f ~*1f | GESCHENK I t \ [ ™ i f D". EELCO VERWIJS. } ^ I88O. ^ {  OVERYSSELSCHE gedenkstukken, EERSTE STUK, Vervattende eene VERHANDELING 1.KCHTderJAGT9 van de kleine steden in overyssel, en in het byzonder van oldenzaal: ALS OOK OVER DERZELVER recht van gericht in jagtzaaken, en van het yken van ellen, maaten en gewigten. NEVENS E- E N VOORBERICHT, AANGAANDE DEN OORSPRONG EN VOORDGANG DER RECtt ten VAN DE GRÖOTE EN KLEINE STEDEN in OVERYSSEL TE L E r D E N, B y t. KOET, m D c c l X X X l   VOORBERICHT, Aangaande den Oorfprong en Voordgang der Rechten van de Groot e en Kleitie Steden in Overyffel. ^#Jbll*aR het' recht der Jage, enfommi§e andere rechten der KleiV ne (leden in Gveryilel, zul, J^&ML lende Jlandelen » dunkt ray vereifcht te wordeilj daci£ vooraf iets , aangaande myn voorwerp naamlyk de Kleine fleden; den oorfprong en voortgang haarer rechten , en haar voornaam ite onderfcheid van de Groote iteden , Deventer , Campen en Zwolle, me.de. Dit echter kan niet gevoeglyk geiehieden, zonder te gelyk ook tefpreeken j zo wel van de beginfelen deezer Groote lieden , als van haare verheffing waar door zy ; reeds voor eeuwen , de * a Sou-  VOORBERICHT. Souvereinitek in den haaien hebben bezeten en Rykslteden zyn geweeft , en die ten hoogden is geklommen toen dezeiven geheel onaf hanglyk van het üuitfche Ryk geworden zyn. i? De beginfelen der Kleine fteden verfchillen niet van die der Grooten. De eerfte oorzaak der fteden kan men zo verfcheiden achten , als de aanleiding tot lainenvloeyinge van volk, op zekere plaatfen , menigerley kan zyn geweeft. Het is bekend, dat Kafteelen, Kerken en Klooftere onder anderen, van ouds, uit verfchei'den inzigten , de middelpunten van verkeering waaren , en , gevolglyk beweegredenen verfchaften , tot het bonwenvan huizen daar omtrent, die, haar© vermeerding aan den bloey van den handel der bewooneren verfchuldigd , einde]yk door toeftemming van den Vorft , iet'veilingen zyn omringd (a) , en daarom fteden genoemd. De tycl wanneer dezelven in Overyflel zyn gefticht , kan van weinigen nauwkeurig worden bepaald. Hoewel niet onwaarfchynlyk is, dat fommigen reeds ten tyde der Frankifche Regeering hebben gellaan. (a) Hertjus , Comment. vol. i. Tem. s. de faptrierit. territ. §. 19.  VOORBERICHT. s. In den beginne was het gericht over haare burgeren niet onderfcheiden van dat der huislieden van het kerfpel of' dingfpel, waar in de Heden waaren gebouwd. 3. De gerichten , in OverylTel , wierden , in de dertiende eeuw en vervolgens (want hooger behoef ik hier niet op te klimmen) niet overal , 'op dezelfde wyze , bekleed, In oude gedenkftukken vindt men, ten opzigte van het platte land, fomtyds gewaagd van Schout en Schepenen, doch doorgaans van Schout en Landzaaten, welke laatften het vonnis opmaakten. De beroemde H. de Groot, van deeze laatfte foort van gerichten fpreekende 00» ^eert ons, dat dezelve by de Friefen, van ouds, gebruikelyk is geweelr. Onze tegenwoordige OverylTel , fchoon weleer tot het land der Saxers hebbende behoord, die gemeenlyk zich van Schout en Schepenen bedienden , gebruikte derhalven, in veele plaatfen, in dit Huk, de gewoonte der nabuurige Friefen ; doch in fommigcn die der Saxers. Twee deezer landzaaten waaren , in twifti- (, als zynde fares ei/Ha; het zy dat men liet afleide van koeren , keuren, dus Coernoten, om dat zy aan de zelfde keuren verbonden zyn. Het eerde echter dunkt my meer waarfchynlyk : dcwyl ook in den Landbrief van Twente van 1365 liet. woord huisgenooten wordt gebruikt voorlieden, die tot eenerky iöort van gerichten behooren; zuifpeelende op de betekenis, die men, by uitftek aan het huis toeeigende, en daar door verfrond Curis. Die twee of meer per» foonen, die de Richter by zich voegde, zyn derjiak ven, zo hetfchynt, Keurnooten, niet om dat zy den Richter aldus wierden toegevoegd , maar zy waaren twee óf meer van de keurnooten , die alleen wierder» aangetekend, zo als ook nog. Aangaande het Saxilch veclit, ornueut het gelools des Richters, zie Saxen Spiegel lib, \. art. $.  VOORBERICHT: dels, geveld , maar ook in andere ge. richtshandelingen , over de behoorlyke verrichting van die. Zelfs, over de behoorlyke (banning van de bank , wierd een ordel gegeeven. 4. De Steden wierden aan het landsgericht van den Schout onttrokken , door het verkrygen van vryheid , die, om datze ; met er tyd , gemeenlyk door haar verkreegen wierd, Stadsvryheid of Stadrecht is genoemd. Zodane Steden, dia deeze vryheid hadden verkreegen} wierden gevryde Steden , oppida liberata of Ubertata geheeten. Deeze vryheid , of dit Stadrecht , beltond gemeenlyk in het houden v?n byzondete Stads Schepenen, met welken de Schout, anders ook Richter genoemd, het gericht hield, over de burgeren en goederen, in de uitgeftrektheid der Stadsvryheid gelegen; en in het houden van Burgermeefteren, en Raaden, en byzondere Stads wilkeuren ; als ook in het genieten van vryheid van de Landsdienften , fchattingen en beden , boven die van het platte Land enz. (c). Winbar* (c) Zie, onder anderen, een voorbeeld by Dumbar Analect. Tom. 3. Overyjf. Chron. op bet jmcir 135-0. pag. 178. en een ander t van elders, by Mattbaus de Nobilitat. lib. 3. cap. li pag. 828. * 4  VOORBERICHT. hof over het Landrecht van OverylTel, pm de verfchillende rechten der Steden te kennen, wyft ons naar de Steden zelve, als hy zegt: die gerechtigheyden , Pléhiftiten, unde Statuten mag men by den Stelden foken ( d). 5. Hoewei anderszins het vermoogeii, om ftadrecht te geeven , een byzonder recht des Keizers was (e)i hebben echter de Bifchopperi van Utrecht het zelve in deeze Provincie, bezeten, van de welken verfcheiden Heden , zo grooten als kleinen, in. den eerften tyd , die men niet eerder dan in de dertiende eeuw aantreft, op gelyken voet, haar ftadrecht verkreegen hebben : fommigen na dat ze reeds lieden waaren : anderen verkreegen de, jnagt, om tot fteden te worden gemaakt, te gelyk met het ftadrecht, door den zelfden brief. 6. Dit wordt met de volgende voorbeelden opgehelderd.' Zo leeft men in den ftadsbrief van Zwolle, van den jaare twaalf honderd en in de dertig, dat Bilchop \Vil-' •lebrand , by raade zyner Prcelaaten en Dienii- ( d ) Deel 4. Rubric. van Stadgericbte. (e) Hertii&i Comment. vol. I. tem. 2, de fuperierit. temt. §. 18. '  VOORBERICHT. Dienftmannen , die ftad vry ftelt, welke hy in her voorgaande van dien zelfden brief, om byzondere getrouwe dienften van ^Ridderen, Schepenen, en het ganfche volk van de mark of boerfchap Zwolle, toelaat, van eene boerfchap tot eene itad te maaken ; geeveride aan derzelver inwooners alle zodane rechten , als die van Deventer , tot daar aan toe , deugdelyk van zyne voorzaaten hadden gehad. Doch , dat de vryheid en rechtsdwang der Had zich niet buiten haare veftingzou uitftrekken (f). Voordsin eenen ftadsbrief, in den jaare 1248 , door Bifchop Otto aan de Had Ommen gegeeven , wordt gezegd, dat hy aan de tegenwoordige en toekomende invrooneren van die ftad zodane vryheid geeft , als zyne ftedelingen van Deventer, Campen en Zwolle , van hem en zyne voorzaaten, hebben, en dat hy die Stad vry maakt (g). In den Stads- (f) De conftlio Praiatorjm fs5 Minifteriqliumpr$dictorum, pnefatum oppïdum perpetuo liberamus, op])idanis ipfts omnia jura, qua: Daventrienfes a noflris aniecejfóribus rite bactenus habuerunt ', ex certa fcieniia concedimus." Sed libertas '& jurisdWtib ejusmodi cppidt extra munitionis terminos nullatenus extendatur. (g) Otto Dei gratia TrajeEknfh Epifcopus, omnibus prafetttia vijuris notum facimus, qaocï omnibus * 5 ba-  VOORBERICHT. Stadsbrief van den Hardenberg , in den jaare 1362, door Bifchop Jan van Arkel gegeeven, zegt de Bifchop : ende gbeven voer ons ende onfe nacomelinghe bijfcope Tutrecht, allen den burgheren die binnen den Hardenbercb nu wonachticb zyn. oft namaak wonen zullen in der tyt. al recht en vribeit a/fo als onfe Stat van Zwolle van onfen voervaderen, ende van ons beeft. En in den Stadsbrief van Goor, van den jaare 1263, volgens een oud affchrift van het overgebragte uit het Latyn , zegt Bifchop Hendrik: dat wy , uyt raede onfer getrouwen , onfen lieven femplichen luyden , und plaetfe van Goer , bewaerders defes jegenzvoordigen brieves, gegeven hebben fodaene vryheyt ende fedaene gerechticheyt, gelyk onfe lieve Borger e van. Deventer und andere onfe Steden hebbende finnen , ewlchlichen te holden, oock allen und eenen jederen 5 fo tn ffem elte Stadt komen j um aldaar te wonen. Deventer heeft bominibus prafentibus & futuris, inbabiiaiuibus oppidum mftrum Ommen , libertatem talem , qualem oppidani noftri Daventrienfes, Swollenfes, Campenfes /.iabent, ac a tiobis fi? prcedecejforibus babere confueverunt, propter bonum & utiütatem no/rrx Trajecienfis Ecclefia , de prnvid» cenfilio nofrorum fideiium liberaliter contulinras & ipfum locum Ommen liberum erdinamus &c.  VOORBERICHT. heeft vermoedelyk eerder dan alle de overige Steden, in OverylTel, Stads gerechtigheid van den Bifchop bekomen. Hierom zou haar Stadsbrief, tot welken de andere Stadsbrieven betrekking maaken3 te meer merkwaardig zyn. 7. De Schouten of Richters waaren, van ondergefchikte Ambtlieden van den Overfchout , die , uitmuntender wyze , in fommige oude ftukken, Schout, doch meermaalen Ambtman wordt genoemd , en naderhand met een der eernaamen van de vier Ambtenaaren van het Hof, naamïyk met dien van DroJJhet, by verkorting, Drcst, en, naar de kracht van 't woord, Dapifer , is vereerd ge worden. (2) In lyf- (2) In de llymkronyk van Melis Sroke , Boek 1, vers 981-. wordt een Dapifer gezegÜ Drussate, cn in de oude overzetting'van lieka, in Adelbold, de negentiende Bifchop, Drossaet. zie ook Kilian. in liet woord Drofjaet. en Drost by Mr. Jung. Cod. diplom. & doe. pro hifi. Benth. pag. 37e & 372, vergelecken met pag. 88 &IQ2, Voords in hetSaxifch Leenrecht, cap. 63. worden de vier Ambtenaaren van bet Hof genoemd: Drofte, edder Schenkt, edder Plar* fcbalek , edder Kemmener, De kracht der betekenis deezer woorden , cn, in een van dien , het woord zelf, is in het Latyn gevolgd in : Dapifer, Pincer11a , Marefchaicu: , Camerarius. Struv. Corp. jur. publ. Germ. cap. 9, 12 — 28. & §, 36. &c. & cap.  VOORBERICHT. ïyfftraffelyke zaaken hield de Ambtman , van ouds , aelf het gericht ; hoewel hy vervolgens zulks ook wel door den Schout of Richter liet bekleeden , welke die magt, van zich zeiven, niet heefc gehad , noch met de Schepenen in de Steden , noch buiten dezelven, in zyn landgericht. 8. Na- oap. 19. §. 24 & 25. £f cap. 20. §. 20. Lindebom, Riftor. Eoifc. Davent. cap. 2. §. 1. n. 4. Wat betreft het laatlté gedeelte van het woord Droffaet, is ongetwyheld , dat aei , ate , te kennen geelt fpyze-, Terwyl het eerfte gedeelte is gemaakt, uit eene lydverbuiging van het woord draagen , of onmiddelyk van troffen, nu torjfen, naar eene zeer bekende letter* verplaatiing, Kilianus ook fchryft aan beide de zelfde betekenis toe, die, gelyk men weet, onder anderen, is draagen. Het Hoogd. Truchses, inde Höogd. overzetting van het Saxen Spiegel, voor Droft, fchynt mede die reden van famenluSing te hebben. Dewyl het Hoogd. tragen , als ook het andere deel der famenfielling daar in befpeurd worden. Men leeft ook Trogsesse. Dumbar Kerk!, en wereld/. Dev. Boek j. Hoefdji. 17. v. 14. in de woorden: Nos igitur yob. Trogfep'e Wr. (dat is, vulgariter') Dapiferde Beyerzod en Truchsasse, in Reprafent. rcipubl. Germ. pag. 566. Een ander voorbeeld van toecgening der eernaamen van een dier ambten van het Hof ziet men in .Mat-febalk, in het Etnedenfticht van Utrecht van ouds, bekend, en door Mattbaius befchreeven: certe Prtetor territorii, qui tanquant Latrunculator in delinquentes inquirit. Anaieèt. Tom. 1, Ratio», aul. & iti.per. Car. And. Dttc. Burg. pag. 14Ó. in »»/. Eüt. ann. 17JS. liet nvoord Dros* faerd  VOORBERICHT. 8. Naderhand echter is den Schouten de iyfftraffelyke rechtsdwang in verfcbeiden fteden; en, daar door , van zeiven, ook het vonniffen over Iyfftraffelyke zaaken aan de Schepenen toegeftaan. Hier van blykt, uit eenen brief van Bifchop Guido , van den jaare 1309 (h), waar door hy den fchulten der ftad Campen raagt geeft, om over alle misdaadige menfchen te moogen richten , die zy raisdaadig kennen binnen de ftad. En Zwolle, hoewel reeds , in den jaare twaalf honderd en in de dertig , zodane recht gehad hebbende, als aan de ftad Deventer, door de Bifchoppen, was gegeeven , heeft echter eerft , door eenen brief van Bifchop Frederik van Blankenheim van den jaare 1404, - ( faerd vind in niet eerder dan fomtyds in de zeftiende en vervolgens dikwyls. Maar toen gebruikte men echter ook het woord Droffaet, als, onder anderen, in eenen brief van Keizer Karei den Vyfden van den. jaare 1540. Dambar , Jnaletl. Tom. 3. in net. ad Frejing. pag. 524. De Jpelling Drofjaerd is ontftaan uit eene verbeelding, dat het laatfte gedeelte van dit woord zou overeenkomen met dat van Rinvaerd , Rufiwaerder. (h) Dnmlar. Analeït, Tom. 2. Overyf. ebteti, pag. 247.  VOORBERICHT, 1404. (i) het recht bekomen , dat , zo als de Bifchop zegt , Onfe Richter binnen Swolle , die nu is , of die hier naemaeh z&efen fal, richten mach en faf in allerley zvyfe , gelyk dat onfe Richter binnen onfe ftad Deventer doen mach. Gevolglyk is het recht van den Richter, binnen Deventer, na den jaare twaalfhonderd en in de dertig vermeerderd. Want anderzins zou daar door geene nieuwe gunftbewyzing, waar voor het echter, in den brief, wordt gehouden, aan de ftad Zwolle kunnen zyn gefchied. Deventer had toen reeds voor lang het recht , dat de Richter binnen de ftad en haare vryheid richtte over ondaad en misdaad , daar geen blykende fchyn by is, binnen de ftad en haare vryheid gefchiedende (3). Zo bevindt men ook, (i) Mr. van Hat turn, Gefchied. der Stad ZwolleJÜeel 1. pag. 176. (3) Zie den brief van Bifchop Jan van Arkel van den jaare 1362. Dumbar Kerkt, en WereldU Dev. Boete 1 Hoofdfi. 9. pag. 55. Door ondaad yerftond men zekere zwaare wanbedryven , en dezulken die daar aan gelyk zyn, doch, door misdaad, de overigen. Bfhel ad Hedam.pag, 138. nat. dd. De woorden blykenae fchyn, in aisdaadea, fchyneJi doorWinhof, over het oude Landrecht van OveryflU, (Deel%.\ op verfcueiden plaatfcn, te worden verftaan niet alleen tea  VOORBERICHT. ook , ten aanzien van Oldenzaal, en andere kleine fteden meer , dat de Richter en Schepenen aldaar het recht van lyfftraffelyken rechtsdwang hebben verkreegen. 9. Het vrymaken van fteden b of verkenen van ftadrecht aan dezelven , doet ons ook bevatten eene uitfpraak der drie fteden, ten tyde van Willem van Mechelen, Bifchop van Utrecht , van den jaare 1298, volgens bericht,bevonden wordende in het boek van Copyen der Stad Deventer. De Bifchop verklaart aldaar hoofd» zaaklyk, dat-, door de Schepenen van Deventer , Campen en Zwolle, ten overllaan van hem , te Deventer vergaderd, is gevonnift, dat, al wie, op vry en grond, dat ïen aanzien van het corpus delicli^ maar ook van de betrapping van de misdaadiger op de daad zelve. Anders worden die woorden ook genomen alleen met betrekking tot de daad zelve. Zulk een blykende fchyn was dan, by voorbeeld, het lichaam van den omgebragten. En dan wierd blykende fchyn onderfcheiden van handbafte daad, dat is, alwaar de misdaadiger op de daad was betrapt. (fi in mamtali conjliterit fa&ione Sptc. Saxon. lib. 2. art. 27. ) Vergelyk hier mede H. de Groot Inleid. Boek 3. Deel 32. 11. 14. en de oude form van rechtspleeging in lyfftraffelyke zaaken, nauwkeurig geboekt, in de Verhandelingen van het Groninger Genootfchap. Deel 1. fag. 380 enz,  VOORBERICH TY dat is in eene gevryde Stad, dertig jaaren en zes weeken, geween:, en aldaar voor een vry menfch gehouden, en door niemand , over dienftbaarheid , aangefproken is, eerder moet worden toegelaaten, om zyne vryheid, raet zyne rechterhand, dat is, met zynen eed, te behouden , dan een ander, om hem van dienftbaarheid te overtuigen , en dat hy heeft goedgevonvonden, zulks , door zynen gezegelderi brief, allen, die het aangaat , te doen weeten (k). De Steden waaren genootfchappen van eenen byzonderen rechtsdwang en rechten, anders genoemd Wilkeuren of Statuten, zo als dit, welk, ten overftaan van den Landsheer, door haare Sche- (k) Nos Wilhelmus Dei gratia Epifcopus Traiectenjis notum facimus univerfis, ad quos prxfentes listene pervenerint , quod anno Domini iayS, feria fe« cunda .... a Scabinis Daventrienftbus & aliquihuï Scabinis Stvollcnfibus & Campenpbus; conftitutis coram nobis Daventr'uc , fenientiatum extitit , quod quicunque in libero fundo, id eft oppido libèrtato, irigiuta annis perftitit, & ibidem pro libero homine habitus , t32 a nemine fuper fervili conditione impetitus, quod is potius admittendus eft ad obfervandam fuatn libertatem cum dextera mahu fua, quam titer quispiam ad convincendum eum de fervitute, Q? hoe omnibus quorum int er eft , prxfentibus li tier is, noftro ftgillo figillatis, duximus intimandum. Datum anno diepradi&is. Vergelyk hier mede Legg. Longo bard. Griuioaidi. Ëdit. Ceorgifch. Column, 1024 ». 2*  V O O R B E R I C H T. Schepenen is geklaard. Het oordeel wierd door den belang hebbenden gevraagd , op dezelfde wyze , als men van diergelyke vraagen , en zogenoemde Ordels , over het recht zelve , oudtyds , voorbeelden ontmoet, niet alleen van het hooglte genootfchap van den ganfchen Lande, maar ook van het laagfte , naamlyk der Hofhoorige lieden., zelfs tegen den Hofheer, die echter zich wyder kon beroepen op den Hof te Ootmarfum en van daar op den Hof te Kolrafchate, alwaar nogthans de zaak, op gelyke wyze , door de Hyen, dat is boeren van den Hof (ij ~), wierd geklaard, (4) De hofhoorige boeren worden Hyen of Heyen genoemd. Dumbar, AnaleSt, Tom. 2. pag. £59. Landr, van OveryJJel, Deel 2. tit. 26. art. 8. Zié 'ook het recht der Efienfche hofhoorige lieden Dumbar. Analétl. Toin. 2. pag. 250. Het woord beduidt een boer , jn het gemeen. Kilian. in voc. heyde, waar van, by inkrimping, fchynt te zyn beye. In de rechten van den Hof te Loon , zyn byenmenne de mannen der hofhoorige boéren, dat is ambtsdienaaren, onderfeheülen van de vier Schepenen of Dingsïieden, welken aldaar, volgens die Hofrechten, liet vonnis wyzen , genoemd Tegedere van téggen, tvoiften {Ten Kaie Nederl. fprake Deel 2. Proeve 2. in tf.i) SchrM'ert Cod. Gelr. Zutpb. A a a a 4" art. 17. Ook wordt het recht der Hofhoorigen in die Hofrechten genoemd byenreebt, art. 11. vergeleeken met art, 34. En  V O O R B E R I C II T. Waard , gelyk de« oude handelingen vari den Hof te Ootmarfum en andere gedenkftukken dit uitwyzen. Van dit oude gebruik van verklaaring der Stadrechten, door de Schepenen, fheen ik, "te kunnen worden afgeleid het voorrecht, om, dooide uitfpraake of opgaave der Schepenen , het recht der Stad , ook zonder wyder tegenfpraak van den Landsheer, te kunnen doen verklaaren (1). De by zonderheid van dit voorrecht beftaat derhalven eigenlyk niet in het doen deezer verklaaring, aan de zyde van de Schepenen, maar in het afzien van tegenfpraak, van den kant des Landsheeren, die anderszins wel eer, nergens anders als naar het Duitfche Ryk, de zaak zou hebben kunnen beroepen. 10. De fteden , in moogen toegenomen , en daar door by den Landsheer , als ook by het volk , van groot belang geworden zynde , wierden een afzonderlyke ftand van Regeering dis Lands. Dier- En die in het Landrecht van Overyfiel worden genoemd heyen, zyn in de S<. Martens rechten zelvcn, art. 22, genoemd Sl Martens htyden. (1) Dumhar Kerkl. en Wereldl. Dev. Boek 4. Ihofdjl. 17. pag. 514. in net. Ut. b.  VOORBERICHT. gelyke reden van zodane gebeurtenis, teri aanzien van de~ fteden in Holland , verhaalt ons Wagenaar (m). Doch aangaande den tyd, wanneer dit in 0v4eryffel zy begonnen , wordt geen gewag gemaakt. Echter zou men hier in overweeging kunnen neemen , dat in den Dykbrief van - Zalland, van Bifchop Guido van den jaare 1308, die,'in eene Landsvergadering, op Spoelderberg , is vaftgefteld : alleen van twee ftanden,. naamlyk van Ridderen en Knaapen, te (amen Edellieden, en van het Gemeene Land, wordt gemeld. Want zo luiden de woorden : dat zuilkorden ende annamen Ridderen en Knapen ende dat meene land te holden ervelicken ende ummermeer (n). Gelyk in Drente, en elders meer (o), het Gemeene Land, of wel de eigenerfden , een ftand van Regeering zyn. Maar, in den jaare 1323, ontmoet men hier drie ftanden , te weeten ook de fteden, als eenen afzonderlyken ftand. Zo luidt eene handeling deezer drie ftaaten, op den Landdag, in dien jaare, (m) Vadert. Hifi. Deel 3. pag. 359-361. (n) Dumbar Analect. torn. *. Overyjf. Cbron. op V jaar 1308. (0) Striiv. corp. jur. publ. Germ. cap. 30. §. 8. cum not. ** 2  VOORBERICHT. jaare , gedaan , en in oude gefchreeven Landrechten geboekt : int jatr on/es Betren 1323 des fonnedages na onfer Lieve Vrouwen Catrinen , doe quant, op Spoelderberch , Bifchop Joban van Dieft, Bifchop t Utrecht, man ende Denftman, ende fteden, ende dat Gemeene Landt, daer wort een Ordel gevratgt: Een man, die Jchuldich is tenden to geven ende fyn zaet zyde (p), hoe hy dat fyn Htre 'fal d*ns tho weten. Ende dat ordel wart gevraeget Engelbert van Gberner. Ende hy deylde dat aldus : Dat die man fynen tenden den Heren dre werff fat tho kennen ghe* ven ende dat mach he dre werjf done up enen dacge , en ver ten de by dan nyct,fb fal hy nemmen twee fynen na ft ene naburen ende venenden hem felven ende zetten den tenden zeiven uth ende zetten op ten tenden gaft een groen rysken ende hoeden dtne dre daegen van fyns felves vee. Dat men den derden Rand, naamlyk dien van het Gemeene Land, na de vyfrier.deeeuw niet meer in de Landsvergaderingen befpeurt , zal naarder in de Verhandeling gezegd worden ( q ). 11. (p) Dat is maayde. Hier van is onze ivoor ei zicht) z e issb n. (13 ». 13. & 39-  VOORBERICHT. li. 't Is niet denkelyk, dat, oud tyds; in de Landsvergaderingen , onderfcheid zy gemaakt , tuffchen Groote en Kleine Steden. De aangehaalde handeling van den Landdag van 1323. fpreekt ook onbepaald van Man en Denftman endc Steden ende dat Gemene Land. En gelyk, uit y» der kerfpel of gericht van het Gemeene Land, een afgefchiktfc ten Landdage kwam, zo kan men het zelfde, van yder Stad, ook niet in twyffel trekken. Men vindt ook eertt lang daar na, zo ik meen, niet eerder dan in de vyfciende eeuw, dat de Steden Deventer, Campen en Zwolle afzonderlyk, in handelingen der Landsvergaderingen , als Hoofdlieden voorkomen. De gelyke beginfelen der Groote en Kleine Steden, volgens welke, aan de eene ftad, nog inde dertiende en veertiende eeuwen, een gelyk recht, als aan de andere is gegeevcn , doen gelooven, dat het voorzeide onderfcheid eerffc zal zyn gemaakt, toen de Groote Steden, verre boven de Kleinen , imvermoogen toegenomen hebbende, de voorftanders van de Kleinen geworden zyn, en haar in Landsvergaderingen mede hebben Gereprefenteerd; voorbehoudens nogthans haar recht van Verfchryvinge ten Landdage, over gewigtige punten, en ** 3 haar  VOORBERICHT. haar recht van tegen fpraak, daar in , tegen de Groote Steden, waar van wyders in de verhandeling is gemeld (r ). Zo zyn ook de Kleine Steden door de Grooten gereprefentesrd, in den verbonJsbrief van Bifchop, Ridderfchap en Steden van het geheele Sticht, inden jaaren 1512, opgerecht. Daar wordt gezegd, dat de Steden Deventer, Campen en Zwolle over de andere zyde der TJJ'ek voor zich ende over den anderen Kleinen Steden, in het verbond getreeden zyn (s). Ook in het vermaard verbond, de Hanze, kwamen de Groote Sccden mede voor de Kleinen op (t). Zy hielden echter daar over afzonderlyke vergaderingen met de Kleine Steden (u). is. Van vonniffen der Stadgerichten', inOverylfel, is, van ouds, naar de Klaa-' ringen, gehouden door den Landsheer, of deszelïs Stadhouder, met Ridderfchap en Steden , niet Geappelleerd geworden , noch ook naar het Duitlche Ryk. Dfi laatfte was een gevolg van des Bdfcbops of CO §• 39- - (s) Dnmbar, AnaleEt, torn. 2. Overyjj. cbron, op bet jaar 1512. ' ( t) Revius Daventr. illufl. lib. 3. ad ann. 1554. 17. jan. pag. 291. (11) Zie de bcivy s/lukken byde Verhandeling. N\ 5,  VOORBERICHT. of des Lands voorrecht, te weeten, dat uit deezen Lande, in zaaken , den Bifchop zeiven niet betreffende (5), niet naar het Duitfche Ryk wierd Geappelleerd. Meer andere Staaten van het Duitfche Ryk genooten het zelfde voorrecht (v). Doch, wat betreft, dat geen Appel van vonniffen der Steden gemeenlyk tot de Landsklaaring behoort, daar toe dient, Voor eerft , dat het onderfcheid tusr fchen de Wetgeèvende en Richterlyke' Magt, van ouds , in deeze Provincie gemaakt , ons toont , -hoe het met elkanderen kan beftaan, dat, fchoon de Landsheer, zonder de Staaten, geene "Wetgeevende Magt heeft gehad ; nochtans de Staaten over geen Appel van verfcheiden Gerichten, met den Landsheer , hebben gezeten, in zaaken, die niet tot de Klaaring konden beroepen worde , had echter de Landsheer, zo wel als (v) Struv. corp. jut: puhl. Germ. cap. 250 $• 45- cfc. (5) Aangaande zaaken , waar in de Bifchop party was, zie , ten npzigte van het Beneden Sticht , een voorbeeld van Appel naar het Duitfche Ryk, by Mat,-. thsus, de Jure "GTadii cap. 30. pag. 495-— 49.3. - ' * * 4  VOORBERICHT. als in de andere zaaken, zyne Richterlyke moge geoeifend. Want, gelyk de Stadhouder den Landsheer in de Klaaring Re. prefenteertj zo waaren ook alle zyne Ambtlieden, in zo verre, zyne Stadhouders, ik behoeve niette hërhaaJen, dat echter geen van allen, zelfs niet de Landsheer , daar hy , in perfoon, ten Gerichte was gezeten , het vonnis opmaakte 05 ), maar dat het, opgemaakt zynde door die, welken niet hem het Gericht hielden , vervolgens door den Landsheer, deszelfs Stadhouder, of Ambtlieden, uitgefproken wierd. In zaaken, aan de Gerichten der Hof hoorigen, zat de Landsheer ten Gerichte, door zynen Hofmeyer: in Leenzaaken, door den Onderleenheer of, in de Hooge Leenbank, door zynen Stadhouder: in de Landgerichten, door zyne Ambtlieden, de Drollen., en Richteren: en, in zaaken, aun de Gerichten der Steden, door den Richter, die, met de Schepenen het Gericht hield. Dit wordt ook beveftigd door de boven aangehaalde Sententie van izgU, ten pverftaan van den (6) De Hffchon bad echter in de Kering eene fcm Duwbar Kerkl. en IVer-ldl^ Dev. Boek. 4. JJoofdfi, 23. pag. 564. • <  VOORBERICHT. den Bifchop zeiven , door de Schepenen der drie Steden geveld. De gewigtigheid der zaake , of de tegenwoordigheid des Bifchops, kan oorzaak gegeeven hebben, dathy, daarin, het Schoutambt , in eigen perfoon, heeft waargenomen. 'T was ook zo, volgens het Saxifch recht, dat, een hooger Richter tegenwoordig zynde, als dan de ongefchikte Richter niet ten Gerichte zat (w). En hoewel naderhand het gebruik van Richter of Schout, by de Schepenen, in de Steden, doorgaans geheel of gedeeltelyk , door verkreegen voorrecht, in deeze Provincie opgehouden heeft; zo bleef echter het voorzeide recht der Steden , om aan geen hooger beroep tot de Landsklaaring onderhevig te zyn, in waarde. Voords heeft men, in de tweede plaat?, zich te herinneren , dat, voor den tyd der hier gedaane invoering van het Wetboek van Keizer Juftiniaan , die bevorderd Cw) Ottum Corner judicium fut Gtgravii ingreffm fuerit, per boe judicium Gogravii evacuatur, & ftc Comitis judicium eliditur, ft Rex ejus ingreffus fuer rit Gomitatum , ubi Rex £5? Comes ambo fuut actui prafentj/tles. Sic etiam omnes jtidiccs in Re gis p;\t~ fentia , ft aèlio ipfum non attigerit , fufpendmtur, Spec. Saxon. bib. I. art. 58. ibique Gloff.  VOORBERICHT. Toen het Wetboek van Keizer Juftiniaan hier begon te worden ingevoerd , althans niet eerder, meen ik te moogen onderftellen, dat ook eene nieuwe wyze van Appel, daar uit overgenomen is. Dit ondertuiTchen was eene verandering , of nieuwe invoering van eene Landswet: eene verandering dies te gewigtiger, om datze betrof een ftuk van veeien invloed op de Regeering: voords eene verandering, welke, volgens het aloude recht en vryheid van deezen Lande, door geen der Leden, anders als vrywillig, behoefde te worden aangenomen. De Bifchop alleen, zonder de Staaten, was niet bevoegd , om verandering in de Landswet te maaken. Ook de Bilchop en de Staaten te famen 'gebruikten geen recht noch magt, om aan eenig lid, zonder deszelfs bewilliging , een ander recht, als tot nog toe gebruikelyk was geweelt, voor te fchryven. Deeze grondltelling was, van ouds, de hoekfteen, waar op alle recht en vryheid rustten , en niemand dan de Staaten ZLdve had meer belang om dien ongeroerd te laaten. Hier, meen ik, ligt da grond , waar op men over een Appel van de Gerichten der Steden naar de LandsKlaaring , al of niet zullende hebben plaats  VOORBERICHT. plaats gehad, zou kunnen oordeelefï. Tot nog toe heb ik geen blyk gezien, dat eenige Stad , in OverylTel, zich aan een Appel naar de Lands-klaaring zoh hebben onderworpen. En de reden van het tegendeel, die beneden gemeld zal worden , doet my gelooven, dat het niet bewyslyk is. Gelyk de Steden in den haaren daar in niet bewilligden; zo heeft de Bifchop ook geen Appel van zyne Hooge Leenbank, noch van zyne Gerichten der Hof hooringen, noch van de markengerichten naar de Landsklaaring toegeftaan. Het Appel 3 volgens het Wetboek van Keizer Juiriniaan, ii derhalven door verdrag van den Bifchop met de Staaten, overvonnifien van fommige Gerichten en zaaken, vallgefteld, mids dat dooV den Bifchop mee de Staaten het Gericht in Appel gehouden en dus dat het niet aan een Gerigtshof van den Bifchop overgelaaten wierde. Ten aanzien van die Gerichten , van welken geen Appel tot de Landsklaaring is vaftgefteld, is echter de oude wyze van Appel, van het eene naar het anderen, in zo verre die plaats hadde, behouden, en als een Appel naar het véorzeide Wetboek behandeld. Dit blykt in opzigte der Appellen van het eene Hofgericht der Hofhoorigen naar  VOORBERICHT. naar het andere. Men befpeurt het ook in het Appel van het eene Stad Gericht naar het andere, in zo verre dit hier ingevoerd en tot een recht geworden is. Dat van vonniüen der Landgerichten wierd Geappelleerd, naar den Landsheer en de Staaten, maar niet naar een Gerichtshof,'t welk van den Bifchop zou afhangen, was van veel belang , tegen eene vermeerdering van des Bifchops gezag. De Steden hadden een byzonder belang, om in geen Appel, van haare vonniffen, naar — eene Landsklaaring van den Landsheer, Ridderfchap en Steden te bewilligen. Dit vorderde ook het belang van den Landsheer. De Steden waaren genootfchappen van byzonderen Rechtsdwang en rechten, om welken te veranderen de Bifchop noch de Staaten geen recht noch magt gebruikten. Waarom ook de Landrechten , of zogenoemde Landbrieven, door de Landsheeren met de Staaten beraamd , geene wetten waaren in de Steden , die alles ten Stadrechte, dat is, naar het Stadrecht uitvoerden en belliften, gelyk ten platten lande gefchiedde ten Landrechte. De Stadrechten behelsden veele voorrechten, die de Steden hadden verkreegen van de Landsheeren , benevens by-  VOORBERICHT. byzondere inllellingen. Hier van de uitlegging , aan een Hoogft Gericht van den Landsheer en de Staaten , te onderwerpen , was niet van het belang der Steden , wier rechten en wetten niet van de wilkeur van den Landsheer en de Staaten af hanglyk waaren ; te weeten buiten het geval van noodzaake des Lands, waar voor alles wyken moet. De Bifchop ook had belang, dat de ^Steden, op wier byftand, hy zich , inzonderheid in binnenlandfchen twift en Oorlog, verliet, niet in rechtszaaken aan de Staaten zouden onderworpen zyn. Het geene gezegd i», dat de klaaring aan eene uitbreiding der magt van den Landsheer ganfch niet gunltig was, begreep ook Bifchop David van Burgundien, die onder voorwenfel van gebreken, welken toen daar in zouden hebben plaats ' gehad, liever de Klaaring wilde affehafFen, dan daar op toeleggen , dat zodane gebreken zouden verbeterd worden. Hy onderftond , om , op gezag vau den Keizer (b) een Gerichtshof, onder den naam van (b) Zie den brief by Mattbteus de jure Gladii cai>. 30. pag. 493.  VOORBERICHT. vnnfchyve(8)3 in plms van de Klaa* nng werkelyk op te richten , om dus de onderzaaten te meer te onderwerpen. Doch het hield hier geen ftand (c) Ondtyds wierd tweeëley Klaaring hier gehouden. De eene was de Kamer-W nng, ten Hove of ter Kamer van den ^fchop 0f elders, waar het hem behaagde. Volgens het oude gefchreeven Landrecht wierd dezelve , alle veertien aagen, gehouden over zaaken van pacht, mage- (8) Dlfius waar van onze difcb. betekenend eene ronde tafel. Kilian. Men plag, telykSS* om een üencht te benoemen, de fc43ffi££ S tenen van de tafel of bank, waar by, of op men ten Gerichte zat. By voorbeeld: deTafdZn TZ Ea'Magmyn Heeren de Ordinarh Gedeputeerde " de Heoge Bank: de vierbank of de Fierfciaar Td ' E t t n üt ^ffg" Genootfchap. veen pag. 18}. De overeenkom ft van betekenis Zr woordenen /cW« is bier toe ookS»* « yk, d.em de fpreekwyze, de bank fpanneT t thans met.de perfoonen bedoelt, maar df banken' In het Saxifch Weiehbild wordt het woorS itrLkPn meer dan eens gevonden, art. ,i. «, xTfn GhfT en ™r^„* by Pontanus ////?. R/r. libïl Z* £' tn pin. rag' o9* Cc) Revtus Davtntr. ad arin. im.pag. 124,  voorbericht. fflagenaas (q), verdiend loon en verftor,ven erfenifl'en (fo), en die aan noodzaaken des Lands draagen. De andere wièrd genoemd de Groote Klaaring, gehouden te Deventer, over andere zaaken van fchuld en Ichade, weleer tweemaal , doch naderhand eenmaal des jaars. Denkelyk wierd deeze de Groote Klaaring genoemd, om de menigte van zaaken , op dezelve voorkomende, waar toe de lange ruitenen poozing oorzaak konde geeven. Men zie hier over de brieven by Dumbar (d) van de jaaren 1385.cn 1535. Dar. vonniffen van de Steden in Overyflel , van ouds, niet aan de LandsKlaaring onderworpen waaren , daar toe is ook aanmerkelyk dat van de Kleine Steden naar eene der Groote Steden Geappelleerd is , of, zo als men het an« (cl) Kerkt. cnWèreldl. Dev. Bcèk 4. HocfJJf. ï*. pag. 564. 571. (9) Maagènaas betékeint Jpyzé. Om de dubbelzinnigheid vaii het woord aet, aes, als hebbende ook eene onlhwaketyke betekenis, weg teneemen, ichynt 'er maagen byjevoegd. (10) Erfenis bstekende, wal eer, ook onbe-voeeg* iyk goed. Het Woord verftorvens fchynt 'er by gedaan , om 'er door te kennen te geeven eene na/aateitfebap. * * *  VOORBERICHT. anders uitdrukte , aldaar haar recht gehaald. Hoewel ik niet kan verzeekeren, dat het voorzeide, in geen van alle Kleine Steden, uitzondering zou hebben geleden. Het Saxifch YVichbild , art. 10. enz. , met deszelfs aantekeningen , leert ons, dat men , daar ten lande, een gebruik ihad, om van jongere Steden naar de Ouderen te Appelleeren. Doch, hoewel onze Appel , van de Kleine Steden naar eene der Grooten , beruft op een oud gebruik der Steden , om , in geval dat iemand van partyen met het vonnis niet te vreede was, als dan van andere Steden het recht te kunnen laaten haaien ; zo is echter die regel der Saxers hier, ten aanzien der Steden , niet gevolgd. Want anderszins zou men, van vonniflcn der Stad Zwolle , hebben geappelleerd naar Deventer enz. En dan zou men niet van verfcheiden Kleine Steden naar de eene Groote Stad , en, van verfcheiden andere Kleine Steden , naar de andere Groote Stad, zonder rang van oudheid des Stadrechts , Geappelleerd hebben. Uit dit verfchynfel meen ik te moogen opnvaaken, dat het Appel der Kleine Steden naar eene der Grooten, zo niet op een beding met de Groote Steden,  Voorbericht. den j waar van echter in den beginne, niet blykt j alsdan op eene verkiezing der Kleine Steden berult heeft. De gettejdU heid van dit Appel , van de eene Stad naar de andere , en het geene daar van in het aangehaalde Saxifch Wejchbild, en op meer andere plaatfen (e) wordt gemeld, laaten ons niet toe te vermoeden, dat het uit een gezag van de eene Stad, over de andere , zou zyn gefprooten • maar uit eene onderireJde grooter kunde van de eene Stad boven de andere, in de Stadrechten. Door dit alles meen ik naarder te worden beveiligd, dat vonniffen van de Steden in Overyflel, van ouds, gemeenlyk niet onder de Klaaring hebben behoord. Dewyl niet onderfteld mag worden, dat Steden, van wier vonniffen naar de Klaaring moeit- worden Geappelleerd, daar aan zouden zyn onttrokken , en fommigen deeze Groote Stad , doch anderen "die Groote Stad, tot een gericht van Appel, zouden hebben bekomen , en dat zulks, door de Staaten, wier toeftemming echter hier toe (e) Pontanus Hij}. Ge!r. lib. i. pag. 59. Zie ook Dumhar Kèrkt. en Wereld!. Dev. Boek 4. Hoofdfl. 10. pag. 487. K? * * o  VOORBERICHT. toe zou worden vereifcht , zou toégeftaan zyn. De Appellen van de Hofberichten der Hofhoorigen, waar van met een woord is gezegd, gaan, van de Hoven in Twente, naar den Hof te Oormarfum en van daar tot den Hof te Kolmfchate. Waar in , denkelyk, de rang der oudheid deezer Hoven is waargenomen. Terwyl voor het overige de eene Hof aan den anderen niet behoort , noch onderworpen is. Na dat de Klaaring was ingevoerd, behield men echter in Twente nog eene byzondere föört van wyder beroep , in ïyfftraifelyke zaaken , daar bijtende fchyn was, zo als de eigen woorden van den Twentfchen Landbrief van den Bifchop Jan van Vernéhburg} van den jaare 1365, dit te kennen geeven: Item (die wedder* fpraecken ordele fullen wy verklaeren myt mannen ende Denf mannen , ende myt Scepenen van den Steden na des landes rechte van Twenthe, ende dat Jollen wy te voeren kundïgen laeten van tereken to kereken. Mer worde een ordel wedder fpraecken voer onse gerichte , dat an hjf genge, dar blyckende fchyn iveer, dat mach onfe Am ft man , voer den felven ge-  VOORBERICHT. gerichten verklaeren, myt mannen ende Dcnjlmannen ende mytien Lande van Twentbe, na des Landes rechte. Over misdaaden met blykende fchyn, aan den lyve moetende worden geftraft , wierd kort proces gevoerd (f), \ welk door de Klaaring te lang zuu vertoefd worden. Yder Kerfpel of Dingfpel had, oud tyds, zowel in ly fftraffelyke, als andere zaaken , een byzonder gericht. In lyfftraffelyke zaaken , wierd het door den Ambtman, of, zo hy wilde, door zynen Richter, in her. kerfpel of dingfpel, daar de misdadiger te rechte wierd gefield, gehouden. De Landzaaten van het kerfpel , als ook de Édelen , die in lyfiïraffelyke zaaken , van ouds , mede tot dit gericht , en niet tot de Hooge Bank hebben behoord, gaaven het vonnis. Indien de veroordeelde het vonnis wyder beriep dan wierden alle Edellieden en Landzaaten van Twente voor het zelfde gericht, alwaar het vonnis gegeeven was, door den Ambtman ootbooden, om van nieuws te vonniffen. Hier w.ia- (f) Saxen Spiegel lib. i. art. 66. cum Gloffl MoHtesqmeu d; VEfprit des link. Ut. o3. cbaü. 2? ver/, ü un fait ctoit notoire Sc. * * * 3  VOORBERICHT. waaren derhalven alle de gerichten, van alle welken in het byzonder , en dus bok van allen te Tarnen , de Ambtman Richter was, vergaderd; en de zaak ging fpoediger, dan wanneer, van het eene van die gerichten tot het andere , zou wordon Geappelleerd , van welk oud gebruik dit eene verkorting zou kunnen zyn ge weeft. Oude rechten worden veeltyds niet zo weggenomen , dat men daar van geen trék meer befpeure. Dit fchynt ook waargenomen te kunnen worden in het Appel. De Klaaring is van eene bepaalde inftelJing; niet voor vonniüen van de Hooge Leenbank , noch van Stadgerichten , noch van der Holhoorigen gerichten , noch van Markengerichten, Van de Hooge Leenbank , zo min als van den Hof'"te Kolmfchate, is geen Appel naar de Klaaring, noch klagte aan den Landsheer, of nu aan de Heeren Staaten, meer OAerig ; als ook niet van de Stadgerichten , gelyk wy gezien hebben. Maar in het wyder beroep tegen vonniffen der Markengerichten fchynt men nog een , hoewel reeds wat verboogen , overblyffel van een wyder beroep , van het eene gericht naar het andere, en van eene klag*  VOORBERICHT. klagte aan den Landsheer, over kwalyk gegeeven vonnis , te kunnen ontdekken. Winhof (g) getuigt er, in den jaare 1559» dit van: Markengerichte zit die marken Richter in der Marken met den fementliken Erfgenamen , aver die buren und byfitters ofte Coueners ( 11) in marken faken , na eren ivilkoren. So ener vermeynde verunrechtet, offte befwaert tho zvefen, möchte die vervolg e n met den L and t g richt e offte ah den LaNDES H f r E n klagen. Om dat de vonniflen van markengerichten op deze wyze , en niet door een Appel, naar het Wetboek van Juftini- aan, (g) Landrecht van AveryJJel, Deel 4. Rubr. van markengerichte. (11) Bezitters en Coueners betekenen het zelfde. Daar door worden verlban , die by da boeren , in de marke, zyn gezeten. Anders wordt byzitter genomen voor een AdfeJ/or van een gericht. 'IVinhof Deel 4» Rubr. van den Hogen gerichte. Couener is , die een kot, but bewoont, een Kotter.. Zie het woord koue, Saxen Spiegel -lik. 2. art. 51. .alwaar een varkenskot wordt genoemd zïvinekoue. Doof het woord Erfgenaamen verftaat men eigenaaren der erven in de marke, en door Buuren, die de erven bevvoonen. ** * 4  VOORBERICHT. aan , vernietigd kunnen worden , heb-; ben dezeiven de gedaante aangenomen van Proviüoneele , of niet Finaale uit* i fpraaken. 13. Een verloop vqn eeuwen tot aan het begin van de Spaanfche troebelen , en de gafteldhetd der Overyffelfche zaaken in zulk een geruimen tyd , hebben den drie Grooten Steden de Souvereiniteit in den haaren doen verkrygen. De Kleine Steden hebben, geduurende dien tyd, ook veele voorrechten, te lang om hier gemeld te worden , bekomen. Dit blykt , onder anderen , ten aanzien van Oldenzaal, uit een nog voor handen Pro. ces, van wegen den Koning van Spanjen, m den jaare 1563, begonnen, waar van in de Verhandeling wordt gemeld QO> Onder anderen, om dit, ten ppzigte der' wyze van rechtsoeffening, aan te merken , was toen, van ondenkelyken tyde, geen Schout of Richter over de Stad Oldenzaal, die met de Schepenen, in burgerlyke zaaken , gericht hield, meer bekend ; doch , in lyfltraffelyke zaaken, wierd 'er door den Richter of Drolt met de Schepenen gericht gehouden. Ande-i vhj re (10$. 34t  VOORBERICHT, re Steden, in het Duitfche Ryk, fchoon 1 zo min als de OveryiTelfche Kleine Steden j geene Ryksfteden, geworden zyn-? de , verkreegen echter , in dien ryd ook veele voorrechten (i). Het bewys der Souvereiniteit van de Groote Steden is vervat in haare Deduótie van den jaare 1690 (k). Maar wat de gefchiedenis betreft, doen zich hier eenige merkwaardigheden op, die door fommigen, zo het fchynt, niet wel begreepen zyn. 14. Van ouds was het, als gezegd is, een recht des Keizers of der Landsheeren die het van den Keizer bekomen of zich toegeëigend hadden, de ftichting van Steden , zonder voorkennis van het volk toe te Haan en daar aan Stadrecht te gee' ven, en het zelve te vermeerderen (1). Daarom wordt , in de boven aangehaalde Stadsbrieven, geen melding gemaakt van de Staaten, maar van des Bifchops Raad, beltaande uit eenige Edelen en Geeliely- ken; (i) Strnv. corp. jur. publ. Germ. cap. 11. §. 18. (k) By Mr. van Hatturn , Gefchied. der Stad Zwolle Deel 4. pag. '132. . (1) Hertius, Comment. vol. 1. torn, z. de fuperla. fjjt. têrrit. %. iS. * * * ^  VOORBERICHT. ken; fchoon de laatft genoemden nooit een Stand van Regeering, in deeze Pro. vincie , hebben gemaakt. De Staaten hadden ook geen recht, om het toeltaan van meerder voorrechten , door den Landsheer aan de Steden gedaan, te wederfpreeken ; 't en zy die voorrechten tot verderf van het gemeene Land zouden ftrekken (m). De voorrechten der Steden wierden, naar maate van den aanwas van haar vermoogen , en van de zwakheid der Landsheeren , vermeerderd , tot dat 'er van veelen geen weezenlyk deel van Heerfchappy voor den Landsheer overbleef ( n ). Een recht van befchenning, welk de Landsheer over fommigen van zodane Steden, onder zekere bepaaling, nog mogt hebben behouden, wordt, gelyk men weet, niet als een recht van Souvereiniteit aangemerkt. De Steden , die zo verre vorderden , wierden daar door Ryks Steden , om dat ze (m) Struv. corp. jur. publ. Germ, cap. 30. $. 99. (11) Hertius, Comment. vol. 2. torn. 2. de orig, &? progrvffl [pee. Rom, Germ. Imp. Rentmptibl. $■ 3,1.  VOORBERICHT, ze niet meer onderworpen waaren aan de Heerfchappy van eenen Landsheer, maar, als getreeden in de plaats van den Landsheer, onmiddelyk behoorden onder het Ryk. Die Steden echter, welke onder de befcherming van den Landsheer gebleeven, en derhalven, wat de befcherming betreft, niet onmiddelyk onder het Ryk zyn gekomen, ' worden , in dat opzigt, voor geene Ryks Steden gehouden. Dit heeft gelegenheid gegeeven, dat fommigën eene derde foort van Steden, tuslchen Ryks Steden en die , welken onderworpen zyn aan de Heerfchappy van eenen Landsheer, hebben gefield, naamlyk van Gemengde Steden : 't welk, mids de zaak zelve maar begreepen word, aan de verkiezing van Geleerden kan worden overgelaaten O). Van Ryksfteden, die, ten aanzien der befcherming, onder eenen Heer en niet onmiddelyk onder het Ryk behooren, wordt aangemerkt, dat de Befchermheer, voor haar, op den Ryksdag verfchynt £ p ). De Ryksfteeden worden toegenaamd Frye, om daar door te kennen (o) Struv. corp. jur. publ, Gernu cap, 2i. ï, £f 16 —t8. (p) Struy. d. §. i6t  VOORBERICHT. pen te geeven, dat zy aan geene Heerfchappy , of Territoriale Hoogheid van eenen Landsheer , onderworpen zyn : hoewel ook andere oorzaaken deezer benaaming, door des kundigen, worden bybragt (q). 15. Men zou de gefchiedverhaalen van OverylTel moeten uitfchryven , om te toonen, dat het vejmoogen der Groote Steden, en het belang, welk 'er Bjfchoppen by hadden , om, in buitenlandfche oorlogen, inwendige beroerten , gefchil. len, moeyelykheden, en gebrek van geld, door de Groote Steden onderfteund te worden , voords het doorgaans wel gelukken van haare hulpe, aan de Bifchoppen betoond , en deezer Steden aangekleefdheid aan het Duitfche Ryk gefchikte middelen zyn geweert , om de verkryging der Souvereiniteit van de drie Groote Steden , jn den haaren , te bevorderen , zonder dat iemand zulks betwiftte. Diergejyke reden van belang der Bifchoppen, by de Kleine Steden, hoewel in minderen trap , deed ook door deezen veele voonechten verkrygen. En, door (q) Struv. d. cap. \z. §, itj. cum mtt  VOORBERICHT; door dit alles , wierd het welzyn van den Lande niet benadeeld, maar aanmerkelyk bevordert. De drie Groote Steden , aldus de Territoriale Hoogheid in den haaren Verkreegen hebbende , zyn daar door, van zeiven , Ryksfteden ( r ) geworden. Want, vol gens het boven aangehaalde, zal men deeze haare gefieldheid te vergeefs aan eene verklaaring, of byzondere) verheffing van dezelven tot Ryks Steden , door den Keizer of het Ryk, zoeken toe te fchryven. Dewyl die hoedanigheid een gevolg is van haare onafhanglykheid van eenen Landsheer. Het verdere gezegde van zodane Ryksfteden, die ftaan onder de befcherming van eenen, onmiddelyk onder het Ryk behoorenden , Heer, zal ons ook, zo ik meen, te vergeefs doen zoeken na brieven , door welken deeze drie Steden , althans voor dat men de Koning van Spanjen, afzwoer, ter Ryks vergaderingen zouden zyn verfchreeven. De Groote Steden met OverylTel zyn, ten (r) Van haare henaaming van Ryks Steden voordt iets gemeld by Mr. van Hattum, Gefchied. der Stad Zwolle. Deel 2. pag. 61 £f 62.  VOORBERICHT. teil laatlten , van het Duitfche Ryk gefcheiden , waar door zodane Hoogheid , als, tot daar aan toe, het Duitfche Ryk, over deeze Steden, nog mogte hebben gehad (s), aan dezelven is vervallen Q t). Waar door haare Souvereiniteit in den haaren te meer is volmaakt. 16. Dit kort verhaal meen ik te kunnen dienen tot duidelyker bevatting myner Verhandeling , die ik, ten behoeve myner landgenooten, hebbe ondernomen , en waar toe de roemwaardige yver van de tegenwoordige Magiftraat van Oldenzaal , in het verdedigen der rechten van haaren Stad , die my ook haare nog overige Stads gedenkftukken heeft doen onderzoeken, my heeft aangefpoord. In dit boekdeel wordt gefproken van zodane rechte der Kleine Steden, als aan het hoofd van dien Zyn gemeld, welken met veele andere zaaken der oudheid zyn verknocht, die ik daarom te gelyk hebbe sets'-' (s) Ea, qucc Imperatori ac Imperio , irt (tgtturtt Juprema potejiatis fuut refervata. Pfertius, commeni. vol. i torn. i. de fuperiorit. terit. §. 3. not. 2. (t) Voeg hier by Wagenaar Vader/, fflft* Deel f. pag. 30^—324.  VOORBERICHT. getracht op te helderen. Inzonderheid zyn daar in vervat de voornaamfte gronden , aangaande de gefteldheid der rechten van de Overyflelfche Kleine Steden, en derzelver betrekkingen , welker gewag, in deeze Verhandeling, onvermydelyk fchynt te zyn. In een volgend boekdeel hoop ik te verhandelen de gedenkftukken, betreffende de famenftelling van het tegenwoordig OverylTel, uit verfcheiden Graaffchappen en Heerlykheden, van tyd tot tyd, door de Bifchoppen van Utrecht, by hun Sticht verkreegen , of aan hun Sticht vermaatfchapt , en de gronden van derzelver gefteldheid, beftiering en recht. Eene ftoffe , die , zo het my gegund wordt, om ze naar waarde te behandelen , ons veele uitgeleezene en zeer nuttige oudheden zal vertegenwoordigen. OverylTel , indien men haare oude gedenkftukken ter deeg doorziet, is 'er vol van. En ze zyn doorgaans van dien aart3 dat ze zich niet binnen deeze Provincie bepaalen , neen maar ook haare nuttigheid buiten lands verfpreiden. Daar na, indien 'er my vermoogen toe gefchonken wordt, had ik voorgenomen, te laaten volgen eene verklaaring van de aloude Overyflelfche Landbrieven, vervattende haa-  VOORBERICHT. haare oude Landrechten ; als ook van haare aloude Hofrechten . en wat al meer merkwaardige Stukken my voorgekomen zyn , wier naardere kennis niet onverfchillig is voor den dienft van het Gemeene beft. De hoop, om daar aan iets toe te brengen, heeft my bereidwillig tot dit werk gemaakt, h welk ik wenfche, door anderen, uit die zelfde beweegreden, te zullen worden verbeterd. VER-  Bladz. i VERHANDELING OVER HET RECHT der JAGT, Van de KLEINE STEDEN in OVERYS- SEL, en in het byzonder van OLDENZAAL: als ook over derzelver RECHT van GERICHT in JAGTZAAKEN, en van het YKEN van ellen, ma aten en gewigten. INLEIDING. $ *ÜF vryheid , die elk van natuure é^^êfaMt heeft, om te jaagen , dat is, ï&fï D w^id gediert te vangen, is ge^ivLqT meenlyk het eerfle, welk in eene ^Mt^Sii. verhandeling, over het recht der jagc, in aanmerking genomen pleegt te worden. Dit grondbeginfel is duidelyk genoeg , om het, zonder wyder betoóg, te kunnen onderftellen. Maar eene ganfch'anA derc  ( 2 ) dere vfaag , die zich opdo.et, is: of yder een die vryheid , welke hem het recht van natuure toekent , ook , by de tegenwoordige gesteldheid der zaaken, behouden heeft. .Want de bevinding leert, dat de vryheid der jagt reeds voor lang, in veeie landen, niet meer algemeen ; maar by een of meer perfooncn , meer of min bepaald, met uitfluiting van anderen , is gebleeven. Men moet derhalven , in deeze ftoffe, ook daar benevens een tweede beginfel uit dc gefchied kunde ontleenen, en daar aan plaats gunnen , in zo verre men bevindt, dat. het eerfte daar door wordt overtroffen. Hét zou zekerlyk verveelen en niet zeer tot het oogmerk dienen kunnen, zo men, de gefchiedenis der jagt van de Overyflelfche Kleine Steden zullende melden, alle tyden en geweiten omtrent het fhik der jagt , doorwandelen zou. Men kan hier korter gaan, door zich aanftonds te bepaalen tot het Frankifche en vervolgens Bpitfchë Ryk , waar onder het tegenwoordig OverylTel was begreepen , en door het oog te veftigen op eenen tyd, in welken men de gefteldheïd van het recht der jagt genoegzaam kent: om , van dien tyd af, na te gaan de naderhand gebeurde verdcelingen van het Duitfche Ryk in verfcheiden Heerfchappy en. Dit wordt hier vereifcht , om eene verkeerde ondcrftelling te verhoeden , als of alle die Heerfehappyen eenerley lotgevallen, aangaande het ïecht der jagt, zouden hebben gehad. Terwyl in tegendeel het recht der jagt , in yder Heerfchappy, geacht moet worden te zyn gefield  ( 3 ) field als van ouds, in zo verre als men daar in geene verandering bewyzen kan. Hier toe, om de zaak niet hooger op te haaien , kan men zich bedienen van den tyd van Keizer Karei den Grooten, wiens leeftyd de negende eeuw heeft bereikt, en onder wiens uitgeftrekt gebied het tegenwoordig Overyffel mede heeft behoord. Na deezen is Duitfchland, als een gedeelte van zyn gebied , van tyd tot tyd, door Bifchoppen, Abten, Vorften, Graaven en Heerc-n, yder in den hunnen , met een gezag Van Landsheeren, als onderfcheiden Heerfchappyen, hoewel allen onder het Duitfche Ryk , bezeten, (a) en wel het tegenwoordig OverylTel , door de Bifchoppen van Utrecht, onder den naam van Bovenlticht van Utrecht, en vervolgens door Keizer Karei den Vyfden. Waar na de onaf hanglykheid der Vereenigde Nederlanden van het Duitfche Ryk, te gelyk met derzei ver onaf hanglykheid van Filips den Vierden Koning van Spanjen, in den jaare 1648 , haar volkomen beftag gekreegen heeft, (b) De gefteldheid van het reeht der jagt, ten tyden van Keizer Karei den Grooten , ftraalt duidelyk door. Na dien tyd, wordt, onder an- (a) Herthis, Co^tment. vol. 2. differt. de Origine progrejju fptcialium Romano Germanici Imptriï rirum pubiüarum §. 7. &c. £ƒ Struvius , Corp, Jur. Pubi, Germ. cap. 29 g. 18 — 22. (b) Wagenaar , Vadert, Hifl. Deel $. pag. 302 324. A 2  ( 4 ) anderen , met betrekking tot het tegenwoordig OverylTel, niet beweezen, dat, onder de Graaven der byzondere Graaffchappen, in zoverre OverylTel, van tyd tot tyd, mede daar uit is te finnen gefteld , noch onder de Bifchoppeiyke, noch onder de Spaanfche Regeering ; de Burgers van de jagt zouden uitgeflooten zyn geweeft. Ook wordt niet getoond, dat zy de jagt niet gebruikt zouden hebben. Hoewel dit laatfte , wanneer 'er niets anders bykomt , in zaaken als deeze „ die men door natuurlyke vryheid doen en laaten mag; noch het recht, noch het bezit van dien beneemt. Waarom het veel eer voor eene toegift, dan voor iets noodzaakelyks te houden is, 't gene, aangaande het gebruik der jagt, hier beneden beweezen wordt. Eerft zal men fpreeken, in 't gemeen, van de gefteldheid des rechts van de jagt, onder Keizer Karei den Grooten , en na dien tyd, in het Duitfche Ryk; en van de verandering, die het in veele landen aldaar heeft ondergaan; als ook ïn het byzonder , in hoe verre, in OverylTel, daaromtrent verandering is voorgevallen. Vervolgens zal men wat naarder befchouwen dc gronden , op welken aan veele Landsheeren een uitfluitend recht of Regaal van jagt is toege -eigend, en daar by toonen, dat dczelven op Zalland en Twente niet toepaflelyk zyn, zo min als zulk een recht en de gevolgen van dien ooit aldaar hebben ftand gegreepen. Ten laatften zal men aanmerken , dat, door de herhaalde Placaaten , en wat 'er meer omtrent het recht der jagt, federt de affchudding van  ( 5 ) van het Spaanfche juk , gebeurd is; het recht der Kleine Steden in Zalland en Twente , tot de jagt, niet is bewoogen, maar in tegendeel beveiligd. Waar na eenige aanmerkingen , over het Gericht in jagtzaaken in OverylTel, zullen volgen; als ook over een ander recht der Kleine Steden in Twente, naamlyk het recht van yken van ellen, maaten en gewigten, $. i. Keizer Karei de Groote, met wiens leeftyd men voorgenomen had deeze ftoffe te beginnen, betoonde zich een voorftander te zyn van het Roomfche recht , vervat in het zogenoemde Breviarium van Anianus , 't welk toen mede tot deezes lands wetten heeft behoord (c). Daar. in komt de onderilelling, dat het nut der jagt onder de opkomften , of voordeden van een landgoed wordt gerekend , by herhaaling voor (d). Hoewel aldaar, in anderen op» zigte, onderfcheid wordt gemaakt, of die opkomft, en voordeel van een landgoed ' voornaamlyk dan min voornaamlyk, in de jagt be* ftaa. ° 'T is nauwlyks noodig te herinneren, dat hier geen verandering maakt, of 'er een of ander wet in het wetboek van Keizer Juftiniaan gevonden worde, daar de gemelde Helling in eene an- (c) Mr. van de Spiegel over dm oorfprong en liftorie ■ dtr Vadirlandfcbe rechten Hoofdjiuk 2. 24 29. (d) Paulifentent. lib, 3. tit. 6. n. 22. & 45. A 3  ( * ) andere betrekking wordt ontkend ; noch of, volgens dat zelfde recht, wild gediert, op andermans grond , ook zelfs in weerwil van den eigenaar , gevangen , aan die: het vangt, zou toebehooren. Dewyl , des niet tegenftaande, het recht van den eigenaar, om, zo hy wil, aan anderen te verbieden, van te komen jaagen op zynen grond, in het wezendlyke genoeg is, om de jagt, op zynen grond , voor een genot van dien te kunnen houden. De hoogachting , gelyk van de Spiegel te rechte aanmerkt, (e) der Frankifche Vorfben , voor dit Roomfche recht betoond, was zo groot, dat in eene wet (Capitulare) van Karei den Kaaien (f) geleezen wordt: boven of tegen die (Roomfche) wet , hebben noch onze ■voorzaaten eenige wet gemaakt, noch wy it,ts iUtfigefield. Om deeze reden begrypt men van zeiven , dat Keizer Karei de Groote en de verdere Frankifche Koningen, of Keizeren, de jagt hielden voor een opkomfl; of voordeel des goeds, aan iemand by zonder, of met anderen gemeen toebehoorende, 5- U. f'pui , i r :v.;i •» : • • t •■; Tot goed, welk aan iemand met anderen gemeen toebehoort , moeten in Twente en Zalland, ook gebragt worden de gemeene gronden der marken ; dat is , afgepaalde Kleine landCe) In bet aangehaalde werk Hoofdft. !. g. %<). v (f) By Mattbceus de rubilit.Jiib. l. tap. 27»  ( 7 ) iandftreeken, waar van alle de gemeene gronden aan de bezitteren van erven, daar in gelegen, gefamenlyk toebehooren. Dezelven zyn aldus genoemd van de paaien, of grenzfcheidin» gen, waar mede zy afgefcheiden zyn ( g ). In eene plaats, door Struvius. (h) bygebragt, wordt het woord marcha verwiffeld met villa i Waarfchynlyk , om eene andere betekenis van dit woord , waar in het genomen \vordt voor Markgraaffchap , te onderfcheiden, Het zelf. de ziet men ook in eene andere plaats, by Lin* denbrog (i). Dat deeze marken reeds in de achtfte eeuw hier zyn bekend geweefl , is waarfchynlyk uit de voorbeelden , van de marken Manderen en Hefingen. (k), Waarom he.t fchynt, dat dezelven reeds onder de Saxifche Regeering hier te lande hebben ftand gegreepen. Door die afdeelingen was men al afge. gaan van een , 't welk veelen zich voorftellen, gemeen bezit des Volks , zo dat de marken, als uitgeftrekte deden lands, behoorden aan de gewaarden te famen. zie voords Bufius (1) en brieCs) Kilian. in voc. marck. (h) Corp. Jur. l'uhl. Germ. cap. ti. 2. not. 94. in pago Darnmi , ïn marcha vel villa Eodeia, qute fita eji ia Comitatu Gyfelherti. (i) GlulJ in Cocl. legg. antiq. in het 'CAumn- (O tirunqucl. Hifi. jur. part. 4. cap. 3, J. 5.  ( » ) aan anderen toe te ftaan , fchynt ten mlnfteri gemaatigd te zyn geweeft, en naar de geftéld* heid der Regeerings form gefchikt; zo al niet de beveelen des Konings, om eenig banwoud aan te leggen, op genomene befluiten, in voorgaande 'Landsvergaderingen, heruitten, welke beveelen alleen op naame van den Koning wierden gefield, als uit den inhoud der Capitularia zeiven, en meer andere wetten van het Duitfche Ryk , duidelyk blykt. Het merkwaardige Capitulare de villis Caroli Magni (t) ftaat alleen op naam, van den Koning. Het zelve is evenwel een Capitulare , en derhal ven een befluit der Landsvergadering. Het betreft, onder anderen , het beftier der Koninglyke goederen en inkomftem Dus had het yolk mede daar over te zeagen. Men fchynt ook geene reden te hebben , om vaft te ftellen, dat de Frankifche Koningen en hunne opvolgers in alle landen óf Graaffchappen zodane banwouden zouden hebben gehad. En in Zalland, noch in Twente, vindt men 'er geen fchyn of fchaduw van. Ondertuilchen kan hier worden aangemerkt, dat de Keizeren ook fommige Graaffchappen, als banwouden , hadden , onder den naam van Forftof Bofch-Graaffchappen, waar van hier na ge? zegd zal worden» % IV, (t) Ediu Qwgifeb. celumn. tfo?.  C x* ) 5- i v. Deeze banwouden waaren met boet-verboden, van wegen den Keizer, beveiligd (u) 2jo dat niemand met houthakken, jaagen enz daar van gebruik mogte maaken, behalven die' aan wien zulks van des Keizers wege was toegeftaan. (v) Het opzigt en befchikking over dezelven was aan byzondere Graaven of Richteren, toevertrouwd, die ook over de boeten en andere zaaken , daar toe behoorende richtten. Zo als gemeenlyk de onderfchciden Graaven, over onderfcheiden goederen of inkomften van den Keizer, gefield, in zaaken, daar toe behoorende, het Ambt van Richter bekleedden, (w) Hier uit ziet men den oorfprong der Houtveftcry, of wel de Houtveftery zdve zo als die was, voor dat veele Landsheeren zich een uitfluitend recht van jagt over den ganfchcn Jande toeeigenden. Dewyl aldus alleen over de banwouden, afzonderlyke Richters waaren gefield, zo moeft wyders volgen, dat de verfchillen, betreffende de jagt op andere plaatfen, tot den gewoonen ct dagelykfchen Richter behoorden. By dien moeit cmi So,. n. 39. Edit. Gcorgifcb. column. 642..Caroli Magm leges n. 71. column. 1152 (v) Capitulare de Villis Caroli Magni n. 36 £? 62. Mixt. Seorgtfcb. column. 612. 613. 6iö C17 (w) Struv. corp.jur. pull. Germ. cap. xi'. pa- ySe. &feq. Wagenaar Vadert. Hifi. Deel 2. pag. \~^' 4  ( *3 ) fnoefr. clerhalven een eigenaar, fchoon hy p-een Keizerlyk boet-verbod tegen de jagt op°zyn goed konde fteJlen, noch daar tegen zyn eigen rechtsdwang oeffenen , zyne klagte inftellen over het ongelyk, hem door iemand , op zyn goed, tegen zynen wil komende jaagen, aangedaan. Het recht van jagt was derhalven onderfcheiden van dat van banwoud , anders ook recht van förjl, fof/irecht , jus forejlale , jus forejlenfe genoemd (alle woorden , van geJyke beduiding) en van wildban (x) : zo als de eigendom van iets ondeifcheiden is van een hoog gezag, om daaromtrent boete vaft te (tellen , en die uit te richten. Dit laatfte vloeyt niet uit den eigendom , maar daalt af van des Lands Hoogheid. Doch, gelyk het veel verfchilt, of iets van eene 'zaak onderfchciden, dan daar van afgefcheiden zy, zo was het recht van banwoud enz. niet van het recht van jagt gefcheiden ; dewyl het aan iemand ten gevalle mede , of. alleen, van zyn recht (x) Brief van Koning Otto van den jaare njiS: Noturn effe volumus quod fideli noflro Widekindt feo- dumforejii, quod foligo dicitur in prceftntia principum imperii recog?iovimus fc? tradidimus, eotenore, ut in co iifum venandi babeat & jus , quod vulgariter wiltban nppellatur, fine qualibst contradiilione exerceat. N Scbatcn. L. 9. Annau Paterborn ad d ann. Brief van Keizer Otto , van dm jaare 973. beveftigende aan de Kerk van Keulen omnes bejlias intra loca , quee jubtiis tenentur deJcripta, £f bannjim potijlatem bami , quee fuptr eas ad Regiam pertinent potejïatem. JEgid. Gelen. lib. 1. dt magnit. Col. Synt. 7.  ( H ) recht van jagt, op zekere plaats, toebehoorde j' of verleend was. Dit recht van banwoud, of foreft, had echter fomtyds alleen betrekking tot de jagt: dan wierd het in 't byzonder wild ban genoemd, (y) In welk geval , aangaande het overige genot van het bofch of woud $ een recht van banwoud of foreft aan een ander toebehooren kan, 't welk derhalven, in zulk een byzonder geval i niet mede het recht van jagt zou bevat hebben. Wat betreft de betekenis Van het woord ban in banwoud, wildban, anders ook genoemd' Tiet recht om jagt en of wild te bannen , (z) is inzonderheid aan te merken, dat deeze verwiffeling van fpreekwyzen duidelyk bewyft, dat het gene, welk gebannen wordt, is het bofch, woud, of wild gediert in het zelve , als waar over of waar omtrent, dit bannen Verkeert; en dat men derhalven hier niet heeft te denken aan eene andere betekenis van bannen, 'elders zullende te kennen geeven, iemand van iets uit te fluiten. Hoe wel ook , in zulk een' zin, bannen niet dan van het werk van Overheid en van Rechtsdwang , zo veel men weet, is gebruikt. De betekenis van een bloot uitfluiten kan ook daarom hier te minder doorgaan , om dat men, van ouds, geen recht van banwoud of wildban noo- ( y ) Be zo even aangehaalde plaats van N. Sebaten, (z) 'Jus venationes banniendi. In een Lrief van Fre' drik den'. Derden, aangehaald door Struv. ccr:>. jur. pubh Germ. cap. 29. net. 38. pag. 1070. column. 2.  ( 15 ) noodJg heeft gehad, om, op zyn eigen goed, aan iemand het ter jagt gaan te verbieden en beletten, waar van beneden breeder zal worden gehandeld. Bannen , in opzigt tot de zaak, die gebannen wordt, zoals hier, betekent derhalven iets anders. En dan fchynt het, dat geen andere betekenis van dit woord , hier toepaffelyk, overblyft, dan die, waar in, iets bannen, te kennen geeft het geeven van verbindelyk bevel der Overheid over iets, door welk bevel niet naar te komen , boete aan dezelve wordt verbeurd en door haar Geëxecuteerd. Van v/elk bannen , als het werk van Rechtsdwang, men meent te zyn het woord Baanderheer. Het recht van de jagt of wildgediert, op zekere plaats, te bannen is derhalven het recht, om, als Overheid, daar over bevel te kunnen geeven en het zelve bevel door Executie van boete te kunnen doen uitvoeren. Zo ook bannen het gericht is , -door een verbindelyk bevel van Overheid , het Gericht beftellen (a). De verfcheiden einden en oogmerken, waar toe iets gebannen, dat is, waar toe , over iets , het bevel van Overheid wordt gegeeven, die echter door uitlaating, in de verfcheiden gebruikelyke fpreekwyzen, verftaan worden, fchynen aanleiding gegeeven te hebben, om verfcheiden betekenisfen aan het woord zelve toe te eigenen. De uitwerking of gevolg van dit bannen, of van den ban over de banwouden , wordt ook fi- (.a; KUian. in, voc. lannen.  ( ï6 ) guutlyk ban genoemd , wanneer in het Saxen Spiegel gezegd wordt , dat, alwie in de banwouden wild vangt, zal verbeuren des Konings ban, dat is zeftig fchellingen. (b). Deeze verktaaring van het woordelyke zou voor kleinigheid kunnen aangezien worden j was het niet, dat ze aan iets, van meer belang was verknochtj en dat 'er wierden gevonden, die ftellen $ dat men , buiten de banwouden, op elk anders grond $ zonder daar in, anders dan door omheining van den grond, belet te moogen worden , van ouds, zou hebben moogen jaagen. Zy meenen daarom wyders, dat het, van ouds, een byzonder recht van vryheid zou zyn geweefl, dat iemand , op zyn grond, de jagt aan anderen, hoewel niet met recht van eenen rechtsdwang , konde verbieden; envoords, dat het een uitmuntend recht geweeft zy , zulks te kunnen doen met een recht van rechtsdwang; en dat het eerfte zou begreepen worden onder de benaamingen van banwoud, vorft- of forejlrecht, (i) wil.iban; doch het laatfte, onder de benaaming van forefilykcn rechtsdwang. Maar gelyk de aloude betekenis der woorden met dat gevoelen niet beftaan kan: zo moeft dezelve, om het ftaande te houden, daar toe geboogen worden. De (b") Lih. 2. art. 61- add. Cujac. de f end. in prxfat £f Undcnbrog. in voc. bcmnus. (t) Zie over de afleiding van het woord vorji beneden j$. 11. in not. 4.  ( 17 ) De ban, omtrent de jagt, in deeze banwouden, was niet in allen volitrekt,• maar in fommigen tot zekere foorten van wild, als ook tot zekere middelen , om wild daar in te vangen, bepaald, waar van het bewys beneden (c) zal voorkomen. Uit deeze banwouden is derhalven niet te befluiten, dat de jagt aan de ingezetenen zou zyn verbooden geweeft. In tegendeel wordt daar mede de vryheid Van jagt, naar het Roomfche recht, buiten die banwouden beveiligd. De byzondere wetten der Saxers, van den tyd van Karei den Grooten , onder welken de Weftfalcrs, en dus ook de bewooners van OverylTel , die , door den Yffel, van de Franken waaren afgefeheiden, (d) gefield wierden, onderftellen mede het recht van jagt der ingezetenen (e). Terwyl ook tefTens de capitularia der Franken, hier te lande, kracht van wetten hebben gehad (i); en wel, zo als men vertrouwt, t. (c) J. It. £? 12- in not. ï. ed aldaar op bet einde. (d) Mr. Jung. Hifi. comit. Bentb. lib. 1. cap. J. pag. 43. cum ïbid- allegg. (e) Lex Saxnnum tit. ia. n. 3- 4« Qui laquetim fos* famve ad f er as capiendas fecerit, bcec damnum cuilibet fecerint, qui eas fecit, mültcam felvat. ( i) Zie hfer over Mr. van de Spiegel: Oorfprong en Hifi. der Vaderl. rechten. Hoofdfi. i. %. 20. enz. Voords een aanmerkclyk bewys hier van, als ook aangaande het oud gezag van het Breviarium van Anianus, hier te lande, ziet men, onder anderen, in het Landr. van Overyflél..Z)eeJ 3. tit. 21, Art. r. betreffende de verjaaring cener  ( i8 ) trouwt, tot aanvulling van de wetten der Saxers, dus ook van de aloude wetten van die van OverylTel, oudtyds een gedeelte van het Landder Saxers. J. V. eener fententie , in den tyd van tien jaaren,' welke verjaaring te vergeefs zou worden gezocht in het Wetboek van Juftiniaan ; maar men vindt ze in het Breviarium van Anïanüs. Pauli jèntent. lib. tit. 5. 5. 3. %n terpretatione. Zy is vervolgens overgenomen in de Capitularia , van de Keizeren Karei den Grooten , en Lodewyk den Vroomen. lib. 7. cap. 204. Zie voords Schulting. Jufitprui. Antejufi. ad Pauli Sent lib. 5. tit. y. § a. n. 38 fcf 39- en dus is ze tot ons overgebragt. Zié wyders Mr van de Spiegel in de aangehaalde Verhandeling Hoofd ft. 3 Men heeft, tot nog toe, die verjaaring in geen ouder gefchreven wilkeur of Landbrief dan het Landrecht van Overyflel van 103a. aangetroffen: echter ontmoet men die in een vonnis, in een oud gerichtsboek van het ftad Gerichte van Ootmarfum , van den jaare 1568., alwaar Mr. Winhof, de Schryver van het boek, voerende tot Titel: Landtrecbt van Averiiïel , thojavifn gebracht ttnde uthgelecht dor Melcbioren Winhef, toen Burgermeefter was; zo als uit het zelfde Genchtsboek blykt- Het vonnis luidt woordelyk aldus. Item belangende dye faeke tuys/cben Johan Helmynge's lorger hymen Oldenzael winde, Uillen Hulsmans, Hcrmien Hulzammer naegelaeten Wedwme , die wyle'Joban Helmynges zyn tyn jarich verwyn fich angemaetet winde daer nu ter tyt ee: leg. Dial. 71  ( 2! ) melde Voorrede, (h) fchynt ook op zulk een vermeend recht van jagt, op elkanders goederen, het oog te hebben, wanneer hy te kennen geeft, dat het recht der Landsheeren , waar mede zy door de Keizeren of Koningen beleend wierden , onder anderen, behelsde den Wildban of Forftgerechtigheid, om zich de jagt in hunne boffchen alleen te moogen toeeigenen en dat naderhand de Landsheeren insgelyks hunne Leenmannen met zulk een recht beleend hebben, op dat zy door gemeenfchap der jagt niet van het voordeel hunner boffchen zouden worden beroofd. Doch hier vooren meent men getoond te hebben , dat het recht van wildban niet vereifcht wierde , ten einde dat iemand , op zyn goed , de jagt aan een ander zou kunnen verbieden, en hem,' tegens het verbod voordvaarende , door over in rechte aanklaagen ; maar om met gezag van Overheid , te, gens de Overtreeders van het verbod, boete valt te Hellen, en die door eigen rechtsdwang te vorderen. Wyders ontbreekt het niet aan voorbeelden , dat de Landsheeren, by het uitgeeven hunner banwouden, zich het recht van wildban, en dus ook het recht van de jagt, als daar onder begreepen , voorbehielden, (i), Gelyk ook het recht van wildban, of ook het recht van foreft, ftilzwygende, met 'er daad, door den Landsheer , in brieven van beleening mee (h) N. 2.8 — 32. (i) Hertius, Continent, vil. l. Tom. 2. 4» ftipsrioritt Unit. $. 48. in net. 9. B 3  - ( ) met Heerlykheden enz. zou kunnen voorbehouden zyn. Men zie voords: Het jagt recht on~ ■partydig befchóüwd , en drie brieven aan den Heer Mr. $. D. by gelegenheid van desze/fs aanmerkingen op de VerliandeYing van den Heer Mr. J. Rendorp over het recht van de jagt, door Mr. P. F. D. pag. 53. enz. Dergelyke redenen kunnen oorzaak gegeeven hebben , om van het recht van wildban of ook van foreft uitdrukkeJyk, in de brieven, gewag te maaken. Doch hoe dit ook zy, het recht van Wildban en van Fóreft'zyn, ais gezegd, rechten van Jurisdictie, zonder welken het recht van jagt en van verbod, dat niemand op myn grond kome jaagen, zeer wel beftaan kan , en ook van ouds beftaari heeft. Derhalven kan uit eene beleening met het recht van Wildban, of ook van Foreft, niet volgen, dat, zonder zulk een recht, iemand zou hebben moeten lyden, daf anderen de jagt op zyn goed oeffenden. Het Saxen Spiegel, lib. 2. art. 61. in 'twelk veele Hukken voorkomen , die ten tyde van Keizer Karei den Grooten reeds het recht zyn geweeft, 'en 't welk in Weftfaalen, en dus ook in deeze Provincie, een geruimen tyd, tot een wetboek hesft verftrekt, (1) fchynt ook niets ter ( 1 ) Te weeten , van de dertiende tot de vyftienda eeuw. Brunquel. Hi/l. Jur. part. 4. cap. 6. J. 10. Toen wierd het Sticht Utrecht onder Weftfaalen geteld. Struv. Corp. Jur. Publ. Géén. cap. 5. }. C 9. Vervolgens wierd het Saxen Spiegel hier gebruikt ter opheldering ou-  ( *3 ) terftavinge van zulk een onderfteld gemecnfchappelyk genot der jagt te behelzen. Hoewel die plaats eenige aanmerking verdient. Na dat aldaar gemeld was, dat niemand in de daar genoemde banwouden jaagen mag , wordt 'er vervolgens gezegd: dat niemand, noch door jaagen , noch doorhit/en, bet zaadgewas mag betrecden , na dat het koorn in zyn tweede blad Jlaat. (2) "I is ongetwyffeld , dat dit van an- onzer Landrechten en gewoonten, daar mede over een Hemmende, of daar uit genomen: als te zien is in de aanhaalingen by het Landrecht van Overyffel doör Winhof. Het'gebruik van het Saxen Spiegel, in Overyffel, kan ook deeze byzondere reden hebben gehad, dat, gelyk reeds is aangemerkt, Overyffel oudtyds is geweeft een gedeelte van het Weflfaalfche Saxen. Derhalven mag men befluiten , dat de wetten en gewoonten alhier genoegzaam dezelijden zyn geweeft, als ter plaatfe, daar het Saxen Spiegel is opgcfteld. In het Graaffcbap Zutphen, insgelyks, volgens de boven getoonde bepaaling van het land der Saxers, tot dat land behoorende, was ook de Saxifche Wet het Landrecht. Dit is te verneemen uit eenen brief van den jaare 1134,, daar tezegd wordt, dat Adelazekere opdragt van goederen door Imr Vader Wichman, Graaf van Zutphen, gedaan, zocht te verydelen , om dat haar Vader , volgens de Saxifche Wet, geen opdragt, zonder haare toefiemming en toelaating, zou hebben kunnen deen. De laatere wetten en gewoonten echter van Saxen raaken ons even zo onin, als de onzen den Saxeren aangaan. (2 ) Iets diergelyks wordt ook gevonden in de Lex Salica a Carolq Magno emendata. tit. 36. h. 3 ft quir per alienam mejjem, jam expalmitwtem, fine via tran~ fierit, cnufam fuperius convenit ebfervare, fc, qm faci- at folid. 15. culpabilis judicetur. B 4  ( H ) andermans koorn gezegd wordt. Derhalven zou het kunnen fchynen, als of hier te kennen wierd gegeeven, dat elk, wanneer het koorngewas nog in zyn eerfle blad ftaat, vry op andermans land jaagen mogte Maar wanneer men let op de reeds gemelde gewoonte van Familiariteit , volgens welke men, zo lang het door den eigenaar niet verbooden wierd , ook óp andermans goed ging jaagen ; en wanneer men voords daar by gelieft aan te merken, dat iemand zulks, gelyk hy kon, aan zyne medeingezetenen verweigerende , als dan wederom op zyn beurt, eene gelyke verweigering van hun zoü hebben te verwachten, indien hy op hun land wilde jaagen ; en dat dus een wederzydfch belang, om dies te meer onbelemmerd de jagt te kunnen oeffenen, het gebruik van zodaane Familiariteit in weezen hield; zo fchynt het niet vreemd te zyn , dat het Saxen Spiegel die Familiariteit in dier voegen, naar ouder gewoonte, heeft bepaald. Ook zou men kunnen aanmerken , dat, op. de aangehaalde plaats, niet gezegd wordt, dat elk op des anderen land zou moogen jaagen. Gevolglyk, dat de voorzeide woorden verftaan kunnen worden te onderftellen die gevallen , waar in iemand op des anderen zaadgewas, zonder verhinderd te moogen worden , jaagen mag. Dit zagen wy van een Leenheer, die zich het recht van jagt op he} Leengoed heeft voorbehouden. Wyders, vermids 'er eigenlyk niet van andermans land, maar van andermans zaadgewas wordt gemeld ; zo zou men 'er mede door verftaan kunnen het ..<••' zaad-  ( *5 ) saadgewas van een huurder of pachter, op ver» pacht land, waar van de eigenaar zich de Jagt heeft voorbehouden. De volgende art. 62. van het Saxen Spiegel geeft te kennen , dat, al wie wild gediert wil behouden, buiten de banwouden, dezelven, binnen zyne heiningen of afgeflooten goed, zal bezitten, zo dat ze daar in opgeflooten zyn, *t welk overeenkomt met het bekende Roomfche recht. De woorden achter buiten banwou* den , hoewel in den Latynfchen text niet gevonden, hebben aan den ouden infteller der uitlegging aldaar aanleiding tot eene aanmerking gegeeven , dat het wild in de banwouden, zo wel als het gene men in heiningen beflooten heeft, in eigendom zou bezeten worden. Deeze leere kan dienen ter bevatting van verfchei-? den oude Gedenkftukken , alwaar zulks meer voorkomt. Dezelve fchynt opgemaakt te zyn uit de byzondere gefteldheid der banwouden, die door des Konings ban even als omheind wierden geacht. Ten minften het bofch, of woud wierd gezegd door den ban te zyn omwalled (k). Voords niet tegenftaande het wild gediert, buiten de banwouden, door niemand in eigendom bezeten wordt; zo merkt hy echter vervolgens aan , dat men door gemeene wilkeur, het vangen van wild gediert, op el-> kanders Land, kan beletten , en dat ook yder, zonr (k) Silvam bami diftrictu circumvallare. Zie beneden $. 17. in net. 1. B 5  ( 26 ) zonder gemeene wilkeur, zulks, op het zyne, kan verbieden, als hy wil. En hy geeft 'er by te kennen, dat zulk een verbod als dan niet gefchiedt door een onmiddelyk verbod , om aldaar wild te moogen vangen, maar middelyk, door een verbod van aldaar te moogen komen. Men voege hier by de Glos of aantekening van het Saxtfch Wichbild Art. 122. _ Dit, meent men, zou ook nog wat hooger uit het recht der Franken kunnen opgehaald worden. _ Die zich onderftond, om in een banwoud wild te vangen, verbeurde des Konings ban (1) ten voordeele van den Koning, of van hem, die het recht van banwoud, als zynde een recht van Jurisdictie, 't welk van den Koning nederdaalt,, bezat. De fchending der banwouden was derhalven eene zaak, waar van de boete, of ftraffe, de Overheid betrof. Gelyk de overtreeding van het gebod der Overheid altoos tot gevolg had, dat de boete, daar door verbeurd , der Overheid toekwam. Dit had zelfs ook plaats, wanneer, in andere zaaken , die anderzins door de Overheid niet gegeftraft wierden, de beledigde party, die verweigerde voldoening aan te neemen, en die door de Overheid gelaft was, om zich niet te wreeken, evenwel den gebooden vreede brak (m). Maar het jaagen , op andermans land, bui- (1) Caroli Magni leg. Longob n. 71. Édit. Geonrifcti. Column. 1152. < m) Mcntesquieu de l'Efprit des Loix liv. 3. cbap. 15. & 12. fiv. 28. cbap. 3$.  ( *7 ) buiten de banwouden, wierd naar de gewoonte van dien tyd , zo min als diefilal, door de Overheid geftraft. Echter, meent men, was by de Franken eene boete tegen hét jaagen op eenes anderen land , aan den beleedigden te betaalen, vaftgefteld. Hier toe meent men te behooren , dat men , in de wet der Sahfche Franken , eene boete van vergoeding (*) van fchaade en ongelyk ziet bepaald tegen die, welke fteelt van eenig wild gediert, of vogelen of viflchen (n). Men denke niet dat daar gefprooken zoude worden van wild gediert en visfchen, die zodanig, datze niet kunnen ontkomen, door omheiaing beflooten of bedykt, en dus door den eigenaar bezeten zyn. Van zodane beflooten diergaardens der onderzaar-tn wordt, in die tyden van eenvoudigheid, in de . wetten niet gemeld, en zy wierden miffchien toen nauwlyks gevonden. Ook kan men 'er te minder hier aan denken, om dat 'er tefftns van Vogelen wordt gefprooken, die zekerlyk door omheining niet beflooten kunnen worden. Voords de vergelyking deezer wet , met die der Ripuarifche Franken , fchynt hier te meer allen twyffel weg te neemen, Deeze ftelt eene gelyke geringe boete op het voorzeide fteelen van wild , en geeft te gelyk ook eene gepafte reden van de geringheid derzelve , naamlyk: om dat het geene bezeten zaak is, maar dat 'er, ge* (*) CompefitW' (n ) Lex Saiica a Carolo Magno emendata. Edit. Georgi/cb, Column. 73 &■ 74-  ( 28 ) gehandeld wordt van het wild (o). Want de onzekerheid der fchaade, wegens het toe en af vloeien van het wild , 't welk , door de eige-^ naar van den grond, niet wordt bezeten, deed de boete min zyn. Hier uit meent men derhalven te moogen befluiten , dat de Familiari-» teit, om op elkanders land te moogen jaagen, by de Franken geen plaats heeft gehad, of tèn minften, dat die wet moet verftaan worden van het geval, dat men geen jaagen op zynen grond verder wilde dulden. Ondertuffehen moet men hier het Saxen Spiegel en de vooraangehaalde Gloffen niet uit het oog verliezen. Volgens dezelven was de jagt op elkanders grond toen van eene ge-, briükelyke Familiariteit, die niet minder door yder , ten aanzien van zyn eigen goed, dan, in het gemeen , door een wilkeur kon weggenomen worden. Maar , na verloop van tyd, begon men die Familiariteit van jagt, op elkanders goederen , te duiden tot een recht. Dit fchynt men in deeze Provincie , hoewel, oudtyds , een gedeelte van het land der Saxers zynde geweeft, en de zelfde wetten hebbende gebruikt, thans ook te doen. In het tegen^ woordig Saxen is echter tegen zodane duiding pf yoorwendfel 5 door Iyeurvorft Auguftus in des^ (o) Quia non eft hxc res pojjeffa, fed de venationilus agitur. Lex Ripuariorum tit. 4. n. 1. Edit. Georgifch. column. 163- Het is bekend, dat men, in de middel eeuwen het woord venatio gemeenlyk in de betekenis van loopend wild gediert gebruikte.  ( 20 ) deszelfs Provinciale Ordonnantie van den jaare 1555- voorzien geworden, in den titel: van jagen, hitzen hunerfahren, oder andem iveidevcrck &c. in de woorden: das ein jeder mit jagen, hetzen unn weidtwerck treiben, auff feinen und feiner leute (i) eigcnthumb bleibe , und eines andem guter damit nicht be'ruhren Jol. tin* geachtet einiges funvendens, das es anders herkommen, und imbrauch gehalten (p). Doch , 't zy men ftelle , dat, naar de gewoonten van Duitsland , van ouds , elk een volftrekt recht van jagt op des anderen, niet afgeflooten, grond, buiten de'banwouden, zou hebben gehad ; 't zy dat het flechts eene Familiariteit zy geweelt: zulks maakt geene verandering in een betoog van het recht van jagt der Kleine Steden in Overyffel. Zelfs doet eene ftelling, van zulk een volftrekt recht van jagt, op elkanders grond , van ouds zullende plaats gehad hebben, niets ter zaake, om dies te meer te billyken eene ftelling, dat dé landgoederen der Landzaaten, na dat men hun , in deeze Provincie , de jagt heeft betwift , 'den Edelen en Stedelingen , door eene dienftbaarheid van jagt, zouden onderworpen zyn. Want een recht, van op elkanders goederen te moogen (p) D. Mollerus comment. in ordin- £f conftit. de procejj\ judic. part. 2. art. 7 rjf 8. 11, 5. (I) Dat is, vafallen en hoorige lieden, welke laat« ften by vafallen worden vergeleeken, en een dominium ntile hebben van het goed, door hun bezeten. j.ScbrasJen Cod. Gein Zutpb* in btt Voorbericht.  ( 3° ) gen jaagen , onderftelt een gemeenfchappelyk genot van die goederen , in zo verre de jagt betreft. Vooras eene verbreeking van zulk een gemeenfchappelyk genot, gedaan wordende door de Landzaaten daar van uit te fluiten, doet de zaak , ten hunnen opzigte , tot haar begin, als of 'er nooit zulk een gemeenfchappelyk genot was geweeft, wederkeeren. Derhalven is het toeëigenen van een recht van dienftbaarheid van jagt aan de Edelen en Stedelingen, op de goederen der Landzaaten, niet billyker , in geval dat 'er ooit een volftrekt recht, van op elkanders landgoederen te moogen jaagen , zoude geweeft zyn, dan in geval dat zulk een recht nooit zy bekend geweeit. $. VI. Het aloude recht van jagt der ingezetenen, buiten de Vorftelyke banwouden , wordt ook. daar mede geftaafd , dat men onder de Frankifche , en Duitfche Koniugen , of Keizeren, althans tot de dertienden eeuw, of nog laater, geen voorbeeld van een recht van jagt, aan eenig Vorft of Landsheer, in het byzonder, over zyn geheel gebied , toegeëigend, heeft kunnen opfpooren. 5- VII. 'T is geen voldoend bewys, welk iemand hier regens zou willen haaien , uit het getne men vindt by Klaas Kolyn, in Graaf Dirk den » twee-  ( 31 ) tweeden. Want indien het een echt ftuk was, (i) dan zou daar mede beweezen worden , dat de Utrechtfche Bifchop zich het recht aanmaatigde , om in het bofch Merwede te jaagen; en daar en boven in de ftroomen de Waal, of Maaze , daar omtrent, de visfchen, welken de Graaven, als hun voorouderlyk erfgoed , wilden behouden, (q) Doch daar uit zou men dan noch niets verder befluiten kunnen, dan dat het één, of eenige der banwouden , en banvischeryen der Graaven zyn geweeft. J. VIII. Die ook zou willen aanhaalen de gift, aan Baldericus Bischop van Utrecht, van een uitfluitend recht van jagt, van grof wild, in Drente, toen een forftgraaffchap, (*) gedaan, zal, in tegendeel, gelyk beneden ( $. XI.) wordt aangemerkt, daar mede, zo men vertrouwt, beveiligd vinden het gebruik der Koningen, om banjagten , op bepaalde plaatfen, te hebben, en dat, buiten dezelven, de jagt niet verbooden was. 5. IX. (q) Wagenaar Vaderl. Hift. Deel 2. bladz. 139. enz. (*j (Pagus forejlenjts). ( 1) Klaas Kolyn wordt beweezen een verdicht Schryver te zyn. Zie Hedendaagfche Vaderlandfche Letteroeffeningen, Zevende deel N: 8. pag. 357. Zo dat die Rym - Kronyk een ftuk van laater tyd is dan het fchynen zal.  ( 3* ) 5- i x. De wyze op welke, in laatere tyden, in veele andere landen , een uitfluitend recht van jagt, over het geheele land, aan de Landsheeren gekomen zy, kan zeer verfcheiden zyn geweeft. Want men kan eeven zo min ftellen, dat overal daar toe dwangmiddelen door de Landsheeren zouden zyn gebruikt; als, dat het overal zeer vry willig zou zyn gebeurd; of dat het nergens; door gemeene bewilliging, aan Landsheeren zou zyn opgedraagen. Men fchynt niet te moogen twyffelen , dat, in allen gevalle, een zeer toegenomen ontzag, en vermogen der Landsheeren hier van de eerfte oorzaaken zullen zyn geweeft. De tyd deezer Gebeurtenis zal waarfchynlyk in het eene land vroeger , dan in het andere gekomen zyn; doch in allen laater dan fommigen zich verbeelden. Want men bedriegt zich zeer, indien men de voorbeelden van beleeningen , door de Landsheeren bekomen van de Keizeren, waar in van den wildban , van den beleenden Landsheer wordt gewaagd, zou willen verftaan van beleeningen, met een uitfluitend recht van jagt, over het geheele land. Zie daar van voorbeelden, onder anderen, van de veertiende eeuw , en vervolgens by Struvius, (r) die zich niet verder uitftrekken, dan tot de wouden van den beleenden Landsheer. Dit (r) Corp. jut. pull. Gevm. cap. 29. pag. 107.0. not, 38. en veele volgenden.  ( 33 ) Dit is ook zo begreepen door Stryk in de reeds aangehaalde voorreede n. 27 — 30. Hoe wel men omtrent de reden, waarom van den wildban in de leenbrieven wierd gewaagd, niet volkomen met dien Rechtsgeleerden overeenftemt, zo als boven is gezegd* Wanneer men Helt, dat veele Landsheeren 2ich, door middelen van verbod , een uitfluitend recht van jagt, over het ganfche land, ■zouden hebben aa'ngemaatigd, als zullende hun zodanig recht toebehooren, om het voor zich, of tot hunne befchikking, te behouden : dan kan dit verbod geenszins vergeleeken worden met een verbod door 's lands wetgeevende Magt, omtrent de zaak der jagt, gedaan uit hoofde dat het belang van den Lande of Staat zulks noodzaaklyk kwam te vorderen. 'Zulk een verbod is van het andere , hier vooren gemeld, teer onderfcheiden. Het verfchilt daar van, ten aanzien van deszelfs grondbeginlèl: om dat het niet berult op een recht van eigendom, maar van Hoogftgebied der Wetgevende Magt , die het Opperrecht heeft over de goederen , rechten en vryheden der ingezetenen? en dus ook mede over de jagt. Ook verfchilt het daar van, ten aanzien van deszelfs oogmerk : om dat het (trekt tot voldoening van een noodzaaklyk vereifchte van het gemeenefeeit, en niet om den ingezetenen het recht van  ( 34 ) jagt te betwiften , als of het hun niet zoude toekomen. Door de wetten (*) van Keizer Karei den Grooten ziet men de jagt aan de Geeftelyken verbooden , niet om dezelve te meer aan den Keizer toe te eigenen', maar om reden van goede order. Die de wet van Keizer Frederik, in eene Ryksvergadering, in de twaalfde eeuw, gemaakt , welke ons, in het vervolg , meer zal voorkomen, aldus uitleggen, dat daar door de jagt aan de boeren zou zyn verbooden: begrypen doorgaans zulks te beruften op redenen van gemeen belang. Hoewel Tuldenus (s) niet onwaarfchynlyk fielt, dat in zulk een verbod een voorgewend , en niet een waar belang gelegen zy. Een verbod van Jagt, welk , om reden van belang , van den Lande , of Staat, zou zyn gedaan , kan een gebrek hebben , wanneer het belang van den Lande, of Staat geen verbod in dier voegen , als het gedaan is , noodzaaklyk vereifcht. Doch een verbod van Jagt, aan de ingezetenen gefchied, om dat dezelven tot de Jagt geen vryheid of recht zouden hebben , heeft een gebrek , wanneer dit anders is gefchied. In het eerfte geval kan de wetgevende Magt beter bericht en verzocht worden , om het gebrek te nerftellen , 't welk , te minder in eene Vrye Republyq van een vrygevochten volk , niet wordt verweigerd, indiea het gebrek bevonden wordt* (*) Capitularia (s) Ad Ififiit. lib' 2. tit, i. ca}, zei  C 35 ) wordt. Maar, in het laatfte geval, moet het verfchil door pleit en vonnis worden afgedaan, i Ondertuffchen behoort niet het eerste, maar het laatfte geval tot de vraag aangaande het recht der Jagt van de kleine Steden en derzelver Burgeren , in Ovefyflel, Dewyl het zo verre van daar is, dat hun de Jagt, uit hoofde van gemeen belang verbooden zoude zyn ; dat in tegendeel , zo als wy beneden zullen zien, de Placaaten daar heen zyn gericht, dat aan de kleine Stéden en derzelver Burgeren het bewys van hun recht tot de Jagt is voorbehouden geworden» ~\ - 5- x r. Tot de Jagt, buiten de banwouden-, is , z® als gezegd , elk van ouds gerechtigd geweeft. Van de bewyzen deezer banwouden zouden eenigen, die men, om den draad van redeneering daar door niet af te breeken , nog niet aangevoerd heeft, hier by gebragt kunnen worden, welken tê gelyk ook beveiligen het bewys van het recht van Jagt buiten dezelven. De Capitularia , der Frankifche Koningen, gewaagen daar van op veele plaatfen ,• onder anderen het capitulaire de villis Caroli Magni 72. 36 & 62 handelt van het bewaaren des Konings banwouden, en van het wild in dezelven, en van het doen van rekenfchap door de Richters , wegens het gene gekomen zy van wild, daarin, door anderen, gevangen. Tegen het verkeerd gebruik der Graaven en C 3 gn-  C 3* ) andere Amptenaaren , in het aanleggen vïn banwouden , is voorzien by de Capitularia van Karei den Grooten en Lodewyk den Vroomen lib. 4. n. 65 & 42. en gelafl:, om alle banwouden , welke zonder bewilliging der Keizers, waaren aangelegd te laaten vaaren. zie ook capitul. lib. 4. append. 3. n. 3. Edit. Georgifch Column. 1397. In de Capitularia der Longobarden van Karei den Grooten n. 71. wordt gebooden, dat niemand onderneeme ftrikken te zetten in een Koninglyk woud , nog op eenige andere Koninglyke plaatfcn, en dat een vry menfch, zich daar aan fchuldig maakende , moet bctaalen des Konings ban. Keizer Otto de Groote gewaagt, in eenen brief van den jaare 943 , van een Pagus foreftenfis , dat is, uitgeftrektheid lands van een forstgraaffchap, welk is in het Graaffchap , dat is, Graaflyk bewind, (1) van Everhard, waar in hy aan alle Graaven , en andere Mannen , verbiedt, grof, aldaar genoemd , wild te vangen (2) , zonder toelaating van Bifchop Balclericus; boven dien gebiedende dat in alle de uitgeftrektheid , van dat Vagus en van het bofch Vollenhove, tot aan de bygelegen overige landftreeken, het forstrecht zal (1) Zie meer voorbeelden , alwaar Comitatus gene* men wordt voor Graaflyken rechtsdwang of bewind, by Struv. ctrp. jur.. publ. Germ. cap. tl. $. 2. not. J»I. verf. in pago fcitici £ff. (2) Zie hier over een letterkundige aanmerking vaa Mr. Jung. Hifi;. Comit. Eenth. pa^. Cz.  C 37 ) zal worden behouden aan de Kerk van Utrecht, zo als aan hem, in zyn eigen (t) ( 3 ). Dit Pagus foreftenfis wordt, in den aldaar volgenden brief van den jaare 944 gezegd pagus Trents. 'T is ongetwyffeld , dat door forstrecht hier het voordeel, nutting of opkomften , van boffchen of wouden, zonder nogthans de jagt van klein wild, en van vogelen , hier ter plaatfe daar onder te bevatten , moet verftaan worden. Want, indien, in deeze brieven, een volftrekt uitfluitend recht van jagt, onder het forstrecht, begreepen was; dan zou het zekerlyk niet fluiten, dat de Keizeren hier de jagt, alleenlyk van grof wild, zonder toelaating van den Bifchop, aldaar te oeffenen , aan elk verbieden. Hierom ook zyn deeze brieven niet gunftig aan het begrip der genen , jdie aan de Frankifche en Duitfche Koningen of Keizeren een uitfluitend recht van jagt van grof wild , over het ganfche Ryk, van ouds, meenen toe te moogen eigenen. De Keizer of Koning , en vervolgens de Bifchop , had in dit Graaffchap Drente een ze- Ct) Heda pag. 83. 6f 84. (3) By Heda pag. 83. 6f 84. In deezen brief leeft men: ut nobis noftris. Doch, in de verdere brieven van beveiliging deezer gifte, wordt verfcheidenlyk geleezen: utpote nobis ac noftris; utpote nobis ac noftris dehitum: utpote nobis in noftris, Heda pag. ioi. Mattbaus ad Anonytn. de reb. Ultrajeü. pag 71. De zin fchynt te zyn, dat de Keizeren aan de Kerk van Utrecht het forftrecht, op die plaatfen' fchenken, zo als zy het zelfs in hunne forsten bezaten. Dit words ook door Heda zo uitgelegd, pag. 78. C 3  ( 33 ) zeker uitfluitend recht van jagt: om dat het was een forst - graaffchap. En zy hadden dat recht aldaar alleen ten aanzien van grof wild , om dat dit alleen aldaar onder den ban was be* greepen. Beneden zal men voorbeelden ontmoeten , daar ook zelfs , ten opzigte van ban wouden, fciioon geene forstgraaffchappen , op zich zei ven, zynde, onderfteld wordt, dat niet alle het wild onder den ban begreepen was. Dat het forstrecht alle opkomften en voordeden van een woud in zich bevat; en dus ook de jagt, met uitfluiting van anderen, zoverre het wild onder den ban wordt gerekend, getuigt ook Stryk (u). Waarom men meent, dat het in uitwerking ten eenen uitkomt, of het forstrecht van een woud voor altoos, dan het woud zelf , gefchonken worde , en dat jus foreftenfe en forsfia als dan het zelfde zyn. Het laatlte woord wordt gebruikt in zeker gefchenk , van Keizer Karei den Grooten (v). En hier uit, om dit in het voorby gaan aan te merken , blykt, dat in den jaare 943 niet flechts een recht van jagt , in het Woud Vol. lenhove, (toen nog een Woud zynde) maar het Woud zelf aan den Bifchop gefchonken is. De forftgraaffchappen waaren gemeenlyk ondergefchikte bedieningen , in het Graaffchap , in 't welk de banwouden waaren gelegen. Hierom wierd zulk een Graaf met andere Jaagere Richters (u) In prcefat. ad corp, jur. vem*. foreft. Fritfcbü, ». 37Cv) Heda pag, 41.  ( 39 ) ters gelyk gefield, (w) Doch elders was het Land, op zich zeiyen, een forftgraaffchap, gelyk Drente. Van zodane forftgraaffchappen , die de Keizeren, of Koningen, op eenige plaatièn hadden, wordt ook by anderen gewag gemaakt, (x) Dit forftrecht der Bifchoppen , in Drente, is door volgende Keizeren ook aan de Kerk van Utrecht bevestigd, (y) Men twyfFelt echter , of wel geheel Drente , zulk een forftgraaffchap zou zyn geweeft : Om dat het blykt uit brieven , (z) dat'in Drente meer Graaffchappen waaren. Keizer Otto , heeft , in den jaare 973, aan eene Kerk te Keulen gegeeven al het wild op zekere bepaalde plaatfen , en het recht van ban, welk daarover tot des Keizers macht behoort, (a). > Een ander Keizer, van den zelfden naam , heeft in den jaare 1198 , den Abt van Corbey beleend met het woud Soligo , om daar van de jagt en het recht, gemeenlyk genoemd Wildban, te hebben, (b) Kei- f w) Decanus aut Saltuarius , juf in loco ordinatus fuerit. Luitprandi leg. lib. 5. n. 15. Edit. Georgifcht Column. 1051. (x) Struvius Corp. jur. puil. Germ. cap. 21. pag. 784. (y) l\brieven by Heda pag. lol, 113. en 114. en hy Mattbxus ad Anonym. de rob. UlirajcSi. pag. 70. & 71. (z> By Heda pag. 112. 113. en 121. 122. vergelei* ken met pag. 124. 125. Dumbar, Analeü. Tom. 2. pag. 212. £? *i3- . (a) Mgid, Gelen. lih. t. de magn. Colon. Synt. J. (b) iV. Scbatsn. Annal. Paterb. lib. 9. ad tliSt. ann. C 4  i 40) Keizer Conraad heeft in den jaare 1209, gfc ders een zeker bofch tot een banwoud v'eror-* dend , zo dat voordaan niemand, daar in, zon-> der verlof des Bifcops, de jagt zou moogen oef. fenen op wilde dieren, die met recht onder den ban behooren. (c) Eindelyk uit het Saxen Spiegel, een opftel van oude wetten , omtrent het jaar 1230 gei maakt ( d ) , blykt, dat er in ganfch Saxen maar drie zodane wildbannen waaren. Want daar wordt geleezen : Doch fint dry Steden (*) binnen Saffen , dar den wilden dyren vrede ge-, macht (**) is , hy Koninges banne, [onder baren unde wulven unde voffen. Dit het (4) ban vor- flen, (c) Piftor in Chron. Epifi. Mindens. pag. 730. GojU dajlus Tom. 3. conflit. pag. 312. i d) Brunquel Hifi. jur. p. 4. cap. 6. S. S (*) Plaatjen. (**) Gemaakt. -M) PeflSe]eerde S. Stryk meldt ons , dat het woord Vorft, forfl, forefta ook zonder by voeging van het woord ban, volgens deszelfs aloude betekenis , die naderhand 111 eene algemeene beduiding van alle boffchen verloopen is , waar door het begrip der oorfpronglyke betekenis moeilyk is gemaakt: te kennen geeft een recht om anderen van het gebruik van zekere plaatfe te moogen uitfluiten. Wyders toont hy , dat het zo wel van Viffcherv als van Jagt wierd gebruikt, en dat men leeft : forefta; ptfctum, flummaforefiata, forefta pifcationis atque venationis. In de voorrede van bet Corp. Jur ven for van Fritfcbius. n. 36. zo ook in eene plaats, aangehaald door Lindenbrog. Glofjar. m voc. foreftum , wordt gezegd : pfcatwes, ficut nu tcnemus, nofira ferefiii efi. Uit de  ( 4i ) Jlen. (**#) Dat eyne , dat is dy heyde thu Koyne, dat (***) Dit beet of uuerd genoemd hanivouden, de ftelling van Stryk , van een gemeenfchappelyk genot van de Jagt op elkanders land, konde volgen , dat het een voorrecht zou zyn geweeft , dat iemand het recht hadde, om, op zyn goed , ecu ander van de Jagt uit te fluiten, zonder daar nevens het recht te hebben, om, tegens de overtreeders boete te ftellen , en die door eigen rechtsdwang, uit te richten , en dat ook het forftrecht of recht van Wildban , zo als het van ouds zou zyn verftaan, niets meer zou hebben vervat. Dit wordt in deeze verhandeling eenigszins anders , gelyk boven gezegd is , begreepen. En uit het gene aldaar is bygebragc, kan miffchyn iets, aangaande de afleiding gezegd worden, te weeten, dat van vor(laen, voor (laan, fchyn te zyn, niet alleen vorftaër (OJorjWjer / fitr|Wjeï) en: voords vojler , waar van de betekenis van Schout, Opziender , nog in weezen is {Kilian. in voc. Vofler')maar pok fchynt daar van te zyn gemaakt Vorjl , genótnen voor de plaats, en omtrek van dien ,waar over het aiript van Vorfter gaat. Eene vergelyking, ten aanzien van de wyze van afleiding, fchynt hevopden te worden in rich, ten , waar van richter en richt , met byvoeging c van het weinig toebrengende voorzetfel gericht, genomen voor de uitgeftrektheid van plaats, onder des Richters ambt behoorende. Het voortzetfel ge wierd ook oudr tyds, in het famengeftelde, gemeenlyk weggelaaten , zo als Ricbtevry , exemtus a Gograviatu. Mr. Jung. Cod. dipl. 6? doe. pro bift. Bentb. p. ïod. in not. en het bekende Saxifch Rkhtjlkh, judicii ordinatio. Meer voorr beelden van zodane afleiding gaat men voorbedachte* lyk voorby. Huidecoper Melis Stake Deel %. pag. 221; leidt foreft af van voor, en aldaar pag. 218 22a. wordt veel gevonden, 't welk in deeze verhandeling te nutte gemaakt zou kunnen worden. Men leeft in de ou4e Saxifche taaj Vorfte pr'mceps, doch Forft, zonder e op Cs 'hef  ( 42 ) iat andere de Hart dat drudde de Maget heyde ,we zo het einde, foreflum. Saxenfpiegel , lib. 3. art. 58. turn glojfa, Editie van 1516. Want de Hoogduitfcbe overzettingen van bet Saxen fpiegel worden in deeze Verhandeling niet gebruikt. De Glofla echter, daar ter plaatfe poogt het woord Vorjler af te leiden van Vorfl, forejlum, welke afleiding door veelen is gevolgd ; Schoon het geloof der Glofla, in het afleiden van woorden, niet hoog gefchat wordt: om dat ze veeltyds daar in mistaft. Dat, van het woord Vorjler , zyn Houtvejler , Houtvejlery , behoeft niet gezegd te worden; het mojte zyn daarom , dat deeze woorden eigenlyk betekenen een richter en rechtsdwang over een bofch , of woud , betreffende de Jagt en wat meer tot het bofch of woud behoort, en dat deeze woorden dus hot denkbeeld van rechtsdwang, tot een vorfi, forefia, behoorende, zo veel te meer veriterken. Met de banviffcheryen {foreftce pifcatimum ) fchynt hetgefteld te zyn geweeft, als met de banwouden, naamlyk , dat de Koningen , of Keizeren , zekere plaatfen van de rivieren enz. voor zich byzonder tot viffcheryen hebben gehad , onder een byzonderen rechtsdwang , zo als , van de banwouden , is gezegd. Even zo min als een uitfluitend recht van de Jagt, over den ganfchen lande, van ouds , in Düitfchland , deeze Landen daar onder geteld, een Regaal geweeft is : zo min ook was er zulk een uitfluitend recht van Viffchery der Vorften be» kend, anders dan, naar fommiger gevoelen , in Italien» alwaar veelen willen, dat zulks aan Keizer Frederik den «erffen, in de twaalfde eeuw zou zyn opgedraagen. Feud. lib. z. tit. 57. quee fint Regalia, daar, door die van Italien, aan den voorzeiden Keizer , onder de Regalien , worden toegekend pijcationutn reditus. Het is zekerlyk eene geleerde aanmerking van den Grooten Cujacius, de feud. ad diêt. cit. dat de Rechtsgeleerden uit de School» van Irnerius, hier in gebruikt, hebben gedwaald, door een verkeerde leezinge van de L. 17 ff. de verb. Jign. leszende aldaar pifcariarum voor picmarum reditus (add. Èruii'  ( 43 ) zo hierbinnen wilt reyt (*), de fchal wedden (**) des Koninghes ban, dat fin fe sticht fchillinge (e) Lib. 2. art, <5r. ^Voords wordt aldaar te kennen gegeevcn, dat iemand het wild, 't welk hy buiten des Konings banwoud heeft opgedaan, wel daar binnen mag vervolgen, al had hy het niet reeds gewond. S. xiï. Die zou willen Hellen, dat in laater tyd , in alle landen van het Duitfche Ryk, een uitfluitend (*) Vangt. (**) Verbeuren., (e) Vergelyk Capitular. Reg. Franc. Edit. Georgifcb. Colum. 750. 11. 57. Jirunquel, hifi. jur. part. 3. membr. 2. cap. 3. f. 7-) Doch eene andere aanmerking van Sebaft. Medices, en van anderen-, betreft meer de zaake zelve; te weeten, dat men, in den gameiden Titel qua; fint Regalia, niet te denken hebbe aan een uitfluitend recht van vifchvang, in de Rivieren enz. maar aan eenen tol, of belafting, op de viffchery enz. gelegd, als hyzegt: Oui textus inteU ligitur, ne fit ediBum probibitorium , ne pijcari liceat; Jed refervantur Frincipi reditus confueti pifcariarum , ut £f Gabellte, feu aliud tributum de bis, qua, pifcatores faciunt. Roderic. Soares in alle. 17. n. ir. Sebafl. Medices, traFl. de venat. pifcat. 6? aucup. Qiieefi. 27. primes partis. Extat in corp. jur. venat. forefi. Fritfcbii. Van de jagt wordt 'er niets gewaagd. Zy is althans toen, over den geheelen lande, niet voor een Regaal gehouden , noch belafting daar op gek-gd. Weshalven, om andere redenen niet te melden , niet aanneemelyk is de ftelling van fommigen, als of de jagt, in Italien, daarom onder de Regalieu niet zou zyn geteld, om dat al- / daar weinig jagt zou zyn geweeft. Hertius commant. vol I. torn. 2. de fuperiorit. ttrrit, £• 9. n. 10.  ( 44 ) tend recht van Jagt door de Landsheeren zou zyn verkreegen, moet zyne ftelling bewyzen, waar van de onmoogelykheid reeds voor lange is begreepen. De omftandigheden zyn ook overal, om het te kunnen verkrygen, niet even Steer gefchikt geweeft. Hier toe is te letten,dat men geen uitfluiting van Jagt, overeen geheel land, eerder in het Duitfche Ryk befpeurt , dan onder de Lands heeren , en dus na dat het Duitfche Ryk tot veele Heerfchappyen was geworden , bezeten met een gezag van Landsheeren , ( * ) door Bifchoppen, Abten, Vorften, Graaven en Heeren, die zich , omtrent de dertiende eeuw , of wel de eene langer daar te vooren , dan de andere, in veelen , aan het gezag van het Duitfche Ryk, wegens zyne ongefteldheid, hadden onttrokken, (f) De befchreeven wetten van üuitfchland waaren nog, tot daar aan toe, dezelfden , als ten tyde der Frankifche Regeering, behalven die er, van volgende Koningen, of Keizeren, opRyksdagen beraamd , waaren bygevoegd , als ook behalven de byzondere wilkeuren van landfchappen en fteden, door die van het platte land of de fteden , met de Bifchop , Abt, Vorft of Hertog, Graaf enz. opgerecht; doch niets doende ter zaake van de Jagt. De Landsheeren , dus in veelen aan de Heerfchappy van het Duitfche Ryk onttrokken, waaren { *) Superioritas territorialis. (f) Zk de plaatsen bier voeren in de Inleiding atnge* iaald*  ( 45 ) ren doorgaans niet magtig genoeg, om het volk geheel aan zich te onderwerpen, en aan het zelve wetten , naar believen , voor te fchryven. Voor heen waaren zy onbevoegd, om, eigener gezag, wilkeuren op te rechten. Voords, in zo verre zy naderhand zich aan het Duitfche Ryk zochten te onttrekken , was het volk niet verpligt, om zich aan hun te onderwerpen (g). Ook hadden zy de gunfl van het volk noodig, om zich zelfs te beveiligen , en om hunne onderlinge oorlogen uit te voeren. DeMagtigften van hunne eigene Edelen ,meenende benadeeld te worden, wilden fomtyds ook voor hun niet ftryken, Zy beloofden derhalven den volke, alle wetten , rechten , en vryheden te zullen laaten behouden (h). Gevolglykflond de Wetgeevende Magt niet by hen alleen; maar by hen en het volk. En men meent te kunnen Hellen , dat zy waaren opvolgers in de magt, die het Duitfche Ryk verloor , in zo verre het volk vry willig, of door overmagt genoodzaakt, ( hun die toeftond. In fommige landen wierd het ganfche volk door de Edelen , zynde het Leenmanfchap der Landsheeren , die, met den Landsheer, de Landsvergaderingen bywoonden, en dus eene Wetgeevende Magt, zoverre de nog over gels leeven magt van het Duitfche Ryk dit toeliet, oefFe- (g) Ar gum. eorum , qua dieet Gntius de jure belli pacis. Lib. 2. cap. 6. §• 3- 4- &C. ihifue Barbeyrac. ( h) Struv. corp. jur. publ Germ. cap. 30. g. 9 cum nat. Zie ook den Landbrief van Twnte , dmr Bijcbo^ Vemenburg. van den jaare i$6$.  ( 4* ) oeffenden, zonder, of met de Steden, die daar -toe recht hadden , of verkreegen. Doch , in andere Landfchappen, maakte de Geeftelykheid ook eenen afzonderlyken ftand ,- en wederom, in anderen, het gemeene land, welk door gevolmagtigden , nevens de Edelen , de Landsvergaderingen met den Vorft , en vervolgens ook met de fteden , hield. Waar uit mentcffens ook '.bevroedt, dat, van ouds , onder de Landsheeren , de hoogfte magt niet over al aan een famenftel van leenmanfchap alleen was verknocht. Ten aanzien van Overyffel, blykt uit oude gedenkftukken , dat aldaar eerft dé Edelen , en het Gemeene Land , als afzonderlyke ftanden , ter Landsvergaderingen zyn verfcheenen , en dat vervolgens aldaar de fteden ook een afzonderlyke ftand zyn geworden ; zo dat men, zelfs nog na het midden der vyftiende eeuw, alle die drie ftanden aldaar ter Landsvergadering ontmoet. Maar omtrent dien tyd heeft de derde ftand , naamlyk het gemeene Land , opgehouden de Landsvergaderingen by te wooaen. (i) Voords (i) Men gelieve in het oog ts houden, dat hier gefprooken wordt van Vergaderingen over zaaken, mede betreffende het recht van het volk. Want Over zaaken , alleen raakende het recht van den Landsheer, plakten wel ear in Overyffel geene Landsvergaderingen gehouden te worden. De Bifchoppen , zo als uit geïoeg^aame bewysftukken blykt, verrichteden zodan» za ïken, oudtyds, gemeenlyk wet hunnen Raad van E» «elen en Gesflelyken,  ( 4? ) Voorts fchynt niet zwaar , orn te bevatten waarom de vermeerdering der Regalien van den Landsheer gemakiyker alleen door de Edelen , wegens hunne leenmanfchap , waar door zy werkelyk leengoederen bezaten , of recht hadden, om die te verkrygen , en als deï Landsheeren Dienft Mannen of Hovelingen, (2Hoven anderen aan het Hof verknocht, dan mede door het gemeene Land en de Steden wordt bevorderd. Gevolglyk laat het zich ook zeer wel begrypen, hoe de Jagt over den ganfchen Lande in het eene Land een Regaal geworden zy , doch in het andere niet: en byzonder, wat de reden kan zyn geweeft, waarom dezelve in Overyffel, niet tot een Regaal is gemaakt: fchoon ook (2) Men zie, aangaande deeze benaaming der Edelen , Matthsus de Nobilit Lib. I. Cap. 48. pag. 67. Daar mede zou Kunnen fcbynen 'overeen te komen die van Haveman. Want om de drieërley foorten van ingezeteren , naamlyk Edellieden , Burgaren en Boeren te benoemen , leeft men Haveman, Borgbere, Huisman in eenen brief van den jaare 1315- by Mr. Jufig. (CW. diplom, &ƒ doe. pro MJi. Benth. N. 116. pag. 234.) zo wordt ook een Riddermaete Haveman, in den Landbrief van Overyffel van Maximüiaan van Egmond , Graaf van Buren, van den jaare 154.1, genoemd een Edelman , die Ridder gemaakt is. In fommige oade affchriftèh van deezen Landbrief wordt geleezen Hofman, 't Is echter bedenkelyk , of het woord Haveman of Hofman, genomen voor Edelman, ook afgeleid zou kunnen worden van Hof, genomen voor Havezaat , de gewoone benaaming van de landhuizen der Edelen, in tegenftelling der huizen van andere landzaaten , op het Land, weike Landzaaten hierom Huimannen of Huislieden zouden kunnen genoemd zyn,  ( 43 ) Ook meer andere redenen daar tegen kunnen zyn geweeft. Gelyk hier aan te merken is, dat de magt der Bifchoppen van Utrecht in Overyffel wierd weerhouden , door de aangekleefdheid deezer Provincie aan het Duitfche Ryk, die ook Stekte tegen de hooge gedachten van de Kerk van Utrecht (i) en die men aanzag als eene der oorzaaken van het behoud der vryheid en verkfyging van voorrechten deezes lands, voornaamlyk van de Hoofdfteden, Deventer , Campen en Zwolle. Hier van wordt, volgens bericht, in het Regifter der Refolutien van onze Hooge Heeren Staaten van den 12 Oétob. 1578, in het zaakelyke gezegd. — „dat „ tot naarder Refolutie van de Unie binnen Ut„ recht te maaken , zyn gecommitteerd uit de „ Ridderfchap Peter Mulert, en de Licentiaat „ Winffum , uit de Steden, en hun in laft ge„ geeven , dat de Landfchap en Steden Van „ Overyffel voor ondenkelyke jaaren en boven ,, geheugen van menfchen leeftyden, en overal ,, mede Lidmaaten van de Stenden en Steden „ des Heiligen Roomfchen Ryk zyn geweeft en „ nog zyn, ook zodanig dat dezelve Land„ fchap, en Steden in 't byzonder, haare mee„ fte voorrechten vry- en gerechtigheden van „ Roomfche Keizeren en Koningen hebben „ ontfangen. Dat Ridderfchap en Steden der „ Landfchap van Overyffel zich hier vooren, „ op zeekere Voorwaarden en Artikelen, ook „ met (i) A. Mattbaus in dl tpdragt vw desselfs werk ds Rebus UltrnjtRiniSi  C 49 ) „ met voorbehoud hunner voorrechten , in de „ Unie der zeventien Provinciën ingelaaten en „ mede verbonden hebben , zodanig , dat de „ Landfchap van OverylTel , om deeze en an„ dere hoógwigtige zaaken , zonder voorwee„ ten des Heiligen Roomfchen Ryks, noch ook „ zonder toeftemming en believen van de Al,, gemeene Staaten, iets ftelligs in deeze zaake „ heeft kunnen beflüiten." Buchelius echter fchynt het niet wel begreepen te hebben, wanneer hy dit gedrag van OverylTel berispt, als of deeze Provincie daar door haare vryheid aan den Keizer zou hebben opgeofferd (k). Onze Biffchoppen hebben in Twente , noch in Zalland, geene banw uden gehad, veel weiniger zelfs aangelegd, ( i) 't welk dan nog zou heb- '(k) By Heda in Bifchop Wilbrand Bladz.205. Lit, C' (1 ) Dat echter des Bifchops Huizen, in Zalland ca Twente, gelyk de Havezaaten der Edelen, eene zekere bepaalde uitfluitende jagt van ouds gehad hebben, is op te maaken uit eenen brief van den Stadhouder Gillca van Belaymont van den 5 Juny 1576. aan Eggerich van Ripperda , Droft van Zalland , die hier uit het oor. fpronglyke is geboekt: „ Gillis van Berlayaiont Vry- und Bannerherr „ tot Hierges Herr tot Haulterochc, Per„ xuwez &c. Stadtholder &c. „ 'I?rntfefre vrome Lieve befundere, Defen fal Wefen „ om U to adverteren, dat wy verftaen, dat mits „ dat het huys to Erckenftein alwyls zeer caduc und ver„ vallen licht, luttel toefich und regard genomen wordt D op  ( 5o ) hebben moeten gefchieden op velden, aan hun, en niet aan de marken en gewaarden van die toebehorende. Voords indien er velden of wouden van het ganfche volk in Zalland, en Twente , mogten zyn geweeft, dan meent men echter, dat de magt, aan het Duitfche Ryk onttrok* „ op der Vifchetye unde jacht daer toe behoorende. Wek„ ker geftalt waill to bedencken des nitt on ftrecl totteu „ dienft zyn. Co. Mat., waar in wy begeeren to reme„ dieren. Zoo geland aen U ons ernften verfoeck un„ de gefinnen, dan gby, nyet tegenftaande des verValleiS „ huys un<*e altheyt deflfelfs vergaende, nyet to min toe „ fchet , unde acht flaet op dat wilt unde jacht daeï '„ ontrent alzoc* wel ... op den vifcheryen. Op dat „ den denft unde gerechticbeyt zyns hoocbg. Co. Mar. „ nyet verhindert maer met fliet waergenomen unde waü „ bewaert worde. Daer aen gefchiet zyn Mat. unde onfe endlicke menung. U hier mede den almachtigefl „ bevelende. Datum Zwoll den 5 Juny 1576. „ Gillis van Berlaymont. (Opfchrift) „ Den Erntfeften und Vromen unfen Lieven befun* ,) deren Eggerich van Ripperda Drofte slands van Sal; landt. Van eene warande des Bifchops, in het Beneden Sticht , wordt gemeld in de uitfpraïke van den Hertog van Gelder van den jaare 13S4. tuffchen Bifchop Frederik van Blankenheim , en dte van de Stad Amersfoort: dat haare Burgeren, daar in wel mogten jaagen, met honden, als ook faizanten en Veldhoenders daar in vangen , maar niet foretteren , noch panden zetten , om wild te vangen. Matthaus de jure Gladii cap. 33. n- 2. In het Bovenfticht ontmoet men geene waranden varj den Bifchop, dan, zo als gezegd, onder des Bifchop» Huizen.  f 5t ) trokken, om banwouden dier velden te maaken waar van boven g. 3. is gezegd , tot onze Bifchoppen niet verder is gekomen , dan ze door het volk aan hun zou zyn toegedaan, of, met overmagt, door Hun beheerd , 't welk niet blykt, noch uit het gering vermoogen onzer Bifchoppen waarfchynlyk is. Veel minder hebben zy zich^ over die geheele landen , een uitfluitend recht Van Jagt, waar toe zy van ouds geen recht hadden4 noch hun is toegeitaan , moogen, toeeigenen. Dit recht en vryheid moeflen derhalven bewaard worden. Ook vindt men niet, dat hier ooit eenig Bifchop daar tegen iets ondernomen heeft, maar wel , dat Keizer Karei de Vyfde , en zyn Opvolger Koning Philip ,, Heeren deezer Provincie , daar tegen poogingen hebben gedaan , zo als op zyn plaats bene* den zal gezegd worden. i X I I L Wat betreft , dat de Huislieden of Landzaaten j by ons dus genoemd in tegenfteHng der Édelen en Burgeren (1), in Zalland en Twente, iedert eenige eeuwen , Van de Jagt zyn uitgeflooten. Dit, in zoverre men het bevindt, fchynt te kunnen worden toegefchreeven aan de gezetheid der Edelen en Stedelingen op de Jagt , als ook aan het gering gezag van den Stand der Landzaaten en aan eene Uitlegging eener wét van Keizer Frederik den Eerften , van de welke hier na meer zal worden gefprooken , die eerft lang (13 H'inbo/ Deel 4, rubr. van Landgerichte. D 2  ( 52 ) lang na haare geboorte , by veelen zulk eene duiding bekwam. Ook zal beneden worden aangemerkt , dat men een verbod van Jagt, door den Landsheer, aan de huislieden gedaan ^ onder Keizer Karei den Vyfden , in deeze Provincie , ontmoet. De berufting der huislieden in het zelve fchynt hunne uitfluiting te meer voor een recht te hebben doen houden. OndertuiTchen is niet denkelyk, dat zy, ten tyde j toen hun ftand van Regeering nog in bloey was, ligtelyk zich aan zulk een bevel van eenen Landsheer zouden hebben onderworpen. De Landzaaten in OverylTel waaren wel eer Veel huurlieden , of hoorige lieden van den Landsheer , Edelen , Geeftelyken, en Stedelingen, of ook van verrnoogende Landzaaten. Terwyl het getal der laatft genoemden moeft verminderen, naar maate zy door hunne verdienden den Adeldom verwierven : of, om eenen rang , overeenkomftig hunne middelen , te bezitten , denzelven kochten. Hier van is het onderfcheid, in de oude Landrechten van Overyffel , tulTchen een Gebooren en een gekocht Dienjiman (i). Ook de vermeerdering, van het (I) In de woorden : Mer ecngebaren Dcnjïman, van dat an lyff, lidt draeget , Jal by fyn wifculdtgenyten. Ende een gekofft Denjlman , daer1 mach gejlammede leeri nyet up erven. Voords blykt uit onze ende Landbrieven, dat niemand leengoed kon verkrygen, zonder in der Dienftmannen echte , dat is orde der Edelen, aangemerkt als een Samenftel van leenmanfchap des Bifcbops, te zyn. Het zou te wydloopig vallen, hier te toe-  ( 53 ) het vermoogen en rechten der Steden , kon de gegoedde landzaaten aanfpooren , qm daar aan deel te krygen , door zich daar heen te begeeyen. Om wyders niet te melden , dat de rykdom der ingezetenen van de fteden hun gelegenheid gaf, om landgoederen aan zich te brengen. Door dit alles moeit, het getal der huurlieden op het land vermeerderen ; doch dat der eigengeè'rfde landzaaten gering worden. Qp deeze wyze fchynt het gezag van den derden ftand der Hoogite Magt, naamlyk den ftand der Landzaaten , van tyd tot tyd, te zyn verzwakt, zo dat men den zeiven , na de vyftiende eeuw , in geene Landsvergaderingen van Overyffel meer befpeurt. i xiv. Dat men uit de wet van Keizer Frederik den Eerften, van de twaalfde eeuw (m), opmaakte , dat de Jagt. aan de Boeren zou zyn verbooden, toonen, dat de gekochte Dienftmannen geenszins by Li' berd, of Libertini te vergelyken zyn; maar datze reeds yrye menfcben waaren , toen zy zich tot het Dienftrecht kochten ; dat ook het woord Vryman, in tegenftelling, zo wel van Dienftman, als van hoerigman, wordt gebezigd , en dat zulk een Vryman ook was een Schatbaar min; Voords dat de benaaming Schatbaar man niet mee die van biorig man voor dezelfde maet gehouden worden. Anders is dit begreepen door Sande, in Gelr. Zutpb. confuet. Feud. Tr'aü. tralim. Cap. 2, (m) Feud. lib. t, Tit. 27. nemo retit. D 3  ( 54 ) den , getuigt ook onze Vaderlandfche Rechtsgeleerde P. Bufius. (n) Hoewel men vertrouwt, dat die wet, ten tyde toen ze is gegeeven , die uitlegging niet heeft gehad. Want, nog inde volgende eeuw , hebben wy in Saxen , de Jagt buiten de banwouden , zonder verdere uitzondering, vry gezien. Ook is", zo veel men weet, geen land van het Duitfche Ryk , tót nog toe bygebragt , alwaar het toen anders waargenomen zou zyn geweeft. En men vertrouwt, dat hier beneden naarder zal getoond worden , dat die wet zulk eene uitlegging niet lydt. Terwyl inmiddels deeze uitlegging, zo verkeerd ook alsze bier te lande mogte zyn gevoed; tot bewys dienen en voldingen kan ? dat men hier de ftedelingen niet van de jagt'yerftokcn heeft geacht. In het Landfchap Drente hebben de Geë'rf: de Landzaaten de jagt niet nagelaaten. Hun vermoogen, welk ook, tot heden toe, hunnen ftand van Regeering bewaart, heeft zich nooit zulk eene wanduiding yan de wet van Keizer Frederik laaten opdringen. Dit is hier te meer merkwaardig: om dat Drente voor eenige eeuwen, zo wel als ons tegenwoordig Overyifel, onder het Bovenfticht Utrecht heeft behoord: als ook, om dat men aldaer, zo min als in Zalland en Twente, niet ontmoet, dat de Bifchoppen immermeer zich een uitfluitend recht van jagt, over het geheele Landfchap zouden hebben toegeëigend. Allcenlyk het recht van jagt van (n) Ad. L. i. 2. 3. ff. de acq. rer. dm. n. (J.  ( 55 ) van Grof wild , aan den Bifchop van Utrecht aldaar gefchonken door Keizer Otto den Grooten , in de tiende eeuw , zo verre dat Landfchap een forft Graaffchap (*) was, is aldaai van ouds een Regaal der Landsheeren geween: j als boven is gezegd, J. X V. De Edelen van het Bovenfticht, hoewel anderszins geen meer recht van jagt, dan de ftedelingeh van ouds bewyzen kunnende, verdedigen een uitfluitendt recht van jagt, in hunne Havezaaten. Van ouds heeft het recht van jagt tot den grond behoord. Hierom wordt het zelve in veele oude brieven nevens andere Pertinentien der landgoederen opgeteld, als, onder anderen, • in eenen brief van den jaare 1188 (o ): alwaeer de Dochter, van zekeren Graaf Everhard, aan de Kerk van Utrecht opdraagt een zeker landgoed , onder anderen, met de jagt en Vifchery, daar toebehorende. Men zie ook de brieven by Pontanus (p) Matthseus (q) en Struvius (r). Een ander, doch ruim zo merkwaardig, voorbeeld ziet men in eenen brief van Keizer Hen- (*) Fagusforeflenfis. (o) By Heda pag. 141. (p) HifioriaGelr. lib. 5. pag. 69. 95. {q) Fu'iiat. & fat. Ecclef. lib. 1. fund. 3. pag. 111, (r) Corp. jur. publ. Germ. cap, 29. not, 38. in fin, ui $. 2%. D 4  ( 56 ) Hendrik van den jaare rio8 (s). alwaar hy aan Otto Graaf van Zutphen beveiligt den wildban wederzydfch den Yffel, welken hy zegt, dat des Graaven voorzaaten , en de Graaf zelf, uit zynen eigendom, en niet door Koninglyk gefchenk bezat. Maar, (om dit nog eens op te merken ) hoe kon zulks zyn; indien de Keizeren een Regaal van jagt met uitfluiting van anderen, over hun ganfche gebied zouden hebben gehad ? Dan toch zou alle jagt van den Keizer herkomftig zyn. De Kdelen hebben dus, van ouds, het recht van jagt op hun goed, gelyk elk en een yder op het zyne, als een genot of toebehoor van dien, gehad. Doch dit is het niet al. Het is bekend, dat reeds voor lang, ih Or veryffel, de landgoederen, buiten de gemeene velden der marken , in het ftuk der jagt, als waaren dezelven drierley, opgevat zyn: te weeten Havezaaten der Édelen, Landgoederen der Edelen en Stedelingen, buiten de voorzeide Havezaaten, en landgoederen der Landzaaten. Op de laatftgenoemden achten de Edelen en Stedelingen eene zekere foort van dienftbaarheid van jagt te hebben , zodanig, dat de Landzaaten dezelve wel niet door woorden , maar echter door daaden, hoewel niet door alle daaden , maar byzonder door het goed af te fluiten , kunnen verhinderen. Aangaande de zwakheid deezer onderitelde dienftbaarheid wordt (s) Lindebom. Hifi. Epifc. Dav. cap. 4. §, 1. pt*. 2Ï3- C? 2*4«  ( 57 ) wordt gewaagd in de Verhandeling over heb recht Van de jagt door Mr. J. Rendorp pag. 148. enz. En voor zo veel men weet, wordt 'ei; pok , in de jagt PJacaaten van onze Hooge Heeren Siaaten Van OverylTel, niets yan ge^ vonden. Van de landgoederen der Edelen en Hede* lingen , buiten de Havezaaten ,' zo verre de landgoederen niet zyn afgeflooten, achten zy het genot der jagt gemeen, welk begrip, fchynt te zyn ontlkan uit eene lang gebruikte Familiariteit van op elkanders goed te jaagen., waar van boven is gezegd. En wat eindelyk betreft de Havezaaten : hebben de Edelen die Familiariteit in dezelven niet geduld. Het uitfluitend recht der Havezaaten is derhalven op het recht gegrond. Veelen echter beweeren een bezit van een uitge-r ftrekter uitfluitend recht van jagt tot hunne Havezaaten , dan de grond hun toebehoort. Het zou te wydloopig zyn hier te onderzoeken, welk een bewys de Rechtsgeleerden hier toe vereifehen. ' Doch wat aangaat de oorzaak van zulk een wyder uitgeftrekt recht van jagt, is te overweegen: of niet voor deezen de Havezaaten doorgaans grooter dan tegenwoordig zouden kunnen zyn geweeft; en , of niet de bezitteren der Havezaaten, op fommige daar van vervreemde deelen , zich het recht van jagt zouden kunnen voorbehouden hebben; als ook, of niet fommige eigenaaren van gronden , by Havezaaten gelegen, de jagt op dezeiven aan de Havezaaten , op eenige wyze , D 5 zou-  ( 58 ) zouden kunnen afgeftaan hebben, die door de bezitteren der Havezaaten, gelyk de jagt op den grond der Havezaaten zeiven, buiten het meergemelde gebruik der Familiariteit van, op elkanders landgoederen , de jagt te oeffenen, is voorbehouden. De geneigdheid der Edêlen, die wel eer niet geringer als tegenwoordig zal zyn geweeft, om, by hunne Havezaaten, eeltige uitfluiting van anderen van de jagt te genieten , en de achting v&n anderen, voor dezelven, doen het voorzeide niet onwaarfchynlyk voorkomen; hoewel het bewys ontbreeken mogte. Voords wordt in het herhaalde JagtPlacaat van 1612. 1628. 1648. 1658, 1671. en 1706. , van de uitfluitende jagt der Havezaaten melding gemaakt, in de woorden-: dragende nok een yder, in't vangen van deeze (te weeten fnippen) bthoorlyk refpetï van de gelegentheid der Riddermatigen ouden Have/aten. Men berekent ook een zeker voordeel voor de jagt, op andere plaatfen, uit de Havezaaten , naamlyk , dat de Edelen meer vermaak • fcheppen om het wild aldaar te zien vermeerde-? ren, dan om het daar te vangen: zo dat derhalven , op andere plaatfen , door het over* vïoedig aflopende en afvliegende wild , uit de Havezaaten, de jagt verbeterd zouden worden. 5. X V I. Vervolgens zal men wat meer in het byzonder betrachten het uitfluitend recht van jagt oyer geheele landfchappen, aan veele Lands* hee-  ( 59 ) heeren, inlaatertyd, toegeëigend. De Rechtsgeleerden geeven gemeenlyk te kennen , dat daar toe gebruikt fy een verbod , waar in de ingefetenen beruftr.cn. Zie onder anderen, het hier over aangetekende door Rofenthal (t) en veelen door hem aangehaald. Hertius geeft dit ook te kennen , wanneer hy ftelt, datser zyn, die by hunne natuurlyke vryheid van jagt zyn gebleeven (u). Verfcheiden Rechtsgeleerden beweeren daar benevens, dat een uitfluitend recht van jagt, over den ganfchen Lande, tot de Regalien zou behooren. Zy brengen daar toe de reeds aangehaalde wet van Keizer Frederik den Eerften van de twaalfde eeuw (v) in eene Ryks vergadering , zo men meent, te Regensburg vaftgefteld , (w) welke wet echter daar toe niet dient. Men leeft aldaar ; dat niemand zyne netten of jmkkétt , of andere , hoe genaamde , werktuigen /panne , om wild te vangen, uitgezonderd, om te vangen beer en, wilde zwynen of wal- (t) TratJ. & fympj. jiiris Feud. cap. j. concl. s\, (u) Comment. vol. i. Tom. 2. differt. de fuperiorit. territ. g. 49. £f vol. t. Tom. de f aroom. jur. Germ. 16. J. 2. en de aldaar aangehaalde Kleckius Zie voorts Heig. qncejl. ij. n. 4j>. Cravet qonf. 658. n. 22. Tulden. Inftït. lib. 2. Tit. ii cap. 20. (v ) Feud. lib. 2. tit. 27. J. Nemo. retia fua, aut la- queos, aut dlië qucelibet injlrumenta ad capitndas vent- tiones tendat , nifi ai wfos, apros, vel lupus capisndos. Rofenthal TraU. igfynopft tot. juris Feud. cap. 5.concl.. 94. (w) Otto Frifmgtndis ie ge/lis Frideriei I, lib. 2. cap. 32.  ■wolven. De woorden deezer wet zyn van zeiyen klaar genoeg, om geene uitlegging te behoeven. Maar de menigvuldige uitleggingen, die 'er naderhand over zyn gemaakt,' toen veele Vorften zich een uitfluitend recht van jagt begonnen toe te eigenen, hebben dezelve met een wolk van twifl; verdonkerd. Hoewel echter niet alle uitleggingen deezer met eene beweering van zulk Regaal der jagt bedoelden O). Met Cujacius, (y) nevens anderen , kan men voor zeker houden , dat dit verbod aan elk en een ygelyk wordt gedaan. Hoewel, ten aanzien der werktuigen , om wild te vangen,, het verbod deezer wet bepaaldelyk fpreekfc. Want het beftaat alleen daar in, dat men door generhande werktuigen , die men , om wild daar in te vangen , Spant, eenig wild vanr gen zoude , behalven beeren , wilde zwynea, en wolven (i), T • ■ ■ • De (x) Ccepell. de fervït. ruft. prted. cap. 21. H. S — IQ, (yj De Feudis, ever ieexe om, raet uitliuiting van an-? de-  ( 75 ) deren , zich de jagt over het Landfchap toe te moogen eigenen , zal boven en behalven de daar van reeds bygebragte redenen , te minder ontkend worden : om dat de Bifchoppen enz., indien het anders waare ; zulks als dan even zo wel ten nadeele der Edelen , en Groote lieden, als der kleine fteden zouden hebben moogen doen. S- xxii Wat het verbod der jagt aan Bifchoppen s Abten, en Abdiffen betreft, 't welk door Hertius is bygebragt, moet men, overeenkomftig den tyd, toen dat verbod gefchiede, verftaan, van Bifchoppen enz. , geen wereldlyk gezag hebbende. ' En juift ook dit yerbod ftrekt mede tot bewys, dat des tyds de ingezetenen des lands ter jagt gerechtigd waaren: dewyl anders onnoodig zou- zyn geweeft , de Geeftelyken uit te zonderen. De Geeftelyken waaren toen van wareldlyke laften ontheft, om ftil en geruft aan derzelyer Godsdienftige oogmerken te kunnen voldoen. Ook wierd hun het gemis der jagt door andere voorrechten rykelyk vergoed , en men meende , dat de jagt hun niet betaamde. De jagt was hun derhalven verboodeu, uit inzigt van goede order; maar niet j om dat een uitfluitend recht van jagt .tot de Pyegaalien zou, behooren. Zy was niet alleen aan Bifchoppen, Abten en Abdiffen, maar ook allen minderen Geeftelyken by de Capitularia van Keizer Karei den Grootên ontzegd,wanneer hy ftelt: dat geene Bifchoppen, Abten, Prit-  C 76 ) f-Tteflers, Diakens , en in het geheel niemand van de ganfchc Geefelykheïd, onderneeme, honden, haviken, valken of fperwcrs ter jagt te houden ; maar , dat elk zich volkomen in zynt orde regelmaatig ge draagen (q) als ook; wy, verbieden dien. Gods Dienaaren de jagt en omzwerving in de boffchen ,■ met honden en zy zullen geene haviken en valken houden (1). Men vindt echter eenen brief van deezen Keizer van het twintigfte jaar zyner Regeering, waar by hy een zeker Kloolter van dit verbod ontheft, zodanig dat hy daar aan toeflaat, dat: de lieden van het zelve, op des kloofters goederen , de jagt zouden moogen oeffenen , op, dat de Broeders daar door een hulpmiddel zouden hebbai, om boeken te binden, en riemen te maaken (s). §. XXIII. Dat der Landsheeren banwouden, en de jagt in dezelven, aan hunne boet-verboden en byzondcren rechtsdwang onderworpen, tot hunne Regalien behooren, laat zig wel bevatten. Maar de vinding der uitbreiding van dit recht der banwouden, in opzigte van de jagt, over den ganfehen lande, en dat dus een uitfluitend recht van jagt over het ganfche land tot de Rega- (q) Capftül. Reg. Franc. Capitul. 1. anni 802. n. 19, Edit. Gcorgifcb- Co'unm. 636. (r) Capicular. lib. 7. Capitul. iïj. (s) Mabillon. lib. 6. de re diplom, dipl. 199.  t 77 ) galien zou behooren , wierd gebruikt ~, om zó veel te meer den laft van bewys op de fchouderen der ingezetenen te leggen, dat zy de jagt zouden hebben verkreegen , indien zy wilden betwiften , dat zulk een uitfluitend recht van jagt aan den Landsheer zou behooren : als ook, om daar door te bèweeren , dat zelfs ook geene verkryging door verjaaring daar in Hand zou giypen : en eindelyk , om dus ook de andere vinding, die wy, uit de aangehaalde plaats van Rofenthal enz. gezien hebben , by veelen gebruikt te zyn geweeft, te wettigen, naamlyk, dat de Landsheeren den ingezetenen het jaagen, onder bedreiging van ftraffe, zouden verbieden , óp dat, wanneer zy daar na hun recht niet verwaarden , door de jagt te vervolgen , als dan de Landsheeren zouden geraakea in het bezit van die te verbieden (t). 5. XXIV. _ Hier vooren is reeds aangemerkt, dat men niet kan ftellen, dat alle die Landsheeren, welken zulk een uitfluitend recht van jagt bezitten, hetzelve, op deeze wyze, zouden hebben verkreegen. Doch ook die het dus verkreegen hebben, die kunnen het bekomen hebben , in onderftelling van de burgerwet , tuflehen de Verften en onderzaaten ftand grypende. Tot deeze onderftelling wordt vereifcht, dat het bur- (t) CbaJJancus ad confuet. Burgund. Rubr. 13. J, 7.' ïbique alleg. Hojiienjis in ca}, non e/i. de decimis.  ( 78 ) burgerrecht aan de cnderzaaten, ter bevordering van hun recht en bezit t tegen zulk een verbod , onbelemmerd zy gelaaten , Dm niet geacht te kunnen worden , dat zy de handhaaving van hun recht en bezit, naar het burger* iedit, uit gegronde en in rechte gebillykte vreeze , of door belet in het gebruik van het burgerrecht, hebben nagelaaten. §. XXV. Sommigen , öm eene uitfluitende jagt aan de Landsheeren tot een Regaal te ftellen; brengen daar toe ook, dat de Romeinfche Monarchen de jagt van wilde dieren , die s, in den fchouwburg , tot gevechten , gebruikt wierden , wei eer, om reden van dit gebruik $ hebben verbooden (u). Of deeze gevechten bedoelden het vermaak der Keizeren (v), dan fbekten, om den volke te behaagen (w) ; döet weinig hier ter zaake. Die Roomfche Keizeren gebruikten hier toe eene Wetgeevende Magc, waar in zy reeds voor lang beveiligd waaren. Hoewel de vraag ; of een belang van den Staat in die gevechten gelegen was, 't welk daar door zou behooren te worden bevorderd, dient, om te oordeelen over de deugd, of het gebrek (tt) Cod. Tfjtod. lib. 15, tit. II. L. i. rjf 2. ibiqut Jac. Gotbtfr. junEi. L, un. Cod. Jujlin. de venat. ferar. (v) Zie de aangehaalde L. i. Cod. Tbeod. (w) Jmaya in lib. w. Tit. 47. CW. Juft. poft L. 6. n. C. £f 41,  ( 79 ) brek Van die wet; en gevolglyk, of de Wet^ geevende Magt, daar in, wel dan kwaalyk zy gebruikt. Ook bevindt men in deeze wet geenen Vorll, die zich de jagt, van de voorzeide dieren, alleen zou toeè'igenen , als of ze hem, als eeo gevolg Van zyn Keizerlyk ambt en waardigheid , alleen zou toebehooren; maar die door kracht van zyn Wetgevend Gebied , wel of kwaalyk * aan allen beneemt het recht Van die te moogen vangen , om het voor zich alleen t« hebben i tot zulk een einde , als in die wet is gemeld. Het is1 buiten bedenk , dat deeze wet, die onder de Frankifche, en Duitfche Keizeren, en Koningen, geen plaats had, ook onder de Regeering onzer Bifchoppen en verdere Landsheeren geen ftand gegreepen heeft. Ook is boven reeds aangemerkt, dat het Roomfche recht niet is aangenomen , om de form van van Re-» geering, of Staats beftier daar naaf in te richten, noch om tot de Frankifche en Duitfche Keizeren over te brengen, 't gene tot het Monarchaal gezag* der Roomfche Keizeren be* hoort. §. XXVI. Wy hebben gezien, dat, in ZallanderTwente, geen blyk van eenig banwoud der Koningen, of Keizeren, en naderhand der Landsheeren wordt gevonden ; als ook geen bewys, dat eenig Landsheer een uitfluitend recht van jagt, «ver deeze Landen., zou vertegen hebben. Voorda  ! 8o jj Voords heeft men aldaar ook, van ouds, geen byzonder Gericht, in zaaken van de jagt, gehad. Hier toe is aan te merken, dat de wareldlyke Gerichten in deeze Landen, van ouds, verfcheiden zyn geweeft ,• als naamlyk het Hooggericht of Hooge bank , Leengericht, Landgericht, Stadgericht, Markengericht en Hofgericht der Hofhoorigen (x). En dat, zo wel van de Markengerichten , als van de Landgerichten, de aanftelling der Richteren der Landsheeren , van ouds, heeft toebehoord. De Markengerichten zyn , van ouds, gehouden door den Markenrichter met de gelamenlyke Erfgenaamen , dat is eigenaaren van erven en de marke. Toen de bolTchen, in deeze landen , nog veele waaren , was eene der voornaamfte bezigheden van dit Gericht, goede order te ftellen op het gebruik van het hout, en te richten over de breuken , daar tegen verbeurd. Waarom het ook Holtink of Holdding, wordt genoemd. De Landsheer , boven dat hem de aanftelling van Richter, toekwam, in zo verre het Maarkenrichterfchap niet door anderen erflyk wierd bezeten (i), had, voor het (x) Landrecht van Overyffel door Winhof Deel 4. (1) Veele Markenrichterfchappen worden, in deeze Provincie, door onderzaaten erflyk bezeten; fommigen afzonderlyk, waar van ook voorbeelden van elders zou» den kunnen worden bygebragt. Zie Mr. Jung. Cod. di' \latn. iicwn. pro bijt. ctmit. Bmtb. pag. 69 70. 105.  ( 8r ) het overige, in dit Gericht, geen meer gezag,, dan andere erfgenaamen , die , wegens hunne erven , insgelyks aldaar gewaard zyn. Hy had ook zelfs over zyne byzondere bosfchen en andere landgoederen, in de marken , zo min als de andere erfgenaamen , over de hunnen, geen byzonder Gericht, of Houtveftery , die hier , van ouds, onbekend is. Veel weiniger heeft men hier gekend eene uitgebreidde betekenis van Houtvejl-ery, als van een beftier en Gerichc van den Landsheer, over een Regaal van uitfluitend recht van jagt, over het ganfche land„ Hoedane Regaal men ook te minder zich hier voorftellen kan ; om dat zulks in deeze Provincie nooit tot het oogmerk van Domeinen zou hebben geftrekt. Dewyl geen Vorft van OveryffJ inkomften van een Regaal jagt over deeza Provincie , door verpachting enz. heeft moogen genieten. Gelyk ook geene opkomften van zulk een Regaal der jagt, als wel van de Do- mei- Ï'Ó5. io8. 14.3. 188. & 37$. Doch anderén , als tot een landgoed zullende behooren. Van dee^en ontmoet men een voorbeeld in het Regifter der Refolutien van Ridderfchap en Steden van den 17 Maart 1643, te kennen geevende, dat , op het Requefl van Joan Ripperda tot Wcldafn , verzoekende dat het Markenriebrersampc tot Stokheim, met zyne aanhooiigê gerechtigheid, 1:100ge worden gelegd by zyn Huis Wsldam , 'zynde een Borgleen deezer Provincie, hem het voorzeide Markenrichter fclaap, met eene waare, daartoe behoorende, is toegedaan. Zie ook eenen brief vin den jaare 1200. By Lindebom Hijfar. Epifr. Daveatr-. cap' 12. §. r, t»S' 5-7. J 10  ( §2 ) meinen van den Vorft , onder den $den Artikel van de Naardere Unie, hier begreepen zyn, om te dienen tot de koften van Defenfie der Provincie. Doch om wild , tot hun eigen gebruik te bekomen, behoefden onze Bifchoppen en Landsheeren geen uitfluitend recht van jagt, over den ganfchen Lande. Dit is derhalven zeker , dat zulk een uitfluitend recht van jagt geen Domein van de Overyflelfche Landsheeren is geweeft. Voords dewyl de Landsheeren deezer Provincie geene Wetgeevende Magt, anders dan met en nevens de Staaten hebben gehad ; zo kan ook de jagt, in dien zin, naam]yk , als zullende zyn geweeft een onderwerp van derzelver afzonderlyke Wetgeevende Magt, over deeze Provincie , niet voor een Regaal , in deeze provincie, gehouden worden. Zulk een Regaal zou geen Domein, maar een gedeelte van de Wetgeevende Magt geweeft zyn. §. XXVII. Dat de Bifchoppen, en verdere Landsheeren, geen uitfluitend recht of Regaal van jagt, over de voorzeide Landfchappen hebben gehad; daar uit vertrouwt men ook te volgen , dat aldaar de vraag : of iemand tot de jagt zy gerechtigd, niet beftaan kan tiüTchen de ingezetenen , als ingezetenen , ter eener, en de Hoogheid , of Provincie , ter andere zyde. Anders zou het zyn , indien de Bifchoppen , en verdere Landsheeren , een uitfluitend recht of Regaal van jagt over het Boveafticht of OverylTel zouden hebbel»  ( §3 ) béri bezeten : om dat zulk een Regaal van jagt als dan , gelyk andere Regaale goederen van de Landsheeren , naderhand aan de Provincie zou zyn Vervallen; Wyders wordt ook , in het verfchil, óver het recht der jagt , in deeze Provincie , door de Edelen aan de drie Hoofdlieden, in de laatst verleeden eeuw gemaakt j te kennen gegeeven, dat dit verfchil niet beftond tulfchen de Provincie en de ftedert , maar tuffchen deezen en de Edelen , die niet aan de Provincie, maar aan zich zeiven een uitfluitend recht van jagc toeeigenden; Want in de Deductie der drie fteden van den jaare 1690 , Wordt, onder anderen , het volgende gezegd : dat de voorfchr. iiidderfcliap met geen legaal bewys cn onwrikbaai'e blyken haar vermeent* en pkivative recht tot de jagt, met exclusie van £>e steden., nimmermeer zouden daar doen, en Ungenoege bewyzcn , enz. (y). g. XXVII I. Met alle het tot hier toe bygebfagte vertrouwt 'men te zyn betoogd * dat de ftedelingen en Zalland en Twenthe hun recht tot de jagt hebben behouder!, 't en waare getoond wierde , dat er iets zou zyn gebeurd , V/aar door zy het zouden kwyt geraakt zyn. Doch daar van blykt niets. Meii (y) Mr. van Hattum ptfcliei. der S;ad Zmllti Deel 4. fag. 167, F 3  c 84 y Men houdt het ook daar voor , dat filet Zal kunnen beweezen worden , dat voor den n. April 1748. eenig verbod zodanig zou zyn gedaan , dat, vervolgens daar na, die ftedehngen de jagt niet zouden hebben geoeffend. Men weet geen andere verboden van de jagt, door Ridderfchap en fteden aan de Kleine fteden , dan by herhaalde Placaaten , federt een geruimen tyd , na het begin der zeventiende eeuw, als naamlyk' van 1612 , 1620. 1648. 1658. 1671. en 1706. die bykans woordelyk dezelfden zyn (1). Doch deeze Placaaten hebben geene uitwerking van Interruptie van Posfeffie , en van verlies van recht gehad ; het zy men het verbod van jagt, aan de Kleine fteden en derzelver burgeren , by de gemelde Placaaten gedaan , aanmerke , als alleen gefchied in het geval, dat zy daar toe geen recht konden toonen ,• het zy als eene Inhibitie, om zich van de jagt te moeten onthouden, tot dat door Hun Ed. Mog. zou zijn verftaan , dat zy het getoond hadden. Het verbod luidt aldus: Do (1) Tot het Placait van i ™'  ( 9- ) ze behoort, te hebben laaten beruften. Temeer om dat, zonder een vertrouwen op de naardere welmeening van Hun Ed. Mog., de ingezetenen van de Kleine fteden de jagt niet zouden hebben vervolgd. Hier by komt , dat, zo als getoond, het grondbegrip, zo min als de letter van het herhaald Placaat, geene Inhibitie van jagt aan de Kleine fteden , en derzelver burgeren , maar een ander Conditioneel verbod , te weeten , indien zy haar recht'niet konden toonen, mede brengt. 't Zal niet noodig zyn , breedvoerig te melden, dat zulk een verbod van de HoogfteMagt, tot dat men zyn recht bewyze , de zaak niet rechthangig maakt, om te kunnen fteilen , dat geene verjaaring plaats zou hebben. Want, dewyl in zulk een geval geen gericht, 't welk zonder Richter, aanlegger, en verweerder niet beftaat, voorhanden is; zo fchynt ook niet gefield te kunnen worden, dat er als dari eene zaak rechthangig zoude zyn. §• XXX l . Omtrent den jaare 1686 , of wel eenige jaa* ren daar te vooren , had de Fifcaal begonnen , de ingezetenen van de Kleine fteden, over boete wegens de jagt, volgens het toen laatfte Placaat van 1Ó71. (want van een Placaat van Koning William van 1675. wordt niet gewaagd) en volgens andere voorgaande Placaaten, in rechte aan de fpreeken : zonder aanmerking van haare voorgaande Deductien, op welken, hoewel  ( 9* ) wel Commiffbriaal gemaakt, echter geene be. fliffing was gevolgd ; doch waar over Hun Ed. Mog., in zo verre , Hoogftderzelver genoegen hadden betoond , dat de Kleine fteden en derzelver burgeren onverhinderd met de jagt waaren voordgevaaren. Tot een voorbeeld hier van kan dienen het Decreet of vonnis van den 10. Febr. 1687 , d*10* twee Advocaaten opgemaakt, en door den Richter van Delden uitgefprooken, in zaake van den Fifcaal tegen eenige burgeren van Ootmarfum, by welken de Burgermeeftcren dier ftad zich hadden gevoegd. De zaak , waar in dit vonnis wierd geveld , was reeds begonnen en voldongen voor den 20. April 168Ó, toen, by eene Refolutie van Ridderfchap en fteden , wierd verftaan , dat de Kleine fteden en derzelver burgeren zich inmiddels , tot dat over hun recht van jagt zoude zyn gevonnift, van de jagt zouden onthouden. Door deeze Refolutie , is het Conditioneel verbod van het herhaald Placaat tot eene Inhibitie gemaakt. Volgens 't gene in dit vonnis wordt verhaald, hadden die van Ootmarfum zich beroepen op voorgaande aan Hun Ed. Mog. overgegeeven bewysdommen en Deduftien, waar in door Hun Ed. Mog,, fchoon de zaak zelve onbeflift hatende , echter, in zo verre, was beruft, dat zy hun bezit van jagt hadden vervolgd. Dit, vertrouwt men, was wel gegrond. Want niet alleen de letter van het herhaald Placaat, maar ook de uitlegging van Hun Ed. Mog. , zo als boven is gezegd , en de aloude wet deezer Provincie, omtrent het behoud van bezit, zolang riun  ( 93 ) men niet door vonnis daar van verfloken is geworden : beveiligden het gevoelen van die van Ootmarfum , dat zy niet in boetft waaren vervallen als ook beveiligden , dat daar toe , anders dan in het gemelde vonnis wordt gefield , niet wierde vereifcht eene verklaaring van Hun Ed. Mog. datHoogft dezelven de Deduclien genoegzaam bevonden. In tegendeel blykt uit de voorzeide redenen, dat de Kleine fteden en derzelver burgeren in de oeffening der jagt mogten voordvaaren, zo lang die Deduclien door Hun Ed. Mog. niet onvoldoende wierden verklaard. Wyders wordt in het gemelde vonnis onderfteld, dat de herhaalingen van het meergemelde Jagt Placaat zouden te kennen geeven, dat Hun Ed. Mog. het bewys der Kleine Steden niet voor genoegzaam gehouden zouden hebben. Doch 'er fchynt niet te zyn overwoogen, dat Hun Ed. Mog. geen befluit neemen over Comraifforiaal gemaakte zaaken, zonder voorgaand , daar over, ingekomen Rapport; gevolglyk, dat, uit de herhaaling van dat Placaat, niet is op te maaken, dat Hun Ed. Mog. het bewys der Kleine Steden voor ongenoegzaam zouden hebben aangemerkt. In tegendeel, om dat niet was belaft: of, door de overgegeeven Deduclien en bewysdommen, het recht van jagt beweezen zoude zyn, dan niet; zo moeil volgen, dat Hun Ed. Mog., doende herhaalen het Placaat, welk behelft de voornaamfte wetten van de jagt, ook het artikel van de jagt der Kleine Steden daar in behielden. Was het bewys door Onze Hooge Heeren Staaten vooi - • «n-  ( n ) ongenoegzaam verklaard ; dan zou het Conditioneel verbod aan de Kleine Steden geen plaats voordaan in het Placaat gekreegen hebbem Ook vertrouwt men j dat Hun Ed< Mog. de bewyzen der Kleine Steden niet voor ongenoegzaam verklaaren zouden * zonder haar, voor af", over de bedenkelykheden , om die te kunnen öploffen, naarder te hoorem Dewyl anderszins de kennisneeming onvolkomen fchynt te zyn. In het voorzeide vonnis wierd wel aan die van Ootmarfum hun vermeende recht van jagt voorbehouden ter beflifTrng van Hun Ed. Mog. om zich , daar over, by Hoogft dezelven te kunnen vervoegen ; doch zy hebben in dit vonnis, den 10 Febr. 1687. uitgefproken , niet berufl, maar , daar van , aan Ridderfchap en Steden Geappelleerd. Hier op is tuffchen gekomen , dat zy, naar luid van het Regifter der Refofutien van Ridderfchap en Steden, op den 8 April des zelfden jaars, zich nevens andere Kleine Steden, met hunne Deductie, over de jagt i by Hun Ed. Mog, hebben vervoegd, welke door Hun Ed. Mog. is gefield geworden in handen van Heeren Gecommitteerden, om die te onderzoeken. Doch hier van zal beneden nog iets worden gezegd. De Kleine Steden en derzelver Burgeren waaien toen zodanig in het rullige bezit van de jagt^ dat de herhaalingen van het gemelde Placaat hen de oeffening der jagt niet hadden doen yerlaaten. Hoewel zy, in eenen anderen zin, gelyk iemand, wiens recht door een ander don;  ( 95 ) denker is gefield , of die, geduurende eenefi korten tyd , in de oeffening van zyn recht is belet, daar door in hun bezit waaren ontruft. In deezer voegen zou door Hun Ed. Mog. kunnen zyn verftaan geweeft, 't gene by Refolutie van Ridderfchap en Steden van den 20 April 1686. wordt te kennen gegeeven, naamlyk, dat, volgens Placaaten en Reglementen, in het ftuk van de jagt Geëmaneerd, als mede Particuliere daar over gevallen Decreeten, die omtrent dien tyd, of wel eenige jaaren daar te vooren , gevallen waaren: alle de Kleine Ste^ den en derzelver burgeren en ingezetenen toen in gene ruftige Poffeffie van te jaagen waaren geweeft. §. XXXII. Door zodane herhaalingen van verbod, niet tegenftaande welken , de jagt wierd vervolgd, op deeze wyze, langen tyd gedaan, en door; zodane meermaal, over het recht van jagt, aan Hun Ed. Mog. gedaane overgaave van Deductien en bewysftukken , die, zonder befliffing, bleeven beruften: zou het geheugen en bewys van oeffening der jagt, reeds federt ondenkelyken tyd voor het eerfte verbod, door de Burgeren der Kleine Steden gedaan, buiten hunne ïchuld kunnen zyn verlooren. Derhalven zou men hier, met eerbied, moogen befluiten, dat deeze wyze, met hun gehouden, hen thans zo veel te meer van het voorzeide bewys van oeffening van de jagt zou moeten ontheffen , al was het, dat zy anders, daar toe verplicht te zyn,  C 90 ? zyn, geacht konden worden. Men meent ook dat deeze wyze van handeling zelve is aan temerken als een bewys van het vervolgen der jagt, die zy reeds, van ouds, voor het eerfte verbod, hadden geoeffend. Gelyk ook de beginfelen, die dehifbrie van het recht der jagt van de Kleine Steden, in Zalland en Twente, en derzelver burgeren , opgeeft, allen hun aloude recht van jagt beveiligen. Voords meent men ook, dat het bewys van oeffening van jagt, indien evenwel daar van bewys mogte gevorderd worden , in omflandigheden als deezen, wyl de beginfelen voor hun pleiten , van de eene Kleine Stad aan de andere moet te goede komen. Te meer , om dat, indien Hun Ed. Mog. ten tyde van het Placaat van IÖI2, of ten tyde van deszelfs herhaaling in r628. de burgeren der Kleine Steden niet, zonder afdoening , met de jagt hadden laaten voordvaaren , maar na verhoor en wederverhoor , de zaak, aangaande hun recht tot de jagt, hadden gelieven, op de een of andere wyze, te doen beflifien : alsdan geene gelegenheid zou hebben kunnen ontbreeken, om, tegen alle geopperde zwaarigheden , met eene menigte van getuigen , hunne oeffening van de jagt, voor de Spaanfche troebelen , te bewyzen. Maar de voorzeide wyze op welke met da Kleine Süeden, zulk eenen zeer langen tyd, voordgevaaren is, ftelde haar geruft, datze geen meer bewys van oeffming der jagt zouden noodig hebben. Daar benevens kan men niet vermoeden , dac eenig, hoegenaamd, verzuim ofv nalaatigheid der  ( 97 ) der Regeerders van de Kleine Steden in het verdedigen van deezer Steden recht van jagt, aan derzelver ingezetenen nadeelig zonde kunnen zyn, of tot vernietiging, of verminde* ring van derzelver recht, kunnen werken. Aangezien de Kleine Steden, met derzelver rech-> ten, het geluk hebben , van veilig te zyn onder de Hooge befcherming van Ridderfchap en Steden. Terwyl haare Magiftraaten zyn de Dicnaaren van Hoogfl dezelven, en aan Hun Ed. Mog. verandwoordelyk, indien zy hunnen plicht, in het verdedigen van de rechten dier Steden, niet mogten haarkomen. Gevolglyk believen Hun Ed. Mog. geen verzuim, of verkeerd gedrag van Magiftraaten der Kleine Steden te wettigen, veel weinigef daar aan eene uitwerking , tot nadeel of verlies der rechten van de voorzeide Steden, toe te fchryven. §. XXXIII. Op de gronden, die men vertrouwt, in hec tot hief toe verhandelde , wel begreepen te zyn, mag men belluiten, dat, tot het recht van jagt der ingezetenen van de Kleine Steden, geene uitmuntende rechten, en hoedanigheden worden vereifcht. Hoewel bekend is, dat het den Kleinen Steden , en voornaamlyk Oldenzaal, reeds ten tyde van Bifchop Baldericus, inde tiende eeuw , eene kapittels Stad (a), van ouds, daar aan niet ontbrooken heeft. Ook mag (a) Lindihrn ffift. Epifcop. JDaventr. cap. 3. $• I. 1 G  f 98 ) mag men daar uit opmaakën, dat de Kleine Steden hier toe y zo min als tot behoud van andere haare rechten en vryheden , niet noodig hebben een byzonder verfprek. Hoewel Oldenzaal anderszins zich daar van verzekerd, zou kunnen houden, niet alleen door haar verbond van befcherming haarer rechten, met de drie Hoofdlieden , waar van het bewys nog is bewaard ; maar ook door de herhaalde beloften, by de huldingen der Landsheeren gedaan, en door de herhaalde bewyslyke voorwaarden der gedaane wederveroveringen, door de Heeren Staaten van deeze Stad , die verfcheidenmaalen heeft moeten bukken voor de magt der Spanjaarden. Want het was Hun Ed. Mog. ondoenlyk dezelve, naar vereifch, met krygs* volk te doen bezetten. By de voorzeide voorwaarden van wederverovering , is aan deeze Stad altoos het behoud haarer voorrechten en gerechtigheden verfproken. Gelyk trouwens, ook zonder zulk een beding, zich dit van zeiven verftond (b). Geen vafter verfprek ook zal 'er bedacht kunnen worden dan de Unie van Utrecht (1) , en de verklaaring van Hun Hoog (b) 2V. ftondt verklaaring der Unie van Utrecht, art. I- f. S — I* (1) Aangaande het beleid van Overyffel, omtrent da Naardere Unie, is boven, g. ït., iets uit het Regifter der Refolutien van Ridderfchap en Steden aangehaald. Het gene wyders hier van, volgens bericht, aldaar gevonden wordt, zou hier, tc meer, oin dat ook afge- fchik-  ( 99 ) Hoog Mogehdé, de Heeren Staaten Generaal, gedaan in 's Haage den 3 July 1623. in de woor- rchikten van de Kleine Steden , op den Landdag, den 17 Maart itfo , zyn aanweezig geweeft, dienen gemeld te worden. Het bebeld hoofdzaaklyk: „ Dat den „ 18 Maart 1579. Graaf Jan van Naflau Stadhouder van „ Gelderland, door een gezant hebbende verzocht, dat >, die van de Provincie van OverylTel met die van Gel„ derland , ten opzichte van hun gemeen belang, in „ naardere Unie wilden treeden, daar op tot and'woord >, is gegeeven: dat, vermids de inval van den viand in „ het Land , de Jonkeren van Twente ten Landdage >, niet konden komen , ook de Steden haare rugfpraak ,i moeften houden, ditmaal daar op niet konden refol„ veierenj doch dat, wanneer het Land ontledigd was, „ zy als dan daar over wilden fpreeken. Dat, den 31 „ Auguft. 157P. in de Inftructie van de Gecommitteer„ den naar Utrecht, is gefield: dat de Landfchap van „ Overyffel niet alleen de geringde van de Nederland„ fche Provinciën is, maar ook, als zynde een Lid des „ Heiligen Roomfcben Ryks, zich in dier voegen , en ,i op zodane voorwaarden, met de Algèmeene Staaten, „ ingelaaten en in de Unie begceven heeft, dat men „ haar beloofd heeft, dat deezé Landfchap in de Con„ tributie niet dan naar oude taxatie en quotifatie, be„ zwaard zal worden; en dat zulks zal gefchieden met „ haare voorgaande bewilliging , gelyk tot hier toe ia ,» Overyffel is gebruikelyk ; en dat ook de zelve, naar „ haar klein vermoogen meer by de Generaliteit gedaan „ en geleeden heeft. Voords, dat den Gecommitteer„ den mede in laft gegeeven is, orn dat men in ervaa,, ring is gekomen, dat Baanderheerea, Ridderfchap en „ Steden des Lands van Gelder onlangs zekere uitzet„ ting en fchatting hebben gedaan, by welke de uit„ heemfche geërfden , meer als de inheemfcbe ingezete„ nen , bezwaard worden, drydig met de Traclaaten „ daar van , voor dcezen , tuffcbcn den Herto» van Gelder cn deu Bifchop van Utrecht, insgelyks zyne G a „ Kei.  ( IOO ) woorden : voorbehoudens nogthans, fco wel die van de Ridderfchap , als de Steden voorfz. en allen „ Keizerlyke Majefteit, Keizer Karei den Vyfden, hoogloflyker gedachteniffe, als Hertog van Gelder opgerecht: te verzoeken, dat zulke bezwaarniffen worden afgedaan en voordaan nablyVen, en de tiitheem„ fchen van Gelderland onbezwaard moogen blyven. „ Dat, den 17 Maart 1580, de Gedeputeerden van 01„ denzaal Haffelt enz zyn ingeroepen en hun de oor,, zaak hunner verfchryvmg voorgehouden, als naamlyk de verandering van den Stadhouder, Graaf van Ren„ nenberg, en dat daar benevens geleezen is, wat tus„ fchen zyne Prinfelyke Excellcncie en zyn Genaden eft „ de Landfchap is gefchied'; als ookge;eezen, wat de Heer „ Stadhouder en de Stad Groningen aan de Landfchap „ van Overyffel gefchreeven hebben, en wat daar op ,, geandwoord zy , en wat zyn Genaden daar op ge„ fchreeven heeft, eh dat insgelyks hun voorgeleezen is „ de Commiffie van Ridderfchap en Steden, by believen „ van zyn Excellentie, binnen Cainpen geöxpedieerd, „ en dat mede is geleezen een Accoord met zyne Ex„ cell. en de Geünieerde Provinciën gemaakt." Voords volgt het Formulier van den eed, te zien by Dunibar, AnaleÜ. Tom. 3. pag. 552. en by'van Hattum, gefchied. der Stad Zwolle , Deel 3. pag. 191. By beide deeze Schvyveren wordt echter eene drukfout gevonden in de woorden : der Landjchappe und Staten, in plaats van: der Landjchappe und Steden. „ En dat, na dat alle „ aften en aftitaten aan die van de Kleine Stedekens, „ voornoemd, waaren vooigetcezen, op alles hun KA„ vys en wat zy, dien aangaande , te doen te zyn , „ vermeenden, verzocht is. Dat zy, daarop, hebben „ geandwoord: dat, naardien zy , van deeze zaakc en „ Hukken, te vooren niet verwittigd zyn geweeft, van „ alles begeeren Copie, om zich met den hunnen, daar „ op, te befpreeken, en heden over agt dagen hun be„ raad in te brengen ; en dat hun dit gegund is. Dat ,, een brief is gefchreeveö aan die Yau het Stedeken Oor>  C ioi ) allen anderen , die Prteëminentien , Privile* gkn, vry en gerechtigheden, die fy luyden van ouds „ Ootmarfum , welken door verzuim niet verfchreeven ,, waaren, en daarom zyn verzocht, dat zy zich wilden „ vervoehen by die van Oldenzaal, die hier ten Land„ dage geweeft zyn, om de meening te verftaan en „ hun Advys over acht dagen, nevens de andere Ste„ den, in te brengen " Dit alles , nevens andere ban, delingen meer, betreffende Overyffel, over het Stuk dèr' Naardere Unie , overweegende, meent men , overtuigd te kunnen zyn, dat Overyffel niet op eenmaal, maar yan tyd tol tyd, in alle Artikelen van de Naarder Unie is getreeden. Doch wat het voornaamfte oogmerk der Naarder Unie betrof, als naamlyk de uitvoering van den aangevangen kryg, handhouding der gemeene zaake, niet van de Naarder Unie te zullen fcheiden, maar lyf, goed f en bioed daar by te zullen opzetten, mids weder in nood, door de andere Provinciën niet verlaaten maar geholpen wordende; en der gemeene Nederlanden, dèr Landfchap en Steden van Overyffel, Privilegiën, Vryheden en Gerechtigheden te helpen handhouden , befchut» ; ten cn befchermen enz. Daar omtrent heeft Overyffel | voornaamlyk reeds op den Landdag te Campen in . Maart, 1580, zich in de Naarder Unie begeeven 1 waar van het vervo'g , op den Landdag te Deventer ' 1 van den i-jden der zelfde maand , zo even is gemeld^ i Prins Willem de Eerfte vertrok niet van Campen, zow1 der voor af eenen nadrukkelyken, en gemoedbeweegen» ' den brief > ya" den H Maart , aan de Stad Oldenzaal te zenden, waar in de Prins zich noemt Stadhouder Generaal van zyne Hoogheid, te weeten van den Aardshertog Matthias (Zie Wagen. Vaderl. Kift. Deel 7. pag. 183-) De brief is, naar luid van den Ligger dee: zer Stad vervat in deeze woorden: Eerfame , Difcrete Lieve Befondere. Alzo» -wy 1 veriviuiget fyn van de vergaderinge ende Landts, dagb, hy Ridderfchap. ende Steeden V Litder' LanG 3 étn9  ( 102 ) öuds en voor den oorlogh hebben gehadt en genoten. §. XXXIV. den , defe aenfltiende dagen toe holden , omme tho handelen, ende goede ordre tbc ftellen op die faecken , den gemeenen Landen belangende , hebben wy derhalven verblyt geweeft, ah vaftelyck betrouwende , dat aldaar ffamender handt alfbc fal worden getracteert, ende fulcke Kefolutien genomen , dat die tot goede , ende onderlycke eenicbeyt ende voehaert der gemeene, faecke fullen ftrecken. IVaaronime, boe wel wv vant felve ons genoebfaem verfeeckeren, ende oock iuet en twijfelen , ofte gby luyden en fyt dcfelve eentirachtigheyt unde. de verforderinge van der Lande ter harten nemende, en hebben wy nochtans niet willen naerlaten , U Luyden defen tho fchryven, om U Luyden feer eemftlyck ende vrutidtlyck tho bidden und vermanen , In V felve goet voornemen ie willen blyven ende volherdtn ende u luyden handelinge daer nae ftrecken; als verfekert wefende, dat geen dinck ter werelt meer en kan dienen, um den vyandt unde fyn aenflaege , te voeder ftaen, dan goede ende vafte onderlinge eendragbticbeyt, dewelcke die vyandt om ons onder fyn jock ende Tyrannye te brengen , met allen middelen , ende bedreeghlyke weegen foeckt te verforen, unde te niete ie brengen, waarn;nn;e men des te neerfliger op fyn hoede behoorde te -weien , om. tegens dezelve liftige aenftagen figh tho verfien ende te befchermen , wekken aengaende gby luiden gewis ende verfekert moebte wefen , dat wy volgende de goede genegentheyt, die wy U Luyden ende uwe welvaert altyt tho gedragen hebben, ende noch tho draegen, nimmermeer geene middelen , arbeyt noch alles ons vermogen ff aren en follen, int gene U luyder •voorfpoet unde rufte foude mogen dienen , foo ghf Ifi^ijm ook vaftelyck moght vertrouwen , van de Stn-  C i®3 ) j. xxxi v. Hun Ed. Mog., Ridderfchap en Steden, ïs9 ten tyde van het verbod van den 11. April 1748, ook niet bericht geworden, aangaande een Proces, in den jaare 1563 , onder de Spaanfche Regeering , door den Droft van „Twente, in naame en van wegen den Koning van Spanjen , tegen de Stad Oldenzaal begonnen , en voldongen, op den Rechtdag van Stadhouder , Ridderfchap , en Steden. Want daar, ten en Geünieerde defer Provinden mitsgaders ocek dat wy ende fy luyden niett. anders en arbeyden dan omme defe Landen ven verdruckinge der vyanden tho erloffen unde een jeder in fyn gerecbticbeden unde Competeniien tho laeten, voor tho ftaen ende befchermen , undt wetende, dat gby luyden 't felve , ende wes vorder tot it- welvaert is dienende, fyt genoech verftaende , follen defen eyndigeit, biddende den Almagbtigen Ü luyden Eer'fame, Difcrete, Lieve befundert te nemen in fyn behoede. Gefchrtven to? Campen den 14 Marty 1580, onderftondt Die Prince ven Orange , Grove van Naffail Luitemnt Generael van fyn Hoogb. Guill.deNatfaif. De Opfchrift Den Eer/amen Difcreten, onfen Lieven byfonderen Rorgemeeftertn Schepen ende Raedt der Stadt Qï* denfael. G 4  tiaar, en nergens anders, zou deeze Stad en andere Steden, hebben moogen aangefprooken worden; en wel zodanig , dat de dagvaarding niet met wastekenen, maar met beftootene brieven , zes weeken voor den rechtdag , gefchiedde (i). Dit Proces is tegen de Stad Oldenzaal , ten Petitoir, volvoerd over de Regalien , Hoogheid , Gerichten , gerechtigheden, Jagt en, lyfftraffen, Remiiïien der misdaaden , aanhouding der gevangenen, ontfeheiding van geweldzaaken, en daar van breuken te neemen , het zetten van eene zekere maat aan de breuken des Konings van Spanjen, wegens keurbaare wonden, en het pynlyk flranen van andere wonden en misdaaden. Aangaande dit Proces, 't welk deezer Stad, onder de Spaanfche Regeering, wierdt aangedaan , is in de eerfte plaats aan te merken, dat de Koning van Spanjen , of zyn Stadhouder, den gewoonen loop van rechtspleeging , met deeze Stad , over haare rechten , voorrechten en gewoonten , zonder haar by voorraad daar uit te zetten , heeft gehouden, Dit moeft in acht genomen worden , volgens de aloude wet deezer Provincie (e), die, ondeE- de Spaanfche Regeering , in den jaare 1557 , in eene zaak (O Revius Dmentria illujlrata ad annum 1566^ lag. 34ö. (l) Men zie echter, ten aanziender drie Hoofdfteita, over dit Stuk , Mr. yan tjattum Gefibied» dó Stad Zivelle. Deel s>. pag. 400 401.  ( i°5 ) zaak van even zo groot gewigt; ja zelfs waar in des Lands belang gelegen was, ten opzigte van de Stad Oldenzaal, ook naargekomen is. Toen verklaarden de afgefchikten van deeze Stad aan Stadhouder, Ridderfchap en Steden, dat de Stad Oldenzaal, yan gemeene uitzettingen en fchattingen, altyd gevryd was geweeft; én dat dezelve, federt den jaare ijic, op geen fchatregifter zou bevonden worden ; gevolglyk, dat zy was in bezit deezer vryheid, Hier tegen door haare party ? naamlyk den Droft en de Ridderfchap van Twente, niets van het tegendeel vertoond zynde : is den veirf. gefchikten Gedeputeerden van wegen de voirfz. Stadt Oldenzeel voor een afgefeheyt gegeven, dat Jie weder te huis fullen moegen reyfen ende gtbruicken oir yoergaende liberteyt en exemtie van uytgefette fchattingen, ter tyd fy met beter bewys ende befcheyt daer uyt gefleten fullen fyn. Hier by onder N°. 9. En , in de tweede plaats , is aangaande dit Proces te letten, dat de waarheid daar in gezegepraald heeft, zo dat de Koning van Spanjen dat Proces heeft laaten vaaren, zonder daar over een vonnis in te wachten. Terwyl de Stad voordvoer haare'rechten te oeffenen, in zo verre zy erkende, zich dezelven toe te eigenen', zo als blykt, uit de handelingen , die daar op zyn gevolgd', waar van de bewysflukken nog voor handen zyn. In het byzonder waaren ook bewysflukken , aangaande het bezit der jagt, hy dat Proces gevoegd. De Helling, die by de Aanfpraak van dat 9 5  ( ig6 ) Proces , van wegen den Koning van Spanjen, is gemaakt , en als de oorzaak van eenen eifch, van boete aangevoerd , beftond hier in „ dat 5, de jagt alleen de Hooge Overheid , en wien het de Koning verleent, of die , van ouds, , daar toe gerechtigd zyn , zou toekomen, en 5, dat de Burgemeeftercn en Raad van Olden, zaal, als tot de jagt niet zullende zyn gerech, tigd, dezelve, tegen verbod van des Konings , Stadhouders, hadden geoeffend , en verwei- gerd, hunne burgers te noodzaaken, om zich van de jagt te onthouden, en te betaalen de boete, die dezelven, door onbehoorlyk en onberechtigd te jaagen , zouden verbeurd J} hebben ". Hier op wierd door die van Oldenzaal geandwoord „ dat zy niets anders gedaan hadden, „ als zy, van ouds, met recht doen mogten en gewoon waaren " enz. Waar op , by Replyk is te kennen gegeeven 35 dat de Stadhouder Arenberg , uit naatrie van Keizer Karei den Vyfden , de jagt door den „ Droft meermaal had doen verbieden, op eene „ boete van vyftig oude fchildcn. Hier tegen wederom diende de ftad Oldenzaal, by haar Duplyk , „ dat een Landsheer M de jagt aan niemand kon verbieden; 't en zy de onderzaaten , van haare natuurlyke vry„ heid , in deezen , mogten hebben afgezien , „ of dat de Landsheeren zulk een recht, naar vereifch der wet , door verjaaring mogten hebben verkreegen. Doch dat daar van , ;> aan de zyde van den Klaager, niets was ge- „ waagd,  # ie>7 ) „ waagd , veel weiniger iets beweezen ". Men heeft derhalven, van ouds, aan den Landsheer een Regaal, of uitfluitend recht van jagt over deeze Provincie betwift. Zie de Concerncnte Claufuieiiva.n dit proces , hier by gevoegd onder N. 12. Het is aanmerkelyk, dat men , aan de zyde van den Koning, zich niet beriep op een oud recht, welk, reeds onder de Bifchoppen , zou hebben ftand gegreepen, noch op eenen Landbrief of Placaat, door Ridderfchap en Steden met den Landsheer , of deszelfs Stadhouder gewilkeurd; maar op een niet opgevolgd herhaald verbod , ten tyde van Keizer Karei den Vyfden , door den Stadhouder Arenberg gedaan. De Drolt voegt er by „ dat hy zich toenmaals „ met de tegenkanting van die van Oldenzaal, ,, als tegen het verbod jaagende, had moeten „ laaten fedigen " , dat is , verzaadigen of vergenoegen. In wat bewoording dit verbod , in Twente , zy vervat geweeft, is nog niet gebleeken: maar hoe het, in Zalland, daarna, onder Koning Philip zy gedaan, heeft men vernomen uit eenen oorfpronglyken brief van den Stadhouder Arenberg, den io Juny 1553 , van Vollenhove aan Unico Ripperda , Droft van Zalland gefchreeven, hier by gevoegd onder N°. 1 r, by welken de Stadhouder aan den Droft beveelt, dat hy alomme in zyn Droft - ambt, op zekere boete ,. van ouds daar op geftaan hebbende , by kerkenfpraak en anders, daar en zo dat behooren zal, den huislieden en anderen3 des geen gf*  ( io8 * gerechtigheid hebbende , zou laaten i'erbieden t eenig wildbraad , op wat maniere het zy, te vangen of te fchieten , met byvoeging , dat hy regens de oyertveeders, by Executie van de voorzeide boete, zou Procederen. De Stadhouder noemt hier geene anderen, in 't byzonder, dan de huislieden , welken boven getoond iss dat, door eene zekere uitjegging eener wet van Keizer Frederik, yan de jagt zouden zyn uitgeflooten. 'T is waarfchynlyk, dat Keizer Karei de Vyfde eerft deeze uitlegging van die wet, in deeze Provincie, tegen de huislieden heeft gebruikt, die in dat verbod kunnen hebben beruft. Want geen verbod van jagt, aan de huislieden, wordt 'er, van vroeger Landsheeren , in deeze Provincie gevonden. De Stadhouder fpreckt, in de voorzeide kerkenfpraak, van geen verbod aan de ingezetenen der Steden , Grooten noch Kleinen ; zq min als aan de Edelen; veel weiniger wordt 'er onderfteld, dat iemand van deezen daar in zou hebben beruft, Gevolglyk moet men het daar voor houden , dat zy alle gebleeven waaren by hun nooit verlooren recht tot de jagt, Hier wederom gelieve men zich te herinneren den invloed en oogenfchynlyke toepafling yan de hiftorie van het recht der jagt, in deeze Provincie. Daar zagen wy, dat de ftelling van een uitfluitend recht van jagt, aan den Landsr heer zullende toekomen, niet tot Zalland en Twente behoort. 5. XXXV,  C ) i XXXV. De Stad Oldenzaal derhalven, voor reeds meer dan twee honderd jaaren , verdedigde zich door aan den Koning van Spanjen een Regaal, of uitfluitend recht van jagt openlyk te betwiften , en zich op haar oude recht cn bezit te beroepen. Terwyl het belang der Leden van Ridderfchap en Steden vorderde, om den Koning niet, tot nadeel der rechten en vryheheden van den lande in 't gemeen , noch van eenige Stad in het byzonder, by te vallen; te minder, om dat Hy toen de rechten en vryheden der Staaten en der Provincie begon te ondermynen. Men zie hoe de Staaten zich en de Provincie daar tegen verdedigden, by Revius (d). Althans de Droft, in naame van den Koning, heeft dit Proces verhaten. Trouwens, indiende Droft het Proces, door vonnis of vergelyk gewonnen had , waar van men echter ook de zedelyke onmoogelykheid uit deeze verhandeling, ende bewysflukken, vertrouwt openbaar te zyn; dan zouden die van Oldenzaal daar mede zyn afgeweezen , toen zy, in de verleden eeuw , met dat oude Proces, zich, by herhaaling, tot Hun Ed. Mog. wendden, en voordvoeren te jaagen. Zelfs, al was het voorzeide Proces, zonder de bygevoegde bewysflukken , aan Hun Ed. Mog. vertoond geworden ; dan zou het evenwel de uitwerking der opheffing van Inhibitie ge- (d) Davmtria illujlrata, «d annum 1563.  ( *"> ) gehad hebben , toen het Artikel van Conditioneel verbod van jagt der Kleine Steden tot eene Inhibitie is gelleld geworden. Aangezien men van de beroemde rechtvaardigheid van Hun Ed. Mog. , hier van kennis bekomende , niet mag onderftellen dat Hoogft dezelven aan de Stad Oldenzaal het bezit der jagt, ter tyd toe zy haar recht daar van bewees , zouden Inhibeeren: daar, veele jaaren te vooren, de Koning van Spanjen, door den Droft van Twenthe, tegen haar, over het recht tot de jagt, een Proces ten petitoir begonnen had. Dit verhaten Proces ftrekt ook tot bewys, dat de Koning heeft moeten toeftaan, dat hy over deeze Provincie geen Regaal had van jagt, door welk de Ridderfchap, en burgeren van de Steden, Grooten of Kleinen, het recht tot de jagt, van deszelfs inwilliging, zouden moeten afleiden. De handelingen der Proceduuren, die den anderen Kleinen Steden , te dier tyd, over de jagt, mogten zyn aangedaan, heeft men tot nog toe niet gevonden. Waarfchynlyk zyn dezelven , met veele andere ftukken, geduurende den Spaanfchen Oorlog, verlooren gegaan. 5. XXXVI. In de maand November, van den jaare 1564, zonden de Burgermeefteren van Oldenzaal een ree aan den Stadhouder Arenberg, waar voor de Stadhouder, op eene beleefde wy-  ( III ) wyze, by een brief, van den 16 Nov. 156*4. bedankt onder N°. 16. Vermoedelyk was het voorzeide Proces, welk, in Oétober-1563 tegen de Stad Oldenzaal , over de jagt, is' begonnen , toen reeds verhaten. Moewei het ook niet vreemd zou zyn , dat de Stad Oldenzaal, die, hangende dat Proces, niet uit het bezit van de jagt is gelleld geweeft, een gefchenk van de vrugt derzelve aan den Stadhouder - maakte, die het minzaam ontfing. Dat de Burgermeefteren van Oldenzaal meermaalen een gefchenk van een ree aan den Stadhouder plagten te doen , blykt ook uit deszelfs brief van dankzegging, van den 18 Juny 1557. °nder N». 10. 5. XXXVII. De Koning van Spanjen geen Regaal Van jagt over Zalland en Twente ooit gehad hebbende ; zo kon ook zulk een Regaal, by de nieuwe Ere£tie, niet aan de Provincie vervallen. Gcvolglyk meent men te moogen befluiten, dat geen belang van de Provincie, of van Hun Ed. Mog , als Staaten derzelve, in eene ftelling van een Regaal, van een uitfluitend recht der jagt, over deeze Provincie , gelegen zy, zo als boven §. 27 is gezegd. Terwyl, wat wyders betreft verfchillen, aangaande een Privaat belang der Edelen en Groote Steden, en derzelver burgeren (hoewel men niet weet dat de Groote Steden , op zich zeiven, daar over verfchil gemaakt hebben) met de Kleine Ste-  ( H2 ) Steden , én derzelver burgeren : meent men, geene verfchillen met de Provincie te zyn, veel weiniger verfchillen met de Provincie over haare Regalien. Zulks fchynt te meer Hun Ed. Mog. te kunnen bewoogen hebben , om de zaak, van het recht der jagt van de Kleine Steden , in Hoogffc derzelver Staats vergaderingen niet te befliffcm §. X X X V I I L Zo men, van dezelfde oorzaak , tot dezelfde uitwerking, mag befluiten; dan heeft men, nu ook wederom , door middel van een duidelyk vertoog , te verwachten , dat het verbod van oeffening der jagt, door het Placaat van 1748, aan de Kleine Steden gedaan, insgelyks ophoude, zo als de voorgaanden. De oorzaak toch van het laatfte verbod is dezelfde met die van het voorgaande, te weeten een verlies van geheugen , omtrent het verlcedene. Dit verlies van geheugen was toen ook grooter dan te vooren : om dat daar benevens aan Hun Ed. Mog. niet wel was bericht, dat het voorz. Placaat, reeds in den jaare 1675, eene wet zou zyn geweeft. Indien in den jaare 168Ö. nog in goed geheugen was geweeft, dat de Kleine Steden, in 1659, haare Deduótien en bewysftukken , van het recht der jagt, aan Onze Hooge Heeren Staaten hadden overgegceven ; dat de heflifling van dien wel CommüToriaal was gemaakt, doch niet gevolgd; en, dat, wyl die befliffing te rug bleef, daarom dies  C 113 ) dies te meer den Kleinen Steden en derzelver Burgeren wierd tocgeflaan, in de oeffening der jagt voord te yaaren: dan vertrouwt men, dat den Kleinen Steden, in den jaare 1686., niet zou zyn gelaft, haar recht van jagt te bewyzen en inmiddels met de oeffening der jagt ftil te ftaan; maar dat alsdan toen zou zyn getreeden tot een befluit over de reeds overgegeeven Deduclien en bewysflukken. Zo ook," indien, in den jaare 1708., nog in verfch geheugen was geweeft, dat de Kleine Steden haare Deduclien en bewysftukken wederom in 1Ó87. hadden ingeleverd , doch dat de afdoening door de Heeren, daar toe Gecommitteerd, was nagelaaten, en dat , door de Kleine Steden en derzelver Burgeren ,. met de jagt, omredenen, als over de Deduóïien in 1659. gezegd is, was voordgevaaren: dan zou toen het onderzoek der reeds overgegeeven Deduclien en bewysftukken ter hand genomen en daar over een befluit gemaakt zyn ; in plaats van den Kleinen Steden en derzelver Burgeren toen wederom nieuwe Deduclien te gebieden, die Deduclien Commifforiaal te maaken , en hun intuflchen wederom de oeffening der jagt te verbieden. De afdoening wierd echter toen wederom, als te vooren, nagelaaten, en de jagt door de Kleine Steden en derzelver burgeren ook wederom vervolgd. Indien dit aan Hun Ed. Mog. in den jaare 1748. was bericht geworden dan vertrouwt men, dat, in plaats van een verbod van oeffening van de jagt aan de Kleine Steden en derzelver burgeren, voorbehoudens derH zei-  C 114 ) zeiver recht, als toen gedaan , ?.on getreedefi zyn tot befliffing van hun recht: of dat door Hun Ed. Mog. zou zyn verklaard ,, dat daar over , ten Petitoir , tegen de Kleine" Steden Proces zou worden begonnen. Gelyk getoond is, dat, voor ruim twee honderd jaaren, door den Koning van Spanjen, een Proces , ten Petitoir , tegen de Stad Oldenzaal daar over ondernomen is: of dat anders het verfchil omtrent de jagt, als betreffende het Privaat belang der Edelen en Groote Steden en derzelver burgeren , tot een gewoon Proces tuffchen dezelven en de Kleine Steden zoude zyn verweezen. Dan vertrouwt men te zullen bevinden, dat de Edelen alleen tegen de Kleine Steden en derzelver burgeren zouden moeten pleiten: om dat de Groote Steden aan de Kleinen, en derzelver burgeren , geen verfchil, over de jagt, plagten te maaken. §. XXXIX. Wanneer men aan de Edelen , en aan de drie Hoofdlieden en derzelver burgeren meer dan aan anderen, het recht van jagt, in deeze Provincie, zou willen toeëigenen, om dat dezelven , van ouds, nevens den Landsheer, aan de Hooge Magt hebben deel gehad; dan wordt het recht van jagt der Kleine Steden, in Overyffel , daar door zo veel te meer geflaafd ; fchoon haar deelgenootfchap , in de Hooge Magt, tot geen middel heeft gediend, om het recht van jagt te verkrygen, maar wel,  ( ^5 ) wel, om het dies te meer te behouden. Dit blykt duidelyker, indien men in de StaatsgeIteldheid van Overyffel eenige eeuwen te rugtreedt, Toen maakte, zo afs reeds gezegd is het Gemeene Land, dat is, de gemeene Landsaaten, in deeze Provincie, eenen derden ïtand Want, uit oude Landbrieven en andere gedenk/tukken, is bevvyslyk, dat, zelfs noff ten tyde van den eerften Landbrief van B>~ fchöp David van Burgundien , van den jaare Ï457JJ msgeiyks ook het Gemeeme Land , als een derde Stand, Landsvergaderingen heeft bygewoond. Om hier toe geene oudere Landbneven en Stukkeu uit te fchryven ; zo leeft men in het hoofd van den gemelden eerften Landbrief van Bifchop David van Burgundien fVy David van Burgundien, by der genasden Gades, Byjfcop, t Utrecht, maecken kendt allen luden, myt defen apcncn breve. So wyfculdich Jynt the vorderen ende an the fyn 'órber ende nutttcheyt unfer Lande underfaeten unfes ghefticktes. Ende uns ghernc daer yn , nae unfe vernoegen mytten beften the bewyfen follen. Heb» ben wy daerom, myt unfen.Ridderen ende Knaepen , ende myt unfen dren Steden ah Deventer . Campen ende Zwolle, ende mytten Ghemcnen Lande up Spoelderbergk op dach, data sbreves , myt goeden voerdachten, ende bcraede, averkoemen ende fynt averdracgen alfulcke puntïsn, als hyr nae bcfcreven flaen the holden ende the vollentrecken tot eivigen daegon, voer uns ende unfe naecommelinge Bisfcope tho Utrecht enz. Doch, ïtt verloop van tyd, hebben de Kerfpeien of H 2 r Ge.  ( «6 ) Gerichten geene afgefchikten , uit den hunnen , meer ten Landdage gezonden. Aangaande de waarfchynlyke reden der verzwakking van deezen derden ftand en van deszelfs verlies van het recht der jagt, in deeze Provincie, is boven, g. 13, iets gezegd. Zulk een verlies is echter den Kleinen fteden, federt dat dezelven geen gezag meer hebben gehad, in de Landsvergaderingen , niet te beurt gevallen. Zy hebben haar recht van jagt tegen moeijelykheden , die zy verfcheiden maaien , federt dien tyd , daar over hebben ontmoet, verdedigd. Het gezag of mede bewind der tegenwoordige Kleine fteden van Overyffel, in Landszaaken, is van ouds niet van allen altyd even groot geweeft. Want dat van Oldenzaal komt, in oude Hukken, voor, in gelykheid met dat van Deventer, Campen en Zwolle. Oldenzaal wierd op alle Landsvergaderingen , ook zelfs op de Klaaringen verfchreeven , nog verre in de zestiende eeuw. Hier van wordt men overtuigd door den verbonds brief der Ridderfchap en fteden, Deventer, Campen, Zwolle, en Oldenzaal , van den jaare 1425 , onder N. 1. in de woorden : Ende ms oock onfe genedige Heer richtet ende clairt mit ons voorf. nae gewoonten tns Landes. dat willen wy jlantachig hebben ende holden &rV. en door eenen brief van den Stadhouder Schenck van den jaare 1535, onder N. 4. door welken de ftad Oldenzaal, op den Rechtdag en Kamerklaring is befchreeven. Men voege hier by eenen brief van den jaare 1459. by, * Mat-  ( il7 ) Matthaeus (e) onder No. 2. alwaar, in eene handeling tuffehen Biflchop David van Burgundien , en alle de Jtaaten van het Benedenfticht en Bovenfticht ,*fde afgefchikten van de ftad Oldenzaal, nevens die van de fteden Deventer, Campen en Zwolle , als ook van de Ridderfchap, te famen de Staaten van Overyffel reprefenteren. Ook plag Oldenzaal de Ridderfchap, ter Landsvergaderingen van Twente, te verfchryven. onder N. 3. Men zie ook nog een ander blyk van oude gelykheid van de ftad Oldenzaal met de fteden Deventer , Campen en Zwolle, onder N. 7. Maar , in de zestiende eeuw , heeft de ftad Oldenzaal, door eene overeenkomft , met de drie Groote fteden, zich, in het ftuk van Landsvergaderingen , aan de andere Kleine fteden gelyk gefield , en nevens de andere Kleine fteden, aan de Groote fteden beloofd , haar, in de Landsvergaderingen, niet tegen te zulfen zyn. Hier door vertrouwt men onderfteld te worden, dat de Kleine fteden , in de gewigtige punten, het recht hebben gehad, om den Groote fteden , op de Landsvergaderingen, tegen te fpreeken. Tegen deeze belofte der Kleine fttden, hebben de Grooten aan haar verfproken , om haar , in derzelver rechten , te zullen befchermen. De verdediging door de Groote fteden aa i de Kleine fteden , ter behouding van deeze: rechten, te betoonen , was zo wel van Groo: ge- (e) Dt nobilit. lib. 3. cap. r. pag. 856". H3  ( «8 ) gewist voor de Kleine fteden, als er den Groo* ten lieden, oin haar gezag , in Provincieele zaaken, te vcrfterken, aangelegen lag, dat de Kleine fteden, in de Landsvergaderingen? haarniet tegenfprakcn. Dit verbond , waar van de Groote Steden tot heden toe genieten, kan haar te meer herinneren de handhaaving van de rechten derKleine Steden in het gemeen, en inzonderheid ook van derzelver recht van jagt. De kracht, van dit verbond is dies te meer volftrekt, orrj dat de tegenwoordige gelukkige gefteldheid, van den Staat van Regeering deezer Provincie, niet toelaat , dat de Kleine Steden, tegen dat verbond in derzelver recht ter Landsvergaderingen , zo als het voor den tyd van dat ver* bond geweeft is, jn haar geheel zouden we?» den herfteld. Dit verhaal van de byzondere verpligting der Groote Steden , moet echter zo niet woiv den verftaan , als of de Kleine Steden reden zouden hebben, om minder verdediging in haar recht te vertrouwen van de Heeren Edelen, Want, om dit eerbiedig te melden, Hun Ed, Mog. de Heeren van de Ridderfchap zyn ook zelfs, al voor eeuwen, door uitdrukkelyke belofte , hier toe verbonden geweeft, als heb-» bende, op den 15 Maart 1580, by Adejyke cere en trouwe in eeds plaatfe gezekerd en beloofd , der gemeene Nederlanden ende derLandfchappen cn Steden van Overyffel Hdrivïle-. güfi», vry- cn gerechtigheden , na alle haar vermogen, f helpen handhoudtn? lefclmtten en be- fcher-  C «9 ) fchermen (f). Men vermoedt, dat de Groot» Steden van haare voorgemelde belofte en verbond meer bewys zullen bezitten, dan hier by is gevoegd onder N°. 5 en 6. Het laatil genoemde bewysftuk zou kunnen fchynen een blcot vooritel der Groote Steden, aan de Kleinen , te zyn. Doch dewyl de uitwerking is gevolgd, te weeten, dat de Kleine Steden vervolgens alleenlyk maar ter Vergaderingen over gewigtige punten zyn gehoord , om haar advys aan Ridderfchap en Steden te geeven en door Hun Ed. Mog. daar op gelet te worden naar behooren; zo meent men, te moeten volgen , dat het voorzeide voorftel der drie Groote Steden een verbond met de Kleine Steden is geworden. Hier by zou men , zo het anders niet klaar genoeg was, hebben kunnen voegen verfcheiden oude brieven van Oldenzaal aan de Stad Deventer, en van deeze aan de Stad Oldenzaal gefchreeven , en nog voor handen , ftrekkende tot raad en hulp aan de Stad Oldenzaal , ter verdediging haarer rechten. Men zal zich niet breedvoerig ophouden met dit nog overig recht der Kleine Steden, om , over gewigtige punten, ten Landdage te worden geroepen , en door de Stemhebbende Leden te worden gehoord, en op haar Advys te worden gelet naar behooren. Dit heeft Oldenzaal , en den anderen Steden in Twente, tot aan het overgaan van Oldenzaal aan de Spaan- fchen, (f) DeduUie der Groete Steden by Mr. van Hattum fefebied, der Stad ZiNtlh Deel 4. pag, 145. H 4  ( ) fchen, in het Jaar ióoj. voorgevallen, insgeJyks moogen gebeuren, waar van de bewyzen voor handen zyn. Men zie , als hier toe ook genoeg, het befluit van Ridderfchap en Steden van den 24 April 1602. onder N. 17. Het zou te breedvoerig vallen, indien men hier nauwkeurig zou verhandelen : hoe vervolgens, zelfs ook na dat Oldenzaal, in den jaare 1626, door de Staaten was heroverd, en haare veilingen , behalven een gracht en de poorten, geflicht, den Kleinen ontvefteden Steden en den platten lande , als kunnende tegen de Spanjaarden niet befchermd worden, door onze Hooge Heeren Staaten was toegeftaan , om een Salvegarde van de Spanjaarden te moogen gemeten, en dus, in eenen zekeren zin, eene Neutraliteit te moogen houden, betaalende aan de Staaten en aan de Spanjaarden fchatting: als ook hoe de Regeering in de Kleine Steden toen was van beide Religiën. Alleen bedoelt' men hier, dat zulke omftandigheden veroorzaakten, dat deeze Kleine Steden , over de gewigtige punten, des tyds niet meer ten Landdage wierden geroepen (1). Toen vervolgens het land ge- (1) Dit benam echter niet, dat zy over de aannee, ining van het nieuwe Landrecht, hoewel niet ter vergadering van Ridderfchap en Steden geroepen, echter door aanfchryving wierden gehoord, waar van het volgende wordt gezegd in een Advys van Dr. Georg. Lipperus en Dr. VVilh. Nilant, van dea 31 Decemb, 1658' Dat oeck by Ridderfchap en Steden te bevorens in Julia 1610. ap 't verfteck van de Steden Stetnwyek en Haffels,  ( *** ) geheel van de Spanjaarden was bevryd, en de Regeering der Kleine fteden alleen door Burgermeefteren van den Herformden Godsdienft begon bekleed te worden , fchynt het, dat de voorzeide Kleine fteden weder , als te vooren over de gewigtige punten , ter Landsvergadering , om gehoord te worden , verfchreeven konden worden. Hoewel veeltyds haar belang hier in, niet groot is. Dat echter de Kleine fteden, nevens de Ridderfchap en de Groote fteden, ook na het voorzeide verbond van den jaare 1540, te famcn de Staaten deezer Provincie Repref en teerden, is te verneemen onder N. 8. Met het voorzeide vertrouwt men te zyn betoond , dat de Kleine fteden in Overyffel ^en in 't byzonder Oldenzaal , van ouds , deel gehad hebben in de Hooge Magt van den Lande. Hoewel zy in de zestiende eeuw haar voorgaande recht in de Landsvergaderingen aan de ver- gerefoheert is, dat hun het Landrecht in baar oude recb. ten riebijciten en Privilegiën niet nadeligb zoude w> ZZ' V u^r id' Stfn,v*n op bet aanfcbryven van Ridderfchap en Steden, om fich meede nae bet Landtrecht te reguleren , ten ware zy reden hadden ter contra, ne ten. tyde als dezelve {uytgenomen Oldenzaal) met ae Richters m Pleydoie w'aeren , bekent e» bericht hebhen , dat hun fulx in alles niet doenlyk was, vermits hunne maniere van procederen in 't Stuck van Teftamenten, Opdrachten £?c van die ten platten lande in veele Mjcrepeerde; fonder dat daar op (enige andere order van Jtirtderjchap en Steden is gevolgt, daar door dezelve mits. dien by haar oude gebruik fyn gebleven, H 5  ( "2 } verdeediging haarer rechten , door de Groote fteden aan haar te betoonen , hebben opgeofferd. Terwyl zy zich en haare burgeren, in het recht van jagt, tegen de onderneeming van den Koning van^Spanjen verdeedigden, en, by de nieuwe Erectie van de Republyeq , tegen de verkeerde berichten , die aan Ridderfchap en fteden wierden gegeeven. 5- XL. Men meend getoond te hebben, dat de Kleine fteden en derzelver burgeren , zo wel als de Groote fteden en haare Burgeren, het recht van jagt hebben en behouden , om dat zy het niet hebben verboren. Voords vertrouwt men, ook uit het verhandelde voord te vloeijen , dat eene onderftelling van Regaal van jagt, over deeze Provincie, zo weinig den burgeren van de Groote fteden dienen kan tot het recht van jagt, als wanneer alle ingezetenen van de Provincie , uit zulk een grondbeginfel , zich de jagt zouden poogen toe te eigenen'. Vermids zodane Regaal , als dan aan de Provincie vervallen zynde, wel aan de Edelen en Regenten van de fteden, maar niet aan de burgeren, zoude zyn gekomen. De verkreegen Souvereiniteit der Groote fteden, in den haaren, meent men , kan ook niet dienen, om, buiten den haaren, aan haare burgeren, het recht van jagt, in de Provincie, te doen genieten. Wyders wordt ook geene verleening van voorrecht bygebragt, waar door zy zulk een recht zouden verkreegen hebben. Dit houdt J  ( i23 ) houdt men voor onmoogelyk; om dat men vertrouwt, met de hiftorie der jagt, in deeze Provincie , getoond te hebben , dat zy het altyd van zeiven , gehad en nooit verjooren hebben. Met deeze ftelling verdedigden ook de Groote fteden haar recht van jagt tegen de Edelen, in de yerleeden eeuw , toen zy beweerden , zo als wy §, 27. zagen, dat de Edelen geen Privatyf recht tot de jagt, met uitlluiting van de fteden, zouden kunnen bewyzen. De Edelen zochten toen de jagt aan de burgeren der Kleine fteden in't geheel te ontzeggen, Doch, in wat punt het verfchil der Edelen mer de Groote fteden , over de jagt, beftond, kan men opmaaken niet alleen uit het Placaat van Koning Wilüam, waar van hier na zal worden gezegd , maar ook uit de woorden van het herhaalde Placaat van 1612. 1628. 1648. 1658. 1Ó71 <% 1706, welk op zich zeiven niet bepaald fpreekt, maar tot het recht der burgeren, als van ouds , betrekking maakt. Daar beveelen Hun Ed. Mog., dat, in deeze Provincie , alleen zullen moogen jaagen de Gequalificeerde Riddermaatigen , binnen de Provincie woonachtig, en hunne Refir dentie houdende, midsgaders de drie Hoofdlieden , Deventer, Campen en Zwolle, en fodane Burgeren , als van ouds daar toe beregtiget zyn, Daar wordt niet bepaald , dat de, zeiven , ten platten Lande, in een en het zelfde kerfpel, ten minften ter waardye van duizend ducaaten , gegoed zouden moeten zyn , om in de Qjiartieren , daar hunne goederen gelegen zyn, tg moogen jaagen, Hgedane be-  ( 124 ) paaling , in het Placaat van Koning William, Wordt gemaakt. 1 Doch, ten aanzien der Kleine fteden wordt, in het voorgemelde herhaald Placaat , gelaft, dat de Kleine fteden en derzelver Burgeren zich' des voorzeiden weidewerks, als ook des viffchens met zegen en tochnetten, ganfchelyk zullen onthouden ; ten ware dan dat fy voor Ridderfchap1 en fteden gentcgfaam bewyzen en by brengen kon-den , van ouds , mede daar toe Gepriviiegieert ende beregtigt te zyn. Dit bewys, geëifcht wordende , wierd bygébragY, onder anderen, door te toonen, dat niet kan beweezen worden, dat de jagt in deeze Provincie een Regaal der Landsheeren zoude zyn geweeft, en dat ook het tegendeel blykt: alsook, door te betoogen, dat aan de zyde van de Edelen moefl beweezen worden, dat zy de ingezetenen der Kleine fteden van de jagt zouden hebben uitgeflooten. De Groote "fteden , dit zelfde middel van verweering, ter zelfder tyd tegen de Edelen gebruikende, moeften derhalven het vervolg der oeffeningvan jagt der Kleine fteden , en haare burgeren, bevorderen ; te meer, om dat deeze ook hunne aloude oeffening der jagt beweezen. In Deduclien, aangaande de jagt van Oldenzaal, van de verleeden eeuw , en meer andere Hukken , wordt ook duidelyk te kennen gegeeven , dat men alleen met de Heeren Edele daar over gefchil had. De verdediging van de Kleine fteden plag hierin ook van de We! - Edele Hoogaehtbaare Magiftraaten der drie Groote fteden verzocht te worden. Ook plagten haare LedenJ van  ( 125 5 van de Gezwooren Gemeenten te worden verzocht , om, Recommendcerender wyze, aan de Heeren Burgermeefteren, ten Landdage Gecommitteerd , te herrinneren, dat de Kleine fteden en derzelver burgeren, in hun recht tot de jagt, niet moogen worden benadeeld, maar, 't gene, in goede en rechtmaatige Juftitie, bevonden zal worden , moogen genieten. En de Groote fteden , volgens naarrichten, die men daar van heeft, hebben reeds in den jaare 1678, nadrukkelyk Geprotefteerd tegen den overiaft van Proceffen, toen door den Fifcaal begonnen den burgeren van de Kleine fteden, over de jagt, aan te doen. §. XLI. Benevens een betoog , dat de Landsheeren, nooit, over deeze Provincie , een Regaal van jagt hebben gehad , en dat de boven gemelde gevolgen uit deeze waarheid voortvloeijen ,• bediende zich de Stad Oldenzaal , in haare Deduclien , ook nog , ten overvloede , van het reeds gemelde Proces uit naame van den Koning van Spanjen tegen haar in 1563 gevoerd, waar van nog voor handen zyn de Schriftuuren , uit welken , de Concernente Claufulen hier zyn by gevoegd, onder N. 12. Ook zyn daar van nog overig verfcheidene bewysftukken , die daar by zyn gevoegd geweeft , waar van hier nevens gaan de Hukken A. 6. A. 7. en J. onder N. 13. 14. en 15. welken , in de voorzeide Concernente Claufulen der Schrifturen,zyn aangenaaid, en die, onder anderen, vervatten ge-  ( 126 ) genoegzaame kondfchap van de Landzaaten des Land-Gerichts Oldenzaal , in het Officiaals Gericht, als ook van drie Vicarifen voor Deken , en Kapittel te Oldenzaal, en van een burger van Ootmarfum , die te vooren te Oldenzaal had gewoond, voor het Schepenen Gericht Van Ootmarfum getrokken , aangaande de jagt door die van Oldenzaal, van ondenkelyken tyde, geoeffend. Maar ook , zo als men boven reeds opmerkte, dat Proces zelve, ten petitoir, tegen de Stad Oldenzaal, over het recht van jagt, begonnen, is mede eene voldoende kond* fchap van haar bezit van recht tot de jagt, Als men eenmaal tegen iemand over een recht Pro* ces heeft begonnen, tcrvvyl men hem het bezit laat behouden, en daar na ook dat Proces heeft laaten vaaren , zonder ook over het bezit een Proces aan te vangen ; dan kan men, te minder na verloop van tyd, niet tot een geding, over het bezit, veel weiniger tot eene Inhibitie, volgens het Burgerrecht, te rug treeden. S- X L I I. In den beginne deezer Verhandeling is aangemerkt en in haar vervolg, zo men vertrouwt, betoogd , dat tot het recht van jagt, in deeze Provincie, geen bewys van oude oeffening der* zelve wordt vereifcht; neen maar dat, van de andere zyde, moet beweezen worden, dat men op eenige wyze , naar het Burgerrecht, daar van mtgeflooten zoude zyn. Evenwel wordt, ïea overvloede, door de voorzeide kondfchap! pen.  C 127 ) pen , waar by ook nog anderen, van meer Klei* ne fteden, gevoegd zouden kunnen worden , nevens veele bewyzen, die in het hier vooren verhandelde opgellooten zyn , beweezen , dat de Kleine fteden, voor de Spaanfche Oorlogs troebelen , de jagt hebben geoeffend , anders dan Hun Ed. Mog., hier omtrent niet wel bericht , hebben onderfteld in Hoogst derzelver Placaat van den 15. Maart 1612 , zonder welke onderftelling echter , Hun Ed. Mog., by dat Placaat, geen twyffel, aangaande het recht van der Kleine fteden en derzelver burgeren , te kennen zouden gegeeven hebben. Dewyl het eene ongetwyffelde grondftelling was , en nog is, dat elk moeit gelaaten worden by het gene, waar van hy, voor den oorlog, in gebruik en bezit was geweeft. De woorden der gemelde onderftelling zyn in de herhaalde Placaaten van 1658. 1671. & 1706, uitgelaaten. In dat van 1612. zynze vervat als volgt: die Kleine Jleden averjl ende derfelver burgeren fullen fich des voerfch. iveidewercks , als oock des Viffchens met feegen en tochnetten, by die gepasseerde troebelen angevan gen , gantzlick cntholden, ten ware dan, datfie voer Ridderfchap ende Jleden genoechfam bewyzen. ende bybrengen konden , van oldes mede daer to Geprivilegieert ende bercchtiget te zyn. Men kan uit de woorden : by de gepaffeerde troebelen ongevangen, befluiten, dat in geen Placaat van den Landsheer , Ridderfchap , en Heden , voor de ©orlogs troebelen, dit Artikel, van de Kleine fteden , bevonden is geworden : m  ( 128 ) orn dat Hun Ed. Mog. hetzelve, in dit Placaat, hebben gelieven te doen invloeijen , in onderftelling dat de Kleine fteden en derzelver burgeren het jaagen enz. eerft by de gepaft eerde troebelen , zouden hebben aangevangen $ 't welk aanHun Ed. Mog. ganfch in tegendeel zou zyn gebleeken , uit Placaaten , voor de gepaifeerde troebelen uitgegaan, indien , in die'Placaaten, het gemelde Artikel was vervat geweeft. Dewyl zodane Artikel eene reeds aangevangen jagt der Kleine fteden, en derzelver burgeren onderftelt. Ook blykt uit de boven §. 28. in net. aangehaalde Refolutie van Ridderfchap en fteden, van den 14 Sept. 1611, dat dit Placaat toen is opgefteld. Men voege hier by deszelfs voorrede, in de woorden: Ridderfchap ende fteden, Reprefenterende die ftaten der Landfchap van Overyffel, angemcreket hebbende, dat door lange Krieghes enporringe, binnen defe Landfchap f eer grote ongeregeltheiden op 't ftuck van die jacht, fo by den ingefctenen felfs , ah uitbtimfchen Contrarie voergaande Ordonnantiën ende Placatcn gepleecht, ende ingereten zyn , tot vcrnïelinge van f wiltwerck , ende Prejudicie van 't recht der gener , fo van oldes tot die jacht , ende het vilt te vangen berechtiget zyn. Ende begerende daer en tegens na behoren to verften , hebben geordonneert ende ge ft al ueert, Ordonneren ende Statueren mitsdefen , Dat enz. Dit Placaat is den 15. November , daar aan volgende, weder opgeheven, volgens het Regifter der Refolutien van Ridderfchap en Steden , op dien dag, in de woorden : Alfa men ■ < ver'  C 129 ) vcrjïaat, dat grote Abufen in 't Jukke van die jacht und weidenwerck vorfallen , daer uit allerley ungelucken und inconvenienten mitchten ontJlaan ; is gerefolveert, dat het provifioneele Placaat van die jacht van nu voert:ün fal we/en upgeheven , und dat men ter naejler vergadcrfnge up die Abufen fal letten und naerder order up 't Jtitck van die jacht beramen. Maar men vindt niet, dat op die naafte vergadering daar omtrent iets voorgevallen zoude zyn; als ook niet, dat er eerder een Placaat over de Jagt zy gevolgd , dan in den jaare 1628 , wanneer het opgeheven Placaat van 1612. wederom is uitgegaan. Gevolglyk zyn de Kleine fteden en derzelver burgers , althans tot daar aan toe , ia de oeffening der Jagt niet belet, gelyk ook niet door het herhaalde Placaat van 1628. Dit is boven, §. 28 door een en ander voorbeeld beveiligd , en wel, uit het Register der Refolutien van Ridderfchap en lieden van den 31. Oclob. 1634 , doof het voorbeeld van de Stad Ootmarfum, dat aan haare burgeren, in de Jagc tyd, gelast is , om , binnen een maand , behoorlyk van hun recht te doen blyken , of anderszins zich van de Jagt te onthouden. Hun wierd derhalven niet gelaft, om inmiddels met het jaagen ftil te ftaan. Dit is zo veel te meer merkwaardig : om dat, fchoon door onze Hooge Heeren Staaten niet wel zynde bericht , in het Placaat wierd onderfleld, dat de Kleine Steden en derzelver burgeren , eerft geduurende de Spaanfche troebelen , de jagt zouden hebben aangevangen ,• echter Hun Ed. Mog. de I Klei-  ( 130 ) Kleine fteden en derzelver burgeren niet hebben verhinderd , om inmiddels met de jagt voord te vaaren. Aangaande Ootmarfum , aldus gedagvaard , om haar bewys van recht tot de Jagt in te brengen , zou hier kunnen aangemerkt worden , dat men niet kan Hellen , dat deeze ftad toen met haar bewys zou zyn uitgebleeven. Dewyl geen uitblyven van bewys befchuldigd is, noch door Hun £d. Mog., noch door den Heer Klaager, Jonker van Heiden, om haar en haare burgeren te noodzaaken, dat zy zich van de jagt zouden onthouden. Waarfchynlyk heeft de voorzeide Jonker van Heiden , die aldaar aanlegger van was , voor den tyd van bericht afgezien van zyneklagte. Wantin zulk een geval vindt men geen vervolg der zaaken , gelyk van deeze zaak geen vervolg in het Regifter der Refolutien van Hun Ed. Mog. gevonden wordt. Hier komt by, dat deeze Had reeds in den jaare 1630, getuigen , aangaande haar en haarer burgeren recht van jagt , had doen afhooren , wier kondfehap, nevens meer anderen, gezien wordt, in het gedrukte boekjen, genoemd Deduclie voor deJladOotmarJJiim,waar by klaerlyk word gedemonjireert en aengetoont, dat dezelve Jïad tot de jagt Is beregtigt , cn daerom van Rcgtswegen daar by behoort gemaintencert te worden, gedrukt te Deventer 1708. Terwyl voords ook de verdere Kondfchappen \ by die Deductie gevoegd , bewyzen , dat de' burgers van Ootmarfum met de oeffening der jagt waaren voordgevaaren, 'c welk zekerlyk niet  t Ui ) niet zou zyn geleeden , indien zy met hun be« wys waaren uitgebleeven. $. X L I I I, De Plaeaateri Van Ridderfchap en Steden, toe verbod van de jagt , aan de Kleine fteden en derzelver burgeren, in de zeventiende eeuw, en in den jaare 1706», uitgegaan, hebben, als'gezegd is, die voorwaarde gehad , dat hüri daar door , indien zy van hun recht konden doen blyken , de oeffening der jagt niet wierd verbooden; als ook dat gevolg, dat de Burgeren der Kleine fteden met de jagt voordvoc-ren. Zy Jiebben derhalven 'daar door hun recht van jagt niet kunnen verliezen. Maar ook, al was liet, dat zy met de jagt niet waaren voordgevaaren j dan zou echter in aanmerking moeten komen , dat men aan een verbod der oeffening van iemands recht, door 's Lands Hoogfte Magt, zonder de gewoone form van Procedeeren, aan hem gedaan ; als waar door men wordt verhinderd in het gebruik der middelen, door het Burgerrecht anderszins toegeftaan , geene 'uitwerking van het Burgerrecht kan toefcaryv^n, ten nadeele Van hem , aan wien zodane verbod is gefciüed. Zulk een verbod verfchilt ook z :cr van een tterb'ed van eenen Landsheer , by wien alleen de hoogftj magt niet is geweeft (g). De meening onzer Vaderen des Vaderlands is (g) Mr. N. Bonlt, Verklaaring der Unie van Öï« reebe art, 1. §. i ten vervolgen, en hy,zou het ook gedaan hebben, indien er iets van te bekomen was geweeft. Terwyl van de andere zyde de ingezetenen der Kleine Steden voordvoeren met de oeffening vaa de niet langer hun verboden jagt, §. X L V. Het getal der genen, die een geheugen hebben van het gene zy zelfs in en kort na den jaare 1708 , hebben gezien en gehoord , zal moogelyk hier niet groot meer zyn. Maar honderden zyn nog in leven , wier geheugen, van eigen bevinding, veel verder gaat dan het Placaat van Hun Ed. Mog. van den jaare 1724 , gevoegd achter het Landrecht, N. 73 , waarby allen voorigen Placaaten , in welken is herhaald, het Conditioneel verbod van jagt, aan de Kleine Steden en derzelver burgeren , byzonder die van 1658. 1671 en 1706, hier vooren gemeld, I 4 wordt  C 136 ) wordt ge-inhereerd. Echter wierden de Kleine fteden en derzelver burgeren daar door , in de oeffening van hun recht van jagt, niet verhinderd. Hunne overgegeeven Deductien en bewysftukken waaren , zo men meent, ook op zich zidven hier toe genoeg. Ook, dewyl Hun Ed. Mog. die Deductien , zonder iets te bellis, len , heten beruftcn ; zo volgde , om meergemelde reden , dat Hoogft Wezelven hen in de oeffening der jagt lieten voordvaaren. Dit Placaat van 1724, met zyne gemelde Inhefie, tot de voorgaande Placaaten, is wederom woordclyk uitgegaan den 8- April 1732. Vervolgens is.by de Placaaten van den 17. April 1734 en 18 April 1739,, ook wederom vaftgefteld , dat de overige Placaaten , over het ftuk vair de jagt Ge • emaneerd, in haare kracht zouden blyven, ..voor zo verre daar in, door de laatstgenoemden , geene verandering wordt gemaakt. Maar dewyj. de afdoening , op de overgegeeven Deductien , te rug bleef ;* zo wk rd dan zyne mede Burgermeefteren gefchfieo* Ven , hier by on Ier N. 21. la het vjnnis van dm 10. Febr. 1687 hier by onder N. 25 , ten tyde van het Stadhouderfcnap van Koning William geveld , worden alleenlyk aangehaald de Placaaten van Ri d.en Sted. van de jaaren 1628. 1648. 1658 en 16-71. en de boete,daar by vaffij geftefi , was ook in het Proces gevorderd en is in die v ->.uis gewaagd ; doen niet de daar van v irfchilieri Ie bo;te in het Placaat van Koning William uitgedrukt. Dit zou niet beftaanbaar zy 1; in liep het Placaat van Koning William van den 1 si 1675, over de jagt , zou hebben ftand gëgr ;epen. De Refolutie van Hun Ed Mog. van den 20. April 1686, meldende van het breukyi mar de Placaaten , vertrouwt men, geen. ftaeaat van Koning William , waar in de breu-  ( »43 ) breuken verfchillen van die , weiken in alle andere herhaalde Placaaten zyn vaftgefteld, te bedoelen. En eindelyk, indien in het voorfz. Placaat van Koning William door de Groote Steden was bewilligd ; en dus het zelve ftand gegreepen hadde : dan was er, zo als reeds gezegd , geene ftoffe van verfchil, tulfchen de Edelen en de Groote Steden, omtrent het recht van jagt meer over gebleeven. Daar, in tegendeel blykt, dat het verfchil tuffchen de Ridderfchap en de fteden omtrent de jagt, op den 3. Febr. 1679, nog niet was weggenomen ; zo als te zien , uit de Refolutie van Ridd. en fted. van dien dag, alwaar ook de middelen, beraamd , om dat verfchil ten einde te brengen , werden gemeld , hier by onder N. 22. Zynde wyders , volgens het Regifter der Refolutien van Ridderfchap en fteden op den a. April des zelfden jaars, de Heeren Drollen van Zalland en Voilenhove , en de Heeren Ripperda en Pallant Gecommitteerd, om met de Gecommitteerden van de Steden te Confereeren , over de Orders , te maaken in 't ftuk van de jagt, waar toe de Heeren van de Steden mede eenigen uit de hunnen zouden benoemen. Voords, aan het hoofd van het Placaat van Koning William van 1675 worden onzè Hooge Heeren Staaten niet genoemd anders dan toen dit Placaat op den 11. April .1748. is uitgegaan, als wanneer aan het hoofd van dien is gelleld : Ridderfchap en Steden de Staaten van Overyffel dóen te weeten , dat wy, op Hoogwys Advys van Zyne Hoogheid den Heen Princs van firange en Nas-  ( 144 ) NaJJauw onzen Erffladhondcr hebhen goedgevonden, enz. Uit het voorzeide mag men beflüiten, dat Koning William , ziende' dat in deszelfs Placaat niet door Partyen wierd bewilligd , noch dé eériigheid , het roemwaardig en eenig oogmerk van Zyne Majefteit, daar door bevorderd ; vervolgens andere middelen van verdrag heeft uitgedacht , waar omtrent het gewag van deezen Vorft, op dien tyd , in de voorzeide Refolutie gemaakt, deszelfs loffelyke verdienften in dee1 zen niet onduifter te kennen geeft. Die verfchillen der Ridderfchap, met de drie Groote Steden , zyn eindelyk blyven fteekeni en de Steden , des niet tegenftaande , in haar recht en bezit gebleeven (k). §. X L I X. Aangaande de rechten van de Kleine Steden, met betrekking tot de jagt , is ook nog aan te merken , dat men tot nog toe niet kent eene wet van Ridderfchap en Steden, volgens welke de boeten , tegens de overtreeders, die ontkennen , de jagt geoeffend , of in 't gemeen iets gedaan te hebben , 't welk by de jagt Placaaten is verbooden , nu niet meer in het Gerichte van den dagelykfchen Richter, maar in het Droften Gerichte , en wel zonder form yan gewoon proces , zouden moeten worden gevorderd, (k) Mr. van Hattum Gefchied. der Stad Zwolle. Deel 4. paf. 127-  C H5 ) derd, cn dc gedaagden daar in gecondemneercL Door zulk eene wet, zou , onder anderen , de Magiftraat der ftad Oldenzaal het recht, om , als van ouds , over boeten van de jagt, door hunne ingezetenen verbeurd , te vonnilTen, verhezen , en daar in tegen de Land - Drosten, als Richters , zitten over eene zaak , waar in zy zelfs geheel eu alleen belang hebben. Hier door ook zou , in-zo verre , worden vernietigd hec Landrecht Deel 2. tit. 23. art. f. gebiedende , dat de Droft en fullen , in cas van Oppofitie geene groote noch kleine breuken invorderen , of executeer en, dan by ordre en manier van procedure voor des deïinquants ordinaris Gerichte, of daar hy de misdaad zal hebben moogen begaan , ende verwachten daar op advys van Rechtsgepromoveerden. Zulk eene verandering fchynt ook , zo als reeds gezegd, niet de wil van Hun Ëd. Mog. te zyn in de Refolutie van den 20. Maart 1751, .»alwaar betrekking wordt gemaakt tot Hoogft derzelver Refolutie van den 20. April ióS'ö, en tot het Placaat en Reglement op de jagt 'van den 11. April 1748. In dit laatfte wordt niet gewaagd , waar de Fifcaals de boeten Zullen ei* fchen ; doch in de voorzeide Refolutie van den 20. April 1686, wordt valtgefteld, dat de Drosten tegen ingezetenen der Kleine Steden, zich beroepende op hun recht tot de jagt, niet ge* houden zullen zijn, daar over, pleit te voeren; maar hen de plano moogen breuken. Want aldaar wordt gelaft , dat de Kleine Steden zich 'van de jagt zullen onthouden, tot dat zy haaü xecht daar toe naarder zullen hebben belt wee-  ( 146 3 weezen en daar óver by Ridderfchap en Steden zal zyn geoordeeld , en dat, zo lang zulks niet voorafgegaan zy ; indien iemand van de Kleine Steden , of haare burgeren, het jaagen mogten onderneemen, dezelven door de Heeren Drosten, de plano , naar de Placaaten zullen moogen worden gebreukt, zonder dat die Heeren zullen gehouden zyn met de overtreeders, daar over, pleit te voeren. Men vertrouwt daarom , dat, dewyl geen ander believen van Hun Ed. Mog. blykt, gelyk men ook vertrouwt, dat Hun Ed. Mog., hier in, het recht der Kleine Steden en het Landrecht gelieven te behouden : derhalven het gene , waar over , volgens deeze Refolutie van Hun Ed. Mog., geen pleit behoeft gevoerd te worden , nadrukkelyk daar by is bepaald tot de vraage over het recht dei' Kleine Steden en derzelver burgeren van te moogen jaagen, en dat, niet tegenftaande die vraage , de burgeren van de Kleine fteden , zich daar op beroepende , zonder form van Proces, zullen worden geëxecuteerd. Gevolglyk, dat, omtrent alle andere vraageri, het Landrecht onverminderd blyfa De tydelyke Land-Drollen hebben , ten tyde van het Emaneeren van het jagt Placaat van den ii. April Ï748, begonnen , om, in alle gevallen, zelfs als Richters te zitten, over zaaken van boeten wegens de jagt. Ook is de Magiftraat van Oldenzaal toen door den tydelyken Land-Droft van Twente , uit haar oud bezit van het yken , dc-r ellen, maaten en gevvigten, uitgezonderd van de kooren maaten, gefield ge-  ( 147 ) geworden. Doch men vertrouwt, dat deezs dingen , onder liet wys beleid van den tegenwoordigen Heer Land-Droft, op voorgaand te bekomen beter bericht, fchoon Zyn Hoog Geb. Geftr. het ambt van Droft , by de aanvaerding yan dien , daar mede behebt geyonden heeft, eindelyk zullen ophouden. § L, Van het recht en bezit van yken der ftad Oldenzaal is gezegd , maar nog niets getoond, Eigenlyk was dit ook niet noodig, Want het is bekend , dat de tydelyke Droft eerft , na het Jaar 1748, de Regeering deezer ftad uit datbe? zit gefteld en zelf het aanvaard heeft. Doch om de zaak uit haar beginfel na te fpooren , moet men in het oog houden , dat het ambt der Burgermeefteren, van zeiven, het recht van yken ten gevolge heeft, om zulks in perfoon of door hunne gezwooren dienaaren , dig te Oldenzaal zyn de Markmeefters, uit te voeten, §• L ï. De Landsheer, Ridderfchap, en Steden hebben , van ouds, de Regeerders deezer ftad erkend voor Burgermeefteren, Schepenen en Raaden: benaamingen, die de onderfcheidene foorten van hun bewind te kennen geeven; fchoon. veel tyds ook alle deeze Regeerders , onder een van deeze naamen , voorkomen. Want hunne bedieningen , die wel eer door onderfcheidene K 2 per-  ( H§ ) perfoonen wierden bekleed , zyn reeds federt eeuwen, te Oldenzaal, aan alle zes Regeerders der ftad gemeen geweeft. Dat de Twentfche Steden tot alle deeze drie ambten dezelfde perfoonen hebben benoemd, zulks kan zyn veroor* zaak, toen aan haar de aanftelling haarer Schepenen is toegedaan geworden ; zo dat zy der* hal ven dezelfde perfoonen tot alle drie ambten konden verkiezen, indien zy wilden. Daar in tegendeel , oud tyds , de aanftelling der Schei «enen voornaamlyk aan den Vorft of Landsheer behoorde (1). In laater tyd echter, wierd der? zeiver aanftelling fomtyds door den Landsheer aitdrukkelyk voorbehouden. Hier van zyn voorbeelden in brieven van de'jaaren 1294 en 1364 (m} te vinden, §. L I I. Tot het ambt van Schepenen behoort de be* fliffiag van pleirzaaken. Dit ook fchynt het woord Schepen aan te duiden : wyl het oude woord Schapen, Schepen, nu Scheppen , in eenen overdragtelyken zin, wierd gebruikt voor Oordeelen (n). Maar het Ambt van Burgemeeftefteren en Raaden betrof van ouds het bezorgen (1) Dvmbar Kerke!, en Wereldl. Djv. Boek I. Hoofdjl, •9. paf. 53 & 54-; £m,j Matibceus de Nobilit. Lib. 3. cap. 1. psr. 829 & «36 &c. ,'n) Ten Kite Nedetd. Spraak* Deel 2.,proeve 1. in ;s woord Süi.i i.p.  '( H9 ) gen van voogdyen der minderjaarigen, en dei Stadszaakcn: als zyn het maaken der muuren en grachten: dat er goed vleelch en goede wyn worden verkocht: dat de prys der waaren behoorlyk worde gefield: en dat- de rechte maaien cn gewichten niet veranderd worden, enz. (o). Tervvyl men voords, aangaande het onderfcheid tuffchen de Burgemeefteren en de Raaden, nauwkeurig bericht bekomen kan uit het Saxifeh Weichblld (p), 't welk ons leert, dat de Raaden zyn de Raadslieden der Burgermeefleren. Men voege hier by den brief van den jaare 1294, boven uitMatthams de Nobilit. aangehaald , in de woorden: Voort fo fullen die gemeene borgers alle jaer, op den Heyligen Cruysdach , als die Schepenen gekoofen fyn , kiefen twee mannen uytten Borgerenende die vier, die daer dan gehoor en fyn , fullen kiezen eenen Borgemeefier ende twee Raetsmannen. De Burgermeefteren waaren derhalven, die in der tyd, de uitvoering van het voorzeide bewind in handen hadden , en de Hoofden van hunne Raaden. Hierom worden zy, hoewel niet naar de rechte betekenis van het Latynfche woord, ook wel Proconfules genoemd, en, in tegenftelling van dezelven, de Raaden, Confules (q). §. LUI. (o) Dumbar Kerkl. en WaereUl. Devent. 'Boek tt Hoofd/l. 9. pag. 60. nat. F.' ( p) Art. 19. 42. 43. 98 en de Glojfen aldam\ (q) Mattbteus de Nobilit. Lib. 3. cap. 2. pag. floa. K 3  ( 150 ) J. UI L Niemand zal in twyffel kunnen trekken, dat tot de uitvoering yan het bewind der Burgermeefteren , over het niet veranderen van de maar ten, en gewichten, behoort het beproeven en merken derzdven; het zy door een genoegzaam kenmerk , welk zy van zeiven draagen , daar van op te geeven ; het zy door een kenmerk daar op te zetten. Dit toch zyn de middelen, waar door dat bewind wordt uitgevoerd. Zy behooren derhalven aan de Burgermeefteren , die dat bewind hebben. De aloude wilkeuren der Stad Oldenzaal laaten ons hier ook niet le/ dig. Want men vindt 'er verfcheiden artikelen , die de deelen van het gemelde ambt van Burgermeefteren betreffen : onder anderen, is aldaar, ten aanzien van de maaten en gewigten vaftgefteld: Weert faecke dat jenich befunden •worde , die ander maethe hadde , dan Bonfche vnaethe en recht gewiekte, die fall daer umb gelden Jladts hoge/is kacr, fo vaecken als datt gefchuet. en wyders: i| by het poinct van gewiekte en maete géaddeert, dat niemandt nae dujfen dage ennige jleencn tot weegen fal gebruicken, dan fohhn daer tho gebruicken looth, tin, iferwerek offtt andere materialen mit Stadts Wac■pen getektnt , by die poene van Jladts hoogjle koer. .Hier mede is kortelyk verhandeld het gene, in den beginne, is voorgefteld, inhoope, dat, in deeze Verhandeling, behoorlyk zal zyn gepoogd,  ( tf* ) poogcl, om te beandwoorden aan de voortreffelykheid der Stofte van de rechten en vryheden, die daar in, met veele bewysftukken en bewysredenen , zo men vertrouwt, beweezen zyn. 6 E-   Bladz. i BEw"YSSTÜKKEN Tot d ë Verhandeling over het HECHT der JAGT, enz, ' HECHT der JAGT, enz» N° i. C O P I A. ^iï7'Y gemeine Ridderfchap van Zallandt van Vollenhoe» ende van Twenthe , endewy Stede , ais Deventer , Campen, Swolle ende Oldenfael, doe kondt allen, aen ghenen die defe tegenwoordige brieve follen fien, oft hooren lefen, ende den dat ons andraget off aendra» gen mach in toecomenden tyden , want wy den Edelen Heern Roeloft van Diepholt, Poftulaet tot ter Kercken van Utrecht onfen Genedigen Heren, vermits macht det Poftulacien, eendrachteiicken tot eenen Heern ende befchermer angenommen hebben, ende in deler anneminge hem gelavet hebben te holden ende by te blyven ende te befchermen k met rechte ende met machte, nae allen onfen vermogen, foo lange dat die voors. onfe Genedige Heere, dat Godt verbiede, ons afFgewyfet worde mitteil rechten oft" dat hy ons met machte omdrongen worde, Ende went onfe heilige Vader die Pawes tegens die Voors. Poftulacien verfien heeffc fo wy verftaen Heern Sweder van Culenborch van der Kercken van Utrecht) dat een grooten verderfflicken ende onverwinlicken fcha* den der Keickeu eade des alingen Stichtes van Utrecht  ( * ) ende (onderlinge der lande an defe fyde der Yfelen w«fen lolde , off dele Verüenunge ofF provifie van weerden weer, fo fe niet en is om reden ende faken willed in der Appellacien daer van gedaen , befchreven, ende anders daer toedienende, nisr omme te wederfhen die lasten ende vrefen des verderfflickén fchaden voors. So Jiebben wy Ridderfchap ende Steeden voors. vnit voordachten finnen ende wel beraden moede met malcanderen eendracht gemaekt, ende ons hyr inne ende in .punc•ten naebsfehreven toe finnen veroonden by onfen Heern Voors. te blyven ende te holden als voors. is, ende t'fementücke te weerlraende en te weerende die laste ende vrefe als voors. is, Ende laven daerom Wy Ridderfchap vooi ons fel ven ende onfen Erffgenamen ende Naecoemelingen male den anderen ,ende den Steden voors. hoeren Borgeren ende Onderfaten: Ende wy vier Steden Voors. laven voor ons fel ven èllicke Stadt voor oer Borgeren ende Onderfaten tegenwoordige ende toecomende elcken van oer Ridderfchap ende van anderen Steden van ons in delen Saken voor ende nae gefchreven, niet van mal» canderente fcheyJenin gheenrewyfe fo lange die geduiren fullen , Ende off ons famentlick off eenich van ons byfonder , vermits defen faken, als voorf. is, nu off hyr nae eenigen laft off hinder aenquerrie off gefchiede uyt machte off rnit rechte geeftlick off werltlick, off anders woe dat by conimen mochte , dn fullen wy fementlick vervolgen fonder eenich verfuym opts Landes Coilen, ende dat wy daer in malcanderen behulpich ende geradich fullen wefen , ende dat helpen uytdragen, weren ende wederltaen met allen dat wy vermogen , fondes eenige weer van Rechten off anders daer inne te vinden off focken in eeniger wys, daer wy die een den anderen dat mede breken mochten, ter tyt dat defe faken voors. jreè'ndet fullen wefen als voorf. is, Ende wes ooek onfe Genedige Heer Rchtet ende Claert mit ons voors. nae gewoonten ons Landes, dat willen wy ftantachtig hebben ende holden onverbraken vau eenigen Pleeren naecomc . ie. Oock laven wy, wie onfen Heeren voors. verleecht by rade der dryer Stede van Sallant, Deventer Campen en Swolle , van eenigen Amptluyden off dat defelve Stede voors, yet verlegheden in ksten onfes Hee- tsa  (.5 > jen ende des Landes, dat wy dat fullen helpen uytdra« gen , den die dat fo verleghet hadde datfe het hoer we* dercrygen, Oock follen wy den ghenen die der Appelatien önfes Heeren, ende der Steden adheiieren van der Paepfchap helpen verdedigen ende befchermen , gelyck Ons felven , Ende weert fake dat onfe üenedige Heer voors. ons fomit recht affgewyfet worde als voors. is , off dat hy Kier cn binnen mit willen van ons laten woldedes wy hiët en hapen off dat he afflyvich worde , datt Godt Verbieden moete , fo en fullen wy nochtans fementlick off nymant van ons voors. gheenen Heeren annemen off in dit Lant voors. geheugen te commen off hulden off ontfangen wy en doen dat eendrachtelickcn voors. Ende Wy elck van ons byfonder, en fyn walbeforget met goeder wysheit ende qnytafcheilinge van allen faken gefchiet voor fynen tyden van den ghenen den wy dan tot eenen Heeren aennemen folden van Geestlicke ende VVertlicke faken ende lasten hyr van ruerende ende anders all ende een iegelick punct byfonder als voors. is , hebben wy •.Ridderfchap voors. male den anderen, ende den Steden Deventer Campen Swolle ende Oldenfael en oeren borgeren ende onderfaten' tegenwoordige ende toecomende, ende ellic van hem byfonderen, Ende wy Stad* van Deventer hebben der Ridderfchap voors. ende den Steden Campen Swollé ende Oldenfael ende oeren borgeren ende onderfaten ende ellick van hembyfunderen , Ende wy ftadt van Campen hebben der Ridderfchap ende der Steden Deventer Zwoll ende Oldenfael ende oeren borgeren ende onderfaeten, ende elck van hem byfondereq, Ende wy Stade,-van Swoüe hebben der Ridderfchap, Voors. ende den Steeden Deventer Campen en Oldenfael, ende oeren Borgeren ende onderfaten, ende ellick van hem befunderen, Ende wy Stad van Oldenfael hebben der Ridderfchap voors. ende den Steden Deventer, Campen , ende Zwolle ende oeren Borgeren ende onderfaten , en ellick van hem byfunderen gelavet ende laven fementlich voors. mit defen brieven in goeden trouwe by önfereereh vaste Stéde ende onverbrekeliek te holden, beholtlick allicke wal der verbont brieve van den lenen in hocre macht te blvven , Ende oock weert fake dat i^e rvidderfchap uyt Drenthe off dis van Groningen meA 2 d*  ( 4 ) de in dit verbont wolden weefen , fo moegen fïe fement' lick off eenich van (>en allen een transfix hangen an défen brieff. Ende off defer brieve eenige verlaren worde off Segele an te breke off gebreke , wue djt toe queme aliickc wall fullen defe tegenwoordige brieve een off meet die men bedde ongecanoe'liert in hoere volre macht blyven fonder eenich- arch off lifte, off nye vunde off eenige ander faken van recht off ander behelpinge daer inne te foeken off te vinden in eéniger wys daar men deze brieve mede breken mochte, Ende des toe eenen Oicunde , fo hebben wy gemeene Ridderfchap voors. gebeden Freederick vanïlckeren geheefen vanRechteren, Joc,n van Bochoiff, Roioff van den Rutenborch, Symoa van der Schulenborch, Heiman Stelling uytSallant, Herman van Kuenre, Geert van Bochorft, Alpher Rocdenk( ck van Volle-nhoe, Egbert van Almelo, Derrick van den Giimberge, Goedert van Langen, Geert van Tye, Joban van Weelvelde, Joban van Bevervoerdei uyt Twemhe, defen brieff over ons te befegelui, dat wy voors. om hoere bede willen gedaen hebben , ende hebben onfe Scgelcn voor hem ende voor ons felven an defen brieff gehangen, Ende wy Schepen ende Rade der Stede Deventer Campen Swolle ende Oldenfael hebben onfe Stede Segclen voor ons ende onfe burgere ende onderfaten mede .an defen brieff gehangen, ende defer brieve fyn iefie alleens fprekende, Gegeven int Jaar onffes Heren duyfjnt vierbonden ende vyve en twintich op Sancl Wil» lebruns dach. Dat defe Copye mitten Originelen bezegelden brief, alwaer jeder onder fynen name de Zegels tot aebtthjen int getal finnen hangende accordiert, betuige ick Richter tot AS» meloe. Z. Rian eken Richter. C Oi  ( r ) C O P I A. XWV gemeene Ridderfchap der Lande van Sallant van Vollenhoe van Twenthe ende van Drenthe Ende wy Schepene ende Rade der Stede Deventer Campen Swolle ende Oldenzae! voor ons ende onfe Borgerc ende onderfaten bekennen in defen apenen brieve' dat wy eenpaerlick met goeden berade averdragen ende overtrommen fyn, op die Appellacie die die drie ftede Deventer Campen ende Zwoile gedaen hebben regen Heeren Sweder van Culenborch, Düerapraeft toe Utrecht, die lick noemt Elect van Utrecht, ende tegen fyne provifie of he die hadde van onfen Heiligen vader den Pawes van Romen op die Kercke van Utrecht, die wy Ridderfchap voors. ende Stadt van Oldenfael metten drycn Steden voors. famentlick fullen helpen uytdragen 'ten uyt. gaenden einde toe, Ende daer en tendes fo en fall onfer ein ghene van alle defer ende gheene voors. Leene ontfaen off Leene dat Stichts Leene is hem beleenen fall laten van den'Doempraeft voors. off van gheenen ande-, ren Heeren die meende gerechtiget te wefen off te werden an die Kercke van Utrecht anders dan van onfen lieven gnedigen Heern Heer Roeloff van Diepholt Poïhilaet toe Utrecht als hy die Confirmatie op die Kercke van Utrecht voors. heeft, die hy off Godt wilt wall crygen fall, Ende wie dat dede des Leene off Leene fullen alsdan terllont vervallen wefen ende erflicken blyven den geftichte van Utrecht, Ende weert fake dat ons eenige vede off laft , geeftl. off weerjtick anqüeme van den Doempraeft voors. off van fynen vrienden off van anders iemant om der Kercke wille van Utrecht, off dat daervan hercommen mochte dat Godt verhoede, dat follen wy mallick den anderen helpen keeren ende uytdragen, Ende dan daer en tendes fo follen wy Ridderfchap voers. buten den Steden voors. Ende wy Steden voois, buten der Ridderfchap voors. gheenen Heeren toelaten anders dan onfen Poftulaet voors. wy en döent eendreen,A 3 " ' te-  ( < ) teliek, daer wy't keeren connen , inet rechten off mej wachten wy en fyn ierften famentlicken ende ellic befonder mitden , den wy toelaten alingcn ende alle wael gefoent vander vede ende Iafterj voors. ende he en heb. be ons allen voors. oock eerften onfe Leene beleent ende alle anfprake quyt gefcholden ende mallick broekeloes. op fyngoet Leene ende eigen verfoentfondereenigerhande argelift, In oercondt des fo hebben wy gemeene Ridderfchap der Lande voors. gebeden Frederick van Hekeren geheiten van Rechteren , Johan van Bochorft, Roeloff van den Rntenborch , Symon vander Schulenborch, Henrick van Effen, Herman Stelling uyt Sallant. Her, man van Cuinre, Gerit van Bochorft , Alfer Roedenkoc van Vollenhoe, Egber* van Almelo, Derrick van den Grimberge, Gadert van Langen , Gerit van Thye, Johan van Welvelde , Johan van Bevervoerdc uyt Twenthe, Johan van den Cloofter, Arent van Steenwick, Berent van Munfter, Johan Clenck uyt Drenthe, defen brieff over ons te befeegelen , dat wy voors. om hoei bede willen gedaen hebben , ende hebben onfe Seegelen voor hem ende voor ons felven an defen brieff gehangen, Ende wy Schepenen ende Rade der Stede Deventer Campen Swoll ende Oldenfaele hebben onfer Stede Segelen voor ons ende onfe Borgeren ende onderfaten mede an defen brief gehangen , Ende defer brieve fyn twie alleens fpreekende, Gegeeven int jaer onfes Heeren duyfent vierhondert vyff ende twintich des fevenden dages in Augufto. Dat defe Copye mitten originaelen bezegelden Brieff, alwaer jeder onder fynen name de' Segelen tot 23. int getal, finnen hangende, accordiert, betuige ick Richter tot Almeloe. Z. Blancken Richter,  ( 7 ) N<\ 2. Ex A. Matthsei tracl. de Nobilit, Lib, 3. cap, j, pag, 896. &c, TN NOMINE DOMINI AMEN, Per hoe prsefens publicnm inltrumentum cunctis pateat evidenter, & fit notum, Quod anno a nativitate ejusdem millefimo quadringentefimo, quinquagefimo nono, indictione feptirna, die veroSabbatbi, Septima inenfis Julii, hora quinta poftmeridiem vel circa, pontificatus faneiisfinii in Chiifto Patris ac domini noftri Domini Pii divina providentia Papas fecundi anno primo, coram Rgverendo in Chiifto Patre& Domino noftro David de Burgundia Dei & Apoftolica: fedis graliaEpifcopo Trajecïenfi in noilrorum Notaiiorum publicorum, ac plurium notabilimn virorüm ibidem aftantium prsefentia perfonaliter conftiiuti Venerabiles ac circumfpefti viri, Domini Ghyjbertus de Brederode prapofitus & Archidiaco< mis majoris & Sancti Salvatoris, Johannes Proys ejusdem majoris Decanus, Wouterus de Gouda Sanctr Petri, Adulphus de Rutenborch Sanftaj Mariae prapofiti, 'fbeodoricus Gr3\vert -Decanus difta: Salvatoris, Henricus de Oven, Gerardus de Groet, Alphsrdus de Montphorde, Johannes de Drakenborch, Hermannus de Reno, & Jo» hannes de Schiedam Trajeftenfium ecclefiarum Canonici ex parte earundem ecclefiarum. Nee non Strenui Sc Generoil viri, Henricus de Cronenborch miles Jacobus de Nyevelt, & Walterus de Yfendoern Armigeri ex parte Miiitia; Patriee TrajecTiénns Citrayfelanas, ac providi & difcreti viri Johannes de Rynefs, Folpardus de Ainerongen, Burgimagiftri, Erneftus de Drakenborch & Bertolomeus de Nyevelt confules & reeïores pro tempore Civitatis Trajeélenfis ex parte diclae civitatis, Ac etiam ge» nerofi viri Theodoricus van der Sculenborch, Rodolphus Houdenberch , Gerardus de Yfelmuden, & Hermannus Hagen ex parte Militias Tranfyfelanis diiïlaa Patriie Tra. jeftenfis , Nee non Theodricus Splycelof, Henricus de Deutekom Daventrienfes, Petrus Lubberd, Johannes de Veno Campenfes, Henricus ten Water, Magifter JohanA 4 ces  ( 8 I «es de Yert Swollenfes, Hermannus Scaep & Lubbertu? dia» _ Patri* rranfyfulai» deputati ad infra fcripta pro fe ft fuis Patri» Statibus Trajectenfis tam pitra quam ultra Yfelam per os prasfati Domini Johannis Proys Decani retitarunt ibidem nonnullos traftatus pridem inter prasfatum O- iï , 1 U P ar'am TW^n» pro confervatione co c ó i! att,nemi!s,: P«tibqs ex altera habitos & ttno. m h'npnm,S V,dGllclet ipfe Dominus David tenquarn Dommus acceptabit dominia opidi de WVck J Tnl n! • dom,I!us «wtur, homagiaft feuda, qu* a dicl s Dommus obtmentur , fuis VafalÜs concedet Item d.fponet tonquam dominus de H 25S' £ Duer&2Spfantibus- Itera dum i» c^«> cie uueiltcdcn iefidens fuerit in fuis literis fcribi faciet ?e WVC-'" Ctemtftr0t P ?^ft^ & °S*> nollrcj in dS Onido ? w'e ^ im;effiri' acrecipi&admitti rroi,fi' ï* ^yC'; CUm fl!is Ü0™niiS & attinentiis acCaft a de Du X ï *ï?^t Kem °Pidura de dAI?.uerft?clel? & Abcoude cum fuis domihiis & tttjnenms fidel.te. confcrvabit. & ab ecclefia fua Tra ec- S(£r£3££hS <1UOd h°C DeP^at"sStuu,nJS béret & dS«£n« 'AP^ Juramentl™ fi«™ addicere deneict K dignaretur, Adjungens idem Dominus Tolnnnes ibidem a»a,„itas „re >ofrió>bltePÏS S™""  f 9 ) H>y den Staten van fine» Lande , Adjnngens infuper, fi fibi aliquid adverfitatis circa pramiffa advenerit , quod hoe fupradiftis fuis flatibus in tempore nunciabit', Requirens eosdem, ut fibi in pramiflis tanquam fidelès fubditi afïiftant, ipfeque eisdam fuis flatibus tanquam bonus Dominus prasefle vellet. Quo audito fupra dicli pro fe & fuis flatibus patrio; Trajeftenfis per os prasfati Dömifil Johannis Proys Decani promiflionem hujusmodi accëpca-> runt , fuaj paternitati regraciautes ac prornittentes eideirt in pramiflis affiftentiam veile facere , prout fldeles fubditi fuo Domino in talibus facere funt aflrifti, Et ex tune Johannes de Rynefs , Burgimagifter fuperiu's nominatus fuppheavit eidem domino Epifcopo in hunc modum : Generofe Domine, quia Civitas Trajeftenfis in inveflitura; difti Opidi de Wyck habet intereffe, petimus bumiliter» ut dies im-eftiturae hujusmodi nobis intimetur, ad finem* quod noitros ad hoe deputare valeamus. Ad qiiod prafatus Dominus Epilcopus refpondit fe veile facere i"ve-' fl;n & recipi in difto Opido de Wyck & hoe die craftina non poffe, fed fe veile difponere, ut inveflitura hujusmodi infra hinc & diem dominicam ad ofto dies proximo venturam fiat, prout in talibus fierï in folitum eft, & con-> fuetum, & diem inveflitura; hujusmodi ipfis intimare eosque & alios quoscunque interefTe habentes ad aftuni hujusmodi convocare veile, ut pnemiffa fi,,nt Cum folemnitatibus in talibus f/eri debitis & confuetis , & tandem poft certos alios traótatus, five colloquia, intervenientes fa;pe diclus dominus Johannes Proys Decanus pro fe & diftis flatibus de pramiflis fic habitis & faftis petiit a nobis N. tariis , yifra fcriptis conjunctim & divifim fieri unum vel plura publicum feu p^blica inftrumentum fe-} inftiumenta. Acïa funt ha;c in Opido de Wyck fupraditlo ibidem in pomerio Magiftri Wilhelmi de Wyck prafenubus ibidem venerabilibus ac providis viris Magiflro Johanne, Müich Vicario Generali , Rodolpho do Berwerden, Magirtro Curiaj, Johanne de Zulen de Atbewifche Dycgravio , Arnoldq de Yfelfteyn Marfcalco Gherardo de Zulen hoftiario , Confiliariis difti Domini Epifcopi.'ac plürihus aliis viris nobilibus, in Multitudine copiofa aftantibus, ad prsemiiTa audiendum vocatis Ft Ego Petrus Piefent Clericus Trajectenfis publicus Impe. A 5 riali,  X 10 i mli, auceoritate Notarius , Quia prasmiflTs recitationi ; petiüom, refponfioni , addiftioni, requifitioni, & per' miflioni omnibusque aliis & firigulis fupra pofitis & confcnptis, dum fic, ut prcernittitur, agerentur & fiercnt Bna cum pronominatis viris notabilibus ailantibus ac notanis publiek infra fcriptis prafens intertui, caquê fic Seri vidt & audivi, ideo hoe prajfens publicum inftrumen ïup per nos eosdem notarios exinde confeétum manu rielmanm de Uflaria unius ex diclis notariis infra fcriptis fideliter fenptum manu propria fuhfcripfi , fimioaue& nomine meis folitis & confuetis fignavi, in fidein om. flium & teftimonium finguiorum prajinilforum requifitus. Lt ego Johannes Yperen Clericus Trajeftenfis dioeceTis publicus facra imperiali auftontate Notarius, Quia prsiniffis omnibus & fingulis, dum fic, ut prsmittitur, fterent & agerentur, una cum fupra & infra fcriptis notanis prajfens intertui, eaque fic fieri vidi & audivi, ideo hoe prajfens publicum inftrumentum per nos notarios defuper per Tielmannuin de Uilaria fideliter fenptum manu mea propria fubfenpfi fignoque & nomine mëis folitis cc confuetis fignavi rogatus & requifitus in fidein ft leftunomum omnium & finguiorum prwUfow* &c  { M ) Uit den Ligger van Copien ter Secretarye der Stad Oldenzaal C O P I A. Erfatne wyfe befundere goede Vrunden. W/ilt dogh die Ridderfchap Iaeten verfchryven , diè " Ghy plegen toe verfchryven om ten Vrydaghe naeftcoemende des morgens te comen tot Bornc om fonderlinge faecken den gemeenen Landtfchap aéneaende hyej inne het befte te docne, Godt Almachtigh lange bevoelen mechtigh ende gefondt; Datum den Sondagh Oculi Anno 1520. onderftondt Johan van Twickelo» D' Opfchrift ïïtn erfamsn wyfen feer voorfightigen gemeenen Borgemeefteren Schepen ende Raedt der Stadt Oldenzael myne befundere guyden frundeu. No. 4.  ( tt ) N°. 4. •Georgien Schenck , Friïicr to Tautenb. Ro. Key. Mat Stath. Generael in Vriesl. ende der Landen van OverjsseJ. perfaeme w'yfe voerficbtige Lieve befundere fo wy van menonge zynnen den Maendach nae Martini toekomende, nementlick den i4« dacb dezer maentNovembns des morgeris to negen uren te Voiienboe Rerfif dach tholden ende Camer Claringe tdoene nae oider gewoenten Begeren wy ende nyet to mynder gefinnen van wegen Key. Mat dat ghy ais (fan ^ vJ{ch™™.™ n\cÏT?iïtV?TtAm 2-" N°vembrisano 35. Begeren Z d,>J1 ?fe,n mïshc)ncn Cedele Willen aeahechten üp die gewoenncke piaeten Tautcnburgh. Opfchrifi. Deneerfaemen, wjrfen voerfichtigen onfen lieven be-  ( w ) N°. 5. jperfamewyfe ende vurfichtige byfunders guede vrns-' de. Naedem Burgemeisteren ende Raidt der Eerfamer Stade Lubeeck, alfe die averste ende thoeft van dei Diietfcbér Anze enen gemeenen Handsdach nae Pynxteren tokomende bynnen Lubeck, omme etlicke noittruff» tige artikelen der Anfe berurende aengefath hebn , daer up nu lest verleden een particulaere bykumfte up Michaelis geholdcn ys worden des Coelfchen derdendeels vander Haufe bynnen Collen , denn wy befandt, ende U. Er. foe voell moegelicken daer inne verdediget ende voergeftaen hebn, Üick foe leyder onfe Gen. Her Stadholdcr in kort verruckten daege nae den willen Gaedes verdorven ys, waer up wygenoediget werden metbehoerIickesprovi(ie toe gedenckeri , Omme defe Lantfchap ende Steden met gueder eendracht toe verbinden ende malkanderen elck in 't fyne ende tot befcherm orer privilegiën ende gerechticht te helpen hanthaeven, ende omme voert toe averiegn alle andere noettrüfftige unfer fteden handelinge ende walvaert. Soe ys onfe vruntlicke begeerte U. Er. oere gefchickte Raitsfrunden nu een toekomenden donerdach smorgens te o uuren hebn willen voer Swolle int Berche Cloester vullenkomen macht hebbende van die vurs. artikelen ende andere entlicken toe beraitflaegen tot Confervatie unfer Steden privilegiën ende gerechticheden. Des wy ons alfoe tot U. Er. genfelicken verfien ende verfchuldens altyt gerne tegens die», felve U. Er. die Godt Almechtich lanck falich ende gefont bewaren moet. Gefcbreven undert Secreet der Stadt Swolle , dat wy Samptlicken hyr toe gebruiken. Gefchreven den asten vridach in de vasten Anno ende 40 Burgemeisteren Schepen endeRaidt der drier Steden Deventer, Campen ende Swolle. Opjchrift. Dem Eerfamen wyfen ende vurfichtigen Burgemeisteren Schepen ende Raidt der Stadt Oldenzaell onfen by-i fonderen gunftigen gueden vrundea.  ( 14 ) N°. 6. Uit den Ligger van Copien ter Secretarye der Stad OJdenzaaJi A ftno 40 den io February fint etfcliennen in Barch Cloo. t ftev die gefcbickten der dreer Steeden f Deventer Campen en Swolle als nemptlyck Mr. Geert Swaefken • Jan van Dotfekem , Geert Loefe , Henrich Tumertorff' Thomas Knoppen, Jan van Marfe , ende hebben a'daer den Gedeputeerden van den Cleynen Steeden der dryer Lande Sallant Twenthe en Vollenhoe desse naebes art Jtfje vrundtlyke erbiedinge tott confervatie eens ydereii fyns privilegiën , üfantie en gerechticheyt voorgegeven mitt begeerten , dat die Eene den anderen daer innè gdoofflyken wil helpen hand holde» , ende befcbermen als dat behooren. In den Eerften Alfoo onfen Gen Heere Stadholder, nu leeder in Godt verdorven is, ende by Ordonnantie van Keyf. Mait. onfes aldergenedighften li/, ven Heere deffe Landen en Steeden , mett een nieuw btadtbolder provideert, en verfien folie worden, dat fich Diemandt van Cleynen Steeden met ymant wolde verplichten, noch Verbinden, ofte andere bewyzen daer dorgh dart felve Groote en Cleyne Steden een ygelyck ' an 't fyne vercortet ofte verachtet mochte worden dan lullen malkanderen by plichten ende helpen fterken in haere privilegiën ende reghtigheeden tot welvaer der eemeener Lande. fa Ten anderen alfoo dagelix by die Amptlüyd'en ende Scou ten m den Lande en Cleyne Steden, die drie Steetien borger met onbehoorlyeke befaete, contrarie der- ■ & verprivlegien, ant Recht gedrongen worden, dat d3 und fullen die van Oldenzeel ten naeften Rechtdai.ga, die vuytgefcieven fa! Worden, daer op antworden. Copie. Vor euch den Welgebornen Heeren, Heeren Joban van Ligne Grave fu Arenberch &c. Cae. Mat. in dea Lande van OverylTel Statholder &c. erfchynt Anwalt des Edlen und Erentfeften Goeswyn van Raesfelt zu Raesfeit Drollen des Landes van Twenthe, und uberghift amptz pfiichts und eydtz halben in namen und von wegen, Coe. Ma'. zu Hifpanien &c. Seins allerg. Heeren nachiolgende clachartickel gegen und wedder Burgermeefteren Schepen und Raedt des Stad Oldenzeel enz. QClaufula concernens) 13. Setz demnach anwalt gedachts Drollen ferner in der gefchicht waher das wie wol die Jacht allein der hooger Ubricheyt und wen es Coe. Mt. verlehent, und aldes daer zu berechtiget fein , zuflendich fey, das gleichwol Burgermr. und Raedt zu Oldenfeel gegen E. G. in Stat Coe. Mr. verboth und befellich vor und vor bis an heutigen tag als zu der jacht nicht berechticht, rehe, hafen, hoe- v ner und ander wilde thier mit gaernen hunden und anderen inftrumenten gefangen. 14. Item wahr das der Droft, E, Q, bevelich nach> B 4 up»  ( H ) underftariden etliche burger binnen Oldenzee! angctzoge». ner jacht halben durch feinen Vulmechtiger bic burgermr. Dafelbft anghieben und begeren lallen irer burger dahin zu halten und zu berichten, der imgeburlicher und unbefuechter jachten halben abdracht zu machen und fich hinfurder aller jachten gentzlich zu enthalten. 15. Item wahr das dar aufF die Burgermr. den Vol-" mechtigen des Drollen zur antwordt gegebcn das fey den Droftcn van wegen der hooger Obericbeyt keiner Corjeftion oder abdracht zu machen gefhidich weren, und daneben meldende dat fie iren burgeren felbit die jacht verbotten, uijd in fal ire burger daer baven gedaen hetten, das die correétïon nit den Droiten , fonder innen zuftendich feinfolt, nit zu geringen veracht nachtfiiFund ichaedcn hoichftgem. Co.e. Mat, unj jf q.> 16 Item wahr das defen allen onangcfeben Burgermr. Schepen und Raidt zu Oldenzeel gegen E. G. letzft mandaet und befellich kurtz vérgangenér tagh zeven rehe in der Coe. Mat. jachten fangen IaiiTen, alles zu veracht EG. pubhcirten mandaets und der Coe. Mat. wiltbanen ingnit. enz. Teghen und wiedder des Erenveften Erberen und trommen Goesvvyns van Raesfelt Drollen des. Landes van Twenthe Clegersbefchuldinge, und klachte, der Burgermeefter Scheeppen und Raedth. der Stack Oldenzael Erwerern, koertthe waerachtigL exceptie unde tegenbericht. Exceptio contra Libellum. "pdele und Wolgeborne Grave tho Arenborcb &c. Con. f-~< Mar. ro Hifpariien inden Lande van AveryflelStadtholder &c. Ghenedige Her, Anwaldt der Vurmechtrger Ge-  ( *5 ) Geranten Borgermeeiler Scheeppen und Raedt der Stad» Oldenfael uih gehieten der felven, enz. (Claufitla concernens) Item exeipieret tegen den iaden, dat beclaegden indien anders folden gedaen hebben, dan zie van olders berechciget und gewoentlick geloevet anwalt mit nichte wahr. Item den i^eu geloeft er wahr. Item den isden geloeft er tom dele wahr. Averil das er nicht gèleube die Beclaechde indien jchtès gedaen hebben ,' to eeniger veracht nachteel unde fchaeden Co>. Ma', und U. G. funder to erhoïdingcoerer gewoentliken rerechticheit. Item tegen den fefteenden, dat er derfulvlgen enholt nicht gleube wahr zo fyn, uthgenpmmen dat na oider gebruck fodane 2 rhe gefangen. Item GoelTen van Raesfelth Droftli und Ampttnan van Coe. Mat. in den Lande van Twenthe gift onderdenichlicken tkennen , fettet und fecht wie dat die Sthepenne van 'Oldenzael fuftineeren dat enz. (Cldufufa concernens) Thom derden dat dje Edel] und Wolgebooren unfe Ce. nedige Heer die Grave van Aremberch Stadholder &c. hier voennaels toe meermalen an dem Droften vuirf. gefchreven und ernilelick bevalen in Stadt doemaels Keyt. Mat. aat gemelter ürotlh in allen Kerfpelen fyns bevalen Droilamptz folde laten kundigen und gebieden, dat niernantz geen Reden, Hazen, Veitboender, Coerhoender oder ander dergelickeu Wiltbraeth fchieten oifre ingaeren, panden, neitten, ftjicken, Happen ofi't kuilen vangen ader verdeilgen folde, by zekeren penen' daer mir ó altoes (wie fie eek noch)' bes an ilat Sticht van Mm fter, an der Graefïchap Beuthehn-, en GraefCchap Srenforae, die alle dre grenfèn an dat Gericht van Aldenzal hebnen Reen, wilde Zwyn &c. gejacht/mit honde winde, en pande, Item haefen met honde enn winde (want datroerjagen (fj der haefen van den Schepen verboden by brocke) Item im gelickens Veltboender, Korrehoender enn ander /legende wilt gefangen enn gefchotten hvr yan die. warheith, tfeggén, umme Godt en recht, Tonari Lanfinck bedaget alfe recht olt omtrent dre enn tfeveotich jaren tuget negeft zynen gedanen eede, dat die hoic* iett de tith dat he tho Aldenzal is gewelf nicht mehr dan vift got gulden plecht thebben , dan daer ftondt noch gnade by, Up den anderen artickell tueget he dat 6m daer nicht van voer en fteedt. . Dem derden artickell bekent hie alfo wue hie in fick is, warachtich tfyn , Otto Menfiock olt omtrent Sn Jaren tuget nha fynen gedanen eede up den erlten fcrtickéll, dat der hoicheit nicht mehr dan viff golt gulden tho kumpt, wandt he em eyne wunde anden Doctor verwerekt , waer Van die Droit geiffchet viff goltg. dan dorch tuffchen gaens Wolters van Heiden, gaff he eyne Crone, Dem anderen arrickell bekent he, wue he Iri ziek is geltalt, waer tho zyn , Dem derden artickell bekent he ock waer tfyn wanth he ertydes- wal! mede gewed is , „pter Jacht, dat die Benthemkhen eyn Rbee Jachten in die van Aldenzall oer pande unde dat .felvefte, daert gefangen gedeelt wordt, unde nha Jeger recht den van Benthem halff gelanget unde zulex fy ock wal gefchien mitten Zaligen Cummelduer 111 Bonyngen, fludende dar mit zyn getuechniffe, Item (f) Inde aloude wilkeuren der voorfz. Stad wordt gereeds Ncrnant f.il roggen by d.%e noch by r.,ch« iy.vyfflh M, f i ul ?2lri!n P""-.Vuk, Zod.ine wilkeur ko» geen plaats hebben genad, ingeval de Burgers deezer. Stad, ia diea *e« ouden tyd, de jagt niet mogten oeffeaen.  ( 33 ) ■ Item fo fynnen hocbrhals erfchennen lambert Boecker en Alberth Helmichs als Borgemefters in der tltb up donnerdach poft Mathei Apoftoli , deffes Jacrs vorfchreven, en begeerden up feckeré articulen geciteerde tuech tho laten examineren, waer Van die tenoer ludet als folget; Voer fW, werdige en Erber Her Offkiael des Pravefles der Collegiaten Kercken Sanéti Plechelmi bynnen Aldenzal Erfchynen Lambert Boecker en Albert Helmichs als Borgemeefters in der tith der Stadt Aldenzall , enn fpre'cken an den Erbeeren Hendrick van Thye, vroenn ader onderrichter to Aldenzall, om eyn.getuechniffe der warheith ter ewiger gedeebteniffe up folgenden articulen, ende fo he des verweigeringe dede, recritc getuechnilTe tgheven, wolden clegere wegen Stadt Aldenzall nicht ly-, den , Mime viftich olde franckefche fchilde &c. Item int erft, wue olt van Jaren he omtrent fy, Item wue lange hie dit undergerichte ampt bedeneth. Item wehr nicht die anfanck van pynlicken faecken di« examinatie offt pynlicke verhoringe, Item als men Jufticie doen fal! , dat gerichte tho bededen , Item oerphede, borchtal de non vindicando loslatinge in Criminaell (ennghen civil) zaecken als vorfchreven, by dein Gerichte enn Schepen Rhade Sradt Aldenzall, gelyck tho gefcheene plecht, Imgelycken ock met die. geleitzage, ader die geleide begeerdt &c. Die geleide tho geven , Item wue veile luede hem voerftaeth, die foe angegreppen gepiniget, geiüftificeert, losgelaten, geleitzaget oer» phede offgenommen zint, -findt dat undeirichts ampt van ein bedienth is worden, hyr van die warheith tho feggen umme Godt unde recht by pena vorfchreven. Item noch Hendrick van Thye vroen vorfchreven texamineren by vorf. pene , offte by fynen tyden ock jenHich borger ader inwonner Stadt Aldenzall hoeger gefebeet fy" van eyn koerber wunde, dan viff golt gulden van den Droften van Twenthe, welck men noch plecht tho fcheiden up genaden , Item tho demme wehr hem Hindricke ock voerfteeth , dat van Jennich borger ader Inwonner bynnen Aldenzall van dueftflage , bloetronnynge , van Stadt vrede beeden , offte jennige ander boeten, dat nicht an li ff gheith, baven die koerber wonde plecht den Droften tcompeteren by zynen Zaligen c yn  t U ) Vaders tiden, daer he Van weeth , offt by fynen tiden, funder fulcx aüein durch Schepen Stadt Aldenzall plecht corrigeeit tworden, hir van die warheith tfeggen by pene vorfchreven, Warup Hendrick van Thie bedaget unde examineert, oft omtrent 42 jaren tuget unde fecht, up die eme vorgeftalte Interrogatoria , voer erft , dat he omtrent zins bewettens, dat underrichter Ampt hefft bedient, twelff Jaer, darmith die twe erfte artjcull beantwordt, Up dat derde fraichftucke fecht jegenwordige tuech des artickels inhalt gans unde ghaer waer tho zyne , ende dat zulckes bynnen Wigbols der Stadt Aldenzal gefchieth , Up dat vierde fraichftukke fecht defelve tuech, dat Piechem ter Hacht als nha vermeldinge des derden artickels is gefangen , angegreppen unde lofs gelaten, Item die olde fchulte tho Vleringe, Jacop Bylfelde, 'Hindrick ter Haelt van Lonnycker , unde dre van Enfchede offte uth Enfcheder Marcke, die tho Aldenzal gebracht, die averft ummegebraebt und Jufiificeert fint, fint deffe nhafolgende, Schram van den Buffche, Ludger Hoyer , Wolther van Lemmegowen , Wyger van Remerswale, enn Hermen Pruymer, und vilmehr andere, die alfo wie vorgemelt geleitzaget zint, Herteleff Molleman, Rotger van der Marck, Aloff Grevynck , Jurgen •Van der Marcken fyn knecht, under mehr anderen die deden getuech idtzundts nicht voer en ftaen , die aver 'orphede gedatn , fint die vorigen thom dele, wekker -lofs gelaten, waer mede genumereert Berndt Dapper, mith mehr ander die deffe tuech fo eigentlich nicht entholden, Up dat vifte vrageftucke, fecht deffe tuech by fynen •Wetten, dat van der Borgeren bynnen Aldenzall voer eyne koerber wunde nicht hoeger geftraffet unde gefchott, dan viff gulden , plecht nochtans daer wall genade by ïho fyn, Up dat fefte vrageftucke fecht deffe tuech, dat hie Van fynen Zaligen Vader gehordt, ock nicht ander* weeth, fynder witfehop, dat ennich bur?er ader inwonner der Stadt vorgefch'reven , van duiftflage, bloitronDynge, ader vrede tho gebeden bynnen Wigbols, van den  ( 3f ) den Borgemetteren den Droften daer ichteswes van gegeven , fus en weeth defte getuech daer nicht mehr van tho feggen, Item noch certificeren V/y Oftkiael vorgemelt, wue dat am Saterdage den 25'cn Septembris, deïles vorfchreven jaers , erfchennen zynnen , Lambert Boecker enn Albert Helmichs Borgemeftere in der tith der Stadt Aldenzal enn hebben angefprocken nhabefchreven perfo. nen umb eyn kundtfchap der warheith, up zeekeren articulen als folget, Voer JW den wetdigen enn Erberen Pieren Officiael des Piaveftes der Collegiaten Kercken Sanéti Plechelmi bynnen Aldenzall enn Archidiacons van Twenthe &c. Erfcbynen Lambert Boecker enn Aibert Helmichs als Borgemeftere der Stadt Aldenzall in der tith, Ende fprecken an Henrick Heerinck, Arnd Huesken, enn Olde Johan Vogelfanck om eyn kontfehapt der warheith ter ewiger gedechtenifte wes hem wittich enn kundich op folgenden articulen , Ende fo fie des verweigeiinge deden , wolde Cleger nicht liden wegen hoer principalen , omme viftich olde fchilde baven fchaden meth rechte, Voer erft , wue olt van jaren fie fynnen, enn wue lange hem bynnen Aldenzall dencket. Ten anderen, wehr die Stadt Aldenzall, funder den Droften altoes (die bloitronnyngen ) Brocke van vredebedinge by der Stadt hogefte koer, van utheiffchinge , van fcheldinge die nedder gelacht wordt enn verdragen, van meffetoege, van duiftflage, unde dergelycke brocke &c. bynnen Stadt Aldenzall Wigbolde gefchien , heth zy dan gefcheen van' borger , Inwonner Stadt Aldenzall , ader eyn buyten man, nicht alleenig corrigeert, uthbefundert die vif gold gulden, van eyn koerber wunde, die den Droften, wegen der hoicheith allein competeert, Ten derden, wehr Stadt Aldenzall, van eyn nedder flach bynnen Stadt Wigbolde gefchieth, baven der Schepen brocke nicht competeert der Stadt hogefte koer enn wehr fie wegen Stadt Aldenzal fulex nicht plegen tcorrigeren, enn tot behoff der Stadt feheiden tlaten , wes daer van der hoichheith tho kumpt enn competeert, C 2 daer  ( 1* ) daer nicht ingereckent, fo des der Stadt nicht en roerth, hyr van die warheith to feggen om Godt und recht by pene vorf. Warup Hendrick Herinck olt omtrent 73 Jaren tueget, unde fecht dat em wal dencket van 6ti Jaren, üp ten anderen artickell fecht he getuech , dat alle brocke by fyn levent in den artickel begreppen, durch die Stadt allene gecorrigeert en gefcheiden fint worden , üthgezundert van eyn koerber wunde , daer men den Droften viff golt golden wegen der Hoicheith vorgift, dan was daer noch wal genade by, want die Drofte wal'l mitter ftadt plach tho ftacne, Up ten derden Artickel tueget genoempte getuech , dat die genne die eynen nedderflach deden, mollen geVen ider Borgemefler fefs flemefchen, beneffen den, der ftadt hogefte koer, der die ftadt allene competeert, wes daer baven die oevericheith voer verbrockinge des landes competeert, is hyr uthbefcheideh, dit is dat genne dat deffen getuech hyr van voerfteeth, Arndt Huesken olt omtrent 53 Jaren tueget, dat em bynnen Aldenzal gedenét aver dertich Jaren, Item den anderen artickell, fecht genoempte tuech alzo waer tho fyne gelick he gepofeert is, en Hendrick Herinck getueget hefft, _ Up ten derden Artickell tueget genoempte tuech, dat die ftadt Aldenzall oer gerechticheit van eynen nedderflach hefft, enn ider Borgemefler feffe flemefchen, Beholtlick der hoicheith dat oer, van dat landt wedd'erum to geven, Johan Vogelfanck die derde tuech olt omtrent 70 iaren tuget, dat he bynnen Aldenzall upgetagen, enn em dencke wal van 60 Jaren, Up ten anderen artickell , fecht deffe tuech, dat allo puntten in dèu artickell fpecificeert tho behoren der Stadt Aldenzall to corrigeren, uthgefundert eyn koerber wonde , die den Droften van wegen der hoicheith competert, daer altoes genade by ftondt, fus plegen fie ten hogeftcn nicht mehr tho geven dan viff golt gulden, ' Up ten derden articull fecht he, dat die artickel'waer is, en altoes by fyn levent fo gebruyekt is, beholtlick dat landt van dsr Hoicheith tho verwerven , daer die ftadt  ( 57 ) ftadt gheen doen mil hefft, llutende dar mit zyn gei tuechniffe , Unde want dan zulex alles wue vorgef. voer ons Officiaet als Geiftelicke Richter gefcheen is fo hebben wy in getuech der warheith , dat fegell onfer OfEcialiteit witlich beneden tipt fpatiuni van defen gedruckt, gefcheen an dage und Jaer als boeven gef. Baldewinus a Randen ad praemiffa nomü» natus. fcripfit & fubferipfit. c 3 m 14: •  ( 38 ) N\ 14. A. 7. WAy Burgeinefteren Schepen unnd Raidt der ftadt " Oothmerften kennen und certificieren yn unnd vermidts deffen apenen befegelden placaten fchyne , dat voer uns ( dair wy feten in"Schependome und ftoell des Raides als wy mit rechte (bleien) gekomen is Johan Herinck Burgemefter der ftadt Aldenfall van wegen eyns ghemeynen Rades genompter ftadt,' ende fprack an den Erbaren unnd ffrommen Hermen ten Hamme die welcke gedaget al Te recht umb ein kuntfchap der wairheit tor ewiger gedechteniüe, wefs hem wittich und kundich van nafolgenden artickelen, ' Voir erft woe olt van Jaiien hie fy. Hir up fecht Hermen ten Hamme hie fy olt ombtrent dre und tseftich jairen. Tom anderen'wehr hem nicht wittich end kundich, dat die Heren Deken ende Capittel vorth ander Vicarien bynnen Aldenzall vort Burgermefteren end Raidt, und ander Borger genoempter ftadr^ altoes, enn als hem des gelegen \va.s', hebben wilde Swine , Rhee, gejaiget mith pande, honde, und winde, und hafen mith honde unde winde gejacht, ende gefangen. Ingelikens Velthoender, Koerhoender, unde ander wilt gefchatten enn gefangen unbefpeerth van Jemande, unde wo volle jairen hie dat wal 1 mede (doe hie binnen Aldenzall woende) gedaen, unde wefs hem hyr van wittich enn kundich gefraget ader ungefraget dair van die wairheit tfeggen enn ttuegen. '"" " Up den anderden artikell tuiget Hermen ten Hamme und fecht , hérnme fy wall kundich dat hie meth fynen vader faliger plach tjagen, meth hunde , meth winde, und pando, unbefpeerth van jemande , vort oick nha dodt fynes faligen Vaders plach tho jagen mith fvnen broderen, mith den Heren van dat Capittel , und mith etthchen burgeren, die luftich waren tjagen, wekker domaals veile woren, oick tuiget hie dat hie mith den van QldenzalJ ehrtydes in den Bonynger Daa fyne pande < ■ - " ' ' uth-  ('jp ) / uthgeftalt hadde, unde die Landtkummeldur Saliger, en tertydt, dair oick gekamen, vnd fyne pande beneffens der van OldenzaUer pande geftalt, vengen eynn Rehe und eynen hafen dewelcke fie mith malkanderen gedeelt. Item thom derden wes hem wittich und kundich alfo fyn Salighe Vader lange Richter van Aldenzall geweffen, wehr eyn Borger edder Inwonner der ftadt Aldenzall, oick mer van eyn korberwunde plach verplichtet tweffen den Droften tgheven dan vyff golt gl. dat welcke noch up genade gefcheiden wordt , wes hie der wegen van fyn Salighen Vader gehoirdt hefft, des oick in alles, rechte getuicheniffe, Ende fo hie fulx tdone verweygeringe dede, wolde Cleger van wegen ftadt Aldenzall nicht lyden urnb vyfftich olde fehilde enn fchaden mith rechte, Van daffen Artickell tuiget hie, hem fy dair nicht aff bewuft wehr dem Droflen van eyne koerberwunde mehr of myu tho kumpt dan vyf golt gl., Overften dat mach die Drofte vinden in fyner commisfien und regifter, funften hebbe walljhoren vertellen van einer gênant Johan ten Hamme die cine korberwunde gedain hadde , unde den Droften darvan gegeven vyf golt gl. , Dan die wile dar noch eyn weinich an feylde fmeeth hem die Drofte dat geit weder tho , enn wolde die vyff golt gl. voll hebben, do telde Johan ten Hamme Saliger dat geltjdarby, und fachte dar hebbet ghy juw vyff golt gl., dar| koepet nu eyn erve voet und gevet my den teinden, wat kont ghy nu mehr. Dith fulvige hefft Hermen ten Hamme meth fynen ehede we recht was beveftiget, Orkunde der wairheit hebbe Wy Burgemeiïeren vur#, unfe Stadt Zegell hyr bnedden upt Spacium duflen dom drucken geaeven in Jaire dufent vyff hondert dre und tseftich up dach Exaltationis Crucis. C 4 N". 15.  ( 4° ) N». 15. I ~W/~y Decken und Capittel der Collegiaten Kercke San* " ffti Plechelmi bynnen Aldenzal, doen kundt, end* certificeren avermitz dellen apencn placaet fcbyne, wue dat am faterdage den i8en Septembris Anno &c. 63, fynnen erfchennen in unfen Capittel Huefe die erfamen unde -Trommen Lambert Boecker ende Albert Helmichs als Borgemeyfter in der tith der ftadt Aldenzall ende fpfecken an umme eyn kundfchap der warheith thor ewiger gcdechtnifTc , die werdigen unn vurficbteu Heren Hendrick Byfanck, Aieftcr Joban Duevelken ende Heren Derick van Deventer, by eede tho feggen wes em wittich unde kundich , van zeckere Artickle em fchriftlick- voergeftalt, warup fie Heren oer tith genommen bes totten folgcndea mandacb, ende alsdan oer witfchop daer van tho entdecien , die tenoer averft der impetition 'unde artickelen luedet van woerde tot woerden als folget, Voer JW werdigen unde Erberen Heren Decken ende Capittel der Collegiaten Kcrcken Sancli Plechelmi bynnen Aldenzall erfchynen Lambert Boecker ende Aberth Helmichs Borgemeftere in der tith der ftadt Aldenzall , unde fprecken an Heren Hendrick Byfanck, rVlefter Johan Duevelken , Her Derick van Deventer, Vicarien der opebemelten Kcrcken, om eyn getuchniffe tghcve.i tot cw.^c-r ;:e:lccl*ir.iir« op folgendén Articulen, Ende fo ierrun» vin den verweigeringe dede rechte getucch'-.hi;: 1,lieven, woldcn Clcgere, wegen ftadt Akienzs 1 omme huadert ;:anckryckfchc fchilde ba» veu fchaden mit rechte. Voet èrlten wue veile jaicn cm bynnen, Aldenzall' denckee • •» ^ Ten, anderen , wehr nicht van den Jaren hoers- ged:::.< - .:- -'. alcoci r.ic van den Capittel, Borgemelteïc;i 01.,"c Racet ftadt Aldenzall ende andere borger ge», soempter ftadt bebbca gejacht, ende szo veile moegeück ge-  C 41 ) gefangen wilde Zwyne, Ree &c mit honde, winde, en. de mit pande , Imgelycken , hafen mith honde ende winde, Item patnfe ader velthoender, korrehoender wilde entfoegele etc. gefangen ende gefchotten apenbaer! iunder befperunge van jemande, titbgefundert , roerja. gen, dat welck van der ftadt den borgeren (vefmoege hore infaete) by zecker brocke verbodden. Ten derden , wehr nicht aver die deitich jaren ge* leddcn, ongeferlich, eyn man uth den fticht van Mun(ter mith ftollen heeften tho Aldenzail up dat Marcket gecomen fy, ende daer affgewecken, ende van des Drosten volck bueten ftadt Aldenzall , dan bynnen Wigbols gefangen ende nha Delden gebracht wehr defelve gefangen nicht (om ftadt Aldenzall privilegiën) wedder tho Aluenzall gebracht ende aldaer voer Richter ende Schepenen nha older gewoente fyn fententie ontfangen ende nha befundencr misdaetb gehaigcn. Item Wehr nicht op die felve tith eyn borger van A1-' denzal! de by gerichte ende Raede aldaer gefangen , omme veile deverye die he begaen mith namen Lambert van Rijveren oftt Vrefe, nicht ter doeth ock gecondamneert iy, ende wandt hie eyn borger ftadt Aldenzall was, ba. ten der ftadt, ehr die ander gehangen wordt, meth den zweerde, by der Papegoyen boem gerichtet, ende dat hebam van fyn nabueren ader guetie luede op dem Kerckhoft gebracht, hyr van die warheith tfeggen omme trodt ende recht by pena vorfchreven. War up vorgefchreven getuege wedderum zynnen erlchennen up Mandach den zoen Septembris ende hebben getueget als folget. 1. Her Hendrick Bifanck die erfte getuech, olt omtrent 70. jaren, tueget vpten erften punct, dat he ongereriick viffende vertich ^aren. Vicarius tho Aldenzall gewefen is ende was all Priefter als he daer'quam Tjpten anderen artickell fecht deffe tuech, dat szo wal •geifthck als wertlicke perfonen bynnen Aldenzall wonende gejacht hebben onbefpeerth van jemande, die honde ende winde holden wolden ende fecht den artickell vorth als he gepofeert is waer t fyne. Upten derden artickel fecht he, dat die artickel alfo waer fy ende dat die misdeder nha Delden gebracht C 5 wordt,  ( 4* ) wordt, dan woerdtri wedderumme tho Aldenzall gebracht ende daer, nha older gewoente gejuftificeert is worden ende fecht wyders , dat do ter tith eyn borger van Aldenzall genoernpt Lambert van Zilveren offt Vrefe, ock die kop up die woerdth fy affgehouwen, ende dat licham in eyn vatt gelecht ende upten Kerckborf tho Aldenzall dorch fyn nabers, die die patiënt noch levendich tovoren darumme gebeden hadde, gebracht, unde is dat em hir van voeifteeth, fluetcnde darmit yyn getuecheniffe. ' 2. Metier Johan Duevelken olt ömtrenr tfoventich jaren tuget negeft zynen gedanen eede, wue he int jaer van twe ende twintich fy tho Aldenzall ad refidentiam gekomen ende zeder in refidentia geweft, Up ten anderen artickell bekent he, dat die warachtich is, ende dat geiftlicke , wertlicke in die ftadt van Aldenzall wonachtich altith gejacht hebben, alles vermoege den artickell. Den derden artickel bekent he ock warafftich tfyne unde als die deef gehangen geweft is, quemen breve van den felverten los tlatcn, wandt he zynen vrunden geftallen daer he umme geledden hadde, dan het was to laete. Den veerden Aitickell bakent he ock waerd t fyn. 3. Her Derick van Deventer die derde getuech olt omtrent 44.. jaren tuget ende fecht up ten erften artickell dat em wall dencket aver dertich jaren , want he omtrent 22. jaren Preifter gewefen. Up ten" anderen artickell tuget he unde fecht dat fo lange em gedenckt van jungefup, dat fyn Vader Zalige "fohannes van Deventer hunde unnde winde geholdeu, ende darmede pnbefpeert van jemande gefangen Rhee, hafen unde wes em dat geluck gaff, unde hebbe deffe tuech darmede felveft vaeken gejacht, hebbe ock vaken ende voele metten Ernfeften unde Erberen Hermen van Twickelo Zaliger gedachten, Arenth Schuiten, Hermen Rot rers, Peter Schaep ende andere borger gejacht, die ock^unde unde winde, vorth Reepande gehadt, up die ree jacht gegaen, unde mit gejacht, unde ock wall helpen vangen , tho Lonnicker, Loffer, in de Lutte, tho Valthe, offt ander platzen darmen ree wufte to averkomen, ock die ree wall in den panden geflagen, darvan hie kever verdiende, hebbe ock wall mede geweft daer men  ( 43 ) men die pande ftreckede, umme eyn wilt Zwyn tho fangen, weefh ock wall, dat Zalige Goefen Wullen wever, Cordt ten Ham, Zalige Johan Moerbecke, Item lïer Berndt Kerckerinck Canoniek tho Aldenzall, v.orth mehr andere, hnnde unde winde geholden hebben, onbefpeert van jemande,' wandt zyn Vader ende Andrees van Rheede mith des Zaligen Maerfchalcks Adriaen van Rheedes jacht vaken malkanderen tho moeti- komen unde tfamen tho jagen, fiph befcheiden, Item szo weeth deffe tuech ock wall, dat fyn Vader patryfe ader velthoender gefangen , korre hoender ende antfoegell gefchotten , daer he ock wal meth geweft is, dan van roerjagen weeth he nicht tho feggen. < Up ten derden artickel tueget he unde fecht denfelven alfo waer tfyne, wandt he eyn junge do ter tith geweien, ende hebbe meth daer by gewefen, doe dicfelve misdader is gehangen worden , ende ter felver tith eyn borger van Aldenzall dat hofft wordt affgehquwen geheten Lambert Vriefe, by der Wordth offt Lazershues, ende als files gefchach , fatt die gehangen zolde worden up eynen fteen unde fachte, O hadde ick dat eens gefien, idt folde my hyr nimmer tho gecomen hebben, ende hie was tho Pelden gehaelt dajTworth wedder tho Aldenzall gebracht ende vqorth tho Aldenzall Juftificeert, wandt he bynnen Wigbols der ftadt was gefangen , fecht wydevs, dat Lambert Vrefe fy by de.Wordt ende daer gelecht in eyn vatt,/ende van fynen" naberen to Aldenzall gebracht up ten Kerckhoff ende licht achter Zalige Berndt Kremers hues omtrent dat crutze upten elendigen Kerckhoff, pit is dat genne dat delfen getuech datvan voerfteeht, llutende darmit zyn getuchnifs, Unnde wandt fie getuegen vorf dit fe,:re mit oeren prefterlicken eede alfo beveffiget hebben, fo hebben Wy Decken unde Capittel vorf. in eyn getuecbniffe der warheith dit alfo mit onfes Capittels. fegell beveftiget, Gefcheeii in den Jaer unde am dage als boeven. (lTs^) AT°. \%  ( 44 ) N°. 16. Johan van Ligne Grave to Arnberghe? Vryhccr to Barbanfon . . . enberghc &c. Co. Mt. Statholder unde Capiteyn Generael over Vrieslant, OverylTel, Groeningen unde Lingen.. T^erfame lieve befundere, Wy hebben durcb jegewor' digen brenjer Uwe Schrifften ende daer beneffens een Ree dsermit ghy ons vereeret untfangen, Des Wy U bedancken , zulex in anderen tegens U to erkennei geneycht unde vvillich, God bevolen, Datum Lingen den I6en dach Novembris 1564. Jan van Ligne. 'Opfchrift. Den Eerfamen unfen lieven bcfundcren Burgcrmeefte* ten Schepenen und Raedt der ftadt Aldenzall. N°. 17.  ( 4r ) N°. 17. C O P I A. Extract uyt het Judiciael Regifter van de Provincie van Overyffel. Deventer den 24 April A'. i6ot. 13 idderfchap en Steden geëxamineerd, ende met rina 7^ deliberatie gelett hebbende op her. verfoeck van Borgermeefteren Schepenen ende Raedt der ftadt Has feit, begerende om redenen, om verfchevden ftucketi toebracht, tot alle Landtdaegen en Claringen in defe Lantfchap van OverylTel verfchreven en geadmitteert te worden; Enconnen die voorf. ftadt in haer beeeren niet welvaeren, gemerekt in die olde Regifteren, ende boecken daer mne defer Lantfcaps Refolutien en Rcceflen voorts oeck die namen der comparerende Tom en ste* den verteekent fyn, niet bevonden wordt, dat die ftadt" Haffeit op die voorf. Lantdaegen Claringen offte bycoraiten van de Staten defer Provincie door haere Gede putden erfchenen, ende aldaer eenige refolutie heeft hel pen nemen; willen averft diefelve ftadt, met die andere" kleyne Steden defer Lantfchap, volgents den olden se bruick op die gewichtige poinéten, als daer fyn nye oor logen aan te nemen , vrede te maeken, een Heer offte Stadtholder defes Lants aan te nemen en dergelycke h™ vorder befebryven , om haer deliberatien en fwaericheden alsdan aen te horen ende daer op in 't formeren behooren L*ntfchaps Recefli:n en Refolutiente letten 2 pro concordante Copia. Jo. Lemker Opp. Vollenh. [Secrat. Mpp. n°. is;  ( 46 ) N°. i8. CO P I A. Efentfefte, Vroome, difcretc goede Vrunden, Alfoo óns vóorgecoomen, datt by Ü. E. ende in verfcbeyden andere kleyne Stedekens in 't Twenthe, opentlyke exercitie, van die Roomfche Religie wert toeeelaeten * allerley vremde Papen werden ingenomen , ende in 't doopen van kinderen, die wel meynmge van Ridderfchap ende Steeden , mett groote cleynachtinghe "econtravenieert, ende Haer Ed. Moegen. Placcaten in 'tftuck vrn die jacht, dagelix worden overtreden, fonder ingevolgh van 't laatlte Placcaet van dert 27. April 1658. "in 't geringhfte van eenigh reght van de Jacht aen Riddetfchap ende Steden ofte ons te hebben bygebrocbt. Soe hebben wy U. E. by defen wel ernftlyck ende ferieufelyck willen aenfchryven , ordonneren, en de beveelen, flgh in defen allen te fullen gedraegen naer die Placcaeten van Ridderfchap ende Steeden ende derfelver welmeynonge in die voorf faeken te gehoorfaemen ende by foe verre U. E. fuftineeren eenigh reght van jacht te hebben, daer van U. E. fchyn ende befcheyt alhier ofte ten naeften Landtdagh aen Ridderfchap ende Steeden voor te brengen ende U. E. immiddels van alle daetelykheeden voortaen te onthouden, op datt niet moegc worden veroorfaeckt tot afweringe van fulx enigh militair employ , ons des dan alfoo tot U. E. verlaetende blyfit Goede bevoolen. Datum Deventer 2j Febru. 1659. Royer vt. ü. E. Goede Vrunden De Gedeputeerden van die Staten van OverylTel Ter Ordonnan. van defelven D. Roelinck collata Joannes Kettwick. N°. ip.  C 47 ) N°. 19, Refcriptie Hoodï Ëd. Moegende Heeren t~\ïe'nt tot teverentlycke refcriptie op U Hooch Ed. J-/ miflive van K Feb. leftleden , op 1. poinft, dat wy niet ontkennen dat de Roomfche religie alhyr tot onfe groote naödeel wert geè'xerceert, maer geen middelen fyn hebbende om fulx t' beletten , aengefien die van de Religie hyr weynich ende fulx qualycken van ons kan gefchieden, ten waere wy met weynich Soldaeten waeren reriien. Dient opt tweede poinct , dat alhyr wel Veel vremde Papen, buiten onfe kennilfe, frequenteren, ende om fulx t'beletten, ende prevenieren, fynde d'middelen van de Soldaeten daer tho feer favorabel, Nopende het deerde poinct , vant kinderdoopen van de Paepfche kinderen, hebben wy voor fes Jaeren daer over exemplaire ftraffe gedaen , met executeren van koijen, verkoopen van dien ende andersiints, ende yeder gemulcteert met 25 Gid. alfoo dat wy met waerheyde konnen verificeren , dat zedert alle Paepfche kinderen hyr tho doopo worden gebracht, gelyck fulx die Leraers alhyr des noedt, konnen attefteren, Ende eyntlyck thoucherende het poinct. zan de jacht, follen daerop aenftaende Landtdach berichten, ende van verdere daedelyckheyden dien aengaende onthouden by aldien ons daer tho geen wyder oorfaecke van turbatie wordt gegeven, Hyr mede follen Godt bidden U, Hooch. Ed. Mog. t'conferveten in fyn H. Protectie U. Hooch Ed. Mog. " Dienftwillige Old. den 10. Mariii 1659. B S. & R. der Stadt. Öld. d' Opfchrift ïer Grd. van de felve Hooch Ed.Moegende Heeren, &c. B. Kettwich. N°. 20,  ( 48 ) N°. 20. On ordrc van de Hooch Ed. Moegende Heeren Geden van de Stieten van Overyffel!, heelt Borg. Kettwich van Oldenfael , als authorifeerde der yfcrfc ftadt aen my ovérgelevert feecker Requeft, ende geannecteerde Documenten , fub llteris A & B. ende In urn, } tot 67 ineluys , thoucherende dTrivilegien &c. van de verf ftat mitsgaders van de Jacht, omme over tho le«ren aen de Hooch Ed. Moeg. Heeren Ged. ofte aen de Lantfchap van OverylTel. Aftum den 16. April 1659. Saloraon Langel. N°. a is  ( 49 ) N\ 21. Heeren Confraters.' TTebbe geboort van Veere, dat daer Plackarcn fyn gex L koomen van de Jacht, dat de klynrie Steden fullen uitgefloten woorden ende de groote Steden zyn oock rfte» vernoeght, Daer fal toekoomende woensdach hier tot Deventer ingedaen worden, Hebbe verftaen dat daer al een brief van een gott vrient an U Achtbaere gefonden is met een onbekende naeme, Ende alfoo het een groote faecke is, foo hebbe ick U Achtbaere willen bekent maken, om uit het midden van U Achtbaere teeers wonsdach te 9 tiren eenige over te fenden , hehbe cTaerom vry geleyde verfocht. Geve U Achtbaere te bcdencken ofte het niet geraetfaem was, onfe naber Steden het felve mede bekent te maken. So daer eennige oude preveliefen zyn aengaende de jacht mede te brenghen doch de Provenfie is wel bekent onfe oude recht van jacht. Zal ondertuffen myn befte doen om van den Ontfanger uittocht uit zyn boeck te krigen en anders wat tot voordeej van onfe Stadt is, Eyndinge-beveele U Achtbaere den Alrhoegende Verblive U Achtbaere dientgenegen Confrater Deventer den Thyman v. Warff. 2g Auguflils -675. T) N°. 22.  ( 5° ) N*. 22. EXTRACT Üyttet Regifter der Refolutien van Ridderfchap en Steden de Staten van Overyffel. Deventer den 3 Februarii 1679. Op' bet I2& poincl: van Uytfcbryvinge , fpreeckenda van de Jacht, wacromtrent tiitt'chen Ridderfchap en de Steden is difcrepantie, Is verftaen, dat ten wederzyden, by fimultanee Deductie yders gefuftineerdc fal worden opeeftelt, om in handen van fyn Hoocht. den Heet Prince van Orange op den 1. May te worden overgegeven, en daer in verder nae ftyll van rechte te werden «ehandelt, doch dat inmiddels Gecommitteerde^ Uytte Ridderfchap en uytte Steden, op de anftaende hervatiinge van defen Landtdagh fullen worden gellelt, om de TIacaten hyr in gemacckt te examineren, de dtferepantien foo doenlick te conciliëren, ende m der minne hyr op yets pofitive te arrefteren. , En fullen de Kleyne Steden tegen de voorf. tydt haer gefultmeerde hyr over mede aen handen van Hoochgejaiclte fyne Hoocht. mogen overgeven. Pro vero extractu , Roufe Secreti N'. 43,  ( 51 ) Ns. 23. Erntvefte Achtbaere, Hoochgeleerde voorfienige en feer difcrcte^ ififdbders goede Vrunden. A Ifoo by Refolutie van Ridderfchap ende Steden op f den derden des affgeweeckene maents February is verftaen, dat de Kieyne Steden in de Provintie varl OverylTel, tegen den 1. May haer gefuftineerde recht tot de jacht aen handen van fyn Hoocheyt den Heere Prince van Orange fullen mogen overgeven, gelyck uyt nevensgaende extract te erfien , foo hebben wy nodich geacht U, E. fulx bekent te maecken, ten eyn de daer inne te doen nae U. E. goeden rade; met verfoeck dae U. E. fulx mede de Magifhaet van Ootmarfum ende d' andere Stedekens in de Twente, foo fuftineren mede tot de jacht berechticht te fyn ten voorf. fine wiiien communiceren Waer toe ons verlaetende, bevelen Wy Ed. in de befcherminge Godes. Deventer den 1. Martij, 1670. Buigemeeftcren Schepenen ende Raeden der Stad Deventer Ter ordonn. van defelva Roufe Secret Qpfcbrift Erntvefte, Achtbaere , Hoochgeleerde, Voorfienige eude feer difcrete, Burgermeefteren Schepenen ende Raeden der Stadt Oldenzeel, Onfe infonders goede Vrunden» Oldenzeel. D 2 N°. 24»  ( 52 ) N». 24. Wal - Edele Hooch Achtbare Wylfe , voorfienige feer difcrcte Heeren. 91^ is ongeveer fes ofF meer wcecken geleden dat JL enige Gecommitteerdens van de refpeftive Steeden Oldenzel, Oetmarfum, ende Enfcheide U Wel-Ed. in't particulier, als in eene gemeene Racdes vergaederinee met alle gedienflicheyt hebben verfocht. om by deefe tegenwoordige Staetsvergaedennge van Ridd. ettde ' Steeden Gemaindtuneert te mogen weiden m onfe rcfpeöive recht en gerecbtigheyt, en overoude poffeffie aensaende de jacht en privilegiën van dien , waer op U Wel Edele Hooch Achb. en Corps vergadert fynde hebben grootgunfticb aenbeloofft onfe refpcftive Steden en ingefetenen in alle 't gene in reeden en recht beftaende te fullen voorftaen en maindïuneren, en fnlx haer WelEd Hooch Achtb. Heeren Gecommitteerdens fpeaalyk inmandatis te geven; Dewyle om kortheyt van tyt feecker empechementen voorgevallen, waerom onfe gemeene faecke op defe tegenwoordige Landes vergaedennge niet fal kunnen dienen, en tot den aanltaendcn Landtdach dient uitgeftelt te werden , 't welck onfen fchuldigen plicht e'achtet U Wel- Ed. Hooch Achb. bekent te maeckcn m vafteHck vertrouwen van als dan U Wel-Ed. Hooch Aghb grootïunftige voorftant te verwachten waer mede wyU Wel-*Ed. Hoogh Aghb. fullen Gode bevelen ende blyven Wel-Edele Hoogh Aghb. Heeren Oldenzel den 30. U Wel-Ed. Hooch Aghb. Novembr. 168S. dienflwillige Dienieren Op defe tegenwoordige De Burgermeefteren Sche- Claringe tot Deven- penen , ende Raeden der ter aen Haer Gcde- refpe&ve Steden Olden- puteerde van ieder zei Oetmarfum en Ea, Stadt gelykluidende fchede. doorGemtGink ge- Ter ordonn. van fonden Atteftere defclve. Steph. Keltwick. Sec. N°. 2o".  ( 53 ) C O P I A. Tn faeken voor my Daniël van Limborch wegens fvn * Hoogbeydt de Heere Prince van Orange &c Righ'er van Delden eni fpeaalyk gefurrogeerde in deefen ,'ftrvdie ende ongedecideert hangende tuffchen Doftor Gerhardc Nylandt nomme Fifci aenlegger ter eenre, ende Joan, Egbers, Herman ten Winkel, Joan Cremer, Dirck Tideman, Hermannus van Beverforden, Joan Willem fz Hermanus Cremer Gerrit Pafchen, Joan Addph de Meyer Gedaeghdens, beneffens Wilhelm Palte, Wilhelm Cremer Fredrick de Meyer en Johan Cremer wegens de Stadt van Ootmerfum gevoegclens ter andere zyden. ' Alwaer den Aenlegger voorn, dede poferen dat Ridderfchap ende Steden, Staten defer Provincie van Overyffel, aengemerckt hebbende dat binnen defe provincie feer groote ongereptheden op 't ituck van de jaght wierden gepleeght, ende dat het wilt werck van de geene loo tot de exercitie van dien niet en waeren beremtight l°nirr0^ PrsJu^icie van de gequalificeerde Riddermatige ende foodaene Burgeren vair de drie groote fteeden als Deventer, Campen en Zwolle, foo van ouds daer toe berechtight en gepnvilegeert waren, feer wierden vernielt en bedorven; Goedgevonden hadden by diverfe fefolutien cn placcaeten in den jaere ifeS. 104S. 1658. ende in den jaere 1071 geëmaneert, vaft te ftellen, dat alle ine», fetenen van wat voor qualiteydt die oock moghten fvn foo yan outs tot de exercitie van de jaght niet en Wie' ren bevoeght, figh des weydewereks ganfchelyck fouden hebben te onthouden, op een boete van 25 G.C1. voor d eerfte reyfe, boven 't verbeuren van de inftrumenten tot tjaegen gebruyekt wordende, ende oock nae bevindmge van faecken tot arbitrale corrrectie. Ende voor de tweede ende meerdere reyfen 't elkens dubbelt. Dat aldaerde ingefeteneu van de Kleine Steden in ftjec.e mede was geinjungeert figh van 't jaegen van alle vervliegende oftte loopende wilt werck te ontbotrP 3 den.  ( 54 ) •.,„ tft. teT tvdt tos f7 voor Ridderfchap ende Steden aenöeehfaeni bewyfen ende bybrengen konden van outs daer toe raTdè geprivilégeert ende berechtight te fyn Dat 3 en ongeacht de' pedaeghdens als ingefetenen fynde van Ootmerfum f«ft nu hadden ondsrftaen op verfcheyden revfen de jaght i'exerceren, tonder oyt de minfte fchyn ofte bewys van daer toe gequalifkeert te fyn bygebragt ^En^alfoo defelve daer over van fyn Wel Geb. Geftr. de Heere Landt Drofte van 't Twenthe tegens den 9 Deccmb. 1684. fynde geciteert om affdraght te maecken, het felve hadden verweygerdt, onder voorgeven dat fy de i?-ht wel hadden geofent, maer daer mede niet meer als haer eygen reght geëxerciert, fonder «oghtans geen het minfte bewys vaa foodanigb gefuftineert reght by te brengen. Overfulx dan in de boete, by voren gede. placaaten gefteldt, waren vervallen. Soo dede den Aenlegger concluderen dat de gedaeshden by fententie van delen Ed. Gerighte, en wegens 't exerceren van de jagtó voor de eerfte reyfe gecondemneert moghten worden in een fomme van 15 ggl- .en" de van de vetdere reyfen en om temeraire oppolitie , tenminften am de veelvoudige transgreften van t voort. F.accaet, in een fomme van hondert Ryxdaelders boven de koften van defe proccduire. Waerentegens de gedaagden voor aff hebbende doen poferen dat defelve over gene particuliere exceffen in >t ftuck van de jaght fynde aengeklaeght , maer over «t -eene de geheele ftadt van Ootmerfum dcrfelver Burgeren ende ingezetenen rakende was; gein. Burger ie uyt let midden van haer hadden geëligeert de gevoegden na defen, om haer t' affiftccre» in de derenfie van haer Ëemeene overout reght van de jaght. Soo deden defelve dan te gelycke met haer gevoeghdens voorfz. vervolgens feggen , dat het reght van de ja-ht iure Divino , bümano , gentium, & civih , alle menfehen was toegebeten ende haar overfulx in quaftie niet getrocken konde worden, ten waere fy het felve tacite vel expreffe hadden gcrenuntieert. Dat de Stadt Ootmerffum , derfelver Burgeren ende aüefeténen van ondenckelyke jaeren herwaerts de jaght ° V2B  ( 55 ) van allerley wiltwerck te vangen , fchieten &c. hadden gebruyckt, ende daer van in eene immemoriale poffeffie geweeft. Waer by fy door verfcheiden lioffehoppen van. ütreght, ende andere Befchermheeren dezer Landen , mitsgaders door Zyn Excell- de Heere Prins Maurits, mee haer te conferveeren ende te confirmeren haere ouda privilegiën, vryheden ende voorrechten , niet minder als de andere Steden, wacren- gclaeten ende gemaintineert. Dat foodane oude ende immemoriale poffeffie mofte werden gehouden loco tituti legitime conjiiiüii, endo kracht hadde van een privilegie door de Prince van den Lande gegeven, dewyl nae verloop van foo lange tydt alle reght ende in fpecie dat van de jaght geprsefaibeert wierde. Dat oock na regbte niemandt uit het befit ofte poffesEe van eenigh goedt , het fy dan dat defelve regtelyck ware ofte niet, gefteldt moghte worden, voor ende aleer den bezitter tot Uyt'ruymyigé van dien, cum caufes cognitime £? fervato juris ordine, ware gecondemueert, als in defen noyt geichiedt was. Ende eyndelyck dat de gevoegdens niet in gebreeck» gebleven waren van hacre bewysdomen , ingevolghe de bevelen by de Aenl. by gebrachte Placcaeten vervat uit name van de Stadt van Ootmerfum , het fy aan Ridder, fchap ende Steden, 't fy aan derfelver Heeren Gedeputeerden over te geven , waer van-a'lnogh de deductien ter Greffie waren bèruftendé. Ende aldewyle daer mede van Welgcm. Heeren van de Ridderfchap ende Steden was gcacquiefcccrt, ende niet te min de gedaeghdens met haere gevoegdens hadden gecontinueert in haere oude poffeffie van jagen, en fchieten van allerley wiltwerck fonder infpiéringe' van ymant. Overzulcks dan den Aenl. qq. niet en waere bevoèghp de ftad van Ootmerffum, derfelver Burgeren ofte inee» fetenen wegens de jaght te inquieteren, daer fy van Ridderfchap ende Steden , ende alle voorgaende Droften by gelaeten en ongemoyt gebleven waefen. Soo deden fy concluderen dat den Aenl. fouden worden verklaeit ' in fyn genomene- eyfch niet te fyn ontfancklyk, ende de gedaeghden daer van koft ende fchaedeloos geabfolvecrt fi 4 Hier  ( 5<5 ) T-Tier over gefieji ende met vJyte geëxamineert heb,., bende aenfpraecké voor den Aenlegger Antwoort voor de eedaeghdens, beneffens haer gevoegbden, voorts Reph/cque , Duplyo;ue , Triplycquc ende Quadruplycque, met alle hinc inde geappliceerde fchynen ende befeheyden ende daer benevens de Prothocollaire extracten van den'19 tóaerti 1685 tot den 5 Martii 1681S. beyde inéluys, conform de Gerichtelycken inventaris yan parthyen wederfyts beteekent in dato den slU'n Martn voorn. Ende op alles wel rypelyck gelettet hebbende , waer op in defen ter dicifie eenighfins te letten (tonde. Sonderlinge eerft, dat alhier niet heeft gedecideert mogen worden , off fchoon parthien, ende byzondcrlyck de verweerderen figh hier over in 't bréede hebben gee'argeert, enne haer belangh foo wytloopigh ter proceffe gededüceert dat fy daer op hadden mogen reght pntfangen, foo het felve voor Ridderfchap ende fteden na bchoiren ware voorgebracht, off de verw. tot de jaght ende het sebruyck van dien na reghte geprivilegccrt ende bcvoeght en daer van in een immemoriale ende rullige pofteftie fyn ofte niet, oock niet off Ridderfchap ende Steden haer met de aangetrockene placcacten van den Jare 1623. 1648. 1658 en 1671- daer van hebben konbén ofte willen verfteèkéh ofte niet; als zynde met in de macht van een lager gerighte te termineren het gene van Ridderfchap ende Steden, de dicifie aan haer by voren Ged. ptaecaeteh hebben behouden , veel mm te, inqmreren op derfely-er Hoge maght ende auftoriteyt in 't emaneren van defelve gebruyckt Maer off de gedaegdens ter faeke van vorengem.. Plactaeten fyn 'vervallen in de breucke tegens de coniraventeurs van dien aidaer gefta'tueert. Fnde hier toe dan bvfonderiyck aengemerekt heeft moeten worden , eerft off de verw. het gebruyek van ck jaght by defelve placcacten is verboden. Voor 't tweede off de gedaegdens tegens foodanigh verbodt de jaght hebben geëxerciert. Ende dan ten derden off de Heere Landt Drofte van 't Twenthe is bevdeght geweeft om ■ foo faenigh misbrayck 'te corrigeren ende de gedd. als , èontravent'ëurs' van vorengem. Placcaeten te citeren om niet hem dïeswegenj affdracht te njaecken.  ( 57 ) Welcken aengaendc dan het eerfte betreffende, byfo»i derlyck eerft gelettet, dat Tan tyd tot tydt, en fulx by placcaeten van den jaere 1628. i'48. en 1Ö58. ende dienvcgens weder nieuws gedruckt en gearrefteerf op den 17 Juny 1671 m 't generael aen alle ongequalifjceerdc verboden fynde het gebruyck van de jaght op een boete van asG. Gl. voordecciftereyfe en voor de andere reyfen telckens dubbelt te verbeuren, boven arbitrale correctie na bevmdinge van faeckcn, daerby wel fpecialyk mede geordmeert is, dat allenigh de Riddermatige Edeluyden binnen defe provincie woonachtigh, mitsgaders de drie Hoofdleden Deventer, Campen en Zwolle met de Burgeren van outs daer toe berechtight, alle veldtvliegende oft loopende wiltwerck foudcn mogen jaegen en vaneen, Ende dat in tegendeel' de Kleine Steden ende derfelver Burgeren waer onder de gedaghdens notorie beerepsn lyn , hgh des voorf. weydewercks gantfchelyck (ouden onthouden, ten waere dan dat fy voor Ridderfchap en Steden genoeghfaem bewyfen ende bybrengen konden van puts mede daer toe gepriyilcgeert ende berechtight te Üyerfulx dan foo lange nn fy foodaenig bewys met bygebracht en hebben, dat van Ridderfchap ende Steden voorgenoecgbfaem is aengenoemen gelyck het gene fy bv baere Deductien overgegeven hebben, daer voor van dele ve niet gehouden te fyn de opgevolgde Placcaeten van gelycken inboude als die voor het overgeven der Sf Deduftiei! fy„ geëiiianeert, genotgh te kennen geven Immers foo lange Ridderfchap en Steden contrarie hare gel. 1 ,acaten met anders op d'inftantien der Kleyne Ste. den hebben gedifponeert, gem. Placaten ende de inhibitic daer oy aendefelve over 't exerceren van 't rceht va» de jaght gedaen middelerwyle naegekomen ende Eepï ceert heeft moeten worden. * P WEldeif ^,ttweed^enbelangende, geattendeert, dat by de gedaegdens niet tegengefproeken, maer wel du" delyck gcconfefteert is geworden, dat zy de jaght hebben geèxerceert fulfc in opffghte van heif faftunT dat bekendt wordt, nulhè ali* fint partes judicis nifi in condemnando L. 25. |. 2. ff. ad Leg. Aquil junct. tit ff * C de confcffis. Soo heeft dan vervoileasnopénde bet D 5 derde  ( 58 ) derde uitvoorjem. Placcaet van den jare 1658. en gereJr in 'r iaer van'i671 alhier wederom aengernerckt T4n worden dit cle Heere Landt Drofte van 't Twenthe als Hoo-bc Officier van den Lande, met alleene de executie ran gem. Placaaten is aanbevolen geweeft maer Salie Scholten, R.ghters , Ondernghters en Panders «mefTelvck daer by gelaft, aen te melden ende aen te brengen de Contraventeurs van dien , op de verbeurte daer 5 Situeert , dien vo'gende dan welgem. Heere tandt Drolten am?tshalven niet alleene bevoeght, maer „ocl verplicht fy geweeft de gedd. over hare contraventicn van defen te fommeren tot het maecken van Sacht ende by verweygeringe den Aenl. nom.ne ïftci bevoëght haer daer over by defen te conveniëren. Voorts dan noifti geconfidereert dat wel de verw. by halr Duplycque endf Quadruplycque figh hebben gefoght 5 ontrecken de judicature van defen Ed. Genghte, ende onder p oteft vin nuUiteyt, hier over verfoght renVoy aen Ridderfchap ende Steden. Maer al de wyle de 1 edelel die fy daer toe hybrengen alleene reflecterende fyn nn de decific of de Burgeren van Ootmerfum berechtight fvPn om s moeen jagen" ofte niet, welcke men by defen S fyn geheel het en ter difpofitie van Ridderfchap ende Steden fonder aen geur. Burgeren omtrent haer gefuftt. ÏÏ e'reght dienaengaende eenige de **£2*«» te hebben willen ofte mogen toevoegen. Ende dan de verw oock ten daege van 't fluyten hier by met geper. ftifteèrt maer by haer gereceffeerde van dien dagh daer van blyckelyk genocgh affftandt gedaen hebben overfulx het felve tot geen particuliere aenmerkinge in defen vorder heeft behoeven getrocken te worden. Ende dan wyders byfonderlyck gereguardeert, dat de redaeedens wel hebben getonfeffeert ende bekendt op feniJ plaetfen gejaeght te hebben maer met als den Apnlceeer by fyne aenfpraecke heeft doen voorgeven, dat fulx van haer tot diverfe reyfen en meermaelen gefchiedtfoudefyn, gelyck oock gerij. Aen. van foodaene meerdere revfen vorderden proceffe niet particulierlyck gewacht, offte daer toe eenigh het minde bewys by gebracht heeft, mitsgaders dat ten proceffe genocghfaem wordt geftendight dat de gedaeghdehs over eenigh be-  ( 59 ) gaene exces in 't fttick van de jaght novt meer mHmJ fproocken offte aenSeklaecbt fyn geworden. Èhde S volgende dat de Rechten dicteren interpretatione legum pocnam potius molliendam quam exafperandam effe hfiu m per. & L. pen. ff. de 'pocnis & quod ilia temper irt^s deT benisnius refponfum pr*bet- So heeft dan nog vorders en voor 't laetfte alhier aengemerkt moeten worden, dat een gedaegde welke fkh in oppofitte hebbende gefteldt tegen het invorderen -van de breucken bevonden wordt onreght tegenweer voor" genomen te hebben, na Lantreghte ende conftume van defe provincie boven de koften der proceduire gecondemneert moeten worden in een vierde pardt meer als de boete foude hebben konnen bedraegen. text. in part. 2. tit» 23* 5» Om _ welke dan en andere redenen meer ick Kighter voorn, met toegetrocken advys van hier ondergetekende Rechtsgepromovoerden tot admimftratie van onpartydige juftitie doen'de reght, condemneere de gedaegdens in de breucke van vyff en twintigh goltguldens yder en daer en boven nogh in een vierde pardt van defelve breuke. Mitsgaeders in de koften defer procedure tot gerichtelycke taxatie end© moderatie. AlinLuY T ^«ë^chreven geadviteert binnen Swolle den 26 Jannuary 1ÖÜ7 H. Queifen. Henr. Royer, Dr, Judex Daniël van Limborgh Affeff. Jan Hendrix i Herin. Janfz. Aldus gepronuncieert den 10 Febr. i6B% nze dat fporiels an beyden fyden waren crleght, ten prs ft-nue van btydc parthyen. P Dr.  ( fetenen der voorn. Stadt over te geven, wegens *t ftuck van de jacht, Deductie met Documentum fub n 1. tot num. 22. inclnys. Voorts mede een gelyk luydende aen handen van de Heeren Refpeótive ter voorf. vergaederinge Gecommitteerden van de Stedeu Deventer, Campen en Swoll, over te leveren , en te verfooken recepifce ofF behoorlyke fchyn en blyck van de gedaene overleveringe van het voorn, fttuck van de jacht, 't geene die Conftituenten felfFs prefent fynde fouden behooren te doen. Cum claufulis ratihabitionis & indemnitatis Des 't Oyrconde hyr onder onfen Stads fegel gedruckt. Oldenfael den 5. April 1687. Ter felver ordonnanfie Stephan Kettwick. Sec. e No. a?,  ( tt ) N». 27. Copia. Edele Moogen.de Heeren Myn Heeren Gedeputeerden van de Staaten der Provincie van OverylTel. Vertoond met alle foorte van refpect Dotter Wilhelm Hulsken qq. hoe dat U Ed. Mogd. volgens het bygaende requeftê den 28- Sept. laatsteden in faaken tegens de ongequalifkeerde jagers hebben gefurrogeert de Righter van Delden ten fyde Beklaagdens redenen van fufpicie tegens den felven mogten hebben die fy in den tydt van 14 dagen na iniinuatie aen de Grieffier fouden hebben over te febriven. Ende dat hy Remonftraut dit requeft en appoinftement door de Provintiale Bode Carel Swiers behoorlyk hebbe willen doen infmueren twelke de refpeftive Burgemeefteren van Oldenfael, Ootmarflen en Eafchede onder een frivool pretext hebbende verweigert, gelyk uyt de bygaende afte onder de lett. B. terfieii ende hy Remonftrant plights halven, met defe faeke niet langer konnende ftil ftaen om de ondergef. perfoonen daar over behoorlyk te accioneren foo wordt genoodfaakt fich weder an Uw EedL. Mogd. te vervoegen, onderdaniglyck verfoekende Dat Uw Eedl. Moogd. een fekeren termyn ea dag mogen gelieven te prsfigeren, op dewelke de felve Perfoonen haare reedenen van fufpicie (indien eenige vermenen te hebben) teegens den gefurrogeerden Righter van Delden, fullen hebben by te brengen ende dat eene van de Provintiale Booden mooge worden geauftorifeert om de behoorlycke infiuuatie aan de felve te doen Dit doende onderftond Wilh. Hulsken. Dr. qq. Uit Oldenfael  C *3 ) Pr, Egb. Tenkinck Jan Koek , N. Koek de Socn W» de Factoor, Andr. Krop, Hindr. Duivelshoff. Was geappoftilleert De Burgemeeftcren van Oldenfael, Ootmarffen Enfchede, Goor en Ryffen worden by defen eelaft , om aan de Beklaegdens aghter de requefte semelt door haaren Ordinans Stadts Dienaer te doen infinueren van het appointement by defe Taeffel verleent op den 28 Se»temb. laatsleden, op de annexe requefte van den Remonftrant: waar by tot onpartydig rigter, in de plaetfe van gemelte Burgemeftercn is worden gefurrogeert de righter van Delden ende defelve Beklaagdens daar beneftens te doen infinueren dat fy in platfe van an de Grieffier haar reedenen van fufpicie, fo fy eenige vermonden tegens de gem. Righter te hebben overtfehriven, defelve an ons mondeling fullen hebben voor te brengen op den 29 Nevembr. anftaende, fynde de furrogatie van gsm. Righter niet anders te verftaen, als das de fententie, voor defelve geweefen, van defelve kragt en effeétc fal fyn, ende onder voorbehoud van het reght van appel, als off voor den competente righteren de Burgemefteren voorat, geweefen waare. Swolle «lea 4aen Novembr. 1707. onderftont A. H. V. Sloec Ter ordonaantie van de Gedeputeerde» J. Royer pro vera copia Ottho Schutte Richtfla. 1707. Co-  C wairumme foe gefin- t 76 ,to ^yndel' Van Ke^ Mat- wegen be«elen fnrS? Ï" '"f" Ker(Pelen van uwen Ampte by Kercken verfoidere ecn.ge Reen hazen, corhoenren oft andere wiltfuh dnZZSAU °?f fchl'ete"' eti indien 67 7emants befonden ™.« ? r d.fn feluen heur §aren "ettcn ende bogen te nemen ende fy daer ouer te ftrafferi nae gelegentheit Ende dat ZT™* aeVe" Upficht hebbe" dattet wiltbraet nyet ve £ endero^N "f" "U1'de' ^r aen gefchie onfen beAno L beuolen- D™m Vollenhoe den xnijen April JAN VAN LIGNE (Opfchrift) Dem Erentfeiten unnd vroemen onfen lieven befunderen Goessen van Raesfelt Drost Slants van Deiunderen Twenthe. J°R^/rN VGNEuGraue t0 Arenberch Vryheer to Barbanfon Zeuenbergen &c. Coe. Mat Sta'halder ende Capiteyn General ouer Vriest OuerySfe Gtoningen ende Lyngen * cl wal fchatpe,ickeMgein£St S^b^TS?^ nyemant «te „yet Van oldes daer toe gerechtiget/ondtrftat' * 4 fal  ( VI ) den: te meer om dat daar by niet alleen de oude Deductie van den jaare 1708, aangaande het recht van jagt der burgeren van deeze Stad, maar ook eenige Gedenkstukken zyn gevoegd, die het aloude recht der Kleine Steden , omtrent derzelver Statuten, Rechtsdwang, wapenhandel, en Schuttcry enz. te kennen geeven: van welke en meer andere rechten der Kleine Steden de breedvoeriger verhandeling tot naardere gelegenheid wordt uitgefteld. In het eerste ftuk is getoond, dat de Kleine zo min als de Groote Steden van Overysfel, en zo min ook als de Edelen, derzelver recht van jagt afleiden uit eenige inwilliging der Vorsten van den Lande; maar in tegendeel uit een behoud van derzelver aloude vryheid; 't welk ook met een voorbeeld van de Stad Oldenzaal en derzelver o. penbaare verklaaring, ten tyde van Koning Filip , is bevestigd; en getoond, dat de taal, die de Koning van Spanje voeren liet; naamlyk: „ dat de jagt alleen den Landsheer en wie de„ zelve het verleent, en van ouds daar toe ge„ rechtigd is, toeftendig zoude zyn, " niet door de Heeren Staaten wierd goedgekeurd. En onlangs zyn twee oorfpronglyke brieven van den Stadhouder Jan van Ligne Graaf van Arenberg te voorfchyn gekomen ; de een van den jaare 1550, en de ander van 1564, aan den Drost van Twente gefchreeven (V). In den eersten deezer briè- (a) Volgens de oorfpronglyken, op den Huize Twickel, van deezen inhoud: Johan van Ligne Graue to Arenherge Fryher to Barban* fop  (VII) brieven geeft de Stadhouder van Keizer Karel, om fon Heer to Buisfïere R0. Key. Mat. Stath. General in Vriesl. Uuerysfel der Stadt ende Ommelanden van Groningen. Erentfeste und vrome lieue befundere. Wy werden bericht ende verftaen wu datmen dagelycx in uwen Ampte die Reen nazen, corhoenren ende andere wiltbraet mit fchieten ende mit garen netten ende andersiins upvanget ende alfoe die wütbaene verderuet ende te fchanden maeft, dat ons van Key. Mat. wegen nyet toe en ftaet te lyden, wairumme foe gefmnen wy ende nyet to mynder van Key. Mat. wegen beuelen u ernfthcken In ailen Kerfpelen van uwen Ampte by Kcrcken ïprake ernftlicken doet bevelen dat nyemants fich voertaen en vertordere eenige Reen hazen, corhoenren oft andere wiltbraet te vangen ofte fchieten, en indien gy ycmants befonden lulx doende den feluen heur garen netten ends bogen te nemen ende fy daer ouer te ftraffen nae gelegentheit Ende dat gy ummers daer een tipficht hebben dattet wiltbraet nyet verhatet noch verderuen en wurde, hier aen gefchie onfen beuel ende God beuolen. Datum Vollenhoe den xiiijen April JAN VAN LIGNE (Opfchrift) Dem Erentfeften unnd vroemen onfen lieven befunderen Goessen van Raespelt Drost Slants van clu™eren Twenthe. Johan van Ligne Graue to Arenberch Vryheer to Barbanfon Zeuenbergen &c. Coe. Mat. Stathalder ende Capiteyn General ouer Vrieslandt Ouerysfel Groningen ende Lyngen 1 Erentfefte lieue befonder, Alfoe wy U hier to beuorensfeeckere Coe Mat placcaten toe 4a in den n* wal fcharpehcke gc.nterdiceert ende verhoeden wordt dat nyemant die nyet van oldes daer toe gerechtiget, onderffeen * 4 fal  (VIII) om de jagt, in deeze Provincie, tot een Regaal ie maaken , een onbepaald bevel, dat NTEMANTS fich voertaen en verfordere eenige reen, ■hazen , corhoenren oft andere wiltbraet te vangen ofte fchieten. Dit was zekerlyk niet wel bezonnen. Want daar door zouden de Edelen, zo wel als de Groote en Kleine Steden, van de jagt zyn uitgeflooten; zo dat zy de magt om te moogen jaagen, van Keizer Karel, die de rechten en vryhcden van deezen Lande begon tebcnadeeien, zouden hebben moeten ontvangen. Dit bevel gelukte den Stadhouder ook niet. Doch in den tweeden brief van 1564» was Koning Filips, door den tegenfland, daar in ontmoet, waar van, ten fal eenige haefen velthoender, ofte andere wiltbraet greff oft clevn to vangen ofte doen vangen, noch oick eenige v regende wilt, als coihoender, Reyger , vehhoen ende dergclycken tfchieten noch te doen fchieten, dan by fynen geclecden dienaer. ende dat op verbuyrte van feeckere peene m den feluen placcate begrepen, ende vuytgedrurt worden nochtans beiicht dat dyen nyet tegenftaende gtoete misbruyck mit fchieten ende fonst daer en tegens gefchien folde ende den irholt van dyen nyet geobferueert ende gehblden worden èeuelen U dem nae andermael in Stat Coe. Mat. 0nfe= Alderg. Heeren dat ghy nochmacls die voirg. placcaten doet vernyeuwen, ende alome in uwen beuolen Ampte die fe'ue weder doet publiceren , ende tegens den ouei treders piocedeien, alft nae tenoer derfeluer beuonden fal worden to behoiren, God beuolen, datum Vollenhoe den vu Dach Maitij 1564 JAN VAN LIGNE (Opfchrift) Dem Erentfesten onfen lieven befonderen Goessen va» Raesfelt Droste Slants van Twenthe.  CIX) ten aanzien der Stad Oldenzaal, het bewys van een voorbeeld overig gebleeven, en in het Eerfte ftuk bygebragt is ; gemaatigder geworden. Want de Stadhouder zegt aldaar, " dat hy aan „ den Drost daar te vooren zeekere Kon. Maj. „ Plakaaten had toegefchikt, in welken wel fcher„ pelyk G'einterdiceerd en verbooden wordt, dat niemand, die niet van ouds daar toe gerechtigd „ was, onderltaan zou, eenige haazen, velthoen„ ders, of ander wildbraad, grof ofjdein, te „ vangen of doen vangen, noch ook. eenig vlie55 gend wild, als corhoenders, reigers, veldhoen „ ders en diergelyken te, fchieten noch te doen „ fchieten, dan by zynen gekleedden dienaar, op „ verbeurte van zeekere boete in het Plakaat be„ greepen cn uitgedrukt. " Dus verre de inhoud van het Plakaat van Kóning Filips , door'den Stadhouder in deezen brief gemeld. De Heer Dümbar heeft, in deszelfs onlangs uifgegeeven hiftory van het jagtrecht in Overysfel (b), te recht van geen belang geacht, of dit door Filips, eigener gezag, ondernomen bevel als een Plakaat van hem zei ven verfcheenen zy ; dan of de inhoud van dit bevel door aanfehryving van den Stadhouder aan de Drosten, om bekend te maaken, zy bevoolen: gelyk het voorgaande van den jaare 1550; waar in, zo min als in dit, iets van de Staaten is gerept. Karel en Filips hadden de gewoonte aangevat, om buiten Landsvergaderingen , Plakaaten hier te laaten uitgaan ; als onder anderen over den loop van het geld, en over Jyfftraffclyke zaaken. (b) bh 0. in not. * 5  ken (O- Van zulk een SedraS is m>7 §een voor" beeld onder onze Bifchoppen voorgekomen. Dit zogenaamde Plakaat verfchilt ook zeer van het hier vooren gemelde bevel van 1550. Immers hier in is noch onbepaald verbod , noch onderftelling , dat het recht van jagt in deeze Provincie aan iemand , uit kracht van Privilegie en niet van zeiven, zoude toekomen, veel minder eene onderftelling van een Regaal van jagt, te vinden. Ook is beweezen, dat in deeze Provincie elk, van ouds af, van zeiven, tot de jagt gerechtigd is, die daar van niet uitgeflooten is geworden. Voords ook van geen verbod van jagt, aan de Kleine Steden, wordt iets daar in gewaagd; noch dat derzelver burgers niet zouden moogen jaagen, zonder hnn recht daar toe te toonen'; 't welk ook niet ftrooken zou , alwaar het recht van jagt niet op eenig voorrecht , maar op de behouden natuurlyke vryheid is gegrond ; zo als in het voorgaande van dit ftuk getoond is, dat die van Oldenzaal, reeds voor meer dan twee eeuwen dit tegen den Koning van Spanjen openlyk ftaande hielden, die het ydel proces, door den Drost namens hem in de maand Oaober 1563 begonnen, vervolgens, zonder zich op eenig Placaat, waar door de jagt aan de Kleine Steden zou zyn verbooden, in dat ganfche Proces , ergens te beroepen, heeft laaten vaaren, en, gelyk de Edelen ten aanzien van hunne Havezaaten (cf), zich vergenoegd met een ze- (c) Rev. Dav. Üiujl.p. 275. 420. cd) Van dit recht gemeenlyk aan Havezaaten behoorende, zie in het voorgaande van dit ftuk J is- Daar van wordt Ook  CXï) zeker uitfluitend recht van jagt by zyne floten; als te zien in het voorgaande van dit ftuk bladz. 49 in not. Dat de Edelen niet meer dan de burgers der Groote en K eine Steden tot de jagt , in deeze Provincie , gerechtigd zyn; en dat die zo wel als deezen hun recht van jagt uit een behoud van de natuurlyke vryheid afleiden ; fchoon, wegens de uitfluiting der huislieden , dit hun recht, in een zekeren zin, als een voorrecht , boven de huislieden aan hun toebehoorende , zou kunnen worden aangemerkt : daar uit zal ongetwyfeld moeten volgen, dat 'er geen reden zy , om de jagt der burgeren van de Steden, Grooten en Kleinen, meer dan die der Edelen te bcpaalen. Het eerfte, dat ik van eene ondernomen nauwer bepaaling van jagt der burgeren dan der Edelen, in deeze Provincie, vernomen hebbe, is het in den jaare 1675 ontworpen, doch niet aangenomen noch tot ftand gebragte Placaat van den Heere Stadhouder Koning William, ongunstig voor het recht van jagt der Kleine Steden en derzelver burgers, als ftrekkende om hen daar uit te zetten , als ook ten nadeele van het recht der Groote Steden en derzelver burgeren , wier recht van jagt daar door aan banden zou gelegd worden, waar van de Edelen zouden zyn bevryd. Het gewag van Kerfpelen en van daar in tot eene ze- ook gewag of onderftelling gemaakt in de Refolutie van Ridderfchap en Steden van den 13 April 1648. den 7 October 1654. en den 13 April 1664. En hoewel de gemelde Refolutie van den 7 Octob. 1CS54 is beraamd door Gefepareer- tJ /rla uDeel bL 3*s enz■) 20 »• echter d« rporfz. onderftelling mede daar uit openbaar.  c m) Zekere waarde gegoed te zyn en van Quartieren, om als dan daar in te mogen jaagen , aan de burgeren der Groote Steden, in dat ontwerp, voorgefc i eeven, is niet eerder dan aldaar te verneemen. Dit is toen aanftonds als wederrechtelyk aangezien, en, zo min als dit geheele ontwerp , aangenomen. Meer aanmerkingen tegen dit ontworpen Placaat , en aangaande het Emaneeren van het zelve , in den jaare 1748, zyn te zien in de aangehaalde Hiftoric van den Heer Dumbar ; wiens verhaal, onder andere einden, zeer gefchikt is, om de overweeging der Groote Steden, aangaande dit Placaat, in deszelfs gefteldheid, uitwerking en gevolgen, te bevorderen. Nu zal ik het Betoog , aangaande het recht van jagt der Stad Enfchede en derzelver burgeren, voorftellen. BETOOG  BETOOG VAN BURGERMEESTEREN, SCHEPENEN EN RAADEN, EN GEMEENSLIEDEN DER STAD ENSCHEDE. AANGAANDE HET RECHT FAN JAGT, VAN GERICHT IN ZAAKEN VAN DE JAGT, VAN HET TKEN VAN ELLEN, MAATEN EN GEJVIGTEN, EN VAN HET AANSTELLEN VAN GEMEENSLIEDEN DER STAD ENSCHEDE OVERGEGEEVEN OP HET TWEEDE RECES VAN DEN GEWOQNEN LANDDAG DER HEEREN STAATEN VAN OVERYSSEL IN OCTOB. 1782. MET BYLAAGEN. f. Stuk. Vervolg. A  ...  Edele Mogende Heeren Myn Heeren Ridderfchap en Steden de Staaten van overysfel! l"Dle Bui'germeefl:eren en Gemeenslieden der #■*** Sf^d Enfchede neemen de vryheid U. Ed. Mog. zeer eerbiedig voor te draagen, dat der Remonftranten voorzaaten zich meermaalen, over het deugdelyk recht van jagt der Stad Enfchede en derzelver Burgeren, by U. Ed. Mog. ootmoedig met Deductien hebben Geaddresfeerd, ten einde om daar in de lang gewenfchte rechtmaatige Decifie van U. Ed. Mog. te erlangen; welke echter tot nog toe niet gevolgd is, neenmaar de zaak onder de Decifie van U. Ed. Mog. voor als nog Litispendent is gebleeven. Weshalven Remonftranten, hoewel zy eerbiedig vertrouwen, dat ook zonder dit hun Addres over de voorfz. Litispendence zaak Decifie van U. Ed. Mog. zou moeten ergaan; evenwel tot hunne meerdere gerustheid, in het waarneemen van hunnen eed en pligt , genoodzaakt geworden zyn, om over dit ftuk zich zeer oomoedig tot ü. Ed. Mog. te wenden, als ook over het Gericht in zaaken van breuken wegens de jagt, en over het yken van ellen maaten,en gewigten; nevens ook over het aanftellen van de leden der Gezwooren Gemeente te Enfchede. Wat het eerfte betreft, naamlyk het recht van jagt der Stad Enfchede en derzelver burgeren; vertrouwen Remonftranten zich nedrig te mooge'n be! ^ 2 roe.  4 Betoog der Ëd. Achtb. Regeering van Enfchede roepen op het betoogde dien aangaande in het eer* fte ftuk der gedrukte Overysfelfche Gedenkftukken, hier by onder N. 1. waar by Remonftranten alleenlyk dé vryheid zullen néèmen het volgende verhaal en verdere Adftructie te voegen, In den jaare 1748 s toen de jagt aan de Kleine Steden en derzelver burgeren by Placaat van U. Ed. Mog. wierd verbooden , om, voor en aleer daar me. de voord te vaaren, hun recht daar toe aan te toonen: was het reeds ruim honderd "jaaren geleeden, dat , by tusfchenkomst van veele jaaren , nu en dan, de jagt aan de Stad Enfchede en derzelver burgeren, door U. Ed Mog. verbooden was geworden; doch met geen ander Effect., dan dat telkens, op het weder inzenden van hunne bewysftukken, door hun met de oeffening der jagd wierd voordgevaaren ; zonder dat door eene uitdrukkelyke Decifie van U. Ed. Mog. wierd verftaan, dat zy tot de jagt berechtigd waaren. Het' eerftemaal, toen aan de Stad Enfchede en derzelver burgeren door U. Ed. Mog. of wel Hoogst derzelver Gedeputeerden, de jagt byzonder wierd verbooden , na dat zy, niet tegenftaande het Placaat van 1628, dezelve onverhinderd te oeffenen waaren voordgevaaren; was in den jaare 16%6, zo als hier by te zien onder N. 2. Waar op aanftonds door der Remonftranten voorzaaten in het hoofdzaakelyke aan U. Ed. Mog. is voorgedraagen, dat zy van ondenkelyke tyden herwaards het recht van jagt rustelyk gehad en Geëxerceerd hebben; gelyk met ontallyke oude kondfchappen zou kunnen beweezen worden: tervvyl ondertusfchen de Heeren van den Lande hun by herhaaling beloofd hadden, hen by hunne rechten te Main-  WtrZhet Recht van Jagt enz. 5 ïineeren, en dat zy ooit tot dien tyd toe altoos daarin Gemaintineerd waaren geworden; als te zieu onder N. 3. Hier op wierd door U. Ed. Mog. by Refolutie van den 17 April 164$ verftaan, dat de ingezetenen van Enfchede hun Gefuftineerd recht van j gt ter eer fter vergadering van U. Ed. Mog. Gedeputeerden zouden bewyzen, en ondertusfchèn zich van de ia-t onthouden, als onder N. 4. J 0 tt DJ^7YS ^ie,rd over§eSeeven, en daar op door U, Hd, Mog. Gedeputeerden den 30 Mey 1646 goedgevonden, dat het zelve ter eerfter Klaaringe van Kidderfchap en Steden zou worden verandwoord en dat ondertusfchèn die van Enfchede zich zouden reguieeren naar de Apoftille van Ridderfchap en Steden , als te zien onder N. 5. U Ed. Mog. deeze bewyzen hebbende Geëxamineerd, is hierop. Mets anders gevolgd, dan dat de Burgers van Enfchede m de oeffening van hun onbetwistbaar recht van jagt zyn voordgevaaren. Tot dat hun weder van nieuws in den jaare ir5?8 by Placaat, wierd opgelegd hun recht van ja<*t té* bewyzen en zich inmiddels daar van te onthouden Wanneer zy in den jaare 1659 wederom hunne bewyzen aau U. Ed. Mog. indienden, als te zien fub N. 6 & 7 en daar op, zonder dat 'er anders dan ftilzwygende door U. Ed. Mog. over wierd Gedecideerd, in de oeffening van hun recht van ja-t voordvoeren, z En wel ter tyd toe, dat door verlies van geheugen aangaande het te vooren voorgevallene, in den jaare 1684, hun daar in weder verhindering wierd gedaan, en hun voor de derdemaal door U. Ed Mo» •pgelegd, om hunne bewyzen in te zenden, als te ^ 3 ziea  6 Betoog der Ed. Achtb. Regeering van Enfchede zien onder N. 8. zo als dan ook van wegens deeze Stad, eindelyk en na veel moeyelykheden, in dien tusfchen tyd, daar over te hebben bezuurd, is gefchied, in den jaare 1687 als te zien hier by, onder N. 9. vergeleeken met de Notulen van U. Ed, Mog. van den 18 Maart en 8 April 1687. De Groote Steden deezer Provincie, die, volgens aloud verbond, in de eerfte plaats verpligt zyn , de Kleinen in haare rechten te verdedigen, deeden zulks toen ook met 'er daad. In de Concordaaten der Stad Deventer is het volgende daaromtrent aangetekend in dato den 8 Nov. 1686 onder het 6te inbrengen van de Ge?woo. ren Gemeente: Dat hel recht van de jagt der Kleine Stedekens in de aanftaands klaeringt met allen mogeiy' ken yver moge worden gemaintineerd. Het andwoord van de Wel Ede. Hoog Achtb. Magiftraat daar op was: Schepenen en Raad-zullen de Kleine Steden in haar lewyslyk regt deezen aangaande zoeken te maintineren. Het verzoek der Stad Enfchede als toen aan ü. Ed. Mog. gedaan , dat U. Ed. Mog. daar over Finaal geliefden te Decideeren, zo als U. Ed. Mog. rechtrnaatig mogten oordeelen te behooren, had tot uitwerking, dat, de zaak door U. Ed, Mog. wederom Commisforiaal gemaakt zynde, de Burgeren van Enfchede, als van ouds, voordvoeren te jaagen. Tot dat zy in den jaare 1 foö, wederom door het alstoen vernieuwde Placaat van U. E i. Mog. wierden verhinderd en, in den jaare 1708, voor de vierdemaal, hunne bewysflukken overgaaven als te zien onder N. 10 11 & 12. die, volgens Refolutie van U. Ed. Mog. van den 21 April 1708,' op de daar aan volgende Klaarirtgzouden worden onderzocht: doch *t welk by Refolutie 'van U. Ed. Mog. van den.i Decemb. 1708» wederom uitgefteld is tot den aan- ftaan-  over het Recht van Jagt ent. <)g ■ftaanden Landdag; zonder echter dat daar op eene expresfe decifie van U. Ed. Mog. alstoen is gevolgd; neen maar zyn de voorzeide Burgers, als van ouds, toen ook wederom ten vierdenmaale met de jagt voord ■ gegaan. Terwyl omtrent het voorfz. ftuk onder N. \% aanmerkelyk is, dat der Remonftranten voorzaaten/, daar by , wederom dezelfde bewysftukken hebben overgelegd als in den jaare 1645, toen hun voor de eerftemaal eene verhindering in de jagt wierd toegebragt; en voords ook verdere bewysftukken daar by gevoegd, die alle met de voorzeide Deductie, volgens eigen Iterative verklaaring van U. Ed. Mog. ter Griffie berusten : terwyl Remonftranten wel verzekerd zyn , dat U. Ed. Mog, dezelven aldaar in for. ma probanti zullen bevinden: hoewel Remonftranten de Origineelen, by geluk, nog voorhanden, des gevorderd, aan U. Ed. Mog. kunnen vertoonen. Vervolgens vernamen de Kleine Steden en derzelver Burgers, die allerduidelykst hun recht, by viervoudige herhaaling, hadden getoond , zo weinig meer van eenige verhindering in hun aloud en notoir recht en bezit van de jagt, dat de zaak ganfch niet günftig voor. den Heere Drost van Twente afliep, wanneer deeze eens in den jaare 1716 eenen burger van Ootmarfum daar over in het Gericht van Kedingen liet Arrefteeren. De Burgermeesters van Ootmarfum, waar by zich toen voegden , die van Oldenzaal, Delden en Goor, Remonftreerden toen daar over, zeer eerbiedig aan U. Ed. Mog. voordraagende, dat zulks ftrydig was tegen de Refolutie van U. Ed. Mog. van den 14 Maart 1708, wien ten ge.volge alle de Kleine Steden in Twente haare Deductien tot het recht van de jagt hadden overgegecA 4 ven,  ■t Betoog der Ed. Achtb. Regeering van Enfchede •yen, zondef dat daar op tot nog toe eenige Dispofitie was gevallen, en dat zy DAAROM de Exercitie , als vanouds, hadden Gecontinueerd; verzoekende derhalven dat de Procedure van den Heere Droft tegen den voornoemden Burger van Ootmarfum mogte worden geftaakt, of ten minften zo lang in ftatu quo verblyven, tot dat over de ingezondene Deductien zodanig zoude weezen Gedisponeerd, als in goede Juftitie .bevonden zoude worden te behooren. Op dit verzoek wierd door U. Ed. Mog. Gedisponeerd: dat het zelve in handen van den Heere Drost van Twente zou worden gefield, om op het Reces van dien Landdag hier over aan Ridderfchap en Steden te berichten, en ondertusfchèn deszelfs Fiscaal te gelasten, met de aangevangen Procedure te Superfedeeren, en die in ftaat te houden, en dat, op het voorfz. Reces van den Landdag, de zaak door eene Commisfie naarder zou worden Geëxamineerd. De Heer Drost gaf toen aan U. Ed. Mog. over, een fchriftelyk bericht op het voorfz. Request: en daar op wierd door U. Ed. Mog. goedgevonden, dat de Fiscaal van den Heere Drost van Twente met de Procedure, by voorfz. Request gemeld, zou ftil ftaan tot de aanftaande Klaaringe en dat aldaar de Hukken , door de voorfz Steden overgegeeven , naarder zouden worden Geëxamineerd, en de zaak , zo veel doenlyk, uit den weg gelegd: als te zien onder N. i >. Doch waar op niets anders is gevolgd, dan dat Jiet voorz. in 1710" begonnen Proces van den Heere Drost voor altoos is blyven fteeken, en de jagt door de Burgeren van de Kleine Steden, die, door deezen handel van des Heeren Drosten Fiscaal , ook niet eens is Geinterrumpeerd geworden, als van ouds, is Gecontinueerd. Daar  . ever het Recht van Jagt enz. 9 Daar door hebben U. Ed. Mog. genoegzaam ver-zekerd, dat de Kleine Steden, die nu reeds zo dikwerf haar Notoir recht hadden opengelegd, daar in, door een lang vertoef eener Decifie van U. Ed Mog., die buiten alie bedenkelykheid ten haaren voordede moest uitvallen , niet behoorden verhinderd te worden. Zy verkiaaren uitdrukkelykr, dat zy DAAROM met de Exercitie van de jagt, als van ouds, waaren voordgevaaren, Dit verkiaaren zy aan U. Ed. Mog., onder het oog van U. Ed. Mog. zeiven; onder wier Landsvaderlyke befcherming' zy ftaan: en U. Ed. Mog. hebben dit ook, zonderden daar over in het ailerminfte te beftraffen, dus van zeiven gerechtvaardigd. Niet eerder wierden door U. Ed. Mog. na dien cyd wederom eenige Reflexien over het recht van jagt der Ki eine Steden gemaakt dan in den jaare 1725* die echter geenszins daar heen ftrekten , om de oeffening der jagt aan de Kleine Steden telnhibeeren tot dat daar over zou zyn Gedecideerd: Dit toch hadden U. Ed. Mog. reeds voor lang, en, zo als ook met het geval van 1716 is getoond, aüerbillykst reeds anders begreepen en verftaan: Maar, zo als in de Poinften van uitfchryving, van den Landdag van 1725, wordt te kennen gegeeven, om de ftukken, door de Kleine Steden reeds in 1708 overgegeeven te Examineeren en te Disponeeren, wie daar toe berechtigd zyn. Ingevolge van welke uitfchryving door ü. Ed. Mog. den 17 Maart 1725 is Gere. folveerd, dat de zaak door Heeren Gecommitteerden diende te worden onderzocht, en aan U. Ed. Mog. daar over van Confideratien gediend. Zo als de wel! gemelde Heeren Gecommitteerden dan ook op den 17 April 1725 hebben gedaan, en van de gemelde A 5 over-  ro Betoog der Ed. Achtb. Regeering van Enfchede overgegeeven Deduclien ' der Kleine Steden gewag gemaakt; en daar by voords aan U. Ed. Mog. in bedenking te geeven, of niet geduurende U. Ëd. Mog. Deliberatien over de voorgemelde Deduclien , en tot dat zal zyn gedecideerd, of de Kleine Steden tot de Exercitie van de jagt bevoegd zyn, of niet, behoorde voorzien te worden-, dat in den tyd van de geflooten jagt geen wild verkocht zoude moogen worden. Daar op is alstoen door U. Ed. Mog. Gerefolveerd, het Gerapporteerde by Provifie te houden in Advys, tot dat by Ridderfchap en Steden een naarder en uitvoeriger Reglement op het ftuk van de j%t en de Exercitie van dien, met Infertie van de Placaaten of Refolutien op dit Subject genomen den 17 April 1658, den 17 Juny 1671, den 21 July^oö en 17 Juny 1724., zal zyn gemaakt; en voords de welgemelde Heeren Gecommitteerden te verzoeken en te gelasten, om de Befoignes, zonder eenig verlies van tyd, hier over te willen voordzettenen Ridderfchap en Steden te dienen van derzelver Confideratien: en eindelyk, te verbieden, dat inden tyd van de beflooten jagt geen wild zou worden verkocht; als te verneemen onder N. 14. In allen deezen wierd wederom niets ter Inhibitie van de Kleine Steden, die zo menigmaalen haar recht van jagt hadden betoogd, door U. Ed. Mog. Gedecerneerd, neen maar dit alles ftrekte ter bevestiging van de billyke welmeening van U. Ed. Mog. reeds in 1716 Gedeclareerd, dat de Kleine Steden, hangende de Deliberatien van U. Ed. Mog. over haar recht van jagt, daar in niet behoordenGeinhibeerd te worden. Dit zelfde is ook aan te merken op het gene door U. Ed. Mog. in deezen is Gerefolvcerd den 7 April 1732,  over het Recht van Jagt enzt I» 1732, wanneer de Heeren Gecommitteerden van U. Ed. Mog. tot het Revideeren van de Placaaten van U. Ed. Mog. over de Exercitie van de jagt Geëmaneerd, onder anderen Rapporteerden, dat zy Heeren Gecommitteerden hadden nagezien de Refolutie van U. Ed. Mog. van den 20 April 1686, waar by de burgers van de Kleine Steden gelaft zyn, zich te onthouden van de jagt, ten zy bewyzen zouden kunnen, daar toe van ouds berechtigt te weezen ; bevonden hadden, dat in Conformité van die Refolutie, van de Steedjes Oldenzaal, Ootmarfum, Goor, Delden, Enfchede en Rysfen, Deductien zyn ingezonden , waar by zy vermeenen te kunnen aantoonen, dat haare burgers tot de Exercitie van de jagt recht hebben; en van gedachten waaren, dat Ridderfchap en Steden, voor het openen van de jagt zich behoorden te verledigen, om die Deductien teExamineeren ende te bepaalen, wie van de Kleine Steedjes deezer Provincie tot de jagt berechtigd zyn of niet, om daar door voor te komen alle Inconvenienten, 'welken anderszins in de Executie van de Placaaten over de jagt daar door veroorzaakt zullen worden. Waar op door U. Ed. Mog. is Gerefolveerd, dit gemelde Rapport te Agreëeren, en in eene Refolutie van Ridderfchap en Steden te veranderen, als te zien hier by onder N. 15. Wy verzoeken U. Ed. Mog., om ia guuftige overweeging te willen neemen, dat het niet moogelykwas, dat, in de Executie van de voorzeide Placaaten tegen de Kleine Steden, door derzelver Deductien, en Defect van Decifie daar over, Inconvenienten zouden kunnen veroorzaakt worden ; indien de burgers van de Kleine Steden niet bevoegd waaren in de oeffening der jagt voordtevaaren, geduurende dat Ü. Ed. Mog. over de Decifie aangaande  12- Betoog der Ed. Achtb. Regeering van Enfchede de het recht van jagt deezer Kleine Steden Delibereerden. Want als zy . hangende de Deliberatie over die Decifie, niet met de jagt mogten voord vaaren, dan kon immers de uitvoering der gc?m ide Placaaten geen Inconvenienten hebben, De Remonftranten hadden gewenfcht, dat deeze Refolutie van U. Ed. Mog van den jaare 1732 waare ter uitvoer gebragt, en dus als toen, voor het openen van de jagt, over het voorzeide recht der Kleine Steden door U. Ed» Mog. Gedecideerd; als eerbiedig vertrouwende, dat zy eene Favorabele Decilie van U. Ed. Mog. zouden hebben moeten bekomen. Doch dit, zo min als alle de menigvuldige voorige maaien , dat deeze Oecifie door U. Ed. Mog. voorgenomen is geworden, gebeurdeniet: terwyl ondertusfchèn om reden voorgemeld, de Burgers van de Kleine Steden, zonder eenige Inhibitie, de oeffening van hun recht vanjagc vervolgden tot aan den jaare 1718, toen door een Geëmaneerd Placaat van U. Ed Mog. over de jagt, dezelve aan de Burgers van de Kleine Steden is Geinhibeerd geworden. Waar van ook nog, boven alle het voorzeide bewys , ten overvloede.kan Confteeren uit de kondfehappen onder N 16. imo en ib. 2 do. De Remonftranten zyn al te zeer met eene volkomen overtuiging van de Juftitie van U. Ed Mog. bezield, dan dat zy dit aan iets anders zouden kunnen toefchryven dan aan een verlies van geheugen van het gene Remonftranten d' eer hebben gehad zo even aan U. Ed. Mog eerbiedigst te herinneren: en niet alleen aan een verlies van geheugen aangaande het gene te vooren was Gepasfeerd; maar ook, het zy met diepen eerbied gezegd, aan eene Abufiveonderftelling van het gene hooit plaats heeft gehad.» naam-  mr het Recht van Jagt enz. 13 naamlyk, dat het Placaat door U. Ed. Mog. in den jaare 1748 Geëmaneerd, van Koning William Glorieufer Memorie, zou hebben ftandgegreepen. Daar nogthans met onwederfpreeklyke bewysftukken in het onder N. 1. gevoegde boekjen is getoond, dat zulk een Placaat van Koning William nooit te. vooren door U. Ed. Mog. is Geagreëerd of van U. Ed. Mog. Geëmaneerd, noch Gerefpecteerd of van eenig Effect geacht; zelfs niet eens by het leeven van dien Vorst. Terwyl voords Remonftranten eerbiedig vertrouwen, dat U. Ed. Mog. hun ten besten gelieven te houden, dat het tegen hunnen eed en pligt zou ftryden, nu zy beter weeten, in eene bepaaling omtrent het recht van jagt, die by het Concept Placaat van Koning William eerst is uitgedacht, ftrydig met het recht van jagt der Burgeren van de Kleine Steden, te bewilligen; fchoon de Groote Steden zulks; hoewel in eene onderftelling., dat het zogenaamde Placaat van Koning William tevooren een Placaat zou zyn geweest, en dus onder eene Conditie, die niet Exteert, al eens mogten hebben gedaan. Van welk een en ander U. Ed. Mog. thans beter bericht zynde ; zo vermeenen Remonftranten, met diepen eerbied, van de beroemde rechtvaardigheid van U. Ed. Mog., met alle recht, te moogen verwachten, dat de zaak van het recht van jagt der Kleine Steden, wederom in dien ftaat gefield mooge worden, als waar in Remonftranten getoond en U. Ed. Mog. eerbiedigst Geïnformeerd hebben, dat dezelve in den jaare 1748, voor het Emaneeren van gemelde Placaat, is geweest .- naamlyk dat de Burgers van de Kleine Steden in de oeffening van de jagt behoorden te blyven, geduurende, dat de federd ruim honderd jaa-  t4 Betoog deti Ed. Achtb. Regeering van Enfchede jaaren zo dikwyls uitgeftelde Decifie van U. Ed. Mog. verwacht wordu Immers Remonftranten vertrouwen , hier vooren U. Ed. Mog. volmaakt te hebben getoond, dat in den jaare 1716 en vervolgens door U. Ed. Mog. reeds gebilljkt is, dat de Kleine Steden en derzelver Burgers hangende die vereeuwde Deliberatie over de Decifie aangaande hun recht van jagt, daar mede voordvoeren : en zy vertrouwen te gelyk, dat U. Ed. Mog. thans aangaande dat Fatïum volkomen Geïnformeerd zynde, nu niet voor onbillyk zullen houden het gene U. Ed. Mog. toen hebben gerechtvaardigd. 1 erwyl voords Remonftranten eerbied gst verzoeken , dat alnog ten fpoedigften over het recht van jagt hunner burgeren , naar recht mooge worden Gedecideerd: waar door ook de zo heilzaame, doch thans verflaauwde oeffening der Burgeren in den wapenhandel te beeter zou bloeijen, zo als voor deezen; gelyk te zien onder N. 17. la» & ïdö. Wat het tweede betreft, waarover Remonftranten de vryheid neemen, zich tot U. Ed. Mog. eerbiedig te wenden; naamlyk het Gericht in zaaken van breuken wegens de jagt, welk de Heeren Drosten van Twente, federd den jaare 1748, zich Abufive hebben aangemaatigd en daar door, onder anderen , het recht van Cognitie en Decifie over alle breuken , tegens ingezetenen der Stad Enfchede , aan den Magiftraat aldaar wederrechtelyk gezocht te beneemen: Dit is in het voorzeide boekjen onder N» t. zo overtuigende getoond, dat Remonftranten onnoodig achten U. Ed. Mog, door een wydioopiger verhaal deezen aangaande te vefveelen. Verdoekende zeer eerbiedig, dat het Gericht over breuken van de jagt, tegen hunne ingezeten aan de Burgermees.  ivêr het Recht van Jagt enz. meesteren van Enfchede, als van ouds mooge verblyven. Wat het derde betreft, naamlvk het yken van ellen maaten en gewigten, welk de Heeren Drosten van Twente eenigen tyd na het jaar 1748, in de Stad Enfchede en andere Kleine Steden , zich, eigener gezag, hebben aangemaatigd door derzelver Fiscaal te laaten uitvoeren, behalven van de koorn maaten, welker yking, als zynde vry lastiger dan die der el. len, maaten en gewigten, dezelven aan de Burgermeesteren overlieten; vermeenen Remonftranten zeer eerbiedig, dat zulk een Abuis Geredresfeerd behoort te worden. Vermids niet alleen in het voorzeide boekjen onder N. 1 is getoond, dat onder anderen het opzigt over de echtheid van ellen, maaten en gewigten, endaar toe behoorende yken, een ftuk is van het ambt der Burgermeefteren : Maar ook zulks overvloedig wordt beweezen door de aloude Statuten deezer Stad en verdere ftukken en kondfchappen, hier toe betrekkelyk, alle hier by gevoegd onder N. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. Imo & 25 2do en verfcheiden fpreekende bewyzen van maaten en gewichten, door de Burgermeesteren alhier geykt, nog voorhanden. Verzoekende zeer ootmoedig, in dit hun aloude recht te moogen worden herteld. En wat eindelyk het vierde betreft, naamlyk het recht van aanftelling van de Gemeenslieden te Enfchede, welk de Heeren Drosten, naden jaare 1748, zich te onrecht hebben toegeëigend: daar tegen is zeer merkwaardig het recht, welk Bifchop Jan vAflf Diest, Bifchop te Utrecht, aan de Stad Enfchede ten aanzien van het Gericht, ook zelfs in Crimineele zaaken, en ten aanzien van boeten en keuren, als ook  ïö Betoog der Ed. Achtb. Regming van Enfchede ook het maaken van Stadswilkeuren heeft gegeeven, hier by gevoegd onder N. 26. De Remonftranten zullen U. Ed. Mog. thans niet Interrumpeeren met een verhaal van al het gene zy tegens dit hun aloude recht hebben ondergaan; dan alleenlyk tegenwoordig zeer eerbiedig aan U. Ed. Mog. de eer hebben voor te draagen, dat in deezen brief wordt gezegd: voert fo fal de Heer kiefen fes Scepene van jaer te jaer of die Mis bevelet mit finen openen brieve. Dit offchoon , aan de eene zyde, ten aanzien van de Stad Enfchede iets byzonders is; wyl in de andere Steden van Twente de verkiezing der Schepenen niet door den Landsheer, thans U. Ed. Mog. of derzelver lasthebbende, thans den Heer Drost, gefchiedt: zo is echter aan de andere zyde hier uit openbaar, dat de aanftelling van Gemeenslieden door de Burgeren behoort gedaan te worden. Hier om wordt in de aloude Statuten deezer Stad gezegd : Item ok folen de gemene borgeren to den Schepen fes gefchwame meenteslude Jetten en we dat nyet don wolde de fal den Schepenen en borgheren gebroeken hebben twe olde fchüde of eer ghewerde dat nyerleye quyt to geven al fo vake dat gevalle: te zien hier by onder N. 27. zo als deeze aanftelling van Gemeenslieden ook altoos, voor den jaare 1748, door de Burgeren is gedaan, doch toen en vervolgens door de Heeren Drosten ondernomen, als wyders blykt hier by onder N. 28. Weshalven Remonftranten ook deezen aangaande eerbiedigst verzoeken, dat de Burgers van Enfchede by hun aloude recht van aanftelling van Gemeenslieden moogen ge. handhaafd worden. Hier mede vertrouwen Remon. ftranten aan U. Ed. Mog. eerbiedigst getoond te hebben, dat het recht is, dat de Burgers van Enfchede by hun recht van jagt, zo als zy dat van ouds  over het Recht van Jagt enz. ï7 hebben Geëxerceerd, worden gehandhaalfd; alsook, dat de Magiftraat van Enfchede by deszelfs aloude recht van gericht over jagt-breuken; en by des-elfs aloude recht van yken van ellen maaten en gewigten; en de Burgeren by hun aloude recht van Gemeenslieden jaarlyks aan te ftellen,.gehandhaafd worden : alle het welke voorgemeld derhalven Remoa.ftranten zeer eerbiedig verzoeken. 'T welk doende Hendrik Swiers Gerrit Plantb J- E. Lasonder Philip Pruimers Hendrik Weddelink Hendrik Hofste H. Pennink H. Z. uit naam Jacob Plante van fi. ter Kuilë Abraham LedéëoER Hendrik Jan van Heek Engbert Janniwk H. Pennink H. Z. I. Stuk. Vervolg. B N. i.  18 Bêtóög der Ed. Achtb. Regeering van Enfchede N. i. Is een Boek, voerende deezen tytel: overysselsche GEDENKSTUKKEN, EERSTE STUK. VERVATTENDE EENE VERHANDELING OVER HET RECHT DER JAGT VAN DE KLEINE STEDEN IN OVERYSSEL EN IN HET BYZONDER VAN OLDENZAAL; ALS OOK OVER DERZELVER RECHT VAN GERICHT IN JAGTZAAKEN, EN VAN HET YKEN VAN ELLEN, MAATEN EN GEWIGTEN. NEVENS EEN VOORBERICHT AANGAANDE DEN OORSPRONG EN VOORDGANG DER RECHTEN VAN DE GROOTE EN KLEINE STEDEN IN OVERYSSEL. DOOR Mr. J. W. RACER.  over het Recht van Jagt enz. Bylaagen. i$> Copia N. 2. Erentvrome feer Discrete goede Vrunden Wy verneemen dat verfcheyden Eorgeren en Ingefetenen van Enfchede 't famenderhandt eene Jacht beginnen toe te fetten, Ende gernerckt by het Placcaat en ordonnantie van Ridderfchap en Steeden op het ftuck van de Jacht expresfelick is verboden Dat geene Ingefetenen van de Kleyne Steden fullen mogen Jagen ten waare fy conden bcwvfen daer toe van oldes berechtiget te zyn, foo en'hebben wy niet connen leedig liaan U. L. by deefen 't ordonneren, indien defelve vermeenen muchten, dat die Borgeren ende Ingefetenen van Enfchede totte Jacht berechtiget fyn en defelve fouden gedencken te exerceren, dat LT. L. haer recht daar van eerst ter aenftaende vergaderinge van Ridderfchap ende Steeden, fullen bybrengen, Ende fullen ondertuffchen en foo lange die voorf. uwe Borgeren en Ingefetenen haer van het Jagen onthouden hier meede doen wy U. L. in de protectie van den Almogenden bevehlen Datum Deventer den 24 Marty a„ 104Ö (onderjlond) R. VAN DER BEECK Vt (Lager ftaat) U L goede Vrunden Die Gedeputeerden van Staten van Overysfel Ter ordonnantie van dezelve (getekent) ROELINCK In dorfo ftaat Erentvrome feer Discrete de Borgermr. tott Enfchede onfe goede Vrunden Pro vera Copia H. PENNINCK T. F. Secretaris. B * N. 3.  ao Setoog der Ed. Achtb. Regeering van Enfchede N. 3. J ■ Copia Wel Ed. Mogende Heeren Staaten van Provincie Overyffel. Het heeft U Wel Ed. Mogende belieft die Burgermeefteren van Enfchede te ordonneren , indien , fyluiden vermeinen mogten dat hunne Borgeren en Ingefetenen tot de jacht berechtigr zyn, en defelye oock fouden gedenken te exerceren, haar recht 1 dienaangaande op deefe vergaedering by te bren- ] gen, defelve vougen defen kortelick voor onderda- i nigh bericht, dat zyluiden van ondenckelike tiden herwaerts continuelick, het recht van jacht gehatt, en geëxerceert hebben , rüfteHck, fonder interruptie," off turbatie van jemand, gelyck fo nodigh met ontallike oude contfchappen fal konnen bewefen worden , hoedanige oude posfesfie aldewiel in rechten kracht heft van privilegie , (al waert fchoon dat de titulo ofte anders daar van j niet mogte bliken : by dewelcke de Heren van Lande hunluiden belooft hebben alletyt te willen mainteneren, gelyck oock defelve daar inne tot dato gemaintineert zyn, So betrouwen Supplianten ofte Refcribenten niet dat U Groetmogende tegen- j woerdigh oock contrarie fullen voornemen willen, j verfokende met behoorlick jefpect dat zyluiden in haar oude recht en bezit gehanthavet, geftyfft, en gefterekt mogen worden , offte , foo nodigh , dat haar tyt mag worden vergunt tot tokomende Vergadering van Wel Ed. Mog. Heeren Gedeputeerden, om fich met alle mogclik bewis daeren» tegens vervat te maken, welck haer voor als noch; door  over het Recht van Jagt enz. Bylaagen. 2r «door fekere ehehaffte reedea en verhindering niet doenlick is geweest. Dit Doende (Onderftond) GEOR. LIPPERUS. (In dorfo ftaat) Bericht ende verfoeck der Burgermeefteren van Enfchede Pro vera Copia H. PENNINK T. F. Secretaris. Copia N. 4. Extract uit het Regifter der Refolutien van de Staaten van Overysfel. Is verftaan, dat die Ingefetenen van Enfchede zul* len gehouden weefen, haar gefuftineerda recht van de Jacht ter eerfter Vergaderinge van de Gedeputeerden te bewyfen, en ondertulfchen volgents de Placcaate, haar van het Jaegen onthouden, Actum op den Lantdach binnen Campen den 17 Aprilis 1646. Onderftont CoXXü Was geteyJient ROELINCK 104-5 Pro vera Copia H. PENNINK T. F. Secretaris. B 3 N.  22 Betoog der Ed. Achtb. Regeering van Enfchede Copia .N. £. Alfoo die Ingefetenen des Stedekens Enfchede, ingedient hebben haar bewys, van het recht 't welck fy fuftineren te hebben, over het ftuck van Jacht, Is verftaan, dat het felve bewys hyr gelaeten , en ter eerfter Claronge van Ridderfchap en Steeden fal worden verantwoort, ondertusfchèn fullen die van het Stedeken Enfchede, haer reguleeren naer d'App'e van Ridderfchap en Steeden; Actum Deventer den 30 May 1646 (Onderftond) B. DONCKELL vt (Lager ftaat*) Ter Ordonnantie van Gedept. (getekent) ROELINCK In dorfo ftaat met een cndere hand Relaas van overgegeven bewys van de Jagt de A* 1646 den 30 May Lager ftaat met een ander hand Nopende d'infpierenge der Jacht Pro vtra Copia H. PENNINK T. F. Secretaris. - N. ff.  over het Recht der Jagt enz. Bylaagen. 23 Copia N. 6. Hoech Edele Mogende Heeren Ridderfchap en Steeden deefer Landfchap van Overifel. Dewyle U. Hoech E. Mogende by Piacaet hebben geordonneert, dat alle cleine Stedekens, So het recht om te mogen Jagen fusteneerden te hebben het bewys van dien voor ü. Hoech Ed. Mog. lolden geholden wefen by te brengen. Compareren de Borgemeesteren van Enfchede, en verhaelen, dat U. Hoech E. Mog. Soedaenich piacaet anno 1645 oock hebben afgegeven En dat diefelve tot het recht van de Jacht tebewyfen doemaals bygaende Deductie fub A hebben overgelevert, D' welcke fy alnoch vaftelyck inhaleren, en ex* hiberen tot bewys van dien by defen fub B fes olde geteeygenisfen, waar van de Getuigen alle tuffchen de 70 en 80 Jaaren olt fyn Verklarende ad 2 ïum t' faeme dat. fy in den Gerigte van Enfchede getogen en geboeren, en alnoch woenen. En op den derden dat niet eene der Getuigen gedencket dat die van Enfchede in het Jagen oyf eenige infpieringe fy gefcheet, Dat fy oock ten verfoecke van de borgeren van Enfchede wel met haar gejacht, en dat die borgeren haer voc-r haren arbeit, wan fy wat vingen, wel een halve tonne biers hebben gegeven. En dat fodaenich Jagen van de Borgeren van Enfchede fy gefchiet fo lange getuigen gedencket, gelyck in't fpeciael Segelinck fecht, dat hy daer wel meede van kindts been an en over gewed, dat de Enfcheder fo wel klein als grof wilt hebben gevangen en volgens Schouwinks depofitie'al ten tyden van Captein Marco het welck is gewelf al B 4 voer  24 Betoog der Ed. Achtb. Rsgeering van Enfchede voer het overgaen - van Enfchede en voer Prins Maokits beveftinga van geregtigheden, Gelyck iy niet allenich volgens der Getuigen gedencken maer oock voer ondenckelycke Jaaren herwaerts in ruitlycke posfesfie der Jacht zyn geweft. D'welcke posfesfie en-geregtigheit, van de oude Eisfchoppen van Utrecht, fucccsfivc na malkanderen tot feeven in getal fyn geconfhmeert en bevestiget als fub C. Gelyck oock van Prins Maurits Hoech löflycker gedechtnisfe die beveftinge daarop is gevolget ut fub D. Belovende de Stadt van Enfchede by haare geregheden en vrydommen te willen mainteneren. Welck maintenue men oock van fyne Succesloren verwagtet, De Borgemeefteren van Enfchede eragteri hier meede de Ordonnantie van haer Hoech Ed. Mog. ten geneugen gepareert en vuldaen te hebben, Geven daernegeft to erkennen, gelyck fy oock voer defen an de Heeren Borgemeifteren van Deventer in Octob. 58 als een lick deezer Provincie hebben geremonftreert ut'fub E. Dat evenwel in anno 165;-! tegens het recht van lodaene oude pcfesfie de Heere van Almeloe ende de Heer Raesvelt te Twickeloe eene van haere Burgeren een bracke hebben doedt gefchoten en een wint ofgenomen al fchoon die felve doen ter tydt niet uyt Jagen maar neffens andere committeerde de bevroerene ftammen in de Grote buyrmarcke Enfcheder efch te tellen waren uitgegaen, mdwelcke mareke de Stadt mede gelegen, gelyck alles to erfeen uyt bvgaande kondfehappen fub F. Verfoeken 'daarom onderdeenftelyck Haar Hoeg. Mog. geleeven daarin behoerlyck te remediëren , en ordonneren dat de Borgemeefteren van Enfchede de tegens oude en ruftelycke posfesfie haer afgenomène hundt gereftitueert en de doedt gefchotcne quydt gedaen worden, voorts haer verder in haer  over het Recht van Jagt enz. By kagen. 25 weïhergebragte posfesfie gelyck de Voervaderen mainteneren 'T welk doende In dorfo ftaat Paretionfchrift en onderdanich verfoeck van de Burgemeefteren van Enfchede ^noopende d' Jacht Pro vera Copia 11. PENNINK T. F, Secretaris. Copia 7' Op de order van de Hoech Ed. Mogende Heeren Gedeputeerden van d' Staten van Overifel heft Borgemeifter Cost en Tessinck als authorifeerde van Enfchede aen my overgelevert feecker bericht met geannexeerde Documenten fub Lit. A. B. C. D. E. & Finibus nopende de privilegie van haere Jacht, om over te leveren an haer Hoech Ed. Mog. Heeren Gedeputeerden , of an Ridderfchap en Steden Actum den 14 April 1659 (Onderftond) SALOMÓN LANGE Lager ftaat Relaas van d'overgegevene bewysdommen van de Jagt d' anno 1659 den 14 April Pro vera Copia H. PENNINK T. F. Secretaris. B 5 N. 8.  26" Betoog der Ed. Achtb. Regeering van Enfchede N. 8. Hooch Edele Mogende Heeren Ridderfchap ende Steden Staten deefer Provincie van Overysfel. De Stadt Enfchede en d' ingefetenen van diefelve hebben met een groet leetwefen moeten vernemen , dat by deeze bedroefde thyden de quaïftie over 't ftuck van de jacht (diewelcke fy verhoopt hadden , dat t' eenemaal gemorteficeert waere geweft): wederom word gerefufciteert ende levendich gemaeckt in en omtrent de perfoon van Derik Grotenhoff borger en ingefetene aldaar; Ende alfoo by confequentie hier door de geheele Stadt ende famptlycke ingefetenen prsjuditie en nadeel nopende haer recht en posfesfie vel quafi van Jaegen foude worden kunnen toegevoegt, hebben de tytlycke Borgermeesteren vermöge haeren eedt niet Ieedich konnen ftaen U. Hoog Ed. Mog. onderdanichlyck voor te dragen, dat fy voor deefen gefommeert fyn geworden om haere bewysdommen wegen de Jaght ter Vergaderinge in te brengen; dat oock de Stadt ende Ingefetenen daer van niet hebben willen in gebreeke blyven, overleverende haar bericht den 30 Mey 1646 en wederom den 14 April 1659 met alle Documenten daar toe dienende: Waarby de faeke ook verbleeven, Continuerende de Stadt ende Ingefetenen in haar recht ende overoude posfesfie van Jaegen fond er turbe ofte infpieronge van jemant. Het is ongetwyffelden rechtens , dat jemant bewysfelyck in posfesfie vel quafi van eenich recht ofte gerechticheit fynde tot maintenue van defelve genoech doet de posfesfie te bewyfen, fonder gehouden te fyn ad edendum 6f probandum titulum posfesjïonis fue. Commodo enim  ever het Recht van Jagt enz. Bylaagen. £7 tnim posfesfionis tam diufruitur, donec contrarium probetur adeo ut iniqmm fit ipfi commodum posfesfionis eripi eumque onere probandi contra leges gravari % rennende 4. Inftr. de interd. Richter part 2 decis. 100 num. 21 l§ 22. Et in fervitutibus Qqualis est jus-venandv.) hoe ipfo quod docetur (f conjiat, ipfam quafi posfesfionem JervitutiS tempore reqmfito aclibus ejje confirmatam, bona fides abunde probatur £? prcefumitur , etiamfi tu tulus non allegetur, vel plane deficiat. Mindan. in trail. de interdiSt. tit. 10. n. 17. Dit zelve moet ftrecken voor eene generale regul tot confervatie van die gemeene rufte ende welvaeren. cum multis defit probatio , quibus jus non deest l fi duo fint Tilii 30 ff. de teft. tut. Jae duifenden zouwden van haere goederen, rechten en gerechticheden worden gepriveert indien fy doer de posfesfie niet wierden befchermt. Sic ut deficiënte dominii vel proprietatis litulo ex fola posfesfionis vel antiquitate vel melioritate contreverfia veniat decidenda. Mindan. fup. Comment. 13 num. 52. Ende dit is en wordt van al. Ie Doftoren fonder contradictie voor canonyck gehouden , Indien de posfesfie vel quafi van ondenckelycke tyden bewefen kan worden heer gebracht te zyn. Tali enim tempore prmfcribïtur contra Imperium 6? Curiam Romanam, prmfcrïbuntur ea qumfunt J'unsgentium, prcefcribuntur mera Imperia, Jurisdictiones fuprem® Ê? regalia , imo praifcribitur omne jus, etiam i ejus pmfcriptioni lex refiftat, late Gasp. Anthpn>' Thesaur, Lib. 2 queeft. forens. 2; per tot. De Sta.it Enfchede en derfelver ingefetenen nebben by haareovergegeVene Deduftien met bygevoegde onpartydige condtfehappen fonnenklaar bewefen dat fy van ondenckelycke . thyden heer in posfesfie vei quafi van Jaegen zyn geweeft , Ende fal ter Contrarie niet bewefen konnen worden , dat ten tyden van de Bisfchoplvcke ende HispanifcheRegeringe ofFoockdaarnaoyt inde fncht wettige infpieronge fy gedaen, dan fyn 't allen thyden van de Bisfchoppen, Koningen, ea oock noch by 't overgaen aan deefen Vrien Staec, in haere rechten, pri-  28 Betoog der Ed. Achtb. Regeering yan Enfchede privilegiën en vridommen geconfirmeert. Boven dien fouden de Stade en Ingefetenen van diefelve de faeke konnen hoger trecken ende feggen met Wesenbec. en hondere andere Dodtoren, quod venationis ufus concesfus fit Jure Divino , • naturce , gentium &f civili nee quemquam probibere posfe , quo minus venetur in publico , imo nee principem Mud jus auferre posfe & prohibere , eoque facere injuriam ö? violentiam fubditis , fi absq-ie eorum confen. fu edittls fuis venationes prohibeat. in parat. Lib. 41. tit. 1. 11. 6. Maar fy houden haar alleene en genoechfaam verfeekert door de overoude posfesfie vel quafi van de Jaght en prajfcriptie van ondenckelycke tyden en Jairen, fonderhaer ten petitoir te willen inlaeten; De Stadt Enfchede en de Ingefetenen van die felve volgen hier in de generale rechten, fuftinerende haar alles foo wel te mogen approprieren en toepasten , als doorgaans alle andere hoge en lege Standtsperlbnen doen in faeken van Jaegen, weiden, holthouwen en duifent andere, waar van fy in posfesfione fynde , haar alleene vi posfesfionis tj prafcriptionis mainteneren. Sullen haer daerom de Stadt Enfchede en de Ingefetenen van diefelve oock daar aan houden, refererende haer tot de bewysdommen by vorige Deductie overgelecht, met een vast vertrouwen'dat fy door U Hooch Ed. Mog. in de posfesfie van de Jacht fullen worden gemainteneert, geftyfe ende gefterekt In dorfo ftaat Request voor de Stadt Enfchede d'A° 1684 den 23 April (In margine ftaat geappoftilleert) Wort geperfifteert by de Placaten by Ridd. en Steden op 't ftuk van de Jagt geëmaneert totdatdeSupplianten nader van haar gepraetendeert regt tot de Jag mm  over het Recht van Jagt enz. Bylaagen. 20 'Jagt fullen hebben gedoceert, fullende fy haar Hukken daar toe dienende op de aanftaande Klaringe vermogen over te geven om geè'xamineert te worden. Actum Deventer den 23 April 1684 (Onderjlond) Ter Ordonnantie van Ridd. en Steden In plaats des Griffiers was getekent HENR. QUEYSEN 1684 Pro vera Copia H. PENNINK T. F. Secretaris. Copia N. >p. Edele Mogende Heeren , Ridderfchap en Steden, de Staten defer Provincie van Overysfel. Remonftreren met alle fchuldig en onderdanig refpett de Burgermeefteren van der Stadt Enfchede, hoe dat U. Ed. Mog. by refolutie van den 20 April 1686 op een Landdag binnen de Stadt Zwol genomen, hebben believen te verftaan, dat de Kleine Steeden en derfelver Burgeren , haar des weydewerks, als ook des Visfchensmet Segen en Toch/netten gantfchelyk zullen hebben te onthouden, tot dat fy haar recht tot de Jacht, naer inhoudt van defucceslive placaten, naerder fullen hebben bewefen, en dat daar over by Ridderfchap en Steden fal fvn ge-1 oordeeldt, fy Remonftranten, tot paritie van ge. dachte  go Betoog der Ed. Achtb. Regeering van Enfchede dachte refolutie , niet hebben willen in gebreecke blyven, haar recht tot de Jacht, by deeze annexe Deductie nader te adflrueren en te verifiëren : verfoekende feer ootmoediglyk, dat Uw Ed. Mog, de rechten en redenen daar by gededuceert, willen believen te nemen, in behoorlyke confideratie, en dan voorts daar over finalyk te decideren, fo en als U. Ed. Mog. regtmatiglyk zullen oordeelen te behoren, op dat de Supplianten eenmaal gerust mogen fyn 'T welk doende Pro vera Copia H. PENNINK T. F. Secretaris. Copia N. 10. Extract uit het Regifter der Refolutien van Ridderfchap en Steeden de Staten van O- veryjfel Deventer den 14 Maart 1708 De Heeren de Drofte van Salland en andere Heeren by refolutie van Ridderfchap en Steeden van gifleren gecommitteert tot het examineren van het recht by de Kleine Steden van Oldenfaal, Ootmarfum, Enfchede, Delden, Goor en Ryfien gepraïtendeert tot de exercitie van dien, ende waar over door de Heere Droste van Twenthe ratiom officii bereeds eenige fyn geactioneert, hebben ter Vergaderinge gerapporteert , dat fy vermeinen, dat aan de voorf. Kleine Steeden door een Provintiale bode behoorde te worden geinfinueert, dat haar voorfz. vermeinde recht fullen hebben' te vervatten by een fchrif-  over het Recht van Jagt enz. Bylaagm. 31 fchriftelyke Deductie, met applicatie van de Documenten, die fy daar van hebben, ende fodanige Deduche aan de Tafel van Ridderfchap en Steeden fullen hebben in te zenden op den 3 April aanftaande, om defelve zynde gezien, daarop zodanig te worden gedisponeert, als bevonden fal worden te behoren, waar op fynde gedelibereert is goedgevonden het voorf. rapport, fo als het leyd te a^reëren , fulx doende by defen. Accordeert met het voorfr. register (Onderftond) H. ROYER. Pro vera Copia H. PENNINK T. F. Secretaris. Copia N« II. Extract uit het Register der refolutien van Ridderfchap en Steeden de Staaten van Overyffel Deventer den 3 April 1708. Fnfrh0//6 BurSeraeefteren van Oortmarfum , van fvndTt iZf Ddden' Van Ryffen' en va" Goor, tfe van deel °TV"f 60 5* P3ride van de Rg^' tie van deefe Tafel van den 14 Meert laaftleeden. overgegeven haere refpeöive Deductien yderT' Ëbhef ^T' heC-rechC d3t defelve Sneren te hebben tot de exercitie van de Jaght, met de Documenten daar by geannecteert. Is na de deliberatie fioedtgevonden de voorfchreven Deductien met alle daar  32 Betoog der Ed. Achtb. Regeering van Enfchede daar by geappliceerde Documenten , ter Vergade. ring te ieefen , nauwkeurig te examineeren , ende daar over vervolgens na bevindinge te disponeien (Onderftond) Accordeert met het voorfr. register (getekent) H. ROYER. In dorfo ftaat met een andere hand Relaas met een ook het extract uyt de Refolutien of het Register van Ridd en Steeden by my Ondergefchreeven ontfangen den 23 April 1708 het poinÉt van de Jagt Rakende ) jure Gentium ac civili, maer ook (c) jure divino aan allen gemeen. 9. Hebbende Godt de Heere de Meni'chen macht gegeven over allerley Visfchen ende Dieren , zoo wel voor als na de Zundtvloedt. 10. Voorde Zundtvloedt heeft Godt d'Heere aldus gefprooken: 11. Last ons Menfchen maeken nae onfen heelde, nae onfe gelykenifi'e, en dat fy heerfchappye hebben over de Viffchen der Zee, ende over het Gevogelte des Hemels, ende over het Vee, ende de geheele Aerde, ende over al het kruypende Gedierte, dat op der Aerden kruipt. Gen. Cap. 1. vers 26. 12. En vers 28 feq. Hebbet heerfchappye over de Viffchen der Zee, ende over het Gevogelte des Hemels, ende over al het Gedierte, dat op der Aerden kruipt. 13. Nae de Zundvloed fprak Godt de Heere aldus : 14. Ende u lieder vrcefe, ende u lieder verfchrikkinge fy over al het gedierte der Aerde, ende over al het gevogelte des Hemels, en al wat fich op clenAerdbodem roert, en in alle Viffchen der Zee, fy fyn in uwe handt overgegeven. Gen. 9. vers 2. 15. En vers 3. feqq. Al wat fig roert, dat levendig is, fy u tot fpyfe. Dat is te feggen; allerley eetbaar e gedierte op de aerde, in de lucht, ende in de wa. teren. 16. Welke recht ook by alle andere Natiën en Volkeren is gebruikkelyk geweest, ende gecontinueert heeft eenige Eeuwen nae Christi geboorte: 17. Gelyk den Imperator Justinianus in InJHt. tit. de rer. divif. §. 12. daer van fpreekt met defe woorden : 18. (X) Ferce igitur bejlics, &? volucres , & pifces, es* (6) Volgens het der Volkeren ende Burgerlyk recht. (c) Volgens het Goddelyke recht. (d) De wilde Beeften derhalven, en de Vogelen, en do Vis-  over het Recht van Jagt. enz. Eyhagen. 37 & omniaanimalia, quee mari ccbIo & terra nafamtur fimul atque ab aliquo capta fuerint, Nb/LXS Jtatm illius ejfe incipunt. J gentium 19- Quod enim ante nullius est, id naturnli mti™* occupanti conceditur. naturali latione 20. Waer mede feer wel overeen knmr r,s ju j Quintiliani, Declamat. 1* ffo„„? V Ülui Jtitur induftrd premium est? U)' ^ °mmbuS Ba" 2i Invoegen dat het algemeene ende vrye recht tot de Jacht gefundeert is op het (g) JusGeilium id que diaante ratione naturali. 6J 1 ura««7« > 22. Waer omtrent geene veranderinge is eemaekt als ten tyde van den Imperator, Fiuoericusri» we ke van alle Keyferen d'' eerfte is geweest " e de Jacht aen de Huysluyden heeft verbolden 23. Welk exempel naederhandt van meest alle Souveramen is gevolghe, en van fommigook tot de Burgeren is geextendeere; doch niet over al 2 , Soo getuight Doctisfimus D. Hüberlts, Profesgr honoranus tot Franeker, dat in Spaneien bS bandt ende Vneslandt, de Jacht hede^te^dage ï nocl^gemeen ,s , Digresfion. lib. 4. €%..Tg? -ft 25. (fi) Cüjus rei liquidum in iis p0pulis hahemus ar. Viffchen, en alle gedierten, welke in de zee, in de lucht (e) Dat van Quintilianus. éttlXtiï V°°r 3lIen Seb00ren ™*[> «■ « ff van Jgkfïede?. V°IJierCn' V°^ns het der„a. (fi) Van welke faeke wy een hlykelyk bewys hebben in die C 3 Vol-  ^■8 Betoog der Ed. AcJiib. Regeering van Enfchede gumenlum, qui commune, faltem pro parte, jus venandi ejje patiuntur, quos inter Hispar.os ejfe plerosque tradü HduERTts Leodius 'in vita Friderici Palaüni lib. X. Vbi Carolum V. noluiffe refert credere ajfirmantibus in Germania prohiberi aucupia, deque ea re fpovjioném fe. cijfe: atqüe fe rogatum a Cosfare fcribit Auctor, ea ne res itafe haberet, quod mirum ncfciviffe veterem Imperii Carolcm Patri® vulgatisjimum injlitutum : nifi Beiges mores Belgii, ubi NB. tam rigida venationum prohibitio inufunonest, melius confiiterint: Brabantis fane juxta Itxtum Caroli ipfius & Fhilitpi filii introitum, libera yenatio permiffa legitur Art. 33. 6? 34. Frifii quoque noftri in pifcibus avibusque (exceptis Nobilioribus) jure nature gentiumque prijtino fruuntur: ipfceque aves & ferce utcunque excepta ab omnibus tarnen Agrorum Do. minis Volkeren, dewelke ten minden voor een gedeelte het recht van de Jagt gemeen heten, onder welke Hubertus Leodius verhaelt de meefte Spaenfen te wefen, in 't leven van Feedericus Palatintjs 't io Boek. Alwaer hy verhaelt, dat Cabel de vytde niet heeft willen gelooven die gene, die zeyden, dat in Duitslant de Vogelvangft verbooden was, en daer over geweddet heeft, en dat hem van den Keyfer gevraegt is, febryft den Autheur, of het foo waer: Het welke wondér is, dat CareLj die al foo langh geregeert hadde, die feer bekende infettinge van fyn Vuderlandt niet geweeten heeft: ten waere aan deezen Nederlander de gewoonten van Nederland, alwaer NB. foo'n ftreng verbod van de Jagt in '(gebruik niet is, beter bekend zyn geweest: EeBrabandeis immers leest men, dat by de blyde intrek van Carel en fyn Soon PhiliJfus, de vrye Jagt toegelaten is. Art, 33. en 34. Onfe Vriefen gebruiken ook het oude recht der nature, en der Volkeren over de Viffchen en de Vogelen (uitgenomen de edelfte foorten) en "tlfs de Vogelen en wilde Gedierten, boe die anders uitgcfondert mogen zyn, worden nogtans van alle Geërfdens vry gejaeght, welke foo een groot getal uitmaken, dat al fchoon aen allen in 't generael de Jagt toegelaten wierdt, nochtans van geen meerder oit geoeffent foude worden, als welke dat te oeffienen vry ftaet. Volgens 't gemeen fpicekvvooidt, - toegelatene dingen, fl'.epen altydt een waiginge met figh.  over het Recht van Jagt enz. Bylaagen. 30 minis liberè captantur, qui tantum facimt numerum, ut fi omnibus in miverfum venatio permitteretur, apluribus tarnen id nunquam exerceretur, quam- quibus jam exercere liberum est. 26. Juxta illuii vulgare: vicinum habent permiiïa fajtidium. 27. Het geen d' Heer Hüber hier vooren van de Vrieien komt te feggen, dat fy al noch ten opfichte van de Jacht, het recht der nature ende der volckeren, obferveren ende gebruicken, 28. Mach oock met recht van de Stadt van Endfcheide worden gefegt, dat fy onder de tvdlycke Landt-f uriten tot den jaere 1686. gelyk recht heeft gehadt ende gebruikt: 29. Synde haer noyt van eenige Landt-Furften de Jacht verboden geweest, of in het exerceeren van de felve eenige verhinderinge gedaen : 30. Sulx dat de Burgeren van Endfcheide van immemonaale en ondenckelycke tyden de Jacht publiquelyk, fonder infpieronge offte rechtelyk wederleggen van jemant, hebbende geëxerceert, niet gefegt konnen worden, in faveur van den Souverain van de Jacht af ftand t gedaen te hebben, {i) nee tacite ttfc exprefle. 31. Oock foo en heeft noyt eenige Land-Furst ofte Souverain fich in defe Provincie het recht om te mogen jagen by eenige wet of placcaet alleene geap. proprieert of toegeigent. 32. Het welcke foo waer gefchiet, als heen; foo worden indien val de Burgeren gereputeert van haer Primasve recht om te mogen jagen, afftandt gedaen te hebben. Tejle D. Hubero d. Cap. 19 in Verbis. 33. (i) Noch ftilzwygende, noch uitdrukkelyk. (k) Als getuigt de Heer Hüber in 't voornoemde 19. Cap. met defe woorden : Alwaer derhalven de weiten het recht van 't Viffchen en Jagen aen de Vorflen en Landtsheeren C 4 toe»  40 Betoog der Ed. Achtb. Regeering van Enfchede 33. Ubicunque igitur leges venandi, piscandique jus, Rrincipibus addicunt: ibi omnes Singulosque Cives juri fuo in Gratiam illonm renunciaffe intelligendum est. 34. Soo dat de Burgeren van Endfcheide 5 by haer primaeve recht, (/)^ quemadmodum id natura reliquerat, fyn verbleeven', ende daer by gelaeten, even als de. Vriefen ende anderen, gelyk hier vooren verhaelt. 3 7- Off hy oock niet wel dickwyls van deefe jacht komende met dte Borgeren ofte der fel ver Soons r. a 2. tonnen bier , foo die Borgeren , wanneer fy veele gevangen haoden, vereerden, hebbe helpen drinc- Bekent dat by van die jacht komende met die bur. gers offte burger foons, daer nae dat fy gevan. gen hadden, eene halve ofte beele tonne biers, die welcke haer als dan van die Borgemeifteren vereert wiert, bebbe helpen drincken. 8. Waer, dat die Borgeren van het gevangene wilt foo wel naer Deventer als andere foo Spaenfch als Staatfche officieren hebben vereert en gefonden. Sscht op den leften: dat die Borgemeifteren het wilt f00 fy gevangen hier en daer waer fy dan te doen hadden vereerden en wegfonden, fluyt. Aldus door my ondergefs. gerichtel. gepaffeert, Oyrkonde myn handt en fegel, Endfchede den 5 Mal 1646. Was getekent ©EGBERT CROP. Pro collata copia HERM. SILVIUSi Secret. E 3 CO-  gp Betoog der Ed. Achtb. Regeerzng van Enfchede L. COPIA. Vraeg Articulen. Waer op die Heeren Borgemeyfteren der Stade Endfchede verfoecken dac naer genoemde Getuygen naer ernftelyk waerfchouwinge des meinehedes beédet en vlytich geexamineert werden moogen, daer van die Heeren producenten geen tergiverfatie wilden lyden om 100 ggls booven fchaeden in rechte. f.Olde Schoowinck. IOlde Segelt. Olde RoBERTINCK. Nomina teftium. 0 Betoog der Ed. Achtb. Regeering van Enfchede N. 17. Imo Extratï uit een Protocol der Stad Endfcheide» Refolutie. Die geene fo Profes/ie doen van de Mennonitifehe gciintheid, is uyt fonderlycke infichten en Confide. r&Êien toegelaten, dat fy fullen worden ontlastet van alle borger mcniteringe : mits dat yder huysgefin 14 dagen voor Petri aan handen van d'Achtbaare Magiltraat daar voor fal betalen eenen rycksoort ofte 12* ft. Jaarlyks en alle Jaar,' fchoon dat in eei ige Jaaren niet gemonftert mochte worden; Dit alles totrevocatie en opfage: Ende fyn d'ordinaris wachten en onverwachte Voorvallen in deefen niet gemeent d welcke, angaande het gebruyck der wapenen (a), ver- . W Hif' zo" !cts van dcn wapenhandel der ingezetenen in t gemeen kunnen gezegd worden. Men kan uit art. 8. der Naardere Unie , alwaar allecnlyk van eene te doene monflenng en opfchryving wordt gemeld, niet befluiten, dat de byrgei-l.andniijme toen niet meer in gebruik zou zyn geweekt. •Mr. Dallus fchynt ÉcMdr, in zyne aantekening over dit artikei, zulks len aanzien van Holland vast te Hellen Dat de KrygsAcnst van het Leenmanfchap* toen niet meer in gebruik was, is genoegzaam zeker: maar de vraag is aangaande deburgei-LandmilKie, in ondeifebeiding van het Leermanfchap en van gehuurd k>ygfvolk. Althans wat de overige gewes'en betreft, vind ik nog niet beweezen, dataldaar de ou-ie Conftituue deezer Militie toen zou zyn veranderd of veidiveenen ; fchoon  over het Recht van Jagt enz. Bylaagen. 91 verblyft nae, als vooren, tot discretie der Heeren Borgermeefteren. Aldus gedaan in Pleno Senatu, ter prefentie van Berent Paeschen en Henr. Bekeer als fchoon ter zelfder tyd ook gehuurd krygsvolk wierd gebruikt. De beide foorten van Militie konden toch, zo wel op het platte land, en in de Kleine Steden, te gelyk plaats hebben; als dezelven nu nog in de Groote Steden bevonden worden. Mr. van Halsema befpeurt die burger-Landmilitie in de Ommelanden nog in het laatsc van de zeftiende eeuwe. Gron. Gen. Deel 2. bl. 261. En dat, niet flechts ten tyde der Bifchoppen van Utrecht, maar ook vervolgens onder Keizer Karel en Koning Filips , de burger-Landmilitie in Overysfel ftand gehouden heeft; daar van is het oorfpronglyke, hoewel nog ongedrukte, bewys voor handen, aangehaald in de OveryJJ. Gedenkft. II ftuk bl. 136. onder anderen in deeze woorden: Die Droste den XVIII Novemb. (te weeten 1567J hefft durch bevel keren Seiger van Groisbecke &c.ahn alle Schuiten in Sallant gefclireven omnfeéore bueren een ider in fyn kerfpell oir roftong; unnd geweer dar op fy geftalt geriede hebben omme gemonjlert to worden &c. Zie v.oqrds. Overyff Gedenkft. II ftuk, bl. 199. inde woorden monfteringe to' ryden. Men voege hier by het gene van den krygsdienst der burgeren in de Kleine Steden, en der huislieden ten platten lande, is gezegd in de Overyff. Gedenkft. Iftuk bl, 66 68- als ook de Notulen van Ridd'. en Sted. v.in Overyff. den % Aug. 1^33. in de woorden; dat vooreerst de Frontienn en PriucipisalfteAivennes defer Landfchap met wachthuizen en Routes worden bezettet, ende goede ordre op de wachten van Soldaaten en Huislieden word; gefield en onderhouden; ten biyke, dat ook na de Unie van Utrecht, en geduurende de zeventiende eeuwe , de huislieden, zo wel als de burgers in de Kleine Steden, geweer en wapenen moesten houden en burger-Landmilitie Zyn. Ten sfanzierJ van de Stad Enfchede dient deeze handeling van de Magiftraat daar van ook tot bewys; als ook de brief der rechten van de Schuttery dier Stad , hier na volgende. Waarom echter naderhand de burger-Landmilitie in de Kleine Steden en ten platten lande hier in verval geraakt zy, durf ik my niet vermeeten met zekerheid te melden.  02 Betoog der Ed. Achtb. Regeering van Enfchede als Gecommitteerden en Bevolmagtigden van haare Geloofsgenoten op den 19 Martii 1660. (Onderflond) Jujju Confulum JOES COST Secret. Pro vero Extrablu H. PENNINK T. F. Secretaris. N. 17. 2do Artikels brieff der gemeenen Schutten (a) tot Endfcheide. Kundich en te wetten fy" Jedermennichlycken wel deefen teegenwoordigen tho leefen oder hooren leefen voorkomen wordt, hoe dat op huydt dato den 6 Jan. 1646 fynde H. drye Koningen dach die Junge borgerye en aanwefende Olde Schutten hier onder benoempt met goeden rypen bcraede eendrachtich en eenhellichlyck (Z>) deefers Stadts loffwcerdige Schutterye na older gewoonte en gebruyck hebben ge- (a) Aangaande de Schuttery, ter bevordering van de oeffening in den wapenhandel ingevoerd, zie meer merkwaardigheden by Matts^üs de Nobilit. lib. 4. cap. 29 £f 3°- (&) Met dezelfde helling, eenpaarig.  ever het Recht van Jagt enz. Bylaagen. 93 gerenoveert (c) en ingegaan alles in pun&en en articulen bier nae befchreeven. 1. Eerftelyck fullen de Schutterye nu voortaan den Voogel (d) fchieten op Pinxter dingsdach (O en op volgenden Jacobi fchieten in d' fchyve , alles op Conditiën en manieren als van Olderluiden en Officieren als dan fullen worden geprsefigeert 2. Ten anderden wel deefer Schutterye een lidtmaat begeert te weefen fal ter eeren van dezelve hebben een goedt doogentfam eigen toebehoorich roer, by poene van een vierdel biers ten eerflemaal, en ten anderdenmaaleen halve tonne biers, foodeezes Contrarierende word bevonden. 3- Ten derden is verfproecken, en by deefe ondergenoemte gerefolveert , ofte Jemand na dato van deefen, fich begeerde in deefe onfe Schutterye te be- (c) Hier uit blykt, dat de volgende inhoud van deezen Brief van ouden tyde is. Zie ook op het einde van deezen Brief. (d) Deeze vogel verbeeldde een Papegaay. Matth. d. c. ao. pag. 1118. £f cap. 30. pag. 1122. Hier van het by ons verbasterde'papegooy-fchaeht, dat is, deftaak, waar op deeze vogel geplaatst zynde daar af gefchooten wierd. (e) Elders gefchiedde deeze oeffening op Pinkftermaandas. Matth raus, Analetï. torn, I. en aldaar J. a Leydis de orig. £? reb. peft. D D. de Bred. pag. 729. Daer na op ten manendach na Pinxteren in die heiige dagen doe jchoot myn Joncker van. BREnEROEDEN mit den Grave van Hoern diepapegay tst Vianen mit noch meer ander Heeren, die daer gecomen waren.  £>4 Betoog der Ed. Achtb. Regeering van Enfchede begeven , die fal voor fynen Inganck geeven een halve tonne biers, Jedoch fal dit liaan tot kentenisfe en genade van Olderluyde en gemeene Schutter met exprellen referff, dat die Schutten Kinder foo fich huydt ofte morgen daar meede begeerden in te begeeven van deefe halve tonne biers fullen bevryet zyn. 4- Ten vierden is meede eendrachtlyck geconcïu« deert foo Jemandt van de Schutterye wehre , die fich ongcftuymich oder moetwillig ind' gefeifchap aanftellen wurde, und floege ofte itotte den anderen fonder gegevene oorfaake , fal verbeurt hebben een halve tonne biers datelyk te betaelen, en dat met kentenifie der Olderluyden, en gemeene Schutten. 5- Ten vyfden is ook verfproocken foo d' eene fich aen den anderen met eenige fchehvoorden, moerbruyen (ƒ), floecken, fweeren oder eenige andere quaede ofte injurieuie woorden te buyten ginge, fal verbeurt hebben een vierdel biers, Jedoch zal 't ilaan tot kenniffe van Olderluyde en gemeene Schutterye foo dezelvige d' faake nae behooren fullen hebben te bevinden. 6. Ten feilen is meede gerefolveert ofte Jemandt wee- (ƒ) Schelden bruy dien moer. In het oude Stadrecht van Deventer by Dumbar Kerkl. en Wer. Dev. p. 166. b. wordt geleezen : wie den anderen lochende, of hiete dief-, velfcher, verieder, meynedich, ofte hoeren foene, of boeve, of fchalk; weeft ymant op een beest, of op fyn moeder, die fal daeromme gelden tot elckertyt vyff pont, mach Lys bereyt (overtuigd) werden, off hie Jals hem ontie)den myt fynre eenre hant.  over het Recht van Jagt enz. Bylaagen. ö$ weere die moetwilliger wyze in d'gefelfchap eenig beer worde {torten oder andere kalverye (g) aanrichten, het weere ook om eenige beede rejfe te -gaan (b), diei'elvige ten Contrarie bevonden fynde, fullen {taan in een kuyven vol waaters met beide (z) ofte met een nae gelegentheid en tot keur van Olderluy. 7« Ten foevenden is ook eenhellichlyck beflooten, dar d'Olderluyden fullen macht hebben die Schutterye op tydt ende plaatfe te Commanderen, en te gebieden, foo vaecke en tot nootwendichcit en faveur der gautfe Schutterye ftrecket, by verbeurte van eene faene biers, die hier contrarie in bevonden wordt, het weere dan faecke dat jemandt kranck oder niet te huys weere. 8. Ten achten follen die Officieren ende Olderluyde wanneer fy uit ofte ingaan haar ordentlyck in d'geleeder {tellen, en dat nae 't olderdom en qualiiïcatie van dennen fonder eenige contradictie yan Jemandt. 9. Ten negenden is ook verfproocken wel van deefe onder genomineerde perfoonen eenige ichult oder broc» (g) Dartelheid. ® fe^fchyo* deeze te zyn: al was het ook, dat de moetwillighdd of dartel gedrag zo verre ging, dat het met een bedevaart zou moeten worden geboeted • des niet te worden" ^ &i" gemelde water-ftraflfc moeten ondergaan (O Te weeten, beenen.  91 beert en met eigener handt geconfirmeert ! Aftum ut fa. Borgerm. Joan Cost Olderman nu Captein Willem Bruyninck Olderman Jan van Alstede Capitaia Jorryen Helmichs Borgem. LieutenanC Ludowicus Waegelaar Vaendrich Garret Cost Serfiant Ludowicus Wagelaar heeft die gemeene Schutten vereert een tonne biers als hy tot Vaendrich is gekooren den 6 Jan. 1646. Onderflondt met verfcheiden handen gefchreeven Willem Bruyninck Signum Johan van f Alstede Georgh Helmichs Ludovvicos Wagelaar Garret Kost Derck Rooters Borgemeefter Derck Gerliges Derck Jorryssen Jan Huls Hendr. Besselinck Geerdt Alberts Jan te Weemhoff Jan Pylas JorRIen Stroynck Hendrik Derckenck Borgemeefter 1. Stuk. Vervolg. G Geerdt  0$ Betoog der Ed. Achtb, Regeering van Enfchede Geerdt Tonnissen Albert te Rutbeecke Albert Stroynck Geerdt Rooberts Berend Thyesinck Borgemeeiler Jan Gerrits Jan Sghoüwinck Lucas'Beckers Balster van Alstede Hendrick Grevinck Jan van Coesfelt AlberT Garr'itsk'n Daniël Paeschen Hendrik ten Waegelaer Derck van Coesvelt * Mr. Joost MieskendAel ■ Egbert Luyckens , Signum Frerick ^ Dóllee otter Johan te Waegelaer Henricus Matth/ei Orgelist tdt Endfchede Jaspar Hendrickssën Besselinck Jan Severyns Bernardus Mattilei Ror. Jan ten Dootkatte Naer gedaene Onderteickeninge en approbatie van allen fo is nu voorts geconclüdeert dat ëéh Jdcr als toekompffigen, is daar nae gerefolveert op Pipxterdach fal met fyn roer vervoegen by het Vaendelen, en dan gelyck oock alle tydt den Vogel raet d' gemeentenen alle Officieren volgen, denfelven omme eenen vryen Konninck fchieten met fyn eigen toebehoorige roer fonder toedoen van Jemandt, ofte ander  over het Recht van Jagt enz. Bylaagen.: 99 ander roers als fyn eigen te gehruycken, alles bv pcene van een halve tonne biers 7 r •£ ' ■ • ••■ Onderftoitd Collata J- COS T, Secret. Pro wra Copia H. PENNINK T. F. Secretaris. 1782. :n. 18. Extract uit een oud gefchreven Boek berusten, de ter Secretarye der Stad Endfcheide, voerende ten Titul Infaete (a) der Stad End. fcheide. Claufula Concernens post alia. Item off emandts valfche mate ofte gewychte ceHe S H' r.ia- m r", ™et der ^rhffy* bekommenkon..genade ^ vervalIen fyn £oct: de» Schepenen NB a hter de voorfz. infate volgt eene Stads wilkeur van den Jaare 1507. Pro vero Extraciu quoad Claufulam Concementem H. PENNINK T. F. Secretaris. (*) Inzetting, wilkeur. Zo wierd ook eertyds teritad . tezfó voor bezetting, Arrest. " fa^Su (t) Dat men bewyzen konde. G 2  too Beloog der Ed. Achtb. Regeering van Enfchede N. 19. Extracl uit de Rekening der Stads opkomften van ontfang en uitgave de Anno 1593 der Stad Endfcheide. Claufula Concernens post alia. Item Schepene Gemeente unde Raatsluide, alfs fie dat Broet woegenn, in 't Raethuifs verteert ij Daler Pro vero Extraciu quo ad Claufulam Concernentem H. PENNINK T. F. Secretaris. N. 20. Extraïï uit de Stads Rekening van ontfang en uitgave der Stad Endfcheide de A° 1659. Claufula Concernens post alia. Noch den 18 May 10'ftuiver fur brandewyn an Tonnis Nihoff betak unde 1 kanne wyn ifs 8 ft. aan Hyndrick Tonnissen unde 3 ft, uthgeleeht in 't rathufs fur toback do Burgemeifteren unde Men- te  ever het Recht van Jagt enz. Bylaagen. io* te umme gongen unde fifenterde de tran matten unde wechten. ifs te famen i gulden unde r ft. Pro vero Extractu quoad Claufulam Concernentem H. PENNINK T. F. Secretaris. Copia v JNo 21. Claufula Concernens uit de Stads Rekening van ontfang en uitgave der Stad Endfcheide de Ao 1663 tot 1664. post alia Betaalt aan wegge als de ponde worden gevifitert . . . I2 fluiver £72 was defelve Rekening getekent als volgd.. Jann Kost Everw. Palthe GoESEN ten BoüWHÜSS! Laurense Lasunders Jan Keylewers Pro vero Extractu quoad Claufulam Concernentem H. PENNINK T. F. Secretaris. G 3 N. 2*  i02 Betoog der Ed, Achtb. Regeering van Enfchede N. 22. Extract uit een oud gefchreven Stads Boek ter Secretarie der Stad Endfcheide berustende. Anno 1666 den 31 Aug. Ist by Borgemeifteren en Gemeente die vifite wegen het backen geichehen en ordre beraamt dat nu vordaan tot naerdere Ordinantie ieder ftuiv. wittebroet 20 Loet en Ieder ftuiv. roggen op 30 Loet fall gebacken worden en het grofF broet het pont op 5 dt. Pro vero ExtraBu FL PENNINK T. F. Secretaris. Copia N. 23. Claufula Concernens uit de Stads Rekening van ontvang en idtgave der Stad Endfcheide de Ao 1712 tot 1713. Frerik Jorrissen en Hermen Leferink voor het vergieten van het gewigte - - ƒ 12 En was deeze Rekening getekent op den 19 Sep. tember 1713 als volgt Pelgerum Laesünder Georg Stroinck Abraham Strick Hendereck Becker J. Becker Linthuis Ni-  over het Recht van Jagt enz. Bylaagen. 10.3- NlCOE. SroLTENKAMP Derck Tonnissen Laurens Lasonder Her mn Lefferynck Frereck Jorrisen Rotger Stroinck Jan Büssier m, t. Pro vero Extrqclu quoad Claufulam Concernentem H. PENNINK T. F. Secretaris. N. 24. Extracl of Claufula Concernens uit de Rekening van ontfang en uitgave der Stad Endfcheide van Petri 1714. tot Petri 1715. post alia. Den 28 dito aan Jan Bron foer uitropen van leken betalt . . . - 6 Pro vero Extra£tu quo ad Claufulam Concernentem H. PENNINK T. F. . Secretaris. G 4 N. 25.  \«\ Betoog der Ed. Achtb. Regeering van Enfchede N. 25. Imo. Vraag Stukken Om daar op ten, behoeve van de Stad Endfcheide, voor het WelEd. Land Gerigt van Endfcheide, als daar toe fpecialiter van den Heere Land Drost van Twenthe gefurrogeert, na voorgegane Citatien, erinnering van de zware ftraife des mein Eeds, Geïigtelyk onder Eede te hooren f Hermannus Stroink „ „ ■'-Tobias Bussier Kom. Teft. < m L Hermen Hesselink I. Hoe oud zyn Getuigen, en zyn Getuigen ook verwant aan iemant van de Burgermeefteren van de Stad Endfcheide? zo ja, hoe na? Ad iiiiura verklaard d' Eerfte Getuige ruim zeventig Jaer oud en aan eenige Heeren Burgemeefteren van verren bevrindt te zyn. Tweede Getuige verklaardt in zyn vyf en zestigfte Jaar oud en aan eenige Heeren Burgermeesteren der Stad Endfcheide van verren bevrindt te zyn. Derde Getuige verklaardt ongeveer negen en veertig  tver het Recht van Jagt ent. Bylaagen. ioj veertig Jaren oud en alleenlyk aan de Heer Burgermeefter Weddelink van verren bevrindt te zyn. 2. Of Getuigen niet zeer wel weten dat de Burgermeefteren van Endfcheide de Ellen, Maten en Gewigten in de Stad Endfcheide hebben doen Yken, tot zo lange dac zulks aldaar even na het Jaar 174.8 door den Heer Cramer Landfchryver en Advocaat Fiscanl van den toenmaligen Heere Land Drost van Twenthe ondernomen en gedaan is? Ad 2d[im verklaardt d'Eerfte Getuige wel te weten, dat de Burgermeefteren van Endfcheide de Ronde maten geykt hebben, doch hoe lange kan Getuige niet bepalen, wetende van het verdere gevraagde in defen met geen zekerheid te zeggen, als hebbende dit alleenlyk maar horen verhalen. Twede Getuige verklaardt, dat de Burgermeefteren de Ellen, Maten en Gewigten tot den Jare 1748 geykt hebben, tot dat den Heer Landfchryver Cramer Advocaat Fiscaal van den toenmaligen Heere Land Drofte van Twenthe dit in den Jare 1749 gedaan heeft. Derde Getuige verklaardt, dat hy, als een jonge zynde , zyn Vader wel van het Stadhuis gehaalt heeft, en dat de Heeren Burgermeefteren toen aldaar de Ellen, Maten en Gewigten der Stad Endfcheide deden yken, en dat hy van zyn Vader ook wel gehoort heeft, dat hy te huis komende zeide dat den Heer Landfchryver Cramer de Elle hadde mede genomen van het Stadhuis en dat ze nu alles kwyt waren. G 5 3.  106 Betoog der Ed. 4chtb. Regeering van Enfchede 3- Of Getuigen niet zeer wel weten, dat voor het Jaar 1748, door of namens den Heere Land Droste van Twenthe alhier in de Stad Endfcheide niet geykt geworden is? Ad $tium verklaard de Eerfte Getuige hier van niet te kunnen zeggen of eenige verklaringe te kunnen geven. Twede Getuige verklaardt wel te weten, dat voor den Jare 1748 geen yk alhier door of namens den Heere Land Droste van Twenthe gedaan is. Derde Getuige verklaardt hier van niet te kunnen zeggen. 4- Of Getuigen wel ooit anders van hunne Ouders, of van andere oude Lieden gehoort hebben, dan dat voor het Jaar 1748, den Yk van Ellen, Maten en Gewigten in de Stad Endfcheide door of namens de Burgermeefteren gedaan is? Ad 4ttim verklaard de Eerfte Getuige, wel gehoort te hebben, dat voor het Jaar 1748 den gevraagden Yk in de Stad Endfcheide door of namens de Burgermeefteren gedaan is. Twede Getuige verklaardt zig te refereeren op de depofitie in den vorenftaanden articul. Derde Getuige verklaardt van fyn Vader wel ge. hoort te hebben, dat voor den Jare 1748 den Yk van Ellen , Maten en Gewigten in de Stad Endfcheide door of namens de Burgermeefteren gedaan is. Twe.  over het Recht van Jagt enz. Bylaagen. tof Tweden Getuige op den yden Art. alleen te vragen. 5- Of Getuige niet zeer wel weet, dat zyne Ouders, hunne Maten en Gewigten door de Burgermeefteren van Endfcheide hebben gedaan Yken ? Ad 5?'™ verklaard de tweede Getuige hier van geene zekere verklaringe te kunnen doen. Ik Gerhard Bos J. U. Dr. van wegens Zyne Doorlugtige Hoogheid den Heere Prince van Orange en Nasfouw als Erfftadhouder der Provincie van Overysfel &c. &c. &c Rigter des Land Gerigts Endfcheide, Certiricere en verklare in, mitsen kragt dezen, dat na voorafgegane wettige Citatien ten behoeve van de Stad Endfcheide, voor my in deezen kragt appoinctement van Zyne Hoog Gravelyke Excellentie den Heere Land Droste van Twenthe gefurrogeerde Rigter en Asfesforen die waren Philippös Wesselink eii Hendrik ten Cate perfoonlyk in den Gerigte gecompareert en erfchenen zyn, de drie vorenftaande Getuigen Burgeren der Stad Endfcheide dewelke na voorhouden van de fware flraffe des mein Eeds en daar op in forma na het Gereformeerde formulier ten Land Regte voorgefchreven gepnefteerden Eede verklaarde ende Gedeponeere hebben, zoo ende indiervoegen als onder een ieder der  IoS Betoog der Ed. Achtb. Regeering van Enfchede der vorenftaande vragen in het brede ftaat geregiftreert. In waarheids oirconde hebbe ik Rigter voornoemt deze eigenhandig getekend en met myn gewone Zegul bekragtigt; Actum binnen Endfcheide den 4 October 1782. ©GERHARD BOS Rigter. N. 25. 2do- Vraag Stukken Om daar op ter Gerigtelyke inftantie van de Burgermeefteren der Stad Endfcheide na voorgegane Citatie erinnering van de zwaare ftraife des mein Eeds voor het WelEd. Land Gerigt van Endfcheide als daar toe door den Heere Land Drost van Twenthe fpeciaal gefurrogeert onder Eede af te ho« ren Maria Fransen I. Hoe oud is Getuige en is Getuige ook verwant  over het Recht van Jagt enz. Bylaagsn. 109* want aan iemant van de Burgermeefteren der Stad Endfcheide? Ad imum verklaardt Getuiginne in de taggentig Jaren oud en aan de Heeren Burgermeefteren der Stad Endfcheide niet bevriendt te zyn. 2 Of Getuige niet heeft afgegeven de hier by gevoegde atteftatie van dato den 8 October 1782, die door Producenten verfogt word, dat met het Vidimus getekend, en aan Getuige worde voorgelefen? Ad 2Jum verklaart Getuiginne dat zy de hier by gevoegde atteftatie van den 8 Odtober dezes Jaars 1782 die met het Vidimus van heeden door deezen Gerigte betekend en aan Getuiginne duidelyk voorgeleezen is, alzo afgegeven heeft» 3- Of Getuige niet moet verklaren dat den inhoud van dezelve in allen deelen de zuivere waarheid is ? Ad 3tiiim verklaard Getuiginne dat den inhoud van dezelve in allen deelen de "zuivere waarheid is. Ik Gerhard Bos J. U. Dr. van wegensv Zyne Doorlugtige Hoogheid den Heere Prince van Orange en Nasfauw als Erfftad. houder der Provincie van Overyffel &c. &c. &c. Rigter des Land Gerigts Endfcheide, Certificereende verklaare in ,mids, ende kragt defen, dat voor my ende As. fes.  ï iö Betoog der Ed. Achtb. Regeering van Enfchede fesforen Hermannus Stroink en Tobias Bussier in deezen op fpeciaié authorifatie van Zyne Hoog Gravelyke Excellentie den Heere Land Droste van Twenthe gefurrogeerde Rigter na voorgegane wettige Citatie ter inftantie van de Heeren Burger, meefteren der Stad Endfcheide perfoonlyk gecompareert is de vorenftaande Getuige, dewelke na voorhouden van de zwaare ftraffe des mein-Keds, en daar op in forma na het Roomfche Formulier geprafteerden Eede verklaard ende gedeponeerd heeft, zo ende in diervoegen als onder ieder der vorenftaande vraagarticulen ftaat geregiftreert. In waarheids oirconde hebbe ik Rigter voornoemt deeze getekent en gezegeld, Actum Endfcheide den 17 October 1782. ©GERHARD BOS Rigter Pro vera Copia H. PENNINK T, F. Secretaris. Ik Ondergetekende Maria Fransen atteftere en verklare mits defen ter inftantie van de Heren Burgermeefteren dezer Stad Endfcheide tot ftaving der fuivere en opregte waarheid, my' zeer wel bekend te zyn, dat de tydelyke'Regering, Burgemeefteren deefer Stad, ten allen tyden van myner jeugd af aan, tot den Jare 1748 toe, eenige Jaren onver- haald,  over het Recht van Jagt enz. Bylaagen, xit haald, de Yke van Ellen , Maten en Gewigten alhier ter Stede hebben gedaan en geoeffênd, en dat ik voorts niet en weete dat in alle die tyd, eenige hoe ook genaamde, Yke, door of namens de tydelyke Heeren Drosten van Twenthe, of jemand aif. de?s ter dee'fer Steede is gedaan of ondernomen , maar wel dat zulks nu zederd eenige Jaren of zederd den Jare 1748 of daaromtrend door den Heer Landfchryver Cramer gedaan is. Ik heb niet willen verweigeren, deze verklaring, ten verfoeke als boveny der fuivere waarheid Conform, af te geven, bereid zynde , om dezelve, des gevorderd, ten allen tyden met Eede te Herken. Aldus gedaan en getekent binnen Endfcheide den 8 October 1782 Maria Fransen (In Marg'ne ftaat) Vidimus in Judicio *den 17 October 1782 G. BOS Rigter. Pro vera Copia H. PENNINK T. F. Secretaris. N. 26. -Uit het oorfpronglyke ter Secretarie der Stai Enfchede. ■ In Góeds namen Amen. Wy Johan Ca) bider Cb) ghenaden Goeds Bisfcop Tutrecht doen cont alle / \ t ~ den (aj Johan van Diest. (b) By der.  jia Betoog der Ed. Achtb. Regeering van Enfchede lén gheenen die defen brief zien zeilen of horen lefen. Als dar. wi bi Rade onfen (c) prelaten ende onfer gueder.(*)lude van onfen lande. 901 onfe Seichte ende onfe laijd te flerkene, ende om roelte (d). ende vrede der gheene die wonechtech wefen zelen in onfer poerten (e) van Ênfcede. ende der gaffe (ƒ) die daer binnen wandelen zullen, fo hebbe wy onfer poerten voerghenoemd, gheghcven dusdanich recht, mitt boeten ende koren ais hiir nae volghet. Int icrfte fo fette wy dat dit die koere fi als van doetflache. fo wie enen man doetileet in der vriheyt (g)van Enfcede. woert hi begrepen mitter vorfcer (h) daet. dat is lyf tieghen lyf. Ênde waer dat zake dat hy entghengf (i), fo fal die Heer hebben van hnen guede tuaels (k) pont. Ende voert falmen rechten den doetüach na den recht van den lande (/)• Voert wie enen man een lyt afflaet ofte een oghe uitfteken. woert hi begrepen dat is lip om liit. ende oghe, om ophe. Ende ontgheet hi fo fal die Heer hebben van zinen guede vyf pont. ende voert fal men rechten na den recht van den lande. Voert wie den anderen lemt beholden fire (m) lede of korewont (ra), die ver- (c) Van onzen; zo als ook beneden ofte den Scepenen, da is, of van den Schepenen. (d) Rust. (e) Stad. Kilian. in voc. poorte; en aldaar van Hasselt. (/) Vreemdelingen. (g) Stads gebied, Wichbeld. (h) Verfcher. Zie Winhof, nieuwen druk. Edit. van .Chalmot p. 247. p. 253 258. 276. 277. 279- 285- Êff- (ï) Ontginge, niet op de verfche daad gegreepen wierd. (fc) Twaalf. (0 Zie hier over Winhof, nieuwen druk p. 246. 253.238. 271. 285- 299. (m) Synre, zyner. (n) Keurbaar wondt. (*) In het oorfpronglyke is het woord gueder gefchreevcn zonder e achter de«, doch met een klein 0 boven de u.  over het Recht van Jagt en. Bylaagen. T13, verboert drie pont. Ende voert falme richten, na den recht van den iande.. Voert fo wye een fweert trecket, ofknyf, of ftaf, of pyc, ofengher(o) hande wapen name in erren (p) moede, oft vochce mitt voüften. och een den anderen loghende (3) ende bedragben {r) woerde mit tueen poerteren vor denn fempcüken fefs Scepenen die verboert een pont. Ende wie floghe (Y) mit fhve of mit cluppele fonder bioetwonde die verboerc taie pont. Voert ware ein wyf die vecht, ende woerde fe bedraghen. fe fal hare bote ghelden als hiir voerfcreven ftaet. of fe fal de ftene (t) draghen van der eenre liden van de poerten totter anderre fide. nader Scepenen goetdunken. Voert fo wie een huis aneftoet (u) ocht Cv) anevecht, die verboert, viif punt bi daghe. Voert lb waer een vechtlic (w) is , ochte fchiniffe (x) van vechten, ende die poerters ende Scepen. och tue poerters, och een Scepen mit enen porters fonder rechter (y) vrede eyfceden Qz), van des Heren we- (.) Eenige, ^ fj>) Toornigen. (?) Heette liegen, voor een leugenaar uitfchold. (r) Verklaagd. Zie ook by Mr. Bukman Utr.jaarb.D.III. bl. 270. (s) Sloege. (f) De zogenaamde fchandfteenen. (w) Aanrandt, beleedigt. Hier van onze aanjloot, aanftootc* lyk; en het oude Jloet, dat is, beleediging, vvandelykbeid. Hier van ook huisftotinge. Dumbar Kerkl. en en IVereldl. Der p. 165- b. (v) Of. Het ƒ wierd ook elders wel met ch verwisfeld; zo als verkof t, verkocht;, (w) Gevecht, (x) Schyn, blyk. (y) Het Gericht bcilond toen te Enfchede uit Richter en Schepenen; gelyk in meer Steden in Overysfel, in den ouden tyd. O) Eifcbeden, vorderden. Zie over deeze ftoffc Matth. de Nobilit. lib. IV. cap. 3^. en by Winhof nieuwen druk. bl. 94. 95. 206. 263. /. Stuk. Vervolg. H  ii4 Betoog der Ed. Achtb. Regeering van Enfchede ghen fo wie desweygherdediewaersffl) op vyf pont. ende tot eiker Monde dat fincn (b) Eyfcede tot drie werve toe. Ende daer na fo fait gherichte (c), befcudden den ghenen die des vreden begheert. Ende defe vrede als hi ghegheven woerd die fal ftaen (d) veertien nacht van magen, ende van vrienden binnen der vriheit. behouden Eiken man finre daghe ten recht (e . Ende wie dat brake, die daer af bedragen woerde. dat waer op fyn lyf ende op fiin goet. Ende waer dat ymant van finen hufe waere als die vrede uitghenge (ƒ) oec waerom dat waere (g). dien moghen die porteren mitten Scepenen. den vrede brenghen tot finen huis. enen dach te voeren dat die vrede utegaet. integhane alte hant (h) van den gheenen ' i) die in die poerten fiin. dien feilen fi houden like den anderen vrede (&).. Voert eest dat een man den andereu wont. ende comit dat in vre- (a) Bk waere es, dat is, die waaredes, of dieswegens. Béneden ontmoet men dat waer op enz. en die is op enz. en die ees op enz. (fi) Zy eenen, zy dien, te weeten vreede, eifcheden. {c) Van Richter en Schepenen, (rf) Duuren, ftand houden. (e) Voorbehouden elk zyne rechtdagen: dat is, dat elk den andeven ook binnen dien lyd, voor het Gerichte mag vervolgen', anders dan volgens Saxensp. lib. III. art. 9. (ƒ) Dc tyd van het vreede-gebod uitging, ten einde liep. Zo ook: wanneer de wy'fys wtgaet, by Mr. Burman Utr.jaarb. Deel 2. pag. 192. (g) Om wat reden het ook waare. (h) Tc beginnen aanftonds. Zo leest met ook: ingaende met gen ter Jonnen opgaiick ,duerende een manendach toe naestcomende, ende firn dach al: by Mr. Burman Utrecht jaarb. Deel I. bl. 445- Zie voords Deel 3. bl. 190. (i) Ten opzigte van de genen enz. (k) Gelyk den anderen vreede: te weeten, die reeds ten einde geloopen was.  Wer het Recht yan Jagt enz. Bylaagen. iry vreden CO- ende Hervet die ghewonde man daren binnen (m) fo fel die vrede ftacn. drie daghe. na dien (n) dat ment den Scepen te weten doet. dat die wonde man doet is. van dien onfculdeghenmaghen(o). binnen der vryheit. uteghefet den handadigen (ƒ>). Ende Waert fake dat men eeneghen poerter beteghe (q) ondaeds van rade. ochte van dade, ende des p.nfchuldich weefen wolde ende bliven an (r) des Heren wareyt (s). ende daer voer in quame (f) in des He* (0 En wordt daar over vreede gebooden. fm) Binnen den tyd van dien gebooden vreede. (n) Na dien tyd, of dag. (o) Ten aanzien van de onfefiutdigfe bloedverwanten. Zie hier van Mr. S. van Leeuwen, Roomfch-Hollands recht. Bock 4. Deel 35. n. 5. (?) Uitgezonderd den handdaadïgén: dat is, den genen, die den geftorvenen man gewond heeft. Hoe de vreede-geboden, bovengemeld , in onbruik zyn geraakt, zie van Leeuwen op de aangehaalde plaats, n. 6. naamlyk door verbod der tweegevechten, uitdaagingen, en beleedigingen uic hoofde van eigen wraak. De gerichtelyke tweegevechten , die de plaats van pleit bekleedden (waar van van Leeuwen op de aangehaalde plaats n. 4. een voorbeeld by brengt. Zie ook Saxenspiegel lib. Lart. 63.) moeten hier mede niet vermengd worden. Dezelven zyn by ons en elders veel vroeger afgefchaft; en de eed daar voor in plaats gebruikt. Zie de Glos/en van //^Saxenspiegel lib. J. art. 39. 48. 63. en Winhof p. 2Ö5. (?) Bcfchuldigde. (r) En zich höudén aan enz, (s) Bevinding, van wegens den Heer, aangaande de waarheid te ncemen. Zie aangaands deeze fpreekwyze by Mr Bukman Utr. jaarb. in het Voorbericht, het 16de blad, de $Je bhtdzyde. Voert worde yemant beruft van dezen zaken, die zoutman ter antWorde ontbieden voer den Raet, ende zo zoude die Raet vyf mannen daer toe zetten, dat waer wt te gaen, ende vont men dat h jcout hadde, zo zoude hi defe fentenci 'lidên. De woorden, dat waer wt te gaen, betekenen om de waarheid uit te maak-n- zó als aldaar in het werk zelve bladz. 377. in de woorden.- Crohit ■ Ha yé.  116" Betoog der Ed. Achtb. Regeering van Enfchede Heren fekerheyt. ofte den (u) Scepenen. dien' faU me befcermen voer fiin vyande ende die wareit die de Heer vinc (v). die falme richten. Voert en gheenen (w) poerter te vaen die fine boete befet (x)i Ende alle broke die bi nacht gefcien die fiin de helfte meerre dan bi daghe. Ende wat bi nachte ghefciet, dat fal die poerter, die wareit ute ghaen (y) mit meen Scepenen ofte mit tueen poerters. Voert in brande binnen der vriheit. Ocht in des Stichtes noet. fo fiin alle broke gheuredet (z).. Ende wie fiin vy- yemant, dat vrede ghebroken fi, foe fullen die Oudermans nemen hem viven utsr Stat Raet, die vive foelen daer of die waerhede ondervinden binnen ackte daghen van den daghe, dat fi daer toe ghcnomen fyn, er.de brersghent weder in den Raet, ofte vrede ghebroken fi, ende wie dat ghedaen hebben £fr. Zie ook het woord wtgaen, genomen voor blyken en voor doen blyken of uitmaa- ken, in deeze woorden: die vechtkoren, die nu niet wt- gegaen, noch den Raede aengebrocht jyn, die wy ondervy.iden zeilen connen, truwelic wtgaen, ende den Raede op den Raethufe bybrengm zeilen, by Mr. Bukman Utr. jaarb. Deel 2. bladz. 235. Zie ook /;/. 158. Hier toe behoort ook de fpreekwyze: daert die Raet ter wa:r ,eyt vonde. In het voorz. Voorbericht, op de aangehaalde bladzyde, en in bet werk, bladz. 171. 474. & Deel 1. bladz. 176- 209. . (t) En daar voor in het Gerichte kwam, zich te rechte ftelde onder vrygeleide van den Heer. (u) Ofte van den. (v) Door Schepenen of Poorters, daar toe door den Heer of deszelfs Richter gebruikt. (w) Anders negheenen; dat is, geenen. (x) Die borge of zekerheid voor zyne boete zet of ftelt. ( Dewyl de fpelling der Authentique AFfchriften van de brieven hier vooren Di- 57 54- gebrekkig is: zo volgen hier Affcbriften, die letterlykuit de oorfpronglyken zyn gemaakt. A. Wy Arnd van Hoern bïder ghenaden Goeds bisIcop l utrecht doen te weten allen luden die diefen brief zoelen zeen of horen lefen, mit bekentnisfe der waerheit , dat wy geloeft hebben ende ghelouen mit delen tieghenwoerdighen brieue onfen lieuen ghetruwen Scepenen Raet, ende onfer ghemsynre Stat van Enfchede dat wy fy houden zoelen in alle hoerre vryheit, ende recht alfo alle zvt van onfen heren ende voervaderen Bisfcoppen Tutrecht ther toe ehehat hebben, Ende om dat wy willen dat hem defe vorghenomden vryheide ende recht vast ende cheitede bliuen ende onverbroken, foe hebben wy hem des defen tieghenwoerdichen brief befegelt mit onfen Segel. Ghegheuen in den jaer ons Heren duvient drehondert dre ende tfeuentich op Sente nvcölaus auent. J Hier aan hangt het zegel van den Bifchop in rood wafch , doch meest afgevallen van den jrancynen Jlaart. B. . Wi Johan bi der ghenaden Goeds Bisfcop Tutrecht doen te weten allen luden die defen brief zullen hen of horen lefen mit kennisfe der waerheyt, dat wi gheloeft hebben ende ghelouen mit defen teghenwoerdighen brieue, onfen lieuen ghetrouwen Scepenen , Raet, ende onfer ghemevne Stat van Enlcliede, dat wi fe holden zullen in 'alle hoerre vryheyt ende Recht alfo alfe fik van onfen Heren ende Voervaedereu Bisfcoppen Tutrecht haer gebracht I heb.  ïgo Authentique Stukken naar. de hebben. Ende om dat wi willen dat hem defe voerghenoemde vryheyt ende Recht vafte ende gheftede bliuen ende onverbroken, fo hebbe wi hem, des defen teghenwoerdigen brief befeghelt mit onfen groten Seghel. Ghegheuen te Dauenter int iaer ons heren dufent drie hondert fes ende veertich Op den anderen dach van Maert. Het zegel is van den francynen Jlaart afgevallen. c. Wy Johan bider ghenaden Godes bisfcop Tutrecht, doen te weten allen luden de deffen brieft zullen fien of horen lefen mit bekenniffe der waerheit dat wi gheloeft hebben ende ghelouen mit defen teghenwordighen brieue onfea lieuen ghetruwen Scepenen Raet ende onfer ghemeynre Stad van Enfchede. dat wy fe holden zullen in alle hoerre vryheyt ende recht alfo alfe fyt van onfen Heren ende Voervaerderen Bysfcoppen Tutrecht haer ghebracht hebben. Ende om dat wi willen dat hem defe vorehenoemde vryheit' ende recht vafte ende gheftede b'nuen ende onverbroken fo hebbe wy hem des defen teghenwordighen brief befeghelt mit onfen feghel Ghegheuen in den jare ons heren dufent drehondert fes ende feftych op funte Peters dach ad vincula Aan deezen brief hangt het zegel van den Bifchop in rood wafch aan eenen franeynen Jlaart. D. Wv Feorens van Weüelinckhoue by der gheoaded Goeds Bysfcop Tutrecht doen te weten ^ab  Oèrfpronglyken verbeterd. 13 r len lueden die diefen brief zolen zeen of horen lefen mid bekentnisfe der waerheyt dat wy gheloeft hebben ende ghelouen mid defen tyeghenwoerdighen brieue onfen lieuen ghetruwen Schepenen Rae i ende onfer ghemeynre Stad van Enfchede dat wy fy holden zoelen, in alle hoerre vryheit ende recht, alfo alze zyt van onfen Heren ende Voervaderen Bisfcopen Tutrecht ther toe gehad hebben, Ende om dat wy willen dat hem defe vorgheuomden vryheide ende recht vast ende gheftede bliuen ende onverbroken zo hebben wy hem des defen tyeghenwoerdighen brief bezeghelt mid onfen Zeghel Ghegheuen in den jaer ons Heren duyfent dryehondert ende achtentich opten naeften gueds dagh na midvaftene. Het zegel is van den francynen Jlaart af. gevallen. D 2do- Freoeric van Eeanckenhem bider genadenGaecls Bisfchop Tutrecht doen te weten allen luden, die defen brieff folen fien, of horen lefen, mit bekentnisfe der wairheit dat wy gelaeft hebben ende gelauen mit defen tiegenwardigen brieue, onfen lieuen , getruwen Schepenen Rade endeonfer ghemeynre Stat "van Enfchede dat wy fy holden folen yn alle hoerre vryheit ende Rechte alfo als fyt, van onfen Voirvaeren Bisfchoppen Tutrecht hier toe gebracht ende gehadt hebben. Ende om dat wy willen dat hem defe voirg. vryheide ende Recht vast ende ftede bliuen ende onverbraken So hebben wy hem des defen tiegenwardigen brieff befegelt mit onfen Segel. Gegeuen int jair ons Heren dufent dryehondert vyer ende tnegentich des yrften dage in Januario ♦ . R Hier da'n hangt het zegel van den Bifchop in rood wafch aan eenen francynen Jlaart. I 2 M.  I32 Authentique Stukken naar de E. Wy Roedoeph van Dyephoet byder genaden Caets.EIect Confirmaet toe Utrecht doen kontallen luden die defen brieff foelen fien off hoeren lefen mit bekentnisfe der waerheit dat wy gelaeft hebben ende gelauen mit defen tegenwoerdigen brieue onfen lieuen getruwen Scepen Raede ende onfer gemeenre Stat van Enfchede dat wy fe holden foelen in alle hoere vfjhëit ende Rechte alfoe als fyt van onfen Voervaderen Bisfcopen Tutrecht hyr toe gebracht ende gehadt hebben Ende om dat wy willen dat hem defe voerg. vryheide en Recht" vaste ende ftede blyuen ende onuerbraken foe hebben wy hem des defen tegenwoerdigen brieff befegelt mit onfen fegell. Gegeuen int jaer onfs Heren dufent vierhondert ende drieendertich des manendages nae onfer lieuer Vrouwen dach vifitatio Hier aan hangt het zegel van den Bifchop in rood wafch aan eenen francynen Jlaart. E 2^0. Dauid van Boorgoendten byder genaden Goids Bisfcop Tutrecht maken kont allen Luden, dat wy onfen getruwen Scepen Raet ende onfer ghemeenre Stat van Enfchede geloeft hebben ende louen myt defen tegenwaerdigen brieue, fie te fullen ende willen holden in allen hoeren vryheiden ende Rechten alfoe wy fie daer in gevonden ende fie die heergebracht hebben ende hem van onfen Voirvaderen Bisfcopen Tutrecht zeliger gedachten gegont ende gegeuen fyn. In oirkonde sbriefs befegelt myt onfen Segell (iegeuen tot Duerftede int jaer onfs Heren dufent vierhondert negen ende vyftich op ten eerften dach in April] Het zegel is van den francynen Jlaart afgevallen. F,  Oorfpronglyken verbeterd. *33 F. Wy Friderick van Goir.es gnaden Eledf. ende Confirmiert Tutrecht geboiren Marggraue van Baden macken kont allen luden, dat wy onfen getruwen Scepen Raet, ende onfer ghemeenre Statt van Enkhede, geloefft heben , ende louen mit defen tegenwaerdigen brieue, fie te fullen ende willen holden in allen hoeren vryheiden ende Rechten, alfo wy fie, dar inn gevonden ende fie die heergebracht hebben, ende hem van onfen Voirvaderen Bifchopen Tutrecht Zaliger gedachten, gegont ende ge»euen fin, In oirkunde sbrieffs, befegelt mit onfen Segel, Gegeuen in onfen Slote tot Vollenhoe, int jaire onfs heren, duyfend vierhondert fees ende negentich op ten negenden tach in Decembri. Het zegel in rood •wafck is van den francynen Jlaart meerendeels afgevallen. G. Wyr Georgen Schenck Freiher to Tautenburch •Her co Wedde Westerwoldingeriandt ende Bellinewoldt, Ridder van der Orden des Gulden Vliefs Roms. Kayfl. Mayt. Stadtholder Genrll der landen van Vries.slandt Oueryilel ende Groningen. Doen kondt dat wy m ftadt ende van wegen hoch genandter Keyff. Maytt. den Scepen Rhatt ende gemeente der Stadt Enicnede alle ende igeiicke huer olde vryhei. den, rechten ende priuüegien daer inne wy. fy gefoaden ende de fy byssher deuchdelicken gebruickt ende hergebracht hebben in aller mathen ende gelick hemde hier beuorens van andern Kayfl". Ma^tt. Precesfqren, Byfcopen to Utrecht gegündt ende gegeuen iyn, ock de twe Jaermarckten de evne up- donredages nae Pafchen, ende de ander des 'erften werckeldages na S. Merten in den.winter, daer to eyne Wêckemarckt up alle dingsdagen te holden. Ende 1 3 ver-  13+ Authentique Stukken naar de verder dat men axis aldaer fall moegen bueren, in aller manieren als men den binnen der Stade Oldenfell van olts te bueren gepleget hefft, te weten van festien tonnen eynen golden gulden gelyck ende in aller maten als lofflicker memorie Her Philü s van Böurcondien in fyner tyt Bifchop to Utrecht den vorfs. Scepen Raet ende Gemeente der Stade Enfchede uth fonderlicker gratiën tot vorderinge welfahren beuestinge ende onderholdinge der feluer Stadt by fyner Furftl. Gnd. brieuen ende fegelen van dato den xir dach Augusti int Jahr dufent vyff hondert achtien verleent ende gegunt hefft, beftediget geapprobiert ende geconfirmiert hebben, beftedigen approbierenende confirmieren daer by te wollen holden ende laeten bliuen in ende met crafft deefes breues. Voerbeholden dat die Scepen Raet ende Gemeente der vorfs. Statt Enfchede alle jaer alss men den Rhatt aldaer weder vernyeuen fall, geholden follen fyn behorlicke ende deuchdelicke Reckenfchap te doen ende te bewifen van allen axcifen, Rhenten upkompflen ende profiten der voirfs Statt an die Gefchworne Gemeente , alle dingen fonder argelist, Orkonde der waerheit hebben wy Geokgen Schenck Fryher ende Stadtholder vorfs. onfe Segel wytiiefcen an defen breff doen hangen, Gegeuen int Jahr ons heren dufent vyfhondert negen ende dartich up den een ende twintigHen dach der maent october Hier aan hangt het zegel van den Stad' houder in rood wafch aan een francynen Jlaart. H. An fein Excellentie Hoichgeboerner Genediger Heer, alfoe zich datt Stedekenn Enfchede, vuyt anliggender noet, onder E. Exc. unnde der Generale Heernn vann die Statenn der Vereennichde Nederlandifche Brouincicnn ge. hoer- \  Oorfpronglyken verbeterd. 135 hoerfaemheit denn achciendenn Octobris Anno viff. tinhundert foeuene unnde tnegentich gehoerfaemlichenn gegeuenn hebbenn. Soe isc hiermit der Burgermeifterenn des vuirg. Stedekens Enfchede, wegen oere famende Gemeenten, oer demoedich bitt, dat E. Ex. willenn belieuenn dat gemelte Stedekenn in alle oere olde woll hergebrachte hebbende Priuilegienn, vriheidenn, unnde gerechticheidenn toe patrocinerenn, toe defenderenn, unnde toe befchermenn, dit doende Eu. Excellenties Underdenige unnde gehocrfaeme Burgermeifterenn des Stedeken* Enfchede ■ - (op de kant ftaat) Naerdien het Godt Almachtich gelieft heft de Stadt van Enfchede wederomme onder der Landen gehoorfaemheit te reduceren. Ende zyne Exc. nyet lieuers en begeert dan diefelue gelyck alle andere van de verenichde Prouincien by heure. vrydommen ende priuilegien te maintineren, verclaert midts defen, dat hy defelue by alle heüre oude priuilegien fal doen handthouden gelyck als alle andere Steden van de Lantfchap van Oueryffel ende Twenthe. ' 5 Aldus gedaen tott Oldenzeel den 24 Octobris en S>7- ©MAÜRICE de NASSAU. Ter ordonnantie van Zyn Exc. MELANDER. I 4 BLAD-  i3<5 BLADWYZER VAN DE VOORNAAMSTE BLADf YZER VAN DE VOORNAAMSTE ZAAKEN EN WOORDEN, IN HET Iste STUK DER OVERYSSELSCHE GEDENKSTUKKEN EN DESZELFS VERVOLG. Door Voorb. wordt te kennen gegeeven bet Voorbericht voor het Ifte Stuk en. door Verv. Vervolg. A. vertrouwd. 12. Andere be< naamingen van banwoud. 13. Hadden fomtyds alleen Algemeens Staaten. Derzelver betrekking tot de jagt. 14. uitfpraak van den 3 July Betekenis van het woord 1623. 99. 138. Verv. 65. banwoud. 14 &c. Banwou- 'Alte kant. Verv. 114. den fomtyds bepaaldelyk Ander. Verv. 117. verftaan. 17. Daar uit geen Ane verdeget. Verv. 117. bewys, van verbod van jagt Anen. Ven: 118. aan de ingezetenen, te haa- Anejïoet. Verv. 113. len. 17. 20. Voorbeelden van voorbehoud van het recht van Wildban by het uitgeevcn van Banwouden i S. en van voorbehoud van het i recht van ï'orest. 21. 22. Byzonuere ftelling vap Byzittcrs. Voorb. n. 12. not. jecht, in het ftuk der Bnn11. wouden. 25. cec. Voor- Ban. 16. • beelden van Banwouden. Bannen. 14. 15. 35, 43. In Twente , Banwouden. Derzelver oor- noch in Zalland, geene-banfprong. 10 11. Worden in wouden der 'Bifchoppen,■ Zalland en Twente niét ge- maar wel eciie jagt by hunvonden. 11. Boedverbod ne Huizen, gelyk by de daar 'op [gelegd. Opzigt Havezaaten der Edelen-.49. over dezciven aan wien coe- 50. & in net, -51. Bamvou..' dea  WOORDEN EN ZAAKEN. 133 den en de jagt in dezelven, D. als aan bóed-verboden en byzonderen Rechtsdwang onderworpen, behooren tot Daghe ten rechte. Verv. 114.' de Regalia. 76. Zie jagt. Dienstman , gebooren of ge' Belegen. Verv. 118. kocht. 52. 53. & in not. Bereden. Verv. 117. ■ Difcus. Voorb. n. 12. not. 8. Bezetten (boete) Verv. 116. " Dooden aan het Gerichte brenBezitrecht in het ftuk van Re- gen, en daar mede klaagen. galien van ouds in deeze Ve>v. 118. Provincie waargenomen. Drente , een Forstgraaffchap. 104. 105. 139. 36. 37. De jagt van klein . Bider. Verv. i ji. Wild'en van Vogelen daar Blykende fchyn. Voorb: n. 8, en . onder niet begreepen. ' in not- 37 39- Meer van do Boeren. Voorb. n. 12. not. 11. jagt in Drente. 54. 55. Zie huislieden. Drost. Een eernaam van een Botnen. Verv. 118. Hofambt ontleend. Voorb. Burgermeest eren. Hun ambt, n. 7. en onderfcheid tusfeben Eurgermeesteren , Schepenen en Raaden; en vereepiging deezer ambten in de- E. zelfde perfoonen. 147-149. Edelen. Zie jagf. ' Enckede. Verv. 121. Eenhellichlyck. Verv. 92. Enghenen. Verv. bl. nö. Engher. Veiv. 113. Enfchede. Gebeurtenis aangaande de jagt der Stad Enfchede. Verv. 4 7. Wa- Capitularia der Franken heb- penhandel van Enfchede. ben, hier te lande, kracht Verv. 14. 93. Aanftelling van Wetten gehad; waar van Gemeentslieden door van een merkwaardig voor- de burgeren van Enfchede. beeld. 17. 18. Stadsbrief van Enfchede 'Comitatus voor Graaflyken door Bifchop Jan van Rechtsdwang. 36. Dn-vr. Aanftelling van Sche- Cweners, Voorb. n. 12. not. penen aldaar. Gericht in 111 Civile cn Criminesle zaa- I 5 ken  I33 BLADWYZER- VAN DE VOORNAAMSTE ken aldaar. Maaken van Ghelovet. Verv. 120. Wilkeuren aldaar. Verv. 15. Ghevredet. Verv. 116. 16. Brieven van Biscoppen Gafte. Verv. 112. enz. aan de Stad Eniche- Gemeene Land, of derde ftand, de to: bevestiging haarer heeft in Overysfel de Lands- rechten. Verv. 57 64. vergaderingen bygewoond. 329 135. Artikelbrief 115. Reden van deszelfs der Schutterye van Enfche- verzwakking en van desde. Verv 92. zelfs verlies van het recht Entg'henge. Verv. 112. van jagt. 51 53. Erfenis (verftorvene) Voorb. Gemeentslieden. Hun ambt en n. 12. not. 10. gezag. Verv. 121. 122. Erfgenaamen. Voorb. n. 12. Gericht van Schout en Schenot. 11. penen , of van Schout en Enen moede. Verv. 113. Landzaaten. Voorb. n. 3. Ghewerde. Verv. 123. Gilden. RechtderKleïne'Steden om die te verleenen, F. voor de Erectie van de Republyk. Door Ridd. en Steden aan de Kleine Steden Foresta. Zie Forst. bevestigd. 137. 138. Forst. Betekenis en afleiding van dit woord. 40 43. in not. Forestaj pifcium, flumina foresta, foresta pis- cationis atque venationis. H. 40. 41. in not. Forstgraaffchap. 31. 36. Verfcheiden foortep van Forst- _ ■» graaffchappen. 38. Holtdtnk tZie M&rkengericht. Forestrecht. 16. Voorbehou- Holtink J ding. van het zelve. 21.22. Havemannen. 47. Somtyds is Forstrecht en Wh, Verv. 119, Forest een en het zelfde. Hofhoorigen. Derzelver von„gê nisfen over hunne rechten. Voorb. n. 9. Zie voords Klaaring. G. Holde. Verv. 120. Hoorig Man. 53. in not. Hovelingen. 47. Chellet. Ven. 119. , Houtvester. 42. in not.  WOORDEN EN ZAAKEN. i20 Houtvester^. Derzelver oor- omtrent. 19. Gevoelen van fprong. 12. Afleiding van S. Stryk , hieromtrent, het woord. 42. in not. Hier wederlegd. 0.0 29. De te lande nooit bekend ge- vraag hieromtrent maakt weest; zelfs niet oyer de geene verandering ten opeigen bosfchen van den zigte van het recht van jagt . Landsheer. 81. der Kleine Steden in OHuislieden. Waar door de verysfel; noch ten opzigte huislieden hier te lande van van eene aaumaatiging van de jagt zyn uitgeflooten ? recht, om, op het land van 51 "54- een onberechtigden ter jagt, Hyen, Voorb. n. 9. in not. te jaagen. 29. 30. Tot aan dé dertiende eeuw, of nog laater, geen voorbeeld van een byzonder recht van jagt 1 van eenig Landsheer over J. zyn geheele gebied. 30. Daar tegen ftrydt niet het verhaal van den zogenaamJagt. Bepaaling van derzelver . den Klaas Kolyn. 31, vryheid , en onderfcheid Noch de gift aan Biscop daaromtrent. 2. &c. Haare Baldericus , in Drente. 3r. gefteldheid ten tyde van Wyze, oorzaak en tyd van Keizer Karel den Groo- verkryging van een uitfluiten. 5. &c. Verfchillen, tend recht van jagt , door betreffende de jagt in ban- de Landsheeren, over hun wouden, en andere plaat- ganfche land. 32. 58. 59. fen, tot wat voor Gerich- Verbod van jagt, uit verten behoorden ? 12. 13. etfch van belang van den Recht van jagt onderfchei- Lande of Staat, door wetden van dat van banwoud. geevende magt. 33. 3.). 13. Recht yan jagten of ' Verbod van jagt, aan de wild te bannen. 14. Recht boeren, niet uit een waar van vryheid, om op eigen belang van den Lande of grond de jagt te verbieden. Staat. 34. Gebrek in een . j6. De wetten der Saxeis verbod van jagt, uit hoofonderftellen het recht van de van belang van den Lanjagt der ingezetenen. 17. de of Staat zullende zyn geGemeenfcbappelyke jagt, daan. 34. 35. Verbod van op elkanders land, geen jagt, aan de Kleine Steden, recht by de Franken &c. niet uit belang van den Lan30. Roomfche recht, hie;- de of Staat gedaan. 35. De ftcl-  •140 BLADWYZER VAN DE V000NAAMSTE" ftelling, dat in laater tyd, in alle Landen van het Duitfche Ryk , een uitfluitend recht van jagt door de Landsheeren zou zyn verkreegen, byzonder hier te lande, niet bewyslyk,- en on- waar.44—-51. 70 79. Hoe de huislieden hier van de jagt zyn uitgeflooten. 5i 53- De Edelen kunnen geen beter recht van jagt dan de Stedelingen bewyzen. 55. 69. 70. Recht van jagt een toebehoor van den grond. 55. 56 Ongegronde ftelling van Dienstbaarheid der goederen, buiten de jagt der Havezaaten, in het ftuk van jagt. 56. 57. Uitfluitend recht van jagt der Havezaaten op het recht gegrond. 57. 58. Verv.Xen XI in not. Tot de Regalia behoort geen uitfluitend recht van jagt over het ganfche land. Waarom het tegendeel is verzonnen? 76. 77. Wat tot verkryging van een uitfluitend recht van jagt, door den Landheer, over het ganfche Land, wordt vereifcht? En dat men niet van alle Landsheeren, die dit bezitten, kan vast ftellen, dat zy het op eene onwettige wyze in bezit gekreegen hebben 77. 78. Het verbod der Romeinfche Keizeren van de jagt op wilde dieren, in den Schouwburg gebruikt, is geen bewys van Regaal van jagt. 78. 79- Geen byzonder Gericht, in zaaken van de jagt, is van ouds hier geweest. 80. 81. De Landsheer heeft nooit de jagt 0ver deeze Provincie moogen verpachten; ook was geen Regaal van jagt onder de Domeinen van den Landsheer begreepen. 8i. 82. De jagt is hier nooit geweest een voorwerp van eene afzonderlyke wetgeevende magt van den Landsheer. 82. Wie in deeze Provincie tót de jagt gerechtigd zy, is geene vraag tusfeben de ingefetenen en de Hoogheid ; maar tusfehen de Edelen en de Steden. 82. 83. in. 112. De Kleine Steden, zo wel als de Grooten, hebben haar recht van jagt behouden , 't en zy beweezen worde , dat zy het zouden verlooren hebben. 83. Dit verlies blykt niet ,■ ook niet dooide herhaalde Plakaaten. &c. 83 96. Plakaaten van de jagt van 1612. 1628. 1648. 1658. 1671 cn 1706. en gefteldheid van derzelver verbod, 84 87. 123. 124. Herhaalde Deduf.tien van de Kleine Steden over de jagt niet uitdrukkelyk beflist. 87. 88. Plakaat van de jagt van 1748. 88. 89- Door de oeliening der jagt, niet tegen-  WOORDEN EN ZAAKEN. ,4, genlfoande die Plakaaten gedaan, is het recht der Kleine Steden gefterkt. 89-91. Handeling van den Fiscaal van den. Drost van Twente, omtrent het jaar 1686. Vonnis, als toen geveld tegen die van Ootmarfum , die daar van Appelleerden. 9i- 95- Bewyzen deiKleine Steden in 't gemeen van haar recht van jagt. 95 97. Tot het recht van jagt der Kleine fteden worden geene uitmuntende rechten deezer Steden vereifcht; die echter niet aan deeze Steden ontbreeken; noch ook verfprekken. 97 102. Proces over het recht van jagt tegen die van Oldenzaal in 1563 namens den Koning van Spanjen begonnen; deszelfs uitflag, en gevolgen daar uit voordvloeyende, tot bewys van het recht van jagt der Kleine Steden ro3 no. 125. 126. Brief van den Stadhouder Arfnberg van 3 558 aan den Drost van Zalland, om de jagt aan de boeren en anderen , daar toe geen recht hebbende, te verbieden. 107. 108. Bewys van jagt, uit gefchenken van wild, door die van 01. denzaal, aan den Stadhouder Arenberg. iio. m. Plakaat van de jagt, van 1748 , veroorzaakt door . verlies van geheugen van het verledene. 112.113.De Groote Steden bewyzen haar recht van jagt op dezelfde wyze als de Kleinen. 122- 124. Verfchil der Edelen met de Groote Steden over de jagt, waar in beftond ? ,23. ,24. De Kleine Steden hebben over de jagt geen verfchil met de Grooten gehad , maar zyn door deezen daar in verdedigd. 124. 125. Verkeerde onderftelling, waar op de Inhibitie van jagt aan de Kleine Steden, in het jagt Plakaat van 1612. 1628. &c.isgedaan 126- i2s! Jagt-Plakaat van J612 ; in het zelfde jaar wederom opgeheven. J28, 129, Doch in 1628 wederom Geëmaneerd. 129. Daar door is de jagt aan Kleine Steden niet Geinhibeerd. 129.130. Gefteldheid van het verbod van jagt aan de Kleine Steden, in de Plakaaten van de zeventiendeeeuwe, en van 1706. 131. Deductien der Kleine Steden in 1687 over haar recht van jagt,- en in 170S. Gevolg deezer De- duéhen. 132- 135. PJa. kaaten over de jagt na 1703 tot 1748. De jagt dooi-deeze Plakaaten aan de Kleine Steden niet belet. i3S. t36, Plakaat van 1748 over de jagt veroorzaakt door verlies van geheugen van Hun Ed. Mog. 130. Opftel van een  r42 BLADWYZER VAN DE VOORNAAMSTE een Plakaat van KoningWilHAMvan 1675, nieaer Uitvoer gebragt. 141 144. Onrecht aangematigd jacht Gericht der Heeren Drosten in Overysfel. 144-147. Bewys dat de jagt der Kleine Steden by Refolutien van 1716. 1725 & 1732. door Ridd. en Steden is goedgekeurd zo lang over .deezer Steden recht van jagt niet zou zyn gevonnist. Verv. 7 12. Plakaat over de jagt van 1748 berust op eene abufyve onderftelling. Verv. 13. Daar by is Abufyf bepaaling gemaakt van het recht van jagt der Groote Steden. Verv. 13. Dat de Kleine Steden ten aanzien van haar recht en bezit van jagt wederom in dien ftaat behooren herfteld te worden, waar in ze tot aan het jaar 1748 waaren. Verv. 13. 14. Gericht over breuken van de jagt, aan de Kleine Stéden behoorende. Verv, 14. Verhaal van Al eertus Leodius aangaande zyn gefprek , met Keizer Karel den vyfden, over de jagt , gehouden. Verv. 38. Brieven van den Stadhouder Arenberg van 1550 en 1564 aan den Drost van Twente , betreffende een verbod van de jagt. Verv. VI enz. Jnghane. Verv. 114. Infate. Verv. 99. K. Kalverde. Verv. 95, Keurnooten. Voorb. n. 3. Klaaring. Van Stadgerichten in deeze Provincie niet naar de Klaaring Geappelleerd, noch naar het Duitfche Ryk. Eenige aanmerkingen omtrent de Landsklaaring. Byzondere foort van Appel der Saxers. Geen Appel van de Hooge Leenbank, noch van Gerichten derHofhoorigen, noch van Markengerichten naar de Landklaaring. De Kiaaring veihinderde de uitbreiding van de magt des Landsheeren. Gebeurtenis der Schyve. Kamerklaaiing. Groote Klaaring. Appel van de Kleine Steden aan eene der Grooten. Appellen van het eene Gericht van Hofhoorigen naar het andere. Byzondere foort van Appel in fommige lyfftraffelyke zaaken. Byzondere foort van wyder beroep van de Markengerichten. Votrb. n. 12. Kleine Steden. Haar oude me» debewind in Landszaaken. Derzelver zeer merkwaardig verbond met de Groote Ste»  WOORDEN EN ZAAKEN. f43 «Steden van 1540. ir7-no. Haar recht van verfebyning ter Landsvergadering over gewigtige punten. 119-121. Kleine Steden, nevens de Ridderfchap en Groote Steden , reprefenteeren de Staaten. 121. Het Landrecht in dezelven niet aangenomen. 120. 121. in not. Der-' zeiver recht om Gilden te verleenen. 137,138. Grondltellingen , waar naar de Kleine Steden te beftieren. 97——102. 138. 139Recht der Kleine Steden om Statuten in den haaren te maaken. Verv. 117. Diensten van de Kleine Steden. Verv. 118. 119. ZieSteden, iagt en wapenhandel, Korewont. Verv. 112. Kotters, Voorb. n. 12. not. 11. L, Landzaaten. Zie huislieden. Leenmanfchap. Onder de Landsheeren was de hoogfte magt niet overal aan een famenftel van Leenmanfchap verknocht. 46. M. Magenaas. Voorb. n. 12. not. Marken. Derzelver gemeene gronden aan wientce'jshooren? Haare reden van benaaming; zyn ook villa genoemd. 7. Tienden van nieuws tot bouwland gemaakte markengrond. 8. Velden en wouden buiten de marken aan wien toebehooren; en wie het gebied daar over heeft? 8. 9. Markengericht. 80.81. Sommige markenrichter ambten door ingezetenen erflyk bezeten, en wel op verfcheiden wyzen. 80. 81 & in not. Markenrichter is gemeenlyk de Landsheer. Gezag des Markenrichters in het Markengericht. 80. 81. Zie voords Klaa> ing. Markrecht, voor Stadrecht, 64. Markt, voor Stad 64. 65. en in not. Meentes lude. Verv. 121. Menre. Verv. jio. Mercatores , voor Stedelingen, f54- Misdaad. Voorb. n. 8. in not. Moerbruyen. Verv. 94. N. XJyèrleye. Verv. 123. O. Ocht. Verv. 113. 0>  Ï44 BLADWTZER VAN DE VOORNAAMSTE Oldenzaal op alle Landdagen en op de Klaaringen verIchreeven. 116. Afgefchikten van Oldenzaal de Staaten mede repïefenteerende. Oldenzaal verfchreef de Ridderfchap van Twente. Nog een ander blyk der oude gelykheid van Oldenzaal met de drie Hoofdlieden. 117. Brief van Prins Willem den eersten aan die van Oldenzaal. 101-103 in not. Zie voords jagt. Om. Verv. 121. Ondaad. Voorb. n. 8. not. 3, Onfchuld bieden. Verv. 119. Ontreden. Verv. 117. Ootmarfum. Bevel van Ridd. en Steden , omtrent de jagt, aan die van Ootmarfum in 1634. Getuigenis en Deductie van dezelven over bun recht van jagt. 129. 130. Zie voords jagt. P. Papegaay fchieten. Verv. 93. Piscationum reditus. 42. 43. in not. Poerte. Verv. jiz. R. Raaden. Derzelver onder¬ fcheid van Burgermeeste* ren. 149. Zie voords Burgermeesteren. Regalia. Feud. lib. 2. tit. 57. qua; fint Regalia. 42. 43. in not. Zie Banwouden , en jagt. Roejte. Verv. 112. Roomfche Wetboek, is niet aangenomen , om het Staatsbeitier daar naar in te richten. 9. 10. 79. ! s. Saxifeh recht, hier te lande, als ook in het Graaffchap Zutphen. 22. 23. in not. Schiaren. Voorb. n. 12. not. 8. Schepenen. Derzelver aanftelling aan wien oudtyds behoorde? Afleiding van het woord. 148. Zie voords Burgermeesteren. Schinisje. Verv. 113. Schatbaar man. 53. in not. Schouten of Richters. Voorb. n. 7. Schuttery. Verv 92. in not. Schyve. Voorb. n. 12. not. 8«, Sire. Vrv. 112. Sinen. Verv. 114. Sloghe. Verv. j 12. Spannen (de bank) Voorb. n. 12. not. 8. Spreeken aan der Schepenen eede. Verv. 117. Ste-  WOORDEN EN ZAAKEN. ttf Steden. Beginfelen der Groo¬ te cn Kleine btedcn, voorb. n. I. Gericht over haare burgeren , in den beginne niet onderfcheiden van het Gericht over de huislieden. Voorb. n. 2. Vryheid der Steden, of Stadrecht. Voorb. n. 4. Stadrecht door wien aan de Steden verleend. Voorb. n. 5. en 14. Voorbeelden van Stadrecht gegeeven aan Zwolle , Ommen , Hardenberg, Goor. Voorb. n. 6. LyfftralFelyke Rechtsdwang aan Steden verleend. Voorb. n. 8. Uitfpraak der Steden over haare gerechtigheden is een gevolg van haar Stadrecht. Voorb. n. 9. Steden een afzonderlyke ftand van Regeering des Eands geworden. Voorb. n. 10. Onderfcheid tusfchen de Groote en Kleine Steden in de Landsvergaderingen. Groote Steden voorflanders van de Kleinen. Recht der Kleine Steden op de Landsvergaderingen in- de gewigtige punten. Voorb. n. ir. Dagvaarding der Steden op den 'Rechtdag van Stadhouder, Ridd. en Sted. met wastekenen , of met beflooten. brieven van den Stadhouder. 103. 104. De Kleine Steden hebben door verbond met de Groote Steden , om door de Groote fteden verdedigd te wor¬ den , afgezien van haar recht om den Grooten Steden 'ter Landsvergadering tegen te fpreeken. 117. 119. Hooger beroep van Vonnisfen der Steden. Zie Klaaring. De Groote- Steden hebben de fouverainkeit in den haaren bekomen. De Kleine Steden hebben ook veele voorrechten verkreegen. Voorb. n. 13. Oorfprong der Ryksfteden en derzelver onderfcheid ; toegenaamd Vrye. Voorb. n. 14. De drie Grooten Steden hebbenTerritoriale Hoogheid in den haaren verkreegen, cnzyn Ryksfteden en fouveraine Steden geworden , er» voords van het Duitfche Ryk gefcheiden. Voorb., n» 15. Stene draghen. Verv. 113. T. Tegedere. Voorb. n. 9. in not. Teggen. Voorb. n. 9. in not.. Tuaels. Verv. 112. Tweegevechten (Gericbtelyke) afgefchaft. Verv. 115. U. Uitgaan (de waarheid) Vcr% 115. 116. Uitghenge. Verv, 114, Unie. Gebeurtenis der Naarii dere  i4ö BLADWTZER VAN DE WOORDEN ENZ. dere Unie met betrekking tot Overyffel. 98———103. V. Vane. Verv. 118. Vechtiie. Verv. 113. Vernechten. Verv. 119. Vierbank. Voorb. n.12. not. 8. Vierfchaar. Voorb. n. 12. not. 8. Visjchery, zo min als de jagt, van ouds hier een Regaal. 4.2. 48- in not. Vollenhove (bofch) 36. in den jaare 943 aan den Bifchop van Utrecht gefchonken. 38. Vorf eer. Verv. 112. Vorst. Zie Forst. Vorste. 41. in not. V~orster. 41. 42. in not. Vorstr echt. 16. Vrede-geboden hoe in onbruik geraakt. Verv. 115. yryman. 53. in not. W. Wareyt (Heeren) Verv. n*. de waarheid uitgaan , vinden: en ter waarheid vinden. Verv. 115. 116. Waers. Verv. 114. Wapenen. Gebruik van wape nen door die van de Steden en landzaaten. 65-—-—68. Wapenhandel, van die van de Steden en het platte land, in Overysfel. 66—■—68. Verv. 90. 91. in not. Waterflraffe. Verv. 95. Wet van Keizer Frederik den eersten verkeerd uitgelegd, 53, 54. Dat die uitlegging bevestigt het recht van jagt der Stedelingen. 54. 63. 64. en dat, ten tyde van deezen Keizer, de jagt aan elk vryftond. 70. Andere uitlegging deezer Wet. 59-69. Wildban. 14. 16. r. Tken. Recht van yken behoort tot het ambt der Burgermeesteren van de Kleine Steden; in het byzonder ook te Oldenzaal. 147 -151. Verv. 15. 2. Zutphen (Graaffchap) behoorde tot het land der Saxers. 23 in not. Zwinekoue. Voorb. n. 12. not.' 11. Dc  147 De fouten, in dit Eerfte Stuk, gelieve de Leezer, als 'hier volgt, te verbeteren. VOORBERICHT. Bladz. 2. lin. 15. het Semicalon door te haaien. Bl. 4. in not. lin. 19. gelooff, geloof. BI. 5. lin. 6. landsgericht, landge. richt. lin. 5. dit, dit. lin. 27. Tom. 3. Tom. 2. JB1. 6 lin. 11. het eerfte Comma door te naaien.' Bl. 9. lin. 8. van, vanouds. Bl. 10. lin, 3. vervolgens zulks ook wel, als zyn Fiscaal klaager was, het. in not. lin. 23, certe, certi. Bl. ir. in not. lin. 1. in, ik. zestiende, zestiende eeuwe. lin. 3. Droffdet, Droffaet. Bl. 14. lin. 2. de woorden en zes weeken door to haaien. Bl. 16. lin. 18. moogen, vermoogen. Bl. 21. lin. 21. worde, worden. BI. 23. lin. 9. ongefchikte, ondergtfcHHe. Bl. 24. lin. 10. Dat, ; en dat. Bl. 25. in not. a, yderst, yd erst. BI. 27. lin. 25. anderen, andere. BI. 29. lin. 19. voor- • wenfel, voorwendfel. lin. 24. vau, van. Bl. 30. Jin. 5. tweeêley, tweeërley. Bl. 32. lin. 7. ten, te. Bl. 35. lin. 14. oac rig, overig. BL 42. lin. 10. 'er, 'er de. Bl. 44. lin. 6. Waar, ; en waar. lin. 15. haaren, haare. lin. 20. rechte, rechten. VERHANDELING. Bl. 9. in not. lin. 4. Keizer, Keizers. BI. 17. lin, 16. wierden, wi'-rden. Bl. 18. in not. lin. 2(5. weduwa, weduwe. BI. 23. . in not. lin. 19. doen, doen. Pontanus, ftift. Gelr. lib. VI. p. 102. Bl. 25. lin. 10. achter, echter. Bl. 29. lin 2. van, von. lin. 3. hunerfahren, hunerfahen. Bl. 34.lin. 26.gefchied, gefield, Bl. 36. lin. 5. der, rfw.BI. 41. in not. lin. 13. fchyn, fchynt. lin. 14. ent, en. lin. 24. voortzetfel, voorzetfel, Bl. 43. lin. 1. reyt, veyt. Bl. 47. verknocht, waaren verknocht. Bl. 49. banw uden, banwouden. Bl. 50 in not. lin. 5. dan, dat. lin. 7. fchet, fehet. Bl. 55. lui. 16. alweer, alwaar. BI. 56. lin. rr. Kdelen, Edelen. BI. 58. lin. 27. zouden, zoude. Bl. 59. in not. lin. 3. Tom. de, Tam. 3. de. Bl. 60. lin. 8* met, wet. BI. 61. lin. 1. in, en. Bl. 62. lin. 33. zouden, zoude. Bl. 63. lin. 4. lands, lans. Bl. 64. lin. 11. wandt, , want. lin. 15. Steede, Stad. in not. lin. 1. Comment. Hbrtius, Comment. Bl. 65. in not. lin. 1. Marckt, mrkt. lin. 4. ■ Funiïum in plaats van Comma gefield, lin. 5. mare, marff. lin.  lin. 7. Marck, marlt. BI. 66. lin. 7. waagen, wagen. Bl. 68.. lin. 11. zyn, zynde. Bl. 69. lin. 7. ganfcben, ganfche. Bl. 71. lin. 5. zoude, zouden. Bl. 75. lin. 12. gefchiede, gefchiedde. Bl. 76. gedraagen , gedraage. Bl. 79. lin. 26. ZalJander , Zalland en. Bl. 80. lin. 11. der, den. lin. 15. en, in. lin. 21. Holdding, Holt ding. Bl 8r. lin. 17. jagt, van jagt. Bl. 83. lin. 22. en, in. BI. 84. lin. 10. 1620, lees 1628. BI. 85. lin. 1. het Comma te veel. BI. 115. lin. 23. noegen, moegen. Bl. 127. lin. li. van, van jagt. BEWYSSTUKKE N. Bl. 4. lin. 18. Bcvervoerde, Bervoerde. BI. 8. lin. 16. tonquarn, tanquam. Bl. 12. lin. 12. doer, daer BI. 13. lin. 26. verfchukiens, verfclnsldent. Bl. 14. lin. 20. andere, anders, lin. 31. remitteren, doen remitteren. Bl. 16. lin. 7. dat, dar. Bl. 10. lin. 31. voirf., de voirf. Bl. 23. lin. 21. es, es die. aldes, van akies. BI. 24. lin. 18. zeven, zwei. Bl. 28. lin. 15. Praveftcs, des Pravejles. lin. 34. und, tb. Bl. 29. lin. 3. he, hem. lin. 32. Erntf. E. lin. 36. Guedenhoegen, Guetienhagen. BI. 30 lin. 24. gefast, Gefat. Bl. 33. lin. 41- tcompereren, wat tcompeteren. BI. 38. lin. 9. tor, ter. BI. 39. lin. 26. temden, 'tenden. Bl. 40 lin. 23. opebemeken, opbemelten. lin. 3-;. die", die die Heeren. Bl. 42. lin. 7. die die, die hie. Bl. 43. lin. 20. fijcx, jukx. lin. 24. voonh, worth. lin. 26. wordt, wordt affgehouwen. Bl. 47. lin. 8. wel, ook vel. lin. 9. veel vreemde, vreemde, lin. 20. aan, van. lin. 23. wyder, nieuwe. Bl. 57. lin. 34. geparceert, gepareert. Bl. 60. lin. 2. Haverman, Staverman. Bl. 6r, lin. 14. overleveiinge, overleveringe der gmte deduQie en te doen tot bevorderinge. Bl. 66. lin. 7. fyn, fyn gefchiet. Bl. 70. lin. 5. andere, andere Heeren. VERVOLG. Bi.'3. lin. 21. oomoedigi ootmoedig. Bk to. lin. 3. te geeven, gegeeven. Bl. 56. lin. 9. wele, wel. Bl. 58. lin. 9 en 29. fuc, fit. BI. 59. lin. 3. onde, ende. Bl. 63. lin. 25. te te, te. Bl. 64. lm 4. van de, unnde. lin. 30. 1579 lees 1597. Bl. 79' lin. 9. verandetinge, nranderinge.