ALGEMEENE OEFENSCHOOLE VAN KONSTEN EN WEETENSCHAPPEN. EERSTE AFDEELING. BEHELZENDE DE WYSBEGEERTE VOOR JONGE HEEREN EN JUFFEREN, OF ACHTEREENVOLGENDE BESCHOUWINGEN VAN DE WERKEN DER NATUUR. DERDE DEEL. TE AMSTELDAM, By PIETER MEIJER, op den Dam, MDCCLXXXII.   WYSBEGEERTE VOOR JONGE HEEREN en JUFFEREN. ZESDE AFDEELING. Eerste Samenspraak. Inleiding tot de Natuurlyke Historie , nevens eenige aanmerkingen over de viervoetige dieren in bet algemeen , en derzelver leevenswyze. Euphros. Het zoude my zeer aangenaam zyn, Cleonicus, wanneer gy u de moeite gaaft van my tot eene algemeene kundigheid wegens de Natuurlyke Historie op te leiden. Het komt my voor , dat derzelver beoeffening niet minder vermaaklyk dan nuttig is ; dat in dezelve geene van die onzekerheden en duisterheden heerschen , welke in veele andere weetenschappen gevonden worden, en dat op onze voorgaande gesprekken over de Natuurkunde niets gevoeglyker kan volgen dan eene beschouwing der verscheidene Schepselen, die in de waereld geplaatst zyn. Cleonicus. Uwe begeerte is loffelyk, Zuster. Maar wordt gy door de meenigte dier voorwerpen niet afgeschrikt ? Denkt gy dat de verscheidene wonderen, waaruit de drie Ryken, dat der Dieren naamelyk, Gewassen en Delfstoffen, I. Afd. III. Deel. A bestaan,  » Wysbegeerte voor (VI. Afd. bestaan, in Samenspraaken, zo als wy tot nu toe gehouden hebben, te verhandelen ? Euphros. Ik begryp wel dat wy ons met eene verbaazende verscheidenheid van zaaken zullen moeten bezig houden. Maar heb ik u niet wel hooren zeggen , dat men deeze' oeffening gemaklyk kan maaken, door zich zekere orde in de naspooringen voor te stellen, die ons in veele voorwerpen grooter gelykheid zal doen ontdekken , dan men in den eersten opslag zoude vermoeden ? Cleon. Dat is ontwyfFelbaar; en wy beleeven eenen tyd, waarin verscheidene groote mannen zich bevlytigd hebben om alle de voorwerpen der Natuure in zekere orde te schikken. By de Ouden, Aristoteles naamelyk, Plinius en Theophrastus wordt zulk eene juiste schikking zekerlyk vrugteloos gezogt. Aldrovandus was onder de laatere geleerden de eerste, die met eene onvermoeide vlyt alles, wat tot het opmaaken van een volledig samenstelsel der Natuurlyke Historie vereischt werd, byeenzamelde : maar zyne werken , die uit veele boekdeelen bestaan, zyn zo vol onnoodige aanhaalingen en uitweidingen, dat zy niet geschikt zyn om met eenig vermaak geleezen te worden. Gesner en Jonston hebben hun best gedaan om Aldrovandus te verkorten, en de Natuurlyke Historie in eene zekere orde te brengen, maar juist niet met eenen zeer gelukkigen uitslag. Eenigen tyd daarna heeft de Heer Ray aan de verbetering van hunne werken de hand geslagen , en naar myne gedagten, is geen schryver zo gelukkig geweest als hy in de Natuurlyke Historie tot een systematische orde te brengen. Euphros. My staat voor, meer dan eens gehoord te hebben dat ook de Heeren Klein en Linneus hiertoe niet weinig hebben toegebragt. Cleon. Ongetwyffeld verdienen die Heeren met lof gemeld te worden. Doch dewyl alle manieren om de voortbrengsels der Natuure onder zekere klassen te brengen , alleen geschikt zyn om het geheugen te hulp te komen, en de zaaken gemaklyker voor het begrip te maaken , verdient een  I. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 3 een schryver, die met de meeste beknoptheid en duidelykheid geschreeven heeft, zekerlyk de grootste agting. Zulk eenen nu vinden wy in den Heere Ray. Zeer wel begrypende dat men zich geen naauwkeurig denkbeeld vormen kan, uit de enkele verdeelinge der Dieren in byzondere klassen, heeft hy ze geschikt naar hunne meest in het oog loopende hoedaanigheden ; en vernoegd met de beknoptheid zyner verdeelinge, stelde hy zich tot zyn groot oogmerk voor om, in het beschryven van ieder Dier, zeer naauwkeurig te zyn. Euphros. Het komt my dan voor dat gy, in eene Natuurlyke Historie van de Dieren, hem tot leidsman verkiezen zoudt. Cleon. Zekerlyk ; in de Historie der viervoetige Dieren zoude ik geen beter leidsman weeten uit te kiezen. Over andere voorwerpen kunnen weder andere schryvers worden geraadpleegd; de een heeft zyne verdiensten in het eene, de andere in een ander opzigt. En dewyl ik bespeur dat uwe genegenheid ter beoeffeninge van de Natuurlyke Historie is uitgestrekt , zal ik gaarne de moeite neemen van uit verscheidene schryvers de merkwaardigste byzonderheden te verzamelen, en ze u in onze Samenspraaken mede te deelen. Daarby zal ik nog al het een en ander kunnen voegen, dat ik door eigene opmerkinge of ondervindinge geleerd heb, of uit de berigten van sommigen myner vrienden , die gereisd hebben , en op wier verhaalen ik staat kan maaken, ben te weeten gekomen. Euphros. Ik beloof my zelve een onuitspreeklyk genoegen ; want niets kan aangenaamer zyn dan door het ruime veld der Natuure te weiden , de Natuur in haare verscheidenheden gade te slaan, en haare gewoone werkingen te vergelyken met die ongewoone voortbrengselen, waarin zy van zichzelve schynt te ontaarden. > Maar Cleonicus, met welke voorwerpen zullen wy onze bespiegelingen best beginnen ? Cleon. Eer ik die vraag beantwoorde , verzoek ik u vriendelyk , toch geene verwagtingen op te vatten , welke A 2 ik  4 WYSBEGEERTE VOOR (VI. Afd. ik niet zal kunnen voldoen, lk zal myn best wel doen om alles zo klaar en beknopt als de natuur der zaake toelaat voor te stellen ; maar dikwyls zal het onderwerp zelf eene taal en wyze van behandelinge, die weinig bevalligheids toelaaten , eischen. Doch ik behoef by u op deeze bedenking niet stil te staan. De lust, welke gy hebt doen blyken in het houden van onze voorige gesprekken , heeft my overtuigd dat uw geeft te verheeven is om zich aan uitwendige sieraaden te vergaapen , en groot genoeg om op dingen , die, zonder het oor of de inbeelding te streelen, het verstand beschaaven en uitbreiden , te letten. — Ligtelyk (opdat ik uwe vraag beantwoorde) begrypt gy dat wy niet gevoeglyker kunnen beginnen dan met de beschouwinge der schepselen, die nevens ons op den Aardbol leeven, en my dunkt dat de viervoetige Dieren allereerst in aanmerkinge komen moeten. Euphros. Ik heb 'er niets tegen. De overeenkomst tusschen het maaksel van hunne ligchaamen en van het onze ; de diensten, welke zy den menschen bewyzen, of de vyandschap , welke tusschen hen en ons plaats heeft; alles loopt samen om hen de eerste voorwerpen van onze nieuwsgierigheid te maaken. Welke is nu de natuurlykste verdeeling der viervoetige Dieren ? Cleon. Het is zekerlyk natuurlykst ze eerst te verdeelen in tamme en wilde. In de eerste tyden waren de menschen zelven nog onbeschaafd , weinig voorzien van de noodige hoedaanigheden om de bewooners der wouden te temmen. Naakt , ongewapend en zonder schuilplaatsen, waren de wilde Dieren voor hun gevaarlyke mededingers, en derzelver vernieling was het eerste werk der helden. Maar toen de menschen, en met hen ook de konsten, in meenigte aangroeiden, zuiverden zy de vlakke velden welhaaft van woeste bewooneren; zy deeden hun regt over alle leevende schepselen gelden, namen een deel derzelven onder hunne hoede en bescherming , terwyl de overigen in de wildernissen hunne wooning vonden. Euphros. Gy verstaat dan door tamme Dieren zulken, als de  1. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 5 de mensch onder zyn opzigt genomen, of onder zyne gehoorzaamheid gebragt heeft; en door wilde zulken , die hunne natuurlyke onäfhanglykheid en woestheid nog blyven behouden. Cleon. Het is zo. De wilde Dieren veranderen niet van aart; maar het schynt dat de menschen den aart der tamme Dieren, welke men ook Huisdieren noemen kan , veranderd hebben, zodat zy (om dus te spreeken) slaaven geworden zyn, die weinige andere begeerten hebben dan welke het hunnen meesteren behaagt in te volgen. Niet slegts is hunne zugt tot vryheid beteugeld, maar zelfs heeft de menschelyke konst en vlyt hen, als het ware, eene andere gedaante doen aanneemen, gelyk in het verschillend Ras der Honden en Paarden te ontdekken is. Ja zelfs heeft men in het inwendig maaksel hunner ligchaamen eenige verandering te weeg gebragt. Want de maagen der Huisdieren zyn zelden zo groot als die van anderen; dewyl zy op vastgestelde tyden voedsel krygen , en dat maar weinig te gelyk, zo schynt het dat de maagen deezer Dieren zich samengetrokken hebben, om hen tot de leevenswyze, welke zy leiden moeten , bekwaam te maaken. Euphros. Wy zien dus de Natuur eenigermaate onder bedwang in die schepselen, welke wy geleerd hebben met ons te leeven. Maar wat hebt gy van de bewooneren der wildernissen te zeggen ? Cleon. Zy behouden allen hunne eerste gedaante en natuurlyke driften. Hoe verder zy van de dwingelandye der menschen verwyderd zyn , hoe grooter schranderheid zy schynen te bezitten. De Beevers, by voorbeeld, bouwen in de afgelegenste woestynen, waar zelden menschen doorreizen, netter woonplaatsen, dan de redelyke bewooners dier landstreeken toonen kunnen : en zy doen in hunne huishoudinge eene geregelder orde heerschen , dan de menschen , over het algemeen genomen, opvolgen. Doch zo ras als de mensch hunne gezelschappen nadert, houdt hunne wysheid op , en zy weeten de konsten, die tot een gezellig leeven behooren, niet langer te oeffenen ; maar gelaaten A 3 zich,  6 Wysbegeerte voor. (VI.Afd. zich , alsof zy zich gewilliglyk onder slaaverny wilden vlyen. Hun moed wordt zelfs minder, wanneer 'er menschen naby hen zyn. Alleenlyk bezit de Leeuw, die in de Nubische wildernissen niets anders geleerd heeft dan zyne kragt naar die van zwakker dieren af te meeten, en gewoon is te overwinnen , eenen verbaazenden moed ; in plaatse van voor de menschen te vlieden, gelyk men bevindt dat andere dieren doen, taft hy gantsche karavaanen, die door de woeftynen reizen, aan , en wanneer hy overweldigd wordt, blyft hy zynen vyand al vlugtende nog in het gezigt zien. Maar de Leeuwen van Morocco, hetwelk een volkryker land is, schynen der menschen meerderheid eenigzins te erkennen , dewyl zy , zelfs door het geschreeuw van vrouwen en kinderen , aan het wyken gehragt worden. »■ Daarenboven moet ik aanmerken,' dat 'er eertyds waarschynlyk veele soorten van Dieren geweest zyn, welke nu geheel zyn uitgestorven. De Eland , by voorbeeld , welke wy met zekerheid weeten dat eertyds een inbooreling van Europa was, wordt nu buiten Canada niet gevonden. Die gedrogtelyke beenderen van den Mammuth, (gelyk zeker dier , het welk ten minsten viermaal zo groot is als de Olifant, door de Siberiërs genoemd wordt) die beenderen, welke voordeezen in Siberië zyn opgegraaven , en geenszins tot den Walvisch kunnen behooren , overtuigen ons dat 'er Dieren geweest zyn, die geheel zyn weggeraakt. De Historien van Aristoteles en Plinius dienen om ons in dit gevoelen te versterken ; want by hun vinden wy van Dieren gesproken , welke in den tegenwoordigen staat der Natuure onbekend zyn. Euphros. Ik begryp uit uw zeggen, dat wy die verscheidenheden , driften en verbaazende voorbeelden van moed en schranderheid , welke in het viervoetig gedierte onzer opmerkinge overwaardig zyn , in de bosschen en ver van de menschen af zoeken moeten. Ik zal gaarne iets van u leeren wegens de verschillendc middelen, welke zy in het werk stellen om hun voedsel te zoeken. Cleon. Zy zyn in alle opzigten geschikt naar die leevens wyze,  I. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN, 7 wyze, waarin zy hun hoogste vermaak vinden. De Roofdieren zyn op de wonderbaarste wyze toegerust om kryg te voeren. Het is egter zeker dat men in de verschillende soorten groote verscheidenhëid ontdekt in de manier, waarop zy hunnen roof vervolgen, De Leeuw en Tyger doen zulks alleen door middel van het gezigt , waarom zy zeer doordringende oogen hebben ; andere Dieren spooren hun wild op door middel van den reuk , terwyl sommigen in hinderlaagen liggen te wagten op alles wat hun nadert, en zy overweldigen kunnen. Euphros. Gy zult my niet weinig verpligten, Cleonicus, door my de verdere verscheidenheden in de verschillende soorten van viervoetige Dieren aan te wyzen. Cleon. De Tanden der Roofdieren verschillen in alle opzigten van die der Beesten, welke op kruiden en gewassen aazen. In de laatsten schynen zy eenvouwdiglyk geschikt te zyn tot het samenmengen en verbryzelen van hun voedsel; maar in de anderen tot het vasthouden en verscheuren van hunnen Roof. Een aanmerklyk verschil vindt men ook in de pooten en voeten der Dieren, zynde die in iedere soort zeer juist geschikt naar den aart der beweegingen, welke zy te maaken hebben. In sommigen, als in de Olifanten, Rhinocerossen en Zeepaarden , zyn zy sterk gemaakt, om de verbaazende gevaarten van derzelver ligchaamen te kunnen draagen. Harten , Haazen en andere Dieren, welke ongemeen snel zyn , hebben dunne maar zenuwagtige pooten. De voeten van eenigen, gelyk die der Otters en Beevers, zyn geschikt gemaakt om te zwemmen. Men vindt 'er, wier voeten hun dienen om te gaan en te graaven, waarvan de Mol een merkwaardig voorbeeld is; en anderen zyn wederom geschikt om te loopen en te vliegen, gelyk de Vleermuis. Veelen hebben slegts korte nagels, om des te vaardiger en gemaklyker te kunnen loopen; terwyl eenigen, gelyk de Leeuw en de meeste andere Roofdieren , scherpe en sterke klaauwen hebben, waardoor zy best in staat zyn om hunnen roof te grypen. ■ Eene zeer aanmerklyke verscheidenheid bespeurt men ook in de Koppen deezer schepA 4 ■ selen,  8 WVSBEGEERTE VOOR (VI. Afd. felen, want in sommigen zyn zy vierkant en breed, geschikt naar hunne langzaame beweeging, naar hun voedsel en verblyf; in anderen zyn zy dun en puntig, als hun hierdoor van den meesten dienst zynde in het omwroeten der aarde. — De Maag is doorgaans geschikt naar de hoedaanigheid van het voedsel, waarvan de Dieren zich bedienen. Zy, die van vleesch en dergelyke voedzaame zelfstandigheden leeven , hebben eene kleine en klieragtige Maag , voorzien van zulke sappen , als best bekwaam zyn om het geen 'er in komt te doen verteeren. Herkaauwende Dieren, welke alleenlyk kruiden en gewassen eeten , hebben integendeel vier Maagen, die ieder het haare toebrengen om de spys tot een gepast voedsel te bereiden. Men vindt egter in Africa, waar de Planten eene voedzaamer kragt hebben dan in onze gemaatigde streeken , niet meer dan twee Maagen in verscheidene Dieren , welke by ons blyken van vier voorzien te zyn. Euphros. Uw zeggen leert my dat de Natuur alle soorten van Dieren geschikt gemaakt heeft om dat voedsel, het welk best naar haaren aart geschikt is, te vinden en te verteeren. Groote Dieren, als Olifanten en Leeuwen, hebben geene vlugheid of scherpen reuk, om hunnen roof te vervolgen of op te spooren, maar zien dit gebrek vergoed door hunne kragten. Maar welke byzonderheden hebt gy my verder mede te deelen ? Cleon. Weinige wilde Dieren zoeken hunnen roof by dag; maar by nagt doen zy de Bosschen van hun huilen en brullen weêrgalmen. De sterksten begeeven zich veelal naar plaatsen, waar zy de zwaksten hooren, om den roof, welken deezen gevangen hebben , tot hun voordeel te gebruiken. Verder is het zeker dat zy dikwyls door gebrek aan voedsel zouden omkomen, indien de Natuur hen niet in staat gesteld had om lang honger te lyden. Want dewyl zy niet altyd eenigen roof kunnen vinden , kunnen zy niet altyd hunne begeerte involgen. Wanneer zy eens eenig wild hebben opgedaan, slokken zy het met eene verbaazende gulzigheid , dikwyls met beenen en al, op, en wyken dan weder naar hunne  I. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 9 hunne schuilplaatsen, daar zy in eenen staat van werkloosheid blyven , totdat de honger hunnen moed en werkzaamheid weder opwekt. Maar dewyl zy, in het vervolgen van. hunnen roof, steeds tegenstand ontmoeten, moeten zy somtyds agt of tien dagen agtereen grooten honger en zwaare moeite verduuren. Roofdieren verslinden elkanderen zeer zelden, en niets anders dan de dringendste nood kan hen hiertoe aanzetten; en dan verschaft het zwakste wild aan het sterkste eene zeer onsmaakelyke maaltyd. Het groote Roofgedierte tragt voornaamelyk Herten, Ossen of andere Beesten, die verordend schynen om de Natuur te verfraaijen, en den menschen van nut te zyn , op te spooren ; na het bloed 'er uit gezoogen te hebben, verslinden zy derzelver lyken ; en in sommige gevallen vindt men ook dat zy elkanderen aantasten, zonder dat zy daartoe door den prikkel des hongers genoopt worden- Dus zyn de Olifant, de Tyger , de Hond en de Wolf zulke geslagene vyanden, dat zy elkanderen nimmer ontmoeten , zonder dat die ontmoeting met den dood van het zwakste beest eindigt. Euphros. Gun my het genoegen, Cleonicus, van my wat onderscheidener denkbeeld wegens de leevenswyze der Roofdieren te geeven , door die van het een of ander Dier uit hunne bende ten voorbeelde te stellen. Cleon. ik vind uw verzoek zeer billyk, en om aan hetzelve te beantwoorden, zal ik u den Wolf in zynen natuurlyken staat van woestheid voorstellen. By de onverzadelykste begeerte om zyn voedsel in dieren te vinden, schynt het dat de Natuur hem de verwonderenswaardigste verscheidenheid van middelen om deeze begeerte te verzadigen heeft eigen gemaakt. Sterkte, vlugheid en lift bezittende, is hy in alle opzigten geschikt om zynen roof te vinden, te overweldigen en te verslinden; en niettegenstaande dit alles moet hy nog dikwyls van honger sterven, dewyl hy tot vyand der menschen verklaard is. Dus overal vervolgd wordende, is hy in de noodzaaklykheid om de afgezonderdste plaatsen der bosschen te zoeken, waar zyn buit hem, of door vlugheid of door list al te dikwyls ontsnapt. Hy A 5 blyft  10 Wysbegeerte voor (VI. Afd. blyft somtyds gantsche dagen in die plaatsen, welke van kleine dieren meest bezogt worden, loeren, totdat by eindelyk, door gebrek wanhoopig en door honger moedig geworden , het waagt zodaanige Dieren aan te tasten, die onder de bescherming der menschen eene schuilplaats gezogt hebben. Hy valt dan in de beesten-stallen, vernielt alles wat hem voorkomt, vermoordt uit enkelen bloeddorst, en keert, wanneer hem dit gelukt is, weder, totdat hy' gewond , of door menschen of honden verjaagd zynde, zich alleenlyk by nagt waagt, en alles verscheurt wat hy kan overweldigen. Niet zelden heeft men hem, wanneer zyne aanvallen ongelukkig geslaagd waren , naar de bosschen zien wederkeeren, om het wild gedierte te vervolgen; niet zo zeer in hoope van zelf iets op te doen, als wel in verwagtinge van eenig aandeel in den buit te zullen krygen, welke de eene of andere Wolf was magtig geworden. Hy tast , om kort te gaan , wanneer hy tot den uitersten nood gebragt is, zelfs menschen aan, en veroorzaakt gantsch woedende geworden zynde, allerbeklaaglykste verwoestingen. Euphros. Heeft de Natuur , welke het Roofgedierte zo geschikt gemaakt heeft om hunnen roof te vangen , te overweldigen en te vernielen, de Beesten, op welken zy jagt maaken, ook van verscheidene middelen voorzien om het verderf te ontwyken of af te weeren? Cleon. Ongetwyffeld. Sommigen vinden eene schuilplaats in holen, waarin de Natuur hen geleerd heeft zichzelven te begraaven; anderen zoeken hunne veiligheid in hunne gezwindheid, en zulke Dieren, die geene van deeze middelen kunnen gebruiken, schoolen doorgaans samen , om geweldige aanvallen met vereenigde kragt te keer te gaan. Het Schaap zelfs, het wcerloosste van alle Dieren, zal egter nog eenigen weêrstand bieden. Dieren, welke op vrugten aazen, die alleenlyk in sommige tyden van het jaar te. vinden zyn, hebben de schranderheid om zich tegen den winter den noodigen voorraad te bezorgen, ten einde zy dan in hunne holen, die doorgaans met groote konst gemaakt zyn,  I. Samenspr.) JONGE HeEREN EN JUFFEREN. II zyn, in veiligheid blyven moogen. De Natuur heeft dus allen Dieren eene drift ingeschapen om vyandelyke aanvallen af te weeren; maar naauwlyks kunnen eenige konstenaaryen hen baaten om hen tegen de magt der menschen te beveiligen. Euphros. Gy hebt my reeds gezegd dat de Dieren, zo ras als zy onder de heerschappy der menschen komen, om zo te spreeken, van natuur veranderen. Maar vindt men ook wel veranderingen in de Beesten , die in het wild blyven leeven ? Cleon. In geenen deele. In hunne natuurlyke eenzaamheid houden zy steeds de zelfde leevenswyze: men ziet niet dat zy van de eene streek naar de andere trekken, maar het bosch, waarin zy gebooren zyn, schynt hunne begeerten te bepaalen en te verzadigen, dewyl zy het zelden verlaaten, en wanneer zy het doen, zulks alleenlyk geschiedt, omdat het hun niet langer eene veilige schuilplaats kan verschaffen. Zy ontvlieden dan juist geene schepfels van hunne soort, dewyl zy middelen genoeg hebben om die te ontkomen, maar vlugten voornaamelyk voor de menschen. Euphros. Maar hoe kan ik deeze uwe aanmerking over-; eenbrengen met de verbaazende verscheidenheid, welke ik dikwyls in wilde Dieren van de zelfde soort bespeurd heb? Cleon. Myne aanmerking moet bepaald worden tot Dieren , die in de zelfde lugtstreek leeven. Want gelyk in de menschen veele veranderingen ontstaan uit de hette of koude of andere byzonderheden van het land, waarin zy leeven, zo laat ook de lugtstreek blyken van haaren invloed na op het onvernuftig gedierte. Over het algemeen kan men aanmerken, dat in de koudste landen het bont van ieder Dier langst en warmst is , om het des te meer tegen de koude te beschutten. Dus is het hair van Vossen en Wolven , het welk in gemaatigde streeken maar kort is , in de bevrozene landen naby de Noordpool zeer lang. Die Honden , welke by ons lang hair hebben, werpen , wanneer zy in de landen onder de Keerkringen gebragt worden, hunnen dikken  I2 WVSBEGEERTE VOOR (VI. Afd. dikken huid af, en worden binnen weinige jaaren geschikter voor de plaatsen, waarin zy zich bevinden. De Olifanten en Rhinocerossen, welke in de heetste landen leeven, hebben geen hair altoos : terwyl de Beevers en Hermelynen, die meest gevonden worden daar het koudst is, merkwaardig zyn om de warmte en fynheid hunner bonten. Daar is maar eene uitzondering op deezen algemeenen regel, te weeten dat de viervoetige Dieren van Syrie, schoon het zelve eene heete landstreek is, ongemeen fyn en lang hair hebben. Dus verschaffen de Syrische Katten, Schaapen en meer andere Dieren stof genoeg om 'er Grein van te weeven , het welk door geheel Europa bekend is. Euphros. Kunt gy my ook zeggen wat de oorzaak is dat Dieren van de zelfde soort in het eene land grooter zyn dan in het andere? Cleon. Dit kan uit de hoeveelheid of de kragt van het voedsel, het welk de verschillende landstreeken verschaffen, voortkomen. Dus zyn de Beesten, die in de valleien leeven, veel grooter dan die, welke schraale spys op de bergen vinden ; zulken, die de heete landen bewoonen, waar de gewassen grooter en sappiger zyn dan by ons, zyn ook merkwaardig om hunne grootte. Daar Africa, by de oudheid, tot een spreekwoord geworden is om deszelfs gedrogtelyke Slangen , is het niet minder merkwaardig om zyne Leeuwen, Olifanten en Luiparden. De zelfde natuurlyke oorzaaken, welke de menschen in de ongunstigste oorden barbaarsch en ongezellig maaken, schynen ook van invloed te zyn op het onvernuftig gedierte. Want overal waar de woestheid der menschen op haar grootst is, is het ook dus gelegen met die der dieren ; waar de redelyke vermoogens aan den eenen kant kleiner zyn , zyn de werkzaame aan den anderen kant grooter; en in die oorden schynt het dat menschen en dieren met elkanderen om de heerschappy stryden. Alle poogingen, welke men heeft aangewend om de woeste dieren , die van onder de Pool of den Equator naar andere landen gebragt zyrt, te temmen, zyn kragteloos bevonden. Leeuwen en Luiparden zyn , nog jong zynde,. onscha-  I Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 13 onschadclyk , ja zelfs vriendelyk ; maar ouder wordende krygen zy alle hunne natuurlyke woestheid, byten naar de hand die hun voedsdel geeft, en worden van tyd tot tyd gevaarlyker en wreeder. Euphros. Ik twyffel niet aan de gegrondheid van uwe aanmerkinge. My heugt te hebben hooren vertellen dat zeker man, die de kost won met wilde beesten op de kermissen te laaten kyken , eenen Hond en Wolf, beiden jong, in de zelfde kamer hield opgeslooten. In het eerst speelden zy samen , en scheenen veel vermaaks te vinden in elkanders gezelschap ; maar de Wolf, ouder wordende, begon eene nieuwe woestheid te krygen, en welhaast raakten de twee makkers in geschil over het voedsel, het welk hun gegee- , ven werd. Altyd begon het geschil aan de zyde van den Wolf, die (schoon hem en den Hond veel meer toegedeeld werd dan zy te samen konden opeeten) den Hond egter van de spyze afweerde , om ze voor zichzelven te bewaaren. Deeze kwaalyk geplaatste medgezellen werden dus van dag tot dag geweldiger tegen elkanderen, tot dat de dood van den Hond, die door den Wolf onverhoeds werd aangevallen, van alle geschillen een einde maakte. Euphros. Wy bevinden dus dat onder de vleescheetende Dieren zelven verscheidene gesteltenissen plaats hebben; dewyl sommigen roofzugtig zyn alleen om hunnen honger te verzadigen, daar de Tyger, de Hyaena, en meer andere Dieren alles , wat hun voorkomt, vernielen , en wreed zyn, zonder eenige noodzaaklykheid. Cleon. Men heeft aangemerkt dat de uitgebreide wildernissen van Africa, welke tusschen de Keerkringen gelegen zyn , de grootste en wildste Dieren verschaffen , daar de Dieren, die op de zelfde breedte in America gevonden worden , in verre na zo verschrikkelyk niet zyn. Alle de viervoetige Dieren van de nieuwe waereld zyn kleiner dan die van de oude. De Roofdieren van America zyn ook veel minder vinnig dan die van Africa en Asie, en geheel ontbloot van dien moed, welke zo dikwyls doodelyk is voor de menschen. Euphros.  14 WYSBEGEERTE VOOR (VI. Afd. Euphros. Maar heb ik niet wel gehoord dat het een doorgaande regel in de Natuur is, dat de kleinste Dieren meest vermenigvuldigen; en zoude hieruit niet volgen dat 'er in America meer viervoetige Dieren zyn dan in Africa ? Cleon. Zonder twyffel. De Geiten, die uit Europa naar Zuid-America gebragt worden, zyn na weinige voortteelingen veel kleiner, maar ook veel vrugtbaarer, en in plaatse van een of ten hoogsten twee jongen te werpen , krygen zy 'er gemeenlyk vyf, zes of meer. In deeze mindere vrugtbaarheid der Dieren van de vreeslykste soort is de Goddelyke wysheid ten klaarsten te ontdekken. Teelden de Olifanten , de Rhinocerossen of Leeuwen zo sterk voort als de Konynen en Rossen , dan zouden alle liften en konstenaaryen der menschen welhaast geheel en al kragteloos zyn, en wy zouden eerlang vinden dat zy dwingelanden waren der geenen, die zich heeren der scheppinge noemen. Cleon. Onder de algemeene aanmerkingen wegens de natuurlyke gesteltenis der Dieren, behooren wy niet te vergeeten dat zy nieuwen moed krygen , wanneer het op de bescherming hunner jongen aankomt; de zagtzinnigsten zelfs bieden den aanvaller tegenstand, en de roofdieren zyn in die omstandigheden zeer verschrikkelyk. De Leeuwin is dan moediger dan de Leeuw zelf; zy tast zonder onderscheid menschen en beesten aan, en wanneer zy eenig leevend schepsel overwonnen heeft, dan brengt zy het onmiddelyk aan haar jong, het welk zy somtyds gewent om het te vermoorden. De Voorzienigheid zorgt ook dat de beesten jongen voortbrengen in eenen tyd, die gunstigst is om voorraad van geschikte voedsels te verschaffen, en in plaatsen , waar zy zich op de veiligste wyze onthouden kunnen. Euphros. Ik heb wel geleezen dat de Dieren verdeeld worden in leevenbaarende en eiliggende. Is 'er ook eenig kenmerk, waardoor zy van elkanderen onderscheiden worden ? Cleon. Ja; alle soorten van eiliggende viervoetige Dieren zyn met schelpen of schaalen gedekt, daar de leevenbaarende huid en hair hebben. De eibaarende zyn de  I Saemspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 15 de vrugtbaarste: want een Schildpad of Krokodil legt niet minder dan honderd eieren te gelyk. Die dieren, welke onvolkomener gevormd zyn , komen spoediger tot eenen staat van volmaaktheid dan de jongen der leevenbaarenden. De Hagedis kan , zo ras als zy gekipt is , voor zicbzelve zorgen; de Otter zwemt, wanneer hy maar eenen dag oud is, om zyn voedsel te zoeken ; de Hond heeft langer tyd noodig om zo ver te vorderen ; het Paard en de Leeuw zyn nog langzaamer in hunne vorderingen; terwyl de Mensch, het verhevenste schepsel op aarde, langst van allen met zwakheden blyft worstelen. Euphros. Gaarne zal ik nog eenige byzonderheden wegens de voortteeling der dieren hooren ; want schoon eenige wysneusjes ligtelyk zullen oordeelen dat dit zaaken zyn , waarmede de Sexe zich niet behoort te moeijen, is de wysgeerige plooi, dien myne harsens door uwe onderwyzingen gekreegen hebben , oorzaak dat ik anders denke, en geene reden altoos zie om dit voornaam gedeelte der Natuurlyke Historie te veragteloozen. Cleon. Gy denkt zeer wel, myne Euphrosyne ; in volgende Samenspraaken zullen wy meer byzonderlyk over de Dieren handelen, en gelegenheid vinden om het een en ander wegens derzelver voortteeling aan te merken. Doch nu heb ik geenen tyd om eenig nieuw onderwerp aan te vangen. Over het algemeen zal ik nog zeggen dat de Natuur, schoon zy wel gezorgd heeft om iedere soort van Dieren onderscheiden te houden van andere soorten, egter (gelyk ik meen reeds gezegd te hebben) geene moeite heeft aangewend om alle de soorten in weezen te houden. Wy kunnen aanmerken dat de Mammuth, eendier, ten minsten viermaal zo groot als de Olifant, niet meer te vinden is. Het is derhalven nutteloos, op alle de vraagen, welke de onkunde betreffende deeze schepsels zoude kunnen voorstellen agt te slaan , dewyl geene schranderheid groot genoeg is om ze op te lossen. Verscheidene andere byzonderheden zullen wy met stilzwygen voorbygaan, en ons nooit  16 Wysbegeerte voor (VI. Afd. nooit ophouden mee de bespiegelinge. van zaaken , waarover niemand met eenige zekerheid kan oordeelen. Tweede Samenspraak; Van Dieren met een ongespleeten Hoef, die tot bet geslagt der Paarden behooren. Cleon Ik weet onze Samenspraaken over de byzondere soorten van Dieren niet beter te beginnen dan met het Paard , over welks schoonheid en dïenst men zich in alle landen ■van Europa verwondert. Ik twyffel niet, myne. Euphrosyne, of deeze myne verkiezing zal u wel behaagen. Euphros. Ongemeen wel , Cleonicus. Ik zal u met het uiterste vermaak de natuur en hoedaanigheden van het Paard hooren beschryven. Gemaklyk zoude ik, in navolginge van het geen ik nu en dan gelezen heb , eene lofrede, over dit Dier kunnen uitspreeken ; maar het is onnoodig dat ik het u aanpryze ; nuttiger zal het voor my zyn van u te leeren hoe de Paarden aan al die schoone hoedaanigheden, welke wy hoog in dezelven waardeeren, komen. Cleon. Zy komen byna geheel van de opvoedinge, welke hun gegeeven wordt ; en die opvoeding eischt zorgen en moeiten , welke de menschen aan geene andere Dieren te koste leggen, maar die ryklyk betaald worden door de aanhoudende diensten , welke zy van de Paarden hebben. Reeds zeer vroeg is men bedagt om de jonge Veulens van hunne moeders af te zonderen ; men laat hen vyf, zes of ten langsten zeven maanden zuigen, want de ondervinding heeft geleerd dat zulken , die het langer doen, zo goed niet zyn als die vroeger gespeend worden. Euphros. Dat heb ik meermaalen gehoord , Cleonicus. Schoon zy beter in het vleesch zyn, naar maate zy. langer by  II Samensp) jonge HeEREN EN JUFFEREN, 17 by de moeder gelaaten worden, agt men het egter best hen spoedig aan vaster voedsel dan melk te gewennen, en hun al vroeg tweemaal daags zemelen met een weinig hooi te geeven, waarvan men de maat vermeerdert, naar dat zy ouder worden. Ik weet ook dat men zeer zorgvuldig zyn moet, wanneer men de Veulens speent, om hen in eenen zindelyken stal te zetten, daar het vooral niet heet is, uit vreeze dat zy te teêr, en te aandoenlyk voor de indruksels van de lugt zouden worden. Meldt my, bidde ik, eenige byzonderheden wegens de wyze , waarop de jonge Paarden gedresseerd moeten worden. Cleon. Men begint dit werk gevoeglykst, wanneer zy drie of drie en een half jaar oud zyn. In den beginne legt men hun eenen ligten zadel op , en laat hen dagelyks eene uur of drie gezadeld staan ; men zal hen ook wennen om een bit in den bek te neemen, en zich de pooten te laaten opligten, waarop men nu en dan eenige slagen zal geeven, alsof men hen beslaan wilde ; en wanneer men Paarden heeft , welke geschikt zyn om karossen en andere rytuigen te trekken, zal men dezelven een tuig opleggen, maar in den beginne geen toom gebruiken. Vervolgens moet men ze, zonder eenigen anderen last dan het tuig en den zadel, langs eenen gelyken weg eenen tyd lang doen draaven; en na dit alles moeten zy, sterk genoeg zynde om eenen man te draagen of rytuigen voort te trekken , gewend worden om naar den toom te luisteren. Euphros. Maar waarom is men bedagt geweest om de Paarden ook door middel van bit en spooren te bestieren en aan te moedigen? Zoude men zulks niet ruim zo wel hebben kunnen doen door op hun gezigt of gehoor te werken ? Cleon. In geenen deele, de Paarden zyn zeer teêr in den bek, en uit dien hoofde kan men hen best door het bit regeeren en beteugelen ; de minste beweeging of drukking van het bit is genoemzaam om het dier in zyne beweegingen te bepaalen. Daarenboven is het algemeen waar ten I. Afd. III. Deel. li op-  18 wysbegeerte voor (VI. Afd. opzigte der dieren, dat teekens, welke hun door het gevoel gegeeven worden, meer invloeds op hen hebben dan die, welke zy door de ooren of oogen ontvangen. Ook maakt de stand der Paarden ten aanzien des geenen , die hen berydt of bestiert, het gebruik der oogen tot dat einde geheel nutteloos, dewyl zy alleenlyk vooruit zien, en de teekens, welke hun mogten gegeeven worden , niet zouden kunnen ontdekken dan door den kop om te draaijen. De aanmoediging en beteugeling door het gehoor is alleenlyk geschikt voor de grofste soort van Paarden, en in de Manege, welke de plaats is, daar zy de beste opvoeding krygen , spreekt men hun genoegzaam nooit aan, en maakt zelfs eenen schyn, alsof men hen in het geheel niet bestierde. Wanneer zy wel gedresseerd zyn, dan is de minste drukking der dyen, en de minste draaijing van het bit genoeg om hunne beweegingen te rigten; zelfs zyn de spooren dan nutteloos, waarvan men zich niet bedient, tenzy men wil dat zy zich sterker dan naar gewoonte beweegen; en wanneer een onkundig beryder, het Paard de spooren geevende, het bit styf houdt, kan het niet anders zyn of het beeft, zich aan den eenen kant aangezet en aan den anderen tegengehouden vindende , moet steigeren en sprongen maaken, zonder uit zyne plaats te gaan. Euphros. Ik houde my met dit algemeen berigt Wegens het dresseeren voldaan, Cleonicus. Indien het u goeddunkt my eenige onderrigtingen te geeven wegens de byzonderheden, die in een schoon Paard vereischt worden, zal ik ze gaarne hooren In geen der viervoetige dieren weet ik dat zulk eene welgemaaktheid, zulk eene juiste evenredigheid van de verscheidene ligchaamsdeelen plaats heeft, maar de kenmerken, waaruit men over de meerdere of mindere schoonheid der Paarden oordeelt, weet ik zo wel niet. Cleon. Ik zal u die leeren kennen; maar vooraf zal ik u onderhouden over de wyze, waarop men den ouderdom van een Paard weeten kan; dezelve wordt opgemaakt uit het  II Samensp.) jonge Heeren en Jufferen. 19 het getal der tanden. De eerste tanden, die te voorschyn komen, zyn vier. in getal, twee van boven en twee van onderen; zy worden Veulen-tanden genoemd, en zyn gemaklyk van de anderen te onderscheiden, door hunne witheid ; vervolgens komen 'er meer uit totdat zy twaalf in getal zyn, zes van boven en zes van onderen. Wanneer een Veulen tusschen de twee en een half en de drie jaaren oud is , dan krygt het vier van deeze tanden, twee van boven en twee van onderen, welke nypers of plukkers genoemd worden , en veel langer en breeder zyn dan de voorste tanden; deezen dienen het dier om het gras af te nypen , en het hooi uit de ruif te haaien. Wanneer zy voltallig zyn kan men staat maaken dat het Paard drie jaaren, of een weinig daar boven is. Wanneer het omtrent vier jaaren is, dan krygt het weder twee tanden van boven en twee van onderen, aan weêrzyde van de nypers, zodat 'er nu geene andere voorste tanden ontbreeken dan alleen de hoektanden; en hieruit kan men besluiten dat het by de vier jaaren oud is. Vervolgens vertoonen de slagtanden zich, welke een weinig gekromd zyn. De onderste komen eer te voorschyn dan de bovenste, en in den ouderdom van vier jaaren heeft het Paard ze nog maar zeer klein. Wanneer alle de Veulentanden voor den dag gekomen zyn, en de hoektanden zich beginnen te vertoonen, dan loopt het Paard naar de vyf jaaren toe. Van vyf tot vyf en een half jaar blyven de hoektanden hol, en worden niet vol voor de zes jaaren. Wanneer het Paard vyf en een half jaar is, zyn zy omtrent een vierde gedeelte van eenen duim, en wanneer het ten vollen zes jaaren bereikt heeft, eenen halven duim hoog. Na den ouderdom van zes jaaren moet men voornaamelyk agt geeven op de hoek- en slagtanden. Dat gedeelte der hoektanden, het welk vleesch van binnen heeft, neemt eerst eene bruinagtige vlek aan, vry wel gelykende naar het oog van een tuinboon. Met den ouderdom van zeven jaaren B 2 wordt  20 WYSBEGEERTE VOOR (VI. Afd. wordt die vlek flaauwer, en de tand gelyker, en wanneer het beest agt jaaren is verdwynt zy geheel en al , schoon het zeer wel mogelyk is dat men 'er nog een jaar of twee langer iets van zie, waardoor veelen zyn misleid geworden. Hoe langer de hoektanden zyn hoe ouder het Paard is. Wanneer de vlek verdweenen is , en men de slagtanden aan de bovenkaak met den vinger voelende , vindt dat zy neergezonken zyn, en met het tandvleesch gelyk staan , dan mag men veilig besluiten dat het ten minsten tien jaaren oud is; want de tanden worden, door elkanderen telkens te wryven, in alle dieren met den ouderdom glad. Maar het wordt tyd dat ik aan ons onderhoud het voorkomen van eene Samenspraake niet beneeme. Zeg my , myne Euphrosyne , waarin, volgens uwe denkbeelden, de schoonheid van een Paard bestaa; ik zal 'er dan kunnen byvoegen het geen door u niet is opgemerkt. Euphros. Ik weet wel dat men verkiest dat de kop dor en dun en niet al te lang zy; de ooren moeten niet ver van elkanderen en klein zyn; ook behooren zy regtöp en onbeweeglyk op den kop te staan. Het voorhoofd moet niet breed en een weinig bolrond zyn. Men verkiest dunne oogleden; heldere en leevendige oogen, die vol vuurs zyn; den oogappel groot; de onderkaak schraal; de neus een weinig gekromd; de neusgaten wel open; het middelschot van de neus dun ; de lippen los; den bek wel besneeden; de schouders schraal en plat; den rug gelyk en glad, schoon een weinig verheeven aan weêrzyde van den ruggraad, die zich wat neêrgedrukt vertoonen moet ; het weeke van den buik vol en kort; het agterste deel rond en wel in het vleesch; het dikke einde van den staart digt en vast; de dyen grof en vleezig; de knie van vooren rond; de pypen van het been dun van vooren en breed aan de zyden; de hairlok agter aan de voeten niet dik; de hiel dik en van eene maatige langte de kruin niet zeer hoog ; de hoef zwart, glad en glinsterend; de hakken breed en tamelyk hoog; de straal van den voet schraal en mager,, en de 'voetzool dik en holrond. Cleon.  II. Samensp.) JONGE HEEREN EN JufFEREN. 21 Cleon. Gy hebt het weezenlyke, waarin de schoonheid der Paarden gelegen is, zeer wel voorgesteld, zodat ik het niet noodig oordeel 'er iets by te voegen. Alleenlyk zal ik aanmerken dat alle die volmaaktheden zelden by elkanderen in het zelfde Paard gevonden worden. De Natuur gaat hier even als in alle andere gevallen te werk, en stelt alle haare bevalligheden genoegzaam nooit in een enkel voorwerp ten toon. Euphros. Uwe aanmerking lydt geene tegenspraak broeder; in het eene Paard zal men het eene, in het andere weder een ander gebrek vinden: ik heb niet lang geleeden de voorgestelde byzonderheden als kenmerken der schoonheid van deeze dieren aangeteekend gevonden, en een liefhebster van een mooi Rypaard zynde, heb ik ze met vry groote oplettendheid geleezen. In het zelfde boek zag ik ook dat over de gebreken der Paarden gehandeld werd. Ik wil u ook wel zeggen wat ik daarvan onthouden hebbe. Men kan zeer wel over de goede of kwaade gesteltenis van het dier oordeelen ; een vermoeid Paard laat de ooren hangen; wanneer een Paard kwaad is houdt het de ooren doorgaans digt aan den kop,vertoont het wit van de oogen, en ziet 'er kribbig en nors uit. Men vindt egter somtyds Paarden, die schoon zy niet kwaad van aart zyn , hunne ooren agterover leggen; een schigtig Paard zal het agteruitloopen niet afleeren, voor dat het zeer oud geworden is. Zo ver gaan myne kundigheden Cleonicus, het geen ik meer behoor te weeten zult gy my dienen te zeggen. Is 'er niet een aanmerkelyk onderscheid in de Paarden, naar de verschillende landen daar zy gefokt worden? Cleon. Een zeer groot onderscheid Zuster. In Vrankryk zyn de Paarden van Bretagne tamelyk sterk , en hebben doorgaans zwart of bruin hair. Zy hebben ook goede pooten en voeten, met eenen harden bek, en eenen korten en vleezigen kop , maar zy zyn gemeenlyk zeer plomp. De Paarden van Francbe Compté zegt men dat tygerpooten en den buik van eene hinde hebben; maar zy zyn dik en B 3 van  22 Wysbegeerte voor (VI. Afd, van eene middelbaare grootte , zynde meer geschikt om vragten te trekken dan om bereeden te worden. De Paarden van Gasconge zyn niet ongelyk aan die van Spanje, maar zo fraai en leevendig niet, en derhalven best geschikt om voertuigen te trekken. De limosinsche Paarden zyn zeer ondeugend en kunnen van weinig dienst zyn, voordat zy den ouderdom van zes jaaren bereikt hebben; derzelver kleur is doorgaans bruin. De Paarden van Normandye gelyken vry wel naar die van Bretagne en Poitou , hebben goede lyven, pooten en voeten, maar zyn ver van fraai te zyn. De Hoogduitsche Paarden zyn veel beter en fraaijer dan die van de Laage Landen; zy worden veel gebruikt voor rytuigen, en nog meer in het leger, en vooral tot het voorttrekken van grof geschut. Zy hebben veel hairs , inzonderheid aan de pooten, zyn niet groot maar gezet, doch teêr van voeten. De Hongaarsche Paarden zyn zeer goed voor de koets , en dienen ook tot Rypaarden ; zy zyn groot, welgemaakt, doorgaans zeer gezwind, en niet allen van de zelfde kleur. De Engelsche Paarden zyn van verschillende soorten dewyl zy uit verscheidene landen afkomstig zyn; maar geen land kan harddraavers leveren, welke de Engelsche evenaaren. Euphros. Dat heb ik meer gehoord; zelfs is my verteld dat een Engelsche harddaaver, wanneer 'er een man op zit, eenige seconden harder kan loopen dan een Barbarysch Paard, wanneer het geheel los en vry is. Cleon. Dat durf ik u ook verzekeren; en egter worden de Engelsche harddraavers meest uit Barbarysche Paarden voortgefokt; maar na twee of drie geslagten worden zy gezwinder en sterker. Doch laaten wy voortgaan. De Deensche Paarden zyn laag, kort en dik; zy hebben eenen fraaijen kop en kort hair. De Nederlandsche Paarden , best bekend onder den naam van Vlaamsche Merriën, zyn zeer geschikt voor de koets. De Poolsche Paarden gelyken wel naar de Deensche, schoon zy zo fraai niet van kop zyn,  ii. Samenspr.) JONGE HeEREN EN jufferen. 23 en korter hair hebben ; zy zyn doorgaans ligt kastanjebruin, moedig, en hebben kwaade nukken. De Paarden van Zwitserland hebben vry veel overeenkomst met die van Duitschland. De Paarden van Piedmont zyn vuurig, van eene middelmaatige grootte, en niet allen van de zelfde kleur. Hunne pooten zyn goed en fraai; de oogen schoon, de ooren klein, maar zy draagen hunne koppen niet wel. De Paarden van Napels en Italië zyn zelden welgemaakt, maar egter van veel dienst; want zy zyn ligt en bekwaam om te draaven, schoon zy niet lang kunnen loopen; nimmer tieren zy wel in eene koude landstreek. De Spaansche Paarden zyn zeer welgemaakt en bevallig, zo wel als leevendig en vlug; zy hebben goede oogen ; fraaije pooten en koppen, en zyn gemakkelyk te behandelen; zy zyn ook goed tot harddraavers, wanneer zy wel bezorgd worden. Zy zyn egter niet van den zelfden dienst. in andere landen als in het land hunner geboorte. De Turksche paarden zyn van onderscheidene gedaanten, doorgaans vry gezwind, en meestal wit, schoon men 'er ook onder vindt, die andere kleuren hebben. Zy zyn groot , handelbaar, sterk, en zeer goed op den weg. De Barbarysche Paarden hebben sterke hoeven, en behouden hunne kragt tot het laatst van hun leeven. Zy zyn zeer goede springhengsten, en worden als zodaanig in Engeland gebruikt. Het Arabische Paard is zo goed niet als het Barbarysche, schoon sommigen denken dat zy van de zelfde soort zyn, uitgezonderd dat die, welke men voor de Arabische woestynen gebruikt, altyd in werkinge zyn De Paarden van de goud-kust van Guinee zyn zeer weinig in getal. Euphros, Ik meen zelfs wel gehoord te hebben dat 'er in sommige deelen van die kust in het geheel geen Paarden zyn; en dat veele Negers eerst in onze Americaansche volkplantingen komende , op het zien van een Paard zeer verwonderd stonden, en 'er van schrikten. Cleon. Wat hier ook van zyn mooge; het is zeker dat de Paarden, die 'er zyn, weinig grooter vallen dan de onB 4 zen,  24 Wysbegeerte voor (VI. Afd. zen, en dat men 'er weinig dienst van heeft, dewyl zy genoegzaam geen stap doen, zonder te struikelen. De Paarden, die aan de Kaap de Goede Hoop gevonden worden, zyn oorspronglyk uit Persie overgebragt ; doorgaans zyn zy klein en van eene hazelnooten kleur ; want die inboorelingen van de Kaap zyn, zyn allen wild en ontembaar. De Chineesche Paarden zyn , vooral in de provincie van Yunnan, goed om hunne sterkte, maar zy zyn zeer langzaam. De Paarden van de Elutscbe Tartaaren zyn goed en vol vuurs; hunne grootte is genoegzaam de zelfde als die van de Poolsche Paarden. Zy zyn nergens bang van, zelfs niet van leeuwen of tygers, maar misschien is dit toe te schryven aan het vertrouwen, het welk zy in hunnen beryder stellen. In het land van den Mogol zyn de  Paarden zeer menigvuldig, en van allerleie kleuren. Zy zyn gemeenlyk van eene middelbaare grootte, schoon sommigen zo groot en fraai zyn als die, welke in Europa gevonden worden. De wilde Paarden van Tartarye verschillen weinig van de tamme, maar zy zyn zo gezwind, dat zy de pylen van de behendigste jaagers ontwyken. Wat de Paarden van America betreft, zy werden allen oorspronglyk uit Europa gebragt; want eer zy overgevoerd werden was 'er niet een in die gantsche landstreeke. Een groot gedeelte der Engelsche volkplantingen in de noordelykste deelen des lands is zo laag en zandig, dat de Paarden 'er nooit beslagen worden; die van Nieuw Engeland zyn egter in groote agtinge om hunne gezwindheid. Euphrof. Ik bedank u voor dit beknopt berigt wegens de verscheidene soorten van Paarden in verschillende landstreeken. ■ Myne nieuwsgierigheid is te groot om met de beschryvinge der uitwendige deelen van deeze dieren voldaan te zyn. Ik verzoek u dat gy my ook hunne inwendige deelen leert kennen. Cleon. Ik zal u hierin gaarne genoegen geeven; te meer, omdat in het inwendige het voornaamste verschil tusschen de Paarden en andere viervoetige dieren gevonden wordt. Het  II. samenspr. JONGE HEEREN EN JUFFEREN 25 Het buikvlies is eene soort van zak, bestaande uit een dun vlies, het welk zeer digt is, en bevattende de meeste ingewanden van den onderbuik, naamelyk de darmen , de maag, de lever en de mild. De lever, de galleider en een gedeelte van den darm, die de colon genoemd wordt, zyn aan de regterzyde; en de mild, een gedeelte van de colon, liet net, het onderste van de maag en het al-vleesch zyn aan de slinker-zyde. Het net legt over het gedarmte heen, is een zeer fyn met vet doorreegen vlies , en gelykt vry wel naar een opgeschort vrouwen schortekleed. De maag is in gedaante gelyk aan eene blaasbalg, en bestaat zo wel als de slokdarm uit vier rokken. Zy is niet ongelyk aan die van een' mensch, en ligt meer naar de slinker dan naar de regter zyde. De darmen zyn zes in getal en hebben de zelfde naamen als in andere dieren. De kleine darmen, van de openinge der maage af tot aan den blinden darm toe, zyn doorgaans zes-en-vyftig voeten lang, en de omtrek van den twaalfvingerigen darm is, daar hy op zyn dikst is, omtrent zes duimen. De lever strekt zich genoegzaam zo veel aan de slinker als aan de regter zyde uit, en is in -vier kwabben verdeeld , van welken eene tegen het midden des middelrifs aan ligt. De lever is in zync grootste uitgestrektheid anderhalven voet lang, en weegt doorgaans by de vyf ponden. Men vindt geene galblaas , het geen zekerlyk opmerking verdient. De milt heeft de gedaante van eenen langwerpigen driehoek, en ligt schuinsch, met de grondvlakte naar boven en agterwaards, en met het uiterste punt naar beneden en voorwaards, liggende de slinker zyde tegen de maag. Zy is negen duimen en een vierde gedeelte van eenen duim lang, en vier en eenen halven > duim breed van onderen; de grootste dikte is wat minder dan een duim , en haare zwaarte is meer dan twaalf oncen; zy is van buiten graauw, en van binnen van eene zwartagtige kleur. Het al-vleesch ligt tusschen de slinker nier, de maag, den twaalfvingerigen darm, den lever, en het eerste gedeelte van den colon, over den derden zak van dat b 5 ge-  26 Wysbegeerte voor (VI. Afd. gedarmte. De nieren zyn genoegzaam van de zelfde gedaante als een klaverblad, en de niervaten gelyken naar den steel, schoon zy somtyds rondagtig zyn. Het zenuwagtig gedeelte van het middelrif is zeer groot. De regter zyde der longen heeft alleenlyk eene kwabbe, welker onderste gedeelte gespleeten is; de slinker zyde heeft ook maar eene kwabbe, welker voorste gedeelte in twee plaatsen naar de onderste punt toe gespleeten is. Daar is ook eene derde zeer kleine kwabbe, naby de grondvlakte van het hart, zich uitstrekkende van de regter naar de slinkerzyde, en gedeeltelyk vereenigd met de regter kwabbe. Het Hart ligt in het midden van de borst, met de grondvlakte naar boven , en de punt naar beneeden en een weinig agterwaards. Het is groot ten opzigte der grootte van het dier , als zynde vyftien duimen in zynen omtrek aan de grondvlakte, en zes duimen en eenen halven van de punt tot aan het begin van den long-slagader. De groote slagader heeft, daar dezelve eerst uit het hart komt, en in twee takken verdeeld wordt, omtrent anderhalven duim middellyns. De Tong is eenen voet lang , aan het uiterste einde rondagtig, zeer dun, en twee duimen breed, daar zy de grootste breedte heeft; het gehemelte is doorkruift met omtrent zeventien kromme groeven, en het strotlapje is puntig en eindigt met eene kleine rondte, die vry veel overeenkomst heeft met den stuit van een' vogel. De harsens zyn vier duimen en drie vierde deelen van eenen duim lang, drie duimen en eenen halven breed, en twee duimen dik. De kleine harsens zyn twee en drie vierde duimen lang, en de grootste breedte is weinig meer dan twee duimen ; de eersten weegen veertien en de laatsten twee oncen. Zie daar, Zuster, uwe begeerte om iets wegens de inwendige gesteltenis der Paarden van my te hooren , naar myn vermogen voldaan. Hebt gy nog eenige vraagen wegens deeze dieren voor te stellen ? Ik zal ze zo goed als ik kan beantwoorden. Eu.  ii Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN, 27 Euphros. Gy zult best weeten, Cleonicus, wat in de Natuurlyke Historie der Paarden verder merkwaardig is. Dus wil ik u de behandeling der zaaken gaarne overlaaten. Wanneer ik egter eenige vraagen voorstelde , zoude de eerste zyn, wat jaaren de Paarden wel bereiken. Cleon. De leeftyd der Paarden is, even als die van alle andere soorten van dieren, evenredig aan den tyd van hunnen groei. De mensch, die zelden voor de veertien jaaren zynen vollen groei heeft, kan zes- of zevenmaal zo lang, dat is 90 of 100 jaaren leeven; het Paard, het welk maar vier jaaren blyft groeijen, kan zes- of zevenmaal zo lang! dat is 25 of 30 jaaren leeven. De voorbeelden , welke uitzonderingen zyn op deezen regel, zyn zo zeldzaam dat men 'er naauwlyks eenig gevolg uit trekken kan; en gelyk de grove Paarden eer volwassen zyn dan de syne, zo leeven zy ook korter, en zyn reeds oud, wanneer zy ■vyftien jaaren bereikt hebben. Ik kan hier nog byvoegen dat zy tot de veertien of vyftien jaaren, en de sterksten zelden langer dan tot de agttien jaaren, voortteelen. Men heeft egter ook wel Paarden gevonden, die, mids zy van jongs af wel behandeld waren, tot hun twintigste jaar, en zelfs langer, met veulen raakten. Euphros. Hebt gy ook eenige byzondere aanmerkingen wegens het grinneken der Paarden by te brengen , cleonicus ¥ Cleon. Gy doet zeer wel, Zuster, dat gy my dat stuk in gedagten brengt. De Ruinen en Meniën, die met veulen zyn , grinneken minst van allen. Men kan in alle Paarden vyfderleie soorten van grinneken onderscheiden , die allen tot verschillende driften betrekkinge hebben. Voor eerst het grinneken uit blydschap, waarin het geluid zich langzaam doet hooren, ryst en met eenen scherpen toon eindigt; het beest slaat ten zelfden tyde agteruit, maar zeer zagtjes , en zonder oogmerk om iets te raaken. Ten tweeden het grinneken van verlangen, waarin het geluid zich langzaam doet hooren, en met zeer hooge toonen ein-  28 Wysbegeerte voor (VI. Afd: eindigt. Ten derden het grinneken van boosheid, geduurende het welke het Paard op eene zeer gevaarlyke wyze agteruit slaat terwyl de toon zeer kort en scherp is. Ten vierden het grinneken van vreeze, waarby het Paard mede agteruit slaat, zynde de toon zelden veel langer dan die van boosheid , het geluid heesch, en naar het schynt geheel voortkomende uit de neusgaten; het gelykt vry wel naar het brullen van eenen leeuw. Ten vyfden het grinneken van smarte, waaraan eigenlyker de naam van zugten mag gegeeven worden. Voor het overige heeft men aangemerkt dat de Paarden, die het meest grinneken, vooral van blydschap en verlangen, de beste en moedigste zyn. Euphros. Vaar voort, bidde ik, met my uwe onderrigtingen omtrent de huishouding der Paarden mede te deelen. Cleon. De Paarden slaapen veel minder dan de menschen ; wanneer zy gezond zyn blyven zy zelden langer dan drie uuren agtereen liggen ; vervolgens staan zy op om te eeten, en leggen zich, na gegeeten te hebben, wanneer zy zeer vermoeid geweest zyn, weder neêr; maar over het algemeen genomen slaapen zy niet langer dan drie of vier uuren in de vier-en-twintig, Ik heb nog het een en ander te zeggen wegens de wyze, waarop de Paarden drinken. Alle viervoetige dieren doen dit, gelyk gy weet, niet eveneens, schoon zy allen den kop nederwaards buigen moeten om hunnen drank te kunnen nuttigen, indien wy slegts de aapen en eenige andere dieren uitzonderen, die handen hebben, en dus even als de menschen kunnen drinken, wanneer hun slegts een drinkvat gegeeven wordt. Alle dieren nu verkiezen die wyze van drinken, welke voor hun de gemakkelykste is. De Hond, wiens bek zeer wyd , en wiens tong lang en dun is , drinkt al likkende , en maakt van zyne tong eene soort van drinkbeker , die telkens vol wordt, en eene genoegzaame hoeveelheid vogts uitlevert, zodat hy zyne neus in het geheel niet in het water steekt. Het Paard integendeel,  II. samenspr jonge HeEREN EN JUFFEREN. 29 deel, welks bek kleiner en welks tong te dik en te kort is om eenen drinkbeker van genoegzaame grootte te maaken , dompelt bek en neus vry diep in het water , het welk hy door enkele doorslikking in eene genoegzaame hoeveelheid in het lyf krygt. Ligtelyk kan het gebeuren dat de Paarden door de noodzaaklykheid, waarin zy zyn om hunne neuzen in koud water te dompelen, eene verkoudheid krygen , welke het begin kan zyn van die ziekte, die men snotterigheid noemt, en voor deeze dieren allergevaarlykst is; want men heeft onlangs ontdekt dat de zetel dier ziekte in het snotvlies, en dat dezelve by gevolg eene weezenlyke verkoudheid is, die door den tyd eene ontsteeking in het gemelde vlies veroorzaakt. Daarenboven getuigen sommige reizigers, die ons berigt geeven wegensde ziekten der Paarden in heete landen, dat de snotterigheid daar zo gemeen niet is als in koude lugtstreeken, het welk een nieuw bewys verschaft voor het gevoelen dat dezelve door de koude des waters veroorzaakt wordt. ■ 1 Ik zal, van de ziekten der Paarden spreekende, hier nog byvoegen dat zy, even als andere dieren die hair hebben, ruijen, en dat wel eens in het jaar, doorgaans in de lente, somtyds ook in den hersft. Zy zyn dan zwakker dan op andere tyden, en moeten ontzien, wel opgepast, en rykelyker dan naar gewoonte gevoerd worden. Men vindt ook Paarden , die aan de hoeven ruijen , het geen doorgaans het geval is der zodaanigen, die in vogtige of moerassige landen gefokt zyn. Euphros. Gy hebt my nu zo veel wegens de Natuurlyke Historie der paarden gezegd , Cleonicus , als ik 'er van wensch te weeten. Onnoodig is het in het byzonder te handelen over de groote nuttigheid, welke zy het menschdom aanbrengen. Want behalven dat wy onze samenspraak reeds vry lang gerekt hebben, is elk bekend dat de Paarden voor ons van ongemeenen dienst zyn. Cleon. Van meer dienst, Zuster, dan men in den eersten opslag zoude vermoeden. Behalven het gemak en vermaak  30 Wysbegeerte voor VI Afd. maak dat zy ons in het gemeene leeven aanbrengen., kunnen wy, in hunne mest en in de melk der Merriën , geneesmiddelen tegen veelerleie kwaalen vinden , als tegen pleurissen, ontsteekingen in de longen , galkolieken en teeringen. Het is genoeg dit slegts aangeroerd te hebben; dewyl gy met reden gezegd hebt dat de tyd ons roept om' af te breeken, zullen wy het geen verder over de dieren, wier hoeven onverdeeld zyn, te zeggen valt, tot eene nadere gelegenheid spaaren. Derde Samenspraak. Van de Ezels. Euphrosyne. Ik verwagt, Cleonicus, dat wy thans over de Ezels zullen handelen. Met regt volgen zy , myns bedunkens, onmiddelyk na de Paarden, met welken zy vry wat overeenkomst. hebben. Cleon. Vooral in de gesteltenisse der inwendige deelen; want met eenen opslag van het oog zyn zy, wat de uitwendige deelen betreft, van de Paarden te onderscheiden; want hun kop is veel grooter naar maate van het ligchaam; hunne ooren zyn veel langer, en hun voorhoofd en de zyden van den kop hebben langer hair dan die der Paarden; hunne oogen zyn minder uitpuilende , het onderste ooglid is platter , en de bovenlip puntiger en meer neêrhangende. Daarenboven steekt het ruggebeen meer uit, en de staart. is zonder hair, van het boveneinde af tot op omtrent drie vierde deelen van zyne langte toe, doch van onderen is hy van hair voorzien, en de maanen zyn merkelyk korter. De voorste pooten zyn egter vry gelyk aan die der paarden, schoon in de agterste pooten eenig onderscheid plaats heeft; want dezelven zyn doorgaans vry wat krommer. De oogen staan  III Samenspr.) JONGE heeren EN jufferen 31 staan diep in den kop , en tusschen het eene en andere is eene groote tusschenwydte; men kan 'er de domheid van het dier genoegzaam uit ontdekken, ook is de gedaante der Ezels in verre na zo fraai niet als die der paarden. Hun tred is mede veel langzaamer en loomer dan die der voortreffelyke dieren, over welken wy in onze voorgaande samenspraake gehandeld hebben. Euphros. De beschryving, welke gy van den Ezel geeft, is waarlyk niet zeer gunstig ; ik ontken ook niet dat hy geen gunstig voorkomen heeft ; maar misschien zoude hy meer in agtinge zyn , wanneer de paarden zo gemeen niet waren; en wanneer men in verscheidene opzigten wat meer agts op dit dier sloeg, zoude het zich waarschynlyk in voordeeliger ligt vertoonen. Immers is een Ezel niet ontbloot van goede hoedaanigheden : want hy kent 'zynen meester , en geeft blyken dat hy dien van alle anderen weet te onderscheiden, hoe kwaalyk hy ook behandeld zy; hy weet de wegen , welke hy gewend is te gaan, zonder leidsman te vinden; boven dit alles heb ik, onder het ophaalen van zynen lof, wel hooren zeggen dat hy scherp van gezigt, fyn van reuk, en by uitneemendheid goed van gehoor is. Cleon. Ik kan wel niets van het geen gy zegt ontkennen, maar moet u evenwel over de slegte hoedaanigheden van den Ezel onderhouden. Wanneer hy wat zwaar belaaden is, dan laat hy kop en ooren hangen; en wanneer hy meer dan naar gewoonte geslagen wordt, opent hy den bek en trekt zyne lippen op eene zeer onbevallige wyze in. Indien men zyne oogen bedekt, zal hy geen stap voortgaan, en wanneer hy op zodaanige wyze nederligt dat zyn eene oog met gras, en het andere met iets anders bedekt is, zal hy in den zelfden stand beweegingloos blyven liggen , en geene de minste pooging doen om op te ryzen, of zich van die beletselen zoeken te ontslaan. Hy loopt, draaft en galoppeert even als een paard, maar is in alle opzigten veel loomer; schoon hy in den beginne al vry sterk loopt , vermindert syne vlugheid evenwel schielyk, en dan zullen geene slagen hel  32 Wysbegeerte voor (VI. Afd: helpen om hem zynen tred te doen verhaasten. Het paard grinnikt, maar de Ezel balkt op eene zeer onaangenaame wyze, zodat een welgesteld oor het geluid naauwlyks kan verdraagen. Euphros. Het heeft my dikwyls gehinderd. Maar Cleonicus, kan men ook niet ten voordeele van den Ezel zeggen dat hy, onder de dieren, die van hair voorzien zyn, minst van allen met ongedierte gekweld is? Cleon. Dit komt misschien uit de hardheid en droogheid van zynen huid , waardoor hy van verre de meeste viervoetige dieren merkelyk onderscheiden is. Hierin vinden wy ook de reden , waarom hy de zweepslagen , en het steeken van vliegen minder voelt dan de paarden. Euphros. Na deeze algemeene aanmerkingen verlang ik om iets wegens de Natuurlyke Historie der Ezels te hooren* Maar misschien zal dezelve niet veel verschillen van die der paarden. Cleon. Niet zeer veel Zuster. Hunne tanden vallen uit en groeijen in den zelfden ouderdom als die der paarden, en zy hebben de zelfde teekens in den bek. Eene Ezelin blyft twaalf maanden zwanger, en brengt nooit meer dan een jong tevens voort. De Ezels blyven drie of vier jaaren groeijen , en kunnen vyf-en-twintig of dertig jaaren leeven. Zy slaapen veel minder dan de paarden , en gaan tot dat einde nooit leggen, tenzy ze zeer vermoeid zyn. Over het algemeen genomen zyn zy veel sterker van gestel en minder aan ziekten onderworpen dan de paarden. Euphros. Onder de oorzaaken van de ziekten der paarden hebt gy ook de wyze gesteld, waarop zy drinken. Doen de Ezels dit niet eveneens ? Cleon. In geenen deele; zy zyn zeer bang voor de koude, en in plaatse van bek en neus diep in het water te dompelen, raaken zy het maar even met hunne lippen aan. Euphros. Vindt men ook eenige verscheidenheid in de soorten der Ezels? Cleon. De reizigers berigten ons dat in persie tweederleie soorten van Ezels gevonden worden ; welker eene, die  III. Samenspr) JONGE HEEREN EN JuFFEREN 33 die langzaam en traag is, dient om lasten te draagen . terwyl de Ezels van de andere soort, even als Paarden, bereeden worden.' De laatsten hebben glad hair, draagen hunnen kop regt op, en zyn veel gezwinder in hunne beweegingen dan de Ezels van de eerste soort. Zy worden eveneens als de Paarden behandeld , en op zekeren geregelden loop afgerigt. Dr. Russel verhaalt dat 'er in Syrie mede twee. soorten zyn, welker eene gelyk is aan de onzen, en welker andere zeer groot is; doch dat zy beiden tot de zelfde einden, dat is tot het draagen van lasten, gebruikt worden. Het is hier niet ongevoeglyk iets te zeggen wegens den onager of Wilden Ezel , die door verscheidene schryveren , doch gantsch ten onregte , met den Zebra is verwardgeworden. Dc laatstgemelde behoort tot eene geheel andere soort. De Onager is niet eveneens gestreept, en ook in verre na zo schoon niet van gedaante. Eenigen hebben zich verbeeld dat de Wilde Ezel in soort niet verschilt van den gemeenen; maar alle verstandige reizigers, die op beide de soorten agt geslagen hebben , verzekeren het tegendeel. Men zegt dat de Onager zeer gezwind is , en wanneer hy een mensch ziet, zich in een oogenblik aan deszelfs gezigt onttrekt, zodat'er geen middel is om hem te vangen dan door middel van vallen of strikken. Deeze dieren hebben genoegzaam de zelfde gedaante als gemeene Ezels, maar zy zyn ligter van kleur, en hebben over het gantsche lyf, van den kop af tot den staart toe, een witte streep Van hunnen huid, en inzonderheid van dat gedeelte van denzelven , het welk naast aan den fluit is wordt dat uitmuntend leer gemaakt, het welk onder den naam van Segryn bekend , en tot het vervaardigen van zeer veele fraaiheden van dienst is. Euphros. Worden 'er ook Paarden of Ezels gevonden, Broeder, die oorspronglyk uit America afkomstig zyn? Cleon. Neen: al de dieren van deeze soort , welke men in dat waerelddeel vindt, zyn voortgefokt van die, welke door de 'Spanjaarden, na hunne eerste veroveringen , en' a Afd. III. Deel. C door  34 Wysbegeerte voor (VI. Afd. door andere natiën derwaards gebragt zyn; thans worden zy 'er by gantsche driften , zelfs in het wild loopende, en zeer bezwaarlyk te vangen zynde, gevonden. Euphros. Zyn de gemeene Ezels ook tot iets anders nuttig dan tot het draagen van lasten ? Cleon. In sommige landen , inzonderheid die naby de Pool gelegen zyn, wordt het Ezelsvleesch voor eene groote lekkerny gehouden; en men kan in het algemeen aanmerken dat het vleesch der dieren in verschillende lugtstreeken zo merkelyk verandert als hunne gedaante zelve. Men vindt by sommige reizigers dat het vleesch van honden, het welk by ons onëetbaar is, eene van de smaakelykste spyzen is, wanneer deeze dieren eenigen tyd in de heete lugtstreeken gehouden zyn. Ezelinnen-melk behoort geenszins onder de nuttelooze middelen geteld te worden. Euphros Ik weet wel dat zy van zeer veel dienst is, als zynde zuiverer, ligter en gemaklyker te verteeren dan de melk van eenig ander dier , het welk ons bekend is. Cleon. Daarenboven schift zy minder in de maag dan eenige andere melk, en is derhalven veel beter geschikt voor maagen, die te zwak zyn om zwaare voedsels te verteeren ; hierom bedient men zich van dezelve tegen longziekten en inwendige verzweeringen; ook beweert men dat zy een heilzaam geneesmiddel is , tegen de jigt en verkoudheden , als zeer geschikt om de scherpte der vogten te verminderen. Euphros. Zyn die dieren, welke men Muilezels noemt, ook van de gemeene Ezels onderscheiden, Cleonicus? Cleon. Ja; zy maaken eene tusschensoort uit tusschen het Paard en den Ezel. De gemeene Muilezel is zeer gezond en sterk, en kan langer dan dertig jaaren leeven; zy zyn zeer geschikt om zwaare lasten te draagen, dewyl zy nooit struikelen. In Spanje worden de koetsen door Muilezels voortgetrokken, en zy zyn in bergagtige landen van grooten dienst, dewyl zy zeer gemaklyk tegen sleilten en schuinten kunnen opklimmen. Men gebruikt ze, om kort te gaan, tot alles, waartoe men zich van Paarden bedient, maar  III Samenspr. JONGE heeren EN JUFFEREN. 35 maar zy zyn veel onvermoeider en werkzaamer. Het is thans algemeen aangenomen dat de beste Muilezels uit Ezels en Merriën worden voortgeteeld. Euphros. Ik heb u ook hooren spreeken van den Zebra , wegens welken gy aanmerkte dat sommige Schryvers hem ten onregte voor den wilden Ezel namen. Door die aanmerking is myne nieuwsgierigheid om dit dier te kennen wel opgewekt, maar niet voldaan. Cleon. De Zebra is zeer gemeen in de zuidelyke deelen van Africa, en zelfs aan de Kaap de goede Hoop , maar.in de noordelyke deelen wordt hy niet gevonden. Hy wordt by sommigen voor een der schoonste viervoetige dieren, welke tot heden toe bekend zyn , gehouden, hebbende de grootte van een middelmaatig Paard. Het Mannetje heeft genoegzaam de grootte van eenen Muilezel, of van een middelmaatig Rypaard, en deszelfs gedaante is gelyk aan die van een welgemaakt Paard. In den kop vindt men geen ander onderscheid dan dat de ooren een weinig langer zyn, schoon zo lang niet als die van den Ezel. De Maanen zyn kort, en hangen niet neder, gelyk die van een Paard, maar staan regt overeind ; de muil is donker van kleur ; aan den kop loopen witte en zwarte streepen, waarvan het voorhoofd genoegzaam het middelpunt is. De ooren zyn mede geschakeerd met ligte en donkere vlekken, en de hals heeft breede streepen van het zelfde donker bruin , die rondom denzelven loopen, en de maanen influiten. Op den rug ziet men breede streepen , tusschen welken groote witte tusschenruimten zyn, en die in punten aan de zyden van den buik eindigen, welke wit is, behalven dat aan weêrzyde eene zwarte lyn loopt, strekkende van de voorste pooten langs het midden van den buik, tot op twee derde deelen van deszelfs langte. Daar is eene lyn van afscheidinge tusschen het ligchaam en het agterdeel aan weêrzyde , agter welke aan den stuit eene vlakte van finalle streepen is , die samengevoegd worden door eenen streep langs het midden van den stuit nederloopende tot aan het einde van den C 2 staart  36 wysbegeerte VOOR (VI. Afd. staart , en hebbende de gedaante van eene Vischgraat De kuif aan het einde van den staart is donker bruin, en aan den buitenkant van iedere dye loopen drie schuinsche bruine streepen, welke aan beide de einden rondagtig eindigen. De staart heeft meer overeenkomst met dien van eenen Ezel dan met dien van een Paard; dezelve is kort van hair, heeft aan het einde een groot bos hairen, en is van onderen wit. Dc pooten zyn omringd met witte en bruine ringen , die 'er beurtelings op eene onregelmaatige en afgebrokene wyze om geplaatst zyn. Het dier heeft hoeven gelyk die van een Paard, en een weinig boven de hoeven zyn de pooten bruin. Alle de vlekken zyn van eene donker bruine kleur, en alle de tusschenruimten tusschen de zelven zyn wit. Euphros. My staat niet voor dat. ik ooit een van deeze dieren gezien heb; maar ik heb wel hooren vertellen dat 'er een in de diergaarde van den laatst overleeden Prins van Wales geweest is. Cleon. Zoo is het: die Zebra was aan de Kaap de goede Hoop gevangen. Het geluid, het welk dezelve maakte, was zeer onderscheiden van het gewoone balken van eenen Ezel, en geleek meer naar het blaffen van eenen grooten Hond. Het beest bleek van eenen woesten en geweldigen aart te zyn; zoodat niemand dorst waagen om 'er by te komen dan alleenlyk een tuinman, die, in 's Prinsen dienst zynde, het gemeenlyk spyze gaf, en 'er zelfs op kon gaan zitten. Het at allerlei vleesch, zoo wel als andere dingen, zonder iets uit te zonderen, schoon men merkte dat deszelfs natuurlykste voedsel , even als dat der Paarden en Ezels , in gras bestond. Euphros. Het zoude u wat veel gevergd zyn Cleonicus , maar anders wenschte ik de afbeeldingen der dieren, van welken gy van tyd tot tyd zult spreeken, voor my te hebben , en wel vooral van zodaanigen, die in ons land niet gemeen zyn. Dit zoude my zekerlyk in staat stellen om veele dingen gemaklyker te verstaan. Cleon. Uw verzoek komt my gantsch niet onverwagt voor Zuster. Het zal my geene moeite altoos Kosten om aan  III. Samensp.) JONGE HeEREN EN jufferen 37 aan hetzelve te voldoen. Ik weet dat gy de dierlyke waereld van Watson* onder uwe Boeken bezit. De Plaaten , welke by dat werk gevoegd zyn, kunnen genoegzaam dienen om u de begeerde Afbeeldingen te verschafFen. Euphros. Ik weet zeer wel dat 'er veele dieren in afgebeeld zyn; maar my staat niet voor dat ik die, van welken wy tot nu toe gesproken hebben, 'er in gevonden heb. Cleon. Laaten wy dan naar Vaders kamer gaan , en daar de Natuurlyke Historie van Buffon inzien. In het IVde Deel tegenover bladzyde 366 zien wy het Paard afgebeeld; en tegenover bladzyde 432 den Ezel. In het Xllde Deel tegenover bladzyde 20 vindt men eene fraaije Afbeelding van den Zebra of gestreepten Ezel. Euphros. Ik bedank u, Broeder, voor deeze onderrigting. Ik zal nu alle Afbeeldingen van viervoetige dieren, welke by Watson niet te vinden zyn, by Buffon kunnen naarzien. Hebben wy nu onze verhandeling over de Dieren met eene onverdeelde Hoeve ten einde gebragt? Cleon. Ik zoude nog iets kunnen zeggen van den Eenhoorn ; doch ik kan u niet verzekeren dat 'er zulk een schepsel ooit in de natuur bestaan hebbe. Men vindt het beschreeven als hebbende de gedaante van een Paard, met eenen hoorn op het voorhoofd. Door dc berigten van sommige schryveren wegens dit dier, hebben eenige reizigers het met groote zorgvuldigheid gezogt , maar nergens gevonden, In de kabinetten der liefhebberen worden wel veele hoornen bewaard , die men voor hoornen van den Eenhoorn wil doen doorgaan; doch het is bekend dat dezelven niet tot eenig viervoetig dier behoorden, maar tanden van zekeren visch zyn, die den naam van Zee-eenhoorn draagt. Gevoeglykst zullen wy hier nu onze Samenspraak besluiten , dewyl wy tot de beschouwing der herkaauwende dieren gekomen zyn. Vier * Dit Werk is door den bedreeven natuurkenner, den heere corn. nozeman in het nederduitsch overgezet en met veele aanmerkingen verrykt. Een fraaije editie, met naauwkeurige afbeeldingen^ werd 'er in den jaare 1761 in gr; 8v 1. van uitgegeeven by pieter Meijer, en is by denzelven nog te bekomen C 3  38 Wysbegeerte voor (VI. Afd, Vierde Samenspraak. Over de herkaauwende Dieren. Cleonicus. Volgens ons gemaakt ontwerp zullen wy thans over de herkaauwende dieren moeten handelen. Ik weet deeze Verhandeling niet beter te beginnen dan met te zeggen wat aan die allen gemeen is. Euphros. Ik heb wel gehoord, Broeder, dat zy allen vier Maagen hebben; doch my is onbekend of dezelven onderscheidene naamen draagen, en tot welke gebruiken zy dienen; daaromtrent zal ik gaarne eenige ophelderingen van u hooren. Cleon. De eerste maag, welke de Pens genoemd wordt, ontvangt het voedsel, nadat het eens gekaauwd is ; wanneer het eenigen tyd in dezelve geweest en zagt geworden is, komt het weder in den mond , en wordt op nieuw gekaauwd. De tweede draagt den naam van Bye-korf, omdat derzelver inwendige zyde gelyk is aan de celletjes, waarin de byën den honig leggen. De derde heet de Veelvoudige, uit hoofde van de menigvuldige vellen, uit welke zy bestaat. Deezen zyn allen met bultjes bezet, die egter in het voorste gedeelte langer en breeder zyn dan in het agterste. Het voedsel wordt tusschen deeze bultjes begreepen, die eene cirkelronde beweeging hebben , door welke men eertyds meende dat het gemaalen werd ; doch de verteering is in alle dieren een al te ingewikkeld stuk om op zulk eene eenvoudige wyze verklaard te kunnen worden De vierde maag heeft geenen byzonderen naam ; dezelve is aan den binnenkant glad , en door verscheidene vellen in celletjes verdeeld en hier wordt het voedsel verder gekookt. Met betrekking tot de melkkoeijen merkt men aan, dat deeze vierde maag die zuure zelfstandigheid bevat wel-  IV. Samensp.) JONGE HEEREN EN jufferen. 39 welke den naam van Leb draagt, en bekend is als de oorzaak die de melk, wanneer men kaas maakt, doet stremmen< iets anders, het welk alle herkaauwende Die ren mede gemeen hebben, is dat in de bovenkaak geene voortanden zyn. Euphros. Is dit gemis hun niet hinderlyk, Broeder, in het gebruiken van hun voedsel ? Cleon In geenen deele; het is veel eer nuttig; want uit de ondervindinge blykt dat Ossen en Schaapen, wanneer zy in goede weiden, zyn, het gras gemaklyker en spoediger kunnen afscheeren dan de Paarden. Euphros. Dewyl gy gezegd hebt dat gy eerst zoudt spreeken over het geen de herkaauwende Dieren gemeen hebben kan ik niet nalaaten te besluiten dat zy ook in eenige' opzigten van elkanderen verschillen. ~ Cleon. niets is zigtbaarer ; want tot de gemelde soort behooren zo wel gehoornde als ongehoornde. De dingen , waarin zy verschillen, zullen wy nader ontdekken, wanneer wy van deeze algemeene bedenkingen afstappen, en de verscheidene Dieren, die onder den naam van herkaauwende begreepen worden, in het byzonder, of ieder derzelven afzonderlyk beschouwen. Voor eerst moeten wy hier den Stier , den Os en de Koe in aanmerkinge neemen. , Euphros. Gaarne zal ik uwe bedenkingen over deeze dieren hooren, Broeder, en vooral over de Ossen en Koeijen. Ik weet dat zy zo veel aan het land geeven als zy 'er van trekken, of liever dat zy den grond, waarop zy leeven, verbeteren en hunne weiden vet maaken , daar de Paarden en de meeste andere dieren de beste landeryen, in weinige jaaren tyds, uitputten. Daarenboven verschaffen zy den menschen aanmerkelyke voordeelen , zonder welken ryken zo min als armen lang middelen van bestaan vinden zouden. Miste men die nutte Runderen, welhaast zoude de aarde onbebouwd, de velden en tuinen onvrugtbaar, en de landbouw van zynen voornaamsten steun ontbloot zyn. • „, C 4 cleon  4o Wysbegeerte voor (vi.Afd. . Cleon. Ik stem u dit alles, toe; .maar gy moet met my erkennen dat de ossen veel minder geschikt zyn om lasten te draagen dan Paarden, Ezels of Kameelen. Euphros. Dat wyst het maaksel van hunnen rug genoegzaam aan; doch kunnen zy die niet draagen, zy kunnen ze zo veel te beter trekken ; zy zyn zeer geschikt om het juk te draagen, en het is wonder dat zulks niet in algemeen gebruik is. ; Kunt. gy my ook zeggen waarom men hen in veele plaatsen met de hoornen laat trekken ? . Cleon. De eenigste reden, welke ik 'er ooit van heb hooren geeven, is dat de Os by.de hoornen gemaklyst gemend wordt,- schoon het zeker is dat hy in het juk gespannan zynde, meer kragts kan oeffenen De grootte van. zyn ligehaam,,, zyne langzaame beweeging zyne onvermoeidheid in het werk, zyne laage pooten, ja zeer veele andere dingen loopen samen om hem tot den arbeid, en vooral tot het beploegen der landen, bekwaam te maaken? Euphros Hoe oud moeten de ossen wel zyn , eer men ze met vrugt tot eenig werk gebruiken kan? Cleon Wanneer zy twee en een half of ten hoogsten drie jaaren oud zyn, moeten zy reeds voor den ploeg of wagen gezet worden; want indien men hier mede langer wagt, worden zy onhandelbaar en zeer bezwaarlyk te temmen. Men gewent hen reeds vroeg om zich te laaten handelen, voeder uit de hand te eeten, en zonder tegenspartelen zich een touw om den hals of de hoornen te laaten slaan Na den eersten leertyd volgt zwaarer arbeid. Men spant eenen jongen Os met eenen getugtigden in om hem eene ligte vragt te laaten trekken, waartoe men zich in het eerst van eene enkele plank bedient. Dus wordt hy het geraas der raderen allengs gewoon ; en men verdubbelt zyne vragt, totdat hy geheel afgerigt, en tot den zwaarsten .arbeid bekwaam geworden is. Een teeken dat de ossen sterk genoeg zyn om te werken, is dat zy glad vel en glinsterend hair hebben. Wanneer het anders is, mag men veilig vaststellen dat zy niet gezond of ten misten zwak zyn. eu-  iv Samensp.) JONGE heeren EN JUFFEREN 41 Euphros Hoe lang kan men de ossen wel tot het gemelde einde gebruiken? Cleon. In sommige plaatsen laat men hen tien jaaren arbeiden , terwyl zy in andere, wanneer zy zes jaaren oud zyn, van allen arbeid ontslaagen, en vet geweid worden. Maar weet gy ook, Euphrosyne, waaraan men den ouderdom der ossen genoegzaam kan kennen? Euphros Ik denk aan de tanden , even als dien der Paarden. Cteon. En ook aan de hoornen. De eerste voortanden vallen uit, wanneer de ossen zes maanden oud zyn, waarna andere, die niet zo wit maar breeder zyn, in derzelver plaatse komen. Met het zesde jaar laaten zy hunnen laatsten kalvertand vallen , en de verscheidene aanwas der tanden , welke zy van tyd tot tyd in plaatse der uitgevallene krygen, wyst het getal hunner jaaren aan, totdat zy, alle hunne tanden gekreegen hebbende, niet meer teekenen, dan alleenlyk door het ongelyk en zwart worden van dezelven , naar maate zy in jaaren toeneemen. Deeze byzonderheden nu hebben zo wel plaats in de Stieren, als in de ossen en Koeijen. Daar is egter eenig onderscheid in de. hoornen; want dezelven worden langer, nadat de Stier een Os geworden is. In den ouderdom van drie jaaren vallen de hoornen deezer Dieren af, en 'er komen nieuwe in de plaatse welke zy zo lang als zy leeven behouden. Wanneer een Os vier jaaren oud is, heeft hy kleine, puntige, nette en gladde hoornen, die naby den kop de grootste dikte hebben; in het volgend jaar schieten zy een weinig hooger op, en krygen jaarlyks zulk eene scheut, komende 'er jaar aan jaar een nieuwe hoornagtige cylinder of cirkel voor den dag. Want zo lang als het Dier leeft, blyven de hoornen groeijen, en uit het getal der kringen kan men deszelfs ouderdom met volle zekerheid opmaaken, mids dat men van het bovende deel van den hoorn tot aan den eersten ring drie jaaren telt , en vervolgens tot iederen ring een jaar. c 5 Eu-  42 Wysbegeerte voor (VI. Afd. Euphros. Ik bedank u voor dit berigt, Cleonicus. Ik wil u niet lastig vallen met eenig verzoek om my eene ontleedkundige beschrijving der Runderen te geeven; maar gaarne hoorde ik u verder over derzelver Natuurlyke Historie spreeken. Vaar, bidde ik, voort met uwe aanmerkingen 'over de ossen wanneer zy ter slagtinge vet geweid worden. Cleon. Doorgaans zyn zy in den tyd van vyf maanden vet genoeg om geslagt te worden; want zy zyn zeer schielyk in het eeten ; nadat zy hun genoegen gegeeten hebben , leggen zy zich neder om te herkaauwen. De twee eerste maagen bestaan uit een vervolg van den zelfden zak , en kunnen zeer veel spyze bevatten. Nadat het gras eens overgekaauwd is, wordt het eene soort van deeg, niet ongelyk aan gekapte spinagie; en onder die gedaante komt het in de plooijen van de derde maag, maar de kooking krygt haar volkomen beslag niet, voordat het in de vierde maag komt. Wanneer zy de twee eerste maagen zo schielyk als mooglyk is gevuld hebben, worden derzelver vezelen uitgestrekt en oefFenen eene wederwerking op het gras, het welk 'er in begreepen en maar zeer weinig gekaauwd is, zodat het eene soort van gistinge ondergaat, en weder door den slokdarm opkomt. Dan kaauwt het Dier het gras nog eens, en het wordt meer met het speeksel vermengd; gevolglyk wordt het geschikt om in de derde maag over te gaan , als meer verbryzeld en vloeibaarer zynde; nadat het in deeze geweekt is komt het in de vierde alwaar het een volmaakt slym of een pap wordt. Wanneer de Os verzadigd is legt hy zich neder, en wel doorgaans op de slinker zyde, het geen de oorzaak is dat de slinker nier altyd grooter, en meer met vet bezet is dan de regter. De ossen slaapen zeer weinig; op het minste gerugt worden zy wakker; en wanneer zy niet slaapen, zyn zy steeds bezig met herkaauwen. Euphros. Tieren de Runderen wel even goed in alle deelen der waereld 'i Cleon. Geenszins : men vindt in Europa den grootsten overvloed, en wel :ooral in deszelfs noordelykste streeken; want  IV. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 43 want dewyl zy beter koude dan hette verdragen kunnen, zyn zy minst menigvuldig in de zuidelyke landen. In America waren zy in het geheel niet te vinden, voordat zy 'er door de Europeërs gebragt werden. Men vindt 'er wel eene soort van Runderbeesten, die van sommigen Bisons en van anderen Buffels genoemd worden; maar deezen verschillen zeer veel van de ossen zo wel in gedaante als in aart; want zy kunnen nooit tam gemaakt worden. Die Runderen , welke aan de Kaap van goede Hoop gevonden worden, zyn daar gebragt door de Spanjaarden en Hollanderen. De Runders hebben doorgaans hunnen vollen groei wanneer zy twee jaaren oud zyn , en zelden worden zy ouder dan veertien of ten hoogsten vyftien jaaren. Euphros. Na zo veel van de ossen gezegd te hebben, zult gy my zekerlyk nog eenige merkwaardige byzonderheden wegens de Koeijen hebben meê te deelen. Cleon. Eer ik hiervan spreek zal ik nog eenige algemeene aanmerkingen betreffende den Stier voordraagen. Deeze dient voornaamelyk tot voortplantinge van zyn geslagt. Men heeft hem nu en dan wel eens tot den arbeid willen gebruiken, maar kan zich nooit van zyne gedweeheid verzekerd houden. De landsluiden verkiezen doorgaans de schoonste Stieren , welken zy kunnen vinden ; en zyn meest gesteld op zulken, die tusschen de drie en negen jaaren oud zyn. Schoon de gewoone tyd, waarin de Koeijen togtig worden, is van half April tot half July, kunnen zy ener, gelyk de ondervinding leert, in andere tyden van het jaar zeer wel met Kalf raaken; doch in de hersftmaanden zyn de Kalveren allerschaarst. Euphros. Ik begryp, Broeder, dat gy ruim zo veel over de nuttigheid der Koeijen zoudt kunnen zeggen, als gy over die der ossen gezegd hebt. Ik heb wel. eens eene uitrekening gehoord, uit welke bleek dat iedere Koe jaarlyks ruim vyf-en-twintig gulden, aan zuiveren winst opbrengt. Doch ik heb ook wel gehoord dat de zwarte en roode Koeijen de beste en de witte de meeste melk geeven. Maareer wy verder gaan, wilde ik nog wel eenige bedenkingen over  44 Wysbegeerte voor (vI. Afd, over het vleesch deezer Dieren hooren. Is het vleesch van Koeijen wel zo goed als dat van ossen ? Cleon. Daar is niet veel onderscbeids tusschen, en vooral niet wanneer de Koeijen vet en jong zyn Het Ossenvleesch is zeer voedzaam; zy, die het veel gebruiken, zyn sterk en gezond; het behoort egter vet en jong te zyn; want anders is het taai, moeilyk te verteeren, en geschikt om verstoppingen te verwekken. Zelden zal het hun, die goeden eetlust, en behoorlyke beweeging hebben , kwaalyk bekomen; maar zy , die een zittend leeven leiden, kinderen en luiden van jaaren moeten het met maatigheid gebruiken. Het Stieren-vleesch bevat eene groote hoeveelheid van vlug zout en olie; het is daarenboven hard, taai en droog, zodat het niet algemeen in gebruik is. Het wordt egter somtyds door gemeene luiden gegeeten. Het bloed van den Stier hebben de ouden altyd als een vergif aangemerkt; doch de ondervinding heeft geleerd 'dat zy ten deezen opzigte mistastten ; want men heeft, zonder eenig kwaad gevolg, luiden, die met inwendige ambeijen gekweld waren, een drachma Stierenbloed met Jenever gemengd laaten gebruiken, schoon wy niet weeten of dit middel in het gemelde geval van eenige goede uitwerkinge geweest zy. Euphros. Vindt men in deeze Dieren niet verscheidene andere' dingen , die eene geneezende kragt hebben ? Cleon. Ossen-reuzel is zeer .verzagtend , en kan, ter zwaarte van eene once in klisteeren gebruikt worden, ter wegneeminge van scherpe vogten in het gedarmte.. Dezelve is ook zeer goed om klooven in de lippen te geneezen; gelyk blykt uit den goeden uitslag waarmede het gemeen kaarsvet als eene zalf voor zeere lippen gebruikt. De Gal van ossen of Koeijen is meer in agtinge dan die van eenig ander Dier, omdat dezelve scherper , vlugtiger en doordringender is. Een drachma van dezelve in klisteeren gemengd, bevordert eene gemaklyke ontlasting. Een pleister van deeze Galle. Aloë, Myrrhe en Olie van Coloquint gemaakt, en op den navel gelegd zynde, brengt het zelfde uitwerksel voort, en doet ook de wormen sterven zodat zulk  IV. Samenspr.) JONGE HeEREN EN jufferen. 45 zulk een pleister zeer geschikt is voor hun, die geene geneesmiddelen kunnen inneemen. Een weinig van deeze Galle, met Aloë gemengd, wordt den kinderen ter bevorderinge van het gemelde einde op den buik gelegd. Een stukje katoen in dezelve gedoopt, en in het oor gestooken zynde, zal, indien men zulks eenige reizen herhaalt, hardhoorendheid verminderen. Eenigen hebben een pleister van de mest van ossen of Koeijen gemaakt, welke tegen ontsteekingen van dienst bevonden is. In de Duitsche nieuwspapieren berigt men ons dat verscheidene hardnekkige koortsen zyn verdreeven geworden, door een mengsel van versche mest met bier in te neemen. Men moet het warm maaken, en wanneer het in 't eerst niet helpt, het twee of driemaal, telkens eer de koorts zich verheft, gebruiken. Meer andere dingen gaa ik met stilzwygen voorby, omdat gy reeds verlangen zult om het nut, het welk wy van de Koeijen in 'het byzonder trekken, te beschouwen. Ik moet egter nog aanmerken dat de verwers gebruik van Ossen-gal maaken om hunne stoffen te reinigen; want van eenen zeepagtigen aart zynde, is zy geschikt om lakens en andere stoffen van vlekken te zuiveren. Ook bedienen 'er zich de schilders van om hunne verw helder , en oude schilderyen schoon te maaken. Euphros. Ik denk dat gy my nu over het voordeel, het welk wy van de melk trekken, onderhouden zult. Ik weet dat zy van algemeen gebruik is, en dat men dit voedsel, het welk de Koeijen ons verschaffen, boven al wat andere Dieren ons leveren , waardeert. Is zy ook niet van grooten dienst in verscheidene kwaalen, voor welken de menschen blootstaan Cleon. Zy is zeer balsemiek , en een heilzaam middel voor teeringagtige luiden : ook wordt zy van sommigen voorgeschreeven tegen alle ziekten van den huid, die uit het bloed voortkomen Zy wordt met vrugt gebruikt tegen de jigt, en vooral wanneer die uit verkoudheid spruit. Men heeft de beste melk in de lente en den hersft, en dat wel van Koeijen, die niet boven de twee of drie jaaren oud zyn.  46 Wysbegeerte voor (vi. Afd. zyn. Zy moet warm, zo als zy uit de Koe komt, genuttigd worden en wanneer men ze als een geneesmiddel gebruikt, behoort men zich van alles wat zuur of scherp is te onthouden. In de maag kan zy ligtelyk hotten, waarom sommigen ze met suiker of kreefts • OOgen mengen. Melk is in het geheel niet goed tegen hoofdpyn, of tegen verstoppingen in de ingewanden, dewyl zy veel eer dient om die te vermeerderen dan om ze te geneezen; uitwendig gebruikt zynde kan men ze als een pynstillend middel aanmerken. Euphros. Ik zoude gaarne weeten hoe men van de Melk Boter en Kaas maakt; maar begryp dat ik beter denkbeeld' van dat boerenwerk zal krygen, wanneer ik het in een melkhuis gaa zien, dan wanneer ik my ten dien opzigte met enkel vertellen voldaan houde. Cleon. Ik durf u zulks aanpryzen, Zuster ; daar zullen u dingen voorkomen, die wel beziens waardig zyn. Gy zult 'er met vermaak en opmerking beschouwen hoe men den Room van de Melk schept, en na dien in de karn gegooten te hebben, Boter karnt; hoe men vervolgens Kaas maakt, door Stremsel onder de Melk te mengen , den Wrongel in de vormen te doen, de Kaas te perssen, en daarna te zouten. Euphros. Uit het geen gy my reeds gezegd hebt, weet ik wat Stremsel is, naamelyk eene soort van zuur , welks voornaamste stof de geronnen Melk is, die men in de eerste maag van eene Koe vindt. Cleon. Die geronnen Melk nu zout men om ze goed te houden. Naderhand wordt dezelve in Room of Melk geweekt, cnmen ontzwagtelt dus haare vlugge zouten, zodat de weiagtige deelen van de sappige gescheiden worden. Deezen komen met klonters tot malkanderen , en men krygt dus gestremde Melk, die van het gemeen Stremlis geheeten wordt, en van welke men Kaas maakt. Het weiagtig gedeelte, het welk overblyft, is mede niet zonder nut. Behalven dat de Boeren het gebruiken om hunne Varkens vet te maaken, is het ook van dienst in hoesten, die uit ver droo-  IV. Samenspr.) JONGE heeren EN JUFFEREN. 47 drooginge van de borst ontstaan , in verhettinge van het bloed en heete kwaadaartige koortsen Euphros. Maar wordt" de Kaas altyd gemaakt van afgeroomde of tapte Melk ? Cleon Neen; wanneer men Zoete * melks Kaas wil maaken , scbept men den Room niet van de Melk af. Euphros Hoe veel pond Boter en Kaas rekent men wel dat iedere Koe jaarlyks kan uitleveren? Cleon. Dat is ongelyk , Zuster. Daar zyn Koeijen, die weeklyks Melk genoeg geeven om vyf pond Boter te karnen , daar andere alle weeken maar vier of drie pond of nog minder geeven. Dit hangt af van den ouderdom en de hoedaanigheid der beesten, en ook van de vetheid der Weiden, waarin zy graazen. Om egter uwe nieuwsgierigheid ten deezen opzigte eenigzins te voldoen, zullen wy de rekening eens in het ruwe opmaaken. Men mag, zonder veel buiten de schreef te gaan, vaststellen dat iedere Koe, winter en zomer door een gerekend, weeklyks drie pond Boter geeft. Van de twee-en-vyftig weeken moet men 'er tien aftrekken, voor den tyd, geduurende welken de Koe geen melk geeft, omdat het kalven voor haar nadert, en zy haar Kalf ook moet zoogen, zodat men het gantsche jaar door op 126 pond Boter staat kan maaken. Van de overblyvende tapte Melk kan men zes pond Kaas, en dus 252 pond in het jaar krygen. Euphros. Hoe lang blyven de Koeijen wel in haar volle kragt ? Cleon. Van de drie tot de negen jaaren. Na dien tyd doet men het meeste voordeel met ze vet te weiden , ca aan den Vleeschhouwer te verkoopen. Daar zy, twee jaaren oud zynde, haaren vollen groei hebben, leeven zy .zelden langer dan veertien of vyftien jaaren. Euphros. Ik geloof niet dat gy meer byzondere aanmerkingen over de Koeijen zult noodig vinden. Maar misschien hebt gy nog wel het een en ander merkwaardigs te zeggen betreffende de Kalveren. Cleon. Wanneer eene ' Koe met Kalf is, moet zy met groo-  48 ' wysbegeerte VOOR (VI. Afd. groote zorgvuldigheid gade geslaagen worden , omdat zy ligtelyk gevaar loopt , van het Kalf te verleggen. Men moet dan oppassen dat zy niet over hekken of slooten springe, en haar in vette weiden plaatsen Sommige koeijen raaken twee maanden of zes weeken, voordat zy kalven, uit de melk; andere blyven 'er tot weinige dagen voor het kalven in; maar zy geeven dan doorgaans slegte melk , en in geringe hoeveelheid Wanneer eene Koe gekalfd heeft, moet zy in eene afzonderlyke stal gehouden , en geduurende tien of twaalf dagen zorgvuldiglyk opgepast en gekoesterd worden. Men laat het jonge Kalf geduurende de vyf of zes eerste dagen by haar , opdat het steeds warm blyve , en zo dikwyls als zulks noodig is , zuigen mooge. In dien tyd wordt het groot en sterk genoeg om van de Koe afgenomen te worden, mids dat men het nog twee- of driemaal daags laat zuigen. Wanneer men het schielyk wel in het vleesch en vet wil hebben , geeft men het dagelyks raauwe eijeren, gekookte melk en kruim van broed ; dan zal het na verloop van vier of vyf weeken, zeer wel te eeten zyn. Die men wil aanhouden moet men ten minsten twee maanden laaten zuigen; want hoe langer zy zulks doen hoe grooter en sterker zy worden zullen. Hiertoe moet men in het byzonder Kalveren van de maand April, May of Juny kiezen; want die van laater tyd loopen gevaar van niet bestand te zyn tegen de ongemakken van den volgenden winter, en genoegzaam allen te sterven Wanneer zy twee of drie maanden oud zyn kan men deezen dieren alle melk onthouden , en hun eenig goed gras of fyn hooi geeven, opdat zy allengs aan dat nieuwe voedsel gewennen; vervolgens kan men ze des zomers van den ogtend tot den avond in de weide laaten doch wanneer het koud begint te worden, moet men ze in beslootene stallen houden, en niet buiten brengen, voordat de zoete tyd gekomen is. De eerste winter is de gevaarlykste tyd voor het leeven der Kalveren ; maar in den volgenden zomer worden zy sterk genoeg om de koude van eenen tweeden winter te kunnen uitharden. Euphros.  IV. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 49 Euphros. Het Kalfsvleesch verdient zekerlyk onder onze smaakelykste spyzen geteld te worden. Cleon. Het is daarenboven een van de voedzaamste, gemaklyk te verteeren , en zeer wel geschikt voor luiden van een zwak gestel , of voor hun, die niet veel beweeging hebben. Euphros. Men kan den Hemel niet genoeg danken voor het nut, dat wy van deeze Runderen trekken, die ons verscheidenheid van gezond en aangenaam voedsel verschaffen. Cleon. Zy zyn nog in veele andere opzigten van groote nuttigheid; in Engeland, Ierland, Holland, en in de meeste Noordelyke landen wordt het vleesch van ossen en Koeijen gerookt en ingezouten, om eenen tyd lang bewaard, en zelfs door hun , die verre reizen ter zee doen, gebruikt te kunnen worden. Uit de gemelde landen vervoert menook eene meenigte van huiden; want die der ossen en Koeijen, en zelfs (gelyk genoegzaam bekend is) die der Kalveren dienen tot veelerleie gebruiken; hunne mest is zeer geschikt om dorre gronden vet te maaken ; en de hoorn van dit Dier is de eerste beker, waaruit men gedronken , het eerste werktuig, waarop men ter vermeerderinge van het geluid geblaazen, en de eerste doorschynende stof, waarvan men zich ter doorlaatinge van de ligtstraalen bediend heeft. Maar deeze aanmerkingen zouden ons van de Natuurlyke Historie tot de Historie der Konsten en Uitvindingen doen overgaan. ■ De uiter lyke gedaante der Dieren, van welken wy tot nu toe gesproken hebben , is zo wel bekend, dat men niemand naar Plaaten, om dezelve te zien, behoeft te wyzen; dus zal ik alleenlyk zeggen dat in het IVde Deel der Natuurlyke Historie van BuFFON, tegenover bladzyde 530, eene fraaije afbeelding van den Stier te vinden is. Euphros. My valt in , Broeder, dat ik u heb hooren spreeken van den Bison en Buffel , als mede tot de Runderen behoorende. Ik meen ook by Watson iets wegens dezelven gevonden te hebben. Gaarne zal ik uwe I afd. III. deel D aan-  50 WYSBEGEERTE VOOR (VI. Afd. aanmerkingen over de byzonderheden , die deeze Dieren betreffen , hooren. Cleon. De Bison , of gebulte Stier , die gemeenlyk voor den Urus, van welken Julius caesar gesproken heeft gehouden wordt, verschilt van andere soorten van Runderen, ten aanzien van zynen nek en rug. Men vindt hem voornaamelyk in eenige deelen der West-Indiën, en hy is een van de sterkste en verwoedste dieren der waereld. Van vooren heeft hy het voorkomen van eenen Leeuw, als hebbende over de gantsche nek eene maan , welke langer dan die van een Paard, en tevens gekruld is. Hy heeft eenen kleinen kop , roode en vuurige oogen , de grootte van eenen volwassen Os, scherpe hoornen , welke meer voorwaards op den kop staan dan die van onze Stieren, en op het midden van den rug eene bult, byna zo groot als die van den Kameel. Euphros. Zyn 'er geene middelen om deeze Dieren handelbaar te maaken? Cleon. Daar zyn middelen toe, wanneer zy jong gevangen worden. In sommige plaatsen worden zy , getemd zynde, by de huizen gehouden, daar zy, vooral indien zy goed voeder krygen, vry handelbaar zyn. In hunnen wilden staat vallen zy op de menschen aan, en het is ten uitersten bezwaarlyk hen te ontkomen; want zy zyn zo scherp van tong, dat zy maar een gedeelte van iemands kleed behoeven aan te raaken om hem geheel in hunne magt te krygen. De Koe van deeze soort is een voedsel waarvan de Tygers zeer veel houden; doch zy geeven zich nooit moeite om den Bul aan te randen, schoon 'er, wanneer zy denzelven ontmoeten, een ysselyk gevegt ontstaat, waarin de Bul gemeenlyk sneuvelt. Euphros. Men zoude egter denken dat zyne scherpe hoornen hem in staat zouden stellen om zich tegen de verwoede klaauwen van zynen vyand met eenen goeden uitslag te verdedigen. Cleon. De Bison poogt 'er ook wel degelyk zyn voordeel mede te doen. Altyd rigt hy zyne slooten op de zyde  IV. Samensp.) JONGE heeren EN jufferen. 51 de van den Tyger , en wanneer het hem gelukt die met alle kragt te treffen , rammeit hy zyne hoornen in het ligchaam des Roofdiers tot aan den wortel toe. Maar de Tyger weet den sloot doorgaans te ontwyken, en hem van agteren beet te neemen, terwyl de Bul door zyne logheid en zwaarlyvigheid belet wordt om dien aanval af te wenden. Euphros. In zulk een gevegt ziet men derhalven een klaar bewys, dat de Dieren zich zo wel van liften, als van natuurlyke wapenen, weeten te bedienen. Cleon. Dat is in zeer veele gevallen zigtbaar, en vooral in de Indiaansche Bullen, die onder den naam van Bonasi bekend zyn. De Hoornen van deeze Dieren staan naar den kop toe omgeboogen, en zy schynen ze meer tot sieraad dan ter hunner verdediginge te draagen , dewyl zy 'er geene andere wond dan eene ligte kneuzing, mids dat het voorwerp, waarop zy stooten, pal staa , mede kunnen toebrengen. Dit zeer wel weetende zyn zy gewoon, even als de Paarden, met hunne agterpooten te slaan Schoon de Bonafus zo groot als een Os is, en 'er verschrikkelyk uitziet, zal hy evenwel altyd poogingen aanwenden om zynen vyand te ontvlugten; onder het vlugten telkens agteruit slaande, ligt hy met zyne hakken steenen op , en werpt die met eene verbaazende kragt op zynen vervolger. Kan hy zich dus niet redden, dan neemt hy tot een zeer vreemd middel, ter zyner verdediginge, toevlugt; hy weet zich naamelyk van zynen scherpbytenden afgang op zodaanige wyze te ontladen, dat die in de oogen zyner vyanden kome, terwyl hy zyne vervolgers, hierdoor belemmerd , te gelyk met zyne hakken slaat. Euphros. Ik had nooit gedagt, Broeder, dat 'er zo veele onderscheidene soorten van Runderen waren; want ik stel vast dat gy my in het vervolg van ons gesprek veele andere soorten zult leeren kennen. Cleon. Ik zal u nog meer dan eene soort kunnen opnoemen. My valt in dat 'er een Dier is, het welk gedeeltelyk de natuur heeft van eene Koe, en gedeeltelyk die D 2 van  52 WysBEGEERTE voor (VI. Afd. van een Varken, zodat men het gevoeglyk een Runderzwyn mag noemen. Eenige jaaren geleeden heeft men 'er in sommige plaatsen mede op de kermissen gereisd; en zy, die het lieten zien, vertelden dat het uit de Oost-Indiën overgebragt, en een Bonasus was; doch zeer te onregt. Het was zo hoog als een Ezel, maar dikker en breeder. De kleur was witagtig uit den bruine. Het had borstels als een Varken, eenen staart, zo lang als die van eenen Ezel, en aan het einde met borstelen bezet. De kop was vry lang, en voorzien van twee hoornen, die binnenwaards geboogen waren , en digt aan den nek lagen. De snuit had vry veel overeenkomst met dien van een Varken, en het was, om kort te gaan , een zeer ongemeen Dier , waarvan, myns weetens, geene schryvers gesproken hebben. 1 Maar laaten wy thans overgaan om van de buffels te spreeken. Hierdoor zullen wy gelegenheid hebben om nog meer verscheidenheden in dit geslagt der Dieren op te merken. Euphros. Ik meen wel te weeten dat wy dit Dier by Watson afgebeeld kunnen vinden. Cleon. Ik heb zyn Boek by my. Zie hier de afbeelding van den Buffel, tegenover bladz. 121. Volgens watsons beschryving is hy grooter dan de Bison, en heeft een zeer verschrikkelyk voorkomen. Zyne hoornen zyn zo groot als die van eenen Os, en zwart; zyn ligchaam is gemeenlyk donker graauw. Zy schynen inboorelingen van het Oosten te zyn, daar zy in hunnen wilden staat leeven. De wilde Buffels .zyn zeer gevaarlyke Dieren, en rusten zelden , voordat zy de reizigers, die in hunne magt vallen, het leeven benomen hebben. In de bosschen zyn zy egter minder te vreezen dan in de opene vlakten; want hunne groote hoornen raaken dikwyls vast in de takken der boomen en dit geeft hem, die een van deeze Dieren ontmoet, niet zelden gelegenheid om te ontkomen. Zy kunnen by uitstek wel zwemmen, en de grootste rivieren zonder moeite overtrekken. Euphros. Uit Watson blykt evenwel dit zy handelbaar ge-  IV. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 53 gemaakt kunnen worden; want volgens hem zyn zy in Italie , en in andere deelen van Europa , tam genoeg om als last- en werkdieren gebruikt te worden. Cleon. In het koningryk Napels worden eenige Buffels gehouden, omdat zy zeer goede melk geeven. Men bedient 'er zich ook van om wagens te laaten trekken; maar altyd worden zy door middel van een touw, het welk aan eenen ring , door de neuzen deezer Dieren geboord zynde, is vastgemaakt, bestierd; want schoon zy vry tam gemaakt kunnen worden, blyven zy egter altyd iets van hunne natuurlyke wildheid behouden. In Indië vindt men nog eene kleiner soort van Buffels, die de grootte hebben van een Kalf, het welk zes maanden oud is, en genoegzaam in de gedaante gelyken naar eenen Engelscben Stier, behalven dat de hoornen zeer kort zyn , en zy eenen bult op den rug tusschen de schouders hebben. In Oost-Indië worden zy gebruikt om voor koetsen te loopen, gelyk by ons de Paarden. Euphros. Ik meen ook dat Kolbe, wiens beschryving van de Kaap de Goede Hoop ik onlangs heb ingezien, van eene soort van Dieren spreekt, welke hy Buffels noemt. Cleon, Zo is het; hy zegt dat zy in die landstreeke zeer talryk zyn, en dat zy grooter zyn dan de Europesche; dat hunne kleur donker rood is , en dat zy op het voorhoofd eene kuif van grof gekruld hair hebben. Hun gantsche ligchaam is vry evenredig, en zy steeken den kop zeer ver vooruit. Hunne hoornen zyn kort en binnenwaards naar den nek toe geboogen, zodat zy ten deezen opzigte meer naar eenen Bonafus dan naar eenen Buffel gelyken. Hun huid is zo hard dat zy zonder een zeer goed musket niet kunnen doorschooten worden. Hun vleesch is zo malsch of vet niet als dat van onze Ossen. Zy hebben ook veel overeenkomst met den Bonasus in hunnen afkeer van de roode kleur; want wanneer zy iemand met eenen rooden rok zien, dan stampen zy met hunne pooten, schoppen de aarde weg, en niets anders dan een sterke muur kan hen beletten om by den man te komen, die zulk eeD 3 nen  54 wysbegeerte voor vi Afd. nen rok aan heeft. 1 Onder de Runderbeesten, in de noordelyke deelen van America, is 'er een, het welk van alle de anderen in verscheidene opzigten schynt te verschillen , en daarom eene byzondere opmerking waardig is. Het is grooter dan een Os, en heeft laage , zwarte en korte hoornen , met eenen grooten baard onder de kin; zyn kop is zo vol hair dat het hem over de oogen valt, zodat hy 'er verschrikkelyk uitziet. Hy heeft eenen bult op den rug, die aan de dyen begint, en aangroeit totdat hy aan de schouders komt. De gantsche bult is met roodagtig lang hair gedekt, en de rest van het lyf met eene soort van zwarte wol, die zeer hoog geagt wordt. Hy is breed van borst, kort van staart , en heeft eenen zeer kleinen hals; maar zyn kop is zo groot als die van eenen Stier. Hy vliegt weg op het gezigt van een mensch, en een enkele hond is genoeg om gantsche driften op de vlugt te jaagen. Hy is ongemeen scherp van reuk, zodat men hem altyd tegen wind moet naderen. Wanneer hy gewond is, wordt hy zeer woedende, en keert te rug om de jaagers aan te vallen. Euphros. Is het vleesch van deeze Dieren ook goed tot gebruik Cleonicus ? Cleon. Het vleesch van de Koe is ongemeen goed , en men heeft geen beter huiden dan die van deeze Runderen in de waereld; want schoon zy zeer dik zyn, worden zy egter zo zagt en olieagrig als het beste leêr. De wilden maaken 'er schilden van, die, schoon zeer ligt zynde, niet gemaklyk met eenen musketkogel konnen doorschooten worden. In de westelykste deelen van Nieuw Vrankryk aan deeze zyde van de Misissipi is geen voornaamer jagt dan die op dit Dier gemaakt wordt. De jaagers schaaren zich in vier liniën, die een zeer groot vierkant maaken ; vervolgens beginnen zy naar het gras , het welk ten dien tyde groot en zeer lang is, te schieten. Van tyd tol tyd maaken zy hun vierkant kleiner, en dewyl deeze Dieren zeer bang voor schieten zyn, komen zy al nader en nader by elkanderen. Hierdoor krygen de Wilden gelegen-  IV.Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 55 genheid om hen met geweld aan te tasten, en zelden laaten zy 'er zich een ontsnappen. Geloofwaardige getuigen verzekeren dat de jaagers nooit naar huis gaan voordat zy 1500 of 2000 van deeze Runderen gedood hebben. De heer Catesby noemt, in zyne Natuurlyke Historie van Carolina, dit Dier den Americaanschen Bison, en zegt dat men geene andere soort van wilde Koeijen in America kent. Hy voegt 'er by dat het vleesch van deeze Koe zeer aangenaam van smaak is , en slegts zo veel van gemeen Rundvleesch verschilt als Kalfsvleesch van Schaapenvleesch. De bult op de schouders wordt by de Americaanen voor het lekkerste gedeelte gehouden. Euphros. Ik meen wel gehoord te hebben dat men in Siberie ook een Dier heeft, het welk onder de Runderbeesten geteld wordt, schoon het in zeer veele opzigten verschilt van die, welke by ons gemeen zyn. Cleon. Gy doet wel dat gy my in de optelling der Dieren door zulke herinneringen helpt. Ik zoude om deeze soort niet gedagt hebben. De Stier, die tot dezelve behoort heeft hoornen noch maanen, maar ruig gekruld hair boven op den kop, en zyn staart is gelyk aan dien van een Paard. Zyn gantsche ligchaam is overdekt met lange regtovereind staande hairen , maar hy heeft in het geheel geenen bult. My valt. niet in dat wy nu ee ne merkwaardige soort van Runderen hebben overgeslaagen dan alleenlyk die , welke de Barbarysche Koe genoemd wordt, en meer gelykheid heeft met een Hert dan met eene Koe. Het hair is roodagtig en van de zelfde dikte aan de punten als aan de wortels. De Hoornen hebben ook geene overeenkomst met die der gemeene Koeijen, want zy staan vry digt aan elkanderen, omdat de kop zeer smal is Zy zyn eenen voet lang, zeer dik , een weinig agterwaards geboogen, zwart van kleur, en gedraaid als eene schroef, uitgezonderd naby de einden. De staart is dertien duimen lang, wanneer men 'er de pluim aan het einde , die omtrent drie duimen is, by rekent. De ooren zyn als die van eenen antelope of Bezoar-bok, en zon- D 4 der  56 Wysbegeerte voor (VI. Afd. der hair,behalven aan den binnenkant, die gedeeltelyk wit is. De oogen staan zo hoog, en zo digt aan de hoornen dat men genoegzaam geene winkbraauwen ontdekken kan. Zy hebben twee dunne en korte tanden, welke veel verschillen van die van onze Koeijen. Zy hebben ook eenen bult op den rug, wel wat overeenkomst hebbende met dien van eenen Kameel. Doch laat ik uw geduld niet langer tergen. Misschien heb ik het reeds te veel gevergd. Wy zullen dan onze tegenwoordige Samenspraak besluiten. alleenlyk zal ik nog aanmerken dat het laatstgemelde Dier waarschynlyk het zelfde is, het welk , volgens eenige reizigers, op de Gomera eilanden, by Madagascar , gevonden, en daar van sommigen een Buffel en van anderen eene Koe genoemd wordt. Euphros. Ik zal naar den tyd van eene volgende byeenkomst niet weinig verlangen; want ik begryp dat de Natuurlyke Historie der Schaapen gevoeglykst op die der Runderen volgt, en ik ben zeer begeerig om my met eene byzondere beschouwing van de gemelde Dieren bezig te houden. vyfde Samenspraak. Van Schaapen en Geiten. Cleonicus. Gy hebt, in het besluit van onze laatste Samenspraak, zeer wel gezegd te denken dat de Natuurlyke Historie der Schaapen gevoeglykst op die der Runderen zoude volgen. Ik ben ook voorneemens om die orde te houden. De verhandeling over dezelve agt ik niet beter te kunnen beginnen dan met aan te merken dat het Schaap het eenigste onder de ons bekende Dieren is , het welk niet in den Natuur-staat gevonden wordt; want geene bosschen zyn 'er, waarin het in het wild loopt. Eu-  V. Samensp.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 57 Euphros. Het komt my niet vreemd voor deeze aanmerking te hooren. Derzelver gegrondheid is niet twyffelagtig, wanneer men de weerlooze gesteltenis van dit Dier, welke het ongeschikt maakt om te vegten , en deszelfs traage beweeging, die het onbekwaam maakt om te vlugten, beschouwt. De Natuur schynt het voortgebragt te hebben om het zyne veiligheid in de bescherminge der menschen te doen vinden. De zorg, welke de menschen 'er voor draagen, wordt ook door de nuttigheid van dit Dier ryklyk vergolden ; want daar is geen gedeelte van het Schaap, waarvan men niet eenig weezenlyk nut trekt. De wol, de huid, het vleesch , de melk en het vet, worden gebruikt ter vervullinge van de noodwendigheden des leevens. Maar ik verlang om te hooren, welke byzonderheden gy omtrent hetzelve hebt voor te draagen. , ... Cleon. De Schaapen zyn te wel bekend om eenige beschryving van derzelver uitwendige gedaante te geeven. Ik zal dan, zonder my daarmede op te houden , alleenlyk sommige dingen, welke in de Schaapen merkwaardig zyn, optellen. De Ram, of het manlyk Schaap, heeft gespleetene voeten , is voorzien van hoornen , en herkaauwt. Wanneer hy volmaakt in zyne soort is, heeft hy een breed voorhoofd, bruine oogen, groote ooren en eene breede borst." Somtyds leeft hy tot den ouderdom van vyftien jaaren, en begint zyn geslagt reeds voort te planten, wanneer hy twee jaaren oud is, en hy is daartoe bekwaam tot in zyn agtste jaar. Wanneer twee Rammen elkanderen ontmoeten,- betoonen zy over en weder dikwyls eene hevige woede, stootende elkanderen met hunne koppen en hoornen, Een Ram is genoeg voor zestig ooijen maar wanneer de kudde grooter is, worden 'er meer Rammen vereischt. Daar zyn Rammen, die geene hoornen hebben, en egter uit dien hoofde niet minder van waarde geoordeeld worden. Wanneer de Rammen gelubd zyn, krygen zy den naam van weeren en dan worden zy grooter , vetter en veel zoeter van vleesch. »■ De Ooijen zegt men dat omtrent tien jaaD 5 ren  58 wysbegeerte voor (vi. Afd. ren leeven, schoon weinige dien ouderdom bereiken. Zolang als haar leeven duurt, brengen zy jongen voort. Doorgaans krygen zy maar een Lam te gelyk, schoon sommigen twee , drie en zelfs vier Lammeren krygen. Door eene byzondere konst, der Schaapherderen heeft men in alle tyden van het jaar jonge Lammeren, schoon 'er een byzondere tyd voor het lammen is. Zy draagen vyf maanden lang , en blyven zeer lang in de melk , tenzy ze eene schraale weide hebben. Het is zeer aanmerklyk dat iedere Ooi haar eigen Lam kent, niettegenstaande 'er 400 in den koppel zyn. Euphros. Verschillen de Schaapen niet merkelyk van elkanderen, naar de verschillende landstreeken , waarin zy gevonden worden? Cleon. Ongemeen veel; en het is der moeite wel waardig u van die verscheidenheid een byzonder berigt te geeven. In Asie en Africa is het breedstaartig Schaap zeer gemeen ; deszelfs staart weegt doorgaans vyftien, en somtyds (wanneer zy zeer vet zyn) dertig ponden, het geen naauwlyks zoude kunnen geloofd worden, indien het niet door geloofwaardige getuigen verzekerd was. Te Aleppo in Syrie worden zy doorgaans op de stallen gehouden , opdat zy hunne staarten niet beschadigen. Euphros. Ik meen wel gehoord te hebben dat zy hunne staarten op wagentjes agter zich voeren. Cleon. De grond van die vertelling is eigenlyk deeze: wanneer zy in het open veld zyn , dan zyn de herders genoodzaakt om een dun plankje aan het onderste gedeelte van den staart te voegen, opdat dezelve door het steeken der distelen geene schade lyde; want het onderste gedeelte is niet met dikke wol bedekt, gelyk het bovenste. Somtyds voegt men , om het plankje des te gemaklyker te doen voorttrekken , een paar kleine rolletjes aan hetzelve; en daaraan is alles wat men van de wagentjes vertelt, toe te schryven. ' Maar laaten wy ons onderwerp vervolgen. Op het eiland Creta in de Middellandsche Zee, verdient het Schaap, het welk Strepsiceros genoemd wordt, onze byzon' ., • dere  'V. Samenspr.) J0N6E HeEREN EN jufferen 59 dere opmerking. Hetzelve verschilt veel van onze Schaapen; want het heeft regte hoornen, omringd van bogtige groeven. Het Africaansche Schaap is, in plaatse van met wol, met hair bedekt. Ten aanzien van deszelfs gedaante komt het overeen met het gemeene Schaap. Het Schaap van Angola heeft de grootte van onzen ram; maar het agterste gedeelte van zynen kop steekt verder uit; zyne ooren hangen lang neder, en de staart hangt tot aan de plaats , daar de agterpooten buigen. Het borstbeen is zeer breed; de hoornen zyn klein, en naar de oogen toe nederwaards geboogen. Het heeft lange maanen, die over den hals hangen. In plaatse van wol heeft het hair, als eene Geit,,en het heeft, even als de ossen kwabben aan de keel hangen. Zie daar de verscheidene soorten van Schaapen, welke ik noodig vind op te tellen. Euphros. Ik agt het onnoodig, Cleonicus, u naar eene afbeelding van het Schaap of den Ram te vraagen; in het begin des Vyfden Deels van Buffon , weet ik dat zeer goede Afbeeldingen van beide deeze Dieren gevonden worden. Maar hebt gy niet nog eenige byzondere aanmerkingen wegens het scheeren der Schaapen voor te stellen ? Cleon. Alle jaaren scheert men hen; in warme landen schroomt men niet hen geheel en al van hunne Wolle te ontblooten , en hun die tweemaal in het jaar af te neemen; in koude landstreeken vergenoegt men zich met eene jaarlyksche scheering, en men snydt de Wol alleenlyk met groote schaaren af, laatende den Schaapen een gedeelte van hunne vagten behouden, om hen tegen den schadelyken invloed van de lugt te beschutten. Euphros. Wanneer is het de bekwaamste tyd van het jaar om dit werk te verrigten? Cleon. De maand Mai is hiertoe de beste ; want in April is het nog te koud; en wanneer men het in de maanden juny of July deed, dan zoude de Wol tegen den volgenden winter niet genoeg gegroeid zyn, Voor het schee ren  60 wysbegeerte VOOR (VI. Afd. ren moeten de Schaapen gewasschen worden om de Wol zo zuiver te maaken als by mooglykheid geschieden kan. Euphros. Krygt men, van alle de deelen van de ligchaamen der Schaapen, even veel en even goede Wol ? Cleon, In geenen deele. De Wol van den hals en den rug is de beste; die van de pooten, van den staart, buik en strot is merkelyk minder van waarde, en die , welke men van doode of zieke beesten krygt, is de allerslegtste. Men maakt ook meer werks van de witte dan van de gryze, bruine of zwarte Wolle, omdat dezelve allerleie kleuren kan aanneemen, Men wil ook dat de gladde Wol beter is dan de gekrulde, en beweert zelfs dat Schaapen , welker Wol gekruld is , ongezond zyn. Men kan nog een ander aanmerklyk voordeel van de Schaapen trekken , door hen op land, het welk men verbeteren wil, te laaten loopen; tot dat einde moet men zulk land afschutten , en 'er de kudde alle nagten in jaagen, zo lang als de zomer duurt. Door de mest deezer Dieren worden uitgeputte gronden schielyk in goeden staat gebragt ; en door middel van honderd Schaapen, kan men, in eenen zomer, zes morgen lands voor den tyd van zes jaaren verbeteren. Euphros Ik heb ook wel gehoord dat men van het vet der Schaapen meer dienst heeft in het gemeene leeven dan van dat van andere Dieren. Cleon. Dit moet men aan deszelfs ongelagtigheid toeschryven. De Ouden hebben beweerd dat alle herkaauwende Dieren Ongel hebben; ondertusschen vindt men dat zulks eigenlyk alleen van het Schaap en de Geit kan gezegd worden. Ongel is van meer dienst dan vet, omdat het laatstgemelde zagt blyft, daar de Ongel, koud wordende , ook van tyd tot tyd harder wordt. Euphros. Ik zal u nu nog eene vraag voorstellen. Verschilt de Wol , die in onderscheidene landsttreeken valt, niet in hoedaanigheid en deugd? Cleon. Ongetwyffeld. Zo wel als de Schaapen van onderscheidene landen vleesch van verschillenden smaak, of meer  V. Samensp ) JONGE heeren EN JUFFEREN. 6l meer of minder ongel verschaffen , is hunne Wol fyner of grover. De Wol, die in Italie, in Spanje, en in Engeland valt, is fyner dan de Fransche. Ik zal alleenlyk nog aanmerken dat, dewyl de witte Wol meer in agtinge is dan de zwarte, men genoegzaam alle zwarte of bonte Schaapen van kant maakt. Ondertusschen zyn 'er plaatsen, waar alle Schaapen zwart zyn, en overal ziet men dikwyls van eenen witten Ram en een wit Schaap een zwart jong voortkomen. In Vrankryk heeft men geene andere dan witte, zwarte, bruine en bonte Schaapen; in Spanje vindt men roode, en in Schotland geele. Andere verscheidenheden, welke men in het ras der Schaapen vindt, spruiten alleen lyk uit de verscheidenheid van het voedsel, en uit den invloed der lugtstreeke. Maar laaten wy van de beschouwinge der Schaapen afstappen om tot die der Geiten over te gaan. Gy hebt zekerlyk dikwyls opgemerkt waarin beide deeze Dieren verschillen. Euphros. Ik kan my geen ander onderscheid tusschen dezelven herinneren, dan dat de Geiten hair in plaatse van wol, eenen baard onder de kin, en regter hoornen hebben , waarby men nog zoude kunnen voegen dat zy vry onaangenaam ruiken. Cleon. Daar hebt gy ook het voornaamste onderscheid aangeweezen. De Geiten behooren tot de herkaauwende Dieren, hebben geene voortanden in de bovenkaak, en zyn gespleeten van voeten. Het Wyfje draagt vyf maanden lang, en brengt in sommige plaatsen tweemaal in het jaar ' jongen voort; doch krygt 'er zelden meer dan een te gelyk. Zy leeven omtrent agt jaaren, en blyven geduurende haaren gantschen leeftyd in staat om voort te teelen. Zy eeten gras, hooi , vrugten, bladeren en basten van heesters. Zy worden gemaklyker dan de. Schaapen afgerigt om als huisdieren by de menschen te leeven, maar kunnen zo wel niet tegen de koude. In sommige plaatsen zyn de Geiten van ongemeen veel nuts, uit hoofde van haare melk, boter, kaas, ongel, huiden en jongen. On-  62 Wysbegeerte voor (vi.Afd. Onder de Mannetjes of Bokken , worden die voor de besten gehouden, welke een breed lyf; zagt, lang, dik, glinsterend hair eenen korten hals, nederhangende zwaare ooren, en vleezige dyen hebben. Een Bok is zo sterk, en loopt met zulk een geweld met kop en hoornen tegen eenen man aan, dat hy hem somtyds door zyn stooten op den grond doet vallen. Euphros. Ik heb veel hooren spreeken van zekere soorten van Geiten, die plaatsen, welke voor andere Dieren gehoegzaam ontoeganglyk zyn, beklimmen kunnen, en vast. blyven staan op kleine steenen, en op de kanten van steilten, waarop men naauwlyks denken zoude dat het mooglyk was zich staande te houden, vooral omdat zy voeten hebben , welke tot dat einde niet zeer geschikt schynen. Somtyds zegt men dat zy aan de kanten der rotsen schynen te hangen, schoon zy egter niet van boven neêr tuimelen. Maar Cleonicus, welke voordeelen kan men van de Geiten trekken? Cleon. Het vleesch van den Bok wordt zelden of nooit tot voedsel gebruikt, omdat het onaangenaam van smaak en reuk is; maar dat van een jong Geitje of Bokje van drie of vier maanden oud, is zagt, malsch en lekker van smaak; ook is het gemaklyk te verteeren, en wel geschikt voor luiden van alle jaaren en gestellen. Het bloed, de ongel en mest van eenen Bok worden dikwyls als geneesmiddelen gebruikt, zowel als de melk van eene Geit. Het bloed van eenen Bok zegt men dat eene zweetverwekkende en ontbindende kragt heeft, en goed is om verdikt bloed te verdunnen, en de nieren van kwaade stoffen te zuiveren. Geiten-ongel is verzagtend en ontbindend, om welke reden zy tot het maaken van zalven en pleisters, in verscheidene deelen van Europa , onder meer andere middelen,gebruikt wordt. Geiten-melk is van eenen middelbaaren aart tusschen die van eene Koe en eene Ezelinne. Zy wordt uitmuntend geoordeeld voor zulken, die aan borstkwaalen sukkelen, of voor teeringagtige gestellen. De Wei is meer  V. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 63 meer openend en afdryvend dan die van eene Koe , om welke reden zy tegen jigt, scheurbuik, en verstoppingen van den Onderbuik wordt voorgeschreeven. Euphros. Ik twyffel niet of men vindt ook in verschillende landen verscheidene soorten van Geiten. Cleon. Zekerlyk. lk zal u eenigen der voornaam ste soorten opnoemen. De Wilde Geit is een bewooner der Alpen in Zwitserland, en behoort in het byzonder tot het land der Grisons, waar zy zeer, menigvuldig zyn. Dit Dier heeft veel overeenkomst met een Hert, voor zo veel de gedaante van het ligchaam betreft; de buik, het voorhoofd, de keel en de binnenkant der ooren zyn wit; maar boven de oogen is aan weèrzyde een zwarte streep. De rest van het lyf is zwartagtig van kleur, en de staart is geheel zwart. De Geit van deeze soort heeft zo wel als de Bok hoornen, die vier en eenen halven duim lang, en van onderen gerimpeld zyn; jaarlyks komt 'er een rimpel by , even als aan die van veele andere Dieren. Langs den ruggraad loopt een zwarte streep, en de ooren zyn langer dan die van een Schaap. Altmann, berigt ons dat 'er in Zwitserland twee soorten van Wilde Geiten zyn, welker eene kleiner en rooder is dan de andere, en nooit in de valleien komt, maar geduurende den gantschen winter op de ontoeganglykste bergen blyft. Die van de andere soort zyn grooter en bruiner , en komen somtyds aan den voet der bergen, waar zy, geduurende den winter, op de einden der takken van denneboomen hun verblyf houden. Ten dien tyde staat 'er altyd een van de kudde op de wagt, om op te passen of 'er iemand aankome, en dit zo zynde een zeker byzonder geluid te maaken, het welk alle de overigen van de takken ■doet af komen, en zich op de vlugt begeeven. Euphros. Verschaft dit Dier ook het een en ander , het welk ten dienste der menschen geschikt is? Cleon. Verscheidene van deszelfs deelen worden met vrugt als geneesmiddelen gebruikt. Het vet, met melk gemengd, zegt men dat goed is tegen verzweeringen der lon-  64 Wysbegeerte voor (VI. Afd. longen. Van de galle bedient men zich om het gezigt te versterken, de zweeren van het hoornvlies te zuiveren, en vlekken weg te neemen. De steen, die somtyds in de maag gevonden , en van sommigen Duitsche Bezoar genoemd wordt, heeft doorgaans de grootte van eene hazelnoot , is zwartagtig van kleur, en geeft, gebroken zynde, eenen zeer fynen reuk van zich. Eertyds was deeze steen in zeer groote agtinge, omdat men meende dat hy de kragt had van Oosterschen Bezoar, het welk zeer wel mooglyk is, dewyl sommigen wat al te breed van deszelfs kragten hebben opgegeeven. Euphros. Ik verwagt niet, Cleonicus, dat gy my juist alle verschillende soorten van deeze Dieren zult optellen; want ik begryp zeer wel dat sommigen te weinig van elkanderen verschillen om voor onderscheidene soorten gehouden te worden. Maar heb de goedheid van my te berigten of het Guineesch Reetje, van welks fraaiheid ik veel heb hooren spreeken, mede niet tot het geslagt der Bokken behoort ? Cleon. OngetwyfFeld. Met regt wordt 'er veel van deszelfs fraaiheid gesproken. Watson schryft dat het een der fraaiste beestjes is, welke men kent; dewyl zy zo teêr zyn dat zy altyd op de reize sterven, kunnen zy niet wel leevend tot ons overkomen. Zy zyn, schoon in alle opzigten welgemaakt, niet grooter dan een schoothondje. De huid is van eene leverkleur, maar van onderen aan den buik wat bleeker. De klaauwtjes zyn bruin; de hoornen zeer kort, en zy zyn ongelooflyk gaauw op de pooten. Zy leeven van kruiden, en kunnen zich door hunne kleinheid gemaklyk onder het gras verschuilen; wanneer zy egter verrast worden, en het niet ontvlugten kunnen , stellen zy zich te weer, en stooten even als de Bokken. Watson ' voegt 'er by dat alle de kleine Dieren des velds bang voor dit beeftje zyn, en dat het een der kribbigsten van de gantsche waereld is. Hy geeft 'er eene afbeelding van in de 2de Figuur van de XlVde Plaat. Maar verdient dit Diertje verwondering om zyne kleinheid, daar is eene soort  V Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 65 soort van Geiten in Abyssynie welke de verwondering opwekt door haare grootte en sterkte, zynde de Bok. die tot dezelve behoort, zo groot als een Kalf. Deezen hebben dik hair, het welk somtyds zo lang is dat het over den grond sleept, en van derzelver huiden wordt leêr gemaakt, het welk in groote agtinge is. De wilde geiten van Egypte houden veel van tusschen de boomen te liggen en worden dikwyls door de inwooneren met snaphaankogels dood geschooten. Derzelver voorste pooten zyn korter dan de agterste, en gelyken naar die der haazen Zy kunnen veel gezwinder eenen heuvel op- dan afklimmen, maar loopen oP den vlakken grond zeer schielyk zy hebben regtovereindstaande hoornen • die aan de einden slegts een weinig gekromd zyn; en die der Bokken zyn grooter dan die der Geiten. Onder de Bokken die door eenige byzonderheden merkwaardig zyn, behoort ook zekerlyk de Steenbok gemeld te worden. Dezelve is een bewooner van de Alpen; en heeft hoornen van eene■ ongemeene langte, die zeer ver agterwaards geboogen zyn, en over den rug van het Dier hangen. Bellonius verhaalt dat hy eenigen van deeze hoornen gezien heeft, die twee ellen lang waren. De gemelde Bok heeft: dunne pooten en eenen kleinen kop. Hy is rosbruin van kleur, en heeft eenen langen baard, die zwart is. . Euphros. Maar Cleonicus, ik verlang naar eenig berigt wegens den Bezoar-Bok, die ik wel gehoord heb dat een van de gezwindste en fynste Dieren der waereld is. Cleon. Deeze Bok, die ook de Antelope en de Gazella Africana genoemd wordt, komt zeer na aan het geslagt der Herten. Hy is zeer gezwind in het loopen , heeft eenen witten buik, en is over de rest van het ligchaam vaal van kleur. Hy heeft zwarte oogen en breede ooren. Zyn staart is zwart, en van het oog tot aan den bek loopt een streep nederwaards, die een weinig bruiner is dan de rest van het hair. Hy heeft omtrent de grootte van eenen Reebok, en onder het hair is de huid zwart en glinsterend, schoon die van sommigen graauwagtig is. Ten opzig-  66 Wysbegeerte voor (VI. Afd. opzigte van de gedaante zyner hoornen verschilt hy van alle ander bokken. Zy zyn zwart en gepolyst als het gladste Ebbenhout, en met kringen geteekend. Derzelver gewoone langte is vyftien duimen, en zy hebben byna eenen duim middellyns van onderen. Zy zyn een weinig gedraaid als de tand van eenen Zee-Eenhorn, doch aan de punten scherp. Aan den wortel deezer hoornen is een bos hair, het welk langer is dan men op de overige deelen van het lyf vindt; zy zyn tot omtrent op de helft hol alleenlyk zyn zy gevuld met een puntig been, door middel van het welk zy aan den kop vast zyn. De neus van deeze Bokken is een weinig plat,- hun gehemelte is overdekt met een hard vel, het welk zich voordoet onder de gedaante van lange schubben; en zy hebben in de bovenkaak geene tanden, omdat zy herkaauwende Dieren zyn. De voorpooten zyn, omtrent dat gedeelte, het welk men de kniën noemt, voorzien van vry lang en dik hair, en het vel is daar ook dikker dan in andere deelen, en schynt hun, wanneer zy nederknielen, voor kussen te dienen, even als het eelagtig gedeelte in de knie van eenen Kameel Hunne voeten zyn meer gespleeten dan die van andere Dieren, en voorzien van hoeven van eene hoornagtige stofFe, maakende de twee punten der teenen die aaneengevoegd zyn door middel van een vel, het welk merkelyk kan uitgebreid worden. Zy zyn niet wel te temmen en zo boosaartig dat men ze dikwyls in de Diergaarden heeft moeten dooden, omdat zy de andere dieren beschadigden. Euphros Ik geloof dat gy my vergeet te zeggen , in welke landen de Bezoar Bokken gevonden worden. Cleon. Men vindt eene soort welke tot het geslagt der Antelopen wel behoort, doch waarin de Bezoar vrugteloos gezogt wordt, in Africa. Maar de vermaarde en regte Lapts Bezoar wordt gehaald uit de maag van een Antelope, die aan sommige provinciën van Persie en aan de Oost -Indiën in het byzonder eigen is. Deeze soort is kleiner dan die, welke ik beschreeven heb, en heeft het gantsche lyf over fraaije plekken. Het Dier heeft  V. Samenspr) JONGE HEEREN EN JuFFEREN. 67 heeft egter zeer lange en vreeslyke hoornen, waarmede 'het zich, indien het niet meer vlugten kan, verweert. De Lapis Bezoar, welken het by zich heeft, is genoegzaam eveneens van zelsftandigheid als de steen in de menschelyke blaas, en men vindt dien dikwyls opeengepakt , rondom het steeltje van eenig plantgewas , of rondom een zaadkorrel van de eene of andere vrugt. Euphros. Uit eene van uwe reeds gemaakte aanmerkingen heb ik begreepen dat men voordeezen wat al te veel werks van deezen steen gemaakt heeft. Cleon. Dat is ontwyffelbaar; eertyds was dezelve in zeer hooge achtinge, als een hartsterkend middel, en een tegengift; dikwyls is hy ook tot eenen zeer hoogen prys verkogt geworden; maar thans zyn de Geneesheeren overtuigd dat zyne kragten niet veel grooter zyn dan die van Kreefts-oogen, of andere zuurbreekende middelen. Euphros. Zyn 'er nog meer Dieren van deeze soort, welke eenige aanmerking verdienen? Cleon. In Africa vindt men eenen wilden Bok van eene aschgraauwe kleur die midden op den kop een dikke regtovereindstaande kuif van hair heeft. Aan weêrzyden tusschen de oogen en de neus zyn twee holligheden, welke eene geele olieagtige stof bevatten, die eene zeer sterke lugt heeft tusschen den reuk van Bevergeil en Muskus in. Deeze holligheden hebben geene gemeenschap altoos met de oogen, en gevolglyk kan de olieachtige stof niets van de natuur van traanen hebben. — Gesnerus geeft ons eene zeer goede afbeelding van eenen Bok , die in Assyrie gevonden wordt , en inzonderheid merkwaardig is om de ongemeene langte zyner ooren, welke, even als die van sommige Brakken , tot op den grond toe nederhangen, en naar evenredigheid breed zyn. Daar is eene meenigte van deeze Dieren omtrent Aleppo, in Syrie. De Geiten worden voornaamelyk om haare melk, die zoet en aangenaam van smaak is, aangehouden. Zy worden omtrent het begin van April naar de stad gebragt, ;: en door de straaten gedreeven, wordende haare melk verkogt tot in de maand September. Hier kunnen wy on E 2 ze  68 Wysbegeerte voor (vi. Afd. ze Samenspraak zeer gevoeglyk besluiten; want schoon aan de Kaap de Goede Hoop en elders nog wel Bokken gevonden worden, die van de reeds gemelden verschillen, zyn echter de byzonderheden, waardoor zy onderscheiden zyn, te weinig aanmerklyk om 'er op stil te staan. — Van het Diertje, het welk in de Beschryvinge der Diergaarde van zyne Doorlugtige Hoogheid den naam van het Guineescbe Jufferbokje draagt, zullen wy in onze volgende Samenspraak, onder de benaaming van het Guineescbe Reetje, spreeken. Euphros. By het opslaan van Watsons Boek valt my in dat gy nog niets van den Gemsbok gezegd hebt, waarvan hy ons in de 3de Figuur van de XlVde Plaat eene Afbeelding gegeeven heeft, en van wiens huid hy zegt dat het beste kamoesleder gemaakt wordt. Cleon. ik had 'er van vergeeten te spreeken; doch ik heb niets by zyne gegeevene beschryving te voegen. In het Vde Deel der Natuurlyke Historie van Buffon, ziet men op de VIIIste en de drie volgende Plaaten, den Bok en de Geit afgebeeld. En dewyl de twee laatsten dier Plaaten ons den. Bok en de Geit van Angora vertoonen, moet ik hier nog aamerken dat zy van die , welke onder ons gemeen zyn, voormaamelyk verschillen door de witheid van hun glinsterend hair, het welk zeer lang, uit de natuur gekruld, en zo zacht als zyde is. Men bedient 'er zich van in het maaken van. Greinen. Zy hebben vry lange baarden; de hoornen zyn met kringen geteekend, en agterwaards overgeboogen. Euphros. Uit het een en ander, het welk ik by Watson geleezen heb, en u hoorde zeggen, begryp ik dat sommige Schryvers wel eens Dieren tot het geslacht der Bokken brengen, die eigenlyk tot dat der Herten behooren. Hieruit besluit ik dat die beide geslagten vry na aan elkanderen komen, en dat wy dus in onze volgende Samenspraak over de Herten zullen handelen. zesde  VI. Samensp.) JONGE HEEREN EN jufferen 69 Zesde Samenspraak. | Van de Dieren die tot het Geslagt der Herten behooren. Cleonicus. By het eindigen van onze voorgaande Samenspraak hebt gy zeer wel beslooten dat wy nu over de herten zouden handelen.— Maar kunt gy my ook zeggen, zuster waarin zy van de laatst beschreevene Dieren verschillen , en wat eigenlyk de reden zy , dat men de Herten oordeelt tot een ander Geslagt te behooren ? Euphros. Ik geloof haast dat ik 'er reden van geeven kan. Is het niet , omdat zy jaarlyks hunne hoornen laaten vallen? Cleon. Gy begrypt het wel; en hunne hoornen zyn van binnen vol en niet hol. Wanneer wy het Hert met den Bok en den Os vergelyken , zullen wy (hoe vreemd dit ook schynen mooge bevinden dat het meer overeenkomst met het laatstgemelde Dier , dan met het eerste hebbe. Beider geraamte en inwendige gesteltenis zyn genoegzaam eveneens, indien men slegts het ontbreeken van de Galblaas in het Hert uitzondere. Euphros. Ik heb wel onderscheid hooren maaken tusschen het Rood- en Vaal - Hert. Heeft zulks eenigen grond in de Natuur, Cleonicus? Cleon. Ongetwyffeld. Zy verschillen van elkanderen in grootte en hoornen. Hst Wyfje van een Hert wordt eene Hinde, en het jong een Kalf genoemd. In het eerste jaar heeft het geene hoornen, maar alleenlyk eene hoornachtige dikte , die kort, ruig, en met eenen zagten, dunnen hairigen huid dedekt is. In het volgende jaar hebben de hoornen niet eenen tak, in het derde jaar krygen zy twee, in het vierde jaar drie takken, en zo vervolgens tot zesE 3 toe'  70 Wysbegeerte voor (vi. Afd. toe, geduurende welken tyd men den ouderdom van het Dier ligtelyk kennen kan. In vervolg groeit echter het getal der hoornen niet naar de jaaren aan , maar het vermeerdert naar maate van de goedheid der weide, waarin het beest loopt; hoe beter die is, hoe talryker de takken Worden. Het Hert laat zyne hoornen alle jaaren in de lente vallen, en verbergt zich dan, tot dat zy weder gegroeid zyn, niet dan by nacht eetende Wanneer het in den tyd, waarin zy afgevallen zyn, gelubd wordt, groeijen zy niet weder aan; en wanneer men het doet, terwyl het Hert zyne hoornen heeft, zullen zy nooit afvallen. De gewoone tyd, waarin deeze Dieren zich met elkanderen vermengen, is omtrent het einde van Augustus, en eene Hinde krygt haar jong omtrent agt of negen maanden, nadat zy bezwangerd geworden is. Euphros. Ik behoeve u niet om eene byzondere beschryving van de uitwendige gedaante der Herten lastig te vallen; ik heb ze dikwyls gezien , en my even dikwyls verwonderd , over de schoonheid hunner gedaante, de buigbaarheid hunner leden, en de sierlykheid hunner hoornen. Cleon. Dit voortreffelyk Dier houdt ook de voortreffelyksten onder de menschen maar alleen bezig; de Herten-jagt is altyd voor helden en groote mannen geschikt geweest Deeze Jagt eischt kundigheden, welke men niet dan door ondervindinge verkrygen kan. Daar is een koninglyke stoet, nevens afgerigte paarden en honden toe noodig, die allen, ter bereikinge van het zelfde oogmerk, medehelpen. Euphros. Zyn alle tyden van het jaar voor de Hertenjagt wel even geschikt en gunstig? Cleon. Geenszins; de lente is hier toe ongunstig, omdat de honden dan minst in staat zyn om sterk te ruiken; en omdat de Herten, in hunne grootste kragt zynde, moeijelyk te agterhaalen zyn. In het begin van den hersft, wanneer de Herten bronzig zyn, is het ook geenszins tyd om  VI. Samensp.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 71 om 'er Jagt op te maaken; en geduurende den winter begrypt gy dat men zulks vrugteloos doen zoude. Euphros. Hoe zeer ik genegen ben om een byzonder berigt wegens de Dieren, die tot het Geslagt der Herten behooren, te hebben, wenschte ik egter wel dat gy nog een weinig op de Hertenjagt stil stondt, en my de voornaamste dingen, welke by dezelve in agt moeten genomen worden, ter voldoeninge van myne nieuwsgierigheid, meldde. Cleon. Gaarne zal ik dit zo goed doen als ik kan. De , jaager moet over den ouderdom en de kunne van het Hert weeten te oordeelen, en juist te onderscheiden of het Dier, het welk hy met zynen Hond bezet heeft, een Hert is, het welk zyn eerste of tweede gewigt draagt, dan of het al tien takken hebbe, of reeds oud zy. Dit kan men weeten uit de voetstappen en uit den afgang. De voet van het Hert is netter gemaakt dan die van de Hinde. Zyne voetstappen zyn beter afgepast, en de tusschenruimten tusschen dezelven grooter. Het gaat regelmaatiger voort, en de agterste maakt geenen anderen voetstap dan de voorste poot, daar de voetstappen van de Hinde in verre na zo geregeld niet zyn. Wanneer een Hert vier takken heeft, is dit onderscheid gemaklyk op te merken, maar 'er wordt wat meer bedreevenheid vereischt om de voetstappen van een jong Hert van die eener Hinde te onderscheiden. Wanneer de Jaager, in de hitte van den zomer, niet uit de voetstappen kan oordeelen, moet hy op den weg, welken het Dier afkomt, de mest tragten op te spooren, opdat hy een regt verslag aan zyn gezelschap geeve. Wanneer hy dus op het spoor gebragt is, moet hy den Brak nog aanzetten om het Wild op te jaagen. Vervolgens moet hy een teeken geeven, opdat men de honden los maake, en die, door zyne stem of het blaazen op de trompet, op den weg brengen, dien hy denkt dat zy behooren te houden. Het Hert laat, wanneer het nagejaagd wordt, niet na 'zich van allerleie liften te bedienen; dikwyls gaat het van zyn spoor af, en keert 'er toe weder; niet zelden doet het zyn best om zich van andere Dieren te doen verE 4 zeilen,  72 wysbegeerte VOOR (VI. Afd. zellen, ten einde het dus zyn gevaar vermindere, en ontkome. Tegen alle zulke liften moet een Jaager op zyne hoede zyn, En wanneer hy het Hert zo lang kan vervolgen totdat het vermoeid is, groeit de hevigheid der Honden aan, naar maate zy merken dat het Dier meer afgemat is en hoe meer het Hert verhit is hoe sterker ook deszelfs reuk op de Honden werkt. Zy verdubbelen dan hun loopen en blaffen terwyl het Dier, in weêrwil van alle de liften, waarvan het gebruik maakt, zich niet ver meer van de Honden kan verwyderen, en geen ander middel vindt dan in het water te springen waardoor het hoe langs hoe meer wordt afgemat. Dik' wyls tragt het nog in zulk eenen staat het leeven 'er af te brengen, door de Honden, en zelfs de Paarden der Jaagers, wanneer zy al te vuurig zyn, met de kleine takken zyner hoornen te wonden, totdat een der Jaageren het door eenen slag met zyne knodse doet vallen, en het vervolgens eene doodelyke wonde toebrengt. Dan maakt men een groot geschreeuw over de behaalde overwinning, en geeft den Honden, ter belooninge van hunne wakkerheid, een goed gedeelte van den buit. Euphros. Ik bedank u voor dit berigt , Broeder, het welk my zekerlyk een denkbeeld geeft van de moeijelykheden, die aan de Hertenjagt meer dan aan die van andere Dieren vast zyn. Wy zullen nu denkelyk tot de beschryving van de verschillende soorten der Herten overgaan. Cleon. Dit zal best zyn om u de Verhandeling van dit gedeelte der Natuurlyke Historie aangenaam te maaken. Vooraf zal ik egter zeggen dat gy, in de IXde, Xde „ XIde en XIIde Plaat des VIden Deels van den Heere de Buffon, zeer goede afbeeldingen van de Dieren, over welken wy thans handelen, zien kunt, by wien ook verscheidene aanmerkingen wegens den tyd en de wyze van de voortteelinge der Herten te vinden zyn. — Ik zal in de optellinge der Herten van onderscheidene landen kort zyn, en slegts in het byzonder gewag maaken van die, welke in China gevonden worden. Zy zyn van eene zonderlinge soort en niet grooter dan een gemeene Huishond, zodat  VI. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 73 zodat zy dikwyls tot vermaak der Grooten gehouden worden. Het vleesch der jonge Herten is zeer goed; wanneer zy een jaar oud zyn, dan begint het te verminderen, en het vleesch van driejaarige Herten is hard en taai, waarom het nooit, dan in gevallen van hoogen nood, gegeeten wordt. Euphros. Ik geloof dat gy het onnoodig vindt om in dit geval breeder te zyn, omdat de Herten van onderscheidene landen niet merkelyk van elkanderen verschillen. Cleon. Dit is de waare en eenigste reden, Euphrosyne. Evenwel valt my nog in dat men op de bergen en rotsen van Nieuw Spanje eene soort van Herten vindt welke zeer gezwind, en niet veel grooter zyn dan onze jonge Herten. Voor het overige verschillen zy niet van de Europesche in de gedaante, uitgezonderd dat zy pikzwarte en volmaakt ronde hoornen hebben, die jaarlyks met eenen nieuwen tak aan het einde vermeerderd worden , zodat het getal der takken den ouderdom van het Dier aanwyst. Zy hebben leevendige oogen, lange ooren , groote tanden, en hunne staarten zyn van lang hair voorzien, terwyl het hair op de overige deelen des ligchaams kort en helderer van kleur is. Hernandez hield deeze Dieren voor wilde Geiten , welke den Bezoar verschaffen. Niet zelden worden zy tam gemaakt, en in stallen gehouden, daar de Hinden zelfs jongen krygen. Over dag worden zy in de bosschen gelaaten om voedsel te zoeken, en des avonds keeren zy weder naar hunne beslootene verblyfplaatsen Euphros. Heb ik niet wel gehoord, Cleonicus, dat de Hoornen der Herten in veele gevallen van groot nut zyn ? Cleon. Gy doet wel dat gy my op dit denkbeeld brengt, Zuster. Ik zal u eenig berigt geeven wegens het nut dat wy 'er van trekken kunnen. Zy zyn in de Geneeskunde zeer bekend onder den naam van Hertshoorn. In sommige gevallen wordt dezelve tot stof gebrand, en in andere tot een pap gemaakt. Verbrande Hertshoorn is niet anders dan eene soort van kalk , ontbloot van alle haare werkzaame beginselen , en men bedient 'er zich alleenlyk E 5 van  74 Wysbegeerte voos. (vi. Afd. van als van een afdryvend middel om het zuur in de maag te vernietigen, en scherpe vogten, in gevallen van loslyvigheid, af te dryven. De pap is zeer voedzaam, goed om vervallene kragten te herstellen , en wordt somtyds voorgeschreeven tegen het bloedspuwen. Men geeft ze in de hoeveelheid van eene halve once tot eene once en dat wel drie- of viermaal daags; maar men eet ze in veel grooter hoeveelheid als eene lekkerny. Uit Hertshoorn trekt men door overhaalinge een water, zout, geeft en olie, welke allen in de geneeskunde niet zelden Van nut zyn. Eenigen beweeren dat het bloed van een Hert, in de zonne gedroogd zynde , goed is tegen de Pleuris en Jigt, wanneer het, van eene halve scrupel tot een drachma, in een glas wyns wordt ingenomen. Het merg van een Hert wordt beter geoordeeld dan dat van eenig ander Dier, om pynen te verzagten en verharde deelen week te maaken. Euphros. Wat hebt gy in het byzonder over de vaale Herten aan te merken ? Cleon. Niets van eenig belang. Gy weet dat zy in de grootste volmaaktheid in Engeland te vinden zyn, en in de Diergaarden gehouden worden. Ook is hun vleesch veel smaaklyker dan dat van andere Herten. Maar ik behoor u nog eenige aanmerkingen mede te deelen over zekere byzondere soort van Herten, welke men in Guiana, eene landstreek van Zuid - America, vindt. Volgens het getuigenis van Labat hebben zy geene hoornen, en zyn veel kleiner dan de Europescbe Herten , naar welken zy in alle andere opzigten zeer wel gelyken; volgens anderen heeft het Hert egter hoornen, welke veel overeenkomst hebben met die van onzen Reebok, en jaarlyks afvallen Zy zyn ongemeen leevendig, vlug in het loopen en zeer vreesagtig. Hun hair is van eene roodagtige kleur en dik. Zy hebben kleine en dunne hoofden, kleine ooren, lange en kromme halzen , gespleetene voeten, korte staarten , en hun vleesch wordt voor eene groote lekkerny gehouden , maar het is zelden vet. Zy klauteren even als Gei-  VI. samenspr.) jonge Heeren en Jufferen. 75 Geiten ' de rotsen op, en kunnen op een strookje gronds, het welk niet breeder is dan een mans hand, blyven staan. Wanneer zy vervolgd worden, dan vlugten zy naar plaatsen werwaards geen ander Dier hen kan volgen. De Negers zyn de jaagers, welke in naauwe doortogten op het een of ander veld, waarin deeze Dieren hun voedsel zoeken , uitloopende, op hen passen; maar de minste beWeeging die gemaakt wordt, is genoeg om hen te doen vlugten Komen zy digt genoeg onder het bereik der ■ jaageren dan zyn de Negers gewoon om 'er op te schieten en 'agten zich zeer gelukkig, wanneer het hun gebeuren mag een van deeze kleine Herten eenen poot te bree- ken Euphros Zyn 'er niet veele andere Dieren, Cleonicus, die tot het gestacht der Herten behooren? Moeten 'er ook de Ree, de Eland, de Kameel-Pardel en het Rendier niet toe gebragt worden? Cleon Deeze allen, en nog meer andere Dieren, welke ik tragten zal u te leeren kennen, zyn onder het geslacht der Herten begreepen. Dewyl gy de Ree het eerst genoemd hebt, zal ik ook dat Dier het eerst beschryven. Zy zyn zeer klein, en byzonder om de kortheid hnnner hoornen, welke in verre na zo groot niet zyn als die van het vaale Hert; maar uit de rondheid dier hoornen besluit de heer Ray dat zy kleine Herten van de noordelyke landen moogen genoemd worden. Eenigen hebben deeze Dieren onder de Geiten geteld , maar zeer oneigenlyk, dewyl 'er geene weezenlyke kenmerken, die tot de Geiten behooren, in hen plaats hebben. De mannetjes alleen hebben hoornen, die somtyds in zes of zeven takken verdeeld zyn. Zy onthouden zich allermeest in bergagtige landen, tusschen de rotsen , en zyn zeer vlug in het loopen. In andere opzigten gelyken zy zeer wel naar gemeene Herten, en hun vleesch is goed om gegeeten te worden. ... , Daar is geen Dier", het welk den liefhebberen van de jagt meer vermaaks in het jaagen doet vinden dan dit. de wyfies  76 Wysbegeerte voor (vI. Afd. wyfjes brengen twee of drie jongen ten zelfden tyde voort' en de mannetjes verlaaten haar niet zo lang als zy zwanger gaan. Zy zyn ook behulpsaam in bet opbrengen derjongen, zo lang tot dat die sterkte genoeg verkreegen hebben om voorzichzelven te zorgen. De afbeelding van de Ree geit kunt gy zien by den heer de Buffon, in het Vide Deel, tegenover bladz. 236. Euphros. Is de Eland, die zekerlyk om zyne hoornen tot het Herten-geslagt gebragt wordt, niet grooter dan andere Dieren, welke tot dit geslagt behooren ? Cleon. OngetwyfFeld. Uit de afbeelding van dit Dier welke wy by Watson, tegenover bladz. 111 vinden is' genoegzaam op te maaken dat de Eland alle de voorgemelde soorten van Dieren, die tot het Herten-geslagt behooren, in grootte overtreft. Hy is van eene donkere, of bruin-graauwe kleur op den rug en aan de zyden maarwit aan de borst en buik; hy heeft de grootte van eenen kleinen Os, en dikke en grove leden. Een inboreling van de koude gewesten zynde, moet hy veel over het ys trekken, en doet dit met zulk eene gezwindheid, dat het Rendier hem naauwlyks kan byhouden. Euphros. Laat de Eland, niet even als het Hert, in vaste tyden van het jaar, zyne hoornen vallen? Cleon. Ja; in de maanden February en Maart, en in de maand augustus komen de nieuwe hoornen tot eenen staat van volmaaktheid. Euphros. My valt in, Cleonicus, dat wy eens te samen op eene kermis, onder andere vreemde Dieren, eenen eland gezien hebben. Misschien zult gy u beter dan ik eenige byzonderheden wegens denzelven kunnen herinneren. Cleon. Ik kan my te binnen brengen dat die Eland, welke een wyfje of Geit was, naar men ons vertelde, in een bosch van Rood-Rusland , aan eenen Khan van Tartarye toebehoorende, gevangen werd. Dezelve was zes voeten en zeven duimen hoog, tien voeten lang, en agt dik. Het hair was zeer lang, en geleek naar dat van een wild Varken ; de ooren waren niet ongelyk aan die van eenen Muil-  VI. Samenspr.) JOXGE HEEREN EN JUFFEREN. 77 Muilezel, en wel anderhalven voet lang. Het Dier maakte gebruik van de voorste pooten, om zich tegen alle aanvallen te verdedigen. De man, die het ons vertoonde, verzekerde dat het dagelyks, behalven eene goede hoeveelheid van hooi, dertig ponden broods at, en agt emmeren waters dronk. — Maar van den Eland spreekende moet ik die niet vergeeten te melden , welke in Noord- america, omtrent Nieuw Engeland en Canada, gevonden worden.'Dit Dier, door de Engelschen een Moose-dier, en door de Franschen een Origual genaamd, heeft de grootte van een Paard, en eenen staart, welke niet meer dan eenen halven duim lang is. Zyne pooten en voeten zyn gelyk aan die van eenen Kameel. Zyn kop is meer dan twee voeten lang, en de onderste lip is korter dan de bovenste, even als die van het gemelde Dier. Zyne hoornen zyn zo lang als die van een Hert, en zy vallen jaarlyks af, maar of zy van tyd tot tyd grooter worden is zeer onzeker. Euphros. Is dit Dier by. de Schryvers van de Natuurlyke Historie wel zeer bekend, Cleonicus'? Cleon. Het is gantsch niet onbekend; en egter verschillen de berigten, welke de Schryvers ons wegens hetzelve gegeeven hebben , merkelyk van elkanderen. De heer Josselyn beschryft het elders als een zeer goedaartig schepsel, het welk fraaije hoornen heeft, en twaalf voeten hoog .is- elders meldt hy het als een beest van eene gedrogtelyke grootte. De. heer Catesby zond uit Virginie eenen hoorn over, dien hy eenen Elands - hoorn noemt, en die in alle opzigten overeenkomt met de hoornen Van onze Herten. Het beste berigt, het welk ik 'er u in het byzonder van weet te geeven, komt. hoofdzaakelyk hier op uit. Het hair van het Dier, het welk zwart is, met donker rood gemengd , wordt hol, wanneer het beest oud wordt, maar nooit verliest het zyne veerkragt, want, hoe sterk men 'er ook op kloppe, het zal zich altyd in zynen voorigen staat herstellen. Het vleesch is zeer goed van smaak, gemaklyk te verteeren, en ongemeen voedzaam. Sommigen beweeren wel dat zy, die het eeten , gevaar loo-  78 WYSBEGEERTE VOOR (VI. Afd. loopen van de vallende ziekte te krygen , maar in de Americaanscbe jaagers , die 'er steeds van gebruiken , is niets dergelyks te ontdekken. Het dier houdt zich liefst in de koudste landstreeken op eet des zomers gras, en des winters basten van boomen Wanneer de grond met sneeuw bedekt is, schoolen zy samen onder pynboomen, en blyven daar tot dat zy iets vinden om te eeten. Dan is het een gevoeglyke tyd om 'er jagt op te maaken, maar nog gevoeglyker, wanneer de zon zo veel kragts heeft dat de sneeuw by dag smelt, en by nagt weder bevriest; want dan krygen zy dikwyls ongemak aan hunne pooten. Op andere tyden kan men ze niet zonder moeite en gevaar genaaken, omdat zy, gewond zynde, woedend worden , op de jaagers aanvallen , en hen niet zelden vertrappen. Men zegt doorgaans dat zy, wanneer zy drinken en graazen, nederknielen , doch dit is gantsch niet zeker. — Van andere dieren in Noord - America, die tot hetzelfde geslagt behooren, zal ik niet in het byzonder spreeken. Alleenlyk zal ik nog iets zeggen van den Caribou, die omtrent Hudsons Baai gevonden wordt, schoon men hem ook dikwyls in Canada gezien heeft. Dit Dier is zo groot niet als het voorgemelde, en heeft ten aanzien van deszelfs gedaante meer overeenkomst met eenen Ezel. Zyne tong is in hooge agtinge; en zekere Jeremias, die twaalf jaaren lang naby Hudsons Baai zyn verblyf hield , zegt dat zy daar in eene verbaazende menigte, geduurende den zomer , gevonden worden. Zy zyn ongemeen gezwind, en hebben eene soort van hoeven, die plat en , breed zyn, voorzien van zeer grof hair tusschen de verdeelingen , het welk te weeg brengt dat hunne pooten niet in de sneeuw zakken, en dat zy over dezelve even gezwind, als over eenen onbesneeuwden grond, kunnen loopen. Sommigen meenen dat de Caribou eene soort van Hert is, en anderen zyn van gevoelen , dat hy naar de Rendieren van Lapland vry wel gelykt, schoon dit ten aanzien van de hoornen niet kan gezegd worden. De Caribou heeft eenen vyand , dien men den Carcajou noemt, wel-  VI. Samenspr.) JONGE heeren EN JUFFEREN. 79 welke eene soort van Kat is, met eenen staart, dien hy verscheidene maalen om zyn lyf kan slingeren. Wanneer dit Dier den Caribou aantreft, zet het zich op deszelfs hals, en slingert zynen staart rondom denzelven, waarna het de strotader van het groote beest opent, dat geen ander middel heeft om te ontkomen dan door in het water te springen. De Carcajou, niet tegen het water kunnende, laat dan zynen vyand onmiddelyk los, en neemt de vlugt. Euphros. My valt nog in van eene byzondere soort van Dieren, die aan de Kaap de Goede Hoop gevonden , en door de Hollanders Elanden genoemd worden, geleezen te hebben. Zyn 'er ook eenige byzonderheden wegens dezelven aan te merken. Cleon. Deeze Dieren zyn omtrent vyf voeten hoog; zy hebben eenen zeer fraaijen kop, wel gelykende naar die van een Hert, maar kleiner, en zelfs veel te klein naar maate van de rest hunner ligchaamen. De hoornen zyn omtrent eenen voet lang, en naby den kop zeer ruuw; maar aan de uiterste einden zyn zy regt, glad en puntig, waar uit ten klaarsten blykt dat dit schepsel geenen eigenlyken naam gekreegen heeft. De pooten zyn lang en dun, en de staart is omtrent eenen voet lang, zynde dus gantsch ongelyk aan dien van den Eland. Het hair op het lyf is zagt, en eveneens van kleur als dat van eenen Eland. Het vleesch heeft den smaak van allerbest Rundvleesch ; en men zegt dat de zwaarte van deezen zogenaamden Eland omtrent vyfhonderd ponden is. Euphros. Ik weet ook geleezen te hebben dat deeze Dieren gemeenlyk de bergagtigste deelen des lands bewoonen, waar' goede weilanden en wateren zyn. Cleon. Zo is het, zy klimmen met groot gemak op de hoogste rotsen, en houden, terwyl zy voortgaan, de pooten zeer digt aan elkanderen. Euphros. Indien ik het wel heb, dan doen zy ook dikwyls hun best om in de tuinen der Hollanderen te komen, waar zy niet zelden groote schade veroorzaaken. Cleon. Zekerlyk hebt gy het geen gy geleezen hebt wel ont-  80 WYSBEGEERTE VOOR. (vI. Afd. onthouden; en uw zeggen geeft my aanleiding om van de wyze, waarop deeze Dieren aan de Kaap gevangen worden , nog eenige byzonderheden te zeggen. De tuinen der Hollanderen zyn gemeenlyk van eene diepe gragt omringd, waar over eene lange plank of brug ligt. Aan eenen derhoeken van deezen brug wordt een stok in den grond gestoken , die vry sterk en buigbaar is, terwyl aan het boveneinde van den stok een lang touw wordt vast gemaakt waar door die stok op zodaanige wyze geboogen wordt, dat hy, losgelaaten zynde, even als een veer te rug springt Dit geboogen einde reikt tot aan den anderen hoek van de brug, en het touw is zo vastgemaakt dat het, op de minste aanraaking, los springt. Het overige gedeelte van het touw is in het opkomen van de brug onder den boog, welke door den stok gevormd wordt, als een strik gelegd; en wanneer de Eland, geenen toegang tot den tuin vindende dan over de brug, dien weg verkiest, en gevolglyk op dat gedeelte, het welk het touw doet losspringen, trappen moet, blyft een van zyne pooten in den strik zitten, zodat hy vastgehouden wordt, tot dat hy door zyn worstelen den stok breekt, en dus byna altyd in de gragt valt, waar men hem ligtelyk vangen kan. — Maar laaten wy niet langer op de verschillende soorten van Elanden stil staan; het zoude ons te lang ophouden, en maaken dat ik u myne aanmerkingen over het Rendier en den KameelPardel in deeze Samenspraak bezwaarlyk kon mededeelen. Euphros. Ik verlang al om u over het eerste der gemelde Dieren te hooren spreeken. Ik heb meer dan eens gehoord dat zy by de bewooners der bevroozene lugtstreeke in zeer hooge agtinge zyn, en dat die ellendige schepsels zonder Rendieren bezwaarlyk zouden kunnen leeven. Maar verschillen zy wel veel van de Herten, Cleonicus? Cleon. Zy behooren tot het geslagt der Herten; en hebben groote getakte hoornen, welker toppen even als een boog voorwaards geboogen zyn. Het Rendier is grooter, sterker en gezwinder dan een Hert; en zyn hair verandert in verschillende tyden des jaars van kleur; het is zeer sterk  VII samenspr jonge heeren EN JUFFEREN. 81 sterk en ruw , en gelykt meer naar borstels dan naar hair Deeze Dieren hebben gekloofde en beweegbaare hoeven welke zy onder het loopen buitenwaarts zetten, opdat zy niet in de sneeuw zakken moogen. Hunne hoornen zyn zeer hoog, en verdeelen zich vry na aan den wortel in twee takken. Aan iederen hoorn zyn, boven elkanderen, drie van deeze takken, die weder in kleiner takken gesmaldeeld zyn, zodat geene hoornbeesten grooter en zwaarer kroonen draagen dan de Rendieren. Wanneer zy loopen leggen zy de hoornen op hunnen rug, en dan zyn 'er altyd nog twee takken, die over hun voorhoofd nederhangen, en hun aangezigt genoegzaam bedekken Gy hebt zeer wel gezegd dat de Rendieren by de bewooners der bevroozene lugtstreeken in zeer hooge agtinge zyn. Zy zyn eigenlyk inboorelingen van Lapland ■ en de daar aan grenzende landen. Maar kunt gy u ook herinneren, Euphrosyne, geleezen te hebben welke voordeelen de Noordsche volkeren van deeze Dieren al trekken? , Euphros. Ik kan my daaromtrent wel eenige byzonderheden te binnen brengen, maar twyffel niet of veele dingen die hier in aanmerkinge moesten komen, zyn my onbekend. Heb dan de goedheid van niet op uw verzoek te staan, maar zelf my te onderregten. Cleon. Behalven dat zy het vleesch deezer Dieren eeten, het welk zeer goed zyn zoude, indien het niet vry laf van smaak ware, dienen de zenuwen hun om de planken hunner sleden samen te naaijen; ook gebruiken zy de melk tot hun voedsel en zy maaken kaas van dezelve, die zeer goed is. Van de huiden , vooral van die van jonge Rendieren , welker hair vry lang is, bereiden zy klederen. Alle de Laplanders, Finlanders, en zelfs sommige Zweeden draagen een gewaad van deeze huiden, waarvan zy de hairige zyde buitenwaarts houden, en het van binnen voeren met eenig ander bont. De zelfde huit dient hun mede om 'er koussen of liever laarzen van te maaken, welke ook met de hairige zyde naar buiten gedraagen worden, zy ' i. Afd, III Deel. F zyn  82 Wysbegeerte voor (VI. Afd. zyn zeer warm, en wel geschikt om 'er mede door de sneeuw te loopen. Euphros. Ik herinner my nog geleezen te hebben, dat de Rendieren van grooten dienst zyn tot het overtrekken van wegen , daar men niet wel gebruik van paarden zoude kunnen maaken , gelyk in zeer veele noordelyke landen het geval is. Cleon. Zo is het Zuster; zy kunnen zeer gezwind voor de sleden loopen, en wel zeventig mylen op eenen dag afleggen , mids dat zy maar eenen gladden weg voor zich hebben; want wanneer de sneeuw zagt en onbetreeden is, kunnen zy de sleden naauwlyks voorttrekken. Wanneer het Dier vermoeid is, dan spant zyn meester hem uit, en laat hem zyn voedsel in de witte mos zoeken, welke onder de sneeuw ligt, en genoegsaam de eenigste spys is, die het Beest gebruikt , en weet te krygen door de sneeuw met zyne pooten weg te schoppen , zodat een reiziger op deeze togten alleenlyk voorraad voor zichzelven op zyne sleede behoeft te nemen. Ik zal hier nog byvoegen dat gy het Rendier by Watson , tegenover bladzyde 111, afgebeeld zien kunt. Euphros. Het is weinige uuren geleeden dat ik die afbeelding gezien heb. Maar heeft hy ook eene Plaat, waarin men den Kameel-Pardel kan vinden ? Cleon. Ja, my staat voor dat Dier by hem afgebeeld gezien te hebben in de XIIde Plaat. Ik kan 'er u van zeggen dat het een van de vreemdste Dieren der Aarde, en van sommigen, die 'er hier of daar wat van lazen, voor een schepsel der inbeeldinge gehouden is; maar te onregt; want men heeft in Europa meer dan eens eenen KameelPardel gezien, die uit Asiatisch Turkye in ons waerelddeel was overgebragt. Euphros. Kunt gy my de reden ook zeggen, Broeder, waarom dit Dier deezen naam draagt? Cleon. De Grieken hebben het zekerlyk dus genoemd, omdat het, huns oordeels, door de vermenging van een Kameel met een Luipaard voortkwam. Want Pardalus be •tee-  VII. samenspr jonge HeEREN EN JUFFEREN 83 teekent in het Grieksch een Luipaard. De inboorelingen van asiatisch Turkye geeven het den naam van Zurnapha, en somtyds noemen zy het ook Giraffa Euphros. Maar met welk regt wordt dit Dier tct het geslagt der Herten gebragt? Behoorde men het niet liever tot dat der Kameelen te brengen? Cleon. Dit denkbeeld is wel meer eens by de beoeffenaars der Natuurlyke Historie opgekomen. Linneus heeft egter geoordeeld dat het tot het Herten-geslagt moest gebragt worden; maar ik durf niet beslissen of men zekerheid heeft dat de Hoornen jaarlyks afvallen. Verder kan. ik 'er u van zeggen dat het een zeer zagtzinnig Dier is, en gantsch niet lyvig maar rank van ligchaam. De voorpooten zyn langer dan de agterpooten , zodat het zich altyd , zelfs terwyl het staat, neêrgeboogen vertoont. De staart is kort, de kop klein, en van twee hoornen voorzien , gelyk die der Herten, welke egter niet getakt, maar effen, "enkel en een weinig agter over geboogen zyn. Het kan zynen kop zeer bezwaarlyk tot aan den grond toe brengen, en dus zoude het, wanneer het alleen op plantgewassen moest aazen, somtyds buiten de mooglykheid zyn om het noodige voedsel te krygen. Maar gy hebt Watson geleezen, en dus weet gy hoe de Natuur hierin voorzien heeft. Euphros. Hy leert ons dat de Kameel-Pardel meest op bladeren van boomen aast dat de hoornen hem dienen om de takken naar beneden te haalen terwyl de lange hafs hem ook in staat stelt om zyn voedsel op eene gemaklyke wyze te bekomen. Hebt gy my verder eenige byzonderheden, betrekkelyk tot die soort van Dieren, Waarover wy in deeze Samenspraak gehandeld hebben, mede te deelen, Cleonicus? Cleon. My vallen geene merkwaardige byzonderheden meer in, Zuster; en dus kunnen wy onze verdere Be schouwingen gevoeglyk tot eene volgende gelegenheid uit stellen. F2 Agt-  84 wysbegeerte VOOR (VI. Afd. Agtste Samenspraak. Van dieren welke tot het geslagt der Zwynen behoren en gespleetene hoeven hebben, maar niet herkaauwen. Cleonicus. Is het wel zeer beschaafd, Euphrosyne eene jonge Juffer, die weet hoe men in de groote waereld leeven moet, over Zwynen te onderhouden? . Euphros. Die dit onbeschaafd zoude oordeelen moet zich niet met de Natuurlyke Historie bemoeijen. Gy vraagt my zulks ongetwyffeld omdat men de Varkens als zeer onreine Dieren beschouwt, en dat wel met reden, dewyl de lompheid hunner gedaante invloed schynt te hebben op hunne natuurlyke gesteltenis en lusten Maar geloof Cleonicus dat ik u met zo veel genoegen over schepsels, die tot dit geslagt behooren, als over eenig ander onderwerp zal hooren handelen. cleon ik prys uwe nieuwsgierigheid. De Varkens zyn te bekend om ons met de beschryvinge van derzelver uitwendige gedaante op te houden. ik zal alleenlyk aanmerken dat de gulzigheid der Zwynen ontstaat waarscbynlyk uit de grootheid van hunne maag , welke in geen ander Dier zo groot is , en hunne onreinheid mag met reden toegeschreeven worden aan hun gebrek van gevoel het welk zo ver gaat dat men Muizen in den rug der Varkens gevonden heeft, die 'er het vet afknabbelden zonder dat zy er eenig gevoel van scheenen te hebben. Men noemt het mannetje van een Varken een Beer, het Wyfje eene zog en de jongen heeten biggen Euphros. Dikwyls heb ik eene Zog met zeer veele Biggen gezien zodat de Varkens ongemeen vrugtbaar schynen. Cleon. Dat zyn zy ongetwyffeld. Somtyds brengt eene Zog twintig biggen te gelyk voort. Zy draagt vier maan den  VIII. Samensp.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 85 den lang, en men zegt dat de Varkens vyftien, ja wel : eens twintig jaaren oud kunnen worden. Euphros. Is het Varkens-vleesch in heete landen niet eene zeer ongezonde spys? Cleon. In het geheel niet Zuster; het is daar integendeel een zeer gezond voedsel De Mahomedaansche Godsdienst heeft het gebruik van spek wel uit een groot gedeelte van de oost - Indiën verbannen; maar egter wordt ; het in China en andere deelen van het Oosten, die de wet , van Mohammed niet aangenomen hebben, overvloedig gebruikt, en het' spek is daar zo goed als ergens in de waereld. Euphros. Waarschynlyk zyn de Varkens, die in verschillende landen gevonden worden, ook in eenige opzichten van elkanderen onderscheiden. Cleon. In het beschryven der verscheidene soorten van Varkens behooren wy voor eerst de Wilde in aanmerkinge te neemen ,. die genoegzaam eveneens van kleur zyn als de tamme. Hunne snuit is egter veel langer; de ooren zyn korter, ronder en zwart, van welke kleur ook de staart en de pooten zyn. Zy hebben tweederlei hair, waarvan het eene langer is dan het andere. Euphros. Ik weet niet dat ik 'er ooit een gezien heb; maar ik heb zeer dikwyls gehoord dat de wilde Zwynenjagt eene uitspanning is voor de grootste mannen in ver-' scheidene deelen van Europa. Cleon. Zoo is het; en ik zal u wel de eene of andere , byzonderheid, tot die Jagt betrekkelyk mededeelen. Die Zwynen, welke nog geene drie jaaren oud zyn, worden door de Jaagers gezellige Dieren genoemd, want tot dien tyd toe blyven zy altyd in hoopen by elkanderen, en scheiden zich nooit van een, voor dat zy sterk genoeg geworden zyn om den Wolf tegenstand te kunnen bieden. Van deeze gezelligheid hangt de veiligheid dier jonge Dieren af; want wanneer zy aangevallen worden, bieden zy met vereenigde kragten tegenstand, dewyl de sterksten eenen cirkel maaken, en de zwaksten zich in deszelfs middel-, F 3 punt  86 WYS3EGEERTE VOOR (VI. Afd. punt begeeven. Men maakt by dag in bet jaagen naar wilde Zwynen gebruik van Honden, en by het maanligt worden zy by verrassing gedood. Dewyl het Dier niet schielyk voortsnelt, en eenen sterken reuk agter zich laat, worden zodaanige Honden tot deeze Jagt opgebragt, die niet zeer gezwind in het loopen zyn. De jaagers zullen de jonge Zwynen zelden vervolgen, omdat die zeer lang kunnen loopen zonder stil te staan; maar de ouden laaten de Honden dikwyls zeer digt by zich komen , en keeren somtyds te rug om hen aan te. zien , waarna, zy weder een weinig voortgaan, en vervolgens stil staan. • Euphros. Ik begryp hier uit dat men 'gemaklyker jagt kan maaken op oude Zwynen dan op jonge; maar wordthet vleesch van beiden wel evengoed geoordeeld, Cleonicus ? < Cleon Gantsch niet; dat van de jongen, die maar een jaar oud zyn, wordt met reden het beste geoordeeld Euphros. Ik meen ook wel gehoord te hebben dat Varkensvet in sommige gevallen in de geneeskunde van dienst is ■ Cleon. Men vindt minnemoeders, die het tandvleesch der kinderen met spek bestryken om het uitkomen der tanden te bevorderen. Het Spek der wilde Varkens heeft dezelfde kragt als dat der tammen; maar hunne slagtanden die ongemeen breed zyn, hebben eene zweetverwekkende en afdravende hoedaanigheid, en dienen om de scherpte der vogten te verminderen. In de oost-indiën is eene soort van wilde Varkens, in welker blaas men eenen Steen vindt, die hooger in agtinge is dan de Bezoar. Men zegt dat dezelve een middel is tegen vergif, tegen kwaadaartige koortsen en allerleie besmettelyke ziekten; maar hy is in te weinige handen om 'er genoegzaame proeven mede te neemen. Doch ik behoor u de Zwynen van verschillende landen, zo veel als moogfyk is te doen kennen. Vooraf merk ik egter aan, dat onze Zwynen, die onder de huislyke Dieren geteld worden , afstammelingen zyn van het wilde Boschzwyn, en hunnen wilden aart verlooren hebben. In het Vde Deel der Natuurlyke Historie van den  VIII Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 87 den Heere Buffon kunt gy verscheidene soorten zien afge- beeld Euphros My valt in ergens geleezen te hebben dat het geslagt der Zwynen zich tot heden toe niet ver uitbreidt. Cleon De aanmerking is zeer gegrond, en egter heeft ieder gewest zyne onderscheidene soorten die, schoon in het wild woonende, door de Natuur met zorgvuldigheid bewaard worden. Euphros. Gy hebt reeds van de Indische Zwynen gesproken. Vindt men in deezen ook eenige merkwaardige byzonderheden? Cleon. Men vindt 'er het vreemde Babyossa- Zwyn, waarvan gy by Watson in de Xiide Plaat eene afbeelding zien kunt. Sommigen geeven dit Dier den naam van Hoorn-Varken, welke zeer oneigen is, dewyl de hoornen niets anders zyn dan een paar tanden, die aan het schepsel staan op eene wyze, waarop zy aan geene andere Dieren gevonden Worden. Euphros. Ik meen dat de verstandige Vertaaler van Watson dit Dier het Zwyn-hert noemt. Cleon. Uw geheugen bedriegt u niet Euphrosyne. Dit Zwyn-hert, gelyk ik het mede verkies te noemen is zo hoog als een groote Hond, maar dikker van lyf. Over het geheel genomen , gelykt het juist niet veel naar de Zwynen. In den kop en muil heeft het met dezelven de meeste overeenkomst. Het heeft kleine oogen en ooren. Zyn staart is kort en gekrinkeld, en zyne pooten zyn gespleeten. Het heeft in het onderste kaakbeen , even als het wilde Zwyn , een paar slagtanden , die buitenwaards staan; en daarenboven heeft het nog een paar slagtanden in het bovenste kaakbeen , welke opwaards groeijen en het voorhoofd doorbooren. Euphros. Het is dan niet te verwonderen dat men dezelven voor hoornen heeft aangezien. Maar zyn deeze slagtanden het Dier ook van eenigen dienst om 'er mede te stooten, Cleonicu:? Cleon. Neen-, maar wel om 'er alles mede te verscheuF 4 ren'  88 WySBEGEERTE voor (VI. Afd. ren even als de wilde Varkens met hunne tanden doen. Voor het overige is dit Dier verwoed, wanneer het getergd wordt; maar wanneer men het niet tergt, kunnen de menschen 'er by gaan , zonder dat zy voor eenig kwaad behoeven te vreezen. Watson maakt nog ge wag van een zeer zonderling schepsel, het welk tot het Zwynen geslagt behoort, en den naam draagt van Muskusvarken Het zelve is een inbooreling van Zuid America, en ook bekend onder den naam van Tajucu of Pecary. Het is veel kleiner dan onze gemeene Varkens , zynde zelden grooter dan eene halfjaarige Big. De voornaamebyzonderheid , waarin het van alle andere Zwynen verschilt , is dat het op den rug eene klier heeft, waarin een vogt, dat zeer sterk naar Muskus riekt, wordt afgescheiden. Voor het overige maakt dit beest eene zonderlinge vertooning, dewyl het geenen staart heeft, zodat men toen het eerst in Engeland gebragt werd, meende dat de matroozen het schepsel den staart hadden afgesneeden. Euphros. Loopen deeze Muskus - Varkens ook in het wild? Cleon. Ja; zy worden gemeenlyk in Nieuw Spanje en Panama by gantsche koppels op de bergen en in de bosschen gevonden. Zy eeten wortelen en allerleie vrugten maar zyn egter meest gesteld op vergiftige slangen en padden; wanneer zy dezelven gevangen hebben, houden zy ze met groote behendigheid met hunne voorste pooten vast, en stroopen 'er met hunne tanden het vel geheel af, waarna zy hunnen buit greetiglyk inslokken. Men zegt ook dat zy zich van den wortel van zekeren boom als van een tegengif bedienen; doch dit schynt een louter vertelseltje. Het valt niet moeilyk deeze Dieren tam te maaken, en dan zullen zy alles eeten. Wanneer een hunner gewond wordt, zoekt het terstond hulp by zyne medemakkers, en zal niet aflaaten, voor dat het zich of gewroken ziet, of van kant geholpen is. Zy zyn groote vyanden van Tygers , en niet zelden vindt men eenen Tyger , en eenige MuskusVarkens  VIII Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. Varkens dood by elkanderen liggen. Wanneer zy een mensch zien, vallen zy in woede op hem aan, en het best dat hy doen kan is op eenen boom te klimmen, welken het Varken egter niet schielyk zal verlaaten, ten zy het daartoe door honger genoodzaakt worde. Wanneer men • ; met Honden op deeze Dieren jagt maakt, zullen zy die verscheuren, schoon 'er in de land-engte van Panama eene : soort van Honden is, die hun te sterk zyn. Hun vleesch is vry goed van smaak, en by de inboorlingen van America in hooge agtinge, doch zy zyn zelden zeer vet.— By de gemelde soorten van Varkens kunnen wy nog de Guineescbe voegen, die genoegsaam van de zelfde gedaante als de onzen, en rood van kleur zyn. Zy hebben lange ooren, die met eene scherpe punt eindigen , en eenen staart, welke vry lang nederhangt. Hun gantsche ligchaam is bedekt met kort, rood glinsterend hair. Zy hebben op den rug geene borstels, maar alleenlyk eene soort , van lang hair naby den staart en om den hals; ook zyn zy zeer tam. — By deeze opgetelde soorten kunnen wy nog voegen het Afrikaanscbe breedsnuitig Varken of boschZwyn. Euphros. Gy meent ongetwyffeld dat Dier, waarvan de Heer Vosmaar ons in de eerste zyner uitgegeevene Plaaten eene afbeelding heeft meêgedeeld. Cleon. Dat bedoel ik juist Zuster; waarschynlyk hebt , gy ook de beschryving, 'die de gemelde Heer ons van dit Dier geeft, geleezen. Euphros. ]a Cleonicus; en het is niet lang geleeden dat ik die geleezen heb, zodat ik 'er my de meeste byzonderheden van kan herinneren. — Ik meen dat het met een der Oost-Indische schepen in den jaare 1765 van de Kaap de Goede Hoop werd overgezonden, nevens een berigt, waaruit bleek dat die soort van Zwynen , waartoe dit schepsel behoorde, meest gevonden werdt tusschen het Land der Kaffers en dat van de groote Numaquers, zynde omtrent twee honderd uuren van de gemelde Kaap af. Cleon. Voeg hier by dat dit Varken het eerste van desF 5 zelfs  90 Wysbegeerte voor (vi. Afd. zelfs soort was, het geen men aan de Kaap leevende gezien heeft. Komt u ook te binnen wat wy in de bewuste beschryving van het breedsnuitig Varken wegens deszelfs aart vinden aangeteekend? Euphros. De Heer vosmaar vondt het zeer tam, zodat het, in vryheid zynde, niet den minsten schyn van kwaad heid gaf, en vrolyk huppelende hier en daar" naar voedsel zogt, of greetig aannam het geen men goedvond te geeven. welhaast was het bezig met in den grond te graaven , en had in denzelven, niettegenstaande hy met kleine steenen zeer vast belegd was, eerlang een groot gat gemaakt. Toen het, niet zonder veel moeite, en met hulpe van verscheidene bedienden, weder in zyn hok gebragt was, gaf het zyn ongenoegen te kennen door een lang aanhoudend en beklaagjyk geschreeuw; het welk vry wat overeenkomst had met het schreijen van een kind, en ook van veele toonveranderingen verzeld ging. — In vaardigheid overtreft het onze inlandsche Varkens , en loopt andere dieren dikwyls na, meer uit dartelheid dan om hun eenig leed te doen. Meer dergelyke blyken brengt de Heer Vosmaar by, om te bewyzen dat het van eene goede geaartheid is.. hy schynt egter dezelve ook eenigermaate toe te schryven aan de langduurigheid der reize en is niet vreemd van te denken dat het, nog jong zynde, in de Africaansche bosschen gevangen werd, omdat het in 's Prinsen Diergaarde merkelyk in grootte is toegenomen. Cleon. Gy toont dat gy zeer oplettend en met veel oordeels leeft, zuster Ik behoef u niet te zeggen van welke soort van voedsel dit Dier het meeste werk maakt Euphros. Gy zyt my behulpzaam om my te doen denken aan het geen ik verder behoor te zeggen. Schoon het even als andere Varkens allerleie graanen. eet, verkiest het egter bovenal de wortels van gras en andere planten, welke het met den voorkant van zyne snuit en met zyne pooten opwroet. Inzonderheid houdt het ongemeen veel van roggenbrood, en loopt elk, die het heeft als een hond na. Wanneer het eet of drinkt, ligt het veel voorover op de kniën  IX. Samenspr.) JONGE HEEREN EN jufferen 91 kniën der voorvoeten, welken stand het gemakshalve schynt te verkiezen. Het is zeer scherp van gehoor en reuk, en deeze twee zintuigen strekken om het bepaald gezigt van dit Dier te vergoeden ; want de oogen zyn kleiner en meer boven in het hoofd, ook digter byeen geplaatst dan in andere Zwynen. Cleon. Ik heb niets by het geen gy gezegd hebt te voegen. _ Dewyl de Plaat en de daarby gevoegde beschryving van dit Dier u bekend zyn, behoeve ik u wegens deszelfs gedaante geen byzonder berigt te geeven. Euphros. Ik meen onthouden te hebben dat het ten aanzien van het hoofd eene verschrikkelyke gedaante heeft. Cleon Het hoofd is, wanneer men het met dat van andere Zwynen vergelykt, mismaakt, zo in gedaante als in grootte. De snuit is ongemeen breed , plat gedrukt en zeer hard. De neus is beweeglyk; de neusgaten zyn groot, staan wyd vaneen, en zyn onzigtbaar, tenzy men het hoofd opligte. Het heeft geene voortanden, maar de slagtanden zyn in het opper kaakbeen aan het grondstuk ruim eens mans duim dik, maar die van het onder kaakbeen zyn veel kleiner. — Doch laat ik niet tot eene beschryving van dit schepsel komen, nadat ik dezelve als niet noodzaaklyk beschouwd heb. Ik weet niet dat 'er iets- weezenlyks meer wegens de Zwynen te zeggen valt; en dewyl wy vervolgens over Dieren van een ander geslagt te handelen hebben, oordeel ik het gevoeglykst hier onze Samenspraak te eindigen. Negende Samenspraak. Van Dieren , welke ten opzigte van hunne Hoeven onregelmatig zyn. Cleonicus. Ik zal onze tegenwoordige Samenspraak beginnen met de beschryving van het grootste onder alle de bekende viervoetige Dieren. Euphros.  92 Wysbegeerte VOOR (VI. Afd. Euphros Dat is ongetwyffeld met den Olifant. Cleon. Zekerlyk hebt gy de afbeelding, welke de Heer Watson in zyne XVIde Plaat ons van denzelven gegeeven heeft, gezien, Zuster. Euphros. Die afbeelding is my bekend; maar ik wenschte wel eens eenen volwassen Olifant te zien. — Gaarne zal ik n de byzonderheden, welke in dit Dier opmerking verdienen, hooren melden. Cleon. Een volwassen Olifant is somtyds vyftien voeten hoog , en naar evenredigheid dik. - Zyn voorhoofd is zeer breed, en de ooren lang en neerhangend. Hy heeft kleine oogen, en zyn snuit wordt van den kop af naar het uiterste einde toe dunner; aan het einde is dezelve plat en heeft twee gaten, welke het Dier voor neusgaten dienen. Het beest kan denzelven naar genoegen verlengen of verkorten, dewyl hy uit verscheidene ronde gelederen of ringen bestaat. Met deezen snuit, die tot allerleie beweegingen bekwaam is, kan de Olifant verscheidene dingen van den grond opneemen, en vindt 'er dus het gebruik van handen in, waartoe andere Dieren zich van hunne voorpooten bedienen, welke in dit schepsel tot zulk een einde geheel ongeschikt zyn. — Zyn ligchaam is rond , en de rug verheft zich met eene boogswyze kromte; maar het Dier is kort, naar maate van deszelfs hoogte. De voeten zyn van onderen rond, en aan ieder derzelven zyn vyf platte hoornagtige hoogten , welke men voor de uiterste einden der teenen houdt. De staart is niet ongelyk aan die der Zwynen, uitgezonderd dat hy onder aan hairig als die van een Koei is, en de huid is hoornagtig, ruuw en heeft veele onregelmaatige hoogten, ook hangt dezelve zeer los. De slagtanden van den Olifant verdienen vooral in aanmerkinge genomen te worden. Van dezelven worden alle onze ivooren gereedschappen gemaakt. De verbaazende grootte deezer slagtanden, die met schepen tot ons overgebragt worden, maaken het waarschynlyk dat wy hier te lande nog geene Olifanten van de grootste soort gezien hebben; want onder die slagtanden zyn 'er, welke  IX. Samensp.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 93 ke bet paar vierhonderd ponden weegen , en elk zeven voeten lang zyn, daar de Olifanten, welke men hier ziet, hoe verbaazend groot zy ook zyn moogen , egter maar kleine slagtanden hebben, wanneer wy ze met den gemelde vergelyken. Euphros. Zyn 'er ook niet verschillende soorten van Olifanten in verschillende landen, Cleonicus? Cleon. Ja Zuster: in Tonquin , Siam en andere deelen van de Oost-Indiën, zyn witte Olifanten, welke by de inboorelingen dier Landen in hooge agtinge zyn. Ook zyn 'er op het eiland Ceilon eenige gevlekte, hoedaanigen misschien nergens anders gevonden worden. Zy tieren best in de Verzengde Lugtstreek , schoon zy ook blyven leeven , wanneer men ze in de noordelyke landen overbrengt; het geen misschien toe te schryven is aan de gewoonte, welke men heeft, van hen in warme stallen te houden, en niet aan de lugt bloot te stellen. Euphros. Wat is het gewoone voedsel der Olifanten? Cleon. Hun gewoone voedfel bestaat in gras, heide , en in de wortelen en uitloopen van jonge heesters Zy houden ook ongemeen veel van koorn , wanneer zy het krygen kunnen, en doen groot kwaad in de koornvelden, dewyl zy nog meer vernielen dan zy opeeten. Wanneer zy egter in andere landen overgevoerd, en daar als zeldzaamheden vertoond worden, eeten zy hooi, haver en alle soorten van vrugten. Men zegt dat zy zo scherp van reuk zyn dat zy door middel van dezelven ontdekken kunnen , of iemand der geenen die zich in hunne tegenwoordigheid bevinden, ook vrugten in zynen zak hebbe, welke zy 'er met hunnen snuit weeten uit te haalen. Euphros. Ik twyffel niet, Cleonicus, of gy zult nog veele weetenswaardige dingen wegens dezen snuit te zeggen hebben. Cleon. Dezelve is voor deeze Dieren, een zeer nuttig werktuig en van een byzonder maaksel. Hy dient hun om lugt in te ademen, en, wanneer zy drinken willen, water in hunnen mond te brengen. Zy kunnen denzelven op tweederleie wyzen beweegen, door hem naamelyk in de  94 Wysbegeerte voor (vi Afd. de langte uit te zetten of in te trekken. Voor het overige kunnen de Olifanten met deezen snuit groote kragt oeffenen. Zy kunnen 'er eene aanmerkelyke zwaarte mede opneemen , boomen uit den grond rukken en men schen zeer hoog opligten. In verscheidene oostelyke landen bedient men zich van Olifanten om straffen over misdaadigen uit te voeren. Uit de Historiën leeren wy dat men 'er oudstyds in oorlogen gebruik van maakte, en veel Indiaansche Vorsten doen zulks 'heden nog. Wanneer zy wel afgerigt zyn , kunnen zy groote verwoesting en op het slagveld aanrigten; maar wanneer , zy of door het geschut der vyanden, of door eenige andere oorzaak, eens in wanorde gebragt zyn, dan zyn zy dikwyls ruim zo schadelyk voor hunne eigenaaren als voor den vyand. Voor deezen was men gewoon eene soort van toorens op den rug der Olifanten te plaatsen , in ieder van welken zes strydbaare mannen konden geborgen worden, die schigten op den vyand wierpen. - Verder verhaalt men dat zy zeer oud worden, en wel twee- of driehonderd jaaren leeven; doch ik weet niet op welken grond dergelyke vertellingen steunen. Alleenlyk heb ik door geloofwaardige luiden hooren verzekeren dat zy ten minsten honderd- en twintig of honderd en dertig jaaren kunnen leeven. Het geen by sommigen wegens de voortteeling en den tyd der zwangerheid van deeze Dieren gezegd wordt rust ook te veel op enkele gissingen, om 'er met eenige zekerheid op aan te gaan Euphros. Maar is het groot opgeeven wegens de schranderheid der Olifanten niet wat bezyden de waarheid? Cleon. Het kan zekerlyk wel zyn dat sommigen 'er meer van zeggen dan zy zouden kunnen bewyzen, maar egter is het onbetwistbaar dat 'er geen Dier bekend is, het welk den Olifant ten. deezen opzigte evennaart. Met reden wordt hem het verstand van den Beever, de behendigheid van den Aap, en den aart van den Hond toegeschreeven» Wanneer men hier byvoegt de byzondere voordeelen van zyne ongemeene kragt, grootheid en langleevendheid voortkomende, dan is het waarlyk niet te verwonderen-, dat men  IX. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEUEN. 95 men den Olifant als het voornaamste van alle Dieren beschouwt. De Ouden hielden hem voor een wonder der Natuure ,• en gaven zeer breed op van zyne bekwaamheden, zodat zy hem zelfs verstand en zedelyke deugd toeeigenden. — Maar schoon wy al wat de Oudheid hier omtrent gezegd heeft verwerpen , en op geene der sprookjes , welke wegens denzelven verteld worden , eenige agt slaan is het egter zeker dat dit Dier in veele opzigten , de aandagt van eenen wysgeer tot zich trekt. — In zynen wilden staat zelfs is het noch bloeddorstig noch woest het is integendeel zagt van aart, en bedient zich nooit van zyne wapenen of kragt, dan om zichzelven of zyns gelyken te beschermen. Euphros. Is het waar dat men de Olifanten zelden anders dan by gantsche troepen ziet ? Cleon. Ja Zuster; zy schynen geene liefhebbers van de eenzaamheid. De oudste gaat vooruit, en die aan den zelven in jaaren volgt sluit den trein. De jongsten en zwaksten gaan doorgaans in het midden. Wy moeten egter aanmerken, dat zy zulk eene orde alleenlyk houden, wanneer zy gevaarlyke togten ondernemen , wanneer zy .naamelyk in bebouwde landen gaan weiden; maar in de bosschen en eenzaame plaatsen zyn zy minder zorgvuldig, schoon zy zich niet zo ver van elkanderen verwyderen, dat zy, ingevallen van nood, niet weder schielyk byeen kunnen komen om elkanderen te helpen. Niet zelden vindt men 'er egter, die wat ver agterblyven, en deezen zyn de eenigsten , welken de jaagers durven aantasten. Want om op eenen troep Olifanten los te gaan , zoude men een klein legertje noodig hebben, en dan zoude de onderneeming nog met groot gevaar vermengd zyn, dewyl zy , beledigd wordende, terstond op den belediger aanvallen. Euphros. Maar maakt het groot gevaarte hunner ligchaamen hunne beweeging niet zeer langzaam, en heeft men dus niet doorgaans gelegenheid om hunne vervolgingen te ontwyken? Cleon. Zy doen groote stappen, en dus vorderen zy, met  96 Wysbegeerte voor (vi, Afd. met eene langzaame beweeging zelve, in korten tyd, zo veel, dat zy iemand, die zeer gezwind in het loopen is, schielyk inhaalen. Schoon zy , wanneer men hen niet tergt, geen mensch kwaad zullen doen, zyn zy door hunne wapenen en sterkte allerontzaglykst, wanneer" zy getergd worden. Men zegt dat zy, eens door menschen aangetast, of in eene hinderlaage geraakt zynde , zulks nooit vergeeten, en steeds gelegenheid zoeken om zich te wreeken. Dewyl zy, ter oorzaake van de langte hunner neuze, fyner van reuk zyn dan eenige andere Dieren, kunnen zy ruiken welken weg een mensch is ingeslagen, en dus is het juist niet zeer gemaklyk hen te ontkomen. Euphros. Zoeken de Olifanten. wanneer zy in het wild leeven, drooge of wateragtige streeken? Cleon. Zy houden meest van oevers van rivieren, of van schaduwryke en vogtige plaatsen. Nooit gaan zy eenig water voorby, zonder dat, eer zy drinken, te beroeren, en 'er hunnen snuit in te steeken. Misschien doen zy dit. wel om zich te verkoelen, want zo lastig als hun de koude valt zo veel ongemaks hebben zy ook van de hitte — dikwyls gaan zy ook te water , en de verbaazende grootte hunner ligchaamen is hun in het zwemmen meer behulpsaam dan hinderlyk. Zy zinken zo diep niet als andere Dieren, en de langte van hunnen snuit, dien zy omhoog steeken, en door welken zy adem haalen kunnen , stelt hen buiten gevaar van te verdrinken. Euphros. Uit het geen gy gezegd hebt, besluit ik dat de Olifanten door de natuur geschikt zyn om in het wild te leeven; en dat 'er dus (dewyl de Indische Vorsten ze in grooten getale houden) gepaste middelen zyn moeten, om ze te vangen en tam te maaken. — Ik twyffel niet of de manier, waarop dit geschiedt, zal in verscheidene opzigten opmerkinge waardig zyn. Cleon. In het midden der bosschen, en in de nabuurschap der plaatsen , waar de Olifanten zich bevinden , kiest men eene plaats uit welke men met sterke palissaden bezet. De zwaarste boomen van het bosch dienen tot  Xi. Samenspr.) JONGE HEEREN EN jufferen 97 tot de voornaamste paalen, tegens welken men, om die paalen staande te houden, houten dwarsbalken zet. dit paalwerk heelt verscheidene openingen, door welken een mensch gemaklyk gaan kan. In hetzelve laat men ook eene zo groote opening dat 'er een Olifant kan doorgaan, en sluit agter denzelven het open gebleeven vak terstond weder digt. Om den Olifant hier binnen te krygen moet ' men hem zoeken; tot dat einde brengt men een tam gemaakte vrouwelyke Olifant in het bosch •, en zet haar wanneer men zich verbeeldt dat haar geluid, door eenen wilden mannelyken Olifant kan gehoord worden, aan om de liefdekreet op te heffen. Zoras als de man dezelve hoort, gaat hy haar opzoeken, en men doet haar, onder het voortgaan , de kreet herhaalen. Zy komt het eerst aan de afgepaalde kreits, en wordt van den anderen gevolgd, die 'er nevens haar ingaat. Zoras als hy zich ingeslooten vindt, verdwynt zyne liefdedrift, en op het oogenblik dat hy de jaagers ziet, verandert dezelve in woede. Men poogt hem touwen met toeschietende knoopen om te werpen, om dus zynen voortgang te bepaalen • men doet hem kluisters aan de pooten en den snuit, en brengt twee of drie tamme Olifanten by hem; eindelyk slaagt men, door omzigtigbeid en door geweld, na verloop van weinig dagen, zeer wel in de pooginge om hem tam te maaken. Euphros. Ik meen ook geleezen te hebben, Cleonicus, dat 'er plaatsen zyn waar men de Olifanten in kuilen vangt, welke tot dat einde gegraaven worden. Cleon. De manier om ze te vangen, verschilt zekerlyk, in verscheidene landen, naarmaate de vermoogens en bekwaamheden der geenen, die jagt op deeze Dieren maaken, onderscheiden zyn. De bewooners van Ceylon maaken diepe kuilen, welke zy met planken, die elkanderen niet raaken , beleggen , terwyl zy die planken met ' stroo overdekken , waarmede zy ook de ledige tusschenruimten opvullen. Wanneer de Olifanten by nagt over deeze kuilen gaan, vallen zy 'er in, en zyn buiten de /. Afd. III. Deel. G moog-  98 Wysbegeerte voor (vi. Afd. mooglykbeid om 'er zonder hulp uit te komen, zodat zy van honger zouden moeten sterven, indien de slaaven hun geen voedsel aanbragten. Welhaast leeren zy hunne spysbezorgers kennen, en worden zo tam dat zy hen , door wier toedoen zy hun leeven gered, en zich uit den kuil verlost zien , naar Verscheidene plaatsen volgen. Euphros. Ik begryp dan dat het waar is dat de Olifanten Dieren zyn, welke men veel kan leeren. Cleon. Het is naauwlyks te gelooven dat Dieren aan zo veele dingen gewend kunnen worden, als wy door de ondervinding zien dat in de Olifanten plaats heeft. Men kan hen niet slegts zo ver brengen dat zy teekens en woorden verstaan, maar hen zelfs onderscheid leeren maaken tusschen toonen, waarmede men hen gebiedt, bestraft of zyn genoegen te kennen geeft,, gelyk duidelyk blykt om dat zy nooit in gebreke blyven van overeenkomstig met de bevelen hunner bestierderen te werk te gaan. Hunne genegenheid voor deezen is somtyds zo sterk, dat zy onder geenen anderen meester willen dienen , en dat men meer dan eens Olifanten van hartzeer heeft zien sterven, omdat zy in hevige drift hunnen geleider van het leeven beroofd hadden.— Doch ligtelyk zoude ik al te lang zyn, indien ik de groote diensten, welke het menschdom van deeze sterke Dieren trekt, wilde ophaalen Ik zal alleenlyk nog zeggen, dat zy zich geene moeite onttrekken, mids dat zy maar niet getergd of ontydig gekastyd worden, en ondervinden dat men hunne dienstvaardigheid erkennen wil. Euphros. Ik heb u nog een enkele vraag voor te stellen. Uit het geen ik hier en daar geleezen heb, komt het my voor dat 'er, zo in asie als in de zuidelyke deelen van Africa, eene zeer groote menigte van Olifanten is. Wordt dit ook door de ondervindinge bevestigd, Broeder? Cleon. Ongetwyffeld. Men vindt zelfs, door geloofwaardige luiden verhaald, dat de Koning van Siam twintigduizend Olifanten in zyn ryk heeft, zonder dat de wilde , die zich in de bosschen en op de bergen onthou-  Xi Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 99 houden', 'er by gerekend worden. Somtyds worden 'er nn eene jagt vyftig of zestig, ja zelfs wel tagtig gevangen. euphros Dan moet het geslagt der Olifanten zekerlyk sterk voortteelen. Cleon. Volgens de beste berigten krygt een Olifant omde twee of drie jaaren niet meer dan een jong. Doch men heeft aangemerkt dat de Dieren schielyker voortteelen naarmaate hun leeftyd korter van duur . Indien het waar is, (gelyk sommigen verzekeren ,) dat een olifant twee eeuwen, en honderd- en twintig jaaren tot de voortteeling bekwaam blyft, dan kan ieder paar, dat in het wild blyft leeven, (want gevangen zyde paaren zy niet,) veertig jongen voortbrengen. - maar laaten wy nu tot een ander Dier overgaan. Indien gy tyd en lust hebt om nog een uurtje met my door te brengen, zal ik thans de gelegenheid, welke ik heb om deeze Samenspraak wat langer te maaken dan onze voorige Waar- nemen euphros Ik heb heden niets te doen; en de stof welke sy verhandelen, is zo aangenaam dat zy de aandagt telkens opwekt, zonder die te vermoeijen - Ik verwagt dat gy my nu over den rhinoceros een Dier dat in groote naast aan den Olifant komt, onderhouden zult Cleon Dat is juist myn  oogmerk euprosyne gy kunt den rhinoceros by watson tegenover bladz 136 afgebeeld zien.- Zeer wel hebt gy gezegd, dat hy grootte naast aan den Olifant komt, maar hy is merkelyk laager op de pooten, en heeft boven op het einde van zynen snuit of neus eenen hoorn, door welken hy van alle andere Dieren genoegsaam onderscheiden *. Zyn kop is lang en 'er is eene holligheid tusschen het voorhoofd enden hoorn. Zyn snuit schynt geschikt om de aarde op te werpen en 'er dus de wortels van planten uit te krygen Dezelve is zeer buigbaar, en eindigt in een punt het welk op- en nederwaards en naar weêrzyden kan bewoogen worden. De oogen zyn klein; de ooren groot en dezelven staan regtoverend boven op den kop het dier  100 WYSBEGEERTE VOOR (VI. Afd. Dier is overdekt met eenen huid, die byna ondoordringbaar is , eene aschgraauwe kleur heeft, en waarin men veele kreuken en vouwen ziet , welke over elkanderen naar agteren toe vallen, in alle zodaanige deelen, daar zy van dienst kunnen zyn , om de beweeging voor het schepsel gemaklyk te maaken. Euphros. Het is niet lang geleeden dat ik met eenig gezelschap eenen Rhinoceros gezien heb, op welke uwe gegeevene beschryving zeer wel paste; maar my staat voor dat de hoorn 'op zyne neus ongemeen klein was. Cleon. Ongetwyffeld zal hy dien dan tegen het hout van zyn hok hebben afgeschaafd. Schryvers van onwraakbaar gezag verzekeren dat deeze somtyds ter langte van drie voeten uitgroeit. Hy verschilt van de hoornen van alle andere Dieren, welke wy kennen, dewyl hy van binnen niet hol, maar vol stoffe is. Euphros. My valt nog in door iemand uit het gezelschap , waarmede ik het gemelde Dier zag, te hebben hooren vertellen dat 'er ook Rbinocerossen zyn met twee hoornen. Cleon. Dezelven zyn inboorelingen van Africa, en worden in meenigte aan de Kaap van Goede Hoop gevonden; daar die, van welken wy tot nu toe spraken, in de OostIndien te huis behooren. De huid van de Africaanscbe is donker bruin, vry na aan zwart komende, en heeft in het geheel geen hair; hy is zo taai en dik dat men 'er, zelfs door middel van een scherp mes, bezwaarlyk door kan booren. De snuit gelykt zeer wel naar dien van een Varken, uitgezonderd dat hy naar het einde toe puntiger is. De hoorn op de neus is bruin, en een weinig bovenwaards naar den kop toe gekromd. Hy verschilt in grootte naar maate van den ouderdom van het Dier, doch gaat de maat van twee voeten nimmer te boven. De andere hoorn staat op het voorhoofd, in eene regte lyn met dien, welken men op de neus ziet; dezelve is van eene geelagtige kleur, en nooit, hoe oud het Dier ook zyn moo-' ge, langer dan zes duimen. Deeze tweede hoorn belet hem al  XI. Samensp.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. lOl al het kwaad te doen, waartoe zyne kragt hem zoude in staat' stellen; want hy dient eenigzins om hem in het stooten met den anderen hoorn te belemmeren. — De pooten van den Africaanscben zyn, zo wel als die van den Indiaanscben Rhinoceros, veel korter dan de pooten van den Olifant. Zyne oogen zyn zo klein dat hy niets zien kan dan het geen regt voor hem is, zodat hy altyd in eene regte lyn op zynen buit aanloopt, en alles omverwerpt wat hem in zynen weg voorkomt; want naauwlyks kan iets hem in zynen voortgang stuiten of ter zyde doen afwyken. Met den hoorn op zyne neus rukt hy boomen uit den grond , en werpt steenen , welke hem in den weg leggen, zeer ver agter zich. Wanneer hy in woede is, dan maakt hy kuilen in den grond, en gooit een menigte van aarde over zynen kop. Hy knort als een Varken, en kan, wanneer hy eenigen buit vervolgt , op eenen merkelyken afstand gehoord worden. Euphros. Valt de Rhinoceros ook op menschen aan? Cleon. Zeer zelden, ten zy hy getergd wordt, of iemand ontmoet, die in het rood gekleed is. Wanneer hy eenen man aanvalt vat hy denzelven om den middel, en werpt hem over zynen kop met zulk een geweld dat hy byna dood valt. Dit gedaan zynde likt hy hem, en de tong van het Dier is zo ruig en scherp dat het vleesch door dezelve van de beenderen wordt afgehaald. Hy behandelt andere Dieren juist op gelyke wyze na dezelven alvoorens van het leeven beroofd te hebben. Het is egter gemaklyk , wanneer men hem ziet aankomen, hem te ontloopen, omdat hy zich niet zeer gezwind kan omkeeren, zodat een mensch, wanneer hy agt of tien voeten van hem af is, slegts aan eene zyde heeft te loopen, om zeker te zyn van het gevaar te zullen ontkomen De Heer Kolbe brengt zyne eigene ondervinding by om dit te bevestigen, en zegt dat hy dus meer dan eens eenen Rhinoceros ontsnapt is. Euphros. Wat is toch het gewoone voedsel van deeze Schepselen? , . Cleon. Zy houden niet van gras, maar eeten ailerleie G 3 hees-  102 WYSBEGEERTE VOOR (VI. Afd. heesters, distelen en wortelen. Zodaanigen, welke men tam gemaakt heeft, gebruiken ook hooi , vrugten en genoegsaam alles wat hun gegeeven wordt, uitgezonderd vleesch en visch. Men verzekert dat zy zestig ponden hooi, en twintig ponden brood daags eeten, en veertien emmeren water drinken. Zy houden ongemeen veel van tabaksrook, en hebben gaarne, dat hun die in de neusgaten geblaazen wordt. In de landen, waar zy voortteelen eeten zy de takken der boomen , hoe vol doornen die ook zyn moogen, en blyven daarin volharden, schoon zy 'er somtyds door aan het bloeden raaken. Euphros. Weeten de menschen ook eenigen dienst van deeze Dieren te trekken ? Cleon. In Abyssynie wordt hun vleesch door de inboorlingen gegeeten, en zy doen daar diergelyk werk als de Olifanten in andere landen verrigten. Aan de Kaap is het Rhinoceros - vleesch mede niet onaangenaam. Men maakt daar ook drinkbekers van den hoorn , die met goud of zilver beslaagen worden. Wanneer daar wyn in gedaan wordt, dan schuimt en gist dezelve, even als of hy kookte; maar indien men eenig vergif onder den wyn mengt, dan breekt de hoorn, (volgens het getuigenis van Kolbe en andere ooggetuigen) in stukken. De inboorlingen dier streeken, kunnen niet gelooven dat 'er Rhinocerossen zyn, die maar eenen hoorn hebben; en in andere deelen der waereld vindt men eene menigte van menschen , welke, in weêrwil van alle verzekeringen, blyven vaststellen dat 'er geene Dieren van deeze soort met twee hoornen gevonden worden. Het vel van den Rhinoceros verschaft het beste en hardste leer, het welk in de waereld bekend is; men houdt niet slegts zynen hoorn, maar alle andere deelen van zyn ligchaam, ja zelfs zyn bloed en drek voor een sterk tegengif, en schryft dezelven eene geneezende kragt toe in verscheidene ziekten. Euphros. Ik geloof niet dat 'er zo veel van zyne natuurlyke» bekwaamheden zal te zeggen vallen als van die van den Olifant. Cleon.  XI Samenspr ) JONGE HeEREN EN JUFFEREN. I03 Cleon. Het eenigste, waarin hy met denzelven overeenkomt, is de grootte van zyn ligchaam; maar voor het overige heeft hy niets van de natuur ontvangen buiten hetgeen zy ook doorgaans mededeelt aan andere Dieren , boven welken hy niet verheeven is dan door zyne kragt, grootheid en wapentuig. Hy is, schoon juist niet ongemeen wild, zeer onhandelbaar, en genoegzaam in het groot het geen een Varken in 't klein is, zodat men hem naauwlyks tot iets kan gewennen. Hy houdt, even als de Zwynen veel van zich in slyk en drek te wentelen en wordt meest gevonden in vogtige en moerassige plaatsen of aan de oevers van rivieren. - Zelden ziet men hen in troepen maar zy beminnen de eenzaamheid; en zy zyn zeer moeijelyk te vangen omdat men hen nergens kan wonden uitgezonderd aan den buik, de oogen en de ooren; de jaagers doen gemeenlyk hun best om den Rhinoceros terwyl hy slaapt, te verrassen en in hunne magt te krygen. Euphros. Wat weet men met genoegzaame zekerheid wegens de voortteeling van deeze Dieren? Cleon, Zy teelen in verre na zo schielyk niet voort als de Olifanten, en krygen maar een jong tevens, zodat zy ook minder talryk zyn. In de eerste maand is een jonge Rhinoceros niet merkelyk grooter dan een groote Hond By de geboorte heeft hy geenen hoorn op de neus schoon men 'er egter het eerste beginsel van ontdekt. Van tyd Tot tyd groeit dezelve aan, en sommigen willen dat hy geduurende den gantschen leeftyd van het Dier blyft groeijen. Euphros. Heeft men ook eenige voldoende berigten Broeder wegens den ouderdom, welken deeze Schepsels ge Cleon. Ik meen ergens eene beschryving van eenen Rhinoceros geleezen te hebben, die, toen.hy twee jaaren oud was de helft van zyne volkomene grootte had. Hieruit zoude men moogen besluiten, dat hy geschikt is om zo lang als de menschen, dat is zestig, zeventig of tagtig Euphros. Ik denk niet dat 'er meer byzonderheden, welke G 4  104 Wysbegeerte VOOR (VI. Afd. naar den aart onzer Samenspraaken geschikt zyn, wegens den Rhinoceros zyn aan te merken; en dUS zouden wy tot de beschouwing van eenig ander Dier kunnen overgaan, ten ware gy mogt goedvinden-, die beschouwing tot eene volgende byeenkomst uit te stellen Cleon Dewyl ik my van uwe genegenheid om my lan ger te hooren, overtuigd houde, zal ik gaarne in deeze Samenspraak nog over eenige Dieren, welke by de voorgemelde niet kwaalyk passen, handelen, - Na den Olifant en Rhinoceros, komt de Hippopotamus, het Zee- of eigenlyker het Rivier-Paard, somtyds ook de Zee - Olifant genoemd, eerst in aanmerkinge. Gy kunt deszelfs afbeelding zien by Watson, tegenover bladz. 93. Het gelykt in kleur en gedaante vry wel naar den Rhinoceros; alleenlyk is het korter van pooten. Zyn kop is zeer groot en lomp, en de bek, dien het dikwyls, onder het op en neêr slingeren van den kop, open en toe doet, is allerverschrikkelykst. De tanden zyn stomp maar ongemeen dik en lang, en harder dan eenige andere dierlyke zelfstandigheid. Zyne oogen en ooren zyn klein ; zyne kortepooten zyn van boven tot onderen toe even dik Zy Zyn niet gehoefd als die der Paarden, maar in vier gedeelten verdeeld op de wyze van teenen, zyn staart is kort gelyk die van eenen Olifant; dezelve is egter het eenigste gedeelte van het ligchaam, waarop men een weinig kort hair vindt. Euphros. Uit uwe beschryving begryp ik dat een Dier van zulk een grootte en maaksel, een der sterkste van de gantsche waereld zyn moet. Cleon. Zo is het Zuster, en om die reden was het wei nig noodig dat de Natuur het groote snelheid schonk. Het aast ook op de plantgewassen, en dus behoeft het geene snelheid om een aas, dat altyd gereed ligt, te bemagtigen Euphros. Ik stel vast dat het zich meest in de rivieren onthoudt, en dus zeer geschikt is om te zwemmen. Cleon. Het behoort zekerlyk tot de Dieren, welke geschikt zyn om een gedeelte van hun leeven op het land, en  XI. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 105 en een gedeelte onder het water door te brengen; maar van alle die schepselen is 'er niet een, het welk niet kan zwemmen , uitgezonderd het Rivier-Paard.— Des avonds komt het uit het water om te slaapen; en wanneer het weder te water gaat, wandelt het bedaardelyk hals over kop daarin, en gaat zo onbelemmerd langs den bodem der riviere voort , alsof het zich in de vrye lugt bevond. Wanneer het den kop uit het water heft , kykt • het naar alle kanten rond, om te zien of 'er ook ergens eenig gevaar zy, en het kan op eenen zeer verren afstand een mensch ruiken. Wanneer het voor het een of ander bang is, dompelt het zich weder in het water , en zal 'er somtyds drie uuren en langer, zonder zich te verroeren, in blyven, zodat een jaager, die op dit Dier wagt, vry lang geduld moet hebben, eer het ten tweedenmaale boven komt, en zynen kop vertoont. Zoras als het begint te verschynen, moet de jaager zich gereed houden om naar de zyde van het hoofd te mikken; want indien hat Paard merkt dat de jaager naby is, daalt het oogenbliklyk weder onder water. Wanneer het gedood wordt, zal de plaats, waar het ligt, met bloed bedekt zyn, en het wordt dan door luiden, die zich met haaken en touwen in eene schuit bevinden, op strand gesleept. Dit gedaan zynde, villen zy het schepsel, haalen 'er de ingewanden uit, en vervoeren het vervolgens op eenen wagen Een breedvoerig berigt wegens de wyze, waarop de Rivier-Paarden, die aan de monden der groote rivieren in Africa zeer menigvuldig zyn, gevangen worden, kunt gy in uwen Watson vinden, op bladz. 96 enz. Euphros. Ik zal 'er hem by de eerste gelegenheid over naleezen. — Maar zoekt dit schepsel zyn voedsel in het water ? , Cleon. Ja; in het midden der riviere gekomen zynde, zoekt het de grootste waterplanten op, en wel in het byzonder zekere groote soort van waterleliën, die haaren bloem onder het water draagen. Derzelver wortelen wroet G 5 het  106 Wysbegeerte voor (VI. Afd. het uit den grond, en slikt die, in groote brokken, welke maar half gekaauwd zyn ,' door. Euphros. Is het vleesch der Rivier-Paarden ook goed om te eeten ? Cleon. Hetzelve is aan de Kaap in zeer groote agtinge, en wordt daar, gebraaden of gekookt, dikwyls met smaak gegeeten. Het vet is zo duur als het mager, en word • voor zeer gezond gehouden ; men bedient 'er zich van als van boter, in het bereiden van puddings. Euphros. Ik zie nu hoe verkeerdelyk men dit Dier het Zee-Paard genoemd heeft; want ik dur uit uwe berigten besluiten dat het zich nooit in zout water onthoudt. . Cleon. Uw besluit is zeer wettig, Zuster. Men vindt het nooit anders dan in water, dat geheel zoet is, en wel allermeest in zodaanige plaatsen, waar aan de oevers der rivieren gras groeit. — Sommigen hebben ook te onregt beweerd dat het Rivier-Paard in het water slaapt; doch het is zeker dat het zulks altyd in het riet doet, het welk aan de kanten der rivieren is. Het snorkt dan zo luid dat het zich aan de jaagers ontdekt; die de gunstigste gelegenheid waarneemen om het van kant te maaken, het geen zy ligtelyk doen kunnen, indien zy kans hebben om 'er naby te komen, zonder eenig geraas te maaken; want het Dier is zeer scherp van gehoor, en duikt, wanneer het in zynen slaap gestoord wordt, of eenig gerugt verneemt, terstond onder water. Euphros. Weet men ook eenige byzonderheden wegens de voortteeling deezer Dieren ? Cleon. Zy brengen hunne jongen op het land voort, waar zy ze zoogen en voeden, tenzy ze door het een of ander voorval gestoord worden; want dan kiezen zy met dezelven het water. Sommigen meenen dat zy jaarlyks vier jongen te gelyk krygen; doch dit is in het geheel niet zeker. De Negers, die hunne hutten aan de kanten der rivieren opslaan , moeten nagt en dag hunne velden en tuinen bewaaken, en dikwyls schieten om de rivier-Paarden en Olifanten weg te jaagen, dewyl zy anderszins aan de  XI. Samenspr.) JONGE HEEREN en Jufferen. 107 de ryst en het koorn groote schade zouden toebrengen, niet slegts door 'er van te eeten, maar ook door ze met hunne pooten te vertrappen.- De Portugeezen moogen het vleesch van dit dier in de Vasten eeten, en doen het onder de benaaming van Visch doorgaan, schoon het zeker is , dat niets 'er minder naar gelykt. De reden , waarom zy het dus noemen , is omdat zy 'er zeer veel van houden, en dus gaarne de gelegenheid waarnemen om het te nuttigen, .zonder hun geweeten te kwetsen. - Gevoeglyker dan in deeze Saamenspraak, kan ik nergens gewag maaken van het Dier, het welk ons de Muskus verschaft, en uit dien hoofde Muskus-dier genoemd wordt. , Hetzelve wordt van sommigen tot het geslagt der Bokken van anderen tot dat der Herten gebragt; doch het heeft geene hoornen, noch zweemt naar een van die beiden. Het is een Schepsel, het welk op zich zelf een afzonderlyk geslagt uitmaakt, en omtrent de grootte heeft van eene halfiaarige Bigge. Het heeft slagtanden , even als de wilde Zwynen , maar zy staan, in het bovenste en niet in het onderste kaakebeen. Het hair is borstelig; oP den kop en aan de pooten is het eenen halven duim, aan den buik anderhalven, en op den rug drie duimen lang, zynde naar evenredigheid dikker dan dat van andere Dieren. Het is zeer fraai geteekend, met zwarte, gryze en witte plekken De kop is omtrent zo groot als een Haas-Hond, en de staart is zeer kort. Het is een vinnig en moedig Dier en wordt niet dan met moeite gevangen ; schoon men zich die moeite gaarne getroost, uit hoofde der waardye van het reukwerk, het welk het by zich heeft. De zak waarin de Muskus gevonden wordt, is drie duimen lang twee breed, en hangt, van den buik af, anderhalven duim nederwaards. Dewyl dit Dier niet meer dan eenen zodaanigen zak heeft, moet men 'er jaarlyks zekerlyk eene groote menigte van vangen, om gantsch Europa en Asie van deeze waar te voorzien. Zy, die in Muskus handelen weeten egter denzelven dermaate te vermenigvuldigen, dat zy uit dien van eenen zak wel zulk eene groote hoe-  108 Wysbegeerte voor (VI. Afd. hoeveelheid maaken als vyf of zes. zakken uitleveren, zodat men met reden twyffelt of dit reukwerk wel ooit onvervalscht in Europa gebragt wordt. Euphros. Ik meen ook wel gehoord te hebben, dat de Muskus van grooten dienst is in de geneeskunde. Cleon. Voordeezen maakte men 'er niet veel werks van, ' en gaf hem slegts in geringe hoeveelheden; maar thans' wordt hy in verscheidene ziekten van tien greinen tot eenen scrupel gegeeven. Hy bestaat geheel uit sulfer en een vlugtig zout, en heeft weinige of geene aarde in zich. In voorige tyden werd dit reukwerk aangemerkt als een middel om de geesten te verleevendigen; maar sederd de laatste jaaren hebben de reizigers berigt dat het in China en Tonquin gebruikt wordt tegen de vallende ziekten en allerleie ongemakken in het zenuwgestel ; na dien tyd is het meer in gebruik gekomen , en in grooter hoeveelheden ingegeeven. Meer dan eens heeft men het van kragt bevonden tegen de beeten van dolle Honden, gelyk ook in andere gevallen van dolheid, of die 'er naby kwamen; en misschien moet de duurte van den Muskus als de eenigste oorzaak worden aangemerkt, waarom men 'er zich niet algemeener van bedient. — Doch om u en my zelven niet langer te vermoeijen , zal ik een einde van deeze Samenspraak maaken. Ik zoude nog wel het een ander wegens den Zebu en den Tapir , en andere Dieren van Zuid-America kunnen zeggen; maar dewyl de byzonderheden, die dezelven betreffen, ons niet zeer wel bekend zyn, zal het genoeg zyn te melden dat gy de twee genoemde schepsels in het XI. Deel van den Heere de Buffon, tegenover bladz. 448. afgebeeld kunt vinden.— Ten opzigte van den Tapir , zal ik egter aanmerken dat dit Dier, het welk by de inwooners van Brasil Tapilrete , en by de Portugeezen Anta genoemd wordt, de grootte van een. Kalf, en de gedaante van een Varken heeft. Boven den mond heeft het eenen snuit, welken het kan intrekken of uitsteeken naar welgevallen. De oogen zyn klein, even als die van een Varken, en de ooren groot en  XI. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 109 en rondagtig. Ook zyn de pooten genoegsaam van de zelfde langte als der die Zwynen, maar dikker. De voorste pooten hebben vier teenen, maar de agterste niet. meer dan drie. Het Dier heeft geenen staart; de huid is hard en overdekt met kort hair van eene donkere kleur. Het aast voornaamelyk by nagt op gras, suikerriet, kool. en andere dergelyke gewssen. Het vleesch smaakt als rundvleesch. Van den huid der Tapirs maaken de Americaanen helmen, die voor pylen ondoordringbaar zyn. Euphros. Neem niet kwalyk dat ik u nog een weinig ophoude. Gy spreekt van Brasil; en dit brengt my juist zeker Dier in gedagten, het welk daar gevonden en (naar my voorstaat) Capy-Bara, of ook wel eens Water-Zwyn genoemd wordt, geleezen te hebben. Is dit Schepsel wel zeer bekend in Europa? Cleon. Men heeft het niet dan zelden herwaards overgebragt. De Heer de Buffon spreekt 'er egter van, en merkt aan dat het zeer verkeerdelyk tot het geslagt der Zwynen gebragt wordt, dewyl het van dezelven in zeer veele opzigten verschilt. Het wordt nooit zo groot is korter van kop, en heeft geenen staart; de pooten gelyken niet veel naar die der Zwynen; maar tusschen de teenen zyn vliezen; het heeft groote oogen en korte ooren. Het is niet minder van de Zwynen onderscheiden in aart en hoedaanigheden dan in het uitwendige. Dikwyls kiest het zyn verblyf in het water, waar het als een Otter zwemt, en Visch vangt om die aan het strand te komen opeeten.De Capy-bara eet ook graanen , vrugten en suikerriet. Dikwyls zit hy op zyne agterste pooten; zyn geluid gelykt meer naar het balken van Ezels dan naar het knorren van Varkens. Zelden gaat het voort dan by nagt is genoegsaam nooit zonder gezelscbap; want dewyl hy niet hard kan loopen, is het voor dit Schepsel onmooglyk zy ne veiligheid in de vlugt te zoeken, waarom het, vervolgd wordende, doorgaans in het water springt. Het vleesch is niet zeer aangenaam om te eeten, en smaakt eenigzins naar bedorven Visch. - Voor het overige weet men  110 Wysbegeerte voor (VI. Afd. men niet veel van dit Dier te zeggen. Gevangen zynde is het vry mak, doet geen kwaad, en volgt hen,' die het wel behandelen. Byzonderheden wegens deszelfs voortteeling zyn ons tot heden toe onbekend. Euphros. Hoe lang deeze Samenspraak ook geduurd hebbe, Cleonicus, kan ik egter verklaaren dat zy my geen oogenblik verveeld heeft. — Ik zal eene volgende gelegenheid om uwe onderrigtingen te hooren met verlangen te gemoet zien. Cleon. En ik zal myn best doen om een volgend gesprek , waarin wy over de Dieren , die tot het geslagt der Kameelen behooren , zullen handelen , zo aangenaam voor u te maaken, als het tegenwoordige geweest is. Twaalfde Samenspraak. Van de Dieren , die tot het geslagt der Kameelen behooren. Euphrosyne. Ik heb , in verwagtinge dat wy thans Over den Kameel zouden spreeken, de Natuuurlyke Historie van den Heere de Buffon ingezien, en in het Xlde Deel, tegenover bladz. 276 in de IXde Plaat den Dromedaris , en in de XXIIste den Kameel afgebeeld gevonden. Zyn deeze schepsels weezenlyk twee onderscheidene soorten van Dieren, Broeder ? Cleon. Gantsch niet; de twee benaamingen dienen alleen om een verschillend ras van de zelfde soort te beteekenen. Het onderscheid tusschen den Drommedaris en Kameel bestaat alleenlyk hierin, dat de laatstgemelde twee bulten op den rug heeft, terwyl de eerste 'er slegts eene draagt. De Drommedaris is kleiner en minder sterk ; maar beiden vermengen zy zich met elkanderen en teelen voort; zelfs oordeelt men, dat de jongen, welke uit de vermenginge van  XII. Samenspr.) jonge Heeren en Jufferen, 111 van eenen Kameel en Drommedaris gebooren worden, de. besten en sterksten onder deeze soort van Dieren zyn. Euphros. Heeft men ook meer verscheidenheid van ras in de Kameelen opgemerkt? Cleon. In Europa en Asie zyn vier verschillende soorten van Kameelen bekend. Tot de eerste derzelven behoort de Turksche Kameel, die sterker en grooter is , dan eenige andere , meer wolle of hair heeft, en donkerer van kleur is Zyne gewoone vragt is agthonderd ponden, doch somtyds draagt hy meer. Dit Dier kan niet tegen de hitte , en daarom laat men het in de maanden Juny, July en Augustus niet werken.— De Arabishe Kameel is veel kleiner dan deeze, ligter van kleur, en zo vol hair niet; hy kan niet meer dan vyfhonderd ponden draagen. Hy kan egter veel beter dan de Turksche; tegen hette en dorst, en het is onnoodig hem met garst, meel of stroo te voeden; want de heesters, welke in de woestynen van Arabie groeijen , maaken genoegsaam al zyn voedsel uit en hy eet dezelven, terwyl hy voortgaat. Men heeft voorbeelden gezien, dat zy veertien dagen agtereen zonder water bleven; maar vervolgens by eenen vyver komende, dronken zy zo sterk dat veelen 'er Van stierven. Euphros. Zyn deeze byzonderheden zo wel waar wegens de Drommedarissen als wegens de Kameelen? Cleon. Volkomen.. Doch uwe vraag doet my denken aan eene noodige aanmerking. Schoon de twee soorten van Kameelen, waarvan ik tot nu toe gesproken heb maar eene bult hebben, maaken egter de Turken en Arabiërs onderscheid tusschen deezen en de Drommedarissen Euphros. Misschien bestaat dit onderscheid alleenlyk daar in dat de laatstgemelden kleiner zyn. Cleon. Zy zyn niet slegts kleiner, maar ook fraaijer van maaksel; en in plaatse van den staatelyken tred te houden, aan welken de Kameelen gewoon zyn, leggen zy omtrent honderd mylen op eenen dag af. De Drommedaris is niet hooger dan vyf en eenen halven voet tot boven op de bult; hy haalt vier en eenen halven voet van de borst tot  112. WYSBEGEERTE VOOR (VI. Afd. tot den staart, welke laatste twee en eenen halven voet lang is; de hals, is ook even lang, en de kop is een-entwintig duimen van het onderste gedeelte van den bek af gerekend. Het hair zweemt wat naar aschgraauw, en is zeer zagt. Onder, den buik is het niet langer dan dat van eenen Os; maar op den kop, onder aan de keel, en aan de borst is het veel langer; doch het allerlangste hair vindt men boven op den rug, waar het eenen voet kan haalen. Schoon het ter deezer plaatse zeer zagt is, staat het egter regt overeind, zodat het een groot gedeelte van de bult uitmaakt. Want wanneer men het met de vlakke hand nederdrukt, vertoont de rug zich niet hooger dan die van een Varken. Misschien hebben sommigen om deeze reden beweerd, dat uit de vermenging van eenen Kameel met een Varken een Drommedaris .voortkomt. Euphrof. Heb nu de goedheid van my ook de twee andere soorten van Kameelen te leeren kennen. Cleon. De Kameel met twee bulten op den rug, wordt by Linnaeus de Bactriaansche Kameel genoemd, en het eenigst onderscheid tusschen deezen en den Arabischen, schynt alleenlyk hier in gelegen te zyn. Sommigen geeven aan denzelven den naam van Drommedaris, maar zeer oneigenlyk; want hy is geenszins zo gezwind in het loopen als de waare Drommedaris, welke uit dien hoofde zynen naam heeft. De Kameelen van China hebben twee bulten, welke met lang hair overdekt zyn , maar zyn niet grooter dan een gemeen Paard; hun hals is ook korter en dikker, dan die van andere Kameelen. Hun hair is dik, en zo' lang als dat der Geiten, zynde het somtyds geel uit den bruinen , en somtyds rosagtig met eenig inmengsel van zwart. De pooten zyn ook zo lang en zo dun niet als die van den gemeenen Kameel, waarom men oordeelt, dat de Dieren van deeze soort best geschikt zyn om zwaa.re lasten te draagen. Euphrof. Ik verlang nu om die dingen te hooren welke aan het geslagt der'Kameelen in het algemeen eigen zyn. , Cleon.  XII. Samenspr. Jonge Heeren en Jufferen. 113 Cleon. Ik zal uwe begeerte tragten te voldoen , maar , moet vooraf nog aanmerken, dat het hair van den Arabischen Kameel verschilt van dat der andere soorten; want het is gekruld, en doorgaans langer over het gantsche ligchaam, schoon korter op de bult, welke vleeziger is dan die van andere Kameelen; jaarlyks ruijen zy, doch van hunne bult valt niets altoos af. Het hair aan den staart verschilt van dat aan de overige deelen; want het is graauw en zeer ruuw , gelykende vry wel naar dat van eenen Paardsstaart. - Nu zal ik overgaan om u eenige dingen voor te draagen, welke tot deeze Dieren in het algemeen behooren. Hun kop is klein, naar evenredigheid van het gantsche ligchaam; de bek is gespleeten even als die van een Haas, en zy hebben korte ooren. De Kameel heeft drie hondstanden aan weèrzyde van de de boven- en twee aan weèrzyde van de onderkaak. De Drommedaris heeft tanden, gelyk aan die van herkaauwende Dieren; want hy heeft van vooren in de bovenkaak geene hondstanden. De voeten, welke gespleeten zyn, hebben geene andere wapens dan twee kleine nagels aan het einde; want het onderste gedeelte van den voet, het welk plat, breed en vleezig is, is alleënlyk bedekt met een zagt, dik en eeltagtig vel; maar egter by uitneemendheid geschikt voor zandige streeken, gelyk de landen van Asie en Africa. De eeltagtige uitwassen aan de gewrigten der pooten zyn zes in getal, naamelyk twee aan iederen voorpoot, en een aan het bovenste lid der agterste pooten, zynde eigenlyk gesproken de knie. Behalven deezen is 'er een zevende, grooter dan de voorige onder aan de borst. De maag deezer Dieren is zeer groot, en in vier deelen onderscheiden, evenals die van alle andere herkaauwende Dieren. Deeze vier deelen zyn van elkanderen onderscheiden door een soort van korte halzen, klein van middellyn, zodat de eerste maag, die zeer groot is, van eene andere veel kleiner gevolgd wordt; de derde is ook kleiner dan de eerste, maar Veel langer, en de vierde is gelyk aan de tweede. Alle I Afd. III Deel, H d;  114 WYSBEGEERTE voor (VI. Afd. de darmen te samen genomen,'zyn in den Kameel honderd en zes voeten lang; in den Drommedaris zyn zy vry wat korter. De bulten worden geenszins gevormd door het ryzen van den ruggegraad , maar zy bestaan uit eene soort van witagtig vet, het welk vry veel overeenkomst heeft met reuzel. . Het maaksel van de tong deezer Dieren is zeer merkwaardig, omdat het verschilt van dat der tongen van alle andere schepselen. De eene helst van dezelve naby den wortel, welke zeer dik is, heeft eene kleine ronde opening, als een middelpunt tusschen verscheidene uitsteekende punten, welke dit gedeelte bedekken, alle welke punten van het middelpunt afloopen, en zeer scherp zyn, wanneer men met den vinger er over strykt naar het middelpunt toe. De harsens zyn niet meer dan zes en eenen halven duim lang, en maar vier duimen breed en de gezigtzenuw is in de langte doorboord met veele gaten, die vol bloeds zyn; de tepelagtige uitsteeksels zyn zeer groot en hol, en ieder van dezelven heeft twee buizen; de pynappelklier heeft de grootte van eene hazelnoot, en bestaat uit drie andere klieren, met eene holligheid in het midden. Euprof. Heeft men ook nu en dan in Europa gelegenheid gehad om de huishouding deezer Dieren, of andere byzonderheden, die hen betreffen, op te merken? Cleon. Meer dan eens heeft men ze in verscheidene landen overgebragt. Onder anderen valt my in dat 'er in den jaare 1752, te Orleans in Vrankyk, twee zyn vertoond geworden, welker eene een Drommedaris van veertien jaaren oud was; het andere was een wyfjes Kameel van drie jaaren oud. De Drommedaris was zes voeten hoog, zonder de twee bulten mede te rekenen, en tien voeten lang; aan het einde van den snoet waren vier neusgaten, twee van welken zeer wyd en groot waren, maar de twee andere waren kleiner, en dienden tot de ademhaaling. De oogen waren groot en.uitpuilend, en het voorste gedeelte van den kop was een weinig hol in het midden. Het voorhoofd was breed, en overdekt met hair, bet welk vry wat  XII. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 115 wat naar wol geleek. De ooren waren kort en rond, de hals was lang, en vooral van onderen versierd met lang bruin hair. De kniën waren breed, en de voeten waren van boven sterk gespleeten , maar van onderen weinig, waar zy de gedaante hadden van die van een Hert. Op de borst was een breede eeltagtige bult, waarop het Dier, wanneer het rusten wilde, leunde. Op den rug waren twee groote bulten, zo geplaatst dat 'er gevoeglyk een man tusschen beiden zitten kon. Dc agterpooten waren zeer hoog en dun; de agterste voeten waren gespleeten, en zo lang als die van eenen Os. De staart was kort en had maar weinig hair, uitgezonderd aan het einde. De bovenlip was gespleeten, even als die van een Haas , en voor in de bovenkaak waren geene tanden; maar aan weêrzyde omtrent het midden, stonden twee tanden, langer dan de andere, en agterwaards geboogen, even als de slagtanden van een Varken. Men zegt dat dezelven somtyds moesten afgezaagd worden. De onderkaak was wel voorzien van tanden, even als die van een Paard, en de tong was ook gelyk aan die van het gemelde Dier, maar het gehemelte was zo ruuw als dat van eenen Ezel. - De wyfjes-Kameel was maar drie jaaren oud, en niet half zo groot, schoon de kop vry gelyk was aan dien van den Drommedaris. Al het hair was bruinagtig en langer, inzonderheid op den rug, daar slegts een enkele bult was, die byna van de schouders tot aan den staart strekte. De neusgaten waren zo wyd niet, maar het Dier had dubbele tanden, zo wel in de boven- als in de onderkaak. . Euphros. Ik bedank u voor de naauwkeurige beschryving, welke gy my wegens deeze Dieren gegeeven hebt. Wees nu zo goed van my eenige andere byzonderheden, die in dezelven merkwaardig zyn, te melden. Behooren zy niet eigenlyk in Arabie te huis? Cleon. Ten opzigte van de Kameelen is zulks onbetwistbaar; want zy worden daar niet slegts in de grootste meenigte gevonden, maar die landstreek is ook meest geschikt naar hunnen aart en hoedaanigheden. Arabie is het droogH 2 ste  116 Wysbegeerte voor (VI. Afd. ste land der waereld; het water is 'er allerzeldzaamst; deKameel nu is het soberste van alle Dieren, en kan 't langst van allen zonder water blyven. De gantsche streek is genoegzaam dor en zandig; en de voeten van de Kameel zyn juist geschikt om in het zand voort te gaan; daar het Dier zich in vogtige en glibberige plaatsen naauwlyks kan staande houden. Dewyl hier geene weiden gevonden worden zyn 'er ook geene Runderen, en de Kameel dient om dit gebrek te vergoeden. Euphros. Ik begryp zeer wel dat uw regel, om over het natuurlyk vaderland der Dieren te oordeelen, uit de overeenkomst getrokken is. Cleon. Dit besluit gaat vooral door, wanneer die zelfde Dieren in andere landen zo wel niet tieren, het geen hier zekerlyk het geval is; want men heeft vrugteloos poogingen aangewend om de Kameelen in Spanje of in andere landen te doen voortteelen; men heeft nu en dan wel gezien dat zy buiten Arabie, zelfs in Vrankryk, Duitschland en andere koude gewesten, jongen voortbragten, maar dezelven werden altyd zwak en kwynend bevonden. De jongen, welke men aanwon, dienden meer tot last dan tot voordeel der geenen, die ze wilden opbrengen, daar zy onder de Arabiërs den voornaamsten rykdom uitmaaken. Derzelver melk is hun gewoone voedsel; zy eeten ook het vleesch der jonge Kameelen, het welk zeer naar hunnen smaak geschikt is. Het vel deezer Dieren dient hun om 'er stoffen van te maaken, waarmede zy zich kleeden, en hunne huizen opschikken. Van hunne Kameelen verzeld hebben zy aan niets gebrek, en vreezen nergens voor. By geene mooglykheid kunnen zy van hunne vyanden agterhaald worden. In de elendigste woestenyen handhaaven zy, door middel van deeze schepselen, zich in den staat hunner onafhanglykheid. Euphros. Misschien maaken zy 'er ook wel een misbruik van; want gelyk zy hier door gelegenheid hebben om hunne vyanden te ontvlugten, zo kunnen zy mooglyk, in weerwil van de waakzaamheid en de meerderheid van magt hun ner  XII. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 117. ner nabuuren, dezelven gantsch ongestraft het hunne ontrooven. Cleon. Dat doen zy inderdaad. Een Arabier, die zich hierop toelegt, gewend zich van jongs af aan alle ongemakken. Hy leert slaapeloos blyven, en tevens honger, dorst, en hette verduuren; ten zelfde tyde rigt hy ook zyne Kameelen af. Weinige dagen na derzelver geboorte leert hy hen knielen, en dwingt hen in die gestalte te blyven, tot dat zy zwaar bevragt zyn; hy gewent hen die vragt zo lang te draagen, tot dat hun zwaarer last wordt opgelegd. In plaatse van hen telkens te laaten weiden, en drank te geeven, wanneer zy dorst hebben, doet hy hen verre wegen afleggen en vermindert van tyd tot tyd de maat. van hun voedsel. Wanneer zy wat sterker worden, dan rigt hy hen'af op het loopen; en wanneer hy zich op de kragten van zyne Kameelen verlaaten durft, bevragt hy hen met alles wat tot zyn en hun onderhoud vereischt wordt. Dus uitgerust, bevindt hy zich volkomen in staat om te rooven, zonder eenig gevaar van agterhaald te zullen worden. Hy geeft zynen dieren dagelyks slegts een uur ruste, en een weinig voedsels. Dikwyls loopen zy negen of tien dagen agtereen zonder water te vinden; en wanneer 'er op eenigen afstand van hunnen weg een meirtje is, dan merken zy zulks, wanneer zy'er nog eene halve myl af zyn. De dorst dringt hem om hunne schreeden te verhaaften, en zy drinken in eens zo veel, dat zy hunne schade inhaalen, en voor het toekomende genoeg hebben; want hunne reizen duuren dikwyls verscheidene weeken. Euprof. My staat ook voor geleezen te hebben dat het vervoeren van koopwaaren in Turkye, Persie, Arabie, Egypte, Barbarye en meer andere landen, nooit anders geschiedt dan door middel van Kameelen. Cleon. Men doet zulks, omdat men het niet wel spoediger of beterkoop doen kan. De koopluiden reizen in zo genoemde karavaanen, om tegen de roveryen der Arabieren beveiligd te zyn. Dezelven zyn doorgaans zeer talryk, en bestaan altyd uit meer Kameelen dan menschen. Ieder H 3 van  118 WYSBEGEERTE VOOR (VI. Afd. van deeze Kameelen heeft eene vragt zo zwaar als hy draagen kan; en het. is aanmerkelyk dat deeze Dieren, wanneer men hen te zwaar bevragten wil, weigeren op te staan, en zo lang blyven liggen tot dat men 'er de al te groote zwaarte heeft afgenomen. Euphros. Kan men dus met deeze Dieren niet wel zeer verre reizen afleggen, Cleonicus? Cleon. Ongetwyffeld, Zuster; de weg, welke deeze reizigers hebben af te leggen, is dikwyls zes- of agthonderd Fransche mylen lang, men regelt egter de dagreizen der Kameelen dermaate, dat men niet al te haastig voortga; nooit gaan zy uit hunnen tred , en leggen iederen dag tien of twaalf mylen af; des avonds wordt hunne vragt hun afgenomen, en men laat hen in volle vryheid ter weide gaan; wanneer zy zich in eene goede en vrugtbaare landstreek bevinden, dan gebruiken zy in minder dan een uur tyds zo veel als zy noodig hebben, om geduurende den tyd van vierentwintig uuren te leeven, en den gantschen nagt te kunnen herkaauwen; doch zy treffen zeer zelden vette weiden aan, en zyn ook niet op smaakelyke kruiden gesteld; wanneer zy maar iets te kaauwen hebben, kunnen zy zich al vry lang van drinken onthouden. Eupros. Moet deeze onthouding aan gewoonte worden toegeschreeven, of spruit zy uit hunne natuurlyke gesteltenisse. Cleon. Zekerlyk is het laatste waar, Zuster. Behalven de vier maagen, welke in de herkaauwende Dieren gevonden worden, hebben de Kameelen nog eenen vyfden zak, welke hun tot eene bewaarplaats voor water dient. Dezelve is uitgebreid genoeg om eene groote hoeveelheid van vogts te bevatten, Welke daar in blyft zonder te bederven, of zich met ander voedsel te kunnen vermengen. Wanneer nu het Dier dorst heeft, wanneer het de drooge voedselstoffen moet bevogtigen, dan doet het, door enkele samen. trekkinge der spieren, een gedeelte van dit water in den slokdarm komen; en dit is de oorzaak dat de Kameelen verscheidene dagen zonder drinken kunnen doorbrengen, en in  wn JOHGE HEEHKH m J ÓFFER EN. tij Scn- , v-f opheel geene Kameelen, die meelen gewoon geweeft d-n menicn j . „„ ftreeken bewoonen, waarin de zeacn m omdat zy toeeto , ^ zyn_ fchen van dc oudfto y e fe ^ natuurlyken ftaaC vindt deeze Dieren aan ö „ • arbeidzaamer van onafhanglykhcid en vryhet J^n «b da„ eenige andere ^ «jWJ ^ te ^ ander oogmerk hee t ^ 8 ötótjèk doorgaans ten arbeiden. Men ite.t ae buiten ftdat om hunne foort ■^J^Jfcs arbeid. dan hanJelbaarer en beter gefchikt zyn tot Zelden laat men meer dan een manneg tevoort ting bekwaam onder eenen koppel van ^^ ^ nen omgaan. „nvn^ hvzonderheden' in ly « S geen tot dezelve betrekking heeft, onbehoorf f -i te J e e„. Ik zal dan niet fchroomen u te zeggen t wannier "eeze Dieren zich met eikanderen vermenfi i ; es knielen en den zelfden ftand aanneemen, ^rinzy ruften, flaapen, of «J^JJ, ven een ^^^tf^fa^ In andere groote Dieren, met mee overv]oed van ' ,f dan wan eer zy voor meer dan de helft met wabi zelfs dan warnar zy zy ter. vermengd wordt. «uw ^ paJ  120 WYSBEGEERTE VOOR (VI. Afd. pas gejongd hebben, niet reizen, maar in volle vryheid weiden; misschien omdat het voordeel, het welk men van haare melk trekt, grooter is dan dat, het welk men van haaren arbeid trekken zoude; ondertusschen zyn 'er ook plaatsen, waar men de wyfjes buiten staat stelt tot de voortteeling, om haar dus steeds tot werken geschikt te houden; en men beweert dat dit, ver van haare kragten te verminderen, dient om haare sterkte en goede gesteldheid te vermeerderen. Over het algemeen genomen zyn de Kameelen beter geschikt om groote moeite te doen, naar maate zy vetter zyn. Hunne bulten schynen voornaamelyk gevormd te worden door overvloed van voedsel Want, wanneer zy lange reizen doen, en dikwyls honger en dorst moeten lyden, verminderen die bulten van tyd ot tyd, en slinken welhaast in zo verre dat men 'er weinig anders van ziet dan eenige ongelykheden van den opperhuid. De Mooren, die alle hunne koopgoederen uit Barbarye en Numidie, door middel van deeze Dieren naar Ethiopie brengen, vertrekken met zwaar gelaadene Kameelen, die zeer sterk en vet zyn, en brengen ze dik wyls te rug zo mager, dat zy ze voor eenen laagen prys aan de Arabieren verkoopen, die ze dan weder vet maaken. Eupbros Weet men ook hoe oud de Kameelen doorgaans worden? Cleon. Men vindt schryvers, die beweeren dat zy honderd jaaren leeven ; doch dit steunt niet op genoegzaamen grond Gemeenlyk bereiken zy den ouderdom van veertig of vyftig jaaren. Volgens de Ouden zyn zy, drie jaaren oud zynde, reeds in staat tot de voortteeling; schoon dit veelen twyffelagtig voorkomt, dewyl zy in den ouderdom van drie jaaren nog niet half volgroeid zyn De jonge Kameelen zuigen een geheel jaar lang; en wanneer men een oogmerk heeft om ze ongemeen sterk Te maaken dan laat men ze, geduurende de eerste jaaren van hun leeven , in volle vryheid weiden en zuigen, hungeene lasten opleggende, voor dat zy vier of vyf jaaren oud zyn. Eupbros.  XII. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 121 Euphros. Wanneer ik my alles, wat gy my van de Kameelen en van de voordeelen, welke zy het menschdom aanbrengen, gezegd hebt, herinner, kan ik niets anders besluiten dan dat zy onder de nuttigste schepselen behooren geteld te worden. Goud en zyde zyn de waare rykdommen van het Oosten niet. De Kemels zyn voortbrengsels van Asie, die meer waardig zyn dan Olifanren; want zy arbeiden even veel , en kosten misschien twintig maal minder. Voor het overige is het gantsche geslagt aan de menschen onderworpen; want men kan deszelfs voortteeling naar welgevallen schikken, het geen ten opzigte der Olifanten zekerlyk geene plaats heeft. Cleon. Gy zoudt hier nog kunnen byvoegen dat de Kameel niet slegts waardiger is dan de Olifant, maar misschien even waardig als het Paard, de Ezel en Koe, te samen genomen. Hy draagt alleen zo veel als twee muilezels; hy eet niet meer dan de Ezel, en is vergenoegd met even grove spyzen; het wyfje geeft langer melk dan de Koe; het vleesch van jonge Kameelen is zo goed en gezond als kalfsvleesch; en deeze schepsels verschaffen meer andere voordeelen. Hunne gedroogde mest , tot stof gemaakt, verschaft hun, zo wel als den paarden, met welken zy reizen , een bed om op te leggen, in een land waar geen stroo bekend is. Eindelyk maakt men van die zelfde mest kluiten, die zeer ligt branden, en zulk eene heldere vlam geeven als gedroogde takkebossen. Hier van heeft men ook groote nuttigheid in deeze woestynen, waar men niet eenen boom vindt, en waar gebrek aan brandstoffe het vuur zo zeldsaam maakt als het water. Euphros. Ik geloof, Broeder, dat wy hier onze Samenspraak gevoeglyk kunnen eindigen, dewyl wy nu waarschynlyk tot eene andere soort van Dieren zullen overgaan. Cleon. Wy zullen dit doen, nadat wy nog kortelyk van zeker Dier, dat het Kameel-Schaap genoemd, en in Zuid America gevonden wordt, zullen gesproken hebben. Schoon dit schepsel den naam van Schaap draagt, komt het egter in alle opzigten met den Kameel overeen , uitgezonderd H 5 in  122 WYSBEGEERTE VOOR (VI. Afd. in de byzonderheid van de bulten op den rug. Men heeft 'er twee soorten van , welker eene Clama, en de andere . Vicuna of Guanaco geheeten wordt. Het vleesch der Gua-l nacoos is zeer aangenaam; hun hair is als wol, en dienstig tot veele gebruiken, en dit is waarschynlyk de reden dat men het Dier een Schaap genoemd heeft. Zy schoolen in troepen van tien, twintig of dertig te samen; maar zyn zo schuw dat het bezwaarlyk is 'er na genoeg by te komen om ze te schieten ; want wanneer iemand zulks poogt te doen, dan briesschen zy als jonge paarden, en loopen vervolgens weg. Die van de andere soort, zyn bekend onder den naam van Clama, zyn zeer gemeen in Peru, en worden, zo wel als de Guanacoos gebruikt om lasten te draagen. In hunnen wilden staat vernielen zy zeer veel van het jonge geboomte, op welks spruiten en takken, gelyk ook op andere veldplanten, zy doorgaans aazen. Iets merkwaardigs is dat de Clama nooit raakt aan de boomen, die vergiftig zyn , van hoedaanigen de bosschen van ZuidAmerica krielen , schoon 'er veelen onder zyn , welker reuk of smaak deeze doodelyke eigenschap geenszins openbaaren. Eindelyk vertelt men dat dit Dier, getergd zynde, een vogt uit zynen mond laat vallen, het welk den huid doet oploopen, en blaaren veroorzaakt. Euphros. Mag ik nu weeten Broeder over welke Dieren wy in eene volgende Samenspraak zullen handelen? Ik weet dit gaarne te vooren, omdat ik 'er dan in den tusschentyd het een en ander over kan leezen. Cleon. Ik zal u toonen dat 'er schepsels zyn, die, schoon gantsch niet bevallig voor het oog, den menschen egter m veele opzigten zeer naby komen. Ik zal u de Aapen, en Baviaanen leeren kennen. Euphros. Daar ben ik wel mede te vrede, vooral omdat ik denk dat 'er eene Verhandeling over de menschen op zal volgen, naar welke ik niet weinig verlang. Der-  XIII. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 123 Dertiende Samenspraak. Van de Aapen en Baviaanen. Cleonocus. Ik twyffel niet, Eupbrosyne, of gy zult, sederd onze voorige Samenspraak, vry wat in Buffon en Watson geleezen hebben; en dus zal ik u, in ons tegenwoordig onderhoud, naar de Plaaten, die in hunne werken vervat zyn, moogen wyzen. Euprof. Ik heb ze beiden ingezien, en 'er uit geleerd dat 'er Dieren genoeg zyn, welker gedaante met de menschelyke, eenige overeenkomst heeft, schoon wy Vogelen met vrouwen-troniën en viervoetige dieren met vrouwen-bovenlyven en borsten als schepfels der inbeeldinge beschouwen, en het geen wy daaromtrent gezegd vinden als geheel fabelagtig verwerpen. Cleon. Met regt moogt gy zulks aanmerken. In de Dieren, welke tot het geslagt der Aapen behooren, vindt men, schoon hun gantsche ligchaam met hair begroeid is vry groote gelykenis naar de menschen, ten aanzien van hunne aangezigten, neusgaten, ooren en tanden. De armen deezer dieren zyn als die der menschen behalven dat zy met hair begroeid zyn. Daarenboven hebben zy handen vingers en nagels, welke egter ruwer en minder glad zyn'dan die der menschen. De voeten zyn ook, om zo te spreeken, groote handen, en in vingers of teenen verdeeld, welker middelste de langste is. Die overeenkomst met de menschelyke gedaante, is egter geenszins geschikt om het menschdom te vernederen, dewyl het onderscheid tusschen beide deeze soorten van schepselen steeds zeer aanmerkelyk blyft. Want de genoemde Dieren welke ten aanzien van, de gedaante den menschen zo naby komen, zullen veel minder vernuftig dan andere viervoetige  124 WYSBEGEERTE VOOR (VI. Afd. ge dieren bevonden worden. De Beevers weeten by voorbeeld, veel geschikter woonplaatsen voor zich te maaken dan de Baviaanen nog ooit vervaardigd hebben zodat, schoon zy ons naby komen in de uitwendige gedaante , 'er andere Dieren zyn, welke ons nader komen in vernuft. Euphros. Het geen ik sedere onze laatstgehoudene Samenspraak geleezen heb, stelt my buiten de noodzaaklykheid van u te vraagen, welke van deeze Dieren eigenlyk den naam van Aapen draagen; want ik heb reeds opgemerkt, dat men 'er bepaaldelyk zodaanige Dieren door verstaat die geenen staart hebben, maar die, ter oorzaake van hun gelaat, handen, vingers en nagels naar de menschen gelyken en even als dezelven op twee voeten gaan., Veele Dieren, welke staarten hebben, en in eenige der gemelde byzonderbeden van de menschen verschillen, worden ook Aapen genoemd, en het zal my aangenaam zyn, eenig byzonder berigt te hooren wegens de verscheidenheden, welke onder deeze Dieren plaats hebben. Cleon. Uwe begeerte toont genoegzaam dat gy met oordeel over dit onderwerp geleezen hebt. By de Ouden is niet meer dan eene soort van Aapen bekend geweest, wier uit- en inwendige gedaante vry wel met de menschelyke overeenkwam, doch die merkelyk kleiner waren. Maar sederd de ontdekking der zuidelykste deelen van Africa heeft men eene soort van Aapen leeren kennen , die in grootte en sterkte niet wyken voor de menschen. Uit hoofde van deeze overeenkomst maaken de Indiaanen geene zwaarigheid van dezelven Orang-Outangs, dat is wilde menschen, te noemen. De Negert geeven hun den naam van Pongo. De Orang-Outang is zekerlyk een beest, maar wel een zeer zonderling beest, het welk de menschen niet kunnen zien, zonder over de gelykheid tusschen hunne gedaante en die van dit schepsel verbaasd te staan. Behalven deeze twee soorten, welken de naam van Aapen eigenlyk toekomt, is 'er nog eene derde soort, welke men Gibbon of Cephus noemt. De armen van deezen Aap zyn, in plaatse  XIII Samenspr.) JONGE HEEREN EN Jufferen. 125 fe van 'evenredig te zyn aan de grootte van het ligchaam, van zulke eene gedrogtelyke langte, dat het Dier op twee voeten gaande, met zyne handen aan den grond kan raaken, zonder het ligchaam te krommen. Na de Aapen komen die schepsels, welken men gemeenlyk Baviaanen noemt, in aanmerkinge. Om ze van alle andere Dieren wel te onderscheiden, merk ik aan dat ik door eenen Baviaan een Dier verstaa met eenen korten staart, een lang aangezigt, eenen breeden muil, hondstanden, welke naar evenredigheid van zyn ligchaam, grooter zyn dan die der menschen, en eeltagtige uitwassen van agteren hebben. Dus kunnen zy ligtelyk onderscheiden worden van de Aapen, die geenen staart hebben; van alle Meerkatten, Sapajous en Sagoins die geen korten staart hebben, als mede van alle Dieren die (schoon doorgaans Baviaanen genoemd) eenen dunnen en spitsen bek hebben. Men moet egter erkennen dat er nog eene middelsoort van Dieren tusschen Aapen en Baviaanen is , welke iets met beiden gemeen hebben en bekend zyn onder den naam van Magots. Zy verschillen van de eerstgemelden, omdat zy eenen langen bek en groote hondstanden hebben, en van de laatsten. omdat zy geenen staart hebben ; dus zyn zy eigenlyk gesproken noch Aapen noch Baviaanen. Eindelyk moeten wy ook de Meerkatten noemen, erdoor wy die schepsels verstaan, welke zeer wel naar Aapen of Baviaanen gelyken , behalven dat zy staarten hebben, die zo lang zyn als hun gantsche ligchaam of langer. Eurpros. Ik begryp zeer wel dat wy te veel tyds zouden moeten besteeden, indien wy in het byzonder over alle soorten van schepselen, die tot deeze geslagten behooren wilden handelen. Heb dan de goedheid van my eenigen der voornaamsten nader te leeren kennen. Cleon. Dewyl onder alle de Aapen, die, welke men Orang Outangs noemt, meeft naar de menschen gelyken, is het gevoeglykst dat wy van deezen beginne». Men noemt den Orang Outang ook Pengo of Jocko, waarvan gy eene afbeelding zien kunt by den Heer de Buffon D. XIV.  126 WYSBEGEERTE VOOR (VI.Afd. Pl. I. Wy hebben by ons te lande de grootste Dieren van deeze soort niet gezien, en kunnen 'er dus bezwaarlyk anders van spreeken, dan volgens de berigten der reizigers, op welker getrouwheid dikwyls niet veel staats te maaken is. Bontius, die oppergeneesheer te Batavie geweest is, en deeze schepsels met groote naauwkeurigheid heeft waargenomen, zegt uitdrukkelyk, dat hy met verwondering sommige van deeze Dieren regtovereind heeft zien wandelen, en dat dezelven alle menschelyke daaden op zodaanige wyze nabootsten, dat 'er geen ander verschil tusschen hen en de menschen scheen te zyn dan alleenlyk de spraak. Ik heb nooit kunnen ontdekken dat 'er eenig ander onderscheid tusschen den Orang Outang of Pongo en de Jocko plaats heeft, dan alleenlyk dat zy in grootte verschillen. Zy leeven beiden in de zelfde lugtstreek en op de zelfde wyze; zy ondergaan dezelfde veranderingen, en moeten dus voor gelyksoortige Dieren gehouden worden. Euphros. Dan heb ik eens eenen Orang Outang gezien. Hy ging regtovereind op twee voeten, en droeg dus zelfs vry zwaare lasten. Hy was gantsch anders van aart dan de andere Aapen, en men bespeurde in hem niets van die baldadigheid, welke den Baviaanen eigen is. Men had hem konsten geleerd, en de enkele Hem van zynen meester, zonder dat 'er stok- of zweepslagen by kwamen, was genoeg om hem te doen gehoorzaamen. Cleon. Het is egter zeker dat deeze Dieren in hunnen natuurlyken staat de boosaartigste zyn van allen, die tot het Aapen-geslagt behooren. Ongetwyffeld zyn zy de zelfde schepsels, die by sommige schryvers Saters genoemd worden. Zy klimmen met eene wonderbaare snelheid in het geboomte, en 'er is byna niets, het welk kleiner is dan zy, of zy maaken 'er jagt op. Wanneer men hen ongemerkt laat loopen, dan zullen zy noch in jok zeer digt by komen, noch in ernst op iemand aanvallen, maar zy zyn onverzoenlyk , wanneer zy getergd worden. Men heeft zelfs opgemerkt dat een Orang Outang eenen man, die getragt had hem te dooden, tot by de hut, waarin de zelve  xm SmM Jonge Heeren en Jufferen, feft ai2x &ameiyp ; j ^ m ^ J^ttE ? nen jenden vyand fuikken geb.oken neett, kQmen te doen "^^^J^ÏUi, dat deeze Dieren, °r ^ vS ^ wo e geldig met fteenen naar wanneer zy vervolgd ^ ha. hunne ve^gerj^ .den'waarom men venen. Dit woidt opgeg na. se foort te zien krygen weeten «7 ^ Voot £ verteld wordt.het geen geheel ^ Cleon. De meefte dingen, welke mei vertelt, behalven dat ^ eenen 0. r,/o« heeft ons eene ^h^rende eene reize, op het rang Outang . «»^ hy dk Dier hem en zyne fChiP Tn^wSve- ^ dat het zieh nooit met reisgezellen Mtt^weinwv^ d bemoeijen, VTo»l d « OU, Meteen te togen, «* rang Outang gewen ie hy niet kon te regt f Z'^oZteTZ hit fcheepsvolk om xaaken, by den e enen otan ^.^ zyn geho,pen te worden. H ■ P P - dc fr Ï°°fd 1 f h zSs'alt dtare gewoon geweeft. Aan zyn k£ :7Ï a n zyne handen en voetzooien, en ook aan het aangezigt aan z> hadhy ^ ^ geen grootfte gedeelte van zy aan„ezigt, ooren en tan- hair Voor het overige hadden aangezigt, den meer overeenkomft met die van een «enfchelyk fcfag  128 Wysbegeerte VOOR (VI. Afd. fel dan met die van eenen Aap. De teenen waren zo lang als de vingers, en de middelste, die de langste was, stond van de anderen afgezonderd, even als een duim aan de hand. De buiging in de armen en pooten was juist gelijk aan die, welke in de menschen plaats heeft, maar de handen verschilden wat van de menschelyke, daarin dat de palm veel langer, en de duim kleiner was, schoon de nagels breeder en platter waren dan die van de Meerkatten, zodat men dit schepsel met grooter regt een vierhandig dan een viervoetig Dier mag noemen, dewyl het de handen en voeten juist op de zelfde wyze gebruikt. Euphros. Heeft men ook eene beschryving van het wyfje van den Orang Outang, het welk ik my herinner dat eenige jaaren geleeden hier en daar is te zien geweest, en waaraan men den naam van Chimpanzee gaf? Cleon. De Chimpanzee, waarvan gy spreekt, Zuster , wordt in het Kabinet der zeldzaamheden, aan het Koninglyk Genootschap te London toebehoorde bewaard; het Dier was nog zeer jong, en de Heer Edwards geeft 'er ons deeze beschryving van. Het was omtrent twee en eenen halven voet hoog, toen het kwam te sterven; eerst werd het gekweekt in geest van wyn, en vervolgens gedroogd. In gedaante, in handen en voeten geleek het vry wel naar eene Meerkat; alleenlyk verschilde het van dezelve in deeze eene byzonderbeid, dat het geenen staart, en ook geenen vereelden huid van agteren had, waarop het zat De kop, was ook ronder, en had meer overeenkomst met het hoofd van een mensch. Het voorhoofd was hoog, de neus plat, en de tanden geleeken vry wel naar die der menschen. Het hair liep van den hals af in de rondte naar boven toe en hing over het voorhoofd, en de zyden van het aangezigt, dat niet begroeid was, een weinig nederwaards. De ooren waren ook bloot, en genoegzaam van het zelfde maaksel als de menschelyke. Het schepsel had twee wenkbraauwen; het aangezigt, en de overige bloote deelen waren van eene donkere vleeschkleur; en het gantsche ligchaam was overdekt met een roodagtig hair uit den brui-  XIII. Samenspr.) JONGE Heeren EN JUFFEREN. 129 bruinen het welk van agteren dikker was dan van vooren. Terwyl de Heer Edwards deeze beschryving opmaakte, had hy ook een mannetje, tot de zelfde soort van Dieren behoorende, voor zich, en ontdekte geen ander verschil tusschen die beiden dan alleënlyk dat, het welk uit het onderscheid der fexe ontstond. Ik zoude u nog met verscheidene andere beschryvingen van den Orang Outang kunnen bezig houden, doch ik zal alleënlyk by het gezegde nog eene byzonderbeid voegen, uit Lodewyk le Compte, die ons in zyne Gedenkschriften wegens den tegenwoordigen staat van China, berigt dat hy in de Engte van Malacca, Aapen of Meerkatten gezien heeft die op hunne agterste pooten gingen, en vier voeten hoog waren. Derzelver aangezigten hadden veel overeenkomst met die der Hottentotten aan de Kaap de Goede Hoop; maar over hun gantsche lyf waren zy met eene soort van wol bedekt, welke in sommigen wit, in anderen zwart, en in eenigen graauw was. Zy maakten een geluid, gelyk aan dat van jonge kinderen, en hun gelaat droeg vry duidelyke merkteekens van de driften, welke in hun gaande walen Zy scheenen zeer teder van aart te zyn, en waren gewoon hen, van welken zy eenig werk maakten, te kussen Zy waren ongemeen vlug, en het was vermaaklyk te zien hoe zy langs de touwen van het schip konden op en af klauteren. Men kon hen, door eene aanhoudende oeffening, zo konstig op de koord leeren danssen als de beste koordedansser. Eupbros. My ligt in het hoofd eenigen tyd geleeden iets geleezen te hebben van zekeren preeker, die eene raare klugt met een dergelyk Dier had. Maar ik kan my den naam van den Geestelyken, of de byzonderheden van het geval nu niet herinneren. Cleon. Gy bedoelt waarschynlyk het geval van Vader Cabasson. Eupbros. Juist het zelfde: ik bid heb de goedheid van het my eens te verhaalen. Cleon. Hy bragt een van deeze Dieren op, en het zel-ve I Afd. III. Deel. 1  130 Wysbegeerte voor (VI. Afd ve maakte zo veel werk, van hem dat het gaarne' altyd in zyn gezelschap was, waarom hy, ter kerke gaande, het altyd in eene kamer opsloot, waaruit het egter eens by toeval ontsnapte, en zynen meester naar de kerk volgde, blyvende daar zeer stil leggen, totdat de Vader begon te preeken. Toen rees hy op, en stond zoo dat de preeker, wiens beweegingen hy allen nabootste, hem niet zien kon Dit deed de gantsche vergadering lagchen, waarop de prediker, de redenen van dit gelach niet weetende, zyne toehoorders begon te bestraffen, zonder dat zulks eenige de minste vrugt deed. Door dit vreemd gedrag werd hy driftiger en gevolglyk werden zyne beweegingen sterker en geweldiger; dewyl het Dier ze allen nabootste, begon de Vergadering nog luider te lagchen dan te vooren; eindelyk berigtte een der toehoorderen den Vader wat 'er gaans was, die zich toen zelf niet van lagchen onthouden kon. Maar laat ons tot de beschryving van andere soorten van Aapen overgaan. Best zal het zyn dat wy hier het Werk van den Heere De Buffon by de hand hebben om het oog in de Plaaten te kunnen staan. Ik zal het haa len. - daar Zie in de IIde en IIIde Plat van het XIVde Deel den Aap , dien men den groeten en kleinen Gibbon noemt, afgebeeld. Hy heeft geen staart; zyn aangezigt is plat, bruin en rondom met hair begroeid; de ooren zyn naakt, zwart en rondagtig, en de armen ongemeen lang. Eupbros. Uit de afbeeldinge begryp ik dat de langte zyner armen oorzaak zyn moet, dat hy altyd schynt regtoverend te gaan, al is het dat hy op vier pooten loopt. Cleon. Zo is het Zuster. Hetgeen hem van alle andere Aapen onderscheidt, is de verbaazende langte zyner armen welke niet minder is dan die van zyn lyf en pooten samen genomen. Ik heb 'er eens een in leeven gezien, hy was niet hooger dan drievoeten, maar dewyl by jong en gevangen was, mag men veilig stellen dat deeze Dieren, in den staat der Natuure, ten minsten vier voeten hoog zyn, wanneer zy hunnen vollen wasdom hebben. Eu-  XIII Samenspr.) JONGE HEEREN EN Jufferen. 131 Eupbros. Hebt gy ook iets wegens den aart en de hoedaanigheden van deeze soort van Aapen opgemerkt,Broeder? Cleon Niets anders dan dat zy vry bedaard zyn. Het beest dat ik gezien heb, was geregeld in zyne beweegingen, en nam zonder eenige onbesuisdheid aan, het geen men hem te eeten gaf, houdende meest van brood, vrugten en amandelen. Eupbros. Waar behooren deeze Gibbons eigenlyk te huis? in de Oost-Indiën, en wel in het byzonder aan de kust van Coromandel, van Malakka en op de Moluksche Eilanden. Zy zyn zeer bang voor koude en vogtigheid, en leeven zelden lang, wanneer zy uit het land hunner geboorte naar andere streeken overgevoerd worden. Eupbros. Welke zyn toch de Aapen, die best in onze lugtstreek kunnen leeven? Want ik stel vast dat de eene soort hiertoe beter geschikt is dan de andere. Cleon. Dat zyn de Magots, waarvan gy'er een by de Buffon , in de VIIde Plaat van het zo even aangehaalde Deel, afgebeeld kunt zien. Deezen kunnen verscheidene jaaren in ons land leeven. Des zomers loopen zy in de opene lugt en des winters kunnen zy het in eene kamer zonder vuur houden. Zy worden ook Tartarynen genoemd, omdat zy in Zuid- Tartarye zeer gemeen zyn. Zy zyn onbesuisd in hunne bewegingen, ruuw in al hun doen, en eeten alles wat hun gegeeven wordt, uitgezonderd raauw vleesch " Men heeft'er egter eenigen van deeze soort gevonden, welke men verscheidene kunsten heeft kunnen leeren - Maar laat ons overgaan tot de beschouwing er Baviaanen. Slaa uw oog, om de beschryving welke ik 'er van geeven zal, des te gemaklyker te verstaan, slegts op de XIIIde en XlVde Plaat. Een Baviaan heeft groote eeltagtige plekken op de dyen die bloot, en van eene bloedkleur zyn. De staart van dit dier is boogswyze gekromd; zyne hondstanden zyn, naar evenredigheid van het ligchaam, grooter dan die der menschen zyn  132 Wysbegeerte voor (VI. Afd. snoet is grof en lang; zyne ooren bloot, en hy is doorgaans vry sterk en wel gespierd. De kleur der Baviaanen is bruin uit den rossen, en het gantsche lyf over genoegzaam eveneens. Zy loopen meer op vier dan op twee pooten, en zyn, wanneer zy regtovereind staan, drie of vier voeten hoog, schoon men 'er ook vindt, die grooter of kleiner zyn. Euphros. Ik heb meer dan eens eenen Baviaan gezien, en behoefde 'er niet lang by te zyn om te merken dat zy veel minder van het menschelyke hebben dan andere Dieren van het Aapen geslagt; het eerste gezigt was genoegzaam om my zulks te doen besluiten. Cleon. Met zeer vee! reden maakt gy deeze aanmerking, Euphrosyne. De Baviaanen, die, wat de uitwendige gedaante betreft, genoegzaam niets met de menschen gemeen hebben dan de handen, komen, door hunnen staart, grooten bek, en scherpe klaauwen, in alle opzigten voor als woeste en redelooze Dieren, gelyk zy ook zyn. Al zyn zy niet zeer lelyk, laaten zy evenwel zelden na schrik te verwekken. Telkens knarsen zy op hunne tanden en geeven meer andere teekens van kwaadaartigheid. Somtyds is men genoodzaakt hen in een hok of kooi met yzeren traliën op te sluiten, welke zy met hunne handen zo kunnen schudden dat men 'er van schrikt. Zy zyn zo sterk dat zy tegen een. ja zelfs tegen meer menschen, indien dezelven geene wapens hebben, bestand zyn. Zy moeten onder de geilste en onbeschaamdste Dieren geteld worden. Andere Aapen hebben hier mede vry wat van; doch zulken, die kleiner zyn dan de Baviaanen, kan men ten deezen opzigte door stokslagen verbeteren; maar deezen zyn, in dit en in alle andere opzigten, onverbeterlyk en onhandelbaar. Euphros. De Baviaan, dien ik gezien heb, hield zeer veel van appelen, peeren en andere vrugten; ook at hy brood, en men had hem wyn leeren drinken , waarop hy, toen hy den smaak weg had, zeer vuurig was. > Maar kunnen deeze Dieren hier te lande ook voortteelen Cleoicus? Cleon.  XIII. Samensp.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 133 Cleon Neen: in gemaatigde streeken teelen zy niet voort. Ik zal alleenlyk nog wegens de Baviaanen aanmerken dat zy wel zeer kwaadaartige, maar egter geene verscheurende Dieren zyn. Zy vinden voornaamelyk hun voedsel in vrugten wortelen en graanen. Zy gaan met gantsche troepen' naar tuinen om de boomen leeg te plukken, en geeven de vrugten aan elkanderen over. Dikwyls rigten zy ook groote verwoestingen aan in koornvelden. Euphros. Nu denk ik zullen de Meerkatten aan de beurt liggen, welke (volgens het geen gy reeds gezegd hebt) naar Aapen of Baviaanen gelyken, behalven dat zy eenen zeer langen staart hebben. Cleon. Men vindt 'er zelfs, wier staarten zo lang zyn als hun gantsche lyf. By den Heer de Buffon vinden wy negenderleie soorten van Meerkatten opgeteld, welke hy door byzondere naamen onderscheidt , gelyk gy op bladz. 9. van het XIVde Deel zyner Natuurlyke Historie kunt leezen; waar hy ook de Plaaten aanwyst, die de afbeelding van iedere deezer soorten bevatten. Ik zal u niet ophouden met ze allen te beschryven, maar U alleenlyk een of twee een weinig byzonderer leeren ken nen • Vooraf merk ik in het algemeen aan dat de Meerkatten zagter van aart zyn dan de Baviaanen en leevendiger dan de Aapen. Die, welke naast aan den Baviaan komt is de Macaquo, waarvan gy eene afbeelding zien kunt 'in de XXste Plaat van het reeds aangehaalde Werk. Dit Dier heeft, even als de Baviaanen, een kort en sterk ligchaam; het is grof van kop, breed van bek, plat van neus, en tevens grover en grooter dan andere Meerkatten, zodat men het als een kleinen Baviaan zoude kunnen aanmerken , indien deszelfs staart niet veel grooter was. De Macaquo wordt oorspronglyk gevonden in Congo en andere zuidelyke deelen van Africa , en men vindt ze van verscheidene soorten en kleuren; die, waarvan Hasselquist ons eene beschryving geeft, was maar twee voeten lang; zy zyn vry leerzaame schepsels, maar hebben gantsch geen aangenaamen reuk; zy zyn zo wanschapen en lelyk, wanneer zij  134 Wysbegeerte voor (VI. Afd. zy hunne grillen maaken, dat men ze nooit dan met eene soort van weêrzin kan aanzien. Doorgaans ziet men ze in troepen, vooral wanneer zy tuinen gaan besteelen Euphros. Tieren alle de soorten van Meerkatten hier te lande even goed? Cleon. Dat scheelt veel Euphrosyne; de Mona of Monina, die in de XXXVIste Plaat is afgebeeld, is best geschikt om in onze lugtstreek te leeven, waaruit genoegzaam blykt dat dezelve niet oorspronglyk in de heete streeken van Africa, of in de zuidelyke deelen der Indiën te huis behoort. Dit wordt ook door de ondervindinge bevestigd; want men vindt ze in Arabie, Barbarye, Persie en andere landen van Asie, welke den ouden bekend geweest zyn. Het hair deezer Dieren is aan verscheidene deelen huns ligchaams van onderscheidene kleuren; hun aangezigt is bruin, en zy hebben eenen baard, waarin witte en geele met een weinig zwarte hairen doormengd zyn. ° Euphros. Kan men de Monina's ook door vreeze beteugelen, en het een en ander leeren ? Cleon. Zy zyn zeer geschikt om wel geleid te worden: zelfs in zo verre dat zy eene soort van genegenheid opvatten voor hen, die gesteld zyn om haar op te passen. Ik heb 'er eens eene gezien, die zich liet aanraaken en opneemen door hen, die zy kende, terwyl zy anderen beet. Men hield haar aan eene lange keten, waarvan zy zich telkens zogt te ontslaan; en toen haar dit eens gelukt was liep zy naar buiten, zonder weer te keeren , schoon zy zich zeer gemaklyk van haaren meester liet opneemen. Zy at alles; vleesch zo wel als brood en vrugten, zelfs zogt zy spinnekoppen, mieren en andere Insekten. Wanneer men haar veel te gelyk gaf, vulde zy 'er haare wangzakken mede ; want alle Baviaanen en Meerkatten hebben zulke tassen aan de zyde der wangen, en bergen daarin dikwyls zo veel als zy in een of twee dagen kunnen opeeten. — Ik zoude nog verscheidene andere Dieren, welke tot het Aapen-geslagt behooren, kunnen op-  XIII. Samenspr.) JONGE Heeren en Jufferen. 135 XIII. Samenjp .j ^ ^ Samenspraak reeds lang optellen; maar ne ik het gevoeglykst dat wy ons, genoeg geduurd heet b ^ ^ ^ ^ vooral m dit geaeoic>= algemeene beschouwingen bepaalen. D-y n" ;;^o^reen];omst heeft) en die gedaante met de onze J ^ dunkt my r-TS IS - natuurlyke Hiftorie der Menschen te Iaaten volgen. om q ^ °T f^Sd oCer dTt onderwerp bezig te hou Veertiende Samenspraak. Van de Menschen. Cleonicus T, L deeze Samenspraak niet gevoeglyker beginnen Ik kan deeze Mme p M schen de eenigste schep dan met aan te dM^schikt vindt om in iede fels op aarde zyn , welke men g ^ ^ ^ ,e landstreek te leeven. De Lee „oordelyke deelen der waere ; en het ^ ^ ^oeL^S^^ k°ude f DS ■wel m cle verzengd, foorten, met op. hy Blanken, de -flwe»c« Africaanen Zwar Taan-of ü yfkleungen, en ae van 4(«e laan ui ^ , zvn ver van voldoen tE„. Doch te* onteKheuteSn j om d5 te ,?n . 2 :nsbd0 „SM***., zonderer bengt te geeven ^  136 Wysbegeerte voor (VI. Afd. welke wy in het geslagt der Menschen bespeuren, schoon ik zeer wel begryp dat het niet we! mooglyk is hier over in onze gesprekken zo uitvoerig te handelen, als een Schryver van de Natuurlyke Historie zoude behoore te doen. Euphros. Schoon ik uwe bedenkingen over dit onder ren, Buizen of kleine vaatjes van verscheidene soorten. Deeze zyn de enkelvoudige deelen, waaruit de meer fa en de kleine Herssens, de Longen, net Hart, de Maag, ren en de Darmen, waarby men nog voegen kan de Werktuigen der uiterlyke zinnen, naamelyk de Oogen de Oo ren, de Neus en de Tong. de vloeibaare deelen van het menschelyk ligchaam zyn de Chyl , het Bloed, de Kwyl of het Speeksel, de Gal, de Melk, het Zenuwvogt, het Zaad, het Alvleeschsap, de Pis, de Snot en Flui-  XIV. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 137 Fluimen , de Wei, en het wateragtige Vogt van het Oog. Euphros. Gy zult de goedheid hebben, Cleonicus, van my wegens ieder van deeze deelen in het byzonder de noodige onderregtingen te geven. Cleon. Wy zullen dan het geen wy over den Mensch hebben aan te merken niet in eene Samenspraak kunnen afhandelen; maar deeze moeten schikken ter beschryvinge van de deelen des ligchaams, en eene volgende ter beschouwinge van de Natuurlyke Historie des menschelyken geslagts . Om uwe nieuwsgierigheid te voldoen zal ik de verscheidene deelen in die orde beschryven, waarin ik dezelven heb opgeteld. Een Been is een bondel van harde vezelen, die door kleine dwarsvezelen aan elkanderen verbonden zyn. In jonge kinderen zyn deeze vezelen vol holligheden en zagt, en het is zeker genoeg dat zy door het weiagtig deel van het bloed gevoed worden; en dat de beenderen groeijen, en hard en digt worden, naar maate de holligheden worden opgevuld. ' Euphros. Zyn alle beenderen, welke in het menschelyk ligchaam gevonden worden van de zelfde soort Cleonicus, en dienen zy allen tot een zelfde einde? Cleon. Geenszins Zuster; zy verschillen in grootte en gedaante; eenige zyn hol en andere opgevuld; daarenboven dienen sommigen om het ligchaam sterkte en vastheid, andere alleen om het vorm en schoonheid by te zetten. Euphros. Kan men het getal der beenderen ook net bepaalen ? Cleon. Uit verscheidene berigten blykt dat 'er omtrent 250 zyn> de Kraakbeenderen verschillen van de Beenderen daarin dat zy zagter zyn, en geene holligheden hebben , die merg bevatten, gelyk ook geene vliezen, die ze gevoelig maaken. Door eene natuurlyke Veerkragt zoeken zy , uit hunne gestalte gebragt zynde, altyd weder in dezelve te geraaken; en zy zyn meest geplaatst, daar eene zagte en gemakkelyke beweeging vereischt wordt, als in de oogen, de ooren, de longpyp, en ook aan de einde der samengevoegde beenderen , die I 5 daar  138 WYSBEGSERTE VOOR (VI. Afd. daar mede bedekt zyn. Om de Beenderen in de leden aan elkanderen vast te maaken , ten einde zy door eene geweldige beweeging niet uit.hnnne plaats moogen gebragt worden, dienen de Bindsels, welke witte vaste ligchaamen zyn, zonder eenig gevoel , zagter dan Kraakbeende ren en harder dan Vliezen. . Het vleezig gedeelte van ons ligchaam wordt uitgemaakt door Spieren , welke 'er ook die fraaije gedaante aan geeven, die wy ' er van buiten aan bespeuren. Doch voornaamelyk dienen zy tot de dierlyke beweeging, dewyl door derzelver behulp alle deelen van het ligchaam bewoogen worden. Eupbros. Gy zult de goedheid wel willen hebben van my eene nadere beschryving der Spieren te geeven, en derzelver onderscheidene soorten op te tellen. Cleon. Om het geen hieromtrent te zeggen valt verstaanbaar te maaken, zoude het noodig zyn afbeeldingen van de verscheidene soorten van Spieren voor ons te hebben. Ik herinner my dat Benjamin Martin, in zynen Filozofiscben Onderwyzer, eene Plaat heeft, waarin wy de Figuuren, welke tot dit einde vereischt worden, vinden kunnen- Ik zal dat Boek van myne kamer haalen. Wy behoeven de XVde Plaat slegts in te zien om ons een denkbeeld wegens de verscheidene soorten van Spieren te vormen. - Doch om uwe eerste vraag te beantwoorden, merk ik aan dat eene Spier niets anders is dan een bondel van vleezige, en niet zelden van peezige veezels, die allen in de zelfde vlakte naast elkanderen leggen, en door een vlies by een gehouden worden. De vleezige deelen worden de Buik van den Spier genoemd en van de einden, die beiden peesagtig zyn, draagt het eene den naam van het hoofd, en het andere dien van den staart. Uit de verschillende Figuuren in deeze Plaat zult gy in eenen opslag zien dat sommige Spieren lang en rond, andere vlak en ringswyze, en eenige breed zyn, doch met regte vezelen. Verder kunt gy uit zyne afbeeldingen de verscheidene schikking en den verschillenden loop der Spieren ligtelyk leeren opmerken. Eu-  XlV.Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 139 Euphros. Maar hoe wordt toch, door behulp der Spieren de beweeging van alle de deelen des menschelyken ligchaams bevorderd ? Cleon. ieder Spier, ja ieder Spiervezel is voorzien van zenuwen, slagaderen en aderen, en dus worden de Spieren door den invloed des bloeds en der leevensgeesten in staat gesteld om zich samen te trekken. Hiertoe moesten zy met het eene gedeelte zyn vastgemaakt aan een stevig uiteinde , het welk niet kon toegeeven, waartoe de knokkels dienen. Het andere einde der Spieren moest aan een ander deel vast zyn, dat beweegen kon, en hiertoe moesten de knokkels geleedingen hebben. Wanneer zich nu de Spier samentrekt, welke met zyne beide einden of peezen vast is aan punten, die in zekere tusschenruimte, naamelyk in de geleedingen beweegbaar zyn, zo moet 'er uit deeze samentrekkinge van den Spier eene beweeging in dat gedeelte voortkomen, waaraan het tweede einde van den Spier vast is. Euphros. Dewyl gy van Peezen gesproken hebt, verwagt ik dat gy my zeggen zult wat zy eigenlyk zyn. Cleon. Zy zyn niet anders dan deelen, die uit zenuwagtige vezelen bestaan, van alle vleeschagtige stoffe geheel ontbloot, en met een vlies bekleed, dat aan alle Peezen gemeen is. By het gemeen worden zy Trekkers genoemd. . . vliezen bestaan uit een samenweefsel van verscheidene soorten van vezelen , die geschikt zyn om sommige deelen te bedekken, tegen alle ongemakken van buiten te beveiligen, en de natuurlyke warmte in dezelven te bewaaren. Tot deeze behooren de opperhuid, die het gantsche ligchaam overdekt, het Vel dat het ligchaam onmiddelyk raakt, de Harssenvliezen, het Borstvlies, en meer andere , te menigvuldig om op te tellen. Euphros. Na van de deelen, welke dienen om de beweeging van het ligchaam te bevorderen, gesproken te hebben, zult gy denkelyk overgaan tot die, welke strekken om 'het gevoelig te maaken. Zyn dat de Zenuwen niet? Clean. Naar alle waarschynlykheid zyn zy de onmidde lyk  140 Wysbegeerte voor (VI Afd. lyke werktuigen van het gevoel; want by ieder'uiterlyk zintuig, als het Oog, het Oor, de Neus en de Tong zyn een of meer paaren van deeze Zenuwen, die uit de Herssenen voortkomen. Die, welke uit het Ruggemerg komen, zyn door alle deelen der Spieren en hunne Vliezen, ja zelfs over de gantsche oppervlakte van het ligchaam verspreid, waardoor wy overal gevoelig gemaakt worden. Eupbros.Kan men ook zeggen waardoor de Zenuwen de deelen van het ligchaam gevoelig maaken? Clean. Men meent dat zulks geschiedt door de beweeging van een zeer fyn en onzigtbaar vogt, dat zy in zich hebben en het welk onder den naam van dierlyke geesten bekend is. Hier door worden de indruksels, welke op alle de deelen van het dierlyk ligchaam gemaakt worden, aan de ziel. welker plaats van gewaarwordinge in de harssenen schynt te zyn , meegedeeld. Eupbros. Is het wel mooglyk het getal der Zenuwen die in het menschelyk ligchaam gevonden worden, te bepaalen? Cleon. Men kent tien paaren , die uit de mergagtige stoffe van de Harssenen voortkomen, en meest verspreid zyn door de deelen van het hoofd en den nek. Uit het Ruggemerg komen 'er, door de Wervelbeenderen, dertig paar voort die zich door alle de overige deelen des ligchaams verspreiden. Dus zyn 'er in het geheel veertig paar; want zy komen oorspronglyk by paaren voort. Na de Zenuwen moeten wy de Slagaderen en Aderen in aanmerkinge neemen. Ieder Slagader bestaat uit drie rokken. De eerste schynt een weefsel van fyne bloedvaten en zenuwen te zyn, geschikt om de rokken van den Slagader voedsel toe te voeren,. De tweede bestaat uit kringwyze of liever schroefwyze loopende vezelen, van welken meer of minder laagen op elkanderen geplaatst zyn, naar maate van de dikte des Slagaders. De derde en binnenste rok is een dun, digt en doorschynend vlies, waar door het bloed binnen zyne buizen bewaard wordt. De Slag ade-  XIV Samenspr.) jonge HEEREN EN jufferen 141 aderen maaken verscheidene takken, die eindelyk zo fyn worden dat zy onzigtbaar zyn. — Die klopping, welke wy in verscheidene deelen van ons ligchaam gevoelen en den polsslag noemen, is niets anders dan eene beweeging der Slagaderen. Van tyd tot tyd wordt het bloed grooten slagader gegooten. Deszelfs zyden worden door dering in denzelven veroorzaakt wordt, die, ter oorzaake van de  aanhoudende golpende beweeging van het bloed, en de veerkragt van den Slagader, blyft duuren. Hieruit nu volgt eene beurtelingsche verwydering en inkrimping van de rokken des slagaders waarin het geen wy polsslag noemen eigenlyk gelegen is. Euphros door dit berigt herinner ik my het onderscheid tusschen Slagaderen en Aderen. Meermaalen heb ik gehoord en geleezen dat de laatsten niets anders zyn dan de voortgang der hairdunne Slagadertjes, van welker uitersten zy beginnen het bloed weder naar het Hart brengende. maar hoe komt het, Cleonicus, dat de Aderen geenen polsslag hebben cleon omdat het bloed 'er niet by golpen maar met eenen gelyken stroom in komt,- als mede omdat het uit enge in wyder kanaalen loopt, waarom de perssing van het bloed tegen de zyden van de Aderen veel minder is, dan tegen de zyden der Slagaderen. Het zoude te lang vallen indien ik u met de beschouwing van de Watervaatjes de melkadertjes en andere dunne pypjes, die door alle' de deelen van het menschelyk ligchaam verspreid zyn , wilde bezig houden. Ik agt het best tot de samengestelde vaste deelen, die wy de werktuigen des leevens noemen , over te gaan waartoe in de eerste plaatse de Herssenen behooren. Men kan het gantsche Brein gevoeglyk in twee deelen onderscheiden. Dat deel, het welk onder het voorste gedeelte van het bekkeneel ligt, noemt men de groote of voorherssenen, en dat deel, dat onder het agterste gedeelte geplaatst is, draagt den naam van kleine of agter- hers-  H% WYSBEGEERTE VOOR (VI. Afd herssenen. Het Brein dient om de fynste en zuiverste deelen, welke men dierlyke geesten noemt, van het bloed af te zonderen, door middel der Klieren van het buitenste gedeelte des Breins. Want het uitwendig deel ontvangt de hairdunne takjes van de Aderen en Slagaderen die tot het Brein behooren , en zendt uit zyne kleine eironde kliertjes een onnoemelyk getal van vezelen , die met elkanderen de mergagtige zelfstandigheid van het inwendig deel van het Brein en van de kleine Herssenen uitmaaken welke, uit het Bekkeneel gaande, de Zenuwen en het Ruggemerg maakt. Eupbros. Ik begryp dan dat de vezelen van het mergagtige deel der Herssenen, de geesten ontvangen , voortzenden door de Zenuwen, die van deeze vezelen samengesteld zyn, door alle de deelen van het ligchaam, deelende dus het vermogen van 't gevoel aan het gantsche ligchaam mede. Cleon. Uit uw besluit merk ik dat gy een goed begrip wegens dit stuk hebt. Ik twyffel niet of gy zult my de overige voornaame werktuigen des leevens kunnen opnoemen. Eupbros. Hier toe behooren zekerlyk de Longen, die het groote werktuig der ademhaalinge maaken,- het Hart de werktuiglyke oorzaak van den omloop bes bloeds ; de' Maag, die tot verteering der spyze dient; de Lever, door welke de gal van het bloed wordt afgescbeiden; de Nieren waar door het wei- en pekelagtige vogt van het bloed wordt afgezonderd; en de darmen, welke dienen om de vuiligheid, of de afgeworpene deelen van het voedsel uit het ligchaam te brengen. ' Cleon. Ik heb niet veel by uwe optelling te voegen; alleenlyk moet ik aanmerken dat gy niet van de Milt en het Alvleescb gesproken hebt. Naar het gebruik van de Milt wordt slegts gegist. Dr. Keil meent dat in haar, het slagaderlyke bloed tot gebruik van de Lever wordt afgelegd. Maar van den dienst, welken het Alvleesch doet kan men met meer zekerheids spreeken. Het bestaat uit een  XIV. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFÊREN. 143 een onnoemelyk getal van kleine kliertjes, en is met anders dan eene groote klier. Het dient om een vogt van het bloed, dat daar gebragt is, af te scheiden het welk men het Alvleeschsap noemt, en dat door eene byzondere goot in den twaalfvingeringen darm gebragt wordt om, daar de Chyl te temperen. Eupbros. Uit het geen gy gezegd hebt kan ik gemaklyk begrypen dat de Klieren dienen moeten om de vogten van het bloed af te scheiden ; maar hoe zyn zy van natuur en maaksel, en welke byzonderheden zyn in dezelven aan te merken ? Cleon De Ontleedkundigen van onzen tyd hebben alle de Klieren tot twee soorten gebragt, tot klootswyze naamelyk en opeengehoopte. Eene Klootswyze klier is een klein glad ligchaam, omwonden met een dun vlies, waardoor het van alle andere deelen wordt afgescheiden; alleenlyk een slagader in en een ader uitlaatende. Eene opeengehoopte Klier bestaat uit veele kleine klootswyze Klieren, die allen in eenen algemeenen rok of vlies beslooten zyn en welker verscheidene uitwerpselbuisjes zich vereenigènde, een of meer wyde pypen of uitwaassemvaten maaken. Daar is een onbegrypelyk groot aantal van kleine Kliertjes in den huid, van welken ieder eene opening of een onzigtbaar lugtgat heeft, waardoor de stoffen uit ons ligchaam telkens uitwaassemen. Eupbros. Dan moeten wy door de onzigtbaare uitwaasseminge al eene groote meenigte van stoffe verliezen. Cleon. Sanctorius geeft 'er ons eenig berigt van, en zegt bevonden te hebben, l. dat iemand, die slaapt, tweemaal zo veel uitwaassemt als iemand, die wakker is. 2 Dat een gezond mensch in eenen nagt slaapens van 7 uuren, 4 ponden Trois gewigt uitwaassemt. 3- Dat hy in de eerste vyf uuren naauwlyks een half pond van dit gewigt uitwaassemt. Over dit alles kunnen wy ons geenszins verwonderen, dewyl het zeker is dat 'er, in het ligchaam van een mensch van middelmaatige grootte, meer dan driemaal honderdduizend millioenen zweetgaatjes  144Hi WYSBEGEERTE VOOR (VI. Afd. zyn , door welke noodwendiglyk zeer veel meer stoffe Vervliegen moet dan wy door waterloozinge en stoelgang beiden kwyt raaken. Euphros. Eer wy nu tot de beschouwing der vloeibaare deelen des menschelyken ligchaams overgaan zultgy my nog wel het een en ander wegens de uiterlyke zinnen dienen te zeggen. Over het Gezigt en het Gehoor herinner ik my uwe onderregtingen reeds gehoord te hebben. Maar my staat niet voor dat wy nog in het byzonder van den Reuk, den Smaak en het Gevoel gehandeld hebben. Cleon. Ik zal wegens deezen slegts eenige weinige dingen bybrengen. Voor eerst merk ik aan ten opzigte van den Neus, door wiens middel het zintuig van den Reuk werkt, dat dezelve onderscheiden is in twee deelen, welke wy neusgaten noemen , door een middelschot waarvan het bovenste gedeelte beenig, en het onderste kraakbeenig is. Het bovenste gedeelte van deeze holligheid is met een dik klieragtig vlies bedekt, waar boven de Reukzenuw, in dunne takjes, over het vlies van de sponsagtige beenderen van den Neus, en de andere hoekagtige holligheden van de Neusgaten verspreid is Wanneer nu de uitwaassemingen der ruikende ligchaamen in de Neusgaten komen, dan maaken zy haare indruksels op de vezelen der Reukzenuwen, die door haare gemeenschap met de Herssenen , den Reuk, of de gewaarwording der uitwaassemingen van allerleie soort, te weeg brengen. Euphros. Gelyk gy den Neus, als het werktuig van den Reuk hebt aangemerkt, zo zult gy denkelyk reden wegens den Smaak geeven door middel van de Tong. Cleon. Ongetwyffeld , Euphosyne. ■ De Tong is bedekt met twee vliezen, welker buitenste (vooral in de Dieren) dik en robbelig is, terwyl het binnenste dun en zagt is. Op het binnenste vlies vindt men eene groote meenigte van tepeltjes, of kleine uitsteekseltjes, niet ongelyk aan de puntjes van kleine slakkenhuisjes. Dewyl deeze  XIV. Samensprl) Jonge HEEREN EN JUFFEREN. 145 deeze tepeltjes, welke de uitersten den Tongzenuwen zyn, door het buitenste vlies heen dringen, worden zy telkens aangedaan door die hoedaanigheid in de ligchaamen, die wy hunne smaak noemen, welke aandoening in den geeft wordt overgebragt; zodat die tepeltjes de onmiddelyke werktuigen van den smaak zyn. - Wegens het gevoel is het niet wel mooglyk eenig byzonder berigt te eeeven van de herssenen en het ruggemerg gaan verscheidene paaren zenuwen uit, die haare takken door alle deelen van het ligchaam verspreiden. Dus kan 'er geen indruk op het kleinste deel van het ligchaam gemaakt worden zonder dat het uiterste deel van eene zenuw wordt aangedaan, welke aandoening terstond aan de ziel wordt medegedeeld- en in deeze mededeelinge is hetgeen wy gevoel noemen eigenlyk gelegen. - Nu kunnen wy tot de vogten des menschelyken ligchaams overgaan, onder welken wy de Chyl eerst in aanmerkinge neemen zullen. Dezelve bestaat uit een wit melkagtig vogt, waarin het voedsel door de kookinge en verteeringe der Maag veranderd wordt. Uit de Maag gekomen zynde , valt zy in den twaalfvingerigen darm, en vervolgens in den nugtéren darm, waarin zy zich met de Gal en het Alvleeschsap vermengt. Door deeze vermenginge wordt zy verder toebereid; want het voedzaamste gedeelte wordt hierdoor afgezonderd, en van de menigvuldige mondjes der eerste Melkäderen, die in de gemelde darmen uitkomen, ontvangen. Deezen voeren de Chyl door de klieren naar het Darmscheil, waardoor zy, gekleinsd en van eene tweede soort van Meläderen ontvangen zynde, vervolgens naar den Chylbak gevoerd wordt. Daar wordt zy met het waterig vogt vermengd, door den Chylvoerder opwaards gevoerd en in de flinker ondersleutelbeens-ader gestort eindelyk vereenigt zy zich met het naar het Hart terugloopende aderlyke Bloed , en valt daar mede in de regter holligheid van het Hart, vanwaar zy met het Bloed door alle de deelen des Ligchaams loopt. Eupbros. Ik begryp dan dat dit, in de dierlyke huishoudin Afd. III. Deel. K  146 WYSBEGEERTE VOOR (VI. Afd. dinge, de gemeene wyze is, waarop het Bloed vernieuwd en het leeven verlengd wordt maar wat is eigenlyk het bloed Cleon. Volgens den Heer Boerhave blykt het, door een vergrootglas beschouwd zynde, te bestaan uit zeer kleine roode bolletjes, die in een doorschynend vogt of wei zwemmen; ook is het, volgens hem, zeker dat ieder bolletje uit zes anderen bestaat die, ontbonden zyn. de, de natuur van de wei aanneemen, welke veelverwig is. Verder zegt hy dat het mengsel de vloeibaarheid , de hette en de roodheid van het Bloed afhangen van, en in stand blyven door deszelfs omloop door het Ligchaam. * In het algemeen kunnen wy zeggen, dat het Bloed een leevendige stroom is, die uit de fontein van het Hart ontsprigt, en onophoudelyk door alle de deelen van het Ligchaam , door de kanaalen der Aderen en Slagaderen voortloopt. Euphros. Kan men ook met eenige zekerheid bepaalen met welke snelheid het Bloed door het Ligchaam bewoogen wordt? Cleon. Volgens de naauwkeurigste uitrekeningen is de snelheid van het Bloed 52 voeten in eene minuut. Men moet egter aanmerken dat dit de snelheid is, waarmede het Bloed uit het Hart komt; maar dat het zich zeer veel langzaamer beweegt in de hairdunne Slagadertjes en in de Aderen dan in den grooten Slagader. Euphros. Welke is de hoeveelheid van Bloed, die in het menschelyk ligchaam gevonden wordt, en uit wat stoffe bestaat het? Cleon. Uwe eerste vraag is niet wel te beantwoorden. Naar de gedachten van Dr. Keil bestaan twee derde deelen van het ligchaam uit vogten, waarvan het Bloed het grootste gedeelte uitmaakt. Voor het overige be vinden de Stofscheikundigen, dat het uit verscheidene vlugge Zouten en Geesten bestaat waaronder wat Slym Zwavel en Aarde, doch maar weinige of geene vaste zouten vermengd zyn. Men vindt dat alle zuivere Zouten er  XIV. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 147 'er in ontbonden worden, en dat alle Zuuren het doen stremmen.   Maar de tyd laat my niet toe om op verdere Byzonderheden stil te staan, waarom ik u indien gy eenig berigt mogt begeeren wegens de voortbrenging der andere Vogten, wyze naar Martins Filozoofischen On Vogten onzes Ligchaams vinden zult. ln onze volgende Samenspraak zullen wy ons onderwerp vervolgen, en het verschil in de gedaante van menschen van onderscheiden landaart in aanmerkinge neemen. Vyftiende Samenspraak. Van den Mensch. Euphrosyne. Uit het onderwerp van onze tegenwoordige Samenspraake beloof ik my zeer genoegen; want ik heb genoeg gehoord en geleezen om te weeten dat Menschen van verschillenden landaart, ten opzigte van eenig byzonderheden in hunne uitwendige gedaante, merkelyk van elkanderen onderscheiden zyn. Maar met welke bewooners der Aarde zullen wy gevoeglykst beginnen, Cleonicus ? Cleon. Met de Laplanders, die allen van eene middelbaare grootte zyn, zynde 'er maar weinigen, die langer dan vyf voeten worden; en sommigen beweeren zelfs dat de minsten meer dan vier voeten langte hebben; maar dit is zekerlyk bezyden de waarheid. Zy hebben breede platte aangezigten, platte neuzen, puntige kinnen, groote hoofden, roode loopende oogen, en ingevallene kaaken Zy zyn groot van mond, breed van lippen, en schor van spraak; zy hebben ruige en harde baarden en kort hair het welk doorgaans sluik nederhangt, en gemeenlyk zwart is. Zy zyn breed van borst , plat van buik en geel van huid.  148 wysbegeerte VOOR (VI. Afd huid. Sommigen beweeren dat de vrouwen even lelyk zyn als de mans; maar Outhier verzekert het tegendeel want hy berigt ons dat sommige vrouwen 'er zeer wel uitzien en dat andere zo bloozend van kleur zyn dat men haast denken zoude dat zy zich blanketten; doch hy spreekt alleenlyk van die welke de zuidelykste deelen des lands bewoonen Euphros hebben de groenlanders ten opzigte van hun- ne gedaante niet vry veeI overeenkomst met de laplan- ders cleon in lelykheid kortheid van gestalte  en in kleur van hair en oogen gelyken zy 'er zeer wel naar. Zy hebben ook genoegzaam de zelfde neigingen, de zelfde zeden en zyn even morssig, bygeloovig en dom. doorgaans wandelen zy voorover, en leeven zelden lang wanneer zy buiten hun vaderland Zyn' Zy zyn groote bloodaarts en om die reden worden zy nooit tot soldaaten gebruikt Zy zyn egter sterk en loopen zeer gezwind; de sterkte hunner armen is zo groot dat zy eenen boog kunnen spannen, welken anderen niet zouden kunnen buigenen en zy kunnen zeer vaardig op boomen en rotsen klauteren zy zyn zeer oploopend, wraakzugtig en wreed; en de vrouwen zelfs zullen, wanneer zy zich gehoond agten eenen man in het aanzigt vliegen. Euphros. Heb toch de goedheid, Broeder van my de verdere byzonderheden, welke u wegens de zeden en leevenswyze van dit volk mogten invallen, mede te deelen cleon Men kan 'er van zeggen dat zy, over het algemeen genomen zo lui zyn, dat zulken zelfs, die een gedeelte van het land bewoonen, waar de grond goed is geene moeite altoos willen aanwenden om denzelven te bebouwen; zy zullen ook niet ter jagt gaan, voordat zy er door honger toe genoodzaakt worden. Men heeft eg- ter onder hen niet veele dieven gelyk onder andere on beschaafde natiën zodat zy hunne hutten nimmer slui ten daarenboven zyn zy beleefd jegens vreemdelingen , en weldaadig jegens zulken , die eenig gebrek hebben. Hun.  XV. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 149 Hunne hutten worden door middel van Hokken, die van twaalf tot vyftien voeten hoog zyn, gemaakt; deezen zetten zy in de rondte in den grond, zodat zy eenen cirkel van omtrent twaalf voeten middellyns vormen. De stokken loopen van boven tot elkanderen, en derhalven heeft de hut eene kegelagtige gedaante. De openingen worden gedekt met stukken van oude klederen, en met huiden van rendieren; doch van boven wordt altyd eene opening gelaaten, die voor schoorsteen dient; want in het midden van de hut leggen zy vuur aan. Hierin brengen zy den winter door, zeer armoedig gekleed zynde, en dikwyls geen ander bed hebbende dan de sneeuw. Eenigen van deeze ongelukkigen kwamen te Purainan in eenen tyd, waarin daar Franscbe Starrekundigen hun verblyf hielden, met oogmerk om eenen graad der Aarde te meeten. Het plein, het welk tot het huis behoorde, was vol met Groenlanden, die daar in hunne sleeden hunne waaren te koop bragten, welke bestonden in kabbeljaauw en andere gedroogde visch, en in huiden van rendieren. Het was toen zeer koud, en zy hadden egter een kind by zich, het welk niet meer dan een jaar oud was. Zoras als zy eenig geld ontvangen hadden, kogten zy by den bewooner van het huis brandewyn , en vervolgens sprongen zy rondom het plein als dronken menschen. Eupbros. Hebben zy niet zeer veel dienst van hunne rendieren? Cleon. Ongetwyffeld. Zy bedienen 'er zich van om langs wegen te reizen, waar paarden van geen' dienst zouden kunnen zyn; en wanneer zy eene gladden baan hebben, leggen zy in eenen dag gemeenlyk vyfenzeventig mylen af. Ook gebruiken zy de rendieren tot verscheidene andere einden; want zy eeten derzelver vleesch , drinken de melk, en maaken klederen van den huid Eupbros. Welke natie verdient verder onze opmerking ? Cleon. De Esquimaux. Dus noemt men een volk, het welk in het noorder gedeelte van America, in een land, Labrador genoemd, gevonden wordt; schoon het zeer onK 3 ze'  150 WYSBEGEERTE VOOR (VI. Afd zeker is of zy daar hunne vaste woonplaats hebben. & maaken het eenigste volk in Amerika uit, het welk van de overige bewooneren van dat waerelddeel verschilt. Zy stroopen zp ver als de zeekust van Newfoundland zich uitstrekt , en zyn dikwyls gezien geweest by Nelson's rivier, die in de west-zyde van Hudsons baai valt. Zy verdienen den naam van wilden beter dan eenig volk het welk ons tot nogtoe bekend is ; want zy eeten raauw vleesch en hebben eenen dikken baard, die hun aangezigt tot de oogen toe bedekt, zodat men hunne wezenstrekken naauw lyks onderscheiden kan. Hun hair is doorgaans zwart en ruig; hunne oogen zyn klein en staan wild, en hun gantche uiterlyke voorkomen is verschrikkelyk en lelyk. In karakter en zeden beantwoorden zy gantsch en al aan hunne afschuwelyke gedaante; want zy zyn woest wantrouwend en altyd geneigd om vreemdelingen kwaad te doen, zodat dezelven wel op hunne hoede zyn moeten wanneer dit volk hen nadert. Zy houden weinig of geen gemeenschap met andere natiën, het welk de reden  is dat men weinig meer van hun weet dan hunne geneigdheid om kwaad te doen. By nagt komen zy niet zelden om de kabeltouwen der schepen los te kappen, in hoope dat zy daardoor gelegenheid zullen krygen om het een en ander te rooven; ja.zelfs tasten zy wel schepen, die niet sterk bemand zyn , op den vollen dag aan Eupbros. Hoe komt het dat men tot heden toe geen van deezen heeft kunnen beschaaven ? Cleon. Omdat men niet dan op eenigen afstand met hun kan handelen,- want zy komen nooit naby de Europeaanen en willen niets eeten dat uit derzelver handen komt. In alle opzigten zyn zy zo omzigtig dat hun wantrouwen ten klaarsten zigtbaar is. Eupbros. Wat is verder ten aanzien van hunne uitwendige gedaante aanmerkelyk ? Cleon Zy zyn aan den grooten kant, en vry bevalligvan leeft; maar hunne zwaare baarden, de veelheid van hun hair, de witheid van hun               vel, de gewoonte welke zy  XV. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 151 zy hebben van altyd gekleed te gaan, en hunne geringe overeenkomst met hunne nabuuren maaken het ontwyffelbaar dat zy niet van het zelfde geslagt zyn als de overige Americaanen. Hunne taal heeft ook geene overeenkomst met eenige taal die wy kennen, en zy zitten zo wel in de kleeren, dat men niets anders van hun zien kan dan hunne aangezigten en de toppen hunner vingeren. Hunne eenigste wapenen zyn pylen, welker punten bestaan uit de tanden van de zeekoe, of uit yzer, wanneer zy het krygen kunnen. Des zomers houden zy hun verblyf, by Euphros. Ik merk dan uit uw zeggen dat alle de Americaanen, uitgezonderd de Esquimaux, vry wel naar el Cleon. Ongemeen wel; zy hebben allen grof zwart hair en geene baarden; ook hebben zy geen hair aan eenig deel van hun ligchaam behalven op hun hoofd. Sommigen hebben beweerd dat de oude wyven steeds bezig zyn met de baarden en andere hairen der mannen , met wortel en al, uit te trekken; doch deeze vertelling wordt met reden door de hedendaagsche verstandigste reizigers als eene loutere fabel verworpen. Euphros. Welke byzonderheden weet men met genoegzaame zekerheid wegens de Americaanen, die naby de Europesche volkplantingen woonen? Cleon. Tot deezen behooren in de eerste plaatse de Americaanen van Peru , welke ( volgens geloofwaardige berigten) de kleur van rood weder zyn blootgesteld. Zy hebben geenen baard; ook ziet men geen hair op hunne borst, of aan eenig ander gedeelte van hun ligchaam, uitgezonderd op hun hoofd waar het lang, grof en regt nederhangend is. Zy maa K. 4  152 wysbegeerte voor vi afd velhebber, nevens deszelfs amptenaaren uit hun eigen volk euphros wat is in het byzonder ten aanzien van de zeden der Peruviaanen aanmerkelyk ? Cleon zy zyn gantsch niet werkzaam maar in tegen- deel overgegeeven lui. Zy leeven egter in goede ver- standhoudinge met elkanderen en zonder het minste wan trouwen de deuren hunner hutten staan altyd open heel naakt en bestryken hunne ligchaamen en aangezigten met roode streepen zy oeffenen allerleie handwerken want zy maakten hunne eigene huizen en schuiten en weeven hunne eigene huizen en schuiten scheidene bewooners   van de nieuwe waereld wilde melden ook agt ik zulks weinig noodig dewyl ik u de wysgeerige bespiegelingen over America, een Werk dat gy met vermaak zult leeren kennen, zal te leezen geeven     euphros Gy zult niet in het byzonder op derzelver gelaat en gestalte behoeven stil te staan, dewyl zy in ons land zo wel als in andere landen van Europa , genoegzaam bekend zyn. ——. maar in welke opzigten verschillen zy van asiatische zwarten ? ^ ^'^ cleon In geene andere dan in de wolligheid van hun hair de platheid hunner neuzen, en de dikte hunner lippen Euphros Zyn zy niet meestal afgodendienaars? Cleon Zekerlyk is een groot gedeelte van dit volk aan de afgoderye overgegeeven. Men mag zeggen dat zy het allen waren eer de mahomedaanen en zwervende arabie ren  XV. Samenspr.) JONGE HEEREN EN Jufferen. 153 ren in de noordelyke deelen van Africa, naby de rivieren Senegal en Gambia, kwamen, en daar het Mohammedaanendom invoerden. Ook hebben de Portugeezen eenige van de zuidelyke Provinciën in bezit genomen, inzonderheid Angola en Congo, en daar eene soort van Christendom ingevoerd. De overige bewooners van Africa bly- . ven nog by hunne oude afgodische gewoonten. Naby de rivier Senegal hebben de huizen, noch deuren noch vensters, maar alleenlyk een gat, het welk gelyk is aan den mond van eene oven, zodat 'er niemand kan door komen, zonder op handen en voeten te kruipen. Hunne huizen en hutten zyn, het verblyf van den Koning zelfs niet uitgezonder, van stroo en bladeren gemaakt. Zy hebben de gedaante van eene Dom, zyn omtrent vier voeten hoog, en het bovenste gedeelte bestaat uit stroo, maar van onderen zyn zy met palmbladeren bewerkt. De bewooners deezer hutten hebben, hoe vreemd zulks in die heete lugtstreek ook schynen mooge , altyd vuur, dut sterk rookt, waarin zy een zonderling genoegen vinden. Hunne bed, den bestaan uit stokken, die tweemaal zo dik zyn als een duim, en twee duimen van elkanderen afleggen, zynde aaneengevoegd met koorden, zodat zy eene soort van horden maaken; zy leggen in dezelven zonder eenig ander desfel dan eene mat. De mannen zyn zeer lui, want de vrouwen verrigten allerleie bezigheden; ook zyn zy zeer vry met de zeeluiden. Eupbros. Onder de Americaanen geloof ik dat de Hottentotten eene byzondere opmerking verdienen. Ik heb 'er nu en dan wel eens iets over geleezen; maar misschien zyn veele berigten, welke wy wegens dit volk hebben, niet zeer geloofwaardig en vry beuzelagtig. Cleon. Dat stem ik u volkomen toe. Zeeluiden, die niet lang genoeg aan de Kaap de Goede Hoop vertoefd hebben om de Hottentotten wel te leeren kennen, hebben ons zeer gebrekkelyke en verschillende berigten wegens hen gegeeven, Pieter Kolbe, die derwaards gereisd is K 5 om  154 WYSBEGEERTE voor (VI. Afd. om ontdekkingen te. doen, kunnen wy 'er met het meeste nut over nazien. Eupbros. Ik heb niet lang geleeden, zyn werk ingezien. My staat voor dat hy de Hottentotten als zeer morssig en haveloos beschryft. Volgens hem hebben mans en vrouwen beiden, wollig en kort hair, dat zo zwart als git is , en nooit uitgekamd wordt. Zy hebben breede platte neuzen en dikke lippen, en zyn van eene tamelyke grootte. Het wordt als iets byzonders aangemerkt dat men onder hen geene gebogchelden vindt, schoon het zeker is dat zy veel minder werks van de kinderen maaken dan men in Europa gewoon is te doen. De vrouwen draagen, agt dagen nadat zy bevallen zyn , haare zuigelingen op haare ruggen, zonder zich veel over dezelven te bekommeren. Zoras als de tedere wigten in staat zyn om op handen en voeten te kruipen, moeten zy leeren loopen, zonder dat daaromtrent eenige zorg of moeite van de zyde der ouderen wordt aangewend. Maar Cleonicus, is het ook waar dat de Hottentotten van hunne geboorte af aan niet zwart zyn , gelyk Kolbe ons verzekert ? Cleon. Dat kan zeer wel waar zyn; want men heeft opgemerkt dat de kleur van andere Negers kort na hunne geboorte ligter is dan wanner zy eenige dagen oud zyn. Kolbe zegt (meen ik) dat de Hottentotten tien of twaalf dagen, nadat zy ter waereld gekomen zyn, zwart worden uitgezonderd aan de palmen der handen en de zoolen der voeten, die altyd wit blyven; doch hy beweert tevens dat zy niet gitzwart, maar van een olyfkleur zyn. Gy herinnert u zekerlyk wat de genoemde schryver zegt wegens de kleeding en zeden der Hottentotten. Eupbros. Ik heb geleezen dat de mannen des zomers niets op hunne hoofden hebben, om zich tegen de brandende hitte der zonne te beschutten; in koud regenagtig weder draagen zy egter eene muts, die van lams- of kattenvel gemaakt is, en hun zeer digt om het hoofd sluit. Hun aangezigt en het voorste gedeelte van hun ligchaam is  XV. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 155 is in alle jaargetyden geheel naakt; alleenlyk hebben zy eenen zak om den hals hangen, waarin zy een mes draagen, indien zy 'er een ryk zyn, en waarin zy ook hunne Pyp en tabak met zich voeren. Deeze zakken zyn thans gemeenlyk van oude lappen gemaakt, die zy van de Europeaanen koopen. Wanneer een Hottentot eenig wild dier geveld heeft, neemt hy deszelfs blaas, blaast die op bindt dezelve in zyn hair, en draagt ze geduurende zyn gantsche leeven , als een zegeteeken. Zy dekken hunne schouders met eene schaapenvagt, of met den huid van eenig wild dier, welke tot aan de dyen, even als een rok, nederhangt. Zy maaken 'er altyd gebruik van, by nagt om 'er zich mede toe te dekken, en by dag om 'er zich mede te kleeden. Wanneer het heet is, laaten zy dit kleed gantsch en al open hangen, doch wanneer het regent, dan brengen zy de zyden van hetzelve tot elkanderen , en des winters keeren zy de wollige zyde buitenwaards. Na hunnen dood worden zy in deezen huid gewonden en begraaven; doch wanneer dezelve genoegzaam versleeten is, dient hy hun om 'er hunne hutten mede te dekken, die zy kraalen noemen; wanneer 'er naamelyk eenigen by elkanderen staan. De oversten eener natie, de kapiteins der kraalen, en de ryken draagen huiden van tygers of wilde katten. Cleon. Ik zal hier nog byvoegen dat de Hottentotten drie groote ivooren ringen om hunnen slinker arm draagen, welke hun dienen om, wanneer zy vegten, slaagen af te weeren. Dezelven zyn gemaakt van olifants - tanden , welken zy in de bosschen vinden, of die zy magtig worden, wanneer zy by toeval eenen olifant dooden. Maar Euphrosyne, gy hebt my wegens de kleeding der mannen zulk een naauwkeurig berigt gegeeven dat ik de beschryving van die der vrouwen liefst aan u wil overlaaten. Euphros. De vrouwen draagen altyd mutsen, welke daarin van die der mannen verschillen dat zy wyder zyn, en mét eene spitse punt eindigen. Haare schouder zyn met twee huiden gedekt, en zy hebben altyd eenen zak om  156 Wysbegeerte voor (VI. Afd. om haaren hals hangen, waarin eenig eeten, nevens eene pyp en tabak is. Ten aanzien der kleeding schynt onder schynen zich te bekommeren om huiden, die in fraaiheid uitmunten, te hebben, en in deeze, gevoegd by den voorraad in haare zakken is al de weelde der Hottentot sche vrouwen geleegen. My valt nog in dat de meisjes tot aan haar twaalfde jaar toe riet om haare beenen draagen; maar boven de twaalf Jaaren zynde verwisselen zy dat voor stukjes van schaapen-vellen, die eenen duim breed zyn. Sommigen vrouwen hebben honderd van die stukjes om ieder been, zo konstig samengebonden, dat men derzelver einden naauwlyks vinden kan en door den tyd worden zy zo hard als hout. Waartoe zouden deze windsels haar dienen Cleonicus ? Cleon. Zy dienen haar om te beletten dat de beenen door doornen gekwetst worden, dewyl zy dagelyks in het veld zyn; en door distels en doornen gaan moeten Ook gebruiken zy ze niet zelden om haaren honger te stillen, wanneer zy niets anders te eeten hebben Euphros. Heeft de kennis aan de Europeaanen niet tot gevolg gehad, dat de zeden der Hottentotten wat beschaafder geworden zyn? Cleon. Daar kan men maar Zeer weinig van zeggen. Sederd dat zy de Europeaanen hebben leeren kennen, zyn zy zeer gezet geworden op verscheidene snuisteryen, en wel in het byzonder op kleine brilglazen, glazen bellen koperen knoopen, en plaaten van dat metaal. Sederd hunnen omgang met de Hollanderen zyn de oorringen, nevens de koperen en yzeren halsbanden, onder hen in gebruik gekomen, zodat 'er naauwlyks man of vrouw zonder deezen gezien wordt. Op plegtige feestdagen poederen de mans hunne ligchaamen en hoofden met buchu eene soort van geele poeder, die gemaakt wordt van de assche eener plant, welke deezen naam draagt. De vrouwen bedekken haare geheele aangezigten met dezelve want zy zyn zo wel liefhebsters van zich te blanketten , als  XV. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 157 als de vrouwen der Europeaanen , en wanneer zy niet anders kunnen krygen , houden zy zich met een weinig roodaarde te vrede , waarmede zy hunne oogen, neuzen, wangen en kinnen bestryken. Euphros. Wat denkbeeld heeft dit volk toch wegens den Godsdienst? Cleon. Veelen hebben getwyffeld of de Hottentotten wel eenigen Godsdienst hadden; want zy zyn altyd ongenegen om iets wegens hunne begrippen of godsdienstige gewoonten te openbaaren. Eenigen meenen egter ontdekt te hebben dat zy in eenen God gelooven, die de waereld geschaapen heeft, en onbegrypelyke volmaaktheden bezit; die niemand kwaad doet, en ver boven de maan zyne woonplaats heeft. Zy wyden hem egter geene eerbewyzingen toe, maar aanbidden de Maan, die zy aanmerken als een zigtbaar beeld van den onzigtbaaren God. Zy denken dat de Maan regen en schoon weer kan voortbrengen, waarom zy by nieuwe en by volle Maanen, hoe ongunstig het weder ook zyn mooge, in het open veld byeenkomen. Zy rigten dan duizenderleie vreemde kuuren aan, en schreeuwen als dolle menschen. Eindelyk wenden zy hunne aangezigten naar de Maan, en zeggen onder anderen: " Wy groeten u; gy zyt welkom; ver,, schaf ons voeder voor ons vee en overvloed van melk." Na dus den gantschen nagt zonder rusten doorgebragt te hebben, keeren zy naar hunne wooningen met groote blydschap en genoegen. Euphros. Is het waar het geen men wegens de gewoonte der Hottentotten zegt, wanneer hunne vrouwen tweelingen ter waereld brengen; dat zy naamelyk een van beiden te vondeling leggen of van kant maaken, ten zy het beiden jongens zyn? Cleon. Schoon 'er al eens een tyd mooge geweest zyn, waarin deeze gewoonte algemeen was, is zy het egter heden niet; want niet zelden brengen zy de kinderen beiden op. - Maar laaten wy van de beschryving der Hottentotten tot die der Tartaaren overgaan, welke aan de eene  158 WYSBEGEERTE VOOR (VI. Afd. eene zyde aan het land der Chineezen, en aan de andere aan dat der Russen grenzen, onder welken zy zo vermengd zyn, dat zy 'er bezwaarlyk van kunnen onderscheiden worden, tenzy in het midden van Siberië. Euphros. Verschillen de Siberiscbe Tartaaren, die naby de rivier Kama woonen, niet zeer veel van de anderen, ten aanzien van hunne uitwendige gedaante? Cleon. Niet merkelyk; alleenlyk schynen zy daarin onderscheiden dat zy grooter van hoofd zyn. Hun Godsdienst bestaat in jaarlyks eens te offeren. Zy gaan dan in troepen naar de bosschen, dooden het een of ander viervoetig dier, haalen 'er het vel en vleesch af, en hangen het geraamte vervolgens aan eenen boom. Dan eeten zy, na in stilte gebeeden te hebben, met elkanderen het vleesch, waarna zy naar hunne hutten keeren. Zy maaken egter het meeste werk van paarden- of tygersvleesch. Nog geeven zy voor Zon, Maan en Starren aan te bidden; maar beweeren niets van eenen Duivel te weeten, omdat zy 'er nooit een' gezien hebben. Zy hebben zo veele vrouwen als zy onderhouden kunnen. Hunne hutten zyn vierkant, en daar is een gat in het dak waar de rook uitgaat. Men vindt in dezelven geene stoellen, maar eene breede bank rondom het vertrek, waarop zy by dag met de beenen kruisseling over elkanderen zitten, en by nagt slaapen. Euphros. Zyn het deeze Tartaaren niet, van welken ik geleezen heb dat zy eene groote meenigte honden aanfokken, waarvan zy zich des winters bedienen om hunne sleeden voort te trekken ? Cleon. Neen Zuster; men vindt zulks verhaald van die, welke naby de rivier Oby woonen. Deeze honden zyn van eene middelbaare grootte, puntig van neus, en gelyken vry wel naar wolven, maar zy zyn zeer dienstig tot de jagt. - Ik zal (want van alle de verscheidene bewooneren van Russisch en Chineesch Tartarye te spreeken, laat ons bestek niet toe) by het gezegde nog voegen, dat zeer ver zuidwaards, naby China, een hoop Tar-  ■ Xv.Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 159 tartaaren is, die targaziniers genoemd worden , schatting aan den Keizer van China betaalen, doch eenen oversten uit hun eigen volk hebben, en allen heidenen zyn. Zy zyn van eene middelbaare grootte, maar breed van aangezigt. Hunne woonplaatsen bestaan uit hutten van riet gemaakt, en zy zoeken hun onderhoud in de voortbrengsels van de landstreek, welke zy bewoonen. Zy hebben paarden, kameelen, koeijen en breedstaartige schaapen , maar ryden meestal op ossen. Eenigen hunner hutten zyn op karren vastgemaakt, en kunnen dus gemaklyk naar alle plaatsen, werwaards zy zich begeeren te begeeven, vervoerd worden. Euphros. Ik hoop, Cleonicus, dat gy my ook eenig berigt zult geeven wegens de indiaanen en eenige andere bewooners van asie Cleon. Ik was juist voorneemens om daartoe over te gaan. ■ De Indiaanen in het ryk van den Mogol, en de andere bewooners van de twee halve eilanden der Oost-Indiën gelyken vry wel naar de Europeaanen in gedaante, grootte en wezenstrekken , maar zy verschillen van dezelven in kleur. . Die in de heerschappyen van den Mogol zyn van eene olyfkleur; hunne vrouwen zyn ongemeen zindelyk en zuiver, want zy baaden zich dikwyls; maar haare beenen en dyen zyn zeer lang, en haar middel kort, in welke opzichten zy van de Europeaansche vrouwen verschillen. De bewooners der halve eilanden zyn genoegzaam geheel zwart, en hebben sluik hair. Die van het eiland Ceylon zyn niet ongelyk aan deezen, behalven dat zy groote hangende ooren hebben, en wat ligter van kleur zyn. Hun hair is zo zwart als git, en zy gaan genoegzaam naakt. —— De bewooners der zuidelykste deelen van Persie zyn van eene geele taanagtige kleur, en geene anderen dan de fatsoenlykste luiden draagen eenige klederen , schoon zy allen Mohammedaanen zyn. ' Maar de schoonste volkeren in asie zyn de Circassiërs en Georgiërs; om welke reden de Turken, zo vel als de Persiaanen jaarlyks eene groote meenigte vrouwen  160 WYSBEGEERTE VOOR (VI. Afd. wen van daar overbrengen , waarmede zy hunne vrouwenvertrekken opvullen. De Circassische en Georgische vrouwen zyn zeer gezet op vreemdelingen, doch zy zyn niet veel te vertrouwen , omdat zy zeer gereed zyn om eenen man door vergif van kant te maaken, wanneer zy slegts denken eenige reden te hebben om jaloezy te voeden. De mans hebben zeer slegte hoedaanigheden ; want zy maaken geene zwaarigheid van elkanderen te besteelen; zelfs niet van elkanderen de vrouwen en kinderen te ontrooven, die zy als slaaven aan de Turken verkoopen. Zy maaken zich schuldig aan allerleie misdaaden, bloedschan de en veelwyvery zelfs niet uitgezonderd. Over de Turken zal ik in geene byzonderheden treeden, Omdat ik weet dat gy genoeg wegens dezelven geleezen hebt. Betreffende de bewooners der noordelykste deelen van Griekenland zal ik slechts aanmerken dat zy zeer blank zyn; maar die der eilanden en zuidelyke streeken zyn bruin. De Grieksche vrouwen zyn egter over het algemeen genomen leevendiger en bevalliger dan de Turkscbe, ongetwyffeld omdat zy meer vryheids genieten. De Napolitaanen , de Siciliërs, de Corsen , de Sardinièrs en de Spanjaards hebben, als genoegzaam onder de zelfde parallel gelegen,de zelfde kleur, en zyn allen geeler dan de Engelschen , Franscben, Duitscher, Poolen en andere bewooners van het noorden van Europa tot aan Lapland toe, waar wy eene gantsch andere soort van volk beginnen aan te treffen. Euchros. Ongetwyffeld zouden wy tot kennis van veele merkwaardige byzonderheden komen, indien de verscheidene nog onbekende landen ontdekt werden. Maar weet men niets met zekerheid wegens de zeden en hoedaanigheden der bewooneren van sommige landen, welke gedeeltelyk ontdekt zyn. Cleon. Ik kan 'er u maar weinig van zeggen, niettegenstaande 'er veele zodanige landen zyn. Dampier verhaalt ons dat de nieuwe Hollanders zulk een ongevallig voorkomen, zulke leelyke weezenstrekken hebben, als by immer in eenig volk, schoon by 'er veele wilden zag, be-  Xv.Samenspr) JONGE HeEREN EN JUFFEREN. l6l bespeurd heeft. Hy voegt 'er by dat de Hottentot ten schoon ongemeen morssig, egter in veele opzigten zinlyk zyn in vergelykinge van deezen; dewyl zy, indien men de menschelyke gedaante uitzondert, maar weinig van beesten verschillen. Zy hebben groote hoofden , ronde voorhoofden, en groote winkbraauwen ; zy zyn lang en dun, en gaan altyd regtovereind. Hunne oogleden zyn half geslooten, ten einde de vliegen, waarvan hun eiland zeer vol is, uit hun oogen blyven. Zy hebben groote kromme neuzen, dikke lippen, en wyde monden; mans en vrouwen , zoo wel oude als jonge, missen de twee voorste tanden uit de bovenkaak. Zy hebben geene baarden; zyn lang van aangezigten, en hun hair is zwart, kort en gekruld, even als dat der Negers. De kleur van hun vel is gantsch en al koolzwart, en zy gebruiken geene klederen; alleenlyk staan zy een stuk bast van eenen boom om hun middel, dat zy vastmaaken met lang gras, het welk neêrhangt om hunne naaktheid te bedekken. Geene huizen hebbende, leeven zy altyd onder den blooten hemel, en schoolen in benden van twintig of dertig persoonen groot, uit mannen, vrouwen en kinderen onder elkanderen bestaande, te samen. Dampier zag op het strand de scbulpen van Mosselen, en van weinige andere Schulpvisschen, doch zy waren 'er niet in groote meenigte. Hy merkte niet dat de Inwooners eenig denkbeeld van Godsdienst hadden; zy waren voorzien van zekere soort van wapenen om hunne visscheryen tegen hunne vyanden te verdedigen; sommigen hunner hadden houten zwaarden, anderen eene soort van spiessen, maar zy scheenen nocb yzer, noch andere metaalen te kennen. Zy maakten een onverstaanbaar geluid door de keel.- Schoon Dampier maar een klein Eiland gezien heeft, is het egter genoegzaam zeker dat de bewooners van het groote Eiland uit de zelfde soort van volk bestaan. Euphros. Ik zal u niet lastig vallen, Cleonicus, met eenige vraagen wegens byzonderheden, die de Ouden ons wegens verscheidene volkeren verteld hebben. Ik weet i afd III. Deel. L dat  162 Wysbegeerte voor y hem durven komen. Cleon. indien men Honden kan krygen, die groot genoeg zyn dan wordt de Wolvenjagt met Honden voor een zeer uitneemend tydverdryf gehouden. Dikwyls worden zy egter in netten, vallen en strikken gevangen Somtyds graaft men ook kuilen, welke men overdekt, en waarop een Lam tot aas gelegd wordt. Een Wolf is 'bang van vuur schieten, bellen, en van alles wat eenig schel geluid maakt, als van trompetten, hoornen, en trommels. Men-.  XVI. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 185 Men verzekert vry sterk dat een mensch, by nagt door eenen hongerigen Wolf vervolgd wordende, hem op de vlugt kan dryven door vuur te slaan, of op eenen hoorn te blaazen. Eupbros. Kunnen de Wolven ook tam gemaakt worden, Broeder ? Cleon. Men kan ze in zoo verre temmen dat zy binnen 'shuis zullen blyven, met Honden speelen, en aan de zyde van hunnen meester liggen; maar dan moeten zy zeer jong gevangen worden. Men beweert dat het vleesch, de lever, en het hart van den Wolf, te samen, of ieder afzonderlyk gekookt, goed zyn tegen de vallende ziekte en de teering; ook wordt aan andere zyner deelen eene geneezende kragt, in verscheidene gevallen , toegeschreven. Eupbros. Ik heb veel van Zee-Wolven hooren spreeken. Wat staat daaromtrent aan te merken Cleon. De Zee-Wolf, de Zee-Koe en de Zee Hond zyn maar onderscheidene soorten van het zelfde Dier, het welk onder den algemeenen naam van Rob bekend is. Men vindt dit schepsel in Noord-America, en misschien in eenige andere landen. De visschers hebben opgemerkt dat 'er veelerleie soorten van zyn, van welken de grootsten byna tweeduizend ponden weegen. Daar is eene soort , welke de zeeluiden Groothoofden of Bulkoppen noemen; deezen zyn zeer vlugge schepsels, en doorgaans breeken zy de netten , welke in het water geworpen worden om hen te vangen. Hunne pooten zyn kort, inzonderheid de agtersten , welke zy eer na zich sleepen dan zy 'er op loopen. De voorste pooten zyn met klaauwen gewapend, maar de agterste zyn vry gelyk aan vinnen. De huid is hard, en met kort hair van verschillende kleuren overdekt. In het eerst zyn zy wit; maar naderhand worden sommigen zwart, anderen rood , terwyl eenigen alle deeze kleuren te gelyk hebben. Aan den mond van de rivier st. Laurens vindt men jonge Zee-Wolven , zoo groot als groote Varkens ; naar deezen is men gewoon in de maand February te visschen, dewyl zy dan eerst te water M 5  186 Wysbegeerte voor (VI afd water gaan. De ouden vliegen dan in grooten haast naarde zee, en maaken een sterk geluid, opdat de jongen hen moogen volgen, het geen deezen zekerlyk doen zouden , indien de visschers zulks niet beletten , door hen op den kop te slaan. Zeker schryver van gezag zegt dat deeze Dieren zoo menigvuldig aan den zeekant zyn dat men 'er op eenen dag wel agthonderd van kant ge-, maakt heeft. Euphros. Zyn deeze schepsels ook goed om tot spyze gebruikt te worden, Broeder? Cleon. Sommigen zeggen dat derzelver vleesch zeer wel te eeten is ; maar zy die deeze Dieren vangen , vinden 'er hunne rekening veel beter by, wanneer zy 'er traan van maaken, zy smelten het vet alleenlyk, en dan wordt het terstond traan. Versch zynde is dezelve, volgens de verzekering der Franschen, van goed gebruik in, de keuken; maar indien de Dieren nog zeer jong zyn, dan wordt zy schielyk stinkend , en is voor niets anders goed dan om in lampen gebrand te worden, of om 'er leder mede te bereiden. De Franschen bedienden zich voordeezen van de huiden deezer schepselen om 'er moffen van te maaken ; maar nu worden zy alleenlyk gebruikt tot reismantels. Getouwd zynde zyn zy zoo goed als Turksch leer, schoon zy die fynheid niet hebben; van boven slyten zy egter zoo schielyk niet af, maar blyven •er eenen langen tyd wel uitzien. De schoenen en laarzen, die van deeze stoffe gemaakt worden, zyn zoo digt dat het water 'er niet ligt door heen dringt; men bedient 'er zich ook van om stoelen, en andere diergelyke dingen te bekleeden. ■ Deeze Dieren paaren tus schen de rotsen en somtyds op. het ys ; de wyfjes krygen doorgaans twee jongen te gelyk, welken zy wel eens in het water, maar gemeenlyk op strand zoogen. De ZeeWolf is zeer scherp van reuk, en door middel van denzelven wordt hy nu en dan voornaamelyk in staat gesteld om het gevaar te ontvlugten. Wy kunnen eene afbeelding van dit schepsel vinden by Watsoh. PI, xxii. Fig. 2. Eu-  Xvi. samenspr JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 187 Euphros. My staat egter niet voor dat by den gemelden schryer eene afbeelding van de andere Dieren, ■ welke gy tot deeze soort gebragt hebt, te vinden is. Hy geeft 'er, naar my voorstaat, slegts eene korte beschryving van. Cleon. Zo is het Zuster, ten opzigte van den Rob of den Zee Hond, en den Zee Leeuw, maar van de ZeeKoe vindt men by hem ook eene afbeelding. Verder moeten wy aanmerken dat hy deeze schepsels brengt onder de Viervoetige Dieren, welke naby aan de natuur der visschen komen; daar de Zee ■ Wolf volgens hem behoort: tot de Zee dieren, welke men gemeenlyk onderstelt naar eenige soorten van Land dieren te gelyken. Mis schien kunt gy u herinneren op welke wyze hy den Rob beschreeven heeft. Euphros. Daar staat my wel iets van voor; maar ik wenschte uwe beschryving van dit schepsel te hooren. Cleon. Zyne voorpooten zyn gedeeltelyk overdekt van het borstvel; tusschen de agterpooten heeft hy eenen staart. Hy heeft geene uitwendige ooren , en zyne oogen zyn rond. Hy heeft knevels, die golfswyze bogtig zyn, rondom den bek, en hair aan de neus en oogleden. Men vind 'er van verschillende kleuren ; sommigen zyn graauw, anderen wit uit den geele, en allen zyn zy korthairig. Hunne vingers, die met een. sterk vlies aan elkanderen gehegt zyn, zyn voorzien van vry groote nagels of klaauwen. Zy hebben tanden zoo scherp als die der Honden. De ouden maaken een geluid dat zeer wel naar blaffen zweemt , maar de jongen maauwen, evenals Katten. Zy aazen op kleinen Visch, voornaamelyk op Garnaalen en Haring. Zy komen dikwyls op het strand of op de ysschotsen om. te slaapen ; daar worden zy overvallen, en jaarlyks door de Robbeslagers in groote meenigten gedood, om hun spek en hunne vellen. Euphros. Hoe groot zyn deeze Dieren wel; en heeft 'er ook iets byzonders plaats in de wyze op welke zy dood geslagen worden?, cleon  188 WYSBEGEERTE VOOR (VI. Afd. Cleon. De grootste van deeze Robben zyn agt voeten lang , en verschaffen eene halve ton spek. Het zelve is omtrent drie of vier duimen dik, en zit boven op het vleesch, even onder den huid; men maakt 'er de beste soort van traan-olie van. Op uwe tweede vraag kan ik het volgende antwoorden: wanneer zy door eenig gerugt verneemen dat 'er menschen naby hen zyn, dan steeken zy hunne neus omhoog; de robbeslagers slaan hen vervolgens met stokken op de neus en kop, tot dat zy genoegzaam dood zyn; niet tegenstaande dit alles , herstellen zy zich egter somtyds , staan op ter hunner verdediginge, en schieten met eenen ongelooflyken spoed agter de menschen ; somtyds springen zy van het ys in het water, en loozen vuiligheid, welke door haaren vie zen stank den jaagers zeer lastig valt. Zy sterven gantsch niet schielyk na dat zy gewond zyn, en wanneer al hun bloed gestort schynt, zullen zy nog tragten op de menschen aan te vallen en ben te byten. Zy schynen geen gevoel altoos te hebben van de hun toegebragte wonden ; want hy, die hen verscheidene maaien doorstoken heeft, kan hen dikwerf niet dan met moeite ontvlugten. Wanneer zy van het ys afspringen, dan zinken zy ter stond naar den grond. - Wegens den Zee Leeuw, de Zee - Koe, en andere Dieren van deeze soort zal ik hier niets in het byzonder by voegen, omdat het ons te lang zoude ophouden. Alleenlyk moet ik aanmerken dat het laatstgemelde schepsel een Visch is, die naby de natuur der Landdieren komt. Het begeeft zich niet, gelyk de anderen, uit het water om te slaapen, maar alleenlyk aan de oppervlakte van de zee. De agterpooten zyn in dit beest niet afzonderlyk, maar maaken te samen eenen horizontaalen staart uit. Het is zeer log, en heeft de lyvigheid van eenen kloeken Os. De huid is met wyd van elkanderen staande en korte hairen bezet. Even onder de borst staan de pooten, die eenig zweemsel naar menschen handen hebben, het geen de oorzaak is dat deeze Dieren ook den naam van Manati draagen. Tusschen de vin-  Xvi. samenspr JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 189 vingeren zyn zy sterk gevliesd, en met nagelen voorzien • en tusschen de pooten , voor aan het lyf, staan twee borsten, die aan de wyfjes grootst zyn, en vry wat overeenkomst met vrouwen - borsten hebben. euphros Uit het een en ander besluit ik dat de Dieren, van welken wy nu spreeken, juist die zyn, welke den overgang maaken tusschen de viervoetige Dieren en de visschen Cleon. Zoo is het Zuster; gelyk de Vledermuis een gevleugeld beest is, zoo is de Manati een beest, het welk men gevind kan noemen. ' Doch over deeze soort van schepselen handelende, moeten wy vooral niet vergeeten den Walrus in aanmerking te neemen, van welken men by Watson , Pl. VIII. Fig. 2. eene afbeelding zien kan. Dewyl dit schepsel alleenlyk op Visch aast, brengt deszelfs leevensstaat mede dat het lang en dikwyls onder water zyn moet om zyn aas te zoeken ; en om die reden is het zoo toegesteld dat het niet zoo dikwyls als andere Dieren behoeft te ademen. Het hart is op dezelfde wyze gesteld als dat van eene ongeboorene vrugt, zoo dat het bloed zynen omloop kan hebben, zonder behulp van de longen. Euphros. Maar heb ik niet wel geleezen dat de Walrus die een inbooreling van de Noordsche landen is, zich meermaalen uit en boven het water moet ophouden? Cleon. Ook hiertoe is hy door de Natuur zeer wel in staat gesteld, dewyl zy gezorgd heeft dat hy naar behooren op de schotsen en ysbergen kan klimmen. Dit Dier, geschikt om half in 't water, en half op 't land of op 't ys te leeven, is zoo lyvig als een der grootste Paarden, maar het is veel langer en heeft geene gelykenis naar eenig Landdier. Het maakt de vertooning van eene ongeschikte klomp vleesch, tusschen Beest en Visch. De Voorpooten hangen genoegzaam geheel onder den huid van de borst, zoodat 'er byna niets van te zien is dan een paar zeer breede voeten. De agterpcoten dienen hem als de staart den Visschen. De huid is grys en met korte en wyd van een staande  190 WYSBEGEERTE VOOR (VI. Afd. staande hairen bezet. In den kop, die groot en in het eerste voorkomen verschriklyk is, staan uitpuilende oogen;ooren ziet men niet, alleenlyk is 'er aan wêerzyde van den kop een gaatje, net welk den weg naar het binnenste gehoortuig opent, en men merkt op dat dit schepsel zeer scherp van gehoor is. De bek is groot en van verscheidene tanden voorzien, van welken de twee slagtanden de merkwaardigsten zyn; zy staan in het bovenste kaakbeen gekast, zyn een el lang, dik naar evenredigheid, en zoo wit als elpenbeen. Zy hangen naar de borst toe nederwaards omgeboogen. Ik heb nog vergeeten te zeggen dat de teenen der voorvoeten door een sterk vlies samengehegt zyn, even als die der agtervoeten, en dat zy beiden aan de teenen met sterke nagelen zyn gewapend Euphros. Uit de beschryving, welke gy my wegens de gedaante van den Walrus gegeeven hebt, kan ik het gebruik van zyne byzondere leden ligtelyk opmaaken. Ik begryp dat hy geschikt is om vaardig te zwemmen en zich wel deeglyk te kunnen vasthouden. Misschien bedient hy zich van zyne tanden, wanneer hy uit het water wil klimmen, dewyl zyne voorpooten dan te kort zouden zyn. Cleon. Het is juist zoo met de zaak gelegen, Zuster. De wyze, waarop hy de ysbergen en schotsen beklimt, is deeze: Eerst ligt hy den kop tot de borst toe uit het water ; dan slaat hy zyne twee tanden in het ys en op dezelven steunende, tilt hy 'er zyne pooten op,' zoo dat hy zich ook met deezen vasthoudt, terwyl hy met de agterpooten in het water werkt om zich voort te zetten. Dus op het ys geklommen zynde , laat hy de tanden los, en brengt die, wanneer hy hooger zyn wil , op de eene of andere uitsteekende punt der op eengezette rotsen, klimmende dus met weinige moeite, maar langzaam, zoo hoog als de gelegenheid hem toelaat. Euphros. Zyn 'er ook eenige byzonderheden in de wyze, waar op deeze Dieren gevangen worden, aan te merken ? Cleon,  XVI. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN 191 Cleon. Zy slaapen altyd in de lugt, zoo dat men tegen den avond eene meenigte van deeze Dieren op het ys, of aan hunne tanden vindt hangen. De Groenlands- en Straat-Davidsvaarders vangen hen , als zy 'er kans toe zien om van hun spek en traan gebruik te maaken. Epbros. Misschien zyn zy, dus met hunne tanden aan de schotsen hangende , met een harpoen of kogel zeer gemaklyk te treffen. Cleon. Dit schynt wel zoo; maar zy zyn ongemeen schuw ; zooras als zy merken dat men de minste beweeging tegen hen maakt, laaten zy zich in het water vallen. Het is best hen te overvallen, wanneer zy op eene schots te slaapen liggen; maar dan bieden zy, indien zy niet in eens doodelyk gewond worden, eenen zeer sterken tegenstand. Zy zyn, schoon log, egter verwoed; zy verweeren zich met hunne agterpooten: en een slag met dezelven is doorgaans doodelyk. Eupbros. Heb ik niet wel geboord dat de tanden van den Walrus in groote waarde gehouden worden ? Cleon. Ja; zy zyn ruim zoo waardig als het ivoor , omdat zy zoo schielyk niet geel worden. De gemaakte tanden waarvan de tandmeesters zich bedienen om ze luiden, die dezelven noodig hebben, in den mond te zetten ,' zyn doorgaans van Walrus gemaakt. Maar de tyd zal my niet toelaaten, Zuster, om over alle de Dieren, welke tot het geslagt waarvan wy thans spreken behooren , omstandig te handelen. Ik zal u nog maar kortelyk over eene derzelven onderhouden , en de beschouwing der overigen tot onze volgende Samenspraak uitstellen. Eupbros. Dit eene zal waarschynlyk de Otter zyn. Onlangs heb ik de beschryving, welke wy by Watson van dit schepsel vinden , geleezen. Hy is ook een inboorling van ons Land, en schoon hy over het algemeen genomen de natuur der Landdieren heeft, is egter het water de voornaamste plaats, waar hy zyn aas zoekt Hierom is hy in het byzonder voorzien van alles wat noodig is om snel te zwem-  192 Wysbegeerte voor (VI. Afd. zwemmen, en lang zonder ademhaaling onder water té blyven. Cleon. Dewyl ik merk dat gy Watsons beschryving van den Otter met opmerking geleezen hebt, stel ik vast dat de atbeelding, welke hy PI. VII. Fig. i, van den Braziliaanscben Otter geeft, u niet onbekend zal zyn; ook zult gy zekerlyk weeten dat hy voornaamelyk op Visch aast, en hoe afgerigt hy is om zynen prooi te vangen. Dus zal ik om tyd te spaaren over dit Dier niet breeder spreeken. Hebt gy ook zoo veel kennis aan den Jakbals, Zuster? Eupbros. My staat voor de afbeelding van denzelven by Watson , in de reeds aangehaalde VII de Plaat gezien te hebben; doch ik heb nog niet nagezien wat wegens hem gezegd wordt. Maar schoon ik dit doe, Broeder, zal het my aangenaam zyn, ook uw' berigt wegens dit Dier te hooren, , opdat ik my het geleezene des te beter herinnere. Dit doet my zelfs wenschen dat gy, indien uw tyd zulks eenigzins toelaat, een weinig byzonderer zyt wegens de wyze, waarop de Otter zynen prooi vangt. Cleon. Ik zal u gaarne zoo veel genoegen geeven als in myn vermogen is. Schoon dit schepsel, gelyk ik gezegd heb, voornaamlyk op Visch aast, zal het egter op alle kleiner Dieren aanvallen. Nu en dan heeft men zelfs gezien dat de Otter een Lam verscheurde, en de Braziliaanscbe durft nog grooter Dieren aanranden. Doch naast aan Visch is zyn voornaamste voedsel Watergevogelte , het welk hy vangt, terwyl het zwemt, vlak onder hetzelve uit het water opkomende. Somtyds ligt hy 'er in de liezen en biesbossen aan den kant op te loeren , en betrapt het terwyl het voorby zwemt, of uit en in het water gaat. De Otter weet de plaatsen, daar de Vogels gewoon zyn uit het water te komen, zeer wel te vinden, en blyft ergens daar naby op zynen prooi loeren, in eene plaatse, vanwaar hy naar alle kanten kan uitkyken, en zynen aanval verrassender wyze op eenen Vogel doen mag, of in het water duiken naar eenen Visch. - Wanneeer hy  XVI Samenspr.) jonge HeEREN EN JUFFEREN. 193 hy zich eene bekwaame schuilplaats heeft uitgekoozen waar, hoe klaar het water ook zyn mooge , geen oog hem ontdekken kan, komt hy nu en dan eens boven om te ademen, en blyft dikwyls veele uuren wagten, eer 'er een prooi van aangelegenheid voorby komt. Nimmer doet hy eenigen uitval dan op eenen grooten en besten visch. Op het oogenblik dat hy dien vat, trekt hy zynen buik in om den buik van den visch in de holte te bergen. Dit gaat niet toe zonder merkelyke tegensparteling; maar zooras als hy den visch omgekeerd kan krygen is alle weêrstandbieding nutteloos, en 'er blyft niets anders over dan een gat in de borst van het gevangen schepsel te byten het welk dan, gedood zynde, boven dryft . en door den Otter, zonder eenige moeite , op den oever gesleept wordt. — Men heeft plaatsen in Zweden en Noorwegen, waar men de Otters tam maakt, en zich van hen bedient om visch ^ ^^bTniet wel gehoord dat men den Otter Cleon. Ik heb aangeteekend gevonden dat zyn vleesch in verscheidene geestelyke gestigten van Frankryk gegeeten wordt; maar men voegt 'er by dat het zeer visachtig van smaak, en een zeer slegt voedfel is. Ik zal deeze Samenspraak sluiten met aan te merken dat hy een zeer kwaadaartig Dier is ; en , vervolgd zynde, zo wel op menschen als op honden zal aanvallen, en hetgeen hy eens gegreepen heeft, niet ligtelyk los laaten. I. Afd, III. Deel. Zeven  194 wysbegeerte VOOR (VI. Afd. ■ Zeventiende Samenspraak. Van de Dieren, die tot het geslagt der Honden ' behooren. Euphros. Ik heb, in verwagtinge dat wy onze Samenspraak met den Jakhals beginnen zouden, het Werk van Watson over dat Dier naargezien. By hem vind ik dat men het den Voorraad-bezorger van den Leeuw genoemd heeft, en dat het vooroordeel zo ver gegaan is van te vertellen dat ieder Leeuw eenen Jakhals in zynen dienst heeft Maar de gemelde Schryver heeft uit de historie van den Jakhals, de ongegrondheid van dit zeggen aangeweezen De waarheid der zaake is dat de groote Roofdieren, wan-, neer zy merken dat de Jakhalzen, die altyd in groote hoopen op roof uitgaan, ter jagt zyn, zeer wel weeten dat het geen zy vangen ook goede spys voor hun is. Dewyl nu de eersten onbekwaam zyn om ver te loopen, en hunnen buit doorgaans op eenen kleinen afstand haalen moeten bemoeijen zy zich nergens mede, wanneer de beesten' op welken de laatstgemelden jagt maaken, wat ver van hun af zyn; maar wanneer zy wat digt by hen hunnen loop vervolgen, of op de plaats komen daar de Leeuw of eenig ander Roofdier, zyn leger heeft, wordt 'er altyd een uitval gedaan, en dan blyft 'er voor de jakhalzen niets anders over dan den Koning des wouds zynen maaltyd met hunne vangst te zien doen, en zich met hetgeen 'er overschiet voldaan te houden. Cleon. Gy hebt de betrekking, welke de Leeuw en andere groote Roofdieren, volgens Watson, tot de jagt der jak halzen hebben , zeer wel opgegeeven. Gy hebt in het byzonder aangemerkt, dat deeze schepsels in groote hoopen op roof uitgaan. Misschien valt u de reden in, welke uw Schryver daarvan bybrengt eu-  XVII. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 195 Eupbros. Hy zege dat zy, uit hoofde van hunne vrugt baarheid,'van hunne gezwindheid in het vlugten , en van hunne olykheid in het verneemen van gevaar, zeer sterk vermeerderen. Dewyl nu in die deelen van het Oosten, waar zy natuurlyk te huis behooren, de kleine Beesten, welke den grooten tot spys dienen, weinig in getal zyn, was het noodig te zorgen dat die kleiner Beesten niet geheel uitgeroeid werden, en dat tevens de Jakhals voedsel Vond Zy worden dus door nooddrust in groote benden byeengebragt, en hunne meenigte is hierdoor sterk genoeg om op de grootste Dieren jagt te maaken. Cleon. Met regt moogt gy zeggen dat zy door nooddrust byeengebragt worden ; want zy zyn niet minder dan gezellig. Dikwyls raaken zy, wanneer het op verdeelen vanden buit aankomt, aan het krakeelen en verscheuren elkanderen Waarschynlyk hebben de Menschen de gewoonte om met eenige zeelen Honden ter jagt te gaan van dit Dier geleerd. Eupbros. Dit is des te waarschynlyker, omdat zy juist van het Honden-geslagt zyn. Watson stelt hunne gelykheid aan de Honden al vry groot. Cleon. Met reden: en met even veel reden beschryft hy hen als zeer bevallige schepsels. Hunne grootte is gelyk aan die van eenen Patrys-hond; hun huid blinkend kastanje-bruin met eenen goudgeelen weêrschyn. Hunne hairen zyn lang en gelyk gestreeken. De pooten zyn donkerder van kleur, en voor op den kop is dat donker Onregelmatig geschakeerd. Zy zyn vry hoog op de pooten, en hebben eenen langen staart, die veel overeenkomst heeft met eenen Vossen-staart, en met lange hairen bezet is. De gedaante van den Kop komt ook nader aan die van den Vos dan van den Hond ; want dezelve is by de snoet spitser en by de ooren breeder dan gemeenlyk in de Honden plaats heeft. Het zal onnoodig zyn hier meer byzonderheden by te voegen; en wy zullen nu tot de beschouwing der Honden kunnen overgaan. Eupbros. Zeer gaarne, Broeder Ik ken geen Dier dat N 2  196 WYSBEGEERTE VOOR (VI. Afd. dat leerzaamer van aart is; want men kan hem genoegzaam tot alles afrigten. Men kan hem leeren by zekere gelegenheden uit te gaan en weder te keeren. Hy zal het huis bewaaren, en kennis geeven , wanneer een vreemdeling het nadert. Sommige Honden zullen niet toelaaten dat men iets , dat hunnen meester toebehoort, aanraake, en anderen zullen zyn goed in zyn afzyn bewaaren. Men vindt 'er, die Paarden, Koetsen of andere Rytuigen zullen volgen; en ik heb zelfs wel gehoord dat 'er zekere soort van Honden met korte pooten is , die het spit kunnen draaijen. Het is gemeen hen op hunne agterste pooten te zien loopen, maar zo gemeen niet hen te zien dansen, schoon sommigen ook dit geleerd hebben. Men kan hen eene groote verscheidenheid van konsten leeren, en eeni. gen zyn zelfs zo ver gebragt geworden, dat zy met geld ter markt gegaan zyn, om voor zichzelven spys te koopen. ~ Een Hond is ook het getrouwste Dier der waereld voor zynen meester, wien hy steeds zal tragten by te blyven. Loopt hy denzelven nu of dan eens vooruit, hy wagt hem ook dikwyls weder in. Tegen beledigers zal hy hem met al zyn vermoogen poogen te verdedigen. Men heeft Honden gezien , die wanneer hun meester stierf, teekens van groote droefheid gaven, ja zelfs die ook, van hartzeer stierven. De ongemeene scherpe reuk, van ' dit schepsel zal hem zynen bezitter onder tienduizend menschen doen onderscheiden. . Maar laat ik u niet met algemeene lofredenen over den Hond ophouden, daar ons oogmerk is de Natuurlyke Historie van dit Dier te verhandelen. Cleon. Zeer wel zegt gy dat de Honden byna tot alles afgerigt kunnen worden. In Siberie gebruikt men ze als Paarden, en laat ze vry zwaare lasten van de eene herberg naar de andere voorttrekken, schoon zulks evenwel maar in sommige deelen van dat land plaats heeft. Uit de gesteltenisse der tanden blykt dat zy vleescheetende Dieren zyn, schoon het hun niet even veel is welk vleesch zy krygen ; want de ondervinding heeft zekerlyk elk geleerd dat 'er  XVII Samenspr.) JONGE heeren EN JUFFEREN. 197 'er Honden zyn, die eenen sterken afkeer hebben van eenige soorten van wild gevogelte. Eer wy tot byzon derheden overgaan moet ik nog aanmerken dat de Turken nooit Honden in hunne huizen toelaaten, en egter voorzien zy ze in plaatsen, van hunne huizen afgezonderd, van spyze. Nooit zullen zy ook eenen Hond van kant maaken, omdat dit Dier op doode krengen aast, welke anders, volgens hunne gedagten , ligtelyk besmetting in de lugt zouden veroorzaaken. Euphros. Gaarne zal ik uwe optelling van de byzondere soorten van Honden hooren; eenigen derzelven zyn my niet onbekend; maar zekerlyk heb ik van veelen nooit hooren spreeken. Cleon. Van alle soorten van Honden eene beschryving te geeven, zoude zekerlyk veel te omslagtig zyn. ■ Ik zal in het algemeen aanmerken dat die soorten , welke wy hier te lande kennen , gevoeglyk, onderscheiden worden in zulken, die kort hair hebben; in zulken , die lang hair hebben, en in zulken , die in het geheel geen hair hebben. Voor eerst komt hier in aanmerkinge, de Engelsche Bulhond , die eenen dikken grooten kop heeft, en zynen staart regtovereind draagt. Deeze Hond is zo algemeen bekend dat ik het onnoodig acht denzelven te beschryven. De Steendog schynt met den Bulhond eenige overeenkomst te hebben, ' maar hy is zeer veel kleiner, en men vindt 'er, die ongemeen klein zyn. Hy heeft eenen zwarten snoet , een' platten neus, en geelagtig bruin hair, met eenen staart, die bovenwaards omgekruld is. Men snydt deeze soorten van Honden doorgaans de ooren af om hunne koppen ronder te maaken.' Sommigen derzelven hebben eenen zwarten streep op den rug. Het is bezwaarlyk te zeggen waartoe zy eigenlyk geschikt zyn, want zy loopen in ons land geen wild na; hetgeen misschien veroorzaakt wordt, omdat zy (gelyk eenigen beweeren) herwaards zyn overgebragt uit Batavie, waar misschien Dieren zyn, welke hierin het geheel niet gevonden worden. Ik moet hier egter aanmerken dat sommige Steen-doggen, ook Keezen genaamd, van veel dienst n 3 zyn  198 WYSBEGEERTE VOOR (Vl. Afd. zyn tot het bewaren van huizen, werven en andere plaatsen. Dit is over het algemeen genomen waar ten aanzien van de Deenscbe Steen-doggen , die dunner zyn dan de anderen, naar welken zy voor het overige zeer wel gelyken, uitgezonderd dat hun snoet langer en spitser is. De kleur is gemeenlyk geelagtigbruin, schoon sommigen graauw, en anderen geheel zwart zyn. Die hoogst óp de pooten zyn agt men de mooiste, en doorgaans worden hun de ooren afgesneeden, omdat men ze dan voor fraaijer houdt. Zy draagen hunnen staart opwaards , en hebben een breed voorhoofd. ■ . De Ierscbe Wolf-hond is, volgens het getuigenis van Ray, onder alle Honden, welke hy ooit gezien heeft, hoogst op de pooten. Zy zyn grooter dan Steen-doggen, en hebben in hunne gedaante, vry wat overeenkomst met den Wind-hond. Van deeze Honden maakte men éertyds in Ierland, gebruik inde Wolven-jagt, waarvan zy ook hunnen naam hebben. Men wil dat' zy uit Epirus oorspronglyk zyn. Maar het zal onnoodig zyn , Zuster, u met eene bloote optelling van de menigvuldige verscheidenheden, welke in dit geslagt van Dieren gevonden worden, optehouden. De verscheidenheid van Schoothondjes, van Arlekyns en meer andere soorten, is verbaazend groot. Ik zul u alleenlyk nog zeggen dat gy, indien gy begeeren mogt eenige afbeeldingen van Honden te zien, in het Vyfde Deel der Natuurlyke Historie van Buffon, , eenige Plaaten, welke u ten dien opzigte voldoen zullen , vinden kunt. Eupbros. My staat voor die Plaaten meer dan eens gezien te hebben. Maar ik denk, Cleonicus, dat gy my nog wel meer byzonderheden wegens de Honden, en wel voornaamelyk wegens de Jagthonden, zult willen mededeelen. Ik heb de liefhebbers van de jagt zeer dikwyls van hunne Honden en Brakken hooren spreeken. Welke soorten zyn het, die by hun meest in agtinge zyn ? Cleon. Daar zyn twee soorten van Jagthonden. Die, welke eigenlyk zo genoemd wordt, is de grootste; de andere, welke kleiner is, heeft den naam van Brak. De ooren zyn lang en neerhangend; de neus is stomp; de bek groot,  XVII. Samenspr.) jonge Heeren en Jufferen. 199 groot, en wanneer deeze Hond blaft, maakt hy een sterk en zwaar geluid. Tot deeze soort brengt men ook den Bloed-of Speur-hond, waarvan men zich op het land veel bedient om dieven, welke tragten te ontvlugten, op te speuren. Men heeft ook eene soort van Honden, welke het wild meer door het gezigt dan door den reuk schynen te ontdekken, en zo wel op Vossen als Haazen jaagen. De Windhond is de gezwindste van alle Honden, en vervolgt de Haazen op het gezigt , niet op den reuk Zyne pooten zyn lang, gelyk ook zyn snoet is, en het ligchaam is zo dun dat het inzonderheid geschikt schynt om hem in het schielyk loopen niet te belemmeren, maar zyne gezwindheid te bevorderen. Alle deeze opgenoemde soorten van Honden behooren tot de kort-of gladhairigen, Ik twyffel niet of gy zult 'er my eenigen kunnen opnoemen , die tot dp langhairigen behooren. Euphros. Onder deezen zyn my de Krulhond en de Spaansche Hond bekend. Ik heb Krulhonden gezien , die om de langheid van hun wit hair wel naar Schaapen geleeken. Dikwyls merkte ik op dat het meeste hair oP den kop zat, zodat de Dieren byna blind scheenen. Liefhebbers van deeze soort van Honden houden ze zeer zuiver, en weeten ze aartig te scheeren. Ik kan ook van de Spaansche Honden niets meer zeggen dan dat zy lang hair hebben. Zy zyn wit aan de neus en midden oP het voorhoofd, maar de andere deelen van den kop zyn van verschillende kleuren. De ooren zyn lang, en voorzien van fyn, glad hair, van eene middelbaare langte. Ook weet ik dat 'er verscheidene soorten van Honden zyn, die deezen naam draagen. Cleon. Ik zal hier alleenlyk nog byvoegen dat onder de Spaansche Honden eenigen Landhonden zyn . waarvan de Heeren gebruik maaken in het vangen van vogelen, en anderen zyn Waterhonden, zo genoemd, omdat zy zeer af gerigt zyn op het zwemmen. • Maar onder de merk waardigste Honden, welke tot heden toe bekend zyn, is de Siberische Hond. Deezen zyn gemeenlyk geheel zwart of geheel graauw, en van middelmaatige grootte. De oogen  200 WYSBEGEERTE VOOR (VI. Afd. gen zyn klein, de kop is lang, en de neus puntig; de oo ren zyn klein, scherp, en hebben genoegzaam de gedaante van eenen regtovereind staande hoorn. Het hair is kort aan de ooren, den kop en de pooten.; maar de andere deelen van het lyf zyn voorzien van gladde hairen, die zo. zagt als zyde, en omtrent zes duimen lang zyn. ' Euphros. Gy hebt, in uwe verdeelinge van de Honden, ook gesproken van zulken, die in het geheel geen hair hebben, van welke soort ik niet weet 'er ooit eene gezien te hebben. Cleon. Tot heden toe is 'er nog maar eene van die soort bekend, te weeten de Egyptische, of Turkische of Malteezer Hond, en de gemelde byzonderheid alleen is genoeg om deezen van alle andere Honden te onderscheiden. ——< is ' g ' lyk nadeel door de ligtheid hunner ET^ dan met gemaklyk een prooi worden, van ied cbep. fel dat hen aanvalt? icnep. Cleon. Hier voor heeft de natuur eeycmA' a bigt  I. Samensp.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN 265 logt zyn. Alle vogels hebben een blaasje, het welk met olie gevuld, en aan het uiterste einde van hun ligchaam geplaatst is. Dit blaasje heeft verscheidene openingen , en wanneer de vogel merkt dat zyne vederen te droog zyn, of regen verwagt, dan drukt hy 'er met de bek aan, en haalt 'er een gedeelte van de olie uit, waarna hy met zynen bek over het grootste gedeelte van zyne vleugelen strykt, die daar door eenen nieuwen luister krygen, en voor den zwaarsten regen ondoordringbaar worden, dewyl het water 'er met groote droppels afrolt. Zulke vogels, die onder huisdak leeven , hebben zulk eenen grooten voorraad van vloeistoffe niet, als zy, die in de open lugt hun verblyf houden. De vederen van eene Henne , by voorbeeld, lyden veel door den regen, daar integendeel, Zwaanen, Ganzen, Eenden, en alle zulke vogels, die door de natuur geschikt zyn om in het water te leeven , zooras als zy uit den dop komen, hunne vederen met olie besmeerd hebben. Eupbros. Ik begryp dat de hoeveelheid van dit vogt naar hunne behoefte geschikt is. Maar geeft het zelve niet eenigen smaak aan het vleesch? Cleon. Het vleesch van sommige vogelen is 'er zoo traanig door, dat het naauwlyks eetbaar is; maar egter worden de vederen 'er beter door tot alle huislyke gebruiken, waartoe men ze gemeenlyk schikt. Eupbros. Wel mag men dan zeggen, dat ieder deel van het ligchaamsgeslel der Vogelen juist geschikt is, om hen tot vliegen in staat te stellen. Cleon. Dit zult gy nog duidelyker begrypen, wanneer gy overweegt dat hunne beenderen ongemeen dun en ligt, en hunne spieren zeer zwak zyn, uitgezonderd de groote borst-spier, die hun dient om de vleugels met groote kragt en snelheid te beweegen. Die zelfde sterke spier vult al de ruimte ter weèrzyde van het borst-been, welke in viervoetige Dieren klein, maar in de Vogelen groot en breed is. Hier door kan een Vogel zyne vleugels beweegen met eene kragt, die, de grootte van het Dier R 5 in  266 WYSBEGEERTE voor (VII. Afd. in aanmerking genomen zynde, byna ongelooflyk is. Eupbros. Uit het een en ander begryp ik dat het voor de menschelyke konst niet mogelyk is werktuigen uittevinden, met welker behulp zulk een ligt gestel zulk eene verbaazende kragt kan doen; en om deeze reden alleen moet de konst van vliegen steeds een van die dingen zyn, tot welke de mensch nimmer komen kan. Want naar maate de kragt van zyne werktuigen vermeerderen, moet derzelver zwaarte ook aangroeijen. Cleon. Uwe bedenking is in alle opzigten zeer gegrond. Ik zal 'er nog byvoegen, dat de staart den vogelen dient tot evenwigt voor kop en hals; dat zy door deezen zich in hunne vlugt bestieren even als een vaartuig door een roer bestierd wordt, en dat dezelve hun in het ryzen of daalen van zeer veel nut is. Eupbros. Gy hebt my nu gezegd, Broeder, in welke byzonderheden de Vogels en viervoetige Dieren van elkanderen verschillen; maar zyn 'er ook geene dingen, waarin zy overeenkomen ? Cleon. Ongetwyfeld. - Daar zyn Vogels, die van het vleesch van Dieren, en andere, die van kruiden en gewassen leeven. Sommige woonen geheel op het land; andere alleenlyk in het water. Deeze verscheidenheid ontstaat dikwyls uit de byzondere gesteltenisse van iedere soort, en niet zelden uit de lugtstreek en den grond, waar zy zich bevinden. In alle Roofvogelen, die van vleesch leeven, vindt men den bek, de klaauwen en de maag op eene byzondere wyze gevormd. De slokdarm of keel wordt in zoodanigen vol gevonden met klieragtige ligchaampjes, welke hun dienen om de deelen van het geen zy geroofd hebben, klein te maaken, terwyl dezelven naar de maag gaan, die altyd zeer groot is naar maate der grootte van den Vogel, en gemeenlyk met vet omwonden, om de warmte en verteerkragt te bevorderen. De bekken deezer vogelen dienen hun niet slegts tot werktuigen om hun voedsel te gebruiken, maar ook tot wapens om zich te verdedigen , zynde dezelven aan het einde gekromd, en  I. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 267 en somtyds zaagswyze gevormd. De klaauwen zyn groot , en zeer geschikt om den roof vast te houden ; want de spier, door welke de Vogels dezelven intrekken, is veel sterker dan die, door welke zy ze uitsteeken. Dus tot rooven geschikt, verspreidt dit gevogelte den schrik, waar het verschynt. De verscheidenheid van muziek, welke maar een oogenblik te vooren het gantsche bosch deed weêrgalmen, wordt eensklaps op deszelfs aannadering gestuit. Alles is dan stil; iedere soort van kleiner Vogelen zoekt dan haare behoudenis in de vlugt of in de duisternisse; en sommigen zoeken zelfs eene toevlugt by de menschen, om onbarmhartiger vervolgers te ontvlieden. Gelukkig is het dat alle Roofvogels doorgaans jagt maaken op gevogelte, dat genoegzaam van hunne grootte is. Eupbros. Hier zien wy dan weder hoe de Natuur voor de behoudenis der soorten gezorgd heeft; de kleine Vogels ontvlugten hunne magtige vervolgers, eer door de behendigheid dan door de gezwindheid van hunne vlugt, en tegen de vyanden, welke zy niet ontvlugten, zyn zy opgewassen. Cleon. Gy zegt zeer wel, dat zy hunne magtige vervolgers niet zoo zeer door hunne gezwindheid, als wel door hunne behendigheid ontvlugten. Want door de laatste zouden zy den snel vliegenden Valk, of den Arend vrugteloos tragten te ontkomen; voor deezen worden zy alleenlyk door hunne kleinheid beveiligd, want de gemelde Vogels jaagen naar grooter wild. Eupbros. Is 'er ook iets byzonders in de wyze, waarop zy hunnen roof vangen? Cleon. Zy vliegen zeer hoog in de lugt, om te zien waar iets dat hun aanstaat, ligt, en 'er met eene verbaazende snelheid, zoo dat zy het met eenen slag dooden, op aan te vallen. Natuur heeft egter den Vogel, dien zy vervolgens, eene drift ingeschaapen om hooger dan zy te vliegen, zoo dat zy beiden gemeenlyk boven ons gezigt zyn ; en de vogel, die de sterkste vleugels heeft, of het snelst kan vliegen, komt met de overwinning of veilig uit deezen stryd. Graanëetende Vogels, of zulken, die  268 WYSBEGGERTE VOOR (VIL Afd. die van koorn, vrugten, en andere gewassen leeven, hebben ingewanden, die gantsch anders gevormd zyn dan die der Roofvogelen. Eupbros. Kunt gy my ook eenig byzonder berigt geeven, wegens dit onderscheid in de gesteltenisse der ingewanden van verschillende soorten van Vogelen? Cleon. Even boven het borstbeen wordt de keel der graaneetende Vogelen wyd , en krygt de hoedaanigheid van eenen zak, die de krop genoemd wordt. Dezelve is vervuld met speekselagtige klieren, weike dienen om het voedsel, dat 'er in is, te bevogtigen. Deeze klieren zyn vry menigvuldig, en hebben openingen, waar uit eene witagtige en lymige stof komt. Na dat het drooge voedsel in den krop lang genoeg is geweekt geworden, gaat het naar den onderbuik; waar het niet in eene zagte en vogtige maag, gelyk die der Roofvogelen is, maar tusschen twee spieren, die van binnen met eenen harden en byna kraakbeenigen rok, bekleed zyn, wordt fyn gemaalen. Deeze spieren, welke elkanderen wryven , zyn geschikt om de hardste stoffen te verbryzelen , wordende derzelver werking dikwyls vergeleeken by die van de maaltanden in menschen en dieren. Eupbros. Ik begryp dan dat de werktuigen der spysverteeringe, in de viervoetige Dieren, genoegzaam in eene omgekeerde orde, als in de Vogelen geplaatst zyn. De eerstgemelden maaien eerst hun voedsel met hunne tanden, en vervolgens komt het in de maag, waar het geweekt en zagt gemaakt wordt; de Vogels, van welken gy spreekt, maaken het daarentegen eerst week in den krop, en vervolgens wordt het in de maag gemaalen en klein gemaakt. Cleon, Men vindt ook dat deeze Vogels hun werk maaken van zand en keitjes op te pikken, zoo wel als andere harde stoffen, niet zoo zeer om het voedsel klein te maaken, gelyk men zich gemeenlyk verbeeldt, maar om de al te geweldige werking van de tegen elkanderen overgestelde spieren voor te komen. Eu-  I. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 269 Eupbros. Ongetwyfeld is 'er ook zeker bepaald oogmerk in de wonderbaare verscheidenheid der gedaante van de bekken en voeten der Vogelen. Cleon. Zy zyn altyd geschikt naar het element, waarin zy voornaamelyk hun verblyf houden. In sommige Watervogelen is de bek van eene ongemeene langte, om hen tot het zoeken van hun byzonder aas in staat te stellen, het welk alleen gevonden wordt op den grond van poelen, moerassen en modderige plaatsen. Anderen, die aan het strand zich onthouden, is de lange bek van dienst om wormen, kleine visschen, en kuit van visch te kunnen oppikken Maar de gemeenste gedaante van den bek in het Watergevogelte is de breede lepelagtige bek , als in de Eenden, Ganzen en Zwaanen, welke zoo geschikt is dat hy eene groote hoeveelheid van water kan opneemen en inhouden, zoo dat zy altyd vry veel vogts met hun aas doorzwelgen, en de oppervlakten van planten , die in stilstaande wateren gevonden worden, kunnen afschuimen. Ik moet ook niet vergeeten te melden, dat deeze Vogels zenuwen hebben, die tot de einden van hunne bekken loopen en zeer wel gelyken naar die, welke in den mensch aan 'de einden der vingeren zyn, dewyl zy hun voornaamelyk dienen om te voelen. Eupbros. Ik begryp nu wel dat ook de pooten en voeten der Vogelen geschikt zyn naar hunne byzondere leevenswyze. In deezen heb ik eene aanmerkelyke verscheidenheid opgemerkt. Sommigen hebben zeer lange pooten zekerlyk, om in staat te zyn om door het water te waaden Derzelver pooten zyn tot vry ver boven de knien van vederen ontbloot; de teenen zyn van een gescheiden, opdat zy des te beter in de modder zouden kunnen zak-, ken. Maar die vogels, welke hun voedsel al zwemmen-, de zoeken, hebben korte pooten, platte voeten, en vliezen tusschen iedere teen, welke zy in het zwemmen uitbreiden, even als de visschen hunne vinnen doen dus kunnen zy het water naar den eenen kant toe stooten, om hunnen voortgang in eene tegenovergestelde rigting te be vor-  270 WYSBEGEERTE VOOR (VII. Afd. vorderen. Daarenboven hebben zy gemeenlyk lange halzen, om tot aan den grond te kunnen reiken, en vandaar zand, of eenige andere harde stoffen, welke zy met hun aas doorzwelgen, op te haaien. Cleon. Gy hebt denkbeelden genoeg, om u op eene verstandige wyze te verwonderen over de verscheidenheid der middelen, waarvan de Natuur zich bediend heeft, om iedere soort van schepselen zoo te vormen, dat dezelve haare byzondere neigingen kan involgen. Doch laat ons tot andere beschouwingen overgaan. Ik behoef u zekerlyk niet te verklaaren wat wy meenen, wanneer wy van Trekvogelen spreeken. Eupbros. Ik weet dat men 'er zulke Vogels door verstaat, die naar warmer of kouder lugtstreeken trekken, naar maate de lugtgesteltenis of hun byzonder voedsel hen daartoe noodigt. Maar moet men de Zwaluwen ook hiertoe brengen ? Cleon. Uit eenige berigten, welke wy wegens die Vogels hebben, schynt men te moeten opmaaken, dat zy niet op gelyke wyze verhuizen , maar dat zy den gantschen winter door in eenen staat van beweegingloosheid blyven Ik denk egter dat de getuigenissen voor hunne verhuizing ruim zoo sterk zyn. Zy, die naar de Keerkringen gereisd hebben, zyn door de dagelyksche ondervinding overtuigd geworden, dat de Zwaluwen in groote zwermen naar den Equator toe vliegen, om daar het voordeel van warmer lugt te genieten. Eupbros. Ik begryp dan wel dat de verhuizing der Zwaluwen meer tegenspraak gevonden heeft, dan die van andere vogelen. Maar misschien kunnen wy ons in dit geval met nuttiger en aangenaamer beschouwingen bezig houden. Cleon. Wy zullen dit doen, zonder ons met naspooringen van weinig belang in te laaten. Wilde Eenden en Kraanvogels gaan tegen den winter gemeenlyk warmer lugtstreeken zoeken, en vergaderen ten dien einde op zekeren tyd van het jaar by elkanderen. Dit schynt geen ge-  I. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 271 gevolg te zyn van de raadpleeging van eenen enkelen dagSomtyds vergaderen zy, en scheiden weder van elkanderen om ten tweeden maale by een te komen. Wanneer egter eindelyk de verhuizing eenpaariglyk is vastgesteld , dan vliegen zy allen te gelyk op, en men ziet de gantsche bende vertrekken. Het is gantsch niet onvermaaklyk de orde, in welke zy wegvliegen, gade te slaan. Gemeenlyk schikken zy zich in eene kolom, of somtyds vormen Zy twee kolommen, die zich in eenen hoek vereenigen, en de letter V uitmaaken; terwyl de voorste vogel de lugt schynt te klieven, om den voortgang der volgenden gemaklyk te maaken. Doch hy blyft maar eenen zekeren tydt op dien lastigen post; want van plaats veranderende, begeeft hy zich in de agterhoede. De langte van den weg, dien zy dus al vliegende kunnen afleggen, is verbaazend; maar de regelmaatigheid hunner beweeginge is niet minder verwonderlyk; en men zoude haast zeggen, datzy door zekere zugt om gemeenschappelyk te leeven, gedreeven worden , om zich naar wetten, die ten algemeenen nutte dienen, te schikken. Jonge en oude Vogels vervoegen zich altyd naar de plaats der algemeene samenkomste, en zy blyven nooit in gebreke van regtstreeks naar de bedoelde plaats te gaan. Eupbros. Ik begryp dus dat'er eenige Vogels zyn; die eigenlyk genoeg bewooners van alle lugtstreeken kunnen genoemd worden; maar egter blyft het zeker dat iedere lugtstreek ook haare Vogels heeft , die aan haar in het byzonder eigen zyn. Cleon. Uwe aanmerking is zeer juist, Zuster. Men kan 'er nog byvoegen, dat de gevederde inwooners van iedere lugtstreek zekere uitmuntendheid hebben, die hun in het byzonder eigen is. Die van de gemaatigde lugtstreek overtreffen anderen door de welluidendheid van hunnen zang; die van de verzengde lugtstreeke door de schoonheid en leevendigheid van hunne kleuren; en de bevroozene lugtstreek , welker zeën overvloed van visch hébben, zyn ook voorzien van eene grooter verscheidenheid van watervogelen  &73 WYSBEGEERTE VOOR (VII Afd. len dan in die deelen van Europa, welke wy bewoonen, gevonden worde. Eupbros. Uit het geen ik geleezen en gehoord heb , meen ik te moogen besluiten, dat iedere soort van Vogezicb in die streeken onthoudt, waar zy het voor haar best geschikte voedsel in den grootsten overvloed kan vinden; dat zy allen altyd zorgen om hunne jongen in die plaatsen en in die jaargetyen te kippen, welke hun den ruimsten voorraad van leevensmiddelen verschaffen kunnen. Cleon. Dit wordt allenthalve door de ondervinding bevestigd. De groote Vogels en het Watergevogelte verkiezen zich plaatsen , die zoo ver als mooglyk is van de menschen zyn afgezonderd, en gebruiken ook ander voedsel dan het geen door menschelyke vlyt wordt aangekweekt. Sommige Vogels, die geenen anderen vyand dan de Slang te vreezen hebben, maaken hunne nesten zoo, dat zy aan het einde van eenen kleinen tak hangen, en den ingang van onderen hebben; maar de kleine Vogels, die van vrugten en koorn leeven , worden meest in de volkrykste landen gevonden, en zyn maar al te dikwyls onwelkome roovers van de vrugten , die de menschen hoopten in te zamelen. Eupbros. Mag men egter niet wel zeggen, dat de kleine Vogels, in het maaken van hunne nesten , zo veele listen aanwenden, om ze voor de menschen te verbergen, als de grooten om ze ontoeganglyk te maaken, voor de wilde Dieren of andere vyanden? Cleon. Ja: en de wyze, waarop iedere byzondere soort haare nesten zoo toestelt, als meest geschikt is om haare jongen te kippen, verdient onze opmerking. In heete lugtstreeken worden nesten van de zelfde soort met minder konst, en van min warme bouwstoffen gemaakt dan in de gemaatigde, omdat de zon in de eerstgemelden de broeijing eenigermaate bevordert. Over het algemeen genomen , ziet men 'er egter in het werk der Vogelen ook groote konst, dewyl zy hunne nesten van binnen bestryken met zulke stoffen, die best geschikt zyn, om hunne eije  I. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN 373 eijeren warm te houden. Men kan de grootheid van hun geduld , terwyl zy met broeijen bezig zyn, by geene mooglykheid met Woorden uitdrukken: noch honger , noch naderend gevaar, kan hen van hunne nesten aftrekken; en voor het eindigen van den broeityd is het wyfje, schoon vet toen het eerst ging zitten, doorgaans zoo mager als een geraamte. Onder sommige soorten van vogelen zorgt het mannetje om voedsel te verzamelen, terwyl het wyfje op het nest zit. Andere vogels, als Duiven en Sperwers, houden beurten en verpoozen elkanderen. Eupbros. Ik heb ook wel gezien dat de Hennen haare eijeren geheel verlieten. Cleon. Dit doen zy opdat de eijeren geen' al te grooten graad van hette zouden krygen om gekipt te worden; in dat geval laaten zy ze een weinig koelen, en keeren dan weder met genoegen naar haaren poft. - Wat ziet men, wanneer de jongen voor den dag komen, de ouden bezig en wel te vrede! De vreesagtigsten worden dan de moedigden ter verdediginge van hun kroost, en voorzien het van voedsel, het welk naar deszelfs staat geschikt is. Roofvogels worden ten dien tyde roofzugtiger; en graaneetende vogels houden op van zingen, als geheel bezig in de zorg om hunne jongen van het noodige te voorzien Eupbros. Ik beloof my uit dit eerde gesprek over de vogelen in het algemeen geen gering vermaak, wanneer wy in de volgende Samenspraaken tot byzonderheden zullen komen. Cleon. Gaarne zoude ik aan uwe verwagting beantwoorden- maar eerlang zal ik door noodige bezigheden geduurende eenen langen tyd van deeze aangenaame uitspanningen worden afgetrokken, zoodat wy op het volgende gedeelte der Natuurlyke Historie niet lang zullen kunnen stil staan. Ik beloof u egter nog twee Samenspraaken over de Vogelen. Eupbros. Ik wenschte dat ik gelegenheid mogt hebben, om dagelyks voordeel uit uwe onderwyzingen te trekken ; I. Afd. III. Deel, S doch  374 WYSBEGEERTE VOOR (VII Afd. doch de reden verbiedt my dit altyd te wagten. Ik zal alle bekwaame gelegenheden, welke hier toe voorkomen, waarneemen , en verlang ernstig naar onze volgende samenkomst. Tweede Samenspraak. Over de Verdeeling der Vogelen in Benden en Rangen, en byzonderheden, die in eenigen derzelven merkwaardig zyn. Cleonicus. Om u op de kortste en gemaklykste wyze over de Vogelen in het byzonder te onderhouden, heb ik geen beter middel kunnen uitdenken, dan u voor eerst een algemeen denkbeeld van het samenstelsel der Vogelen te geeven, en te leeren hoe zy in Benden, en die Benden weder in Rangen verdeeld worden. De Benden zyn vier in getal, naamelyk Vliespooten , Velpooten, Kortvlerken en Waterminnaars. De eerste Bende bevat twee Rangen, te weeten de Aaksters en de Mosschen. Onder de tweede behooren mede twee Rangen, de Scherpvogelen en de Hoenderen. De derde is niet in Rangen gesmaldeeld. De vierde Bende bevat vyf Rangen, namelyk de Tandbekken, De Smalle Platbekken, Enge Rolrondswyze Platbekken, Dompelaars en Sneppen. Daarenboven zyn 'er nog eenige onzekere geslagten van Vogelen. Deeze verdeeling is opgemaakt uit een Werkje van den Heer Moebring over de Geslagten der Vogelen. Myns oordeels zal het best zyn dat gy zyne Lysten van de Vogelen, zo als hy ze ieder onder hun geslacht heeft geschikt, eens voorleest. Ik zal dan gelegenheid hebben om hier en daar eene aanmerking te maaken. Eupbros.  II Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN 375 Eupbros. Ik zal die moeite gaarne op my neemen. Onder de Aaksteren , die tot de Vliespooten behooren, en den eerden Rang dier Bende uitmaaken, zie ik dat hy verscheidene vogels geteld heeft. Hunne naamen zyn de volgende, Warvogel, Paradysvogel, Grootbek, JaagerVogel of RhinoferosVogel. Cleon. Van deeze vier Vogelen zal ik u den Paradysvogel, den Grootbek, en den Jaagervogel een weinig nader leeren kennen. Den eersten vinden wy by Watson , in de 3de Fig. van de XXVIIIste Plaat, afgebeeld. Hy spreekt 'er van als van eenen der schoonde en zonderlingde Vogelen, en als eenen , die inzonderheid aanmerkenswaardig is om de schikking zyner vederen. Hy is ongemeen ligt en het bekleedsel van zyne vederen is zoodaanig, dat hy met eene kleine beweeging van zyne vlerken in de lugt kan voortdryven, zonder zich merkelyk te vermoeijen, of dikwils genoodzaakt te zyn om op de aarde te komen rusten. Zelden komt hy 'er anders dan om te slaapen, en die byzonderheid heeft aanleiding gegeeven , om wegens deezen Vogel te vertellen, dat hy alleenlyk in de lugt zyn verblyf hield, en van dat element leefde. Deeze vertelling is ook waarschynlyk de oorzaak geweest dat men den Paradysvogelen, die in Europa gebragt werden, de pooten kort aan het lyf afsneed , om dus de vertelling dat zy van natuure geene pooten hadden, des te meer ingangs te doen vinden. Het is zeker dat de Paradysvogel, in de lugt op vliegende Insekten aast, en dat hy van eenen bek voorzien is, sterk genoeg om de hardden derzelven te verbryzelen. Onder het vliegen vertoont deeze Vogel zich vry groot, dewyl veelen van zyne vederen zeer lang zyn, maar wanneer men hem in de hand neemt, dan moet men zich verwonderen over zyne ligtheid. Zyne pluimagie is zeer zonderling, en vooral aan den staart, in wiens midden twee lange borstelachtige Bestuurpennen zyn ; ook zyn de pennen, die hy onder aan de zyden heeft, merkelyk langer dan zyn gantsche lyf. De geheele vogel is zonderling S 2 van  376 Wysbegeerte voor (VIL Afd. van maaksel, en ongemeen schoon van vederen. Hy is aan den kop geel, aan de keel schitterend blaauw - groen. De pluimen van den kop zyn kort en vast, en vertoonen zich als verguld; die van de keel zyn zoo zagt als fluweel, en hebben, naar maate van den dag, waarin zy staan, zulk eenen verwonderlyken weêrschyn, als de Halsvederen van den Paauw. De rug is rood , doch niet schitterend, en van eene kleur, die tusschen scharlaken en karmozyn in is, met eenen koperbruinen weêrschyn. De Borst is bleeker rood. De Vlerken zyn donker zwart met eenen vuurigen purperen gloed, die 'er zeer schoon onder speelt, naar maate het ligt 'er op valt. Zy worden in het Oosten gevonden. Eupbros. Uit uwe beschryving begryp ik wel, dat deeze Vogel ongemeen schoon is. Ik verlang om uw berigt wegens den Grootbek te hooren. Cleon. Gy kunt hem by Watson in de 2de Figuur der XXVIIste Plaat vinden afgebeeld. By hem draagt hy den naam van Toucan, en wordt geteld onder de Vogels, die merkwaardig zyn wegens het maaksel hunner Bekken. In deezen is dezelve van eenen verbaazenden omtrek, en byna zoo groot als de Vogel zelf; hy is egter niet zwaar van stoffe, dun als parkement en overal hol, opdat hy den Toucan, die zelf ligt, en gantsch niet sterk van maaksel is, tot geenen last verstrekken mooge. De Vogel is niet grooter dan eene kleine Duif; zyn kop, stuit en buik zyn gloeijend rood, en de borst is goud-geel. — De bek is geelagtig, van boven donkerer dan van ondeten, en aan beide de zyden getand, als de sneede van eene zaag. Hy aast op vrugten, doch meest op Peper, die hy, door middel van zyne zaagtanden, van de steel afstroopt. Hy wordt ook, doch zeer te onregt, de Brasiliaansche Aakster genoemd; en de Starrekundigen van laater tyd, hebben hem tot een starre-teeken in het zuidelyk halfrond des Hemels gemaakt, onder den naam van Amerikaaasche Gans, die nog onnatuurlyker is. Eupbros.  II. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN 377 Euphros. Kan men by Watson ook eene beschryving van den Jager-vogel vinden ? Cleon. Ja; hy noemt hem Indiaanscben Hoorn-Rave, en geeft 'er eene afbeelding van in de 1ste Figuur van de zevende Plaat. Hy is mede merkwaardig om zynen bek, die wangedrogtelyk groot is. Op den bovensten snavel staat een uitwasch, welks spits, naar het voorhoofd toe, is omgekromd, even als een hoorn, het geen ook de reden is dat deeze Vogel onder den naam van Rhinocerosvogel bekend is. Voor het overige is die groote bek zeer ligt, dewyl hy hol is, en egter sterk van samenweefsel. De Vogel onthoudt zich omtrent de wateren, en loert op kleine waterdiertjes , die hy met eenen slag van zynen spitsen bek doorboort, of in een oogenblik tusschen deszelfs scherpe kanten verplet. Lees nu de naamen der Vogelen, die vervolgens gemeld worden. Eupbros. De naamlyst der Vogelen , die tot den eersten Rang der Bende behooren, luidt verder dus: Duitsche Pappegaai of Aakster, Raven, Indiaansche Raven of Nootenkraaker, Steenkraai , Spreeuw, Lyster, Indiaansche Kaauw, Koekkoek, Draaihals, Specht, Graauwspecht, Groenspecht van Seba, Boomkruiper, Grasmusch, Rhyndace van Seba , Ysvogel, Byenëeter, Hoppe, Bloemenspecht. Cleon. Op eenigen der Vogelen , welken gy genoemd hebt, zal ik niet in het byzonder stil staan. Van den Aakster weet gy dat hy vatbaar is om te leeren klappen. Een Spreeuw hebt gy zekerlyk meer dan eens gezien , en opgemerkt dat hy geen der ongevalligste is onder de gemeenste Zingvogelen. Eupbros. Ik weet dat zyne pluimen een schoon schakeersel van zwart, groen, blaauw, geel, wit en graauw zyn, het welk verscheidelyk schittert naar maate de dag 'er op valt. Cleon. Onder de Lysteren merkt Watson aan, dat men ook een groote verscheidenheid van kleuren vindt, en sommige soorten, die met recht zeer schoon moogen genoemd worden. Zulken, die juist niet in schoonheid uitmunten, S 3 als  378 Wysbegeerte voor (Vii Afd. als de graauwe en zwarte Lyster, het Koperwiekje, en de Kamp- of Veld - lyster, brengen egter zeer veel toe om de liefhebbers van de Vogeljagt te vermaaken, en de lekkernyen, die voor de tafel geschikt zyn, té vermeerderen. ■ Tot het geslagt der Aakstervogelen, heeft men ook den Koekkoek gebragt, dien anderen, doch te onregt, voor eene soort van Havik gehouden hebben. Het is zeker dat deeze Vogel de eijeren uit de nesten van andere Vogeltjes vernielt, en 'er de zynen in legt, om door dezelven uitgebroeid te worden. ■ De Vogel, die den naam van Draaihals draagt, is ook zeer zonderling, Hy heeft even als de Koekkoek twee voor- en twee agtervingeren. Zyne tong is zeer lang, en ligt in den bek toegevouwen. Zy is zeer scherp aan de punt, en dient om 'er de Insekten tusschen de reeten der boomen mede te treffen en te bemagtigen. Onder de Vogelen hier te lande, welke in gloed van kleur den Pappegaai evennaaren, moet zekerlyk de Ysvogel geteld worden, tot wiens gezin de Byen-eeter mede behoort, die dus genoemd wordt , omdat hy op de Byen aast, welke in Asie en de Zuidelykste deelen van Europa, waar hy zyn ver blyf houdt, overvloedig vallen, Doch ik moet over eenige weinige der opgetelde Vogelen wat byzonderer zyn. Eupbros. Ik verwagt dat dit de Specht en de Hoppe zyn zullen. Cleon. Voeg'er den Bloemenspecht nog by, en gy hebt ze genoemd. Watson, die, in de Iste Figuur der XXVIIIste Plaat, eene afbeelding van den Specht gegeeven heeft, stelt de Spechten , van welken verscheidene soorten zyn, op de lyst der Vogelen met merkwaardige bekken. Hy beschryft in het byzonder den groenen Specht, Wiens ligchaam omtrent de grootte heeft als dat van een Aakster; zyne vederen liggen egter digter op malkanderen , cn zyn staart is zoo lang niet. De vlerken zyn lang, en de staart is kort, en zoo zonderling van maaksel, dat de punten van deszelfs pennen hem tot onder schraa.-  II. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 379 schraaging dienen. Zyne pooten zyn kort, en voorzien van vier vingeren; derzelver eene paar staat voor- en het andere agteruit. De geheele Vogel is schitterend groen, uitgezonderd boven op den kop, waar hy blinkend rood is. Zyn voedsel bestaat in Insekten, die op, in, en onder de schors der boomen zich onthouden. Eupbros. Ik begryp dat de natuur hem ongemeen wel heeft toegerust om dit-aas te vangen. Want de plaatsing zyner vingeren stelt hem in staat om de boomen met gemak te beklimmen; en wanneer hy halte moet houden om wat te eeten, dan kunnen zyne scherpe nagelen en de punten van zynen staart hem ten steun dienen. Cleon. Men kan hier nog byvoegen dat de bek van den Specht zeer sterk, en niet gerond, gehoekt of gepunt is, gelyk die van andere Vogelen; maar dat dezelve geheel regtuit gestrekt, plat aan de zyden, en voor aan gewigd is. Wanneer het Insekt onder de bast van den boom zit, dan klopt hy het met zynen bek aan stukken; doch wanneer het zich in eene reet of scheur van den boom schuil houdt, dan bedient de Vogel zich niet van zynen bek, maar gebruikt zyne tong, die zeer lang is, om het aas te bemagtigen. Deeze tong , die aan haare punt beenagtig en zeer spits is, dient den Vogel om 'er de rupsjes mede te doorbooren en vast te spitten. Zy is ook van vooren bezet met eenige borstelhairtjes, die agteruit staan, opdat de Insekten 'er niet weder afslippen. Hier te lande worden eenige Spechten gevonden, die zeer fraai zyn ; doch zy vallen meest in de warmer gewesten van Amerika. Daar vindt men groenen , graauwen, witten en goudgeelen. In allen is de bek en tong van het zelfde maaksel, en 'er is geen onderscheid in de manier, waarop zy aazen. Eupbros. Zult gy my nu eene beschryving van den Hop of Hoppe geeven, Broeder? Cleon. Ja, dat is juist myn oogmerk. Watson telt hem onder de Vogelen, die merkwaardig zyn wegens hun hoofdsiersel. Hy geeft 'er eene afbeelding in de Iste figuur S 4 der  380 Wysbegeerte voor (VII. Afd. der XXIXste Plaat. Het is onbetwistbaar dat de kuif van dit Vogeltje alleen, al ware 'er geen ander fraai aan te ontdekken, genoegzaam zyn zoude om het onder de zonderlingste Vogelen te tellen. . Men vindt onder de bekende Vogelen niet eenen, die, naar evenredigheid van zyne grootte, zulk een fraai hoofdsiersel heeft als deeze. Hy kan hetzelve naar zyn welgevallen op zynen kruin vlak nederleggen, of regt overeind zetten. Eupbros. Uit uw berigt begryp ik dat de Hoppe gantscb niet onder de groote Vogelen te tellen is. Cleon. Hy is niet grooter dan een Lystér. Zyne pooten zyn kort, en ongemeen teêr. Zyn kop is klein, en de borst maakt de vertooning van vry breed te zyn. uit hoofde van den stand der vederen. Zyne kuif bestaat uit vier-en-twintig pennen, die allen merkelyk langer zyn .dan de andere vederen, met welken de kop bekleed is en zy loopt van het grondstuk van den bek af, over den kop heen tot aan den nek toe. Alle deeze pennen zyn donker geel, en fraai geteekend met zwarte en witte plekken. De rug van deezen Vogel is ook zeer sierlyk gekleurd met zwart en wit, en de staart, die zwart is heeft op het midden eene witte baar. De bek is dun en boogswyze gekromd. Hy aast op Insekten, en woont in de meeste bosschen van Europa. Eupbros.f Gy hebt my nog de beschryving van den Bloemenspecht beloofd. —- Ik verlang dezelve te hooren Cleon. Watson stelt dit beestje aan het hoofd der talryke bende van Vogelen die merkwaardig zyn wegens hunne kleinheid, en geeft hem den naam van Bloemzuigertje omdat hy, even als de Byen en Wespen, uit de bloemen zuigt, zonder zaaden, vrugten of Insekten te gebruiken Gy kunt hem in de tweede figuur der XXXIste Plaat van Watsons werk afgebeeld vinden, Eupbros.f Het komt my voor dat dit het Vogeltje is het Welk de liefhebbers Colubris noemen. Cleon. Hy behoort juist tot dat geslagt. Het schynt de Vogel te zyn, die in de natuur de overgang maakt van de Vo-  II. Samensp.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 381 Vogels tot de Vlinders. Hy is een inbooreling van Amerika en van de warmste deelen der Indien. Men ziet hem meest altyd by dag onder de bloemen omvliegen, een dergelyk geluid maakende als Wespen en Hommels. Zyn bekje is zeer dun, doch vry lang, en dus ongemeen geschikt naar de wyze, waarop hy aast. Het Vogeltje steekt dit tusschen de blaadjes en styltjes der bloemen in, en gaat nooit stil op dezelven zitten, maar zuigt 'er al vliegende honing uit, of blyft 'er op de vlerkjes regt voor hangen, Eupbros. Maakt hy dan nooit gebruik van zyne pootjes? Cleon. Genoegzaam nooit dan by nagt om zich ter rust te zetten. - Ik moet niet vergeeten nog iets wegens de schoonheid van dit Vogeltje te zeggen. Heerlyker gloed van goud en zilver-kleur, van blinkend rood, purper en groen, dan zyne vederen vertoonen, is 'er niet uit te denken. De kleinste soorten dienen de Indiaansche vrouwen tot oorsieraaden, en schitteren niet minder dan de fynste edele gesteenten. — Laat ons nu tot den tweeden Rang deezer eerste Bende overgaan, die de Musschen bevat. Eer gy de de naamen leest, zal ik aanmerken dat de Musschen , even als de meeste kleine Vogels, die van zaad leeven, maar eenen kleinen bek noodig hebben. Eupbros. Ik zie dat de Musschen hier in twee soorten verdeeld zyn. Die van de eerste soort, welke het grondstuk van bek omtrent rolrond, zeer schielyk in eene scherpe punt uitloopende, hebben, zyn zes in getal, naamelyk de Kruisvink, Bloedvink , Groenvink, Vink , Sys, Beemer of Boheemer, die ook Pestvogel genoemd wordt. Cleon. De vyf eersten van de hier opgenoemde Vogelen onderscheiden zich allen door hunne kleur en zang. Den Beemer stelt Watson onder de Vogels, die merkwaardig zyn wegens hun hoofdsiersel, en zegt dat hy, zonder dat men zyne fraaije vederkuif eens in aanmerking neeme, voor een' der fraaiste Vogelen van de waereld te houden is. Zyne middelste slagpennen loopen in schitterend rooS 5 de  382 Wysbegeerte voor (VII. Afd. de vliezen uit, als of het plekjes van zeer fyn lak waren. In de laatste uitgaaven van het Syst. Nat. van Linneus wordt hy tot de Havikken gebragt; en in sommige plaatsen van Duitschland draagt hy den naam van Pestvogel. Wat vindt gy nu by Moebring als het byzonder kenmerk der tweede soort van Musschen aangeweezen ? Eupros. Dat zy eenen elswyzen bek hebben, waarvan het grondstuk aan den bovenkant driehoekig, en aan den onderkant vlakker is. Vervolgens vind ik deeze naamen gemeld: Vygeneeter, Roodborst, Leeurik, Kwik. staart, Nagtegaal, Bremkoningkje, Mees, Staartmees , Zwaluw. Cleon. Het Roodborstje en Kwikstaartje weet gy dat schilderagtig mooi zyn. » Onder de Leeurikken, die doorgaans graauw bont zyn , vindt men 'er veelen zeer fraai geteekend. De Meezen verdienen ook onder de schoone vogelen geteld te worden. —- De gemeene Zwaluw (want alle soorten van dit gezin hebben haare byzondere schoonheden) is zeer aartig door eene witte plek op den staart geteekend. De Boeren-zwaluw heeft die byzonderheid niet, maar is ros van keel, en heeft rosse vlekken by de neusgaten, welke kleur by het blinkend zwart van de vederen op den rug merkelyk afsteekt. De Zand-zwaluw is kleiner dan de anderen, heeft eene aschgraauwe kleur, en is wit aan de keel en het onderlyf. De Gier-zwaluw gaat nooit op den grond zitten, maar onthoudt zich in de holen en puinhoopen van oude gebouwen. By sommige schryvers draagt zy den naam van Apus, dat is Pooteloos, doch te onregt; want zy heeft zekerlyk pooten , die egter zeer kort zyn. Zy is geheel zwart, uitgezonderd aan de keel, die wit is. Deeze en de Zand-zwaluw liggen den gantschen winter door, in haare hooien te rusten, alsof zy van. eene slaapziekte bevangen waren; daar men wil dat de andere soorten zich, in den herfst, onder het water verbergen, vanwaar men ze, in den winter of in het vroege voorjaar, wel eens by toeval ophaalt. —— Alle deeze Vogels stelt Watson pn-  II. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 383 onder die, welke merkwaardig zyn wegens hunne kleinheid; hy heeft 'er nog den Nagtegaal bygevoegd, van welken hy in het byzonder zegt, dat hy het gebrek van eene schoone uitwendige gedaante oneindig vergoedt door eene melodye, die onnavolglyk en nooit genoeg te verwonderen is; zoodat alle Vogels, die het oor in eenig opzigt door hunnen zang streelen, voor den Nagtegaal zeer ver moeten onderdoen. Doch laat ons voortgaan tot de tweede Bende, zynde die der Velpooten, welker kenmerk is, dat zy de kniën van vooren gevederd, en de pooten met een dik leder, het welk rimpelig is, bekleed hebben. Eupbros. De eerste der twee Rangen, waarin deeze Bende verdeeld is, bevat maar zes Vogelen , wier naamen zyn Nagtuil of Katuil, Nagtschade of Geitenmelker, Pappegaai, Valk, Arend en Gier. Cleon. De byzondere kenmerken van deeze Scherpvogelen zyn, dat de punt van den bek omgekromd is; dat de vingeren, door middel van een Lederagtig klein vlies, tusschen den buitensten en middelden vinger, aan hun begin, ruim verknogt zyn; en dat de klaauwen zoo krom staan , dat zy omtrent halve kringen maaken. —— Van de Uilen in het algemeen zegt Watson dat zy meestal zeer fraai van vederen zyn. De gemeene Katuil wordt zoo wel als de bonte Nagtuil by hem onder de schoone Vogelen geteld. " Wy vinden in de 2de Figuur der XXXste plaat eene afbeelding van den Hoorn-uil, van welken hy ook eene byzondere berchryving gegeeven heeft. Dezelve is aanmerkenswaardig uit hoofde van eenige vederen, welke, als waren zy ooren of hoornen, op den kop regt overeind daan. Hy wordt van sommigen de Arend-uil genoemd , omdat hy byna zoo groot en genoegzaam eveneens gekleurd als een Arend. Hy is glanzig bruin, donkerer op den rug dan op de borst, doch op beiden gegolfd met zwarte plekken. De vederen, die zich even als hoornen vertoonen, zyn zwart, en anderhalven duim lang; en by heeft eene soort van knevels. Bei-  384 WYSBEGEERTE VOOR (VII. Afd. Beide die byzonderheden doen hem in den eersten opslag vry wel naar eene Kat gelyken; waartoe ook veel toebrengt dat zyn kop zeer breed is, en de vederen 'er genoegzaam plat op liggen. Het is gelukkig voor onze landluiden dat de Vogel hier niet zeer gemeen is; want hy is een der allerverslindendsten, en rooft by nagt alle tam gedierte, het welk hem niet te groot is, inzon derheid Duiven, Hoenders en Eenden. Deeze soort wordt wel meest in Duitschland gevonden. In de Noordelyke Gewesten is 'er eene, die byna even groot is. Dezelve is sneeuwwit van kleur, met zwart gesprenkeld, en tot aan de vingeren der pooten gevederd. De pennen, die deezen Uil als hoornen op den kop staan, zyn zwart; en hy is geen minder vernieler van gevogelte dan de voorige. De Vogel, op welken wy vervolgens behooren te letten, is de Geitenmelker, dien men ook Nagtschade of Dagslaap noemt, en die door veelen tot het geslagt der Zwaluwen gebragt wordt. Hy is het geheele lyf over zeer aartig in 't donker graauw of bruin, met zwart gewolkt. Zyn bek is zeer kort en zagt, maar gaapt monstreus wyd, en is rondom met borstels bezet, die zich als knevels vertoonen. ■ ■'- De Pappegaai is u genoeg bekend. Gy weet dat hier te lande verscheidene soorten van dezelven gevonden worden, schoon zy allen uit vreemde gewesten overgebragt worden. Men houdt ze om de sierlykheid van hunne pluimagie, of om hun ge snap. De drie overige Vogels, welke gy genoemd hebt, zal ik in eene andere orde dan gy ze hebt opgeteld, beschryven , en voor eerst met Watson van den Gier spreeken, van welken wy by hem in de 2de figuur der XXIXste Plaat eene afbeelding vinden. —— De Gier, die by sommigen ook de Gier genoemd wordt, is op het eerste aanzien een der verschrikkelykste vogelen, en zyn karakter beantwoordt in alle opzigten aan zyn voorkomen , want hy is de verwoedde onder alle Roofvogels. Hy is grooter dan een Arend, en heeft een verschrikkelyk gezigt. Aan het lyf is hy met vederen overdekt, maar de kop  II Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 385 kop en hals zyn genoegzaam kaal, en gantsch anders van kleur dan de rest van den Vogel. Op den kop en hals ziet men slegts een weinig dons, en het ondereinde van dit laatste gedeelte wordt omringd van eene kraag, die met uit vederen, maar uit eene wollige stoffe bestaat, welker hairen drie of vier duimen lang zyn. Het lig chaam is zeer wel gevederd met pluimen, die donker graauw en zwart gevlakt zyn; maar de borst en buik zyn een weinig bleeker van kleur dan de rug. De vlerken zyn lang en wyd, en de staart is kort. De pooten zyn Zeer grof en sterk, en de klaauwen ysselyk om aan te zien. De bek is ook grof en sterk, en aan den bovensten snavel krom omgeboogen. Eupbros. Is de Gier de vogel niet, van wien men vertelt dat hy de legers van verre navolgt ? Cleon. Ja; hy doet dit, alsof hy door ingeevinge der natuur wist dat daar overvloed van geschikt aas voor hem te vinden is; want hy leeft meest van lyken ot kren-gen. Iets byzonders in de Gieren is, dat zy in schoolen by een vliegen, hetgeen andere roofvogel niet doen. De Arend, die in de Iste figuur der XXXste plaat wordt afgebeeld, is naa verwantschapt aan den Gier. Zyn kop en hals zyn egter gevederd, en zyn bek is mede onderscheiden van dien des gemelden Vogels, want dezelve is aan de zyden als met tanden ingesneeden. — Daar zyn verscheidene soorten van Arenden. Die , welke men by Watson vindt afgebeeld, is de grootste, en inderdaad een zeer schoone Vogel. Zyne kleur is glanzig bruin; zyn ligchaam is zoo groot als dat van een volwassen Kalkoen. Wyders zyn zyne vlerken wyd, en zyne pooten ongemeen sterk, en tot de voeten toe gepluime. - Men kan alle soorten van Arenden zeer gevoeglyk tot een geslagt met de Valken brengen. Want alle scherpvogels van dit gezin zweemen meer of min naar den Arend, en zyn inzonderheid in het maaksel hunner deelen aan denzelven zeer gelyk. De Muisvalk, de Giervalk, de Pa-trys  386 Wysbegeerte voor (VII. Afd. trys- Wesp- en Ringvalk, en het Steenvalkje behooren 'er alleen toe. De Valk van de Barbarysche kust is onderscheiden door zynen grooten kop, en de Kroonvalk door zyne kuif, bestaande uit smalle vederen die van het agterhoofd nederhangen. De meeste' Vo gels, die tot het geslagt der Valken behooren, kan men tot de jagt afrigten, en 'er zich in het vangen van Haazen, Patryzen, en andere kleiner Vogelen, van bedienen. Euphros. De tweede Rang van deeze Bende bevat de Hoenderen. Ik vind hier weder eene verdeeling in twee soorten. Tot de eerste soort behooren die, welker voorste vingeren, aan hun begin, door middel van een klein lederagtig vlies, ruim samengevoegd zyn. Zy zyn de zeven volgende: Paauw, Paauwies, Kalkoen, Poule Peintade, Hoen, Veldhoen, Kwartel. Cleon. Wy zullen ons niet lang met de hier opgetelde Vogelen bezig houden. De Paauw kan u niet onbekend zyn, en gy moet weeten dat hy met regt onder de Vogelen geteld wordt, die met schoone kuiven pronken, en dat daarenboven zyn fraaije staart hem eene verwonderly ke staatigheid byzet. De Paauwies is een Ameri kaansche vogel, en merkwaardig door zyne als van pluisfluweel gekrulde kroon. Wegens de Kalkoenen merk ik aan, dat de voorkop van den Haan eene gekrulde, kromme en vooruitstaande pluim heeft. In plaatse van spooren heeft hy agter op de scheenen een hoornagtige wrat. Wanneer hy prykt, zet hy zynen staart dikwyls rond om hoog. Onze gemeene Kalkoen, met zyne nederhangende kam en kwabben, behoeft in schoonheid geenszins te wyken voor de Poule Peintade, welke die vogel is, dien de ouden Meleagris genoemd hebben. Onder onze gemeene Haanen en Hennen, tellen wy veele soorten, die fraai gekuifd zyn. Wegens de volwassene Haanen moet men opmerken dat zy zeer harde en kegelronde spooren op de onderscheenen hebben. Het Veldhoen behoort  II. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 387 hoort toe het geslagt der Faisanten, en de Kwartel is de kleinste vogel van het Hoenderen geslagt. Maar noem my nu die van de tweede soort, tot deezen Rang behoorende. Zy hebben genoegzaam ten eenemaal gespleeten vingeren, tusschen welker voorste slegts een beginsel van een vlies vast is. Euphros. Ik vind 'er niet meer dan twee opgenoemd, naamelyk de Duif en de Ringduif van Madras. Ik weet dat 'er eene zeer groote verscheidenheid onder de tamme Duiven plaats heeft: dezelve is zekerlyk een gevolg van verscheidene soorten met elkanderen te laaten paaren , de jongen aan te kweeken, en uit dezelven weder voort te teelen. Cleon, Gy begrypt dit zeer wel. Ik zal 'er alleenlyk byvoegen dat Linnaeus de Duiven onder de Bende der Musschen brengt, en dat, volgens hem, een der kenmerken is, dat de bek aan zyn grondstuk zemelig of schilferig is. - Eenigen der soorten van Duiven, van welken thans het meeste werk gemaakt wordt, komen uit het oosten, en leveren, wanneer zy weder met inlandschen gepaard zyn, eene verbaazende verscheidenheid van soorten uit. ' Onder de Ringduiven worden 'er gevonden , die zeer schoon zyn. Eenigen zyn groen van vederen, gelyk sommige Pappegaaijen. De witte Tortelduif is niet anders dan eene tam gemaakte Ringduif. Doch laat ons hier voor het tegenwoordige onze Samenspraak eindigen, en by de naaste gelegenheid ons met de beschouwing van de derde Bende van Vogelen bezig houden. Derde  388 WYSBEGEERTE VOOR (VII. Afd. Derde Samenspraak. Over eenige byzondere soorten van Vogelen. Euphrosyne. Wy moeten nu onze Samenspraak beginnen met de Vogelen, die tot de derde Bende behooren, en Kortvlerken genoemd worden. Van dezelven vind ik 'er alleenlyk vyf opgeteld, te weeten de Struis, de Amerikaansche Struis, de Kasuaris, de Dod-aars en de Trappe. Cleon. Het kenmerk van deeze Kortvlerken is, of dat hunne vlerken geheel onbekwaam zyn om te vliegen, of dat zy klein zyn in evenredigheid tot het dikke ligchaam. Onder het loopen slaan zy ze op , en leggen dus meer wegs af met loopen dan met vliegen. De knieën en een gedeelte der onderdyen boven de knieën, zyn naakt. De pooten zyn overdekt met eenen dikken lederen huid; en de vingeren zyn geheel gespleeten. -. Ik stel vast dat gy het een en ander over de Vogelen, welke tot deeze Bende behooren, zult geleezen hebben. Euphros. Ik heb Watson ingezien, en by hem eenigen der Vogelen, die ik zo even heb opgenoemd, beschreeven gevonden. Hy stelt den Struis, van welken hy in de XXVIste Plaat eene afbeelding gegeeven heeft, onder de langgehalsde en langpootige vogelen. Cleon. De aanmerking van den Heer Watson hieromtrent verdient wel overdagt te worden. Veele Vogels zegt hy, die van lange halzen voorzien zyn, opdat ze geschikt zouden weezen om in de wateren en moerassen hun aas te zoeken. De Natuur heeft ook eene dergelyke zorg gedraagen voor den Struisvogel, schoon in eene andere gelegenheid; want in de plaatsen, waarin hy zyn verblyf houdt, zyn  III. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 289 zyn weinige of geene wateren. De langte van zyn hals en pooten is egter noodig om hem zyn voedsel te doen vinden; want zyn natuurlyke en meest geliefde aas bestaat in de vrugten van sommige heesters en boomen , die niet zelden vry hoog hangen. Euphros. Ik heb wel hooren zeggen dat hy ook yzer eet, doch dit tel ik onder de volksdwaalingen. Meer gronds schynt 'er te zyn voor het geen men zegt wegens de weinige zorg, welke hy voor zyne jongen draagt, en wegens zyne domheid. Cleon. Men kan ook niet vast genoeg op die berigten staat maaken. Gemeenlyk zegt men dat de Struisvogels de eijeren in het zand leggen , en ze door de zonne laaten uitbroeijen. Maar Kolbe spreekt dit tegen en beweert dat zy, even als andere vogels, op hunne eijeren zitten, en dat hy dikwyls zag dat het mannetje en wyfje elkanderen hierin verpoosden. Sommige Schryvers verzekeren ook dat de Struizen nooit by hunne jongen komen , nadat dezelven buiten het ei zyn; doch dit is , volgens Kolbe, mede een misslag; want de jongen kunnen , geduurende eenige dagen nadat zy gekipt zyn , in het geheel niet voortgaan , zoodat de ouden hun dan voedsel brengen, en zeer zorgvuldig zyn om hen tegen alle gevaaren te beveiligen , zynde het in dien tyd voor niemand veilig hen té naderen. . Ik behoeve u niet te zeggen dat zyne eijeren zeer groot zyn. Euphros. Ik heb 'er wel gezien, die my voor Struiseijeren vertoond werden, en de grootte hadden van een kinderhoofd. Maar ik verlang uwe beschryving van deezen Vogel te hooren. Cleon. Schoon de hoogte van den Struisvogel , wanneer hy volwassen is, en regt overeind staat, tien of meer' voeten kan haalen , heeft hy egter geen verschrikkelyk Voorkomen. Zyn kop is, naar evenredigheid van zyn ligchaam , kleiner dan die van andere langhalzen; maar zyn hals , die ter naauwer nood gevederd kan genoemd worden, is dikker. Zyne pooten zyn zeer sterk en lang,I. Afd. III. Deel. T on-  290 WYSBEGEERTE VOOR (VII. Afd. en aan de voeten slegts voorzien van twee vingeren. Het lyf is niet groot , en de vlerken zyn zoo klein en kort dat het Dier in het geheel niet geschikt is om te vliegen;zy dienen het egter om schielyk voort te komen; want dé Struis kan, uit hoofde van de langte en sterkte zyner pooten, en geholpen door het slaan zyner vlerken , zoo snel rennen , dat de snelste harddraaver hem naauwlyks kan byhouden. De rug van den Struisvogel is in de mannetjes zwart, doch in de wyfjes donker graauw gemengeld. De borst is een weinig bleeker. De vlerken zyn eveneens van kleur als de rug, uitgezonderd aan de toppen, die, even als de onder-hals, wit zyn. De pluimen, die zeer duur betaald worden, zyn de vederen van den staart; want de rest van het ligchaam is eerder met eene donzige stoffe dan met regelmaatige vederen overkleed. Deeze staartpluimen zyn niet volkomen wit dan alleenlyk in de mannetjes. Plinius verhaalt ons dat men in zynen tyd groot gebruik maakte van deeze pluimen om de helmetten of andere hoofddekfels der soldaaten te versieren en tot zulk een einde bedient men 'er zich ook nog heden van. ik behoef u niet te zeg¬ gen dat de Struisvogel, van welken wy tot nu toe spraken , een inboorling van Afrika is. Euphros. Is de Amerikaanscbe van deezen merkelyk onderscheiden? Cleon. Hy is wat kleiner, en gelykt meer naar den Kasuaris. Hy heeft vier vingeren aan iederen poot, twee van vooren, en een van agteren. Zyne pluimaadje bestaat uit graauwe vederen, die op den rug tot aan den staart toe zyn uitgestrekt. De kop is gelyk aan dien van een Gans, en hy kan beter vliegen dan de Afrikaansche volgens geloofwaardige berigten is hy zeer schuw, en zoo gezwind dat een windhond hem bezwaarlyk zal voorby loopen, Zyn gemeenste voedsel is gras. Euphros. Ik verlang zeer om uwe beschryving van den Kasuaris te hooren. Cleon. Hy is een vogel, die, na den Struisvogel, de grootste en zwaarste van alle bekende vogelen is. Hy is vyf  III. Samensp.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 291 vyf en eenen halven voet hoog van het uiterste van den bek af tot het uiterste van de klaauwen toe. De pooten zyn derdehalven voet hoog , gerekend van den buik af tot aan het einde van de klaauwen toe. ' De kop en hals haaien .te samen anderhalven voet, en de grootste vinger is, wanneer men 'er de klaauw by rekent, vyf duimen lang. De klaauw alleen van den kleinsten' vinger is drie en eenen halven duim lang. De vleugel is zoo klein dat men denzelven in het geheel niet zien kan, dewyl hy onder de vederen van den rug verborgen is. • Alle de vederen zyn van de zelfde soort, strydig met het geen wy in andere vogelen, die vliegen, ontdekken; waarin wy vederen zien, welke hun dienen om te vliegen, en andere om het vel te dekken. De vederen van deezen vogel zyn meestal dubbel, hebbende twee lange buizen of scbagten, die uit eene andere voortkomen, welke aan het vel vast is. De vederen, die dubbel zyn, hebben altyd eene ongelyke langte; want sommigen zyn wel vyftien duimen lang, inzonderheid aan den stuit. De baarden, die de schagten versieren , zyn tamelyk lang, en zoo dik als een paardshair, doch niet in vezelen gesmaldeeld. De vogel is zeer sterk en bars van aanzien. De grootte van zyn ligchaam en de langte van zynen hals en pooten doen niet weinig om zulk een voorkomen te bevorderen. Het geheele dier is zwart , uitgezondert op zynen kam of kroon, die van een beenagtige zelfstandigheid en rood is, van welke kleur ook de kwabben zyn , die van vooren aan den hals tot op de borst nederhangen. Euphros. Uit uw zeggen begryp ik dat 'er naauwe oplettendheid noodig is om slegts de eerste beginsels van vleugelen aan dit schepsel te ontdekken. Het is dus niet geschikt om te vliegen; maar ongetwyfeld heeft de Natuur gezorgd om dit gebrek te vergoeden, door het een vermo-. gen van hard te loopen mede te deelen. Cleon. Het loopt verwonderlyk hard; het leeft zoo wel van dieren als van vrugten , en is gewoon zyn leevend aas met een onbegrypelyk geweld te vervolgen Zyne oogen T 2 zyn  292 Wysbegeerte voor (VII. Afd. zyn zeer snel en doordringend ; zyn maag is geschikt om alles te verteeren, men vertelt ook dat de Kasuaris op yzer aast; doch dat vertelsel is niet hooger dan eene fabel te agten. Euphros. Nu denk ik dat gy my den Dod-aars zult leeren kennen. Ik weet van deezen Vogel niets anders dan dat hy tot de bende , over welke wy thans handelen, behoort ; en heb niet kunnen vinden dat hy by Watson genoemd wordt. Cleon. By sommige Schryvers wordt hy Dodo, by anderen Dronte genoemd. Zyne grootte is tusschen die van eenen Struisvogel en eenen Kalkoenschen haan in , en ten aanzien van zyne vleugelen en veeren is hy niet ongelyk aan den Afrikaanschen Struis, maar zyne pooten zyn zoo kort, dat hy zich , met deezen vogel vergeleeken zynde , als een dwergje vertoont. Hy heeft eenen grooten kop, die met een vlies, het welk vry wat naar eenen kap gelykt, overdekt is; zyne oogen zyn groot en zwart; zyn hals puilt uit van vetheid; zyn bek is ongemeen lang en sterk, niet plat en breed, maar dik, wit uit den blaauwen» scherp en gekromd aan het einde. Zyn ligchaam is rond en vet, overdekt met zagte graauwe vederen, vry gelyk aan die van den Struisvogel, en aan weêrzyde heeft hy, in plaatse van groote en sterke vleugelen, kleine zagtgevederde vleugels van eene aschgraauwe kleur. De staart bestaat uit vyf kleine vederen van dezelfde kieur; de pooten zyn geel en kort, en ieder van de zelven is voorzien van vier lange sterke vingeren. De vogel is traag van gang en kan gemaklyk gevangen worden. Zyn vleesch is goed en gezond, en drie of vier Dodoos zyn genoeg om honderd matroozen te verzadigen. Hy slikt steenen en andere harde stoffen in , waaruit blykt dat hy tot het geslagt der Struizen behoort. Hy is, om ook dit nog te zeggen, een inbooreling van de Oost-Indien, en wordt in het byzonder op het Eiland Mauritius gevonden, Euphros. Uit uwe beschryving kan ik my den Dodaars klaar genoeg voorstellen, en ik twyffel niet of gy zult my  III. Samenspr.) jonge HeEREN EN JUFFEREN. 293 my de kennis van den Trapgans even gemaklyk maaken.Cleon. Van deezen weet ik juist niet veel te zeggen. Hy draagt ook den naam van wilden Kalkoen. Ter naauwer nood kan hy , wegens de kortheid zyner vlerken, en de zwaarte van zyn ligchaam, vliegen; doch hy trekt, even als de Struis, merkelyken dienst van zyne wieken in het loopen. Hy woont in Polen, maar trekt, volgens den Heer Linnaeus, vandaar naar Holland en Engeland. Men kan bezwaarlyk zeggen hoe hy in het laatste land , de zee over kome, daar hy niet kan vliegen. Ik heb ook luiden ontmoet, die veel moeite gedaan hebben om in Holland eenen Trapgans te zien , doch te vergeefs, schoon uit de ordonnantie op de jagt blykt dat zy 'er te vinden Zyn. Laat ons nu tot de vierde bende , tot die. der waterminnaaren , overgaan. Dezelve zal ons vry wat stofFe verschaffen; want zy bevat vyf rangen , en in eenigen derzelven zyn verscheidene vogels begreepen. —— In het algemeen moet ik wegens deeze bende aanmerken dat de vogels , die tot dezelve behooren , meer olie in hun zakje hebben, dan die, welke by ons onder dak , of op onze plaatfen leeven. Euphros. Zy hebben ook zekerlyk meer vettigheids noodig om hunne veêren tegen het water te beveiligen. Het vleesch van watergevogelte heeft zelfs eenen olieagtigen smaak. ——. Maar ik zal de vogels, die tot den rang van deeze bende gebragt en Tandbekken genoemd: worden , eens opleezen. Zy zyn vyf in getal , te weeten de Flammmigo, de Lepelaar, de Eend, de Zaagbek , en de Anhinga der Braziliaanen. Cleon. Het kenmerk van alle deeze vogelen is dat de randen van den bek , als het waare in tanden zyn uitgezaagd. , De Flammingo , welke in deezen rang het eerst voorkomt, word by Watson gesteld onder de Vogelen, die merkwaardig zyn wegens de langte hunner pooten. En waarlyk van alle vogelen , aan welken die eigenschap gegeeven is, moet de Flammingo voor den merkwaardigsten gehouden worden, dewyl de langte van zyne T 3 poo-  294 Wysbegeerte voor (VII. Afd. pooten en hals grooter is dan die van eenigen anderen vogel. Ik behoeve u niet in het byzonder te zeggen, welk oogmerk de Natuur hier mede hebbe. Euphros Waarschynlyk moet hy zyn aas onder het water zoeken. Cleon. Dat is juist het geval. Watson heeft ons, in de XXIVste plaat, eene afbeelding van deezen vogel gegeeven ; ook vinden wy by hem een vry omstandig berigt wegens denzelven. Hy is zeer gemeen in de heete landen, in Afrika en Amerika naamelyk , maar zeldzaam in Europa, en wordt voornaamlyk gevonden op de stranden, en aan de monden der rivieren. Wanneer men deezen vogel van verre in het water ziet , gelyk doorgaans gebeurt, verneemt men niets dan zyn bovenlyf aan de oppervlakte, even als of hy zwom. De kop is dan onder het water om aas te zoeken. Gevolglyk kan men op dien tyd niets anders zien dan een enkel vogellyf, ter grootte van eene gemeene Ganze; doch men staat verwonderd, zoo als men dit ligchaam zich verder uit het water ziet oprigten. Eerst vertoont zich een regt op steekende kop en hals, welke die van den Struisvogel in langte schynen te evenaaren, en terwyl het ligchaam zelf aan het strand nadert, verheft het zich niet minder hoog boven den grond dan de kop zich verhief boven het ligchaam ; men ziet dan een vogel van ;eene ongemeene hoogte, en van eene schoonheid, die geen weêrgaa heeft, omwandelen. De vleugelen overdekken byna het geheele lyf, en de staart is genoegzaam niets. Al dat gedeelte van het ligchaam , het welk van de vlerken niet overdekt wordt, is sneeuwwit: deezen zyn scharlaken rood, en zoo schitterend dat de oogen 'er van schemeren , terwyl de slagpennen gitzwart zyn. De hals is wit gelyk het lighaam, en de pooten zyn rood, gelyk de vleugelen. De bek is blaauw, uitgezonderd aan de tip , daar hy zwart is. Hy is niet regt uitgerekt en scherp , gelyk in de Rygers, maar ongemeen grof en breed, en vertoont zich als ware hy geknakt. De vingeren van deezen vogel zyn, even als  III. Samenspr.) JONGE HeEREN EN jufferen. 295 als die der Eenden, door een vlies samengehegt, zoodat hy ook kan zwemmen , het geen hy egter maar zelden doet, dewyl de langte zyner pooten het onnoodig maakt. Evenwel zyn 'er' zonderlinge gelegenheden , waarin het hem te pas komt, te weeten wanneer hy, door wind of stroom te ver in zee gevoerd zynde, vlot wordt, en voor de behoudenis van zyn leeven moet zorgen. In dat geval zwemt hy, totdat hy met zyne pooten weder grond kan raaken, en zoo ras als hy slegts een klein gedeelte van dezelven boven het water kan uitsteeken , kiest hy de vlugt. Euphros. De Flammingo verschaft ons dan een overtuigend bewys van de zorge, welke de Natuur voor sommigen van het gevederd geslagt, die diepe wateren doorwaaden moeten, gedraagen heeft. Zulken , die niet zeer geschikt zyn om te zwemmen , heeft zy van lange pooten en halzen voorzien , opdat zy in de plaatsen, waarin zy zy zich onthouden, iets van hunne gading vindende, hunnen bek gemaklyk aan den grond moogen brengen, om 'er hun aas mede te grypen. Cleon. Ik kan uit uwe aanmerking wel hooren dat gy Watson geleezen hebt. Misschien heeft u dit in staat gesteld om eenig berigt wegens den Lepelaar, welken wy nu beschouwen moeten , te geeven. Euphros. My staat voor dat hy denzelven heeft afgebeeld, en onder de vogelen geteld, aan welken de Natuur het voordeel van lange pooten , en eenen langen hals gegeeven heeft. Hy beschryft hem egter als minder schoon dan de Flammingo , by welken niet ligt een vogel in schoonheid haalen zal. Doch ik durf my niet ver meeten om eene beschryving van den Lepelaar te geeven. Dezelve zal ik liefst van u verwagten. Cleon. De Lepelaar is, wanneer hy regt over einde staat, wel eene elle hoog; het is evenwel niet de grootte van zyn lyf, maar de langte van zynen hals en pooten , welke hem die ryzige gestalte geeft. Zyn bek is omtrent agt duimen lang, en gelykt vry wat naar de steel van een T 4 lepel.  296 Wysbegeerte voor (VII. Afd. lepel. Hy is egter niet hol, maar overal plat, en verschilt van de bekken van andere vogelen daarin dat , daar dezelve aan den kop dikst , en voor aan de tip spitst en dunst zyn , deeze integendeel by den kop smalst is, en naar het uiteinde breedst uitloopt, even als de steel van een lepel. . De vogel is in het geheel sneeuwwit, uitgezonderd aan de pooten, die zwart zyn , en hy maakt door zyne zindelykheid eene zeer fraaije vertooning , van het agterhoofd hangt een kort kuifje neder, het welk egter niet aan allen gevonden wordt, zoodat men het waarschynlyk agt dat deeze byzonderheid dient om de beide sexen van elkanderen te onderscheiden. Hy wordt in veele plaatsen van Europa by de wateren gevonden. Het is gemaklyk het oogmerk in het byzonder maaksel van zynen bek na te gaan , wanneer wy op de middelen en de manier van zyn leevens-onderhoud agt geeven, De Lepelaar aast wel voornaamelyk op Kikvorschen , die , gaauwe springers zynde, den beet van eenen spitsen bek zeer dikwyls ontduiken of ontspringen, en niet zelden den Ryger of Ojevaar, nadat zy reeds opgevat zyn, ontworstelen, Maar de Lepelaar loopt, met zynen gaapenden bek, ook langs den grond aazen , en wanneer hy een Kikvorsch aantreft, fluit hy zyne lepels, die zoo breed zyn, dat zy het aas voor het grootste gedeelte beklemmen, terwyl zy aan de kanten met kleine tandjes gewapend zyn, om dus het ontsnappen geheel onmooglyk te maaken. Euphros. Ik zie dat Moebring deezen vogel ook den Pelikaan noemt, en egter meen ik wel te weeten dat Watson deeze beiden onderscheiden heeft. Cleon. Gy hebt gelyk: hy telt den Pelikaan, onder de vogelen, die merkwaardig zyn wegens het maaksel de XXVIIste Plaat. Met het hoogste regt wordt hy in dien rang geplaatst, omdat hy het gemelde gedeelte veel zonderlinger heeft dan eenige andere vogel. " Zyn bek is arm, deszelfs kleur is, naar maate van den ouderdom,  III. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 297 blaauw of geelagtig. Hy is wyders zeer scherp aan de punt; de bovenste snavel is even ale die van andere vogelen, maar de onderste gelykt naar niets dat in de Natuur gevonden wordt. Dezelve bestaat niet, gelyk in alle andere vogelen, uit een enkel stuk , maar uit twee lange en platte ribben , die aan elkanderen verbonden zyn door een taai vlies, het welk zich tot aan de strot uitstrekt, zeer wyd en ruim nederhangende als een zak, in welken eene zeer groote meenigte van allerleien voorraad kan geborgen worden. - Gy zult zekerlyk weeten dat 'er onder bet pluimgedierte naauwlyks een het onderwerp van meer verzonnen wonderen geweest is dan de Pelikaan Euphros. Ik weet dat oude zedekundigen en digters haar als een zinnebeeld van moederlyke liefde geroemd hebben, bouwende op het vertelsel dat zy ingevallen van prangenden nood gewoon is haare jongen met haar eigen bloed te voeden. Maar Watson heeft my geleerd dat 'er geene waarheid aan die geheele historie is. Cleon. Zoo is het; zy is enkel op misvatting gegrond: maar egter heeft de Pelikaan veel zonderlings, en dit kan zeer wel aanleiding gegeeven hebben om 'er wonderen van te vertellen. De vogel heeft , behalven het byzondere in het maaksel van zynen bek, en van de deelen, die daar toe behooren, eenen langen hals, en is vry laag op de pooten, die zwart en breed, en tusschen de vingeren gevliesd zyn. Ook is de geheele vogel wit , schoon zoo zuiver niet als de zwaan , uitgenomen dat hier en daar. by den bek en aan de vlerken, eenige vedertjes zyn met zwarte toppen. De vogel is zoo zwaar en log , dat hy tot weinig meer dan tot zwemmen bekwaam is; doch dewyl zyne pooten zoo ver niet agterwaards staan als die der zwaanen , kan hy beter dan deezen loopen. Het geluid zyner stemme gelykt vry wat naar het balken van eenen ezel , zoodat het al vry sterk en vreemd voor eenen vogel is. . Hy houdt zich meest op in de wateren, zoo wel in versche als in zoute, en aast greetiglyk op visschen en andere water-dieren; doch schoon hy T 5  298 WYSBEGEERTE VOOR (VII. Afd. hy zich meest in de rivieren of in de zee bevindt , kiest hy ook wel afgelegene woestynen en eenzaame bosschen tot zyn verblyf; want hy kan , snel en vlug zynde , in korten tyd, eenen grooten weg afleggen. In die woestynen maakt hy zyn nest en broeit 'er zyne jongen. Ligtelyk begrypt men dat de Pelikaan , in afgelegene wildernissen , haare greetige jongen dagelyks eenen merkelyken voorraad van voedsel moet aanbrengen. Hier toe heeft de Natuur haar van eenen ruimen zak voorzien , waarin zy alles wat zy vangt kan bergen, en het dus naar de afgezonderde verblyfplaats haarer jongen brengen, welken zy uit dat magazyn laat eeten en drinken. Euphros. Men kan hieruit den grond van het vertelsel, waarvan wy zoo even gesproken hebben, genoegzaam begrypen. ■■ Want indien men, zonder kennis te hebben aan de historie van deezen vogel , ziet dat hy zyne gulzige jongen uit den voorgemelden zak, in het midden der woestyne, voedt, dan kan men ligtelyk denken dat de jongen uit het ligchaam en bloed der ouden hun voedsel neemen. Cleon. Op zulk eene wyze is het praatje waarschynlyk eerst in de waereld gekomen, en naderhand is het door de onweetendheid der eeuwen agtereen voortgeplant geworden. — Doch zie, welke vogels in den twee den rang gesteld worden; want van die, welke in deezen nog genoemd zyn, heb ik niets byzonders te zeggen. Euphros. In den tweeden rang, welke die der smalle Plat-bekken is, vind ik 'er niet meer dan een gesteld , den Pappegeduiker naamelyk. Cleon. Watson telt hem onder de vogelen , die merkwaardig zyn wegens den stand hunner voeten. Hy draagt ook den naam van Zee-Pappegaai. Hy is verwonderlyk in het zwemmen , maar juist om die reden gantsch niet vlug in het loopen. Sommigen houden hem voor den zelfden vogel als de Pinguin, doch te onregt; want de  III. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 299, de byzondere gedaante van den bek , het wasch van het voorhoofd , en de hoornen by de oogen , geeven reden genoeg om hem van deezen te onderscheiden. Zyn bek is zeer smal, en omtrent eirond; deszelfs zyden zyn zeer digt op elkanderen plat toegedrukt. . Doch laat ons voortgaan tot den derden rang , bevattende de enge, rolrondswyze, Platbekken. • Euphros. Van dezelven vind ik drie verschillende soorten gemeld. De eerste is die, welke den bek eerst regt, en daarnaa omgekromd hebben ; de tweede die , welke eenen elswyzen bek hebben, die regt, doch aan de uiterste punt een weinig krom is; en in die van de derde soort ziet men eenen elswyzen bek , welke een weinig krom is. _____ Tot de eerste soort behooren de Kropgans , Jan van Gent, de Keerkringvogel, de Pinguin, het Rotteke van Martens , de Kokmeeuw , de Zeehavik en de Onweersvogel. — Tot de tweede de Groenlandsche Duif, de Stern en de Skolver , en tot derde de witte Zee Meeuw. Cleon. Het algemeene kenmerk van alle deeze vogelen is dat hun bek naar een kegel gelykt, rond, verheven, en aan de zyden toegedrukt is , en dat zy palmpooten hebben. . De Kropgans , die de eerste voorkomt, wordt van sommigen ook wel Pelikaan genoemd. Zyn bek is langer dan de kop , kegelagtig neêrgedrukt , en met de uiterste punt omgekromd. Aan de keel heeft hy eene naakte beurze, welke hy kan opblaazen. De vingeren zyn van vooren vier in getal zonder agtersten. Zy hangen allen over hunne gantsche langte aan een, door middel van een tusschenvlies. De Jan van Gent is mede eene soort van Pelikaan , en heeft ten opzigte van den bek vry wat overeenkomst met den eigenlyk zoo gegenoemden vogel ; zelfs heeft hy een beginsel van den langen zak, niet ongelyk aan dien van den Lepelaar. Hy aast vry greetig op visch, en verlaat, na zich wel verzadigd te hebben, de wateren , om naar de wildernissen te vliegen. —— De Keerkringvogel is volgens sommigen de  300 WYSBEGEERTE VOOR (VII. Afd. de zelfde als de Anhinga der Braziliaanen, en hier voor zoude vry wat reden zyn, zoo de tanden van den mond het niet twyfelagtig maakten.- Van den Pinguin zal ik u wat omstandiger berigt geeven. Misschien hebt gy Watson over deezen vogel wel geleezen. Euphros. Ik weet dat hy denzelven onder de vogelen telt, die merkwaardig zyn, uit hoofde van den stand hunner voeten, en 'er van spreekt, alsof men hem, by geval op het strand geraakt zynde, de Natuur zoude beschuldigen dat zy de voeten van dit schepsel te ver agterwaards, of buiten het evenwigt geplaatst had, zoodat het van dezelven maar zeer weinig dienst kan hebben om op het vaste land te gaan, dewyl het als een hond schynt op te zitten, wanneer het regt overeind staat. Natuur moet in dit geval egter niet slegts vrygesproken , maar zelfs om haar werk gepreezen worden. Want alle die vogels, welke de voeten zoo ver agterwaards geplaatst hebben , zyn geschikt om in de wateren, en niet om op het land te leeven, en hunne pooten zyn zeer wel gepast om 'er mede te zwemmen. Cleon. Gy toont dat gy Watson met veel oordeel geleezen hebt. — Daar is nu nog overig dat ik u eene beschryving van den Pinguin geeve; en gy zult ligtelyk zien dat ik dezelve byna geheel uit den zoo even gemelden schryver ontleene. ■ De Pinguin heeft de grootte van eenen wilden gans, maar zyn ligchaam is anders van maaksel; het is langer, en van onderen kleiner van omtrek dan aan de borst, daar hy zeer vet en dik is. De bek gelykt in het geheel niet naar dien van eenen Gans of van eenigen anderen vogel. Dezelve is vry lang, en gemaakt om groote kragt te oefenen. Hy is omtrent driehoekig van beloop , en voor aan de punt scherp en een weinig omgeboogen. De voeten zyn breed, en tusschen de vingeren gevliesd, en dewyl zy geheel aan het einde van het agterlyf geplaatst zyn, het geen de oorzaak is dat de vogel niet dan bezwaarlyk kan voortwandelen, zoo dienen zy hem om met eene wonderbaare kragt en vaardig-  III. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 301 digheid voort te zwemmen. Zyn rug is geheel zwart, en zyn borst en buik wit. Ook is de kop zwart, maar de streek, waarin de oogen staan, is, van den hoek van den bek af, wit. Deeze zeevogel is zeer gemeen in de noordelyke wateren. Hy aast inzonderheid op sprot en andere vischjes, die in schoolen by elkanderen zwemmen, digt aan de oppervlakte der zee. Een aantal van Pinguins zal dikwyls ettelyke dagen agtereen met een school dier visschen voortzwemmen, geduriglyk daaruit roovende en verslindende; terwyl de vervolgden geene pooging doen om het gevaar te ontvlieden. • Zonder van het Rot teke van Martens, de Kormeeuw en den Zee-Havik in het byzonder te spreeken, zal ik u vraagen of gy ook eenige kennis hebt aan den Onweêrs-vogel? Euphros. Uit den naam zoude ik haast besluiten dat hy storm of onweêr voorspelt. Cleon. Zoo is het; nimmer zal het missen dat op hunne vlugt storm en onweêr volgt. De vogel is omtrent zoo groot als een Leeurik en geheel zwart, uitgezonderd aan den stuit. Zy houden altyd huis in zee, vanwaar zy, wanneer 'er storm op handen is, naar een goed heen komen zoeken, vliegende by die gelegenheid meermaalen op de schepen, die zy in hunnen weg ontmoeten. ■ Van het zelfde gezin met den Pinguin is de Groenlandsche Duif, die zich meest in de zee onthoudt, en, op het vaste land gebragt zynde, genoegzaam onbekwaam is om te loopen. Deeze maakt met den Stern en Skolver de tweede soort van deezen rang uit, en tot de derde behoort alleenlyk de witte Zee-Meeuw. Welke vogels vindt gy nu tot den vierden rang, dien der Dompelaaren naamelyk, gebragt? Euphros. Dezelve behelst 'er niet meer dan twee; de Fuut naamelyk, of de Aarsvoet, en de Meirkoet. Cleon. Zy leeven mede op de zelfde wyze als de voorgemelde vogels. Zy duiken verwonderlyk , en vervolgen hunnen roof onder het water. —— Het vlies aan de vin-  302 Wysbegeerte voor (VII. Afd. vingeren hunner voeten is egter van een gantsch ander maaksel. Euphros. De vyfde of laatste rang van deeze bende is die der Sneppen. Ik zie dat tot denzelven vyfderleie soorten gebragt worden. De eerste bestaat uit vogelen met eenen kegelwyzen bek, die aan de zyden plat is,' en met halve palmpooten. Tot deeze soort behooren vier vogels te weeten de Kraanvogel, de Egyptische Kraan, de Ryger, en de Schrye of Schriek. Cleon. In de XXVste plaat van Watson kunt gy den Kraanvogel afgebeeld vinden. Volgens hem is het lyf donker graauw, en voor het oog niet zeer bevallig; maar op den nek zyn eenige zwarte plekken , die eene fraaije verscheidenheid maaken. Inzonderheid is de kop ongemeen schoon. Hy is zwart op het voorhoofd, daar hy eer met korte en styve hairen dan met vederen overdekt is; van agteren is hy kaal, scharlaken rood van kleur, en het vel met kleine bultjes gepukkeld. Daar agter volgt een schoone blaauwe vlek. De pooten van den vogel zyn tot aan het lyf toe naakt, opdat hy zonder hinder het water doorwaaden mooge. De bek is spits uitloopende, en een weinig geboogen. Hun vleesch is zeer lekker, dewyl zy niet op visch of water insekten , maar alleenlyk op waterplanten aazen. In veele plaatsen is men bygeloovig genoeg, om te denken dat het ongeoorloofd is hen te dooden. Euphros. Onder de grollen, welke ik heb hooren vertellen, is ook dat de Kraanvogels alleenlyk in gemeenebesten, en niet daar een Koning heerscht, gaan broeijen. Het enkel noemen van deeze vertelling , is zekerlyk genoeg om haar te weêrleggen. Maar uit de optel ling der vogelen van deezen rang, begryp ik dat men ook buiten Europa Kraanvogels vindt. Cleon. Zoo is het. In de warmer gewesten van Amerika vindt men verscheidene soorten, en daar onder zeer zonderlinge en schoone. De eene heeft eenen gantsch kaalen kop; de andere pronkt met eene beenagtige kam ; ge-  III. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 303 gelyk aan die van den Kasuaris; ook is 'er eene met hoornen, en eene andere met eene fraaije vederkuif. ——De gemeene Ryger heeft ook een van agteren nederhangend vederkuifje. Hy heeft de gestalte van eenen Ojevaar, en is niet ongevallig graauw, of ook wel van eene blaauwe kleur. ■ Men heeft op zekere plaatsen in Holland zelfs roode of rosse Rygers gevangen; en in het vorstelyk kabinet ziet men 'er een', die geheel wit is. De Ojevaar , de Ryger en de Kraanvogel zyn (gelyk uit de XXIVste en XXVste plaat van Watson blykt) vogels, die in het maaksel van hunne ligchaamen en gestalte vry wel naar elkander zweemen , en van ieder deezer geslagten vindt men onderscheidene soorten. De laatstgemelde is egter wel de staatigste van deeze geheele familie, welker byzondere leden voorzien zyn van zeer lange halzen, en niet minder lange pooten, ten einde zy, in het water hun onderhoud zoekende, het aas met den bek van den grond moogen ophaalen. ■ ■ Naar evenredigheid der pooten en hals zyn hunne ligchaamen niet zeer groot. Wegens de Schrye of Schriek, die mede eene soort van Ryger is, heb ik niets byzonders aan te merken. Euphros. Tot de tweede soort van Sneppen, die eenen kegelswyzen bek, welke aan de zyden plat is, en gespleetene pooten hebben, worden de Balearische Kraan, en het Numidisch Juffertje gebragt. —— De derde soort heeft eenen bek, die aan beide de zyden driekantig is, en gespleetene pooten. ——- Onder deeze vind ik alleenlyk de Kwartelkoning gemeld. Cleon. Wegens die vogels zal ik niets anders aanmerken dan dat de Balearische Kraan, die by Watson in de 3de Figuur van de XXVste plaat is afgebeeld, een zeer fraai versiersel draagt, waarom hy van sommigen een Paauw met eenen korten staart geheeten wordt. " Welke zyn nu de Sneppen van de vierde soort? Euphros. Zy hebben eenen elswyzen rondagtigen bek, en halve palmpooten. Deezen zyn negen in getal: de Kluit, Wulp,  304 WYSBEGEERTE VOOR (VII. Afd. Wulp, Poelsnep, Mathoen of Schoolaakster, Plevier < Sluiper, Kievet, Kemphaan en Riethoen. Cleon. De Kluit gaat in zonderlingheid van bek alle vogelen , die uit hoofde van denzelven merkwaardig zyn, te boven. Dezelve is niet hoorn- of beenagtig en styf, gelyk in de meeste andere vogelen , maar als het ware van balyn of taai leder en zeer buigzaam. Hy is zoo lang als een sneppenbek, maar veel dunner, en, het geen zeer vreemd is, hy staat naar boven toe omgeboogen. Verscheidene vogels hebben lange bekken , die nederwaards krom omgeboogen zyn, gelyk een seizen; maar de Kluit is de eenigste bekende vogel in de waereld , wiens bek krom omgeboogen naar boven staat. - De Vogel zelf heeft de gedaante van een Houtsnep, en is wit, met eenige donker graauwe vlekken. Hy broedt by ons te land in de duinen. Meest houdt hy zich op in de moerassige plaatsen der valleyen; hy steekt zynen bek onder de waterplanten om 'er de insekten tusschen uit te haalen. Hiertoe diende zyn snavel wel buigzaam te zyn, om des te minder te stuiten, en gemaklyker tusschen de wortelen in te kunnen raaken; terwyl ook de bogt, die zyn bek naar boven toe maakt, hem by die gelegenheid dient om horizontaal voort te werken , en het meeste aas te bekoomen. Euphros. Is 'er over de Wulp, Poelsnep , of andere vogelen van deeze soort ook iets byzonders aan te merken ? Cleon. Niets dan het geen wy reeds wegens andere hebben aangemerkt. Zy hebben allen zeer lange en dunne bekken, dienstig om in de moerassige aarde naar insekten te booren , en te zuigen. — Evenwel moeten wy niet vergeeten in het byzonder van den Kemphaan te spreeken. Euphros My staat voor dat Watson over deezen vry omstandig gesproken heeft. Telt hy den Kemphaan niet onder de vogelen, die zonderling zyn uit hoofde der schik kingen  III. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. kingen van het een of ander gedeelte hunner voeten? Cleon. Juist zoo. Voor het overige kan men aan merken dat de Kemphaan zeer zonderling is, uit hoofde van de schikkingen zyner halsvederen,. die hem, als eene kraag, over de schouderen en een gedeelte van de borst heen hangen. —— De vogel zelf heeft de grootte van een duif, en is zeer wel gemaakt. Even op het voorhoofd , by het begin van den bek, is hy kaal, gelyk ook de ruimte rondom de oogen van vederen ontbloot is, welke ruimte daarenboven , even als in de veldhoenderen , rood van kleur , en overal met tepeltjes bezet is. De bek is dun , en , even als de pooten , rood. De kleur van den vogel is niet wel te beschryven; want onder duizend vindt men 'er. naauwelyks twee , die ten deezen opzigte overeenkomen. Zy zyn echter allen schoon van vederen, en derzelver grondkleur zoude men in het algemeen graauw kunnen noemen, het welk met allerlei plekken gesprenkeld. en afgezet is. Euphros. Is de kraag , van welke gy gesproken hebt, wel gemeen aan alle de Kemphaanen? Cleon. Zy is aan de mannetjes alleen eigen, en bestaat uit eene meenigte lange en smalle vederen, die in onderscheidene vogelen zeer merkelyk van elkanderen verschillen. Men vindt 'er, wier kraag geel is; in anderen is zy geheel wit; en in sommigen git zwart; en in veelen bont of grys. In de vederen der wyfjes heeft zulk eene groote verscheidenheid geene plaats; en egter zyn zy allen zeer fraai. Euphros. Draagt deeze vogel den naam van Kemphaan waarlyk uit hoofde van zyne strydbaarheid? Cleon. Ja; doch die hoedanigheid heeft ook maar in de mannetjes alleen plaats. By elkanderen gezet zynde, zullen zy met de grootste verwoedheid tegen elkanderen vegten, zelfs zoo, dat veelen onder het stryden dood blyven. Van veelen houdt men 'er doorgaans maar eenen enkelen over. Wanneer zy in het wild met elkanderen vegten * dan zyn zy zoo onbezonnen dat men ze zeer gemaklyk by I. Afd. III. Deel. V lig-  306 Wysbegeerte voor (VII. Afd. ligten dag , onder een sleepnet kan vangen. ■ Zy behooren eigenlyk tot de trekvogelen, en worden hier te lande overvloedig gevonden. Hier en elders worden zy voor groote lekkerny gehouden. In het wild vallen zy veeltyds mager; doch wanneer men ze opvangt, en elk afzonderlyk houdt, worden zy zeer welgedaan en vet. Wegens de drie laatste vogelen, welke tot deezen rang gebragt worden, te weeten de halve Snep, de Waterhen en de Snep, zal ik alleenlyk aanmerken dat zy eenen elswyzen bek hebben, die rondagtig is, en gespleeten pooten. Euphros. Ik zie dat moehRing een aanhangsel geeft , waarin hy eenige onzekere geslagten noemt. Zekerlyk zullen in hetzelve wel vogels voorkomen, die eene byzondere opmerking vorderen. Cleon. Ik zal over deezen maar eenige weinige algemeene aanmerkingen maaken. De eene en andere byzonderheid, welke in dezelven plaats heeft, maakt het gemaklyk de meesten tot deeze of geene der Benden, welke wy reeds opgenoemd hebben, te brengen. ■■ Dus schynt de Sperwer, by voorbeeld, tot den rang der Aaksteren te behooren. ■ In den Butzert wyst de gedaante van den bek aan , dat hy tot den rang der scherpvogelen zoude behooren, indien zyne pooten slegts genoeg bekend warenom dit te verzekeren. ■ Indien men op de aftekening van den Diomedesvogel staat mogt maaken ,dan zouden zyne gevederde dyen reden geeven om hem tot de velpooten te brengen, maar de figuur van den bek verbiedt zulks. Met meer regt zoude hy onder de waterminnaars geteld worden, indien hy slegts naakte knieën had. De gepluimde wangen, en de nagelen van deezen vogel, die allen gaaf zyn, brengen hem al vry na aan de Ojevaaren, schoon hy. uit hoofde van de kortheid zyner pooten en schenkelen, nog veel van dezelven verschilt. Men moet (en zulk eene ontdekking zoude in de vogelkunde van dienst zyn) nog het een en ander wegens het waare maaksel van deezen vogel ontdekken, om te kunnen bepaalen of by tot de-  III. Samensp.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 307de Rygers behoore of niet. Ik zoude u nog vry wat meer vogels kunnen optellen, doch dewyl zy allen tot de eene of andere der soorten, van welken wy reeds in het byzonder gesproken hebben, kunnen gebragt worden, zullen wy hier onze samenspraak over de vogelen besluiten, en by de eerste gelegenheid tot de beschouwing der visschen overgaan. Vierde Samenspraak. Over de Visschen. Euphrosyne. Ik verlang zeer om uwe aanmerkingen over de Visschen te hooren. Ik begryp dat derzelver beschouwing al zeer uitgebreid kan gemaakt worden, en weet naauwelyks wat ik u het eerst zal vraagen om aanleiding tot uwe onderwyzingen te geeven. Cleon. De bedenking, welke gy hier voorstelt, geeft reeds gevoeglyke aanleiding om te beginnen. — Naar maate de voortbrengsels der Natuur eenen minderen trap van volkomenheid hebben, worden zy talryker. Wanneer wy overweegen welk eene groote verscheidenheid van Visschen ons bekend is; hoe veelen tot heden toe aan de menschlyke opmerking ontsnapt ■ zyn , en hoe verbaazend hunne vrugtbaarheid is; dan kunnen wy niet nalaaten ons te verwonderen dat zy in den Oceaan plaats kunnen vinden. Een enkele visch kan agt of tien millioenen van zyne soort in een jaargety voortbrengen; doch de Natuur heeft gelukkiglyk een middel beraamd om zulk eene vermeerdering, welke niet dan schadelyk zoude kunnnen zyn, te beletten, door te maaken dat de duurzaamheid van het bestaan der eene soort af hangt van de verniellige der anV 2 de-  308 Wysbegeerte voor (VII. Afd. dere. De zelfde vyandelykheden, welke men by de land dieren bespeurt, hebben ook plaats by de Waterdieren, en zelfs nog grooter ; want de roofdieren van de zelfde soort eeten elkanderen zelden op, maar onder de bewooners van den Oceaan is zulks zeer gemeen. De groote visschen eeten de kleine van de zelfde soort, terwyl die op hunne beurt weder loeren op zulken als zy verslinden kunnen. Euphros, Men kan egter de beschouwing van de meenigte van Visschen zekerlyk gemaklyk maaken, door ze in zekere soorten te verdeelen. Cleon. De Visschen kunnen gevoeglyk verdeeld worden in zulken, die door longen ademen en rood bloed hebben, het welk door hunne aderen loopt, of in zulken die door kieuwen ademen, en wier omloopende vogten helder en zonder kleur zyn. De eerste soort, welke alle Visschen die tot het geslagt der Walvisschen behooren, bevat, hebben eenen grooter graad van warmte dan het element , waarin zy woonen, zoodat zy telkens boven water moeten komen, om nieuwe lugt in te ademen; en schoon zy eigenlyk inboorlingen van den Oceaan zyn, kan het egter gebeuren dat zy in denzelven verstikken. Zy vereenigen zich met elkanderen, en brengen leevende jongen voort welken zy met hunne melk voeden, en die, wat hun inwendig maaksel betreft, groote overeenkomst met viervoetige dieren hebben. De Visschen van de tweede soort zyn daarentegen zoo koud als het element, waarin zy leeven; zy ademen alleenlyk in het water; zy teelen voort door kuit, die door de mannetjes bezwangerd wordt: zy zyn meest allen met schubben bedekt- Tusschen deezen. is nog eene middelsoort, die de kraakbeenige soort genoemd wordt. De Visschen , welke hiertoe behooren , ademen door de kieuwen , even als de bovengemelden. In plaatse van beenderen hebben zy, ter onderschraaginge van hunne spieren, slegts kraakbeenderen, en dus blyven zy groeijen naar maate zy ouder worden; want hunne beenderen verkrygen nooit zulk eenen graad van hardheid dat zy den  IV. Samenspr.) jonge HEEREN EN JUFFEREN. 309 den groei beletten. Het getal van deezen , zoo wel als van die, welke tot de Walvisschen gebragt worden , is maar gering in vergelykinge van dat der Visschen, die eene groote meenigte van kleine beenderen, ter onderschraaging van hunne spieren, hebben. Euphros. Ik heb wel gehoord dat men in eenen Karper .vier duizend drie honderd en agtenzestig beenderen geteld heeft. Cleon. Voor de juistheid der tellinge kan ik niet instaan. Ik durf u egter wel verzekeren dat zy zeer veele beenderen of graaten hebben. Visschen van deeze soort worden gemeenlyk in zoet water gevonden. Euphros. Wat is toch de reden dat onder de Visschen eene zeer groote overeenkomst van gedaante plaats heeft ? Cleon. Die moest onder hen plaats hebben. Om zich in de vloeistoffe, welke zy bewoonen gemaklyk te kunnen beweegen, moesten beide de einden van hun ligchaam puntig en spits afloopen, en in het midden moest hetzelve wat zwellen. Euphros. Ik begryp dit. Men is dus gewoon om de gedaante , welke de Natuur aan de visschen gegeeven heeft, na te bootsen in de schepen, die geschikt zyn om met de grootste gezwindheid te zeilen. De voortgang van een werktuig, het welk door menschelyke kunst gemaakt is, in het water, is egter niets in vergelykinge van die der dieren , welke gebooren zyn om in dat element hun verblyf te houden. De staart van alle Visschen is ongemeen buigzaam en voorzien van spieren, die byna een derde gedeelte van het geheele ligchaam uitmaaken. In denzelven bestaat hunne grootste kragt, en door den staart naar de regter of flinkerzyde te wenden , stooten zy het water agter uit, en gaan met de begeerde snelheid voort. Die beweeging wordt ook eenigzins onderisteund door de vinnen , welker voornaamste gebruik egter is het ligchaam in evenwigt te houden , of de beweeging te stuiten. Euphros. Dit weet ik dat door de ondervinding bevesV 3 tigd  310 Wysbegeerte VOOR (VII. Afd. tigd wordt: want wanneer men eenen Visch de vinnen afsnydt, dan is hy niet langer in staat om zich in eenen natuurlyken stand te houden. Wanneer hy naar de regterzyde wil draaijen , dan moet hy de vinnen aan den lin kerkant kunnen bewegen, en zoo omgekeerd, De staart schynt egter het groote werktuig der voortgaande beweging te zyn. Maar welke byzonderheden heeft men verder in de Visschen op te merken? Cleon. Gelyk alle dieren, die op aarde leeven, voorzien zyn van een bekleedsel, geschikt om nadeelen, die, voorwerpen buiten hen, hun zouden kunnen veroorzaaken, af te weeren, zoo hebben allen, die het water bewoonen, eene flymige lymagtige stoffe die, even als eene scheede, hunne ligchaamen dekt regen de hen aan alle kanten omringende vloeistof Onder deeze stoffe wordt gemeenlyk 'een rok gevonden, bestaande uit sterke schubben; en daar onder vindt men, eer men nog tot het spieragtig gedeelte 'van het ligchaam komt, eene olieagtige zelfstandigheid , die het schepfel de noodige warmte en sterkte byzet, Euphrof. Ik heb de schub van een' Visch wel eens door een mikroskoop gezien. Men ziet dan klaar dat dezelve bestaat uit eene meenigte van gelykmiddelpuntige cirkelen binnen in elkanderen, byna de zelfde vertooning maakende als de dwarsche doorsneede van eenen boom. Want gelyk men den ouderdom der boomen kan bepaalen uit het getal van zoodanige cirkelen, zoo kan men ook uit het aantal dier cirkelen in iedere schubbe, naar men voorgeeft , den ouderdom der Visschen bepaalen, mits men eenen cirkel voor ieder jaar van des schepsels leeven rekene, Cleon Men vindt dit door verscheidene schryveren van naam bevestigd. Onder anderen getuigt de Heer de Buffon eenen Karper gezien te hebben , (gelyk die uit het onderzoek deezer schubben bleek) niet minder dan honderd jaar oud was. Euphrof. Indien men voor deeze byzonderheid zulke agtbaare getuigenissen niet kon bybrengen, dan zoude zy my haast ongeloofbaar voorkomen. Cleon,  IV. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 311 Cleon. De zaak komt minder wonderbaar voor, wanneer wy de natuur van het element, waarin de Visschen leeven, in aanmerking neemen. Zy staan in hetzelve niet bloot voor de schielyke veranderingen, welke aardsche ligchaamen genoegzaam ieder uur ondervinden. Hun bestaan is eenpaarig, hunne beweegingen zyn gemaklyk, en hun leeven is zonder moeite ; zoodat alle de gevaaren , welke zy loopen, niet te zoeken zyn in de zwakheid hunner natuur, maar in de roofzugt van hunne medeschepselen. Euphros Hebben de Visschen evenwel geen lugt noodig om in het water te leeven? Cleon. Ongetwyffeld , zonder dezelve kunnen zy niet bestaan. Indien een vyver, waarin men visschen houdt , met ys bezet is, dan moet men een gedeelte van hetzelve breeken , dewyl zy anders by gebrek van versche lugt zouden sterven. Naardien het water altyd zekere hoeveelheid lugts bevat, hebben de Visschen een verwonderlyk gestel van longen, om de lugt van dat element af te zonderen. De dus ingeademde lugt is hun, even als andere dieren , waarschynlyk van dienst tot het omvoeren hunner vogten. Baarblyklyk hebben zy 'er ook dit aanmerklyk voordeel van dat zy, naar hun welgevallen , of naar maate de noodzaaklykheid zulks vordert, kunnen ryzen of daalen. Wanneer zy willen ryzen, dan zetten ze eene lugtblaas, van welke de Natuur hen voorzien heeft, uit, en vergrooten dus den omtrek van hun ligchaam, zonder hunne zwaarte te vermeerderen , zoodat zy ligter worden dan de vloeistof, waarin zy leeven. Wanneer die lugtblaas in tegendeel samengetrokken is, wordt ook hun ligchaam kleiner van omtrek, en zy zinken. Dat dit het waare gebruik van de lugtblaas is, en dat zy niet (gelyk sommigen gemeend hebben) slegts dient tot eene bewaarplaats van lugt, om de Visschen, terwyl zy onder water blyven, in staat te stellen om te ademen, is door proeven getoond geworden. Men ziet dus dat zy onze lugt inademen, en, het geene nog wonderlyker voorkomt, men heeft V4 ze  312 WYSBEGEERTE voor (VII. Afd. ze in het leeven gehouden, en vet gemaakt, nadat zy uit het water genomen zyn. Karpers , wanneer zy in eene koele kelder in een klein net opgehangen, en slegts met nat mosch bedekt worden, zoodat hunne koppen alleenlyk vry blyven, kunnen eenen tyd lang met wittebrood, in melk geweekt, gevoed worden. Euphros. Ik weet dat deeze proef dikwyls genomen is, Maar kan 'er (opdat wy tot eene andere byzonderheid in de Visschen komen) ook reden gegeeven worden, waarom hunne oogen plat zyn? Cleon. Die gedaante is by uitneemendheid geschikt naar het element, hetwelk voor hun verordend is. Hun gezigt is egter waarschynlyk niet zeer onderscheiden. Dit besluit ik uit alle proeven, welke ik omtrent hunne oogen heb kunnen neemen, door dezelven in eene donkere kamer te plaatsen. Het schynt ook dat zy eene flaauwe gewaarwording van het geluid hebben, en misschien krygen zy deeze gewaarwording door de trillingen van het element, waarin zy leeven, welke eer schynen te werken op hun gantsche gestel dan op eenig byzonder werktuig, hetgeen tot dat einde geschikt is. Hunne zintuigen zyn derhalven niet fyn, en hunne vermaaken zyn genoegzaam geheel bepaald aan het genoegen, het welk zy in de verzadiginge van hunnen honger vinden. Het is deeze drift alleen, welke hen aanzet om alle gevaaren te tarten ; hunne roofzugt schynt onverzaadelyk. Wanneer zy zelfs uit het water gehaald, en op het punt zyn van te zieltoogen, dan zyn zy nog gretig genoeg om het aas, waardoor zy in hun verderf getrokken werden , in te zwelgen. Euphros. Dewyl de Visschen zoo roofzugtig zyn heeft de Natuur hen ongetwyffeld voorzien van de noodige middelen om hunnen lust in te volgen. Cleon. Zy zyn tot dat einde voorzien van tanden, of liever van andere werktuigen, die tot het zelfde oogmerk dienen. De maag is gemeenlyk digt aan den bek geplaatst en schoon dezelve geene merkelyke warmte heeft, is haar vermogen om de spyze te verteeren egter verbaazend groot De  IV. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. De roofzugtigsten slikken niet slegts Visschen in, zoo groot als zy , maar zelfs Krabben en Kreeften, met schaalen en al, zonder dat zy er eenig ongemak van gevoelen. Dit verbaazend vermogen in hunne koude maag toont ten klaarsten dat warmte de oorzaak van de spysverteering niet is in de maag der menschen. Misschien is de oorzaak van dezelve voor ons ondoorgrondelyk. Wanneer wy de werkingen der Natuur willen navorschen, dan doen wy dikwyls niet eenen stap om in kennisse te vorderen, zonder dat nieuwe twyfelingen in ons opryzen. Eupbros. Dewyl de Vischen dan gemaakt schynen om elkanderen te vangen , en op te eeten , en dewyl zy onophoudelyk door honger gedrongen worden, is het wel te denken dat zy in geduurige vyandschap met elkanderen leeven, en telkens bezig zyn met middelen om geweld te pleegen , en geweld af te weeren of te ontsnappen. Cleon. Die middelen verdienen eene byzondere opmerking. Ligtelyk begrypt gy dat de kleinste soort van Visschen gantsch niet bestand zyn om een gevegt tegen de groote uit te houden. Hunne gewoone wyze van ontvlugten is derhalven dat zy in gaten zwemmen , waar de groote niet durven of niet kunnen inkomen. Hier worden zy op hunne beurt aanvallers, en leeven van de kuit van grooter Visschen, welke zy op de oppervlakte van het water vinden dryven. De Mossel, de Oester , en andere schulpvisschen liggen in hinderlagen op den grond, met hunne schulpen geopend, en wanneer eenig dier in den kring van hun' bereik komt, dan knypen zy dezelven ten eersten toe , waardoor het hun gemaklyk ten buit wordt. De Platvisch houdt, over het algemeen genomen , de wagt in de modder , tot de wyfjes van andere soorten haar kuit in gaten op den grond komen leggen, en wanneer deezen wyken , komen zy te voorschyn om te gast te gaan. - Men moet aanmerken v 5 dat  314 Wysbegeerte voor (VII. Afd. dat de vervolging , welke de Visschen elkanderen aandoen, niet bepaald is tot eene enkele streek, of tot eene enkele pooging, gelyk die van de landdieren. Gantsche schoolen van de eene soort volgen die van de andere door groote streeken van den Oceaan, van de nabuurschap van de Pool af tot aan den Epuator toe. Dus vervolgt de Kabbeljaauw, van Newfoundland af, de Wyting, die de vlugt neemt tot aan de zuidelyke stranden van Spanje. Zulk eene vervolging is waarschynlyk de oorzaak der jaarlyksche wederkomste van den Haring , op onze en de Britsche kusten. Euphros. Men heeft hierin ook zekere overeenkomst gezogt tusschen de Visschen en de vogelen , en zoo wel van Trekvisschen als van Trekvogelen gesproken. Cleon. Met zeer veel reden; want de Haring heeft eerst zyne verblyfplaats ten noorden van Schotland, van waar hy jaarlyks eenen geregelden weg houdt, en voortgaat tot in het Britsche kanaal. Hy vervordert zyne reize met groote regelmaatigheid. De tyd van het vertrek deezer Visschen bepaalt zich van Juny tot Augustus, en zy vergaderen altyd te samen, eer zy voortgaan. Nooit zyn 'er, welke van de groote bende agterblyven ; want wanneer de Haringen eenige plaats voorbygegaan zyn, wordt 'er niet een' meer gevonden. Het is niet mooglyk de reden van deeze verhuizingen met zekerheid aan te wyzen. Men kan niet bepaalen of zy voortkomen uit vreeze voor vervolgers, of uit eene drift om met grooter veiligheid voort te teelen, of uit eene begeerte om van plaats te veranderen, dan of deeze lange reize ondernomen wordt om voedsel te zoeken. Alles wat men hieromtrent kan zeggen, rust op enkele gissing. Zeker is het egter dat hun getal ongemeen groot is. Op hunnen togt volgen zy de roofzugtige Visschen , en wanneer zy in hunne gewoone verblyfplaatsen gekomen zyn, vallen zy den menschen ten deel, en strekken in zekeren tyd van het jaar, geheel Europa door, tot voedsel voor de armen. Euphrof.  IV. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 315 EupbroS. Is die groote meenigte van Haring, welke vernield of gebrukt wordt, niet geschikt om het gantsche geslagt uit te roeijen? Cleon. Het is 'er ver af Zuster. Zy is integendeel noodig om de al te sterke voortteeling te beletten; want dezelve is zoo geweldig dat zy, niet voorgekomen wordende, het element, tot verblyf van den Haring geschikt, eerlang te klein zoude maaken. Het getal van eitjes, het welk in de kuit van eenen enkelen Kabbeljaauw vervat is, is door Leeuwenhoek berekend, en bevonden meer dan negen millioenen, driehonderd en veertigduizend te bedragen: indien deeze allen tot rypheid kwamen, wat zoude de natuur zich dan belemmmerd vinden ! Die verbaazende vrugtbaarheid dient egter ter bereikinge van wyze oogmerken; door dezelve blyft, wat 'er ook gebeuren moge, deeze nuttige soort van Visschen altyd in weezen. Behalven het geen wy reeds gezegd hebben staat nog aan te merken, dat de Visschen geene van die geneugten of bekommering kennen, welke zoo duidelyk in de volmaakter soort van dieren, die wy landdieren noemen, te ontdekken zyn. Zy weeten niets van samenkoppeling; want schoon het mannetje zich somtyds met bet wyfje schynt te vereenigen, is zyn eenigste oogmerk zyn bezwangerend vogt op de eitjes, welke zy zich laat ontvallen, uittestorten. Somtyds graaven de wyfjes gaten op den grond van rivieren en vyvers, en leggen daar hunne kuit in, welke door de mannetjes. , even als te vooren gezegd is , bezwangerd wordt. Eupbrof. Is 'er ook een vaste tyd van het jaar, waarin de Visschen gewoon zyn hunnen kuit te schieten. Cleon. Zy verkiezen daartoe de heetste maanden van den zomer, en doen het gemeenlyk in wateren, die door de straalen der zonne verwarmd zyn. Zy verlaaten dan da diepste deelen van den Oceaan, die doorgaans koud zyn , en begeeven zich naar de stranden, waar het water eenigzins verwarmd is, of zoeken somtyds de rivieren en versche wateren. Wanneer zy zich van hunnen last ontdaan heb-  316 Wysbegeerte voor (VII. Afd. hebben, dan keeren zy weder naar hunne voorige verblyfplaatsen, en laaten het kroost, het welk uit de kuit voortkomt, aan zichzelf over. Euphros, Kan een van die jonge Vischjes de gevaaren, waarvoor zy bloot staan, nog ontkomen? Cleon. Zeer veelen ontkomen die, door hunne kleinheid en vlugheid. Zy ryzen en zinken schielyker dan volwassene Visschen , en kunnen in bekrompener wateren zwemmen. Sommigen beweeren egter dat naauwlyks een uit duizend ontkomt , en hiervoor is vry wat grond; want het mannetje en wyfje, waarvan zy voortgekomen zyn , zyn voor hun zoo gevaarlyk als andere Visschen ;en ieder Visch is de vyand van allen , welke hy kan inslokken. — Ik moet hier nog aanmerken (want by eene jonge Juffer, die zich in de Natuurlyke Historie oefent, behoeven dergelyke aanmerkingen niet vermyd te worden) dat sommige Visschen van beide de sexen zyn. Dus heeft men Braassems en Karpers gevonden, die hermafrodieten waren. Maar daar is zekere soort van Visschen, op welken men nog niet genoeg gelet heeft, die, het zy mannetjes of wyfjes, beide de teeldeelen hebben. Deezen zyn de zoogenoemde schaalvisschen, als Kreeften en Krabben ,die daarin van de schulpvisschen verschillen, dat de schaal of rok, met welken zy bekleed zyn, binnenwaards kan geboogen worden, zonder te breeken. Hierin schynen zy van alle andere schepselen onderscheiden te zyn; want daar wy onze spieren hebben, die door beenderen aan den binnenkant geschraagd worden, hebben zy hunne beenderen aan den buitenkant. Dewyl zy egter niet geschikt zyn om te zwemmen, hebben zy geene lugtblaazen als andere Visschen; maar zy kruipen langs den grond, en slokken alles in wat zy kunnen aangrypen , de schepsels van hunne eigene soort nieuitgezonderd. Euphros. Is het waar dat zy jaarlyks hunne schaalen afleggen, en nieuwe aanneemen? Cleon. Ja; dit doen zy regelmaatiglyk omtrent het begin van de maand May. Eenige weinige dagen voor deeze noo-  IV. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 317 noodige verandering, houdt het dier op met zyn gewoone voedsel te gebruiken. Even voor dat het zyne schaal afschudt, wryft het zyne pooten tegen elkanderen, en maakt het andere sterke beweegingen met zyn ligchaam. Vervolgens doet het zich op eene ongewoone wyze zwellen, en hierdoor begint de schaal in haare samenvoegselen tusschen het lyf en den staart te splyten. Daarna gaat zy, door het herhaalen van dezelsde werkinge, overal los, tot dat het dier geheel van den omslag ontslagen is. Deeze werking, is egter zoo geweldig en pynlyk, dat veele dier schepselen onder dezelve het leeve laaten. Zy, die ze overleeven, zyn zwak, en hunne naakte spieren zagt, wanneer men ze aanraakt, zynde dezelven slegts met een dun vlies overdekt. Doch in minder dan twee dagen tyds wordt dit vlies verbaazend hard , en eene nieuwe schaal , even ondoordringbaar als de voorige, vervult de plaats van de afgelegde. Eupbros. Wy hebben nu het leeven der Visschen in hun' eigen element beschouwd. Zekerlyk kunnen wy ze ook beschouwen, ten aanzien van de voordeden, welken zy het menschdom aanbrengen. Cleon. Ongetwyfeld. Die voordeden zyn menigvuldigHun vleesch dient ons tot spyze, hun vet tot olie, en hun vel tot verscheidene gebruiken. Men heeft zich zelfs eertyds van zekere versteende stoffe, die in hunne ligchaamen gevonden wordt, in de geneeskunde willen bedienen. Onder de Rivier visschen worden die, welke in snelle en loopende rivieren gevoed zyn, voor de gezondste gehouden Zulken , die in vyvers of modderige en stilstaande poelen leeven, zyn doorgaans onsmaaklyk , dewyl hun vleesch eenigen smaak aanneemt naar de plaats, waar zy vet geWorden zyn. Euebros. Wat is 'er ten deezen aanzien wegens de ZeeVisschen aan te merken? Cleon. Men erkent in het algemeen dat de Zee-visschen beter zyn dan de Rivier-visschen : en onder allen agt men die van de meeste waarde, welke in plaatsen daar veele roi-  318SiS Wysbegeerte voor (VII. Afd. rotsen zyn , gevonden worden. Naast aan deezen komen zulken, die zich op den bodem der zee onthouden ; maar die, welke gaarne naby de stranden blyven, zyn in minder agtinge omdat het water daar zoo zuiver niet is. Sommigge Zee-visschen zyn 'er, die ook in rivieren komen en men heeft opgemerkt dat hun vleesch, wanneer zy 'er eenigen tyd in geweest zyn, aangenaamer van smaak wordt. Anderen beweeren egter dat dit vleesch moeijelyker te verteeren is, schoon men tevens erkent dat de Visch dikwyls vetter is. Euphros. Ik meen wel gehoord te hebben dat Visch juist geen gezond voedsel geeft. Cleon. Het is zeker dat het vleesch van visch weinig voedsel verschaft, en schielyk bederft. Het is vol van eene grove soort van olie en Water, en heeft weinige vlugtige deeltjes, zoodat het gantsch niet geschikt is om in de zelfstandigheid van ons ligchaam veranderd te worden • want het is ontwyfelbaar dat alle soorten van dieren , die de meeste vlugtige deeltjes hebben, het geschiktste voedsel voor de menschen verschaffen. Zoodanigen zyn de viervoetige dieren en de vogels, waarvan wy gewoon zyn ons tot spyze te bedienen, daar het vleesch van Visschen, om strydige redenen, minder geschikt is tot voedsel, schoon het gemeenlyk zeer schielyk verteert, en uit de maag gaat • want dewyl de Visschen koud en vogtig zyn, moeten zy noodwendiglyk sappen van gelyken aart voortbrengen , en gevolglyk zyn zy niet zeer geschikt om het ligchaam te versterken. Wanneer het u mogt gelusten byzonderhe den wegens verscheidene soorten van Visschen te leezen , kunt gy by Watson merkwaardigheden genoeg vinden. Ik zal, om de kortheid des tyds, dien ik hier nog zal doorbrengen , niet buiten het algemeene in de Natuurlyke Historie kunnen gaan ; en gewigtige bezigheden roepen my om hier een eind van onze tegenwoordige Samenspraak te maaken. ■ Ik zal de volgende schikken om u nog het een en ander wegens de Visschen te zeggen. Vyf  V. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN, 319 Vyfde Samenspraak. Over byzonderheden in sommige visschen. Cleonicus. Ik stel vast dat gy uwen Watson , sederd ons laatste gesprek, vlytig genoeg geleezen hebt, om te begrypen welke orde wy in onze tegenwoordige samenspraak zullen volgen. Euphros. Dat begryp ik genoeg, wanneer gy een oogmerk hebt om de zelfde orde te houden, die Watson gehouden heeft. Cleon. Dat is juist myn oogmerk. Het zal de gemaklykste en kortste weg zyn. Herinnert gy u zyne hoofdver deelingen ? Euphros. Ik meen wel dat hy 'er agt heeft. •*—-— In de eerste klasse stelt hy de Visschen, welken de Natuur zonderlinge wapenen gegeeven heeft om hun voedsel magtig te worden. In de tweede, die, welke merk¬ waardig zyn wegens den stand hunner oogen, ■ In de derde de Visschen, aan welken de Natuur zonderlinge wapenen geschonken heeft om zich te verdedigen. In de vierde die Visschen, welke hunnen roof ontmoeten zonder naar denzelven te zoeken. ■■ In de vyfde die , welke byna de gedaante van insekten hebben. "" In de zesde zulke zeedieren, welke men doorgaans onderstelt dat naar zekere soort van landdieren gelyken. In de zevende de Visschen, die merkwaardig zyn uit hoofde der gedaante van hunne monden. " ■ In de agtste eindelyk zulken, die een zonderling vermogen hebben om te kwetsen. Cleon.  320 Wysbegeerte voor (VII. Afd. Cleon. Uwe optelling toont dat gy Watson met groote naauwkeurigheid geleezen hebt. Zekerlyk zal my dit nog nader blyken, wanneer wy, volgens de voorgestelde orde, het hoofdzaaklyke van het geen hy wegens de Visschen van iedere klasse zegt, beschouwen. Euphros. Ik herinner my dat Watson eene zeer gewigtige aanmerking heeft, welke het misschien niet ongevoeglyk zyn zal dat wy, even als hy gedaan heeft, laaten voorafgaan. Hy zegt naamelyk dat de twee groote oog merken, welke door de kennis, die aan de schepselen is ingeplant, moeten bereikt worden, zich bepaalen tot de zorg voor zichzelven en voor hunne jongen; dat de zorg voor zichzelven voornaamelyk in twee dingen gelegen is , te weeten in het zoeken van voedsel en het bevorderen van hunne veiligheid. Voor de bevordering der veiligheid is ten opzigte van de bewooneren des waters in het algemeen gezorgd, door een' zeer eenvoudig middel , zy hebben naamelyk snelheid om te ontsnappen. Maar met betrekking tot voedsel waren 'er meer omstandigheden noodig, naar de verscheidenheid van het maaksel en de gesteldheden der Visschen. Zy aazen niet allen op Visch, maar sommigen (inzonderheid van de grootste soorten) op zeekruiden. Want indien deezen Visch zogten , zouden zy welhaast alles vernielen, en daar na van honger sterven. ——— De wyze, waarop zy hunne spys zoeken , verschilt niet veel van die, waarop onze landdieren , die graazende eeten, zulks doen. Terwyl zy Voortzwemmen, draaijen en keeren zy zich tusschen de bosschen en waterkruiden, werwaards zy willen, om het geen hun best aanstaat te zoeken en te plukken. Cleon. Uwe voorgestelde aanmerking brengt ons regtsstreeks tot de beschouwing der Visschen, welke tot de eerste klasse behooren, en niet in het gemelde geval zyn, dewyl zy te log of te zwaarlyvig zyn, om zich schielyk genoeg te kunnen draaijen, zoodat 'er een ander middel noodig was om hen hun aas, even gemaklyk als andere Visschen te doen bemagtigen. »•■" Watson heeft 'er. ee-  V. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 321 eenigen van opgeteld, welke wy kortelyk beschouwen zullen. De Zwaard-visch is de eerste, van welken hy spreekt. Men vindt van deezen eene afbeelding in de eerste Figuur van de XVIIIde Plaat. Het voornaam ste het welk Wy wegens deezen Visch vinden aangeteekend, is het zonderlinge maaksel van het wapentuig, het welk hy regt vooruit aan zynen kop draagt, en de vorm van een zwaard heeft. Het is vyf of zes voeten lang, scherp aan weêrzyde en aan de punt. Het is geen afzonderlyk deel op zich zelf * maar niets anders dan het bovenste kaakebeen in de langte uitgerekt. Euphros. Het is hiermede dan eveneens gelegen als met den snuit van den Olifant, die niets anders is dan de neus van het schepsel tot eene ongewoone lengte uitgerekt. Cleon. Zoo is het. Herinnert gy ook tot welk einde hy van zulk een zwaard is voorzien geworden ? Euphros. Ik herinner my dat Watson het gevoelen, als of hy een roof-visch zyn zoude, en zich in het aanvallen van zynen roof en ter verwondinge van anderen van dit wapentuig bediende, ronduit tegenspreekt; maar ik kan my niet leevendig te binnen brengen welk gebruik dit schepsel , volgens den gemelden Schryver, van dit zwaard maakt, en zal zulks gaarne van u hooren. Cleon, De Zwaardvisch schoon hy een zeer groote visch is , heeft hy egter naar evenredigheid geenen grooten bek, en in denzelven zyn in het geheel geene tanden. Om derzelver plaats te vervullen zyn alleen eenige ruuwe kraakbeenderen geplaatst, die bekwaam zyn om 'er plantgewassen mede te kaauwen, op welken dit dier aast. En door middel van zyn zwaard kan het dezelven in overvloed en gemaklyk magtig worden. , _ Euphros. Worden dan die plantgewassen , welken het verkiest, in overvloed in de plaats, waar het zyn verblyf houdt, gevonden? Cleon. Ja. In den Zuid-Oceaan valt eene soort van wier met groote bladeren en breede steelen, die zeer taai van stoffe zyn. De Visch stoot ter plaatse, daar hy den I. Afd. III. Deel. X mees-  322 WYSBEGEERTE voor (VII. Afd. meesten tegenstand vinden kan , zyn zwaard in die steelen, en snydt ze , al aandringende , dwars af, wanneer zy, heen dryvende , met gemak door hem kunnen genuttigd worden. Euphros. Ik meen egter dat Watson , schoon hy dit zwaard wel niet als tot een wapentuig verordend beschouwt, toestaat dat de Visch 'er zich somtyds van bedient om 'er zich mede te verweeren, en 'er wel doodelyke wonden meê kan toebrengen. Clesn. Gy hebt gelyk. De genoemde Schryver brengt zelfs een geval by, waar uit wy leeren dat de kragt van een stoot met het zwaard van dezen Visch al zeer groot moet zyn. Want geloofwaardige zeeluiden verklaarden dat hun schip in volle en grondelooze zee gestooten had, als op eene blinde klip, waarvan men de reden in 't geheel niet wist, voor dat men het schip over zyde gehaald had, by welke gelegenheid men het zwaard van eenen grooten Zwaardvisch, afgebroken en omtrent eenen voet buiten den buik van het schip uitsteekende, vond, zittende wel vyftien duimen diep in het vaste hout. ■ Doch al ge noeg hiervan; wy moeten nog een woord spreeken over andere soortgelyke Visschen. Voor eerst komt hier na den Zwaardvisch de Zaagvisch in aanmerking, waarvan gy de afbeelding waarschynlyk by Watson in de 2de Figuur der XVIIIde Plaat zult gezien hebben. Euphros. My komt nu zeer wel te binnen dat deeze Visch een wapentuig, nog breeder dan dat van den voorigen, voor den kop heeft, doch dat hetzelve niet scherp aan de punt, maar aan weerszyde met lange en zeer sterke tanden bezet is, waarvan hy den naam van Zaagvisch ontleent. Ik weet in het algemeen dat zyne zaag hem dient om de zeekruiden, waarop hy aast, van de steelen los te rukken en af te trekken; maar wil de byzondere beschryving van dit werktuig, en de wyze, waarop hy 'er zich van bedient, wel eens hooren. Cleon. Ik moet u dan vooraf zeggen dat die zaag, even als het zwaard van den reeds beschreeven Visch, niets anders  V. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 323 ders is dan eene verlenging van het bovenste kaakebeenZy is drie of vier voeten lang, plat, en een mans hand breed, niet scherp aan het einde, bruin van kleur en van eene beenagtige stoffe. Aan weêrszyde van de langte staat, op kleine afstanden van elkanderen, eene meenigte van landen , die een duim of twee lang en zeer hard zyn. En teen kan de geschiktheid van dit wapentuig voor den Visch volkomen begrypen , door te overweegen op welke wyze hy gewoon is te aazen. Zyn voedsel bestaat voornaamelyk in die soort van zeeplanten , welke men zeelinse met ingesneeden bladeren noemt, en die in zeer diepe zeeën tot eene verbaazende hoogte groeit. Dit kruid heeft ook ongelooflyk lange deelen , van welken 'er doorgaans wel dertig of veertig by elkanderen uit het zelfde punt van den wortel voortspruiten, zich onder het opgroeijen van een verwyderende. Dezelven zyn dun, bros en zeer sappig. De Zaagvisch nu daalt by den oorsprongdeezer takken neder, en brengt, terwyl hy op zyde gaat leggen , zyne zaag op haaren kant tusschen het gantsche bosch derzelven door. Dit gedaan hebbende gaat hy weder plat leggen met den buik om laag, waardoor zyn zaag nu vlak of horizontaal tusschen de deelen inkomt, en dan stoot hy zich met eenen geweldigen schok agter uit , en breekt dus in eene reize eene meenigte der steelen af, die voortdryven , zoo dat de Visch ze op zyn gemak kan eeten. Eupbros. Dient die zaag het schepsel ook niet tot een verweerend of beledigend wapentuig? Cleon. By toeval wordt het ook hiertoe gebruikt, en een slag met hetzelve is zeer yslyk. Eupbros. Zyn 'er nog meer Visschen van gelyken aart, Broeder? Cleon. Watson spreekt ook van eenen Visch , dien men den Eenhoorn-visch genoemd heeft, schoon hy niets anders is dan eene soort van Walvisch, uit wiens bek op eene gantsch zonderlinge wyze een tand groeit, die zynen oorsprong neemt uit de linkerzyde van het bovenste kaakeX 2 been,  324 WYSBEGEERTE VOOR (VII. Afd. been, en van daar geheel regt vooruit steekt. Hy dient den Visch tot het zelfde gebruik als het zwaard en de zaag aan de twee reeds gemelden. Ik zal 'er niets meer van zeggen; want gy herinnert u zekerlyk reeds dat gy 'er in het boek van Watson eene beschryving van gelezen hebt. Eupbros. Ik breng my niet slegts te binnen dat hy van dezen Visch spreekt, maar 'er zelfs eene afbeelding van geeft. My staat voor dat hy , na van de Walvisschen in het algemeen gesproken te hebben, onder deze eerste klasse van visschen ook nog den Zeeduivel stelt. Ik kan my egter de byzonderheden, welke hy wegens dezen opgeeft, niet leevendig genoeg vertegenwoordigen. Cleon. Misschien zult gy op den weg komen, wanneer ik u zal gezegd hebben dat de onderscheide visschen, die op zeeplanten aazen, van de natuur tot dat einde vry sterke wapenen ontvangen hebben; maar dat dit schepsel, geschikt om op andere visschen te aazen, en tevens ongemeen log zynde, andere middelen noodig had om zyn voedsel magtig te worden, van welken de natuur bet ook zorgvuldiglyk bedeeld heeft. Wapens om anderen te dooden zyn zekerlyk nutteloos voor schepselen, die niet ge zwind genoeg zyn om hunnen buit, wanneer die vlugt, te agterhaalen. Eupbros. Ik weet nu wel by Watson gelezen te hebben dat de Zeeduivel, in plaatse van sterkte en snelheid, eene wonderbaare vernuftigheid ontvangen heeft. Gy zult my egter verpligten , door my den Visch , en de wyze, waarop hy zynen roof vangt, te beschryven. Cleon. Volgens Watson, die 'er in de XIXde Plaat eene afbeelding van gegeven heeft, is hy wel vyf voeten lang en de afschuwelykste van alle bekende visschen. Zyn kop is wanstaltig breed en groot , naar evenredigheid van het ligchaam, en de bek, die nooit geheel digt gesloten is, gaat open tot aan den nek toe; en altyd moet een gedeelte der tanden wel voor het gezigt bloot liggen, dewyl het onderste kaakebeen niet slegts merkelyk langer, maar  V. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 325 maar ook breeder is dan het bovenste. De tanden staan agter over, zyn ongemeen scherp en menigvuldig; op ieder kaakebeen staan 'er verscheidene ryen van; zelfs is de tong en de holte van den bek tot in de keel toe 'er mede bezet. Het is 'er mede gelegen als met de naalden van eene wolkam: zy zitten digt by een en omgeboogen; gevolglyk moet alles wat 'er aan raakt terstond blyven vast zitten , en 'er is geen ontsnappen voor eenig aas op. Hy heeft eenen platten kop, die hier en daar met beenagtige stekels bezet is. Zyn ligchaam is klein en dun; by den nek is het allerdikst en loopt naar den staart toe dunner af. Hy heeft geene groote vinnen, maar rondom het geheele lyf en den kop kleine byhangsels van eene soort van vinnetjes, die vleezig zyn, gelyk ook de twee borstvinnen , die wel wat naar handen gelyken , en niet weinig toebrengen om het schepsel eene ongemeene vertooning te doen maaken. Dewyl nu de Visch plat is, kan hy digt tegen den grond liggen , gelyk hy ook gemeenlyk doet. Hy is van eene donkere kleur, die een weinig naar het zwarte trekt. Hy maakt weinig beweeging, en de andere visschen zwemmen over en digt by hem heen, zonder hem gewaar te worden. Terwyl hy dus blyft liggen is hy in staat om alles wat boven hem omgaat te zien: want zyne oogen zyn vry groot, en staan boven in het vlakke van zynen kop. Hy loert met dezelven naar bekwame gelegenheden om het werktuig te gebruiken, het welk hem tot het verlokken van de visschen gegeeven is. Eupbros. Zult gy my dit werktuig niet leeren kennen, Broeder? Cleon. Het bestaat in twee taaije, zeer buigzaame, dunne en lange sprieten, die kort agter het bovenste kaakebeen op den kop staan, en ieder omtrent eenen voet lang zyn. Aan het einde van elke spriet is een witagtig en snazelig byhangsel, ter breedte van een mans nagel. Nog drie zulke sprieten, maar die merkelyk korter zyn, staan op den rug van den Visch. Hy gebruikt alleenlyk de twee grooten om te visschen, Zoo ras als hy een kleiner visch X 3 be-  326 WYSBEGEERTE VOOR (VII Afd. boven zich ziet zwemmen, beweegt hy de twee sprieten, die niet gezien worden, om dat zy donker van kleur en zeer dun zyn; maar de byhangsels, die breed , vleezig en blank zyn, loopen terstond in het oog. Terwyl deeze laatsten , door de beweeging der sprieten door het water heen en weder zwieren, gelyken zy natuurlyk naar het een of ander ontscbelpt zee-mosseltje het geliefde aas voorveele visschen. Het is derbalven geen wonder dat 'er op het eerste gezigt eenige vischjes op toeschieten. De Zeeduivel, dit ziende, buigt zyne sprieten voor en agterwaards, en brengt de byhangfels telkens wat nader aan zynen bek. Hy laat niet in die byhangsels, welke men zeer gevoeglyk het aas kan noemen, byten, dan op eenen afstand dien hy met zynen bek kan bereiken; en zoo ras als de kleine visch toebyt, is hy gevangen; want de Zeeduivel verzuimt geen oogenblik om zyne sprieten in te trekken, en meteen toe te happen. Eupbros, Ik begryp dus hoe het logste dier van de gantsche waereld zeer op zyn gemak kan leeven, en op schepselen aazen, van welken hy, indien hy ze moest vervolgen , 'er nooit een zoude kunnen magtig worden. Maar ik ben verlangende om u te hooren over de Visschen, die merkwaardig zyn, wegens den stand hunner oogen. Cleon. Volgens de orde van Watson komt de Starrekyker onder deezen in de eerste plaatse voor. Gy herinnert u waarschynlyk waarom hy dien naam draagt. Eupbros. Ik breng my te binnen dat zyn gezigt, even als dat van den Zeeduivel, boven op den kop geplaatst is, en dat hy mede op den bodem der zee leeft, houdende zyne oogen altyd naar boven geslaagen, uit welken hoofde hy van ouds de Hemelbeschouwer, en by sommigen de Starre kyker is genoemd geworden. Maar gy zult my dienst doen, Broeder, door deezen Visch in zoo verre te beschryven als noodig is om my de byzonderheden. die tot denzelven behooren , te vertegenwoordigen. Cleon. Zyn kop is groot in vergelykinge van het ligchaam;  v Samenspr.) jonge HeEREN en JUFFEREN. 327 chaam; ook is zyn onderste kaakebeen langer dan het bovenste , en zyn ligchaam is platagtig. Zyn aas bestaat in allerleie kleine vischjes, en het is onnoodig dat hy eenige aanloksels in het werk stelle om zynen roof magtig te worden ; want hy is sterk en gezwind genoeg om dien met zwemmen te agterhaalen en te overmeesteren. Om hem echter de moeite van lange vervolgingen uit te winnen, geduurende welken hy gevaar zoude loopen om van grooter vissehen, die greetig op hem loeren, ingeslokt te worden , heeft de natuur hem, daar hy plat op den grond van de zee ligt, in staat gesteld om alles wat boven hem is , te zien. Zyne groote oogen staan uitpuilende boven in den kop, en hy kan met dezelven zeer scherp zien. Wanneer 'er een kleine visch digt by hem komt, dan vangt hy dien op het oogenblik; of zwemt dezelve wat hooger boven hem heen, dan ryst hy met de grootste gezwindheid van den grond op, en gaat met zynen roof terstond weêr naar den bodem , om hem daar te verslinden. Zyne kleur verraadt hem niet aan de grooter visschen; en echter gebeurt het nu en dan dat hy dezelven ten prooi wordt, dewyl hy van geene genoegzaame wapenen voorzien is om hunnen aanval af te weeren. Inzonderheid zyn alle soorten van Haaijen zeer geneigd om den Starrekyker te vervolgen. Euphros. Heb ik het wel onthouden dat de Haanen eenige gelykheid met den Zeeduivel hebben, ten aanzien van den stand hunner oogen? Cleon. Zy hebben 'er zekerlyk iets van, en worden uit dien hoofde tot het zelfde geslagt gebragt; doch hy is de zonderlingste soort van de geheele bende. De Haaijen hebben de bekken niet, gelyk de meeste andere visschen, aan het uiteinde, maar in het onderste gedeelte van den kop, waar dezelven over dwars staan, halve maans wyze, zoo dat zy, geslooten zynde, minder gezien worden, doch open, gesperd onder de alleryslyksten te tellen zyn. Zy zyn wyd van gaaping, en de tanden, die 'er in staan, zyn ongemeen scherp, en in grooten getale aan ryen geplaatst X 4 Het  328 Wysbegeerte voor (VII. Afd. Het is aan die gesteldheid der bekken toe te schryven dat alle Haaijen genoodzaakt zyn zich op haaren rug om te keeren om haar aas te vatten; een postuur, waarin ze zich niet dan met groote moeite en veel gewoels in het water kunnen stellen, zoo dat haar roof hierdoor dikwyls gelegenheid heeft om te ontsnappen. Eupbros. Ik meen wel dat Watson verscheidene soorten van Haaijen heeft opgeteld. Cleon. Zoo is het; en in het byzonder staat hy stil op den op den Balans-Visch of Kruishaai, die zich mede in de noodzaaklykheid bevindt om zich het onderste boven te keeren, eer hy kan toebyten. Doch daarenboven is 'er nog iets zonderlinger in deezen Visch. Hy is zes of agt voeten lang, en zeer fraai, schoon 'er in den eersten opslag iets gedrogtelyks in zynen kop. schynt plaats te hebben. Dezelve is taamelyk lang, en staat dwars op het lyf, hebbende over het geheel de gedaante van eenen mooker of breede houweel. Deeze kop is aan het voorste einde een weinigje plat en rondagtig. De oogen, die ongemeen groot zyn, staan juist op ieder uiteinde van den mooker. De bek is met vier regelen groote tanden gewapend; en men vind in de zee geen vinniger en verslindender schepsel dan dit is. Hy maakt op alles jagt, en wanneer, hy een geheel dier niet in eens kan overmeesteren, om dat het hem te groot is, dan byt hy 'er stukken uit, en hervat dit, na die verslonden te hebben, zoo lang, tot dat hy zynen roof geheel en al vernield heeft. Misschien (want gy hebt Watson geleezen) zult gy u wel herinneren dat onder de visschen, die merkwaardig zyn wegens den stand hunner oogen, eene zeer bekende soort behoort geteld te worden. Eupbros. Uwe herinnering doet my denken aan dat gezin van Visschen, waaraan men den algemeenen naam van Platvisch geeft, en het welk kennelyk is door den stand der oogen aan eene zyde van den kop. Cleon. Dat gezin bedoel ik juist, en de byzonderheid, welke gy zoo even gemeld hebt, geeft den Platvisschen het  V. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 329 het zelfde voordeel, dat de Starrekykeren Zeeduivel genieten. Zy houden, even als de laatstgemelden , hun verblyf op den bodem van de zee, om groote roofvisschen te ontwyken. Zy behoeven derhalven alleenlyk naar boven en op zyde te zien om hun voedsel te zoeken. Gy weet waarschynlyk, Zuster, welke visschen tot dit gezin behooren. Euphros. Ik weet dat de Schol, Bot, Schar en Tong 'er toe gebragt worden , en dat de Tarbot aan deszelfs hoofd is. Ik kan begrypen dat hunne platheid hen bewaart van de verwoesting, dewyl zy meest ongemerkt op den bodem liggen. Cleon. De natuur heeft hen daarenboven met andere voordeelen begunstigd. De zwart bruine modderkleur op de bovenste zyde bedekt hen voor het oog hunner vyanden ; en de witheid en gladheid der andere zyde spruit uit hunne ongemeene slymigheid , die hunnen snellen voortgang in het water merkelyk bevordert. Euphros. Myne verwondering wordt telkens grooter," wanneer ik de verscheidenheid der voorzorgen beschouw , welke de Natuur voor de behoudenis van haare voortbrengselen gedraagen heeft. Cleon. Van deeze voorzorge vinden wy een andere blyk in die Visschen, aan welken zy zonderlinge wapenen ter hunner verdediginge gegeeven heeft. Gelyk men op het land dieren vindt , die geheel weêrloos zyn, maar een bekleedsel hebben, waardoor zy de monden hunner vyanden kunnen kwetsen , of door welks hardheid zy genoegzaam tegen derzelver aanvallen beveiligd zyn, zoo vindt men ook dat de Voorzienigheid niet minder voor eenige bewooners van de zee op gelyke wyze gezorgd heeft, dewyl veelen hunner anders een prooi voor hunne vyanden zouden geweest zyn. Euphros. Onder de landdieren weet ik dat het Egeltje het Pennevarken en het Schildvarken dus zyn toegerust : maar welke onder de visschen dienen hier voornaamelyk ten bewyze? X 5 cleon  330 WYSBEGEERTE VOOR (VII. Afd. Cleon. Watson heeft 'er eenigen opgenoemd , en gy behoeft slegts het Vde Hoofdstuk van het IIde Boek zyner Dierlyke Waereld te leezen om ze te leeren kennen. Onder dezelven komt de Egel-visch, dien men in de 2de Figuur van de XXste Plaat in het gemelde Werk vindt afgebeeld, voornaamelyk in aanmerking. Hy wordt dus genoemd naar de korte stekels, met welken hy rondom bezet is. Hy heeft omtrent de grootte van eenen Karper, maar is ronder en dikker. De kop is in evenredigheid tot het gantsche ligchaam zeer klein, en de bek is ongemeen van maaksel. De kaaken zyn beenig, en de lippen vleezig, even als die der landdieren. Het lyf is by den kop zeer dik, en loopt naar den staart toe dunner af, zynde het omtrent geheel rond van omtrek. Hy heeft geene schubben gelyk andere visschen, maar zyn huid is taai als leder, bruin van kleur, en overal bezet met beenagtige doornen of stekelen, die zoo scherp als elzen en van een tot drie duimen lang zyn. Dus toegerust zwemt hy, schoon de roofvisschen veel van zyn vleesch houden, veilig rondom hem heen, en geen derzelven durft hem aanranden , dewyl het niet mooglyk is hem te grypen, zonder eene meenigte van wonden te bekomen. Veele andere visschen zy naverwantschapt met den Egel-visch, schoon zy geene stekels hebben. Eene is 'er inzonderheid, welke hier niet ongenoemd moet blyven; ik bedoel den zoogenaamden Moolensteen- of Zonne-visch , dien men by Watson in de Iste Figuur van de XXIste Plaat vindt afgebeeld. Kunt gy u zyne vreemde gedaante, die u zekerlyk in het oog moet geloopen hebben, ook vertegenwoordigen ? Eupbros. Is het die Visch niet, welke, in het eerste voorkomen, meer gelykt naar den kop van eenen grooten Visch, dan naar een volkomen schepsel? Cleon. Het is juist de zelfde : en in weêrwil der vreemdheid van zyn maaksel zwemt hy zeer snel; hy aast en maakt jagt op alle kleine vischjes, die hem ontmoeten; want zyn hek is, gantsch niet geschikt om grooten aan te tasten. On-  V. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 331 * Onder de gemeende soorten van visschen zyn 'er ook verscheidene, san welken de natuur wapenen ter hunner beveiliginge of verdediginge geschonken heeft, gelyk de Baars en andere Visschen met scherpgepunten vinnen op den rug duidelyk aanwyzen. Euphros. Zoodaanige vinnen maaken zekerlyk ook het Stekelbaarsje en Poschje veilig in het midden van ontelbaare verslinderen. Cleon. Zy zyn hierdoor zelfs veilig voor de vernielende Snoek , die , schoon deeze vischjes voor haar eene groote lekkerny zyn zouden, «'er egter haaren keel en rob niet aan durft waagen. Doch behalven de reeds gemelde wyzen , zyn 'er nog andere, waarop de natuur voor de duurzaamheid van het bestaan der visschen gezorgd heeft. Euphros. Ik heb uit Watson geleerd dat 'er visschen zyn, die hunnen roof ontmoeten, zonder 'er naar te zoeken Denkelyk zullen wy nu over deezen spreeken. Cleon. Dat is juist myn oogmerk , Zuster, en hier komt voor eerst de Remora of Zuiger-Visch, en vervolgens de Zonne of Spiegel - Visch in aanmerking , welke beiden wy by Watson in de XXste en XXIste Plaat vinden afgebeeld. Euphros Is de Remora de visch niet van welken men vertelt dat hy een zeilend schip in volle zee kan tegenhouden ? Cleon. Men vertelt het, doch zonder den minsten grond, Het Vischje is niet grooter dan een Haring, en dit is genoeg om te toonen , dat het geenen tegenstand kan bieden, die sterk genoeg is om den voortgang van een zeilend schip te sluiten Men vindt evenwel in de Remora of den Zuiger-Visch verscheidene merkwaardige byzonderheden. Hy is naamelyk een van die visschen, welke op kuit en jonge vischjes aazen, en weinig meer te doen hebben dan zich met den bek wyd op en stil te houden. Dewyl egter de Zuiger - Visch dit niet wel doen kan, naardien de beweeging van het water hem geduurig doet wegtuimelen, heeft d natuur hem eenen zonderlingen  332 WYSBEGEERTE VOOR (VII. Afd. gen toestel geschonken , door welken hy zich op groote ligchaamen kan vast hegten, en dus zoo lang in eene plaats blyven als hy verkiest. Dit schepsel is donker van kleur, en dus eenigzins veilig voor zyne vyanden. Het onderste kaakebeen is wat langer dan het bovenste, en de gantsche bek is voorzien van scherpe tanden. Gy begrypt ligtelyk dat zulk eene schikking voor den Visch van ongemeenen dienst is. Eupbros. Ik begryp dat hy, op een ander ligchaam vast gezoogen zittende, het onderste kaakebeen laat open hangen, en dat het aas hem dus genoegzaam van zelfs in den bek dryft. My staat wel in het algemeen voor dat Watson van het werktuig spreekt, waarmede de Remora, zich vast hegt ; maar de byzonderheden , welke hy ten dien opzigte bybrengt, komen my niet voor den geest. Cleon. Dit werktuig bestaat de geheele langte van den bovenkop af tot aan het begin van den rug toe. Het is plat, omvat in een rand, en verdeeld in vier-en-twintig groeven , welke van een gescheiden zyn door eene regte naad in het midden, zoo dat 'er twaalf aan iedere zyde geteld worden, die bezet zyn met vooruitsteekende kleine stekeltjes. In die groeven, of tusschen de ribbetjes, welke zy uitmaaken , is eene kleevende stof. De Zuiger-Visch zet zich met dit werktuig vlak tegen de ligchaamen aan, aan welken hy zich wil vasthegten: het randje, het welk 'er van buiten omloopt, sluit alle gemeenschap af tusschen het deel , dat hy beslaat in het water , terwyl de gemelde stekeltjes hem vasthouden. Eupbros. Gy hebt ook den Zonne- of Spiegel visch genoemt als eenen van die, welke hun aas afwagten tot dat het hun van zelfs in den mond loopt. Ik verwagt van deezen eene byzondere beschryving. Cleon. Hy mag met het hoogste regt onder de schoone visschen geteld worden. Zyne grootte is omtrent als die van eene middelmaatige Schol; hy is even plat van ligchaam , doch korter in evenredigheid van zyne breedte en ook dunner. Hy heeft eene heldere olyfkleur met eenen  V. Samensp:) JONGS heeren EN jufferen 333 weerschyn als van goud. Zyn kop is zeer groot en de wyde bek staat veeltyds open. In denzelven zyn egter geene tanden. De vinnen van den rug zyn in zeer lange snazelen uitgegroeid , en laaten zich in allerleie bogten beweegen; de staart is vry groot en gevorkt. Hy houdt doorgaans post in plaatsen, daar het sterk stroomt omtrent de monden van de rivieren en uithoeken; want in die plaatsen worden zeer groote schoolen van jonge vischjes voortgedreeven; en om die te vangen behoeft hy weinig anders te doen dan met zynen bek wyd open te liggen. Euphros. Ik begryp dan dat hy zich aan geene andere ligchaamen vast hegt, gelyk de Remora. Maar hoe kan hy , dit niet doende, toch post houden? Cleon. De toestel van zyne vinnen , vooral van die aan de borst staan, stelt hem hiertoe in staat; en de gemelde snazelen, die in het water op en neder zwieren , houden hem genoegzaam in evenwigt. ik zal hier alleenlyk nog aanmerken dat de visch , aan welken wy den naam van Knorhaan geeven, byna op dezelfde wyze aast , en eenen geruimen tyd, met den bek wyd open , plat op den bodem der zee kan blyven liggen. ——* Het zoude te lang vallen , indien ik over de Visschen, die merkwaardig zyn, uit hoofde van hunne gedaante , in het byzonder wilde handelen. —— Watson zal u hier omtrent voldoen in de Hoofdstukken, waarin hy spreekt van de visschen, die byna de gedaante van insekten hebben; en waarin hy berigt geeft wegens eenige zeedieren, die gemeenlyk ondersteld worden, naar de eene of andere soort van landdieren te gelyken. Euphros. Ik weet dat hy by die gelegenheid aanmerkt dat de trappen , langs welken de byzondere schepsels tot eene meerdere volkomenheid opklimmen , ongemeen klein zyn , en genoegzaam onmerkbaar; zoo dat de schakels van de groote ketting der schepselen, aan elkanderen naauw verknogt zyn, en geene gaaping tusschen beiden laaten. Cleon.  334 WYSBEGEERTE VOOR (VII Afd. Cleon. Men ziet de gegrondheid deezer aanmerkinge bevestigd, dewyl de zelfde rangschikking, die de visschen aan het bovenste uiterste, tot de viervoetige dieren doet naderen, de visschen, aan het benedenste uiterste, omtrent tot de natuur van het kruipend gedierte doet overgaan. Euphros. Gy hebt wel gezegd dat gy over deeze soorten van visschen niet in het byzonder zoudt spreekenmaar ik hoop egter dat gy my wat zult helpen, om my de voornaamsten, die 'er toe behooren, te herinneren. Cleon. Ik wil 'er eenigen kortelyk opnoemen. De Naaldvisschen maaken den laagsten schakel der visschen uit. Eupbros. Ik meen geleezen te hebben dat zy gedeeltelyk een der duidelyke kenmerken van de bende, waartoe zy behooren, missen, en naauwlyks vinnen hebben. Cleon. Zoo is het. De voornaamste vin , van welke zy voorzien zyn, is zeer klein, en dezelve is midden op den rug. Sommigen hebben zelfs geene staarten. Hun kop verschilt merkelyk van dien van alle andere visschen en dieren; maar wyst egter duidelyk aan tot welke bende zy moeten gebragt worden. Hy is als een snuit uitgerekt. De kaakebeenen zyn in het lang op elkanderen geslooten, en hebben slegts voor, aan het uiterste einde, eene kleine opening. Weet gy ook eenige byzon derheden wegens den Visch, dien men Stoppelruin of Tabakspyp noemt? Eupbros. Hy verschilt, naar my voorstaat, van de nu genoemde Naaldvisschen daarin, dat hy ook staartvinnen heeft. Maar waarin vinden deeze schepsels hun aas ? Cleon. Zy aazen op de kleine zee-insekten: en door hunne lange snuitjes weeten zy die van van onder de steenen en uit de modder te haalen. Het uiterste einde van hun onderste kaakebeen slaat naar boven toe open, zoodat zy hunnen bek gemaklyk in de modder kunnen steeken , zonder dat die daarvan vol worde. Eupbros.  v Samenspr.) jonge heeren EN jufferen 335 ƒ Euphros. Moet ook het Zeepaardje, waarvan Watson in de Xde Plaat eene afbeelding gegeeven heeft, niet tot de visschen , van welken wy nu spreeken, gebragt worden ? Cleon, Ja; het heeft mede geenen staart; doch het is korter en breeder dan de gemeene Naaldvisschen. Euphros. Maar waarom heeft men aan dit schepsel toch den naam van Paard gegeeven? Cleon. Waarschynlyk om geene andere reden dan om dat het, dervende zynen nek meestal krom trekt, en dus een flaauw zweemsel naar eenen paarden-hals vertoont. • Doch Watson van de visschen spreekende, die vry na aan de insekten komen, en van zulken, die naar viervoetige landdieren gelyken, maakt ook van eenen gewag, die eene voornaame eigenschap van het gevogelte heeft. Euphros. Gy bedoelt zekerlyk den vliegenden Visch , dien ik in de XXste Plaat afgebeeld gezien heb. De eenigste byzonderheid , waarin by den vogelen naby komt, bestaat egter maar in zyn vermogen om buiten het water in de vrye lugt te kunnen voortvliegen. Cleon. Zoo is het, en zyne borstvinnen dienen hem tot vleugelen. Voor het overige is zyn ligchaam met schubben overdekt. Euphros. Denkelyk dient dit vermoogen hem dikwyls om gevaar te ontkomen. Ckon, Somtyds wel : maar niet zelden wordt hy, schoon hy de visschen al ontvlugt, een prooi van het zee • gevogelte , het welk onophoudelyk over het water zweeft. Deeze snelle vervolgers kan hy by geene mooglykheid ontvliegen. Euphros. Gelykt hy in grootte en maaksel niet vry wel naar den Haring? Cleon. Zoo wel , dat ik het onnoodig agt hem omstan diger te beschryven. Ik zal by het gezegde alleen lyk nog voegen dat hy de vreesagtigde van alle visschen is, en dat het minste alarm hem uit het water doet ryzen. Zoo  336 Wysbegeerte voor vii afd Zoo lang als het gewrigt van de vinnen nat blyft.} kan hy vry vaardig vliegen , maar zyne vlugt wordt moeijelyker naar maate hy drooger wordt, zco dat hy, na het afleggen van een klein eindje wegs zich weder te water moet begeeven. Euphros. Die noodzaeklykheid brengt hem zekerlyk reis op reis in nieuw gevaar. Cleon. Ongetwyfeld ; want zoo ras als hy uit het water ryst, snelt de vervolger vooruit, en zwemt zo ver agter na als de ander vliegt. De vliegende Visch stort afgemat met verdroogde vinnen in het water, en eer dezelve zich tot eene nieuwe vlugt in staat vindt, is hy reeds verslonden Euphros. Gy hebt my doen zien dat men zee-inboorlingen heeft, die de insekten en het gevogelte zeer naby komen. Welke zyn 'er nu, die naar het kruipende gedierte gelyken? Cleon. Doet deeze vraag u niet denken aan de afbeelding, die gy by Watson in de XXXIIste Plaat van den Zee-Slang gezien hebt? Euphros. Gy behoeft hem slegts te noemen om my te herinneren dat in het gemelde werk by die afbeelding eene beschryving van dit schepsel gevolgd is. ■■ Het zelve is eene soort van Zee - Aal ; maar verschilt zoo merkelyk van onze gemeene aal dat hy met regt door eenen byzonderen naam van dezelve mogt onderscheiden worden. — Hy is, zoo ik het wel onthouden heb, een zeer lange visch, en haalt, wanneer hy zynen volkomen groei heeft, wel vier of vyf voeten in de langte, en heeft de dikte van slangen van die grootte. Cleon. Men kan hier nog byvoegen dat dit schepsel in zyne beweegingen vry onvertsaagt is, dat het 'er grimmig uitziet, en zich in allerlei krinkels omdraait. Door de rondheid van zyn ligchaam zweemt het ook zeer veel naar de slangen. Men heeft wel eens beweerd dat de beet van deezen Visch , even als die der slangen, vergiftig is , doch dit is valsch bevonden ——■» Weet gy  V. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 337 gy het onderscheid ook tusschen deezen Visch en onze gemeene Aal, ten opzigte van de uiterlyke gedaante ? Eupbros. Het is zekerlyk in de vinnen gelegen. Maar ik weet het niet juist genoeg om het te bepaalen. Cleon. De laatstgemelde is plat aan den staart, en draagt rondom denzelven eene vin. Verder kan men onder de Visschen, die in hunne algemeene gedaante vry wel naar de Aal gelyken , ook de Prikken tellen, schoon zy kennelyk van dezelve onderscheiden zyn door de gaten, welke zy aan weêrskanten op de zyden van den hals hebben , in plaatse van kieuwendeksels, en 'er meer dan eene soort van Prikken is. Zy komen egter allen daarin overeen dat zy geene borst - of buikvinnen hebben. Eupbros. Ik geloof dat wy nu de Visschen zullen beschouwen , die eenigzins naar landdieren gelyken. Cleon. Daaromtrent zal ik niet zeer byzonder zyn , maar alleenlyk aanmerken dat sommige schryvers van vroeger tyd aan eenige Visschen den naam van landdieren gegeeven hebben , en dat zy daarin door schryveren van later tyd, die deeze schepselen niet kenden, zyn nagevolgd. Eupbros. Men mag egter vast stellen dat die Visschen in gedaante eenige overeenkomst hebben met de landdieren; naar welken zy genoemd zyn. Cleon. Niets minder dan dat. Ten bewyze beroep ik my op den Visch, aan welken men den naam van Zeewolf gegeeven heeft. Hy is by Watson in de XXIIste plaat afgebeeld, en is zoo wel een Vissch als de Voorn of Grundel. De eenigste reden waarom de gemelde naam op hem past, is omdat hy ongemeen gretig is in het verslinden van andere Visschen. Eupbros. Hoe lang onze Samenspraak ook mooge uitloopen , moet ik egter om eene byzondere beschryving van den Zeewolf aanhouden, dewyl dat schepsel my in het geheel niet bekend is. Cleon. Onze zeeluiden kennen geen Visch, die 'er zoo I. Afd. III. Deel. Y grim-  338 WYSBEGEERTE VOOR (VII. Afd. grimmig en verschriklyk uitziet. Hy word wel vyf, zes of zeven voeten lang, en is naar evenredigheid dik. Zyne oogen zyn groot, en staan hol in den kop. De gaaping van den bek is wyd , en vertoont een vreeslyk gestel van tanden , waarvan de zes voorsten kegelswyze eindigen , terwyl de andere, die digt by elkanderen staan , domp en plat of rondagtig zyn. De Visch is donker graauw van kleur, en heeft op de zyden breede zwartagtige plekken. Hy zwemt zeer snel , en aast genoegzaam op alles wat hem voorkomt, maar in het byzonder op Schulpvisschen , die hy tusschen zyne platte tanden met gemak verbryzelt. Eupbros. Naar my voorstaat is 'er nu nog eene soort van Visschen over, van welke wy moeten handelen, te weeten van die, welke een zonderling vermoogen hebben om te kwetsen. Cleon. De meesten, die dit vermoogen bezitten , doen het door te byten met hunne tanden, of te steeken met hunne vinnen. Eenige weinigen zyn 'er, die het op eene andere wyze doen, en onder die weinigen mag de Pylstaart met regt in de eerste plaatse geteld worden. Watson geeft in de XXIIIste plaat eene afbeelding van deezen Visch. Hy brengt denzelven tot het gezin van de Roch, dewyl hy, even als die, plat, breed en dun is. Hy verschilt egter zeer merkelyk van dezelve in het maaksel van den staart, die lang en dun , en, over het geheel genomen, ongewapend en ongevind is, uitgezonderd ter halver wege tusschen het lyf en het uiteinde, waar hy een wapentuig draagt, tegen het welk de Visschers doorgaans zeer op hunne hoede zyn. Het bestaat in een lang en dun been, het welk aan de spits zeer scherp en aan de kanten in het lang met tandjes, als kleine weêrhaaken, bezet is. Eupbros. Ik begryp wel dat de Visch naar dit werktuig den naam van Pylstaart heeft ; maar heb de goedheid van my iets te zeggen wegens de wyze, waarop hy dit wapentuig gebruikt. Cleon.  V. samensp JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 339 Cleon. Hy bedient 'er zich zoo wel van om aan te vallen als om zich te verweeren; want hy slaat Zynen staart met groote snelheid rondom het ligchaam , waarop hy het gemunt heeft, zoo dat de gemelde pyl 'er met ongemeene kragt wordt ingestooten. Dit veroorzaakt zwaare pyn, en eene wond, die moeilyk te geneezen is. Euphros. Moet ook de Sidder-visch niet tot deeze soort gebragt worden ? Ik heb 'er wel van hooren spreeken ; maar weet 'er te weinig van om 'er u niet naar te vraagen. Cleon. Waarschynlyk weet gy de reden, waarom hy dus genoemd wordt ? Euphros. Is het niet, omdat hy de hand, welke hem aanraakt, doet tintelen, en een schok geeft, die merkelyk gevoeld wordt ? Cleon. Juist zoo: men mag zelfs meer zeggen. Enkel met den vinger aangeroerd zynde , verwekt deeze Visch eene pyn , die tot in den elleboog gevoeld wordt. In de aandoening , welke hy veroorzaakt, is iets dat veel overeenkomst heeft met de elektrikaale schok, doch langer dan deeze gevoeld wordt. ■ Het verbaazend uitwerksel van deezen Visch heeft aanleiding gegeeven tot het vertellen van zeer vreemde zaaken. Men is niet voldaan geweest met de waare berigten, maar zoo ver gegaan dat men heeft durven verzekeren dat, wanneer de Torpedo of Sidder-visch aan een vischaak beet, de siddering zich mededeelde aan de hand en de arm van den hengelaar. Euphros. Wy hebben hier dan weder een voorbeeld van der menschen geneigdheid tot het wonderbare. ■■ Maar kan men de reden ook aanwyzen, waarom dit schepsel zulk een vermogen ontvangen heeft ? .. Het is immers niet te denken dat dit enkel dient om ons wat vermaak te geeven in het neemen van proeven. Cleon. In geenen deele, zuster ■ Het is den Visch van zeer grooten dienst in het bemagtigen van zyn aas, het welk daardoor in zwym valt, en des te gaY 2 makly-  340 WYSBEGEERTE VOOR (VII Afd. maklyker verslonden wordt. Doch wy zullen nu onze Samenspraaken over de Visschen niet verder voortzetten , maar by eene volgende gelegenheid kortelyk van de Insekten spreeken. Eupbros. Hoe kort het ook zyn mooge, beloof ik my egter dat ik 'er veel uit leeren zal. Ik zal onder tusschen myn best doen om eenige algemeene dingen , welke in die diertjes aanmerklyk zyn, na te zien. Zevende Samenspraak. Over de Insekten. Eupbrosyne. Gy mogt wel zeggen, Broeder, dat gy maar kortelyk over de Insekten zoudt handelen; want om 'er wydloopig over te spreeken zoude men al zeer veel tyds noodig hebben. Ik begryp dat de dieren , welke door hunne grootte de aandagt meest trekken, juist niet het grootste getal uitmaaken ; dat de geheele aarde krielt van leevende schepselen, en dat iedere plant, ja zelfs ieder blad moet dienen om aan duizenden van weezens voedsel te verschaffen. Cleon. Uwe aanmerking is zeer gegrond, Zuster. Gewassen schynen in den eersten opslag die deelen van de bewerktuigde natuur te zyn, welke in den grootsten overvloed zyn voortgebragt; maar by naauwkeuriger opmerking zullen wy vinden dat ieder van dezelven ontelbaare kleine schepseltjes voedt, die de verscheidene trappen van jeugd, leevenskragt en ouderdom, in weinige dagen, geduurende welken zy bestaan , doorgaan. Daarenboven worden de gewassen in het algemeen maar eens in het jaar voortgebragt, maar onder de Insekten , in zon-  V. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 341 zonderheid van de kleinste soort is een enkele zomer lang genoeg voor het leeven van verscheidene geslagten. Zy moeten derhalven in grooter meenigte voortteelen dan de planten, waarop zy leeven; doch zy worden door andere dieren , en dikwyls door elkanderen, vernield. Euphros. Dit bewyst de ondervinding duidelyk genoeg. De Spinnekop aast op de Vlieg; de Vogel op Spinnekoppen, en de Vogel dient op zyne beurt weder tot voedsel voor den mensch , en voor verscheidene soorten van roofgedierte. Maar laat ons tot eene byzondere beschouwing der Insekten overgaan. , , Waarop hebben wy voor eerst in dezelve te letten ? Cleon. Gy hebt zekerlyk dikwyls gezien dat de ligchaamen van sommige Insekten samengesteld zyn uit verscheidene ringen, die door middel van een vlies met elkanderen vereenigd zyn. Euphros. Zoude ik niet? Ik weet dat de ligchaamen van Wormen en Rupsen op zulk eene wyze gevormd zyn. Ongelyk aan Vogelen , die met eenen verbaazenden spoed door de lugt snellen, schynt het dat deeze diertjes minder van de natuur begunstigd, en alleenlyk verordend zyn om zeer langzaam voort te kruipen. ■ Doch ik wensch het byzonder maaksel dier ringen van u te leeren. Cleon. Het gantsche ligchaam bestaat uit eene keten van ringswyze spieren, welker ronde vezelen samengetrokken wordende , een van de ringen, die te vooren wyd en en breed was, naauw en lang maaken. ■ Men vindt dat de vezelen van deze ringen bogtig zyn, even gelyk ook de beweegingen der Insekten voor een groot gedeelte zoo bevonden worden, waardoor zy des te beter in staat zyn om hunnen weg door de aarde te booren- . Hunne kruipende beweeging kan verklaard worden uit de beweeging van eenen draad, die om eenen ronden stok gewonden is ; wanneer men 'er dien af doet en poogt te verlengen , heeft hy eene veerkragtige samentrekking van den eenen ring tot den anderen. Euphros. Ik begryp u: de Aardworm , zyn ligchaam y 3 uitge-  342 WYSBEGEERTE VOOR (VII Afd. uitgestrekt hebbende , grypt met zyne kleine pooten de eene of andere zelsftandigheid aan, en brengt dus het agterste gedeelte van zyn lyf voorwaards. Cleon. Rypen hebben van vooren en van agteren pooten, welke hen niet slegts in staat stellen om met eene soort van stappen, die zy met hunne voorste en agterste deelen maaken , voorwaards te gaan , maar ook om op de gewassen te klimmen, en zich van derzelver steelen uit te strekken om op eenigen afstand hun voedsel te grypen. Van agteren is het onderste gedeelte hunner pooten rondom bezet met kleine scherpe nageltjes, om zich vast te houden aan alles waarop zy geklommen zyn; ook zyn hunne voorste pooten scherp en van verscheidene haakjes voorzien, met welken zy de bladeren kunnen vasthouden, terwyl hunne agterste deelen tot dezelven opgebragt worden. Eupbros. Ik heb dikwyls gezien dat de kruipende diertjes, die veele pooten hebben , den eenen na den anderen regelmaatiglyk voortzetten , en wel van het eene einde van het ligchaam naar het andere, zoodat hunne pooten, wanneer zy voortgaan, eene soort van golving maaken, en zy schielyker voorwaards spoeijen dan men zoude denken dat mooglyk was. Cleon. Ten aanzien van de beweeging der Slakken heeft hier eene uitzondering plaats; zy hebben een breed vel aan iedere zyde van den buik , het welk eene golvende beweeging heeft, zoodat zy , ter oorzaake van de slym , die hunne ligchaamen bedekt, slegts langzaam voorwaards kunnen kruipen, terwyl zy naar hun welgevallen aan iedere oppervlakte blyven hangen. Eupbros. Wat staat 'er omtrent de beweeging van de tweede soort van Insekten aan te merken? Cleon. Gy weet dat dezelve bestaat uit verscheidene soorten van Vliegen, wier ligchaamen overdekt zyn met kleine plaatjes , niet ongelyk aan onze oude wapenrustingen , welker stukken verlengd worden door zich te ontvouwen , en verkort werden door over elkanderen heen te loopen. Eupbros.  V. Samenspr.) JONGE HEEREN EN jufferen 343 Euphros. Ik begryp dat deezen veel vrolyker leeven leiden , zich zeer gezwind van de eene plaatse naar de anders beweegen , en den korten tyd van hun bestaan doorbrengen met zich wel te vermaaken, en hun geslagt voort te planten. Cleon. De derde soort van Insekten zyn Mieren, Spinnekoppen en andere ; wier ligchaamen in twee of drie deelen onderscheiden zyn , welke door eene soort van band zyn aaneengevoegd. Onder alle de kruipende diertjes schynt het dat zy de grootste maat van schranderheid ontvangen hebben. Euphros. Ten aanzien van de Mieren is het onbetwistbaar; men wordt 'er van overtuigd door slegts te letten op hunnen geregelden burgerstaat ; maar ten opzigte van de Spinnekoppen is het in verre na zoo duidelyk niet. Cleon. Schoon Ik u toestaa dat de Spinnekoppen eenzaam leeven, en alleenlyk op rooven schynen uit te zyn , is het egter onbetwistbaar dat men 'er ook verhevener hoedaanigheden in ontdekken kan. Hunne verscheidene konstenaaryen , waardoor zy hunnen roof verstrikken, en de listen, welke zy in het werk stellen om, wanneer zy zelven tot het maaken van een webbe niet meer in staat zyn, dat van eene andere Spin magtig te worden, zyn duidelyke blyken van hunne schranderheid. Euphros. De kleinheid der insekten mooge hen veragtelyk maaken in de oogen van het onkundig gemeen; maar zy kunnen nooit zoo zyn in de oogen van verstandigen. Cleon. Gy zult hiervan nader overtuigd worden door te bedenken, dat de grootste konst in de samenstelling van hunne kleine deeltjes plaats heeft. Euphros. Ik kan zeer wel begrypen dat de vogten , welke in buisjes, zoo klein dat zy het gezigt ontsnappen, omloopen, en dat de wyze, waarop ieder insekt geschikt is om genoegen te vinden , toonen dat 'er weinig weezenlyk onderscheid tusschen de groote en kleine voorwerpen op aarde is, dewyl de Maaker van alles de zelfde wysheid gebruikt heeft tot het vormen van eenen Olifant Y 4 en  344 WYSBEGEERTE VOOR (VII Afd. en van eene Mier. Doch schoon ik dit in het algemeen wel begryp , zal het my egter lief zyn het in eenige byzonderheden getoond te zien. Cleon. Ik weet het u naauwlyks beter te toonen dan in de oogen der Insekten, die in zeer veele opzigten merkelyk verschillen van de oogen van andere schepselen. Zy zyn door hunne hardheid beveiligd tegen alles wat hen uitwendiglyk zoude kunnen beschadigen; en de hoornagtige of buitenste rok is geheel en al verdeeld in langwerpige facetten, en vertoont zich, door het Mikroskoop gezien zynde, als een fraai stuk latwerks. Ieder gat in het zelve is van zoodaanigen aart , dat , wanneer men 'er door heen ziet , de voorwerpen zich omgekeerd vertoonen. Dit werktuiglyk gestel vervult de plaats van het kristallyne vogt, het welk in de Insekten niet gevonden wordt. Eupbros. Is het waar dat 'er Insekten zyn, die een groot aantal van oogen hebben ? In de Spinnekoppen weet ik trouwens dat 'er doorgaans agt geteld worden. Cleon. Men mag zeggen dat de Vliegen zoo veele oogen hebben, als 'er openingen in het hoornagtige vlies zyn. Andere schepsels moeten hunne oogen naar verschillende kanten wenden, om de voorwerpen te zien: maar die der Vliegen zyn zoo geschikt dat zy alle de voorwerpen, welke naby zyn, te gelyk zien kunnen. Eupbros. Ik heb ook wel hooren zeggen dat de Vliegen een middel hebben om haare oogen te reinigen, en dat zy zich tot dat einde bedienen van haare sprieten of voelers. Cleon. Sommigen verzekeren dat zy hiertoe zoo wel de voorste pooten als de sprieten gebruiken. Eupbros. Dit komt my niet on waarschynlyk voor; want ik heb opgemerkt dat de sprieten in sommige soorten van Vliegen vry kort zyn, en dus kan dat gebrek vergoed worden door de voorpooten. Cleon. Deeze aanmerking leidt ons op om het maaksel der pooten van Vliegen en andere Insekten te beschouwen. De tweeslagtige Insekten , die zoowel in het  V. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 345 het water als op het land moeten leeven, hebben aan hunne agterpooten platte leedjes, die aan weêrzyde van kraakbeen voorzien zyn, en hun dienen om zich onder het zwemmen mede te bestuuren maar nader aan het ligchaam zyn twee sterke stutten, die hen in staat stellen om, wanneer de gelegenheid zich opdoet, ook te loopen. . Die Insekten, welker beweeging alleen in springen bestaat, als de Sprinkhaanen, hebben sterke en wel gespierde dyen. Zoodaanigen daarentegen , welke gewoon zyn hunne klaauwen te gebruiken in het doorbooien van den grond, hebben die deelen steevig en scherp, gelyk men bespeurt in de wilde Byen en Torren. Daar zyn zelfs dieren, welke door middelen , die ons geheel onbekend zyn , van plaatse veranderen. Insekten, die in stilstaande wateren worden voortgebragt, vindt men dikwyls in nieuwe poelen en vyvers , en somtyds op de toppen van huizen en toorens. Men heeft ontdekt dat Spinnekoppen met hunne webben tot eene aanmerkelyke hoogte kunnen komen ; maar weeten niets van de wyze , waarop deeze diertjes zulke veranderingen van plaats uitwerken. Euphros. Eenige jaaren geleeden zoude men misschien niet geschroomd hebben redenen van dergelyke verschynselen te geeven; maar sederd de groote vorderingen, welke men in de Wysbegeerte gemaakt heeft, is men omzigtiger geworden, en schaamt zich minder zyne onkunde te belyden. ——-— Doch laat ik uwe aanmerkingen niet afbreeken, cleon In de vliegende Insekten vindt men peezen, welke dienen om de vleugels te spannen en te versterken. Die Insekten, welke vier vleugelen hebben, gebruiken de buitensten veeleer als kasjes om 'er de binnensten in te te bergen , dan als werktuigen om 'er mede te vliegen. Wanneer het diertje rust, dan zyn de binnenste vleugels doorgaans als een waaijer samengevouwen , en kunnen niet zonder eenige moeite ontvouwd worden. Die, welke niet van kasjes voor hunne vleugelen voorzien zyn, ge' Y S lyk  346 WYSBEGEERTE VOOR (VII. Afd. ]yk Motten en Kapelletjes, hebben vederen , die ze beschutten. Want die schoone verscheidenheid van kleuren, waarover wy ons ten hoogsten verwonderen, vindt men , door het mikroskoop gezien zynde , niets anders te zyn dan verscheidelyk gekleurde pluimaadje , zoo konstig geplaatst als die, welke in de vleugelen der vogelen gevonden wordt, maar zoo klein dat zy naauwlyks door het bloote oog kan gezien worden. Euphros. In zulke Insekten , die maar twee vleugels hebben , ziet men ook twee balletjes, die aan het ligchaam, onder het agterste gedeelte van iederen vleugel, gevoegd zyn. Waartoe dienen deezen toch ? Cleon. om hen op te houden , en om eenigzins een tegenwigt te verschaffen tegen de kragt der lugt, die hen anderzins in haaren stroom zoude mede voeren. Wanneer een van deeze balletjes aan het Insekt ontnomen wordt, dan valt het onmiddelyk op den grond; maar wanneer zy beiden worden weggenomen, dan kan het diertje nog blyven vliegen, doch het wordt door ieder windje meêgevoerd. Eupbros. Welke middelen hebben de Insekten om de gevaaren, waarvoor zy bloot staan, te ontwyken ? Cleon. Hunne gantsche toerusting schynt voornaamelyk geschikt om hen tot beweeging en het zoeken van het noodige voedsel in staat te stellen. Door hunne natuurlyke zwakheid vallen zy ten buit aan zeer veele andere dieren, en zy schynen alleenlyk hunne veiligheid te vinden in de gemaklykheid van zich, ter oorzaake van hunne kleinheid , te kunnen verbergen. In weêrwil van deeze dienen zy egter den zwaluwen en anderen vogelen zeer dikwyls voor een lekker beetje. Eupbros. Ondertusschen stel ik vast dat deeze Insekten, op hunne beurt, weder op kleiner diertjes dan zy zelven zyn aazen. Cleon. Dit kan niet weêrsproken worden. Onder de kleinste dieren heerschen gelyke vyandlykheden, als onder de grootsten. Eupbros.  V. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 347 Euphros. My dunkt, Broeder, dat 'er nog iets byzonders te zeggen valt wegens den leeftyd der Insekten. Cleon. Gy weet dat de zomer de tyd is , waarin zy het meeste genoegen vinden. Veelen leeven niet langer dan geduurende dit eene jaargety , en de leeftyd van anderen is slegts tot eenen enkelen dag bepaald, Zulken , die langer leeven, gebruiken de noodige voorzorgen om zich tegen de ongemakken des winters te beveiligen , en de gevoeglykste plaatsen tot hun verblyf in dat ongunstig jaargety uit te kiezen; terwyl zulken, die voedsel noodig hebben, ook bedagt zyn om zich van genoegzaamen voorraad te voorzien. Euphros. De meesten hebben zekerlyk zulk eenen voorraad niet noodig; want zy slaapen zoo lang als de winter duurt. Cleon. Zoo is het. Sommige rupsen by voorbeeld, die zich geduurende den zomer wel gevoed hebben, begeeven zich , by het aannaderen van de koude , naar een veilig verblyf, en daar eenen draad gelyk een spinneweb maakende, hangen zy zich in eene gevoeglyke plaatse op, overdekt met eenen konstigen rok , welke dient om hen warm te houden , en hen tevens tegen allen overlast van buiten te beschutten. ■■" In dien beweegingloozen staat blyven zy totdat de wederkeerende warmte hen noodigt om een nieuw leeven te beginnen; dan spreiden zy hunne vleugels weder uit, en worden Kappelletjes , die zich naauwlyks met iets ander schynen bezig te houden , dan met de zorg om een nieuw geslagt voort te brengen. Euphros. Dus zien wy dat onder de Insekten de verschillende posten van eeten , slaapen en voortteelen als zoo veele onderscheidene deelen van hun leeven uitmaaken. Wanneer wy hunnen staat met dien van andere dieten vergelyken, dan blykt ons dat zy die geneugten, welke andere schepsels by menigvuldige herhaalingen genieten, maar eens in hun leeven smaaken, en dan sterven. Cleon. Het is egter bekend dat 'er Insekten zyn , die leevensmiddelen voor den winter opdoen , waarvan de Byen  348 WVSBEGEERTE VOOR (VII Afd. Byën en Mieren merkwaardige voorbeelden verschaffen. De Wesp en wilde By zyn niet minder naarstig in voorraad ten voedsel by een te brengen, en gemaklyke verblyfplaatsen te vervaardigen; doch zulks geschiedt geheel ten voordeele van haare jongen; want zy verlaaten des winters haare nesten, laaten haare jongen van al het noodige voorzien, en zoeken voor zichzelven andere plaatsen , waar zy naar alle waarschynlykheid leeven zonder te eeten. Eupbros. Ik begryp dat de Insekten in het algemeen zorgvuldig zyn voor hunne nakomelingschap, en de geschiktste plaatsen zoeken om 'er hunne eijeren in te leggen , opdat hunne jongen , wanneer die gekipt zyn, behoorlyk onderhoud moogen vinden. Cleon. Di i zoo waar dat, het zy de Insekten boomen , planten of dierlyke zelsftandigheden kiezen, de voedselzoekende schepselen een bed vinden, het welk tevens dient om hun onderhoud te verschaffen, en hen te beschutten. De wyze, op welke deeze Insekten hunne eijeren leggen, is vry merkwaardig ; zy hollen het blad half uit en leggen ze dan in de gemaakte holligheid. Naar maate het Insekt grooter wordt, groeit ook deszelfs nest of bed, zoodat wy de bladen der boomen dikwyls met ronde bulten op de oppervlakte vervuld zien, op welker opening ontelbaare Insekten , die nog niet tot rypheid gekomen zyn, ontdekt worden. Aan eikenboomen vertoonen die nesten zich als kleine botjes, en zy zyn inderdaad maar knopjes, die in dikte toeneemen, wanneer zy in langte moeten uitgezet worden. Het Insekt werpt een of meer eitjes in het hart van de knop, die in de maand van Juny begint te zwellen, en in de volgende maand zoude moeten uitloopen. Dit eitje wordt welhaast een klein wormpje, dat een celletje voor zich uitknaagt in het midden van de knop, welker groei dus gestuit wordt, wordende het sap, geschikt om dezelve te voeden, afgeleid naar haare overige deelen , die niet anders dan harde bekleedsels zyn, welke door dit middel toeneemen in grootte, en een  V. Samenspr-) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 349 een dak worden voor het kluisje , waarin het Insekt nederligt. Niet slegts hebben de eiken, maar ook de wilgen, en meer andere boomen en planten, dus gevormde knobbels, die gemeenlyk op of naby het middelste gedeelte van het blad vernomen worden. Euphros. Ik heb ook wel opgemerkt dat de Insekten, welke het blad niet kwetsen, egter zeer zorgvuldig zyn om hunne eitjes zeer netjes op de oppervlakte te schikken. Cleon. Men kan daarenboven aanmerken, dat zy hunne eitjes altyd met eene soort van lym aan die oppervlakte vast maken, en bestendiglyk aan het zelfde einde. Zulken , die hunne eijeren in het water leggen, plaatsen ze in nette ryen, en doorgaans dik opeen gepakt, opdat zy door de beweeging niet weggevoerd worden. Men vindt op de dorpen in de vensterbanken wel eens kleine ronde eitjes , die vry wel naar paarlen zweemen , en ruige Rupsjes voortbrengen: deeze allen zyn ook in eene nette orde geschikt. De Mug , hoe klein zy ook zyn mooge, is egter zeer keurig in de wyze, waar op zy haare eitjes of haar-zaad legt. Zy doet dit op het water, maar maakt ze vast aan eenige dryvende stoffe, om te beletten dat zy zinken. De eitjes zyn beslooten in eene doorschynende kleeverige stoffe, en liggen zeer digt aan een. Wanneer zy door de warmte worden uitgebroeid, dan zinken zy naar den grond, waar zy kleine popjes worden, die aan de steenen blyven vast zitten, en zich van celletjes voorzien , waar zy naar welgevallen in- of uitkruipen, totdat zy vliegende diertjes worden. Euphros. Is 'er ook niet iets byzonders wegens de kleur der Insekten aan te merken. Ik meen dat de verw der meesten vry wel gelykt naar die der bladeren , op welken zy zich nederzetten om voedsel te vinden. Cleon. Dit gaat zelfs zoo ver, dat zy zeer langzaam op die bladeren voortgaan, en door deeze konstenaary verward worden met die zelfstandigheid, waarin zy hun bestaan vin-  350 WYSBEGEERTE VOOR (VII Afd. vinde , zoodat zy de vogels , hunne roofzugtigste en waakzaamste vyanden , ligtelyk ontsnappen. Eupbros: Wy hebben nu gezien op welke wyze de Insekten , die uit eitjes gekipt worden , Rupsen worden ; wanneer zy in hunnen eetenden staat zyn. Vervolgens worden zy met een bekleedsel van hun eigen maaksel om. wonden, en dus in nymphen veranderd ; wanneer men zeggen mag, dat zy in hunnen slaapenden staat zyn. Eindelyk worden zy voorzien van vleugelen, en in kapelletjes hervormd ; wanneer zy , om zoo te spreeken , op nieuw gebooren zyn. Maar zekerlyk zyn 'er veele Insekten, welke diergelyke veranderingen niet ondergaan, Cleon. Ik zal u slegts de Spinnekoppen en de Slakken noemen. Men ziet dezelven in het geheel niet veranderen , maar slegts in grootte toeneemen. De Spinnekop krygt langer pooten , naar maate zy ouder wordt; en wanneer men ze afsnydt, dan groeijen zy, even als de schaaren der kreeften, op nieuw weder aan. Eupbros. Ik weet dus ook dat de Slakken met haar huisje volkomen gevormd ter waereld komen ; dat het grooter wordt, en meer ringen krygt, naar maate zy zelven grooter en ouder worden. Maar deeze aanmerkingen doen myne gedagten vallen op den Polypus. Is het waar, Broeder, dat dit schepsel vermenigvuldigt, naar maate van het getal der stukken, waarin het gesneeden wordt? Cleon. Dit wordt door eene meenigte ontwyfelbaare proeven bevestigd. Het dier, waarvan gy spree t, wordt op waterplanten en in modderige gragten gevonden. In hoe veele deelen men het ook mooge snyden, blyft egter ieder deel niet slegts leeven, maar in minder dan drie dagen tyds wordt het een volmaakte Polypus, in alle opzigten gelyk aan dien, welken men eerst verdeelde. Eupbros. Ik denk dat men den Polypus in den laagsten rang der dierlyke weezens moet stellen, en dat hy maar wei-  V. Samenspr.) JONgE HEEREN EN JUFFEREN. 351 weinig boven de gewaarwordende planten zoude verheeven zyn, waare het niet dat hy het vermoogen bezat .om van plaatse te veranderen. cleon Wy zien dan hier weder dat de natuur verschillende soorten van schepselen gaarne langs onmerkbaare trappen tot elkanderen brengt, zoodat het moeijelyk is te bepaalen waar de kring der dieren eindigt, en waar die der gewassen begint. Euphros. Men vindt de duidelykste blyken van haare wysheid, in het aanvullen van alle schakels in de groote keten der weezens , zoodat aan haar algemeen ontwerp niets weezenlyks ontbreeke. Maar waarom zyn die kleine schepseltjes, op welken de menschen maar zeer weinig agt slaan toch in zulk eene groote meenigte voortgebragt? Cleon. Het is vry natuurlyk die vraag voor te stellen, maar het valt gantsch nier gemaklyk dezelve op eene voldoende wyze te beantwoorden. ■ Men kan niet zeggen dat zy allen ten dienste van den mensch geschikt zyn, dewyl veelen schadelyk zyn voor de menschen; ook zyn ze hem niet van nut, voor zoo veel zy andere dieren, waarvan de mensch voordeel trekt, ten voedsel verstrekken; dewyl die voordeelen de nadeelen, welken de Insekten aanbrengen, in verre na niet kunnen opweegen. misschien zoude het wysste antwoord zyn te zeggen, dat ieder schepsel om zyns zelfs wille is voortgebragt; dat aan ieder schepsel vergund is zulk eene maat van geluk uit den algemeenen voorraad te genieten, als met het algemeene ontwerp bestaanbaar is. Euphros. Volgens die stelling zoude dan elk schepsel gemaakt zyn om het geluk van elk ander schepsel te bevorderen, het zwakke voor het sterke, en het sterke voor het zwakke, juist naar de maat van ieders behoefte. cleon Zoo is het; en dus zullen wy vinden dat de mensch, schoon hy op zyne beurt van nut zyn mooge voor  352 WYSBEGEERTE VOOR (VII. Afd. voor andere schepselen, egter mag gezegd worden voor zichzelven geschaapen te zyn, voor zoo veel hy een vermoogen heeft om andere schepsels aan zich te onderwerpen. Eupbros. Ik geloof dat wy nu het voornaamste , het geen tot de Dierlyke Waereld behoort , voor zoo veel ons ontwerp toeliet, verhandeld hebben. Zullen wy niet nog eenigen tyd schikken om het Ryk der Planten , en dat der Delsftoffen te beschouwen ? Cleon. Ik ben niet ongenegen om hiertoe my te verledigen. Eupbros. En ik verwagt geen minder nut en vermaak uit de volgende Samenspraaken, dan ik uit allen, die wy tot nu toe gehouden hebben, getrokken heb. DE  de WYSBEGEERTE VOOR JONGE HEEREN EN JUFFEREN, AGTSTE afdeeling Over het Ryk der Planten en dat der Delfstoffen. Eerste Samenspraak. Over de Planten in het algemeen. Cleonicus, Ik ben inderdaad verlegen hoe ik de behandeling van ons tegenwoordig onderwerp zal aanvangen. Myn oogmerk is om slegts eenige weinige Samenspraaken voor de beschouwing der Planten te schikken. Wanneer wy de verschillende wyzen, op welke die beschouwing sederd de laatste jaaren is behandeld geworden, in aanmerking neemen, dan zullen wy ontdekken dat 'er geene weetenschap is, waar in een kort begrip zoo noodzaaklyk moet geoordeeld worden. De kennis der Gewassen kan zeer gevoegd lyk in drie deelen onderscheiden worden, naamelyk in die van derzelver schikkinge in de Botanische Naamlyst, in die van derzelver behandelinge, en in die van hunne eigenschappen. Euphros. Ik begryp dat het op de laatste verdeeling voornaamelyk aankomt, dat de twee eerste, niet verder van nuttigheid zyn, dan voor zoo veel zy de derde van meerderen dienst, of gemaklyker voor het begrip maaken. Cleon. Het is ongetwyfeld zoo: wanneer de kennis der gewassen eens tot eene Weetenschap gemaakt wordt, is I. Afd, iii Deel. z het  354 WYSBEGEERTE VOOR (VIII. Afd. het noodig dat derzelver naamen en verdeelingen eerst opgegeeven worden; maar zy, welke die Weetenschap van de natuur zelve poogden te leeren, kenden de plant en haare eigenschappen, eer zy eenen naam aan dezelve gaven. De menschen hebben vrugten tot hunne spyze, bladeren of basten tot hun deksel, en hout tot hunne beschutting gebruikt, eer zy zich bekommerden om deeze dingen door byzondere benaamingen te onderscheiden. Niet de menschlyke schranderheid, maar het een of ander gunstig toeval heeft het gebruik der Planten eerst doen kennen, en het geeven van naamen is op die kennis gevolgd. Het is hieruit ligtlyk te begrypen dat de groote moeite, welke veele Kruidkundigen zich gegeeven hebben, om eene lyst van de naamen der Planten op te maaken, maar weinig kan toebrengen om derzelver eigenfschappen te ontdekken. Eupbros. Uit het geen gy zegt zoude men haast moeten besluiten dat sommige Kruidkundigen geoordeeld hadden dat het voornaamste, waar op men zich omtrent de Gewassen had toe te leggen, in het leeren van derzelver naamen gelegen was. Cleon. Sommigen hebben althans wel zoo veel tyds besteed met het opmaaken van enkele naamlysten, als, wel besteed zynde, noodig zoude geweest zyn, tot het doen van verscheidene nieuwe ontdekkingen in het ryk der Gewassen. Men heeft ongelooflyke moeite aangewend om onderscheidene denkbeelden wegens iedere Plant in te prenten; maar ieder kruidkundig samenstelsel is tot nog toe in deeze byzonderheid te kort geschooten , en niets dan eene volkomene beschryving van iedere Plant kan ons een juist denkbeeld wegens dezelve verschaffen. Eupbros. Ik begryp dat dergelyke samenstelsels alleenlyk kunnen dienen om aan liefhebbers van bloote beschouwingen genoegen te geeven. Cleon. Gy oordeelt wel; en het is, om de Gewassen wel te doen kennen, noodig een volledig berigt te geeven wegens jeder gewas; deszelfs wortelen, steelen, bladeren, hoog-  /. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 355* hoogte, bloemen en zaaden. Zulke volledige beschryvingen zyn volstrekt noodzaaklyk, in ieder gedeelte van de Natuurlyke Historie, om het eene voorwerp van het andere te leeren onderscheiden ; maar allermeest in dit geval, waarin de voorwerpen ongemeen talryk zyn. — De afwykingen der Nature zyn te menigvuldig om ooit tot een geregeld samenstelstel gebragt te worden: Daar zyn in de Planten geene deelen, die in alle de soorten duidelyk voor het oog komen; de Bloemen en Zaaden, welke de weezenlykste schynen, en gevolglyk voor de onveranderlykste moogen gehouden worden, worden in veelen van de zelfde soorten niet gelyk gevonden, schoon de beste Samenstelsels rusten op de gelykheid van de deelen der vrugtmaakinge, Euphros. Ik kan derhalven niet verwagten dat gy my de Planten in eene systematische rangschikking zult leeren kennen; ook begryp ik wel dat wy alle de voornaamste Planten in onze Samenspraaken niet gevoeglyk zullen kunnen beschouwen; zoodat ons gesprek zich tot eenige algemeene aanmerkingen zal moeten bepaalen. cleon Buiten het algemeens zullen wy niet gevoeglyk gaan kunnen; doch dit zal ons gelegenheid genoeg verschaffen tot beschouwingen, waaruit wy Gods wysheid in de verscheidenheid en schikking der Gewassen duidelyk zullen ontdekken. Euphros. Ik beloof my van zulke beschouwingen inderdaad geen gering genoegen. Gy hebt my aan het denken geholpen door van de verscheidenheid te spreeken. Men kan geen oogenblik aan dezelve twyfelen, wanneer men slegts overweegt hoe sommige dienen om te bouwen, en anderen tot het maaken van allerhande soorten van vaten en gereedschappen sommigen zyn hard, sterk en taai, anderen weder zagt en broos. Men vindt 'er die groot, dik, lang en hoog verheven zyn, en ook Planten, die klein, dun en kort zyn, en langs den grond kruipen. Een groot getal van Gewassen (trekt den zieken tot geneesmiddelen, en veele anderen dienen tot spyzen; eindelyk zyn 'er ook Z 2 eeni-  356 WYSBEGEERTE VOOR (VIII Afd. eenigen, die alleen tot vermaak geschapen zyn. Men heeft dus ten allen tyde eenen genoegzaamen voorraad van Planten tegen alle behoeften, aan welken men onderhevig kan zyn. Cleon. Met regt mag men zoo spreeken, dewyl de geringste Planten haar gebruik hebben en van zeer groote nuttigheid zyn kunnen. Men vindt 'er, onder anderen, een voorbeeld van in het gebruik, het welk de Noordsche volkeren van verrot hout maaken. Zy bedienen 'er zich naamelyk van om by nagt door de bosschen te gaan, ja zelfs by dag, wanneer 'er in de landen, die digt aan de Noordpool gelegen zyn, voor en na den winterschen zonnestand, een geduurige nagt is. Zy, die deeze hulpmiddelen noodig hebben, zoeken verrotte basten van eiken-boomen; welke zy van plaats tot plaats, naar maate zy voorttrekken, nederleggen, om door derzelver schynsel te kunnen zien. En dit voordeel geeft niet slegts de bast, maar ook de verrotte stam, en zyne sponsieagtige uitwassen. By dit voordeel moet ik nog gewag maaken van het gebruik, het welk men van de Distelen heeft om glas te maaken. Na de Distelen dienen de draadjes of kleine rankjes van te Hop, wanneer men ze afgefneeden, en de bloem 'er afgeplukt heeft, daar mede toe. Eupbros. Deeze aanmerkingen zyn zekerlyk keurig; maar ik beloof my vooral geen minder genoegen van de ontleding der Planten, of van de beschouwing van het samenstelsel hunner ligchaamen. Cleon. Men beweert met zeer veel reden dat 'er eene regtstreeksche onderlinge gemeenschap tusschen de deelen van den boom en tusschen zyne vrugten is. Doch het zoude een oneindig werk zyn, indien ik my over alle de byzondere buizen en andere deelen, welke men in het samenstelsel der Gewassen onderscheidt, wilde uitlaaten.Ik zal alleenlyk aanmerken dat deeze buisjes op eene wonderbaare wyze moeten gemaakt zyn, dewyl de sappen door dezelven loopen, en zy de lugt, zulk een noodzaaklyk werktuig tot de groeijing der Planten, als tot het leeven der Dieren, aan alle deelen overbrengen. Eupbros.  I. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 357 Euphros. Men schynt dus aan de Planten eene soort van ademhaalinge te moeten toeschryven cleon Dit was het juist het geen ik u wilde doen opmerken. De noodzaaklykheid en het gebruik der ademhaalinge is zo groot, dat de Natuur in iederen rang van leevende schepselen werktuigen gesteld heeft, welke wy longen noemen, die, schoon van verschillende gedaante, egter van eenerleien aart zyn. In de gewassen, die de laagste plaats der Dieren bekleeden, was 'er een zeer groot getal van longepypen noodig, opdat alle de kleinste deeltjes van de plant, de bast uitgezonderd, van dezelven zouden bevogtigd worden. Dewyl de Planten dan leevende schepsels zyn, die aan de ingewanden der aarde vast zyn, ontvangen zy van haar, of liever van de aarde en lugt ondereen gemengd, en door de aarde gekleinst, de stof, welke tot de ademhaaling dienstig is; en haare Longebuizen worden van den waassem der aarde, die in de uiterste deelen der wortelen inzypert, vervuld. Euphros. Men kan niet ontkennen dat die longepypen of vaten, welke de lugt in zich bevatten, zeer zigthaar zyn. Zy vertoonen zich onder anderen zeer duidelyk in het blad van den Wynstok. Wanneer men 'er de voornaamste zenuwen, of de grove vezelen uittrekt, dan ziet men tusschen beiden de Longepypen, welke kruisgewyze een weinig omvlogten zyn, en zeer wel naar de draaden van een spinnewebbe gelyken. Maar is 'er ook niet iets byzonders ten aanzien der bladeren van de Gewassen aan te merken? My dunkt dat derzelver verscheidenheid en samenweefsel de aandagt niet weinig trekken. cleon Hieromtrent merk ik voor eerst aan dat de vezelen, welken de stam uitschiet om de bladeren te maaken, niet samengevoegd, en in eene regte lyn in den steel geplaatst zyn, maar dat zy altyd hoekswyze of in den omtrek liggen, en dat haare draaden, of vatswyze vezelen, drie, vyf, of zeven in getal zyn. Euphros. Kan men ook eenige reden van zulk eene plaatsing eeven? Z 3 cleon  358 WYSBEGEERTE VOOR (VIII. Afd. Cleon. De reden is opdat het blad meer kragts krygen; en zich beter ondersteunen zoude , dan wanneer het in eene regte gestalte groeide; gelyk ook opdat het sap veiliger zoude bewaard worden. Euphros. Ik begryp wel dat 'er veel te zeggen valt over de verscheidenheid, de leevendigheid, en den aangenaamen reuk der Bloemen. Maar ik verzoek dat gy my liever met eene aanwyzing van derzelver voornaamste deelen bezig houdt. Cleon. In de Bloem onderscheidt men voornaamelyk drie deelen, te weten de kelk, het loof en het inwendige behangsel. Ongetwyfeld kent gy de byzondere deelen, welke door iedere van deze benaamingen worden aangeduid. Eupbros. Ik ken dezelve in zoo verre dat ik ze u in eene Bloem zoude kunnen aanwyzen: doch laat ik het genoegen hebben van ze u nader te hooren beschryven. Cleon. De kelk of het omwindsel van de Bloem , of (gelyk het by anderen genoemd wordt) het staketwerk, dient, om zoo te spreeken, om de andere deelen van de Bloem te ondersteunen en te beschermen. Die Bloemen , welker Petala sterk en dik zyn, gelyk de Tulpen, hebben geen kelk. In de lyfverwige Nagelbloemen , die lange en dunne Petala hebben, bestaat de kelk uit een enkel stuk. In anderen, gelyk in de Bloemen van het witte Roosje, is de kelk in verscheidene stukken verdeeld, die in verscheidene ronden, op de wyze van de schubben der Visschen, geschikt en gesneeden zyn. Dit alles dient om de binnenste deelen vsn de Bloem te ondersteunen en te beschutten. Euphros. Deel my ook, op zulk eene bevatbaare wyze , uwe gedagten mede over het loof der Bloemen en Gewassen. Ik denk dat men 'er het zelfde door verstaan moet, het geen sommigen de Petala of bladeren noemen. Cleon. Zoo is het: deeze blaadjes zyn niet slegts aanmerklyk om de schoonheid van hunne leevendige kleuren, maar men ziet ook in dezelven eene nette orde in de wyze , waarop zy in de kelk gevouwen zyn, eer zy nog open gaan.  I. Samenspr.) JONGE HeEREN EN JUFFEREN. 359 gaan. In sommigen liggen zy enkel op malkanderen; in anderen zyn zy uitgehold, en liggen in malkanderen. In eenigen zyn zy in eene enkele, in eenigen weder in eene dubbele vouw geplooid. Men vindt Bloemen , waarin zy, in den zelfden tyd, het een op het ander, en veelen te samen gevouwen liggen. In deezen zyn zy ineengerold; in geenen ziet men weder schroefswyze spillen. Ein delyk zyn 'er in sommige Bloemen vouwen, en ten zelfden tyde schroefswyze spillen. Euphros. Wat heeft men wegens het derde gedeelte van de Bloem, het welk gy het inwendig behangsel genoemd hebt, byzonders aangemerkt? cleon Dit is zeer verwondererswaardig, het zy wy de 'kleuren , het samenstel , en vooral het gebruik in overweeging neemen, inzonderheid zoo het waar is dat het, gelyk kundige mannen verzekeren, voor dat gedeelte van de Bloem, het welk het zaad verschaft, of (want waarom zoude ik schroomen de dingen met hunne waare naamen te noemen?) voor het mannelyk lid van de Bloem, moet gehouden worden, het, welk zich over de vrugt en het zaad uitstrekt, en het daardoor bezwangert en vrugtbaar maakt. '• Te lang zoude het ons ophouden, indien ik hier in het byzonder op de voortteeling en het wonderbaare maaksel van het zaad wilde stil staan. Ik zoude dan kunnen aantoonen dat de beginsels van da Plant, hoe groot en uitgestrekt die ook zyn mooge, wanneer zy tot de volkomenheid gekomen is, binnen de enge ruimte van de vrugt beslooten worden, of liever binnen die van het graantje zaad, schoon sommigen van deeze graantjes naauwlyks zigtbaar zyn; en schoon de voortduuring van de vrugt en het 'zaad voornaamelyk afhangt, zoude ik egter menigvuldige blyken kunnen opgeeven , van de zorgen, die de Voorzienigheid voor de bewaaring cn beveiliging van beiden gedraagen heeft. Euphros. Schoon ik begryp dat gy in alle opzigten zoo omstandig niet zyn kunt als ik wel zoude wenschen zal Z 4 het  360 WYSBEGEERTE VOOR (VIII Afd. het my egter aangenaam zyn u hier over wat breeder te hooren uitweiden. Cleon. Wy kunnen hieromtrent voor eerst aanmerken met welke voorhoede de kleine takjes van bladen bloemen, vrugten en zaaden voorzien zyn, welke den gantschen winter in de knoppen der Planten, die het geheele jaar duuren, beslooten zyn, waar zy, met konstiglyk geslootene vliezen bekleed zynde, bewaard worden. Zeker voornaam Natuurkenner zegt desaangaande: Op dat de Gewassen tot hunne regte grootte zouden groeijen , en door eene gestadige agtereenvolgende voortteeling van hunne soort, het verlies, het welk zy door hunne sterflykheid geleeden hebben, herstellen, schieten zy op zekere tyden nieuwe leden uit , op dat de voortkomends zaaddoosjes nieuwe Gewassen zouden voortbrengen. De nieuwe deelen, welke uit den steel, stam, takken en wortelen spruiten, spreiden zich niet terstond uit, maar worden in de oxelen der bladeren opeengehoopt, en daar langen tyd bewaard, terwyl men ze dan Gemmae of knoppen noemt. Eindelyk moeten wy nog aanmerken dat de Gewassen , die de koude niet verdraagen kunnen, zeer veilig onder de aarde bewaard blyven, tot dat de zagte warmte van het voorjaar ze weder doet uitschieten. Eupbros. Uwe aanmerkingen doen my nog eene zeer merkwaardige byzonderheid te binnen komen; ik denk, aan de verscheidene middelen, waar van de Natuur zich bedient om de Gewassen , die zwakke en ongevoelige schepsels , wanneer zy aangeraakt of bewoogen worden, tegen alle soorten van gevaaren te beveiligen. Tot dat einde doet zy sommige langs de aarde kruipen; anderen geeft zy het vermogen van zich op de minste aanraaking der Dieren te sluiten en in te krimpen. Men ziet zelfs dat veele hunne Bloemen of ander beschutsel tegen den avond sluiten, gelyk ook wanneer het begint te regenen, of wanneer zy door de koude, of het naderen van eenige  I. Samenspr.) JONGE HEEREN EN jufferen 361 ge schadelyke stoffen, nadeel zouden kunnen lyden. Cleon. Van de Planten spreekende moeten wy eene aanmerking yan zeer veel belang, wegens de onderscheidene wegen, welke de Natuur ter verspreidinge der zaaden instaat niet met stilzwygen voorbygaan, Ten dien einde heeft zy eenige zaadjes met eene soort van ligt pluis of kuifjes voorzien, welke dezelven voor wieken dienen, om door den wind verspreid te worden. —— Nog zyn 'er anderen, die in veerkragtige doosjes beslooten zyn, en hier door op bekwame afstanden geworpen worden. Anderen lokken door hunnen lekkeren smaak, aangenaamen reuk, en heilzaame kragten, de Vogels, en worden door dezelven ingeslokt en overgevoerd , terwyl zy, na de lighaamen deezer schepselen te zyn doorgegaan ? vrugtbaar zyn. —- Eindelyk zyn 'er veelen , welker nuttigheid voor de menschen algemeen bekend is, uit welken hoofde de land- en Tuinman hunne vlyt aanwenden om ze te zaaijen en aan te kweeken. Euphros. Ik begryp dat gy op veele byzonderheden," die tot de Planten en Gewassen behooren, nog zeer lang zoudt kunnen stil staan. Ik erken dat zy allen aanmerkenswaardig zyn. — Doch ik verlang zeer om uwe aanmerkingen te hooren over de einden, waartoe zy geschikt zyn Cleon. Het gebruik der planten strekt zich zeer wyd uit en men ondervindt derzelver nuttigheid in alle gevallen van het leeven. Zonder eene meenigte van Gewassen zoude het onmooglyk zyn om ryklyk en gemaklyk, ja om in het geheel te leeven. Zy verschaffen niet slegts onderhoudt tot ons bestaan , maar bevorderen ook ons vermaak en genoegen. Euphros. Dat doen zy zekerlyk op meer dan eene wyze. De maaltyden, die uit Gewassen en Vrugten bestaan, worden zuiverer en gezonder geoordeeld dan die, op welken men wildbraad schaft. — Men zoude al zeer breed kunnen uitweiden, wanneer men het vermaak, het welk zy ons verschaffen, wilde ophaalen. De bloemen Z 5 ' stree  362 Wysbegeerte voor (VIII. Afd. streelen ons gezigt door de onuitspreeklyke verscheidenheid haarer kleuren , door de veranderingen haarer gedaanten, en door haaren bevalligen luister. Zy verkwikken onze geesten door haaren lieflyken reuk. Dikwerf dienen de smaaklyke vrugten om den kwynenden eetlust op te wekken. Wat zouden wy niet kunnen zeggen van de aangenaame groente, die het oog ten hoogsten behaagt; en die wy overal op het veld, in de weiden, op bebouwde landen, en in de bosschen ontmoeten? Cleon. By de byzonderheden, welke gy hebt aangeroerd , kunnen wy zekerlyk nog verscheidene andere voegen. De Gewassen verschaffen ons doffen tot wooningen, tot gereedschappen, en klederen. In veelen vinden wy geneesmiddelen. Onder de schaduw der boomen kunnen wy in den zomer tegen het vinnig straalen van de zonne beschutting vinden, terwyl het Hout ons dient om de nypende koude des winters te verdryven. Eupbros. Uwe aanmerkingen leeren my dat men het gebruik der Gewassen niet kan beschouwen, zonder aan de verhevene goedheid van den Schepper te denken. Wat heeft hy in menigvuldige opzigten voor het belang des menschdoms gezorgd! Cleon. Ik kan u nog meer zeggen: het is zeer wel mooglyk eene groote lyst van Planten op te noemen, welker aart in het byzonder zeer heilzaam is , en die de Schepper ten nutte van de menschen en van andere schepselen , meer dan veelen der overigen, schynt geschikt te hebben, het zy om tot voedsel, het zy om tot geneesmiddelen gebruikt te worden. Ten aanzien der Graanen kan men derzelver ongemeene vrugtbaarheid in aanmerking neemen , en inzonderheid van die, welke tot brood dienen , en welker aankweeking zeer gemaklyk valt, dewyl zy in alle soorten van gronden en lugtstreken kunnen vermenigvuldigd worden. Ten aanzien der Boomen en Gewassen, zoude men in het breede kunnen uitweiden over derzelver geschiktheid tot die  i Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 363 die gebruiken , welke inzonderheid van dienst zyn op de plaatsen, waar zy natuurlyker wyze groeijen. Sommige dienen tot geneezing van ziekten en ongemakken; en het is eene aanmerking van zeer veel belang, dat in iedere plaatse zekere Gewassen gevonden worden , die voornaamelyk geschikt zyn om de ziekten, welke daar in het byzonder meest heerschen, te verdryven, of om de ongemakken, welke aan dezelve eigen zyn, te verminderen. Euphros. Ik heb die aanmerking dikwyls hooren maaken. Heb de goedheid van ze my door eenige weinige voorbeelden op te helderen. Cleon. Ik zal dit kortelyk doen; want het zoude te lang vallen, wanneer ik hieromtrent omstandig wilde zyn. — —* Men vindt by voorbeeld in de landen, die aan groote droogte onderworpen zyn, door de Natuur wonderbaare voorzorgen gebruikt, om het gebrek van water te vergoeden: want zy doet daar Gewassen voortkomen, die niet slegts waters genoeg in zich hebben om te befstaan en te groeijen, maar ook om den dorst der menschen te lesschen en hun , wanneer zy gevaar loopen van te versmagten, te verkwikken. Euphros. Ik wensch nog al dat gy wat byzonderer zyt, en my eenige Planten en Gewassen noemt, wegens welken men dit kan verzekeren. Cleon. Ik wil wel eenige weinige byzonderheden bybrengen. Men vindt gesproken van eenen boom Bejuco genaamd, die zich rondom andere boomen krult, en welker bovenste einde naar beneden hangt. Wanneer de reizigers 'er het endt van afsnyden, dan loopt 'er oogenbliklyk een sprong klaar water als kristal uit, en wel in eene genoegzaame hoeveelheid om den dorst van zeven of agt menschen te lesschen Navarette verhaalt dat hy van dit water met vermaak gedronken heeft; het kwam hem voor goed en frisch te zyn, en telkens, wanneer hy 'er van gedronken had, kreeg hy weder lust om het op nieuw te gebruiken. Gemeenlyk bedienen de herders 'er zich van  364- Wysbegeerte voor viii Afd. van , wanneer zy hunne kudde langs de bergen weiden. Dorst hebbende neemen zy hunne toevlugt tot de Bejuco, waarin zy zoo veel te drinken vinden als het hun lust.' t Een dergelyk gebruik maakt men ook van zekere Plant van Jamaika, welke de Engelscben Waterwith noemen. ■ Ik kan u het volgende berigt wegens dezelve, zo als het uit de papieren van Dr. Sloane getrokken is, mededeelen. — Het is eene soort van Wyn gaard, die op de bergen in het hout groeit, op eene drooge plaats, daar men nergens water vindt. Wanneer men den struik van dit gewas in lange stukken van twee of drie ellen snydt, en het einde in den mond houdt, sypert 'er in overvloed zulk een klaar en verkwikkend water uit, dat de dorstigste reiziger of jaager, zooras als hy 'er van gedronken heeft, gelaafd is. Het is uit dien hoofde dat de inwooners dier eilanden groot werk van dit gewas maaken, en het zelve als eene byzondere gunst van de Voorzienigheid aanzien, die hun, ter verligtinge van den ongunstigen staat , waarin zy leeven, geschonken is. Euphros. Uwe aanmerkingen brengen my te binnen dat ik wel iets dergelyks van den Berkenboom heb hooren zeggen; maar het staat my niet net genoeg voor om het over te brengen. Cleon. Wegens den Berkenboom vindt men aangeteekend ,dat, in het begin van de lente, voor dat de bladeren uitkomen, uit denzelven, wanneer hy doorgestoken wordt, een zoet vogt in eene vry groote hoeveelheid loopt, het welk zeer goed is om in geweldigen dorst .gedronken te worden. Euphros. Ik begryp dat gy deeze aanmerkingen verder zoudt kunnen uitbreiden , maar ik weet dat uw tyd te kort is om dit van u met reden te moogen vergen. Cleon. Wanneer ik byzonder zyn wilde , zouden de Planten en Gewassen ons stof tot veele samenspraaken kunnen verschaffen. Ik zal egter nog eens tyd en gelegenheid maaken om over dezelven met u te spreeken. Euphros.  ■ i Samenspr.) JONGE heeren EN JUFFEREN. 365 Euphros. Gy verpligt wy zeer veel, en ik wenschte wel dat 'er nog dikwyls gelegenheden toe mogten voor komen. Tweede Samenspraak. Verdere merkwaardige Byzonderheden , wegens Planten Bloemen, en Boomen. Cleonicus. Myn oogmerk is om u in deeze Samenspraak nog een weinig byzonderer te onderhouden over de deelen, waar uit de Planten bestaan, en den dienst, welken die deelen in den groei en de verdere huishoudinge der Gewassen verschaffen. Wanneer men eene groote meenigte van zaaden onderzoekt, zal men bevinden dat in ieder van dezelven een samengerold grondformeersel van de toekomende Plant is, welk de Zaadplant genoemd wordt. Euphros. Het zal my aangenaam zyn nader onderrigt te worden wegens de wyze, waarop men die kan ontdekken. Cleon. Men behoeft slechts eenige drooge groote Boonen een etmaal in water te weken, en ze vervolgens zoo lang droog op eene plaats, die niet te koud is, nêer te leggen tot dat zy beginnen te spruiten, gelyk de hoveniers spreeken. Euphros. Ik begryp gedeeltelyk waar gy heen wilt, Broeder, eenigen tyd geleeden heb ik dit eens met eene groote Boon beproefd. Cleon. Staat u ook voor wat gy gezien hebt, toen gy den bast van uwe Boon af deed? Euphros. Ik heb toen gezien dat het ligchaam van de Boon uit twee deelen bestaat, die met hunne vlakten tegen elkanderen aan liggen, en een wit spruitje hebben , waardoor zy aaneengehegt zyn. Maar wat kan men hier uit besluiten. Cleon.  366 Wysbegeerte voor vIII. Afd. Cleon. Het witte Wortelspruitje dat aan beide de deelen is vastgehegt, moet daarna de Wortel van de Plant zyn. Euphros. Maar ziet men niet dat de Wortelspruit reeds groeit "en toeneemt, eer dezelve nog van de aarde kan gevoed worden ? Cleon. Ja: en om die reden is in het ligchaam van de Boon, en in beide deszelfs deelen, een ander wortelgestel geplaatst, het welk van iedere zyde met een tak naar het witte puntje toe strekt, en dus dit spruitje van voedende sappen voorziet, eer het op eenige andere wyze nog iets uit de aarde kan trekken. Euphros. My staat voor dat ik nog iets heb opgemerkt, naamelyk dat uit het Wortelspruitje naar de andere zyde een ander ligchaampje voortkomt. Cleon. Het zelve is de stam in het klein, en bestaat uit een stammetje en kleine blaadjes; het wordt doorgaans het pluimtje genoemd, en wordt daarna de stam van de Boon. Euphros. ik begryp dan dat het Wortelspruitje en het Pluimtje te samen het grondformeersel van de Plant maaken. Cleon. Gy begrypt de zaak volkomen wel. Euphros. Indien dit in alle zaaden op gelyke wyze geschiedt, dan mag men zeggen dat alle zaaden van twee Wortels voorzien zyn. Cleon. Dat is inderdaad zoo. —— De eerste van deeze Wortelen is die, welke door het ligchaam van het zaad is verspreid, en het Wortelspruitje en het Pluimtje zoo lang voedt, tot dat het eerste groot genoeg is, om voedsel uit de aarde te trekken, als dan wordt het zelve de tweede en laatste Wortel, die de Pluim, nu een grooter (lammetje geworden zynde, tot eene volkomene plant doet opgroeijen. Euphros. Hier uit blykt my verder dat de stof van het Zaad, of van de Boon, door welke deeze eerste Zaadwortel is uitgebreid, in deezen omtrent den zelden dienst doet  i Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 367 doet om de Wortelspruit in het eerst te doen uitspruiten, als de aarde daarna aan de Wortelspruit, nu tot een grooter Aardwortel geworden zynde, gewoon is te doen, om de gantsche Plant daar door te doen groeijen, en te onderhouden. cleon Gy oordeelt juist overeenkomstig met den aart der zaake. Wy moeten verder aanmerken dat men in groote Zaaden met het bloote oog , en in kleiner, door middel van het vergrootglas, ziet dat de buitenste rok of het omkleedend vlies altyd doorgeboord is met eene zeer kleine opening , regt tegen over de punt van het wortelspruitje: op dat, het zaad gezaaid zynde, en beginnende uit te wassen, dit Wortelspruitje door de dikte van den geslooten bast niet belet worde naar buiten te groeijen en zich in de aarde uit te breiden. Euphros. Ik weet dat zelfs Nooten en harde Persikensteenen zulk eene opening hebben, om het geen de wortel der boomen, waaraan deeze vrugten groeijen , worden moet, door te kunnen laaten. ■ Leer my toch meer dergelyke byzonderheden kennen , die my doen zien dat men eene met wysheid werkende magt in het samenstelsel der Zaaden kan ontdekken. cleon Ik zal hier nog van eene zeer merkwaardige zaak gewag maaken. het voedend sap het welk eerst uit de stoffe van het Zaad voortkomt, en door den Zaadwortel het Wortelspruitje naar beneden in de aarde heeft doen wortelen , verandert zynen loop , zooras als die Wortel sterk genoeg is om zyn voedsel uit de aarde te kunnen trekken, en neemt dan zynen weg opwaards, om de pluim te doen voortspruiten, en dezelve tot een stam te maaken. ■ Daarenboven is het nog aanmerklyk, dat in de meeste Zaaden deeze Zaaddeelen , wanneer de wortel groot genoeg is om voedsel aan de Plant te geeven , met den stam uit de aarde opwaards gevoerd worden, en daarna de zaadbladeren uitmaaken, zoo genoemd om dat deeze eerste bladeren in meest alle Planten  368 WYSBEGEERTE VOOR (VIII. Afd. ten eene gantsch andere gedaante hebben dan die daar na volgen. Euphros. Ik weet dat zulks in sommige Zaaden zeer zigtbaar is, als by voorbeeld in de Komkommers, welker Zaad, met zyne witte kleur, eerst boven den grond komt, waarna het allengskens geel wordt, en vervolgens groene zaadbladeren geeft. Cleon. Men heeft nog waargenomen dat in alle de Planten, die de zaadbladeren hebben, dezelven zoo veelen in getal zyn, als de deelen waaruit elk zaadje bestaat. Eupbros. Het is inderdaad moeijelyk zich het gestel van die kleine ineengerolde Zaadplantjes leevendig voor de verbeelding te brengen. Cleon. Dat kan men niet tegenspreeken : doch het is tevens zeker dat de verbeelding in dit geval niet weinig geholpen wordt door eene meenigte van waarneemingen, die van tyd tot tyd gedaan zyn, en in onze dagen nog telkens gedaan worden. Eupbros. Kunt gy my niet eenige van deeze waarneemingen mededeelen ? Cleon. Ik zoude u gevoeglyk tot de werken van Antonie van Leeuwenhoek kunnen wyzen; doch om u moeite uit te winnen zal ik eene keurige waarneeming uit de Gedenkschriften van de Fransche Akademie bybrengen . De Heer Dodart had aan dezelve eene koorn-air getoond, zoo als zy in een koornscheutje, dat naauwlyks uit de aarde kwam, geheel geformeerd was. Men zag , met een rond glas van eenen halven duim brandpunts, in dit airtje alle de zaaden: het stammetje zelf was onder deeze zaadjes maar anderhalve linie hoog, en men kon daarin nog de knoopen onderscheiden; doch alles had eene gantsch andere evenredigheid dan die, welke in eene volwassene Tarwe-plant gezien wordt. De bladeren, die anders naauwlyks een zesde deel van de hoogte van eene volkomene Plant uitmaaken, waaren hier agt-en-veertigmaal zoo lang als dezelve. Het stammetje was omtrent drie-  II. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 369 driemaal zoo hoog als het dik was, schoon, .wanneer het tot volkomenheid is opgegroeid, de hoogte ongelyk veel grooter ten aanzien van de dikte. De pypjes, die den halm of stam uitmaaken , met derzelver onderscheidene knoopen, scheenen hier in malkanderen geschooven te zyn, gelyk men gewoon is de stukken van eenen verrekyker te doen, wanneer men dien in den zak wil steeken. De zaaden zelven waren rond als volmaakte paereltjes, en half doorschynend. Euphros Ik begryp dat het geennu wegens de zaaden gezegd is, overvloedig genoegzaam is om te toonen dat alle dingen door eene wyze Godheid geregeld worden. In zoo klein een ligchaam kan men zekerlyk al dit maaksel van de toekomende plant niet zonder verbaasdheid aanzien. Cleon. Om te toonen hoe deeze Voorzienigheid in alles? voortgaat, zal ik nog het een en ander zeggen van de wortels, die in de aarde zyn, en van de stammen, die uit de aarde opwaards groeijen. Euphros Ik verwagt dan dat gy zult spreeken van het voedend sap, het welk uit de aarde in de wortelen indringt , en, daarin voortgaande , dezelven met de stammen doet groeijen. Cleon. Beloof u daaromtrent niet te veel; ik wil liefst niet stil staan op byzonderheden, die zoo onzeker zyn.— Myn oogmerk is de overeenkomsten aan te wyzen, welke de deelen , die den wortel maaken, hoe verscheiden derzelver samenvoegingen en schikkingen ook zyn moogen. Voor eerst is het buitenste van den wortel eene velagtige stoffe of schorse , bestaande gedeeltelyk uit een groot aantal kleine blaasjes, gelyk men die op malkanderen ziet leggen, wanneer men eenen tyd lang in zeepwater met eene pyp geblaazen heeft; en ten deele uit eene houtagtige stoffe, die zoo veele draadjes of pypjes zyn. Het tweede deel, dat den wortel uitmaakt, en onder de buitenste schors ligt, is de bast, die mede uit twee dergelyke soorten van ligchamen bestaat. —— Het eerste I. Afd. III. Deel. A a is  370 WYSBEGEERTE VOOR (VIII. Afd. is eene verzameling van rondagtige blaasjes , die , gedroogd zynde, even als een spons inkrimpen, en, in water gelegd zynde, weder uitdyen. Onder die blaasjes zyn verscheidene sapvoerende pypjes gemengd, van welken eenigen een wateragtig, anderen een melkagtig, en anderen weder een ander vogt in zich bevatten. Ook vertoonen zy zeer verschillende gedaanten in hunne schikkingen onder elkanderen. Het derde ligchaam dat men binnen de bast, in de wortels, vindt, bestaat uit dergelyke blaasjes, welke met die van de huid of schorse verknogt zyn, en ten anderen uit pypen, die het houtagtig gedeelte van den wortel uitmaaken: sommigen van dezelven hebben eenig vogt, en anderen enkel lugt in zich. Deezen zyn mede, in verschillende wortelen , op onderscheidene wyzen samengesteld. Het binnenste van den wortel is het merg, dat egter in alle planten niet gevonden wordt. Daar het is bestaat het mede uit blaasjes. Dikwyls is het een eenvoudig blaasagtig ligchaam ; en somtyds is het vermengt met houtdraaden, of sap- en lugtvoerende pypjes. Eupbros. Ik heb wortels genoeg dwars doorgesneeden gezien, om te begrypen dat deeze schikking der deelen met het bloote oog kan ontdekt worden. Cleon. Het gebruik van een goed mikroskoop kan egter in dit geval van meer dan gemeenen dienst zyn. Doch laat ons verder aanmerken dat de stammen van boomen en planten bevonden worden omtrent uit de zelfde deelen te bestaan als de wortels, naamelyk uit blaasagtige bolletjes, en veelerlei sap en lugtvoerende pypjes, zoo als de heeren Malpigbius en Grew hebben waargenomen. In deezen hebben zy egter meest eene andere schikking en evenredigheid tot elkanderen dan in de wortels, en in verscheidene planten vindt men ze met een aanmerklyk verschil in grootte, getal, plaatsinge enz. Leeuwenhoek is nog verder gegaan, en heeft ook waterpas loopende vaten ontdekt. De figuuren van Malpigbius  II. samenspr jonge HeEREN EN JUFFEREN. 371 pighius en Grew vertoonen slegts in het gemeen den stam en wortel, nevens de deelen en vaten, waaruit zy hebben kunnen merken dat dezelven zyn famengesteld; doch men kan uit het geen van Leeuwenhoek heeft afgeteekend, de soorten van deeze vaten met grooter naauwkeurigheid leeren kennen. Alles dient om te toonen dat dit geheele gestel van zoo onbedenkelyk' kleine vaatjes en menigvuldige werktuigjes niet zonder oogmerk in de planten is gelegd geworden, omdat zy Van zeer groot gebruik zyn. Euphros Het is zonneklaar dat iemand die slegts deeze figuuren beschouwt, nimmer in goede meening aan zichzelven kan wys maaken, dat zy by geval of zonder oogmerk zulk eene geschiktheid verkreegen hebben, en vooral niet , daar men bespeurt dat van tyd tot tyd nog nieuwe en zeer merkwaardige byzonderheden ontdekt worden. cleon — Ik heb nog een ander verbaazend verschynsel in de planten op te merken. Ik bedoel naamelyk eene wet, die men bestendiglyk in het Ryk der gewassen gehoorzaamd ziet, en volgens welke men bevindt dat de wortels van alle zaaden altyd nederwaards, en de stammen opwaards groeijèn. Euphros. Hier van kan men zich gemaklyk een begrip vormen: want het is zeker dat in alle zaaden niet slegts een beginsel van de toekomende plant en wortel is: maar men bespeurt ook dat deeze pluim en wortelspruit eene bepaalde plaats hebben, uit welke zy, volgens eenen bepaalden loop, in den beginne gewoon zyn uit te spruiten. Wanneer zy voortgaan, mist het nooit dat de stam naar boven, en de wortel naar beneden schiet. cleon Die algemeene kundigheid is niet genoeg om u wegens het wonderbaare der zaake te overtuigen. Men kan met verscheidene boonen proeven neemen, waaruit wy byzonderheden leeren, die alle geloof te boven gaan. Indien men eene boon van een breekt, en de twee stukken, welke dezelve uitmaaken, van elkanderen spreidt, A a 2 . nadat  372 WYSBEGEERTE VOOR (VIII. Afd. nadat zy eerst een etmaal in water, en zoo lang te droogen gelegen heeft, tot dat zy een spruitje begint te maaken, het welk de wortel zal zyn, dan zal men het pluimtje , het welk de stam zal worden, in eene holle plaatse van de eene zyde zien leggen, en in de andere zyde mede eene kleine holligheid ontdekken, waarin dit pluimtje ook is bewaard geworden. Indien men dan verder eene van die uitgesprootene boonen neemt, en dezelve zoo plant dat de wortelspruit zich naar beneden strekt, dan zal het in niemand veel verwondering baaren, wanneer hy ziet dat zy haaren wortelstam naar beneden , en haar Hammetje naar omhoog schiet, omdat het gestel en de rigting van beiden daartoe natuurlyk leiden. Maar het zal vreemder voorkomen, wanneer men eene andere boon op haare zyde en plat in de aarde legt, zoodat haar wortel en stam niet waterpas in het wassen voortgaan, het geen egter scheen te moeten geschieden, indien zy den voorgemelden loop, zoo als de boon dien schynt te bepaalen , volgde: doch men bespeurt dat de wortel en de stam, ieder eene bogt maaken, de eerste om naar beneden, de laatste om naar boven te gaan. Wanneer men eindelyk de boon regt verkeerd plant, met de wortelspruit naar omhoog en den stam naar beneden, zal wen tot zyne verwondering bespeuren, dat de stam zich naar boven keert, terwyl de wortel zynen weg naar bene. den neemt. Eupbros. Men heeft ongetwyfeld wel proeven om te toonen dat dit niet in het byzonder aan boonen eigen is. Cleon. Zekerlyk. De heer Dodart, de zelfde, die de bovengemelde proeven genomen en beschreeven heeft, vond in de maand December eenige eikels op een' hoop liggen, op eene vogtige en frisse plaats, waar de aarde, als een betreeden pad, vast en opeengepakt was. Veelen van deeze eikels hadden in de lugt wortelspruiten gemaakt, zonder dat zy in de aarde waren, en die wortels kwamen allen uit het uiterste puntje van den eikel: zy hadden de langte van vier tot agttien liniën of twaalfde deelen  II. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 373 deelen van eenen duim. En het geen hier het verwonderlykste was, is dat deeze spruitjes zich, langs den kortsten weg, naar de aarde toe bogen, even als of zy die gezogt hadden. Euphros Maar waren de punten der eikels niet naar beneden gestrekt, zoodat de wortel, regtuit wassende, de aarde zoude hebben kunnen bereiken? Ckon. Uwe vraag geeft my weder blyken van uw goed oordeel, het welk gy my in onze samenspraaken zoo menigwerf getoond hebt. Doch ik kan u verzekeren, dat hy onder anderen eenen eikel vond, wiens punt regt omhoog stond; en in deezen zag hy dat de wortelspruit regt opwaards geschooten was, waarna dezelve eenen anderen koers nam, en zich in het voortwassen nederwaards naar de aarde keerde. Euphros Heeft hy geen byzondere proef genomen om dit stuk nader te onderzoeken ? cleon Ongetwyfeld ; hy nam zes van die eikels en plantte dezelven in een angelierpot, met de punt regt opwaards, zoo dat de wortelspruit , die 'er uit moest voortkomen, niet dan naar boven scheen te kunnen groeijen. Nadat deezen dus, met aarde bedekt, geduurende den tyd van twee maanden gestaan hadden , waren zy uitgesprooten, en het wortelspruitje, nu eenige langte verkreegen hebbende , had digt by den eikel eene kromte gemaakt. Dus was het in ieder van de zes eikels eerlang weder naar beneden gewassen, als diepte van aarde zoekende. -■— Nu scheen te moeten volgen dat alle de wortels deezen loop, om van de punt naar den steel te groeijen, eens gevat hebbende, daarin zouden voortgaan, en dien loop regtuit vervolgen. Hy keerde dan die zes eikels allen weder om; drukkende de aarde eenigszins om dezelven neder, opdat zy 'er overal door mogten geraakt worden. Zy stonden dus met de wortelspruit, die eerst naar beneden strekte, nu naar boven gekeerd: in dien stand liet hy ze weder twee maanden blyven, en wel met dat gevolg dat hy, na ze ontdekt te hebben , Aa 3 bevond  374 WYSBEGEERTE VOOR (VIII. Afd. bevond dat zy niet minder dan regt opwaards gewassen waren, maar dat elk eene nieuwe kromte gemaakt had, om den wortel, als in spyt van alle deeze beletselen, naar beneden, en dieper in de aarde te doen nederdaalen. Eupbros. Zyn 'er meer diergelyke gevallen , als gy hier wegens de eikels hebt bygebragt, opgemerkt? Cleon. Van de stammen wordt juist Het zelfde verhaald , dat hier van de wortelen gezegd is. De zelfde heer Dodart heeft naamelyk te Cbaville eenige stammen van jonge pynboomen, die, door eenen storm, ter aarde geslaagen waren, vinden liggen, den eenen op eene meer, den anderen op eene min schuinsch neêrloopende plaatse. Hy bespeurde dat de uiterste einden loodregt omhoog wiessen, zodat zelfs zulken, die op eene te groote steilte gevallen waren om regtop te kunnen schieten, een veel scherper hoek maakten dan die, welken op plaatzen lagen, wier schuinte zoo groot niet was. Men ziet dit ook menigwerf geschieden in veele takken van boomen, die door eenig geweld belet worden zich naar boven toe te strekken. Eveneens rigten ook gewassen , die uit regt opstaande muuren spruiten, na een weinig waterpas geloopen te hebben , hunne stammen opwaards; en wanneer eenigen van dezelven zoo stevig niet zyn dat zy hunne eigene zwaarte in het waterpas kunnen draagen, zoodat zy eerst door deeze naar beneden gedrukt worden, dan ziet men den stam, wat sterker geworden zynde, eene kromte maaken, en naar boven wassen. Euphros. Ik herinnner my hier van nog onlangs een voorbeeld gezien te hebben in eenen vlierboom, die uit een klein reetje van eenen muur was uitgesprooten. Maar kan men de natuurlyke reden van zulk een verschijnsel ook aanwyzen? Cleon. De heer, door wien de gemelde proeven gedaan zyn, heeft zich niet ontzien de zwakheid van zyn verstand, en de ongenoegzaamheid van zyne redeneeringen om de zaak te verklaaren, openlyk te erkennen. Het is onnoodig n alle de redenen, die bygebragt worden  II. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 375 den om de nietigheid te toonen van alle onderstellingen, welke men tot dat einde gemaakt heeft , voor te houden. Ik zat alleenlyk zeggen dat hy de betuiging van zyne onkunde in dit gevat genoegzaam op deeze wyze besluit: Ik beken dat ik zeer gaarne de oorzaak van zulk een " aanhoudend en verbaazend verschynsel zoude willen " ontdekken, maar myne onweetendheid laat egter niet " na my een vermaak te verschaffen, dat my deeze scha" de vergoedt. Want de duisterheid en onkunde, waar" in ik my bevinde, leiden my op tot de gedagten aan " eene opperde Oorzaak , wier wysheid en magt niet " slegts myn begrip, maar ook dat van de verstandigsten, die 'er ooit geweest zyn, of immer zyn zullen, onein diglyk te boven gaan. Eupbros. Dergelyke erkentenissen van mannen, die zekerlyk onder de voornaamde wysgeeren verdienen geteld te worden, zyn genoegzaam om uit zulke byzonderheden het bestaan van eenen wyzen en magtigen Bestierder van alles te besluiten, al ware het dat men 'er nimmer eene natuurlyke oorzaak van mogt ontdekken. Cleon. Uwe aanmerking is juist zoo ingerigt als ik verwagtte dat zy zyn zoude: en het is onnoodig dat ik meer bedenkingen bybrenge om u in de erkentenisse van eene albestierende Magt en Wysheid te versterken. Eupbros. Het onderwerp is egter zoo aangenaam, dat ik u verzoek het nog niet af te breeken. Ik zal u met het uiterste genoegen verder hooren spreeken over de waarneemingen der geenen, die het gestel der planten beschreven hebben, zoo als zy dat door hunne vergrootglazen beschouwd hebben. Cleon. Ik ben niet ongeneegen om 'er kortelyk iets van te zeggen. Doch wy zullen dan nog tyd moeten schikken om eene samenspraak over de planten te houden, dewyl de stof te ryk is om in deeze afgedaan te kunnen worden. Eupbros. Wanneer het u niet ongelegen komt 'er een uurtje toe te schikken, kunt gy u verzekerd houden van myne genegenheid om u langer te hooren. A a 4 Cleon.  376 WYSBEGEERTE VOOR (VIII. Afd. Cleon. Daar kan ik nooit aan twyfelen. Doch laat ons met onze aanmerkingen voortgaan. Die gezien heeft waaruit wortelen en stammen bestaan, kan, wanneer hy een jaarig lot van eenen boom in de hand neemt, niet denken dat het bygeval is, dat het rondom voorzien is van knoppen, die in eene nette orde en op een behoorlyke wydte geplaatst zyn, die weder het beginsel van vrugten of van andere takken zyn. Vooral kan men niet zonder verwondering zien dat ieder van deze knopjes zynen oorsprong op eene geregelde wyze uit het binnenste van den tak neemt, en dat het gestel van houtdraaden en blaasjes van den tak zoo net in die vorm geplaatst is, dat het, voortgaande, den knop, die uit de zelfde stoffen als de tak bestaat, kan doen voortkomen. Euphro. Ik stel vast dat een enkel van deeze knopjes genoegzaam zyn zoude, om eene ziel, voor overtuiging vatbaar, het bestaan eener Godheid op de redelykste gronden te doen erkennen. Cleon. Ongetwyfeld. Alle knoppen bestaan uiteen klein spruitje, met zyn bast, houtdraaden en blaasjes , het welk door schubswyze op elkanderen liggende bladertjes rondom bewaard wordt. Die knoppen zyn meest allen van elkanderen onderscheiden. In sommigen van dezelven zyn in de blaasjes bolletjes en tepeltjes, die lymagtige en terebinthynagtige stof in zich bevatten. Wanneer men den wasdom van deeze knopblaadjes navolgt, dan worden zy in veele planten allengs langer, en, voortwassende, veranderen zy door den tyd zelfs in steelen van de volgende planten, die den tak, daaruit voortkomende, bekleeden. Eupbros. Hieruit mag men met regt besluiten dat de spruit van de knop den toekomenden tak reeds in het klein begrypt. Cleon. Dit moet des te klaarer voorkomen, wanneer men, op de verzekering van den heer van Leeuwenhoek, aanneemt dat onder anderen in een aalbessen knop, des winters, niet slegts een houtscheut, maar ook de bessen als  II. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 377als kleine druifjes kunnen gezien worden, spruitende die houtscheut juist uit ter plaatse daar de aalbessen risten uit derzelver botjes te voorschyn komen. Eupbros. Ik begryp eenigzins, uit het geen gy boven gezegd hebt, hoe de bladeren der takken uit die der knoppen voortkomen: want zy bestaan uit de zelfde deelen van den stam en van de takken, en hebben hout- en sappypen van veelerleie soorten. Maar gaarne zal ik eenig berigt wegens die voortkominge hooren geeven. Cleon. Ik wil het wel doen, in zoo verre als myne. vermogens zulks toelaaten. De hout- of lugt- en sappypen, die in de steelen byeenvergaderd zyn , spreiden zich in de bladeren, als kleine boomtjes, in zoo veele takken, uit, die de ribben van de bladeren maaken , welke zich in sommige gewassen netswyze aan elkanderen hegten. Tusschen dezelven zyn de blaasjes, die de dikte van het blad maaken. In het vlak van sommige bladeren, daar zy naar boven zien, vindt men openingen, die van binnen uit holle bolagtige ligchaamen voortkomen , door welken misschien een damp of vogt uitwaassemt. Ik durf niet bepaalen of die bladeren de sappen der boomen en kruiden bekwaamer maaken om vrugt te geeven, dan of zy iets anders aan de planten toebrengen, omdat zy , als opene handen, naar den hemel uitgestrekt schynen om dauw en regen te ontvangen, en die tot verder gebruik voort te zenden. Eupbros. Gy hebt genoeg gezegd om wysheid in de gemaakte schikkingen te doen ontdekken. Want de byzonderheden, van welken gy gesproken hebt, kunnen in zulk eene menigte van bladeren niet by geval zyn voortgekomen, en vooral niet met die veranderingen , welke in iederen boom tot deszelfs behoudenis noodig zyn. Cleon. In dit gevoelen wordt men versterkt, dewyl men ziet dat de bladeren van zeer groot nut voor de boomen zyn, zoodat zy, wanneer zy 'er, door rupsen of andere oojzaaken, te vroeg van beroofd worden, in dat jaar geene vrugten tot volkomenheid kunnen brengen. Dat Aa 5 zy  378 WYSBEGEERTE VOOR (VIII. Afd. zy dienen om de vogten door het ligchaam van de plantte verspreiden, schynt men, onder anderen, daaruit te moogen opmaaken, omdat in zeer veele bladeren , de steeltjesgootswyze gemaakt zyn , zoodat de dauw en regen, op dezelven vallende, daardoor naar het knopje, dat in de boomen veeltyds by de plaats, daar het blad uitspruit , gevonden wordt, kan toe loopen, om hetzelve te bevogtigen. Eenige steelen zyn rond, en langs deezen kan het water van de bladeren wel naar de knop sypelen , doch niet in groote menigte , zoodat ten minsten die bladeren schynen te dienen om ieder knopje van water te voorzien. Eupbros. Men zoude nog kunnen zeggen, dat de bladeren dienen om de vrugt te bedekken: want men ziet dat die sappige vrugten , welke te ras verdroogen zouden, gelyk aalbessen, aardbeziën, en moerbeziën, veeltyds van grooter bladeren voorzien zyn dan zy zelven zyn, om daar door gedekt te kunnen worden; daar integendeel appelen en peeren , die vaster zyn , en meer warmte van de zonne noodig hebben, kleiner bladeren hebben, schoon de boomen niet zelden grooter zyn. Cleon. Ik zal nog kortelyk van een ander gebruik der bladeren spreeken. Dewyl zy boven den boom eene schaduw verwekken , die oorzaak is dat de lugt met haare wateragtige deelen telkens derwaards bewoogen wordt, ziet men ook hier uit dat de Schepper en Onderhouder van alles , door middel van de bladeren aan de boomen het voordeel gegeeven heeft dat, schoon geen wind den dauw en andere wateragtige deelen der lugt beweegt, de buiten zynde warmer lugt, zich door de meerdere koelheid van de schaduwe, uitzettende, de in haar zynde vogtigheden naar de boomen toe voert, en dezelven telkens bevogtigt. Malpigbius heeft ook openingen in de bladeren waargenomen , en veelen hebben gegist dat zy den boomen tot het zelfde einde dienden als de zweetgaten den menschen, om naamelyk eene onzigtbaare doorwaasseming te bevorderen. Eupbros.  II. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 379 Euphros My dunkt dat de reuk, dien men in de lugt onder veele boomen gewaar wordt, dat vry wel bevestigt. Maar heeft men hieromtrent geene .andere proeven genomen ? Cleon. De heer de la Hire wilde, om te weeten of de fonteinen ook door den regen alleen konden veroorzaakt worden, onderzoeken hoe veel waters wel tot de gewassen noodig ware. — Ten dien einde had hy in eene fles met eene naauwe opening, welke met water gevuld was, twee frisscbe en vaste vygenbladeren gezet, zoo dat de einden van derzelver steelen het water raakten; verder stopte hy de opening rondom toe, zoodat 'er buiten de steelen geen water kon doorwaassemen. Dit alles gewoogen hebbende , zette hy het op een plaats daar de zon warm scheen, en een weinig wind woei. Des morgens; ten half zes, toen hy dit deed, waren de vygenbladeren alleen vyf dragmen en agt-en veertig greinen zwaar; ten elf uuren vond hy dat alles twee dragmen ligter geworden was, ter oorzaake van de deelen, die door de lugt en de zonne uit de bladeren getrokken waren. Ook vond hy in andere planten , waaromtrent hy proeven nam, altyd eene groote uitdamping van vogtigheid. - Men heeft ons in de bygebragte proeve egter niet gemeld of het water, dat eerst een pond woog, zoo veel verminderd, dan of de bladeren zoo veel ingedroogd waren; dan of dit in beiden ten deele geschied ware. Euphros Het komt 'er, myns oordeels, weinig op aan dat dit bepaald worde. De proef dunkt my dat volkomen bewyst het geen zy bewyzen moest, te weeten dat de bladeren, behalven tot andere gebruiken, ook dienen om opening aan de uitwaasseming der planten te geeven. —* Ik wensch meer diergelyke proeven te leeren kennen, om de wysheid van den Schepper, en het gestel en de huishouding der gewassen nader en in grooter verscheidenheid van voorwerpen te ontdekken. Cleon. Gaarne zal ik de aanteekeningen, welke ik daarom-  380 WYSBEGEERTE VOOR (VIII. Afd. omtrent gemaakt heb, eens overzien, en twyfel niet of zy zullen ons ryke stof tot eene volgende samenspaaak verschaffen. in Derde Samenspraak. De beschouwing van Boomen, Planten en Gewassen vervolgd. Eupbros. Het is my aangenaam gelegenheid te hebben om de stof van onze samenspraaken, daar wy die afgebroken hebben , te vervolgen. Ik verwagt proeven te hooren , die de doorwaasseming der planten bevestigen. Cleon. Ik heb, volgens myne beloften, myne aanteekeningen nagezien, en in dezelven gevonden dat men een stukje van een raap, en een ander uit de middelde ribbe van een koolsblad genomen heeft, met by voeging van een derde stukje uit eenen zuuren aagtäppel. Ieder van die stukjes had men in een byzonder auikerglaasje gelegd, en met een koperdraadje op den grond van hetzelve neêrgehouden, na de glaasjes met eene klaare, en door een vloeipapier gefiltreerde sterke loog, van water en potasch gemaakt, gevuld te hebben. Nadat deeze allen onder de klok van de lugtpomp gezet waren, zag men dat, zoo haast als de perssing van de bovenlugt was weggenomen, eene groote meenigte lugts uit iedere openinge opging, inzonderheid uit den appel, die een gantsche schuim op de loog verwekte. De proef herhaalende zag men telkens het zelfde uitwerksel. Eupbros. Had men eene byzondere reden om in dit geval loog, en geen water te gebruiken ? Cleon. Ja ; om geene plaats te laaten voor de zwaarig heid,  III Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN, 381 heid, als of de lugt , die veeltyds in het water is, daartoe iets doen mogt. Euphros Heeft men meer diergelyke proeven genomen; Broeder ? cleon Nog verscheidene. ■■■ Ik zal 'er u slegts eenige weinigen van voorstellen. — Men heeft twee stukjes van den tak van eenen olmboom in deeze loog gesteld onder de klok; zoodat het eene met zyn einde, dat naast aan een stam geweest was, en het andere met zyn tegeneinde naar boven strekte : de lugt daaruit laatende, bevond men dat uit de bast, zoo wel van het eene als van het andere, zeer veel lugts opging; doch dat uit het midden van het hout, zoo aan het onder- als boveneinde, de lugt als met eenen geheelen stroom uitvloeide. Wanneer men de bast wat van de einden had afgesneeden , bevond men het zelfde, gelyk ook, wanneer men hout zonder bast, of bast zonder hout, onder de klok zette. Men heeft ook een gedeelte van een takje van eenen moerellen-boom aan twee spykertjes gebonden, en met een draadje aan den haak der klok van de lugtpomp vastgemaakt, zoodat het in een met water gevuld glas omtrent drie vingeren breed onder water hing. ' Daarna heeft men ook een stukje van een stam van een kroon-imperiaal mede door twee aangebondene spykertjes zwaarer gemaakt? en het glas onder het water laaten zinken. —-— De lugt afgelaaten hebbende, zag men eenen gantschen stroom van lugt uit beiden opwaards gaan, zoodat hieruit bleek dat de stammen veel lugts by zich hadden, en de microscopische waarneemingen bevestigd werden. Euphros Heeft men dit ook in het byzonder In bladeren onderzogt? cleon Ja: men heeft vyf moerellen-bladeren met de stoeltjes by elkanderen gebonden, en die allen op de helft met een schaartje doorgesneeden, opdat ook de lugt uit de pypjes, die in hunne ribbetjes geopend waren, zoude kunnen vloeijen. Daarna werden zy, even als de voori ge  WYSBEGEERTE VOOR (VIII. Afd. ge houtstukjes, ook aan spykertjes gebonden, om te kunnen zinken, en met een draadje aan den haak van de klok vastgehegt, zoodat zy eenige vingeren breed beneden het vlak des waters in een suikerglas hingen. De klok verder ledig pompende, zag men uit de kanten van de bladeren, die door de sneeden open waren, byna in het geheel geen lugt opgaan, maar de bladeren zelven werden op het plat overal vervuld met heldere lugtblaasjes, zoodat, deezen door het aanhoudend pompen grooter wordende, de bladeren met de spykers naar boven dreeven. Toen de lugt 'er weder by gelaaten was, verdweenen de blaasjes, en de bladeren zonken. Eupbros. Blykt hieruit niet dat de bladeren eene groote doorwaasseming hebben, en op meerder plaatsen dan de stammen ? Cleon. Ongetwyfeld. Ook was 'er nog een zeer aanmerklyk onderscheid tusschen de bladeren en de stammen : te weeten dat de stammen wel uit haare geopende einden geheele stroomen lugts gaven, doch dat men geene, of althans maar weinige lugtblaasjes, buiten op de bast bespeurde, en dat uit de bladeren genoegzaam geen lugt scheen te komen, daar zy afgesneden waren, en zeer veele bolletjes op derzelver platte vlakte. Eupbros. Kan men uit de vergelykinge van dit alles niet wel eenen grond vinden tot eene waarschynlyke onderstelling om eene wyze te bepaalen, waarop het sap in de planten wordt voortgestooten ? Cleon. Men zoude kunnen zeggen dat zulks geschiedt door het uitzetten van de lugt by dag, wanneer de zon haare hitte geeft, en het weder ophouden daar van door de koude by nagt. Doch het is buiten ons bestek hiero ver thans te handelen. Het eenigste dat wy met de bybrenging van het bovengemelde bedoelden , was te toonen dat men aan het getuigenis der geenen , die de planten door microscopen onderzogten, geenszins behoeft te twyfelen; en ook om aan te wyzen dat de manier van groeijing en beweeging der sappen in de planten nog door  iii Samenspr. JONGE HEEREN EN JuFFEREN. 383 door een ander middel dan door vergrootglazen kan nagespoord worden; zoodat men, verscheidene manieren gebruikende, gelegenheid heeft om zich volkomener van die zaaken te overtuigen. Euphros Ik begryp niet dat iemand dwaas genoeg zyn "kan om in gevallen van deezen aart aan eene verstandige Oorzaak te twyfelen. Cleon. Men heeft 'er egter gevonden, die alles aan een blind geval hebben durven toeschryven. > Maar be halven het geen wy reeds gezegd hebben, kan men nog veele andere byzonderheden bybrengen om de verkeerdheid van zulk een gevoelen aan te toonen. ■ Zal ik u geduld niet te veel vergen, wanneer ik 'er eenige weinige voordraage ? Euphros Laat, bidde ik, dat denkbeeld tog nimmer by u opkomen. De beschouwing van dergelyke zaaken kan my niet verveelen. Ik zal u aanhooren , zonder u in de rede te vallen. Cleon. De ondervinding van alle eeuwen heeft geleerd dat iedere plant geduuriglyk zaaden draagt, waaruit, wanneer zy in eenen goeden grond gezaaid worden, juist de zelfde, en nooit eene andere plant voortkomt. Een wyngaard draagt by voorbeeld nimmer vygen of andere vrugten, maar altyd druiven. Het is nu dwaasheid te stellen dat een blind geval altyd op de zelfde wyze zoude werken. - Daarenboven bespeurt men in verschillende planten eene zeer groote verscheidenheid, terwyl egter gewassen van de zelfde soort altyd op de zelfde wyze, en zonder eenig blykbaar verschil groeijen en weder afneemen Ik zal dit, door het bybrengen van eenige voorbeelden, trag ten op te helderen. ■ ■ Peeren, appelen, druiven en meer andere vrugten worden eerst ryp digtst by den steel : maar vygen, meloenen, persiken, pruimen,' abrikoozen en andere, verst van de steel af. * In lelien en hyacinthen komen de laagste; en angelieren,' Jasmyn, en andere, de hoogste bloemen, of die verst van den wortel af zyn, het eerste tot volkomenheid : in fram-  384 WYSBEGEERTE VOOR (VIII. Afd. framboozen geschiedt dit zonder eenige blykbaare orde.Appelen , peeren , persiken , abrikoozen , kersen enz. draagen geene vrugt dan aan tweejaarig hout, maar de wyngaard, nooteboomen, framboozen enz. ook aan jong hout, het welk slegts een jaar oud is. In veele boomen worden die bladeren, welke het verst van den wortel af staan, het eerst dor; maar in erwten, boonen, artichokken, ja zelfs in persiken- en amandelboomen, ziet men het tegendeel, dewyl dezelve het eerst van on deren verdorren. Men weet dat de vrugt in veelen komt daar de bloeisem zich vertoont; maar in nooteboomen, kaftanjeboomen, hazelaaren, Turksch koorn enz. is de vrugt daar de bloem nooit geweest is. In verre de meeste vrugten gaat de bloeisem vooraf, doch de vygen wassen eerst volkomen zonder bloem. In de meloenen en komkommers wordt ook de vrugt voor de bloem gezien. In vrugtdraagend hout is de vrugt meestal by het blad; doch in de wyngaarden heeft doorgaans het tegendeel plaats, en men vindt de druif niet aan de zelfde zyde met het blad. In sommigen worden de takken lang, dewyl derzelver uiterste einden verlengd worden : dit heeft plaats in de meeste boomen; doch in wyngaarden, in tulpen en anjelieren enz, blyft het uiterste einde zonder verder uit te spruiten, en alle verlen. ging geschiedt door het wassen van het geen beneden is. Ik wil nu de gevolgtrekking uit dit alles wel eens aan uw oordeel overlaaten. Eupbros. Naar myne gedachten kan men uit de verscheidenheid , waarvan gy my zoo veele voorbeelden hebt bygebragt, niets anders opmaaken, dan dat hier geene noodlottige wetten plaats hebben, terwyl de overeenkomst, welke in den groei van de zelfde soort van planten heerscht, duidelyk aanwyst dat alles door eene verstandige en wyze oorzaak , die magtig is om de voorgestelde oogmerken langs verscheidene wegen te bereiken , verordend is. Cleon. Uwe aanmerking is juist zoo als ik die verwagt, en  III. Samenspr.) JONGE HeEREN EN jufferen- 385 en verlangd heb. Wy zouden hier onze Beschouwing der Planten gevoeglyk kunnen eindigen, ten waare nog eenige Gewassen, die zonder iets dat naar eenen wortel gelykt: en op iets dat geheel onvrugtbaar schynt, uitspruiten, eene byzondere opmerking vorderden. Euphros Ik stel vast dat gy de Planten bedoelt, welke men vindt dat op den grond van de zee wassen. Cleon. Gy begrypt het zeer wel. Zy moeten zekerlyk als zoo veele wonderen voorkomen, dewyl zy alleenlyk met een glad rondagtig bladswyze gevormd plat ligchaampje, dat nergens eenige wortelvezelen vertoont, zyn vastgehegt aan rotssteenen, keijen, hoornen, en andere harde ligchaamen, die niet het allerminste tot voedsel schynen te kunnen toebrengen, Euphros Ik ben zeer verlangende om te hooren . hoe gy uit de beschouwinge van deezen het bestaan der Godheid zult bewyzen. Cleon. Zy draagen de duidelykste kenmerken van niet by geval , of door eene zich zelve onbewuste oorzaak te zyn voortgebragt. •■ Daar alle andere Gewassen lugt noodig hebben om te groeijen, blykt het dat de scbeppende magt aan dien regel niet onveranderlyk gebonden geweest is, dewyl wy ook Planten vinden , die op de diepste gronden van de zee uitspruiten en leeven, daar alle andere zouden moeten sterven Ten anderen ziet men ook dat hier geen los geval kan plaats gehad hebben, om dat alle werktuigen in deeze Gewassen gevonden worden, welke vereischt worden om den groei, de voortteeling en het samenstelsel van eene Zeeplant te weeg te brengen.— Iets diergelyks hebben wy te vooren ook wegens de Dieren, welke het water bewoonen, vergeleeken met die, welke in de lugt leeven, opgemerkt. Euphros Ik ben volkomen overtuigd, dat wy door de beschouwing der Planten, zoo wel als door die der Dieren worden opgeleid tot de erkentenisse van eene Magt, die in alle gevallen met wysheid werkt, en in geen geval aan onveranderlyke wetten gebonden is, ——— Waar I. Afd. III. deel B b me-  386 WYSBEGEERTE VOOR (VIII. Afd. mede zullen wy ons nu in eene volgende Samenspraak bezig houden ? Cleon. Myn oogmerk is u tot de beschouwing van de inwendige gesteltenisse des Aardryks op te leiden, en dus zullen wy gelegenheid vinden om over de Delfstoffen te handelen, VIERDE SAMENSPRAAK. Van de inwendige gesteltenisse des Aardryks Cleonicus. Zeer gevoeglyk zullen wy, na de voorgaande beschouwingen , overgaan om de Aarde te bespiegelen, en die dingen, welke uit haare ingewanden gegraaven worden, in aanmerking te neemen. Kunt gy my zeggen, wat wy hier door de benaaming van Aarde te verstaan hebben ? Eupbros. Ik zoude veel gemakkelyker kunnen zeggen , wat ik meen, dat gy 'er niet door bedoelt. Zekerlyk hebt gy dat groot gevaarte niet in het oog, het welk gedeeltelyk uit vast land, en gedeeltelyk uit water bestaat: maar gy wilt bepaaldelyk van den vasten grond spreeken. Verdere ophelderingen moet ik van u verwagten. Cleon. Wanneer wy de Aarde in den zin, waarin ik het woord hier gebruik, beschouwen, dan vinden wy dat zy bestaat uit een samenmengsel van verscheidene ligchaamen. Want men vindt in dezelve zand, klei, aarden van verscheidene kleuren, veelerlei soorten van steenen, verscheidene zouten, sulfer, zwavel, ontelbaare mineraalen, metaalen en andere stoffen, die uit de aarde worden opgedolven. Eupbros. Maar moet men, om dit alles te ontdekken, niet zeer diep in de aarde graaven ? Cleon.  IV. Samenspr. JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 387 Cleon. Dat is juist in alle gevallen niet noodig: somtyds vindt men al vry veele van deeze ligchaamen eenige weinige voeten beneeden de oppervlakte. Doch indien men de Hungariscbe en Peruviaanscbe metaal mynen , die naar het gemeene gevoelen ,dieper zyn dan andere , doorzoekt, zal men ontelbaare stoffen van dien aart ontdekken. Euphros. Kan men de dingen , die uit de aarde worden opgegraaven, niet onder eenige verdeelingen bevatten, zoo dat ieder van dezelven tot zekere bepaalde soort gebragt wordt? Cleon. Dat is eigenlyk gesproken niet wel moogelyk : want ten dien einde zoude men alle de eigenschappen dier dingen volmaaktelyk moeten kennen, en wy zyn in verre na niet tot die kennis gekomen. Om egter eenige orde te houden, onderscheidt men ze gevoeglyk in drie voornaame klassen. Daar zyn 'er naamelyk, die vlam vatten, gelyk sulfer, joodenlym, en meer andere; daar zyn 'er die smelten , gelyk de metaalen; en eindelyk zyn 'er ook, die tot kalk gebragt worden, eer zy kunnen smelten , gelyk de steenen. Eupbros. Heb de goedheid van my, naar die rangschikking, een byzonderer berigt wegens de Delfstoffen te geeven. Cleon. Van Sulfer of Zwavel kunnen wy zeggen, dat die stof eene geelagtige kleur heeft, die een weinig naar het groen trekt; zy kan gemakkelyk verbroken, en tot zeer fyn stof verbryzeld worden. Zy geeft eenen sterken reuk Van zich , en vervult, wanneer zy slegts in eene kleine hoeveelheid is aan brand gestoken , de gantsche lugt met denzelven. Wanneer zy in eene merklyke hoeveelheid in eene beslootene plaatse ontbrandt, dan doet zy allen, die 'er tegenwoordig zyn, schielyk verstikken. Zy is zwaarer en digter dan hout, maar haalt egter in zwaarte en digtheid niet by de metaalen. Eupbros. Is die stof overal te vinden? Cleon. Men vindt ze in zeer veele plaatsen, doch in B b 2 som-  388 Wysbegeerte voor vii Afd. sommigen in veel grooter hoeveelheid dan in andere. -* Men heeft ze in groote meenigte in de eilanden tusschen Cicilie en Italie, in Italie en in Napels. —— Wanneer de zwavel gezuiverd is, dan doet dezelve zeer veel dienst in het geneezen van verscheidene ziekten, voor welken de koude schadelyk, en de warmte nuttig is. Euphros Heeft de zwavel ook eenig vuur in zich? Cleon. Daar is geene reden om het te denken, maar haare deelen zyn van dien aart, dat zy schielyk vlam vatten. Euphros Verschilt het joodenlym wel veel van zwavel ? Cleon. Beide die Delfstoffen komen in haare natuur vry na met elkanderen overeen, en dus zal het onnoodig zyn, over ieder van dezelven afzonderlyk te spreeken. . Maar tot het joodenlym kan men ook de Naphtha brengen . die vloeibaar is, en niet van zwavel verschilt dan dat zy gemakkelyker vlam vat, en moeilyker wordt uitgebluscht. Plinius verhaalt, dat zy, by het vuur gehouden zynde, terstond ontbrandt; dat een ligchaam, het welk 'er mede bestreeken is, zoo ras als 'er de minste warmte by komt, vlam vat, welke niet kan uitgedoofd worden dan door middel van zeer veel water. Euphros Moeten de Steenkoolen, welke men in Scbotland, en in de noordelykste deelen van Engeland opgraaft, ook niet tot deezen rang van Delfstoffen gebragt worden ? Cleon. Men mag met reden oordeelen , dat zy bestaan uit een mengsel van zwavel en joodenlym, dewyl zy ligt aan brand raaken. Ook geeven zy dikwyls eenen zeer onaangenaamen reuk van zich, vooral in beslootene plaatsen en het is wel gebeurd dat de koolengraavers, indien 'er brand in de mynen ontstond, door den damp verstikten Euphros Tot nu toe hebt gy my de voornaamsten der brandbaare Delfstoffen , en eenige van derzelver eigenschappen, die door de ondervindinge bekend zyn, opgenoemd : maar kunt gy my ook iets wegens derzelver inwendigen aart, waaruit die eigenschappen voortvloeijen, leeren kennen ? Cleon,  IV. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 389 Cleon. Men kan 'er niet anders dan gissender wyze over spreeken. Eupbros. Het zal my zeer aangenaam zyn, eenige van die gissingen te moogen hooren. Cleon. Daar zyn 'er, die in dit geval spreeken van zelsftandelyke hoedaanigheden , waardoor ieder ligchaam is het geen het is: doch dewyl zy niet zeggen, wat zy 'er door verstaan , verklaaren zy door deeze benaaming eigenlyk niets, en bevestigen alleenlyk dat in de ligchaamen eigenschappen plaats hebben, welke voor ons verborgen zyn. Euphros. Men doet zekerlyk beter met eenvoudiglyk zyne onkunde te belyden. Maar kan men niet ver der komen met gissingen te maaken. Cleon. Sommigen hebben gemeend dat men , indien het mooglyk waare het inwendig maaksel van zwavel en joodenlym door eenigerleie konst te ontdekken, vinden zoude dat zy bestaan uit zeer dunne deeltjes, die zeer buigzaam en takkig, en daarenboven vol pooren zyn. Zoodaanige ligchaamen zyn zekerlyk geschikter om schielyk vuur te vatten dan andere, en tevens om de andere uitwerksels voort te brengen, welke wy door deeze stoffen voortgebragt vinden. Gy weet dat de kragt van het vuur daarin bestaat dat het de deelen der ligchaamen, op welken het vat vindt, doet van een scheiden. Eupbros. Dit leert de ondervinding onwederspreekbaar Ik begryp egter het oogmerk, waarmede gy my dit herinnert; om naamelyk te kennen te geeven dat ligchaamen, die schielyk verbranden, dunne en buigzaame deelen moeten hebben, welke zonder merkelyke moeite kunnen van een gescheiden worden; en dat het tevens noodig is dezelven vol pooren te stellen, omdat dan de vuurdeeltjes 'er gemaklyk kunnen doordringen, en het samenweefsel der deelen vernietigen. Maar waarom stelt men dat die deeltjes takswyze gevormd zyn ? Cleon. Omdat de zwavelagtige stoffen, of van natuur vloeibaar, of door het vuur vloeibaar geworden zynde Bb 3 aan  390 WYSBEgEERTE VOOR (VIII. Afd. aan de ligchaamen, welke men 'er in werpt, blyven vastzitten. Zy kunnen zoo niet te samen gevoegd zyn, dat zy als in draaden van een gescheiden worden, of zy moeten takagtig zyn: ook kunnen zy niet aan de ligchaamen , welke zy aanraaken, blyven hangen , tenzy die dunne takjes in derzelver pooren en ruige oppervlakte schieten. Euphros Kan men hierin ook de oorzaak niet stellen, waarom die stoffen, aan brand geraakt zynde, door eene kleine hoeveelheid van water niet kunnen gebluscht wor den ? cleon Ongetwyfeld: want die takagtige deelen worden door de kragt van het vuur wel in eene sterke beweeging gebragt, maar niet terstond geheel van een gescheiden. Derzelver takjes blyven dus eenen tyd lang in elkanderen hangen, nadat zy vlam gevat hebben: hierdoor komt het ook dat de vlam dikker wordt, en niet van dezelfde kleur is als die, welke andere ligchaamen van zich geeven. Het water, in zulk eene dikke vlam uitgegooten, kan dezelve niet uitblusschen , omdat zy de dikte van het water genoegzaam evenaart; en men heeft uit dien hoofde zeer veel vogts noodig, of 'er moet een dikker ligchaam dan water, aarde by voorbeeld, in de vlam vallen, en dezelve door zyne zwaarte te magtig worden Euphros Ik heb wel gezien dat de smits by de gloeijende kooien eenig water gooten. Is daar ook eene byzondere reden voor. cleon Het geschiedt om de al te schielyke verteering der brandstoffe voor te komen, dewyl 'er telkens eenige van de brandende deelen door uitgebluscht worden. Euphros Kan men de gissingen niet zoo ver brengen dat zy ons tot de oorzaak der verscheidenheid, welke wy in de brandbaare stoffen ontdekken , opleiden Cleon, Myns weetens kan men 'er niets meer van zeggen dan dat die takagtige deeltjes in sommigen van deeze stoffen dunner zyn dan in andere. De Naphta, by voorbeeld, die, wanneer 'er slegts eene kaars wordt by gehouden, ter-  IV. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 391 terstond aan brand raakt, geeft eenen sterken reuk van zich; dus vliegen 'er telkens zeer fyne deeltjes uit, welke zich in de neusgaten der geenen, die 'er naby zyn , even als rook indringen: die rook is lymagtig en vereenigd met het ligchaam van de Naphta zelve: hy vliegt niet slegts, zoo ras als 'er vuur omtrent komt, aan brand, maar deelt dien brand de Naphta mede. Euphros Na het geen ik nu van u gehoord heb komt het my gantsch niet vreemd voor dat brandende zwavel, en andere diergelyke stoffen eenen sterken reuk van zich geeven; want naar maate van de dikte der vlamme moet ook de reuk sterk zyn, schoon de deeltjes, die denzelven verwekken, niet gezien Worden. Doch ik verlang eenig berigt te hebben wegens de metaalen. — Welke is de algemeene beschryving van dezelven, die op allen toepasselyk is ? Cleon. Metaalen noemen wy die Delfstoffen , welke, door het vuur eenen zekeren graad van hette gekreegen hebbende, smelten, en in allerleie vormen, door middel van eenen hamer, kunnen geslaagen worden. Gy weet zekerlyk hoe veele soorten men van dezelven telt, Euphros Ik meen wel dat zy tot zeven gebragt worden ; goud, zilver, koper, yzer, tin , lood en kwikzilver. Cleon- Die hoofdsoorten kunnen op verscheidene wyzen onder elkanderen gemengd worden, zoodat zy, om zoo te spreeken, nieuwe metaalen voortbrengen. Doch wy zullen ons bepaalen tot de beschouwing van de zeven hoofdsoorten, welke gy zeer wel hebt opgenoemd. ■ Eenige eigenschappen zyn aan alle metaalen gemeen, andere zyn aan sommigen in het byzonder eigen. Wy zullen de voornaamste van dezelven in aanmerking neemen, en 'er zoo veel wy kunnen reden van geeven' ■ De gemeene eigenschappen van allen zyn drie in getal: voor eerst, smelten zy: ten tweeden kunnen zy, door middel van eenen hamer, tot dunne plaatjes geslaagen worden; B b 4 ten  392 Wysbegeerte voor (viii. Afd. ten derden zyn zy zwaarer dan andere ligchaamen, welke ons bekend zyn. Euphros Dat de metaalen, die uit hunnen aart vaste ligchaamen zyn, door de kragt van het vuur vloeibaar worden, leert de ondervinding. Maar wat is 'er de reden toch van ? Cleon. Men zegt dat de vuurdeeltjes, in de pooren der metaalen dringende, derzelver deeltjes van een scheiden, en die sterk in beweeging brengen, zoodat zy naar alle kanten toe vloeijen. Doch daar de deeltjes der metaalen zeer vast, en tevens zwaar zyn, worden zy niet dan met de grootste moeite door het vuur verbroken, en krygen geene beweeging, die sterk genoeg is om geheel in rook te vervliegen, tenzy ze zeer lang en geweldig door een groot vuur aan het kooken gebragt zyn. Euphros Hierin kan men ook de reden vinden waarom zy, zooras als de werking van het vuur verflaauwt, hunne vastheid weder krygen: want zooras als de oorzaak van de vloeibaarheid ophoudt, moet ook de vloeibaarheid zelve ophouden. Cleon. Zoo is het: de metaaldeeltjes, door hunne kragt weder naar elkanderen toeschietende, sluiten de vuurdeeltjes uit, ten zy 'er telkens weder nieuwe worden aangevoerd. Euphros Dit toont duidelyk dat de metaaldeeltjes vry zwaar zyn, dewyl zy door de kragt van het vuur geenszins dermaate ginds en herwaards kunnen gevoerd worden, dat zy de lugt aan alle kanten wegstooten, en dus vlam vatten: ook kan men 'er uit besluiten , dat zy geenszins zoo zagt zyn dat zy, even als de waterdeeltjes,ligtlyk in damp vervliegen. Cleon. Men kan 'er ook uit begrypen, dat de metaalen niet op de zelfde wyze als het hout ontbranden, en niet geheel wegvliegen, gelyk het water. Men moet egter aanmerken, dat zy eenige fyne deeltjes moeten hebben, misschien wel sulferagtige, dewyl zy, na eenigen tyd  IV. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 393 tyd in het vuur geweest te zyn , in gewigt afneemen, schoon zulks in allen niet even schielyk geschiedt. Het lood verliest, zoo menigwerf als het gesmolten wordt, veel van zyne zwaarte; zelfs zal een klomp gouds, na lang in een sterk vuur geweest te zyn, verminderen; waaruit blykt dat de hardste deelen zelfs, na eene langduurige beweeging, die dunheid krygen, welke de ligtste stofjes, die door de lugt vliegen, bezitten, en dat zy dus in damp vervliegen. Doch het wordt tyd om tot de beschouwing van de tweede algemeene eigenschap der metaalen over te gaan. Eupbros. Gy bedoelt die, waardoor zy, met eenen hamer geslagen zynde, tot dunne plaaten gebragt worden. Maar heeft men ook niet eenen byzonderen naam voor die eigenschap uitgevonden? Cleon. Men heeft aan dezelve niet ongevoeglyk den naam van rekbaarheid gegeeven: doch ten aanzien van deeze heerscht een aanmerkelyk onderscheid in de verschillende metaalen; het goud overtreft ze allen, zoo wel in rekbaarheid als in zwaarte. Eupbros. Hoe zoude men de rekbaarheid tog moeten beschryven, om 'er iemand een denkbeeld van te geeven? Cleon. Men kan zeggen, dat de rekbaarheid daarin gelegen is dat de klomp, die met eenen hamer geslagen wordt, zich breed uitzet, zonder dat egter de aaneenschakeling van de deelen verbroken wordt. Het is derhalven zeker dat alle rekbaare ligchaamen zoo gesteld moeten zyn, dat hunne deelen ligtlyk in eenen anderen stand kunnen gebragt worden, zonder dat zy van een gescheiden kunnen worden. Eupbros. Het komt 'er dan maar op aan te weeten, welke figuur de geschikste zy om dit uitwerksel te weeg te brengen. Cleon. Dit onderzoekende moet men tevens de andere eigenschappen der metaalen in het oog houden; want anders zouden wy ligtlyk eene verklaaring kunnen geeven van de eene die haar onbestaanbaar maaken zonde met eene andere.Het komt my voor dat de beste figuur, welke men aan de Bb 5 me-  394 Wysbegeerte voor (VIII, Afd. metaaldeeltjes kan toeschryven om dezelven ter voortbrenging van de gemelde uitwerkselen geschikt te begrypen, is die van langwerpige vierhoeken. Zoodanige deeltjes kunnen , door de kragt van een sterk vuur, ligtst van elkanderen gescheiden, en vloeibaar worden: doch indien die kragt van het vuur merkelyk verflaauwt, dan zyn zy te zwak om hunne beweeging lang te behouden , zoodat zy dan weder stollen. Daar en boven (en dit moeten wy hier voornaamelyk in het oog houden) kunnen deeltjes van die gedaante, wanneer zy met eenen hamer geslagen worden , ligtelyk zo geschikt worden dat zy, schoon hun samenhang blyft duuren , lange en breede plaaten uitleveren. Euphros Kan men ook eenige reden, uit de ondervinding afgenomen, bybrengen om de voorgestelde figuur der metaaldeeltjes nader te beveiligen ? Cleon. De proef, waarop men zich in dit geval beroept, is de volgende: wanneer metaalen plaaten, heet gemaakt zynde , op een aanbeeld in de langte worden uitgeslagen, dan zyn zy veel bezwaarlyker in die langte, dan in eenige andere strekking, te breeken of te splyten. Hiervan schynt men geene andere reden te kunnen geeven, dan dat die langwerpige deelen, naar maate men dezelven langer maakt, vaster aan elkanderen gehegt worden. Want in metaalen plaaten, die niet zyn uitgeslaagen, bespeurt men juist het tegendeel, dewyl zy even gemaklyk in alle rigtingen gebroken worden. Euphros Kan men ook eenige reden geeven voor de zwaarte der metaalen , boven die van andere ligchaamen, welke ons bekend zyn? Cleon. De ondervinding leert dat de zwaarte van een ligchaam grooter is dan die van een ander, naar maate het meer gelyksoortige stoffe in den zelfden klomp bevat. Derhalven moet de meerdere zwaarte der metaalen uit eene van de twee volgende oorzaaken voortvloeijen: of de deeltjes moeten zeer digt opeengepakt zyn , en dus kleine pooren tusschen beiden laaten, of die deeltjes zelven moeten ongemeen vast zyn. Eu-  IV.Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 395 Eupbros. Zouden beide die byzonderheden ook niet wel te gelyk kunnen plaats hebben? Cleon. Daar is niets, het geen dit onmoogelyk maakt. Doch laat ons, na de overweeging der dingen, die den aart der metaalen in het gemeen betreffen, kortelyk beschouwen wat aan ieder van dezelven in het byzonder eigen is. Wy zullen gevoeglykst met het goud beginnen. Gy weet dat het zelve van eene geele kleur, en het zwaarste van alle metaalen is; het is tevens het rekbaarste, en verliest door het vuur het minst van zyne zwaarte. Men kan egter geenszins zeggen, dat het voor het hardste metaal moet gehouden worden, want het yzer is merkelyk harder en moeijelyker te smelten. Nadat men het uit de aderen gehaald heeft, moet het in de smeltkroes gelouterd worden. Eupbros. My staat voor, dat 'er veele proeven wegens de groote rekbaarheid van het goud door de natuurkundigen zyn bygebragt. Ik wenschte wel dat gy my behulpzaam waart om my eenigen van dezelven te herinneren. Cleon. Ik zal hieromtrent aan uwe begeerte beantwoorden. De zwaarte van eenen gelyke hoop gouds en waters staat tot elkanderen, als 19 tot 1; waaruit volgt dat, wanneer een teerlingsche voet waters 71 ponden zwaar is, een teerlingsche voet gouds 1379 ponden, of 21584 oncen moet weegen. Een teerlingsche voet nu bevat 2985984 teerlingsche lynen; en dus bevat eene once gouds 138 ??? teerlingsche lynen: wanneer derhalven eene once gouds in eene teerlingsche gedaante wordt uitgeslagen, zal men een stuk hebben, welks hoogte is 5? lynen, en het welk eene grondvlakte heeft van 26?? vierkante lynen. Eupbros. Wat moet men, na dit voorgestelde, verder aanmerken ? Cleon. Dat de goudslagers van eene once gouds 2730 volmaaktelyk vierkante bladen maaken, ieder van welker zyden 2 duimen en 10 linien zyn. Behalven deeze bladen zyn 'er nog stukken, die van dezelven worden afgesneeden en byna de helft uitmaaken. Iedere oppervlakte der bla den  396 Wysbegeerte voor (VIII. Afd. den bevat 1156 vierkante linien, zoo dat alle de bladen, met de zyden naast elkanderen gelegd zynde, eene oppervlakte maaken van 3155880 vierkante lynen. Wanneer men hier slegts een derde gedeelte byvoegt, het welk ten minsten in stukken ten onbruik word, dan is het zeker dat de goudslagers van eene once gouds 4207840 vierkante lynen maaken. Dewyl nu dat getal 159812 maal de hoeveelheid bevat der grondvlakte van eenen gouden teerling, die eene once zwaar is, zoo volgt dat die teerling, welke (gelyk wy gezegd hebben) 5 1/7 hoog is, tot 159512 vierkante blaadjes wordt uitgeslagen. Eupbros. Hieruit blykt zekerlyk de verbaazende rekbaarheid van het goud. Cleon. Die zal nog nader blyken, wanneer wy overweegen, wat de gouddraadtrekkers doen. Een zilveren cylinder, die twee voeten en agt duimen lang is, en die in zynen omtrek twee voeten en negen linien houdt, zoo dat deszelfs cylindrische oppervlakte 12676 vierkante linien bevat, zulk een cylinder, zeg ik, wordt overtrokken met gouden blaaden die te samen eene halve once weegen. Vervolgens wordt die cylinder tot een draad, die al dunner en dunner wordt, uitgetrokken. Wanneer de draad zoo dun geworden is, als men ze gemeenlyk maakt, en eene langte van honderd en vyftig Parysscbe voeten van denzelven afgewoogen wordt, dan zal men vinden na genoeg 46 greinen te hebben. Dus zal men vinden, dat de gantsche cylinder kan uitgetrokken worden tot eenen draad van 370200 voeten lang, waaruit volgt dat hy 115200 maalen zoo lang wordt als te vooren, en dat zyne oppervlakte 340 maal zoo groot is. Ik zoude hier nog meer kunnen byvoegen. Maar is het gezegde niet genoegzaam om u een denkbeeld wegens de groote rekbaarheid van het goud te geeven ? Euphros. Ik zal om geene andete voorbeelden aanhouden , Broeder ! Doch ik moet de vryheid neemen, van u eenige vraagen te doen ? Wordt het goud nog  IV. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 397 nog heden in de ingewanden der aarde aangekweekt'? en zoo ja, op welke wyze ? Cleon. Om deeze vraagen te beantwoorden moesten onze kundigheden uitgebreider zyn. Voor eerst moesten wy weeten of, wanneer het goud uit eene myn gehaald is, zoo dat dezelve geheel ledig schynt, wederom na verloop van tyd nieuw goud in de zelfde myn ontdekt word. Dit blykt ons niet, en indien het al geschiedt, dan wordt 'er misschien een grooter aantal van jaaren vereischt dan wy beleeven kunnen, om van deeze byzonderheid overtuigd te worden, door het neemen van proeven. misschien is al het goud , en alle de andere metaalen, van de eerste schepping der dingen af, voortgebragt geweest, zoo dat 'er thans niets dergelyks meer voortgebragt wordt. Vervolgens moest men, indien het goud en andere metaalen nu nog in de ingewanden der aarde aangekweekt werden, om te kunnen gissen waaruit zy groeijen, de mynen , waaruit zy gehaald worden, naauwkeuriglyk onderzoeken, en al wat 'er onder gemengd is, naagaan: hierdoor zoude men, na eene lange naavorsching, mooglyk in het einde de grondbeginsels der metaalen vinden, door welker vermenging zy, met behulp der onderaardsche warmte, voortkomen. Euphros Mooglyk zoude men ook wel, na het aanwenden van alle poogingen, vinden vrugteloozen arbeid gedaan te hebben. Cleon. Dat kon gemaklyk het geval zyn. Maar hebt gy verder ook eenige vraagen te doen? Euphros Ik wilde nog gaarne weeten, wat men uws oordeels te denken hebbe, van het gevoelen der geenen, die voorgeeven dat zilver of andere metaalen in goud, of het koper in zilver kunnen veranderd worden. Cleon. Hieromtrent gaan veele praatjes, welke door ligtgeloovige menschen worden aangenomen, en zelfs in zoo verre, dat eenige door de hoop van goud te zullen maaken, zich laaten vervoeren om een aanmerkelyk gedeel-  398 Wysbegeerte voor (vii.Afd deelte van hunne bezittingen te waagen, en in eenen staat van volsrekte armoede vervallen. Euphros Gy oordeelt dan dat men uit alles, wat wegens het goud maaken verteld wordt, niets met eenige zekerbeid kan opmaaken. Cleon. Ongetwyfeld is dat myn gevoelen. Ik kan wel niet zeggen, dat ik het onmogelyk agt, goud uit zilver te doen voortkomen; doch wy kennen den aart dier metaalen niet genoeg om te durven bepaalen of het mooglyk zy: misschien is het wel zoo moeijelyk, dat het alle menschelyke konst te boven gaat, en het is althans zeer dwaas in zulk een twyfelagtige geval groote kosten te maaken. Euphros Zyn 'er ook nog meer byzonderheden wegens het goud op te merken ? Cleon. Nog iets wegens het onderscheid tusschen dit en andere metaalen. Het goud kan naamelyk al leen door Konings water ontbonden worden, daar sterk water genoegzaam is om de overige metaalen te ontbinden. Euphros Kan men hier ook eenige reden van geeven ? Cleon. De reden schynt te zyn; dat de salpeter- en vitriool- deeltjes, die in het Koningswater zyn, scherper en dunner zyn dan die, welke in het sterk water plaats vinden, zoo dat zy in de kleine pooren van het goud dringen, en gevolglyk deszelfs deelen, die zy even als wiggen doen splyten, alleen kunnen van een scheiden; daar de dikker deelen vrugteloos rondom de oppervlakte van het goud worden omgevoerd, en derzelver samenhang niet kunnen breeken, omdat het onmooglyk is dat zy in de poo ren dringen. Wy zullen nu tot de beschouwing van het zilver overgaan. Euphros Ik begryp dat de aanmerkingen daaromtrent vry wat overeenkomst zullen hebben met die , welke gy ten aanzien van het goud gemaakt hebt. Ik weet dat het naast aan het zelve komt in rekbaarheid, in zwaarte, en in vermogen om het vuur te wederstaan: doch het is van eene gantsch andere kleur. Cleon. Op de kleur behoeven wy hier zoo min als op de  IV. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN 399 de andere eigenschappen, van welken gy gesproken hebt, stil te staan. Ik zal alleenlyk zeggen, dat het schynt te bestaan uit deeltjes, welker figuur vry groote overeenkomst heeft, met die van het goud. Uit dien hoofde kan het, gesmolten zynde, ligtelyk met goud vermengd worden.— Wanneer men het zilver uit de mynen gehaald heeft, dan wordt het op eene gelyke wyze gelouterd als het goud. Euphros Heb de goedheid, Broeder, van my wat byzonderer wegens deeze wyze van zuiveringe te onderrigten. Cleon. Men zegt dat de Spanjaarden in Amerika daaromtrent op de volgende wyze te werk gaan. Vooreerst stampen zy al de stof, welke zy uit de mynen ophaalen, in een vyzel; vervolgens doen zy 'er water by, waardoor men eene kleiklomp krygt. \Daarna wordt 'er zout en kwikzilver ingedaan, en zy stooten dit mengsel weder vry lang, spoelende het telkens met water af, opdat het van alle slykagtige deelen gezuiverd worde. Het geen overblyft is eene zagte klomp , bestaande uit goud, zilver en kwikzilver, ondereen gemengd, welke door middel van een maatig vuur, waardoor het kwikzilver in rook vervliegt, gezuiverd, en als tot asch gebragt wordt, die men door een sterker vuur smelt, zoodat men 'er dunne blaadjes van kan maaken. Euphros Gy hebt gezegd dat het goud alleen door Konings water kan ontbonden worden: maar heeft dat ook eenig vermogen op andere metaalen ? Cleon. Niet in het allerminste. Euphros Kan men hiervan ook eenige reden geeven? Cleon. De reden, welke men 'er van kan geeven, komt eenvoudiglyk hierop uit: men weet dat sterk water gemaakt wordt door overhaaling van vitriool, alluin en salpeter; en dat het Konings water daarenboven bestaat uit sal ammoniak. Door de vermenging van zoo veele zouten, worden derhalven de deelen van het Konings water dunner, en geschikt om in de kleinste pooren te dringen , en de dunste deelen van een te scheiden, tusschen wel-  400 Wysbegeerte voor (VIII. Afd. welken zy door de beweeging van het vogt, waarin zy dryven, als wiggen worden ingedreeven. Euphros. Uit het geen gy zegt vorm ik eenig denkbeeld van de zaak. Dewyl de pooren van het goud kleiner zyn , dan die van eenig ander metaal, laten zy de deeltjes van het Konings water alleen door, daar de dikker deelen van sterk water 'er voor stuiten. Cleon. Men kan 'er nog byvoegen, dat die zelfde deeltjes van het Konings water te fyn zyn, om de deelen van andere metaalen tusschen de pooren aan te raaken : hiertoe zyn de dikker deelen van sterk water noodig. Doch laat ons nu tot de beschouwing van andere metaalen overgaan. Van het koper zal ik u alleenlyk zeggen, dat het even als het zilver uit de aarde gehaald, en van vreemde stoffen gezuiverd wordt. Euphros. Mag men 'er niet van zeggen, dat het van zilver verschilt, even als zilver van goud ? Cleon. Ja: en het beantwoorden van deeze vraag maakt het onnoodig 'er langer op stil te staan. Euphros. Ik geloof dan dat wy nu tot de beschouwing van het yzer gekomen zyn. Dit weet ik dat harder en minder rekbaar is dan de reeds gemelde metaalen. Cleon. Daar en boven roest het in vogtig weder, of op eene vogtige plaats liggende, zeer schielyk: hieraan is het koper zoo veel niet onderhevig; het zilver nog minder, en het goud in het geheel niet. De ondervinding leert ook dat het yzer door konst veel harder kan gemaakt worden dan het uit de natuur is. Want nadat het door smeltinge gezuiverd is, worden de yzeren staaven in het vuur geworpen, tot dat zy gloeijend geworden zyn, en men dompelt ze gloeijend in koud water, en weder koud geworden zynde, zyn zy harder dan te vooren. Wanneer men die hardheid weder wil wegneemen, moeten de staaven op nieuw in het vuur gebragt, 'er gloeijend uitgenomen, en slegts aan de lugt blootgesteld worden, om langzaamerhand te bekoelen. Eu-  iv Samenspr.) JONGE HEEREN EN jufferen 401 Euphros Kan men de oorzaaken , waaruit die eigensch ppen voortvloeijen, ook aanwyzen ? Cleon. Wy kunnen 'er eenigzins naar gissen. Het is zeer wel mooglyk dat de deelen van het yzer ruwer zyn dan die der overige metaalen, en dat zy dus, meer in elkanderen verward zynde, moeijelyker vaneen gescheiden worden en smelten; misschien zyn ze ook styver, waardoor veroorzaakt wordt dat zy bezwaarlyk door den hamer te fatsoeneeren en gemaklyk te breeken zyn. Het yzer bestaat ongetwyfeld uit deelen van verschillenden aart, en ligt, wanneer het gesmolten wordt, veel vylsel af. Dit is ook de reden dat het zoo schielyk roest: want de vogtigheid van de lugt, en de salpeteragtige deeltjes, die in dezelve dryven, blyven aan deszelfs ruige oppervlakte hangen, en verdunnen en roeren de verscheidene stoffen waaruit het yzer bestaat: dus van elkanderen gescheiden, vertoonen zy zich als roest op de oppervlakte, waarom zy, die het roesten van het yzer willen voorkomen, het met gesmolten pek en andere stoffen, welke de kragt van,, de lugt tegenstaan , dekken. Eindelyk staat aan te merken dat het vuur, waar in het yzer geworpen wordt, deszelfs deeltjes, terwyl het gloeijend wordt, in eene geweldige beweeging brengt, zodat het zeer na aan eenen staat van vloeibaarheid komt: hier door worden de dikste en onregelmaatigste deeltjes, tusschen welken te vooren ongelyke en groote pooren waren , nader met elkanderen vereenigd, verliezen hunne styfheid, en laaten minder ledige tusschenruimten. In deezen staat in koud water geworpen zynde, raaken zy in ruste, zoodat de gantsche klomp weder meer ineengepakt en dikker wordt. Euphros Waarin zyn het staal en yzer van elkanderen onderscheiden ? Cleon. Het yzer, behoorlyk gezuiverd en gehard zynde, wordt staal genaamd. Euphros Verschilt de yzerroest niet van die van andere metaalen? Cleon. Men kan aanmerken dat de roest van koper en I. Afd. III. deel c c zilver  402 Wysbegeerte voor VIII Afd. zilver van eene andere kleur zyn dan die van yzer. Die van zilver is of groen of hemelsblaauw; somtyds bestaat zy wel uit een mengsel van beiden. De roest van bet koper is menigvuldiger dan die van zilver, omdat de poorenvan het laatstgemelde metaal grooter, deszelfs deelen vaster en misschien ook zuiverer zyn. Het goud is aan geen roest ter waereld onderhevig, omdat het door zyne vastheid en de fynheid der pooren geene andere stof toelaat. Euphros Welke byzonderheden heeft men voornaamelyk in het lood op te merken? cleon Lood en tin worden doorgaans beschouwd als eene zelfde soort van metaal; en 'er is geen ander onderscheid in dan dat het tin zuiverer, ligter en harder is» terwyl het lood, met sulverstoffe of eenige andere delfstoffe vermengd zynde , zagter en zwaarer is. Euphros, Kan men hier van ook genoegzaame reden geeven ? cleon Het lood schynt zwaarer te zyn omdat de pooren der metaalstofFe vol zyn van eene andere en ongelyksoortige stoffe; daar zy in het tin geheel ledig, of met lugt of eene fyner stoffe vervuld, zyn. Het is zagter, omdat deszelfs metaaldeeltjes buigzaamer zyn, en 'er daarenboven veele andere buigzaame stoffen, als sulferdeelen, of iets dergelyks, onder gemengd zyn. Hierdoor komt het ook dat het lood gemaklyker smelt dan het tin, en door de smelting minder verliest. Uit het vylsel, het welk van het lood afvalt, en uit de roest, waaraan het onderhevig is, blykt ook dat men het als zeer vermengd moet beschouwen. Euphros Nu zal 'er denk ik, nog iets wegens het kwikzilver te zeggen zyn? cleon Dit verschilt in sommige opzigten van de andere metaalen, en komt 'er in sommige opzigten mede overeen. Het verschil bestaat daarin dat het vloeibaar is, en op het vuur gezet zynde ligtlyk in damp vervliegt. De overeenkomst is daarin gelegen dat het door de vermenging met lood, en door andere konstgreepen tot een vast en rekbaar ligchaam kan gemaakt worden: voor het overige is 't  IV. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 403 't het zwaarste van alle vogten. — Het worde, volgens Plinius, uit de mynen gehaald, en ook uit zekere delfstoffe door konst toebereid. Eupbrof. Ik verlang naar een byzonderer berigt wegens de eigenschappen van het kwikzilver, en naar eene aanwyzing der oorzaaken , waaruit zy waarschynlyk voortvloeijen. Cleon. Wy kunnen in dit geval weder niets andets dan gissingen bybrengen, die egter, wanneer wy 'er op goede gronden in voortgaan, geenszins te veragten zyn; schoon men ze egter zorgvuldiglyk van beweezene waarheden moet onderscheiden. Vooreerst merken wy aan dat de reden, waarom het kwikzilver vloeibaar is, schynt te moeten gesteld worden in de figuur van deszelfs deelen, die nader aan eene cylindersche dan eene regthoekige gedaante schynen te komen. Gy begrypt zekerlyk het verband tusschen deeze stelling en het daaruit opgemaakte besluit. Eupbrof. Ik begryp dat de hoeken , welke vierkante deeltjes hebben, beletten dat de ligchaamen, die uit dezelven beftaan, vloeibaar worden, en dat zy geschikter worden tot eenen staat van vloeibaarheid, naar maate zy nader aan eene cylindrische gedaante komen. Cleon. Men kan hier byvoegen dat de oppervlakte der deeltjes van het kwikzilver zeer glad is, het geen niet weinig tot de vloeibaarheid toebrengt. Eupbrof. Dewyl gy gezegd hebt dat het kwikzilver zeer zwaar is, komt het my vreemd voor dat het vuur een aanmerklyk gedeelte van hetzelve in damp doet vervliegen. Cleon. Dit moet in het eerst wonderbaar voorkomen; doch het is zeker dat die deeltjes, indien zy geene takken, ja zelfs geene hoeken hebben, gemaklyker dan de deeltjes van andere metaalen van elkanderen moeten te scheiden zyn. Vervolgens is het zeer wel mooglyk dat die kleine cylinders uit dunner deeltjes bestaan, die, terwyl Zy vereenigd zyn, wel vry digte Cylinders maaken, maar om hunne ongemeene gladheid gemaklyk van een geschei Cc 2 den  404 wysbegeerte voor (VIII. Afd. den worden. Hierdoor komt het dat het kwikzilver door het vuur niet slegts in damp vervliegt, maar ook dat die damp, in een beslooten vat gevangen zynde, gelyk aan een wit stof wordt , waaruit blykt dat de figuuren der deeltjes veranderd zyn. Euphros Welke is nu de aanneemelykste reden waarom het kwikzilver, door de inmenginge van lood, uit eenen staat van vloeibaarheid tot dien van een vast ligchaam over gaat, en rekbaar wordt? Cleon. Men weet door de ondervinding dat dit geschiedt,' maar kan 'er bezwaarlyk reden van geeven. —- Men verklaart zekerlyk weinig door te zeggen dat de zagte deelen van het lood de cylindrische en vaste deelen van het kwikzilver beletten te vloeijen , gelyk zy te vooren deeden; en dat de eerstgemelden, rekbaar zynde, te weeg brengen dat de gantsche massa uit dezelven en uit kwikzilver bestaande, mede rekbaar wordt, schoon die rekbaarheid nooit zoo groot is als in andere metaalen. ■ Wy knnnen 'er byvoegen dat het kwikzilver van den band van het lood (om zoo te spreeken) ontheven, tot zynen voorigen staat van vloeibaarheid wederkeert. Euphros Gy hebt my in het algemeen gezegd dat het kwikzilver zeer zwaar is; maar ik wenschte wel in staat te zyn om wat byzonderer over die zwaarte te oordeelen. Cleon. Om dit te doen, behoeft gy slegts te weeten dat het, met goud vergeleeken zynde, tot dat metaal de zelfde evenredigheid heeft als 8 tot 9. De deelen, waaruit deszelfs cylinders bestaan zyn zoo digt aan elkanderen gevo egd, dat zy geene tusschenruimten overlaaten, en dus eenen zeer vasten klomp maaken. - Dewyl ik nog vry wat over de metaalen te zeggen heb , zal het best zyn gelegenheid te maaken om weder samen te spreeken. - In een of twee Samenspraaken denk ik dat nu alles zal afloopen. Euphros Mag ik weeten welk het onderwerp van de volgende zyn zal? cleon Wy zullen in dezelve handelen over die Delfstoffen,  IV. Samenspr.) JONGE HEEREN EN jufferen 405 stoffen , welke door de kragt van het vuur verkalken. Euphros Het zal my aangenaam zyn, die te leeren kennen. Doch ik wenschte nog wel eenige op helderingen te hebben wegens verscheidene byzonderheden, die tot de Kwik behooren. Cleon. Stel uwe vraagen vryelyk voor: ik zal ze zoo goed als my mooglyk is beantwoorden. Euphros Is het waar dat men ze niet in eenig vat kan beslooten houden: maar dat zy 'er door heen dringt? Cleon. Dit is waar, wanneer 'er slegts de minste scheur in het vat is, of wanneer het veele pooren heeft: door de gladheid en zwaarte haarer deeltjes vloeit zy door de kleinste spleeten, of dringt , indien de vaten wat dun zyn, door derzelver pooren heen. Euphros Ik heb ook wel gehoord dat alle andere stoffen op de kwik dryven. Cleon. Dit wordt veroorzaakt door derzelver zwaarte. Men moet egter aanmerken dat zy het goud naar zich trekt: want de oppervlakte van het goud aangedaan door de beweegbaare cylinders, worden deszelfs vierhoekige en langwerpige deelen bewoogen , waarna die bewoogene deelen zich met groot gemak tusschen de pooren van de kwik indringen. Euphros Dit is zeer wel te begrypen: want cylinders laaten openingen, die zeer geschikt zyn om aan vierhoekige deeltjes plaats te geeven. Cleon. Ik zal nog ten besluite aanmerken dat, wanneer men eene vry groote menigte gouds onder het kwikzilver mengt, zoodat alle deszelfs pooren gevuld worden , het zyne vloeibaarheid verliest, en eenen zagten klomp met het goud maakt , eveneens als het ook met lood gemengd wordt. Cc 9 vyfde  406 Wysbegeerte voor (VIII. Afd. vyfde samenspraak Over de Delfstoffen, die door de kragt van het vuur verkalken Cleonicus. Wy zullen ons nu met de beschouwing van eene andere soort van Delfstoffe bezig houden, te weten van zulken, die, zoo als zy uit de aarde worden opgedolven, noch ontbranden, noch rekbaar zyn, noch ligtlyk door het vuur vloeibaar gemaakt worden; maar die, uit oorzaake van haare hardheid, gemaklyk tot stof te brengen zyn, en door de kragt van het vuur eer zullen verkalken dan smelten. Gevoeglyk kunnen wy dezelven in twee klassen onderscheiden. Wy brengen 'er voor eerst de zouten van verscheidene soorten toe, of ten minsten die Delfstoffen,' welke veel van de natuur der zouten hebben , en ten tweeden die, welke geene gemeenschap altoos met zouten hebben, Euphros Aan hoedaanige Delfstoffe geeft men doorgaans den naam van zouten? cleon Dien naam geeven wy aan alle Delfstoffen, welke men bespeurt dat eenen zouten of scherpen smaak hebben, schoon dezelve in veele opzigten verschillen : en voor eerst moet hier het eigenlyk genoemde zout in aanmerking komen, waar van Plinius zegt dat of door konst gemaakt,' of uit de natuur voortgebragt wordt, en dat wel, in beide gevallen, op verscheidene wyzen. Het wordt door de zomerzonne gedroogd in het Tarentynsche meir, waar een gantsch moeras in zout verkeert. Eene andere soort krygt men. zonder het aanwenden van eenige moeite, uit het schuim naamelyk, het welk op de stranden en rotsen blyft liggen. Meer andere soorten van zout zyn 'er die van zelfs uit de wateren voortkomen, ■ Daar zyn ook zoutbergen waar het even als steen wordt uitgehouwen, en  IV. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 407 en telkens weder aangroeit. Men heeft plaatsen, waar het uit de aarde gegraaven wordt. — Men kan daarenboven aanmerken dat de aarde overal , waar zout gevonden wordt, onvrugtbaar is, en genoegzaam niets anders dan dit voortbrengt. Euphrof. Wat staat 'er in het byzonder aan te merken wegens het zout, dat door konst gemaakt wordt? Cleon. Men heeft verscheidene soorten van hetzelve. Doch het is noodig aan te merken dat, 'er geen onderscheid in den aart van het zout is, het zy het door menschlyke konst gemaakt, of, door de natuur vervaardigd, uit de zoutputten gehaald wordt. Want de zoutdeeltjes kunnen zekerlyk niet door konst gemaakt worden: maar zy worden uit bet water, waarin zy gesmolten waren, gehaald, of liever van de wateragtige deeltjes afgezonderd. Zy heb. ben alleenlyk eenen scherper smaak naar de plaatsen, waar; zy vallen, en naar de warmte der zonne in dezelven. ■ Euphrof. Heb de goedheid van my de algemeene eigenschappen van het zout een weinig byzonderer te verkiaaren. Cleon. In die verklaaring staat aan te merken, 1. dat het zout zwaarer is dan water; 2. dat het in water smelt; 3. dat het, aan de lugt blootgesteld zynde, vloeibaar wordt, mids dat het van alle vreemde stoffe gezuiverd zy; 4. dat het, wanneer het water, waarmede het vermengd was, gekookt en in damp vervloogen is, op den bodem van het vat overblyft; 5. dat het zout niet bederft, en het vleesch, waar over het in eene genoegzaame maate gesprengd is, tegen verrotting beveiligt; 6. dat het zeer scherp van smaak is ; 7. dat het , wel gezuiverd zynde , door het vuur niet smelt, maar veeleer tot kalk gebragt wordt. Euphrof. Hoe weet men met zekerheid dat het zout zwaarder is dan water, en welke reden kan men van die eigenschap geeven? Cleon. Wanneer men een zoutklomp, die eenige merkelyke grootte heeft , in het water werpt, zal dezelve terstond zinken, waaruit men kan opmaaken dat een zekere hoop zouts zwaarer is dan een gelyke hoop wa-  408 Wysbegeerte voor (VIII. Afd. ters. Dit schynt hieruit gebooren te worden, omdat men in een hoop zouts meer gelyksoortige stoffe heeft dan in eenen gelyken hoop waters , dewyl de zoutdeelen ge schikter met elkanderen vereenigd worden dan de waterdeelen, en dus minder pooren tusschen elkanderen laaten. maar indien een zoutklomp, in het water geworpen zynde, eindelyk door de wryving en beweeging van het water gesmolten is, dan kan het gemaklyk gebeuren dat de waterdeeltjes, de zoutdeeltjes, by welken zy zich voegen, in hunne pooren inlaaten, en ze dus naar alle kanten toevoeren. Enphrof. kan men ook eenig berigt geeven wegens de Wyze, op welke die smelting geschiedt? Cleon. Het zout schynt op de volgende wyze te smelten. Daar de waterdeeltjes het van alle kanten omvatten, en het door hunne beweeging verscheidelyk heen en weêr dryven, rukken zy eindelyk de zoutdeeltjes, die vry na aan de teerlingsche gedaante komen, van een, en voeren ze met zich mede. Euphrof, ik begryp dat de figuur van de zoutdeeltjes zulks zeer wel toelaat: want ik heb meer dan eens hooren aanmerken dat zy scherp aan de hoeken , maar glad aan de zyden zyn. Doch is dit meer dan gissing? Cleon. Men heeft, door middel van het mikroskoop ; bevonden dat de verscheidene soorten van zouten vol zyn van uitsteekende puntjes, schoon de hoeken in allen niet gelyk, en ook niet even groot in getal zyn. Doch de zyden vertoonen zich glad, zoodat het geenszins te verwonderen is dat de deelen, met de zyden aaneengevoegd zynde, ligtlyk van elkanderen gescheurd worden Euphrof Wat is de reden dat het zout, aan de lugt blootgesteld zynde, smelt? Cleon. Dit wordt veroorzaakt door de menigvuldige wateragtige deelen, die in de lugt plaats hebben welke, met de zoutdeeltjes gemengd zynde, dezelven doen smelten of ontbinden. Dit blykt ten klaarsten omdat het zout in eene lugt die weinige zoutdeeltjes heeft, niet smelt, maar  V. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 409 maar zeer schielyk in eene vogtige lugt, gelyk wanneer het regent, of wanneer de hemel bewolkt is. Euphrof. Gy hebt gezegd dat het zout. zal het in de lugt smelten , van alle vreemde stoffen moet gezuiverd zyn. Wat is daar van de reden toch? Cleon. Omdat het anders bezwaarlyk uit de takagtige beletselen kan losgemaakt worden. Euphrof. Maar hoe komt het toch dat het zout, wan- . neer het te gelyk met water gekookt wordt, niet in damp vervliegt, maar op den bodem van de pot of ketel blyft liggen? Cleon. Dit heeft plaats ten aanzien van het opgedolven zout, en van het zeezout, gelyk ook ten opzigte van dat, het welk uit zoutbronnen gehaald wordt. Men ziet ook dat in de zoutputten, na dat 'er het water door de warmte der zonne is uitgehaald , het zout op de droogte blyft liggen. Het is niet moeijelyk hier van de reden aan te wyzen, nadat wy gezegd hebben dat zout zwaarer is dan water; want het zwaarste moet noodwendiglyk het laatst op den bodem van een pot of ketel blyven. Dewyl daarenboven de zyden der zoutdeeltjes, volgens onze gissing, glad zyn, kan het niet anders zyn of zy moeten, indien zy , met de wateragtige deeltjes vereenigd zynde , tot eenige hoogte worden opgevoerd, weder door hunne zwaarte in de pot nedervallen. ■ —• Men moet egter aanmerken dat dit alleenlyk waar is ten aanzien van die zouten, welke by de chymisten onder den naam van vaste zouten bekend zyn, omdat zy , zwaarer zynde dan het water, niet met deszelfs damp kunnen opryzen. Maar daarenboven zyn 'er vlugtige zouten, die door de scheikundigen uit de ligchaamen der planten en dieren getrokken worden. Deezen zyn veel dunner, en misschien wel yler van maaksel , uit welken hoofde zy lichter in damp vervliegen. Euphrof. Die eigenschap van het zout, waar van gy gesproken hebt, dat het niet bederft, en die dingen, welke 'er mede bestreeken zyn, van bederf bewaart, is zekerlyk zeer bekend. Wy zien dus dat ongezouten vleesch schielyk verrot, daar integendeel vleesch , dat sterk genoeg geCc 5 zouten-  410 Wysbegeerte VOOR (VII. Afd. zouten is, zeer lang zonder verrotting kan bewaard worden. Maar ik weet niet of het wel zeer gemaklyk is hier van voldoende reden te geeven. Cleon. Om hier van de reden aan te wyzen zal het noodig zyn het een en ander wegens de verrotting te zeggen. Het vleesch, om by het aangeroerde voorbeeld te blyven, verrot, wanneer het, aan de lugt blootgesteld zynde, door derzelver warmte, of sterke beweeging, dermaate wordt aangedaan, dat deszelfs deelen mede in beweeging raaken , en vaneen gescheiden worden. Door de lugt zweevende komen zy in de neusgaten der geenen, die 'er omtrent zyn , en treffen de reukzenuwen, zoodat zy eenen onaangenaamen reuk verwekken. Dit zoo zynde is het noodig, ter weeringe van de verrottinge zekere konst uit te vinden, waar door de deelen van het vleesch in denzelfden stand gehouden worden tegen de kragt van de daar op drukkende en aan alle kanten de oppervlakte raakende lugt. Dit kan niet gemaklyker geschieden, dan wanneer men iets by de hand heeft, welks scherpe en stevige deelen de vleeschdeeltjes, even als spykertjes, doorbooren, en onder elkanderen vereenigen; iets dergelyks vindt men in de zoutdeeltjes, welker aart wy reeds gezegd hebben dat zodanig is. En dit is de oorzaak dat gezouten vleesch niet slegts niet verrot, maar ook hard wordt, omdat het overal met stevige zoutdeeltjes als' bezet is. Euphrof. Uit het geen gy gezegd heb, kan ik my een vry goed denkbeeld van de zaak vormen. Het zout belet dat het vleesch door de kragt der lugt bederve; en het vleesch belet dat het zout, waarmede het vervuld is, door de vogtigheid der lugt smelte; omdat het de zoutdeeltjes in zyne pooren gepakt houdt, en dus niet toelaat dat zy door een vogtige lugt omringd worden. Cleon. Gy begrypt dit stuk zeer wel. Wy moeten nu beschouwen wat ten aanzien van het zout gebeurt, wanneer het in het vuur geworpen wordt. Ik twyfel niet of gy zult u eenige van die byzonderheden kunnen herinneren. euphrof. Ik weet wel dat het in den beginne zeer sterk knapt,  V. Samenspr.) JONGE HeEREN EN jufferen. 411 knapt, en dat dit knappen niet lang duurt: maar de reden van dat verschynfel is my onbekend. Cleon. Men moet de oorzaak waarschynlyk daarin stellen, dat onder het zout water of lugtdeeltjes gemengd zyn, die zich tusschen eenige holligheden verschuilen. Wanneer het zout in het vuur geworpen wordt, dringen die heetgemaakte deeltjes met groote kragt op de zyden der holligheden aan, en barsten, met verbreeking van alle banden, in de lugt uit. Hierdoor doet de lugt onze ooren op zulk eene wyze aan, dat zy een kraakend geluid in dezelven verwekt. Euphrof, Dit wordt door de ondervinding zekerlyk bevestigd : want wanneer men het zout door middel van een langzaam vuur, wel gedroogd, en zeer fyn gemaakt heeft, zal men zulk eene kraaking niet bespeuren. Cleon. Men zoude 'er nog, als een ander bewys voor de aangeroerde oorzaak, kunnen byvoegen, dat dit kraaken maar kort duurt, en dat 'er niets meer in het zout blyft, het welk iets dergelyks zoude kunnen verwekken. Euphrof. Heeft het zout nog andere merkwaardige eigenschappen? Cleon. Wanneer men het wel gedroogd heeft, dan blyft het, op het vuur gezet zynde, vry lang gelyk aan kalk, even als de steenen, en indien 'er niets bykomt, kan het niet dan door een zeer geweldig vuur tot smelten gebragt worden. — Uit het geen ik gezegd heb blykt dat de zuivere zoutdeeltjes door hunne gedaante vry ongeschikt zyn om bewogen te worden, en dat derzelver hoeken ligtelyk in elkanderen blyven hangen. Doch eindelyk worden die hoeken stomp door de kragt van het vuur, waarvoor alles moet wyken: Zy worden in zoo verre gebroken dat het zout vloeibaar wordt, wanneer het vuur sterk genoeg blyft. Doch wanneer men het van het vuur afneemt, stolt het vogt, en wordt eene harde stof, niet ongelyk aan glas,, waarom ook de glasblaazers zich veel van zout en salpeter bedienen, Euphrof. Kan men ook eenige voldoende reden geven wegens de verscheidenheid in den smaak der zouten?  412 Wysbegeerte voor VIII Afd Cleon. Men zoude die moeten trekken uit de meerdere of mindere scherpheid der hoeken, of stellen dat de uiterste einden meer of minder veelhoekig zyn. Dit kan men genoegsaam met het bloote oog, en zeer duidelyk met behulp van een mikroskoop ontdekken. Hieruit spruit het dat de verscheidene zouten, uit hoofde van de verscheidenheid hunner punten, de tong niet op de zelfde wyze prikkelen. ——— Doch zulke overweegingen behooren meer tot de beschouwing van den smaak, dan tot ons tegenwoordig onderwerp. Euphros Zyn 'er niet nog andere Delfstoffen, welke wy in aanmerking te nemen hebben Cleon. Ik zal 'er nog drie soorten byvoegen, te weeren salpeter, vitriool en alluin : weinige woorden zullen genoegsaam zyn om de natuur en eigenschappen dier Delfstoffen te verklaaren. - Men vindt salpeter van twee onderscheidene soorten. De eene soort wordt door de natuur voortgebragt, en de andere door konst gemaakt. Euphros Is 'er eenig weezenlyk verschil in de eigenschappen van die twee onderscheidene soorten Cleon. In het geheel niet. Alle salpeter is eene soort van zout. Het verschilt slegts van die Delsftoffe, welke wy gewoon zyn zout te noemen in drie dingen. Salpeter is naamelyk , wanneer het wel gezuiverd is, wranger dan zout, het is ligter, en vat schielyk vlam. Euphros. Moet men de oorzaak van dit onderscheid ook zoeken in de verschillende gedaante der deeltjes ? [ Cleon. Onder de oorzaaken komt die, welke gy gemeld hebt, zekerlyk mede in aanmerking. De hoeken, die de langwerpige salpeterdeeltjes aan het einde hebben , zyn scherper dan die der zoutdeeltjes, en dus prikkelen zy de tong sterker, waaruit een wrange en zuuragtige smaak ontstaat Vervolgens moet men ook in het oog houden dat de salpeterdeeltjes dunner zyn, en veele pooren hebben, zoodat zy zoo ras als het vuur in dezelven gedrongen is, sterk bewoogen, en in de lugt omgevoerd worden, tot dat zy gebroken zyn, waar door de vlam ontstaat. Eindelyk kan men  V. Samenspr.) JONGE HEEREN EN jufferen. 413 men uit het gezegde opmaaken, waarom zy ligter zyn dan de zoutdeeltjes, omdat naamelyk het zout, in den zelfden omtrek, eene grooter hoeveelheid van gelyksoortige stofFe bevat. Euphrof. Wat staat 'er ten aanzien van het vitriool aan te merken? Cleon. Men heeft 'er eene groote verscheidenheid van soorten van. Zonder op alle derzelver eigenschappen in het byzonder stil te staan, zullen wy slegts in het algemeen aanmerken, voor eerst dat de zwaarte van deeze Delfstoffe, schoon 'er eenige verscheidenheid in is, spruitende uit de verscheidenheid der soorten, genoegsaam gelyk is aan die van het zout. Ten tweeden is het zuurer naar maate het zuiverer is, en de scheikundigen verzekeren dat de geest van vitriool de grootste zuurheid heeft. Ten derden is het zeer bytend en heeft eene sterke samentrekkende kragt. Ten vierden ontbrandt het niet door het vuur, maar het verandert slegts in stof of kalk. Euphrof. Ik zal eens beproeven of ik de oorzaaken van deeze byzonderheden ook kan gissen. — Vitriool is zoo zwaar als zout, omdat de deelen van beide de Delfstoffen even digt opeengepakt zyn, en dus , in eenen gelyken omtrek, eene evengroote hoeveelheid van gelykaartige stoffe bevatten. Het is zeer zuur uit hoofde van de ongemeene scherpheid der hoeken, waarmede de vitriooldeeltjes eindigen. Cleon. Men moet daarenboven aanmerken dat die deeltjes des te scherper en prikkelender zyn, naar maate zy meer vry gemaakt worden van alle vreemde stoffe. Men kan dit ophelderen door het voorbeeld van een mes, waarmede men, schoon het scherp is , niet wel zal kunnen snyden, indien het met eenige harde stoffe omzet is; doch zooras als het van dezelve ontslaagen wordt, snydt men 'er gemaklyk meê. Euphrof. Ik begryp u: gy wilt zeggen dat de vitriooldeeltjes meer of minder prikkelen, en doordringen , naar maate zy meer of minder door eenige bykomende stoffe belemmerd worden. Cleon.  414 Wysbegeerte voor (VIII. Afd. Cleon. Dat is juist myne mening. Kunt gy de reden ook vinden waarom de vitriooldeeltjes de dingen, op welken zy gelegd worden, doorvreeten? Eupbros. Die reden is gemaklyk te gissen, dewyl zy ongemeen scherp zyn. Cleon. Dit gaat zelfs zoo ver dat zy naar zaagjes gelyken, die, door de lugt in beweeging gebragt zynde, alles doorbooren. Zy trekken zelfs het vleesch, waarmeê zy gemengd worden, te samen, dewyl zy 'er als spykers in gedreeven worden. Noodwendiglyk moet hier uit volgen dat de uitgebreidheid van het vleesch vermindert: want hoe meer wiggetjes men in gaapende pooren dryft; hoe meer ook de poreuse stof wordt samengetrokken, ten zy de samenhang der deelen door de geweldige kragt der wiggen verbroken wordt. De zelfde reden, die 'er is waarom het zout geen vlam vat, is 'er ook waarom vitriool niet brandt. Eupbros. Daar is nu nog overig die Delfstof , welke men alluin noemt, te beschouwen. Cleon. Van dezelve zyn ook verscheidene soorten, die allen aan de ouden zyn bekend geweest. Sommigen zonderen egter hier van die soort uit, welke by ons bekend is onder den naam van rotsalluin. Dezelve is wit en genoegsaam doorschynend. De verschillende soorten verschillen weinig of niet in hoedaanigheden. Eupbros. Heb de goedheid van my de eigenschappen ; welke men in de alluin bespeurt, wat byzonderer te leeren kennen. Cleon. De smaak is voor eerst zoutagtig, schoon evenwel zoo scherp niet als die van, vitriool. Ten tweeden is de alluin zeer samentrekkend, en tevens geschikt om te byten en te verharden. Ten derden wordt zy door het vuur gemaklyk tot eenen staat van kalk gebragt. Ten vierden is zy doorgaans ligter dan het zeezout. Eupbros. Misschien zal uit het geen gy reeds over andere Delfstoffen gezegd hebt, de reden van de eigenschappen, welke in de alluin gevonden worden, wel op te maaken zyn.  V. Samenspr.) jonge HeEREN EN JuFFEREN. 415 zyn ' Help my op den weg, opdat ik het wat dui delyker zien mooge. Cleon. Het kan zeer wel zyn dat in de gedaante der alluindeeltjes dit in het byzonder plaats hebbe , dat zy wat dikker zyn, en tevens wat stomper van hoeken dan de deeltjes der andere zouten. Om andere byzonderheden naar te spooren zouden wy zeer veele proeven moeten neemen. ■ Men heeft, door behulp van het mikrooskoop, aangetoond, dat de gedaante van de alluin een weinig samengedrukt is, en dat zy aan de eene zyde, welke men als het bovenste deel zoude kunnen beschouwen, eene zeshoekige vlakte heeft, en aan de andere zyde eene gelyke zeshoekige vlakte, tusschen welken verscheidene vierhoekige vlakten zyn. Euphros. Ik geloof dat ik reden heb om te denken dat gy my zoo veel wegens de Delfstoffen gezegd hebt, als 'er van diende gezegd te worden, om my ter handleidinge te verstrekken. —-»»—- Ik wenschte u egter nog wel over de byzonderheden, die in de steenen aanmerking verdienen, te hooren. Cleon. Dit zal ons aanleiding verschaffen om nog eens een uurtje te schikken tot eene byeenkomst. —— Om aan uwe begeerte te voldoen, zal ik myn best doen om nog tyd tot eene Samenspraak, die egter de laatste van dien aart zyn zal, te vinden. Zesde Samenspraak. Van de Steenen in het algemeen, en in het byzonder van den Zeilsteen Euphrosyne. Ik zie met vermaak de gelegenheid tot deeze Samen spraak gebooren , Broeder! en beloof my vry wat genoegen van uwe aanmerkingen over de Steenen. cleon  416 Wysbegeerte voor VIII Afd. cleon Beloof er u maar niet te veel van Euphrosyne. —- wy zullen by zeer algemeene beschouwingen moeten blyven: want het zoude al een dik boek uitmaaken , wanneer men de verscheide soorten, of zelfs de voornaamsten van dezelven, beschryven wilde. Euphros Dat begryp ik. — Heb de goedheid van my te zeggen wat men door Steenen in het algemeen verstaat. cleon harde en stevige Delfstoffen, die, met een hamer geslagen zynde, tot stof verbryzeld, en door de kragt van het vuur tot kalk gebragt worden, die vervolgens ook kunnen smelten , en in glas veranderd worden, en geenen smaak altoos hebben. euhros Kan men de oorzaak, waaruit die algemeene eigenschappen der Steenen voortkomen, aanwyzen Cleon. Zy kunnen uit de grondbeginselen , waarvan wy reeds meer dan eens gesproken hebben , eenigzins worden opgehelderd, en dat wel op de volgende wyze. Voor eerst is de gantsche klomp van steen hard en styf, omdat dezelve uit deeltjes bestaat, die deeze eigenschappen bezitten. Ten tweeden worden de steenen, wat sterk met een hamer geslagen zynde, tot stof verbryzeld, omdat de stevige deeltjes, door eene groote kragt gedrukt zynde, noodwendiglyk vaneen springen, dewyl zy in het geheel niet kunnen buigen . of, wanneer men ze met een hamer slaat, naar de zyden van andere deeltjes toe schieten Ten derden raaken de Steenen door het vuur niet aan het branden, en zy vervliegen ook niet in dampen, uit hoofde van de zwaarte en stevigheid der deeltjes, uit welken zy bestaan. Doch dewyl egter alle de deelen der Steenen niet even hard zyn, zoo wordt eindelyk. door de kragt van het vuur, alles wat minder hard of wat sulferagtig is van de harder deelen afgeknaagd , en dikwyls worden dus de Steenen verbryzeld tot een zeer ligt stof. Dit stof nu, of liever de hoopen, die overblyven, door het vuur doorknaagd zynde, worden kalk genoemd. Ten vierden smelten de steenen, door eene geweldige en aanhoudende kragt Van vuur, even als metaal, omdat, nadat de sulferdeeltjes ver-  VI. Samenspr.) JONGE HEEREN EN JUFFEREN. 457 verteerd zyn, de heldere of glasagtige deeltjes slegts overblyven, die zoo lang heen en weder bewoogen worden , tot dat zy vloeibaar worden . Doch wanneer de hette afneemt, krygen zy hunne voorige vastheid weder. Eupbros. Is het hier wel ongevoeglyk u te verzoeken dat gy my de natuur van de Kalk een weinig verklaart. Cleon. Het was juist myn oogmerk, eer wy over de Steenen verder handelden, u kortelyk de voornaamste en bekendste eigenschappen van de Kalk te verklaaren . Wy zien dat leevendige Kalk, wanneer men 'er koud water op giet, schielyk warm wordt, en als aan het kooken raakt. Hiervan wordt de reden door de Natuurkundigen onderzogt. Gy moet u vooral herinneren wat wy gezegd hebben wegens de aanhoudende kragt van het vuur , waardoor alles wat in de steenen zagt is wordt doorvreeten, zoodat de pooren, eerst vol stoffe, ledig blyven. Die pooren nu zyn niet slegts te wyd om door de lugtdeeltjes vervuld te worden; maar daarenboven zyn 'er veele kleine openingen, in welken geen lugtdeeltje zyn kan, maar waarin eene fyner stoffe is. 'Wanneer de Kalk aan de lugt is blootgesteld, blyft zy steeds in denzelfden staat, en men ontdekt 'er geene gisting of kooking ; omdat de lugt niet zwaar op de oppervlakte van de Kalk drukt, en die fyne stof niet genoodzaakt word om schielyk door de pooren heen te dringen . Maar wanneer 'er eene groote hoeveelheid waters, naar maate der meenigte van kalk, word opgegooten, dan drukken de wateragtige deeltjes, en door hunne zwaarte, en door de verscheidene beweeging , welke aan de deeltjes der vloeistoffen eigen is, dermaate op de oppervlakte van dé Kalk, dat zy, door in derzelver pooren in te dringen , het gantsche samenweefsel der deelen verbreeken. Hierdoor moet die fyne stof, welke in de kleinste pooren van de Kalk bevat is, schielyk en aan alle kanten met groote kragt uitbarsten , waardoor die schielyke gisting in het water verwekt wordt. Eupbros. Het gaat dan in dit geval eveneens als met I. Afd. III. Deel. Dd water .  458 WYSBEGEERTE VOOR (VIII. Afd. water, het welk, op het vuur gezet zynde, door de ontelbaare meenigte van vuurdeeltjes in beweeging gebragt wordt. Maar Wat gebeurt 'er nadat die kooking eenigen tyd heeft aangehouden? Cleon. Dan vervliegen die deeltjes door de pooren van het water, en worden naar alle kanten door de lugt verspreid, zoodat de kooking geheel ophoudt. Eupbros. Dus hebben wy hier weder het zelfde geval als in het water, nadat het vuur, waarop men het gezet heeft, vergaan is, Cleon. Wy kunnen nu weder tot de Steenen overgaan, te vooren heb ik gezegd dat zy geenen smaak hebben. Kunt gy hiervan de reden ook gissen ? Eupbros. Ik zal het beproeven; en begryp dat elk, die 'er eenige reden van wil geeven, waarlyk, naar dezelve gissen moet . Misschien is zy wel daar in te stellen dat de deeltjes der Steenen door geen vogt in zoo verre kunnen ontbonden worden, dat de zoutdeeltjes, die 'er in zyn, los genoeg worden, om door de pooren van de tong te komen , en derzelver zenuwen aan te doen. Cleon. Ik zoude de oorzaak van de smaakloosheid der Steenen waarlyk niet beter kunnen aanwyzen . Gy toont zeer wel te weeten op welke wyze de gewaarwording van den smaak in ons verwekt wordt. Gaarne zoude ik u nu over eenige byzondere soorten van Steenen bezig houden; maar wy zouden dan wat al te breed moeten uitweiden. Ook zoude zulk eene beschouwing van geene nuttigheid altoos zyn om ons den aart der Steenen eenigszins te doen kennen : men leert, by voorbeeld, niets van denzelven, door ze te onderscheiden in gemeene en edele gesteenten. Euphros. Ik heb wel hooren zeggen dat men de Steenen onderscheidt tusschen ondoorschynende en doorschynende Steenen. Komt het ook niet te pas op die onderscheiding agt te geeven? Cleon. Uwe vraag is niet ongepast . Wy kunnen ze onder die verdeeling in aanmerking neemen. Ze  VI Samenspr.) JONGE heeren EN JUFFEREN. 459 Zekerlyk zult gy my Steenen van de eene en andere soort kunnen opnoemen. Euphros. De Keisteenen en verscheidene andere, by Voorbeeld, die men gewoon is aan de gebouwen te gebruiken, weet ik, dat ondoorschynend zyn. ■ Maar gy zoudt my niet weinig verpligten, Broeder! door my, te berigten, wat men doorgaans gewoon is, als de oorzaak , der ondoorschynendheid of doorschynendheid op te geeven. Cleon. Ik zal u gemaklyk zoo ver brengen, dat gy zel ve my de reden zult kunnen zeggen. Gy weet dat het ligt in eene regte lyn tot ons komt. Euphros. Ik begryp U. Gy wilt zeggen dat het ligt in de pooren der Steenen bogten ontmoet, in welken het stuit, zoodat het niet tot ons komt, om onze gewaarwording te wekken. Cleon. Gy hebt myne meening zeer wel gevat. ———• Men kan aanmerken dat veele kostbaare Steenen , die , schoon glad op de oppervlakte, doove kleuren hebben, vry na aan de ondoorschynendheid komen. Euphros. Ik meende dat al het edelgesteente uit doorschynende deelen bestond. Cleon. Dit is zelfs waar ten aanzien van alle Steenen, dewyl zy door smeltinge in eene glasagtige stof veranderd worden: want dan vervliegen de sulferagtige deeltjes, die de doorschynendheid belemmeren, indampen. Euphros. Daar zyn evenwel zekerlyk Steenen, door wier pooren het ligt in regte lynen gaat. Cleon. ongetwyfeld: hiertoe brengen wy in het byzonder het kristal, de doorschynende diamant, en zeer veele zandkorrels. ■ Men kan nog aanmerken, dat veelen van de kostbaarste Steenen of volmaakt doorschynend zyn , of zeer na aan de volmaakte doorschynendheid komen. Euphros. Wat moet men oordeelen van het gevoelen der geenen, die beweeren, dat de zouten en steenen in de ingewanden der aarde groeijen. Dd 2 cleon  460 wysbegeerte VOOR (VIII. Afd. Cleon. Het blykt my niet, dat zy de waarheid aan hunne zyde hebben. Euphros. Gaarne zoude ik de redenen hooren , die zy gewoon zyn ter staavinge van hun gevoelen by te brengen. Cleon. Zy oordeelen dat de zouten en steenen gestolde vogten in de aarde zyn; en meenen dat door het onderaardsche vuur verscheidene mengsels gekookt worden, die, hier en daar verspreid zynde, stollen, en in dien staat gevonden worden. Euphros. misschien zyn zy wel in dat denkbeeld gevallen, om dat zy zagen dat het glas, door middel van een geweldig vuur, uit zand en verkalkte steenen, met inmenging van salpeter gekookt word. Cleon. Zy kunnen 'er ook toe gekomen zyn, door op te merken, wat menschelyke konst kan te weeg brengen.— Door dezelve worden verscheidene mengsels gemaakt, die, met by voeging der kleuren, kostbaare steenen gelyken. — Doch wat men hier ook van zeggen mooge, alles is onzeker ; het komt alleenlyk uit op een bloot misschien : want wy weeten niet genoeg van de ingewanden der aarde om hier iets te durven vaststellen of ontkennen. Euphros. Maar schoon, gy gezegd hebt, Broeder, dat gy slegts over de steenen in het algemeen zoudt spreeken, is 'er egter een , waarover ik uwe gedagten gaarne in het byzonder zoude hooren. Behoef ik u wel te zeggen dat ik den zeilsteen bedoele? Cleon. Het was juist myn voorneemen over den zeilsteen, uit hoofde van deszelfs zonderlinge natuur en eigenschappen, wat omstandig te spreeken. ■ Verwagt egter niet, dat ik over de uitvindinge van den steen, en over deszelfs gebruik in het aanwyzen van de Poolen des Aardryks zal handelen. Ik zal my alleenlyk bepaalen tot het opgeeven van zodaanige eigenschappen, als de zeilsteen door de ondervinding blykt te bezitten.