j A :. ; N • U S  p  JANUS VERREZEN. SUÜM CUiqUEJ N\ 53Maandag den 4 April. Hoe gaarne had ik gezien dat de expres beitelde Lofgedichten op Jahu» reed* in gereedheid en dat het Profaïfche ftuk werks, mij door de eerzame Burger» jaap zwijcai., hit lachterom en jasper schuddebollius ter verheerlijking van mijn Weekblad reeds afgewerkt waren! — Dan had ik met glans mijn tweede deel kunnen beginnen. — Hoe zou mijn werk bewierookt zijn ; en hoe duidelijk zou men dan uit de aanprijzende voorreden van de meergedachte Heerea hebben kunnen opmaken, welk geluk de Natie te beurt gevallen ware, dat er eens een janus onder haar opftond! — Maar, wat nu gedaan? — Propria kus tetrum tdoremfpirat; dat is:»— eigen lof heeft eene lelijke bokkenlucht. Een veel beteekenend zwijgen zal hier misfchien het meeste uitwerken. — Ik zou evenwel, met zoo veel andere Schrijvers, kunnen zeggen, dat ik door fterke injlantim van mijne vrienden overgehaald was geworden , om met een tweede deel op de lappen te komen. — Dan, waartoe zou dat liegen dienen? — Buiten mijne uitgevers, _ is er geen Christen ziel, die er mij een woord van gefproken heeft. Ook is [dat liedjen al zoo oud en afgezongen, dat niemand er meer naar hoorenwil.— XI. DM. A Kort  C * ) Kort en goed derhal ren! — Ik ben 's weekeüjksch wederom voor een dubbtlcjen te zien! — BERICHTEN uit Zevenhuizen, Maart 1796. In deze ma:md heeft ds A'itheur van het Periodiek Toneelfpel zicb weder vervoegd bij DireSeuren van dsn Nationaalen Schouwburg in ds Marionetten buurt, met een irerv/Hg van zijn Za ïgfpel. Voor hetzelve is een bericht geplaatst , waarin hij veiffjg en '^enigermate rekenfchap geeft, van het geen hem bewoogen heeft, dit zijn werk ftukfcbewijze uittegeven. Hij heeft veel op met het kunjlige, 't welk hij zegt dat er in gevonden wordt, en't welk (hij zich verzekerd houdt )dat iedefToneeiminnaar er in zal moeten opmerken, als hij niet fteeken blind is ~— In 't eer/Ie Tontel van 't eeifte Bedrijf (zegt hij) vindt men de gefthiktheid der Zevenhuizen, om door de Godinne der tweedbacht in den mat gelegd te worden. Dit g' beurt ook werkelijk in het tweede; en de wijs, waarop dit gefchiedt , wordt er duidelijk en met den vinger in aangetoond. In het derde Toneel ziet men er de onvermijdelijke gevolgen van. De mensch en de burger krijgen er de lucht van , en zijn op middelen van redres bedacht. Hunne gedachten daaromtrent vindt men klaar ontvouwd in het vierde Toneel: ook ziet men diar een, foort van o-ntknooping in, welke als een préparatoir aangemerkt kaa worden van het TWEEDE B E D R ÏJ F. EERSTE T .O N E E L. Ha Toneel verbeeldt eene kamer in het huis vén cobnelia liberteit. In den hoek van 't vertrek ziet men een' venetiaanschen ragebol, met deze Juperjcriptie: „ om best wil " — Cornslia alken, zitttnde voor een toilet, bezig zijnde met kei opzetten van eene doimeüis, Is het niet ellendig, dat men zoo lang naar den Paruikenmaker wagrenmoet? — Wat zal mijn HeerDÉiuos zeggen, als hij mij zoo in profond negligé met zu!k eene oude verflenschte bonheur de la vie aantreft? Ook zie ik er (dunkt mij) een weinigjenbleek en vermagerd uit!— Ik mag mij wel een ziertjen rouge leggen. —; Jtyons. un pen ! — Cela ne me va pas mal. — Hij zal wel haast komen.— Mij dunkt? hij kon nu van de begraffenis reeds te rugg' zijn. — Maar hij is een plakken. — Hij zal zich zekerlijk aaft 't Sterfhuis nog eenigen tijd willen 'amujeeren. Is dit nu om. uw keetjen denken, vohge? —Waariijk de liefde moet niet zeergroot zijn; en het fchijht, dat de begraffenis van mijne oude Petemooi, wier uitvaart gij gevierd hebt, u zwaarder op het hart ligt, dan de jonge, maar fielaas! al een weinig vervallene cornelia. Ik wil niet ontveinzen, dat ik drommels bang ben, dat er .wéés zwaar in de nagelaaten papieren van de overledene bestjens zal gefnuffelï worden. Ën die arme fakkel van een' dejiós zal zich dan weder ellendig tri de kieSren laaien fteeken. Vooral als er wat diep;,in .het glaasjen gekeeken wordt. Dan weet ik van ouds 'wel bóë dat gaar'! ——  C 4 ) duo. tweede broeder. Kijk! de Tantes mogen dan dood zijn, of niet, (dit zal ik nu, voor eea oogenblik, in 't midde laaten) maar, dat wij daarom nog niet zijn, daar we wezen moeten, is zoo zeker, als ik je toefpreek. Er is nog niets van het waalefyjlema in. — En, (dat nog het ergfte van allen is) het gaat denzelfden weg op van onze voorgangers, die wij, zoo krek, als een (verlamde) tekenaap, éie door eene bevende hand beftierd wordt, naar topiêeren. — Zoo komen wij er nooit. eerste broeder. Maar, we moeten er ook niet komen. Het fyltema deugt niet. We moeten terugg'. (zeg ik je) de kist moet weêr open. Ik zei het immers wel, toen het dekfel er op gelegen werd, dat we haar nog eerst, in 't bijzijn van Notaris en Getuigen, een fpiegel op het gezicht moesten leggen. Maar 't was met jou den Moriaan gewasfchen. — Zonder zelfs te vragen of iemand van het gezelfchap de overledene nog eens zien wilde, kom jij daar maar als een bezetene inftuiven, en roepen „ fpijker de kist maar digt! fpijker de kist maar digt! '* — Wel JO behoorde je wat te fchaamen! — tweede broeder. Wel, jou miferabele domkop! daar je bent! — Je zit nog, tot je keel toe,1 vol, met het oude zuurdeegfem. eerste broeder. En jij bent, van 't hoofd af, tot de voeten toe, de grootfte gekskap, dien ik ken: want, je zegt zelf, dat het niet goed gaat, en toch .... de tweedracht, in de gedaante van eene marchandb de modes. Wat is het toch ellendig, als men elkander niet wel verftaatl — Ja, ik heb ket wel gevreesd. — Begrijpt gij dan nog niet, lieve Burgers! dat de geheele rufi» niet anders is, dan een woordentwist, en dat gijlieden het, in den grond van ie zaak, eens zijt? — be ide. Neenl nog niet? — de tweedracht. (Op al de vraogert dtt zij duit, arak •woorden de broeders, ja.') Wel dan wordt het waarlijk tijd , dat ik ulieden uit dien lelijken droom fcelp! — Gijlieden zijt het beide immers daarin eens, dat het Biet goed gaat ?— Wilt gij beide niet, ieder een' afzonderlijken weg gaan? — Wordt gij beide, m dit uw voornemen, niet belet? ~ Wel s», daa hebt gij beide difpuut over eerste broeder. Laat ons als broeders redeneeren, Om 't ftuk te brengen tot befluit, 't Is tijd om nog terugg' te keeren : De zaak is nog niet heel verbruid. tweede broeder. Laat ons als broeders redeneeren, Om 't ftuk te brengen tot befluhV Wij gaan veel verder, wil ik zweeren2 H en lang verworpen begrippenen vooröordeelen. - Evenwe wist ,k zeer wel dat ds srond.beginfelen, dio ik met een Klankenbu^eriaavfche deftigheid, die " mii zoo wel ftond als mijn zakpsruik, die er zeer Municip-alsch uitzag — dat mi ne grondbeginfelen (zeg ik) alles behalven exnationaal ; en , integendeel «11 nieuw waren Alleen (dit moet ik bekennen) maakte ik gebruik van oude en zeer bekende woorden , en aan deze bleven zij telkens als het er op aan' kwam ommijtebeöordeelen.met eene onverzettelijk halftarrigheid hangen.— V TndelTjk vervoegde ik mij , bij iemand, die al het uiterlijke zoo in taal • "is manie eu van ean'vreemdeling, ten minfte vee minder, dan ik, het voor" komen van een Klmkenburger had: fchoon ik naderhand vernam, dat hij van « eenè "eer oude cn deftige familie van dat land was ; zonder zich immer buiten " de L i m van zijn Vaderland begeven te hebben. Een wonderlijk en raadfel** ach ig verfchijV.fel waarlijk ! - Hij fprak zeer veele taaien, en van allen had ?' l j zich den uisten tongval weten eigen te maken. Aan deze klaagde ik m de. " ml?waarin hij mij antwoordde , tosn ik hem mijn compliment gemaakt had »; 5 nood: en zijn eerfte vertroosting, die hij mij gaf, beftond daarin, dat V. hij mij helder begon uit te lagchen. — ,, liindeli-k evenwel, verledigde hij zich. om mij, in zijne moedertaal, het volgende, in goeden ernst, toetevoegen.— " ' Waarlijk! het-Contrast, dat wij te fameu opleveren, moet u zoo verwon-  „ derlijk, als belachelijk voorkomen. Gij, een buitenlandfch Klankenbur>, »> ger < en — een Klankenburger buitenlander, die nog nimmer met mijn ,, „ neus buiten mijn Vaderland geweest ben. — Mijn goede Griek! Dat ik ,, „ aan den eenen kant misnoegd ben, over de wonderlijke luim van mijne „ „ Natie, daar aan behoeft gij niet te twijffelen; maar dat ik aan den anderen ,, „ kant, het flachtoffer van hunne zonderlinge grilligheid niet zijn wil, is „ „ iets, waar over gij even zeker zijn kunt. —: Ik heb talenten, en deze ,, moeten mij een beftaan verfchafTen. Ik heb de befcherming van andere „ ,, nodig ; en deze kan ik zekerlijk niet verwerven, wanneer ik mijne oor„ „ fpronklijke neiging opvolg. Ik houde mij derhalve btzig, met het cpza„ „ melen van vreemde vruchten , die ik haar, naar dat de heeifchende fiaaak „ „ dit vordert, met een luchtig Nationaal vernisjen opdiscb. „ „ Had nogthans deze wonderzinnigheid geen' nadeeügen invloed op hun ,, „ geluk en ftaatkundig aanwezen; dan was zij voor ware vaderlanders, hoe ,, zeer onaangenaam en verdrietig — nog wel intefehikken en door ds vin* „ „ geren te zien; maar... maar... ook hier ftort deze tuimelgeest zijn ver„ ,, bijtend en inkankerend venijn. Ook hier ontzenuwt het den oorfpronklij,, ken aart der Klankenburgers. Hunne energie fluimert, onder het melodieus „ ,, gezang der vreemdelingen, in. Hun taai geduld zwicht voor eene zielbe„ „ dwelmende vadzigheid en fluimerzucht. Met één woord, alle hunne oor11 » fpronklijke krachten kwijnen , zonder uitgeput te zijn, bij gebrek van behoor* ,, ,, lijke aQiviteit, welke in niets anders, dan in een' rusteloozen trek om naar* „ teaapen , zichtbaar is. — ,, „ De oorzaaken, van dit belachelijk en vernederend gebrek , zijn veeler„ ,, lei. — Eene van dezelve moet gezocht worden, in hunne zeldzame be„ „ kwaamheid, om hunne zeden en gewoonte op allerlei leesten te kunnen „ „ fchoeien. Eene andere is gelegen in hunne kleinte, en de daaraan ver,, ,, knochte opinie, van zich, op en door zichzelve, niet genoeg te zullen kus„ „ nen laaten gelden, 't Is nu reeds bij de tweehonderd jaaren geleden , dat de „ ,, hand van het ftaatkundig noodlot dit volk, op zichzelven reeds klein ge- ,, noeg, in twee onderfcheiden volkeren verdeelden. Het kleinfte gedeelte „ draagt thans dien naam , en kan alleen maar in een' zekeren zin gezegd „ worden, hun ftaatkundig aanzijn te hebben behouden; en ook dit gedeel„ „ te, hoewel maar één volk uitmakende, is deerlijk verdeeld. Het ware te „ „ wenfchen, (terwijl hij dit fprak fchoot hem een' gevoeligen traan inde „ „ oogen) — Het ware te wenfchen, dat ten minfte deze beide oorzaaken op„ „ hielden te beftaan! — Waarlijk, het valt hard voor één Pdtriot, welke „ „ dien naam, op goede gronden, waardig is, de mooglijheid te befpsuren, j, „ van eens te kunnen ophouden " '' Meer kon hij hier niet uitbrengen; doch, hij herftelde zich, en vervolgde; terwijl hij mij de hand welmeenend drukte: — „ Maar gij — wanneer gij, volgens het plan, dat gij mij geopenbaard ,» hebt  ( 13 ) hebt, geduurende den tijd van uw verblijf alhier, het vertrouwen en de " gastvrijheid dezer Natie gewinnen en genieten wilt; leg dan uwe edelmoe" dige dwaling, van u te willen fchikken en te Metamorphofeeren naar dat volk, " " waar onder gij verkeeren wilt, af. Gij hebt u de moeite gegeven, om " " hunne taal volmaakt te leeren, en gij fpreekt die beter, dan ik. Tot in , uwe klederen, manieren, beleefdheden en onbeleefdheden, zijt gij een " ' Klankenburger tout crachè. Geef u voortaan deze moeite niet meer. Her" ' neem uwe vreemde kleding, houding en manieren: rabraak hunne taal op de wreedfte wijze. Keur hunne oorfpronklijke gewoonten af, welke, hier " " en daar, nog een tantfoit peu zichtbaar, doch, door gebrek aan behoorlij" " ke befchaving en cultuur, zoo als hun eigen aart die vorderde, zeer ge', fchikt zijn, om in een befpottelijk daglicht geplaatst te worden ! En dan * " (verzeker iku) bezit gij de beste brieven van recommandatie, die er ooit 9 ',' aan een' Reiziger medegegeven zijn. Voeg bij dit alles ilechts een goede " " doks van effnnterie en onbefchaamdheid, en eene hebbelijkheid, om u, zoo " \, dikwils de gelegenheid daartoe gunftig is, te doen gelden; doch alles met " " eene natuurlijke ongemaaktheid, en — gij zijt, zoo zeker als ik u toefpreek, meefter van het fpel. — Zie daar, de kunst, welke onze buiten',' '\ landfche WETGEVERS in 't GJuut verftaan. Zij kennen onze Nd,' ' tie. — Na dit alles fteekt er geen gevaar in, om U diezelfde kunst te lee,' ren : dewijl gij daar van toch maar in 't HÏeitl gebruik maken zult — ,) " Gij ftaat verwonderd en twijffelt misfchien nog, of ik u wel in goeden ernst ,) toefpreek; maar, eene verdere ondervinding zal u leeren, dat ik niet reu„ „ keloos en vooringenomen, maar zeer bedaard en met de grootfte onzijdig, heid, miine landgenooten beftudeerd heb. — En, indien het waar is, dat " " er ee'ne Natie openlijk voor heeft durven uitkomen, dat zij, zederd lang, ** " het Di&aterfchap over de overige volkeren van dezen aardbol heeft uitgeöef" " fend gehad, en hier toe (NB. geimbueerd met de ilaatkundige grondbegin" " felen van den tegenwoordigen tijd) nog bevoegd meent te zijn (*), zoo ■ " heeft onze Natie volkomen recht om te zeggen, dat zij, zederd lang, eene " " gehouw- en getrouwheid (in den zin, welken het Leenrecht daar aanhecht) » !! gepraefleerd heeft, aan die volkeren, die wel zoo goed hebben willen zijn' zich zoo iets, als ik, hier boven , gezegd heb, over haar aantematigen. — ". " Zie daar, mijn Vriend! een ftaaltjen van mijne ingewonnen informatien, nopens Klankenburg. Ik geloof, dat uwe Natie, met al de flaaffehe onderwer" Ping, fiy Misfchien bedoelt de Klankenburger buitenlander hier wel de Pcritie, voorkomende m het Difcours pratliminaire au fujet de la Conftitution, van boissy d'amoi,*»: — „ Les „ barbarcs'. iis ent fait rctrograder Vêfprit bumain; ils ont voulu mvir a la France n „ iKTiTiili] qfCtlie a toujtuTi exetfé fur lis Nations. — " j * 'r w » B 3  C 14 ) „ ping, waar voor zi, (gelijk men het er hier voor houdt) vatbaar is, nog te> „ veel natmaak Voormoed zou bezitten, om zich, bij eene aanftaande hervor. „ ming, naar zulk eea model te laa-en fatfoeneeren. „ Bij de,eerile gelegenheid fchrijf ik u nader. Ik ben altijd uwe z a d o k. '* Uit Ntwiyé verneemt men, dat jonas zijn ampt van Superintendent reder» gelegd, en dat de Walvisch zich, edoch, alleen ad interim, met dezen aanzien» lijken post gechargeerd heeft Verfcheiden Niniviten hebben weinig op met deze vreemde befchikking. Ondertusfchen (zegt men) dat deze nieuwe Superintendent reeds verfoeiden bewijzen van '.ijne doorwrochte kennis, in de zaaken van de Marine, gegeven heeft. Men is hier bezig met een oorlogfchip te bouwen dat 2ijn'naam voeren zal,- doch, hetwelk reeds, door verfcheiden fpotvogels', bij voorraad, den Slokop genaamd wordt. — Wij hebben hier zeer veel uitgeftaan; van het revolutionair Despotismus, diat 0!)ze beste p0|jEjei;en vooreerst nog geen einde aan kunnen zien. De grondbeginfelen . waartegen onze rijrannen, nog met lang geleden, ten fterkfte ieverden, omdat zij toen in hunne kraam niet te pas kwamen, zijn nu de wapenen geworden, waarmeds zij hunne, met geweld gevestigde, .macht befchermen. — 't Is om deze reden, dat jonas onlangs, dewijl hij toch nu geheel buiten funüie is, met pak en'aak deze geWesfen verhaten heeft. In zijne laatfte predicatie, die veele weldenkenden de traanen uit de oogen persten , beklaagde , hij zich over de moeieüjkheid, welke een onbaatzuchtig Hervormer , in zijn ipinefuje waardigheid, ondervindt , 'wanneer de nieuwelijks hervormden, alleen in de bedoelde a!f"emeene verbetering , hun eigen voordeel bedoelen; gelijk dit het geval in Nirtevé tot nog toe geweest was. —* EXTRACT uit de Notulen van de Vrijheidminnende Vergadering, in s a g d a d , 'ond.er de zin* fpreuk: xx ungüe leonem. ■ ■'. . Is gelezen de Requeste van den Burger doe niet en iet veil"verzoekende om een makkelijk en lucratief amptjen, gefchikt en overeenkoraltig zijne' be-< kwaamheden. Bij de middelen van hetzelve, gaf hij, met alle vrijmoedigheid te kennen en in aanmerking, hoe hij van zijn eerfte jeugd, de rechten vak den mï.nsch, in zijnen eerflen Natuurflaat, naar het Syftema van hobbes, met alle vjijt en naarftigheid heöeiTend had, en volgens deze Theorie, door zijne ouders al vroeg op bet revolutioneer en gedaan was, waarin.hij,, zonder zich aan grootfprsak fchuldi'g te maken, geene geringe pregresfen bad gemaakt:, doch dat het zich liét aaazien, als of deze winkel binneii kort uitverkocht zoude wezen, 't geen  C 15 ) 1»eer) niet anders zou kunnen zijd, dan fot merkelijk nadeel van den Supplianten deszelfs talrijke kleine familie. D- t bij Suppliant wel wilde bekenren , dat dit tnotif flecbts eene bloote gi.sfing was , en niets meer; en dat er boven dien ook nog geroeg goederen, in den-voorz- winkel waren-; doch dat hij, to' gerus (telling van deze Vergadering, welke zeker alle middelen in het werk zou'e (lellen om die goederen fchielijk aan den man te helpen . g nrne wilde betuigen, zelfs met folemneelen etde, zoo zij zulks mogte verkiezen, om van deze negotie geheel afteftappen, ingevalle zij zoude kunnen goedvinden aan dit zijn recht» Hiatig verzoek te voldoen. Waarop gedelibereerd , en van hetzelve honorabele mentie in de notulen gedaan zijnde» (denkelijk ter naarvolging) is goedgevonden en verltJan, hetzelve Request tot nader order bij dg colleftie te doen leggen, om op hetzelve, bij tijd en wijle te disponeeren, gelijk de Vergadering als dan ?al oordeelen te behonren. Werd vervolgens ter tafel gebracht, een concept-plan door de Commisfie tot de zaaken der Ampten - Fabriek , (trekkende ten betooge 'der moogüikheid , om aan de dringende verzoeken ," van zoo veele vaderlandslievende Supplianten te voldoen, grondende zich voornamelijk op het zonderlinge ltuk, van dezen inhoud; De onontbeerlijke VOORDEELEN, welke zelfs onze Staatsonvolmaahheden van omflagtiqheid, kngdraadigheid, kostbaarheid en ftrijdige belangen toebrengen aan de tiering, bevolking en hst geheelebeflaan van ons land. met deze daar aan geannexeerde allerzonderlingfte NATlONAALE waarHEID: — h ®e Hfêagfa ban ïjet toeïbaaren bcg ©oï'Hg/ en ban ïjet ber. „ mogen öeg ^taatg/ i<3 in ong ?oo tiijsonuec lEanb een Re„ [uitat, of eene flotfom / niet alleen uit igoïniaaHtfieben/ „ maar booiaï ooft uit onvolmaaktheden en gehreken. De Commisjle begreep, dat hoewel deze waarheden, ten betooge van geheel iets anders, op eene allerzonderlingste wijze gehazardeerd waren geworden, er echter buiten dat nog genoeg grond ter (laving hunner fujlenue in overig bleef, om met goed gevolg, geallegueerd te kunnen worden, En dat zoo zij al, ter bereiking der zuivere Loevenftijniaanfche oogmerken, ten minde voor als nog, zoo om de droefheid en de Metaphyfifche wijze van betoogen, als omdat zij gelukkiglijk even als mostaart na den maaltijd in het licht gezonden waren, niet veel uitgewerkt hadden; zij echter op het geval in questie, van geene geringe applicatie behoorden te zijn. — Dit concept plan werd na voorafgegaane appel nominal , met deszelfs belangrijkebijlagen, gefield in handen van het Qmmüté tot de zsaken der Paradoxie. •— AD-  ADVERTISSEMENTEN. DE TROUW DER BONDGENOOTEN OP DE PROEF GESTELD, IN TIJDEN VAN TWEESTRIJD EN MURMUREERING. Wordt met zeer goed fucces verdebiteerd en is te bekomen, bij den grooten Papierhandelaar leon isaaks. Dit beknopt werkjen, zeer klein en op een zijdjen gedrukt, is zeer gefchikt om op de zelfde wijze, als de ru zalige rechten van den mensch, van Anno 1789. boven in een fnuif■ tabaksdoos geplaatst te worden. ' Bij den zeiven zijn mede in commisjie te bekomen, de oprechte Antiphlogistifche brandzalf, zijnde eene probate remedie voor gebrande fcheenen, en onontbeerlijk voor lieden, die uit hoofde van kouwelijkheid en verkleumdheid gewoon zijn, wat al te digt bij 't vuur te fchuiven. — De brieven Franto. Deze Nommers worden alle Maandagen vervolgd, en uitgegeven te Utrecht bij de Wed. Terveen en Zoon; 's Hage van Cleef en Leeuweftyn, Leyden Honkoop en Onnekink; Amjlcrdam Holtrop, J. W.Smit, ten Brink, Kuyper en van Vliet; Haarlem Plaat en Loosjes; Rotterdam D. Vis, v. d. Dries, en Pols; Alkmaar Hand, en verder in de overige Provintien, a twee Stuivers.  JANUS VERREZEN. SUUM CUiqUE. I79Ö. - Maandag den 18 ,4pril. Brief van den Kikkerlandfchen BiziLONiëi. BURGER JIHVSl D aar had ik een foort van een Prognofticitie! — Dat ding"zend ik uï want ge kunt, met uw dubbel gezicht,den kop er midden inftetken; en kijken naar achteren en voren , te gelijk, of het mooier geweest is, of nog worden zal. — 't Is een gevonden Manufcript, en hoort, luid het endosftmtnt, in mijn land, {daths; — in kikkerland) t'huts.— P R O G N O ST IC ATI ï.. Heil er. Eroederfchap! en heerlijke. Profpecten! •— medeburgers kikkerlanders! Eindelijk.-naderen de dagen, waarin alles volmaakt zal wezen. Te lang, II. Deel. C ach!  C tl ) ach! te lang hebben de aWerflindende maagen uwer Knobben (a), kaden ea dijken verzwolgen, en een aanmerkelijk gedeelte der rivieren, den doortocht door hunne keelen gegeven, om de menigte fteenen en zooden te doorweeken, die er weekelijks door heen zakten, — zoo lang de lieve zomer het rondvliegen om uwen geheelen polder gemakkelijk en aangenaam maakte, en hun de vlucht niet belemmerde, vermoeide of yêrkouwde. — Het is wel waar; de Burgers Knobben, die zich het opzicht over uwen polder hadden aangematigd, hebben anders uwe dijken en dammen redelijk wel doen onderhouden, en uwe edelmoedigheid zwaaide hen daar voor, hoewel ongaarne, den wierook uwer veel beteekenende goedkeuring toe. — Maar hunne zomerducht! .... hunne winterflaap! .... Hunne verd...; maagen! ... — Met het grootfte recht van de waereld, Burgers Kikkerlanden! hebt gij hen doen voortvliegen, en ilechts eenige weinige Knobben (wij willen toch niet hoopen, dat hun getal groot zal zijn) op nieuw verkooren, en met uw veel afdoend vertrouwen vereerd. — Het geluk was u gunftig — daar het u tusfcben de kromhouten en groote deelen, dien voortreffelijken Ma«ifchen Steur aanwees, die van de lucht leven— en alle de nog overgeblevene egoïstifche Knobben in Steuren herfcheppen zal. — Nu zal er geen kijtjen van uwe dijken, geen zandjen van uwen oever , geen riethalmpjen van uw voorland meer veiflonden worden; en —daar de Steuren niet behoeven te zingen, of te kwaeken, zal de quintesfens der vochten hunne keelen niet behoeven nat te maken. — Heerlijke ProfprEtenl — Burgers Kikkerlanders! — Uwe dijken zullen aangroeien in grootheid en fterkte! — zij zullen de Per}* neln overtreffen! — De Stroomgod, — zoo dra het hem door de publieke papieren maar kennelijk wordt, zal zich voor dezelve eerbiedig buigen, en het nieï waaeen, die anders dan met rV;n hoed onder den arm te naderen : tenzij evenwej —'het volftrekt onmooglijke gebeurde , en — uwe Magifche STEUR ia eene Knobbe herfchapen wierd I — Doch, dit is het onmogelijke gevreesd! — Tuicht, Kikkerlanderst — juichti — ziet (ik voorfpel het u) uwe Polder zal een Goliad onder de Polders — het voorbeeld van onovertrefbare voortreffelijkheid en alom een Polder der Polders genaamd worden. — Brief van den wATïEXi»»scHi zazïlon iê*. • eIchtï janus! Het is te vergeefsch, dat iemand zijne reürttite neemt, over amicns in ïicAZOicsi die te znkhoizkn in bookdbollahd moet aanlanden, «e (*) ren foort v» Indwgere, dfraicb hr es oa ie Kikkeri«b»Jfi»e ToUm ofktadw. —•  ( II ) zeer toornige luim te zijn; - ik wachtte dus naar een ander No. om daar uit iet. meer van haare omftand.gheid te vernemen , en als dan — den draad der rSH>n ,r1 "T " kUn"en 0pva"en! - doch te ^rgeefscb! Minerva zweeg op dien tijd weder: waar op ik verwachtte dat zij zoude fpreken. — DeTof f,fne T mÜ euchte/.weder hct *3 No. ter bandf bet geen m^nge." meen wel beviel - doch, 6 jammer! laastleden woensdag was het wederÏÏ£. tmm - Zoo dat ik geloof en vreeze, dat haare kwaal om den veertienden dag zich verheft; - en! - zoo dit zoo is en blijft - is het eene ongewoone ziekfe — waar van men, zoo ,k geloof, zeggen kan - „ deze is geheel nieuw onder de Zie daar, mijn Vriend! (naa een lang ftilzwijgen) weder een' brief van Óen Waterknder _ Misfchien hebt ge wel eens over mij dezelfde bedenkSrimS als op ^.335. omtrent den Orerzeefchen Babilonièr, maar! dan hebt & ?2dit %v;ilrteehuïS§etaSt' ~ Want ia h£t ftuk VaD ™^<^P.h°or ik onderdo Dunkt U nu — wat een mengelmoes, van een' brief, is dit! hij hangt en kleeft - als droog zand - of dat er dingen in ftaan die er even zóo min IS te pas komen: als een Luitenant - Collonel op de beurs - of onder dSkoopli- 'L £ Maan r756. ^wf^^ Htt tweede Jaar! — en wat daar meer volgt! ANTWOORD, MIJN VRIEND! — Eenige wonderzinnige menfcben , die geen het minfle verftand van de -Metampfychofu hebben knaauwden zederd lang van terzijde aan den tanit, Die mij kent, weet, hoe ik hunne tanden, die met dat al van het fchelXr™!; «iet waren „beklaagde Waarlijk! - voor menfchen , Mk^^^ KMenvreeters gevormd heeft , was dit eene dolzinnige enderneming. Ve modd van dat knagen, w.erpen zij van tijd tot tijd een balletjen in de lucht op hoor? dat de.men.gte grijpen zou De menigte greep niet, en de bal, zoo als dat gemeenlijk gaat, viel door zijne natuurlijke zwaarte, weder od den grond. ïafar ook.al waren er liefhebbers geweest, en zij hadden den bal gewE ' TAnus zou toch zijn: waereld te wel verftaan hebben, om zich tegen dat Jstie helen te venenen, of partij te ftellen. - Dit laatfte was nu weder het g e va'ïvafde mr?^"der AWG herin»erin8 zo" ^ « in de daad niet weder aan gedacht hebben. Ondertusfchen vind ik mij nu zoo wat half en half in de noodzaakeiUk beid van baar, al was het alleen maar uit welftaanshalve iets te zeggen S w^' C 3 'zal  C « ) «1 ik aan talk eene belezene vrouw al zoo kunnen toevoegen, dit zij niet «1 A,htel e?dw«8w«tf - JacobS - HaalJaUiiB eens van boven, Ik zal haar „"haarZ^gSLJ manier bedienen? en het eerfte het beste (het oet er niet tol of het te pas komt of niet) uitfehrijven. - Geef h.er! A hal — Dar is nog al zoo kwaad niet! ,, ,lM, , „ Daar hebt gij het, Mevrouw! zoo zuiver als mijn Autkeur het opdiicht. Apprenez un mot de Regnier, Notre célèbre devancier : Corfaires attaquant corfaires, Ne font pas, dit ü, i««rs affaires. ' F venwel, zoo u de lust bekruipen mogt; ik zal al weder de mlnfte zijn , e» • wachten u met geduld af. - Ik geef u zelfs de vrijheid om mij van achteren te " Lforineen- want gelijk gij hebt kunnen merken, ik kijk even makkelijk ach" ?erfaU vooruitfü Voor 't overige verzoek ik, op het nederigfte , m.jn " Compliment, aan mijn bastaart-zoontjen Imall , en de zijnen, welke ik aaa " uwe tronwhartige zorg vaderlijk aanbeveel. " — " Z?e daar, mijn Vriend ! wat zullen wij er al meer van zeggen? - Voor deM keer genoeg! - Ik ben met toegenegenheid ^ ^ BERICHTEN uit «,n«.jAiiAiuüï, ««» *™ zzzka»t, den i April, 't Is heden dé aJ waarop al de geene, welke hunne rekening , met opzicht tot de Nationale Samenkomst, verkeerd gemaakt hebben, nog eens bij een zullen komen, om de ruSeid en de wichtigheid van hun vorig Semipolitiek beftaan nog eens te SSken en voor den geest te ftellen (♦). De Kogel is door de Kerk maar ÏU is er zeer gelukkig doorgegaan. Zelf. (zegt men) dat de glazen, welke er hV; die Gelegenheid gebroken zouden zijn, weder gemaakt zullen worden. De Samenkomst is er; maar het is dan met de bovenliggende rotte appele» biizonder wel gefchikt, 't Is waar: alle zijn zij juist niet voor bilhoen.verklaard, maar daartegen willen wij ook hoopen, dat die tijden, waarin éèn fchurft fchaap den gebeelen hoop bederven kan, ad patres zijn. Onze grootfte vrees in den tóeenwoordigen tijd, is nu maar veor de onrijpe appelen. — Alle oogen zijn thans met een blakend verlangen, op het reglement van de Vergadering geflagen. Wij. Zie Her over Oisfthien met mekt) »»« No. 35, fag. 14S. oP heticlWe «tiktl. Kotea ïijn tocli et« enmisbaar veitisskt» ia «ea wetk. —  . Wij 2ouien a den geest van dat lichaam netjens geconditioneerd toegezonde» hebben; maar den tijd heeft ons daartoe, tot nog toe ontbroken: eerstdaagsch zuilen wii evenwel daarop los gaan. Wij zenden dit ftukjen, om den appetijt te fcherpen, als een tandtergïnkjen vooraf. Het gerucht, dat er geloopen heeft, als of de kaarfen op de zeven kandelaars in de pijp brandden is voorbarig geweest, 't Is oadertusfchen waar, dat de dompertjens reeds in de maak zijn. , • / { vibvolg vatï het BIRIGHT uit TARTARIjeN, te vinden pag, 276. 277 en 278 van 't eerlle Deel, ü~ — „ Wanneer de zaaken in euroïa nu zeer erg Haan (vervolgde da afftammeling van den grooten gengiskhan) zoo dat men zeggen kan, „ dat er twee partijen in finaalen oorlog met den ander zijn, dat is: — wanneer „ twee partijen het zoo hevig oneens zijn, dat de van ter zijde, daar aan geic„ crocheerde belangens van andere er niets aan geven of nemen kunnen, zoo als „ tegenwoordig plaats heeft, dan ziet dat ding, 't welk men de gemeens zaak van Europa noemen kan, er zóó uit; — Bij voorbeeld — ssx. —— -  C 3' ) EERSTE ADVXS. In aanmerking nememde , dat hier eiaentliik gszegd distmut plaats*h?eft tusfchen den Bok en den Ezel: — Want hoeweT het waar is, dat wij tegenwoordig door het (lilzwijgen van beide, niet>zeker kunnen zijn , of zij het thans eens geworden zijn over hunne accesfoiren, zoo blijft het nogthnns niet minder waar, dat het even mogelijk is dat dit zwijgen veroorzaakt wordt: — Eensdeels — omdat.de Ezel het nu volkomen naar zijn zin heeft, en Anderdeels — omdat de Bok, in den tegenwoordigen tijd zoo fterk door den Ezel zou kunnen overfchaduuwd worden, dat hij weinig of geen lust tot fpreken had. — Die ftilzwijgendheid bewijst derhalven weinig. — Maar ook, zoo wij over het tegenwoordig zwijgen niet veel befluiten kunnen: wij kunnen over het fterk en hard fpreken, 't welk ditjzwijgen voorafgegaan is, zoo veel 'te beflisfender wezen. Ik ben derhalven (S. M.) van begrip, niet om eenvoudig een vlfue afteleggen of infpeSie in loco te nemen, ten einde en omme de fihaduuw en de wol te reconcilietren: want dit is geheel buiten ons boekjen; — maar om, dasr heen te trekken, om aan den Bok, en den Ezel zeiven , gelegenheid te geven, om over hunne eigen ProduSen op eene geregelde wijze uitfpraak te doen , en daar mede, zouden wij ons, naar mijn begrip, zeer wel kunnen cenformteren. — TWEEDE ADVIS. Daar er twee kijven (zegt het fpreekwoord ) hebben zij beide fchuld. Nu kijven de Wol en de Schaduuw nog zeer hevig te famen ; derhalven hebben zij (en zoo bcfluit ik met alle onpartijdigheid) beide fchuld. Indien nu het fpreekwoord, omgekeerd, ook waar is: dat is — Daar er twee niet kijven, hebben zij beide gelijk; dan hebben de Ezel en de'Bok dit ook: want die kijven nu niet meer. Die zijn het derhalven eens (niet alleen) maar zij zijn het om prijzenswaardige en plaufibele redesen eens; dus ben ik ervoor (onder verbetering) om die zaak onaangeroerd te laaten. —- Dan wij behoorden er toch , ten minften , op eene legaale wijze kennis van te dragen. — Dus ben ik van opinie (en ik hoop , dat ieder het met mij zijn zal) om dis saak eens van nabij te gaan befchouwen, dan zullen wij zekerlijk van do bovengem. eensgezindheid en rust, overtuigd worden, voornamelijk als wij door de befchaduuwde boven ver gftsrs van het Raadhuis, die zaak met de-grootftü onzijdigheid opnemen; zonder er ons verder mede te bemoeien. Geen dezer twee Atvifm zün van gehoopt gevolg geweest. — Dat het eerstgem echter, met al het gezond verftand , waarmede het opgevuld is, zoo onmedogend van de hand beeft kunnen worden gewezen, is iets waar voor het gezond verftand zelve moet ftaan kijken als een gek. 1 » «aar-  C 3* ) -„ Waardige man! — De onzin en verbitterdheid van üw'. '.: (amptgenoot r„'had ik haast gezegd) heeft meer . . . . " ■ Zoo, zoo! — Mijn Heer janus! — Zoo in den galop? ... En dat, is eene drift! in een vuur, je leven zoo niet ?! — Wel, ik moet zeggen het ftaat je mooi, Vriend! — Hei, hei! — Dat gaat zoo niet aan; een weinigjen zachter , bro'ertjen! — Waar hebje van avond gefoupeeri, Kaereltjen ? — Kom, Paai! . . . 't gaat jou immers op geen voeten of vaainen aan, vriend lief? . . . Leg jij de pen neer als een man. — 't Geen er aan dit No- nog mankeert . . . doe jij dat morgen, na het ontbijt ventjen, en flaap jij uit heerfchap! — " ergo — BIBAMes! — Janus wil het afgebroken bericht van gisteren nacht niet vervo'gen. Een orgelukkige tweeftiijd tusfchen zijn twee hoofden, is Oorzaak van dat afbreken ge weeft. -— Het geval wilde dat ik met miin Satyrskop bij den Burger ***, en met het ander bij Mevrouw N. N. verzocht was geworden. Geen van beide — zoo als dit wel meer gebeurd, ik moet het tot mijn fchande bekennen — wilde de minfte Zijn, of voor den anderen onder doen. Beide de partijen werden aaagenomen. De vrede werd eindelijk , door tusfchenfpra3k , van jacob gemaakt, waar van de artikelen deze waren; — De vooravond, zoude ik met mijn'Satyrskop bij den Burger pasjeeren; terwijl ik met het andere , het Soupé bij Mevrouw opnemen zouje. Hier aan ftiptclijk van weerszijden voldaan zijnde, kwam ik met den Satyr onder den mantel weder t'huis, zettede mij neder, om het bericht uit sabel te vervolgen , dan — het zij drift van mijn Heraclitisch hoofd — het zij fpijt van mijn rusteloozen Democriet — het zij beide — de laatstgen. (gelijk mijn lezers hier boven nog eens zouden kunnen naarzien, als zij willen ) brak deze bezigheid, met de opgegeven exhortatoire uitjouwingen af, en ik gevoel op dit oogtnblik geen luim, om den draad weêr op te vatten. —— Deze Nommers worden alle Maandagen vervolgd, en uitgegeven te Utrecht bij de Wed. Terveen en Zoon; 1 Hoge van Cleef en Lee.:weftyn, Leyden Honkoop en Onnekink; Amfterdam Holtrop, J. W.Smit, ten Brink, Kuyper en vin Vliet; Haarlem Beets en Loosjes; Rotterdam D. Vis, v. d. Dries, en Pols; Alkmaar Hand, en verder in de overige Provintien, a twee Stuivers.  JANUS verrezen; N\ 57Maandag den 2 Mey. dervind.ng, veele »», in a«B*eK*i aanlandde, liet mij in zijne J«"?»to«"/^ Hij mierde mij een Pertefeuille , waarin liet, waren: ■ Omnia tranfibunt : Nts ibimtis, ilitis, ibiuUt. 1 ™ 't Is n. Dt-u E SUUM C U I Q_U E. 1787. m 1795. *  C 34 J 't Is mijn voornemen mijn lezers van tijd tot tijd een gedeelte van dit nagelaatee Manufcript mede te deelen. I!t maak er heden een begin meê ; en men kan ei ftaat opmatten, dat het , hoewel bij tusfchenpoo2ing, en bijafdeelingen, ten eia* de toe vervolgd zal worden. —— REISBESCHRIJVING VAN EEN* SPAANSCHEN COSMOPOLIET. Sed ft tantus amor Cajus eognofcere noftros, Et breviter Trojce Jupremum aud.re laborem. Incipiam. —— Door menschlievende vapeurs, en, daarbij, een weinig door den wijn verhit, ging ik, zonder affcheid van mijne familie en bekenden te nemen: — want mijn voornemen was om tegen den avond terugg' te keeren — op den eerften van Sprokkelmaand A° met geen weinig aangezette verbeeldingskracht naar R om een quartier uur buiten de Stad, op een groot open veld, een Luchtbol te zien oprijzen. Nog nimmer had ik dit gezien. Zoo dra ik op de plaats, daar de menigte al dringende vergaderde , gekomen was, hoorde ik, dat de Heer •** reeds bezig was om den Bol te vullen. Nu gaf mijn brandende nieuwsgierigheid een teder en verliefd lonkjen aan mijne verhitte verbeelding; en zij flooten op dat zelfde oogenblik; — want daar was geen tijd te verliezen — een duurzaam vredes ■ traécaat. — ó Gij, boven, natuurkundige wezens' gijkeni de kracht van zulk eene verëeniging; maar — kunt gij er de gevolgen wel altoos van bereekenen ? — Hoort de gevolgen van deze — en beeft om verhit vaa Harsfens , en tevens nieuwsgierig te zijn! — Zulk eene foort van uitroepingen doet altijd zeer veelaf op het hart van. tedere geftellen. — Het bevat in zich de beste wijze van voorzichtigheid in te boezemen. — *t Is echter niet, om de ge-i volgen, welke deze verëeniging ten mijnen opzichte gehad heeft, als wel, o«a die, welke zij had kunnen gehad hebben, dat ik hier de dofis verdubbeld heb. — Hoe ik zoo fchtelijk door de menigte heendrong — zoo dat ik mij flechts or> eenen zeer kleinen afftand van den Luchtreiziger bevond — kan ik mij thans niet meer herinneren. —• Dit echter, ftaat mij nog zeer duidelijk voor; dat hijB' gereed ftaande om in het onderhangende fchuitjen te ftappen, met eene vrij harde Hem tot de menigte zeide: „ Dewijl er nog plaats voor een' tweeden in 't fchuitjen is: wie van dit talrijk gezeifchap gelieft er gebruik van te maken ? " — Op het zelfde oogenblik hoorde ik iemand, die ontfteld te rugg'vloog, uitroepen: „ Santa Maria, la Sobervia de Lucifer! ... In piaatfe , dat mij dit bad behooren af te fchrikken , om aan deze uitnoding gehoor te geven — vooral: dewijl niemand der omftanders eenige geneigdheid toonde, om de reis met *** aantenemen — moedigde dit in tegendeel den trek, om eene luchtreize te doen, te Mij fterker aan. " — ï, Zeker ik! \[ — riep ik vol ongeduld uit; terwijl ik, zonder trnfUtmatn ta lm  C 35 ) maken, het eerst ia 't fchut'tjen fprong. — „ Ecce hominem!" (•) — zd de Luchtfchipper, die mi/' terftond volgde — en wij ftaaken van land. — De Bol ging Biet eene ongeioonijke pllucui "ZZl bc?e*!, Wanen zeer horten tijd zag ik óp Spanjen ais op een landkaart neder. —— Doch hst duurde niet lang, of de vlakke kaart van de mlddenl.mdfche zee kwam die van Spanjen vervangen. Mijn reisgezel gaf mij een glas üerkeliqueur—* zeker, om mijn moed gaande te houden ■ en 't was ook in de daad of ik met die teug alle vrees uit mijn hart dronk. "" ■ Hoe men evenwel in omflandigheden, als toen de mijne waren , trek tot flaapen kan gevoelen , en moeds genoeg hebben om dien trek in te willigen, weet ik niet: taaar zeker is het, dat ik in 't midden van 't gevaar er zoodanig van overvallen Werd , dat ik, tegen wil en dank aan, de Natuur moest laaten begaan. — 't Was reeds middernacht, gelijk ik bij het gevoel op mijn Horologie gewaar werd , eer ik ontwaakte. Geeuwende vroeg ik waar wij waren — dan te vergeefsch. Ik ▼ond mijn' reisgezel niet. — Zekerlijk zal hij onder zijn' arbeid, door een' ▼al, in den onftiümigen fchoot der zee, zijn graf gevonden hebben. — Wat Boude ik, onkundige Luchtreiziger, beginnen? Onkundig van alles, wat mij tot behoud van 't Ievea nodig was te weten, in 't holfte van den nacht alleen, «a klappertandende van koude , vreemd van alles , wat mij omringde — be» merkte ik niets, dan 't geblaas van een' fterken wind , en maakte uit alles, wat nus, met zijn onderhoorig gezelfchap, bij de gezusters familiaar aan huls logeer? de, en met behulp van Illucca, daar een bedroefde Joodfche vastenavond aanrichtte — als Galenus het eindelijk zoo verr' bragt, (zeg tk) dat Albinus volmaakt uit de baan gekolfc werd; de toegangen naar het huis, op de fchoonlb» wijze wist te bezetten, om alle verliefde correspondentie tusfchen zijn' medevrijer ên Illucca aftefnijden, en het huuwlijk tusfchen zich en de onverdealbare (echter niet onverdeelde) gezusters voor une affaire fake hield. Het duurde ook niet lang of zij werdsn beide (eigentüjk met hun drieën;) hoewel juist niet met vol' komen confent en goedkeuring van wcderzijdfche Nabeftaanden in plechtigen ondertrouw aangenomen. Het voornemen was nu verders om een wettig huwlijk met den anderen aan te gaan; evenwel (gelijk men verzekert) met uitfluiting van de gemeenfchap van goederen, ten welken einde er dan ook een zeer gctetendeerde Huwlijkfche Voorwaarde onder de hand gepisfeerd werd, — waarbij de tweelijvige bruid, onder referve van haar Recht van Dote, &c. zich daarenboven het Recht bedong, om haare eigen aangebragte geacauireerde ofte nog aan te brengen en te acquireeren goederen zelve 'te mogen beheeren adminiflreeren en veralieneeren; dit laatfte echter niet dan onder eenige breeder aldaar vermelde mitfen: met uitfluiting verder van alle maritale macht: dit echter ook niet, djg onder zekere bepaalingen : en werd wijders daar bij geftipuleerd, om de tot nog toe onderfcheiden benamingen van Hica en Illucca in één te doen fmelten en voortaan te fchrijven Hicalucca. — Ook werd er een foort van feparatie van bijwo* ning geconditioneerd, en een reglement op! het voldoen aan de Huwlijis plichten opgefteld, alles vervat in het bovengem. ContraB antinuptiaal, en te lang om hier. alles fpecificq op te geven. — Met één woord alles , niets uitgezonderd, had zijn volkomen boflag; niet* haperde er aan, dan het verfchil van humeur, hiim, gezindheid en temperament der beide zusters. — Hier lag de knoop, die wel gemakkelijk door te hakkeni doch moeielijk los te maken was. — Het verfchil van de gezindheid, was nog wel het flimfte van alle: daar van wal de verééniging het zwaarfte, om te treffen. —- Ieder, aan wiens metier hetgewetens en bekeeringswerk eeniger mate verknocht is, weet — hoe netelig het is, aan die zaaken te tornen. — Dat het geloof van Illucca, al een wonder flag van geloof was, en veel overeenkomst met het geloef der miratülen had,1 zal niemand willen ontkennen. Dat men onder haare geliefkoosde geloof* artikelen, mede het ellendig ijdelbergfche artikel, over de wederopftanding der Unie &c. te tellen hebbe, een aitijkel, waar over veele eeuwen onvermoeid getwist en gehairkloofd is — kan niemand in twijffel trekken: maar dat de leer van Hica, ook «og verr' van het zuivere Orthodoxe is, moet men er doch ook niet bij vergeten te zeggen. Deze bewustheid (zou men nu zeggen) moest eene zekere infchiklijkheid, van weerskanten te weeg brengen; maar dat is aan een doovenmans deur geklopt. Als men daarmede aankomt, is er niemand thuis. — Daar,  C 47 ) Daar bij komt nn nog, dat Hica ter naauwer nood toé wil ftaan, dat haare Zuster eene hand in het huishouden uitfteken zal, of zij moet eerst haar vraajenboek leeren, en van buiten opzeggen : Voornamelijk deze vraag: 3fèat onbrrfcfjeib i«| it ta^fcïjen öe ©pcet-matSt ban allen/ en get ge^ag banbcelen/ fammigen/ tuefnfgen of éénen/ bon?aï toantieet bit ïaatfte/ Bij eene testamentaire ©ijjjpofttie tuojöt bagtgefteïb ? —- Ik kan mij nog duidelijk rappelleeren, dat het laatfte gedeelte van het daarop volgende antwoord , zoo niet woordelijk , ten minfte zaakelijk hier op neder komt; — — <£nöe nï$oo en i§ öe Ccgtamentafrc rnatfit-/ in öen g?onö anöet^ niet/ öan eene betlnotgem'nrje Der eenige marJöt ban aïïeti/ enöe eene berbïoelite afgaöerije. Deze vraag nu, wilde Ilucca om den dood maar niet opzeggen: al had men ook willen praaten, als Pater a CorniLus in perfoon. Ook had zij er nog al wat, met grond tegen intebrengen, en verweet aan haare Zuster, dat zij, door haar dit te willen opdringen, tegen haar eigen Catechismus aan handelde. — Dit meende zij te kunnen bewijzen, uit het antwoord, valleede op de vraag: — afêetbeïftaat gij boe? öe tolvrijheid bet geöatSten? En met dat al, hoe- fchuins, fcheef en dwars, het uit dien en anderen hoofde, óók inwendig in de menage toe mag gaan— iets, waarover de vijandelijke buureh, geen weinigjen in huanen vuist lachen — flaat er echter voor aan den ingang van de huisdeur, met groote Ietteren gefchreven, ZUSTERSCHAP: Tot wat einde, weet men niet wel. Of het is om de voorbijgangers te abufeeren, wil ik niet beflisfen. — Om er enkel mede te denoteeren, dat zij twee zusters — en wel uit hoofde van hunne beklaaglijke phyfieke gefteldheid, zusters bij uitnemendheid zijn; kan men niet wel veronderftellen: want daaraan twijffelt niemand. — Dit is ongelukkig zóó waar, dat het geen leugen zijn kan. Had de Natuur er maar ééne van gemaakt, het ware wel zoo goed uitgevallen. — Zusterfchap zal hier dan zekerlijk zusterlijkheid of zusterlijke toegenegenheid moeten beteekenen? en dan is het waarlijk om te lachen , dat je de traanen in de oogen komen. — Arme Hica ! Arme Illucca ! — Van welk eene wonderlijke verëenlging ," moet uwe moeder wel gefebrikt hebben; toen zij van ulieden zwanger ging? — Heeft baar misfchien de dubbele Arend, wat al te veel in de gedachten gemaald? — Bedankt, bedenkt toch eens, voor dat het te laat is, dat gij voort» vaarende in bet ongelukkige denkbeeld, om ieder eenen afzonderlijken weg te wille» bewandelen, elkander beurtelings, zoo lang, dan naar den éénen, en dan naar den anderen kant, fleuren zult, tot gij er eindelijk beide afgemat, ademloos, ja dóód bij nédtrvallen zultl — Doch — om tot de gefchiedenis der gezusters wedertekeeren — boewei het bo-  C-48 ) bovengemeld ContraS antinuptiaal behoorlijk gspasfeird en gtteekendjs gewor-v £eQ. hoewel de geboden . na bet aanteekenen, op eene legale wijze , in dg kerken en elders afgelezen waren- duurde het echter nog lang, eer het hu^rlijk op eene folemneele en onverbreekbare wijze voltrokken werd. Albinus zag zich in den vrijen tosgang tot, en verkeering in het huis, en met Hica en- Illucca wel gehinderd; dan, hij gaf de zaak nog niet geheel gewonnen. — Knaphandig [want, dat hij dat altijd geweest is kan men bem niet betwisten] knsphandig was hij er bij, om eenige fpaken in het wiel te fteeken. en de geboden te fluiten. Alles ftelde hij in het werk, om de oude trouwbelofte der gezusters, fwant het heeft altijd op den naam van beide gegaan, wat door ét'n verricht werd; even als nu] te doen gelden. Hij ftelde zich in Postuur om een aller.. ruïneust proces met de zusters te beginnen. Om zeker te zijn van de kosten leg^ de hij arrest op verfebeiden buitet.landfche goederen, en bragt de zaak voor het Oppergerichtsbof van Bellena; 't wel* altijd in zulke en foortgelijke mttrimenieele zaaken competent geweest is. 't Is met dit Gc;ricbtshof even als met de kamer van Huwlijkfche zaaken in Amfterdam, Krakeelingen en matrimpnieele zaaken worden er beide geventileerd. — ('t Vervolg hierna.) SCHEEPSTIJDING. Met de tijding van den 6 Febmiry ( betrekkelijk het oorlogfchip de ugemeenevrede, is volmaakt overeenkomftig , een tijding, nopens dat zelfde fchip. van dito 21 April. Met dit onderfcheid evenwel, dat wij toen het bericht omringen, door het gefirande Fregat, de voorlooper, en nu — door de O. I. vaarder, het hinkenïe paard. Zie J>ttg. 338. Tan het eerstb mui. Deze Ntimmèrs. worden alle Maandagen vervolgd, en uitgegeven te Utrecht hij de Wed. Terveen en Zoon; 's Bcge van Cleef en Leeuweftyn, Leydeh Honkoop en Onnekink; Amfterdam Holtrop, J. W.Smit, ten Brink, Kuyper en van Vliet; Haarlem Beets en Loosjes; Rotterdam D, Vis, v. d. Dries, en Pols; Alkmaar Hand, en verder in de Overige Provlntien, a twee Stuivers.  J A N U S VERREZEN,' 17%7> - SUUM CUiqUE. N\ 59. Maandag den 16 Mey. BERICHTEN uit M „ . rJ » 6 u 1 t e n v e r b l ij r, A« 20. Jpril. Nadat ik mijn vorie Nommer — ifahr, eigertlijk gezegd, maar één geest, en dat wel Tm ï heïin »fTf, het einde toe, duidelijk zichtbaar i^ hoezeer bi) Sb! onitlS SffiS Sfetól **** °pWekt' in ™*heiden lichaamli ke gedaanten, op eene ™taHo,phojyihe w.jze, vertoont - ... Met uw verlof mijn goede of kwaa pl fZrr üu01 U a3C, 'tbegin dezer reden ni«- Hi« ™et noeene Ianee' %ShF& uit" V"V0,gen kaD- De t0ev]oed Van gedacht i b j rm-j! Trolt ~'Fn ik i° fde'mjner koppigheid, niet anders zijn kan, zoo o de V7 en,'^b£VU,kee,ngrootliefhebber' om alI« in die orde of wan- lff * d" tCt ^ mtt VSn heI hart kan> eeB' ™ te fluiten, ïoor dat G ik  ( 5° > ik er alles zoo (dat is — zoo wel in qualiteit, ais in quantiteit) in gebracht heb, dat ik er in eenen adem bij gedacht heb. (a) ['t Geen hier bijgevoegd, maar voornamelijk bij gedacht moet worden, is eenvoudig dit: — De groote geest, die janus, buiten de andere geestjens, die tot deze maar ftaan, als, in vroegere eij'lang verrosfte tijden, geboren VaJaU len tot hunnen Leenheer, bezielt, is de argusoogige tolerantie: dat is, de voor't mensen dom hoogstmogelijke redenlijke vrijheid, gepaard met de hoogst wakkere en meest nuchtere waakzaamheid. Als deze geest zijn' antagonist -— dat is, de machtelooze en in 't eind zichzelven vernielende gewetensdwang en vervolgzucht, gepaard met diepflapen. de en hardfnorkende onachtzaamheid — gewaar wordt, dan is de beer los, dan maakt hij een geweld, als of hij den levendigen droes ge*, zien had.] Nu zal ik vervolgen. — N^dat ik mijn vorig Nommer , waarin deze geest te zien was, aan mijn coMMiTTé tot vereEniging en verzoening, na het refumeerctt der Notulen van de vorige Vergadering, voorgelezen had, en na dat men over. één gekomen was, om dit ftuk, als tot de orde van den dag behoorende, te befchouwen , wilden archos proteros en aristos heptarchicus zich abfenteeren: omdat het hen voorkwam, dat die zaak hun te zeer van nabij betrof en er hun belang te na aan verknocht was, om zoo onzijdig, als zulks behoorde bij de deliberatien, over dat onderwerp te adfifteeren. Doch, demos p-hobulus ftond op en zeide: — „ Ook ik zou dan deze Vergadering moeten verlaaten: dewijl ik, meer of min, als partij in deze zaak zou kunnen befebouwd " wordenj'en dan zouden demos van sophronia, wien deze zaak nog " wel het meefte van allen aangaat, en de Prefident, die, hoe onzijdig ook, " in deze zaak, nogthans geen weinigjen partij trekt, ook moeten vertrekken. Zoo doende nu zoude de Vergadering, door de abfentte van allen , zich dejert V moeten verklaren. Laaten wij, wat ik u bidden mag, ons zelve in alles ge" lijk blijven, en niet uit elkander gaan, of voorbeelden van verdeeldheid aan de Natie geven, als het er op aankomt, om eendracht en onverdeelbaarheid te bewerken! —" , . . , Hierop befloten alle de Leden, te blijven en de Vergadering niet te verlaaten. demos phobulus vervolgens, voor eenige oogenblikken, het woord gevraagd hebbende, deed de volgende kleine redenvoering : —• („) De Le«r gelieve hier het toevallije vaa 't rijm te verfchoonen: 't is niet voorfce. Nachtelijk gefehied.  C 53 ) ten minfte overeenUmftig met het oogmerk, dat men er mede zoekt te hereiken - De „ «« toapplj heeft Zeker het grootfte belang, bi; de daaden haarer Dienaars„ Maar, dat onze daaden veelal van oaze gevoelens afhangen, voornaSk „ wanneer wi, met ons zelve coufeauent gewoon zijn te handelen kan S on' » bne;er;d r aan iePnd' die ^Pgemerkt heeft, dat het btj onV n enïheo er „ zoo mede gelegen is, dat onze wil, onze willekeur/se rfaaJ-n„U il ■ „ loopt: Dat in het/~ van die„ wil, onze " i f !JV W'J raede naat fceJ gaaD en opwaken « en „ kleine rol fpelen. - Zoo lang nu de menfchen, voor in de bom «en „ vengftertjen naahouden , waardoor men hen, tot in het Mnn7.nL gl >i zoo lange blijft er gein a£ti^TïSiJZ * „ borg voor hunne gevoelens over, dan hunne eigen erkentenis 1 üirhZ " „ de va„ deze ontegenfprekelijke zwakheid, wil ik wf ïóefteno^n daï die " JUlst daarom niet alt«d v^doende is: dan, dit is daarom geVn reden " ITfl ?m h3ar % vewerPen' Niemand zal mij toch tegenffendatJff „ om het boven geallegueerde , ten minfte overeenkomftig /s me: heV»« ll " Zn e5 S"rKne medC Wi'de bereiken; en me" ™ *K oogmerk ook „iet „ hermede te betogen: want het is niet, om den Autheur, dooi L PreZn* „ aangeprezen tegentefpreken, maar, om de waarheid tzo ken, «S „ ik haar gevonden heb, even als hij, al ware het ook moederziel alléén aan „ haare zijde te (laan — dat ik het woord gevraagd heb - ' ,, 5°. Aief ontëerende voor onze Omwenteling. Wat ppn n,,*„, „i r ■ „ in hoe verre hij zich zomtijds het rechf om ovtr \Z P f1 °f met doet: „ Dewijl ik reeds bij het begin fan r^^l^^**^ „ geen gevoelen afgeperst; maar alléén, eece bekentend 1 '/ 5IM „ vraagd wordt, van iets, dat men, Te ve ?Sd." liwlnSiS6" heeft; zoo kan ik ook bij mooglijkheid niet uitciifferen g dedea „ „ deeden Despooten: derhalve, wij moeten het nift doen » » K " " " ^ ' ,, öo. t Is geen flecht voorbeeld voor onze Natie. Bit her Pi«.r.i,»i,., „ baatzucht zeer wel gediend is met dezen ma tregel, w ikïo" w § ,ïï d" „ allen, k heb het gefchreeuw dier Broodpatriotten zoo duldïliik l'« i „ den, gehoord. Om van al die fchrppi™*™ ,i J duidelijk, als gijlre„ laaren! Amptenaaren te maken% Tn o^ MMte/ „ zij zich fleents aanboden, om'de Verklai* afte ÏÏJJn ' ^Sh^T^ m,jn gevoelen aan zijn. Dit doende, zou nSen Hg® «JïcS^orSïd 0 „ aan  JANUS VEI REZEN, 1787, m 1796> mm SUÜM CUiqUE. N". 60. Maandag den 23 Mey. Vervolg van 't voorgaande. Dbmoj vak soriiOHu zegt: „ Wat blijft er voor mij overig om te zeggen, wanneer ik mijne gevoelens, r„ en wel zoo zuiver als zij mij op het harte liggen, hoor verdedigen , door „ iemand, die openlijk met mij in gedachten verfchilt, tegen iemand, die vol„ gens zijne geöpenbaarde grondftelfels, het ten minfte in deze zaak volko. „ men met mij eens behoorde te zijn; wilde hij zich zeiven gelijk blijven, en „ met zijn eigen Syfiema confequent handelen ? „ »hobulus en ik — de overige leden zal ik niet taxeeren — zijn ten V, minfte uit volle overtuiging gedeclareerde Demcraaten. Wij zijn het niet (hier »' Ya5. hou,de ik m'J overtuigd) uit partijzucht, niet uit haat, niet uit blinde „ fastezucht. Alle deze zaaken immers zijn, verr' beneden ons? Zouden wij ook anders in dit loffelijke Ommittè [t£ie hebben kunnen nemen? — IL D*k H „ Wa.  C 58 ) „ Waren zoodanig mijne Sentimenten niet ; ware ik niet bezield met den „ geest, die zelfs boven den Preftdent en al, hier Voorzitter behoort te zijn, ik „ zou zeggen: — „ Het doet mij leed, een' vijand te moeten hooren, die on,, „^ge.rgrondbeginfelen, hoe zeer hij er mede moge verfchillen, beti'r verftaat» „ „ beredeneert en verdedigt, dan mijn' Vriend! " — Dooh verre zij het 5, van mij, dat ik deze woorden de mijne zou willen maken! — Het zijn geen „ Perfoonen, het zijn zelfs geene gevoelens — welke ik haat. Neen, ik be« ,, min den deugdzamen Disfenter: ik kan mij met zijne gevoelens niet verësni,, gen, omdat zij mij valsch voorkomen. Ik zou hem haaten, zoo hü mij met „ eene bedriegelijke en geveinsde geloofsbelijdenis, voor zich in wilde nemen. ,, Ik zou hem verachten en beftrijden; zoo dra bij ten verderve van zijn Vader„ land, zich daaden veroorloofde, die, met welke gevoelens zij ook zouden „ mogen gepaard gaan , de eenige binnelandfche vijanden zijn, welke wij te be,, ftrijden hebben. — ,, Oók gij, arc hos pro te ros! — Oók gij, demos phobulus! —1 „ Zult dit met mij inftemmen! — Uvlieder aangezichten, waarop de eendracht, ,, met zachte en innemende kleuren gefchilderd is, benemen mij zelfs de moog„ lijkheid om er aan te twijffelen ! " — [_Deze woorden werden , met zoo veel gemoedelijkheid, uitgefproken , dat archos proteros etï demos phobulus tpftonden \ en elkander de hmd van broederfchap-toereikten', 't geen zeer aandoenlijk'om te zien'wasrY. „ Wat blijft er (ik herhaal het) na: dat alles, inzonderheid "als 'ik mij hêrln„ ner, tot wat einde ons Committé een aanvang nam, voor mij overig om te zeg„ gen over het s8fte N°., 't welk de Preiident voornemens is, in de waereld „ te zenden af is, van algemeen erkend te zijn. 't Is daarom, dat ik, mij met hem " in hetzelfde geval bevindende, liever niets tot deze zaak bijdragen wil. — " Maar ik ben daarteboven, nog zoo fterk fan mijn. gevoelen van trapswijze, 1 en langzaam aanbrekende verlichting gehecht, dat ik altijd huiverig ben, met " een wisfel die niet op zicht, maar op tijd loopt, voor den vervaldag aante" komen Ik heb ondervonden, wat bet is, mijne Medeburgers m de verte, " een lichtien aangewezen te hebben. De menigte liep er ftormendcrhan.i op " in even als of zij voornemens was , een vijandlijke batterij intenemen, " Doch. deze zaaken zijn lang voorbij: ik zal er mij niet verder over uiilaaten. Alleen zal ik de vrijheid nemen van te zeggen, du ik zeker geloof, dat wij . Monnikken werk verrichten. . . „ Ik' ben er echter niet tegen, dat de Prefident zijn 5STte N°. uitgeeft. En „ verklaar mij nu reeds ten dezen opzichte met de meerderheid". rr» ■ . ^  C <5o ) Na dat over deze zaak, tusfchen Demos van Sophronia en Demos Pholulus, rog eenige confiderotien en discusfien gevallen waren , ging men tot het Appel nominal over, waarbij bleek, dat er drie Hemmen voor , één teg=n en één zich met de meerderheid conformeerende was, om het s8fte No. van janus te laaten drukken. — Vervolgers wordt binnen geleid en door jacob gtïntroduceerd de Burger s igismujidus nicodf.mus a latere, gekozen door eene anonime partij in de Republiek; dezelfde, «raar van in het eesstb deel pag 352, gewag gemaakt wordt. Hij geeft zijne credentiaalen aan den Prefident over, legt de verklaring af, orderteekent de wetten, en neemt zitting. — Met dezen Burger is bet getal der tegenwoordig zijnde leden in de vergadering geklommen tot 6. — De Prefident doet eene korte ex hertatoire harangue over de waare broederfchap , in tegenftelliug van de Confrérie, aan welke te dikwils, hoewel ten onrechte , dien naam gegeven wordt. phobulus en aristos heptarchicus in de commiifie gefield zijnde,1 om rapport te doen over de bekomen informatien wegens de Graafrgezinde partij, welke er, volgens het voorgeven van de committenten van den eerstgenoemden, nog in de Republiek beftaan zou, (Z>) rapporteeren, dat zij wel, na veele en herhaalde pogingen, zeer gegronde berichten ontfangen hadden , van de exiftentie van zodanig eene partij; doch dat zij tot nog toe weinige blijken van genegenheid van dezelve hadden kunnen ontdekken, om een' gedeputeerden naar deze, vergadering te zenden. «~ Op voorftel van den Prefident worden de beiden leden in hunne voorfz. cemmisfte gecontinueerd. BERICHTEN uit ba bel, den 6 Mey. Daar zitten wij er nu fchoon meê te kijken ! Wij flie» pen er zoo gerust op, en dachten, dat onze voorgangers hunne zaaken zoo knap geklaard hadden als een dertien: En nu wij het wel inzien en op den keeper be- fchouwen, lijkt het er niet met al naar 1 • De groote ioots fchijnt wel op de koop gemaakt te zijn, zoo ligt en dicht is zij opgeflagen. Ook is zij veel te bekrompen: zoo dat, wanneer het eens recht aan den dans zal moeten gaan , wij er ons naauwlijks in keeren of wenden zullen kunnen, Ook zit men nog geheel niet droog en warm. Door de openingen , welke er volgens het plan van 't gebouw in blijven moeten , komt zulk een' geweldigen tocht, dat het er bij winderig wtêr niet in te houden zal zijn. 't Is te hoopen , dat, wanneer wij als weerkundigen, verzekeren dat er ftorm en onweêr aan de lucht is, ten minften die drie gaten geflopt zuilen worden. Trouwens het zou voor de eerfte maal niet (4) Zie «HftB bb»i pag- 314.  C «4 ) digen, die tegen den wind in draaien. Hij woont op de flille buitencingel, la bet logement der ta rugg' keerende reizigers. Men kan dit Logement het beste vinden, wanneer men op halfwegen, het geheime bijpad inflaat; aan het einde van dat pad, ftaat tot gerief der voetreizigers, een gids, die aan ieder, die zulks begeert, den naasten weg aanwijst. Men zij echter bedacht, zich niet aan den verkeerden te addresfeeren: dewijl zich aldaar verfcheiden opdoen, welk? zich de qualiteit van gids of wegwijzer aanmatigen. Om zich dan niet te bedriegen , lette men op het gelaat en de houding van den eerstgenoemden. Wanneer gij naar den weg vraagt, treedt hij meteen vriendelijk gelaat en innemende houding naar u toe , vat u op het minzaamfte bij de hand, fluiftert u zachtjens in het oor: „ Die ten halve keert, dwaalt niet. " En geeft u eindeHik, een zeer uitvoerig kaartien, van den grond, waar op gij u bevint. — Alles gratis, en zonder andere onkosten, dan de verteeringen, welke men zelve in bet logement verkiest te maken. P R IJ Z E N der EFFECTEN. waterstadsche TorenaSies iets beneden pari, en om de zwaare contramine, geen liefhebbers : met weinig uitzicht op rijzing. — Obligatie», ten laste der dooiende Ridders, genegotieerd bij secroe & Comp., met de Coupin de faveur — verr' beneden O. Het bericht uit waterstad, betrekkelijk den grooten brand, aldaar onw ftaan, op den 10 Mey, is ons wel geworden; doch was te uitgebreid, om in dit Nommer eene plaats te kunnen vinden. Voorloopig, echter, kunnen wij onze lezers mededeelen, dat de vlam zoo fterk gewoed heeft, dat er geene mogelijkheid was, haar te beletten, om boven uit de dakvengfters van het Huis der Gemeente te liaan. Alle de gewoone brandfpuiten waren lek, en weigerden— of, gelijk de Pijpgasten zich uitdrukten, verd , water te geven. Notandum! Pag. 61 regel 17 in dit N». ftaat conftitutit; lees contujie.  JANUS VERREZEN; 1787. - süum cuiquË. N\ 61. Maandag den 30 Mey. BERICHTEN «ft , den 14 Mey. Uittrekfel uit «en' brief gedagtekend lillkpo* den 1 Mtart 1796. — lieve KEXTJEhI Gij kent mij. Mijne reusachtige geftalte, in vergelijking van dat Volk, waar onder ik aangeland ben: mijn logge aart, moeielijke gang, de ftuiptrekkende beweging, waar-aan alle mijne leden, geene uitgezonderd, onderhevig zijn: mijn afgetrokkenheid onder de ernftiefte bezigheden — zoo van mij zeiven als van andéren — mijne flaperigheid , Semnambulismut en kort geheugen: met één voord 1 — alles wat maar eenigzins tot mijn phyfiek of mtreel beftaan behoort, is a tan A tot Z bekend. — Daar ben ik dan zoo goed als aan de Turken overgeleverd t — Het Volk, D. Deel. I waar 1796-  ( 7* ) BLbüoteek van Manuftripten aldaar, is onlangs weder een Fragmtnt omcljfferd gei worden. Dus luidt het: — „ Nog hoor ik het dommelend geluid, dat met een akel'ge dofheid van „ onder de valeije, als uit een poel van verdelging, al-borlende opklimt! „ Hoe zwart vertoont zich de top des btrgs! Hoe verflikkend is de bedwel„ mende damp die hij opgeeft! — Daar vergaderen zich de zonnen van Pkobot, ,, met eene fchrikbarende «otstheid. — ,, Hunne oogen ftaan verwtilerd en vonkelen,, gelijk de vuurbraakende Mm. „ Zij zoeken de bevende prooi, die Sophron tot dus verre beRhermd had. Hunne „ eenmaal gepleegde wandaaden op mindere-on weêrlozer flachtofFers, verftrekt „ hunne woeJe ten dekkleed , om hunne roofzieke klaauwen tot meerdere te verheffen. ,, Luister naar mijn lied, mijne Geliefde 1 voeg' u aan mijne zijde, ó heilige „ Maagd, die het wreekend zwaard der Goden in uwe handen gekneld houdt! — „ Volg mij naar in de wouden en in de velden, daar hunne verwoesteade arm ,, in het geplengde bloed en de rookende puinen zichtbaar is. Befchouw het en trek op hen te gemoetel — „ Waarom ziet gij verbleekt? — Zijn ook uwe altaaren gefchonden? — ,, Is ook uw Tempel niet veilig ? is hij niet langer eene fchutlplaats voor dé „ onfchuld? En beeft de misdaad niet meer, als zij met opgeheven dolken uwen „ geheiligden aanblik gewaar wordt? — „ Aldus fpreekt de gewijde Maagd; terwijl zij haar oogen nederflaat, en haare „ handen bevende om hoog heft: — „ Takom leeft nog! — Hij, die de laauwren van Demos eenmaal — meer dan eenmaal met het bloed der weerlozen bevlekte, die zijnen heiligen befcbernr„ geest zoo vaak van achter zijne banieren te rugg' joe* —- Takom leeft nog 1 De „ geesten der onfchuldig ontzielden gillen nog van tusfchsn de kloven der „ rotzen, waartegen zijn moordende arm hen onmedogend verbrijzelde. Nog „ hoor ik de klaagftem dier ellendigen : Mijn arm was machteloos om hen te be« >, fchetmen, nog machteloozer om hém te ftraft'en. Takom leeft nog! — Zijie bloederige voetftappen, die hij naar zijne doorwandeling door deze woestij„ nen achterlaat, zullen 't u getuigen' — „ Neen, mijne ftemrne roept rttèt IaSgér •—• ó, gij vervolgden, veréénigt „ u met uwen befchermer, voegt u aan de zijde van de zoonen van Stphton! — „ Ook deze verééniging maakt Sophron gehaat, en u des te misdadiger, in hun* # ne oogen. „ Ook deze verééniging, fchijct flechts het getal hunner flachtofFers te ver. „ dubbelen.-- Bloedgierig miskennen zij alles, wat niet hunne vernielende „ woede ten dienst ftaat. — „ Daagt dan op, ó dagen, waarin de tijger zijn prooi uvsfen en vergaan „ zal! Waarin den dwaas zijne toornigheid ombrengen, en de iever den flech„ ten vernielen zal. „ Hun* i  C 79 ) fchnTc?ig! — De onverbidlelijke arm van 't Noodlot, fchenrde mij met geweld uit mijn bedorven Vaderland, om mij, even als eene Godheid, net al dat deftige, dat in uwe teders boezems het denkbeeld van flaafachtige aanbidding moc?sc doen geboren worden — gelijk zijnen Ambasjadeur, in 't midde uwer te doen nederdalen! — Ach, (dacht ik bij mij zeiven) wie weet, of zij voor mijne noodlottige aankomst, niet altoos hunn' Schepper in de eenvoudigheid hunner harte gediend hebben, zonder eenige andere Ceremonie, dan bet gezaa.entlijk opkorren in den Tempel, dien ik rêeds door mijne trotze intrede ontheiligd heb? — Zoo zij mij voor een God aanzien, dan moeten zij reeds verkeerde en fch.idelijke begrippen, van dat oneindig Wezen opgevat hebben! — En zekerlijk zagen zij mij daar voor a3n : Waartoe anders dat eerbiedig knielen , bij mijne nederdaling ? — Waartos nog telkens dat ter aarde vallen van ieder, dien ik voorbij ga, of aanzie? — Als ik mijn mond open, om iets te zeggen -— dat zij toch'niet verftaan — heffen zij een gezang —- zeker een Hymne — aan. —• Mijn klederen worden door de voorbijgangers gekuscht. — Ach! waarom moest ik al deze ftoornis en verwarring in hunne weinig ontwikkelde begrippen veroorzjken ? -— Neen ! — ( riep ik met vervoering uit) Neen ik wil u niet langer bedriegen ! — Ik zal uwe taal leeren, en u de geheele gefchiedenis van mijn fchijnhare godlijke aankomst vcrhaalen! Ik wil een medeburger onder u worden, en alle zucht tot grootheid in mijnen boezem fmooren 1 — Op het woord grootheid alleen, b-gon mijn eigenliefde ellendig tegen dit edelmoedig befluit te murmureeren. — [De mensch is zwak. —• Mij bracht het geval in een land, waar aan ik door geene betrekking verbonden was. Maar gij! — Die door eigen poging (zoo in Monarchale, Ariflocratifclte als Dtnwcratifche regeeringen ) u in de gelegenheid geplaatst ziet, om, al ware het ook maar een veertien dagen, de oogen der menigte naar u te trekken — wanneer gij u zei ven, met ruimte, van deze zwakheid geheel vrij kent; werpt dan, zonder eenige de minfte ceremrMe, den èerften fteen opme! —3 Ja (zeide ik, tegen mijne eigen liefde) fchoon mijne ftem toen al watflaauwer werd — gij zult toch uw* zin. niet hebben! — Waarom (ging ik, hoe langer hoe flaauwer voort) draagt gij in dit zacht en gematigd climaat, waarin, u uw onderklederen meer dan genoegzaam zijn, nog die trotze en met gouden lusfen en kwasten vercierde Pels van uw'verongelukten Reisgezel? Zij benaauwt u, en hindert u zelfs in uw' gemaakten ftatigen tred ! Zij is u hier van even weinig nut, als uw goudbeurs — en veel hinderlijker —- In de daad — ik ontdeed mij den volgenden dag van mijne lastige kleding, en was in mijn gedrag en gebaarden veel menfchel ijker. Toen een der inwoners mij , als naar gewoonte mijn middagmaal in 't Paleis kwam aandienen, begunftigde ik hem met een' innemenden glimplach. Hierop viel hij terftord in eene aanbiddende geftalte ter aarde, met meer iever, dan ik nog van iemand had onderr vonden, en kuschte mijne vosten. —vMet veel moeite bewoog ik hem opte- ftaan,  C 80 ) ftaan, deed hem met gebaarden verftaan, dat ikwenschte, dat hij met mij aanzitten en mede eeten wilde. Met verrukking , doch eerbiedig gehoorzaamde hij; en mijn eigen liefde fluifterde mij toen weder zachrjens in het oor; „ Wat „ behoeft men ook trotsch en ontoegankelijk te zijn? " — Hoe nedriger ik mij aanftelde, hoe eerbiediger zij mij begonnen te behandelen: en fchoon zij vrolijk onder elkand-r om;ingen, trokken zij, zoo dra ik naderde, hunne gelaatstrekken zoo ernftig en eerbiedig bijeen, dat hèt^nij onmooglijk was, in hunne onbedwonge vreugd deel te nemen. — Hier uit maak-,, te ik op, dat da Holhldümen, hoe gelijk en vrij ook, even als het overige;-menfchdom eene ftille, doch door de gelegenheid opgewekt wordende, behoefte bezitten , om afgoderij te bedrijven. Ziet gij dan niet —- riep, mijn eigen liefde geftadig, dat dit Volk gefchapen is, om onder uw Scepter te bukken ? — Gefchapen juist niet; maar echter zeer gefchikt — antwoordde mijn reden. — ('t Vervolg hierna.) BERICHT uit n arren hou s, den 23 Mey. Zedi.rd eenigen tijd is, in de Parochiekerk van St. Thomas, zeer fterk aan de Alarmklok getrokken. Het touw van die klok was zoo lang, dat men zeer gemakkelijk, een half uur buiten de kerk / er aan trekken konde. De Kerkenraad van de Parochie nu, heeft de voorzichtigheid gehad, om het touw bij de kerkdeur (ostefnijden, de belhamels der boosaartige allarmluiders, binnen de kerk, vasttezetten, en de overige uit één fe jagen. Ondertusfchen trekken nu nog de buitenluiders ~~ die toch wei hebben hooren luiden; maar juist alle niet weten, waar de klepel hangt — zelfs geheel buiten de Parochie, nog dagelijks aan het afgefneden touw, 't welk men gelooft, dat zij, al trekkende, geheel zullen inpalmen, en niet ophouden, voor dat zij het afgefneden end van het allarmtouw zien zullen. — Maar ook dit touw, is niet geheel, zonder gevaar in hunne vereelde handen. Zoo zij er zelve niet mede gebritst worden, zullen zij het aan andere willen be« proeven. — oud babel, den 19 Mey. Wij handelen hier weder even ftaatkundig als in de dagen van Olim; doch ten tijde van Olim hadde wij puik van onhandige voorwerkers, 't Is jammer dat het Committi tot den opbouw, thans bij ons niet «Jideert: wij zouden het handen vol werks geven: dewijl wij de kunst, om alles voor hunne voeten aftebreken en weg te maaien, tot in den grond verftaan. — De Vrijheidsmaagd ftaat hier niet afgebeeld, met een' fpeer en een' ronden hoed; maar met een ijzren mooker, waarop een ftormhoed. NB. De brief van lo«ophilus, is wel te recht gekomen , en zal zekerlijk,' is No. 64 geplaatst worden. —  JANUS VERREZEN, 1787. - SUUM CUiqUE. N\ 63. Maandag den 13 Juny. BERICHTEN uit *7 ^Zevenhuizen, Mey en Juny. De toeloop van Nieuwsgierigen en Kunst kenners „aar den Nationaalen Schouwburg - bet zij dit door de invallende Tol rmsfen, of andere bijkomende omftandigheden is veroorzaakt geworden L m deze maanden buitenfpoorig groot geweest. — De marionettenbuubt hoe groot anders was te klein, om de telkens al meer en meer toevloeiende menigte te be 7nne!L',en C fhh00/zaal 'ot barstens toe vol gepropt, alleen met geabL^'' Zoo dat er verfcheiden gedwongen werden bij de ingangen van het gebouw póst Sriniin T' ^ V geen «"^g'^^id was - noch om het eebouw in te dringen, noch om terugg* te keeren. c e Veele verder dan hunn' neus kijkende lieden, zijn van gevoelen , dat dit bui tengewoon £edrang te wijten. is geweest aa dc„ (ZQQ J^.. ^^ L afge.  ( «3 ; ABIA. Op de wijs van Ah! patra. Laat maar begaan, maar begaan, maar begaan! Een kort liedjen is fchielijk uitgezongen. Laat maar begaan, maar begaan, maar begaan! Bijt maar op den ftok als ik toe zal flaan! 't Volk van hier naast ziet al uw kuuron aan. Denkt bij zich zelv': gij zult er mooi bij ftaan. Laat maar begaan, maar begaan, maar begaan! 't Lacht vast in zijn vuist, om uw kromme fprongea. Laat maar begaan, maar b&gaan, maar begaan! Grijpt maar met uw vuisten naar de Maan! Als gij eens als Jut voor het Hek zult ftaan, En berooid van hoofden daar been zult gaan; Dan zal ik een liedjen zingen, Daar gij van verftomd zult ftaan. „ Scheerje uit de basn, uit de baan, uit de baan! ,, Of ik zal je fchielijk op doen fpringen; „ Scheerje uit de baan, uit de baan, uit de baan! j, 'k Zal het je gevoelig doen verftaan. — [Op *t einde van deze aria, wordt de voordeur van de kreeg geSpend de vader van 't Hespitaal plaatst zich geheel achter op het. Toneel, en de natenoemen Vertoners komen, onder■ tzingen van de onderftaande m arsch, in een'Raate* hjken optocht op het Toneel Te weten: een pekkrans, daar de vonken van ,lle ztjden afjprmgen. Een groote uil, met eene cabaalspijp in den mond met een papter voor de borst, waarop gefchreven ftaat: „ ieder denkt dat zijn „uil een valk» : Een bom ketel, en een brandend l o n t op eene kkui» kist. Alle deze dragen eene zwartekaar, waaropeent groote allarmklok, tp hunne Jchtuders. Veele roofvogels, blinde vinken volgen de laar, twee aan twee: terwijl eenige geblinddoekte telhouten en knuppels, den optocht fluiten. Zij wandelen het Toneel driemaal in 'trandt over, onder t zingen van dezen iiaksch, wijze: Allons enfans de la Patrio! DE ROOFVOGELS en BLINDE VINKEN. I. Vlak tegen wind en ftroom te vaarea , Is niets voor die laveeren kan. Wij geven om geen doodsgevaren; Al komt de nood eens aan den man. (bis.) En wordt er een van ons gevangen. Dan kiest de rest het hazenpad: Want ons reglement zegt: — dat Die ongelukkig is, moet hangen. La Al-  ( 85 ) ders, hier en daar eene vifite zouden afleggen, en dat zulks overal, eelifktlfdfe langzaam en trapsgewijze , om alle Jurprife voortekomen, gefchieden mo-u' maar van eme expeditie . gelijk gij u verkiest uittedrukken. heb ik niets ee! boord. - Ik ben geen liefhebber, om zulke woorden voorbarig te gebruiken. (Tegen ht gevolg) ]\U) kinderen.! hebt gij lust, om de onderaardfche Labyrin. then, langs de fundamenten der gebouwen eens te bewandelen? — Ik zal u mét genoegen den ingang wijzen. een blinde vi n k. Noemt men zoo iets niet een' bedekten weg? — de uil. Gij moogthet, voor mijn part, noemen , zoo als gij wilt. de pekkrans. Wacht! —■ Wil ik de vrienden ook voorlichten ? — de geblinddoekte knuppels. Och neen! Sinjeur? — Wij kunnen even goed zien, zonder licht. de uil tegen den bomketel. Huic mandes, fi quid reüe curatum velis. Hij is nog wat onhandig! (tegen de overigen) Houdt toch altijd wel in 'toog, dat men in zaaken van een'langen adem niet begint, met dat, waarmede men eindigen moet! — de bomketel. Al waart gij ook de uil van palus, gij zoudt er niet geleerder over kunnen fpreken. . IHier begint ^allakmklok te luiden, 'tv/elk dient ut een welhamtnieerend accompagnement, van 'tvolgende couplet, waarmeê zij aftrekken.] chorus. 4- Komt, mannen! nu is 't tijd van zingen: De vrolijkheid past bij 't gevaar. , Laat ons de vijand maar befpringen; Wij zijn nu allen kant en klaar, (bis.) Wij geven weinig om ons leven, En zien zoo bars als Schoppenknecht. Wij loopen zingend naar 't gevecht. Al wie ons.tegen ftaat moog' beven! — Allons marsch! — Wij rukken aanl Uit den weg! — Maak wat ruim baant Bom, bam — 'tga, zoo 't wil: ") Bom, bam — 't ga , zoo .'t mag: \ (bis) Als 't fpel mislukt, betaalen wij 't gelag. J L 3 [Zoo-  C «6 ) TZatAra zij afgetrokken zijn, komtDt vadbr van 'tHospitaal op, zijn teenett hopende tot voor op het Towel , houdt eenigen tijd zijn oogen gevesdgd naar den kant, langs welken zij afgemarcheerd zijn, en zegt: ] Dat onweér is gelukkig overgedreven! Ik had het zoo goed niet durven denker. een ouwerwetsche roskam, met fluweel overtrokken, uiteenbovenveng' Jler van het Veerhuis ziende. Wel, jou ellendige fukkelaar! dacht gij dan, dat zij regt toe regt aan, op het Hospitaal los gegaan zouden zijn ? de vader. Zouje dan denken, dat ze van achteren over den muur zouden komen ? — de roskam. Ook al niet zij komen van onderen, Zij zullen je in de fundamenten en riolen zitten, eer ge er om denken zult. — de vader. En die Drommelfche Pekkrans is er bij. de roskam. Wel dat is juist uw geluk: want die zal ze doen beginnen, met dat geen; waarmeê zij. moesten eindigen. Wanneer gij nu flim wwt, dan moest gij hen een van uw ergfte kostgangers achter naar zenden: want hoe heviger de aanval is, hoe fchielijker.... gij verftaat mij? — de vader. ' Duidelijk. — Heila? — Hoorje niet? — (tegen een' Opptsfer die uitkomt) Roep Dolle keks eens hier: ik heb een appeltjen met hem teifchillen. de oppasser. Maar, Vader!.... Dolle.... kees? de vader. Wel nu? Dolle kees? —- Wat is er op Dolle kee» te zeggen? Is dat geen knap Burger ? — de oppasser. Ik mag het wel lijden. Hij zal op het oogenblik hier zijn. (binnen.') se vader tegen den roskam. jij bent toch nog een oude Voerman! — Als je het klappen van de zweep hoort, dan rijdt je hart nog op ftelten. Ondertusfchen bedank ik je wel, voor je goeden raad, en die was bij mij duur. Het doet er niet toe, of ik dien van mijn' vriend of vijand ontfang. — sol.  C 87 ) DOLLE KEES, ntt een brandend Hout in zijn hand. Hier Seldrements kinderen! — Waar ben jeluij nou? — Met dat dit en datfche geteem en getalm!.... En dan die flijmetige Onderoppasfersvan het huis, die er allegaar uitzien, als of ze de geelzucht onder de leden hadden... En dan de 'zieken kamer.... en dan het Departement van bet verbeter huis.... Dat is daar binnen, een rommelzóó door malkaar, daar men wel dol van worden Zou..,, al was men nog tienmaal beter bij zijn zinnen , dan ik. 1. solo, op de wijs van Pierlala. Toen Keesjen maat nog was een kind, Toen was bij nog niet groot. Toen zei zijn broêrtjen: beste vrind, Jou billetjens, zijn bloot. Daar is een broekjen, beste maat! Geef mij de viscb, daar is de graat. Ei, Ei? Zei Keesjen maat, praat, praat! Ei, Ei? Zei Keesjen maat. 2. Maar eindlijk wordt hij groot en flout, Zoo groot als hij maar kan. Hij loopt al fpringend door het woud, En kleedt zich netjens an. Wanneer men hem nu komt te na, Dan is het aanftonds, „ Hobzazd!" Zoo, zoo — zeit Keesjen maat, praat! praat! Zoo, zoo — zeit Keesjen maat. Wat hadt je me nu eigentlijk te zeggen, baas? — DE VADER. Wel dat ziet er nou mooi uit, Kees! — Het land is in gevaar, zeggen zij. DOLLE KEES. Sakkerloot.' — Daar mot ik bij wezen. Hier, wasr ben jeluij nou. als ie kareis bent. Zieje, nu is er niemand! — ' DE VADER. Maar je bent zoo driftig : Je laat me niet uitfpreken. Zij zijn al in de wéér om den boel te redden. Hoorje daar in de verte geen klok? — Te moet maar vlak op hef geluid aanloopen, dan komje nog tijds genoeg bij de redders van het land aan; en dan twijffel ik niet of wij zijn het gevaar te boven; en het land is behouden. bolli kees, uit al zijn macht van het Tontel kepende. Datje de duivel haalt, dat zal een pret wezenI <— Dl  C 88 ) de vader. ' Zie zoo' — Nu is de zaak gezond. Nacht buurman! — (binnen.) f Er kont een hinkende bode, geheel in't zweet en buiten adem, op het Toneel. Hij heeft één' laars aan, en houdt den anderen onder den arm } de bode alleen. D-ar heb ik nu een brief; maar aan wien moetik hem bezorgen? Zonder adres en zonder ondertekening ... dat zal honderd, tegen een zijn of hij ooit te recht komt. 't Zal het best maar zijn, dat ik hem ergens aan plak : Dan is het ten minfte mooglijk , dat onder de duizende nieuwsgierigen, die hem komen lezen , er één gevonden wordt, aan wien hij gefcbreven is. — Die inval is niet"kwaad — 'k Heb in den haast vergeten, mij naar het noodzaakelijkfte te informeeren. — Maar ik zal eerst wat uitrusten! i( Hij zet zich eptdc bank voor de kroeg neder.) , aria. Wijze : J'etais gisant a cette place. Wij waren daar aan 't fchimmen jagen , En heel de buit, was reeds verdeeld. Maar wat kan toch 't Fortuin ons plagen! 't Spel werd ellendig uitgefpeeld. Toen riep men uit langs alle wegen; Loopt watje kunt: het is verbruid! Hij leest den brief al zuchtende: ,, Ja, Lieve vriend! De klucht is uit: „ Hier valt, Helaas! niets meer te veegen!" (bis) de hospes uit de kroeg. Dat hebt gij mis, vriend! — Gij kunt hier nog zoo veel genever en oud bier krijgen, als gij maar op lust. — de bode. Geeft me dan maar wat van het laatfte: want ik heb dorst. de hospes. Maar ik hoorde je daar aarftonds zeggen, dat de klucht uit was; wat Wil dat beteekenen? — Of was het maar een liedjen? — de bode. Ta een liedjen — daar de Duivel zich dood aan gezongen heeft. *t Is een 1 rief' om u te dienen, die ik uit loutere desperatie op nooten brengen wil. Ik ben er de Jobs bode van. Ik weet niet recht, waar ik hem beftellen moet en nu wou ik hem maar aanplakken. de hospes. Wacht dan zal ik je de ftijffelpot brengen. (Met depjffelpet te rugg' komende.) Hier  C 89 ) Hier heb ik dagelijksch werk van: ik zal het maar voorje doen. (Hij neemt den brief, en plakt hem tegen de deur van de kroeg aan.) de vader van 't Hospitaal, houdende eenige geblinddoekte knuppels lij de ooren. Ik dacht het wel, dat ik jeluij in de knip zou krijgen, Jou vagebonden'. Jou brandftichters! — Wie is je baas ;zeg, rekels? de knuppels. Al flaa je ons dood we weten 't niet. de hospes. Ik waarachtig althans niet... want... ik... geef maar te drinken, aan de geen, die dorst hebben. — (terzijde) Ja waarachtig, de klucht is uit! — de vader leest den brief, en doet vervolgens' de blinddoeken van de oogen der KNUPPELS. Daar leest! — En fcheerje naa *t Hospitaal, (tegen een' Oppasfer) In'N°. 87. met die klanten ; en maak provifioneel de Kakftoel met rinkels in gereedheid: Ik denk, dat wij wel meer kostgangers zullen krijgen. — een knuppel. Dat ziet er vermaliedijd (lijmerig uit! (zij worden in 't Hospitaal gebracht.) de vader tegen den hospes. ' Ik heb u al lang in 't oog gehad , broêr ! — de hospes. Ik jou ook vader! Ik heb altijd een bijzonder goed oog op TJE. gehad doch zeker in lang zoo fterk niet, als nu. . Ik hoop nu maar, dat met dit kleine'oneelegenbeidjen; (want ik zou er wel op gepast hebben, dat het niet al te grof liep) onze vriendfchap niet verkoeld zal wezen. Waarlijk, mijn klanten meenen het zoo kwaad niet, gelijk gij ziet: want zij weten zelve niet eens wat ze doen; maar — wat zal ik u zeggen? — Ze moeten altoos ietsom handen heb. ben. Als ze geen kwaad doen, dan denken zij misfchien op dingen, die nog veel erger zijn. Daarom zei mijne moeder zaliger wel te recht — een ledie mensch, is een duivels oorkusfen, en dat was zeker ook de reden, dat zij zich dagelijks zoo vol zoop als een fpons. — Maar, dat ik nou zeggen wou — als DE. of uw Oppasfers, om niet verr' uit de buurt te gaan — bij de een of an. dere gelegenheid van mij gediend gelieven te zijn: dewijl mijne nering nu wel' weer een poosjen aan 't verflappen zal zijn — uw Dienaar gelijk gij weet woont in de Hellende waereld; en de bediening is er, durf ik zeggen zoo goed, als daar over in het Veerhuis. — Kom, bode! — (de hospes/» de bode binnen.) [de  C 90 ) [de vader gmkd van eenige Oppasfrs, waarbij zich twee hiechu uit de kroeg, en twee uit het veerhuis voegen, en eindigen dit Toneel met dit chorus, op de wijze van het Reveil du peuplt. ] Ontwaakt toch eindlijk eens, gij flapersl Eer 't alles naar fint Feiten gaat. Speelt langer niet de rol van gapers. Ontwaakt toch eens al is 't wat laat. Gij ligt daar als onthalsde rompen. En 't gantfche hoeltjen loopt in 't riet. Die niet verzuipen wil, moet pompen; (bis.) Of hij verftaat zijn waereld niet. — Einde van het tweede Toneel. jDrERTISSEMENT. Met tremisiïe van de Muniopaliteit van kijkduinen, onder de laage Heerliikhetd vTfuuRtuua, zal met i July aanftaande. verloot worden een extra cCne ïadbairigeBrak.met afgefneden flaart en ooren door■ „ door gele d om de katten uit den boom te kijken, en op de »™m' «n™JÏC^t-1Sn ;* informatien omtrent dit zeldzaam dier, worden gegeven door den Casteiein, in hSZhnTSdl.t, die tevens koddebeijër is, en bij wien de loten, van to; ïfn^daÏMerU. voor één Scheepjens fchelling te bekomen zijn. - tw. wommers worden alle Maandagen vervolgd, en uitgegeven te Utrecht wDf w.d Terve^n en Zoon; 's Hage van Cleef en Leeuweftyn; Leydcn bu de Wed. ^erveen c." JL/^^ Reltrop, T. W. Smit, ten Brink, Kuyper Bekoop» v. d. Dries, en in de overige Provintien, i twee Stuiver.  JANUS VERREZEN, 1787. m süum cuiqua N° 64. Maandag den ao. Jwyi Brief ven loeorhitus, MIJ» REEK JAHU8I Daar gij een beminnaar van den Vrede zijt, eh daarenboven vodr eehe eeUwi»" ge waarheid fehijntaan te nemen, dat, waar er twee kijven beide fcbrjldhebben, moet ik ü in den arm hemen , om een gefcb.il te beflisfeh, 'twelk, tusfchen mij' ne vrouw en mij > zeer hevig is opgerezen. O! (zegt gij) ik bemoei mij niet met buitfelijke krakeel• partijën : die ver« klaar ik mere domeftiek. Nogthans, verzoek ik vriendelijk, mijne klachten aan te hooren; want ligt zult gij mij eenen goeden raad kunnen geven; of, door uw dubbeld en fcherp gezicht, kunnen voorzien , waar het heen wil, met mijn hm Dm'. M hou> I79<5. «•  C Pa ) houden; en zulks kan dan te pasfe komen, in andere huishoudens. — Kort om} zie hier mijn geval. „. .. , , Wij bewoonden een groot, eertijds prachtig, en wat bouwvallig Huis, waarvan de Wanden , Balken , Schoorfteenen, &c. nog eenige ouwerwetfche teekenen van vorigen Rijkdom dragen, en waar van de Meubels, naar den nieuwerwetfchen zwier, kostelijk waren : Doch het Huis was hier en daar wat vervallen. Sommige deuren en vengfters niet wel zoo goed fluitende dan in het begin , toen de oude Lui er in woonden , (fchoon het Gebouw nooit recht volmaakt geweest is.) Het is ook niet naar de Gronden van ArcJiiteSuur gebouwd, maar een weinig fchielijk opgetimmerd door willem zwtswel, een Nasfauwer van geboorte, doch die het in den Spaanfchen tijd aangenoaien had voor den Eigenaar te bewonen. Hij vertimmerde het voor zich zelf, en meende er met zijne vrouw en kinderen in te wonen , toen hij op den trap eene beroerte kreeg. Dan dit doet niets ter zaake: Genoeg, dat wij er hetlaatst in woonden Ik kom tot ons verfchil. Het rookte er In verfcheide vertrekken, doch weJ meest in de Cabinetjens: maar daar tegen — de groote zaal was zeer fiorisfant, (ik wil zeggen) zag er wel uit; en veele lieden kwamen ons bezoeken, zicb verwonderende over het rijke Ameublement, en de pracht van onze woning. Doch mijne dierbaare Huisvrouw, kreegel van aart, en misnoegd, dat zij niet genoeg te zeggen had, zocht mij te beduiden, dat ik het Huis van den grond af moest her/lellen: om dien rook en kwaade dampen weg te nemen Ik zocht haar te overreeden, dat er geen woning is zonder gebreken, en dat indien wij aan de fundaments Balken van ons Gebouw peuterden, wij gevaar liepen , dat het ceheele gevaarte zou inftorten, waar door ons beste'porcelein (want mijne vrouw had veel oud Tapansch - en Oost-lndisch porcelein) zou kunnen breken Doch alles vergeefsch , mijne vrouw begon zelf, met behulp van eenige zoogenaamde Schoonmaakfters, uit mijn eigen Huis, eenige deuren en vengfters los te fchroeven. Dit was al in het jaar 1786 gebeurd. De twist rees hoog onder ons • mijne vrouw wist het zoo te roeren , dat de Schoonmaakfters mij dwongen het'Huis uit te gaan ; en dat er zoogenaamde vliegende Stoffters overal rond■zworven om mijne vrienden, en zelf die het maar half waren, de kamers uit te iaeen. Dit liep zoo hoog, dat de Buuren te hulp kwamen, brachten ons weêr In iuis ' en wij flopten de gaten zoo goed, als wij konden. ... Het fcheen uiterlijk dat het Gebouw weder in zijne vorige gedaante gebracht was. Of ik nu na. derhand precies zoo geleefd heb, met mijne vrouw, als zij wel zoude verlangd hebben, kan ik niet bepalen; maar zeker is het, dat ik haar niet zoo veel belemmerd heb, ef zij heeft tijd gehad om haare fchikkingen te maken , om , het koste wat het wilde, mij, en veele oude bewoners van het Huis, waaronder zij en haare vrienden nog veele Bloedverwanten hadden, geheel te rutneeren. Zij wierd (wel is waar) opgeftookt door een partij Luitjes , die gaarn in troetel water visfehen, en niet van de leer zijn van U en mij, dat men namelijk zijn vinger niet tusfchen den boom en den bast moet fteeken. Deze baar hebbende * aas*  ( 93 ) ■wgehitst, en zij, op vreemd fpel heet zijnde geworden, hebben opentlijk rujie met mij en die andere vrienden , daar ik zoo even van fprak, begonnen te zoeken. Wij hebben altiid getracht den Boot af te houden, doch 't heeft eindelijk niet mogen baaien. Zij zijn met ftokken en houweelen gekomen om het Huis aftebreken. Dan het fcheen, als of de tijd , voor den afbraak beftemd, nog niet vervuld was. De Buuren fchooten toe , meer uit een zeker foort van oude Jaloufy, dan wel uit genegenheid voor mij. — Althans, de helpers van mijne vrouw trokken weêr te rugg' — Hadden toen haare en mijne vrienden verftandig geweest; zij zouden gezegd hebben: „ Laaten wij nu man en vrouw bevredigen; dat het huis in (tand blij„ vel " Dit is ook van mijn' kant mogelijk een weinigjen verzuimd. Ik dacht, nu is het rustig als te voren en die gewapende Metfelaars hebben genoeg 't huis te doen, om zich met mijn huishouden niet te bemoeien. Maar zoo verftonden het onze buuren geenzins: Die zeiden, en rast veel aan» drang van redenen, te lang om U thans te vernaaien, dat zij ook rujit hebbende met die foort van Vrijmetfelaars, ik ze nu ook moest helpen, omze te verdrijven: want, dat als ik dat weigerde, zij mij op een ander jaar in de pekel zouden laaten zitten. Wij werden bang en gingen mêe. Wij wapenden ons zoo goed als wij konden, en brachten het zoo verre, dat wijze haast weder haddden ge» convoieerd, daar zij van daan kwamen.... Toen, mijn Vriend jabusI gij, die de beide partijën met één opflag kunt befchouwen, hadden wij depaéis moeten maken; maar mijne buitenlandfche vrienden waren van contrarie begrip, en wij waren zwak genoeg om niet te zeggen: „ Adieu Vriendjens! wij groeten u, en gaan naar huis; wij hebben mei de huisvrouy nog een beentjen te kluiven en de rust, (zoo als zeker Dichter zegt) is veiliger dan de Eer." Dit is onze fout! en die béken ik gulhartig! Onthoud dit, janusjbhI Maar wat gebeurt er ?" Die vervolgers worden op hun beurt vervolgd en verjaagd. En, om TJ met alle die gevalletjens niet op te houden, de vrienden van mijne Vrouw, daar zij zoo naar fnakte, zijn bij haar in huis gekomen; en nu is er zoo wel getornd aan Deuren en Venfters, en balken en fundamenten, dat, zie daar! het geheele Huis ingeftort, en zoo wel mijn porcelein, als dat van mijne Vrouw gebroken is. Zij heeft nog wel wat Juweeltjens hier en daar geborgen, en zij vleit zich, dat haare Vrienden haar het Huisraad weder zullen bezorgen; maar ik vrees, dat het al te laat is: want als het met het Huis gaat, zoo als met het Bosch, dan weet ik er geen raad op. Zie hier hoe daar meê geleefd is, toen het Huis over was. Dit Boscbjen was beplant met veele Hooge en laage Boomen, de Hooge boomen telkens opgroeiende, lieten hunne bloeifem en bladen, in overvloed vallen op de kleindere, die, daardoor geftadig gemest, weelig opgroeiden, fchoon zij in de fchaduw ftonden. Deze Vrijmetfelaars, die zich beter op het metfelen, dan op het tninieren verftaan, begrijpen, dat de Zon, op alle Bootsen, te gelijk moest fchijnen, en zijn nu bezig met alle de hooge Boomen afte- M 2 kap-  C 94 } kappen. Waar zullen nu, als regen en wind komen, die heesters (leun vinden> en als er geen bladen vallen, waar mede zal de grond gemest worden? Het groeien van de Boomen — Heer janus! heeft veel gelijkenisfe met deNegocie, in dien zin, dat als de Capitalisten arm worden, de Commercie zijn grootfte voadfel, namelijk Geld misfen moet, en dat dus veele Lieden, die van den omloop van penningen leven moeten, hun beftaan ook derven. Een Rentenier die rijk is, en naar proportie zijn geld verteert, is als de Maag in 't lighaam, die voedfe! verfchaft aan de uiterfte deelen. Of, om te blijven bij mijn Boschjen, Een groot Koopman is als een Eike boom; daar klim op, Wijngaard en andere ranken tegen opklimmen, en vastgehouden worden. Kap den boom af, dan zal de Ranke, die nog hier en daar vast zit, juichen over haar triumph, zij wordt gezien boven den ftam van haare Voedfter, doch zij zal binnen korten ook neerzijgen , en vertoonen aan het droevig oog van een kundig Landman, een Land van verwoesting, alwaar teekenen van oude Grootheid alleen overblijven. Zie daar miin Vriend, ons geyal! Bellis gij nu wie Oorzaak is van ons ongeluk. Mijne Vrouw , die vroeg rufie gezocht, lang onder het hart gedragen, era eindelijk uitgebulderd heeft, of ik, die in 't begin verdraagzaam, daar na te zwak, en eindelijk in mijn eigen bederf gedreven ben geweest. LOGOFHILUS. ANTWOORD. Zederd langen tijd, Mijn Vriend! hebt gij aan uw eigen bederf zitten arbefi den als of u, alles, wat gij deedt door de vrienden van uwe vrouw, ftuk voor ftuk' in 't oor' geblazen wierd. Gij hebt het grootfte ongelijk van de geheele waereld: want, ten eerfte, gij ligt er onder, gij zijt C en dit kunt gij zelfs m de handelingen der Apostelen lezen, zoo gij mij niet geloven mogt) een overwonnen partij: en waar hoordet gij immer, op een Viool, die wel geftemd was, fpeletl dat zulke lieden gelijk kenden hebben; maar, ten tweede; Gij hebtu, buiten uwe laatfte misftappen, welke gij zelve fchijnt te erkennen — reeds negen iaaren geleden aan ellendige domme ftreeken leggen vergapen, die u tbans nog lelijk opbreken. Daar gaat gij Perfen (a) met uw Vrouws Vader, die een 11 name Focuttvus was, en die te voren altijd met u in Ablative abfoluto had omgegaan — een accoord aan , en laat ondertusfchen uwe vrouw,die u toch in allen gevalle nader dan uw fchoonvader was, voor dove nooten zitten. Ondertusfchen wist gij zeer wel, dat uwe vrouw — had Mijn Heer uw fchoon- («) Dit is een bastiuwloelc, en zegt zoo teel, als *»yj4i».vs, offer iahöm! —» j  C 95 ) fchoonvader, het eerst de kat de bel niet aangebonden—' er misfchien nooit om ged.~cbt zou hebben, om het huis onderden vost te haaien. Kijk! ik ben geen liefhebber om oude en doode koeien uit de floot te haaien; maar, dewijl gij er nu het eerst van ophaalt, moest ik er toch iets van zeggen, al was het ook alleen maar, om u te toonen dat ik uwefamielie zeer wel ken. Dat ik het voor eene eeuwige waarheid zou houden, dat, overal, waar en altijd, wanneer er twee kijven, beide fchuld zouden hebben, is wat fterk: Er zijn zoo veel eeuwige waarheden niet als men denkt. Dat het echter met u en uwe vrouw zoo gelegen is, kan ik, met een gerust gemoed getuigen. Waarlijk zij blijft u niets fcbuldig, en betaalt u alles, met een' in 'toog loopenden woeker. Zeker is bet, ondertusfchen , dat er een nieuw gebouw zal opgetimmerd worden. Hoe het er uit zal zien, zal de tijd moeten leeren. De groote vraag sal nu maar zijn, of gij er weder met u beide in zult willen wouen, en hier over dunkt mij, moesten gij noch zij, geen bedenkingen maken, 'tZou eene onredelijkheid van haar zijn , u de inwoning to willen betwisten; dan het gekfte van alle (naar mijn inzien) van uw zijde, namelijk —- zou zijn, zoo u de lust mogt bekruipen, om onder den blooten Hemel, op de puinhoopen van het oude gefloopte huis even als een Job op den mesthoop te willen blijven zitten. Daarom Vriendlief! — Neem de zaaken, zoo als zij zijn. Wat zou het u zelfs baaten, al hadt gij in alles gelijk gehad ? — Geloof mij, ilaat de handen nog in een! Geeft aan uwe buuren van wederzijde, een treffelijke bifjk van eensgezinheid! Stelt alles in het werk, om V3n hunne genade niet langer aftehangen; en wanneer dat alles gefchied zal zijn, meld het mij dan eens bij eccafiel —-- Ik met alle bereidvaardigheid Uw D. W. Dienaar JANUS. NB. Bovenflaande brief met het antwoord, is gefteld in handen van de Burgers archos ïroteros en demos phobulus, om in de eerstkomend© zitting van het vereenigwgs Cemmitté te dienen van bericht. *—- BERICHTEN. Voorlotpige tijding. oud ba bel den 30. Mai. Onze hollende. Archante* —• (zoo noemt mija Tuinman de i*w*ex*i7ts van ons gewestj en dat is den man niet kwalijk te neeaien: jaap kent geen Grieksch, maar dat hij over het geheel zoo dom is, Ma als  C 96 ) als een ezel, en wat men hem ook voorpraat, van het eene zoo weinig veri ftaat als van het andere, en toch altijd op den toon van éenen Westphaaljchen Os ja uitbuikt, dat is jammer van den man — Ert evenwel is er de kaerel dul op, om zelf Holigarchon te worden of te zijn; en fchoon ik hem dagelijks zeg, dat men daartoe verftandiger, ftaatkuhdiger lieden nodig heeft, dan hij is. Schoon hij mij op de vraagen, wat weet gij van de gefteldheid van ons land, van de bronnen waaruit onze welvaard moet vloeien , met een woord, wat weet gij van ftaatkunde, en hoe men best een zoo verdeeld volk zal regeeren, als het onze, helaas! is, fchoon hij mij op deze en dergelijke vraagen, niets weet te antwoorden , als ja, ja. Verbeeldt hij zich toch zeer bekwaam daartoe te zijn, en hij redeneert a pofleriori uit de ondervinding van anderen. Ik kan hem zijne gekheid onmogelijk uit het hoofd praaten, en 'teenigfte dat hij zegt, is dit: ,, ik bin nog waizer es die en die tuinman en die boeren, want ik heb van jou nog wel eens wat eleerd, en zij maar van verkens.") — Maar om jaap te laaten die hij is, en te zeggen, wat ik ü, Dierbaare Vriend jahus! te zeggen heb', zal rk u dit kort bericht mededeelen. Onze Holigarchontes hebben beflooten, den naam van ons gewest te veranderen, en drijven met geweld door, dat het zelve theologisch babbl hitten en zijn zal: 'tgeen tegen hnnne heilzaame oogmerken aan, fchroomlijke gevolgen naar zich zou kunnen fleepen: omdat Theologifche verwarringen, door» gaands de ergfte zijn. Mijn oude Oom prudens, zeide mij, toen ik hierover met hem fprak, met de traaien in zijne eerwaardige oogen: ,, Lieve Neef! ,, als de Politieke tweedragt in eenen Godsdienst-oorlog verandert, dan is het Vader„ land geheel verlooren." Met aandoening, herdenk ik de woorden van den verftandigen Grijsaart: en de Hemel bewaare ons, meer dan menfehelijke rechtvaerdigheid, om dezelve tot ons ongeluk bevestigd te zien. — De reden van dit befluit, is in eene verklaaring van het woord gelijkheid &c gelegen, die reeds uitgediend heeft, omdat ze te Spartaansch is. — De gelijkheid vordert, naar hunne mééaing, dat de Geneeffche Familiên niet meer bezitten mogen, dan de Romeinfche en anderen: en dat het geen de Geneeffchen meer dan 200 jaaren in eigendom gehad hebben, en door centrallen aan hen bevestigd is, dat dit alles tegenwoordig algemeene goederen moeten worden. — Gij begrijpt ligt, Burger janus! dat de Romeinfchen en anderen, die geen Geneeffchen zijn, zulk eene verklaaring van harte goedkenren, en dat de ijverigfte met alle magt het daarheen dirigeeren, om dezelve in 'tpnvintiazle, ja was het mogelijk, in 'tnationaale woordenboek te doen inlijven. De onfeilba-e taalkennis, en het onwederftaanbaar oppergezag van hunne Holigarchontijche Maatfchappij, onder de fpreuk: ex ungue leonem, fchijnt hun eene gegronde hoop hierop inteboezemen. — Men zegt, dat zekere Oceidentibaanius onze Holickarchontes, zulk een grootsch dankadres toegewijd, en hunne wijsheid enz. enz. enz. zoo hoog ten Hemel verheven heeft, als of de man zelf de hand in 'tfpel gehad had, en dus zich zei;  t $1 ) ïelven prees. — Hij heeft er ook redenen toe: hij is een nakomeUng dier Geneeffche familien , die A°. 1619 ontbürgerd zijn. — De Geneeffchen denken anders, over vrijheid, gelijkheid, broederfchap, en rechten van den mensch. Zij begrijpen, dat de gelijkheid alleen betrekking op rechten en pligten beeft, in de ftipfte rechtvaardigheid beftaat, en een onpartijdig handhaven van elks rechtsgebied. — dat de vrijheid verloren gaat, wanneer men naar goeddunken, over eigendommen van anderen befchikken kan; dat het tegen de broederfchap ftrijdt, heden zoo veel mogelijk te vervolgen, welke ons in liefde gedragen hebben, en eindelijk, dat het recht van eigendom tot de rechten van den mensch behoort; dat dit een volmaakt recht is , en door niemand mag (ik zeg niet, kan ) gefchonden worden. — Zij begrijpen, dat zulke zaaken tot het judicieêle, en niet tot het politieke behooren. —- Naar het mij voorkomt, hangt alles af van déze vraag, hebbende Geneeffchen recht van eigendom op de goederen in quaeftie,cf niet? Zij beweeren ja: en als ik wel gehoord heb, wordt hen dit van hunne partijënmet ftilzwijgen of magtfpreuken, verontwaardigingen enz. beantwoord. Evenwel hebben onze Archontes, na het vellen en uitvoeren van hunne dispofitie, ten nadeele der Geneeffchen, eene Commisjie benoemd, om die menfehen te hooren en te antwoorden, die hun recht van eigendom komen bewijzen.— Deze nieuwe wijze van handelen die zeker oneindig beter is dan de vorige, waarin men eerst alles van beide kanten onderzoekt, en dan eerst vonnis velde, deze nieuwe wijze van handelen, zeg ik, zal dezen kunstnaam krijgen : incidet in foveam quam fecerit ipfe. ——— Hoe het eindelijk met deze zaak afloopen zal, moet de tijd leeren, de Geneeffchen zijn niet gemaklijk en onze ftad onderlteunt hen ten fterkften. Men 2egt, maar ik ftaa voor de waarheid hier van niet in, dat onze Holigarchontes haast zullen vervangen worden door andere Beftuurders — men zegt, dat het reglement daartoe door het geheele volk reeds is goedgekeurd, dat deze verkiezing geregelder en wettiger zijn zal dan die van Holigarchontes ■— evenwel wanneer dit gefchieden zal, kan veel afbangen van de gezindheid dier lieden zel- ve: want onder uit den grond klinkt eene ftem, zeker van eenen onderaard» fch'en geest, hun dus in de ooren, locun tencnatis amici femel adnisfi. — Vaarwel, Burger janus ! leef hier mede zo gij wilt. Staat het u niet aan l verbrand het, is er iets goeds in, ik beveel het aan uwe befchavlngen verbetering welmenend aan. — Heil en voorfpoed van uwen vriend JAHOJHIiüI. Mis-  Mïsfchleh aan 'bier op tot a n t w o o b d oMenen het vo'gendg BERICHT uit Reïo iMATOiu , d<« 30 Mey. Het ziet er weêr allerbeklageli'tet met de hoofden van dit Landfcbap uit. Naa ruim twee eeuwen op een .zeergoed fuk> keidrafjen, naar luxbercb op't pad der verlichting (evenwel niet zonder ooglappen) een goed end weegs afgelegd te hebben, zoo dat zelfs de onzijdige tóekijkers moesten bekennen, dat zij — met omweg en al — vrij wat gevorderd waren ; krijgen de Voerlieden nu weder, als lieden , die bet fpoor bijster zijn — de kuuren in bet hoofd, om — en dat wel in den galop — langs den weg naar dan dohkere gaard te rugg' te keeren. Gelijk zij voorgeven — zou dit moeten dienen, om weder geheel van de meet af aan te beginnen. " Dat eenige domme ploeg osfen, vergezeld en aangefpoord door bunne Drijvers , dien ezelachtigen cours wel uit willen, laat zich zeer gemakkelijk begrijpen : die beesten weten niet beter, en loopen op de lucht van hunne oude ballingen aan; maar dat zij, die zich beroemen , het verst van allen gevorderd te zijn, door een kwalijk geplaatfle wrok verblind —- aan dit ontwerp de band lee» nen,' zonder bedaard te overwegen en aan te nemen, 't geen hun de gelegenheid, als van zelve aanbiedt, is iets waar over men zich niet genoeg verwonderen kan. ——— Hoelang, 6 ongelukkig volk van reformatoriaI zult gy dat hoofd —» dat u de Hemel eigontlijk gefchonken had om te denken, te overwogen , te oor• doelen en te willen — even als de kop van een ftormrajn gebruiken, en loopen er mede tegen den muur aan? —— Deze Nommers worden alle Maandagen vervolgd, en uitgegeven te Utrecht bij de Wed. Terveen en Zoon; 's Hage van Cleef en Leeuweftyn; Leydcn Honkoop en Onnekink; Amfterdam Hftitrop, J. W. Smit, ten Brink, Kuyper en van Vliet; Haarlem Beets en Loosjes ; Rotterdam D. Vis, v. d Dries, ea Pols; Alkmaar Hand, en verder in de overige Provintien, a twee Stuiyers.  JANUS .VERREZEN,' I787. - I796, SUUM cuiquE. N\ 65. % Maandag den 27 ^^jy- BERICHTEN uit 1N"ieuw ge ie kek land. De Natuur en de Mode tnogen famenfpannen," om de menfchen tot in 'toneindige — niet zoo zeer te hervormen, als wel te herLtfoeneerer; naar maete men "dieper tot den inwendigen mensch indringt, wordt de verfcheidenheid en variatie minder, ó Gij, befpiegelende Wijsgeeren I die daar met de fchaaf — en gij, beöeffenende Politieken! die daar met de bijl in de hand ftaat — beide (wie zou er aan twijffelen?) tot heil en geluk van het menschdom — gij ziet het, duidelijk en zonder bril. De tijden — waarin bet fchaaven en hakken uit de mode zal wezen, zijn nog verre te zoeken. Uwe beste 'lekscoopen zijn nog niet in ftaat, om ze zelfs flaauw en fcheemerachtig voor 'toog te brengen Gelukkig nog maar, wanneer het bij het oude fchaa. ven en bakken mag blijvea. Wij kunnen echter, niet ontveinzen, dat wij met li, Deel. N eene  C ioo ) eene zekere ongerustheid het oog gewend houden, naar die fcheurz.eke PM*, fophen, die, zederd lang, al te onhandig, om met de fchaaf om te gaan met booren, nüptangen en zaagen gewapend, de verlichting prediken, volgens eene Theorie, welke zij in het rijk der duifternisfe fchijnen opgedaan te heb. beWij~zijn thans weder in ftaat gefteld, om u een ftuk van een' brief medetedeelen , zijnde, volgens het gevoelen onzer Geleerden, een andwoord van so lok aan pisi'stratus. — 'tis van dezen inhoud. Waarom doet gij mij herdenken aan dat Athenen . dat i'k 'ten' t'wee'den'maal verliet? Waarom herinnert gij mij, in mijne vrüwillige ballinefchap, dat gevaarlijk gefchenk, dat ik eenmaal aan mijne Landgenoo" ten misfchien te reukeloos, ter hand ftelde? — Veelligt is mijne klacht, " even zoo voorbarig, als de daad, waarover ik mij beklaag , oimjdig was. — " Is er dan geene mooglijkheid, dat het menschdom in 'talgemeen, en de Athe',' ners in 'c bijzonder, door fchade wijs worden?— Zou niet het nage- 5 flacht ? — Maar waarom toch? >— Het nageflacht zal uit menfchen be. " ftaan' én ik heb de menfchen leeren kennen! — Ik ondervond een onuif " fprekêlijk vermaak, om allen — ten minfte de grootfte menigte, naar mijn " eigen hart te beoordelen; zonder te bereekenen, welke middelen ik gebe" zigd welke moeite ik aangewend, en welken tijd ik bedeed had — om dat " hart' door bedaarde wijsbegeerte en juist bezef van waarachtig menfchen- " gc[Uk zoodanigte beftemmen en te beftendigen. Alle geestdrift, behalven "die om het menschdom gelukkig te maaken, was verdoofd! — Maar ook " deze geestdrift, kan fchadelijk zijn. Waarom vergat ik de jaaren mijner " eerfte jeugd; de gefteldheid van mijn hart, en de woelende driften, welke ü het op dien tijd bezielden? — Ja' De mensch wil vrij zijn. — Maar niet zoo geheel (gelijk ik eens met innig verdriet uitriep) om zieh vrijwillig, en naar willekeur, in ketenen " te mogen kluiftere». Neen, deze daad is Hechts eene laatfte wanhoop, en de " laaste ftap der kwijnende vrijheid. De mensch heeft een aangeboren neiging " tot vrijheid. Nauwlijks is zijne begeerte voldaan; of de zucht tot heer" fchen, hem even zeer aangeboren, volgt deze eerfte neiging op de hielen. " Zoo dra nu deze zucht in aller harten ontgloeit, kan het niet anders, of een " oorlog van allen tegen allen moet er het noodzakelijk gevolg van zijn. — " Zie daar, eene ongelukkige fchilderij, juist en naar waarheid getroffen: tot dus verre, hebt gij de waarheid volkomen aan uwe zijde, en ik hevoel mij " diep ongelukkig, omdat mij de macht niet verleend is, u te logenftraffen. Maar wat deed u het ongelukkig befluit nemen, om u met deze waarheid, ais met een tweefnijdend zwaard, tegen uwe Medeburgeren te wapenen? — " Als Overweldiger en Tyran van Athenen, bezat gij het geen ik nimmer beze" ten heb: omdat mijn hart, misfchien uit zwakheid, er zich afkeerlg van gevoelde. ^ ^  C ïo- ) Ik zeg uit zwakheid —» omd,*t het mij niet onwaarfcbljnlijk voorkomt, dat '„ juist de macht van éénen, het best bereekend is, de vrijheid van allen te „ bevestigen. „ Ontnaamt gij hen de vrijheid, omdat zij die niet zuiver en eenvouwdig ,, genieten konden? waarom hergaaft gij hen die niet in een vollediger, zui„ verer en eenvouwdiger wetboek ? Gij bezat de macht, om alléén iets daar te „ ftellen, en in werking te brengen, 'tgeen voor de verwarde werkzaamheden „ van veelen, tot nog toe onmooglijk fchijnt. — zwitzerland, bazel den o Juny. In onze omftandigheden, die wij met meer volkeren gemeen hebben, gedenken wij dikwijls aan de Fabelen van den goeden phoedrüs, die zonder veel omflag van woorden, de kunst bezat, om de waarheid zoo langs zijn' neus weg — te zeggen. — Zijne Ranae metuentes Taurerum praelia, zitten ons diep in den geest geprent. Wij cmformecren ons ten vollen, met het gevoelen van dien ftaatkundigen Kikvorsch, die bij gelegenheid van een hevig dierengevecht, angstvallig zijn kop uit den poel verhief, en ten naasten bij deze woorden, tegen zijne medepoelbewoners , met eene bevende ftemme uitbracht: —■ „Ons ongeluk is niet te overzien, wanneer dit gevecht niet fpoedig een „ einde neemt, 'tis waar, de twist gaat ons op geen voeten of vaamen naar „ aan; zij vechten om het meesterfchap, 'tgeen wij ons zekerlijk niet aan„ matigen willen. Maar wie zal er ons voor inftaan, dat niet, bij een onvoorzien „ toeval, eenige vluchtende ftrijdgenooten uit hunne bosfchen, in onze laage ,, fchuilplaatfen zullen nederftorten? — Ik concludeer derhalven , dat wij, hoe „ zeei de overwinning verre van ons thuis behoort, met de nederlaag in een „ naauw verband ftaan." — bestellenbubg, den io Juny. De toebereidfelen tot een' algemeenen vrede, beginnen er van dag tot dag ernftiger uittezien. De gelaatstrekken van mars, behouden echter nog hunne vorige ftuurschheid, en men vindt er nog weinig van dat lieftallige in, dat hem, als Minnaar en gunfteling van venus, zoo belangrijk maakt. Smachtende, en met een oog vol ongeduldig verlangen) ziet de menfchenvriend, het oogenblik tegemoet, waarop, in de plaats van Eikenboomen, met Lauwertakken en Cypresfen kranfen vercierd, de Olijfboom ook eens een beurt verkrijgen zal, om als een duurzaame Vrijheidsboom geplant te worden, onder wiens verkwikkelijke en vruchubare takken, de zoonen van Mavors zullen kunnen uitrusten, en ongeftoord hunne uitgeftaane gevaaren en Heldendaaden vertellen. In "tmidde dezer ftreelende vooruitzichten, ontbreekt het ons niet, aan zwaarmoedige en verr' uitzieade Staatkundigen, welke van gedachten zijn,. dat de Crifity welke wij beleven, nog nauwlijks ten halve geëindigd is, en dat het reftantjen van onze ten einde fpoedende verlichte agttiende eeuw, er nog aan geloven zal moeten. italieh. iomeh, den 30 Mey, Men zegt hier vrij zeker, dat na N 2 de  C ) de laatfte vredelievende redenvoering van den Heiligen Vader, alle-nachten, de fchimmen van Brutus en Caefar, zich in de nabijheid van het Vatican vertoonen. Zij moeten zekerlijk den ouden wrok lang vergeeten zijn: dewijl zij beide (indien de geruchten echt zijn) daar zeer broederlijk, en hand aan hand optreden, even als of er nimmer eene zamenzweering van Casfius had plaats gehad. — Het is ondertutfchen, geen weinig eer, voor het thans, zoo diep gezonken Romen, door zulke vermaarde bet over-oud Burgers bezocht te worden. Men kan zich verbeelden, dat Caefar op het eerfte gezicht van Brutu:, gezegd zal hebben. „ En ook gij, mijn zoon!" — Ten minften, wanneer het waar is , dt>t men bij het wakker worden weder met dezelfde gedachten begint, waarmede men in flaap viel — is deze onderltelling niet onwnarfchijnlijk. — Men is hier over 'tgeheel zeer nieuwsgierig—nu delaars van Itaiien, metflevelmanchette, en al uitgetrokken is— wat er eindelijk nu van het ontlaarsda been, zelve worden zal. De Propheet, welke zijne rejidentie, niet verr' van de kuit af, houdt; verwondert zich, en met reden, niet over het geen hij reeds voor lang voorzegd had. Brief van Mevrouw praxagora. "Wel Mijn Heer de Autheur, Redacteur, en wat gij al verder zijn moogt! —■ Ik moet het bëker.nen, dat gij u bij.de tos'bij uitftek verdienftelijk maakt! —■ Het ftaat u waarlijk fchoon — als of er niet genoeg in den tuin der mannen te •wieden viel — ook ons'geflacht (gelijk men zegt) een veeg uit de pan te geven. Wat deeden wij dan toch, dat eenigzins verdiende, uwe impertinente bedilzucht optewekken. Er beftaan misfchien twee of drie vrouwen Clubfen in de geheele Republiek; en wie weet, of gij er wel eens, anders dan bij losfe geruchten van geïnformeerd zijt. Ik lees uw Dagbladen niet regulier, en uw Aa*» N°. is mij nu eerst onlangs onder 't oog gekomen Daar fchildert gij eenige onzer af als Revolutionaire wezens, en voert ons fprekende in, als of wij eene Seiste van Sansjupes wilden oprichten. Waar maakt gij dit uit op, Vrouwenhaater? — En zoo wij al zomtijds de zotheden der mannen b'elachen; waarom zou ons dat zoo wel niet vrijftaan als u, Mijn Heertje». ? Wij begeeren het roer van ftaat niet in onze handen te hebben; fchoon het nog de vraag zou zijn, of het dan erger, dan nu gaan zou. Wanneer hebben wij ons, ter verkrijging van onze onvervreemdbare rechten, zoo als gij die no.'mt, in de bres geftëld? —■ Waar blijkt dit? -— Wat deed het u zelfs vermoeden? —' Hebben wij ons immer als corporatie over het DespotUmus. onzer mannen beklaagd? Gij fcbijnt niet getrouwd te zijn, paai! — anders zoudt gij die woord;n „ Dèspotismus onzer mannen" zoo hoog niet uit bazuinen. — Wie zou er ook op uwe twee lelijke, gezichten verlieven? — Dus, geloof ik, dat gij (om de zaak eens omtekeeren) geen gevaar loopt, om onder het Dèspotismus van iémand onzer gefhcntgeriooten te zuchten. Gii  C i°3 ) Gij hebt echter in alles niet misgetast» Ik ben edelmoedig genoeg om n recht te doen, daar gij het verdient. — Onder ons beltuur zou er minder langwijligheid, en meerder fpoed bij 't werk plaats hebben. — Dit bewijzen wij genoeg in onze huislijke bezigheden. Dat wij ons dikwils over de langdradigheid van het hartmguetren beklagen, hebt gij niet mis geraden; en 't is alleen, omdat gij mij in die aanmerking (hoewel maar ter loops en tusfchen twee haakjens aangeftipt) bevalt — dat ik de pen opgevat heb, om u dezen te fchrijven. Voornamelijk heb ik het dan vreeslijk geladen op dat foort van langdradig, heid, 't welk zeer veel overeenkomst heeft met een gefprek, waar van de fprekers elkander niet verftaan; waarin ieder, dan uit dien, en dan weder uit een' anderen hoek van 't vertrek, zoo voor als tegen zijn gevoelen zegt, zonder de redenen van zijn tegenfpreker te wederleggen, zich vergenoegende dezelve in 't voorbijgaan te taxeeren, en ze voorts te laten liggen. Als ik zulk een gefprek lang aanhooren moet, (en ik ben toch niet zwak van harsfenen) dan begint het er in mijn hoofd even zoo uittezien, als op de Toonbank van een winkelier; wanneer hij van die Galanten een vijite gekregen beeft, die uit nieuwsgierigheid den geheelen winkel uithaalen en alles lospakken laaten, zonder iets te koopen: Dan wórdt mij op het lest alles groen en geel voor de oogen, en ik gevoel den grootften lust om dwars uit het gezelfchap te loopen. — Niets is verveetender en nutteloozer dan zulke gefprekken. In ons vrouwengezelfchap, daar wij zulke gefprekken zorgvuldig vermijden, noemen wij dit ,, in de warmolen rond loopen " — en zoo dit bij ons al eens een enkele keer gebeurt — dan roept onze Prejïdente, hooo 1 — Naar mate een gezelfchap grooter is, waarin zulke gefprekken voorvallen, is de verwarring erger; en .wanneer het dan met de harsfens der fprekers en hoorers in dat geval zoo gefteld is, als met de mijne, dan beklaag ik het land, wiens heil en- voorfpoed aan zulke harsfens toevertrouwd is. . Zie daar u met den vinger een wijd veld aangewezen, dat gij moeite zult hebben om afteloopen, al gaaft gij ook' dagelijks een N°. uit; iets dat vrij wat edelmoediger zou zijn, dan eene weerlooze fchaar van vrouwen, die in hunnen beperkten kring, zich in hunnen ftaat te vreden houdende, aan veele breinlooze koppen een voorbeeld geven, om zich niet te ven' buiten 't bereik van hun toonbank of drieftal te begeven, aantevallen. — ANTWOORD. Gij zult het toch riet kwalijk nemen, Mevrouw! dat ik aan het hoofd an uw brief den naam van praxagora geplaatst heb? — Daar gij hem niet onderteekend bad, dacht ik deze kleine vrijheid wel te mogen nemen. Gij moogt u dan zoo boos aanftsdlen, als gij wilt ; dit zal niet beletten, dat ik ten vriendelijk* fte verzoek, voor 't vervolg met uwe correspondentie vereerd te mogen blijven.. N 3, Ön-  Ondertusfchen wenscbte ik vooraf u wel te overtuigen, dat ik geen Vrouwenhaater ben, en dat ik het toegezonden bericht in zekerlijk niet geplaatst heb, oin het Immer als eeri S.tyre, op uwe lieve geflschtgenooten te doen doorgaan. — Is het dan niet geoorloofd als met een wenk uwe veelvermogende invloed, al werkte die ooi alleen maar achter het gordijn, interoepen; zonder gevaar te loopen, om van verregaande indiseretie verdacht te worden? Weet ik dan niet hoe veele lichten voor den ftaat, uit uwe leerzaame fchoo.' len, op het ftaa;kundig tooneel te voorfchijn treden? — Hoe veel te voren ellendige fchoolvosfen, die buiten hunne ftudeer kamer ftonden te kijken, als of zij geen ftemgerechtigde burgers in de wijde waereld waren, door u'ontbolfterd zijn geworden? — Zou het mij onbewust kunnen zijn, hoe veelvermogend uw aanblik is, om de jeugdige harten van onze vrijwillige Helden voor de eer, om het Vaderland te behouden, aantevuuren? — [ Ikfpreek u thans aan als representante uver kunne. 2 Zou ik kunnen aarfelen om te geloven, dat zoo veele gewichtige voordellen; waarin het beoogde heil van 't Vaderland zoo duidelijk zichtbaar is, bij u dood famiïliaar aan de theetafel, bij een gebracht zijn? Weet ik niet, dat uwe losfe en te onrecht zoogenoemde onbekookte invallen, dikwils vrij wat zwaarder wegen , dan zoo veel beblokte en met infpanning afgewerkte voortbrengzels van fterk geëmbaleerde en deftig geparuikte hoofden! En zou ik dit alles kunnen weten , en nogthans een dubbelzinnig lofredenaar der Praxagorasfen zijn? Nu nog een woord, om u te melden, hoe ik op den inval gekomen ben; om u den naam van de Atheenfche Praxagora toetevoegen. Dit is dood toevallig en zonder eenige de minfte arg of list gefchied. — Toen jacob mij uw' brief overhandigde, zat ik juist met eene Franfche vertaaling van ar ' stop hames in mijn' handen, en las daar in de volgende woorden van deze Matrona: Pauvre peuple, vous etes la caufe de tous ces maux; veus qui employés le threfor „ public a vous faire paier vos fujfrages, £? qui regardés avec foin ce que chacun de „ veus gagnera aux asfemblées, fans conjiderer que le bien public va ausji mal que le 3, boiteux Aefimus. Teutefois fi vous voulés me treke, 11 en efl tems encore. Je fauve „ ïetat. Comment, me dirés vous? Le voicl. Je pretends qu'ilfaut mettre le gouver,, nement entre les mains des femmes.... Hé! — Ne nous fervons nous pas d'elles „ peur le gouvernement de nos families ? " ■ Zulk een discours, zou tegenwoordig weinig te pas komen, daarom hebt gij er ook wijfelijk u niet van bediend, —- Wij "weten wel, dat het in het pure Democratisch Athenen geheel anders toeging, dan in onze reprefentative volksregeling. JAHUS. BI  C i°5 ) de autheur van dit WEEKBLAD, Aan den letterzetter. S. P. D. Wat nu gedaan? — Daar krijg ik de onverwfchte tijdirg, dat mijn Grootvader in zijn' hoogen ouderdom, aan de Kiespijn zeer fubiet overleden is; — en dat wel aan bet buis van a r ch o s p r o t e r o s. Hij ging niet uit als een kaarsjen; maar ftierf veel eer als een larrp, die onder den ichooifteen hangt, en door den doortocht uitgeblazen wordt. Zijn einde was voorbeeldig: en hij gaf den geest, met een' Almanach van 't jzar 48 in zijn banden, na dat bij nog een oogenblik te vooren geleefd bad. — Ik htb nasuwlijks tijd, om u dit in eene vliegende haast te melden : want ik wordt ten eeilhn aan "tfterfhuis gerequiteerd. Ondertusfchen (gelijk gij ziet) het blad is rog niet vol; wie weet, of ik voor den avond het werk wel weêr zal kunnen hervatten? Gij kent de Natie: zij wil letters voor haar geld hebben, en duldt ongaarne groote vakken wit papier in een boek. Bij wien, beter, dan bij u, zoude ik mij in dit geval kunnen aanmelden? Op wiens anders, dan op onze fchouders rust de last, om 'sweekelijks een janus te vervaaadigen? Dus, mijn getrouwe Medehelper I (drukker of uitgevers behoeven wij toch alles niet aan den neus te hangen ) fchommel mij uit het een of ander oud, en weinig bekend boek, iets op, om het blad te vullen: ik ben op een' ander' tijd wel weder eens tot uw' dienst. VaarwelI — Ik moet heen; en maak ftaat op uwe welwillendheid. Ex ajje Tuust janus. —-> "Wat zijn de menfchen toch veel van belooven, als zij in nood zijn» Op een' ander' tijd is hij weder tot mijn dienst? — Wel ja! daar is hij vol van. Ik ken geen ongemakkelijker, noch ongedienftiger Cmpeer van een papieibekladder voor een' Letterzetter, dan bij is. — En wat dierst kan ik van hem verwachten ? Zou hij bij ziekte of fterfgeval, hier op mijn post komen ftaan, om, in plaats van op het papier te kriskrasfen, letters uit de bakken bij een te famelen? — Dat zou hem recht handig ftaan, geloof ik. — Ik mag hem toch niet heel en al in de konkels laaten zitten, Hei Piet! —> Ceef me dat oude boek zonder Captorie eens aan, dat daar op de plank leid, weetje? daar we altemets wel reis een blad uitfcheuren. Dat moet wel oud zijn*, want laatst zij de Profesfor immers neg dat het een mengelmoes van allerhande talen en dingen door malkaar was. Dat zal dus denkelijk in den tijd van den toren van Babel gediukt wezen. Dat zal fupeiber in den j a kus komen, 't Is jammer, dat ik het niet veiftaan kan > maar kijk! daar ftaat duidelijk Pcre 0 Ctri  Biböf, en daar over meen ik, heeft het de oude ook al eens gehad. Dat zat recht ter fneê wezen! — E P I T A P H E. Entrelardè £? entrecoufu du r. tere a cornibus. Faut-il, helas, o DoUor optimè, Que vous perdions hisce temporibus: Au grand befoin, Dottor egregie, Vous nous laijjer plenos moeroribus. Helas '. Helas! Pater a Cornibus, Tant nous efl dueil deflere fuiiera, Tant efl amer Parifientibus Etre privé tua Prefentia. T'Op cognoisfons haec mflra tempora Etre remplis calam'tatibus: Car nous voyons Hief & jurgia Tiop s'aügménter lus nojlris finibus-, Helas'. Helas'. Pater a Cornibus, Secourès nous precibus fedulis, Ou autrement, y/'fÏ2 laboribus Sïiccumberons in rebus arduis. Le cas-va bien, gratia fuperis, Vous co^noisfez certa jcientia Les gra'.ds nbus hujusce temporis , pu'un chacun fait 'magna licentia. Ne volt on pas ccedss vulnera Tant d'autres maux in civitatibus, Et qui pis efl, Chrifti Ecclefia Laboure fort falfis dogmatibus. Tflnt en voyons vanis erroribus Ejire aveuglez, atque cupidine, En ou',re plus congeftis opibus ■ Qjtand nous faudra de cunUis aüibus Prendre plai/ir nullo difcrimine. Que frons nous flatuto temport} Kendre rrifon. Ulo examine, Ejhe punis ignis ardoübus. Heks! Helas! Pater a cornibus Pleurer nous faut privati myiflro Pleurer nous faut excusfis fletibus: Pleurer nous faut, perit religie. En tous eflats re^nat amhitio, Et vous efliez noftra filucia. Que pourriez jtivante Domino Nous fecourir in re tam dubia. Las'. Nous voyons monis invidia ■Quefles ravy e mundi medio Enfevely cum reverentia En grand honneur, fpeUante popuh, Le co>ps cy gist, in ar (la tumulo: L'efiirit conioinEt choris cosleflibus, Le monde efluit meo iudicio tndigne avoir Petrum a Cornibus. De vous pleurer fufxs gemitibus, Cefi temps perdu, non fuut qui nesciant, Qjt'il nous faut tous nnturae legibus OUterdpertr ecqui refugiant V Tant de labcurs, quos nobis praeparant Nos ennemis iure iniuria: Helas! HAas'. tam nos praecipitant Plaifirs mondains, Giro, Doemonia. Vous eviter mille diferimina Par votre mort ingratum fratribus,' Tant de labeurs, mille pericula, Que nous voyons noflris temporibus. Helas! Helas! Pater a Cornibus, Pr&s pour Dieu Deum Angelos., Que tant foit peu, rw/iris laboribus Nous Soyuns tous in fine beatos!  JANUS VERREZEN. I787. -* SUÜM cuiqUE; N° 66. Maandag den 4. July. NOTA fan JANUS. Ik bad een voornemen , om heden , op eene voorzichtige wijze, mijne lezen het aftterren van mijn' Grootvader, wiens nagedachtenisfc bij veeien nog lange in achting zal zijn, bekend te maken; en hen, die eenige naauwe betrekking met den man gehad,hebben, langzamerhand, tot het vernemen van deze voor hun treurige Maare, voor te bereiden: ten einde de fchrik en ontfteltenis aan de eene - en de vreugde en uitgelaatenheid aan de andere zijde — te beftie» ren en te matigen, overtuigd zijnde, dat al te hevige hartstochten, hetzij vaa eenen treurigen, het zij van eenea vrolijken aart, voor de meeste, die de Hemel met geen' ijzeren borst begiftigd heeft, niet dan nadeelige gevolgen voortbrengen kunnen: — Doch mij wordt zo even bericht, dat mijn Collega, de Letterzetter, de onbedachtzaamheid gehad heeft, om den brief, dien ik hem onder O de I796. -  ( io8 ) de' roos, en alleen tot zijn eigen naricht, gefchreven bad, in het vorig N°. te plaatfen en alzoo aan het Publiek medetedeelen : en dat er, op het oogenblik, dit ik dit fchrijf, reeds te veel exemplaaren afgedrukt zij'n . om dezen misflag, met de daar uit voortvloeierde gevolgen te remsdieeren. Dit heeft nu, buiten de reeds opgenoemde uitwerking, voorzeker ten gevolge, het ontdekken van de verlegenheid, waarin zich de Schrijver bevonden heeft, om zijn blaadjen van de vorige week vol te krijgen, en het aan den dat; leggen van het kleine bedrog, tot het welk hij de toevlucht heeft moeten nemen om zich uit den nood te redden; en dus heeft hij mij, eigenlijk gefproken, van den wal in de floot gebracht. Hier voor zal ik hem, bij de eerfte gelegenheid de bsste, lelijk befekken. Wie nu de hand aan het epItaphe van den Eerwaarden Vader a Cornibus geleend beeft; weet ik niet: — doch, hoe het daar ook mede zijn mag, wij willen zekerlijk hopen dat hü den ouden Heer fchielijk volgen en niet lang overleven zal; evenwel kan ik mijn lezers verzekeren, dat die Eerwaarde Vader maar ©ngelul'kig nog al te fpring levend is, dan dat wij ons met zijn' fpoedigera uitvaart eerlang zouden kunnen verblijden. BERICHTEN uit ilmaarvoort den 999 Confuetudinaire. Een onuitputtelijke lust naar Fabelen, Zinnebeelden, Leenfpreuken en Allegorien , behoort tot bet caraéteriftiek van onze Natie. Men legt er ztcrr derhalve fterk op toe, om haar daarin genoegen te geven. Veele derzelve flaan op gebeurde, andere op gebeurelijke zaaken. Van dit laatfte foort bedienen zig onze Magi, om het volk te waarfchuwen en op zijne hoede te doen zijn. Het onderftaande zal misfchien kunnen dienen , om uwe lezers een denkbeeld te geven van den fmaak onzer Wijzen. FABEL. De Leeuw, als Koning van 't Woud, liet eene vergadering van Wouddieren,' ujt alle hoeken van zijn Koningrijk bij een geroepen, beleggen, en fprak hen dus aan: — wouogïnooten en onderdaanen.' „ De wanorde waarin ik u voor de komst tot mijnen Troon bevond, uw „ onverftand, waarmede gij onderling uwe bestgenomen maatregelen veriedeldet, en het Woudbeftier in beerschloosheid bracht, overtuigden u allea dat gij een' „ Voogd en Meester nodig hadt „ Uit aanmerking van mijn nitgeftrekt vermogen, waarmede ik mijn gezag „ weet te handhaven, wierd ik uw Koning en ik beloofde u mijne genade: „ maar daar uw aart fteeds dezelfde blijft, hebt gij niet voor een poosjen — „ maar op den duur, een' Voogd nodig: daarom verklaar ik mij Ei.-rFaj.ijK! — „ Laai  C 109 ) Laat u dit woord niet belgen. Bekreunt u niet, gelijk fornmïge Wouddif ren ,, gedaan hebben, óver de Nakomelingfchap! Die vrees is kinderachtig: want ,, wanneer uwe nakomelingen, zo verre gevorderd zouden mogen zijn, dat zij „ geen Voogden meer behoeven , dan zullen ook mijn nakomelingen niet lan„ ger regeeren , en het Krffelijke zal van zelve vervallen. En — hebt gij „ voorbeelden nodig? — Vestigt dan maar flechts uwe aandacht op het wispel,, tuurig menschdom! Hoe menig Vorstendom is daar niet erffelijk? van dep „ grootften Monarch af, tot den kleinften Baron toe, die op een duits fluit jen ,, alle zijne onderdaanen bij een kan roepen, bezit daar elk eene eiffelijke waardigheid. „ En waarom zou ik er dan niet op liaan? Alle mijne nakomelingen enTroon„ opvolgers zullen met dezelfde talenten begaafd zijn — alle zullen zij de no„ dige kunde en beleid bezitten, om uw Voogd en Koning te zijn. Gij kunt er dus nooit bij verliezen; daar integendeel onder het menschdom, dikwils een „ Charlesquint door een' Arlequin opgevolgd wordt. Dit laatfte hebt gij van mijn „ geflacht niet te verwachten. -— „ Boven dien — heeft mij de Natuur niet voorzien met alles wat Iuifter en „ gezag bijzetten kan ? Mijne oogen zijn als brandende Comeeten, mijne trans ,, en maanen overtreffen in achtbaarheid a'le quarréparuiken van het Heelal, en „ mijne klaauwen hebben veele van u reeds moeten overtuigen, hoezeer mijne „ lichaamskrachten berekend zijn, om mijn gezag te maintineeren. " Deze taal geëindigd hebbende, riep zijne brullende Majefteit met eene ontsachverwekkende ftemme: — ,, Ik verklaar mij voor uwen Erffelijken Koning, en wee die geene onder u, die mij deze waardigheid zou willen betwisten!" De gantfche Vergadering turfde van benaansvdheid en riep „ Amen!" „ Geduurende zijne regeering maakte het de Leeuw vrij gortig: te meer daar hij zijne gemalin bezwangerd had en zich nu van een' pootigen Erfgenaam ver. zekerd hield, —— „ Op een' tijd dat de oude Heer zich wat al te fterk op de Vogelenjacht (eene uitfpanning die weinig voor den Leeuw gefchikt is) toegelegd, en door een te groote hoeveelheid wildbraad zijn maag overlaaden had, raakte hij geheel van den tand; en gaf zulk een fterke lucht van zich, dat zijn gantfche Hof er door geparfumeerd wierd. Bij deze gelegenheid fprak de Leeuwin: „ Vorst! mij dunkt, dat gij een meer dan gewoone zweetlucht hebt. Ik vrees „ voor een bederf in uwe vochten. Het beste was, dat gij in tijds uwe Lijf„ artfen hier over raadpleegdet." — Zo gezegd, zo gedaan. De Leeuw ontboodt drie Do&oren, te weten: — De Tyger, de Hond en de Vos. De Tyger ten Hove verfchenen zijnde, vroeg hem de Leeuw: — „ Hoe vindt gij den reuk dien ik van mij geef?" De Tyger, die hier, als naar gewoonte, den geveinsden fpeelde en nooit de waarheid fprak, antwoordde de Leeuw alius: — „ Grootmachügfte Vorst en Opperdier! Uwe brallende Majefteit geeft een O a „ geur  C "o ) geur als de welriekende Nardus, en hoogstdeszelfs oogen fchiiteren als twee , baaken op de muuren van Memphis." " De Leeuw, die in goed Hollandsch begreep, dat hij gek..d werd, greep met een woede naar den gefpikkelden doctor, en het fcheelde maar zeer weinig, of hij zou eenige knoopsgaten in zijn pels gemaakt hebben. Daar na vroeg de Leeuw aan den Hond: ,, Doctor, hoe ruik ik ? De Hond, niet gewoon te veinzen, fprak: — „ Gij hebt een ellendigen flank bij u» en „ als gij niet bij tijds fchoon fchip maakt, brenst gij de pest onder uw gellacht, en „ ik geef geen oortjen voor uwe geheele Erfftlijkheid. De Leeuw, die nog minder grove waatheden, dan lompe leugens verdragen kon, greep naar den Hond, die er nog in tijds het leven (doch meteen ver-1 lamde poot) afbracht. Hier op verfcheen de Vos, Deze, welke altijd de fchijnvriend der misnoegde dieren was, en dikwerf ten Hove goede cier maakte, hield zich doorgaans kuiten *c gedrang. — „ Vindt gij, dat ik zo flink? " vroeg de Leeuw. „ Sire! „ (antwoordde de Vos) Ik ben verkouden: ik kan niet ruiken. " —- cn zo doende, kwam bij er zonder kleêrfcheuren af. Kort daar op kwam de Leeuw te fterven, de Leeuwin Douariirre regeerde al niet veel zachter; maar haar Rijk was van korter duur: want, na dat zij van een Leeuw verlost, en zeven dagen oud kraams was, verviel zij in eene flaapziekte, die wel ras doodelijk wierd en haar uit den tijd^ rukte. De Maare van dit fterfgeval, Was naauwlijks in 'twoud bekend, of'tgedierte verklaarde zich voor vrij en onafhankelijk, zwoer alle erffeiijhe waardigheden af, en floot bij eene plechtige acte den jonge Leeuw, en zijn ge» beele nageflacht, van 't oppergebied uit. Het kwam er nu maar op aan, wie in de nieuwe Republiek van den uagelaaten buit des afgeftorven Leeuws het meeste zou genieten. Dan bier omtrent was men overeengekomen, om de gelijkheid, zooveel mogelijk, te betrachten : alleen zou hij, die de meeste geest of lighaamsvermogens bezat, of meende te bezitten, iets bij wijze van praelegaat vooruit hebben. Dan, dit plan verwekte welhaast de hevigfte krakeelingen. Ieder wilde den voorrang hebben, zijn eigen gevoelen opvolgen, dat aan anderen opdringen, en Kunst-Rechter over zijn eigen bekwaamheden zijn. Niet minder was mea *toneens, over de publieke posten, ieder wilde in 'tbewind wezen, en oordeel-, de (gelijk dat doorgaans gaat) over zijn eigene bekwaamheden 't gunfligfte. De Luipaard zeide;— „zoo men verdienden, op den rechten prijs weet te ftellen, zal niemand mij 'tgrootfte deel van den buit betwisten, daar ik meer gelijke naar den Leeuw dan gij-allen. * „ Zoo deze gelijkheid, uwe verdienden uitmaakt (fprak de Beer) dan is zij hooastgevaarlijk, en den toon, dien gij hier in deze Vergadering voert, vind ik vrij Ariftocratisch ; maar zoo fterkte , zoo dapperheid , zoo de gaven van veiftindendheid, geene nhjts. beteekenende zaaken, maar wezenlijke verdien*  C i» ) dlenften zijn, dan kunnen de mijne, de uwe gemakkelijk opwegen; behalven, dat ik dan nog boven u, en veele andere de bekwaamheid heb, om in de boomen te klauteren; terwijl de geleerdfte van ons ras (dank hebbe de Muilband der.Beerenleiders, waaronder veele Poolfche Edellieden zirn!) even als de men. fchen op hunne achterfte pooten kunnen loopen." \ Wat? — (riep het Paard) zou dan mijne moedigheid^ fchoonhcid, radheld en algemeene nuttigheid hier den voorrang niet bezitten ? " — Hou daar! (riep het Leeuwsgezinde Schoothondjen) (r.ip zoo niet achter ult't" _ Denk dat ik er ook ben : — mijne bevalligheid, liefkozerij, mijne kunstiens het kwispelftaarten, het fpeelen met de maanen van onzen overleden' Vorst, die dikwijls zijn buik vasthield van 't lachen, als ik recht op mijn dreef was — dit a'les (dunkt mij) verdient ook eenige aanmerking. Gij pocht nog al zoo iets op uwe nuttigheid! Maar ik ken geen dier, dat gevaarlijker is in tijden van vrijheid, dsn gij: 'tminfte zelfs, dat u maar den teugel gevierd wordt, loopt gij voor dol en blind weg j en wanneer gij op hol zijt, dan.... " St, ft! (viel de Vos dezen Redenaar in de reden) als het Gemeenebest in gevaar is (en daar is altijd gevaar) dsn is mijne flimheid alleen in ftaat, om het te redden." . , , , .. „ „ Eene gevaarlijke flimheid; die maar op uw eigenbaat uitloopt! (dit reflec teerde de Aap) zoo flimheid, iemand verdienftelijk maakt, dan heb ik den voorrang boven u, omdat ik in ftaat ben, door de mijne, eene gantfche Vergadering te diverteeren: ook gelijk ik het meeste naar een mensch, dat (gelijk g.j zelve zeggen moet) het volmaakfte aller dieren is. " ■ Intusfchen verzoek ik (riep de Paauw, met uitgezette veeren) dat de vernadering gelieve overtegaan, tot het benoemen van een Prefident, die geduurende de Tusfchenregeering en hangende de deliberatien, over zoo veele gewichtige zaaken, provifoneel de taak van Proteüor op zich nemen zal. " Dit voorftel vondt ingang.1 , , . Toen fpande de Vos alle zijne vermogens in, om den Raaf, met wien hij jaaren lang, in eene goede verftandhouding geleefd had, het preteüoraut te doen opdragen^ ^ ^ ^.^ gen, mer-Ke-j;ken invioed op de Ver¬ gadering en fprak dezelve aldus aan: — „ Vrienden! — zonder deze Vergadering van zoo veele duizende aanzienlijke „ "eden in 't minfte te willen praeoccuperen, ftel ik tot dezen aanzienlijken, edoch provifioneelen post voor, dien eerwaardigen Burger met zijn zwarte „ monteering. " Jeder floeg bet oog op den Raaf, welke met meerderheid van ftemmen , terftond verkoren werd ; en de Vergadering aijourmerde tot »s anderen daags: — wanneer de Raaf de Vergadering opende; met deze woorden: — „ Geene" Vergadering is bekwaam, een geregeld beflait te nemen, ten zij er order heeifche. en. deze moet, mijns oordeels, alhier betracht worden. " — O 3 Geen  «een praeadvifen (riep de Bul.) Burgers! (hervattede de Raaf) is er dan iemand, die iets wil voorfteïten, dat beter is? — Ja (zei de Olyphant, op eenen bedaarden toon) Er moet een muizenval wezen, om het ongedierte, dat ons opvreet, te nekken. — Als het zoo moet, fchreeuwde d3 listige Kater, dan wil ik geen deel hebben, aan 'tonfchuldig bloed, dat er vergoten zal worden, en ik verlaat terftond het woud, om mij" te begeven onder de redelijke dieren. — Daar zult ge welkom wezen (antwoordde de Olyphant.)' „ Het zal u welftaan, om u te begeven onder een volk, dat u de kaas voor den neus weg fluit! " — De Kater ging emigreeren. Hevige discusfign vielen er voor en tegen alles, wat op dien tijd voolgelteld werd. De vermoeidheid bracht eindelijk weder eene ftilte voord. Toen vroeg de Olyphant andermaal het woord, en fprak: „ Herinnert u eens vooral, Burgers! — dat het de Wanorde, de Twist," ,, de Tweedracht geweest zijn — welke u onder het Oppergebied van den „ Leeuw gebracht hebben. Van de regeeringloosheid en wanorde, tot de over„ heerfching is maar één flap noodig: zij grenzen aan elkander. Voor zulk „ een wanorde, is een provifioneele ftaatsgefteldheid de gefchikfte. Wacht u ,, voor 'tgeflacht der Vosfen, welke u dezen ftaat, als begeerlijk, voorpree,, ken! — Even gelijk zij bij het leven van den ouden Leeuw, listig zijn „ troon ondermijnden, en zich echter fchootvrij hielden, ook zóó zijn zij „ er thans op uit, om met den jongen Leeuw, die aan het einde van dit ,, Woud^huisvest, fmientefpannen. Aan weerszijden hangen zij de edelmoedig„ held uit; terwijl zij voorgeeven, de onderdrukte te befchermen. Telken* „ als het te pas komt, hebben zij de fpreuk : Caufa ViÜrix diis pkcuit, fed vitta catoni — 3, in den mond. Laaten wij ons niet-tegen elkander verbitteren, door kwalijk „ opgevatten of voorgeftelde verfchilpunten. Overtuiging der waarheid en „ drift van opinie, kunnen nooit in 't zelfde hart woonen. Wanneer wij alle „ de eerfte willen zijn, zullen wij elkander onderling verdringen. Gelooft „ mij! —. Wij hebben alle onze verdienften en bekwaamheden: En wanneer „ wij niet brilleeren, dan is het alleen, omdat wij niet in onzen kring geplaatst „ zijn. Zend alle de -zoogenaamde verflindende dieren naar de grenzen van „ het Woud, om het gemeenebest te verdedigen! Plaatst de werkzaame en ,, kundige in 't bewind — de Schaapen en het rundvee, op de grazige plaat„ fen —... En — de Vosfen? — de Vosfen? — vroeg het Hart, dat reeds, doorzijn overhaaste en onbedachtzaame run, met zijn hoornen in de takken verward zat. — ,, Deze zoudt gij voor inlandfche Spionnen en Verklikkers kunnen gebruiken „ (hernam de Olyphant) verre zij het van mij, dat ik hen buiten alles zou " an fltmcn! — Het komt er maar °P aan, om elk op zijnen waaren prije i, te ftellen: wanneer men dat betracht, dan trekt men alle partij van de woud- » be-  C 113 ) 'tt bewoner!, welke er van te trekken is. — Doch ik weet nu reeds, dat de ,, Vosfen.... Hier begon de Vergadering luidkeels te fchreeuwen, en de woorden Slijmtrigt %Mokpoot, en foortgelijke, werden boven al het gefchreëuw uitgehoord. Het was den Olyphant onmooglijk, iets verders uit te brengen. Telkens, wanneer hij zijn' fnuit verhief, om de Vergadering tot dilte te vcrmaaneu, verdubbelde het gefchreeuw. Toen vertrok de O'ypbant droefgeestig , en verdik zich in het binnende van 't Woud: hij' betreurde den val van het Gemeenebest, reeds bij voorbaat: dewijl hij wanhoopte aan de verbetering zijner Natuurgenooten. De Vosfen hadden fchoon fpel. Zoo gaat het, wanneer het kortzichtig vooroordeel, de flimheid boven het verdand doet zegenpraalen. nineve den 20 Juny. Het bekeeringswer-k loopt hier een' lelijken Kreeftengang! In plaatfe van Profelyten te winnen, verliezen wij er dagelijks. Het getal der overloopers op half wegen vermindert niet. Na het vertrek van jonas uit deze gewesten fs dit geen wonder; Zijn plaatsvervangers verdaan zich weinig op de kufist van overtuigend te prediken. Van tijd tot tijd wordt er echter nog wel eens een dorm op de gemoederen gewaagd, maar zonder vrucht. De Walvisch, trots op zijn vorige qualiteit van Schip en Schipper tevens, dreigtalles inteflikken wat zich haldarrig tegen zijnen vermeenden goeden raad aan kart; doch dit is olie in 't vuur: niemand acht hem : dewijl hij algemeen voor een' terrorist gehouden wordt, wiens onverzaadelijken honger zoo gevaarlijk voor de afftammeüngen van ninus als voor de navolgers van Jonas is. Men verhaalt voor zeker dat bij op Speculatie eenige Haaien ingedikt heeft met oogmerk om dezelve, bij eene voor hem gundige gelegenheid , uit te fpuwen. Wij wachten hier niet zonder angst (gelijk ligtelijk te begrijpen is) naar de confirmatie van deze voorloopige tijding. Alles is hier weder in rep en roer geweest op het gerucht, dat de komkommers (een wonderlijk flag van volk inden tegenwoordigen tijd, 'twelk, gelijk men verhaalt, half visch en half vleesch is) in aantocht waren, om NB. de Niniaanen te verlosfen. Eenige van deze laatde en de meeste der Subalterne Antropophagiten , ('t geen nog het zorderlingde is} hebben aan dit uitdrooifel geloof gcflagen. De aanhangers van Jonas alleen zijn wijs genoeg geweest, om het als een tijding van het AerostatiscH Postcomptoir aan te merken. De Verrekijkers en Platbeyvooners van JS'mivé weten wel beier, 't Hangt niet van 'tgehuil der honden af dat de koeien derven; de ziekte onder bet Rundvee is er de oorzaak van. De Antropophagiten zien met een grijnzend aangezicht, en even als of zij van den deen moesten gefneden worden, naar den vrede. Dewijl zij derk nrgttlt in buskruid doen, denken zij er Kun rekening niet bij te zallen vinden. Of dit de reden is, dat zij zich zoo onvermoeid toeleggen op het verfpreiden van oorlogzuchtige tijdingen , weet men niet. De gisfing zou zekerlijk zeer waarfchijnlijk zijn, wanneer men kon veronderftellen, dat zij con- Jetwrit  C "4 ) ftquent handelden. Maar , tot geluk van onze gewesten, — in dezen zijn zij bijzonder achterlijk. ADVERTISSEMENT. DE KUNST OM TE POLITICEEREN GEMAKKELIJK GEMAAKT. Dit uitfteekend nuttig en onontbeerlijk werkjen, vooral in den tegenwoordig gen tijd, zeer gefchikt om bij het nu weder korten der dagen, en bij de kaars te lezen, is de beste handleiding om zonder kennis van de Hiftorie , zonder menfchen kennis &c. &c. ja zelfs zonder eenige de minfte belezenheid en natuurlijk oordeel, binnen zeer korten tijd over de belangrijkfte ftaatkundige quaestiëtt te kunnen redeneeren als een cicero. De door en door kundige Schuiver fluit de kennis der zaaken geheel uit die wctenfchap, en fubftitueerd daar voor de kennis der klanken : dat is — hij ieeft eenige weinige, maar veel uitdoende regelen op, om naar gelang van zaaken, «ü dit dan weder dat woord, ('t is volmaakt het zelfde, in welk een verband) te gebruiken. Hij begint zijn keurig Vertoog met de woorden ééN en onverdeilbaarheid , en eiadigd met de termen van veel en onvereenigbaakheid. Over deze twef uiterften handelt hij zeer breedvoerig: maar over alle de tusfchen klanken loopt hij met een luchtigen voet heen. Ook is hij zeer uitgebreid in het handelen over het Politiek lala en de ftaatkundige blauwblommetjens , die in den Nationaalen Bonus grotiën, en die door fommige (volgens zijn gevoelen ) ten onrechten voor een foort van onkruid worden aai gezien. Gij hebt er ook mede bij — de Nituwerwetfche Logica uf de knaphandigheid om praemisfen zonder behoorlijke conclufien — en (om gekeerd) conclufien zonder behoorlijke praernisfen te maken —alles voor eenvouwdigen, en beginners, die co* wel eens voor hunn' dood, in het een of ander deliberesrend ftaatkundig lig» chaam, zich wenschten geplaais te zier. Wordt uitgegeven bij salomon micmac, bcekverkooper in de Warmo: lenftstg, te sabel. Deze Nommers worden alle Maandagen vervolgd, en uitgegeven te Utrecht bij de Wed. Terveen en Zoon; 's Hage van Cieef cn Leeuweftyn; Leyden Honkoop en Onnekink; Amfterdam Holtrpp, J. W. Smit, ten Brink, Kuyper en van Vliet; Haarlem Beets en Loosjes; Rotterdam D. Vis, v. d Dries, en Pols; Alkmaar Hand, en verder in di overige Provintien, a twee Stuivers.  JANUS VERREZEN,' * »h uw nabnoJÏ oos Dianas «o , nartrtEaiav tumult*»»»* aioi tg )sb ,iw nabn< H ,8êio. «9 .ftaarl laojlag namsEij na baold Iet o* biadrbsr• -ü . - — ïoo ïcsM — :jb!ow b§iwuaai3v na bg a.-tfmnii rut *7*>7» ** !»>* rWaosiJflO tresfqrafc ni ïoov biarficsd 1*79 6» il^g i.i na , rteqcoManufJ jnuq naa ni aalav . ■ , * "> ribc '. '' l'Wiav bjarijAetJbsjuj eb til .rtewbns neb m / rb;$ . ül' ' viiiladDtna-w latn11 blerffiss alIA — i j$--bw»v; n- : ni .sol 3»if!-.'ii;j rf-}«é yAa tssb 8? biertui- l< >( -ayar t»s» 1 1 ' .**1\tol Jeri i&nb 4 nek • • '^'jg nolasv 10 fiartóö -tooi- 'is üjb fa? , fl9 , ■ ■ ■ msfc )>>(, ■ • " -•• ooj r— er» .<•::■>•• ebogqoo! jjoo )* i*>'jc*S •' ' ' • " '•' • 'Irow rut» i9.!fn ürf'je jleo «#» n noglbïoown989J nab nl ,-tabioow e • ■ « «!tu& lasrlag ioob jaln oos — nab sno air fa '9 — blaiacw ele-adag öb isvo sla .ïSBWjrJ:- n SUUM cuiquE. • ■■ •'- N\ 67. I Maandag den 11 EEN W E N S C H. "\X^"anneer toch zal de éénheid en onverdeelbaarheid van het geheele menschdom eens gedecreteerd worden ? — Was dat het plan van h e n d 11 k den IV. Mevrouw?— Dan was het een mooi plan I — Dan zou menhemfchier hebben kunren vergeven , dat bij ook in zijn leven onder de Despooten behoord heeft. Ik heb met Arendsoogen en met een' bril op den neus, naar dat plan in de Historiën gezochti maar heb het niet kunnen vinden! Evenwel het was wenfchelijk. Hij zal er misfchien in eene goede luim wel eens aan gedacht hebben. Want wie befchouwt niet (al.ware bet ook maar ééns in zijn leven) het gantfche geflacht van Adams zoonen en docbteren, als kinderen van één' vader, en als huisgenooten van één huisgezin, die in eenen goeden zin maar een t'én en onverdeelbaar oogmerk — 't geluk van allen — hebben moeten? — • «■ Deel. P Kon.  ( i&6 ) Konden wij dat fyflema pravijffltèil ^rrar etisf ï& Europa ingevoerd krijgen 1 —• Konden wij dat groote Fvederaiismus verbannen, dat zederd zoo veele eeuwen der menschheid zoo veel bloed en traanen gekost heeft, en misfchien thans, meer dan immer, gevestigd en vereeuwigd wordt! — Maar ook — moeten wij er eene één-;en-0'iverB3ell)aarheid voor in de plaats ontfangen, gelijk-aan de ftïaalea van een'Cirkel, welke in een punt famenloopen, en in gelijken af Handen ongevoelig zich van den anderen, in de uitgeftrektheid verwijderen zonder botfing noch verwarring ! — Alle éénheid is niet wenfchelijk , en iedere foort van onverdeelbaarheid is daar niet even gefchikt toe. In alle de landen van de vier waerelddeelen, daar het car tel fi? notre bon plaiftr, de laatfte woorden der decreeten uitmaken , 't zij"dat zij door eenen of veelen gegeven worden, beftaat een zeer in 't oog loopende iehheib, en — zoo lang die woorden hunne eigenaartige kracht behouden — ook eene meer dan wenfchelijke on veedeelbaarheid, maar (zoo veel ik mij kan te binnen brengen) is dit het eierëeten van deze woorden, in den tegenwoordigen tijd, niet. — De Hemel fchenke ons dan — zoo niet door geheel Europa , dat misfchien even Ruikeloos gewenscht waar, als over de geheele waereld —. eene verfcheidenheid uitloopende op éénheid, en eene geëvenredigde verdeeling , in één punt famen» loopende tot onverdeelbaafheid, — Misfchien is deze onderfcheiding niet geheel nutteloos Men behoort «ófch geen' wlodrderivan eènemitgefbekte en onbepaalde beteekenis, zonder behoorlijke bepaaling vast te ftellen, vooral niet als men een ftaD"vêfdêTW^fiBBeTr'gaiil!' ■ "«»■• • '" - "; Vr* \ - v E E N D R O p Af. Als men op die dingen wat diep^dtJordeuktU wordt men flaperig. — Iemand,; die eewoon is, of wiens affaire het ineê brengt, om veel te fpeculeeren in de bouwkunde van luchtkasteelen.aal^dit dikwijs, onder vonden hebben : 't lichaam, dat altiid veel meer met wezénlljkèuzaakén/dan met idèaalth op heeft, en meer houdt van Genieten, dan van wenfchen, geeft zich dandikwils, in onze verhevenfte befDieeelingen, aan zijne v&zrShejd/pver^En ,Yda.5 draaft de ziel wel eens door. Zulk een eenzaame draf, zonder teugels of ruiter, dat is in 't wilde — noemï men droomen- — Zoo iets was heden mijn geval. -— ïk:dtobm,: eh bevind' mij 'ih e'e*' flachtere winkel.' Efe baas moet zeker van huis £ewees,t zijnï anders zou het met de ééakgéhöél-anders'afgeloopen zijn* Fr was eeti teven als teen o6*deeii'at-dè *necbW'ett meiden waren op de been th ieder om 't zeerst in den weêh Zoo veel mij voórftaat, Was het in Novem-, bèr ' Zij waren idrttk 'bezig 'met'afHskfeen. ■ In 't' «egïn verbéélde ïk mij niets an« ders dan dèie lièderi 'Ih'hirtfnè •^#oonlf#*-Öeiighedeh te Jjien; maar hoever, baasd'ftónd W, sfpen 'mij de Meeiterkneeht' voïh&aiite, dat zij'bezig waren met een 'oud 'lèHjkY misvormd , geSóchèld,' reusachtig vrouwsperfoo» aan ftukken lë hoüwên dat: deze'vrouw (ioo ■ als zij zich uitdrukten ) het ftacbterswijf zélve'V-ts, en'da't'zij zich'veibeéldde*rgeen!;greöter' dienst aan bunnen meester se kunnen bewijzen.- H6t duurde niet iang^r al^Cftukten ea 'ledematen lagen  C "7 > hier en daar verfpreid over den grondt• Ik zuchtte; maar de knechts maakten een leven, als of zij den vetften os van de waereld gedold hadden en daar over een feest vierden. .-- Zou jfc droamen", dacht ;ik brj mij zelven,' beefmh in den vinger, en wierd wakker.' ' ec miJ S m {pC,T ft' 8'8rne rhfd ik va" dit wonderIi^ fchouwfpel het einde willen z.en. s ik ftak een verfcho ptjp op, fptcukerde lang op de rookfjguureT d!" van eene geduunge verfcbeidenheid zijn,,als men er met aandacht op let -1 ! rookte .mij weder in ilaap. y cn Nu vond ik de flachters vinkei niet meer: deze moet zekerïiik"in dien ?„. fchentijd afgebroken zijn geweest; maar 'de bebloede ledematen van het ie.' bogcbelde en m.svormde flachterswijf,- lagen nu bóven op de puinhoopen van den gefloopten winkel. Treurig zag ik op de beklagenswaardige overbliiffeï neder; wanneer zich eet. zweevende befchermengel (een andere naam wil m numet te binnen fcbieten) in eene bevallige houding, boven'den puirhoo vertoonde, houdende in de eene hand een zilveren troffel, als van een' vriime . felaar , en m de andere een brandende zwavelftok. Met den Troffel iW hij de op elkander gehoopte puin, en met den zwavelftok raakte hij de uiteen verfpreide ledemaaten aan. «—- J uu«n Ach! waarom leven wij niet meer in die gelukkige dagen der tovergodinnen, der Sylphen en wat al niet meer — wakker zijnde 1? b*w."mw*» pe fteenen rangfchikten zich in de beste orde, en vertoonden weldra een* Teapel, die-niet fcbooner behoefde te zijn, al had men hem aan Pullos willen tóe! miden*. de beh oede ledematen hechtten zich weder aan elkander, om hê fenoot fte vrouwenbeeld op releveren, dat immer beftaan hebbe —1 Wie z iPr, ? riep ik tegen de» herscheppen den Engel; doch zonder mij te antwoorden Li hij mij zijn' hiel zien, waarop No. i9. gebrandmerkt ftond. J Hier uK.ite £ op, dat het de geest van.de negentiende eeuw was. - ik wilde den g5,t b* een vlerk grijpen, om hembij voorraad in de een of andere Vtiière van S Va' derlandte plaatfen, maar ieder een .weet; hoe het met de befcfaermgeesten in dar opzicht gefield- is; zij zijn bij de vlerken te vatten als een LTbH de„ ftaa7 Hij is mij ontfnapt, en trapte mij met den gebrandmerkten hiel zoo onzacht tegen mijn' neus, dat ik ontwaakte, wmm. t' m\t \ in Maar waar ut dienen nu zulke wenfchen en driomen ? - , Tot zeer veel!. — 't Js.met ons menfchen zoo gelegen, dat wij de dineer, al ware het ook maar in den droom - eerst willen zien Ier wij die begeeren, én v!n ieg?re" ~ VT,^j *r 5aar ,rachten' Wie zal ontkennen dafde droom Herder en verfcheide anderen, veele zoo voortreffelijk voorgekomen is dat hunne begeerte, naar de realiteit daar door opgewekt is geworden? — En t £CZ\ feitö hen "^handen aan h« »«k beeft doen ftaan? - Dit laatfte m de zekerfte wag, om de voorfpellingen der Wijsgeeren te doen uitkomen! - P * Maar  C 118 > Maar hoe onhandig ftaan zij fomtijiïs de handen aan het werk? Dit (wilde ik a Juist zeggen ) is nu let ongelukkigfte van de geheele Hiftorie der voorfpellingen, en droomgezichten- Wij hoopen met hart en ziel dat het met de éénheid en on. verdeelbaarheid gelukkiger afloopen zal , en heel veel meer kunnen wij, Weekbladfcbrijvers — zoo in quarto als in etïayo — er al niet aandoen I Vervolg van de reisbeschrijving van den spaajjscben cosmopoliet, te vinden in No. 62. pag, 77.. —— [ Men gelieve zich toch vooral, bij ieder vervolg, liet voorgaande dezer rtisbefthrijrir.g te herinneren om den draad niet te verliezen ï J Ik maakte (gelijk men uit de omftandigheden, waarin ik mij bevond, zeer ligtelijk opmaken kan ) zeer kleine vorderingen in de taal der Holldldlaanen : en echter deed ik alle moeite om tot die kunde te geraken. Al zederd een* geruimen tijd was ik op het Eiland geweest, zonder bemerkt te hebben , dat zij in de week één' dag afzonderden tot hunne godsdienftige verrichtingen. Eens door onrustige droomen , vroeger dan naar gewoonte, en wel voor zonnenopgang, wakker geworden zijnde, ftond ik op, en begaf mij naar den Tempel. Daar vond ik eene groote menigte zeer vrolijk de komst der zon verwachtende, welke zich naauwtijks boven de kimmen vertoonde, of ik hoorde uit aller monden een groot gejuich opgaan. Hier op volgde een ftatelijk gezang en weinig-oogenblikken daarna was de Tempel geheel ledig. Een Halldldlaansch meisjen en ik, waren de geen die- zich de laatfte in dea Tempel bevonden. A gouverno! — Ik was ongetrouwd! —* Geen onbedorven Spaanfche Weduwe betreurde mijn gemis. <— Haar op een' kleinen afftand genaderd zijnde, zag ik, dat zij beurtelings op de verrijzende zon en mij, haare fchoone oogen floeg,en inij alleen met eenekleine hoofdbuiging begroette, 't geen mijne eigenliefde toen vrij familliaar vond, reeds te zeer gewoon aan godlijke eerbewijzingen. Ik gaf haar een' wenk, om mij te volgen, en zij gehoorzaamde. — Niet verre van 't Paleis liep Penitente (dat is de naam dien ik haar in 't vervolg geven zal) met een* verhaasten tred voor uit, opende de deuren, en wilde vertrekken; doch ik wederhield haar, en bragt haar in 't vertrek dat ik tot mijn eetzaal beftemd had Haare fchoonheid, haar inneemend voorkomen, mair, boven alles haare zedige houding en gebaarden, hadden op mijn hart den fterkften indruk gemaakt. Bedorven Europeaanen, die bezoeteld met alle de verfijnde en befchnafde ondeugden eener, van in 't oog loopende en grove ongelijkheden krielende maatfchappij, den zuiveren Natuuiftaat, zoo sis zomraige uwer Wijsgeeren dien-ge droonsd  droomd hebben, te rugg'wenscht — fpreekt. Zoudt gij' deze Penitttite niet met alle befcheidenheid behandeld hebben? — Zoo niet? — bloost dan! —. Ik deed bet. — . Geduurende meer dan drie maandeh ten minften, achter een, dronk ik het brandend vergif, eener telkeros toenemende en kwijnende liefde in. Dagelijks kwam zij, om mij de taal van het Eiland te leeren; gelijk ik haar teveas in de Spaanfche onderwees. Haare vorderingen waren echter grooter dan de mijne, en na verloop van den bovengencemden tijd, hadden wij 't reeds zoo verr'gebragt, dat wij te famen lorden fpreken: hoewel ik om mij — zoo in haare als mijne taal — over veele onderwerpen uit te drukken , verfcheiden omfchrijvingen maken meest. Dit was een gevolg van de volmaaktheid of onvolmaaktheid (al naar men het nemen wil) van de Hollüdlaanfche taal, waarin duizende woorden, waarmede men bij ons te land zeer veel op heeft, ontbreken. . . Eindelijk kreeg zij hoewel nog maar een duister — denkbeeld van die zaaken welke haar te voren geheel onbekend waren. ■Eerfte Gefprek mèt i-enitente, waardoor men een meerdere kunde verkrijgt van' de zeden, gewoonte enftaatsgefteldheid van het Eiland. Dit volgende gefprek is zeker niet het eerfte ; maar echter het eerfte voor den lezer belangrjke. Wij bevinden ons in mijnftaapvertrek. 't Qnbijt is zoo even afgemmen. Ik wind mijn Orlogie op en leg het vervolgens op tafel. ik. (terwijl zij inkomt.) Zijt welkom cara Penitente! — Ik ontfla u, in 't vervolg en voor altijd, van dat eerbiedig groeten; handel mij voortaan a'ls een HalIdldlaan. Zit naast mij! Zeg mij toch eens:—- gij fchijnt droefgeestig, nog nimmer zag ik u .zoo — wat kan de oorzaak daar van zijn ? '. zij. Mijn dierbare beheerfcher! Uwe geheel niet dubbelzinnige gunst, is .er de oorzaak van. Mijne medegezellinnen vlieden van mij, en voeden in hun hart, 't geen in uwe taal, naar den uitleg dies gij er mij van gegeven hebt afgunst heet. Gisteren ben ik den gantfehen dag niet bij u geweest: omdat ik toen, den maagdelijken ouderdom bereiit hebbende, mij van 's morgens tot 's avonds in den Tempel heb bevonden, gelijk dit de gewoonte van dit Eiland medebrengt; en ach! — Geen der jongelingen heeft mij omhelst. Zij zeggen dat ik iets heiligs ben, en durven mij daarom niet naderen. i k. (met drift.) Gij gingt dan in den Tempel om .... zjj. Nog nimmer zag ik u zoo. Heb ik u ook beledigd? .. ik. Zij hebben u dan niet omhelst? zjj. Och Neen! ■— [BJ\ W^jA eeniez'™ gerust: echter was mijne eigenliefde niet weinig beledigd bij deze openhartige taal. "J ik. Zij hebben gelijk: gij zijt ook iets heiligs. Zeg mij eens, heeft dan bier P 3 op  op dit Eiland, 'ieder man'zijne eigen vróuw niet?' Is het huwlijk hier niet IM*ndr?"*-»a id — Siein ooS — 1 rad sd ;. • • zij. Niemand heeft hier iets voor zich alleen, dan... gij. Wij ieven alléi* voor' elkander, en- alles is voor allen. ■ tk. Met'de'hoófcscrflögélljke gelijkheid, en de uitgeftrektfte algemeenheid van goederen, begrip ik echter, dat er verfcheiden zaaken het hijzonder eigendom van ieder afzonderlijk zijn moet. Als bij vooibeeld — mijn Neus, mijn oogen', mijrf ouren-, ehz. behoor ik toch wel buiten die algemeene gemeenfehap te houden. " n zij'. Dit begrijp ik1 niet. Van de woorden huwlijk, eigendom en gemeenfehap. van,goederen hebt gij mij de beteekënis nog niet geleerd. —<' [Ik gaf- baar een uitlegging van al die woorden.] zij. Ik begrijp, dat mijn neus, mijn monden ooren, ja mijn geheele lichaam beter mijn eigen blijft, wanneer ik geen verbindtenis aanga, om het met iemand in gemeenfehap te bezitten , dan wanneer ik dat alles, dooreenë 'overeenkomst; die gij huwlijk noemt., ten minfte voor de helft aan een ander affta. Echter dunkt'roij nu (na?r al het geen gij mij verhaalt) moet er iets verhevens in zijn, iets, 't geen ons onBekend is — om zich uit (ik weet niet) welk gevoel, zonder naberouw, weg te fchenken aan iemand.... die... [Hiér begon het gefprek, gelijk mijn lezer wel kan nagaan, zeer levendig te worden. — Laat ik bier zijn oogen liever een weinig ter zijde afleiden, en naar 't overige gedeelte van 't Eiland wettden'1. j1 Ik kan niet ontkennen, dat, zederd mijne ingenomenheid voor Penitente, de zeden der inwoners zich eenigzins verbasterden. In de harten der vrouwen had «ich de' afgunst zeer behendig weten ihtedringen, en Penitente was er het voorwerp van. Haare moeder, zusters en broeders keurden het gedrag der andere vrouwen af. Volgens de zeden van 't land (waar van mijn lezer nu onderricht is ) begrijpt hij, dat het hier zeer moeielijk te bepalen is, wie eigentlijk vaders ziijn. Daar over had men zich hier ook nog nimmer bekreund. Men vergenoegde zich, in dat opzicht, met den troost van Figatb: ,, On eji toujoursl'enfant de quelstt'MMl_i." Doch nu begon iedër, die eenige kansfeheen te hebben, om vader van Penitente te kunnen za'jn, zich op die mogelijkheid al vrij wat te laatenvoorftaan. — Penitente hééft zich de houding van ingetogenheid eigen gemaakt; zins ik baar de betekenis van het woord Wanvoeglijkheid geleerd heb. Ik heb haar verhaald dat deze kunstdeugd was — eene ftille overeenkomst van menfchen met menfchen, om de eene of andere zaak (zoo als men dat noemt) uit welftaanshalve te houden , als niet gefchikt, om in't openbaar befchouwd berede-! neerd , gedaan enz. te worden, behoudens'liogth'acs het recht aan de beide Contractanten, om, in tijden van nood, van deze onderlinge conventie te mogen-afgaan; — Onder deze zaaken behooren — zich'in 't publiek te verfeboonen, zijn ... te krabben en meerandere zaaken,die zelfste wanvoeglijkzijn om zonder - omfchpijving' te noemen.---'t Zalnüniet lang duüren, of mijn Penitente zal, uit zeker  C ia* ) feerfoort van trotsheid, verfcheiden dingen wanvDeglijk yindep, die het in de eenvoudige Natuur niet zijn. Welhaast zal zij van haare Natuurlijke en naïve onbedorvenheid verbasteren. Zij zal een masker nodig hebben. Welvoeglijkheid en geveinsdheid zal 't beste zijn, dat zij sal kunnen kiezen;, en welk een onder- fcheid zal er dan tusfchen haar en een welopgevoede vrouw van Madrid zijn? , Wij hebben een huwlijk aangegaan! — Eene verbindtenis dus. — . Maar — zal zij nu in haare aanbrekende befcbaving, kr -ht genoeg overhou)den, om deze verbindtenis niet te overtreden? , nMaar — zoo nu alle de Eilanders ons plechtig en welv, zlijk vporbeeld volgen; zullen zij zich dan niet, door het vormen van nieuwe plichten, en tot nog toe onbekende relatien, de noodlottige mogelijkheid fcheppen, om door de aanfpooring der goede en weldadige Natuur zelve — misdaaden te plegen? Zal de vrucht, naarmate zij meer verboden is, niet des te aanlokkelijker wórden ? Zal de fluiër der fchaamte zelve geen aanleiding geven, om er door heen te loeren, en de verbeeldingskracht aanhitfen F Zal zij met ongewijde handen dien fluiër niet wegrukken? Zal de eertijds onbelemmerde drift, langzaam ontvonkt en zachtkens opgelost — door ingetogenheid, achterhoudendheid, en telkens vermeerderende bcletfelen niet, gelijk een iEtna, octbranden — en telkens, en pveral, waar bij vuur braakt, verwoesting aanrichten? — Gezegend land! Ik heb de bronnen van uwen welvaart (ach! 't Is al te waar) voor eeuwig vergiftigd! — Dit van de zedelijke — maar nu van de ftaatkundigen zijde bei fchouwd! — Er zullen door het geheele Eiland huwlijken gecontraheerd, de vaderlijke macht zal geïntroduceerd — huisgezinnen zullen er geformeerd — óndcrïch'eiden belangens zullen er gecreëerd <— afzonderlijke eigendommen zullen er gerefpetteerd — en daar aah verbonden rechten zullen er gefingeerd wórden. Aan zommigen zal veel, aan andere zal weinig van den algemeenen buit te' beurt 'vallen. Dikwils zullen de gekfte de kaart krijgen, en de verftandigfte dë pot trekken. De rijke famüièn en huisgezinnen zullen zich (gelijk zij zeggen zuÜ ten) tot behoud van 't Vaderland verëenigen, en wat al niet meer? — Ik vind geen einde, wanneer ik hier op door denk. Zie daar, eene groote deur-voor de ongelijkheid, eigenbelang, eer.-en heerschzucht, het feedsralismus — dat zoo veelhoofdig monfler, als er verfchillende familie-belangens'zullen zijn — Zie daar, de deur vóór het pure Domestieke het Ariftocraticke, het Dinttorialc, wijd opengefteld! Dit alles en nog meer' zal alleen het huwlijk te weeg brengen; (zoo dacht ik, toen de kogel reeds .door de kerk was) wat heb ik dan niet te wachten, wanneer ik het gebouw der befcbaving nog verder optrek? -— Ik zal u eene fchoone benijdenswaardige Cenflitutie geven , daar: die-van ** * niet bij zal'kunnen haaien : maar, ach! — aij zal ven' beneden uwe natuurlijke ftaatsgelreldheid zijn. Èene ftaatsgefteidy heid, juist daarom voor u gefchikt, juist daarom voor umooglijk: omdat gij .van andere Cmfiitutiën, en (wat meer zegt) van Regeeringsvormen, een denkbeeld iadt. Nu zal er geregeerd moeten worden! Veer ik niet uit Spanjen op, ea - viei  ( m ) vïel ik niet op uw Eiland neder? — Voeldet gij, van dat oogenblik af, geen denkbeeld van ondergefchiktheid, dat niet nalaaten zal zich in uwe boezems, hoe eenvoudig ook, te ontwikkelen? — , • Niemand mijner lezers (hoop ik) zal mij ondertusfchen , uit broederlijke tosgenegenheid, verdenken, als of ik de ftaatsgefteldheiJ der Holldldlaanen .in Euro* Va of een gedeelte van hetzelve, wilde geïntroduceerd of aangeprezen hebben. Ik'gevoel de noodlottigheid en vruchteloosheid van zulk esne armzalige poging. Gelukkig—waren deze Eilanders (gelijk uit het vervolg blijken zal) voor eene Europifche Wetweving ongefchikf. want zij hadden een wtjsgeeng tnflmB: en, ongelukkig — is er van geen een land in Europa een Holla'.dla te maken: want wij zijn ontfangen en geboren Foederalisten. —• I Men befchouwe mij flechts als Reisbefchrijverl — En de ord.-r van mijne feize vordert, dat ik eerst het eiland der gelijkheid, eB daarna dat dee kinderen befchrijf. B E R I C H T E N uit sla van jb. Wij offeren hier dagelijkseh, aan de Goiinne des Vredes, den oogst des oorlogs , die ongelukkig voor 't meo jchdom maar al te abondant is. Het gelaat der Godin is ten uiterfte dubbelzinnig. Wij meenden in hetze'lve een' vriendelijken lach befpeurdte hebben, en zagen dit aan, als een voorbode haarer gunst: dan , veelen willen hier niets anders uit opgemaakt hebben dan een' Rifus Sardotrur andere zeggen, dat het een lach van medelijden is/omdat zij den eerendienst, welke wij haar aanbieden, niet als oprécht zou befchouwen. .. . , bestellenburo, den 2o. Juny. Met het vereenigen der eeuwigver., fchillende belangens, en het berekenen der kansfen, is men hier dag en nacht bezig. Wij hebben de haven onzer beftemming vlak in't gezicht, maar worden door tegenwind belet om binnenteloopcn. PRIJZEN der EFFECTEN. SUsSISche speculatie -effecten, verr' boven 't Capitaal. Hier van wordt binnen kort, eene kleine uitkeerin'g te ge moet gezien, spaansche mediatie effecte n , bijna uitverkocht, en weinig gezocht, omdat er eene fplinternieuwe Negotiatie op til is. friessciie geco nsoi.ide ïr de wind-actien, kunnen nog geen S'o per Cent haaien. En er wordt nog eene fterkere daling in 'te gemoet ge- Sfér). bijlbrieven, gevestigd op het Schip, de twee gebroeders , dat 'rorr^'en masteloos, op de onltuimige baaien der zwarte zee, van de eene klip op de andere gefmeteri wordt — zijn geen duit waard.  J A N U VERREZEN. $ 1787. «-* süüm c u 1 q^u e; N° 68. Maandag den 18. BERICHTEN uit , dWi 1 van Zomermaand. Er heerscht hier «ene algemeene misnoegdheid, oider de ingezetenen, van welke een groot getal doorvoedde en gemakkelijke lekkerbekken zijn. Veelen, welke gehoopt hadden dat aticids hunne wetgever zijn zou, zien ongaarne de moderne LYcuaoussKf in den raad verfchijnen. Aan deze wijten zij het, dat de gebraade varkens dagelijk* in getal verminderen, en dat deze, aan den god ïlutos toegewijdde, en hun zoo dierbaare kudde, gevaar loopt, eerlang geheel uit te fterven. — Het hunkeren naar de oude vleeschpotten van Egypten, Is hier thans fterker dan immer. Onder dezen naam verftaan zij, hunne vorige fchlldpadden ragouts, waaraan zij te voren zoo geween waren, dat zij er de uitnemendheid van, niet langer op II. Deel. Q prijj. 1796. —  prijs (lelden; doch nu eerst door het gemis geleerd worden , wat het is met hei lieve eeten in tijden van overvloed te kieskaauwen. Dc nood leert bidden — ook zulke die voormaals zich naauwlijks de moeite gaven , om voor het genotene te danken. De nieuwe koorn- en oliemolens. op fpeculatie aangelegd, loopen ellendig door den vang. Naar de drukte en'volhandigheid der Molenaarsbaazen en mindere werklieden te rekenen., moest ons land overvloeiende van meel en olie zijn, maar wat helpt weêr én wind op de fchaars voorziene molens, als er gebrek in de magazijnen is. Dé menschlieveuds Mendax , die, zoo als meermaalen gefchied is, de uitvinder dezer windmolens'is , (zegt men) heeft er een' lelijken flag van weg gekrrgen; ea thans^/eert hij bij kris en bij kruis, dat zijne uitgevonden Machines'öndér de kruidmaleni.gérangfchikt, endaar toe gebezigd moeten worden, indien men er ooit het gewenschte effect vau zien wil. — Voor deze keer heeft hij gelijk, wat dé za3k,.als zaak, aangaat. — Maar hij rekent buiten den waard, en fchijnt vergeten te zijn , welk vleesch hij in de kuip heeft. — Hij moest toch weten dat zijne landgenooten te kiesch en te delicaat Opgevoed zijn, om de lucht van het kruid voor een' aangenaamen geur te houden. ■— Tot nog toe doen wij hier alles ten halven. Dit gebrek fchijnt de Luilekker» landers door het bloed ge-flagsn te zijn. — Hst is in een' zekeren zin gelukkig: want veele, met hunn' ledigen tijd geen raad wetende, hebben zich met de borst op het uitvoeren van kattenkwaad toegelegd, waar over eenige niet zeer naauwgezette lieden niet zeer te vrede zijn. Volgens hunne aangeboren geneigdheid en licht veranderlijken aart, doen zij dit nu ook maar ten halve, en dit is zekerlijk meer of min ons behoud in deze tijdan van verwarring en wisfelvalligheid. Maar aan de andere zijde , voorfpelt ons deze ongelukkige geaartheid weinig goeds: want alle onze plannen, zslfs de beste loopen in duigen, en het geld is verteerd, eer wij eenige waarde genoten hebberr. — Bij voorbeeld ! — Daar moet een Kerk, een Raadhuis of eenig ander publiek geftichtgebouwd worden— dan wordt daar, jfoo als dat behoort een plan en teekening van gemaakt. Maar dat gaat alles zoo langzaam in zijn werk, dat de lust van de entrepreneurs lang en breed verkoeld'en verkleumd is, eer nog de teekening half voltooid is. —- Dus willen zij maarten halve. —• Eindelijk evenwel wordt het plan (zoo als'zij het noemen) afgewerkt, dat is — vol emisjiên, defcStsn en rejervatièn : dus maar een plan ten halve. Nu moet er over dat plan gedelibereerd worden. Dit zegt ook nog al zoo iets voor de Luilekkerlanderi! — De gevolgen hier van zijn debatten ,n 't oneindige. Die vindt het te groot, deze te bekrompen, een ander onbonwbaar: over de plaats daar't gebouw fia.an zal , do tijd, waarop het afgewerkt zal zijn-,.met één woord m over alles ,:'s men bet oneen.-. Naa veel gehaspel ovtr en weuer, begint men (e begrijpen, dat er maar een flag'in geflagen zal nsofcten worden, zal men tot een,einde geraker. - Dit concept wordt nu met f;yerba;!st!ng en mei een. zijdelingfche dommekracht doorgedrongen ^—en de onder-' hftudelirgen worden plotfelicgs afgebroken: dus delibereert men maar wn halve. Naar  C 1*5 ) Naar dit onvolmaakte plan, waar van nog boven dien verfcheiden dingan afgekeurd zijn, zonder dat het op eene andere wijze bèvolledigd is geworden, begint men nu te bouwen: dus bouwt men maar ten halve. Ten langen leste ftaat het gevaarte er. Men beoordeelt het: deze zegt het is goed; maar *t kon nog beter: een tweede: — het deugt niet; maar 't kón nog erger. Dus keurt men goed en af; — maar, ten halve. De gebreken loopen toch eindelijk, door de ondervinding, in het oog; maar te laat: — het kan niet nseer verbeterd worden. Er moet -toch iets gedaan wórden. Men hoopt et» wenscht dus dat het, bij een volgende reis, en als er eens weêr een gebouw moet opgericht worden regelmatiger en beter uitvallen zal. Maar — wat is nu regelmatig en wat is goed? — Dit weet men niet, of, ten minfte men is het er niet over eens: dus hoopt en wenscht men ook ten halve. — Zoo als het met het bouwen gaat, even ook zoo gaat het met het afbreken: — om kort te zijn — met alles. — Er zijn in ons gewest verfcheiden plaatfen, welke den naam van half weege dragen. Niet zoozeer, om aanteduiden, dat men daar de helft van den weg afgelegd heeft, als wel — omdat veele reizigers in plaats van voort te reizen, daar vertoeven, en dikwlls van hunne voorgenomen reis geheel afzien. Men zou zich ligtelijk kunnen verbeelden, hen daar halte ziende houden, dat zij daar op ten fpoedigfte te rugg' en naar huis zouden keeren: dan men zou zich deerlijk bedriegen: want zij leeren ook maar ten halve, en blijven bij zulke gelegenheden (gelijk men zegt) onderweg hangen. En aan pleister- en wisfelplaatfen beeft men hier geen gebrek. — Traagheid en overhaasting, iever en werkloosheid, zucht naar een- rustig en Lekker leven, met eene ongelukkige geneigdheid gepaard, om zich het leven lastig en verdrietig te maken, maakt een groot deel der tegenftrijdige geïartheid der Luilekkerlanden air. Zij zitten op dit oogenblik weêr even ongelukkig in den brijberg verward, die hunne voorouders eens zoo gelukkig doorgeworfteld zijn. Met dit onderfebeid, dat deze laatfte, alles aanwendden, om er zich door te redden, terwijl hun nakroost alles aanwendt, om er zich hoe langer, hoe dieper in te wentelen. Ondertusfchen, wanneer men ben hoort praaten, zullen zij het hun oude lui (die, tusfchen twee haakjens gezegd en gezwegen! — ook niet veel meer dan half werk verricht hebben) merkelijk verbeteren, en zij zoeken niets anders dan om een plasdankjen bij de Na. komelingfchap te verdienen; doch zij laaten er voorzichtig af, of dit in het vijfde, tiende of twaalfde gelid zal bewaarheidt worden. groot-babilon, den 26 Juny. Onlangs heeft de Maatfchappij, opgericht tot behoud der drenkelingen, onder de fpreuk: de voorzichtigheid is de moeder van de Porcelein kas, baare algemeene vergadering gehouden, in het logement de cekroonde vossenkop. Bij deze gelegenheid is gebleken, dat op de vraag, — „ Welke zijn de leste en beproefdfle behoedmiddelen tegen het verdrinken, voor - lieden, vier affaires het medebrengen , dat zij zich geduurig op het kantjen van de Jloos moeten bevinden " — geen voldoende antwoorden ingekomen zijn, waarop deze Q 2 Maat-  C »6 ) J/hatfchappij heeft befloten deze gewichtige vraag, nogmaals ter beantwoording uittefchïijvën', u'tl'ovende, a's na, eene papieren Medaille, ter waarde als vojen, voor hem wiens antwoord op deze vraag door hoofd directeuren van meergem! Maatfchappij, het beste zal gekeurd worden. De antwoorden worden verwacht tegen de aanftaande Militaire winter vacantie; 't Is het zelfde in welke taaien , liefst echter niet in de Alracadabrifehe fprake. Er ziin brieven uit warhoven van den aofte dezer, welke melden, dat het laatfte plan, ter verééniging en bevrediging, (want deze, is de naam welke men er aan geeft) zoo van binnen als buiten, het welk ter fluik, en bij verrasring, zou hebben moeten gefchieden, weder zoo goed als mislukt is. Men wil er bij weten (doch dit fteunt op geene genoegzame gronden) dat er reeds een ander in de maak zijn zou. Er is geduld en ftandvastigheid , (dit kan men niet ontkennen) nodig, om, in weerwil der geduurige te leurftellingen, onvermoeid voort te gaan, en zich de harsfens te bevruchten met ontwerpen, waar van da uitvoering ten deele aan andere, ten deele aan het blinde en wispeltuurig Fortuin moet gedemandecrd en toevertrouwd worden. GCSMOPOLiëN, Oude Stijl, nieuwe Stijl en door alle dat u's en alle moiglijke tijd* rekeningen heen. Wij hebben die dingen van voren en achteren bckeeken, ont. Ited, vertoogd, en uitgepluisd: oppervlakkig befchouwd, gefubtilizeerd, opeen zekeren afftand bezien, van nabij (dat is proefondervindelijk en met onze vijf zinnen; zij mogen dan zoo grof zijn, als zij willen ) ondervonden en netto gewogen. En — wat is nu het refultaat geweest? — salomon — dood eenvoudig, de bevinding van salomon. Wij laaten ons villen , als deze Koninglijke wijsgeer geen Cosmopoliet geweest is! — Men ftoore zich niet aan dezen, bij verrukking, ontfnapten uitroep. Wij kunnen ons verbeelden, dat een Reiziger in een vreemd land, waar van hij de landfpraak niet verftaat, op het bloote gelaat van iemand, welken hij op het eerfte gezicht voor zijn* landgenoot houdt, in eene zoortgelijke verrukking iets diergelijks zeggen zou. — In 't midde van onze onderzoekingen en berekeningen, lezen wij met volle overtuiging, het refultaat der naarvorfchingen dezes wijzen mans. — ü-fet fiïomme en fian nietrecïjt gemaant trjojöen; en Jet geene/ t>at ontujeefit/ en nan niet getelb toojben. Eer wij verder gaan , janus! — [Voor en al eer wij uitgefproken hebben, ïult gij ons toch niet willen verketteren] zullen wij u zeggen, dat wij veel —' zeer veel vaderlandsliefde — doch weinig, zeer weinig volksgeest (èfprit pw ilkq) bezitten. De reden hier van is deze. — Wij befchouwen de ganfche waereld als ons Vaderland, en alle menfchen — blanke , zwarte, roode, bruinachtige, koperkleurige en gemengelde als onze medeburgers. De onderfcheiden Koningrijken en Gemeenebesten, zijn voor ons niets anders, dan verfchillende diftriElen of departementen van een en hetzelfde Vaderland. Alle oorlogen (dit fpreekt van zelve) het zij op de grenzen of in de hoefdfteden gevoerd, noemen wij binnenlaadfche onlusten en burgerkrijgen. Al wie de zaa» ken  C 1*7 ) ken anders befchouwen, zijn, volgens onze geiiopteerde grondbeginfelen foed? ralisten. Evenwel wij haatenze niet, omdat zij wat bijziende zijn. Dit kan bij ons niet opkomen, Ai kwamen zelfs de inwoners van het Eiland marken op het zonderling denkbeeld, om zich als In een afzonderlijk land, afgïzonderd van uwe Republiek, te befchouwen, en marken hun vaderland te noemen wij zouden-daarom Onze medeburgers, toevallig op dat Eiland gewonnen en se' boren, om deze dwaling geen kwaad hart toedragen. Verbeeld u eens het won- deriijk begrip van mijn vriend C ! Deze is een Noordamericaan van -e. boorte. Voor de onafhanklijkheidverklaaring van de 13 ftaaten, noemde hij EngelaDd zijn moederland, fchoon hij het nooit gezien had. Geduurend* den opftand der Americaanen, had hij de malligheid, om met de grootfte hevig heid en geestdrift voor zijn moederland, en tegen zijn vaderland, te vechten Zijn moederland (gelijk gij weet) verloor het, evenwel met Compensatie van kosten: Toen ontdeed hij zich van al zijne Anglomanie, wierd een oprechte repu. blikeinsch N. Amexicaan , en dit vrijgevochten land wierd zijn vaderland. Van daar, begeeft hij zich naar Spanjen, om zijn familie een bezoek te geven Etablijesrt zich daar, en adopteert, op aanraaden van zijne rijke Aiicantfche bloedverwanten, Spanjen voor zijn vaderland. De iust tot reizen bekruipt hem weêr ' en hij vertrekt naar Corfica, ten tijde dat de Frunfchen nog meester van dat Eiland waren , vestigt zich daar, en vicdt zich vereerd de Franfche Republiek, in haare opkomst, voor zijn vaderland te erkennen. Daar blijvende wordt zonder zijn toedoen, tegen heug en meug aan, zijn vorig moederland' zijn vaderland. Weinig gediend met deze gedwongen verandering, ft-ekt bij over naar Italien, en neemt over Duitschland, de reis naar Polen aan. Nu wordt Polen zijn vaderland; dan zijn ongelukkig geftarnte vervolgt hem overal 'waar hij zich nederzet. Polen (gelijk aan elk bekend is) wordt geëxpolanizee'rd- dit niet alleen — maar, tot nog grootere teleurftelling voor onz-en vriend' hij bevindt zich juist in een dier plaatfen, welkers lot lang onbeflist, en waarover het nog lang twijffelachtig geweest is , of zij in Rusland, Oostenrijk of Prmsfen ingelijfd zouden worden. Eindelijk landt hij in Holland aan. Ontevreden over bet menschdom , onzeker wat te kiezen, gemelijk, orndat hii nn niet meer weet, wat eigentlijk zijn vaderland is, welke plek of plekjen gronds hij aan moet merken, als dat land, waaraan hij zijn goed, bloed Ieven en alles (wanneer het de nood vordert) opofferen moet, vervalt hij in eene kwijnende naargeestigheid en Apathie. In deze verwarring , brengt hens het geval in ons Cosmopilitisch gezelfchap. Wij doen hem alle beleefdheid beuren hem> zo veel als in ons vermogen is, op; maar niets kan helpen - ai wat hij uitroept is; „ Helaas! ik heb geen vaderland meer! Geen plekjen gronds „ is er, dat ik het mijne kan noemen! — Ik zou dit land wel op nieuw kie„ zen; maar ook hier heerscht onzekerheid. Zal ik een Hollander of wel een „ Nederlander worden ? " Alle moeiten welke wij aanwenden, om hem tot (Sen Cosmopolitt te vormen, het zekere voor het onzekere te nemen, en de Q 3 gant-  C *28 ) ga„tfche wijde waereld tot zijn ^^^^f^^^i & genaamd: Van deze ftad ftaan de poorten voor een .e^gjj ff, zondering, nacht en dag open: Het bangvan,'^f^ ^rdt: wij puiener zijn burgerrecht te nemen, dat aan "'X^hoofduCi kunt gij ook de verdeeren er geen afzonderlijk eigendom g- J3"^^^*^ zuiver Na. lichte wijsgeerige waereldl noemen, wi ze. in onze boe. tuurrecht. zoo als het zich, door eene ^^^^ yoederfchap van alle zems ontwikkeld heeft. Wij prediken ^nJ^'fWf™ rijpheid zullen .menfchen, en wenfchen niets meer, dan dat z» J a»-n '™ ^ i^den eerftcn gebragt worden, om deze rechten waarlijk te kunnen geniete geWOrden, Natuurftaat, waaruit de maatfchapp.jen lang?™°xl™J*&h mi *l7e, heb; hebben wij die rechten vruchteloos gezocht, u» °e ^erden verkregen- ben wij die niet dan bij naamen gevonden: en.tn ? «° d hUDfier in. En dan eerst - wanneer dat alles vooragegaa. i. - kon* h* i ^ woninge, het vaderland, over welkers l.efde en de PUcöte^sverteIIers va0 verfchuldigd is, zo veele boeken, couranten a matchen en me ^ ^ opgepropt en volgefchreven zijn. — Dan daar noe * evenwei onder bSjft het. - Hier en daar vindt men «nog wel e J C™^»^ betrek. menfchen, die gereisd hebben) weke zich in de^erla^fteP*3 8 „ be, king, als eigentlijk gezegde waereldburger befebo^; ^ a!gsmeen vaderfchouwen deze zaaken in een omgekeerde "den • ^"'t • J™ J. dan het land - de waereld, dan Europa en 't befebaafd gedeelte var flia» > ft ^ land onzer geboorte of toevallige inwoning; vervolgens de Provincie ^  C "0 ) daar wij wonen, dan ons huisgezin, en eindelijk —ons ik. Wij zijn echter niet onbefchaamd genoeg, om te zeggen, dat wij verheven zijn boven al die zwakheden, waar door tegenovergeftelde neigingen geboren worden. — Maar genoeg is het, dat wij na rijp overleg, eerst dit ftelfel voor waarheid en onbetwistbare waarheid aangenomen hebben; om, ma elke afwijking, er telkens weder op t'huis te komen. Zonder dit Cosmopolismus•', is de volksgeest allergevaarlijkst. Met hetzelve verëenigd en daar aan ondergefchikt, is bij heilzaam. Hij mege op zich zelve aan één enkel volk, in zommige voor hem gunftige omHandigheden — wonderen verricht, en misfchien bij tijd en wijle — voordeelen aangebragt hebben; — voor het gantfche menschdom is hij fchadelijk en nadeelig. — Maar — ongelukkig land ! — Daar, noch Cosmopolismus3 noch Volksgeest— het zij afzonderlijk of verëenigd — plaats vindt! Daar alle de Huis , Haard en Tafclgoden geëerd worden; en daar een ieder in den kleinen kring zijner huisgerooten, vrienden en gunftelingen, op het vaderlijke erf gezeten — zijt» vaderland befchouwt en daar aan alles opoffert! — Ongelukkig Europa, zo uwe meeste landen, het eene meer 't ander min — hier hunne gelijkenis in vhi> den. Ongelukkig menschdom! — zo over het algemeen uwe neigingen naar dit kromme zich uitftrekken ; en er geene mooglijkheid van verbetering in te voorzien is. Dan zijn alle Theöretifche befpiegelingen over de Natuurlijke rechten van den mensch kwellingen des geestes , en in rook verdwijnende luchtkasteelen, — «iets anders, 'dan reekeningen en Calculatien van zaaken, die ontbreken. Wij hebben u deze weinige dingen willen febrijven, om dat ons voorneemerl was, u bij wijle eenige berichten uit Cosmopolün te doen toekomen. Dan wij wilden ü, en uwe lezers eerst met deze plaats bekend maken, en omdat gij aan onze Politieke Orthodexie niet twijfFelen zoudt, hebben wij er de grondbeginfelen van onze ftaatkundige geloofsbelijdenis, die volmaakt Cosmopolitisch — dat is —gegrond op de Rechten van den mensch is, bijgevoegd. — Hieruit moet gij nu niet befluiten als of wij tegen de Rethten van den Burger waren. Wij ftellen ieder dezer beide rechten op waarde, doch wij houden niet van mengelmoes. Daar wij met salomon begonnen zijn, willen wij ook met hem eindigen 1 en wei met eenige praemisfen van de hier boven gedetailleerde conduite: daaJ zijn zij: — ,, De zonne gaat op en onder. Zij gaat naar het zuiden en gaat om naar het „ Noorden. De Wind gaat geftaddg in 't roade, en zij keert weder, van „ waar zij gekomen is. Alle de beeken gaan in de. zee ; nogthans wordt de zee „ niet vol. Alle deze dingen worden zoe moede dat het niemand zoude kunnen n, uufpreken ". heil IK lETÏlïCIIAr!  C 130 ) ADVERTISSEMENTEN. een oogenmiddel voor. mf.nschfn, die veel in den schemeravond , of bij maanbsch1jn rikt couranten «f dagbladen in de hand loopen. Geneest langzaam, maar zeker en in den grond, alle inflammatien, en brandei, righeid, door het lang tuuren op de letters aan de oogen veroorzaakt. Is In Gmhtnhjïe te bekomen in den Nationalen garen en lintwinkel,allernaast den.uitverkochten Timpjens bakker, daar de groote krakeling uithangt- Voor de arrneri^en weinig bedeelde gratis. De Heeren en Dames betaalen dubbel en daar en boven, naar hunne generojïteit. Alzo onze teder geliefde ftiefvader ... knovlook, mitsgaders deszelfs aanvallig Peetekind quintus scriblerus, zeer gerenomeerde Med. Doctores, vooral in 't water bekijken van flijaizieke patiënten — tot onze onuitfprekelijke droefheid, door eene kwaadaartige Galkoorts dezer waereld overleden zijn; geven wij, volgens dezen thans gewoonen weg, hiervan kennis aan alle onze bekenden en nabeftaanden, met verzoek, om van alle lamentable brieven van rouwbeklag, alzo dit de wonde nog fterker en ongeneeslijker bloeden doet, en open krabt , verfchoond te mogen blijven. Uit naam mede van de gezamentlijke neven en nichten der overledene-. Deze Nommers werden alle Maandagen vervolgd, en uitgegeven te VbrecM Hbij de Wed. Terveen en Zoon; 's Eage van Cleef en Leeuweftyn; Leydm Honkoop en Onnekink; Amfterdam Holtrop, J. W. Smit, ten Brink, Kuyper en van Vliet; Haarlem Beets en Loosjes; Rotterdam D. Vis, v. d. Dries, e* Peis; Akmaar Hand, en verder in de overige Provinciën, a twee Stuivers* robsext bullebak. iob van stuiteren.' lubbert muilpeer*  JANUS VERRE 2* E N, «787. - 1795. 'jm suum cuiquE. • N\ 69. Maandag den S5 ^«/y. Itoafc Brief vm den kikkeilaxbschzn iabilohi fia. Cxoeden dag, Burger janus1. — Dacht uwe Excellentie niet, dat de Kikkeriandfche BdbihniSr dood was? —; ^i«w vriend! — hij leeft,* ten minften hij fchrijft. Die fcbrijft die leeft zou ik zeggen. Atqui. — De Kikkeriandfche BaWonür fcbrijft; Ergo — leeft de Kikkeriandfche Babileniêr. En uit een foortgelijke fluitreden maak ik op dat gij ook nog leeft, Man! fchoon fommige lieden, zich verbruid verwonderen, en op hun nagels bijten, omdat gij het neg zoo lang maakt. — Maar mei mij, is het dan maar op.het randjen afgeweest, dubbelkop, dat is het! — -Dat ik nu eigenlijk zeggen wou — Kijk, Man! — Als jou eene gezicht huilt en grient, dat je de traanen als erweten, over je tronie heen loopen,- dan lacht ,T«eïe» of bet 61* was en iiewt er zich niet aan; — en zoo leeft gij. R Ui  ( 132 ) M« droefheid en vrolijkheid malkaar temperen, in eene geftadige gematigdheid, tetie? - Èn dat isjr goed op uitgevonden, ook. Maar ik - lach alleen, ^Hetïïn'voor'n^ en al de Kikkerlanders een tijd van fchreiën geweest. 7ie. - dat zou ik meenen. We hebben onze traanbuizen leêg gefchre.d, en Sooen eevaaïl om van droefheid in de.teering te verva len, dat loopen w,j. ^etie niet? - We waren zoo uitgeladen. dattewe die groote Magifche Steur ^a7tu fchen de balken en kromhouten gevangen hadden. Man! -die Steur list al e de gebreken van onze Knobben zoo kostelijk in het lange en breede uit Te meeten' - Daar (dachtenwij) konden we den vriendelijker, Nephtunus !fj?r ofte nooit genoeg voor danken, omdat.hi het van de lucht levend bees ° L, walr «Leid nid p t3melijk in ons verlies; en moeten nu, in vre- T ^ds' den Polder boven water zullen, Uien. Heil en broederfchap, DEKiKKiRLANDSGHE EABiL0Hl-R> i -pc Zoo even ontvang ik van onzen Schoolraees'er het volgende PS,Z0° fcIJM, o p o e n kikkerlandschen steur. 6 Wonderlijke wisfeüng • Van ondermaanfche zaaken, Een volk kan in een oogenblik van vreugd in fmart geraken. Wie was zoo vrolijk, lieve Deugd! Als onze Kikkerlanders ?  C *33 } * En door dien faturdagfchen Steur Is *t du met ons heel anders. Wat had hij ook een' grooten mond! Hij zou de Knobben leeren, Om bijna zonder kruis of munt Den Polder te beheeren. Zij allen moesten , zo als hij, Maar zonder drinken leven, En nimmer aan den graagen maag Een rietj' of fchulpjen geven. —— Maar lieven tijd! wie leert hem nu, Gelijk de kreeften handlen , En, naar hun loffelijk gebruik, Ook achteruit te wandlen ? —— Had hij 't Pouha maar niet gemaakt; Dan haddenwe ook gezwegen; En 't Knobbenwerk —■ zoo zondig, nog! — Gehouden voor een zogen. Daar zit nu 't heele kikkkelajjo Prop vol met groote zaaken; En hij, die 't klaaren zou,, wist zich Knaphandig zoek te maken. Nu is het — huilen geen gebrek; En janken uit ten treuren, Maar niemand fpringt er uit den hoek, Om ons wat optebeuren. Zwem Steurtjen, fpreek den Zeegod aanl Hij mogt u nog verfterken, Vraag hem, om een' wat kleiner' mond En grooter kracht in 't werken. Vooral vraag hem om needrigheid. Word minder opgeblazen; Men moet, wanneer men grootsch wil zijn," Meer kunnen doen, dan razen. Daar ftaat gij mi, en kijkt het aan, En ligt nog wel te fmaalen: Vast prevelt gij nog binnens monds: ,, De drommel mag je haaien!" BERICHTEN uit fruilhovin. Het fchijnt ons lot te zijn, in weêrwil van alle teleurftellingen, te blijven hopen. Telkens echter als onze hersfenfehimmige vooruitzichten in rook verdwenen zijn, dan pruilen wij en zijn raadeloos; maar ook R a deze  C 134 ) deze raadeloosheid is niets anders, dan eéne afmattende rust en eene banaauwc?» ademhaling, om daarop weder met een' frisfchen moed aan 't hopen te gaan. Deze tijdkorting vinden-wij tot nog toe, zoo amufant en opbeurende, dat wij niet befluiten kunnen er van af. te'flappen. Arme halzen daar wij zijn 1 >•— wij merken niet eens, dat wij hier door zelf» Je fpeelballen cnzer vijanden, en de ftruikelblokien onzer begunftigers zijn. — Wij zien door een' betoverden .verrekijker, allerhande zaaken, en ('t geen het zeldzaamfte van alle is) wij zien alles in 't verfchiet, wat wij wenfchen te zipn. Met dezen ongelukkigen en bedriegelijken kijker, loopen wij al tuurends en fpeculeerende achteruit; terwijl ons de bedrieglijke voorwerpen fchijnen te volgen; maar wij bemerken den grooten modderpoel, die achter ons is, niet; fchoon het vrij zeker is, dat wij d.iar eindelijk, al retireerende, eens in zullen ftoiten. — cato wilde liever goed zijn, dan fchijnen. Bij ons, is het geval wel juist niet omgekeerd; maar toch geheel anders: want —- wij willen liever kwaad fchijnen dan zijn ■— Daar nu de fchijn des kwaads bij de meeste menfchen meer afkeer bewerkt, dan het kwaad zelve; zoo verfchaft ons dit een dubbel nadeel. — . Wij maken ons gehaat om het kwaad, dat wij niet uitvoeren, en — wij hebben er de waarde niet voor genoten. ■ In de jaarboeken van alle tijden en volkeren, in het boek der Natuur; vooral in de Natuurlijke Hiftorie van de Waereld, enz. lezen wij met GROOTE CAPITAALE LETTERS:— „ Niets isbeftendig: de tijden veranderen, en wij „ in dezelve" — maar wij arme fukkelaars, uitmakende met ons allen de Hoogingelanden van ïruilhoven en aangrenzende landen — laaten de tijden veranderen zo veel zij willen: wij blijven dezelfde, 't Is altoos met ons joasses in eodem. Hooren wij iets, dat nog zoo wat van de ouden tijden heeft, dan is het — Arrigite aures Pamphile. Aanftonds zetten wij (met verlof gezegd!) dan onze achterfte deelen tegen de kreb; en willen den ftal uit,' die ondertusfchen op het nachtflot is. Loopen wij dan (zoo als dit niet wel misfen kan) met onzen neus tegen een gefloten deur, waaraan men uit voorzichtigheid de roskam gehangen heeft, dan zien wij zoo lip, als iemand, die zijn laatfte duit verteerd, ,en daar te boven zijn gelag omgeftooten heeft. waterstad, den ijlen en volgende dagen van July. — Onze hoofdvergadering, houdt zich.thans meer, dan ooit, bezig met de rechten, privilegiën, rega> lia, en immuniteiten van onzen hoogloffelijken feuverein jochemius coedbloed, demos van wat erstad. De Burger zwakhooedius, (NB. dit moeteene uitgebreide familie zijn; want er zijn veelen, welke dezen geflachtnaam voeren) heeft zich weder op de belangelooste wijze voor de goede zaak uitgeftoofd. Gij moet er van overtuigd zijn (fprak hij) dat ik de belangeloosheid in perfoon ben: want ik kan u in gemoede verzekeren, dat niet alleen het eigenbelang mijne drijfveer niet is; maar dat ik zelfs tot heden toe mijn bijzonder belang niet gekend, veel minder beoogd heb. 't Geen ik voorftel, is alleen op aandrang van den door en door kundige» en verr' uitzienden burger imtrigius, die uit  C 135 ) uit zuivere liefde voor ons aller welzijn , zich het nachtbraaken en blokken eetroost, om ons alle wijzer en kundiger te maken. " "'omen ge- Voorders fprak bij: — ,, Ik ftel derhalven, naa rijp beraad, aan deze, thans, Helaas! onvoltallige „ Vergader.ngvoor, om i» onzen goeden demos op nieuw te verkkaren vóór „ onzen centgen we.tigen domeftieken Souventn. verajaaren voor ,, ao om aan zijne repraefentanten en plaatsvervangers te zeggen, dat het nu al ( „ lang genoeg is, dat zij hem voor doove neuten hebben h^zitlTioZ'l „ hem tot tets anders te empMeeren, dan om gist en kaneelwater te loopen 't ;; ogfeebehwoaik SUateli'voor het h00ge e^dat „ met den t-.de ijken praejident aan het hoofd, te houden vóozijn wSbTens' ,, Mandataris oï Negotiorum ge/lcr, met de macht om in zijne afwe^iiheid zo „ danig te willen en te werken, als hij zelve aanwezig of JJmmt i^ „ hebben kunnen doen en verrichten. v^jtm zijnae zoude „ 4° Om, hangende of vliegénde deze heilzame pogingen, onze voorrlm-r. „ en voorloopers zoodanig aan te bevelen te remunereJn en voort te kruien a „ wij tot bereiking van onze en hunne voorbereidende oogmerken dienS'zu „ len oordeelen. — Met beding echter, dat zij ons wanneer wii h™ f- a „ van het nodige voorzien zullen hebben, niet, zoo als KSn wd "J ï" li feVi::LnnzZitLn:e»We ******* Z°U m0êe" ^ «U». ^epeS zul' ; enSend^wï tf "^JkouS ï ^^01^ ken; of de gantfche vergadering ftond op om e pZadZeu^ ^Uelt^T^ fident bleef ftil zitten, beet op zijn nagels en herkaauw2Ttatfc^ woorden'van het voorftel, welke hem (gelijk naderhand bleek) zeer hateromn nZJ . ten uiterfte taxatoir voorkwamen. J "^rogeen, alteen en Hevig werd er gedebatteerd voor en aleer men het pens -mt^A ™- i . over dit zwaarwegend ftuk het woord voeren zou - ' W'C het 6Crst ; Eindelijk bekwam de Burger hans PEOTLir'het woord, enzeide- - aanzienlijke medeleben.' • ^ „ Dat er niemand is, die minder zich zeiven in hpt i,».f( j •. R 3 „ no-  C 136 ) ;, nomen. Veele, die, zoo als van achteren (a) gebleken is, het minder we!; „ dan ik, met bet Vaderland meenden, zag ik mij, zonder dat het mijn koude „ kleêren raakte, voorgetrokken. Maar bleef ik daarom minder werkzaam? — „ Tot op den huidigen dag , kan ik met een vrij geweten zeggen, ben ik een „ ampteloos, en echter een druk bezig burger. Ondertusfchen — ik zou alles ,, annemen, om het land te redden, en kan mij (gelijk gij ziet) ook zeer wel „ met niets vergenoegen. — Hier uit — of gij moest door het wantrouwen, als ,, door de wol heen, geverwd zijn — blükt ten duidelijkfte, dat, hetgeen ik zeggen zal .alleen uit een hart —gloeiende van onkoelbaren ijver —voorkomt, „ en van mijne lippen rolt. En, om, naa 't vooraf zenden van deze preambule, maar direft op de , zaak lós te gaan, zal ik maar in eens weg, zeggen, dat het zoo even voorgelezen voorftel, in geenen deele voldoet aan het oogmerk, waarom deze " vergadering van reflanten en overblijffels uit de groote fchipb-reuk der volks" item, bijeen gekomen is. Want er is hier geen quasstie of onze demos, de " domejlieke en oppermachtige befchik- en bemoeial van deze ftad is. Dit is Iar)g " erkend. Geen mensch trekt het in twijffel. Alleen men noemt hsin geen " Souverain, zoo als de Burger zwakhocfdius hem verkeerd getkuleerd heeft. Doch " wij willen hier over de Titulature geen lange notie miken; als wij het maar ", omtrent de zaak eens zijn. - Het eerfte punt van 't voorftel vervalt dus. Wat * het twede aangaat — om hem niet langer voor doove neuten te laaten zitten &c — hier " op merk ik aan dat die uitdrukking te triviaal en te onduidelijk is, om in een " voorftel te kunnen gebezigd worden. Op het derde — om in zijn abfentie " den post van zijn Mandataris op ons te nemen — refleüeer ik, dat wij dat al lang " gedaan hebben — maar , dat dit zeer weinig uitdoet, weet een ieder onzer: " want niemand, dan wij alleen misfchien, erkent er ons voor. En wat het vitr" de aangaat „ om onze voorzitters en voorloopers tot befpoediging onzer en hunner oogmer" ken op die hoogte te brengen, waarop zij onze tedere belangens, die van demos naV mem, het best behartigen kunnen " — deze, is toch — zoo niet de woorden — " de mening van den voorfteller. — Wat zal ik hier al veel van zeggen ? — " 't Is altijd eene moeielijke zaak geweest, om in de hoogte , vooral, wanneer " men er niet aan gewoon is, en te veel naar beneden kijkt — niet duizelig " te worden, 't Is ook moefelijk in de hoogte, eene ftem, die uit de laigte " komt te verftaan. En 't is gevaarlijk, al ware het ook uit gedienftigheid, uit " die hoogte zich weder naar beneden te begeven. — Dan ik mag mij in deze '< materie niet al te diep inlaaten. Liever zal ik zeggen dat geen der vier leden ' van het voorftel, iets bevat, van het geen het zou moeten bevatten, om aan ',\ de intentie dezer vergadering te voldoen , en dat het derde alleen met eenige " verandering in aanmerking komen kan. — » On- (o) Jammer ij hst d»t mendis zaake» altoos v»n achteren ziet.  C 137 ) • '„ Onze bedoelingen zijn immers zuiver, eenig en alleen, om onze Dmot „ Domeflicus te doen fpreken. zijne ftem te doen hooren, en te doen gehoor„ zamen. Zoo lang dit niet gefchied zal zijn, zeilen wij hier blijven zitten , om, „ bij gebrek van zijne hoorbare ftemme, uit zijne gebaarden en gefticulatiai op„ temaken, wat naar alle spparentie zijn wil en begeerte is. — Hier mede zijn „ wij thans reeds bezig: want wij onderftellen reeds in een' hoogen graad van „ waarfchijnlijkheid, dat hij fpreken wil: en dat wel op dezen grond; omdat „ iemand die niet ft om geboren is, bij mooglijkheid niet begeeren kan, om al. ,, tijd te zwijgen. En, dat Demos, al eens onderfteld zijnde, dat hij ftom en doof was, des neen! — door zijne dikwils tegenftrijdige, dubbelzinnige en onverftaanbare tekenen, grimacen, contorfies en vreemde pqfetuuren, genoeg „ te kennen geeft, dat hij iets zeggen wil, en aangehoord wil zijn. " De Burger prutlip was nog in het midde van zijn discours, wanneer de perfoneele commisfte, aan welke het onderzoek naar de gedragingen, levenswijze , geneigdheden enz. enz. van Demos opgedragen was , werd binnen geleid, waar door de verdere discusfien over dit voorftel werden afgebroken en geadjoumeerd, tot op eene andere gelegenheid: — En deed vervolgers desiderius simplex, Jlante pede, namens dezelve Commisfte, een voorlopig rapport van den volgenden inhoud: .—. burgers restanten'. '„ Het geen wij vreesden was niet zonder grond. En het incimvenient, dat wij zins „ lange vermoedden is werkelijk daar. Demos leeft, of liever hij vegeteert. Zijne „ gezondheid is vreeslijk gekrenkt Hij is al te lang onder kwakzalvers handen „ geweest; en nu weigert hij de medicijnen in te nemen , die hem door kundiger ,, handen aangeboden worden. Zijne gedragingen, over't algemeen, genomen, ,, zijn onregelmatig wild, inconfequent en wonderzinnig. Hij is achterdochtig tn ,, zorgeloos op een en het zelfde oogenblik. Hij uit, wel is waar, eenige woor„ den en lang afgezongen gezegden en fpreekwoorden; maar,eigenlijk gefpro,> ken , zegt hij niets. Even zoo is het met zijne gebaarden. Hij fchudt gewel,. digi het hoofd, trapt uit al zijn macht tegen den grond, wijst zoo veel hij kan ,, met zijn eene vuist op eene onvriendelijke wijze, dan naar dien en dan weder „ naar dezen kant, maar, wat hij hiermede te kennen heeft willen geven , is ons „ een raadfel gebleven. Genoeg echter konden wij zien, dat hij het niet naar „ zijn zin had, en lang niet op zijn aife was. Maar zoo dikwils als wij hem „ gevraagd hebben, hoe hij het dan hebben wilde, herhaalde hij weder alles, ,, wat wij u zoo even befchreven en genarreerd hebben. Heel veel lust tot fpre,, ktn hebben wij niet in hem kunnen ontdekken. „ Voorts kunnen wij u communiceeren, dat hij gemeenlijk voor eene groote „ tafel vol met Publicatiin, Placaaten, bekendmakingen, dagbladen, couranten „ en.  C '38 ) „ en andere ftaitkundige gefchrlften zit. Irr zijne rustigfte oogenblikken, houdt „ hij op dezelven ftiptelijk zijne oo*en geftagen. Dikwils doet hij een dronken, mans gebed, telt zijn geld, zat het op hoopjens , zucht en-ftrijkt het, zoo ,] dra hij maar eenig geritzel hoort, eren als of hij bang voor diïven was, we„ der in de lsi. Voor 't overigs is hij thans weinig gefchikt, voor regalmatige lichaamlijke ,, werkzaamheden en bewegingen: want — gelijk deze vergidering misfchien „ reeds weten zal, zijn linker arm, daar hij te voren zeer vesqne cruentisP . -Inpas opitca, ingetts. Ipfe trdus _ $f.tc vifu facilis, nee diüu ejfaiilis nik* v  C MP ) p o l t p ii e m u (. Wat helpt «ij de Vrijheid nu, en het recht des fterkften silesus? Ik oeffen mijne kracht op boomen en wilde boschzwijnen, die mij, in 't blinde rondtastende , order de handen komen. Zekerlijk laat gij u door giften en gaven orakcopen: wat zou u anders beletten, de vreemdelingen, die geduurig hier aan land komen, in mijne handen te leveren? ——. S I L E N U f. En welke zekerheid geven mij uwe belofte nu ik mij weder in uwe handen gefteld heb. Had ik flechts den raad van Ulysfes gevolgd, en uwe bedreigingen minder gevreesd, dan geloof geflagen aan uwe vleiende woorden. Gélukkig neemt morgen ons verdriet een einde: gij weet immers dat het dan die groote dag is, waar. op gij mij en de Satyrs, volgens uw gegeven woord, op vrije voeten moest ftellen. Waet gij hebt bij Jupiter gezworen, en Vukaan den God van den JEtmt tot getuigen aangeroepen, dat wij, zoo dra het Eacchut feest invallen zou, uit den dienst van Polyphemus ontflagen zouden zijn. En morgen, bij de eerfte ftraalen van Phoebus, is die tijd daar. pOLTPHIMUS. Uw geheugen is grooter dan uw verftand. Gij onthoudt zeer goed; maar onderfcbefdt zeer flecbt. Morgen zijt gij uit den dienst van Polyphemus ontflagen; maar niet uit den mijnen. Weet dan, ó Slimboofd! dat Polyphemus de naam va» mijn' oudften broeder.is. Zoo lang hij leefde, gaf hij mij de vrijheid dien te gebruiken. Maar hij is ziek en afgeleefd; zijn krachten begeven hem. Wat heeft hij aan een kwijnend leven ? — Ik zal hem voor zonnen opgang verwurgen, e» zijn naam zal bem in 't graf volgen. Voortaan zult gij Polycephalus dienen. Deze naam gaf mij Vukaan bij mijne geboorte. sr- Dat is, ter gemoet koming voor lezers, die geen Latijn verftaM, volgeae 4c Duitfche vertaaliug van iitoaitib Hier wohnt ein Riefe den man dtu GrosfinquiCtor nennet: Erlebt vom Fet der Sterkenden, Die er zrnn l'pafs verbrennet: Er hat ein einzig Auge nur lm Kopf, ued hasfet von Natnr Die Leute mit mebr Augen. Der menfchen wunger fcheut dis Licht, Und fpricht mit keiner Seéle; Er kenrit vor Stolz lich felber nicht t Sein haus ist eine Höhle, Wor ein der ünhold Menfchen fchliesft, Hm fie, fo bald er h¥ngrig ist, Zam Mahie Cch zu braten. T 2  ( ISO ) s i l e n u s. ó Sacchts! aan wien mijn eerfte jeugd toegewijd is, zie miine ellendel En é Jupiter! machtigde der Goden ! wanneer zal het orakel vervuld — wanneeï zullen wij uit deze flavernij verlost worden? poltphemus. Wanneer gii den zin van 't orakel wel begrepen hadt, ouJe dronkaart i —dan zoudt gij weten, dat het niet vervuld kan worden, zoo lang u makkers bokken pooten hebben. silenus. Kom, kinderen! wagen wü eene laatfte poging! En gij, mijn dierbaare Ezel! trouwe medgezel in mijne rampen en mislukt» heldendaaden , helpt mij tea minften een' tijran ontvluchten, die wij te vergeefsch beftrijden zouden. Och, hoe beeft hij! — 't is op het gezicht van uwe Knods, Tijran ! dat hem de moed ontzinkt.' — Wreedaart 1 polyphemus. 't Verveelt mij, langer uwen machteloozen laster aan te hooren. Wees oprecht, en Ueken, dat gij mijn aart bezitten zoudt, zoo t$ij flechts mijne krachtenthadt. — Kom, brengt mij de vrachten van uwen arbeid. Wen gehoorzaam, en hoop op mijne befchermiug. ..>.; *,> Zie daar, janus! het oude reliek. Leef er meê naar uw welgevalleB. Ik heb opgemerkt, dat gij een liefhebber van antiquiteiten zijt. Maar (onder onsl) is die trek tegenwoordig niet een weinig ontijdig? — Kan het oude bij bet jongfte moderne wel baaien? — De vermolmde beenderen der oude Romeinfche Helden ontwaaren eene ongewoone Schudding. Zij kunnen het niet langer in hunne graven uithouden. De Nieuwsgierigheid bezielt de levenlooze en logge lichaamen , die te voren geen andere beweging kende, dan die, welke hun door hunne eigen zwaarte kracht aangebracht wierd. Zij ftaaren met vuurige blikken op de eindelijke uitkomst der groote gebeurtenisfen van den buidigen dag, fchoon zij met nevelen bedekt is; even als op den top van een' berg, waar van wij den voet bewandelen, en wiens kruin zich in de wolken verliest. Ea wij zouden, als door een' geest van tegenftrijdigheid bezield, ter liefde van de vroegere eeuwen achter ons om zien, om ons noodlot in het voorledene te lezen! Zullen wij daar de verlichting vinden, die wij den volke prediken naoeten ? — Zal bij voorbeeld de ondergang van Carthago , en de grootheid van het oude Romen onze aandacht gevestigd boude»? Zullen wij dat Romen door zijn eigen zwaarte zien inftorten, en in zijn' val, zoo veele wingewesten zien verpletteren? — Die tijden zijn geweest mijn vriend! en — dank, zij onze Europifche D'plomatifchegefteldheid , de inventie van de ftaatkundige balans en meer andere zaaken , daar toe betrekkelijk! — zij zullen nimmer weder keeren. Er zal geen Carthagr verwoest, en geen Romen meefteresfe der waereld worden. Er zal een Romen-  ( i5i ) en Carthago blijven. Beide zullen hunne bondgenooten en wingewesten hfbben. Het Zuiden en Morden zal eikander opwegen. En van weerskanten zullen erPolyphemusfen en Silenusjtn zijn. Zeg, dat ik het u gezeid heb! — Gij onder, tusfcntn, gaa rustig vooit met fchrijvenj maar fchrijf voor de Ulysfeifen en hunne medgezellen 1 — Ik ben Tot plaatsvulling der randen het vol- „ gewoonten, van het eene in het an gende! — , Wat mij belangt, ,, cere veranderde; maar wat de „ wanneer ik de. ke. hoeaJie waereld aanging, die bleef „ dingen gaan. zoo geloof „ akoos de2e;;de- » * d,eaItO0S °P de" „ Zedert dan. dat de zaa„ zelfde wijze gegaan . , ' . , ' . ,, . . . »■ ken der Romeinen in „ hebben; en dat deze „n j , wijs geljklijk ver- " ep ff?.1*0**»™ dee.d is geweest, - " tl tT^ zoo in't goede als . ben ee„lge andcre in t kwaade. Maar " jff*» def lof* „ dit goede en kwade »' f*1'** deugd n0S " behouder Zoo, „ is van land tot land dat zij, die daar ge-* „overgegaan, geluk f S „ blijkt; omdat men oude . meer werk van den voor- „ Koningrijken gekend heeft ,, Jeden , dan tegenwoordigen die, door verandering van zeden en „ tijd maken, zich wel zouden kun„ ren bedriegen; maar zij, d e in Italiên geboren worden, en de zeden der „ Ultromontaanen niet opvolgen, pf die in Griekenland voortkomen zonder di> „ der Turken naar te wandelen; dezen alle hebben reden om hünne eeuw'ta „ lasteren , en de vorige te prijzen , omdat zij in die , duizend verwonderlijke •„ dingen zien, in plaatfe van in deze, daar zij in leven, niet te zien — 't „ geen bekwaam is, om hen uit deze diepe ellende fchande en eerloosheid re >. trekken." irVWr.»*, B E R 1 C H T E N uit ~ Uazabeth. den 31 December Ao, 3000. Al weder eene eeuw óp het klad boek van den tijd afgefchreven I — D,ze evenwel was het nen plus ultra der verlichte eeuwen. Zuisfsbollend zien wij neder op de agttiende, welke zich ook eens, uu puure fpotternij (-geloven wij) de verlichte noemen liet Onze gefchiedkundteen hebben thans het tijdvak onderhanden, waar in die eeuw vol"gens bet gevoelen van fommigen, de grootfte rol gefpeeld heeft. Veele' boe" Ken en gefchriften van dien tijd zijn er verloren geraakt, welke ons anderzins hadden kunnen dienen , tot opheldering van veele voorvallen in die 'duistere tijden, 't Is moeielijker om zich van die tijden een duidelijk dankbeeld der 'ftaatsgefteldheid van Europa te maken, dan in de middel eeuwen Het Leen ftelzel van dien tijd, met zijn waereldlijk hoofd aan de eene en zijn geestelijk T 3 ■ hoofd  C 152 ) hoofd aan de andere zijde, over alle de gewesten van Europa verfpreid, maakt dat wij dat waerelddeel, in dien; tijd, ais tot eene zekere eenheid gebracht, kunnen befchouwen , en er dus een foort van geheel van maken kunnen ; maar op het eind der agttiende eeuw, vinden wij niets dan ftukken en brokken, zonder punt van verééniging, ginds en herwaard verftrooid, 'tgeen niet balaaten kan, wanneer men er lang op tuurt, groen en geel voor de oogen te worden. Wij vinden In het laast van die eeuw niets anders, dan een mengelmoes van oud, nieuw, antieken modem door een, daar men naauwlijks een begrip van maken kan. De zaaken moeten er op dien tijd uitgezien hebben, gelijk het in de huizen bij verhuistijd, wanneer de boel half ingepakt, en half uit de boeken gehaald is. En evenwel wanneer men de boeken en gefchriften van dat tijdvak opflaat; moet men toen meer dan voor- of namaals, met de woorden één-en onverdeelbaarheid opgehad hebben. De groote zaak , zoo lang er maatfcbappijè'n op onze planeet geweest zijn , is altijd geweest het verëenigen van de belangens dier onderfcheideee Volkscorpêratièn, zoo in 't gróót als in het klein, dat is zoo wel tusfchen gewesten en gewesten , en landfchappen en lanöfchappen, als tusfchen fteden en fteden. De Theorie van de kunst omdat te bewerkftelligan, noemt men ftaatkunde; maar — op het einde van de agttiende eeuw beftond deze Theorie nog niet. Men vergenoeg, de zxh alleen met eeae armzalige Politiek, om met loven en bieden aan den man te kernen. De koop wierd in 't duister gefloten en meestal bleek het van achteren , dat men aan beide zijden een kat in den zak gekocht had ; 'tgeen natuurlijk moest veroorzaaken , dat men , terftond na het contratteeren, er weder op bedacht was om den koop te breken. Om iets van dezen handel te weten, en voor geen vreemdeling aan de Beurs van deze ftants negotie, aangezien te worden, moest men zich de moeite getroosten, om zijn geheugen te overladen met eene groote menigte van die Koopconiracmm, wette men toen Alliantièn noemde; en hij, die daar van veel wist op te fnijden, ging vooreen zeer verlichte kop door; maar — hij, die, daar bij, nog de 'finesje verftond om in die Contracten exceptiën, nulliteiten en meer andere zaaken van de chicane te kunnen ontdekken en opfpooren, was een ftaatkundige inoptitnaforma. Gronden van zekerheid bezat die wetenfchap alzoo zeer als een ftekelvarken-dons. En niemand (dacht er op) om ten algemeenen nutte die verwarde ftaatkunde of chicanerie tot zijn eerfte gronden te rugg' te brengen. Er beftond op de grenzen van Zwitzerland een Fabriek van Diplomatieke'Mj. nuf'aüuuren,die al voor honderde jaaren uit de mode had behooren te zijn. Alleen in de Koffijhuizen en particuliere gezelfchappen fprak men van nieuwe inventiên. — Dit weinige zal u een oppervlakkig denkbeeld van dien tijd geven. In 't vervolg fchrijf ik u wel eens nader. b a b 1l, 30 Juny. In een zekere Mathematisch Collegie, in navolging van an. dere zich aangenomen hebbende de fpreuk: ,, De Wiskunde is de moeder der WetenJchappen, dus ook van de Staatkunde, " is naa zeer veel aangewende moeite ten gebruike van beginners, vervaardigd de navolgende TA-  C 153 > TAFEL der geëvenredigde aritmetico-geomitrico- POLITISCHEPRUGRESSlëN. 9 Haat tot 300 gelijk. 20 ftaat tot 400 gelijk. 45 .. . - 600 ^ 80 800 125 . 1000 225 1500 350 • 2000 500 ; 2500 6/5 * 3000 1000 4000 1650 ■■ 6000 4200 — 8000 3250 1 ■■■■■ 10,000 5250 15000 7500 20,000 Punttum! — Maar, dewijl alleprogresflën tof in het oneindige gaan , zoo ftaat het een ieder vrij om verder te gaan : als lijnde hier mede flechts den weg gewezen. Eindelijk zou men, al opklimmende, komen tot deze properiie: 370,000 ftaat tot 370,000 gelijk 9 tot 300. NOTA van JANUS. Dat onze. Babylonifche Correspondent hier het oog heeft op de Publicatie van 30 Ju'y, is iets het welk wij onze lezers niet kunnen beletten te gisfen. Ieder , die geenvreemdeling in de Optica is, weet, dat het afgrijslijk veel fcheelt, uit welk een oogpunt men eere zaak befchouwt. Menfchen, die veel moeite hebben, om met hunnen Elleboog in den zak te tasten, befchouwen zelden geldbeffende publicatiën uit een' gunftigen hoek. Deze heeft het lot ondergaan, van door veele befchouwd en beoordeeld te worden, als onnaauwkeurig en ongeëvenredigd. La critique efl aifée mais l'art efl difficile. 't Is ondertusfchen altijd niet met hekelen en afkeuren te doen: en er moet ook zomtijds eens geprezen en goedgekeurd worden. Wij hebben obs de moeite getroost, om deze Geldbeffing eens van zijne fchoonfte zijde te vertoonen. Om hierin te flagen, Iaaten wij deze tafel voorafgaan. No. (*) r iy. Declasfe van nooddruft betaaltvan &cf joo va» zijn inkomen 3 p.Ct.d.i./" 9 | 14. — ———— noodzaakelijicheid — - iooTanztjnmeerderink.it >^a_- n A ^ 13. — —— BENODIGDI'KID — - 200 ' » . 1 21 . - aj ! 12. — ■ behoefte — —— - ÏOO ————— 1^ „. ^11. — ■ genoegzaamheid — — - 400 ■ gii ' i- 45 ' f" 10. — —— nuttigheid- 1111 — - 500 * 20 ■ - i0o 3)9. ■ WBLGKSTELDIIBtD — joo ■ 35 ——- hj is. 1 gejma1c —— — - JOO ' 30 — 15» C 7.. — — RUIMTE — - 50O 1 ' 35 1.- 175 6. ■ GENOT —— r- - IOOO 32j—j2j S 5. — ■ VBRMAAK ■ — -IOOO . 3-' S 4- RIJKDOM -2000 — '■ 37 j — 750 3. ■ OVERVLOED —— —— -2000 .' ■ 42J ———. - 8js 2. —» ' grootve rmocfh —»~ — -5000 a0 — 1 111. apQQ D ) f overdadigubid\ Cj)l *' X en daarenboven/ ~J_Ï000«" — *5 - 21150 ƒ 20,000 _ ƒ 750© (*} No. ij. Slechts tot een C'lasfe behoorende, zonder van de overige iets te genieten, ia zeer wijslijk door den Wetgever gefteld op een Contributie van ƒ 9 : o . o. Van veel miuder das 14 Huivers daags, door elkander gerekend, kan oen huisgezin toch niet wel beftaan. (t; DaaranNo. 1, tot alle de Clasfe» behoort, betaaUhij va» alle, niets is Natuurlijker.  C m ) Hieruft ziet men nu duidelijk, dat hij, die twintig duizend guldens inkomen f,eeft van zijn nooddruft, dat is ƒ 300:0:0 niets meer betaalt, dan den cemeenen man (Sft venia vtrbo!) die buiten deze ƒ300:0 :0 niets meer te verteeren heeft. E«en zoo is bet (bij voorbeeld) met hem welke inde elfde Clasfe, dat is in die van genoegzaamheid geplaatst is. Van zijn nooddruft betaalt hij ƒ 9 ■ o : o, van de honderd gulden, welke hij boven dien bezit ƒ11 : o : o, van de ƒ200 : o : o die daar op volgen ƒ 25 enz. dus te famen / 125:0:0. — Deze W3t dus is gelijk voor alle. fin de een betaalt niet meer van die onder- fcheiden inkomens dan den ander. Q. E. D. De nooddbuft gaat voor aller. Deze kan men niet te weinig bezwaren. En wie geeft niet gaarne 45 per Cent van zijne overdadigheid? — Waarlijk wijze fchikkingen! — Juist berekende evenredigheid! — 'tis maar dat de menfchen 't niet vatten willen, en altijd iets te berispen vinden op het doen of laaten van de machten, die over hen gefteld zijn, al hadden zij die ook ftuk voor ftuk zelf en in eigen perfoon verkoren. —i Notandum ! — Eene diergelijke berekening als de bovenftaande heb ik onder de papieren van mijn' Grootvader gevonden. Hier uit maak ik op, dat de Publicatie in questie, niet geheel en al nieuwe vinding is. — Deze Nommers worden alle Maandagen vervolgd, en uitgegeven te Utrecht bij de Wed. Terveen en Zoon; 's Hage van Cleef en Leeuweftyn; Leyden Honkoop en Onnekink; Amfterdam Holtrop, J. W Smit, ten Brink, Kuyper en van Vliet; Haarlem Beets en Loosjes; Rotterdam D. Vis, v. d Dries, en Pols; Alkmaar Dand, en verder in de overige Provintien, a twee Stuivers.  JANUS VERREZEN. I787. 1706. - SUÜM C UI QUE? N° 72. Maandag den 15. Augustus. jti&db te k Vol e tan be riisbkschrijyinc tam heit s? aas», schzn cosuor oliet, tt vinden in n°. 67. pag. 118. set becbt BEI natuur * Voor de Holillilamen, alt derzelver geiteldheid, gewoonten, natuur* lijke begrippen, nelgingen &c. doch niet uit hunne boeken of befchre» ven wetten — (want deze hadden zij niet) opgemaakt. [Dit Hoofdftuk is geene Tan de minfte. Oordeelkundige aanmerking van bkn Vestaalss.J 6 Schimmen Tin den onftetffelijken be sxoot! gr00ten jupfendor»! jchrandran baibex&a?! uitmuntenden svr.l4Xacq.vi.' — ja zeifs van u, II. Zte#ï V nog  ( '56 ) nog fteeds vagabundeerenden Jean Jacques! — Rust in Vrede! •— En — z« het wat helpen kan — bidt voor ons! Uitbeizeming van den schrijver. J. I. Het gantfche Eiland Holtdldla, met alles wat daar toe behoort, is het onverdeeld eigendom der gezamentliike Inwoners van dat zelve Eiland , even gelijk de lucht, het licht, de regen &c.; in dier voege, dat ieder het zelfde Recht opdat alles heeft, zonder dat een gedeelte daar van kan gezegd worden, het afzonderlijk eigendom van den een of ander te zijn, en in zoo verre volmaakt onvervreemdbaar. S- ii. Om deze wet onveranderlijk in zijn eerfte oorfpronklijke zuiverheid te bewaaren; moet het even zeer waar en onveranderlijk zijn: i°. Dat alle vermeerdering , verbetering, verfraaiing of vermindering, verflimroering; in één woord —alle verandering, het zij die veroorzaakt wordt door de Natuur zelve, ef door toedoen van iemand der Inwoners , ja — door alle mogelijke oorzaak gerekend moeten worden , tot algemeene nutte, of tot algemeene fchade ge» fchied te zijn. 2°. Dat niemand, het zij door geweld, list, verdienften of eenige andere wijze iets voor zich zelve afzonderlijk kan verkrijgen, om Jjet: zelve in eigendom te bezitten. ■ jj. II?, '' Een tegenovergeftelde wet of veroorloving is de eerfte en grondoorzaak de? geheele vernietiging van alle Natuurlijke gelijkheid, en kan daarom in de Hol: lildlaanfche Maatfchappij niet geduld 'worden. ; •... •"■4fct4a"ra« »*v aatviraH^Ésffi*» a« wiv.ojovjisv aaaaa * .ü . . : •. 'tl A ,T !.(.'!.,-:;>:>. . . Schoon er geen afzonderlijk eigendom beftaat , heeft ieder individu echter voor zich zeiven het recht, om van dat algemeen eigendom zoo veel te genieten , als hij goedvindt, zonder een ander in dat zelfde recht hinderlijk te mogen zijn. j S.-v. AI het geen door iemand gebruikt of genoten wordt, gelijk de lucht, fpijs, klederen &c. gaat niet over in eigendom van den genieter; hoewol een en hetzelfde niet te gelijk door twee ;©f meer kan gebruikt of genoten worden : Integendeel — 't geen naar 't génot overblijf: , afgelegd of ledig gelaaten wordt; kan weder -vrij -door een'-ander-gebruikt en genoten worden.; en deze laaifte kas wederom, even weinig-als de eerfte, in dat'genot of gébruik, door een'anoes fff»  C 157 ) verhinderd worden ; volgens f. 4. en 't geen door 't genot of gebruik verloore» gaat, gaat verlooren voor algemeene rekening volgens J. 2. J. VI. Schoon volgens J. r. het gantfche Eiland, met al wat daar op is, het onverdeeld eigendom is der g&zamentlijke inwoners , moet men echter hier van uit. zonderen de inwoners zelve : want deze zijn te famen de bezitters; al 't overige is eigendom; en de bezitters kunnen nimmer het onderling eigendom van elkander worden. Zich zeiven te bezitten, is, letterlijk opgenomen onzinwant in dat geval zou eigenaar en eigendom hetzelfde zijn. ' f. VII. Ieder is verplicht mede te werken tot vermeerdering en verbetering van den algemeenen Eigendom; zoo lang hij kan. 5. VIII. 't Is de plicht van alle, om voor de zwakke, zieke,machtelooze, grijsaarts eo kinderen te zorgen. f. IX. Het uitdrukkelijkfte, dringendfte en blijkbaarfte bevel der Natuur, is het— •» Zift vruchtbaar en vermenigvuldigt" — aan "t voldoen van dezen plicht heeft daarom ook de Natuur het grootfte vermaak verbonden, 5- X. Tot het betrachten van denzei ven wordt niets anders vereischt, dan de oogenblikkelijke onderlinge toeftemming van twee Inwoners van onderfcheiden Sexe. Deze daad echter maakt, tusfchen de twee overeengekomen perfoonen, geene' daar uit voortvloeiende betrekking of verplichting. i xi. Er beftaat geen vaderlijke of moederlijke macht. Dit maakt in al zijn uitgeftrektheid het Syjlema juris Naturae voor deze Eilanders uit; geheel niet verward met ftellingen uit den Natuurlijken of geöpenbaarden Godsdienst, Zedenkunde, het Recht der Volkeren of het Burgerrecht geput. Van de twee laatfte hadden zij geene de minfte begrippen. Hunne zeden waren zoo eenvoudig, ongemaakt en zuiver; zij zelve zoo weinig geneigd V % tot  C Ï5* ) tot het aangaan van afzonderlijke verbindtenisfen: hunne Maatfchapptj zoo wefJ nie gefchikt om gelegenheid tot zoodanige contracten te geven, dat zij (de Maatfchappü zelve namelijk) het eenigfte contra* was, dat onder hen beftond. Deze wierd onder hen door 't objerveeren en naarkomen der bovengenoemde tl. JJ. in ftand gehouden; fchoon geen van alle er immer op gedacht had iets van deze theorie in fchrift te ftellen, en ieder zich alleen maar op het praüicalc van dia wetten toeleidde. EENIGE LOSSE AANMERKINGEN op deze ARTIKELEN. Zoo lang S. i. eene eeuwige waarheid blijft voor deze Eilanders, en zoo lang zij S. 7. zonder dwang zullen betrachten, zal alles welgaan. — Tot nog toe hadden zij dien ter harte genomen, zonder immer senec.a, de benef. Lib. 4. Cap. 18. gelezen te hebben. „ Waar anders (zegt hij) hangt onze zekerheid van af, dan van de onderlinge dienden , die wij elkander bewijzen? 't Is zeker alleen eene onderlinge " uitoeffenine van weldaaden, welke ons het leven gemakkelijk maakt, en in " ftaat fielt om ons te verdedigen tegen allerhande foort van beledigingen en „ vijandlijke invallen." Maar wat zal ik veel van §§• • en 10 zeggen! - Waag ik het niet om voor «n' Anostel der losbandigheid aangezien te worden, bij de eerfte verdedigende aanmerking die ik er op maak? — Doch ik heb er reeds te veel van gezegd» ©m nu maar in ééns bot ftil te zwijgen. Wij hebben reeds in eene vorige afdeeling gezegd, dat niets nadeeliger voor j- HolléWaanfche gelijkheid, was dan het huwlijk. — Men zorgt in dien ftaat Jnor zich en de zijne;, en 't wordt zelfs plicht genoemd, zoo te handelen. De «ne ftaagt beter dan de andere: hieruit ongelijkheid van goederen: Er komen Tiiken en armen. Deze laatfte behouden een' Natuurlijken trek tot de gelijkheidIlrwijl die zelfde trek bij de eerften verflaauwd en eindelijk vernietigd wordt. 7;; welke dien trek behouden, ftellen alles in 't werk om de gelijkheid weder mte voeren. Deze poging fielt de eigendommen in groote onveiligheid. De Eigenaars der aanzienlijke goederen fteken de koppen bij een; worden wetgevers en deertturen dat het gebruik maken van hunne goederen fteelen is. — De behoeftige Uordên het oneens onder elkander; want eensgezindheid en armoede zijn gezworen vijandinnen. De Rijken weten door hunne tusfehenkomst de rust te berJtellen en — en — en — Maar hoewel nu de gelijkheid van goederen verïietigd'is, blijft er nogthans eene gelijkheid van de overige rechten. Zeer ,oedi Maar dan moesten die eigenaars voor hun en hunne nakomelingen geel privilegiën in de waereld brengen, die even al* hunne goederen, welke zij on«  C Ï59 3 tervreemdbsar weten te maken, tot op de laatere nagedachten èryen en verft«: ven Evenwel - de afftammelingen der behoeftigen blijven niet altoos dom: ïiifteken de armen uit de mouw: verkiezen geeonftttueerden: deze nemen.hunne £Wna waar; en welhaast zal men ten minften dat tweede foort van gelijkheid weder zien geboren worden. Heerlijk ! - maar zij naderen de groote der aarJe (nu*O bezield met de verheven gevoelen, van mensch ievenheid, nut van ? ale-meen enz. De groote der aarde lachen hun vriendelijk toe. Ms- fch fn werkt dit niets uit. Misfchien vallen de goden des lands uit hunne zetels: (fchooner kan men het evenwel niet begeeren!) Maar nu? - De geconjltmcr. *beginnen zoo iets van regenten te krijgen : zij'worden door andre weder verdrongen: een gedeelte daar van ( zoo niet allen) loopen den onderkoningIE weg óp. - Het gantfche Volk , ftaat op , als -» één man. Hemelsch! of SlTchl (zoo als gij verkiest.) Maar het ftaat op als één dronken man, Jet w ggel en ftruikelt den geheelen weg over: ftaat allerhande malle praat ui?: vloekt en raast: flaat de glazen in: molesteert de voorbijgangers: mishandeltde geen die hem ten beste willen raaden, of naar bea willen breagen; zijn huisgezin wacht vergeefsch naar zijne gelukkige terugg' komst. - E.ndehjk komt ie Patrouille, brengt hen naar de Corp de garde, en — ('t vervolg hierna ) BRIEF (naar alk aïïarentib) van dm oudften jongen Heer van hzdekkoaal, C* wil er echter niet voor inftaan.] Och ! HEIl JAHOS ! Tk kom U raad vraagen, in het bijzondere geval, waarin ikmijbevinde. Mijne ik Kom <-> ii & ancifche vrouw en mijn vader was een man van de aan"SX^T^^^^^Vf^ ™ »? dc deftigfte oude Fam 1 ën! w^ar van de Historiën getuigen. Zij leefden vreedzaam, en wel onkaar, doch niet zonder die kleine haspelpart.jtjens, die gij weet, dat altijd tusfchen man en vrouw plaats hebben. Doch het ging nog a ; en zij haddeni al leele iaa™n met den anderen geleefd; wanneer het met mijne Negotie (ik ben Koopman Burger janus, en placht nog al eene vrij gerendeerde Negotie in Oos? en West te d ijven) zeer voorfpoedig ging , en ik vrij wat geld ge. ïofnen had ta vroegere jairen. - Djt zal ik nu best unnen ™^ ■ se boeken zal opflaan van eenige jaaren berwaards: — Maar, ziet.■ wm wi 'St «val? Mama raakt in kennis met eenen ci-devant Mareuts, en ^e weet haar ÏXÏliïï, dat zij eene Ecmfcheiding tnet «der awgaat, zich hnmUg  f tso 5 met alle mijne oude vrienden, en zoo wat op zijn nieuwerwetscb getrouwd k met dien Burger Baron, f dit is een Itaiiaanfche titet, zoek maar in de Dictionaire, het wil ook zeggen Vrij-Heer,) nu blijkt het van achteren, dat die waarde Stiefvader, ook koopmanfchap drijft, en ook zeer geëxtendeerd : want bij negotieert thans fterk op iTALiétt en de frankforter Mis; en het zal mij niet benieuwen, zoo hij binnen kort Correspondenten heeft in wisnin, drrsden; en dan wel mogelijk bij occafie (car l'occafionfait le Larton is zijn fpreek» woord,; ook al in b e rlyn zal "hebben. ~ Maar dan zullen toch de kooplieden in die ftad raar opkijken I — Nu, dat is tot daar aan toe! — Om dan tot rmjn gevalletjen weêr te keeren; — Mijn tweede vader, die mij beloofd heeft, als een vader met mij te handelen, gebruikt een gedeelte van mijne fondfen, om Wisfels te betaaien. Mama vindt dat heel goed; omdat (NB. de kwaade wered zegt, dat de kinderen, die zij bij dien tweeden man gehad heeft, zeer talrijk zijn geweest: want zij kraamde bij tweelingen, te gelijk; doch er zijn er fommige geftorven: zoo dat het getal van die Broederfchap zoo groot niet meêr is; omdat, zeg ik, de wereld voorgeeft, dat de jongfte kinderen zoo veel geld met fourneeren aan Mama, als zij wel konden. Zij weten wel, dat Mamaatiej» hen geen kwaad zal doen. Ondertusfchen moet ik, Voorzoon , frisch op dokken [ en nu_kan ik ook geen prefentjens meêr geven aan mijn Broértjens, zoo als ik* nog wel placht te doen. Doch daar beklaag ik mij minder over, dan over het volgende ftukjen van Stiefpapa. Die heeft moeder weten te beduiden, dat zij niet-alleen een gedeelte van mijn Goudbeurs wou hebben, gesvenredigd naar het geen dat daar in was; maar nu ook een gedeelte van het geen ik met fpeelen win, ook moet afftaan. Dit laatfte (als ik gelukkig fpeelde) zou zoo onredelijk met zijn: want de winnende hand is mild ; maar als ik ook zou moeten rekenen, wat ik in voorige jaaren, dat er meêr kans was om te winnen heb verteerd, dan wordt het wat bezwaarlijk,, en dan vrees ik, datik dan van mijn winst van dit jaar, niet over zal houden, om er kousfen en fchoenen van te koopen. Ik vraag U niet, of Mama recht heeft haare kinderen zoo veel te Vergen; Wan tl ik weet wel, dat als Mama fpreekt; wij moeten gehoorzaamen , maar ik vraag U, of Stiefpapa, het recht heeft, om van ons, kinderen, te vraagen, hoe veel wij ieder in ons zak hebben, en dat wel tot ftuivers en duiten incluis. Ik heb Moeder gewaarfchuuwd , dat ik die vraa5, welke zij mij deed, zeer onvoorzichtig vond; want , dat al was er eens geen kwaad in, dat zij het wist, het nochtans gevaarlijk ia aan eene getrouwde vrouw een geheim te vertellen: want dat Manlief er tog altijd achter weet te komen; en datik dan zeer beducht zou zijn voor twee gevolgen. I. Dat Stiefpapa aan onze Moeder zou zeggen, hebt Gij zulke rijke kinderen, «Jan kunt gij mij nog wel wat meêr * depofito géeven jn mijn Comptpir. Mams heeft  ( I6i ) treeft reeds geteekend voor een honderd . . . duizend gulden, iets meèVr of min«ter} en -dan nog zijn wij borg gebleven voor een bagatel* II. Dat Sdefpapa aan ons .ieder afzonderlijk zeer vriendelijk zal verzoeken, ©m een klein fommetjen ter leen, voor een paar jaaren ,mogelijk wel op Interest, zoo als voor deze; want ik heb nog een enkel Casfiers briefjen van hem leggen , daar de dagen van verftreken zijn, om bij kort recht te kunnen ageeren. Beide deze gevallen , mijn goede Burger janus, zouden mij zeer kwellen ïn müre Nogotie, want Contanten te Biisfen of verkeerd te befteeden, is de cToodfteek voor 'mijnen handel. Nu kom ik u vraagen . of gij er iets voor mij Op weet, om mijne 'lieve Moeder te beduiden, dat zij afziet van die vraag, om aan Stiefpapa le doen weten , het zij direü of indirect, hoe rijk (of ook wel hoe arm) ik ben F Daar valt mij, wat in, en fzoo gij het goedvindt) laat het dan aan Mama weten. Zie hier mijm expediënt! Na dat Mama mij eens'gezegd heeft: „ Zoontjen lief! ik wil weeten, wat gij, in uw fpaarpot „ hebt.; en wat gij daar mee wint, moét- ik met u deelen enz. want uw Vlier Pere's'intereJJe beaucoup au bkn dejes Amis" na dat, (zeg ik) Mama, dat eens gevraagd heeft, kan zij kwalijk zeggen; „ geef mij geen antwoordt." Want dat zou de Pere Baron kwalijk nemen. Maar mij dunkt dat zij mijne armoede heel wel zou kunnen bedekken, dobr zich re'vergenoegen met een algemeen antwoord, en met belofte, van zuiver op te biegten ; want als zij alles moet weeten, van A tot Z , dan is het onmogelijk, dat de kamenier, die wel eens in haar zakboekjen fnufFelt, Het niet aan deze of geene vrienden openbaart; en als mijn Kleêremaker, Schoenmaker, Lakenkooper enz. enz. en verfcheide andere Leveranciers, die "mij op rekening leveren, hier achter kwamen , dan verloor ik veel van mijn Crediet, en zou mij buiten ftaat vinden, om op rekening, zelf voor Mama en bet Huishouden, goed koop in te koopen, duur te verkoopen , en zoo doende een eerlijks winst te doen. En kan ik dat niet doen, waar zal dan de fchoor. fteen van rooken? Moeder en haar Gemaal die roepen thans maar altijd Geld! Geld! Geld! moeter weezen ... jamaar, Mama lief, Geld, maakt Geld, en zonder geld te houden, kan ik geen geld winnen; en de winnende Negotie heeft veel van de liefkoozerijën; het een en ander wil wel zoo wat in het geheim behandeld worden. Dit zou Stiefvader, die uitgevonden heeft het zeggen „ L'amour veut du wiftere" en die zeker zoodanige misteria, en mogelijk wel meer andere geheimpjens met Moeder gehad heeft, haar ook wel kunnen beduiden, als hij geen reden had. 'om'ï.a juist het tegengeftelde te begeeren. -j- Maar, kortom! Mij dunkt als Mama, nu maar eens te vrede was met mijne betuiging, dat wij naar .even* reedigheid, van dit jaar ( want' ik hoop niet dat het 's jaarlijks zijn zal) zullen deelen, dan kon het huisjen, nog bij de fchuur blijven; anders (vrees ik waarlijk) dat, als ik met mijne billen bloot moet leggen voo; Papa, en Mama, die hei  bat eens ziin: bet Mama zelf nog fpijten zal, en Hij' ellendig bekomen , dat mijne Crediteuren zoo alies weten, wat et al of nitt tusfchen mij en mijn' boek» houder omgaat. Gij zult mij gewis tegenwerpen, dat het miï behoort om het even te zijn, of Mama, den ftaat mijner fpaarpot weet, daar toch in eene welgezinde familie, do Ouders den ftaat hunner kinderen niet alleen mogen weten, maar dat zelf hun belang gemeen zijnde, de Casfen ook behoorden gemeen te zijn. Ik voel het fraaie van dit raifonnement zeer wel, en vïhde het een owerbeU terlijk ideaal; maar ik twijfel of gij veel zulkehuishoudens in europa zult vinden. Men zegt, dat het bij een groot Heer te c ons t a n tin oroni, zoo is ingericht, en dat hij er zich wel bij bevindt; maar mijn Buurman, die een Rechtsgeleerde is , heeft mij gezegd, dat hij in' geen Commentarie over de Ttt. Dig. depatr. pet. gevonden heeft, dat die vaderlijke macht zoo verr' ging, om te kijken in den zak van zijn' zoon, wanneer die meerderjaarig was geworden. £n zeggen nu niet de Duitfche brieven, dat i k meerderjaarig ben geworden , met mijns gelijken , en ik daarom zelf het recht heb, om Vader en Moeder fteêkind te maken , en mij hunne beftiering te ontrekken, als zij mij verveelt — Sus, fus wat! — Ik wil zeggen; als zij buitenfpoorig, onrechtvaardig en Tijranniek wordt — ? Anders niet. Wel nu dan vergeef mij Heer ja hbs % ik moet naar de Beurs, en weasch U Heil en Broederfchap; X -f-'jf -f- z = a — S —C.1 Door gebrek lan plaats, zal het antwoord op dezen brief, in een* delf volgende Nommers geplaatst worden» Deze Nommers werden alle Maandagen vervolgd, en uitgegeven te Utrtcto bij de Wed. Terveen en Zoon; 's Hage van Cleef en Leeuweftyn, Leyden Honkoop en Onnekink; Amfterdam Holtrop, J. W.Smit, ten Brink, Xuyper sn van Vliet; Haarlem Beets en Loosjes; Rotterdam D Vis, v. d. Dries, es fels; Alkmaar Hand, en verder in de overige Provinüen, ï twee Stuivers,  JANUS VERREZEN,' I787. - SUUM cuiquB N\ 73. Maandag den 2a Augustus, NOTA van den AUTEUR. •tis met den janus, even als met alle andere zaaken, welke twee handvaezels hebben. Wanneer gij u bet verkeerde of achterfte gedeelte voor den neus brenet; zoo hebt gij het aan uw zeiven te wijten, dat gij niet handiger in het aanvatten geweest zijt. Men verbeelde zich echter niet dat ik met deze of foortGelijke manieren van fpreken, iemand het recht zou wilien betwisten om voor zün weekelijksch dubbeltjen .zoodanig met zijn wettig verkregen exemplaar te bandelen, als hem goeddunken mogt. Het ftaat hem vrij (buiten alle tegenfpraak) om er als een fpinnekop , honigbijë, zwarte vlieg of vlinder op te gaan zitten. Wil hij er fenijn — wil hij er honig — wil hij er beide of geen van beide uit II. Deeh x zm' 1796  zuigen , ik kan er niets aandoen. Alleen — en dit wilde ik ook maar zeggen —> 't is voor zijn eigen rekening. Ik heb met die extrahen, zoo goede, als kcvasde, nieis ter waereld te maken; maar laat het voordeel of nadeel, ter recompens van ieders gezuig rjpetlivelijk , aan allen en een' iegelijk' — als een koekjen van zijn eigen deeg , zonder er eenige namaaning of pretentie op temaken , geheel o^er: — en de reden is duidelijk : — want, eigenlijk gefproken — zit er noch honig noch fenljia in den janus. Dit zal ieder volmondig toeltemmen , die opgemerkt heeft dat de geheels masja van zijn gefcbrijf uit een zamenftelzel van conofive ftoffen en materiën befhat ; zeer dienftig voor de hedendaagfche befm"ttelijke ziekten en extra probatum voor het kwaadzeer en de fchurft. — Het zou zeer vermetel zijn voor een' Schrijver, of liever voorfchrijver van zulke recepten, al was hij ook zoo cauftiek als een brandijzer, te willen onderftellen , dat er ook onder zijne lezers patiënten gevonden wierden, laboreerende aan de opgem. kwaaien. Liever vooronderftellen wij het tegenovergeftelde, en 'befchouwen in onza lezers zoodanige menschlievende, verlichte en werkzaame koppen, welke nitts meerder of minder wenfchen, dan de lust en gelegenheid om hunne lijdende medebroeders, met deze verderfFelijke kwaaien bezocht, de behulpzaame hand te bieden, en hun als 't ware, met mooie woorden en lieftalige praatjens te noopen en aan te maanen, tot het gewillig innemen dezer heilzaame medicamenten, onder afbidding van den gewenschten zegen over het gebruik dier bittere en bijtende middelen; vooral met deze verzekering, dat wij dezelven zoo lekker en aangenaam hebben laaten toebereiden, als ons maar mogelijk ge<. weest is. ■ BERICHTEN uit zevenhuizen Augustus. Daar de waereld een Schouwburg is , waarop, ieder mensch beurtelings Acteur en aanfchouwer is, en waarvan de univerfeele Historie van Adams tijden af , tot den huidigen dag toe, niets anders is dan eene Tragi - comedie entremelèe d'Ariettes &c. van welke de geduurige ontknoopingen juist altijd niet voldoen aan de verwachting, die men zich uit de voorafgegaane toneelen gemaakt had; is het niet dan ten uiterften te verwonderen , dat onze Dichters en fraaie geesten er zich niet meer op toeleggen, om toneelfpellen in dien dood natuurlijken fmaak te vervaardigen. —- Men zal mij tegenwerpen, dat dan die ftukken als droog zand, en zonder zichtbaar verband aan elkander zouden hangen. Doch dan antwoorde ik, dat zij dit buiten en behalve dat dikwils doen, zonder daarom een grein meer natuurlijkheid te bezitten. Het periodiek Drama, 't welk wij van tijd tot tijd aan de Natie ftukfche wijze voorgedragen hebben, is misfchien het eenigfte in dit foort. Zekerlijk is er een verband in, maar dit is a desjein zoo onzichtbaar gemaakt, dat wij het aan i / deig  C -*5- ) den fcberpsf zienden, zelft met behulp van ZtWM *f^r«fa , geven, om he.. «oppervlakkig in te ontdekken. Men moge het een HiftorS fnel noe men, dat overal begint en overal eindigt, zonder ontknooping ; dóch liever fchorte men z.jn oordeel op tot het laatfte Toneel var* het derde rfe dr rr ri ~ tnrfVie 21'J ~, WU brengCn Van het 2elve hier weder onder het oog van'den hXn 1 hÏ" Cn ™ * ^ ëUlde" fFeUk * "*» TWEEDE BEDRIJF. DERDE TONEEL. Het Toneel verbeeldt het Jlaapvertrek van den Heer demoi. De fuffrou. wen uut»ei en frederica, zijn druk bezig met hei vefcieren van het Bruidsbed van demos en cornelia uhiti,^™ # "«"«"p".""" T * eerfie T°,KSl ** nU °ndsT * ^ Nu hebben we op mijn eer°— da*ikdat*c£dig woord nog zoo fpreek — Mijn heer s Beddejak en Onderbroek nog vergeten. Kijk, ,,g„ TS dat was jou zaak toch geweest, om daar voor te zorgen. Dat zal nu immirs weêr een lelijk gehaspel geven , als keetje» daar achter komt ? ~ Ei lieven! — Even als of gij niet wist dat Mijn Heer demos voortaan. Volgens het nieuwe opvoedings- fyftema, eenvoudig en rimpel in zijn hernTfa pen zal.! Men zou zeggen! - Waar gij uw hoofdniet a|Pmeé riekt ?k1 {torn! - torn ji, maar liever dat geele lint, van die ouwerwetfcbe gordijnen .. , galathea, Gij zijt van daag, naar gewoonte, weêr zoo vriendelijk als de deur van het.. ' frederica haar in de rede vallende. Van het.... wel nu van wat ? .... van het committé van onderzoek misfchien ?.Want je komt toch altijd met oude dingen voor den dag. — Als gij het dani weten wik, — ik wilde eigenfijk zeggen, ais de deur van de iniuifitte: want die deur behoorde nog ouder te zijn. Wel jou lijbege Juffrouw Liflaf! _ Maak jij Mijn Heer demos zijn bed fliaar zacht op, verftaaje? _ Je hebt er denkelijk ook je reden voor, zoeXpS Juffrouw van gezelfchap! Is het door jou toedoen niet dat Mijn Heer demos | R?n,?nleli. J leCrfn k00p nu 00k al broeder ze^? JÖ weetje dan met ie filadde bakhuis dit en datscb mooi voor te doen; ~ dat weetje! , demos fchielijk inkomende. JSü?' t°,fff rREERTJEH! - JU maakt het weêr lelijk van den onguuren , «eidl - Juffrouwcoshjsua heeft me gezegd, dat ze u voornamelijk ge- x » huurd >  C i huurd had, om een vriendelijke aanfpraak in haar ledige uuren te hebben , en om de eensgezindheid en vrolijkheid in het huisgezin aan te kweeken. Miar als ik het je zeggen mag; daar is geen vriendelijke beet aan je. — (tegen ouithea) Maar jij bent dan een duifjen zonder gal. —- Zoo waarlijk! — Hebtge weêr geen keurslijf aan? Daar doetge wel aan. En jij ook niet frsertjen? — TDe Heer demos begint nut de beide Juffrouwen te Jloeien : fsderioi Jlaat geweldig van zich af; doch galathea -Verveert zich op eene bezadigd: manier,2 trio. treder ica. Och neen, Mijn Heer! Je doet me zeer. Wst legje toch te m?alen ? Geloof me vrij 1 Gij zult het mij Nog duur genoeg betaalen. g a l a t h e .4. Maar foei, Mijn Heë-r! Wat doetge weêr! Sij moogt zoo ftout niet wezen. Als Keetjen 't ziet, Dan deugt het niet. Gij doet mij waarlijk vrezen. demos tegen galathea. Hoe henker nu ? Wat ben je fchuw, En drommelsch bang voor Keetje ! — . > [Tegen irederica, welke hem de X. geboden op het gezicht zet,] Jij karbt en bijt, Jou kwaaie meid! Loop naar den Satan: Weetje ? — frederica zich dapper verweerende. Ik wou datje de kramp kreeg! — Kanje jou handen niet thuis houden? Wie denktje datje voor hebt? — ... g a l a t h é, htm de handen vast houdende. Ik zalje, zoo waar! — de handen vast houden: Want je bant recht ondeugend. e 2 m o s. Daar doeje waarlijk een fchoon werk aan : want terwijf gij mij de handen vast houdt; neemt uwe vriendelijke kame/aad de gelegenheid waar, om me de oogeoBit het hoofd te krabben. . corheliA komt zacht]ens en op haar teenen op het loneel, vat dimos bij een oor, en zegt, op een' eenigzms dreigenden toon : p.tj ei! — ik attrappeerje eindelijk, compe«.r. Dat Bruigomt er fchoon ep heen, vriend ( Waarom houdt gij mijn domestieken van hun werk, om... .frederica. i Mijn Heer was belust, om het eerfte ftuif^n van mijne handen te hebben. cornelia. Hoor eens, demos! •— Wij verftaan elkander nog niet al te wel. Toen M het  C i<*7 ) bet huis van mijn. voogden ontliep, om u te'volgen, heb ik deze twee rneisjena met mij genomen, omdat zij mij trouw bijgeftaan hebben, om het voornaamfte goed in te pakken, en middelerwijl mijn oude treufelaars van opzienders, een rad voor de oogen te draaien, waar door zij zoo olind als mollen wierden, of liever alles verkeerd zagen. Doch gij begrijpt wel (hoop ik) dat ik deze twee lievertjens niet voor u gehuurd heb, olijke fnoeper! — demos. De affpraak was evenwel cornelia. Hoor, demos! — Ik weet van geen affpraak. Gij zijt groot en wijs genoeg, om te kunnen naar gaan, dat alles wat ik gezegd heb, in tegenwoordig.' beid van mijn oude Potkijkers, eenvoudig gefchied is .... c a l a t h é. Om hen te dupeeren ... cornelia. Juist, Mejuffrouw! Gij weet de zaaken verwonderlijk wel te vatten. d e m o s. Nu! — Ik heb er vrede mee. Maar wanneer zullen wij nu ...? cornelia. Geduld vriend! — Wij moeten elkander eerst duidelijk begrijpen. Er moeten nog eenige vragen vooraf gaan. —- Zult gij mij dan in bet vervolg, als een Pastor Fido getrouw zijn; en niet met andere Dametjens, zoo als in vroegeren tijd met ariaantjen cras cras en dibhtjeiï rois pas, op het pad gaan ? — demo*. Daar is mijn hand. cornelia.' En zult gij u ooit weêr zoo familiaar aanftellen met mijne Juffrouw van gezelfchap g al athó en met mijne kamenier frederica, alias fpijtige freer uit bet Fraterhuis ? — Zij zijn goede meisjens: maar ik hou ze voor mijn eigen gebruik. Dus voortaan, geen ftoeipartijtjens, verftaatgij Mijn Heer? — e a l a t ii é. Ja, Mevrouw! 't Is een lelijke gewoonte van Mijn Heer, dat hij zijn handen niet voor zich houden kan. Hij is zulk een aartsliefhebber van bt>dirteeren en ftoeien, dat het fchande is. frederica. Maar hij badineert wat gevoelig: ten mintten met mij. Ziet me die blaauwe plekken eens op mijn armen, en kijk dg?r eens (naar haar hals -wijzende) daar ftaan zijn vuurige nagels nog levensgrootte in. Als dat badineeren is, dan heb ik liever, dat hij zich Serieus houdt. cornelia. Aisi3 rfcEE*! Jij zit ook altijd in bet hoekjsn , daar flagen vale. Doch X 3 wees  C 169 5 wees mttr gerust: ik zal in 't vervolg er we! een fchutjen voor fchieten. Kom laat ons nu maar alleen, (zij v?rtrekken.) cornelia. ♦ 't Wor.lt eindelijk tijd, dn ik u uit den droom help. Lmg genoeg zijt gij een aanbiddtr mijner uiterlijke fcboimheden geweest, zolder re weten dat ik, door de krachtige werkmg van eene overoude tovcrtto tin, tot dus verre onder eene geleende gedaante met u ongegaan heb. — Ik moet het u in goeden ernst zesgen, terwijl wij mans alleen zijn: — Gij zijt nog te grillig v >n aart. nog te haif. nog te veel een zamenttel van ge/ond veriïind en bigotterie van bezadigdheid en loutere geestdrift, van bordeel en vooroordeel — nog te zeer verflaafd aan het geen «ij met kracht fchijnt te vlieden — nog te veel vervuld metde droomen uwer kilheid, om mijner waar tig te zijn. Tot in uwe Kleding toe zijt gij bizar en wonderzinnig. — 't Is waar: — gij hebt uw Piruik afgelegd: ook is het gedaan met de Calot, en gij draag' uw eigen hair ; ook draagt gii — God beter 't! — om uwe magere dijen een fpmbroeK. Miar welk een fingulier Contrast maakt dit met die ftijve en (taande ftrop, met een ijzeren flot, die gij aan uw hals draaft, en m;t dien gelij* puntigen driekanten hoed — dat waare zinnebeeld van ftiifkoppigheid en eigenzinnigheid? — Neen gij bemint nsij niet demos! — Gij loopt flechts met mijne uiterlijke gedaante weg, en over mijne zedelijke hoedanigbeien bekreunt gij u wernig. —■ demos Of ik u bemin ! — Kunt gij daar aan nog twijffeien ? cornelia. Wel nu , wat bemint gij dan in mij ? — Laat eens feooren! — demos. In de grootjle verrukking naar 't n. rterre ziende , zinder op coricelia te letten, welke zich voor het bedde tafeltjen geplaatst heeft. zingt de volgende ex tempo e e gemaakte coupletten, i. Uw fchoon aanminnig oog, dat ieder fchrik aanjaagt, Wiens trots of euvelmoed het zuchtend menschdom plaagt; Maar vriendiijk lonkt voor hen, die naar uw lesfen hooren, Kan mij bekooren. [ Hier legt aoenelia haar,linker oog op het tafeltjen, en zegt flil: ] Dit oog moet u dan wel verfchrikkelijk geweest zjjn : want bet heugt mij nog zeer wel dat gij een olijke boerenplaager waart. Hij vervolgt. 2. Uw lieve mond, die zoo onwederftaanbaar fpreekt —« ' Uw tedere en zachte Hem, die 't flugfte hart verbreekt —Bemoedigend voor hen die zwaare ketens dragen — Kan mij behagen. cornelia, terwijl zij haar ij voren tanden aflegt. Nu heeft mijne ftem veel van een oud Grootjen. Die  C i<5P } Die rozen kleur, die op uw biaske kaakjers zweeft, Wier gloed het fdheonst bewijs.van jeugd en welvaart geeft; Zoo juist gefchikt, om elk het hoofd op hol te maken; Kan mij doen blaken. corniliA het noot) en wit van haar aangezicht veegende.Hij zal wonderlijk ftaan kijken, als hij zijn liedjen uitgezongen heeft. 4- Uw blond en golvend hair, door kam noch band geprangd, Dat, meteen' losf.n zwier, langs borst en fchouders hangt ' En elk, die u genaakt, verrukt doet watertanden. Kan mij doen branden. [Zij zet haar blonde paruik af en zegt:] Ach !df mos! houd toch op, of gij zult al mijne bekoorlijkheden wee zingen < Hebt toch medelijden met mijn wasfehen neus en houten been! —. demos, haar aanziende, treedt verfchrikt teruse ! ó Hemel! — Wat zie ik ? — coinelia. _ Dat zal ik u zeggen, als gij maar geduld hebt, om mij aan te hooren Thans ziet gij mij gelijk de tijd, de gewoonte, de domheid en de menigvuldige mishandelingen van het ocdankbaare menschdom, dat ik gelukkig wilde maken mii misvormd hebben : en zoo aanfto&ds zaagt gij mij nog met al de geleende' opfchik van uwe vle.jers; want zins uw erfrecht en de daar aan verbonden macht mixend geworden ren reeds vóór dien tijd , töen gij de praefumntive troon, opvolger van a ktrof os waart, en de kans voor u fchoon ftond - hebt ei? even als alle andere vorsten , uwe vleijers en Hovelingen gehad. Deze wisten zeer wel, dat de weg naar uwe genadige toegenegenheid langs mijne bekoorlijkheden heen lag. _ Maar wees getroost, oemosI — Ook deze afzichïï ke gedaante is de mijne niet. «vuwiyKo [lij flaat met een toyerroede op den grond, en oogenblikkelijk verandert zij in een vrouv/ehjk Cenietjen met vleugels aan haare fchouderen. Deze metamo*. i h o s i s wordt door een' denderflag aangekondigd. ] „ coknelia vervolgende. ; S?.i u 6V mtij' nu aanfchouwt, en gelijk ik waarlijk ben, aan de hand vLSfbege*te' in. he£ fch001 der wa"e verlichting, daar het gezond verftand voorzitter is, opgrpeien mag, en gij zelve deze opvoeding niet tegenwerkt — *r. eens zal ik uwer en gij mijner waardig kunnen zijn. Maar gij _ ondertus~~ ° t " UWe b.e.fcha™g niet Ja«ger aan uwe grilligheden en vooroordee- S n\^iff t°P tvIeuSe,s>' e« bedenkt, dat het van n zeiven afhangen «ai, om mij hokvast te maken. aria.  C 170 ) • aria. Wijze: het Kuiperijen'* Demosjsn vol jaloerfche pijn, Minde zijn Keetjen boven maaten: Hij dacht al lang getrouwd te zijn; — Maar ach! — het denken kan niet baaten. «— Hij, die zijn wensch verkrijgen wil, , Werkt rustig voort,- maar zit niet ftil. •"Werk dan, vervolg fteeds met lust en met vlijt —• • \ Tot gij het hoekjen te boven zijt! p Maar werk vooral — toch niet dwars en verkeerd ; \ Of word met fchande en fchaa geleerd ! cornelia vervolgende. Nu nog eenvertoningjen! —■ Zij ftaat met de toverroede; en er kómt een kind, in een' mooi vervierden kakftoel zittende, uit den grond, houdende een Moet fcheermes in de hand geklemd, zoo» dat het bloed langs de vingers heen druipt; en van de pijn Schreeuwende. demos wil kernnet fcMermes uit d: handnemfn; doch het kind roept zeer pijnlijk uit: Neen, ik wil niet los laaten l Einde van het derde Toneel, ■ fJm , * *>£ Deze Nommers worden alle Maandagen vervolgd, en .uitgaven 'tèlTwisSl bij de Wed. Terveen en Zoon; 's Hage van Cleef en«Leeuweftyn; Levden Honkoop-en Onnekink: Amfterdam Holtrop. J. W. Smit, ten BrinkKuiper en van Vliet; Haarlem Beets en Loosjes; Rotterdam D. Vis, v.ü Bries, ga Pels; Mmaar Hand, en verder in de overige Provintien, a twee Stuivers.  JANUS VERREZEN, 8UUM C ü I qü Ej 1795. « N° 7*4^ Mamdag den 29. Augustus. iSTwoORt) aan oudjlen Jongen Heer vair hsdkk ndaau iEi lieve! — Wat gii mij niet al op den mouw zoudt willen fpelden, van het eerder huwlijk van Mevrouw, uwe Mama en civlliterwijlend Mijnheer uw' Vader! — ,, De kleine haspelpartijtjeos buftengéUoten — ging het nog al redelijk in 'l huishouden toe!" Wel nu zal ik je krijgen! ■<— Wel nean ik weet misfchien niet, dat het er zomtijds zoo boos toeging, dat de vlam tören'shoogte boven het dak uit. rloeg? — Ging dat nog at? — Kwamen njêt veeltijds de buuren er bij te pas?-* En was het niet altijd — „ het rooft daar^weêr fchriklijk aan huis? " — Moest dat niet eindelijk opeen fcheiden losgaan? — En moest Mama met haar ver» teerendSentimenteel geitel, en met haar nooddruftig temperament (want watbehoe- JI. Deel. . y vea  - ' ivV «fa $ l 3 5,3 f l S y ven wii dit alles onder ftoelee o'f Sankèn'fo Reken?) niet weder naar een" nieuwen Manlief, tot inftandhouding van" het Compt"-, ir en het huishouden omzien? — Gij hebt er veel tegen om met uw billen bloot te liegen, en vraagt mij om, raad. — Ondertusfchen ben ik van goeder hand zeer wel geformeerd, dut gij in bet quaesthufe geval u zeiven.zee* goeden -aad verfchaf: hebt/om die» dans te ontfpringen. Als het nu maar niet is Eieiilt in Styfiam cupiens vitare C'iarybdin ". Onder tus* Lhea (gelijk gij dut ho'-t kunnen-zien J ïMama is van uwe kwaal, en van uw txpedimt onderricht geworden. ... - ' » ,, Dit antwoord is zoo wat.tóostcrt na-den maaltijd, en behooft eigenlijk in ,» No. 72. t'huis. De billen moeten nu geheel-'biooi, en mijn fp: eekwoord' is bewaarheid geworden." . janus. Om redenen , ons daar roe-woveerendt-,; moeten wij onderftaanden brief van jan den Lijfknecht plaatfen.. Doclv wij zullen flipt eerlijk zijn, en hem niet verklappen. Zelfs zulten wij zijn naam niet verder dan hij dien opgeeft noemen. i£n hierin zullen het de liefhebbers der ecu,te Latiniteit met ons eens zijn, wanneer zij den brief van den goeden Lijfknecht gelezen hebbende, ons hooren zeggen: Quod Puetis ruaxima de beafur rjtverentia* mebe^uigbr en gênant janos! -[Warlt ik" hiet 'ook jan, en heb mij nooit de airs gegeven, mijn' naam in ut te doen eindigen. Als Lk'Lem verlangd wou hebben, dan zei mijne moeder ]antjen: en op het Franfche CchöoJ/, roemde'de Monfieur mij jsan F ] Maar, medeburger! — (fchoon iSr.crie nmr een Lijfknecht ben, en Vu 'door de Franfchen genoemd word un homme de confiance, geen burgerrtcht ergens gekocht of gekregen heb) ik vinde mij verplicht ü te zeggen ; dat ik u.v Nomaier van i«Thsrmidor — (dit wil, geloof ik, zeggen, Hondsdagen ; want ik heb mijn' gewezen' Mattre .m Citoyen V. hooren zeggen , dans ceite-Canicule, üfait un froid der Ckien., er le Thermometre ri'annonce pas de T.hermiior (*).) Ik heb, zeg ik, in uw No. 70 gelezen, een gefprek, waar ik gedeeltelijk bil geweest ben: want ik ben Lijfknecht van den Burger F. of V. daar de bijeenkomst was, en ik moet U zeggen, dat ik geenzins over U geflicht ben, dat gij aan uwe Lezers mededeelt , wat er voor en na, en niet wat er geduurende den maaltijd gefproken is: of denkt gij', Burger janus! dat mij de ftilzwijgende welfpre. kencheid van de gasten gtèchappeerd_ is? Om U een ftaaltjen van het tegenoverrjefttlde'te geven, zal ik U verhalen, al wat er aan tafel is voorgevallen, en waarvan niet gefprcken is, doch ik verzoek U', op 't allervriendelijkften/dat gij er mijn' Heer, ik wil zeggen dien Burger, die ik zijn fchoenen fchoon maak, i _j en, ( *0 Wij vinden ons verplicht, den brief te topieirej, zoo als .hij ligt; doch wij willen lil de. W.on« geëerde Corespondemen, knecJus of «aderen, verzoeken,, wat »tader f T tt eebiuL 4püm ïu.wordt ia het lezen a»uftootelijk. ™»«lj.»{cw».  C 173 ) en z'jn ..... pot- uit. gooi, niets vsn te kennen geeft; en vooral mij niet ievendig in druk uitgeeft, want dan joeg'Burger F. mij gewis ex plenitudine potestatis de deur uit. Wees niet verwonderd, dat ik een mpndj'en vol Latijn kan. Ik zal U, zoo gij nader met mijne Correspondenten gediend wilt zijn, wei eens zeggen, waar ik dit geleerd heb. (j) In bet vast vertrouwen dan ,- dat gij mij niet zult verraadea, zal ik U herinneren (want gij woart zoo ftilzwijgend aan tafel, dat gij gewis alles hebt opgemerkt,) alleen maar om U te toonen hoe attent ik ben, dat zoo dra gij aan tafel waart gezeten, de Man van den Huize begon, met te zeggen, vrienden! willen wij een goed woord fpreeken .... waarop iemand, diep zuchtende uitriep , ja met al mijn hart, ik heb er in lang geen gehoord. .... Wat de Heer daar meê meende weet ik, die de tafel maar bedien , niet; doch het was mij zoo vreemd, dat ik niet begrijp, dat gij dat niet verhaald hebt, mij dunkt, zederd lang krijg ik niets als goede woorden, daar kan dus geen gebrek aanzijn. Vervolgens prefenteerde Mevrouw &. een fchoteltje Champignons, en ik weet niet wie, zeide daarop, daar zijn er van 'tjaar , door dien gefiadigen regen, veel gegroeid, nietwaar Heer X ? Doch ik herïnnere mij wel, dat.gij hier alleen maar glimlachte, zonder antwoord. Kijk, Mijn Heer! gij ziet wel, dat er mij geen één geëchappeerd is. Over tafel werd , dat is waar, niet veel gefproken, als over het weder , of het veranderen zou of niet, en fommige zeiden, dat zij in den Almanach van Betlynoï Van Gottingue, ( dat heb ik zoo niet onthouden: want. dat doet er niet toe, dacht ik) gelezen hadden, dat het weêr nog -lang onftuimig zou blijven, en dat het wel laat in het toekomende jaar zou'worden, eer wij den vorst krijgen zouden. Dat zal veel afhangen van de warmte, die er in 't Noorden is, zeide iemand, doch 2ls de wind zoo hard in het Zuiden blijft waaijen, vrees ik voor aanhoudende ftprmen. Hij vraagde er iets bij, maar dat kon ik niet hooren: want een ander vroeg mij: geef mij ondertusfchen nog maar een glas franfche wijn. Toen heb ik wel gemerkt, dat er zoo wat gefluisterd is; maar dat zal zeker over iets anderszijn geweest: toen prefenteerde Mijn Heer, aan de Dames, of zij ook Champagne wijn verkozen. Och neen , zeiden zij, die vervliegt zoo gaauw. Ja maar, zeide de Heer B., zij maken ze nu in Westphalen na , en die zal beftendig zijn. Och neen, zeide de Heer H. ik heb die al eens in den kelder gehad, maarzij kan geen zeven jaar duuren. Ja maar, antwoorde E. daar zijn ook weinig wijnen in Frankryk, die zeven jaar goed blijven, ik heb altijd hooren zeggen , dat men ze fchielijk moet gebruiken, en dat En dat, zeide de Heer K. als men er te veel van , (f) Ik ben hier niet nieuwsgierig naar, en neem deze gelegenheid wa»r, om aan Jan dl knechf Cs zesgen, d»t iz geen Curresfondtntii met Klikfpaanen wil houden. — Y 3  C m ) van gebruikt, men zijn kop wel eens krabt van Hoofdpijn: dat is waar, zeide dV Heer B. zij zijn koppig: trouwens dat zegt men van zekere dikkoppen ook, en al wat bardebold doet zeer. Och neen , zeide Mevrouw A. de franfche wij» nen zijn zeer aangenaam , en pasjeeren gemakkelijk, li en Doctor, die in 't gezelfchap was, remarkterde dat Mevrouw gelijk had; doch dat Bourdeauxfche wijn zoo diuretiek (.\J niet was, als de Moezel wijn. Dat verftaa ik niet, zeide Mevrouw B., maar ik heb gehoord dat de Bourdi'auxfche wijn niet purgatif was: dat is dan een exceptie op de algemeene ondervinding, zeide de Koopman K. Toen' werd er weder gefluisterd, en gij zelf trokt uw neusdoek uit. — Zie, dat had gij alles moeten noteeren! Eindelijk bij het dienen van den Taart , zeide de Heer V. Dames \ alles is goeden wel; maar ik verzoek de grootfte portie. Wel zool' zeide de Heer E., dat zal wel mis zijn, die befpreekik; de Heer P., die weinig uitgevoerd had, tot nog toe, zeide: Vrienden', ik verzoek ook een brok; ja zelf was sr een Heer, die tusfchen beide zich van tafel had geretireerd, die zeide: ik verzoek ook een ftuk* jen, en ik heb voor mijn oogen gezien, dat mijn Heer van zijn' eigen' Taart maar de kruimels overhield. Dit hadt gij ook wel mogen noteeren, al was het maar om de gekheid van mijn Heer B., die bij continuatie uitriep , onder het voorfnijden van den Taart, terwijl hij U aankeek: Poolen .'• Poolen! Ik dacht dat de man mal was. Even daarna zeide de Heer B. met eene deftige houding, (als of hij er wonder wat onder verftond. ) Hoort, vrienden! zonder kleêrfcheuren , komen wij er niet af; wij moeten er gewis een Veer bij laaten ; maar ik geloof , dat als er nog maar van dit jaar een einde kwam , dat het dan nog wel te lappen zou zijn» Goede God dacht ik, achter tafel, wat raaskalt die man , hoe kan een Taart, èie eens voorgediend is, weder gelapt worden. Iemand, ik weet niet wie, vattehet woord op, en zeide, hoe kan het een einde nemen, daar wij pas aan het begin zijn , en de kip zoo geplukt wordt, dat alle de veeren er af zullen zijn . . . hij hoeste, en een derde viel hem, zeer onbeleefd, (naar mijne gedachten) in, met te zeggen : tegen dat de rechte plukkers zullen komen. (*) Ho! ho! zeide Mevrouw A., die zijn er nog niet, en zullen ook niet zoo gaauw komen. Dat geloof ik ook niet, zeide Mevrouw B., want het is met.dis vrienden; Va-t en voir s'ils viennent Jean, va-t- en voir s'ils viennent. Eén jong; Heer, die dat gemaal, over den Taart, en de Kip verveelde, begon zich zoo wat opzijn ftoelte balanceeren, en floot tusfchen zijn tanden, pa ira, fa ira. Zijn buurman, wiens glas hij bij ongeluk had omgegooid ,- fchreeuwde, au Diabiel Eenderde knorrig over het gemoisch , riep uit; le Diable veus emporte. Maar, mijn Heer». (|) Dar i» te zegge», dun door het lijf loopen, en als de wijn die men drinkt in water veraarden: Wij begrijpen de jfllufie op c!e franfche wijnen niet, maar volgen den Brief. Va« dit gehee'le discours ftaat ons niets voor. — £)an, wij maken er uit op, d*t-C3^ Hslaas! *mm Kog veele lijder» aan de rfvril/tmanit (een koppige ziekte) ieitrtrtn.  C 175 ) Heer, die zeer voorzichtig is, zeide; Heeren! daar is dak op kit huis, en met een ftondt hij op , en wij konden de tafel afnemen. Doch ik was veel te nieuwsgierig naar die wijze, om een gefneeden Taart weder te lappen , en bleef dus zoo wat draaijen in *t voorhuis, om de gasten quafi uit ta laaten, en de waarde van het Soupé van mijn Heer in mijn" zak teileeken, (ik; heb zoo wel eens twee Sesthalven of een Gulden ontfangen , van menfchen. die voor geen oortjen gegeten hadden.) Terwijl ik daar ftondt, werd het gefprek hervat, zoo als ik bet duizendmaal heb bijgewoond, en dikwijls wezentiijke geheimen, op zoo eene wijze gehoord, die ik daarna eerst begrepen heb; want ik heb al gediend op de Kadyk te Amfterdam, en te St. Omer, en in den Bosch, (en op zoo veel plaatfen.) .... Nu ben ik van mijn ftuk afgeraakt .... Daar kwam een Heer uit, met een verfleeten rooden Mantel, daar ik geen duit meêr voor geven zou, die zeide: goeden nacht vrienden! gij moogt het kooken , zoo als gij het eeten wilt: ik heb geen honger meêr. Dat mogt de D...er, zeide een Heer met een driekanten hoed, daar het lindjen van de knoop gevaar liep, zoo als men aan de kinderen zegt, als zij te veel wijd beens ftaan, dst mocht de D...er, het zal wel voor ons gekookt worden, en dan zullen wij het moeten flikken zoo goed wij kunnen: —- lusten of niet lusten. Mijn Heer biacht hen uit, en zeide zachtjens; doch ik kon het heel wel verftaan : geloof vrij, Heeren ! dat gij beide gek ..d wordt. Gij lieden worde met fchoone woorden van alle kanten gepaaid, en denkt ieder, dat men veel om uwen 't wil doen zal, doch ondertusfchen hebben de vrienden, die daar nog binnen zitten, (dat waren, meen ik, de Heeren E. V. P.) de zaakjens gefchikt, en als het tijd is, zal men het U laaten weten. Ondertusfchen wenschik Ugerustigen nacht. Ik floot de deur toe, hielp mijn Heer zijn Japon aan, en gong naar bed. Dit heb ik gemeend tot uw eigen herinnering, Burger janus! te moeten fchrijven, om U te zeggen, dat gij niet zoo maar ten hal ven moet vernaaien : want dat is niet heusch, nu kunt gij het verhelpen, zoo gij wilt, en lappen het aan elkaêr, dat zal beter gaan dan met den Taart. Vaarwel! Uw mede Broeder. Hier ftondt de man zijn naam, maar die verzwijgen wij, om hem geen nadeel te deen, want gewis geloven wij, dat de gevallen daar hij van fpreekt, wel in meer Souper verhandeld worden, en hij dus geen gevaar loopt verklapt te worden; wij geven zijnen Brief uit, om het verwijt te vermijden, van niet alles te zeggen wat wij weten, zulks is zoo onwaar, dat wij zelfs wel eens meer zeggen dan wij weten. Voor bet overige nemen wij deze gelegenheid waar, onzen medebroeder in 't vervolg voor zijne Correspondentie te bedanken. Hij mag die wel t'huis houden. De lezers bedroeven zich niet over den Taart: dewijl ik zeer wel weet dat het met de verdteling, geheel anders gegaan is. Doch hier over wel eens nader. Y 3 Die  C '7* ) Die de fchoen past trekk' hem aan! — Ieder ondertusfchen zij gewaarschuwd, dat hij wat fterk op de vreef en voor aan den voet knelt. Dit vooraf gezegd hebbende, gaan wij tot den fchoen zeiven over. Deze is volgens de tegenwoordig heerfcbende mode, extra puntig, en heeft zeer veel van 't fatfoen van een fchaats. Gespen pasfen er niet op, en (gelijk teder weet) dit foort van fchoeren wordt met een zwart lintjen vastgeftrikt. Veele lieden geloven, dat de fchoen in questie niets anders, dan een zinnebeeld op de geldhtrnngtn is, maar dit is bijster verr' gezocht. — Ik voor mij geloof er niets aan, en mijn geheel Committé van vetëen:gir,g is het daarin met mij eens, dat de toegezonden fchoen er bij geen mogelijkheid op flaan kan; zonder in bet abfurde te vervaller. Evenwel — de knellende fchoen, is*mij m;t zeer veel beftel thuis gezonden, ja — ik mag wel zegden—opgedrongen: want hos zeer ik weigerde, om hem aan te nemen , voor reden gevende, dat het nog te verr' van St. Nicolaas avond was , om die op de fchoorfteen plank te plaatfen; — het mogt niet baaten: men wierp hem over de onderdeur en vertrok. — Er is iets geweldasdigs in «-» iemand iets, tegen zijn'zin en wil aan, op te dringen ; maar 'cis ook even belachelijk — tegen den oven te willen gapen, of eigenzinnig tegen het geen men den algemeenen geest noemt, in te druisfehen. Hier uit maak ik dit b:fluit op. — ,, Wanneer men u met geweid een fchoen 'thuis brengt en aanbiedt, zoo „ neemt hem aan. Alleen — wanneer zij u niet past, behoeft gij hem niet aartetrekken. — Nog lag de fchoen in mijn voorhuis; wanneer deze — hoewel zeer oude intevogatoire gedachte bij mij opkwam: — „ Van waar toch deze ongelukkige uitvinding, om de fchoenen niet naar den Natuurlijken, maar naar den gecivilifeerden voet te maken? —- Wie toch zou nu durven gisfen, dat dit een fchoen van de agttiende eeuw was, zoo hij er niet zoo zeker, als van zijn eigen aanzijn, van overtuigd ware ". — Nog wrevelig en gemelijk over het onwellevend prefent, ging ik dus voort: — „ Zullen dan met het erkennen van zoo veele Natuurlijke Rechten, de rechten der voeten ook niet erkend Worden?" — Sterk bier op doordenkende, kwam ik van den os op den ezel; (gelijk men zegt) De kniebanden, de broeksbanden, de keurslijven ecz. — drongen zich met geweld in mijne verbeelding, als zoo veele teekenen der flavernij: en ik verzuchte driemaal. Maar, om tot den fchoen weder te keeren — Ik liet hem eerst geheel en al alléén aan de trouwe zorg van jacob over, en peinsde mü de harsfens gaar en murw, om achter het fijne van deze ongemanierde fchoen Cbmmisfie te komen, of liever om te gisfen wat de intentie baarer zenders mogte geweest zijn: want ik was leep genoeg om te begrijpen, dat ik flecbts de domme injlrumcnten gezien had, en dat de Principalen achter het fcherm zaten. — Het  < l?7 1) '" Het duurde niet lang of taco i kwam me* den fehoen naar m'j toe, en toon d* jnij een papieren zooi, van het zeifde formaat van dtn fchoen, welke hij er iagevonden had. Deze zool was in drie vakken afgedeeld; namelijk : — De hiel., het midder.fte gedeelte des voets, en bet puntig teenftuk. — Op debiel was zeeruitvoeriggeteekei-ideen gefchoren Herdtrshond, vechtende met een zwart koppige Mosp. Een a/p fchiet toe om de eerfte te ontzetten, b'jt hem irj den rtairt en trekt hem met geweld achter uit. Boven ftaat: „ Welk tene onhandigheid! " — Op het midder.fte gedeelte ftaat een hedehuisjen. voor \ welke een Heilig op krukken afgebeeld ftaat, met dit opfc^rifc st. olim: ter zijde ftaat een man in eene bevende houding te p.sf.n: in de verte ftaan eenige jongens te fchreeuwen: aan de andere zijde ziet men een fansculottes, barrevoets, zittende, op zijn hurken, een dringende behoefte te vervullen, met eenkous cp het hoofd: boven leesj men; ,, Was er geen ruimte genoeg % " — Op het teenftuk ftaat de Godinne van 't Fortuin voor een geesfelpaal: eenige mismaakte dwergen, met geopende leegen zakken, ftaan vóórhaar in eene fmeekerde houding, boven ftaat „ Poft eft occafto calva. " — Op de achterzijde va» de-papieren zool leest men: „ Calceus pede major fubvertii; minor urit. " — Hier mede nu is de Historie van den knellenden fchoen volledig. En mijne (») lezers kunnen nu (wanneer zij willen) door hunne eigen oogen overtuigd worden, dat deze fchoen alzoo weinig op de geldheffingen, zoo in 't algemeen als in 't bijzonder, flaan kan, als het gouden beeld van nebucadnezak. op den tegenwoordigen tijd. Ik moet hier nog eenigen tijd bij blijven ftaan; om mijne lezers, van welke fommige misfchien van de Historie des fchoens iets gehoord zullen hebben, en door het gerucht misleid er een verkeerde uitlegging aan zouden mogen hechten — om mijne lezers (zeg ik) daar van te rugg' te brengen. Er ligt mij te veel aan de waare beteekenis van dezen nieuwmodifchen fchoen gelegen. Om te kunnen dulden, d3t men er eene verkeerde uitlegging aan geeft. Het geheele verëenigings Committé is ieverig bezig in bet vertaaien van dezen wonderzinnigen fchoen. Het is dan aan dit werk begonnen, met het puntige of Pyramidale teenftuk. Zoo dra het werk geheel voltooid is, zullen wij het den lezer mede deelen. Ondertusfchen nodigen wij bij dezen allen en een iegelijk Ujt — om zijne ontdekkingen en gis fin gen op dit ftuk, aan ons mede te deelen : ten einde het werk, waar van wij (niet ontkennen) groote verwachting te hebben — zoo veel mogelijk te befpoedigen. Ker wij van dit onderwerp geheel afftappea — vinden wij ons verplicht, reken- f*-) Een- noot — die ik reeds zederd langen tijd, had behooren te maken. —- Wannja.esden jVno» Ot ftaat, fpreekt hij als één, perfoon uitmakende: doch wanneer e*u>n iïa«»> ata.» %eett Uij; of de twee hoofde», waai meê de Natuur hem begaafd heeft*  X 178 ) fcenfchap te geven van de uitdrukking „ het gouden Beeld van nebitcads'ïzar " daar in voorkomende. Deze uitdrukking, welke wij niet geloven gantsch en al oneigenaartig te zijn, is haaren oorfprong verfchuldigd, aan ec.' droom van D emos van sop h ronia , welken hij, om deszelfs zeldzaamheid, oogenblikkelijk na zijn ontwaken opgefchreven heeft, en aan welken hij den naam geeft van den Antinebucadnezariaanjchen Droom. Wij zijn er voor ais nog geen eigenaars van; doch zallen hem bij de eerfte gelegenheid — immers zoo dra de droomer hem aan ons afftaat — ter algemeene beoordeling, mededeelen. ■— BERICHTEN uit waterstad, den 9 Augustus- Nimmer komt een betoogd onderwerp zoo fterk en treffend uit, noch doet zoo veel af, dan in tijden, waarin het tegen.geftilde van zulk een onderwerp plaats heeft. De Theörie en de dagelijkscb ondervonden wordende practijk, leveren als dan zulk een fprekend of liever fchreeuwend contrast op, dat men al zeer doof aan dat oor zijn moet, om bet niet optemerken. — Zoo kan bij voorbeeld — met den tijd, welken wij thans de'eer hebben te beleven, ($) niets contrasteerender zijn, dan een betoog over de Orde. Dit begreep de fpreker der Centrale Vergadering van de onderfcheiden Departementen in p h i l a n t r o r 1 e if. Hij deed, om deze reden — ( en de fa. nienbang van.zijne verhandeling ftaaft deze onderftelling nog des te meer) een zeer uitgewerkte Redenvoering over dit onderwerp, waarin hij, om het contrast nog treffender en gevoeliger te maken, met zeer veel kunst en beleid, hetgeen de fraaie geesten een beau defordre (fchoone wanorde) noemen, had weten in te voeren; om zoo veel te meer de faamgevloeide menigte, door de Natuurlijkheid van zijn fchilderij, een afkeer tegen alle verwarring en onregelmatigheid in te boezemen. ( §) Deze «itdrutkmg .s zeer juise. Zoo zegt men immers wel, bil het afleggen van eene fiaatfie vtfite bij den een' of anderen Grooten der aarde, Welke ons eenige uuren in zijne Anti-ciambre laat wachten, eer wij hem te zien krijgen: „ Het is meer eer dan vtrmaek ? " Deze Nommers worden alle Maandagen vervolgd, eh uitgegeven te Utrecht bij de Wed. Terveen en Zoon; 's Hage van Cleef en Leeuweftyn, Leiden Honkoop en Onnekink; Amfterdam Holtrop, J. W.Smit, ten Brink, Kuyper en van Vliet; Haarlem Beets en Loosjes; Rotterdam D. Vis, v. d. Dries, ea Pols; Alkmaar Hand, .en verder in de «veriee Provintien, a twee Stuivers.  JANUS VERREZEN. 2787» - 1795. — suum cüiqüe: N\ 75. Maandag den 5 September: BERICHTEN UH V_*RO0T-BABIL0tï c* ZICH lïtCSEIDlBDE LAVOEN, den ig WtH .gustus. — Nog Dimmer voelde ons Foederalittisch ftelzel zulke fchokken als tegenwoordig. Eerlang zullen wij daar heen dwalen , als fchapen, die geenen Herder hebben; of, om juister te fpreken — Eerlang zullen wij, door den .ftrjjd van zoo veele herders , als er thans reeds aanfpraak op den Staf ma. * *eD' met 'réer *weten Wieibs ftemme wij volgen moeten. Zijn wij lang genoeg de flachtofFers der Staatkunde geweest; thans ftaan wij die der wanhoop te worden. Wij hebben heden zeer veel overeenkomst met Toneelfpeelers, wier theater in den brand ftaat. Het gordijn valt al brandende in 't midden van het li dV6 AéleUrS Mlven l001)en mt de foekiikers> zonder de ontknooping af Jü> Veel. 2, £C  C 180 ) , tó„ „,v ,i;ren we2. Ook bier hopen wij onzen heul en troost in de te vrachten, e.k: ai nen weg. ° « P 'r£Zen datonze onderdirtatw ^Z^X^^1^ be^p- zul,enr hNists (bij a'Je^t,^van.ny^„Pvfe 7ien. maar ook nimmer ftond de kans zoo fchoon. ^t^4n%^a\-S«^ op de gedachten van een Poolfchen Uiiïs Ï en bereiden ons zelve voor- om eene prooi van verfijnde liakaanjchc ^^rti^^^^- "SM» : n onzeï S^ - "erï woot SSf W« tochlloet fe't eS-of de onderfcheidene C^^ van^r^ verftaan. --En ^^""X. dat de zwakke balteuo , zoo lang zijne turatpratoO koot^l*^"bi] geene mogelijkheid ontbeeren kan. Hrrupttes aanhouden, het negentien p eene hoofdige Sarftt.0, welke ? t Jzf noUhie debilitate, languore, Ignavia, torpore, capite juflo myore fa* Iftm loxitóte.. &1 met |ene ««rfive zich van tijd tot tijd w n». m,  ( i8f ) tnaaken — riet anders dan doodlijk kunnen zijn, boe «cet het groote gevaar door gebrek aan oordeel voorbij gezien, en door geprivtligiecrdcn dcmö^ren, die hem zelf deze zijne oude grillen, uit de volheid van hunne.... galblaas, in 't boofd gebracht hebben, ontkend"wordt. Denken dan deze Phioaistieke Schaapshoofden niet aan dien ouden Phrenitieken tweeftrijd, welke zich zoo dikwils bij baltesio, in zijne (zoogenaamde) groeikoortfen ontdekt heeft; of is den voorleden tijd voor hen niet langer een verrekijker, waar mede zij in het toekomen de zien ? ——— - Ondertusfcheu terwijl men aan den eenen kant bezig is, met hem dezen trek in te willigen, of liever met er hem aan te doen gedenken, [en dan weet men wel, hoe laat het is!] is men aan den anderen kant weder bezig, om hem in verfcheiden kleinigheden (want hij is, zoo lang men hem gekend heeft, een groot man in kleine zaaken geweest) te plagen , en den voet dwars te zetten: — Zoo als — bij voorbeeld in het weg nemen van zijn beddekwast, daar hij altijd zoo veel liefhebberij in gehad beeft: En — even als of het fpel fpreekt — nu (daar het ding geheel uit cfc mode raakt) meer dan ooit. Tot onderrichting van de geene, welke den beüdekwast van baltesto nooit gezien hebben, dient — dat dezelve gebeel zwart is, uitgezonderd alleen een klein wit puntjeu. Even boven de handgreep van den kwast hangen verfcheiden klokjens, welke geluid geven, zoo dikwils hij denzelven aangrijpt, om zich in het bed op te richten, vast te houden of te onderfteunen. Voorts pronkt deze kwast met verfcheide anderen, doch minder voornaame en niet zoo zeer in 't oogloopende fraaijigheden. — De zwakheid en veneratie, welke bij voor dezen beddekwast heeft, is zonder voorbeeld. Zekerlijk is het nog een praelegaat uit zijn grootmoeders boedel van vaders zijde ; maar met dit alles is het echter opmerkelijk, dat een pretium effeSionis iemand zoo zwaar op het hart liggen kan. — Doch — het is baltesio, en dat is in ééns — allés gezeid ! — Maar juist om deze reden moest men weten te geven en te nemen, en de leerwijze, het opzicht, de voorlichting,— in één woord !— deDidaSlica op die leest ■weten te fchoeien, welke het best met den voet van hal te s r o, die rijkelijk met Lekdoorns en Exteroogen bezet is, overeenkomt. — Maar hier is het gebrek: — Wij misfen meesters voor fchoolmeesters — ongelukkig voor den leerling! — Met de baaien lappen - of bedelaarsdeken , waar onder de goede baltesio nog dagelijks ligt te evaporeeren, is het in veele opzichten even als met den beddekwast gefteld.— 't Is waar,men laat hem die verscheidenheid en verdeelbaarheidademende deken behouden; maar de gaten, welke er in komen, mogen niet geflopt worden: men trekt er in eens geheet en al de handen van af, zelfs met verbod , dat men dezelve niet naar de volmolen zaf mogen zenden. Omtrent de befchikking van het overige beddengoed, is men het nog niet volmaakt eens; maar zeker is het dat de bedden opmaakfters, waschvrouwen , vlooienvangfter, en wat dies meer is, altemaal lieden, daar baltesio zeer aan verkleefd is, een acte Z z van  C i8'a > van approbatie moeten pasjeeren, daar al vrij wat water om vuil gemaakt is, en wel-, ke vrij wat opfchudding baart in de ziekenkamer. — Alle deze en andere dingen ondertusfchen had men zeer gemakkelijk, met een weinigjen beleid en doorzicht, kunnen voorkomen, zoo men zich wat minder aan kleinigheden geftoord en op wezenlijke zaaken-toegplegd had. Maar dit heeft (naar het fchijnt) zoo niet moeten zijn. Zie dajt met weinig woorden, het huischlijke van onzen baltesio naar 't leven afgefchilderd ! — Zijn eigen dweepzucht en geestdrift, de hoofdigheid zijner flaapkamers bediendennen de. onftaatkurjdigheid van veele vocalen en conjonanten der magiftrale collegiën, (die toch wel de wijsten behoorden te zijn) hebben de zaak in deze fituatie gebracht, 't Is maar te hoopen, dat de geheele zaak in haar juist verband , gelijk zij hiernaar waarheid gefchetst is, onder het oog van onzen Souverain zei ven komen mag. Zoo hij er het ridulc Hechts van bevat, is de zaak behouden. Het zal een meesterftuk voor hem zijn; wanneer hij door'tafleggen der vooroordeeien, welke zijne, opzichters voorbij gezien hebben, die ongelukkige gevolgen voorkomt, welke anders wiskunftig voor de deur ftaan. Gebeurt dit, dan zullen wij u een lofdicht van't verhevenfte foort op baltesio toezenden, waar van de hoofdgedachten, (die eigenlijk tegen zijn onhandige voorlichters zal zijn gericht) we» zen zal. De koe valt op haar rechte zij; — 't Was meer geluk dan wijsheid! —- Wat nu de Politieke invloed van baltesio in de publieke zaaken, aangaat- — dezeïs, inde omftandigheden, waarin hij zich op dit oogenblik be-, vindt (gelijk men wel denken kan) nul. — Gelukkig evenwel! — want wanneer hij in zijne zwakhoofdigheid, die (gelijk wij boven aanmerkten) zeer veel nood heeft, om in een Phrenitieken twee of drieftrijd te ontaarten, zich eens meester maakte van het fic vo'.o fic mando — zoo als dit in tijden van opgetogen- t heid wel eens bij hem plaats heeft — dan was zijn ongeluk niet te overzien. Ondertusfchen is dit in bet tegenwoordig geval juist niet te vrezen., want omte willen en te bevelen: behoort men het toch met zich zei ven eerst eens te zijn. _* Maar zoo veel te meer hebben wij -— en hij zelve — van zijne Bombariaanjche wartaal en Patois; met zijne daar aan verbondepe lazzis en gefticulatiën te wachten; wanneer de razende koorts, welke wij hopen, dat nog in tijds genadiglijk afgekeerd zal worden, in 't midden dezer verwarringen, in zijne aderen, ontbrandt. — Geestelijk ba bel, den i van Hettemaomd. Er is voorzekei geen ba bel in het geheele zonneftelzel, dat bij het onze, in menigvuldigheid van taaien, dialedenr accenten en tongvallen, haaien kan. Hierin overtreffen wij zeker alle plaatfen, welke onze naamgenoten zijn. Doch de menigvuldigheid baart hier die verwarring niet, welke men er in den eerften opflag van verwachten zou, De reden is eenvoudig; ons grondgebied, dat zeer uitgeftrekt is, is in zoo veele wijken, e»  C 183 ) en buurten verdeeld, als er taaien en tongvallen enz. zijn. Hierin zijn wij vrij feeder alistisch, en vormen weder zoo veel afzonderlijke ftaatjens en fouvereintjens als er buurten en wijken zijn; zeo zelfs, dat wij niet eens een Generaaie Staaten Vergadering van Afgevaardigden, of tradtaat van Unie hebben, maar in tegendeel zoo gedividserd en gefubdivideerd zijn, dat er naauwlijks een voorbeeld van onder de zonne is. — Onlangs hebben wij nog.het geval gehad, dat eene buurt van den tweede rang, in de wandeling de dikkoppen buurt genaamd, zich in tweeën verdeeld heefc, om dat de tongval bij den een wat platter was, dan die, van den anderen. '~1 Hier van nu is het gevolg Natuurlijk dat men elkander beter verftaat eii de verwarring der fpraken minder dan elders is: omdat ieder (eenige weinige uitgezonderd) zich tot die buurt of wijk bepaalt, waarin zijn moeders of vaders taal zuiver en eenzelvig gefproken wordt. — Met dat al hebben wij een' gemeenfchappelijken Toren, bekend onder den naam van onvolmaakte Toren. Of oni juister te fpreken, wij hebben een algemeen fundament, waar op ieder wijk of Buurt, naar zijn welgevallen bouwt, zonder zich aan de medebouwers der andere buurten te iloren. Dit gebouw ziet er in de verte uit als een omgekeerde Toren, welke met den fpits in den grond fteskt en van boven hoe langer hoe wijder uit een loopt. waterstad den 15 Augustus. Wij hebben hier geduurende eenige dagen weder eene fterke brandlucht geroken, waaruit wij opmaken, dat er in onze flad weder iets fmeulende is. Op de lucht afgaande zouden wij met zeer veel waarfchijnlijkheid gisfen moeten, dat het gevaar in onze groote kerk fchuilt. Wij kunnen niet ontkennen, dat een groot gedeelte van dit gebouw, met eene' groote menigte ligt ontvlambaare brandfloffen rijkelijk vervuld is, waarmede men niet te omzichtig te werk kan gaan. — Nu is het nog niet lang geleden dat men in de plaats van met een welbezorgde lantaarn, goed heeft kunnen vinden, om met eene fmokeade flambouw, onderzoek naar de opgenoemde materialen te doen.v— Vrienden van voorzichtigheid keuren dezen flap af, en wilden den zeiven geremedieerd hebben. Zelfs het algemeene Hof van Waterland heeft er zich mede bemoeid; doch zonder vrucht: en men heeft daar naa eenige discusfiën begrepen de fmeuling als pure domeftiek te verklaaren. Wij hopen dat (gelijk hier meermaalen gefchied is) de zaak zich zeiven redden zal. £*) De Schrijver van dit werkjen, zegt in zijn voorredeai Je ctriviens pie e» titrt tfl appli- AD V E RTISSEMEJNTEN. *** De nuttigheid, zoo al niet noodzaaklijkheid— der cenftitutioneele eeden ver- ** klaringen en beloften, bondig en onwederlegbaar betoogd. Dit IN- * TERRESS ANT werkjen. 't welk in den trant en den ftijl van da lettres fur les foutds ö* muets, a l'ufage de ceux, qui entendent & patiënt (*) gefchreven en  ( i84 ) en opgefteld is, wordt thans alomme voor de gezamentHjke waarde van een Sw».' ter en een braspenning, in cossriSTisomiU, bij de gebroeders Bardïbollius uitgegeven. Van dit voor een ieder zeer verkrijgbaar werkjen loopt do nuttigheid al aanftonds in het oog'; wanneer n;en bet onderftaande, 't welk wij uit de inleiding evergenonen, en tot ten keurig Haaltjes van des Schrijvers diepzinnige menfchenkunde hier laaten volger;, met aandacht leest en overpeinst. r. ,, Heeft ons de ondervinding, die getrouwe Leid Star van onze wijzen ,, uit het Westen, proefondervindelijk geleerd, welke eene nuttigheid de vori„ ge Cmftitutièn en Regeringsvormen van dszen prijslijken maatregel ondervon» „ den hebben. „ Altijd is dezelve een waarborg voor de Regenten geweest.dat zij,die zich „ door eene plechtige belofte tot iets verbonden hadden, dezelve zoo trönw„ hartig naarkwamen, dat men zijn hoofd zeer gerust op het oorkusfen der „ zorgloosheid kon nederleggen. Ik beroep mij op zoo veele gewetens, die,. „ hoe zeer daar toe gedwongen, zich het altijd tot een plicht gerekend heb„ ben, aan hun engagement, ten minfte zoo lang getrouw te blijven , tot zij door i een opheffing en kvvijtfchelding, van dezelve op eene legale wijze waren ge,, dechargeerd geworden. Elk taste flechts in zijn' boezem, om van deze waar„ hèid overtuigd te worden.- 2. „ Zij, welke zich tot het afleggen van eene tegsngeftelde belofte of ver„ klaring, het gemakkelijkfte laaten overhaalen, zijn (eenige weinige echter , uitgezonderd) juist die geene, waarop men den meesten ftaat maken en ver' trouwen kan. Zij bezitten namelijk zulk eene foort van ftandvastigheid om '„ toute qui coute de bovendrijvende partij te rugg* fteunen, en zoo lang, maar '„ immer mooglijk, als nu een non potes carere voor hen zeiven geworden zijnde, ,, krachtdadig te maintineeren. —» Evenwel ook niet zonder eenige weinige uitzonderingen. Bij voorbeeld] zodanige, die hst met het voorig bewind zoo wat eens zijn, om toege' venheid en seemanfehap te gebruiken. Doch deze uitzondering is zoo klein, dat zij aan den algemeenen regel weinig of geen afbreuk doen kan. " ,, En hier uit moet ook al weder volgen, dat die geene, welke zoo wat kroeskoppig en harrewarrig van conjcienüe, en daarom, wat ongemakkelijk en chicaneus op dit fujet zijn, het meest met het vorig bewind onder één de- ken leggen; en de reden is zeer bevattelijk, voor iemand, die wat dodderig „ van Harsfens is: -— want —- „ Juist talie indiftinlttmeut au grand nurnbri ie etux, qui parient fam enttndre; aupetit nembrt dl titHe qui entendtnt fans parler; Sf aa tris pitit ntmbre dt ciax , qui favent parler öt entendr», fsn'qui ma Uttrt nt ftit guertt aua l'ufagt it tis dlmiers.  C 185 ) Juist door hunne koppigheid en eigenzinnigheid, of 200, als men het noe.0, men wil, geven zij vrijwillig de wapens over , waarmede zij hunne weders, partij zouden hebben kunnen bezeeren. En zodanig eene vrijwillige overgave, onderftelt voorzeker, meer kwaadwilligheid, dan eene behendige terugg' ,, houding, 'tis de ondervinding alweder, welke hier fpreekt: want zij, die „ onder 't vorig bewind, door eene foprtgelijke behendigheid hunne posten be„ hielden, hebben vrij wat minder funnen invloed doen gelden, dan hunne ,, kroeskoppige en daarom amptelooze geloofsgenooten. — 3. v Niets bevordert meer de broederfchap — wel te verdaan — onder de 4, onderliggende disjenters: niets bevordert meerden vrede rust en eensgezind„ heid: want elk houdt nu zijn eigen partij: de bokken fcheiden zich nu onge„ voelig van de fchaapen, en ten minfte aan één zijde, zoo niet aan weêrskan,, ten — heerscht over&enftemming en Harmonie. " Zie verder de beöordeeling van dit ftukjen, in de vliegende meecurios, van dit tweede jaar der eataafsche vrijheid, N. S. ONVERGELIJKELIJKE JOBS TRAANEN ||t Zoo bevorderlijk voor liet. krijgen van tandjens en htt weeren van ftuipff jer.s, voor jong geboren kindertjens, en dus ter gemoetkoming der nakof melingfchap, zijn thans; doch niet minder, dan bij 't honderd te gelijk, in Commisfie te bekomen, bij de gezusters Patience par force in 't »add emo es te kabel. Het goed vooruitzicht op zoo veele wezentjens, welke nu reeds on- ■ der 't moederlijke hart gedragen, en van welke wij met fmart, eerlang de voorfpoedige geboorte te gemou zien, maakt de advertentie en bekendmaking van dit voortreffelijk middel, ten hoogfte noodzaakelijk. Voorts zij een ieder gewaarschouwd, deze traanen zoodanig te doen plaatfen, dat zij (in tegenoverfteliiüg van de gewoonlijke jobstraameit) voor aan't halsjen, van 't febep. zeltjen geplaatst blijven; en het ftrikjen vooral achter in 't nekjen; zonder onderfebeid, of het wichtjen oogjens in zijn nekjen heeft, of niet. fcB. NB. CHRisTor-Hoaus DOMinorHUüs, Aanfpreker der dooden, NB. maakt hier mede aan het geheele Protestantendom bekend, dat hij uit some bekomen heeft een extra fraai asfortement, van portative Manteltjens en befjens, van een zeer keurige fijne en ligte ftof, en wel zoo, dat ieder, wiens beroep het mede brengt er zich bij tijd en wijle van te moeten bedienen, zeer gemakkelijk het manteltjen en befjen, in zijn camizools of broekzak met zich omdragen kan, ten einde er zich ter plaatfe, alwaar men zulks te afficheeren gebruikelijk is, van te kunnen bedienen. —- Ook is er hem, op den koop toe, bijgezonden een partijtjen Dominees hoedjens in de» fmaak van Chapeauiaatjens', . insgelijks zeer net en beknopt. Alles verwonderlijk gefchikt om er zich des zomers, uit hoofde der ligtheid, van te bedienen. Dezelve verkoopt mede, alles voor een' civiekn prijs, extra groote enfupra kostelijke leeken valhoeden en halffleten hnilenbalken. De nieuwe Nationaale Léibandjens zijn nog niet aangekomen, maar worden eerstdaags bij hem verwacht. Het  C 1B6 ) Het bericht van alle de boven opgenoemde ManufaBuwen en haast niet te ontberen Winkelwaaren , wordt om de armen (zoo naar dsn geest, ais naar het lichaam) in deze tijden van fchaarschheid aan contanten, te gemoet te komen-, voor een aroucha (Spaanfche munt) uitgegeven. P R IJ Z ErN der EFFECTEN. Pruisfifche Meditatie en Vredes Effecten, onder guarantie van bellona, jo per ceht boven het Capitaal. Dit goed is thans, zoo gewild, van de Obligatiekoopers pro en contra, dat zij dez.lve tegen elkander opjaagen, 'tgeen zekerlijk de reden is dat de Heeren neutraal en Comp., groote Finanziers, maar die voornamelijk in 't laage goed fpeculeeren, er zoo weinig, Voor als nog, mede ophebben. Ten laste, de nieüwe Planr.igïe de Goudsblom, toebehoorehde aan de gebroe;. dets hooggeel, genegotieerd ten Comptoire avriloman en Zoonen—-zijn, nieüegenftaande de importante rijzing der eerstgenoemde in eene geftadige onzekerheid, en kunnen, zelfs bij eene nieuw verzonnen aftle tijding, nog geen 90 haaien. " Venetiaanfché geconfilieerde ad interim, gefundeerd op het algemeen zinkende fonds (welke volgens het engagement met extra premièn uitgeloot moeten worden) komen veel aan de marlit; doch willen niet, dan met veel moeite, aan den man. Deze Nommers worden alle Maandagen vervolgd, en uitgegeven te ÜtreeM bij de Wed. Terveen en Zoon; 's Rage van Cleef en Leeuwtityn; Leyden Honkoop en Onnekink; Ainfterdam Holtrop, J. W. Smit, ten Brink, Kuypèr en van Vliet; Haarlem Beeu en Loosjes; Rotterdam D. Vis, vTd. Dries, en Pols; Mmaat Hand, en Verder in de overige Provintieh, a twee Stuivers.  JANUS VERREZEN, 1787. - SUÜM CüiqUEj N° 76. Mamdag den 12. September. BRIEF aak JANUS. ,-'-V■. ' 'r ,, -.ooj j»irt nt» .ïiimüt naanihafl jw.j .o.>v oj&Iw (aaq». hijn heer. Pythaooras was zekerlijk één van die groote en verheven geesten; die niet Hechts hun Vaderland , en de eeuw, waarin zij te voorfchijn komen, maar zelfs het menschdom, in het algemeen, tot eer verftrekken. —- Beklaaglijk is het, dat zijne gefchiedenis en lesfen, deels door de Oükunde der tijden, deels door zijne blpemfpreukige manier van leeren, zoo deerlijk verduisterd zijn. Niet begeerende, dat zijne wijsbegeerte van, het gemeen verftaan wierd, heeft hij deze voorbedachtelijk bezwachteld in uitdrukkingen, welke van zijne Leerlingen alleen verftaan konden worden. — Hij had waarfchijnlijk zijne redenen, om .200 fchroomachtig te handelen, sn niets te zeggen, waar deor of rechtftreeks, IL Detl. ht of 1795. -t  ( 188 ) of bij gevolgen, aan den dag gelegd mogt worden , de valschheid van fommige grondregels, die eene verkeerde ftaatkunde meende nodig te hebben, om het domme volk in toom te hoaden. Men verongelijkt hem, wanneer men deze ingewikkelde uitdrukkingen voor droomen en Hersfenfchimmen opneemt. Da oudheid, met genoegzaame naauwkeurigheid, en zonder waan of vooroordeelen, geraadpleegd, vertoont ons dezen Wijsgeer, als een' fchrander'Wiskunstenaar , als een' verftaiadig' Natuurkundigen, en als een' bekwaamen Geneesheer". Tot dus verre de Heer cocchi. Een groot deel van dit uittrekzel kwam mij zoo wel ter fneede voor, toen ik het voornemen , of liefst, den inval kreeg, om aan u te fchrijven; dat ik niet voorbij kon, mijn' brief er mede te beginnen. Dan, mijn goede Heer! — Neem het mij niet kwalijk; wanneer ik aanmerk, dat aan uwe bloemfpreukige manier van leeren, en uwe met voordacht bezwachtelde uitdrukkingen — het zelfde lot met de lesfen van Pythagoras te wachten ftaat; hoe zeer gij echter, mijnes bedunkens, zijne redenen en motiven niet heb. ben kunt, om zoo fchroomachtig te handelen. Wij leven immers niet meer in die ongelukkige tijden, waarin eene welberedeneerde of averrechtfche ftaatkunde bevreesd is, dat men haar de teugels ontnemen zal, welke zij noodzaakelijk keurt, om het domme volk in toom te houden ? — Die teugels zijn immers over lang weggeworpen : omdat men zeer wel begreep-, dat het nu beter verlichte volk deze niet meer behoefde? •— Ondertusfchen gaat gij met uwen hieroglyphifchen trant van fchrijven voorten maakt, zoo doende, dat veele uwe ingewikkelde uitdrukkingen en geheimzinnige uitweidingen (hoe zeer ten onrechte) voor kunftige droomen en ver§ierde Hersfenbeelden houden. — Ik lees u dikwils met het grootfte genoegen, te weten —dan, wanneer mii den tijd niet ontbreekt om u te ontcijfferen, en wanneer het mij gelukt (hier be. lig ik uw eigen manier van fpreken) om uwe voorftellingen uit de beeldfprakle© in mijne moedertaal overtebrengen. 5 Doch ieder geeft zich deze moeite niet, mijn Vriend! — Zoo, dat gij (wel begrepen) alleen voor uwe leerlingen fchrijft, en niet voor het algemeen. — Telkens, als gij een valfche grondregel gispt, eene onhandige daad beftraft eene dwaasheid in haar vollen dag ftelt, een masker afligt, een vooroordeel onder mijnt, of een' waanwijzen en ontijdigen volksverlichter op de teenen trapt; —dan roep ik, „bravil " Doch, dan fpijt het mij, dat uw ftijl en bewoording niet voor ieder even verftaanbaar, en de flagen, voor ieder, dieze verdient niet even gevoelig zijn. — 'tis waar ja «rus! — Lofdichters en Barden kunnen wij tot nog toe zeer wel misfen; maar Junnalisfen hebben wij zoo nodig als brood — Waarlijk 'i is zonde, al wat bezijden valt, en evenwel volgens de inrichting van uw Weekblad moet er veel verlooren gaan. Ik en veele mijser vrienden fpaaren geen moeite, om veele uwer, hier en daar verfpreidde' nekken, bij een te zamelen en aan den man te helpen, en hen den lieden, dier wat  X m 5 wat viesch van den janus zijn, onder den neus te vrijveö; maar dit kunnen wij niet altijd en overal doen. Geef dan, zoo al niet rechtftreeks , ten minfte Wat bevattelijker van ter zijde uwe mening te kennen; zonder u te ftooren, aan eene nog niet geheel uit den weg geruimde domheid of eene nog overgebleven averrechtfche ftaatkunde» Wees verzekerd van den bijval, van alles wat braaf en onbevooroordeeld denkt; en dit zij u genoeg. Wij kennen U genoeg cordaatbeid en wijsgeerigen moed toe, om u boven de arglistigheid der intriguanten en de machtelooze verachting van eene domme menigte te verheffen, welke gij (zoo mijn wensch vervuld wordt) zult voortgaan, zoo lang, met fcherpe fpooren te berijden , tot zij beide wel gedresseerd zullen zijn. Ik onderwerp mijn verzoek echter aan u meerder doorzicht, indien gij mogt vooronderftellen, dat het in onzen tijd, nog niet zoo geheel verfcbillende va» da Pythagorifche tijden zijn mogt. In allen gevalle blijf ik uw beftendige lezer, sinceeus, ANTWOORD. MIJH HEER! De groote vraag is eenvoudig, maar: Zullen de menfchen het mij niet kwalijk nemen, wanneer ik zoo maar zonder eenige Complimenten, hunne goede natuurgenoten zoo vlak op de huid ga zitten, als een kiekendief op de hoenders? — Is het niet veiliger met den knuppel in 't honderd te werpen, dat is te zeggen — al mikkende: — om geen ongelukkigen te treffen? — Dan, om even , als de hondenflagers , het corpus delinquent in de handen te b®u^en? _ Onze Natie is op dit ftuk een weinigjen delicaat. Zij wil wel op een decente manier beftraft, maar niet uitgejouwt worden. janus. BERICHTEN uit ïTALiEN. retegno. [Bij de vreemdelingen bekend,onder den naam van thieiskstatt]. Ook de goede seve&us, die alles zoo op zijn elfendertigst, niet alleen bejpeculeerd, maar ook gepraQizeerd wil hebben, die man van orde ea naauwgezetheid, in wiens ziel eene volmaakte Cimetrie plaats heeft — ook dezs goede man ( doch wij noemen hem door de wandeling den goedhartigen dweeper ) is hier aangekomen. Van der jeugd af aan, had hij het agtfte gebod, in al deszelfs uitgeftrektheid, in alle zijne nuanees, zonder eenige de minfte uitzonde» ring te admitteeren, onderhouden. In zijne afzonderlijke levenswijze, omringd van een deugdzaam huisgezin, van 't welke hij de vader , bezorger, wetgever Aas en  C w ) en leermeester was, beSordeelde hij de gancrche waereld, naar zijn eige# hart. — Onozeie beöordeeling I — Gevaarlijke onderftelling 1 — Voor zulte een ftijfkoppig wijshoofd, zou men wel weder expres een geheele nieuwe waereld mogen ontdekken. — Om kort te gaan, de man weet zich naar niets te fchikken. Alles noemt hij ileslen, wat volgens zijn geftrenge theorie niet wettig era deugdelijk (zoo als hij het noemt) verkregen wordt. — Wat zullen wij hier met dezen Kwaker verrichten — die misfchien alleen door den kwelgeest vare, tegenfpraak tot ons overgevoerd is. — Het dagverbaal dat hij gehouden heeft, onder den naam van het zwarte Register, en 't welk hij voornemens was, bij zijne të rugg' reize waereldkundig te maken, is vernederend voor ds Inwoners van deze plaats, welke men in meer dan eenen zin, den zetel der gefuhlimeerde verlichting noemen kan. Doch wij hebben het hem zeer gelukkig ontfutzeld en zullen er niets meer dan den herten inhoud van waereldkundig maken. Dit doen wij zoo veel te eerder, als wij overtuigd zijn, dat ieder bet met ons eens zal zijn, dat zulke naauw gezette wezens, zeer weinig in onze kraam te pas ko. »en, en, in eene plaats als de onze is, naauwlijks geduld kunnen worden: waarom wij ons Gouvernement, zoo veel in ons is, zullen aanfpooren, om al zul» ke gevaarlijke wezens, die, naar waarheidgefproken, in onze maatfchappij niets anders dan, met de hier gevestigde orde, tegenftrijdige grondbeginzels kunnen invoeren, het land te ontzeggen. Staatelijke Potkijkers en antigochelaars hebben wij hier niet nodig. Een van beide is waar: zij verftaan de kunst, of zij verftaan ze niet. Verftaan zij die wel — dan doen zij zeer kwalijk om hunne-: meesters te befchamen; verftaan zij ze niet, dan zijn zij, op zijn hoogst genomen, niet anders dan neuswijzen weetnieten. In beide gevallen, zijn-zij rust* verftoorders en nieuwigheidzoekers, die in 'alle foorten van regeeringen, zoo welkom zijn als een rottige kool in een groenwinkel. Ergo — weg met hem l — inhoud der h0osöstukïeh Van het zwarte b.e6ister. Bladii L severtjs aankomst te retegno. Naauwlijks heeft hij drie frappen op het grondgebied gedaan, of hij mist zijn zak • horologie. i II. Hij ondergaat de gewoonlijke vifmtie. 's Lands gerechtigheid voor deze daad van waakzaamheid, ' IO UI. Befchrijving eener impofitie, genaamd de tiende penning, met eene vijfde verhooging, ter onderfteuning van het nuttig Injiitut derGochelaars en Postuurmakers. . . . . . . i*: IV. severus maaRt een geweldig leven in het voorportaal van het beurfenfnijders gildenhms. Om hem te doen zwijgen , wil men hem de geheime kunstgreep leeren. Tot loon zijner weigering en halftar- tigheid wandelt hij met leêge zakken naar ziin logement te rugg'. lijne wijsgeerige befpiegelingen bij dis vooivai. . . * at}. ïsvegutv .«awssd «ft [JiFa-aww: f ï*v\^tf $9$etof! wr-#*wjb - • \ , V,  C 191 ) V. Antcdete van eene Franfche Winkeldochter, welke hem een In 't vuur- vergulden ring met drie vaifche fteenen, verkoopt. . Bhdz. 30 VI. Eene belasting op de geldkisten, ten voordeele der geprivilegieerd' beurfeEmakers. . «35 VII. Een plan van bezuiniging, zeer dienftig om in trein te brengen, tegen dat alles op zal zijn: Ten uiterften goedgekeurd. ... 40 VIII. sevehus doet een middag flaapjen : wordt door een' Dotter van retegno voor dood verklaard, en vervolgens uitgekleed en op ftroo gelegd. Hij wordt wakker en vindt de vengfters van zijn flaapkamer gefloten. . • • • -47 IX. Hij wordt zeer onvergenoegd wakker; en is zoo verkouden, dat hij zijn reuk geheel verloren heeft. . . . . • S1 X. Hij beklaagt zich , met zeer veel welfprekendheid, aan 't Gerecht van retegno. De Rechters hooren hem zeer bedaard aan; doch de Secretarisfen en overige Miniflers, bersten in een luidruchtig gelach uit . 56 XI. Hij wordt zeer plechtig te rugg' gezonden, en naar zijn verblijf geconvoieerd met dit vonnis wfcriptis: „ sevehus heeft zich tegen bet uitkleden niet verzet, en hij was „ tegenwoordig;ergo heeft hij er ftilzwijgende in toegeftemd: „ nam volenti non fit injuria. . 66 XII. BedenkingeB op de woorden, „ die zwijgt, die confenteert, " met • eene Wijsgeerige Verhandeling over het gewoone anagramma dezer woorden, zeer gebruikelijk onder het Canaille van retegno. . 74 XIII. Het onhandige fteelen, op pcene van geesfeling en bannisfement, in retegno verboden • • 00 XIV. Echter aan fommige lieden, onder zekere bepalingen, toegeftaan, tot wederopzegging. 101 XV. Befchrijving van een' onlangs aan te leggen en nieuw uitgevonden' papier-molen ; waar van de onvermijdelijke noodzaakelijkheid op Matkematlfche gronden betoogd wordt. .... 104. XVI. 't Is nog niet uitgemaakt, of deze molen door het vuur, het water, of den wind aan den gang zal moeten gehouden worden. Misfchien ook zal er een paard of een ezel inloopen, op de wijze van een' warmolen. • HO XVII. severus doet het voorftel , om het zederd lang , vacante ampt van Kijkindenpot, gratis , en zonder eenige hoe genaamde-emolumenten, waar te nemen. ... . • • .113 XVIII. Gegronde zwarigheden , worden daar tegen ingebracht. Men wil het ampt, ten eeuwigen dage, gemortificeerd hehben. . , . iso XIX. se vb rus verkrijgt het genadige confilium abeundi. . , .199 A a 3 Bij,  Hij kreeg dus zijn' Terdienden loon, en wij 21'jn gelukkig van hem ontflagen. — Eene fchoone les voor alle zulke (zoogenaamde) eerlijke woelwaters, wien het niet alleen genoeg is het agtfte gebod zelve hair klein te obferveertn en te betrachten; maar het ook aan andere willen doen naarkomen ! — Ten aller' roinilen eene krachtdadige waarfchuwing voor zulke verbrande hersfenen en heethoofden, om zich op het grondgebied van retegno niet anders , dan als »assive burgers te gedragen ! — constantinopolïn, den 1. Augustus, en volgende dagen. Hoe lang wij ook in het donker mogen gewandeld hebben , zijn onze oogen evenwel niet ongefchikt voor de verlichting; doch onbekwaam om de ftraalen der zon te verdragen. Onze Groote Heer (die nogthans zijn quant amoi niet uit het oog verliest; omdat hij wel weet, welk vleesch hij in de kuip beeft) geeft ons daaglijks de gelegenheid, om met de voornaamfte lantaarnöpftekers van europa omtegaan. De Broederclub wordt hief dagelijks talrijker, en belooft ons eerlang eene gelukkige omwending in onze geestvermogens en moreele krachten. Dit zijn de woorden, welke wij bezigen, om te denoteeren, dat ook wij eerlang voor eene revolutionaire flrekking of helling rijp gemaakt zullen worden. In de hitte onzer veelvuldige discusfiën is onze verbeelding zomtijds reeds zoo hoog opgewonden, dat wij dien tijd reeds werkelijk meenen te beleven. Tot een voorbeeld hier van kan het volgende voorftel van hassan ibn ach ai«d dienen: het komt hierop neder: ,, Of men aan de Christenen, bij het vestigen van eeBe nieuwe orde van „ zaaken, alle die voorrechten niet zal doen genieten, welke aan de Burger„ Mufelmannen, door de alom erkende gronden, waarop onze broederfchap „ gevestigd is, zederd de jongfte verlichting, (of fchemering) zijn her„ gevenT" — Dit voorftel was oorzaak van groote, wijdloopige, en (gelijk dit in foortgelijke gevallen meest altijd gebeurt) uitéénloopende debatten en discusfiën, Veele betoogden, met veel kunst en vliegwerk, het negative van deze vraag. Andere beantwoorden dezelve , met zeer veel gezond verftand , affirmatief. Andere, om de geöppofeerde begrippen, zoo veel doenlijk, te verëenigen, bedachten er een' middenweg op, welke — oppervlakkig befchouwd—er zeerwel opgevon-' den fcheen. Zij, welke zich ten fterkften tegen bet voorftel aankantten, bedienden zich; ter ftaving hunner gevoelens, van de volgende Hellingen: — i°. „ Veele onder de Christenen, vooral die der Griekfche Kerk, welke „ zeer CoceeSansch is, geloven met zeer veel geestdrift en dweepzucht, „ dat hunne reeds gekomen Mesfias, ten tweedemaal , en wel binnen „ kort, op deze aarde verfchijnen zal. Zoo dat fommige zelfs ftellig ge. „ loven, ja bijna verzekeren, op authoriteit van de Schriften hunner uit- .1 leg'  C t93 J r „ legkundige Theologanten, die (gelijk zij zeggen) aan de H Schrift „ geioelst zijn — dat de tijd eens komen zal, dat die Mesfias alléén Ko„ ning op aarde zijn zal; dat die tijd nabij is; en dat men er de beginze„ len reeds duidelijk van zien kan." 3°. „ De Latijnfche Kerk daartegen, hoewel minder ingenomen met dit leer„ ftelzel, houdt echter voor dezen afwezigen Koning (gelijk zij voorge„ ven) een' algemeenen Stadhouder na, die op deze Kerk den grootften „ invloed heeft en uitoeffent; terwijl hij zelve met Democretifche grond,, beginzels voorzien is, als een pad met veêren. Uit beide deze (tellingen maakten de vroomeMufelmanBen op, dat deChristenen, ten minften voor als nog, niet rijp genoeg waren, om deelgenooten van de voorrechten der Turken te zijn. 3». „Het zijn de Christenen, vooral de Latijnfche, welke door hun geza„ mentlijk opkomen, en hunne verééniging uit alle gewesten tegen ons „ gelovigen, ten tijden der kruistochten getoond hebben, dat zij onze „ aartsvijanden zijn , en — hoewel op eene foederalistifche wijze ver„ deeld, in verfcheiden landfcbappen, echter maar één Volk uitmaken. „ Tot heden toe leven zij hier in een hardnekkig feparatismus, en zijn „ door een onbegrijpelijk esprit deCorps, welke zich door hunne zamenfchoo,, ling (in weerwil hunner onderlinge oneenigheden) ten duidelijkften „ manifefteert, aan elkander verknocht en verkleefd. " 4o. „ Wij hebben ook weinig van hunne wederkeerige dankbaarheid voor het „ verleenen van meerdere voorrechten te verwachten. Want niet te„ genftaande onze tolerantie , waarbij hen de vrije uitoefFening van hun„ nen Godsdienst, zoo in 't Grieksch als in het Latijn, vergund wordt in „ opeBbare bedehuizen; veroorloven zij zich bijna dagelijks, onzen god„ zaligen Profeet, zoo wel in de eene, als in de andere taal, te vervloeken, „ en uit te jouwen, als of zij hem voor de honden gevonden hadden ; „ waardoor zij genoeg te kennen geven, wat wij van hen te wachten zou„ den hebben, wanneer wij hen den halsband geheel en al losmaakten."—So. „ Hoe veele van hen verlangen en verwachten heden ten dage, nog eens ,, bezitters te worden, van die plek gronds, welke zij het heilige land „ noemen ! " 60. „ Zij befchouwen zich zeiven als een afgezonderd volk, en zijn met de „ hoop vervuld dat nog eens hunne Schismatieke kerken tot een ééne en alge„ rneene kerk zal verëenigd worden. Hierop zinfpelen zij , wanneer zij „ fpreken van het Christendom, de geheele Christenheid en meer andere „ feparatifche uitdrukkingen. Zij verfpreiden zich over den geheelen aard„ bodem, om hunne leer voortteplanten, en hun rijk verder uit te brei„ den. Zij ftaan met elkandtr, uit hoofde Yan alle de bier boven opge- »> s«-  C m ) „ geven Hellingen', met elkander in zulk een naauw verband, dat wij om met geene mogelijkheid met de Christenen van Turkyen kunnen verbroe,, deren; zonder tevens verbroederd te zijn met de Christenen in chika „ DUITSCHLAND, ITALIEN, SPANJEN, NOVA ZIKBLA, en ik ,, weet niet waar al. " ,. Uit deze met veel drift en heiligen ijver beweerde Hellingen, welke onze verachting zekerlijk nóg al veel eer aandoen , kan men ten naastenbij opmaken in hoe verre verfcheiden leden van onzen Broederclub rijp zijn voor de gronbe'einzelen, welke zij belijden, en doen belijden. Het voorftel is er echter doorgegaan; en tot eer_ van den Broederblub, provifioneel tot het affirmative (met een klein acbterdeurtjen) befloten. — Omtrent de inlijving der Jooden, in onzea aanftaanden burgerftaat , is er nog geen questie geweest. Over 't algemeen gelooft men , dat er minder gevaar te voorzien is uit de verbroedering met de Jooden, dan met de Christenen. De eerstgen. (zegt men) dwalen als fchapen zonder herder. Overal misfen zij qua Jooden , den politieken invloed vaa daniterken arm: geen Vorst in europa, asia of africa, trekt zich hunne zaak aan. Hunne vereeniging is niets anders dan een Natuurlijk gevolg eener onderdrukking, welke zij, voornamelijk door de Christenen , geleden hebben. Dat zij nog een zweem van afzonderlijk volk of natie met zich omdragen hebben zij aan ons en andere volkeren te danken. Zij hebben met ons denzelfden Stamvader abraham. Wij zouden denkelijk nog maar één volk-uitmaken wanneer isaac en isMAëi. (perArabier) elkander de hand van broederfchap. toegereikt hadden. Evenals wij, laaten zij zich befnijden, en wat des meer is. N OT A van JANUS, voor dien het aangaat. Every body , on my behalf, may enjvy i,t his own way! — Therefore x + y'-'-z is notz= a — b — c, ' • ' ■ '< ' ■■ ■ ■ ■ • -• — .. NOTA van de UITGEVERS. De Titelplaat van 't Etrfle Deel van janus verrezen, waar naar zoo veele Lezers van dn Weekblad , met zoo veel ongeduld gewacht hébben; zal binnen kort. bij de onderfcaande Boekhandelaars te bekomen zijn. 1 v!D;Z?^n™fS werd.e!J,a!Ie Maandagen verVoIgd, en uitgegeven te Utrecht Wj de Wed. Tervcen en Zoon; 's tiage van Cleef en Leèuwe'ffyn, Leydrn Honkoop- en Onneklnk; Amfterdam Holtrop, J. W. Smit, ten Brink, Kuyoer en van Vliet; Haarlem Beets en Loosjes; Rotterdam D. Vis, v. d. Dries en Pols; Alkmaar Hand, en verder in de overige Provintien , a twee Stuivers. '  JANUS verrezen, J787. - 1796. — suum cuiquE: Schoon bet ongelukkig afgeloopen is met de Lofgedichten, welke men ter eere van ^«üTin DhSamMfcbe Verfen zou vervaardigen, enmet de aanprijzende Voorïeden waarmede" et tweede Deel een aanvang nemen zou; bij » evenwel met ïhïl olSo^^vriwdm. die hem bij tijd en wijle de hand boven z.jne hoofden en den aanmoedigenden wierook onder zijne wijde neusgaten houden, ftootnen en «n _eze&edi _ Vrii wat verzwelgen kunnen, als het er op ankómS WïlLEI^ «^«cb , op wien de nedrigheid zoo difc IT1 00 een eefchuurde plaat, het plaatzilver, - niet om uit te houden. ïond d^Uraffeti warremland, den 19 Oogit.w«re, Aft tweede Jaar der Jiurgtrjchap. i|n^ïlj:bS1 niet, omdat gij «joo beminlijk «iUiet op het oog - N°. 77. Maandag dm 19 September,  want men zou met uwe twee lelijke gezichten kinderen naar bed jagen. Man dit doet er niet toe: Schoonheid zoek ik bij de vrouwen; bij een' man dien ik vriend noemen zal, verftand en deugd, en deze heb ik bij u gevonden (o) bemin u omdat gij een man zijt, zoo als er veele nodig waren, om den nagelaaïen boêl van wijlen den Hoogmogende/i en doorluchtigtn HeerGraaf van zbventer, Vrijheer van warrenland, die voor eenigen tijd aan een'toeval op zijn Kasteel warrenhagek overleden is; .— om dien reddenloozen boél (zeg ik) wat in orde te brengen , (i) en de landlieden gelukkiger te maken, dan de Overledene gedaan heeft. — Gi.i zijt een eerlijk, een vcrftandig en oprecht man— Gij ziet met uwe twee gezichten aan beide ziiden zoo wel het goede als hetkwaade (c); terwijl anderen, die maar één gezicht hebben, maar aan ééne zijde het goede, en aan de andere niets d,m kwaad kunnen zien. Gij zijt rechtvaardig, onpartijdig, onbaatzuchtig; en daarom (zeg ik), had men zulke lieden nodig als Gij zijt. — Schoon Gij er misfchien met uwe handen niets toe doen kunt om den boêl in orde te brengen , heb ik U toch zoo hartelijk lief, omdat Gij al het verwarde zoo fcherp ziet; elk een zoo onpartijdig zijne dwaaling en ondeugd onder het oog brengt, en zoo befcheiden (d ) zegt hee het wezen moest. Maar. janus lief! de naamen van onze Plaats, en van het Kasteel waarop do Dorpfceftuurers wonen , fluiten mij zoo tegen de borst! Dat warrenlan© en warrenhagen klinkt zoo lelijk —» ik had verwacht, dat men het daarheen zou gederigcird hebben, dat die akelige naamen met recht in vredenland en vr eb en ka gen konden veranderd worden; maar ik geef den moed op. Ifc vrees, dat het tot mijne fmart wel warrenland en warrenhasen blijven zal — alles is nog even verward, en ik kan niet zien, dat het zeer veel beter gaat, dan bij hit leven van den Hoogmogenden Heer. — Onze landlieden moeten evenwel, wat zeg ik, nog veel meer opbrengen, dan voorbeen. — Eens moesten wij den Hoogmogenden Heer de vijf- entwintigfte fchoof onzer velden geven,' en een jaar of vijf laater nog eens de vijftigfte; maar nu hebben wij, even al» de kinderen Ifraêls in de woestijne, eerst de zilveren en gonden vaten, en daar-' na tweemaal, kort op elkander, zes fchooven van de honderd, dat is driemaal £a) Hartelijk dankbaar! — Hoe hachelijk echter is het liat, de dened vaa een' onbekeiy den Autleur uit zijn gefchrijf. te beöordeelen ? — (fO En — NB. jahus is nooit Siqueitir of Curttcr in een' diftUttn boedel fi.w.eift zelfs ('tgeen mooi van den man is) niet eens ia zijn' eigen boedel 4 dank zii de «roV, welke hij op zijne zaaken weel tt Hellen! — (c) Met dit alles heeft hij toch die ongelukkige hebbelijkheid vin zijn Voorzaten geërfd, •m bij voorkeur naar het kwaade te kijken, xelft ala hij de fehoonheid van een paard bewoi» iert, zweven hem de fpatten ea gallen voor d» oogen e en zijg eerfte werk is. •m hes dMr ï» den bek te kijken. ~ £«0 Goed» j anc.» bil vit —- im JM aottw wij aitt te die? töplnimj  «Je vijf- entwintigfte, op moeten brengen. — Ik ben volkomen overtuigd, dat er zoo veel voor het algemeen Dorps Koornmagazijn nodig is, en daarom geef ik gaerne en getrouw mijn deel. — Ik geloof, dat de muizen niet veel in het Koornmagazijn komen, omdat men goede katten er op na houdt. Ik geloof wel, dat de Doifchers, Koornmeeters en Zakkedraagers er niets van mede nemen, en dat er onder het draagen niet geftort wordt; maar des niettegenftaande valt het de meesten onzer landlieden, vooral de zulke, die zelve naauwlijks genoeg voor hun huisgezin hebben, bitter hard , zoo veel van de vrucht hunnes zuuren arbeids te moeten geven. — Gij kunt ligt begrijpen, vriendlief! dat veelen ellendig hier over klagen; vooral daar alléén het boveneind van ons Dorp zoo veel geven moet; over bet geheel ziet het er zeer verward bij ons uit, Twist en partijfchap neemt da-elijks toe. — Eene verbaazende menigte fchreit nog om den dood van zijne Hoogmegende Doorluchtigheid, even als of> die bet beter zou gemaakt hebben; anderen die zeer na denzelven verlangd hadden, nemen dit zeer euvel op ; maar hebben het nu ook in lange niet naar hunnen zin. —■ Eenige weinigen zijn te vreden: omdat men zelden over zich zeiven en zijn eigen wark te onvreden is. Maar wat moet er van ons arm waerenlaüd worden ? Als de een dit, de ander dat wil, en er zoo eene groote menigte in ons Dorp blijft, die maar op een gunftig tijdftip wacht, om weêr eenen Uoogmegenden Heer te verkrijgen, kan het den wel ooit vkisf.nl and worden ? — Moesten de weinigen , die het naar hunnen zin hebben, niet een weinig voor de groote menigte infthikken, en het deze ook wat naar den zin makee ? — Of moest men ten minften alle redenen niet, zoo veel mogelijk, wegneemen, die hen den doed van hunnen Vrijheer doen befchrijën ? — anders (vreesik) dat zij niet rusten zullen. Maar, lieve j anusI het gaat met die infchikkelijkheid zoo ver als het voeten heeft — laat ik ü hier maar één ftaaltjen van mededeelen. — Onze Dorpsvergadering, die op het oude Kasteel warrenhage haare refidentie heeft, had eenen geheimen Secretaris nodig. — Men kende niemand daar bekwaamer toe, dan een zeker man, ik kan nu niet op zijnen naam komen , maar het is die man, dierbaare janus ! die in dat nieuwe huis woont, 't welk Gij, die geen vreemdeling in ons Dorp zijt, wel weet ftaan. — Eenige leden waren er fterk tegen, omdat hij bij den ouden Heer reeds Secretaris geweest was, denzelven trouw gezworen, zijnen eed tot aan deszelfs dood gehouden en zijn Patroon altijd eerlijk gediend had : maar de meerderheid begreep, dat men hem volftrekt niet Hiisfen kon ; hij is een man, zeiden zij, op wien msnjiaat kan maken, van wien men verwachten kan, dat hij nu even getrouw aan zijnen eed en plicht , even getrouw in het waarnemen van zijnen pest wezen zal; hij is digt als een pot — bijna twee jaaren hebben wij hem met argus oogen befpied; maar altijd bevonden , dat hij een eerlijk man is, t5cc. — De meerderheid befloot dus hem aanteftellen tot Secretaris; maar wat ge. beurd er? — toen men hem roepen zoude om zijnen ampts-eed af te leggen, begreep men dat hij daar toe niet admisRbel was, omdat hij zijnen voorigen eed, r Bb t a»«  aan den HoogmogêndenUeer gedaan, tot het laatfte toe was getrouw gebleeven. —• Ik heb alle de Logicaas, behalven die van den Hoogleeraar Partijdius, en van den Superintendent Contradiiïorius, doorgeleezen; maar hoeveel fyllogismen in barbara of celarent, ik ook beftudeerd heb, ik kan nog niet doorzien , hoe uit deze ftelling, de man heeft den eed, aan zijn Patroon gedaan, tot aan deszelfs overlijden trouw gehouden, bij wettige redeneeering volgen kan : derhalven kan men hem in geenen nieuwen post eenen nieuwen eed laaten doen. — Ik integendeel zou niemand vertrouwen, al zwoer hij duizend eeden, die ééns zijnen eed van getrouwheid had verbroken, die eens Jleelt, is altijd een dief, zegt het fpreekwoord, — dit is het algemeen geloof en ook het mijne. Er is nog iets in deze zaak, lieve Vriend j anus! dat ik niet begrijp. Ik wil wel geloven, dat het aan de zwakheid van mijn verftand hapert, maar tevens verlang ik zeer de dingen wei te vatten; ik leer gaerne, en vooral van U, omdat bij U zoo veele groote menfchen ter fchoole moeten gaan. — Maar ter zaak, Vriendlief I ik begrijp niet, hoe de vergadering en haare wijsheid dien man tot Secretaris kon aar.ftellen, en naderhand decreteeren, dat hij zijnen ampts-eed niet doen mag, en dus geen Secretaris kan worden. — Waartoe hem dan eerst aangebeld? — Wist men toen niet, dat hij den eed niet doen mogt ; waarom er zoo veel water over vuil gemaakt, zoo lang er den tijd mede verfpild ? —* Zulke en meer dergelijke vraagen, doe ik mij zeiven, beste Vriend! Maar ik geloof dat ik ze niet doen zou, als ik wat fchranderer was. — Het kan niet anders zijn, ©f beide decreten rusten op goede gronden, zija in wijsheid genomen, het is onmogelijk dat ze met elkander ftrijden zouden;dit alles wil ik wel gelooven; maar met een blind geloof, want ik kan het toch niet inzien — mijn klein begrip laat mij niet toe de beide decreeten over één te brengen — altijd komt het mij voor dat ze met elkander ftrijden (*). — O lieve Vriend ! leg mij dit eens beter uit, kom mijn zwak begrip te hulp. Maar fchoon ik dit niet begrijp, ik zie hier toch wel uit, dat het met de in-' fchikkelijkheid en verdraagzaamheid den kreeften gang gaat — men heeft het wat al te veel gelaaden op de vrienden van den afgeftorvenen Heer , en ik vrees , dat men dezelve, in plaats van ze voor ons Dorp te winnen, meer en meer verbitteren zal. — Er gefebiedt nog zoo veel bij ons, Vriendje lief t dat ik anders gewacht had; ik heb buiten den waard, dat is, zonder menfehenkennis, de gevolgen uitgerékend, — maar Gij weet het genoeg. UWe twee wijze monden zeg- (*) Maar, waarom wilt gij toch, dat, in deze tijden Tan algemeene» oorlog, waarin allee «egenden ander te wapen trekt en ftrijdt; jnilt alleen de Decreeten in vrede leven, en niet met elkander ftrijden zonden? — Dit te vorderen is toch ook niet iofehikkelijk. En — wat is toen (bid ik u ) de reden dat gij juht deze twee kleine fletreet/ens , bij praefcrentie, aanvalt? — Gij wilt er (hoop ikj toch niet me* leven , als met de dieven , waarvan mes kltiae ejUaogt ea de jreate loopen laat? —• Wel bei! —  C 199 } zeggen ons genoeg, wat wij verkeerd doen, en hoe wij het beter moesten maken, maar neem het mij niet kwalijk, lieve janus! —• voor veelen fpreekt Gij wat overftaanbaar; omdat ze van mijn volkjen zijn, en alles zoo niet vatten kunnen, wat Gij zegt; en ('tgeen nog erger is) — veelen, die U verftaan enwier geweten hun zegt , dat Gij gelijk hebt, houden zich, als of ze U niet verHonden , en blijven, tegen Uwe heilzaame en dorplievende vermaaningen aan, maar voord zondigen, blijven even dwaas, even flecht en boosaartig. Als Gij er eenigzints kans toe ziet, doe dan Uw best om deze ook te verbeteren; maBr ik vrees, dat er geen zalf aan te ftrijken is. Ondertusfchen bedank ik U, janus lief! voor de moeite, die Gij aanwendt om ons Dorp warrenlan» en het Kasteel warrenhage in vredesland en vredenhagen te veranderen : altijd zal ik U hier voor dankbaar zijn — altijd zal ik met eerbied en lust blijven, die ik ben, Uw waare Vriend ja nophilus» BERICHTEN uit lapland, de laatjlen vin Obfcuraire. Er is hier onlangs een allerfterkst licht 'ontftaan; doch of het Noorder of Zuider licht, of nog anders moet heeten, durft men nog niet rond uit zeggen. Zeker is het, dat het gezicht van zeer veele Laplanders , die er kinderachtig op verliefd , te veel en onvoorzichtig ingekeeken hebben, er door bedorven is geworden, en veele een Cataraat op de oogen gekregen hebben, waardoor zij veele voorwerpen niet meer in hunne wezenlijke gedaante kunnen befchouwen. Zommigen zijn er evenwel, die, vooral door fter* fee purgative middelen vrij wat beterfchap befpeuren , ten minften wederom beter beginnen te zien, doch zich (zoo als natuurlijk is) door die geweldige medicijnen zeer verzwakt gevoelen, en moeite zullen hebben (indien 't ooit gelukt) op hun verhaal te komen. Intusfchen meent men, dat het aanhoudend gebruik van zulke purgative middelen ook de oogen van nog veele andere zal kunnen cureeren. Dan men heeft tevens opgemerkt, dat de zulke , die juist geen harde verftoppingen hebben; maar bij welke de kwaal wordt aangezet door fcherpe humeuren, vergezeld van grooten honger, geheel niet voor een dergelijke genezing vatbaar zijn; maar eindelijk geSpereerd zullen moeten worden; doch dat dan ook zommigen, bijfdeze fmertelijke Proef geheel hun gezicht en mogelijk meer stullen moeten verliezen, is hoogst waatfchijniijk, mm Bb $ Vil»-  C *oo ) VIERDE VERVOL» VA» d! REISBESCHRIJVING VAW DEK spaan' schen cosmopoliet, te vinden in No. 72. pag. 155. Tweede Gefprek met penitente, over de begrippen der HOLLaLaLAA* pj en, omtrent mij, en daaruit voortgevloeide gevelgen. [Een Beddepraatjen.) IK. Geloven zij dan waarlijk, dat ik een Ambasfadeur van de Maan ben? zij. — Neen — maar zij geloven, dat gij uit de Maan nedergedaald zijt; »p bevel van de Zon; en dat gij de Afgezant van die Godheid zijt. ik. Om u de waarheid te zeggen: — ik heb met de Zon niets te maken. De Godheid van de Maan (waBt ik ben een Lunist) heeft mij eigentlijk naar deze Planeet gezonden, om hier die zelfde fchikkingen onder de opgezetenen te brengen, die daar in gebruik zijn. zij. 6, Hoe verlang ik en het gantfche Eiland daar naar.' — Maar voornamelijk mijn .... (hoe noemt men dat ook in de maan? —) ... mijne Familie — wilde ik zeggen. Meer dan twintig Htildldlaanen hebben gisteren verfchrikkelijk handgemeen geweest — alléén — omdat ieder de eer wilde hebben, om mijn... ('t is raar, dat ik die woorden niet onthouden kan!)... om mijn vader te zijn. En Mijn broeders en zusters loopen voor niemand meer uit den weg, zins ik zoo gelukkig ben, om uw Gemalin te zijn. Dit is immers het fraaifte woord, dat dezelfde beteekenis als huisvrouw heeft? ik. Dit woord fchijnt gij toch wel het beste van allen onthouden te hebben? —• Maar, gij moet er evenwel nederig onder blijven. zij. 't Is wonderlijk; maar, ik ben nog nooit zoo hovaardig geweest, als nadat gij mij het woord nederig geleerd hebt. «ooit heb ik zoo zeer geleerd wat het is te haaten, als zins gij mij leerdet beminnen. Wanneer ik alles wel bedenk, dan hebben wij onder ons ook wel zoo iets, van 't geen men haaten leminnen, wreeken, vergelden, enz. noemt; maar, 'tis zeker, omdat wij, tot nu toe, in dat alles zoo weinig gevonden hebben, 't geen in 't oog loopt,'dat wij ons geene moeite gegeven hebben , om er woorden in onze taal voor uittedenken. Bij voorbeeld! — Eene vrouw, onder de onze, kan, in zommige gevallen wel verkiezing hebben, onder eeaige jongelingen; maar, die keus ia , ±?Jm,3fen grooter belang. dan die zijn zou, wanneer men haar een fchotel balilics(*) voorzettede. Den meesten tijd zal zij, zonder er zelfs op te letten, naar dien grijpen, welke zich het gemakkelijkfle voor 't gezicht en de band voordoet. Gefield >— een ander maakt er zich, op dat zelfde oogenblik meefter yan, dan zal zij even zeer, zonder er op te letten, een' anderen ne- »en; zelfs dan, ais de eerfte er fmakelijker dan de andere uitzag. ik. De reden daar van is, omdat er, buiten het onderfcheid van jaaren: geen, of zekerlijk zeer weinig, verfchil tusfchen de Holldlalaanen te maken is! Alle C#3 Sea vrsckt, aeer gelijk aai onze jruimea.  C 2©I ) Alle zijn zij, tot nog toe , even rijk. bijkans even fchoon en welgemaakt va« eender War.. Eerzucht, nijd, afgunst, gierigheid, kan in dezen hunnen vreedzaams ftaat zeer weinig op huane gemoederen uitwerken. Zij moeten derhalve alle zeer eenzelvig ziin. zij. Ja, maar ook, in vergelijking van de Maanfche Inwoners, droomerig en weinig beteekenend. ó, Hoe verlang ik naar die herfchepping! — Mijn broeders zijn intusichen ieverig bezig om voor u een ... . J3( al moest het mijn leven kosten ~ daar weet ik bu geen woord voor. — 't ls'juist geen oproer, geen opftand ; maar toch zoo iets: 't gaat alles in ftilte .... ik. Ja. als het maar zoo blijft. Een Cabaal meent gij. zij. Dat is het Zij maken een Cabaal, om u tot Koning van mildlófa ts doen uitroepen. Ach! — ik zoek Hechts uwe grootheid; getroost, om uwe eerfte dienaresfe te zijn. Hoe gelukkig is de ontdekking van het Eiiaad Holldléla, voor het Pbilofophiesch gedeelte van 't menschdom! Zonder deze ontdekking zou het altijd een vruchtelooze arbeid geweest zijn, gelijk bet tot nu toe ook geweest is, den mensch in zijnen door de Natuur zelve gevormden en ontwikkelenden gezelligen ftaat te begluuren. Welk eene moeite heeft zich je as jacques roosseau daartoe niet gegeven! — En 't geleek er immers nog niet met al naar? — Geen wonder! — De mensch, opgevoed in de zoogenaamde axioma's vooroordeelen, hypothefen ' en petitiones principii van zijn eeuw; befchouwendc zijne eigen inftellingen, en het werk der gewoonte, (welke eene tweede Natuur is) voor de eenvoudige leer der Natuur zelve, kan al dat op den koop gemaakte goedjen maar zoo niet uittrekken en afleggen, als een verlieten kleed. — Nu, Mijne Heeren Inquiftoren'. niet al te driftig! -- Ik fpreek van den getelligen ftaat, door het recht verftand van het Natuurlijk Wetboek, alleen ontgonnen en wijsgeeriger wijze tot dien eerften trap van volmaaktheid gebracht Maar daarom ftel ik niet, dat deze ftaat de betamtljjkfte (alw;ér een woord van nlieder maakzel!) is. Ik bid u, maak van deze Reisbefcbrijving geen Auto de ft' Sewaar het toch voor het vuur: 't heeft reeds genoeg van de lucht moeten lijden! -1 s, Waarom hebben mijne ouders mij in mijne jeugd niet op het boekenraake» gedaan] dan zoude ik nu een beter aaneenfchakeling in mijn fchrijven waarnemen. Dan, het boekenmaken is in Spanjen een netelig ambacht. Zie eens boe verr' ik niet van mijne Samenfpraak met?nfiTjs»TJE afgedwaald ben! — Jk zal voortgaan: —' ik wil D06tDani Secn Koning zijn, zender de bewilliging van het volk. Zonder haar zal ik altijd de kroon blijven weigeren. zij. Zij zullen zeker alle bewilligen: want, daar zij u voor een'God aan^ zitn watiom zouden zij u dan de mindere waardigheid van Koning weigeKJif »— Zagen zij s Hechts voor een' mensch aan, dan zoudt gij« nimmer aa  t *°2 ) <■« «Kwruii (Jenk«m De gefchiedenis van wrauwraka ligt hen nog verscK S 't Sgen DeZe was flechts een HoMdlaan. Hier, in dit Paleis, vindt Len nqg overblijfzels van zijn' geest. Hij vond het fchrijven uit, en een verTrek Tn dit Paleis is rondom, op de wanden, met roodaard volgefchreven. Na zijn' dood is dit vertrek nog nimmer geopend gewordsn. ik. En wat behelscht dit gefchrift? zn. Dat weet ik niet! 't Is lang voor mijne geboorte geweest, dat wrauwraka geleefd heeft; ja, de oudfte Holldldlaanen weten er alleen bij overleverin^ van e fpreken. Hi wilde Beheerfcher van het Eiland zijn, en ontdekï dR nad t hij dit Paleis gebouwd had, met behulp van anderen die oogmerk niets wisten. Naauwlijks merkte men z.jn toeleg, of geheel HollM* fl-.-inrl r>D en verdelgde den vermetelen. —— lik verborg mijne ontfteltenis , toen ik dit hoorde; doch, om niet ongerust ie fchijnen, ging ik voort: —] jk En was toen het volk terftond weder bedaard i 7 n Zii begroeven hem, metfdden het vertrek , dat hij volgefchreven had digt, en ieder ging weêr aan zijn werk , als of er niets gebeurd was. i 'k. Maar, dan moeten uwe landgenoten toch een denkbeeld van overheerft-hine aehad hebben ? — ... , '. , . zit Neen, doch ik verhaal het u zoo; omdat ik door uwe taal geleerd heb, dat zWwijze van handelen genoeg te kennen gaf, dat bij daar naar poogde, Hii zonderde het volgefchreven vertrek voor zich af. Hij deed niets aan t ga» meenfchappelijke werk. Liep meest altijd in gedachten: wilde ieder in z.jn werk berispen. Wees hun eene gemakkelijker wijze van werken aan. Al, die kts nieuws uitvonden, bracht hij in zijne geheime kamer. Door zijn toedoen hebben veele ambachten die volmaaktheid gekregen, die zij nu hebben. Maar zij hebben-hem doodgeilagen, omdat hij eigenzinnig was. i k Dit is wel te bejammeren: die Hollalalaan moet een geme geweest zijn, ' Maar', heeft niemand, na dien tijd, de begeerte gehad, omzijn kamer.... ~n 4 Mijn Gemaal! — ik bid u, laat die begeerte nooit In u opko-, men... dat... vertrek... is niet veilig... ó beloof mij!... i k. Hoe wordt gij op eens zoo ontroerd ? — zit. Er is zeker een kwaaddoende Godheid in dat vertrek: want, telkens als de vijand van de Zon in de lucht dondert... Och!... ik. Nu, als het dondert? — zij/ Dan hoort men , met eene akelige ftem , in dat vertrek roepen..* wrauwraka rit1ti (*). i k. En gelooft gij aan dat fprookjen ? zij. Ik heb dit met mijn eigen ooren zoo duidelijk gehoord, als ik U nu hoon lk moet dit geheim ontdekken, (zeide ik) en ftond op. (*) Dit beteekcat: „ wiac»ï ua leeft."  JANUS y E R R E Z E N, SUUM CÜI^UE^ N° 78. Maandag dm aö. September; H et volgende is ons verzocht te plaatfeni mijne eerste onderaardscme reizi. Onder eenige oude Arabifche Manufcripm, welke ik eens, onder een pijpjes tot tijdkorting , zat te doorfnuffelen , vond ik er eep, dat mijne aandacht voornamelijit tot zich trok; het was naamlijk de kunst om zeker toverpoeder te berei. den door middel, van welk men, enkel op het mtfpreken van den naam, eener plaats, oogenbliklijk derwaards gevoerd wordt. Ik prob eerde het:n^m*«n» en ziet — het gelukte mij, beter dan ik verwachtte. Dikwerf heb jk er gebruik van gemaakt, en op eenen dag, in mijne geboorteplaats rotterdam ontbe- II. Deel, Cc ' ïf87* - 1796, m  C *°4 > ten, te constantinopolen, om het hoekjen van de deur des Divansgeluiftetd, te lobbis thee gedronken, en te pahis gejoupeerd. ('sMiddag$ eet ik op zu'ke reizen niet .11. Doch, mijn nieuwsgierig ger.it was daarmede bij lange niet vergenoegd; ik herinnerde mij klaas klim's onderaardfche Reize, naar de Planeet Nazar enz., geleezen te hebben, en, deze herjinnering en het verlangen, om zulks zelf te zien, was voor mij het zelfde. Maar, alzoo ik eer.e vaste gewoonte heb, altoos, wanneer ik voornemens ben, iets gewigtigs te ondernemen, als dan eerst eenig boek opteflaan en mij flipt naar de periode, vers, regel, fpreekwoord, of wat mij het eerst daar van onder het oog komt, te gedragen, deei ik dit ook nu; (gij moogt er om lagchen, zoo gij wilt; maar het is nu zoo en niet anders). Het was juist een Bijbel, dien ik opfloeg, en ik las daarin Salomon's gezegde: ,, Er is niets nieuws onder de zonne. " Hier m*ê was ik nu in het naauw gebracht; want dit was een zeer onduidelijk orakel voor mijn voornemen, ten minften, zoo dacht ik toen. Ik bedacht mij echter niet lang, en, om van den nood een deugd te maken, floeg ik nog een ander boek op , en dit was juist eene verzameling van Nederduitfche Spreekwoorden; ik las: „ Die waagt, „ die wint; die zoekt, die vindt. " Dit was genoeg om mijne reize vast te bepalen. — Ik nam mijn poder in de hand, riep: „ Nazar!" en bevond mij oogenbliklijk aldaar. Hier, dunkt mij, is het niet ondienftig voor de geenen, die geen gelegen» heid gehad hebben klaas klim te leezen, een weinigjen van d« fituatie enz. der onderaardfche waereld hierin te lasfehen. — De Planeet Nazar dan welke in het binnenfte dezer aarde zijne loopbaan heeft, wordt bewoond door boomen, die met redelijk verftand begaafd zijn. Dan is er een zoogenoemd Krmament, zijnde de binnenkant dezer aarde, het welk bewoond wordt door allerleije dieren, die met verftand begaafd zijn. Het zelve is verdeeld in ver* fcheiden Landen, doch, voor het tegenwoordige zal ik enkel te doen hebben met de Martiniaanen, een volk, dat uit aapen beftaat. Het verdere kan me» nazoeken in het alomberoemde Werk van klaas klim. Mijn oogmerk is eigentlijk, de wetenswaardige Staatsveranderingen, die er; zedert de afreize van mijn' waardigen voorganger, in die onderaardfche gewesten zijn voorgevallen, door deze publiek te maken. (Onder ons gezegd en gezwegen) Hier toe wierd ik, volgens mijne bovengemelde gewoonte, bewogen, door dien ik, bij het opftaan vaneen boek, vondt: „ Hij fpiegelt ziek ,, zacht, die zich aan een ander fpiegelt. " Sedert de afreize dan van mijnen klaas; hadt martinia (het land der aapen) lang, nu eens onder eene Ariftocratifchej dan eens onder eene Monarchale Regeering gezucht. Doch nu onlangs heeft bet?  C a°S ) het Volk aldaar den laatften Koning, genoemd seis izoulb, afgezet, en eene eeheel nieuwerwetfche Regeeringsvorm ingevoerd. Nu, naamhjk, worden geene Familie regeeringen, voorrechten van Adel enz., meer gedoogd, en enkel, zonder aanzien van geboorte, die Inwoners, die de langfte en meest geklonterde ftaarten hebben, tot Regenten of scrappop, het geen in hunne taal Retraefentanten beteekent, verkozen. Daarna in oorlog geraakt zijnde met veele volkeren, hebben zij dezelven overwonnen; - dit, gelijk zulks dan gemeenlijk «at iets van dan aart zijner overwinnaars aangenomen hebbende, heeft daar op ook zijnen Vorstjen afgezet, doch deze koos het hazenpad, en maakte dat hij er heelshuids afkwam. Tot dus verre is het mij verhaald, door een vriendelijk Nazarilansch Inwoner, die mij niet alleen de taal volkomen leerde verftaan, maar mij zelfs hunne Raadsvergaderingen, Sociëteiten enz. liet bijwonen. Dus had ik gelegenheid, om mij ten vollen te overtuigen, dat die boomen, aapen enz., offchoon met verftand begaafd, echter verre beneden ons meafchen zijn te fchatten. fcen ftaaltjen daar van zal ik u verhaalen. Van ouds was er eene wet, dat geene andere godsdienftige Seiïe, dan de veriSabele Nazari&ankhe, zich op die Planeet mogt nestelen. Maar, alzoo nu deze wet bij hun fystheina van Gelijkheid niet te pas kwam, pejenteerde eene uitheetnfcheSeSeeen Request van inwoning. Deze Seto. lf^*?^*"s had tot grondbeginfel, dat zij bij den dag des Oordeels, alle de Setten zoude verbranden. De Nazariaanen geloofden dit niet, waren er dus niet bevreesd voor, en lieten de Romcothos het Stemrecht, Burgerrecht en Akkek (ditbeteekent in hunne taal een foort van recht, om Spreektrompetten in luchtledige plaatzen te gebruiken) genieten. Tot dus verre is het goed, maar hoor nu verder. Eene andere Sette heeft een God, dien zij Mes noemen, en denkt dat deze Met hen allen met een wervelwind zal komen opnemen, om in de zon te gaan wo. nen en gelukkig te zijn, onder het beftuur van dien Mes. De Nazmatnen geloven dit ook wel niet; maar, toen ik hunne delibemiën hier over bijwoonde, was er echter een (en deze werd van verfcheidenen toegejuicht) die zeer gravitatisch zeide: dat men deze SeSe niet moest toelaaten, alzoo zij toch niet voornemens ware te blijven, en ons zouden verlaaten wxlleB, zoo ras hun ïngefceelde Mes hen kwam afhaalen. Dit kon ik niet langer uithouden, en wilde affcheid van mijn* onderaardfchen vriend nemen , om weêr naar Rotterdam te vertrekken; toen deze mij zoo inftantelijk verzocht hem toch meê te nemen, dat ik het hem niet konde weigeren. •— Wij vertrokken. Cc a Toen  Toen ik hem met veel moeite het Nederduitsch geleerd, en hem alle Dagbla* den, Couranten met en zonder waarheid en gezond verftand enz. te lezen gegeven had, vroeg ik hem eindelijk , of hij niet aangedaan was over het fcboone dezer aarde. — De domme Botterik 'zeide ftemmig: „ Er is waarlijk geen groot „ onder/. " Ik bemerkte reeds wat hij zeggen wilde, wierd woedend, en wilde hem het loon voor zijne belediging geven, doch hij greep mijn poeder, riep: „ Nazar! " en verdween. . . . . rotterdammer. Deze onderaardfche reis wordt gefteid in handen van den Vader van het Hopitaf des incurables, om te dienen van bericht. Het uitvoerend Committê, belast met het wegruimen der vooroordeelen heeft toch tot heden toe weinig zegen op zijn werk gehad! —- 't Is een ondankbare 'arbeid — de kaars te houden veor het gezicht van menfchen, die met alle macht de oogen toe knijpen. Menschlievende bedillers van de dwaasheden uwer natuurgenooten, wat zult gij uitwerken, wanneer gij onder het uitroeien van het onkruid, medehelpers aan uwe zijden ziet, die zich in wiedenmaand (dat 'is op het einde van den Zaaitijd) veroorloven, om het uitfpruitende koorn met baldadige handen uit den grond te trekken? — Niets! — Volmaakt niets, mijne Heeren! — - -.- ,n . " i 1 x , .J na Het was de gewoonte van, ik weet niet welke, natie; — doch dit doet er "niets toe—- om het onkruid, waar onder zij ook het Aconitum rekende, nooit uit te wieden, alleen om de grilligheid van de menfchelijke natuur, en de wondefzinnigheid der ingezetenen, om, wanneer zij aan het remweeren zijn, niet te gedenken, aan het zoo heilzaame efl modus in rebus. — Dit was, indédaad!"--- een malle gewoonte; doch zij verliest een groot gedeelte van haar malligheid, wanneer men in aanmerking neemt, dat het raosielijk is, den middenmaat te houden, 3 E*  C 207 ) BERICHTEN uit tt!tpi . jwjüig, den 10 September. Wij zitten hier half met de hana B w ^if e» haff met de handen uit den mouw, tusfchen hoop en vrees den inhet hair, eabair met c dg vaHaM(, in , met het eene oog op h ^dlo0P l*™fpeculeeren. De driekoppige cer* uitkomst geyest.gd-■ o^h7f 'a ^mednCrli"ag\V tegen het rijzende Noorderlicht, berus, die . §■ ? koestert, kwfspelftaart, neemt eene houding aan, in wiens fcbijnzel bij ^ ^„ weeTwil van alle onze Staatkundige behen* welke ons niet weinig ontrust. In we«wii v onmoogHjk is, 0m het digheid, moeten ™J ™l™n.^ zeer wel onderricht zijn, dier opium of flaapbellen« « Beven , en ieQ J beftendig, de brokken, dat het van den ^ger »• - J'^' ™* zijne vijaIlderf te bedriegen, die wij hem toewerpen, in " Hazenüaap : ook betrouwt men er zich veinst hij dikwils te flapen; maar t is de «»enua p „iet op. En hoe *™ 3» driehoï, TorS en geweld iookte pract.jken en on,twe pen. van^zijne dn begluuren , dat hij ]of neg^ietï S geda^h^ftTdan" telkens vL Batterijen te veranderen, om het ontdekken zijner geheime aanilagen. verliezen. In het midden van dezen ftrijd tusfchen den cerberus en dwgecMJl/eerden 1 «uifvo«d«l\p, «K «n h«n, »° 1.».* ...l.g  ( so8 ) beide partijën duuren zal, een ruimen buit te beurt vallen most. Trots op dezen voorfpoed is hem niets zoo hinderlijk, dan her gefluister van zekeren oedi», pus, welke hem van tijd tot tijd zachtjens in het oor bijt: „ rira Men, qui {tj „ dtrnier rira. " Dit oogenblik echter kan nog zeer verr' afzijn. — Zij, die van uitputting en onmacht der twee partijën prevelen, en daarin het einde van den twist meenen te ontdekken, zijn op zijn hoogst genomen Empiristen en Calculateurs vaa gewoone voorvallen, waar naar men zekerlijk extraordinaire voorvallen en gebeurtenisfen niet afmeten kan. Deze lieden rekenen voorzeker niet m«de, dat juist dia uitputtingen, en vermageringen zelve, nieuwe bronnen opleveren , om oogmerken tot ftand te brengen, welke in het midde van den overvloed naarbij .hei onmooglijke grenzen. Dezer dagen las men in de Opera op een loge van eene der neutraale Ministers, reftdeerende te bestellehburg. A. Rijke onderdaanen zijn moeilijk in bedwang te houden. B. Het geld, wanneer dit het loon der onderdanigheid is, maakt de armoede ondernemend, voor het belang van anderen. C. Het vermageren der ingezetenen geeft een dubbel voordeel: het wakkert der naarftigheid der gevers op, en beneemt hen de wapenen, om de ontfangers kwaad te doen. Deze drie Spreuken in de Macedomfche taal, welke even als de Laconifchei kort, maar energiek is, opgefteld, bevatten zeer veel waarheid, en kunnen op veele zaaken toegepast ; maar. aan oneindig meerdere dienstbaar gemaakt worden. De Magiftraat van be stejllehburg, heeft een premie van ettelijke Moderats d'or uitgeloofd, aan hem, die, mits voor het fluiten van den algemeenen vrede, den Autheur of Afficheur van bovengemelde Spreuken zal komen ontdekken of aan te wijzen, zoodanig, dat hij in de banden der Juftitie vervalt, 't Is onze zaak in geenen deele om te onderzoeken in hoe verre deze demarche van het Gouvernement prijzenswaardig of laakbaar is. En in zoo verre wij er het hoofdzaakelijke van waereldkundig gemaakt hebben , doen wij er, als hotrers en zieners, het zmjgen toe. Wij zijn thans in het zekere onderricht, dat de groote Mediateur op Advis vaa den geheimen Raad s a s acinr, bij wijze van eene gewapende Neutraliteit, uitgevonden, en tot ftand gebracht heeft eene gewapende Meiiatk of bemiddeling. Veei  C *°9 ) -,r , Alt a3« al* een onfeilbaar voorteken van den vreede, vooral f veel ^« vaibaar .s D t we"°6 tulfcne.pozing en her- £iïïSUn?o??e,e^S vSe^het^innebeeld der zuivere bedoelingen, geplaatst zijn geworden j en wel — in deze orde: — Jm SI Vis (d. i.) Indien gij wi'.t . . . (of) indien de kracht. . . a. si vis pacüm, (d. i.) indien gij den vrede wilt . . . Indien het geweld den vrede. . . . 3. si vis pacem para . . . (datis) wilt gij den vrede; raaakhem. . . 4. si vis pacem para 1ellum. m. De brieven uit hamrurg en bremeh zijn, uit hoofde, van de fcloordfcbe baien , nog niet aangekomen. den 16 Frulïidor. Onze ftedelijke Maagd is zeer ontijdig, dat waterstad, den » oor. wu« J dubbelffcchtigwichtjen, is_ zoo zeer navroeg, al^^g?™^ het vrouwelijk geflaebt waar'n ?oVda!S, hoewef de wet daaromtrent" nog geen uitfpraak gedaan prevaleert; zoo dat men , noe 1)Iijfeneid pefumeert, dat het bij zijne vol- hMf ;/eS"3ft"nd dS ï onde/de ft**, burgers, zal moeten wasfenbeidI, niet onaer ue * hollebollihs lentogradus, gerangfehikt.worden. Zijn "e'°°" " A D lK WAALTIJD, hield het ten £ tW£ïïwefk!^enêelege'ndTeid\eRtTdeDn half mannelijken, half vrouwelijken Doop, bij we ke geiegen n ( * ) vak grootenstat ontfing. Uit VreCmtVme?d?{ltBbT^ SF;iVzijSheVg?n C') Seaaigca ae«ca veriUaa » hittoa ito m»vi > i««*W*  C 210 } fchreven en onttvikke-ld heeft, naleest. Men vergelijke dat j. §. en 4; en van het 6. Hoofdftuk van dat Journaal, met het 20. Art. van het Fantqfiaanfche Regeerin°sreglement. Deze vergelijking gedaan zijnde, zegge men ne quid nimis, of iets anders, dat op hetzelfde neêrkomt. Alle goede Aftrologisten zullen het zeker hierin eens zijn , wanneer zij aandachtig zijn Horofcoep opgemaakt zullen hebben , dat de tijdelijke levensloop van stemmius, niets anders dan eene aaneenschakeling van propofitiën en voorftellen zal zijn , en niet (gelijk dezelve behoorde te zijn) een geregelde opvolging van waakzaamheid, toeverzicht en rekeuingvordeflng. In de wieg gelegd, als Subaltern Regent, zal hij minder bekwaam zijn tot het wachthoudersampt. Arme stemmius! — Gij zult actief buiten i— en pffief in uw' waaren kring en beftemming zijn. In één woord stemmius , is niet zonder in 't oog loopende gebrekenj doch zij, die hem als geheel wanftaltig en onnatuurlijk willen uitgekreten hebben, 'doen hem grootelijks onrecht. Ongelukkig is het maar, dat hij zoo '■poft feftum in de waereld komt: en veelligt droeg zijne moeder hem nog onder het harte had zij niet in de laatfte maanden, voor een' Venetiaanfchen bezem gtfchrikt', waar door (menfchelijker wijze gefproken) het uur der geboorte merkelijk-vervroègd is geworden. De Lijfmedicus van Mama geloof:,' dat het kind om die reden een lijk zal zijn, eer hij uit de lange kleeren ge- daan is. Men heeft hem , of het nog wat helpen mogt, de onvergelijkelijke Jobs traanen, volgens en naar het voorfchrift der Advertentie van de gezusters patience perforge, (zfeN°. 76.) omgehangen, om,ten minften beftand re zijn"tegen de pure damesiieke ftnrjjSss» in /oo .verre deaslve, de nieuwe Conftitutioneele mogten vooraf gaan. Notandum! Het Kind is bij de Gvmen en Tantes van de SeBe der Uni Indi' vifibelen niet zeer welkom: omdat men" voorgeeft, dat het Schaapjen niet één en onverdeelbaar zijn zou, — B3ze Nommers worden alle Maandagen vervolgd, en uitgegeven te VtretU bij de Wed. Terveen en Zoon; 's Hage van Cleef en Leeuweftyn, Lsyden Honkoop en Onnekink; Amfterdam Holtrop, J. W. Smit, ten Brink, Kuypeï en van Vliet;. Haarlem Beets en Loosjes; Rotterdam D. Vis, v. d. Dries, ea Pols; AlkmaarHand, ea verder, in de overige Provinciën, ètwee Stuivers.  JANUS verrezen» 1787. - suum cuiquE: 1796. - N°. 79Maandag den 3 Oiïohrl X-^aar het ïomtijds nuttig is de windtijdingen en politieke aUie ■ tijdingen, zös? wel als de echte berichten te kennen*; en het weten van het geen niet is, veel gelegenheid geeft, om te gisfen het geen al is, hebben wij gedacht onze lezers, die naar waarheid zoeken, geen ondienst te doen , met hen op eene compendieufe wijze de quintesfentie der geruchten, en Rumoeren der malcontenten van onderfcheir den couleuren, die dagelijks in getal vermeerderen, even als in een lombomnière geconcentreerd, mede te deelen* 't Is om deze redenen, dat wij hier laaten volgen deze ondergaande . TIJDINGEN VAN HET AeROSTATISCH POSTCOMPTOIR. [Zeo veer als tegen. ] kleXït. De zaak 2al nu wel haast een einde nemen, feanxeyjc behoudt zijn ■— nu ja'. Republikeinfche €onJlimih rxvisiXI? in 't bezit JI. Deel. D d ~ " van  ( 212 ) I ran half d uïtsc hland, om zijn fmalle ftrooken lands wat meer geïïmn* difierd te krijgen. De Keizer wat kleinder gemaakt, ten gevalle van de balans in het Noorden. De eene dienst is den ander waard! — En voorts de' zaaken op den ouden voet. Dit alles en nog meer, onder de.^aarantie vaneen Aigemeenen Vrede. , ' , . «r^ wszel. Van goederhand vernemen wij, dat de rekening van onkosten reeds opgemaakt t en de qvite opgemaakt is. Alles vergeven en vergetenl Een generaale Amnestie mét • niet meer dan 09 en 1 halve exceptie. Voorts Vrede in den lande ! Ieder naar zijn huis en: haardftede. Het laatfte bedrijf is haast uitgefpeeld; en de boutefeux. van *de Comedie ftaat reeds bij het gor, dijn, om het te laaten vallen. £r> x e u l s n. "Wij hebben het hier fchrikkelijk hooren donderen. Dit voorfpelt verandering van weêr. De tijdingen uit brem en, welke wij hier dagelijks door eene geheime expresfe ontfangen, worden al meer en meer sunftiger. Wat er van ons worden zal weten wij nog zoo precies niet; maar over 't geheel houden wij de zaaken voor afgedaan, omdat men op veele plaatfen in onze nabuurfchap reeds bezig is, met de matten op te rollen, even als of het verhuisüjd was; Ander keulen. De ongunftige tijdingen, door kwaadwilligen verzonnen en door Antirevolutionaire verfpreid, zijn zoodanig vergroot, dat men er duidelijk de laatfte, maar vruchtelooze pogingen van de verdervende hand in opmerken kan. Onze Franfche broeders, vervolgen rustig hunne - aaneengefchakelde, en bijna onafgebroken overwinningen, zonder zelfs öe fterktens te achten, welke zij achter zich laaten. Het p!an, om in we nek den Vrede te maken is nog niet opgegeven. .De vijanden hebben aan alles gebrek. Hunne Magazijnen zijn vernield. Geheele Regimenten komen met vliegende Vaandels en flaande Trommen overloopen. De conjlernatie is alcemeen: alle fondfen zijn uitgeput. De aanftaande verééniging der drie Ar. Z,.ên baart eene tintelende hoop, op eene nabij zijnde verlosfing, in het hartjen van jolen. Pruisfen zal.zijn gedeelte behouden: en daarom zal hii de zaak ftilzwijgende aanzien. Binnen weinige weken zullen alle de havens op het vaste land voot de roofzieke Britten gefloten zijn. De pogingen der Italiaanfche Mogendheden zijn krachteloos. Men kent hnnne, tot in oneindige toe, ingewikkelde Staatkunde, en 't is genoeg dezelve te kennen, om ze te veriedelen. •5» Het Eiland oieeon, of eens andere Plaats, 't Wordt eindelijk eens tijd, ernftig bedacht te zijn , om die tusfehenfoortige"wezens, welke zich op het zachte bed, dat wij gefchud en opgemaakt hadden, nedergelegen hebben, uit hunne gemakkelijke legerfteden te delogeeren. Die fchijnpatriotten, dis Hechts naar het gunftlg oogenblik wachten, om de al te zwaare regeering» hst waar onder zij gebukt gaan, tegen betaling van de valfche munt vaa Voxielijke barmhartigheid ea kwijtfchelding hunner maar ten halve 6ePleeJ£  C «13 ) demisdaaden, In de handen onzer Aartsvijanden te overhandigen f .,. Langt?»' rïoeg hebben wij deza zwarte kunftenarijën geduld! *t Wordt tijd dié .boidjens te verhangen, eer het groote meesterftuk van overleg en ftaatkunde , zelfs eer wij het vermoedden, ons voor den neus gelegd wordt Hooren wij niet langer de verniste drogredenen van kwalijk verftaane tolerante uit de monden onzer valfche vrienden, wien het onverfchillig is of wijT onder de hand verkocht worden; zoo zij Hechts uit de leverantie geeximeerA worden. — Keen — hooren wij veel liever de waarheid uit den mond onzer vijanden — die tot hun eigen fchade en fchande geen geduld of beleid genoeg hebben, dat geene te zwijgen — dat volgens het oordeel hunner eerfie Raddraaiers, niet kennelijk gemaakt moest worden, dan bij den da, geraad hunner wederopftanding. — Alle de mijnen zijn reeds In gereedheid gebracht. Misfchien is men aan de laatfte bezig. De lonten worden reeds gerooken, en nog draalen wij de groote manoeuvre te verrichten. Zoo wij hen niet in de voorbaat zijn, zullen wij de Septtmhijeermg of Novembrifeering even min ontgaan, als het zeker is, dat wij hen het loon hunner halftarrigbeid zullen doen genieten, wanneer wij die zelfde mijnen verkeerd zullen hebben doen fpringen. ~ s» HALBzazicHT. Er is geen twijffel meer aan, of onze halfbakken Demmiaanen ftaan in eene geheime verftandhouding, met de hoofden der zwervende of dooiende Ridders. Het zijn flechts verdichte tijdingen, dat men hen overal huisvesting weigert; en zoo dit bieren daar al eens, een en andermaal, gefchied mogt zijn, is het flechts een proef te meer van de doorliepen Staatkunde , waarmede men ons bij den neus omleidt De Noordfche buiën, en de Spaanfche fnorkerijën, de oneenigheden der gewezen Coalitiepartij, is voor het grootfte gedeelte een kunftig rad, dat men ons voor de oogen draait; en zoo er iets van waar is, is het flechts een klein vlakj'en van dat groote koebeest, dat men ons als van den kop tot den ftaart, bont wil doen voorkomen. Men beproeft flechts, door list uit to werken, 't geen men door t geweld niet heeft kunnen daar ftellen. Elk weet zijn rol, en wanneer men ons de handen flechts gebonden kan houden, zal de ontknooping van het ftuk niet lang uitblijven. Berichten uit zweden melden ons, dat er onlusten tusfcken dat Rijk en Denemarken op het losbarften ftaan. 't Is nog niet lang geleden, dat bet met zweden en rusland op den zelfden voet ftond. De woelziek fte onzer vijanden zien met ongeduld het algemeene Sein te gemoet. Men ondervindt er toch bij, dat het plan rsoeielijker in zijne uitvoering, . dan in de famenftelling is. Als de ftruikkelblokken niet fchielijk uit den weg geruimd worden,' zullen er nog bloedige fpiegelgevechten in 't fpel moeten gebracht worden om ons nog meer zand in de oogen te werpen : Gelukkig ondertusfchen, dat onze invloed nog niet geheel en al c= 0 gecijferd is. >— Dd 1 £W  Les extrêmhèsfe touehent. 't Is, broeder geef me de hand, met de bovenftaaande cabinetftukjens, welke met den voorilen vinger aangewezen worden; maar 't is met een van die geweldige handdrukkingen , welke een christenmensen de traanen over de oogen doen loopen. Is 't evenwel niet ongelukkig, zulk eene dolligheid te bezitten, om ten koste van alle eensgezindheid en verbroedering, zoo ellendig in den ftok te willen bijten, dat men er kiespijn van krijgt? Is er dan waarlijk niets aan te doen ? — Moet dan de geheele zaak nrnr bij Mevrouw het Fortuin , tegen uitkeering van onnoemlijke fchatten, aanbefteed ^Engij, "zoogenaamde ftille in den lande! — zijt gij nog niet verzadigd van uwen dillen fpeculatie, handel? '*' ;/.... Wel', kunnen wij het gebeteren? Is 't enze fchuld, dat men wind- en actie-ttjdirf gen fabriceert? — Hebben wij er de hand in? ■ /. è Neen' — Mijn Heeren! gij bebt alleen uw hand in uw zak. Mm trekt eens tot uw eigen naricht, al het in 't oog Ioopende valfche, van deze dollemanslijdingen af, en ziet eens wat gij overhouden zult. Zie: eens waar het heen moet- wanneer men door verkeerde pogingen, het onmooglijke en onwaarfchijnliike mogelijk en waarfchijnlijkt maakt. En gij, niet genoeg gekende beminnaars van orde en eensgezindheid, wees niet ten halve rechtvaardig, maar fluit met geweld die deur van verkeerden invloed en averrechtfehen iever. ■ Met uw permisfiel — Ik dwaal hier een weinig van den weg af.' — t Is mijn zaak in geenen deelen, hier al te breedvoerig over uitteweiden. Laat ieder van het hier boven opgegevene, zoo veel bij zich zeiven in alle redelijkheid afnemen , als hij begrijpt, dat hem naar recht en billijkheid toebehoort. — Waren nu alle deze Jërqftieke tijdingen flechts vruchten van ligtgelovigheid — en niets meer; dan ware het de moeite niet waard geweest er zo veel papier om vuil te maken. Wat toch ligt er den Staat aan gelegen, wat men gelooft of niet gelooft? Maar wie ziet er de verkeerde werkzaamheid of liever werkeloosheid niet in, van eene zwaarlijvige en geblindhokte hoop ter eenre zijde, gepaard met eene kwaadaartige ijlende Rotkoorts eener verbitterde vervolgzucht ter andere zijde, voor Notaris en getuigen een acte van maale en finaale disfolutie pasfeeren, waar van de gevolgen zoo doodelijk, als onherroepelijk en irrelevant zijn? — GU, die de zaaken berekenen, en in haaren loop fluiten kunt — fhapt dan, wat ik bidden mag, niet langer ep den rand van den vratigen afgrond, laaten uwe voornaamfte pogingen zijn, eensgezindheid onder de meest belanghebbende te bewerken; en weert uit uw midden hen, voor wien de algemeene neoé een voorwerp van fpecuhtie is, SS-  C 215 ) BERICHTEN uit De vroeftijnt van afrïc a ep de grenzen van niökITIbN. Onlangs is er weder een Manufiript uit het reeds bekende Zakboekjen van den verongelukten reiziger ontcljfferd. Het zelve luidt als volgt: — n _ _ — Hoort, dan gij zoonen van Sopkron, en gij die tot nogtoedeftem' men uwer vrienden miskend hebt! Waarom zit gij eenzaam en treurig in de " ingangen der holen, de verwoesting uwer bosfchen, en defchuilplaatzenuwer " weêrlooze kinderen te betreuren ? ' , ls de gantfche landftreek uw eigendom niet, waarom laat gij hem ten prooi,' '„ aan de wraakzuchtigè bedoelingen uwer vijanden, en aan de vernieling van „ hen die in uwen ondergang lachen ? „ Onzinnigen! — Wat «-.arfelt gij, den (lap te doen, die u nader tot een , brengt. Gevoelt gij de overmacht niet reeds, tegen welke geene uwer be. ftand is; zoo, lang gij ieder afzonderlijk daar heen dwaalt. Waarom laat gij u door de valfche hoop, die Takom u inblaast, verblinden, 6 gij broederen ,, van THOMAS? Weest niet langer ten halve befchermers, ó Sophrons nage'flachte! Verniei> 'ig de noodlottige bolwerken, die u tot heden en te lang reeds van den ander' verwijderde. Ook gij alleen zijt te zwak, als de tegenfpoed Tacom ge,, ducht maakt. . „ Ik ken uwe bezwaaren, mijn broeders! en de vrees, die uwe treden te ' rugg' houdt! —— Maar ook deze vrees wordt gegronder bet gevaar dat u " dreigt zekerer — zoo lang uwe hand hen te rugg' floot. , Staat op en waakt; maar verdrukt niet! —• Laat uwe edelmoedigheid den '\ wrevel verwinnen, die uit de verbittering het vosdzel influrpt, dat haar ', fterk en gevreesd maakt. — Of beeft voor dien tijd, waarin het uwe vijanden om het even wordt, met welke wapenen ziju beltrijden. ' „ Of waant gij het onmooglijk dat de verdrukker zich met den verdrukten ,, eenmaal vereenige, wanneer het oogmerk van beide flechts wraak is? Slangen koestert gij in uwen boezem. Maar het zijn flangen, die zelfs hunne aangeboren deugd, de deugd der voorzichtigheid niet kennen. Zonder '„ uwe mildadigheid zouden zij verfmachten. Niets dan hun deelin den buit maakt „ hun verbonden aan het erf uwer vaderen. „ Dagelijks vermeerdert het getal der misnoegden in Pomona. „ Alleen aandachtig op de uitkomst, zonder de oorzaak te kennen, hefchul'„ digen zij u als de rotze^ huaaer ergernisfe, als den fteen des aanftoots, welke „ hen .toegeworpen wordt, zonder hunne oogen tot den werper te verheffen„ Hoort dan, ö zoonen van Sophren! Weest niet langer het werktuig van uw „ eigen bederf in de handen van iacok!" Dd 3 cho^  ohomoitia, meene redding zijn moet: op dezen mageren grond, dat de nood bidden leert. Ff 2 Au-  ( *3<» 5 Andere hebben «net kraeht van reden volgehouden, tegen alle de geenen, dié fuif" hun waren , dat de Vrijheid niets anders was en kon wezen, dan de mach» om ove depubUekc goederen, naar welgevallen ten nutte van zich zeivenen dezi-™n tebefchikkenf en dat bet.Vaderland. onze algemeene moeder verplicht iê l ,rè behoeftig* kinderen te vóeden. Dat zonder deze ftelling de rijke alleen ïrSaïnen! er! de armen lijfeigenen zouden zijn: dewijl de ftaat der behoeftigheid" Sen mén er gezond over oordeelde) met dien der ffavernij wein.g of geerr onderfcheid had. - Dat het Vaderlaad aan dezen menschl.evenden pbcht niet te ftetk konde voldoen , om de omkoopbaarheid der fchamele Staatsleden met d» meeste kracht tegen te gaan. - Andere deeden weder alles wat in hun vermogen Sas om aanhangers te^winnen voor de OpMe, dat zij, d.e uit hoofde van btmre omftandigheden, bij het behoud of den ondergang van het Land — weinig of nietstvtliïen hadden, eigenlijk gezegd - niet anders dan als pasjive burger, behoorden befchouwd en aangemerkt te worden, omdat - tot nog toe - de menfchen met verlicht genoeg waren, om het algemeen belang gehee « aoftraüo, LTvan hun eigenbelang afgezonderd - te bevatten, en dus nog minder - om St recht menends - te behartigen en voor te ftaan. Dat zij dus - bi, eene aanflaande regeling van zaaken , -behoorden te worden buitengefloten, als heden, welke z ch door hunnen vlijt en naarftigheid het radicaal van een' atl:e burger Si ni hadden verfchaft. — De voorftanders van dit laatfte gevoelen fcheenete»e»r veel op te hebben met het Motto „ gelijk zoekt gelijk. mZ — halte' — Het klokjen hcud op en het feest aan.de bblooning ge•ti „Ppmt een aanvang. Wonderlijk ondertusfchen is het, dat dit feest, niet W1J M^ nf volM co dat 'twelkwj gisteren gevierd hebben, dat dek ahjUt dat van de opiniën tusfchen beide komt. Dit is f h ^eheeT anders in de gewoonlijke goede orde der dingen. Want wat is na. Suïllfke ^ dan dat St gevllen vooraf gfat, de arbeid volgt, en de belooning deze ,uu «rvanet? - Het is toch verkeerd — eerst te doen en dan te denken. Ten Sften1 hij die geen averrechtfche belooning van zijnen arbeid begeert; werkt Se ^ *anneer hij ZÏCh ZelVen ni6t V00lbij °°Pf 7 • w" fk u we! eenï hoe het met het feest, dat nu ingegaan is, afgeloopen is. - Wij «ndertusfchen zijn wel te vreden, dat onze feestdagen niet langer onder de armzalige «ïmevan sZculottides in de Almanachen te pronk ftaan. ~ Deze deeden ze- Sjk - en wel bjjzonder de twee eerfte - zijnde de feestdagen van de deugd en de genie — zeer weinig eer aan. — sabel, den i. OUober. Men zegt, dat het ColUgie'van Atchit «£fcri de teeke* «in. van de met fmart verwacht wordende toren reeds geheel- in gereedheidhebben en dat die eerstdaags ter beóordeeling aan de heofddirem zal o vergde, ïerd wórden. Men fluifter! elkander in bet oor, dat er ^domhetj^nvr, Tp ee.' afftand vaa eenige Rhijnlandfcbe voeten van , (e. 2? behoort ook tot het plan) een ijzer hek m gemaakt worden, t welk zeer  C W ) ._ , „••„ .« door een' Vetoneefchen kuostfmit zal vervaardigd ttmftig gewerkt zal zijn, en door «* j voorkomen, aan lieden welke worden; en dal [hetgeen zeker-zeer'fi*^™ vanheC wetkvolk ,egge„tetuugaarne vlak met hunnen .neus op de v«J ng ffieQ ffl den Toren. ren] dit Hek in B^^^^^^s L moet men bekennen, dat het bouw een begin maken zal. Z,00 ait ^rfWtfSe?J is j die zekerlijk wel e.ne wijze en ^bt^^f^ dj ^ § en het gedrang »^=a& ^r^e v^^ gen voortzet, zoo dat er mets anders dan wj _ ^ hoofde ^ tiger 8efp-ok«) droppel cnewiJM waaruIt het lan zal O08. McS^ * ^Smige lieden, die een zeer geheimzinnige ^^^om™ ljt*«. em in de Coffijhuizen en ™ Ym bunnlevennaasten wijs te maken, te gaan, geven zich zeer veel moeine, om_hunne ^ ^ dat zij de wijzerplaat reeds gezien he^ . „aar zelfs een -!!«kuDfl.^ WoJ^ van b abel en om- Ödï^ Zlinde UefhebbeïS ^ mUfUk zijn; waaraan niet te twijffelen Is. — j n»»h,* Wet is met den toeloop van een zeker foort - waterstad den3. Oflhjj;^J*^^ fterk en in het oog loopenvan lieden, naa'^aa?^eS ftfrke toeloop toegefchreven hebben, - de niet, als voorleden jaar vee e wil e™° t faifoen fflet zeer veel graagte geaan eenige ftukken, welke in t ™°r ^ Onder deze izfbS=ra r^is^^F^-- £ *-et(petU Ziiö»8r-fö«d beeft m« de »lEem=eM ver»ndert«g de, dibgen, ook»*, veel verandering ondergaan. .««.„j-b onder de biiênkorf, is voor een Ze,(s bet «infpeetad tweetej ,g =e». .d» deb deren, waar onder ftondi —— ^ . pe  De bijSn ftorten hier het eêilte, dat zij lezen; Om d'ouden flok te voên en de ouderlooze weezen. In deszelfs plaats leest men nu een ander «•*• doch niet min geestig Difllchon, *t welk om zijne naïviteit, door de liefhebbers der epigramma's zeer geprezen wordt. Men leest nu onder eene groote punchkom, die t.u de plaats van de bijenkorf ingenomen heeft, deze regels: — De hommels zuigen hier het eêlfte, dat zij kunnen; Om eerst zich zelv' te voên, en naderhand de bunnen. Ieder begrijpt ligt, dat men door de hunnen hier leslëurs eri niet de Humen —» dat vreedzame volk, over 't welke de groote aitica Koning was — verftaat. — Men moet niet al te Cocctaamch In het uitleggen zijn: dewijl men anders zeer ligtelijk in het abfurde zou kunnen vervallen. Men verbeelde zich echter niet, dat bij deze nieuwe inrichtiog — uit al het geen hier boven naar waarheid is opgegeven —- het ba'acg der arme en noodlijdende geheel en al uit het oog verloren is. In tegendeel 1 — Geheel voor aan den ingang van den Schouwburg, ter rechte zijde van de zoogenaamde direüoriadle kamer, ftaat een groote asmjo» van masfief ijzer, waar op. met groote letters gefchreven ftaat— „voor de te »ais zittende," dat ia zekerlijk — voot de hüiszittenamen, gelijk men alhier, in de dagelijkfche cenverfatie. gewoon is te fpreken. Over 't algemeen genome», legt men zich hier fterk toe, om nr'Tirxnnr — natuurlijk «— dat is — naar waarheid zoodanige repraefentatiên van ftukken te geven , als men in 't groote de zaaken ziet voorvallen. En dat men bier niet ongelukkig in geflaagd is — is uit het reeds gezegde, voor iemand, die een* goeden neus heeft, vrij kennelijk. Iemand die onlangs het ongeluk gehad heeft, onder het uitvoeren van een Bal' let, den doodendans genaamd, in flaap te vallen, en niet eer, dan naar middernacht, dus naa het uitgaan van de Cemedie wakker te worden, beeft aan zijne ftadgenooten verhaald, dat het beeld van thalia, dat ter liBkezijde van het Toneel geplaatst was, zeer duidelijk en in verftaanbaare woorden gezegd had, tegen haare zuster melp omen e, welke aan den andere zijde ftaat: —- „ Ach! fchilder mij voortaan met de akeligfte kleuren, Het treffend onbeii, dat elk menschlijk hart doet treuren! — Zoo niet? Dan hoop ik, dat gij het niet kwaad zult keuren, Wanneer ik 't uitbarst: — want 'k moet lachen om te fcheuren. Bui-  ( 233 ) Buiten cfit toneelnieuws, is er weinig hier ter plaatfe, dat eenige particuliere attentie meriteert. Want dat men zich hier, in deze oogenblikken, met zeer veel iever oefFeut in het ctntramineeren, is te algemeen bekend, dan dat wij bet, ais iets nieuws zouden mededeelen. ——• AD VER TISSEMEN TEN. NB. NB. NB. Iets voor pater en mater, of de profijten van den mensch NB NB, en den burger, in tijden van fchaarsheidj zijnde een beknopt NB. en inttresfant aanhangzel opdErechtenderpatriciers zn matriciers in venetien afgekondigd. Achter hetwelke gevoegd is eene volleedige wegwijzer van de geheime rustplaatfen en achterbuurten in regwopoLiêN, een willekeurig Gemeenebest, een quart uur gaans boven mosopoLiëN gelegen. Zij — die. het traftaatjen -over de wasfchen neuzen met graagte gelezen heb' ben, kunnen verzekerd zijn in dit aangekondigde werkjen, den zelfden fuiaak en geest te vinden, als in het laastgemélde. Bovendien is het onontbeerlijk voor reizigers naar lictbh beusse, — Is te bekomen bij bic hard Smeerlap in de? Peperftraat te nimmerzat. ■ Bij gem. Boekverkooper zijn mede nog te bekomen eenige weinige exemplaaren van de verbroedering van Klein Duimpjen met den Reus, de gelaarschte Kat, en eenige andere vernieuwde en verbeterde Sprookjens van moeder de gans. * * * De Vendumeester'van stuiteren, in de kleine Molentjmsjleeg, zal * * op i. November en volgende dagen, ten Sterfhuize van de Wede. * boe, boe, verkoopen: — Een' zeer netten en zindelijken antieken inboedel, beftaande in Incmmodesi Secretaires, geheime Cabi.netjens, Ceinturons a l'Angkife, ftilftaande Orlogien en pendules, fraaie ketenen en goede neusringen; en verder alles wat tot foortge-; lijke boedels behoort. Alles — doch niet dan op den verkoopdag, te zien. f f t ein uitmuntend middel voor de kiespijn. f f Beftaande in een klein flesjen fterk bijtend vocht. Lieden, die uit t hoofde der thans zoo fterk beerfchende najaarszinkings, of uit andere oorzaaken, met kies- of tandpijn gekweld, en te zeer bevreesd zijn voor de geweldige en pijnlijke Operatien der Kiezentrekkers, gebruiken des morgens voor 't onbijt en des avonds voor 't cabedgaan , eenige druppels van dit pijnftillende vocht; wanneer zij niet alleen verzekerd kunnen zijn, dat de tandpijn of kies-  ( 234 ) kiespijn, dadelijk zal komen op te houden; nmr dat zij zelfs, zoe zij het ge» bruik maar dagelijks continuseren, voor geheel bun leven van deze lastige plaag zullen bevrijd zijn: en zullen'alle kiezen en tanden, al zaten zij ook nog zoo vast, uit den mond konen te valirn, en de pijn voor altijd ophouden. — Is in commisfte te bekomen bij Pietsr Financier, in de dubbele dwarsftraat voorbij de beursfteeg in babel. Gecombineerde deenschb en rsuissiscHE fpeculatie-effenen (eertijds mi' diatle■ effecten genoemd) eenigzins gedaald en beneden het Cap'taal. Worden fterk opgekocht in den Obligatiehoek op de beurs te hamburg. — Meest door vreemdelingen, welke met de geheime couriers, die hier beftendig af en aankomen, voor een priisjen achterop meêrijën, en, half op den koop tos, over en weêr rijzen op de Misfen. Aandeelen in den Zwendelhandel, van de nieuwlings aangelegde landerijëa, In de Maan, onder de Directie van de broeders vredenhoeven, baanderheeren van kloppenburg tot den muilpeer, 55 i 55*. Deze effecten beloven v/el — dcch geven geen Intresfen , en zal van dezelve, als alles wel afloopt — in den jaare 1897 — ^e eerfte uitkeering gedaan worden. Ten laste van «artholomhvs bazelmanen christoijpei. ja maar, verr5 beneden het Capitaal, uit hoofde der particuliere Negotiatièn der mede gefottr» resjcerden. Deae Nommers worden alle Maandagen vervolgd, en uitgegeven te VtrecM bij de Wed. Terveen en Zoon; 's Hage van Cleef en Leeuweftyn; Leyden Honkoop en Onneklnk; Amfterdam Holtrop, J. W. Smit, ten Brink, Kuyper en van VlietHaarlem Beets en Loosjes; Rotterdam D. Vis, v. d. Dries, en Pels; Alkmaar Hand, en verder in de overige Provintien, i twee Stuivers. PRIJZEN der EFFECTEN.  JANUS VERREZEN,' • SUUMCUiqUE. Maandag de» 24. Offobers BERICHTEN uit 1^"ieo W ma1tha • »/ het cavaliebs eil asd , "' 1 cioges  C a37 ) Öogen dan om Nieuw malt ha, hun Vaderland — tot het hoogfte toppunt va» eer grootheid, geluk, voorfpoed en aanzien, onder de hen omringenden Landen'en Natiën te brengen : *— 't Ongeluk — is derhalven alleen maar te zosken in de dieren, welke zij berijden — en die eene groote rol op dit anders zoo eensgeftemd Eiland fpelen. . 't Is zomtijVs een fchouwfpel — wel waardig, om van de liefhebbers en kenners van de Natuurlijke Historie der viervoetige dieren befchouwd te worden —wanneer de Ridders van de fleebte of droevige figuur op hunne refpeüive Bulhonden , aangevoerd door hunne adelijke fpltsbroeders, die op Wolven , Pantherdierèn en Tygers gezeten zijn, een' ftatelijken optocht maken om en corps (gemuilband evenwel, volgens de laatfte rctroatta van het bovengem. Gerichtshof) voorbij het hoofdkwartier der Olypbanten defileeren. De ouderlingen Antipathie van dit tweederlei foort van viervoetige dieren wordt dan zoo fterk bemerkt, dat de onzijdige toezier.ers (de te voet gaanders namelijk) in de grootfte verwondering moeten uitroepen: „ hoe is het mogelijk , dat alles nog zoo wel afloopt? " — Niet minder Jlngulier, maar echter minder gevaarlijk is het — een Cavalcade van de Ridders van de Goudsblom , bij te wonen — wanneer deze hunne Parade op de zoogenaamde oude turfmarkt betrekken, op hunne geliefdkoosde Hobbelpaarden. Deze Hobbelpaarden zijn van voren en van achteren tiet een rol voorzien, waar deor niet zeiden veroorzaakt wordt, dat zij bij eene groote beweeging, naa eeae fterke rit voorwaards, door de conftruttie dezer machines zelve — bij de tegenbeweging weder even zeer achter uitgaan, en dus doende weinig vorderen. — Deze ongelukkige Ridderlijke divertisfementen en toumooien, welker verfcheidlenheid tot in het oneindige gaat, maken voor een zeer groot gedeelte bet onheil van Nieuw maltha uit. — Wel is waar, dat zij niet altijd op hunne viervoe* ters zitten; doch dit is maar alleen, wanneer zij te huis zijn, en op hunne rfamefiieke zaaken achtflaan: en dit zelfs is nog niet algemeen waar: omdat veelen aan hun rijen en rosfen zoo verkleefd zijn , dat zij , op deze dieren bunne nachtrust waarnemen, om toch geen oogenblik te verzuimen, om zich op allerhande wijze in hunne geliefde maveeuvres te oeffenen. Ja! — In de hoogverlichte Senaat van maltha, komen zelfs de Gedeputeerden ter vergadering, gelaarsd en gefpoord, ieder met zijn beest onder den man, in de Raadzaal; en van daar alle die onftuimige discusfien, baatelijke woordentwisten en verregaande verwijderingen, welke maar al te dikwils, aan de in- en opgezetenen van het «avahms bi la nd, betreurenswaardige voorbeelden van disharmonie en onverdraagzaam, beid geven, welke maar al te gretig naargevolgd worden. . maltha ondertusfchen is niet geheel en al ontbloot van zu'ke Vaderland minnende menfehenvrienden, die geene gelegenheid laaten voorbijgaan, om zomtijds bedaard, zomtijds hevig, zomtijds ernftig, zomtijds boeitig, deze ellendige Cavalcades tegen te gaan en te berispen. Hier en daar zijn zij ook nog wel ee»s gedaagd, om een*enkel' Ridder van zijn beestjen af te praten, en tot den gelukkigen ftand der voetgangers terugg' te brengen : maar buitel en behalven dat Gg a «t  C *33 ) dit getal, in vergelijking vaa de bevolking van mat.tra, zeer klein is; zo» fchijnt bovendien de aangeboren neiging van die weinigen zoo fterk te zijn, dat zij, bij het minfte voorval, dat in hen dien ouden trek weder opwakkert we. der terftond (zoo als men hier gewoon is te fpreken) op hun paardjen fpringea. en op den ouden voet weder voort hollen, als of er vooraf niets gebeurd was. Wilden zij nog maar, door fchade en fchande leeren , dan was er nog hoop * want het getal der Zandruiters , en Wildemannen, die zich zei ven door gewaagde wedloopen den nek gebroken hebben, is groot genoeg om er enigen fchrik onder te brengen. — Maar ook dit doet niet veel af — om de belooningen (be« ftaande in gouden en zilveren zweepen) die aan de overwinnaars te beurt gevallen zijn , en welke zeer gemakkelijk de' ligt vergeeten ongelukken in de oo. gen der Cavaliers kunnen opwegen. extract van een' brief uit China, zonder datum. Onze Mandarins zijn tegenwoordig ten ernftigften bedacht om hunne taal te verbeteren en te bekorten. Ten dien einde fchoeiën zij dezelve meer op den leest dier Europeefche taaien, welke het minst met vreemde of bastaart woorden overladen zijn. De ondervinding heeft hen geleerd, dat het geven van te veel benamingen aan eene en dezelfde zaak, te veel verwarring vooral bij ongeletterden — te weeg brengt; terwijl deze verwarring zeer nadeelie aan de langzaam ontluikende verlichting is. Er zal, dus doende, eindelijk ook eens aan den gemeenen man geleeenheid gegeven worden , om over zaaken, waar van hen, voor dezen, zelfs de allersemeenfte kunsttermen onbekend waren, mede te praten. Vooral is de Chineefche taal moeilijk wanneer men van haar, over en omtrent ftaatkundige dingen gebruik maken wil. — Alléén om het woord fouverain in alle zijne betrekkingen , verfchillende opvattingen en nuanfe uittedrukken zijn er duizend en één woorden in deze uitgebreide taal bekend; welke ieder dienaar van den ftaat behoort van buiten te kennen, alvorens hij tot eenigen post van dien aart admis fibel is. Om uit dit verbazend getal van, bijna Synonime woorden, eenige weinige op te geven, welke zullen kunnen ftrekken, om het hier boven gemelde eenig licht bij te zetten, zal ik alleen de volgende opgeven. Souverainiteit zoodanig ais x i u d , de eerfte Chineefche Keizer , en ftichter van bet Rijk, die bezeten heeft, noemen degeleerde Mandarius in hunne overrijke taal Ta.sjou (a) zoodanig aft een Westerfche Monarch die bezit, Siao sjou(b) Die van een' Senaat, Sjoü-Sjoü (c). Die van een oppermachtig volk, Kynes;« (d) enz. rf 6 De  C 2sp ) De begrippen ondertusfchen, welke deze Mandarins zich van dezen Kyngsjes vormen, toonen genoeg aan, dat zij" nog maar kleine vorderingen in de waare Republikeinfche grondbeginzelen gemaakt hebben. Zij zeggen (en hoe onbegrijpelijk dom is deze asfertie) dat de Oppermacht van het Volk alleen iets denkbeeldigs is, eigenlijk gezegd , niet anders beftaandedan in het Metaphyfifcke brein van zommige politieke thearisten, die om aan dat geen, — 't welk uit den boezem van een volk voortkomt, tot {laving van de eene of andere waereldlijke macht — een weiluidenden naam te geven, het zelve Kyngsja genoemd hebben. — Alle macht in eene Volksregeering (zeggen zij) komt wel in een'zekeren zin uit het midden of uit den boezem van de Masfa van het Volk; maar zij komt er uit als het vuur uit een' vuurfteen. Van tijd tot tijd doet het Volk wel eenige daaden, waaraan men den naam van oppermachtige daaden geeft. Doch dit zijn waarlijk; niets anders, dan daaden van overgift en transport eener macht, welke wel in bet Volk gezeten heeft, doch rustende en inaUief. — Dit nu —• zijn évenwei volmaakt erroneufe Hellingen. Wie toch kan de volksbewegingen, en opftanden — daaden van eene rustende Sn inatlive oppermacht noemen? — Dan f— hierop antwoorden de Mandarins en zeggen — „ dat zulke bewegingen en opftanden geene daaden van het Volk zijn; maar flechts van een klein gedeelte, 't welk dan de uitvoerende macht uitoeffent, onder opzicht vaneen nog kleiner gedeelte, dat zich tot algemeen heil of onheil van een land, de wetgevende macht aangematigd heeft. " — De ongerijmdheid van deze redekaveling loopt ieder te veel van zelfs in 't oog; dan dat het nodig zou zijn haar te wederleggen. — Waarlijk wij behoeven toch wel niet naar China te gaan, om gezond verftand te zoeken! ~ VIjPDE VERVOLG - DER REISBESCHRIJVING VAN DEI* sp aanschen cosmopolie t, te vinden in No. 77. fag. 290, Naturam expellas fured; tarnen usqut rscurrn. De Natuur is veerkrachtig. 't Moet zijn dat de gelijkheid een inflinSt, en wel van 't fterkfte foort, bij de Hollaldldanen is: want op het oogenblik, dat ik dit fchrijf, ben ik reeds in bet derde jaar mijner regeering, en 't gantfche eiland (mijn Hof e eniger mate uitgezonderd ) fluimert nog al in zijne oude gelijkheid voort. Zelfs mijne Hovelingen, hoe zeer, uit eerbied , aan mijne Europeefche Wetgeving verbonden, hellen werktuiglijk naar hunnen vorigen ftaat over. —. 't Is Waar! In den Gg 3 be"  C «40 ) beginne fcheenen zij resr met hunnen nieuwen rang ingenomen te zijn, en door hunne mede ingezetenen, met een oog van afgunst befchoujrd te worden: 't E«n en ander verwekte oneenigheden, ten tijde, dat ik den troon van BollaIdid beklom; doch door eene driejaarige gewoonte is dit vuur geheel uiigebiuscht. Alles is innerlijk (bet uiterlijke grijpt nog ftand) weder op den zelfden voet gebracht; en de Vorflin Penitente verveelt zich met haar' Gemaal, dermate, in het Vorftelijk Paleis, dat men er zich geen denkbeeld van maken kan. -— Ik heb, als Wetgever nog al een Cerpus Juris HollaW.ani ontworpen en ingevoerd; maar dat tot niets nut is:.want dagelijks worden de wetten overtreden, zonder dat daarom de een den ander In Rechten vervolgt. De reden is duidelijk: — Zij zijn zoo dom in deze zaaken (hoewel zij anders meteen zeer gezond verftand begüaft zijn) dat zij geen begrip van particulieren eigendom, bezitrecht enz. nog minder van koop en verkoop, huur en verhuur, ruilirg enz., noch van alle de ander mtii acquirendi hebben. Even nutteloos zijn de Rechters, welke ik in de bijzondere Dittriüen heb aangefteld. Echter zijn er tien huwlijken, in den tijd mijner regeering*voltrokken: doch daar gaat het even mede, als met de eigendommen , die door fommigen verkregen zijn. — Een dezer verbonden perfoonen is een broeder van Penitente, welke den post van geheimen Raad, aan. 't Hof bekleedt. — Hij trouwde, volgens zijne uitrekening met een zijner volle nichten van moeders zijde: meer uit nieuwsgierigheid, dan om eenige anders beweegreden, entameerde hij een Proces van disolutie tegens zijne huisvrouw, era dagvaarde haar voor het Koninglijk gerichtshof. Meer dan twintig getuigen verklaarde haar fchuldig aan adulterie'. zij zelfs ontkende bet niet: de band des HuwJ lijks wierd, bij vonnisfe van 't Gerichtshof, verklaard, te zijn verbroken; e© heden leven zij weêr; doch op dezelfde wijs, als van te voren, met elkander. Zegt mij toch eens — Numa Pompillusfen Lycurgusfen , Jusiinitnusjen en mee» anderen t — Wat is er met zulk een Eiland te doen? — Onder het fchrijven, merk ik, dat ik daar een* fprong van ten minften driejaar doe. — Doch de gefchiedenis van mijn Koningwording is kort en niet zeer interresjant. Niets buitengemeens beeft er bij plaats gehad: want toen de zaraenjweering van de familie van Penitente, op hunne wijze gewapend, mij gekroond naar het Paleis begeleidde; — was er niemand,, welke zich tegen deze daad verzettede; Ook zou mijn Ambasfadeurfchap van de zon , alleen genoegzaam geweest zijn, om mij in 't bereiken van mijn oogmerk te begunftigen; en 't Is ligt te begrijpen, dat zij, daar zij mij als eene Godheid befchouwd hadden, den saam van Koning niet zouden betwisten. Vervolgens maakte ik Amptenaars meer dan er nodig waren, Hofmeesters, Ka-' Bierbewaarders, voornamelijk Secretarisfen en Glerken, bij de vleet: meteen ■woord alles, in 't klein, leut commt chesneuu  C 241 ) Zie daar, «iet weinige woorden , dit vak van drie jaaren gevuld! «• Nu kan ik. weder onverhinderd, voortgaan. — Ja wel, is de Natuur veerkrachtig (elastiek) \ — Al wordt zij ook nog zoo; door 't geen men een gecivilijeerd leven noesat ingedrorgen en bepaald; ~ Zoo dra zij flechts lucht voelt, fpring't zij, even als eene onverwachte vertooning op een toneel, deor een zinkluik —■ te voorfchjjn : — en — vaarwel dan befcbaving! Sla met mij het oog maar eens op Sparjen! — Geen mensch zal ontkennen, dat de Natuur daar, zoo door Godsdienftige als burgerlijke banden en bekleedzelen, omtrent geheel ingepakt is. — Maar deze bekleedzelen* worden oud: hier en daar komen fcheurtjens en gaatjens: — (Dit kan nietanders: want alles moet door den tijd verflijteu) — maar met u welnemen, Mijne Heeren, de Corrigideres! —- Komt de natuur niet met de voering der bekleedzelen, door ieder opening, als eene hernia Jcrotalis (een breuk) doordringen. Ik wil niet zeggen, dat de natuur der Spanjaarden , en over 't geheel, die der menfchen , die tot beden ontdekt zijn, tot de gelijkheid geneigd is (ó Neen! — daar is maar een Hollaüii) veeleer is zij geneigd tot de grootfte ongelijkheden. En terwijl er thans in Eurepa eene menigte gefublimeerde vernuften, met de fchaaf in de hand die fpaanfche natuur gelijk fchaven wil, gebeurd het niet zelden, dat zij, gemelijk over bunnen vergeeffchen arbeid, de fcbaaf uit de handen leggen , en er met den pelitieken bijl inhakken , dat hen de (paanders om de oorer» vliegen. Alleen wilde ik u in. de gecivlllzeerde Sjaaten aantonen, hoe de woeste natuur, telkens als de banden en bekleedzelen der ftaatkunde enz., hier en daar wat los fchieten, pogingen doet, om zich in zijn' alöuden ftand te herftellen.— Zie maar eens de Concubitus promiscuus, welke de natuurlijke trek der zamenle. ving zoude zijn, zoo de inftellirg van 't huwlijk, de de vrijheid daar van niet beteugeld had; en zoo de opvoeding , godsdienst en zedekunde , de heilige deugd der kuischheid niet daar gefteld had; -— Zeker is het, dat in weerwil van dit alles (fla de jaarboeken en Chreniques fcandaleufei van alle volkeren maar eens op!) zeker is bet ( zeg ik) dat die tiek echter altijd beftaan heeft en ingewilligd is geworden. — Zoo een diergelijke trek, ligt er ook in de Sptanfche, Jtaliaanfche en andere natuuren, om alles, als voor "zich zeiven gefchapen, te befchouwen. —• Laat ik — confrquenter fpreken — om alles te befchouwen als zaaken, welke niemand toebehooren, en overgaan in eigendom van den eerften, die er zich meester van maakt. Telkens als de wet, de wanvoeglijkbeid, en het denkbeeld van het recht van eigendom, flaauwer en minder verbindend wordt, door opkomende omftandigfeeden, zoo als, in tijden van oorlog, opftand» 't befchouwen van nagelaatei got-  goederen van vluchtende bezitters en meer andere; dan groeit die trek zichtbaarlijk en met kracht aan. — Ja, men behoeft het zoo verr' niet te zoe.' jjen, — 't Woord dïefstal fchrikt in 't algemeen verfcheiden indhidus af; om zich van eens anders goederen, door eene gaauwigheid of zakkenrolders handgreep, meester te maken; maar alle andere middelen, die tot het zelfde einde dienen, en waar door de veiligheid van goederen even veel, (zoo niet raeer) in de waagfchaal gefteld worden, ziet men dagelijks — en niet zonder vrucht — in 't werk ftellen. Wat? — Zult gij zeggen, zijn dan alle niet Hollaldldanen, geneigd tot bedriegen, overfpelen ...? — Ik weet niet, of ik mij wel aan een leugen fchuidig zou maken; wanneer ik deze vraag metja (op een' zekeren toon uitgefproken) beantwoordde. — Doch —■ word niet moeielijk — ik heb het zoo erg niet eens gemeend. —■ Houd alleen maar in 't oog, dat enkuischkeid en dieverij woorden zonder zin zouden zijn, zoo er geen inftellingen van Huwlijken en eigendommen waren. Dia woorden leveren derhalve niets dan betrekkelijke denkbeelden 0p. —. De trek en begeerte dier ondeugden, vind ik om die reden nog al verfchoonlijk, overal waar die gepaardgaat met het deugdzaam voornemen ona denzelven tegen te gaan. — Dit is zoo geheel Kettersch niet, Mijnbeer de Jaquifiteurï —1 Paultis Immers zegt zelfs, dat hij niet zou geweten hebben de begeerlijkheid zonde te zijn, zoo de wet hem niet gezegd had; gij zult niet begeerenï — A! — de natuur is zoo elastiek! — Maar nu zal ik het weer te kwaad krijgen, met mijn gelijkheid zoekende Pui; Jfofbpheh i a. ('i Vervolg hkrne,}* , Deze Noinmers worden aile Maandagen vervolgd, en Uitgegeven te Utrecht bij de Wed. Terveen en Zoon; 's Hage van Cleef en Leeuweftyn, Leyden Honkoop en Onnekink; Amfterdam Holtrop, J. W.Smit, ten Brink, Kuyper en van Vliet; Haarlem Beets en Lóosjes; Rotterdam D. Vis, v. d. Dries, en Pols; Mmaar Hand, en verder in de overige Provintien, è twee Stuivers.  JANUS • VERREZEN. Ï787. - SUUM CUiqu N\ 83. Maandag den 31 Ofiober. BERICHTEN uit Zevenhui zin , OSeber. De Authtw van het Periodiek ToneilM on'ierïichc geworden zijnde , van de graagte , waarmede de Historie van de GezuL ters aroA en il_luccai door de Natie is ontfangen en gelezen geworde?, fceeft ~- hoe moeiel.jk het ook mogtezijn, deze twee rollen wel uittevoeren~ het nogthans gewaagd , ook deze ongelukkige tweeling den Natonden Schouwfeurg te laaten optreden. Deuitflag heeft zeer wel aan zijn oogmerk beantwoord De wee AMces, welke deze rollen vervulden , hebben zoo onverbeterlijk gefpeeld, en zulk een illufie bij de aanfchouwers Verwekt , dat i.der verruilt uitriep: „Neen! t is geen Comedie! 't zijn, in de daad, de Gezusters zelve! — Na„ tuurhjki Natuurlijk' = 't Was anders onmooglijk 2ó*d te fpele'nl » * Over 1705. ~  C 244 ) het Graaflijk s rooit, echter, was men minder voldaan , omdat in onze eeuw de Graven en de Spooken bijna evenveel van hun crediet verloren hebben. In weêrwil der triviale en bascomieke uitdrukkingen, welke er in voorkomen, zijn de meeste toneelkenners het daarin eens , dat er veel van bef Pathetieke in dit Toneel ingeweven is, en dat er veele waarlijk aandoenlijke pasjages in gevonden worden. Men kan het daarom, met zeer veel recht, onder de Tragi ce- mieke (lukken rangfchikken. . \ De nieuwsgierigheid ondertusfchen groeit bij- ieder Toneel aan. Ieder verlangt naar het laatfte Toneel van het derde Bedrijf, Doch men moet geiulJ hebben — zegt de Autheur. — Zie daar ondertusfcnen .weder het TWEEDE B E D R IJ F. VIERDE TONEEL. Het Teneel verbeeldt een Unnekamer", welke zeer overhoop ligt. Zbmmige mew bels ftaan ingepakt; andere liggen verward,'en door elkiêr, op den grond. VerJcheiden fiotlen en tafels zijn gebroken ! Er hangt een groote holle fpiegd aan dtn. wand% 't Is nog nacht, en er ftaat een nachtblaker , waarop een Nachtkaarsjen, dat omtrent in de pijp brandt, onder den Jchoorfteen. hica en illucca zifto!, op een tabourèt, vooraan op het Toneel. De eerfte is op z'jn modern grieksch gekleed, en de andere heeft een zwart nacht-jak aanS TJj zingen elk een deuntjen op hun eigen hand, en openen dus het Toneel, met een disharmonieerende . DUO» - - , - Wijze: j'avois ègarê monfufeau. < » h i c c a. flij heeft het mij zeker beloofd, Hij zal zijn woord ook niet verbreken.; Maar .. 't is hij heeft veel in zijn hoofd. Hij zal 't er niet bij laaten fteken. Een weinig min, wat zorg daar bij! Genoeg hij laat mij frank en vrij, Een weinig min, &c.' 2. 't Mankeert mij juist niet aan geduld; Maar: 'k zou toch lelijk ftaan te kijken. Wanneer HE in 't eind wierd g En,als voorheen de vlag moest ftrijken. Een weinig, min , wat zorg da3r bij: Ach ! was ik flehts van zorgen vrij! En weinig min, &c. r. Wijze: faut attendre avec patience. illucca. Wat helpen mij toch al mijn klachte^ ?' Hoe meer ik klaag , hoe meer ik lijd'l 'k Zit vast voor een en tien te wachten: OchUhoe lang valt mij thans de tijd?'k Hoop-- maar wat kan het hoopen baten1?,. De ontrouwe, dien ik hartlijk min, \' " Ging mij zoo klakkeloos verlaaten, En Zuster hica heeft haar' zin. ■—* fli. Wat zal ik toch in 't eind beginnen ? Al wat ik doe het deugd geen zier. Wil ik gaan naaiën, braaien, fpinnen; 't Is aanftotids ,,geef dat werk maar hier." 'k Zit, vól verlangen , dus te tuuren, Of ik ook uitkomst komen zng. 't Kan (dunkt-mij) toch niet lang meeri' duuren; Als ik mijn hart geloven mag,.  C pi5 3 ben.dagelijks bedrogen en voorgelogen^[ü^^^X^ IkVeet niet, waar gij u meê bemoeit. °ik zing immers maar? • , „ , , HICA. Ja, maar ge flacht de Koekkoek . . . altoos den ouden dreun. . . . ó! Het heugt me ook nog we " dat Cgif] zonder ophouden het liediet, *an verlangen zongt Maar het lest heugt best, zusjen. m xtr , - HICA. Waarlijk het ftaat u wel, om het nog op dien toon te neemen ! i» plaats van vriendelijk en beleefd. ... neemen « la Tt?iebZeiC-er,ii^ gf0°t cngelijk1': want^if behandelt mij bij tjitftek zusterlijk. Ik heb een krppetjens leven bij u .. . niet waar zuster Hïkjen? ZUKem^ H 1 c A' Ja wel een kippetjens leven — zoo als gij wel zeet — lieve «rfuikord. Er mankeert maar niets meer als een Haan aan. gesuikerde zot, ILLUCCA. Och neen, zuster!' — 't Is hier zelfs meer haanscb, dan mij lief gj Watje zegt? — Je bent zeer vïf in je rèpliekes, zuster. * ILLUCCA. 6! Wat ik u bidden mag — laaten wij elkander geen etmiUnn**, «™» fchranderheid maken; anders zou ik in de verpIigtlJKS^S^ het u ook niet aan geestige antwoorden ontbreekt ! J ' B CC 2eggcn I ••■ Itioa .^1 hica. Ja maar, zuster! — gij overtreft mij verr', ais het op ftreeken aanknmf Turner is het maar, dat zij wat flinksch zijn, P lireei£ea aa»*omt. Ja*. Ook hierin (geloof ik) dat wij rikan'der n?etzeer veel te verwijten hebben -a S^SS^"'"'"™1'"' JJafaftooVrl ik baad nis ra. Hh & Ift>.  illucca. „.v. 7ucrer? Dat doe ik misfchien meer dan u Hef is» ha' ha hica. Opflaande en haare zuster met geweldnaar de rechterzijde van het Toneel Jleepende Wat zegt gij, «furante Prij ï — Wat zegt gij? (a) 6 illucca m«.geWdAaarzart«rMaar*na«rf«rerjtan»reW«jfife. " Vraagt gij dat nog? — U bemerk aan den gang van 't werk, dat gij mij maa? -al te wel verftaan hebt. „,,,., HICA.. Terwijl zij elkander, gejladig en beurtelings, heen en wsz der trekken. . Tou Serpent! illucca. jou Haaneveer! - hica. Jou dit en datfche geele h«..! "ion veel ver wige Totebel! [hier volgt een zee vanbeurtelingfche fcheldwOOrden, wfa 0ntttlS«r*m> op het Toneel, met een zwart regenkleed over het kmflt Zij zegt: — DE GEEST van de GRAVIN. Dureront-ils toujours ces ennuis fi funeftes? H'ètuiferont-Us point les vengeances celejles? Et verraije touiours, même apres mon trefas, Ces enfants malheuren*, eui ne ^dent pas? oirA en illucca beide verfthrtkt. é lee. - daar k moeder; en - zij fpreekt Fransen! Lttu We fel gatfj zitten! -(zij gaan zitten). ^ ^ geest. . , ^«arre kinderen! die aan mijn' dood het leven verfchuldigcT ^ffit^S' nimmer verhaald, dat gij door de legaj co oj? */<» rf»** * P*fir 4'  ( H7 ) iïjke fneede in de waereld gekomen zijt?_Hebben zij u nimmer verhaald «— éJe veinsaarts! die op de adminiftratie van mijne ErfFenis vleten, dat ik onder de Operatie dood bleef? — Zekerlijk hebben zij u er niet bij gezegd, welke ellendige operateurs.... maar laat ik zwijgen, laat jk die pijnlijke wonden niet weehopen krabben! — Maar welk een geest bezielt u lieden? — Is het om mijn dood te wreeken, dat gij elkander verfcheurt; en door uwe fpoorlooze verwijderingen en krakeelen mijn koud gebeente ontrust? — Spreek hica! — Spreek illucca; waarom keert gij elkander den nek toe? — HICA. Ik geloof dat mama, badineert. — 't Zou gelukkig geweest zijn , wanneer men door die zelfde Keizerlijke fneede, waar door wij in de waereld gekomen zi/o, onze ruggengiaaden van elkander getornd had. de «eest. Ziet elkander dan ten minfte eens vriendelijk en recht zusterlijk aan! — illucca. Dit kunnen wij niet anders dan over fchouder doen, moede/. de geest. Zegt mij dan toch, wat de oorzaak van uwe tweedracht is , waaruit zulke hevige gefchillen ontftaan, dat ik uit mijn graf opftaan moet, om u tot de orde van den dag te rugg' te roepen? — Wu zwijgt gij — en doet mij misfchien 't ergfte gisfen, zijt gij ook beide — in uwe ellendige phyjïeke gefteldheid — getrouwd ? — En zijn het uwe mannen, die den fakkel der tweedracht Êusfchen u beide ontftoken hebben? — hica en illucca wenende. Helaas! — neen , moeder! de geest. JrVat dan? — Belet u de fchaamte te fpreken! -—Nu! — hica. aria, op dewijte van: ó Schoonfte aller vrouwen, i. Mijn zuster had een' vrijSr, Een, vrijer, naar haar' trant. Die kwam geduurig bij 'er; Maar k' hield niet van dien klant. Doch hoort eens — wat voor grillen 1 Hij vreé mij meé, op hoop, Dat ik ook wel zou willen — Trouwen al op den koop. HO S * a.  C «4-8 ) 2. Maar — Oele! 'k was wel wijzer: 'k Had er ook een' — net van pas; En Kijk! — die fmeedde het ijzer, Toen het nog gloeiend was. Die wist het zoo te klaaren, Dat hij mijn zusters lief, Deed voor den duivel vaaren. Was dat geen flimme dief? — de geest. En toen? — hica. Toen ? — Wel toen was de zaak in order ; als mijn malle zus toen maar ejé handen met mij in één had willen flaan, om haar' vorigen flikvlooier voor altijd naar St. Feiten te ftuuren: en hij had het waarlijk wel verdiend: want toen het er op aankwam, liet hij haar mooi voor den boêl opdraaien. En kijk, het Is voor 't eerst niet, dat hij haar in de pekel heeft laaten zitten. Maar zoo is ze, illucca. Wanneer je alleen fpreekt, zou men zeggen dat je 't grootfle gelijk van de waereld had. de geest. Wel nu! — Wat hebt gij dan te zeggen ? illucca. Och, niet veel. aria. Wijze: daar was een meisjen van Amjïerdavu * ' . -" "W; ° "l a 't Was op een winter in Amfterdam, Dat mijn zusters lief op fchaatfen kwam. Hij had In zijn zak drie ringen. Drie ringen had hij voor mijn zusters neus. En ik wil der een liedjen van zingen. Eerst zaten wij bij willemijntjen. Nu hebben wij een andre keus; Maar loopen toch aan 't lijntjen. a' Op d' eerften ring ftond een waterpas: Op d' andren een paard dat aan 't runnen was: Op den derden zag ik twee banden. Twee handen lagen daar gevouwen in malkaSr, It  C HP ) En de een kneep de andre tot fchande. Nu zitten we achter 't gordijntjen, Of loopen in 't donker naar de uilen boomen toe, En drinken een brandewijntjen. DE GEEST. Wel foei! — Had ik ooit gedacht, dat ik zulke dingen, naa mijn' dood,nog aan jelui beleven zou! En is dit tegenwoordig de fmaak geworden, dat men elkanders amourettes in vaudevilles, en wel van het gemeenfte flag verhaalt? — Men zou zeggen . dat gij lieden aan 't Hof van Jan Vlegel opgevoed waart.. Moest ik hierom nog al expres uit mijn graf komen? ILLUCCA. Helaas! — wij zouden u wel op een' meer lamentabelen toon ons ongelukkig noodlot kunnen affcbilderen; maar, waarom zouden wij uwe traanen in requifitie ftellen, om ons ongeluk te betreuren, daar het er toch niets aan baten zou?. Ik ken de onverzettelijkheid van mijne zuster. HICA. Wij zouden u, op dezelfde wijze, als gij ons gedaan hebt, bij uwe onverwachte verfchijning, — met eenige verhevene verfen van racine, onzen ongelukkigen toeftand kunnen afmalen. Doch, wij zouden uw hart vruchteloos vermurwen; wij zouden u doen fchreiën als een eerstgeboren kind; zouder on-e omftandigheden te verbeteren: want ik weet hoe weêrbarftia en halftarrie mijne zuster is. ? 6 * DE GEEST. Welaan! verfcheur mijn hart; gij kunt tot uwlieder eigen ftichting ea Ter* betering geen te akelig tafereel ophangen. < H I C A. Nous avons l'une (ff l'autre une kaine objïlnée;. Cette haine n'ejl pas l'ouvrage d'une anniei Elle efl nee avec nous; & fa noire fureur, Aujfudt que la vie, entra dans notre cceur. ILLUCCA. Wacht! laat ik u wat verpoozen! Gij moet de praats-niet allleen hebben: H* Dans les flancs d'une mêre une guerre intefline De nos divifions lui marqua l'origine. Elles ont, tu le fais, paru dans le berceau, Et nous fuivrons peut etre encor dans le tombtau. (a) TTi. CO *"ïlv' «cenb I. Des Freres eanemie, tragedie de racihs. Dit seheel» TksjiJf*ï11 zeer leerzaam , eu verdient op dit oaderwerp wel £elezen te wordw. *  ( 25o ) DE GEEST. Hou:! op! houd op ! — Gij herinnert mij meer dan mij aangenaam is. Ja; !k weet bet. ik wett het! Ik kan mij nog du.aelijk die rampzalige intefline bewegingen ge.iuurende den tijd mijner zwangerheid, te binnen brengen. En al wat er zederd gebeurd is.. . ach! zeg mij niets meer! — de Couranten, in het rijk der dooden, waren er vol «n. «ICA en ILLUCCA. Anders zouden wij er u nog heele tirades van kunnen opzeggen. DE GEEST. Neen, waarlijk! ik ben meer dan genoeg overtuigd, dat gijlieden een memorie van ijzer en ftaal hebt, Ach! waart gij wat meer geöeffend in de kunst van vergeten! — Zijn niet u beider levens, even als uwe lichaamen , aan el« kander verbonden en verknocht? ~ En moe*- met de dood van eene uwer, het leven van de andere ook niet in het grootfte gevaar zijn ? — Nog ééne enkele vermaning — ééne waarfchouwir.g — verdraagt eikanderen, en legt uwe ingekankerde haat af — of ik zal mij nog éénmaal — ik gevoel het in zijn volle kiacht — of ik zal mij nog éénmaal in de noodzakelijkheid gebracht zien, om een einde aan den twist te maken, en f De haan kraait en de geest verdwijnt. — Ieder weet. dat de fpooktn altijd deze condefcendance voer 't eerfte Haanengekraai gehad hebben.] ILLUCCA. Dat h'*r ik . zonder zee» **C tjeran\*fa , zijn ga' In zijn arm hemen en vertrekken"-- Maar, verbeeld ik hei mij — of zie ik daar den dag al. — 't Zou wel kunnen wezen: want ik heb den haan hooren kraaiên. HICA. Heb je weêr viftoenen? — 't Lijkt er wat naar! — 't Is de maan , die opkomt.' ILLUCCA. x Maar, gij verlangt toch zoo wel naar den dag, als ik? — HICA. Dat doe ik: want de dag (boop ik ) zal mij vrede en rust brengen. ILLUCCA. Mij ook — hoop ik! —- HICA. Ei, ei! — dan zijn wij het éfns, merk ik. — Dat is iets zeldzaams. »wo: \_Deze duo moet met zeer veel vivaciteit en Prestisilmo gezongen worden.] -  JANUS VERREZEN, 1795. m SUUM CUiqUE, N° 84. Maandag den 7 November. Brief van den waterland schen BABiLONiëjU Toen domheid 's menfchen geest beftierde, Men 't bijgeloof ,ïn Tempels vierde, Werd onze kunst van elk veracht; Maar zints verlichting kwam op aarde, Men 't al beoordeelt naar zijn waarde, Wordt onze kunst van elk geacht. $ OPRé BH bennie» geëchte janus! Deze Dichtregelen las ik onlangs in Amfterdam boven eene tent, waarin tkze twee voornaams Gocbelaais hunne magie iknche of gepermitteerde toverkunst U. Deel. li  C ) executeerden. — Of die beide nu de Autheurs van het vers waren, dan of zit het flegts voor een Motto van een' ander' ontleend hadden, is iets, 't welk ik niet geene zekerheid zeggen kan. Doch het beviel mij zoo wei, dat'ik het onthield, en het thans tot een Motto voor mijn' brfef uitgekozen heb. Misfchien oordeelt men wel, dat bet er in 't geheel niet boven te pas komt: doch wat zwarigheid? — Het kan dan immers altijd nog aangemerkt worden als een accesfit bij zoo veele andere Motto's voerende gefchriften, waarmede wij in den tegenwoordigen tijd zoo mildelijk bedeeld worden, en waar van de inhoud met bet opfenrift zoo fchoon quadreerd als onze tegen woordige nationale vlag met een mistpraam. Dan — dit aan het meer verlicht oordeel van u, en van andere welke d t zien of hooren lezen zullen, overlaatende, ga ik tot mijn voorgefteld oogmerk zelve over. — Zie hier , wat ik zeggen wilde. Zag ik, met ongeduld, uwe fchets eener Demecratifcke Conjiituiif te g-moet met niet minder verlangen, verbeidde ik het oogenblik, dat de Titelplaat en de aanprijzende voorreden mij ter hand zouden komen, waarmede aan mijne verwachting ook fliptelijk voldaan werd. Doch, inde voorreden geen uitlegfjins; der Titelplaat vindende, moet ik mijn eigen uitlegger worden. — Dit deed ik nu op de volgende wijze, en ik neme de vrijheid , u dezelve en de orde door mij in de béfebouwinggehouden, mede te deelen, met verzoek, om mij 'zoo ik bier of daar, of geheel den bal misgeflagen mogt hebben, weder op den rechten weg te willen brengen. — Natuurlijker wijze, viel mijn oog het eerfte op u, en den zonderlingen pre-' dikftoel, welken gij u voor een Catheder verkozen hebt. Mijn vriend janus, (dacht ik) fchijnt voor gee^e onnodigeLonko»ten te wezen : dewijl hij den doof- ' pot (wel eer zijn kerker) nog wel voor zijn fpreekgeftoelte wil aanhouden. Evenwel — hij ftaat daar zoo geheel zeker riet, als ik wel wenschte- want die groote Uil — die haater van licht en waarheid, zoo dra deze twee ingrediënten in zijn mengelmoes niet te pas komen ■>— die Uil, die Uil I dreigt hem, met het dekzel van den doofpot in zijn pooten weêr zoo glad en al uittedoven'als een doove kool. Het gedienftige Genietjen, 't welk het zevenjaarig gordijn opgehaald heeft, om de verrijzenis van janus aan een ieder zichtte»* te ma-i ken, moge zich dan vrij uitflooven en als zijn befchermengel ter verdediging van den goeden ouden man toefchieten; hij zal er weder in moeten, zoo goel zal hij niet zijn. ——— Vervolgens mijne aandacht bepaalende tot uw aangezicht, 't welk met een bril gewapend is, (dacht ik) hier moet zeker féts — de grootfte opmerking verdienende — te zien zijn. En — indedaad, ik bedroog mij niet- — want ik ontmoette daar vooraan een Edel Almachtig Heer blootshoofds met zijne haari-' ge borstweermg in de hand: aan zijne zijde ftond een militair, houdende in: zijn rechte hand een gebroken degen. Voorzeker (riep ik uit) daar hebt gij het vernietigd Stadhouderfchap en deszelfs gewezen' Antagonist, den ontparuikten Loevefteiner, vrij eigenaartig afgetéekend! — In derzelver plaatfen ziet men sw,  C *S3 ) ms, ïb eene meer ?ctive houdirg, de gefjerpta burgers, en den gemutlten vriend-, geheel op den voorgrond m ;t een bouten Sabel in de band. Daar op trek ik , tusfcben hen en dat vrouwtfen, dat daar met een Sphij'nxjen, even als met een kind, ten doc>p zat, — en welke ik voor de geheimzinnigheid folueerde —.achter uwen prté .ftoel om , alwaar ik eene gapende menigte aantrof welke ik in't eerfte voor eenvoudige Stemgerechtigde burgers groette: doch ik kwam van dit denkbeeld te rugg', zoo dra ik onder dezelve ook eenige burgeresfen te zien kreeg. Dan, dezelve daarop tellende, en ontwaarer.de dat er juist negen waren, kwam ik eindelijk op het begrip, dat gij daar veel eer ter plaatsvulling ons negenhoofdig foederalismus had willen invoeren. Nu zag mijn oog ook bet oude misgewas, de beide gezusters hica en illucca, de eene vrij en de andere geboeid ; één belang hebbende, en echter jammerlijk verdeeld; terwijl ik niet weinig verfchrikte op het gezicht van dat klein Joostjen, 't welk onder hunne zitplaats zich expres fcheen te verfchuilen, om hunne o'neenigheid tot in der eeuwigheid te doen voortduuren. —- Met innig medelijden, befchouwde ik, die rijdende burgers in maskaride kleêren, als zoo veele disfeniieerende partijen de ftokouwerwetfche gehoorzaal binnen komen. De partijzucht en eigenzinnigheid ftraalden ben ten oogen uit, en ik zou zeker in een luid gelach losgebarsten hebben, zoo ik niet gelijktijdig, door een' inwendigen fchrik en huivering, over de rampzalige gevolgen van hunne Caïnsgezindheid was bevangen ge. worden. — Nu wilde ik de Vergadering verlaaten, toen ik dat klein ventjen, op dien grooten aap geblinddoekt zittende, in het eog kreeg..—. Misfchien ben ik niet verre van de waarheid af (dacht ik) als ik door dat manneken dat groot aantal mijner medeburgeren, mij voorftelle, bezield met den ongelukkigen aart om alles zoo maar blind weg — en zonder behoorlijk onderzoek en nadenken — naar te aapen! Zoo verre was ik met de uitlegging gevorderd, en had dezelve reeds in deze orde op het papier gebracht, wanneer ik bemerkte, dat ik nog iets overgeflagen had. En wat toch? — Het was, die gemantelde en gebefte Geestelijke, die geheel aclter aan ftond, en daar door zekerlijk mijne aandacht ontfnapt zal zijn.— Hier van wist ik niets anders dan de affcheiding der Kerk van den Staat te maken. — Zie daar, Vriend janus! het refultaat mijner befpïegelingen. Wees voor *t overige verzekerd, dat ik met onveranderlijke achting voor uw' perfoon en werk ben en blijve Uw Vriend en beftendige Lezer, APENDAM DE WATERLANDSEHJS BABILONlëil. den 14. OSob. 1796. ANTWOORD. GEaCHTE VRIEND.' — Was het niet de naauwgezetheid, waarmede ik behebt ben, en welke mij belet om in het uitleggen mijner fragmenten, van veelerleiën aart, mijne lezers, li a hoo.  C 254 ) honrers en befchouwers voor uit te loopen, ik zou Jen innoul van uwen altoog aangenaamen niet onbeantwoord laaten; hoewel ik — en zekerlijk gij niet minder. , genoeg overtuigd ben, dat hij ten uwen opzichte reeds b'.5ntwoord is. — j Ik kan het niet van mij verkrijgen, zoo ve^le liedsn, welke ieder op zijne wij2e — met de uitlegging der Titelplaat zich onledig gehouden hebben , — door eene enkele en beflisfende machtfprcuk ,, dit heb ik er meó gemeend," in hunne critifche an uitlegkundige werkzaamheden te ftooren, en hsn daardoor het genoegen te benemen, om er meer in te ontdekken, dan ik z»lve daar in meen» de gebracht te hebben. Bij voorbeeld — zoo zijn er veele geweest, welke van begrip waren, dat die lelijke gezichten, die er op de pijlaaren en wanden gebeeldhoud zijn, ook van eene zeer geheimzinnige beteekenis waren, en dat in dat kareltjen, dat daar, geheel achter aan, op zijn ftokpaardjen komt aanrijden, het geheels geheim van de misgeleden was. — Daarom , mijn goede Vriend! — wij moeten ieder zijrt vrijheid laaten, en hen niet vooruitloopen. Wie weet wat er door den tijd nog wel van den drievoet, waarop do Doofpot geplaatst is, zal gemaakt worden! —■ Misfchien word ik om dia reden, nog wel onder die lieden, welke niet weten , dat de tijd der Godsfpraaken voorbij is, en die mij daar extripode hooren fpreken, voor een orakel van mijn' tijd gehouden. In alle zoodanige alierguafiigfte gïsflngen , moeten wij de menfchen vooral niet tegen gaan: — en het munitts vult decipi moet men in zoodanige gevallen zijn natuurlijk voedzel en dagelijks brood, beftaande in het decipiatur ergo, niet onthouden; maar integen* deel in eene ruia.e maate laaten genieter;. — En dit brengt mij van zelve op het Motto van uw' brief: Een duidelijk bewijs . . ■ ! dat het op den inhoud van denzelven beter flaat f ten minften even zoo goed —) als een tang op een varken: dew;i| ik in 't beantwoorden van denzelven, en dus op het einde, neder kom, juist op dat geene, waarmede gij begonnen waart. Maar evenwel, mijn Vriend! hoe zeer ait zesregelig versjen, zeer wel, aan 't hoofd van uw' brief geplaatst is, zoo als wij nu van achteren gezien hebben, blijft het echter waar, dat het bij den eerften opflag van het oog, voor ieder zoo zichtbaar niet is,; vooral, omdat dit versjen nog al tamelijk dubbelzinnig, en dus wel degelijk in den fmaak der gepermitteerde Tovenaars , of geprivilegieerde Gochelaars is, waarmede ons verlicht e uit opa, op het laatst van onze ten einde fpoe-, dende agttiende eeuw, zich zoo rijkelijk overladen ziet. Ondertusfchen —- wie had het immer kunnen droomen, het woord verlichting, bij tegenfteliing van bijgeloof, op een Gochelaarstent te vinden? — Gij zult mij- antwoorden, dat de kunst van de bedekte kunstgrepen en gaauwigheden en het maskeeren van de geheime krachten der natuur, even zeer tot de verlichting behooren, als de proefondervindelijke wijsbegeerte, 't Is waar; maar dan zult gij mij toch ook wel toeftemmen , dat dit gedeelte der verlichting in de duistere eeuwen van dweepzucht en bijgeloof zoo veracht niet was als de fïjeren oP r é en beunie het willen doen voorkomen. Dan —  C «55 ) Dan — ik begrijp dat het hier de plaats niet is, om over deze ftof verder uit. teweiden: ik wil er daarom een einde van maaken, en noemen mij uw' vriend JANUS. BERICHTEN uit vrees land, den 21 OBober. Naauwlijks vernamen onze genadige Parvaten (a) het half op- en half improbeerend Decreet van den Areopagus onzer gewesttn , ten hunnen opzichte; of er ging een algemeen Hozee! uit meer dan honderd monden gelijktijdig op, welk luid geroep, ten bewijze van de ftrikte orde en wenfchelijke rust, welke hier alom heerscht — door eene plechtige ftilre, gelijk aan die der eenzaame graven, vervangen werd. Een heilige rilling maakte zich meester van de harten der vreedzame weêrfpannelingen, welke zwijgende cenfenteerden, en de algemeene goedkeuring met een patience par force bekrachtigden. Wij ondervinden hier in de grootfte kracht der woorden, wat het is, zijn eigen gerustheid en veiligheid met vrezen en beeven te bewerken. Ongelukkige Republieken, waar de losbandigheid op den troon zit'! — Leert bij ons, dat het heil van allen in eene lijdelijke gehoorzaamheid gelegen is. En gij, onverlichte landen, die door eene zoogenaamde regeering van de beste of voornaamfte , op eene Arif,ocratifche en willekeurige wij^e , geregeerd wordt , aanfehouwt, be:wondert en erkent — hoe veel te verkieslijker het is, door onaanzienlijke (gelijk gij het noemt) beftierd en voorgelicht te worden! — Ziet, hoe het met onze Gerichtshoven , onze hooge Vergaderingen , onze Stedelijke Bewindslieden , en meer andere dirigeerende corporatiën gefield is , en legt de hand op den mond telkens, wanneer het u in het hoofd zoude mogen komen , uwe lippen te ontfluiten , om onze wijze befchikkingen, en wel doordachte inrichtingen te lasteren. Gaarne — flaven der Grooten! — laaten wij u het laaghartig vermaak, om als plotgosfen onder de zweep uwer meerderen gedwee te zijn, of voor uwe aanzienlijken in 't ftof te kruipen. — Bij ons kunt gij zien , hoe wij het bordjen verhangen hebben, en, om zoo veel te beter een evenwicht tusfchen groot en klein te bewerken, door geen andere, dan onaauzienlijken in den lande, en geringe uit het volk geleid en voortgedreven willen worden. Eigentlijk is deze ftand, welkehetnaafte aan de beste van 't volk grenst, daarom juist degeduchtfte en het vreeslijkfte. Een regeering nu zonder vrees, is nog minder, dan een voerman ponder zweep; en zie daar de reden van onze wijze keuze, om niet de grooten («) Het tffejite \an drijlocrateu of zoogezegde Magnaten, li 3  ( 255 ) of Magnaten, maar liever de geringen of parvaten de teugels van 't opperbeftier in handen te geven. Wie toch weet beter dan zij, welk vleescb zij in de kuip hebben ? Zoo naa vermaagtfchapt aan dat gedeelte van 'tvolk, 'twelk, zonder tegenfpraak, het grootfte in getal is, zijn zij beter in ftaat de geneigdheid der meerderheid te 'vernemen, dan die trotfche grooten, welke naauwlijks weten dat jan rat en zijn maat, óók tot de maatfchappij behooren, en gevolglijk daarom ook beter en bekwaamer, om naar dezerrallesvermogenden volkswil, hunne befluiten te regelen, de rust en vrede te handhaven, en de tegenftrevers van deze gelukkige ge* fteldheid des lands, in een heilzaam bedwang te houden. Kunde, braafheid, geleerdheid en meerandere hoogklinkende woorden , wel* ke onze nu zalige Magnaten bij tijd en wijle in den mond namen, om eenig gewicht aan hunnen zieltogenden invloed bij te zetten, kunnen thans in ons gezegend oord zeer gemakkelijk door de niet minder energiaue woorden, „ leepheid, „ cordaatheid en flenter " opgewogen worden. ITALIË», Retegno. Zederd onheuchelijke tijden, hebben wij de troep ban* diten, welke voormaals de publieke wegen, in onzen omtrek, onveilig maakten, in onze macht. Onze genadige regeering, prcefereerende gratie; in plaats van rigueur van juflitie, had hun alle tot eene eeuwige gevangenis veroordeeld: omdat het te gevaarlijk was deze losbandige menigte weder geheel en al op vrije voeten te ftellen. — De Cipier en verdere opp3sfers der gevangenis, belast om op deze lieden een wakend oog-te houden, kweten zich altijd, wat dit laatfte betreft, zeer wel van hun' plicht. Dit echter heeft niet kunnen beletten^ dat er onlangs een opftand in het gevangenbuis ontftaan is. Bij de eerfte geruchten, welke meest altijd vergroot worden, waren wij hier in de grootfte vrees; ons niet anders verbeeldende, of zij waren alle losgebroken: doch van achteren hebben wij gezien.dat gelukkig, de eerfte fchrik, het meeste geweest is: — want wij vernemen, dat zij bij hunnen opftand niets anders begeerd hebben, dan de vrijheid om hunne eigene oppasfers te verkiezen. Dit heeft gelegenheid gegeven, dat onze regeering een befluit genomen heeft, om vooitaan aan alle gevangenen, van welke een' aart hunne misdaad ook wezen moge, de faculteit te vergunnen, om niet alleen hunne Cipiers en oppasfers, maar ook naa bekomen vonsis hunnen eigen Scherprechter te verkiezen, 'twelk men niet ontkennen kan een zeer billijke wet te wezen: Doch de ondervinding heeft reeds genoegzaam geleerd, dat hij, die bij voorbeeld gecondemneerd is om gegeezeld te worden, daarom niets minder, dan naar ouder gewoonte, op zijn' rug krijgt; en dat zijn eigen vrije keuze, ter verzachting of vermindering der ftraffe , niets te weeg brengt. telleqüÉllE aan den rhtn, (eene onoverwinnelijkefltrkte) onze gekheid en de gekheid van onze vijanden, zijn twee gekheden : daar is geen twijfFel aan. Men  C *$7 ) Men behoeft flechts de additie tafel ten halve te verftaan, om et van ovêrtnfer! » worden. Beide zijn wij de kunst van de moffen volmaakt meester namel ifc om tweemaal op eene plaats te ftaan , en eens in het midden Allééni -ü 7» ■ kunst om twee eenmaal iets van een en dezelfde plaats af te halen verftaan »h zoo zeker met,- en hoe meer wij dezelve beöeffenen. hoe meer wij die vereê ten. En als het zoo verr ,s, zijn wij het kind van derekenkg: dan wordt de laatfte dwaling erger dan de eerfte, en de boeren leeren ons de kun'? af Deze arme flos kers z.jn volftrekt het tegengeftelde van gedisciplineerde troepen: want deze laaiften geven den brui van 't vechten, wanne In «ppofitie voert met zoodanig een verheven wezen : ten minften, wetst niet onbefchoft genoeg, om hem niet met onbefchofte blikken onder de oogen te tre- Zonderlirg is het echter, in deze Wijsbegeerte, aanhangers van dit prijswaardig leerftelzel te ontmoeten, die zoodanig met de zorg der nakomelingfchap ingenomen , en zoo geheel en al voor de toekomst werkzaam zijn, dat zij (zekerlijk door al te groote diffractie) buiten hun eigen beurs, het tegenwoordig welzijn van het nog beftaande gedacht volftrekt voorbijzien; eveneens als of hetzelve met het geluk of ongeluk van onze Naneeven in geen het minfte verband ftond. — Dit maakt natuurlijk, dat hunne tegenftrevers niet weinig in hunne vuist lachen, en alles aanwenden om deze philofophie in een ongunftig daglicht te ftellen. — En waarlijk, er loopt veel valsch geld, onder deze nieuwe munt: en het begint ons Luiiekkerlandert zaakelijk te verveelen, dagelijks tegen eenen hoogen prijs looten in deze wisfelvallige loterij te moeten nemen, van welker trekking wij noch onze kinderen, naar aller gedachten geen ooggetuigen zullen zijn. Het mieux viut un tien! — que deux tu aura — is bij ons nog zulk een vaste ftokregel, dat wij de grootfte moeite van de waereld zullen hebben, om ons te overtuigen, dat de voortmaak van een onzeker toekomende, aangenamer is dan de ondervinding van een dadelijk genot, Ook twijffelen wij fterk aan de goede trouw van zomaige dezer nieuwigheid leeraars: omdat bunne trattijk zoo volmaakt niet overeenkomt met hunne verheven theorie, om te onderftellen, dat zij, alles, wat zij ons vertellen, zelve voor waarheid houden. Gelijk het zeker is dat wij eens eene nakomelingfchap, het zij dan in luiliKiEKLAHD of in een ander land, zullen nalaaten, even zeker is het, dat wij de nakomelingfchap van onze voorouderen zijn. Wij twijffelen in geenen deelen of deze oude zielen (wanneer zij par bricei nog eens weder hunne hoofden ten graven uitftaken ) zouden als uit éénen mond getuigen (hoewel zij er in hun leven zoo niet mede te koop liepen) dat zij in veele opzichten den bloei en welvaart hunner laate Naneven beoogd hebben. Ten minften, zoo dit hun voornemen niet geweest is, moeten wij toch erkennen, dat zij er meesterlijk ingeflaagd zijn, zonder het te weten: want waarlijk — wij hunne nakomelingen, waren eens gelukkig, m  En , daar wij dit eenmaal waren, hebben wij hun niets te verwiten. Zii kor», den ons toch, b.j alle mogelijkheid, niet meer, dan eene goede erffenis, nahaten" Het geluk eens bezittende, was het onze zaak, hetzelve te bewaren en beftend.g te maken, wilden w,j ons niet gelijk ftellen aan zulk foort van hebzieke en echter verkwistende erfgenamen, welke, bij het inventarifeeren van des overledenen boedels, uitroepen: - „ Wij hadden gedacht dat er nog meer zou „ z.jn - en binnen korten tijd degebeele nalaatenfchap aan den man helpen — Ziet! - zoo redeneeren wij er over: omdat wij de zaaken nooit a pdori maar « Voflenon en volgens de» uitflag, beöordeeien. - Daar niets is kan nie a overfch.eten (zeggen w.j) en wanneer wij iets aan onze nakomelingfchap willen nalaaten moeten wij niet.dood arm uit het leven fcheiden. - Zoo voort redeneerende (beweren wij) dat wij zelve moeten trachten gelukkig te zijn, om het geluk van onze afftammeingen te bevorderen. - En daarom komen ons vielen dezer nieuwerwetfche Philofophen zeer verdacht voor; omdat zij ons met kracht en geweld willen wijs maken, dat onze rampfpoeden de vruchtbare afeheri z.jn waarop het welzijn van onze Kindskindskinderen moet gezaaïd worden : ~- Wij willen wel niet ontkennen, dat het mogelijk zou kunnen zijn dat onze defienatnUH. in het vierde of vijfde gelid, door hunner voorvaderen gek heden wijs geworden, eenen beteren weg iniloegen, en daar door hunnen efgen welvaart bewerkten: - dat zij, door onze en dus denkelijk ook door hunne fchade, geleerd, alle banden aan het werk floegen, om den vorigen en h, sSer! nog grooteren groei en bloei der Lulkkkerlanders te herftellen, in een' nooit geWden luister Maar (dit al eens onderfteld zijnde ) gelooven wij toch weinig reden te hebben, om de eer van die gelukkige uitkomst, ons bi «/£ toe te eigenen, of ons pronfioneel te verhovaardigen, op de wisfelvalliï Mid delen, welke wij daar toe geêmploieerd zouden mogen hebben. verwarrenburc, den 4. November. Met het vermeerderen der mensrf, Levende onderhandelingen tot een' aigemeenen Vrede, vermeerderen ook dL" g.sfingen dien aangaande. Men befchouwt denzelven reeds, als zoo nabH zoo wel aan den eenen als aan den anderen kant, dat men denzelve reeds als een hafis voor de daarop moetende volgen gebeurtenisfen ftelt. De arme balans van Europa moet het weder bitter misgelden. Dat armzalige ding, dat toch niet meer dan een ens rat.oms is die vruchtbare moeder van zoo veel diplomathke verfchil en is weder het geliefkoosd onderwerp der zoogenaamde Staatkundige gefprekken' . Deze balans zal ru, door twee tegen elkander ftaande CcllitiSn Je', majnuneerd moeten worden. Aan het hoofd van de eene ziet men FranknUn Spanjen met eene Itahaanfche Republiek, welke ten dien einde expres in den maak is: - aan de andere zijde, komt in de eerfte plaats, Rusland en Eneelami n a nmerking, en in, de'tweede. Zweden en de Keizer, De animofueit, we ke er Sv^jT 7ee^tef b^«. °f is reeds , door Pruisfengedsfopigerl Deze zal provfitmel het hypomoclion zijn, waar op de balans gelegd zal worden. — L1 2 Tot  ( 270 ) Tot dus verre is alles zoo goed als een' afgedaane zaak: ■— Maar nu volgen de overige Staaten en Staatjens. Hier omtrent is men het nog zoo volmaakt eens niet. Doch dat doet erniet toe, zeggen deze polkieken. Naar deze befchikking, zal men niet eens met den aigemeenen Vrede wachten. Daar over zal men eerst na den Vrede handelen. Minima enim non curat prattor. Wanneer de beide hooge contraherende partijen het maar eerst, in zoo verre, eens zijn (en daar twijffelt men niet meêr aan) dat men aan weerskanten der balans (in de fchalen dus) even veel gewicht leggen zal — is het genoeg. Niemand behoort (zeggen zij) te onvreden te zijn, zoo hij flechts zijn gewicht heeft, om 't even welke zwaarte men in de eene of andere fchaal legt. En daarover zal ieder, wien het aangaat, op zijn beurt gehoord worden. Het groote werk moet flechts vooraf gaan. Indien dit laatfte evenwel plaats moet hebben, zal het na of bijwerk, naar alle waarfchijnelijkheid ., vrij wat langdradiger zijn, dan de groote zaak zelve: want, wanneer ieder der kleinere Mogendheden in zijn belang gehoord zal moeten worden, en ieder op zijn beurt gefondeerd zal moeten worden om van alle hoofd voor hoofd te vernemen, in welke fcbaal zij verkiezen te leggen; en er niet eer een einde aan de zaak zal komen, voor en al eer het zoo befchikt is, dat de fchaalen elkander opwegen; wie ziet dan niet,dat,hangende de deliberatiën daar over, deze eeuw verloopen zal zijn ? — Want — ftelt maar eens! — dat alle of het grootfte gedeelte, een en dezelfde fchaal verkiest: —■ wat dan? — Dan zullen er perfuafive middelen bij de hand moeten genomen worden: — en zoo deze niet krachtig genoeg zijn ? —^ Dwang, geweld, wapenen? — Indien men dit vooronderfielt, behoefde men zekerlijk niet-tot na den Vrede te wachten, om er zoo veele complimenten over te maken. Zeker nesn | — want dan behoefde de hooge contratien, terwijl zij het zwaard nog uit de fcheede hebben, alleen maar te zeggen: — ,. Gij hier, en gij daar." Dit laatfte kunnen wij derhalven, — al eens onderfteld dat het eerfle waar was — op zeer goede gronden verwerpen. • Zonderling is het, dat deze zeer wijdloopige en gedetailleerde gisting, voor zoo verre wij dezelve hier opgegeven hebben, zoo wel, door de ministeriiele, a's door de oppofitiepanij, voor iets uitgemaakts en ontwijfFelbaars, aangenomen wordt, en — dat die beide, — hoe zeer zij het anders in foortgelijke zaaken, tot kloppenstoe, oneens zijn — hier in , ('twelk evenwel niets minder of meer dan de zekerfte zegepraal van de een of ander beflisfen zou) volmaakt overeenkomen. — Maar ook deze overeenftemming blijft nietianger voortduuren, dan zoo lang men zich bezig houdt met de zaak generaal te befchouwen: want,, wanneer Dien deze gisting meer Jpeciaal gaat uitpluizen , is de geheele concordantie naar de Maan , en beginnen de aapen, zoo wel ter eenre als ter andere zijde, ellendig uit de mouwen te vliegen I — ,Bij voorbeeld! — Een van beide de partijen, wat dieper in deze materie indringende, zegt: — ,, Wij [en door dit wij worden de beide partijëa al te fanen (NB.) maar ééne perfona moralis uitM unkende verftaan 1— wij zullen, volgends de overeenkomst, in deze of geene ,. fchaal.  C 271 ) 7, fchaal' leggen: dit is het gevoegelijkfte niet alleen; maar ook de meerder* „ heid van het volk wil daar heen, dus het is met onze toeftemming, dat men „ er deze befchikking over gemaakt heeft, óf nog over maken zal. " — Meer is er niet nodig, om de tweedracht weêr geheel in 't fpel te brengen. — Met deze of diergelijke naauwkeurige bepalingen van hetfyftema, loopt de molen weêr direct door den vang; wordt het aangeiiaame van dit Jpeculative discours geheel afgebroken, en verandert in een Cbaös van verwarde discusfiën, waarin men, geheel en sl van den weg afdwalende en de geheele gisfing, met ab en dependentie uit het oog verliezende, tot de vreemdfte Hellingen overgaat en in de grootfte abjurditeiten vervalt. — Gelukkig is het dan nog , wanneer, voor het uitbarften van de vlam, de een of andere Cosmopoliet tusfchen beiden treedt en de menigrer tot de eerfte gronden, hoe onzeker en , in veele ©pzichten, ongerijmd ook, te rugg' roept, en hefl als (volgens hunne eigen confesfie) ondergefchikt aan, en afhangelijk van de balans van Europa-, tot geduld vermaant. Wanneer men krakeelende kinderen met nieuw fpeelgoed, met lekkers, met een toverlantaarn en andere zaaken te vreden kan houden; waarom zou dan een bedaard menfchenvriend, die nimmer partij trekt — in dien zin welke men daar dagehjksch aan gewoon is te hechten— zijne twistende medeburgers, het een of ander fchilderijtjen van den balans van Europa, niet in de handen mogen geven zóo dra hij opmerkt, dat zoo wel de een als de ander er vermaak in fchept. >— Met hoe veel te meer recht bepaald hij hen dan niet tot een amufement, dat zij zelve verkozen hebben. Beide vinden immers troost in— beide voeden hoop op — de hier boven opgegeven beftelling van zaaken. — Tot dus verre wel! — Maar dan moeten zij ook niet aan 't hairkloven gaan, en het onderfte uit de kan willen hebben want dan valt hen htt lid op den neus: of om bij de gelijkenis van het kinder* vermaak te blijven, dan breken zij hun fpeelgoed. -<• D ir-LOMATiëN, den 1. November. Het nieuw uitgevonden kaartfpel, inhetwelke men met open kaarten fpeelt, om zoo doende (gelijk men voorgeeft) het valsch fpelen te beletten, trekt de aandacht van veele naar zich. Het fijne van dit fpel beftaat minder in het winnen of verliezen der twee fpelende partijen, dan in de behendigheid om zich medefpelers of geïnteresfeerden in 't fpel te verkrijgen. NogthaK» hoe zeer de .kaarten beiderzijdsch openliggen, en daar door en aan den tegenfpeler en aan de toezieners, alle gelegenheid gegeven wordt, »m zich op goede gronden, aan den een of anderen kant, te verklaren ■ blijven de desfeinen van wederszijden verborgen. — Dit fpel wordt zeer langfaam gefpeeld, en er gaan zomtijds geheelen weeken om , eer er een trek thuir. gehaald wordt. — Ook wordt er dikwils in gedecartterd-, en dit decarteeren noemt men, in eene kunstterme, van batterijen veranderen. Dit met beleid en voorzichtigheid te doen , kecmerkt inzonderheid de kunst van den fpeler: en wel om deze reden. —• Zoo lang het fpel duurt, ftaat het aan de medefpelers of geïh. L.1 3 urm  ( *7* ) teresfeerden vrij, van partij te verwisfcïcn en over en weêr te Loopsn. Dit maSkt dat iemand, die eene ongelukkige kaart opraapt, om alle zijne medefpelers en die het op zijn hand houden, niet te verliezen dikwils decarteeren moet; en dat integendeel , hij , wien het lot in dit op jicht gunftiger is , zijn kaarten houdt, en bij wijze van Solo (*) het fpjl volhoudt. Doch de hoop is verleidend: en het !s de mensch als aangeboren, om zoo wel in het fpelen, als in zijne overige verrichtingeci, altijd naar het meerdere en betere, ja het Volmaakte te trscbten. Al heefc hij ook alles (zoo als men eegt) wat er op de Itaart zit, zeldzaam houdt hij er zich meê te vrede. Om deze reden gebeurt het wel eens, dat men uit begeerlijkheid, zijn goede kaarten nederwerpt, en er Hechter voor in de plaats opneemt; en zoo doende aan zijne partij gelegenheid geeft, om met eene anJers flechte kaart het fpel te winnen. — Wij kunnen alle de bijzonderheden en fiiesfes van dit nieuw geinventeerde kaartfpel, 'tgeen toch in verfcheiden opzichten met anderen zedert lang be»ende kaartfpelen overeenkom, niet opgeven. Genoeg is bet te weten, dat hetzeke zeer ingewikkeld en langdradig is: — en dat het dikwils — door de groote infpanning en ftudiën, welke bet vereischt, tot groot ongeduld van de neutraale, maar vooral van de geïnteresfeerde toezieners, afgebroken wordt. ba bel, den 4 November. De ftrijd, tusfchen de Heptarchisten en Unitarisfeni fchijnt weder levendiger te worden, en begint zich als een vuur, dat lang on-, der de asfche had liggen fmeulen, door het bij komen van nieuwe brandftoffenj weder eenigzins te vertoonen. Zoo men hier omtrent elkander niet een wei-' nig verftaat, is er voor eerst geen einde aan den twist te zien. Sommige miniti terieele blaadjens van binnen , en andere zeer exministerieele, van buiten, kondigen dezen ftrijd, als zeer aanliaande, aan. Het is te wenfchen, dat bedaardheid en gepaste toegevendheid, meerder werkzaam om de gevoelens te verëenigen, en bet fchadelijke van beide te weeren, dan om ftijfhoofdig in 't volfterkt aankle* ven vaa eens opgevatte begrippen door te draven, deze annonces door een' gelukkigeren uitilag zal logenftrafFen. Laat ieder zich liever om ftrijd beieveren om den eerften fteen vatf het ge-1 bouw te leggen, dat eenmaal, wanneer het wel opgetrokken zal zijn , de duur-i zaame bewaarplaats en het magazijn van den aigemeenen welvaart, gevestigd op» de fundamenten van volks wil en eendracht, zijn zal. Utinam'. — Maar weest ook verzekerd — dat al was het gebouw op zich zei ven zoo nabij aan de volmaaktheid grenzende, dat zelfs de fiinfte kenner er zich in bedroog; — bet geheele gevaarte door zijn eigen gewicht inftorten zal, wanneer die grondilagen ontbreken. ; ': i- ous! ( * ) Een kunstterm* iu bet u 1'ieaèn fpel.  C *73 ) ouD BAiït, den 26 Oilober. Heden wierden wij op het aller onverwachtst ontroerd door de tijding dat onze opperbevelhebber Lord ton de Sambre en Maas crmée zoude gaan ccn.mandiercn. Wij wenfchen echter dat deze tijding zich niet moge bevestigen, en wij ons nog iang in het ongeftoord bezit van dezen Held zullen mogen verlustigen. Brief van jOCHEmius coedeloed, bijgenaamd de Geele. mijnheerjanus! Gij zult wonderlijk ftaan kijken, nog zoo laat op den dag een' brief van een' Oranjeman (want zoo noemt men de menfchen, die zoo denken, als ik ) te ontfangen. — Ik lees u, alle weeken zeer vlijtig en aandachtig; maar ik kan mij niet te binnen brengen, daar in immer correspondentie van ons volkjen aangetrofte hebben, en zoo dit al ter Huik mogt gefcbied wezen, weet ik toch wel, dat' men er dan zoo ruiterlijk en ccrdaat niet mtê voor dm dag gekomen is, als ik nu doe. Waarom ik u n« eiger.tlijk fcbrïjf, weet ik zelf niet: want ik heb 11 niets te zeggen. Maar (gelijk de lieden doorgaans zeggen, als zij geen reden van haar doen weten te geven) — toch zoo! — Ik had nu eens lu overweeg, ten minften, eerst, of gij het onmopglij'ke niet kiest! — Wan! „ is dit zoo — en word ik niet misleid , door een verkeerd inzien In de zaak. dan zult gij juist, meenende het eerfte middel bij de hand te grijpen, en uw' „ vijand te ligt achtende, dien tusfchenweg inflian, welken ik u als den allerge„ vaarlijkften afgefchilderd heb. — Beproef derhalven eerst uwe krachten!'' — De uitkomst heeft geleerd, dat de taal van het GEZOND VERSTAND, op reden gegrond, en de keus der drift, in overijling gefchied was. — De Aap ondervond reeds bij den aanvang zijner pogingen, dat de hinderpaalen te menigvuldig waren, om in zijnen wensch te flagen. Op het punt van te bezwijken (zegt men) dat hij zich weder bij den welmeenenden grijsaart vervoegd, en dat deze hem zijnen vorigen raad woordelijk herhaald zou hebben; met deze bijvoeging : — „ Zoo 't maar niet te laat is : — Ziet gij nu wel ( vervolgde hij) dat gij „ in plaats van uwen vijand te verzwakken, hem in tegendeel fterker gemaakt „ hebt? ' — Men verhaalt dat de Aap, meer naar de ondervinding, dan naar den raad des wijzen mans luisterende, nog in tijds zijn ongelukkige keuze hebbende laaten varen, den tweeden weg, hoewel met eenigen weêrzin, zoude ingeflagen zijn. Andere zeggen, dat zoo wel de Kat (a) als de Aap, op het gerucht van eenig vijandelijk gedierte in den omtrek van het Kluis, tot betere gedachten zouden gekomen zijn , en de handen in een zouden geflagen hebben, om hun beider ondergang te voorkomen. Doch hier omtrent meldt de Hiftorie niets zekers; ten minfte in de aanteekeningen van den Kluifenaar wordt er niets van gevonden. NOTA van JANUS. Dit toegezonden Fabel zou, bij gebrek van beter, kunnen dienen voor een pen» iant van een foortgelijke van mijn bastaartzoontjen ismaSl, te vinden in zijn geëerd Weekblad van A°. 1788. N°. P»g- 27- (en (zekerlijk) uit loutere ftichting en leerzaamheid nog eens herhaald in een van de Couranten, toege» wijd aan waabhiid en gezond verstand, zal. gedacbtenïsfe) voorkomende onder het opfchrift: de slang en de landman. — Dit laatstgem. ftukjen heeft zekerlijk zijne verdienfte : alléén, de mtrale is een weinigjen turksch, en behoefde niet bloediger te zijn, al was zij op een' flachttijd avond geïnverteerd. — Ghomonia, den 10 November. De harsfenen onzer geperfireerden, zijn weder («) Moet lijn Kater. Opiclderendc noot van de oitobvïrï  C *79 ) der tot barstens toe opgewonden, vooral aan de zijde der contramineurs. Er moet eene zaak van groot aanbelang op handen'zijn, als men aan de geheime gefprekken der clavigers, welke zich in de hoofdftad bevinden, geloof mag flaan. Deze reis zijn dt hanfenuur werken onzer wandelende automaten, a desjein, verkeerd gemonteerd. Wonderlijk zullen zij naar het afloopen van hun horologle ftaan te kijker» , wanneer zij, bij de uitkomst, zullen zien , dat men hen rechts opgewonden heeft gehad, om aan de linker zijde zoo veel te gemakkelijker iets uittewerken en tot ftand te brengen. Op de markten en andere publieke plaatfen is het opgepropt met volk. Ondertusfchen is er buiten de aanfchouwers zelve niets te zien dan een buitengewoon groot Stoommachine, dat door gebrek aan behoorlijke brandftoffen niet aan den gang gebracht kan worden, en de berisping der menigte ondergaat, zonder dat dezelve de inwendige cenflruttie genoeg ker.r, om er over te oordeelen. Het ftuk werks laboreert zekerlijk aan veele en groote gebreken: doch deze zijn meer in- dan uitwendig, en dus zekerlijk van buiten zoo zichtbaar niet, als men wel denken zou, wanreer men aan de publieke praatjens geloof floeg. -— De drift en het gewoel is buitengemeen; Jt geen zooveel te meer te verwonderen is, Wanneer men nagaat, dat het nog maar weinige weeken geleden is — dat men, met het opwinden der cerebella, op dit ftuk, in het openbaar een begin gemaakt heeft : want'eerst, zederd dien tijd, heeft men beginnen te bemerken, dat de bortjens verhangen waren. Deze bewerking is derhalven zoo fchielijk in zijn werk gegaan, dat er geen tijd geweest is, om zich op eene tegenwerking voor te bereiden. Eenige goede hakkelaars ondertusfchen, die nog in 't geheel niet weten hoe de vork in den fteel zit, begeven zich gewillig in 't gedrang, en roepin* als of bet er wat aan helpen zou: — „ Met zinnen! met zionen, kinderen! ,, De waereld is niet al razende gemaakt! Men kan geen ijzer met banden t, breken", en diergelijke goede woorden meer. Men geeft zich veel moeite om de opgewonde misnoegden in 't oor te bijten, dat men zomtijds de fouten in een werk verbeteren kan, zonder het geheel en als uit zijn verband te rukken; maar, Ja! — De vond is met dit alles (dit kan men niet ontkennen) een meesterftuk in 2ijn foort; dewijl men « door het gedrang aan den eenen kant te bepaalen — zich aan de andere zijde, de nodige ruimte verfchaft om onverhinderd voort te werken. — Waarlijk, men kan zijn tijd niet beter waarneemen! KurwiGES, den n November. Door bet lang uitblijven der trekfchuiten, die met ongeduld te rugg' verwacht worden, zien er zich verfcheiden reizigers, die te vermoeid zijn, om, te voet, den te rugg' tochtaantenemen ,gefrustreerd in bun voornemen. Alle kennen zij het geheime pad niet, om zonder veel opziens tt veroorzaken, weder tot hunne huizen en haardfteden te rugg'te keeren; en de voerlieden, welke langs dien weg met gefloten rijdtuigen vice verfa rijden, en zich rijkelijk laaten betalen , honden zich zeer fpijtig. De gewooae weg is Mm $ daar-  C 28o ) daarenboven niet zeer veilig, vooral tegen den avond, en het Is niet mogelijk} den weg op één' dag geheel afteleggen: — 'tis derhalve te voorzien, dat veele eerlang met een caravane de reis zullen aannemen. — zesde vervolg der r E i S b e s c h r t j v r n G van den spaan" schen cosmopoliet, te vinden in No. 82. pag. 239. £NB. Toen de ftervende Jutheur dezer reisbefchrijving mij verzocht, dezelve op eene. voorzichtige wijze, na zijn' dood, der Natie mede te deelen, niet willende, dal dezelve in de handen zijner Spaanjche bloedverwanten zoude vervallen; — befloot ik dit werk, op tijd, en bij beeïjens, om geene indigestie bij zommige mijner halve lezers of doorloopers te verwekken — uittegeven. Voorzichtiger kan dit toch ook wel niet gefchieden! — Deze halve lezers kunnen deze jlükken zeer gevoeglijk overflaan; maar aan de anderen, moet ik — uit hoofde van den plicht, die op mij ligt, als executeur van mijns vriends laatften wil — nog eens herinneren, dat deze ftukken geen fragmenten zjjnj maar te zanten , eene zeer wel aaneengefchakelde reisbefchrijving uitmaken. ^ janus.] m*m na zal ik het weêr te kwaad krijgen , met mijne gelijkheid zoe? kende Philofophen. — Deze zullen mij zekerlijk zeggen : — „ Juist hier ui»' „ blijkt het, dat de mensch, in zijne onvervreemdbare gelijkheid, moet te rugg" „ gebracht en herlleld worden." — Maar eilieve, mijne Heeren! — Gij onderJ fcheidt niet genoeg : want wanneer ik al eens zeide, dat er bij het Europeesch menschdom een trek fchuilt om Hollalalaaansch te worden, dan zeg ik immers nog niet, dat het er de gefchiktheid toe heeft? — En zonder de gefchiktheid is de trek — en 't kan niet anders — ten :hoogften nadeelig. — Stel voor eea 'A oogenblik, dat een verkwister en een lichtmis, die onder curateele behoorde gefield te worden, een' overgrooteh trek — ja, bij den lust van eene kraamvrouw af — gevoelde, om adminiftratie te voeren, over de goederen van minderjaarigen; — zoudt gij het geraaden vinden, hem dien trek intewilligen, of zoudt gij hem niet veeleer — uit hoofde van zijne ongefchiktheid voor dien post — weeren? — Zeker zoudt gij! Zoo is het met Europa (zelfs de Verëenigde gefield " "iet uitgezonderd)met °Pzicht tc* den eerstgemelden trek ook Het  Het gros der burgers — want wij' moeten ons naar de algemeene regels voègen, en geen generaale Sy Itema's op enkele uitzonderingen bouwen — Het gros der burgers, en onder deze zekerlijk ook dat groote getal, 't welk aan 't Fortuin, tot nog toe, weinig verplichting heeft — zuilen nooit van den trek genezen kunnen worden, om met hunne rijkere — en, juist daarom — mach•tigere natuurgenooten gelijk te ftaan. — Zoo zij dezen trek nu maar alleen bezaten, zou alles nog al wel gaan; maar die trek, gaat met de begeerte, om groot te zijn en te overheerfchen , gepaard. De ambitie nu, is weder een lelijke vijandin van die eerst begeerde gelijkheid: en dit is misfchien de eenvoudige reden, waarom alle die anders zoo welmeenende pogingen dezer wijsgeeren, niets anders dan plaatsverwisfelingen te weeg gebracht hebben: dat wil zeggen — dat de mindere, de plaatsvervangers der meerdere, geworden zijn — onder ander-e naaien evenwel! —• In dien onaffcheidelijken bijtrek nu, beftaat wel»voor eengroot •gedeelte, de ongefchiktheid, waar van ik zoo even fprak. —- De Theorie en de Pratlijk, bewandelen, in Europa, ieder eenen afzonderlijken Weg. De eerfte loopt regt uit, en de ander in een' cirkel. Breng het met de Pratticale Wijsbegeerte maar eerst zoo verr', dat de geheele bekende waereld, 't Caratteriftieke van Hollaidld verkrijgt, en ik verwed er de geheele erffenis van, mijn' mede luchtreiziger onder — dat is, zijn luchtbol en pels — dat in minder dan een agtfte van een eeuw, de geheele waereld, in dit 'ftuk, niet anders dan •liet Eiland Hollaidld zijn zal. Het komt maar alleen op de verandering van de natuur der menfchen aan. En dit eerst vooruit gefield hebbende *- weg dan met alle overheerfching, en derzelver uitgeftrekte familieI — Want— ó deNa. tuur is zoo elastiek I — Doe toch niet, gelijk zij, die gij met recht zoo zeer baat: — zij — die posten opdragen aan onkundige lieden, die, en door gebrek aan ervarenheid en door gemis aan een' behoorlijken aanleg, voor dezelve niet bereekend zijn; en aan de onbefchaafdfte onder het volk ampten uitdeden, welke naauwlijks aan het gefieepenfte verftand en fijnfte oordeel toebetrouwd zijn — alles in de vooruitftelde hoop —— dat de kunde en de bekwaamheid den gebe«ificeerden perfoon — even als de fchaduw het lichaam — wel volgen zullen. — Wat ik u bidden mag, geeft hen eerst de gefchiktheid, om in dien ftaat te le.ven, welke gij voor hen poogt te verkrijgen! — Doch waar bemoei ik mij mede ? — Wat gaan mij — hier in het midde van Hollaidld, flaapenden op den troon — de ftaatsgefchillen van Europa, en de droomerijên der bouwmeesters van luchtkasteelen, aan ? — Wat helpt of deert snij bier de wijsbegeerte van anacharsis cloots cum fuis; dat ik, in mijne eenzaamheid, daar zoo fterk partij over trek? Hoe weet ik welke partij zegeviert cp het oogenblik, dat ik dit fchrijf! Ik! — onwaardige gebieder van een volk van Natuurlijke en pratticale Wijsgeeren! Praüicale Wijsgeeren — onkundig in de TheSriel —— Ik ftel toch vast, dat dit oneindig meer zegt, dan thebreti- fche  fche Wijsgeeren — vreemd in de beöeffening. —— Ik heb in Eurepa eefi menigte van dit laatfte foort gezien, die, terwijl zij in 't openbaar vrijheid ea gelijkheid predikten, in hunne huisgezinnen, op de despoiiekjie wijze de patria en dominica petejlas deeden gelden. Keer dan met mij weder te rugg' naar Hollaidld , mijne waarde toekomende EtiJ ropeefche Lezer ! — Befchouw daar de weikende veerkracht der Natuur, ziet, hoe ik mij daar, even vruchteloos afflöof, om de ongelijkheid te intreduceeren, als uwe verrukte voorlichters bezig zijn, om bij u het tegenovergeftelde in te voeren! — Ik ben hun Xoning — welk een kinderachtige naam in Hellaldla! — Ik ben hun wetgever — welK een nutteloos ampt in eene maatfchappij, waar van alle ereleden als van zelfs en bijna werktuiglijk de wetten der Natuur opvolgen, zonder andere — zelfs niet eens een famengefteld fyjlema van de eerfte — te be» boeven! Ik heb onder hen de ongelijkheid der rangen en voorrechten inge- fteld. Volgens de wetten, die ik hen gegeven heb , hangt het, van hen af, om afzonderlijke eigendomman te bezitten: dus om arme en rijken te vormen: dit doende zullen er in Hollaidld omkoopbare en omkoopende wezens kunnen beftaan: de kunst van heerfchen eo gehoorzamen (de gefchiktheid al weder vooruit onderfteld zijnde) zal er kunnen beöeffend worden: er zullen boven- en oai derliggende cabaalen kunnen geformeerd worden, &c. &c. &c. want de regeeringsi vorm welke ik hun gegeven heb, en die — onderons gezegd, wel een weinig-! jen van het foederative, heeft — is er op zich zelve zeer gefchikt toe. Maar in weerwil van dit alles, ademt Hollaidld Gelijkheid, en (zoo lang het mij niet in het hoofd komt, om hen, door dwangmiddelen, het leven lastig en verdrietig te maken ) ook — Vrijheid. Er zijn zelfs maar zeer weinige onder mijne eerfte Amptenaaren, welke een duidelijk denkbeeld hebben van dien ftaat van ongelijkheid, waar in zij zich pro forma , thans bevinden. Oordeelt zelfs over de groote onervarenheid in hun tegenwoordig Staats- en Burgerrecht, uit de aanfpraak van den Advocaat eababada, in de eerstko-, mende veideeling! — (het Vervolg hierna.) Deze Nommers worden alle Maandagen vervolgd, en uitgegeven te Utrecht bij de Wed. Terveen en Zoon; 's Hage van Cleef en Leeuweftyn; Leyden Honkoop en Onnekink; Amfterdam Holtrop, J. W. Smit, ten Brink, Kuyper en van Vliet; Haarlem Beets en Loosjes; Rotterdam D. Vis, v. d. Dries, en Pols; Alkmaar Hand, en verder in de overige Provintien, a twee Stuivers,  JANUS VERREZEN. Ï787. " SUUM CUIQÜE. N° 88. Maandag den 5 December. M ijn goede Grootvader! — Nu de man is ter ziele; en al leefde hij ook — zijne memorie fpeelde hem al te grove parten; fchoon buiten dtze kleine zielsongefteldheid, zijn verftand vrij gezond was — maar hij konde zich de zaaken, niet genoeg meer in hun verband vaorfteilen, om er wel over te redeneeren.— Hoe zou hij toch wel hebben ftaan kijken — hij, die zulk een aartsliefhebber van de ^oude Cenjlitutie was, dat hij, in» weérwi! van zijne gehechtheid, aan het geen men in dit land de Stadhouderlijke regeering placht te noemen, — wanneer hij in de Vaderlandfche Hiftorie van Wagenaar, iets, betrekkelijk de gewezen Wilhelmen las, dat naar zijn begrip niet conjlitutidneel was, niet na kon laaten recht boos te worden — wat zou de man toch wel gezegd hebben, wanneer hij veele van zijne geliefkoosde ftelzels, daar hij maarniet was aftsbrengen — men deed wat men deed — in de nieuwe CbttftUvtie weder vond? — Aan de H. Deel. N Q » nieu. 1796. —  ( 4»4 ) nieuwe naamen. evenwel, zou hij r.pg al vrij wat te flikken gehad hebben: want l *Z. J« maar In 't geheel de man niet. om vreemde toebereldzeh, al ware het ook epS*t" ong'ekaauwd naar binnen te jaagen Maar hij is dood: en a M. I hem oo in den raad der oulften zitting verleenen, - hoewel er in "te e^ bij gefpecificeerd ftaat, dat alle de leden van dat r » t i,nLate fDrinalevend moeten zijn - hij mist met zeer veele andere, het ^fS e?h^ Het onverbiddelijk Committi, dat alle i™ en opgezetenen, hoedanig ook hunne godsdienftige, en ftaatkund.ge gevoelens mogen wezen, in bunne respeftive grondvergaderingen oproept, heeft Lm onaeëiscbt, en hij is verfcheenen. . . . H»^z1 mij vergund, eer ik verder gaa. hier een traan van het papier aftewtsfcben welke ik aar» zijné asfche toewijde. Hij was mij altijd — in weêrw.1 on, iS"efcWlKer de nu bijna zalige, Conjtitutie - een hartelijk vriend en waar. digDroudeaGeneraliteits.Leeuw , dat dier met zijn negen (in plaats van zeven ) braainaaUien; leeft dan nog! 't Was dan geen bedriegelijk voorteeken! 'tWas dan Sn mIsleid nd nachtfpook, dat mij reeds in N°. 8. in de daar bij vermelde wanSeTi ke gedaante telkens verfcheen, om mij te ontrusten! Ik had dan geen verkeerd voorgevoel bij *t lezen der coekeurbnde bedenkingen , over t f-la» ÏENKR aanstaande nieuwe constitutie IflT onze vereenigdk. gewesten! Die waterachtige vrucht is dan waarlijk rijp geworden! En het removeeren van de Friefche broeiërij beeft er niets aan kannen geven of nemen? - Och neen! — „fefsl - " Was dan waarlij' |de moeite wel waardig, er zulk een leven over te ,aKwu cij 100 v«*le kleine, van een' anderen kant even fchadelijke—■ maar ze^ kerSchandelijker revolutiën te bewerken, om, na een lange en fatigu&nte reis, nog verder van den weg af te zijn, dan voor en al eer men de marsch begonI — Want nu wordt ons niet alleen die waterachtige vrucht voorgezet; maar er doet aich zelfs nog veel kans op, dat ons de rotte mespelen, der heetkoppige Demonidanen voorgediend zullen worden, 't is maar niet anders! — die tegen wind op moet, moet laveeren. Zoo men maar iets vordert — anders is het waarlijk be* ter ftiliê leggen, dan loopt men ten minften, geen gevaar van verzeilen.' — 't Ziet er dan waarlijk fchoon uit! — De gebreken en inconvenienten van he» oude zorgvuldig bewaard, en geheele nieuwe aangewonnen te zien, die er bij affteken als nieuwerwetfche franjes op een oude gelapte boeren pij! — Dat mag nu — voor mijn part — éénheid heeten, omdat bet, even als de bladen van een boek, bij malkander ingenaaid is; maar onverdeelbaarheid — zie, dat geef ik aan de besten, om mij zulks aan 't verftand te brengen! — jacob ! — geef me die Ja* pon, die ik uit mijn Grootvaders boêi geërfd heb, eens van den zolder!— Wij zullen er aanftonds de proef eens van nemen- — Mijn goede Lezer 1 dez» lapon, is, buiten die gedeelten, welke gewoonlijk tot het famenftellen van zulk een huiskleed vereischt worden, nog daarenboven van verfcheiden lappen, ge* deeltelijk van mijn Grootmoeders bruidsfals e» kerkfamaar voorzien> «n met dm  C **5 ) "roering is het nog ellendiger gefield; en wanneer gij' hem omkeert, heeft hij bijzonder veel van den veelverwigen rok van den aartsvader joskph. — Daar is hij: ik zal hem aantrekken, en dan zult gij er zoo op het oogenblik het oordeel van mijn' goeden jacob over hoorenï — ik. Wel nu —mijn oude Vriend! •— vindt gij eenige éénheid in dit oude .kleed ? jacob. Neen, mijn Heer! — nitt veel meer dan ineen bedelaars deken. — i sc. Ja, maar — dat komt nu ook, omdat hij mij te los om het lijf heen hangt, en de voering, bij gebrek van fluiting, te veel in bet oog loopt. Hij floddert te veel! — Maar, ziet mij nu etns aan, nu ik hem, met deze driekleurige fjerp behoorlijk toegebonden — en de meest gelapte zijde buiten het gezicht gebragt fceb. Nu is er meer verband, meer verééniging— en minder in het oog loopsnd gebrek in. ■ jacob. Ja, dat moogt gij de menfchen, die het ding niet kennen, en het, dan nog, bij de kaers zien, wijs maken! — Maar kijk — wij zijn oude kennis famen. Ik heb het beleefd, dat hij gemaakt wierd, en na dien tijd is er geen enkele lap ingekomen, of weder uitgehaald — of ik heb er de befognes en con« ferenties van mijn Heer uw' Grootvader en zijne oude Naaifter over bijgewoond en gehoord. — Die goede oude man liet niets vesJooren gaan, ea van zijn oude fcleéren — vooral, wanneer zij biTde eene of andere plechtigheid gediend had. den — kon hij niet, dan met moeite, afftappen, en, zoo lang er nog lappen aan was, deed hij het zeker nooit — Zoo dat ik maar zeggen wil, mijn Heer! dat gij mij weinig nieuws van dien'huisrok vertellen kunt. — Van de fjerp zal ik niets zeggen; dat ding ken ik niet, en dat de boer niet kent, eet hij niet. Uw Grootvader knoopte zijn Japon eenvoudig toe, en daar meê pas. Nu heb ik er niets tegen, dat die fjerp op zich zeiven goed kan zijn — hoe zeer die er mij wat draaderig en pluizig uitziet — maar op de Japon..... [en^wie weet hoe veel u dat ding nog wel kost: er moet nog al wat moeite en arbeidsloon aan geweest zijn , om het te maken. Maar het is een fecuure band, dat moet ik zeg. gen : want in de plaats van een Japon, zoudt gij er drie ftevige kareis zoo vast meê aan elkander kunnen binden, dat het hen onmooglijk zijn zou, hand of vin» ger te verroeren. Mijn Heer heeft zeer welgezegd, dat er nu meer verband in is. - ik Men moet u maar op het chapiter van oude familieftukken brengen, jacob! om u in eens op uw paardjen te zien. jacob. Als mijn Heer het verkiest, wil ik er gaarne het zwijgen toe doe»; Nn 2 . snaar  C fi*5 ) maar als gij mij naar de waarheid vraagt, dan fpreek ik altijd mijn hart recht uit • ik weet wel, mijn goede Meester 1 dat gij met geen blaauwe bloemetjens gediend Zie daar het oordeel van mijn* jac ob! — 't Is er echter verr' af, dat ik zoo willen beweeren, dat mijn Grootvaders Japon, met de driekleurige fjerp, en de nieuwe Gmjlitutie, daar wij zoo even van fpraken, zaaken van een' en denzelfden aart en natuur — of in alles met den anderen overeenkomende waren. Dit fcheelt te bijster veel! —, Maar in dat derde, waar over jacob zoo gulhartig en uitvoerig het zijne gezegd heeft, komen zij zoo verwonderlijk overeen — voor 't minst, ik — vind de gelijkenis zoo frapant, dat ik niet heb kunnen nalaaten, deze woordewisfeling, bij wijze van een praclïininair discours, voor af te zenden. X Is waar — en waarom zou ik het ontkennen ? — mijn Grootvader had dit ongelukkige gebrek, dat hij niet gemakkelijk van de zaaken, al wierden zij oud en onbruikbaar, afftand deed. Het kan nog wel meê (zeide hij dan) men moet geen oude fchoenen weg werpen, eer men er nieuwe voor in de plaats heeft. Dit laatfte echter , was maar een blaauw blommetjen , (zou jacob gezegd hebben) want al kreeg hij nieuwe fchoenen, bleven de oude floffen evenwel ter eeuwige gedachtenisfe in eene juiste orde gefchaard, onder de bedfteê ftaan. Maar — hoe dit dan ook zij — hier ben ik zeker van, dat hij, bij voorbeeld, aan een' ouden veifl:ten rok, geen nieuwe voorpanden zou Hebben laaten zetten Zijne wijze van amelioreeren gfng nooit verder als het lappen, en daar toe gebruikte bij dan ook Hukken en brokken, die bij mogelijkheid tot niets anders konden geëmploiëerd worden - — Nog eens, wat zou de oude Man wel zeggen, wanneer hij in deze oogenblikken, met zijn eerwaardig grijs hoofd ten grave uitkeek? — Maar 't geen erger voor mij en de mijne zoude zijn, die met zoo vedfitucie tegen de oude Confiitulic ieverden, wat zouden wij — met betrekking van deze nieuwe Contii. tutie — den Man kuanen antwoorden? — Waarlijk, zeer weinig! 't beste zou, nog al zijn , dat wij het hoofd in den fchoot lagen, en zeiden: — Wij had „ den er beter gedachten van, Vaderl" Maar nu — de Japon van mijn' Grootvader en de driekleurige Sjerp daar gelaaten , en aan de genade of ongenade der Commisfarisfen van de voddenmarkt overgelaaten zijnde, treden wij direct ter zaake, dat is tot de volgende r-uhtbh vak betoog! en deze zijn («) Wat is. eenheid en onvbrdeelbaarhïid in een' Staat, en wat behoort er toe ? (*)  C *87 ) (») Wat is rotuniLIsiiDS, en wat kan daar toe gebracht worden? —. (•y) Wat zijn de voordeelen van bet feederalistitch Syjlemat — (2) Hoe kunnen deze voordeelen, behoudens nogtbans de volftrekte eenheid cn onverdeelbaar heid van een' Staat, in denzei ve overgebragt worden ? — (*) eenheid en onverdeelbaar hsid is in een'Staat of Maatfchappij, die hoedanigheid, waar door dezelve op de volledigfte wijze en in zijn' geheelen omvang en in de kiacht des woords, eigenlijk gezegd, waar één éénig zedelijk peifoon uitmaakt, waar van de deelen in geenen hoe ook genaamdcn zin, als op zich zelfs beftaande kunnen befchouwd worden, het zij uitwendig hetzij inwendig; en waaruit,dien ten gevolge, dan ook voortvloeien moet, dat geen gedeelte van zoodanig' een' Staat zich tegen het geheel famenftsl verzetten of affcheiden kan, zonder zich aan hoog verraad fchuldig te maken. — Of — in eenen meer. fleuurlijken uitdruk — eenheid en onvëbdeelbaarheid i^een' Staat is de waare overeenkomst van denzelven met een welgedrganij'eerd bezield gezond natuurlijk lichaam, waarvan alle de deelen, tot het beftaan en de voortduuring yan hetzelve medewerken, en aan dat groot oogmerk dienstbaar zijn. — Tot het daarftellen van zulke eene Maatfchappij, wordt vereischt eene éénheid van belang, van beftuur, van werking — eene evenredigheid in de verdeeling der machten, en in het toebrengen van onderftand —• étme evenredige draging der lasten, en het genieten der voordeelen; eere gelijke en gefamentlijke ondergeichiktheid aan die Macht of Machten, welke zeer "gevoeglijk het hoofd van het Maatfchappijelijk lichaam^ kunnen genaamd worden. Alle andere (zoogenaamde) eenheid, welke deze vereischten mist, en waarvan men, even als van een Polypus, gedeelten affcheidt. of in abJlraBo befchou* wen kan, als op .zich zeiven beftaande lichaamen , verdient dezen naam niet, en kan, op zijn best genomen, verleniging ot verbindtenis heeten;—en de makkelijkheid alleen, waarmede men zulk een deel of lid van de verbindtenis affcheiden en afzonderlijk en op zich zeiven beftasnde — denken en zich voorftellen kan, -bewijst alleen genoeg dat zulk eene verééniging of verbindtenis geeDa onverdbelBaarheidis, in dien 2in, waarin men dit woord in verband met eenheid gebruikt. . Dat er Departementen in een' Staat zijn, belet nogthans de eenheid en onver; deelbaarhbib van denzelven niet, even min, als in een welge'örganifeerd lichaam de verfchillende dealen : doch zoo dra deze Departementen &c. zoodanig niet aan het geheel verbonden en ingelijfd zijn, dat zij van het geheel afgefcheurd zijnde, Qphouden eenige politike exiftentie te bezitten — in dat geval beftaat er geene politieke éénheid. Dan kan men de Departementen niet anders dan afzonderlijke hu:sgezinnen befchou wen, welke, uit hoofde dat hunne woonhuizen indezelfde buurt ftaan , ter meerdere veiligheid een accoord hebben aangegaan, om elkander in den nood bij te ftaan. Hoe uitgebreid, hoe verbindend en geuieenfchappelijk dit ac- Nn 3 cotwi  C *88 ) cmd nu ook wezen mooge, welke arbiters men ook moge kiezen, om, in e» van difcrepance, dit accoord te handhaven —dit alles kan zeker veel toebrengen, om aan die verbindtenis meer kracht bij te zetten; — maar het blijver afzonderlijke huisgezinnen, ieder op zich zelve beftaande, zonder ebnheid en onver, deelbaarheid. Ja — al befloten ook de hoofden des kuisgezins, om over hunnerejpettivehuizen een gemeen dak te laaten leggen, en rondom hunne woningen een ijzer hek te laaten fmeden, en rondom zich eenen fterken wal of muur te laaten inetzelen, om zoo veel te geduchter van buiten te zijn, en zoo veel te geruster en gemeenzaamer inwendig met den anderen te leven en omtegaan; het zoude, des niet tegenftaande, afzonderlijke huisgezinnen blijven. Dan eerst — wanneer deze afzonderlijke huisgezinnen, overtuigd van ds noodzaakelijkheid om onaffcheidelijk vergend en verëenigd te blijven, en daar toe niets gefchikter achtende dan het ernftig belluit, om in alles maar ééne ea gemeene zaak te maken , eene volftrekte gemeenfehap van fchaden en baaten aangingen, metafftand van hunne particuliere rechten en privilegie'n, willende dit dezelve in 't vervolg in 't gemeen bezeten en genoten zouden worden —■ dan eerst kan men de geheele buurt als een één onverdeeld maatfchappelijk lichaam befchouwen. (is) Bij vergelijking en bij aftrekking kan men nu gemakkelijk bepaafen, wat fooi, deralismus is- —- Een verbond namelijk, van twee of meer op zich zelve beftaande Staaten. Dit foederallsmus is derhalve, zoo veelerlei en verfchiüende als er van elkander onderfcheiden en verfchiüende verbonden zijn, die door op zien zelve beftaande Staaten kunnen aangegaan worden. Bij zulk een verband kunnen de onderhandelende partijen veel of weinig ten gemeenen beste afftaanj van das geene, 't welk zij te voren, afzonderlijk bezaten. Dit brengt geen ander verfchil te weeg, dan in het meerdere of mindere, zonder dat daarom de zaak in haaren aart eenige verandering ondergaat- Het Joederalismus onderftelt derhalva verbonden — maar nogthans van elkander onderfcheiden Staaten. Dat is —• Staaten, die behalve het verband, waarin zij onderling, uit hoofde van het verbond ftaan , eene politieke exijlentie op zich zelve bezitten, afgefcheiden van de aangegaane verbindtenis. Zoo lang dus een departement, diftritt enz., zich zelven iets voorbehoudt, waar door het als eene afzonderlijke corporatie, in een' ruimeren of bepaalderen zin kan befchouwd en aangemerkt worden — zoo lang als het, alt todanig, zich eeniger mate, als niet aan het algemeen ondergefebikt en niet afhankelijk, befchouwen kan, is het flechts verëenigd met — maar .(in de letterlijke beteekenis van het woord) niet ingelijfd ia de overige beftanddeelen van het faimverbonden lichaam. — Hier uit nu, moet men dit befluit opmaken: —• Enkele faanverbondenheid, zonder iets meer, is een Coalitie of fsederalismus: en — ineenfmelting of coSgulatie is eenheid. Eene affcheuring van eeri Hd-uit de coalitie, maakt niet dat het afgefcheiden lid zijne politieke exijlentie verliest t bet tegeBgeftelde heeft plaats in de affcheuring van een gedeelte uit een* Staat,  C ) «a»t waarin eenheid plaats had. Dit is de reden, waarom men in het IaatKevTm"der voor zulk eene affcheuring te vrezen heeft, en du is Je o.8!, ;., «siro die men op goede cronden in eenen alzo vereemgden V a a t a Hn We o w v e r d k e l b a a r h «i d is eene loutere hars. SSZ^™^™£^W> -° drahet recht des fterkften het Sendeei dschUen faimverhondene machtige nabuu.en. in hunne w.jsheid of«hLuheid eene poolfche operatie gedecreteerd hebben. — ...... j. j jïWanneef men ondertusfchen het /«rfsraifa«i« met een vrijheidminnend oo/befchouwt eï bij zich zelve gevoelt, dat deze vrijheidsliefde even gelijk anderS driften, met een' zekeren naiever en jaloufic gepa rd.gaat dan onderv rat men !„ bet/^/irmur iets gerustftellende, dat men bij 't befchouwen Jan de VSiSrï e" onverdeelbaarheid zoo niet gewaar wordt, fin „it het reeds betoogde is de reden daar van niet moeielijk te gisf.n. - Ter verKiïfn- van een - en onverdeelbaarheid moeten de departementen welke te voren OoSch zelve vrijer en onafhankelijker waren, opofferingen doen , waarvoor tlr Cderal mus hen vrijwaarde. In kleine Staaten en QrparaUm hemcht alles voof'fTv^ rTge geüjk ftaande. meer vrijhe.d. Men kan de zaaken in t kleine toer dan in 't Iroite naargaan. Het Volk kan zich bij kle.ne gedeelten geS dijker dan in masfa verëenigen, om hunne belangens in 't m.dde van den Raad e brengen. In 't groote kan men zich minder met d,e «aker bez.g houJen die uit de hoogte van eene algemeene wetgevende of uitvoerende vergade,™R'befchouwd. als kleinigheden voorkomen; en welke, op eenen kleinen afftand te S, nog al vrij aanmerkelijk en belangrijk z.jn. Men kan nu t ontkennen, dat - altbars in Republieken - de eenheid en onver deelbaarheid meer aan het Monarchaal* grenst. dan het Foe deralismus: omdat de 'ïtnheid ook een voornaam ingrediënt in het Koningfchjp is. Men weet toch iel aat de macht der Franfche Koningen een' merkelijk» aanwas, door het vernietigen van het Foederalismus der groote Leet heeren verkregtn heeft. — In het Foederalismus onder het Koningfchap bezaten die Leenheeren du< meer int?oed meer eezags: en dus kan men vrij zeker hier uit argumenteeren dar de Invloed van het volk, bij het Foederalismus in de Republieken ook veel groo.er s, dan ondereen één en onverdeeld Gouvernement. - Maar daarentegen fceeft de éénheid, in veele andere opzichten, ook haare voordeelen. He volk vertegenwoordigd door zulk een Béftuur, is machtiger, geduchte . o.tzache. lijker. Het heeft minder te vrezen van zijneNabuuren, en loopt minder gevaar (gelijk wij reeds gezegd hebbend om gepolanizeerd te worden.^ Du ftemmen wij dók toe, en hebben er geen Spaansch of Engelsen woord tegen. Wij hebben de voordeelen van het FoeéraHmui ook alleen maar in bet fpel gebracht, om te beantwoorden (?) Li vierde vraag: —< „ Hoe  C ) „ Hoe kirnen deze voordeelen — behoudens nogfhans de volftrekte „ e en heid en onverdeelbaarheid van een' Staat — in „ denje.ven overgebracht worden?" — a ig^s^ sta zi n Swhe nd'r^'""beh^.^ ^ • -elke p«r, ^««rf tneeVpn fn . . I- . ' op deze!f',e w"ze, geinterdiceerd moet zijn zich te mengen m zaaken die alleen tot het D^nffi betrekkin- hebben Hierin™ men den u.teriijken vorm van het behoudeech er Ê"«ES tw,ï™iïk"J" enr"R0'"»-»HS"' genieten. He ls tochtf. tegei zeggelijk, dat in dezen vorm alleen de zoo even opgenoemde voordeelen en vermeide nadeel en van het fiederathe gezocht moeten worden enchr Z daartnt verhoopte meerdere vrijheid en onaLokUjkE alS door Eet"elet ten van machtsóverfchrijding, verzekerd wordt. Dóór zulkeeneCel/ïlutT mids men met aan den buitenften bast en fchors der dingen blJftSanZ^' men zekerlijk mets van het Foederalismus; dan den uiterlijke» fcjn oveJhou. den; terw.jl men anders handende, zeer gemakkelijk 1 ondèrfteld zhX dat men, geduurende zes maanden , niets a^ers te doen had fen W "1 Reglement zou kunnen fameüftelfen, uitwendig zoo één ... 11?» g !. flaapmuts of een hemd zonder naaden, en inwendig zoó v deeÏÏ fmphetc. kastjen. - Misfchien is het niet geheel nufteloos, bij dezV geleeen. heid, een oog van commijeratie op het landfehap van Fantasia tf ftaan :rdptekhoutn?Iang'een v6ivo,s be,oofdheb' 2ondcr«t0£ X ,„hD°nCl'-1eWijl 5, be™erk' dat dit 'Nommer '<*ds zijne behoorlijke diïte heeft zullen wij liever die ftof tot de eerstkomende week bewaren. — eeft' urBfZeJIjmiiers worden a,Ie Maandagen vervolgd, en uteeeeven te DWjs* SJnntWcd* Verveen en Zoon; >s Hage van Cleef en Si" en vS viiet. /T^n H°ltr°P' * W' Smit' ten SS t£i. JL 5 B<*tS en Loos es; Rotterdam D. Vis, v. d. Dries fl» Pols,- Alkmaar Hand, en verder in de overige Provintien, a twee Stuiver,!  JANUS VERREZEN. ,?87.- « 1705. - S Ü U M C U I Q U ft N°. 89. Maandag den 12 December, Tantae molis erat, Rtmanam eendere gentem. HVIBGILIÜS. et zag er met de Fantafidanin , alvorens het Decreet van volftrekte tztfi heid en onverdeelbaabheid, bij hun (vrij unaniem) genomen was-' in veeie opzichten even uit, als met ons, die evenwel in verfcheiden andere aJpeSen, bij lange na , geen Fantqfidanen zijn. — Dat geene, waarin wij wel het metste met hen overeenkomen, is — onze aangeboren traagheid en bevreesdheid, om een' beflisfenden. ftap te doen,gepaard met een zeker foort van woelziekte, om ,geduurende deze befluitloosheid, zoo wat rondsom de zelfkanten va» het Decreet om te wandelen ; of - gelijk een luimige Fantafiaan het zou uitU O'T" te PIrewaaiëa' 0ok hebben wij dit met ken gemeen, dat wij, op ' ' "e" O o eene  C w ) eene alleronevenredigfte wijze, in hoopjens verdeeld zijn, en dat ons oude Staatsgebouw meer door famenloopende loutere toevalligheden , dan door een beredeneerd plan (gedeeltelijk) ingeftort is; waar door wij, even als zij, nog IangVraet het mes in den buik hebben blijven zitten, en nog lang zitten kunnen, wanneer een of ander onvoorzien toeval, op de eene of aniere manier, er geen einde aan maakt. — Dan, hier in verfchillen wij zeer veel met de langzaam befl'-iitende en zeer hr.gfpeculeerende Fantaftdanen — en dat is — dat wij, ten minften voor als nog, zoo bereekend niet zijn voor die fundamenten, waarop hunne eindelijk daargeflelde Conftitutie gebouwd geworden is. — Zij waren, namelijk, fchielijker bij de werken , wanneer er ten aigemeenen nutte, opofferingen moesten gefchieden: zij zochten het heil der gedeelten, meer in het bshoud van 't geheel; daar wij integendeel, meer van begrip zijn, dat het behoud van 't geheel, in het in 't oog houden en verzorgen der gedeelten te vinden is. —■ De reden van dit verfchil is misfchien wel voornamelijk daar in gelegen, dat zij, in hunne theüretifche befpiegelingen , zich hunnen ftjat altijd voorgefteld hebben, als e> n meEfchelijk lichaam — en dat wij,daarentegen , onze maaifchappij — (zoo als het mij voorkomt) meer befchouwd hebben, als een draaiorgel, of eenig ander fimergefteld lichaam. — En deze o:;derftelling vind ik zoo ongegrond niet: dewijl men , dezelve tot een bafis van beider handelingen leggende, ondervinden zal, dat wij , in onze fuftenue even confequenfhanielen, als de Fantafidanen in de hunne. — Want de deelen van een' Staat, als een gezond menfcbelijk lichaam befchouwd zijnde, worden het best verzorgd, door de inachtneming van alle de ledematen in cmcreto, dat is, bet geheele lichaam,* maar de leden van eene maatfchappij — voorgefteld als een draaiorgel, bij voorbeeld — fchijnen, veel eer, beter behartigd te zullen worden, wanneer men hen, inabftraSo, en ieder afzonderlijk, gadeflaat. — Vraagt dit maar eens aan die muficaalfche Inftrumentmakers, en zij zullen het u, ah uit éénen mond , getuigen. — Hier uit nu leert men al weder — of ik ben het fpoor geheel en al bijfter — hoe veel het verfcheelt, uit welk een' hoek, of op welk eene wijze, meH eene zaak befchouwt. —— Wie ondertusfchen gevoelt het oneindig onderfcheid niet, dat er beftaat, tusfchen ons dierlijk lichaam en het beste draaiorgel van de waereld, al konden er ook, in plaats van negen, wel meer dan dertig differenten airtjens opgezet worden ? —- Ondertusfchen moeten wij in deze materie niet al te diep dringen, of met hand en tand willen vas.houden, dat een één en onverdeelde Staat, met het dierlijk lichaam en het foederalismus, met een draaiorgel — zoo volmaakt overeen* komt, a!s de een' droppel water met den ander. — Want — zoo zou men wel kunnen zeggen, dat de onderfcheiden airtjens, de Provinciën, de trommel en de blaasbalk, het Collegie van Hun Hoogmogende, en de Orgelman, de Stadhouder' lijke macht in onze vorige oude Conftitutie waren; en waar zou ons dit (ik bid het u!) eindelijk heen leidenI — Laaten wij liever, wanneer wij, uit hethierboven omgehaalde, iets, tot ftichüng voor ons zeiven, willen haaien, uithoofde vaan  c m } Van de bewustheid der voortreffelijkheid van een mlgeSrganifeerd dierlijk lichaam, boven de fchconfte ctnftruttie en famenftelling van een draaiorgel, — wenfchen , dat men in 't vervolg de zaak van ons land , uit het Famafiaanfche gezichtspunt, moge befchouwen, — niet alleen — maar dat óó.i wij — overtuigd van de uitmuntendheid hunner grondbeginzelen, boven de onzen—een beter gezicht in die zaaken mogen verkrijgen, dan wij tot heden toa gehad hebben ! — Buiten dit verfchil tusfchen ons en de Fantajï&anen, beftaat er nog een ander, dat vrij aanmerkelijk is, en met het vorige in verband ftaat, Uit hoofde van de meerdere bereidwilligheid van de Fatafiianen, om, ten be» boeven van den aigemeenen welvaart, opofferingen te doen, begrijpt men ligtelijk, dat hunne geduurige en bijna onafgebroken invloed, in de Volksvergaderingen, bij ben onder den naam van Wijk. en Centraals Vergaderingen belund , (zie N°. 30 en 31.) met minder gevaar gepaard gaat, dan dit zekerlijk bij ons plaats zou hebben. De Fantaft&inen bezitten de kunst of den fljg (al naar dat tnen het noemen wil) om, zoo dra zij zitting genomen hebben in deze vergadering , het huislijk- of keukenbelang5 van zich zeiven en de bunnen — als zijnde eene alzins puure domeftieke zaak — geheel en al uit het oog te verliezen, en er niet wefer aan te denken, dan bij den laatften praepdiaalen hamerflag , en bet fluiten van de Vergadering, Ook deze hebbelijkheid — hoe weing kunst het ook moge zijn, als men aan de gewoone praatjens van onze vaderlandlievende burgers geloof wilden flaan — fchijnen wij or.s niet eigen te kunnefimaken? — Wij zijn zoo doordrongen met ons huisvaderlijk belang, (verre evenwel zij het van mij, dat ik mijne natte dit als eene misdaad zou willen aan. wrijven) dat wij in onze Grondvergaderingen dikwils , in plaats van ons oproepingsbilliet, met de prijscourant onzer daalende effe&en opkomen. — Dit gal zekerlijk ook wel een van de redenen zijn, waarom men tot onzent, zoo veel met die Centraale Vergaderingen niet op heeft, als in Fanttfia, — miar daarom zeggen de Fantafiaanen ook met meer recht, dan ons volkjen, dat de Souvereiniteit in hunne refpeftive boezemen berustende, en, wanneer zij te famen in de Wijk- en Centraale Vergaderingen opkomen, dadelijk werkzaam is. —— Dan, daar wij heden niet zoo zeer over de oppermacht, als wel van de éénen onverdeelbaarheid van het Volk beloofd hebben te fpreken, zouden wij ook gevoeglijk de Centraale Vergaderingen van Fantafia daar kunnen laaten, en fpreken alléén van de verdeeling van hun Gemeenebest in Departementen en Dijïricten, en over de Gecor.Jlituierde machten daar toe betrekkelijk, ten einde daar in optemerken, dat deze verdeeling, welke, oppervlakkig befchouwd, eenfoedtratief voorkomen heeft, waarlijk eene vo'ftrekte één en onvéraeelbaarheid oplevert, gepaard met die voordeelen, welke men, niet zonder reden, als aan tee-s Foederalismus verbonden, befchouwd heeft. Ooft Een-  ( ) Fantafm is evenredig verdeeld. Het eene Department of DiftM of Wiik *. noch ,rooter noch kleiner dan het andere. Alle de gezamentlljke Wijken van een DijMcJ% hebben zeker, bij ultfluiting van de Wijken der anderen DifiriSm een afzonder luk belang; maar dit belang moet niet verder gaan, dan ftr k I'. nomen dat DiftrM ze ve;.du maakt dat de icepr^,,» van dit Di&5 voor dat zelfsbelang, gelijk wij het hier boven bepaald hebben, waken. Ook zoo T8Af V.btV?°rbe.e,d' v00rhetbeIanS ™ rnijs huisgezin; zonder dat dit miïn afzonderlijk belang immer in oppofitie kan komen met _ of botzing veroorzaak» aan - het beftuur van de Wijk daar ik in woon. Die Repraefentanten 32 derhalven eenvoudig bewindslieden van dat LnftriSi in dit bewind kunnen Si mets doen, dat ftrijdig ,s met een generaaler bewind , 't welk door de Repral fentanten van een. Departement behartigd wordt. Het belang dat nu de Wijnen in en tot een D#S hebben, hebben ook de Diflriüen in en tot dat Departement waar toe z,j behoren. Zoo is het ook met de Departementen in en tor de geheelê Republiek : altijd in het oog houdende, dat er bij de Cpnflitutie duidelijk bepaald IS, dat ieders macht ztch niet verder uitftrekr,, dan mijn macht betrekkelijk mijn buis, en dus niets bu.ten den kring waar toe hij bepaald is. , Men boude hier nu bij in het oog, dat uit de Wijken de Bewindslieden, uit de Bewindslieden, de departementeele Befluurers, en uit de departimenteele Beftuurers de Re. praefentanten der geheele- Republiek verkoren worden! — Dan volgt'het van zelfs dat deze laatfte door bet gezamentlijk belang, of de fom der belangens van de Wijken, de Diftntten en de Departementen gecreëerd zijn ; en dat tot de' ze belangrijke posten , waaraan den algeheelen welvaart van de Republiek eeie. mandeerd is, niemand geraken kan , dan hij — die-en door de Wijken en door de Dijlritten, en door de Departementen tot dezelve waardig gekeurd ziin ee. worden; daar anders zeer gemakkelijk, een allerongefchiktst woorwerp alleen omdat hij zich, bij dat klein gedeelte volks, van wiess willekeur bij'afnina de teugels van den geheelen Siaat in handen neemt. Dit toch kan zoo ge' makkelijk in Fantojii niet gebeuren, ten zij men het bijkans onmogelijke wil.' de ftellen, en geloven, dat hij, die zelfs in het Diftritls bewind, blijken van verregaande dorperheid gaf, ook nog wel bij de twee daarop moetende vol. gen eleUien in aanmerking zou kunnen komen. Daar nu de eenheid en ohvehSeblbaabhbid van het beftuur niet afhangt van de wijze waarop de Repraefentanten van het geheele Volk teïozen worden maar alleen van de macht welke aan dezelve verleend is- en daar volgens de Con/ïitutie van Fantafd aan de Repraefentanten die macht gegeven is welke int de Soevereiniteit van het geheele Volü voortvloeit , zoo dat de gan'iche Volksmacht, in die Vergadering. als geconcentreerd kan befchouwd werden • — zoo volgt daaruit, dat er in Fantafd, eene volftrekte e e b h e i d en omverdeelbaarheid in 't Beftuur (in dien zin, welken men thai.s aan die, woorden geeft) beftaat. *<-• * Wan.  ( *95 ) ,.' -Wanneer het nut daar te boven", nog blijkt, dat de voordeelen, welke men 'aan het Foederalismus toekent, uit deze eenheid niet verbannen , ■ maar Veel ' eer aan d«zek'e verbonden zijn, dan is ook de vierde vraag, die wij in 't vorig Nommer niet geheel afgehandeld hebben,beantwoordt; — en dit zullen wij onze lezers — mits zij al gaande weg, niet flaperig geworden zijn — zoo klaar bewijzen, dat hij onder de fceptici zou moeten t'huis behooren, om er aan te . twijffelen. i°. Ieder Di/lritc is bij deze Cmflitutie volmaakt zeker, dat het door geen andere Bewindslieden, dan die zelve bij dat Dlftriic belang hebben, zal vertegenwoordigd worden. — Hier in ftaat het vo'ftrekt gelijk met al de Diflritten van' zijn Departement. En in de repraefentatie van dat Departement, weet het even zeker, dat het naar evenredigheid van zijne bevolking, al dien jnvleed heeft, .waarop het met billijkheid aanfpraak maken kan. Hier is derhalve die zelfde veiligheid, als in hst Foederalismus, zoo het namelijk, eene veiligheid is, zijn belang in handen te zien , van die er zelve bij geïnteresfeerd zijn. Maar ook zoo is het met opzicht en tot gerustftelling der Departementen in de vergadering der Repnefentanten van de geheele Republiek, Ieder Departement is toch zeker, dat ' bet aldaar gerepraefenteerd wordt, en wel door een lid van zijn eigen huishoudelijk beftuur. — 20. Die groote macht, welke buiten deze Trapfchewijze opklimming, op een ' fprong daargefteld, en even als uit niet gefchapen wordt, zonder in een verband te ftaan met die ondergefchikte machten, waar op en waarmede zij werken moet, waaraan zij geheel vreemd kan zijn , wiervbelang zij niet heeft leeren kennen, .waar van zij geheel los is — is in de Conftitutie van Fantafia even groot; maar zij is niet onmiddelijk geboren', zij beftaat ju'st door en uit die machten, wier "belang het \ is die gedeelten der republiek te befebermen. Dit verband, deze betrekking, deze verknochtheid van onderlinge belangens, in een focus of brandfpunt verzameld, werkt geregelder en met minder botzing op elkander, dan eene 'plotfelingfche daarftelling van onderfcheiden machten,die, juist omdat zij vreemd "zijn van elkander, en' alle politieke bloedverwandfchap misfen, elkander rivalizee'ren moeten. — Integendeel — in de Fantafiianfche totaliteit van machten , is meer eenheid en wenfchelijke eensgezindheid , dan in alle andere famenftelling te wachten: want alle machten — van de grondvergaderingen af, tot de hoogfte wetgevende vergaderingen toe — [en deze maken gezamentlijk de geheele masfa der ftemgerechtigde burgers uit] maken te famen flechts één lichaam uit, d"at door de natuurlijkfte ontwikkeling en zonder fprongen — geboren wordt '— zonder dat het nodig is geheele vreemde ledematen aan te fchroeven om er een geheel van te maken. ——• '. De eene macht wordt daar uit de andere geboren , of liever het is maar één macht, op verfchiüende wijze gemodificeerd. De eene word .chtcn van den Mensch, als bij die van den Burger. — Er is vee! waarfchijnhiKheid, dat dit woord achtergebleven is, door dien er order de geleerden geene Fahfafidanfche vertaling van 't Contract Social van Jean Jacques Reauffeau bekend is. Ook kunnen de FantaJiSanen uit de ragelaaten fchriften hunner voorvaderen niet zeker en althans niet precies of hairklein , gewaar worden, welke natuurlijke rechten deze hunne voorzitten , bij hunren overgang uit den ftast der Namur in dien der Maatfcbappij afgtftjan — en welke zij daar entegen. als onvervreemdbaar befchouwd — en daarom behouden hebben. Daarom hielden zij ook (kunnen wij daar bij gemakkelijk onderftellen: dewijl wij toch aan 't gisfen zijn) hunne Rechten van den Mensch, even als oude en vervallen Trattaaten en Alliantiën, in een daar toe beftemd cabinetjen verborgen en opgefloten; en plaatften die artikelen van de Rechten van den Mensch, welke hunne voorouderen behouden — en die, welke zij weder verkregen hadden, bij de Rechten van den Burger; tea blijke, dat zij de eerstgenoemde even min, als de laatfte, onvervreemdbaar btfchouwden. — En -*■ indedaad! bij de FantafiHsnen — zijn die beide, in vroeger tijden, altijd zeer verliesbaar en moeiëlijk weder verkrijgbaar geweest. — Doch bet woidt nu tijd om onze oogen van het latdfchap Fantafia af te wenden. — ik heb meer dan aan mijne beloften voldaan. In plaats van flechts een oog op deszelfs Conflitutie werk te flaan, ten betooge van (^) in mijn vorig No., ben ik veel verder gegaan, dan ik mij voorgefteld had. Dit doet de ouderdom: — in dezen leeftijd (elk uwer zal het ondervinden, of ondervindt het reeds) heeft men veel moeite i° om op den text te komen en ïo om er op te blijven. Men krijgt dan, in het demonfteeeren en betoogen veel van dat babbelachtige: men kan zoo niet meer bij een ftuk blijven, men haalt veel over hoop; en wanneer men er dan ten lacgen lesten geen bekwaam einde aan weet te maaken, laat men de zaaken maar zoo fcheef en dwars door elkander leggen, en loopt er, het achterfte voor, uitl — Gelijk ik, mits dezen, ben doende. korte wo 01 d ewisselinc tusschen mevb.ouw be unie en ff. in het Rijk der deeden. De unie. Ha! hai ha! ha! Ik kan mij niet onthouden van 't lachen zoo ëikwils gij mij wilt vernaaien, dat ik dood ben.  ( *P3 ) - *' Maar zijn wij hier dan niet in 't Rijk der afgeftorvenen ? Wandelt daar ginds de fcbim van de Conjlitutie van i793 niet - daar in die donkere laan zie ik haar daar niet gearmd met den ex Diator met veel drift heen en weêr wande■len? Zie ik daar aan die andere zijde a a nton , n a illi en zoo veel andera niet? - Z.jn deze al te maal, geen dooden? - Ben ik zelf niet zoo dood als een Pier - en zoudt gij juist alleen leven ! - Dit zou waarlijk iets zon' derlings zijn. ' 1 D e uni e. Zonderling is het zekerI — Doch ik zal u fchielijk uit den droom helpen. Gij moet dan weten , dat alle zedelijke perfoonen op eene geheel andere wijze ad Patres gaai, als ae natuurlijken. Van de eerfte kan .nen niet zesgen , dat zt: dood zijn, zoo lang er nog maar eenige leden van overig zijn en dit s juist mijn geval geweest. Wij,perfonae merales, hangen van .flanken vleescn' aan malkander, a >. 't Was toch een geringe zaak geweest, om u, zoo als gij daar gaat en ftaat , om een luchjen te zeilden. 6J s eH De unie. 't Is zoo, mijn vriend! maar dit heeft men verzuimd, en nu .zal het vee voeten in de aarde hebben: want gij moet weten dat wij nie als aa" dere ftervelingen zijn die alle dagen _ al was het ook op een paasch. maandag - het bachjen er bij m kunnen fchieten. Daar zijn maar zoo enkele verhuigen voor ons; en wanneer die ongemerkt voorbijgaan, dan huuren wiï weer in. Ondertusfchen heeft het er bang genoeg voor mij uitgezien, en >t Ie vaar is neg niet geheel over! - Maar ik verdoe hier mijn' tijd «et u. Adieu ' !l Hebt gij ook iets aan uw vrienden in het land der levendiger ^ zegeen ?' r Kunt gij daar waarlijk nog veilig verfchijnen ? 1 " ~~ De wn ie. ó Ja ! - maar - entremus ik reis in Cogmtol — zoo n derhalve nog iets op het hart ligt .... anders .... ik ga | _ K r. (Mei een zucht) ï /3/ pe«zU, % è\ rïx,w 1 De unie. Nu, gij kunt er ftjat op maken dat ik het hen. in 't midden hunner conferentten woordelijk in 't oor bijten zal. Ik moet juist dhrn weg uit. — Nu, vaarwel! J dIen (! r\uTmrT$ W°rden t5 M3and3§e" vervolgd, en uitgegeven te Utrecht bi de Wed, ierveen en Zoon; 's Hage van Cleef en Leéuweftyn; Leydm ^^vZ.%°AF\^^B{^' J- W' Smit.uen Brink Ku/pï en van Vliet; Haarlem fieets en Loosjes; Rotterdam D. Vis, v. d Dries en Pols; Ahnaar Hand, en vefder in de overige Proviinieu, a twee Stuivers.'  JANUS VERREEEN. SUUM CUIf^UE, N° 90. Maandag den 19 December. Brief van den sïectatübialï» axxzioxk. 1 iitiiit jaivü zien de zaken zoo gaarn in Gp~. maar wij vinden ze ntëest altoos in £Q en deze is een misfelijke letter;zoo wel in haar figuur, als in haare uitfpraab. Zij komt,in beide, volmaakt overeen,met uwen vrouwelijken tweeling hica en illucca: want zij is niets anders, dan een dubbele C, waar van het eerfte gedeelte, dezen, en bet andere, geenen weg op wil. Beide geveneen verichillend geluid: en daar ( gelijk ieder weet) de wispeltuurige C. in fommige gevallen, haar amptgenoote K, en in andere weder de S. napraat; aoo ziet men ook, dat II. Deel. Pp zij  ( 300 ) »ij, in h33re guifi verééniging in £JQ beide deze tegenftrijdige geluiden aanneemt; waar dosr zij — vooral aan 't begin van eenwoorJ geplaatst— eene alleibardfte en onaangenaamfte uitfpraak hieft; Zoo als, bij voorbeeld, in het woord xantippe. Ik btn er zelfs niet vreemd van, dat het booze wijf van socrates eene groote maate van haar weêrbarftig humtur, aan haaren kwalijiduiden- den naam verfchuldigd I«. Doch d.z3 mijne zwakheid op de naamen, welke ik zekerlijk van den ouden II 'er skandy, de vader van tristam, overgeërfd heb, daargelaaten! — Genoeg! — wij zien de zaaken gaarn in £/7[ en tot nog toe vinden wij dezelve aHerverfchrikke'ijkst in ^JQ — Over politieke zaaken wil ik u thans niet onder» houden , mijn gosde janus! want daar Haat mij het hoofd nu maar in 't geheel niet raar: ik heb thars in mijn' eigen thuin zoo veel te wieden , dat ik om het oikruid, dat ër in denHollandfchen , Nederlandfchen of Bataaffchen thuingroeit, naauwlijks denken kan. — Ter zaake dan, Mijn Vriend! — Ik dacht —• Ji wel, ik arme fukkel , dacht, na het afleggen van mijne, (zoo ik hoopte) laaide reis, een genoeglijk endjen levens, onder mijne huisgenooten, welke, bij mijne te rugg' komst, zich zoo uitermaate verblijd en vrolijk aanftelden, als of ik fchatrijk t huis gekomen was , door te brengen , en weder zoo gelukkig en recht wijsgeerig, als de PrefiJent Washington [Si licet exemflis in parvis grandibus «tij na het uitdaan van zoo veel moeite en gevaaren , in de dille verblijfplaats, in het huis mijner vaderen te rugg' te keeren: maar nooit zag ik mij, zelfs op de gevaarlijkde tochten, en bij de gewaagdfte ondernemingen , zoo zeer in mijne hoop en verwachting te leur gefield, als in dit eenvoudig en , oppervlakkig befchouwd, allerveiligst oogmerk en, op mijne jaaren, allerbillijKst voornemen... Ik lig dan met mijne kinderen, en de voor kinderen van. mijne vrouw, aller ellendigst overhoop. Gij weet, dat ik ze alle, na mijne te rug?' komst, zonder onderfcheid tusfchen den een en den anderen te maaken, bij mi; in het vaderlijk huis genomen heb. Daar doet gij. wel aan, zeide mijne vrouw, zoo dra ik haar, en mijn jongenskennis van mijn voorneman gaf. Het duurde niet zeer lang, of wij wierden het alle daar omtrent eens , dat wij, onze gezamentlijse belangens, in deze bsdroefde tijden van fchaarsheid, naauwer aan elkander verbinden, en daarbij tevens een oeconomijchcr en zuiniger levenswijs aanvangen zouden. Alle (wist ik) waren zederd lang, met hunne financien, door vermindering. *aa verdienden, bankroeten , belastingen en andere beursverligtende middelen, fterk achter uitgegaan. De een bezat meer refowfes, meer omilag van affaires ea broodwinning — maar de een beaat ook meer fchulden — dan de anderen. Wat  C 301 ) Wat toch kon Ik beter doen, dan hen voor te ftellen, om van den aigemeenen •Bod ceh deugd, en ten aigemeenen nutte eese gemeene zaak te maken ? - In ÏV-rfl?drift * en eerfte oogenblikken van algemeene vreugd - zou fa edel■oedfc aanbod zekerlijk door alle aangenomen zijn geworden , en ;k zou het SSdrongen hebben: - want gij kent mijn' aart, en weet, dat ik een hefSr ben om het ijzer te fmeden, als het gloeit: — maar — ftetar 1 - mim «ïwiéw"k'e?ï enwegende vrouw - vond goed van dit gunftig oogenblik geen In fk te naken en mijn jongens aan te raden, die zwaarwichtig zaak - zoo !l, zï d?e noemde -"nog eefst eens rijpelijk met runrie refpe^e vrouwen ea kïnde en te overleggen. — „ Dat wij in 't vervolg al te maal onder een dak wonen Cve.volgde zij) en in «n' zekeren zin huisgenooten worden , bevalt " mHuitermate : want het huis is ruim ea breed genoeg, en ik: bon veel van da " Gezelligheid; maar aan den anderen kant kan ik juist de noodzaaalijkbeidme; zien, " lan den geheelen boêl bij elkaar te fmijten : - Hoor eens,_ ieder z.jn vr,," Eid 1 da' vind ik mooi. Ik weet wel hoe het met de jonge lui gaat: want ik " hen ook iong 2eweest. Ik wil de vrouwen van mijn zoons en mijn voorzsons " niet weien, en dat moeten zij mij ook niet doen. Jij bent een man, en daar» ^ S je zóo niet, wat eene vrouw van rechts wege toekomt fik behoort " tahïar eigen keuken baas te wezen , daar voor is zij vrouw. Wat jij al me " " gemeene zaak op moogt hebben, dat weet ik niet; maar Ut weet wel dat " Ü«n AP 7aaken fomtijds wel al te gemeen maken kan, — en daarbij (dit beet " Tmlj ft i r^oor Vmen kan zich makkelijker in een fchurfde bo 1 fteken " dan er zich uitredden ; en - (dit zêi zij zeer fignifieant) - ik tw.jftel niet of „ mijne dochters zullen er wel even eens over denken, als ik. ■hop ellendig nu dit raifonnement ook mogt wezen; — van dat oogenblik af was de kaart vergeven. - 't Is Waar - wij bleven wel bij elkander wonen; hieiD het ? — Elk koos zich weêr , na evenredigheid van zijn familie een'^ hoek in?3. huis uit, welk hij tot zijn afzonderlijk hu'sgezin beftemde. Ss de voorkinderen van mijne vrouw, die anders altijd maar bij moeder in huis gewoond hadden , zonder een afgezonderd huishouden te hebben .wilden nu ook zoo wel als de andere, (NB. ca 't fterfgeval van hunne twee broêrtjers) een We keuken, en ik weet niet wat al, hebben - om vooral hangende het voorfte van vader - niet minder dan de andere te wezen. - Met zeer veel moeite en hasfenbasfens, wist ik het eindelijk zoo verr te krijgen, dat er, zonder anzien van 't getal der huisgezinnen, door een foort van hoofdelijke ftemmine eene cornmifie, beftaande uit fommige van mijn kindskinderen daargeiteld SS, van wiecs uitfpraak het af zou hangen, hoe in 't vervolg bei: geemhineerd huisgezin, - dat ik, zonder eenige pradUetoe voor den een of den ander hartelijk lief heb — gereguleerd zou worden. Van deze hing het volmaakt af^ 'miTn geneè voorftel! zoo als het daar lag, zonder eenige referve aan te nemen en, dit gedaan wordende, (rekende ik,) de zsak, zoo goed a.s in het  C 302 ) zout. — Dit was waarlijk een gelukkige Inval, en ik hoopte er, niet zonder reden een gelukkig gevolg van. - Maar, wat gebeurt er? i Na dat zUAn e!! daar toe expres fchoon gemaakt kamertjen, niet (gelijk men zegt) een' blaauwen maandag maar verfcheiden blaauwe maandagen achter een" gef tin hadS n Temen zi, daar eindehjk met een ding voor den dag , waarin 1f duidelijk zien ko? dat mijne vrouw de hand gehad had.- Ook Iachteze, bij de overhaXnïvaa£ï Stuk, zoo wit, en zag er zoo vriendelijk uit, dat ik vooruit rllTblerX ^ de boel totaal verknoeid was. _ „ Wij hoopen nu maar (zd een van de kïnde „ ren va. onzen r.e»ix) dat groote Papa er eenig genoegen in zal nemen „ ten minften Grootmoeder loopt er dan, met alle macht, mede weg- - » B;'t was reeds genoeg gezegd voor iemand, die niet doof was. — , Gii kunt wat „ begrijpen (ging hij voort) dat, het geheel onmogelijk is, om het iede In „ van paste maken: ne Jupiter guidem omnibus (kijk! - zijn Latijn en GriekS „ fpreekt hij meesterlijk i.) en zoo het maar den bal niet geheel én al 2 gefla„ gen is (het hij er opvolgen) en dat ik maar niet uitroepen moet.XS & „ operamperdtdt, ben ik zeer wel te vreden." - Maar, een van de jongt™ cl aas, die een refolutie klant is, zei mij al aanftonds, eer ik het ding no/in zag; - „ Lieve Grootvader! «ij zult er alles in «Men, bebalven het zeen Sl er in zoeken zult. - " En - 't kwam ook net zoo uit, mijn goede jaS _ Oordeel zelve! - Ik zal u van het Meesterftuk, 't welk den titul voerde Van huis, kamer en keuken reolement, alleen de korte fchets, beftaan" de in de volgende Artikelen, mede deelen: want het werk zelve, is te omS tig, om er u een affchrift van over te zenden. omiiacn. Art, 1. De algemeene belagen van het geheele huisgezin, dat, in't vervolg maar één eenig huisgezin (nb.) zijn zal, zullen voortaan aan Grootvader mgZS der, uit naam van allen gedemandeerd en aanbevolen zijn. wootmoe: 2. Onder de benaming dezer algemeene belangen zijn begrepen, i°Deonde^ houding, reparatie en amelioratie van het huis va» buiten. 2° Het opzicht over den thu.n en den vijver. 30 Het ontfangen en onthaalen van vreemde ga\tZ tl welk aan de algemeene tafel, in de groote Zijkamer, gefchieden za?;8zuSde die gevallen, het eeten, in de grootvaderlijke Keuken? door den Haiskokënandere huislijke bed,ende^^ klaar gemaakt en op tafel gebra ht worden de perfoont ° ^ d° dicnstboden en and«e tot bovengemfzaaken b"ÏÏ£ Tot geedmaking var, de kosten, welke" natuurlijk op alle deze zaaken Ioone» zullen, zal er 's jaar ijks eene bepaalde fomme gelds aan Grootvader e» SJ moeder moeten u.tgekeerd worden, en zulks na evenredigheid van leden ot öandigheden, door de * voren afzonderlijk geweest zijnde hulzinnen NB,  C 303 ) - NB. Hoedanig de begrooting dezer fomme ook moge uitvallen; claas, cum Juis, zou, daarin, nagenoeg dertien d'halve ftuiver van de gulden moeten dragen; en de andere, dè overfchietende agt d'half. \ 4. De te voren afzorderlijk beftaan tebbende huisgezinnen, zullen, hoe zeer nu en in 't vervclg 01 der een dak worende , des niettegenftaande ieder een c]att, tn naar haaie beflonmerirg &c. gtëvenredigd gedeelte van het buis bewonen, waarin elk zijn eigen keuken btbben, en zijn eigen pot, voor ieders afzonderlijken rekening, kooken of lasten kooken zal. Ook zal er geen gemeenfehap vrn goederen , en dus ook niet van fchulden, buiten de hier bovengenoemde, plaats grijpen: zullende voorts ieder (behoudens evenwel al hetgeen hier boven gementioxeerd is) neester in zijn eigen gedeelte zijn, mits nogthans dit meesterfchsp niet inloope of tegenflrijdig zij, met dat geene, 't welk hier boven BEPAALDELIJK aan Grootvader en Grootmoeder, ter beheering en befebikkirg der algemeene huiszaaken, overgelaaten en afgeftaan is. 5- De hier boven gejpecificeerde gedeelten, met alle de gevolgen en aankleven van dezelven, zullen voortaan (omdat Grootvader een' onoverkomelijken afkeer van, en eenen in 't oog loopende hekel aan het woord Huisgezin heeft) ■iet langer Huisgezinnen, maar integendeel — Kamergezinnen genoemd worden. 6. Insgelijks zal men — om Grootvader te believen — het daar voor houden, dat de geheele huishoudelijke macht, onverdeeld, en gelijkelijk aan allen gefamentlijk toebehoort- Ziedaar, vriend lief! het ftukwerks van decommisjie, uit mijn Kleinzoontjens, kort maar tevens zaakelijk, en naar waarheid, opgegeven. Het kan niet anders, of de giootfteoneenigheden en disputen moesten er de ongelukkige en fchromelijke gevolgen van zijn : want waren er veele grootmoedersgezinden in mijn talrijk huisgezin; het getal der geenen, welke mijne zijde kozen, waszekerlijk niet minder. Ondertusfchen is er geen twijffel aan , of ik krijg het na mijn' zin, wanneer het gefchil door de hoofdelijke ftemmirg mijner Kindskinderen gedecideerd moet worden. Doch hier tegen zullen hunne Vaders zich niet weinig verzetten; en hoe het ook loop, of niet, ik heb nog verfcheiden PoolfcheRijksdagen te goed, die, zoo ik aan mijn voorgevoelen geloof moetflaan, niet zonder geweldige plukhairpartijtjens zullen afioopen. — Ik twijffel er nogthans geenzins aan, of ik zal eindelijk mijn voorftel er wel geheel en zoo gaaf, als het daar ligt, doorkrijgen; — maar, mijn goede vriend! gij zijt nog niet ten halve onderricht van den ongelukkigen famenioop der omftandigbeden, welke mij helleven bitter maakt, en die — hoe de kans hieromtrent ook moge keeren of wenden — mij tot nog toe, niets d3n eenen onzaligen uitslag voorfpelt. — Acb, mijn onêe boezemvriend! — Veele onder die geene, die met mijn voorftel heenloopen, en er het meeste mede op fchijnen te heb- Pp 3 ben,  C 304 ) ben, zijn het mtrst toreekend , om, het geen bi/ Art, f5. bepaald is, en (gaat mijne propofitie door) bepaald moet blijven, tot ftand te brergen eh in werking te hóuden-. Ik zal dit gezegde niet uitpluizen; want, die zijn neus fchendt, fchendt zijn geheele aangezicht. Terwijl aan de andeie zijde —- (Ik fchrijf het met traanen in mijne oo;;en)— onder die geenen, die het met mijne vrou& eer.s zijn, de beste, de bezadigfte, de hartelijkfte van mijne huis^enooten zijn : en gij voelt wel, wat bet natuurlijk gevolg van den Triumpb der eerden zijn moet: 't welk is — dat zij door eene zekere noodzaakeüjkheid , die niet te vermijden is, de teugels van mijn huishouden in handen zullen kri'gen, en dat ik daar tegen de beste daar uit zal moaten verliezen. — Mij blijft derhalver», niets over dan dit armhartig alternatif, — om eene goede zaak in Hechte handen, of een kwade zaak in goede banden te zien. Kon ik er dit ru nog op uitvinden, of kon ik het ieder zoo aan zijn verftand brengen, zoo als ik het zelf begrijp; dan zoude zijde eerfte, Ach, mijn vriend! wat valt hier niet veel te denken, te zeggen, te raden! — Maar daar zijn zekere zaaken, welke men in zekere tijden, in een' zekeren zin, aan zekere lieden, zoo zeker niet toevertrouwen kan. Ook wil ik alles zoo niet aan de klok hangen, en dit zou zeker gebeuren, zoo gij aan dezen brief, eene plaats in uw weekblad vergunde. Schrap daarom in dat geval, die onderfchrapte woorden maar uit, en zet er veel betekenende * * * of ... . voor in de plaats.' — Zoo gij er nog een ander middel op weet, fchrijf het mij dan! — Ik ben ten einde raad, als dit mislukt. — Ik ben uw oude Vriend nimmerrust de spectatoriale reiziger. den 2 van Wintermaand 1796, P. S. Ik had dezen reeds gefloten, wanneer ik uit de verdrietige gelaatstrekken van mijne Vrouw, en daarna uit den mond van een' mijner Kindskinderen, vernam, dat mijn voorftel gaaf, en zonder referve, of achterdeurtjen , met eene groote meerderheid onder de Kindskinderen aangenomen was. Gij kunt begrijpen, dat ik nu zeer verlangende ben, om te weten, hoe zulks door mijne Kinderen en de Voorkinderen van mijne Vrouw zal opgenomen worden. — ValttoX ——- BERICHTEN uit ' 'Windbergen, den 1 December. „ Daar zitten wij nu weêr, ieder opzijn Kommer of Letter, van zesfen klaar, en in de gefchikfte orde om geëmpkiêeri te kunnen worden. In een rep waren wij, als of het ons dagelijksch werk was, op de hoogte der revolutie, ó! — er behoort maar zeer weinig toe, om ons — hoe laag wij ook anders zijn mogen, de hoogte te geven, die wij bereiken moeten, om de waare Domoekrachten van Staat te zijn. Maar waarom  ero zitten wij nu eigentlijk? Wat is de reden, weike het Committê van opwinding bewogen hcefr, om or.s ieder in zijn Corps de Garde te requireeren? Het ding, dat wij i s'auwlijks (pelden, veel min lezen, en nog minder begrijpen kunnen, ligt er immers al toe ? — ja — als wij al die vragen beantwoorden moesten , dan kwamen wij er niet. — Zekerlijk zullen er wijze redenen toe zijn. Jammer is bet maar, dat wij die niet weten. Of zou misfchien de groote zaak, waar over wij omtrent onze keelen asn ftukken gefebret-uwd hebben, nog het eigentlijke ciërseten niet zijn? hoort er rog meer toe? — Aan de veel beduidende Biinen van keis smeerlap, alias gbaantje r-rx, zouden wij het baast zeggen, fchcon die burger aan zijn verftand ook niet barsten zal. Ei, ei! — zoo dat. er dan weêr een pot te vuur is, die groot gevaar van aanbranden loopt S zijn er ook arrpren te begeven?' — Ik weet het niet; maar daar is weêr zulk een Satans gewoel onder de gladden. Nu, dat zullen wij naderhand wel eens hooren. — Zonder ons lui nen ze het toch niets gedaan krijgen. — 't Slimst is iniar, datdat vermoerdegladde vee,als we ze eerst uit den drek geholpen hebben, onze kasten voorbij loopen , als of zij geen kennis aan hunne Qwim/ttentetthadden Uit zulke e» foortgelijke ih-coursfen maken wij op, dat onze breedgefchouderdelanlaarncpltekers weêr krachtdadig, tot de redding van het Vaderland , werkzaïim zijn. Voornamelijk is deze werkzaamheid zichtbaar onder hen, die bij dè laai-fte zitting van het Ccmmitté van opwinding, gelijk zij vermeenen, een paffedrcit geleden hebben, en, niet teger (bande hunnen duidelijk gemaniffleerden iever en zele voor' de gosde zaak, vooibiigcgaan zijn. Vtele beklagen ten fterkften (hoewel in 'i heimelijke) dat de zaak , waar voor zij, nog pas kortelirgs geleden, zoo manmoedig in de bres fprongen, zoo fchielijk, en dat wel, zonder hunne medewerking, haar befiag gekregen heeft, waar doorzij ellendig gefruftreerdzijn geworden , zich bij den volke verdierftelijk te maken. Hunne eenige hoopis nog maar alleen, dat ook in dezen den wil voor de daad genomen zal worden. Andere meten rogihms, dat de-kans voor hun in dit opzicht nog niet geheel verkeeken is; uit hoofde van nog een klein differentjen, waarin zij, met zeer 'veel vrucht, partij zullen kunnen trekken. En — zoo dit mislukt— is er evenwel nog al vrij war uitte voeren met het fchelden, tieren "en razen, op zoo veelelieden, die hun proces in de laatfte ftribbelingen verlooren hebben. Hier door hoopen zij — dat veele vacante plaatfen zullen moeten ontftaan : en wie — zijn danter vervulling van dezelve gefchikter voorwerpen, dan zij, die zich zoo veel moeite gegeven hebben, bij die HEILZAME remotién? Men zegt, dat er ergens een volk beftaan heeft — maar 't is om de fingulari* teit van 't geval, naauwlijks te geloven — dat zijne- flaafaebtige Sansculmes gebruikte, om in alle netelige ömftandigheden, het fpit (gelijk men zegt)af te bijten, en het i/s door te breken, en daar meê — halt! — Tot het overige gebruikten zij hunne gegoedfte, braaffte en bij het algemeen welzijn het meest belanghebbende Burgers, al hadden zij zich ook, ten fterkften, tegen het ijs breken verzet, en, tot het laaste tijdftip toe, hun gevoelen volgehouden. — En zij ga- v.em  C 305 ) ven er deze reden van. — Zoo lang er questie is, (zeiden zij) om van een ruwe en onbefchofte klomp hout, of afgehouwen boom,planken te maken, gebruiken wfj de ruwe zaag; — maar wanneer die planken naderhand, tot het een of ander zindelijk werk, moeten geè'mploieerd worden, dan gebruiken wij de fchaaf, bijtel, of eenig ander daar toe beter berekend gsreedfchap. — En daar aan (wil men) dat in vervolg van tijden, het fpreekwoord „ van dik hout zaagt men planken zijn oorfprong verfchuldigd is geweest. — Onder dit volk, zouden zekerlijk, de Mataders van windbergen een flecht figuur gemaakt hebben, wanneer zij (gelijk thans het geval fchijnt te wezen ) buiten hunnen beperkten'kring wilden fpringen. — Dan (gelijk ik zeg) het fait is zeer twijfelachtig: ten minften, onder onze natie, welke zich niet gemaktelijk fprookjens of praatjens voor den vaak vertellen laat, flaat'men er weinig geloof aan. Men weet te wel bij ons, dat een arbeider zijn loon waardig is, en dat jagersknollen zoo wel paarden zijn, als harddravers.— Tegen zulke eeuwige waarheden valt niet veel in te brengen! — oud babel, den 26 Nnvember. In een der zaaien van den tempel van r-alias, waar men reeds zommige gedenktekenen van den barbaarften der Tijraamnm, bij wien duc d'alba, cortes en de Dey van Algiers nog m3ar zuiglam* meren waren , met eenen heiligen iever uitgehaald , en openbaar verbrand heeft, vond ik eenigen tijd geleeden nog het afbeeldzel van het Trojaanfche paard, met het bekend onderfchrift: Equo ne credite Teucri: Ei! (dacht ik) is dit oude familieftuk in den aigemeenen nood nog gefpaard? — Dat is won» der! — Zoo is de regel dan niet meer waar, accesforium fequiter fuum principale? Terwijl ik in het midden dezer ovsrdenkingen bezig was, kwam 'er fchielijk een zware donderflag, zoodat het gewelf beefde, en itc hoorde duidelijk de ftem der Godin; „ Wee.' wee! wee! zij hebben mijnen Tempel ontheiligd, de kle» , deren mijner Priesters worden bevlekt met het bloed der geflagte run,, deren; de beenderen der kalveren worden vermengd met die der in de gan« „ gen mijnes Tempels rustende Oudvaderen; de ftank dringt door tot in het binnenfte mfjnes Heiligdoms, Wee! Wee! Wee!" Nu begon hst wederom te donderen, en ik zag zoo klaar als den dag, dat de olijke Grieken, als kakkerlakkken uit bet houten paard kroopen. Dan , of het in of buiten Trojen was (gelijk men begrijpen kan) kon ik niet recht zienj maar zoo veel te be.. ter hoorde ik de Godin zeggen: Sctnditur incertum fiudia in contraria volgus. ^ . Nu wierd het er mij te benaauwd; en ik koos het hazenpad. . £ TOONEEL BERICHT. De nieuwe Oudbabelfche Tooneelisten, zullen , op aanftaanden Donderdag,' de eer hebben tevertoonen, op den Schouwburg: — broertje teuhis of de» staatkundige» kmolleboer, Klugtfpel, in drie Bedrijven, nooit te voren vertoond. Het publiek zal zich echter met de twee eerfte Bedrijven, waarin zijne geboorte, als Knolleboer, en zijne daarop gevolgde verheffing tot Staatsman, afgefchilderd wordt, gelieven te vergenoegen; alzoo deAutheur nog .geene gelegenheid gehad heeft, het derde Bedrijf, hetwelk de wederkeering tot zijn vorig beftaan zal fchetfen, te beginnen.  JANUS VERREZEN. 1787. - SUUM CUIQUEJ N°. 91. Maandag den &6 December. "M Jfn wede Meefter Iuiftert ook naar geen raad. Nu Hgt hij ziek, en heeft «Tibevolen aan fvoeteinde van zijn bed dit No. uit zijn' mond aftefchnjven. hü zich voor d.'«^f*™ zoul Nuliet hii er toe: beeft fterk de koorts: en ijlt zoo fterk, en dat in all«na5 dVtaalen dat er de drommel niet wijs uit worden kan: laat ^ftaan, ik. - HU Èeft mii' al driemaal een blad vol.laaten fchrijven; maarte*£ i£ «tosSi a SR ÏÏCT=Ï A Sjnheer zc£ Sfchrijven! om den lezer te doen zien, hoe verr' zijn verftand al van honk rs. i79ö. -  C 308 ) Samevfpraak, tusfchen jacob, en zijn' zieken Meefler janus, janus. Jacob! Jacobl Tod fchielijk, als een man. Is dat geene mooie vertooning? — Ik zou er niet voor naar de Cme&ie willen gaan. — Is het daa «iet fchoon, Jacob ? —- ik. Ik zie niets, Mijnheer! — Maar ik zou tx raden* om ftilletjens met UEd. Satyrshoofd in hetkusfen te gaan leggen: anders zult gij, waarlijk! bet andere, dat nog gerust flaapt, mede wakker maaken. —— Wilt gij ook wat flappe thee drinken? — janus. Scheelt het je dan in 't hoofd ? — Zie je daar dan die Housfaaren van den Rhijngraaf niet? Wel, Seidrement! Hei! hei! — Ze zijn, waarachtig! in een' volien run; ventre h tent: Zie je ze dan niet, Jacob? — net ais in het paardenfpel, gedurig in de rondte; daar — Op den rand van den water* pot? — Ik bea maar bevreesd, dat ze er in zullen rollen; en dan verdrinken ze zoo zeker, ais ik je toe.fpreek. ~— Kijk, kijk dat leven eens aan! - Dat gaat zoo vierkant op de batterij van de Bilt los. ■— Dat is het Fort it b d e l ij k*eiö, Jacob! Zie je wel, dat is bet voorname punt van defenfie, als dat ingenomen is De duivel! dat is een fchoone krijgslist! Dat hadden ze niet verwacht — ha! hal ha! hal — daar fchieten ze nu, in plaats van met gloeiende kogels, met gouden twistappelen, naar de Vesting. Je voelt de kneep immers wel. In fteê van weêrom te fchieten, zullen zij nu gaan grab* helen.,, twisten, malkaêr bij de ooren te krijgen . . . Neen, neen! ik heb snis — nu zie ik bet al! — zij doen wijzer. Zij vernagelen, bij voorma het gefchut — er mogt naderhand geen' tijd toe wezen. — Wat fatan! is dat nu weêr? hoe kan ik dan ook zoo njal zien? — Kijk! — het is vrede fai cób! — Ieder een wandelt, op zijn kamermuilen, naar huis. — Daar is'geen vijand meer te zien. Wel, daar ben ik blijde om! — En, met den vrede, kan de Tempel van janus gefloten worden. Dat is; waarachtig! niooH —. Nu —— daar ben ik dan recht mede in mijn' fchik, dat ik juist het grootfte ge* yaar, en de veilige uitkomst, in een' adem zie. Als wij de zaak nu maaï vafi binnen klaar krijgen, dan is alles gezond! — Eggyeffeg es Eksztkatatianl *±- xk. Dat laatfte verfta ik niet, Meefter! — janus. Dat geloof ik wel, dat is Hongaarsch, Jacob! — Hei, heil Holla daar! Houd den dief! — Ik zal het aan Juno zeggen, jou olijke fooe* pet! — Was het niet genoeg, dat gij Danai, die boven op den Westertoren oé* gefloten zat, omdat haar vader wel wist, wat vleesch hij in de kuipbad a ook nog zoo bedotten ? — Wij kennen u wel, galante Donderaar 1 — Ziet «ij Juptter daar niet, Jacob, in de gedaante van een' witten ftier, met die zwarte kol voor den kop? ik. Maar, Mijnheer! dat is immers eene oude Hiflorie, die al lang voor* hii is. Gij meest, waarlijk! uw best doen,, om wat te flapen. Gij zult wild ■ is  C 30* ) irt uw harsfens worden , als gij er alles zoo doorheen haalt. Kom," neem eerst uw -irankjen f.og eens in, en kruip dan ftil onder de dekens: want het is vinnig koud. — Maar , voorzichtig , anders zult gij het andere hoofd wasser rcaakeu. Gelukkig heb ik hem, met een zoet lijntjen, weêr in de rust gekregen — Waar, ru zit ik ook alleen voor het werk. Ik hoop maar, dat de koorts fchielijk zal afgaan; dan zal hij mij nog wel het een of ander kunnen vóórzeggen, dat wat beter aan elkander hangt, dan hij tot nog toe gedaan heeft — Ik- weet er anders geen raad meê. — Ik durf het er evenwel niet op laaten aankomen; want hij heeft me duidelijk gezegd, dat het No. afmoet. Er moet veel aan gelegen leggen: omdat hij, boven ziekte, podagra, kief pijn, fterf- ge?Ie.?A" al' altiJd maakt (h!j' maS het dan ffiafeen , hoe hijwilj dat zifa wekelijkfche arbeid verricht wordt. — Ik ben er Hiet recht achter. Nu ik ben ook maar een botterik! — Maar, me dunkt evenwel, dat het land niet verloren zou zijn, al floeg hij eens eene enkele week over. En kijk ! — alle eerbied voor Mijnheer daargelaaten — als het land verzinkt, zal hij het toch met zijn Weekblad niet boven water houden.— Zoo veel weet ik er toch van. Mogt ik die brieven maar eens openmaken. Zekerlijk zal er in die Korrispedenfte nog wel het een en ander zitten, dat ik er inplakken kón. — Ik zal het evenwel maar doen: want anders kom ik er niet. De drommel mogt uitzijn hoofd ook zoo veel bijéénhalen, om zo een heel blad vol temaken. Hoe njtjn Meefter dat alle weeken maakt, weet ik niet. Maar die heeft ook twee dingen, daar hij meé denken kan, en ik niet. Daar door zal het ook komen dat hij rechts , Iinksch , voor ■ en achteruit denkt, net zoo als hij wil' zonder dat ik er kop of ftaart aan krijgen kan Kom, laat ik dan maar een begin maken! —- Ik zal maar eerst dezen brief openen. Ei kijk' — die man lijkt wel boos te wezen. — En wie is hij? — iobbibt decihi. bist? — Wac,t, dat kan wel mooi wezen. Dat wil ik er maar zoo vierkant w plaatzen. Als het maar niet al te erg is: want ik heb wel gehoord, dat de menfchen, die zoo Weten, het dit en dats boos kunnen maken, en zomtijds dingen zeggen, die beter gezwegen waren. Nu, ais het te grof loopt, fchei sk er uit. f ' Brief van hobbert de clüjbist. janus! — " Zo gij waarlijk een Patriot waart, dan zoudt gij u vooral wachten, om met dingen voor den dag te komen, die brave Vaderlandeis ergeren moeten , en aan de Oranjeklanten voedzel verfchaffen, in hunne ftoutheid, om voor mij en mijns gelijken den neus optehaalen. Zoo wij gebreken hebben, zeg ze ons; maar op een befcheiden trant, we zullen die trachten te verbeteren,- terwijl uwe fenHnige zetten, integendeel, onder de waare volkspartij, niets anders dan verbit«erdheid uitwerken kunnen. Welke moeite gij u ook geeft, om den belangeloozen Qq a men-  ( 3i* ) «enfchenvriend ulttehan*an, zie ik teer zeer duidelijk, dat gtj uw hof bij de S^raaide Slijmgasten en ftille Oranjekraaiers maakt. halfgedraa.de ^ ^ Qp du 00genblik wel bi, Zijn " hoofd was; - hij zou je het hoofd fchoon wasfeben, vr.end * o bbe »i " dat zou hij. - Evenwel! - Ik moet de eer van mijn" zieken Meefter " redden, -t Mün Meefter maakt zijn hof bij niemand, weetje? — en. " bii het hof van Tan Vlegel is hij liever gehaat, dan bemind, verftajef" Datïs toch een fteek onder water, die je voelen kunt, als je gevoel " hpht beeriio ie?" Nu verder , I u" rVSen zelfs, die nog vast In hunne fchoenen ftaan, loopt gif Ê%e veef fhet oog, om voor een welmeenend zedemeefter en prijzensr6edV Jcnlronzer eebreKen doortegaan. Misfchien tracht gij welom oas, waardig gisper onzer W™™ *™^* te ontwape„eri. Doch, dan ftaat gli tn^SeZer0dSen"?g i^Hof rneeï S'gewaar worden, dat men ons zoekt te SL«n hoe meer wij ons verëenigen, om onze vijanden, van allerlei kleubelaagen, noe: meer j beftrijden, waar wij hen vinden. ""'AS mm g^ de Meefter! zij willen u te lijf - die blooiaartsl nu gif " ti'ek è^machteloos op uw bed uitgeftrekt ligt, willen , met u vech, » zieK, un ^„, kiik' — de oude Jacob is er nog, en die heeft wel Zllo™ ee'n Set vuuT geftaan{ Houd u maar ftil: zij zuilen « " feen hand of vinger aanraken. - Zeg eens, Mijnheer robsertI " S lustu. Hij heeft van zijn leven wel voor heeter vuur gedaan.' " al i van ie leven! - Daar zien zij mijn' goeden Heer voor den V viiand aanl — Omdat hij (zoo als gij zegt) van eendracht praat, wilt " I Si misfchien, op zijn ht«d loopen. - 't Is waarlijk, recht vnen" deliikT- Nu, gelijk gezeid is, als gij lust hebt - zullen wi] het eens " —- Kiik --ik durf mijn ooren te fchudden, dat ze klappen, " en Mijnbeer ook - en menfchen, die niets oP hun hoorns hebben, " loonen niet opgefteeken hoofden, zoo als er ergens in den. Bijbsl ftaat." „" T«, ik voorteaan! Doch, neen! - ik wil er niet langer meê *?aarV ÏÏJ - Sn mijn Meefter het goed vindt, kan hij dien brief, te.doen hebben -J°dienJWJ rf. 6Ik zie onder,usfchen wel, dat t Z^lt^ovXï L: want ik erger me te veel, en mijn Meefter , --u ur, 't Ip7en van ziin brieven, nooit drittig. — n*hi f m r d™ op de Drukkerij..van dit ellendig gekrabbel, een Noemer z'llen maten, en er de groffte fouten zoo wat uit zullen veegen. - wo To, eerustftelling van den lezer dient, dat de Doïtor — die daar, zoo L heoogenblik, inkomt, mij gezegd heeft , dat de ziekte niet gevTarlijk ïi f en dat alles veel van de voortduuring der ademhaling af zal hangen. ——-  JANUS VERREZEN. SUUM CUiqUE. N°. 92. Mamdag den 2 January. • H ij is dood! Hij is dood! — Wij hadden het wel gedacht, dat hij het, *^ nu althans, niet lang meer maken zou. Gij hebt immers het laatfte Nommer, *' dat jacob bijeen geflanst heeft, wel gelezen? Dit was de voorbode van „ *s mans overlijden: of liever, het was alleen eene voorzichtige bekendmal, king van het fterfgeval, om zijne vrienden en aanhangers niet al te zeer to „ verfchrikken. Ja, waarschtig! hij ligt ertoe! Wij hebben nu, opzijn „ hoogst, nog maar een bericht, met zwarte randen, met de cfficietle tijding „ van dit treur-lachend geval , te wachten , en daarmeê is hij er geweest. Io vivat! — Hij is dood! — Hij is dood! — Zoo dood als een pier! — " Hij is dood? — En, eilieve! — wie is er dood? — Wat beteekent die ellarmeetende kreet van blijdfchap? — En — die lelijkgrijnzsnde gezichten, daar ginds — wat beduiden deze ? — Waart gij dan waarlijk in het denk. Kr beeld, 1797* -  C 3™ ) beeld, dat janus den hoek omgaan zou? — 't Zou waarlijk eene fraaie rekening geven, juist nu — nu alles zoo wel ftaat, als een kreupel paard op zijn achterfte pooten, in 't midden van de onderhandelingen van den aigemeenen vrede — van het ftaatkundig toneel, even als een acteur, die zijn rol vergeten beeft, aftetredcn I — 't Is waar, die zuidwesten winden, die tegen het pra'.advis der Doctoren in de weêr - en windkunde aan, ons, bij wijze van furprife, den vorst aangebracht hebben, en waarvan de Objervateurs van onze Atmospheer, en de Almanackenmaktrs, zoo verfteld Honden, als ware er eene revolutie, in het Rijk van eolus, voorgevallen — deze winden hebben mij eene zwaare Rhumatismus op het lijf gejaagd, waarbij de ijlende koorts, in een onzinnig vas«enavondspak, geddfijleerd heeft gehad; zoodat mijn goede: Jacob, in zijne alteoverdreven ongerustheid, dikwils niet anders dacht, dan dat ik met het einde van dit tweede jaar der Bataaffche Vrijheid . de geheele zaak voor gezien zou gehouden hebben: maar, dank zij de taaiheid van mijn tweehoofdig, en dus foedtralistisch, famenfte'11— ik heb, met het nieuwe jaar, weêr ingehuurd; en, in fpijt van hen, die zich, provifioneel, reeds in mijn'dood verheugden, heb ik er mijn koppen weder bij gefcheurd, om de zaaken van dit tijdelijke leven, alvorens den grooten en beflisfenden ftap te doen, nog eens inferieufe deliberatie te nemen. Ondertusfchen heb ik, door dit critiek geval, gelegenheid gekregen, mijne Waare vrienden te leeren kennen. — Naauwlijks vernam ik, na het afgaan van de koorts, wat er gaande was, en hoedanig het voorgaande Nommer de groote waereld ftond intetreden, of ik zond mijne vrienden uit, om rond te hooren, en mij rapport te doen van de Jenfatie, welke dit voorval overal veroorzaakt mogt hebben. Maar, hoe verbaasd ftond ik, op het vernemen, van de meer dan gewoone blijdfchap, welke deze droevige maare van mijne ziekte , en vermeenden dood, wijd en zijd verfpreid had. Bij allen ontftond de vreugd evenwel niet uit dezelfde oorzaak. Er waren er, die mijn dood a3n de gedecreteerde eenheid en onverdeelbaarheid toefchreven. Die arme fukkelsj — Wisten zij dan niet, dat deze tijding hem zoo aangenaam moest wezen, dat zij veeleer eene opwekkende, dan eene vernielende kracht voor hem bezitten zou; Andere zeiden , nu zult gij de zaaken weldra eene andere keer zien nemen; — en meende reeds, in hunne verbeelding, de oude ratelwachts roep: „ Oranje „ het de klok l" — te hooren. Wel! wel! — Even, als of er, buiten dit grapjen, geen andere beftonden, om zijn troost in de kist te zoeken! — Ma«r, X geen nog wel het ergfte van alle was — eenige geniepige gluipers —« luiftVrden de nieuwsgierige vragers in het oor : — „De Karei heeft te bout „ gefproken: en daarojn heefi men hem een peen op den neus gezet. Gij zult „ het zien, na deze week zal hij niet weêr te voorfchijn komen." — Ei, kijk!' ■— Wanneer fprak janus toch te bout?— Of heeft hij u, misfchien, wel eens op uwe lekdoorns getrapt, gij, Mijneheeren, de eerbiedige aanbiddersvan de opgaande zoa! — Bij gelegenheid zal ik u die huichelaars- momaangezicht  C 313 ) zichten eens in't publiek afneemen, en u bij uwe naamen.... Foei, foei! — 'het is ven' beneden janüs, om zich het harnasch aantegespen, en dat — alléén om terfoneele beledigingen. — Onze hartstochten moeten nooit gaande worden dan wanneer het de zaak des Vaderlands geldt. — Schoon gezegd! -maar laat ik voortgaan! — Er waren er ook, onder de genen, die mijn fterfeeval' als een gelukkig evenement befchouwden, welke verklaarden zeer zeker te weten, dat ons Committé van verééniging en verzoening een' verboden gezehchap was en dat de leden van hetzelve, tot heil en geluk van t land opgeligt, of uitééngejaagd, en dat dus de fchrijvers van dh'pretens verzoeningsblad, den ftaatkundigen dood geftorven waren. — Van alle gistingen is deze zekerlijk de ónwaarfchijnelijkfte niet: want fchoon, voor zoo verre mij bewust is, de in - of uitvoer van de verééniging en verzoening, tot heden , nog niet bij P/a'coaten van den lande verboden is geworden , het zij met of zonder tranftto; zoo is het, aan den anderen kant , toch waar, dat het aan geene gelukkigflagende pogingen ontbreekt, om deze waaren •— even als of het Ergelfche Manufatluuren waren — als contrabande goederen te doen voorkomenden wanneer men het zoo befchouwt, dan moet ons Committé, in de oogen van zulke zienders , veel naar een Cotlegie van verboden Monopolisten of Sluikhandelaars gelijken. — Veel onwaarfchijnelijker en belachelijker is het gevoelen, van die windbuilen, welke gezegd hebben, dat ik, uit baloorigheid, het tijdelüke met het eeuwige verwisfeld had: omdat men mij, tot nog toe, ter vergelding van mijne goede dienften , aan den lande bewezen , met geen ampt of bediening bedeeld had: waartegen weder andere beweerden , dat men mii om te zwijgen, reeds een brok in den mond geilopt , en in een lucrativèn post geplaatst had.— Erger kon het de kwaadfprekendbeid toch wel niet makenI janus omkoopbaar , en een vuige eigenbelangzoeker? — Een brok om hem den mond te «oppen? — Weet men dan niet, dat hij twee monden heeft, en dat het, boven dien, nier zeer gemakkelijk gaan zou, om die beide te floppen: daar de een; zoo wel als de ander, wanneer het op gapen aankomt, tegen den besten Vaderlandfchen flokker opgewasfen is. Zijre begeerte is groot, en zijne eisfchen daaraan geëvenredigd. Hij laat zich met geen wisjewasjen afzetten: en dat is misfchien wel de reden , dat hem, voor als nog, geen post in de Republiek, daarmede overeenkomftig, bekend is geworden. Een post is er echter , waarom hij gaarne folliciteeren zou: doch deze beftaat, ongelukkig, niet, en zou door de Commisfie, aan welke het fcheppen van nieuwe ampten gedemandeerd is, daartoe expres gecreëerd moeten worden. En deze is — hoewel ik anders niet zeer revolutionair ben -— het Prefidentfchap ad vitam , van een nïeuwelings pptericbten Committé revolutionair, in de ééne en onverdeelbaare Republiek, van Amptenaaren, met de daar aangrenzende landen. - Ik zou het voor een zeer modiek daggeld waarne- „en. Ondertusfchen zoude ik mededingers genoeg voor dien post aan» treffen: en de reden is klaar. Het zou een ampt zijn, waarmede men zich, R r z l»  C 314 ) in den tijd van een half jaar, al bediende men bet ooi gratis, en aleen 0» de emolumenten, fchatrijk zou kunnen maken. — Ik weet niet, of ik mij duidelijk geroeg uitdruk! — Doch, laat ons terugg' keeren, van waar wij afgedwaald zijn! — Ik moet de waarheid niet verzwijgen; en dit zou ik doen, wanneer ik, bij deze gelegenheid, ook geene melding maakte van die weinige, welke den vermeenden dood van hunnen vriend janus hartelijk betreurd — en eene gulhartige traan op het voorafgezonden Nommer van Jacob gefort hebben. Hartelijk dank, goede menfchen! — Zulke traanen zijn mij zoo welkom , 'als eene aalmoes aan een' noodlijdenden bedelaar, wanneer hij dezelve bij het vallen van den avond ontfangt, na den geheelen dag met verfcheiden ,. God help u's", en „ gif moet „ eens voorbij gam's", rondgezworven te hebben. — janus zal u ook nimmer vergeten! —-En — wanneer hij eens, door gebrek aan levenskrachten, in de armen van Jacob, — hetzij dan, ter goeder, of ter kwaader uure — nederzijgt, en den laatften adem uitblaast — zal uw aandenken hem nog, in deze laatfte oogenblikken, voor een reispenning, in zijne afreize, verftrekken. Het zij zoo I — Dus — ter befchaming van hen, die naar mijne aflijvigheid verlangden! ik leef nog! •— Maar mijne krachten deze laten mij nog niet toe het groote ftuk, 't welk ik, eenigen tijd geleden, begonnen was — de ftofFe namelijk, over de eenheid rn n8rann»ipii,u..n „miu..„„i j_ - ■ - . , -- — --^-u — ......u , uic vtCJUCICCIiCllCHUO zaaken , waarop gansch Nederland zich duizelig en blind ziet — te vervolgen Ook gedoogt de tijd en de orde van den dag niet, dat ik mij thans met deze, anders zoo belangrijke taak, bezig houde. Wij zijn in het derde jaar onzer nieuwe tijdrekening getreden, en ik zie, in mijne verbeelding, reeds mijne vrienden rondsom mij gefebaard, om, bij deze plechtige gelegenheid, mijne beilgroete en zegenwensch te ontfangen. — NIEUWEJAARS-WENSCH. Ik wende mij dan tot u, oppermachtig Volk, van de Bataaffche Republiek' — Ik weet het wel, dat fommige onder u, zich dezen hoogen en iuidruchtigen titul niet toeëigenen willen. Misfchien uit puure nedrigheid, misfchien uit een foort van overtuiging van onmacht, misfchien uit hoofdigheid en mis verftand, of misfchien ook wel om andere reden, welke mij, ais maar een zeer gering integrerend lid, van die Jouvereiniteit, in geenen deele ftaan te onderzoeken — veelmin «e beoordelen. Daa, of zij het weten willen, of niet; ik ken te wel mijn plicht' om, wanneer ik u in masfa aanfpreek, ook deze daar onder niet te verftaan. — Als zoodanig, fpreek ik u aan, en als zoodanig wenschte ik wel van u aangehoord te worden. — 6 ' Gij weet het, mijn goede Souvereinl — hoedanig het, tot op dit oogenblik ' met uwe alles omvangende macht gefchapen ftaat. Zij flaapt — zij fluimert mm zij  c 315 ; zij droomt misfchien in de armen uwer Staatsministers. Daar kan zij nu wei van oveibeerlijke dingen droomen, die noch oogen gezien, noch ooren gehoord hebben; maar 't is en blijft droomen en flaapen : en het beige uwe grootheid niet, warneer ik beweer, dat gij daarin volmaakt gelijk ftaat, met dien hoogfnork'erden Soldaat, welke droomde, dat hij Burgemeester was. — Ik wil maar zeggen (want ieder is de beste uitlegger van zijn eigen woorden) dat men het tot dezer uure, nog niet verder heeft kunnen brengen, dan met u maar een klein gedeelte v?n die macht, weikeu, volgens de laatfte transporten in vollen en vrijen eigendom toebehoort, ter hand te ftellen — en dit zoo zijnde, hebt gij niet te klagen : dewijl niemand tot het onmooglijke verplicht kan worden. Ondertusfchen de hier bovengemelde titul kan u niemand ontnemen : deze is onvervreemdbaar en, in een'Eekeren zin, erffelijk: — daar bij! alles gefchiedt in uw' naam, en gij hebt de aanftelling van uwe eigen Ministers, zoo in uwe algeheele, als Provinciale en ftedeli,ke betrekkingen; waardoor gij niet alleen in masfa, maar ook bij gedeelten, ftukken en brokjens vertegenwoordigd wordt. In dit alles komt het er maar op aan, dat deze, uwe plaatsvervangers en Lieutenanten overeenkomftig uwe fouvereine en oppermachtige, uitgedrukte of ftilzwijgende en verondtrftelde wille handelen. Dan, bier wordt de zaak (ik mag het u niet ontveinzen) eerst recht moeielijk : want, zoo lang er geen middel uitgevonden wordt, om in zaaken, waarin gij het grootfte belang, en tot welke gij in de naauwfte betrekking ftaat, uw goedvinden en bon plaiftr te weten; zoo lange zal het ook voor uwe Ministers eene raadzelachtige zaak blijven , daar naar te handelen. — 't Is waar — voor als nog — zijt gij nog al gelukkig in uwe keuze geweest: Gij hebt u, in uwe hier boven opgemelde drieëriije betrekkingen vertegenwoordigers verkoren, die — de kwaden evenwel niet te na gefproken geene gelegenheid laaten voorbij gaan, om uwe dierbaarfte belangens even als hunne eigen te behartigen en voorteftaan; mannen — die daarenboven zoo gelukkig in het gisfen van uwe begeerten geweest zijn, dat gij naauwlijks een half woord hebt behoeven te fpreken, om gehoord, verftaan en gehoorzaamd te worden: eu, geen wonder, „ dittumfapientiJatest ". — Dan wie belooft het u, oppermachtig Volk! dat gij altijd even welberaden en gelukkig in uwe verkiezingen zijn zult? — Omringd van zoo veele flikflooiers, die m bij voorraad wijs maken, dat gij onder hunlieder ministerie, een leventjen van vrolijke Frans leiden, zoo vrij als een vischjen in het water leven, en zoo oppermachtig als een Sultan regeeren zult, en ondertusfchen, zoo dra zij meesters van hunne plaatfen zouden zijn, u gaarne zoo veel fouvereiniteit als fchoppen koning zullen overlasten, — in dezegefteldheid van zaaken (zeg ik) zal het u ten uiterften moeielijk vallen, in uwe keuze, niet van tijd tot tijd uwe oogen, op deze langgevicgerde hovelingen te laaten vallen. En, ach! met even veel recht, als men in vroeger en dus onverlichter dagen placht te zeggen: „ Zij „ zijn het hem niet, die Wilhelmus blazen " — met bet zelfde recht mag men «nu wel —- al was bet met een' roeper — in de ooren doen klinken: -— Rr 3 ,, Zij,  C 31*5 ) Zij, dieu dagelijks van uwe onbegrensde macht en Heerfchappfj de verwon-1 „ derlijkfte dingen weten voor te prevelen, ais of zij het uit een boekjen van „ buiten geleerd hadden, zijn het hem waarlijk ook niet ". Geloof het toch niet, wanneer zij, met hunne ledige geldbeurfen in de hand — met woorden of daaden — u aan het verftand willen brengen, dat zij hunne eigen zaaken veronachtzaamd hebben, om zich met zoo veel te meer gemak, alleen met de uwe bezig te houden. — Gij hebt nu in deze twee verloopen jaaren, van uw representatief beftuur gelegenheid gehad, een groot gedeelte, van dieedel lieden du jour van nabij te leeren kennen. — Gij kent hen (dit vertrouw ik) aan hunne loerende oogen, gapende, monden, grijpende handen en rammelende tongen, zoo lang zij nog maar eenvoudige deelgenoten van uwe oppermacht zijn; — maar gij kent hen ook aan hunne kakhielen, zoo dra zij dien grooten kring verlaatÉh — en u den kaaien rug toegekeerd hebben. — Dit weinige (dacht ik) vooraf te moeten laaten gaan. — En nu mijn zegen wensch 1 — Heil. voorfpoed, overvloed — en meer andere uwer oude bekenden kunt gij in dit vernieuwde jaar nog niet genieten: het zou derhalve — verfchoon deze, in een zegen wensch, anders weinig te pas komende uitdrukking — te gek zijn , om van te fpreken, u iets diergelijks toetewenfchen. Ik blijf zoo gaarne — vooral, als ik ferieus fpreek — in het rijk der mogelijke zaaken. — Maar dit wer.sch ik u, Volk-van Nederland! — Dat gij vooral dit derde jaar, dit jaar, 't welk zeer veel beflisfen zal en moet, ( want alle goede dingen beftaan in drieën) alle pogingen aanwendt , om, in den alleruitgeftrektften zin van bet woord, een en onverdeelbaar te zijn. Een van de hoogfte loten, uit de loterij der volkeren, zult gij zekerlijk niet trekken: er zijn te veel nieten en nietsbeteekenende prijsjens in. Maar, hoe het dan ook afloopen mag , met de trekking in deze t'gelijk wij op goede gronden hoopen en vertrouwen) laatfte Clasfe; al was het ook maar tamelijk, en mal uit! mal t'huis! — flaat alle handen in een, om uit dezen ellen- digen ftaat va» verwarring te geraken, en dus doende — bij het naderende bellisfende oogenblik, alle uwe gemeenfchappelijke zaaken op een beftendigen en zekeren voet te brengen. De Hemel beware u, dat gij dan niet weder op den ongelukkigen inval mogt geraken , om met veele moeite en kosten eene oppofxtie partij op de been te houden, welker principe het zijn mogt, weder aboto, dat is — van het ei, of zelfs wel van den haanen treê af, te beginnen. Want dan zoudt gij er geweest zijn, mijne broeders! Md — to be cr netto be — tltat is the question. — Slaat derhalve de handen (zonder knijpen) in één! — Of kunt gij dit nog niet? —"Moeten er nog, van alle kanten, katten uit den boom gekeken wor. den? — Werp dan, ten minften, na het afloopen dezer kijken, en, na dit ellendig kattengefpuis, uit uwe respeiïive boomgaarden, verjasgd zal zijn. alle nwe partijdigheden, in den poel der vergetelheid neder. Dat dan de Broederfchap van Abel, even als een Phaenix, uit haare asfche verrijze: dan — Ja dan —■  ( 317 ) • ri:„« k;; vnleende Nieuwejaaren, met meergrond, dan, hedan - zal er misfchien bi ï0 ^de ni ,Joed! ffi£t een onbekiemd hart aan ,aas! nu, heil: - voorfpoet - en ov«v So^nT^ w^en^uthandstoehidde,- zevende vervolg der reisbeschrij VI N g V a N d e n s p a a n*. Sn' £w£d 3«r pfcsr*», «« *«* jï«dfc, «« ** *« Ï^Map JüRif NOVI HOUkiHI doorluchtige voESTByoH|t,^l aaavaarden daar van Eeïaaren door 'eene vlijtige heoeffening en wordt gMg bepgaa,en,of WW'^^^^Ztto*, dat mij nog heden 'tis juist het waare denkfeld *™ -Tft en 'twelk ik hoop, dat mij door den S^Sr^wS^K^Ï het eigeLm een der zul- Uwe Majefteit ons genadig gegeven, ƒJc vwf^J^^ detot nog ,„ >t ge. „ Van heden, afaan .^«^^3,^ goelijk verdeeld zul- " r^orde; fo Ieder hen zal de aan hem toegedeelde goederen in vol„ len worden, flo. leder van m . d waar door eenezaakde on- woord eigendom ge geven wordb ijtt ™J J^," ied|r afz0BdelIijk dat Want voorde verdeeling badd en wij met on a , ¥oorkwam mogten wijzelfde recht: dat .s; alles was het onze. alles . wat e gebruiken en genieten. Door ' f» w^ wilwij duidelijk, dat wij op dien tijd er niet meer «ngen * ^ den : want anders zouden wij het g f*™^™' J1™",, wij „immer gebrek aadeelt omdat een ander het genoot en gebruukte, wanc «kruikenals wij- hadden , konden wij in het bekomende even wed^genie n en ge^^^ . j altoos gewoon waren geweest. £a"'^ namelijk „Eigendom! duisierer , door dat geen, waar bij het vergeleken woro i, ^ d „ is «ut, waar door eene zaak de onze is; gelijk onze neus etc. w am^n  C 318 ) kunnen wij niets in eigendom bezitten : dewijl 't onmooglijk Is dat een kleed een huis en diergelijke mij zoodanig in'eigendom kan toebehooren, als mijn neus. Deze immers maakt een gedeelte van mijn perfoon uit, en in plaats van gebruikt en genoten te worden, geniet en gebruikt hij mede. Ja — zoo er afzonderlijke eigendommen beftaan, zoo beftaan die zelfs voor de onderfcheiden leden van mijn lichaam: gelijk het eeten voor mijn' mond, het gegeten voor mijn maag. Er fchuiit derhalven iets in het denkbeeld van eigendom, dat ik niet begrijp. Ook komt het mij voor, naar het denkbeeld dat ik van tijd tot tijd van het woord eigendom gevormd heb — namelijk; dat het eigendom iemand het recht geeft, om een ander te beletten van het afzonderlijke zijn gebruik te maken — dat daardoor, door den tijd voor fommige gebrek zou kunnen ontftaan, terwijl opdat zelfde tijdftip, and?re te veel zouden hebben. —- De gelijkheid der verdeeling moet allengs verdwijnen door de ongelijkheid van arbeid en vlijt, het bekomen van erffenisf.n, en andere natuurlijke oorzaaken. 't Recht, dat de rijken zullen hebben om te mogen beletten, dat de behoeftigen van 'tgeen zij te veel hebben, gebruik maken, wordt dan een fchadelijk recht. Dit nu, kan het oogmerk van den fchrandren Wetgever niet geweest zijn : ik befluit derhalve, dat het woord eigendom, eene andere beteekenis heeft, dan ik mij totnogtoe, heb kunnen voordellen. Indien ik echter een klaar begrip kon verkrijgen, van de woorden, mijne,' uwe, zijne, betrekkelijk tot zaaken , die van mij, u, en hemzelve onderfebei* den zijn, dan geloof ik, na een jaar oeffeuings, beter het woord eigendom te zu'len verftaan. Want, tot heden toe, dost het woord mijne, in mijne verbeeldiig, niets anders geboren worden, dan iets, dat zoodanig aan mij ver. krocht is, dat ik er het woordje uwe, zjne, onze enz. niet in mijne gedachten bij kan voegen, zonder onzin te veroorzaaken. Bij voorbeeld: mijn hoofd, mijn mond, mijn neus — kan ik nooit in mijne gedachten befchouwen, als het hoofd, den mond, den neus van uwe Majeftjit; maar, dit kleed kan ik wel begrijpen , dezelfde betrekking tot u, als tot mij, te kunnen hebben. Ook komt het.mij duidelijker voor, te zeggen, onze goederen — als mijne, zijne, hunne goederen; want, waarlijk! de goederen hebben tot den een zoo veel betrekking, als tot den anderen, of liever, zij hebben tot niemand van alle die betrekking,, die de goederen die waarde geeft, om onze goederen genaamd te mogen worden. Mijn komt immers van mij; en beteekent iets, dat tot mijn perfoon behoort; maar, goederen zijn en blijven altoos van mij onderfcheiden. Ook heeft niemand der Ingezetenen de meening van uwe Majefteit In die wetten begrepen: dewijl zij, na de verdceling der gemeenfchappalijke gosderen, op dezelfde wijze voortleven, als zij altijd gedaan hebben; dewijl zij dat afzonderlijk eeten, flipen en wandelen, te verveelend vinden; — zonder zica, in *t minfte, met de wetten te bekreunen, en alleen deze wet in 't oog houdende: >\ Ieder mag zoo veel van zijn recht afftaan, als hij goedvindt." — Nu vinden zij alle eenpariglijk goed, om van hunne bijzondere voorrechten en rechten afteftaan, en geloven, hierdoor, niet tegen de wetten te zondigen.  JANUS verrezen. 1787. - suum cuiqua 1797» - N°. 93. Maandag dm 9. Januaryï Vervolg en Jlot der Aanfpradk van den Advocaat ïabaiada, mi *f wn£ N°., uit p/aoJJ geJrei, achtergelaaten. M aar ik, die mij, zints drie jaaren, onledig gehouden heb, met wijsheid uit «we wetten te putten, kan mij hiermede niet te vreden houden; en fmeek onderdanigst, dat het uwe Majefteit behaagen moge, eene nadere uitlegging der wetten daarteftellen. Welk eene handtastelijke traagheid van begrip, ftraalt er in deze aanfpraak door, mijne Spaanfche Landgenooten.' —— {het Vervolg hierna.) IX Deel Sa jgjg.  ( 3«o ) BERICHTEN uit zevenhuizen. January 1796. Aan de belangrijkfte zaaken wordt men door den tijd gewoon. De verbeelding hecht aan bejaarde zaaken die waarde niet meer, welke men er, toen zij nog nieuw waren, indacht te ontdekken. Het geflependfte vermaak verliest zijn' prikkel, flijt en wordt ftomp, onder het genieten Ook dit ondervinden de Directeuren van den Nationalen Schouwburg. Het grootfte gedrang is over; en het is te vrezen of te hopen , (want hieromtrent zijn de geleerden bet nog niet eens) dat het laatfte toneel, van het periodiek Toneelfpel, waarvan wij aan onze lezers weder een gedeelte mededelen, voor ftoelen en banken, zal gefpeeld worden. Ondertusfchen worden er geen kos¬ ten en moeite gefpaard, om het ftuk met allen luister, tot het einde toe, te doen vertoonen: de acteurs, de Machinisten, de Sonfleurs , het Orchest, en in een woord, alles, wat er toebehoort, wordt uit eene ruime beurs betaald: de leveranciers worden met de fchoonfte beloften en de beste vooruitzichten te vreden gefteld. Wat kan men meer doen, om het geëerd publiek genoegen te geven ? — En nogthans, is het ongeduld, om de ontknoping te zien, thans bijna alleei de reden dat dit fpeftakel nog toehoorers naar zich trekt. — Zommige lieden, welke door de laatfte reprefentatie ontdicht zijn geworden, beweeren, dat er bij de verfchijning van het Spook, uit de 'balcans, is gefloten geworden; en dat deze 'bizarre inval van den Autheur van dit ftuk, de reden zou zijn, van de verflaauwing, welke men bij de vertooning van het onderftaande toneel, onder de aaft- fchou'svers befpeurd heeft. Wij willen voor dit drame geen partij trekken. De beoordeling moet even vrij zijn, als het ftemrecht; en hij — die algemeen behaagen wil — doet eene vruchtelooze poging: — de fmaaken zijn te verfchil» TWfeEDE B E D R IJ F. VIERDE TONEEL. Verbeeldende een bassecourt. In 't verfchiet ziet men een groot gebouw, aan de linker zijde van 't welke, een klein huisjen ftaat, nog niet geheel voltooidVoor hetzelve ziet men eenige daglooners, zeer druk bezig met het aanbrengen van kalk, hout, $een en andere materialen. Van achter hetzelve, komt een blindeman, rijdende op een Telescoop; gevolgd werdmde van een gids die aan beide zijden mank gaat, en van tijd tot tijd, dan eens op zijn Orlogie, en dan weder, door de Telescoop ziet. Tot voor op het toneel ge* naderd zijnde , % welk echter zeer langzaam gejchiedt, zegt de blindeman: — Zoo! Zool — Niet verder! — Hier moet het omtrent zijn. Wat is het ellendig, dat ik mijn gezicht verloren heb. Ik moet nu alles op een' ander laaten aua-  C 32r ) aankomen. Men ziet toch nooit beter, dan door zijn eigen oogen. — (tegen den eiDs) Wel nu! —— wat ziet gij al zoo, vriend lief? — Maar vertel mij nu niet weêr, het geen gij wenschte te zien; maar 't geen gij waarlijk ziet. Want als het op wenfchen aankomt; dat kan ik ook wel: daar toe zijn geen oogen nodig: verftaje? — Doch gij fchijnt buiten uw'adem te zijn. — Rust eerst wat uit. Wij hebben den tijd. —- Waren mijn oogen nog maar gelijk uw voeten! — Wel nu, wat z;et gij? p e cros. Niet met al. de BLINDEMAN. Zoo veel kan ik er ook omtrent van zeggen. Wel nu! — verzet het Infiru* ment dan wat. — 't Is doch hier de plaats, dat wij er iets van zien moesten. de gids. Het kan zijn; maar ik zie nog niets. De lucht is ook zoo beneveld, dat het onmogelijk is, iets met onderfcheid gewaar te worden. DE blindeman. Dan ziet gij toch nevelen; en dat is altijd iets. Maar hoe laat is het al? de o i d s. De tijd, moet wel langzaam vooitgaan: want voor een uur ftond de wijzer of die zelfde plaats, als nu. de blindeman. Jou gek! — dat is, om dat gij alleen, naar de minuut wijzer ziet: die moet alSe uurtn weder op dezelfde plaats komen, 't gaat met u als met veele ftaatkundige koppen. Die lieden zeggen, dat het met de zaaken, bijna even eens als voor een jaar, of voor een half jaar gelegen is. Doch die arme zielen, zien ook maar naar den minuutwijzer van het ftaatkuadig Orlogie: omdat Zij den traagen gang van den uurwijzer niet opmerken. — de gids. Houd u ftil! — Daar zie ik iets. DE BLINDEMAN. De Hemel zij dank! —■ Dan zullen wij toch, deze keer, wat nieuws hooren. —• Wel nu! — Wat ziet gij dan? de gids. solo. of> dewüsvan: 't Is van Kaatjen Kolencameraatjen, &c» i. 'Ti Zie daar ginds een molen,' Bij mijn zooien! 'k Zie daar ginds een molen. Daar, ftaat de Bakker — Daar , de Molenaar. I Zij krijgen bij me sjanl Malkander bij het hair. Niet verr' van de wieken, Bij me zieken! Niet verr' van de wieken. 2. Kijk I wat verder vechten Ook de Knechten» Kijk eens, hoe zij vechten! Ha! dat is raak, — en Ss 2 Dat  C 3*2 ) Dat is ook niet mis! —— Maar ik kan nog niet zien , Wie bovenkraaiër is: Want zij gaan en komen Weêr, Jandomen! Want zij gaan en komen. 3- Zie daar nu de wijven Ook eens kijven! Zie daar nu de wijven! — Daar vliegt een mus af: Daar vliegt een doek! — Daar valt een onderrok En daar een baaien broek! — Sakkerloot! wat kluchten, Om re zuchten! Dat zijn naare kluchten. 4. Maar, zie daar de Heeren Disputeeren! Of delibereeren. Het is toch raar; — ik Zie ze daar wel (laan Spreken met elkaar j Zonder te verftaan, Wat zij faamen praatea Van de Staaten. Wat zij famen praaten. 't Is toch wonderlijk van dat Injlrummt; niet waar? Ik haal ze zoo vlak bij me, dat ik de lippen kan zien bewegen en de oogen verdraaien. Kijk! — Kijk! — Daar lachenze, dat ze hun buik vast houden. — 't Is Aan particulier \ — Zij ftaan, zoo digt bij me, dat ik er naar grijpen zou; maar ik kan er geen woord van rooien. (Hij vat den blinde»man in den nek; waarop dezt begint ta Schreeuwen') Wacht, wacht! Nu komt het geluid ook nader bij. — db blindeman. Jou, Gekskap! — Weetje dan niet, dat hoewel gij de voorwerpen, fchijnbaar naar u toehaalt, zij daarom niet van plaats veranderen? de gids (over de Telescoop keen ziende.) 6 Ja f Nu merk ik het. — Zij komen alleen maar in den kijker, om zich te laaten zien; maar zij laaten hun geluid tTauis. Dat is waarachtig flim overleid! — (er weder in ziende) maar zij praaten tocbl — Ei, foei! — Hoe kan ik toch., zoo dom wezen? — 't Is maar een pantomime: en zulke lieden, die dat werk bij de hand hebben, verftaan elkander, zonder fpreken: — daar wij zomtijds fchreeuwen en raazen, als varkens, die gekeeld worden, en — malkaêr nos niet begrijpen. ™' de blindeman. Dat wil ik wel geloven: want, op dit oogenblik, begrijpt gij uzel'ven nietr fchoon gij, bij louter toeval, woorden fpreekt, die zeer duidelijk te verftaan zijn. — Dereden, waarom gij wel zien, maar niet hooren kunt, is deze: dit Inftnmm is alleen maar een behulp voor de oogen, 't welk u de dingen in de verte doet zien. Maar aan de ooren kan het geen hulp toebrengen: en daarom hoort ge ook niets meer, dan naar gewoonte.— Gijbrengt er immers uw oog voor? SE GIDS. Dat is ook waar. — Maar, als ik cr nu eens met mijn oor tegen aan ga legden? Wat dan?  C 3*3 ) de blindeman. Ik heb u immers gezegd, dat het voor 't gehoor niets helpt? de gids. Gij hebt al weêr gelijk. — En, ik kan met mijn bloot oog wel zien, dat ik zoo ïtom uit de waereld gaan zal, als ik er ingekomen ben. — Maar, zeg mij dan toch eensl wat doen wij hier, als wij niet hooren kunnen? Ik meende, dat wij de zaak op moesten neemen, en in alles ons belang te kennen geven, en meêpraaten, en de blindeman. Wij hebben flechts verflag te doen, van 'tgeen wij gszien hebben : en 'tgeen er gefproken is, hooren wij naderhand wel: ten minfte, voor zoo veel wij er belang bij hebben. De zaak kan zeer wei, buiten ons, gefchikt worden. Doch, wij moeten er, op eene zekere dijlantie, bij tegenwoordig zijn: omdat dit zoo de gewoone cynofure is. — de • 1 d s. Dat woord verfta ik weêr niet. — Trouwens — ik.flenter maar meê. de blindeman. Daar flaat gij, zonder het te weten, den fpijker al weêr op zijn' kop: want het woord cynofure beteekent zoo veel, als flenter. de a 1 d s. Ja, ik geloof, dat ik dikwils, uit eene foort van ingefchapen kennis, de fraaifle dingen van de waereld zeg, zonder zelve te weten, waar ik ze van daan haale. — Daar krijgen wij gezelfchap. 't Is fchafttijd; en het werkvolk komt dezen weg uit. — Die olijke dagdieven! — Zij voeren, bijkans, zoo veel uit, als wij. Ik heb ze nog nier anders zien doen, dan haaien en brengen: pasfen en meeten. Is dat ook cynofure? Eenige opperlieden en metfelaars plaat/en zich, bij beurten, voor de Telescoop, doch zetten ieder, alvorens zij er in zien, een grooten lakenfchen bril op. Daar» " na- zeggen zij: 't Is toch eene fchoone uitvinding, maar, men moet er meê te recht kunnen, 't Is ieder zijn zaak niet: en men zegt, dat het nadeelig voor de oogen is, om er al te lang door heen te tuuren. de blindeman. Dat verzeker ik u! — Ik heb er mij al blind op gekeken. de gids. Oh, ho! — nu begrijp ik, wat er a?n hapert. In 't vervolg zal ik ook mijn lakenfche bril opzetten. — Dat fehiint wel eene algemeen aangenomen eynoJure te zijn , deze zaaken op eene zekere wijze te befchouwen. een opperman. Wel nu, burger wijsneus! wat hebt gij op onze manier van kijken te zeg. een? Het behoort immers tot ons departement piet, om naar buiten te fpeculeeren? Wordt alles, wat wij daaromtrent te doen en te verrichten hebben, on* Ss 3 niet  C 3*4 ) niet hairkletn opgegeven? — En wat zijt gij zelf anders, dan een bloote aasfchouwer van zaaken, waaraan gij noch geven, noch nemen kunt? Zoo gij uw plicht zoo wel betracht, als wij, dan zal er niets op te zeggen vallen: want tot het onmogelijke zal niemand verplicht worden. de blindeman. Zwijg liever alle bti! — Geloof mij! — het ftaat zoo lelijk, wanneer de kok en de bottelier zich, in openbare gefprekken, al te fterk tegen elkander uitlaaten.— En, lieve Hemel! — 't zal er immers altemaal niets aandoen? — de gids. St! ft! — daar komen de jonge eigenaars, of erfgenamen, van het huisjen San! — Zij zijn klein, maar olijk. Ik geloof, dat het nu tijd van zwijgen is* een opperman. Kom, jongens! laaten wij fchaften! de blindeman tegen den gids. En laaten wij met ons werk voortgaan! — Goeden dag, broeders! — Als het verkeerd afloopt, dan is het ons bedrijf niet: hieraan zal geen verftandig mensch twijfelen: en — loopt het (zeker ook zonder onze fchuld) goed af — dan geven ons de gekken een pluimpjen. In allen gevalle, zal er toch altijd nog een geluk bij een ongeluk zijn! (hard) Het werk is, ten minften, in goede handen! — [ Zij vertrekken. ] Er komen verfcheiden kinderen op het toneel, zonnige van welke, aan de hand of aan den leiband van Kameniers en Kindermeiden loopen: tetwijl andere, in loop. wagens, en wagens met bokjens, op het toneel komen. De eerstgenoemde plaatzen zich aan de linker en de andere ter rechterzijde van het toneel Bride hebben een Aanvoerer. Die, der eerften, wandelt, eenigzins waggelende, aan een' zeer fraai geborduurden en, met gouden kwastjens vercierdsn, leiband; die door eene netgekleede Kamerjufvrouw vastgehouden wordt. Die, der anderen, loopt in een' extra grooten loopwagen. Alle houden zij couranten, almanacken, rateltjens, molenljens, ook wel dag - en weekbladen, of boekjens — (ieder daarin zijn bijzonderen fmaak volgende ) in de handen. — u i'. tweede aanvoerer, handende een boek, met prentjens, in zijn handen, fchijnt in een diep gepeins. Eindelijk, en, als langzaam uit eene diepe mijmering te rugg' komende . zegt hij: — Ja waarlijk! het is zoo. — Hoe «eer ik er over denk, hoe meer ik overtuigd word, dat onze gewezen Momboiren grootelijks ongelijk hadden, ons als wezentjens te befchouwen, welke op hun eigen voetjens niet ftaan konden, en ons daarom ten eeuwigen dage — ware het maar mogelijk geweest — op de kinderen ftoelen, of (zoo als wij het noemden) op het ftinkbankjen zouden gehouden hebben. — Dan — dank zij onze Schoolmeesters! — Wij zijn niet alleen, groot en wijs geworden —- maar ('t geeu alles afdoet) wij weten het. — Wij weten nu, wat onze rechten en onze plichten zijn: wij weten, dat het getal  ( 3*5 ) tal der eerften , verr' boven dat der laatften is; en dat wij van de Natuur, zulk U fchcSTen aanleg gekregen hebben, om de laatfte te betrachten; dat wi, flechï hÏÏenot der eerften nodig hebben, om daar ffiptel.jk aan te voldoen.Maar zit hem de knoop! - Wij zijn in onze rechten, nog maar half en half her£ld"S brui van onze plichten: deze zaaken ftaan tegen einderTvSr. als waar en prijs,- gelijk hier m.jn Auteur, »on olipodrTgo del porco, zeer wel aanmerkt. - Daarom willen wu ook niet betalen, zonder alvorens de waarde genoten te hebDen. * aria. Wijze: Malbroek. Ik loop met mannenftapjens. Caira, caira ! — watte grapjens! Al zijn mijn beentjens ftapjens; Ik loop geheel alleen, Dan hier, dan daar weêr heen. Ik loop met mannenftapjens enz. be kamerjuffvrobw van den eersten aanvoerer, WCL ke een [choolbeek in de hand heeft. Te loopt net zoo wel alleen, als uw broêrtjen. — En gij kunt vrijelijk gaan, waar gij wilt. — Gij ziet immers, datik u overal volg? — eerste aanvoerer. Ja! — maar nu wou ik dezen weg op. — Dit mag ik dan ook wel, als ik gaan kan , waar ik wil ? — de kamerjufvrouw. Ta! maar dan zoudt gij in het water loopen, en dat kunt gij onmogelijk willen — Gij hebt dit nu al dikwils aan uw broêrtjen gezien: die is dikwils, door ziine wildheid en onbezuisdheid, in het vuur, of van de trappen afgevallen. Dan h d Wi ook te voren gezegd, ik wil dat doen. - Maar aan z.jn gefchreeuw en ceiank naderhand, hebt gij duidelijk kunnen zien, dat hij zelfs niet eens geweten heeftwat hij 'wou - 't Is nog maar gelukkig voor hem, dat h,j in een loopwagen wil wandelen, anders zou bij nog wel gevaar loopen, om hals en beenen te breken: en dat zal hij zekerlijk toch niet willen. Neen - dan zit S veel verftandiger geweest. Gij hebt mij zelfs verkozen, om voor u te wi Ën En nu dit gefchied is, zou het zeer flecht van mij zijn, wanneer ,k telkent als gij mij verklaardet lust te hebben, om een verkeerden weg inteflaan, u daarin maar aanftonds zou willen geloven. Waarlijk, zoo doende, zou ik mii uw vertrouwen onwaardig maksn. Bier komt de tweedracht, Inde gedaante van een Liereman met een teverlantaam op den rug, in eene dikke wolk van nevelen, naar beneden. De wolk verfpreidt zich, en breidt zich over het gantfche toneel uit. Dit veroorzaakt zulk eene duisternis, dat men niets dan de t we edr acht, welke op den voorgrond ftaat gewaar wordt. Er ontfiaat eene gmte verwarring, on. der de overige vertooners. db  C 3^5 ) pi^aTh^ ~ *«Wï deronticnoo: raadfelachtigheid genoeg: «nïiï^ en hoopige Con/«/?e zijn. vrmyne verwarring, engeenwan- [Zi/ fegfo tefpekn een Hornpijp te danfin en te zingen :1 AU mo„ 'J& . °^ ^ii")», van de Hsrnpijp. Als men niets en ziet — van het geen gefchiedtDan ook weet men niet - wat de nood gel £t.' Dan verfchuifc men zijn zorgen Van heden tot morgen; ' Wat wij niet te weten komen— deert ons niet. Fn t, r "7 dieua,leS flijt ~ en zachtJ'ecs h«nen glijdt Ln met fpoed- het « zoet - la rook verd^ doe£> Hoe men die boonen Doppen kooken, et-ten en verteeren moet. zichtig, eenvoudig te blijven, daar men is enw/V <*„ ? M zeer V00rhoekjen. LaatuWrtjen zijn ^VlZ^r^S^ man bij worden I — . . voigen. — tiii zal er een DE.a?; W^.NI°EBER' Ma ** **■ - *» *». •» Ik zal mijn broêrtjen pieren. Caira, caira! C'eft pour rire Ik kan mij zelf bellieren, En loopen waar ik wil. (tegen de zijnen) Maar wacht.' — hij houdt zich ftil. Ik zal mijn broêrtjen pieren, enz. u L «. . DïTWIEDRiCHT, is 'J k» » Nu neb ik er het mijne al weder toe ppA™* . . houden, om de kat uit den booï te zi!n 1' e7d? T° -A 2ich dood fliI ieverl .... 't Kan niet beter I - ' en de andere 10 een' Wakenden Einde van het mede Bedrijf.  JANUS V E R 'R E Z E N,< tjSf. - 1797» - SUUM CUiqUE. N°. 94Maandag den 16 January. BERICHTEN uit jOirLOMiTiEN, tegen of in de Vasten. Dat het eene mes het ander inde fchede houdt, is zederd lang eene onwaarheid. Geen inensch, die maar een weinigjen verder dan de punt van zijn* hoed ziet, gelooft meer aan dit elendig fpreekwoord. 'tis juist omgekeerd : — want — het eene mes belet dat het ander in de fchede komt. — Arme boeren van 't Gooiland ! — Gij hebt uwe vilders mesren getrokken, en de fcheê weggeworpen, naar het gelijkt! Nu zal bet gevaarlijk worden, wanneer gij, bij gebrek van behoorlijke bergplaats, u genooddrongen zult zien, uwe bek - opfnijërs in uwe eigene boezemen te verbergen! — Wie ziet het einde van uwe bloedgierige manoeuvres? — Facem vtt pofcimus omnesl — d. i. Houdt, wat wij u bidden mogen, uwe handen t huls. — Doch — boe? wanneer? en hoe lang? — Zie daar, drie belangrijke vragen!-II. Deel. Tt D«  C 3*8 ) De tijd zal ze beantwoorden. De tijd? — Dan - deze kindervreeren.de God*heid, maait ons, terwijl wij naar haar antwoord wachten, het koorn voorde voeten weg, en doet ons na lange vermoeiënisfen , een vrede en rust te gemoet zien, gelijk aan dio der kerkhoven. Ds boop blijft ons ongelukkige, bij, gelijk een gefloten geldkist: wanneer zij geopend zal worden, is het nog niet zeker, of wij er ietsin zullen vinden. Wij bevinden ons in eene telkens aangroeiende onzekerheid; en dagelijks vragen wij elkander, „ hoe moet het? " Van Adams tijden af is het recht der fterkften, het eenige beftisfende recht geweest: ook zelfs in zaaken tusfchen den man en zijn' naasten. Met dit onderfcheid echter, dat in dit laatfte geval, de Rechter aan hun, dien hij, naar zijne wijsheid, in 't gelijk ftelt, den fterken arm leent, om dat recht te doen gelden; terwijl tusfchen volkeren en volkeren, mevrouw het Fortuin, wiskundig, altijd ten voordeele van den lang. ften degen, uitfpraak doet, en daarom niet nodig heeft, aan den Triumphant verder eenige macht te leenen. > Nu is het ons tot nog toe onnaogeliik geweest, te berekenen, wie bij flot van rekening de fterkfte zijn zal. Wanneer wij-zeggen , den fterkften; dan ver- ftaan wij daar onder niet alleen de pbyfieke kracht; maar — de behendigheid, de flimheid, &c. &c. Dit alles komt dan en ligne de compte i. en dit maakt deze bereekening bijster moeiëlijk. -—— (Het Vervolg hierna.) TIJDINGEN VAN HET ACROSTATISCH POSTCOMPTOIR. Strekkende tot opheldering, of wederlegging van het bovenjlaande bericht. bes tellenburg en onderhorige Jurisdictiën. Of men het geloven wil, of niet;, de groote balans van europa wordt hier klaargemaakt. Alle overige 200 openbare:als geheime, beftellingen en werkzaamheden, welke tot dat zelfde einde kwantswijs in 't werk gefteid worden, zijn flechts iedele vertoningen, om de nieuwsgierigheid gaande te houden, en de loerende oogen van onze handen aftetrekken. De volgende artikelen zijn reedsgedrrefteerd en vastgefteld, en wij wagen niets met dezelve publiek te maken: dewijl wij de waare interpretatiën en ampliatiën aan ons referveeren. Art. i. Er zal tusfchen de ondergeteekenden onderling, vrede, vriendfehap en goede verftandhouding, en met betrekking tot de in onmin levende buuren, eene fliple onzijdigheid beftaan. 2. Tot inftandhouding en maintitn van deze onzijdigheid zal er eene gewapende macht op de been gebragt worden, volgens het hier na breeder omfebreven ontwerp. Inferatur! 3»  C 339 ) 11 anr>Ao dienden en devoiren aanwenden, om de verwij. £ evenredigheid, billijkheid en recht-. SSKul «2 Wljke a« huSnï in- en uitzichten, zoo zuiver m als het p.. JS, waaróp deze Artikelen gefchreven zijn. I» Zii bieden zich „uit dien hoofde , A'Mediateurs van wederszijden aan; zonder zich nogthans aan iemand, als zoodanig, opdringen. Van den inhoud van voorfz. Art., 't welk tweeledig is, zullen zij niet, dan in de hoogde noodzaakelljkheid, kunnen afgaan. En zal dit, als dan, ook nog niet anders, dan met gelijk voordeel of nadeel van beide partijën, kunnen gefchieden. T„,-valle van onverhoopte discrepance 'over - of toevallige dubbelzinnigheid van" vooïfz. 2 «1 de interpretatie daar van daan aan den eerstondergeteekender, .1. „„..,. i.n alleen de waare grondflag tot een' bedendi- ftand gebracht worden. Er zal seene algemeene Vrede kunnen getroffen worden, zonder dat de gefamentlijk!fcentratlanten, daarin, op dienjoet, zullen begrepen zijn. Uit dien hoofde houden zij ook alle Afzonderlijke Vredestraftaaten - zoo wei de reeds lXtln, als nog te fluiten, voor zoo verre daarin, het zij bij opende reeds geii°ceii, «j d ezen voorzien, of voor het ge- «** 3116 ^ * lieden zich ook geen partij ftellen. , veTbinden zich om dit Neutraliteit er\ Mediatieplan — in alle deszelfs deelen , i£Zt ^tl, modificatièn en i^ete*. - te n**mmt onderhouden en« doen onderhouden. } Onderftond co li ad, Secr. JcorehzIcht in lapland, ^ i Do jaargetijden zijner C«>NB, Dit papier *■* *mm**»* % HoUandseh |onpapitr.  C 330 ) (zoo al met door de geheele waereld) bitter in de war. On wéér en wind f. met langer (laat te maken. Onze antonio's magino's zijn^n de LSen vertrekken van onzen ilerrentoren, bezig met nieuwe weêr- en wlndbereke' nmgen : Doch er lekt maar zeer weinig uit van hunne nieuwe obferva^nwaai ul IZZ: ™r hun voorgeven'wanneer ^e< he< «dimc tïï toS.ÏE wel, met groten vengfters, hl^ iJ^^S^J1^^^ Jgto. loffelijker gedaLenïfe'^nSSnortaf f „S^ot fpeld en aangewezen zou zijn, dan zij uit den omloop der torrenen aXe ïichtbare luchtverfchijnzelen zelve, zouden kunnen opmaken. ' ' Dan deze gisfing ,s het vindingrijk vernuft onzer bijgelovige Laplanders die zich met het zonderlinge en vreemde het lieffte bezig houde80,?S - ^TuChan ff'Jnt eI.iet! eeheimz:""'^. iets, waar de kundSfte wi^' mondig bij ftaan te gapen,in hunne handelwijze: want, ten einde ons te bele en om volgens oudergewoonte de ftreeken van den wind te obferv"ren houSn zu het nationale compas voor ons verborgen; en de baaI v^ToS^a^i' xen die zeer accuraat placht te wijzen, draait den gantfehen dag door een tol in de rondte : zeker jk door een geheim uurwerk van hunn? & Met een woord 1 - m, zien ons verftoken van alle die middelen, waar door a! eSiTen UjdeD' kHndfchaP oint Landman, vermindering der Lasten , die hem drukken, opgeruimdheid bij ,, het zwaare van zijn beroep, en meer achting, van de zich boven hem, ver„ heven achtende ftanden, — den Koopman, vrijen handel, In alle de wae„ relddeelen, en bij het genot van zegen, het bezef, dat er nog meer zaaken ,, zijn , welke achting verdienen, dan goui en wisfelbrieven: den Ambachtsman „ en Konftenaar, meer arbeid, en daar bij ledige fchuldboeken; de Geleerden, „ minder verwaandheid , meerder waare wijsheid en daardoor verdraagzaam„ heid onder eikanderen; de Schrijvers (op uw fpoor) minder partijzucht, en „ meerder lust en moed om de waarheid te zeggen, om daar door de achting van „ ieder, die wel denk t.te verwerven; de Geestelijkheid ( doch dit met behoorlijke reverentie) dat zij een walg moge krijgen van te heerfchen over de gewetens ,, der menfchen, en dat zij niet langer, maarzoo voetftoots weg, verdoemen „ alle die buiten de naauwe heiningen van hun kerkelijk leerftelzel gefloten ,, zijn! De onderwijzers der jeugd, eenen meer gezuiverden fmaak, in hunne ,, leerwijze, en een begrip, dat een onkundige, in hun vak, meer bederft, dan „ een aantal wijzen kunnen verbeteren. — De jeugd van beide kunne, fmaak „ tot alles wat edel en goed is; — de getrouwden zichtbare voortduuring van „ die achting, welke zij eenmaal elkander beloofd hebben; eiken braven Man „ vrede van buiten, en rust van binnen — en zelf eiken fchurk (zoo 'tmooglijk is) „ fpoedige beterfchap. — Het Vaderland door dit alles, wasdom en groei in alle „ goede zaken! dat het zich tot dat einde, meer en meer ontdaan mag zien, van die „ kluisters,waarin bijgeloof, kwade weelde, en naaraaping van vreemde zeden, „ het tot hier geboeid gehouden hebben! dat deszelfs inwooners welhaast jul» „ chen mogen onder het genot van vrede, in een' beftendigen voorfpoed ! dat „ hunne Vrijheid, meer echtheid, de Gelijkheid meer van het beftaanbaare, en ,, eindelijk de Broederfchap minder Kaïns» gezindheid verkrijgen mag. Dit alles „ is, eens en voor al, de welmeenende wensch, van Ar end am, W vriend en Beftendigen Lezer, den 23 December 1796. de waterlandsche babiloniSm Deze Nommers worden alle Maandagen vervolgd, en uitgegeven te Utrecht bij de Wed. Terveen en Zoon; 's Hage van Cleef en Leeuweftynj Leyden Honkoop en Onnekink; Amfterdam Holtrop, J. W. Smit, ten Brink, Kuyper en van Vliet; Haarlem Beets en Loosjes; Rotterdam D. Vis, v. d. Dries, en Pols; Akmaar Hand, en verder in de overige Provintien, i twee Stuivers.  JANUS VERREZEN. 1787. - SUUM cuiquE. N°. 95. Maandag den 13* January. BERICHTFN uit Fa ht as ia. Hadden wij, gelijk andere volkeren, het daarftellen onzer Cmfiitutie, aan het bloot geval, of — 'tgeen op bet zelfde neêrkomt — aan eene Cmmisfie, zonder de minfte injïruttie voorzien, noch aan eenige bepaling verboHden — opgedragen} — zekerlijk zouden wij dan ook, even als zij, lap. torerk voor ons geld gekregen hebben. Daarom kwamen wij vooraf over een, omtrent de gronden, waarop wij dezelve gebouwd wilden hebben: gaven hen dezelve, in Mandatis, mede, om, naar dezelve, eerst éen kort beorip der aanslaande Con(litutie te vormen, alvorens tot de verdere uitbreiding en tot de vervaardiging van het geheele Reglement over te gaan: zij nam dus in haar afzonderlijk laboratorium een maatftaf toetfteen, of hoe men zoo iets, anders noemen wil, me11 Deel. Vv «»' I797« -  de ; om naar hetzelve te arbeiden: laaiende haar, voor 't overige, alle mogelijke vrijheid, om, zonder hinder en ongeftoord,daar mede overeenkomftig, voort te werken. Deze maatftaf beftond niet, in het eenvoudig decreteersn der 'ben ei onvirdeelbaabheid: want wij wisten al te wel dat deze woorden voor zulk eene verfchillendheid van interpretatièh , modiftcatièh, en uitleggingen Vatbaar waren, dat men zichten minften wel zes maanden zou kunnen bezig houden, met de praeliminaire discus/ten over de waare beteekenis en het recht verfta.id dezer woorden. Ook verkozen wij niet de rechten en plichten van den mensch en den burqer als een bqfis of fundament voor af te zenden; eensdeels om dezelfde reden; maar ook tën anderen, omdat wij het niet raadzaam keurden, hier en daar verfpreide en uit een löopende grondflagen te leggen, ' voor een gebouw, dat, de hoofdvereischten flechts in *t oog gehouden zijnde, niet te beknopt of te eenvoudig zijn k.on. Wij gaven ónze commisjïe, om die reden , liever een eenvoudig en altijd bij de hand zijnde' model mede; en hier toe namen wij bet volmaakst, ons kennelijk', gewrocht in de natuur, namelijk een gezond wel georganiseerd menfchelijk lichaam. Door dit te doen , decreteerden wij niet alleen de éénh e id en o n ve r de elb a arii s t d; maar interpreteer, den er gelijktijdig bij, wat wij er door verftonden, en hoedanig wij ons dat vereischte voorftelden. f Zie No. 31. pag. 204. eerfte deel ) Voorts waren wij ook zeer zorgvuldig, geene andere tot leden dezer Commisjïe te kiezen, dan zoodanigen, welke — immers voor zoo verr' ons uiterlijk bleek — eene gezonde ziel in een gezond lichaam omvoerden. Door gezonde zielen, verfton» den wij, zoodanigen , waarin wij , op goede gronden — een oorfpronklük vernuft, genoegzaame kunde, en weinige vooröordeelen , met de bekwaamheid om zich van die hinderlijke gezellen des noods te kunnen ontdoen ■—■ meenden ontwaar te worden. —- Eene hoofdige gehechtheid aan langgekoesterde, en naauwlijks uitzondering duldende begrippen, en eene kinderachtige vrees om een' geheel nieuwen weg in te liaan, zagen wij als iets ongefchiktst in deze Commisjïe aan: — een enthufiastifcke doliemans drift , om de jongfte voorbeelden naar te volgen, en de belachelijke rol, van den Imitator Pecus in zijn waar Costuum, beftaande in een aapenrokjen en een zotskap met bellen, te fpe% len— vonden wij doodelijk. Deze twee fchadelijke uiterften hielden wij zorg»" vuldig (zonder daarom bunne talenten te taxeeren) buiten deze Cammfsfts.•'-Ün X is ■ aan deze voorzorgen dat wij onze Democratifche Conjlitutie te danken hebben. — Hadden wij eerst het plan, al naar dat het dan.ook uitvallen mogt, laa'tenf maa» ken, en naderhand — wanneer de zaak reeds uit haèr geheel was, over de waare g'ronden gedisputeerd, die gronden half bekookt, eh vervolgens op die hiif gekookte — of zandgronden, het ditsg verkeerd verhanzeLi, uiteen gerukt, en eindelijk — om maar een eind aan het ftuk te krijgen, weder bij één geflmst—met één woord hadden wij er mede gezold als met een verdronken kalf —— nooit waren wij er gekomen. Men zegge ondertusfcKeu niet „ Ser» Sapiunt Phryjes " de Fantafiiunen worden  ( 337 ) den te Iaat wijs; — of „ zij hebben voordeel, met de fchande en fchade van ,, anderen, gedaan! " — Integendeel — zij hebben anderen, door hun voorbeeld, wijs willen maken , lang voor den tijd, waarop deze hunnen eerften verkeerden ftap deeden. Reeds op den tweden November 1795. wierd hun geheele gehouden gedrag waereldkundig: bij herhaalde reizen deeden zij er, onder allerhande vormen en gedaanten verflag van: prezen hun gedrag, met allen ernst, aan — niet als gekken , die zich zeiven prijzen maar als welwillendo vrienden, die , zonder veel oir.flag van woorden te gebruiken, aan hen, die hunnen raad behoeven, zeggen: — „ zoo deeden wij; en wij hebben er ons „ wei bij bevonden. Doet ook zoo! — en gij zult zien . dat wij u wel gera„ den hebben. " — Ja zeker 1 — zoo, of zoo omtrent fpraken zij; maar 't heeft niets kunnen helpen. Zij verdienen derhalven dit verwijt niet. Veel eigenaartiger zouden zij aan de Bliktriaanen en de fpeculanten en de wasfchenneuzen, 1 unnen artwoorden: — „ Nwsuam fapiunt phyges— de Bliktriaanen wor„ den nooit wijs. — Al hebben zij de voorbeelden vlak voor hunnen neus, „ kijken zij er nog over heen! — Wilden zij nog maar door huDne eigen fcha„ de wijs worden! —:— " [Gevoeglijk kunnen wij hier eenige bijzonderheden omtrent de Bliktri&inen opgeven.] Dit volk heeft eene buitengewone gefchiktheid, om, in het midden van de grootfte verwarringen en onzekerheden, voortteleven en bezit eene vaardigheid om (gelijk bet fpreekwoord zegt) van den nood een deugd te maken, welke zonder voorbeeld is. In de allerongeredderfte boedels zitten zij, met zoo veel zelfsvergenoegirg en bedaardheid, een pijp te rooken ,als of het op een' heiligen avond was. Zij werken even gerust en makkelijk voort, als zij eene zaak van achteren, als wanneer zij dezelve, van vooren en bij het rechte einde, aanvatten. Zonder te weten, waar, en op welken hoogte, zij zich bevinden, wandelen zij met de grootfte gerustheid voort; en troosten zich met dit denkbeeld: — „Wij „ zullen toch wel ergens te recht kernen! " — Wanneer zij iets afkeuren, of bijilotvan rekening, bevinden, dat er iets verkeerd uitgevallen is, ftellen zij de gantfche zaak — butjen met mutjen — in handen van geoctrooieerde taxateurs, om te dienen van bericht; bij welk bericht dan, vervolgens —• zoo als dat heet — het kaf van het koorn gefcheiden wordt, al was ook de kleine quar.titeit koorn de moeite en koste der fchifting niet waard. . Er is geene Natie zoo onvermoeid in het geen zij Califateren noemen, als de Blikiriaantn. Onlangs hadden zij bij een voornaamFoulier een extra hoogvliegende valk befteldj of bij gebrek van dien (want de Bliktriaanen — gelijk gezegd is — maken altijd van den nood een deugd) een anderegerencmeerdenvogel, voor eene in de maak zijnde publieke menagerie. De Vogelkooper, om welke reden weet men niet — geen kans ziende, om den beitelden Valk te leveren, en gevallig zijn oogen op de voeten van Mineiva flaar.de, viel op de gedachten om den Pluragraaf een UU in de handen te floppen , ten fterkften inftaande voor de Vv a g*:  C 338 ) gerencmmeerdheid van dit dier. Bij de uitkomst bleek het, dat de vogel, zelfs in zijn foort, wel beter had mogen zijn, dat hij fterk aan het ruien was, en maar één vlerk tot zijn wil had. — Naar ouder gewoonte moest het dier getaxeerd worden. Geheel afgekeurd wierd het niet. Niemand nochtans was er voor om het dier geheel te behouden. Men befloot, des niet tegenftaande, tot een vreemden vogel; en bij eene zekere gevolgtrekking dus tot afkeuring van den Uil: dewijl men op dien tijd maar een' vogel begeerde. — Oppervlakkig zou men in deze famenloop van befluiten onoverkomelijke verwarring, niet alleen; maar zelfs tegenftrijdigheid meenen te befpeuren: en een recht voor zich neêrkijkend Fan~ tajician zou er, voorzeker, zoo mede in 't zweet gezeten hebben, dat hij veel eer alles zou doen roijeeren, dan een ftap verder in dit fchijbaar Doolhof te doen. — Doch, in dat opzicht, is het vrij'wat beter met de Bliktriaanen gefteld: en de uitkomst heeft ook duidelijk doen zien, dat er in deze wonderlijke ontmoeting van contra•indicantia, wel eenige verwarring, doch geene de minfte tegenftrijdigheid plaats gehad heeft. Korten goed.' — Er werd, binnen een zeer korten tijd, een nieuwen vogel (van welk ras is nog onzeker) geleverd: de uil ontnam men zijne beste veêren, en plakte die, met zeer veel behsndigheid, op zijnen plaatsvervanger. Hiermede was deze geheele zwarigheid uit den weg geruimd. Aan de begeerte, naar een' anderen vogel, werd voldaan. De uil werd, in een'zekeren zin, niet geheel en al afgekeurd: dewijl hij gedeeltelijk behouden is geworden. Hoe er echter, op deze wijze, een valk te voorfchijn komen zal, blijft nog een raadfel; 't welk zich evenwel, misfchien even gemakkelijk als het eerfte, zal laaten oplosfen. — Als men zich maar den tijd gunt, ontdekt men in ilutjsu alles; en, a piori, laat zich in dat land niets demonjireeren (a). Geheel anders is het in tant asia. — Zij nemen volmaakt niets aan, of zij moeten te voren volledig onderricht zijn van den aart, natuur, inrichting enz. van het ding, dat men hun aanbiedt. — Daarom zijn zij groote liefhebbers van korte begrippen en beredeneerde registers van den inhoud der boeken. Geen boek fnijden zij open, om te lezen, of het moet met een eigenaartig tijtelplaatjen, eene korte figuurlijke fchets van den inhoud bevattende, voorzien zij». En zij geven er deze reden van: „Een autheur, of componist (zeggen zij) „ kan dan eerst gezegd worden zijn onderwerp volmaakt meefter te zijn, wan» ,. neer hij zich, voor de bsarbeiding en uitwerking van hetzelve, een duidelijk, wel-. («) Er is veel reden om te geloven , dat dit voorval niet zoo letterlijk gefchied i», lil ia dit bericht wordt opgegeven; en dat het veeleer aangemerkt moet worden, als een voor. fceeld, door den fteller allee» aangevoerd, om de gewoone handelwijze der SliktriSaetu, tm andere voorkomende gevallen, afrefchetfen. Men zal toch nimmer ep het denkbeeld knnnea vallen, dat zij zich, in eta' eigentlijken zia, eea' vil voer een volk If Ac Jundea zouden kei; 'ken laaten Soppen*  C 339 ) l, weluitgekamd en opgeklaard denkbeeld kan voorftellen, van dat geene, dat ' hij voornemens is, aan andere, breedvoeriger en uitgewerkter voortedragen. ' Zulk een denkbeeld moet zich gelijktijdig, in zijne gantfche famenhang en „ verband, laaten voorftellen kunnen: en zulk eene voorftelling is de waare „ proef, dat de haisfenen van den fcbrijver, volgens de waare gronden van „ éénheid geörganizeerd en geftemd zijn. Om eene zaak, waarlijk één en onver„ deelbaar, te maken, moet men zelve ééne en onverdeelbare harsfenen hebben: en ,,' hij, wiens brein er van binnen, even als een cabinet van rariteiten, gedenk,', penningen, naturalia &c. uitziet, is weinig bereekend, om fchoone gewrochten, wier hoofdvereischte de éénheid is, voorttebrengen; vruchteloos mar" telt'hij zich af, en, met de grootfte' infpanning zijner krachten, brengt hij nog niets anders voort, dan mengelwerk, dat men, op zijn best genomen, „ den titel van obfervationes rarmes geven kan." — Hieruit kan men opmaken, met welk eene zorgvuldigheid zij bezield moeten geweest zijn, om eene Con/ti* tutie en Regeeringsvorm, op deze gronden gebafeerd , te doen vervaardigen. Een gezond menfchelijk lichaam, 't welk zij tot model en rigtfnoer verkozen, guarandeerde ben, niet alleen eene éénheid van binnen en van buiten; maar ook eene volftrekte éénheid van beftuur; — alle hunne Repraefentanten gezamentlijk en in masfa, onder welken naam ook voorkomende, moeften, eigenlijk gezegd, maar één lichaam uitmaken: de eene macht moest uit de andere voortvloeien: bij wijze van ontwikkeling geboren worden: trapsgewijze uit de totaliteit der burgeren opklimmen : overal moest famenhang, verband en verknochtheid plaats hebben en alle fprongen of plotfelingfche daarftelling van macht moest er in vermijd worden. — Daarom werd er ook, met veel reden, ge. zorgd, dat niemtmd, zonder alvorens in de benedenfte vertrekken van bet tontlitutioneel gebouw ingeleid te zijn, door het dakvengfter in de bovenfte verdieping kon toegelaaten worden. — De weg naar de hoogfte vergadering moest bij hen niet anders, dan langs den wenteltrap, opklimmende langs de gronddiftricc- en departements vergaderingen en eindigende in het hoogfte resfort, — gezocht en gevonden kunnen worden. — Deze voorzorg was zeer noodzaakelijk. Op deze wijze hielden zij cteJntriguanten, die aartsliefhebbers, om, langs daken en gooten, hunne opwachting bij den volke te komen maken — in de laagte: — ook was men niet blootgefteld, om, bij verrasfing, uilen te ontmoeten, daar men valken verwachten moest. — Uit dit alles kan men zeer ligtalijk btiluiten, dat de Fantaftdanen niet zeer fterk met de nieuwe Bataaffche Conjlitutie — óók , zoo als dezelve nu, volgens de jongfte befluiten, geredigeerd is geworden — ingenomen zouden zijn. De nieuwe verdeeling der Republiek, in elf Departementen, geëvenredigd aan de bevolking, zduden zij zekerlijk den verdienden lof toezwaaien; maar, de wijze van verkiezing in de hooge Vergaderingen, emmisfo medie, direü uit de geheele masfa van het volk, zouden zij eene verrasfing of fprong noemen. De Raaden der Gemeenten, de Departementtele Bcftuuren, en de Nationale Vergaderingen, V3 C«f  C 34© ) (of zoo als die zaaken anders heeten mogen) zouden zij aanzien, als te veel op zichzelven, en baiten onderling verband ftaande corporatiè'n, om er de éénheid van maar één ftaatkundig lichaam in te kunnen vooronder ftellen. — Zoo fterk als zij tegen de veelhoofderij zijn, ook zoo fterk zijn zij tegen de . . . . veelftaarterij, bij voorbeeld. — [Wij maken hier een einde van dit Bericht, dewijl hetzelve hier begint te handelen over zaaken , welke wij bij eene andere gelegenheid voornemens zijn, ex profesfo, aan de order van den dag te ftellen.] AD VER TISSEMEN TEN. *** Alzoo de Vaders- en Moedersplaatfen van het Leprofenhuis, In batavia," ** zederd een'zeer geruimen tijd, vacant zijn geweest, en zich, tot nog toe, * niemand heeft opgedaan, welke, tot het vervullen van dezelve posten, de vereischte bekwaamheid bezit; zoo wordt als nog alle en een iegelijk uitgenodigd, mits daartoe opgeleid en bereekend, en, daarenboven, van de aldaar te keer gegaan wordende ziekte en befmetting radicaal genezen zich ten fpoedigften te adresjeeren, bij de DoBoren en Chirurgijns van gemelde huis. — De brieven franco. NB. De Geneeskundige Faculteit gaat onvermoeid voort, dagelijks verfcheiden uuren te vaceeren, tot het onderzoek naar de oorzaaken en waare kenmerken der ziekte, den aart en natuur der befmetting, en de krachtig» fte middelen ter- genezing. -— Voornamelijk houdt zij zich bezig met het uftvinden en aanprijzen der voorbehoedmiddelen. \\\ Afgetrokken aanmerkingen en Metaphyilfche befpiegelingen over de onveri +1 vreemdbaarheid van zommige Rechten van den mensch. Benevens een kort \ en bondig vertoog over het onderfcheid, dat er beftaat, tusfchen den Horna diumus■ en notturnus: waarin duidelijk bewezen wordt, dat de boscbmensch tot het geflacht der aapen behoort: aan welken geene andere, dan vervreemdbare en mobile rechten kunnen toegekend worden; — een leesboek voor opgefchoten jongens. Wordt uitgegeven bij de Wed. tacomo en Zoonen. De prijs is een kwalijkgeftempelde fchelling; doch, voorde publieke onderwijzers een dubbeltjen minder. almakach VOOr GEKKEN, dmr GEKKEN. ■ Voor het aanftaande, dubbele, fchrikkeljaar, waarin men, behalve al dat geene, dat tot een' compleeten Almanach behoort, eene naauwkeurige lijst vindt, van alle de eclipfen, welke er in deze eeuw hebben plaats gehad en nog zullen plaats hebben : alles volgens de beste aftrologifche bereekeningsn. Voorts is de- zei-  C 341 ) zelve versierd met fraaie kunstplaatjens, voorftellende allerhande Grotesque Phy. fiognemifche figuren, met eene korte handleiding in deze, vooral thans , zoo hoogstnodige, wetenfchap, van een zeer nuttig gebruik in de Grond ■ en Kiezers-vergaderingen. — Dit, in allen deele, belangrijk en vermakelijk Zakboekjen is, boven dien, voorzien met eene keurige verzameling van nooit voorheen bekende raadzeltjens, zeer kurjftig famengefield, en zoodanig ingericht, dat dezelve niet gemakkelijk, zelfs van de allerkundigfte, in dat vak, op. gelost of geraden kunnen worden. Om de nieuwgierigheid gaande te houden, zullen de antwoorden en uitleggingen op dezelve, niet, dan in een volgend jaar, wanneer men hoopt het tweede deeitjen, van dit leer • en zinrijk Zak« boekjen, uitegeven, in't licht komen. Nog vindt men er eene juiste befchrijving en afbeelding in, van den man in de Maan, zijne avantuurlijke lotgevallen, met de flaapende fchoone in het bosch, zijne vergeeffche pogingen om haar wakker te maken, zijne fentimenteele famenfpraken met baar in den droom, en meerandere, daartoe betrekkelijke, zaaken meer. Tot een ftaaltjen van den fmaak en itijl, waarin dezen fragmenten gefchreven zijn, dient het volgende, doch verkorte, uittrekzeltjen. — — — — De menfchen in de maan, hebben eene geheel andere gedaante, dan hunne natuurgenooten (£), op onze planeet. Zij zijn rijzig van geftal. te,doch maar alleen voorzien van een hoofd, een hals en een paar lange beenen. Hun figuur komt volmaakt overeen, met een tang; met dit onderfcbeid alleen^ dat zij dikker van hoofd zijn, en menfchelijke gelaatstrekken bezitten. Tot hun onderhoud, voedzel en dekzel, hebben zij niets anders, dan de ruime lucht nodig. Hieruit kan men opmaken, dat hunne behoeften zeer weinige zijn. Met dit alles zijn zij voor de gezelligheid gefchapen, en hun hoogfte vermaak beftaat , in elkander hunne gewaarwordingen, opmerkingen, verkregen kundigheden, ohmiddilijk medetedeelen. Zij beminnen elkander, met eene warme en wederkeerige toegenegenheid. De hartstochten en driften van haat, nijd, afgunst, cumfuis, zijn er niet bekend: En de eenvoudige reden daarvan, beftaat alleen daarin — dat zij er geene reden toe hebben. — Er is ruimte, lucht en licht genoeg, voor hen allen, en meer behoeven zij niet. DitMaanfche menschdom bezit een allerfterkst onderling dierlijk magnetismus offympatetisck gevoel: alle aandoeningen, zoo fmartelijke als genoeglijke, voelen zij gezamentlijk, ge. lijktijdig en in even groote maate. Als er een fterft, gaat zijn beftaan en exi. Jfentie, door eene bijzond er "foort van desorgamfatie, in alle de overblijvende over. Er (*} Dit woead is bier zeer oaeigeuaartig,.  C 34* 3 Er beftaat onder Hen géén önderfcheid van kunne," n\aar zij zijn allé van heê mannelijk geflacht, en gelijktijdig gefchapen: zij fterve» alle tat op één uit, of Haver zij fmelten tot één: en deze ééne, fchoon nog onzeker welke — wordt nu reeds, bij voorraad en bij uitnemeedheid, da man in de Maan (ff) geHoemd. ■— Deze tijd wordt met een zeker ongeduld te gemoet gezien; doch zij kunnen denzelven niet vervroegen. — Alle zijn zij verliefd op eene zekere fchoone flaapfter in het bosch, de tijd der ontwaking van deze flapende Venus, zal, volgens hun gevoelen, niet eer, dan op het oogenblik der zoo evengenoemde 'inéén fmelting van het Maanfche menschdom vervuld worden. — Hunne godsdienst en zedekunde komt volmaakt overeen, met hunne neigingen, en volgens hunne natuur, is hunne eigenliefde, zoodanig verbonden met de liefde tot hunne naasten , dat de eene buiten de andere onmogelijk beftaan kan (d). fc") De autheur van dit Zakboekjen vooronderftelt ook reeds, bij voorraad, in eene volgende afdeeling, dat deze inéénfmeltitig plaats heeft gehad. — „ De fchoone wil nog niet wakker worden (zegt hij) doch dit is flechts eene ctfuetterie. De geftadige aanhouder wint ". —— Als de Man in de Maan maar geen blaauwtjen loopt, bij de ontwaking v«n zijne DBicmail Bij eene andere gelegenheid, wanneer wij een ftnk van deze rolgende afdeeling aan onze lezen zullen mededeelen, zal hij zied, dat onze vrees niet ongegrond is. (rf) Laat men nu nog eens zeggen , dat alle menleken van natuure Catechismuskinderen De ReprefentantFLOH, heeft het grootfte gelijk van de waereld, dat hij deze lasterlijke ftelling tegeygaat: en kist moet van het Maanfche menfchelljke geflacht niets geweten hebben; anders zou hij zekerlijk zooveel papier niet vuil gemaakt hebben, om een zijnet wettige Vertegenwoordigers inet zoo veel iever in den baart te varen, ■ Wat belief je? Deze Nommers worden alle Maandagen vervolgd, en uitgegeven te Utrecht bij de Wed. Terveen en Zoon; 's Hage van Cleef en Leeuweftyn, Leyden Honkoop en Onnekink; Amfterdam Holtrop, J. W.Smit, ten Brink, Kuyper en van Vliet; Haarlem Beets en Loosjes; Rotterdam D. Vis, v. d. Dries, en Pols j Mmm Hand, en verder in de overige Provintien, i twee Stuivers.  JANUS VERREZEN, Ï787. - SÜUM CUIQ^UE. N°. 96. Maandag den 30 January. BERICHTEN. Vemlg van 'tlericht uit diplomatiek, te vinden in No. 94. pag. zzjen 328. — •— In deze onzekerheid moeten wij evenwel roeien met de riemen, die wij hekben. Waarfcbijnlijkevooronderftellingenzijnde gronden, waarop wij bouwen. Dit zijn dikwijls ellendige zandgronden; doch wij moeten er ons, bij gebrek van beter, van bedienen. —— Dezer dagen hebben wij, met dit alles, weder een' ichoonen coup gedaan. — Er moest getmporizeerd worden: want naar het finale afdoen, geleek het nog maar in geenen deele. Volleerd in de kunst, om iets anders te zijn, en iets anders te fchijnen — namen wij de houding en minen aan, als of wij onze handen, geheel en al wilde trekken, van eene zaak, welU, Deel. Xx ke 1797. -  C 344 ) ke wij tot dus verre, met hand en tand, vastgehouden hadden. Hier door wennen wij tijd en geld, en meer hadden wij niet nodig. — Naauwlijks waren wij van deze twee noodwendigheden voorzien, of wij kwamen zoo moedig voor den dag als een Bruidegom. Het kwam er nu maar op aan, om onze tegenpartij , die aan den anderen kant de zaak zoo vast hield, als wij niet durfden hoopen, op eene allerpolietiekfte wijze, op zijn toonen, waaraan hij zeer gevoslig is, te trappen: — Wij kenden zijne natuurlijke viv»citeit, welke tegen ons Phlegma niet opgewasfen is, en daaruit konden wij met zeer veel waarfchijnlijkheid opmaken, dat hij ons niet alleen de deur tegen den neus toefmijten — maar ook in zijn drift meer zeggen zou, dan hij naderhand wel ge■wenscht zou hebben. — Dit alles is gebeurd; en, 't geen er nog aan mogt ontbreken , is door de cfficieele ghsfenmakers zoo volledig aangevuld, dat wij ons oogmerk volmaakt bereikt hebben. — Er beftaat een foort van fterkte, zoo wel in den diplomatieke», als in den eigentlijken ftrijd — die namelijk, om met de feuten en zwakheden van zijn' vijand voordeel te doen, en hem in zijne waare ilerkte te ontwijken; en deze bezitten wij, in al haan; uitgebreidheid. — Tot «de theorie dezer kunst behoort ook, het temporizeeren en or tijd werken, tegen iemand, wiens fort het is, op zicht wonderen ta verrichten. Hem in zijne driftigfte ogenblikken te ontwijken , en hem aantevallen als hij vermoeid is: hem aantemoedigen , of te laaten aanmoedigen, om verkeerde en averrechtfche flappen te doen , die hem moeten opbreken; en meer andere zaaken , welke betsr aan een koel- dan aan een warmhoofdig ge« geftel toevertrouwd zijn. — Het voornaamfte ingrediënt in dit allerfijnst zamen» weeffel, is het geduld van den Burger hiob. — Men moet in de beöeffening niet gemelijk worden. De weg is langwijlig en kronkelig. Dikwils bevind men, zich na lang omdwalens op de zelfde plaats, 't Is het doolhof van cr e te; en hij, die er zich in waagt, zonder van het kluwen van ariadhe ' voorzien te zijn, wordt, zonder pardon, van den Minotaurus, verflonden. ra bel , den 12 January. De echte Babilonifche fpraak wordt hoe langer hoe onverftaanbarer en duisterer. De beteekenis der woorden verandert dagelijks; en er is voor ieffland , die buiten het bijwonen der letterkundige cel.egiSn , met andere drukken bezigheden , belast is , geen bij houden meer aan. —- Het woord delibereeren , heeft onlangs weder eene geweldige verande- • ring ondergaan. Nog niet lang geleden , beteekeade het — de gevoelens van fommige perfoonen over ééne en dezelfde zaak, met elkander vergelijken, aan de gronden toetfen: confideraticn met den anderen daar over te wisfelen , dezelve onderling rijpelijk overwegen,en alles aanwenden om het te nemen beflult tot rijpheid te brengen : Thans verftaat men er door; —■ twee zaaken, die Hemelsbreed van elkander verfchillen , te famen , gelijkelijk en op tegenftrijdige gronden , fteunende te amalgameeren of te vermengen ; vervolgens weder te de- . cm-  C 345 ) 'mmpofceren, te augmenteeren ] te alttreeren en te detemineeren ', en daar na te &a; jardifeeren , om er eindelijk , wanneer er («f vulgus loquitur) geen kop of ftaart meer aan te vinden is , en men er , met recht, van zeggen kan, dat het een klein chaesjen geworden is — over te redeneeren, te^ harceleeren en, op de alleronaangenaamfte wijze van de waereld den tijd meê te pasfeeren; zonder, eigentlijk gezegd, iets te detemineeren; echter te concludeeren , behoudens echter het recht om er ten allen tijden over te mogen disfentieeren. — „Iets tot een onderwerp van deliberatie aan te nemen " — zegt (volgens de hier boven opgegeven defmitiën en modificatié'n) in de Babilonifche taal, zoo veel, als — iets geheel ongefchikt te verklaaren , om , voor als nog, bedelibereerd te worden: —« (wel te verftaan — in de alleroudfte en gemeenfte beteekenis van dat woord) ook beteekent het in fommige — meer familiaare gevallen, wel eens — eene netelige zaak aan een' verroesten fpijker hangen: doch dan— wordt dit woord op een' toon uitgefproken, die, in muficaalfche termen, niet beter uitgedrukt kan worden, dan door deze twee veel beteekenende monofyllaben, la —- la. Sommige beweeren (doch naar ens inzien ten onrechte) dat het woord Amal- game den grond van de babilonifche taal uitmaakt. Want zoo dit zoo was, dan kon men het, zonder meester, en in een* zeer korten tijd , in deze taal zeer verr'brengen, omdat dit woord zich zeer makkelijk laat bevatten,en zich, met vrij wat minder moeite, laat definieeren, dan de overige , welke geduurig in den text te pas komen. — Om.echter een proef te nemen, hoe verr' men het, rnet het rechte verftand van dit woord, in deze taal brengen kan, en om den lezer zelve, over de gegrondheid van die fustenue, te laaten oordeelen; zullen wij hier een kleine 'notitie van de onderfcheiden beteekenis van dit woord laaten volgen. . amalgama (in een' Chemifchen zin genomen.) is — eene vermenging van metaalen, door de kwik. — zonder kwik is het onmogelijk deze operatie, welke men amalgamatie noemt, te bewerkftelligen. Deze kwik maakt de metaalen, welke en waarmede zij zich vermengt, lenig, zacht, bros en zoo toegevend en gerijflijk, dat dezelve zich tusfchen de vingers vrijven laaten. Zij verliezen daar door alle haare ftevigheid , hardheid en onverzettelijkheid; maar worden gelijktijdig ook zoo, dat men ernaar welge*. vallen mede handelen kan. amalgama (letterkundig befchouwd) is een kunstwoord, waar van de oorfpronk duister is. De meeste willen dat het afftamt van paSxyftx, omdat de bewerking, welke er door uitgedrukt wordt, verflappende is. Amatgameeren (in een' figuurlijken zin genomen) beteekent ook wel eens, door malkander haspelen, verwarren, dooreenwerpen.— Ook — overrompelen, confufienecren, iemand in verwarring brengen. ——- Amalgame, is ookfomtijds eene heilzaame vermenging van zaaken, die van elkander niet behooren afgezonderd of gefcbeiden te zijn. Als men het zoo op- Xx 2 vat,  C 34* ) «vat, grenst de beteekenis van dat woord, zeer nabij aan dat van verééniging; éénheid, onverdeelbaarheid en foortgelijke: — in tegenoverftelling van het disamalgameeren, 't welk zoo veel zegt, als van eenfcheiden. Zoo kan men zeer gevoeglijk de affcheiding des Staats van de Kerk een disamalgama noemen. Het is van de grootfte nuttigheid deze woerden in onze hedendaagfche taal over te brengen, en daar door dezelve te verrijken. En waarom?— Omdat men daar door verfcheiden modificatiïn kan uitdrukken, 't welk te doen, door platte en dagelijkfche woorden onmoo^lijk zou zijn. — Van daar — dat de Babilonifche taal thans eene der rijklte taaien is; gefchikt om er allerhande onderwerpen, van welk een' aart ook, mede te behandelen. Zoo zelfs, dat men zelfs de zaaken, waar over men fpreken zal, maar zeer oppervlakkig behoeft te kennen, om er met kracht en fundament over te redeneeren. — Doch bier toe wordt eene zekere hebbelijkheid , in het gelukkig te pas brengen der kunsttermen, vereischt, waar toe juist wel geene groote infpanning, maar zoo veel te meer tegenwoordigheid van geest, en vivaciteu vereischt wordt. — Jammer is het maar, dat deze taal op den duur makkelijker te fpreken, dan te verftaan is; en wel zoo —— dat de echte Babilonié'rs (van de vreemdelingen in Babel fpreek ik niet) er zelve over beginnen te klagen : — en dat is zeer hinderlijk en vertragend voor den torenbouw, waar mede men thans druk bezig is. — 'tis er evenwel zoo niet mede gefteld, als of de opperlieden kalk zouden aanbrengen , wanneer er om fteemen geroepen wierd. — Dï menfchen willen de zaaken altijd erger doen voorkomen, dan zij waarlijk zijn; en in het ftuk van bedillen, is het altijd eenfchelmdie er wat af doet: — Men kan het er maar, over de waare beteekenis der woorden, niet altijd eens worden. — Zoo ais, bij voorbeeld — om maar één uit allen aantehaalen — over de veelvuldige beteekenisfen van het woord fundamenten, kunnen de gevoelens zich niet makkelijk verëenigen. — Deze zijn ondertusfchen zaaken, die aan een gebouw niet wel kunnen gemist worden. — Nu, beteekent fundament, in 't Babiloniseh, dikwils niets anders dan mderfle gedeelten: hoewel, in andere taaien, alle onderfte gedeelten geen fundamenten zijn, — Ook wel eens, eenvoudig, — voorpot' taal, ingang, floep, bordes, uitjlek: andere verftaan er het plan, of de teekening door, waar naar men tewerk moet gaan: Veele beweeren, dat het zoo veel als plattegrond zegt: — Hierbij moet men nog in 'toog houden, dat er veeierlei foort van fundamenten zijn, verfchiüende in aart en natuur: eigentlijke en oaeigentlijke fundamenten: Altijdduurende of eeuwigs fundamenten, en weêr andere, die tijdelijke en ligt veranderlijke genaamd worden. — Uit deze verfchil* lendheid van opiniën kan men nu ligtelijk naargaan, waarom fommige eerst den toren bouwen, en dan de fundamenten leggen willen ; terwijl andere het tegendeel beweeren, en een derde foort, de fundamenten , als geheel nodeloozedingen.befchouwen. Dit alles belet nogthans niet, dat de taal van basel hoe langs boe meer de taal van de node wordt, en dat men hef eerlang, als een gebrek  C 347 3 in de opvoeding befchouwen zal, in dezelve onkundig en Onervaren te zijn. •— waterstad, den 13 en ja January 1797- «■ volgende dagen. Thans zijn wii in ftaat, u iets naders te berichten, aangaande ons Stads - of Steêkind regu. lina stemmius van grootznstat. Het is, tegen alle verwachting aan zeer gelukkig door het pokken (a) en mazelen heen. Zijn moeder, welke hem nu &et grootfte gevaar te boven reekent, is bij uitftek mal met hem; en geen wonder: hij is nu het eenige overgebleven kindjen; want alle zijn broêrtjens en zusjers zijn, de een voor, en de ander naa, het boekjen omgegaan. Aan de voorfpelling van den Lijfmedicus van Mama zie N°. 7«- Pag- 210. lJde. deel) wordt weinig crediet meer gegeven: omdat het, boven dien, van de puure domeftieke ftuipjens, zekerlijk met behulp der Jobstraanen , bij het krijgen der eerfte tandjens, weinig geleden heeft Thans echter ftaan de kiezen op het doorbreken, en dit maakt ons nog eenigermaate'bezorgd, vooral, omdat dit troetelkindjen zich nog in de lange kleêren bevindt, en er dus nog eenige mogelijkhe d overblijft, dat de voorfpelling letterlijk uitkomt. Voor't overige — begint hij reeds zeer lief en recht aanvallig te fpreken, en om dit bevorderlijk te zijn , heeft jnen hem reeds deze week van den tongriem gefneden. Ook deze operatie is zeer vooifpoedig uitgevallen. — Wanneer het een of ander aanzijn fpeelgoed hipert, of niet naar zijn' zin is, fchudt bij zeer gratieus zijn kopjen en roept: „ Baaa! — Baaa! " — Ook zegt hij zeer dikwils met zeer veel naïviteit: „Poes,'poes, miaauw! " —■ Dit heeft hij va» de Keukenmeid geleerd : en daar mede , wil hij te kennen geven , dat hij zeer veel trek gevoelt, om een zekere dikke kat , welke Mama de provin. tiiial' noemt, bij de ooren te krijgen: Doch wanneer hij zeer boos wordt, zegt'hij zeer naadrukkelijk: ,, Daai! daai! " — en dan zet hij een vuistjen. — Gelijk wij in onzen vorigen reeds gemeld hebben; het dubbelflachtig knaapjen "heeft verfcheiden Fantafiaanfche wezenstrekken. Deze heeft hij van zijn moeder; doch wat het overige aangaat— in zijn aait, humeuren inborst, waarvan men, hoe klein hij ook is, reeds genoeg opmerken kan — is hij geheel vaders evenbeeld. — Dan, de tijd, opvoeding en ondervinding, zullen hier in veel, tot ziin avantage, kunnen veranderen. — Van temperament is hij een phlegmatico me* lancholico-cholericus; of, zoo als men er hier in de wandeling over fpreekt, half flijmerig en half galachtig! Hieruit kan door den tijd nog wel een goed amalgama eeboren worden.— Voor Sousregent is hij in de wieg gelegd: — dit wil zoo veel zeggen, als — hij zal geduurig of aan den fiedel ijken leiband moeten loopen, en dus, in de gewoone beteekenis van het woord, Steêkind zijn; of hij zal telkens, aan het hoofd van de een of andere oppefitiepartij met zijn* Susregent overhoop liggen : ceen van beide» is Fantafiitmsch. Evenwel de aanleg belooft iets: — en s tem- 6 mius De Kisder»»kjem. Xx 3  C 348 5 mïüs heeft — zoo hij flechts tijd van leven heeft fus — f— f— f — in de reden) en vooral, hervatte hij het woord, dat wij toch letten, op eene vermindering van prijs in het ftuk der Diplomata of Bullen. Hier zit het discrediet, hier zit de ftruikelblok, Promotiêti kosten te veel eene 45 jaarige ondervinding — hier viel hem collega langdradius op zulk eenen teemigen toon in de reden, dat al de kracht van het voorige armment geheel ftond te vervallen, toen deze laatften welbefpraakte Leeraar !, op bet punct ftond van alle zijne bijgewoonde Promotiën, geduurende zijne 5*8 jaarige bediening, de revue te laaten pasfeeren. 6 En nu ftond Profesfor glimmianus op (wa«t zijn mond droeg nog de teekenen van het Prometie Maal, 'tgeen hij den voorigen avond, bij eenen onvoldragen Docïor had helpen vieren) hij bliesch, hij kuchite en fprak- de „ vervallen eer van Minerva's tempel, in deze aloude ftad (met ande're"uit„ wijding te vinden in de keuren van bokkemlust) kan niet anders wor„ den herftelt, dan door eene verheffing van haaren ouden luister en verhe„ vener beginfelen: de verminderde prijs, voor welken wij zinds lang Meester* „ en Doflors fchiepen, trof ons in de gevolgen, met eene diepe wonde ik be„ roepe mij (zeide de goede man) niet op de grijze ondervinding van mijne „ twee collega's, die voor mij gefproken hebben (als of hij zeggen wilde „ deze zijn door de wol geverfd en zoo ongevoelig voor onbaatzuchtigheid, als „ de beul voor 't huilen) maar op de infpraak van mijne eigen overtuiging. „ Wel  ( 345 ) - Welaan herftellen wij dit crediet: ik bied mij zeiven, al» het eerfte voorbeeld, „ welaan, nenteiienwj vert00nde zich bi mij een zoon van hip- *' ?oca?t s v?enseoPpeSkige kennis, hem aan den goeden uit flag, bij orTkSvrienden in^n £^lJ^^J^$& " ftond hiTaneftil) maar moest binnen drie dagen Doftor z.jn. Dit geld nu, " Se Broederen door de toegevendheid, van ze* veele m.jner voorgange" S min wS eigendom, lal ik,.ter opbouwing van onzen vervallen " roek vï fmradenChier verbleekte»de twee voorige geweldig) mids, dat ik m.j *' op uw£^ onbaatzuchtigheid, dan ook i„ het vervolg . veiliger verlaaten " °P "V «angbuik aeheel in onmacht; terwijl de Redenaar op "^'^l^ii^^U^ voortging)zoowreekikmetu,iedea " ï Süm"p het flecht gerucht, en bevestige voortaan onzen Roem en den li bloei vangonze hooge fchool, dan zal ik morgen aan dien jongeling toeroepen. Aleas\ Studeas! £? post •nnum redeasl" NOTA van JANUS. 7ederd lang hoorde of zag ik «iets van mijn' vriend den oveezeescreh .ABiToNiën Ik wist niet, waar hij (gelijk men zegt,) geftoven of gevlolen ws - 'tU eene moeielijke zaak voor jasos, wanneer hrj z.jn vnenden, li,'t een of ander toeval, op den weg van zijne zijde verhest, dezelve weêr te vinden Alle zijne reismakkers , en hij zelve ook , houden zulk een ft.pt m vinden. Aiie zijne rc j zou zijn wanneer zich, den een den an- gflind« gemeden ^ *? Svïï. ontmoetende, herkenden - 't Heeft mi ook maar zeldzaam mogen gebeuren, iemand mijner Correspondenten, van aan, geziSe tot aangezichte, te kennen; en daarom is het dan zoc. vee 1 te> onttfnfenaamer wanneer men hen ook in gefchrift mist. - Ik weet wel, dat de OmSS HÖbge aiegies, en ander* vergaderingen, [volgens de berichten van ™ kleinen Msdlmon. die ik dikwils uitzend om te reeognosceerenl mij veele, ?a?de Sïï want wie denkt er op de geftoelten der eere,' Tianus ? - Doch dft, wist ik wel, dat het geval van mijn' o*».... "Sn^erSjgfheïu^mij de volgende Coupletten voor zijne droomvallige, Mg tie toegezonden , -waaruit ik opmaak, dat hij de hoop nog .met geheel cn al epgegeven heeft. fS je*  C 35ö ) <\r-**Z UCHTIHG EK RAAD, van den OVBRZSESCHÉH BABILONlë»; aan zijn Land en Landgeneoten. Ach! Vaderland! alom benard, Verarmd en overal verward, Gij wekt mijn vuurigst mededogen; Daar Hnerschzucht- en vuige Eigenbaat „ U, met een loos vermomd gelaat, Maar al te dikwils heeft bedrogen. Och 1 dat geen fchijn, in raad of daad, U immer, als weleer, verraad' 1 Paar onderzoek met kundigheid. Die 't waare van hèt valfehe fcheidt! Dan zal geen fchijnfchoon u bedriegen. Wik, wik bedaard, 6 Burgerij! Wat Land en Stad het nuttigst zij: Opdat ge u niet in flaap Iaat wiegen! Waak , waak, opdat vermomde list, Niet langer ftook' den Burgertwist! Dat elk, die 't Vaderland bemint, Èèndragtig zich met mij verbind', Om Volk en Vrijheid trouw te zweeren! — Koom, drukken wij der braaven fpoor; Stop voor verleideren het oor, Die kunftig onzen val begeeren; Voorzichtigheid met Heldenmoed, Baant u den weg in tegenfpoed. Deee Nommers worden alle MaancWgettiTervolgd, en uitgegeven te ütreeM bij de Wed. Terveen en Zoon; 't Hoge van. Cleef en Leeuweftynj Leydm Honkoop en Onnekink; Amjlerdam Holtrcfp, J. W. Smit, ten Brink, Kuypeu cn van Vliet; Haarlem Beets en Loosjes; Ékterdam D* Vis, v. d. Dries, eq ïols; A&tmaar Hand , en verder in de overige ProvEiatien» i twee Stuiver».  JANUS VERREZEN. 1787. T S U U M cuiquR N'. 97. Maandag den 6. February. BERICHTEN uit G nomonia, *» alti/i duwtndtn Ctntrariaire. Onze tot nog toe regeerende Kirah houdt zich, in weerwil van alle woelingen der tegenpartij, ftaande en gaande; - of liever hij ftumm zich, al vallende en weder opftaande . met veel kunst èn beleid. Hij zegt, en met reden: (want de Kinly's van dit land, fpreken altijd met reden.) „ Mijn Voorganger, armzaliger gedachtenisfe! (De Kiraly's bezitten ini onze „ Gewesten het onvervreemdbaar recht, om op zulk eene wijze van hunne refpeSive predtcesfcmn te fpreken) „ verliet den troon in een' bijna leddwloown ftaat: 1797- -  ( 35* ) J, wanneer derhalve het land verzinkt in zijne..., (die woorden wilden er „ niet uic) din weet een ieder, aan wien hij het te wijten hebbe. Ik heb allo pogingen aangewend, om de diep ingewortelde kwaal te genezen. Hier toa „ wierdea diepe infnijdingen vereischt, wilde m^n immer aan den diep verhoo,, len wortel geraken, De zaak is nog niet beter geworden; doch ik heb de M handen ook nog niet ruim genoeg gehad. (een zeer fijn en veel beteekenend n excus van de Kiraly's) om alles aan te wenden, wat de tijdsomftandigheden „ met kracht — doch te vergeefsch —i van mij vorderden. Gij reikhalst, en fmacht — ik zie het duidelijk — naar een' nieuwen Troonopvolger, ó wispeituurig volk van Gnomonia! — Uwe harsfenen zijn opgewonden , tot „ barftens toe, opgewonden; maar kent g;j de Clavigers ( fleuteldragers) wel, „ die u bij verrasfing gemonteerd hebben, ö beklagenswaardige geperforeerden'. —< s, (NB. — Eene fchoone vraag.' 'tis even als of iemand den inval kreeg, om „ aan eenvriefche klok of pendule te vragen: „ ,,kent gij de Orlogiemaker wel, „ die u weeklijksch of dagelijksch komt opwinden? — "") Wat hebt gij ia „ dezen tijd, van mijn' Opvolger te wachten? — Wie? hoedanig? en voor „ hoe lang zal hij het zijn ? — Z'et gij den ijzeren fcepter niet reeds, waar„ mede hij u regeeren wil? — ('tis r^cht zonderling, op zulk eene wijze, te„ gen eene geperforeerde en kersversch opgewonden menigte, te hooren rede„ neeren. Ondertusfchen heeft de Kiraly geen ongelijk : want zijn prefumtive „ Opvolger, ziet er vrij bars en geheel niet makkelijk uit: — doch, al was „ dit ook zoo niet; — de Kiraly's in Gnomonia fpreken, over hunne Succesfeu„ ren, geen oog vol gunftiger, dan over hunne Predecesfewen. Altijd nemer»„ zij, bij voorraad reprefüüe: omdat zij, volgens de aloude Coflurnen, wel weten, hoe Opvolgers ingenere, over hunne voorzaten denken en Tpreken.' *' Wees derhalve op uwe hoede, misleide Gemeente! (dit woord misleide, is " overtollig) flop uwe ooren voor die verleiders, die u flechts inden arm wil" len nemen, om hunne eigen grootheid te bevorderen. (Wie zou zich in " Gnontmia ook anders die moeite' willen getroosten?)'Leent ben de hand " niet, om zich in 'tzadel te zetten — (nvar als 'tniet anders zijn kan, ligt " hen dan over het paard heen! — Stsbiritelligltur.) anders zal ik er mij, vol" gens mijnen plicht, krachtdadig mede bemoeien en tegen verzetten. — (dit " is ook — eigenlijk gezegd! — het waare middel.) Zoo lang ik Kiraly ben, *' dal'd ik geen' anderenmevens mij. (Mooi gezegdl) 't Wordt eindelijk eens " tijd, om grondig te bezeffen, dat twee groote masten op één fchip, eene *' ellendige vertooning maken. (Ja, maar — dat was bier zoo zeer het eiere* ' ten niet. De Semiclavigers van de tegenpartij,'wilden juist geen twee mas" ten gelijktijdig op één fchip; maar wel, een dommekracht, met zijn toebehoren, om de nog ftaande mast, te doen kantelen, en er dan een ander voor " in de plaats te zetten.) " 1 Zoodanig zijn de gevoelens van e-nzsa regeerenden Kiraly, Wil  C 353 ) ' Wii wenfchen, dat zijne welgemeende pogingen, den gewenschten uitflag tnoeen hebben! en dat de opgewonden cerebella, gelukkig zullen gedemonteerd worden- - Wij wanhopen echter niet, aan het welgelukken der maatregelen, ten dezen einde genomen, en in het werk gefield. Verre de meesten der gePerforeerden waren maar op eene zekere hoogte, en verkeerd gemonteerd (zie No 87 P«S 279) en zijn door dezen vond (nu de voornaamfte oogmerken b reikt zijn) reeds afgeloopen, en in rust gebracht. Het woelen der Stmicla. vipers zal dus wel van zeiven moeien ophouden, zoodra zij gewaar worden , dat dé meerderheid hunner onderhoorige maefchappen , machinaal te rugg' trekt, en rechts om keert maakt. — • .... Het Stoommachine is nu reeds voor 't grootfte gedeelte aan den gang gebracht: en meer was tr provifwneel niet noodig. — Nogthans ftaan de twee partijën , beide aan een uiterfte, zeer wonderlijk te gapen, over dit knaphandig verfchijnzel: en de Kiraly wandelt tusfchen deze beide zoo gerust en deftig door, als of zijne hier bovengementioneerde vrees flechts pro forma geweest ware. — Dan, men moet een geboren Gnomoniaan zijn , om van deze en foortgelijke zaaken een juist begrip te krijgen. —— NOTA van JANUS. Dit bericht bieden wij den lezer, als zeer officieel, aan. Trouwens onze Correspondent uit gnomonia, is ook juist in de gelegenheid, om ons echte tiidinaen te bezorgen. Wij verwachten er geene andere van den spectato■ iALEN reiziger. Dan, hij neeme het ons niet kwalijk, dat wij aan dat voorfpoedig afloopen der zoogenaamde ten halven en verkeerd gemonteerde cereleüa (waar van wij den vond mede bewonderen) nog zoo veel zekerheid niet hechten als hij. Hij' weet toch wel, dat van het afloopen der Gnomoniaanfche haisfene'n zulk eene naauwkeurige bereeke-ung niet te maken is, als var, andere eewoöre uurwerken. 'Een Gnomoniaan ftaat tot zijn Claviger of Semickviget niet zoo volmaakt, als mijn pendule tot jacob, welke haar weeklijks opwindt. Het zou toch voor de eerfte keer niet zijn, dat men in gnomonia, buiten den waard reekence. — Doch wij hopen er het beste van. Uit mijn wintirvebblijf, den 18 January. In de Zitting van heden; deed archos proteros, eene zeer uitgewerkte redenvoering, over den aart en Natuur der patt.jfchappen in een land. — Onder veele andere zeer op. merkingswaardige zaaken, liet hij zich aldus hooren: —— Er beftaat een Hemelsbreed verfchil, tusfchen de gehechtheid aan een zeker " Y y 2 f> ge-  C 354 ) m gevoelen , en de verknochtheid aan de eene of andere partij. Van de efiffta ,, kan men zich even min, zonder overtuiging van het tegendeel, los maken, „ ais men er, met die zelfde overtuiging, mede inftemmen kan. Aan de laatfte, „ kan de ovprtuiging noch geven noch nemen. Dit gaat zoo verr', dat men ,, reeds zederd langen tijd van gevoelen veranderd kan zijn, zonder nogthans een eens gekozen partij te verlaaten; en omgekeerd. — De eerzucht is et ,, al te fterk in gec onpr emitteer d, dan dat de menfchen in 't algemeen, eene partij, „ wiens ftanddaard zij lang gevolgd hebben, alleen uit overtuiging zouden ver„ laaten, om in een' anderen overtegaan. —- Zij befchouwen deze daad als ,, een foort van infameerende defrtie, waaraan zich een foldaat, die het hart „ (gelijk zij zeggen ) wel geplaatst heeft, niet gaerne fchuldig maakt. —• Hier „ komen bij, de verachting, welke hij vreest, van de partij, welke hij ver* ,, laaten zou: het wantrouwen van dien, waar onder hij zich ftaat te bege„ ven: de naam van draaier bij den eerften en die van overlooper bij ,, den anderen: dikwils de haat der beide partijè'a — en verfcheiden "andere af„ fchrikkende ebftakels meer. Deze alle te overwinnen, zegt vrij meer, dam „ bloot iemand te overtuigen. — Hier moet geen dwaling tegengegaan wor,, den: want dwaling en waarheid zijn voor een' geformeerde partij, volmaakt „ eenerlei. Alleen de overeenftemming met de public fpirit van de eene of „ de andere geldt, in partijfchap, voor waarheid. — Van daar, dat wij „ dikwils de gezeleerdfte aanhangers van het een^of ander Corps hooren uit* „ roepen." —— „ „ Wij hebben ons vergaloppeerd! Waarlijk, wij hebben de zaak kwalijk be->* „ grepen.' Wij hebben het zoo niet ingezien! Wij hebben naar een fchaduw „ „ omgetast! — Neen, nu zien wij het klaar, wij zijn misleid, wij hebben „ ,, gedwaald! " " — „ En nog duizend andere exclamaties meer! — Iemand, „ die zulke uitdrukkingen voor goeden munt opnam, zou zich verbeelden, dat „ alle zoodanige uitroepers op het punt ftonden, om over te loopen. — Onder* tusfchen deze woorden beteekenen zeer weinig. Op zijn hoogst genomen — „ wil men er mede te verftaan geven: — „ „ Het fpijt ons, dat het er met onze Partij zo defolaat uitziet! — Wij „ „ zien er geen beterfchap op! — Wij weten niet, wat wij zeggen zullen, ,, „ wanneer iemand van onze tegenpartij, ons, in onze naaktheid, befpiedt „ en ons in eene vriendfchappelijke confervatie, ons geheele armoedjen voor „ ,, de oogen legt. — Wij willen hem juist in alles geen gelijk geven; maar „ ,, uit een foort van Burgerlijke beleefdheid, eenige infchikkelijkheid betoo,, „ nen."" „Gij begrijpt ligt, Burgersverzoeners, Verëenigers!— Dat hec „ er verr' af is, dat ik hier de Leden van dit vereerenswaardig Cmmitti, meê „ soiidc bedoeles. —*m Ik weet te wel, dat eigenlijk niemand onzer eeae .. p"ti|  f 3 SS ) i-«f*. «n Aot hnt flechts ftrekt , om onze Cbmmittentm B P":^26 wf nfv Klïen de^een'of andereder Zy«. aanteduiden, wanneer wij «» .. fl htó u c overtuiging zekere I ,„ of Pr*«™^ tC SeToeken wT zi ve 1 mogelijk, zonder bet ge" gevoelens toegedaan. — Deze zoeKen wij, s dePar_ bruik van de kwik, te ««^««.««n, en^zo^oende^jor ^ ^ ^ , tüfchappen te vernietigen. ^^1^^ * toe, wanneer ik ^er' dj^ wenfchen ware geweest, dat wij deL van de oude Confluuue was dat net w w gebreken was; zelve hadden kunnen behouden; -- met St^oet kiezen. Wat maar, omdat men van twee kwaade zaaken altijd betm*skm li Zegt het toch, -J ^^pïï^'waar"op Szelve gebtfuwd is, * van ons nieuwe S elzel? dat ik dei groi , er dagelijksch, tegen die „ voor^onuitvoer j*hjude dal^^^^^Un. om, vol„ gronden aan gehandeld wordt, ««» d& fc . ed kan zin. „ gens diegrondbeg.nzelen, beftrd f »0'™?^^^ ,dan0nderduizendebepa- maar dat zij niet dan ziek gebrekkelijk ™**l£*'™0óit zijn in >tmeraal •t Is even als o ik zeide; het vorig huis, dat* bewooe j ^ een ander, misfchien beter, misfchien ook^fiedter opgjbo , Dit laatfte zal ik moeten afwachten. Even wel i& * hier o£ * toeziener van zijn. Wanneer ik door mijn hand « ^ ' daar iets ten nutte in ^ verr.chten, „„^1^ , «itflag kan mij, di.be toch ^ook zal moeten , ^ ^ ^ zijn. - In miJnf *rav!^^ uit den mouw fteken, en , ftaat, wil ik nogthans ook van tijd to tijd de nan te m het mijne toebrengen, om het er mu en andere zo ojg ', als ™« effX™ntt veS beter dan het voor- „ daarom in het allerminfte te lMts gefchikt is. Het kon, bij ,, gaande, of zelfs — dat..hV ' i «f HooiSur zijn.-Wat doet er dit alles H^rWst-ï^^ mede behelpen: deli w^S^ Y y 3  C 30 ) ten erkend* worden en geldig zijn; en ondertusfchen naar hunne daaden t* ,, btöordeelen, fchijnen zij, door allen, in twijffel| getrokken te worden. -Z „ Alle roepen zij — met verlof van deze aanzienlijke Vergadering " ' St t, „ of Koning! Wij willen een.gouden of een ijzeren Keten' "" —■ "*' ,, Ook kunnen degevoelens van eene zekere partij doorrijd, plaats en omftandehe„ den geheel veroasterd, veranderd ja, volmaakt omgekeerd zijn; zonderdatde partij daarom vernietigd is, - De beste definitie, welke ik derhalve, van een „ partij offaSit, na dit alles, zou kunnen geven, is: — De partijën in een „ land, zijn kleine maatfpsppijtjens in eene groote maatfchappij, dooreen' alge. „ meenen geest van misnoegen bezield, en ieder afzonderlijk veiëenigd. om „ aan de groote maatfchappij de wet voortefchrijven, of bij gebreke van dien. „ dezelve om verr' te werpen. — En hier in is de reden te zoeken, waarom' „ bij voorbeeld, een zegepraalende partij niet lang eensgezind blijven kan. —« „ Deze wierd, namelijk, even als de anderen door den geest van misnoegen " S-i' e" v7een'8d> f,n dfze 8ro«d "n verééniging, moet hier door na„ tuurlijk van zei ven vervallen. ——— Agtste Vervolg 'der Reisbeschrijving van de» Spaanschen Cosmopoliet, te vinden in No. 92. en 03. pag. 317, 318. en 319. [D^e rfleeHn{ hT 'VM mr ved hdanZ cn voor ondernemende. Mnfclicn en handgaauwen zijn.J ^ Wrauwaka rititl - Ja, beef, ongelukkige! die zoo vermetel zijt van aan geen fpooken te geloven! - Ik heb het nu zelve, bij een donderweder nS het toegemetfelde vertrek van Wrauwaka, hooren roepen. Gisteren heb ik dieVÓyerkamer doe^ openbreken, en een oogenblik tevoren, datik dit fcnrijf hebik de geheimzinnige taal yan dien zonderlingen Holléldlaan, op de volgefchre" ven wanden, van zijn zoo lang gefloten ftu.ieerkamer, gelezen. ü,ëeicnre Dit boek (zoo men een befchreven kamer zoo noemen mag) fchijnt voorna-" E J»T4SS SeWeeSt' 0m meerder befchaaf^id^onde/de , Ach! waarom zijt gij zoo ongelukkig omgekomen, goede -Genie* Uw „ Landgenootenhebben u miskent. Uw befchaaving was fchooner dan de mi* »> ne,  ( 357 ) ne, hier op dit Eiland ooit wezen kan: zij was op degelijkheid gegrond „ doch uwe Landgenooten verftonden n niet. " , ' Wat hij nogthans door het Eiland der Kinderen verftaar daar hij zoo fterk regen uitvaart, weet ik nier. Een Allegorifche Satire op Holldldla, kan het niet zijn; want daar heeft het geene overeenkomst mede: en echter.... Nu, de tijd zal het leeren. ' Vermoeid van gistingen over 't Eiland der Kindeten te maken, en brandende van nieuwsgierigheid, om er iets zekers van te weten, liet ik de oudflen van 'tEiland bij mij komen, en vroeg hen , of zij mij eenige ophelderingen omrrent Wraivwraka wisten te geven. De meeste fchenen er weinig van te weun: een uit den hoop echter naderde mij. Door dezen werd ik onderricht: dat Wrauwraka een koker met glazen gemaakt hebbende, daar mede dikwils gewoon w;.s geweest, op het ftrand te wandelen. Dat hij, eenigen tijd naderhand , op het ftrand een huisjen gebouwd hebbende, met behulp van eenige Holldldlaanen een tweede had gebouwd — van een zonderling maakfel, en zoo ingericht, dat het op 't water drijven, konde, en dat hij vervolgens (naar hunne beduiding) meteen oosten wind, met huisjen en al, over de zee gegaan , en niet, dan zeer langen tijd naderhand, op eene zeer vreemde wijze gekleed, te rugg' gekomen was Dat hij zins dien tijd, zeer veel verhaald had, van 'tEiland der Kinderen Meer hadden zij, door de overlevering, er er niet van kunnen te weten koi men. Van de beide huisjeDs, was niets meer overgebleven: beide waren zij,' naa den dood van dien zeldzaamen Holldldlaan, verbrand. Na dit bericht, keerde ik te rugg', naar 'tvertrek van Wrawvraka, en vond in een verborgen kasjen, tot mijne overgroote blijdfchap, de koker met glazen, die, gelijk mijn lezer ligt bevroeden zal, niet anders was, dan een zeer onvolmaakte verrekijker. In alle andere landen, dan in Holldldla, zóu hét eene onmooglijkbeid geweest zijn, dat de gefchiedenis van een' man, zoo zeldzaam als Wdawvraka voor zijn Landgenooten was, op zoo weinig na, geheel aan de vergetelheid, zoude hebben kuapen opgeofferd worden; en dat nog wel in een' zpo konen tijd; wan;  C 358 ) volgens mijne berekening, kan 'tniet anders, of er leven nóg Kïndskinskindreri van IVrauwrdka op het Eiland. — 6 Groote mannen 1 die de oude en nieuwe gefchiedenisfen bezielt, — wat zoudt gij in Holldldla geweest zijn? — Wat? —• Een fteen des aanftoots voor den voet des wandelaars, dien hij vergeet, zoo dra de pijn ophoudt, en — niets meer. Wat is toch grootheid, daar men geen acht op flaat? — Ja — mijn Vader-: tand! Mijn in nevelen verzonken Spanjen'. Hoe dikwils zijt gij niet Holldldla geJ weest, voor zoo veeie groote Geniën, die de nijd aan uwe fcherpziende oogen onttrok! — Amen! —» Is het_ noodig, dat ik u de natuurlijke gevolgen mijner ontdekkingen erf nieuwgierigheid verhaal? — leder een kan zich immers niet anders voorftellen, dan dat ik met mijn' verrekijker het afgelegen Eiland der Kinderen ontdekt, en daar op orders gegeven zal hebben, om mij een fchip te vervaardigen, om'een reis naar dat Landfchap te doen, en....? Ja, dit fpreekt van zelf. Nu, om kort te zijn (want ik haat deSpaanfche langwijligheid) binnen wel«? nig dagen lag er een fchip gereed: al mijne kundigheid in de fpaanfche fcheepsbouw verfpilde ik, om mijn werklieden het plan van een klein vaartuig in' te prenten. ° En nu — zal ik morgen, bij leven en gezondheid, mei mijne vrouw, mijn' Staats-! Secretaris en eenige voornaame Holldldlaanen, indien weêr en wind gunftte is ' •op reis gaan. b * «.,. fz^Geval is a ^ ^ ^ ^ fch aanzoek, en <£W£> J«d?> SVhoevende, kinderen, op zich genomen over ^n^0°mond!fy,nhj JdaJdoor zijn eigen zaaken, meer of min, verheeit> ™ ifS *Tvo° tka^S, heeft lasten betalen. Anders ^^^ i\\tJlo1^n te zeggen? - Alleen: dewijl hij zich niet. --— wee' had te„en de Apothecars rekeningen van zijn voor- SEi,C-™ ik'bmeead, da, hii dit £ -^Tt'eTg™ .tfte,*™. - 't Ia iamme, va,>*■»"»■ — ? £f S de algemeene wel„oegen , *, loop »™;«™ *° ^»°<« £,0F(6,„fchen zee,S beeldfprakig sasesJ': ï «~ as: t*s?s?«w..™ SS » « hef «.ie^oSLt &s ntaS &s as» ssrass * ~ - w»  C 3*2 > óndernemingen bereekend was, en moeds genoeg bezit, om alle hinderpaaïen te overwinnen en alle ftruikelblokken uit den weg te ruimen. — OnJer wes moet hem zeker de een of andere zakkenrolder zijn beurs hebben weten te on* futzelen, en hem dezelve, op 't midden van de loopbaan , voor de voeten te werpen: althans, de groote Man, die, tot dus verre, menig een ftaa in den weg over thoofd gefprongen, of op zijde geworpen, en alle fteenen des aanftoots vermijd of overgeklouterd had, - krijgt de kramp in zijn loopfpieren; wordt duizelig en ftruikelt over zijn eigen beurs. . „ Ja maar, de verdienden moeten beloond worden. Wij ftelien veel prirs „ op heden, die het met ons in de groote zaak eens zijn, al verfchillen zij ook met ons in fommige kleinigheden. Met goedheid en toegevendheid „ kimnen wij veel winnen. — Er moeten verderffelijke pogingen veriedeld „ worden; en de Man liep te veel tusfchen de partijën in, om recht nut„ tig te kunnen zijn. Hij bezat eene zekere hoofdigheid, om, noch ter „ rechter, noch ter flinkerzljde te willen afwijken. Wat wilde bii toch ali, leen uitwerken? — Wij hebben hem duidelijk doen zien, dat zijn voor„ nemen braaf en eerlijk — maar, met dat alles, onuitvoerlijk was- Het „ onmogelijke kan noch mag men niet willen. Sors noflra mortalis (zei„ den wij) en wij voegden er bij; non efl mortale quod optas.-— Hij is over. „ tuigd geworden; en waarom zoudt gij hem dit nu voor eene misdaad willen ,, aanreekenw. ' - Ei, ei!I ~ zoo heeft hij dan genade gevonden in de oogen Van de Heeren? — En die hebben (zoo als zij zich laaten voorftaan) de zaak reeds beklonken? — De koe ligt dan nu op haare beste zijde? — Dat is mif recht aangenaam. — Maar ik heb mij altijd laaten wijs maken, dat het beest ob z.jn pooten liaan moest. - Nu-, dit is dan maar eene misreekenine —Ikheb de eer, van mij wel zeer te recommanieeren en verzoek het compliment aan da. familie. - Als het dien weg dan uit moet, zullen wij ons hiermede kunnen troosten, dat het nog erger had kunnen afloopen. _ Het fchijnt wel, dater toch altijd iemand baas in de Kuipers winkel zijn moet. ■ Ik wil er deze keer niets meer bijvoegen. Mijn eene gezicht heeft even vaü Big trek tot fchreien , als het andere tot lachen heeft. Zotf ik mijne ne ging vo gde zou het overig gedeelte van dit No. een famenweefzel van hevige uitvallen tnvtEtives en geweldige neusdrukkingen zijn. Liever leg ik dan de pen £ .^H^i^ï:^ ™ d6C M- „ Wij maken, in allen gevalle, de meerderheid uif en de wil van de meerderheid moet boven die van de minderheid " gelden.'' — Ondertusfchen, de Hemel bewaare ors lang voor deze geldigheid.' — Want dan zou de drommel geheel en al los zijn, en wij hepen het grootfte gevaar van de waereld, dat de ideaale ftaat van onze eerfte Voorouders in onze contreien gerealifeeri wierd. — Wel is waar — wij zouden daardoor ge-  C 367 ) tegenheid verkrijgen , bij een daarop te volgen maatfchappijelijk verdrag, proefondervindelijk optemerken, welke rechten men, bij deze ftandsverwisfeling afftaat, en welke men zich voorbehoudt, of referveert , als onafftaanbaar;' doch „ wij willen dit liever, op autoriteit van deskundigen, voor waarheid aannemen, dan er zoo gevoelig van overtuigd te worden. —— 't Is er, met dat al, verr' van daan, en zij liegen het, dat ze zwart worden," wanneer zij ons willen wijsmaken, dat de meerderheid hun flok';ppig gevoelen toegedaan is; 't lijkt er niet naar.— Wij weten wel, dat het zeer weinig moeite zou kosten, wannser wij de eerfte belhamels lieten begaan, om eene n«meraire meerderheid van ftemgeweldigen bijéén te krijgen, welke, uit één mond, roepen zouden, al wat men hen van buiten geleerd had, en die dus, indedaad, iets zouden fchijnen te willen;— maar de ondervinding heeft ons maar al te dikwils, tot onze fchade, geleerd, dat zulk eene in fchijn eenswillende menigte, Hechts behoefde uitteflapen, om zoo eensgezind te zijn, als katten en muizen in een koorn-magazijn. — 't Is daarom ook, dat wij te raade zijn geworden, na het innemen van het hoogwijs advis van onzen Thefaurier generaal, die com~ misfaires organifateurs, van het Habedoedasfche gepeupel, aan den band te leggen ï want, om ze alle met een ftuk van den aigemeenen koek te paaien en ftil te houden, is zoo onchristelijk, als het onmogelijk is. — Dit volk is als een Hydra, en het zet een' mond open, als een. kalkoven; daar is geen verzadi-, gen aan. —— Hierin nu beftaat het grootfte ongemak onzer nieuwe Wijsbegeerte, met betrekking tot de beftiering der gemeene zaak. — Niet —- omdat zij die willekeurige machinatièn dezer volksverleiders wettigt —■ (Het tegendeel is zoo waar, -— dat deze klanten flechts aan de laa behoeven te zitten, om er zelf van overtuigd te worden) — maar, omdat Pieter en Paulus — die de zaakent altijd maar zoo oppervlakkig en langs hun domme breinkas, of liever, bij hnnne hielen neer befchouwen, en aan de ruwe bast, die vrij dik is, liggen te krabben, — omdat die (zeg ik) die eeuwige waarheden met ongewasfehenhanden aannemen, en er meê leven, als of het roofgoed was. 't Is wel jammer, dat er met de kost zoo gemorst wordt, aan den eenen, en dat zij zoo misfelijk wordt klaargemaakt, aan den anderen kant! — Voor iemand, die wat kiesch is, zou er, op het lest, den appetijt wel van vergaan. — De fchoen knelt hun het meest aan den voet. — Het groote misverftand komt hier van daan. — De meeste Habedoedasfche menfchen worden met een groote dofs eigenbelang geboren. Dit is nu, op zichzelve, niets; en het zou eene groote gekheid zijn, dit te willen veranderen: — want dit zou niet veel anderswezen, dan te zoeken naar de Lapis philofophorum; daarom willen wij daar ook niet eens aan tornen. Zonder ditzdu habedoedass niet langer habeDOEDAsszijn. — Dan,'er is een zeker verband— (hier moet men wel op letten: want de, knoop ligt daarin opgeiloten, als in een geheim laadjen) Daar Aaa 3 15  C 3« ) (• dan ( zes Ik, en niemand zal het ontkennen) een zeker verband tusfchen het teren - moeten wij het daarheen dirigeeren, om de menfchen, - ware het ook alleen maar in dit opzicht - wiizer te maken- - Is %°m*™&*£m aan doorzicht. - Zoo dra de Habedoedasfin overtuigd zullen zij. J« de^emee ne zaak zoo naauw aan hunne eige* zaak verbonden is -. gelijk zjj waan JK is _ zullen zij er allen die moederlijke tederheid voorgevoelen, ^ elke me anders, dan het heil en geluk van allen ten gevolge kan hebben - II- mo derhalve (zal het welgaan) het eerfte artikel ,n de ^ftruü^ voo d nnderwiizers ziin; — dat zij hunne fcholieren dit verband grondig leeren Ken JenV do" opS derende voorbeelden, bondige vertoogen . en cinwedereg- Lre bewiizen ' Ta, er moest zelfs, op jxwne van zijn ftemrecht ie verlie X n bi PUca'aten van den Lande verboden worden. een kind eedg onderwijs " de ,aïditJ off»0WpHCfltfe te geven, alvorens in dit Important vak een loffelijk examtn/fumma cum hude, afgelegd te hebben. De groote vraag, middelerwijl, blijft deze: Wat is de reden, dat men h habedoeda! op dit punt — onontbeerlijk in onze nieuwe ftaatsregeL -! zoo achterlijk is? — Deze vraag is hier bijzonder wel ter fteê; doca biifter moeielijk om te beantwoorden. Hoe is het mogelijk! - Soe^iS met recht, uit) dat de menfchen in het bofpeculeeron van eene zaak, SYa&ïh^wtelUk als deze, zoo Hecht op b» »J° — w? voorbeeld (zest men) wij waren eens met ons alle op een fchip, in volle ?ei - dit verftaaS - dan zou zekerlijk het behouden aankomen, het f poem! Znnlzll &c &c., de groote en gemeene zaak zijn. Dit is zeer klaar: Ïnohol van h oenw ander, betaalen wij, den fchipper zijn vracht. Maar K L) nu wordt het boos weêr, het fchip wordt lek, er moet geïomnt er moe e„ goederen over boord gefmeten worden: elk moet naarSSpdleheid in 't verlies dragen; dat is maar niet anders: - en (fteler nu ÏTb fdoorttoS^ het fchip en;t overige van de lading bebou, Sn _Ü Maar in plaatfe van te pompen, gaat nu ieder van de pasfagiers op Sta nakien fluitmand of koffer zitten, doet zijn best om van den ander nog t? knarnen- er! zeef — „ ik wil geen hand uitfteken, of ik moet mijn W3tJ d bSdên en dg a'r en boven nog'rijkelijk voor mijn moeite beloond worden; anders kan het fchip, en de fchiPPer, dat een loens van een' vent  C 369 ) - li, voor mijn part wel verzirpen. Ik geef er den duivel wel van. Ik heb " het mijne wel nodig. " Óf — „ ik ben zoo aanftonds nog zeeziek ge*' weest, en nu rammel ik van den honger. Ik wil zelfs aan 't roer gaan ftaan: " want ik ben ook eens zetfcbipper op een trekfchuit geweest. " — Of — " Ik wil er den boél aan wagen: ik kan, God dank! zwemmen, en, voor een " nat pak, ben ik zoo bang niet, ik heb wel eens meer tusfchen vochtige lakens " geflapen. " Of— ,, laat mij nu ook eens een beurt hebben, om een " goeden mond vol eeten te hebben (tegen de pasfagiers, die een lekkere fckeeps" trovifie ap nis mede genomen hebben) ik heb nu al lang genoeg om godswil fluan ,', pottpen." En meer andere diergelijke dolhuispraatjens. — „ Ja maar (zeggen dan de Habedeedasfers) die gelijkenis gaat ellendig mank. '' Hier is questie van verzuipen! — Het gemeen belang is hier zoo dit en datsch " vast aan 't eigenbelang, dat men het een, zonder het ander, niet eens den" ken kan. 't Is hier meer dan moeder en kind. Het eigenbelang is, in het ge" val, waarvan gij fpreekt, eene zwangere vrouw, die haar kind ('t welk de " gemeene zaak is) nietanders.danals een gedeelte van haar lichaam befchouwen " kan.— Hangjeop,metjegelijkenisfen;betgeval is in onze Maatfchappij heelan" ders. Denkje, dat we dronken zijr? — Je moet het zoo ftellen: — Het fchip is reeds " aan't zinken, de bootjens drijven er om heen. Daar drijft een mast, daar 'I een plank, gindsch een bank , enz. Die nu wat gaauw is, fpringt in de booten. Zijn die vol en kunnen er niet meer in, dan flaatmen van zich " af, en men duwt de nazwemmers en ontijdige vasthouders, met den kop on" der water, om het omflaan te beletten. Ieder neemt nu, tot zijn eigen be" houd, van 't wrak, alles wat hij grijpen of vangen kan; en denkt om zijn' " medepasfagier zoo veel, als om een paar oude befchimmelde floffen. — Nu " is de gemeene zaak eene oude knorrige tante, die op fterven ligt; terwijl de " neefjens en- nichtjens voor het bed ftaan, en op haare eiffenis vlasfen. — " Dat deze gelijkenis toch fcbrikkelijk overdreven is, kan ieder voelen gn tasten. ■— Maar, dit is echter waar, dat het er in habedoedass dikwils zoo toegaat, als ware de overeenkomst zoo treffend, als de gelijkenis in een' fpiegel. Wij willen derhalve maar hoopen, dat bet Nationaal onderwin zoodanig ingericht zal worden, dat er, voor de leerlingen, geen fchijn of zweem meer overblijven zal, van dit akelig tafreel: en dat zij overtuigd zullen mogen worden , dat de Habedsedasfchc Maatfchappij niets gemeens heeft met een zinkend fchip; maar, dat er, integendeel, groote questie van verzuipen is , wanneer men , in 't algemeen, naar deze laatfte wijze van befchouwen overhelt. — Dat men ben toch vroegtijdig leere, dat de gemeene zaak, en de onderfcheiden fmachtwambuizen, die er zich van zoeken meefter te maken, hemelsbreedte van eikanderen onderfcheiden zijn. ■— Dat zij, die door hunne daaden toonen, zoo dom te zijn, dat zij het verband, tusfchen hun eigen en het gemeen belarg, 4 «iet  C 370 ) Biet zien, (al zwoeren zij ook het tegendeel met filemneele eede, of zoogenaamde waare woorden) onder die geene behooren, die men veel eer kopjen onder moest doen fpelen, dan in het een of ander bootjen opnemen , en eindelijk — dat zij, die zich beter op het zwemmen, dan op het pompen verftaan, goed kunnen zijn, om, bij eene verlegen keer, in de mast te klimmen, maarniet, of ten minften, zeer zeldzaam, om het opzicht over de fcheepsgoederen op zich te nemen. Het zij zoo! —- harderwijk, dm 31. van Schrikmaand. Bij het omfchommelen der ruïneü van onzen ingevallen Toren is gelukkig ontdekt, dat, de reden, waarom dezelve zoo plotzelijk en onverwacht besweken is, daarin beftond: dat hij te oud en te zwak geworden was, om het langer op de been te kunnen houden. tONDOit, ' ternes van te matigen. Dit middel zou beftaan in een foort van inenting Men zegt, dat er, door bunne tegenpartij, een proef van zal genomen worden, in fommige Spaanfche Coloniën. — Of de Levellers echter den uit/lag daarvan zullen afwachten, is onzeker. Meer dan ooit roepen de Kwakzalvers in Europa: — „faciamus txperhmi „ turn tn corpore vilil r • (*) Vlak- of Gladmakers; — ook wel Slechters. , •• fz^°,mm5s worden al!e Maandagen vervolgd, en uitgegeven te Utrecht bij de Wed. Terveen en Zoon; 's Hage van Cleef en Leeuweftyn; Leyden Honkoop en Onnekinkj Amfterdam Holtrop, J. W. Smit, ten Brink, Kuyper en van Vliet; Haarlem Beets en Loosjes; Rotterdam D. Vis, v. d. Dries en roüi Alkmaar Hand, en verder in de overige Provintien, è twee Stuivers.'  JANUS VERREZEN,'] , SUUM cuiqüE. N°. ioo. Maandag den &7 Februari BERICHTEN uit "L/eutereniub.o« In ons alom vermaard Gekkenhuis, dat op algemeen» kosten opgerichtis, en onderhouden wordt, bevindt zich een ongelukkige Uj-, £ die Voorzeker, bij ultftek, het medelijden van ieder verdient. Deze be, klgenswaaXge krankzinnige dweeper , onder den naam vandenonftuirmgenflv c E bekend - hoewel hij zich zeiven dm fpiegel van bet mertfcheU^ gtS noemt, is het flacbtoffer, gedeeltelijk van zijne e gen driften, maar ook gedeeltelijk van zijne raadslieden. - Van zijn vroegfte jeugd af aan, is hij difpeel-. £ geweest van elk, wien de lust flechts bekroop, om hem ,n of onderhanden " nemen. Beurtelings was hij bijgelovig en ongelovig: omft™g en verzuft: losbandig en, ten «iterlten, ingetogen: lichtmis en geestdrijver - alles II. Deel. Bod ■»*  C 372 ) naar de verfchiüende adrifen en lesfen , welke hem door dezen en geenen gegeven en voorgepredikt wierden. — Zoo begaf hij zich, bij voorbeeld, op den raad zijner, zoo genaamde gemoedelijke vrienden, in 't gezelfchap van d^ugdiievende en ernftiga menfchen ; doch daar bleef het dan niet bij. Dooreen malle zucht naar dat geene , 't welk hij volmaaktheid noemde, gedreven, begaf hij zich in een klooster, wierd menfchen fchuuw en gecsfelde zich zelf, uit gebrek van andere bezigheden. Toonde men hem de dwaasheid van dit ellendig rigourismus aan; dan duurde het niet lang, of hij fmeet zich hals over kop in de grootfte debauckes, en was bijzonder in zijn' fchik, wanneer men hem un eimablt debauchè noemde. Toonde men hem aan, dat deze levenswijs hem regt toe regt aan, naar den bedelzak geleiden zou; «— aasftonds nam hij het befluit, en liet zich onder curatsele ftellen.—- Bracht men hem aan het verftand, dat zijn Curators zijne goederen kwalijk beftierden; — in een oogenblik (want hij was zoo pootig, als hij onftuimig was) waren debordjens verhangen, en dwong hen met gevoelige argumenten , om de beheering zijner goederen weder aan hem af te ftaan. Verhaalde men hem dan, dat hij nu weder zijn eigen meestor was; dan verviel hij in de grootfte buitenfpoorigheden, misfchien — om ieder van zijn meesterfchap te overtuigen- — De ongelukkigfte raadgeving ondertusfchen is deze geweest, welke men zegt, dat hem door een' fchijnvriend , die hem op zijn beurs liep, gegeven is; hier in beftaande >— „ dat hij nu oui en wijs ge„ noeg geworden was, om op zijn eigen beenen te ftaan, uit zijn eigen oogen te zien, en niemands raad meer nodig te hebben. * —Dit gaf hem den laat' Hen flag. Hij wierd nu zoo eigen wijs dat er geen gezeggen meer aan was: over alles begon hij te redeneeren en met zulk eene zekerheid te beflisfen , alsof hij in onfeilbaarheid ontfangen en geboren wss geweest. Zijn verftand, te voren zeer fchichtig, (reden waarom hij ook altijd meer met zijn hart dan met zijn harsfens raadpleegde) ftond nu voor niets meer. Alles was zijn gading. Vermoeid van twijffelen, vond hij bet eene alleraangenaamfte uitfpanning voor zijn overkropte breinkas, alles uitgemaakt en zeker — en zelfs niets meer bedenkelijk te vinden. Nog nimmer hadt het er zoo onftuimig bij Nicodemus uitgezien, dan nu.— Zijn klaploopers applaudifeerden hem bij iedere uilfpraak, welke hij deed — over de vreemdfte zaaken. — Te voren was het zijn hoofdgebrek, dat hij alles niet alleen voor goede munt opnam , en vervolgens zich zeiven zoo lang voorbij liep, tot hij hier of daar zijn hoofd ftootte. — Nu, integendeel zag hij alles voor valkhefpecie aan, liep, als een hollend paerd, over heggen, flooten en barrières heen, fmeet alles omverr', wat hem in den weg ftond; — tot — hij ér eindelijk afgemat, bij reêr viel, en door de gedïenftige oppasfers van ons Godshuis, in dit naargeestig verblijf gebracht is geworden. In zijne op¬ geklaarde oogenblikken ziet hij nu wel, dat hij toen iu;st het deerlijkst misleid is geworden, toen bij zich op den zekeiften weg naar zijn geluk waande, ook vloekt hij die onverlaaten wel, die hem in dezen rampzaligen maalftroom ge> bracht hebben; dan — gedaane zaaken hebben geen keer. — 't Is maar te hoopen,  C 373 ) pen, dat hem zijn fchade de oogen openen, en de rust hem weder tot zijn verftand brengen mag. Veele 'onge lieden komen hem dagelijksch bezoden. — Mogten zijdoor zijn voorbeeld wijs worden, en vroeg leeren: — Efi modus en rebus fcfff. Un s;i, Jet-pd verleiders va* Leuterenburgl — Zwendelaars van allerlei foorten en kleuren' — ■ Vreest voor de gerechte wraak der Nicodtmusfen, wanneer'het ben eens gelukken mogt hunne oogen te openen, en tot inkeer te komen, zonder den krachidodigen bijftsnd van den vaderen moeder van 't Narrenhu's. ——• Dan het fchijnt, dat gij te zeker van uw fpel zijt, om door bedreigingen afgefchrikt te worden. — Nu dan fchiet mij niets anders over dan — geduld te oefftI)en — te zuchten en te lagchen. De welmeenende Raadgevers van Nicodemus — zoo wel van de eene als ander zijde" — [ik zeg welmeenende] — hebben zich altijd in de beste trouw van de waereld met hem bedrogen. Onkundig van de wonderlijke gefteldheid en den eewoonen loop zijner ligtbev.-eegbare harsfenen en meenende dat dez:lve zich altijd in eene regte lijn , voor of scbter uit bewogen — gaven zij hem telkens, als hij zijn hoofd ftootte , een allerfterkfte vermaning om, nu — door het gevaar geleerd — terugg' te keeren, en — let we! ! — precies in de midden op te houden. — Ook vond de arme Nicodemus zijn beste raadgevers altijd aan de uiterften — of het einde van zijn' loop. Doch de raad , — moge , op zicb zeiven genomen, goed geween zijn; —- het bleef voor Nicodemus eene onmo gelijkheid, denzelven op te volgen. En welk een nut doen, in zulk een geval, de beste vermaningen. — Tot op heldering van het een en ander, zal het onderftaande Figuur niet ondienftig zijn. DUM VITANT STULTI VITIA. F IN CONTR.ARIA RTJUNT. De lijn O P. is het verftands vermogen van Nicodemus, door deszelfs eigen zwaarte kracht in werking gebracht: A, F, X. de halve cirkel, waarin het gewoon is, even als een flinger, heen en weer te wandelen: F. het midden, waar naar hij geftadig gedreven wordt, doch 't welk hij geftadig voorbij loopt: De handen A enX. Zijne welmeenende Raadgevers, welke hem geduurig terugg' ftooten ,wan- Bbb 2 neer  C 374 ) neer hii van het een uiterfte tot het andere overgegaan is, en hem ju'st daai door zijne vorige dwaling, met vernieuwde krachten, doen herhaalen. O. Een beweegbaar punt, welk geftadig in een' cirkel omloopt; en daar door de lijn O, P, wel van' plaats en omftandigheden doen veranderen ; maar hem nogthans aan dezelfde wetten van beweeging onderhevig laat. 't Is ten opzichte van Uicodemus niet waar, dat de tijden veranderen j en hij in dezelve: 't zijn alleen de tijden, plaatfen en omftandigheden, die geduurig verwisfelen; en hij blijft dezelfde. —— wateistad, den 7 February. Wij zijn hier weder in een'Makenden iever voor de goede zaak. Het kan niet anders, of wij zullen er eerlang de gezegende vruchten van plukken : ieder is om het zeerst in de weer, het zijne toe te brengen tot heil van de gemeene zaak. Dag en nacht zijn wij bezig met die gelukkige overdenkingen, wier onderlinge botzicgen en wrijvingen, die heilzaame vonken moeten doen ontfpringen , waar door het vaderlandfche vuur, zonder ophouden, even als het vuur in den tempel van Vesta, onderhouden wordt. Ons groote doel is de goede verftandhouding tusfchen volk en bewindslieden,' en eerlang zullen wij aan de omliggende fteden en dorpen doen zien, hoe zalig «ene demtcratifche regeering is, mits ingericht zijnde volgens onze concepten. Intriguanten zullen er binnen kort niet meer zijn: want de zaaken zijn nu zoo gefield, dat de een den ander noodwendig zal moeten ontmaskeren, en zij zich on^ derling zullen moeten verdringen, om zoo veel te eer ruim baan te maken, voor die welmeenende in den lande, die tot heden toe t'huis blijven, hun pijp in pace uitroken en de haastige lui voor uit laaten gaan. —- Evenwel is het nog riet te voorzien dat het grootfte deel dezer gemakkelijke Paaien , ligtelijk befluiten zal, hunne luchtige binnekamers te verlaaten, om in de rookvolle ftookhuizen en Combuizen van Demos Domesticus zich eenige u'ureB te verveelen, ter afkaatzing en veriedeling der welgemeende poogingen der malcontenten, die in de laatfte bedeelingen met voordacht, of bij toeval, over het hoofd gezien zijn ; en , om dringende redenen, geen geduld genoeg bezitten om hunne beurten af te wachten. — Men zegt, dat er onder de menigvuldige voordellen , waar mede wij binnen kort verrast zullen worden , een is, ftrekkends om aan alle deze pruilers genoegen te geven. Eene generale remetie van Post bekleedenJen disJenters en quiëtisten is daartoe niet toereikende genoeg: dewijl daar door de helft dezer verdienfblijke en onontbeerlijke lieden naauwlijks geholpen zouden zijn. Men wil derhalven bij de middelen eener radicale genezing, van deze erffelijke en dageiijksch toenemende kwaal, nog deze voegen •. — Het aanftellen — io. van een Oppercommitté tot het Amptwezen. Tot de werkzaamheden van dit Comm:tté behooren — het reguleéren bepaalea en creëeren van alle zodanige ampten, b;nefi;iën, posten, bedieningen en Cóm* ms-  C 375 ) „Qi„;;n van ons tegenwoordig en verhoopt toekomend tfr*»., als tot »SeJfe°™^ ZOu nodig kunnen wot- beftaan, het zij ^f^^J^Z^ beftaan, uit vijf Directeuren, een den geoordeeld. Zullende ditOmm* ^ojjn ^ # . ^ nood^ Aftaan uit de ^i—« «» ^nnen trekken. t rneverzicbt en tranquilifatie. Dit Bureau . En ,o. Een 5«r*a« van ^^^^X en Bedienden moeten Wzou uit verfcheidene: Leden^> f d" Xke'b 2igheden, uit eene ruime beurs moeneerd zijn, en uit hoorde hunner uiu»v ten gesalarieerd worden. contralijsten moeten gehouden worden , Door dezelve zouden exacte 'Jst^"^ Gemeente, van alle de comptabele en '^.^'^^^n, door dit tam op e0nElk hunner, zou naar evenredigbei[W™^™^. \it zou men een genoegtritó moeten gefteld worden, volgens fa lnnl en Vaderlandlievende zaam fonds kunnen vinden, voor alle zulke ^«unMI6 belangeloOM dienften, ÖnlSêe^ te zijn , onderwijzen kunnen. h , eenjgzins kostbare middelen, j . j-. „««^fl-pl roaarliik in de maak en op til is, (en naar de Zo het waar is, dat dit voorftel waarlijk: in ce f toebereidzelen te rekenen,|i« er veel-V^tf^"^ en waarlijk akelige is er ook tevens veel hoop van_in oe 6 beftaande dat wij wan. omftandigheden, waar m wij on ^ bevinden 'w™d, a]s toekomende , naar. hoopen om alle onze weldoeners, zoo ggenwa»^ 0M w&/ rsst met ifsw*-«heeft- T' Anders was de zaak ?anftonds^°"J°;'n^7ielen van Oeconomie en bezuiniging, 27MK/Itck zijnde) tegentegaan. — billijk wantrouwen! — Dit gefchiedt uit een heilig, en in een ze "ren wu' ' ,. _ Zoo Lieden? die de vonk in den --^^ ^^^^ ruou^ ziid€n waard< ~ 5 Bob 3  C 37ö ) 'tis er maar zoo mede : — als ieder een beurt hebben moet, dan zijn zekerlijk de laatften am den ftécnften koop: geen wonder dus, dat men zijn Voorganger» en Predicesfeuren wat fcherp op de vingers ziet! -— J*)e eenvoudige meêsjokkers, zijn ondertusfchen bij uitfteK wel in hunnen fchik. Die arme flokkers, dia zeer gemakkelijk verzadigd zullen worden, indien zij echter de hoop op een beter een redelijk voedzel weten te bereiden — kunnen zich gemakkelijk ver» troosten, met het verlies van de eerfte en gereedfte penningen, zoo zij maar bij tijd en wijle te weten mogen komen, waar of het geld gebleven is? — En niets is billijker! — Mi, zij zullen ook voldaan worden; dank hebben de Matcontenten'. — Welaan dan, nieuwsgierigen en kwalijk getroosten in Waterfiai'. — Bekommert u niet langer over deze maar al te VERGANKELIJKE goederen! — Vliegt uwe redders in de armen! —• Gij ziet hunne bereidwillig* heid! — Vive la Repubïque! Ander waterstad, den 8 February. In weêr wil van alle voorzorgen; welke er bij dag en nacht in onze Stad genomen worden, om brand en onge« makvoortekomen: en zeker nergens wordt met zoo veel trouwhartigheid, tegen den tijd, dat onze burgerluidjens naar bed gaan, geroepen : „bewaart je vuur en ,, kaarsjen wel 1 " als hier — zien wij echter maar al te dikwils onze voornaamfte gebouwen in gevaar, om eene prooi der alles vernielende vlammen te worden. Heden zagen wij weder de fatale uitwerkzels van het vuur, in ons Militaire Kweekfchool. — De brand is aangekomen (beweert men) in de zoogenaamde discipline Kamer, door de wandeling, Torenzicht genaamd. Eenige Kweekelingen , van dit veelbelovend heldenkweekend Inftituut , waren uit hoofde van eenig verzuim van hunnen plicht, zekerlijk tot bestwil en ter hunner verbetering , door de Opzieners van dat gebouw, verweezen om in deze Kamer te pronk te ftaan, doch zij lieten het hunne doove ooren aanhooren. —In plaats van te gehoorzaamen, en ftil, ieder in den hem aangewezen hoek ts gaan ftaan, haalden zij hunne tabaksdoozen voor den dag, begonnen eerst geweldig te pruimen en te kwijlen, zoo dat het vertrek er onzichtbaar uitzag., flopten vervolgens hunne lange cabaalpijpen, met voornemen, om te rooken en te dampen, als een zoutkeet; — fcheurden de bladen uit het fchoolreglement, ftaken er hunne pijpen mede aan, en wierpenze in de zwavelftokken kist. Aanftonds (gelijk men vermoeden kan) vloog de vlam door het vertrek. < De Opzichters waren er gelukkig fchielijk bij, bevolen eenige, (gelijk 'then voorkwam) gezeggelijke jongens, om met glazenwasfehers fpuiten de brand in de kamer te blusfehen, en hunne ongehoorzaame fchoolmakkers het inftituut uittejaagen: — Doch dit was, voor deze keer misgeraden: de jongens gaven er den brui van, maakten zich wel meester van de fpuiten : maar weigerden water te geven , bij aldien hunne brave medemakkers het Inftituut moesten verlaaten. — Wat zou men doen ? — Hier was goede raad duur. —— Kortom! -— De Opzieners waren 4e wijsten, verleenden een generaal pardon;  C 377 ) tün, mompelende echter binner/'s nionds, „ Ik zal het u in 't vervolg wel be„ taald zetten " — en, zoo doende, wierd de vlam nog in tijds gebluscht. — Het mankeett hier niet aan bedilzieke menfchen, welke deze toegevendheid1 van de Opzieneis laaken ; omdat de ftraffeloosheid de overtreding uitlokten dat dit geval weder een Hecht voorbeeld is, dat gretig gevolgd zal worden. — Zij hadden het moeten voorzien (zegt men) 'tis riet voor de eerfte reis, dat hen diergelijke parten zijn gefpeeld geworden. — Maar — maar — de beste ftuurlui zitten aan wal. — Er zijn zoo veele ftokebranden, die achter 'tfcherm zitten, en de kat in 't donker kflijpen. Kijk, men moet het toch zeggen zoo als het is: — de jonger.s zouden het wel uit hun hart laaten, die grappen te beginnen en vol te hou Je», als zij niet wisten wie zij voor hadden, en dat het al een barre wir.ter zijn moest, Sanseomparaifen, evenwel! — als de eène wolf den anderen opvreeten zou. 'tis, voor de geduurige ongemakken van dit foort, in meer dan een opzicht gelukkig, dat wij zulk een waterachtig land bewoonen, zeggen de traan en olieJtoopers; maar wanneer zij dat zeggen, lachen zij in hun vuist, en zij weten *wel waarom. —— vizzsh&ND en aangrenzende Rieken. Zij, die onze Parvaten geen goed hart toedragen, ftellen de woelingen en onlusten, onlangs door eenige verbijsterde geelgieters en ontevreden toleranten veroorzaakt, op rekening van het, bij veele zoo heilzaam geachte fchrikbewind. Zij beweeren, dat de uitwerkfelen der vrees, niet altijd gehoorzaamheid en onderwerping zijn. Andere daar tegen Hellen , dat de Parvaten hun oogmerk volmaakt bereikt hebben: Dat zij niets meer verlangden, dan in de gelegenheid gefield te worden , om aan de gantfche waereld te toonen, hoe bekwaam zij zijn, in het redderen van hunne eigen ïomestiekezaaken: en om, daar door, met één' flag hunne tegenpartij te verpletteren , alle lafhartige middelen van verzoening den bodem iiteflaan, en in eens alle de maatregelen der ultratoleratistcn te veriedeien , en in rook te doen verdwijnen. 'tis voor de waare beminnaars van röst, vrede en orde en ter befchaming van die Hypocriten, die hunne heillooze oogmerken, achter het. gordijn van overdreven patriottismt/s verbergen , te hopen, dat de eerfte mijngravers, boe veilig zij zich ook mogen Echten schter hunne gemaskeerde batterijen, zullen ontdekt worden. 'In dat geval, zal hunne mijn, hoe zeer zij zich ook van het tegendeel overtuigd houden, verkeerd gefprongen zijn. 1 Voor a's nog fchorten wij ons cordeel cp: dewijl wij ons niet alleen op •nze waaifchijfilijke giffirgen verlaaten willen.  C 378 J Ö« Woe/lljnen van Af rïka, ep ;'-!.*., .-•.«y ■'; ;' ;w, ■ : ''Si^TTfi""' „ Eens deed «zijn vernielend geweld, en eens zijne list u beswijken. «s '„ Maar zijn laatfte zegenpraal was beflisfender- Hij vernederde u in uw© „ oogen . beeft! beeft! ■— . maar mijne oogen zullen het ge- ., heim ontdekken: zij zullen niet rusten, voor dat de zwarte bron van 'tver„ raad in zijnen oorfprong Hoort dan, gij oudften van....! •n [Het overige ontbreekt geheel.]  JANUS VERREZEN. I787» — suum cuiquE. N°. 101. Maandag den 6 Maart. Brief van constancr ...... . [Dtze Brief ian door de zendfler lij den Boekhandelaar, aan welken hij ter hand is gefield geworden, op vertooning van het merk, in 't Vjfchrife vervuld, nordtn afgehaald.'} mijn BIZX janus! Zederd lang zou ik de pen al eens opgevat hebben, om u te icbrijven, ea dat wel over mijn' man; maar Ik heb het altijd nog al gelaaten, omdat ik er een beetjen eonfcienttewerk van maakte , buiten de allergrootfte noodzaakelijkheld, uit het fchoal te klappen. Maat «u kan ik, in waarheid, niet langer zwijgen, IhDttt. Ccc «t 1797- -*  C 380 ) cf ik zou moeten barden. — Het hooge woord moet er uit, man!— Hij fchijnt dan tegenwoordig, zoodanig met zijn hovende verdieping in de war te leggen, dat ik er geen raad meer mede weet. — Van den ochtend tot den avond, is het hier een politiek Koffijbuis. Aan het uit- en inloopen van allerhande foort van burgers is geen einde : daar is een drukte, zonder weêrgaa : alle dagen, die de goede Hemel geeft, houden wij geheim of openbaar Committé, al na dat de zaa« ken_ liggen. De tafel is op gepropt riiet Couranten, Dagbladen, Weekbladen, en ik weet niet wat voor goed al meer. Onder dien boêl ligt gij er met uw twee gezichten ook. Dit kan ik uin dilte toch wel zeggen, dat mijn man, met u, wel het minde van de geheele fantekraam op besft: en dit is de reden'(gij moogt dit esprit de contradiUian heeten of niet), dat-ik.u regulier alle weeken lees om te zien, of er ook iets tot dichting of verbétering voor mijn mans hoofd' in u gefchrijf te vinden mogt zijn..-En», zie daar! meer wenschte ik niet: gaarne zou ik vier in de plaats van twee duivers,; in de week aan u vetfnoepen9 indien gij mogelijkheid zaagt, om eene grondwettige hërftelling in den goeden man (want in den grond, houd ik toch veel van hem) te bewerken. —. Mogelijk verkettert gij mij wel, en houdt mij voor de eene of andereXantippt van de oude Conjlitutie. Maar dan zoudt gij mij onrecht doen: want ik trek in 't geheel geen partij, en ben op dit duk zoo onzijdig, als bet kind, dat van daag of morgen geboren zal worden. — Ik ben er zelf niet tegen, dat mijn man die lijn trekt, die hij begrijpt en overtuigd meent te zijn , dat de beste is. — Maar oordeel zelf, en del mij dan in *t ongelijk, als gij kunt! — Zijn affaire t welk toch een domestieke zaak is, die men niet uit het oog mag verliezen — zoo lang ten minden, als de ah malle ga mêe van alle zaaken niet gedecreteerd is—zijn affaire (wil ik zeggen) daar hij van te vöoren altijd zeer krek op placht te wezen, laat hij bedroefd door de gort loopen. — Hij heeft geen rust of duur gehad , voor hij ook ergens'in gtëaploieerd is geworden. En waarlijk geen mensch zou om hem gedacht hebben; wannaer hij maar zoo voetdoots weg, in zijn grondvergadering was opgekomen, zonder meer., Dit alles was nog niets mijn goede janus! —• Was hij nog maar een mensch als andere; maar neen 1 — nu is er geen houden aan. Nu wil hij het land redden, of op zijn post derven, zegt bij* Diep in gedachten , met de pen achter bet oor, loopt hij het gantfche huis door,- of zit -in'z+jn » al*  C 381 ) . fg maar een beginvan het bmer Men ^ ? fc rog mflar ^ „ den gang is, zal htt « oog e 1 _ zu]len nu esrs zien> of zaaken: *t Voornaamfte moet o°B ™|JD,\ 1 dan vervol wlj dit varken niet beter wasfchetonen . J- ta ^ aanzijn mijmering over ; - d an ga at hij. me w om de gekheid glimplache», even als «m»d» ^ boekjen door, trekt rimpels rZij? voSoTk!ï- —heen en iegt h6t weêr "^zoTn dit alles niet fchrijven zoo * bij mij zelven niet overtuigd was. dat er meer gelijk dan eigen 1 s, ,en d f "^en zouden kunnen ophangen, heid, een foortgelijk fchilder.jtjen ;afm^h™ogereedelijknietin herken- S:Zail ™ hij S zekerlijk d'e eenigne in zijn foort niet z.jni w ^AvrhrAen zal ik niet treden, want ik heb geen voorEvenwel in meer bijzonderheden.^1 ij met , ^ q{ ^ ^ nemen, om mijn' goeden man, ^ d" f h;V0p de een of andere wijze, welke „aawijzen: alleen wenstrhte ik , dat g hm °P d kQndet doen gevoe. tt geheel en flkvlooiers laaten fpelen, wier zaa- Jen van den rol, die D™ "f1^^ingenomen hebben. - Voor 't oveken, zederd ^&^¥^J^^ n die bezigheden, waarvan het heil S^eff^ " medeWerkinS * vereischt zon om zijn gelaatstrekken , van ter zijde, te begluu- Ifc brand ree "°B80t JHjfen brief, met uw antwoord, zoo g.j u ren, wanneer hem dezen ecntge j Weekblad, waar over hij dikwils die moeite geven ™l\*do0**?£S z?jn. - Ik hoop dat het de gewenschta zijn hoofd fchudt, zal ter tanJ..6«J" ^f* _nder dle Lene, welke gij in het uitwerking «1 hebben : 7»^'^^^S kunnen gebeuren, dat hij u Mei des incuraUesgeUlef^^f**™ ^ f en u6 <,p den lijst zijner voor uwe welwillenheid nu geheel en ai qcb & qm u aan hebben zal, noem ik mij met hoogachting Uwe Dienaresfe waterstad COHSTAHCE • dm 13 February 1797. ^ ff y y 0 0 i 'D. MEVRQtrwl -• . 7PpnwfcheRiiksdaalers aan opoffer, om  C 38* 5 den kortften Weg niet gekozen hebt, om uwen bedgenoot (dien gij In uw hatfr liet hebt) zijne — zoö wij hoopen ■— kortftondige grilligheden onder 'toog te brengen — of, eigehaartiger géfproken — onder den neus te wrijven. — Zoo" gij evenwel begrijpt dat deze omweg, tot de goede uitwerking, welke gij er a van voorftelt, noodzaakelijk is; — ik heb er vrede rae0, en hoop er het besté yan. — Dan wanneer bet echter tegen verwachting uitviel; 'tgeen zeer mogelijk, Is: —- want de volwasfenen laaten zich, even ongaarne, als de kinderen, hun geliefkoosd fpeelgoed afnemen — gaahem dan meteen goed voorbeeld voor. — Maak u kundig in de zaaken van 't Comptoir, op het voe'fpoor van zoo veele uwer Brabandfche zusters — behartig met vlijt, dat geene, 't welk in vroeger tijden,' tot het departement van het hoofd des huisgezi'ns bshoorde; terwijl hij, door den iever van 't Welzijn des lands .bijna verflonden.alle oogenblikken voor verlooren acht, die daar aah niet toegewijd ?ijn. Wees de redfter van de bijzondere zaak, zoo lang hij zich de befcherraer van de algemeene waant. Wijst hem dikwils op den hoed met vlerken, en het helderfchijnende lampjen , 'twelk aan de andere zijde van 't bewuste boekjen op de Journaal, groot en cas boeken ( naar mijne uitlegging ) (laat te branden. Zeg hem dan met die heufche vriende-" rijkheid , welke aan de vrouwen zoo mooi ftaat: — „ Kind lief I —« zoo lang ,, gijden hoed voor uwe rekening neemt, zal ik zorgen, dat het lampjen niet „ uitgaat. " :— En zing dan eens , om hem zijn politieke muizennesten wat uit ket hoofd te verzetten: — Kijk uit uw oogen, Zoo lang het lampjen brand! Wordt niet bedrogen Met fchade en fchand, &c. Deze en andere buismiddeltjens, zoetfappig door de hand van eene vrouw toebedeeld, werken dikwijs meer uit dan fterke mercuriale pillen. Bewaar deze laatfte liever vqor zijn hongerige tafelvrienden! —- Gij zult mij inmiddels niet teh kwade duiden, dat ik, mijne gewoone cynofure volgende, uw' brief met deze bijlage, in handen ftelle van uw'geëerden wederhelft, om des goedvindende, te dienen van bericht; terwijl ik mij met alle eonfideratie noeme Uw Dienaar JANUS. BERICHTEN uit tASTiLVBTEBO. Bij ildien wij nu nog niet overtuigd waren, van de nuttigheid, welke er voor den lande in gelegen ligt, 's jaarlijks —ja, in fommige gévallen, om de drie maanden, van Senatoren te verwisfelen; dan moesten wij toch in de daad voer alle overtuiging onvatbaar verklaard worden, fcr-etn,  C 383 ) jfpgjj m wij zien bet nu 200 klaar, als den middag, dat een famielieregeeïing, daarom vooral verwerpelijk Is; omdat zij de macht om goed ea kwaad te doen in eenige weinige handen laat, die elkander telkens den bal toekaatfen, endelucrative posten en bedieningen — welke wij nu en voortaan, uit praecautie, niet langer als voorrechten of gunften, maar als lasten en onaangenaamheden, die men zich getroost, willen iangemsrkt hebben — alleen aan hunne creaturen uitdeelen; om zich, door dat middel, zoo veel te vaster in hunne, zoo.goed als erffelijke , zetels vastteneatelen. — Nu zien en erkennen wij bet nut. dat die zaaken door duizende, zoo niet alle handen gaan. — Hier door krngen wij telkens nieuwe en verfche troepen; de afgematte en moedeloozen worden afge- v lost en krijgen gelegenheid om uitterusten, om zoo doende, met geftadig vernieuwde krachten , op de bijzondere belangens, welke ongelukkig, in de meeste landen in een ftaat van oorlog met het gemeen belang zijn, aantevallen. NOTA van JAN TJ S.. Éi, ei! —> zijn de Heeren in dien hoek nog zoo wakker? — 't Is mij recht aangenaam te vernemen , dat het met hu herftel en de genezing van de Heeren, 200 makkelijk in zijn werk gegaan is. — Zeker moet de Natuur krachtdaadig Medegewerkt hebben: Want de geneesmiddelen waren niet veel fterker, dan de jtewoone roggenbroodspillen, waar van men zich echter in den tegenwoordigen tijd, veel fchijnt te beloven: dewijl zij door de officiers van de gezondheid, vooral in ongeneeslijke ziektens, fterk voorgefchreven worden. Deze zijn nogthans verre verkieslijker, dan die fterke evacuantia, waar door het bekeermgswerk zoo zeer den kreeftengang gaat, dat het getal der lijders in dat Hospitaal dagelijks grooter wordt. Siuivé den 16 van Sprokkelmaand. Jmat is hier eindelijk, op fterk aanzoek wn zijne waardige, maar, in getal, weinige vrienden, weder geretourneerd. Bij •tijm aankomst wns hij zeer gramftorig op den Walvisch, waar mede hij de eerfle reis hier aangekomen is, en, die in zijn afwezigheid, als zijn plaatsvervan» ger, door de meerderheid van het Niniveefche graauw (0), was verkooren geworden. — Het kwalijgkezinde Dier ligt thans op het ftrand, even als de Crotsdillen, aan de oevers van den Nyl, te janken en te lamenteeren, denkelijk om het benodigde voedzel. Doch zijn verr' uitziende meester, is van begrip dat men het moet laaten doodhongeren : omdat bet onverzadelijk is, en met gedeinsde traanen de menigte Hechts naar zich lokt. of hen één voor één .op te peuzelen , bij gebrek van andere toevoer. Jonas vond de zaaken bijster verward bij de eerfte informatign , welke bij bekwam; en 't is niet, dan niet veel («) Dit Z»£t ia Ifitnvi *»• T«tl, all jnoftelingen vaa het gi/ttipel. Ccc 3  C ÏU ) veel moeite geweestdat men hem heeft kunnen bepraaten," om niet terftond. weder te vertrekken. — Hij heeft onlangs eene aandoenlijke redenvoering uitgefproken, die veel fenfatie onder zijne toehoorets verwekt heeft. —-— Doch het is met de Ninhiters „ huy me tuit: het een oor in enjiet ander weêr uit" — Zij zijn makkelijk te ftichten, maar moeilijk te verlichten: — omdat zij de, malle gewoonte hebben, van den laatften fpreeker altijd gelijk te geven. Dit] weten de walvischgezinden maar al te wel, en maken daarom ook dat zij coute, qui coute het laatfte woord hebben. Hunne fprekers zijn talrijk en zij verftaan. de kunst om pro captu te redeceeren. Van dezen kant heeft Jonas de zaaken nu ook eens aangevat, om te zien, of hij daar door de indrukzelen van zijn fermoenen langdüuriger en blijvender zou kunnen maken. — Hij heeft, namelijk, op deze wijze geharanguèerd: —— ,, Volk van gisteren, dat naauwlijks weet, wat, waar, hoe en waarom gij „ zijt, het geen gij zijt — dat uw oogen op den dag van heden onbeweeglijk „ gevestigd houdt, zonder op dien van morgen te denken — of op dien van ), eergisteren terugg' te zienl — Zet u neder en overweeg met mij eens wat er gaande is. Zoo het voor de eerfte reis was, ik zou het u kunnen ten „ besten-houden: eens is geens! — Maar gij hebt zoo dikwils zulk eendelijke ,, piJP gerookt, zoo veel maaien zoo'n flechte fchaats op dit hobbelig ijs (oe. —) Zij zeggen — let wel op! — dat zij het niet hadden durven den,,-ken, dat het er met de zaaken zoo fchoon uitzag. — Nu, dat liegen zij „ ook, met hun welnemen: — want als dat 'waar was, zouden zij er althans „ r.iet bij moeten zijn: dewijl zij zich de beheering-der zaaken zoo goed ver„ ftaan, als of zij in de Oost geboren waren. -— Maar, mijn goede Vrienden-1 zij zitten er nu — zij kunnen zich beteren; en — als de grootfte honger ge,, ftild is-, — dan loopen die dingen zoo'n vaart niet meer. Al wat ik u bid,, den mag — kijk in 't vervolg beter uit uwe oogen. — Maar daar komt gij „ nu weêr met Jaap en Dirk aankruiën : die vullen u den kap weêr van voren „ af aan. — Die fpreken nu van niets anders, dan om alles op haairenen „ fnaaren te zetten. Als gij hen van- de keuken fpreekt, maken zij kleine „ mond«  C 385 ) r- „«„dïPns als Cf zij geen trek ter waereld hadden ; terwijl zij achter uw' rug, » ™t ee nafleep wat benjeme? want kijk/ het getal hunner pnderboorigen " " IS - als jonge fpreeuwen ftaan te gapen. - Begrijpt g,j dan niet " Jm enende dwaashoofden.» - [want tegen die wijdfmoelen die om een " fm e ise" veeg uit de pan, een leven maken, als of zij de baareduive n " fn eS perfoon gezien hadden - fpreek ik niet.] begrijpt gij dan niet, " dat de magere luizen het fchetpfte bijten; of denkt gij, dat die bloedelooze " d eren Too lang zij den balg nog niet vol hebben - ter contemplatie van uwe " f hoore kleine oog ens - hunnen aart zullen afleggen: - en dat z j hunne " rnaïeen eveneens als gij uwe ooren , met wind zullen laaten vullen? — " Foef' - hetSchaamt zich waarlijk, dat men u om zulke domme ftreeker, zoo H dikwils op de vingers tikken moet; daar gij uw handen al zoo veelmaal „ gebrand hebt! Hoe wüt sii, dat ik, met eenige voeglijkheid, de koppige aanhangers van a"ninüs met een boet- en bekeeringspredikatie aan boord klampen zal, zoo ?ap?gi uw fatfoen , zoo met volle handen, te grabbelen gooit? - Zullen zij V het niet uitfchateren van lachen en de tongen achter mij uitfteken, zoo dik" wils ik hen, met vollen ernst, hunne taaie dwalingen or.der t oog brengt •— ?' Tullen zii mii niet de verkeerdheden uwer onwaardige gunftehngen en uw ?' ei"en malligheden voor de fcheenen werpen, telkens als ik met eenige voor'' beelden van de beftaanbaarheid der zaak , die zij niet kunnen Öf willen be'':Sen,' zal zoeken te overtuigen? - zal het geen boter aan de galg ge!' fmeerd ziin; en zal er onder dat volk, 't welk buiten dat, zoo gezeggelijk " h als een geboren Vries, geen geroep opgaan van" „ Mannen pas op je zakken' » — of - üog erger? — De fchaamte heeft mij doen vertrek" ken J Mogtze u verbeteren! — Thans ziet gij mij weder onder u;-maar het » zal 2iin, even als malle Jan onder de Hoenders, en gij weet, die floeg er * «chts en Iinksch door heen. Flikvlooien zal ik u niet: - daar hebt giji wel " minder toe; maar ik zal het u ongezouten op uw brood geven; dat zal ik, Of ik zal geen Jonas heeten. — Ik zie jeiuij daar ginds wel onder deze " 'toeoasfine uit de kerk loopen, ;'t fmaakt u niet, nietwaar! — dat Jonas u,,111 !! uw eigen taal en fpraak, zoo de metten voorleest, en uwe begunftigers , die l nu onderzijn gehoor zitten te blozen en er zoo rood uitzien als kalkoenfche- haanen, het jak uitveegt. - Gij wilt liever den tijd ntet afwagten, tot ; hij u in 'i bijzonder bij de kraag vat. Daarom kiest gij bij -tijd» het ba^-zetrrrad-.---- 't Is even wel de vrees niet, dat hij u wat al te hardhandig ra J de confiientie pakken, zou, dat hij druipftaartende heen gaat; maar gij zijt T wat te zwak op uw beursfenuwen — en .vreest voor de vallende ziekte, als l deze wat te fterk aangetast en in een h'istemeh beweeging gebracht wors, den. " 1 Bit  ( 386 ) "Dit weinfgje kin tot een ftaaltjen dienen van de roepisfiug welke hier on» derdaaesch zoo veel geruchts gemaakt heeft. Men hoopt dat deze geheele predicatie in 't licht zal geeeven worden; doch men twijftlt met reden, oï Jonas In dit opzicht aan de Nfrivüen wel genoegen zal geven, omdat het meestal zijn gewoonte is, op een bloote analyfis te preêken. De TektsWoordea waren genomen uit bet boek Van zijn naamgenoot Jonas; het laatfte vers, van het laatfte Capittel; — In de behandeling van welke hij aan dezelve met behulp eener gezonde uitlegkunde, eenen allerbelangrijkften zin en bedoeling wist te geven. Inzonderheid was hij, in de verklaring , zeer breedvoerig over de twee laatfte woorden : r"D"i flOrOI ADFERTISSEMENTEN. kristiaan krabbekoï , Banketbakker, Cknfiiurier en Parfumeur op de Kalvermarkt te Nazareth, maakt in, zoo wel in beste wijnazijn als in oude pekel, allerbeste gtdefungeetde ftedelijke repraefentantjens , zijnde eene middelfoortige vrucht, tusfchen de komkommers en agurkies ■ zoogenoemd , omdat zjj veel op affcheidsmaalen en congépartijin in de groote fteden, naa de thee gepreH fenteerd worden, uit hoofde der encourageerende kracht, welke zij bezitten. Dei zelve conferveeren zich lang, mits men dezelve maar van tijd tot tijd van verfche azijn en vernieuwde oude pekel voorziet. Tegen al te groote nette zijn zij echter niet beftand, en men doet zeer wel om hen op eene luchtige plaats te ZCfr» ten, zoo lang men er geen gebruik van maakt. m Ook is bij hem in commisfit te bekomen, de echte poudre & la qui vivx2 Zeer dlenftig voor lieden , wier metier het mede brengt, om dikwils op de brandwacht te ftaan; — met of zonder reuk. Deze poeder is, buiten veele andere heilzaame uitwerkzelen, welke zij produceert, probatum tegen allerlei flag van ongedierte, en conjerveert het hoofd in eene wenfchelijke gematigdheid; vooral zeer nuttig in het voorjaar ei tegen het aankomen van de bladen. Alle lieden .fwelke een' boogen prijs ftellen, op^het ctolhcaded, zijn, In deze tijden, kunnen dezelve niet ontbeeren; en zij, die bij ondervinding geleerd hebben, hoe lelijk het ftaat, na iederen onbedachtzaamen ftsp met de handen in *t hair te zitten en achter de ooren te krabben, kunnen er zich niette fpoedig van voorzien* Deze Nommers worden alle Maandagen vervolgd, en uitgegeven te Utrecht Uj de Wed. Terveen en Zoon; V Hage van Cleef en Leeuweftyn; Ltyden Honkoop en Onnekink; Amfterdam Holtrop, J. W.Smit, ten Brink, Kuyper en van Vliet; Haarlem Beets en Loosjes; Rotterdam D. Vis, v. d. Dries; 99 FoJs; Jtkmaar Hand, en verder in de overige Provintien, 4 twte Stulveri*  JANUS VERREZEN. Ï787. - SUUM CUiqUE. N°. 102. Maandag den 13 Maart. Dk oveezeesche babilonier aan zijri Vriend jakus! Gij dacht mij verloeren te hebben, Broeder Janus! lk wist wel beter. Wij zwerven nog op dezelfde Planeet, en onze Sympathetifche denkbeelden vereeniEen ons meer, dan de grovere Stofdeelen gewaar worden; fchoon deze laatfto door een' kleineren of grootteren afftand van eikanderen verwijderd zijn. — Onlangs in de Vergadering der Califs van eene onzer Provinciën tegenwoordig zijnde, dacht mij, — bij zeker voorftel, door nog grooter Vergadering aan deze gedaan, 't welk ingewikkeld, zonder eene diretie, weiger.ng, aan den fpijker werd gehangen, — dat ik een' eUOrtktn fchok kreeg en een genie mij II. Deel. P d d 1797. -  C 388 ) inluisterde: — .» Merkt gij de kneep? — Dat nod'g verricht diende, blijft aan den fpijker hangen!" Maar dat mij het zeldzaamfte voorkwam, beftond hier in, dat ik die ftjm voor de uwe erkende. — „ ó! — (riep ik in verrukking) daar is mijn vriend Janus! — Ja deze is zijne ftem I — Gelukkig, dat de Vergadering, verzonken in de diepfte asndacht, om de zwaarwegende redenen , door den Prefident voorgedragen, zonder eenige tegenfpraak ! except één Lid) met eene fpoedige toeftemming tot conclnfie te brengen, daar door mijne, te onpas gedaane uitroep niet. opmerkte. Deze uitroep bracht mij natuurlijk tot deze nagedachtenis: „ Gewis is het bij mij gehoorde eene Sympathetifche werking onzer zielen. „ Janus en ik ftemmen volmaakt. Hoe veele nuttige zaaken blijven er niet „ onafgedaan, ten prooi der motten, aan den fpijker hangen ! — 6 Babiloniërs! hoe „ lang zal dit gebrek nog onder u ftatid houden? — Is dit het gevolg van on„ kunde, onwilligheid of onverfchilligheid,.— dan wel van de doorkneedfte „ intr/gwantie?" — Met een zucht ftond ik op , verliet de vergadering, en befloot dit bij gelegenheid aan n te fchrijven, of onze Natie, dit lezende, wat arbeidzaamer en opgewekter worden mogt. heil en broedersghap, JAMUs! van uwen Vriend den overzeeschen BABILOHlS». PS. Gij ontfangt dezen van mij, uit een ander Dijlritt van ver warrenburg , dat is droomenburg den 4 der maand Traurbef 1797. ANTWOORD. Ik dacht het wel, Vriendlief! — dat gij niet meer in uwe voorige buurt woondet: want mijn huisdamon , — die ( onder ons gezegd en gezwegen ) in qualiteit als fpion het land doorkruist, en, om geen opzicht te baaren aan de buuren, door den fchoorfteen in - en uitgaat, —• had mij reeds voor eenigen tijd verhaald, dat hij u met pak en zak, op den weg ontmoet had,- in 't gezelfchap van twee reisgezellen. — Het kan zeer gemakkelijk zijn dat gij zijn ftem in de vergadering gehoord hebt; want hij is een olijke luistervink en hij fluipt al dikwils, zoo wel in de heflooten als open vergaderingen , behendig in. —*j» Bij voorkeur kiest hij echter de fecreete befognes, van welke de tribunisten wel het naaste, doch niet het allernaaste weten. Bij zulke gelegenheden, mompelt en fluistert hij wel eens: en dewijl hij mijn fpraak en ftijl, door een lange gewoonte geleerd, zeer natuurlijk naarbootfen kan, en ook dikwils volmaan in mijnen geest fpreekt, door mijne oogen en ooren ziet en hoort; is het zeer m». ge-  ( 339 ) in deze veelvermogende raadzaal, verfcheenen gelijk, dat bij u op J« w. ze n *» J«;fk ^ biJ afwe2enheid van is. _ Ook geef Ik hem mijt. item,^ — z d . iefs van het mijn "mogelijke dat gij mijn geluid van uweW ~. ^Zoo menigvuldig zijn Zederd de werkzaamheden in, mijn °°ven8™ kunt gaan) naar evenrediggeworden, en dus de confio^ i *>o als g*derIn(,en. De geest, Heid, gaa ik zeldzaam uit A thans ™« ™ 6 over°enkomftig met de ziel Welke daar gemeenlijk in beerscht, is zoo wei g d één va„ ors klein mrcel hgchaampjen , welke w,, in alle jm en ondeelbaar pogen te bewaar eni — dat ik zederd i j ^ uerden als hunne «ƒ?*««« Cinmto« ^ (en het getal d beelden ^ ,t oEK^ Sbijw^^buiten noodzaake- lijkheid — van zulke gezelIchappen. waarover gij u be- J Ondertusfchen m jn hu,sd*mn m^Qi^^l\Sraiia plaatsvervanger klaagt, ^genwoor ig geweest is ^^^^„^^ aandiengroovan zi n' meester te zijn. — Ook deze' "Bc fd van den ten verroesten fpijker, welke in zoo veele v rgadenngen ^ ^ Prefident ^.^ZJlZZo ^ zeggen al h8t ander) zoo veel onnuttige (zie! -_ wij moe ten het een zoo wQrd ^ ((j d zaaken hangt, dat betdagelij" gev j Commüforiaalm en iicommir- Wanneer toch eens zulk ee^ afbraj/ en nederftorte; Arfultn &e., door de telkens «npoeienae voorzitter dien dit te be«rt V^^E^nwSK'M? oS'r ïo/^ of gebeurlijke dingen, viel? — En ,.njaT}„ oomembuecI — Ik heb u eens, meer dan een Apropos van uw diflriü V*°™±?*ln ïL' Somnambulist verhaald. - Thans ]aal.geleden, eer, jjr*^ -^fc^t>MJ^d„liBg,,. _ Inzekergroot verhaalt men er eene .welke, ir»J> £ ; de man heeft van tijd lot dorp woont fnwel^^ 6 geIdkist opent, tijd het onge uk, dat hi f« nf J'S ^4^"t de ^sdeuf ontfluit, en vervolgens er-eenige Hukken grof zilver geld ui neemt, •« eenigen tijd geduurd met deze Mjg^*g & f wel ken^, dezen b^klagenslaardibeeft, b.engt de ra btw^^cJ 'vo^%^,m ^endeSraorgens, wanneer hij uitgefla8tn h'T weder lo -Gij begrffpt hoe aangenaam dit voor zijne vrouw en km '^^kwi, met £ ^-^--^^dHl^elpt Sfs'.5 hl? Sc :ijl:or leven is een XoT Sfi zou toch onze vrijheid JANUS.. Ddd 2 *»V  C 390 ) Brief van sihcirü*. 1E8TE VRIEND JANUsl Ja^jtS ™et,zeer ve,el vermaak Profeetïsch Nummer van den 76 December te voorled»'daan gelezen. Veele zaaken beginnen zich reeds zoo tennr Wikkelen, aks gij daar in voorzegd hebt. Maar, mijn goede; 11 v s De vrede de vrede-daar met zoo veel eduld mar ^ * /fcfifnt^oV^f ïeh'n n ar .hebt sij("ogl,hanS in We WhoofdigheM ook v n Pe proS l toch f hoop «k vooral) .uit gij niet nvagezien hebben! - „ Ler wandelt o? „ zijn kamermuilen, naar huis. - Daar is geen vijand meer te zier '• Dez£ woorden asik met verrukking. - Jacob zal toch deze woord ÏW' mSd met opschreven hebben (dacht iü) zonder dat er iets aan zaI zl* I t? S Wil het met ontkennen, hoe zeer ik u alle weeken met araagte lee en l'ti d me osgeduld naar het volgend N°. wacht; gaarne zoude S, nojhan Voor dien prijs den Tempel van j a « us gefloten zien. Maar waarom zoudt gij naa den vrede uw werk ftaaken ? 6 J a n' ApDLUl{i0ne-Viu *vr;0I,& °P djen witten Stier, met zijn zwarte kol voor den kop , zult gij hoop ik, nog wel eens willen vervolgen. W j hadden daar mee? van verwacht, ,n het begin beloofde dit te veel, om zoo kort afgebroken te wor. den. - t was jammer dat Jacob u in dat gezicht kwam invallen. - Hij heeft den brief van RMert den Clubbut zeer goed beantwoord. In dat N9. kon he! er door, en gij hebt zeer wel gedaan, dat gij u i„ een volgend de moeite nS gegeven hebt dat ellendig gekrabbel verder te beantwoorden. Zulke Correfponaenten verdienen niet anders dan met een verachtend ftilswif. gen b: antwoord te worden. - Een arend vangt geen vliegen. - Gaa maarTus tig voort zonder u aan muggenbeeten te ftooren; en bij alle vrienden van orde •n eendracht zult gi, in een dankbaaar aandecken blijven. — Uw vriemd en beftendige lezer. • ANTWOORD. Duizendmaal dank! Maar dat gij u met mijn ijlhoofdigheid vermaakt hebt' kan er maar hair en half door - Ik wil toch wel geloven , dat gij heTzoo kwaad met gemeend hebt. _ Zoudt gij waarlijk denken dat ik zelf , a s de heete koorts mij door de aderen galoppeerd, — door een'voorzeggenden geest bereé* den wierd? Zo iets moest ik mij waarlijk maar laaten aanleunen, df ïa mïó fortuin gemaakt. - Gir hoopt maar, dat ik den vrede niet misgez en za K ben. en ik help bet u wenfeh-n. Dan , mijn vriend! ik heb het eindjen va, d-n oorlog zoo klaar gezien, als ik nu mijn inktkoker voor mij zie; en dat eindjen js immers, volgens het algemeen gevoelen van alle menfchen, de vrede » —Maar zal het nog lang duuren? - Waar zal hij geteekend worden? - Zal het in tonflamnopolen, PetenburgMadrid of Schevemngen gefchieden? - Zal men het lift.  C 391 ) liever in Romen verkiezen ? - Met al zuike vraagen moet men de Trofeeten niat tïïït op zTde komen of men wordt indiscreet. - t h waar - er z.jn zoo LmL zaa en, welke janus aan het draaien van z.jn zak, op een zekeren af. S voelen kan- en deze voorfpelt hij dan ook zoo gul weg, als of by zi in s^^::praari\^ƒA^^goI?en, - den PtrutnSS"eorhe;tiendfch,PP'Hik deel, d* gij in m,}n zaak tegen RoZenden Gubbist wel hebt gelieven te nemen,bedankt te hebben on. er beioften van bij de eerfte gelegenheid eens weder over Europa en den witten Stiel te ijlen, noem ik mij met aanbeveling. janus. BERICHTEN uit «abel Voor eenige dagen, hebben hier wederom, nLuwe verwarringen plaats gehad. Er was een dag beftemd, op welken de Babylpn.ers in btteno onderfcheiden bijeenkomften beflisfen zouden, of nimrod be II verd er d hT Suékind gemaakt te worden of niet. Bij het Reglement voor deze Vergadingen, was bepaald, dat geene « e v a N g E n r E r s 0 o n a N in dezelve finden mogen verfebijnen, om hunne (temmen uit te brengen Dan de dag verfcheenen zijnde, werden (aparent door verraad, wan mirakelen z.jn hier Tuis zoo familjaar aan de orde van den dag niet ) allen de Gevangenisfen Teöpend, en de gedetineerden, verfcheenen met al het air van StemgerecntihoeZ in de onderfcheiden Vergaderplaatzen. De bewegingen hier door oncftaan, waren zoo geweldig, dat men het beste geraden vond, hun voor deze enkele reize, zonder conf.quentie voor het toekomende, bunnen bozen wi te laaien en vervolgeus de misdaad, commisforiaal te maken. Wij branden ondertusfchèn, van nieuwsgierigheid te verneeinen, welk raport, de hier toe geflaeen Commisfie, toch wel eindelijk aan het licht zal brengen. _ MESoroTAMiëN. Het gaat met onze Volkftem bedroefd, in zomm.ge achterbuurten. Het volk is daar zeer traag in het opkomen, tIs wel wasr, dit a'Las doet er niet toe, en al wat bij de prefenten befloten wordt, dat is befloten, al kwam er ook flechts een tiende gedeelte van de meni-te bij óéa. 's Lands welzijn is geen zaak, daar men de me, fchen, zoo bij de hairen bij flepen kan. De tijd, de overtuiging zal bier toe in tvervolg veel geven of nemen kunnen; maar voor alsnog, hebben wij ons fterk te beklagen, over de zichtbare flauwheid, onverfchilligheid , ja onwilligheid van onze Stadgenoottn. In de aanzienlijke buurten gaat het niet veel bete*. Dat maakt, dat wij, in veele opzichten, in een oligarchifche democratie wonen. D d d 3 i. ot  C 39* ) Tot een bewijs hier van, zullen deze weinige ftaaltjens kunnen dienend — In eene van die Vergaderingen, waar in het volk plechtig behoorde optekomen, om aan hunne Vertegenwoordigers, zij'n wil bekend te maken, is er flechts één opgekomen, en deze ééne behoorde nog maar onder die geenen, welke op hooger order aangefteld worden, om de ftemmea van hunne Medeburgers aftenemen. In eene andere, was de Volkftem geheel fprakeloos; terwijl men in eene derde, niet veel fpraakzamer, dan de vorige, toen men de zoo veel beflisfen» de vragen voorgefteld had, in de grootfte verlegenheid ftond, welk rapport uittebrengen, door gebrek aan Stemmers; wanneer op het alleronverwachtst, de Vergadering voorgelicht wierd, door een jong, maar dapper Stemgerechtigden , die naauwlijks de vereischt wordende ouderdom bereikt had. Deze bracht zijn ftem met al de waardigheid;, welke aan een jong Republikein past, uit; advifeerende de Vergadering, met etfn lnid gefchreeuw; dat alles naar de b moest. — Van dat oogenblik begon men de zaak duidelijker in te zien, en het oogmerk te bezefFen, waarom men bij één geroepen was. kalveestein den 1 Maart. Wij verheugen ons weêr, met allerhande foorten van tijdingjens en vertelzeltjens, en laaten ons allerlei officieele berichten en authentieke brieven in de hand floppen; zonder te onderzoenen, uit welken hoek. de wind komt, die ze one toewaait. April is weêr op handen en het zou wel jammer zijn, dat deze maand — van jaaren her, zoo vruchtbaar in te. leur ftellende grapjens en binnenprettjens, zonder die verheugiukjens, die onze hoop levendig houden — voor bij zou gaan. — Wonderlijk is het, dat wij niet begrijpen kunnen of willen, dat het de armzalige Staatkunde van Arlejuin is, die ons 's jaarlijks als er wat gewichtigs op het tapijt is, die trekken fpeelt.— (a) Hier uit zou mca moeten opmaken, dat de gelijkheid in Holldldli niet hat predttê der Ttrüchtiug w.s. r*LGIKDü vervolg der reisbeschrijving van den spaanscken COSMOPO- liet , te vinden in No 97. pag. 356. en volgg. Eene korte mijmering over het voorgaande. — — Is 'tmogelijk ondertusfchen, dat bij een volk, met geen klein gedeelte gezond oordte! (dit is het woord van den dag in Spanjen) begaafd, zoo weinig ambitie en lust tot onderzoek kan plaats hebben? — Een volk, dat voor de verfchijning van Wrauwaka, niet wist, dat er buiten hun Eiland nog andere landen waren , ziet in zijn midden, deze voor hen zoo geheel nieuwe en verbazends ontdekking: Zij zien een, voor hen, nog onbegrijpelijker verfchijnzel, ceu, op 'twater drijvend, gebouw: zij zien den grooten uitvinder vertrekken, met kundighed;n verrijkt, terugg'komen : hij toont zich opnieuw bereid (gelijk voorheen) om hen tot een verlichter volk (a) te vormen; — en, echter blijft de be-  C 3*3 ) v0or Ben een onbekende hartste.cht. Zij verdelgen, door eene veTke rde'^vX ^ ^«to» landgenoot, en.n minder dan eene Toe WSTZ iXzel'ven altijd gelijk te blijven , de der gelijk. Wis, San bezit gij die in den hoogiren graad, onbeweegbare Hollaalaanenl - „ET VOORGEVALLENE OP REIS NAAR 'T EILAND DER KINDEREN. n f „„Kit ■■»« nvprledtn Vriend de Spaanfche cos MO PO- a ,;.vw,«?m De , wette erinvoorfcomen, zijn flechts ledige den gewisjeld, dan de volgende. janus. Mijn Penitente is bitter zeeziek! Ik geloAf dat 'ik 'beter'eed'aan' had. haar te huis te laaten. Hoe kwam ik ook op het «takbtdd* om^nï zwangere vrouw aarde cn^mige haaren der zee te waa- Sen?( 'indien nu dat land niet beter is dan het on• " ' &* nPhVen w'ii eene" vêrgèèffche reis gedaan , zijne Majesteit! (zegt mij " Si Ï5tf F^liShrTver) want dan zulten wij beter doen, met weder te- r' ^smirv-neïentk "antwSde ik', na een lan^ opdezewóor' " n^edacht te hebben) 'tis alleen maar uit nieuwsgierigheid ....... Fl^taSÏÏ^Srd oe?md« Ik in 'tfpaansch. Doch hoewel hi , zoo als het ^Lf de taal van het Hof - welke eene andere, dan de landtaal, is ÏSE: zoo kan hij nogthans met die woorden, die oorfpronkelijk in zijne m^Ptna] niet gevonden worden, nog niet wel te recht. J Hf hernam zonder mij begrepen te hebben: - „ 'tis wonderl.jk, dat men Sten noSzaaklijkheid eene plaats gaat bezoeken, die men n.et kent, alleen li ™ terugg' te keeren. --" - _ ^ ^ eu mijne aankomst op het eiland der kinderen. Sant Pueri pueri, pueri puerilia traüant. ('tis jongens werk.) ^  c m ) Naauwelfjks wsren wij aan land geflapt, of in minder dan één minuut zagen wij ons omcintreld van eene menigte kinderen, van verfchillende grootte en eelantstrekken; doch geen van alkn, waarop ik bet oog floeg, fcheen mij toe ouder dan zestien ja;>ren te zijn. — Hun kleding, hoewel belachelijk was' echter met ontbloot van fmaak. — Na ons lang, niet met aandacht maar met verwondering en nieuwsgierigheid, befchouwd te hebben, barstten zij eerst den een naa den anderen, maar eindelijk te famen — zekerlijk om de ongewoonheid van ons voorkomen — in een uitzinnig gelach uit. Met verdubbelde fchreden, zetteden wij onzen weg voort, om ons uit het gedrang, dat geduurig toenam, te redden; doch zij vervolgden ors al fchreeuwenden, zingenden en lachenden , tot wij ten lesten, —naaeen half uur gaans, naar mijne gisfing — een groot gebouw aantroffen, 't welk, tot mijne overgroote bliidfcbap, een herberg was, en waar in wij onzen intrek namen. Een joi.getjen, naar 'tuiterlijke, van negen jaaren , fprak ons bij 't inkomen met veel vriendelijkheid aan; doch ik verflond hem niet, en gaf hem, zoo' goed mij mogelijk was, met gebaarden te kennen, dat wij vreemdelingen wartn en huisvesting verlangden. Hij bracht ors in eene zeer wel gemeubileerde kamer en vertrok, na een zeer nederig compliment gemaakt te hebben. Ik kon nogthams aan zijn gelaatstrekken wel merken, dat hij zich alle moeite had geseven , om ons niet in 't aangezicht uittelachen. Mijn goede Hoiidldlaanfche reisgezellen, geen groote liefhebbers van lachen zijnde, voor al niet, wanneer zij zelve het voorwerp er van zijn, waren weinig gefticht over deze lachende, en daar bij zeer belachelijke kinderen. Met hen alleen zijnde en ziende, dat'niemand er zeer vergenoegd uitzag, begon ik mijn gefprek, met hen, tot troost, te zeggen, dat mijn voornemen was, bet Eiland door te reizen, het merkwaardigfte alleen te bezichtigen, en dan de terugg' reis weder aantenemen. — „ En hoe veel tijd zal daar mede wel ver„ loopen, man lief? — „ Viel mij daarop Penitente in. — " Dit is moeijelijk te bepaalen, zoo lang ik de kaart van 'tEiland niet gezien heb, antwoordde, ik. — (het Ftrvelg hierna.) Deze Nommers worden alle Maandagen vervolgd, en uitgegeven te Utrecht bij de Wed. Terveen en Zoon; 's Hage van Cleef en Leeuweftyn; Leyden Honkoop en Onnekink; Amfterdam Holtrop, J. W Smit, ten Brink, Kuyper en van Vliet; Haarlem Beets en Loosjes; Rotterdam D. Vis, v. d. Dries, en Pols; Alkmaar Hand, en verder in de overigs Provintien, a twee Stuivers.  JANUS VERREZEN. su v u scuiquE; N°. 103. Maandag dm 2.0 Maart. BERICHTEN «* t Zevenhuizen, Maart 1797. DireBeuren van den Nationaalen Schoubu7R adverteeren aan alle liefhebbers van dit Theater, dat het onderftaande Toneel, met welke het derde Bedrijf een' aanvang neemt, als een benefice voor de Toneelfpeelers moet aangemerkt worden. Men vleit zich, dat het aan de Aanfchouwers op den duur veel genoegen zal geven: Bij de eerfte reprefentatte werd het, met een luidruchtig gejuich geüpplaudifeerd. tis met meer dan billijk , dat men een gedeelte van dit periodieke zangfpel, ten voordeele der verdienftelijke^Ö« Jongens nu zal 't lukken. 't Zal nu onze beurt eens zijn Om de oude vink te plukken. •lint s» V: fss t'-n T' ' - —.."c-t>.-i^jMjpj>i'r y ' 3f;-.? . , • ' X '' . v *■ 't Was er net Opgezet, ., . Om hem ftil te mollen. 't Is toch een verdronken kalf: Wij mogen, er meê follen. Die confreer Komt niet weêr: Van zijn leven dagen, (Want daar hebbenwe, opgepast), Zal hij ons niet weêr plagen! — [Naa 't eindigen van den dans zegt sobberti] Zie 70oi _ Dat ging recht van harten. Nu weêr voort! ieder op zijn plaats l item zijn' mededrager) Wij hebben erwten minften een goede draagplaats aan gehad. — 't Zal - pak hem maar weer op! — TDe trein gaat in de vorige order voort, van het Tooneel, en de menigte volgthaar met ie Lantaarns achttr.&n, roepende: — ]■ viva- de Natie! Vivat de Natie! Lang leeve onze eenige waarachtige onver«wl en onvervreemdbare heer van z evenhuizen! -r- Hoezee! — Lang moet hij leven met zijne wettige gemalin omfhhe!robbert achter de Jcherthen. T5 „un 1 Rravo 1 — Dat is de waare en veel beteekenende taal , die onzen Meeste?,' afs Hemelfche Harmonie, in de ooren klinkt. DA CAPO! de vorige menigte, als boven, roepende: ercul.es en de Natiel— omphale en de Vrijheid, duizend, duizendmaal hoezee!!!! — [Zij vertrekken.] öe heer van zevenhu 1 uzendat zij vertrokken zijn. Dat gaat me door mijne ziel: - ik heb er de traanen van in mijne oogen. Zij meenen het toch wel met me. - Nu ben ik van achteren toch. Wijd1, dat L>uw ■ s, _ Nooit fprak hij van me met die warmte, met die hartelijkheid.... ? Was altijd maar zoo droog en kort weg , en net. als of het hem te veel was;klaas ba^as l En dat baas, (want dat dorst hij er toch met fchik  ( 403 ; niet afltaten) kwam er dan nog zoo belabberd uif, dat ik er me dikwils aan gefir. gerd heb. -— Alleen , wanneer er geld moest wezen , dan was bij kiaar. 't Spijt me maar, dat ik zoo kort van geheuge» ben ,• ik zou er anders nog wel meer van kunnen zeggen.— Kom, harmen geef me je zakdoek eens! —. Laat ik mijn oogen afveegen! — Is bij wel fchoon, jóngen? — HARMEN. Hij komt zoo uit de Linnenkast. — En gij behoeft er niet aan te twijfFelen , of het de mijne is: want ik heb er mijn naam op laaten merken. DE HEER VAN ZEVENHUIZEN. He ? — Watte ? — Jou zakdoek ... merken ? — Daar doe je wel aan : want daar is meer gelijk dan eigen. — 't Lijkt wel van dat linnen, dat ik met omjuiLE placht te fpinnen. — Daar begin ik weêr van voren af te builen, 't I» of de man een kind wordt.— omphale.... Hebt gij 't wel gehoord, met welk ten deelnemende tederheid zij van mijne lieve vrouw fpraken? — Van omphale? — He? — Wat?... Zegje iets? harmen, hard en met nadruk. Ja! — Zij zijn in hunne tederheid , zeer deelnemende. — Ik zou liegen, als ik anders zei. be heer van zevenhuizen metemst. En zoo begeer ik bet van allen, die in mijn' dienst zijn. harmen, als leven. Ik twijffel er niet aan , of gij zult maar al te letterlijk gehoorzaamd worden. de heer van zevenhuizen, bij zich zeiven. omphale en de Natie — harreclaas en de Vrijheid...! 't Is waar. lijk mooi gezeid ! — Kan men een beter zinnebeeld van de Vrijheid bedenken, dan mij en mijn knods? — Maar wat is dat nu wtêr voor een geraas? —• [arlequin, met de karpoets muts vm den heer van zevenhuize n op zijn hoofd, komt op het Toneel met een' grooten kruiwagen, waarop pierrot, scapin, mezzetin, scaramouche, pasquariel en polichinelle liggen, ieder in zijn gewoonlijk Theater coftuum. ] arlequin, in 't opkomen. Hiete compeeren niet! — Hiete waar! — Loop en koop! Koop en loop.  ( 4©4 ) i tffi; zingt. ] Hier heb je de waar Van voorleden jaar, Kom, hoop nu maar! Zoek uit naar je zin, naar je fmaak, ze zijn raart [ Tegen de vorige mtnigt!, welke op de [tem van ahleqüin weder of het Toned komt. ] Komt maar bier met je luij lantaars! — 't Mag wel bekeeken worden. Ik breng je ligt maar digt goedjen, dat het licht wel veelen kan. (ftil) Hou je luij je ra wat knap, klanten I — (hard) Ja, ja! brergt er de Lantaarn van Diogenes maar bij: 'tzijn menfchen en mannen van de wacht; daar lever ik je ze voor en ik fta er een jaar voor in. 'tZijn geen dikgemeste brootrotten, geen 'doenieten, die met dikke vette hangbuiken lang 'sHeeren wegen löopen, zoo als Louw, die zoo grootsch was op zijn korpelentigheid, dat hij met de Capoenen monfterden. — Neen 'tis andere waar vrenden! — Ze zijn als Aaktrftokken en zoo rad als water. — een uit de menigte. Ik mag ze wel, wat vleefchiger. ARLEQUIN. Ook al goed. — Stuur ze dan maar een jaar in de wei. — (scaramouche l i de kraag vattende) Ziet me dat gaauwdiefje eensaan^ Wat een klein mondjen niet waar? — Prefenteer hem maar eens wat! Hij zal het je heel beleefd lefuieeren. Dat drommelije behelpt zich met zoo weioig, dat ik niet weet, waar hii het leven bij houdt. En daar, die — (op pierrot wijzende) dien kan het volftrekt niet fcheelen, wat je hem voorzet. Vraagt het hem maar eens. — ïjoe lang hebt je in siberien fteenen gevreten, vriend lief? PIERROT. Zeven jaar! — de Keizerin van Rusland kwam ze me zelf tegen fchaftijd brengen. ARLEQUIN. Hoor je wel? — Ik vertel je geen leugens, het kan navraag veeleB. Maai „-e moeren voort; kóm! — (arlequin votrtkruiende wordt van de menigte gebigd) Hieten compeeren hiet! (Het verwig var, dit groot en interessant Ttmeel in No. nj)  JANUS y E B VR E Z E Nj . SÜÜM cuiquE. N°. 104. Maandag den 27 Maart* BERICHTEN uit Cosmopoliën, op het einde (joo als wij hopen) van Crifismaani. Onze Staat blijft, in weêrwil van alle fchokken, welke zich in alle andere landen van Europa doen gevoelen, tot nog toe in eene gelukkige kalmte; en wij voeden geen vrees, dat dezelve afgebroken zal worden, zoo lang wij, getrouw aan onze grondbeginzelen, beöeffenaars en betrachters blijven van die wijsbegeerte, wier theSrie thans zoo veele heethoofden verbijstert, zonder dat zij dezelve, anders — dan maar zeer oppervlakkig en voor zoo verr' zij met hun fyftema van ■ cmvtnièntie over een te brengen is — verftaan. Deze convenièntie is zoo vee- 1 lerhande omtrent als er hoofden zijn, die door dezelve geregeerd worden. — Dit is voornamelijk de reden, waarom onze theSrie zoo verfcbrikkelijk door de 11. Deel. Fff Ser- 1797» -  ( 4o<5 ) Servüiaanen, welk een ophef zü er anders van maken — miskend wordt. — Dit armhartig volk, 't welk wij meer beklagen dan haaten, en er dagelijks op uit is, om zich zelve, zoo wel als bunne tegenftanders, ongelukkig te maken, heeft ons voor lang reeds den oorlog verklaard.— Dan, wij kennen hun iidel gefchreeuw, wapenen ons niet en laaten hen (en dit is onze veiligfte verdediging) aan hun eigen onvermogen en zich zelf verteerende driften over. Aan den voet van dien ftijlen berg, waarop deze onze hoofdftad gebouwd is , zien wij hunne machtelooze pogingen, en werpen hun (of het nog iets helpen kon) van tijd tot tijd eenige vertrooftende vermaningen toe. In de vaste overtuiging zijnde, dat niemand dezen berg zal beklimmen, dan alleen zij, die in de daad waardig zijn in onze broederfchap opgenomen te worden, kunnen wij niets beters wenfchen, dan dat het hen eenmaal gelukken mooge, die hoogte te bereiken , door gefchikter middelen, dan zij tot nog toe bij de hand namen. — Jammer is het maar dat zij, door hunne verkeerde woelingen, in anderen, Van wier burgerfchap wij ons'zeer veel beloofden, de zucht om zich met ons te verëenigen, uitdoven, en dezelve in hunne prijzenswaardige oogmerken terugg' houden. — Is het niet om te lachen, wanneer wij — onder veele andere tegenftrijdigheden, welke dit volk in zich verëenigd — deze vijandige Servilidanen van een- en omver» deelbaarheid hooren raaskallen; terwijl zij ondertusfchen in hun hart de grcrötfte Foederalisten zijn? — Wanneer men hen met geduld ondervraagt en hen ('t geen toch niet gemakkelijk te doen is) tot hunne eerfte dwaalbegrippen ef zoogenaamde grondbeginzelen terugg' brengt, ondervindt men (want eindelijk moeten zij er toch voor uit komen) dat zij niets anders onder hen en de hunne zoeken in te voeren, dan een regeering (NB ) van hoopjens; over welke de behendigfte hunner den baas willen fpelen. Hoe tegen ftrijdig nu dit fyftema is, met dat der waare waereldburgers, loopt te veel in het oog, dan dat wij er IanJ eer bij zouden ftil ftaan, en nogthans fchijnen zij verdwaasd genoeg, om zich dien naam (of een' anderen van gelijke beteekenis) niet alleen aantematigen; maar oók om (ftond het flechts aan hun) andere, die, daarin, met hen theh retisch verfchillen, te vuur en te zwaard te vervolgen. Wij, integendeel, die deze grondbeginzelen van een waarlijk verlicht CosmiiBlismus niet alleen geloven en belijden, — maar ook betrachten, laaten ieder de vrijheid, om met ons te verfchillen. Alle dwangmiddelen merken wij aan als' terug werkende. — De ondervinding van alle eeuwen heeft ons geleerd, dat zoo wel waarheid als opinie en dwaling uit de onderdrukking nieuwe krachten krijgt. Daarom hebben wij altijd veel meer met bet ondermijnen, dan met het openlijk beftrijden en te keer gaan, van antkosmopolitifche begrippen op gehad.— Wij ftalden daarom onze koopwaaren uit, ftaken onze kaarfen op; maar Henen er niet mede te koop langs de huizen, om ze aan de menfchen tegen hunnen dank op te dringen. Zelfs hadden wij de voorzichtigheid, om niet meer aan het Oog van het publiek bloot te leggen , dan wij begrepen, dat aan b« zelve in kunne omftandigheden nuttig en noodzakelijk konde zijn. —  C 407 ) Alles heeft zijn tijd en plaats; en de beste zaaken ontijdig'of ter ongelegener «laats in 't fpel eebrscht en onhandig aangeboden, misfen niet alleen de gewenschte vrucht, welke men er zich van voortelde; maar brengen tegenovergeftelde uitwerkzels voort. —— Wij befchouwden altijd de ons omringende maatfchappijën als zoo veele aanerenzende Rijken van dat groot gemeenebest, aan welkers uitbreiding wij onvermoeid werkzaam zijn; zonder den tijd der algemeene toetreeding tot het zeive (zoo die eenmaal mogelijk gemaakt kan worden) voor uit te loopen. Alle deze aangrenzende Rijken zijn onze moederlanden , onderfcheiden van dat vaderland waar van wij de hoofdftad bewoonen. Maar verre zij het van ons, dat wij alle die maatfchappijëa, waar aan wij ons echter, in een' zekeren zin als medeleden niet onttrekken willen, of zij er de gefchiktheid al of niet toe bezitten met die dweepzucht, aan de ServiManen zoo eigen, naar onze afgetrokken begrippen zouden willen hervormen, of, tot hun eigen welzijn (zoo als die eigenwijze lieden fpreken,) verroveren en conquesteeren. — •t Is wel waar, en het laat zich zoo wel eens zeggen, dat — „ het met de reeeeringsftelzels is, gelijk met de klederen; indien zij goed zullen zijn, dan Z moeten zij gemaakt zijn, naar de leest van hem, die ze draagt: (en) Wanneer men dus een jongeling prangen wil in de klederen van zijne kindsheid, " en een meer verlicht en zich gevoelend volk noodzaaken om een ouderwetsch en " Gottiscb ftelzel van Staatsbeftuur te behouden, dan begaat men even groote " dwaasheid. " -~ En wat men daar al zoo meer zou kunnen bijvoegen. — Maar, tusfchen de eerfte kindschheid en jongelingfchap, zoo wel in een natuurlijk als zedelijk lichaam (zoo als eene Maatfchappij) zijn nog veele tusfchenftanden Men trekt zoo dirtS, bij het uitfchudden van de lange kleêien, geen Pantalon en jachtbuis aan, en na het verlaaten van de wieg en de kakftoel, beklimt men niet aanftonds een Rofinant: 't fcheelt te veel. — 't Zou even groote dwaasheid zijn, den opgefcboten jongen een profesforalen tabbaart om te hangen, als bem wederom te willen bakeren. —— 't Is geen kunst, om maar in den blinde voort te hollen, zijn hoofd te ftooten met de kous op den kop terugg' te komen en dan te zeggen : „ dat hadden wij zoo niet gedacht, wij hebben ons geweldig bezeerd! " — Veele hebbes dit voor ons gedaan, en hunne fchade en fchande behoorden ons wijzer gemaakt te hebben. Wij moeten te veel liefde veor onze moederlanden hebben, al waren zij ook nog zoo verr' van Cosmtpoliên verwijderd, om hen niet m 't gevaar te bretgen van te verdrinken eer zij het water kennen. —— Fff a N O-  ( 4o8 ) NOTA van JANUS. 'tis wel te zien, dat deze Mijnheeren de Cosmopoliten op een' berg wonen, want zij verftaan zich de kunst meefterlijk , om uit de hoogte te fpreken. — Dan, 't is ook waar, dat bunne antagonisten, die er dikwils, met opzicht huo« ner profelyten, dit zelfde loopjen op weten, als het er op aan komt, om ex tripode te fpreken, wel eens met dezelfde munt voor den dag komen. — En daarom kan het misfchien zijn nuttigheid wel hebben. — Wij hebben bij dit bovenftaande bericht niets anders te voegen, dan dat de Servilidsmen, over 't algemeen, het ongeluk hebben, van in hunne theorie nog veel ten achteren te zijn; terwijl zij met hunne praktijk zich te bijfter voorbij loopen. — Al wat waar is, is daarom nog niet practicabel. EESTELLENBUR», den i Maart. De Telegraphe, welken wij hier onlangs uitgevonden hebben, is van een zonderling maakzel. Hij beftaat in een' altijd malenden molen, die door den wind geregeerd wordt, en wiens wieken, wel? ke door beweegbare leden of deelen faam gefteid zijn, alle figuuren, letters, getallen, hieroglyphen, kunnen voorftellen. Door deze Telegraphe, waar mede men zeer gezwind en vaardig werken kan, worden alle die tijdingen, die tot niets anders dienen, dan om de nieuwsgierigheid bezig, de hoop, zoo voor als tegen, levendig, en eenige bijzondere raderen in werking te houden — even als door een fnel vliegend eleürisch vuur, yerfpreid. — Meestal gaan deze tijdingen gepaard met analigue en waarfchijnlijke omftandigheden. Aan welke echter zoo veel fpeling en ruimte wordt overgelaaten, dat zij zeer gefchikt in utramque partem kunnen uitgelegd worden. — Dit alles heeft zijne nuttigheid. — Wij willen niet op de vingeren gekeken worden, door indiscrete lieden, die meer weten willen, dan deze Telegraphe hen vertelt. — Zij, die echter waanen in de geheimen ingewijd te zijn, en met eene zekere diepzinnigheid voorgeven, dat wij aan een geheim plan arbeiden, hebben niet geheel ongelijk. Ons plan is, namelijk, zoo veelvoudig, als er uitkomjlen en voorvallen mogelijk zijn; want wij zoeken van alle partij te trekken. Daar nu deze uitkomjlen en voorvallen dikwils gantfchelijk van 't geval afhangen, en, vooral in de tegenwoordige tijdsomftandigheden, niet makkelijk bereekend of voorzien kannen worden; zoo is ons plan, in een zeker opzicht, geheim. Voos 't overige is hij niet verr' van de waarheid, die ons toekómftig gedrag uit het voorleden, bij anticipatie, reeds beoordeeld en vastfteit. —— Wij zoeken ons flechts,'zoo lang die ongelukkige wolken van onzekerheid ons boven het hoofd drijven, bij alle noodzaakelijk te maku ; en zij, die ons daar in naarvolgen, bewandelen den veiligften weg. — Daar  C 409 > Daar men tcch vroeg of laat zich eenmaal naar het noodlot fchikken moet; u hVt beTe het zelve van verre in alle zijne wendingen te volgen dan er zich St Bracht tegen te verzetten, en er (misfchien) vUk tegen in te druisten geïnde ijk het hoofd in ^ •« *hoot Abraham — bmgre, malgre— neer te leggen, ken wij er over. —--— 1'Aveugle fort eft inflexible, En vain voudrait on 1'apaifer; A fa deftinée invincible. Quel mortel pourroit s'opofer. Non, toute la force d'alcide Comtre un ton ent d'un cours rapide, n'Auroit pu le faire nager: 11 nous faut d'une ame conftante Soufrir la fureur infolente d'ün mal qu'on ne fauiait changer. 't is waar wij regeeren; maar worden op onze beurt door de omftandigbeden EereS' DezeSn onze Goden: 'tis niet meer dan billijk dat wij hunne bevelen geboorzaamen. Dikwils gebieden z^j niets anders, dan dat wij ors een weinig naarhunne Caprices - die al zeer ligt veranderen, wanneer men er zich Set m^t Eeweld tegen verzet - zullen fchikken. Doen wij du niet; dan ftellewïï ónMoot om ook naderhand met dat fchikken niet te kunnen volftaan, en ve Hezen Ue omdat wij in tijds niets wilden toegeven. Een wijze laat zijne voorzichdeheid door de gierigheid niet bedriegen. - Door de Springen ge. teerdTwèlt lij, dat het zomtitfs hem geraden is een klein loopjen achter uit te doen,' om zijn' fprong zoo. veel te zekerer te nemen. — Hoedanig, waar en wanneer wij echter onzen fprong rtllen nemen. is en blijft e£raadzel ,'en met een' heiligen fluier van donkerheid overdekt. - Wanneer wij openhar ig fpreken, moeten wij bekennen het zelf met te Weten. Alken ,wi] houden ons gereed, haasten ons langzaam, en plaatfen ons alleen op den weTder gelegenheid :- dat is - wij ftellen ons in ftaat om, als onze hier bovengenoemde Joden ons een' veelbeteekenenden wenk geven , wel te kunnen verrasfchen, maar niet verrascht worden. — „ ,,.t .." Hadden alle onze vrienden, deze onze heilzaame voetftappen gedrukt, zij zouden er beter, dan nu, bijftaan; maar ook hier in geven wy een proef van onze verr' uitziende fchranderheid, dat wij onze kunst --welke geheel nut eloos zijn zou, wanneer zij door allen gelijktijdig uitgeoeffend wierd — met al te gemeen maken. — Fff 3 °n'  C 410 > Onze Telegraphijche Molen, maalt en werkt weder met eene nooit gehoorde fnelheid, ja laopt fchier door den vanf». Dit wordt veroorzaakt door de ge» duurige rukwinden uit het Noorden. Zoo dra zagen wij dezelve met behulp van onze weêrkundigen niet vooruit, of wij draaiden er (want onze molen is een bovenkruier) den kap naar. Zij, nogthans, die zich van de ongelukkige gewoonte van op den blooten fchijn als op een onfeilbaar teken los te gaan, niet kunnen ontdoen, worden bier bij gewaarfchuuwd, dat de molen wel maalt, om hunne aandacht te vestigen, en om hen oplettend te maken: (want dit is het 6»t;) maar niet om er hunne arrangementen zoodanig naar te maken , als of die fchijn een voorboode van een ze> kere aangeduide uitkomst was. Men gelieve het dus flechts aantenemen voor het geen 't is; en indachtig te zijn, dat er niets anders roede bedoeld wordt, dan de deuren van onzen Myfterieufen Tempel van alle zijden open te zetten, omdat wij in 't onzekere zijn uit welken hoek onze Goden ons hunne zegeningen zulle» toezenden. — Tweede Brief van constance MIJN HEER JANUS! Ik haast mij om u van onze laatfte briefwisfeling verflag te doen. De remedie heeft eene beste uitwerking gehad. Ik bedank u voor de bereidwilligheid, waarmede gij mijn' voorgaanden geplaatst en er opgeantwoord hebt. Mijn man zat weêt. ellendig in de konkels, en met het bewuste boekjen in zijn handen, toen de Boekverkoopers jongen uw ioifte Nommer aan ons buisknecbtjen overhandigde. Geheel boven aan zag ik mijn' naam, zoo als ik denzelven onder mijnen vorigen gefchreven had. — Ik had geen geduld genoeg om mijn brief en uw antwoord te lezen, gaf het N». aan mijn' man over, en zeide hem: „ Kindlief ! — gij moet, om u wat te verzetten, en om uw vrouw wat te vervrolij. ' ken, den Janus eens voorlezen. Ik heb van*** gehoord, dat bij vandaag zeer interesfant is. " — Waarlijk (want het verwonderde mij, dat hij daar zoo fchielijk ooren naar had) hij fchoof de muts uit zijn oogen en begon te lezen. — Doch naauwlijks was hij halfsweegs met de voorlezing van den brief, of hij herkendeer zijn pourtrait in. „ Wel Satans!—(riep hij uit) dit is uw bedrijf Stansl — Dit kan niemand anders, dan gij gedaan hebben. — Ja wel! — Daar fta ik levensgrootte ; maar ik zal u dien trek betaald zetten." — Ik wilde hem nog eenigen tijd van dit dankbeeld afbrengen , door hem te vragen; —- of hij zich dan verbeeldde eenig in zijn foort te zijn? — En, door hem aan zijn verftand te brengen, dat gij meer de gewoonte hadt een' ftok in 't honderd daar heen te werpen, op hoop van iemand te raaken: — Doch, hoe verder hijvoordlas, hoe meer hij r sicn  C 4ii ) zich overtuigd hield, dat het htm, en geen fterveling anders dan hem, geiden k0D' Nu dan feliciteer ik mij zelve met den gelukkigen inval —- voegde ik hem lachende toe,— want gij zoudt deze overtuiging bij u zeiven onmogelijk kun" nen hebben, zoo ik alles niet, naar waarheid, in uw' brief opgeteekend had. — " En indien alles naar waarheid is; dan houde ik mij verzeekerd, dat gij bet " mij, niet alleen ten goeden af zult nemen; maar ook verftand genoeg bezit om . . . . ' Hier brak ik den zin af, maar hijzelf vervolgde met veel lever; . . . . „ ora „ niet langer het belachelijk werktuig fn de handen van die heethoofden te zijn, , aan welker overdreven Enthufiasmus voor 'tgeen zij de goede zaak noemen, ", ik reeds eenigermate heb beginnen te twijffelen, omdat ik hunne laage vleie* " rij, en dikwils meer dan flaaffche onderwerping,aan hen, van welke zij eenig „ voordeel hopen, met die voorgewende edele zucht naar onafhanklijkheid niet „ wist overeentebrengen." — Hal — Dat heet fpreken! — Triumf Janus '. Wij hebben een zieltjen gewonnen. Voortaan zult gij niet weder op de tafel van mijn' man tusfchen de Couranten en Dagbladen ais een verfchoveling liggen. Dit moest ik u fchrijven; doch ik fchrijf het u thans met voorkennis, en de verzekering van hoogachting van mijn' man ; terwijl ik mij noeme Uw Dienaresfe en Vriendin CONSTAISCE. ...^ ADVERTISSEMENTEN. Bij dezen wordt, om de kosten, van 't rond zenden van circulaire misfives en gekneepen billietjens, te befpaaren, aan een ieder dien er aan gelegen mogt zijn, en wiens gading het is, bekendgemaakt, dat het Comptoir van Correspondentie voor de rijdende en vliegende Arteleristen ("hoe zeer men dit alöm heeft getracht te verfpreiden ) nog niet gcdiifolveerd en uit een gegaan; maar is tegendeel met een' dubblen iever, tot het behoud der daar bij geïnterresfeerden werkzaam is. En worden dienvolgende alle geheime en openbare mineurs, fappeurs, centramineurs en meneurs, mitsgaders alle andere hoofd en Subalterne Officieren van de Genie', met en benevens hunne onderhoorige manfchappen, als daar zijn Bombardiers, Canmiers enz. op het vriendelijkfte verzocht, zich ter hekoming van verdere informatien, deswegens aan het gemelde Ctmptoir te adresfeeren. Hoewel de préparatoire maatregelen , door gebrek aan goede verftandhouding niet zoo gelukkig uitgevallen zijn, als hetzelve Comptoir, of deszelfs hoofd-directeuren wel gewenscht hadden, is het er echter verre van daan, dat de laatfte mijn, naar 't voorgeven der Antimontisten, geheel verkeerd zoude gefprongen Zijn, Ook is het geheel bezijden de waarheid, dat de entrepreneurs in Rottenburg,  C 412 ) burg, uit hoofde der fterke ruk. land - en tegenwinden van hun wel uitgedacht plan om een landing op het Eiland vl akkëe , of laawenbers te wagen, zouden afgezien hebben: dewijl zij, volgens authentieke berichten, aan elk,. wiea het raakt of niet, verzekeren kunnen, dat dezelve landing reeds gedeeltelijk door de Argonanten, van Greotendam zeer gelukkig geëffectueerd is geworden. — Het zal dus maar alleen van onzen moeden cordaatheid afhangen, hun loffelijke pogingen, met anarchie (a) te fecundeeren en bij te ftaan. BEKENDMAKING. "janus eindigt hier mede zijn tweede deel. De man had ons, eenigen tijd geleden z'jn voornemen, om daar mede zijn werk te befluiten, bekend gemaakt; doch wij hebben hem onder het oog gebracht, de onvolledigheid van zijn bedrijf, ingevalle hij daartoe befloot. — De Natie (zeiden wij hem) Is nieuwsgierig om het derde en laatfte bedrijf van het Periodiek tooneilspej. te zien: zij verlangt het einde te zien van de r eisbbschrijving van uw'overleden'vriend, den spaakschen cosMOPOLiET.en zoo veele andere zaaken, weike zij, uit hoofde van uwe gedaane beloften , recht heeft van u te vorderen, Niets - de erfgenaamen uitzien. — Als, bij voorbeeld mijn. oude oom op zoo eene wijze eens weêrom kwam, om zijne nalaatenfchap, die ik al half verteerd heb, weêr te eifchen.*Neen vriend , dat -maakt geen rekening. — DE EERSTE BROEDER. Dan mogen wij.jóu ook wel iu de kist duwen, eer dat je er de andere helft > ook door lapt. — A 2 duo. *  c ö > loopt voor iemand, die men zoo- lang met eene eenvoudige Dormeufe gekend heeft. — En, wat zegt ge mij van die écharpe a la Grecque? — en al dat aadere moois? — zoek maar uit! 't is alles naar den eerften fm3ak en fchande koop. (Ter zijde, terwijl cornelia en demos de doos doofnufelen.) Aha! eindelijk heb ik haar zwak getroffen: ik meen befpeurd te hebben, dat zij mij zoo aanftonds juist niet met goede oogen aanzag. — demos. , Ik heb in dien gehee'en boel wel zin. — Wel feldrements! — wat zal Je dat mooi Itoan, kee! — Masr — hoe veel zou nu die gantfche fantenkraani wel kosten? — de tweedracht. ó Kom! je betaalt niet contant: ik ftel het op rekening. Als ik t'huis kom zal ik bet wel eens naarz:en. Ik weet het uit mijn hoofd zoo niet. Je bent nog een oudj Calant van mij, en keetje» ook. Zelfs haare oude dooie Petemoei, daar zij nu alleen maar met een armlint over rouwt, heb ik altijd bediend. — Je kur.t dus wel begrijpen, dat je het meefte niet geven zult, en dat ik je civiel Dehandelen zal. — frexkbüue en arlequtn komen, ieder uit eert afzonderlijken Jtoek, op het Toneel. — De eerfte in eene zeer penfive houding. Naauwlijks wordt ablequin hsm gewaar, of hij begint luidkeels te lachen. A r h e q u I n. Hoe ftaat bet met de Lappenmand, Vriend! — Ha! ha! ha!— *k had het wel gedacht, dit je niet klaar komen zoudt. — FREEKEUUR. Daar hep ik gien fie bij fponnen. Maar jij hebt er ook nijet best bij ftaan, Fiind! — dat fou 'k toch ook meenen, he? — ARLEQUlKT. Kijk, freek ! je hebt gelijk. Mijne rekening is ook zoo best niet uitgekomen , als ik wel gedacht had. — de tweedracht. Ei kijk! — hoe laater op den avond, hoe fchooner volk! — Wel nu — boe gaat het? Is. er nog geene eensgezindheid? Ik msrk het wel, het gaat even min naar den zin van den een', els van den ander. arlequin. Dat geloof ik waarachtig wel! — Wij (lelden ons beide in postuur, om elkaêr tegen het lijf te loopen; en volbrachten dat voornemen ook; maar met dit ongelukkig gevolg, dat wii beide, met verlof geztgd .... de tweedracht. . Duidelijk! — Gelijk dat meer gebeurd, vielt gij beide achterover. Derhalve, ontevreden, ballorig. Dat gezelfchap kan groot worden, Ik heb, ia. middels, de eer,- om 11 de gebroeders Malcontent aantebevelen: 't zijn iicden van eene zeer geiemmeirds en uitgebreide familie, in de^e Republiek. DE  ( 7 ) DEMOS. En, al was ook de geheele waereld te onvreden, ik ben bijzonder wel in mijn fcbik,' met keitjes. Want, kijk, die zal er met a! dat mooie goed uitzien, als eène fiere Pinxterbloin. Dat denk ik. — Dat zal wat mooi ftaan. — Voornamelijk, die vergulde balsketen, daar heb ik dan eene fcbreeuwende zjn in. (Hij omhelst haar). CORNELIA. Foei! demos! jij kunt.toch nooit je fatfoen houden. DEMOS. - Kom, laat ik u de keten maar dirtEt aandoen! DE TWEEDRACHT. Wat ben je toch nog boersch, in je uitdrukkingen! Weet gij dan niet, dat zoo een ornement een Colier genoemd wordt ? — FREEKBUUR. Wat is dat, Cullier? — Wie het ooit van een Cullier hoort? — 't Is een halsband, dat is het! — CORNELIA. Heeft het gezelfchap ook plaifir, om een partijtjen te maken? — [Hier over wordt zeer lang gedelibereerd: eindelijk wordt het voorjlel goedgekeurd. Er worden fpeeltafeltjens op het Toneel gebracht, demos, cornelia en de tweedracht, gaan aan een tafeltjen, en ma* ken partij om te ombreng ARLEQUIN. Willen wij, met ons vieren, dan een partij quadrille maken? —■ F R E E K B U U-iR. Ik fpeel niet anders, dan op het Dominé's fpulletjen. [arliquin gaat, met de twee Broeders Malcontent, aan een ander tafeltjen zitten. rjtiïK euur fieekt een pijp aan, en wandelt, in eene peinzende houding, met wijde flappen, over het Toneel.- Onder het fchudden yan de kaarten zingen de twee fpeknde partijen het bekende ■ CHORUS. Ou peut on étre mteux, Qu'au fein de fa familie? — [Zij fpelen-2 DEMOS. Schoppen troef! — Een kleine fans prcndre; als het gepermitteerd is ? CORNELIA en DE TWEEDRACHT. t Gepast.— .,„., «ARLEQUIN. Wel drommels! —- Spadille flaapt. Dat had ik moeten weten! — DEMOS. Dat ben ik kwijt. DE TWEEDRA C~HT. Ta, maar ik had ook niet al de troeven tegen. Z'j zaten in éeneband, Vriend! — [De  C 8 ) [De grcnd opent zich. Er kmt een giest, met een zwart regenkleed over het hoofd uit te voorfchijn. — freekbuur roept verfchrikt uit:] De Unie! de Unie! — {Zij loopen alle, gillende, van het Toneel: de tweedracht alleen blijft.2 de unie, hen achterna roepende. Via, fortite fuori del mio Regno, infolenti; fe non volste provar quanto peffa l'ira tm Numc contro di voi giujlamente fdegnato. DE TWEDRACHT. 't Is om te lachen. — Nog nooit heb ik zoo knaphandig aan een Toneel een einde zien maken, 't Is jammer, dat gij niet geheel op het einde van het derde Bedrijf komt, dan zou men u, met recht, de Deus ex Machina kunnen noemen. — Maar, ge zijt immers dood ? —■ DE UNIE. Ja, maar mijn geest zal nog lang hier rond waaren, en wraak roepen over dei laatite dranken, die mij ingegeven zijn. (Zij verdwijnt.) de tweedracht, alleen. Laat ik nu4 met dezen Venetiaanfchen Ragebol, mijn hart eens recht opnaaien ! — Deze kamer, ten minfte, zal ik, eer de verfchrikten terugg' komen, eens ter deeg bezemfchoon maken. ARIA. Wijze: Une petite fillette. Hier valt meer dan ftof te veegen, En de ragebol is goed. 'k Heb een nieuwe post gekregen, 'k Weet rr *• hier gebc'aren anoet. En zus en zoo, en hoog en laag, En dwars en fcbeef — zoo moet het lukken. Ja, kom! dat moet er nu meê heen. En klis, klas; koes koes ondereen, sx tweedracht, alles vpi de wan* foulle f ar t out, die, tnder *§ £en af ragende. zingen, onder de ttilcttafel van co Mn heli a gekropen is. Ramonez ci, Ramonez la* iFoulIez par-ci, Foullez par-la! La chirainé du haut en bas. (bis.') \ Au bout du compte 1'on verra. (Hr.> E'nde-.van het eerjle Toneel. £ EK ENDMAKING. Wordt bekend gemaakt dat er, uit hoofde der, naar alle apparentie, binnenkort invallende vasten - avond, eii-Wwikaraaden-feesten , dit jaar geen Aprilspretjew zuilen plaats hebben.  JANUS VERREZEN. I787. - 1796, - SUÜM CUIQ^UE. ISK 54. Maandag den 11 April, BERICHTEN uit jSuKtELENBURo. ieM 26 Maart. Na veele vermoeiende en vruchtelooze recherches, en bijzonder in"'t oogloopende attentiën verfpild te hebben aan de gewoone Posthuizen, is het ons eindelijk gelukt langs een geheel vreemd canaat een' uiterlijk [ufpeiïen maar innerlijk zeer interes/anten brief te onderfcheppen. —« Naar alle waarfcnijnlijkheid is bij gefchreven van een' Griek aan zijn' Vriend in constantinopojlen. Hij was gedateerd — klanxemburo, den 4 Maart 1796.— De eerfte bladzijde bevat verfcheiden gewaagde gisfingen, over den misfchien eerlang losbarftenden oorlog tusfchen de Rusfen en de Turken, de Triple alliantie en meer andere zaaken, die daarmede in verband Haan, en waarmede de Klanken' burgers naar zijn inzien niets te maken hebben. — Dit afgehandeld hebbende, vervolgt hij dus: — [Wij zullen het hoofdzaakelijke alleen maar opgeven. — 1 II. Deel. B „ ...Sum*  '„ ..... Summa fummarum Vriend ! i— klank enburc zou zekerlijk de Re* ,, publiek n ei zijn welke ik u als een mudel aanbevele' zoa ; wanneer h t u ,, met u« conforte'i tens gelukr mojJi zijn den invloed der Mttfti's gefnuikt — en „ bet juk van den groóten Heer afgefchud te hebben. — „ Verbeeld u een volk. door de natuur met een' ondernemenden aart , eene „ buitengewoone energie en tegelijk met een taai geduld befchtmken. Veel ,, oorfpronklijke kracht en eene gefchfktheid , om zich naar alles te kunnen ,, voegtn, is hun vaderlijk erfdeel. — Welk een gelukkigen aanleg! — Zult gij uitreepen. 't Is zoo : maar ongelukkig — van al dit oj>2e!ioemde is er niets „ dat zij met zulk een voorfpoedig gevolg ontgonnen en beöeffend hebben dan ,, het laatfte. Zij hebben zich eene infchikkelijkheid of liever zulk eene verwon„ derlijke buigzaamheid weten eigen te maken; dat het uwe landgenooten (hoe „ flaafsch en onderworpen men ben daar te lande ook moge affchilderen en voor- (tellen) onmooglijk zijn zoude hen daarin naar te volgen , al wilden zij er „ zich ook met de borst op toeleggen. — Er is geene gewoonte, geene taal, „ geene houding , geen kleder- dracht, met één woord — niets , of zij zullen het, als de zaaken er zich maar eenigzins naar fchikken, aannemen. Met de ,, woorden Patrioiismus en Nationaal in den mond [gij weet welk eene groote, „ maar te gelijk , fcnoone beduiding, uwe geheime coMMiTTés van bii.oering ,, daar aan geven] zij zijn zóó ingenomen met alles wat vreemd, te voren on,, bekend en ('t geen alles afdoet) uitheemsch is, dat de beste recommandatie voor ,, perfoonen en zaaken, Phyjieke of moreele— is , geen zweem van Nationaalheid ., of Volks■ eigenheid te hebben. — geiladig met de woorden vrijheid en os„ ArHANKLiJKHEiD op de lippen, toonen zij, mee de grootfte flaven van 't voor,, oordeel, der vooringenomenheid en voornamelijk van de geprevilegieerde macht* ,, fpreukea te zijn. Da flaafachtigfte en kruipendfte zucht tot naarvolging is „ hun zodanig ïh 't bloed, en doer 't gebeente en merg heen geflagen, dat zij „ dan zelfs nog den weg hunner voorgangers blindelings bewandelen, wanneer deze er reeds, uit overtuiging dat hij verkeerd was , van terugg' komen. —— „ Ook zij willen, even als hunne voorgangeren, proefondervindelijk hunnen kop ftooten , al zien zij den muur, waarop zij aanloopen , vlak voor zich. Oa-. „ dertusfehen zonder het geen zij Patriotismus, Nationaal en vrijheid- noemen , o£ ,, (om juist te fpreken) zonder die woorden , daar hunne ooren aan gewoon „ zijn,als een visch aan het water, kunnen zij niet leven. — Het duurde zeer „ lang, en het was niet, dan naa eene telkens herhaalde en bevestigende proef" „ neming en ondervinding, dat ik mij van deze tastbare tegenftrijdigheid in hun,, ne woorden en daaden overtuigd hield. Toen eerst zag ik [want wie zou in „ zulk eene zaak zijn oogen niet mistrouwen] dat ik mij onder een volk bevond, „ '£ welk niets bezat van dat geene, dat eigenlijk een volk dien naam waardig „ maakt. — Toen eerst begon ik te geloven, dat er menfehen kunnen bijftaan, die uit verkiezing en vrije willekeur flaven zijn, en ten gelijken tijd jaloersch „ op dasr aan tegenovergeftelde rechten, daar zij geen gebruik van willen maken. — » Gij  ( 19 ) * en het is monnikkenwerk iets door een groot getal te bewerken, 't wetk door „ een kleiner uitgevoerd kan worden : " — zeide eens «en zeker Schrijver; en hoewel hij het op eene gantscb andere zaak toepaste, ligt er echter, mij. ars bedunkens, in dit zeggen zoo veel aJgemeene waarheid, dat ik het gerustelijk ook toepasfelijk maken kan op mijne vorige, in uw N°. 45. pag. 310. geplaatst, en in het daar op volgende, pag. 319 door u beantwoord. — Gij vraagt mij in het zelve — „ hoe of ik het mij zoo kan aantrekken, dit ,, men u met zulke beledigende benaamingen overlaadt, als ik in mijne vorige „ ■ meldde, en of het alles niet volmaakt naar verdiende is?" Hierop ant. woord ik, dat ik even zoo gevoelig ben omtrent de kwade beöordeelingen over mijne vriende*, als over mijn eigen: — voornamelijk, wanneer ik mij overtuigd houde — dat zij, even zoo min als ik, bij al wat er gebeurt, een ' aasjen voordeel beöogen, dan alleen dat! hetwelk ons uit het algemeen welzijn (niet uit het Canmitti ran dien naam evenwel") maar uit den algemeeien welvaart—-natuurlijkerwijze toevloeit, te weten : het genoegen te hebben, van het geluk des menschdoms te mogen bevorderlijk zijn: — en dit is van mijne zijde alles wat ik begeer. Eer, noch voordeelige ampten, beöog ik — in het geheel nietl omdat ik (de Hemel gunne mij nog lang dit voorrecht zijner goedheid!) de Jaatfte fcort niet nodig heb, — en , tot de eerfte nog geen' appetijt gevoel : dewijl ik liever tot het heestergewas; — dan tot het hoog geboomte behoore! Omdat het laaste den meesten wind vangt — en mijn geftei juist niet fterk tegen den tocht is opgewasfen. — Wanneer ik alle deze dingen overdenk, — dan , gewis, dan treft het mij nog te méér! — doch genoeg! ik zal uw voorbeeld Tolgen , — dat is, — ik zal er mijn kostelijk hoofd niet meer mcê breeken! Het is waar! —— Salmen had in zijnen tijd — wel een handjen van fcherpe geneesmiddelen voor te fchrijven —- doch, hij zal er zekerlijk zijne redenen voor gehad hebben. —- Mij kan de nieuwsgierigheid wel eens zoodanig bekruipen, dat ik bij mij zeiven wel eens vraag. Wat zou die Koninglijke Wijsgeer ( zoo hij nog leefde) thans zeggen? — Welke geneesmiddelen voorfchrijven, als hij zoo veel nieuws zag? Schoon hij (als men alles op den keper beziet) evenwel in zijn zeggen gelijk zoude hebben: — wanneer hij zijne geliefkoosde ftelllng vol hield, —1 en wederom uitboezemde: „ er is niet nieuws onder de zon! " — Evenwel I — ik heb toch iets nieuws : dat ik u wil mededeelen , namelijk dit; — Onder de veele dag- en weekbladen ! — waarmede deze tijd, als met een' digten ftofregen befproeid is ! — trok ook dat: waar bij de Annmce gezegd wierd, dat het Minerva zoude heeten, mijne nieuwsgierigheid tot zich. — Ha! dacht ik 1 — daar hebben wij nu gelegendheid om de Wijsheid zelve — alle Woensdagen te kunnen hooren. — De Godin zelve zal zich nu (denkelijk evenwel door de tweede hand) ééns in de week onledig houden, met publieke lesfcn te geven. — Wat beleven wij nu gelukkige dagen! — dacht ik — dagen ! — waarop onze Voorouders; zich te vergeefsch blind gekeeken hebben, — en ! Wij ook nog te vergeefsch ^hier wist ik verder geen' C * goi-  C ) goeden zin aan te geven) och ja! — die dagen waren vóór ons geflacht, op hes einde der agtiende Eeuw levens grootte — bewaard ! — en! onder de zeldzaamheden van dien tijd — is voorzeker geene de minde: de verfchijning van de Godinne der Wijsheid zelve! — Deze bedenking, en het gundig vooruitzicht: dat ik nu ook eerlang wijs zoude kunnen worden (wilde ik nu maargaapen; nu mij de pap aangeboden wierd: want ik heb u reeds gemeld dat men mij dikwerf zegt, dat ik gek ben ) deed mij befluiten — om ook een lezer van haar in 't licht komende Vertoogen te zijn. Ligt (dacht ik) is deze weg de waare — en! |weg zijn dan eerlang bij mij alle nevelen van dwaasheid — met die hoop bezwangerd ijlde ik daarop als een blits! — naar mijn' Boekverkooper — en bedelde hem.weekelijks een Exemplaar. — Eenige weeken lang kwam mij ^bepaaldelijk op den gezetten dag, een No. ter hand. — ik las, en (volgens mijne gewoonte) ik herlas en bevond.' dat de Godin ons dikwerf op gezegden van geleerde mannen (onder ons menfchen geleefd hebbende ) onthaalde — zoo verre mijne kennis aan vreemde taaien toeliet, dezelve wel eens naar ziende: — dan ! — met haar Latin zat ik ■wat in de konkels, — want! — in de kraam van Mercurius is die waar juist niet algemeen. — Doch hier van genoeg! — Maar ziet, wat gebeurt er? Op het uur dat ik gewoon was een nieuw No. te ontfangen, kwam de drukkers jongen mij berichten, dat er dien dag geen zoude uitkomen , — en er dus dien dag geen les zoude gegeven worden. —- Maar dat Minerva een week of wat zoude zwijgen. — Daar zit ik er nu mooi toe ! dacht ik. — Mijn vriend janus aan het pootje! — en! de Minerva misfchien de klem in den mond! (want waar het aan haperde wierd mij niet bericht) of nog erger! allerhande muizennesten kwamen mij in het hoofd; dan dit! dan — dat! — Eindelijk fchoot mij te binnen, dat er bij de aankondiging van het werk gemeld was, dat een Friefche Schrijver de Orakelen der Godin op het papier zoude brengen, —-- .en daar het nu ten tijde van haar dilzwijgen in de friefche dreeken zoo wat hobbel de bobbel toeging— begon mij de vrees te bekruipen: dat de Clercq van Minerva, altemets met die omdandigheden — of direct— of bij weêrdoot buiten boord geflingerd was, — en! dat ik mij in dat geval, voor laBg van haare zedenlesfen konde verdoken z;en; — en in de daad, ik zat eenige woensdagen te vergeefsch op een nieuw N°. te daroogen — eindelijk! — eindelijk! — er komt een nieuw N°., maar! ook dat zelve N°. baart mij nieuwe ongerustheid, — want! ik lees daar maar zoo aandonds in het begin van hetzelve, — ,, wij hebben, wel ontfangen den „ brief van den ouden Heer — &c. ..." met verdere aanmerkingen (niet vrij van dekelacbtig) over uwe dekelachtigheid , — en den roem, welke Gij u door uw zoo wondetbaar werk van 1787. verworven hebt. — Daar heb ik het nu mooi van eijeren gemaakt, dacht ik! — Minerva moet zeker mijn brief in uw werk No. 45. gelezen hebben; in denwelken ik U onderhield over het geen ik hier dikwerf hooren moest; over uw perfoon, uw vorig werk — en over mij zeiven,7— en! de herinnering, die ik dan (wegens het wel bekomen) van dien tijd, aan mijne dwalende Medebroeders doe. — De Godin fckeen mij toen. toe in. eene zeer  C 28 O beter afloopen, — Om 'er van overtuigd te worden, kunnen wij, wanneer gij plaifir hebt, wel weêr eens naar China gaan. — Daar brachten wij zoo even, door middel van ftemrecbt, dat wij aan den Keizer toekende, de in zijn boezem voormaals huisvestende Souyereiniteit, inde handen der Onderkoningen, in de Provinciën refideerende. — Stel nu eens — zij reprefentecrdtn den Keizer en regeeren in zijn' naam: want hij zelfs heeft hen gekozen (door de tweede hand wel te verftaan) maar zelfs mag hij nu niet meer regeeren, omdat hij die macht, Uit zijn 'handen gegeven heeft: — Wat blijft er nu over? — Esn Keizerlijke regeering, of een regeering van £)nder- ^ koningen? — Zekerlijk bet laatfte. — En wanneer nu een geheel Volk ook zoo iets, of eigenlijk nog minder doet ( want dit laatfte geeft een recht weg, dat het, zoo als wij zagen, te voren niet bezat) wat blijft er dan over, een Democratie, of een eleüive Ariflocratie? — Maakt, wat ik u bidden mag, maar geen complimenten , zeg nu ook maar volmondig uit — het laatfte. — Kijk! — Daar valt niets op te dingen: want ik heb de prijs zoo goed koop gefield, afs mij mogelijk geweest is. — Maar volftrekte democratie en {Irikte souvereinttei t van 't volk zijn ondingen £pc. Êfc. (a ). Gefteld eens, dat was zóó ! — Waar toe zouden dan die verklaaringen en geloofs belijdenisfen van die ondingen dienen moeten ? — Kom! — Laaten wij maar weêr naar China te rugg'keeren! —— Tweehonderd milioènen zielen ! — 't Is toch , met dat al een goddelooze boêl volk — Ik gelóóf toch ook op zeer goede gronden, dat zonder behoorlijke organisatie en verdeeling van de Souvereine macht aldaar , dat zoó ij'en niet wel te regeeren is, even min als het volk, zonder daar toe bekwamelijk geörganizeerd te zijn, zich bijzijneSsmvereiniteit wel bevinden zou. Van dat laatften leggen mij nog zeer verfche ftaaltjens levendig in 't geheugen. — En als het zoo gaan moest dan wil ik het liever tot in der eeuwigheid een onding noemen, dan een oogenblik zijn beftaan proef ondervindelijk gewaar worden. — Dat zou mij nog al zoo iets verfcheelen! — Maar met u permisjie! — Ik wilde toch wel eens zien hoe een geheel volk van zijn' Stemrecht gebruik zou miken als het daar toe niet behoorlijk verdeeld en opgeroepen wierd ! — Dus , dat ding is in beide een onontbeerlijk vereischte, zonder 't welk, zoo wel het Stemrecht als de Souverefniteit een onding zijn zou. En dus — Mijn Hoeren — zou het mij even gemakkelijk vallen, om in navolging van uw wel ed. cestr. op deze wijs, zoo wel het een als het ander, weg te cijfferen. Wat belieft u ? —• Snij ik te veel in het gezonde vleesch? — 't Kan zijns maar dan is het zonder voordacht gefchied. — Dan, fa) Vidt de halfbakken Aatbturcn van den tegenwoordigen-tljd.  C 29 ) Dan, de zaak is hier mede nog niet afgeloopen ; er is nog een groote en vaste grond voor uwe Opinie overgebleven, die wij nog niet eens aangeroerd, laat ftaan! — om verr' geworpen hebben. — Hier is bij: Oppirmacht van 't volk en democratie zijn buiten representatie ca stemrecht duidelijk zichtbaar, in het Recht, 't welk het volk in masfa bezit, om als één man op te ftaan , tegen zijn onderdrukkers Ongelukkige Souvereiniteit! — Wanneer dit recht een van uwe voornaamfte Re- gelia uitmaken moet. Wanneer men het zoo oppervlakkig befchouwd, neeft het veel van het miferabele beneficie van Cesfie. — Evenwel, t is toch altijd iets — Laaten Wij er maar eventjens eens weder meê naar China loopen 1 — Wat toch zou onze Chineefche Keizer er wel van zeggen, wanneer zijn Mandarijns of Onder Koningen, hem tegen afftand van dat geene , dat hij tot nog toe voor oppermacht hield, dit Recht in de handen wilden ftoppen ? — Wanneer zij hem zeiden: als wij het mat reprtfentceren , wat al te ilecht maken , en de pot zoo geweldig aanbrandt, dat de lieve kost niet langer te eeten is — Dan, hebt gij het recht, om als één man tegen ons op te ftaan ? [Nu dit zou de Keizer toch veel gemakkelijker kunnen doen , dan een geheel volk.] — Ziet, ik wil er nietem veinzen, maar als ik in zijne plaats was, zou ik het voorftel declmeeren.— Het zeker vooruitzicht, dat ik van de twintig keeren, met gevaar van mijn Ieven- ongeftaan zijnde, ten minfte wel negentien maal weder zou moeten gaan zitten (buitenlandfche hulp zal ik voor een oogenblik niet mee rekenen) zou mijdoen befluiten: i. om het aanbod van de hand te wijzen : en 2°. zoo ik het al (gedwongen ) aannam, ftil te gaan zitten; zonder om het opftaan te denken. Gij ziet dus: — In China kan er dat recht (aan de Souvereiniteit als Souvereiniteit namelijk ) weêr niets aan geven of nemen! — En nu beken ik u met openhartigheid , niets meer te kunnen uitdenken, orft bij de repnfentatie en het Stemrecht te voegen , met de hoop van eenig Succes, om uit bet alzoo bij eengezameldegoedjeneeneFo/fa-o/permacfo te kunnen optellen.— En nu geen woord meer van de waschenneuzen l — BERICHTEN uit Waterstad, den 8 April. "Eindelijk hebben wij hier het recept, voorfchrift-reglement, of al naar dat men hét/noemen wil, voor eene zwarte gepeperde Spartaanfche Soupe uit handen van onze Lycurgusfen ontfangen. Maar de Koks kunnen haar niet goed klaar maken, en de burgerij wil er geen mond aanzetten — Ook zijn er eenige tafelwetten bij gemaakt, tegen het te veel en te weinig eeten; het te vroeg of te laat aan tafel komen; het fchoon houden van lepel, vork en mes; het eeten, elk van zijn eigen bord; het behoorlijk wachten tot dat de Voordienaar opgefchept heeft, en diergelijke meer, gefchikt om een goede discipline aan de Lacedemonifche gelijkheid en S«N/c«Iottfrfe aan tafel bij, ° D 3 zet-  C 3° ) «etter. Ook deze bevallen niet. De menigte, ongewoon om behoorlijke critfeke en welingerichte retnarques te maken, zegt eenvoudig : wij lusten 't zoo niet, en dreigen van tafel te loopen. — De meeste willen als de boeren te eelijk in de fchotel tasten. Op het overtreden dezer wetten is meestal, het fungeeren voor torenwachter, tot ftraf gefield; doch het veelvuldig zondigen zal de daar toe bepialde toren eerlang te klein maken. De fpnak gaat, dat alle de torens eerlang, tot berging der zondaars en Catechismus kinderen, geprest en in requifaie gefield zullen worden; en dat men in dezelven vertrekken in gereedheid brengen zal, om tot Ccmptoiren, winkels, Werkplaatfen, en wat des meer te kunnen dienen— 'rgeen er waarlijk zeer goed op uitgedacht is: dewijl deze ftad anders wel gevaar zou kunnen loopen haar aller belangrijkst Radicaal te verliezen. Dat de beurs alhier tot eene Paradeplaats aangelegd zou worden, behoort onder de voorloopige tijdingen. babel, den 9 April. Met de verwarring der fpraken, gaat het tegenwoordig tamelijk rustig toe. — Het Proces, dat hier de^er dagen, met zeer duchtige argumenten, zoo voor als tegen, gevoerd is, over de fameufequetttt, de lana caprina fc? asini umbra [d. i. over de wo! van den Bok en de fchaduw van den Ezel] is eindelijk uitgefproken, en getermineerd. — Dan hoe zeer er nu, over de wol en de fchaduw, een redelijk veel beteekenende uitfpraak gedaa? », zoo blijft echter de zaak tusfchen den Bok en den Ezel zeiven, nog ongedecideerd hangen: En welke moeite, fommige Advifeurs ook aangewend hebben, om de wol en de fchaduw, uit de baan te knikkeren, als zijnde, opzijn hoopt genomen , niets meer, dan accesfoiren van den Bok en den Ezel, en welke, derhalve, niet zouden htnnen nalaaten, hunne refpettive Prhcipalen te volgen; — niets heeft kunnen baaten. — Men beeft den ftaat der questie, geheel anders begrepen, en, gelijk men verneemt, is het vonnis, ten voordeele van de fchaduw uagefproken , en daar zulks in het hoogfte resfort gefchied is, blijft er voor de wol zelfs het middel van Appel niet over. Evenwel (zegt*men) hoopt de Bok(a), aan wien de zogenaamde wol niet weinig ter harte gaat, nog op het remedie van revijte. Tot een ftaaltjen geven wij hier kortelijk op, twee advifen, ftrekkende, de eene om tusfchen den Bok en den Ezel zeiven , den ftaat der questie te doen envtfageeren; en de andere, om de zaak te doen befchouwen, als of er questie tusfchen de wol en de fchaduw beftond. ÏES" lïc^fprc^ Va,n de k.Ia"^> ™ en hangen; gegeven. . »«" « misiwaien aiieen maar aanleiding top  ( 36 ) Dan eens, dacht ik aan den droom mijner moeder; en troostte mij, met de soodzaaklijkheid der gebeurtenisfen: befchouwde mij zeiven, als door den onweêrftnanbren arm van 't noodlot in 't fchuitjen getild, en dat ik dus in alles, wat ik gedaan had, niet gezegd kon worden, iets anders gedaan te hebben, dan—' gehoorzaamen. Maar dan weder herinnerde mij de honger, dat deze troost valsch was, en dat, zich met het voorledene en toekomende te troosten , als men in den tegenwoordigen tijd gebrek heeft, niets anders is, dan zich des zomers te verblijden, dat het dan zoo koud niet is, als in den winter; terwijl men ondertusfchen van hette fchier vergaat. Ja, de fchoonfte objectien welke ik daar tegen maakten , door het vormen van de ftreelendfte vooruitzichten , uit de kroon, die de vogel van mijn moeders droom op zijn kruin had, deeden niets af bij de akelige oplosfingen, die mijn maag daar op gaf. Eindelijk naderde het uur mijner redding, bijeen' helderen maanefchijn. Er moet zeker een, voor mij, gelukkig gaatjen in den bol gekomen zijn, juist gefchikt en geëvenredigd naar de langzame zakking van mijn luchtgevaarte: want ik kwata even als met een' theaterwolk, waaruit eene Godheid te voorfchijnkomt, en niet minder ftaatig, naar beneden. — ïtëijne annïiomlt ojj {jet <8?iïanb <É5tïijïil(jri& (holl a LaLa). ""' Toen ik naar mijne gisfir.g, tot op den afftand van vijftig ellen, van de aarde genaderd was , zag ik met de tevredenheid van een overwinnaar uit mijn fchuitjen naar beneden. Dan fk was niet weinig opgetoogen, en van hoogmoed bijna buiten mij zeiven, hoe zeer ook de honger mij de armoede van mijne inwendigheid aankondigde, te bemerken, dat de Inwoners der plaats, waarop fk nederdaalde, mij geknield, en met het aanzicht op de aarde, even als een* Jupiter, ten minfte als aen' Mercurius — afwachtten. Doch zoo dra ik beweging maakte, om uit het fchuitjen te ftappen, hoorde ik een vrij wel te famen harnoniëerend geluid uit meer dan duizend motiden opgaan;'t geen mij dermate in de, mij tot toen nog, onbekende foort van trotsheid bedwelmde, dat ik met eeri meer dan Spaanfche deftigheid, mijn pels opende, mijn pook trok, en, even als of ik geen honger had, voortwandelde. Ik bevond mij (gelijk ik naderhand van de Inwoners verfiondj op holl al ai.&, dat is op het eiland VAN GELIJKHEID. Voor mij uitziende zag ik een' zeer grooten Tempel, in een' zeer bevalllgen finaak gebouwd. Het dak rustte op zeer foooge pijlaaren. Geheel rond en zonder muuren zijnde, kon men er van alle zijden op dezelfde wijze ingaan. Ik. haastte mij om den Tempel in te treden, en zag tot mijn groote blijdfchap, in 't midde van dezelve eene groote ronde tafel, voorzien met allerhande gsurige/ fpiizen: eene groote menigte volgde mij; — doch het zou in mijne omftandigbtdsn eene groote dwaasheid geweest zijn, meer werks van miju eerzucht, dan van mijfï honger gemaakt te hebben. Ik pianiste mij derhalve op een der tafelbedjens, welke voer ie tafel flonden , en begon hartelük ts eeten en te drinken. — , Zoo  C 37 ) ' Zoo dra ik van tafel opftond, nam mij een uit de meiigte [zijn ampt of bediening kon ik niet wel gisftn : want zij waren allen in denzelfden fmaak gekleedj bij de hand: leidde mij in een prachtig Paleis: bracht mij ineen flaapvertrek: boog zich zeer eerbiedig: wees met zijn' vinger naar een (zoo het mij toefcheen) ijvoren hamer, en een koperen bekken, (van 't zelfde gebruik als bij ons een fchel) en vertrok. Ik zou zeker den geheelen nacht flaaploos doorgebracht hebben, zoo de vermoeidheid, mij niet fpoedig, ja voor dat ik den tijd had, om geregelde aanmerkingen op mijne zonderlinge omöandigheden te maken , jn de xust gewiegd had. Eefchrijving van hit Eiland: Z'.den der Inwoners, en daar uit voortvloeiende aanmerkingen van den Schrijver, Het was reeds laat op den dag, eer ik ontwaakte, en bevond mij zeer verkwikt, bij mijn opftaan. Mijn ontbiit, beftaande uit zeer aangenaame vruchten , voortbrengzels van bet Eiland, was reeds gereed gemaakt. Ik haastte mij om er iets van te gebruiken, uit brandende nieuwsgierigheid om het eiland te bezichtigen, en de zeden der Inwoners waartenemen. . Welhaast voldeed ik aan mijn' wensch. Maar — hoe verwonderd was ik, den geheelen dag, welke ik aan mijne nieuwsgierigheid toewijdde, buiten het Paleis, waarin ik den nacht doorgebracht had, en den Tempel, geen een prachtig gebouw te ontdekken. Alle andere woningen, waren zeer eenvoudig en alleen tot eene gemakkelijke inwoning gefchikt, ten dien einde waren zij zeer ruim, geheel eenvormig, gelijk het mij totfcheen, met een foort van riet overdekt, zonder deuren of vengsters en met zoo veel openingen voorzien, als nodig was, om altijd de verfche lucht te kunnen-genieten. ft Geheele huisraad beftond in eene groote ronde tafel, rondfom welke verfcheiden rustbedjens, even zeer gefchikt om op te leggen, als op te zitten; en van eene grootte dat drie menfchen er gemakkelijk te gelijk gebruik van konden maken. Onderfcheiden foort van keukengereedfchap, vond ik in een' afgezonderden hoek van bet gebouw: Keukens echter vond ik niet: want de fpijzen, waar toe vuur vereischt wierd, bereidde men (gelijk ik naderhand gewaar wierd) in de open lucht, en men verhinderde door die voorzorg, den onaangenaamen walm, die niet zelden in Europa, zich uit de keukens der fatfotnüjke lieden,, door het geheele buis verfpreidt, de zuivere lucht te befmetten, — De Kleding der Hollaldldanen is zeer eenvoudig. Een kleed vrij gelijk aan onze vrouwen bembden, maar ruimer en langer met een band om het lijf, ftrekt hun, zoo wel mannen als vrouwen tot dekfel. — Voor 't overige vindt men er geen onderfcheid tusfchen de fexe en verfchillenden ouderdom, dan dat, 'twelk de Natuur zelve gefteld het ft. E 3 De  C 3* ; boe .meer toegevende aan zijne vreemde lusten, ziet het met een Irenisch gelaat1 op uwe verkeerde bedrijven neder. — ' HiHivé, den 18 April. Wij' beginnen, hoe langs boe meer, aan het goed fucces van het bekeeringswerk te wanhoopen. ~» Voor iemand, die zich meester van de politieke zweep beeft weten te maken, valt het nog si gemakkelijk , indien het hem om 'teven is, de Mniviten van het eene uiterfte naar bet andere te doen marchetren; maar om hen vlak in de midde Halte te doen maken. Hoe opus, hic labor; daar fpreken wij elkander. — Was dit Hechts van de leeken waar, dan was de zaak nog te vinden! — Maar de Leeraars, loopen aan de zelfde zijde kwalijk. — Toen jonas, over dit onderwerp, een gemoedelijk fermotn uitfprak, waar bij (gelijk het gerucht loopt) den Niniviten de traanen over de wangen biggelden • fchoon hun harte verftokt bleef,* — eindigde hij met deze, den fpijker juist op* den kop fla^nde, woorden : ^ „ Gewoonte en Nieuwigheid, twee uiterften, u beide even dierbaar, è, Nini„ viten! — Ziet daar, de twee blinde leidsvrouwen, die uwe t'r'aag'é of over„ baaste gangen bellieren. — De eerfte houdt u met taaie banden , aan het „ oude als gekiuifterd: de andere werpt u hals over kop in een doolhof, waar„ van u de kaart onbekend is, Nimmer ftaat gijlieden op, dan om te hollen* „ maar ook nimmer wordt gij in dien gevaarlijken loop gefluit, dan om als' „ bakfteenen neêrtevallen. Wanneer toch, zult gij wijzer worden? Wan- „ neer zal het heuglijk tijdftip eens aanbreken, waarin menu, zonder levens„ gevaar, van uwe oude dwalingen te rugg' zal kunnen roepen? — Altijd blijft „ gij de oude knecht; maar de nieuwigheid der liverij (i>), kan u zomtijds be„ koren. Blijft er dan bij ulieden geen andere keus te doen overig, dan te „ flapen of dronken te zijn? «— Armzalig Alternatif! — Schrikkelijke keu„ ze! — Ik voorfpel hetu, Ellendelingen! In uwe verwarringen zult gij om„ komen, als gij op den rand van den afgrond, uwe oogen niet opent, of „ door eene onzichtbre hand te rugg' getrokken wordt. Ik ken de waardij uwer ,, traanen te wel, dan, dat ik dezelve als waarborgen van uwe aanftaande be„ keering aannemen zoude. — En wat daar meer volgde. F Rif. (ê) 'tls wel te zlêB, dat de lViitivittit, op dit importante ftuk nog 200 verlicht niet lij» Ceworden, als wij, bij wie deze zaken, th*ai tot het Dittrtnent v»» de voddcuwtk» vtut» v 0*411 zijn. mm  C 43 ) Ja! — gij mist uwe brandftapels, uwe fchavotten, uwe foltertuigen; maar uwe politieke dispofitiên, uwe ordinatoiren, uwe fmookende fakkels , en bedwelmend toortslicht, in de achterbuurten der omwentelingen, dit alles, en nog meer.... óók deze moeten obfokta, en ter naauwernood, bij naam meer bekend zijn, of men kan uwe inquifitoire JurisdiÜie, niet voor geëindigd houden. — „ Maar niemand wordt hier gedwongen, om te gtlooven »f te Mijden: het ftaat hem vrij te weigeren, wanneer hij %ieh maar getrotsten wil het geen aan die weigering SEACCROCIIEERD U. " Dat laat zich nog al zoo eens zeggen. — Maar op het oogenblik, dat ik deze eplosfing, als een voldoend antwoord naar binnen wilde flikken, was het eveneens als of iemand mij in het oor fluifterde : — „ Ook de Eerwaardige Vader Asornibus, om er maar één uit duizenden te '„ noemen, dwong niemand om te gelooven of te belijden, het ftond ieder vrij „ dit te weigeren, wanneer hij zich maar getroosten wilde.... Er is evenwel, tich nog al een groot onderfcheid, om verbrand te worden, of ;, eenvoudig van eenige Natuurlijke Rechten gepriveerden beroofd te wor„ den, " — ' Kijk dat is zoo waar, dat er maar geen vuilen viiger valt op te zetten. *tEerfte is veel erger dan het tweede: ik zal het wel uit mijne gedachten laaten, om dk tegen te fpreeken, Maar dan is hier toch, eigentlijk gefproken, alleen maar verfchil, tusfchen het meerdere en het mindere. — Meer (geloof ik) behoeft hier niet van ge#sgd te worden. — Brief van den waterlanbschen BABiLomea. • EaCHTE janus! '„ Mooije woorden l " — hoorde ik eens iemand zeggen , terwijl hij een zwaare zucht loosde — toen hij naast mij ftaaade, bij het aanplakken van de hechten van den mensch zN bubcer, dezelve met een peinzend gelaat naarlas. — Hoe? — (dacht ik) zulk een fchoon ftuk! — en daar over nog gezucht? — Door dit onverwacht geval, werd ik op den man, meer en meer opmerkzaam. Zijne deftige houding, boezemde mij eene bijzondere achting, voor zijn' perfoon in: — terwijl bijna alle de overige aanwezenden, den denkenden Philofooph, met een paar kijkers aanblikten, die niet vuurigcr op het aanzien van den Duivel zeiven, hadden behoeven te wezen. — Ik nam de vrijheid, welke mij nu, als prefent gedaan was, om van deze oogenöpfpalkers te disfentieeren; en floop zachtjens den Eerwaardigen man, die de menigte verliet, achter aan : nam van eene nieuwe vrijheid gebruik, en tikte hem op den fchouder; waarop hij, omziende, op een' zeer vriendelijken toon (iets dat ik, om zijn vorige donkere gezichtstrekken zoo niet verwacht had) mij F 2 vroeg i  C 44- ) vroeg; wat er van mijn' dienst was? Hier op, mij bii de band vattende, vervolgde hij: — „Wat w'ildetgij mij zeggen, Heer en Vriend? — ik Ik aag u daar bij het lezen van dat fchoone ftuk het hoofd fchudden, en hoorde u, zoo ik meen wel verdaan te hebben, zaggen: — „ Mooie woorden!" — en de menigte zag u daarop gantsch niet vriendelijk aan. — hij. Gij hebt gelijk, mijn Vriend' datzeide ik ook, en ik maak van die vrijheid nu althans gebruik.— De thans uitgediend hebbende Arijlocraaten, hebben mij dit recht zelfs nimmer betwist, om, namelijk, donker te zien, als ik het verkies, of ergens over denk, om naar waarheid bij mij zeiven te beiluiten: en ik laat aan dc menigte ook de vrijheid, om mij zoo vriendelijk of zoo donker zij dit verkiest, daar over aantezien. — i k. Neem mij niet kwalijk, dat ik u vraag, hoe is het mogelijk, dat gij het gelezen ftuk niet allerfchoonst vindt, en uw hoofd fchuddet? — Uw zeggen ,, uitgediend hebbende Arijlocraaten ". doet mij denken dat gij toch een waar Patriot zijt! — - hij- Ja voorzeker, dat ben ik. Maar de uitdrukking van ,, uitgediend hebbende Aiijlccraaten ", bezigde ik niet, om u daardoor mijn Patriotisme aan den dag te leggen: dit uithangbord is mij te laag, en past beter aan eene ellendige bierclub: doch ik zeide dit om u te doen gevoelen, dat de Arijlocraaten blijvertjeus zijnr er zullen wel weêr nieuwe voor den dag komen; en in een eeuw of wat, zullen wij aan dat volkjen geen gebrek hebben. — Hier uit nu volgt, dat zoo lang dit eene waarheid blijft, men in die rechten van den mbnsch en burger, hoe oveifchoon die in zich zelve ook zijn, nu en dan nog wel eens duidelijk een Eclips zal kunnen opmerken. — Ook komen die rechten, volgens het gevoelen van eenige Wijsgeeren, nog wel een dagjen of wat te vroeg. Lees eens den beroemden Mercier in zijn werk, het jaar 2.14.». En Das Jahr 2500. Oder der Traum Alradi's — wij hebben volgens hen, nog wat tijd Vriend.' eer wij zoo verr' zijn! en deze opmerking maakte ik juist, toen ik het ftuk doorlas. — De waarheid daar van, zag ik , door het onvriendelijk aanzien dar menigte (die zeker nog niet verr' in de verlichting fcheen gevorderd te zijn) bevestigd: wai»t w"at behoefde men zich aan mijn donker zien te ftooren? —- Geloof mij, mijn Vriend! gij zult 8:03 van de Applicatie dier rechten, op de voorvallende gelegenheden (in de dagen, die ons voor de deur ftaan) raare commntarien zien. Zoo ook van het denkbseld, van de vrijheid, de toepasfins der gelijkheid en het enthufiasmus der broederschap. De niensch legt zijn oude kuureri, zoo maar niet op eens, als vuil linnengoed af. ik. Mag ik u vragen, Mijnheer! wie gij zijt? Ik wensebte wel nader kennis met u te maken. Ik heb juist nu niet langer tijd: mijne bezigheden rosp;n mij naar huis. — hij Mijn naam kan ik u niet zeggen. Ik woon ook hier in deze Stad niet. Doch zoo gü eens te H , komt, vraag dan naar den Optimist. Ik woon in de ftnat zonder bochten, in het huis, daar de woorden „ Ats 't maar draaglijk is" • in  C 51 ) iVE G E a S 1 VERZOENERS, VEREENIOEBs! '„ Indien ik een goed begrip heb van dat geene," waar de Preftdent de zaaken \, gaarne iesn gedirigeerd zag, dan is, zijn gevoelen, niet alleen tegen het af- vorderen van de quceftienft politieke geloofsbelijdenis van Amptenaaren, maar „' ook van Stemgejrecbtigderi. Hij gaat dus een' ftap verder, dan de Autheur, '„ van wien hij eenige woorden ontleend, en aan het hoofd van zijn 58rte Nöav mer geplaatst heeft. Naar dezen Autheur fchijnt bij ons te verwijzen. • „ In zoo verre ben ik het met den Preftdent volmaakt eenï, dat wanneer het „ buiten den haak is, eene zoodanige belijdenis van Amptenaaren aftevorderen; „ het even min, ja, nog minder, te pas komt, dezelve van Stemgerechtigden , \, als zoodanig, aftevragen. Maar, hier verfchil ik met hem, dat ik zulk eene .„ afvordering niet buiten den haak befchouw. „ Om mijn gevoelen te verdedigen, zal ik niet, in naarvolging van anderen, „ de gemaakte argumenten ftil laaten liggen , en dit defeïï, met betuigingen van verontwaardigd te zijn en diergelijke kunstjens meer, zoeken aantevullen. Ik „ vind het veel gepaster, de koe bij de hoornen te vatten, dan tusfchen de 4,, poöten heen te kruipen. — Ik zal derhalve, zonder verdere omwegen , de j, zes volgende Hellingen kortelijk betoogen: i°. Het afvorderen van zulk eene belijdenis is niet ftrijdig met de Rechten van den mensch; — 2. niet j, ftrijdig mtt de trouw van getnaakte vetbindtenisfen; — 3°. niet ftrijdig met V lands oir- jaar. — 40. wei voldoende, ten minfte, overeenlomjiig het oogmerk, dat men er „ mede zoekt ie bereiken-,"— 50. niet onteerende voor onze Omwenteling;— en 6°. geen », jlecht voorbeeld voor onze Natie. —— ,, i°. Niet ftrijdig met de Rechten van den mensch Wel is waar, dat waarheid • of onwaarheid geene voorwerpen van onze vrijë daaden zijn, en dus door i» geene wetgeving geboden , noch door geweld opgedrongen kan worden; „ Maar, deze laatfte ftelling werpt de eerfte niet omverr'. Zij kunnen beide „ zeer wel, en hand aan hand, in het rijk der waarheden optreden. Welk eene „ Verklaring wordt er afgevorderd? Eene Verklaring, die zdd aaauw verbon„ den is met — en ftilzwijgende reeds veronderfteld wordt bij —. de begeerte „ van iemand, die zich tot Amptenaar en Stemgerechtigden aanbiedt, dat nie- mand een Ampt of het Stemrecht begeeren of eisfehen kan, ten minfte, met „ een eerlijk begrip van hetgeen hij doet; of hij erkent, in tegenwoordigheid „ van het volk, met deze daad reeds — dat zelfde, 't geen hem nader bij de „ Verklaring, met woorden, afgevraagd wordt. Hoe zal het nu immer met de Rechten van den mensch , of welke andere billijke rechten ook , ftrijdig kunnen genaamd worden, eene Verklaring, met woorden , van iemand te eis„ feben, welke hij, met de daad, het zij dan geveinsd, of welmeenend, reeds „ afgelegd heeft? — „ Bij dit laatfte zal ik de kaars wat nader bij houden. — „ Ampten — vooral die, welke door de Reprefentanten van het geheels Jouvtreine Volk begeven worden — kunnen zekerlijk niet anders aangemerkt G 2 „ wor*  C 5* ) worden, dan als Ampten, welke door het gantfche Joiivsreine Volk zelve, aan de ,, Amptenaaren worden opgedragen. Het gantfche fouvereine Volk is hier dus de ,, Committent, en elk Amptenaar, Gecommitteerde. Zie daar, eene onloochen- baare waarheid, met betrekking tot den Amptenaar. „ Het gantfche fouverv.ne Volk kiest zijne Representanten. Hoe zal nu iemand , ',, als lid van zoodanig e;n Volk, in de Grondvergaderingen willen vtrfchijnen, „ die niet met woorden bekennen wil, dat geene, dat hij met de daad reeds erkend ,, zou hebben, zoodra als bij van het recht, zulk een Volk competeerende, voor „ zijn portie zou begeeren gebruik te maken? Zie daar, deze waarheid met be„ trekking tot den Sterngerecbtigheden! „ Hij dus, die een Ampt in den tegenwoordigen tijd begeert, begeert eigent„ lijk Gecommitteerde van het fouvereine Volk te worden , en die het Stemrecht wil „ gebruiken, begeert niets anders, dan als integreerend Lid van dat Volk aange» ,, merkt te worden. ,, Hoe kan het nu tegen de Rechten van den mensch aandruisfchen, dat de „ eerfte, zijn Committent en de tweede, zichzelf erkent? —- „ Dit erkennen nu, is de bafts der Verklaring; al hetgeen er volgt, is flechts een natuurlijk gevolg van het voorgaande, 't Is, als of iemand erkende, dat 2 maal 2. — 4 was, en uit dien hoofde geen 5 kon zijn. ,, a°. Niet ftrijdig, met de trouw der gemaakte verbindtenisfen. Dit kan ik zeer ,, kort behandelen. — 't Geen te voren zonder voorkennis, zonder volmacht „ van het Volk gefchied is, kan nimmer dan door het Volk zelve gedaan, of ,, toegeftemd befchouwd worden. Aiqui — de vorige Amptenaars zijn, zonder „ voorkennis, zonder volmacht van het Volk aangeftcld. Derhalve, hunne aanftelling kan niet, dan door het Volk gedaan of toegeftemd, befchouwd worden. — Er beft-aat derhalve noch openlijke, noch ftilzwijgende verbind„ tenis, tusfchen zulke Amptenaaren en het Volk, en kan dus ook eene Ver„ klaring, van welke natuur ook (dit fpreekt van zelve) tegen zulk eene verbind„ tenis niet ftrijden. — ' ,, 30. Niet ftrijdig met 's Lands oirbaar. Het zou toch (en ik denk, dat niemand dit ontkennen zal) een ellendigfouverein Volk zijn, dat onder alle deszelfs menigvuldige, ftembebbende Leden, wel bekwame leden om hem te ver,, tegenwoordigen, maar geene, om zijne ministerieele posten waartenetren, zou kunneo opleveren; zoo dat, door het ontflaan van de Verklaring weigerende, ,, den loop van zommige dezer minifterieele werkzaamheden, ten eeneunaal zou„ den moeten ftilltaan! Dit te wiilen onderftellen , zou waarlijk niet zeer vleiend „ voor dat gedeelte der Natie zijn, dat thans den boventoon zingt — Maar,' „ ook dit te zeggen, of te vooronderftellen, is niet genoeg: het zou bewezen „ moeten worden. Zoo lang dit niet gedaan is, zou het, naar mijn inzien , te" ., voorbarig zijn, te willen befluiten, dat het afleggen van de Verklaring ftrijdig tegen 's Lands oirbaar wezen zou. — .40. Dü maatregel, welke men voor/laat, is zoo al, niet altijd voldoende —s i> ten  C 54 ) aai de Natie gevfn. Maar, wanneer bekwaamheid, deugd en waare Va" derlandsliefd* h;t nnontbierbiar venjischte blijft van een' Amptenaar, zonder , welke de Verklaring, op zichzulve , niets geven kan; laat dan de Natie dat ,, voorSeeld »erust voh'.en, er» ik ben verzekerd, dat de naauwgezetfte zich '' nimmer verbeelden zal . ee-, fiecht nudel voor ziel te hebben. — Ieder g-voalt r,u, met rnij, dat de waare en (zoo als ik vertrouw) onte- Ëenzeir,lijke grond van mün betoog, voornamelijk rust op mijne eerde ftel" ling dat natnelük het af/orderen der Verklaring niet Jlrijdt tegen de Rechten „ van d-n mensch; gelijk bet grootde fundament, van mijn partij, btflaat in de „ onderftelling, dat die vordering daartegen ftrijden zou. fk ben er echter verr' af, om te willen beweeren, dat, omgekeerd, het „ 'nietafvorderen dezer Verklaring,daarom nadelig, fchadelijk, of,tegen de Rechr ,, ten van den mensch zoude zijn. — " aschos moTEROS zegt: — Dat onze gevoelens nog al zoo iets uit eikander loopen, behoef ik bier , vooraf in 't breede niet te betoogen. Dan, mijne afzonderlijke begrippen, over het Staatsrecht komen hier niet te pas, nu er questie is om te onderzoeken, " of het afvorderen van deze Verklaring, ftrijdende of niet ftrijdende met de " Rechten van den menfeh is. — In zoo verre zijn wij het dan ten minfte eens, dat het niet afvorderen dezer verklaring, zeer wel met die rechten be- ,, ftaan kan. ... . , . , , . Indien ik de redenaar , die voor mij het woord gevraagd heeft, wel begrepen heb dan is de groote grond van zijn betoog, in zijne eerfte ftelling zoo " opeeflotên dat met het om verr' werpen van dien grond, het geheele gevaar" te dat er op gebouwd is, zoo niet geheel, toch voor het grootfte gedeelte, " in'duigen vallen moet: dat is: — dat, wanneer het bewezen is, dat het afvorderen van de gedachte verklaring tegen de Rechten van den mensch ftnjdt," het dan ook na genoeg, geheel ftrijdig zal zijn met de trouw der gemaakte ver" hindtenisfen -n met 's Landt oirbaar, niet overeenkomftig het oogmerk, dat men er Z mede zoekt te bereiken; maar althans zeker ontberende voor de Onwenteling en een „ (leekt voorbeeld voor de Natie. ... , , Ik zal dan voornamelijk op de eerfte ftelling losgaan, waar mede zekerlijk ,, de vijfde en zesde zullen moeten vervallen, en dan ter loops nog iets op de ', tweede, derde en vierde refiecteeren. Omtrent de eerfte ftelling zijn wij het daarin al weder eens (trouwens geen „ mensch met gezonde harsfenen zal het loochenen), dat het erkennen van », waarheid of onwaarheid geen voorwerp van onze vrije daaden is, en dus door " geene wetgeving kan of mag geboden worden. Met andere woorden, dat de „ gedachten en gevoelens (volgens de Rechten van den menscb) volmaakt vrij *i Zli*a  C 55 > zijn , en dus die vrijheid , door het afvorderen van eene geloofsbelijdenis ' „ niet gehinderd mag worden. — „ Dan hier ligt een kleine angel in het gras. Volgens Phobulus vordert men van niemand geene belijdenis ?f, dan die dezelve door zijne daaden reeds » afgelegd heeft. Zulk een echappatoir mag zeer Subtil en fijn uitgedacht heeten; „ doch, hoe men met zijne daaden eene verklaring van gevoelen afleggen kan, betuig ik niet te weten. „ Kan men niet van de vorige Covjïitütie zijn? de gronden, waarop dezelve „ fteunde, bet zij te recht of te onrecht, met volfe overtuiging aankleven? „ De beginfelen van dat ftaatsrecht , hoe gebrekkig en onvoldoende ook , „ voor grondwetten houden? — en met dat alles, toegevendheid eenoeg be„ zitten, om zich den tegenwoordigen ftaat van zaaken te getroosten en wel ,, laaten gevallen? — Kan men uit dien hoofde, bet zij als Stemgerechtigde, ,, 'tzij als Amptenaar, niet alles aanwenden en medewerken, voor zoo veel* „ zijne omftandigheden of beroep medebrengen, om in die gefteldheid van „ zaaken—die hij juist in allehaare deelen niet approbeert, en van welker grond„ beginfelen hij Theoretisch verfchilt — het beste , daar mede overeenkomftig „ daar te helpen ftellen? — Is het hem verboden, omdat eene andere partij, „ dan welke hij toegedaan was, praevaleert, tot heil en behoud van zijn land) „ 't welk toch ook zijn land blijft, de handen uit te Heken? — Zekerlijk ,, nier. — Hij mag derhalve, welke zijne gevoelens ook zijn mogen een ampt >, begeeren, en terwijl, volgens dien nieuwen ftaat van zaaken, het volk zijne re>, genten verkiest, het zijne toebrengen, om daar toe de beste, met zijne ftem te begunftigen. Maa#«, deze daaden, of liever pogingen, fluiten niet in dat „ hij daarom de gronden, waarop dit gefchiedt, erkent. De Amptenaar, houdt „ het Volk voor zijn committent (in een' zekeren zin evenwel, want niet de si Amptenaar, maar de Reprefentant is direCt zijn verantwoording, aan 't Volk » verfchuldigd) de Stemgerechtigde, befchouwt zfch, als tot het Volk zelve >, behoorende; maar volgt daar uit, dat hij de Souvereiniteit van dat Volk ze„ kerlijk erkennen moet? Hier kunt gij mij de noodzaaklijkheid niet van be'wij9, zen: dus is zijne daad, poging, of begeerte, (al na dat men het nemen wil) « geene .ftilz.wijgende toeftemming, met daaden van dat geene, waar van men i, hem met woorden eene belijdenis afvergt. Veel minder is het er uit optemaken i, dat hij, door zijn daaden al de gevolgen zou erkennen, welke uit defouverei'. >, niteit des Volks getrokken zouden kunnen worden, zoo als de onbeftaanbaar„ heid van erftelijke ampten enz. met dezelve. h Iemand die erkent dat 2. maal 2 — a is, erkent er zekerlijk ftilzwijgen„ de bij, dat het geen 5 zijn kan: dan dit is geheel anders met de erkentenis „ van defouvereiniteitd.es Volks. Deze zou (vooral in die bepaalde beteekenis „ welke er de aanhangers van dat Sy/lema, tot nog toe, zelve aan hechten) „zeerwel kunnen beftaan , met de cxiftcntie van erffijke waardigheden en amp. „ ten, zoo lang namelijk, als die erflijke waardigheden en ampten zelve de •> feu-  (■ S* ) - fouviremheit niet infloten. — Uw argument uit de zoogenaamde daadelijk* er„ kenning*bewijst dus niets, en daarmede is dan uw eerfte, vijfde ea zesde ftel„ ling om'verr' geftooten. — , , Maar ik vind die afvordering, ook Jlrijdig met de trouw der gemaakte verbind, 'ienisfen. Immers welke macht de Reprefentanten ook van het Volk ontleend mo> gen hebben, het Volk zelve kan bij geen mooglijkheid onderfteld worden, " met de Amptenaaren, eene andere, dan eene ftilzwijgende verbindtenis aange" gam te hebben? ~ 'En zulk eene ftilzwijgende verbindtenis giag het Volk on. " der het vorig beftuur ook met zijne Amptenaaren aan. Behoeft het deze laatfte " verbindtenis niet naar te komen, dan is het tot het naarkomen van de eerfte, !, ook niet verplicht. — Welk kundig, bekwaam en eerlijk man, zouz'ch, in„ dien dit doorging, tot een' ministerieelen post, waar van hij dan telkens gevaar !, zou loopen, om ontzet te worden, laaten gebruiken. — Dit zou 's Lands oirbaar althans niet mede brengen: want hierdoor zou bet „ Vand het grootfte gevaar loopen, van door den tijd, geen andere Ministers te verkrijgen, dan zulive, die bij het aanvaarden van een' ampt, volftrekt geen \\ opofferingen zouden behoeven te doen. - En wefke voorwerpen zouden die " ZljFrf/üitt/na?di7alles vooraf hebbende laaten gaan, zal ik mij nu geen oogenblik meer ophouden, om te betoog, dat deze maatregel alles behalve voi- ' dLde en ovelenkomftig het te bereiken hut zijn zoude. - W.j weten bl, onder- ' v nding, welk vertrouwen er gemeenlijk I de goede niet te naa gefproken) tê ftellen is, op voorwerpen, welke, noch uit hoofde hunner voordeel aan- " LrenSnde talenten, noch mkomften , noch affaires, by het aanvaarden van een' post iets te verzuimen, te verliezen of optsöileren hebben. - ( Het overige in ons volgend Nommer.) Deze Nommers warden alle Maandagen vervolgd5, en uitgegeven te Utrecht Wi de Wed Terveen en Zoon; 's Hage van Cleef en Leeuweftyn; Leyden HonkooTen Onnekink; Anflerdam Holtrop J W. Smit, ten Brint K«yp« Svan Vliet; Haarlem Beets en Loosjes; Rotterdam D. Vis, v. d D.tes, eu PolsT^lr Eland, en verder in de overige Provintien, i twee Stuivers.  ( «1 ) niet zijn, dat de vrees en het groot opgeven van het gevaar voor ftorm in tijden van kalmte, wonderen verricht had. —■ Principiis t'ifta ; fero medicina paratur. Wij zullen nu weder van den nood een deugd moeten inaïen. De Hemel bewaare ons, genadiglijk , (hoop ik,l dat wij niet op den duur dit foort van deugden rodig zullen hebben! Ons geheele gefkcht heeft altijd een'onoverRomelijken afkeer gehad tegen remniin, die erger dan de kwnal waren. Er zijn fommige gebreken , die zeer gemakkelijk te voorkomen; doch niet, dan met moeite en gevaar uit den weg te ruimtn zijn. — ó Babïl: ó Torenbouw ! ófreekbuur! — Maar ook ó jericho! — óireekyzers!w- ó arlechino's! ó! — ó! — ooohl rotte appelen!—Droevige gebreken! — Ailerhachulijkite verbetering! — Ondertusfchen, welk een ongelukkig, al te onbedrieglijk voorgevoel, had ik van dit alles niet reeds op den 25 Mey van het eerjle jaar der Bataaffche Vrijheid, toen ik het gfte No. van mijn eerste deel uitgaf? Toen viel ik (of het mijn lezers nog voorftaat) in eene middag— anders intermediaire fluimerisg, met eenige vluchtige gedachten over 't plan xiner aanstaande nieuwe constitutie , in mijne hand. — Toen verfebeen mij de generaliteits Leeuw in eene ergerlijke houding. Toen befchouwde ik reeds de waterachtige en onrijpe vrucht in de capitaale broeierij der Pnvifio».ecle Friefche Reprefentatie. Echter de vrucht ftond toen nog maar in den bloefem, en de zaak was bij verre de meeste werklieden nog een gebeim. — Ongelukkig alternatif! Eene onrijpe of eene rotte vrucht. ..!...?. ... uilenburc, den 9 Mey. Wij zijn tot nog toe in 't onzekere, en weten niet genoeg, of wij ons meer over de lompe onhandigheid onzer Lantaarndragers, dan wel de meer dan ezelachtige domheid der minder dirigeerende lijkbezorgers, (zoo noemt men hier degemeene Uilenburgers) verwonderen moeten. — Zoo veel is ons, na zeer veele fcheen ■ en boofdkwetzende ondervinding gebleken : Dat ons geheele Distritï , of kring van Dorpen en gehuchten, om geen andere redenen in requifitie gefteld is, om — onbepaald echter binnen hoe veel tijd — bet revolutionaire lijk ter aarde te beftellen; dan alleen: omdat men er in de nabuurige plaatfen geen' weg mede wist. Ondertusfchen kunnen wü, uit hoofde van het hier bovengenoemde verwonderenswaardig CaraQer der Uilenburgers, er nog zeer lange mooi mede zijn ; en — dank hebbe ons zeldzaam locaal, dat, tot in het eindelooze, met onderaardfche wegen en Seusterreins, als doorfneden of doorweven i« ! — Het hangt wel het meeste van onze lichtdragers af, welke op zu!ke wegen onontbeerlijke Meubjlen zijn, om — den grooten omweg, dien er,ten einde het lijk, naar het langdraadig plan der REQU IR ANTEN, ter aarde te beftellen — te bekerten ofte verlengen. —— H 3 Meer  C 62 ) Meer dan eens ïs het reeds gebeurd , dat fommige Lannarndragers daartoe aaneëzet door de belangzieke induttien van eenigen der Lijkdragers, die wat: terts TX^i^^-^ aan hun «ft» zijdelings g^mW, gerekend hebben en nog rekenen - Dikwils is het reeds gebeurd , (zeggen wi, é zulk .Lantaarndragers, oP het midden van het een of ander onderaardsch zijpad, hunne lan "Sn net hunne zwarte mantelen bedekkende , begonden uit te roepen : Wi z.jn hier op eene hachelijke hoogte! 't Is hier met pluis vrienden I Er " or houden zich hier of daar clandestine en openlijke gaauwdieven die, zoo " Scr, tl wij u voorljchten, het lijk van achteren of van ter zwde befpringen " willen • en dan - ziin wij er alle meê om koud en zoo dood als pieren ! — " Tn plaats van aühe te begraven ; zullen wij dan p^w begraven worden W.J " zien wij hooren ja wij ruiken, dat er S of zóó ets aan den knikker is. " ïoneénl- rLetwell zoo fpraken zij tegen de genodigde gasten, d.ein den " Jrein het lijk volgden!] Laat ons nu eens begaan , dan zullen wij hen een " Inniftïven die zoo fterk gepeperd zal zijn, dat zij er geen bek aan zullen " will^zeTen. •> J En, hoelel het nu telkens gebleken « * eerfte noodzaaklij, lÏÏn'ö Ja£^ moe 3o Ora dat een Kiraly. die zijn eigen zaaken verwaar- Men ^^^^i^^^^^on^ zijn. zekerlijk bij r&ll^fe i—ï van' L *«£ (O loopen, even als beze- (O Zie ft- 3t8 E»B-,TE DE,I'!  C *3 O 'tenen, met hunne hoofden,' tegen de tnnuren van het Paleis des vorken Ki ' raly's aan :tn fchoon zij zeer gemakkelijk en met weinig kosten, indien zij bedaard te werk wilden gaan, overtuigd zouden kunnen worden, dat dit Hotel, buiten de fainiliaare huisfpoken en Penates, geheel ledig en-onbewoond is, zoo, dat er eieentüjk niets te haaien valt, beproeven zij echter, met eene buitergewoone onbarmhartigheid zichwaards, de hardheid bur.ner betoverde bekkenetien, tegen 'de hardfteenen wanden, van dat verlaaten gebouw. Andere • die Rechis, maar 'daarom niet minder vehement, op hunne wijze gemor.tterd zijn, fcheppen vermaak om met de lijftrawanten van den nieuwen Kiraly, die met ijzeren helmetten en roode pluimen gewapend zijn, bloots hoofd té hardebollen, fchoon zij anders, voor het uitterlijke, even zeer , de regeerirg van den tegenwoordigen 'Beheerfcher toegedaan fchijnen. Een derde' foörf, die maar zoo wat half en half, en pro foma opgewonden zijn 'brengen hunn' tijd door, met op het verveelend Uilenbord met looden dob.belfteenen, in de. antichambre, van het nieuwe Paleis, kleinfpel — datis, met kriekjens of pepémootjens te fpelen. Een vierde foort,' beftaande meerendeels, uit aanhangers van den vorigen Xiraly (hoewel niet alle) fchijnt een bijzonder vermaak te fcheppen, in de bezieheden der eerstgenoemde. — De krachtig Iinksch . opgewonden, namelijk. Niet dat zij dezelfde proeven met hunne hoofden willén nemen; maar alken — om deze'iinksch opgewonden 'gep erf oreerden, in het loopen met hunn' kop tegen den muur, de behulpzaame hand te bieden. Wat zij daar eigentlijk meê beöocen, is niet makkelijk te gisfen: of het moest zijn, gelijk wij van eene goede band vernomen hebben, dat ook de femiclavigers der Iinksch geptrforeer den (en deze hebben tot nog toe, niets zonder een bepaald but gedaan ) bij vermomming of in 't geheim, zich de moeite gaven, om de geperforeerden van dat laatfte foort, •fchoon niet tot bun departement behoorende, op zulk eene hoogte op te winden, ^ls zij zulks ter tegenwerking van het derde en vierde foort, dat rechtsch opgewonden is .nodig oordeelen. — . Echte berichten, wegens de tegenwoordige denkwijze der waare Uavigm, hebben wij nog niet bekomen. Wij zullen er ons derhalven, ook niet mede inlaaten. Airéén kunnen wij zeggen, dat zij, zins de laatfte plechtigheid, eene zeer dubbelzinnige houding aangenomen;hebben. — jiDrBRTISSEMENTEN. *** huigenius tegen den wind. Adverteert bier mede aan het ** geëerd publiek, voornamelijk aan alle weêrkundigen, dat hij, om de * eentoonigheid, in het keeren en wenden der weêrhaanen, vlagjens enz. op de torens, en het draaien der gekken op de fchoorfteenen, te verminderen; sich thans de kunst eigen gemaakt heeft, om weêrhaanen en gekken te vervaar-  C & ) waar onder ik verkeer, is, in vergelijking van mij', zoo vlug als water. Het kent, zoo goed als gij niet denken durft, alle mijne gebreken en zwakheden. Openlijk en voor de vuist valt het mij niet aan: want het kent mijne krachten te wel, dan dat bet zich daar aan bloot, ftellen zoude. Liever verkiest het derhalve mij van achteren van ter zijde, en in de voor hen bekwaame oogenblikken aan boord te klampen. Zoo dra de zaaken gebeurd zijn, weet het mij te beduiden , dat het met mijne voorkennis en toeftemming gefchied is, Dikwils gebruiken deze Inwoners van lilletut, vooral wanneer ik er wat afgetrokken en dodderig uitzie, mijn eigen hand, vinger of pink, om het een of ander, dat hun wat n hoog, ofte verr'uit het bereik is, naar zich toe te haaien. Wanneer er nu zoo iets gebeurd is, achten zij het niet eens nodig, excufen er over te maken of tot hun vrfchooning te zeggen, dat ik er mijn confent toe geleend heb: dewijl hunne verantwoording als dan alleen maar beftaat, in mij van verre toeteroepen, dat ü. het zelve en wel eigenhandig gedaan beb. 't Is nog niet lang geleien — dat zij mij met mooie woorden hebben weten te bepraten, om mijn fchoenen en koueen uit te trekken, op voorgeven, dat ik, in een paar laarzen met hooi, veel wanner en drooger voeten hebben zou. Zoo gezeid zoo gedaan! Zij brachten mij in de laarzenfabriek, en de laarzen ftonden mij —« uiterlijk te zien — zeer wel aan; doch naauwlijks had ik die aangetrokken, of ik bemerkte fchielijk, zoo dra ik mijns weegs wilde gaan, dat mijn nieuw fchoeifel met de zooien aan den grond vast genageld wa<. Nu , wat wilde ik doen? Ik had ze zelve aangedaan. De kouf«n «n fchoenen waren fchielijk bukeiMnijn bereik. Eonnu had ik de keus om, met laarzen aan,, ftil thuis te blijven zitten, of barrevoets voort te wandelen. — I's zou nooit gedaan hebben, wanneer ik u, ftuk voor ftuk, alle de grappen wilde verbaalen , die zij zoo van tijd tot tijd met mij uitrichten. Thans zijn zij er op uit, om mij overtéhaalen (want de laarzen zijn mij van onderen wat wijd) om die m3t een paar hielbandjens of riempjens wat te vernaauwen. Ten einde het mij fmakelijk te maken, hebben zij mij er al reeds twee, met gouden gespjens , vertoont in de verte. Ooit hebben zij mij een paar zilveren fpooren beloofd, omdat zij weten dat ik daar al lang over gemaald heb, in mijn fomnambu* ktrende -oogenblikken. Deze zijn tot mijn' dienst' (zeggen zij) zoo dra ik tot de hielbandjens befluit. Anders willen zij er niet voor inftaan; wanneer ik altemets, met mijne nieuwe laarzen aan — een ongeluk krijgen mogt. • Ondertusfcben , ik ftaa voor mij zeiven nog minder in, om hen dit verzoek te weigeren, 't Zal ondertusfchen veel afhangen, van de luim, waarin zij mij vinden zullen, wanneer dit ftuk eens met allen ernst op het tapijt gebracht wordt: En ik ben van nu af aan al nieuwsgierig, om te weten, hoe ik mij als dan houden zal. — Wanneer zal mij toch eens uwe zalige invloed, niet ftuWche wijze, maar, mi het boofd af tot de voeten toe , bezielen ? -— Wanneer zal ik eens ophouden , een groot lichaam zonder ziel, en een toverlantaarn zonder licht te zijn, afhangende van ds genade, van hem, die mij op den rug draagt, en allerhande zonder-;  ( 07 ) derlinge, figuuren vertoonende, zoo dikwils hH bem gelast, mij een fchouwfpel voor kinderen te maken? — Ik weet het niet: — maar blijf daarom geen zier minder uwen tot het graf getrouwen — oullivbr demos. De Brief was verzegeld, meteen zwart lakjen, met een papieren ruite overdekt, waarop het nieuwe wapen van lillïiut, verbeeldende eenJ halt ga-' muilbanden I$eer, wandelenden op zijn achterlte pooten, zeer duidelijk ftotid uitgedrukt. —■ waterstad, den 14 Mey. Er ontftond hier deze week weder een allerhevigfte brand, welke, naar 't zich in den beginne liet aanz'en, niets ander» voorfpelde, dan dat het geheele huis der Gemeente, in de asfcfce, zoo al niet in zak en asfche, zoude gelegd zijn geworden (a). De vlam floeg reeds de bovenvengfters uit, en niemand der omftanders dorst zich beloven, dat er iets van het gebouw te recht komen zoude. Met de brandfpuiten zag het er Weder ellendig uit. Welk een geest deze op dit oogenblik bezield hebben, weet men niet; maar zeker is het, dat verfcheiden van dezelve, in de plaats van vooruit water te geven (gelijk zulks aan wel op en aangebrachte branofpuiten betaamt) in tegendeel achter uit fpooten. De oorzaak van den brand, was voor iemand^ die de Natuur met een' goeden neus begaafd heeft, reeds een maand geleden zeer wel te ruiken. Het vuur was zederd lang al fmeulende geweest, op verfcheiden plaatfea van de ftad; dan het was nog een raadfel — waar, hoe en wanneer de vlam uitbreken zou: Als eindelijk het Committé van opperbrandmeesters bij vergisfing, in plaats van de kooien onder de verdachte fornuizen te haten weg ruimen, aan een teeds van binnen brandend buis het dak lieten afhaalen , en daardoor aan de vlam gelegenheid gaven, om van alle kanten uittebarften. Gelukkig echter, beeft deze onvoorzichtige daad, de oogmerken der achter 't fchermzitters veriedeltl Veele willen, dat de meest bekende brandftichters» welke tot aanftooking der fmeulende Fornuizen geëmploieerd zijn, daar toe ge< falarieerd zouden geweest zijn; dan dat het een moeielijke en zelfs gevaarlüke. taak zijn zoude, derzelvtr betaalsheeren te ontdekken en optefpooren. Met dat alles fchijnt de Mijn verkeerd gefprongen te zijn, en de uitkomst, beeft aan het oogmerk, niet dan zeer gebrekkelijk beantwoord. Zonder behulp van brand* fpuiten, ja zelfs' zonder behulp van die, welke van buitenaf aangevoerd zijn geworden , is de brand provijimeel van zeiven uitgedoofd , of < gelijk andere zeggen) door den wind uitgeblazen; na dat hij drie nachten en vier dagen, zonder merkelijke interruptie, had aangehouden. Na het aankomen van vreemde fpuiten, veranderde de Staat des gefchils. Men begon het over de bevoegheid of onbevoegdheid, om bij gebrek van eigen, vreemde Spuiten te emploiecren, hevig oneens te worden, en bij dit laatfte gefehii voegden zich verfcheiden toekijkers, '■ ' ■ die Veele verzekeren, dat dit laatfle werkelijk gefchied ïoade zijn. • I 2  C 69 ) die zich met het eerfte dispuut niet bemoeid hadden; waar door de qusflle, of er al of niet brand moest zijn, geheel uit bet oog verloren werd. Dit laatfte gefchii nu moest natuurlijk, door het wegtrekken der vreemde Spuiten, uit den weg ge» ruimd worden, en daar door nam de eerfte quaflie ook een einde. — Eigentlijk gefproken — heeft hier de eene brand den anderen gebluscht. — Het fortuin is hier, over 't algemeen genomen, vrij gunftig aan de bewerkers van foortgelijke onlusten: want niet alleen de ftookebranden, van het laatfte ongeval, zijn het gevaar ontkomen, 't geen zij zoo ruiterlijk in denmond liepen; maar de broederfchap (confrérie) zat hun zoo diep in 't hart geprent, dat zij de vrijheid en veiligheid, niet begeerd hebben, zonder die met hunne tefpettabele voorgangers, die nog onder de ketenen der flavernij en der misdaad zuchtende waren, te deelen. 6 Bondgenootfchappelijke trouw! ó Schaars gevonde edelmoedigheid! Mij dunkt, ik hoor hen, met de fierheid van eenen Jacob Simonsz. de Rijk, in't midde hunner navolving ademende verrichtingen uitroepen: ,, 'k Begeer de vrijheid niet ten koste van mijn eer"! — ó Gij Vaderlanders die van een minder driftig Politiek temperament, maar tevens eerlijker bedoelingen zijt ,* ziet wat welgemeende broederfchap vermag ! en —• toont ten minfte in dit opzicht, dat men u ten onrechte met den onteerenden naam van Slijmgasten begroet! — De Mijn is verkeerd, gefprongen, zeiden wij. Niets is bekender : want de vlam barstte te fchielijk uit. Het middel werkte te vroeg, om met andere, die tot het zelfde einde moesten dienen, gelijktijdig mede te helpen. Maar, wie kan ook alles voorzien? — Wieiszoo fijn in zijne berekening, dat hij alle de kleinere, maar daarom niet minder medewerkende omftandigheden, al voorzag hij ze, juist zoo te kunnen befcbikken, dat zij aan het groote plan, en dat wel blindelings, dienstbaar zijn? —• Neen, mijn heeren, de Intriguanten! Neen, BataaffcheDHouETTEu l—Tot het geluk van het menschdoml— gij hebt geen hondenneuzen, en het is u evenmin, als ons, gegeven telkens en overal, waar het in uwe kraam te pas komt, lont te ruiken I — Zoo verr' hebt gij het zeker: dit zal u niemand betwisten: — bij voorbeeld: ■— ddir is het vat metkruid en daar is de vonk, dien gij er in werpen wilt. Gij volvoert uw voornemen en Paf! daar hoort gij den flag I — „ Tot dus verre alles wel !,j— Maar nu verder !". -— In welk huis zullen nu, naar uwe gedachten , door den fchok, de glazen in vallen? — Wie der omftanders of liever voorbijloopers, zal er nu gekwetst worden? — Wie zal er op het oogenblik van de lesbarfting wel het meest van verfchrikken ? ■— Wat zullen de toehoorers en aanfehouwers er wel van zeggen, als bet geval gebeurd is? — Ziet! Dat zijn al te maal zaaken, daar gij niet veel meer van weet, daneen eerstgeboren kind ! — Daar bij komt nu nog, dat gij de zaak niet alléén verrichten kunt: gij moet medeplichtigen ( of zoo u dit woord te hard in de oo» ren klinkt) gij moet mede helpers hebben: want wanneer gij er den vonk zelve ig- werpt,  werpt, dat loopt te veel in het oog. — Die lieden nu , kunnen wel trouw ea goed wezen; maar 't kan ook gebeuien dat zij zco dicht zijn als zeeven of vergiettesten. Ook kunnen zij fomtijds zoo onhandirig te weik gaan, dat het fchande is. Stelt eets —- een vriend , die eerst docr de derde of vierde hand gebruikt wordt, en dos itts doet, zonder dat hij eigenlijk weet wat bij doet — die man heeft halswerk cm met zijn ambacht, dat hij daar en boven nog redelijk wel verzuimt, van den eenen dag tot den anderen te komen,en —-men ziet hem met Sesthalven of Knooidaalders fpelen, dat het een lust is om te zien dat bewijst riets! — Maar nu zijn tr lieden van den anderen kant, die juist ook allen nirt zonder reuk geboren zijn — deze ruiken nu, (en daar kunt gij niets tegen doen) lont, - 1 Met dat alles wil ik maar alken te kennen geven, dat hetgeen wiskunst is , om door de vierde, vijfde of zesde hand , eere Mijn mtt goed gevolg te laaten fpringen. — En wordt men, si het geen ik hier boven opgenoemd beb, van achteren gewaar, en de zaak is nog in haar geheel; dan keeren de misleiden te rugg', de gefalar leerden, tn de lui, die door den wind zijn, blijven over , en daar meê is htt dan dikwils punïïum finale. —— Ik ben er echter verr' af, om te zeggen, dat dit laatfte ook hier het geval is. In tegendeel — gelijk mijn ZEER VERR' ZIENDE Collega de iataaf»che coühahtiee, in zijn dagblad van den 22 Floreal, over iets diergelijks, zeer wel aanmerkt, dat het een geval VAN VERRE UITZICHTEN is, zoo wil ik het zelfde omtrent het geval in questie (in zijn' famenhang befchouwd) ook wtl aannemen : dan wij willen hoopen, dat hij zoo wei, als ik, (vooral, nu wij vernemen, dat de fundamenten , waarop dat gevaarte gebouwd was, irgeftort zijn, ) het misgeraden zal hebbenI — Ket vaderlandlievend gezelfchap, ouder de zinfpreuk: Pro culinis fif Focis, veréénigd met het genootfchap , tot leuze, in haar vaandel voerende, de aanmoedigende woorden: Dulce éf Decorum ejl propatria rcmovete, maakte van deze fchoone gelegenheid gebruik, om hunnen heiligen iever, waar door zij zoo onmedoogend verteerd en verflonden worden, aan het volk van waterstad bekend te maken. Ten dien einde, plakten zij aan fommige wachts- en brandfpuithuisiens deze publicatie aan: AAN *T VOLK VAN WATERSTAD? . De reden, waarom wij— a bus i va lijk in de perfoonen der mesfendragers *— sullen ontwapend worden, is omdat wij ons wel vrijwillig hebben willen aandienen, om het Vaderland te redden; door het aanvaarden van zulke posten, welke wij eerlang vacant hoopen verklaard te zien. — Zoo even vernemen wij, dat de rottehbubgkrs en de dolfhtnen, de zaak nog Diethopeloos verklaaren! «--Dit laatfte echter, vereischt nog nadere confirmatie, 't Is een Comptoir tijding uit het Bureau van de gebroeders malcontent. De Wacjiijnen van africa, op de grenzen van nicritien. Uit bet zak> ioekjen van den ongelukkig omgekomen Reiziger, inde altijd gedenkwaardige 13 Bi«  Hnn val zij hst teken der verééniging, waarop aiijn harte vrucbtefoe» 'f, wachtede, en mijne oogen onbeweeglijk gewend zijn. „ Aldus fprak zij: maar het akelig gehuil der wiidernisfe, en het vreeslijk „ gefchrei van de dieren des wouds, .verdoofden haare ftemmen. Toen zag ik angstvallig om, naar de donkere fpelonken, en de düiftere „ hooien der woeste plaotfo, en verzuchae driemaal. —• „ Daar na fprak Takom. Zijne Üemme was geiijü aan — — — — — jj *"— — — —• — —» —- _ en zijn gezichte was gelijk aan het aangezichte Jerobtams des zoons Ncbatt. . Deze laatfte woorden behooren eigentliik niet tot het Manufaipt; doch, zijn cr door den vertaaler , bij wijze van toegift, bijgevoegd. — ■O) Zie peg. 7J itiiTi i>bü^ BRIEF voor den JANUS! mijn heer janus! Gij zult u, op het zien van de hand , misfchien nog wel kuunen herinneren, wie de Schrijfffeer is. Dit vooronderftel ik, zoo veel te meer: omdat gij in een uwer Nomtners zegt, zeer verr' in de handfchriftkunde te zijn. Hoe aangenaam zou bet mij wezen (indien gij deze plaatst, wel te verftaan!) bij een klein antwoordjen te vernemen, hoe gij mij uit de trekken van mijn fchrift beoordeelt. Gij kuct er op aan, dat ik deze zelve, en zonder mijne hand, anders dan gewoonlijk, te beftieren, gefchreven heb. Gelijk ik u in mijn' vorigen gemeld h;b, 'tgeen evenwel al omtrent een jaar geleden is, ons huishouden beftaat uitvier perfoorjen, welke ieder een afzonderlijk ftaatkundig gevoelen toegedaan zijn ( b). In dit huishouden , hseft »w Weekblad de rust en eendracht herfteld:, maar onze poes, met het driekleurig halsbandjen om, dezelfde, die zoo onhandig om het kleine vrijheids boompjen gedanst heeft, is den i Maart J.}, met eene ilille trom vertrokken: waarom en waarheen, weten wij niet. Dit voorval, is zekerlijk niet-zeer interresjant -voor den Janus.; maar daar tegen, weder zoo veel te belangrijker voor de rotten erj muizen. De oude twist en tweedracht, begint hier door ook weder bij ons het hoofd om hoog te fteken. Om dit verlies te vergoeden, heeft onze meid, op haar eigen houtjen, (want hos zeer zij fterk is, voor dat geen, 't welk z'j de vrijheid en gelijkheid noemt, is zij daarom, ten^ haaren opzichte, niet 'avers van eigendunkelijke en willekeurige daaden) een keeshondjen, maar van een gemeen ras, en van het flechtfte foortin buis gebracht. Dit beest (gelijk gij ligt begrijpsn kunt) verftaat zich zeer fljcht op het muizen vangen: en voor de rotten, is hij zoo bang als een wezel. Nu heeft het den naam, dat dit morinerdier bijzonder waakzaam, en dus, bij nacht en ontijden, een onontbeerlijk meubel is; en zekerlijk, wanneer bet op keiffen aan-  C 7* ) aankomt, is h?j niet mak. Maar, mijn lieve Mijn Heer Jams! 'tis een ellen-' dige domme ftreek van onze meid geweest. Ik heb de gea*rtheid van bet dier, reeds duidelijk gezien, 'tis volftrekt het tegenovergelblde van andere, en de meeste honden. Tegen lieden, die Hecht in de plunjes zijn (zoo als men zegt) is hij vriendelijk en Kw.spelftaart hij; maar tegenfatfaenlijkelieden, blaft engaat hij aan. als of het dieven en moordenaars waren. Dat is toch , met dat al, dit zult gij mij niet ontkennen, een ellendige waakzaamheid; zonder nog .te rekenen, dat wij, indien daar geen redres in gemaakt wordt, gevaar lopen, om het in ons huis eerlang van rotten en muizen te zien grimmelen. — Nui — Wees vriendelijk van mij gegroet, als mede.van vader en moeder. De meid leest zedert eenigen tijd uwe Weekbladen niet meer; ook weet zij niet, dat ik u dezen fchrijf: zij heeft derhalve, haar compliment aan u niet verzocht. Ik ben Uwe beftendige Lezeresfe N. JM. ANTWOORD. Uit de trekkeavan uw fchrift, maak ik op, dat gij een mooi, Hef, geestig; aartig meisjen «ijt. Zie daar iets, 'tgeen gij mij toch niet zult willehtegenfpreken. Ook meen ik er uit ontdekt te hebben, dat gij die lieve ouderdom reeds bereikt hebt, die zoo gevaarlijk als bevallig is. Eerlang (dit ftel Ik zeker) zult gij eene keuze uwer waardig doen, en deze zal (beter dan mijn Weekblad) da eensgeaindheid en rnst, £ uw vernieuwd huishouden herftellen. Uw vader en moeder, reeds te boog bejaard zijnde, om zich langer met het huishouden te bemoeien, de wonderzinnige meid, door kracht van reden, tet betere gedachten gebracht, het hondjen wat beter gedresfeerd, en gij, in eene wenfchelijke verééniging opgenomen zijnde, zal voortaan (gelijk ik van harte wensch) alles van een leijen dakjen loopen. In dit blijde vooruitzicht — noeme ik mij met bijzondere toegenegenheid; den uwen jahws. ; ZEE- TIJ DING. NB. Deze onderftaande dading, heeft reeds over lang in de gewoone Nieuws» papieren geftaan: dffs al oud. Evenwel heeft men goed kunnen vinden , om dezelve aan janus ter plaatzing toetezenden (V. Te touloN worden de Schepen, de Cmquerant en de Peuplefiuvcrain, als K oud om meer zee te bouwen, onttakeld, en de Kanonnen, benevens al het ander tuig, op de Nieuwe Schepen Guillaume Teil en J. J. Rousfcau overgebracht; ook is men bezig, de Ftrmidable van 80 Hukken in gereedheid te brengen, zijnde er den 11 April een vlootjen voor de Armée in itaii8n beftemd, onder geleide van de Brik tInfante , in zee geftoken. ■ (*"} Wanneer ja «os van andere papieren of perfoonen wat overneemt, zegt hij Bet er ra «infte bii. Zou het derhalve ook niet pllchtig zijn, dat andere Nouvellisten , wanneer zij, oo«\raagd ongeweigerd, hunne handen aan zijn wettig eigendom flaan; «en zijnen opzicht» 0« Joo handelden?  JANUS VERREZEN. I787. SUUM cuiquE; N° 62. Maandag den 6. Juny. Britf van den sfbctaioiiailih Reiziger. VEIE»» janus! C^nder alle de MaatfchappijSn, Huisgezinnen, Gemeenten, Volken en NaCiSn, welke ik, op mijne reize, de eer gehad heb, van nabij te befchouwen, kan ik er mij geen berinneren, zoo wel gecontinueerd en geregeld , dat men er •waarlijk van zeggen konde: ,, Zie daar een Corporatie, gelijk aan een één en onver'„ deelbaar lichaam ! In deze kunt gij duidelijk alle de regelmatige bewegingen, zoo natuurlijke als willekeurige.van een' geSrganifeerden dierlijken vleesklomp waar • „ nemen 1" — Veel minder dan — dat ik er aangetroffen zou hebben, welke naar bet model van een menschlijk lichaam famengefteld waren. — Het allerminfte vond Ik deze wenfchelijke gefteldheid,in de Staatkundige lichaament welke door den 11. Dtek X ren. 1796. —  C 74 ) revolutionairen geest bezield waren. Dezu geest— welke in de Staatkundige corpora, volgens zijne oorfpror.klijke bepaügen, niet anders behoef ie en behoorde te weeën, dan een gemakkelijk overdrijvend en luchtzuiverend donder weder — neemrongelukkig maar al. te dikwijs den aart en natuur van eene voortduurende aardbeeving aan, waar van de gevolgen zoo geducht als onberekenbaar zün. Gelijk een dronken Damon vaart hij in (de Politiële lichaamen. In plaats van. daar voor een oogenblik in de glandula pinertis (volgens het gevoelen van fommigen, de vergaderzaal Van de Nationaals Conventie der zielsvermogens) zijn r'ficUntie te houden, doorzweeft hij integendeel, met eene fnelheid, waarop geen oog te houden is » alle de leden van de harsfenen af tot de misvormde nagels der voeten incluis. Hier van daan die ongelukkige invallen, om, tegen de wijze orde der Natuur aan . op het hoofd te wandelen . en met het inteftinum reiïum te denken , te oordeelen en te willen , 't geen, zoo als. men zonder groote infpanning naar kan gaan, beide zeer onhandig inz^'n werk gaat. — Zoo lang de lichamen op deze ongelukkige wijze bezeten zijn, is er noch uiterlijke form, noch inwendige geümheid, van een tamelfk welgefteld menfchelijk lichaam in te ontdekken. Ieder lid wil op zijn beurt hoofd zijn , de ingewanden niet uitgezonderd ; de anders nog al zoetfappige en vreedzaame bloedvaten, raken er door in eene koortsachtige beweging, en het bloed aftappen wordt en blijft eene noodlottige neodzaaklijkheid. „ . Ik veihaal u zulks niet, om u in 't volmaken van uw plan eener Conjtttutie op de bovengem. leest gefchoeid tegen te houden of er u van aftefchrik-ken. In tegendeel — ik reikhals, om uwe Fantafiaanfchen Regeeringsvorm geheel afgewerkt en tot de hoogstmogelijke volmaaktheid gebracht te zien. Alleen wilde ik u maar onder het oog brengen , dat, zoo lang de booze geest of Damon de maatfchappii, waar van gij ook een lidjan zijt,.met zijnen grilliger) invloed beftiert er weinig kans is, om uw plan immer in depwffip te brengen. En wanneer deze Damon eens door den een' of anderen Duivelbezweerder uitgeworpen zal zijn dan: zal het veel afhangen van de goede, of kwaade gezindheid van dien Toveraar óf Toveraars, die zich deze moeite zullen gegeven hebben, of zij met een foort van edelmoedige zelfs verloochening, in de juiste bezorging van alle leden, hunne belooning zullen willen vinden of niet. — , Tot nog toe, ten minfte, zit gij met uw plan tusfchen twee vuuren in de asch, en het vooruitzicht op beter, dat gij hebben kunt, is niet veel beteekenend. Vaar well — en houd u maar wel te vreden, als het redenlijk is. En wanneet de zaaken bij u maar weder op een voet (dat is hinkende) zijn, zoo dat het et weder een jaar of twintig mede voort fukkelen kan, kruip dan maar weêr zachtjen», en zonder veel buuren gerucht te maken, volgens uwe loffelijke gewoonte, naar uwe kooi'. Werk dan maar weder in ftilte, voor de nakomelingfchap! Vergenoeg u met het tegenwoordige, en eindig met deze woorden : „ Zij zijn even zulke fukke. laars als hunne voorvaderen geweest zijn ! Deze waren halfweggangers en » «Ml;  C 7S ) „ keerden ongevoelig langs eenen arderen weg , even als de Wijzen uit het oos, „' ten , te rugg naar hunne vorige haardfteden ! " — , Ik kome u misfchien dezen zomer wel eens op uw buitenverblijf bezoeken; en noeme mij inmiddels uw vriend dek spectatoriaalen reiziger. ANTWOORD. Ta zeker! — Zoo dra de zaaken maar weder in eene zekere plooi, het doet er niet toe, welke — geraakt zijn, dan zet ik de fla:ipmuts op vriend ! Maar de dinars zijn'nog in lang niet plooi vast. — Ondertusfchen bij gebrek van beter , zal ik er mij weder, zoo dra het zoo verr'gevorderd is -ff even als zoo veele andere vermoeide in den iande, meê te vreden ftellen; cn gaan in het nieuve gebouw, zoo gerust en veilig neder zitten, als of het Testament werk ware. Tot zoo lang evenwel, wil ik omwandelen en omzwerven, indien mijn oude beenen mij maar tot aan bet einde van den wegdragen willen. —- Het ontijdige bedillen, vind ik even ongerijmd, als het voorbarig prijzen. Het eerfte is, mostert na den maaltijd, en het andere.... 't Is jamroer daar is nu geen fpreekwoord voor; doch wij zullen er een voor maken. — Het andere is even als een tandeftooker voor den eeten — Vindt iemand dezen inval niet goed; en verkiest hij liever te zeggen : — » gelijk een dankzegging voor den maaltijd" — ik heb er niets tegen: gij kent mijne toegeeflijkheid in de keus der woordeD, als de zaaken er inaar niet bij te lijden hebben! — Hoe komt gij toch zoo naargeestig, op bet Hoofdftuk der booze geesten neer? Of jiever • waarom verwart gij die lang verlieten leer der Dcemonen zoo onbarmhartig met mijne Fantafiaanhhe Conjlitutie? — Wij hebben onlangs weêr eeu kwaade geleigeest van goeden huize, zien uitwerpen; maar (geloof mij) het zal de laatfte niet zijn. Hun getal is legio ! Dan de bezweerers.... Ik verftaa u! —. Gij beklaagt mij: omdat ik met mijn plan tusfchen beiden inloop, even eer,s als Iemand, die nergens te huis behoort: — en achter om is mij de wegookvreemd: dus (wilt gij zeggen) zou ik niets verzuimen, al nam ik mijn demüfie. Gij hebt juist niet geheel ongelijk! — Jacob zegt mij dikwils met zijn plat menfchen verftand: — „ Ik geloof waarlijk, dat gij te veel overè'ischtl " — Maar dan antwoord ik hem in zijne eigen taal: „met loven en bieden komt men aan den man Jacob l " En 't is zoo; — Al kwam er ook maar een per cent van te recht; dan zal ik het (om mij gerust te ftellen) maar rekenen, als of het gevonden geld ware. .... Dit (dunkt mij) is nu nog al een tamelijk goedereden, om nog eemgen tijd wakker te blijven. — Dat men het onderfte uit de kan niet krijgen kan! is geen reden genoeg om er zijne lippen in 't geheel niet aan te willen zetten. Familie nieuws kan ik u weinig mede deelen. Mijn oude grootvader blijft ellendig zwak van geheugen. En 't geen nog erger ir: het weinige, dat hij onCtioudt zit hem zoo verbaasd verward in den bol, dat er noch kop, noch ftaart aan te vinden is. — . _ De eebeurteaisfen bij de omwenteling in 't jaar 1787 voorgevallen — en die K 2 hij  C 76 ) hij oog altijd de heuchelijko noemt — koeskoest hij zoo wonderlijk door elfcarv der, met die, welke in 1795 en 1796 plaats gehad hebben, dat er niemand wijs uit worden kan. Overal haspelt hij de datum en data's door één; en dan legt hij de fchuld op de Almanachen! Tot een ftaaltjen van zijn gekrenkt geheugen, zal ik hier eene korte famenfpraak laaten volgen, welke hij nogonlans met demos shobulus en archos PRoTEaos in mijn cabinetjen , terwijl wij thee zaten te drinken , hield. — ■ Deze beide Burgers, zult gij, zekerlijk uit mijn Weekblad, reeds hebbes leeren kennen. Vooraf, en tot beter verftand der volgende famenfpraak, behoort gij te weten, dat hij (en dit is een tweede trek, dien hem door zijn verkindscht brein gefpeeld wordt) phobulus; in de beste trouw van de waereld, voor een'Oranjevriend en archos proteros, in tegendeel voor een' Jacobijn, evenwel niet van het ergfte foort, houdt. Beide zijn zij gewoon , den ouden bloed wat voort te helpen. De oude man, hadt juist de Courant van de waarheid en het gezond verstand, van Saturdag den 21 Mey ia zijn handen, en droomde daar in voort, tot dat hij aan de woorden Amfterdam^ fche Cantniers kwam. Het een en ander gaf gelegenheid tot dit gefprek: — mijn grootvader. Neen, Mijn Heer phobulus! — Wij zijn belda goede Oranje lui; maar zulke dingen moest de Prins toch niet toelaaten. Dae loopt te erg. Daar lees ik nu weêr in de Courant van gosse van die Canonnier*..• phobulus. De Courant van de groot, meent gij, goede oude man! —■ mijn grootvader. Ei, ei! Laat hij zich nu de groot noemen? Nu, het mag daar dan meê weeën, zoo als het wil. Maar daar praat hij nu weêr van het afzetten van al de Patriotfche Amptenaaren, of zij den eed op de ouda Conftitutie willen afleggen; of niet. Dat kan immers bij mooglijkheid geen goed bloed zetten. En het ongelukkïgfte van alle is: al dat fcbrijven en wrijven, fchelden en removeeren, krijgt de Prins op zijn brood: want (zeggen zij) hij laat het toe, en dat is even eens, als of hij het zelve deed. — archos proteros. Ah ha! •— Is het al weêr zoo verr'met den ouden man? — Ja, vriend lief! Wij Patriotten, hebben tegenwoordig nog al zoo iets te lijden. Die vervloekte vervolgzucht, van de Aanhangers van het.Hui» van Oranje! — Die.... Die.... mijnorootvabkb, Nu, nu Mijn Heerl maak u niet driftig. Gij moet ze alle niet over ééne kamfcheeren. Ik ken er veele die er even over denken als ik. akchos proteros. Ondertusfchen zijn wij nu reeds" in het tweedejaar naa de Revolutie. Ik zon nog toe kunnen geven, dat er bij het eerfte inrukken % eenige ongeregeldheden hadden plaats gehad; maar nu ? — mijn grootvader. Ja, ik kan u geen ongelijk geven.... Die Canon» tders maaien mij weêr ellendig door het hoofd.... en die o 0 s s x! — Ik wotl het hem wel zoo in het oor bijten. phobulus. Maar boe kunt gij het nu zoo erg op c 0 s s B geladen hebben f —« Dl  C 77 } De man zegt immers zelve, dat het ondaaden en wandaaden zijn , welke zij bei dreven hebben? — En in allen geval! — hij is immers maar de uitgever; en niets meer: want de Schrijver, geadfifteerd met een Hoogmogend Heer, neemt de inhoud voor zi.in rekening en verantwoording? — . mijn grootvader. Nu, ik wil er het beste van hoopen.... ik heb toch tot mijne gerustftelling gehoord, dat in Amfterdam de rust weder volkomen herfteki is, door de Pruififche troepen...... Hier uit küntge opmaken, dat het met den ouden man, nog al het zelfde blijft; en op zijn jaaren is er niet veel beterfchap op te wachten. — Deze gefteldheid van den ouden vader, heeft mij bewogenom hem bij mij aan huis te nemen, en hem niet dan onder mijn op - en toezicht te laaten uitgaan. Zijn wijs van over de zaaken te oordeelen en te fpreeken, zou bij ieder en overal niet even aangenaam zijn. Met m/jne oudtante, die van geheel tegenovergeftelde gevoelens is, gelijk ik verneem, begint het ook ellendig te leuteren. Ik kan mij verbeelden, dat zij, met den ouden Heer in een gezelfchap, de belangrijkfte gefprekken, over de voorvallende gelegenheden voeren zoude: vooral wanneer zij zoo verr' inChronologio is , als mijn grootvader. Dan ik bemerk, dat deze brief ongevoelig grooter geworden is, dan ik mij voorgefteld had. — Wat ligt het publiek, aan mijne familie en domeftieke zaaken gelegen! Ik breek dus af, en nogm mij v janus. P. S. Gij neemt het mij toch niet kwalijk (hoop ik) dat ik u in plaatfe van per omloopenden post, door het canaal van den janus beantwoord. Het wint n i°. de nort uit en 2°. ben ik zeker, dat deze wel te recht komt. — ■ Vervolg van de reisbeschrijving van dsn spaanschen cosmopoliet, te vinden in N°. 57. ■ De meest gewoone en minst ontbeerlijke ambachten, welke men in 'tbefchaafd Europa vindt— zoo als die der Smeden Timmerlieden, Metfelaars en eenige anderen — worden ook hier op dit Eiland gevonden; doch alleen in een' zeer kleinen en niet grooteren trap van volmaaktheid, dan, tot de geringe behoefte van dit Eiland, noodzaakelijk, en nuttig is. Dit maakt, dat alle ingezetenen, de vrouwen zelfs niet uitgezonderd, zich in de beöeffening daar van, reeds van hunne eerfte jeugd af, tot die hoogte zeer makkelijk kunnen verheffen en bekwaam maken. De een behoeft den ander' daarom, althans in dat opzicht, niet naar de oogen te zien: voornamelijk niet: dewijl allen hun loon verwachten , uit den tot nut van 't algemeen voltooiden arbeid van allen. — En dat de een zich op deze plaats, met dit — en juist niet elders of met een ander werk, bezig houdt, vindt zijne eenvoudige reden (ratio fujfieiensj of (ratio determinant) zoo als men het noemen wil, alleen daarin, dat hem — dit of dat werK — op' deze of geene plaats, het eerst of meest gefchikt voordoet. — Verzekerd en •— 'tgeen meer afdoet — overtuigd, dstjnit het algemeene weili 3 zijn,  C 73 ) zijn, (riet per millefimam confequentiam of het nalezen van fene lange ceel van aaneengekoppelde fluitredenen ) gelijk in de landen van Europa enz.; maar bij de allernatuurlijkfte gevolgtrekking en pfoefondervindelijkfte waarneming — zijn eigen welzijn voortvloeit en voortvloeien moet; — werkt hij, zonder hebzuchtige overhaasting, noch in 't oog loopende traagheid (bij ons onder den naam van dagdieverij bekend) zijne taak die ju'st zoo veel is, als hij met vermaak en.de verkwikkendfte tusfcbenpozing kan afwerken, af. — De land- en akkerbouw geeft de ingezetenen weinig moeite. De vruchtbaarheid van den grond, 't gelukkige climaat. de geregeldheid der jaargetijden, en andere voordeden, beloonen den geringen arbeid eter Hollaldlaanen met een' dankbaren oogst. Schaarsheid, en de daar uit voortvloeiende ongemakken , zijn onbekende kwaaien bij hen; en zij kennen zelfs de vrees der behoeften niet. — Gemeenfehap van goederen, en daar uit voortfpruitende verknochtheid van 'talgemeen aan 'tbijzonder nut, is (gelijk ik boven reeds aangemerkt heb) de drijfveer hunner gematigde, en aan hunne krachten, vermaak en gezondheid geëvenredigde bez gheden. — Men moet vooral deze gemeenfehap van goederen niet verwarren, met eeno zoogenaamde gelijke verdeeling der landerijen, welke eene vooraf ingeroepen Lex agraria^ zou moeten vooronderftellen. «— Geen ltcurous bad hier nog het Trcttlctf toÏi; woAi'ras 7s-»v t'%ftti'& •? viXiTixZf %arxi gedecreteerd. Alle verdeeling, al ware zij ook zoo gelijk, dat ieder zijn portie, met een goud fchaaltjen was toegewogen geworden, is zoo beflisfende, dar zij de groote gemeenfehap, zoo goed als voor altijd uitfluit; en de eerfte ftap is, om binnen kort, zulk eene ongelijke verdeeling te weegtebrengen, dat er Burgers, in dezelfd» maatfehappij gevonden worden; bij voorbeeld A en B, waar van de eerfte een millioen, en de andere minder dan een fpeld bezit. Neen— degelijke verdeeling der goederen, behoort zekerlijk niet tot bet jus Naturai primaevum Dezo kan niet anders, dan de gemeenfehap geweest zijn; waar van in fommige landen, nog een fchaduwbeeld overgebleven is. Deze nu heeft, in den volften zin, plaats, bij de Inwooners van het Eiland der Gelijkheid. Deze gemeenfehap van goederen nu, beftaat onder hen, zonder dat hen de naam daar van bekend is, even min, als die der eigendommen, gelijk ik naderhand ondervonden heb. Zie d aar, de ontdekkingen, welke ik in de eerfte dagen, van mijn verblijf op dit Eiland deed. — Hunne taal niet verftaande, kon ik alleen uit hunne werkzaamheden , dit weinige opmaken , 't welk mijne nieuwsgierigheid, om er meer van te weten, niet weinig aanvuurde. — Gelukkige Hollalaldanenl Gij moest juist een Eiiand, als bet uwe, bewonen, van 't overig menschdom afgefcheiden — om , in uwe zalige onwetendheid, het kalme genoegen der eenvoudigheid, en de gulde eeuw vau Saturnus te kunnen genieten. — Waarom moest ik u in die zachte zaligheid ftooren? —- Onfchuldig! — on- fchulr  C 8a > afzeloopen' cn geëindigden Vastenavond (a>, welke dit jaar, in plaatfe der Apr Ispretjens, bij onzen Bondgenoot gevierd is, en van welken wij een klem E jen in onze Republiek hebben kunnen waarnemen. Er moet zeker iets gehefms achter zitten- want het ©nderftaande Toneel is op zich zelve, zoo beUü"nte\ & bei de aanfchouwers;, ^t;gevaar van hun leven , naar zich toe zoude trekken. —— T W E E P E B E D R IJ F. T W E E; D E T O, N E E L. Het Toneel verbeel't tent open plaats' voor een Hospitaal, vapr zieken en krankzinnigen. Het huis is gefloten. Ah de eene zij ie van het Toneel, op den Voorgrond, ftaat een kroeg, waar van het uithangbord- is .- de hollende wsjrilq, afgebeeld door een ebbe, waarop een mercurius zit, in Hufaaren kleéren. Het zadel list op de 11 veréénigde Staaten van N. A., terwijl hit met den Imker voet de Jpoom aan europa geeft. Onder ftaat: vrij wijn en bier tot een' g el ijk en «rijf voor de broeders der natte gemeente. Aan de andere zijde van het loneel ziet men een Veerhuis, waar voor gefchreven ftaat: „ goed logts voos den ln'de*kroeg™to>ort men een verward gefchreeuw; doch in het Veerhuis heerscht eene doodfche ftilte. . . 't Is lichte Maan met eene bewolkte lucht. — de vader van het hospitaal m een baaiien Japon, met een' groeten Sleutelbos in de handen, eene korte pijp m den mond en een' blaauwen Vaderlief op het hoofd, wandelt met wijde, maar lang: zaame flappen, in eene diepdenkende houding over het Toneel: eensklaps blijft hit ftilftaan, en zegt: Welk een Satans leven, is daar nu weêr in die Kroeg? Welk een pot of er «„weder te vuur is ! Ik befchoüw dat geheele broeinest als eene vruchtbare volkoïanting voor dat ongelukkige Godshuis daar ik Vader van ben. ( Hij luistert ïlet zZ *or aan de deur van het Veerhuis.) En daar is het nu integendeel zo ftil, dat men zeggen zou, het huis is aan de zinking koorts uitgeftorven; ondertustLn ben ik zeer wel onderricht, dat er onophoudelijk volk door de achterSur n^ nnen 5uiPt: en zij zien er alle even vrolijk en darte uit, als of er Jp!£ rm ilnartii befteld was: — Dit kan immers ook niet wel famengaan? — SdSl£^^fl£ï»*-t en dag mijn goede lieve harsfens, om er eindelijk «niÏÏÏuit te worden; maar het is zoo goed, als of ik in mijn muts O) Zie d« rninmtt hiervan, nanet eiade van No. jj. —  C 84 ) Allons Marschl —met nieuwen moed ! Ziet eens wat De Vrijheid doet! Marschl Marsch! — 't Ga, zoo 't wil: \ Marsch! Marsch! — 't Ga , zoo 'tmag: > bis.) Die 't laatfte blijft, betaalt alleen 't gelag. J DE GEBLINDDOEKTE TELHOUTEN EN KNUPPELS. ï. Wat is het goed geblind te wezen , Wanneer men ftorm loopt in den (lag! Wij zien het vuur niet, en wij vrezen Voor geen gevaar op heldren dag. (bis.) Wij loopen ftout, als wilde Beeren, En met de borrelnes vooruit, Een ieder zoo dwars op zijn huid, Die 't waagt ons niet te refpecteeren: Allons marsch! — De Vrijheids hoed Is een hoorn van overvloed, Voor ons — 't ga, zoo 't wil: 1 Voor ons — 't ga, zoo 't mag: > (bis.) Die 't laatfte blijft, betaalt alleen 'tgelag. J DE PEKKRANS, DE UIL , DE BOMKETEL en de KRUIDKIST. 3, Wij zoeken 't maar daar heen te draaien, Om, met de zoons van Robbertbuur, Wanneer hun Haan zal Koning kraaien , Ons g . . te warmen bij het vuur. (bis,) En kan dat niet in eens gelukken, Vliegen zij zomtijds in de kaars? D.it is bij ons metier niets raars: Daar men hakt, vallen doorgaans ftukken. Allons marsch! — met nieuwen vlijt! Geen ellende voor den tijd! — Want wij —- 'tga, zoo 't wil: 7 . \ Want wij — 'tga, zoo 'tmag — > (bis.) Deelen den buit; maar nimmer in 'c gelag. J DE PEKKRANS. Naar welken kant zullen wij de expeditie het eerst dirigeeren, broertjens? Naar 't Hospitaal, 't Veerhuis, het Menistenhofjen, Halfwegen, 't Posthuis, of...? DE UIL. Gij laat u wat onvoorzichtig uit.. Bnrger! Ik weet van geen expeditie! Mij ftaat wel voor, dat onze bijzondre lieve getrouwe geblinddoekte medebroeders .