OVERYS SELS CHE GEDENKSTUKKEN, TWEEDE STUK. VERVATTENDE de OPKOMST EN SAMENSTELLING VAN DE PROVINCIE OVERYSSEL; NEVENS VERSCHEIDEN MERKWAAR' DIGHEDEN BETREKKELTK TOT NABUUR1GE GEWESTEN. MET BYLAAGEN. DOOR Mr. j. w. racer. Te C A M F E 2v, Ter Drukkerye van J. A. de CHALMOT. MDCCLXXXIl.   cm) VAARDE LEEZER! De ftoffe der volgende verhandeling betreft den oorfprong en aanwas der Republyk Overysfel; de reden haarer tegenwoordige bepaaling; en de voornaamfte voorwaarde haarer vereeniging, zo wel voor, als na den tyd der nieuwe oprichting van dit Gemeenebeft. Hoewel ook verfcheiden Gcdenkftukken, daartoe behbofende, zich tot meer andere merkwaardige oudhe. 4en uitïtrekken: en fomtyds ook zaaken, betrekkelyk tot nabuurige Landen, daar in voorkomen. Het onderwerp, waar van ik, naar gering vermoogen, melden zal, heeft niet noodig , om, van wegen deszelfs nuttigheid,,te worden aangepreezen. De befchouwing toch van het begin, voordgang en voltrekking eener zaakc; en inzonderheid van deeze Republyk, doet ons dezelve grondig kennen , en leidt ons tot ee. ne heilzaame betrachting der rechten en vryheden van den ganfehen Lande in het gemeen, en van yder deel in het byzonder. Terwyl onder* z tm*  (IV) tuffchen niets zekerder , en door de ondervinding, van alle tyden af, meer bekrachtigd is, dan dat van het behoud der rechten en vryheden het welzyn van dit Gemeenebeft afhangt. Door derzelver behoud wordt het in zynen gelukkigen ftand behouden en beveiligd. Daarom is zulks van ouds af, door onze Vaderen des Vaderlands ^ als eene zaak van het uiterfte gewigt behartigd (V),- en, als de grond eener volmaakte vereeniging, aanftonds in den beginne der Naardere Unie vaftgefteld. Het algemeene welzyn is daar aan zo nauw verknocht, dat men zich met geen den minften fchyn verzekeren kan, dat een verzuim der handhaaving van eenig recht; al was het ook zelfs van een gering genootfchap, of ook van een byzonder perfoon , geene nadeelige gevolgen voor het algemeen zou hebben. Defchaadelykegevolgen van elk gebrek, zyn veeltyds nieuwe oorzaaken van anderen, die ten fterkften kunnen toeneemen; zo dat het eerfte gebrek, met alle deszelfs gevolgen, vroeg of iaat, voor het algemeen gevoelig worde. Heü algemeen vertrouwen, waar op de Republyk be- (a) REViUf, Davetiir. illuflr. lib. UI, |. 33$. verf. In ommbüs hiicc recenCtis juribu;. &c.  CV) beruft, zou, door gebrek van handhaaving van recht en vryheid, verzwakken: de luft en yver, om voor het Vaderland te ftryden , verkoelen : en de achting voor den krygsdienft , de ilerke hand der verdediging van het Land , en van elk, in zyn recht en vryheid, verboren gaan. Het eerfte artikel der Unie toont ons derhalven het eerfteen grootfte belang derBondgenooten; wyft den weg en middelen, hoe men het bevorderen zal; en wil het gevoel daar van, als dat der vryheid, behouden en aangekweekt hebben. Door dat gevoel zyn deeze Landen gelukkig geworden. De hoogfte wet, naamlyk het algemeen welzyn, wordt daar door gehandhaafd : en voorbeelden van vroeger tyd beveiligen, dat de eerzucht en eigenbaat, zo min als deduifternis tegen het licht, daar tegen kunnen beftaan. Ridderfchap en Steden, onze Hoogfte Overheid, en getrouwe Verzorgers van de dagen van ouds tot deezen dag, wel verre van dit aller heilzaamft gevoel en aangenaamenfmaak der Vryheid in ons te verdooven, willen, naar behooren, volgens de grondftelling der nieuwe oprichting deezer Republyk, dat de Rechten en Vryheden, die men voor dien tyd gehad heeft, behouden zullen worden (b). Hierom ook heb- Q) l/te M. $■ & b°n *3  (VI) ben Hun Ed. Mog. de Kleine Steden niet willen noodzaaken, om het nieuwe Landrecht van Overysfel aan te neemen , maar Hooglldezelven hebben in de bedenkelykheid der Kleine Steden, daaromtrent gemaakt, berust (Y). Dit vorderde ook de byzondere verknochtheid der Kleine Steden aan de Grooten, die verminderen zoude , naar maate de Kleine Steden van hunne rechten en gerechtigheden zouden verliezen, en daar door onder het zelfde gezag der Hceren Drosten, als het platte Land, geraaken. Het belang , welk de Groote Steden, die ook de Kleinen Reprefenteeren (V); en waar van de Kleine Steden haar recht haaien; en tusfehen welke Groote en Kleine Steden de bcpaaling van wederzyds recht omtrent de hoogfte Rcgcering reeds voor eeuwen is vastgefteld (f), hier door zouden misfen; en wat invloed wyders een verlies van rechten en vryheden der Kleine Steden, ten nadeele der Groote Steden en van het ganfehc Land, zou hebben : is myn voorneemen niet alhier te melden. Ik be- (c) Zie de bylaagen N. 44. fc? 45- Zfc ook IJte ftuk bladz. Ï20. in not. (d) I/te ftuk Voorbericht, n, 11. 00 Iftejtuk §. 29-  C vil) bedoel alleen maar te befluiten, dat het boven alle tegenfpraak is gefield, dat men aan het Publyk belang en inzonderheid ook aan de welmeening van onze Hooge Heeren Staaten , beandwoordt, door Hun Ed. Mog., met vereifchten eerbied, aangaande die gerechtigheden , te dienen van bericht. Maar hier toe is vooral noodig eene beoeffening der oudheden van dit Vaderland , die het duistere , door een verloop van eeuwen veroorzaakt, opheldert; die de rechten en vryheden tegen alle onzekerheid beveiligt; en die voor het laate nageflagt bewaart dat gene, waar voor de Voorvaders hun goed en bloed niet te lief hebben gehad. Hier toe hoop ik, dat deeze verhandeling eenigermaate dienen zal; en datze ftrekken mooge ter bevestiging van het gene in het eerfle Stuk is gezegd; als ook om aan volgende Hukken voor te lichten. En hier in hoop ik, door eene betaamelyke vrymoedigheid «n de waarheid te zyn beftierd.  DRUKFOUTEN. Bladz. 5. lin. ?2. naam, naamen. BI. 8. Iin. 4. Eedelen, Edelen. BI. 28. lin. 19. werdende, wordende. BI. 38. lin. 12. gebreeke, gebreke. BI. 45. lin. 20. bos, bofch. BI. 93. Jin. ■ 26. verknocht, verkocht. BI. 143. in not. lin. 3. Daar in, . Daar en. BI. 268. not. a. fund. p. 156. fund. 10. 510. BI. 272. Iin. 1. Rudole, Rudolf. OVERYS.  Pag. | OVERYSSELSCHE GEDENKSTUKKEN TWEEDE STUK. VERVATTENDE DE OPKOMST EN SAMENSTELLING VAN DE PROVINCIE O VER YSSEL. INLEIDING. 5 T %er verhandeling van de famenftellïng van OverylTel, wel eer een gedeelte van het wareldlyke gebied van de Bifchoppen van Utrecht, over den Ysfel, thans een der vereenigde zeven vrygevochtcn Landen: zal niet ondienftig zyn, deszelfs oude gefteldheid, en voornaamtte veranderingen kortelyk na te gaan. De gebeurteniffen van vroeger tyd zyn niet alle van het zelfde belang , om ons tot haar onderzoek aan te moedigen. Sommigen zyn voornaamlyk gefchikt, om onze gedachten op eene aangenaame wyze af te wiflelen , en tot voorbeelden van het beloop der menfchelyke zaaken , en vooruitzigten op het toekomende, te verftrekken. Anderen hebben niet alleen dit zelfde nut; maar behelzen ook de beginfelen van bevatting der tegenwoordige gefteldheid van zaaken. De kennis van deeze foort van geil. Stok. A beur-  ü Overyjfelfche Gedenkftukken Ilde Stuk. beurteniffen is derhalven noodzaaklyk, om zich een, goed begrip van het tegenwoordige te kunnen formen, en vergifiingen, die anderszins in veelen onvermydelyk, en dikwyls aan het rechtmaatig belang nadeelig zyn, te verhoeden. Met deeze laatften , had ik voorgenomen, my inzonderheid hier bezig te houden. Eerft zal ik trachten voor te Hellen, wat van ouds, aangaande het gebied van dit geweft , voornaamlyk is gebeurd ; en hoe deszelfs deelen , die beftonden in Graaffchappen en Heerlykheden, door de Üraaven en Heeren zyn bezeten : waar na ik in verfcheiden hoofddeelen zal verhaalen, hoe de deelen van dit geweft onder het wareldlyke gebied der Bifchoppen van Utrecht, tot een gemeenebeft, te famen zyn gevoegd. HOOFD-  Ovsryffelfche Gedenk/lukken Hde Stut. % HOOFDDEEL. I. VAN DE OUDE GESTELDHEID DES GEBIEDS IN HET TEGENWOORDIG O VERYSSEL. J £) *jje. landen van het tegenwoordig Overyflèl zyn wel eer geweeft een gedeelte van het land der Bructers, wier naam overbleef, fchoonze door de Cha» maven en .Angrivariers fchier geheel waaren uitgeroeid en verjaagd (a). Deeze volken, die nevens anderen, zo men meent, voor hunne vryheid, die hun door de Romeinen of benomea of benyd was, zich hadden verbonden: hebben, in de derde eeuwe, den naam van Franken aangenomen Qb). De naam van Bru&ers, als de byzondere naam van dit volk, is echter nog veele eeuwen gebleeven (c); doch eindeiyk door de afzonderlyke naamen der landen, die te vooren onder het land der Bruöters begreepen waaren, of door den nieuwen, aan meerlanden gemeenea naam van Wefifaaien, buiten gebruik, geraakt. 't Is niet onwaarfchynlyk dat de naam der Bru&ers zy af te leiden van het broekland, dat is laag land, welk (a) Ferd. de Fursteneerg. Monum. Paderb. p. 59. Edit, Am\l. Matth£:us de Nobilit. lib. 1. cap. 21. p. 82. b) Wagenaar Vaderl. Hifi. Deel 1. p. 66. nvt. 9. (c) Zie Beda, Marcellinus , en eenen brief'van PausGregorius den tweeden; allen aangehaald door Hertius, comment. vel. I. tem. 1. Notiiia veteris Gcrmanie populorum. parte 2. cap. 2. 6. ■ A a  .4 Ovlryjjelfche Gedenkfiukken Ildê Stuk. welk zy bewoonden; waar van ook de eigennaamem Bruchterbeek, Brucht, en meer anderen kannen zyn geiprooten, die men daarom niet herkomftig van de Bru&ers behoeft te achten. De Franken wierden onderfcheiden in Saliers en ttipuaners: over wier oorfpronglyke plaatfen en uit. gebreidnejd hunner landen, de Geleerden niet van gelyfc gevoelen zyn; zo min over die der Ripuariers als over die der Saliers, en over het land, waar in oeezen hunne landswet, gemeenlyk Lex faliea genaamd, eerft hebbe/i gewilkeurd (e). Vervolgens is het gebied der Franken, hier te lande, verzwakt, door hunne uitbreiding ter linker zyde van den Ryn, naar het tegenwoordig Frankryk, alwaar hunne magt te grooter wierd; toen Klovis, Koning der Franken, omtrent den jaare 509 of 510 zich van de landen der Ripuarifche Franken, met om. brenging hunner Vorften, meefter maakte (ƒ), en op deeze wyze, de geweften der Ripuariers met die der Saliers vereenigde. Toen meent men dat hun land aan deeze zyde van den Ryn ingenomen zy door de Saxers, en dat de Franken weinig Iands meer, aan de rechter zyde des Ryns, welke rivier gemeenlyk als de grensfeheiding van het Ryk der Franken, indien tyd, word aangemerkt: bezeten hebben (g). Zy heb- (d) Hertius, Commcnt. vol. II torn. r. Notit. regn. Franc, vet. cap. r. g. 10. not. 3. Voorrede van Heinecciüs voor het Corpus juris Germ. Editie van Georgisch. Wagenaar, Vaderl.Hijl. Deel. I.p. 289. not. 8. (c) De aangehaalde voorrede van Heinecciüs. Matth. de NohU Ut. lib. I. cap. 21 22. Wagenaar, Vad. H. Deel I.p. 282. not. 8. Mr. van de Spiegel Oorfprong en Hijl. der Vaderl. recht. Hoofdft. I. 5. 8 18. en Hoofd/l. II. fl. 8 i%. (f) Wagenaar, Vad. H. Deel I. p. 30Q tf> 3I0. (£) Wagenaar, Vad. H. Deel I.p. 310.  OveryJJelfcbe Gedenkftukken Ilde Stuk. jj hebben echter, gelyk veelen meenen, eenige overblyffelen van hunnen naam, hiernagelaaten; als naamlyk in de landftreeken Salon , Zalland, en Zallik. Doch by onderzoek der gedenkftukken op den huize Bukiiorft, is my de waarfchynlykheid hier van verdweenen: wyl Zallik oudtyds is genaamd Santlike , en vervolgens , by verkorting Sallick. Ook is deeze Heerlykheid weleer Sandebeke genaamd; welkwoor'd het zelfde als Santlike fchynt te betekenen. Want like kan, in tegenftelling van eene groote rivier, genomen zyn geweeft voor eene beek, die weinig water loft, van lekken. En men weet dat Lecka, of Lockea de naam van eene andere bekende rivier is (h). Zeer merkwaardige ftukkeu aangaande deeze Heerlykheid zyn hier bygevoegd onder N. 1.2. 3. 4.5. waarover ik aldaar eenige aanmerkingen heb gemaakt. Dit zo zynde ten opzigte van Zallik,- zo zou ook Zalland kunnen zyn van Zandland. Sommigen hebben onzen lande de eer aangedaan, van het aan te merken als de eerfte zitplaats der Saliers (i). DochdegelykluidendBeid van naamen, al was het ook, dat menze voor dezelfde naam kon houden; verftrekt echter nog weinig tot bewys: dewyl men door proefneeming van eene vergelyking der naamen van plaatfen onzer vereenigde Nederlanden, met die van oude naamen der ooft- en noordwaardfch gelegen landen en plaatfen, het daar voor houden kan, dat veele naamen door volkplantingen van daar , hier naar toe gebragt en fomtyds ook zelfs naamen van landen hier aan kleine ge- (li) Heda p. 5. Quaji rivulus a Rheno disflillans. Ibid. (j) Hestius, Comtnent. vol. II.Notit. Regn. Franc. cap. 1, i. 10. a 3  * Overyffelfche Gedenkftulken Ude Stuk. gehugten zyn gehecht. Twente alleen levert ons daar van verfcneiden voorbeelden. Want de naamen van ■Kedingerland (zo wierd het nog voor weinig eeuwen genaamd) nu Kedingen , Markelo, Domgen, Nor do. ringen, enz., zyn ons tot gedenktekenen, datdeSaxers hier naar toegekomen zyn; en, als of die, gewoonte van de voorouderen is aangeërfd,- zo is men ook nog veel eeuwen na dien tyd gewoon geweelt, aan volkplantingen menigen naam uit het Vaderland te verleenen, Eenigen denken dat ook de naam onzer rivier TJfel Van de Saliers zou oorfpronglyk zyn; hoewel deeze ïivier in gedenkftukken van de middeleeuwen Zr/a([), doch nimmer aldaar, noch ook, zo veel men weet, daar te vooren Sala is genaamd. Eene rivier en eene landftreek, daar aan gelegen, in de provincie Van Utrecht, droegen insgelyks van ouds den naam Jfia (7e), waarom ik te meer vermoede, dat deeze naam iets anders te kennen geeft (2J. De (1) Zie de plaatfen by Matth. de Nobilit. lib. I. cap. ai. p. 83. of Chisla, Hisla. Dumbar Kerkl. en Wereldl. Dev. Boek W. ffoofdfl. 1. p. 445. not.f. De h wierd door'de Duitfchers meermalen bygevoegd , om de woorden naar hunne harde uitspraak te fchikken; en voor 6 wierd fomtyds ch gebruikt, als óf de h alleen niet genoeg aan hun oogmerk voldeed. (k) Matthjeüs de jure Gladii cap. X. Heda p. 83. (2) Onze rivier wierd ook Ijle genaamd en, door eene heiende Ietter verplaatfing, die geene verandering in de uitfpraaKe maakt, Ifel. Miffcbien is de oorfprong van deezen naam te zoeken in Ti, Tjel en A. Het laatfte betekent water, en is de nanm van zeer veele rivieren. Tfela zou derhalvcn betekenen Tsrivier. Het onderfcheidendbyvoeglyk woord, genomen Tan Ts, fchynt op de Ysvloeden van rivieren, als deeze, niet ongepaft tc zyn. De riviernaam piag ook fomfyds aan het land, daar  "Overyffelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. 7 De naam van Oldenzaal wordt ook door fommigen van de Saliers afgeleid. Doch de overlevering, die voor ruim twee honderd jaaren, in gedenkftukken , te Oldenzaal bewaard is, geeft te kennen, dat die naam betekent aula vetus of oude hof, waar mede overeenftemt het aloude gedicht, in het Kapittel huis te 01- den- daar by geleegen, gegeeven te worden: gelyk Tfla in de Provincie Utrecht, van ouds, zo wel de lanftreek, by die rivier, als de rivier zelve betekende. Doch dan wordt 'er het woord land onder verftaan, 'twelk is bygevoegd in Iflegouwe, {zieden brief by Dumbar Kerkl.enTVereldl. Dev. botk.IV. Hoofdjl. i.pag. 444. Eccard. Hiftor. Geneal. princ. Saxon. fupcr. p, 307J. wel eer de naam van eene landftreek of het tegenwoordig Zalland, in Overyflbl. Zo betekende ook Amftel bet land en de rivier: hoewel in het eerfte geval, het woord land ook fomtyds bygevoegd is. In 't voorbygaan merk ik aan, dat Amftel is eene verkorting van Amsftelle zie Mattii. dejurcGlad. p. 421. 424. 417. enz. en HedA p. 201. Het eerfte gedeelte van dit woord zou een byvoeglyk naamwoord kunnen zyn van den riviernaam A. Stelle is, volgens Kiliaan, een draaikolk of ook eene plaats om fchepen te ftellen of plaatfen. Ook vindt men Stal in de betekenis van eene fchutfluis, in cenen brief by Dumbar Kerkl. enJVereldl. Dev. Boek IV. Hoofdfi. 12. bladz. 494 öJ495Naar onze taal zou het zyn Aenftelle. Maar men weet, dat de byvoeglyke naamwoorden, op en, wel eer dikwyls eindig, den op eme: waar van men ontallyke voorbeelden vindt, voornaamlyk in het Saxenspiegel., Editie van 1516. Zo fchynt het ook gelegen te zyn met den naam Ameland. Een ander voorbeeld van eenen riviernaam, ontleend van A en ts fchynt ge. vonden te worden in Amifn, eene der Latynfche benaamingen, en vermoedclyk de rechte, van den Eems (Tacitus , Annal. lib. I. cap. 60.) 't welk doet denken dat de oude Duitfche naam deezer riviere zy geweeft Amis, waar van Erik, Eems. 'T is bekend dat de verwiffeling van a met e zeer getaeen was. A 4  8 OveryJJelfcJie (kdenkjlukken Ude Stuk denzaal, weleer geplaatft (l). Men zoude hier kunnen denken aan een oud Hof der Franken of der Saxers. Sak oïfala betekent huis (m). Doch, by uitftek, wierd' het genomen voor de Kafteelen der Eedelen, Saalfteden genaamd (»). Ook wierden de KeiferlykePaleifen Salen geheeten (o). En men weet, dat ook de naamen van meer andere Heden op huis uitgaan. J. II. De Saxers, die deeze landen hebben in bezit genomen, waaren gezeten omtrent de Elve; van waar zy zich naar den Rhyn, aan wiens rechten oever wy gezien hebben, dat de Franken, reeds ten tyde van Koning Klovis, weinig lands meer bezaten, hebben uitgebreid (p) ; en cynsbaar aan de Franken zyn geworden (q). In de zevende eeuwe wierden zy van eene jaarlykfche belafling van vyf honderd koeyen , hun door KoningKlotaris, denEerften, opgelegd, door 'Koning Dagobert ontflaagen; mid's dat zy de grenzen van het gebied der Franken befchermen zouden (l) Lindeboen. Hist. Epifc. Dav. cap. 3. 5. 1. p. 185. (»0 LlNDENBROG. GhJJ. ('0 Winiiof, deel I. art. 20. In den nieuwen druk, bt. 154. (<0 Struv. Corp. jur. puik Gerrn. cap. 9. g. 3. Melis StoXe, boek lt. vs. 1243. (p) Huideccter over Melis Stoke Boek I. vers 43. p. 9. tn vers 76. in de Breeder aanmerkingen p. 353 354, r-jERïiDS j Convent.,, vol. 2. tan. 1. Nolit.yet. Germ. pop. part. UI. m- 3- §. 5- Struv. corp. jur. pél. Germ. cap. 3. J. 21. . (?) Matth. de nobilit. lib. I. cap. 24. p. 92. Srxuv. 'CQrb Jür. pél. Germ. cap. UI. (J, 22, 1  Oyeryjfelfche Gedenkjlukken Hde Stuk. $ den (r). Vervolgens echter onttrokken zy zich wederom aan de Frankifche Heerfchappy, tot dat zy in den jaare 692. door Pipyn weer overwonnen en cynsbaar gemaakt wierden (s). Die van onzen lande, hoewel onder het volk der Saxers begreepen; zyn echter niet mede vande party van veele Saxers geween: tegen de Franken, in al< le de volgende Oorlogen, die gevoerd zyn tot aan het verbond der Franken en Saxers; 't welk in het begin van de negende eeuwe is ingegaan (t); van welke oorlogen de oorzaak, door de partydige Franken, aan opftand der Saxers toegefchreven wordt (z^). De verwoeftJngen, die de Saxers in de jaaren 774, 778 en 782, onder anderen, door hetgeheele tegenwoordig Overyffel, hebben aangerecht (y): kunnen ons ■verzekeren, dat onze oude Landzaaten toen zyn geweeft van de genen, clie het met de Franken hielden. Want een gedeelte der Saxers had in de vrindfchap der Franken volhard (ji>). Het blykt uit geloofwaardige berichten {»» dat het volk , (r) Wagenaar, Vad. H. deel I. p. 343. Hertius, Comment vol. II. torn. 1. Notit. Regn. Franc. vet. cap. I. g. 16. Notii. vet. Germ. pop. part. III. cap. 3. g. 12. fj) Wagenaar, Vad. II. deel i.p. 353 £? 359- (t) Wacenaar, Vad. H. deel 1. p. 442. (m) Ma. Jung. Mist. Comit. Benth. lib. tl cap. 7. p. 84 & 49. (v) Mr. Jung. Hist. Comit. Benth. lib. i. cap. 7. p. 43 {ƒ44. Wagenaar, Vad. H. deel 1. p. 425 fcf 426. (w) Wagenaar , Vad. H. deel 1 p 426. (x) Mattii. de Nobilit. lib, I. cap. 21. p. 83. Mr. Jung. Hist. Comit. Benth. lib. I. cap. 7. p. 43. Zie ook Eerste Jluk p. 17. 22. en 23. in not. 1. De Brief van den jaare 1134, aldaar aangehaald, is te zien by Pontanus Hist. Gclr. lib. VI. p. 102. A 5  fo Overyjjelfche Gedenkftukken Hde Stuk. volk, 't welk toen onze OveryfTelfchelandenbewoott. de, Saxers waaren. Want die berichten geeven te kennen, dat de Saxers toen door den YiTe! wierden gefcheiden van de Franken, die destyds de landen aan de weftzyde van den Yil'el weder in bezit gekreegen hadden: terwyl de Saxers aan de ooftzyde deezer ri* vier gezeten waaren. Daarom moet men deeze Saxers niet houden voor bewooners vaneen verdichtNederfaxen,- welk, lang te vooren, zou gelegen zyn geweeft beneden Nymegen, dat is aan de weftzyde van den Yiïel, waar van Melis Stoke (y) en de zogenaamde Klaas Kolyn (z) gewaagen; doch't welk door Hcidecoper (a) is wederlegd. De Saxers hebben den landen, die zy, als voorzeid, tot aan den Ryn in bezit'verkreegen hadden, hunnen landnaam toegevoegd. Friefland zelfs is fomtyds mede onderden naam van Saxen begreepen ge, weeft (7/). Maar in den brief van verdeeling van het Ryk, onder de zoons van Keizer Karel den- Grooten, worden Saxeniand en Friefland onderfcheidenlyk genoemd (c). De landen, die van het tegenwoordig Saxen afgelegen zyn; doch wel eer onder Saxen behoorden: hebben den naam van Saxen, toen dit Hertogdom wierd verkleind, waar van beueden iets zal gezegd worden, lansen vaaren. Die van Overyffeldoch, zo lang dit land tot het Duitfche Ryk behoorde, bleeven onder de Weftfaalers, eene benaaming, die van de (y) Boek I. vers 43 enz. ijs) Dumbar, Analect. torn. I.p. 251. O) Over Melis Stoke, Boek I. vers 43. zie ook de breeder ■aanmerkingen op vers 76. (b) Hertius, Comtnent. vol. ll.tom. 1. Notü.vet. Germ-pop, part. 3. cap. 3. (j. 5. 0) Capitul. primum ann. 806. Edit. van Georgisch. cty. lumn. 716,  Overyjjelfche Gedenkftukken Ilde Stuk. r t de Saxers haaren oorfprongheeft, vervat: gelykna. buurige landen, buiten onze vereenigde geweften, als nog den naam van Weftfaalen gemeen gebruiken. Want de Landen der Saxers, in haare verkreegen uitgebreidheid, waaren reeds ten tyde van Karel den Grooten, onderfcheiden in Oftfaalen, Weftfaalen en Angarien. Zynde de beide eerfte naamen ontleend van de verbintenis, waar door derzelver Ingezetenen aan eikanderen waaren vermaatfchapt (d): terwyl de naam Angarien te kennen geeft, dat dit landtuffchen de beide eerftgenoemde landen gelegen eningeflooten was (O- De Oftfaalfche Saxers zaten van deElvetoc de Wezer: de Angariers van de Wezer totdeEems: en de Weftfaalers van de Eems tot den Ryn (ƒ)• Gevolglyk heeft Overyflel, van ouds, onder de Weftfaalers behoord. §. Hl. Het verbond der Franken met de Saxers, onder Welken hier , :gelyk meermaalen, de Friefen mede zyn begreepen, in het begin der negende eeuwe ingegaan, behelsde deeze voorwaarden: dat de Saxers het Chriften geloof zouden aanneemen: geen fchatting (g), hoe genaamd, aan de FrankifcheKoningen betaalen: maar alleen de tienden aan de Bifchoppen: den (d) Hel word Fellow, betekenende Makker en Vereenigen, is %n het Engels nog bekend. (e) Zie Kilian wEnghe, Enghde, Enghen. (ƒ) Matth. deNobilit.iib. I. cap. 25. p. 98. Me. Jung. flirt. Comit. Benth. lib. I. cap. 4. p. 29 3°- (g) Cenfus, tributum. zie Struv. Corp. jur. publ. cap. 10. $.3.  Pt OveryJJeythe Gedenkfiukken Ilde Stuk. den BilTchoppen en Geeftelyken , die hen in den Godsdienft zouden onderwyzen , gehoorzaam zyn : onder de Richters of Graaven , diedeFrankifcheKoningen over hun zouden Hellen, als ook onder de Richters , die de Koningen tot heil zenden zouden ,• hunne Vaderlyke wetten en vryheid genieten: één volk met de Franken worden, en met hun onder éénenKoning ftaan (3). Voor den tyd van dit ingegaan verbond, hadden, naar het verhaal van Astronomos (6), de Saxers en Friefen het recht op hun Vaderlyk erfgoed , door hunne trouwloosheid , ten tyde van Keizer Karel den Grooïen , wettig verlooren ; doch 't was hun door zyn Zoon Lodewyk naderhand in den jaare 814 herfteld. Ik twyfele, of dit verhaal wel in het algemeen van de Saxers en Friefen kan worden verdaan. Want, gelyk wy boven gezien hebben, waaren niet alle Saxers, en althans niet die van het tegenwoordig Overyflel, gewoon, om telkens van Karel af te vallen. De verbeuring van recht op vaderlyk erfgoed beruft. te op eene belofte, by een voorgaand verbond gedaan, om tot een onderpand voor de naarkoming des verbonds te verftrekken. Waarom ook Astronomds die verbeuring alleen aan trouwloosheid toefchryft. Zy (3) Hertius, Comment. vol. II. Tom. i. Notit. Regn. Franc, vet. cap. 3. $. 2. die oolc daar nevens eene merkwaardigeplaats »• betreffende de Saxers, uit eenen brief van Karel den Grooten, aanhaalt: fe eos priftina Iibertate donatos & orqni flbidebito cenfu folutos, Deo tributariós & fubjugatos devote addittisfè. Mr. Jung. Hijl. Comit. Benth. lib. I. cap. 7. p. 40-. &c. (li) Astronomus in vita Ludovici apud du Ghesne , Scriptor. Hijl. Franc. Tom. II. p. 296. ad an. 814. Quo etiam temporc Saxonibfts atque Frifonibus jus paterna hereditatis, quodjub patre ob perfidkm legaliter perdiderunt, imperatoria dementia rejiituit &c.  Overyjfelfche Gedenkjlukken Ilde Stut.J Zy raakte elk ingezeten in het byzonder, en ieder wierd, om zyn eigen overtreeding , daar door geftraft (T). Men kan ook niet met zekerheid ftellen , dat het ganfche volk der Friefen wederom zou afgevallen zyn (k). Ten minften, zo men Astronomos verftaan mag van byzondere Saxers en Friefen, die zich by Witikiüd hadden gevoegd, en den opftand -met hem aangerecht; en niet van het ganfche Volk der Saxers eh Friefen: dan laat zich bevatten, hoe hec met de Voorwaarden van het verbond vanvereeniging van het ganfche Volk der Saxers met de Franken, en met de ftilzwygenheid van een voorbehoud, in dat verbond, van zulk een verbeurd recht, kon beftaan; dat Lodewyk, lang na dit verbond, aan de Saxers en Friefen dit verbeurde recht, door eene byzondere genade kwy t fchold. Het volk in 't gemeen, met wien het verbond wierd ingegaan, had het recht op zyn vaderlyk erfgoed niet verbeurd; maar de by. zondere perfoonen, die zich by Witikind, in den opftand, hadden gevoegd. Derhalven betrof deeze verbeuring niet die genen, die te huisgebleevenwaaren; die ook zelfs door landgenooten , welken van den opftand waaren, in zulk een geval, viandlyk plagten te worden behandeld. Een.verbond, met het Volk zeiven ingegaan, kon derhalven , in dit verbeurde recht der byzondere perfoonen, geene verandering te wege brengen. Ondertuilchen leidt Astronomos, die ook alleenlyk te kennen geeft, dat zy dat recht verbeurd hadden, ons in begrip, dat Karel en zyu Op- (i) Zie een voorbeeld by Wagenaar, Vad. H. Deel I. p. 42a. Zie ook de plaatzen uit Adhemor. en Regin. aangehaald door Biowon , tn not. ad Marculf. ferm. lib. I. cap. 12. ad verb, aut mvn nere regio (k) Wagenaau, Vad. H. Diel 1. p. 429.  i\- Overyffeïfcbe Gedenkftukken Ilde Stuk: Opvolger noch geen gebruik van dat verbeurde recht gemaakt hadden, door het vaderlyk erfgoed aan die Saxers en Friefen, welken opgedaan waaren, te ontneemen: dewyl hy hun geen Goederen, als welken zy nog behouden hadden, maar het recht op dezelvert herftelde. Ook is nietwaarfchynlyk, datzyzichmet zodane uitfpraak, als Astronomus over hun velt, die men niet voor onzydig houden kan, zouden hebben vergenoegd; maar zich verfchoond door te beweeren, dat de fchuld by de Franken was. Waardoor nieuwe onluften, onder dat oorlogzuchtig volk, tegen de Franken zouden zyn onftaan. De herftelling van dit recht zou derhalven veel eer een ftuk van ftaatkunde, of van gegronde vreeze van Lodewyk , dan een blyk van zyne genade kunnen zyn geweeft; 'twelk ook uit de woorden, die Astronomus, laat volgen , op te maaken is (/_). Te rechte wordt hun, in het voorzeide verbond , eene vryheid toegefchreeven. Want niet te ftaan onder de wetgeevende magt van eenen Koning; maar by de Vaderlyke wetten te moeten gelaaten worden: niet verpligt te zyn, hem eenige fchatting op te brengen: den Franken te evenaaren, door met hun tot een volk te worden: en de Landsvergaderingen byte woonen (m) , zyn bewyzen van eenen hoogen trap van burgerlyke vryheid. . Zelfs de Richterlyke magt was in zo verre bepaald, dat des JConings Richters of Graaft) Quod alii liberalitati, alii imprudentia ajfignabant, eo quoi he gentes naturali feritati ajjuefattce , talibus habenis deberem ccërceri, ne fcilicet effranes in perduellionis procacitatem ferrentur. Imperator autem eo fibi artïius eos vinciri ratus, quo eis beneficia largiretur, non eft fpe fua deceptus. Nam poji hac easdem gen' les femper fibi devotijfimas habuit. (ro) Mr. Jung. Hijl. Comit. Benth. lib I. cap. 7. p. 47 tfei  ÖveryJJelfche Gedenk]}ukken Hde Stuk, 15 Graaven, en afgezondenen geen vonnis velden, maar dat zulks gefchiedde door Schepenen (4), van wege den Koning, doch met toeftemming van het Volk, aangefteld (»); of door het Volk deslands, waarvan beneden meer gezegd zal worden. §. iv. • De Saxers hadden, voor den tyd hunner vereenïging met de Franken, geenenKoning, maaralleenlyk Landvoogden of Richters over hunne landftreeken ; als (4) Over het woord Schepen zie I ftuk p. 148. Schepenen wierden ook Rachinburgii of Rachimburgü genaamd, Lindenbrog , GlojJ. h. v. welk woord eigenlyk betekent Dinghouders van Rache, aanfpraak, geding, en bergen, bewaaren. zie L.ten Kate Nederd. Sprake, Deel II. proef I. in Berg. Het woord Rache fchynt te zyn van Rachen, in Overyffel heden noch in gebruik, in de fpreekwyze: op iemand rachen, dat is, ten na. deele van iemand fpreeken. Zie voords L. ten Kate Nederd. Jprake. Deel II. proeve I. in %$ltzh en proeve 2. in iSCEÏi. In plaats van Rachinburgii leeft men Rathinburgii in Leg. Jal. tit. 53. edit. Georctsch. Column. 107 £? tit. 60 Column. 117 110. en Racimburgii by Bignon. innot. ad vet.form, incerti aul~t. cap. I, in. voc. Racimburgios. Het eerfte kan zyn veroorzaakt door leezing van t voor c; zo als op een en dezelfde plaats aldus tweezints geleezcn wordt. Lex Ripuar. tit. 55. Edit. Georgisch. Column. 166. Het andere fchynt te zyn eene harde uitfpraak der ch, welke met c. genoegzaam overeenkwam, en die men nog by de Franfchen en Engelfchen, hoewel ver-, fcheidenlyk, eenigzins ontmoet. Capitul. addit. quart. Cap. 105 £? 106. Edit. Georgisch, column. 1825 £? 1826. Capit. anni 829. tit. 2. sap. 2 £f 3. Cs* lumn. 901.  rö Overyfjelfche Gedenkjlukken Ilde Stukï als ook Hertogen , die den Oorlog beftierden (o).' Jaarlyks hielden zy eene algemeene Landsvergadering te Marcalo aan de Wezer (p). De onderscheiden landen of liever landfireeken, waar over hunne Landvoogden of Richters waaren gefield, wierden Pagi» waarvan is Paz*, genaamd; zo wel als de Graaffchap» pen onder de Frankifche Regeering Qq). . De Landvoogden of Richters der Saxers hielden de Gerichten met het Volk deslands, van welke Gerich» ten boven is gemeld (r). Doch inplaatfe van het Volk des Lands, wierden ten tyde van de Koningen, Schepenen nevens de Graaven gebruikt, in gerichten van de Saxers: te weeten in dezulken, alwaar het gericht wierd gehouden onder des Koningsban,datis,in Gerichten , met welken de Richter of Graaf door den Koning was beleend (j). Waar uit op te maaken is, dat, voor den tyd der Frankifche Koningen, geene Schepenen by de Saxers waaren bekend; endatzemet het Leenrecht, door de Franken, aan wie het gebruik derLeenen, voor andere Duitfche Volkeren, wordt toegefchreeven (t), tot de Saxers zyn gebragt. In beiCo) Wagenaar V. H., Deel. II. bladz.'g 10. Mr. Jung. Hijl. Comit. Benth. lib. I. cap. 7. p. 40 & 43. (p) A. vita S. Lebuini. aangehaald door Hertius Comment. vol. II. torn. 2. Notit. vet. Germ. pop. pag. 3. cap. 3. (J. 11. (q) Hertius , Comment. vol. I. Tom. 1. Notit. vet. Germ. pop. parte 3. cap. 3. g. 10 £f 11. Matthjeus de NoUlit. lib. 4. cap. 5. (r) Eerfte fluk, Voorbericht n. 3 & 12. omtrent het einde. (s) Saxenspiegel , lib. I. art. 63. unde bekennethedes nicht, ick wil des ene bereden met alle deme rechte, dat my dat lantvollich irdeilet, oder de Schepenen, of yd under Koninges banne is, add. lib. 3. art. 70. cum GlofJ. (f) Hertius, Comment. vol. I. torn. 2. de feudis ablatis.-part, l. J. 2.  Overyffelfche Qedenkfiükken Ilde Sluk. 17 beide deeze foorten van Gerichten gaf, van ouds , de Richter of Schout geen vonnis; maar hymoeft het Vraagen van de Schepenen , of van het Volk des lands, die het gericht met hem bekleedden («). De verandering, door de Frankifche Koningen, in de Gerichten, onder de Saxers gemaakt, was gewettigd, door het gemelde ferbond, met de Saxers in> gegaan, volgens welk zy Richters of Graaven over dè Saxers konden aanftellen; zo dat de inftelling hunner Gerichten afhing van der Koningen bevel; mids dat *er , gelyk verder het verbond "te kennen geeft , naar hunne vaderlyke wetten wierde gevonnift. Door deeze magt, verwierp Keizer Karel de Groote veele oude naamen der oude pagi of landftreeken , die Landvoogdyen der Saxers waaren geweeft, en befchikte andere landftreeken (v), waar over hy Graaven tot Richters ftelde, die tevens ook, in andere zaaken, het belang van des Konings Schatkift waarnaaïnen en het Volk hunner landftreek ten ftrydemoeften voeren (w). Zy wierden Comités genaamd, alsmedegenooten of metgezellen en deelneemers van het werk des Konings (V). In de bevatting van het woord Graaf mee- (u) Saxenspiegel lib. I. art. 62&63-Hb. itlx/tt. 30&f 78. .cüm Glosfis add. S. van Leeuwen Cenf.for. pan. 2. lib. 1. cap. 2. n. 13 -18. en R. H. R. Boek I. Deel 2. n. 21 en veel vol. gende. (v~) AdamBremens. aangeliaaldby Hertius, Gommen vol. II. (om. 1. Notit. vet. Germ. pop. part. 3. cap. 3. 1©. (w) Hertius, Comment. vol. 2. Tom. 1. Notit. Reg. Franc, vet. cap. 5.5.26- MÓNTESrjuiËu, de l'esprit des loix l. 30. c. 17. 18. Wage'naar Vad. II. , Deel 2. bladz. 16 en 23 enz. (x) Jacob. Gotkofred. in Cod. Theod. lib. 6. tit. 13.p. 100. Column. 2. n  18 övêryjjelfche Gedenkftiikken Ilde Snik. meenen fommigen, dat er wordt gedoeld op het woord graauw, hier een titel van eerwaardigheid, die van den ouderdom is ontleend (j). Anderen leiden het af van het ampt der Graaven, waarin veel te fchryven was (2). De landftreeken, aldus tot Graaffchappen gemaakt, beftonden, zo als ook te vooren de Landvoogdyen • der Saxers, uit marken, die ook wyken en dorpen zyn genaamd (a), aan welken door de nieuwe afdeeling der landen tot Graaffchappen, geene verandering fchynt toegebragt te zyn : om dat de onverdeelde grond der marken, van ouds heeft behoord aandegefamenlyke eigenaaren van erven , daar in gelegen , naar de grootheid en beloop van yders erve (è). In de Graaffchappen waaren ook laagere Richters, onder de Graaven, die der Graaven Honderdmannen en Stedehouders, of ook Gograaven zyn genaamd. Honderdmannen heb ik hier te lande nog niet befpeurd; maar wel, zo als gemeenlyk by de Saxers , Gograaven of Landrichters , die gefteld waaren onder de Graa- (y) Hertius , Comment. vol. 2. torn. 1. Not. vet. Germ. pop. part. 1. cap. 4. g. 7. (z) Ten Kate Nederd. fprake, Deel 2. proev. 1. inGraev of Graef. Matth. de nobü'it. lib. 1. cap. 9. &? lib. 4. cap. 1. (a) Ook Vills:. Zie eerfte ftuk g. 2. welk woord ook voor Stad en veor Landgoed is gebruikt. MattiijEüs de Nobitit. lib. 4. cap. 5. p. 935 £?c. Over het woord Dorp, zie Saxenspiegel lib, 3. art. 79. en Huydecoper over Melis Stoke, Deel. I.bladz. 534- C? 535- Breder aantek. B. 2. vers 774. (b) Pergelyk den brief by Dumbar AnaleB. tam. 2. Overyjf. Chron. op het jaar 1387 ƒ>. 318 enz. en hier vooren Eerfte fluk §. 2. en ScHVLTntè. jurisprud. antejujl.en aldaar Fafiani lib, resp'. tü.18. in verbis: fylvas, montes, et pafcua,'ut cuiqits pro rata' pojfesfionis fuppetit, cffe zommunia.  Overypïfcïie Gedenkftukken lïde Stuk ïo Graaven. Het richterlyke gezag der Honderdmannen was tot zaaken van minder belang bepaald, en de uitgeftrektheid van hun rechtsgebied wierd Honderds genaamd (c); in den beginne, zo men meent, van de wooningen van honderd huisgezinnen, in die uitgeïtrektheid bevonden, waar van de naam des ampts , ook, zonder wyders op het getal te letten, naderhand zou zyn gebleeven. Ik moet echter in bedenking geeven : of niet die benaaming gevoeglyk zou kunnen afgeleid worden van de honderd deelen, of zogenaamde nxaarjehappen, in de dorpen. Althans in eenen giftebrief van den jaare 1133. onder N. 6. ontmoet men drie voorbeelden van gehugten , beftaande uit honderd deelen. En dan zou een Honderdman zyn geweeft een Markenrichter. De Gograaven of Landrichters der Saxers waaren yder over eene ' zekere Landftreek van het Graaffchap gefteld, gemeenlyk uit niet minder dan drie marken of dorpen beftaande Qd). Deeze Gograaven waaren Vicarifen of Stedehouders van de Graaven (e); waarom zy, daar de Graaf tegenwoordig was, niet ten Gerichte zaten (ƒ;. In de wetten der Franken worden zy nevens de Honderdmannen, als ftaande onder de Graaven , gemeld(g). § v. (c) Lindenbrog , GloJJ. voc. Centena & Centenarius. Matth. ie nobilit. lib, 4, cap. 1. p. 912 & 913. Carol. Magn. leges Lortgob. Column. H44. n. 36 & 37. Edit Georgisch. (d) Saxenspiegel lib. r. art. 55 58. Matth. de nobu Ut. lib. 4. cap. 5. p. 531. (#) Saxenspiegel lib. 1. art. 59. in GloJJ.juneï. art. 58. Wa«enaar Vad. H-, Deel 1. bladz. 16 en 17. (f) Saxenspiegel lib. r. art. 58. ibique GlofJ. (g) Habeat unusquisq'ie comes Vicarios et Centenarios Juos Jepam, nee non de primisJcaUneis Juis tresautquatim. Capitul.lib. • £ » ».  ao OveryJJelfche Gedenkftukken Ilde Stuk, §. V. Volgens het recht van befchikking ter uitvoering van het Richterlyk gezag, by de Frankifche Koningen en Keizeren, over de Saxers, zo wel als over de Franken, door het voorverhaalde verbond, verkreegen : Helden zy niet alleen Graaven over bepaalde landftreeken, maarfchonkenook, daarover, aanfommigen den Rechtsdwang; gelyk als zy reeds gewoon waaren by de Franken; om door de begunftigde perfoonen en derzei ver opvolgden voor altoos, onder het ryk te worden bezeten. Hoedaane landftreeken, van wegen den eigendom des Rechtsdwangs , Dominia, Heerfchappen, of Heerfchappyev zyn genaamd (5). In eene verhandeling van de famenftelling van Overyflel is onnodig iets te melden van Heerlykheden, die aldaar uit het fticht Utrecht zouden voortgekomen zyn. Want dezulken zouden zyn gebooren na dat OveryfTel reeds, door de landftreeken, waar in ze zyn gelegen, was vergroot] zo datze door de Biffchop- pen 2. Capit. 28. Edit. Georgisch. column. 1338. add. Eignon. ad vet. form. incerti auB. cap. 1. Hertius, Comment. vol. i.tom.i.Notit. Regn. Franc. vet. cap. 5. §. 24. (5) De Graaffchappen, naderhand erflyke bezittingen geworden , zyn insgelyks Heerfchappen genaamd ; als onder anderen, het Graaffchap Bentheim: Mr. Jung. Cod. diplom, et doe. pro hijl. Benth. p. 254, 280, 281 fcp 299. Zie ook MatTH/eus de nobilit. lib. I. cap. 6. p. 30 Êf Si. Men weet dat de Romeinen, door eigen Rechtsdwang (propria Jurisditcio) geheel wat anders verftonden, naamlyk, die een ambtman oeffende, uit hoofde van het hem aanbevolen ambt, en niet door afzenderlyken laft. In dien zin hadden de Graaven alle Jurisdictie eigen; ook zelfs toen zy die nog niet erflyk bezaten.  OveryJJelfche Gedenkftukken Hde Stuk. 21 pen zouden zyn vervreemd uit landftreeken, die men bevindt, door hun te zyn verkreegen. Maar hier moet i;efproken worden van Heerlykheden en Graaffchappen, die van het Ryk, door Graaven en Heeren , erflyk wordende bezeten, in vervolg van tyd, Overyflel, als een gedeelte van het Bovenfticht van Utrecht, te famen hebben gefteld. De twee overige voornaame deelen van het Bovenfticht waaren Groningen en Drente (A). Utrecht was het Beneden* fticht (i). Onder de Saxifche Regeering ontmoet men hier te lande geene Heerlykheden. Ook is waarfchynlyk, datze haaren oorfprong hier van de Frankifche en volgende Koningen of Keizeren hebben. Dewyl het Gemeenebeft der Saxers, door geenen Koning of Landsheer, die de magt zou hebben gehad, om den Rechtsdwang over Landftreeken te fchenken, wierd geregeerd. Terwyl eene toeftemming van het ganfche volk, om iemand den Rechtsdwang over zekere landftreek in eigendom te doen hebben , by hen bezwaarlyk te verkrygen zou zyn geweeft. Dit zozynde; dan zou de tyd, toen de Heerlykheden hier te lande zyn gegeeven, bepaald kunnen worden tot de negende eeuw en daar na, zo, lang de Graaffchappen hier nog niet erflyk waaren. Want na dien tyd is niet te vermoeden, dat de Keizers of Koningen eenige landftreek en den Graaven zouden hebben onttrokken, om die aan de Heeren te geeven, 't en zy van Graaffchappen, die aan het Ryk vervallen mogten zyn geweest. Het is niet vreemd, dat de gedachtenis der oorfpronglyke brieven, waar by zodane Heerlykheden aan (7a) Matth,. de jute glad. cap, 2-8v (z) Matth. de jute glad. cap. 25. p. 425. £ 3  tz Overyjjelfcbe Gedenkftukken Ilde Stuk. aan warcldlyken gefchonkenzyn, doorgaans reeds voot lang vergaan is. De Geeftlyken hadden geen belang, om het geheugen daarvan, in hunne aantekeningen, te bewaaren. Dit was., indietyden, genoegomhet te verliezen. Men is hun echter verplicht, dat uit diergelyke gefchenken, door Keizeren en Koningen, aan Bifchoppen enz. gedaan , kan vernomen worden, hoe dczelven insgelyks aan Heeren geichiedden. En Montesqüieu bewyft, uit de Formulieren van den tyd der Frankifche Koningen van het eerfte geflagt, dat toen reeds zulke gefchenken ook aan wareldlyken , in Frankryk, gedaan zyn (k). Doch deeze Formulieren fpreeken alleen van gefchenken van landgoederen (*) des Konings, in de Graaffchappen en derzelver wyken gelegen, die met den Rechtsdwang gefchonken wierden: of zy gewaagen van gefchenken van den Rechts, dwang over goederen, die men had of ftond te verkrygen. Overzodanegoederen wierd, op deeze wyze, alle .Rechtsdwang aan het Richterlyk gezag der Graaven en andere Richters in het Graaffchap onttrokken; en daarom wierden die goederen gezegd , met recht van vryheid (T) te worden bezeten; zo als de woorden Vryheid &n Heerlykheid, in deezen zin, nog heden met eikanderen verwiffeld worden. Zulke gefchenken wierden ook, in de eerfte tyden, door de Keizeren aan de Bifchoppen van Utrecht gedaan. Maar vervolgens gingen de gunstbewyzingen verder. Want niet alleen zodane Koninglyke landgoederen, met den Rechts. (k) Montesqüieu de l' Esprit des loixliv.30.chap. 20 22. add. J. A. Kopp traB. jur. publ. de hij. dij}, inter S. R. I. com. {) Hertius Comment. vol. II. torn. I. Notit. Regni Franc. Vet. cap. 5. p. SP- MattiijEus de jure gladii cap. 2. p. 14.15.ef2r. (q) Feud. lib. 2. tit. 27. g. ft quis alium; en de verdere Conjiimien vandeezen Keizer, by Cujac. de Feud. lib. 5, Zie ook Saxinspiegel lib. II. art. 16. Weichmld. art. 70. cam Glojf. (r) Corp. jur. Germ. aniiq, edit. Georg, Column. 475—>—47.5 3136. 1450. 1831. {s) Deel III. art. 24.  OveryJJelfche Gedenkftukken Ilde Stuk. 25 alwaar gezegd worde, dat men geen Moordenaars, Brandftichters,Kerkfchenders, Verkrachters, voords Dieven, die eens tot eenige plaats zyn vrygekocht, en Straatfchenders,' Vreedebreekers, Dooddaagers met opzet, en Lageleggers, zal laaten vrykoopen. Hy merkt hier by aan, dat, volgens het gemeene recht en de Conftitutie Crimineel van Keizer Karei. den Vyfden, van den jaare 1532, onder dit artikel alle misdaaders begreepen worden. Dit bevatte ik dus: dat hoewel het gemelde artikel overhelt naar het oude recht; echter door de beoeffening van het Wetboek van Keizer Joshniaan, van tyd tot tyd, het afkoopen van lyfftraffen reeds was ingebonden, en als onbehoorlyk aangezien. Uit verfcheiden voorbeelden nogthans, van dien tyd, is my gebleeken, dat fomtyds, om byzondere omftandigheden, fchoon geen geldftraffe by klachte mogt geëlfcht worden, dat is, fchoon de misdaad niet was van gemengde klagte : de ftraffe evenwel met geld is afgemaakt. Door deeze beteugeling van afkoop der lyfftraffen verviel een groot voordeel van den lyfftraffelyken rechtsdwang: terwyl voords lyf en goed te gelyk gemeenlyk niet verbeurd wierd (t): en ook zelden Confiscatie tegen gegoedde misdaaders voorviel. Dus wierd de Rechtsdwang, betreffende lyfftraffen, een last, die ook, om groot gezag te oeffenen, van ouds hier te lande ganfeh niet te begeeren was: om dat het gezag des Richters, die niets van belang zonder het Advys der omftanders desGerichts, 't welk hy moeft volgen, gelyk nu het Advys van Rechtsgeleerden, kon uitvoeren, in dat ftul$, weinig te beduiden had.- en (0 Saxenspiegel lib. ll. art. 31. cum GloJJ. Winhof D>el art. 8. B5  ü6 OveryJJelfche Gedenkftukken Hde Stuk. en nog minder, wanneer de Amptman, wegens gebrek van eenen anderen klaager, zelf eenen klaager ftellen moeft: dat is, zynen Fiscaal gelaften, om de klagce te beginnen. Want dan wierd het lyfftraffelyke Gericht aan hem; als zynde onbehoorlyk geacht, dat hy te gelyk Richter en Klaager zoude zyn, niet toevertrouwd : en derhalven het Gericht niet door hem maar door den laagen Richter gehouden. De afkoop van lyfftraffe wegens wonding en andere misdaaden, onder Injurie vervat, wierd door het Wetboek van Keizer Jöstiniaan niet verhinderd maar veeleer beveftigd; om, volgens het zelve, de Publyke ftraffe, die 'er door de Rykswetten, of byzondere keuren, opgefteld was , of anders voldoening in gelde voor het geleeden ongelyk, te eifchen. Hierom wierden de aanfpraaken, over zodane Injurie, gemengde klagten genaamd (u). De misdaader ook had alsdan het recht, om, fchoon de beledigde hem tot lyfftraffe beklaagde : de zaak met den beledigden, door voldoening in gelde, af te maaken, zo lang hy niet was veroordeeld. Want door de veroordeeling geraakte de zaak buiten de magt van den beledigden, die de Publyke wraak had gevorderd, welke door het vonnis am de Overheid was toegekend (v). Hierom deelde de beledigde niet in het geld, voor welk de veroordeelde als dan de lyfftraffe afkocht, buiten welk geld als dan niets aan de Overheid of aan de beledigde wierd betaald (w). Ondertuffchen de veroordeel. (u) Saxisch Wicheild art. 89. in Glo(J. Column. 1. Winhof Deel III. art. 17. in not. art. 20. in not. Saxenspiegel lib. I. art. 68. cum GloJJ. lib II. a*t. 45. in GloJJ. (y) Winhof in not. achter Deel IJL art. 20. Rubr. de injur, verb. in fin. (jw) Saxenspiegel lib. III, art. 50.  Overyffelfche Gedenkftukken Ilde Stuk. 27 deelde, die de lyfftraffe afkocht, was eerloos (x). De Overheid, die het recht had, om de aan haar opgedraagen lyfftraffe van Injurie te eifchen, was genoodzaakt, dien eifch voor geld, immers zo lang de veroordeeling niet was gefchied, te haten vaaren: anders ook zou het te vergeefs zyn geweeft, dat de beledigde een van beiden, naamlyk de lyfftraffe of voldoening in gelde vorderen kon; indien de misdaader evenwel de lyfftraffe zou moeten ondergaan. En gelyk de misdaader met voldoening aan de Overheid in gelde kon voiftaan: zo kon ook de voldoening in gelde van den beginne door de Overheid gevorderd worden. Indien de misdaad van wonding, door den Verweerder begaan , Notoir was; deed de Overheid hem niet in het Heymaal, dat is lyfftraffelykGericht» trekken; maar begon met de voldoening in gelde te vorderen. Doch door uitblyven des Verweerders, of gebrek van voldoening, liep de zaak weder op de lyfftraffe uit; 't welk ook plaats had, indien de beledigde de voldoening in gelde eifchte; zo dat het proces, van burgerlyk, lyfftraffelyk; en van lyfftraffelyk, burgerlyk worden kon (y). Voords van Injurien, op welken geene lyfftraffe, door de Overheid te oeffenen, was gefteld; welke injurien derhalven nielFwaaren van gemengde klagte: wierd echter geldftraffe aan haar betaald, als ook voldoening voor het ongelyk aan de beledigde (z). Sedert dat de betaaling van breuke aan de Overheid de gedaante van Publyke ftraffe heeft aangenomen, fchvnt dezelve ook haaren ouden naam van Fredum , dat'is, geld aan de Overheid voor den vreede of be- fcher- (r) Saxenspiegel lib. I. art. 66. (y) Winhoj? in de Voorrede Deel III. in not. achter art. icr. in 17. (z) Feud. Hb. II. tap. 27. de pace tenendam  '28 OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. fcherming tegen die het ongeïyk zou wreeken , allengs verlooren te hebben. De geldbreuken zyn echter door de Keuren of Statuten veel veranderd ; en wegens misdaaden , die niet waaren van gemengde Klagté, wierden zy gemeenlyk, van wege derzelver gering' beid, kleine breuken, als ook, om dat, wegens zodane misdaaden, van ouds de klagte met geen eifch van lyfftraffe kon begonnen worden, Civile breuken genaamd. Sommige misdaaden wierden noch aan het lyf noch aan de hand; maar aan huiden hair, dat is, geeffeImg en uitplukking of affcheering van het hair enz., geftraft: gelyk diefftal, in het geval, waar in zulks, by de aangehaalde Conftitutie van Keizer Frederik, is bepaald. Deeze was ook de ftraffe van valfche maaten en gewichten en van meer andere vervalfchingen O). Daar en boven was van ouds eene reeks van andere bloote geldbreuken op misdaaden en ge. breken, in en buiten het Gericht begaan werdende, gefteld, onnoodig hier te melden. In den Landbrief van Biffchop Jan van Vernenborc van den jaare 1365 (b), worden de misdaaden, waar over in het lyfftraffelyk Gericht mogt worden geklaagd, opgenoemd verkrachting, doodflag, klaag, baare, dat is keurbaare wonden, roof en brand èn geweldige zaaken, die aan een lyf, dat is aan het leeven gaan. Deeze opgetelde misdaaden en daar onder keurbaare wonden en gcweldzaaken, die aan het lyf gingen: deeze, zeg ik, gingen allen aan het lyf, niet om datin alle dezelven aanftonds eene doodftraffe kon worden geëifcht; maar om dat eene vredeloos ver- klaa- 00 Saxenspiegel lib. II. art. 13. cum GloJJ. Ub. III. art 64. in Jin. (k) Winhof Deel III. art. 3.  OveryJJelfche Gedenkjlukken Hde Stuk. 29 .klaaring van den misdaader daar in plaats kon hebben, waar door hy in gevaar van zyn leeven geraakte (c). Daarom, als op het begin der zaake gedoeld wordt; gelyk in den Landbrief van Biftchop David van Burgdndien van den jaare 1478 (d): dan wordt eene keurbaare wonde, dat is, die eene by het Statuit bepaalde diepte en lengte heeft, tegengefteld aan zaaken, die aan het lyf draagen; om datze van zei ven niet droeg aan het lyf maar aan de hand. Doch, in dien zelfden Landbrief van Bifchop David, worden, op eene andere plaats (e) , keurbaare wonden wederom, in den eerftgemelden zin , geteld onder misdaaden, die aan het lyf draagen. Het onderfcheid tuffchen de grootte der wonden is by de Saxers en voords ook by ons gemaakt; hoewel de aangehaalde Conftitutie van Keizer Frederik den Eerften daar van niet meldt, maar alleen eene bloedftorting vereifcht. Winhof op de aangehaalde plaatfen geeft duidelyk te kennen, dat het voorzeide recht, om lyfftraffe of geldbreuke wegens Keurbaare wonden, en, in't gemeen , daar de klagten gemengd waaren, te kunnen vorderen, ten zynen tyde, dat is, omtrent het begin der Spaanfche troebelen , hier nog plaats had. Zo wordt ook in eenen Brief, betreffende de Heerlykheid Zallik, van den jaare 1547 , gemeld van breuken, die aan het hoogfte, dat is het lyf; en die aan de rechter hand gaan. Onder N. 5. De ftraffe derhal ven van Keurbaare wonden en meer andere Injuri» en, waar op in oude wetten eene verbeurte van de hand (c) Winhof Deel III. art. 8 en in not. achter art. 17. Saxenspiegel lib. I. art. 67. £? 68. in GloJJ. (d) Winhof Deel III. att. 4. (e) Winhof Deel III. art. 19.  20 OveryJJelfche Gedenkftukken Ilde Stuk hand of andere verminking was gefield en waar in ge. mengde Klagte plaats had; als ook van andere misdaaden, waar van de Klagte wel niet gemengd was, doch, in byzondere omftandigheden, met geld mogt worden afgemaakt: behoorde tot den Hoogen Rechtsdwang; gelyk daar van ook nog heden aan de Heeren Drolten de breuke toekomt; hoewel de breuken, wegens misdaaden van gemengde Klagte, nu als Civiel worden aangemerkt: om dat de eifch wegens misdaaden, voor welken die breuken betaald worden, niet meer lyfftraffelyk maar alleen Civiel, door de Hee. ren Drolten, wordt begonnen. Zaaken van lyfftraffe , tot den Hoogen Rechtsdwang behoorende , befchreef men anders ook als pleitzaaken , die met Zwaarden worden uitgevoerd (ƒ), van wegen de plegtigheid der Zwaarden, met welken alsdan het Gericht begon (g). Toen de lyf. ftraffelyke Rechtsdwang begon gefplitst te worden, was de voornaamfte, die den hals, of lyf, dat is het leeven, en die de hand betrof (h): of doodftraffe en verminking van een lid. De andere wierd gezegd te gaan aan huid en hair, dat is, zo als gezegd, geesreling en uittrekking of affcheering van het hair en mindere lyfftraffen (i). En ten tyde van de invoe¬ ring (ƒ) Stadbriefvan Schuttrop, van den jaare 1205, by Mr' Jung. Cod. diplom. & doe. pro hijl. Benth. p. 97 * ' Cff) Groninger Genootjchap, Deel I. p. 3gI, 4IO> M . TH.dejureglad. cap. 38. p. 642. Saxensp. Richftich. cap 20 (A) Aangehaalde plaatjen door Hertius, comment. vol. I torn sïÏLTïT * 6- MATTH- *** 2. p. I4.  OveryJJelJche Gedenkftukken Hde Stuk. 31 ring van het Wetboek van Keizer Justiniaan, zocht men uit eene wet (k) te bewyzen,, dat alleen de Paus en de Keizer de ftrafoeffening hadden van verminking van een lid en van de dood; en dat niemand anders daar toe zou zyn berechtigd, 't en zy hem die in het byzonder als een voorrecht was gegeeven (/). Deeze vreemde toepasfing van dit Wetboek, die alleen doodltraffe, en verminking vaneen lid, doch niet de mindere lyfftraffen bedoelde: was, wegens den toen nog in zwang gaanden afkoop van lyfftraffen, aan den Paus en den Keizer zeer voordeelig, en behield ook vervolgens haar nut ten aanzien der ftraffen van Injurie , die gingen aan de hand, waar van reeds is gezegd. Voords den Heeren van Heerlykheden, die geen magt genoeg hadden , om zich tegen deeze Rechtskunde te verzetten, kon hier door de Rechtsdwang van doodftraffe en van verminking van een lid worden betwift , en door den Keizer aan wien hy wilde , toegevoegd. Maar uit den lyfftraffelyken Rechtsdwang, dieniet hooger ging dan aan huid en hair, was weinig voordeel te haaien: om dat deeze Publyke ftraffe voor eenen geringen prys kon worden afgekocht (m). De Bifchoppen van Utrecht onderfcheidden den Rechtsdwang in Hoogen of Hooggericht, en DagelykJchen. Tot het Hooggericht behoorden alleen lyfftraffen, waar mede het leeven, of verminking van een lid gemengd was. Gevolglyk behoorde daar toe, on- (fc) L. I. ff. de ojfic. ejits, cui mand. efl jurisd. (l) GloJJ. Latin. in Spec. Saxen. lib. I, art. 59. Voeg hier by de byzondere redeneering van de GloJJ. in lib. de pace Conjlantice. ad verb, tam. in caujïs criminaiibus. (m) Saxenspiegel kb. II. art. 13. aim GlojJ. lil. III. art. 63- i" fin.  32 OveryJJelfche Gedenkftukken Hde Stuk. onder anderen, ook de ftraffe van Keurbaare wonden j en de breuke, waar voor ze afgemaakt kon worden. De overige Rechtsdwang was de Dagelykfche, waar door deeze Bifchoppen verftonden allen Rechtsdwang en andere ftrafoeffening, behalven, verminking van een lid en de dood (n). De Landsheeren waaren ook gewoon, om, in het Verleenen van Rechtsdwang, over plaatfen van hun gebied, den lyfftraffelyken Rechtsdwang, die, als gezegd is, wegens den afkoop der ftraffe, zeer voordeelig was, en fomtyds nog iets meer aan zich te be* houden, waar door het onderfcheid tuffchen Hoogen, Middelen, en Laagen Rechtsdwang is bevestigd o> Het recht van Hoogen Rechtsdwang beftond, iri deeze Provincie, voornaamlyk in het genieten van het voordeel en draagen van den laft van dien. Voor het overige bekleedden de Droften, die den Hoogen Rechtsdwang oeifenden, daar in, op het platte land, niet het ampt van Richter; 't en zy de beledigde of zyne vrinden klaagden; anders ftelden zy eenen klaager ; en dan wierd het Heymaal of lyfftraffelyk Gericht door den laagen Richter gehouden; zo als uit oude Gerichtshandelingen blykt, en hier vooren reed» met een woord is gezegd. $. VII. De Bifchoppen en wareldlyke Heeren van Heerlyk- he- («) Diploma, apudMatth/eum in Dedicatione pramisja auBoris incerti nafrationi hijloricce de reb. UltrajeB. tam. 1331. p. iq. Sfc. Matth-ZEus de nobüit. lib. 2. cap. 34. p. 546. (0) Hertius, comment. vol. 1. tam. 2. de conjult. leg. & jaJt S> 23.  OveryJJelfche Oeden^Jluklen llde Stuk §£ neden, die dezelve Heerlykheiden onmiddeiyk via het Ryk verkreegen hadden , als ook de Graaven , hebben, mee verioop van tyd, een gezag van Landsheeren in hun gebied bekomen: de Bifchoppen echter, zo men meent, eerder dan de Graaven en Heeren in Weltfaalen, en dus mede in het tegenwoordig Over, yfl'el. Hier toe is te letten, dat de Graaven en Heeren, ten tyde van de Frankifche Koningen van het eerfte geilagt, zo verre hun krygsbeftier betrof, gemeenlyk ftonden onder de Hertogen : doch dat Karel de Groote dezelven aan het gezag der Hertogen heeft onttrokken; t erwyl vervolgens, onder zynen Zoon Lodewyk, de Graaven en Heeren in dat punt, wederom geraakten onder de Hertogen. Dat liet gezag deezer Hertogen in hunne Hertogdommen, behalven hun eigen landen, daar in gelegen, voor da twaalfde eeuw, zich niet verder dan gezegd is, uic« ftrekte, acht ik genoegzaam te zyn beweezen (p). Een dier Hertogdommen was Saxen, onderfcheiden, zo als boven is gezegd, in Oftfaalen, Weltfaalen (hier onder behoorde het tegenwoordig Overyflel) en An» garien. Hertog Lotharios , naderhand de tweed» Keizer van dien naam, was over dit Saxen, en by gevolg ook over onze geweft, in de twaalfde eeuwe, Hertog geworden. Hy is opgevolgd door zyn Schoon, zoon Hertog Hendrik den Guootmoedigen (^), wiens (p) Poorwamlyk door Ko?l\ traSt. de infignï differ. ïriief. R. I. Comit. & Nob. immed. Secl. 1. $. ti, '12, 13, 16, ï.q, (?) Henricüs Magiïanimus feu Jhperbiu, C  34 OveryJJelfche Gedenkjlulken Hde Stuk. wiens Zoon en Opvolger was Hendrik Leo (r), Deezen hadden zich by de Vorften, Graaven en Heeren, die zy , in weerwil van derzelver voorig gezag en onmiddelbaarheid onder het Ryk , aan hunne magt hadden onderworpen, gehaat gemaakt. En dit was de oorzaak, dat derzelver uitgeftrekt gebied niet lang heeft geduurd Qs). De voornoemde Hertog Lotharius, Broeder van Petronelle, weduwe van Graaf Floris den Tweeden van Holland , wierd hier te Lande door Keizer Hendrik den Vyfden beoorloogd (f)- In welken oorlog hy met deeze zyneZuster was verbonden Ook wordt verhaald, dat de Bifchoppen van Utrecht en Munfter daar in met den Hertog en de Gravin gewikkeld zyn geweeft. Het vervolg van deezen Oorlog, door Dumbar gemeld (v), is niet zo zeer het gene ik hier bedoele; als wel een bewys van het gezag der Hertogen van Saxen, in dien tyd, over onze geweft. Men verhaalt, dat, onder deeze Hertogen , het gezag der Graaven en Heeren, die zy vernederd hadden, in dit Hertogdom Saxen , zich toen gemeenlyk niet veel verder heeft uitgeftrekt, dan tot den Rechtsdwang (to). Vervolgens wierd het Hertogdom Saxen, naar het (r) Mr. Jung. Hist. Comith. Benth. lib. 111. cap. i. g. 5. cap. 3. g. 3, 4. in not. B. £f g. 6. (s) Kopp. d. g. 19. (t) Dumbar Kerkl. en Weredl. Dev. Boek. IV. Hoofdjl. II. t' 446. («) Wacenaar, Vad. H. Deel I. bladz. 216. (v) d. I. (w) Hertius , Comment. vol. II. torn. 2. de origin. progresj. Spec, Rom. Germ. Imp, rerum publ. g. 2 6. £f 17.  Onryffeljche Gedenkftukken Iïde Sluh 35 het oogmerk des Keizers , nog in die zelfde eeuwe verkleind (.%•); zo dat onze geweft en veele anderen daar aan onttrokken wierden; die den naam van Saxen hebben verboren: gelyk de ondervinding beveftigt. Algemeene en byzondere oorzaaken, waar door de Graaven en Heeren in 't gemeen, en dus ook die, welken aan het Hertogdom Saxen onttrokken en in hun voorig recht herfteld zyn, toen en vervolgens eene Territoriaale fuperioriteit in den hunnen verkreegen, of daar in te meer beveiligd wierden, worden door Hertius opgeteld (3»), Onder de byzon» deren worden genoemd de verborgen haat van fommige Keizeren tegen de Bifchoppen en Hertogen , en de gunft jegens Abten, Graaven, Steden en E ■ delen, die zy met uitfteekende voorrechten verlierden, welverzekerd zynde, datdeezen, wegens derzeiver zwakheid, zo veel te meer onderworpen zou. den zyn O). Wyders de troebelen van het Duit. fche Ryk, onder welken de Graaven en Heeren zich moeften zoeken te verdedigen: de verbinteniflen, en het langduurig bezit: dienden mede tot ftandhouding van hunne Territoriaale Superioriteit (a). Zulke Heerlykheden befpeurt men ook hier, die vervolgens tot de famenftelling van het tegenwoordig Overyflel mede hebben geflrekt; als naamlyk , onder anderen, het Graaffchap Goor of Twente, de Heerlykheden Diepenheim , Haxbergen, Kuiuder , Almelo; waar van in 't vervolg zal worden gehandeld. §. VIÏL (x) Hertius, d. I. g. t&, (y) d. I. g. 9 24. (3) d. I g. l8. («) i. ïi l 24. c 2  36" OveryJJelfche Gedenkftukken Ilde Stuk. §. VIII. Sommigen hebben onderfreld, dat de Heerlykheden haaien ooriprong zouden hebben van de magt der Heeren over hunne hoorige lieden , die zy op hunnen grond of landgoed in menigte zouden hebben gehad , en naderhand vrygelaaten. Doch dit gevoelen is door Montesqoieu wederlegd (b). Ook is niet te bevatten, dat eene vrylaating van een Privaat recht, waar door de eigenhoorigen hunnen Heere toebehooren; en aan deszelfs gezag, welk op den eigendom beruft, onderworpen zyn: van zeiven, een Pubiyk recht van R -chtsdwang zou kunnen uitwerken. Zelfs de nauw bepaaldë Rechtsdwang over de hoorige lieden deezer Provincie, welker dienftbaarheid naar oude voorwaarden en gewoonte afgemeeten wordt (c) : is een overblyffel van gefchenk van Rechtsdwang, door Keizeren en Koningen over hier en daar gelegen goederen , en perfoonen, daar op woonende. of daar toe behoorende, gedaan; waar van beneden (d) zal gefprooken worden. Iets diergelyks is elders als een recht aan genootfchappen, in betrekking tot derzelver byzondere wetten en zaaken > tot het genootfchap be» .hoorende, toegeltaan (e). §• ix. (6) D. VEfprit, des loix liv. 30. chap. 20 '22. (c) Brief van 1108 by Hepa p. 141. Servientes autem ad id prcedium pertincntes ibidem in prcefentia fua fecil jurare S. MarTinö fidelitatem & Episcopo Conrado: concesfa eis lege, quakm habent meliores in ma famüia B. Martini Jervientes. En een Brief by Heda p. 248. (d) Hoofdd. II. 5. r. (e) Hertius, Comment. vol. I. Tom. 2. de confult. leg. ^ fffld. 5. 27.  OveryJJelfche Gedenkftukken Ilde Stuk. 3? §. ix. Hoewel de Hooge zo wel als de Laage Rechtsdwang, door de Keizerlyke gefchenken van Heerlykheden, aan de bezitteren wierd verkreegen: behield echter de Keizer, in Weltfaalen, en dus ook in het tegenwoordig Overyflel, deszelfs recht, om Vrygraaven, over lyfftraffelyke zaaken, aan te Hellen : 't welk tot een bewys zou kunnen dienen, 'dat de Bifchoppen en Heeren, de Graaffchappen of gedeelten van die, als Heerlykheden in bezit gekree. gen hebbende, daar door, ten aanzien van den Rechtsdwang, geen grooter recht bekomen hebben, dan te vooren aan de Graaven opgedraagen was ; wier Rechtsdwang, in lyfftraffelyke zaaken, met den Rechtsdwang der Vrygaaven ging gepaard. Hierom maakte Bifchop Jan van Arkel geene zwaarigheid, om van Keizer Karel den Vierden , in den jaare 1361, het recht van eenen Vryftoel, hier te lande te verkrygen (ƒ). Over dit Gericht hebben vee. len verfcheidenlyk gedacht. Aan de oudheid van dit Gericht, en dat het reeds ten tyde van Keizer Karel den Grooten zy geweeft: fchynt men niet te kunnen twyffelen (6). Het (ƒ) Dumsar Kerkl. en WertHL Dev. Boek IV. Hoofdjl. 24. p. 574.. Aialeül. torn. 2. OveryJJ. Chron. op het jaar 1359, p. 283. Matth;eus de jure gladii eap. 30. p. 468. &fr. (6) Zie over dit Gericht AIatth. de nobilit. lib. IV. cap. P- 9I3. cif de jure Gladii cap. 30. n. 3 £f 4. Hertius-, Camment. vol. II. torn. 2. Notit. regn. Franc. vet. cap. 5, 54, £f vol. I. torn. 2, de conjuit. leg. £f jud. §, 20. Struv. Corp. C 3 jur.-  OveryJJelfche Gedenkfcukken 11de Stuk. Het aangehaalde verbond der Franken met de Saxers kan ook aan de zaak deezcr Vryftoelen cenig licht geeven. By dat verbond was bedongen, dat de Saxers niet alleen onder de Richters of Graaven, door de Frankifche Koningen over hun aan te fteilcn, maar ook onder nog andere , door de Koningen te zenden, Richters, naar hunne Vaderlyke wetten zouden worden geregeerd. Onder de Franken zelve waaren ook, behalven de Graaven en mindere Richters, afgefchikten des Konings (*) in gebruik, vier werk, onder anderen, was, om de zaaken te richten, welken de Graaven in gebreeke blee. ven van af te doen (g). En men leeft van afge- fchik- jur. •puil. Germ. cap. 2.5. 5- 54 £? 55. Dit Gericht wierd Vryjloel genaamd, om dat het oumiddeiyk onder het Ryk; en niet einder eenen Landsheer, het zy Vorst, Giaaf of Heer, behoorde. Gciyk alzo ook de Rykftcdcn, wegens haare onmiddelyke onderhoorigheid aan het Ryk, vrye Steden gezegd worden. Eerfte fluk in het Voorbericht n. 15 op hst einde. De naam van Heimelyk Gericht wierd daar aan gegeeyejfife, van voegen de geheime behandeling en bedekte regels van dit Gerichte, die men zegt tot nog toe niet bekend te zyn gevyo, den. Hertius Comment. vol. II. torn. 3. Disjert, Jeu Jaturfi r'er. qua ad jus Jpeit. ftng. cap. 24. p. 250. Het Vv'ic'.d ook Feemgericht, of Veemgericht genaamd. Veemc wordt gevonden in de betekenis van ftraffe in eenen brief van den jaare 1371 by Dumbar Kerkl. en Wereldl. Dev. Boek IV. Ilofdi}. 20. bl. 545 in do woorden : die eder den Jalnien tha ƒ :.' ." myt der daet nr;t des redites und des landes dar dat gefebici 1 achte (ban) veine doen (ilraffen) ende oick rechteloes ende van alien rechten verwonnen zy:i beide heymelikes ende apen. Taalkundige^ zouden kunnen nafpooren of vai:e, by vei koning zy van vcdomc; en dus het zelfde met wedcw, C) Misft Regih Q) Hertjus, Omwent, »/, 2, few. I. Notit. Regni, Fra?;c. cap.  *ÖveryJJeIfche Gidenkjlukken Hde Stuk. 39 fchikte Richters naar de Saxers, om het recht te oeffenen (7z). 'T fchynt, dat de Vrygraaven eene foort van zodane Richters in Weltfaalen zyn ge* weeft; en dat naderhand hun Gericht aan fommige Vorften, Graaven en Heeren opgedraagen zy. Na veele misbruiken, die van dit Gericht der Vrygraaven wierden gemaakt; is het in den jaare 1442, door eene wet van Keizer Frederik den Derden, bepaald tot het geval, wanneer by den gewoonen Richter geen recht te bekomen was; welke wet, in den jaare 1451 en 1463, van des Paus wege wierd beveiligd (i). Zie ook een bewys van Vryfchepenen hier te lande, van den jaare 1481, onder N0. 7. £ x. Ten tyde van Keizer Karee den Grooten, wierden niet alleen de landftreeken van de Landvoogdyen der Saxers veranderd, doorze, geheel of in deelen gefplitst, onder andere naamen, aan het richterlyk bellier van Graaven te beveelen, als ook aan Heeren te fchenken ; waar van boven is gezegd : maar hy richtte ook in den jaare 78 J, onder de Saxers, veele nieuwe Bisdommen op Het cap. 5. 5. 27. 40. Struv. Corp. jur, publ. Germ. cap. 3. J. 22. £? cap. 9. j. 3. & 48. (/») Struv. d. cap. 3. j. 22. not. 38. [i) Dumbar , Kerkl. en Wereldl. Dev. Boek IF. Hoofdjl. 24. p- 579. not. c. Winhof, Deel IF. achter art. 3. tot aan de Rubryk van Geyjlelyken Gerichte. (fe) Wagenaar, Fad. H. Deel I. pag. 431. Fita Ludgeri lib. I. cap. 20. C 4  -id OveryJJelfche Gedenkftukken Tlde StuL Het Kerkelyk gebied, den Bifchoppen over hunne Bisdommen verleend, heeft niet alleen, in vervolg van tyd , veele wareldlyke rechtszaaken naar zich getrokken CO» maar ook den grond gelegd tot wa. reldlyke heerfchappy der Bifchoppen over veele ■ landen, in de uitgeftrektheid der Bisdommen geleege.n; waar van zy veelen onmiddelyk van den Keizer verkreegen hebben (tb).; en vervolgens ock anderen, van de Graaven en Heereu, op verfcheiden wyzen, aar, zich getrokken (72). De uitgeftrektheid van het land van hun kerkelyk gebied plagt oudtyds Episcopatus (0) of Bisdom, eq Dioecefts, (p) genaamd te worden: hoewel naderhand de naam Dioecefts voornaamlyk ook is gebruikt voor de uitgeftrektheid van het land hunner wareldlyke Hecrfchappye (q) , die anders ook wierd genaamd ditio, jurisdicïio temporalis, Jlicht, gejücht, of temporale territorium (r). In het gebruik van het woord Jlicht is echter die nauwkeurigheid van betekenis niet altyd gevolgd, die men thans ook in het woord Bisdom niet in acht neemt. Is (0 Mattheus de jure Gladii. cap. 30. n. 2. Winhof Deel IV. \mder den titel van Geysiliken Gerichte. (w) Menigvuldige Brieven by Heea. (») Struv. corp. jur. publ. Germ. cap. 19, J. 12 £f 13. Hertius Comment. vol. II. torn. 2. § 16. (0) Brieven by Heda p. 8;. en by Dumbar, AmleU. torn. 2- /'• 475- (./■} Matthjeus de nobilit. lib. II. cap. 28. p. 487 489, Struv'. corp. jur. publ. Germ. cap. 29. §. 10. can. pro utilita? te. cap, 16. fuitfl. 1, (q) Matth/eus de jure gladii cap. 30. n. 1. 2. (r) Heda p. 234. Struv. 4. I, §. 9.  OveryJJelfche GedenkJliMên Hde Stuk. 41 In den beginne hielden de Bifchoppen zich niet bezig met wareldlyke zaaken. Maar daar over waaren Voogden, onder den naame van Advocaaten> door de Keizeren of Koningen, of door de Bifchoppen zelve, indien zy daar toe magt verkreegen hadden, aangefteld. Deeze Advocaaten oefFenden ook den wareldlyken rechtsdwang der Kerke. Sommigen bezaten dat ambt erflyk; van welken de Bifchoppen zich allengs hebben gezocht te ontdoen , en met zodane Advocaaten verfcheidenlyk gehandeld, om hen daar van te ontzetten (*). Volgens het gene door Matthveos is aangemerkt (t), waaren de Advocaaten der Kerk van Utrecht geheel afhanglyfc van den Bifchop. Ook vinde ik niet, dat zy dit ambt erflyk bezaten. Dit voor af van de oude gefteldheid gezegd hebbende, zal ik vervolgens fpreeken van de Graaffchappen en Heerlykheden, die de famenftelling van Overysfel hebben gemaakt; zo veel ik daar van gewag gevonden hebbe. Q) Struv. corp. jur. publ. Germ. cap. 19. g. 26. Hertius Comment. vol. I. torn. 2. de conjult. legibus £fY. g. 17. tf vol. II. torn. 1. de orig. £if progrejf. Spec. Ram. Germ. hnp. rerum publ. g. 7. n. 23. cif g. 16. (t) De nobüit, lib. II. cap, 31. C 5 HOOFD-  4-s OveryJJelfche Gedenkftukken Hde Stuh HOOFDDEEL IL VAN DE EERSTE VERKRYGING VAN WARELDLYKEN RECHTSDWANG EN ANDERE RECHTEN , HIER TE LANDE , DOOR DE KERK VAN UTRECHT: VAN HET LANDSCHAP TWENTE: VAN HET GRAAF. SCHAP BENTHEIM : EN VAN HET LEENGOED NIEUWENHUIS MET ZYN TOEBEHOOR. 1y'Dvfe Bifchoppen van Utrecht hadden nog geen wareId|yk §ebied van een'ge Graaffchap of » Heerlykheid, in Overyflel; toen deRechtsdwang, over hunne goederen en lieden, zo wel vryen als hoorigen, daar op woonende; en zo wel tegenwoordigen als toekomenden: hun door de Frankifche Koningen of Keizeren wierd gefchonken en beveiligd (a). Van zulk een gefchenk, in dien tyd, aan Bifchoppen, en aan wareldlyke Heeren pleegende gedaan te worden, is in het voorgaande Hoofddeel §. 5. gezegd. Doch een zeldzaam voorbeeld daarvan was, dat Karel de Groote, in den jaare 803, aan den Bifchop van Osnabrug fchonk alle Gericht over (a) Brieven by Heda, p. 35, 45, 52, 53, 56, 63, 8o£? RL  OveryJJelfche GedenkJluUen Hde Stuk. 43 over zyne hoorige lieden en vrye tinsmannen , en over die, weiken zich aan zyne verdediging hadden opgedraagen, en met een woord, over alle lieden van beide gefiagten, die tot zyne Kerk behoorden, die hy tegenwoordig bezit en in het toekomende verkrygen zou; welken de Keizer voor altoos van zyne Koninglyke magt ontfloeg (1). Het ontilag van (0 7Ac den Brief naar het oorfpronglyke gedrukt in Motaim. Paderborn. iwiFerd. Van Furstenberc , Bifchop van Paderborn pag. 325. Edit. Amjlehd. luidende de woorden, zo verre de gift van den Keizer aangaat, aldus: " Igitur no„ tum fit omnibus fidelibus prsefentibus fcilicet & futuris qua„ liter donavimus ad bafilicam Sancti Petri principis Apos* „ tolorum & Sanftoruin Crispini & Crispiani quam nos „ conftruximus in loco Osnabrugki & corpora illorum illuc „ tranftulimus ubi prceest vir venerabilis Wmo episcopus „ omne regale vel feculare judicium fuper fervos vel liddo„ nes & iiberos malman & mundman & omnes utrinsque fexus „ homines eidem a3cclefi;e pertinentes quos modo posfidet ,, vel deinceps acquifierit & perpetuam de regia potestate „ confirmamus abfolutionem ita ut nullus judex publicus dux „ comes vel vicecomes vel fcultetus five misfi dominici per „ tempora discurrentes loca HHus episcopatus ad placita ha„ benda vel freda exigcnda & parafreda aut aliquem de prae„ fcriptis eidem Eccclefia: pertinentcm ad fua placita bannire „ vel ad mortem usque terrarum dijudicare vel aliquo modó „ unquam tempore aggravare audeant, " De onderfcheiding van Menfchen by de Duitfche volkeren in Nobiles, Iiberos, litos fervos of Edelen, vryen, laaten en Jlaaven, van ouds hebbende fland gegreepen, is bekend. Door Servi, heeft men, in deeze onderfcheiding, volgens het Saxifch recht, te verftaan eigandommelyke lieden, op welken daarom ook toepasfelyk wierd gemaakt de leere van het Roomfche recht ; dat zy dood waaren in rechte. Saxenspiegel, lib. HL art. 32.  41- OveryJJelfche Gedenkjlukken Hde Stuk. van de Koninglyke magt is hier het byzondere van dit 32. cum GlosJ. adi. lib. II. art. 19. lib. III. art. 80. in Glosf. en , door Liti of Liddones , de Laaten of hoorige perfoonen; dezelven worden aldaar niet voor dood in rechte gehouden. Zie Saxensp. lib. III. art. 44. cum Glosf. De Laaten zyn in de Hofrechten van den Hof Ootmarfum onderfcheiden in Hofhoorigen, in het byzonder zo genaamd; Keurmedigen, en Hofvryen; genietende onderfcheidene trappen van vryheid. Malmamien en Mundmannen zyn vrye lieden. Maiman betekent een vry Man die tins of fchot betaald. Mattheus de nobilit. lib. IV. cap. 23. p. 10S1; in het Saxenspiegel genaamd Plechafte lib. I. art. 2. Malegud is tinsgocd, jn eenen Brief by Heda p. 199. Mundman is een vry man, die zich onder het mombaarfcbap of verdediging van de Kerk begeeven heeft; zo als, onder anderen te zien by Heda ƒ>. Ii8 119. Andere vrye lieden waaren, die in het Saxenspiegel, d. I. worden genaamd Landzaaten, die geen eigendom in den lande bezitten, maar op gehuurd goed wooncn. Van hun, als van perfoonen van minder aanzien of waardigheid, wordt ook gemeld in capitul. Wormat. column. 908. Lotharii leges, column. 1242. capitul. lib..V. n. 301. column. 1482. Edit. Georg. Anderen, van de aanzien'ykfte vryheid, waaren Schepenbaar vry, die vry eigen goed bezaten en uit dien hoofde Schepenen wierden, ftaande met de Edelen van de. tweede orden in gelyken rang van Adel. Saxensp. d. I. Doch de zulken heb ik in ditgewesc tot nog toe niet kunnen opfpooren. ]k meen ook, dat zy 'er nooit geweest zyn: wyl "anders een diep ftilzwygen van hui), in onze oude gedenkftukken, niet zou gevonden worden. De gemelde Schepenbaar vi yen waaren vermoedelyk de zulken, als eJders de Wclgebooren Mannen. Leeuwen, Onderzoek over het recht derWelgebooren Mannen. Hoofdd, VII. bl. 66 {ƒ 67. Batav. illustr. bl. 735. Doch by Matth. ie nobilit. lib. IV. cap. %6.p. 1100 verllaat men door Welge- beo*  OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stut: |j| dit gefchenk. Maar het overige was niet buitengewoon. . Zulk eenen aanzienlyken Rechtsdwang van Bifchoppen en Abten, zo min als van wareldlyke Heeren, over erven en landgoederen, van eikanderen wyd en zyd afgelegen , fommigen zelfs ook in verfcheiden landen verftrooid : heeft men hier, noch hier omftreeks, in lang niet meer bevonden. Een overblyffel echter hier van wordt befpeurd in den reeds voor eeuwen nauwbepaalden, zogenaamden Hofhoorigen Rechtsdwang, over hoorige goederen, en lieden, tot die goederen behoorende, voor deezen aan de Kerk van Utrecht, en nu aan deeze Provincie toekomende ; zo wel in het Graaffchap Bentheim als in OverylTel gelegen en behoorende onder het Hofge. ■richt van den Hof te Ootmarfum , waar van naarder dient gefprooken te wo.den. Keizer Hendrik de TwEEDEheeftin den jaare 1003 (2>)ten tyde toen nog geene landftreek van het tegenwoordig OverylTel, behalven het bos Vollenhove, onder het wareldlyke gebied van den Bifchop behoorde ; en derhalven des Bifchops Rechtsdwang zich alleenlyk tot zyne wyd verftrooid gelegen landgoederen beoren Mannen, die van echten bedde waaren; welke betekenis echter, in de tegenftelling van Welgebooren Mannen tegen Schotbaaren, geen plaats hebben kan : om dat alsdan, ftrydig met de bekende waarheid, geen anderen dan onechte lieden Schotbaar zouden zyn geweest. Anders wordt welgeboofen genomen voor echt gebooren. Saxensp. lib. III. art. 53. in Glosf. in verb.Jin fy denne wol geborn und gudes geruchtes fo fcholenfy bilke bute hebben. Vergelyk lib, III. art, 45. in verh. Ane wergelt fin unechte lude, Edit. van 1516. (s) Heda p. 99.  t£ OveryJJelfche Gedenkjlukken Hde Stuk. ren en lieden, daar op woonende, bepaalde: aan BIfchop Anfrid het oude recht der Kerk van Utrecht, bovengemeld, beveiligd: dat naamlyk geen hoorig noch vryMenfch van de voorzeide Kerk genoodzaakt zoude zyn, om voor eenig Graaf of Richter van den Keizer over zaaken of boeten te verfchynen; maar dat zulks zou worden afgedaan voor den Voogd der Kerk van Utrecht: dat ook de lieden, diejaarlykfch wafch aan de voorzeide Kerk betaalden, anders genaamd Wafchtinzigen, en de vryen, die onder het momberfchap en befcherming van de Kerk behoorden; zouden genieten zodanig recht als aan de Kerk Van Keulen en anderen, in het Ryk, toegeflaan was. Volgende Keizers hebben daar over ook hunne Brie. ven van beveiliging verleend; en 't is by Keizer Ka. rel den Vierden, in den jaare 1349 (c), door-merkwaardige brieven bekrachtigd, toen de Bifchoppen van Utrecht bykans alle Graaffchappen en Heerlykheden, waar uit Overyflel is te famen gefield, verkreegen hadden. Ook is het zelfde recht, door verder volgende Keizeren gellaafd, 't welk, onder anderen, te zien is in eenen brief van Keizer Sigismun»ös, van den jaare 1416" (d). Wanneer deeze voorheen zo aanzienlyke Rechtsdwang tot die nauwe bepaaling zy gebragt, waar in men zyn overbiyffel, hoewel niet overal.volmaakt gelyk, bevindt: is my niet voorgekomen. Vermoedelyk is dezelve, als ee. ne lloffe van vyandfchap, door overeenkomften, allengs eenigzirs gefchikt naar de regelmaat van Leengerichten en ïinsgerichten (e). v De (c) Heda, p. 247 fcf 248. .00 Heda, p. 275 (j> 276. (e) Zie Hertius, Comment. vol. I. torn. 2. de confult, leg* £f jud. 5. 27.  Överyjfelfche Gedenkftukken Hde Stuit. 47 De Hofhoorige Jurisdictie van den Hof te Ootmarfüm fchynt daar van een overblyffel te zyn, die niet alleen betreft hofhoorige zaaken, maar dat ook, in 't gemeen, geen Hofhoorigen eikanderen voor een ander Gericht dan voor het Hofgericht moogen aanfpreeken; als ook de Hofhoorige Jurisdictie van den Hof te Loon; wiens Hofrechten niet toelaaten, dat de Hofhoorigen, door wien het ook zy, voor het dagelykfch Gericht moogen worden, aangefprooken (ƒ). Geen buiteniandfch gefticht is my bekend, aan welk, ten aanzien van goederen, in deeze Provincie gelegen , zo veel van dien ouden Rechtsdwang is overgebleeven als aan deeze Provincie, of thans zyne Doorluchtige Hoogheid den Heere Prins Erfstadhouder enz. enz. enz. ten opzigte van de Overyflelfche Domeingoederen, in het Graaffchap Bentheim. Zulke en diergelyke Rechtsdwangen verfchaffen meenigmaal ftoffe tot verfchil; wat 'er al of niet onder behooren zou. Wie over zodane verfchillen Richter zy, melt ons Busius (g); Hellende, dat een Heer vaneenen eigendommelyken Rechtsdwang geen Richter is over de vraage: wat al of niet tot zynen Rechtsdwang behoort. §. IL Dit was het beginfel van wareldlyken Rechtsdwang van de Kerk van Utrecht, in Overyflel, voor datze aldaar een wareldlyk gezag over eenige landftreek be- (f) Mr. J. Schrassert , /lukken helioorende Ut den Codex Celr. Ztttph. p. 358. n. 24 -28. (g) Ad. L. 5. ff. dejudiciis.  48 OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. bezeten heeft. Ook zyn toen reeds aan deeze Kerk gefchonken de tienden van de Koninglyke landgoederen en van de opkomften der munten en tollen in het Bisdom (b). Dus wordt van des Bifchops opkomft van den tol en munt in Twente gemeld, in eenen brief van den jaare 1006 (?) ; in welken tyd, de Landftreek Twente niet moet verftaan worden in die bepaaling, waar in ze nu gefteld is. S. III. Twente is, van ouds, geweeft de naam van een wareldlyk gebied; dat is, deeze naam is niet om het Kerkelyk gebied van den Bifchop aan deeze landftreek gegeeven. Anders zou de benaaming van Pagus, die niet tot het Kerkelyke, maar tot het wareldlyke behoort (AV), daar op niet zyn toegepaft ; 't welk echter blykt reeds in de negende eeuwe gefchied te zyn (7). En in de achtfte eeuwe ontmoet men reeds het npordelyk gedeelte van Twente onder den naam van Pagus Northuvante (in). Of dit Pagus Twente geweeft zy (h) Brief ly Heda, ƒ>. 85. (ï) Heda, p. 106 in verbis: in Twente dimidium cenfus thelonarii monetce. (k) Hertius , Comment. vol. II. torn. 1. Notit. regn. Franc, vet. cap. 3 J. 35 £f 36. (I) Meginhardus , aangehaald door Mr. Jung. Hijl. Comit. Benth. lib. I. cap. 4. p. 29. not. B. in de woorden: villa, qua di. citur Wilshem, qua Jita est in pago Thuenti. (m) Ter plaatje aangehaald door Mr. Jung. d. p. 29. not. y. ia de woorden: Hova una Okkinni in pago Isloi, altera in Manheri, illa Semihova in pago Northuvanti, tertia in Hafungun ineat dein pago.  OveryJJelfche Gedenkjlukken Itde Stuk. 49 zy eene Landvoogdy der Saxers, gelyk waarfchynlyk is; dan of de naam van Pagus eerft onder de Frankifche Regeering daar aan, als aan een Graaffchap, gegeeven zy: doet niet veel ter zaake. Maar, om dat de naam van Twente haar begin niet heeft van een Kerkelyk gebied; zo fchynt het eene vergisfing te zyn, dat T-xente zou betekenen tweede gedeelte van het Bisdom van Utrecht aan deeze zyde van den Ysfel. Nog minder kan het zyn , dat de naam van Twente zou beduiden tweede gedeelte van het wareldlyke gebied, welk de Bifchoppen van Utrecht bezaten aan deeze zyde van den Ylfel. Want de naam Twente is eerder bekend geweeft, dan de Bifchoppen van Utrecht een wareldlyk gebied over eenige landftreek aan deezé zyde van den Ylfel verkreegen hebben. Hier door vervalt mede de gisfing, dat Drenthe zou beduiden derde deel van het Kerkelyke of wareldlyke gebied, welk de Bifchoppen van Utrecht aan deeze zyde van den Ylfel bezaten. Ook bevindt men, dat Drente reeds omtrent den jaare 821 een Pagus is genaamd (n); en dat, in de oude Friefche wetten, Drente voorkomt als een gedeelte van het vierde Zeeland der Friefen (0). Hier by komt, dat beneden (p) zal worden aangemerkt, dat Drente niet was het derde, maar het vierde land van de landen des wareldlyken gebieds van den Bifchop, over den Yffel. Het gemeen gevoelen, dat de naam Twente van de Tubanten herkomftig is, dunkt my derhalven het waarfchynlykfte te zyn ; fchóon Twen- (n) Zie de aangehaalde plaats hy Mr. Junu. Hijl. comit. Bentk. d. p. 29. not. 8. in de woorden: villa Arlo in pago. Threani. (0) Matth. ad anonim. de rel. UltrajeS. p, 106. not. b, Q) Hoofdd. VII. t 7. D  5Q OveryJJelfche Gedenkjlukken Hde Süth Twente niet zoude zyn hun oorfpronglyk land (q*)> De Volkplantingen uit de Öoftlyke en Noordlyke deelen, zo a!s reeds is aangemerkt, voerden veeltyds de naamen, van hun volk, van hun land , van hunne plaatfen, met zich naar hunne nieuwe bezittingen. Gelyk de naam Twente zich zeer wel van Tuvente, Tuvante of Tubante en dus van de Tubanten afleiden laat. Dit oude Pagus of land Twente fchynt naderhand in verfcheiden Graaffchappen en Heerlykheden, van onderfcheiden naamen, te zyn verdeeld; endenaam Twente tot een gedeelte van het oude Twente bepaald. Hoewel het Kerkelyk gebied van den Bifchop van Utrecht; waar onder Twente, zo groot als het wel eer was , van ouds , heeft behoord: oorzaak fchynt te zyn geweeft, dat de naam Twente, in zyne oude uitgeftrektheid, by de Bifchoppen nog eeuwen in gebruik gebleeven is; ter behouding van het geheugen der grensfcheiding tuffchen het Bisdom van Utrecht en dat van Munfter. Want Ulzen en" Wilfem, in het Graaffchap Bentheim, hoewel niet onder het wareldlyk gebied van den Bifchop van Utrecht; komen echter in de oude gedenkftukken voor, als gelegen in Twente (r). Ik meen ook, om redenen, die beneden zullen voorkomen, dat Enfchede in den jaare 1118, toen de Bifchop het wareldlyk gebied , over landen naar dien kant zo ver nog niet had uitgebreid: niet onder deszelfs wa- (q) Wacenaar, Vad. H. Deel I. p. 229. in not. ()■) Aangaande Wilfem zie de reeds aangehaalde plaats by Mr. Jung. ƒ>. 29. not. B. En wat betreft Ulzen, zie den Brief van Bifchop Andreas van den jaare 1113 by Lindeborn, Hist. Episc. Dav. cap. 7. g. 4. & Mr. Jung. append dipl. & doe. ad hijl, Benth.N. I. in de woorden: villa Uljen in Twente.  OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Sluh 51 wareïdlyk gebied behoorde; fchoon het in eenen brief van het voorzeide jaar in Twente wordt gezegd te zyn gelegen (s). Nieuwenhuis, Velthuizen en Ulfen, in het Graaffchap Bentheim , behoorden onder het Kerkelyk gebied van den Bifchop van Utrecht (f). Daar in tegen BeDtheim en andere plaatfen, aan die zyde van het Graaffchap Bentheim gelegen, zyn vanouds geweeft onder het kerkelyk gebied van den Bifchop van Munfter (»). Dit zou kunnen zyn veroorzaakt , om dat Twente, zo als het zich toen uitftrekte, en een gedeelte van het tegenwoordige Graaffchap Bentheim vervattede, onder het Bisdom van Utrecht isgefteld geworden. Men zou hier nog kunnen by voegen, dat de marke Hafungun , nu Hejingen, die ons in eene aangehaalde plaats (v) voorgekomen is, als gelegen in het noordlyk gedeelte van Twente: gedeeltelylc ligt in het Graaffchap Bentheim. Het Graaffchap Bentheim heeft nooit onder het wa. reldlyk gebied van de Bifchoppen van Utrecht behoord, noch is van het Sticht Utrecht ter Leen gehouden (w). Ge. (s) By Linjdjïborn Hijl. Episc. Dav. cap. 3. g 3. (t) Mr. Jung. cod. dipl. y doe. pro hijl. Benth. p. 134. grj. 316. (u) Mr. Jung. cod. dipl. £f doe. pro hijl) Benth. p. 6% 117. 155. 244. 30(5. 325. 326. 344. (v) Mr. Jung. p. 29. not. 9. y. (w) Mr. Jung. Hijl. comit. Benth. lib. I. cap, §. lib. IX. capt. £f cap. 3. §■ i. Hb. UI. cap. 2.5 2.. D 2  53 OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk'. Geheel wat anders is, dat Nieuwenhuis met zyn toebehoor, in het Graaffchap Bentheim, in de vyftiende eeuwe, Leenhoorig, onder de Leenkamer van het Bovenfticht van Utrecht, is geworden. Deeze gebeurtenis, als ook, wat men door Nieuwenhuis met zyn toebehoor hier hebbe te verftaan , is door verfcheiden gefchiedfehryvers gebrekkig verhaald; ten blyke, dat men op hunne opgaaven, zelfs in gewigtige zaaken, gelyk deeze, niet altoos ftaat maaJcen kan; indien zy de gedenkftukken zelve niet onder het oog hebben gehad. Ik zal den leezer niet ophouden met de verkeerde begrippen, die men, zelfs in openbaare gefchilfchriften, aangaande de bcpaaling van Nieuwenhuis met zyn toebehoor, heeft gevoed. Dit is onnoodig, nu Mr. H. H. Wessexing, Advocaat te Utrecht, dit ftuk in een helder daglicht heeft gefteld, door de brieven zelve , ter griffie van de Hooge Heeren Staaten der Provincie Utrecht, met roemwaardigen yver na te fpooren, en geloofwaardige affchriften daar van aan my edelmoedig te ver* leenen. De korte inhoud der gemelde brieven dient hier maar verhaald te worden. De brief onder N. 8. is van den jaare 1418 des Donderdags na Pinkfteren , den 26" Mey. Alwaar Everwyn van Goterswyk verklaart: dat hy aan Bifchop Freoerik van Blankenheim zal uitkeeren acht duizend overlandfche Rynfche guldens (1), voor zodane neeming, roof, brand (O Zie over de Rynfche guldens, zyndegoudgeld, Mat.Th. Fundat. & fat. Ecclef. lib. I.p. 49. in de woorden: den Rynfchen gulden 20 fl. en Matth. de jure gladii cap. 27. n. 2. in verbis: quolibet fcudate ajlimato ad unum & dimidiumflorenum Rhenenfem aureum pleni ponderis monetce Eleclorum mperii. Men vindt  OveryJJelfche Gedenkftukken Hde Stuk, 53 brand en fchaade, als hy, en zyne vrinden, en medehelpers, zynen genadigen Heere voornoemd, en zynen landen, lieden en onderzaaten in Twente op Sant Andries dag laatllleeden heeft gedaan: dat hy voor deeze fomme aan zynen voornoemden genadigen Heer en zyne nakomelingen Bifchoppen te Utrecht ten onderpand fielt zyn Huys dat men noemt dat Nyehuys mit alle fynne Heerlicheit hoge ende leghe mit den karfpel van Ulfen ende mixten Biercyfe aldair ende mit allen Jinen recht ende tobeboeren, gelyk als zyn Vader Ludolph Heer van Steinfort, (2) die te vooren hadde en hy nu gehad heeft; om die te bezitten , te bewaaren en gebruiken, tot zo lang hy die met de voorzeide 8000 Rynlandfche guldens aflofte: dat deeze afloffing binnen de naalte vyf jaaren niet zou moogen gefchieden, maar wel daar na alle jaaren , op Sant Peters mille ad Cathedram, veertien dagen voor of veertien dagen daar na, met de voorzeide fomme, en daar benevens drie honderd Rynfche guldens, die men alsdan tot timmering van Nyenhuis betreed mogte hebben. Ten zelfden dage verklaart Bifchop Frederikvan Blankenheim, by eenen brief onder N. 9. dat hy van vindt ook gewaagd van eenen Davids Rynfche gulden, doenda s5 Jluv. een eert. Mattheus op de aangehaalde p. 49. By Refolutie der Stad Utrecht van den jaare 1478 is de Rynfcho gulden bepaald op 2fï ftuivers. zie Mr. Carsp. Burman Utrechtjche jaarb. Deel III. p. 241. In betRegifterderRefol. van Ridd. en Sted. van Overyflel van den 22 April 1611 is de Rynfche gulden gefcbat op 49 ftuivers. (2) Deeze Ludolph , hier de Vader van Everwyn vak Guterswyk genaamd , was eigenlyk deszelfs Schoonvader. Zie Mr. Jung. Hijl. Comit. Benth. lib. III. cap. 10. $. $.p. 317. D 3  54 Overyjeljche Gedenkjlukken lldt Stuk. van zyne zyde zal nakomen het gene in den voor* zeiden brief van Everwyn van Gpterswyk , dien hy zynen Neef noemt, is gemeld; en voords, dat» de lospenningen betaald zynde , hy alsdan binnen achtdagen zoude (dit zyn de woorden van den Bifchop) dat xoirjz. Nyehuys, mit allen finen tobehoeren, , rnemen ende hem weder omme vry over leveren, in allen manie-en als ons dn verjat is. Tot meerder beveiliging hier van, verzoekt de Bifchop de Prelaaten en Kapittelen van Utrecht, als naamlyk van den Dom, van Oudmunilcr, van Sant Peter, van Santjohan en vao Sant Marienkerk , te Utrecht , en zyne vyf Hoofdlieden, als naamlyk Utrecht en Amersvoord, aar. de eene zyde, en Deventer, Campen en Zwolle aan de andere zyde van den Yffel , dat zy zodane belofte, als hy zynen neeve van GoTERswYKgedaan heeft, aangaande de lofïïnge des Nyenhuys mit finen tobd'oeren als voirjz. is: met hem beloovenen bezegelen willen: die daar op belooven, dat zy des Bifchops belofte aangaande de loiïinge des Huis ende der Heerlicheiden ten Nyenbuys mit kocr-.n tobeloeren, Jo als die verf tjyn, valt en beilendig houden zullen. Dit gedaan zynde, belooft Everwyn van Güterswyk, by eenen brief van dien zelfden dag, onder N. io. dat hy tegen den Bifchop, noch tegen zyne .Steden, landen, lieden en onderzaaten aan beide zyden van den Ylfel, noch tegen die in het Karfpel \m Ulfen gezeten zyn, noch tegen alle die genen, welken hy met recht verdedigen of verantwoorden mag: niets doen zal, op eenigerley wyze , tot 'er tyd toe, dat hy de Soco Rynfche guldens , waar voor hy den Bifchop dat Nyehuys mit finen beerhcbei. den ende tobebocren verjat heeft; met de 300 Rynfche guldens, zo verre als die vertimmerd zyn, ten vollen  OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. 55 Jen betaald heeft: Doch, dat hy, die betaald heb. bende, alsdan van de Oervede (3) en belofte zal zyn ontflaagen, en zyn Oervedesbrief wedergegeeven zal worden. Alle welke punten hy met eede beves. tigt. De Bifchop wierd toen ook door Schepenen en burgeren te Nyenhuys gehuldigd. Ik hebbe het regifter deezer burgeren achter N. 10. laaten volgen; niet Hechts ten blyke van de nauwkeurigheid, die, in de optekening deezer gebeurtenis, in acht genomen is; maar ook, om dat verfcheiden geflagten daar in een blyk van de oudheid hunner geflagtnaamen zouden kunnen ontmoeten. Na dat Everwyn van Güterswyk aldus Nyenhuys met zyn toebehoor aan den Bifchop in pandfchap overgegeeven had; is Wolter van Coevesden tot Kaftelein daar over aangelteld ; die zulks verklaart by eenen brief van den 3 Juny daar aan volgende, onder N. 11. naamlyk dat de Bifchop dat Huys dat •men noemt dat Nyehuys mitter Stat, daer aen gelegen, en mit allen Heerli.heiden Hoge ende Lege ende mit allen finnen reynten ende lo;beboeren, mitten Kerjpell van UI. fen, enie mitten biercyfe aldaer, hem bevolen heeft , te bewaaren; en dat hy met eede beloofd heeft, die \ r M^.yda^YS.bnifiuB . te f3) Orveide ket (dat is, heet, wordt genoemd) vreede, dy over velde (dat is oorlog; vyandfchap) gefchworen werd, alfo dat dy velde wech is. Saxenspiegel lib. I. art. 8. in GloJJ. Hec voorfctfel or, oer is in de oude taal fomtyds een privativum, zoals in dit woord orvede, orveide: fomtyds betekent het initiurn, principium, gelyk in oorzaak: dikwylsook, komt het overeen met onze voorzetfel ver, als orkonden, verorkondigen. L. ten Kate Nederd. Spraak, deel. II.vefhand.2-n.24.. DeHoogduitfche overzetting van het Saxenspiegel heeft van OïbtüïC gemaakt Utfnöe. D4  ïö OveryJJelfche Gedenkftukken Ilde Stuk re zullen bewaaren en regeeren, als een goed Ambtman en getrouw Kaftelein fchuldig is te doen, op voorwaarden, in den brief zyner aanftelljng vervat; in welken de Bifchop verklaart, aan Wol.ter van Coeverdf.n zynen Man, dat is Leenman, te beveelen dat Huys, dat men noemt dat Nyekuys mitter Stat daer aen gelegen mit allen fmen Heerliche'den, Hoge en Lege, mitten Kerfpel tot Uifen ende den biercyfe al' aer, zo als zyn Neef Everwyn van Güterswyk , die, naar luid der brieven, had verzet, enz. Voords by eenen brief van den zelfden jaare, op Sant Bonefacius dag, onder N, 12. geeft de voorzeide Bifchop te kennen, dat zyn neef Everwyn van Ghterswyk dat Huys dat men noemt dat Nyehuys, ,'t welk hy hem en zyne nakomelingen, Bifchoppen te Utrecht, ten onderpande verzet heeft, voor acht duizend drie honderd Overlandfche Rynfche guldens, op alle Sant Peters miffe ad cathedram , na verloop van vyf jaaren, naar inhoud der brieven, lofienmag,en belooft, dat, de lospenningen betaald zvnde , daar van zes duizend Rynfche guldens in des lands kille , tot behoef van hem en zyne landen Zalland en Twente, zullen gelegd worden. Doch dat de oveöge twee duizend Rynfche guldens in handen van de Schepenen der Stad Oldenzaal zouden worden gefteld, tot behoef der Onderzaaten in Twente, die de fchaade, op Sant Andries dag, van die van Gu. ïefswyk en zyne vrienden, geleeden hebben enz. Everwyn van Güterswyk, na hetoveryden vau Graaf Bernard, in 1421 Graaf van Bentheim ge. worden zynde (x), trad vervolgens in den jaare 1427 met Bifchop Rudolph van Diepholt , de Steden Deventer, Campen, Zwolle en den Lande van Over- ys. (*) Mr- J,jng. Hifi. comit. Benth. cap. X.p. 317 g> 31s.  OveryJJelfche Gedenkftukken Ilde Stuk. 57 yiTel, in een verbond van hulpe, in den toen ter tyd begonnen oorlog tuflchen den Bifchop en den ' lértog van Gelderland; welke oorlog by verdrag inden jaare 142^, den 28 July is geëindigd (y). De vedebrieven in het voorzeide jaar 1427, door den Graaf van Bentheim en de zynen, afgezonden aan den Hertog van Gelderland, waaren gevolgen van dit verbond. Zy zyn , om derzelver merkwaardigheid , hier by gevoegd onder N 13. In den verbondsbrief is een naarder beding omtrent de loiïinge van Nyen. huis gemaakt: te weeten, dat wanneer Graaf Everwyn of zyne Erfgenaamen het Nyehuis loiTen wilde ; als dan de Bifchop en zyne Steden en Land , voorge. meld, hem zouden laaten korten vier duizend Ryn« fche guldens, van de fomme, daar het N\ehuis voor verbonden is; onder voorwaarde, dat Graaf Everwyn het Nyebuis, ten eeuwigen dage, ter Leen zou houden van het fticht van Utrecht (2). Voords is daar by bedongen; indien de voorzeide oorlog langer dan een jaar bygelegd of tot een beltand gebragt wierde, en dan de Bifchop en zyn gemelde Steden het voornoemde Nieuwenbuys niet magtig waaren; dat alsdan Graaf Everwyn, of zyne Erfgenaamen , de loding zouden uitftellen een jaar daar na , en voords zo lang als hy of zyne Erfgenaamen wilden : en dat alsdan de lofling niet geweigerd zoude worden. Doch zo de Bifchop en Steden voorgemeld dan nog niet daar toe in Haat waaren; da: zy alsdan aan (y) Pontanus, Hijl. Gelr. lib. IX. p. 439 &c. ad p. 433.«. 40. &fe. Slichtenhorst Gelderjche gejchied. Boek IX. n. 15. (2) Mr. Jung. cod. dipl. fc? doe. pro hijl. Benth. p. 341 £J> feï- D$  53 OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. aan Graaf Everwyn of zyne Erfgenaamen , binnen het naaftvolgende jaar , de gemelde vier duizend Rynfche guldens geeven zouden. 'T is my noch niet genoeg gebleeken, wanneer deeze loding zy gefchied. Doch datze naar deeze voorwaarden is gedaan, blykt niet alleen uit het gevolg, naamlyk dat Nyenhuis met zyn loebehoer als een leen van Overyflel door de Graaven van Bentheim bezeten is en nog bezeten wordt: maar ook, omdat geene andere verbinteniüe gevonden wordt, volgens welke Nieuwenhuis, met zyn toebehoor, een Leengoed van deeze Provincie zou zyn geworden. Voords de loffing gedaan wordende, bleef 'er niets anders overig/dim dat de Graaf zich met de voorzeide Heerlykheid liet beleenen, zonder dat 'er eene naardere overeen-' komft wierd vereifcht. Het verdrag, waar door de gemelde oorlog tegen den Hertog van Gelderland geëindigd is, heeft den Bifchop ook niet buiten flaat gefield , om Nieuwenhuis met zyn toebehoor aan Graaf Everwyn weer te kunnen overgeeven; zo dat 'er geene gelegenheid is geweeft tot het gene, in een tegengefleld geval , by het verbond bedongen was. Hier door wordt zo veel te meer beveiligd, dat Graaf Everwyn, die Nieuwenhuis weder heeft gekreegen, het zelve volgens dit verbond te rug bekomen heeft; en dat derhalven Nieuwenhuis met zyn toebehoor, hier door, een Leen van OverylTel ge, worden is. In een oud geloofwaardig affchrift van eenen brief, door den voorzeiden Graaf, in den jaare 1429, op Pontiaans dag, zynde den 20 November, aan den Bifchop en de drie Steden gegeeven , fchynt onderfleld te worden , dat Nieuwenhuis met zyn toebehoor toen reeds Leen geworden was, of op het punt flond van Leen te worden, en de beleening te gefchieden. Want de Graaf belooft aldaar, voor zich  OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. 53 2ich en zyne Erfgenaamen, dat, wanneer de Bifchop of zyne nakomelingen aan deeze zyde van den Yffel jkomt, en hy of zyne Erfgenaamen dan met des Bifchops en met der voorzeide Steden brieven vermaand wordt aan den Portier van zyn flot te Benthem , of aan zich zelf: hy dan binnen veertien nachten daar naaitkomende, zal komen te Deventer en ontvangen daar Nieuwenhuis tot een Stichts Leen van Utrecht, als dut in voertidcn verbrevet ende gededingt is. Hier by onder N. 14. Wat onder de woorden, Nyenhuis met zyn toebehoort hier begreepen wordt, kan uit den famenhang van alle de boven aangehaalde brieven worden opgemaakt. Ook zal men 'er uit verneemen kunnen waarom Craaf Bernard in den jaare 1421 eenen gaar■den, gelegen voor den Nyenhuife, kon doen verkoppen en opdraagen (a); fchoon ter zelfder tyd Nyenhuis, met zyn toebehoor in pandfchap, door den Bifchop, van Everwyn van Güterswyk, bezeten wierd. Want by overweeging van alle de aangehaalde brieven, kan men valt ftellen, dat deeze gaarden , welken Graaf Bernard , op zyn kafteel te Eentheim , fchreef, voor Nyenhuis te zyn gelegen : onder de pandfchap niet begreepen was. Voords is opmerkelyk , dat volgens den aangehaalden brjef, onder N. 8. Nieuwenhuis met zyn toebehoor , door Everwyn van Güterswyk was bezeten , en aan den Bifchop verpand, gelyk als Ludolph Heer van Steinfort zulks bezeten had; van wiens bezit, van Nieuwenhuis met zyn toebehoor, wordt gewaagd id brieven van den jaare 1404 (b). Het wordt in deeze brieven, in het rui. (a) Zie den brief by Mr. Jong. cod. dipl. (j> doe. pro hijl. Benth. p. 356. . (fc) By Mr. Jung. tod. dipl. doe. pro hjl. Benth. JV. 141. # 145.  öo OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. ruime, befchreeven als volgt: Jlot dat Nygehus in der Herjchap van Benthem myt den rentten alfe de belegen J'yn tujjchen den twen porten bynen wychbölde des Nygenhujes myt den molen myt der herlicheü guden und renthen belegen over der Dynckele tor Twenthe wart. Nyenhuis ligt aan de rechter zyde van de Dinkel. Maar over de Dinkel, Twentwaards, zyn geene Heerlykheid en goederen, buiten het Kerfpel van Ulfen, my bekend. Dit. vertrouw ik, genoeg te zyn ter bevatting van de uitgeftrektheid van het Leengoed Nieuwenhuis mei zyn toebeioor, waar namen lang gezocht heeft. Dat dit Nieuwenhuis, met zyn toebehoor, aan den Bifchop leenhoorig is gemaakt; zulks kan onderftellen, dat het een Alodiaal gedeelte van het Graaffchap Bentheim, of eene Alodiaale Heerlykheid op zich zeiven zou zyn geweeft (e); die, oudtyds door den Graaf van Bentheim afzonderlyk kan zyn verkreegen; gelyk de Bifchop andere hier omtrent gelegen Heerlykheden aan zich heeft gebragt, zo als boven is gemeld. Om dit te vermoeden, zou aanleiding kunnen geeven een brief van Graaf Jan van Bentheim en zyne Broeders, van den jaare 1312 (d), verklaarende, dat zy aan Eilard de Tdrri voor het Gogericht des kerfpels Ulfen eenige aldaar genoemde goederen hebben gegeeven. Hoewel het anders ook niet onwaarfchynlyk is, dat de geheele Graaffchap Bentheim, toen ter tyd, Alodiaal geweeft, en, nevens de Heerlykheid Emblichem, in den jaare 1486 leenhoorig aan het Duitfche Ryk geworden is (e). Wat (c) Vergelyk Hertius , comment. vol. I. Tom. 2. de Juperiorit. ter rit. §. 8. (d) Mr. Jung. Cod. diplom. £f doe. pro hijl. Benth.p. 104 &rV(?) Jung. Hijl. comit. Benth. lib. III. cap, I. g. $,p. 151. vergelyk Hertius vol. II. Tmn. 2. de orig. & progreJJ, fpec.Rem. berm. imp. renm publ. $ 12 14.  OveryJJelfche Gedenkjlukken Hde Stuk. ör Wat aangaat den inval van Everwyn van Güterswyk in Twente, die tot dit alles aanleiding heeft gegeeven, als of dezelve zonder oorzaak zou ondernomen zyn : zal ik liever de vertelfelen van partydige gefchiedfchryvers ter zyden ftellen : om dat ik meermaalen ben overtuigd geworden, dat zydewaare oorzaak van oorlogen der Edelen met de Bifchoppen verzwygen, en het recht van den ouden tyd, niet genoeg in het oog houden. Dat 'er by die Gefchiedfchryvers iets menfchelyks onderloopt, is ook uit derzelver voorftelling niet onduifter op te maaken: wanneer zy voorgeeven, dat hun de voorzeide inval in Twente dies te vreemder voorkomt, om dat Everwyn van Güterswyk lang in dienst van den Bifchop , en een dienftknecht van hem zoude zyn geweeft (ƒ), en tot zyn gezinde hebben behoord (g). Dit zyn alle, zo ik meen, alhier uitgekipte uitdrukkingen, in eenen haatelyken zin aangevoerd, in plaats dat gezegd had kunnen worden , dat Everwyn van Güterswyk (die miifchien eenig goed, in Twente , of elders, leenhoorig aan het Bovenfticht, kan hebben bezeten) was een Leenman van den Bifchop. Maar de Leenmannen worden ook fomtyds, in oude ftukken , onder ruwe benaamingen, in eenen goeden zin gemeld (b). Deeze Everwyn van Gutterswyk , Graaf van Bentheim en Heer van Steinfort geworden zynde , wierd in den jaare 1433 tot Droft van Twente aaugefteld, volgens den brief onder N. 15. De- (ƒ) Heda p. 272. (g) Revius Dave?itr. illuftr. lib. I. p. 95 Beka apud Matth. in Analeü torn. 3. p. 366 &rV. (b) Zie Matth. de Nobilit. Kb. IF. cap. 21. infin.p. 1063. & $we gladii. cap. 9 n. 4. p. 113.  €2 Overyjfdfchs Gedenkjlukken IHe Stuk, Dezelfde Everwyn Graaf van Bentheim , Heer van Steinfort, en Droil van Twente, geeft, door eenen Brief van den jaare 1440 , in zyne hooger hoedanigheid, te weeten van Landsheer der Graaffchap Bentheim en Heerlykheid Steinfort, aan zynen lieven Heer van Utrecht en allen den genen, die vyand van Johan van Asbeke geworden waaren enz. eenen beftendigen zoen, van wegen den voorz, Johan van Asbeke, en die vyand geworden waaren van zynen lieven Heere van Utrecht, en van zyn fticht, ter oorzaake van het gene aan Johan van Asbeke zou zyn gedaan, door onderzaaten van het Sticht Utrecht, onder N. 16". Tusfchen den Bifchop en deezen Graaf van Bentheim is ook, in den jaare 1447, over eenige verfchillen, aangaande de grensfeheiding , waterfchouwing» eigene lieden, turfveen, Kerkenfpraaken enz. eena Uitfpraak gedaan door Koenraad van Diepholt Domprooft te Osnabrug en Prooft te Deventer , en Johan van Büchorst, die hier by gaat onder N» 18. Deeze Graaf Everwyn van Bentheim wordt in eenen Brief van den jaare 1451 N. 17, onder des Bifchops en Stichts Mannen, dat is Leenmannen, geteld; het zy van wegen Nieuwenhuis met zyn toebe. hoor, 't welk hy toen reeds voor lang gelost en van den Bifchop en het Sticht ter Leen kan bezeten hebben; het zy van eenig ander goed, door hem ter Leen gehouden. Ik heb , om de brieven , betrekkelyk tot Bentheimfche Graaven en zaaken, zo veel ik 'er bezitte, op eikanderen te laaten volgen , nog ,twee, door dezelfde genegen hand als de voorgaan, den, aan my beforgde brieven hier by gevoegd onder N. 19 en 20, waar van, by naardere gelegen. }ieid, gebruik gemaakt kan worden. Het V J  OveryJJelfche Gedenkftukken Ilde Stuk: 65 Het gewag van Twente , leidde my af, om van deszelfs naam en oude bepaaling, die zich gedeeltelyk door het Graaffchap Bentheim heeft uitgeftrekt, iets te gewaagen. Ik moeit herinneren, dit daar uit i niet volgt, dat de Bifchop van Utrecht het wareld- ; lyk gebied over eenig gedeelte van het voorzeide Graaffchap Bentheim, als Landsheer, zou hebben gehad: 't welk ook verder blyken zal, wanneer zal worden aangetoond , dat het overige gedeelte van hecoude Twente, niet op eenmaal, maar van tyd tot tyd, en wel nog niet geheel, onder het wareldlyke gebied van den Bifchop van Utrecht gekomen is. En eindelyk diende ik, om dit alles te ftaaven en van bedenkelykheid te bevryden, te fpreeken van het Overysfelfch Leen van Nyenhuis met zyn toebehoor ; te meer, om dat dit ftuk naarder diende te worden opgehelderd. Maar nu zal ik den draad van het verhaal der aanwinning van wareldiyk gebied door de Bifchoppen van Utrecht, in het tegenwoordig O* veryffel, naar orde van de jaaren, hervatten. HOOFD-  54 OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. HOOFDDEEL. III. VAN DE VERKRYGFNG VAN VOLLENHOVE» DEVENTER, GRAAFSCHAP IN AMELAND, ISLEGOUWE OF ZALLAND, ANDERS SALON; EN MARKEN AAN DE VECHT, DOOR HET STICHT UTRECHT. *TT"fet gefchenk van het bofch Vollenhove, door "* Keizer Otto den Groo^en , in den jaare aan Birci10p Ball/Erichs gedaan (a), is het eerste, welk ons hier voorkomt. Waaromtrent ik meen eenige bedenkelykheid hier vooren (£>) te hebben opsreloft. JS'a verloop van eeuwen heeft Bifchop Godefridus in den jaare ii6f, aldaar een Kafteel gedicht tegen de Friefen (c). Dit zal zekerlyk veel hebben toegebragt tot bevolking van die landftreek; zo dat dezelve, daar door te meer, van een woud is veranderd in een wel bewoond land, en vervolgens aan de t' faamgevcegde wooningen , by het Kafteel, het recht van Stad, in den jaare 1354, door B'fchop Jan van Arkel is gegeeven (d). De Friefen gewaagen van Vollenhove, in hun oude Wetboek, dat het onder hun vierde Zeeland, dat is, het vierde hunner by zee gelegen landen, heeft behoord, en (a) Heda p. 83 £? 84. (&) Ee'-fle ftuk p. 36 38. (c) Dumbar AnabB. Tom. II p. 214. Matth. de reb. Ui? trajeB. p. 3. (d) Brief by Dumbar Awleiï. Tom. II p. 278.  OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. 65 en nevens meer andere landftreeken van dat Zeeland, als Drente , Steenwyk , Giethoorn en Kunerzyl, door den Bifchop van Utrecht , is bedwongen (e). Waar uit men zou moogen opmaalcen , dat de Friefen zyn van begrip geweeft, dat de Keiaerlyke gefchenken van deeze landftreeken , en herhaalde beveiliging van dezelven,(ƒ), onbevoegd waaren gedaan. Doch Stellingwerf en Schoterwerf, zegt het voorzeide oude Wetboek, waaren toen nog vry van het gebied van den Bifchop ; hoewel niet zonder aanvechting en groote oorlogen tegen het Sticht van Utrecht. Anderen zyn van gevoelen , dat Vollenhove door Keizer Hendrik in den jaare 1042 aan de Kérk of Bifchop van Utrecht zou gefchonken zyn; mecneude daar toe te behooren den brief by Heda bladz. 123. ik zal het bewys, welk in den brief zou gevon. den worden, eens onderzoeken. Heda heeft goed. gevonden, om, in zyn verhaal van den inhoud deezes briefs, boven denzelv en , te ftellen Umbalaho, en'er bytevoegen, dat hy voor waarfchynlyk houdt, dat 'er verftaan wordt Fulnaho , of Amalant. Ondertusfchen wordt in den Brief zelve geleezen niet Umbalaho maar Umbalaha. Doch dit, zal de Schryver gedacht hebben, verkeerd te zyn. Men zou echter dit liever voorby zien , dan dat aldaar zulk een Umbalaho door hem wordt verwisfeld met Fulnaho. Daar nogthans niets van zodane naam ver wis feling in oude gedenkftukken, zo veel ik weet, is ontdekt geworden. In eenen oorfpronglyk nog voorhanden giftebrief van Rodulfus Heer van Steinfort, bezegeld door (e) Matth^us ad Anonym. de reb. Ultrajett p. 106 lit. b. (ƒ) Heda p. 83. 84. 101. 113. £f 114. Matthsus adAnonym. de reb. Ultrajeft, p. 70 £f 7'«  66 OveryJJelfche Gedenkftukken llde Stuk. door Bifchop Andreas, van den jaare 1133, wordt het ook Fullenho genaamd, hier by gevoegd onder N. 5. welke naam vermoedelyk eene verblyfplaau van vogelen te kennen geeft. Men zal het woord Umbalaha in den voorzeiden brief van 1042 alleen moeten behouden: om dat dit woord het zelfde betekent met Agerdiocenfis. Want zo fpreekt de brief: comitatum quendam Agridiocenjem , Jive Umbalaha dieturn. Beide deeze woorden betekenen Ommeland. Urnba, umbe, (g) betekent, in de oude taaie omme. Laha, gemerkt de harde oude Duitfche uitfpraake der h, is lacha, lache, lage, (van liggen, lag) te kennen geevende eene landftreek, daar men zich ter wooning gelegd heeft, en dus ligt. Comitatus Agridiocenfit, zou naar den Ietter, beduiden Graaffchap van afzonderlyk bewoond land; te weeten in betrekking tot eene andere landftreek , waar by, en dus ook ten minften gedeeltelyk omme, het gelegen is. Wyders is waarfchynlyk, dat door het Ommeland, waar van hier gefprooken wordt, te verftaan zy bet Ommeland of Ommelanden van Vollenhove,' als naamlyk de Kerfpelen van Steenwyk en Steenwykerwolde , Paeflo, YlTelham en Schaarwolde, die de Ommelanden van Vollenhove worden genaamd, in eenen brief van Bifchop Frederik van Blankenheim van den jaare 1406 (f>> §. II. Vervolgens ontmoet men het gefchenk van Hendrik (g) Matth. ad Arnmym. de rcb. Ultraj. p. 180. lin. 4, 1 VO Dumbar Analeü. Tom- II. bladz. 380.  OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. 67 DRTK den tweeden Roomfch Keizer , en derden Roomfch Koning van dien naam , die in het jaar 1045, tentydevan Bifchop Beknold, aanhetSticht Utrecht fchonk zodanigen eigendom als hy , in de Stad Deventer, in munte, tollen, gerichten , mee alle Koninglyk bewind en met alle genot, welk eeniger wyze da ar van komen kan, bezat; en met eert Graaffchap, in Ameland geleegen; de bepaaling van dit Graaffchap daar by uitdrukkende (r.)- Deeze bepaaling is door Dctmbar nauwkeurig uitgelegd (ij, als om Deventer gelegen, en mede bevattende een gedeelte van de tegenwoordige Veluwe , en van het tegenwoordige Graaffchap Zutphen. Voords het bewys, door Dümrar bygebragt (k) , dat Deventer eene Stad kon zyn; fchoon hier eene plaats genaamd: Itrookt ook daar mede, dat het letterlyke, waarnaar men dikwyls, in de middeleeuwen , het Latyn te fchikken plagt, van het woord Stad, in de oude taaie, plaats betekent. Hoewel Deventer daar na eerfe het recht van vryheid , gemeenlyk Stadrecht genaamd, van den Bifchop heeft verkreegen, waarvan elders is gezegd (l), Ame- (1) Heda p. 123 & 124. in verbis: talem propriet-item , qualem vifi fumus manu fub poteflate tenere in loco, Daventredifto, in moneta, teloneis, placitis, cum omni Regali districtu, omnique utilitatis commoditate, quaj ullo modo inde poterit provenire , & cum comitatu in Amelande fito, terminc» ejusdem comitatus hic fubter denotando. Vil. Hotmann. de verb. Feud. in voc. diftriclus & in voc. phcitum. (0 Kerkl. en wereldl. Dev. Boek IV. Hoofdft. I. (k) Kerkl. en wereldl. Dev. Boek IF. Hoofdft. I.pag. 442. in not. b. (i) Eerfte Stuk in hst Voorbericht n. & 6, E 2  68 OveryJJelfche Gedenkftukken Ilde Stuk. Ameland of Hameland, waar in dit Graaffchap, als eene landftreek, wordt gezegt te zyn gelegen, was eene veel uitgeftrekter landftreek (nï); doch naderhand in meer kleine Graaffchappen verdeeld , die door de naamen der Graaven, onder welken zy ftonden, of door bepaaling van derzelver grenzen , zo als in deezen giftebrief, onderfcheiden waaren. Ik vinde nergens beweezen, dat dit Graaffchap onder den naam van Deventer zou zyn bekend geweeft ; maar wel, dat Deventer is de naam van eene marke of buurfchap, en nevens andere marken voorkomt, in eenen brief van Keizer Konraad van den jaare 1028 (ri), waarvan waarfchynlyk de Stad Deventer, daar in gebouwd, haaren naam gekreegen heeft ,• zo als de Stad Zwolle dien ontleent van de marke Zwolle, waar in ze is gefticht (0). Dit oud gebruik van fommige Steden te noemen naar de marken, in welken ze zyn gelegen, is te minder oneigen, om dat zodane Stad daar van is gemaakt, en een aanzienlyk gedeelte van dezelve is. Om diergelyke reden, zyn ook de Steden dikwerf vici of villes genaamd, al zynde te vooren marken of gedeelten van die geweeft (p). Wat den naam van Deventer betreft, zullen wy de afleidingen van Davo, D'avontuur, D' enter (2). en wat meer diergelyke zinfpeelingen belangt, over- ilaan. (m) Marten &? Durand. veter, monum. Tom. I. col. 140. Mattmus Jnaletl. Tom. III. p. 454. en Wagenaas. V. H Deel 111. p. 37. (?z) By Matthjeus, Fundat. £f fat Ecclef. lib. I. Fundat. II. n. 6. (0) Eerfte ftuk, in het voorbericht, n. 6. (p) MATTHffius de nobilit. lib. II. cap. I. p. 162. (2) Dit vervalt orn dezelfde reden als, over den naam van Twente, boven is gezegd. Hoofdft. 2. §. 2.  Overyfjeljche Gedenkjlukken Hde Stuk. q5 flaarn Daventry in Northamton, in Engeland, wordt door Baxter (q) afgeleid van dan avon ire, oppidum intra amnem , '• dat is , eene Stad binnen eene rivier , welke Stad eigenlyk tuilchen rivieren is gelegen. Dit zou ook de gelegenheid van onze StadDeventerkunnen aanduiden; ook zonder het woord dan ; zo dat de avontre (verftaa hier by marke) alleen genoeg zou zyn, om den naam van eene binnen rivieren gelegen marke Deventer, en voords van de Stad, daarnaar genoemd, mt te drukken (3). S- III- De landftreek of Graaffchap Tïlegouwe , dat is land , gelegen aari den Ylfel, is door Keizer Hendrik den__DJift®e-n in den jaare 1086 aan het Sticht Utrecht vereerd: na dat het zelve aan Egbert den tweeden , Markgraave van Saxen en Thuringen , die het van het Ryk ter Leen bezat, wegens ontrouw, by vonnis, was ontzegd; als te zien uit den brief hier van door den Keizer afgegeeven (V). Hoe lang deeze Markgraaf Egbert en zyne voorouders dit Graaffchap, toen behoord hebbende onder het Hertogdom Saxen (s), bezeten hebben, vindt men niet aan- (?) Gioflar. antiq. Brittan. p. 98. in voc. Dannavanttia. (3) Wat belangt de uitfpraak Davemetria voor Daventria by Dümbar Kerkl. en wereldl. Dev. Boek I. Hoofdft!j". p, 7. zlljks is van het meergemelde oudtyds bekende eme voor en, waar van boven is gezegd Hoofdd. I. § 1. aant. 1. (r) By Eccard. HM. Geneal. Princip. Saxon. Juper. p. 307, en Dumbar Kerkl. en wereldl. Dev. Boek IF. Hoofdft. I. (s) Zie boven, hoojd. I. 2. E3  -o OveryJJelfche Gedenkjlukken Hde Stuk. aapgetekend. Doch dat het zyn wettig bezit is geweeft , blykt uit den voorzeiden brief , en uit de handelwyze, die de Keizer daar over met hem heeft gehouden. Hy was gefprooten uk het Doorluchtig Huis van Brunswyk. Meer van zyn geilagt of maagfchap is aangetekend door Mr. Jongius t), De naam van dit Graaffchap Ijlegowe wordt in geene, thans bekende, gedenkftukken meer gevonden. Het komt my niet onwaarfchynlyk voor , dat men 'er het zelfde land door moet verftaan met Zalland : niet alleen van wegen de^zelfs ligginge; en dat Ifie. gowe, of land aan denYflel, fchynt gezegd te zyn in tegenftelling van het land aan de Vecht; waar van vvy ftrafcs zullen melden; als insgelyks van Zdland onderfchèiden : maar ook, om dat 'er anders geen biyk gevonden zou worden, hoe en wanneer de Bifchop van Utrecht Zalland zou verkreegen hebben. Men befpeurt ook niet, dat dit Zalland reeds te vooren aan het Sticht Utrecht zou 'hebben behoord; maar wel dat de Bifchop eene zekere hem toebehoorende Kerk in Zwolle, in het land van Zalland, aan een Kloofter te Deventer in den jaare 1040 gefchonken heeft (4). En in eenen brief van den jaare 1040 wordt eene zekere ftreek lands, in dit Zalland gelegen, bepaaldelyk gemeld (5); als ook in eenen brief van (t) Hijl. comit. Benth. lib. III. cap. I. §. 1. & in fin. cap. p. r&. (^4) Quandam Ecetefiam ad ine pertinentem in Zwolle, pago Zallattd nominato. Lindeborn. Hifi. episc. Dav. cap. VIL §•/• p. 294. Zwolle was toen cn lang daar na nog geene Stad maar eene marke. Zie eerfte ftuk in het voorbericht n. 6. cn eenen hrief van 1207 by Lindeborn Hijt. episc'; Dav. cap. II: $. I. f ?»• .. (5) Lindeborn, Hijl. Episc. Dav. cap. II. §. 1. p. 70. Aldaar  OveryJJelfche Gedenkjlukken Hde Stuk. 71 -m den jaare 1240 (6). Ook was Camperveen in it Zalland gelegen, volgens eenen brief van 1260. ;nder N. 2, Dat het zelve reeds in den jaare 1213 aan het Sticht Ucrecht is gehecht geweeft, blykt uit den brief onder N. 1. Al het welk my lilegouwe en Zalland voor het zelfde land doet houden. Men vindt gewaagd van eene Advocatia, dat is, Voogdy of Ambtmanny' over goederen van de Kerk van Effen, in Zalland gelegen; als ook van een Graaffchap in Zalland , beide voor den jaare 1225 aan Gerhard, Graaf van Gelderland, toebehoorende; waar van hier iets zal dienen gezegd te worden. Wat de gemelde Advocatia betreft: de Graaf van Gelderland had die gekocht van Heer Gerhard van Bukhorst , welke daar mede van het Ryk beleend was. De goederen van Kerkelyke gehuchten waaren, daar zegt Bifchop Godefridus: dedi omnem novam decimam in pago Sallant nuncupato, quaicunque fciücet inter aggerem novifosfati & inter paluftria loca vulgo Vofterbrucprovenirepoterit. Door Novum fojfatum verftaa Nieuwe Diep of Wetering, envergelyk den brief onder N. 3. (6; Lindeborn, Hijl. Episc. Dav. cap. II. j. j:p. 73. omnes decimas Novalium a Randerziele inferius per omnes terminos, & per totain jurisdiftionem Sallandias, & in terminis Vechtse per Parocbias Ommen , Hcyms & Nienftede. Door het woord terminus verftaa hier marke, als de eigenlyke betekenis van dit woord. Eerjle Jtuk bladz. 7. zo wordt ook in plaats van het woord terminus, het woord marke gebruikt, in den gedenkwaardigen Stadsbrief van Hardenberg van 1362 in de woorden: in alle marken, die op der Pechtstroem ligghen. Van deezen oorfpronglyk nog voor handen Stadsbrief is my een geloofwaardig affchrift verleend , door mynen kundigen Vriend , Jacosus van Rjemsdyk Secretaris aldaar. E 4  ':% OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk: ren, gelyk boven (u) reeds gezegd is, doorgaans aan den wareldlyken Rechtsdwang der Graaven en mindere Richteren, uit hoofde vm verleende voorrechten, door de Keizeren of Koningen, onttrokken. De Keizers hadden over zodane goederen , en lieden, da:.r op woonende, van fommige Kerkely.'ce geltichten, Voogden, onderden naara van Advocaaten aangefteld en hen met die Voogdyen beleend; en deeze Leenenzyn, gelyk anderen, vervolgens erflyke bezittingen geworden. Zulk een Leen was het ambt van Advocaat of Voogd over de Zallandfche goederen van de Kerk van Effen, toen de Graaf van GeN derland het zelve kocht van den Heer van Buk. boust (v). Het Graaffchap, welk de Graaf van Gelderland in Zalland bezat (w), wordt door een oud onbenoemd Schryver, die toen ter tyd leefde, en die ook teffens van de voorzeide Advocatia gewaagt, gezegd een groot Graaffchap in Zalland (x). Hoewel hy de grootte van dit Graaffchap, noch aan welke zyde in Zalland het gelegen was, niet bepaalt, om te kunnen weeten , hoe groot gedeelte van Zalland toen onder het gebied van den Bifchop behoorde. Voords verhaalt hy (y) dat de Graaf de Dienftmannen (2) van de Kerk van Utrecht, in Zalland, enby de Vecht, had- (u) Hcofdd. II. j. 1. (T') Brief van den 26 Jan. 1225 by Dumbar Analeiï. turn. II. 226. cn verdere brieven beneden aan te haaien, "w) Dumbar d. I. (.") Matth. autl. incert. narrat, hifi. p, 18. Qjwd inllollandia ('t moet zyn Sallandia) comes Gelrix magnum heibuit comitatum, divitem Adrocatiam juper btna cjf liiones ecclefia Esnenfis. (y) p. 16. (s) MiïjibTERiales, welk woord aldaar met Milites .weidt vil wijjtli.  OveryJJelfche Gedenkjlukken Hde Stuk. 73 hadde aangezet, om met al het volk in Zalland eene famenzweering tegen hunnen Heer te maaken, ten einde zy hem en zyne Ambtlieden zouden verwerpen , onder voorwendiel , dat deezen de paarden van den Bifchop tweemaalen des jaars op hunne goederen wederrechtelyk decden Hallen; 't welk nogthans, volgens een oud recht en gewoonte, aan geen der Bifchoppen geweigerd zou zyn geweeft. De gemelde Schryver voege 'er by («), dat de reden, waarom de Graaf zich met die misnoegde Dienftmannen van de Kerk van Utrecht had gevoegd, daarin beftond, dat de goederen van de Kerk van Effen , door de Ambtlieden van den Bifchop, en derzelver harden en onverdraaglyken Rechtsdwang, wierden uitgemergeld. De oorlog, hier uitontftaan, is, door een verdrag van den 26 Jan. 1225, 't welk bewerkt wierd door Konraad Bifchop» van Porto , Gezant van den Paus, geëindigd (b). In dit verdrag wordt gezegd: " dewyl de Graaf van Gelderland een Graaf„ fchap in het land van Zalland, welk de Edelman „ G. van Bükhorst van hem ter Leen bezat, wat hem en zyne opvolgeren aangaat, vry en volftrekt „ aan de Kerk van Utrecht heeft afgedaan: heeft „ hy beloofd, dat hy ter goeder trouwe , zonder ,, bedrog of lift, zal bewerken, dat de Hertog van Lotharingen, van wien de Graaf zegt, dat hy het voorzeide Graaffchap houdt, 't welk nogthans de s, Bifshop ontkent, vry en volftrekt aan de Kerk van Utrecht afilaan zal ,• en dat de Hertog, by ver„ wiffeling voor dat Graaffchap , van de. Kerk van „ Utrecht ter Leen ontfangen zal het Graaffchap „ van («) p. 18. (i) Dumjjar Anale Et. torn. II. p. 226. E J  1% Övcryffelfche Gedenkjlukken ïlde Stuk. „ van Stevere, 't welk de Graaf van Gelderland ter Leen houdt van de Kerk van Utrecht; en dat de „ Hertog dat Graaffchap van Stevere ter Leen zal „ geeven aan den Graaf van Gelderland; en dat dus het Graaffchap van Zalland vry tot de Kerk van Utrecht wederkeeren zal. Voords dewyl de Graaf de voogdy van de Kerk van Ellen, zo als hy die 5, van den Edelman Gerard van Bokhorst had ge„ kocht, geheel aan de Kerk van Utrecht heeft afj, gellaan: heeft hy beloofd, dat hy den gemelden „ G. zal brengen voor het Hof van den Roomfch Koning, en de gemelde Voogdy door hem aan den Heer Koning doen afftaan, ten behoeve van de „ Kerk van Utrecht. Wat de Graaf voor deezen affland ontfangen heeft van den Bifchop, is in dit verdrag niet uitgedrukt. Maar de voorzeide oude Schryver verhaalt (c), dat de Graaf voor het gemelde Graaffchap en Voogdy bekomen heeft een Alodiaal goed in Elft', en alle hoorige lieden daar toe behoorende, en een Alodiaal goed in Odelenberge enz. De reden der aanfpraak van den Bifchop op dit Graaffchap in Zalland, noch hoe de Graaf van Gelderland dit Graaffchap had verkreegen, wordt niet gemeld. Maar als men onderflellen mag , dat de Graaf van Gelderland het daar voor hield , dat dit Graaffchap van Zalland tot de Veluwe zou hebben behoord ; dan was het met de zaak aldus gelegen: De Bifchop had, voor deezen tyd, oorlog gevoerd met den Hertog van Lotharingen over het land van Veluwe, 'twelk hy beweerde aan de Kerk van Utrecht te belmoren, uit hoofde van eene Keizeriyke gifte, en door den Hertog ter Leen gehouden te wor- (0 p. 18.  OveryJJ'elfcbe Gedenkftukken Hde Stuk. 75 worden van de Kerk van Utrecht. Terwyl de Hertog van Lotharingen ftaande hield, dat hy het ter Leen bezat ven den Keizer. Dit verfchii is door Keizer Hendkik den zesden, in den jaare noodusdaanig afgedaan: dat de Hertog van Lotharingen de Veluwe ter Leen zou houden van de Kerk van Utrecht (d): terwyl de Graaf van Gelderland dezelve ter Leen hield van den Hertog van Lotharingen (e). De bifchop ontkende wel, dat de Graaf eenigGraaffchap, in Zalland, van den Hertog van Lotharingen ter leen bezat; vermoedelyk om dat hy beweerde, dat het niet tot de Veluwe zou behooren; doch de Voorwaarden , waar op de Bifchop dit Graaffchap magtig wierd, die wy boven gezien hebben, geeven een vermoeden, dat des Bifchops ontkenning niet was gegrond. Op deeze wyze kwam dit Graaffchap van den Hertog van Gelderland, in Zalland, aan het fticht Utrecht, als ook de Advocatie of Voogdy der goederen, aldaar gelegen , van de Kerk van Effen, over welken de Bifchoppen van Utrecht vervolgens de Oppervoogdy hebben geoeffend, als te zien uit eenen brief van den jaare 1324 (ƒ). De brieven, op den voorzeiden verdrags brief van den 16 Jan. 1225 gevolgd, zyn deezen: als naamlyk een van dien zelfden dag (g) , en een van den 12 Octob. 1225. (h) en drie van den 19 February 1226 (0» (d) Heda p- 177. (e) Wagenaar , V. H. Deel II. p. 269 273- (ƒ) Dumbar Analctl. torn. II. p. 249. (g) Dumbar Analetï. torn. II. p. 224. Matth. ad Anonym. de reb. Ultrajeiï, p. 176. (h) Heda p. 199. Matth. ad Anonym. de reb. Ultrajetl. p. 177.  76" OveryJJelfche Gedenkjlukken llde Stuk. (O, en eindelyk een van den 30 April i226"(T). Het zou overtollig zyn, den inhoud deezer oneven hier te melden. Doch wat de uitlegging van hetwoordelyke betreft, zou ik met Strüviüs (T) kunnen aanmerken: dat in den brief van den 18 Ocïob. 122J, het woord Advocatia met dat van Cometia is verwisseld, en dat aldaar, door Cometia van de Kerk van Zalland, het zelfde wordt verdaan, als in de brieven van den 19 February 1226, door Advocatia van of in Zalland , dat is , de Advocatie van de Kerk van Effen in Zalland. Ook is te letten, dat in den brief, by Heda bladz. 197, door eene drukfout, wordt geleezen 122?, in plaats van 1226: 't welk niet alleen uit den aldaar volgender, brief, maar ookuithet gevolg van alle de aangehaalde brieven, genoegzaam blykt. Voords, in den voorzeiden brief van den 18 Octob. 122(5, verftaa ik, door Kortgerechte, Hofgericht of Rechtsdwang over hoorige lieden , of over vrye tinflieden, afgeleid van Cortis, Curtis, HoJ(m): en door Malegud Tinsgoed, gelyk Malman betekent een Tinsman (72). §• iv. In dit: oudtyds zeer uitgeftrekt Zalland, waarvan gezegd is, ligt de Overyfl'elfche Heerl ykheid Zallik : 't welk is op te maaken uit de brieven onder N. 1.2. 3- 4- {i) Heda p. 197 198. Matth. ad Anonym. de reb. Ultrajet}, p. 171. '(*) Matth. ad Anonym. de reb. Ultrajetl. p. 179. (I) Corp. jur. publ. Ceim. cap. XXI. g. i. not. 84. in fin. (in) Lmdenerog. glojjar. in voc. curtis. (n) Mattheus de nobilit, lib. IV. cap. 23. p, 1081.  OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. $ 3. 4» en de aantekeningen by dezelven. Uit eene rekening van den Droft van Zalland van 1560 tot 1570, door den Droft Eggerïch Ripperda, wegens de groote breuken en koften van den lyfftraffelyken Rechtsdwang, blykt, dat Zallik toen niet onder Zalland is geteld. Voords dat deeze Heerlykheid toen ook niet onder het Droftambt YlTelmuiden is gerekend: kan daar uit worden opgemaakt, dat de Heer van Zallik, volgens den brief onder N. 5. de groote breuken, die het hoogfte, dat is, het lyf en de rechterhand betreffen, waar van boven ([0) is gezegd, genoot ; en waar van ook by die brieven nog iets meer zal worden aangetekend. Men vindt ook, op dat ik dit in het voorbygaan melde, van zekere nu niet meer bekende Heerlykheid Voorft , die , by ontfcheiding der verfchillen tuffchen den Bifchop en Zweder Heer van Voorft, in eenen brief van den jaare 1349 (j>), was ingefteld over een gedeelte van Maftebroek, zodanig, dat de Heer van Voorst daar over zou hebben het Dagelykfch Gericht cn dat de Bifchop daar over zou behouden den Klokkenllag (71, die een gevolg is der Hoogemagt (q); en het Hooge Gericht. Hieruit blykt, dat fommigen zich verkeerd verbeelden, als of Zwe- (0) Hoofdd. I. g. 6. (p) Dumcar Analetl. torn. II. p, 275. (7) Door Klokken/lag wordt hier verftaan de ontbieding deringezetenen tot het doen van landsdienften, of in geval van nood enz. door het luiden der klokken aangekondigd. Zit Mr. Jung. cod. diplom. doe. p'0 hift. Benth'. p. 283. MatTHAeus de jure gladii cap. II. p. 127. Wagenaar V. H. Deel IF. bladz. 434. n. 12. Dumiiar AnaleB. torn. II. p, 243. Geo< jsinger Gfnootschap. Deel I. bladz. 435. (q) Idsinga, Staatsr. Deel I, bladz. 84,  78 OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk* Zweder, Heer van Voorst , van ouds, gerechtigd zou zyn geweeft, om in Zalland het recht te oeffenen en de meefte Richters aan te Hellen. Waar mede ooft niet over een te brengen is, dat Frederik van Rechteren , in den jatre 1353 , Schout, nu Droft genaamd , van Zahand en Twente was, volgens eenen brief van Bifchop Jan van Arkel, dien ik hier uit het oorfpronglyke overfchryve: Wi Johan bi der ghenade Goeds BiJJcop Tutrecht mah'n cont allen iuden en betugben openbaer mit dejen t>eghenwaerdigben brieve , dat wi Gheriid vANZEBELiNGHENg/jmz goet beleent en hebben ende hi ons van ghenen goede ghehuldt en heeft. Voert bekenne widat ons Vrederic van Rechteren onje Jcout in Zallandt ende in Twenthegerekent heeft twelef hmdert gbulden feilde van Gheriits vangoenijjeende verlie svan Zebelinghen, doehitot Borcloghevayigen was. In orcunde de: briefs bejeghelt mit onjen Zeghel, gegheven Tutrecht int jaer ons Heren dujent driehondert drie ende vuflich des dinxdaghes na Jubilate. Voords in 1356", als ook nog in 13^5, was Gerrit van Typenkampe Schout van Zalland , (r). De Schout van Zalland , noch van Twente enz heeft ook geen magt gehad, om Schouten, over de byzondere Kerfpeïen van zyn ambt, te benoemen, als welken, zo wel als hy zelfs, door den Landsheer wierden aangefteld. §• v. In brieven by Pontanus CO* van de jaaren oo^ & 1134 f>) Brief van 1356 by Mr. van Hattum, gefchied. der Stad Zwolle. Deel V p. 95. Landbrief van Bifchop Jan van Vernenborg van 1355. op hst einde; welke brief nog niet door den druk gemeen gemaakt is. (s) Mijt. Gelr. lib. V. p. 70. lib. VI. p. 103.  OveryJJelfche Gedenkftukken Hde Stuk. 7$ M34 worde gewag gemaakt van een Pagus of landilreek Salon (f). De oudheid fielt ons hier ter leur om te kunnen verzekeren, dat Zalland gok dus is genaamd geweeft; hoewel de klangderbenaamingzulks zeer wel lyden kan. En dan heeft Zalland zich nog vry verder, zo als wy aanftonds zullen zien, uitgeftrekt. Pontanus, meent,), dat Salon zou zyn Sallik, of Zelhem. Maar hier tegen ftrydt, dat in eenen brief, dien hy niet aanhaalt, van den jiare 068 (u), Urk voorkomt als een gehugt of marke, gelegen in de landftreek Salon (v); welk gedeelte van het oude Zalland in de Zuider zee is bedolven; waarfchynlyk door den watervloed van den jaare n 70; fchoon de Zuider zee door deezen vloed niet veroorzaakt zy(w). De oude overlevering, dat Urk wel eer geen eiland is geweeft, en dat de Schippers met hunne boomen eene ftraat van Vollenhove naar Urk zouden weeten te voelen: fchynt door het voorverhaalde te worden beveiligd Qx). Reeds (f) In de woorden: Theoloen de piscatione in pago Salon, W/a Jluvio Ifla, quod vulgari nomine Habedol dicitur. En: Tollenen 'de piscatione in pago Salon fc? in Jluvio Ifla, quod vulgari nomine Coetertol dicitur. O) Matth2eus Analeiï. Tom. 3. Fund. Sacr. aliq. ad. Fund. III. p. 455. W Fundat. Fat. Ecclef. lib. I. Fund. 25, p. 321. Mieris Charterboek Deel. I. p. 45, Baron thoe Schwartzenburg Charterboek van Friefland Deel. I. p. 59. (v*) In de woorden : quicquid idem Wichmannus Comes beneficii, nos vero proedii in territoria Urch in pago Salo, haberevifi Jumus. Territorium is het zelfde met terminus, marke. vid. Heinecc. ad Brisson de verb. fign. voc. Territorium, ibique Salmas. (w) Zie over deezen vloed Wagenaar V. H. Deel II. p. 263, ê? 264. (x) Zie ook Pontanus, hift. Gelr. lib. I.p. 33.  $0 OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. Reeds voor de Spaanfche troebelen, was de naam van Zalland, gelyk uit de gemelde oude Drollen rekening blykt, tot het tegenwoordig Droftambt van dien naam bepaald. YiTelmuiden was toen reeds een afzonderlyk Droftambt. $• VI. Van Zalland waaren onderfcheiden de marken aan de Vecht, beftaande in de Kerfpelen van Ommen , Heems en Nienftede, nu Hardenberg (y'. Doch wanneer en op wat wyze de Kerk van Utrecht het wareldlyke gebied over deeze Kerfpelen verkreegen heeft, is my nog niet gebleeken. Ik twyfeleondertuffchen, ofmenniet, uit dit gebrek van bericht, kanopmaaken, datze voor deezen zyn geweeft een gedeelte van Drente, en met dit Landfchap aan het Sticht gekomen. Van hier zullen wy ons begeeven naar den anderen kant van OverylTel, enverneemen, wat onze Bifchoppen aldaar hebben aangewonnen. (y) Brief by Lindeborn. Hifi. Episc. Dav. cap. II. g. r. p. 73. van den jaare 1240 boven g. 3. not. aangehaald, en Matth. autl. incert. narrat, hift. p. 16. Brief by Dumbar Analetl. Tomt II. p. 268. HOOFD.  Overyjjeïfcbe ■Gedenkftukken Ilde Stuk: 81 HOOFDDEEL IV. VAM HET GRAAFSCHAP TWENTE, AAN HET STICHT UTRECHT VERKREEGEN. % V*°^enh°ve met deszel'fs Ommelanden; en Zal. 3Sf-3nSn£ land, nevens de marken aan de Vecht, waaren , als gezegd is, onder het wareldlyk gebied van den Bifchop, toen het tegenwoordige Twente en de daar by gelegen Heerlykheden Almelo, Diepenheim enz. verfcheiden Heerfchappyen uitmaakende, nog niec door den Bifchop waaren verkreegcn; fchoon der» zeiver Heeren, doorgaans toen reeds Waaren in hst Leenmanfchap van den Bifchop en dus met hunne Heerlykheden of onder zyne befclierming; öf zelfs ook waaren 'hunne Heerlykheden aan den Bifchop door hun opgedraagen en weder ter Leen ontfangen. Onder denhall-genoemden was de Graaf vaa Goor, die zyn Graaffchap van den Bifchop ter Leen bezat. Dit Graaffchap is in den jaare 1248, aan het fticht gehecht onder Biflchop Orro den Derden, die zich daar toe bediende van de hulp van zyn broeders Zoon, Keizer Willem, Graaf van Holland: om dat hy den Bifchop, in zyne goederen en lieden, zou beledigd hebben. Hier over wierd hy door den Keizer gedagvaard. Doch hy zou geens. zins hebben willen verfchynen, maar zich door opzettelyke hallterrigheid afweezig gehouden hebben. Toen, zegt Beka (a), terftond deed de Koning zyne (j) I;i Oltone tertio, p, 80. F  22 Överyfilfche Gedenkjlukken Ilde Sïufc ne wapenrufting aan voor den altaar van Sant Marten; reed zonder ophouden; ving den Graaf; pionderde zyn land, en kwam met den roem van overwinning te rug naar Utrecht. Daar gaf hy den gevangen Graaf over aan den Bifchop en benam hem, naar behooren, zyne Graaflyke waardigheid. De Schryvers melden ons niet, waar in de Graaf zyne verdediging ftelde. Dit doenze zelden in verfchillen der Edelen met de Bifchoppen. Dit Graaffchap Goor, wordt anders ook genaamd het Graaffchap Twente; welk de naam van de oude veel uitgeftrekter Saxifche Land voogdy Twente heeft behouden tot eenen naam van dit veel kleiner Graaf, fchap; na dat de overige deelen van het oude Twen. te, afzonderlyke Heerfchappyen geworden zynde, andere naamen alleen gebruikten. De uitgeftrektheid van het oude Twente bleef echter, gelyk boven is aangehaald, nog langen tyd onder dien naam bekend. Daarom fchynt, tot duidelyker onderfcheiding deezes Graaffchaps Twente, van het oude Twente: de naam van Goor, als de Zetel en Hof van den Graaf, daar by te zyn gevoegd, in eenen brief van Bifchop Bernoldüs (i), die geleefd heeft in de elfde eeuwe. Ik zal den hoofdzaaklyken inhoud van deezen brief, om dat deszelfs waaren inhoud en recht begrip voor de Hiftorie van OverylTel van belang is, hier vernaaien. De Bifchop verklaard aldaar " dat een zeker vry „ Klerk, met naame Adolf, geweezen Ridder, een •> hem toebchoorend goed, welk hy heeft gehad onder (0 Buchülius ad Hedam p. 127. Eene overzetting van deezen brief wordt gevonden, in de vertaaling van de Batavia, Sacra Deel I. bladz. 653 6? 654 Druk van 1715. Ik heb myn beft gedaan, om den brief minder gebrekkig, dan aldaar, te vertolken.  OveryJJelfche Gedenkftukken Ilde Stuk. 83 der (a.) het Graaffchap van Graaf Godeschalk , „ Twente genaamd, dat is Goor, met toeftemming „ zyner Erfgenaame Walbürgis . Abdis van frie. „ kenhorft, door zynen Ambtman Walo, heeft overs, gegeeven aan Sant Marten (3) met alle daar toe „ behoorende erven (4) , gebouwen , hoorige lie„ den, landeryen, weiden, boffchen , wateren en „ waterloopen , verkreegen en nog te verkrygen , „ met alle bewind of rechtsdwang (5), al wat zyne „ broeders Ludolf en Werner aldaar gehad hebben, „ indienden enopkomften, en Adolf , dooropvol„ ging, tot hier toe in zyne magt gehad heeft. Dat „ hy Bifchop hem Adolf daar op goedwillig tot eene „ inkomfl (*) heeft gegeeven (6j, onder Twente , „ een (2) lnfra. Een bekende Germanismus van de middeleeuwen. (3) Verftaa de Kerk van Utracht, aan Sant Marten toege wyd. (4) Curtilibus; anders Curtibus. IIëda p. 87 fj? 94- Zis ook Curtilia. Heda p. 130 Men zou het ook kunnen over zetten door Saalfteden , landhoeven, hof/leden, in Uuitfchla. ryn, Domiftadia. Matthveus de Nobilit. lib. III. cap. i.p, 862 in de woorden: etiam omnes villas, vicinia, fertellas, domistadia; overgezet p. 866. Oick allen den dorpen, gebmr. Jchappen, hoven, hoeven. En dewyl men eigenlyk den grond bedoelde ; fchoon op een gedeelte van dien de behuizing ftond, zo worden deeze woorden ook verwiffeld met area. Heda p. 120. 121. 122. 129. 137. £pc. Voords gelyk men, in plaats van curtis gebruikte curtilis of curtile: zo ook Arealis in plaats van Area. Zie hier over Huydecoper, Melis Stoke, deel 2. Toegift wegens het woord Mansus. (5) Difirictus. Zie boven, hoofdd. III. §. 2. not. 1. (*) In beneficium. (6) In den text fchynt geleezen te moeten worden, in dea «erftcn perfoon praftici. F 2  84 OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. „ een tiende van tien Deventer pond f7) en, ondet „ Drente van zeven en een half pond (8). Dat zo by „ geval, deeze toegeftaaneinkomft (9) aan iemand zy. „ ner op volgeren mishaagen mogte, diehettoegefhaj, ne mogte nalaaten te voldoen; als dan Adolf, voor„ noemd, met het zyne, dat hy gegeeven heeft, „ zou moogen doen, wat hy wil. Dat dit gefchied ,, is by Goor in het Gerichte(io) vanbovengenoem„ den Graaf (11), ten overlïaan van veele Getuigen en r (7) In de Stnmlifonvk des Huizes n;pr,pnh,.;m Wr *rhtr> gevoegd onder N. 22. wordt gefprooken; en'er word bygevoegd: een punt Deventer demrii fyn vyff witten. (8j Zulk eene foort van tienden, in tegenftelling van tienden grof en fmt, die in nature voldaan worden, vindt ik in vcrfchcidcn oude ongedrukte brieven genaamd behapen tenden. In een van die van den Jaare 1357, dien ik voor handen hebbe, ftaat :den tenden grof ende fmal des Hufes en verdehalj Deventer mudde bejcapcfis tenden ud den ülden Hove ende dre Deventer mudde rogghen bejcapens tenden ud ö>c. Zie ook de gedruk, te Deduéhe van Almelo, p. 264. Vermoedelyk zal het te kennen geeven gemaakte tiende. Sakde in Gelr. &> Zutph. confuet. feud. IraSt. pmlim. cap. I. n. 13. verhaalt, datzodanejtedigheden, door overeenkomft, in plaatfe van grove tienden, zyn vaftgefteld; en dat daarom de goederen, waar uit ze betaald worden, van graven tiende bevryd geacht worden. (9; Precarh. Zie hier over Cujac. ad Feud. lib. I tit ? Hertius, comment. vol. II. Tom. L&otÜ. Regn. Franc. Vet. cap. 3- 5- 58. Boven is het genaamd Beneficium. (10) Placito. Zie boven, hoofdd. III. §. 2. not. r (11) De plaats van dit Gericht, byGoor, is nog békend on der den naam van Malberg, aan de Stad Goor gelegen. Malberg, weet men, betekent gerichtsplaats of berg; of, naarfomnnger gedachten, zou het woord berg hier doelen op de plaats, alwaar het gericht geborgen of bewaard wordt. De woorden Mal-  OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. $5 ,i en dat hy, ter beveiliging deezer opdragt, deezen brief mét zyn zegel heeft doen bekrachtigen. Nergens is tot nog toe eenaffchrift van deezen brief, met het jaargetal daar by, geboekt gevonden , om deszelfs oudheid naarder dan met den tyd, toenBERNoLjdus Bifchop was, te kunnen bepaalen. Eene verkeerde bevatting, van den inhoud van deezen Brief, door fommigen gemaakt (b) , doet my aanmerken, dat Goor hier geenszins is het goed, of Graaffchap Goor, welk Adolf aan den Bifchop opdroeg; en dat hy het goed, hier opgedraagen, ook niet van den Bifchop weêr ter leen ontving; maar dat het hier opgedraagen goed, is een hoorig goed van deezen Adolf, door zyne hoorige lieden bezeten; over welk goed en lieden, daar op woonende, hy eenen zogenoemden Hofhoorigen Rechtsdwang had; welk goed, door den naam van den be. zitter Adolf en zyne voorzaaten, hier wordt aangeduid en bepaald (c)> Goor was zulk een gosd niet, en nergens is hier een goed, van dien naam na te fpooren; maar wel een Graaffchap. Men leelfc van Willem Graaf van Goor, en van G. Graaf van Goor, in Brieven van 1145 en 1225 (d) , en van Heer Rodolf van Goor (O O2)- 0ok hebben wy Mallebergum en Mallum worden verwiffeld in Leg. Salie.tit*6o. Edit. Georgijch Column. 118 fjf 119. (b) Buchei rus ad Hedam p. 127. Ut. cc. Matth. ad Anonym. de reb. Wrajeü. p. 131- (c) Zie eenen anderen Brief in diergelyke* Jlyl, van den jaare 997, by Heda p. 94- (d) Heda p. 167 & 201. (e) Matth. AuBoris incerti narratio hijlorica p. 22. (12) Van eenen #ugo van Goor, die omtrent het midden v JT j van  f6 OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk, gezien, dat het Graaffchap Goor, in den jaare 1248 » aan den Graave, die dezelfde kan zyn geweeft, waar van in den Brief van 1225 wordt gemeld, en die de zoon geweeft kan zyn van Rodolf, welke met Bifchop Otto den tweeden in de Aaner Veenen is gefneaveld, door toedoen van den Bifchop is benomen. Voords fluit het niet, dat een Graaffchap Goor van Adolf, die hier ook niet als Graaf, maar als een Klerk en geweezen Ridder voorkomt, zou behooren onder een Graaffchap Twente van Graaf Godeschalk. Het is ook niet waarfchynlyk, dat, indien het goed, welk in deezen Brief, in de elfde eeuwe, eenvoudig, en niet om het weder ter Leen te ontvangen, voor eene geringe jaarlykfcheinkomft, aan den Bifchop opgedraagen is ; het Graaffchap Goor zoude zyn geweeft : als dan de Bifchop het zelve naderhand ter Leen zou hebben uitgegeeven. In den Brief wordt ook niet gezegd, dat het goed, welk aldaar is opgedraagen, een leengoed was; noch, dat de opdraager het zelve goed, t'eeniger tyd, wegens gebrek van betaaling der jaarlykfche bedongen inkomft, te rug ontfangende , zich daar mede zou laaten beleenen. Eindelyk, zo men den Brief van Bifchop Adelüoed, van den jaare 1021, zal gelooven ff); dan was het Kafteel Goor, met zyn tocbehooren , reeds te vooren leenhoorig aan het .Sticht. Dus, zo ik vertrouw, beweezen zynde, dat Goor, in deezen Brief, niet is het goed, welk wordt opgedraagen; zo blyft 'er niets anders overig, van de twaalfde eeuwe Advocaat van de Kerk van Utrecl t _ zou zyn geweest, wordt gewag gemaakt by Lindeborn. Hij}, Episc. Dav. cap. 8. §. 3. p. 434. CO Heda p. nr. Mr. Juns. Hijl, Comit. Benth. lib. II. '■cup. 3- S- 1 3.  OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk: 87 tiV, dan dat de woorden: dat is Goor, betrekkelyk zyn tot Twente, als 'er ftaat: in het Graaffchap van Graaf Godejcalk, Twente genaamd, dat ts Goor. nier in wordt men te meer beveiligd: om dat anders geen blyk zou gevonden worden, hoe de andere ^spelen of Gerichten van Twente, aan hecStichtUtrecht zouden zyn gekomen. En indien het Graaffchap STr niet wasggewee(l het zelfde met dit Graaffchap Twente, waar van in den voorzeiden Brief van Bifchop Ber.noldus wordt gewaagd, als bezeten door Graaf Godescalk: dan zou moeten blyken, hoe dit Graaffchap Twente van Graaf Godescalk , federt dien tyd, dat is, federt de elfde eeuw, aan hetSt.cht Utrecht zou zyn gekomen, anders dan door de gemelde verovering in den jaare 1248» Dat de Stad Oldenzaal, in hetbyzonder, voordien tyd, onder het wareldlyk gebied van den Bifchop^ou hebben geftaan, wordt niet bcweezen met het bloot verhaal van Heda (p. 79): dat Bifchop Baldericus, die in den jaare p77.geftorven is (g), deeze Stad zou hebben herfteld. Want fchoon men Heda hier m seloove; zou echter het herllellen eener Stad, ui dien ouden tyd, geen wareldlyk gebied over dezelve bewyzen; wvl zulks toen van het gebied des Keizers afhing, die dit werk, zonder dat des Graaven, m dien tyd, nauw bepaald gezag daar door beledigd wierde , aan den Bifchop zou kunnen toegedaan hebben, ter beveiliging van den zetel der Geeftelykheid en Kapittel aldaar. Geen meer bewys vind ik daar in, fe) Lindeborn, Hijl. Episc. Daventr. cap. 3. J. 1. F 4  153 OveryJJelfche Gedenkflakken Ilde Stuk. dat Bifchop Bernöld, van wien boven reeds gezegd is, in den jaare 104.9, van Keizer Hendrik den deröen, voor zich en zyne opvolgeren , recht en magt verkreegen heeft, om in de Stad Oldenzaal, gelegen in het Graaffchap Twente, alle weeken, des vrydags, markt te moogen houden (//), en daar benevens 's jaarlyks, den 21 Oclober, een jaarmarkt, op den dag der inwying van de Kerk, aan Sant Plechelm opgedraagen; 't welk zou beginnen twee dagen daar voor en eindigen twee dagen daar na (t). Want dit ook was, in dien tyd, iets, dat der Graaven gezag niet betrof. Door eene wet van .Karel den Grooten was verbooden, dat geen markt, op eenige plaats, zou gehouden worden dan daar het van ouds gebruikelyk was geweeft (k). OndertufTchen wierd aan de Geeftelykheid meermaalen toegeftaan , markten by hunne Gehuchten te houden, om den toevloed van menfehen , zich aldaar ter. bedevaart of Godsdienftige verrichtingen begeevende , te bevorderen : of, zo als het ook wierd begreepen , ter eeren Gods of van iemand der Heiligen (1), voornaamlyk aan wien de Kerk was toegewyd. Maar hier uit volgde niet, dat daar door eenige Rechtsdwang wierd verkreegen, als waar toe de uitdrukkelyke gunft van den Keizer noodig was (13). Echter zou het kunnen (h) Habendi mercatum rerum venalium per totum annum mmi ehdomada in quinta feria, fcüicet in loco Aldenfele nominato in pago Tuente fito. 0') Matth. ad Anonym. de reb. ÜltrajeB. p. 120. (fc) Caroli Magni leges n. 52. Edit. Georg. column. J148. (0 Hertius Comment. vol. 1. Tom. 2. de Superiorit. territ. $. 21. in not. pag. 168. (13) Struvius, corp. jur. tuil. Germ. cap. 13. £ 2o. Over het  ■OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. f& nen zyn, dat de grond, waar op de Stad Oldenzaal is gefiicht, aan den Bifchop hebbetoebehoord , en gevolglyk onder des rsifchops Rechtsdwang . met uitfluiting van den Graave zy gefield geweeft (m). Althans het ontbreekt niet aan voorbeelden, dat eenig land, om de Kerken gelegen, den Bifchoppep gefchonken wierd (?z); 't welk hier by de Kerk te Oldenzaal ook zou kunnen zyn gefchied. Voords ook de meenigte van goederen in Twente, tot de Kerk van Utrecht en haare gcftichten, reeds voor den jaare 1248, hebbende behoord, zullen zekerlyk het Graaffchap Twente , waar aan zy onttrok, ken waaren, aanmerkelyk hebben verkleind. §. III. Het gene by Lindeborh (0) en meer Schryvers, van laater tyd, zonder bewys geleezen wordt, dat Bifchop Baldericus , uit het Huis van Kleef CJ>), bezitter zou zyn geweeft van Twente , en dat hy het aan de Kerk van Utrecht zou gegeeven hebben t kan, naar de wyze der fabelen, gelyk het, in het ruwe opgevat zynde, eene fabel is, uitgelegd worden, en alsdan eenen goeden zin opleveren. De ge- beur- het Regaal van markt, wel eer aan Bifchoppen verleend , zie aldaar cap. 19. g. 12. not. 13 p. 684- Vervolgens wierden anderen daar mede door de Bifchoppen beleend,- waar van een voorbeeld in eenen Brief van 1272, by Heda p. 224. (m) Zie boven Hoofdd. II. g. 1. (71) Zie onder andere* Wagen aar, V. II. Deel I. bladz. 421. (0) Hift. Episc. Dav. cap. 3. g. r. (p) Mr. Jung. Hifi. Comit. Benth. lib. II. cap. 1. $. 1 £ƒ *. F 5  9° OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde SttSt beurteniiTen, waar van het geheugen alleen by over* levering wordt voortgeplant, geeven doorgaans aanleiding tot verdicbtfelen, die men echter veeltyds door bewys, van elders opgehaald, kan affcheiden van de waarheid, die daar in bedekt ligt. Op deeze wyze vind ik geen reden om tegen te fpreeken, dat Bifchop Baldertcus en zyne voorzaaten zyn geweeft Graaven van Twente, in die bepaaling, als wy het Graaffchap Twente, dat is Goor, gezien heb» ben; als ook dat deeze Bifchop beeft uitgewerkt, dat zyne Opvolgers in dat Graaffchap, daar mede, door den Bifchop van Utrecht., zouden worden beleend: gelyk wy gezien hebben, dat het van ouds is geweeft een Leengoed van den Bifchop. Maar dit onderftelt, dat hy het aan de Kerk van Utrecht opgedraagen heeft: zo als een goed aan iemand opgedraagen wordt, om het weder van hem ter Leen. te ontfangen. Dan blyft de Directe eigendom by den Leenheer: terwyl de nuttige eigendom, op den Leenman te rug keert. §. IV. Van deezen Bifchop Baldericus is, tot een gedenkteken, op het Koor van de Kerk te Oldenzaal, te zien een zerkjen met een Latynfch omfchrift, behelzende (q) " in het jaar des Heeren i48r zyn hier a, begraaven alle de beenderen van Baldericüs van „ Kleef, wel eer Bifchop van Utrecht en ftichter p, van dit Kapitte.1, wiens ziel rulle in vreede, A» men '.*. In het midden ziet men het wapen van Ut- (?) Anno Domini MCCCCLXXXI recondita funt Mc cuntla tjja Balderici de Clivis, quondam Episcopi TrajeUenfis acfimdataris hujus Collsgii, cujus anima, requiefcat in pace Amen.  OveryJJelfche Gedenkftukken Ilde Stuk. 91 Utrecht: dus het veld door het kruis in vier gedeeld: in het eene bovenfte vierendeel van het veld , ter rechter zyde, een bykans uitgefleeten borftbeeld, vermoedelyk van eenen Bifchop: in het andere bovenfte vierendeel, ter linker zyde, drie rygen flippen als deezen " .**.*"*'» gelyk ook in het eene benedenfte vierendeel, ter linker zyde; in het andere benedenfte vierendeel, ter linker zyde, het wapen van Kleef. Het gene Matth/etjs (r) van de oudheid van het gebruik van diergelyke wapens verhandelt, doet my twyfelen, of Bifchop Baldericus zulk een wapen zou hebben gevoerd. Na- dat de Bifchop het Graaffchap Goor of Twente aan zich had gebragt, verliep 'er een geruime tyd, eer hy de paaien van zyn wareldlyk gebied hier verder uitbreidde; zo als wy aanftonds zullen zien. (r) De nobilit. lib, IF, cap. 17. p. 1035. HOOFD»  9* OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. HOOFDDEEL V. VAN DE HEERLYKHEDEN DIEPENHEIM, ENSCHEDE, LAGE , KUfNDER EN BLANKENBORG OF HAXBERGEN, DOOR DE BISCHOPPEN VAN UTRECHT VERKREEGEN. §. I. ÏDfr BifchoP' hebbende Twente verkreegen, l^R^ Z°Cht dC omSeleSen Landftreeken, die door • 0 Heeren, als zo veele Landsheeren, bezeten wierden, met wie hy, over de bezitting, waar in elk, volgens het recht der nature, zich door daadelykheid verdedigde, veel te doen kreeg, ook aan zich te brengen. De Heerlykheid Diepenheim nevens het Graaffchap Dalen, is in den jaare 1331, door bifchop Jan van Diest gekocht, van Willem Heer van Boccftelle en deszelfs Echtgenoote Kunegünde Vrouw van Boecftelle, naar luid van den merkwaardigen Brief, dien ik met het gene wyders dien aangaande is gevolgd, zo als my zulks, door de verpligtende gedienftigheid van mecrgemelden Mr. H. H. Wesseling is bygezct, hier achter voege' onder No. 21. Te meer om dat deeze Brieven, benevens eenige oudheden, ook eenig bericht vervatten aangaande het geflacht der Graaven van Dalen" Tot dat einde, heb ik ook niet kuhnen nalaaten' hier  OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuik. 93 hier by te voegen de Stamcronycke des Huizes Diepenheim onder N\ 22. die gedrukt bevonden wordt achter eene uitgewrochte Leerrede van Dominus W. Chevallerau , toen zeer geacht Predikant te Diepenheim, nu te Rewyk; op het eerfte eeuwgety van Diepenheims Kerkvernieuwing (a). Zyn WEWde verhaalt O), dat deeze Stamkronyk hem, door eenegunllige hand, bezorgd is-, en dat hy ook reden heeft, om aan de echtheid van den inhoud niet te twyffelen. Terwyl het my ook voorkomt, datze daar van genoegzaame kenmerken draagt. De Bifchop wierd tot den koop deezer Heerlykheid bewoogen, om datze lag op de grenzen van het Sticht en, uit het Kafteel aldaar, veel nadeel aan zyne lieden wierd toegebragt (c). Vermoede, lyk had de Heer van Diepenheim dikwyls met den. Bifchop twift over de wederzydfche bezittingen en gerechtigheden, waar uit daadelykheden kunnen zyn ontftaan. Deeze Bifchop was zo gelukkig niet, als Bifchop Otto de derde, om den Keizer tot zyn oom te hebben ; anders zou de Heer van Diepenheim, zo als de Graaf van Goor in 1248 , zonder geld, van zyne Heerlykheid zyn ontzet geworden. Wat aangaat het Graaffchap Dalen; welk het zy geweeft en waar gelegen , nevens de Heerlykheid Diepenheim aan den Bifchop verknocht: is my nog niet duidelyk gebleeken. Uit de naamen der goederen daar in gelegen, waar van in den Brief onder NJ. 21. worden genoemd de hoven te Dalen en 't Oetmersboochout, zal het miflchien met zeker^ (a) Cednikt te Deventer by Lucas Leemhorst, 1779. (b) bladz. 39. (c) Bucheuus, in not, ui Joh. pe Beka, in J"hann. 3. p. Ii7.  94- OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. kerhejd kunnen worden opgefpoord; vooral indien men daar toe nog te baat neemt een zeer oud regifter van de opkomften van dit Graaffchap, waar van Mr. Wesseling my een affchrift, voor een gedeelte, en zo veel hiernoodig, heeft vereerd, hier by gevoegd onder No. 23. In dit regifter wordt op het einde gewag gemaakt van denarii Mowfterienfes; t welk doet denken, dat het in Munfterlandzal zyn geweeft. Voords is merkwaardig, dat, gelyk in de aangehaalde Stamkronyk, in den derden ftam, Henbrik Graaf van Dalen wordt gezegd het Kafteel van Diepenheim geveft te hebben: die zelfde Hendrik ook in dit regifter wordt opgegeeven, als Stichter van het zelve. Dit doet zyn eigen Kapellaan, in het jaar 1188. En daar uit is eenigszins op te maaken, van welken tyd het begin der voorzeide Stamkronyk moet worden opgehaald; vermoedelyk van het begin der zelfde eeuwe, of van het einde der voorgaande. Want de eerft aldaar genoemde Heer van Diepenheim was Bernardus: zyn zoon Lephard was de tweede: de zoon van deezen, genaamt Wolbert, was de derde; wiens dochter Begenwite was getrouwd aan den voorzeiden Hendrik, die ook met deeze zyne Vrouw in het gemelde regifter voorkomt. §. II. In het voorzeide jaar 1331 zou, volgens de Overyffelfche kronyk (d), ook Enfchede aan OverylTel zyn gekomen. Doch dat dit zo niet is, wierd, by gebrek van beter bewys, uit zekere aantekening, op een oud ftuk papier (e), aangemerkt. Deeze aante- ke- (/ƒ) Dumbar AnaleQ. Tom. 2, p. 252. («) Dumbar, d, h  OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. J)y kening is echter daar in gebrekkig, dat aldaar worde gefprooken van Bifchop Jan van Arkel; die veel laater Bifchop is geworden (ƒ). Nauwkeurig bericht wordt hier van gevonden in den Brief zelve, van den jaare 1331, my door Mr. Wesseling gezonden, onder N. 24. Volgens welken, Henrik Graaf van SolmilTe en Heer van Ottenftein aan Bifchop Johan (te weeten Johan van Diest) heeft verkocht alle die Renthe ende Recht ende verval, welk hy hadde in de Stad van Enfchede, binnen den uiterften oever van den Stads graaven. Indien Enfchede niet mede on> der het Graaffchap Twente inden jaare 1248 aan het Sticht gekomen is: dan blykt niet wanneer het daar aan zy verkreegen. Terwyl uit eenen Brief van den jaare 1284 (g) niet onduifter op te maaken is, dat Enfchede toen reeds aan het Sticht heeft behoord. Het zou echter kunnen weezen, dat Enfchede weleer eene afzonderlyke Heerlykheid zy geweeft, die na het jaar 1248 door den Bifchop kan verkreegen zyn, en by het Graaffchap Twente gevoegd. Terwyl ook onder die genen, die met Bifchop Ottodek tweeden, in den jaare 1227, zyn gefneuveld, nevens Gosewyn van Lage, Rutgerus van de Eze, wordt gefteld Ulricus van Enschede (h). En BruManüs fielt den Heer van Enfchede , nevens de Heeren van Goor, Diepenheim, Kuinder, Lage, Blankenburg, Almelo en anderen, op het regifter der genen, die ten Landdage alhier verfcheenen waaren. Dit, zegt hy, weet men uit des Lands Hukken, die Karel de vyfde, uit de Grilfy, naar Me- che- (ƒ) Heda p. 242. (gj MATTUffiüs in not. ad Am. de Bevergerne. tem. 5. ansh p. 36. (ft) Dumbar Analetl. torn. 2. p. 229. Zit ook Matth. AnfL* ie8. torn. 5- Chron. de Trajeft. p. 338.  p5 OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. chelen en Holland heeft doen verbrengen. Schoon anders Brumanus zich meenigmaal vergift heeft ; dunkt my echter, dat men hem hier geloof moet geeven : wyl de gebreken , waar door een Gefchied. fchryver, ter goeder trouwe , kan dwaalen, geen plaats hebben, wanneer hy zulk een regifter van perfoonen (iets dat niet door bloot geheugen bewaard noch overgeleverd wordt") uitfchryft, waar van het oorfpronglyke niet meer in de Griffy gevonden wierd. Dit regifter , deszelfs echtheid onderfteld zynde, moet zekerlyk van vroeger tyd zyn , dan het jaar 1248; om dat na dien tyd de Graaf van Goor niet meer daar op gebragt kon worden. Voords dat dit regifter, vervattende niet alleen Heeren van Hovezaaten, maar ook van Heerlykheden, waarover zy een Landsheerlyk gezag hadden, die al evenwel hier ten Landdage behoorden, zeer wel met de ftaatsgefteldheid van dit geweft beftaan kan: zal in het zesde Hoofddeel breedvoeriger verhandeld worden. En dan zouden de rente, recht en verval, binnen de Stad Enfchede, door den Graaf van SolmifTe aan den Bifchop verkocht, Regalien kunnen zyn geweeft, die deszelfs voorzaaten, by den afftand van de Heerlykheid Enfchede aan den Bifchop, zich hadden voorbehouden : zo als de bewoording van rente, recht en verval, in eene Stad, heerlyke goederen aldaar fchynt aan te duiden. Van den Burg te Enfchede, door Bifchop Rpdolf van Diepholt, in den jaare 1433, 'n bewaaring geilek! van Graaf Everwyn van Bejnthem, toenDroft van Twente, zie den Brief onder N. 15. Nog drie Brieven, betrekkelyk tot Enfchede, ben ik aan Mr. H. H. Wesseling verpligt. De eerfte deezer Brieven , van den jaare 1321 is van Otto Van Ahuis Heer van Ottenfteih, opdraagende het goed  Overyjfelfche Gedenkjlukken Ilde Stuh 97 goed genaamd den Philippinchof, gelegen in het Kers pel van Enfchede, aan den Bifchop van Utrecht; en wederom van hem ter Leen ontvangende, onder N. 25. De andere is van den jaare 1418, en behelit eene aanflelling van eenen Richter te Enfchede, door Bifchop Frederik van Blankenheim ; welke brief te kennen geeft, dat de aanflelling van Richters hier, by lallgeeving, gefchiedde, en dat zy rekening van hun ambt aan den Droft moeften doen. Dit was ook zo gelegen met de aanflelling der Droften, die rekening deeden aan den Landsheer; zo dat de Drosten en Richters van ouds, in deeze Provincie,Mandatarifen van den Landsheer zyn geweeft , onder N 25. En de derde onder N. 27. is van Bifchop David van Burgöndien, van den jaare 1465, vervattende een gefchenk van zeker ftuk veldgrond aan die van Enfchede, om deeze ftad, in haare toerufting, met het planken ftaket, wel eer tot veiling van fommïge fteden, in plaats van muuren of wallen, gebruikt, en anders te onderhouden (1). §. UL (1) Enfchede is oudtyds Anejchedlie genaamd. Brief van den jaare 1118 by Lindeborn, Hijl. Episc. Daventr. cap. 3. §. 3. p. 195. niet onvoeglyk af te leiden van an of en, aan en EJchede, het zelfde met Afcete, Afchete. Dumbar Kerkl. en wereldL Dev. Boek IV. Hoefdjl. i.p. 433. not. P. Meer plaatfen draagen den naam van F.Jchede, vermocdelyk het zelfde met Efch, Ejclie, betekenende eene ftreek lands, tot verbouw van mondbehoeften , door omwalling afgefcheiden van de heide, weide en wouden; van as,Jpyze, en Jcheeden, fcheiden. Zie ovër dit woord, L. ten Kate, Nederd. fprake, Deel ft. prosv. 1. in Scheid. Efch ende faet, in het oude Landrecht van Drente by Matthsjus ad Anon. de reb. UltrajeUt, p, 75. betekent eene tot koorngewas afgezonderde ftreek lands en het koorn op de* zelve. Deeze betekenis*is ook geblceven in het nieuweDrentG fchf  S>8 OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. §■ m Bifchop Jan van Arkel heeft, in den jaare 1346, de Heerlykheid Lage zeer naby Twente gelegen, en omvat door de Graaffchap Bentheim, gekocht van Herman van Lage en deszelfs Echtgenoote Eusabeth van Diest(Y). Men vindt niet, dat de Bifchop heeft belooft, dat ze erflyk en eeuwiglyk by zyn Sticht zou verblyven; hoedane belofte wy beneden ten opzigte der Heerlykheid Blankenborg, nu Haxbergen, zullen ontmoeten, door den Bifchop te zyn gedaan. De opgevolgde Bifchoppen, als ook Keizer Karel, hebben dezelve in bezit behouden; en door eenen Drofl, die teffens ook Droft van Diepenheim plagt te zyn (£) , doen beltieren. Maar Philip Koning van Spanjen gaf dezelve, voor eene opgefchooten fomme gelds, in den jaare 1570", in pand- fche Landrecht B. III. art. 106. voeg 'er by art. 103. Zie ook Landrecht van Overysfel D. II. tit. 14. art. 4. Indien dit zo is; dan volgt het overige van zei ven, te weeten: men noemde dikwyls de plaatfen naar haare ligging, dus eene plaats by een woud, Anholt; in een woud, Inholt; by laag land, Anlo; by afgezonderd bouwland, Anefchede; by eene rivier, Anfpach. Hier zou ook de naam eener boerfchap Enter, in Twente, al's aan eene rivier gelegen , in aanmerking kunnen komen , en daar mede vergeleeken kunnen worden 't gene bo. ven van den naam Deventer is gezegd. (i) Brieven by Dumbar Analetl. Tom. II. p. 169. (k) Judicieel Register van Overysfel van den 6 juny 1545, alwaar gewaagd wordt van Geert van Rede , Drost te Lage en Diepenheim en Klaas van Beverforde, Drost van Blankenborg, dat is Haxbergen, en Goqssen van Raesfelt Drost van Twente.  OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. 99 pandfchap aan Dirk van Ketteler, Heer van Asfen, die aldus daar mede door den Koning wierd beleend. Na doode van Dirk van Ketteler, viel deeze Heerlykheid op zyn zoon Wilhelm; en voords na doode van deezen, op deszelfs dochter, getrouwd aan den Graave van CRoijenREUx, dfe ze nevens andere goederen, in den jaare 1642 by koop heeft overgedraagen aan Joan van Raesfelt Heer van Twikkel, Droft van Twente ; welke in het zelfde jaar met de Heerlykheid Lage als een Erfleen, waar toe dezelve door hun Ed. Mog. de Heeren Staaten van OverylTel, van een Pandleen, wierd veranderd; van de Provincie is beleend geworden. Na zyn overlyden verviel ze op deszelfs zoon Adolf Hendrfc van Raesfelt, Heer van Twickel, en na doode van deezen, op zyne Erfdochter, Vrouw Adriana Sophia van Raesfelt, gehuwd aan den Heer Graaf van Wassenaar Obdam, door wiens Hoog Adelyk gefiagt, deeze Heerlykheid federt is bezeten. Uit deeze Heerlykheid wordt eene jaarlykfche fchatting, van vyftig guldens en acht ftuivers, aan de Provincie voor de befcherming betaald. Hier tegen geniet de voorzeide Heerlykheid, van wege haare Adfociatie met OverylTel, dit voordeel, dat door deeze Provincie jaarlykïch aan den Schoolmeefter te Lage betaald worden vyftig guldens. Deeze Heerlykheid is een afzonderlyk Gemeenebeft, als zynde met de Provincie OverylTel niet tot een Gemeenebeft vereenigd. De gedrukte Deductie der Heerlykheid Lage van den jaare 1683, behelzende voornaamlyk eene verhandeling van het recht, heeft my geen andere byzonderheden , aangaande deeze Heerlykheid, om hier te melden, aan de hand gegeeven. Het gevolg van deezè Deductie is geweeft eene Refolutie van de Ed. Mog. Heeren Staaten van OverylTel van G 2 deu  ioo OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. den 5 April 1683. hier by gevoegd onder N. 28. Van de verwoefting en herftelling van her. Kafteel aldaar, wiens overblyflels a's nog getuigen van deszelfs oude valtheid zyn, wordt iets gemeld door Heda . $. iv. Dat de Heerlykheid Kuinder, in den jaare 1407 aan Bifchop Frederik van Blankenheim, by koop, is opgedraagen, en aan het Sticht gebragt, door Herman Heer van Kuinre en deszelfs zoons Herman en Henrik: is uit de Brieven zelve te verneemen (w). Lang te vooren, en wel op het einde van de twaalfde eeuwe waaren echter de Graaven van de Kuinder reeds door Bifchop Baldoinds overwonnen, zo dat de Bifchop hun de voorwaarden van vergelyk voorfchreef. Hetverfchil, welk zich hier opdoet: of de Bifchop deeze Heeren toen aan zich heeft onderworpen, dan niet (ra1.: vertrouw ik, dat beneden, Hoofdd. VI. uit de byzondere gefteldheid van het Dienftmanfchap, een ftuk van veel belang in de gefchiedenis deezer Provincie, zal worden opgeloft. Dit verbond van Dienftmanfchap, of Leenmanfchap, had tot gevolg eene bepaalde onderwerping. De Dienftman was aanfpreeklyk voor het Gericht van den Bifchop, en niet meer voor het Gericht van het Ryk: hy behoorde ook tot de Landsvergadering van den Bifchop : hy behield echter zyn recht over zyne Graaffchap of Heerlykheid: zelfs wierd zyne Heer- lyk- (0 p. 259. 286. (m) By Dumbar AnaleS. Tom. 2. p. 385. enz. (n) Dumbar AnaleS. torn. 2. p. 216 en Buchel. by Beka p. 60.  OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. 101 Iykheid daar door niet tot een Leen van den Bifchop; als op zyn plaats breeder zal verhandeld worden. En dat de Heeren van de Kuinder ter Landsvergadering van den Bifchop zyn verfcheenen, wordt ook in hec Regifter, waar van hier vooren § 2 gezegd is, ge. meld. Zo als ook Heer Johan van Kuinder. onder de Dienftmannen van den Bifchop voorkomt in eenen Brief van den jaare 1336 (0). En, volgens het Judicieel Regifter ter Griffie van deeze Provincie, is in den jaare 1404 aan den Graaf van Kuinder een vonnis in de Hooge Bank befteed geworden (pj, ten blyke dat dezelve toen reeds daar onder behoorde. $. v. Van de verkryging der Heerlykheid Blankenborg aldus van het Kafteel aldaar genaamd, nu Haxbergen, kan men eenig bericht erlangen uit eenen Brief van Bifchop Rudolf van Diepholt, van den jaare 1452, waar van het oorfpronglyke nog voor handen is; zie daar van een affchrift, hier by gevoegd onder N. ii. De Bifchop geeft aldaar te kennen, dat hy het Huis en Heerlykheid ter Blanckenborch, met zyn toebehoor, om zyn land beter te befchermen en de paaien van zyn Sticht te vermeerderen: gekochc heeft van Heer Reinold van der Roer en deszelfs Erfgenaamen, tot behoef van zyn Sticht en Kerkvari Utrecht, en dat hy aan zyne Ridderfchap en Steden van Twente heeft beloofd, het voorzeide Huis en Heer- (o) Dumhar AnaleB. tem. II. p. 264- en Kerkl. en Wereldl. Dev. p. 498. (J>j Juiicieel Register beginnende met 1293. pag. 119.  102 OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. Heerlykheid voortaan erflyk en eeuwiglyk te zullen laaten by zyn Sticht en Land van Twente; als ook, dat hy het zou doen bezetten en bewaaren , door eenen Ambtman of Kaftelein, gebooren in Twente en aldaar gegoeded. Dat ondertusfchen deeze Heerlykheid reeds in den jaare 1446 aan het Sticht heeft behoord, is af te neemen uit den Brief van Bifchop Rudolf voornoemd, waar by hy als toen aan Johan Ridder het Richtambt, en Achterrichtambt, dat is, Onderrichtambt, van Haxbergen beveelt, onder N. 30. Meer Graaffchappen en Heerlykheden, door den Bifchop verkreegen, waar uit OverylTel is te fameDgefteld* zyn my niet voorgekomen. ÏIOOPD.  OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. 103 HOOFDDEEL VI. , VAN HET LANDZAATSCHAP DER HEEREN VAN HEERLYKHEDEN ONDER HET BOVENSTICHT; VAN DE WETGEEVEN-DE MAGT; VAN DE GESTELDHEID DER EDELEN; EN VAN DE HEERLYKHEID ALMELO. §• I. ^ rP %ot hier toe zyn opgeteld de Graaffchap-. % 0 pen en Heerlykheden van het tegenwoorH¥^#(F diSe OverylTel > waar van de Bifchoppen van Utrecht, van tyd tot tyd, het wareldlyk gebied verkreegen hebben. Doch van de Heerlykheid Almelo, geen van de minit uitgeftrekten, wier naam Amaloh (i) reeds in de negende eeuwe was bekend (1) Van A, rivier, welke naam ook in het byzonder aan eene Almelorche rivier eigen is ï komt het byvoeglyk naamwoord Aën, of, naar de oude fpraak, Aeme, Ame. Lo is Laag. Kilian in Lo. Men moet hier zien op de laage ligging van het land in het gemeen, en niet op een of meer hoogten, die 'er in gevonden mogten worden, op welken men een Kasteel of Stad enz. hebbe gedicht en naar den naam van het land genoemd. De oude gewoonte, van l te voegen tusfehen a en m , wordt met meer voorbeelden bevestigd. Zie onder anderen, Kilian in de woorden Almaris, Almeye, Aneide. G 4  ïo4 Overyjjelfcïté Gedenkjlukken Ilde Stuk. kend (a), grenzende, van ouds af, aan Zalland, Twente en het Graaffchap Bentheim : is aldaar niet gemeld ; om dat ze niet door den Bifchop is verkreegen, en haare byzondere gefleldheid eene afzonderIyke betrachting vordert. Myn oogmerk is niet om aan de verdienften der Deductie, die over de rechten deezer Heerlykheid, in den jaare 1749, in druk is uitgegaan, iets te onttrekken. Maar ik zal het recht deezer Heerlykheid trachten te verhaalen uit grondbeginfelen, die my voorkomen het zelve beft te doen kennen. Hier toe loopen verfcheiden ftoffen te iamen, waar van ik derhalven in dit Hoofddeel melden moet. In het eerfte Hoofddeel (b) is gefproken van de Heerlykheden , door de Frankifche Koningen of Keizeren, of ook door hunne op volgeren, in het Duitfche Ryk, aan Heeren gefchonken; alwaar is verhaald, dat de Heeren , door die gefchenken, den Rechtsdwang over die Heerlykheden verkreegen : dat alle Rechtsdwang onder het gefchenk begreepen wierd: dat deeze Heeren, zo wel als de Graaven, boven den Rechtsdwang, Regalien verkreegen hebben , betreffende de Regeering van het land hunner Heerlykheid en voordeel, daar aan verknocht: en dat zy dit alles bezaten; fchoon zy daar mede onderworpen bleeven aan het Ryk. Byzonder ook is aldaar gemeld van Heerlykheden in het Hertogdom Sa» xen , waar in dit geweft gelegen was. Zulk eene Heerlykheid is Almelo; wier Heer, volgens de Hukken , gevoegd by de gedrukte Deductie deezer Heerlykheid, zodane rechten bezit. Ook blykt daar uit, dat (a) Mr. Jung. Cod. diplom, pro hijl. Benth. n. 61. in mü, p. 123 ö' 114W n. 5. 6. £f 7.  Overyjfelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. 105- dat deeze Heerlykheid, gelyk het Graaffchap Goor en andere Heerlykheden, van ouds, met Borgleenmannen en eenige honderden andere Leenmannen voorzien , wel eer niet van den Bifchop ter Leen gehouden wierd, noch begreepen is onder eene van die Landftreeken, die hy hier aangewonnen heeft. $. II. Of zodane Heerlykheden, en in 't byzonder de Heerlykheid Almelo, in den beginne Alodiaal, dan Leenhoorig aan het Ryk, zouden zyn geweeft: doet in deezen niets ter zaake; wy] ook veele Heerlykheden, als ook Graaffchappen, fchoon wel eer Leengoederen zynde geweeft, echter naderhand als Alodiaal bezeten zyn (c). Veelen gaaven hunne Heerlykheden in de befcherming van hunnen Bifchop , door dezelven tot Leengoederen aan den Bifchop optedraagen, of, buiten dien, een verbond met hem te maaken, om hem daar mede te helpen, mids daar in ook door hem befchermd te worden (Y): of zich daar mede, op eene bepaalde wyze te onderwerpen. De verbonds brieven van de jaaren 1367 & 1 ,94, door den Heer van Almelo met den Bifchop opgericht zyn niet als bewyzen van eene geheele on- der- (c) Hertius , Comment. vol. I. Tom. 2. de Superiorit. Territ. S- 58. £f vol. II. Tom. 2. de orig. progr. Spec. Rom. Germ. imp. rerumpubl. J 12 14- (d) Hertius, Comment. vol. I. Tom. 2. de Feud. oblat. part. I. g. 6 9. De Jpecial. Rom. Germ, imp. rcbuspul'l. J. 34. £f vol. II. Tom. 3. paroem. jur. lib II. paroem 5. (e) By de Jlmelojche gedrukte DeduÜie onder C & E- en by Dumbar AnaleÜ. Tom, 2. p. 339. 0 5  105 OveryJJelfche Oedenkjlukken Ilde Stul. derwerping , noch van eene geheele onafhanglykheid, daar te vooren, aan te merken. Hoe het ondertuflchen hier mede zy gelegen, is my voorgekomen , te moeten worden verklaard uit het zogenaam. de Landzaatfchap, en wel in het byzonder dat der Heeren van Heerlykheden, te vooren niet onder den Landsheer, waar onder zy zich begaaven, hebbende behoord; als ook dat eene rechte bevatting van de gefteldheid der Edelen van den Bifchop daartoe noodig is. Van deeze twee ftukken moet derhalven hier gefproken worden: daar na zal ik iets melden van het gene wyders omtrent het gebied deezer Heerlykheid merkwaardig fchynt. Ik zal echter voor af; wyl zulks invloed op het volgende heeft, moeten aanmerken, dat de gemelde verbondsbrieven bewyzen, dat Almelo toen geen Leengoed van den Bifchop was. Terwyl ik voorts eene oude aantekening , op den Huize Almelo, .nebbe gezien, die te kennen geeft, dat Evert van Hekeren geheeten van der Ese, Heer van Almelo, eerft in den jaare 1406, op Sant Laurents dag , de Heerlykheid Almelo Leenhoorig aan het Sticht heeft gemaakt; hoewel de Leenbrief niet meer voor handen is. Dat eehter de Heeren van Almelo toen reeds voor lang Stichtfche Leengoederen , in Twente gelegen, bezeten hebben, blykt uit brieven van de jaaren 1293 en 1317 hier by gevoegd onder N. 33 & 34. En in den brief van 1268 , onder N. 32. wordt Hendrik, Heer van Almelo, Fidelis of getrouwe van den Bifchop gezegd. En dat do Heeren van Almelo, reeds in den jaare 1336, in de orden der Edelen van den Bifchop zyn geweest, is te vermoeden, onder anderen, uit eenen brief van dien jaare: om dat hy zich, nevens anderen, naar het gebruik der gener, die in de orden waaren, voor  OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. 107 de pandfchap van den Bifchop aan den Graaf van Gelder en Zutphen verbindt (ƒ). §. ni. Hoewel de Bifchop nimmer de Heerlykheid Almelo, gelyk de overige Heerlykheden, waaruit OverylTel mede is famengefteld, verkreegen heeft; en dezelve, zomin als die overige Heerlykheden , haaren oorfprong heeft uit den boezem van het Sticht, dat is , het wareldlyk gebied van den Bifchop van Utrecht: echter ftond de Heer van Almelo, nevens zyn gezag over deeze Heerlykheid in zekeren opzigte , onder het wareldlyk gebied van den Bifchop. Dereden hier van is uit de gefteldheid van vroeger eeuwen op te haaien. Heeren van Heerlykheden, van de eerfte orden van Adel, dus Pares Curice of Hofgenooten van den Keizer , lieten hunne onmiddelbaarheid, waar door zy onmiddelyk onder het Ryk behoorden, en op de Ryksvergaderingenverfcheenen, vaaren; wanneerzy zich begaaven in de tweede orden van Adel, beftaande uit de .Pares Curice of Hofgenooten van een VorftofHeer onder het Ryk", door Leenhoorigheid aan hem verbonden. Gevolglyk begaaven zy daar door alle hunne goederen en dus ook hunne Alodiale Heerlykheden onder de befchermirig van dien Vorft of Heer, fchoon zy ook hunne Heerlykheden niet Leenhoorig aan den Vorft of Heer hadden gemaakt. Zy zeiven, wyl eene be- (ƒ) Dumbar, Analeü. torn. II. p. 264. Vermoedelyk is het eene drukfout, dat de naamen van niet alle de borgen op p 265 zyn herhaald, maar overgellaagen Goedaert van Gose en Johan van Cuynre-,  io8 ÓveryJJelfche Gedenkftukken Ilde Stuk. befchouwing van verfcheiden hoedanigheden, ineen menfch. gemeenlyk niet maakte, dat zy te gelyk Edelen van beide ordens waaren: wierden door den Vorft of Heer bevryd van dagvaart en heirvaart onmiddelyk aan het Ryk te betoonen; welke dienften zy voortaan aan dien Vorft of Heer moeiten doen; die, in zo verre, deeze Heerlykheden aan zyn eigen Land inlyfde, en dus dezelven, zo als men het noemt, Eximeerde. Het verder gevolg hier van was, dat deeze Heeren, in plaats van, gelyk de Eerften van het Ryk, door yder een, en zelfs ook door hunne eigen onderzaaten, over zekere zaaken, voor het gerichte van den Keizer getrokken te worden (g); gedagvaard wierden voor het gericht van den Vorft of Heer in wiens orden van Adel zy zich begeeven hadden. Deeze tweede orden van. Edellieden was by ons een perfpneel Leenmanfchap, waar door de perfoon zelf Leenhoorig (h) was : waar door hy tot het gericht van den Leenheer brhoörde; zelfs al bezat hy nog geen leengoed: en waar door hy in ftaat gefield wierd om leengoed van zynen Leenheer te verkrygen (i). Dit alles zullen wy in de orden der Edelen onzer Bifchoppen beneden op zyn plaats befpeuren. De Vorft of Heer verkreeg hier door een zeker gebied over zodane Heeren en gevolglyk ook over derzelver Heerlykheden, die, uit aanmerking van dien, in zo verre deszelfs landen gezegd konden worden. °T zou echter kunnen zyn, dat dit gebied over zulke Heer- (g) Hertius, Comment. vol. I. Tom. 2. de fuperiorit territ S- 68. (A) Antrustio. Zie Bign. in not. ad Maculf. form. lib. I. cap. 18. (i) Montesquieu de l'esprit des loix l. XXX. e. 17. 18. £f 25 omtrent het einde.  Overyffelfchê Gedenkjlukken Ilde Stuk. 109 Heerlykheden , door heerfchzucht of hofgezindheid, wel eens deszelfs bepaaling hebbe overtreeden. In Duitfchland heeft men aan deeze Heeren van zodane Heerlykheden, die zich onder een ander Vorft of Graaf hebben begeeven, zowel als aan die, welken hunne Heerlykheden uit den boezem van het land van hunnen Vorft of Heer bezitten en daar mede on. der den zeiven behooren, den naam van Landzaaten byzonder toegeëigend. Doch op de eerften is niet toepaffelyk het gene anders gefteld wordt, naamlyk, dat de Landzaaten geene groote Regalien over hunne Heerlykheden zouden bezitten. Want dit behoort eigenlyk tot de laatften; waar omtrent de vraag is, hoe veel de Landsheer aan hun heeft toegeftaan: daar jn tegendeel ten opzigte van de eerften te befchouwen is, wat zy van hun recht aan den Vorft of Heer afgeftaan hebben. Men zegt dat de rechte befchryving van het in Duitfchland bekende Landzaatfchap nog niet zou zyn uitgevonden (£). Zulk eene twyfeling omtrent de Definitie gebeurt, onder anderen, wanneer men toevalligheden, die, om datze in zeer veele byzondere gevallen gelyk zyn, ons, als tot het weezen van de zaak behoorende, voorkomen: in eene Definitie mede bevatten wil. Doch dit daar laatende; zonder ook met het denkbeeld, welk veele geleerden zich van Regalien en van het onderfcheid tuffchen groote en kleine Regalien maaken, ons op, te houden: zie ik geen reden van verlies van groote Regalien der voorzeide Heeren ,• 't welk ook met de bevinding, omtrent Heerlykheden hier te lande, wier Heeren zich in de orden der Edelen van het Leen. :. (fe) Hertius, Comment. vol. I. Tom. 2. de fubje&ione tem'-. toriali §. I. _  ïio OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. Leenmanfchap vaa den Bifchop begeeven hebben, niet overeen gebragt kan worden. Het hoogft gezag of wetgeevende magt, zo wel over den Bifchop als over hun, was en bleef by het Ryk; en wierd niet door den Bifchop en die van zyn eigen landen, zo als wy naarder zullen zien , verkreegen. De fplitfing in het Duitfche Ryk gepleegd, der deelen van het Hooggebied, met zyn toebehoor , geeft te kennen , dat de Regalien aldaar niet noodzaaklyk tot de hooger magt behooren: wyl anderszins het Ryk dezelven alleen, en de Bifchop niets daar van zou bezeten hebben. Te minder noodzaake was 'er dan, dat de groote Regalien der Heeren, die zich, uit hunne onmiddelbaarheid van het Ryk, begaven onder den Bifchop, daar door aan hem ver. vallen zouden. 'T is ook, op verre na, zo niet, dat de Heeren, die zich dus in de orden der Edelen van den Bifchop begaaven, daar door den Keyzer en het Ryk in alles verwiffeld zouden hebben met den Bifchop en die van zyne landen. Want de hoogheid van den Keizer en het Ryk , over de Heerlykheid van eenen Heer, die zich in de orden der Edelen van den Bifchop had begeeven; bleef zo wel als over des Bifchops eigen Graaffchappen en Heerlykheden. Noch de Heeren, noch hunne Heerlykheden verkreegen daar door den Bifchop en die van zynen Lande tot Wetgeevers. De Heeren moeiten gehandhaafd worden by alle hunne rechten. De Bifchop was ook gewoon zulks door zegel en brief te verzekeren ; waar van, ten aanzien der Heerlykheid Almelo, nog brieven voor handen zyn. (I) Een deezer brieven is van (/) Zie by de Ahneïojche gedrukte Deduclie onder K en L.  OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. tit van Bifchop' Frederik van Blankenheim van den jaare 1406; die te meer opmerkelyic is, om dat de Bifchop zich geen ander recht op de voorzeide Heerlykheid voorbehoudt, dan zyne brieven, diehy van de voorzeide Heerlykheid had , welken boven reeds zyn aangehaald, en die ons beneden nog naarder zullen voorkomen. Ondertuffchen deeze verpligting en verzekering desBifchops behoorden mede tot de rechten, die deeze Heeren met hunne onderzaaten hadden gewilkeurd, of in 't gemeen tot de rechten, waar naar zy hunne onderzaaten regeerden; en tot het recht, om als van ouds met hunne onderzaaten, Statuten op te richten; zo verrede wet of gewoonte van het Ryk zulks niet verhinderde. Dit echter was niet alleen eigen aan de Heerlykheid Almelo: want ook zelfs de tot één Gemeenebeft, onder den Bifchop vereenigde geweften van OverylTel hebben van ouds geene wetgeevende magt over el. kanderen gebruikt. Maar de toeftemming van elk Integreerend deel wierd vereifcht ; om dat de voornaamfte voorwaarde hunner vereeniging , die ook door brieven van den Bifchop wierd bevestigd, was, dat yder by zyne oude wetten en rechten zou gelaa* ten worden. Het volk van elk Graaffchap of Heerlykheid, waar uit Overysfel is te famengefteld, had recht om met derzelver Graaf of Heer wilkeuren op te richten, zo verre zulks door de wetten of gewoonten van het Ryk was toegelaaten. Want by deeze aan het Ryk ondergefchikte genootfchappen was van zeiven geene wetgeevende magt, die de Graaf of Heer met een zeker gedeelte des volks over het andere gedeelte zou gehad hebben. De verfcheiden Staaten, anders genaamd Standen of Ordens van het volk, als waaren die der Geestelyken, Edelen, en  114 Överyjfelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. en Boeren («) of gemeene land, als ook de Burgers; en dus re famen het ganfche volk: wierden echter gemeenlyk door fommige ordens van deeze vier Gereprefenteerd; en wel, by ons, oudtyds door de drie laatsten en daar na door de eerfte en tweede. In de laatst verleeden eeuwe ontmoet men nog, dat onze Hooge Heeren Staaten, zo als te vooren, zich noemen Ridderfchap en Steden Reprefenteerende de Staaten van Overysfel; hoewel naderhand de Stilus Cu im daaromtrent veranderd is. Ridderfchap en Steden zyn de Staaten of Ordens, die alle de Staaten of Ordens van den lande, dat is, hetgantfche volk, Reprefenteeren. Dat die Reprefentatie betrekkelyk zou zyn tot dezelfde Staaten, die gezegd worden de Staaten te Reprefenteeren, dunkt my niet zeer bevattelyk te zyn. Ondertuflchen hebben veele woorden, gelyK ook dit, boven hunne gemeene, ook nog eene byzondere betekenis gekreegen. De Pares Curiaz van den Keizer zyn, in laaten tyde, ook Standen , Staaten, of Ordines genaamd; het zy van derzelver onderfcheiden ftand, waar door zy Geestlyke en wareldlyke Keurvorften en Vdrften, voords Prelaiten, Graaven, Heeren en Steden zyn; of om dat zy alle de Staaten of Standen, dat is, het ganfche volk van het Duitfche Ryk Reprefenteeren. % IV. De verfchyning, op de Landsvergaderingen, van Heeren der Heerlykheden, die zich in de orden der Edelen of ('t welk ik voor het zelfde houde) het perfoonlyk Leenmanfchap van den Bifchop begee- ven («) Saxenspiegel lib. III. art. 79, in Glosf.  OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. 113 ven hadden: was een gevolg van dit hun Leenman* fchap en een gedeelte van hunnen dienft (2), ftrekkende ter bevordering van het oogmerk van het Leenmanfchap van den Bifchop; naamlyk de befcherming en vreede. Hier toe moeiten zy ook voor het Gericht, ten overftaan van den Bifchop gehouden, zo als men fprak, recht geeven en neemen (m). Alle Edelen van den Bifchop behoorden van ouds, als Pares Curice, onder deszelfs Gericht , dat is, de Hooge Bank; uitgezonderd in Reële zaaken, als welken voorhet Gericht, waar onder het goed gelegen is, of behoort, beflift moeten worden,- als ook uitgezonderd lyfftraffelyke zaaken , waar in de Edelen van ouds Pares Curice met de andere Ingezetenen, in het Gericht der Ambtmannen of Drosten en Richters, zyn geweeft; en eindelyk uitgezonderd klaare perfoneele zaaken, of nu pandbaare zaaken. Zy behoorden onder de Hooge Leenbank, in zaaken, betreffende hun recht op het goed, welk zy van den Bifchop ter leen hielden (3). §• V. (2) Wat anders is het, wanneer een Landsheer, uit andere byzondere oorzaak , recht heeft, om op de Landsvergadering van een ander Landsheer te verfchyncn: Hertius Comment. vol. I. de Confilt. leg. & jud. g. 7. n. 15. By ons hebben van ouds geen anderen ter Landsvergaderingen be* hoord dan de Edelen in de orden van den Landsheer, de Steden cn het Gemeene Land. (m) Wijjhof, Deel I. art. 3. (3) Van de Hooge Leenbank, zie den brief van Keizer Frederik van den jaare 1473 by Matth. de jure Glad. cap.. 30. p. 493- &c- en yan de Hooge Bank, de aantekening by WiNhof, nieuwe druk p. 367 & 368. Zie ook Saxisch Leek'Reciit cap. lï. in GloJJ, col. 8. Edit. van 15511 H  H4 OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. S. v. De orden der Edelen van het Leenmanfchap van den Bifchop in OverylTel, waar van ik begonnen heb te fpreeken , doch breeder moet gehandeld worden, aangemerkt als een genootfehap van een byzonder gericht en recht: wordt in den Landbrief van Bifchop Jan van Vernenborg, van den jaare i36"5, echte genaamd, en die 'er in begreepen zyn, worden aldaar, in het gemeen, Dienstmannen gezegd; wegens hunne verpligting om krygsdienft te doen (ra) en de Land.^vergadering en Gericht van den Bifchop by te woonen. Het woord echts betekent, volgens Kilian, eene wet of regel , hier, eene orden. Tegenwoordig wordt het by ons alleen van de Hofhoorigen gebruikt. In deeze hoewel anderszins zeer ongelyke echten, befpeurt men evenwel eenige overeenkomsten, die ter opheldering kunnen dienen. Want gelyk men onder de Hofhoorigen heeft Vryen,en Hofhoorigen, in het byzonder zo genaamd; naar de gewoonte onzer voorvaderen, om op de meerder vryheid , fchoon van lieden van dezelfde orden, den haam van vry betrekkelyk te maaken: zo waaren ook die van de orden des Leenmanfchaps van den Landsheer wel allen Dienltmannen; doch fommigen, inon. derfcheiding van anderen, waaren Vryen. Wyders bykans gelyk in de rechten der Hofhoorigen, onderfcheid wordt gemaakt tuffchen het bezit van een Hofhoorig goed. in de echte, dat is, waar van de bezitter in de echte der Hofhoorigen, en dus Hof- hoo- Minijlerides militares. in eenen brief by Matth. de jure Glad, cap. 30. p. 493.  OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. 115 hoorig is; en het bezit van een Hofhoorig goed buiten de echte; van fommige goederen ook zonder eenen huider , die eenen Hofhoorigen bezitter verbeeldt : zo wierden ook de goederen, Leenhoorig aan het Sticht, door-de Leenmannen buiten of in de orden der Edelen van den Bifchop bezeten. Die dezeiven in de echte bezaten , zyn de Dienftmannen onzer verhandeling. De anderen waaren doorgaans Landsheeren, welken, zonder zich in de orden der Edelen van den Bifchop te hebben begeeven, goederen van hem ter Leen hielden. De benaaming van Dienftman is van verfcheiden betekeniifen. Anders wordt dezelve genomen voor hoorige lieden (0): anders voor vrye menfchen, die met goederen beleend waaren, of recht hadden om die te kunnen verkrygen , niet of niet alleen, om krygsdienft maar veelerley andere dieaften daar van te doen, of daar van iets op te brengen. De Dienft. mannen , die tot onze onderwerp behooren , zyn voor een gedeelte; te weeten zo veel betreft de byzonder zogenaamde Dienftmannen, die toe krygs- en andere dienften verpligt waaren, hier onder begreepen. De Dienftleenen (feuda minisierialid) waar mede iemand, in Dienstmans flat, of onder den-naam van Dienstman, was beleend, wierden aldus genaamd, in tegenftelling \anjetida homagia, of in Mans flat, dat is, om krygsmanfehap daar van te betoouen. De Dienftleenen waaren zeer verfcheiden in waardigheid en foort van dienften: geen van allen was een recht Leen: en daar toe wierd ook niet altoos eene edele geboorte vereifcht Qp). Door (0) Onder anderen in brieven by Matth. de nobilit. lib. IV. tap. 9. p. 953 lf 954Q>) Saxiscii Leenrecht, cap. 36. Mr. Jung. Cod. dipl. pro hijl. H 2 Benth.  iio" OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk Door de Dienftmannen, die hier bedoeld worden, verftaat men dezulken, die in het Leenmanfchap of Orden der Edelen van den Bifchop waaren; het zy alleen tot krygsdienft en verfchyning ter Landsvergadering en ten Gerichte van den Bifchop, het zy ook mede tot verfcheiden andere dienften verpügt. Zy worden Dienftmannen genaamd; als op eene byzondere wyze, volgens de inftelling van hunne orden, voor belooning van Leengoederen of het recht om die te kunnen verkrygen, en andere voorrechten meer, tot krygsdienft , als een ambt van waardigheid, gemeenlyk onder den naam van Militia voorkomende, aan den Vorft verbonden. Het oogmerk der Vorften, om door zulke krygslicden van eene byzondere orden, door eerzucht en afzonderlyk belang aan hun verkleefd, hun eigen belang te bevorderen en hun gezag dies te meer over het volk te oeffenen, en hen tegen uitheemfch geweld tot gereede voorgangers te hebben: is niet verre te zoeken; mids dat de Dienftmannen niet te magtig, of ook, om andere redenen, niet wars wierden van de gunft hunner Vorften te beoogen. Andere ingezetenen moeften ook krygsdienft doen ; doch als een laft van het gemeene land (q). Allen, die geen Dienftmannen waaren lagen hier te lande daar benevens onder verpligting om fchot , dat is, fchatting aan den Bifchop te betaalen ; indien zy niet byzonder daar van waaren bevryd. Hierom wordt, in den gemelden Landbrief van Bifchop Jan van Vernensorg, alleen ten opzigte van de Ridderen, Knaapen, Mau- Benth. p. 146. H7- I5-- £f I65. Winhof nieuwe druk p. 32- -116. Matth. de Nobilit. lib. IV. cap. 22 Capitul. Carol. Magn. ann. 811. cap. 4. Edit. Georg. col. 757. (?) Vergelyk Montesquieu, de l'esprit des Uix. I. XXX. c. *7-  OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk; 117 Mannen en Dienftmannen en hunne hoorige lieden, op hunne goederen woonende, verklaard, dat zy niet zullen moogen gefchatted, noch iets van hun genomen worden. De Vorften van het Duitfche Ryk hadden gemeen, lyk drie foorten van zulke Dienftmannen; als naamlyk Vryen of Ridders, Knaapen, en Dienftmannen in het byzonder (4). In deeze onderfcheiding fchynen de Ridders, by uitftekook Vryen te zyn genaamd; als boven de anderen genietende Ridderlyke vryheid (r). Knaapen, anders ook Knechten en Wapendraagers, waaren wel in de orden van het Leenmanfchap van den Vorft, doch niet tot Ridders geflaagen. Men moet deezen, dusgenaamd wegens, uit hoofde van Leenpligt, verfchuldigden krygsdienft, niet met an- de- (4) Liberi, FamuH fjf Ministeriales. Conftit. Car. tertii cdita &f expojita a Marquard. Frehero, in verbis: qui autem per hominium, Jive liberi, five famuli dommis Juis adlusferint. Et pauk> post: fimiliter de &c. Matth^us verfhat hier door Famuli het zelfde met Ministeriales, de nobilit. lib. IV. cap. 8. p. 944. Doch dit laat zich aldaar niet begrypen : om dat, in het vervolg van die Conftitutie wordt gehandeld van de Mi-. nisterialts, als eene derde foort van Leenmannen der Vorsten. De liberi, waar van aldaar, als onderhoorig aan de Vorften, gefproken wordt: zyn derhalven eene der. twee overige foorten der gener, die in het Leenmanfchap der Vorften waaren. Maar deeze beide foorten zyn van ouds geweest Ridders en Knaapen. By verder gevolg, zyn liberi hier de Ridders. De verfchillende betekcnisfen der zelfde woorden geeven fomtyds, voornaamlyk in deeze ftoffe, oorzaak , dat men hunne beduiding uit den famenhang en derzelver betrekking, waar in ze voorkomen, opfpooren moet (>•) Formulier der Ridderbricven by Matth. de Nobilit. lib. IV. cap. 16. p, j.018 rjf 1019. H3  li8 Ovtryjjetfck Gedenkjlukken Ilde Stuk. deren vermengen, die de wapens voor de Ridders droegen, of de tros van anderen voerden. Dit zou even zo verkeerd zyn, als wanneer men door Dienftmannen wilde verftaan hoorige lieden, om dat zy ook dikwyls onder dien naam voorkomen. Willem de tweede (want de-benaaming van wapendraager wierd ook op Edelen van de eerfte orden toegepaft) Graaf van Holland, nog geen Ridder zynde, was wapendraager (x); maar niet van een andermans wapenrusting. Dienftmannen, in het byzonder, waaren, die met wapenen, niet alleen in tyd van Oorlog, en een of ander geval meer, maar alle dagen bereid om te dienen moeften zyn (5), als ook, aan het Hof en elders, verrichtingen, ten behoeve van den Vorft, waarneemen. Die tot Hofambtenaaren waaren gefield, worden in eenen brief van Bifchop Otto den derden, van den jaare 1247, onder N. 31. in tegenftelling der anderen, genaamd Ministri Curies of Dienaars van het Hof, in de woorden: " ook Die„ naars van het Hof, Arturius Drost of Spysdraager (0, Walterüs Schenker, Gïselbertus Broodverzorger; " alsook Ojjiciarii fpecialès of byzondere (s) Beka in Ottone III. p. 77. (5) Zie de aangehaalde Conftitutie van Keizer Karel den derden in de woorden : Jimiliter de ecclefiarum Jiliis (familiis) domeflicis, id est ministerialibus, vel quorumcunque clientela, qui qaotidie ad ferviendum parati esje debent. Otto Frising. VII. 8. Familia Principum , qui ministeriales dicuntur. Ten blyke van derzelver krygsdienst, wordt vervolgens in de gemelde Conftitutie gezegd: ut quicunque quinque man/os in bsneKcio posfideant, domino Juo, ad quem pertinent, bruniam fbrunia Veu lorica inftructum) cum uw jcuiario ducant. Ook wordt in onze oude Landbrieven, van alle Dienstmannen, als krygsdienst fchuldig, gewaagd. (t) Ijle Jïuk, Voorbericht, n. 7. n»t. 2.  OveryJJelfche Gedenkftukken Ilde Stuk. ito dere Ambtenaars (6). De voorrang, die hun boven de andere byzonder genaamde Dienstmannen wordt gegeeven (m), duidt aan, dat zy van meer aanzien dan de anderen waaren. Alle deeze lborten van Dienftmannen, naderhand ook Edelen gezegd, waaren Edelen van dezelfde orden. Daarom wierd het voor geen ongelyk huwlyk gehouden, welk tuffchen perfoonen van deeze onderfcheiden foorten was ingegaan O) (7). In onze Landbrieven worden zy gezegd (6) In de aangehaalde Conftitutie van Keizer Karet den derden. Anderen worden ten tyde der Frankifche Regeering opgenoemd: falcomrii, venatores, telonearii, prcepofiti, decani, & alii, qui misfos recipiunt & eorum fequentes. Capitul. Car. Magn. ann. 811. cap. 4. Edit. Georg. col. 757. (u) In den brief N. 31. (v) Cranzius deS. R. I. Comit. Auflreg. %. 6. en anderen, aangehaald door Kopp. de injign. diff. int. S. R. J. com. öf nob. immed.feü. 3. 5- 5- (7) In het Saxenspiegel lib. III. art. 19. in Glaff. wordt aan de byzondere zogenaamde Dienstmannen toegefchreeven dezelfde rang van AJel als aan de Schepenbaar Vryen, en Leenmannen van Edelen der eerfte orden; van welken de vrye Leenmannen en deeze Dienstmannen Leenmannen waaren. Zulk een Dienstman , vrygelaaten wordende, wierd, volgens het Saxifch recht, geen vry Leenman; maar geraakte daar door geheel uit de orden van het Leenmanfchap van den Vorst en kwam in die der vrye Landzaaten. lib. III. ait. 80. welken waaren van de laagfte foort der vryen. lib. 1. art. 2. Zie hier vooren Hoofdd. 2. §. i. in not. In het Jus Feudale Alemannicum cap. 47. wordt de onderfcheiding der vryen anders of algemeener gemaakt dan in de aangehaalde plaats van het Saxenspiegel, en wel, inSempervryenof Hooge Vryen, dat is, Edelen van de eerfte orden; in Middelvryen, dat is, Leenmannen der Hooge Vryen, dus Edelen van de tweede orden; H 4 en  lao OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. zegd Ridders, Knaapen, Mannen en Dienftmannen; alwaar de naam Mannen is eene tweede onderfcheidende benaaming der Ridderen en Knaapen, in tegenfteliing van Dienftmannen. Hierom worden de woorden Ridders en Knaapen, in de voorzeide Landbrieven en elders (w) dikwyls uitgelaaten , en alleenlyk Mannen en Dienftmannen gewaagd. De Dienftmannen, in het byzonder, zyn van ouds, zo wel als de Mannen, bekwaam geweeft om Leengoed van den Landsheer te bezitten (8). Dat en in vrye Landzaaten, dat is, alle de overige vryen. Alsdan worden deeze Dienstmannen onder geen van allen volmaakt begreepen; en, als van minder waardigheid, onderfcheiden van de Middetvryen. Jus Prov. Alemana. cap. 164., fchoon anders met hun van dezelfde tweede orden van Adel. Een diep onderzoek, aangaande de nauwkeurigheid van deeze onderfcheidingen en derzelver benaam.ingen, is vcrmoedelyk van geen groot belang. Genoeg dat men, buiten dien, kenne de onderfcheiden foorten van vryheid, die 'er waaren; en weete , waar in die beftonden. (h>) Brieven van 1103 £ƒ 1207. by Mr. Jung. Ced. dipl. pr» hist. Benth. p. 27 £f 38. (8) Van hun wordt in de gemelde Conftitutie van Keizer Karel den derden gezegd: ut quicunque quinque manjos in beneficio posjideant £fc. Eenige woorden van die Conftitutie fchynen nog niet genoeg te zyn opgehelderd. Bunajarii, in tegenftelling van Manfionarii, zyn aldaar, die flechts een bunder lands bouwen. Zie Huydecoper over Melis Stoke. Deel II. p. 590. Absarii zyn, die een manjus abjus bcwoonen, vermoedelyk het zelfde als manjus indominicatus , waar van de bouwery den Heer zeiven aangaat; als welken manjus abjus of indominicatus hy door zyne hoorige lieden en flaaven, of anderen, voor zyne rekening laat bouwen; dien by aan geen ander, in gebruik of nuttigen eigendom heeft uitgedaan, maar tot zyn gebruik heeft. £ie Capitul. de villis Caroli Mag- m  OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. I2t Dat de Dienftmannen, in 't gemeen, met het Kas. teel of Heerlykheid, waar onder zy behoorden, en met het Leengoed , welk zy bezaten , vervreemd Iconden worden enz.: is niet te verftaaan volgens een recht van eigendom des perfoons, maar naar den aart der Leenpligt; welke, het zy groot of klein, echter altoos, in het weezendlyke, Van eigendom blyft verfchillen: en men moet de uitdrukkingen onzer voorvaderen, in deezen, niet naar het Wetboek van Keizer Justin.aan afmeeten. Elk in de orden der Dienftmannen van onze Bifchoppen, was in perfoon Leenhoorig ; maar de byzonder zogenaamde Dienftmannen waaren zulks in meerderen trap. Door Keizer Willem , Graaf van Holland wierd, in den jaare 1248, het Slot Nymegen met alle deszelfs Heerlykheid, daar toe behoorende, zo wel met de Edele Mannen en Getrouwen (x) als met de Dienftmannen: dat is, met Ridderen, Knaapen en Dienftmannen, uitgedaan aan den Edelen Graaf Orro van Gelderland (y). Graaf Otto een Edelman van de eerfte orden, als een der Eerften van het Ryk, ontving met het Slot Nymegen het ganfche Leenman, fchap, daar toe behoorende. In de wetten der Franken, worden door Vryen, wanneer die alleen aan Dienftmannen worden tegen- ge- m art. 67. Edit. Georg. col. 618. Het woord abjus zou gefprooten kunnen zyn van haben , dat is hebben, behouden. Vergelyk de aantekening vanMARQ. Freher. aldaar met Matth. de Nobilit. lib. IV. cap. 23. p. 107 (fc. waar uit genoegzaam blykt, dat zo wel manjus abjus, als manjus indominicatus, wordt tegengefteld aan manjus investitus, in wiens gebruik of nuttigen eigendom de boer gevestigd, dat is, gefield was. (x) Fideles, Antrustiones. Bjgnon. in not. ad Marculf./orez. lib. I. cap. 18. fj) Buchelius ad Hed. p. 208. H 5 1  122 OveryJJelfche Gedenkftukken Ilde Stuk. gefteld, verftaan alle overige vrye raenfchen, behalven Dienftmannen, in het byzonder zo genaamd; en dan worden de «Vryen en Dienftmannen (als zynde, in de onderfcheiding der lieden in Edelen, vryen en hoorigen, te famen vryen) verder tegenfteld aan hoorige lieden (z); zonder onderfcheid, of zy Leenmannen waaren dan niet (a). Wederom, in eenen anderen zin , worden de vryen onderfcheiden van de Leenmannen, als welken gezegd worden te dienen (b). De vryen, die zich tot den krygsdienft, voor belooning van verkreegen of te verkrygen Leengoed, aan hunne Vorften verbonden hadden, zyn de orden dergener, die vervolgens by ons en elders meer, Edelen, te weeten van de tweede orden, zyn genaamd. Hierom is aangemerkt, dat het Leenrecht is een recht der Edelen (c). Hunne voorrechten en aanzien deeden deeze orden hoog waar. deeren ; zo dat vrye lieden zich daar in kochten. Men kan derhalven over het algemeen niet ftellen, dat alle vryen zouden Edelen zyn geweeft; waar van hier vooren (d) iets is gezegd. Keizer Frederik de eerste, in zyne wet van den jaare 1187 Ce), gewag maakende van " een vry man; Edelman, Dienftman, of van wat voor ftaat hy zy " geeft daar door te ken- (z) Capitul. lib. IV. cap. 30. Edit. Georg. col. 1387. fa) Capitu% I. armi 812. cap. 1. Edit. Georg. col. 759. (J>) Famulantes. Capitul. lib. II. cap. 24. col. 1335. Zie boven Hoofdd. i. g. 4. dp.het einde. Montesq. de l' esprit des loix l, 30. c. 17. (e) Saxisch Wetchbild. art. 1. in GloJJ. col. 6. (ij Hoofdd. 2. g. 1. in not. {e) Cujac. dejeud.lib. V. Ut Ji lib er homo, ingenuus, ministerialis, vel cujuscunque conditionis fuerit. Zie over het woord ingenuus, dé volgende Note.  OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. T23 kennen, dat 'er meer lieden vry waaren. dan de Edelen en Dienftmannen: te weeten ook de vrye Boeren en Burgers; hoewel deezen van ouds by ons alle fchotbaare lieden zyn geweeft, en , zo min als de hoorige fchotbaaren , tot de waardigheid van den krygsdienft, 'dat is, de orden der Edelen, toegelaaten (ƒ). De reden daar van fchynt voornaamlyk te zyn geweeft, om dat daar door het recht der Edelen , in het verkrygen van Leengoederen, zou worden benadeeld (g). Doch dit heeft geen ftand gehouden : wyl naderhand hier en elders wordt befpeurd, dat men zich tot het Dienftrecht koopen kon. Hoe de benaaming van vry, in tegenftelling van Dienftman, in de wetten der Franken zy gebruikt, is reeds gezegd. Maar in laater tyd ziet men die, hoewel in die zelfde tegenftelling; echter in eene andere betrekking gebezigd; naamlyk in betrekking tot de Leenpligtigen van eenen Landsheer; en alsdan -worden daar door verftaan in 't gemeen de vrye Leenpligtigen, of byzonder de zogenaamde Middelvryen (Va) > in onderfcheiding van de byzonder zogenaamde Dienftmannen. Tot de vryen behooren alsdan de Ridders en Knaapen; gelyk, onder anderen (if; om inlandfche voorbeelden te gebruiken, in eenen brief van den jaare 1133 onder N. 6. alwaar men op het (ƒ) De aangehaalde Wet van Keizer Frederik. (g) Saxenspiegel lib. I. art. 27. in GlosJ. Leenrecht cap. 2. in GlosJ. . (h) Zie de hier voorenjlaande Net. 7. (i) Zo als in den verbondsbrief tusjchen den Aardsbijchop van Keulen en den Hertog van Lotharingen van 1193 by MiRiEus donat. Belgic. in verbis: notum facimus, quod nes priores nostri tam Liberi quam Ministeriales. 1  124 Overyjfeljche Gedenkjlukken Ilde Stuk. het einde, by de getuigen, leeft " en veele andere „ Vryen en Dienftmannen ". Zulks ziet men ook in den brief, van H65, onder N. 31. Zy worden Edelen (9) gezegd, in den brief van 1260 onder N. 2. alwaar Bifchop Hendrik verhaalt, dat fommige arme menfchen uit Friesland, ten tyde van Bifchop Wielebrand , wooning hadden genomen op Camperveen in Zalland, met toelaating van den Vorft, dat is, den Bifchop, en der Edelen van dat land; die geen Edelen van de eerfte orden, ter Ryksvergadering zitting en ftem hebbende, waaren; maar Ridders (9) Edd en wy worden ook op onbeweeglyk goed toegepast ep voor het zelfde genomen; gelyk edel eigen goed en vry eigen goed. Zie , onder veel andere voorbeelden , eenen brief van 1447 by Matth. de Nobilit. p. 771. De Adeldom is aan te merken als een zeker bepaalde trap van aanzien en burgerlyke vryheid boven andere vrye menfchen. Montesouieu leidt den Adeldom, van de eerste orden, af, van het' Leenmanfchap, de l'esprit des loix l. XXX. c. 25. Dit wordt door anderen wederfprooken. Zie Korp. de inj. dijf. inler com. nobil. immed. Jetl. I. (J. 7 c$ 8. De 1'riefche Adel' is niet van een Leenmanfchap; Mr. van Halsema in liet ide Deel van het Gron. Genootjch. bladz. 64. &c 195. &c-; de Overysfelfche Adel integendeel alleen uit het Leenmanfchap. De woorden liber, ingsmius, nobilis ziet men veeltyds met eU kanderen verwisfeld , en aan Ministerialis tegengefte'd. Vergelyk de brieven van de jaaren 1121 en 1131 by Lindeborn. Hijl. Episc. Dav. p, 231. 482. 522. Vajallus liber of Feudalis Moer is een Leenman van den Keizer of van een Landsheer; die geen Dienstman is. Beka p. 77. Heda p. lil. Matth. de jur. Glad. cap. n. p. 171 £f 172. In eene ganfch andere betekenis wordt Liber feudalis genomen voor Vajallus francus, die geen dienst fchuldig is. Sande Gelr. £? Zutph. confuet.. feud. traB. j. Ut. I. cap. 1. n. 49. Rosentiial de feud. cap. 2. concl, 59.  OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. 125 ders en Knaapen van den Bifchop. En , in het vervolg van dien brief, wordt aan zulke Edelen de gemeene naam van Dienftmannen gegeeven; die aldaar worden opgenoemd Heer (10) Herman van Voerste , Heer Hendrik van Essende , Heer Johan van Deventer, Heer Hendrik Overtjergen en anderen. Eindelyk zyn ook de byzonder genaamde Dienftmannen mede onder den naam van Edelen en. Ridderen, in eene ruime betekenis, verftaan geworden (£). Somtyds wordt het woord Vryman, buiten betrekking tot het Leenmanfchap, tegengefteld aan Dienftman in 't gemeen; en alsdan door Vryman verftaan een Schotbaar man, die echter niet hoorig is; zo als in deeze voorbeelden " dat een gheboren dienftman „ ongeholden op gewalt klachte ten rechten te ftaen „ tegen een fchotbaer man ofte vryman; dan de s, vryman zal hem een man fetten, die van alfulcke rechten is als den dienftman. die dat felve verlie„ fe, ais hy meynt te winnen ". Alsook: "dat vrye ;, luyden llch gekoft hebbende tot dienftrechten, 't felve niet en mogen genieten eer aen de derde kloft (/) ". Aldaar wordt, door Schotbaar' man en (ro) Zie ook deeze Heeren in eenen brief van 1226 by Dumbar Kerkl. en Wereldl. Dev. p. 461. Hier betekenende Edelman, of, in het byzonder, Ridder. Matth. de Nobilit. lib. IV. cap. ia p. 966. Edelen , die geen Ridders waaren , zyn gemeenlyk Domicelli of Jonkers genaamd,' Matth. ibi'd. cap. 13. p. 987., doch de Ridders, Heeren. Brief by Dumbar Analeü. tom. 2. p. 264. (fc) Saxiscii Weichbild, art. 8. in GloJJ, Saxenspiegel lib. I. art. 53. .in GloJJ. lib. II. art. 27. cum GloJJ. Winhof nieuwe druk p. 128. 129. 369.- cf) By Sande, Gelr. £f Z'itph. conf. feud. traB. prcelim. gap. 2. 11. 7. Zie ook I Jluk §. 13. met de aantekening.  125 OveryJJelfche Gedenkjlilkken Ilde Stuk. en Vrye luyden, een en het zelfde te kennen gegeeven; en daarom ook, in de woorden dan de enz. het woord Vry man alleen herhaald. Men kan, met den geleerden van den Sande , aldaar door vry man en yrye luyden, niet verftaan de genen , die zich tot het Dienftmans recht gekocht hebben: om dat wy gezien hebben, dat de Vryen, in de orden der Dienftmannen, de voortreffelykften zyn; en ook de woorden, " vrye luyden tien gekoft hebbende tot dienft., recht, " zulk een gedwongen uitlegging, als of zy door den koop eerft vrye lieden geworden, en te vooren niet geweeft zouden zyn, ganfch niet kunnen dulden. De Schotbaaren kunnen daarom niet buiten de orden der vrye lieden gefield worden, dat zy fchattïng betaalden. Want het is zo niet, dat alleen door hoorige lieden fchatting zou zyn betaald geweeft (m). Hoewel men ook niet kan flellen, dat alle vryen, behalven die van het Leenmanfchap en Geeftelykheid, onder de Frankifche Regeering , daar aan onderworpen zouden zyn geweeft. De verpligting om fchatting te betaalen , die oudtyds niet wierd aangemerkt als eene belafting ten onmiddelyken voordeele van den lande, maar van den Vorft: was wel een bewys van minder burgerlyke vryheid ; maar niet van hoorigheid. Voorbehouding by de vrylaating van hoorige lieden : ftraffe wegens wederfpannigheid: overgave van Vorftelyke landgoederen aan ingezetenen, op voorwaarde van fchatting te betaalen : of onderwerping, uit eenige andere oorzaak, om die op te brengen: kunnen de redenen zyn geweeft , waarom ook door vrye lieden fchatting betaald wierd. Dat de fchatting hier en elders meer zo (m) Wagenaar, V. II. Deel II. bladz. 25, £rY.  OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. 127 zo gemeen geworden is, dat alle de genen, die niet van het Leenmanfchap van de Landsheeren of van de Geeftlykheid waaren , den naam van Schotbaaren daar van gekreegen hebben: behoeft aan geen flaaffché onderwerping te worden toegefchreeven. Elk is verpligt, om , tot beftaan van den Vorft, en ftandhouding van zyn ambt, op te brengen; en de Vorft, om het, opgebragte daar toe uit te geeven. Gemeenlyk fchoot 'er by onze Bifchoppen weinig over. De Edelen, die daar in tegen den akkerbouw , koophandel en handwerken tot geene koftwinning gebruiken mogten, waaren van fchatting bevryd. Burger- en boeren neering en hanteering wierden te gering voor een Edelman geacht ; niet als of ze zulks werkelyk waaren , maar om dat ze ganfch niet dienden om eerzuchtige krygsmannen, hoedanigen de Vorften hebben moeften , te maaken. Door de vryheid van fchatting wierd hunne verheffing boven anderen nog dies te meer gevleyd. Die vry van fchatting waaren; wierden echter by uitftek vrygebooren of welgebooren gezegd CO» Dat (1) Zie boven Hoofd. II. §. 1. in not. De plaats van Greg. Turon. aangehaald door Montesquieu /. XXX. c, 12. op deeze wyze verftaan wordende; zie ik niet, dat het gevolg, 't welk hy daar uit trekt, doorgaat. In het Formulier by Marculf. lib. I. cap. 19, door Montesq. bygebragt /. XXX. c. 15. leest men ook bene ingenuus, dat is, welgebooren; betekenende iemand , die zulk een trap van burgerlyke vryheid bezat, dat hy geen fchatting betaalde. De Franken hadden den Saxeren fchatting opgelegd, waar van zy weder ontflaagcn en in hunne voorige vryheid herfteld zyn. Montesq. /. XXX. c. 15. Maar de Saxers, daar aan onderworpen, waaren daar door geene glebce adjaipti, liti of hoorige  i28 Qyeryffdfihe Gedenkftukken Ilde Stuk. Dat Ridders, Knaapen en Mannen , mede onder den naam van Djenftmannen in 't gemeen, begreepen worden , blykt (om uitheemfche voorbeelden niet aan te roeren) uit eenen ongedrukten brief van Bifchop Jan van Zirik , in den jaare 1295, aan de Stad Oldenzaal gegeeven, alwaar de zelfde perfoonen Minifteriales of Dienftmannen worden gezegd, die te vooren aldaar Milites of Ridders en Famuli of Knaapen genaamd zyn (11). Zie ook de getuigen in brieven van de jaaren 1272. 1346 en 1347 (0). Ook is in onze Landbrieven niets bekender, dan dat het woord Dienftmannen , in zyne gemeene betekenis , voor allerley foort van Edelen van den Bifchop wordt gebruikt, en alsdan aan Schotbaar ge lieden van de Franken geworden. Montesquieu fielt zelf, dat de genen, die niet waaren glebaz adjcripti, dat is lid, vrye menfchen waaren; 't welk ook de onderfcheiding der menfchen in nobiles, liberos, litos £f fervos, te kennen geeft. Gevolglyk moesten de Saxers, die wel fchatting betaalden; doch niet waaren gleba adfcripti : voor vrye menfchen gehouden .worden. De glebce adfcripti of hoorige lieden betaalden gemeenlyk febatiing; veele vryen deeden dit ook; en genooten daarom minder vryheid dan anderen. Maar het gevolg gaat niet aan, dat derhalven alle menfchen, die fchattiDg betaalden, gleba: adfcripti zouden zyn geweest. (») Tiieodorici de Holthe militis, Hermanni de Brothem militis Schultheti tttitri Thuentia?, Suederi de Vorste, Reinoldi de Boeclo Burtgravii in Covorgia, Hermanni de Saterslo , famulorum, ministerialium nostrorum, aüui prefentium &c. Miles en Militia, in de oude overzetting der Kronyk van Beka, vertaald door Ridder en Ridderfchap. Matth. AnalcQ. torn. III. p. 149. £fc. Zie sok Saxiscii Weichbild art. 16 in Glojf. in fin. (0) Heda p. 224. Dumbar AnaleB. torn. II. p. 271. 273.  Overyffeljche Gedenkjlukken Ilde Stuk. 129, baar tegengefteld, Dienftmannen , in 't gemeen , zyn derhalven , die (gelyk in de aangehaalde wee van Keizer Karel den derden reeds voor meer dan negen eeuwen , is gezegd) per hominium , dat is door Manfchap of Vafallagie , aan den Landsheer, verbonden zyn; en aldaar worden onderfcheiden in Liberi, Famuli, en Ministeriales, dat is Ridders , Knaapen en Dienftmannen in het byzonder zo genaamd. Hoe weinig verandering , in dit opzigt, in veele eeuwen , by ons voorgevallen zy; kan daar uit worden opgemaakt , dat wy deeze Dienftmannen, als perfoonen van veel minder aanzien dan de Ridderen en Knaapen, nog in de zestiende eeuwe hier beneden zullen aantreffen. §. VI. Het dienftrecht, dat is de Adeldom, was de perfoonlyke hoedanigheid onzer Dienftmannen in 't gemeen , om Leengoed te verkrygen (r). Waarom ook in den Landbrief van Bifchop Jan van Ver. nenborg, van 1365, het befpreeken, dat is, betwiften , van het Dienftrecht aan een Dienftman, en het Leengoed hem te befpreeken , onderfcheiden worden (5). Wyders leeft men. in het oorfpronglyke van dien zelfden Landbrief; " voert „ al (r) Les Antritsiions ou Fideles n' etoient pas tels paree qu' ils avoient m fief, mais 011 leur donnoit un fiej paree qu' ils etoient Antrustions ou Fideles. MoNTEsq. de l'esprit des loix l. XXK. C, 25. i (s) Winhof, Deel I. art. 9 £ƒ 10, I  130 OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. n al Dienflmanne gued wanneer dat verfteerft, dat a, erved up dat naefte liif, de in der echt is, daer *f dat. SU£d van ghecomen is, dat fy zweert fiit of 3, fpillen fiit (t) : " en in de oude gefchreeven Landrechten van OverylTel: " Item lene goet mach „ nymant holden dan een Denllman, het en fy myt s» willen des leenhern ". Leengoederen en Hofhoorige goederen komen aldaar voor onder den naam van goede van echten. En in den Landbrief van Bifchop Florens van Wevelïchoven wordt gezegd: " op een ghecoft Dienftman mach geftam9, mede Leen niet erven Cu) ". De Dienftmannen in 't gemeen waaren verpligt te dienen, fchoon zy ook nog geen Leengoed werkelyk verkreegen hadden (y). Van hunnen dienft wordt, in den Landbrief van Bifchop Philips van Burcundien , van den jaare 1518, het volgende vaftgefteld: " Item foe lal elcke Dienftman in on9, fen voerfcr. Lande die fyns dienftrechtes gene,, ten wil hem ruftich ende ten minften een rey9, fich peerdt holden dat fy dan Henxt ofte Ruyne j, ende wefen daer mede oick bereit mit harnafch „ tuych en fpere ofte andere geweer als hy daer .,, toe verfcreven ende geeyfcht wordt ". §. VIL Cf) Dat is: het zy mannelyke of vrouwelyke liny. Kilian in voc. Sweert en Sp>lle. (u) Sande , Gelr. & Zutph. confuet. feud. tratt. preel. cap. 2. f2. 7- (v) Zie het merkwaardig vertoog van j. Schencking : Ad omnes Sacri Romani hnperii Q* Jtngularum Provinciarum Ordines Êrc. pro militare progenitorum fuorum nobilitate, quodque nobiles civitatis Monasterienjii- G-rmanice (gtbtncM vocati fmt • ■ nohiles müitares &c, gedrukt in den jaare 1576. pag. 23. 50. 93 98.  OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. 131 ' $. VIL De verfchyning der Dienftmannen op de Landsvergaderingen , die een gedeelte was van hunnen dienft, wordt, in onze Landbrieven, dikwerf aangehaald en onderfteld. Nogthans is hieromtrent onderfcheid tuiTchen deeze Dienftmannen gemaakt. De Ridders en Knaapen, tegengefteld aan de Dienftmannen in het byzonder, en in eenen nauweren zin Riddermaatigen genaamd: wierden op alle Landsvergaderingen verfchreeven, indien zy eene Hovemans zotte, dat is, Hovezaat, hadden; 't welk my uit voorbeelden voor de Spaanfche troebelen, is gebleéken ; hoewel ik niet zeker weet, of dit altoos nauwkeurig waargenomen zy. Deezen droegen den naam van Riddermaatige Hovemannen (2), Door Hovezaat, an- (2) Een Ho veman zou kunnen zyn geweest, die eene hofftede bewoonde; fchoon hy niet Riddermaatig zy, noch zyne hofftede een Kasteel. De Hoflieden worden ook als nog, gelyk weleer, door derzelver gebruik, van boeren huizen, die tot den akkerbouw en andere boeren kostwinning gebruikt worden, onderfcheiden. P'en Hoveman of Haveman wordt onderfcheiden van een huisman, dat is, een boer, in eeneu brief van den jaare 1385 by Mr. Jung. Cod. diplom. & doe. pro hijl. Benth. p. 234 £? 235. Over de gefteldheid der Hovezaaten, om daar van ter Landsvergaderingen verfchreeven te kunnen worden, zyn naderhand door de Heeren Staaten deezer Provincie verfcheiden Refolutien genomen. Men zie, onder anderen, die van den 9 Maait-1630 en 14 Maart 1637. Hoe aanneemelyk de voorzeide betekenis van Hovemans zate of Hovezaat ook zou kunnen fchynen; ze is echter zeer bed en1 2 ke-  132 OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk anders gezegd Hovemans zate , verftaa ik ook het gene onder den naam van een Recht Setelguedt voorkomt in den meer aangehaalden Landbrief van Bifchop Jan van Vernenborg (w): te weeten eene Hofftede (x), die te gelyk een Castrum of Kafteel was. Deeze Riddermaatigen , als aanzienlyker dan de Dienftmannen in 't byzonder, mogten ook, volgens de oorfpronglyke Nieuwe Reformatie van den jaare 15 + i - meerder, op de rechtdagen, ten kofte van hunne wederpartye befteeden; in de woorden: "Een ,, Schotbaer man (y) felves anderde myt eenen voer„ fpraecke, die elcx fullen hebben hoer maeltydt ,, ende een vaene biers. Een Dienftman felfs der- de , ende eenen voerfpraecke, die elcx dubbelt „ foe kelyk. Want ter plaatfe alwaar door Hoveman verftaan wordt Hoofdman, Hoofdling, wordt hy insgelyks aan huisman tegengefteld, Mr. Halsema in het Gron. Genootfch. Deel I. p. 185. 186 £? 198. Hoveman , fchoon elders dit woord een gemeene eernaam der Edelen zy geworden, zou dan veeleer by ons kunnen zyn geweest een Capitaneus, die een Castrum en daar onderhoorige Leenmannen bezit. Zyn Castrum zou dan zyn geweest eene Hovemans zate of Hovezaat. Dit beeft te meer fchyn, om dat men by ons aan geen andere Edelen dan in het Leenmanfchap te denken heeft. Die Gastra met onderhoorige Vafallen hebben , oefFenen alsnog daar over Leengericht. Eenige weinige Edelen hebben nier weleer wel ambachrsbeerlykheden van de Bifchoppen verkreegen, en de Heeiiykheid Almelo is uit den boezem van het Ilyk: doch zulke Heeren van Rechtsdwang zyn by ons door Hovemannen byzonder niet bedoeld. fif) Winhoï, Deel II. art. 20. (x) Heda, p 66. Sedilia autem, quce Hoffled dicuntur. (y) Zie over dit woord de aantekening in den nieuwen druk van Winhoï.p. 371 £f 372.  OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. 133 „ foe veele hebben fullen. Een Riddennatich Ho„ veman (3 felfs zoeven myt een voerfpraeck, die „ temerlicke wyfe fullen teeren moegen Te weten ,, voer een igelick van den zoeven perfonen ende „ den voerfpraeck de een Riddennatich man mit hem ,, brenghen wirt to twaelff ftuver brabants fdaechs ". Dat de Dienftmannen in 't byzonder, noch ook de Ridders en Knaapen, die geene Hovezaaten hadden, niet op alle Landsvergaderingen verfchreeven wierden; noch opgetekend waaren in het Regifter der Edelen, die op alle Landsvergaderingen verfcheenen (4): befluit ik daar uit, dat, ten tyde der Bi- fchop* (3) Winhof, dit Statuit uitfchryvende, heeft hier alleen gefield Riddermatig man. Deel IV. art. 23. Hy heeft het woord Hove, als hier overtollig, achter gelaaten. Want in dit Statuit alleen maar tusfchen de byzonder zogenaamde Dienstmannen en de overige Edelen; het zy eene Hovezaat bezittende, of niet: onderfcheid wordt gemaakt. In het vervolg der aangehaalde woorden is ook, in den oorfpronglyken brief, het woord Hove uitgelaaten. (4) Matth^jus maakt gewag van een uittrekfel uit een oud gefchreeven Overysfelfch Landrecht, fpreekende van de famenroeping ter Landsvergaderingen; doch wel ingezien zynde, is het alleenlyk eene aanmerking van laater tyd, door iemand, die te Utrecht woonde, gemaakt, inde woorden: " ,, Die Bifchop als hi maken wil ene famenroepinge der leke „ luden, fo fal fyn openbaer bode dat in de Parochikercke „ condigen by enen gebode, mer den Ridderen en Knapen „ fel hy bidden totten huyfen hoerer woeninge, ende fo fyn „ fi fculdich alle te famen te comen, die gene die op defe ly„ de der Yfelen tot Oudewyc, ende die gene, die op ghene ,, fyde der Yfelen fyn tot ene fbede geheten Spolderberch. Analett.tom. III. Vetus jus Tranjïs. p. 766. Nieuwe druk van Winhof p. 111. I 3  134- OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuh fchoppen, ongetwyfeld meer Dienftmannen , in 't gemeen zo genaamd, hier te lande zyn geweeft dan de weinigen, die men in de Registers (zj der genen, die op de Landsvergaderingen verfcheenen zyn, aantreft. Aangaande de Klaaring, als het Gericht van hooger beroep in deeze Provincie, is byzonder in eenen brief van Bifchop Florens van Wevelichoven van den jaare 1385 (a) vaftgefteld, dat daar in niemand der Edelen zitting zoude hebben, zonder Man, Borgman of Dienftman van het Sticht, en woonachtig in Zalland, Twente of Vollenhove te zyn. Alwaar gedoeld fchynt te worden op het werklyk bezit van Leengoed, waar mede iemand, in Mans flat, inBorgmans ftat of in Dienftmans ft at beleend was. W at een Leen, in Dienftmans ftat, zy, is reeds gezegd. Een Leen, in Mans ftat, is een feudum homagium of recht Leen: en door Burgleen wordt verdaan, waar van de Leenman verpligt was een burg te helpen bewaaren en befchermen (b). $. VIII. De verplichting der Edelen tot de dienften, uitgezonderd de verfenvning ter Landsvergaderingen, by de nieuwe oprichting deezer Republyk, opge- hou- (z) Revius Dav. illujir. p. 93. 94. Brumanus by Dumbar jir.aleiï. torn. II. p. I99> 200. (a) Dumbar Kerkl. en Wereldl. Dev. Boek IV. Hoofdjï. 23. t- 564. (i) Jus feud. jilemann. cap. 139. Kopp. de inj. dijj. inter com. & neb. immed. Jupplem. n. 24. p. 303 &c.  OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. 135- houden zynde: komt het oude onderfcheid, tuffchen de byzonder zogenaamde Dienftmannen en de verdere Edelen, thans niet meer in aanmerking. Uit de aangehaalde Nieuwe Reformatie van den jaare 154.1 is duidelyk gebleeken, dat deeze Dienftmannen, als van minder aanzien, toen nog van de anderen wierden onderfcheiden; hoewel niet zeer te vermoeden is, dat zy, als wel eer, toen, of ook alreeds ten tyde onzer laatfte Bifchoppen , dagelyks ten -Hove, of elders, daar zy gevorderd wierden, in de wapens verfcheenen, of anders, malles gelyk weleer, ten dienfte van den Landsheer wierden gebruikt. Ik heb echter geen genoegzaam blyk ontmoet, dat zy toen van die verpügting zelve zouden onttogen zyn geweeft. De koften der hofhouding , die door de Rifchoppen meer dan eens opgebroken is, om zich uit fchulden te redden (b)i zullen vermoedelyk, door zulke koftbaare dienaaren te huis te laaten , zyn verminderd (5 ). Ook hadden de Bifchoppen een troep dienftvolk , tot dagelyks gebruik, verkreegen. Eenmaal, ten tyde van Bifchop David van Buugondien , gebeurde het, dat deeze krygsbende, wegens gebrek van be. taaling hunner bezolding, eene verfchrikkelyke vèrwoefting, in deeze Provincie, aanrichtte; de Stad Zwolle zelfs , hoewel de Bifchop zich aldaar toen bevond, niet verfchoonende; en niet eerder inhoudende dan zy betaaling hadden bekomen (c). Van ' dier- (b) Beka p. 108. Heda p. 242. (5) De Dienstmannen, in het gemeen, dienden, zelfs tegen uitheemfch en inheemfch geweld, op kosten van den Bifchop. Winhof Deel I. art. 1. 3. 4. (c) Matth. Analeü. tam. I. en aldaar Gerh. Noviomact Fhil. Burg. p. 188 -19c. I 4  136 OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. diergelyk geworven krygsvolk is ook te verftaan ; 't gene in den oorfpronglyken Landbrief van Bifchop Filips van Bprgundien van den jaare 1518 gezegd wordt : " Item die ghene die wy tot be„ hoeff onfes Landes geruftet holden als diefelve „ in onfes Landes dienft zyn , foe feilen diefelve s, onfe Landen zye verplegen ". Terwyl vervolgens aldaar van de Ridderfchap ; waar door men hier, in eenen ruimen zin, den ganfehen adel te verftaan heeft Cd) : wordt gezegd : " oft hier na4, maels in onfen landen eenigen toch gefchiede, of„ te andersfins nae noede ende gelegenheit, lullen „ onfe Ridderfchap altyt tot onfen gefinnen bereit „ weien, ons te dienen mit lyff ende guet, desge„ lycken oick onfe Steden, aïlet nae older gewoenten ". In het voorgaande van dien Landbrief is gewag gemaakt van den krygsdienft der Ingezetenen van de kleine Steden en van het platte land, die Koning Fiups, naar luid der reeds aangehaalde (e) oude rekening, by herhaaling heeft doen monfteren; en die ook, geduurende de Spaanfche troebelen ; als ook nog daar na, als Landmilitie zyn gebruikt (ƒ). Het onderfcheid tuffchen Ridders en Knaapen had reeds eenigen tyd voor de Spaanfche troebelen weinig meer te beduiden. De verdooving van den krygsdienft van het Leenmanfchap onttrok veel aan "den fmaak der Ridderlyke waardigheid : en de Edelen, geene in 't byzonder genaamde Dienftmannen zynde, vergenoegden zich gemeenlyk met den eernaam van Riddermaatigen, by uitftek aan hun toegeëigend; ge. lyk boven is gezegd. Doch (d) Zie ook Winhof, nieuwen druk p. 128. 129 369. (e) Heofdd. 3. §. 4.. (ƒ) 1 S*«*. p. 66 68. Zie ook de Refolutie van Ridd. 'm Sted. van Ovcrysf. van den 2 Aug. 1633.  OveryJJelfche Gedenkjlukken IIie Stuk. 137 Doch federt dat alle onderfcheid, tuffchen de in 't byzonder genaamde Dienftmannen, en de overige Edelen, niet ter Landsvergaderingen verfchreeven, is verdweenen; en gevolglyk federt dat dezelven gelyk geacht zyn: is de naam Riddermaatig alleen voor de bezitters van Hovezaaten, ter Landvergaderingen verfchreeven, overgebleeven (g). Voords, federt dat alle verpligting der Edelen om te dienen , uitgezonderd de verfchyning der verfchreeven Edelen ter Landsvergaderingen, is vervallen : is ook de naam van Dienftmannen alleen bepaald tot Edelen, ter Landsvergaderingen verfchreeven. De overigen, zo lang zy niet zyn verfchreeven, worden, behoudens eenige rechten hunner geboorte, onder de Schotbaaren geteld. De Rechtsgeleerde Sande , die dit niet onder het oog had, heeft gemeend, dat in de Nieuwe Reformatie van de Landrechten van OverylTel, van den jaare 1600, eene dwaaling, door onkunde, zou zyn begaan: om dat aldaar door Dienftlieden alleen verftaan worden de Edelen, ter Landsvergaderingen verfchreeven ; en de overige Edelen onder de Schotbaaren mede begreepen (//); 't welk echter zo weezen moeft. Het verval der verpligting, om van Leengoederen die oude dienften te doen, heeft eindelyk ook te wege gebragt, dat tot verkryging van geenerley Leengoederen, by ons, Adeldom meer wordt vereifcht. De Leenen ftrekken, by ons, nu niet meer om (g) Vergelyh hier mede Matth. de Nabil. lib. III. cap. 1. p. 792 &f Analetï. tam. 3. Vet. jus Tranfif. p. 776 &c. Winhof, nieuwe druk p. 149. (h) Sande, Gelr. rjf %utph. confuet. Feud. frafif, pralim. tap. 2. I 5  138 Qveryjjelfcbe Gedenkftukken Ilde Stuk. om daar van te dienen, maar alleen, om die te dienen; zo dat de Ingezetenen daar door met zorgerly» ïce verrichtingen belaaden worden. §. IX. De Edelen of Eerften van het Ryk zyn niet alleen' Heirvaart, dat is heir-of krygstogt fchuldig; maar ook Hofvaart, dat is, den togt of reize naar het Hof van den Keizer, by ons, dagvaart (6) ; om aldaar gericht te houden, en over zaaken van het Ryk te handelen (i). Zy zyn ook aldaar aanfpreekelyk. Sommigcn, hoewel behoorende onder de orden der Edelen of Eerften van het Ryk; hielden echter goederen ter Leen van den Bifchop van Utrecht, zonder rrch daar door te hebben vernederd (£): dat is, zonder daar door uit de Orden der Edelen of Eersten van het Ryk te zyn gegaan in die van den Bifchop. Daarom behoorden dezulken niet tot de Landsvergaderingen van den Bifchop; en tot deszelfs gericht niet verder dan het Leengoed betrof. Ten opzigte van het Leengoed waaren zy getrouwheid en dienft aan den Bifchop verpligt. Het is onnoodig hier van me- (6) Vaglt-vaert, landsdagh. Kilian. Vol uit: Hofdagvaart. Zo hest men: Hofhonden, en ten Konings hove ten Heeren dage komen, en ten dage komen. Rkynekk de Vos, Boek I. cap. i 5. Struv. Corp. jur. publ. Germ. cap. 25. §. 39. in not. 80. (2) Saxisch Leenrecht, cap. 71. en Saxenspiegel, lib. III. at. 64.. cum Gloff. Edit. van 1516. (Jt) Zie ook Saxich Leenrecht art, 54. cum Gloff. Doch is des mannes herfchilt dar mede nicht genedderd eft hs fynes genoten man v/ert undc fyn gudt van em untfaet,  OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. 139 menigvuldige voorbeelden aan te haaien (/); als ook, in het byzonder te fpreeken van zodanige Leenmannen onzer Bifchoppen, en daar toe by te brengen den brief van Bifchop Adelbold van den jaare 1021 (m), nevens meer andere gedenkftukken. Alleenlyk zou aangaande den aangehaalden brief van Bifchop Adelbold, in het voorbygaan kunnen aangemerkt worden, dat de aldaar opgetelde vrye Leenmannen O) van het Sticht of Kerk van Utrecht, als naamlyk de Hertog van Brabant, de Graaf van Gelderland, de Graaf van Holland enz., volgens deezen brief, zich, naar de gewoonte van dien tyd, tot de bediening van Ho/ambten, uit Godsdienftigheid aan de Kerk van Utrecht hadden verpligt; als naamlyk totdat van Spysdraager, Jager, Marfchalk enz. Doch welke ambten , indien hun Hofdag , door den Bifchop, feeftlyk wierd gehouden, zy door hunneEdelen lieten waarneemen (0). Deeze ftaatelyke Hofambtenaaren waaren ten eenenmaale onderfcheiden van die, door welken de Bifchop zich dagelyks liet bedienen (7), waar van boven reeds is gezegd. Maar dat (l) Onder anderen by Sande, Gelr. Zutph. conf. feud. traEt. 1. tit. 1. cap. i. n. 22 26. (m) Heda, p. 111. («) Feudales liberi. Zie boven, in dit Hoofdd. §. 5. not. 9. ' (0) Imhoff, Notit. procer. imp. lib. II. g. 10. tjf lib. III. cap. 4. g. 7. Brouwer, Annal. Trevir. torn. I. p. 73. Span«eneergh, Chron. Henneberg. lib. 1. cap. 6. allen aangehaald door Kopp. de difjer. inter com. tj? nob. immed. feSt. 3. g. 4. add. fecl. 1. g. 23. (7) De zulken zyn ook, die genoemd worden in eenen brief van Bifchop Dirk van den jaare 1207. by Lindeborn, Hijl. Episc. Dav. cap. 2. g. 1. n. 4. Dapifer Gerhardus de Wes-  140 OveryJJelfche Gedenkftukken Ilde Stuk. dat ook de Graaf van Goor, in den gemelden brief van Bifchop Adelbold onder deeze Hofambtenaa. ren wordt geteld met zyn ambt van Vaandraager van de Kerk van Utrecht, is opmerkelykin deezen brief, die om andere redenen verdacht gehouden wordt. De Leenen der overige aldaar opgetelde Leenmannen waaren toen, volgens deezen brief, geene rech. te Leenen, maar Feuda Ministerialia, of, zo als men het anders uitdrukte, Leenen ten Hove rechte ■ p). Maar het ambt van Vaandraager, hier aan den Graaf van Goor toegefchreeven , behoort tot den krygsdienft. Naderhand komt hy voor in een zeker Kegilter, waar van beneden zal gefproken worden, als ter Landsvergaderingen van den Bifchop verfchreeven; en derhalven als in de orden of echte van het Leenmanfchap van den Bifchop Hy was de Vaandraager van het Hoofdvaandel van de Kerk van Utrecht (8), naar 'c welk de overige vaandels van des Bifchops heir zich moeiten voegen (q). De Westerwourth , Pincerna Godefridus Heinthen, Marefcalcus Goswinus Pannadar. Zie ook den brief, hier by gevoegd onder N. 31; alwaar zy Ministri Curice worden gezegd; anders Officiarii fpeciales, zo als in de aangehaalde wet van Keizer Karel den derden. (jp) Saxisch Leenrecht, cap. 63. (6) Dominus Rudolphus de Gore, ficut fui juris erat, vexülum beati Martini bajulat, Matth. auB. incerti narrat, hijl. p. 22. alwaar van het verflaan van Bifchop Otto den tweeden in den jaare i22Sof 1227, door denonbenoemden Schryver, die toen geleefd heeft, wordt gehandeld. De woorden.ficut fui juris erat, betekenen: ficut fibi jus erat. Deeze fpreekwyze, van de middeleeuwen, zie onder anderen, ook by Matth. d* Nobilit. lib. IF. cap. 21. p. 1073. Zie voords van dit  OveryJJelfche Gedenkftukken Ilde Stuk. i4r De Heeren van Heerlykheden, die zich uit de eerfte orden der Edelen van het Ryk in de tweede, onder den Bifchop, begaaven: wierden, gelyk gezegd is, tot hofvaart en heirvaart aan den Bifchop verpligt; voor zyn gericht aanfpreekelyk; en met hunne Heerlykheden , fchoon ook niet Leenhoorig gemaakt, zyne zogenaamde Landzaaten; behoudens echter hunne rechten of Regalien over derzelver Heerlykheden. Hier door laat zich bevatten, hoe dat de Heer van Almelo, in de veertiende eeuwe,. eenige dienftbaarheden op deeze Heerlykheid , by de boven (r) aangehaalde verbondsbrieven van 1367 en 1394, aan den Bifchop kon toeftaan. Eenigejaaren daar na is de Heerlykheid, of zo als het anders in de Leenbrieven wordt uitgedrukt, de Vryheid (9) van Almelo ook Leenhoorig aan het Sticht gemaakt. De dienftbaarheden in de gezegde verbondsbrieven ge- dit recht van den Graaf van Goor by Matth. de Nobilit. p. 1108 & 1110. (q) Rationarium aul. imp. Car. And. Duc. Burg. J. 49. by Matth. Analecl. torn. I. p. 286 & de Nobilit. lib. IV. tap.' 28. (»■) Bladz. 105. , (9) Vryheid, Emuniteit, zie boven Hoofdd. 1. J. 5. Hierom zyn reeds voor eeuwen ook Vryheeren genaamd, die zulke Vryheden of Heerlykheden bezitten. Matth. de jure Glad. cap. 27. p. 448 ö" 44.9- Anders was van ouds een Vryheer een Edelman van de eerfte orden. Saxenspiegel lib. III. art. 45. Dus een eernaam, die van de geboorte en niet van het bezit eener Heerlykheid afhing. Over het woord Baron, deszelfs afleiding, betekenis en mededeeling aan Edelen van de tweede orden , worden verfcheiden verhandelingen gevonden in den Thjaurus juris derer Graf en und Herren 0c, van J. C. Lunig. Zie ook L. ten Kate, Nederd. Sprake, Deel II.proeve 1, in liet woord Ban.  \&ji OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. gemeld, zyn deezen: een recht van open Huis,'om den Bifchop met het Slot en veiling Almelo te helpen tegen alle de genen de Bifchop wil (10): des Bifchops vyanden op het Slot en Veiling Almelo niet op te houden: maar den Bifchop of zyne Ambtlieden, des begeerende, het voorzeide Huis, Slot en Veiling te openen en helpen hen hunne vyanden aantallen, overleveren , en hunnen wil daar mede te doen: nimmer in de Heerlykheid Almelo iemand te houden, die roof, brand, gevangenis, moord, of moordbrand (i), vrouwenkracht, dievery, of vreede- (10) Doch ten aanzien der perfoonlyke hulpe, door den Heer van Almelo te doen, wordt vervolgens in den brief gezegd: ende wy Frederik, Lütgart, Evert, ende Bate ende, onfe erfgenamen voorfchr. Joelen onfen Heeren van Utrecht en Jyns nakomelingen Bifchoppen voorjchr. hulpen wejen tegen alle diegene daer Jys op begerende Jyn, en tot allen tyien wan Jys van cns begeren, uytgefegget, dat Fredrik en Everdt of onfe Erf.' genaamen voorfchr. om des verdondes willek tegens de ghene dier mannen wy nue fyn, en daer wy afnolden of tegens dia ghene, die nu onfe mannen fyn , of tegens die ghene , die van den felven guede hyer namaals onfe mannen werden , niet doen en derven (behoeven) wy en willen doen. (i) Het onderfcheid tusfcben brand en moordbrand beftond daar in, dat deeze voor moorddaadig wierd gehouden, er» daarom zwaarder geftrafc dan de andere. Zo wordt nachtbrand onder de moorddaaden geteld. Schotanus Befchr. van Friesland bladz. 60. In 't gemeen, dm'kt my, dat men door moordbrand verftond brandfh'chting van bewoonde huizen; die van brandflichting van onbewoonde, op zich zeiven (taande gebouwen, en van andere goederen, was onderfcheiden. Ia het eerste geval moest, volgens de wet der Baiuariers boven vergoeding der fchaade van het door den brand verteerde, de brandftichter ook nog afdracht maaken met die van het huisgezin,  OveryJJelJche Gedenkjlukken Ilde Stuk. 143 tlebreeking, in den lande van den Bifchop van Utrecht zin, welken, door hunne pooginge, om den brand te blusfen, aan den lyve waaren gewond,- om dat, zegt de wet, hy hen in gevaar van hun ieeven heeft gebragt. Daar in boven, wierd hy nog door de Overheid geftraft. Doch in het laatfta geval moest hy afdragt maaken met de fomme van driejolidi, en dm nog het verbrandde herftellen. Lex Baiuar. tit. 9. cap. 3. & 4- add- tü- i- cap. 6. Volgens de Capitularia der Franken lib V. capit 351. was, in het eerste geval, de brandftichter verpligt, om de verbrandde gebouwen te herftellen en, over het gene, daar in verbrand was, afdragt te maaken niet alleen,- maar ook daar in boven eene fomme van zestig Julidb te betaalcn, en, naar goedvinden der Priesteren, openbaare boetpleeging te doen, als ook afdragt te maaken met allen, die den brand ontkomen waaren, en hun herftellen 't gene zy in den brand hadden vermist. Hier uit fchynt men te moogen, befluiten, dat moordbrand was brandftichting aan een woonhuis, als waar door, het zy geheim of openbaar gepleegd , het huisgezin in leevens gevaar wordt gebragt, en de brandftichter, weelende, of moetende weeten, dat hy daar door een andermans leeven in gevaar, (telt, niet vry is van. een voorneemen om te moorden,- zo dat het voorvoegfel moord bier het raoorddaadig bedryf en de verzwaarende hoedanigheid der brandftichting aanduidt: gelyk elders ook misdaaden, die anders dezelfden zouden kunnen fchynen , door baare onderfcheiden hoedanigheden, in weezen en naamen onderfcheiden zyn geworden. L. 16. f. 6. ff. de poen. Dus wierd tot moordbrand met vereifcht, dat iemand weTkelyk daar door zou zyn, vermoord. Daarom ook worden moordenaars van moordbranr ders onderfcheiden; hoewel beiden gelyk zwaar met de dood geftraft. Saxenspiegel lib. II. art. 13. alwaar vervolgens wordt gefprooken van een brandftichter zonder moordbrand, en denzelven eene ligtere doodftraf opgelegd. De Latynfche lext van de uitgave van i5i breken. Dat deeze brief van Bifchop Jan van Vernenborg, of zogenaamde Landbrief van Twente, de Heerlykheid Almelo niet betrof, zal uit het gene beneden gezegd zal worden, dat Almelo niet onder Twente w?s begreepen, kunnen opgemaakt worden. De Heerlykheid Almelo had toen, zo wel als Zalland en Twente , haare byzondere rechten en gewoonten, nevens het gemeene recht, in het Duitfche Ryk aangenomen of gemaakt. Of en in hoe verre men eenige volgende Landbrieven van OverylTel, in de Heerlykheid Almelo , in het ftuk van Adminiftratie van Juftitie, aangenomen hebbe; is my niet naarder gebleeken dan men uit den Statuten brief van Friefenveen kan opmaaken , dat geene Landrechten van OverylTel aldaar waaren aangenomen. Het zelfde zou men ook ten aanzien der Stad Almelo kunnen befluiten uit den aangehaalden Stadsbrief. Jan van Rechteren, Heer van Almelo, (5) By Dumbar, Ar.aleU. Tom. II. f. 234.  OveryJJelfche Gedenkflukken Ilde Stuk. 149 lo, nam belang, dat bet Nieuwe Landrecht van O veryiTel, van den jaare 1630. in de Heerlykheid Almelo zou worden ingevoerd, in het Landgericht van Almelo wierd het aangenomen. Dit gefchiedde ook in de Stad Almelo, uitgezonderd in zaaken van nieuw getimmer en wat dies meer mogte zyn. Maar door die van Friefenveen wierd zulks in 't geheel verweigerd. Hy vergenoegde zich met de onvolkomen aanneeming van het Landrecht, door de Stad Almelo. Doch hy wierd te raade, zich by onze Hooge Heeren Staaten, op den 13 Maart 1631, te vervoegen,, om eene verklaaring van Hun Ed. Mog. te bekomen, dat die van Friefenveen zich naar het Nieuwe Landrecht van OverylTel gedraagen zouden, welke verklaaring hy ook van Hun Ed. Mog.*verworf. Maar daar mede was dit niet afgedaan. Want eer ft in den jaare 1634 wierd tuffchen den Heer van Almelo en zyne ondezaaten van Friefenveen, by verdrag, gewilkeurd: dat de voerfcrevene ingefetenen, in 't jtukvan de Adminijlratie van jujlitie,. als oock in alle kleine ende groete breucken, conform den letterlyken inholt des nyen ge arrefleer den OveryJJelJchen Landrechten Jich fullen moeten reguleren (z). Deeze verdragsbrief, mede be. helzende eene zekere vervreemding van eenigen grond enz. deezer aan de Provincie Leenhoorige Heerlykheid, is ook, op Speciale Audtorifatie van Ridderfchap en Steden, in hoedanigheid van Leenheer, door Hoogftderzelver Gedeputeerden, in den jaare 1638, goedgekeurd (ja). §. Xlf (2) Brief by Dumear AnaleEt. Tom. II. p, 438. (a) Dumbar d. I. p. 439. K3  l$9 OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. $. XII. Uit de Hukken, die gevoegd zyn by de Almelofche gedrukte Deductie en Contraconfideratien, blykt. dat de Heeren van Almelo groote en kleine Regalien over deeze Heerlykheid bezitten. Die Regalien worden echter niet alle, in de verhandelingen zelve opgeteld. Want boven de aldaar genoemden wordt in den voorzeiden Statutenbrief van Friefenveen, ook nog gewag gemaakt, van het recht van erflooze goederen , aan den Heer Van Almelo toekomende (b); 't welk men weet een a-nzienlyk Regaal te zyn; fchoon de erfloosheid van goederen tegenwoordig niet zo fpoedig als wel eer wordt onderfteld. Ook is in die Deductie geen gewag gemaakt van het recht om veniam aetatis te verleenen, 't welk de Heer van Almelo oeffent (»< (b) Voert meer , weert dat eenich menjche , hy were man of wyfft florve op ten vurfcrevenen Vene , die genen witlycken ervendt achter en Hete , unde daer na , binnen Jes weecken ende ten jaere, geen recht ervendt nae en queme, die des daoden guet nnjpreecke mit rechte ; wat guede die menjche hadde aclitergelalen baven fyn Teftament , dat hy voer fyn fiele hadde gegeven, ende baven Jchult, dat Jolde wy dan opbaren. (2) Aangaande het Regaal van den Heer van Almelo, over de beeken in zyne Heerlykheid, zie het Advys in zaake van den Heer van Almelo tegen de Oosterhoevenaars van Friefenveen, ujtgefprooken door het Gefurrogeerde Gericht van Delden, den 17 April, 1755. Referenten de beroemde Rechts* geleerden j. va» Hattum tn H. Hübert. §, XIII.  OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. 151 §. XIII. De Regalien van den Heer van Almelo, als ook her gene is gezegd van de begeeving der Heeren van Heerlykheden in de orden van her Leenmanfchap van den Bifchop; en van derzelver Heerlykheden in des .Bifchops befcherming: kunnen ons nier. vreemd doen voorkomen, dat uit de Heerlykheid Almelo weleer geene fchatting aan den Bifchop wierd betaald, gelyk in de gemelde Ahnelofche Deductie is getoond; inzonderheid ook met den voorzeiden verbon^sbrief van 1367, alwaar gezegd wordt: voort foe follen wy Evekt en Bate voorfchr. onfen Heeren van Utrecht günnen eenke fchattinge binnen den gerichte van Al. melo en daer toe helpen, dat die uithnne nae den b'eloepe dat lejle fchattinge in Twenthe ging. Terwyl in den gemeiden volgenden verbondsbrief van 1394, daar van niet gewaagd wordt. Echter had ook wel eene betaaling van fchatting, door de Heerlykheid Almelo, aan den Bifchop gefchieden kunnen: wyl zulks ook zelfs met eene bloote Klientele of befcherming kan belTaan (c). Oude Schatregifters van Twente van de zeltiende eeuwe toonen aan, dat in vervolg van tyden, toen men de fchatting niet meer zo zeer aanmerkte als de inkoml! van den Vorft; maar als ten dienfte van den Lande te betaalen: meermaalen, doch onder Proteft van den Heer en van die van Almelo, fchatting door de Heerlykheid Almelo, ten behoeve van den gemeenen Lande van Overyflel is betaald. Maar (c) Hertius , Comment. vol. I. torn. 2. de Special. Rom. Germ. ïmp. rebuspubl. Setl. 1. §. 34. K 4  15a OveryJJelfefie Gedenkjluklen Ilde Stuk Maar eindelyk zyn die Proteften geheel nagelaate» en de Heerlykheid Almelo is, in het Huk van Schattingen, Financien, Convoyen en Licenten, in gelykheid van recht, met Overysfel vereenigd. Ook is deeze Heerlykheid met OverylTel door gelykheid van recht vereenigd, in het recht van vreede en oorlog, door de Heeren van Almelo van ouds tegen Landsheeren buiten het Sticht van Utrecht geoeffend, welk recht door de naardere Unie geheel ïs vervallen: hoewel te vooren ook reeds tegen de onderlinge oorlogen, die in gebruik waaren geraakt, door wetten van het Ryk, voorzien was Door den meergemelden A'melofchen verbondsbrief van den jaare 13^7, was daar in ook reeds deeze bepaaling gemaakt: dat de Heer van Almelo aldaar belooft geen geweld te zullen gebruiken tegen den Bifchop en het Sticht van Utrecht en die daar in woonden, en die in den ambachte, broode en raade van den Bifchop waaren, en alle de genen, die hy met recht verdedigen mogt: doch indien iemand hem Heer van Almelo geweld wilde doen of deed; daarover, voorbehoudens dat hy zich verweeren mogt, te rechte te zullen liaan by den Bifchop. Desgelyks ook belooft aldaar de Heer van Almelo, buitenlands geen oorlog te willen maaken ; 't en zy nadat hy eerft, driemaanden lang , te vergeefs by den Bifchop recht gezocht zou hebben, doch dat hy echter ook na dien tyd zyn recht zou neemen by den Bifchop ; indien hy 't by hem bekomen kon. Deeze Heerlykheid is ook, by de verandering van den heerfchenden Godsdienft, in het ftuk van Kerkelyke Regeering , met Overysfel door gelykheid van recht vereenigd: te weten, zo verre in de Kerken order van het Synode van Dort, van den jaare I6ip, is vervat, en door de Heeren Staaten van O. ver-  'OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. 153 ve-ryffel- aangenomen. Deeze vereeniging van de Heerlykheid Almelo met Overyflel , in het Kerkelyke, betreft alle het gene, welk omtrent het bellier in de Herformde Kerke, aan den Kerkenraad, Clasfis en Synoden is toegeftaan; zo verre daaromtrent niets byzonders in de Heerlykheid Almelo Hand grypt: als by voorbeeld, dat, volgens bericnt, de ■Heer aldaar den Kerkenraad aanftelt, en dat de Kerkenraad in geene voorkomende zaaken , anders dan op goedkeuring van den Heer, eenig befluit maaken aiag. $. xiv. Bifchop Hendrik van Beyeren , by zynen afftand van het wareldlyk gebied over het Sticht Utrecht, in den jaare 1528, aan Keizer Karel gedaan; heeft de Kerkelyke Jurisdictie over zyn Bisdom, en dus mede over de Heerlykheid Almelo , als onder zyn Bisdom hebbende behoord, voorbehouden (d); die vervolgens is geweeft onder het Bisdom van Deventer (e). Deeze Kerkelyke Jurisdictie , waar onder de Landsheeren in het Bisdom Honden, was oorzaak genoeg , dat zy derzelver Bifchoppen hunne Heeren noemen konden: zo deed de Graaf van Gel- der- (d) Brief by Hortensius, rer. UltrajeB. lib. VII. p. 17*3. Éfc. en den brief van Paus Clemens den zevenden van den jaare 1 519 by Hortensius op het einde. Zie ook by Matthjeus 4e Nobilit. lib. III. cap. i.p. 858. £?e. en by Dumbar, AmUïï. Tom. II. p. 475. (e) HhöEüORHj Hijl, Episc. Dav. cap. j, §. 1, K 5  154 OveryJJelfche Geden \ftukken Ilde Stuk. derland Cf): zo deed de Graaf van Bentheim rg): de Heer van Almelo deed het ook; hoewel die daar benevens ook nog deeze reden daar toe had: naamlyk dat hy was in het Dienftmanfchap van den Bifchop. Voords door de verandering van den heerfchenden Godsdienlt, kwam het Kerkelyk Gericht en Regeering, in de Heerlykheid Almelo, aan derzelver Heer. Doch een gedeelte van de Kerkelyke Regeering, over deeze Heerlykheid, is, in zo vérre als gezegd, met die van OverylTel vereenigd. Over het recht op de goederen der Geeltelykheid , ontllond te dier tyd een verfchil tuffchen de Ridderfchap en Steden van OverylTel, als ook tuffchen de zeiven en den Heer van Almelo, die, zich verlaatende op de Regalien, die de Heeren van Almelo altoos geoordeeld hadden te bezitten, zich de befchikking over het KloolTer te Almelo en daar onder hoorige goederen toeeigende (/V). Het verfchil tusfchen de Ridderfchap en de Steden van OverylTel wierd eindelyk in den jaare 1663 in diervoegen bygelegd , dat dezelve goederen gedeeltelyk aan de Provincie, gedeeltelyk aan de Ridderfchap en gedeeltelyk aan de Steden behooren zouden (i). By dat vergelyk wierd onder de Kloofters, aan de Ridderfclvp toegevoegd, mede het KloolTer te Almelo begreepen. Terwyl voords de Heer van Almelo , by verdrag van den volgenden jaare 1664, zich heeft laa- (ƒ) Matthjeus , ai Anonym. de reb. UltrajeU. p. 177 ^ 179- Heda, p 199. (g) Mr. Jung. Cod. diplom. £f doe. pro hijl. Benth. N. 25. Matth. Analetl. Tom. V. Bevergem. Chron. Monnjl. p. sg. (k) Regijler van Ridd. en Sted. den 17 Maart 1637. (i) Matthjsus , Anhlett. Tm. V. Chranic, erd. Teut. />. 845. &feqq.  Overyffdfche Gedenkftukken Ilde Stuk. 155 laaten vergenoegen met het Kloofter zelve, nevens eenige daar by geleegen behuizing en land; en met een verfprek, dat alle de verdere goederen, behoord hebbende tot het voorzeide Kloolter, in de Heerlykheid Almelo gelegen, hem voor de rechte waarde zouden worden verkocht (kj, $. xv. De Hoogheid, voor zo veel die aan het Dm'tfche Ryk, over deeze landen, behoorde, is eindelyk geheel verdweenen (/); zo dat nu onze Hooge Heeren Staaten derzelver recht op de Heerlykheid Almelo , als ook de Heer van Almelo het zyne, en deszelfs onderzaaten het hunne , onafhanglyk van het Ryk bezitten. Terwyl voords, volgens de Unie van Utrecht, art. 1. yder Provincie ende Particuliere Steden, Leden en ingezetenen van die, hunne Speciale en Particuliere Privilegiën, vryheden, Exemtien , Rechten, Statuten, loffelyke enwelhergebragte Costumen, Ufantien ende alle andere hunne gerechtigheden behouden. Vervolgens zal ik nog eenige gebeurtenisfen melden omtrent fommige rechten van den Heer van Almelo, als naamlyk: het recht van Hooggericht of lyfftraffelyken Rechtsdwang: dat van Appel: en van Surrogatie van Gericht, (k) Brief van de Ridderfchap van Overysfel by de Almelcfche DeduUie H h 30. (I) Wagenaar, V. H, Deel V. bladx. 321 ««. §. XVI.  156 OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. §. XVI. De gefteldheid van oude Heerlykheden, gelyk die van Almelo, uit den boezem van het Duitfche Ryk, en niet uit dien van een wareldlyk gebied van den Bifchop voortgekomen: de groote en kleine Regalien van den Heer van Almelo: en dat de Bifchop den klokkenflag niet had in de Heerlykheid Almelo 0»: doen my het daar voor houden, dat de Heer van Almelo van ouds ook het Hooge Gericht gehad heeft. Door eenen brief van Bifchop Freder ik van Blankenheim van den jaare 1405 (3), betreffende den Daarelfchen weg en brug , en den Wierdenfchen dyk, wordt beveftigd, dat Almelo niet tot Zalland noch Twente behoort. In laater tyd echter is Almelo, in het ftuk van gemeene belafting, onder Twente Gequotifeerd, en toen, in dat opzigt, of ook in eenig ander geval, van byzondere reden, onder Twente mede geteld. Ook is nog een ander blyk voorhanden , dat Almelo niet onder Twente behoort: naamlyk, dat Ridderen, Knaapen, Mannen en Dienftmannen, in Twente, reeds ten tyde van Bifchop Jan van (m) Brief by de gedrukte Almelojche Deduïïie, onder A. (3) Deeze brief is te zien by de Almelofcbe Deductie onder D. Het wcdcrkleed van dien, door Egbert, Heer van Almelo , aan den Bifchop afgegeeven, is niet alleen in het oude gefchreeven Landrecht van Overysfel, maar ook te zien by Dumbar, Analecl. Tom. II. p. 378. Aanleiding tot dit verbond, waar by een tol aan den Heer van Almelo is vastgefteld, gaf, dat door het maaken van dien weg het veerfchip van de Heerlykheid Almelo tot IVedervoert, dat is Wïerdencr vaart ajfgelecht wert.  OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. 157 tan Arkel ; dus reeds voor den tyd van Bifchop Jaeï van Vernenboóg : tol vryheid van hunne goederen, van den tol te Hardenberg en Nyerbrugge hebben gehad; al, te zien in eenen brief van Bifchop Flokens van Wevelichoven, van den jaare 1391 («). Waarom ook in den Landbrief van Bifchop Jan van Vernenborg van den jaare 1365, aan die van Twente gegeeven, aan de Twentfche Edelen die tolvryheid is beveiligd (0). Doch die zelfde tolvryheid is aan de Heeren van Almelo, om zonderlinge gunft en trouwe, aan het Sticht Utrecht door hun beweezen, door Bifchop Frederik van Blankenheim eeril gegeeven, by eenen brief van den jaare 1400 (p). Gevolglyk behoort Almelo niet onder Twente. Daarom ook is de Heerlykheid Almelo, in den Drollen ambtbrief van Twente, van den jaare 1347 (q), in geenen deele begreepen. Door het verbond van den jaare 1^67 , gelyk boven is gezegd, was de Heer van Almelo genoodzaakt geworden, om niet alleen aan den Bifchop te belooven van te zullen toelaaten, dat de misdaaders uit zyne Heerlykheid wierden gehaald; en die over te geeven: maar ook, dat hy zich geen Hooggericht zou onderwinden in het Sticht van Utrecht (4): dat is, (n) Dumbar, Kerkl. en Wereldl. Dev. Boek IV. Hoojdjl. 30, p. 622. (0) Winhof, Deel I. art. 16. • (j>) By de Alwelojche Deductie onder K. (j) Matth. in not. ad anon. de reb. Ultrajeiï. p. 87. &c. (4) Zie ook eene belofte, in diergelyke bewoording, in eenen brief van den jaare 1345, by Matth. de jure Glad.cap. 24. p. 403. De Heerlykheid Almelo kon, hoewel in onderfcheiden opzigten, gezegd worden, onder het ^ticht en ook niet  t jS OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk is, geen ftraf of breuk, tot het Hooge Gericht be* hoorende, ergens in het Sticht vorderen, wegens misdaaden, in zyne Heerlykheid begaan. De meiding van het Sticht in 't onbepaald, doelt hier op de oude, en nog hier te Lande, in opzigt van breuken, gebruikte gewoonte; volgens welke yder Overheid zich de naafte acht tot de breuken van misdaaden, in zyn gebied begaan, fchoon ook de misdaader elders, woont, of naar elders zich begeeven heeft; die de Overheid van de plaats der misdaad aldaar met den Gerichte zou kunnen vorderen. Winhof geeft ook duidelyk te kennen, dat tot eene onderwinding van den Hoogen Rechtsdwang niet noodig is, over de zaaken, daar toe behoorende, kennis te neemen en te vonniffen, maar de ftraf te vorderen of daar voor de breuken en afdragts penningen te vorderen en te genieten; wanneer hy meldt, dat men het burgerlyke Gericht moet onderfcheiden van het lyfftraffelyke,, op dat niemand zyne hmd flaa in een andermans bevel of ambt Cr). Daar het ondertuflchen zeker is , dat de Ambtman of Droft ftraf of breuk vorderende; alsdan de Richter van het kerfpel of dingfpel, dat is, de laage Richter, die nimmer Hoogen Rechtsdwang niet onder het Sticht te behooren. Zy behoorde onder betSticht in opzigt van het recht van Landzaatigheid zulker Heerlykheden, waar van boven is gezegd: anders behoorde zy met daar onder. In den laatstgemelden zin verftaa ik het gene liifchop Frederik van Blankenhefm, in eenen brief van den jaare 1407 meldt: dat hy de Heerlykheid Kuinder had gekocht m de paaien van zyn Geftictit te vermeerderen. Dumbar Ana M. tom. II p. 219 ö» 387. Zie ook den brief van dén jaare 1452 > onder N. 29. a 0) Deel III, in de voorrede, nieuwe druk p. 242,  OveryJJelfche Gedenkjlukken ïïde StuK 150 dwang heeft gehad, daar over het gericht hield (Y). Tot den verbondsbrief, waar by deeze harde be. lofte is gefchied; en welke verbondsbrief als eene verzoening tulTchen den Bifchop en den Heer van AI* melo voorkomt:, gaf, volgens overlevering 5), aanleiding het gedrag van Bifchop Jan van Arkel. Deeze om, zo het fchynt, de Edelen door vreeze te beheerfchen , zocht het gewoone Gericht van Droft, Edelen en het gemeene land (f) buiten werking te ftellen. Hy verworf in den jaare 1361 den Vryftoel, een lyfftaffelyk Gericht, waar van boven is gezegd (u), in Zalland en Twente, door eene byzondere gunft van Keizer Karel den vierden. De Bifchop was met dit Gericht van niemand afhanglyk dan van den Keizer en het Ryk: en het gene hy in hoedanigheid van Landsheer niet zou durven onderneemen , kon hy , tot wraakosffening tegen zyne tegenftanders, door dit verfchrikkelyk Gericht, uitvoeren. Dit zou oorzaak gegeeven hebben tot opgevolgde oorlogen, tulTchen de Edelen en den Bifchop, die eerft door den gemelden verbondsbrief van den jaare 1367, zynde eene aling ganfche foene en eene effeninge van alfulken twyjï en oorloge enz. geheel en al verzoend zyn. Terwyl de twift nog niet geheel was (s) 7Je Winhof , nieuwen druk bladz. 505 enz. C5) Die gemeld wordt door Brumanus by Dumbar AnaleEt. torn, II. p. 126. Doch 't gene Brumanus aldaar byvoegt: dat de Heer van Voorst de meeste Richters in Zalland ftelde en naar de gewoonten en wetten het recht fprak of richtede: is een gebrek der overlevering, die veeltyds de waarheid, door 'er iets by of af te doen, verminkt. Zie boven, Hoofdd. 3. n. 5- (t) Eerfle ftuk , Voorbericht n. 12. (u) Hoofdd. 1. j. 9.  I6b OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. was afgedaan door de voorgaande verzoening van den jaare 1363 {v ; waar in ook Frederik van Hekeren en zyn Broeder Evert van der Eze, welke laatstgenoemde was Fleer van Almelo, zo wel als in den gemelden verbondsbrief van den jaare 1367, voorkomen. Men zou deeze oorzaak der troebelen van dien tyd te meer kunnen toeftemmen, om dat men geene andere daar van vindt gemeld; en datze daar toe ook niet ongefchikt fchynt te zyn geweeft. Ondertusfchen de aantekeningen der Kerkelyken, die ook door laatere Schryvers doorgaans zyn gevolgd , geeven gemeenlyk den Bifchoppen het grootfte gelyk. Die van de Steden, welken doorgaans, in die binnenlandfche onluften, met den Bifchop, tegen de Edelen waaren vereenigd, doen desgelyks. Doorgaans wordt 'er verzweegen , in wat punten eigenlyk de verdediging der Edelen, in de inlandfche oorlogen met den Bifchop, beftond. Even als of het Hechts genoeg zou moeten weezen, dat zy hen als oproerigen, en nog erger, zondereenig bewys, voorftellen; zonder ook de gewoonten der tyden ende toen hier nog gebruikelyke uitdaging (V), en het nooit afgefchafte recht, om zich tegen elk en een yder in de bezitting te verdedigen, in opmerking te neemen ; zo min als het noodige Gerichtelyk onderzoek, of iemand, buiten fchuld van den Bifchop, vyand van hem en van het Sticht geworden was; waar van de Bifchop, indien hy meende gelyk te hebben , ten zynen voordeele , gebruik maakte, als te zien uit eenen brief van den jaare 1430, hierby, onder N. 37, gevoegd (X). Men ziet ook de uitwerking der ver- (v) Dumbar, AnaleB. torn. II. p. 295. (ie) Euxtorf, Aur. Buil. disfert. cap. 17. (x) Lie yoords SAXEBsriEGSi. lib. III. a>t. 78. cum GloJJ.  OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. I6r yerbondskracht uit eenen brief van dea jaare 1452 alwaar de drie Hoofdlieden zich verbinden: " ,, waare het zaake, dat haar genadige Heer van Ut. 3, recht of zyne nakomelingen, Bifchoppen te Uts, recht, of hunne Ambtlieden of Richters eene haarer drie Steden of derzelver Burgers, inwooners ,, of meyers, in het Landrecht verkortte, of hun geen Landrecht liet wedervaaren: zulks in goede 3, trouwe met eikanderen te helpen uitdraagen en te „ wederltaan met lyf en goed ". Het was voor de Hiftorie nuttig geweeft, dat de Edelen zelfs aantekening van hunne gebeurtenisfen hadden gehouden; zo men maar dit verwachten kon van Mannen, die voornaamlyk wapenen verftonden, cn, in dien tyd, niet of bezwaarlyk de pen voerden. Doch ik keer weder tot myn ftuk. Ik twyfel niet, dat die hardigheid, eene ftoffij van nieuwe onluften, dat de Heer van Almelo genoodzaakt zy geweeft te belooven, het anderszins hem toebehoorend Hooge Gericht zich niet te onderwinden: naderhand verworpen, of door onbruik, naar den aart van dienftbaarheden, verdweenen is. Want uit de laater reeds boven aangehaalde Statuten van Almelo en Friefenveen van de jaaren 1(3%) en 1452 blykt, dat de klokkenfiag, en de ftraffen van geweld, keurbaare wonden, en wat dies meer mogte zyn, aan de Hoogheid van Almelo en niet aan den Bifchop behoorden. Daar nogthans deeze ftraffen, gaande aan lyf of lid, toe het Hooge Gericht behooren; en ten dien einde de misdaader in het Heymaal, dat is, lyfftraffelyk Gericht, kon worden beklaagd; (31) By Mr. van Hattum, Gejchied. der Stad Zwolle Deel L ?• 410. L  162 Overyplfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. klaagd; fchoon hy ook, zo verre het toegelaaten was, burgerlyk kon worden aangefprooken ; als ook, de zaak door afdragt burgerlyk worden; waar van boven is gezegd (z). 'T is niet waarfchynlyk, dat, toen genoegzaam alle het voordeel van den Hoogen Rechtsdwang in deeze breuken beftond, zo als het ook nu nog daar in beftaat; en van ouds, in deeze Provincie, ftraffe aan lyf en goed gemeenlyk te gelyk geen plaats had: de Bifchop echter dit wederom zou hebben laaten vaaren; indien hy zich het koftba ire , en moeijelyke gedeelte van den Hoogen Rechtdwang, naamlyk ftraffe aan den lyve, die door geen betaaling van breuke kon ontgaan worden, zou hebben aangetrokken. Ook de wyze van kennis te neemen en te vonnisfen, van ouds in lyfftraffelyke zaaken- hier gebruikt, doet ons,zoals reeds gezegd is, overtuigd zyn, dat de lyfftraffelyke Rechtsdwang hier te lande ook niet kon ftrekken tot vermeerdering van de magt des genen, die den zeiven oeffende: en een Heer van Almelo is, zo wel als een Droft gehouden, om zyn beleid daaromtrent, in geval van klagte , aan onze Hooge Heeren Staaten te verantwoorden. Hun Ed. Mog. hebben ook de lyfftraffen, die niet kunnen worden afgekocht, en wat daar toe verricht moet worden, als eenen koftbaaren laft aangemerkt , toen de groote breuken aan de Drollen, voor dien laft, geheel zyn overgelaaten. Zo menig oude ambtbrief van de Drollen van Zalland en Twente, als my, van verfcheiden eeuwen herwaards, is voorgekomen: in geen derzelven is een enkel woord gerept van de Heerlykheid Almelo, fchoon van Twente onderfcheiden; veel weiniger wordt 'er in gemeld van de Hooge Jurisdictie deezer Heerlykheid. Burger- (?) Heofdd. 1.1 6.  överyfjelfcbe Gedenkjlukken Ilde Stuk. 1Ó3 germeefter A. van Bocop, te Canipen , heeft, ia het laatst van de zeftiende eeuwe, eene niet gedrukte Hiftorie, raakende Overyflel, gefchreeven. Hy zegt, dat in Twente niemand hooge Heerlykheid heeft, dan de Droft van Twente, Haxbergen. en Lage; en dat de Heer van Almelo de Dagelykfche Jurisdictie heeft van Almelo. Maar dat deeze Schryver de gemelde zoenbrieven by de hand zal hebben gehad; zonder van het werkelyk gebruik, in het van hem afgelegen Almelo, behooriyk bericht te zyn: is uit het reeds gemelde genoegzaam op te maaken. Men zal meermaalen bevinden, dat hy in zaa«ken, die hem zeiven niet zyn wedervaaren, noch waar van hy de fcukken in handen had, heeft misgetast; 't welk ligt gebeuren kan. Waarom dit niet als een verwyt aan dien voortreftelyken gedenkfchryver moet worden opgevat. In de zeventiende eeuwe, was, door de Spaanfche troebelen, het geheugen van het verleedene veel vergaan; zo dat, Johan van, Rechteren, die, na langduurig proces ("waar van in de Kronyk onder N. 36 is te zien) de Heerlykheid Almelo in bezit kreeg: zich alleenlyk herinnerde , dat de Heeren van Almelo alle breuken, zo wel de grooten als de kleinen, van ouds genooten hadden (a). Hier tegen is door den Droft van Twente, fchoon het hem was opgelegd, niets ingebragt. Maar vervolgens ontflond 'er wederom verfchil tulTchen den Heer Droft van Twente enden Heer van Almelo over perfoonen, die wegens misdaad in de Heerlykheid Almelo waaren gevat. Toen ftelde men zich voor, dat tot de Hooge Jurisdictie behoorden misdaaden, die Capitaal zyn; doch tot de laage, die Civiel (a) Zie Register van Ridd, en Sted., den l^Mayiyii^ L 2  i64 OveryJJelfcbe Gedenkjlukkèn Ilde Stuk. viel zyn (b). Verftaande dus (wyl om misdaaden, die met kleine breuken worden geboet, geen gevangenneeming plaats heeft) hier, door Civile misdaaden, de zulken, die met groote breuken worden afgemaakt : en gevolglyk door Capitaale misdaaden, de zulken, die met lyfftraffe, zonder met breuke te kunnen worden afgemaakt, geftraft worden. In dee. zen zin, als doelende op het verlies van Exiftimatie, 't welk als dan daar mede gepaard gaat, wordt het woord Capitaal meermaal gebezigd (c). Doch dit liep tegen het begrip, welk men, voor de Spaanfche troebelen, van de Hooge en Laage Jurisdictie had; waar van Hoofdd. i. §. 6 is gehandeld. Ik weet niet waarom het vaderlandfch recht niet wierd naargefpoord, om verzekerd te zyn , dat verbanning, gevangenis, en, meteen woord, alle mindere ftraffen dan verminking van een lid, tot den Dagelykfchen Rechtsdwang van ouds behoord hebben. Ook vind ik, dat de Magiftraat van Oldenzaal diergelyke ftraffen, zonder den Heer Landdroft, niet alleen voor de Spaanfche troebelen, maar ook nog in het midden van de zeventiende eeuwe heeft geoeffend: en het is nog van verfch geheugen, dat te Enfchede aan het Stadhuis zogenaamde fchandfteenen plagten te hangen, om door misdaaders , geen zwaarder ftraf verdiend hebbende , volgens vonnis van den Magiftraat, door de Stad gedraagen te worden. Maar dat gedenkteken van het recht der kleine Steden is thans door iemand, ik weet niet wien, weggenomen. Doch laat ons dit niet te ver van Almefo verwyderen. Naderhand ging ook uit het geheugen , dat het reeds (&) Zie Register van Ridd. en Sted, van den 16 April 1627. (c) Zie Brisson. de verb.fign. in voc. cahtalis.  Overyjfeifche Gedenkjlukken Ilde Stuk. 155 reeds eene uitgemaakte zaak was , dat althans de groote breuken'aan den Heer van Almelo behoorden. Want Jan van Raesfelt, Droft van Twente, die door onze Hooge Heeren Staaten, volgens het Regifter van Hoogflderzelver Refolutien , op den 19 Maart 164.2 was aangeiteld, om, uit naame van de Hoogheid deezer Landfchap, de Hooge Jurisdictie over de Heerlykheid Almelo, geduurende de minderjaarigheid van Zeiger van Rechteren, Heer van Almelo, te oeffenen, waar na door Hun Ed. Mog. naarder hier op zou worden gelet: gaf aan den Richter Limeorch, te Delden , op den 4 Aug. 1644, naar luid van eenen brief, ter Secretarie van de Stad Oldenzaal, deezen laft: die Richter Limborch wordt mids deefen van my ondergefchr. Landt-Drofi van Twente geordonneert, en geauthorifeert, van de Gerichten en. de Stedekens mynes anbevolen ampts, mede die Heerlick. heyt Almelo, aff tho vorderen, en to regijlreren alle breuken, in de felve rejpective gevallen, fo van gewalt, coerbare wonden , en anders wat daar van dependeert en de Hoogheid is concernerende {[d). Doch dit heeft ten aanzien der Heerlykheid Almelo geen uitwerking gehad. Het verfchil, by welks gelegentheid de gemelde Almelofche Deductie, Confideratien op dezelve , en Contraconfideratien , allen in druk uitgegaan , zyn befchreeven, ontltond in den jaare 174.7, wanneer aan den Heer van Almelo over den Rechtsdwang aangaande lyfftraffen wierd gefchil verwekt; zo als breeder uit die Deductie te verneemenis; 't welk door deeze fchikking is afgedaan: dat de Heer van Almelo by de oeffening van den lyfftraffelyken Rechtsdwang (d) Zie ook Register van Ridd. en Steden van Maan 1644.  166 OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. dwang zou gelaaten worden, en mede met den voorzeiden Rechtsdwang, tegens betaaling van een dubbeld Heergewaad, dat is, één Heergewaad voor de Heerlykheid Almelo en mede één voor den voorzeiden Rechtsdwang, worden beleend; te zien in het Regifter van Ridderfchap en Steden van den 21 Maart en 27 Juny 1754. $. XVII. Van vonnilTen, door eenig Gericht in de Heerlykheid Almelo geveld , is niet Geappelleerd naar de Klaaring in Overysfel. Maar van vonnisfen der laager Gerichten, in deeze Heerlykheid, gaat het Appel aan den Heer van Almelo. Hier van zyn veele voorbeelden bygebragt in het verfchil, welk de Heer van Almelo daar over met Ridderfchap en Steden heeft gehad. Dat de Heer van Almelo zich in het Leenmanfchap van den Bifchop heeft begeeven,* en vervolgens de Heerlykheid leenhoorig aan den Bifchop gemaakt: daar uit volgt niet, dat men uit de Heerlykheid Almelo naar de Klaaring zou moeten Appelleeren. De Klaaring is in laater tyd ingevoerd en behoefde door den Heer van Almelo ten aanzien zyner Heerlykheid niette worden aangenomen; waar van elders is gefprooken («). Alwaar mede is aangemerkt, dat ook de Steden; hoewel, toen de Klaaring is ingevoerd, nog geene Stad eene Souverainiteit in den haaren had verkreegen: echter deeze Klaaring, in vonnisfen, dooi'haare Stadsregeering geveld, niet aan ge* no. (e) Eerfte Jluk, Voorbericht ». 12.  OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Sluh 167 nomen hebben. Voords oude brieven, in welken de Landen worden opgenoemd waar uit naar de Klaaring is Geappelleerd■• fpreeken van Zalland. Twenteen Vollenhove:, en niet van de Heerlykheid Almelo (ƒ). I Men vindt ook nog een blyk van het Appel aan den Heer van Almelo, in den ouden Statuten brief, tuffchen hem en die van Friefenveen gewilkeurd ;g). Het gene van de andere zyde wierd voorgebragt, is te zien, in de gedrukte Confideratien op de Almelofche Deductie, onder B. Men moet de gronden , waar op aldaar geredeneerd is, vergelyken met die, op welken het recht van den Heer van Almelo over zyne Heerlykheid berutt; om te kunnen oordeelen, of 'er iets toepaflelyk zy aangevoerd. Over het Appel van het Stadgericht vars Almelo ontftond tuffchen de Stad Deventer en Zeiger van Rechteren, Heer van Almelo, verfchil in den jaare 1663. De Heer van Almelo ftelde, dat hy van het Appel van het Stadgericht van Almelo niet waa. re verdoken, door dat iemand zyner voorzaaten het Dorp Almelo tot eene Stad had gemaakt, zonder van het Appel af te zien: dat buiten toeltemmiug van een wettig bezitter der Heerlykheid Almelo, door geene pleitende partyen, noch door de Stad Almelo, zulk een recht aan de Stad Deventer verkree. gen konde worden: dat de verfcheidene Appellen, van de Stad Almelo naar Deventer, waaren gebeurd ten tyde toen de Heerlykheid Almelo , door eene Tuchtenaarfche of door een onwettig bezitter, was beze. (ƒ) Dumbar, Kerkl. en Wereldl. Dev. Boek 4. Horfdjl. 23. bladz. 564 enz. (g) Eerfte Jluk, Fcirbericht not. 7. L 4  168 OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. bezeten: en dat eene door de Stad Deventer aange. haalde bekenteniffe, die van zulk een recht zou zyn gedaan, daar toe niet toepaffelyk waare. Van het Appel der Steden, en waar op het zelve, voor zo veel het in gewoonte is, gegrond zy: heb ik te vooren iets gemeld (//). , Dit verfchil is in der minne, door tuffchenfpraak van Gecommitteerden der Steden Campen en Zwolle, by verdrag van den 3 April 1663, in dier voegen afgedaan : dat de Proceffen , van welken, van het Stadgericht van Almelo, wordt Geappelleerd , dooide Burgermeefteren zullen worden overgeleverd in handen van den Heer van Almelo, die dezelven vervolgens, in den tyd van een maand, zal doen ter hand ftellen aan de Heeren van den Magiftraat deiStad Deventer, om Sententie in cas d'Appel af te geeven in manieren: dat Burgermeejteren Schepenen en Kaaien in ca: d' Appel ter Injïantie van den Heer van Almelo klaar en enz. en dat de Sententie, zynde Gecoucheerd, wederom aan den Heer van Almelo zal worden te rug gezonden, om, op het Stadhuis van Almelo, ten overftaan van den Heer van Almelo te worden Gepronuncieerd. De voorzeide partyeu verklaaren wyders, dat het verfchil tot hun genoegen in der minne is bygelegd; en belooven, in het toekomende, in alle nabuurlyke Correspendentie en vrindfehap met eikanderen te zullen leeven. §. XVIII. De kennisneeming over wraaking van Gerichten in (//) Eerfte Jluk, Voorbericht n, 12,  OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde StuL 169 in de Heerlykheid Almelo , en de aanflelling van iemand aldaar tot Richter in plaats van den gewraakten Richter of Magiftraat, worden door den Heer van Almelo verricht. Deeze Surrogatie vereifcht naar onze Landrechten niet, dat een ander Land- of Stadgericht worde gefield in plaats van het gewraakte. . Maar het is genoeg, dat iemand , hy zy een Richter of niet, in plaats van den gewraakten worde aangefteld (i). Hy is derhalven in die zaak, waar in hy isgefurrogeerd, een Richter of Magiftraat van Almelo. Eene bedenkelykheid, dat de Heer van Almelo ; indien het noodig mogte zyn . iemand van buiten de Heerlykheid tot Richter teSurrogceren; denzelven niet zou kunnen noodzaaken, om de Surrogatie aan te neemen: is dezelfde , en dus niets ter zaake doende, die men ook ontmoet, wanneer de Heer van Almelo iemand, buiten de Heerlykheid woonachtig, volftrekt en in het geheel tot Richter aanftelt in de Heerlykheid Almelo. Wanneer de Heer van Almelo zelf party, of zyn belang met het verfchil verbonden is: dan ontmoet men voorbeelden, dat de belanghebbende zich daar over by de Heeren Staaten heeft vervoegd, en dat daar op door Hun Ed. Mog. aan den Heer van Almelo is Gerecommendeerd, om een ander Gericht, tot genoegen van de partyen, te Surrogeeren. Dit is gegrond op het recht van den Heer van Almelo, om een ander Richter te Surrogeeren; en overeenkomftig met het grondbeginfel, waar uit deszelfs aanfpreeklykheid voor de Hooge Bank, of, gelyk tegenwoordig ook gebruikelyk is, voor Ridderfchap en (i) Landrecht van Overysjel, Deel I, Tit. 1. art. i, L 5  170 OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. en Steden, is gefprooten, naamlyk het Dienftmanfchap. Hier uit vloeyde, dat de Heer van Almelo iu perfoon zy aanfpreeklyk voor de Hooge Bank, wegens zaaken, die deszelfs pligt betreffen; waar van boven is gezegd. De Heer van Almelo is, op deeze wyze, hier in geen Richter in zyn eigen zaak. Want de vraag: of dezelve, ineen voorhanden geval, verpligt zy een ander Richter te Surrogeeren: en of hy vervolgens, ia de Surrogatie , naar behooren, genoegen heeft gegeeven: fcaataan het onderzoek en vonnis van Hun Ed. Mog. de Heeren Staaten deezer Provincie. Zulks echter belet niet, dat de Heer van Almelo, die het recht van Surrogatie als zynen eigendom bezit, en niet uit hoofde van een hem aanbevolen ambt: dit zyn recht, van de Surrogatie te doen, ocffeneu kan. Dit recht van Surrogatie, welk niet is vandegrootften, is een rechtelyk voorbehoud uit den eigendom des Rechtsdwangs van den Heer van Almelo ; van wien de Rechtsdwang op Richters en Magiftraat in de voorzeide Heerlykheid nederdaalt : en wel , volgens den Stadsbrief van de Stad Almelo, op derzeiver Magiftraat ; volgens den Statutenbrief van Friefenveen, op den Schout aldaar: en voords op dea Richter van Almelo, in dier voegen als het den Heer van Almelo, by yder aanftelling, behaagt. Het recht van Surrogatie behoeft hier geen nieuw ver* kreegen recht te zyn. Maar daar toe is genoeg, dat het nietzy afgeftaan door hem, van wien of uit wiens eigendom de Rechtsdwang op de Richters en Magiffraat in de Heerlykheid Almelo nederdaalt: dat is, niet van onze Hooge Heeren Staaten van OverylTel, maar van den Heer van Almelo, op wien de Rechtsdwang over deeze Heerlykheid, niet van den Bifchop of zyn Sticht gekomen is. Dat  OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. 171 Dat de Heer van Almelo zyn oorfpronglyk recht tot aanflelling van den Richter of Schout te Friefenveen, en van den Magiftraat der Stad Almelo, door wilkeuren, met die van Friefenveen en van de Stad Almelo gemaakt, heeft doen bepaalen: ziet op de gewoone aanflelling van den voorzeiden Richter of Schout en Magiftraat, en niet op de buitengewoone, die in geval van Surrogatie gefchiedt. Waarom ook de genen. die aan de gewoone aanfteiling van den voorzeiden Richter of Schout, en Magiftraat, mededeel hebben: deeze buitengewoone aanflelling niet oeffenen, noch ooit zich hebben toegeëigend. Zy is dus by den Heer gebleeven. De aanflelling van den Schout of Richter, te Friefenveen, heeft, volgens de gemelde Friefenveenfche wilkeuren , die de Heer van Almelo met hun heeft gemaakt, dit byzonder recht: dat de boeren van Friefenveen alle jaaren voor den Heer van Almelo verfchynen en, ten zynen overftaan, eenen Richter verkiezen: dat indien zy zich niet vereenigen kunnen; alsdan de Heer van Almelo zich by de meerderheid voegt en hun eenen Richter fielt: en dat de Richter, dien zy benoemd hebben, door hun, met verzoek van goedkeuring, aan den Heer van Almelo wordt aangebooden. waar van een voorbeeld hier by is gevoegd, onder N. 35. Van de vier Schepenen der Stad Almelo worden jaarlyks twee door den Heer van Almelo onmiddelyk aangefteld. De overige twee Haan ter keure van de twaalf Gemeenslieden ; doch zodanig , dat vyf deezer Gemeenslieden worden uitgeloot, en de keur door de zeven overigen gefchiedt. Van deeze twaalf Gemeenslieden worden jaarlyks zes door den Heer van Almelo onmiddelyk aangefteld; doch de overige zes door de gezamerjlyke Schepenen of Burgermeesters :  172 OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. ters: zo dat de Heer van Almelo middelyk en onmiddelyk bykans den geheelen Magiftraat der Stad Almelo verkieft. §. XIX. Dat de Heer van Almelo het Landrecht van OverylTel, van den jaare 1630, in het ftuk van Adminiilratie van Juftitie mede in zyne Heerlykheid aangenomen heeft: ftrekt zich uit tot de form en het recht der zaaken zelve; maar niet tot den perfoon, die de Juftitie Adminiftreert; om zich zeiven geheel of ten deele van de Adminiftratie der Juftitie te ontzetten, die hy als zyn eigendom bezit. Van een bevel der Heeren van Almelo, in zaaken van derzelver Regalien; en die de goede order betreffen, door hun, zonder verkorting van iemands rechtmaatig belang, behoorlyk gegeeven: zal ikniet melden. Men weet, dat zulks zelfs aan Ambachtsheeren toekomt; by welken echter de Heeren van Almelo niet te vergelyken zyn. De Heerlykheid Almelo, het eenigfte van dien aart in OverylTel; een voortrefrelyk gedenkteken van het eerfte beginfel van de famenftelling van dit geweft: vorderde deeze omftandige befchryving. Ik voege hier nog by eene Kronyk, die ik van de Heeren van Almelo heb opgemaakt, onder N. 36. HOOFD-  Overyfjelfche Gedenkftukken Ilde Stuk. 173HOOFDDEEL. VIL VAN DE VEREENIGING VAN GEBIED DER LANDSTREEKEN VAN OVERYSSEL. S \T \ot hier toe is gehandeld van de Graaffchap% %Ê. Pen en Heerlykheden , die het tegen^;j^5v^fH~ woordig OverylTel uitmaaken, en van de yerkryging derzelven, door de Kerk van Utrecht. Voords zal van de vereeniging deezer Integreerende deelen (fl), tot een Gemeenebeft, nog iets moeten gezegd worden. Hoewel de Bifchop met de Staaten van het Benedenfticht en van het Bovenfticht fomtyds famenkomften hield over zaaken van hun gemeen belang; om overeenkomlten tot gemeenen welvaart te maaken, of uit te voeren (1) : zo waaren echter die beide («) Cmnme des villes, des Provinces, en un mot, de tous les Corps particuliers, dont le Corps general de l' Etat est compofé. Barbeyrac over Grotius de jure belli pacis. I. II. c. 6. g.4. not. 3. (O Zie voorbeelden hier van by Dumbar Analeïï. Tom. II. pag. 457 en hier vooren ƒ Jluk, onder N. 2. als ook Matth. Fund. EccleJ. lib. I. Fund. I. p. 3 fcj* 4. en AnaleB. torn. V. Chron. de TrajeS. in not, pag. 450. welke brief kan wor-  174- OvtryJJelfcbe Gedenkjlukken Ilde Stuk; beide Gemeenebeften niet tot één Gemeenebeft ver* eenigd. Het Benedenfticht en Bovenfticht behielden elk de Hoogde magt, zo veel die onder 't Ryk bezeten wierd, voor zich afzonderlyk. Het Benedenfticht van Utrecht is van ouds geweeft een afzonderlyk Gemeenebeft, geregeerd door den Bifchop en deszelfs geeftelyke en wareldlyke Staaten. Doch 't gene de Bifchop in deeze zyne hoedanigheid bezat of verkreeg , waar ter plaatfe ook gelegen: behoorde alleen aan de Kerk of Geestelykheid van Utrecht (è). Hier uit vloeyde voord, dat het recht van Landsheer op de Graaffchappen en Heerlykheden van het tegenwoordig OverylTel, door den Bifchop verkreegen, en het recht van Landsheer op alle daar toe behoorende Domeingoederen , als ook de eigendom van goederen, welken niet tot de Domeinen deezer landen behoorden ; maar, in den ouden tyd of naderhand , door den Bifchop, in deeze zyne hoedanigheid, afzonderlyk verkreegen waaren: toebehoorden aan de Kerk van Utrecht. Dit echter maakte, in het ftuk der vryheid deezer landen, geene verandering. Dewyl daaromtrent niets ter zaake doet, wie Landsheer zy; maar wel, hoe verre zich het recht van den Landsheer uitftrekke. Doch dit recht van de Kerk van Utrecht was, met betrekking tot het Bovenfticht „ worden vergeleeken met de brieven by het eerfte ftuk onder N. i. Het fchynt, dat 'er eene vergisfing is ingelloopen by Matth^us Analetl. Tom. III. Vet. jus. Tranjis p. 807. als of het Benedenfticht en Bovenfticht te vooren eene Provincie zouden zyn geweest, en, na de opdragt aan Keizer Karel, twee onderfcheiden Provinciën zouden geworden zyn. (6; Matth/eus de Nobilit. lib. II. cap. 12. en de opdragS voor deszelfs werk de reb. Uttrajeft.  Uveryffelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. 175 fticht, reeds verdweenen in den jaare 1528 ; toen de Bifchop zyn wareldlyk gebied over Overysfel met alle goederen, als Domeinen van Overysfel, aan Keizer Kakel den vyfden opdroeg; zonder dat daar toe de bewilliging van de Kerk van Utrecht is gevorderd; noch onderfteld, daar toe van nooden te zyn. Maar de Staaten van OverylTel hebben zulks met Keizer Karel en met den Bifchop uitgevoerd (c). Deeze opdragt van OverylTel, als ook van het Benedenfticht, gefchiedde aan den Keizer in hoedanigheid van Hertog van Brabant en Graaf van Holland (d). Hier door wierd het Benedenfticht en OverylTel , of wel het recht van Landsheer over de zeiven, der onmiddelyke onderhoorigheid aan hetDuitfche Ryk onttrokken (e). Doch zulk eene opdragt kon alleen niet ftrekken, om onderfcheiden Gemeenebeften tot één te maaken; noch tot verandering in het recht en vryheid deezer landen zelve. Wat ook Keizer Karel anders, om hier toe den grond te leggen, of om deeze landen aan de Rykslaften te onttrekken, mogt hebben bedoeld: in allen gevalle wierd door onze Heeren Staaten, tegen nadeel in de rechten en vryheden deezer Provincie, zeer omzichtig by het verbond van overdragt voorzien. Het recht van de Kerk van Utrecht op Groningen , Drente en Coeverden was toen ook allengs vergaan. Matth^os (ƒ) fchryft dit toe aan de onachtzaamheid (c) Bneven by Matth/eus de Nobilit, lib. III. tap. 1. p. 858 &c. en hier achter de brief onder N. 38. (d) Hier achter onder N. 38. en de brief van Paus Clemens van den jaare 1520, by Hortens. Res UltrajeS. in aidit. in fine. (e) Struv. Corp. jur. publ. Germ. cap. 4. J. 18. (ƒ) De jwe gladii cap, 28. in fin.  176" OveryJJelfche Gedenkftukken Ilde Stut heid van Bifchop Philips van Bdrgundien en aan den burgerlyken oorlog onder Bifchop Hendrik van Beyeren; toen Kar lx, Hertog van Gelderland, de landen Groningen, Drente en Coeverden en een gedeelte van Overysfel had vermeefterd; voornaamlyk wanneer, kort daar na, de Gelderfcheh verdreeven zynde, de Bifchop van zyn recht heeft afgezien, en het geheele Benedenfticht en Overyflel zich aan Keizer Karel den vyfden overgegeeven hebben. De voorwaarden deezer overgaave, ten opzichte van het Benedenfticht en van OverylTel, zyn in de boven aangehaalde brieven vervat. Terwyl de voorwaarden aangaande Groningen, Drente en Coeverden, toen onder het gebied zynde van den Hertog van Gelderland, behelsden, dat deeze landen, na het overlyden van den Hertog , zonder echte geboorte , aan Keizer Kakel of deszelfs erfgenaamen, als Hertogen van Brabant en Graaven van Holland, zouden vervallen, en hunne voorrechten, vryheden, gewoonten en Gerichten behouden (g). Loch Hertog Karel was nog niet zonder echte geboorte overleeden , wanneer zy in den jaare 1536, onder voorbehoud van hunne voorrechten enz. den Keizer tot Landsheer verkreegen (A). §. II. (ff) Pontan. Ilfl. Gelr. lib. II. p. 785. Slichtenhorst, Geld. gejchied Bock II. n. 230. p. 409 £f 410. alwaar Penhem denkelyk zal motten zyn Diepenhem. (h) Pontan. p. 782. Slichtenhorst, p. 426. Inden brief zeiven, die doorgaans in oude gefchreeven Landrechten van Overysfel is geboekt, wordt gezegd, dat de Hertog van Gelder af fland deed van zyne rechten en tytels van Groningen, Groningerland, Coeverden met Drente, Kinkhorst, Wedde, Diepenhem met derzelver toebehoor.  OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde StuL 177 Zo min vóór als na den tyd , in welken dit ge. beurde, kon de vereeniging derOverysfelfche Graaffchappen en Heerlykheden met het Benedenfticht, tot één Gemeenebeft, niet geiehieden, zonder verkorting van het recht der Edelen en van het Gemeene Land; als ook van de Steden, toen deezen een afzonderlyke Stand van Regeering wierden (i). Dewyl men alsdan de Geeftelykheïd van het Bene. denfticht tot eenen afzonderlyken Stand van Regeering, mede in OverylTel, zou hebben moeten aanneemen ; en de derde Stand, naamlyk die van het Gemeene Land , toen deeze in OverylTc-1 nog ter Landsvergaderingen verfcheen ; aldaar zou hebben moeten aangenomen worden. Het fchynt ook, dat deeze landen , die vereeniging vermydende , zich dies te vafter aan het Duitfche Ryk verbonden hielden (£). Ik hebbe gemeld (/_), dat de derde Stand, naamlyk het Gemeene Land, hier wel eer ter Landsvergaderingen heeft behoord. Dit laat zich ook te meer bevatten, als men aanmerkt, dat de kleine Landsheerea der Graaffchappen en Heerlykheden, waar uit Overysfel is gemaakt, niet Hechts met de Edelen van hun gebied, maar ook met de ingezetenen, ten minften de geërfden, wetten of wilkeuren op- rich- (z) Êerjle Huk, Voorbericht n. 10. (k) Eerflejluk bladz. 49. Zie ook den brief van Keizer Karel öen vyfden , hier by onder N. 38. Q) Eerfte Jluk, in het Voorbericht n, 10. en §. 13 £ƒ 3^ M  178 OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. richteden; en dat de Bifchop, van bet eene Graaffchap of Heerlykheid voor, en van het andere na, Landsheer geworden zynde, hun het zelfde recht moeit behouden laaten: 't welk zy ook behielden, toen zy tot één grooter Gemeenebeft waaren veree. Digd; tot dat eindelyk deeze derde Stand niet meer ter Landsvergaderingen verfcheen. $. III. Hoewel geene vereeniging van landen tot één Ge. meenebeft daar uit vólgt, datze denzelven perfoon tot Landsheer hebben; zo kan zulks echter, als de voornaamfte oorzaak der vereeniging van de Overysfelfcbe geweften worden aangemerkt. De orden van het Leenmanfchap van den Bifchop, waar door alle deszelfs Edelen tot zyn gericht en Landsvergadering behoorden, zal vermoedelyk ook daar toe hebben mede gewerkt. Vollenhove met het gene onder dat Droftampt behoort, en Zalland, waar onder ook mede YJTelmuiden , waaren eerft door den Bifchop verkreegen. Hunne vereeniging. tot één Gemeenebeft, is zo oud, dat men geen geheugen vindt, wanneer die begonnen zy. Vermoedelyk is die, kort na datze den zelfden Landsheer verkreegen hadden, voorgevallen. Het Graaffchap Goor, of Twente, door den Bifchop verkreegen in den jaare 1248, en vervolgens met Zalland en Vollenhove tot één Gemeenebeft geworden, heeft nog lang daar na zyne byzondere wetten en gewoonten behouden. Bifchop Jan van Verkenborg verhaalt dezelven in den meergemelden merk-  OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. 179 merkwaardigen Landbrief van Twente van den jaare 1365 en belooft aan die van Twente hen daar by te zullen verdedigen. Dat Twente, toen ter tyd met Zalland reeds tot één Gemeenebeft vereenigd was, kan uit den gemelden brief van Bifchop Jan van Vernenborg vernomen worden. Want daar wordt gezegd, dat alle wederfproken vonniffen van de Twentfche Landgerichten door den Bifchop met de Edelen en Schepenen van de Steden zullen worden geklaard naar het Landrecht van Twente. Terwyl men door de Edelen en Schepenen van de Steden niet bepaaldelyk hier verftaan kan de Edelen en Schepenen der Steden van Twente: om dat de Steden van Twente (Oldenzaal uitgezonderd O) ) zo min als het Gemeene Land, de Landsklaaringen hebben bygewoond. §. IV. De Landsvergaderingen van dit vereenigde Gemeenebeft wierden wel eer niet bcurtlings in de Steden Deventer, Campen en Zwolle, maar, naar de oude gewoonte, onder den blaauwen Hemel, op den Spoel- ■ derberg by Zwolle gehouden. Het oudfte nog voorhanden voorbeeld van die Landsvergadering vertoont ons de Dykbrief van Bifchop Goido van den jaare 1308, die de Dykbrief van Zalland wordt genaamd, betreffende het land, dat gheleghen is tusfchen der Honepe ende der zee upps der zide van der r- (m) Eer/Ie Jluk, bladz. 116". M 9  180 OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. TJele daer Deventer uppe Jleet, welk Dykrecht aldaar wylkorden ende annamen Riddere ende Knapen ende dat mene land toe hoeldene ewelicken ende ummermeer (n)» Een ander oud voorbeeld is van den jaare 1323, 'twelk reeds is aangehaald (0). Eindelyk na dat het GemeenebelT ook nog met de Heerlykheden Diepenheim, Enfchede en Haxbergen aangegroeid en tot zyne volkomenheid, waar in het thans is, was gebragt: wierd, ten tyde van Bifchop David van Burgundien, in den jaare 1457 , op den Spoelderberg, een algemeene Landbrief, betreffende " zyne Landen aan deeze zyde van den Tsjel door „ hem beraamd met Ridderen en Knaepen en met zy„ ne drie Steden als Deventer, Campen en Zwolle, en „ met den Gemeenen Lande ". Deeze brief, als ook die van het gemelde Dykrecht van Zalland, is , naar de oude gewoonte (/>), alleen gezegeld door den Bifchop. Doch de volgende Landbrief van den jaare r4?8, onder dien zelfden Bifchop opgericht, is mede door de Ridderfchap en Steden Deventer, Campen en Zwolle gezegeld; en niet meer op den Spoelderberg, maar op het Kafteel te Vollenhove, gewilkeurd. Dat zulks gefchiedde door algemeene wilkeuring, berufte op het recht der Integreerende deelen van het Gemeenebeft (q). Waarom de Landsheeren van Overysfel , ook zelfs na dat het Gemeene Land niet meer ter Landsvergaderingen verfcheen , aan Ridderen , Knaapen, Mannen en Dienftmannen en het Gemeene land van yder Quar- tier («) Dumbar, Analetl. torn. II. p. 234. (0) Eerjle Jluk, Voorbericht n. 9. bladz. 18. (P) Vergelyk Hertius, Comment. vol. 1. Tom. II. de Conjult. leg. i$ jud. (j. 10. (2) Grotius de jure belli £f pacis lib. II. cap. 6. §. 4,  OveryJJelfche Gedenkftukken Ilde Stuk. 181 tier moeiten belooven, hen te zullen befcherm^n by hunne oude Landrechten, vryheid en gewoon;en; als ook aan de Steden,Grooten en Kleinen, verfpreeken, haar te zullen handhaaven by haare voorrechten , rechten en gewoonten: als te zien uit het vcorbeeld van Bifchop David van Bltrgöndien, hier by gevoegd onder N. 39 en 40 • en van Keizer Karel den vyfden, by de aanvaarding van het gebied deezer Provincie, onder N. 38. 41 & 42. Dit zelfde beloofden zy ook door brieven , aan yder Stad in het byzonder gegeeven, die al te menigvuldig zyn, om hier te kunnen worden bygevoegd (2). Dus was het hier gefield voor den Spaanfchen oorlog, toen wy Keizer Karel en Koning Philip als Landsheeren erkenden. Doch federt de nieuwe oprichting deezer Republyk genieten wy het geluk, dat de gemelde verpligting der Landsheeren, tevens met derzelver bewind, aan onze Hooge Heeren Staaten is gekomen. Deeze verpligting is ook geftaafd door de Naardere Unie. art. I. als mede door eene verklaaring van Hun Hoog Mog. de Heeren Staaten Generaal van den 3 July 1623, hier by gevoegd onder N. 43» waar (2) Van het recht van verfchyning der kleine Steden op de Landsvergadering over de gewichtige punten is gezegd I ftuk §. 39. Men voege daar by de Refolutie van Ridd. en Sted. van den 28 April 1658. in de woorden: Op de Remonjlrantie van Burgermeejleren Schepenen en Raedt der Stad Qldcnzael, ten eynde dezelve in het verfchryven op de bekende hooftpointlen van oorlogh en vrede, Sclxittingen, Stadhouders ten minjlen mogen worden getraüeert als Hasjelt en Steenwyck, voor dewelke zy van oude tyden het recht hebben gehadt, als zonder dezelve met RidderJckap en Steden verbonden geweest. Zal in dijen worden gevolgt de Rejolutie van 1602. welke Refolutie van 1602 is te zien l ftuk, onder N. 17, M 3  iHa Overyplfche Gedenkftukken Ilde Stuk. waar van iets is gezegd I ftuk, bladz. 99, die echter, wat de Souverainiteit der Groote Steden in den haaren, als ook het recht op de goederen van de Geeftlykheid aldaar , betreft , door de Groote Steden niet wierd aangenomen (r). $. v. Hoewel de Landftreeken van OverylTel reeds tot één Gemeenebeft xvaaren vereenigd, en algemeene Landsvergadering wierd gehouden ; is echter nog een geruimen tyd in gebruik gebleeven eene byzondere foort van Landsvergaderingen in Twente, en vermoedelyk ook in Zalland, ter huldiging van den Bifchop en eifch van hulpe in tyd van nood (s). De voorzeide brief van Bifchop Jan van Verneneorg, van den jaare 1365, gewaagt 'er, volgens het oorfpronglyke, dit van: Item wanneer m hoelpe hebben willen van mannen ende van DièHftrnannen, daer fiin wifculdich umme to riden to Markeberghe, ende kun. dighen mannen ende Dienftmannen ende 'dien lande onfe noet, ende zo zullen fy ons onvertrecket helpen op onfe vyande, op onfe gewün ende op onfe verlues, ende weriit dat fy ghebrecte hadden an ons oft an den onfen, dat fiin wi danfculdich weder to verriebtene mannen ende Dienft. mannen, endeden lande to Markeberghe, na des landes rechte. En: Item wanneer eyn nye Bifcop comt in dat Stichte van Utrecht, fo is he fculdich to ridene to Mar. keberghe, dat wi ghedaen hebben, daer zal hem man en. 'de Dienftman ende dat lant van Twenthe hulden, daer is (r). ZieMr. vanHattum, Gefctiied. der Stad Zwolle, Deel UT.Jluk 2. bl. 309, 310. x (s) fergelyk Wacunaar, V. II. Deel II. bladz. 20.  OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. 183 is he fculdich malke to beleenen hoer gued zonder oem fcaden. De plaats deezer vergadering, hier genaamd Markeberg, is onder dien naam, in Twente, niet meer bekend. Doch eene overeenkomfl van naame maakt waarfchynlyk, dat Markeberg is eene verkorting van Markelberg, dat is, een berg te Markel of Marke. Io in Twente; te meer om dat aldaar een berg is bekend, onder den naam van Helpe. De naam Helpe kan doelen op de hulpe, welke de Bifchop, naar het gene de boven aangehaalde woorden van den brief van Vernenborg te kennen geeven, aldaar vorderde (3> S- VI. Men bevindt niet, dat het Landfchap Drente nevens (*) Elk. (3) Het geheugen , dat ook op deezen berg een aanzienlyk beeld van de Heilige Maagd Maria weleer is geplaatst geweest, onder den naam van onze Lieve Vrouw ter Helpe: is nog niet geheel veiloorcn. Aller naast aan deezen berg ligt een ander doch veel laager berg, tegenwoordig genaamd de Hemmel. Indien men geloof zal geeven aan het gene Revius Div. illujlr. lib, I.p. 11, uit eene aantekening in de boekzaal te Deventer, ons verhaalt; dan zou men kunnen Hellen, dat de Saxers ook in dit Markelo, wiens naam vaneen ander, aan de Wezer, kan zyn ontleend, Landsvergadering en Gericht gehouden hebben; en dan zou Hemmel verbasterd kunnen zyn van Hemil of Heimal, dat is, gericht. Zie Winhof, nieuwen druk. p. 414 6? 415. Doch dit zy genoeg van het waarfchynlyke, waar van de zekerheid in een verloop van veele eeuwea ligt bedolven. M 4  184 OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk» vens de Heerlykheid Coeverden de hoogde magt, welke met by den Landsheer was , met Overysfel gemeen gemaakt, en dus daar mede zich tot één"Ge. meenebeft vereenigd hebben. De Heerlykheid Coeverden zou echter de Landrechten van OverylTel hebben aangenomen. Doch de Bifchoppen hebben zulks in Drente niet uitgewerkt: welk Landfchap ook, door een uitdrukkelyk beding , daar tegen heeft voorzien (f). Jn de Heerlykheid Coeverden is, in het iluk van Adminidratie van Juftitie, hoewel niet voldrekt in alles, ook het nieuwe Landrecht van O. veryflel van den jaare 1630 aangenomen. Ondertuffchen is bekend , dat het Landrecht van OverylTel, betreffende de perfoonen, die aldaar de Juftitie Adminidreeren, ook niet overal op Coeverden toepalfelyk is. Het Landfchap Drente, onder welk de Heerlykheid Coeverden is geteld; op welk Landfchap derhalven het recht van Landsheer over Coeverden wordt geacht te zyn vervallen, fchynt in de voprzeide aanneeming van het Landrecht van Overyflel, door die van Coeverden gedaan, uitdrukkelyk of ftilzwygend te hebben bewilligd; dewyl het volk zonder den Landsheer, noch de Landsheer zonder het volk, van ouds , buiten byzonder voorrecht , geene Statuten maaken of veranderen mogt. Dit Landfchap Drente wordt in den Landbrief van Bifchop Filips van Burgundien, van den jaare iji8, mede begreepen onder de Landen van Overyflel. En volgens deezen brief is de Ridderfchap van Drente, met de Staaten van Overysfel op het Kafteel te Vollenhove, ter Lands vergade. ring verfcheenen, en heeft aldaar met dezelven ee. nige CO B^ven van den jaare i3p5 by Dumbar, Analetl.Tem. II. />• 344. 348,  OveryJJelfche Gedenkftukken Ilde Stuk. 185 nige wetten gemaakt. De Eigenerfden, als de tweede Stand van Regeering in het Landfchap Drente, hebben geen deel aan de voorzeide Landsvergadering gehad; en de gemelde Landbrief is wel door de Edelen van Zalland, Twente en Vollenhove, uit yder door twee, gezegeld; maar ter plaatfe, alwaar de zegels van de twee Edelen uit Uren. te moeiten hangen , worden aan den öorfpron-glyken brief noch zegels noch ftaarten bevonden. Ook wordt in fommige oude gefchreeven Landrechten van OverylTel gemeld , dat de brief niet door die van Drente mede gezegeld is. Zo wel voor als na dien tyd is menigmaal getwift of Drente onder het tegenwoordig OverylTel zou behooren dan niet. Dat toen reeds voor lang geen derde Stand, te weeten die van Eigenerfden, in OverylTel ter Landsvergaderingen verfcheen: dat de Steden in OverylTel een afzonderlyken Stand van Regeering uitmaakten : en dat die van Drente altoos op het behoud van hunne aloude wetten en gewoonten zeer zyn geltcld geweeft: kan belet hebben, dat OverylTel en Drente zich niet tot een Gemeenebeft hebben vereenigd. §■ VII. De landen , tot het Gemeenebeft van OverylTel vereenigd , hebben na den tyd van hunne vereeniging, deezen naam bekomen ; waar van derhalven hier op het einde iets moet worden gemeld. De ftyl des Bifchops te Utrecht fpreekt van zyne landen aan deeze zyde van den Tjfel, en van zyne landen aan gene zyde van, of over, den Tffel. Door de laatst genoemden verftond men Zalland, Twente, Vollenhove, Drente en Groningen. Somtyds ook gewaagt M 5 de  185 OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. de Bifchop van*yne vier landen aldaar, die dan worden genoemd Zalland, Twente, Vollenhove en Drente Ju) . Drente was het vierde land of deel van het Sticht Utrecht over den Yflel. Dit merk ik hier te meer aan, om te herinneren de vergisllng der genen die meenden dat Drente zou zyn genaamd van drie\ als of dit Lanafchap het derde deel van het Bovenfticht, of Sticht over den Ylfel, zoude zyn; waar van boven iets gezegd is (y). Uit deeze benaaming van ]a„den over den Yflel- hebben die, welken tot één Gemeenebeft vereenigd zyn, den naam Overyiïel aangenomen, dien ik in geen ouder ftukken dan van de zeftiende eeuwe gevonden hebbe. («) Zie den boven aangehaalden Landbrief van Bifchop Vmuvs tan BuRGüNDid-, en den brief van j5I2 by Dümbar, AnaleB. 'om li. p. 465. voords de brieven by hgt flui mder en Matth. AnaleB. Tom. V. Chron. de TrajeB. p. 4So. in not. (?) Hoofdd. 2. n. 3.  QveryJJelfche Gedenkftukken Ilde Stuk. j.37 BYLAAGEN N. 1. Otto de eerste, Bfchop van Utrecht, laat vry alle zyne hoorige lieden :e Wilfem en Zallik, woonende op goederen van Dirk en Hendrik van Bokhorst ; geeft hun vryheid van Schatting en ande. e vryheden; verleent aan voorz. D. en H. van Biuchosst de magt om hoffteden te verhuuren en de pacht daar van te neemen i als ook beveelt hun het Laage Gericht. In den jaare 1213. Uit twee gelykluidende ajfchriften, zo het fchynt, in de vyftiende eeuwe gefJireeven, beruftende op den Huize Bukhorfi («;. In den name Gaeds. Amen. Ic Otto by de gheriade Gaeds en ghecoren Biiïcop Tutrecht allen ghelovighen luden in gaede. tot welken dele thegncnwordighe lcrift lal komen falicheyt in onfen Heren. Want wy van bevelinghe onfes ampts fchuldich fiin onfen onderfaten ende onfe naecoemelinghe. alfoe te vorfien. dat die dinghe die wy doen nu in der tiit rechtverdich fin ende hier naemaels bliven foelen. Soe doen wy te wettene. allen onfen onderfaten, dat wy ghevryet hebben alle die ghene die nu woenen. of die hier naemaels woenen foelen. in den Kirsple van Wilfem ende van Santlike op den Vene op hoeven ons trouwer lude vriende Dircs ende Henrics van Bochorst. alfoe dat elkes erfnis fal komen, op finen erfg. nae vorwarde eene yeweliken menfchen (b). Voert fbe foelen defe felve lude vry welen (d) Waarfchynlyk is deeze brief eene vertaaling van den ©orfprongiyken, in Latyn. (Z>) De bewooners der hoeven van Dirk en Hendrikvan  i88 Overyjj. Gedenkfl. Ilde Stuk. Bylaagen. wefen van alre fchattinghe. Ende foelen brueken averal dier feiver vryheit. die hebben die burghere (c) van Santlike ende van Zwolie. ende andere dorpe ende Stede, die dair omme gheleghen fyn. welken dorpen ende fteden (d) van onfen vorvaeren. ghelike vryheyt ende ghenade beleent is. Voertmeer foe make wy machtich. hofffleden tho verhueren. ende jaerlics pacht dair of te nemen. Dirke ende Henrike van Buchorst vorf. Ende voertmeer foe bevelen wy hem dat voetgherichte (e). dat gheheten is. dat leghe gherichte in delen vorf. lande. Ende dat hoghe gerichte, alfe van roeve. ende vrouwen ende joncvrouwen to vercrachten. ende van bloefftortinghe (ƒ;. dat behol- de van Bukhorst , hoorige lieden van den Bifchop zynde geweest; wier naiatenfchap derhalven geheel of gedeeltelyk aan hunnen Heer verviel, verkrvg?n hier het recht van erflaating als vrye menfchen. Zie een d.ergelyk geval in eenen brief van 1310 by Mr. Jung. Cod. diplom, pro hist. Benth. p. 116 ö* 117. (c) Burgers, cives, worden hier, gelyk meermaalen, van dorpen gezegd. Zwolle was toen nog geene Stad : gelyk Santlike, nu Zallik, als nog een dorp is. (d) In 't Latyn zal gedaan hebben villa £? loei. Men ontmoet meer voorbeelden van gefchenken van vryheid van Schatting door onze Bifchoppen aan verfcheiden plaatfen gedaan. De lieden die dus, by wege van voorrecht, van fchatting waaren bevryd, wierden echter daar door niet uit de orden der Schotbaare lieden genomen,- maar bleeven, voor het overige, in de Landbrieven, onder de Schotbaaren begreepen. (?) Judicium pedaneum. (ƒ) Sanguinis efRifio. Feud. lib. II. tit. 27. anders genaamd bloedreeje. Kilian in voc. Bloerreysen en aldaar van Hasselt. Zie over de ftraffe van wonding, tot het Hoo^e Gericht, zo als hier, behoorende, het gene is gezegd, Hoofdd. 1. £. 6. Dat echter, nog in dezelfde eeuwe, het Hooge Gericht zo wel als het Laage over deeze Heerlykheid, door den Heer van Zallik of Bukhorst, in eigendom is bezeten, kan  OveryjJ. Gedenkft. Ilde Stuk. Bylaagen. 189 de wy ons mit den tienden grof ende fmal van den vorf. lande dat men nu fayet offte hier naemaels fayen fal (g). Ende op dat defe voorf. faken vaste ende fiede bliven foelen. foe hebbe wy defen theghenwordighen brief doen fcriven. ende vellen mit onfen feghele in den jaer ons Heren M°CCXIIi in den ierften jaer dat wy ghecoren worden (h) daer defe kan vernomen worden uit den brief van 1177 hier na volgende onder N. 3. alwaar, by wege van uitzondering, wordt gemeld, dat de Monneken van het Klooster in Staveren niet onderworpen zouden zyn aan den Rechtsdwang van den Heer van Buchorst; fchoon zy ook zich onderling floegen of wondden. De Heer van Bukhorst voegt 'er aldaar by, dat de wareldlyke Rechtsdwang door hem zal worden geoeffend, gelyk hy dien van zyne voorzaaten, door recht van erfenis, had verkreegen. Ten verderen blyke van den Hoogen Rechtsdwang van den Heer van Zallik, dient ook de brief van den jaare 1547 hier achter onder N. 5. alwaar hy het Schoutambt van Zallik uitbefteedt, op voorwaarde, onder anderen, dat van breuken, die het hoogde of de rechter hand betreffen, de Schout ook bet zyne hebben zou, gelyk aan de Schouten in Zalland enz. Zie voords het gene gezegd is Hoofdd. 1. j.6. en Hoofdd. 6. 5. 16. p. 161. 6fc. Ook wordt op den Huize Bukhorst een gevangen kelder getoond. Het is bekend, dat de Heei van Zallik ook gericht ocfFent over Posfesfoire en Matrimonielc zaaken. Dezelve heeft aldaar ook de aanflelling van den Ontvanger der Landfchatting; en van den Schout, en Onderfchout, Predikant, Koster en Schoolmeester. Hy bezit ook verfcheiden andere aanzienlyke rechten over deszelfs Heerlykheid ; onder anderen, een uitfluitend recht van jagt en vifchery. Ik heb ook, uit verfcheiden oude Hukken, op den Huize Bukhorst, vernomen , dat in de Heerlykheid Zallik wel eer eene windmolen heeft geftaan, die aan den Heer vaa Zallik toebehoorde. (g) Deeze tiende, zo wel als het Hoog» Gericht, heeft nu reeds voor eeuwen aan den Heer van Zallik behoord. (h) Otto de eerste is, volgens de meefte Schryvers, in het jaar 1212 Bifchop van Utrecht geworden; dus kon het eerfte jaar zyner Regeering, van den dag zyner verkiezing afgerekend, niet eerder dan in 1213 eindigen. Zie Heda iti deezen Bifchop en Bucuelius in not. ad Bekam p. 68.  Ipo OvtryjJ. Gedenkjl. Ilde Stuk Bylaagen. defe tughe teghenwoerdich waren, alfe Rembott aoemdexene Tutrecht. Üektolt proeveft ton ÓldenzaeJ. Meyfter Wolter Scolafter. Johan Colve Canonic tot Sunte Peter. Diric Canonic tot Sunte johan. i utrecht. Henric van CtiENRE. Gh.'sebert ende Egbert broeders van Amstele. Herman van Voerst. Wolter van Yselmueden. Arnolt Loef. oteven van Bosinchem. Arnolt die Wilde. Thicart öculte tot Vullenhoe. Ende anders vele gue. de lude. Soe Clerke foe leyen. & N. 2. Hendrik, Bifchop van Utrecht, bevefligt aan die van Camperveen hunne rechten , die zy tm tyde van de Bifchoppen Willebrand en Otto den derden gehad hebben. In den jaare 1260. Uit hei oorfprong. lyke op . den Huize Bukhorfi. Wy Borgermey fleren Scepenen ende Raedt der Stadt Zwolle doen condt ende certificeren inne ende vermyts dellen oniTen oopenen bezegelden brieve dat wy voer ons in den gerichte gefien ende hoeren lefen hebben eenen befegelden brieff van tranflurrpte bezegelt met den fegele der Stadt Campen gefcreven in franchyne wefende ongevitieert ongeradeert ongecancelleert ende fonder alle fufpitie van falfiteit ofte bedroch waer van die tenoer ende inholden hier nae volget Iuydende aldus. WyBurgermeyfleren Scepenen ende Raedt der Stadt Campen doen condt allen luyden eert ficerende mvts dellen openbaer voer die gerechte waerheit dat wv in onfer Scadt boeck genamt Di verforum A opten dach van huyden date van dit jegenwoerdige translumpt oft extract hebben bevoudeu gefien ende hoeren  Overyjf. Gedenkfl. Ilde Stuk. Bylaagen. i5i hoeren lefen eenen Vidimus brieff gefcreven iri Latyn int honderfte ende twee ende vyfftichlte blac ludende aldus Nos Guydo Dei gracia Episcopus Traiectenfis notum faciraus univerlis ad quos prefentes fittere pervenerint Quod felicis recordationis quoiidam Domini Henrici Episcopi Traiecceniis predecefforis noltri litteras patences vidimus vero fuo figillo iigillatas & coram nobis. legi fecimus easdem que infra fcriptorum verborum feriem continebant HenRicns Dei gratia Traie&enfis Episcopus univerlis Chnfti fidehbus prefens fcriptum intuentibus falutena in Domino Ex relatione proborum virorum intelleximus quosdam pauperes a partibus ffrifie quondam m Sallandiam adveniffe Et quendam locum palultrem & incultum qui vulgari nomine veno nuncupatur fitum in quodam termino (a) Sallandie prope villam quandam Wil Mem didtam & prope oppidum Campene ad inhabitandum & excolendum de confenfu Principis & nobilium terre illius elegille Qui pauperes a primevo fue inhabitationis tempore videlicet temponbus venerabilium patrum Domini Willierandi & Domini Ottonis Episcoporum Traiedtenlium nostrorum predecefforum usque in prefens tanta potiti funt libertate quod ab omnibus exactionibus & gravaminibus quibus ceteri hornines noftre diocefios fepms pregravantur videlicet exadtione precaria&exactione porcorum & exadtione aue vulgo coppele (b) dicitur omnino immunes extiterint Nee etiam in ah*. quas (a) Marke. Zie boveu p, 71. not. 6. (b) In eene oude rekening van het Rentambt van Twente leest men: ende is toe weeten, dat fo wie een mudde coppelen betaalt, die geeft vier olde vlemfen ende twee hoenderen. In den volgenden brief onder N. 3 wordt het woord copula eenomen voor een Huk bygevoegd land. Cuppk canum, een koppel honden, by Matth. de Nobilit. p. 109. De Comités of Graaven zyn elders Coples geheeten. Moktesq. de V esprit des loix. t r C' ï8vte£eDS derzelver byvoeging of verzelling. Maar Coppele fchynt hier te betekenen' een byvoegfcl van Schattingen. * a u  ï02 ÖveryJJ. Gedenkft. Ilde Stuk. Bylaagen. quas expeditiones ire compulli funt Nee clamorem qui a vuigo anna (c) dicitur unquam ultra terminos iuos fuerint profecuti fed folummodo decimas füas dabant annis fingulis Et pro minori decjma de qualibet domo anauatim in SanÊta Synodo apud Wilfem dabant Camerario Daventrienfi qiiatuor denarios Daventrienfis monete qui vulgariter cotpenninge nuncupantur Et- annuatim in Depofitione'beati Martini Episcopi folvebant cenfum fuum de quolibet manfo fcilicet quinque folidos Daventrienfes de dimidio manfo triginta denarios & fic qui magis colebat magis dabat & minus dabat qui minus colebat Et quicunque etiam manfum vel dimidium aut agrum aut duos aut tres alicui vendidit emptor illius terre tanturn pretii dabat recipienti cenfum ejusquantum eenfus inde folvebatur Et illa contlitutio vocatur lantvyinninge (d) Et quivis moriens poterat de talibus luos poiTeros hereditare Nos vero compaslïonis excmplum erga fubditos noltris fuccellbribus volentes relii quere eadem libertate qua prefati pauperes hactenus gavifi funt prehabito confilio & confenfu nostrorum dilecïorum minifterialium videlicet Domini Hermanni de Voerste Domini Henrici de EssenBElJomini Johannis de Daventria & Domini Henrici ultra montem & aliorum quam plurimorum nostris temporibus perfrui concedimus Et ne aliquorum malignorum hominum fuggeftione hoe opus mifericordie & pietatis inirritum valeat revocariprefentem cartulam impresfione noftri figüli roboravimus Datum apud Vollenhoe Anno Domini millelimo ducen- tefimo (c) Wapen gerucht, anders genaamd wopen geroep Deeze brief is te meer merkwaardig, om dat daar in alle lasten en bezwaaren der ingezetenen van Zalland, van dien tyd, worden opgeteld. {d) Lantwinninge, Landemium; als van erfpaebts goederen. Anders betekend het woord Landwinning ook de vryheid of viy^c'eide, door een Lefchuldigden verkreegen, om oi:gevaneen en onbeledigd in den Lsnde te moogen vertoeven, Matth. dejureClad. cop, 41. n. 7.  •Overyjf. Gedenkft. Ilde Stuk. Bylaagen. 153 teümo fexagefimo in dieSancTorum innocentumEtno.s ad preces predictorum pauperum in prenotato veno habitantium predicTas licceras fub figillo noftro prefentibus appenfo exemplari & tranfcribi fecimus Ceterum quia Gysbertus de Buchorst miles prenotatos homines in veno habitantes contra tenorem fupra. fcriptarum litterarum precariare nitebatur ,'Et fupra hoe coram nobis in juditium tradtatus fuerat Nos eidem juftitia exigente precariam & exacliones hujusmodi inhibemus tanquam indebitas & decernimus ante didtos homines in fupra fcripta libertate per nos fucceflbres noftros & nollros juflitiarios confervandos In cujus rei tellimonium & munimen figillum noflrum prefentibus litteris duximus apponendum Datum Daventrie Anno Domini milleiimo tricenteümo nono in craftino beatorum Gereonis & Vidloris martirum (e). Want dan delTe voerf. brieven allee vvoe hier boven in Latyn verhaalt in onfer Stadt regiller voergenoempt autenticke ongecancelleert gefcreven flaen ende men fchuldichisgetuycheniffeder waerheit toe geven als men daer toe verfocht wort Soe hebben wy des tot oerconde verfocht zynde onfer Stadt fecreet fegell aen dellen vidimus briefF doen hangen tot eewiger memoden Gegeven int jaer ons Heeren duyfent vyffhondert negen ende veertien opten thienden dach fmaents Odtobris Ende was die dach der Hiligen martelaren Gereonis & Vidloris Ende want wy Burgermeyfteren Scepenen ende Raedt voerf. dit voerf. tranlTumpt bevonden hebben accorderende hebben wy des tot oerconde onfer Stadt Secreet Segell aen dellen briefF doen hangen int jaer ons Heeren duyfent vyffhondert negen eude veertien op woensdach nae omnium Sandlorum. Aan deezen brief hangt het zegel der Stad Zwolle in groen wafch aan eenfrancynen ftaart. N. 3. («) Zie voords den brief van Keizer Karel den vyfden, Van den jaare 1549. by Dumbar, Anakü. Tm. II, p. 48aenz. N  ■C04 Overyff. Gedenkft. Ilde Stuk. Bylaagen, N. 3. .Willem en Gerhard, Kaftellaanen van het Kafteel Buklmst, verhopen aan het Kloofter te Staveren de helft van hunne landeryen in Zallik; en waar op het Kafteel gelegen is enz. Onder voorbehoud van den wa~ reldlyken Rechtsdwang, door recht van erfenis, van hunne voorzaalen door hun bekomen; uitgezonderd, dat de Monneken en derzelver knechten zouden behooren onder het gericht van den Abt; ook zelfs, indien zy zich floegen of wondden. In den jaare 1271. Uit een oud ajfchrift, zo het fchynt, in de vyftiende eeuwe ge. fchreeven, op den Huize Bukhorst. Wilhelmus & Gfr. Caftellani in Buchorft omnibus prefentibus vifuris vel audituris notum facimus quod abbati & conventui in Staveren medietatem prediorum noftrorum in Sandebeke & in qnibus cafichum fitum eft cum omnibus pertinenciis & ufibus cumareïs agns pratis & pafcuis cultis & incultis & paludibus hgnarns proprns & communibus publicis & privatis cum aquis & piicaturis ad auftrum fluminis Isle inter novum foifatum & torrentem comitum & de maftebroic mfticias noftras que dicuntur warfchap (a) dimidias pro trecentis quinquaginta talentis (b) uiualis moncte vendidnnus libere in perpetuum perfolvendam. de quibus predik neque decimas neque cenfum qualemcunque cuique' folvere tcnentur funt tarnen quedam predia excepta inter terminos fupradiclos que monachi non emerunt fcilicet palus qui vocatur Hol. fa) Warfchap is gewaardheid, gerechtigheid, of aandeel Zie den brief onder N. 6. (b) ln eene oude overzetting van deezen brief, op der» tiuize tfukhorst, is het woord talentis vertolkt door ponden.  OveryJJ. Gedenkft. Ilde Stuk. Bylaagen. 195 Hollandenfis & maior palus qui vocatur Camperaverie & due domus in Verdeholt in quibus nunc habitat Nicolaus & Heimkincs cum poffesfïunculis & iufticiis luis Terra vero infra antiquum aggerem inter conventum & nos in hunc modum eft divïfa. videlicet quod monachi elegerint partem iüam que ville in Sandebeke contigua eft a novo foftato quod dicitur monachorum usque ad aream Wilhelmi qne dicitur cleyvoet & ripara fluminis terminum fuurn extendentes de confenfu noftrorum & ordinatione mediatorum excepta ea parte que pertinet ecclefia: & alia particula que eft feodum Hemonis dicti clerici led quia ea pars quam monachi elegerunt refpective ad noftram partem mynor efTe videbatur additum eft pratum quod dicitur nova copula (c) cum fïtu ags^erum in circuitu in fupplementum Omnes autem afee ab area Wilhelmi dicti cleyvoet cum ceteris pofTesfionibus extra aggerem conftitutis adhuc minimêdivifte funt, fed eis communiter uti debemus quous. que tempore oportuno equa inter nos forte dividantur Quia li aliqua piscatio accident in terminis qui nobis cum monachis communes funt ad auftrum fitum flumnns ea communiter uti debemus neque aliqüis noftrum alterum in piseationibus huiusmodi ad fines terre fue potent prohiberePreterea ficut predeceflbnbus noftns jure hereditario fufcepimus ius feculare per nos & heredes noftros adminiftrabitur, excepto quod monachi & famuli eorum a nobis liberi erunt Etiam fi fe ad invicem percuterent vel vulnerarent fed eos judicio abbatum (d) vel cui ipfe hoe commifeidt rehnquimus Nos vero predicta bona omnia iuxta ordinationem fupradicfam cum coniugibus & liberis & univerlis heredibus noftris coram Judice Engelber. to teftibus ydoneis & uniuerfitate in Sandebeke ia ci- (c) Nova copula is, in de gemelde over2ettmg, vertaald «oor Nys voghs. (d) Leez Ablaxis. N %  196 OveryJJ. Gedenkft. Ilde Stuk, Bylaagen. cimiterio eodera in die beatorum martyrum Mauricn & Soaorum ejus refignavimus ficut moris eft in manus abbatis & conventus fuperius mernorati Telles autem by lunt Dominus Folradds miles de Kuinre Keigerus de Yfelmuden Jacobös & frater fuus Ger. de üuursile qm primam conventionem ordinaverunt m pratis iuxta Grafhorft in die beati Bertholomeiln refignatione vero ficut iam dictum eft testes attuerunt Dominus Hermannus ie Westrochen item Keigerus Jacobus dictus Wether & frater fuus Rodolphus dictus Hèrc & alii quam plures Et ut hec rata & inconvulfa a nobis & noftris heredibus in perpetuumnermaneant hanc literam inde confcripi, & noltro figillo fecimus roborari ad maiorem autem confirmationem figilla aliorum precipue Domini noftri JoHANNis Traiectenfis electie militura & testium & civitatum que haberi poffimt funt apponenda -uatum anno Dominice incarnacionis millefimo ducentefimo feptuagefimo feptimo in fefto omnium Sanc- N. 4. Verdrag tusjchen Johan van Bukhorst en den Abt van Staveren; van den jaare 1345. Uit een oud af. fchrijt, zo het fchynt, in de vyftiende eeuwe gefthreeven, op den Huize Bukhorst. Allen luden die defen brief fullen fien of horen IeTen. Ic JohAn van Buchorst doe te weten ende verftaen dat ic mitten Abt van Staveren in een ghedraghen bin van aller fchelinghe die onder hem Inde my was, ende fchelden quyt van allen onrade den *c van fynre wegen hebbe ghehat mer hy fal fine dycke  Oyeryff. Gedenkft. Ilde Stuk. Bylaagen. ip7 dycke verwaren tuffchen den nyen prave ende Buchorli ghelike finen erfgenoten Ende hi fal i'vnrewarfchap ghebi-uken gelyc nu unt ter tyt dat die marcke gefleghen (a) wort dan fal hi ontfaen dyle wege (b) weteringe ende flage (c) alfe fine erfgenoten Voirtmeer heb ic teghen hem ghefcheiden onfe broick van fjuckhorlt dat onfer twier was des hem "evallen is fine helfte an die fide to Hattem wort (d) Voirtmeer dat huys dat finen Convent behoert to Santlike lal daer negheynen voerftat gheven (e) en waer dat hi daer ander meyer fette die folden doen gelyc auderen bueren Voirtmeer van water van hoflieden en» de van allen anderen goede dat abt voirf. daer heft des fal hie rullelike bruken alfe ic des myns alfe fine oude hantvelten holden, uytgenomen den nyen tyenden Ende op dat dit vall ende flede zy ende ewelic onverbreken blive van my van mynen broederen en de al myne nacomende foe heb ic myn zegel an defen brief ghehaen (ƒ) Ende om die meerre veftinghe hebbe ic ghebeden Ghiseert mynen oem van Buchorfl Gert Stelling ende Seynen van Heerdf dat fi defen brief hebben mede hebben bezeghelt Ende wy Ghysbert van Buchorst Gerd Stelling ende Zeyne van Heerde voerf. hebben onfe zegele mede aen defen brief ghehaen om bede Johans van Buchorst yornoempt ghegheven int jaer ons Heren duJent drie hondert vyf ende viertich dages na Santé Marcus dach des Ewangeliflen. N. 5. (a) Ge/legen: dat is, gedeeld. Eene marke (laan betekent, die verdeden. Zie ook den brief van 1349 by Dumbar AnaleQ. Tom. II. p. 274 &pr. (&) Dyle wege, by wege van deelinge. (c) Slage, deel. (d) To Hattem -wort, naar Hattem waards. (e) Negheynen voerftat gheven, geen voorplaats, voonamj' of voorrecht geeven: te weeten aan den Abt. (ƒ_) Ghehaen, gehangen, N3  IS 8 OveryJJ. Gedenkft. Ilde Stuk. Bylaagen. N. 5- Willem van Bukhorst verpacht aan Zweer Hylbrinck het Sehtutambt van Zallik, met de oude Schil- ■ den enz. met wyder beding, dat de Schout ook het zyne zou hebben van de breuken, die het hoogste, of'de rechterhand betreffen, gelyk de Schouten in Zalland enz. In den jaare 1547. Uit het oorjpronglyke, op den Huize Bukhorst. Anno &c. 47 den thynden ffebruary heeft die Erntffefte ind vroeme Juncker Wyllem vanBouc horst, uthgedaen ind verpacht Zweer Hvlbrinck, feeif jaeren lanck, dat Schuit ampt tho Zallick, myt den olden fchylden, als namentlicken van pantkyringe, dueifflage, bioetlatinge niet koerbaer, van geleyde tgeven met myns Junckeren confente oerloff ende opfeggen, then were dat vmant die noet dronge , ende van fegellarie , ende"daer tho noch dryffguet ind verlaren beeften dat ener olden fchylt weert is, oif daer beneden fall Zweer ock beholden, ende is dat beter dan een olden fchylt fall myn Juncker vurf. beholden Ende weert fake dat daer broeken ghevellen, die dat hoegefte, off die rechter handt androgen, fall Zweer ock dat fine daeraff hebben gelyck anden Schuiten in Zallant, die die olde fchylde mit gelde belacht hebben (a) Voert fall Zweer vurf. gebrueken ind hebben dat hws ende harberge mit den hoelf, daer die Schulte in tho woenen plach , ende dat hwesken anden Karckhoeff mitten hoelf, daer Zweer in brouwen mach ende den hoelf tot finen fchoenften gebrue- ken (a) Dat is, die deeze olde Sciiüden onder hët Scboutambt w pandfchap voor, eene zekere fomme gelds bekomen hebben. ■  OveryJJ. Gedenkft. Ilde Stuk. Bylaagen. rptj ken Mede fall Zweer hebben ind gebrueken , dat Raet wenken gelegen anden holtwert, ende beneffens Jan LobberS' koeweyde, oft myn Juncker vurfc. fal hem twe koene weyden op een ander plaetfe, daer fin leyffden koene gaen , foe veern dat wenken vcrfc. fich tot een koeweytken droegen noch geven wolde , daer Zweer fin befte tho doen mach, Ind myn Juncker fall dat holt om dat weertken vtirfc. altlt houwen ind gebrueken tot lip. f. fchoenften Voer welcke SchuJtampt , h'uefingen ind hoeven, brouwerie, harbarge ende axcys van allen gedrenckten, wenken ind oldefchylde Zweer vurfc. mynen Junckeren van Bouchorst ind finen eerven jaerüx geven fall vyftendetwintich Heren pond Ende fint voerworden foe wanneer myn Junc* ker vurfc. mochte tdoene hebben monfteringe to ryden (ft), ind voert by wylen tdoene hadde anden Heren vanden lande," in Betouwen, tho Nykerck, fall Zweer geerne doen op myns Junckeren peert ind koft, Des fal myn Juncker, Zweer geven byn-. nen die feelfjaeren twe eerlike cledinge, gelick fin l. dienars, fonder hoefen (c) ind wamboys Ende wees Zweer anden hwefen vurfc. tymmerende ende vérbeterende wort by raede ind guetduncken myns Junckeren , dat fall Zweer uthleggen ende ande pacht korten Ende Zweer fall enen yderen guetlantrecht laeten ervaeren, delf hie fich wete to venantworden Ende Zweer fal beyde hwefen want lichte ind dackdichte wachten ind waeren nae meyers recht; ind alfo thendes fyne jaeren averleveren, ind beyde hoeven ind gueden vreden (d) holden ind öeck alsdan leveren, allent na meyers recht Deiïe jae. (6) Dat is, het landvolk, als de Landmilitie, temonfteren. (c) Dat is, broek. (d) Dat is, heining, ofgraaven. Een bouwland enz. vreeden of afvreeden geeft te kennen, het zelve door eene hei» ning of graaven beveiligen, op dat het dus vreedehebbe. N 4>  eoo Overyjjf. Gedenkft. Ilde Sluk. Bylaagen. jaeren fullen angaen op Paefchen anno &c. (e) 47 Delfen cedulen bynt twe uit den anderen gefheden dorch den letteren a b c d e, daer elx ene var heeft. gedaante der fneede N. 6. Giftebrief van RudoLf Heer van Steinfort aan het Kleos. ter in Letthe, van eenige deelen der honderd, in ver. fcheiden marken, van den jaare 1133. Uit het oorfpronglyke op den Huize Twickel. In Nomine Santo & individuaj Trinititatis. No■verit tam fucceffio pofterorum omnium Chrilti Fidelium quam & modernitas prafentium quod ego Roculfus de Steinvorth pro remiffione peccatorum meorum & anima mes falute. quicquid harreditatis libers habui in Fullenho videlicet. XXII. portiones ■quas Warfcaph vocant. & quicquid deinceps ibidem adquifiero. in firmam & ftabilem polfeffionem donaverim ad fervicium Dei & beatse Maria; Genitricis ejus, & fancti Vmfimul& omnium Sandtorum in Lettne. Portionum autem fupradidtarum. X. jacent inter C. portiones illorum de Oftergo. Uil, vero funt de (e) Dat is 1500. Men plagt voornaamlyk in die eeuwe de honderd jaaren uitte laaten en, in plaats van die, een etc. leftdtCD.  ■OveryJJ. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. 201 de allodio de Methre. Item UIL inter C. illorum de Wye. item. II. inter C. illorum de Surhegoe. I. de Lenethe. & I. de Iflemuthen. Quod ut ratum & inconvulfum nunc & in pofterum iicclefise permaneat. dominus nofter Andreas EpiscopusTrajecteniis. fub cujus jufticia & in cujus episcopatu eadem traditio jacet. tum pro gratia Dei tum etiam pro mea & fratrum peticione loei illius paginam hanc inde conferibi & figilli fui impreflione corroborari juffit. & fub Ana« themate confirmavit. actum eft autem anno dominics incarnationis M. C. XXXIII. indictione VII1I. reg. nante Lothario. II. anno regni ejus VIJ. anno vero Episcopatus domini Andre.e. V. Hujus confinnationis teftes ifti funt. Wazo Theodoricds. Simon & Andreas Canonici. Gelmarus Presbiter. Godefridus & Theodoricüs de Bochorst. Wicherüs. Ramuardus Scultetvs. Gevehardus. Odulfus Gislebertus. Hügo de Fledre. Engelbertüs de Umme. Benzelmus de Harsolthe. Alfarth &Lifarth. Einolt & Marcuart. Albertcs. Ascelmus. Wiltetds Riwinus. & multi alii liberi & minifteriales. Het zegel van den Bijchop, in wit wajeh op deezen brief gedrukt, en ter weder zy den van het Pergament, door een gat in het zelve. vuilgemaakt, is volkomen van gedaante, zo als het zegel van deezen Bijchop is afgebeeld, in het zesde deel der Kerkelyke oudheden en aldaar by Mieris over de BiJchoppelyke munten en zegels, p, 38. Edit. in jok plaat 2. n. 6. N. 7. Briejvan den laars 1481, van Derck Noerdinck en Egbert Kock, Vryjchepenen van den BiJlopin OverN 5 ys-  aoa OveryJJ. Gedenkft. Ilde Stuk. Bylaagen. yjjel, aan den VrygraaJ'van den Graaf van Benthem des Vryftoels te Laar, over de dagvaarding aan Johan en Hermen van Blkhorst en Jacob >chaep, door den voorz. Frygaaf gedaan, om zich te verandwoorden tegen Jacob van Keppel; de zaak naar den bchoorlyken Richter herroepende. Uit bet oorfpronglyke op den Huize Stoevelaer. Wy Derck Noerdinck ende Ecbert Kock als «chte rechte Vryichepenen des Hilligen Kykes doen kond ind toe wetten mit dellen jegenwoirdigen brieve u Berent Palle Vrygreve der Edelen onder liever Junkeren van Benthem ind Stenvoirden ofFt enen anderen Vrygreven die den vryenftoel toe Lair becledende woirt des neeilen dinxdages nae fan te Blafius dage naeil comende nae datum fbrieffs foe gy Bernt Vrygreve voirg. hebben verbaedet ende doenlaeden myt uwen befegelden brieve Johan ind Hermen van Buchorst gebroederen ind Jacob Schaep voir u toe comen ofFt voir enen anderen Vrygreven an den vryen ftoil yoirs. ende hem dair toe verantwoirden tegen Jacob van Keppel een echt recht Vrvfchepen des Hilligen Rykes vulmechtich procratoir ind kleger Frederiks van Keppel des neeilen dinxdages nae fante Blafius dage voirs. um alfoedaecige claege als u verbaede briefF an hem gekoemen inhaldende is dair Johan Herman ind Jacob voirg. meynen hem ongebuyrliken an gefchiet is na gelegentheid der faekenDoch foe fullen ind willen Johan Hermen ind Jacob voirs. den voirg. Cleger offt die der Claege nae recht toe doen hebben doen voir unfien genedigen Heren van Utrecht boeren rechten Lantheren offt den fyn' genaeden dair beveel van doende werden van fynre wegen als hoeren lantlöepigen Richter des fie van eeren ind rechts wegen nae gelegentheit der fae. ken plichtich fyn toe doen up gebuvrliken Steden ende bynnen gebuyrliken tyt dair 'wy guedt voir fynt ind wefen willen als rechte boirgen ind laeven dat in crafft des briefijs by den eede den HU.  OveryJJ. Gedenkft. Ilde Stuk. Bylaagen. 20$ Hilligen Ryke gedaen doe wy Schepen woirden In« den gy u dair gebuyrliken nae hebben ind unfl'ind den voirg. Johan Hermen ind Jacob voirs. dat tytlich genoech wittigen myt uwen fchryrr'cen foe gebuyrt ons nae toe hebben Ende dit al fonder arglill Des toe beloeven ind tuyge foe hebben wy Derck Noerdinck ende Egeert Kock Vryfchepenen voirs. unfle fegele an dellen briefF gehangen Int jair ons Heren duyfent vierhundert een en tachtich upten vyfftienden dach in Januario. Aan deezen brief hangen twee Zegels in groen wafcb aan eenen francynen jtaart, N, 8. Ex Diverforio primo Friderici "tol, lsi. verfb. de Blanckenhem , Episc. Traj, MSCto. r t d *~0Py ^es briefs daer ynne die van Gu- Sotardfebrieff"sin terswyc dat Nyebuys mynen Rem des lands kist. gefat heeft voir vMjw Rynfche guU den &c. Wy Everwyn van Guterswyc doen kont allen luden ende bekennen mit defen openen brieve dat wy voer ons ende voer onfen erfgenamen den Eerwerdi* gen vader in Goide Hern Frederic van BlanckeN'Hem bider genaden Göits BifTcop to Vtrecht weder brieven ende geven fullen fchuldich fyn ende gelaeft hebben ende laven weder te kieren ende te gheven acht dufent overlantfche rynfche gulden ofF paijement daer voer in geliker weerde nae beloep der wis. fel to Deventer voer alfulke name roef brant ende fchade als wy ende onfe vriende ende medehulpere gedaen hebben an onfen genedigen Hern voirfz. finen landen luden ende onderlaten in Twenthe gefeten op "Sant Andries dach des heiligen Apoftels voer datum dis  204 OveryJJ Gedenkjl. Ilde Stuk. Èylaagen. dis briefs nu lefte verleden voer welke fumme geit» als achte dulent rynfche gulden wy onfen genedigen Hern ende finen nacomelingen Bifi'coppen to Vereent voirfz. tot enen rechten onderpande gefat hebben ende fetten onfe huys dat men noempt dat Nyehuys mit alle fynre Heerlicheit hoge ende Ieghe mit den Kerfpel van Vlfen ende mitten Biercyie aldair ende mit allen finen recht ende toebehoeren gelyc als die Edele Ludolff Her tot Steenforden onfe Vader die onder hadde ende wy nu onder gehadt hebben te belicten te verwaeren ende te gebruyken alfoe langhe thent wy of onfe erfgenamen die loeflen tot onfer off onfe Erfgenamen belioeit mitten viijm rynfche gulden voirfz. welke afioellinge wy noch onfe Erfgenamen bynnen defere neetten vyf jaaren nyet doen en mogen mer nae delen vyff jaren neelte comende foe moegen wy Jieverwyn van Güterswyk off onfe Erfgenamen voirsz tot allen jaren tot fant peters milfe ad Ca. thredram xuij dage voir off xiiij dage daer nae dat voirsz Nyehuys mitten Kerfpel van Vlzen mitter biercyfe ende mit allen hoeren toebehoeren foe als voirfz is mitten voirfz viij„, rvnfche gulden daar toe iijc rynfche gulden die men "dan aen den huyfe ten XMyenhuyfe vertymmert hadde ter redeliker bewyfinge aftloeuen Beholdelic Remeert van Ghoer fynre bneve die hy opten biercyfe tot Vlfen heeft in hore macht te bliven alle punten voirsz funder argelifl En in getudmilfe der waerheit alre faken voirsz fo hebben wy Everwyn van Güterswyc voir ons ende yoir onfen Rechten Erfgenamen voirfz onfe Segel aen defien brief gehangen. Gegeven in den jair ons Hern dulens mjc ende achtien des donresdage nae den heiligen pynxtdage die was des xxvj dage jn Meye. Accordeert met voorjz. Diverjorium, berujlende ter Secretarye van de Ed. Mog. Heeren Staten 's Lands van Plrecbt. In kennijje van my O. A. VOS. N. 9,  Overyff. Gedenkft. Ilde Stuk. Bylaagen. zof N. 9. Ex Diverforio primo Friderici de *l Lxïj. Blanckenhem j Eömc. Tra/. MSCïo. Copye des briefs den myne Her den van Guterswyc weder gegeven heeft op die weder loesfinge van den Nyenhuyfe. Wy Frederic van Blanckenhem bider genaden Goits BilTcop to Vtrecht doen kont allen lude ende bekennen voer ons ende voer onfen nacomelingen Biiïcopen to Vtrecht want die Edele onfe neve Everwyn van Güterswyc in finen apenen befegelden brieven bekent ende gelaeft heeft ons Frederic Bisfcop toe Vtrecht off" onfen nacomelingen Biifcoppen to Vtrecht weder te kieren fculdich te wefen ende te betalen achte dufent overlantfche rynfche gulden off payment dair voer in gelyker weerde nae beloer» der wiffel toe Deventer voer alfulken name roeff brant ende fchade als he fyn vriende ende medehulpere gedaen hebben ons Frederic Bifl'cop to Vtrecht aen onfen lande luden ende onderfaten in Twenthe gefeten op Sant Andries dage des heiligen Apostols voer datum dis briefs lelt verleden voer welke Vlijm rynfche gulden voirfz onfe neve van Goters. wyc voirfz ons Frederic ende onfen nacomelingen Biffcopen to Vtrecht voirfz tot enen rechten onder- Sande gefat heeft fyn Huys datmen noempt datNyeuys mit alre fynre Heerlickheit hoge ende leghe mit den Kerfpel van Vlzen ende mitten biercyfe aldaer ende mit allen finen rechten tobehoeren gelyc als die Edele Lüdolff Her tot Steenforde die ondér hadde ende hy nu onder gehad heeft tot defen dage toe die te befitten ende te gebruyken thent he off fvne  205 OveryjJ. Gedenkft. Ilde Stuk. Bylaagen: erfgenamen die mitten voirfz vh> rynfche Ioeflen welke loesfinge bynnen defen neeften vyff jaren nae datum dis briefs met gefchien en mach gelyc als die bneve dat begrypen die he ons daer aff befegelt over gegeven heeft Soe geloven wy Frederic Bisfc°PTf° vtrecht voir ons ende voer onfen nacomelingen Bilfcopen to Vtrecht voirfz in goden truwen ende in rechter waerheit wanneer dat onfe neve Ever. vvyn van Guterswyc of fyne rechte erfgen. nae delen neeften vyf jaren voirfz dat Huys ten Nyenhuys mitten Kerfpel van Vlfen mitten Biercyfe aldaer en voert mit allen hoeren toebehoeren ende heerlickheden foe als die ons verfat fyn Ioeflen willen mitter alinger lummen gelts der viiju rynfche gulden voirfz loe fal onfe neve van Guterswyc off fyne Erffgen. die voerfz vnj u rynfche gulden ende daer toe die W 7nlc,.he SuIden off die ter goeder bewyfinge aen den huyfe ten Nyenhuyfe vertymmerc weren in die Stat van Zutphen in die wiffel leggen tot behoeff onfer off onfer nacomelingen Bilfcopen toe Vtrecht weren wy niet Ende als dat voirfz geit daer leecht fo dat wy oft onfe nacomelingen voirfz tot onfer behoef des feker iyn Soe fullen wy off onfe nacomelingen Bifcopen to Vtrecht voirfz* dan bannen dra neeften acht dagen dair nae als dat geit daeV leech? als voirfz is onfen neven van Guterswyc off finen rechten erffgen. dat voirfz Nyehuvs mit allen finen toebehoeren ruemen ende hem weder omme vry over leveren in allen manieren als ons dat ver! fat is fonder argehft Ende des tot enen orkonde fo hebben wy Frederic Bilfcop voirfz onfe Segele an defen brief gehangen En op dat onfe neve v G Z^ne"derfyne e,'^en' defer loes^ end» ah e laken voerfz te vafter fyn Soe hebben wy die ^,rPn0nfe teVe PtrUwen die Pre,aten ende Ca! pittelen van Vtrecht als van den Doeme van Ou. demunfter-van Sant Peter van Sant Tohan ende van Sant Manen Kercken to Vtrecht Ende daer toe om-  Overyff. Gedenkft. Ilde Stuk. Bylaagen. 2o^ fne die raeerre zekerheit wille onfe vyff Hoeftfteden als onfe Stat ende Steden Vtrecht ende Amersfort aan die een zydeEnde Deventer Campen ende Swolle an die ander zyde der Yfelen gebeden dat fy alfulke lofnilfe als wy onfen neve van Gutesswyc gedaen hebben als van der loesfinge des Nyenhuys mit finen tobehoeren als voirfz is mit ons geloven ende befegelen willen Ende wy Prelaten ende Capittelen van den Doeme van Oudmunfter van Sant Peter van Sant Johan ende van Sant Marien Kercken to Vtrecht Ende wy Borgermeiltere Scepenen en Raide der Stat ende der Steden van Vtrecht van Amersfort van Deventer van Campen ende van Swolle want wy claerlike bekennen dat onfe lieve genedige Her van Vtrecht voerfz mit defen lofnilfe van der afloesfinge voerfz ende in allen fakenre lynre Kercken befte ende fynre lande lude ende onderfaten aen beiden fyden der Yfelen nutticheit ende orber mit finen groten coft ende arbeit hier ynne truwelic voert gekiert heeft Soe geloven wy m goeden truwen ende in rechter waerheit dat wy alfulke gelofnilfe als onfe genedige Fier van Vtrecht voer hem ende voer finen nacomelingen Bisfchopen to Vtrecht finen neve Everwyn van Guterswyc ende finen erfgenamen van der loesfinae des huys ende der Heerlickheden ten Nyenhuys mit hoeren tobehoeren fo als die verfet "fyn gedaen heeft vafte ende ftede holden fullen fonder argelift b.nde des tot enen orkonde fo hebben wy Prelaten ende Capittelen als van den Dome van Oudmunfter van Sant Peter van Sant Johan en van Sant Marien Kercken to Vtrecht onfer Kercken ende Capittele Segelen Ende wy Borgermeiltere Scepenen ende Raide der Stat en Steden van Vtrecht van Amersfort van Deventer van Campen ende van Swolle fo als wy voirfz ftaen hebben onfer Stat ende Stede Segelen an disfen brief gehangen Gegeven in den jaeren onff Heren M CCCC ende xvüj  StoS OveryJJ. Gedenkji. Ilde Stuk. Bylaagen. xvüj des donresdages nae den Heiligen Pinxtdage die was des xxvj dages in Meye Accordeert met voorjz Biverjorium beruflende ter Secretarye van de Ed. Mo. Heeren Staten 's Lands van Vtrecht In kennisje van my C. A. V O S. N. 10. Ex Diverforio primo Fridërici SA. uditL de Blanckenhem. Episc. Traj. MSCto. tast zyden ftondO C"W &es Oerveedsbrief dien die van Nota die imeffis in Goterswyc mynen Heren gegeven des lams kist. heeft. Wy Everwyn van Goterswyc doen kont allen luden, dat wy geloeft hebben ende loven mit delen brieve dat wy tegen den Eerwerdigen in Gode Vader ende Her Heren Frederic van Blanckenhem Bisfcop to Vtrecht onfen genedigen Heren noch tegen finen nacomelingen Bisfcopen noch tegen finen Steden landen ende luden ende onderfaten aen beiden fyden der Yfelen noch tegen den ghenen die in den Kerfpel van Vlfen gefeten fyn noch tegen alle die ghene die he mit recht verdeningen off verantwerden mach niet doen en fullen in enigerleye wyfe thent dier tyt toe dat wy die viijm rynfche gulden daer voer wy hem dat Nyehuys mit finen heerlickheiden ende tobehoeren verfat nebben mitten iijc rynfche gulden alfoe verre als die vertymmert fyn tot redeliker bewyfinge nae inholt der brieve die wy hem  OveryJJ. Gedenkft. Ilde Stuk. Bylaagen. 209 hem dair op gegeven hebben voll ende all betaelt hebben. Mit voirwairden als wy die viijm ende iijc rynfche gulden betaelt hebben als voirfz is dat wy dan dier oerveden en verlofte ledich ende quyt wefen fullen en dan fal men ons onfen oerveedsbrief wederom geven Alle defe voirfz. punten geloven wy Everwyn ende zekeren ende zweren die lyfflyc over den Heiligen mit opgerechten vingeren geftaefdes eeds valt ende ftede te holden fonder argelift Ende des tot enen orkonde fo hebben wy onfen Segel an defen brief gehangen Gegeven voir den Huyfe to> Laghe Jn den jaire ons Heren mcccc ende xvüj de& donresdages nae den Heiligen Pynxtdage. Accordeert met voorjz. Diverjorium berujlende ter Secretarye van de Ed. Mog. Heeren Staten 's Lands van Utrecht. In kennijje van my C. A. VOS. Ex Diverjorio primo Friderici fol.Lsnijverro. de blanckenhem Episc. TraJ% MSCto. Dit zyn die Scepene ende Borgere hier nae bejcreven van den Nyenhuvje die my* nen Here hulden doe he daer was. Schepenen Borgere Gert die Dapper Gert die Gruyter Alert ote Wyscamp Aelbert Snokel Peter Scholt Hindeman we Schroe, Herman Heilige Hant. qw:r  2io OveryJJ. Gedenkft. Uil Stuk. Bylaagen. jdü.kw r ten i>0chhys Meynert ten Lochuys Gfrt ten Buxte Johan die Breteler Gert die Sluyter Gert die Cock Johan Reyning Herman die Smit Johan die Dobbeler Johan van Bolderen Henric Gelewerst Henric die Daetseler Herman die Daetseler Herman die Kaerman Johan dte Moelner Johan die Brabansche Lubbert die Cuynre Lambert Millen Wessel die Cock Gert Lobelye Henricus ten Oerde Henric Lobelye Siickevry (a). Bruyn Klumper Lambert die Zaede Lambert Meynering' Henric Hertering ifte non fecit juramentum fed alii ex quo non fuit prefens. Accordeert met voorjz. Diverjorium, beruflende, ter Secretarye van de Ed. Mog. Heeren Staten s Lands van Utrecht. In kennijje van my C. A. VOS. N: ii. Ex Libro Officiatorum &? Recejuum #>i.i95.&feqq. Computalionum Ephcopi Frede. rici de Blanckenheim MSCto. Wolter van Covorden, Amptman ten Nyenhuys. Allen den ghenen, die defen briefF foelen fien ofF lioirn lefen, doe jc Wolter van Coevo&den Knape te («) Slickevryen zyn die, van elders komende, tot Burgers rnarvennnanTtn0men' °P V001™>arde, van de wegen en tangen van flyk te moeten zuiveren.  OveryJJ, Gedenkft. Ilde Stuk. Bylaagen. 211 te verftaan ende bekenne voer my ende voer mynen Erfgenamen , dat die Eerwerdige in Gode Vader ende Her fder Frederic van Blanckenheim, bider genaden Goits bisfchop to Vtrecht, myn lieve genedige Her, dat Huys dat men noemt dat Nyehuys mieter Stat, daer aen gelegen, en mit allen Heerlicheiden Ho^e ende Lege ende mit allen lïnen reynten ende toebehoeren, mitten Kerfpell van Vlzen, ende mitten Biercyfe aldaer, guetlic op mynen geloveende truwe mi "heeft ondergedaen ende bevolen te verwaren tot behoeff fyns ende fyns Stichts ende fynre nacomelingen Bifcopen to Vtrecht, Ende datje dac felve Nyehuys ende Stat mit hoeren Heerlicheiden ende toebehoren , fo als voerfz is, van Hem ontfangen ende aengenomen heb; Ende hebgelovetende gezekert in goeden trouwen, ende gefworen over den Heiligen mit opgerichten vingeren ende mit geftaefden eden, die te hueden ende te verwaren ende te regieren als een goet Amptman ende een getruwe Cafleleyn fculdich is te doen, jn allen fchyn ende vorwaerden, als die briefF, den myn genedige Heer van Vtrecht my van defer Caftelleynfchap ende ampt gegeven heeft, inheit, die van woirden te woirden hier na befcreven ftaet: Wy Frederic van Blankenheim, bider genaden Goits Bisfcop to Vtrecht, doen kond allen luden , dat wy by rade ende guetduncken onfervriende ende onfer drier HoefFdeden van Sallant, als Deventer, Campen en Swolle, bevolen hebben, ende bevelen mit defen brieve, Wolter van Coeverdén onfen Man, dat Huys, dat men noemt dat Nyehuys mitter Stat daer aen gelegen, mit allen finen Heerlicheden , Hoge ende Lege, mitten Kerfpel tot Vizea ende den Biercyfe aldaer, In allen manieren, als die edele onfe neve Everwyn van Gueterswyc, voer hem en voer finen Erffgenamen , ons ende onfen nacomelingen Bisfcopen to Vtrecht totonfs geftichts behoefF die verfiit heeft , na inholt fynre brieve , die wy daer af van hem befegelt hebben, van onO 2 fet  212 OveryJJ. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. fer ende onfs itichts wegen truweliken te beforgen, te regieren ende te verwaren, ende alle man-in finen goeden recht te laten, op fyns felffs colt, amptende arbeit, als een goet Caftelleyn en amptmauichul. dich is te doen, fonder enigherhande opflach daer op te maken, off geit daer op te lenen, ten weer by onfen fonderlingen bevelen, mit wille endeconfent onfer drier Steden voerfz. Voert fo fynt vorwerde, dat Wolter van Coe. vorten, die'vvyl dat he onfe Amptman en Catlelleyn is, gheen vede maken ende fal buten ons en onfen drien Steden voerfz. ende dat hy nyemanc, die onfe off onfer Steden voerfz. off onfs Stichts vyant is hufen off haven en fal bynnen den Nyenhufe , ende finen ampt voerfz by finen wil off weten, ende hy fal onfe Lande ende onderfaten van Sallant ende van Twenthe, diewyl dat he onfe Amptman is , truweliken befchermen na alle fynre macht. Voert, wanttet in der zoenen tulTchen ons aen die een zyde ende onfen neven van Güeterswyc voerfz aan die ander fyde gededingt is, dat wy driehondert rynfche gulden aen den voerfz Nyenhufe»,ter goeder bewifinge doen vertymeren moegen, die onfe neve voerfz , off fyn Erffgenamen, ons off onfen nacomelingen Bisicopen to Vtrecht wederom geven fullen, als die loesfinge van den Nyenhuys mitten achtdufent rynfchen gulden, die wy daer op ftaende hebben, gefchiet na ynholt der brieve van der verfettinge des Nyenhuys voerfz, So hebben wy Wolter voerfz, by goetdunken onfer Steden voerfz bevolen driehondert rynfche gulden aen den voerfz Nyenhufe, daers hem meefte noit is te vertymmeren. Welke drie hondert rynfche gulden, alfo verre als hy die ter goeder bewifinge vertymmert hadde aen den Nyenhufe voerfz, wy off onze nacomelingen voerfz den voerfz Wolter off finen Erfgenamen weer heniet, vol ende all betalen fullen, voerder ' tyt . dat wy off onfe nacomelingen hem off fyner Erfgenamen yan der voerfz Cafielleynfchap ontfetten off doen ontfetten. Voert fynt vorwerden , weert dat wy, off onfe nacomelingen voerfz, Wolter  OveryJJ. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. 213 ter voerfz off fyn Erfgenamen gebreke fyns, van der voerfz Caftellevnfchap ende ampt voerfz ontfetten wolden , off dat hy daer aff ontfett wolde wefen, dat fullen wy hem, off ly ons» drie maende te voeren doen weten, ende daer en bynnen fullen wy hem voldoen van dien, dat hem dan van ons affterftedich were , Jn orkond des briefs belegelt mit onfen fegel. Gegeven to Deventer jntjaer ons Heren Dufent vier hondert ende achtien des derden dages in Junio. Ende Jc Wolter van Coevorden, jn orkond alre faken voerfz, fo heb icmyn fegel aen defen brieff gehangen. Ende wy Siemon van der Scholenborch, G >dert van LAnghes , Johan die Rode ende Sweder van Laghe heboen geloifft ende gezekert in goeden truwen onfen. genedigen Heren van Vtrecht ende den voerfz dnen Hoiftfteden van Sallant, als Deventer, Campen ende Swolle, ende hebben voert mit opgenchten vingeren ende mit geftaefden eden over den Heiligen gefworen mit Wolter van Coevorden voerfz > alle defe voerfz. punten vaft, ftede en onverbrecklicte holden. End wert fake, dat Wolter voerfz affhvich worde eer hy van den voerfz, Hufe ende ampte ontfettet worde, fo fullen wy nochtans alle verbonden wefen mit onfen eden voerfz aen handen onfs genedichs Heren offfvnre nacomelingen ende der drien Steden voerfz tót behoeffdes Stichts van V trecht, alle punten vaft ende ftede ende onverbrecklic te holden, jn allen manieren, als Wolter van Coe. vorden geloeft heeft, als 'voerfz ftaet, londer argelift. Jn orkond des fo hebben wy Symon v \n der SCHÜLENBORCH, GoDERT van L-anghen, JoHAM die Rode en Sweder van Laghe voer ons ende voer onfen Erffgenamen, onfe fegelen aen defen brieff gehangen. Gegeven jn den jaren ende optendach voerfs. Accordeert met het bovengemeld Boek , beruftende ter Secretarye van de Ed. Mog. Heeren Stalen 's Lands van Utrecht. In kenniiïe van my C. A. VÜS. O 3 N. 12.  214 OveryJJ. Gedenkft. Ilde Stuk. Bylaagen. N. 12. Frederik van Blankemheim, Bifchop foï. Lxvrj. van Utrecht maakt befchikking, hoe de lospenningen van Nyenhuis niet zyn toebehoor zullen befteed worden. Ex Diverjorio primo Friderici deBlanckenhem.ë£uc. Traj. MSCto. Wy Frederic van Blankenhem bider genaden Goits Bisfcop to Vtrecht maken kond allen luden want die Edele onfe neve Everwyn van Gpeterswyc van ons en van onfer gemeynre ecclelie van Vtrecht van onfer Stat en Steden als Vtrecht Amersfort Deventer Campen en Swolle goede befegelde brieve heeft als dat hy off fyn rechte ErfFgenamen na delen neelt.cn vyff jaren dat Huys dat mem noemt dat Nyehuys dat he ons ende onfen nacomelingen Bisfcrpei to Vtrecht tot enen rechten onderpande verfat heeft voer acht dufent ende driehondert overlentfche rynfche gulden voer alfulke name roufFbrant ende fchaede als he ons ende onfen landen ende onderfaten in onfen lande van Twenthe gefeten mit finen Vrienden ende hulperen dede op Sant Andries dage voer da. tum des briefFs neeft verleden, tot alle Sant Peters misfe ad Cathedram naden voerfz vyfF jaren mitten voerfz acht dufent ende driehondert rynfehen gulden famentlic loesfen mach na inholt der brieve die daer op fyn. So geloven wy voer ons ende voer onfen nacomelingen Bisfcopen to Vtrecht wanneer dat die loesfinge gefchiet is na ynholt der brieve voerfz. dat wy off onfe nacomelingen voerfz ende onfe drie Steden Deventer Campen ende Swolle fullen die voerfz achtdufent ende drie hondert overlentfche rynfche gulden famentlic ontfangen ende van  OveryJJ. Gedenkjl. Ude Stuk. Trylaagen. 215 van dier voerfz fummen gelts fullen wy fefs dufent rynfche gulden in des lants Kyrie die opter Treeskamer in onfer Kercken to Deventer itaet eendrechtelic leggen tot behoeff onfer ende onfer lande van Sallant ende van Twenthe, ende die ander twe dufent rynfche gulden fullen wy rechtevoert leggen onder die Scepenen onfer Stat van Oldenfael als in eenre gewaerder hant tot behoeff onfer onderfaten jn Twenthe gefeten die den fchaede op Sant Andries dage voerfz van den van Guterswyc en finen vrienden voerfz geleden hebben. Ende die drie hondert rynfche gulden foelen gaen ende comen inne Tymmeringe des huysf ten Nyenhuyfe gelyc als datjnder zoenen gededingt ende bebrieft is. Ende die Scepenen in der tyt van Oldenfaele lullen by rade e'ide guetduncken onfer ende onfer drien Stede voerfz die voerfz twe dufent deylen ende geven die den ghenen die den fchaede geleden hebben eiken na finen beloep. Jn orkond des brieffs befegelt mit onfen fegel. Ende om die meerre vestenilfe wil op dat onfe onderfaten in Twenthe gefeten die den voerfz fchaeden geleden hebben der voerfz tweer dufent rynfche gulden als die loesfinge voerfz gefchict is to zekerre fyn fo hebban wy gebeden onfe lieve getruwen onfe drie Hoiffllede van Sallant defen brieff mit ons to be. fegelen. Ende wy Schepene ende Rade van Deventer Campen en Swolle want alle faken en vorwarden voerfz by onfen Rade ende confent gefchiet fyn'fo hebben wy in getuichnifle der waerheit om beden wil onsf genedichs Heren voerfz defen brieff mit onfer Steden Segelen mit hem befegelt, ende defer brieve fyn twe fprek'cnde alleens. Gegeven jnt jaer ons Heren dufent vier hondert ende achtien op SantBonifacius dach des heiligen Martelers enBisfcops. Accordeert met voo'Jz. Diverfirium berujlende ter Secretarye van de Ed. Mog. Heeren Stalen 's Lands van UtrecliK In kennije van my ■ C. A. VOS. O 4 N. 13.  216" OveryJJ. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. N. 13. Vede briej van den Graaf van Bentheim aan den Her. tog van Gelder en van Zutphen; nevens een Vede brief van anderen aan denzclven. ExtraB uit een oud gej hreeven boek, roerende van den Oirlogge en den Zoenen &c. Wetet Hertoge Arnd van Gelren unn Greve toe Zutphen &c. dat wy Everwyn Greve toe Benthem unn Heere te Stenvorde uwe vynd wefe willen unn uwer lande lude Steden unn onderfaten die men op u veden mach unn toe vedene plecht Bmme der ongenaden unn unwillen die gy gekeert hebben unn noch keren aen den Eerwerdigen Heren Heren Rolove van Diepholt poftulait toe Utrecht onfen heven Heren unn fvne Ridderfchapen Steden lande unn luden des geftichts van Utrecht unn ontzeggen u mit deffen brieve unn wy unn onfe knech. te willen hyr mede onfe Eer teghen U urn fe alle wal bewaert heben. Gegeven under onfen jngefegele des wy unn onfe knechte hvr toe gebrukec neden op fpacium desfes briefs ghedrucket. Jn den jatr doe men fchreeff na Gades geboert dufent vierbonden unn feven unn twintich des vridags naell na den fonnendage to middevailen als men iïnget in der Heiligen Kercken letare. Wetet Hertoge Arnd van Gelren unde Greve toe Zutphen &c. dat wy Herman Kule Henric van wvlack JOHAN van MUNSTER GERO van HeWEDE GERD van DEN ScHENERE THOMAS pulcien Kersten van de Duenouwe geheiten Spechus Coep VAN GODELIKCHEM WlLLEM PEECK GERT OeST-  Overyjf. Gedenkft. Ilde Stuk. Bylaagen. al7 flOFF REMBOLT VAN LASTERKUSEN VkEOERIK DIE doker RoELEFF STAliL HlNRIC VAN DEN BRAME Claes van den Bf.le Johan unn Egbert' broedere van Benthem baltarde Coep Bosch Johan die Vette Ghert Halewat unn Johan Hoen , lever heben den Edelen juncker Everwyne Greven toe Benthem unn Heren toe Stenvorde dan u unn willen umme fynen willen uwe vyande welen unn uwer lande lude. Steden unn onderfaten die men op u veden mach unn toe vedene plecht unde ontfeggen u mit delTen brieve unde wy unn onfe knechte willen des onfe Ere teghen u ende fe alle wal bewaert heben. Gegeven onder jngefegele des Edelen Everwyns Greven voirgem. neden op fpacium deffes briefs gedruct des wy hier toe bruken op ten vridach naelt na den fonnendage toe midvallen als men finget jn der Heiligen Kercken letare jn den jaer doe men fcreef na onfs Heren Gaets geboert dufent vierhondert ende feven en twintig. Accordeert met voorjz. boek, beruflende ter Secretarye van de Ed. Mog, Hee en Staten 's Lands van Utrecht. In kennijje van my C. A. VOS. N. 14. Everwyn Graaf van Bentheim heloojt, wanneer en waar hy en zyne Erjgenaamen zich met Nyenhuis zullen laaten beleenen. Uit de Copy op den Huize Twickel. Wy Everwyn, Greve to Benthem ende Heer to Sten voerde erkennen ende betuegen mit deflen brieO 5 ve  218 OveryJJ. Gedenkjl Ilde Stuk: Bylaagen. ve voer ons ende onfe erffg. dar wv eelooft pndigewerd hebben in gueden trouwen^rtntraede itat dem Erwerdjghen Heren Heren Roloff van Deypholt Poflulaet Tutrecht ende fynen nadoemen Bifcopen Tutrecht, ende den Erbaren Sche. pen ende Raedt der Stede Deventer, Campen en. de Zwolle Als wanneer die Erwerdige onfe lieve nere off fyne naekoemen BifTchopen Tutrecht vurf op aefe fide der Yffelen koemen ende wvoff onfe erffg. _ dan mit onfes heven Heren brieven vurf enden ÏÏÜSSi VUrfV fte„de brieven vamaent worden an fp]v£ m T{£S fl,°etfS t0 fienthem, of aan onfes eives mondt, dat wy dan bynnen viertheen nachten dar naft komende, koemen folen to Deventer, endeont. fangen dar dat Niehuys tot eynen ftichfchen leen van Utrecht als dat in voertiden verbrievec ende gededingt is fonder argelift, Ende des to tuge heb- endeYnf^0^™ ?,re,ve vurf- onfe Ze^eI *^r ons ende onfe erffg. witlieke an deffen briefF gehangen. Gegeven in den jaer ons Heren dufent vier hundert Ssendagne tW1QtiCÜ d£S fondaSes na s™te Ponti- Concor deert met Jjn originaell bef egelden brieff van woerden tot woerden. M n Nicolaus Verheyden. ff . N. f| Ex Regiflro Officiatorum Recesfuum ROEDOLPHI DE DYEPHOET MSCtO. jol. Iviij. Amptbrieff des Greven van Benthm van Twenthe. Wy Roedolph van Dyepholt Eleóï Confirmaet toe  OveryJJ. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. 219 toe Vtrecht maken kunt allen lueden dat wy by raede ende guetduncken onfer vriende omme orber ende nutticheit onfs Stichts van Vtrecht overdragen fyn mitten Edelen Everwyn Greve toe Benthem ende Here toe Steenfoerden onfen lieven Oeme on« fe Drofte Ampte van Twente te bewaren ende onfe luede ende onderfaten voer gewalt ende onrechte nae alle fynre machte Ende hee fal dit ampt hebben op fyns felves cofte gewynne ende verliefe mit bracken (a) coefiage (b) opcomyngen ende vervalle Ende dair toe fole wy den Greve voirfs geven jaerlix uit onfen Renthen van Twenthe hondert olde francrixe fchilde off payment dair voer mer wert fake dat wy vede (c) makeden mitten Bifcope van Munfter off Hertoge van Gelre foe fal dat ghevvynde ende verluefe ons onfen naecomelingen ende onfen GeiTichte wefen mer dee Greve voirfs en fal gene vede maken die ons off onfen lande te ontladen comen mach dat en fy by onfen wille ende weten Voert foe en fal die Greve voirfs jn Twente nyement coven verken off enige vaerende have nemen off affflaen (d) noch holte aff doen houwen vorder dant van olts rechte ende gewoente geweeft: heeft ten fy by onfen wille ende toedoen Voert enige lude in Twente gefeten die hem toe eniger tyt qwyt copen van hoeren heerfcope die foelen hem verbieden (e) an onfen Rentmeiller van Twente tot onfer behoeff eer fy hem anders erghent moehen (0) Breuken. (ö) Schatting van koeijen. Koen affjlaen betekent, in den Landbrief van Bifchop Jan van Vernünborg , van 1365, koei. jen affchatten. Zie voords over deeze Schatting Capitul. Edit. Georg. col. 906. & Mr. Jung. Cod. dipl. tjf doe. pro hijl. Benth. p. 274. 281 283. & 378. (c) Oorlog. (d) Affchatten. üerbieden, oirbieden, aanbieden.  220 OveryJJ. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. hen geven (f) Ende dair fal die Greve toe helpen dat dat gefchie ende geholden werde Voert fal die Greve onfen Rentmeifter aldair helpen myt fchotbaren luden die dat fchuldich fyn te doen (g) dat iie ons dienen ende mennen bynnen den ampte en oic onfe Renthen in te krygen alfoe ducke als wy ende die onfe des behoeven Voert foe folen wy den Greve voirfs onfe Borch tot Enfchede overleveren mit alle den dat negel ende eertvafte is taefelen lcragen (Ji) en bedlteden ende wii foelen hem mede lenen vij bullen cruyt fteen armborften Ci) ende pylen dat felve dat dair op ende onfe is anders moegnen wy onfe Reytfcap (k) aff nemen ende en wech vueren Ende die Borch voirfs fal die Greve voirgl mitten ampte hueden ende hebben ende bewaren buten onfen coefte mer want (l) wy toe der Borch ghene coegelt (m) en neemen van onfen lueden. Ende die coe ter cofte totter Borch ghenomen hebben >Soe mach die Greve die coe nemen van onfen luden loe lange als wy die Borch niet en breken mer breken wij (ƒ) De zin is, dat zy zich, ten behoeve van den'Bifcbop aan den Rennneefter van Twente moeiten aanbieden eer zy zich naar elders ergens mogten begeeven. De Bifchop derhalven fchynt eene zekere Schatting van den vrykoop genooten te hebben. Misfchien is dit de wfsjel lude, by Dumbar Analeht. Tom. II. p. 258. ' (g) Zie Winhof, nieuwen druk, p. 521. ffc. (li) Waar op de tafelen wierden gelegd. Kilian. in voc Jchraghe. ' (0 Zie Ure ftuk bladz. 68. in not. (k) Gereedfchap. (0 DewyI. 0») Koegeld fchynt, volgens deezen brief, te zyn het eene door hoorige lieden aan hunnen Heer betaald wierd in plaats van hein eene koe te laaten toekomen. Deeze belas «pg fchynt hier onderfcheiden te worden van den koeflag, dte boven in deezen brief voorkomt. 6  OveryJJ. Gedenkft. Ilde Stuk. Bylaagen. 211 wij die foe fal hie coegelt nemen van onfen luden alll van olts gewoentlic is. Voert fynt voerwerden wert fake dat wy den Greven wolden ontfetten offt dat hie ontfet wolde wefen van den ampte voirgl dat loeien wy hem off hie ons een maent te vorens opfeggen myt onfer twyer brieven ende dan fal hie ons onfe ampte ende Borch mitter Reyfchap voirgl guetlic overleveren fonder wederfeggen mer wy en loeien noch en moghen off onfe naecomelingen Bylcopen toe Vtrecht den Greve dit ampte niet opleggen bynnen twelff jaren na datum dies briefs ten wer lake dat hie dat foe merkeliken myt puncïen verbreke tegens ons ende onfen lande dragende die nyet behoerlic en weren fonder argelilt Jn orkunde des brieff befegelt myt onfen fegel Gegeven ten Hardenberch jn 't jair onff Heren m 1 cccc0 xxxiij des woensdages nae fant Margrieten dach Accordeert niet bovengemeld Register, berustende ter Secretarye van de Ed. Mo. Heeren Staten 's Lands van Vtrecht In kennisje van my C. A. VOS. N. 16. Zoenbrief van Everwyn Graaf van Bentheim en Heer van Steinfort, aan den Bifchop van Utrecht en allen, die vyanden van Johan van Asbeke enz. geworden waaren, enz. Fan den jaare 1440. Ex Diverforio Secundo Roedoephi Episc. Traj. MSCto. fel. xlvij* NB. In capite ftond .• principalis litera jacet in ciftain CameraScriplorum Davent. Wy Everwyn Greve toe Benthem ende Here tot Steen-  222 OveryJJ. Gedenkft. Ilde Stuk. Bylaagen. Steenvqrde doen kont allen luden ende bekennen, mit delen openen brieve dat wy van wegen Johans van Asbeke ende alle der geenre die vyant weren geworden onfs lieven gemeynden Heren van Utrecht ende fyns geftichts omme der gefchicht willen die Johan van Asbeke folde gefchien wefen van onderfaten des gheftichts van Utrecht voirfs Hebben gegeven ende geven denfelven onfen lieven gemeynden Here van Utrecht voirfs Ende allen den ghenen die Johans voirfs vyanden gewoirden weren En allen den genen die myt aen op Johans van Asbeke fchaden geweeft hebben ende hoeren hul. peren ende hulpe hulperen een ftede vafte zoene jngaende op dach en uyre datum fbriefs zonder argehft Jn oirkonde der wairheit hebben wy Everwyn Greve voirfs onfe zegel op 't fpacium fbriefs doen drucken jnt jaïr onlf Heren dufent \ ierhondert ende viertich des Saterdages te myddage op funt Gallen avent. . Accordeert met boven gemeld Diverjorium, berustende ter Secretarye van de Ed. Mo. Heeren Staten 's Lands van Utrecht In kennisje van my C. A. VOS. NB. In capite ftond ; N. 17. Copie fbrieiïs dair myn Here jn bekent dart goer. Bernekaten en leengoei js ende geen f'catber goet&c. Ex Diverjorio Secundo RoEdolphi Episcopi Traj. MSCto.fol. cx. Roedolph &c. Doen kondt allen luyden Alzoe wy jn den jare duyfent vierhundert dri en dertich des  OveryJJ. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. 223 des maendages nae fente Peters dage ad vincula jnt felve jaer lange verleden doe ter tyt elect confirmaet toe Utrecht wefende jn tegenwoirdigheit onsfer ende onsfe Geftichts mannen AIze die Edele Everwyn Grave to Benthem Johan van Böchorst Symon van der Schulenborch Herman van Cüynre Segher van Rechteren en meer goeder lude Onfen Cloefter ter Honepe Eenen openen bezegelden brieff gaven ende gunneden jnholdende dat wy bevonden hadden mit goeden wairaftige konden ende leenbrieven dat dat goet toe Bernekaeten een leengoet gewefen is ende geen fcatbair goet toebehoerende denielven onfen Cloefter toe Honepe ende dair om verdroegen onfen voirn Cloefter fcattinge dair aff te geven Ende om deswille wy van des cloefters wegen voirfs geinformeirt fyn dat hem den brieff affhandich geworden is wairom die Abdiffe ende gemeyne Convent onfs voiru Cloefters beduchtende fyn hun dat jn nacommende tyden tot hinder te mog'en commen oitmoedelic ons biddende dat wy onfen fchyn dair aff geven wolden. wy die wail weten en kenlic is dit aldus gefchiet te wefen by onfen Regiftren ende anders willende dat onfe Cloefter ter Honepe dair jn bewairt blyve Hebben des te getuge onfen zegel hier an doen hangen Gegeven jn onffe ftat van Deventer upten xviij dach jn Meije jnt jaer onsf Heren duyfent vier hundert een en vyftich. Accordeert met boven gemeld Diverjorium, berustende ter Secretarye van de Ed. Mo. Heeren Staten 's Lands van Utrecht. In kennisje van my C. A. VOS. N. 18.  ■224 OveryJJ'. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen* N. 18. Uitjpraak van Scheidsmannen, over eenige verjchillen, tusfchen Rudolp Bijchop van Utrecht, en Everwyn ■Graaf van Bentheim en Hea van Steinjort; van dtn jaare 1447. fol. xLvij. verft. Ex Diverjorio Secundo RnDOLPiir. DE DlEPHOLT EptSC. troj. MSCto. Soe fchelinge geweeft js ende js TulTchen den Hoechwerdigen Heren Roedolph Bisfcop Tutrecht onfen lieven Heren aen die een fyde Ende den Edelen Everwyn Greve thoe Benthem ende Heer thoe Stenvoirde aen die ander fyde omme palynge hoerer twier landen waterfchbuwinge eygenen luden Torff veen Kerkenfprake ende voele meer ander gebreke toe beiden zyden die wy ft aan laten ongefchieden op ten dach toe naebefchreeven Soe hebben wy Coenraed van Diephout Doemproest tot Osfenb'rug en Proest tot Deventer ende Johan van BrcHORsT aengefien arrynge (a) die dair van comen mochte groete vriendfcop verstuert (^worde die geweeft heeft Tusfchen den Hoechwerdigen onfen lieven Heren voirfz. ende den Edelen Greven van begynne jncoempft onfs lieven Heren in den Stichte van Vtrecht hebben gebeden den tween voirfz ons der fchel'ynge toe geloven nae befchreven dat onfe Ênedige lieve Heer gedaen heeft ende die Greve mede in want dan die Greve ment dat he recht heeft tot de Adekesberge die lantweren te maken allene endatge- ftich- (a) Vyandfchap. jn arren moede, in toornieen gemoede. Huidecoper over Melis Stoke Deel. II p. 37c (b) Verlloort.  OveryJJ. Gedenk]!. Ilde Stuk. Bylaagen-. 225 ftichtes van Vtrecht met die Greve ons te lieve (c) toe te laten dat onfe gnedige Heer die lantweren mede op maken fall ende holde foe lange thent(d) onfe gnedige Heer off fyne nacomelyngen den Greven off fynen nacomêlyngen dair dage omme befcheiden (e) en di'e palynge der lande dair myt rechte fcheiden er di'e Amptman van Lage ende die jnder vryheit (ƒ) toe Lage wonen hebben wy gebeden den Greven oic te willen laten graven foe vele torffs ende laten en en (g) Wech vaeren beholdelic onfen lieven Hern ende fynen Geftichte den Greven ende fynen landen all hoers rechts dat elks heeft van den faken voirfz Voirt hebben wy gebeden onfen gnedigen Hern want he ment recht te hebben boven Lage toe leggen inder Dynke'l en Scouw (h) dat he den oick wil ftaen laten énde niet maken den tyt voirfz mer dat he off die fyne die beken benenen ende boven Lage leyden moegen doif die Marke ende dat Kerfpel van Vlfen bynnen fynen Scouw op fyne molen toe Lage myt Wille ende funde'r wer offhynder des Greven voirfz Ende onfe gnedige Heer mach fyne menne doen verkündigen en boden in alle Kerken jn des Greven landen dair fiewoenaffcich fyn En delfgelyxs mach die Greve weder doen jn allen Kerken jn onfs lieven Heren landen Eu- (c) Ons ten believe. (J) Tot dat. Thcnt is van meer woorden te famen gefmolten, als: toe heen het-, (e) Dagen daar toe aankondigen; zo als, volgens het Saxifch. recht, geene fcheidpaalen moogen worden gezet, zonder de tegen party daar by te hebben. Saxenspiegel , lib. IL art. 50. De Bifchop en de Graaf, toen beide ondcrhoörig aan het buitfehc flyk, moesten zich naar dit recht gedraagen. (ƒ) Heerlykheid. Zie boven bladz. 22 , en 141» (g) Hun dien: of liever in een woord enen, huilt (h) 'T zou kunnen zyn, dat moet geleezen worden ./?fl«ii', fluwing van het water. P  2üff OveryJJ. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. Ende onfe gnedige Heer fall fyne treffe'like vriende fchicken op enen benoempten dach ende ftede die he den Greven lett weten dair te fpreken van den luden die gegaen fyn off affgedruyngen off verfcolen van der herfcop van Lage dair die Greve die fyne tegen fchicken fall die te ontfangen toe fyns Geftichts behoeff mer weer dair we mede die die Greve bebosmen (i) mochte fall die Greve beholden hedde onfe lieve Heer oik enyge luyde die den Greven hoirden ende hem affgegaen weren die he bebosmen mochte fall onfe gnedige Heer hem laten, wonden oik enyge lude op onfs lieven gnedigen Heren erven die toehoörnden den Greven en desgelyx woenden op des Greven guederen ende toebehoerden onfen lieven Hern die fall men omme wesfelen by den vrienden dair over gaende alle dynge funder argelift Beholtlike male als voirfz is Ende want wy dit aldufs gededyngt hebben voir mynne ende vrientfeop Soe hebben wy Coenraet voirfz ende Johan voirfz onfe zegele op 't fpatium fbriefs doen drucken Gegeven jnt jair onfs Heren dufent vier hundert fevenen viertich op fant Johannes dach decollationis. Accordeert met voorjz Diverjorium berustende ter Secretarye van de Ed. Mo. Heeren Staten 's Lands van Utrecht In kennisje van my C. A. VOS. (i) hpxi zich behouden; even als in zynen boezem. N. 19  OveryJJ. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. 227 R 19. ï^erdrag tïisfchen Matthèïts van SchonëVëLT anden Graestorp en de Boeren van Langelo enz. ten overJlaan van Bijchop David van Burgundien enz. ge* Jlooten, in den jaare 1487* Ex Diverjorio Davïdis Dé BoURgöndïA Episc-, TrajeSt. MSCto Jol. ccxxiv* verJo% Alfoe twïfte ende fchelinge geweeft zyn tulTcheft Matheus van Schonevelt anders Graestorp op die ene, die buren vanLangeloe ende dair omtrynt jn den Kerfpel van Haexberge optie andere zyde rorende van dryfften fchuttingen ende dergelyken jn den Marcke omme welken twiften wille Matheus mitten buren voirfz tonwillen ende handelingen gecomen is jn den velde alfoe dat zy hem gevangen en gevangen geftalt hebben aen handen des Eerwerdigen jn Gode Vorften ende Heren Hern Davitz van BouftgoendIen BilTcop Tutrecht myn genedigen Heren Soe is voir fynen genaden den Edelen ende mogenden Joncker Eeverwyn Greve-tot Benthem Rade. myns genaden Heren voirfz ende Raitsvriende der Stede na befcreven overcomen ende gefloten defij punte ende articule hier na volgende Jnt yrfte fuliea die buren van Langeloe mogen dryven hoir Have ende beefte over all jn hoerer Marck wair zy Willen Ende ofte die beefte ende have oVer treden op Matheus gront zonder dryven ofte hueden die en lid Matheus nyet fcucten, mer mach zy dair af kieren P a Jterft  228 OveryJJ. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. Jtem weert faken datter akeren weeren jnder tyt vatï den akeren' lullen die buren als voirfz hoir have ende beefte hueden voir Matheus akeren, vonde hy dair en boven hoir have ende beefte als voirfz op "fynen akeren, folde hy geboirlyke mogen fchutten, alfe men nae olden gewoenten boven en beneden pleecht ende fchuldich is te doin, ende die gefcutte have brengen jn Dorp tot Haecxberge ofte opter moeien, Item ofte Matheus voirnemende worde (a) dair akeren toe wefen ende bewyfelyke nyet en waren, foe ende fall hy nyet mogen fchutten ofte doen fchutten, Jtem is bededingt dat Matheus zyn akeren op geboirlyken tyden bedryven fal ende a'ltyt tot korsmifle opgeven, en wolde hy zyn akeren langer gevryet hebben, fal hy felven moegen doin bewaren ionder fcutten, ten wareiemant fyne have ende heeste dair op hoede, die folde hy mogen fcutten als voirfz is, Jtem want die buren, als die clage op Matheus voirfz gedain hebben , alhyer niet all tegenwordich en zyn, zoe fal Matheus voirfz die tevreden ftellen by den Eerbaren Heren Frederik van Beveren Commandeur tot Oetmershem Duytfches Ordens en Df.rickvanderSchulenborch, zodatzy redelyke mynen geneden Heren voirfz des nyet vorder clagen en doenen. Ende voir alle defe punten ende articulen te vollenvaren ende nategain van wegen Matheus voirfz, heeft geloift te voldoen die Edele Everwyn Greve toe Benthem voirg zonder argelift. Hier waren over ende aen voir mynen geneden Heren mit den Edelen Joncker Everwyn voirfz die Eerbaren vromen ende wyfen Mevfter Ludolph van den Vene Doemdeken Tutrecht Meifter Johan van Diepholt Scolafter , Meyfter Johan van Zyl Canonike tot Deventer , Heer Fre. cerick van Beveren Ende hyer op heeft Matheus voirfz gefekert gelovet ende then heiligen gefworen omme die vengenilfen als voirfz mynen geneden Heren (a) Voirnemende worde, dat is, beweerde.  OveryJJ. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. 229 Heren voirfz fynre genaden dieners amptluden onderfaten fteden borgere noch nyemant anders te mis. ~iT n°C ?atheJ°en misdoin> geenre wvs, zonder argelift. Hyer waren over ende aen voir mynen geneden Heren myt den Edelen Joncker Everwyn voiriz die Eerbaren vromen ende wyfcn Meifter Ludolph van den Vene Doemdeken Tutrecht Meifter Johan van Diepholt Scolaftér, Meifter Johan van §Jv«-LanT'ke t0t Peventer„ Heer Fredkrick van vfv Rn Commenduer voirfcreven, Heer Willem van Buchorst Ridder, Roeloff van Bevervoerde Hovemeyfter, Derick van der Schdlenbohch Caftelleyn tot Lage , Seiger van Voerst van ZaL- \rUr^rRYT VAn W\LVoL?E van Twenthe, Johan Stelling van Drenthe, Johan Sticke ter Biaockenborch Amptmanne, Geryet Mdxert Rentmei fier van Zallant, Herman Miese Scholte tot Vo lenhoe, Jacob van Jttersum Schoute tot Holten Rade myns geneden Heren , Raitsvriende der Ste! de van Deventer Carcelys van Aller Mevfter Herman Ludeloff , van Campen Bertolt van Vv itsen Johan van Vene, van Swolle Evert Stakker Lubbert Tjasen ende van Groenyngen Zweder Kater Hereman Aelman ende meer andeien. jS oirkonde hier afF zyn defer cedelen tw.ee alleens forekende myt eenre .hant gefcreven ende die ene uter anderen gefneden doir a b c ende d (b) Dair van Matheus ene ende die buren als voirfz die andere hebben. Gegeven tot Vollenhoe jnt jair onfes He ren m hijc Lxxxvij opten xvüj dach jn Augufto. Accordeert met voorjz. Diverjorium, berujlende ter Secretarye van deEd. Mog. Heeren Staten 's Lands van Vtrecht. In kennijje van my C. A. VOS. N. 20. 00 Hoe dit gefchiedde, zie boven den brief N. <, ophet einde. J • ^ P 3  $30 Qveryjf, Gedenkjl, Ude Stuk, Bylaagen, N, 20. JSriefvan Everwyn Graaf van Bentheim, aan Bifchop Davie» van Burgundien gegeeven , aangaande dn vermeerdering van den tol te Nieuwenhuis; in den jaare 1490, E.X Diverforio Davidts de BorRGor». dia Episcopi Traject, fol. ccLviij, MSCto. Wy Everwyn Greve tot Benthem doen kont alJen luden. alfoe wy mit fonderlingen gonften ende pelieften myns alregenedichften Heren RoemfchKeyfers akyt me; rrer des Rycx van zynen genaden ene vermerlnge onfes tollen ten Ivyenhufe jn onfen lande verworven ende vercregen hebben Des die Eerweerdige Vader jn Gode ende Heer Heer David van Bohrgoingen Bisfcop Tutrecht myn geneden Heren ende fyne onderfaten des Geitichts van Vtrecht voirnemen erde meenen verachtcrt te wefen, So bekennen wy Everwyn Grt ve voirfz voir ons onfe erfgename ende nacomelinge Greven tot Benthem , dat alle die onderfaten myns geneden Heren van den Geftichte mit hoirs felfs propre eygen goet ■over all jn onfen lande ende Greeffchap van Benthem op hoere olde gewoentlyke tolle varen reyen ende verkeren fullen fonder yet van den nyen tollen laitfte by ons als voirfz js verworven , te geven ofte te betalen, By alfoe nochtans dat myn genedige Her van Vtrecht bynnen vier jaren naiftkomende fal doen vernemen ofte by ontfangen van den nyen tollen, nu by ons verworven van andere die fynre genaden Onderfaten nyet en zyn , aen fynre genaden tollen en excyfen jn fynen landen merkely. ke hynder ofte acluerdeell eregeo ende wort be. vo».  OveryJJ. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. 231 vonden fyne genaden des in merckelyken fcaden of achterdeel dair af zyn, als dan die vier jaren omme zyn, foe moegen fyne genaden ende zynre genaden onderfaten van den Geftichte voirfz dair af lïaen en. de wefen als dat hyer te voeren datum delfes briefs geweeh: js. Ende alsdan en fullen wy Greve ofteon. fe nacomelinge voirfz overmits deler boeringe van den nyen tollen van den genen die gene ftichtfche underfaten wefende geen bellet hebben noch verwerven. Jn den nyen tollen vermits den vier jaren voirfz tegens mynen geneden lieren den Bilfcop en fynre genaden onderfaten als voirfz. Ende is fyne genaden des fonder fchade ende achterdeele aen zyner tolle en excyfe bevonden werden , fullen wy onfe erffgename ende nacomelinge alsdan als voirfz js fonder behynder myns geneden Hem ofte fynre geneden nacomelinge ende anre onderfaten onfen tollen ontfangen ende ophoeren fonder argelill. Int jair onfes Hern Dufent vier hondert ende tnegentich des naeften Saterdages nae onffe liever Vrouwen dage conceptionis. Accordeert met vovrjz. Diverjorium beruflends ter Secretarye van de Ed. Mo. Heeren Staten 's Lands van Vtrecht In kennisje van my C. A. VOS. P 4 N. si.  zyi Qveryjf. Gedenkft. Ilde Stuk. Bylaagen. N. 21. Willem Heer van Bnecftelle en deszelfs Vrouw Kuni. gunde verkoopen de Heerlykheid Diepenheim en het Graaffchap Dalen aan Bifchop Jan van Diest, in. den jaare 1331. Waar by ook eenige andere daar toe behoorende brieven zyn gevoegd. Ex Diverforio primo Fsiderici jol cxtj; de Blanckenhem. Episc, Traj. MSCto. ïn name des Vaders, des Soens ende des Heylighen Gheeftes. Amen. Allen den ghenen die defe brief fien zoelen of hoiren lefen. rieghenwordich ende nacomende. wi Willaem Her van Boecftelle Ridder, ende Conegond Vrouwe van Boecftelle fiin wüf. voer ons Willaem Johan Marien en Ricalde onfen Kiinderen. ende voer alle onfe erfuamen ende nacomelinghen die nu fiin ofte namaels wefen foelen maken cond ende kenlik. dat wi mit onfen moetwille, ende wetende onbedwonghen van yemande. voer ons onfe Kiinderen onfe erfnamen ende nacomelinghe vorfeit vrilic vercoft hebben in enen eweliken ende erfliken coep. enen eerfamen Vader in Goede, on* fen lieven Oem. ende Her Hairen Qa) Johanne van Diest bider ghenaden Goeds Biffcop Tutrecht, tot oerbaer lire (b) Kerken, ende lïins Gheftichts van Utrecht om elf dufent pont fwarte tornoyfehe. die hi ons witteliken vol ende al betaelt heeft, in goeden reden ghetelden ghelde. die Heerfcapye ende die \a) Aangaande deezen eertytel zie Matth. de Nobilit. lib. I. cap. 4. p. 34. en HuyDEco."£a over Melis Stoke , peel J, p. 581. Zyner,  Overyjf. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. 233 die boerch van Diepenhem mie dien goede dat hier na befcreven ftaet. .Alfe den Hol' talmen, die gheleghen is int Kerfpel van Almen mitter moeien ende anders dat daer toe hoert, de Hof te Langhen. die leghet int Kerfpel van Hokesberghe. ende dat daer toe hoert, de Hof te llochem. die leghet in den Kerfpel van Marclo. ende dat daer in hoert, den Hof de men heet. Vrouwinckhof. de leghet int Kerfpel van Gheeileren.. den Meynbof. de leghet bider molen te Dyepenhem. den Hof de men heet Donckerlo legghende te Dyepenhem. ende dat daer in hoert, den Hof ten Haremolen, die leghet int Kerfpel van Hockesbcrghe vorfett mitter molen ende anders dat daer in hoert.'den Hof de men heet Warninckhof. de leghet int Kerfpel van Neda. ende dat daer in hoert. Ende die Grevefcap van Dalen, mit ten hoven te Dalen, ende toetmersboeckhout mit mannen mit dienltmannen. mit eyghen luden mit gherechten mit tienden mit ghifte van Kerken, alle der Kerke te Dyepenhem ende anders alle die daer toe behoeren. mit borchlenen mit borchmannen mit erve mit lande mit weyden. mit vene. mit torve mit bofche. mit bome mit twighe mit hufe mit hoeve mit llote mit vellen,! mit vifcherien. mit molen mit dike mit weghe. mit waterganghe mit brieven mit were mit oeltal (c) mit fprincgael (d) mit ghefcut. mit allen goede mit alreflacc-ernut (e) ende mit allen recht, die daer toe behoren voer een vri eynghen goet. alfe gheleghen fijn ende van outs gheleghen hebben, endze ons Conegonde bleven van onfen lieven Vader, daer God die ziel af hebben moet. Haren Willaem die Grave was van Dalen ende Here (c) Zeker gefchut. Zie Kilian en aldaar van Hasselt. (rf) Zeker gefchut. Zie Kilian in fprinckhael, en aldaar Van Hasselt. (e) Nut van alle flagte, geflagte, foort. Allerley nut.  234 OveryJJ. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. Here van Dyepenhem. ende wife Willaem Here van Boecftelle namen mit Veren (ƒ) Conegonde onfen Wive. vutghefet tgoet te Ghelle. dat leghet in Winiterwiker Kerfpel (g). ende die Hof te Mokerden, int kerfpel van Almen. ende dat daer in hoert, die wi langhe vercoft hadden, eer defe comenfcap overdraghen was. Voert fal wi behouden vier eyghen Knechten, die tot dier vorfeider heerfcapyen van Dyepenhem te horen plaghen. alfe Gheraerd Riscamp. Henric de Koe Henric die Portenaer. ende Gheraerd van der Haven. Voert dat Borch» leen dat Johannes van den Tye was dat fel bliven deen wijt ghegheven hebben ende verleent, wilke heerfcapye ende borch van Dyepenhem ende GreVefcap van Dalen, ende al dat doer toe behoert alfe vorfcreven is. Wi Willaem Her van Boecfte! en Ver Conegond Vrouwe van Boecftel vorfeit op ghedraghen hebben ende opdraghen mit defen tgheghenwordighen brieve onfen lieven Oem haren Johanne . . . . Bifcop Tutrecht vorfeit tot oerbare fiere Kerken ende fijns geftichts van Utrecht, van hem van fiere Kerken ende finen gheftichte van Utrecht vorghenoemt eweliken ombecommert van ons van onfe Kijnderen erfnamen ende nacomelinghen vrilike te hebben te befitten ende te bruken. en daer af hebben wi verteghen ende vertyen als Ridder ende Knape. Manne ende Dienftmanne des gheftichts van Utrecht wysden (h), dat wier mit rechte vertyen mochten, ende fculdich waren te doen. Voert g'helove wi onfen lieven Heren den Bifcop van Utrecht ende (ƒ) Zie aangaande deezen Vrouwelyken eertytel HuYnEcoper over Melis Stoke, Deel II. p. 147 £fc. (g) Vermoedelyk nu Wenterswyker kerfpel. (&) Uitfpraaken. Deeze opdragt is derhalven gefchied in het gericht van den Bifcop. Dit vloeyt zeer wel, als men fielt, dat de Heer van Diepenheim en Graaf van Dalen ook in de orden der Edelen van den Bifchop was, en mede tot dit gericht behoorde.  OveryJJ. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. 2351 ende finen navorders. dat wi alle coramer ende fcout die nu is of comen mach. die wi Willam Her van Boecftel of Ver Conegond onfe wiif op defen vorghenocmden Grevefcap heerfcap. ende goed ghejnaecc hebben in wat manieren, dat dat is. anders dan hier voren vutghefat is federt dat wife te wive namen, ave doen iblen ende daer ave ontheffen, ende in dien goede waren jaer ende dach alfe wi fculdieh fiin te done. tieghen.alle dien ghenendie des ten rechte comen willen, fonder alrehande arghelift. Voert ghelije wi ende ghijen (i) dat wi Willam Mer van Boecftel ende Ver Conegond Vrouwe van Boecftel vorfeit die Heerfcapye. die borch ende thues van Dyepenhem, ende die Grevefcap van Dalen, ende dat goet dat daer toe behoert. dat wi den Bifcop van Utrecht vorfeit voer een vrieyghen (k) goet vercoft hebben alfe vorfcreven is. nye aen enighen Here en brachten, noch heer op en droghen. noch van heren ontfenghen. Voert fo hebben wi Willam Her van Boecftel. ende Conegond Vrouwe van Boecftel voer ons voer onfen Kiinderen onfen erfnamen. onfen nacomelinghen. vorfeit ghelooft ende ghefekert. ende loven ende fekercn bi onfer trouwe ende waerheit. onfen heven Oem den Bifcop van Utrecht finen navorderen, die Bifchop Tutrecht wefen zolen, ende fiere Kerke Tutrecht vorfcreven. dat wi nummermeer van defer tyd wert (l). bi ons of bi anders yeraant defe vorghenoemde heerfcapye. borch. grevefchap. hues ende goet dat toebehoert alfe voerfcreven fiin aenfpreken noch aentalen en zolen, noch aen doen fpreken. noch aentalen mit rechte noch mit foorcen. mit ghewelt. of in anders enigherhande manieren, Ende hier mede fo gheve wi over ende ver- (ï) Ghelyen en ghyen is belyden en betuigen : by verkorting van ghelieden, ghieden. Zie verghieden, belieden, ver lieden, by Matth. de jur. glad. cap, n. p. 124. (*) Alodiaal. .(i) Lees voert, dat is, voordaan-j  236 OveryJJ". Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. vertyen (m) als rechts dat wi hadden, hebben of hebben mochten of moghen nu of hier naemaels aen comen mochte. ons of onfen erfnamen an den yorfeiden Heerfcapen. Crevefcapen. ende goeden, tot des Bifcops behoef, ende fiere Kerken, ende oec alre weder woorde befcermeniffe van recht, of van feyte. daer wi of onfe nacomelinghe ons of hem mede helpen of weren mochten in enigherhande manieren tieghen alle defe vorfeide vorwaerden fonder arghelift in allen dinghen. Oec hebben wi gheleden (n) ènde bidden mit defen teghenwordighen brieve onfen lieven Here den Greve van Ghelre. dat hi onfen Oem den Bifcop vorfeit. finenacomelinghen ende fiin ghefiichte in defen vorfeiden goede, alfo veer alfe in finen lande ligghen. helpen fterken ende Vorderen wil ende defen 'brief mit ons befeghelen. Jn oerconde der waerheit endè al defer dinghe. foe hebbe wi Willam ende Conegond vorfeit defen brief befeghelt mit onfen feghellen Wi Reynalt Greve van Ghelre ende van Zutphen. om bede wille lieren Willams ende Ver Conegonden vorfeit gheloven wi mit defen ieghenwordigen brieve onfen lieven Her Haren Johanne Bifcop Tutrecht, ende finen nacomelinghen ende fiin ghefticht. in defen vorfeide goede 'alfo verre alft in onfe lande gheleghen is. te houden ende te Herken ten rechte. Oec hebbe wi Reynalt Greve van Ghelre ende van Zutfaen vorfeit om bede wille ons lieves Heren. Haren Johans Bifcops Tutrecht voerghenoemt quijt ghelaten ende ghefcöuden wat recht, of dentalen (0) wi hadden of hebben mochten, aen defen vorfeiden Hufe. Heerfcapyen ende goet. ende hier om hebbe wi defen brief mede befeghelt mit onfisn feghel. Ende hier. over waren int Capit'tel hues der groten Kerken (ik) Doen afftand. Winhof n. d. p. 239. 'not. 8. (n) Verzocht. Zie L. ten Kat£. Aanl. Deel II, p, 256. in laed en loed. (c) Dingtaalen. Actiën.  Overyff. Gedenkft. Ilde Stuk. Bylaagen. 237 ken van Utrecht vorfeit. daer dit ghefciede ende daer die eceleiie meenlike onboden was ende verfament alle verre alfe li daer comen wouden ende mochten. Eerfame lude. alfe Her Ghisebrecht Her van Yfelfteyne. Haer Thomaes van Dienst, Haer Arnoud van Diest. Haer Arnoud van Ysselsteyne. Haer Steven vanZulen Ridders. Haer Henric van Boecstel. Haer Bernd van Oetmerschem Canonicken tot Oudenzeel. Haer Willam Zibekiin. Meifter Hughe Wstinc Preefters. Wiceold van den Cretier. Wouter Gheraerd Knapen. Johanne haren Rotaerds Sone Arnoude Proys Borghermeyfters Tutrecht. Johanne van Leweneerch Scoute Tutrecht. Henrike van Lewenberch. Jacob van der Vischmarct Arnoude Amelis fone Borghers Tutrecht: Rolof van Stochem. Goeswiin van Appeldoren. Ode Reynars fone van Deventer. Henric haren Eynouts fone. Boudewiin Scelewart van Campen. ende anders vele goeder lude. die hier toe gheleden (p) worden, ende gheropen. Ghegheven int jaer ons Heren, dufent driehondert. ende een ende dertich des donredaghes na fente Ponciaens daghe. fol. cxLij. Alle den ghenen die defen brief feilen fien of horen lefen. Wi Willaem Her van den Boecftelle Ridder, ende Conegond Vrouwe van Boecftel. maken cont ende kenlike. Want wi enen eerfamen Vader in Goede onfen lieven Oem ende her Heren Johanne van Diest Bifcop Tutrecht wittelike (q) ende wael vercoft hebben ende op ghedraghen, die heerfcapy. die Borch te Dyepenhem. ende die Grevefcap te Dalen, mit mannen mit dienftmannen. mit borchmannen ende mit alreflachter nut- mit allen goede ende mit allen rechte, die daer toe behoren tot (p) Verzocht. Zie boven Iett. n. (ï) Weetelyk.  23» OveryJJ Gedenkft. Iïde Stuk. Bylaagen. tot orbaer fiinre Kerken, ende fiins gheftichts vaft Utrecht, ende daer af verteghen alfe wi fchuldich waren te doen. fo hebben wi voer ons ende voer on» fen Kiinderen. ende naecomelinghe alle die minnen dienftmannen ende borchmannen die ter vorfeidef heerfcapien ende Grevefcap horen van zulker zekerheide ende ede. alfe ons ghedaen hebben ende fchuldich waren, overmits hoers goeds ende leenS datfe van ons heelden, gheabfoliveert ende quiitghelaten ende met defen tieghenwordighen brieve quiie iaten ende ablöliveren tot behoef heren Johans bifcop Tutrecht vorfeit ende fyns gheftichts. waet om dat wi begheren ende bidden, allen mannen dienftmannen ende borchmannen. dat fi onfen lieve Het Heren Johanne Bifchop Tutrecht voerghenoemt» ende finen navorders hulden willen ende fueren (V). alii ons hier voermaels ghedaen hebben, ende fi hoeren rechte her fchuldich fyn te doen. Jn oerconde des hebbe wi defen brief befeghelt mit onfen feghele. Ghegheven int jaer ons Heren dufent drehonhondert enen dertich. des vridaghes na finte Pouwels dach. fol. cxLij. verfo. Tn Goeds name Amen. Wi Johan bider ghenade Goeds Bifcop Tutrecht, maken cont. Alle den ghenen die nu fiin of namaels wefen folen. Want wi om nutfcap. ende fonderlinghe groet oerbaer ons gheftichts van Utrecht, bi rade. bi wille, bi confent. ende bi ghehete (s) onfer Prelaten ende capetelen. der gróter Kerken, fente Salvators. fente Peters, fente Johans ende fente Marien van Utrecht, ghecoft hebben, tieghens onfen lieven neve Haren Willam Here van Boecftel Ridderende Vere Coneconde die Grevinne was van Dalen, ende Vrouwe (r) Zweeren. (s) Gebod, bevel. Huydecoper over Melis Stoke, Peeï p. 37°- L. ten Kate, Aml. Deel I. p. aia.  OveryJJ. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. 230, we van Dyepenhem. heren Willams wyf des Heren van Boecftel vorghefeghet. die Heerfcapie die borch van Dypenhem ende die Grevefcap van Dale. mie mannen, mie dyenftmannen. mit eygheluden. mit gherechten. mit tienden, mit lande, mit torve. mit bolche. mit bome. mit twighen. mit hufen. mit hoven, mit floten, mit veften. mit vifcherien. mit mo. len. mit diken. mit waterganghe. mit goede ende mit alreflachter nut. ende mit allen rechte die daer toe behoren alfo ah] gheleghen fiin. in aldier manieren, alle die brieve fpreken ende houden, die wi daer op hebben van den Here van Boecftel ende der Vrouwen van Boecftel finen wive vorghenoemt. om ene grote fumme van penninghen. die wi tot dierre tyd fonder verfet of vercopen anders goets ons Ghefticnts al alinghe (0 uiit betalen ende moghen. hebbe wi bi ghemenen wille rade confente ende ghehetc onfer Prelaten ende Capetelen vorieyt. heren Willam Her van Boecftel vor^henoemt ende finen erfnamen. vercoft in rechten eweiiken ende erfliken coep om ene zeker zumme van penninghen. die hi ons witoelike Cu) ende wael betaelt neeft. ende die wi hem al alinghe weder gheievert hebben in betalinghe der vorfeider heerfcapien. Grevefcap ende goets. twehondert pont vaerhker ende erfliker renten, enen ouden <*roten Comnx tornoyfe voer feftien penninghe ghcrekent. ende altoes te rekene. oft payment dat daer soet voer waer. van hem ende van finen erfnamen die ertiiken ende emmermeer, alle iaer op fente Peters dach die hem heet ad cathedram nut onfen tolhufe ombecommert van onfen tolnaer. die dan wefen fal te Kenen, op te boren en te hebben tewelikcn iaïen het en ware dat ons of onfen navorders. of onler ecclefie. of finglaer capetel of finglaer perfone van der ecclefie van Utrecht vorfeyt Veder worde. (t) Geheel. («) Lees wittelike.  üfo OveryJJ. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. de. Jn dier manieren die hier beneden befcreven Itaet. ende defe jaergulde fal die Her van Boecftel ende fyne erfnamen eerft opboeren op lente Peters dach ad cathedram. van fente Peters dach ad cathei dram naeft comende over enen jare. ende waer dat hem defe vorfchreven jaergulde ten vorfeiden daghe alle jare nik vergouden en worde, alft vorfcreven is. dat nijt lijn en moet. fo eyft vorwarde. dat die vorghenoemde Her van Boecftel. ende na hem lijn erfnamen. of hare feker boden, alle daghe alfo langhe alfe defe vorfeide jaergulde nijt vergouden en ware. fouden moghen verteren, ende vrilic verteren te Renen, of dre milen van Renen, waer li coren (v) twa. lef fcillinghe der vorfeider munten, then dier tyd dat den Her van Boecftel of linen erfnamen. of haren feJceren bode defe vorfeide Jaergulde mitter vorfeider teringhe oft gheviel vergouden ende ombecommert ghelevert ende al alinghe betaelt ware. Voert heeft die Here van Boectlel vorfeit voer hem ende voer linen kinderen, ende voer linen erfnamen fonderlinghe om onfer vrienfcap ende gunft wille. ons. onfer ecclefie. finglaer capetel endè finglaer perfone der ecclefie van Utrecht vorfeit weder gheloeft. ende dat fijn oec vorwarde tufchen ons ende hem. dat hi ende liue erfnamen defe vorfeide jaergulde nijt vercopen en moghen noch en folen. noch in gheen ander hant brenghen binnen vijf jaren, t e rekene van fente Peters milTe ad cathedram naeft comende. maerfo wanneer dat wi of onfe navorder ghebrake onfer. dat God verbieden moet binnen den eerften vier jaren van den vijf jaeren vorfcreven. of onfe ecclefie. of iinglaer capetel of fingulaer perfoen der ecclefien vorfcreven in manieren alfe hier na volghet. in den les. ten vijften iare voer fente Peters mille ad cathedram op dat ende van den jare dat dat ware. gaven betaelden ende leverden op onfen. of onfer navorders of onfer ecclefien. of fingulaer capetels. of fingulaer (v) Verkiezen.  OveryJJ. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. 241, Jaer perfoens der ecclefien. die defe betalinghe de» de anxt O) ende coft. den Here van Boecftel of finen erfnamen vorfeit. twee dufent pont der vorfeider munten, mitten jaerghelde van den iare. daer defe betalinghe in ghedaen worde Tfhertoghe bofche. ten Grave. te Tyele. te Hoesden. of te Nymaghë waer die Here van Boecftel. of fyn erfnamen wouden en fi dat te weten deden, als mens hem vermaende. daer wi. onfe navorder, onfe ecclefie. fingulaer cap».' tel. of fingulaer perfone der ecclefie. die de betalinghe doen wouden, of haer fekere boden fonder arghelift zeker comen mochten, fo fa! hi of fine erfnamen. ons of onfe navorders die Bilfcope Tutrecht wefen folen. eyft dat wi of onfe navorders hem binnen den vier jaren vorfcreven. die vorfeide twe dufent pont gheven ende betalen, ende dede wi des nyet. oft onfe navorders. ende onfe ecclefie vorfeit meenlike (x) betaelden. derfelver ecclefie. ende wouds die ecclefie meenlike nyet. endet (y) enich fingulaer capetel van der ecclefie hebben en woude. noch die vorfeide twee dufent pont betalen, fo mochtze behouden een fingulaer perfoen van der ecclefie. die de twe dufent pont gave ende betaelde binnen den vijften iare vorghenoemt. Jn defen manieren, dat defe vorfeide jaergulde. waer datfe een fingulaer perfoen cofte an den Gheftichte. of dier ecclefie. of fingulare capetel der ecclefien van Utrecht vorfeit altoes blive weder te doen hebben, en weder laten werden ende quyt laten, ende als hem of finen die twe dulent pont mitter jaergulde. van ons van onfen navorders onfer ecclefi. of finglaer caoetel. of finglaer perfone der ecclefie. alfe vorfproken is.'betaelt waren ende ghelevert. fo fouden oec die Here van Boecftel ende fyn erfnamen ons of den ghenen die (w) Gevaar, zorge. (s) In 't gemeen. (y) Ende het. Q  s4* OveryJJ. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. die defe betalinghe van den twe dufent ponden deden na den voerfproken vorwarden. dele tieghenwordighe letteren, ende vorwarden weder leveren ende gheven. ende hi ende fine erfnamen en folen an der vorfeider jaergulden en gheen (z) recht meer behouden, maer waer dat zake. dat den Here van Boecftel ende finen erfnamen defe vorfeide jaergulde na den vyf iaren vorfcreven erflike bleve. ende fife daer na vercopen wouden, dat fouden fi ons. onfen navorders, den Doemdeken en andere Deken, die dan Tutrecht fyn mit hoeren opene brieve of mit harenghewardenbode binnen Utrecht te wetendoen. ende dien cope byeden. Ende wi. onfe navorders. onfe ecclefie of finglaer Capetel. of finglaer perfoen dier ecclefie vorfeit na ons fouden dien coep voer yemant hebben, na dien datten (a) een ander hebben foude fonder arghelift. Ende hier op iel wi onfe navorders onfe ecclefie. ende fingulaer capetel dier ecclefie onfe beraet hebben twe maende. van dien daghe dat men dien coep te weten hadde ghedaen. nadien dat vorfcreven is. ende dat beraet felle wi. onfe navorder, onfe ecclefie. finglaer Capetel. of fingulaer perfoen vorfeit. te weten doen. te Boecftel in des Heren huus van Boecftel. daer hi dan in woent. binnen dien tween maenden vorfeit. maer waer dat zake. dat noch wi noch onfe navorders noch ons ecclefi. noch finglaer Capetel noch fingulaer perfoen dier ecclefien in maniren alft vorfproken is. dien coep hebben en wouden, noch aen nemen, binnen dien tween maenden vorfeit. fo mochte die Her vanBoec. Hel of fyn erfnamen defe vorfeide jaergulde verco. pen enen goeden man. wien dat fi wouden, vucghenomen Hertoghen ende Greven. Ende wyen dat die Her van Boecftel of fyn erfnamen defe vorfeide jaer- (z) En gheen: anders ne gheen. Het ne of en Negatyf is in de oude taaie bekend. In het Saxenspiegel, Edit. van iöis, doorgaans ne. (a) Dat dien.  OveryJJ. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. 243 jaergulde vercoften. waert dier ecclefie. of fingulaer Capetel. of fingulaer perfoen der ecclefien. of anders yemant. na den vorwarden die voerfproken iyn. dien foude wife. of onfe navorders ghebrake onfer. ende onfe Prelaten ende Capetelen vorfeit allo vaft maken ende veften in denfelven vorwarden. alle den Here van Boecftel ende finen erfnamen nu gneweft fyn. Voert zynt vorwaerden. waer dat zaJee dat emch finglaer Capetel of finglaer perfoen. waert een ofte twee. of dree. of vier of meer. of min der ecclefie vorfeit. die defe voerfcreven twe dufent pont den Here van Boecftel of finen erfnamen betalen wouden, ende die vorfeide jaergulde hebben, die louden dat den anderen Capetelen te weten doen en, de verioeken. of fi yemant van hem mede hebben wouden, ende daer op fouden die ecclefien ende fingulaer Capetel ende perfoen haer beraet hebben ene maent_ na dien daghe dat hem dat te weten ghedaen ware int Capetelhuus der groter Kerken ende voer die ecclefi vorfcreven. Ende nadeen datter eic Ca* pietel, of fingulaer perfoen der ecclefi.alfo verre alft die mene (b) ecclefie niet hebben en woude hoers ghelts gaven totter betalinghe van den tween dufenc ponden, of van den coop. waer dat die ghevole na den vyf jaren vorfeit. daer na fouden fi rente behouden. ende hebben van der vorfeider jaergulde. nadien dattet beliep fonder arghelift. Voert fo moghe wi Johan Bifcop Tutrecht vorghenoemt. fonder emgherhande merre (c) verfoec onfer ecclefi van Utrecht, ghemeenlyc. of fingulaer Capietel der ecclelie. maent geven, dat fi onder onfen name ende van onient weghen den Here van Boecftel of finen erfnamen betalen moghen twee dufent pont der vorfeider munte. ende die jaergulde van tween hondert ponden tijaers. an heif nemen in allen manieren en vor- (i) Gemeene. (c) Merer, meerder. Q 2  244 OveryJJ. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. vorwarden. dat fe den Here van Boecftel ende finen erfnamen nu vercoft fyn. fonder dat men fe nyet weder copen noch lofen en mach. Ende hier mede fo gheven wi over ende vertyen aldes rechts gheestelikes ende weerlikes dat wi loken mochten ofte doen foeken voer ons ende voer onfe navorders. dat ons vorderen mochte ende den Here van Boecftel of finen erfnamen letten an defen vorfeiden vorwerden, al arghelift vutghefeghet. Voert ghelove wi den Here van Boecftel ende finen erfnamen voer ons. ende voer onfe navorder, die Bifcop Tutrecht wefen foelen. oft gheviele. dat hi of fine erfnamen. of fine nacomelinghen defe letteren 'ende vorwerden verloren met enigherhande onghevalle hoe dat ware. ende hi of fine erfnamen of fine nacomelinghen. des ene copie of een vutferift brachten, mit eens wittachtiges (d) mans leghel befeghelt. dat wi hem die letteren weder fouden feghelen. ende doen feghelen alfo alfe fi nu fpreken. ofte beter, ende haer vorwerden vorfeit loude men hem onverbrekelike houden. ghelike alfe men nu fal. In oeirconde defes dinghe fo hebbe wi Johan Bifcop Tutrecht vorfeit defen brief befeghelt mit onfen groten leghel. Ende want wi Prelaten ende Capetelen der groter Kerken, fente Salvatoers. fente Peters, fente Johans ende fente Marien Tutrecht vorghenoemt. kennen dat alle defe vorfcrevene puncten waer fyn. ende daer der Kerken van Utrecht vorfeit kenlic oerbaer aen leghet. Ende wi daer toe onfen raet wille confent ende gheheet ghegheven hebben en dit mede gheloeft hebben vaft ende ftade te houden ende te doen. fo hebbe wi oec defen brief befeghelt om die meere veftenisfe mit feghele onfer Kerken van Utrecht vorghenoemt. Ende want wi Willam Her van Boecfteile en Conegond Vrouwe van Boecftelle vorghenoemt kennen dat alle defe vorfcreven dinghe waer fyn. ende wife voer ons voer onfe Kinderen ende voer onfe erfnamen ende nacomelinghen (d) Bekenden.  ÖveryjJ. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. 245 ghen gheloeft hebben vaft ende ftade te houden, ende te voldoen in goeden trouwen, fo hebbe wi oec defe brief mede befeghelt mit onfen feghelen in oerconde der waerheit. Ghegheven int jaer ons Heren dufent drehondert ende eenendertich, des vridaghes na fente Ponciaens dach. fol. ccLrj verib. Wy Reynaut Greve van Ghelren ende van Sutphenne dun kont. alle dien ghenen die defen brief fien folen. of horen lefen. dat wi alre aenfprake. ende als rechts, dat wi hadden of hebben mochten in enigher wys. opt huys ende op die heerfcape van Dyepenheym ende dat daer toe behoert. claerlike verteghen hebben voer ons ende voer onfe erfnamen. ende vertyen mit defen brieve in behuef eens Eerfamen Vaders in Gode ende Her. ons lieven Here. Heren Johans Bifcops van Utrecht, ende fyns Gheftichts alfo dat wi noch onfe erfnamen aen dien huys heerfcape ende dat daer toe behoert voerghenoemt. ehghere hande (e) aenfprake. oft recht behalden hebben. Voert hebbe wi gheloeft ende gheloven in guden trouwen in defen brieve, onfen lieven Her den Bifcop vorghenoemt vordelïc ende hulpelic te wefen ene beede te vercrighen van finen lande mit onfer gunfte ende mit onfer beede. na onfer macht fonder arghelift. die te kieren in linre ende in fyns gheftichts oerbaer. Jn oerconde des briefs mit onfen feghele befeghelt. Geglieven in 't jaer ons Heren, dufent driehondert eudè dercich des Vridaghes na fente Remeis dach. Accordeert met voorjz. Diverjorium berustende ter Secretarye van de Ed. Mo. Heeren Staten °s Lands van Utrecht In kennisje van my C. A. VOS. N. 22. (*) Eenigerhande. Q3  ï4&" OveryJJ. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. N. 22. Stam-Chronycke des Huijes Diepenhem.- Als Bernardus gênant de eerjle Voerts van Guide (*) van Daelen. Alles wat fich toedraecht in der tyt, ten fy dan faecke dat defelvige fchriftelick wort nagelaten und confirmiert , fo wort datfelvige vergeten , derwegen op dat die tegenwoordige en toekomende Werelt mochte weeten, dat in Diepenhem veel Adelicke Perfoonen de eene na den anderen Heeren en Dominateurs fyn gewefen na qualiteit des tydes, onder weiken ëiner is geweeft machtig, gewaldich und hoech geleert, fampt ftrydbaar und valiant, met namen Bernardus , een Kidderücken en Adelleken Krygsman, geweldich van Arme en met der Laneen, diefeluige Bernardus gehadt twee Caftelen, dat Cafieel tot Diepenhem (a) und dat Cafteel toe Ahaus, dan das Cafteel toe Diepenheim ift hem angeëruet van zynen Vooroldereri, auerft dat Gadeel van Ahaus met zynen toebehoor heeft de Keyfervan Roemen hem vereert wegen fyne Ridderlicke daden, defe felve Bernardus heeft gehadt twee foons, als WoLBERivm. und Lephardum O), defe Lephardps is (*) Dit Guide fchynt niet recht geleezen te zyn. (a) Mogelyk is dit het Caflelhun Diepena geweest, waar van GoBELiNusf'EiuoNA in Cosmodrom. M. VI. c, lx. p. 272. apud MniEOMiUM Rer. Germ. Script, Tom. I. zegt, dat de Bifchop van Munfter, vereenigd met den Graaf van Teckene.Banen en Bernard van de Lippe, in den jaare 1177. het zelve te gelyk met her Kafteel Ahuis, heeft om verre gehaald. fi) Die voorkomt in eenen brief van den jaare 1150 by Mr, Junq, Ctd, dipl, pro bijl, Benth. p, n, *  OveryJJ. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. 247 is geworden Heer der Heerlickheyt Ahaus, ein Ehrh'cken Adelleken , Verftendigen Heer, Defeluiger heeft procrcerc den Johan van Ahaus, die oock is geweeft ein Ridderlyck, Strydtbacr, fbrck Erhfgel 'etenen Perfoon, dezeluige Johannes heeft gegeneriecrt Godefridum van Ahaus, wefende een Vrom, Eurlick Krygsman , Godefridus auerft heeft gegeniert Aleidam und Johannem (c) eenen loffeJicken Jungelinck, auerft den Johannes is weerhaf. tich geworden , is hy ommegekomen en gekorven (d) int Lant toe Meifchen mit gefchut gequeft, gelyck doe voele Adelicke und Kidderlicke — meer aldaer het leuen gelaten, und van hetticheyt geftickt, want de hette was alsdoe onlytbaer, Is alfoo de Heerlickheyt Ahaus gefallen op fvn Sufter Aleidam , dewelc') Leez Boecjielle.  OveryJJ. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. aj/ Hilliger Kercke, nadeem voorhen geen Paftoorjeen ehrlicke woninge gehadc hadde, he-ft derwegen alfodanige woninge voor hern en de nakomende Pastooren gekóft, und der Kercken toe Diepenhem und fynen nakomelingen gefchoncken. Ift oockd >rch denfeluen Heeren Derrick und anderen Chriftgeloüigen AlmiiTen de Kercke weder gants Ehrlick vernyt, und mit glafen verzien, und den Kerckhoff mit holten glinden omzingelt, fampt een nye deele in de Kercke gelecht, voorts alle beelden van nyes doen fchilderen weder verciert, und onfe groete Lieue Vrouwe van hem gekoft uad aldaer in de Kercke geftelt worden. Otto der Jejler Heere in Diepenhem.. Nae doot des Grauen Hendrick de andere defes namens ift hem gevolcht fyn Sohn Otto Heer in Diepenhem, dewelcke heft getrout des Edelen Heeren in Brunckhorfl Dochter, m,t namen Kunegündis of Kunne, und heefc twee Soons ter Wereltgebracht, als Wilhelm und Hendrick, und drie Dochters, van wekken de eene is gehylickt. Bertha ge. nant aen Heeren Stephano van Anholt, und als de S 1'ephanus geftoruen , is fy weder gehvlickt aen Godefrvd van Bokckeloe, de anderde Dochter is gehylickt aen Herman uan Ludinckhuisew , und haren naem was Ermgerd, de derde gênant Catharina heeft getrout Herman van Gemen, defe Otto heft weder nae fick genomen de dageiickfche pre. bende, und drie molder jarlicker roggen, die fyn Vader voor fyner Zielen Salicheit toe Keerfen der Kercken in Diepenhem und voorts den Priefteren vereert hadde. Van Jeyênder Heeren in Diepenhem. Wilhelmus der Oldefte Ottonis de anderde des 11 na-  OveryJJ. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. namens Sohne, heeft twintich jaeren olt wefende. een frou getrout, t'weten die Dochter des Grauen van Arensbergh mit namen Richarda, und ift van hem beyden gebooren een Dochter Kunne gn-; defe Wilhelmus ift geweeft een verftandich ftraff Heer, und by Sueft een dapper Krysmm geworden , und heeft den derden nae denSondag Invocavit fynen Cappellaen Albertum fynen doot te vooren verkundigt, und ift daer nae drie wecke op den dach van S Benedictus in den Heeren geruft , An Domini Mcccvr. By leuen van deften voorfchr. Wilhelmus ift Plebanus in Diepenhem geweeft Albertus , und ift een nafolger van Heer Derck voorfchr. geweeft, dewelcke fynen gront daer hy des Paftoers huys op getimmert hadde met den Graue voor een beter gelegentheyt verbuytet, op welcken grunt hy heeft een erhlick huis getimmert, und een Bumgart van verfcheyden vruchten gepotet. Item ift durch denfeluen Ai bertum die Kercke toe Diepenhem vermeret mit nyen holte en glafen fenfteren verzyrt , und heeft defelue timmeratïe gekoftet hondert und twalff marken na Munfterfche denarien, tot den heeft voorgefcr. Heer Albertus van den fynen omtrent c'ieftig bygelecht, die refte ift genomen van de Almifien der C'hriftgelouigen , Item die nye timmeratie aan die Kercke und Kerckhoff, und altaren fyn dediciert und fyn gefondiert van den weerdigen" Broederen und Heeren Hfrwanno wefende van de orden van S. Jan Baptijla, der Vellowi'ionefcher Kercken, und die dedicatien is gefchied den Sondach na S. Jacob, ter ehrc vn S. Jan Baptiji fampt Jan Euange'lijl und 5. Mary, und fyner metgeïellen, Und durch fyn voorfprekent is die Kerck begauet mit dat Erue Gysber» tinck of Sybertinck in Holten. Hendrick auerft de Broeder, wekker was een kloek lieflick Man, und een guitlick Heer, und ift geworden und gekoren Prauweft the Deuenter und Treforier der Kercken toe Bremen, und ift aldaer to Deuenter in Choro begrauen. Und  OveryJT. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. 2jp LTnd hebben alfoo Wilhelm und Hendrick mie believen des Heeren Grauen Wilhelmus Ehelicke Dochter die Kercke tho Diepenhem gefchenket dat Erue Sybertinjk ofte Gysbertinck in Holten gèfe. gen tot haarder evviger und loffelicken gedacite. nis. Van Kunigunda und Wilhelmo den achjïen lieer e. Deeze Kunne is gehylickt aen eene Adeücke Perloon mit namen fleer Wilhelm, een Ridder und manhaftiger Krychman die Boefcille (a), dewelcke Wilhslmus und Kunne Eheluydcn mit guiden rypen berade. hebben verkoft aan den BifTchop van Utrecht Johan van Diest gênant het Cafteel tho Diepenhem fampt die GraefFfchap van Dalen , firhpt haren Vafallen, und Caflellane, voorts alle guederen und menfchen tho den huife gehorich , "op alfodanige conditioen , dat men de Vafallen fal laten by haer olde gerechtigheyt, Und ift de Verkopinge gelchiedt Aho. Domini mccc. tricejtmo primo, dat1s duizent drie hondert und een en dertich, daarna is Kunne de Grauinne geftoruen im Jaere duifent drie hondert vyff und dertich des morgens op Bartbolomei Apojloli. 00 Leez Boecflelle of Bocftelle. F I N I S. R * Quod  26o OveryJJ. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. Quod dicitur in hoe Chronico in primo Jlemmate, de quodam Bernardo ab Horstmaria, idem nomen repe. ntur in Chronico Joannis a Beka {aai mortuus ejl an. no 1350) vide Bekam pag. 59. (a) J Quod poft Diploma Episcopi UltrajeBini Ottonis de L-ippia dicitur, Episcopum tertio poji hoe diploma concejjum anno a Drentinis ccejum, id cum aliis hiflorioera. phis non convenit; diploma datum ejl anno 1214 cuian no fi addantur tres , jam Epifcopus coefus Juijjet anno 1217, cum tarnen id contigit anno 1227. tejf.e Ubbone *,mmio, hb. Hijl. 9. pag. 104. 135. vel certe contigit anno 1225. ut videtur innuere Beka pag 58 Erratum igitur eft, vel exjeriptione Diplomatis , 1214. leeendo cum jinptum ejjet 1224, vel auEtor Chronici hujus erravit. J Quod ultimo rejertur de venditione Caftelliin Diepen, hem, Jacla Epijcopo Johanni a Diest, conjenüt cum eo quod Beka retulit Chronici Jui pag. 104. in principi. f» In de Editie van Buchel. p. 70 in fin. (b) Deeze aanmerkingen Conbekendvan wien dezelven zynj ftaan achter de laatfte bladzyde der voorgemelde Stam-Crolk zo als wy die opgeeven, aangetekend. , 1 N. 23.  OveryJJelfche Gedenkjlukken Ilde Stuk. 261 N. 23. Regifter der goederen en inkomjlen van de Graaven van Dalen, van den jaare 1188. Ex aothentico MSCro, aan my van goederhand bezorgd. Notum fit tam prefentibus quam futuris in Chris, tum credentibus. quod ego Gierardus presbiter Capellanus nobilis viri domini Henrici Comitis de Dalen fundatoris caftri ia Depenhem in eo loco in quonunc(a)eftfitum & venerabiiismatrone Comitisfe Eegenwite iue coilateralis ex mandato eorundem & rogatu fpeciah prefens opusculum conferipfi & fideliter copulavi in quo multis Iaboribus nocles tranieundo infompms certos redditus &pacta nee non iura propnetates bonorum per que tune temporis idem comes me prefente fuos inbeneficiavit mmistenales & vafallos conferipfi & inferui. ut eo facilius heredes & fuccesfores ipfius comitis de Dalen fuos redditus iura pacta bona feodalia ut diCtum ed infpectione prelèntis opusculi perpetue reperirent ortoque dubio ad prefens opusculum tanquam ad Iibrum vite & memoriale perpetuum recurfum haberent anno dominice incarnacionis M». C. Oftogefimo Octavo regnante Fritherico romanorum Impératore Oloriolo. Sunt igiturhii certi redditus prediorum & bonorum comitis de Dalen annis fingulis miniitrandi. In primis enim S y denk-  282 OveryJJ. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. denkftukken , die zo toevallig zyn gebooren, als, bv geluk , der vergetelheid en verflinding van veele eeuwen onttroken. Van Lvkrhard van Almelo zou men niet meer geweeten hebben; indien hy niet onder de getuigen voorkwam in eenen brief van Bifchop Godefridus van den jaare 1x05. hier vooren onder N 31. en in eenen brief van den/elfden Bifchop van den jaare 1170 Ca). Het ontbreekt echter aa >bewys,dat deeze Evkrhardos Heer van Almelo zou zyn geweeft. Dit bewys fchyhtmen temoogen vorderen: om dat hyvolgens den gemelden brief onder N. 31. was een der Dienftmannen, waar van hoofdd.6. gefproken is. Meer waarfchynlyk is dat Arnoldits van Almelo, die, in eenen brief van den jaare «220(6), onder de getuigen wordt gevonden, Heer van Almelo is geweeft. Doch van Henderik van Almelo en zyn zoon Arnoldus van Almelo blykt dit duidelyk; aan welken en hunne erfgenaamen , de Stad Oldenzaal, in den jaare l2(5omet eede heeft beloofd, hun te zullen byftaan tegen aiie hunne vyanden, uitgezonderd den Bifchop van Utrecht (c). Van Henderik wordt ook gewaagd onder de getuigen, in brieven van de jaaren i26"o en 1266 (d), en in eenen brief van den jaare 1268, hier vooren gevoegd onder N. 32. Arkoldus komt ook voor, in eeneu brief van Bifchop Johan van Nassau, van den jaare 1283, nevens zyn zoon Eg. eert van Almelo (e). Van deezen Egbert, Heer van (a) Lindeborn , Hijl. Episc. Dav. cap. 2. §. 1. p. 70 £? ?»• (b) J. van nE Water, Groot Placaatboek 'ï Lands van Utrecht. Tom. III. p. 49. N. 1. Mr. Jung. Cod. diplom, pro hijl. Benth. N. 18. (c) By de Deductie van de Heerlykheid Almelo , over H. I. (d) Heda p. 215. Dumbar Kerkl. en Wereldl. Dev. Boek 41. Hoofdjl. 6. p. 461. (e) Dumbar , Kerkl. en Wereldl. Dev. Boek 3. Hoofdd ia. p. 321 & 322.  OveryJJ'. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. 283 van Almelo, en van zyn grootvader en grootmoeder Hendrik en Af eida, en van zyn vader Arnoldus , en van zyn vaders broeder Philippus , wordt ook gefprooken, in eenen brief van den jaare 1293 ouder iM. 33. welke Philippds, in eenen brief van den jaare 1317 onder N. 34., en in eenen anderen van den jaare 1315 by Buchel. ad Hedam p. 231. wordt gezegd te zyn geweeft Praepft van de Kerk Sancti balvatoris te Utrecht. Ook komen in den gemelden brief N- 34, voor , Joan Graaf van Bentheim, als een moeders Broeder van den voorzeiden Egbert, (wiens moeder Oda was eene dochter van Egbert Graaf van Bentheim; ( ƒ jen Henrik van Almelo, als een Vadersbroeder van den zeiven. De voorzeide Graaf van Bentheim, moedersbroeder van Egbert fleer van Almelo, en nog een ander broeder van Egbert, met naame Johannes, worden ook gemeld in eenen brief van den jaare 132'; (g). De erfdochter van Egbert is geweeft Beatrix van Almelo, gehuwd aan Evert van Heker, geheeten van der Eze, Heer en Vrouw van Almelo, die het verbond met den Bifchop in den jaare 1367 hebben opgericht en vernieuwd in het jaar 1394 (h). Evert maakte ook een verbond van wederzydfche hulpe enz. met den Graave van Bentheim, den Heere van Steinfort en anderen, naar luid van den verbondsbrief van den jaare 1387 (z). Hy is opgevolgd door zyn Zoon Egeert , van wien gemeld wordt in de ftukken by de Aimelofche Dedudtie (£) en by Mr. JüN- (ƒ) Mr. Jong. Hijl. Comit. Benth. lib. III. cap. 6. J. 3. p. SL65 267- (g) By de gedrukte Aimelofche Contraconfideratien, onder N. 5. (h) By de gedrukte Aimelofche Deduüie onder C & E enby Dumhae Anale®. Tom. II. Overyff. Chron. op het jaar 1394. (i) By de Aimelofche Deductie onder F. (*) Bladz. XSI. 167. ï88. 18a 2341  234 OveryJJ. Gêdenljl. Ilde Stuk. Bylaagen. Jungtlts (l). Deeze ftond de Heerlykheid A!m*l« «e aan Johan van Rechteren, ScTlr m ^ f 0^ *i«d, door eenen brief van den ae r„ woensdags na Sant Jansda- Van dil i 453< des Rechteren melder!i de ? r >Cn„J,OHANVAN Deduetie C») * A*^^*^» geftaan/aan Sweder van Vo-rst r£ ?„ j°, eend wierd, door eenen brief van den ^Ocftnb 1457 > van wien melding wordt Za,w • , TT,1** wiera, naar luid van eenen brief van den 2 aldus getrouwe Onderdanen Rüterfcap ende Steden van Oueryffel. Copie van de verfegelde inJlruBie Inftriictie ende articulen an Roems. Kev Mat Im fen alregen«n. Heren Adriaen van Ree de M tpt' fca ck Droft toe Laghe, ende Johan van dL vS' Burgenneifter der Stadt Campen, van we-en RftteV icap m Steden van Oueryübll mede gegSS Ten yerften fich van wegen Ritterf'can end* denvanOueryflHl. a„ Key? Ma,, metVer onder.' da-  OveryJJ, Gedenkft. Ilde Stuk. Bylaagen. 299 danicheyt lyues ende gudes, na hoeren vermoegen, feer hoeclycken, co erbieden, als voir hen in gely-cken gefchiet is Daer beneftens Key. Mac., te vernyen, ende voer te halden, den affgeicheyt ende antwordt by Key. Ma:, den gefchjclcten der lantlchapen ind Steden voirfs., op ten XXII Martij laeft verleden, ter antwoert ghegeuen Ende befonders, op gehelinge der Lande, ende menichfoldige gebreken Key, Ma. onderfaeten dagelicx anghevvent &c. als dat Key. Ma., voer fyne Mar. verreyfen, wt dellen Nederlanden op defelue articulen ende gebreken, mitten Hertougen van Gelre, communicatie wolde doen holden ende fo verfien, dat Ritterfcap ende Steden, folden Reden hebben , des to vreden twefen Ende fo dan die Ritterfcap ende Steden verftien Key. Ma'-., van menynge te fvn feer corts te willen verreyfen daerom van fyn Ma .' demoedich te bidden, de dachfaert mitten Ffurften van Gelre, van ftonden an beftemet ende geholden Ende a:le gebreken, als reprefalien, die dagelicx op Key. Ma ., oudcrfaten van Oueryffel, in den lande van Gelre ende in Drenthe - Ende befonder nu nyclinges by Edert Euer ras, op ten borgeren van'Zwol! bynnen Couordden voirgenomen, na vermeldinge der Certificaticn, hier by fynde , Voert aliulckc onbehoerlicke- nye tolle tot Meppellin Drente, ende andere laften ,'den borgeren, der drier Steden ende Slancs onderfaten ende hoeren gueden, opgelacht, nw eens voer all, dewyle Key. Mat., by de hant is remedieert ende affgeftalt, ende de fculde noch op Drente ftaende, daer de onderfaten der anderen lande, dagelicx om befatet, en in fchaden gebracht werden affgedragen ende betaelt, ende de lande als belouet, befegelt ende bezworen is, by een gebracht moegen werden Ende des van Key. Mar., een entlick ancwort ende refolutie te begeren, want indien fulcx nw in pre.  300 Overyff. Gedenkjl. We Stuk. Bylaagen. prefemie Key. Mat., nyet en gefchiet, is vaftliken te vermoeden, Key. Ma. onderfaeten voerfs. alle dage, hoe langer, wo meer bedrongen ende belastet fullen werden, Ende en es dairomme der Lantfcap ende Steden voerfs., nyet lydelicken, aldus langer ongeheelt ende in deflen mennichfoldigen lallen tblyuen ofte fuilen des anders grontlycken bedoruen ende in onuerwynthcken fcaden koemen, daerom noch met allen vlvte te bidden, alfulcke hoge geloffte, bezwoeren den Z6g en breuen onderholden moegen wor- Voert Key. Mat., andechtelicken voir to gheven van den loop ende garden (a) der knechten, daer van den arme onderfaten, de doch vermits lauckwylich oorloch ende vehede, geheell verarmt fynt onbegrypehcKen fcaden wort angekeert, daer ot> by Key. Mat. ter laetfter dachfaert, beantwort des beboerHeken te willen doen verfien &c. daerom noch oec moedich tbidden, fulex gefchie., ende dat in den lande van Oueryffell, tot den XXV peerden, onsfen Lt. h. btatho der toegelaten, noch hondert reyfige peerden van den vier benden gelacht moegen werden ° To weten de vier benden, elcx XXV peerden te verminderen, ende die felue int lant van üuerylfell te leggen So dat de colten der benden nyet vermeert lolden werden, Item noch van Key. Ma^ , te bidden, alfo de Riddermatige lude m Ouerylfell, vermitz langer veheder. ende oorloge in groten fcaden fynt gecomen . ende fy hem tot wederftant vant garden der knechten ende befcherming^ der armer huysluyden, mvt hirnafs ende peerden wolden ruften, twelck zy fonder behulp nyet verfallen kunnen, dat Key. Mat. dair (a) Dat is, het loopen op de garde (ofgaerde) vivere ex/lijmt a mjticis extorta. Kiuan in gaerde. Door afpeifins gar' d.rcn, verderen, gacren.  OveryJJ. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. 301 dair to, eyncn behoerlicken rullpennynckalsopekk peert vier pont gr. jaeriicx tot twe hondert peerden toe, to baten wolde koemen So wolden de Riddermatige lude voerfs. daertoe, op haersfeluescoft, fonder enich behulp, noch hondert peerden wtrus ten ende onderholden Item noch van Key. Mat., demoedich to begeren, den Heren van den vier benden nw comisfie ende beuell gegeuen te werden, alll noet geboert, ende onlfe G. H. Statholder, daerom an den feluen Heren, doet fcryuen, dat fy dan geholden fyn fullen, hoer bende ende reyiige peerde, fo veell alsmen der na gelegentheyt en noetdrufft begeert, int lant van Oueryffell tfchicken Item het huys, ten Arckenfteyn , een principaell huys fynde vanden lande van Sallandt op de bepalinge der lande van Gelre, ende dat huys toe Laghe in Twenth op de frontieren der Graefffcap van Benthem liggende, wt wekken huyfen, de Lantfcapen dagelicx befchermt ende regiert worden, Bidden Ridderfchap ende Steden, defelue huyferen, oeck Enffchede Cuynre ende Genmuden behoerlycken Repareert, ende met fo veell luyden ende perfonen, als tot befcherminge ende onderholdinge der feluer, van noden is, verlien wordden, offte dat men ennyge van den, diemen nyet noetdrufftich en behoeft, aff doe breken ende ontfelle op dat vorder lafte, daer anders van ontllaen mochte, voergecomen ende vermydet worden Item fo die Amptluyden ende Drolten, op ten Arckenfteyn, Lage ende anders, noetshaluen vermytz de loep der knechten, tot befcherminge der huyferen, meer perfonen hebben geholden, dan hem in den ftaet, is toegelaten, den feluen van alfulcke noetdruftige kollen, behoerlycken te doen contenteren ^ Item fo belouet is den burgeren ende weerden, bynnen Deuenter Zwoll &c. daer die Ruyteren gelegen hebben nu op vorleden Johannis, noch enen ter-  Soa OveryJJ Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen: termyn tbetalen, ende fy derhaïuen wederom in «B fchüjden ftaen, dienftlicken cebeleren diefet ue betaelt ende ontlaft moegen werden Item van wegen des Droften tot Vollenhoe endP nvncf tnfï CnKde a'rdei'en' anden dingta "pet nynck, m Drente bewefen, twelck den wmH™ JeTfVt» ^«-laten is, &ct nïcn7et?el KgS'iSidSrr^' gher£ddeC ^vernuecht It( m dat op ter dachfaert mitten GelreiTchen dp onderlaten der lande ende Stede van OuerS ver! dedmgtendevoergéftaen worden Ende zT n blS-* linge van hoeren vorfcreuen Renthen wtden ce- felSSK^^5 Zu*heQende 5- Item dat Henr-ck Hagen ende Volceier SrnFT v n hoerepeni „ ende Commisfie upt huys^S <-uyme, na mholt uan hoer breuen hier bv li-ffendp vernuecht ende betaelt worden Y Ilögende fchan%an VumAV*66™7^ wederom ^er Ia«en ePme Sen^fe^S S^k'ffi StedenlfeStr;01^^ bW> R^erfcap en vLeaen die Stat Steenwycfc wederom, tot hoeren Dnden ende meenten coemen moeKen or> dat IV nyet grontlicken bedoruen blyuen b P Y vn?S£erZT defe,art''culen ende inductie, den voerft Gedeputierden beuolen ende mede-eceuen derSTvm,tten fegden hen"ic* hTgfnI gende ind sS^Ï^TaZ*"***^ «i«'erfcap ten 'derden 7^%**™ Am° XV^XXI, o^ item de voerfs. Gedeputierde van OuervlTel fvnt op ten Auont Margarete Virginis byne? BraS ge.  OveryJJ. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. 303 gecomen, ende den dach wefende op donredach , voert vrydages ende faterdages, met behulp ons Heren Statbolders follicitiert om voerf. Key. Ma ., ter andren tien te weien, dan vermits mennichfoldige ander lallen, dair toe, nyet koemen konnen, Ende hebben middeler tyt geweft, by den Greuen van Bueren, en fynen G, de articulen ende gebreken geopent Ende fo van wegen, Key. Ma. an den Hertoghen van Gelre, voer de toecomft, der voerfs. Gedeputierde van Oueryffell , gefchickt weren , de Here van Laïrogire Key. Ma. Kamerlinck, ende Hannert Here van Lykercke, ende meifter Joest Amson Secrete Reden &c. Synt de voerfs. Gedeputierden van Oueryffell, met onffen gen. Heren Statholder geweft, by den Greue van Hoochltraten , ende den Eertsbiffcop van Palerme, ende een rcqueft van den articulen ende gebreken mitten Gelreffchen in fcrifte ouergeleuert, twelck die voerfs Heren, andenCommisfarien tAirnhem voert ouergefant hebben in formen nauolgende AMen Keyjer Thonen ende gheuen tkennen, gedeputierde, der Ritterfcap ende Steden van Oueryffell, Alfoe fy inden meert laeft verleden tkennen hebben gegeuen, zeeckere gebreecken, hem, inden lande van Gelre ende in ^Drenthe wederfaren, des nw(als fy verltaen) uwer Key. Mat. Commiffarien aenden Ffurften vau Gelre gefchickt fynt, dat nw middeler tyt, derlaetfter dachfaert, nye gebreken ende incouenienten fynt voergecoemen Ende bidden daerom dienftlycJcen, tfelue hyer in fcreifte geftalt, uwer Key. Mac Commisfarisfen tot Aernhem na gefant, ende ift moegelicken aldaer affgedragen offt daer op mitten yerften, de wyle, uwe Key. Mat. jn deffen Nederlanden tegenwoerdich fynt, ene gelegene dachfaert be-  3c4 OveryjJ. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. 5ïrr^nE-de,diefene' inSeb™ecken fynde, oeck Oue^ffS"0^ dCr RidderfchaP endeneden van ün yi„ 3 U' by geroePen» OP dat alle gebre. ken, nu eens voer all, remedieert moegen wer- Ten yerften dat alle reprefalien affeeftalt, ende uoïch? end T" ^en behoerlieken Öer ver. Couorden van Euert Eüehtssen hefatet fynt, om faken voer der veheden gefchiet, daer van die vèfnVnV ] preien, ende naderhant van als geioent is worden &c. dat die felue gearrefteerde men worde ^ fulCX nyet m£*r voergen°- Item dat uwe Ke. Ma', onderfaten bouen fegell ende breuen , ende bouen older gewoenten , met icattingen nyet bezwaert worden Dat de Eenthen wt den huyfe ende Ampte toe D epenhem Ende de accyfen/aldaer eertyds verfat, guethcken betaelt, ende ruftelick voertan , -ebruyckt moegen worden 5 ö Item dat de Stat Deuenter in hoeren lande ende mailiche, by hem ouer hondert II, III, mie ;a ren ende langer ruftelicken befeten ende gebruyckt, ghien meer indracht gemaeckt, ende fufcke recht! uordermge daer op, begonnen, affgeftalt, ende fy in hoir olde ruftelicken poffeftie nyet perturbeert worden"' gehoJden befchermt ende voirgeftaen Item dat de yffelftroem endelynpödt, ander Gelreflcher zydt, der Kercken van Utrecht ouer veell hondert jaeren, by Keyferen gegeuen, verdedingt En der Stat Deuenter een brugge daer ouer te tymmeren, als voer der veheden geweft is, nyet behyndert worde & y Item dat de Amptluyden van hoere pennyngen op  Overyjf. Gedenkjl, Ilde Stuk. Bylaagen. 305 op Diepenhem ende Couorden liggende totreftitutie koemen, want de tracïaet vermach, dat elck Weder totten fynen comen fall Item den Steden Deuenter ende Campen van hoe. re verfegelinge, an Hiliirant ende Hermanno Bushoff gedaen, voer de Stat Zutphen, ende anderen in der Greefffcap van Zutphen gefeten, dat fy daer van gevryet, ende van noeren verlachten hantgeiden betaelt moegen werden Den Steden, Harderwyck, Nymwegen, Sutphen, die eendeels den burgeren van Campen XX, XXX, jaren hantgelds fchuldich fynt, te vermoegen, ende dair toe gehalden te werden alfulcke verfchenen hantgelden te betalen Item der Stat Zwofl tot hoer veer te Goten, by Hattem gelegen, na luyt hoer zegell ende breue we. der te helpen Item dat die ongewoentlicke toll, to Meppell in Drente affgeftalt , ende Key. Ma. onderfaeten van hoeren gueden aldaer in Drente gelegen, bouen older gevvoenten , nyet bezwaert worden Item dat ymmers mede verdedingc ende verhandelt worde, de Stat Groenyngen Couorden mitter Drente ende Diepenhem, met hoeren toebehoeren» wederom, als belouet, verfegelt ende befworen is, byder lantfcap van Oueryflell gebracht, ende dat lant van Drenthe, dair toe geholden worde, alle fchulden eude Renten, op hem gecomen, all eer fy den Hertougen van Gelre, weren ondergeworpen ah? te dragen, ende te betalen, ende de ander dre landen daer van tontlaften, als behoert Ende fo de Gedeputierden van Oueryffell , hem verlien van noden tzyn, op ten Voerfs. articulen ende gebreken, eene nye dachfaert ende bycomft, te beramen, Bidden fy dat fulcx mitten eerften mach gefchien, ende wes daer op, ende anders voer een affgelcheyt genomen wort, fulcx van ftonden an Key. Mat., die Stat Deuenter fchrifftelicken verwittiget te moeghen wordden om de in gebreken V fynt,  305 Overyjf. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. fynt, daer op in tytz te atuerteren, op dat elcx, met iyn bewys ende Documenten ten voerfs. da<*e mach erfchynen ü Item dair na op Sonnendach poft Margarete den AV b-'t' juiy iynt die voerfs. Gedeputierde van Oueryffell , met onffen G. Heren Statholder , by Key. Mat. perfoeniick geweft des morgents, omtrent tyen uren voer middage, Ende fyn Mat. dorch den Burgermeifter van Campen voirgen., den credentie brieff getoent, met hoger F.rbicdinge van Ridderfcap ende bteden, ende voert alle articulen ende gebreken, roombeken geopent, ende de verfegelde inftruótie in Key. Mat. handen, mede ouergeleuert, die fyn Mat. den Eertzbiffcop van Palarmo voert gehantrevcket, ende na beraet doir den feluen Heren van Palfermo, ter Antwordt doen gheuen fyne Maf. daer toe deputeren, en metten voerfs. gefchickten van Oueryltel breeder wolde doen communiceren Item voeris. Gedeputierden van Oueryffell, hebben voert alle dage i'ollicitiert, om ter eyntfcap te moegen koemen, ende fvnt daer op geweft des donredages na Margarete by den Commisfarisfen van Key. Mat., ]nt huys van den Eertzbiffcop van Pallerme, daer mede geweft fynt, de Greue van Buren, de Greue vau Hoochftraten , de Heren van Pallerme, die Grauen Treforier, die Audientvr ende Meifter Gherit Mpxart, ende aldaer hebben de Gedeputierde van Oueryffel hoer gebreken ende articulen, weder geopent, ende ter Antwort ontfangen, dat die Commiffarisfen tfelue an Kev. Ma' ten beften brengen, ende alsdan vorder antivorrwolden geuen Item daer na , fo Key. Mat. van febrfs was krwck geworuen, hebben nvettomin Gedeputierde van Oueryffell, om hoer expeditien aHedageendp wre gefordert ende fynt vermits Key. Ma, kranckheit, op. geholden, doch middeler tyt geweft. f0 in die finantie camer by den gefchicten Commisfarisfen, endeloinons Heren Statholders herberge, by fynen ge-  Overyjf. Gedenkjl. Ilde Stuk, Bylaagen. 307 genaden, ende by meefter Joest Sansboet, ende meefter Vincent, ende op ten articulen van der inftructien voer ende na, lanck ende breet, communiceert ende disputeert Ende ten laetften, aengaende die fculde op Drente, een memoriaell ouergelevert in fcrifte, als na volget Van den fculden op Drente pro memoria Ten yerften, allo der Lantfcap van Drente , van der veheden Anno X, was toegeflagen to betalen de fumme van — LlIIIm ende vyftich golden gl. Is daer op by zelige Biffcop Philippds Anno XX in februario, een declaratie gefchiet dat de Rente voert yerfte betalen folde — XXXIIIm 1LLXXXII golden gl. III ft. I oert En de Refte folde blyuen ftaen tot fynre genaden vorder verclaringe Item fo heft Key. Mat. opt Rcntampt van Zaliant doen verfegelen dufent golden gulden des jaers van XX pennyngen enen pennynck is — XX» golden gl. Ende van den felven XX'» golden gl., fynt an hantgelden verfchenen, all eer de vorfegelinge gefchiet was X jaren onbetaelt is — tien dufent golden gl. Item fo reften dan noch anden voerfs. XXXIII»» 1IC LXXXII golden , bouen de voerfs. XXm golden gl. by Key. Mat. verfegelt - XIII'» II< LXXXII golden gl. So is vant voerfs. toe famen XXX.» Vc LXXXVII golden gl. Item hier en bouen fynt de Lantfcapen van Oueryffell in den XXI, XXII in nyer veheden ende in groten iculden verlopen, all eer die Lantfcap van Drente, den Ffurften van Gelre worden toegedaen, belopende totter fummen van hondert dufent ende V 2 XVi">  3o8 Overyjf. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. SI!! g0lden gL van wel<*er fumme de Drente, den dorden pennynck behoeren te draegen, nae older gewoenten facit boer dordepart hier van XXXVIUm vilc XV golden gl. Summa dat vant voerfs. to famen op Drenthe ftaet is —LXVlIUmncLII golden gl. Behalven dan noch de Relte van den LI1II1» L jrolden gl voerfs. als XXmlf LXVKI golden gl., die ly mede behoeren te betaelen, mitten hautgelden interellen ende anderen fcaden, daer van verloepen, beholthcken wes de Drente, opt voerfs., betaelt moegen hebben, altyt ter guder Rekenfcap Item na mennichfoldigen verfolge, fynt de Gedeputierde der Landen ende Steden van Ouerysi'el voerfs. op Uoere mftrudlie ende articulen, fcreiftelicken beantwort als hier naevolget, daer op defelue gedeputierde vier dufent golden gl. an gereden gelde ende enen brieft van fefs hondert golden gl. fyaers, opt Kentampt van Sallant ontfangen ende hoere quytancie daer van gegeuen, ende daer mede oerloff genomen hebben, welcke Dlfn golden gl. an gelde ende den brief van VJc gulden fyaers, de voerfs. gedeputierde der Lantfcap voert ouergeleuert hebben, I. Na dat by ordoim. ende beuel van de Key. Ma*, mit. ten Gedeputierden int lange van dejen ende de andere nauolgende articulen gecommuniceert is ghewejl ende dat fyne Maf. van als Rap. port gedaen is So is den voerjs. Gedeputierden van wegen Key. Ma\ een Antvort gegeuen, up elck van den feluen articulen, als byer na volcbt — v- ~^* en XX' goud. gl. ledragen tfamen XXXVlm gouden gl. de landen vanOuerysfel, fyne Ma', aengaende de vordelinge ende portie van die lafien van Drenthe van allen vorleden oirlogen ongemoyt laten fullen, dair aff zy gehouden werden te geuen, heur he> fegelde breuen ontfangende die voerfcreuen rentebreuen van VI- gouden gulden fyaers Behouden defelue landen van Oueryffell huere vorder actie upte felue lande van Drenthe, van tgene de voerfs. huere fculden meer bedragen dan die' voerfs. XXXVI'" gouden gulden. Ende oeck de Key. Ma:: de fyne upte felue van Drente , angaende die ■ voerfs. XXXVI"1 gouden gl. mitten ver loep van dien Ende be. houden oeck ■ dat mits defen der landen actie van Ouer. ysfell van der verhelinge der Landen Steden ende Sloten geroert hier voeren in den yerjlen articule, nyet ge. crenct off vermindert en fall wefen Ende dat die Key.Ma1, «uermitz die lafien ende kul' V na vermoegen der rekening'e in minderinge van welcken fculden, die Key. Mai. hemluyden in den jare XV^-XKIK maer bewefen en heft op fyne domeinen van Sallant dan dufent golden gl. fyaers, ter loiTe, den pennynck XX makende XX'11 golden gl. fo dat hem dair van noch Reftat omtrent LXXXIX"! VcXX golden gl- JSToch  314 OveryJJ. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bvlaaeea. Jculden, die dejelue van Ouerysjell te dragen hebben, zyne precarie ofte bede aldaer laeten flaen fall, tot dat de voerfs. vorhelinge ge. daen fall wefen Ende als van den verloep hantgelden ende fcaden de Graeff Claus van Tekenenburch de landen eyfchl Eive oeck van der vangenisfe Jan Goyers, die Key. Ma', fall dair aff fcryuen an den feluen van Tekenenburch in faaeur van de van Ouerysfell Ende jyne Stathouder van Ouerysfell last gheuen, den feluen dair inne, van zyne Ma. weghen to verdedinghen , fo hy gevouchlüfte fall moeghen Uil De Keyfer accordrert te onderhouden II paerden tot vier ponden groten vlaems elck paert jaerlicx, op conditie dat de landen, ge yeke hondert paerden op. fetten en liouden fullen Welcke I]s paerden van des Keyfers fyde ten pryfe voerfs. betaelt fullen p Key. Mat. coften, tot ;uetduncken ende ordonantie des Heren Statlolders Dat die hufen, Arckenfteyn,  OveryJJ. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. 317 af als nu voerfien ends or donnertn tot yzrjekertheit van zyne Ma*, ende Jyne landen VI By diuerfche Redenen , den Gedeputierden tandei-in tyden by gejerifft gegeuen, ende nu weder by rnonde gej'.yt, Jo enheuynt die Kty. Ma:, nyet hier inne gehouden te wejen Ende bouen die dat die Key. Maf. int maken van den tractate den Furft van Gelre dide betalen XUlm gouden gl. van dtn brantjehat die alle Jyne landen, den Fjurjlvan Gelre, ten tyde vanden Jeluen traSbate, Jchuldich waeren Vil Om de grote lajlen de Key. Ma'. ou:rgecommen by dje grote inundatie ende de Reparatie van dendyeken ende Landen geinundetrt, als noto'r is Ende andere zyne Ma', zaken de veell ende groet Jyn, Joe en vermoegm die affairen van den Key fer nygt, den Urmyn vorjehemn, Jint Jansmijj'e lejlleden, nauolgtnde de obligatie van den Graue van Hoechstraten upte brengen fteyn , Lage , Genemuden , Enflchede ende Cuynre na noetdruft reftaureert ende myt fo veell perfonen , dair fy mede bewaert fynt, verfyen worden , ingelycx mit gefchot ende cruyt daer toe van noden Dat de Droft van Vollenboe, Ffrederick van Twickloe de Scholt , Thaffeft, de Hoeftman, ende die weerden to Genemuden, vandendyncktalis pennynck in Drenthe, daer fy op bewefen weren, ende vermits den traftaec quytghegeuen fynt, weder vernuecht ende betaelt moegen werden Dat die burgere ende weerden toe Deuenter tZwoll &c daer de Ruter gelegen hebben, vandeu termyn op funt Jan verfchenen, betaelt moegen werden, want fy daerom in groten treffelicken fcaden verloepen Dat  3i8 Overyjf. Gédenkfl. Ilde Stuk. Bylaagen. gen Maer is zyne Mat. begeren, dat de borgeren daer mede vertoeuen willen , lot lichtmisfe naeftcov.iende, off JeJJ' weken dair na onbegrepen, Ende mitten termyn van kerstyt toecomende toe fint Jansfmife off VI weken daer an ten lancxften Offte indien zy, yemant weten te vynden die voer dejelueJont ■ me vanden termyn van fint Jan ende kerstyt renten nemen willen na aduenant den pennyngen XX, zyne Ma', om te Jubu nieren, die felue zyne onderfaten, confenleert hem , diefelue Renten te vetfegelen, gelyck den gedeputierden,, by monde verclaert is dat fy den voerfs. burgeren int befte te kennen gheuen fullen, ende de onder wy fen ten eynde, dat fy de nabvgeerte van dt n Key. Mat. mitten delay voirfs. hem contenteren, ojte copers tot dief dut Rente vynden VI11 Gelyck den gedeputierden dick verhaelt is. So en b 'uynt de Key. Ma1, nyet hier inne enichfins ge. holden te wefen IX Die Key. Ma', fal fcryven ende ordonneren 'fyn Ren. Uat Key. Ma^ der Lantfcap will ontlaften van den LXX golden gl. jaerlicker Renten by tyden Bisfcop Henricks ver(eth , daer eenyge van den Ritterfcap voer gefegelt hebben Dat men den genen de Renten hebben wtte firuen  OveryJJ. Gedenkft. 11de Stuk. Bylaagen. 319 Rmthemeefters Oueryffell, die den ontfanck van defen, parthu n van Geelmuden hebben, dat voer den tydt dat de in handen van den Keyfer gheweft fyn dat fy de Renten, daer wtgaende betalen De gelycx vanden Renten gaende wtten huyfen ende Eruen bynnen den bolwerck van G"nemuden begrepen X Hier aften is ghien noet te ordonneren voir den toecomenden tyt, ouermüs die Regell, die de Keyfer ftellen fall op fyne huyfen , gelyck hier voeren upt Ve article gefeyt is XI 'Die Key. Ma*, fall ordonneren mit de van Genemuden hier aff te communiceren, ende defen angaende mit hem te ouercommen, voerden loeccmenden tyt by aduyfe vanden Stathouder XII Die Keyfer fall hyer inne doen na dat zyne Ma', beuinden fal te behoren XIII uen ende huyfen bynnen den bolwercke van Genemuden betymmert Ende oeck wtten landen ende incomllen van Genemuden, den feluen van hoeren Relïancen, doe betalen, ende vant toecomende verfeeckeren Item den Drollen ende Ampluiden die vermits het garden der Meenten, op hoeren Huyfen, meer costes, gedaen moegen hebben, tlan hem is thoegelaten, te doen betalen Der Stat Genemuden, by hoer olde priuilegien veer , ouer tzwarte water, ende by hoer lande meente ende ander op • coemllen weder te helr pen, wanttet Key. Ma1, maer fcadelycken dan profytelickcn is, want fy daer van, den Lancfursten jaerlicx XL golden gl , plegen te relponderen , ende nu daer op meer oncoften verlopen, als de Drollen Rekenfiappen dat vermelden Item der Stat Steenwyck in gelycken wederom tot hoer lande ■, meenten ende opcoemllen te ftel-  $ia OveryJJ. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. XIII De Key. Mat. Jall asfignercn deje dujent gouden gulden te betalen in vyff toecomcnde jaren daer jair XXXII teerjle aff ivejen fal, telcken jare 1IC gouden gl. Hellen want fy wederom cottet land van Oueryffel gecomen fynt, ende des lants fculden mede dragen ende betalen moeten , twelck fy van die voerfs. opcomflen plagen te ne* men ende nw anders nyet veruallen konnen ItemliENRicK Hagen, ende Volckier Si.oETvan hoer dufent golden gl.upt ampt van Cuynre liggende te doen betalen mytten hantgelden daer op verlopen Gecollationeert tegens het principaell, twelck by de Stadt Deuenter is ende is alleens ladende, van vcoerdde tot woerde, bv my J JOH. BREDA, Secr. Campen. N. 39. David van Burgundien Bijchop van Utrecht bevestigt aan de Edelen en het gemeene Land van Twente derzelver oude Landrechten, vryheid en gewoonten; en belooft die vast en onverbreekelyk te houden; in den jaare 1457. Uit het oorjpronglyke op den Huize AU melo. David van Bdrgondien by der ghenaden Goits Bis-  Overyjf. Gedenkjl. tlde Stuk. Bylaagen. 3*t Ëisfcop Tutrecht maken kont allen luden dat wy myt ganfen berade ende gueden voerfynne onfen Ridderen, Knapen Mannen ende Dienftmannen ende onfen ghemeynen lande v in Twenthe gheco > rmiert hebben en gheftedkht confirmieren ende ftedigben myt defen Brieve alle oere olde lantrechte vryheyt ende ghewoenten alze ile van oldes heer» ghebracht ende als hem onfe Voei'vaers Bisfcopen to-: Utrecht ghegeVen ende bezegelt hebben Ende loven hem vaftlike myt defe Brieve voer ons ende voer onfe nacoreHrge Bisfcope tod Utrecht dat vaft ftede ende onverbrekelic to holden fonder yenich verkorten, Alle arghelift wtghefproken In or> konde des Brieffs myt onfen zeghel bezeghelt Ghegeven tot Oldenzaél int jaer onfes Heren Dufent vierhondert feven ende vyfftich op der Helighen Elven dufent meghede avcnt Hi r aan hangt het ze Fryheer tot ToucenH„ tadtf)°lder Generael in Frieslandt ende der Land-n van OverylTel in den name ende . an wegen ve van Hollandt voor ons onfen i-rven undt naecomdingen hult undt eedt gedaen ende van voorgen heeren Stadcholder wederom eedt ontfangen hebben (a) ,n der felver forme ende maniereSa]s d,e Gedeputeerde van de Ridderfchap ende Stee- brfevennHVVC1'ySie!-SCdaen hcbbcn' naer inholtder riJfX daeruvan fvnde, in datoden een undt twh> tighlten^agh van des maents van die Meerte 1 °y?k°nde hebben wy by gebreefe van onfe zegelen gebeden den Eerfamen JJorgemei fleren Schepen ende Raedt der Stadt Campen ditt over ons te willen verfegelen, Twelck wy Borgemcefte- 3 ^Crn/nd,C Hacdt der *«* Campen voorgef. ter beede als vooren geerne gedaen hebben op den twee en twintighflen dagh van Meert Anno ijq8 naar gemeene fchryven. StSnZ«h mS? *?} df Bifch°rPen ™de door de Kleine Deel II ^'ftd-.Mr- Blrman. Vtreehtjche jaarboekZ aldaar Li-S U56' P" *x' Zie ook lfte « aldaar den brief van 1549, onder N. 8. tf. 43.  Overyjf. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen: 327 N. 43- Uitfpraak van de Algemeene Staaten over de Gemeene middelen in Overyjf el, over liet recht aan den Landsheer, voor den oorlog hebbende toegekomen, en over het recht der Geejlelykheid aldaar. Uit de Authetityque copie op den Huize Twickel. Copia. Alfoo opte propofitie byde Gecommitteerde van haer Ho. Mo. de Heeren Beveren ende van Geresteyn inde vergaderinge van de Heeren Staten van Ouerysfel , in de verledene maenden Martio ende Aprili gedaen om d' andere prouincien haere Ed. Mo. Bontgenoten in defe beiwaeriicke tyden opte verfochte confenten concentement te geuen, ende d' felue te helpen draegen de fwaere Ealten daermede de prouincien tot haere conferuatie ende affweringe van den vyandt tegenwoordich worden ouervalien, mitsgaeders om haere onderlinge differenten te accomoderen ofte fubmitteren, geen eenparige ende vruchtbare refolutie heeft geuoemen connen worden. Ende dat haere Ho. Mo. iiende dat alle vermaeningen IuduCtien ende verfoecken deur befendingen niet en conden opereren, daerome nodich hebben gevonden by verfcheydene brieuen vau den xv r-is Borgermr. tho Campen, Gerrit Bbandenborch Borgermr totSwoll, ende Hendricus Glagaew Secretaris tho Deventer met brieuen van credentie van de voorfs. Drye Steden Deventer Campen ende ivvoll, Ende dat haer Ho. Mo. dienvolgende met de voorfs. Gecommitterde in befoignes fyn getreden, ende nyet tegenftaende by die van de Ridderfchap verfocht is geweeft, dat eerft ende voor all verclaringe mochte worden gedaen , offt het recht van den Heer van den Lande, ende van de Geeftelvcken in ende buyten de Steden was gedevolveert' opte Staten van de Prouineie conijunclim off op elckLith jntbyfonder, euenwej goetgevonden is eerft by" de haat te nemen, het poi;t van de middelen van confumptie, ende daer op geexamineert vvefende, de Lyfte by de Cedeputeerden van den Steden ouergegeven, ende defelue voorts by monde gehoort, verclarende geen laft te hebben , defelue'lyfte te excederen, mitsgaders verftaen hebbende de verclaeringe vau de Gedeputeerde van de Ridderfchap, ver- wadi-  OveryJJ. Gedenkjl, Ude Stuk. Bylaagen. 329 wachtende wat middelen goet gevonden fouden worden 111 de Prouineie van Üuerysfel in treyn te brengen * Dat mede den voorfs. Gedeputeerden voorgehouden is den inhout van de uytfpraecke by fyne Furftel. Gen. den Prince van Orangien ouer de middelen van de Prouineie van Geiderlant verieden faterdach gedaen, ende vermaent den feluen voet mede te willen aennemen in ae Prouineie van Üuerysfel, om verfcheydene redenen, daer by int lange verhaelt, fonder dat euenwel de (Gecommitteerde van de drye Steden fich daer in hebben connen voegen > hun excuferende daer toe nyet gelaft te weien Soo ift dat haere Ho-. Mo. geexamineert hebbende de voorfs. ende andere ftucken voor defen ouergegeuen, mitsgaders de ferieule brieuen by haere 10. Mo. aen de Prouineie van Ouerysfel gefchr-eüen , ende naementlick dat oeck by faute van lalt ende fubmisfie in de faecken gedisponeert fou.le moeten werden foo als den dieiift van den Lande foude coemen te vereysfehen, hebben nae rype deliberatie verclaert ende verelaeren by defen Dat omme te gevouchlycker te furneren het geene dat de voorfs. Prouineie van üuerysfel behoort op te brengen, tot de gemeene deienlie van het Vaderlant tegen den vyandt voortaen, er, innegaende metten eerften üctobris toecoemende ouden ftyls, allomme deur de Prouineie verpacht ende in train gebncht lullen werden, foo wel in de Steden als ten platten Lande de gemeene middelen fu'cx die in Brabant, ende Vlaenderen volgende de order, p'accaten, eude ordonnantiën daer op -gemaecket van wegen de Generaliteit werden verpacht ende geheuen, daerinne mede begrepen het middel van de hoorn beelien , ende befaeyde Lalden, ende dat tot uytvoeringe van dien, die van de Ridderfchap , Magiftratan van Steden , Collegien ende Amptlieden gehouden fullen wefen te beioeuen alle goede debuoneu te doen „ ten eynde de penen enX j de-  33° Overyjf. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. de ftraffen in de voorfs. placcaten, ende ordonnantiën tegen de fraudateurs ende ouertreders van d' felue geftatueert, ftrickcelick te moegen werden geexccuteert, fonder dat van het geuen ende bet^eien der voorfs. middelen yemant. wie, ofte van wat qualiteyt hy fy, foo binnen als buytten de Steden geeximeert offt vry fal wefen, dan d'genige die genomineert ende gedefigueert ftaen in de voorfs. ordonnantiën Ende aengiende het vertooch ende verfouck by de Gedeputeerden van de Ridderfchap in prefentie van de Gedeputeerden der voorfs. Steden gedaen, om te hebben verclaringe aen wien de Souveraini«eit, ofte het recht dat voormaeis heeft gehad de Heere van den Lande van Üuerysfel, mitsgaders de Geeftelicheyt, foo in de Steden, als ten platten Lande, is vervallen, mette veranderinge in den Staet gevallen deur d' oorloge, te weten, oft voorfs. ■recht van de Heere van den Lande, ende van de Geeftelyckheit is gedevolveert ende gecoemen op te famentlycke Stenden van de voorfs. Landtfchap, ofte wel aen elck Lith derfeluer in vougen dat de Souverainitevt , ende het voorfs. Recht van de Geeftelvckheit in de Steden, gecoemen foude wefen aen den Steden alleen, ende ten platten Lande aen die van de Ridderfchap alleen, Welcke verel iringe de voorfs. Gedeputeerden van de Ridderfchap h-bben verthoont, hoochnoodich te wefen, op dat fy Luyden, ende die van de Steden, moch■ten hebben een vaften voet nae den welcken gerichtet foude connen werden verfcheyden gefchillen, ende differenten, die de voorgemeltè leden onder malcanderen hebben, daer deur dan goede eenicheit ende rufte onder hun luyden foude werden geftift ende bevefticht, daer op bv de Gedeputeerden van de Steden gefecht werde, dat fy nyet waeren geauthorifeert, om opt voorfs. verfouck eenige verclaeringe te doen, nochte daer van hier te handelen verfoeckende dat de geheele faec- ke  Overyfj. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. 331 Ice van de Souverainitevt mette queilien daer van dependerende foude worden geretivoveerc nae de Prouineie om aldaer affgedaen fe werden, leggende dat U niet en twiffelden ofF hoere principalen en louden leer wel van alles veruraegcn met die van de Ridderf hap ende hen mitten feluen accommoderen, fonder nochtans te willen aenwv len, eenige wegen van u tcomplte in gevalle dat de diffeienten onder hun luyden niet en fouden werden connen gevonden, Hebben hatr llo. Mo. verclaert ende verclaeren mits defen dat de Souverainitevt ofte het recht het welcke den Heere van den Lande van üuerysfel heclft toegecoemen voor den 001 loge, mitsgaders het recht van de Geeftelyckheit ioo binnen als buytten de Steden vervallen is aende t' famentlycke Stenden van üuerysfel, onverl'cheyden ende onverdee't, over de geheele Lantfchap, gelyck het den Heer van den Lande, ende de Geelrelyckheit voormaels foo binnen de Steden als ten platten Linde hebben gebruyckt, voorbehouden nochtans foo wel die van de Ridderfchap ais den Steden voorfs. ende allen anderen, de preeminentien, privilegiën, vry ende gerechticheiden die fy Luyden van outs, ende voor den oorloge hebben gehadt, ende genooten, vindende goet dat die van de Riddcrichap ende die van de Steden ten beyden fyden alle mogeiyekedebuoiren fullen doen, om die particuliere differenten die fy Luyden onderlinge hebben , fprtryfèndë off refukerende uyt het voorfs. recht van de" fouverainiteyt van den Heere ofte van de Geeftéh. ckbeit, by onderlinge cemmunicatie ende accommodatie in de vorfs. Prouineie dier.volgtnde aff ce doen binnen den t\t Van vier eerft coemende maenden, op datgoede eenicheit tuffchen de Leden van het gemeene Licha< m van Out rysit 1 ge maeckt fynde, het geheel bequatme mach welen te doen ende tc pi acfien n het geene dat tot affweringe van dm gemeenèi vyandit veieylcht wert, daer toe haer Ho'. Mo. geerne hun Luy-  332 OveryJJ. Gedenkjl. Ilde Stuk. Bylaagen. Luyden de behulpelycke handt fullen bieden ende asfalteren, met Raedt ende toefeyndinge van eenige Gecommitteerden, indien fy Luyden daer mede fullen meenen gedient te weefen, Met dien verftaende dat by ïoo verre die voorfs. van de Ridderfchap ende van de Steden, haer nyet connen vergelycken binnen de yooris. vier maenden, opte differenten , die ly Luyden jegenwocrdich onderlinge hebben , fpruytende ofte refulterende uyt het recht van den Heer van den Lande, ende van de Geefïelyckheit foo voor is verhaelt, ofte die geduyrende den voorfs. tyt van vier maenden fouden moegen worden gemoueert, de felue voor haar Ho. Mo. fullen werden gebracht, om by inductie, ofte decifie tot meefte dienft ende gerufticheit van de Lantfchap van Ouerysfel eetermineert te worden. ; Wat de voordere differentialc pointen aengaet, worden die van de Ridderfchap ende Steden vermaent, hun daer ouer te vergelvcken, off fullen de lelue opt verfoeck vant eene offc c'ander Lith mede by de naiidt genoemeu, ende nae behooren affgedaen werden. ° Ende by foo verre ter caufe van defen eenyge duyllerheit off twyffelachtichheit ontftaende, referveren haer Ho. Mo. daer van hen de uytle^inge, ende interpretatie. Aldus gedaen ende uytgefproecken ter vergaderinge van de Hoochgemeltl Heeren Staaten Generael, onder derfelver cahet, paraphu•re, ende de lignature van haeren Griffier in s' Graeuenhaege opten derden dach der maent' van July int jaer fetthien hondert drve entwintich was geparapheejt Giseert van Hertefelt v^. onderftónt ter ordonnantie van dè hoochgemelte Heereu, Staten Generael geteeckent C. Aertssens P>'° concordante copia Jo. Richters f \ Notarius pub Heus Domini Satrapen \kigm 1 partium Sallandice jee. N. 44.  OveryJJ. Gedenkft. Ilde Stuk. Bylaagen. 333 N. 44- Cópia De Edele Moogende Heeren Gedeputeerden van de Staaten van Overysfel (lellen naamens Hoogst dezelve Staaten aan de kleine Sleden voor, om het Landrecht van Ovirysjel te willen aanneemen; oj derzelver bedenking daar tegen aan Hun Ed. Mog. te melden. In den jaare 1644. Eerfame, Vrome, infonders goede Vrunden Opten verleden Lantdach , hebben Ridderfchap en Steden voor goet aengezien , dat fo wel in de cleyne Steeden deefer Provintie , als ten platten Lande , het Lantrecht gevolcht ende geobferveerc foude worden, op dat alfo allomme in defe Provintie, eenen vallen ende eenpaerigen voet van rechte gehouden , veele onfeeckerheden , Confüfien ende perturbatien wechgenomen, ende de juftitie te beeter foude worden g'administreert; Haar Ed. Mo. hebben ons gelaftet, deefe haare welmeinonge U. L. bekent te maecken, ten einde U. L. foo veele het defelve aengaet, fulx fullen willen aennemen' ende achtervolgen, offte fo U. L. daar inne eenich bedencken ofte fcrupel hebben muchten fullen U. L. het felve fchrifftelyc te kennen geeven aen de Heeren Gedeputeerden uyt defen Collegie, die om. trent in t'lefte van aenftaende maent van Septem,, weeder coomen opte verpachtinge van de Generale Middelen, op dat wy ter aenftaender Claronge van Ridderfchap ende Steden aen Haer Ed. Mo. daar van fullen mogen rapport doen; Defen tot anders eienen fine dienende, doen U. L. hyrmede in de pro-  334 OveryJJ". Gedmkjl. II'e Stuk. Bylaagen. protectie GoJes beveelen. Gegeeven binnen Swoïle den 26 Augusti 1044. {onderjlond) R. van der BëECK VT {Lager Jiaat) U. L. goede Vrunden Die Gedeputeerden van de Staten van Overysfel Ter ordonn. van dezelve (getekent) Roelinck. Dat dit affchrift, met het oorfpronkelyke, ter Stads Secretarie van Endfcheide beruflende, woordelyk overeenkoomt. Zulks betuige H. Pennink T. F hier 4 ita teftor (getkent) GeoR. L'ppertjs U Dat dit affchrift met fyn oorfpronke'yke ter Stads Secretarie van Endfcheide beruftende woordelyk overeenkoomt zulks betuige H. Pennijxk T. F. Secretaris. BLAD-  337 BLADVYZER VAN DE VOORNAAMSTE ZAAKEN, EN VAN EENIGE MERKWAARDIGE WOORDÈk A. Abfarii. 120. Adeldom waar van af te leiden? 124. anders genaamd Dienftrecht. 129. Advocaaten der Bifchoppen. 41. Advocatia met het woord Co- metia verwisfeld. 76. Affjlaan. 219. Almelo (Heerlykheid). Haar oude naam, en naamsafleiding. 103. Grenzen, en hoedanigheid. Verbondsbrieven daar over met den Bifchop. 104. 105. Oudtyds niet Leenhoorig aan het Sticht. Derzelver Heeren echter in het Leenmanfchap van het Sticht. io5. en nevens hun gezag over deeze Heerlykheid, in zekeren opzigte, onder het wareldlyk gebied van den Bifchop. 107. Brieven der Bifchoppen van handhaaving der Heeren van Almelo by alle hunne rechten, no. ui. Dienftbaarheden door den Heer van Almelo op deeze Heerlykheid, by verbondsbrieven, aan den B ifchop toegeftaan .141-144. Almelo Leenhoorig aan het Sticht geworden. 106. 141. in de Leenbrieven genaamd Vryheid van Almelo. 141. Heer van Almelo, gelyk de Heeren van andere diergelyke Heerlykheden , ter Landsvergaderingen verfchreeven. 144. &c. Wilkeuren van den Heer van Almelo, met zyne onderzaaten gemaakt,- en rechten aldaar. 147 149. Groote en kleine Regalien van den Heer van Almelo. 150. Vryheid van Schatting deezer Heerlykheid, en verandering daaromtrent. 151. 152. Heerlykheid Almelo in verfcheiden punten, in gelykheid van recht, met Oveiysfel vereenigd. 152. 153. Derzelver Kerkelyke Regeering en Rechtsdwang. 153- 154- Twist met den Heer van Almelo over het recht op de goederen der Gcefte-  338 BLADWYZER van de VOORNAAMSTE Geeftelykheid aldaar. 154. 155. Gevolg aangaande het reclit deezer Heerlykheid, voordvloeijende uit cie verdwyning der Hoogheid van het Duitfche Ryk over deeze Landen ; en uit de Unie van Utrecht. 155. Hooge Rechtsdwang van den Heer van Almelo. 156- Almelo niet in Zalland noch Twente. 156. 157. Verdrag van den Bifchop met den Heer van Almelo over den Daarelfchen weg en brug, en den Wierden fchen dyk. 156. Verfprek van den Heer van Almelo, aan den Bifchop, aangaande het Hooge Gerichr, 157. 158. Aanleiding Lot het verbond met den Bifchop, by welk dit verfprek gefchiedde. 160. Dit vei fprek naderhand niet uitgevoerd. 161 Sc. Verfchillcn over de Hooge Jurisdictie deezer Heerlykheid, in de zeventiende en achtiende eeuwen. 163 &c. Appel van den Heer van Almelo, en verfchil met de Stad Deventer over het Appel van de Stad Almelo. 16ö &c. Surrogatie van een ander Richter aldaar. 168 &c. Aanflelling van Schouten of Richters en Magiftraat. ï 7r. &c. Hoe verre de aanncemirg van het Landrecht van Overyflel in de Heerlykheid Almelo zich uitfhekt. Bevelen der Heeren van Almelo. 172. Brief van aanteUingsVan den Schout te Friefenveen. 280. Kronyk der Heeren van Almelo. 281. Langduurig pleit over deeze Heeriykheid. 285. 286. Alreflaüemut. 233. Ameland. Graaffchap , daar in gelegen, aan den Bifchop 1 van Utrecht gefchonken. 67. 68. Amejlelle. 7. Antifia. 7. Amanger. 294. Anxt. 241. Area. 83. Area lis. 83. Armiger. 117. 118. 252. Arrynge. 224. Aftete. 97. Afchete. 97. S. Baron. 141. Bebosmen. 226. Benedenfticht. 21. Bentheim (Graaffchap). Een gedeelte van dit Graaffchap was een gedeelte van hef oude Twente. 50. 51. Kerkelyk gebied der Bifchoppen van Utrecht en Munster aldaar. 51. Het Graaffchap Bentheim heeft niet onder  ZAAKEN EN WOORDEN. 339 onder het wareldlyke ge bied van den Bifchop van Utrecht behoord. 51. Nieuwenhuis met zyn toebehoor Leenhoorig aan het Bovenfticht. Gebeurtenis hier van. 52 59- Wat onder dit Leen begreepen zy? 59. 60. Oude gefteldheid van Nieuwenhuis met zyn toebehoor. 60. Inval van Everwyn van Güterswyk in Twente. 61. Hy wordt Drost van Twente. 61. Geeft eenen zoen van wegen Johan van Asgeke. 62. Verfchiilen tusfchen den Bifchop en Hein, over grensfeheiding , waterftuwing, eigene lieden, turfveen, kerkenfpraaken enz. bygelegd. 62. Meer brieven , betrekkelyk tot het Graaffchap Bentheim. 62. Hofhoorige Rechtsdwang over' hoorige goederen en lieden van OverylTel in het Graaffchap Bentheim, 45. 47- Befchapen tiende. 84. 273.274. Bisdommen door Karel .den Grooten onder de Saxers opgericht. 39. 40. Bifchoppen. Hunne verkry- ging van wareldlyk gebied. 40. Blankenborg (Heerlykheid) door Bifchop Rudolf van Diepholt gekocht, 101. 102. Bovenfticht. 21. Bracken. 219. Breuken. Zie ftraffen. Brieven van verfprek der Landsheeren van Overysfel aan Ridderen , Knaapen, Mannen en Dienstmannen, en aan de Steden, Grooten en Kleinen. 180. i8r. Brukters, hebben nevens anderen den naam van Franken aangenomen. Hunne landnaam verdweenen. Afleiding van hunnen naam. 3. Brunia. n8. 252; Bunajarü. 120. C. Camperveen door Friefen bewoond. 124. Rechten dooide Bifchoppen daar aan gegeeven. 190 &c. Cedulen uit eikanderen gefneeden. 200. 229. Centum portiones. 200. 201. Civile breuken. Zie ftraffen. Clamorem, qui vulgo arma dicitur profequi. 192. Coegelt. 220. Coejlage. 219. Coereri£i?i(Heerlykheid).Recht van de Kerk van Utrecht op Coeverden vergaan. 175. Coeverden onder den Hertog van Gelderland. Wart neer deeze Heerlykheid Keizer Karel tot Landsheer heeft verkreegen? 176. Coeverden niet met Over- 2 ylfel  340 BLADWYZER van de VOORNAAMSTE yffel sot één Gemeenebest vereenigd. 183. 184. Landrecht van Overysfel, in het ftuk van Adminiftratie van Juftitie , te Coeverden in gebruik. T84. Cometia. Zie Advocatia. Coppele. 101. Coren. 240. Cotpenning, denarius Daven- trienfis monetaj. 192. Curtes. 83. Curtilia. 83. D. Dagvaart. 183. Dalen Graaffchap, anders ook genaamd Dalem. 249. Zie voords D:epenheim. Datten. 242. Dentalen. 236. Deventer, gefchonken aan den Bifchop van Utrecht. 67. Was geen Graaffchap maar eene Marke. 68. Afleiding van deszelfs naam. 68. 69. Deventer pond. 84. Denarius Daventricnfis, cotpenning, duodecima pars folidi Daventrienfis. 192. Dienstmannen. (Edele) 114. 116. 128. 129, Verfcheiden betekenisfen van ditwoord. 3 t5. Vryheid van Schatting der Edele Dienstmannen, 116. 117. Drieërley foort van deeze Dienstmannen. 117. Dienstmannen in het byzonder zo genaamd. 118. Alie Edele Dienstmannen van dezelfde Orden. 119. Konden vervreemd worden. 121. Waaren verpligt te dienen, fchoon geen Leengoed bezaten. 130. Dienstmannen goed. 130. Hunne verfchyrring op de Landsvergaderingen. 131. 137. Riddermaatigen tegengefteld aan Dienstmannen in het byzonder zo genaamd. 131 133. Onderfcheid tuffchen de Dienstmannen ten aanzien der kosten op de Rechtdagen. 132. 133. Derzelver verplichting tot dienften opgehouden. 134, als ook hun oude onderfcheid. 135-137. De naamen Riddcrmaatig en Dienstman nu alleen bepaald toe verfchreeven Edelen. 137. Zie voords Edelen. Dienstrecht. 129. Noodige toerufting , om het te genieten. 130. Koop van bet Dienstrecht. 123, 130. Diepenheim. Bifchop Jan van DrEST koopt de Heerlykheid Diepenheim en Graaffchap Dalen. 92. Stamkronyk des Huizes Diepenheim. 93. Graaffchap Dalen waar gelegen? 93. Aanleiding tot deezen koop 93. Stichter van het Kafteel van Diepenheim. 94. De Hertog  WOORDEN EN ZAAKEN. 341 tog ven Gelderland doet afftand van zyn recht op Diepenheim. 176. Diepenheim anders Diepena genoemd. 246 Dinttale. 2.94. Dingtals pennyck. 302. Zie DinÜale. Dominium van Rechtsdwang. 20. Domijladia. 83. Doringen. 6. Diocefis. 40. Dyle wege. 197. Drente een gedeelte van het vierde Zeeland der Friefen; en naderhand het vierde deel van het wareldlyke gebied van den Bifchop van Utrecht over den Ysfel. 49. 186- Recht van de Kerk van Utrecht op Drente vergaan. 175. Drente onder den Hertog van Gelderland cn voords onder Keizer Karel den vyfden. 176. Drente nooit met Overysfel tot één Gemeenebest vereenigd : en waarom niet ? 183 185. Merkwaardige omflandigheid van den Landbrief van Bifchop Filips van Bubgundien ten opzigte van Drente. 184. 185. E. ichte der Edelen. 114. Der Hofhoorigen. 114. 115. Goederen van echte, 130. Edel voor wy. 124, Edelen, van de eerste orden. 107. Uitbreiding van dit woord tot die van de tweede orden van Adel. 124. 125. Edelen van de eerste orden bezaten leengoederen van den Bifchop , zonder ter Landvergadering te verfchynen. 138. Gedrag der gefchiedfchryveren in verfchilien van den Bifchop met de Edelen. 160. &c. Register van verfchreeven Edelen in Overysfel voor het jaar 1248. 95. 96. zie voords Dienstmannen. Egbert, Markgraaf van Saxen en ïiiuringen. zie Islegouwe. Endet. 141. Enen. 225. En gheen. 242. Enghere hande. 245. Enfchede, wanneer ain het fticht gehecht. 94. Burg te Enfchede. 95. Eenige brie. ven betrekkelyk tot Enfchede. 96. 97. 264. Benaaming van Enfchede. 97. Enfchede te repareercn. 301. Ehifcopatus. 40. Efch ende faet, 97. Efchede. 97. Exatlio precaria, porcorum, & qua; vulgo Koppele dicitur. 191. Expeditie. In expeditiones ire. 192. 3 Famif  342 BLADWYZER van de VOORNAAMSTE F. Familia. 118. 252. leudalis tiber. 124. franken, boe onderfcheiden. Hun gebied hier te lande verzwakt. Saliers en Ripuariers onder één gebied geraakt. Hun land aan deeze zyde van den Ryn door de Saxers ingenomen. 4. Overblyifels van hunnen naam hier te lande. 5. Freaum. 27. G. Garden. 300. Geladet. 288. Celoet. 288. Gemeene land, of derde ftand, behoorde wel eer in Overysfel mede ter Landsvergadering. 177. 178- Gemengde klagten. 26. 27. Genetlige. 293. Geflizen. 197. Gheleden. 236. 237. Ghelyen. 235. Ohyèn. 235. Gegraaf, r 9. Goor (Graaffchap) aan het fticht gehecht. 81 & 82. Wordt genaamd Graaffchap Twente. 82. Brief van Bifchop Bernold , gewaagende van het Graaffchap Twente , dat is , Goor. 82 &c. Malberg by Goor 84. Willem Graaf van Goor. G. Graaf van Goor. Heer Rodolf van Goor. Hugo van Goor. 85. 140. Heer van Goor onder de Hofambtenaarén van den Bifchop ; was Vaandrager van het Hoofdvaandel van de Kerk van Utrecht ; en ter Landsvergadering verfchreven. 140. Graaven. 15. &c. Groningen. Recht van de Kerk van Utrecht op Groningen verbaan. 175. Groningen onder den Hertog van Gel- ■ derland ; en voords onder Keizer Karel den Vyfden. 176. Groote breuken, zie ftraffen. II. Hairen. 232. Hardenberg. 80. Hafungen (Marke) 51. Heems. 80. » Heerlykheden ver fchei d enlyk gefchonken. 22. 23. B4  WOORDEN EN ZAAKEN. 343 grip aangaande dei] oorfprong van Heerlykheden. 36. Heer/chip. 20. Heerfchapf.y. 20. Heirvaart. 138. Helpe. 183. Hemmel. 83. Herwertstver, 290. Hofambtenaaren. 139. Hoffgefinde. 252. Hoffteden. 83. Hofvaart. 138. Honderde. 19. Honderdmannen. 19. Hooge Gericht zich onderwinden. 157. 158. Hoorige lieden. Rechtsdwang over dezelven. 36. Hoveluyde. 252. Hoveman. Hovemans zate. 131. 132. Huid en hair. Zie ftraffen. Kerkelyk gebied. 40. van de Bifchoppen van Utrecht en van Munster in het Graaf- . fchap Bentheim. 51. Keurbaare wonden. 29. Klaaring. Welke Edelen daar in zitting hadden? 134 Klagten (gemengde). 26. 27. Kleine breuken. Zie ftraffen. Klokke,.ft,g. 77. Knecliten. 117. Knaapen. 117. Koppele. 191. Kortg.ericht. 76. Kuinder Heerlykheid of Graaffchap door Bifchop Frf.deeik van Blankenheimgekocht. 100. Derzelver Graaven of Heeren reèds te vooren Dienstmannen van den Bifchop , en tot het Ge.icht en Landsvergaderingen van den Bifchop behoorende. 100. 101. I. Islegouwe (Graaffchap) aan het fticht Utrecht gefchonken. 69. Te vooren bezeten door Egbert den Tweeden , Markgraaf van Saxen en Tburingen. 69. 70. Zyn geflagt. 70. Islegouwe waarfchynlyk Zalland. 70. K. Kedingerland. I2g. Scragen. 220. Setelgoed. 132. Sire. 232. Slaaven. 43. 44. Slage. 197. Slickevry. 210. Sprincgael. 233. Staaten. ui, 112. Verklaïringder Algemeene Staaten van den jaare 1523. 181. 182. Stedehouder. 19. Steden veeltyds genoemd naar de Marken, waar in zygefticht zyn. 63. Waar van genoemd vlei en villes 1 68. Belang der groote Steden by het behoud der rechten van de kleinen. TLie in de voorrede. Voorftel aan de Kleine Steden , om het Landrecht van Overyflel te willen aanneemen. 333. Anr. woord van de Kleine Steden op dit voorftel. 335. Zie voords Landsvergadering- Stekede. 268. Sticht. 40. Straffen der misdaaden weleer. 24. Afkoop van lyfftraffen ingebonden. 25. Afkoop van Iyfftaffen wegens wondingen enz. 26". 27. Op fommige Injuricn geen IyfsftrafFe gefield. 27. Gedaante der geldftrafie. 27; . Kleine of Civilc breuken. Misdaaden aan huid en hair geftraft. Misdaaden alleen met geldbreuken geilnft Mis-  348 BLAJ3WYZER van de VOORNAAMSTE Misdaaden gaande aan bet lyf en aan de hand. 28. Keurbaare .wonden. 29. Groote breuken thans als civiel aangemerkt. 30. Breuken, die het hoogfte, of de rechterhand betreffen. 108. T. Te lieve. 225. Terminus. 71. 79. Territorium. 79. Tlient. 225. Tienden van de Koninglyke landgoederen , en van de opkomften der munten en tollen aan den Bifchop , byzonder ook in Twente, gefchonken. 47. 48. lïefchapen tiende. 84. 273. 274. Twente, een naam van een wareldlyk gebied. 48. 49. Oudheid en reden van deszelfs naam. 48 50. JNfaderhand in verfcheiden Graaffchappen of Heerlykheden verdeeld. 50. Een gedeelte daar van heeft den ouden naam behouden. 50. Ulfen en Wilfem in het oude Twenfe. 50. Overlevering , dat Bifchop Baldericus Heer van Twente zou zyn geweeft, en het zelve aan het fticht Utrecht zou hebben gefchonken, naar de wyze der verdichtfelen te verftaan. 89. 90. U. Ulfen in het oude Twente. 5°- Umbelaha. 63. 66. Urk in de landftreek Salon. 79-, Utrecht. Recht van de Kerk van Utrecht in OverylTel. 174. Dit recht verdweenen. 175. Recht van de Kerk van Utrecht op Groningen , Drente en Coeverden hoe vergaan? 175. 176. zie voords Overyjf el. V. Vaandraoger, 140. Vafallus liber. 124. Francus. 124. Vecht (Marken aan de). 80. Vede. 219. Veme. 38. Fe-  WOORDEN EN ZAAKEN. 345 Veren. 234. Verbieden. 219. Verghieden. 235. Ver lieden. 235. VerftueH, 224. Vertorch. 293. Vertyen. 236. Voernemende. 228. Voerflat. 197. Vollenhove aan den Bifchop van • Utrecht gefchonken. Bedenkclykheid daaromtrent opgeioft. Kafteel cn Stad aldaar. Behoorde onder het vierde Zeeland der Friefen. 64. 65. Is niet door Keizer Hendrik, in 1042, ; gefchonken. 65. ■ Voogden der Bifchoppen. 41. Voorfl Heerlykheid. 77. Dwaaling aangaande het recht van Zweder van Voorst in Zalland. 78. Vreden. 199, Vrieyghen. 235. Vryen, dat is, Ridders. 177. Vrye Landzaaten. Sempervryen of Floogc Vryen. Middelvryen. 119. I2o. Viyen in verfcheiden betrekking gezegd. 121-126. Vryheer. 141. Vryheid. 2?.. 141. Vrygractven, en hun Gericht. 37 &c. en 159. Verfcheiden benaamingen van dit Gericht. 38. Vryfchepenen. 39. Vry ft oei. 37 &c. & 159. W. Waarfchappen. 19. 197. 200. Want. 220. Wapendraagers. 117. 118.252. Wareldlyk gebied door de Bifchoppen verkreegen. 40. Welgebooren, 44. 45. ,I27. Wetgeevende magt. ui. n2. Wilfem in het oude Twente. 5o. Wijfel lude. 220. Wittachtiges. 244. Wittelike. 237. Wonden (keurbaare). 29. JFo/>«2 geroep. 192. Worden. 294. 2: 6. 7. Tslegouwe. 7. Z. Zalland. Deszelfs naam. 5. Oude  j5o BLADWYZER van de VOORNAAMSTE enz. Cude bepaaling van Zalland. 70. 71. Advecatie over de giedeien van de Kerk van Effen in Zalland. 71. 7a. Graaffchap in Zalland, 71. 72. Oorlog tusfchen den Graaf van Gelderland nevens de Edelen van Zalland , tegen den Bifchop; bygelegd. 73. 74. Dit Graaffchap en Advocatie in Zalland , daar door aan bet Sticht gekomen. 73 75. Brieven betreffende deezen oorlog en verdrag. 75. 76. Zalland naderhand nauwer bepaald. 80, Marken aan de Vecht oudtyds van Zalland onderfcheiden. 80. Dykrecht van Zalland. 17c/, Dit Dykrecht alleen gezegeld doorden Bifchop. 180. Zallik (Heerlykheid) weleer genaamd Santlike en Sandebeke. 5. gelegen in het oudtyds wyd uitgeftrekte Zalland. Naderhand niet onder Zalland gerekend; ook niet onder het Drostambt Yffelmuiden. 76. 77. Oorfprong deezer Heerlykheid. 188. Hooge zo wel alsLaage Gericht door den Heer van Zallik in eigendom verkreegen. Meer andere rechten van den Heer van Zallik. 188. 189. Zwaarden. Zaaken met zwaarden uitgevoerd. 30. Den  35i De Drukker deezes heeft nog gedrukt, en is alomrae by de voornaamfte Boekverkoopers te bekoomen. J. H. VERSCHUIR Disfertation.es Philologico-Exegeticse, quibus Varia S. Codicis Loca illufrran. tur & nova ratione expiicantur. in gr, 4to. 2 Gl. 8 ft. S. H. MANGER Commentarius in Librum Prophetiarum Hofea;. in 4to. 4 'Guld. J. SCHRADERI Liber Emendationum, gr. 4to. 3 A. YPEI Obfervationes PhyfiologicEe de Motu Musculormn Voluntario & Vitali, gr. 8vo. 1. Gl. Verklaaring over het Nieuwe Teflaraent door C. A. HEUMANN in deszelvs leeven Hooglecraar der Godtgeleertheid, Wysgeerte, én Geleerde Gefchiedkunde, op de Hooge School te Gottingen, 7de deel. Waar in de Brief van Paulus aan de Romeinen befchouwd en opgeheldert werdt; uit het Hoogduitfch vertaald, en met Aanteekeningen verrykt door A. STERK, Leeraar der Gemeente toegedaan de onveranderde Augsburgfche Geloofsbelydenisfe in s'Hage, in groot Ocfavo a 2 Gl. 10 ft. Nog eenige Exemplaaren de 7 deelen compleet zyn te bekoomen voor 15 Gl. 16 ft. Het 8fte deel bevattende de verklaaring van Paülus eerfte Brief aan de Corinthers, is reeds op de Pers. Om over de waarde van dit Uitneemend Bybelboek te oordeelen, behoeft men flegts de Uittrekzels daar van te leezen, die in de Vader-  352 REGISTER VAN NIEUWE BOEKEN. derlandfche Letteroefeningen en Nederlandfche Bibliotheek gevonden werden. Leerredenen over verfchillende Onderwerpen door A. STERK Leeraar in de Gemeente toegedaan de onveranderde- Augsburfche Ccloofsbelydenis in s'Hage, in groot Octavo a 36 ft. De Onderwerpen deezer Leerredenen zyn. I. Over het recht Gebruik van den tegenwoordigen tyd. Eph. V: 14, 15. II. Om te bewyzen; dat de vreeze Godts het grondbeginzel van waare Wysheid is. Ps. CXI: 10. III. Waar in de omgang, die onze Zaligmaaker-met openbaare Zondaaren hieldt, verdeedigd; en onderzocht werdc, in hoe verre het ons vry ftaat, verkeering te hebben met . Godtloozen. Luk. XV: 1,2. IV. Over de waare vryheid. Joh. VIII: 36. V. Om te bewyzen, dat afftand van zonden een kenmerk is van waaxe Geloovigeu. Gal. V; 24. VI. Ter Voorbereidinge en by den Doop eener Bejaarde. Hand. II: 37, 38. VII. Over de uitzending van den Heiligen Geest, als het fterkst bewys voor de waarheid van den Christlyken Godtsdienst. Heer. II: 3, 4. VIII. Over de gronden van vertrouwen op Godt voor waare Geloovigeu. Jes. XL: 7, 8,9. IX. Over het voorbeeld van Jesus in vertrouwen op Godt. Luk. IV: 3,4. X, XI en XII, Over het gebruik en misbruik der Rede, in den Godtsdienst. 1 Cos. II: 4, 5. 1 Timoth. III: i<5. Rom. IV: 15—21. J, ANDERSON Verhandeling over den Leevendigen Kalk, waar in derzelver verfchillende zoorten werdt befchreeven, den aart en hoedaanigheden daar van onderzogt; en aangetoond, op wat wyze dezelve het best zoo wel tot Metzelvverk ais Bemesten van Lr.nderyen, te bereiden en te werkteftellen in groot L'ctavo a 1 Gulden. PAULI G. F. P. N. MERULZE J. C. Manier van Pró*  REGISTER VAN NIEUWE BOEKEN. 353 Procedeeren, in de Provintien van Hollandt, Zee. landt en West-vrieslandt, belangende Civile zaa. ken: getrouwlyk en met neerftigheid by een vergadert uit alle Ordonnantiën , Privilegiën, Injlrüc. tien, Misfivèn, Acten , Apostillen, enz. tot diea einde in de honderd jaaren herwaards by de Hooge Overheid, of van wegen dezelve uitgegeeven: alles met Civile en Canonyke Rechten, nevens der Rechtsgeleerden zoo nieuwe als oude meeningen bevestigd: eerlt in den jaare 1705 met veele Aanmerkingen van voornaame geoeffende Pra&i. zyns: en vervolgens met Aanteekeningen, de hedendaagfche Practyk betreffende, vermeerdert door Mr. GERARD de HAAS. Mitsgaders nu opnieuw overgezien, verbetert, en confiderabel vermeerdert, door Mr. DIDER1CUS LULiUS, en JOANNES van der LINDEN, Advocaaten voor de refpecïive Hoven van iuftitie in Holland, ifte deel. jn gr. .jto a 5 Guld. Het 2de deel ftaat met den eerften uittekoomen. Oude Friesfche Wetten met eene Nederduitfche vertaaling en ophelderende Aantekeningen voorzien Eerfte Stuk in gr. 410. 2 Guld. 8 ft. Het tweede Stuk is reeds op de pers. Landrecht van Auerisfel tho famen gebracht vnde vthgelecht , doer MELCHIOR. WJNHOFF • Tweede druk. Met veele Taal-, Gefchied-, Oudheidkundige en Rechtsgeleerde Aanteekeningen benevens Registers, zo van Zaaken als van Woor> den, vermeerderd, door J. A. de CHALMüT in gr. 8vq a 3 Guld. Nederlands _ Advysboek , inhoudende verfcheidene Confultatien en Advyfen van voornaame Rechtsgeleerden in Nederland. By een verfamelt, met korte Hoofdftukken* van de Materie voor ieder Advys, en met een wydloopig Register voorzien. Door Mr. ISAAC van den BERG Rechts-  354 REGISTER VAN NIEUWE BOEKEN. geleerde. Eerfte deel. Tweede druk. Geheel verbeterd, van veelvuldigeDrukveilen gezuiverd, en met notabeleAdvyl'en vermeerdert, door J. A. D. C. 2 Deelen. De beide volgende Deelen zyn reeds op de Pers. Vertoog over de algemeene Grondregels, welken by 't invoeren van Lands Schattingen zyn in agt te neemen; met eene meer byzondere toepasfing op de gemeene middelen in OverylTel. • Vitatu quidque petitu Sit melius, caufas reddet tibi. HORAÏIUS. De Grondregels in dit werkje voorgefteld en aangedrongen zyn. ï. De Belastingen behooren door alle de Ingezetenen van eenen ftaat op eenen gelyken voet te worden gedragen. II. De wetgevende magt behoort in 't opleggen van eene Belasting duidelyk te bepaalen , door wien, wanneer, waar en hoeveel zal betaald worden. III. Ieder Schatting moet betaald worden, op dien tyd, en op die wyze, welken het gemakkelykst zyn voor den betaaler. IV. Een Schatting behoort zo ingerigt te worden, dat de Ingezetenen zo min mogelyk betaakn boven het geene, welk 's Lands kasie werkelyk geniet. V. Eene Schatting behoort niet te ftrekken, om den voortbrengenden arbeid der ingezetenen, en zo min mogelyk om de ruft en aangenaamheid van derzelver leeven, te verminderen. In gr. 8vo. 11 ft. Algemeen Huishoudelyk- , Natuur- , Zedekundigen Konst- Woordenboek, vervattende veele middelen om zyn goed te vermeederen , en zyne gezondheid te behouden, met verlcheidene wisfe en beproefde Middelen voor een groot getal van Ziektens; en fchooneGeheimen, om tot een hoo. gen en gelukkigen ouderdom te geraaken. Een  REGISTER VAN NIEUWE BOEKEN. 355 menigte van manieren, om Lammeren, Sckaapen, Koeijen , Paarden , Muil-Ezels , Hoenders , Dutven, Honing-Bijen , Zy de-Wormen te kweeken, voeden, geneezen, en win'st te doen met die Dieren. Een Natuurkundige Befchryving van Huis* houdelyk- en Wild-Gedierte, Vogelen en Visjehen, en' de middelen om dezelve te jaagen en te vangen. Een groot aantal van geheimen in den Tuin. houw, Kruidkunde, Akkerbouw, Landbouw, Wyngaard- en Boomgaardbouw ; gelyk ook de kennisfe van vreemde Gewas/en, en haare eigenaartige krachten, enz. Met de voordeden van het Distilleeren, Verwen, Zeepzieden, Styffelmaaken, Schilderen met Water- en Olie-verf; het maaken van Baaijen en Stoffen voor deeze en andere Landen; van Turf, Steen, enz. Al het geen een bekwaame Huishoud, fier dient te weeten; als het bereiden van allerleie zoort van Spyzen, Dranken, Gebakken, Confituuren; het inmaaken van Groentens voor de Winter, enz. Om Chitfen en Kanten in 't nieuw te wasfchen, enz. Wat 'er in de Slagtyd moet verricht worden. Het bereiden van Meed, Cyder, Aalbefien-Wyn, Ratafia, veelerleye zoorten van Liqueurs, enz. De middelen, waarvan zich Kooplieden bedienen, om grooten Handel te dryven. Een korte fchets van de meeste Kunflen, Weetcnfchappen en Handwerken. Voorts alles , wat Handwerkslieden, Tuiniers, Wyngaardeniers, Kooplieden, Winkeliers, Bankiers, Commisfarisfen, Overheden, Officiers van 't Gerecht, Edellieden , Geestelyken en andere Lieden-van aanzien, in de eerfte Bedieningen doen moeten, om zig welvaarende te maaken. Door M. NOEL CHOMEL. Tweede Druk geheel verbetert, en meer als de helft vermeerdert door j. A. de CHALMOT, enz. Zeven Deelen , verrykt met Kunstplaaten in gr. 4to. 75 Guld. Ook zyn 'er voor de geenen die Deelen ontbreeken, apart te bekoomen. Het Ifte Deel voor 14 Guld. Ilde Deel 15 Guld. lilde Deel n Guld. 10 ft. lVde Deel 9 Guld. 10 ft. Vde Deel 10. Guld.  356 REGISTER VAN NIEUWE BOEKEN. Guld. 10 ft. Vide Deel 10 Guld. ro ft. Vilde Deel 12 Guld. 10 ft. De Tytellaag bevattende Nieuwe Tytels, verbeterde Naamlyft der Inteekenaaren, Tytelplaat, enz. 3 Guld. Volkoomen Neerlandfch Kookkundig Woordenboek voorgcfteld in de Friefche Keukenmeid en verftandige Huishoudfter, leerende op een eenvoudige, duidelyke, en teffens fmaakelyke wyze, het bereiden van allerlei fpyzen zo wel "in de Vallen ais op andere tyden. Het braaden, ftooven en kodken van de verfcheidene zoorten van Vleefch, Gevogelte, Vijch en Groentens ; Soepen, Meelfpj' fen, Pjfteyen, Taarten en ander Gebak:voorts Confituuren, Banket, enz. Wat er in de Slagttyd moet gedaan werden ; het zouten , pekelen en rooken vau Vleefch en Spek; het maaken van Rolpens en allerlei zoort van Worsten; het drot>gen en inleggen van veelei-lei Groentens en Vrugten voor de Winter. Nog om een menirte aangenaame Dranken en Liqueurs te vervaardigen.' Beproefde Voorfchriften om AalbeJUnwyn% Cyde? of Appeldrank, Meede, enz. te beruden. Middelen om Bier langen tyd goed te bewaajerj, en het , zuurgewordene en vuillmaakendf te verhelpen. De Boter 's Winters fmeudig te hebben, en de fterkfmaakende te verbeteren. Eindelyk, een be« proeft middel, om roode Wyn en andere Vlakken met weinig moeite uit het Tafcte krvgen. Alles uit meer dan een dertigjaarige ondervin. ding , by een verzamelt door Mejuffrouw CA- . THARINA ZIER1KHOVEN. Twee deelen in 8vo a 1 Gl. 8 ft. Hüismnns Handboek voorgefteld in den Friefchen Stalmeefier en Koeijen-DoEter. Waar in de onderfcheiden Rallen der Paarden werd befchreeven, de hoedanigheden aangetoond die in een goed Paard vereifcht werden. Hoe de Veulens te be- han- \  REGISTER VAN NIEUWE BOEKEN. « handelen en op te pasfen en Hengften tot Ruinen te maaken. Van de Leeftyd der Paarden, en derzelver ouderdom te leeren kennen, en wat men by 't koopen van Paarden dient in agt te neemen om niet bedroogen te worden. Van de Dektyd der Paarden en derzelver Stoeteryen. Van het Voederen, Onderhouden, Schoonmaaken en Beflaan der Paarden. Een nauwkeurige befchryving van de Ziektens der Paarden, benevens de befte hulpmiddelen daar voor, waar by gevoegt is eene uitmuntende Verhandeling over het Krebbebyten, benevens de oorfprong van dit ongemak, en de middelen om het te geneezen; insgelyks over den Droes. Van de Gang, Stap, Draf, Galop en Telgang enz. der Paarden. Van het Paarderyden der Dames, en over den invloed van het Paardryden op de gezondheid. Van het nut en gebruik der Paarden en derzelver deelen enz. Nog eene volkomenc befchryving van de ziektens en ongemakken van het Rundvee, en de befte middelen om die te helpen en te verbeteren. Eindelyk eene volleedige Verhandeling van de Dolle-Hondsziekte, benevens onfeilbaare middelen, om die geneezen. Tot nut en gebruik van alle Landlieden die Rundvee en Paarden houden, Paardekoopers , Koetziers , Stalmeefters , Pikeurs , Hengftehouders, Voerlieden, en alle de zodaanigen die eenige betrekking tot Paarden en Rundvee hebben, uit een veeljaarige ondervinding zamengefteld door J. W. in 8vo a 14 ft.   DRUKFEILEN. Bl. 3. Iin. 21. onmoedig, ootmoedig. Bl. 10. Iin. 3. te geeven, gegeeven, Bl. 56. lin. 9. w'ele, wel. Bl. 58. lin. 9 en 29. facyfiit. Bl. 59. lin. 3. onde, ende. Bl. 63. lin. 25. te te, te. Bl. 64. lin, 4. van de, unnde. lin. 30. 1579 lees 1597- Bl. 79. Iin. 9. verandetinge, veranderinge.