Ontwerp van eenige SCHIKKINGEN R.AAKENDK £>£fJ OPENBAAREN GODSDIENST, EN ANDERE STUKKEN DAARTOE BEHOORENDE. Door HEERE OOSTERBAAN, Leeraar der Doopsgezinde Gemeente te Harlingen, En Lid van de Commispe in het jaar 1795 door Beide deeze Commisficn werden werkelijk aangefteld, en derzelver Leden ontvingen hunne Lastbrieven op den 25fr.cn der maand Augustus van het zelfde Jaar. In die Lastbrieven was de volgende zeer aanmerkenswaardige, en op onwrikbaare gronden (leunende bepaaling: „ Voorts zullen deeze beide Commisfien 9, wel afzonderlijk kunnen en mogen werken, naar» s, dien zij elk eene afzonderlijke taak te bearbeiden „ hebben; zij zullen echter communicatiev met el. „ kanderen moeten handelen en eene gedurige onder3, linge correfpondentie houden , naardien wij het „ noodzakelijk vinden , dat de Wetten naar de „ Conftitutie moeten worden geregeld, en dat de „ Conftitutie, zonder eenige goede Wetten, daar„ toe relatiev, niet in werking kan worden ge« „ bragt". Dan wat gebeurde 'er? Verfcheidene van de Burgers, tot de tweede Commisfie benoemd, bedankten daarvoor reeds, en weigerden deezen last op zich te neemen, zodra zij van hunne benoeminge kennis kreegen: anderen verontfchuldigden zich bij de aan» ftellinge zelve; alleen de Burger Fokkebia had eerst de uitnoodiging aangenomen by brieve, maar vond naderhand, wanneer hij zag, dat alle de overige benoemden deezen post van de hand weezen, ook raadzaam zich daarvan te verfchoonen. Deeze Commisfie kwam, derhalven, niet tot (land. De Repraefentanten deeden geene nieuwe benoeming; het zij uit hoofde der bezwaarlijkheid van perlbonen te vinden, welken tot een zo allergewig* tigst werk. en bekwaam waren, en zich wilden laa* A 4 «ö  < 8 ) ten gebruiken, nadat liet door anderen was van de hand gewezen; het zij uit hoofde der drukke bezig-: heden, weike het woelen voor en tegen de Natio* riaale Vergadering , de daarmede verknochte moeilijkheden , en veole andere oorzaaken hun berokkenden. De andere Commisfie begon, ondertusfchen, haar werk. Maar fpoedig gevoelde zij het gemis der geenen , di i nevens haar aangefteld waren. Dit vertraagde haaren arbeid grootelijks, en maakte zelfs een gedeelte daarvan, genoegzaam te eenemaal, onuitvoerlijk. Hierbij kwamen andere redenen , over-, gelegd in een Raport door de Burgeren S. Styi, „ A. Chauooir. en den Schrijver deezes bij de Reprae* fentanten ingeleverd op den 8fi:en April 1795. Naamelijk het werk deezer Commisfie was bepaald binnen den tijd van 7 maanden, welke met den asften Maart 1796 ten einde waren gelopen. De Leden waren zedert het midden van Januarij, of weinig laater, niet vergaderd geweest, uit hoofde der gebeurtenisfen in dien tijd voorgevallen, en de daardoor veroorzaakte afweezigheid van de meeften hunner De drie bovengemelden kwamen op den 6den April weder byeen , en vernamen des avonds van dien dag, uit de Burgers Oneides ,Eekma, en Har.i« Kema, welke hun tot dat einde eene Extract Refolutie van Repraefentanten voorlazen, dat deezen hunne Commisfie bielden voor vervallen,zo uithoofde van de vera»' deringen der omftandigbeden in deeze Provintie door de bijeenkomst der Nationaale Vergaderinge in den H*ag\ als ook dewij/ fommige Leden der Commisfie tot Reprae* fentanten in dia Fergaderinge aangefteld, en anderen h deor  C 9 ) do»r bekende redenen ut'tlandig zijnde, bet getal der ove~ rige Leden zeer klein was geworden ; dat z ij ook verlangden, dat deeze weinige Leden aan de bovengemeldeGecommitteerden uit bunne Fergaderinge ver/lag zouden doen van bunne tot biertoe gedaane verrichtingen , en van de /lakken van bunnen arbeid, iv-ike zij meer of min afgezverkt hadden. De drie bovengemelde Leden der Commisfie beflooten daarop een raport aan de Vergaderinge van Repraefentanten op te (lellen, waarin zij de redenen zouden opgeeven, welke dc Commisfie,buiten haarefchuld,in de onmogelykheid gefield hadden van haare taak binnen den bepaalden tijd af te werken. Bij dat Raport deeden zij verflag van het geene de Commisfie verricht had, en daar het den Repraefentanten behaagde dezelve als vervallen te befchouwen , verzochten zy hun ontflag in behoorelyke forma' te ontvangen. Dit Raporr. werd den 3ften ingeleverd, en daarbij monde» ling gevoegd, waar de meer of min afgewerkte (lukken berustten ; die (lukken, naamelyk , welke provifioncel befloten waren; doch welke nog eene nadere revifie zouden hebben ondergaen, indien de Commisfie niet door onoverkomelijke beletfelen verhinderd ware geworden haar ontwerp binnen den bepaalden tyd te voltooien. Doch behalven deeze Stukken waren nog verfcheidene andere fchetzen over bijzondere deelen der Conllitutie by de byzondere Leden der Commisfie onder banden. In de laatlte Vergaderinge op den aillen van Januarij, en al vroeger, had ieder aangenomen zijne gedachten bijzonderlijk te laaten gaen over eenig gedeelte der Conftitutie, en hetzelve, zo goed hem A 5 moge-  mogelijk zoude zijn, te bearbeiden, om, vervolgens ? het dus opgedelde met elkander in eene volgende Vergaderinge te ovenveegen, daar het noodig wierd geoordeeld te verbeteren , en in het Lichaam der Conftitutie op zijne plaats te brengen. De Schrijver van dit ftukjen had op zich genomen iets te ontwerpen over de febikking nopens de uitwendige goasdiensioefeninge met den aankleeve van dien. Hij bezefte volkomen de moeielijkheid van dit allertederde onderwerp wel te behandelen. Men had hier zedert zo langen tijd altoos eene zogenaamde dominante Kerk gehad , terwijl andere Gezindheden of flechts bij oogluikinge geduld , of ten hoogden bij Staatsbefluiteii toegelaten wierden. .De waare gronden van godsdiendige vrijheid waren niet gekend , ten minden niet aangenomen in het behandelen van onderfcheiden godsdiendige gevoelens en derzelver belijdenisfe of belijders, en de, men moet het bckenaen, in onze eeuwe allengskens toeneemende Ver* draagzaamheid der onderliggende partijen altoos nog üls eene zeer groote weldaad en gunst, niet als een recht, toegerekend. Hoe bezwaarlijk moest het dan zijn alles op den voet van billijke Gelijkheid te brengen ! De Schrijver oordeelde nogthans, dat dit werk hem beter zoude pasfen, beter naar dè maat en foort 'zijner kundigheden berekend zijn, dan de organifatis der Recbtfpreekenck Magt in het Hooge of de laagers Gerechtshoven , der Munidpaliteiten in Difiricten en Steden , of de orde in bet begeeven van Ampten, en 'diergelijke. Dit deed hem tot deezen arbeid befluiten , en hét geene den Leczer nu wordt aangeboden is de vrucht daarvan. Zijn oogmerk was bij de eerde Ver-  ( II ) Vergaderinge dit opftel zijnen Medeleden ter beoordeelinge voor te leggen. Dan dit voornemen heeft hij, uit hoofde der bovengemelde redenen, niet kunnen werkftellig maaken. Het Stukjen bleef, derhalven, zijn eigen, en konde nimmer als het werk der Commisfie befchouwd worden. Om die reden vond hij ook goed het niet te leggen bij de ftukken, welke door de Commisfie meer of min afgewerkt waren, maar voor ziqhzelven te behouden. Eenige Vrienden, oordeelden 'er gunftiglijk over, en meenden, dat het Werkjeu, fchoon de Commisfie, met betrekkinge tot eene bijzondere Conftitutie voor de Provintie Friesland , niet had kunnen voldoen aan het oogmerk haarer aanftellinge , misfchien , van eenig fmt zoude kunnen weezen in het ontwerpen van eene algemeene Conftitutie voor de Vereenigde Gewesten; dat het althans dienftig ware , dat de verfchillende gevoelens over dat belangrijke onderwerp met befcheidenheid openbaar gemaakt wierden; en het behaagde hun te zeggen, dat de Schryver in het algemeen met zo veel billijkheid de zaak had behandeld, als men zoude kunnen verlangen. Dit weet hij, dat hij zich voorgefteld had alle mogelijke onpartijdigheid te bewaaren, en niemand reden tot ftoornis öf misnoegen tc geeven. Hij vleit zich niet, dat allen zijnen arbeid in een zo gunftig licht zullen befchouwen. Het is onmogelijk ieder genoegen te geeven; en der menfchen gevoelens over ftukken van eenig aanbelang zullen altoos verfchillen. Dit kan niemand kwalijk neemen; en de Schrijver in het bijzonder gunt aan anderen gaarne die vrijheid, welke hij voor zichzeiven begeert. De gunftige gedachten zijner Vrien- den^  ( ra ) den, en, hij ontkent het niet, de zucht om niet ge* heel te vergeefs gearbeid te hebben, deeden hem be. fluiten zijn werk jen nog eens over te zien, hier ert daar een weinig te befchaaven, en alzo in het licht te geeven. Gewisfelijk zullen 'er gebreken in zijn, en het zal den Schrijver aangenaam weezen, dat men hem dezelve aanvvijze ; mits dat het gefchiede met befcheidenhcid, uit liefde tot de waarheid, en niet om te harrewarren. Bij de befchaaving waarvan boven gewaagd is, vond de Schrijver goed aan zijn Werkje, dat eers! bij wijze van Thefes of Paiagraaphen , zonder verdere afdeelingen was opgefteld, eene andere gedaante gee-> ven, en het te verdeden in Vijf Hoofdftukken. Het Ecrfle behelst etlijke Stellingen over de Rechten van den Mensch in het godsdienflige, en de daaruit voortvloeiende gevolgen, welke den grondflag des geheelen VVerks uitmaaken. Het Tweede eene befchouwing van den oorfpronglijken toeftand der Kerkelijke goederen in deProvintie Friesland. Het Derde de veranderingen, welke in dien toeftand gekomen zijn door de Hervorminge , en door de Omwentelinge van zaaken in het laatfle gedeelte der Zestiende Eeuwe. Het Vierde, de middelen, welke de Schrijver befchouwt als de best gefchikte om alles op de gemaklijkfle wijze op den voet van billijke Gelijkheid te brengen. Het Vijfde handelt over eenige verdere Kerkelijke Inrichtingen en de openbaare Godsdienstoefeninge. EERSTE  ( 13 ) EERSTE HOOFDSTUK. Korte Grondflellingen aangaande de Rechten van den Memch in bet Godsdienflige, nevens eenige daaruit voortvloeiende Gevolgen C 1 }• i. De Vrijheid in het Godsdiendige behoort tot de onkreukbaare Rechten van den Mensch. 2. Deeze Vrijheid kan niet bepaald worden tot het enkele aanneemcn van gevoelens, welke men gelooft waar tc zijn, maar moet zich uitflrekken tot de open* baare Belijdenis van die gevoelens, het zij bij monde of gefchrifte, en tot zulk eene wijze van uitwendige Godsdienstocfeninge als ieder voor zichzelven gelooft GODE welbehaagelijkst te weezen. 3- De- ( i ) Na het 'geehe zo veele groote Mannen , in deaze «fl de Voorgaande Eeuwe, over dit Onderwerp gefchreVen htbben, oordeelde de Schryver niet noodig deeze Grondstellingen te bewijzen. Dit zoude, in zijne oogen , een overtollige arbeid geweest zijn , alleen gefchikt om het Werkjen buiten noodzaaklijkheid te vergrooten; vooral in deeze dagen, waarin de hier aangeftipte Rechten van den Mensch Zo openlijk erkend worden. Begeert ondertusfehen iemand hierover meer te leezeu, die zie : De Deductie der Fiiefche Doopsgezinden over Het Recbt der Vrijheid van Güoove, Godsdienst en Confcientic. Jo. Stinstka, De Na~ tuur en Gejlelibeid van Christus Koningrijk, enz. afgefchetst. Harl. 174.1. De Frybeid in den Godsdienst ih de bur- gerlyke Maatfchappy betoogd en verdeedigd. Amlr.. 1774. Hend. Co^st. Ckas Over de Gelykheid der Menfcben. D. II H. II. §. 8. W. L Bkown Proeve over de Natuur ■ lyke - Gelykheid der Menfcben. B. U. H. III. bi. 251 env. De twee -laattten in de- Verhandelingen uitgegeeven door Teyler's Godgeleerd Genootfchap, XIII Deel.  C 14 ) 3- Dezelfde Vrijheid behoort niet alleen aan ieder Mensch op zichzelven , maar ook aan alle Vergade» ringen van menfcben, welken z:ch met gemeen goedvinden tot een godsdienfb'g Genootfchap vereenigen. De Burgerlijke .Overheid, als zodanig (i), heeft tot de ééne Gezindheid , of het déne Genootfchap-, niet meer betrekking dan tot de overige. 5- De Burgerlyke Overheid kan omtrent het Godsdiendige geene andere Wetten, Inrichtingen of Beitellingen niaaken , dan welke noodzaaklijk vereischt worden om de rust der Burgerlijke Maatfchappije tc bewaaren. 6*. Zij is gehouden alle haare Ingezetenen in de genie, tinge en ongeftoorde oefeninge van hun natuurlijk Recht te befchermen. 7» Zij kan, derhalven, geen onderzoek doen na iemands Geloof of Belijdenis, met oogmerk om derzel. ver ( 2 ) Men begrijpt we!, dat de Overheid , of de Waardigheid der Belruurderen van den Staat, hier van derzelven Perfoonen moeten onderïcheiden worden. Als memchen befchouwd kunnen zij Leden zijn, van welke Gezindheid, of van welk Genootfchap zij verkiezen : maar als Overheid behooren zij tet geenerlei Kerkelijk Genootfchap,  ( 15 ) ver vrijheid eenigzins te bepaalen; noch dulden, dat het door anderen met zulk een oogmerk gedaan worde, 8. Zij is verplicht alle onderdrukking, vervolging en bepaaling , welke meer vermogende Perfoonen of Gezindheden tegen min vermogenden mogten onderneemen , met al haar gezach tegen te g'aen en te weeren , als flrijdig tegen de natuurlijke Gelijkheid der Menfchen en de Rechten daaruit voortvloeiende. 9. Niemand mag, evenwel, onder voorwendfel van den Godsdienst, leeringen verfpreiden ofdaaden be» drijven, welke met de rust der Maatfchappije en den onderlingen vrede der Burgeren onbeftaanbaar zijn C 3 )- 10. De zodanigen , welken zich daaraan fchuldig maaken, mag en moet de Overheid beteugelen niet uit hoofde van hunne godsdienftige gevoelens, maar als Verfloorders der openbaare ruste. 7 i. Enkel (3) Van dien aart zoude liet, bij voorbeeld, zijn, wanneer iemand de gemeenfehap van goederen wüde invoeren; eenen opfiand verwekken tegen de Overheid, onder voorgeeven, dat dezelve ke'tersch ware; het pleegen van onkuisheid bewimpelen met den dekmantel van Godsdienst; de van zijne gevoelens verfchillenden met fchelden enraazen te keer gaen, enz.  ir. Énkel b'efpiegelende Leerftukken, of derzelver ver» fpreiding, kunnen, derhalven , hiertoe nimmer betrok, ken, noch onder eenige bepaaling gelegd worden. i ■ ' '• ÏSï7'SlfÈ'-jrfpffq-ro'»-if r:S'.. Alle Vervolging of Verdrukking, welke uit hoofde van deeze laatfte gefchiedt, is eene fchending der Rechten van den Mensen en van den Burger. Niet alleen alle openbaar geweldige middelen, bij voorb , Lijfftraffen, Gcvangenisfcn, Uitbanningen, Geldboeten , om het belijden of verfpreiden van godsdiendige gevoelens opgelegd , zijn als Vervoljjing aan te merken, maar ook alle uitfiuiting Van cenige voorrechten , ampten , bedieningen , enz. , welke om die reden, of onder dat voorwe'ndfel, gefchiedt. »4i Zelfs alle voordeden, welke aan eenige Godsdienftige Gezindheid , derzelver Leden of Liefhebbers boven de aankleevers van andere gevoelens worden toegedaan, zijn zo veel nadeelenen verongelijkingcn deezen laatften toegebragt en aangedaan. is*. Hiertoe behoort ook alle onderfteuning , welke aan eenige Gezindheid , boven andere, uit 's Lands kasfe wordt gegeven , het zij tot befoldiging van Leer-  ( 17 ) Leeraaren , handreiking aan derzelveii Weduwen, voedfel en dekfel der Armen; het zij tot opbouWing ,1 onderhoud, en herftelliug van Kerkgebouwen, enz. 16. \ Diergelijke onderfteuning moet, of" aan alle Gezindheden op eenen eenpaarigen voet, of aan geene van allen worden gegêeven. Giften voor eene enkele reize , bij wege van aalmoes, by voorb., tot herftelling van een afgebrand kerkgebouw gefchonken, zoude men hiervan kunnen uitzonderen , wanneer dezelve , naar voorkomende oinflandigheden, zonder onderfcheid gegeven wierden.' l8. Dewijl het échter naauvvlijks mogelijk fchijnt , in diergelijke gaaven eene volmaakte evenredigheid te treffen en te bewaaten, en dus de eene partij ligtlijk boven de andere kan, ja genoegzaam nu en dan moet bevoordeeld Worden , hetgeen natuurlijk aanleiding zoude geeven tot afgunst en ijverzucht , waaruit fchielijk verdere verdeeldheden zouden voonkomen; is het verre het beste, dat elke Gezindheid verplicht worde haare eigene Leeraars, Arme Ledemaaten , Kerkgebouwen, enz. buiten bezwaaring van 'sLandsKasfe te onderhouden. ... l-~ ■ i w TWEEDE  ( li ) TWEEDE HOOFDSTUK. Eefcbouwing van den oorfprongiijken toeftand der Ker* kaiijke goederen in de Provintie Friesland, 13 ij de oprichting van eene nieuwe burgerlijke Maatfchappije zoude het nier bezwaarlijk vallen de Stellingen, in het voorgaande Hoofdftuk opgegeven, van het begin af te neemen tot grondregels, waarnaar de Overheid of de Vertegenwoordigers des Volks zich in het beftuuren van den Staat moeiten richten; Daar in dien toeftand nog geene Gezindheid eenig voorrecht boven de overige zoude hebben, noch eenige bezittingen, welker eigendom haar door anderen konde betwist worden, behoefde men Hechts de zaaken in dien ftaat te laaten en te houden, en zorg te draagen, dat alle onrechtmaatige voorrang of begun* ftiging van de ééne boven de andere wierd vermijd en Voorgekomen. Maar het ftuk wordt van eenen geheel anderen aart en oneindig veel bezwaarlijker, wanneer men in eenen reeds gevestigden Staat, waarin eeuwen lang onredelijke vooroordeelen geheerscht hebben, eene nieuwe orde wil invoeren, en de zaaken tot de oorfpronglijke billijkheid te rug brengen. Die te vooren de heerfchende Gezindheid uitmaakten, en in het bezit waren van de openbaare kerkelijke goederen en burgerlijke voordeden , laaten zich zeer bezwaarlijk beduiden, dat hun geen onrecht gefchiedt, Wanneer zij met hunne medeingezetenen op gelijken voet  ( 19 ) voet gefield worden. Behalven veele ongegronde verbeeldingen, welke toch zo ligtlijk bij alle menfchen opkomen, fchynt langduurige bezitting ook een recht \'an Perjaaringc in haar voordeel te hebben, hetgeen ■zelfs kundigen, fchranderen en welmeenenden in het begrip kan brengen, dat hun onrecht gefchiedt, wanneer zij daarin gefioord worden. Van den anderen kant zijn de Gezindheden, welke te vooren de onderliggende waren, of derzelver Leden, ook wel eens met al te groote drift begeerig na eene fpoedige en volkomene herftelling, en niet gereed genoeg om van hunne rechten iets aan den Vrede en het welvaa* ren der Maatfchappije te fchenken. De gemoederen zijn aan weerskanten opgewonden tot eene al te groote hoogte, en dit belet veelen recht duidelijk te zien , wat eigenlijk voor het algemeen best en voordeeligst zoude weezen. Dit is het geval, waarin wij ons tegenwoordig bevinden. De Gereformeerde Kerk is zeden meer dan soo jaaren in de bezittinge van Kerkelijke goederen en Politieke Bedieningen. De in het voorleden jaar voorgevallen Omwenteling eischt, dat alles tot der menfchen oorfpronglijke Gelijkheiden Rechter.worde te rug gebragt, en den Gereformeerden geen voordeel gelaten, hetgeen hen op eene onbillijke wijze van de overige Burgeren zoude onderfcheiden. De Vraag is, hoe daartoe te geraaken zonder rechtmaatige redenen tot klagten te geeven, of dóór her fterk Booten tegen diep ingewortelde denkbeelden eenen al te hevigen fchok in de ontroerde gemoederen te teroorzaaken; en daardoor eene verdeeldheid te ver-; B s firoo-  groofén, welke men eerder zich moest beliaarftigetf tvech te neemen en te geneezen. Ik hebbe, om een vast begirifel, waaruit ik vervol.' gcns konde redekavelen, te vinden, geen beter middel geweten, dan mij eerst den oorfpronglijken toeftand der Kerkelijke goederen voor te {lellen, en vervolgens de veranderingen te overweegen, welke zedert den tijd der Hervormirtge, en door de Om. wentelinge in het ïaatfte gedeelte der ióde Eeuwe voorgevallen, daarin veroorzaakt zijn. Het Eerfle zal het onderwerp zijn van het overige gedeelte van dit Hoofdftuk. Van de oudfle tijden, voor dat het Christendom hrer gevestigd, en de algcmeene Godsdienst was geworden, hebben wij in dit opzicht geen het miftfle befcheid^ ook hebben wij met de voorlang verdwenen Tempels en andere gewijde goederen der Heidenen hier niets te doen, daar hier te lande geenen, dier dtwaaze bijgeloovigheid toegedaan , meer gevonden worden. Ik beginne derhalven met den toeftand van de Kerkelijke goederen der Christenen voor de Reformatie. In dien tijd Was hier Voor het uiterlijke geene andere Gezindheid in het godsdienftige dan die der Roomfche Kerke. Het kan zijn, dat hier en daar fommige bijzondere perfoonen in de Leer van Wickliff, van Hüss , of van de Waldenfen eenigen fmaak hadden gekregen , of anders van de Roomfche Leere afweeken ; doch dit gefchiedde zeer zelden openlijk. De meeften hielden zich, zolang zij kon. den, uiterlijk vereenigd met de Kerke, en het getal dct  C « 3 der -overigen w»s te klein om in aanmerking te kamen of eenigen indruk te maaken. Natuurlijk dienden toen de Kerkelijke goederen tot onderhoud van den Kerkdienst en de Geeftelijke Peribonen der Roomschcatholieke Kerke. Maar de groote vraag, van welker beantwoording, naar mijn inzien, de geheele zaak afhangt, is : Wien men eigenlijk als den Eigenaar, of de Eigenaaren der Kerkelijke goederen moet aanmerken ? Behoorden deeze goederen aan den Staat zei ven, dat is, aan het Volk in het algemeen ? Of aan de Roomfche Kerke als zodanig, en als een geheel onverdeeld lichaam befchouwd ? Of aan de bijzondere Gemeenten dier Kerke? Het eerfle kan men niet wel ftellen. Die goederen waren te vooren het eigendom geweest van bijzon» dere perfoonen, welke dezelve, veeltijds bijgeloovig genoeg, bij uiterften wille, of anderzins, aan de Kerke hadden gefchonken , in den waan , dat zij daardoor de vergiffenis hunner zonden en de rust hunner zielen zouden verkrijgen. Deezen bedoelden zekerlijk niet daarmede den Staat of het Volk tot hunnen erfgenaam of legataris te maaken. Sommi. ge deezer goederen werden ook door de Priefteren en hoogere Kerkvoogden aangekoft ; hetgeen ten tijde der Kruisvaarten , wanneer Ridders , Edelen of Burgers zich tot den zogenaamden heiligen oorlog wilden uitrusten, in veele Landen dikwijls voor «enen geringen prijs gefchiedde , en zekerlijk ook hier wel zal gebeurd weezen: fchoon ik tegenwoor» dig den tijd niet hebbe om bijzondere voorbeelden oa te fpcureq. Doch deeze door bijzondere GeefeB 3 lijken,  lijken, in hunne hoedanigheid, of door de Klooftere aangekofte goederen, werden ook niet het eigendom van den Staat, maar van de koopers,aan welken zij werden overgedragen, in hunne qualïteit. Het volgt hieruit reeds , in de tweede plaatze, dat de Kerkelijke goederen ook niet aan de Roomfche Kerke, in het algemeen, en als een geheel onverdeeld lichaam befchouwd, konden toebehooren. Het ié wel zo, dat die Kerk gaarne de zaak in zulk een licht zoude willen plaatzen , en dan tevens aan zichzelve, of aan haar Opperhoofd, den Paus, als haar verbeeldende , de magt en befchikking over deëze goederen toeëigencn. Doch deeze Helling is te gedrochtelijk om veel tot derzelver wederlegging te zeggen. Een groot gedeelte van de vafle goederen eensLands, van deszelvcn rijkdommen, ja van deszelven Ingezetenen, zoude daardoor aan eene uitheemfche heerfchappije ziju onderworpen geworden. Wel hebben de Roomfche Bifchoppen zich dikwijls zulk een gezach over Geeflclijke perfoonen en Kerkelijke goederen aangemaatigd. Maar zelfs in die Landen , Welke anders den Roomfchen Stoel in het geeflclijke eerbiedigden, heeft men, immers zoras de duifternisfen der middeleeuwen eenigzins begonnen op te klaaren, zich doorgaans verzet tegen zo buïtenfpoorige vorderingen. Indien men al toefla, dat fommige goederen op dien voet aan de Kerke tot godsdienftige einden mogteu gemaakt of gefchonkeu zijn (hetgeen in onverlichte tijden zeer wel kan gebeurd weezen ) moest men zulk éene bedoeling aanmerken, als niet beftaande; als een fóofr van condith tarpis, welke door de Wet zelve vervalt, Ten minften het VolK, of die het Volk  C *3 ) Volk vertegenwoordigden , kunnen , en konden zc jütoos vernietigen. Zij behoorden het te doen, met even goed recht, en om dezelfde reden, als waarom jnen de Kerkdijken, die zich, jn Burgerlijke en Lijfftraffelijke zaaken aan den waereldlijken rechter ont» trokken, en aan eene geestelijke rechtbank van hunne eigene uitvindinge onderworpen hadden , naderhand dit ingebeelde voorrecht ontnomen , en hen weder onder de rechtfpraak van den gewoonen Rechter heeft te rug gebragt. De eenige ftelling, welke men met gegronde redenen kan beweeren, is de derde dat, naamelijk, de Kerkelijke goederen het eigendom waren der bijzondere Gemeenten, tot welke zij behoorden. Men gebruikt hier, in plaatze van het woord Gemeente, wel eens het woord Kerk^ en is nog zo gewoon te fpreeken, wanneer men, bij voorbeeld, zegt, dat eenig ftuk lands aan deeze of aan die Kerke toebehoort. Maar het fpreekt van zelve, dat men, in" diergelijke gevallen, onder zulk eene benaaminge , nimmer het kerkelijke Gebouw verftaen konde, noch ovok den Priefter, die in hetzelve den eerdienst waarnam. Het eerde kan kennelijk niets bezitten. De andere had nimmer recht van eigendom op iets, dat hij noch verkoopen konde, noch overdraagen, maar, bij zijne verplaatzing of aflijvigheid , moest laaten voor den geenen, die hem in zijnen post zoude opvolgen. Hij was alleenlijk de Vruchtgebruiker. En hooger hebben de Roomfche Geeftelijken zich ook nimmer aangegeven. Maar de waare Eigendom berustte bij de Gemeente, of, hetgeen toen hetzelfde Was, bij het Volk van elke bijzondere plaatze. B 4 Ten  C H } ' Ten opzichte der Klooflergoederen fchijnt men hier, evenwel, een weinig anders te moeten rekenen, dan ten opzichte der Paftorijegoederen, Vicarijegoederen, of welken naam zij anders mogen draagen. De Kloofters waren eene foort van Corporatien of Lichaamen, afgezonderd van het overige des Volks. Zij bezaten hunne goederen onder titels , welke in die tijden rechtmaatig gehouden werden, maar waarmede het eigendom der Gemeente niets had te maaken. De Corporatie, tot welke eenig goed behoort, is'er dê Eigenaar van. Zulke Corporatien zijn,bij voorbeeld, de Gilden, omtrent hetgeene zij als zodanig en colkctivè bezitten; zulke Corporatien waren de Kloofters, of liever het geheele Lichaam der Monniken , die in eenig Kloofter leefden : maar ten opzichte der Paftorije of Kerkelijke goederen waren de Gemeenten zelve die Corporatien. Ondertusfehen is het onbetwistbaar, dat de Staat, of het geheele Volk, en die hetzelve vertegenwoordigden , in den naam des Volks, het zogenoemde ■êomtnium eminent, of Recht van Opperfte Bebeering, behielden over alle deeze, het zij Kloofter-, hetzij Paftorije-, het zij andere Kerkelijke Goederen, eveneens als over dQ bezittingen van bijzondere Ingezetenen. Maar het is noodzaaklijk, dat men van dit Domitiium emtnens zich een juist en naauwkeurig denkbeeld vorme. Het geeft zekerlijk aan den Souverain, of aan Hem,.dia den Souverain vertegenwoordigt, het reeht om, ingevalle van nood, de bijzondere eigendommen , het zij van afzonderlijke Ingezetenen» het zij van geheele Corporatien aan to taften, maar niejr.  C «5 ) niet om zulks willekeurig of zonder fchad.eloosftellinge te doen. Wanneer het belang van het algemeen duidelijk vordert, dat een of meer perfoonen van hunne bezittingen of van een gedeelte derzelve afftaen, bunnen zij door de hoogfte Magt verplicht worden om dit te doen tot eenen redelijken prijs. Ia ibmmige gevallen laat eene dringende noodzaaklykheid niet toe dien prijs vooraf te bepaalen. Bij voorbeeld , het zoude dwaasheid zijn, wanneer ergens bij zwaaren ftormeen gat in den zeedijk begon te fcheuren, hetgeen men kans zag met de fteenen van een nabuurig gebouw nog te floppen, dat men vooraf beëedigde tauxateurs wilde benoemen, welke het gebouw naauwkeuriglijk van boven tot onderen moesten bezichtigen, en deszelyen waarde bepaalen, eer men begon het te floo» pen. De oogenblikkelijke nood vordert dan onmiddelJijke werking, en de fchade des Eigenaars moet naderhand, zo na doenlijk is, gefchat en hem vergoed worden. Maar waar die nood niet dringende is, behoort het percheel, het geen men oordeelt tot nut yan het algemeen te moeten gebruiken, eer men het aantast, op eenen redelijken prys gefield, en dezelve den Eigenaar goedgedaan, of immers hem daarvan zulk eene verzekering te worden gegeven, waarop hij gerust kan zijn. Dit is het geval, wanneer men eenige landen noodig heeft om eene vaart tot algemeen gebruik te graaven. In diergelijke omftandigheden is het dominium eminent noodig om voor te komen, dat de ftijfhoofdigheid van fommigen niet 's Lands beftaan in gevaar brenga , of de openbaare welvaart ftremme; of ook opdat niet de begeerlijkheid zich van den algeiaeencn nood of van de gelegenheid be. B & diene  -diene om zich door eenen buitenfpoorigen prijs teverrijken. Maar in allen gevalle moet hij, of moeten zij, wier goederen aan 's Lands behoudenis of voordeel opgeofferd worden, ook daarvoor ten kofle Van het algemeen eene evenredige khadeloosftelling èn vergoeding ontvangen (4). lk (4) Men zal, misfchien, zicb verbeelden, dat deeze '•uitweiding over het gebruik van het dominiim emintns ruim lang genoeg is, en wei had kunnen gefpaard worden. Ik zelve zoude zo denken, indien ik niet op het onderwerp deezer Vtrhandelinge zelve dit dominiim cminens meer dan eens zeer verkeerdlijk had hooren toepasfen, even als of hetzelve den Volksverregenwoordigeren recht gave, om, tot verbetering van 's Lands Geldmiddelen, de Kerkelijke goederen van alle Gezindheden zo maar (lecht heen aan te taften, en elke Gemeente vervolgens .voor zichzelve te laaten zorgen zonder andere vergoedinge, dan eenig penfioen voor de tegenwoordige Predikanten. Eene ftelling, welker ongerijmdheid en ftrijdigheid, niet alleen tegen het Romein* Jcbe, maar tegen het Burgerlijke en Natuurlijke Recht, ge* -grond op de Godüjkc Wet, ik niet behoeve te toonen aan menfchen, die hun redelijk verftand bezitten en willen ge> bruiken. Begeert iemand verder over dit Recht vanOpperfte HebeeHng iets te leezen, die kan, behalven Grotius, Pufkjvdorf en anderen, in onze taal nazien Bukuhuaqui Begin/els van 't Burgerlijk Redt D. Hl. H, V. §. 24 env. Hubek Redend. Rechtsgel. D. 11. B. I. Kap. VI11. §.25 27. en zeker linkje in het laatste van het jaar 1794 onder den titel, zo ik meefie van Iets voor Jmfterdam, gedrukt, hetgeen ik nu niet bij de hand hebbe. Misfchien zal men zeggen, dat in het hier gemelde geval de fchade algemeen zijnde, van zelve door den geheelent Staat Zoude gedragen worden, en dus geene vergoealng te pas komen. jMaar 1. Indien dit al de waarheid ware, zoude deeze algemeene aarnalling van alle Kerkelijke goederen alleen kunnen gewettigd worden door eene volftrektc noodzaaklijkheid, wanneer geheel geen ander middel van reddinge overfchoot. 2. In dat geval zelve mogt men de volftrekte nood-zaaklijkheid mi d«n openbaarea Godsdienst om het  C *7 ) Ik erkenns, evenwel, dat diergelijke goederen nog op eene andere wijze liet regelrechte eigendom van den Staat kunnen worden zonder koop , overdragt óf vergoedinge, wanneer , naameiijk , de Gemeente of Corporatie, Welke derzelven Eigenaar was, geheel uitfterft, zonder dat 'er iemand overblijve. Laat hïij de onderftelling eens maaken van iets, dat hoe onwaarfchijnelijk , echter niet volftrekt onmogelijk is, dat, naameiijk, door eene overitroominge, een geheel dorp, met huizen, landerijen, inwoonderen, grondeigenaaren , en alles, wechfpoelde, en alleen de Kerke - en Paftorijegoederen overbleeven : dan zouden deeze dus overgebleven goederen, welke nu Volflrektlijk geenen Eigenaar meer hadden , het eigendom van den Staat, als zodanig zijn, en door denzelven kunnen beheerd, of weder tot gemeen voordeel aan bijzondere perfoonen verkoft worden. —— Dit was mutatis mutandu, het geval der klooftergoederen hier te Lande in het laatfte der 16de Eeuwe. Of de Volmagten toen omtrent het godsdiendige het geheele verval van zeden en het verderf der Maatfchappije voor te komen, wel tegen de andere noodzaaklijkheid over Hellen, en zien welker gewigt het z waarde ware. 3. De fchade mogt in zo ver algemeen zijn, dat het geheele lichaam der Ingezetenen'er_ bij leed .- maar zoude 'er eenige evenredigheid zijn in dat lijden? Zoude het bij de eene Gemeente niet dikwijls vërbaazend veel grooter zijn dan bij de andere? Zou> den de Predikanten, en andere perfoonen, welken tot deu Kerkendienst behooren , en daaruit hun beftaan, het zij geheel, hec zij gedeeltelijk vin. den , niet boven alle anderen deerlijk benadeeld worden? En zoude men dit met een Penfioentje kunnen goedmaken ?  £ *s ) ftige in alles zo gehandeld hebben, als wel behoorde, is eene andere vraag, welke ik hier niet behoeve te beantwoorden. Maar, ongetwijffeld, hadden zij, als verbeeldende den Souverain, het recht, om de kloofters af te fchaffen, de Corporatien der Monniken op te heffen , den toen leevenden een Jaargeld te geeven, gefebikt naar het genot hetgeen zij van het Kloofter gewoon waren te ontvangen, C 5 ) en de Kloofterbezittingen aan het gemeens Land te trekken. DERDE HOOFDSTUK. Over de Veranderingen, welke in den ocrfpronglijkentoeftand der Kerkelijke goederen veroorzaakt zijn door de Hervorminge, en door de Omwente. linge in bet laatfte gedeelte der XP7de Eeuwe voorgevallen. De oorfpronglijke toeftand der Kerkelijke goederen werd in veele Landen, door de zeven thans Vereenigde Nederjandfche Gewesten, en in het bijzonder in Friesland aasmerkelijk veranderd door de gevolgen der Kerkhervorminge en der Staatsomwenteünge in het laatfte gedeelte der Zestiende Eeuwe. Door de Hervorminge fplitfte de Gemeente , welke te vooren uit een enkel lichaam heftond , zich, gelijk be- ( 5 ) Dit gefchiedde ook, fchoon gebrekkig, ten min. ften m zekere maate. Zie Schotabus Friefche Historie B. XXIU bl. S47. En het befluit op den Landdag te Leeuwaarden den- 31 Maar: genomen, Art. 21. Ali, bl. 851. • -  £ 59 ) , bekend i9 , in oilderfcheiden Gezindheden. Sommigen, re weeïen de Roomsch-Catholiekert, bleeven de oude Kerkzeden en Gevoelens aankleeven. De Hervormden , zo als, zij bij uitneemendheid zich noemen, de Doopsgezinden en Lutherfchen verzaaktenze. Andere Gezindheden hebben zich in Friesland niet voorgedaan, ten minflen iu die Provintie nóóit eenen noemenswaardigen opgang gemaakt. Hadden de Perfoonen, aan deeze drie laatstgemelde Gezindheden toegedaan , uit eigene beweeginge en Ongedwongen zich van de Roomfche Kerke afgezonderd, en ze verlaten, terwijl deeze hen wel, behoudens hunne gevoelens , ert derzelver belijdenisfe ,• ïn haaren boezem wilde dulden, dan zoude men met reden kunnen voorwenden, dat zij daardoor aFftand hadden gedaan van hun aandeel in de geffieene of Kerkelijke en Pafbrije Goederen, ea , derhalven , Verder voor zich zeiven, voor het aanku eeken en onderhouden van Leeraaren, voor den nood hunner Armen , enz. moeiten zorgen. Maar zodanig is het geval hier niet. De Roomfche Kerk verklaarde allen, welken van haare Leerftellingen afweeken, zelfs al konden zij Van geene verfpreidinge hunner gevoelens overtuigd worden , voor Ketters, dreefze uit, en fneed ze af; en men weet, welke ergere behandelingen zij moeiten ondergaan , wanneer zij het ongeluk hadden van të Vervallen in de handen hunner vijanden. Van die behandelingen wil ik hier niet fpreeken : zij waren gedeeltelijk het gevolg der toenmaalige begrippen, en fchoon zij ui; den geest der Roomfche Kerke natuurlijk voortvloeiden , moeten zij niet op ' • rcke-  C 30 ) rekening van alle Leden dier Kerke gefield worden. Dan, hoewel ik alle hernieuwing en herinnering der oude bitterheid, zo veel mogelijk is, wil vermijden , kan ik echter niet voorbij aan te merken, dat die behandeling eene vollïrekte fchending was van de Rechten-, welke allen menfchen toebehooren , en te cenemaal flrijdig tegen de lesfen van het Euangelium, ja tegen alle natuurlijke begrippen van reden en bil. lijkheid. Diergelijke mishandelingen kunnen wel iemand berooven van het genot zijner Rechten, maar nimmer hem verfleeken van het Recht zelve, dat hij nooit door eenige misdaad verbeurd , en waarvan hij nog minder vrijwillig afliand heeft gedaan. Hij kan het ten allen tijde weder doen gelden. En zij, welken door de Roomfche Kerke, zo als boven verhaald is, uit hoofde van zogenaamde ketterfche gevoelens of derzelven verfpreidinge, werden uitgefloten, kon» den ten allen tijde hun aandeel in de Kerkelijke goe • deren eifchen, zonder dat die Kerk tegen zulken eisch ooit zich op zogenaamde prasferiptie of ver> jaaring konde beroepen, als zijnde, van den begin» ne der fcheuringe af, nooit in omflandigheden geweest , waarin men haar als Bezitter ter goeder trou» we konde aanmerken. Deezen eisch van herflellinge in het geheel of van te-ruggave van hetgeen zij onrechtmaatig bezat, hadden de overige Christen-Gezindheden van de Roomfche Kerke kunnen vorderen, indien deeze tot aan de groote Omwenteling, in het laatstverloopen jaar voorgevallen, de heerfchende, en in de bezittinge der Kerkelijke goederen ware gebleven. Men had dan  ( 31 ) dan van haar kunnen cifchen, dat zij aan de andere Gezindheden , een gedeelte van haare bezittingen overgaf, geëvenredigd aan ieders talrijkheid, vergeleken met haare eigene, nevens de vruchten van dat gedeelte , zedert den tijd der fcheidinge door haar genoten. En men zoude haar gewisfelijk niet hard behandelen, indien men die vruchten op het alterum tantum van de hoofdfom berekende. Maar bij de Omwenteling , in het laatfte gedeelte der 16de Eeuwe voorgevallen , hebben de zaaken eene geheel, andere gedaante gekregen. De Gereformeerden werden toen meefter van het bewind. De Lutherfchen waren hier te Lande, vooral in Friesland , in veel te kleinen getale, om den anderen de heerfchappij te kunnen betwisten. De Doopsgezinden , of Mennonieten, waren wel, in die tijden, zeer veel talrijker dan tegenwoordig , maar door hunne gods-i dienltige begrippen geheel wars van het ampt der Overheid , en nog meer van den krijg, en van het gebruiken van eenig geweld om hunne vrijheid, het zij in het burgerlijke of in het godsdienftige, te verdedigen. De ftrijd viel dus tusfchen de Roomschgezin» den en Gereformeerden. De laatften behielden de overhand. En zonder te bedenken, dat de anderen voor de burgerlijke Rechten, en tegen de verdrukking des Spaanfchen Konings, zowel als zij zeiven geftreden hadden , verjaagden zij deezen van het kusfen ea uit de Kerken, en fielden zichzelven in de plaats. Wat ten opzichte van het Staatsbeftuur, de be» voegdheid tot Ampten, enz. gebeurde, behoort niet tot deeze Verhandeling. Wij hebben hier alleen te doen met het Kerkelijke. Hierin behandelden de Gc- rcfor-  C 38 ) reformeerden , wat het bezit der Kerkelijke goederen betreft , de Roomschgezinden gelyk zy te vooren door dezelven behandeld waren ; en niet alleen de Roomschgezinden, maar ook de andere Gezindhe» den, welke met hun ten minflen gelijke verdrukking ondergaan hadden; doch welke in dat tijdftip, of door gebrek aan magt, of door godsdienftige begrippen, wederhouden werden van het doen gelden haarer rechten. De Gereformeerden behielden dus alles; de overigen wonnen niets meer4dan dat zij niet langer met de oude heftigheid vervolgd werden , en hunnen Godsdienst met tamelijke vrijheid, waarop echtér van tijd tot tijd aanmerkelijke inbreuken gedaan werden, konden oefenen. Doch zij moeiten niet alleen alles wat zij tot die godsdienstoefening en het onderhoud hunner Armen noodig hadden, zeiven bekoftigen ( 6 ), maar, daarenboven, op plaatzen, alwaar geene kcrkengoederen waren, mede de koften der Gereformeerden helpen draagen : waarvan onder anderen de ftad Harlingen, die geene geeftelijke goederen heeft, zoveel my bekend is, en haare Gereformeerde Leeraars geheel uit de algemeene fiads kasfe befoldigt, een opmerkenswaardig voorbeeld uitlevert. VIERDE (6) Dit laatfte is,ondertusfchen, dikwijls vrij bezwaarlijk gemaakt, zo lang men de Gemeenten van Roomschgezinden» Doopsgezinden, Lutherfchen en Remonftranten niet toeliet eenige Legaaten of Erfenisfen te ontvangen, maar hetgeen aan dezelven mogt gemaakt zijn bekeerde tot gebruik der Gereformeerde Armen. Zie Huber Htdend. Recbtsgel. D. 1. 13. I. Kap. XXIII. 5. 12. B. II. Kap. XXVII. ff. 12, 13, 14 env. D. 11. B. 111. Kap XX, $. 12. Doch van deeze harde onrechtmaatigheid heeft men allengskens afgelaten , fchoon de onbillijke Wetten van het Roomschkeizerlijke Recht, zoveel ik weete, nooit uitdrukkelijk zijn ingetrokken.  C 53 ) VlERpE HOOFDSTUK. Bèhelzende de Middelen, die, tiaar het inzien van ■ den Schrijver, gefcbikt zijn om, op de gemak* lijkfte wijze, de zaaken te brengen op den voet van Billijkheid en Gelijkheid. M eer dan twee Ëeuwen zijn de Gereformeerden1 nu geweest in de bezittinge van alle Kerkelijke goederen, met uitfluitinge van alle andere Gezindheden. De Roomschgezinden kunnen minst van allen hief» over klaagen, als die flechtS met dezelfde munt betaald zijn, welke zij te vooren anderen toegeteld hadden. Doch dit rechtvaardigt hunne Opvolgers niet. En andere Gezindheden , vooral de Doopsgezinden , hebben de rechtmaatigfte redenen om herftelling en vergoeding te vorderen. Immers* de Gereformeerden bezitten deeze goederen met geenen beteren titel of grooter Recht dan eertijds dé Roomschgezinden. Doch dat deezen redelijker wijze tot eene behooreiijke uitkeering zouden verplicht zijn geweest, is in het voorgaarde Hoofdfl.uk bewezen. Die uitkeering kan , derhalven , van déri kant der Gereformeerden ook nu met reden niet geweigerd worden. Maar de zwaarighedèn zijn hief Vooreerst de hoeveelheid of grootheid dier uitkee» ringe te bepaalen. Ten Tweeden de wijze te vinden, waarop dezelve moet gefchieden.  ( 34 ) ï. Uit hetgeen in het voorgaande Hoofdftuk gezega is, zoude men tot deeze uitkeering kunnen brengen : i; Het quoteel aandeel in de Kerkelijke goederen , welke bij de omwenteling in de 16de Eeuwe door de Gereformeerden zijn in bezit genomen, naar de tegenwoordige talrijkheid der onderfcheiden Gezindheden ingericht, 2. Een bijgevoegd alterum tantum , wegens het ge. mis hetgeen men zedert meer dan 200 jaaren heeft moeten lijden. g. Vergoeding van hetgeen andere Gezindheden of derzelver Leden van tijd tot tijd in 's Lands of Stedelijke Kasfen hebben moeten betaalen, tot onderhoud van den Godsdienst der Gereformeerden , met de intresfen daarvan. Dit zoude in zich zelve eene zeer billijke fchikking weezen, maar in de uitvoeringe ten uiterften bezwaarlijk. Want, om nu niet te zeggen, dat het fomtijds moeïelijk genoeg zoude weezen het geene de Gereformeerden bij de meergemelde omwenteling hebben in bezit genomen, te fchiften van hetgeene hunne Gemeenten na dien tijd bij Erfenis, Legaat, of Donatie ontvangen hebben; om dit niet te zeg» gen, het is volftrekt onmogelijk eene begrooting te maaken van het Derde Punt, zelfs eene , welke men mogt ftellen eenigzins nabij de waarheid te komen. Daarom behoorde men, mijns oordeels, eene andere fchikking te volgen , welke in de uitvoeringe veel gemaklijker, en voor de Gereformeerden, zo Veel ik zien kan 8 veel minder bezwaarende zoude weezen.  C 35 3 weezen. Men moest het ade en het 3de Punt daar laaten, en van den kant der andere Gezindheden aan de rust en den vrede opofferen. Maar van de zijde der Gereformeerden moeiten daartegen de na de meergemelde Omwenteling aangeërfde of auderzins verkregen Kerkelijke goederen mede in de rekening worden gebragt van het Capitaal, waarvan de uitkeering behoorde te gefchieden. Deeze zullen zekerlijk veel minder bedraagen, dan hetgeen anders onder het ade en 3de Punten zoude vallen, en deeze verandering zal dus voordeelig zijn voor de Gereformeerden. Het Capitaal van die Jaarwedden, welke bij wege van fuppletie van Landswegen gegeven worden aan de Predikanten van Dorpen, welker Paftorijegoederen tot profijt der Provintie verkoft zijn, moest mede onder de goederen, waarvan de uitkeering gefchiedde, begrepen worden. Zo ook die Klooftergoederen, welke, na de meergemelde omwenteling, hefteed mogen zijn tot betaaling der Predikanten in fommige Steden ; want ten platten Lande weete ik daarvan geene voorbeelden (7). Ook (7) Zij fchijnen 'er, evenwel, te weezen ! bijvoorbeeld Gerkesklooster is een vernietigd Klooster, en wordt, misfchien, gerekend uit deszelven aan den Lande vervallen goederen het onderhoud van den Predikant te trekien. Ten opzichte van Bumm vinde ik , dat op den md. Maart 1765 befloten is de Paftorijelanden van Burum ten profijte van de Provintie te verkoopen, en den Predikant jaarlijks uit 's Lands kasfe toe te leggen 220 guldens; wordende verder de Eigenaars der in den jaare 1639 vetkofie Klooftergoederen gelast voort te vaaren met aan den Predikant jaarlijks te voldoen 280 guldens. Uit Medegedeelde dantekenin- Ren, indien die Klooftergoederen oorfpronglijk met dut C a  < 3« ) Ook Tiet Capitaal van die jaarwedden, Welke uit Lands- Stads - of Dorpkasfen aan foramige Predikanten betaald worden. Om verder liet quoteele aandeel in de bovenge» melde goederen en Kapitaalen, het geen aan elke Gezindheid moest toegewezen worden, te bepaalen, Helle men dat het getal der Gereformeerden zij 119,000 dat der Roomschgezinden . • . ao,ooo • . . Doopsgezinden .... lo,coo . . . Lutheifchen i . . , 0,900 i . . Remonftranten . • . . 0,100 te zamen 150,000 Dan moest men de geheele Masfa van alle Kerkelijke, Paftorijegoederen, jaarwedden, enz. welke nu door de Gereformeerden bezeten of genoten Worden , 'Verdeelen in 150 gedeelten. Hiervan moesten de Gereformeerden behouden . . . «... 119 deelen en afftaen aan de Roomschgezinden . 20 . . . .... Doopgsgezinden . . 10 . . . .... Lutherfchen . . . 0,9 . • . .... Remonftranten . . 0,1 (8), II. Om dat bezwaar verkoft zijn , of indien de Eigenaars, als zodanig, hetzelve vrijwillig hebben op zich genomen, welk laatfte , evenwel, niet waarfchijnelijk is; dan moet deeze last ook betaald worden door ieder, onverfchillig tot welke Gezindheid hij behoore, even als renten van een Capitaal hetgeen hij fchuldig is, of liever als eene Grondpacht of Eeuwige Rente. Maar het geval zoude anders zijn, indien de Staaten , ex plenitudine pote/latis, zo als men plagt te fpreeken, den Eigenaaren dat pak, met of tegen dank had« den op de fchouderen geworpen. (8) Door Gereformeerden verfta ik hier niet alleen de fcodanigen , die werkelijk Leden zijn der Gereformeerde Kerke,  ( 3? ) H. Om de wijze der uitkeeringe te vinden moest : • ï. Een naauwkeinige ftaat worden opgemaakt van alle bovengemelde goederen, wedden en inkomften, welke tot nog toe door de Gereformeerden alleen bezeten en genoten worden. 2. Van dit alles moest de hoofdfom berekend worden. 3. Aan de andere Gezindheden derzelver aandeelen in de bovengemelde evenredigheid worden toegewezen;, om daatover in den haaren zodanige nadere befchikking te maaken, als elk zoude goedvinden. 4. Die toewijzing zoude kunnen gefchieden, het zij door overgaave van een gedeelte der goederen in watura; het zij door Obligatien, voor welker hoofdfom en intresfen de Kerkelijke goederen fpeciaal en voor alle andere fchulden verbonden wierden; hetzij door het verkoopen van een gedeelte dier goederen op orde van de Overheid, en het overgeeven van den opbreng aan de andere Gezindheden. 5. Vervolgens moeiten aan de Gereformeerde Kerken , welker Predikanten, bij wege van fuppletie, of anderzins, hunne wedde, geheel of gedeeltelijk, uit 's Lands kasfe trekken, Obligatien op de Provintie worden gegeven van zulken Capitaal, dat de intresfen de fom uitmaakten, welke ieder Predikant moest genieten. Tevens behoorde men zorg te draagen, dat deeze Obligatien niet konden vervreemd, of tot andere. ge- Kerke, en in dezelve hunne belijdenis gedaan hebben, maar aüen, welken die Gezindheid toegedaan, of, in den ouden fpreektrant, Lief hebbers van dezelve zijn, Hetzelfde geldt omttent de oveiige Gezindheden. C 3  C 38 ) gebruiken aangewend , maar de intresfen jaarlijks of by kortere termijnen aan de Predikanten moeiten uitgekeerd worden. 6. Even zo moest, met de noodige veranderingen , gehandeld worden omtrent de Kerken, welker Predikanten uit eenige Stads - of Dorpskasfen geheel of gedeeltelijk hunne wedde trekken. 7. De zaaken eenmaal in deezen ftaat gebragt zijnde, moest elke Gezindheid verder haare eigene Predikanten, Armen, Kerkgebouwen enz. onderhou. den, zonder dat de eene eenigzins met den last der andere bezwaard wierd, of ook eenig voordeel genoot boven de andere ( 9 ), Deeze is', mijns oordeels, in het algemeen, dc redelijkde en gemaklijkfte fchikking, welke omtrent dit allertederfte punt kan gemaakt worden , ten minden, welke ik weete uit te denken. Ik geloove zeer gaarne, dat zij vatbaar is voor verbeteringen, en het zal mij aangenaam zijn dezelve te zien aanvoeren. Ondertusfchen behoeve ik niet te zeggen, dat de uitvoering van dit of van eenig ander ontwerp alleen door de hoogde Magt der Provintie kan daar gefteld worden. Men ( 9 ) De gelden, welke uit 's Lands kasfe aan de Eme* thi Predikanten der Gereformeerden, of aan Weduwen van Predikanten dier Gezindheid , jaarlijks worden gefchonken, wilde ik op den tegenwoordigen voet laaten blijven, geduurende het leeven , of tot aan het hertrouwen der perfoonen, welke dezelve tegenwoordig trekken. Dit konde geen bezwaar zijn voor het finantieweezen, en zoude van zelve binnen weinige jaaren ophouden. Maar voor de geenen, welken in het toekomende in de eene of de andere deezer omflandïgheden geraakten, moest die Gezindheid, of elke Gemeente ia den haaren, zelve zorgen.  C %9 ) Men heeft mij wel eens tegengeworpen, dat het heter ware , om alle haatelijkheid en verwijdering voor te komen, dat men ieder liet behouden wat hij tegenwoordig heeft, en verder voor het toekomende allen op gelijken voet behandelde. Zekerlijk zoude dit het gemaklijkfte zijn, indien het met algemeen genoegen konde gefchieden , en niet weezen lijk de eene daardoor boven den anderen te veel bevoordeeld wierd. Maar juist van deezen kant befchouwd komt het mij onbillijk voor. Ik zal mijne redenen opgeeven. 1. Meene ik genoegzaam in het voorgaande te hebben aangetoond, dat de andere Gezindheden een weezenlijk recht hebben op haar aandeel in de Kerkelijke goederen. Haar dit aandeel te onthouden zoude buiten tegenfpraak onrechtvaardig weezen, indien zij 'er zelve niet vrijwillig van afzien ; iets hetgeen men met reden niet kan verwachten. 2. Zeer zeker is het, dat, op verre de meeste plaatzen, de toeftand der Roomschgezinde Gemeenten zeer fober is: zodat dezelve niet in ftaat zijn om haare Armen te onderhouden. De herhaalde Collecten , welke men reeds onder de oude Regeering den Roomfchen heeft moeten toeftaen, getuigen dit; en dat de omftandigheden nog niet voordeeliger zijn geworden kan men afleiden uit het onlangs gebeurde t<* Leeuwaarden ( iq). Indien hierin geene verandering kome, zal men genoodzaakt weezen deeze Gemeenten al zeer dikwijls op die wijze te onderfteunen. Maar, zeker- (io ) Zie het Dagverbaal der Handelingen van de Rt' praefentanten des Vrijen Volks van Vriesland, van het jaar 1796. No. 13. hl. J74. 175. 178, 179* C 4  C 40 ) zekerlijk, kan het niet aangenaam zijn dus telkens bij wege van aalmoes te moeten ontvangen, hetgeen men uit zijne eigene middelen zoude kunnen vinden, wanneer men bezat wat men naar billijkheid moge verwachten. 3. Zouden ook zulke herhaalde gaaven of onderfteuningen , aan édne Gezindheid toegeflaan , zeer Jigtlijk jaloersheid en afgunst kunnen verwekken bij janderen, die juist niet altoos zouden letten op den meerderen nood dier Gezindheid (11). 4- En hoe zal men het anders maaken in zulke plaatzen, alwaar de Gereformeerde Predikanten hunne wedde ontvangen uit eene algemeene Stads- ofDorpskasfe, waarin alle Ingezetenen, van welke Gezindheid ook, het hunne brengen door het draagen der laffen, en dus metterdaad betaalen tot den Kerkdienst der Gereformeerden? Zal men die wedden voortaan geheel inhouden? Vanwaar zullen dan de Predikanten bun loon trekken? . Zal men eene afzonderlijke kas oprichten, tot welke geene anderen dan Gereformeerden, of welken dier Gezindheid zijn toegedaan, betaalen ? Daartoe zoude men eene nieuwe belafting QP de Leden en Voorflanders van die Gezindheid moeten leggen, waarvan andere Burgers verfchoond Weeven. Dit, hoe billijk ia zichzelve, zoude, mo. gelijk, met zeer aangenaam zijn, en daarbij de Ge. reformeerden , fa die hoedanigheid , leggen onder eene afhangelijkheid van de Regeering, , waarvar, aqdere Gezindheden bevrijd waren, terwijl zij tevens dien voorrang ÏOuden misfen, welken zij voor deezen plag- Cu) Zie hit torftt Botfdjlut No. m l8.,  ( 41 ) plagten te bezitten. Hoeveel natuurlijker is het dan, en hoeveel minder omflagtig, dat men aan andere Gezindheden een behoorelijk en evenredig aandeel geeve aan hetgeene de Gereformeerden tot nog toe alleen trokken? Zonder dit zoude in het geval hier bedoeld, eene geheele omkeering en nieuwe ordening in de Stads- of Dorpskasfen gemaakt moeten worden, om eenigerwijze de billijkheid en rechtmaatigheid te kunnen vinden. De tegenwerping afgeleid uit de goederen, welke de Gereformeerden, zedert ruim goo jaaren, bij wege van Erfenisfe, Legaat, of anderzins bij hunne Kerken hebben verkregen, is reeds voorgekomen C*2)* en behoeft dus niet beantwoord te worden. VIJFDE HOOFDSTUK. Over eenige verdere Kerkelijke Inrichtingen , en de, opsnbaare Godsdienstoefeninge. N a op deeze wijze den toeftand der onderfcheiden Gezindheden, ten opzichte der geldmiddelen , op eenen billijken voet van evenredigheid gebragt te hebben , moet ik nog fpreeken van eenige verdere Inrichtingen omtrent het Kerkelijke en de openbaare Godsdienstoefeninge, en den noodzaaklijken invloed der beftuurende Magten op dezelve, ten einde alle ftoomis der burgerlijke ruste en van den vrede der Maatfchappije voor te komen of te beteugelen. Dat Cis) Zie bl. 34, 35.  C 4* ) Dat die invloed zich nooit kan uitftrekken tot het Geloof, de Belijdenis of het Verfpreiden van Leerilukken en Vooiftellen van Befpiegelinge is reeds in het eerde Hooldltuk aangemerkt, en ik behoeve daar» van hier niet weder te fpreeken. Maar 'er zijn andere onderwerpen , waaromtrent hij kan en moet gelden, zonder evenwel verder te gaen dan noodig is om het voorgemelde oogmerk te bereiken, zonder bgnadeelinge van der Ingezetenen Vrijheid en Rechten. I. Om met de opcnbaare Godsdienstoefeninge te beginnen, als met het (tuk, dat in zichzelven het gewigtigfte, en tevens in de bchandelinge het gemaklijkfte is, moet : I. Daaromtrent elke Gezindheid, of elke Gemeente, aan haar eigen goedvinden ten aanzien van de tijden der bijeenkomften, van de bij haar gebruikelijke plegtigheden , van den inwcndigen opfchik der Kerken, van de orde der Gebeden, Lofzangen, Leerredenen, enz., worden overgelaten. a- Alle godsdienftige Vergaderingen moeten in het openbaar, met opene deuren, gehouden worden, en ieder , die het verkiest , volkomen vrijheid hebben om dezelve bij te woonen; mits zich daar ter plaatze ordentelijk gedraagende , en den eerdienst, welke die zijn moge , niet ftoorende noch befpottende. Wie hiertegen met woorden of gebaaren misdoet, moet, bij aanklagt en overtuiging, door den burgerlijken Rechter geftraft worden. 3. De openbaare Godsdienstoefening, en alle tsaartoe behoorende plegtigheden en gebruiken, mogen  ( 43 ) gen enkel binnen de muuren der Kerken, maar nooit daar buiten, verricht worden, ten einde alle onrustige beweegingen, onaangenaamheden en twisten tusfchen de Leden of Voorftanders van verfchillende Gezindheden voor te komen, en de goede orde in den Burgerflaat te bewaaren. 4. Om dezelfde reden, en met het zelfde oog. merk, moeten alle Leeraars, evenveel van welke Gezindheid , verplicht worden , om nimmer buiten hunne Kerken en de waarneeminge van hunnen dienst in dezelve, in het openbaar te verfchijnen in eenig byzonder gewaad tot hunnen ftand behoorende, of met eenig teken , waardoor zij van ande» re deftige burgeren zouden onderfcheiden worden. Bé Moeielijker is te bepaalen wat men te Hellen hebbe omtrent de Kerkenordeningen der verfchillende Gezindheden, en de Rechtfpraak van Kerkelijke Vierfchaaren. Zal men Kerkelijke Vergaderingen toelaaten van rechtswege befchuldigingen aan te neemen, te onderzoeken, partijen te hooren, vonnis te fpreeken, enz.? Aan de eene zijde is dit ten uiterften gevaarlijk voor de Vrijheid der Ingezetenen, en .voor de rust der Maatfchappije. Onder het voorige beltuur, waarin de Overheid eene bij. zondere betrekking had tot de Gezindheid der Gereformeerden , en door haare Commisfarisfen zitting nam in de Sijnodaale Vergaderingen, konde men de kwaade gevolgen daarvan voorkomen. En , evenwel, weet men hoe fchroomachtig de fchrandere WIL'  C 44 3 Willem de I was omtrent het toelaaten der Confiftorien of Kerkeraaden f~ 13). Kerkvergaderingen waren ook bij de eerfte Christenen onbekend, en kwamen niet in gebruik voor diep in de Tweede Eeuwe. Te vooren flond elke Gemeente op zich zelve, geheel onafhangelijk van andere ( 14 ). Aan den anderen kant is het zeker, dat men de Gemeenten het recht niet kan weigeren van ieder op zichzelve, of gezamenlijk , zodanige fchikkingen te bcraamen, als zij tot in ftandhouding en tot bevordering van de welvaart haarer Genootfchappen dienflig oordeelen : onder deeze voorbehoudinge, evenwel , dat in die fchikkingen niets zij, hetgeen eenige inbreuk maake op de rechten van anderen. Over de wijze, hoe men dit einde best kan bereiken , zullen de gevoelens zeer verfchillende zijn.* De denkbeelden der menfchen loopen in geen fluk meer uit elkander dan in het geen den Godsdienst betreft, of, het zij met recht, het zij ten onrechte gerekend wordt te betreffen. Ik vleie mij daarom geenzins, dat mijne gedachten over dit onderwerp bij allen zullen goedgekeurd worden. Evenwel zal ik waagen dezelve met een woord ter proeve voor te draagen. Ik zal daartoe vooreerst , elke Gemeente op zichzelve befchomven ; ten tweeden , Gemeenten van dezelfde Gezindheid in betrekkinge tot elkander; en eindelijk verfchillende Gezindheden, in zo verre deeze iets met elkander gemeen of te verrichten hebben. 1. Om- (13) Zie DbaNdt Hist. der Reform,. D. I, bl. 550. 566. 588. (14) Zh Mosheim Kerki. Cefcbietl. D. I, bl. 144.  C 45 ) h i. Omtrent' het eerfte behoeve ik hier niet te her. haaien hetgeen onder de eerfte Afdeclinge van die Hoofdltuk reeds gezegd is. Dit alleen hebbe ik 'er bij te voegen. , y-goreerst, heeft elke Gemeente het recht om zodanige Leeraars te verkiezen en te beroepen, als zij oordeelt best gefchikt te zijn tot haaien opbouw en ftichting der toehoorderen. - Ten tweeden, kan zij daaromtrent zulke voorwaarden maaken en van de verkoren Leeraaren bedingen, als zij dienftig oordeelt; mits de rechten van anderen niet kwetzende ( 15 ). Ten derden, moet de wijze, waarop zij haare Armen onderhouden wil, aan haar worden overgelaten ; hebbende de Beltuurders der burgerlijke Maatfchappije alleenlijk toe te zien, dat de behoeftigen niet verwaarloosd of zonder genoegzaame reden afgewezen worden. - Ten vierden. Elke Gemeente heeft recht om haare Kerkenordening en de beftuuring haarer geldmiddelen zodanig in te richten als zij oordeelt te behooren. a. Wat het tweede Stuk aanbelangt, eene Gemeen* te is eene perfona moralis, welke zekerlijk met andere diergelijke perfoonen verbindtenisfen kan aangaen naar welgevallen. Gemeenten van dezelfde Gezindheid kunnen dus eene algemeene Kerkenorde , enz. met onderlinge toeftemminge beraamen. Zij kunnen Clasficale en Sijnodale vergaderingen houden, en in dezel. I ve f 15) Men begrijpt wel , dat ik hier enkel fpreeke van hetgeene men in de burgerlijke Maatichappije moet dulden ; niet van hetgeene zedelijk goed of geoorlofd is.  C 46 ) ve overweegen en bepaalen wat zij tot algemeen oorbaar dienffig vinden. Zij kunnen zich tot de nakoming van het dus beflotene verbinden, enz. Alles, evenwel met deeze beperkingen. Dat bij weigering van toeftemminge van eenige Gemeente de overige geenen rechtsdwang hebben om haar tot die toefiemming te noodzaaken. Dat indien eenige Gemeente weigert iets geftand te doen, waartoe zij zich, volgens het beweerde der overige, verbonden had, het oordeel over die verbindtenisfe en de verplichtinge tot derzelver vervulling moet ftaen aan den burgerlijken Rechter. Dat elke Gemeente , wanneer zij het goedvindt, diergelijke verbindtenisfen kan opzeggen , en tot haare oorfpronglijke onaf bangelijkheid wederkeeren ; mits dan tevens geheel afftand doende van de voordeelen, welke zij anders uit de voorige vereeniginge of maatfchappije konde trekken. Dat alle diergelijke Vergaderingen, als boven genoemd zijn, in het openbaar worden gehouden, zo« wel als de godsdienftige, ten einde in dezelve niets gel'chiede het geen of der Maatfchappije, of den rechten van anderen nadeelig zij. 3. Verfchillende Gezindheden hebben, als zoda» nig, weinig met elkander te doen. De hoofdzaak is, dat geene zich eenige heerfchappij of toezicht over andere aanmaatige. Eene heerfchende Gezindbeid, is, volgens de Rechten van den Mensch, en in een vrij Land, eene ongerijmdheid. En wanneer men daartegen op zijne hoede is, zal al het overige zich gemaklijk laaten vinden. Bij voorbeeld : onderfcheiden Gezindheden mogen dus elkander met geene ter-  C 47 5 tergende redenen of fcheldnaamen beleêdigen. De naamen van Trinitarh, Sabelliaan, Ariaan, Secïiiiaan , Preedeftinateur , Pelagiaan , Semipelagiaan, Su. pralapfarius , Infralapfarius, en wat men meer wil, mogen aanduiden, welke gevoelens iemand zij toegedaan; maar zij zullen nooit bewijzen, of hij gelijk hebbe dan dvvaale. Tot dit laatftgeraelde oogmerk gebruikt hebben zij eigenlijk geene betekenis. Maar onderfcheiden Gezindheden , het zij enkele Gemeenten , het zij verzamelingen van veele Gemeenten, kunnen onder elkander verdragen aangaen over het onderhoud der Armen, wanneer in eenig huisgezin de Man by v. deeze, de Vrouw die Ge. zindheid is toegedaan. En tot het nakomen dier Verdragen kunnen de partijen door den burgerlijken Rechter verplicht worden. BESLUIT. Ligtlijk zal men bemerken, dat 'dit Stukje oorfpronglijk wietd opgefteld voor de Provintie Friesland, gelijk ook in het Voorbericht reeds gezegd is. De tegenwoordige toeftand van de Kerkelijke goederen in de andere Provintien met betrekkinge tot dien, welke voor het oprichten der Republiek in dezelve plaats had; de wijze waarop, en de kasfen waaruit de Leeraars der Gereformeerden in dezelve befoldigd worden zijn den Schrijver niet genoeg bekend om te oordeelen of zijn werkje ook daar van eenige toepasflnge kan zijn. Hij wenscht ondertusfehen vuuriglijk, dat de verwacht wordende Conftitutie dit gewigtige onderwerp op  ( 48 ) op eene zo billijke wijze moge bepaalen, dat daardoor de godsdiendige Verdeeldheden , zo veel mogelijk verminderd worden. Die verdeeldheden trokken toch veelal haar voedfel uit der menfchen trek tot gezach en heerfchappije. Waarfchijnelijk zonden zij nooit tot die hoogte geftegen zijn, waarop men ze tot ergernis der Christenwaereld zo lang gezien heeft, indien de Belijders van den Godsdienst van Jesus behoorelijk gedachtig waren geweest aan de vermaaninge van hunnen godlijken Voorganger : Een is uw Meester, tiaamelijk, Christus; maar gij allen, gij zijl Broe* ders. EINDE.