E E N I G E r REIS-FRAGMENTEN e n ANECDOTES. Te AMSTELDAM, by CORNELIS GROENEWOÜD, over de trappen van da Beurs. MDCCLXXXXV.   EERSTE VOORREDEN. Aan mijne Broederen en Zusteren] üj^ Alle Heer en en Dames, Verkopers en Verkoopfters van Tabak, fnuif, coffij, thee, linten, kanten, zilver, goud , en alle andere droge waren, ' mitsgaders alle Heeren en Dames Apothecars en Apothe- caresfen, • en alle andere thans levende Winkeliers! ! ! Mijne Heeren en Dames! JQ)at het u noch beige , noch verwondere , mij dit Boek aan u te  II te zien opdragen met al den eerbied, die een Schrijver aan uw Genootfchap verfchuldigd is.— De gewigtige fpreuk der Wijsgeren , die naar mijn begrip verdiende in goud gegraveert, en met briüanten omzet te worden; — Niets gefchkdt /onder eene voldoende reden; die gewigtige fpreuk, Ja , heeft ook zijne waarheid in deze mijne daad, —zo ik dezelve ijdelzinnig deed, zo mijne daad willekeurig of belangeloos voor mij was ; gij zoudt mij  nr mij van losheid of onwellevenheid kunnen befchuldigen; — maar, —• ik heb daar toe even dezelve gewigtige redenen, welke andere Schrijvers , mijne lieve vrienden, bewegen om hunne werken op te dragen aan hoge.perfonen, en mannen van naam. -— * — * . *. Vooreerst,— verbeelde ik mij, dat, wanneer mijn boek u bevalt, en gij het daglijks als uw Vade mecum in uwe winkels op uwe Toonbanken ncderlegt, zulks zeer * 2 zal  IV zal medewerken tot mijn genoegen en tot voordeel van den Boekverkoper Alle uwe Calanten zullen u, hetzelve ziende liggen, nieuwsgierig vragen. — Mijn Heer, of Mejuffrouw ! wat is dat voor een boekjen ? -— en — vooronderfteld, dat gij het met genoegen gelezen hebt, — waartoe deze opdragt zeer veel zal moeten medewerken, dan zult gij hun antwoorden: — o! V is een lief boekjen , het is ge- fchre-  V fthreven tot nut en vermaak van de waereld, — gij zult u de koflen niet beklagen van het te kopen, noch de moeite om het te lezen. • Fluks zullen zij , groten en kleinen , kreupelen en lammen, mannen en vrouwen , als half zinnelozen naar eenen Boekverkoper rennen, en zig de Reisfragmenten en Anecdotes aanfehaffen, — haast zal er een tweede druk moeten worden aangelegd , 'en veclligt in den tijd van twee of * 3 drie  VI driejaren een derde, en zo voort, tot dat mijn boek door geheel Europa verfpreid zij. Ten tweede, — en dit zal alles afdoen, wanneer mijn Boek aan de waereld en bijzonder aan UWEdns niet bevalt, het geen— tusfchen beide gezegd — zeer waarfchijnlijk is, — dan verzoek ik vriendelijk van u, —• dat gij hetzelve toch niet tot die verhevene eindens wilt gebruiken, met welker bejaging reeds zo menig  VII nig boek van meer verdienden dan het mijne , op de moordfchavotten uwer Toonbanken verflonden en gemarteld is geworden.— Dus doende zouden UWEdns. mij verhinderen die verhevene oogmerken te bereiken, welke mijne pen in het fchrijvcn bezielt hebben. — De waereld zoude Fragmenten der Fragmenten te lezen krijgen , — en de prijs van het werk zeer laag dalen. . Enz. enz. enz. enz. enz. — ■ * 4 Di:  VXIÏ Dit alles, Mijne Heeren en Dames ! beweegt mij, om dit boek allerernftigst te bevelen in uwe heilige , veilige, kuifche , dierbare, tien dubbeleproteclie. 't Welk doende &c. UW Edelens Dienaar der Dienaren de Schrijver. TWEE-  IX TWEEDE VOORREDEN. ISrfaakt plaats, — maakt plaats, 6 alle gij boeken! gij Folianten, gij Quartijnen, gij Octaven , — gij Godgeleerde , Geneeskundige , Wijsgerige , Taalkundige , Natuurkundige , Mathematifche, Reisbefchrijvende , Hiftorifche , Oudheidkundige, Geographifchs, Poëtifche y Romanesque, Muficale boeken; Gij Arabifche, Syrifche, Chaldeeuwfche, Hebreeuwfche , Griekfche , Latijnfche, Gothifche, Hcogduitfche, Franfche, Engelfche , Italiaanfche , Spaanfche , en Hollandfche IFtrken. * 5 Gi3  5T Gij voddekramerij der Geleerden!-— maakt plaats in alle de Bibliotheken van alle de Academiën in Europa , en in alle plaaifen , daar men lezen en fchrij- ven kan. , Maakt plaats, ó alle gij Boektn! voor een wejk- jen in klein Oftavo ter dikte van een duim, . gedrukt te Utrecht. Deze Vporreden is gefchreven , om mijne pen te proberen. DER-  xr DERDE VOORREDEN. J)e Schrijver is een man van zeer agtbare geftalte, lang in zijn perpendiculair , Hjnregt overeind ftaande , onder een Henriquatre hoed, en op Henriquatre fchocnen, — omtrent 8 Jenevcrvlcsfcn, zijn hoofd ftaat tot het lighaam als i tot 5, • hij is dik over het kruis in zijne rniddelftandige proportie , 7 duimen en 3 lijnen, — zijne hcmelichblauwe neus, is , in ftatu erecto gemeten , omtrent een fpan lang, zijne zwarte wink- brauen lopen boven het neuspunci in een derde te famen; dit befchou- we  XII we men met geen Phyfiognomifch oog, — zijne kleding is evenredig aan de wijzigingen zijner ziele, donker of licht, — fraai of lelijk, — galant of ftijf, — dik of dun, — vrouwlijk of manlijk. — De Schrijver bezit ecne ziel, die volftrckt ïbnder voorbeeld is; -—. zij kan in hem fpartelen als een aal, — zij kan zig inkrimpen tot de grootte van een fpeldeknop, en zet zig bij fommige gelegenheden uit , als een watervattende fpongic, zij heeft geene vaste refidentie - plaats. Somtijds plaatst zij zig in zijnen onderbuik , fomtijds lilt cn trilt zij op de krop van zijne maag, als een  XIII gebroeid eij, waaruit het kuiken zig zoekt te ontwikkelen , op andere tij 'en fchijnt zij in het topjen van zijne neus te zitten. —■ enz. De Schrijver is naar ziel en lighaam zeer -productief, hij is egter noch ideënzifter , noch nagclverflinder. Ook is de vereeniging tusfehen zijne ziel en lighaam zeer bijzonder; — zij is vice ver/a volmaaktelijk die van een ruiter met zijn paard, —- elk rijdt op zijnen tijd, en elk op zijne wijze. Wanneer de ziel ruiter en het lighaam paard is , dan geeft zij hetzelve onophoudelijk de fpo-  XIV fporen, — rijdt cr mede door frraten en wegen en galop , - 0f téte au mur rondom door de kamer, ■ . als of zij beiden in de Manege gc- dresfeert waren Wee dan dien hond, die blaffende den hengst durft naderen en bijten ! ! ! . Geheel anders is het geval ., wanneer het lighaam de ziel berijdt, . Van buiten is er dan meer ftilte, maar inwendig is de agitatie zo fterk , dat paard en zadel en ruiter fidderen; — de rigting van het lighaam is horizontaal, -— de beweging op de ziel, gelijk aan ecnen Electricquen fchok, — en alles in eene plaatfclijke werking.— Wanneer de ziel in dezen toeftand der din-  dingen een valfche Capriool ter zijde maakte , zoude zij in gevaar zijn van met het lighaam cenen geheel verkeerden loop te nemen , ten ware zij door eene zagte daling der ipitsroedc weder in haare behoorlijke houding herfteld werdt. Zodanig een man beftaat, — zodanig een man ben ik. vier!  XVI VIERDE VOORREDEN. Aan den Schrijver Is dan het Schrijven eener Voorreden zo volflnkt noodzaaklijk , Mijn Heer! dat gij V u zo mr pijnigt? Noodzaaklijk Ja , om dat men dezelve verwagt, begeert, eifclit en niet geheel ten onregte , _JL moet ons niet eerst de deur geopent worden , eer wij in huis kunnen gaan? . Of de deur moest van zelve opensjlaan;— maar, waartoe zoude toch uwe Voorreden dienen , an ders dan om de Voorredens te la- ken,  E E N I G E REIS-FRAGMENTEN E N ANECDOTES. — Het Schavot. H et was omtrent twaalf uur , toen wij de poort van A . . . inreden. — Alles fcheen hier in oproer, de inwoners ftonden bij kleine troupen aan de deuren , cn floegen de handen in elA kan-  ( * ) kander naar boven; hunne houding was die van verwondering en deernis, — andere vloekten. De kruier, aan wien de voerman naar een goed Logement vroeg , noemde ons een , het welk aan het ander einde derflad was. •—- Terwijl ik bij mij zeiven giste naar de •reden van zulk eene beweging, als ik overal gewaar wierd, reden wij de eene ftraat in j de andere uit, tot dat wij op de markt kwamen. Voor het Stad-huis rees een Schavot uit eené ontelbare menigte van hoofden» die wemelende door elkander waarden , — de toeloop, het gedrang , en gedruis dermenfehen was verbazende. < Ik was genoodzaakt het rijtuig te doen ftilhouden; ■ mijn knegt, die immer zo nieuwsgierig was , als zijn Heer, vroeg  w C 3 ) vroeg aan een « zo het fcheen, eerwaardig grijsaart, wat er gaande was. ■ . Eén eervergeten hoer zal hier ftrak .geregt worden, zij heeftter aigen kind vermóórd antwoordde hij met reen opgetrokken neus en een gelaat, dat .blijdfchap tekende; dat hieten dan nog al fatfoondeleke Iuij.— Was et mairi :dogter , ik zou ze zelf kunnen raobra- ;ken. Ja, dat zou ikzukkcn beéfl. — ■en nu zal men ze maor alléén onthaof- cden, : dat hiet regt doen. • Was - ik et of mains gelaiken , dan zou er de ..galg of et rad wel bai kommen ; :maor 2000 gl. kan veul afdoen, ncwaor ?— Ik onthield mij zeiven, zo wel als mijn .knegt van verdere rcdewiüeling. Vol gedagten reed ik voort, ■ tocn.de voerman mij zeide, dat wij \oor ous Logement waren. • A 2 Het  ( 4 ) Het Coffijhuis. Nanet een en ander omtrent mijne reis bezorgt te hebben , ging ik naar het Coffijhuis. Men geneerde zig hier niet, om het geen buiten voorviel. Een tamelijk deftig Heer zat in een hoek de nouvelles te lezen, en men kon zig verbeelden de geringfte actie tusfchen Engeland en Amerika, waarvan het papier melding maakte, op zijn gelaat levendig gefchetst te zien. Nu lachte hij; — dan zag hij donker; dan fchuifFelde hij weder, of knipte met de vingers; — fomtijds had hij de mines van een zin- nelofe. Het moet bij gevolg een voornaam Staatkundige zijn geweest. Ik gebruikte een weinig liqueur , en trad naar het Billard toe. Een dikgepoederd Pleertje was matador,—en een nieuwmcdifche vloek, enflag met zijn queu maakten het accompagnement  ( 5 ) ment van eiken fijnen floot. Gij zijt een welriekende gek, dagt ik, en plaatfte mij agter eenige Officieren , die k Phombre fpeelden ; maar ook dit was niet van mijne gading, want ik verfla weinig van het fpel. ■ Hier fprak men van den oorlog - van Frankrijk - van Engeland - van Hollandenfin van Staatszaaken. De een wist de geheimen van den eerften Staatsminister, de andere riep het Parlement bij een, - een derde zat in de Staatsvergaderingen, een vierde had be- rigt van nieuwe aanflagen, die op het Tapijt waren, wederom een ander befliste de deftinatie van Admiraal .... enz. enz. —■— . En ik fprak op mijn beurt ruiterlijk mede. Toen het gefprek een keef nam, kwamen wij op Anecdotes. -— Zie hier A 3 eeui-  ( 6 ) eenige van dezelve, die mij toefchenen de beste te zijn; doch, niet in de. zelve orde voorgefteld. HET GEHEIME BIDDEN. | Eens ,kwam Piet in aller ijl binnen lopen , en vroeg: Mama, wat doet gij toch des morgens, als gij zo lang alleen blijft op de bovenkamer? Bidden, Pietlief; en om dit wel te doen, moet men zig in een vertrek alleen opfruiten. ■ Zedigheid fprak van hare lippen. Zo Mama, zei het Jongsken. . Het was iets meer, dan toevallig, dat een jong Cavalier, die er fchoon uitzag, aan de overzijde van de ftraat eene bovenkamer had. Mevrouw las gaarne R'oman's van fmaak en gevoel, en Mijn Heer was gelukkig genoeg van ze te  C 7 ) te bezitten. Dit konde zij immer» weten? ——— Maar, moeder, zei hét kind, als de Heer ..... bij u is, bidt die dan ook mede? Ja wel degelijk mijn kind. Hoor eens, hernam hij, hoe komt het, dat Papa nooit met u boven gaat om ta bidden? ■ Mama bloosde en ftamerde: ■ Zal ik het u zeggen, Piet? maar, gij moest mij niet beklappen ; ■ uw vader is een vijand van bidden. — Piet,— zwijg er toch vooral ftil van. De jongen liep voldaan naar den thuin.— Zijn vader had jaren genoeg om zwak te zijn. A 4 Ze-  C 8 ) Zedige lieden hielden ftaande , dat Pietjes geboorte de eerfte vrugt geweest was van een foortgelijk gebed. De Spokerij in de Kerken. De reden ging over Spokerij, en men vroeg, Waarbij het toekome, dat dezelve zig voornamelijk, mag men het algemeen getuigenis geloven, tot de kerken bepaald? • En de meesten ftemden voor Dr. Bekker: 't is verhitte inbeelding, zeiden zij. Anderen nogthans dagten aan de zielen der afgeftorvene menfchen , wier lighamen bij of in de kerken begraven liggen. — Zeker iemand , die geen Theologant was, zeide: ■ ik voor mij geloof, dat de kerken daarom meest befpookt worden, wijl er de duivel de veiligfte fchuil- plaats  C 9 ) plaats vindt, en het minfte gevaar loopt, om verdreven te worden , of het moest des zondags zijn. • • De Natuurlijke Schilderij. Zeker Franfch Edelman voerde groten ftaat; en een kleine goudbeurs. Maar hij bezocht nu en dan eene oude,. rijke , ongehuuwde Matrone, en vond middelen om zijne hofhouding beftand te maaken. De Edelman wilde zijn pourtrait doen fchilderen ; en hij , die dit het fraaist en natuurlijkst deed , kon zig- een goede beurs met Louis d'or beloven. > Een van alle de Schilders, die om den prijs dongen; was onlochenbaar meester. Hij had onzen Edelman in het kleine zeer kundig getroffen, en vertoonde hem in een ogenblik van galanterie bij A 5 zijne  C 10 ) zijne Matrone, op een tafeltjen lag menigte van goud-geld. ■ Zeer duister in het verfchiet las men deze woorden;— Pour acheter le copie , il faut vendre Voriginal. Hij ontving de beloofde fom, meer om dat de Edelman het verraad merkte , dan om dat hij voldaan was. Het Zondags Gezelschap. Met het vallen van den avond kwam ik met mijn zoon, die naar de Academie wilde, te S. twee uur van B. aan. Woont niet, dagt ik, mijn ouden vriend, de Heer A... die een Advocaat en ... . is, hier ? Mij heugde , dat hij te U., te L. en te G. gedudeerd had. Voorzeker is hij een geleerde , zeide ik, en ging met mijn zoon naar zijn huis. Jon-  ( II ) ' Jongen , gij zijt zo groen als gras,— de Heer, dien wij bezoeken zullen, heeft geftudeerd, en zal u van vele dingen onderrigten kunnen. Plij lachte mij aan met de onnofelheïd van een kind van 6 jaaren , en zeide dat het goed was. De meid , die ons de deur opende, zei, Mijn Heer is op het zondags-ge- zelfchap Bij buurman B.. . daar om den hoek, in dat-huis. Ik wilde hem wel fpreken, zeide ik bij mij zeiven, en ging, na eenige ogenblikken beraad, met mijn jonge ftudent naar het huis van B. — Wij traden binnen; — het wemelde van boeren en boerinnen, (want S.is een dorp,) rondom den haard. — in den hoek ftond een ledige zorgftoel.— Is de Heer A. niet hier ? Hij  ( 12 ) Hij is eens even agter gegaan, zeide eene deftige boerenvrouw, die naast de zorgftoel zat. Zij zag mij aan met de Phyfiognomie van medelijden , en floeg voorts de ogen nederwaardts. buurman B. gaf mij een ftoel. Daar ik onkundig was van den aart dezes gezelfcbaps en even weinig wist, van wat fmaak de lieden waren , kwam het mij voor, dat het zwijgen mijne voorname bezigheid zijn moest , zo lange de Heer A. agter bleef. de man fcheen in waarheid eene grote boodfchap te hebben. Onderwijl had ik b'j mij zeiven gelegenheid gehad om gisfingen te maken over het oogmerk dezer t'famenkomst en, ik zal zeggen, dat, de gedagte-— het is zondag avond ■ en de overzie* ning van een aantal luikende ogen , met nog eenige andere bijzonderheden , mij zo zeker Helden omtrent dit (luk, als of mij  ( 13 ) mij de ftatigfle Prediker zulks in zijne uniform bekend gemaakt had. —— • Mijne ftille verwagtings - kragt verzwakte. —Ik brak de ftilzwijgenheid af. Vrienden , laat ik u niet ftoren; ik hoor ook gaarn iets goeds, iets over dea Godsdienst fpreken. De deftige boerin ftak met eenigen drift het hoofd op. en fprak: Men werpt geen paarlen voor de zwijnen, de natuurlijke menfck begrijpt niet enz. En toen knarfte ik fchier op mijne tanden ; zo gevoelig was mijn hart bij het horen van eene taal, die zo heilig gefchreven , zo grouwfaam misbruikt, en mij zo liefdeloos toegebeten werdt. Hemel! dagt ik, zijn dat de voorfchriften van onzen lieven, gezegenden Godsdienst ! -— is dat vroomheid, ■ zija dat Christenen, is dat menfchen- liefde, leve ik in de agttiende Eeuw,  ( u ) Eeuw, om zulke ontmoetingen te hebben! .— En dewijl de Heer A. beftendig agter bleef, rees ik op, en ging met mijn zoon de deur uit. Het geleerde Gesprek. Den volgenden morgen plasregende het;— ik was dus -genoodzaakt, in mijne kamer het droge weder af te wagten. ■ Men ging uit mijn naam belet vragen bij den Heer A. — Het antwoord was, — bet zal Mijn Heer veel eer zijn. Wij gingen onze opwagting maken, -t en vonden hem in de Japon, doch egter bij nitftek vriendelijk. Na eeltige zeer algemene gefpreken, viel de reden op het geval van mijn zoon. ■ Gaat do Jonge Heer naar de Academie? — antw.  C 15 ) atitw. Ja.— Wel zo; — mag ik u dan met 'mijn Compliment aan Profesfor D., aan ■ Prof. R., aan Prof. S., aan Prof. H., aan Prof. L. &c. &c. belasten? Mijn Jongeling boog zig bij elk woord. — Plij verhaalde ons, dat hij op drie Aca"demie's geftudeerd had, — in de Literatuur , — Philofophie , — Theologie, — Regtsgeleertheid, — Medicijnen, — &c. &c. &c. &c. ■ De Jongen floeg een paar blikkers op, waarin verwondering te lefen was. ; | Ja, Jonge Heer, zeide hij, dat is wel zo; ik weet, gelijk men zegt: de omnibus aliaiiid , c? de toto nihil. Dit is geen wonder, Mijn Heer, het gebeurdt meer, antwoordde mijn groentjen met het air van een henniken'inaeier, die zo eerst met zijne fpijke'r- fchoe.  ( ) fchoenen den Hollandfchen bodem^ be- prikt. Mijn Rector vertelde mij eens van zulk Hier zag ik hem fterk aan, en fchudde heimelijk het hoofd. Mijn lief zoontjen werdt confus, en ik vroeg den Heer A. met eene ftamelende verlegenheid , onderwijl dat ik aan .bet zondags gczelfchap dagt, welke College's mijn zoon dit jaar moest bijwonen. De Anccdote's eindigen. . Aan de Tafel. De tijd riep mij naar mijn Logement te «mg. 1 Na het eten, onder het desfert, kwam de hofpitamijne kamer opftuiven; — een wijf van buitengewone dikte. ■ - Zij had veel van den Engelfchen Edward Eright; en, zo ik op goede gronden gelove, zij zou ook met dezen Gros-ventre wij beter Mechanifche harmonie gemaakt hebbenj dan met haren fpierlofen man.— Hon-  C 17 ) ■ Hondertmaal te vragen, of hef eten naar mijn zin was geweest, en zonder noodzaak heen en weder te blijven dribbelen , was bij mij zo zinrijk als vervelende. Heeft Mijn Heer het Regt dezen morgen gezien? r Neen, zei ik; maar men heeft mij gezegd ; dat 'er een hoer zoude onthoofd worden. Ja, Mijn Heer, als de Heer ons loslaat , waar toe kan men dan al niet komen ? —~ 't Is ongelukkig; — Ja wel is ■het ongelukkig! Eedenk eens, M.H. hetis.de dogter.van onzen ProfesforX.— Maar tusfchen beide, M. H. — de Jufti- tie is opgefchoft, weet gij dat wel? ! De beul was gereed liet vonnis uit te voeren, en men riep onder het volk Pardon, Pardon; r 't was een voornaam Heer, heeft men mij gezegd, die 13 B het  ( i« ) het riepi, -— en hij is woedend door het volk naar het Stadhuis gedrongen.— De Hofpes riep zijn vrouw naar beneden. Ik bleef vol gevoel van medelijden over dit geval, met mijne gedagften peinfen , en wist naauvvlijks , dat ik aan het desfert was. Eindelijk belde ik, — en, na dat men de tafel afgenomen, 'en ik mijn knegtmet eeriige boodfchappen belast had, ging ik Sophien's reife zitten lefen. ■ De gevoelens , die mijn hart daarbij ontving, konden rijklijk vergoeden de vermaaklijkheden van het Coffijbuis of van eene middagwandeling ; van welke mij het regenagtig weder beroofde.1 —- Hoe! jammerde het mij, ja hoe fmert het. mij: nog, dat de .'gedichten, die het jnéeste fchoon aan die Koman bijzetten» in de Hollandfche vertaling overgeflagem zijn. b . • ■ ••• De  C 19 ) De Ongelukkice. Den Heer B., die mij 's daags te vorea bij hem ten eten gevraagd had, vond ik in het Coffijhuis. Hij ftelde mij voor eene korte wandeling te doen. — • Dat is een droevig geval met de dogter van Prof. X. —■ Ja, zeide ik, maar ik weet geene bijzonderheden. Ik zal u in het korte de hiftorie verhalen, hervatte de Heer B. ■ Een Student van groote familie woonde voorleden jaar tegen over het huis van Profesfor X. , wiens dogter een fchooa meisje is , en. heerlijk de Mufijk tracteerd; dikwijls lag hij in het vengfter-» raam van zijne kamer; 's avonds fpeelde hij meestal op de viool of fluit travers; hij fpeelde bij uitftek fraai. . B 2 Hoe  C 20 ) Hoe natuurlijk is het , dat de Mufijk twee harten verbindt! Juffrouw X. zap; nu en dan. uit haar vengfter, ■ en de jonge Heer van ..-.. zag haar altijd met aandoening; enfin het ging met deze twee omtrent als met Mariane en Siegwart. 'M beminden elkander , en zij wisten, dat zij elkander beminden. Juffr, X. ging veeltijds met haar Ma: demoifelle wandelen, ook wel al- ifien; nu en dan fprak hij haar; — zij waren at te gevoelig! een kort ogenblikjen leide den grond, tot het fataal geval , dat thans den Regter werk geeft. • De oude Heer van .... kwam agter het geheim. Zijn zoon , die niets" kwaads vermoede , werdt' ontboden , en naar zee gezonden. De  ,C « ) De fjsfelijkfte folteringen, die ooit Romanfchrijver befchreef, gevoelden de gelieven. —— De jonge Heer van.... leefde enkel om de prooi van wanhoop en droefgeestigheid te zijn. Hij zogt gelegenheid om het fchip te ontvlugten en naar zijn lieffte te ijlen of zig in dé armen van den dood neder te vleien. ■ Jnffr. X. was hem hierin volkomen gelijk. Men maakte haar wijs , dat de jonge Heer van .... haar verlaten had , en om voor aanfpraken bevrijd te zijn , naar Oosrindien zig begeeven. — Deze grieve gevoelde zij alleen in een hart, waarin de liefde immer zulk eene pijnlijke wonde had nagelaten als in dat des Jongelings. Hij had uitzigten door middel van de vlugt, die zij on- mooglijk maken kende. ■ Van deze allerbeklaagüjkftc gemoedsgefteldheid van het meisje, maakte haar Vader, die een beest van onbarmhertigheid is, het laakbaar misbruik, om haar van uitzinnigheid B 3 'te  C 22 ) te betigtcn; en dit voorwendzel berokkende haar den onfchuldigften ramp- fpoed. Zij werdt in een akelijk verblijf opgefioten. Te midden van alle hare deerniswaardige omftandigheden , in een ogenblik, dat zij overmand was, door vrees en rouw, terwijl de wreede eenzaamheid hare kwijnende ziel folterde; kreeg zij een kind. Zij had tot nog toe voor elk een hare zwangerheid verborgen; en dagt fints langen tijd nog minder aan hare vrugt, dan aan zig zeiven. Nu ontgloeierde bij vernieuwing hare wanhoop, en woede. 't Was nagt en donker in het flaapvertrek. Zij greep het wigtjen zinneloos aan, nam een zakmes en doorftak het doodlijk. -—Zij drong ook het ftaal in haar eigen vlcefch ; maar of hare hand te zwak was , of hoe het geweest moge zijn, de wonde , die zij aan zig zclven had toege-  C n ) gebragt, was ligt en heel niet gevaarlijk, —— en men vond haar in eene diepe flaauwte , welke haar gelijk deed fchijnen aan het jonggeboren wigt; het welk in het kille bloed gewenteld nevens haar lag. Dit geval kwam tot kundigheid van den Regter , en deze nam de ongelukkige moordenares in hegtenis. Het bleek, dat zij niet zinneloos , maar wanhopig was, en derhalven verdiende te fter- vcn. ■ Haar vader bood wel duizenden aan, tot voorkoming van dit uiter- fte , maar niets mogt helpen. Hij heeft nu reeds federt enigen tijd de flad met zijn huisgezin verlaten. Midlerwijl werdt de jonge Juffrouw X. ter dood verwezen , en gister was de dag, die bepaald was tot hare onthoofding. ■—— De beul ftond gereed, het zwaard fchkterde reeds; eensklaps hoorde men een verward geB 4 fchrecuw:  C H ) fchreeuw: — Pardon, Pardon. "■——; Men bfagt haar weder binnen , en de jonge Heer van .... vërzogt mede voor den Regter gefield te worden. Hij trad binnen met het ijsfelijkst misbaar van een woedend menfch. Zij is on- fchuldig; ik heb haar verleidt; ■ daar, onthoofd mij in hare plaats; — ik ben fchuldig ! ik! ik! riep hij al heen en weder lopende. Hij vloog naar zijne ongelukkige geliefde toe , en Wilde haar de tederfle kusfen op de doodverwige wangen drukken, —- maar de bedienden gingen hem té keer. Hij viel als ontzield ter neder. Vervolgens werden zij beide in verzekering gebragt, en fmds heeft men nog niets naders gehoord. Ik ben maar nieuwsgierig, zeide de Heer B., hoe de jonge Heer van. . . . hier gekomen is. ■ Wij  . ( 25 ) Wij waren beide zeer ontroerd. —Den Heer B. ontflipte menige traan; — ik antwoordde hem niets; ik kon biet. Wij ftonden reeds voor de deur van zijn huis , en ik meende in de gevangenis bij Juffrouw X. of bij den Heer van .... te zijn. — Mijn geest kwijnde met hen, — en deelde in alle hunne bittere rampen. Mij dagt, dat ik enkel in hunne tegenwoordigheid leven kon de. De Heer B. belde aan; ik liep gezwind in huis , en maakte ftomme pügtplegingen aan Mevrouw B.' en haar dogter, en eene jonge Juffer , die mede ten eten fcheen genodigt te zijn. De sentimentele Liefde. Mijne houding aan de Tafel was geëvenredigd aan de gewaarwordingen mijner ziele, wijl de Heer B. over onver- B 5 « fehil-  ( 26 ) fchillige zaken fprak; gaf ik telkens, geloof ik , verward antwoord. De jonge Dame , die tegen over mij zat, was eene egte vriendin van de dogter des Iiceren B. ■ ; Heure tedere blaauwe ogen {tonden bleek, en droevig; — bare kleur was flaauw en kwijnend ; ■—zwaarmoedige zugtrn, die zij zogt te onderdrukken, flopen uit het binnenfte van baren boezem ; —- fomtijds nam zij iets van haar bord, en dan leide zij de vork weder vol van gedagten neder. Gedurig poogde haar de jonge Juffr. B. te vervrolijken. Zij zag haar nu eens met een vriendelijk en opgeruimd oog, en dan weder medelijdend en zwaarmoedig aan. • Mietje lief, zeide zij eens, zagtfluisterende , geef uwe treurigheid toch niet te veel toe; ■ houd u een weinig vrolijker, zo gij kunt. ; Hier fchect een glin-  C *7 ) glinfterend traanden in het.flaauw lonkend oog. . Zij zag juffer B. aan , en liet, terwijl zij de ogen neêrfloeg, de tranen op haren boefem rollen. Door dit treurtoneel en het geen mij in het hoofd fpeelde, werdt ik geheel vervoerd. Ik dagt, en wist niet wat ik dagt. Eindelijk fchoten mij ook de tranen in de ogen , en het geheele gezelfchap werdt ftil en droefgeestig.- - Toen wij van de tafel gingen , nam ik met Mevrouw B. eene wandeling in den tuin. ——- Bemind gij , Mijn Heer? zeide zij, neem mij deze vrijpoftige vraag Biet kwalijk. 1 Neen, Mevrouw: ik heb bemind; ik was ongelukkig: ik beminde te vergeeffch. ■ Ik  C *8 ) Ik dagt het wel,.gij zijt zo droefgeestig. Ja Mevrouw, droefgeestig was ik over het geval mee de dogter van Prof. X. — Dit had mijn gevoel reeds zeer gaande gemaakt: aan de tafel zag ik het zwaarmoedige gelaat van die jonge Dame; en wie zou zig dan zijne ongelukkige liefde niet levendig herinneren? Wie is die Dame , Mevrouw ! als ik zo vrij raag zijn dit te vragen? Juffrouw Mietje, zeide zij , is ouderloos ; zij is de hartvriendin van mijne dogter, en hier door weet ik hare ge- fchiedenis meer dan iemand anders. Haar vader had eene kleine bediening; — si vroeg heeft zij hare Ouders verloren; — Mevröüw Z., die met beur moeder, toen zij nog in leven was, zeer gemeen- faaiH  C 29 ) •faam verkeerde , nam haar uit vorige achting en om haar goed hart , bij zig ia huis, daar zij zig der vriendfchap en liefde van Mevrouw Z. daaglijks meer waardig maakte, werdt zij hare vriendin, hare twede dogter. Nu voor driejaren verliet de jonge Heer Z. de Academie, en kwam bij zijne moeder t'hüis. — In de vacantie's had hij zig Juffr. Mietje reeds tot zijne vriendin gemaakt. ——- Geene boeken van fmaak waren 'ér fchier, of zij had dezelve gele- fen, eri de jonge Heer Z. bezat een uitgebreide lectuur. De Sympathie der Engelagtige zielen , ontwikkelt zig niet zelden door middel van den goeden fmaak. Ik dagt, wel mij , dat ik dit fomt's gevoelt hebbe. • De jonge Heer Z., vervolgde zij , ontmoette Mietje nu daaglijks, en zij lafen - ' ia  i '3° ) in het bijzijn der oude Mevrouw menigmaal te famen een goede zedelijke Roeman. —- Nooit openbaarde zig de gevoeligheid, de overeenftemming, de eenheid van twee harten , meer, dan in deze jonge lieden. i Zij kregen liefde voor elkander. -—i Juffrouw Mietje, die zig zeiven kende als eene ouderlofe, en wiens flaat Weinig overeen kwam met die van den jongen Heer Z., deed zig alle folteringen aan, om eene genegenheid te dwarsbomen , die zo verdervelijk zijn konde, indien zij niet voldaan wierdt. Daag- lijkszond zij gebeden cn klagten op over hare noodlottige liefde. Zij beklaag» de zig over de gevoeligheid. Zij bad God , dat hij haar -onderfteunen mogt. Zij ontzeide zig de eisfeheq van heur hart, om dat ze ftreden met de raadpleging van haren geest. On-  ( 3i y l Ondertnsfchen had de jonge Hr Z. het geheele Character van een vurig en edelmoedig minnaar. : Hoe dikwijls beluisterde hij zijn MietJ. je, daar zij in. haar eenfaam vertrek treurig hare liefde bezong , of al mikkende God bad om het geluk, om het eeuwig geluk van haren beminden Jongeling. — Dan biggelden de tranen langs zijne wan. gen , en hij ftond meer dan eens gereed, om de deur te openen , en zig in hare armen ter neder te werpen ; maar- welvoeglijkheid , Godsdienst, en de zuiver- beid zijner liefde weêrhielden hem. Hij had voor zijn lieve Mietje de onbe. paaldfte achting. ■ ■ Weeken verliepen 'er , in dezer voegen.' Zij zagen elkander dagelijks; — zij zogten elkander overal op , en evenwel fchenen ze eikanderen te vlieden. — • Zag de jonge Heer Z. zijne Waarde onder  ( 3* ) onder de berceau eenfaam en pijnfende jvoortwandelen , en dan weder hare treden vergeten , dan ftond hij agter haar aan' het einde der berceau, trad op den grond Harende te rug , en keerde gedurig mét een kloppend hart vol fchroom weder.- Als zijn Mietje zig dan juist bij geval , of op het geritfel zijner •voetftappen', omkeerde, o ! dan zagen zij elkander met een engelen-oog aan, het welk door een traan verzilverd, liefde, droefgeestigheid, tederheid, vrees, eenheid, te kennen gaf. Dan nam de jonge Z. als ter fiuip de trillende hand van zijne Dierbare, en hunne ogen alleen fpraken. Op een middag, dat de deinfende zon reeds -blofende ftralen ichoot tusfehen de takken van het lommerige bosjen , wandelde Mevrouw Z. met haar zoon en dogter, -en met Mietje-in de laan. 4—f- Alles was leven en werking. De beminnende zielen fmoitcn weg. -— Mevrouw  ( 33 ) vrouw zelve was aangedaan, en hare dogter zugte om zulk eenen vriend' van haar hart. ! Komt, kinderen,.laat ons hier op dit bankjen wat rusten. ■ Betje lief, zeide zij tegen hare dogter, loop, haal eens uit mijn laêtafel de Daplinis van Cefner. > Betje liep fpringende heen, toen zij wederkwam, zei ze, dat zij het boek niet had kunnen vinden. • Mietje wilde het halen, maar Mevr. Z.Iiep zelf met hare dogter, om te zoeken. • Daar zaten nu de gelieven met gefmoltene harten, met harten, die mooglijk al te gevoelig waren, naast elkander, — in een bosjen, alleen. Ach ! wat klopt uw hart , zeide de jonge Z. Ach! lieffte Mietje, wat klopt mijn hart. C Zij  C 34 ) Zij zweeg, en zag hem kwijnend aan. ö Mietje! mijn hart, neen het is tiwhart. Ja, lieven Engel! ja. — Hij vatte hare hand: bemindt gij mij ook , Mietje ? Éen geruimen tijd zagen zij op elkander met een ftrak , onbeweeglijk oog, waarin niets dan ziltig tranenvogt leefde. Eindelijk begon zij te fchreien. Zij beefde, fnikte, en fprak al zug- tende: ó Hemel, onderftcun mij! — ach, mijn lieve jongen! Hier fprong zij wild op, en vloog eea laan in. Wenend zag hij haar na , en hij ftaroogde onbeweeglijk. —- Mevrouw Z. kwam wederom, en vroeg hem  C 35 ) hem naar Mietje. Hij zweeg, . (want zijne ziel was bij haar) en wees naar de laan; en zij, die zig intus- fchen een weinig herfteld had, kwam met eene gedwongene vrolijkheid, en opgeruimde houding aan treden. — Nu lafen zij in Gefner tot dat de avondHond hen naar huis riep. Ik was met Mevrouw B. al wandelende in het prieel geraakt, en zat tegen over haar aan de tafel. Nu kwam eerft, vervolgde zij, het reg- te hartelijden der lievenden aan. • Mietje toonde den jongen Z. met tedere woorden en roerende tranen, dat hij van haar moest afzien, dat zij hem en zijne lieve moeder anders ongelukkig zoude maken; en wat hij daar tegen ook mogt inbrengen. Het bragt Mietje in deknagend- fte droefheid. -—- Sonder ftorting van heilige tranen der liefde fcheidden zij nooit. C 2 Sints  ( 36 ) Sints het voorval in het bosjen hield Mevrouw Z. alle bewegingen van haar zoon in het oog. Zij beminde Mietje in haar hart; evénwel dage zij: al gaf ik mijne toeftemming tot eene verbintenis met mijn zoon, zo vrees ik voor de berispingen mijner familie.. zij befloot haren zoon daarover te onderhouden en te zien , of zijne liefde niet flëgts eene opkomende drift ware. De gefprekken tuffchen Moeder en Zoon waren allerroerendfl. —— menigmaal viel hij voor de voeten van zijne moeder, en bad God en haar ,« dat hij met het meisje mogt vereenigd worden. Het doordringend oog van Mevrouw Z. zag ras , dat alles te vergeefs was. -Haar hart, door de jaren niet ongevoelig geworden, fmaak te , als ware het, alle de grieven van het minnend , zo teder minnend, paar ; en zij bevond , dat hunne liefdeniet enkel ftoflijk was. Op  ( 37 ) Op een morgen riep Mevrouw Z. haar Zoon en Mietje bij zig in de Eetkamer.— Mietje ging bevend en fchreiende derwaard. Zij fprak haar zoon het. eerst aan. Wel, Willem ! zei zij ernftig: — ik heb een tijdlang u gadegeflagen , en mij dunkt, dat gij zeer voor Mietje geporteerd zij t. Ach ja, lieve Moeder, — zeide hij, — ik bemin haar op het allertederja, lieve Moeder! Mietje Hond in een hoek van het vertrek, en leunde op eenftoel, hee- te tranen leekten ftatig uit hare neêrgeflagene en fchuilende ogen. -— En gij Mietje! zeide Mevrouw Z., zig tot haar kerende. Eenigen' tijd bleef het meisje op den grond Haren—als een zonnebloem, bij hetdeinfen C 3 der  C 38 ) der zonne, • of als een heilige martelaar,- die zo zo het doodvonnis verwagt uit den mond van arrenmoedige tyran- nen; 1 zo ftond zij nu met het hoofd voorover gebogen; maar ten leste liep zij naar Mevrouw Z. toe, en viel voor haar neder. ! Ach! lieve Mevrouw!— Helaas! — zou ik uwe gunst misbruiken ? — Neen, — neen.— ó mijn hart! neen, — ik zal u niet ongelukkig maken. — Neen, — ó God ! help mij! • Ja maar Mietje! gij bemind immers beide, en dit hebc gij eikanderen reeds gezegt ! Ach! — Hemel! Ja! wat ben ik een zwak meisje; ja, ik heb bet bekend. — Neen, ik zal hem nu niet meer beminnen. Ach! ach! neen, ik zal u en hem niet ongelukkig maken; — tegengaan, bedwingen wil ik mijn teder hart; —  C 39 ) hart; — neen, — ik ga henen, mijn hart! mijn hart! ———- Mietje fprong ijllings op, en wilde de kamer uit. De jonge Z., die tot nu toe als een beeld fpraakloos was , vloog naar haar toe, greep haar in zijne armen, en kuste haar vurig. Ach ! Mietje, — mij niet meer beminnen!—L ach! lieffte moeder, hij bezat beider harten, en vond geen middel, om ze voor altijd vereenigd te blijven bezitten. —> De jonge Schone zag hem aan met het gelaat eener weemoedige verlatene. Mevrouw Z. zwom in tranen. Komt hier, lieve kinderen! fprak zij met een Engelftem, doch al fnikken-, de; komt hier, ik wil u beiden omarmen; —— ik wil u mijne toeftemming geven. C 4 Zij  C 40 ) Zij zweeg een poos, om hare tranen den vrijen loop te geven. Mietje, zie mij van dit ogenblik af, als uwe moeder aan,——■ vervolgde zij, en kuste de Gelieven. Lange was dit teder drietal fpraakloos; — het gemengde ach! — ach! — hoorde men alleen tusfehen het fnikken; — het was of aller zielen eene hemelvlugt hadden aangevangen. Tot dat men eindelijk weder bij zig zeiven kwam. De dankbaarfte kusfen waren die, welke Mietje drukte op den mond van Mevrouw Z. Dan vleide zij zig weder in de armen van haren lieven Willem. — Nu waren zij gelukkig. —— ó , kon ik u iets van hun toenmalig geluk verhalen, Mijn Heer! —— Reeds  ( 41 ) Reeds was de dag tot hunne vereeni- ging beftemd; toen de Heer Z. op een morgen eene wandeling te paard had wezen doen. -— Mietje kwam hem reeds tegengevlogen , en fprak met hem, zo hartelijk, terwijl hij naast haar reed. — Zij kwamen voor de ftal, die open ftond, terwijl een Metfelaar 'er een zak met kalk in droeg; het paard fchrikte, ■* cn raakte aan het ftijgeren. ——■ Mietje ftond bij het paard,— de Heer Z. werdt confus en verloor de balans. Hierdoor viel het paard agter over, — op zijn ruiter, — en deze bleef fpraakloos , be- wecgloos liggen; zij gaf een gil, en viel in onmagt neder, —- Beiden bragt men ze in huis. De jonge Z. was dood..—— Mietje kreeg de eene flaauwte na de andere, en was, zo wel als de oude Mevrouw, troostloos.— Korte dagen daarna fterf ook hare dogter, waarfchijnlijk aan de gevolgen der fchrik.— C 5 Se-  ( 42 ) Sedert heeft Mevrouw Z. bij Teftament alle hare goederen aan Mietje gemaakt; en bemind haar allertederst. Die ongelukkige tedere minnares leeft nu wel, maar enkel om den marteldood langfaam te ondergaan. Hare kwijning neemt daaglijks toe. ■ Om hare ogen aftewenden van de plaats, daar het noodlot tegen haar woedde, is Mevrouw reeds van woonplaats veranderd. Te vergeefs; zij mist nu die geliefde plaat- fen , daar zij weleer vurig en gelukkig beminde , en dit grieft haar bloedend hart nog veel heviger. Ik vreefe , dat het arme meisje nog voor Mevrouw Z., die al vrij wat jaren heeft , ten grave zal dalen. Het Ge la o. Schoon ik naauwlijks agt dagen in het Hotel met mijn lijfknegt had gelogeerd, had de huisvader het genoegen mij eene fchuld van twintig ducatenaan tetijgen.- - Zo,  C 43 ) Zo, dagt ik, dat zijn vier ducaten voor uwe Complimenten, vier dito, om dat ik een Uitlander , en nog vier dito, om dat ik van adel ben; driemaal vier maakt twaalf; -—- en daarbij dan aog agt ducaten voor verfchotten en kamerhuur enz. maakt juist het effen getal 'van twintig. Ik zou gezworen hebben, op de egtheid van deze mijne rekening, toen de man, mijne verwondering uit ogen en gebaarden bemerkende , mij eene vraag uit den mond nam, met te zeggen: Het zou mij zeer fpijten , Mijn Heer , indien ik wist, dat u die rekening te hoog voorkwam,-^— neen waaragtig, dat zou niet recommanderen, als men lieden van dien rang, als UE. is, en dan nog lieden, die buiten 's lands reifen, te veel wilde afnemen; ik zoek fatfoenüjke lieden altijd zo redelijk te behandelen , dat. zij reden hebben , om in het vervolg weder te komen. Hier hoest¬ te  ( 44 ) te hij vreeslijk , en bood mij een fnuifjen. ! Zo dra ik hem betaald had , ga*" ik bevel om mij een rijtuig te bezorgen, ten einde naar elders te vertrekken. — Hoe het bijkwam , kan ik eer gisfen dan bepalen , maar mijn bevel werdt nu veel fpbediger dan te voren uitgevoerd. De Barbier. Wij 1 ik in geen halve week een ftreek van het fcheermes gevoeld had , moest noodwendig de e.erde van mijne verrigtingen te B. eene poging zijn , om mij van mijnen baard te ontlasten. -—- Een klein in een gedrongen postuur, begaafd met een fcharlakenroode neus van de eerde grootte , kwam op mijne kamer duiven met al de vermetelheid en zwier van een geboren Gasconjer , ea vormde een geluid , dat het grootde lighaam  C 45 ) haam van den gewonen menfchenftand fcheen aan te kondigen. — Zijt gij Barbier? vroeg ik; ■ hij zeide, dat hij 'Mt. Chirurgijn was. — Barbier en Chirurgijn is grootlijks onderfcheiden , Mijn Heer! — De eerfle is alleen bekwam, om ecnige ftreken met het mes over de kin te doen , en dus een omnis homo , anders gezegd , een weetniet, maar de laatfte, Nu dan Mr. Chirurgijn , zeide ik, — want de reden voering walgde mij reeds; — wilt gij mij eens rafeeren? — Hij vroeg waar ik van daan was, en ik antwoordde, ik ben een buitenlander. Hierop keek hij mij ernftig aan, en rukte zijne Inftrumentendoos uit de zak. Met dit fcheermes, Mijn Heer, heb ik niet langer dan gister den Graaf van D. in dit Hotel bediend , en zijn Excel-  C 46 ) cellentie was zo voldaan over mij , dat ik een halve ducaat tot een praemie kreeg. (Hij zag met het oog van Judas naar mijne Goudbeurs , die gevallig op de tafel lag. —) O , mijn Heer , het was een nobel Heer; hij was zo fpraakfaam, — — cn zijne geftalte was overheerlijk ; • niet zeer lang , maar Zo dra ik bemerkte , dat de Barbier eerst begon door te draven , ging ik in een behoorlijk poftuur zitten, en fmeekte , dat hij met de bekrompenheid van mijnen tijd mogt medelijden hebben. -—■ Zeer gaarne , zeide hij, want ik moet over een half kwartier uurs bij den Heer Burgemeeftcr .... zijn, — dan bij den Heer Baron . . . , voorts bij de Co-  ( 47 ) Colonel.... en de jonge Heer van ... heeft mij reeds twee uren gewagt. Ik dagt, zo gij op deze wijs voortvaart, zal ik met eenen ftevigcn baard in den hemel komen. —- Tot mijn ongeluk had ik vergeten mija pruik af te leggen. Coede Hemel! zei het barbiert- jen, en fprong ten minfte drie pasfen terug. Hij kwam weder naar mij toe, met verzoek van toch voor al mijn pruik af te doen , zo lange hij zijn werk verrigtte; en hij gaf 'er, zo veel ik verftaan kon, die reden van, dat hij anders belet werdt het fraaie en vaardige van zijne kunst te tconen. Hierom, zei hij, zijn alle mijne Heeren gewoon van zelve te doen, het geen ik UE. verzoek, en ik zoude mij zeer beledigd rekenen, zo zij 'er niet aan dagten; — ook heb AI  ( 48 ) Al genoeg, zei ik, en ontlastte mij van dien hairigen fchedel, fonder nogthans te begrijpen , wat dit ten opzigte van zijn werk geven of nemen konde. —— Toen nu de fteen des aanftoots was weggeruimd, en met het een en ander, dat ik verhaald heb , meer dan een half uur verlopen was , maakte hij eindelijk eeü aanvang van zijn gewigtig werk. — Voor zo veel het gevoel aan mijn kin uitwees, dagt mij in dien tijd, dat zijn mes tamelijk bot, en zijne behandeling bij uitne-menheid ruuw was. Tienmaal wel wettede de Chirurgus het kouter, en meer dan tienmaal zwoer hij nimmer zulk eenen zwaaren baard afgemaaid te hebben. • (deze fpreekwijs ftreelde hem verbazend.) -Zo dra het werk ver- rigt was , zeide hij mij , dat hem het bloed uit de vingers gefchoten was, zo ftevig had hij het mes moeten houden. — Alle  ( 49 ) Alle broederlijke vermaningen aan mij, dagt ik, om iets minder dan de Graaf van gister te geven. Ik antwoordde hem, dat ik om deze reden vast geloofde , dat hem het bloed uit de handen in het hoofd was .gefchoten , en dat hij mpoglijk binnen weinige ogenblikken uit de neus bloeden zoude. Of hij hieruit iets euvels nam , weet ik niet regt, maar ten minfte de fchel- ling, die ik hem glimlachende overgaf, bragt eene grote verandering in zijne gedugte wezenftrekken; en hij liep, fonder veel omflag te maken, van mijne kamer af. De Comedie. Ik ging naar de Comedie. Dat ftuk wordt Hemelfch uitgevoerd. — Goden! welk eene edelmoedigheid! welke deugden! welk eene menfehen- D liefde  ( 50 ) liefde in dien Prins! dagt ik, en ik geloof, dat diezelve woorden zagtelijk mijnen mond ontflipten. De Dame, die voor mij zat, zeide: — het fchijnt, Mijn Heer, dat gij zeer gevoelig zijt voor tedere trekken, en dat de menfchenliefde bij n op prijs ftaat. Mevrouw! antwoordde ik, gij denkt gunftiger over mijn perfoon, dan ik verdiene, en niets hemelt mijne denkbeelden meer op, dan wanneer ik den lof wegdrage van zulk eene gulhartige en beminlijke fchoonheid, als ik in u eerbiedige. Zij fcheen voldaan; ons gefprek werdt langfamerhand vertrouwelijker, en zij bevond zig in de wellevende noodzaaklijkheid, om mij, bij het eindigen van het Toneelfpel , een plaats in hare koets aan te bieden, ïk  C 51 ) ïk omhels gretig eene gelegenheid , Mevrouw! die mij de eer zal aandoen van u naar huis Zo het u gelieft, Mijn Keer! het zal mij plaifier zijn.-*— Ik vroeg onderweg , of Mevrouw getrouwt was, om u te dienen, zeide zij 3 mijn man is uit de Had. De koets hield fr.il, en ik leidde haar op mijn manier tot in de deur; ik wilde beleefdelijk affcheid nemen. -—- Hoe! zeide zij, wilt gij niet even binnen treden? Ik verlange, om met ü nog eens over Hukken van fmaak te fpreken , en gij zult n een weinig kunnen ververfchen. — Uw^dienaar, Mevrouw!— zeide ik. — Wijfpraken over dé Comedié, — ovef hetfchoothondje, — over de fnuifdofen. , <—• over de kapfels, -—- over D 2 de  ( 5* ) de Bon ton, en zij bragt het gefprek op de meubilen en huifen. 1 Gij zijt hier vorftelijk gelogeert, Mevrouw! die is eenfuperbe vertrek.— Hebt gij plailier , om mijn huis eens te zien? Ik nam een gelaat aan, dat niets dan verlangen ademde. Jacques kwam juist voorbij , toen wij den trap wilden opklimmen. Gij zult voorgaan, zei Mevrouw tegen mij, de weg wijst zig zeiven. Ik ging voor. Welk een fchoon gebouw! zeide ik, welke pragtige kamers! hoe rijk geftoffeerd! Hier hebt gij nu, mijn Heer! — onze flaapkamer, — is die niet wel genoeg? — Ik zwoer haar, dat dezelve voor eenen vorst toegerust fcheen. En  C §3 ) En dat Lit d'ange! — ö welk een mees- terftuk van fraaiheid is dat! met welk een verheven fmaak behangen! — dat heeft, vervolgde ik , zijn regte naam , het is Engelagtig in zig zeiven, maar nog Engelagtiger door eene rustplaats te zijn voor u, fchone Dame! —1—■ Hier lachte zij mij teder aan, en fcheen verrukt in de ftille' befpiegeling van het veelvuldig gebruik der Lit d'Ange. Ik dagt 'er juist ook aan. 1 Ja, -dat Lit d'Ange, — antwoorde zij, terwijl zij 'er naar toe trad , en aan het benedeneinde ging zitten; dat Lit d'Ange heeft mij laatst eenen dodelijken fchrik aangejaagd : mijn man en ik gingen wel -te moê naar de rust; hij had zig, met verlof, bijkans geheel ontkleed, toen hij in eens een vreeslijke gil gaf, en als levenloos agterover floeg op den grond ter neder. D 3 Wijl  C 54 ) Wijl hare gebaarden bij deze woorden wat al te levendig waren, raakte zij buiten evenwigt, en viel agterover op het Lit d'Ange, — nu, daar zij zig aan mijn arm wilde vast houden; *—-— maakte ik foortgelijk eene mine , en • beurde haar eindelijk weder over einde. ■ Wij moesten over dit ongelukjen lachen; r toen wij naar beneden gingen , redeneerde zij nog al voort over het geval van haar man , en zei: zulke dingen treffen, Mijn Heer! Ik had 'er niets tegen te zeggen , maar fprak met haar zoontjen , dat ons op den trap was te gemoet gekomen. Nadat ik nog het een en ander gebruikt, en Mevrouw voor allen vriendelijkheden bedankt had , liet ze mij op mijn verzoek in vrede trekken ;, want , — ■ ?.eide zij in het Franfch,——- mijn man komt apparent morgen ogtend met de  ( 55 ) de nagtfchuit van . . . t'huis. 1— weder Lezer! —— hier is eene grote gaping in mijn manufcript, dus mist gij ter dezer plaatze een aantal van merkwaardigheden, die den fchakel mijner reize voltooien moesten. Ik vrage over dit gebrek nêdrig verfchoning; veelligt fta ik ten dezen aanzien met de beste rei- figers parallel. De titel ten minften van mijn werkjen maakt voor mij genoegfame verfchoning; — de reden ook, waardoor ik buiten ftaat gefteld werdt, dit vak mijner reishiitorie aan te vullen, is vrij menfchelijk en daarom te meer aanneemlijk; het is —— de galanterie. Dit voor Sanguineeuien. —- Intusfchen zal ik zorge dragen, dat uwe aandagt door geen ledig papier worde bèD 4 zig  C 56 ) zig gehouden, door u eenige losfe ftukjens mede te delen , die wel geene onmiddelijke betrekking hebben tot mijne reife, maar egter daar in beter figuur maken zullen , dan de Taalkunde in de Redenvoeringen van den Leerftoel, of de mundus optimus der Philofophen in het Dichtftuk. Lees dan, onderwijl dat ik een luimerig uur voor mij zeiven houde, < de volgende Brief aan Lorose. Lorofe! gij hebt mij bekoord. — Ach! wat is de liefde! zonder gevoel niet te kennen; ach! wat is het al¬ leen, alleen te beminnen! - - - - te fter- ven in het vuur des levens; en dan nog om Lorofe te fterven! Dit is oneindig meer— Lorofe! wiens gloeiend vuur rotfige harten verfmelt. —— Hemel! die ogen!1 • uwe ogen, Lorofe!  C 57 ) fe! ik biede u een hart, waarop de liefde heur outer gevestigd heeft; ik biede het aan uwe ogen ter aandagtige befchouwinge , zij zullen daardoor nog luisterrijker fchitteren. Hemel! die konen! die geurige wangen! mijne mond biedt zig blo- fend bij u aan, en wil daarop zagtelijk ter neder ftrijken, en gedurig den gloed uwer kaken veredelen. Hemel! die boefem! —- ik offere u mijne handen, die daarop bij aanhoudenheid zullen fpelemeien en delen in de golvingen van uwen ademtogt. ! Goden! die fch'öot! wil ik naar mijn vermogen vercieren met tedere en beminlijke wigtjens, die rondsom'u dartelen en uw hart roven zullen. . Beminlijke Lorofe! neem toch de voorflagen aan , die rusten op enkele tederD 5 heid  C 58 ) hê'd, 1 op enkel menfchenvuur; 1 ontvang in uwen boefem de zugten , die opwellen uit de warme bron der liefde; — behartig het geluk van u en van mij, door onzen Haat tot de waare eenheid , tot het volkomenc te brengen. Verliefde ogen , begraasde wangen , een gekuifchte boefem , eene vrugtbare fchoot,- zwellende bloeifem van den boom des levens, hoe zeer zal dit alles u fchitterend maken! welk eenen luister bijzetten aan uwe onvergelijklijke fchoonheden, deugden, — verdienden! Lorofe! volg den aandrift der edele Natuur; maak, dat ik door het aan- fchouwen des levens niet fterve; 1 voltooi uwe eigene volmaaktheid, die gij alleen niet voltooien, kunt, door tot mij te zeggen, gelijk ik thans zegge , • ik ben de uwe enz. De  ( 59 ) De Juffers en de Grijsaart. Twee fchoonheden, twee kinderen van de mode namen eene eenfame wandeling, en haar gefprek ging over de bon ton. — Een Grijfaart, die hen op eenen kleinen afftand fchoorvoetend volgde , bleef onophoudelijk met eenen gekromden hals op den grond ftaren, i i hij had de houding van den diepdenkenden wijsgeer, of van iemand, die een kleine fchat verloren heeft , en fchromend met zijne ogen den weg nafpoort, dien hij gegaan heeft. -—fi— De Dames, wien zulk een fuit verveelde , en de vrijheid van fpreken benam, vroegen hem, waarom hij zo kort agter hen bleef? • Juffers, fprak de Grijfaart, weet dat ik hier juist op het fpoor der Dwaasheid ben; ik zie hare voetftappen; ik hoorde haar geluid ; maar , wat ik deed , ik heb tot dus verre de perfoon zelve niet kunnen  ( 6o ) nen agterhalen ; ik geloof, dat haar gang vaardiger is dan de mijne, want men zegt, dat zij nog even jong is als voor hondert jaren. DeMeisjens zeiden tegen elkander, — die vent is gek. De Bedelaar. Een gebrekkig arm man had zig 'aan den weg geplaatst en ontving er aalmoeien.— De ecrfte , die hem voorbij ging , was zo diep in gepeins , dat hij den bedelaar niet zag nog hoorde. -. De man was Philofooph.' Een koopman die hem volgde zei, ik geef niet. Na eenigen tijd gewagt te hebben, zag de arme iemand aankomen, dien elk voor een rijkaart groette. Dees, dagt hij, zal mij met een oortjen verrijken, maar hij kreeg op zijne vraag ten antwoord,  ( 6i ) woord, hebt gij wat voor mij? . en een valfche grijns bezoedelde zijne ' taal. Al ongelukkig, dagt de bedelaar; doch, toen hij een geestelijk perfoon zag aankomen, toen glimlachte de man; want hij meende, dat deze anderen in milddadigheid zoude voorgaan; mooglijk zou ik hetzelve gedagt hebben; maar de gifte beflond in drie woorden: God zegene u! en daarmede flreek de Godsgeleerde ftatig voorbij. Vervolgens kwamen er Ambtenaars, Juffers , Studenten , officieren voorbij, maar niemant wilde de moeite nemen van in zijn beurs naar duiten te zoeken. De bedelaar werdt dermate mismoedig, dat hij met betraande wangen zijn gebed ten Hemel opzond , en den vader van het elendig mcnfchdom om een aalmoes fmeekte. Een fpeelziek knaapjen was  C 62 ) was bij hem en beluisterde zijne woörden; zijn jong, edel, warm gevoelig harte fchreide met den armen man, — en toen deze met fpreken eindigde , gaf hij hem zijn fpeelduitjen met zo veel tederheid, dat de arme grijsaart êr mede begaan werdt. Kindlief! zeide hij, terwijl een heilige traan of twee op zijnen verzilverden baard nederrolde. ■—— Kindlief! de Hemel bemind u; zij heeft u gebruikt als een gezegend middel, zo niet om mijn gebrek , ten minde om mijne droefheid te lenigen. Het jongsken weende, en de blijdfchap, de edele vreugde van een weldoend harte verlevendigde zijne oogjens. De arme man dagt bij zig zeiven: —gelukkig nakomelingfchap, aan het welke dit geflagt de deugd, de menfchenliefde geheel heeft afgedaan! D*  ( *3 ) De Geleertheid. droom.') Alweder een droom; — maar een droom, die ware gebeurtenisfen fchijnt te behel- fen. Maar een droom , die mijne kundigheden in het rijk der Letteren, der fraaie Geesten, merkelijk heeft uitgebreid. « Dit denkende fprong ik van mijn bed af, kleedde mij in aller ijl, en ftelde mij in portuur om te fchrijven en dus mijnen droom der vergetelheid te ontrukken. — Ik fchreef, en zie hier het refultaat. Te.... zijnde, kwam mij in de gedagten eene ernftige bedenking, namelijk , dat ik Geleertheid wel eens wilde zien en fpreken. Van deze oude Dame was mij veel verhaald; men had mij grootfeh gefproken van hare fchoonheden, deugden, hofhouding, familie  ( 64 ) milie enz. en ik had bij mij zeiven zo hemelfch over haar gedagt, dat er fchier geen week voorbij ging , waarin ik niet ten minfte een of twee dagen agter een (ik zoude er haast de nagten bijvoegen, zo men in mijn vaderland geene andere Godheden, dan Minerva kende,) brandde van verlangen , om haar hoogeerwaardige perfoon te ontmoeten, en dien eerbied te bewijfen, die hare levensbefchrijving van mij fcheen te vorderen. In mijn vaderland had zij nooit een vaste woonplaats gehad; 1 ergo, ik had mijne begeertens tot heden toe niet voldaan kunnen krijgen. — Zulk een verlangen bezielde mij nU veel meer , dan immer te voren. — Men had mij in vroeger tijd gezegd , dat Geleertheid hier iints vele jaren haar vuuren haardflede gevestigd had. In ... . geweest te zijn, en Geleertheid niet gefproken, zelfs niet gezien te heb  C $ ) hebben , dat ware veel onvêrfchö* nelijker verzuim, dan Romen te verlaten fbnder eenig zinlijk denkbeeld van het Vaticaan of van 's Paufen geftalte, - Toen ik deze woorden half binnen 's monds prevelde, was ik reeds op de ftoep van mijn logement gekomen , en herinnerde mij , dat ik niet meer voor de glafen van mijne kamer (lond; > . ik wandelde vol gepeins de ftraat op. - Dat is reeds zeven uur, dagt ik;—— nu heb ik reeds anderhalf uur door de ftad gekruist, en nog niets ontmoet, dat eenige gelijkenis heeft met de denkbeelden , die men mij heeft doen vormen van Geleertheid of van haren fuit. . Er ging veel volks bij den weg; ik befloot de lieden, die mij te gemoet kwamen , naar het huis van Mevrouw-Gcleertheid te vragen, en mij derwaard te begeven, ten eindfe mij bij haar te E laten  C 66 ) laten aandienen , en mijn hof te maken. Een eerwaardig perfoon , in het zwart gekleed , zeide mij, dat zij thans alhier in de Hogefchool woonde; ik vroeg, waar die was, en wanneer ik haar best ontmoeten konde, « en hij verzogt mij tot dat einde des anderen dags ten Elf uur voor den middag bij hem te komen; ik maakte eene diepe buiging en wenfchte mij zeiven geluk, dat ik zo Jpoedig gelegenheid gevonden had, om bij Geleertheid ge'fntroduceert te worden. — Toen ik er kwam , leidde hij mij naar de Boekerei der Academie, en zeide: ■ zie daar nu Geleertheid, Mijn Heer, < zij houdt thans hare kamer. Ik zag hem fcherp in de ogen, en vroeg naar zijnen rang; hij zeide dat hij Frofes- for was. Ik dagt,— waarfchijnüjk heeft dePro- feffor  C 67 ) feffor mij voor een zot aangezien, (want wie der ftervelingen. zou in eenen ProfeiToralen Jcop zelve le cerveau mal Hm bré durven zoeken?—) — en ging wrevelig de ftraat weder uit, terwijl ik half overluid zei, ik wil, ik zal Geleertheid zien. 1 w Die is wel dra te zien, —»n fprak een Geeftelijke , die vlak agter mij was, en mijne woorden zekerlijk verftaan moer hebben, want, zo als ik mij óp het horen eener vreemde item Omkeerde , begon hij met mij te fpreken , en hieldt mij een Hebreeuwfch boek voor ogen , het geen ik tot nog toe gisfe , dat de Bijbel was. Zo dra ik hem gezegd had, dat ik geen Hebreeuwfch verftond, floeg bij hetboek weder toe, nam het onder zijn Imker arm , en ftreek mij zonder vaarwel te zeggen , voorbij met het air van een fchooljongen die in den naam vart zijnen meester de kinderen kleine lesfea leert.—.  ( 68 ) Ik wendde mij tot een Boekverkoper, hij vroeg mij of ik een Schrijver van deze of van de voorgaande Eeuw begeerde. Hemel! dagt ik , is het wel mooglijk, daf zij, die te voren menfch was, nu de gedaante van een boek zoude hebben aangenomen ! Ik zogt eene Dame, en ieder een Wilde mij aan het Letter-» werk hebben; zulk eene Profopoposïe verita ik geheel niet. Een Koopman, — drie Studenten , -r? een broodbakker, en dan nog een ftatig perfonaadje , welke ik voor Burgemeester groette, betuigden in de ganfche ftad geene Dame van dien naam te kennen. Wanhopig over den mislukten aanfiag mijner prijswaardige pogingen , en verftoord op de lieden , die mij tot nog toe zo kwalijk onderrigt hadden, befloot ik  C 69 ) Ik den laatften flap tot onderzoek te doen bij eene oude vrouw, die mij aan de o- verzijde van de ftraat voorbij ging; naar gisfing was zij wel tachtig jaren oud en zij ging zeer gebrekkig; mijne verwagting was bijster klein. Moeder, zeide ik, weet gjj mij niet te zeggen , waar Mevrouw Ge- leertheid woont? het moet eene aanzienlijke Dame zijn van hoge jaren. Toen ik mijne vraag kort aan haar oor herhaald had, toonde zij geen kennis aan zo iemand te hebben; neen, zei ze, maar zig een weinig bedenkende zo het icheen, veranderde haaltaal. Ik herinner mij nu, mijn Heer! —. fprak de vrouw, dat ik hier in mijne eerfle jeugd zulk een mcnfch gekend heb, ■ Zij was hjej. zeer oemindj en men fprak veel tot haar lof; maar, korte jaren daarna fterf zij onverwagt in E 3 eenen  C 7° ) eenen armoedigen ftaat , om dat men haar, gelijk de fpraak toen ging, te jammerlijk had doen honger lijden. ö ! jk verbeelde mij nog, wat droefheid in dien tijd aller aangezigten bedekte , en boe ftatig zij begraven werdt, De Profesfors , de Geestelijken, de Studenten , en alle de voornaamften der Stad hielpen haar ter aarde beftellen. ■ Al het volk was in beweging. * Mijn vader heeft mij wel verhaald , dat onze Hoge School haar weinig huiscjeraad, dat nog overgebleven was , en de Geestelijken hare klederen geërft hebben, — want anders liet de arme bloed niet na. — Maar, haar geflagt , hare kinderen, Moedertjen ? zeide ik, -—■— zij antwoordde : Och! Mijn Heer, — die waren reeds voor haar geftorven; ! twee Stiefzoons , die al haar geld en goed door eene onordentelijke levenswijs verkwist hadden , ontzeiden haar eindelijk hunne kinderlijke gehoorfaamheid, en wil-  C .71 ) wilden ze noch bij haar leven, noch na haren dood , als moeder erkennen. Meer heb ik van haar niet kunnen verdaan. T'huis komende vernam ik nog deze bijzondere omftandigheid omtrent Mevrouw Geleertheid, dat zij, in de doodkist liggende , zeer kunstrijk was gepourtraitteert geworden, maar, dat alle de afbeeldingen , die men hedendaags zo grootfprakig uitventte , namaakzels en fiegtere drukken waren, die in ver of nabij het oorfpronglijke niet halen konden. Ik zpude dit niet geloofd hebben , (want de ondervinding fchijnt het tegendeel te leren, ) ware het mij niet verhaald door iemand , die ondanks zijne hoge jaren , en grote geboorte, waarheid fpreken konde en wilde. ■ Hier leide ik de pen neder, en ging E 4 aan  C 72 ) aan het ontbijt , dat midlervvijl in ge, reedheid was gebragt. Het Onweder in de Kerk. De dag, die door het zonnelicht van Luthers en Calvijns prediking ontgonnen , en gevolgd was op eenen akeligen nagt van dwalingen , 'bijgeloof en gewetenswrongen, die dag begon weder merkbaar te dalen; en van wegens de menigte van uitwaasfemingen uit den bodem van de kerk , als mede, van wegens de meer horizontale rigting van de zon aan den kerkhemel, moest men door dikker en benevelder dampkring heenen zien, om daarop het oog te houden. Dus werdt het licht der hervorming, (inden beginne te fchitterend, dan dat een Adelaar daarin zou hebben kunnen zien, en zo heet gekoesterd , dat de Leliën des velds daardoor bijkans verfchroeit wer-i den,) langfamer hand flaauwer en begon eene blofende kleur aap te nemen. — Het  C 73 ) Het werdt in de kerk reeds fchemeravond. *» Door de warme koestering der zonnei was een grote menigte van fijne dampen uit de kerk opgetrokken, gezuiverd, en de lugt was vol van water en Electriciteit. « Tegen het vallen van den avond der verbastering werdt de lugt ongeftuim, — dikke, bruine waterwolken, die de doffen tot den blikfem aanvoerden, kwamen Uit het Zuiden, uit het Noorden , en van den weg des Canaals , aan den Horizon te voorfchijn , zetteden zig naar boven, en pakten boven het middelpunt van de kerk, dermate te famen, dat zij in zware flagregens uitbarstten, en dat al de lugt waagde van felle blikfemfchoteiï, en bulderende donders. De kerk lidderde , en het onweder fioeg in de huifen van fommige aanzicnE 5 lijken  ( 74 ) lijken in de Kerk , en verwoestte hunne woning , — — hun huiscieraad, alles. Zij zonden wel ernftige gebeden op , tot afwending van het onheil, van de verwoesting; — maar te ver- geefich ! < Kunne zugten werden niet verhoord, en men groette hen van toen af als Dood-Armen. Sints hebben zij met hunne familie ais ballingen in de Kerk rondgezworven, en of in de bedelaardij , of bij den roof bun bellaan gevonden. Sommigen "in de Kerk begunlligen dezelve, doch, ten blijke van het onbetaamlijke daarvan , doen zij zulk'-; heimelijk en als bij nagt; maar anderen, die als Herren aan den Heme! der Kerke flonkeren, haten ze als de pes-ï. Zo dat men zou zeggen , dat Vader Dortmond in zijn doorgeleerd werk over de dwalingen der Oosterlingen in het Kerkelijke folio 1983. gelijk had , wanneer  ( 75 ) neer hij van de eerften verklaart: Het zijn Schelmen, — het zijn Ketters. • Non Plus Ultra. het welk is getrouw overgezet: Niet meer op dit Bladjen. Ha!  C 76 ) Ha f Lezer! — vind ik u hier ? Nu wil ik u het vervolg mijner reisfragmenten weder onder het oog brengen. — Het Billard. Wat er de reden van zij, weet ik.'niet, maar die is zeker, dat men, door middel van het fpel zo ras vertrouwelijke vrienden als geflagen vijanden worden kan. —r— Menigmaal heb ik dit in mijn eigen pcrioon ondervonden , en mijn verblijf te C. verfchafte mij nieuwe gelegenheid om er de ervarenis van te hebben. —— De Heer, met wien ik gewoon was des morgens eenige uren op het billard te fpeien , vond zo veel fmaak in mijn per- foon; waarom zou ik veinfen? en ik ontdekte zo grote verdienden in hem, dat er niets meer dan eene wederzijdl'che openlijke verklaring nodig was  C 77 ) was , om ons tot de teêrhartigfte vrienden te maken j die ooit een heilig verbond aangingen. Ik ben gewoon zeer opregt om te gaan met mijne ware vrienden , en, of het goed dan kwaad zij , ik maak voor hen geen geheim van de gevoelens van mijn hart. Toen ik begreep , dat de lieer .... op dezelve wijs dagt , was het ogenblik ras geboren , waarin wij elkander van nabij leerden kennen, en deze onderlinge kundigheid werdt de bron van allervertrouwlijkjte gefpreken. < Ongevoelig waren wij aan het fpreken geraakt over de Sexe; en de ernst, de levendigheid , geloof ik , waarmede ik redeneerde , bragten hem , meer dan» wel mijne woorden , in het denkbeeld, dat ik een bijzonder vermaak vond in de  C 78 ) Althans, de waeier gaf mij aan¬ leiding om bij haar te blijven, en met haar in gefprek te komen; ik ftreel- de heur fchoothondjen, en zij itreelde het, wij ftreeldcn hét beestjen elk om ftrijd, en praatten zoetelijk. Ik roemde hare lieve handen; zij lachte  ( 81 ) lachte mij aan; —- ik bood haar een fnuifjen; dit gaf ons aanleiding om te fpreken over de fnuifdofen en voorts * over de werken van Natuur en Kunst. — Onderwijl werden de lichten ontftc- ken, de fpeeltafels gezet, —- en het gezelfchap verdeelde zig in partijen; — Juffrouw .... plaatfte zig in de canapé, en wijl in de raadkamer van mijn hart befloten was met eene grote meerderheid van Hemmen, dat ik mij nevens haar zoude zetten, zwoer ik, en grotendeels naar waarheid , niet het minfte van het 1' hombre fpel te ver. Haan. —- Nog een Heer en twee Dames gingen in de canapé zitten, en ik zat naast Juffrouw .... Hoe drukker het aan de fpeeltafels wierdt , hoe ingewikkelder onze rede wisfeling begon te worden , hoe me- F nig-  C 82 ) nigvuldiger ook en blijkbarer onze over-' eenftemmingen, onze harmoniën , onze eenheid. < Telkens ontmoetten onze ogen, onze handen elkander , en dan was het of eene Elecbricque kragt dezelven beurtelings tot elkander trok en wederom van een Itiet; ■ een en andermaal ontmoetten wij elkander ook omtrent den mond.— Ontmoetten, zeg ik; want, al de beweging, die wij maakten, was zo toevallig , zo ongedwongen en natuurlijk, dat een ouderwetfche Materialist ons ongetwijffelt voor machines zou gegroet hebben. ■ Maar , mijne ziel had niet te min gewaarwordingen , die mij fterker van mijne onftoflijkheid naar het beter deel overtuigden , dan al de redekaveling der wijs- geerte, of de welfprekenheid van den agtbaren Leerftoel, en alle uiterlijke  C 33 ) lijke omftandigheden liepen in een brandpunt dermate te famen , dat ik mij verpligt vond te geloven , dat de Schone, die bij mij zat, met den levenden marteldood zou hebben willen bevestigen deze waarheid, dat men om verliefd te zijn, eene onftoflijke ziel moet hebben.— Hoe ongedwongen en openhartig de liefde zij, weet dat hart alleen, het welk immer fentimenteel bemind heeft en bemind is geworden; waarlijk, niets komt nader aan de edele, godlijke deugd en menfchenliefde , dan dat twee zielen, die voor elkander gefchapen zijn en niet volkomen kunnen worden fonder geestelijke famenvloeing, fonder de fchepping eener eenheid uit delen , die alleen in fchijn delen zijn, zig voor elkander ontwikkelen , met aflegging van alle die bewimpelde veinferijën, die enkel bekleedfelen der fchande zijn , en getuigen van een euvelmoedig hart, waarin de liefde woning zoekt, doch nooit vinden kan. F s Zie  C 84 ) Zie daar eene Voorreden , die u gereedlijk bewegen zal, om te geloven, dat wij elkander reeds met woorden gezegd hadden, hetgeen de ogen allereerst boodfchappen , en het geen de daden , zo het regt is , moeten bevestigen, te weten , dat wij beminden. Laten onze oude Zedemeesters en alle overhemelfche transfcendentale bëfpiege- laars zulk eene handelwijs gifpen; ■ maar , zij vertoond de natuur in hare zuivere kindsheid. Ik was van voornemen , des anderen dags van daar naar D. te vertrekken, — zij zeide mij , dat zij eenige dagen daarna met de jaagfehuit derwaard ging, om voor etlijke weken bij eene oude Tante, die te D. woonde, te logeren, en onze affpraak befliste, dat ik niet voor dien tijd op reis zoude gaan. • Wij kunnen gezelfchap aan elkander heb.  C 85 ) hebben, zeide zij en lonkte, terwijl ik aan de golvende beweging merkte, dat mijne hand op haren boefem lag. Zo onverwagt het gezelfchap oprees, om te vertrekken , zo onverwagt zal ik een einde maken van dit verhaal, ■ door alleen nog maar te zeggen , dat ik tot driemaal toe van haar affcheidnam, en dat zij er mij de beste gelegenheid toe gaf. De Brieventas. Op eenen anderen dag te C. wandelende vond ik een brieventas. Vergeefs waren mijne pogingen , ter ontdekking van deszelfs eigenaar dus ik beiloot mijn vond door een geordend perfoon door heel de ftad te laten aankondigen, - — F 3 Ik  C 56 ) Ik had in dien tusfchentijd gelegenheid, om eens te zien wat daarin al bewaard was, en dat was van verfchillenden aart; — maar een klein briefjen , ogenfchijnlijk met eene vrouwenhand gefchre- ven, wekte vooral mijnen aandagt. Zie hier deszelfs korten en niet min duisteren inhoud: Monfieurl ■ Je vous prie de me vifiter a Vin- ftant, car je me ne trouve pas Men. vótre Deze weinige woorden gaven mij aanleidig tot het maken van verfcheidene gisfingen; het eerfte, dat ik daar¬ uit opmaken moest, was, dagt mij, dat deze Dame , (want het was eene Burgemeesters - vrouw , zo ik naderhand vernam, ) eene harer vriendinnen of bloedverwanten bij zig verzogt, ten einde zig in hare ongeiteltheid een weinig met  ( 87 ) met haar te vermaken. Maar, dewijl het woord van Monjïeur! boven aan het briefjen zodanig was doorfchrapt, dat men het naaüwlijks meer lezen kon, wekte dit mijnen aandagt, en deed mij befluiten , dat het aan een Heer gefchreven was. Van de eene gisfing viel ik in de andere ; die Heer, zeide ik tegen mij zeiven , zal niemand anders geweest zijn, dan de Predicant van deze plaats, wiens hulp Mevrouw gemeend heeft nodig te hebben ter bezorging van hare ziel.—— Doch, mijn verftand zéi: indien zij hieraan gedagt had , zoude zij buiten ftaat geweest zijn door krankheid, óm het briefjen zelve te fchrijven, want, het is eene Dame van fatfoen. v Met het gevoelen , dat Mevrouw om een Vroedmeester gezonden had, — kon ik ook niet weg, zo dra ik vernam, dat zij fints drie jaren weduwe was. F 4 ^  C 88 ) Ik bedagt nog iets; veelligt had Mevrouw zo even een aanval van rheümaticque pijnen, of een kleine koorts gekregen , en wilde een Geneesheer aan hare pols hebben. Dit kwam mij alleraanneemlijkst voor.— Ik wenfchte mij zeiven met de ontknoping van het.raadfel alle geluk; maar gevallig hoorde ik in het logement, dat Mijn Heer de Doctor nu omtrent drie maanden geleden, naar het rijk der doden verhuisd was; de dagtekening nu op het briefjen was later, \ zo dat ook deze conjectuur toen geheel verviel, Eindelijk befloot ik , mij zeiven ten aanzien van den zin der woorden in het billet gerust te Hellen, en niet meer te philofopheren over de neteligfte gehei- menisfen derSexe; veelligt — dagt ik, doed zig de eigenaar van de brieventas nog wel eens op , cn daaruic zal  ( 89 ) zal ik dan fomtijds eenig licht ontvangen. • f Men berigtte mij des anderen dags, dat 'er iemand aan het logement was, die mij begeerde te fpreken. Ik liet hem bij mij komen ; hij verzogt mij de brieventas , die ik gevonden had, wederom te mogen hebben, wijl hij dezelve . verloren had. —:— Geef reden van wetenfchap, zeide ik; ■ en de Kaerel zei, er is een oude Courant en eenig befchre- ven papier in. • Ja waragtig , dagt ik bij mij zeiven , ze behoort hem toe. — hij nam de brieventas gereedfijk en met dankbaarheid aan. Ik liet mij aangaande dezen perfoon onderrigten; dat hij Jong en wel¬ gemaakt was, hadden beide mijne o;vcn gezien, dat hij tot het Pruikema¬ kers-gilde behoorde, was bij mij eene F 5 zeer  C 90 ) zeer waarfchijnlijke gedagte , ■ en toen ik er nog bij hoorde , dat hij zeer veel te doen had, —- bij de eerften van de Stad, vooral met het kappen der Dames, toen dagt ik met verwondering aan het briefjen. — De Val. Mijn Heer, — zeide zij, zie daar een daalder , die ik op den grond van uwe kamer gevonden heb. Neen, meisje, ■ houdt gij die maar voor u; al wat gij van die natuur vindt, kunt gij vrij houden. De meid bedankte, en, of het uit blijdfchap, dan om eene andere reden was , durf ik niet bepalen. zij fchudde mijn bed met zo veel ernst en ijver , dat ze eindelijk eenen zeer onverwagten val deed , en mij , die vlak bij  ( 91 ) bij haar was, mede aan het ftruikelen hielp. Toen wij op (tonden , klaagde zij over flauwhartigheid en pijn in den rug. Teder leidde ik haar tot aan den trap, en zij ging half blofend naar beneden. — De Nagtvisite. Dien zeiven nagt kwam zij op mijne kamer, en fmeekte mij om Gods wil , dat ik opflaan zou, zij had , zo ze zeide, den duivel op hare kamer gezien; — en in de daad eene doodfche bleekheid bad al het waas van hare wangen verteerd; de ogen flonden gloeiend en wild; de lippen kleurden blaauw- agtig , en alle de leden trilden. ■ Ik was met haar begaan, en rees terHond op uit mijn bed, maar ziende bij bet fchemerend licht van mijn riagtkaars, dat zij geheel naakt was, cn de nij-  C 92 ) nijpende koude bij mij zelven gewaar wordende, wilde ik, dat zij voortfnaar de WrzoWgaan en zig aankleden. Zij durfde niet. — Wij gingen dan te fimSn ; eene eenen fehoorvoetenden tred te houden * gmg eerst in hare kamer en zij volgde mU, . maar , fchoon wij eenen germmen tijd bleven ftaan, hoorden of zagen wij niets. — Ik had mij een weinig gekleed, maar zij was nog in haar hembd- tare ontfteltenis verminderde bij de o^Iikke*; en een glas met water, het hebbende, begon zij fpraakfamer te worden; — verkleumt van de koude, wist Z} Z]g ze,ven naauwüjks aan te kleden - Zij 1  C 93 ) Zij verklaarde mij, niet alleen op hare kamer te durven blijven, en dien nagt verder te willen waken. Ik bood haar aan , mede naar mijn flaapvertrek te gaan, en tot 's morgens voor mijn bed te blijven zitten , het geen zij met eene diepe neiging , en lonkende ogen aannam. Zo traden wij dan te famen wederom naar mijne kamer, en toen, — en toen, ja, ontwaakte ik en bevond , dat ik zwaarmoedig gedroomd had. ; De Mode. Ik had gelegenheid om, gedurende mijn verder verblijf te C. het geen eeniglijk diende om reisgenoot te zijn van de lieve Juffrouw .... naar D. ge- zelfchappen van verfchillenden aart te zien. ■ Maar  C 94 ) Maar evenwel is de mode grotendeels oorzaak van ongodsdienftigheid in die geenen, die 'er zig aan verflaven. ■ Met uw verlof, Heer Moralist! zeide ik, en er waren Dames bij , wier harten door mijn mond fpraken, met uw verlof; dit zoude ik niet in alles toeftemmen; ik wil geloven, dat men onder den naam van lieden naar de mode , ongodsdienllig zijn kan , want dat gefchiedt zelfs onder den naam van vroomheid; maar ik ontken, dat het één noodwendig uit het ander voortvloeit, en dat wel op gronden van ondervinding. * Ga des zondags in de kerken, zie de vergaderingen over, wat zult gij daar zien?— menigte van Dames, die -gij zult moeten erkennen van de mode te zijn. ■ Hoe vlijtig bezoeken onze Schoonheden die plaatfen , waar de meeste toeloop en g-evolgelijk de meeste aan- dagt  C 95 ) dagt is, — niet alleen de Comedie's,— niet alleen de affemblée*s, maar ook op gelijken voet, de kerken. < ■ En onze nieuwmodifche Heeren, * ö! die weten de kerken meesterlijk te vinden; welk eene innerlijke harmonie der harten ! daar vele Dames zijn, daar verfchijnen vele jonge Heeren : ó! fchitterende Harmonie! —— Gij zult vragen, ■ is er aandagt in de kerk? Twijfelt gij er aan? ik niet, waragtig. Let er op ; het minfte gerugt , dat er is , ontgaat de opmerkfaamheid der Schonen niet; ——» het gefliffer van eene rotting, het fchor-geluid van een Heer, die hoest, — de kleinfte hoorbare beweging is der Se- xe in haren aandagt hinderlijk , en doed , ten minfte de eene of andere Da. me met verontwaardiging het oog wenden naar den perfcon , die haar ontftigt. Komt  C 96 ) Komt er dan ftilte, —— ö! hoe vele bewijfen geeft zij hem , die haar gehoorfaamde , ja hoe vele bewijfen van haar goed hart, van hare genegenheid en vriendfehap; t'elkens vernieuwt zij hem de betuiging , dat zij op hem niet meer verftoord is, door hem zo lief en lodderlijk aan te zien, en gedurig het oog naar hem heen te flaan. • Welke godsdienftige en menfchlievende fentimenten! En zou een Heer du bon ton luidrugtig zijn kunnen , wanneer eene Dame hem om zijnen oplettenden aandagt bidt? Wat zegt gij daar? Ontugt! Zouden de lieden van de mode ontugti- gen zijn ? • Neen, Mijn Heer! gij hebt zeker mis; ik geloof, dat er maar zeer weinigen onder hen zijn, die het woord zullen verftaan, hoe veel minder de zaak! Mooglijk hebben zij  ( 97 ) jij in hunne jeugd gehoord, dat hoererei onder ongehuwden , en overfpel bij getrouwde lieden plaats heeft; — meer , weten zij zekerlijk niet. —— Gemeenfaam met elkander te -verkeren 5 de gevoelens van het hart rond- borftig voor elkander open te leggen, — de natuur te laten denken , fpreken, werken . *— elk te liefkofen of zig van elk te laten , te doen liefkofen, vrijheid te beminnen en te verlenen, - ■te doen, het geen beide de fexen noodzaaklijk bevallig maakt in elkanders oog>- ware menfchcnliefde te koesteren, is dat ontugt? is dat hoererei? Vrouwen het genoegen te doen van haar als jonge Schoonheden te behandelen, en hunne egtgenóten daardoor gelegenheid te geven, om een ander op eene wellevende wijze te verpügten; — mag dat overfpel heten? 1— G Dat  C 98 > Dat ware eene geesfelende zedekunde ! — En de Mode vordert niets anders. ■ De Moralist had er niet veel tegen te zeggen. Wij fprakcn voorts over de voordelen, uie de Mode aanbrengt; ik beweerde , dat de bon ton ons opleidt tot op- regtheid , gemeenfaamheid, vrckloosheid, befchaafdheid, wellcvenheid. Dit deed mij lof wegdragen, en , was ik eene Dame geweest, ik had vleiende liefkofingen verwagt. De Postschuit. —— En dan vooral zulk eene liefde, — zeide ik, a's onze harten verenigd heeft. -— Wel hem, die daarmede dooiden  ( 99 ) den Hemel begiftigd wordt! • hij ge» niet op aarde een geluk, dat eigenlijk tot den Hemel behoord, om dat het daar alleen volmaaktwordt genoten. —— Goön! Welk een geluk! het te- der hart van eene edele Caroline te bezitten; • voor altijd te bezitten, » in zijn eigenhart, in zijn oog, in zijne hand, cp zijne lippen te hebben! — ' Zij bragt mij hare mond en handjes te gelijk. ■ Wij frnaakten de zoete heilige uitlatingen der fentimentele liefde , die zig vrij en zonder beloerd te worden , koefterd ; en ik geloof, dat wij nog in hetzelve onfchuldige po- ftuur zaten, toen men ons berigtte, dat wij te D. waren. Hemel! —- zeide ik, daar is de plaats onzer beftemming reeds. ■ G 2 He-  ( IOO ') Hemel! zeide zij, daar is de tijd reeds, dat wij voor een poos zullen moeten fcheiden. Nogthans beloofden wij elkander alles , en ik bragt haar naar haar Tante'. ■ Om niets minder of meer te doen, dan ik op den Titel van mijn werkjen gezegd heb, ■ zal ik hier wederom ccnige Anecdote's invlegten. Iets over de Mdsijk. In een Cezclfchap van Dames werdt over de Mufijk en Mufijk - inftrumenten gefproken. De fmaken verfchilden zeer. Zt-  C ioi ) Zekere jonge Dame zei , ik voor mij zoude de viool verkiezen; ■ dit is , naar mijne gedagte , het edelfte in-, ftrument , dat de Mufijk tot nog toe heeft opgeleverd. Men zeide , dat het jammer was, dat de Sexe de viool bijkans geheel aan de Heeren had afgeftaan. ■ Ja, —— fprak eene andere, -—- dat is tegenwoordig het inftrument du bon ton. • ■ Dan voegd het zekerlijk beter aan een Heer , dan aan eene Dame , antwoordde eene Mevrouw. Zo het mij voorkomt, moesten er de Dames dan in deelen, zeide hare zuster. De meisjes van omtrent twintig jaren fchomperlachten. G 3 Het  C *«« ) Het School der Ondeugd. In- de gouden Eeuw de Dichteren bloeide eene Stad door uitnemenden voorfpoed , en men vond er niet dan deugdfame burgers, dan regtvaafdige wetgevers. ■ Eene vleklofe Maatfchappei kend geepe ftraiFen; —— men moest een misdadiger, die, van elders hier gekomen, fchreeuwende ondaden gepleegd had , te regt Hellen. De Regters oordeel¬ den, hij was des doods fchuldig, en hun oordeel blonk van waarheid ; dan, niemand was wreed genoeg om het ge., velde vonnis ter uitvoer te durven brengen, -— Men deed den boosaart te voorfchijn brengen, en fchonk hem het leven; —— alleen, dit zou zijne ftraf zijn: Hij moest zig in het openbaar aanbieden, om aan de inwoners der Had ouderwijs te  C 103 ) te geven in allerlei ondeugd en boosheid ; het geen hij hierdoor winnen konde , zou hij tot onderhoud van zijn leven genieten, niets meer. • 1 Twee lieden werden aangefteld, die hem fteeds zouden vergezellen, en opzigt 0ver hem houden. De misdadiger nam dit genadig gewijsde met dankbaarheid aan. De uitroep gefchiedde terftond onder al het volk. Den volgenden dag maakte hij zig gereed tot het verfoeilijk onderwijs ; doch , het geen men gemakiijk gisfen kan, niemand kwam hem vinden. — De booswigt bad de Goden om de verhaasting van den volgenden dageraad , maar ,ook toen bedroog hem zijne mening; hij werdt wanhopig; de honger deed hem eene wrede pijniging aan. Wederom op zijn verzoek voor de RegG 4 ters  C 104 ) térs gefield, frneékte hij om ontheffing van de ftraf. Men ontfloeg hem onder de voorwaarde, dat hij in het vervolg met de daad zijne beterfchap betonen zoude. — De man werdt, zegt men, een der deugdfaamfte burgeren , en verkreeg de vrijheden der inwoning. ——> Was onze Maatfchappei van dien aart, wij zouden op dezelve wijze het kwaad (haffen kunnen. De Wijsgeer en de Jongen. Flosculo,:een knaapjen te midden zijner fpeeljaren, liep bij een wijsgeer fpelen, onderwijl dat deze den kijker Helde om voordeel te doen met eenen welgeftarnden hemel. • Wilt gij eens door die glafen zien? — vroeg de wijsgeer. 6! mijn kind i er zijn wonderen te befchouwen in dien Hemel, die daar boven u is, en hiertoe  ( m ) toe heeft men alleen zulk een verkijker nodig. De jongen huppelde van vreugd , en gluurde fonder een woord te uiten ; — zo ftrelend was zijne verwagting van iets vreemds te zullen zien. —- Wel nu , wat ziet gij , Flofculo? Niets, mijn Heer, — fprak het kind,— ik niets, mijn Heer! Arm jongsken, dagt de man, zoude uw oog reeds met vooroordeelen beneveld zijn; en hij bezag zelve de kijker andermaal , maar ze was wel ingerigt. Onderwijl ging de wijsgeer voort met zijn werk, en Flosculo met fpelen. Een poos daarna kwam hij weder en vroeg: G 5 Mijn  C 106 ) Mijn Heer, wat deedt gij gifler met mijne Moeder in den thuin ? - Niets liefje; wij fpraten mct Kan der. —- Neen, neen, ik heb het wel gezien. Loop; gij waart immers te ver af, om ons te kunnen zien ? Neen, . Mijn Heer! ik ftond voor het vengfterraam van onze thuinkamer, en zag door een klein verkijkertjen, dat ik heb. — Ö, Afijn Heer, —- daar kan men zo ver mede zien. - De wijsgeer lachte, cn Flosculo liep weg. _ De  ( io7 > De Dood van Caroline. Doch, om liever tot mijne reife weder te keren. De Lezer heeft Juffrouw ...... uit het geen ik van mijn verblijf te C. en vertrek naar D. gezegt heb, reeds van nader bij leren kennen, als een lief, beminlijk.en jong meisje, • als eene favoriete van mij en in wiens hart ik al eene tamelijke plaats befloeg. Wij fcheidden te famen; doch zeer ongaarne — van haar af voor het huis van hare Tante. Twee dagen daarna ontving ik van haar een klein briefjen , waarin zij mij verzogt, om haar naar de Comedie in eene koets te willen geleiden ; en het geen ik, om u de zaak zelve beter, dan ik mooglijk met mijne woorden zou kunnen , te doen  C 108 ) doen verftaan , hier woordelijk zal uitfchrijven.- Mijn waarde Heer ...,.! Ik had niet gedagt hier zo naar gelogeert te zijn. — Uren zijn dagen voor mij! Mijne Tante is wel een goed, maar tevens een oud mcnfch , die niet weet, hoe zig een meisje van mijne jaren gewoon zij te gouverneren. ■—- De gezelfchappen , die ik met haar zie, zijn mij meer walgelijk, dan ik durve te laten blijken. . Zo gij plaifier hebt, mij dezen avond naar de Comedie te geleiden, daar zij zekerlijk niet verfchijnen zal. — Kom dan zo ftraks bij ons aan huis; — houdt u als een goed vriend van mijn vader en geef quafi een verzegeld papier over, dat den naam van eenen brief drage , welken gij bij gelegenheid uwer rei- fe herwaard hebt mede gebragt. Alles  ( m ) Alles zal zig wel fchikken, en mijne rol blijft voor mij. . Wij zullen voorts bet gefprek op de Comedie brengen, en gij mi] proponeren , het geen ik u heb voorgeftcid. Alle ogenblikken vcrwagt ik u en ben uwe Caroline. pq Geef aan de meid een regeltjen tot befcbeid mede. De koets zal ik bezorgen. ■ ' Dit plan volgde ik en volgde het met gewenfehten uitflag. ^ reden te famen naar de Comedie. Het was voor ons eemfcernelfchc avond; — en, naar dien men een feboon zedelijk ftuk over de Liefde fpeelde , had Caroline zo wel als ik drie Engelen-uren. Niet  C ï» ) Niet alleen bragt ik haar weder t'huls, maar ook deed hare Tante ons het plaifier van mij dien avond op haar foupóe 'te vragen, het geen ik met drie woorden aannaam. Onze affpraak luidde, dat wij des anderen dags , zo het weder gunftig was, met hare Tante zouden touren , en ik vertrok zo blijmoedig , als Caroline immer zijn konde. Men bepale dan niet ligtvaardig , hoe ik mij zeiven gevoelde , toen mij den volgenden morgen berigt werdt, dat Juffrouw .... in dien gepasfeerden nagc aan een hevig toeval in den ouderdom van omtrent twintig jaren overleden was. ■ Ik weet niet wat mij j^rst of meest aanviel, fchrik, droefheid of wanhoop;— ik was van alles wat; en van alles te gelijk. Ikfchreide, fonder  der het te weten ; nü liep ik verwilderd door mijne kamer, dan fprak ik Caroline aan, dan dreef mij de wanhoop weder naar buiten, en deed mij ials zinneloos de eene ftraat in, de andere uitlopen. In een woord, ik was iets, het igeen ik niet befchrijven kan, en het geen ik niet befchrijven zal , al konde ik. Na drie dagen in dien rampzaligen Haat, want zodanig was dezelve in de daad , ■ te hebben doorgebragt, fonder iets het minde ten aanzien van Caroline's wederkomst gevorderd tezijn.— Na drie fiaaplofe nagten —— wendde ik de ogen mijner ziele van haar fterfbed af en vestigde dezelven op hare ftatige baar en begravenis, —— hoewel de tranen mijn lighaamlijk oog zouden verboden hebben daar van iets or.dcrfcheidenlijk te zien. ■*—■ Ik  ( "2 ) Ik zeide tegen mij zeiven, —1— gij zult geen aanfchouwer zijn van den trein, die Caroline's doodkist huiverig naar het graf volgd. — Dit zouden voor u nieuwe dodelijke grieven zijn; gij zoudt uwe gezondheid mooglijk voor al Uw leven verkwisten , zo gij langer hier bleeft; hierom moet ge hoe eer hoe beter tocftel maken om Van hier te vertrekken en met deze plaats ook Caroline vergeten. —— Vergeten , dagt ik, ■ dat zal ik niet kunnen doen. ■ Ten drie uur des rlademiddagS ging ik in het rijtuig zitten , en vertrok met mijn knegt naar E. Dewijl nu in de volgende drie maanden, of omtrent zo langen tijd, de droefgeestige nagedagte aan het voorgevallene te D. mij zo getrouw bijbleef, dat ik niet durve ondernemen , mij zei ven in dit  C "3 ) dit tijdvak voor een man van gemeen menfchenverftand te verklaren, kan men gereedlijk nagaan , van wat natuur dit gedeelte mijner reishiltorie zij; —— treurliederen, •—— licfdezugten aan de fchim van Caroline, befpiegelingen, die waarlijk meer dweeperij dan bondigheid vertonen, lofredenen aan het tranend oog, alles behalven reisfragmenten, ■ ■ kan mijnen lezeren niet behagen , om dat zij Caroline noch gekend hebben ,• noch zo gekend hebben als ik. Hierom heb ik befloten , alle aantekeningen van dezen aart, die mijn Dagboek aan de hand geeft, uit te laten, en liever met u tq beginnen van dien tijd af, waarin mijn geest meer opgeruimd begon te worden, — het geen ik niet weet, boe door den Hemel in mij gewrogt, — en ik dus wederom een bekwaam wezen werdt, om te reifen ten voordele van mijn Journaal. H Frag-  C 114 ) Fragment Uit de egte Jaarboeken der Stad F. Egte Jaarboeken der Stad F. Die heb ik nooit gelezen, dagt ik, • en ftak het bladjen fluks in mijn zak. '• Niemand had gezien, dat ik het van de ftraat opraapte.. In het logement terug gekomen , trad ik in mijne kamer , en daar ik nu niets van belang te verrigtcn had, begon ik met veel nieuwsgierigheid het papier te lezen. Pag. tT 73. Men zeide nogthans , dat deze Dame van hogtn Ac'-' was, en fommige lieden maakten, om dit te bewijfen , de aanmerking , dat zij , doch niet haar man , • 1 met verfcheiden' jonge Edellieden gemeenfaame verkeering hield. Deze  C Ii5 ) Deze fterf in het agt en zeventigfte jaar van zijn leven, oud in blindheid ert gebrek, — hij liet haar behalven jeugd en fchoonheid, ookgroote fehattenna. —• Men zeide ook , dat haar bij dat fterfgeval gebeurd was , het geen bij bitter bedroefde vrouwen niets vreemds is, te Weten , dat zij 'niet fchreien konde. Men weet hoe nadelige gevolgen dit voor de gezondheid der fexe hebben kunne, — en mooglijk vinden wij in haar perfoon een nieuw bewijs ; ten minfte, Mevrouw viel etlijke weken hierna in eene onpaslijkheid, die uit hoofde van haren aart, bij de Geneesheeren bekend ftaat, als eene der fiependite ziektens, en die gewoonlijk uit vrouwelijke zwakheid ontftaat. Door een tweede huuwlijk kreeg zij nog vier kinderen. tl 2 Mees-  C 116 ) Meester Godibald. Omtrent dezen tijd fterf alhier in den ouderdom van bijkans vijf en veertig jaren , Meester Godibald, een der groot- fte Geleerden van zijnen tijd; het Regt was eigenlijk het gene, waarover zijne hoofdftudie ging, maar hij was tevens, — ö zeldfaamheid! een groot Natuurkenner , en had alle de verdien4ften van een Geneesheer. Pag. ii 74. Wanneer hij in een gezalfchap was met Dames , wist hij op eene behendige wijfe uit te rekenen , hoe groot eene maat van warmte ieder Dame bezat, — welke afwijkingen hieromtrent plaats hadden van het gemaatig- de zo genaamde bloedlaauwe , hoe veele graden in bepaalden tijd hunne warmte gerezen of verminderd was, alles volgens de beste Thermometers. — Verder bezat hij de kunst, om te kunnen  ( U7 ) nen zeggen, welke Juffer de meeste lichtftralen door de refractie in zijn oog deed vallen; wat Heer en Dame in het gezelfchap vatbaar waren voor onderlinge fympathie, en wie niet; wie openhartig was of veinsde; ■— van waar de blofingen bij het Jufferfchap ontftonden , uit de fchaamte, uit diepdenkende nafporingen, of om dat zij vapeurs hadden. en nog oneindig meer. Ten aanzien van zijne Geneeskunde weet men onder anderen het volgende geval. Op zekeren middag ten eten zijnde bij eene rijke Mevrouw in deze Stad; vond hij hare dogter , een meisje van twee en twintig jaren, zeer ongefteld , en bij uitftek treurig. De Doctoren hadden verklaard , dat zij aan eene teringziekte kwijnde, om dat zij d&aglijks in kragten, in eetlust, in vrolijkheid afnam, en daar H 3 en  C iis ) en boven hoe langer hoe bleker en magercr begon uit te zien; — in een woord, de gehele waereld agtte haar onherftelbaar. Meester Godibald ondernam het egter haar te genezen; hij flaagde in zijne onderneming, want de jonge Juffer werdt van dien tijd af en vervolgens zeer gezond, en had het voorkomen eener masfive menfchheid; enkel door het gebruik van eenlge Confortan- tia, die Godibald haar voorfchreef. Men floeg in de handen , als men haar zag, en zei: Hemel! wat wordt het mei!je dik en vet! • 1 Hoe wel dit nu in dien graad niet altijd bleef aanhouden, is zij egter tot haren dood toe zeer gczcnd geweest, en zo zij nu en dan bedlegerig wierd, het was meer Iangwijlig, dan gevaarlijk voor haar. Ik  C «9 ) Ik heb boven vergeten te melden , dat zij bij deze gelegenheid de vrouw van Meester Godibald geworden zij. Reeds op zijn drie en twintigfte • jaar begon hij een werk te fchrijven, onder den'Titel van, Hiftorifche Verhan¬ deling , over het wezenlijk nut , dat eene behendige Vroedkunde aanbrengt voor menJchen van allerlerlei rang en fexe , in de Maatfchappei. Indien men de fchriften van voorname mannen, naar de vatbaarheid vart hunne makers mag afmeten , Pag. li75. en geloof verlenen aan het natuurlijk zeer gevoelig, oordeel van eenige vrouwen , die. gemeenfamen omgang met Godibald gehad hebben , ■ dan zijn wij verpligt tot roem van dit werk te zeggen , dat het in alle opzigten beantwoorde aan het welmenend oogmerk van den SchrijH 4 ver,  C I20 ) ver, en kenmerken droeg van zijne innerlijke menfchen - en vroedkunde. -— Jammer is het maar , dat Godibald, toen hij reeds een groot ftuk van het tweede deel, drie delen in Folio zouden er zijn uitgekomen, had af- gefchreven, en men het eerfte deel zoude beginnen te drukken, van de waereld cn van zijn bock afgeroepen wierdt. Dus hadden wij, na zijnen dood, eene, hoewel uit eene ondervinding cn nafporing van een en twintig jaren opgemaakte , egter nog onvolkomene verhandeling over de vroedkunde; dit, gevoegd bij het uitgebreidde nut van het gefchrift; heeft eenige vroedvrouwen in deze Had het befluit doen nemen , om de Copij , van Godibalds erfgenamen a tout pris te kopen, en daar door te verhinderen, dat niet alle de Dames, vooral hier ter plaatfe, een werk van dezen aart lezende, meesteresfenin de geheimere vroed-  ( m 3 vroedkunde wierden. Zelfs wil men, dat zij daartoe penningen zouden ontvangen hebben van eenige Dames, welker verlosfings - hiftorien Godibald , tot opheldering , in zijn werk had ingevlogten, en die bijzondere redenen hadden , om niet als Kraamvrouwen bij de ganfche waereld bekend te willen zijn. ■ Wat hier van zij; het gaat na dien tijd de vroedvrouwen hier ter plaatfe uitnemend wel, zij verdaan hare kunst volmaakt , en men ziet veel meer kindederen , dan men weet, dat 'er geboren worden. De Dichtkunst. Drie grote mannen drekten gelijktijdig tot eer en roeni voor deze dad; de een was een onnavolgbaar Dichter; — de ander een uitmuntend Muficant, — en Pag. ii 76. de derde een zeer vermaard Schilder. H 5 De  i Deagting, het aanzien, dat deze Kunftenaaars bij heel de waereld vonden, deedt hun niet meer eere aan, dan waarop zij wan wegens hunne verdienden aanfpraak hadden ; ook fielden zij op elkander waren prijs ; niemand hunner ftondt naar roem boven zijne mededingers, of was laag genoeg van eene trots fche eigenliefde te doen blijken, die de fchitterendfte verdienden in de waereld, zo zeer bezwalkt. Maar welke dezer drie kunden den voorrang verdiende, dit gaf hun bij aanhoudenheid dof tot eenen vriendelijken twist. —- Natuurlijk was het , dat elk voor zijne meest geliefde en meest geliefkoosde kunst pleitte, en het geen dit gefchil van eenen zeklzaamen aart deedt worden, was, dat ieder den hemelfchen oorfprong zijner kunst , met alle kragt van redenen daande hicldt , en poogde te verdedigen. Ken  ( I23 ) • Een man van beroemd verftand werdt regter gemaakt in een gefchil , waarin de partijen zelve geene uitfpraak doen konden, en welks befJisimg niet fcheen te kunnen plaats hebben dan ten nadeele van twee der drie Kunftenaren, Men vroeg hem naar zijne gedagten; — de Dood zal het gefchil beflegten, zeide hij, en , hoewel niemand den zin dezer woorden in dit geval begreep , wilde hij egter niets meer zeggen. De Kunstgenoten hielden te famen vergadering, om te handelen over de meping van hunnen vriend; te ver- geeffch. De zaak werdt rugtbaar en kwam ter oore van de Theologanten, die allerleie gistingen over de zaak maakten ; te vergeeffch. -— Onder de Rechtsgeleerden bragt men ter verklaring van het raadfel verfcheidene inter- esfante quaeftien op de been. Bij voorbeeld; In hoe verre een Regter duis- i  C 124 ) duistere vonnisfen mag vellen? hoe ver het Jusdifferèndi ga? van welke kragt vonnisfen zijn, die geveld worden na den dood van een der partijen ? of in dezelve ook expenforum compenfatio vallen kan, enz.enz. — te vergeeffch. — De zaak bleef duister cn onverftaanbaar. ■ Pag- 1T77. Eindelijk fterf de Dichter. Men beweende hem; er zweefden Lijkgczangen onder het volk; — treurig volgden de Voornaamften der ftad, benevens de Muficant en Schilder, zijne baar. Hij werdt begraven; en nu zag men de waarheid verklaart van 's Kunstregters woorden : want men las op de grafzerk deze régels t ■ Olm  c m ) Obüt Ao. (Als of het een bordeelhuis was, zeide Mevrouw . . . .) De Heer **. ging eiken zondag driemaal, en dan nog eens in de week ten minfte. Ja maar, de Heer **. is een hemelfch man, r zeide zijne kindermeid tegen eene harer buurvrouwen. • Ha, ha, ha, ha, ha! Mevrouw f komt weinig den Godsdienst bijwonen; — Daar is reden voor, —> zeide  C »*r ) zeide Madame X. — want haar'man is eenen geruimen tijd uit de ftad geweest'* en nog. • Is de Jonge Heer X. X. bij haar gelogeert? •—- De meid van Baron ***. wist mij de* zen middag te zeggen , dat er fchoon gepredikt was. Och! ja, zeide zij. Geen wonder, zeide hij, zo een kundig meisje! ■ Pag. 'ii78. A, b, c, d, e. 1 ab , eb, ib. —■ kom, tot, zot^ dat. ■ Ik ging op de ftraat voorbij een troup met menfchen , die over zekere Dame fpraken. Zij is getrouwt, zei de een. Net geraden, zei de ander. Neen,  C 128 ) Neen, zei een derde , want zij komt des zondags altijd tweemaal ter kerke. — en als 'er des avonds gepredikt wordt, driemaal. —— Daar maakt gij een fluitreden, dagt ik, die in zekeren zin zou kunnen worden goedgemaakt, doch niet bij den Heer Logicus. De Musicant. De Heer **.**. was gedebaucheert aan .zekere Coquette, aan welke hij lesfen op het Clavier gegeven had. ■ Na dat hij begraven was , vond mei dit volgende op zijn grafftaan: Hier rust een Muficant, die aan het fpelen van Duel's weleer zijn rust, leven en gezondheid waagde;—— nu mag hij een Solo ipelen. Het  C 129 ) Het Duel, Het geen deze Stad in geen dertig jaren gezien had, dat gebeurde thans, Twee jonge Heeren van rang kregen he- vigen twist; zij daagden elkander uit met alle de woede van eenen minnaar , die zijnen mededinger aanvallen wil. Tijd en plaats tot het twee- gevegt werdt terftond beraamd, en de Secondes werden uitgekozen. De tijd kwam; men verfcheenop de plaats der bloedftorting; men zwoer elkander den dood; trok de klingen ; beefde, en ftak elkander de hand toe! Het is over het algemeen reeds lange door de onderzoekers dezer eeuw opgemerkt , dat de hedendagfche tweegeI veg-  ( 13° ) vegten even bloedeloos zijn, als het oblaat van de H. Moederkerk. De Bijbel naar de Mode. Op het einde dezes Jaars gaf ze hier mist mijn Fragment een bladjen. — Doch ik zal de plaats daarvan open laten ten nutte van die genen , die door den tijd gelegenheid mogten vinden , om het werk zelve in handen te krijgen. ' Hun Hoogglns. zullen dan de goedheid hebben , 'van deze open plaats uit den Schrijver zelve aan te vullen; - dat gefchicdt toch meer. De-  C 131 ) Defect. I a De-  ( 132 ) Defect. Pag.  C 133 ) Pag. 1181. Ach mij rampzalige! riep zij uit, die gefchapen ben, om de driften mijns vaders te ontvlammen! om hem in 't verderf te ftorten! —— Hemel! riep zij uit, moest ik daar toe geboren worden? daarom fchoon zijn? daarom mijn vader liefkozen ? daartoe mijne tedere moeder overleven? daartoe? maar gij weet , ö God ! hoe onfchuldig ik dit deed. Gij weet, wat op mijne flaapkamer gebeurde; wat woorden uit mijne mond gingen. Wanhopig zat zij, met het oog onbeweeglijk naar boven. Haar vader was enkel wanhoop en berouw; hij lag fpraakloos tegen den grond, als een doemeling, die de vloeken des Hemels verwagt; dan vloog hij weder.op, en fcheen zig tegen den dood te verharden. Onfchuldig , onfchuldig, riep hij. 1 3 Zij  ( 134 ) Zij ijlde het vertrek uit. Haar vader bleef daar, en vervloekte zig. « In deze redeloze ogenblikken, daar zij zig zeiven en haren vader als verloren befchouwde, nam zij een allerwanhopigst befiuit. Zij verliet ft.il haar huis, vlugtte in overgedreven haast de ftad uit, en dwaalde eenzaam en fchreiend daar buiten. Nu eens liep zij rennende, als een zinneloos menfch , den weg over; dan ftond zij weder onbeweeglijk , met het hoofd naar den grond; en fcheen naar huis te willen keren; en dan ging zij met eenen ftatigen tred bitter lchreiënde voortwandelen. Toen de avond viel, was zij reeds kleine twee uren van de ftad verwijdert. — Zij ging in een fomber hutjen van eenen landman, die hier zeer eenfaam woonde, en verzogt om heiberging voor dien nagt. De huisvader, die een deugd- faam man was, had, medelijden met haar, cn  C 135 ) en flond daadelijk haar verzoek toe; r Wel bemerkende aan alle de uiterlijke omftandigheden, dat zij om een of ander fmertelijk noodlot vlugtende was, dagt bij bij zig zeiven: Zie hier een dwalend Sterveling, die veelligt zeer beminnelijke deugden bezit. Zo ik haar herberge, doe ik een werk der Engelen. Hoe onvatbaar de vader ook was voor bedaarde overdenkingen, had egter de langdurige afwezigheid van zijne dogter hem gelegenheid verfchaft, om van zijne eerfte en hevigfte aandoeningen terug te komen , en met fchrik zig te herinneren, dat hij haar in zo vele uuren niet gezien had. Hij zogt haar in alle de vertrekken, maar te vergeeffch. . Dc dienstboden wisten hem te zeggen, dat zij voor eenige uren was uitgegaan Pag. 1182. Hij vroeg met een verwarde ftem en wanhopige houding bij de * 4 buren,  C 136 ) buren, of men zijne dogter gezien hadt.Hij ging bij zijne familie rond om te vernemen , of zij daar was. — Niemant wist hem iets te zeggen; eindelijk vernam hij aan de poort, dat men haar langen tijd te voren de ftad hadt zien verlaten. • — Ja, zo verfoeilijk is de heerfchappei der driften, dat de eene derzclven ons niet zelden in de andere ftort; en dat wij van erg tot erger komen. Hoe dikwijls gebeurt het, dat een fnode booswigt in hevige woede ontfteken wordt tegen het onfchuldigfte flagtoffer zijner ' wreedheid , wanneer dit eenen onverwagten ftaP doed. — Toen de vader eenig bcrigt kreeg van de vlugt van zijne dogter, gevoelde hij in zijnen beeicm een vuur'van bitterheid en wraakzugt, dat fterk genoeg was geweest, om zijne dogter op dit ogenblik geheel en al te vernielen, en van het leven te beroven. - In.  ( T37 ) Indien ik nog iets vermag, zal zij het fchavot beklimmen, riep hij terwijl hij het rijtuig inklom , waarmede hij haar ging nazetten. "t Was reeds nagt geworden , - egter wist hij het huis- jen, waarin zij was, ik weet niet door wat middel, te ontdekken , terwijl zij wenend voor haar lomber leger zat te bidden , hield hij met het rijtuig voor het hutjen ftil , en riep bulderend, doe open. De huisvader fidderde , en het meisje herkende de ftem van haren vader. Wat zij gevoelde, wat haar vader fprak, wat er bij hen allen omging, eer de morgen aanbrak , zal ik niet befchrijven , om dat ik het wel kan gevoelen, maar door woorden niet aan anderen doen gevoelen. Een ieder denke! — Hij reed des anderen dags al vroeg met I 5 haar  C 138 ) haar naar de ftad; deed het geregt vergaderen , en bragt haar voor de Vier- fchaar. Ziet hier, Mijne Heeren ! —, zeide hij, Ziet hier eene eerloze dogter, die, behalven dat zij haar eigen en mijn geluk fchandelijk aan hare vervloekte driften heeft opgeoffert, mij nog de, ze grieve wilde aandoen van mij door de vlugt voor eeuwig te verlaten, en bij de waereld uit te krijten , als een wreedaart, een moordenaar van mijne kinderen , die hen door wrede mishandelingen dwong , bij het jammerlijk zwerven troost te zoeken , cn te bedelen. Zie hier is zij ; zij , die de hoer van mijn knegt is; zij is zwanger. Het rampzalige meisje , in het welke de Hemel deugd gelegt had! • . Zij ftond Hora als een Engel bij de menfchen. Haar vader had haar wreder fmerten dan den dood aangedaan, en haar vader riep nu om de wreedheid van  C 139 ) van den Regter over de martelares. De moordenaar werdt de befchuldiger, — en hij , die haar het leven gaf, wilde haar den dood berokkenen. Pag. 1183. De verftomming van het meisje, waardoor fchrik, hartenwee en onfchuld fpraken, had eenen graad van befchuldiging tegen haar; de regter kreeg kwaad vermoeden; men bragt haar in verzekering , en de knegt van haar vader, was de doemeling, wien het geld belezen had, om te zweren, dat zij hem verleid had. < Toen zij nu van hare vrugt verlost was, want zij was waarlijk zwanger bij haar vader; —— en toen zij genoegfame kragten had om den kerker te verlaten, toen naderde het gedugt ogenb! ■— • Zie daar mijn pruikemaker. Nu het vervolg hierna, Frag-  C 140 ) Fragment, uit het Dagboek van een petit maitre. Maandag den 14. November ... Mijn Pruikemaker wekte mij dezen morgen ten half elf uur, die fat. Ik vreef mijne ogen a 3 il h— y // // * b 2 - 8 - Z. Ik ftond morbleu in mijn onderbroek. Ce ft un diable dat hij niet vroeger gekomen is- —~ Hij kapte mij toch vrij wel met vier boucles. Onder mijn dejeunée las ik Voltaire. — Mijn valet de chambre kleedde mij om half twaalf. —- 'Er was een fcheurtje in mijn fatijnen broek. Dit is zeker van het danfen van gister gekomen. Ik deed ook, par ma foi heerlijke pasfen. —- Jean gaf mij mijn zwarte zijden broek. Malgré moi meest ik mijne oude fchoenen van voorleden  ( 141 ) leden week aantrekken. Men moet zig chagrineren , dat men hier in Holland zo lang naar een paar fchoenen wagten moet; Monfieur T. bezorgde ze mij te Parijs in eenen halven dag. Ik liep naar het Toilet van MadaA me . Hare Kamenier was bezig met haar te coifferen. Je faifoit mes compliments. — Madame lonkte mij toe.— Al zo tout dfait en ordre mon cher P...? zeide zij; — ik kuste hare lieve hand.— „ Mietje , die boude zit niet goed, j} kind," „Mevrouw, ik zal hem „ verfpellen." „ Gij moet mij toch „ en Herifon coëfferen. Hoor je," ■ „ Mietje kapt toch Charmant. Ma- „ dame is altijd het beste van de Dames» „ d la Mode." Ik dineerde bij Madame. Mon-, fieur .... moest naar buiten op een. visjen; ik diverteerde mij char- mmU Na het dejjert fpeelden wij een  C 142 ) Cetipartijtjen. Madame. . . moesÉ op het grote Bal zijn; ik ook. - Wij abfenteer-den ons dus, om ons te verkleden. —<- Ik deed mijnen geborduurden rok aan. — Mijne zijden kousfen , die ik eergister van Madame B. uit Parijs kreeg, ftondea a merveille. De jonge Madame A. en Maiayne K. kwamen mij in de H.. . . ftraat tegen. ah!' * met hoe veel tendresfe werdt ik gegroet. . De jonge Madame A, zag nog eens om , en knikte mij toe. De avond van eer- gister bij den Raadsheer D. zal 'er geen kwaad aan gedaan hebben. Ik heb cok veel moeite gehad , om die Solo goed te leren. Op het Bal had ik de eer met Mada- ■ me P. te danfen Zij is bij- mijne Ziel een Ange, ja waaragtig , c'ejl mie beauté d meryeille. —— Na het Bal bad ik het-, fenfibel plaifier van haai- naar1 huis  C 143 ) huis te geleiden. , Ik bleef nog tot 1 een uur bij Madame P. Wij fpra- ken nog van het Bal, van de Freule S.» ' van Monfieur L. enz. enz. De Sympathie is toch alles op aarde. — I Wij waren alleen. -j o -h o \ tt // — \"\ r b 1 + X 3 c. P.-i * . B. 5.4* ,!S. r. +0 +. enz. enz Ten half twee uur kwam ik'thuis. — Ik i heb mij van dag parfaitement geamufeert. — lik was een weinig geëchauffeert, » Terwijl Jean mijne fchoenen uittrok, ! fchreef ik eenige billets doux. ■ Hét Kerkgebed. De Middagfchüit was mij ontvaren; — lik moest dus tegen wil en dank tot de 1 nagtfchuit refolveren. Den namiddag I bragt ik nog in het Hotel door ; < I bet werdt zes uur; — ik ging naar de Ifchuit: Onderweg bedagt ik iets» ora  C 144 ) Om mij bij gebrek van gezelfchap te kunnen amuferen. Ik liep in een Boekwinkel , doorzogt eenige boeken , eindelijk floeg ik er een op. Het was Hoogduitfch. De afbeelding der Vrouwen met zwarte, en der Schonen met blaauwe ogen las ik op een blad, dat den inhoud des boeks behelsde. Hoe veel kost dit , vroeg ik met drift. —■ 't Is Hoogduitfch, Mijn Heer , — zei de Boekverkoper , en daarom kan ik het u voor drie guldens geven. Ik ftak bet in mijn zak , fchoon ik overtuigd was , dat hij mij voor een daalder be» droog. — Ik had geen tijd om te dingen , en de titel van Jiingling beviel mij te veel , om het niet te kopen. Enfin, ik betaalde hem, en liep met eenige vergenoegtheid naar de' fchuit. . Het was nog een half uur te vroeg,— op de ftraat wandelende las ik eenige pagina':? in mijnen Jiingling. Het boek  ( 145 ) boek'beviel mij zeer; —- ik was be; vreesd, dat ik gezelfchap zou krijgen, en daardoor niet kunnen lezen ; dus liep ik naar den Commiffaris en huurde de roef. In de fchuit komende , vond ik een boek op de tafel liggen, getitelt Christliches Magazin. Ha! alweder Hoogduitfch, dagt ik , en iloeg het op. Uit een Kerkgebed in Kempten. Nog in Junij 1778. heeft men in de Kemptenfche kerk , in het Bisdom Kempten dit gebed gehoort. O ! gij mijne lieve toehoorders! — laat ons God bidden, dat hij ons bij de Catholicque leer behouden wil, en de leugenagtige praters verderven. — Erbarm gij u onzer, gij hoogge- - K loof-  ( 146 ) loofde , en hooggebenedijde Juffrouw Maria! behoed ons voor de langftaar- tige Brandenburg/die grote helhonden, welke vliegen als de duivels en nagtfpoken; alsmede voor de Zweed/die bedelhonden, hunne vorften, en de Rusjifdie landhonden en ketters; en voor de bedelhonden dezer vorften , dat zij ons niet aan¬ vatten, zo als het in 1630 gegaan is, — toen zij als de duivels uit de hel geweest zijn, naamlijk, die het met de Lu* therfdien gehouden hebben, toen zij ons hebben willen uitroeien. ■ O Heilige Moeder' Gods! wilt toch uwen lieven zoon bidden , en hem bevelen, voor alle- Heiligen in den Hemel, dat zij ons helpen. ■ O Heilige Moeder Gods! wat maakt gij , dat gij zo lang Uil zijt , en in generlei wijze dezen heiligen patroon geenen raad geeft, en het ons evenwel belooft-hadt ; wij zullen ons vast bij  ( 147 ) bij hem houden, zo zult gij ons helpen. Wij bidden u , dat gij uwen zoon fcherp toefpreekt, en hem beveelt, ten einde wij verder geloven , als wij tot nu toe gelooft hebben,— en door de heilige Mis/en bidden, dat de duivelfche ketterfche Zweden, en de moorddadige Saxen en Silefiers en ook al wat Lutherfch is, uitgeroeid worden en voor ons plaats maken mogen. O, bid gij zo, Heilige Moeder Gods! — en beveel uwen zoon , dat hij ons het ruwe gefchreeuw der Lutherfchen toch niet wil laten horen, en dat gij dezelve ganfch en gaer uitroeien, en verftoren en ter helle ftorten wilt. — Laat ook niet toe, dat zij onze heilige Domkerken befchutten mogen , zo zullen wij 'alle dag, veertig Vaderonzen bidden , en 'veertig Ave Maria 's bidden , —— A- imen. —■— 1 K 2 He-  C 148 ) - Hemel zijn er nog zulke lompe en redenloze fchepfels in zulk een verlichten tijd, als deze is? dagt ik, — en begon eenige Theologizerende gedagten door mijn hoofd,te halen. Schipper, is er plaats in roef? —* vroeg eene Dame , terwijl de fchuit aan een Buitenplaats aanlag. Mevrouw, een vreemd Heer beeft ze afgehuurd, zei de Schipper. Ik fmeet het Magazin neder en liep uit de roef. Mag ik Mevrouw eene plaats offereren ? prevelde ik bin¬ nen 's monds, tegelijk eene diepe buiging makende. De Dame repliceerde iets , maar de fchippersknegt liet een luik van het ruim vallen, en maakte dus dat ik het niet verftond. Ik fprong uit de fchuit, en hielp de Dame in de roef. met een air , dat mij, die mij voor geen petit maitre uitgeef, vrij wellevend af-  C 149 ) afging. -— Enfin, Mevrouw zat in het eene hoekjen, en ik in het andere. De Winkel te G. Vol van Romanesque idéés doorwandelde ik den fatfoenlijkften hoek der ftad G. en maakte bij mij zei ven ftille befpiegeling over de voortreflijke gebouwen, die ik zag. De meesten behaagden mij, maar boven allen een , het welk volgens de Jonifche bouworde zeer kunstrijk en ftout was opgetrokken. Een ogenblik daarvoor flilftaande naar de gewoonte der vreemdelingen, — herinnerde ik mij de gulden fpreuk der hedendagfche Geleerden, ■ dat alles in de Natuur Phyfiognomie is. Dit denkbeeld kwam mij ter goeder uure bij, want het leidde mij tot eene zeer gewigtige en voor de waereld, wetenswaardige overdenking. K 3 Is  C 150 ) Is het waar, dagt ik , dat alles in de Natuur Phyfiognomie is, dat er niet alleen geen menfch, geen dier , maar ook geen plant, beftaat , waar in geene uiterlijke zigtbare tekenen van inwendige hoedanigheden en wijzigingen zig opdoen, is dit waar,— dagt ik, gelijk voorname mannen ons verzekeren , waarom is er dan ook geene Huizen-Phyfiognomica te beoeffe- nrn ? Waarom heeft men tot nog toe verzuimt dezen nuttigen tak der La. vateriaanfche ftudie te beftuderen? — Zijn 'er niet zeer natuurlijke overgangen van de uiterlijke geftalte der huizen, tot derzelver inwendige gefteldheid, of liever den inwendigen en uitwendigen toeftand hunner inwoners , — bij voorbeeld: — Is een fchoon kunstrijk gebouw, niet een teken van den goeden fmaak, niet alleen des bouwkundigen, maar ook des oorfpronglijken eigenaars? Kan men zig, bij het zien van een mismaakt huis, een verflandig bouwheer voordellen, fonder  C **f ) der alle de vastigheden der Phyfiognomic- kunde te ondermijnen? Is het niet 'even zo zeker, dat, een paleis bewoond wordt door aanzienlijke vermogende lieden , als dat een bouwvallig hutjen ten verblijfplaatie van arme lieden verftrekt ? 1 Dit paste ik bij mij zeiven op dit huis toe , en zeide, voorzeker is en blijft de Heer, die het zelve heeft doen ftigten, een man van goeden fmaak, een fraaidenkend man, — en hij die hetzelve nu bewoont , het zij hij de oorfpronglijke of tweede of derde eigenaar zij , is ontwijffelbaar -iemant van rang en middelen. Het laatfte is volkomen waar , zeide hij , maar het eerfte zoude ik niet toe, flemmen. En waarom niet ? vroeg ik. K 4 Om  C ï5* > Omdat, zeide hij, de man , die het heeft laten bouwen, llegts een halfjaar, na dat het voltooid was, door zijne fchuldeisfchers is genoodzaakt geworden , zijn huis te verkopen. Een fchoon bewijs , zeide ik, tegen mijne (telling, dat hij een fraaidenkend man moet geweest zijn. Daarom fchoon , om dat een gek, of een losbol of iemand, die alleen op aangenaam , en niet op nuttig ziet, -— nooit een fraaidenkend menfch kan gezegt worden te zijn, — zeide de vreemdeling. — Gij moogt uwe wijs van redeneren vrijelijk behouden, zeide ik. En gij de uwe, zeide hij, ~ mij den rug toekerende. Al verder en verder voortgaande , en t'ei-  C 153 ) telkens mijne halfgewettigde kunst-toepasfende, kwam ik eindelijk voor een. huis , het geen volgens de Phyfiognomie, dat van een Burgemeester ; maar volgens de realiteit der zake , een Lakenwinke was. * En, dewijl mijn kleed door het menigvuldig dragen en reifen eene Phyfiognomifche kaalheid gekregen had , die eene berooide beurs fcheen aan te kondigen, eri die mij in een gezelfchap van Dames weinig eer zoude hebben aangedaan, kwam het mij allerbillijkst voor , daar binnen te treden , ten einde mij, zo het mooglijk was, van een nieuw kleed te voorzien. Zo dra ik binnen kwam, vroeg de huisheer mij , wat er van mijne ordres zijn mogt? ik befioot, hem niet lang in het onzekere te laten. Mijn Heer , ■ ik wilde een best K 5 nieuw-  C 154 > nieuwmodifch laken tot een kleed hebben. Als het u gelieft, mijn Heer ! van wat couleur? < Om dat ik dit te voren niet gepradeJlineert had, zeide ik hem , dat het mij onverfchillig was, ■ en vsrzogt, dat hij mij ftoffen van allerlei couleur wilde laten zien. Ik zogt mij een laken naar mijnen fmaak uit. Ondertusfchen zag de man mij aan met een arends-oog, en vroeg , of ik een buitenlander was? — Mijne taal verraadt mij, zeide ik. Hij erkende het, ook wist hij bij ongeluk uit mij te vernemen , dat ik een Edelman was. Hoe  C 155 ) Hoe veel kost dat laken? vroeg ik, mijne goudbeurs uithalende. Toen hij zag, dat ik in flaat was om de hoogde prijs te betalen, i—- hoewel er in de daad niet veel overbleef, ■ deedt hij met eene eerbiedige buiging zijnen eifch, en hield het oog drak op mijnen rok gevestigt. Wij maakten eene koop , waarbij de winkelier zekerlijk zijne rekening vond , doch , welke ik mij liet welgevallen , om dat de nood mij drong. Hij recommandeerde mij een kleermaker , waarover ik mij naderhand met het hoogde regt wel duizendmaal beklaagt heb. -— Ik bad hem, dat hij iemant met mij wilde medezenden, om het laken enz. in mijn logement te brengen. Een winkelknegt vloog toe, en bood zijnen dienst aan. Neen, zeide hij, maar roept Juffrouw Lotje eens van boten. Lotje kwam terdond naar^be- neden,  C 156 ) aeden , en maakte mij op eene bevallige wijs haar compliment. ■ j Lotje ! — wilt gij eens met Mijn Heer de Baron naar het logement gaan, om dit goed te brengen? Zij neigde driemaal voor mij, zag mij vriendelijk aan, febikte haren halsdoek in orde, vloog naar de binnenkamer, kwam een ogenblik daarna weder , en vroeg mij met den vleiendften tongval, of ik nu verkoos te gaan? Wij gingen de deur niet uit, voor dat de winkelier mij met een half doufijn uw dienaar Mijn Heer , naar het hoofd geworpen had. Juffrouw Lotje, mijne medegezellin was een meisje van opgeruimd humeur, en bij uitflek fpraakfaam. • ■ Dit, bij hare fraaiheid en bevallige losfe kleding gevoegd , maakte haar dermate menfehebjjj^ dat hij , die flegts een menfchelijk « Maar het was om mij te misleiden, en zijn bedrog een weinig te vernisfen : dat hij mij zo vriendelijk bejegepde. Schoon nu elk lid dus verfchillend over de zaak oordeelde , kwam men egter ten laatfte, na dat alle fchuimende logomachiën waren weggenomen, beter met eLkander over een , en alle de Hemmen ver-  ( 16S ) vereenigden zig in het gevoelen van Eigenbelang. Zie hier dan de ibm dezer netelige raadspleging. Uw dienaar Mijn Heer ! is zo veel ge- zegt ais. ik ben bereid om u van dienst te zijn , waar ik in mijne betrekking kan. Goed zeide de Heer Logicus , nu de verdeling. *~ Nu gevolglijk biedt zig ieder met dit compliment aan hvzijne betrekking en overeenkomftig dat gene, hetwelk hij in de Maatfchappei , of in eenigen opzïgte ten onzen nutte vermag; zo kan een Predikant in het Geestelijke , een Geneesheer in ziektens , een Advocaat in Rechtsgedingen onze dienaar zijn, en zig als zodanig aan ons aanbieden. Op dezelve wijs is een Schoenmaker , een Pruikmaker, een Barbier , een SchoorL 3 fteen_  C 166 ) •fteenvcger elk in zijne zaak gefchikt orri onze dienaar te zijn. Maar alle deze lieden zijn onze goede dienaars , om dat wij hun daarvoor vergelding bewijzen , of liever , ■ wij kopen hunne dienften. Hooger of lager prijs maakt hier geen onder- fcheid; ■ • dienst vordert betaling. — Wijl nu mijn dienaar te G. een Lakenkoper was, kon hij in eenen volftrekten zin mijn dienaar niet zijn, dan in betrekking tot zijne winkel, namelijk , door mij voor mijn geld het nodige laken of andere koopwaaren te leveren. Dit dan vastgefteld zijnde, is het, naar alle regten, ufantien , coftumen, en advifen bij uitftek klaar, dat de winkelier met dit compliment niets anders gedaan had, d an zig zeiven zeer in mijne gunst te recommanderen , en mij te verklaren, dat hij ten allen tijde bereid was , meer aan mij te verkopen. liet  xxin liggen zal, weet ik niet, maar zo dit gebeurde, laat dan het volgende recept u weder zuiveren mogen. J^,. Reisfragm. &? Anecd. 167. Pag!. Cerebri hum. depur. ?j. ; M. F. p. Nu is dit jaar mijn voorredenveld afgejaagd, en de Jagttijd gefloten; — als ik wederom een werk fchrijve, zal er mooglijk niets voor u te jagen zijn, — maar zo het voorredenwild onverhoopt fterk op mijn fchrijfland mogt voortte. len, en daardoor fchadelijk worden aan mijne goede vrugten, dan zal ik de Jagt weder open zetten, en geven binne weinige jaren een dik Foliant uit, enkel uit Voorredens beftaande; > Doch, zijt in dat geval gewaarfchuwt, van alleen te jagen met uwe windroeren. — Ik ben  p XXIV J5J5555JJ35JJJ3 *" 3 3 3? 5 5 3 3 3 3 3 3 3 3 3 „ , . . ?????? n 0°o - X - • • • < > ^ - ? - *f > ■ < . . • n