w DES MEN SCHEN BEGIN, MIDDENen EINDE; Vertoonende het KinderlykBedryfen Aanwasch in Ecnënvyfrig Konftige Figuuren, met GODDELYKESPREUKEN en STIC HTELYKE VERZEN; door Jüannes Luiken. Met het Leven van den Autheur, Te AMSTELDAM, fiy de Erven v/n F. HOUTTUYN. 1782.  BIBLIOTHEEK VAN DE MAATSCH. f fi KTDERL. LETTERKUNDE TE LEIDEN  AAN" JOANNES LUIKEN" den Jongen. JoAnnës Luiken,kleineZoon,- Indien gy opwaft op der Aarde, Zo (raat doch na des Hemels Kroon, Want die gaat boven alle waarde. Myd dan de ftnkken voor de voet Van uwe Kindfehe jonge Jaarèn, Al die het quaade fpreekt en doet; Laat doch het quaadgezelfchap vaaren. Het quaad gezelfchap fchënd dejeugdj Want zulk een quaade Med^ezelen Die trekken van het Pad der Deugd Tot op de breede weg der hellen. Denk ftecds van al wat u gefchied i Toe nut cn onderhoud van *t Leven s Dar gy ' cyan Godes Hand geniet, Die 'c Al, en Al, aan Ons moet geven, En die nog boven alle Goed, Zelfs in den Hemel zal ontfangen Den geen die zyn geboden doec En maakt op Aarde rechte gangen. Van uw beminden Vader lief En zal u niet gedenken meugen, Dewyl Hem God van hier verhief Al voor den tyd van uw geheugen. Maar zo gy uwe gangen keert. A3 . Op  Op wegen van des Heeren vreeze3 En God als uwen V ader eert, Zö zal God uwe Vader wezen; En u geleiden door den Tyd, Zo dat gy naaraaaïs uwe Vrienden, Zelfs, in de zalige Eeuwigheid, Voor eeuwig wederom zult vinden» Dewyl ik Oud ben , en na gis Miflchien niet lange meer zal leevêfl, Zo heb ik tot gedagtenis, U dezen Regels opgeichreeven. Bewaart het ook voor een Juweel, Hoe zelfs uw Over Groote Vader * De vreeze Gods hield voor zyn dcd En wandelde den Hemel nader. Wiens nagelaten Gulde Spoor, Ik eerfl: voor rechte Erf waardeerde, Toen ik dien zelfden weg verkoor , F,n my van deze Wereld keerde. De fpooren van der Oud'ren Deugd Zyn voor de Kind'ren meer van waarde, En ook tot beter fchat en vreugd, Als alle Schatten van der Aarde. Uw gunftige Grootvader i Joanwes Luiken. VOOR- (*) Gaspar Luiken , Authenr van 't Stïchtelyk Boekje genaauit JFinjl zonder Ferlies.  VOORREDEN. (jy Jonge Dochtertjes en Knaapjes, Eenvoudige en onnooz'le Schaapjes, Die op des werelds Speelbaan treed, Mogt gy uw fimpelheid behouden ^ Bevryd van 't looze arg der Ouden , De opvoeding was aan u befteed. Gy hebt wel Vader ende Moeder, Gy hebt wel Zufter ende Broeder, \V aar van w noodruft word bediend ^ Men voed u op, men vleiden eertje, Maar onze zoete lieve Heertje, Dat is uw alderbefte Vriend, Van zyne hand zyt gy gekomen , Toen gy uw oor! prong hebt genomen j En alle goed dat u gefchied, Wat dat het is by nacht en dagen, Door Ouders, Vrienden ende Maagenj Dat is van Hem en anders niet. A 4 Dies  VOORREDEN. Dies moet gy zoet en fchik'lyk wezen 9 Hem en uw Ouders altyd vreezen, En houde u van 't quaade fchuw, Dan heeft Hy (na zyn trouwbelooven) Als gy gehoorzaam blyfc hier boven Het fchoone Hemeltje voor U . Daar zultgy zoet en lieflyk ipeelen. En met de lieve Eng'len declen In al het Vaderlyke goed Van fchoone aangenaame dingen, Met danken, looven ende zingen, Uit een verheugd en bly gemoed. Daar zult gy nooit meer traantjes (chreijen, Door wederwaardigheid of lyen, Maar onveranderlyk vermaak Zal in den hof van weelde bloeijen, Daar vreugde als gras en riet zalgroeijen^ Dat is een allerichoonfte zaak,, ■ HET  HET LEVEN VAN JOANNES LUIKEN.  Inhoud vau 't Sieraad dei- Aebeeldtnce; Dit is dc Beeldtenis van LulitEN,om 'sMans groet Vernuft en Vindingen, geteekentnazyndoot: Zyn levenswyze was eenvoudig, ingetogen; Hy deugdelyk, opregt en vol van mededoogen En mededeelzaamheid, aan d'armen fteeds betoont ; Waarom zyn Beeld verdient met eeuw'ge lof gekroont. Zyn Zedezangfter, 't hooft met Mirten en Laurieren Gehult, ter regter zy, om dit tafree] te ficren, Gemaalt, wyft met de hand dees zedebeeldnis aan* Gy ziet de Wakkerheid in noelten yverftaan, Gebukt,aan d'and're kant,om doorbefpiegclingeri Des vfracrelds ydelheid en haar verandefing'cn Door die bei'chouwingen te kennen, en de Jeugd Alleen te fporen tot de nooit volpreezen Deugd. Dit kan ten Zinnebeeld verftrekken van 's Mans leven, Waar in hy proeven heeft van heil'ge drift gegeven , Ak hy, door d'Etskonft, met Vernuft en Pen gepaard, De Waereldlingcn heft van d'aardc hemchvaart, Een hemels liefdevuur ontfteekt in 's mcnlchen harte; De zal'ge heirbaan wyft, door lyden, kruis en fmarte, En hoe men wierook van gebeden olF'ren moet, Die door een vafte Hoop , verfmelten in den gloed Van 's hemels Heilzon. Het gewoel der Hemelingen Vertoont zich, die weerzyds 's Mans beeldtenis omringen. A. Ho UB RAKEN.    OP DE AFÜEEELDÏNG VAN JOANNES LUIKEN. 2^o gaf ons Luiken in den omtrek van zyn wezen Godvruchtige aandacht,ernft,en zedigheid teleezen,- Oprechte ned'righeid, zachtmoedigheid van aard, Met ongeveinsde liefde en minzaamheid gepaard. Zo ftemde zyn gelaat met printwerk, dicht, en leven, Voor elk een baak en fpoorom'theilpadinteftreven Men kro.on' zyn beeld met geen' verwelkb're lauwcrblaên: Hy zocht en erfde een'kroon , die eeuwig zal be* ftaan, DA N D E R S. it is Jan Luiken. Neenj 't ismaardefchets van 't wezen. Zyn geeft, op God verliefd, beftraald met he* melfcij licht, Door fterk geloof en hoop van de aarde om hoog gereezen, Lecl't in zyn heilzaam werk van printkunft en gedicht. Nog fpeelt zyn' zedigheid en aandachtin de trekken Van dit gelaat, om elk tot Godsvrucht op te wekken. DA N D E R S. ie yefits omdroeg in de Ziel, vol Liefde Ponken, gezangen fchreef tot nut, Barmhertigheid deed pronken. Met Lof , het Mens'lyk Doen befchouwde, en V Waerelds Rond, Met haare Onwaardigheid, in Huisraad Leering vond, 't Gemoed een' B.ykorf£t\z\\ttt, af heelde V Menfchen Leven, Gefchiedenijfen maalde in 't Heilig woord befchreven , En 't aardfche heeft, om Godcn'tceuwiggoed, verfmaad, Jan Luiken, ftichtte dus ook elk met zyn gelaat, Adr, Spinneker,  OP DE AFBEELDING Van JÖANNES LUIKEN. Integer vitte. Dus was Jan Luiken in zyn leven van gelaat, 's Mans deugd en konft en geeft verbeeld men in geen Plaat. Die Fenix Etfer, vol geloove en mededogen En Chriftenliefde, heeft zyn zaligheid gewrogf. Zulk Zielgewaad verdoofd goud,purper,zegebogen° En maakte hem Gods vriend, gereed ten hemeltogt, Een ftigtlykDigter, en een Kruisheld, en een Heilig, En geeftelyke Adelaar in 't licht der hoogte veilig. ci3 10 cc xii. Sylvius. ANDERS. V 4^*00 greep de Konft, en houd ons nog op dit papier, De bruine Schaduw ftaan van Luikens leemen hütte: Met hy daar uit (als hem niet langer meer ten nutte) Gevaren was regt op ten Hemel in van bier. Het zedig wezen, (zoo hy al te fpaarzaam f prak) Word wel beantwoord van zyn Plaatcn en Gedigten, Die , net en mals , nog veel Godvrugte Zielen ftichtcn, En dus vergoeden wat aan tonge en mond ontbrak. cornelis van eeke. KORT  KORT VERHAAL Van het GODVRUCHTIG LEVEN En ZALIG AFSTERVEN Van JOANNES LUIKEN. 1 H 1 .^©^cgy was gebooren te Amfteldam in 't jaar 1649. den 16 April; zyn Vader was de vroome Ka/per Luiken, (by zyn Boekje, Winli zonder verlies, welbekend) en zyn deugdelyke Moeder genaamt Hefter Coores, van wier fh'llea geeft haar Zoon een goed deel had. Hy wierd in zyne jongheid tot de Schilderkonlt opgebragt, en was van natuur een Poëet; trouwde in 'c 19 jaar zyns ouderdoms met Maria de Oude, een$ Dochter zeer vermaard door haar uitmuntenden Zang; waar by hy vyf Kinderen heeft gewonnen, die allen jong zyn geftorveji, behalven zyn Zoon Aasparus Luiken, die door de Etskouft ook zeer wel bekent is. In 't a6. Jaar zyns Ojderdoms is hem de HE ERE op een krachtdaadige wys aan zyn herte verfchccnen, hem mee  KORT VERHAAL van het LEVEN, met veel ovenuiginge en beftraffinge nagaande, en toonende dac het btirgerlykè leven niet genoeg was om een Erfgenaam te worden van een onverderfelyke en onverwelkelyke erfenis , 'sMENSCHEN BEGIN, Job VII: 1-3- \ i ^^«^^esfc niet de menfche eencn ftryd cp der aarde? en zyn zyne dagen niet als de dagen des daglooners? Gelyk de dienftknecht hygc na defchaduvve: en gelyk de daglooner verwacht zyn werkloon: Alzoo zyn my maanden der ydelheid ten erve geworden, en nachten der moeken zyn my voorbereid. En Kapittel XIV: i, 2. De menfche, van eene vrouwe geboren, is kort van dagen en zat van onruft. Hy komt voort als een bloeme, en word afgcfheden: ook vlugt hy als eene fchaduwe, en beftaat niet. Joannes III: 5, 6. Jefus antwoordde, voorwaar, voorwaar, zegge ik u , zoo iemant niet geboren word uit Water en Geeft, hy kan in het Koningrykvan God niet ingaan. Het geene uit het vleefchgeboren is, [dat] is vleefch: en het geene uit den Geeft geboren is, [dat] is Geeft. He t  MIDDEN en EINDE. f Het Kjndje geboren, Aïs-'t Bloemetje is opgegaan, Zoo nadert zyn verwelking aan. ■ "\ ; 't Onnozel Schaapje, zonder gal, Dat, zonder zyn begryp geboren, Komt kyken in het jammerdal, Weet weinig wat hem ftaat befchoren; Brengt hy 'er 't zieltje zalig af, Zoo vaart hy met geluk in 't graf. C 3 JE-  4 "sMENSCHEN EEGINj Jesaia XLV: 21, 22; "Verkondigt en treedt bier toe, ja beraadflaagt t' zamen: wie heeft dat laaten hooren van ouds her? [Wie] heeft dat van doe af verkondigt? Ben ik het niet de HEERE? en daar is geen God meer behalven my, een rechtvaardig God, en een Heiland; niemant is 'er dan ik. Wendt u na my toe , wordt behouden, alle gy einden der aarde: want ik ben God, en niemant meer. Jeremia XXXI: 20. Is [niet] Ephraim my een dierbaare zoon? is hy [my niet] een troetel-kind? Want zint dat ik tegen hem gefproken hebbe, denke ik noch ernftelyk aan hem; daarom rommelt myn ingewand over hem ; ik zal my zyner zekerlyk ontfermen $ fpreekt de HEERE» !Het  MIDDEN en EÏNDE. § Het Kindje bediend, • pe Mschtelooze Stand, Roept om een fterkehand, Het Kindje moeit eerlang vergaan, Indien 't van toegereikten hande Niet allen dienlt wierd aangedaan: Wy Ouden gingen ook te ichande, Zo de Oorzaak van ons allcgaer Ons niet tot een Behouder waar. C 4 PSALM  I *sMENSCHEN BEGIN, Psalm XXXIV: 9. Smaak , en zie , dat de HEERE goed is: welgelukzalig is de man , [die] op hem betrouwt. En Psalm LXXXI: ii. Doe uwen mond wyd open, en ik zal hem vervullen. Mattheus V: 6. Zalig [zyn ] dis hongeren endorften [na] de gerechtigheid: want zy zullen verzadigd worden. JoannesVI: 35. En Jefus zeide tot haar , Ik ben het brood des levens: die tot my komt zal geenfins hongeren, en die in my gelooft, zal nimmer, meer dorften, 1 Petrus II: i —3. Zoo legt dan af alle quaadheid, en alle bedrog, en geveinftheid, en nydigheid, en alle achterii lappingen. En als nieuwgeborene kinderkens, zyt zeer begeerig na de redelyke onvervalfchte melk, op dat gy door dezelve moogt opwallen: Indien gy anders gefmaakt hebt dat de Heere goedertieren is. Het  MIDDEN en EINDE. 7 Het Kindje krygt Pap. Die 't voedfel om het gaapen heeft, Dank vry den gecnen, die 't hem geelt. De Pap komt voor des Kindjes mona, Op dat het gaapen voedzel vond: Zo wil Hy, die ons heeft gefchaapen En 't Brood der Zaligheid aanbied > Van onze arme Menfchen niet, Als dat wy met het herte gaapen. C 5 JE*  8 -sMENSCHENBEGltfj Jesaia XL: u. Tl Hv LZiTG kud?e Wdden Se^k een herder: Hy zal de Lammerkens in zyne armen veraaderen en m zynen fchoot draagen; de zSde zal hy zachtkens leiden. ^ugenoe Markus X: 13--16*. En zy bragten Kinderkens tot hem, op dat hy ze aanmaken zoude: en de Difcfoelï be teften de geenen, die ze tot hem bmgten Maar Jeius, [dat] ziende, nam hetzeerquaIjk, en zeide tot haar, laat de Kinderkens tot my komen ende verhindert» niet , want der zulker is het Koningryk van God. rvkV°vnnWrfg?e ik U' 200 Wie het Koning. ken X S ï161' ^k een ^de¬ ken, die zal m het zelve geenfins ingaan. En hy orpving ze met zyne armen, [en] de) dezneIven.0P ' ^ hebbende' Z^ h* Het  MIDDEN en EINDE. 9 Het Kindje gedraagen. Waar word de liefde meê beloond , Als dat men wederliefde toond. "06 liefde kan, met welbehagen, Het Kindje torfen ende draagen: ö Liefde, die onze öorfpröhg zyt! Hoe heeft uw vaderlyk ontfarrnen, Ons opgenomen in uw armen, En cU'aagt ons na de Zaligheid. Psalm  i sMENSCHEN BEGIN, Psalm XXXI: o. -L want de HLLRE heeft aan u wel gedaan. Want gy [ HEERE J hebt myne ziele gered van den dood , myne oogen van tranen, myne voet van aanftoor. HF1£ wa"dfn voor het aangezicht'des HLEREN in de landen der levendigen. Jesaia XLV: 15. Voorwaar gy zyt een God, die zich verborgen houd: de God van Israël, de Heiland. ' De  Bidden en ËtNDE. n De Leieand. De Macht, ("voor 't Oog) als waar z'er niet. Doet meer als alles wat men ziet» Dus loopt het Kleintje trappen heen, Nochtans en is het niet alleen, Maar, in 't verborgen, valt gehouden. Zoo ons de Onzichr*bre-hand niet hiel, Wie weet hoe wy, na lyf en ziel, In onzen loop ook vallen zouden. Psalm  i2 'sMENSCHEN BEGIN* Psalm XXV: 8-10. J-/e HEERE is goed en recht; daarom zal hy de Zondaars onderwyzen in den weg. Hy zal de zachtmoedigen leiden in 't recht * en hy zal den zachtmoedigen zynen weg leeren! Alle paden des HEEREN zyn goedertierenheid en waarheid; den geenen die zyn verbond, en zyne getuigeniflèn bewaaren. Psalm CXIX: 25-32. Myne ziele kleeft aan 't ftöf: maak my levendig na uw woord* Ik hebbe fu] myne wegen vertelt; en avhebt my verhoort: leer my uwe inzettingen. Geef my den weg uwer bevelen te verdaan; op dat ik uwe wonderen betrachte. , Mvne zieIe druipt weg van treurigheid : richr my op na uw woord* Wend van my den weg der valfchheid, en Verleen my genadelyk uwe Wet. Ik heb verkoren den weg der waarheid, uwe Rechten hebbe ik my voorgefteld. xiü^KJb, befchaam my niet. Ik zal den weg uwer geboden loopen, als gy myn herte verwyd zult hebben. De  MIDDEN en EINDE. De Loopwagen. Vereift de zwakheid leunen, God geeft zyn onderfteunen, Dus moet het Kindje leeren gaan, Wyl 't op zyn voetjes nier kan (laan: Zo onderfchraagt ons ook de Heere, < Op datwy, als een zwa.; geftei, Niet vallen zoude in de Hel, Maar zo den gang ten Hemel leeren.  14 'sMENSCHEN BEGIN, Luk as XII: 37, 38. 2r alig zyn die dienftknechten, welken de Heere, als hy komt, zal waakende vinden: Voorwaar ik zegge u, dat hy hem zal omgorden, en zal ze doen aanzitten, en by komende zal hy haar dienen. En zoo hy komt in de tweede [nagt]-waake' en komt in de derde waake, en vind ze alzoo; Zalig zyn dezelve dienftknechten. S KORINTHEN XI: 3. Doch ik vreeze dat niet eenigfins, gelyk de flange Eva door haare argliftigheid bedroogeri he^fc, alzoo uwe zinnen bedorven worden, [om af te wyken] van de eenvoudigheid, die in Chriftus is. 1 Petrus V: 8, 9 Zyt nuchteren [en] waakt want uwe tegen party, de duivel, gaat om als een brieffende leeuw zoekende wien hy zoude mogen verfijnden. Den welke wederftaat, vaftzynde in het geloove, weetende dat ,het zelve lyden aan uw 'broederfchap, dut in de wereld is, volbragt word, D  MIDDEN en EINDE. 15 De Wieg. Het wiegen is voor 't Kind wel goed, .Maar niet voor die niet flaapcn móét* Die t Kindje wiegde tot geryveo. En liet het by het Kindje^blyverr, Maar waakte op zyn eigen hert; Op dat het niet van 'sWerelds Minne, Door 't wiegen van verltrooide zinnen , In zondenllaap gehouden werd. D Psalm  15 'sMENSCHEN BEGIN, Psalm XXXI: 24, 25. fjebt den HEERE lief, gy alle zyne Gunilgenoqten ; [want] de HEERE behoed de geloovigen, en vergeld overvloediglyk den geenen die hoogmoed bedryfc. ' Zyt fterk, en hy zal uw lieder herte vedterlten, allen gy die op den HEERE hoopt. En Psalm XL: ia. Gy, ó HEERE, zult uwe barmhertigheden van my niet onthouden: laat uwe weldadigheid, en uwe trouwe my geduuriglyk behoeden. En Psalm CXLI: 3, 4. HEER/E , zet een wacht voor mynen mond: behoedt de deure myner lippen. En neigt myn herte niet tot een quaade zaake, om eenigen handel in godloosheid te handelen , met mannen die ongerechtigheid werken: en dat ik niec eete van haare lekkernyen. En Psalm CXLVI: 9. De HEERE bewaart de Vreemdelingen, hy houd den Weezen en de Weduwe ftaande : maar der goddeloozen weg keert hy om. Spreuken II: 6—8. Want de HEERE geeft wysheid: uit zynen mond [komt] kenniflè en veiftand. Hy legt weg voor den oprechten een beilendig wezen: Hy is een Schild den geenen die op rechtelyk wandelen. Op dat zy de paden des rechts houden: enby zal den weg zyner gunltgenooten bewaaren. De  MIDDEN en EINDE. De Valhoed. Bedekt het teere bloot Voor zeere val of ftooh Nu 't Kirid alleen zal loórjen leeren En evenwel zich niet bezeeren, Zoo heeft zyn Moeder hem behoed: Ach Heer! behoed doch zo ons herte Voor 't quaad van zondelyke fmerte, Eu quetfing van het teer gemoed 1 D 2 StRBK.  13 'sMENSCHEN BEGIN, Spreuken IX: i --6". \ De opperfte Wysheid heeft haar huis gebouwt: zy heeft haar zeven pilaaren gehouwen. Zy heeft haar flachtvee genacht, zy heeft haaren wyn gemengt: ook heeft ze haare tafel toegericht. Zy heeft haare dienftmaagden uitgezonden : zy noodigt op de tinnen van de hoogte der ftad: Wie is fkcht? hy keere zich herwaards: tot den verftandeloozen zeid zy: Komt, eet van myn brood, en drinkt van den Wyn, [ dien ] ik gemengt hebbe. Verlaat de flechtigheden en leeft : en treedc in den weg des verftands. En Kapittel XVI: 16. Hoe veel beter is het Wysheid te bekomen, dan uitgegraaven goud, en uitneemender verltand te bekomen, dan zilver? En Kapittel XX: 4, 5. Om den winter zal de luiaard niet ploegen daarom zal hy bedelen in den oogft: maar daar zal niet zyn. De raad in 't herte eens mans is [als] diepe wateren , maar een man van verftand zal dien uitnaaien. Jesaia LV: 2. Waarom weegt gylieden geld uit voor "t geene dat geen brood is, en uwen arbeid voor t geene dat niet verzadigen kan? Hoorc aandachtelyk na my, en eet het goede, en laat uwe ziele in vettigheid haar verluften. De  MIDDEN en EINDE. 0 De Speelstoee. Het Kind is met de Leuren ryk, Die Leuren mint is 't Kind gelyk. Onnozel! Die 't met aandacht ziet, Met wat voor kleine onwaarde zaaken Zich 't fpeelend Kindje kan vermaaken , Voor de Ouderdom geacht als niet. 6 Alle Wereldsgoed en vreugde, Hoe flecht zyt gy in 't oog der deugde ! D 3 PsaIM  s» 'sIVIENSCHEN BEGIN, Ps alm LI; 3 — 6? 2/yt my genadig, ö God, na uwe goedertieren, heid ; delg myne overtredinge uit, na de grootheid uwer barmhartigheden. Wafch my wel yan myne ongerechtigheid , en reinig my van myne zonde. Want ik kennc myne overtredingen , en myne zonde is fteeds voor my. Tegen u, u alleen, heb ik gezondigt, en gedaan dat quaad is in uwe oogcu: op dat gy veclitvecrdig zyt in uw fprecken, [cn] rein zyt in uw richten. JesaiaI: ió—18. Wafcht u , reinigt u , docd de boosheid uwer Jiandelingcn van yopr myne oogen weg , laat af van quaad te doen. Leeft goed doen , zoekt het recht, helpt den Verdrukten : doet den Wcczcn recht, handelt de twiftzaake der Weduwen. Komt dan , en laat ons t' zamen rechten , zeid dc HEERE: al waren uwe zonden al fcharlakeri, zy zullen wit worden als fnecuw, al waren zy rood als. itarmoizyn, zy zullen worden als [witte] wolle. Matthe usV: 8. Zalig [ zyn ] de reinen van herten, want zy zul? len God zien. 2 Kor i nthen VII: i, Dewyle wy dan deezebeloften hebben , geliefden, laat ons ons zeiven reinigen van alle befmettinge des vleelches en des geeftcs, voleindigende dg Heilig? jnaakinge in de vreeze van God. n Timotheus II: Sïj Indien dan iemand hem zeiven vandcczenreinigt, die zal een vat zyn ter eere, geheiligd en bequaam tot gebruik des Hceren, tot alle goed vyerk toebereid. ■ r j e t  MIDDEN en EINDE. 21 Het Kindje word gewassen. Verdraagt en lyd, Om zuiverheid. De moeder kan het zelden paffen, Dat zich het Kind wil laaten waflen , Maar ongeduld is moeitens loon: Veel Ouden hebben liever 't vuilen, Met ongelaatenheid en huilen, Als voor Gods Oog het herte ichoon. D 4 Psalm  ea 'sMENSCHEN BEGIN, Psalm XVII: 8, 9. J^ewaar my als het zwart des oogcnappels; verberg my , onder de fchaduwe uwer vleugelen, voor 't aangezichte der godloozen, die my verwoeften; myner dood-vyanden, die my omringen» Psalm CXXl: 2-8. Myne hulpe is van den HEERE, die hemel cn aarde gemaakt heeft. Hy zal uwen voet niet laaten wankelen : uw bewaarder zal niet (luimeren. Ziet, de bewaarder van Israël zal niet Animeren noch fiaapen. De HEERE is uw bewaarder, de HEERE s uwe fchaduwe aan uwe rechterhand. De Zonne zal u 's daags niet ftecken, noch de Maane des nachts. De HEERE zal u bewaaren van alle quaad: uwe Ziele zal hy bewaaren: De HEERE zal uwen uitgangk cn uwen in? gangk bewaaren, van nu aan tot in der eeuwigbeid» Jesaia XXVfl: o, 3. Te dien dage zal 'er een wyngaard van roaden wyn zyn, zingt van den zeiven by beurte. Ik de HEERE behoede dien , alle oogenblik zal ik hem bevochtigen: op dat [ de vyand J hem niet bezoeke, zal ik hem bewaaren nacht en dag, Het  MIDDEN en EINDE» 23 Het Kindje beschermd. Gelyk de Moeder 't Kind omeymt, Zo word de Deugd van God pefchermd, De Moeder mag het gantfeh niet lyden, Dat heet, of kout, haar Kind beltryden Of iets van eenig ander quaad. En of een moeder dat vergate, Zo wil God ons doch niet verbaten, 0 Groot Geluk! waar is uw maat? D 5 Psalm  §4 'sMENSCHEN BEGIN, Psalm LXXIII: 21 — 28. myn herte opgezwollen was, en ik in myne nieren geprikkeld wierde: Doe was ik onvernuftig , ende wifte niets : Ik was een groot beeft by u. Ik zal dan geduuriglyk by u zyn: gy hebt myne rechterhand gevat. Gy zult my leiden door uwen raad; en daar na zult gy my [in] heerlykheid opneemen. Wien heb ik [neffens u] in den hemel? neffens U luft my ook niets op der aarde. Bezwykt myn vleefch en myn herte, zo is God de rotsfteen myns herte, en myn deel in eeuwigheid. Want, zie, die verre van u zyn zullen vergaan: gy roeit uit allen die van u af hoereert. Maar my aangaande; het is my goed naby God te weezen; ik zette myn betrouwen op den Heere HEERE, om alle uwe werken te vertellen, Je s ai as LIX: 1, 2. Ziet de hand des HEERE N is niet verkort , .dat zy niet zoude konnen verloflen: en zyne oore is niet zwaar geworden , dat zy niet zoude konnen hooren, Maar uwe ongerechtighededen maaken een fchcidinge tuflehen u lieden, en tuflehen uwen God , cn uwe zonden verbergen het aaugezichte van ulieden, dat hy niet hoort.. En Kapittel LXV: 2. Ik hebbe myne handen uitgebreid den gantfehen dag tot een wederftrecvig volk , die wandelen op eencn weg, die niet goed is, na zyne [eigene] gedachten. üKorinthenI: 10. Die ons uit zoo grooten dood verloft heeft, en [nog] verloft, op welken wy hoopen dat hy [ons] ook nog verloflen zal. Het  MIDDEN en EINDE. Het Kindje gevalles. Daar is een uitgeftrekte hand Tot onzen kinderlyken Hand, 25 'Als 't Kindje nu al loopt alleen, Zo rolt het menigmaal daar heen; Doch word terftond wêêr opgeheven. ö God! wat hebt gy onze Ziel, Die in haar loop zo dikmaals viel, (>ok menismaal de hand gegeeyen. • ' . m l*  uC 'sRIENSCHEN begin, Mal ach ia III; 3, jEn hy zal zitten,louterende en het zilver reinigende , en hy zal de kinderen van Levi reinigen, en hy zal ze door louteren als goud.cn als zilver: dan zullen zy den HEERE ipysoffer toebrengen in gerechtigheid. Romeinen VIII: 17, 18. En indien wy kinderen zyn," zo zyn wy ook erf genaamen, erfgenamen van God, en mede erfgenaamen van Chnftus: zoo wy anders met [hem] lyden, op dat wy ook met [hem] vcrheerlykt worden. Want ik houde 't daarvoor, dat het lyden deezes tegemvoordigen tyds niet is te waardeeren tegen de heerlykheid,die aan ons zal geopenbaard worden. 2 Korinthen IV: 16-18. Daarom vertraagen wy niet . maar hoewel onze uitwendige menfche verdorven word, zoo word nochtans de inwendige vernieuwd van dag tot dag, Want onze ligte verdrukkinge , die zeer haaft voorby [gaat,] werkt ons een gantfeh zeeruitnecmend eeuwig gewichte der heerlykheid: Dewyle wy niet aanmerken de dingen die men ziet, maar de dingen die men niet ziet. Want de dingen, die men ziet, zyn tydelyk,maar de dingen die men niet ziet, zyn eeuwig. Jakobus I: 12. Zalig is de man die verzockinge verdraagt, want als hy beproefd zal geweeftzyn, zoo zal hy dekrooJie des levens ontfangen , welke de Heere belooft heelt den geenen die hem liefhebben. 1 Petrus III: 12, 13. Want de oogen des Heeren zyn over de rechtveerdigen,en zyne ooren tot haar gebed: maar het aangezicht des Heeren is tegen de geenen die quaad doen. En wie is het die u quaad doen zal, indiengvnavolgers zyt van het goed? . Het  MIDDEN en EINDE. if Het Kindje gehavend. Het Wel, dat achter 't Onwel fchuilt, Vergoed de fchade daar 't om huilt. Al wat de Moeder 't Kindje doei, (Schoon 't hem vcrdrietelyk doed fdireijcn,) Dat is hem anders niet dan goed: Zoo ook het herteleed en ly'en, Waar meê het menfchelyke hert Van Godes band gezuiverd werd. Psalm  s8 'sMENSCHEN BEGIN, Psalm III; << T . ■« k nep met myne {femme tot den HEERE, ën hy Verhoorde my van den berg zyner heiligheid, Sela"! En PsaLm XXXIli: 20-22. Onze ziele verbeid den HEERE; hy is onze hulpe, en ons fchrld. Want .ons herte is in hérti verblydj om datwyop den Naam zyner heiligheid vertrouwen. Uwe goedertierenheid, HEERE, zy over ons; gelyk als wy op u hoopen< Jesaia XXX: 18, 19. En daarom zal de HEERE wachten, op dathyü genadig zy , en daarom zal hy verhoogd worden, op dat hy zich over u lieden ontferme , want dé HEERE is een God des gerichtes : welgelukzalig zyn die allen, die hem verwachten; Want het volk zal in Zion woonen} te Jeruzalem! gy zult gantfchelyk niet weeneri 4 gewiflelyk zal hy 11 genadig zyn op de ftemme uwes geroeps, zoo haart ais hy die hooren zal zal hy u antwoorden. Mattheus XVIII: 1-4. Te dier zeiver uure quamefn de Diciepelen tot Tg* zus, zeggende: Wie is doch de meeftein'tKonin*ryk der Hemelen. 0 En Jezus een Kindeken tot hem geroepen heb-' bende, ftcldc dat in 't midden van haar, En zeide: Voorwaar zegge ik u, indien gy unieé verandert, en word gelyk de Kinderkens , zoo zult gy in het Konifrgryk der Hemelen geenfins ingaan. Zo wie dan hem zeiven zal vernederen , gelyk dit Kindeken , deeze is de meelïe in het Koningryk Het  MIDDEN en EINDE. ao Het Kindje huilt. De Hamer die op 't klokje (laat, Qntfangt zyn antwoord op der dsad. Als 't Kindje maar zyn fteïn vêrnïeff' Met Moederlief, dat zy het hoorde, Zo roept die Echo, Kindje lief, Gelyk de weêrklank op de woorden. ó Ouden! heft uw Hem tot God, Zo dee]t gy ook iu '£ Kinderlot. Je.  $d 'sMENSCHEN BEGIN, Jesaïa LVII: 15, "^Vant alzoo zeid de Hooge cn Verhevene, die in de eeuwigheid woont, en diens naame Heilig is: Ik woone [in] de hoogte , en [in] 't heilige: en by* dien die eenes verbryzelden en nedrigen geeftes is ; op dat ik levendig maake den geeft der nedrigen, eri op dat ik levendig aiaake het herte der verbryzelden. Mattheüs V: iö—12^ Zalig [zyn] die vervolgd'worden om der gerechtigheid wille , want haarer is het Koningryk deiJ. Hemelen. Zalig zyt gyalsu [de menfchen] fmaaden , en vervolgen , en liegende alle quaad tegen u fpreken, 0111 mynen wille. Verbydt en verheugdt [u, ] want uw loon [is] groot in de Hemelen , want alzoo hebben zy vervolgt de Propheetcn, die voor u [geweeft zyn<] 2 Korinthen IV: 8—11. [Als] die in alles verdrukt worden, doch nietbeïiaauWt: twyfelmocdig, doch niet mismoedig: Vervolgd , doch niet [daar] in verhaten: nedergeworpen, doch niet verdorven: Altyd de doodinge des Heeren Jezus in het lig* chaam omdraagende, op dat ook het leven Van Jezus in ons ligchaam zoude geopenbaard worden. Want wy die leven worden altyd in den dood overgegceven om Jezus wille : op dat ook het le* ven van Jezus in ons ftcrflyk vleefch zoude geopen* baard worden. Én Kapittel VIII: 2'. Dat in \-ccle beproevinge der verdrukkinge de overvloed haarer blydfchap , en haare zeer diepe arn ede , overvloedig gewceft is tot den rykdom haa.er goedc'.aadiglieid. Het  MIDDEN en EINDE. 3» Het Molentje. De dingen die ons tegen ftaan , Die doen het ftiUe leven gaan. Indien het onderjaarig Kind, Wil, dat zyn Molentje zal draaijert* Zoo loopt het luftig tegen wind, . En laat zyrt kaakjes rood bewaaijen. 6 Tegenwind, en tegen ftroom, Cy maakt de Oude kindren vroom. E PSALtft  32 'sMENSCHEN BEGIN, Psalm XX' S. r> czt [vermelden] van wagens, en die van paerdcn; maar wy zullen vermelden van den Naam des HEEREN onzes Gods. En Psalm XXXIII: 16, 17, 18, 19. Een Koning word niet behouden doof een groot heir; een Held word niet gered door een groote kracht. Het paerd feilt ter ovenvinninge , ende bevryd niet door zyne groote ftefkheid. Ziet, des HEEREN ooge is over de geenen die hem vreezen, op de geenen die op zyne goedertie-xenheid hoopen; D# haare ziele van den dood te redden, en om haar by 't leven te houden in den honger. Spreuken XI: 28. Wie op zynen rykdom vertrouwt, die zal vallen : maar de rechtvaardigen zullen groenen als loof» Jesaia XXX; 15, 16. Want alzoo zeid de Heere HEERE de Heilige fan Israël, door wederkeeringe en rufte zoud gy lieden gehouden worden; in ftilheid en in vertrouwen zoude uwe lterkte zyn, doch gy hebt niet gewild; En gy zegt, Neen; maar op paarden zuilen wy vlieden, daarom zult gy vlieden: en, op fnclle [paerden] zullen wy ryden, daarom zullen uwe vervolgers [ook] fnel zyn. En Kapittel XXXI: I. Wee den geenen die in Egipte om hulpe aftrekken, en "fteunen op paerden, en vertrouwen op wagenen-, -tui dat 'er veele zyn, en op ruiters, om dat die zeer machtig zyn; ende zién niet op den Heiligen van Hi aëlj ende en zoeken den HEERE niet. Het  MIDDEN en EINDE* 3J Het Houten Stokpaard. Die Geeft voor 't ligchaam buigen doet; Die torft het Paerd 5 dat draagen moet* De onnooieie ryd op t nouten .Faerd, Met bei zyn voetjes op der aard , Waar over 't beter weeten lachten: ó Houten Paard, van werelds goed , Waar op de Ruiter gaat te voet, Gy zyt tot fpot en tot verachten. E a ' Spreu»  34 'sMENSCIIEN BEGIN, Spreuken XIV: 13* fT x j-et herte ziil ook in het lagchen fmerte hebben 3 en liet laatite van die blydfchap is droefheid. Jesaia V: 758,9,10,11,12,13,14. Want des HEEREN der heirfcharen vvyngaard is het huis van Ilraël,en de mannen vanjuda,zyn een plante zyner verkillingen: en hy heeft gewacht na recht, maar ziet het is fchurfdigheid, na gerechtigheid , maar ziet het is gefchreeuw. Wee den geenen die huis aan huis trekken , akker aan akker brengen , tot dat ?er geen plaatfe meer zy, en dat gy lieden alleen imvoonders gemaakt word in het midden des lands. Voor myne ooreu [heeft] de HEERE der heirfcharen [gefproken;] Zo niet veele huizen tot verwoeftinge zullen worden, de groote en de treffelyke zonder inwoonder! Ja tien bunderen wyngaards zullen een eenigBath geeven:en een Ilomer zaads,zal een Ephageeven. Wee den geenen die haar vroeg opmaakende in den morgenftond, Herken drank najaagen, [en] vertoeven tot in de fchemcringe , [tot dat] de wyn haar heeft verhit. En harpen en luiten, trommelen en pypen, en wyn zyn in h'aare maaltyden: maar zy aanschouwen het werk des HEEREN niet, cn zy zienniet op liet maakfel zyner handen. Daarom zal myn volk gevangelyk .weg gevóert worden , om dat het geene wetenfehap heeft : en des zeiven Heerlyken zullen honger lyden, en haar menigte zal verdorren van dorft. Daarom zal het graf zich zeiven wyd opfperreu , cn zyne» mond open doen, zonder maate, op dat nederdaale haare heerlykheid, en haare menigte, met haar gedruis, en die in haar van vreugdopfpringt. Het  MIDDEN en EINDE. 35 Het Fluitje.. Veel monden geeveri zulk geluit, Gelyk de piaateloozc FJuit, Het Fluiten, dat door 't kind gefchied. Dat is het Oor maar tot verdriet; Als wildzang, zonder wys te houden: Zoo ook der Ouden ydle vreugd, Is maar verdriet in 't oor der Deugd , Der rechte Wyze, en gryze Ouden. E 3 J+-  3^ 'sMENSCHEN BEGIN, JesaUs XXIV:3,4,5,6,7,8,9. enhet1^ f' If led^ gewaakt worden, HF Sn «g??^ berooft worden, want de HELKE heeft dit woord gefproken. nnS w triurt,? ïm yerwelkert, het aardryk d^nds^S^5 de hoosftevan het ^ Want het land is bevlekt van wegen zyne inwoonders;want zy overtreedcn de wetten, en veraudebond lnZ'ttU1§C' 27 vcrnietiSen het eeuwig ver. Daarom verteert de vloek het land, en die daarin vvoonen zullen verwoed worden: daarom zullen de inwoonders des lands verbrand worden, en daar zullen weinig menfchen overig blyven be moft treurt, de wynflok queelt, allen die blydhertig waren, zuchten. De vreugd der trommelen ruft, het geluit der vrolykhuppe ende houd op, de vreugd der harperuft. Zy zullen geenen wyn drinken met gezang: de fterke drank zal bitter zyn den geenen, die hem drin, Nah um II: 7. En Huzab zal gevangelyk weg gevoert worden, men zal haar heeten voortgaan, en haaremaagden zullen ze geleiden, als [met] een ftemme der duiven, trommelende op haare herten. Romeinen VI; 12, 13. Dat dan de 'zonde niet heerfche in uw fterflyk hgchaam ^mhaartë gehoorzaameniri de begeerlykhedcn des zeiven [ligchaams.j Noch fielt uwe leden niet der zonde tot wapenen der ongerechtigheid: maar fielt u zeiven Go- 'ra 1 deu dooden [leevendig] geworden zynde, en I ltelt] uwe leden Gode tot wapenen der gerechtigheid . De  MIDDEN en EINDE. 37 De Trommel. Daar is wel vceltyds veel Jgeluid, Maar meelt dat niet met al beduid. Het Kindje fpeeld valt op den Trom, En weet het zeiver niet waarom; Als om te raazen, en te roeren: Zo raaft het groote algemeen, En niemant komt 'er op de been, Om tegen 't quaade kryg te voeren. 4 Gene-  38 'sMENSCHEN BEGIN, Genesis Ij ii , 12. .En God zeide; dat de Aarde uitfchiete grasV; fcheuckens, kruidzaad zaaijende, vruchtbaar geboomte, draagende vrucht na zynen aard, welkers zaad daar in zy op der Aarde: en het was alzo. En de Aarde bragt voort grasfcheutkens, kruidzaad, zaaijende na zynen aard , en vruchtdragende geboomte, welkers zaad daar in was, na zynen aard: en God zag dat het goed was. Psalm XXIV: 1, De Aarde is des HEEREN, mitsgaders haare volheid; de Wereld, en die daar in wooncn. En Psalm XXXIII: 5, 6. Hy heeft gerechtigheid en gerichte lief; de Aarde is vol van de goedertierenheid des HEEREN. Door her Woord des H E E R E N zyn de Hemelen gemaakt, en door den Geeft zyns monds al haar heir. En Psalm CXLV: 15, 16. Aller oogen wachten op u : en geeft hen haare fpyze t' zyner tyd. Gy doet uwe hand open en verzadigd al wat daar leeft, [na uw] welbehagen. Het  MIDDEN en EINDE. 39 Het Kindje Bid. Leer op den Eerïïen Oorfprong zien, Paar alles goeds van moet gefehien, Het Kindje moet van jongs op leeren, Wat Vader en wat 'Moeder heeft, Eerft komt van onze Lieven Heere, Die 't broodje fchept, en alles geeft; En zeggen met zyn handjes zaamen: Ik dankU, Lieve Heertje, Amen. E 5 Psalm  4© 'sMENSCHEN BEGIN", Psalm XC: 15, 16, 17, ^-rtK.0"rS nnadf drSWD" dewelke] gyoiiSM. *5 gSen Een! £5? £ J^/fi Laat uw werk aan uwe knechten gezien worden • en uwe heerlykheid over haare kinderen En de nefiykheid des HEEREN onzesGods » over ons: en beveilig gy net werk onze^anderl over ons: ja het werk onderhanden beveiligd dat Spreuken 11: 1,2,3,4,5,5,7,8,9. ' *°°n» f00 gy myne redenen aanneemt, en myne geboden by 0 weg legt: ' Om uwe ooren na wysheid te doen opmerken [zoo] gy uwe herte tot verftandigheid neigt • ' Ja zoo gy tot het verftand roept; uwe itemme verheft tot de verftandigheid: • Zoo gy ze zoekt als zilver, en nafpeurtals verborgene lchatten: r .nDai,,ZiUl, gy Vreeze des HEEREN verflaan: en zult de kenmffe van God vinden Want de HEERE geeft wysheid; uit zynen mond [komt] kenniile en verftand. Hy legt wegvoorde oprechten e'en beftendiF wezen: Hy is een Ichild den geenen, die oprechtelyk wandelen: Op dat zy de paden 4cs rechts houden: enhvzal den weg zyner guudgenooten bewaaren iif&fSÏ gyrve^n gcredltigheid, en recht,en billykheden: [en] allen goeden pad. En Kapittel III: u, I2 ' Myn zoon, verwerpt de tucht des HEEREN niet; en weeft niet verdrietig over zyne kaftvdingc. Wain de HEERE kaftyd den geenen die 'hy hef rieett; ,a gèTyk een vader den zoon [in den welken] hy een welbehaagen heeft. Het  MIDDEN en EINDE. 41 Het Eindje gaat School. Bepaaldheid aan den wilden zin, Geeft voor 't Gemoed een groot ge\vint Het Kindje moet naar School toe gaan, Zoo gaat alreö zyn kruisje aan, Op dat het wysheid zoude leeren: Maar word hy groot in Vaders huis , Zo drukt hem ook een grooter Isrttis, Tot waare WysheM voor den Heere. Sprei;-  42 'sMENSCHEN BEGIN, Spreuken I: 7, 8,9, D J^c vreeze des HEEREN is het beginfcl der wetenlchap:de dwaazen verachten wysheid, en tucht. Myn zoon, hoor de tucht uwes vaders, ende verlaat de leere uwer moeder niet: Want zy zullen uw hoofd een aangenaam toevocgld zyn, cn ketenen aan uwen hals. iB»BEMXilM,5,6,7,8,9,IO,ii. Gy en hebt ,,, ch tot den bloede toe niet tegen ge- "•:1 1 l»de tegen de zonde: ' & W*t vergeeten de vermaaninge, die tot ■ , - wonen fpreekt, Myn zoon , acht ' - naftydinge des Heeren, noch be- «tabgy van hem geftraft worcl. 1 ide Heere lief heeft ,.kaftydhy: en hy BCIICII legelyken zoonc die hy aanneemt todtaj» de kaftydinge verdraagt, zo draagt . £.2 a1V\ 11 ?ls zoonen (w^t wat zoon is er dien de Vader niet kaftyd ?) Maar indien gy zonder kaftydinge zyt, welker alle deelachtig zyn geworden, zo zyt gy dan baltaarden, en met zoonen. Vorders. wy hebben de vaders onzes vLeefches wel tot kaftyders gehad, en wy ontzagen ze; zullen wy [dan] niet veel meer den Vader der geeften onderworpen zyn, en leeven? Want genen hebben [ons] wel voor eencn korten tyd, na dat het haar goed dochte, gekaftyd: maar deze kaftyd [ons] tot [onzen] nutte,op dat wy zyner heiligheid zouden deelachtig worden. Jin alle kaftydinge als die tegenwoordig is , Ichyntgcen [zaake] van vreugde, maar van droefneirt te zyn, doch daar na geeft zy van haare eene vreedzaame vrucht der gerechtigheid, den geenen die door dezelve geoeffend zyn. De  i MIDDEN en" EINDE. 43 De Roede, 't Is befer dat de Vriendfchap Haat, Als dat de Vyandvrkud'lvk praalt. Ais 't Kindje ftout is, moet het lyden, Dat hem zyne Ouderen kaftyden, Doch dat gefchied hem niet uit haat; Gelyk het Oude kind moet draagen, Des Heeren hand van liefdeflagen, Of dat het niet verderft in 't quaad. Exo.  44 'sMENSCHEN BEGIN* Exodus XX: 10. ^-fy zult geen valfch Getuigcnifle fpreeken te« gen uwen Naaften. Psalm V: 7. Gy zult de leugenfpreekers verdoen, van den man des bloeds en bedrog, heeft de HEERE eeneii gröuwel. Spreuken XII: 17, 18, 19. Dïe waarheid voortbrengt, maakt gerechtigheid bekend: maar een getuige der valsheden, bedrog. Daar is een, die [woorden] als fteeken van een zwaerd onbedachtelyk uitfprcèkt: maar de tonge der wyze is medicyne. Eene waarachtige lippe zal bevcftigt worden in eeuwigheid; maar eene valfche tonge is [maarj voor een oogenblik. En Kapittel XIII: 1,2,3,4. Een wys zoon [hoort] de tucht des Vaders maar een Ipotter hoort de belrraffinge niet. Een ieder zal van de vrucht des monds het goede eeten: maar de ziele der trouwloozen het geweld. Die zynen mond bewaart, behoud zyne zielei maar voor hem is verltooringe, die zyne lippen wyd open doet. De ziele des luiaards is begeeiïg, doch daar is niet: maar de ziele der vlytigen zal vet gemaakt worden. En Kapittel XX: 17. Het brood des leugens is den menfche zoet: maar daar na zal zyn mond vol van zantfieenkens worden. Het  MIDDEN cn EINDE. Het KlNÜJE VERMAAND. Leer onderfcheid van qtiaad en goed* Op dat gy t wysiyk laat en doet. 45 De mond, die liegt, die dood de Ziele, Zo zeid de vroome wyze Man: Dat alle Kindren dit onthielen, Dat bragt den Oudrcn blydfchap anj Want anders leert het Kindje jokken, Van dat het gaat in lange rokken.  45 *sMENSCHEN BEGIN, Jesaïas XXIX: 6, 7, 8. 'j-j\z de dagen komen, dat al wat in uw huis is eh wat uwe vaders opgeleid hebben ten fchat tot op deezen dag, na Babel weg gevoert zal worden, daar zal niets overgelaaten worden , zeid de HEERE* Daar toe zullen ze van uwe zoohen, die uit u zullen voortkomen, die gy gewinnen zult, neemen: dat ze hovelingen zyn in het Paleis des Konings van Babel. Maar Hiskia zeide tot Jefaias, het woord des HEEREN, dat gy gefprokenhcbt ,is goed: ook zeide hy, Doch het zy vrede en waarheid in myne dagen. Hos ea VIII: 7. Want zy hebben wind gezaaid, en zullen eeneri wervelwind maaijen : het zal geen ftaand koorn hebben , het uitfpruitfel zal geen meel maken : of het miilchicn maakte, vreemde zullen het verHinden, En Kapittel XII: 2. Ephraim weid zich met wind, en jaagt den oos* ten windna; dengantfchendagvermenigVuldigthy leugen en verwoeftinge : en zy maaken verbond met Affur, en de olie word na Egipte gevoerd. Jakobus I: 8,9,10,11. Een dubbclhertig man [is] ongeftadig in alle zyne wegen. Maar de broeder die nedrig is, roeme in zyne hoogheid: En de ryke in zyne verncderinge: want hyzal als eene bloeme des gras voorby gaan. Want de Zonne is opgegaan met de hitte, cn heeft het gras dor gemaakt, en zyn bloeme is afgevallen , cn de fchoone gedaante haares aanfehyns is vergaan: alzo zal ©ok de ryke in zyne wegen verwelkeren. De  MIDDEN bn EINDE, 4/, De B l a a s» Hoe Mérk gy blaaft, ó Waetelds Kind! Gy vangt doch anders niet als wind. Wat is de Waereld, die het ziet? Een Blaas yol wind en anders niet; Laat daar 't onweetend Kind meê fpeelen: Maar dat het wys en grys verftand Geen voddery houde aan de hand Om in het kinderfpel te deelen. F Job  4-3 'sMENSCIIEN BEGIN, Job XIV: i, 2. D e menfche van eene vrouwe geboren, is kort van dagen, en zat van onruft. Hy komt voort als eene bloeme, en word afgefteden: ook vlucht hy als eene fchaduwe, ende beftaat niet. Psalm LXII: 10. Immers zyn de gemeene lieden ydelheid, de groote lieden zyn leugen: in de weegfchaale opgewoogen , zouden zy t' zamen [lichter] zyn dan de" ydelheid. Psalm CXLÏV: 3, 4. O HEERE, wat is de Menfch, dat gy hem kent? het kind des Menfchen, dat gy het acht? De IVIenfche is de ydelheid gelyk: zyne dage zyn als eene voorbygaande fchaduwe. Prediker I: 2. Ydelheid der ydelheden , zeid de Prediker! ydelheid der ydelheden, het is al ydelheid. J e s a 1 a XL: 6, 7. Eene ftemme zeid: Roep, en hy zeid: Wat zal ik roepen? Alle vleefch is gras, en alle zyne goedertierenheid als eene bloeme des velds Het gras verdort, de bloeme valt af, als de Geeft des HEEREN daar in blaaft: voorwaar het volk is gras. i JoANNES II: 17. Ën 'de.wseïeld gaat voorby, en haar begeerlykheid: maar die den wille van God doet, blyft in der eeuwigheid. Het  , MIDDEN en EINDE. ,49 Het Kind blaast Bellen. Wat is ai 's Waerelds Vreugd en Spel? Een ydle Wind en Waterbel. Gelyk de rondgeblaazen Bel, Na dat hy fierlyk was verfcheenen, (Tot vreugd van 't kinderlyk geitel) Weer oog' nbliklyk is verdweenen; Zo is de waereld in haar ftaat, Die haar beminnaars fnel verlaat. F * iSA.  5© 'sïVlENSCHEN BEGIN, i Samuel XV: 22, 23. Doch Samuel zeide : Heeft de HEERE luft aan brandöiferen , en flachtöfferen, als aan het gehoorzaamen der ftemme des HEEREN ? zie, gehoorzaamen is-beter dan flachtöfïer , opmerken dan het vette der rammen. Want wederfpannigheid is een zonde der tooverye , en wederltreeven is afgoderve , en beeldendienft : Om dat gy des HEEREN woord verworpen hebt, zoo heeft hy u verworpen, dat gy geen Koning zult zyn. Jesaia II: 17—21. En de hoogheid des menfchen zal geboogen , en de hoogheid der mannen zal vernederd worden, en de HEERE alleen.zal in dien dag verheven zyn En elk een der afgoden zal gantfchelyk vergaan. Dan zullen zy in de fpelonken der rotsfteenen gaan, en in de holen der aarde , van wegen den ichrik des HEEREN , en van wegen de heerlyk* heid zyner Majefteit, wanneer hy zich opmaaken zal om de aarde te verfchrikken. In dien dag zal de menfeh zyn zilveren afgoden , en zyne gouden afgoden , welke zy zich gemaakt hadden om haar [daarvoor] neder te buigen, wegwerpen voor de mollen en de vlcdermuizen: Gaande in de reeten der rotzen, en in de kloovcn der fteenrotzen , van wegen den fchrik des HEEREN , en van wegen de heerlykheid zyner Majefteit ; wanneer hy zich opmaaken zal om de Aarde geweldiglyk te verfchrikken. Ephezen V: 5. Want dit weet gy , dat geen hoereerder , of onreine, of gierigaard, die een afgodendienaar is, erfleniiï'e heeft in het Koningryke van Chriitus, en Gods. De  MIDDEN en EINDE. $ï De Pop. De Poppendienft aan hout en fteen Is by de Ouden heel gemeen,, Het Poppetje aan 't Kind gegeeveu , Is, onder die onnoosle hand , Als by de Ouden 't waare leeven; Men lacht om 't kinderlyk verftand: Maar doch, helaas! wat ziet men veelen^ Die Oud zyn, met de Poppen fpeelen, F 3 SpPvEïi-  52 'sMENSCHEN BEGIN, Spreuken I: 20—23. J|_3e opperfte Wysheid roept overluid daar buiten, zy verheit haare ftemme op de ftraaten. Zy roept in 't voorfte der woelingen; aan de deuren der poorten fpreekt zy haar redenen in der ftad. Gy Hechten, hoe lang zult gy de flechtigheid beminnen? en de fpotters voor zich de fpottemy begceren ? en de zotten weetenfchap haaten ? keert u tot myne beftraffinge: Ziet ik zal mynen geeft u lieden overvloedig uitftorten ; ik zal myne woorden u b.kend maaken. Jesaia III: 18 — 24. Ten zeiven dage zal de Heere wechneemen het fieraad der kouflèbanden , en de netkens, cn de maankens. De riekdooskens, en de kleine ketekens, cn de glir tierende kleedingen. De hoofdkrooninge , en de armverfierfelen, cn de bindfelen, en de reukballekens, en de oorringen. De ringen, ende voorhoofdfierfelen. De wiftèlkleedercn , en de mantelkens , en de hoedekens, en de buidels. De fpiegels en de fyne linnen dekfels , en de hulledoekens, en de fluijers. En 't zal gelchiedcn, dat 'er, voor fpec?rye, flank zal zyn , en lolligheid voor eenen gordel, en kaalheid in plaaize van hairvlechten, en omgordinge eenes zaks in plaatfe van eenen wydén rok : en verbrandinge in plaat fe van Ichoonhcid, H e t  MIDDEN en EINDE. Het Poppengoed. Wat is de Waereld, voor 't gemoed ? Als Kinderachtig Poppengoed. ' 59 Het Poppengoed, voor 't jonge Kind, Waar in het Meisje vreugde vind, Is ook een Spiegel voor de Ouden: Dat zy het toebetrouwde Pand Van 't Edele bejaard verftand Met Poppengoed niet op en houden. F 4 Je-  §4- 'sMENSCHEN BEGIN, Jesaia XXXI: 6, 7. J^ekeert u tot [hem, van] den welkenIfraëls kinderen diep afgeweeken zyn. Want te dien dage zullen zy verwerpen een ieder zyne zilveren afgoden, welke uwe handen [ter] zonde gemaakt hadden. Ezechie l VII: 17—19. Alle handen zullen flap worden, en alle kniën zullen heenen vlieten [als] water. Ook zullen zy zakken omgorden^ grouwen zal ze bedekken, en over alle aangezichten zal fchaamte wezen, en op alle haare hoofden kaalheid. Zy zullen haar zilver op de ftraaten werpen ? cn haar goud zal tot onreinigheid zyn haar zilver, en haar goud en zal haar niet konnen uithelpen ten dage der verbolgenheid des HEEREN; haare zielen en zullen zy niet verzadigen,en haare ingewanden en zullen zy niet vullen: want het zal den aanftoot haarer ongerechtigheid zyn. Romeinen XII: 1, 2. Ik bidde u dan, broeders, door dq ontfer» mingen van God, dat gy uwe lichaamen fielt tot een leevende, heilige [enj Gode welbehaaglyke ofTerhande, [welke is] uw redelyken Godsdienft. Eride word dezer waereld niet gelykvormig, maar word veranderd door de vernieuwinge uwes gemoeds,op dat gy moogtbeproeven welke de goede en welbehaagende en volmaakte wille van God zy. De  MIDDEN en EINDE. 55 De Pikkel. "Weeft wyzer als 't onweetend Kind, Dat fpel in dpode beenen vind. De Bikkel, uit het Schaapen"been, Die fmyt de groote Hechts daar heen; Maar by de kleine heeft hy waarde: Zo raapt het kleine Kinds verftand 't Verworpen goed uit Wyzer hand, De fnoode Dingen van der aarde. F 5 Mau«  5Ö 'sMENSCHEN BEGIN, MattheusXVI: n6, 27. "Vr^ft baat een menfeh, zoo hy de gehecle waereld gewint, en lyd fchade aan zyne ziele? Of wat zal een menfeh geeven , tot lcffinge van zyne ziele ? b Want de Zoon des mentenen zal komen in de heerlykheid zyns Vaders mee zyne Engelen doen1" Zd hy iegdyk verSelden na zy« Jakobus I: 8— n. Een dobbelhertig man [is] ongeftadig jn «He zyne wegen. Maar de broeder, die nedrig is, roeme in zyne hoogheid: J En de ryke in zyne vernederinge: want hy zal als eene bloeme des gras voorbygaan. Want de Zonne is opgegaan met de hitte , en beeft het gras dor gemaakt, en zyn b'oeme is afgevallen, en de fchoone gedaante haarcs aanfehyns is vergaan: alzoo zal ook de ryke m zyne wegen verwelkeren. En Vers ai. Daarom , afgelegt hebbende alle vuiligheid en overvloed van boosheid, ontfangt met zachtmoedigheid het woord, dat in Ou] geplant word, t welk uwe zielen kan zalig maaken De  MIDDDEN en EINDE. De K l a a ü w. De dooden zyn in quaad of goed, Die leeven fpeefen met haar goed. 57 De Klaauw van d' Os ol van liet mv} u Laat zich het Kind ook waardig zyn, Maar, krvgthet zyn bejaarde zinnen, Zo is die Schat by hem veracht ; Gelyk de Vroome Menfeh belacht •t Geen hy voor deezen, kon beminnen.  58 'sMENSCHEN BEGIN, Psalm XI: 4, 5. Ï?h1ee|f4S 2? het pa.leis,^nfr heiligheid, nes «JiJsRJiN troon is 111 den hemel: zyne oogen aanfchouwen , zyne oogenleden proeven de menfchen kinderen. v De HEERE proeft den rechtveerdigen , maar haatfyne°zfeTè: ^ ^ gCWdd ^ h* En Psalm XXVI: 2. Proef my, HEERE , en verzoek my: toets myne nieren, en myn herte. y' En Psalm XXXIII: 13-15. De HEERE fchóuwt uit den Hemel , en ziet alle menichen kinderen: . Hv zi,et uit van zy»e vafte woonplaatfe, op alle mwoonders der Aarde: Hy formeert haarer aller herte: hy Iet op alle haare werken. * En Psalm XCIV: 8—11. Aanmerkt gy onvernuftigen onder het volk • en gydwaazen, wanneer zultgyverftandigworden 3 Zoude die de oore plant, niet hooren? zoude dié de oogen formeert, niet aanfchouwen ? Zoude die de Heidenen tuchtigt > niet ftrafïen ? Hy die den menfeh weetenfehap leert ? De HEERE weet de gedachten des menfchen, dat ze ydelheid zyn. 1 SpreukenXV: 3. De oogen des HEEREN zyn in alle plaatfen, beichouwende de quaaden en de goeden. En Kapittel XVII: -3. De fmeltkroes is voor het zilver, en de oven voor t goud; maar de HEERE proeft de herten. Het  MIDDEN en EINDE, 59 Het Kind gewaarschouwt. Die Oog en Ooren heeft gemaakt: Denkt, dat hy hoort, en dat hy waakt. Het Kind en moet het niét vergeetert, Dat alles, wat van hem gefchied, Schoon zyne Oudren dat niet weeten , Dat onze Lieve Heer dat ziet; Die 't al kan zien, en al kan hooren, "Vaa allen die 'er zyn gebooren. „ z Ivo-  6o 'sMENSCHEN BEGIN, 2 Koningen VI: 15—17. J-^e dienaaar des mans God ftond zeer vroe» op, en ging uit, en ziet, een heir omringde de ftaS met paarden en wagenen: doe zeide zyn jongen tot hem; Ach , myn heere! hoe zullen wy doen? En hy zeide, Vrees niet; want die by ons zyn, zyn meer, dan die by hen zyn. En Eliza bad en zeide ; HEERE , open doch zyne oogen , dat hy zie : en de HEERE opende de oogen des jongens, dat hy zag; eriziét, de berg was vol vuunge paerden e-Mvagenen rondom Eliza* Mattheus XVIII: 10. Ziet toe dat gy niet een van deeze kleinen veracht: want ik zegge u lieden , dat haareSS Jen m de Hemelen altyd zien het aangezicht myns Vaders, die 111 de Hemelen is. y Handelingen XII: 15. En zy zeiden tot haar, Gy raaft. Doch zy bleef daarfterkby, dat het alzoo was. En zy zeiden, Het is zyn Engel. J * Kolossenzen III: 20. Gy Kinderen zyt [uwe] Ouderen gehoorzaam in alles: want dat is den Heere welbehaaglyk. Hebreen II: 13, I4. En wederom , Ik zal myn betrouwen op hem flellen. En wederom, Ziet daar, ik, en de kinderen die my God gegeeven heeft. Overmits dan de kinderen des vleefche en blocds i.eciacht]g zyn , zoo is hy ook desgclyks derzelver deelachtig geworden , op dat hy door den dood te W,,?^ f^/engpen die 't geweld des doods liaocie, dat is, de Duivel. Het  , MIDDEN en EINDE 61 Het Kind moet geh.-oob.zaam zyn. Gelyk gezelt zich by gelyk; Deugd lokt de Vreugd van 't Henielryk. Die der Englen Gezel wil weezen s fyioet onzen Lieven Heere vreezen 3 En leeven in gehoorzaamheid; Geen ondeugd leeren op de llraaten, Maar alles doen en alles laaten,_ - ..Wat Vader en wat Moeder zeid. Jon  62 'sMENSCHEN BËGINj Job V: 17—21. 7 iet, gelukzalig is de menfeh , deft .welken God ftraft, daarom verwerp de kaftydinge des Almachtigen niet. Want hy doet fmertc aan , en hy verbind ; hy doonvond,' en zyne handen heelen. In zes benauwdheden zal hy u verloflen: en in dé zeveude zal u het quaad niet aanroeren. In den honger zal hy u verloflen van den dood: en in den oorlog van het geweld des zwaards. Tegen den geelfel der tonge zult gy verborgen weezen : en gy zult niet vreezen van de verwoestinge, als zy komt. Jesaïa XXVI: 16. HEERE , in benaauwdheid hebben zy u bezocht : zy hebben [haar] ftil gebed uitgeftort, als uwe tuchtiginge over hen was. Mattheus XI: 28—30. Komt herwaarts tot my alle die vermoeid en belaft zyt, en ik zal u rufte geeven: Neemt myn jok op u , en leêrt van my , dat ik zachtmoedig ben, en nedrig van herten: en,gyzult rufte vinden voor uwe zielen. Want myn jok is zacht, en myn laft is licht. Jakobus I: 12. Zalig is de man die verzoekinge verdraagt: want als hy beproeft zal geweeft zyn , zoozalhydekroone des lecvens. ontfangen , welke de Heere belooft' heeft den geenen die hem liefhebben. En Kapittel V: 7, 8. Zo zyt dan lankmoedig , broeders , tot de toekomfte des Heeren. Ziet, de landman verwacht de koftelyke vrugt des lands , lankmoedig zynde over dezelve , tot dat het den vroegen en fpaden regen zal hebben ontfangen. Weeft gy ook lankmoedig, verfterkt uwe herten: want de toekomfte des Heeren genaakt. D e  MIDDEN en EINDE. Gj De Hoepel. t)ryf (leeds u zelf ten goede aan, Zo"zult gy deugd en vreugd begaan» Als 't Hoepeltje niet wierd gedreeven, Dan zou zyn loop zich haaft begceven: Zo moet het mcnfchlyk leeven voort, Van kinds af, in zyn oude dagen, Met minder en met meerder flagen, Indien 't zal komen daar het hoort. G Psalm  <*4 'sMENSCHEN BEGIN, Psalm III: 6. T Ak lag neder en (liep: ik ontwaakte, want de HEERE onderfteunde my. En Psalm IV: 9. Ik zal in vrede t' zamen nederliggen en flaapen ; want gy , ö HEERE , alleen zult my doen zeker woonen. En Psalm XCI: 1 — 6. Die in de fchuilplaatlè des Allerlioogften is gezeten, die zal vernachten in de fchaduwe des Almachtigen. Ik zal tot den HEERE zeggen; Myne toevlugt, en myue burcht: nryn~God op welken ik vertrouwe. Want hy zal u redden van den ftiik des vogelvangers; van de , zeer verderffelyke peitilcntie. Hy zal u dekken met zyne vlerken, en onder zyne vleugelen zult gy betrouwen: zyne waarheid is eeii rondalfe en beukelaar. Gy zult niet Vreezen voor den fchrik des nachts: voor den pyl die des daags vliegt : Voor de peftilentie die in de donkerheid wandelt : voor *t verderf dat op den middag verwoeft. En Psalm CXXI: 4. Zie, de Bewaarder van Ifraël zal niet fluimeren noch flaapen. Het  MIDDEN en ÈINDE. 65 Het Kind gaat na Bed. Doe niet uw eigen zin of luft Zo blyft uw hert altyd geruft* Als 't Kindje vroom en fchiklyk ié, En niet en fpeelt met ftoute knaapen, Zo mag het in de duifternis, Na zyn gebed, geruft gaan llaapen; Wie in zyn Jeugd, de Deugd betracht; Die heeft de Engelen tot wacht. G 2 Sbrev-  'U 'sMENSCHEN BEGIN, Spreuken XIII: 7, 8. aar is een die zich zeiven ryk maakt, en niet met allen [heefc: en] een die zich zeiven arm maakt, en [ beeft ] veel goed. Het rantfoen van ieders ziele is zyn rykdom : maar de arme hoort de fcheldinge niet. Mattheus VI: 19 — 21. Vergadert u geen Schatten op der Aarde,, daar ze de motte en roeft verderft, en daar de dieven doorgraaven en fteelen. Maar vergadert u Schatten in den Hemel, daar ze noch motte noch roeft verderft, en daar de dieven niet doorgraaven, noch fteelen. Want waar uw Schat is, daar zal ook uw herte «yn. ï Timotheus VI: 17 — 19. Den ryken in deze tegenwoordige waereld beveelt, dat zy niet hoogmoedig zyn, noch [haare] hoope ftellen op de ongeftadigheid des fykdoms, maar op den levenden God, die ons alle dingen ryklyk verleent om te genieten: Dat zy weldaadig zyn, ryken worden in goede werken , geerne mededeelende zyn , [en] gemeenzaam: Leggende haar zeiven weg, tot eenen fchat, een goed fondament tegen het toekomende op dat zy het eeuwige leeven verkrygen mogen. D&  MIDDEN en EINDE. 6? De Knikker. Geringe Dingen zyn voor 't Kind: Wat is hy dan, die de Aarde mint? ÏIct Knikkertje is 't Knaapjes Schat, * Als of het Goud en Zilver had: 1 De Schat der Kinderlyke ouden, Die van 't verhevener Gemoed, Met zynen zak van geld en goed, Voor onderjaarig word gehouden. G 3 Job  W 'sMENSCHEN BEGIN, Job XVII; 7-11. T\ J-,e treeden zyner macht zullen benaauwt wor < den: en zyn raad zal hem nederwerpen. Want met zyne voeten zal hy in 't net geworpen worden, en zal in het vvarregaren wandelen. De ftrik zal [hem] by de verzenen vatten: de ilruikroover zal hem overweldigen. Zyn touw is in de Aarde verborgen: en zyne valle op het pad. De beroeringen zullen hem rondom verfchrikken : en hem verftroojjen op zyne voeten. Spe.euk.ejst V: 22, 23. Den godloozen zullen zyne ongerechtigheden vangen; en met de banden zyner zonde zal hyvaft gehouden worden. Hy zal fterven, om dat hy zonder tucht geweeft is; en in de gsootheid zyner dwaasheid zal hy verdwaalen. En Kapittel XIV: 27. De vreeze des HEEREN is een fpringader des Jeevens,om af tewyken van de ftrikken des doods. 1 Timotheus VI: 9 —11. Doch die ryk willen worden, vallen in verzoekinge en [in] den ftrik, en [in] veele dwaaze en fchadelyke begeerlykheden , welke de menfehen doen verzinken in verderf en ondergangk. Want geldgierigheid is een wortel van alle quaad, tot welke fommigen, luft hebbende, zyri afgedwaald van 't geloove, en hebben haar zelvep met veele fmerten doorfteeken. Maargy, ó menfeh van God, vlied deze dingen: en jaag na gerechtigheid, godzaligheid, geloove, ljefde, iydzaamjieid, zachtmoedigheid. Het  MIDDEN en EINDE. 69 Het Kind loopt door 't Touw. Meenig fielt zyn weg gevaarlyk aan, . Dien hy met veiligheid koft gaan. v Het Knaapje, dat door 't Lyntje loopt 9 Stelt zich gevaarlyk om te vallen: Maar wie zyn oud verftand verkoopt, Om met het Kinderfpel te mallen , En flingert alles om zich heen, Stelt zich gevaarlyk op de been. G 4 - Je-  70 'sMENSCHEN BEGIN, Jesaia LV: 1 — 3. O alle gy dorftigen, komt tot de wateren , en gy die geen geld hebt, komt koopt en eet; ja komt koopt zonder geld, en zonder prys wyn en melk. Waarom weegt gy lieden geldt uit voor 't geene dat geen brood is, en uwen arbeid voor'c geene dat niet verzadigen kan? Hoort aandac.'uiglyk na my, en eet het goede, en laat nwe ziele in vettigheid haar verlulten. Neigt u oore, en komt tot my, hoort, en uwe ziele zal Jeeven: wantik zal met u een eeuwig verbond maaken, [ en ü geeven J de gewiilè weldadigheden van David. Jeremia IV .* 22, Zekerlyk, myn volk is dwaas, my kennen zyniet; 't zyn zotte kinderen, ende zyn niet verftandig : wys zynze om quaad te doen, maar goed te doen weeten zy niet. 1 Timotheus VI: 10-12. Want de geldgierigheid is een wortel van alle quaad, tot welke fbmmigen, luft hebbende, zyn afgedwaald van 't geloove, en hebbe haar zelve met veel fmerten doorlleeken. Maar gy, ö menfeh van God, vlied deze dingen : en jaag na gerechtigheid, godzaligheid, geloove, liefde, lydztamheid. zachtmoedigheid. Stryd den goeden flryd des geloofs, gryp na het eeuwige leven, tot het welken gy ook geroepen zyt, en de goede beleydenifie beleeden hebt voor veele getuigen. De  MIDDEN en EINDE. 71 De Koot. Wat zyn 'er Kooten op der aard', Schoon niet uit de OiTe yoet vergaard! Het Kootje, daar eer de Os op ging, Is voor den Knaap een waardig ding, Maar by den Man al lang vergeeten; Veel dingen uit den fnooden aard', Zyn veel voor de oude kindren waard, Maar van de wvsheid weg gcfmeeten. ■ q - Lr  72 'sMENSCHEN BEGING Levitikus XI: 3 Het Kin d Studeert, Die 't beft kali fchiften uit het veel, Heeft Wysheids allerhoogfte deel. De keurige Laat' zyn kind Studeeren, Op dat hy 't Meellerfchap zou leeren: Maar komt hy niet op 't hoogfte School, Daar deugd geleerd word in de Ziele, Op dat hy Gods Geboden hiele, Hy gaat met al zyn Wysheid dool. •Sr reu-  'sMENSCHEN BEGIN, Spreuken IV: 14.—27. ^L_om niet op het pad der gcdloozen ; ■ noch treed niet op den weg der boozen. Verwerp dien ; en ga 'er niet door : wyk 'er van; en ga voorby. 1 Want zy flapen niet, zoo ze geen kwaad gedaan hebben ; en haare flaap word weg genomen, zoo ze niet [iemand] hebben doen ftruikelem Want zy eeten brood der godloosheid, en drinken wyn van enkel geweld. Maar bet pad der rechtveerdigen is gelyk een fchynend licht; voortgaande en lichtende tot den vollen dag toe. De weg der godloozen is als donkerheid zy weeten niet waar over zy ftruikelen zullen. Myn Zoon, merk op myne woorden; neig uwe oogen tot myne redenen. Laat ze niet wyken van uwe oogen ? behoud ze in 't midden uwe? herten. Want zy zyn het leven den geenen die ze vinden , en een medicyne haren geheelen vleefche. Behoed u herte boven al dat ie bewaaren is; want daar uit zyn de uitgangen des leevens. Doe de verkeerdheid des monds van uweg, en de verdraaidheid der lippen doe verre van u. Laat uwe oogen rechc uit'zien, en uwe oogeledtn zich recht voor u heenen houden. r Weeg den gang uwes voets, en laat alle uwe we^en 'wel gevelb'gd zyn. Wyk niet ter rechter, of ter .flinker hand; wend uwen voet af van 't kwaade. D e  MIDDEN en EINDE." 95 De Aanko meling. Wat t' zaamen ftaat efl t' zaamen gaat, Word dikmaals t' zaamen goed of quaad, o Knaapje wilt uw hert bewaaren, Wanneer gy komt tot meerder jaaren £ Wat goed is, dat bederft by 't quaad: Houd by geen quaade Medgezellen, Die loopen op den weg der Hellen , Of anders deelt gy van haar maat. Ro-  96 'sMENSCHEN BEGIN, Romeinen XII: i, 2. Ik biddc u dan, broeders, door de ontfermingen van God, dat gy uwe lighaainenftelttoteen levende, heilige, [en] Gode welbehagelyke offerhande, [welke is] uw redelyke Godsdienft. Ende word deezer waereld niet gelyk formig , maar word veranderd door de vernieuwinge uwes gemoeds, op dat gy moogt beproeven welke de goede, cn welbehaagende, en volmaakte wille van God zy. Ephezen IV: 14» Op dat wy niet meer kinderen zouden zyn , die als de vloed beweegt en omgevoerd Worden met allen wind der leere, door de bedriegeryë der menfehen, door argliitigheid, om liiliglyk tot dwaaling te brengen. i Petrus I: 14 — 16. Als gehoorzaame kinderen , word niet gelykformig der begeerlykheden , die te vooren in uwe onweerenheid waren. Maar gelyk hy, die u geroepen heeft, heilig, is, [zoo] wordt ook gy zelve heilig in all' [uwen] wandel. Daarom dar 'er gefchrevcn is , Zyt heilig, want ik ben heilig. Het  MIDDDEN en EINDE. Het Kind is Volwassen. '■ Alleen de Deugdelyke Aard Maakt van het kindfehap recht bejaard. Wanneer het Kind nu is volwaflen, Mag hem geen Kinderfpel meer paffen , Maar wat den Man of Vrouw behoort: Doch zoo hy zich niet gaat begeeven, Om naar den wil van God te leeven , Zoo fpeelt hy met de Kindren voort. 12 Psalm  j>3 'sMENSCHEN BEGIN, VPsalm XXVII: o-n. erberg uw aangezicht niet voor my , en keer uwen knecht niet af in toorn ; gy zyt myn hulpe geweeft, begeef my niet, en verlaat my niet, 0 God myns heils. Want myn vader en myne moeder hebben my verlaaten: maar de HEERE zal my aannccmen. HEERE , leer my uwen weg , en leid my in 't rechte pad, om myner vevfpicdcrs wille Joannes I: 10—13. Hy was in de waereld, en de waereld is doorhem gemaakt, en de waereld heeft hem niet gckent. Hy is gekomen tot het zyne, en de zynen hebben hem niet aangenomen. Maar zo veelcn hem aangenomen hebben , dien heeft hy macht gegeven Gods kinderen te worden, [namelyk] die in zynen naam gelooven. Welke niet uit liet bloed, noch uit de wille des vleefches , noch uit den wille des mans , maar uit God geboren zyn. 1 Petrus I: 17. En indien gy tot eenen Vader aanroept den geenen die zonder aanneeminge des perfoons oordeelt naar eenes iegelyks werk, zo wandelt in vreezeden tyd uwer inwooninge. Joannes III: 1—3. Ziet hoe groote liefde ons de Vader gegeeveu heeft , [namelyk] dat wy Gods kinderen genaamt zouden worden. Daarom kent ons de waereldnist, om dat zy hem niet kent. Geliefde , nu zyn wy Gods kinderen , en het is noch niet geopenbaard wat wy zyn zullen. Maar wy weeten , dat als [hy] zal geopenbaard zyn , wy hem zullen gelyk weeze»; want wy zullen hem zien gelvk hy is. En een iegelyk die deeze hoope op hem heeft , die reinigt bW «elyen» gelyk hy xüü is.  MIDDEN en EINDE. Het Kind Bejaard. Tly komt, die komt; en gaat, die gaat. God yreezen is de yafte ftaat. 99 Als 't Kind nu komt tot zyne jaaren, Zo laaten hem zyn Oudren vaaren, Wyl dat de Dood die van hem fcheid: Dies moeft men haaften, om, met vreezen By tyds een kind van God te weezen, Die niet en fterft in eeuwigheid. I 3 * T>  loo 'sMENSCHEN BEGIN, ï Timotheus VI: 5 — 9. "Verkeerde kraakeelingen van menfchcn , die een verdorven verftand hebben, en van de waarheid beroofd zyn, meenende dat de Godzaligheid een gewin zy. Wykt af van de zulken Doch de Godzaligheid is een groot gewin met vergenoeginge: Want wy hebben niets in de waerèld[ gebragt, het is openbaar dat wy ook niet kon. nen iets daar uit draagen. Maar als wy voedfel en dekzel hebben, wy .zullen daar mede vergenoegt zyn. Doch die ryk willen worden, vallen in verzoekinge, en [in] den ftrik, en [in] veeledwaaze en fchadelyke begeerlykheden , welke de menfcben doen verzinken in verderf, en ondergangk. 1 Joannes II: 15 17. En hebt de waereld niet lief, noch 'r geene in de waereld is : Zo iemand de waereld lief heeft, de liefde des Vaders is niet in hem. Want al dat in de waereld is, [namelyk] de begeerlykheid des vleefches, en de begeerlykheid der oogen, en de grootsheid des leevens, is niet uit den Vader, maar is uit de waereld. En de waereld gaat voorby, en haare begeerlykheid : maar die den wille van God doet, blyfe in der eeuwigheid. De  MIDDEN en EINDE. lot De Mensch in Stand. Is 't leeven moeite en verdriet, WeJ hem die op een beter ziet. Wanneer de Menfeh nu is gekomen In ftaat, waar in de werkzaamheid Tot onderhoud word waargenomen, Om voort te raaken door den tyd ; Wat vrucht zal al zyn moeite draagen, Zo hy niet doet naar Gods behaagen. I4 Psalm  10a 'sMENSCHEN BEGIN, . PsalmXXXIX: 5, 6. JtÏeSRE , maak my bekent myn einde , en welke de maate myner dagen zy; dat ik weete , hoe vergangkelyk ik zy. Zie , gy hebt myne dagen een handbreed geftelt, en myn leeftyd is als niets voor u; immers is een ieder menfeh, [hoe] vair. hy ftaat, enkel ydelheid , Sela! Psalm XC: 10—12. Aangaande de dagen onzer jaaren, daar in zyn feventig jaar: of zo wy zeer fterk zyn, tachgëntig jaar : en 't uitneemendfte van dien is moeite en verdriet : want het word fnellyk afgefneden, en wy vliegen daar heenen. Wie kent de fterkte uwes toorns, en uwe verbolgenheid na dat gy te vreezen zyt. Leer [ ons ] alzoo onze dagen tellen, dat wy een wys herte bekomen. 1 Petrus I: 24, 25. Want alle vleefch is als gras , en alle heerlykheid des menfehen is als eene bloeme des gras. Het gras ii verdort, en zyne bloeme is afgevallen Maar het woord des Heeren blyft in der eeuwigheid: en dit is het woord dat onder u ver? kondigd is. De  MIDDEN en EINDE. De Mensch Sterft. \ Be