o,p, niet elkander, over ***, het eens zijn, tegen, q.\Jt, s en dat t, u, w , noper.s.f f j-, x, Y, z. Het zelfde heeft plaats met a, b, c, die malkaar zeer wel verftaan, ten opzichte van ***, tfgen ,D,e,r. en met p, H, i, met betrekking tot $ d: ■ k,l,m. Maar het ergfte van alle , is — ABCDEFGHIKLMNOPQRSTUWX CI1 Y, nebben het altijd fterk voorzien , op Z. ZABCOEFGHIKLMNOPQR S t U W , en X v- YZABCDEFGHIKLMNOPQRSTU, eilW X« •Xï Z a BC d E F g h ik L m N OP Q R ST , en U ■ W. WXYZ a B CD E FG h I K L M n O p q R S , eil T u- U W XYZ a BCD k FG H i k L M N O PQ R , eil S T. T U W X YZ a b C D E f G i! I K LM NO PQ , eil R S. s t U W X y Z A B C D E F C II i K l M N O P , eil q »■ ■ —— r. r S t U WXY Z A B C D E FG Hl L M n O , eil P . q. q RST UWXYZABCDEFG HIKLMN, eil O —— p. p Q_P S t U WX YZ A B C D E FGH i KL M , en n — 0^ 0 P Q R S T U w X Y Z A B C D E f G H i K L . eil M N[ N O P q RST u VVXYZA B C d E F G iii K, en l m! I1KOPQRSTUWXYZABCDEFGH1, eilK L. ' l M N O P Q R S T U w X Y z A B C D E F G H , Cll i ■. k* KLMNOPQRSTUWXYZABCDEFG, en ii ■ t[ 1 K L M N O P Q R S T U WXYZ A B CDE F , en g ' - h* ii 1 K L M N O P Q R S T u W X Y Z A B C D E , Cll f - g. G iii K L M N O P Q R S t u w X Y Z A B C D , Cll E ... F. F G II 1KL M N O PQ R S TU WXY ZABC , eil D ■ - E. E F G II 1 K L M N O P Q R S T U W x Y Z A B , en C ' i D. D E F G H 1KLM NOP Q RSTU WXYZ A, 611 F, C. CDEFGH1KLMNOPQRSTUWXYZ, eil A > B. I C Of. F GH1 KL M NOPIl RST ü WXY, en Z . A" Wanneer de zaaken in europa nu zeer erg ftaan, zoo dat men zeggen kan, dat er twee partijen w finaalen oorlog met den ander zijn, dat is: wanneer twee partijen het zoo hevig oneens zijn , dat de andere er niets aangeven of remen kunntn, zoo als tegenwoordig plaafs heeft, dan ziet de zaak er zóó uit; — ( 't Fa volg hierna )  JANUS VERREZEN. I787. — %79$< - SUUM CüiqUE. N% 40-. Maandag dm 4. Jmuaty. V. . „„„ !„„„__ man'. *non tnRf t«»*ïohf>den overkroot is.en waariJi ?r at gaai tuu ecu — ——o ; - , ■ x/_„ n^»»niciiip;>l wsn hfit hart. heeft kannen zeeeen: — Dien nog mei cu», uiv-i 6V""'"V'" • . —» . _ Ta kom', laat ons nu eens degelijk ademhaalen : want dit is nu, ten minfte, " afgedaan"! — Waarin de eene zwarigheid de andere over het hoofd kijkt, en onverduldig wordt: omdat zij zoo lang naar haar voorgangfter wachten moet, eer bet haar beurt wordt, om de orde van den dag te benaauwen, en voor aich alleen ïe htticiteeren: — waarin men telkens des morgens, uit het bed flappende, den nagelaaten' boedel van den vorigen avond, in een' ftaat van itfilatit-, en nog niet ten halve beredderd, befchouwt; en waarin men ( om bet alles m éénen te zeggen) nooit gedaan heeft: omdat men vee! beginnen moet, en weinig eindi. «en kan; waardoor het er even mede uitziet, als met dezen volzin, die, ten saaften bij, twaalf regels in tuarte groot, en nog niet voleindigd isj ja, wat  JANUS VER KEZEN. 1787. m SUUM CÜIQ.UÉ. Maandag den iu Januari BERICHTEN «ft ■ ' BoMZA^O,^*^^ vereign blijft „ogbeftendig in zi,n »^r^dl^S. b«5ne zoogenaamnietigd: de Regent is zoek, en, in P^ Y™'ziine/a„eto opvolgtj doch9 de «f™tiaËframc^ deze kan eigentlgk niets, dan alleen op en m ucu «„hliratièn en konddoeningen, fefce, verrichten. Bovenalle^** ^>™*"^S^nn ^ fnoet zijn. naam met duidelijke letters tojn, of«£™ heid van fterri. 3e. Men zegt, dat in dit GBf>™ ™a$TeXZ welke met 2eer dikke men, begoten is, dat, volgens de Bmoam^Jcbe rechten, weise un ^  ( 2^4 ) en vette letters, op vloeipapier, gefctiTeven zijn, onze Stuvireign, franciscö baltesio genaamd, geduurende zijnen gebeelen leeftijd minderjaarig en dus onder deze itóm voogdijfchap blijven moet: omdat men achter den dag zijner geboorte niet wel komen — en dus niet weten kan, wanneer zijne meerderjaarigheid begmnen zoude. Ondertusfchen ziet hij er al vrij ouwelijk uit en fchijnt al eene gevorderde ouderdom bereikt te hebben; wanneer men op zijne gelaatstrekken achtflaat: zoo men hem echter hoort fpreken, komt hij nog zeer jeugdig en zelfs vrij kinderachtig voor. 5 & Deze gedecreteerde perpetueele minorenniteit, of minderjarigheid, fteunt evenwel op vrij wat grond, en de minderheid, welke zich krachtdadig tegen dit Decreet verzet en daartegen protest in de notulen der magijïrale Vergadering heeft laaten aanteekenen, heeft de algemeen bekende gronden, waarop dit gedecreteerde er doorgedrongen is , voor zoo verre dezelve op den tegenwoordigen ftaat van ïrancisco toepasfelijk zijn, niet kunnen ontkennen. Deze gronden komen voornamelijk hier op neêr: — Onze Souvereign heeft, in zijne kindsheid en eerfte jeugd eene fleehfe opvoeding gehad. Hij kon reeds vechten, loopen, zwemmen*,'te paardtLïk andere fatigmnti lichaamsoefeningen verrichten, eer hij nog het A B C veeï H Z leZifn' Ir131''-"6" diferen kon'- HiJ' heeft ^er lang gezogen;'doch had eene kwaadfappige mn , die er, voor 't uitteriijk*, dik, vet en gezond uitzag; en, tot groot ongeluk voor haaren zuigeling (wien zij, n^efS nen ook nog lang tot fchoolmatres Verftrekt heeft) zeer bijgelov g was - 7i5 onderwees hem al vroeg in de algemeene Hiftorie der Spooken, en in de toveï S ftT ■ "'f C,n,ander heeft' V00raI te^n de i»'™ zijner Srte* ( ets, waarin hij zekerlijk zeer voorfpoedig geweest is) de flechtfte uitwerkfels, zoo op z.jne lichaamlijke, als zedelijke gefteldheid, gehad - Or> dien gevaarlijken tijd van zijn wisfelvallig leven, wierden zijne harsfenen zoo fchroomel.jk verhit, door al die fprookjens, waarmede zij tot barftens toe Z gevuld waren, dat er geen houden aan was. - Alles w erd fpokerij of tover» voor zijne oogen; en de fchimmenjacht, daar zoo veele féoSJen oumijnel zints over vol gefchreven en uitgegeven zijn, werd zijn dagelijksch tijdverdrijfen vuur.gst vermaak. Van een verliefd temperament, en fchielijk, zoo voorals tegeningenomen met alles, wat hem omringde, vermogt dé Coouetterie od hem bij uitftek veel. _ Verfcheiden, op den toon der eeuw geftemde en naar den fmaak des tijds getooide, vrouwen, hebben hem in dien djd beurte hngs, het hoofd op hol geholpen, en om den thuin geleid. - OndW deze" hebben inzonderheid uitgemunt, de dochters van den ouden Heer rakatis' mus, ütnta Cmfada, en Cavateria Duellina. - Sophi» Ariftotelia, Gl soth£l ftiSkmh™ hfï"/a° IaatËr uatUm' die het 00k «? «"der zichhebtn gelaa en om haar hof bij den immer bewonderenden en altijd opgetogen kal te- ll ^T*™- ~,De kunsW. door alle deze maitresens i't werkgeftJld •m het hart van den aankomenden jongeling aan zich vastgekluifterd te houden: zija  ( *35 ) m o—. - leveren fe ^«^.I^T^^ van ten minfte negenennegent g, zoo\S™™ltaism«f«aes ZOu kunnen zijn.ee„ uiterfte inwwxjï* voor * hebbers der varut J ^ Onze mlnderjaange »alte O, het z^Jddaknwaade fappen van zijne min of zwartgallige bedillers *°°*e*en.o^ doordat door te groote ffiguen, aan de JJ^^Jjt al gedurlg ZWakker en zwakalles te famen , in eene fomma opg*L 7chielijk6in JÜI en vlam gebracht ker; zonder daarom veel van wjf^^fj voordeeligs voor den ftaat temperament te verliezen: wa"" ^ y"dg„ aart is hij zeer kobrtsvallig, en de zijner gezondheid ^[^'^'^^ altijd tot eene ijlhoofdigheid. koorts brengt hem (dit lijdt geen uitzonder ng; ^ ^ ^ Hij heeft eene levendige verbeeldingskracnt m Geleerden ge- Ten, en vordert niet, dan zeer ^^^Af^tf^t'ieemMtt dit duiWoon zijn, Theorie te noemen. De verft jnJrnamelijk> [oegelegd, om delijk inziende, hebben zich daarorrook au j^ , noodzakelijk is te on- bem in 't praSfceefc gedeelte, ya°. f ïaS , dat zij daarin altijd even ge- derwijzen; fchoon men evenwel met zeggen lukkig geflaagd hebben. v- , vinden, waarin men , al- Er zijn echter verfcherden tijdvakken in zijn leve ^ ^ de leen op de ondervinding afgaande, zoud%8ezeg° "e 'er zich, met waaren ÏLri/noch tot de ftrtft ^£S™\£\S*. en daarom zijn ernst, op toeteleggen. Zijn aart s w.spe tuung P Qm eT veele van gedachten geweest, dat m.n er zien op ^ andere (en alles fpeelende te laaten leeren. Doen a.t ^ u; k z1jn, dit getal is niet klein) uitgewerkt, dat zii er ru udsomftandigheden, eo vJfyftema te wezen, om den, ™^™leSÏ vrJeemd kunnen zijn te Zijne eigen geopenbaarde'■ ^Imfjn d'e z°™>Jd* medeiijdend hatt toedra««/««n. Veelen, die den jongen Vorst: een goe ^M wat al te ver¬ gen, zoo als zij zeggen, hebben dit OP^-^ d, _ Het verftand komt niet fedêrend voor hem gevonden. Met één woord ^ ^ ^J%x^^^ — •of buiten #a t0 ^da^de^v^^ d,onmondigheid,tegenseenegeen^^ ^ * . bracht b f, Laaten wij nu ook de redenen ^ de erkend en voor waarheid /hoewel zij in 't algemeen de opgenoemde gron aangenomen heeft) opgeven! — d aanfpraak Vnn den nu af- |ij zijn, voor 'tgrootfte gedeelte,, te wedergelie/rden presicïNt. getreden, en in den gewoonen rang der burgers weue g vaa  C «86 ) van het Collegie Ast provifioneele Curateuren, waarin deze ieverige voorffiander baltesio zich in dezer voege uitdrukt: — vooritancier vaar ,, In plaats van iets te willen tegenfprek'en. van 't ppph pr n.xiu j ■ „ worden ter ad/lruttie óer Tbefif, w'aarop » g „ tegendeel, er nog verfcheidene andere, niet minder gewichtige" rédenen hii* " zalkZefg-m ' dat Zl'jn tMl gSDeel verftaanbaar te Ik er.ver- „ fchillende, en zich altijd ongelijk is : waaruit het moeielijk optemaken is „ wat en hoe hij iets begeert. Dat hij , onkundig van ziin Jaar Knbefanï' " ZZ1 6 Va° f m f2'6" ' Welke hlj'in 'c werk ftellen moet om8hetrébe: „ hart.gen , meestentijds gereekend moet worden, zelve niet p ecies te werén „ wat hu w,L Dat hij telkens, dan van dien,' dan van eeï' ndIr oS „ praat en opgewonden, de wispelturigheid en onbeftendigheid Z3 i ^ „ h,j onkundig is van zijne buitenlandfche, en zelfs binnenlandfche Detrékkirï " fe^Z1 ëTTUik t0t de buitenfP°"gfte flappen en daaden zou unnen „ vervallen die hem aan zichzelven , en, zonder opzicht op zijn perfcon li neT brengen! " fcbr00melijkfte ^gelegenheden vaPn de wae'reld zoïïe ku„: „ Maar — waaraan nu is dit alles te wijten ?— Ik zal het u zeggen .'—bat" l"10J^ftllmmet^^PelitUKt nochCivkle exifientie gehad. Ook dit ï " naam** v«an erl S?V Hf Rege,tfchaP is ^ vernietigd : liet is llecïs van „ naam veranderd: men heeft er nog niet aangedacht, om hem, au fait van „ zijne eigene zaaken te ftellen: men heeft zijne bezigheden, zi ne w kz5 „ heden, nog niet behoorlijk geregeld, noch er eenige geregelde verdeellnnoch „ geevenredlgde bepaling ingebracht. Men laat hem voor doof en blind heenZch „ a matten met dehbereeren, raifonneeren, proponeer en, rabatteeren , divulgeer e,^ „ obe ren, contramarcheeren,exerceeren, vigileeren, bandeeren, debandeere/circuleer „ extravageorenenpraefienteeren: waartoe? — om alles vóór go,deNotficatkZ'. " T„ ,.Vh , f J eTn!lllk geene andere' dan eene ^ninak exifientie heeft„ n Zich zeiven verdeeld is, door de onzekerheid van zijn' ftaat in de be' " Lf^rith' h,'j,zichbevi^. en waarin hij, door uw Deert , nog lan " befti ring en ^oW°/den; T° W. Dlet> d°°r de ee"e of andere wondïlljke' " iS?»n 6 ir °P •■ -Tl1'6"' Zi]n Veniam A«"**** hebben weten te ver" veI fter^r dT.m!i£ ^ Ziet; integendeel, ik wii hem, " ™„ -C •,' , gljlleden' z'Jne buitenfporighedea onder 't oog brengen», maar ik wü ook tevens de bronnen en middelen, tot redres va„Sve' „ onder het bereik van het daglicht brengen." a.zeive, deïUrDa^t^^mïnH Tvi meer °f min' de manïer van *«™««««n, van ^Wenïïïde^ 1^7' ^ie heeft nu gelijk ? Wie ShS dS isk^d°"gDif r-5"- K" eenshetd. Dit is altijd nog al cece goede zaak in bombakio geweest: in het  n°g4 *%% t^tS^r*™» « ook niet veel anders van zeggen, dan ^ n«/ïrwm fantas componere lites. , Jlhjr in boj,^^ d, onze —e.^aar O, heeft. Hij fpreektdus altijd in «n zeker PamotJ . die niemand te verftaan is; een famenftelzel van' ";2^^/taaIe wU doeI1 doorgaan, hoewel te onrechte, voor' de eenige waare*«£^c*" al het verftaanbaarfte Zijn meeste geliefkoosde ^«kwoord . _en da h nog i ^ van alle, bij fommige gele genheden • '00^t. » gebruikt, kan men „andoftatproranone voluntas, doch, wannee h" u |aartoe> ten fterk¬ er altijd van verzekerd zijn, da h J door z^e^ Joet ëdie grootfpraak wat af; fte, is aangezet geworden. Zelden, evenwci, fchoon er enkele voorbeelden van zijn. sefchillen, over Wü hoopen met alle weldenken e^ ^^^^i6^^. de Minoriteit, welke nog in lange nie''l'™^^ "ap fchijnt gedaan alhoewel de meerderheid daaromtrent reed. eenen' «J^^^P e V«mte hebben - haast een gelukkig einde» zulle»^ f ^ van d^ 4illekeur der geriteü, om de dageiijkfchen ^J**W™.te^envto woonte afhangt, niet te veranderen maar, wanneer wij« j SI0 in aanfchouw nemen kuMen ™ e^ meteen mfear, „ete zijn, welke hem, f'^^^^Sbcni en die daarom, maar met een' prodtgus of^.l0>'X^ ™or' wanneer er in de op vloeipapier gefchreven^wetten he^een ^ ^ komt. ten opzichte van de *«g«fca van ^'"^^ ^ totdeZe zaak bc den Tit. Cod. Decuratore funofi vel prodigi 5- ^^uit zij w c ophelderen. — .Ijk het woerdS™ta«. Uu ,'™ h»°«JJ£„ vol^indi, woo.d gSSffi £Ö8C nfiïTi SfiU «chie. 1 »P6e»e,S ö s 3  C 38S ) zult hebben; hoe zeer wij ons, bij't overfchrijven, alle moeite gegeven heb. ben, om het er uit te wieden. — e^cvcn nee* Misfchien verbeeldt gij u wel, dat dit woord het CaraSeriJliek van de BomUnamen oplevert; en dan ben ik verplicht om te zeggen: „ Sansdoutel" - babel, op den heetften dag van Hooimaand. De leden van den grooten KerllT?LTl \ ZedIld, hnJ' hebbende, de fteeds toenemende kerkiever, IrLr ,f„?-tf deeJte d,er Gemee»te, hoe zeer wel niet onder de dankende lU l 1U °-der °e biddende Ieden behoorende, en dus in cfcientie, d>Zl*as T"g»' r'aatfing verdienende, al ware het dan ook al niet ia oHlaor "ten Zften'^di^!' °f t6gen den eenen of andere" g'^Higieerden f;h?j La , 6 d£ Kerk en nfet °P het Kerkhof - hebbe" reeds vroeg. «VrL, * rU'mte te doen maken' enzijndienvolgende. onophoudelijk, v£ïïm,ÏÏZV' IN "ET ÜI^ENKENENDOEN DAAR STELLEN VAN ZOO WAAR ' DE UITGEBREIDHEID DER PLAATS ZULKS ^n L0 v , MATE ?!0ELAAT- ten duidelijkfle gebleken, en wij «oofe tl? , Tnn reef' heefc mogen flaagen • deWi'i' men reeds eene zeer ™'f*.8»P»«tzen heeft uitgevonden , waaraan men voorheen nimmer ïulget er ST~~ Dm' °m de geheeIe Gemeente te voldoen, '» °«™°gom het fterkftï „ï'i -°S onnoemliik getaI ledenmaten over, welke, ieder I.er Kr lï , -m™ geven' ovei óie '«"«««en der gemeente, die zoo wonen - aJZ "It Z1'1]' T de - dan wel de Dankflonden bijte- wonen; doch welker dankbaarheid zoo vuurfg is. dat zij, behalven hunne 'Si' •",'edM van gemelden Kerkenraad, „£ «W. V~ vLÏ zttphmjin hebben, zoo in de vroeg , middag , als avondpils. DemP? !nT™ kerkgangers, en verzuimen den dienst niet gaarne. Wie er ook SouTen g?" kerkgang> al berden er ook Nachtironderr SsfchSn'tnJ^ ■ «fie willen bijwonen. - Alleen op de vastendagen, die ?öo?£r ^hïfJ-Mr vueel?ldig voorvallen zullen, en bij welker viering, de verntemi J?!fr" het beIangriikfte onderwerp, ter behandeling, zijn zal , ddeer TzuTlen * - 2 r ' bereid™"'gbeid. hunne plaats aan anderê ^aTvII f," hierin Ilfit de oorzaak » dat z°o veele der MftfcKfc leden li heid zuïleTwm blijVCn; terwii'zii^t zeker als eene bijzondere infchikkeUddïn norï^n,Wi.Ile" aangemerkt hebben, dat zij er, aan die geene, die noch >t » . ? ( Zeker om redenen) nog plaats vergunnen, volgende te! UImJ^ °P ™fcheide Plaatfen> h<* ' vaneen *eJ/*fn weldenkende, drie a vier in getal, hebben, op voordracht " m^\]«^Z^ ^B!T^0otGa' in de a'gemeene Burger-Maatfchap" IL vcll ITJ' V3D dad-eliik H- H- M" (W,J1 de NatWnaaU Conventie. „ nog voor eerst geene zitting zal houden) te injleeren, een onzer medeleden) ,j hel>  C **9 ) l, hebbende eenige jaaren bevaaren het fchip de zeebra, en, volgens deszelfs „ eigen verzekering, ongemeen verr' in de ftuurmanskunst ervaren, nrg wor„ den begunftigd met een opperste stuurmansplaats, op het groote „ Maatfchappelijke Schip de constantia, onlangs door onzen vijand in bes, zit genomen en voor goeden prijs verklaard. — ,, De Maatfchappij, dit voorftel, bij meerderheid, goedgekeurd hebbende,: '„ heeft beflooten, dadelijk, per Nachtpost, eenen gefrankeerde» brief deswegens naar 's ha ge aftezenden. Dan, niettegenftaande de goede hoop van veele, „ is de verwachting van andere, dat men er ten minfte de kosten van het brief„ port bij zal infchieten." — NB. Niettegenftaande de grootfte eccuratesfe, waarmede van rondsom de zaaken thans behandeld en uitgevoerd worden; zijn er echter, door den haast, twee fouten ingefloopen. In de plaats van ,, De goede hoop van veele is de verwachting van andere " — lees: „ niettegenftaande de verwachting van veele, is de goede hoop van „ andere. " — Babel, dm 31 December. Heden, zijnde de verjaardag van mallotius loopuit, Vrijheere van Doeniet, die op een'oudenjaars avond, tot blijdfchap zijner talrijke familie, zeer gevallig, geboren werd : want hij had, volgens de ordinaire kansreekening, veel waarfchijnelijker op een anderen dag kunnen geboren worden — is dezen dag, met den vereischten luister, onder bet drinken van verfcheiden Pocaalen, onder het afwachten van het nieuwejaar, in de beste eensgezindheid gevierd. De oude Heer mallotius, deed bij deze gelegendheid eene treffelijke aanfpraak, aan zijne hem beiltoedrinkende gasten: „ Gij weet, „ (fprak hij) mijne vriendenI hoe ik, geduurende het geheele jaar, van den „ morgen, tot den avond, in de weer ben, niets anders doende, dan wurmen „ en wroeten voor de zaak des Vaderlands, die ik, beter dan mijne eigen zad. „ ken, behartig: want gij zult zekerlijk weten, hoe, zederd eenige jaaren, „ ja reeds lang voor de heuchelijke omwenteling, mijn finantiewezen een trouw „ voorbeeld aan de fchatkist van den Staat genomen heeft; 't geen niet anders „ wezen kon: want, daar geduurig afgaat, en niet bijkomt, moet, wiskunfti„ gerwijze gefproken, eene vermindering of deficit plaats hebben, 't Is derhal91 ve niet meer, dan natuurlijk, dat ik op dezen heuchelijken avond, eens vro„ lijk en recht hartelijk uitruste van den arbeid, die, een geheel jaar door, „ mijne tillende fchouders gedrukt heeft. „ Er is iets zonderlings in den dag, ja in het uur van mijne geboorte. Ik ,, werd geboren in een fchrikkeljaar, precies vijf minuten voor middernacht, op „ mijn vaders orlogie, dat, zoo mijne kindermeid mij dikwils verhaald heeft, „ (87i pasfant gezeid) altijd tien minuten naawas, 'tgeen in veele omftandighe„ den van zijn leven, oorzaak geweest is, dat hij tien minuten te laat kwam: „ want hij reguleerde zich altijd naar zijn orlogie. — ,, Dat mag er nu meê zijn, zoo als het wil! Ik zeg het maar alleen, om u „ te bewijzen, dat ik, juist een Quart uur voor njeuwejaar, in de waereld ge- „ ko-  ( 290 ) - Wmnen ben" 't geen opmerking verdient. — Daarom riep mijn vader tü U \iZ bi mijne geboorte uit. - ■ „ Hoe dikwils ik dan ook te laat moge " gekomen zijn; zeker is het, dat ik nu een quart uur te vroeg.. . " 'ioT\ - - (vièl Mevrouw l oor uit hem hier in de "den),, Foei, " „ «i t otius! gij vertelt dit alle ouden jaars avonden; en dat altijd aan de " Sifde menfchen f die u geduldig aanhooren: omdat gij dan traceert; maar " denkt gW dat het mij niet verveelt, alle jaaren, die onbefchofte aanmerking " Jan M^heer uw Vader te hooren herhaalen! rr Waarlijk! zoo zijt gij «j rt Se uwe bezigheden. Munnikken werk is uw dagelijkfche arbeid, en gi " hebt nooit gedaan: omdat gij altijd weder van voren af aan begint. Het ? helpt u dus niets, al zijtgij een S«<™r vroeger(ü>h een ander aan uw werk ~" Voor de geen, die de oude jaars avondvertelling van den Heer halloTIos nimmer, tot het einde toe, hebben hooren vertellen, behoeft men hier flechts' bijtevoegen; dat hij hiermede gewoon was, zijn gasten te overtuigen, hoe hii , in tegenoverfteiling, van zijn' vader, die dikwils te laat kwam, een Zrtuw vroeger, dan eigentlijk nodig was, zich in zijnen vrljwill.gen arbeid, voor het nut van 't Vaderland , onledig hield. — , Hóe gelukkig hij daarin telkens Haagde, heeft men, vrij duidelijk, uit de aanmerking van Mevrouw, zijne Beminde, kunnen opmaken. — ADVERTISSEMENT. ** + * Voor weinige dagen is in onzen lande aangekomen een oud en zeer erva*** ren wond-Arts, die een groot deel der waereld is doorgereisd, waar hij ** veele wondercuuren gedaan heeft, en het laatst uif het onbekende Noor* den gearriveerd is, die onder andere, te voren onbekende, middelen, om fpoedig de aller gevaarlijkfte ziektens te genezen, een zeker beproefd middel heeft uitgevonden, om in weinige oogenblikken, een hangende huig, hoe ook verflapt, zonder zout en peper, zonder de waterdroppels en eleürieke fchokken te lieten en radicaal te genezen, waarfchouwende het geëerde publiek,.teeen 'veele verleidende rondloopers, en veel pohijmakende Kwakzalvers, die, od ziinen naam, dit middel uitventen, ende goede menigte fchandelijk bednesen Men adresfeire zich fpoedig aan zijn logement, daar het nieuwe Noorder. licht uithangt: wijl hij zich niet lang hier te lande ophouden kan, en elders perequireerd is. —- ————= ü R K. A 1 a. In No. 30. pag. 273. regel 11. ftaat: beste rol lees beesten rel. Dit verfchil is te groot , om deze drukfout maar zoo ongemoeid bij de overige, die er zoo van tijd tot tijd in den janus infhiipen, een plaats te laaten behouden. Op pa". 274. van 't zelfde N°. ( op een naar 't laaste woord) ftaat m lees U. De overige fouten gelieve de lezer goedgunftig door de vingeren te zien. Door den tijd zal ik eens een geheel N°, met errata uitgeven; dit zal nog al interresfant om te lezen zijn. de cohrectok.  ( m ) ran een Janusjen, en dat nog wel bij zulk een hoornachtige inleiding, verrast zoudt hebben. Gij hebt ondertusfchen gelijk. — En mij» Heer uw beminde is nog welvaarende? — Dat is mij bijzonder aangenaam te vernemen. — Is er ook tenig nieuws? — Waarlijk, nu begint janus zeer veel naar de louw en keelis te gelijken, 't Nieuws dat er tegenwoordig is, Mevrouw! behoort geheel en al onder de ongehoornde zaaken. — Dat wit zekerlijk zeggen, in uwe taal, dat er geen vat aan is. juist Mevrouw! — Gij zijt bijzonder vlug van begrip, vooral in zaaken, die tot de Cornohgie betrekking hebben. — Maar ik bid u, Mevrouw! laaten wij dit gefprek eindigen: want ik heb de gewoonte van alles, wat mij onder 't fchrijven aan mijn weekblad van den text afbrengt, er in te plaatfen. Als ik daar aan zit, houdt mij niets tegen. Gelijk aan een' ftroom, die van een* berg nederftort, voer ik alles mede, dat mij op mijn' weg tegenkomt. Om dan niet verder medegevoerd te worden, zal ik mij niet leniger in uw' wegfitUen, na u dit bericht, 't welk ik verzoek, aat gij een phatsjen in uw werk gelieft in te ruimen, overhandigd te hebben. Terw'ji gij toch aan 't nederJiarttn zijt; kunt gij dit weinipjen ook nog wel in uw' vaart mede nemen. Adieu! — Ik verwacht lut in uw eerst komendüo. Wie kan de Sexe iets weigeren? — Ik zal het hier maar oogenblikkelijk laaten volgen. ; -. BERICHTEN uit MULl-BJtiA, den 4. January. Alhier is opgericht eene vaderlandfcheVrouwenfociëieit, tot zinfprtuk voerende: „ Wij zijn er óók nog." — De vrijheidminnende Burgeres, Cornelïa Carrula, welke bij meerderheid van ftemmen tot prefidente der vergadering verkoren is, opende de eerfte zitting dezsr vrouwcïijke bijéénkomst, met de volgende plechtige en welfprekende aanfpraak: — „ Hooggevoelende , manhaftige, vrijheid- maar juist geen gelijkheidminnende medeleden! — Steunpilaaren van het voortreffelijk gebouw der Volksvertegenwoordiging! — Stemgerechtigden achter het gordijn — door de Wet miskend en uitgefloten ; maar door de Natuur beftemd en gerechtigd tot het onbelemmerd uitoeffenen uwer onvervreemdbare rech» ten en voorrechten! — Burgeresfen! Vriendinnen! Zusters!" — r„ Ja, mij dunkt, ik zie het aan uwlieder aangezichten: — Alle zijt gij, even als ik, opgekomen; niet om door zuchten en klagen, onze flavemij, en het '„ Despotismus, dat onze tijrannen over ons uitoeffenen te bejammeren; niet om „ de ten onzen opzichte (zoo als het tot nog toe blijkt) niets beduidende, ja „ onrechtvaardige revolutie zwart aftefchilderen; ook niet, om ons te verëeni„ gen, om onze mannen, in flaatkundige befpiegelingen verzonken, gezamender„ hand in den baart te vaaren. Neen; maar veeleer, om door gepaste aanmer„ kingen op hun gedrag — toezicht op hunne handelingen — medewerking „ in 't beramen hunner plannen — opbeuring in de moeielijke taak, welke „ zij zich, met uitzondering van ons allen, aangematigd hebben, door ons t, pwdvies in de gewichtigfte vooxftellen, en wat dies meer is — krachtdadig en \ Tt ï „ «net  ( m ) met dien invloed, welke men in vroeger dagen aan de Befchermè'ngelen toe. „ gefchreven heeft, een der voornaamfte rollen op het ftaatkundig toneel van „ het Gemenebest der mannen te fpelen. „ 't Is ulieden allen bekend, hoe de vrouwen in 't maken vanRegeerfngsvor„ men, in het daarftellen der grootfte Revolutiën, in het befchikken over Vrede „ en Oorlog , ten allen tijden, als geheime raaden; of liever als geheime rade„ ren zijn bebouwd en erkend geworden. Zoo zegt een zeker oud Schrij- !» V6r' S»,iiWeet °P dit °°SenW'k Pecks wie) {prekende vaneen onzer „ natuurlijkfte voorrecht^ : Sempir fuit caufa teterrima belll. „ *t Geen zoo veel zegt, als dat ons praeadvies altijd de oorzaak van den oorlos geweest is. " * „ 't Is ulieden allen bekend, hoe de Heiena's, de Ckopatra's, de Agrippina's, " Gn 200ƒ68- andere' hoewel juist niet vaa het beste foort , op hunne tijden, „ en de daarin voorgevallene gebeurtenisfen, den grootften invloed gehad heb„ ben i Jin, om van eerlijke en Democratifche vrouwen te fpreken — hoe veel » heeft het ongeluk van Lucretia (.een ongeluk, waar voor ik van harte wensch, „ dat wij alle bewaard mogen blijven) niet uitgewerkt, op het hart van Brutus „ en alle de vrijheidlievende Romeinen van haar' tijd? Hoe veel verplichting „ heert, lang daarna, Romen niet gehad aan Volumnia en zoo veele Romeir fcbe ,, vrouwen; toen een gezantfchap uit den Raad, en uit de Geeftelijkheid. bij „ Cmolanus zoo veel afdeeden, als brantzen en rep el aar, bij de Na„ tionaaleConventie, te Pary;? — Moetik, uwe aandacht vestigen op Semiramis, „ Artemifia en de groote Cathrim's : om u aantetoonen, dat wij, in 't Despetieke. „ ook niet voor de kat zijn? Metéén woord — _„ alle rangen, tijden, ftaa„ ten,, regeringsvormen en gevoelens, hebben wij getoond, dat wij onze man„ neliike Natuurgenooten zeer wel kunnen opwegen. — En zouden wij dan „ in deze tijden van algemeene vrijheid en verlichting — met loshoofden! „ lichtmtsfen en allerhande flag van verkwisters, dien men het bewind hunner „ eigen zaaken betwist, gelijk moeten ftaan? — Hoe ongerijmd, niet waar, „ lieve Zusters? — Dan — deze zaak wordt nog on^eriimder, wanneer wij „ onze oogen gelieven nedertefla.n, op dat groote legioen van minderjaariee „ Petit maiterqens, welke, even als wij, door de wet, buitengefloten worden " Cn 7 ( n bier°P! bld ik u) om v°or goeden munt doortegaan en gangbaar „ te zijn, ll.chts onzen ftempel nodig hebben. Met andere woorden' — Het „ agttienjaarig jongetien treedt, met iemand van onze Sext, in 'thuwlijk, be„ geeft zich onder onze befchermende vleugelen : wat gebeurt er nu? — Aan„ ftonds o^derftelt de wet, dat hij door onze oogen beter zien, door onze „ voorlichting beter oordeelen, door onze medewerking beter handden kan; „ en hij krijgt de teugels, van de adminijlratle zijner goederen, in handen: wat „ meer is; h.j wordt fteroperechtigd: al wordt het, bij de gantfche waereld. „ voor eene uitgemaakte zaak gehouden, dat zijne vrouw, in alle gevallen, het s, woord voor hem doen most. — &h  C 295 ) Als men nu in aanmerking neemt, dat onze leerzame bijwoning alleen gei noegzaam is, om hem de hoedanigheid van een' ftemgerechrigd burger te ge„ ven; hoe ongerijmd is het dan niet, te ftellen, dat wij, door welke die hoe'„ danigheid alleen in hem onderfteld wordt, er zelfvan verftoken zouden zijn ? — „ Doch, 't is hier bet eenigfte geval niet, waarin de ftaatkundige gronden ,, 'van 't mannelijk geil icht mank gaan. — Ik zal er u meer opgeven. — „ Befehouw denWeduwlijken ftaat, waarin ik mij bevind! De werkeloos„ heid, waarin de dood van mijn', nu zaligen, man mij gebracht heeft. Gij ,', alle hebt den Heer kijk in de pot, die, nu reeds zes weeken geleden, ,, uit mijne liefdearmen gefcheurd is geworden, van nabij gekend. Gij weet, dat hij een eerlijk, braaf, huislijk man was — maar ook, niets meer. Hij „ was de Praefident van onze Municipaliteit: Hij was het met lof; maar, door „ wie? — laat ik er nedrig onder blijven; zonder echter de waarheid te ver„ zwijgen! — Wie anders, dan ik alleen, gaf hem die heilrijke plannen, voor „ 't heil van "t Vadeiland, op? plannen, die bij, al hakkelende, in zijn def„ tig Collegie voorftelde; zonder dat zij eenige aandacht gemeriteerd fchijnen te „ hebben-.'en waarom toch? — omdat ik den overledenen wel mijne harsfens, „ maar, helaas! — mijne tong, mijne welfprekendheid, in den Raad niet lee5, nen kon. „ Wie kan mij nu, met recht, den titul van gewezen Praefidet.te der Munici„ paliteit weigeren; een Praefidentfchap, waarvan mijn man alleen het Organe „ was? — En evenwel— naa zijn' dood, verlies ik niet alleen mijne bovenge„ melde qualiteit; maar, 6 fchande'. zelfs het éénvoudige recht van ftemgerech„ tigde! welk eene ongerijmdheid al weder! — „ Ik zou derhalve, om met mijne ftem, raad en invloed, voor't Vaderland „ wederom verdienftelijk te kunnen zijn, mij van een nieuw Diploma moeten „ voorzien, en een derde huwlijk aangaan. — Tot deze eer hebben zich reeds „ de Burgers drooglono, graanpikker, en stillendronk, aan„ geboden: maar, wat zal ik met de twee eerfte beginnen? De eene heeft het „ ongeluk, van alles verkeerd te verftaan; de andere heeft zijn geheugen ver,' loeren; en de derde — die anders nog al een gebruikbaar meubel in mijn geval zou kunnen zijn, is, ongelukkig, van de Oude Conftitutie. 't Is waar: „ ik zou er juist niet aan wanhoopen, om hem, onder het krachtdadig mede„ werken van mijne vrouwelijke innemendheid en lieftalligheid, te bekeeren, „ en om hem, onder het couvert van mijne ftaatkundige rechtzinnigheid, aan „ 't een of ander Committé te adresjeeren; maar — tot overmaat van ongeluk! „ was zijr.e overledene vrouw zoo gedecideerd voor de nu zieltoogende Coalitie5, partij, en deed, door zijne redelijk welbefpraakte tong, haar ftemrecht zoo ., Jecuur gelden, dat het al te veel in 't oog loopen zou, om hem nu maar we- derom, zoo eensklaps, uit een'anderen toon te doen zingen. Ziedaar, in „ welken maalftroom wij ons bevinden, door de noodzaaklijkheid, waarin wij „ door de ftaatkunde gebracht zijn, om altijd onze ftem, bij Precuratie, op on- Tt i „ ze  C 295 ) _e zoogenaamde Meeflers en Voogden, te moeten uitbrengen. Zie daar, bet „ ongelukkig altematif, waarin wij ons gefield zien; om, of den geest onzer „ mannen onder contributie en in rtquijitie te ftellen, of, ftilzwijgende, onder „ de flavernij, door 't recht van den flerkften ingevoerd, onze welgemaakte ,, halzen te krommen; en, tot tijdverdrijf, in onze nietsbeteekenende oogen* „ blikken, te zingen: ,, De eet alfurde injuflice, ,, Feut on favoir le pouvquói? —- ,, Les plus forts ont fait la loi. „ Neen, Burgeresfen! — wij alle zijn hier bijééngekomen, niet alleen, om ,, ons ftemrecht achter 't gordijn uitteotffenen. Neen! — 't gedrag, de gevoe,, lens, de voorftellen, de wetten, het Patriottismus, de Sansculotterie onzer „ mannen, zullen de voorwerpen onzer fpeculative handelingen, en, nadat het' ,, te pas komt, de onderwerpen onzer gefprekken, beöordeelingen en Critiques „ zijn! Alle, geene uitgezonderd, ter tafel onzer Sagaciteit, als in eene gene„ raale nvu, gebracht worden. Is 't nood? dan zullen wij, onder onze ge,, fchachtgenooten, eene ftüe van Sansjupes, in naarvolging van de Sansculottes, ,, oprichtenrom er een gepast evenwicht tegenteftellen. Even als zij, zullen wij veelbeteekenende Dagbladen, Opmerkers, Domkoppen, Nieuws* „ posten; ja — wat meer is, janussen, met twee Vrouwenhoofden, laa„ ten drukken en uitgeven! Met één woord — [vergeef het mij, zoo ik, „ door den iever vervoerd, van tijd tot tijd uwe fijngeörganifeerde ooren mogt ge» ,, kwetst hebben] wij zullen toonen, dat wij, even min als zij, voor de kat zijn! ,, Laaten onze Saletnufjens, den eernaam van vrouwen onwaardig, ons vrij den naam van Judithen, Xautippe's en Bemoeiallen geven, wij zullen zoo bon,, dig, en met zoo veel grond, als Profesfor kluit, toen hij de rechten van ,, den Mensch in Nederland verdeedigde, aan de tegenwoordige en volgende „ geflachten toonen, en, ter verbazing van onze Nanichten, tot in de laatfte „generatie, waereldkundig maken, dat de onvervreemdbare rechten va» „ de vrouwen, geene gewaande rechten, bij de vrouwen van neder' ,, land zijn. „ En, indien bet waar is, dat de verlichting, helaas! tot nog toe, nog zoo „ verr' niet doorgebroken is, dat onze gebroekte Curetors (de goede niet te na „ gefproken) onze waarde en verdienftelijkheid, in 't ftaatkundige, klaar ge,, noeg en zonder vergrootglas, ontdekken kunnen; welaan! dan zullen wij, , ten minfte, alles aanwenden, wat maar eenigzins ftrekken kan, om de repu„ llikeinfcke grondbeginzels, die ons bezielen, in een' helderen dag te ftellen: „ dan zullen wij geene gelegenheid voorbij laaten gaan , om alle onze aangebo„ ren en verkregen voortreffelijkheden, voor 't oog van de geheele Natie, „ bléót te leggen.... [_„ „ Dat zullen wij! dat zullen wij! — was het eenparig geroep en „ 1, de conckmatie van de gezamentlijke Vergadering. " " —]  C 297 ) '„ Dat zullen wij niet1, (hernam de fpreekfter van dit vrouwelijk Parlement) '„ bij Paliis! — dat zullen wij niet! — Daar de ondervinding ons, meer dan „ eens, gei_erd heft, dat wij de grootfie wonderen verricht hebben, met ors fpel cachè te houden, zouden wij (ten minfte povifioneel) kwalijk en onvoor- zichtig handelen, wanneer wij zoo maar in éénen, alle onze verdienften in „ een hachelijk brandpunt fteiden. Ik dacht het wel, dat het vuur der vrouwelijke welfprekendheid mij een' \, leiijken trek fpelen zou! — ,, Nog één woord, vrijheidminnende Medeleden! nog één woord, om kort ., te zijn; (want, wij moeten in onze woordenen werkzsambeden, boven al,, les, de gewoone langwijligheid, welke, niet zelden, in de barangues der „ mannen plaats grijpt, vermijden: de welfprekendh.id behoort zekerlijk niet ,, onder die waaren, die bij de el uitgmeeten worden) Nog één woord, der* „ halve! — Laaten wij aan gantsch Europi, door de wijze inrichting onzer ,, Vergaderingen, bewijzen, dat wij waardig en bekwaam zijn, om uit onze ,, eigen oogen te zien, met onzen eigen' mond te fpreken en door ons zel„ ve die ftem, tot welzijn van ons Vaderland, uittebrengen, waar mede de „ natuur ons, in zulk eene verdubbelde mate, befchonken heeft. „IK II E B GEZEGD." Na het uitfpreken dezer hartelijke en gemoedelijke aanfpraak, ging de Ver* gadering tot de ordre van den dag over. Verfcheiden voordellen en vra3gen» van onderfcheiden' aart, Werden er, uit alle hoeken der Vergaderplaats, gedaan , beantwoord, goedgekeurd, in advis gehouden en van de hand gewezen. De belangrijkfte waren de navolgende : i°. Zullen wij het door onze mannen, broeders, vrijers, faletrekeltjens," of andere, van het geprevilegieerde ^ffbcht, waarmed- wij in eenige betrekking ftaan, alleen daarheen laaten dirigeern, c'at wij, eenvoudig, ftemgerechtigde verklaard worden , of zullen wij tevens op onze verkiesbaarheid, tot alle publieke ampten, bedieningen enz. aandringen? — 2°. Welke middelen zijn de gefchiktfte, om het een en ander, aan de natie, fmaaklijk te maken. 3«. Waarin beftaat voornamelijk onze gelijkheid met — zoo al niet onze voortreffelijkheid boven, het'thans alleen bewindvoerend geflacht? 40. Waarin zou men, voornamelijk, de reden moeten zoeken, waarom de V»QU"  C 20° ) Vrouweni In Monarchale Regeeringsvormen .(*), tot het voeren vari 't Opperfte Gezag zijn bevoegd gereekend; terwijl wij In de Democratifcht van alle bewind zijn buitengefloten geworden ? De béflisfende antwoorden en uitfpraaken, op deze vragen, worden eerlang,1 in eene volgende bijéénkomst, te gemoet gezien. IETS GEWICHTIGS VOOR DE LIEFHEBBERS VAN OFFICIEELE TIJDINGEN. Zoo op het oogenbljk ontfangen wij de voorloopige, doch daarom niet min» der officieels, importante tijding, dat het fort Crévecoe ar, niet dat/ort, waarvan men debiteert, dat lodewyk de XIV. zou gezegd hebben: „ II faut être Canard ,, pour le prendre!" maar een ander fort van dien naam , aan de grenzen van......— aan de beide oorlogende Mogendheden is overgegaan, bij eeneCapi- tulatie, waarvan wij, binnen korten tijd, de Artikelen te gemoet zien. Deze gebeurtenis voorfpelt veel meer goeds, dan de officieele tijding van den Wapeaftilftand —- voor den zoo lang gewenschten algemeenen Vrede. De geleerde Voorftelrter dezer vraag heeft er zekerlijk niet op gedacht, dat deze Helling, in 't land onzer Eondgenooten, geen plaats gehad heeft, volgens de Salifcht wet» In tyram Saliatm muiieres nt fucccdant. —• Deze Nommers worden alle'Maandagen vervolgd, en uitgegeven te Utrecht bij de Wed. Terveen en Zoon; V Hage van Cleef en Lteuweftyn, Leyden Honkoop en Onnekink; Amfletiam Holirop, J. W.Smit, ten Brink, Kuyper en van Vliet; Haarlem Plaat eh Loosjes; Rotterdam D. Vis, v. d. Dries; en Pols • Alkmaar Hand, en verder in de overige Provintien , a twee Stuivers.  JANUS Ï787. — SUUM CUIQ^UE. N°. 43. Maandag den -5. January. BERICHTEN _ZfEY_NHSi_EN, January 1700. De Schouwburg, in de Marionettenbaurf; krijgt dagelijks meer aftrek, en wordt hoe langer hoe meer bezocht, door de liefhebbers van het Nationaal Toneel.^ Het gedrang der menigte, voornamelijk op de ftaanplaatzen, welke er in een groot getal zijn, vermindert niet: en, fchoon er geene andere fpellen gegeven worden, dan de reeds bekende ftukken van het prioiiek Zangfpel, komen echter de kijkers zoo trouw op, als of er Ulkens nieuwigheden te zien waren. Qp dien onverzadelijken kijklust behoeft zich nogthans «ie Autheur van dit ftuk niet te verhovaardigen, 't Zijn zoo zeer niet zijne talenten, als wel die der AUms en ARrices, die, hoewel telk#ns hetzelfde fpelen- Vv de» 1796; mm  ( 3oo ) de zoo veel variatie en vermakelijke verfcheidenheid, in die toneelen weten te brengen, fchoon de grond der zaake dezelfde blijft — dat de aandacht der liefhebbers altijd gaande en levendig gehouden wordt. — Onlangs is nu weder het volgende hrokjen van de bovengemelde Opera ten Toneele gebracht, en met een applauiisjement en acclamatie^je leven zooniet! — uitgevoerd. — De fouten, die er in mogteh plaats vinden, en die onze oogen, veel min dia van een' competente» Toneelkunstrechter , niet ontfnappen kunnen, laaten wij voor rekening van den famenfteller; wij deelen het alleen, met die gulheid, waar mede het ons toegezonden is, aan onze lezers mede. VIERDE TONEEL. 't Welk verandert in eene wildernis. In 't verfcMtt ziet men eene zee, met hoog uit' fieekende klippen voorzien, 't Is nog nacht; maar de uit zee opgaande maan, maakt^ de decoratien nog al vrij zichtbaar. Op verfcheiden plaatfen Ziet men donkere fpelonken; en alles draagt kenmerken van de woestheid dir plaats, — {Het orchest fpeelt een pot pourri van 't verhevenfle foort.) Vit een der hooien rijdt een vos, gelaarsd en_gefpoord, zittende op een' ezel, tl voorfchijn. Hij rijdt tot op den voorgrond van 't Toneel, en zingt vervolgens eene ARIA. [ Men hoort in de verte een vreeslijk gedruisch.J de VOS. Op de wijze van: Qu'onfe batte, Quonfe dechire! 'Al dat vechten , al darkrakeelen, Zou mij waarlijk wei haast verveelen. 'k Hou graag mijn leden kant en klaar, En aonder pleifters aan malkaar. Dat zou mij nog al iets vcrfcheelenl Wanneer men op de kleintjens past, Wat heeft men dan aan al dien last? — Bebloede koppen en fchorre keelen, Dat komt van 't vechten en, van 't krakeelen. 'k Hou veel van die voorzichtigheid, Die altijd op haar luimen leid. [Hier haalt hij een hoenderboutjen uitzijn zak, 't welk hij, al zingende oppeuzelt. ] Accompagnement van dik e z i _» Haa — haa! Hee haa! Hii ——- haa! Hoo haa! Huu —— haa! [ Hier Jleekt n_ ezel zijn ooren ftijl in de hoogte, en begint, uit al zi\n macht, in den q_üiht te bulken.} 'lis  't Is beter van den grond gegeten, Dan 't voêr te haaien van den balk ; En beter bij den uil gezeten — Dan voortgevlogen met den valk. BA CA PO. Dit ACCOMPAGNEMENT doet zeer veel af, en eindigt bij het point o'o r g u e s van den Vos, DA CAPO. DE VOS. ' Wat zeet eii er van, Graauwtjen! — Dit foort van voorzichtigheid is het Waare bolwerk onzer onafbanklijkheid. Hoeïouden wij. tamme geflachten der _a.de he anders, tegen onze woeste landgenooten, uithouden? - Ik bewonder bij m l al oos de fchoone orde der dingen. - Hoe verkeerd zou het zijn, niet waar? - Wanneer u eens de ongelukkige lust bekroop om op m.j te gaan £„ Dan wierd die goede orde omgekeerd. Ik zou onder den last bezw.jSn zonder u eenig nuftoetebrengen, Nietwaar? Daar eri tegen --boe ongevoelig en zonder moeite draagt gij mij om! — Niet waar? an g J 2 en liber, zoo maar uw ouden gang voort; zonder toom, gebit of halIer en de ftooren, die ik aan heb, zijn waarlijk meer tot uw best, dan tot S jn gemak, zy V" meer gefchikt, om u, bij tijd en wijle, te w-rfchonw n en al er gevaar is, in een handgalopjen te brengen, dan we 1 om u in ^zweet te jagen: want gij weet, dat ik, even min als g>J, voor dat overhaastende ben. Niet waar? — DE EZEL. Hii — haa!! —■ DE VOS. Ik ben recht in mijn fchik, dat gij er even eens over denkt, als ik. - Dat ongelukkige harrewarren, — Dat heeft wat kwaad van zijn leven gebrouwd. ^ TtL^Tde ezel deze vraag, met zijn gewoonlijk „ hii - haa!" beünt. woordt, vliegt er een kiekehduï voorbij DtMVOS./ffli» paft® toeroepende : ] jon tour p6e-! DE VOS. ■ G°r wSendTd^ der verbeelde wildernisfen, waar ondermen niet weinig aapen telt, komen meteen woest gefchreeuw op. dj vos geeft den ezel de fpporen en rijdt op een galop jen van 't Toneel] Eenige «"i». hen werpen onbehouwe vieeschklompen, welke zij vervolgens beginnen te lekken. In 't verfchiet ziet men eenige weenende oiTïEim-,^»»^» hunne fnuiten. De aapen dansfen een e n t r é. Dit ™f* ^ : van gehoornde 'bokken opgevolgd. Verfcheiden groote aapen huipen m defpelonken, en zetten hunne fchildwochten, uit.- Onder deze wtr-Actb komen de »b*c| { . en v e b u r ge r", 'in 'het zelfde 'cofluum, als in 't derde Toneel, te vocrfchijn. VV 2 V  C 30a 3 DE MENSCH. Terwijl ik mij de moeite gegeven heb, om, op uw verzoek, bij u over te koJ men, is 't niet meer dan billijk, dat gij mijne contreien ook eens bezoekt. Hie. is wel minder kunst, dan bij u, maar daar tegen, is er ook wéér meer natuur, meer van dat primuive, daar gij, in 't hoekjen van den haard, zoo veele boeken, folies of folianten (hoe noemt gijze) van vol gefchreven hebt. DE BURGER. Ja, alles is wet; maar al dat woeste gevolg en dat beestachtig groot getal aapen ftaat mij niet best aan. DE MENSCH. Dit laatfte verwondert mij wel het meest. — Dit is, waarlijk! het vermakelljkfte, dat deze landftreek oplevert. In de befchouwiug van deze, dacht ik, zoudt gij , in afwezendheid uit uw vaderland , vergoeding gevonden hebben. Daar bij, bet geen gij,. zomtijds, wel eens bij u te lande verlichting noemt „ behoort, gedeeltelijk, tot hun departement en gedeeltelijk tot dat der Vosfen. DUO, op de wijze: On doit Joixante mille francs* DE MENSCH. Wij kennen hier geene oppermacht, Elk zorgt maar voor zijn eigen vacht. —• Dit zal u wel behagen. (bis.~) Maar die zich niet behelpen kan, Is hier een ongelukkig man — En waarlijk te beklagen, (bis.) DE BURGER. Bij ons zorgt ieder voor het geen, Men noemt het heil van 't algemeen; Dit moet. een elk behagen. Maar, zomtijds — ('k zucht, terwijl ik 't zeg) Werkt de een den ander' in den wieg: Dit geeft ons ftof tot klagen. DE MENSCH. Ja, Apropos! —■ Dat heil van 'talgemeen — anders ook wel het algemeea" belang genaamd— wat verftaat men, bij uw landgenooten, daar wel mede? Onder alle de wonderlijke en hoogklinkende benamingen, daar gij zo© overboodig gul meé zijt, als kostten zij u niets; is er geen, daar ik minder de waare beteekenis van rooien kan, dan deze. Ik heb mij altijd verbeeld gehad, dat men er het belang van allen bij in 'toog had. Doch, indien dat zoo is, dan moet ik bekennen, dat niets gekker is, dan de manier , waarop gij dat belang van alle wilt behartigd, hebben, en die algerueene afgezaagde half zeden- en half  C 303 ) half ftaatkundige les, waarbij jelui wilt — dat het belang van alle voor hei eigenbelang gaan moet, ja fomtijds wel, met verzaking van 'tbijzonder belang, voorgetrokken moet worden — geloof mij, die geheele politieke regel is onzin.—Als ieder zich met zijn eigen belang, zonder zich met het belang van anderen, zoo geheel en al, te bemoeien, maar recht hartelijk bezig houdt, dan wordt hst belang van alle het best bevordert. Dat mag wat raauw in jou, door de mufijk verlekkerde , ooren klinken; maar 't is waarheid — waarheid, zoo zuiver, als zij van haar moeder komt. — de burger. Wel, vriend Antrtpos? — Welk eene gedrochtelijke ketterij is dat! — de mensch. Wel jou, ellendige fukkel! — Als elk mensch zijn eigen belang behartigt, dan is immers ieder, voor een gedeelte, voor 'tbelaug van alle werkzaam? — Want, de onderfcheiden belangens van ieder, in ééne fomme opgetrokken, is immers het belang van die allen? — En dit zoo zijnde, gelijk het is, is het dan niet veel beter, dat elk zich met zijne eigen zaaken bemoeit, en die behartigt, dan dat hij, met eene belachelijke edelmoedigheid, zijne eigen zaaken verzuimt, en voor het belang van een ander, of — (dat nog dolder is!) yoor het belang van allen waaken wil? — lk erger mij nog, als ik er om denk— hoe al dat volk, dat, jaaren achter een, gewoon is geweest hun eigen belang te verwaarloozen, van den ochtend tot den avond bezig was, met, (gelijk zij zeiden) 't algemeen belang te redderen. En, daar ik nog het dolst van alle om werd; alle fchaarden zij zich aan mijne zijde, en fchreeuwden mij de ooren zeer van de Rechten van den mensch, daar ik zeker van ben, dat zij geen woord van verftaan. — Hoor eens! Wanneer gij u hier eenigen tijd ophouden wilt, dan zult gij gelegenheid hebben, om in ééne week tijds meer van de Rechten van den mensch te leeren, dan bij u te land in één jaar : want , waarlijk! die wonderlijke Firma van den mensch en den burger, daar jelui zoo yeel meê'op hebt — is het eierëeten niet. — ee» choor van mensch en, al zingende en dansfende, opkomende. eerste mensch. Is dit nu onze broeder Polites, dien gij beloofd had, bij uwe te rugg' komst, eens aan ons te vertoonen? — Zoo is het dan waar, vriend! dat het er bij u zoo flaafsch toegaat, dat menu, van de geboorte af, in fteden , in dorpen, m huizen, ja, wat meer is, van het hooft tot de voeten, in windfelen, die gij. klederen noemt, opfluit? Dit moet lastig zijn; en gij deedt zeer wel, dat gij bij ons een voorbeeld wildetnemen, om u van alle die gekke gewoonten te ontdoen. de burger. 'tls wel te zien, dat gij de gemakken van 'tleven nog niet kent. y? 3 TWï3t*  C 305 ) Neen... dat vooral niet: vranneer wij dat misteni' Dan ging het vast van den wal in de floot. 'tWas dan — Adpatres zelfs eer wij het wisten, Dit is het ftokpaard. voor klein en voor groot. 3. (Weiier eenige woorden gelezen hebbende, vervolgt hij'.) ■ Dat was niet kwaad; — maar, ó wee! het Canaille! Bracht ons dan zeker geweldig in nood. Dit was ons grootfte cheval de bataille: Neen, dat verlies was voor zeker te groot. — Dat Is nu alles zeer mooi; maar hoe kom ik nu weêr thuis. — Wacht, daar zie ik iemand op een' ezel aankoomen. Die zou mij op dat beest wel een endjen voort kunnen brengen. — de vos, als voren, op den ezel zittende. Hooo! — Hooo! — Laaten wij eerst eens zien, wie daar ftaat. Ik ben er altijd voor, om de lieden eerst op een diftantie te fpreken. — ^tegen den sur .er) qui vit! — Hij antwoordt niet. Een weinigjen te rugg dan! — (hard) Werdai — * de burger» Iemand die den weg niet zeer zeker weet. de vos. Een vreemdeling dus ? — de burger; Tuist. *— de vos, Vriend, of vijand? —• de burger. . Neutraal. — Zoudt ge mij op uw' ezel niet een klein end weegs willete tonvoieeren tot aan 't gioote woud? — de vos. Neem het mij niet kwalijk, ik heb over dit dier, dat gij een ezel gelieft :te noemen, niets te bevelen, 't Is zelfs, uit zijne eigen overgrootegoedheid, .dat hij mij draagt, niet waar, graauwtjen? — de ezel. Hii — haa! —— de vos Daar hoort gij het nu duidelijk! — lk Wil u nogthans wel te recht helpen; ■als gij maar voor uit loopen wilt. 't Is mijne gewoonte altijd, van kindsbeen «f, geweest, om den geen, dien ik den weg wijs, te volgen. [zij vertrekken.2 Er komt een zieke leeuw op het toneel, houdende in zijn Imker poot, negen braainaalden, met een mutfenbandjen vastgebonden.  C 3o6 ) RECITATIE. Het is dan waar? Ik ben emeritis? — Wat doe ik dan — nog langer met die naalden, Die eertijds in mijn vuist, als zoo veel blifcfems, praalden? — Maar! — Dat 's al lang geleén. Wie weet, of 't waarheid is! —j Haast is dat braaien uit, het braaifchool tosgefloten; En met den mutzenband is 't ook eerlang gedaan. Maar hoe zal 't eindüjk met mij ga^n? Men fchopt mij denklijk — — —- — De vermoeidheid belettede de leeuw, het overige uit te brengen. EINDE VAN HET EERSTE BEDRIJF. Am den v a a a g a l. Dat gij mij, uit de trekken van mijn Satyrkop, en de houding van mijn tekenpen (*), zou'Jt ontdekt en herkend hebben; dat is, (zoo ik u wel begrijp) dat gij mij daaruit, in perfoon, zoo als ik, buiten het incognito, bij tijd en wijle in de faroenleving omzwerf, zoudt hebben leeren kennen — behoort zekerlijk onder de moogiijke; maar niet onder de waarfcbijnlijke zaaken. Op uw vraag „Is 't meoglijk'?" kan derhalve Ja antwoorden; hoe zeer ik nogthans bekennr - moet, niet te weten — hoe het mooglijk zou kunnen zijn. Hoe het daar dan ook meê zijn moge; genoeg is het, dat ik weet, dat gij mij niet be« klappen zult. — Want, waubehoeft,-bij voorbeeld, de geheele waereld te weten; hoe mijn Engelfche hunbden W zakdoeken gemerkt zijn, — dat ik, doo* de wandeling, jahus a Latere genoemd wordt, en te babilonicnieoie,' onder de Jurisdictie van Cosmopolien, geboren en opgevoed ben? — Dat gij mij, als het nodig is, wel eens in 't Turksch, Arabisch, of eenige andere morgenlandfche taaie, aanfpreken wilt, vind ik niet kwaad; zoo het flechts niet in 't Poolsch is: want, die taal verila ik in 't geheel maar niet; fchoon ik geen kleintjen bevreesd ben, dat ik die, op mijn ouden dag nog zal moeten leeren. Maar, 'tgeen mij dan geweldig in den krop fleekt (hier over wilde ik a voornamelijk fpreken) is, dat gij het zoo zwaar op mijne Fantafiaanfche Confiitutie fchijnt voorzien te hebben; en (misfchien por esprit de Contradiction) met mijn'goeden Fantafiaan niet meê wilt roepen ,, Dat 's mooii " — in de veronderftelling, dat het meer mooi, dan mogelijkis. Hoor eens! — Deze zaak verfchuif ik, tot mijn 5_fte N°.; doch, voorloopig, kan ik nu wel zeggen, dat die Conftitutie, op zichtbare fundamenten rustende, wel zoo mogelijk is, als dat luchtgevaarte , met zoo veele omflachtigheid opgetrokken, en waarvan de Chimèrieke fundamenten, ongelukkig, in de harsfenen der Archittüen zijn blijven hangen!-*; •(*) Zie dea vincii, Ne. 374. ftg. leC,  zoo wel over *t hut, als over de middelen, ter bereiking van 't zelve, verfchil hadden. Om over hunne verfchillende denkbeelden, in 't generaal, een juist oordeel te kunnen vellen, zal het onderftaande ftaaltjen, gelijk wij vertrouwen , genoegzaam zijn. Er is hier, binnen kort, een rijk bevracht fchip binnengeloopen, aanboord hebbende verfcheiden pasfagiers, beftaande gedeeltelijk uit de eigenaars der rij* ke lading, en gedeeltelijk uit andere, buiten hun knapzak en waterkruik, weinig of niets van belang aan boord hebbende. De eerstgenoemde waren daarenboven vrij wel ervaren in de Stuurmanskunst; terwijl de andere, daarentegen, eene bijzondere vaardigheid in het zwemmen bezaten. Toen zij zich nog in het wijde water bevonden, werden de Stuurlieden, de Captein ,* met één woord, alle, die tot de fcheepJireclïe behoorden, zoo gevaarlijk ziek, dat zij zich met hunne fcheepverrichtingen onmooglijk langer bezig konden houden. Het gevolg was, dat er een hevig krakeel, tusfchen het eerfte en tweede foort van pasfagiers ontftond. Eeide wilden de alzoo opengevallen posten bekleeden. —« En, zoo krakeelende en al drijvende op de genade der golven, die voor deze keer al teer genadig moeten geweest zijn, is dit fchip in onze haven gelukkig binnengeloopen. Vervolgens is deze zaak, door ós eerfte , ter judicature van de gematigde, en door de tweede, ter beoordeeling van de violente, Sociëteit gebracht; met dit gevolg — dat de laatstgemelde Sociëteit, vlak tegen het advis van de eerfte aan, zich ten voordeele der zwemkundige knapzak- en waterkruikdragers verklaard Deze uitfpraak der violente Club, (want zoo noemt men deze Sociëteit) welke NB zelfs nog wel een Schipper, met naame nic. eed enk ijk , aan het hoofd heeft, verwekte niet weinig fenfatie, onder de eigenaars der ingefcheepte goederen, vooral door de plechtigheid, die bij deze uitfpraak, welke op den voorleden oudenjaars avond, in 't publiek gefchiedde, plaats had. Deze plechtigheid , beftaande in een' plechtigen optocht van den Prefident en Leden der violente Club, met het Canon, hetwelk, onder het gewoon vreugdengejuich, op de wijde ftraat geplant en aldaar driewerf gelost werd — had dit gezegend en voor de glazenmakers vrolijk gevolg, dat de raamen en glazen, in de nabuurfchap , door deze fchokken bezield, inëentuimelden, en verfcheiden Tlofonnen, evei. als zoo veele muuren van Jtricho, naar beneden kwamen, en het fpel ge» wonnen gaven. Verfcheiden lieden van de geSppofeerde Sociëteit, deze zaak, niet dan zeer duifter, inziende, niet wetende,. waar dit eindelijk op uit zoude loopen, wilden met moderatie, (zoo het mooglijk ware geweest) den loop dezer plechtigheden fluiten; doch, de hier bovengenoemde Schipper, bic. redenrijk, zoo op. geklaard in zijne vooruitzichten, als ferm en ftandvastig in zijne maatregelen, gaf deze twijffelende menigte dit echte Revolutionaire antwoord: — ,, Wij weten „ wel waar het naar toe moet •—- en aanftonds komen wij met ons Canon voor „ uwe deur ", Xx a In  C 310 } In dezen foeftand moet het bevrachte fchip werler in zeè freeken, en wij wachten , met angst en ongeduld , hoe het met deze quaefiueufe zaait aflocpen zal, Ingekomen Bericht van den Brieffchrijver, in N°. 26. Vriend janus! Ik had om den gantfchen Sprangfchen boêl niet meer gedacht, had ik heden in uw 36fte. Nommer niet gezien een beklag, zeker van den Koning der aldaar gevestigde Sociëteit, houdende: — dat een, die zich Sprangius noemde, en aan u, in N°.26. een'brief, over dat door elkander gerammelde Committé, fchreef, een vijand der waarheid was, enz. enz. Ik ben voldaan, janus! over uwe onzijdigheid, dat gij mij niet wilt veroordeelen, zonder mij te hooren, en gij dus dit beklag in mijne handen gefteld hebt, om te dienen van bericht. — Zie hier mijn antwoord! — Aan wien het toetefchrijven zij, dat ik Sprangius genoemd worde, weet ik niet. — Ik verontfchuldig u, en denk, dat gij dien naam maar letterlijk zult overgenomen hebben, volgende de valfche opgave van den Spranzfchen Koning. Ik noem mij — en heb den bewusten brief onderteekend, p. van romen. Uit Sprangius, eene doorluchtige landplaats in de Republiek, fchreef ik dien. — Nu zult gij mij vragen: ,, wel, waarom trekt gij het u dan aan "? — Wel? — omdat ik dien brief, in het genoemde Nummer geplaatst, over eene Sprangfche affaire, wel gefchreven heb; doch, onder mijn' eigen naam, en geen deel of erve begeer, met een' eenigen der Sprangfche Majesteiten. Dit moet ik vooraf zeggen; en nu ga ik over, om u van bericht te dienen. — Ik woon, als een vergeten burger, op een buiten, dat genoemd is — de vrije hoeve, een heerlijke naam — nietwaar? — Onze Klapwaker —« (hij is nog wel wat van mijne vrienden, en ik mag hem wel lijden) heeft mij de noodlottige gebeurtenis, die ik u in N°. 26. mededeelde, verhaald. Deze man nu heeft de Nachtwacht over de Vrijhoevenfche kudde, en moet te gelijker tijd, op hooger order, doch, in ftilte, het oog houden op de Sociëteit van Sprang en Capelle. — Of hij nu, in zijn verhaal, de plaats misnoemd heeft, dan of ik de eene voor de andere genomen heb, kan ik mij nu niet.meer herinneren. Doch, hem daarover; onlangs, op een nieuw onderhoudende, heeft hij mij, met de echtfte kenmerken der waarheid onderricht, dat de laatstgenoemde plaats het akelig toneel dezer noodlottige gebeurtenis geweest is. — Hieruit nu kunt gij zien, dat er geene quaestie over de zaak, als zaak, is; maar alleen over de plaats, waarin zij is voorgevallen. — Moet ik nu , om zulk een gering verfchil , amende honorable en profitablt doen? — Om mijnen Neef, des Klapwakers wille, zal ik ze geven, aan den Re;  C 3» ) Reprefenfativen Koning van de Club, refideercnde te Sprang, mits dat g,j, Jk. hus' mü den tijd, plaats, wijze en het wapentuig opgeeft — Onder o^, mijn vriend! - te Vertrouwen! - Sr. Mcolaas heeft mi , op Zijnen dag een weêrg&loos flachtmes gebracht, van dat zelfde foort, ah bi, een eerst verlicht Fabrikeur te Grebned gemaakt worden. Op het gew.cht en vermogen van dat mes, met de benediclie van dien heiligen vereerd vertrouw ik eehcellijk mijne goede zaak; en, om mijne edelmoedigheid te toonen. het z-'i ik overwinnaar of overwonnen ben, zal ik het mes, met mijn partij en onze beide fecendes, bij het drinken van een' borl Vaderlander, gebruiken. - Ik beveel dezen Mesfenfebrikeur in uwe gunst. Ze! kunnen tot veel gebeztgd worden; doch, recommandeer hem dan de voorztcht.ghe.d! Alle de Sociëteiten van dez n oord, geven dezen man haare Calandifie- maar Sprang trof het. eenige weken geleden niet gunftig. - Hij had juist de mesfen, d.e zij voor hunne l u ^kwamen kooptn, om er te meer glans en aanz.en aan te geven met zeker iets beftreeken, 'twelk zulk een important gevolg gehad heeft, dat verfcheiden leden van dezelve, zederd dien tijd, (volgens het zeggen van mijn. Neef, den Klapwaker) van alles, het geen flechts, eemgermate , naar de pulvis Rhei gelijkt, een' vreeslijken afkeer hebben. Hiermede, menende aan uw oogmerk voldaan te hebben, ben ik Uw Vriend TEijENHOEVE, 28 December 1795. - r' VAN Il0MEIf' Zoo doende komt men toch,, hoe langer hoe nader, bij de waarheid: zoo baalt het eene woord het ander uit, (gelijk men zegt) zoo beharttgt men het aud 8» olteram partem [hoor en weder hoor] - ongevoelig is deze Sprangfche zaak te een Fries communicatoir ingewikkeld geworden. W.j zUn nu fchoon op fang. Om derhalve met de ftiptfte onzijdigheid te vervolgen, zij, deze. weder gefield in handen van de Sprangfche Sociëteit, om te dienen van contrebericht!- oud babel. Wij hebben hier, van onheuchelijke tijden af, altijd een bandjen gehad, om de zaaken, hetzij dan rechts of averrechts, aantevatten, fvolgens de Hiftorie; maar, wie kan er ook voor alles inftaan?- hebben wij, op zulk eene"wijze, wel eens den fleutel der ftad aangevat1 - maar, daarentegen is het voor öns altijd eene moeielijke zaak geweest, de zaaken a pmn of van voren , te begrijpen. Dat is nu (om het kotter te zeggen w.j zijn alX d veel verder in het aanvatten, dan in hetfatten geweest. Het mangelt ors evenwel nieten het priusquam incipias - want,w.j zijn bijna in t dehbereeren zoo volleerd, als in het aanvatten. — • . , , . , Wij hebben ons, (om dan ter zaake te komen) tn 't voorleden jaar, weder een' lelijken trek, met onze gaauwhandigheid, gefFeeld, niet in bet nemen: X$ 3 waic  •t ut.» hPtPr weet naast het bed neder en ben; zonde* neden geloopen. tE. wel jacob! het heele geval is niets, meer of minder, dan de nachtmerri geweest. — zoeken bewaard moogt blijven. ix. Maar, wat zaagt, wat hoordet, wat voeldet gij dan? - <7;Bn tnn ik niet veel', want het is boven jacob. Dat zal ik u zeggen: - Zien 1korik ni'tvee } dat faet f k vri donker , gelijk gij weet Evenwel zoveel z g ik , hoofd fPborsfc 'twelk mij in eene dreigende B?.da,4»S/ S en b^nen, dan hij had bebooen armen was, in profortfe van zijn bu , d^n en je.n , m ^ ren te zijn. - Daarbij had hij een vree hjk langen » ^ ^ ^ ^ ïten, even als 'i«hangels bezet,- waaruit i^^ ^ ^ verbaasdheid toeliet) befloot, dat .bij, onder z>Jn f k hem niet> of hij ten minfte, de kleine visfcberijëa behoo de. Zoo dra z g om Viel op mij aan ƒ°eg Je "men om m, n hals^ m te verworgen. Al wat ik ïmee^i , 6 d komen dan helfche «p-retfe, hoorde ik geene andere; ^oord^tU ^ woord was ffiij nog VkR AW Y tekVnrft^èp er ddcSjk uit, dat hij mij te kennen wilde t*TnXmijn6Se uïr en dat ik het C*« kwijt was. - . , ■„. Ant wn henaauwde droom uwe hars- blik, dat ik u toefpreek? had, als een' verwezen», voor my wa-euervee du?belde gzijn- angst, V Rhe d, aan de bel getrokken wera. naar eene ftuip- ^ hij maakte eene onwillekeunge b^te:|-^^eVreLneadLrdTl, zic'h trekking geleek; even als of bijtot een ^ ^ tonder mi n Lit de camp wilde ve'"«gen- * bereekend was, beldat oogenblik, in t geheel voor mijn dienst niet ber™ ^ mijn de 'ik de meid, om de deur te openen. - Kort daarop kw  > i- vriend, demos *hobulus, met een verwilderd gelaat., in mijn ~-U ilaapvertrek, en fprak mij, in den volgenden zwellenden ftijl, even ais een verrukt Oosterling, aan.] demos. Op! op! — jasos! zet u neder en fchrijf! — Aan 't verzuim van één oogenblik hangt , misfchien, het verlies van jaaren. Het geheimzinnig Godendom geeft zijn' wil niet meer, dan met raadzelen en dubbeizinnigheden, te kennen. — De befchermgeest van Europa zweeft, in eene duiders wolk, over deze gewesten. — In nevelen gekleed, welke eene onzekere toekomst voorfpellen, wenkt hij; maar, de inwoners dezer landen verftaan zijnen veelbeduidenden blik niet. Twee zaatnengevouwene handen — het teken der eendracht — breken, met een' lichtenden glas, door de zaamengepakte wolk, die hem tot een wagen vërftrekt, heen. Rondom dit licht is alles duifter. Wat aarfelen wij dan nog, dit zichtbaar bevel, met gehoorzaamheid, optevolgen? — Of zullen wij zoo.lang wachten , totdat de zaamgevouwene handen , fterker inééngewrongen, bevende omhoog geheven, ophouden het teken der eendracht te zijn, om het fymbolum der vertwijftelende wanhoop te worden? — Op! op! — janus! fchrijf aan uwe landgenooten, wat.dimos zag., wat hij wil, dat alle zien zullen. Spreek — of voer mij fpreekende in — mei eene ftemme, gelijk aan den donder, wanneer hunne ooren voor lieflijker klanken onvatbaar en doof zijn! — ik. Maar, mijn lieve demos! gij fpreekt als een bezetene;. en gij verteld de waarheid, als of zij, door eene bovennatuurlijke werking, u uit de keel geperst^werd. Ik kan niet beter,, doen., dan die gantfche Tirade, woordelijk, uit uw' mond optefchrijven, dan ben ik zeker, dat zij, bij eene tweede overgieting, niets van haare kracht verliezen zal.. —-. demos. Gij hebt altijd volgehouden, dat een volk nooit vatbarer is,.om eene nieuwe plooi aarjtenemen, dan. in de eerfte oogenbltkken eener gedaante, verwisfeling. Zulke oogenblikken zijn thans weder ophanden. Laaten zij derhalve.*» niet weder verlooren gaan! — Spreek dan nu tot het ééne en (gelijk wij hoo§>en) eerlang onverdeelbaar volk. Spreek tot zijne Vertegenwoordigers. — Tot eene geheele vernieuwde en wedergeboren Natie, die alle haare vorige fchadelijke betrekkingen , aan deze pasontlooken verëeniging opgeofferd heeft! — Niet tot eeuwig, twistende Bondgenooten, die, naauwlijks het alge. meen belang, op den rand van een' gaapenden afgrond, in het barnen van het nijpendfte gevaar, kenden; — maar, tot de bewoners van een'pas ontdekten ftaat en maatfchappij, welke eerlang, onder de landen van Europa, een beftendig aanwezen, en eene, in 't verfchiet heerlijk opdaagende, regeeringsvorm verkrijgen,aal! Zeg hen, dat de mooglijkheid nu weder daar is., om alle die  c 327 y «le ftruikelblokken, die, geduurende een geheel jaar, de vernietiging der par. ïfchappen onmooglijk maakten, uit den weg te ruimen Her.nnerhen de eerlang 6 éénkomende Vergadering van het geheele volk dat - zoo eene uitgebreide macht in één lichaam verëenigd, zomtijds een gebaande weg voor e.gendunSeTijkheid en heerschzucht geweest is - die zelfde macht, met wijsheid en voor, Sffild- maar ook, met eenen beftendigen klem en voortvarendheid, S èrt - die wenfcheüjke hervorming teweegbrengen kan die aan eene mindere macht ontzegd is. - Laat zij de donder zijn - die de lucht zuivert, Sph?™iI te ftichten! — Laaten de middelen ter verëeniging, ter ftumng Terïeweldlge ^JS2 en geweetensdwang, en ter inéénfmelting van fweeSvo^keregn, door het leeren van fchadelijke leusen - de eerfte voorwerpen Eer befchouwing, hunner wetgeving zijn! - Dan zal zij het onweer, dat Sar beftaan noodzaaklijk maakte, bczweeren; en ieder zal uitroepen: „ Zie daar het licht, dat wij uit deze duifternis verwachten. — ik Ta demos! — gij kunt er ftaat op maken — de Natie zal het weeten - Maar, had dit nu zulk een haast, dat gij er tot morgen met mee. wachten kost. Of wordt gij, even als jvacob en ik, met nachtgezichten en droomen gekweld ? tacob. De goede Hemel geve, dat het nachtgezicht van mijn' Heer »Bmos, bevrijd blijve van karawasie, vsndalisma en codilLe. Jx wensèh u geluk, mijn Heer! dat de twee handen d.e g.j uit d.e zwarte wolk St zien voortkomen, van een vredelievender foort geweest zijn, _dan die, welke een toeleg op mijn keel maakten. De Jfmodeus blijve lang buiten uwe woninge, en de Nachtmerri ftoore uwe nachtrust nietl demos. ik dank u, jacob'. maar, hoe komt gij toch aan dien wonderlijker zegenwensch? — ïk, jacob droomt nog, mijn vriend! — Zijn verftand is juist niet op zijn dagelijks Comptoir. - Ik kan toch, met dat alles, niet nalaaten optemerken, dat er eene zeUte/ymtathie dezen nacht tusfchen ons driën beftaan hebbe. —. THier eindigde onze Nachtconverjatie. — Doch, het opmerkelijkfte van, dit gantfehe geval, is, dat juist, dien zelfden' nacht, de drie overige leden van ons Verëeuiginsscommitté, door foortgelljke vifioenen, in verrukking opgetogen zijn-geweest, en alle drie op het punt geftaan hebben, om eene nachtvifite bij-mij afteleggen. Wat hiertoe aanleiding, gegeven hebbe, valt moeielijk ie gisfen. - Ondertusfchen wil jacob er maar in 'tgeheel niet inkomen, om te veronderftellen, dat dit alles natuurlijk in zijn werk gegaan-zij. J  BERICHTEN uit, ■Virdbercen, den i.February. Daar hebben wij nu waarlijk veel aan gei had! — Wij hadden er zoo zeker onze rekening op gemaakt, ais of de zaak reeds beftond, en nu is het evenwel mis. — Doe goed, draaf, van den morgen tot den avond, .maak u verdienltelijk voor 't Vaderland, help uw* behoeftigen medeburger aan een amptjen, blijf zelf zonder zitten en zweer, bij S'ris en kras, dat gij de belangeloosheid zelve zijt! — Wat zal u dank zijn? — De een of andere Potkijker zal u in algemeene termen, die nogthans zeer mak.' kelijk op u zullen kunnen toegepast worden, aan de Natie bekend maken. Het lot zal den draak met alle uwe ieverige werkzaamheden iteken, en gij zult misdobbelen, op het oogenblik, dat gij de kaart in handen zult menen te heb-, bsn. — jan! hang me den mantel eens om: wij zullen weêr naar huis gaan [ — Na hebben wij, ten minfte, weêr agttien maanden tijd.— Zou men het evenwel niet verzeggen, om zijn geld, zijne affaires, zijne rust, en zijn'tijd, voor 't belang van zijn land, zoo maar drooes monds, opteofferen? — En wij waren er r.ogthans zoo na toe, als sartholomeus zwijnskot-, met de zijne, en riET dring maak door, roet zijne adhaerenten. Metéén woord —- zoo veel als zeven, wij zitten er nu toe: en olijke b a r e n d zal ons lelijk uitlachen, als hij ons, met de kous op den kop, ziet thuis komen: daar kunnen wij, Provifioneel, onze rekening op maken. Dat mag nu gaan, zoo als het wil! — Partij moet er van getrokken wofi den; dat is met meer dan natuurlijk. Maar, hoe? — dat weten wij nog met. Ons plan de referve, was wel, om in bedillenburo, in den wijden fchoot der amptelooze burgers, die zich op de lijst der Candidaaten laaten plaatfen. terugg' te keeren, om het land, met onze nuttige refieBien, nog van dienst te zijn; maar, bij den Burger oog in 'tzijl zijn wij te wel bekend, om daar grooten opgang meê te maken. En, om evenwel maar zoo, even als of wij geen hinder aan onze fcheenen voelden, zoo broederlijk weg, de infehikkehjkheid te gaan prediken, zoo trouwhartig, als of wij er voor betaald werden , dit is, trouwens, voor onze beledigde verdienftelijkheid toch ook nog al zoo iets, dat zich zoo gemakkelijk niet naar binnen laat flikken, zonder graaten in de keel te krijgen! — Eenige ftaatkunde is hier echter nodig geweest; en dit heeft ons doen befluiren, om, even als de Wijzen uit het Oosten, lang» eenen anderen weg weder naar huis te vertrekken. — luilekkerland, op het einde van Oogstmaand. De tijdingen, die hier,' van tijd tot tijd, inkomen, voor onze ingezetenen, zijn vrij ontrustende. Meer  C 33» ) toe niets anders, dan de voorredens, het licht zien. Andere, waarvan 'alleen de opdrachten, en korte inhouden afgewerkt zijn. Een óf twee zïm er S Lr ?) W'er A,UtheUrS de zonderI«^ loita bekroopen heeft om mei het laatfte deel, tegen de gewoone regelen aan, een begin te maken. — CATALOGUS der merkwaardigste halbehzichtsche webken. de k unst, om onder nieuw verzonnen, benamingen en ongewoone formen' wa dZ80^"' e" Z?ndSr datlnenhet bemerkt, den ouden weg ™ bi' wandelen. Met zeer veel gezag betoogd, en ftaande gehouden tegen de» Auteur van het volgende traftaatjen, bevattende namelijk! - g *ll~V?' °m metde" ouden form' en weiniS zichtbare veranderingen, eer* geheel nieuwen cours uit te zeilen. ««uurarogwi, eeo °NHtT^VftLHT voorden gemeenen man, die gaarne onder het Denkersgilde wilde opgefchreven worden, met aanwijzing van de beste manier om zich » eene wiskunftige wijze, bekwaame overlieden te verkiezen 1 P wijsgeerige beschouwing van een* waaren ftaatkundigen, in zün beddenjak, waarin betoogt wordt, de frapante gelijkenis, welk ^ hij als dan me Z&'^J^?*; Waar bii ^^e^lenbind,^ NB. Deze alle zijn eer/Ie deden. * wfVa34Vh^B,GEWAARW.°E-?INGEN van een Grutterspaard, wanneet vïr r nT T 2llTCren ZweeP' in eene harddraverij, wede' '* *J° °7r;t * e f ^ l ij k n e 1 „ van een' J9hm diumus, boven 'een' Ho™ ,«£«,..• welke ietteZttolL^™ T °Pdracht aa° de Volksverlichte^ weme zich het uitfluitend recht, om hunne medemenfchen de kaar* mor 't aangezicht te houden, aanmatigen; zonder meer -- het toilet van de Burgeresfe en Jonkvrouwe coknblia liberteit ia?  C 333 ) inhoud der vorige, doch achtergebleven , deelen zeer gemakkelijk gegist kan woorden. Geheel anders, dan zoo veele eerfte dee en waaraan de volgendrmSeeren, zonder dat men, met eenige waarfch.jnl.jkhetd, gangen over het vervolg maken kan.] Onder de zeldzaame Anecdttes en afzonderlijke verhaalen, in dit deel voor- jSSssFasassasspg komt daarin voor, onder de benaming van Zeldzame Gefchiedenis van h ica en iilücca. rwmters Hica en Illucca zijn uit eene zeer aanzienlijke familie gefpro; fiik b ta ïoor beidé nodig was. De mogelijkheid echter, om deze zoo o,v verëeniede kinderen van één te. fcheiden, zonder het leven van beide gelukkig v"«e76"e-",,"„ fcni;nt er niet Eeweest te zijn ; ten minfte, de moeËffwantz j weSeïn a^de'n dood'vTn'd'en vader geboren) heeft er nimmer tl kunnenbefluftem In dezen ftaat van averrechtfche verëeniging werden z, Srhal« - enw! met de trouwhartigfte zorg, zoo wel voor de eene, al ï»^re opgevoed en grootgebracht. Haare eerfte jeugd brachten zii voor ^ate«*/Kr..° het liet zich, in den beginne, maar gantsch Ziekelijk en fukkelende door en het 1^ zien , »n 6 e SearahS' ^lo^S^^A plaats gehad - Beide hebben ? tok Snokt gemazeld en het roodvonk gehad, altijd met fterke ftu.pzij zeer fterk gepoKt, ge openbaarden zich doodelijke voorteekenen; doch, ens verzeld. Bij alle ziek;'e"s 2!r7wiize sered. In deze zwakkelijke lichaamsuit alle zijn zij, op eene ™3on en' bereik e onder het geduurig opzicht gefteldheid groeiden Htc» " »P' welke vóór de natuurlijke zwakheden £ £SSt'bif^SSld dïg^arhjken genoemd wordt. In deSï£ zi/de grootfte blijken van WbbgW en eigenz.nn.gheid, de gewoonelijke gevolgen van ,Jto voorwer- J^/twee Sv5eeen' S ~ ?** *  C 334 ) een Galenus en de andere\ Albinus genaamd was. De eerfte maakte bertetidig zVn hof bij Hica en de tweede bij Illucca. Er had echter iets zonderlings hii de» yerkeering, plaats, hierin beftaande: — Dat Ca/ene/ wel zijn hof alleen bii Hica maakte, doch, met geen ander oogmerk, dan om de beide zusters te trouwen ^voorgevende, dat zulks geene bigamie konde gereekend worden- omdat zij , hoe wel misfchien met twee zielen begaafd, echter, maar een één en onverdeelbaar lichaam te famen omdroegen. Met dat zelfde oogmerk nu hield ook Albinus bij IUucca aan, en dit maakte de zaak uittermate moeielijk. Tot overmaat van zwarigheid, waren Galenus en Albinus gezworen vijanden, die elkander saauwhjks de gewoone burgerlijke beleefdheden bewezen ■ en dit kon niet nalaten, den grootften invloed op de gemoederen der beide Zusters te hebben welke met betrekking tot eikanderen, allengs diezelfde contenance begonTien te houden, als hunne Minnaaren: met dit onderfcheid, dat deze — niet gelijk hunne Minnaresfm , — aan elkander vastgegroeid; elk hunnen weg gin' gen; terwul Hica en Illucca dit niet konden doen, zonder dat een van beide de andere met geweld, beurtelings, achter zich nafleepte, 't welk in 't gemoed der medegefleept wordende partij, niet dan de onaan^naamrte gewaarwordingen veroorzaaken en de grootfte verbitterdheid kon teweegbrengen Galenus en AÜMnus waren beide DoQoren in de Medicijnen; maar van onderscheidene fludiën; en de ziekelijke conftitutie der Gezusters, gepaard met elks bijzondere eigenzinnigheid , hadden de eerfte aanleiding gegeven tot deze vrijaadjen. Elk der beide Geneesheeren hebben er altijd op uit geweest, om hunne Patienten, met verfterkende middelen, optewinden-en op de been te houden meestal beftaande in fterke adftringentia. Dit deeden zij ieder, om zijne Dui tmeo de nodige kracht bijtezetten , om haare tegenrugfter (*), wanneer de nood het vorderen mogt, bij het te beramen plan van ontvoering, medetevoeren; doch daar zij beide op dezelfde wijze, bij hunne patiënten werkzaam waren; bleef de zaak lang m ftatu en zonder beflisfend gevolg. Nog nooit had de eene Zuster zulk eene gedecideerde overmacht boven de andere bezeten dat ziï op den duur eni zonder interruptie, de andere, naar goedvinden , had'kunnen transporteeren. Ook had nog nooit geen der beide Geneesheeren, de baan zoo fchoon gezien, om, tegen den zin en wil van den anderen aan , het huwliik in facie ecclefiae te voltrekken, en "t was dus aan weêrszijde, bij het geven van trouwbeloften, en ver'iefde eeden van getrouwheid, gebleven, waarop toch altijd toe. pasfehjk zijn zal, het bekende Jupiter ex alto perjuria ridet amantum •  JANUS VERREZEN, 1787. m SUUM CUiqUE. N°. 48. Maandag den 29. February. C 0 r 1e van een' gevonden Brief, MijK lieve Vriehd! — ï^a veele en langdtturige benaauwde dagen en nachten geplaagd en afgemat geweest te zijn, kan ik thans eens ruim adembaalen. Deze gelegenheid nam ik Waar, om Ü mijn geheel hart openteleggen , en U op hetgeen, waarover wij laatst breedvoerig fpreken mogten, doch, onverhoeds geftoord werden, vriendfchappelijk te dienen. Ik herhaal het hier nog eens , dat ik, bij alle de onder' fcheiden omwendingen , in ons land voorgevallen, welke alle (want alles heeft zijnen beftemden tijd , zegt Salomon, of een ander ) op hunne refpeUive beurten gezegend zijn genoemd geworden — mij altijd als een jiil Burger gedragen hebt be; fchoon de (tillen in den lande, bij veele heethoofden, voer het gevaarlijk. Bb b üe I79& -  C 340 ) «e foort van lieden in de Maatfchappij worden irltgekreeten , voorgevende, dat men hen bij de zulke behoort te ftellen, die het altijd rret de bovenliggende partij houden, en dus altijd winnen. — Gij weet, mijn beste I hoe ik daaromtrent denk, en dat ik meer dan genoeg in mijnen kring en in mijn eigen hot te wieden heb ; dan dat ik mij met vreemde zaaken, die buiten mijn bellek-zijn , veel minder nog met de regeering des lands , bemoeien zoude. Ook weet gij, dat ik, even zoo min voor mijzelven, als mijne kinderen, eenig ampt of bediening, zoo het profitabel is, van het land begeer. — Wie evenwel, wil niet gaarne eens regeeren? — dacht ik — toen ik dezen aan U fchreef, — Doch, zoo is het met mij niet gelegen ! — In mijne eenzaamheid laat ik mijne ge. dachten wel eens weiden in het ruime veld der hedendaagfche gebeurtenisien, denk wel een? aan de menigvuldige cabaalen , dwarsbomerijSn, hersfenfchimmen en tegen elkafir inwerkende eezelfchappeüjke vergaderingen. Dan ben ik wei eens, m abfiracto, nabij de cabïnetten der Hoven , en dan eens bij den raad der Krijgscommandanten •. Dan gluur ik eens in de diep verborgen plans der verredenkers; doch, welhaast wordt het Nonjens. — lk bemin — gij weet het — iK bemin mijn Vaderland; bijzonder de plaats, waar ik mijn wieg en bakermat gevonden heb, en dus meen ik voor mijn deel, een zuiver recht en eene aanfpraaK op den naam van Patriot — [ó welk een eerwaardig woord!] en op de daad zelve te hebben. Ik ontken niet, dat mijn ftil Vaderlandsgezind hart wel eens onrustig wordt, bij die fchokken , die ik in mijn aandeel, bij de gevoelige opof feringen mijner geringe bezittingen , ondergaan moec , fchoon tk overtuigd ben en ten genoegen weet, dat een waardig patriot niets voor zijn Vaderland te dierbaar acht; doch, de hoop, om het eens uit den druk verlost te zien , bemoedigt mij, om, zoo lang ik kan, het mijne trouwhartig bijtedragen, om den Staat te onderfteunen. Maar , mijn waardfte vriend ! — Haast weet ik met meer, wat die edele naam beteekent; zoo fchaars tref ik thans een w,aar Vaderlander aan. Ik wil niet hoopen , dat het in andere plaatfen, daarmede even eens gelegen is, als tot mijnent. Doordrongen van! het'geen ik zie, vraag ik zoo wel eens bu mijzelven: — „ Zou het mogelijk ook zoodanig een zijn, die,,01 per fas■ cz nefas, den zetel der Eere indringt, die .aanzienlijke ampten en bedieningen begeert, of lust tot regeeren heeft; of moet men de Vaderlanders , in die van den ouden dagen die van den laateren tijd, in antieke en moderne onderfcheiden * f Zekerlijk I — die er maar op uit is, om zich , ten koste' van het land zijner in-_ woiainge een beurs te maken , of zich verbeeldt, dat die naam hem het recht geeft, tot een-makkelijk en lekker leven ; zou bij mij althans veel moeite heU ben, om een diploma van echt Gvisme te verkrijgen! —■ Als ik op het een en an. der zoo eens nadenk, dan , wil ik niet ontkennen, dat ik mijne penningjens bijzondér lief begin te krijgen : dan beginnen zij mij bijzonder vast in de fpaarpot je zitten. "** • ' • - Ik heb in deze dagen wel eens op woorden en daaden gelet, mannentaal geboord en kinderwerk gezien. Ik dacht dat,Patriottisch neeten motst, .ook belang-  C 341 ) Ihitfaos te handelen!*Wat mort mijn buur, die i» * algemeen welzijn zoo vee! belang fcheen te ftellen; zou hij die wel zijn, voor welken hij zich uitgeeft? Draagt hij mogelijk daarom alléén dien naam, omdat hij weldoordachte plan» weet te vormen, tot bezwaar zijner buuren, die door vaderlandsliefde aangevuurd dezelven weet aanteprijzen, al was het ook, dat zij '.alles geven moesten dat zij bezitten, zonder op de gevolgen in de toekomst te zien; al moest dan ook de weldoende rijke een middelmatig burger, en deze een arm man en bedelaar worden. Hoe is 't mogelijk, dat zoo veelen, die voor t Vaderland ijveren, zoo te onvreden en zelfs onwillig, fchijnen tez.jn, tot de zoo nodi■ee gevorderde* opofferingen? Waarom zoo veele bedenkingen en zwaar.gbeden daartegen gemaakt? Mij heugt het nog, hoe fommigen hunner, hoe zeer zij S S vTrlosfiDg, door de aankomst der Franfche broeders, wenschten en 'aTs fchenen veil te hebben, om hen van een' goeden ftal en keuken te voorzien, en om hunne verkleumde leden te lenigen, wel ras morden, wegens de: moeiiikheid en kosten, daarmede verzeld; - men zag zuur en norsch als men flechts een klein deel daarvan dragen moest; en moest men zich met fcgeo. me„ zou hen weldra wederom hébben doen vertrekken. Men ^MfMgt zich en weet listig genoeg den weidenkenden naasten te bezwaren en dubbelen ï speggen! Mijn'hart zinkt mij weg; de voo,vechter wordt ontmoedjgd •Sn en tiert; nu-hij merkt, dat het zijn eigen beurs, hoe zuinig ook gelden zal bij hen s het woord Patriot een woord inden mond. ook van he Too lang het met hunne belangens ftrookt. ik beklaag het harte luk,, dat zop SrkVils de eigenbaat de grond en drijfveer van het Patnotwnw zijn moet. Ik S nk zul'f lieden van'ontrouw, en «enacfate, dat hunne vaderlandfche norke iièV) en laage bedriegerijen, middagklaar konden worden aan den dag,gelegd. NÏ mijn Vrfend niet meer van deze zaak, mijn hoofd wordt warm en het hart Sas" koud. Wees een waar Vaderlander en blijf het in de daad! Ik zal » opbonden , het mijne te doen, en gij zult ook onveranderlijk dezelfde bhj. '.ven. Dat I verlangen vervuld moge worden, om die fobere huisgezinnen ondeifteund te zien, in haare .behoefte en gebrek, wensen,* van geheel mijn Zt Gebrek aan R mi/en maken, dat .ik mijn gewoon douceur nor de u beken'£ armoedige familien niet bezorgen kan. Onze vriend N. N. ftaat er ook «o mede de nodige heffing heeft hem in zijn post en mediocre bezitting bedenk°liik gekortwiekt, hoewel het hem jammert, dat hij thans geen woord kan &%S ^tA^m h-, tot nog toeveele geineene hedenjn .de uiteifte ellende bevrijd en nog meer voor desperatien behoed. Bij den haast naderenden vrede zal ik u, zoo ik hoop, eens komen zien. Vaarwel.] ?c lk zou u welhaast moeten corrigeeren en verwijt doen, over uw be' fteldia p irïën van finantie plans, voor ons lieve Land- Wij kunnen het toch . met vefefferen, ik laat, dat veilig aan de hooge regeering over, en denk rn.jn . Sop daarmede met te breeken: hoewel ik nog bij mijn vorig fentiment blijf, , v Bb b a SB  C 342 ) en. nog ftout durf bewéeren, dat een draaglijken geproportioneerd jaarlijks en hmV lijk hoofdgeld, een zser weinig drukkend en heerlijk middel is, om het fmantiewezen te rugfteunen. Ik houde mij verzekerd , en weet bet ook van veelen reeds, dat zij gretig en gewillig daartoe inclineeren zouden; te meer, daar dit jaarlijks voor de ingezetenen, bijna ongevoelig, eenige milÜoenen in baaren gelde zoude kunnen opleveren, en een merklijk fonds tot de intresfen van de extra negotiatien daardoor konde gecreëerd worden. Dan zoude men ook voor vrijwillige, geforceerde negotiatien en andere zwaare zoo uitputtende belastingen in 't vervolg, niet zoo ligt te vrezen hebben. Ken lieve Vriend! den regel: ,,die „ befchermd wil wezen, moet het zijne bijdragen, om de befcherming moge,, lijk te maken, enj geven het geen billijk is, waar het van noden is ". Verwacht haast mijn fchrijven, wegens de zaak inquaejiie: Confiantia ö* Lis* Va'irwel! BERICHTEN. Vervolg van 't bericht, in N°. 38. italiek. napels, den i. February 1796. — — Kenigebladzijden verder boezemt Audacevoli, als bij wijze van recapitulatie, zichzelven fprekende invoerenden, tegen den Maligniaan, in het Odeurfltsjcn, deze woorden uit: „ Welk eene overheerlijke natuurlijke hiftorie bezit gijlieden! — Ik heb het ,t altijd wel gedacht, dat de natuur nog veel meer in haar doos had , dan wij „ ons daarboven verbeeld hebben. Ik heb het mij nooit uit de gedachten kun„ nen brengen, dat zij in 't miniatuur, en aan de Infecïen, nog wel haar groot„ fte kunst hefteed zou hebben. Welk eene kunst, welk eene orde, welk een „ beleid, en dat bij een volk, 't welk, door zijne kleinheid, voor onze onge„ wapende zintuigen, als niet beftaande, moet gerekend worden! — Ja, waar„ lijk! — gijlieden hebt eenen onverbeterlijken inval gehad; toen gij de onder„ fcheidene geflachten van redenlijke fchepzeltjens van Maligna onderéénmeng„ det. Hierdoor hebt gij, de ongelijkheid, diedenatuur zelve onder ulieden ge„ fteld had, door eene kunftige verdeeling van Casten, 't geen toch weder een „ andere ongelijkheid is, overwonnen! — Maar, deze laatfte ongelijkheid is, „ uit haaren aart en natuur, draaglijker en minder verwoestende, dan de eer. „ fte. Alleen de Caste der anonimi is wat groot uitgevallen. — Laat ik u, zon„ der dat gij mij alvorens daaromtrent uit uwe jaarboeken eenige inlichting geeft, „ daarover mijne gedachten eens mededeelcn! — Deze Caste moet zich zeer „ dikwils, tot eene geduchte oppofitiepartij, tegens de Casten der Primaten en Cm„forten opgeworpen hebben. Dit kan niet anders: — want, hoewel ik wel kan „ begriipen, dat er verfcheiden huismiddeltjens zijn, om deze uitgeftrekte Caste „ in eene politieke werkloosheid te brengen, zoo moet het nogthans van tijd tot » «ld  JANUS verrez;en. 1787. - s u u m c u U E. N°. 49. Maandag den 7. Maart. BERICHTEN uit G nomonia , den i der Windmaand. Heden vierden wij, met eene nooit gehoorde plechtigheid, het groote Nationaale Feest, aan de noodzaaklijkkeid, of het onverbiddelijk noodlot toegewijd. — Naauwlijks kondigde de torenwachter, van den hoogden toren des Rijks, de komst der zon, met zijne trompet aan, of op eens begonnen alle de klokken van okomonia tegelijk te luiden. Een uur naderhand werden de canonnen van de Stadswallen, met een hevig gebulder, gelost. Om twaalf uuren vergaderde het volk op de groote markt, en de Clavigers verrichtten hun honorabel metier op de Cerebella der geperforeerden, met de grootfte kraphandigheid. De vreugde onder deze werkzaamheden was ohbefcbrijftelijk groot. Linksch en rechtsch opwinden geen gebrek i — Doch alles Jiep met de uiterfte Orde en het vereischte ceremonieel af. — Kort daar op be- Cc c klom I795. -  C 348 ) klom de groote kiraly het hooge fpreekgeftoeite, op het midde van de markt geplaatst, houdende eenen gouden Appsl in zijne rechte h*id en fprekcnde de hier na volgende woorden: ——- medeburgers! „ Het is u alle bekend, hoe ik , door het opraapen van dezen gouden Appel „ in vorige jaaren , bij eene foortaelijke gelegenheid, de waardigheid van ulie„ der Kiraly bekwam. Mijn voorganger fmeet denzelven (gelijk ik thans op mijn „ beurt weder voornemens ben te doen,) onder de menigte, en ik had het „ onuitfpreekKjk geluk, om denzelven machtig te worden. Hij was in mijne hand „ (dit durf ik zeggen, zonder mij aan grootfpraak fchuldig te maken) niet vruch,, teloos geplaatst: want, geduurende den tijd , dat ik er wettige bezitter van ,, geweest ben, heb ik al mijn vermogen aangewend, om de rechten van een „ iegelijk uwer , met de grootfte bereidwilligheid, te behartigen- Doch, wat ,i'zijn woorden nodig , als daaden fpreken ? — 't Is waar — om het alle van ' „ pas te maken , en de goedkeuring van een' ieder te verwerven — is eene „ kunst, (gaarne wil ik dit bekennen) die ik, noch mijne voorgangers, nim. „ mer verftaan hebben, In alle regeeringen , van welken aart zij dan ook zijn „ mogen, zijn fommige vizen vazen en vieren en vijven, mitsgaders twaalven en „ dertienen, welke er zoo noodzaaklijk en maar al te noodlottig, aan verknocht „ -aijn, dat het verlooren moeite zijn zou , zich daartegen te verzetten. — Ik „-weet het wel — en al wist ik het ook niet — dan nog zouden het ongeduld, „ dat ik in ulieder gelaat befpetir, en de woelingen, welke ik in ulieder midde „ gewaar worde, mij genoeg kunnen overtuigen , dat mijn tijd, om aftetreden, „ reeds gekomen is. — Laaten wij deze groote les altijd voor oogen houden , „ dat wij, telkens als bet noodlofbeveelt, de minfte zijn moeten. Er is iets „ grootsch in , om met eene zekere bedaarde welvoeglijkheid , zoodra zij fpreekt, „ het hoofd in den fchoot te leggen. — Laaten wij nu, zonder hierover verder „ uitteweiden , tot de 'order van den dag overgaan! „ Tot nog toe, gelijk gij ziet , [hier hield hij den appel tusfchen den duim „ en den middenften vinger] hangt het van mij af, den appel te werpen naardien „ kant, welke ik goedvinde: deze macht blijft mij, in de laatfte oogenblikken „ van mijn beltier, (en wie uwer is er, die er aan twijffelen zoude?) nog „ over: maar — wanneer ik hem eerst van mij zal afgeworpen hebben, met de „ gewoonlijke formaliteit, zoo als deze door de grondwet, in 't boek des nood„ lots opgeteekend, mij en alle Kiralys voorgefchreven wordt — dan is het „ niet alleen, niet langer in mijn macht, iets over zijn toekomftig lot te be„ fchikken; maar, dan behoude ik zelfs het vermogen niet langer, om te be„ rekenen, waar hij eindelijk, naar 't ondergaan van zoo veele botfingen, „ fchoppen, trappen en andere geweldenarijen, te land komen zal. — 't Is „ mogelijk, dat i& hem ter linker z'jde werp en dat hij ter rechter zijde, of in » bet  ( 349 ) 1 het midde , zal opgeraapt worden. — Er zijn te veel oorzaaken en bijoörzaaken, dan dat er zelfs eenige waarfebijnelijke gistingen over zouden kua'| nen gemaakt worden. — Welaan dan, roepen wij het noodlot aan 1 — Ont" fluit den Tempel dier Godheid, die wij alle aanbidden! — En laaten wij hopen, dat alle onbnekrnbare omftandigheden, gelukkig mogen famenïoo„ pen, om de znk , die wij aan de onzekerheid toewijden — gelukkig te be- " flsfen! " [hi-iop wierd de Tempel, welke vlak tegen over het fpreekcefloel- tè geplaatst is, op de grODte markt, door den iloozo pap (de oppïrfle Priester) met heilig misbaar ontfluoten.] „ Weest dan op uw hoede! Ieder „ heeft er, op- dit oogenblik, even veel recht toe ". [Hier begonnen de Semi Clavigers, met een fterk broubaha, te grinneken , -en de"Kiraly wierp dsn Appel — naar denzelven driemaal om zijn hoofd geflingerd te hsbtien, en bijtende op zijn lippen: want dit is eene Ceremonie, die bij deze werkzaamheid behoort — onder de famengevloeide menigte.] Naauwlijks was dit verricht; of hij risp met lmder ftemme: — Szabadfag! Verliet het fpreekgeftoelie: lag zijn geborduurde ftaapmuts, het teken zijner' vorige waardigheid, op den onderden trap neder .-begaf zich, zoo fchielijk als di blikfem, onder de menigte, om van den algemeenen kans gebruik te maken, en er was voor dien dag Vacantie (*). — Maar , ó wee ! — welk eene Facan. tigi 't Was reeds laat in den avond geworden, en nog was het niet befLst, wié den bal hebben zou. Hij was zekerlijk reeds in verfcheiden handen geweest; doch, er telkens weder uitgeraakt. Naauwlijks greep er één naar, of anderen, zich even bevoegd waanende, hadden reeds partij gemaakt, om dien te betwisten; wanneer deze — er liever zelf van verftooken willende blijven , dan gevaar te loopen, om zich den Twistappel te zien orftweldigen, dien , onder het hevig worstalen, over de hoofden zijner befpringeren heen, aan zij. ne vrienden toekaatften, 't geen natuurlijk al weder gelegenheid tot de zelfdeof diergelijke, toneelen geven moest. Dit duurde zoo lang, tot dat er, einde, lijk, één de behendigheid had,lom, met behulp en onder geleide van zijneonderhoo'rige geperforeerde, op een oogenblik , dat men niet zeker wist, op welk gedeelte van de groote markt zich de appel bevond, zich, met eene ftille trom, meester van denzelven te maken, de geborduurde flaapmnts optezetten en het geftoelte te beklimmen, om van den uitflag der zaak aan de nog zoekende en twistende gemeente kennis te geven. Zoo als men begrijpen kan en gelijk dit meerendeels gebeurt, was deze be- hen. (*) Bij ons, die niet gewoon zijn, om de dingen zoo, op zijn zmida:tgsch , te noemen, zou ■ien gezegd hebben. — ., Er beftond voor dien dag eene cemfleelc Anarchie ". Ongelukkig als He langer da» één dag duurt. CC C 2  ( 350 ) hendige man een Semi- Claviger. Zelden wordt een oprechte Claviger Kiraly. De reden is, omdat deze maar in een klein getal onder de gnomoniaanen gevonden worden! En de geperforeerien hebben er (hoewel zij er even na toe zijn) gelijk men ligtelijk naar kan gaan, weinig kans toe. 't Was reeds verre over middernacht, toen deze plechtige dag , op de bovengemelde wijze, gelukkig 'dit behoort ook tot het Ceremonieel, om den uitflag zoo te noemen) eindigde. — Morgen is het nu ds dag, dat de Chirurgijns en glazenmakers een dankadres moeten prejentteren. — Di aanfpraak van den nieuwgtïnftalleerden Kiraly en welke hij, bij het opgaan van de zon , den daarop volgenden morgen uitfprak, was van dezen bondigen inhoud! — zeer geachte concertanten ! bekbseg! b0ld0gsag ! nyugadalom) ,, Het noodlot, hoe onverbiddelijk, hoe ftreng, hoe wreed zomtijds — „ fchikt toch, eindelijk, alles ten beste. Hoe zeer het ieder een bekend be» „ hoort te wezen, dat ik nimmer den Appel voor mij zeiven begeerd heb, zoo „ wil ik-echter niet ontkennen , dat ik dikwils inwendig gebeefd heb, dat hij in „ handen van den een' of anderen driftiger) grijpal zou vallen; en — indien „ zulks, onverwachtelijk , gebeurd ware; wie dan toch zou het onheil, van 'tan- „ ders zoo gelukkig gnomonia, hebben kunnen overzien? — Maar, ziet! „ Zonder het te zoeken, ja , zonder mij eenigzins in het gedrang te begeven, „ komt de Appel, door eene bijzondere beftiering, (zoude ik haast zeguen ) in „ mijne handen. En, hoewel ieder een, even zoo goed, als ik, weet — 'dat „ het geval alleen hier uitfpraak heeft gedaan en kunnen doen; zoo komt het ,, evenwel van achteren zoo voor, als of het alles met het grootfte en wijfie beleid „ ware aangelegd , en ten einde gebracht geworden. — Ik wensch ulieden alle, „ derhalve, welmeenend geluk , met mij uwen Kiraly. 't Zil nu mijn plicht zijn/ om met alle onzijdigheid-, h';t gehouden gedrag van den vorigen Kiraly . te on„ derzoeken, en ulieden, door mijne daaden, in t geval te ftellen, om eer,, lang het mijne, met het zijne, te vergelijken ; wanneer ik niet twijffsl, of „ ulieder uitfpraak zal ten mijnen voordeele moeten uitvallen. — V.i,irt inmid,, dels wel! en gaat , vervuld met gepaste blijdfehap , als ftille burgers naar „ huis ! M ON D A S! Even gelijk de Nieuwe Kiraly zich onledig houdt, met het onderzoek van hel gedrag van zijn' voorganger; ook zoo zijn zijne geperforeerde onterhoorigeri bezig, met dat der kleine ambtenaaren, onder het gebied van den vorigen Kiraly aangefteld. —■ . babil den 17 February, Hst is hier met de verwarring onzer taaien 'zoo erg  C 353 ) A D FE R T I S S E M ENT. Ee Burger frarcois figaro, senior, die rederd veele jaaren, .in alle landen van Europa, maar, voornamelijk in de Nederlanden, is vermaard gewetst, door zijn talent, van op eene ongevoelige en aller zachthandigfte wijze, fe rafeeren, maakt bij deze bekend, dat hij zich heden in de voorr.aamlre gezelflhippen der Republiek zal laaten vinden; zoo hij er maar verzocht wordt, iets waaraan men in geenen deele twijffelen kan. Rij is de £ e m i g s t e in europa, die deze kur.st, tot'de uiterfte petftBie, gebracht heeft. Hij bëdierir. zich van zeer goede fcheermesfen , en niet van zwavèrftoMf*ö, gelijk fommige lieden zulks .verkeerdelijk begrepen hebben. — Zij, die het vermaak willen genieten, van zich te overtuigen, dat geen kunst gering behoort genoemd te worden, zoodra zij maar tot haar non plus ultra is gebracht — behoeven hem flechts bij zich te ontbieden; wanneer zij zullen moeten erkennen, dat er bij zijne opiratien, in zeldzaamheid, niets te vergelijken is. — Hij logeert in de groote Franfche winkel, op het groote plein, in porto xicco. ZEE' T IJ DING. '■ Van de eilanden kV li en melanda heeft men de bedroefde tijding, dat het fchoone Schip van Oorlog, de wi;n vrouw fresona genaamd, deerlijk geteiiterd is. Het was in een vloot van nog Zeven , zoo groote als kleine Schepen , benevens een Kottertjen. Het fchijnt, dat er eenig gefchil ontflaan was, tusfchen eenige Officieren van het admiraal- schip en tusfchen [die van de wijle vrouw fresona; en dat de eerstgenoemden, om zich te wreeken, de laatflen misleid hebben, en, bij een' hevigen wind, tegen eene klip hebben doen drijven, die de laatst, genoemde, door gebrek aan goeden uitkijk , niet befpeurd hadden. — Veele der Officieren zijn over booid geflingerd; anderen zijn tegen het dek geflagen, en, in één woord, lam gemaakt. Eén, weet men, is zwemmende, door een Visfcherman, opgenomen, en de naam van dezen is jehoL Een oproerige Schitman, est al a genaamd, die ook voor Dominè| gevaaren heeft, benevens een Corporaal van de Soldaaten, witns naam is EséRé — heb. ben zich daarop van het roer, de kruidkamer, en, in één woord, van alles, meester gemaakt. Zij hadden aan het fchcepsvolk fchoone beloften gedaan , en er eenige weinige van, door bedwelmende en gantsch dolmaakende dranken, geheel op hunne zijde getrokken, maar alle de overigen hadden zij zoodanig onder de knie gediukt, dat elk, die.kikte, deerlijk gelaarsd wierd. Veelern be-  C 354 ) 'betrouwden zich in hun eigen hangmat niet en fliepen, h'er of daar, achter ëea kist, of in eene rol kaheltouw. Men zegt, dat de Officieren van het admiraalsschip,eindelijk met mededogen bewogen, Over het arm,fcheepsvolk van de wijle vrouw fresona, en nog meer uit bezef, dat, wanneer dit heerlijkeen fterke Schip verbrijzeld wierd, daardoor de gqnfche vloot pen groot nadeel lijdt en het admiraalschip zelf haar beste fleun verliezen zou; datzij, zegge ik, om die of deze reden verfcheidene Booten, tot adfijlentie aan de wijle vrouw f r t s o n a gezonden hebben en daar onder eenig^i met gewapende mannen. — Sommige willen zelfs, dat deze reeds aan boord zijn; dat zij de verminkte en andeie Officieren berfteld hebben, en dat het -gezach van Dtminé Schieman en de 'Ccrporaai 3tBéRé; ganfchelijk uit heeft. Er zijn, die willen, dat de Booten, die tot adfijlentie waren, heimelijke bevelen met zich gehad, hebben, voornoemde Belhamers, maar vooral DomirA Schieman, te laaten ontvlugten : Ja'l en — dat meer is — dat welgemelde Duminé Schieman, opzettelijk, door. lenigen van het admiraal schip zoude wezen opgemaakt, om de SchilJvachten, die bij de wijle vrouw fresona op den uitkijk (tonden% fla.spgoed te doen ingeven, en, zoo dra het Schip maar even ftootte , een vervloekt Ieeven te maaken en alks in Confufa té brengen , ja , zoo mogelijk , de 'voornaamfte Officieren over boord te gooëin eri aan dé mindere een' bloedigen neus te geeven. Men verwacht nader de.gefcbjedenjs van deeze bedroefde hiftorie. En hoe zal tii het iwwej'sv*!* van jjE E^t: o uw'fr es;j n a «e moede »ijn, nu h.un fchoone Schip zoo goed als half gefloopt is: en dat door gepleit aan goede wacht; daar hunne Officieren hun altijd .gezeid hadden, dat zij doêreerlijk, dêiit. kundig en dóórwaakzaam waren? "Deze Nommers worden alle Maandagen vervolgd, en uitgegeven te Utrecht bij de Wed. Terveen en Zoon; 's Hage van Cleef en Leeuweftyn; Leyden Honkoop en Onnekink; Amflerdam Holtrop, J. W. Smit, ten Brink ,• Kuyper en van Vliet; Haarlem Plaat en Loosjes; Rotterdam D. Vis, v. d Dries, en Pols; ASMmaar Hand, en verder in du overige Provintien, a twee Stuivers.  JANUS VERREZEN. Ï787. — SUUM cuiquE. N°. 50. Maandag den 14 Maart. STILLE OVERDENKINGEN VAN JANUS. D aar zend ik nu reeds mijn vijftigfte No in de waereld. Dus reeds geduurende bijna een jaar, dat ik mij voor mijne Natie in 't zweet fchrijf En -— wat •ben ik gevorderd? — Wat heb ik verricht? Wat nut deed al mijn gekrabbel ? Bijzonder weinig: naauwlijks noemenswaardig. Is er één gekke Patriot, is er één malle Prinsman wijzer geworden ? — Is er wel één Canibaal [want den naam van Patriot, zal ik doch aan dit foort van volk niet we) geven kunnen,] is er wel één onder dit vreemd flag van burgers , die iets: van zijn' tijgers imborst afgelegd heeft ? — Is de overtuiging , dat zonder verëeniging het land ten gronde gaat — wei één duim breed grooter geworden ? — Ziet men nog niet van alle zijden — of werkloosheid , • of averrechtfche bezigheden en verrichtiri»ingen? —. Wordt de gemeente van babel niet dagelijks greoter? — Hebbeh Dd d ■■ . de Ïf9$> m  C 358 ) mij op uwe reis route, weder eenen nieuwen pasfagier gekregen. Het zoi jammer zijn, (en, wee u! — als:gij het deedt) dat gij uw weekelijksch tochr> jenftaakte, omdat het u misfchien verveelen zoude , alléén den weg afteleggen. Heil en Welvaren, eene voorfpoedige reis, ea ( goed gezelfchap! JANOïHILUS. ANTWOORD. Neen, mijn VriendI — Ik beklaag mij tot nog toe niet, over gebrek aan gezelfchap. En fchoon ik zomtijds (in den zin, dien gij er aan hecht,) flechts met een of twee reisgenooten. in den Postwagen zit; zoo tref ik echter, in de herbergen en pleifterplaatfen, meer volk, dan mij lief is, aan; óm, al had ik op reis al eens gebrek aan pasfagiers , mij daar voor fchadeloos te ftellen. Het laatfte gedeelte van uw gevonden Fragment vertelling, behelst veel waarheid: Waarheid — die ik zelve, dikwils op reis ondervonden heb. — Dikwils zeiden mij de voerlieden, wanneer ze mij tegen mijn advis, en wil en dank aan, op een' verkeerden weg gebracht hadden. — „ Wij zijn er nog „ niet; maar de weg is goed ". — Doch, wanneer mij dat al te lang duurde, dan was mijn gewoonte altijd, om den voerman bij mij, in den wagen te nemen, en jacob op den bok te laaten zitten; die mij dan, vervolgens, naai mijn eigen plan, ter beftemder plaatfe bracht. —- . . ■• janus. BERICHTEN uit waterstad, dtn 3 November 1796. De Prefident van het taalkundig ge-' nootfchap . onder de zinfpreuk : EJl modus en rebus funt certi deriique fiics van ter zijde onjwaar geworden zijnde, dat er verfcheiden disfentien en. oneenigheden, onder de Volks-leeraars waren ontftaan, ter zaake en over de waare gronden en grammaticale beginzels der zoo belangrijke, maar tot nog toe zeer onregelmatige volks taal -- heeft zich. hoewel een weinigjen, poji feflüm — de moeite wel willen geven, om bij eene openbare redenvoering, door zijn Wel Ed., over dit onderwerp, ter bovengemelde plaatfe uitgefprokendie ftoffe wat ampeler, dan tot heden gefchied was', te behandelen. — Deze reden, voering, welke eene groote iöo pag. dik is, valt eindelijk, na een' weg van 134 bla zijden afgelegd te hebben, alvorens ter zake te komen, zeer gelukkig, en gelijk ze.er ligtelijk te begrijpen js,) zeer vermoeid — op het gekozen onderwerp neer. Daar aangekomen 'zijnde, onderzoekt de Redenaar; Ai  c 3*° > „ ats het te »» komt, en et op eene legale wijze gevraagd wordt — ja of neen' te antwoorden ". — Hier bij moet men evenwel, nog wel zoogoed zijn van te vooronderftellen, dat die vragen, altijd regelmatig en verftaanbaur zullen zijn ; want zijn zij dat niet? — dan zullen de d^ar opgevallen antwoorden , het zij die ja of n e e n zijn, het even min wezen. — zevenhuizen, den i Maart 1796. Heden overleed alhier, In den ouderdom van 217 jaaren , de Hoogmog. Hoog Ed. Wel., doch ter kwader uure. geboren Vrouwe, Me vrouwe de Douariére, de unie van utrecht, laatst Wed. van den Heere van pin k en b ui a in haar Hoog Ed. leven. Bi"^ nesfe van pruikenstein, Vrouwe van z e v e n h u i z e n &c. &c. &c. Zij ftierf aan een verval van krachten, na dat zij, zederd meer dan dertien monden, aan eene allerhevigfte kramp in de ingewanden gelaboreerd bad. — De geheele Medifchs Faculteit van de Univerfiteit der grondwettige Herftelling, had haare kwaal reeds den 19 January laatstleden, voor onherftelbaar verklaard; en was toen reeds van gedachten, dat zij het geen drie maanden zou hebben kunnen uithouden . ten zij de Natuur krachtdadig medewerkte, 't geen met haare zwakke eorjlitutie, en geduurige hyjlerifcbe overvallen, waar aan zij, na de miskraam van 1787 , beftendig onderhevig geweest is, niet wel te vermoeden was. ~- In haare laatfte oogenbiikken, betoonde zij eene verwonderlijke bsdaardheid van geest; eene bedaardheid, waartoe zij echter niet eerder gekomen is, daa na dat zij, lang te voren, op eene allerangstvalligfte wijze, met den naderenden dood, welke zij, op langen na met geene beste oogen befchouwde. had liggen worltelen; hetwelk niet, daarnet de hevigfte ftuip-en zenuwtrekkingen, »n zijn werk konde gaan. — Gelijk men dit meer, in ftervenden beeft waargenomen: -- Zij hield zich, in de laatfte dagen, met eene zekere verrukking vaa geest, meer met den toekomenden, dan met den tegenwoordigen tijd bezig: Zij fprak meermalen op den toon der Profeeten, en men meent, in de volgende weerden, welke zij, niet lang voor haaren dood, aan de omftanders van baardoodbed, mededeelde, eene voorfpelling te moeten opmerken. — Zij waren deze: „ Ik ga u dan verlaaten, mijn geliefkoosd z e v e nh u izas ! en — gij zult t, mijn dood niet betreuren : gij zult op mijne asfche niet wenen I — „ Vreeslijke donderwolken en regenbuiën, hangen u echter nog over het „ hoofd. — Voorziet u derhalven, van Parapluien en regenkleeden, o gij in„ weners mijner gewezen Erflanden! — Aanfchouwers mijner vorigegroothetdl-» „ Alle uwe Buuren, zien met verbazing op u neder! — Weldra zullen zij * „ weêr, als haaren vorigen gouden twistappel befchouwen; het gevolg uwer „ belangrijkheid. — - ., „ Gij zijt verarmd;, de vette grond uwer landerijen, is eene dorre heide ge„ worden. Nimmer (ik weet het) waart gij minder bekwaam, om ruime offerhanden op 't altaar van uwen welvaart te brengen. En nogthans — dte ,r welvaart, deBefchermgod, maar ook dikwils, de vaiftrik uwer voorvaderen.  C 3<5< ) Ej zal zich heden, noch, door den wierook uwer lange Cabaalpijpen noch, „ door het matenloös plengen, van het fp'van den Geneverboom . laaten „ paaiën. — Om Zijnen vorigen luister, en zijne grootheid, gelijk in de dagen „ van ouds, weder herfteld te zien, eischt hij opofferingen; en waarlijk — „ mijn goede zevenhuizers! (indien ik u anders welkenne) N.n.mer „ waart gij minder tot bet volbrengen van dezen Godsdienstplicht berekent —■ „ Keert toch eindeliik eens te rugg', van uwe oude dwalingen! — M::ar ach* „ mijn "geweten befchuldigt mij, dat ik, er maar al te dikwils aanleiding toe „ gegeven heb. — Hoe dikwils hebt gij niet, tegen uw' Christenplicht aan, ge„ handeld, en u bezondigd, door uwe vijanden te vervloeken, in plaats van , hen te zegenen; gelijk uwe Orthodoxe leeraars, u dit zoo dikwils onder 't oog ,| hebben gebracht! — Keert terugg', van deze verkeerdheid! — Veréé-igt „ u! Maakt u machtig! Keert het ftaal niet langer, als zinnenlozen, tegen el„ kanders boezem! — Wroet niet meer, in uwe eigen ingewanden» Dwingt „ uwe vijanden, met het ftaal in de vuist, om uwe vrienden te worden en ont„ heiligt mijn gewezen Erfdeel niet langer met uwe machtelooze vervloekingen, „ die het hair uwer tedere ecbtgenooten en kinderen te bergen doen rijzen; „ terwijl uwe vijanden lachen! ** 1 ■ De Ziekentrooster, die aan >t hoofdeinde van *t ziekbed geplaatst was, fctieen bet minfte van alle over deze welmeenende Tirade gefticht te zijn. — Hij bekommerde zich zeer over de verkleefdheid, welke de zieke nog al te zeer aaa bet ondermaanjche of wel naar demarche gehecht hield. — Eene voorfpellmg kon hij uit de woorden inquceftie juin niet opmaken — (zeide hij) veel liever geloofde hij dat zij in iilfcoofdigbeid en al bazïle*'de gefproken waren. Hij proponeerde aan de, na het uitbrengen dezer woorden — reeds fpraakelooze «o eieltoogemïe vrouw, om door een Formulier- gebedjen haare ontrustebwsfcnen een weinig tot bedaaren te brengen; en, hoewel de lüdercs nog zeer duidelijk met haar hoofd keen ! fchudde, begon hij echter zijn Frans Baltiesch chef ffoeuVrt op te dreunen, dat met de woorden Previlegiën, OSrooiën, Parkamenten en andere ouwerwetfche woorden niet weinig gelardeerd was. Naauwli]kscb echter was hij halverweg gevorderd met deze zielroerende bezigheid, wanneer de dervende vrouw, nog voor het laatst, alle haare krachten infpannende , deeze vreemde woorden uitftamerde: Nu .... goede.... nacht! .... Wim ..! De Ziekentrooster, door deze woorden, in zijn gebed geftoord, keerde z'ch meer of min gemelijk na;r zijne patier.te, om haar te zeggen, dat Mijn Hetr haar man er niet meer was — maar de oude fukkel, had reeds den geest gegeven, en floeg derhalven weinig acht, op deze herinnering. — Zommige lieden verzekeren , dat zij nog lang , na dat de adem haare benaauwde borst verlaaten had , verfcheiden maaien haare oogen verdraaid , en dat men vergeefsch alle moeite aangewend zou hebben , om haaie oogen te fluiten; dan, men kent de zucht onzer Natie voor bet wonder-  ^mmumammmmaamawa C 3Ö2 ) Hjke en mirnculeufe al te wel ^ om niet te veronderilellen, dat er bij zulk een berucht fterfgevd, nastyjrbjk het een of ander fabeltien, zou verzonnen zijn geworden. — Ook wijlen wij zekerlijk geen geloof (laan, aan het geen eenige achterdochtige lieden, bebhen zoeken te verfpreiden , voorgevende, als of haar toen buiten dat, gewisfen dood, op eene geweldadige wijze, verhaast was gewofden , en dat het orrrdie reden, in zekere achterkamer van het fterfhuis, nog deerlijk fpooken zou. — Zoo verhaalt men ook, dat, er, even voor haar dood in die kamer, een' geweldigen flag gehoord was, even als of er een porfeieihkas omviel. — Morgen is men voornemens", óm het lijk in ft'lte bijtezetten. — Er zal aan het fterfhuis, geen btrisfluiting plaats hebben. Ook hebben de Executeurs, vaa den Boedel, en de Voogden, der minden'aarige Erfgenamen verzocht, om vaa Brieven, van Condoleance en treupssfitss, veifcho md te mogen blijven. Deze Nommers worden alle Maandagen vervolgd, en uitgegeven te Utrecht bij de Wed. Terveen en Zoon; 's Hage van Cleef en Leeuweflyn, Leyden Honkoop en Onnekink; Amftcrdam Holtrop, J. W.Smit, ten Brink, Kuyper en van Vliet; Haarlem Plaat en Loosjes; Rotterdam D Vis, v. d. Dries, ea Pols; Alkmaar Hand, en verder in de overige Provintien, a twee Stuivers. Z E E T IJ D I N G E N. lethe, niet verr' van den acheron, den i Brulaire. Capt. jak zoNDEt zorg, voerende het Fregat Set vooruitzicht, van hier naar de negentiende eeuw gedestineerd, meld uit Armijlitia van den 20 der vorige maand, dat hij, met gevaar van telkens 'te ftranden , geduurende , ten minfte veertien dagen, ellendig heeft moeten fu kelen, en eindelijk, tegen alle verwachting aan, in Rustenburg was binnen geloopen,. Aldaar had hij van den vermaarden Mediateur vernomen , dat de .gro%t>»'t in haare gevolgen. — Zij drijven de onafhanblijkheid, — een woord dat in hunnen mond beftorven is; doch waar van zij de beteekenis niet,dan allergebrekkigst verftaan —« zoo verr' , en met even veel drift als de Independents, onder hun opperhoofd cromwel, van wien zij echter volmaakt afhanklijk waren. — Zij hechten aan dat woord de allerwonderlijkfte beduidingen van de waereld. — Dan eens, wil het zoo veel zeggen, als het recht, om even gelijk ;een woudezel zonder toom, bit of halfter in 't wilde "voord te hollen , zonder te weten — hoe ver, of waar heen: — zomtijds beduidt bet, de vrijheid, om uit duizend kwaade zanken het beste — of uit veele goede za"aken het flechtfte te kiezen: — dan weder neemt men het letterlijk op, en verftaat er door den ftaat of politie , om tusfchen Hemel en Aarde in te zweeven, zonder eigentlijk gezegd aan iets te hangen of op iets te ftaan — Zij, die voorftanders dezer laatfte uitlegging zijn . worden door de wandeling de Aëroftatifche Independents genaamd. — Die den Hollenden Woudezel in hun .wapen voeren, zijn de plank bijfter mis. Deze flaan den weg tot de grootfte afhankelijkheid in : want welken weg zij ook per brecol in mogen draven; zeker is het, dat zij aan het einde van hunne grillige loopbaan, welke niet zeer lang zijn kan, een' oppasfer , met een hoofdftel en eene welgeconditioneerde zweep"ïh de hand, zullen zien ftaan, om hen op te wachten. — De andere, welke bijzonder veel met hunne vrije keus op hebben — of liever zij, die des avonds verrachten, 't geen zij 's morgens gekoozen hebben, kunnen er zich op den duur ook niet wel bij bevinden. Vroeg of laat zullen zij moeten bemerken, dat zij , wel is waar, in 't bijna oneindige kunnen kiezen; maar in eene oneindighiid', gelijk aan dien cirkel, welke bet grutters paard in zijnen nimmer eindigenden moolenweg befchrijft. — Terwijl men van het laatfte foort (de Aëroftatifche namentlijk) met recht zeggen kan, dat zij in haare onafhankelijkheid, geheel en al afhangt van vader Aëolus, die op de capricieufteen eigendunkelijkfte wijze haaren coawbeftiert.— Niemand gedraagt zich, in 't midden dezer bedenkelijke vooruitzichten beter dan de Sultanefavorite van Tomlul; or>; elukkig maar, dat haar voorbeeld, hoe driftig haare onderdaanen anders ook in het naarvolgen zijn — zoo weinigprofelU ten maakt! — De reden hiervan is misfchien , dat alle haare verrichtingen en wijsheid ademende fpreuken binnen de muuren van het Serail befloten blijven en dus flechts weinigen in 'toog Vallen. —>— De voortreffelijke — maar ( gelijk het toefchijnt) in dit waerelddeel en in onze eeuw van half bekookte plannen, ontijdig geplaatfte Sultane, had onlangs met den Keizer van tombüt en zijn' eerften Staatsminifter, een vertrouwelijk gefprek 't we'k door dezen laatften, die zoo digt is als een vergiettest, waereldkundig is geworden. ——- De  C 3Ö5 ) De Sultan maakte bij die gelegenheid zeer veel ophef van de volmaakbaarheid van het tot nog toe drieste en onkundige menscbdom. — Al wat ik er van zeggen kan , en reeds gezegd heb, (riep hij uit) zal ik u hair klein uitleggen en bewijzen. — Zijn wij (ging hij voort) niet volmaakter dan onze voorouders, en gaat deze volmaaktheid niet crescendo, met de opvolging der gefhchten, hand aan hand? — Is het derhalven niet even zeker, dat onze nakoroelingfchap ons weder in volmaaktheid overtreffen zal, en zoo al voort tot in het oneindige? — Zal er dus eindelijk niet eens een geflacht opftaan, dat ©p ons — die evenwel onder de volkeren van africa geens niets bedaidende rol fpelen — uit die zelfde hoogte zal neder zien, zoo als wij nu op onze voorouders doen ? — Dit zou ik gewisfelijk moeten toeftemmen (antwoordde de Staatsminister, die eene zeer goede minijltrieele opvoeding genoten had,) dit zou ik gewisfelijk moeten toeftemmen, indien uwe JMajefteit niet reeds ten minften twintig generatiên ia volmaaktheid vooruit was. — De Sultane glimplachte : de Sultan niesde : deStaatsminister zei : ,, Wel moge het u bekomen! " en hierop volgde het gewoonlijke ik eedank u. " — .Gelukkig brak dit evenement het gefprek niet geheel af; en de Sultan vervolgde op deze of foortgelijke wijze: ,, Ik verbeelde mij altijd, als Ik bij mij zeiven over de verlichting naar denk, ,, een jonger geflacht op de fcbouders eener vorige generatie te zien zitten, i, 'twelk daarom wiskunftig verder zien moet, dan deze met mooglijkheid zou heb,, ben kunnen doen. — lk heb maar iets tegen deze vergelijking, (viel hem de Sultane in de reden.) En dat is? — ( vroeg de Sultan.) Dat is (hernam zij ) dat ik niet weinig bevreesd ben, dat de laatere geflachten , op deze wijze in volmaaktheid toenemende , op de fchouders hunner voorouders , wel eens topzwaar en duizelig zouden kunnen worden, en — vergeef het mij! misfchien geven de woestijnbewoners mij aanleiding tot dit denkbeeld — Baar beneden zouden kunnen tuimelen, om hunne allereerfte voorouders eene ontijdige vifite te geven. — Ixeren de gefchiedenisfen ons niet, dat tij'den van barbaarscbheid, de tijden van verlichting zijn opgevolgd? — Gij begrijpt, hoop ik, wel, dat ik tegen de verlichting het harnas niet aangespen wil! Alleen wilde ik mij maar tegen uwe fchouderswijze verlichting aankanten. -— Niemand zal het mij uit het hoofd praaten dat wij, door dat zitten op de fchouders .langzaam en gevaarlijk vorderen. En — ( om van de gelijkenis eens af te flappen) wij nemen zoo doende zoo wel hunne vooroordeelen en dwalingen, als hunne verbeteringen aan. De fom van beide wordt hoe langer hoe grooter. Al de omwegen die zij gebruikt hebben, moeten, wij telkens vooraf bewandelen , eer wij er om denken kunnen , om maar één ftap verder te gaan. Bij het nuttige, dat zij voor ons opgegaderd hebben , worden wij tevens erfgenaamen van een' zwaaren rutteloozen ballast, die crescendo hoe langer hoe zwaarder wordt; tot de laate nakomelingfchap, die eindelijk zoo ondraaglijk vindt, dat zij het een met het ander verwerpt, om geheel van voren afafn een nieuwe collectie te beginnen. — : Raadpleeg het lot van zoo veele volkeren! Befchouw hunne laatfte genera- Ee e 2 tign!  JANUS VERREZEN» I787. - SUÜM C U I Q_ U E. N°. 52. Maandag den a8 Maan. VERVOLG van No. 31. Het groote en zeer gemakkelijk in het oog loopende verfchil, 't welk er tusï fchen de Fantafiaanfche Regeeringsvorm, en die van de aan dat landfchap aangrenzende, (eigentlijk gezegd), mededrijvende Republieken beftaat, is— Dat die der laastgenoemde landen eene fchreeuwende gelijkenis heeft met een ge* woone Italiaanfche trek - j welke zeer luchtig uit den grond naar boven opgetrokken wordt, om met eene zekere zwaarte en gewicht weder naar beneden getrokken te worden: zijnde dus boven- natuurlijk verëenigd, in'tmidde-^- dooreen intermediair bandjen tamelijk wel verbonden; doch van onderen— geheel open 5 gelijk dit uit het figuur van de bovenftaande A duidelijk te zien is. Terwijl da Fantafiaanfche Regetringsvorm , gelijk uit de Schets, in No. 30 medegedeeld, met Ff f ee* 179^ -  C 372 ) een' opflag van het oog kan opgemerkt worden , dnar geere de minfte overeenkomst mede heeft. Wat de reden is , waarom de Inwoners der aangrenzende landen , deze Itaiiaanfche A 's gedaante verkiezen, is tot nog toe raadzelachtig. Sommige zijn van gedachten, dat bet zijn zou: omdat men te veel aan den klank van de woorden ééwHEin en onverdeelbaarh5.ii> , w.1 blijven hangen . andre-; ergdenkende lieden, gelooven dat het zijn zou : omdat het Bemakkel.jker valt an bet geheele volk, zoo als het daar rijlt en , verantwoordelijk te zijn, dan aan het geheele volk, tot het afnemen van die "»g^«d'D; JJ eene Staatkundige wijze daar toe geörgantzeerd en bewerktuigd. Dan, dit laatlte verkiezen wij evenwel niet te gelooven. Te wel zijn wij overtuigd, dat er bij de zaak zoo'als die is toegegaan, geen opzet heeft l™'**™*^** en wanneer wil het vlak uit willen zeggen, zoo als het ons al lang op het hart geleien heeft, dan moet de fchuld , van die wonderlijke begrippen op den breeden rug van den Imitator Pecus gelegd worden. - Evenwel zou de reder, van dit dagelijksch toenemend Syftem, het zij dan veel of weinig , achter den klank der bo, ven op gegeven woorden kunnen fchuüen : ook zou er iets van de gemakkelijk, heid! om zich te verantwoorden, onder kunnen loopen. - Daarom vere.schtde order van dit blad , dat wij de bedenkingen - welke uit dien hoofde tegen de Fantafiaanfche Conftitutie ter tafel zouden kunnen gebracht worden-oplosfen. — " "Stvd^eTeenmTet onverdeeld zijn. Wanneer men het beftendig in eene organifatie houdt, waardoor tiet beftier en de oppermacht, ih af- " zönderlijke gedeelten werkzaam is, dan zal er verwarring geboren worden. Ook berust L de oppermacht niet in den boezem van het geheele volk; maar 2 zijne 0: derfcheiden verdeelingen en onderdeelingen. Dan ontftaat er een botfi g van machten tegen machten, regeering in eene regeer.ng; of - (zoo " als nu de mode reeds is om zich uit te drukken) eene Reprefentatie_ in eene retrefentatie. Dit zal oneenigheid en desorgamfatie baaren. Wie zal in t midde dezeJVerdeeldheden beflisfen? - Met één woord! - Dit is de groote „ weg naar de ellendigfte Anarchie gebaand ! " — Verwonderlijk wel geredeneerd! - Maar - 't kan toch nog beter! - Let eens bTd ik u-gij, die dit leest of hoort lezen - hoe lk deze bedenkingen dere éénheid en onverdeelbaarheid te begeeren , is onzin. Men fmelt het " volk maar zoo niet, als een klomp lood in een. En zoo zulk een foort van " Ié h id al mooglijk ware, in eenen overdrachtelijken zin; dan zou dit in eene t " „diïeSkea leenheerfching , nog wel het beste kunnen uugeoeffend wor; S om meer dan ééne zeer tastbare reden. Wanneer er integendeel - on- der het volk eene befiendige organifatie plaats grijpt, waar door te beftier " en de olemacht iTafzonderlüke gedeelten werkzaam is, dan za er daarom geene » ZninggToZ wJitru — Zoo namelijk die werkzaamheden, reder op «A  C 3?6 ) geest te trekken. — Mijn lezers kunnen er op aan, dat lk, bij deze operatie zeer wel gezorgd heb, om ze allen, hoewel maar in een zeer klein compendium, hier boven famengetrokken, in hunne volle kracht en onverminkt optegeven, _ Anders (weet ik wel) dat. het bij veele zwarigheid oplosfers de mode is, dat geene, dat wat al te diep in den grond zit, er in te laaten en daar de hand wat meê te ligten. — Maar, zie! Daar is janus de man niet naar. — Éven v/el aioet ik ook weer aan den anderen kant zeggen , dat mijne Antagonisten , of liever zij. die de Fantafiaanen geen goed hart toedragen — het zij dan uit befcheidenheid, of otn andere redenen — mij het werk voor dit sjfte N<\, vrij gemakkelijk gemaakt hebben. — Nu dat was hun zaak, daar bemoei ik mij nietmele. Alleen, verwacht ik nu maar, dat zij, met het gewoone hacfolutione contentus, de zaak in qaestie, ruiterlijk gewonnen zullen geven. De orde der materie, zou nu (geloof ik ) vereifchen, dat ik aan het Fantafiaavfche Committé van Conjlitutie, den verfchuldigden lof toezwaaide, door hier nog"" iets ter aanprijzing hunner waarlijk Democratifche Conftitutie, te laaten volgen; maar onder de brieven die mij. betrekkelijk deze zaak, toegezonden zijn, is er een, dien ik wel in zijn geheel behoor te plaatzen, iets, waar van mijn lezers op het oogenblik, overtuigd zullen worden. — Ik ga er derhalve toe over. 1— Daar is hij! — Brief vafi philomusus. vader janus'. Uwe Fantafiaanfche Conftitut'e, heb ik zeer duidelijk begrepen: en het plaatje* dat gij vooraf hebt gezonden, daar verfcheiden lieden, zich bijkans blind opgekeken hebben, komt er volmaakt mede overéén : dan — die Conftitutie jrt werking gebracht, en verbeeld, door een reizig vrouwsperfoon , houdende in de eene hand een zwaard, en in de andere een fchild; terwijl zij eenige koppen vertrapt, wrarvan er zeven op het plaatjen zichtbaar zijn — is mij zoo duidelijk niet voorgekomen, als ik wel gewenscht had! Ik heb er verfcheiden, doch zeer onvoldoende gisfingen over gemaakt. — Daar ik nu een voorftander van die Conftitutie ben, die gij — voor 't overige — zoo klaar voorgedragen hebt; zoo begrijpt gij ligteüjk, dat ik niet gaarne, hieromtrent onkundig zoude blijven. — Ik verzoek daarvan derhalve, eene nadere Explicatie. — t is wel waar, dat gij er van zegt, dat het geheele Fantafiaanfche volk .volgens; het opgegeven Regeeringsplan, waarlijk gelijk is aan een bezield menfchelijk licnaam: ook had gij reeds te voren gezegd, dat de Commisfie, welke met het vervaardigen van dat plan belast was geworden — bij het daarftellen van het zelve, de natuurlijke famenitelling, van een gezond menfchelijk lichaam in 't oog houden moest ~ om er zoodoende, die regelmatige en welbefluerde bewegingen en  C 377 ) werkzan-.heden tottWfitgfB, welke wij dageüjl'Kh, in een mlrtSrgatteesri men■fchstiik lichaam lunnen opmerken. > Doch hoewel ik dit alles gaarne op uw Crediet gelooven en voor goede munt aannemen wil; zoo zou h*t mij echier nop. wel zoo aangenaam zijn? vtmeer riiU, op mijn verzoek, wel de moeite wüdu geven, van deze ove.Êerkomst een weinig tastbarer te maken, dan tot nog toe door u gqftbted II. ~- *o?r»f center wil ik u mededsekn, 't geen ik er zelf van gemaakt heb. — De Werge. vende Macht (heb ik mij verbeeld) waren de harstenen. In de armen en bee. nen, zocht ik de uitvoerende macht en het Rechterlijk gezag. In de vijfziatuisen van welke 't gezicht, gehoor, de fmaak en de reuk, door de Nutuur, om zeer gezonde redenen, in de Nabuurfchap der harsferen geplaatst zijn, meende ik uwe nieuwlijksch geïntroduceerde macht, welke de Fantafiaanen ia hunne drieërleie foort van Centrale ingevoerd hebben, te mogen opmerken. De Artikelen 24. *5 . 26, en 27, gaven mij bier toe aanleiding. In het geheele Mem reform 6? nervomm , befchouwde ik de Grond- of Wijkvergaderingen; terwi-1 ik het gamfche volk , niet in zijne ftaatkundige verrichtingen en als ftemgerechtigden j maar in zijnen dagelijkfchen arbeid en bezigheden befchouwd — voor den maag en overige ingewanden van den buik begroette - Doch met de overige ledenmaten, mijn vriend! zat ik ellendig in de pekel, — De tanden bij voorbeeld, de keel, de longen, de nek, de billen &c — wat zal ik daar van maken? - De Commisfie, volgens haar last, heeft ook op deze leden behoorlijk leguard moeten flaan : dewijl zij even min, als de overige, ineen weleefteld lichaam kunnen geruist worden. ■ , , , . . n Gij ziet derhalve (zoo ik al in bet opgenoemde, den bal niet misgeflagen heb) hoe veel mij nog ontbreekt, van de volledige kennis, der Fantafiaanfche ftaatkundige gefteldheid. — - - ' Ik durf u daarom verzoeken, niet alleen voor mij zeiven; maar ook uit naam van een klein gezelfchapjen; dat >s wekelijks vergaderd, en waarop uw Weekblad, met zeer veel naauwkeurigheid gelezen en beoordeeld wordt — om eene nadere uitlegging, van de Fantafiaanfche Conftitutie in werking gebracht in de gedaante van een vrouwenbeeld in uw N°. 30 voorgefteld. — Dit doende zult gij mij en veele uwer lezers verplichten. >— T IIILOMUSUÏ. ANTWOORD. Waarlijk, mijn Vriend, gij zijt een heele Oedipus, en de Fantaftaanen heb. ben aan u geene kleine verplichting! — Zoo gij op dit oogenblik in mijn ftudeerkamer waart, zoude ik niet aarfelen , omu de eerder zittingaantebieden. Nu moet ik mij vergenoegen, met u, uit naam der Fantafiaanfche Staatscommisjie, plechtig te bedanken. — G..  C 378.) GSj hebt de overfienkomst tusfchen het menfchelij'k lichaam en hunne Cent flitutie, zoo juist opgemerkt en befchreven , dat het jammer zou zijn, u die taak aftenemen. Gij zijt op den regten weg. — Vervolg dien flechts , en ik verzeker u, dat gij ter beftemder plaats aankomen zult. — Ik ben barftend nieuwsgierig om te weten, wat gij van den flokdarm en den Podex maken zult. Ik wil u hierin niet vooruitloopen : want het werk is u zeer wet toebe» trouwd. — Ik zie eerlang uwe verdere ondekkingen in dezen te gemoet, om dezelve, wanneer wij dit onderwerp eens weder behandelen, te plaatfen. — En terwijl ik mijn Weekblad, aan het fchrander doorzicht van uw weeklijksch gezelfchapjen aanbeveel, noem ik mij janus. — NB. Dezeflof, zal in het tweede deel, waarmede, aanftaande Maandag een begin gemaakt zal worden, naar alle gedachten in No. 72, vervolgd worden.— Deze Nommers worden alle Maandagen vervolgd, en uitgegeven te Utrecht bij de Wed. Terveen en Zoon; 's Hage van Cleef en Leeuweftyn, Leyden Honkoop en Onnekink; Amfterdam Holtrop, J. W.Smit, ten Brink, Kuyper en van Vliet; Haarlem Plaat en Loosjes; Rotterdam D. Vis, v. d. Dries, en Pols; Alkmaar Hand, en verder in de overige Provintien, a twee Stuivers.