2441 E.6  EX BIBLIOTHECA J- W. SIX.    VERHANDELING OVER DE V VO M 2WJD M JJFT.  HIER WOONT MOEDER NATUUR ; WAAR DE HEN BROEDT PAAREN DE SLANGEN: HIER STONDT EERST HET ALTAAR V AN Vl> KUS, DE. HEMELSCHE TEfil STÊR.  VERHANDELING OVER DE FO JU 2\?£JD li ZJFT IN DE VOORT TEELING, DOOR JOHANNES FREDERIK BLCJMENBACfl, Ilovglceraar ie Gotthigert en KoningVjk* Grootbrittannifchc Hofraad. UIT HET HOOGDUITSCH VERTAALD. Te AMSTERDAM, Pij AREND F O K K E simorh. M D C C X C.   Ik heb, federt den tijd dat ik dit eecfte opftel, over de Vormdrift, in het Gottingfche Magazyn bekend gemaakt hebbe, geen gelegenheid verzuimd, om dit onderwerp, door Proefneemingen en naadenken, verder te vervolgen, en in een helder licht te plaatfen, ik gelove ook al het gewigtige daar omtrent geleezen, onderzogt, en mij ten nutte gemaakt te hebben, wat door anderen fints, voor of tegen het zelve,, in fchriften geüit is geworden, en heb getracht de kern uit dat, wat ik reeds * a daar  daar van Bekend gemaakt hebbe , èü de uitkomften mijner andere, fints dien tijd, gedaane proeven, daaromtrent, in dceze bladen famen te bevatten,- endezelve, bij deeze wezentlijkc voordeelen, ook tevens voor 't uittcrlijke van de voorige onrijpe uitgaven geheclijk uittezonderen. Gottingen den 28cn Jan. ! 789. BE-  B E R I C H T VAN D E N- VERTAALER. De belangrijke inhoud van dit klein Werkjtn, deedt mij befluiten-, het zeiven den Nederiandfchen Leezer aantebieden,° en , ten einde elk des Autheurs aanhaalingen te beeter zoude verftaan, hebbe ik die meede in het Nederdiiitsch overgebragt welke moeite door Geletterden wel als. overtollig 3 egter, daar de Jtof voor elk Leezer van aanbelang moet zijn, niet in 'f 'algemeen zodanig zal aangezien worden, Hier  BERICHT van den VERTAALER, Hier èn daar heb ik iets ter opheldering: in de nooten "er bijgevoegd, en tusfchen twee [] geplaatst, waar meede ik hoope dat de Leezer genoegen neemen zal. — Ara ft. 9 Nov. 1789. VER*  VERHANDELING OVER DE VOjR.MBR.IFT IN DE VOORTTEELING. ' €% ■% ?% ^ if4 f& **Sè «bfl m «6 **i m, **v «*r «F w Wï^ï^Sif EERSTE AFDEELINC. /^an Zo ook Mich. Sco.tus en veele andere meer.  C 5 > te ..gcraaken , eindelijk allen op twee Hoofdwegen afleiden , die onlangs onder de naamen ontwikk.iir.g (evolutio) en Bijgeboorte {Epigenefis) algemeen bekend geworden zijn. Want men houdt het daarvoor, of dat d© ri'pe, majr voor 't overige ruwe ongevormde teelingftoffe der ouderen , wanneer die ter zijner tijd en onder de daartoe bcvorderli.ke omftandigheeden ter plaatfe z-ijner beftemming geraakt, als dan allengs^ kens tot eeD nieuw fchepfel gebecld wordt. Dit leert de Epigenefis.- f Of wel men verwerpt alle mooglijke voortteeling-, en gelooft daar en tegen > dat bij alle menfchen, dieren en planten, die reeds geleeft hebben of nog ilaan te lceven, de kiemen, of altereerde beginfds gelijk bij de eerde fchepping, gcfchaaptn worden, zo dat de cene voortplanting naa de andere zig flegts heeft te ontwikkelen, daarom heet die leer de leer der ontwikkl ling (Evolutio).- Maar de aart en wijze deezer ontwikke. ling zelve heeft men weder door zeer verhullende Theoriën zoekcu te verklaaren. A'3 Hu-  C 6 ) Heraclitüs nnamelijk (met den bij. naam de duistere) en Hippocrates, of wie anders de Schrijver der Leefregels, welken men onder de werken des laatstgenoemden aantreft, zijn mooge , meenden , gelijk veelen hunner nieuwere naavolgers , dat deeze kiemen op en in den geheelen aardbodem verfpreid zijn , waar zij zo lang omdwaalen tot elk de voonteeüngsdeelen van eenen zijner reeds ontwikkelde broeders van zijnen aart aantroffe, wanneer de zwervende kiem ten eerden wortel vatten , zijn eerde'tdekfel, waar mecde hij tot dus verre gedekt geweest was, afwerpen, en nu zelve ter ontwikkeling geraaken kan, Deeze Theorie heeft buiten het (hier waarlijk verblindend) aanzien van Hirrocrates, zo voldrekt niets in hcur voordeel, maar is zelfs zo geheel alleenlijk op de zondcrlingfte en willekeuriglte vooronderdellingen gebouwd, dat men niet weet wat voor eene onderdelling men zig ergens als onwaarfchijnlijk voordellen kan, wanneer men zulk eene als deeze zogenoemde Panfpermie (algemeene Zaadsverfpreiding) aanneemen wilde, i— Ook veromfchuldigt wijlen onze Ges-  C 7 ) Gesner zig wegens den grootén omflng van geleerde aanmerkingen, waar meede hij deeze Roman bij Hippocrates opge-helderd heefr, alleenlijk met hec puntig, gezegde van Koningin Chrtstina: dac de grillen der ouden, tooh immer even zo veele waarde hebben als de grillen der hedendaagfehe Schnj veren. Meer goedkeuring hebben twee andere ontwikkelings Theoriën bekomen , volgends beiden dewelken, de kiemen niet rondzwerven, maar wel degelijk gerust in elkander gefchakeld en bij de eerde fcheppirg. tevens in de eerde Stamouders gelegd zouden geweest zijn , zo dat nu de eene voort-teeling naa de andere door de paaring of bevruchting ter ontwikkeling geraakt. Het onderfcheid tusfehen beiden de Theoriën was alleenelijk dit, dat deeze kiemen volgends fommigen bij den vader , volgends anderen bij de moeder zouden huisvesten. Wanneer naamentlijk in de voorige eeuw de vergrootglazen uitgevonden waren, era 'er zig door derzei ver middel , uitziften in eene nieuwe waereld van microscopifche fcheplelen openbaarden, zo was bij de A 4 nieuw -  ( 8 ) nieuwheid deezer uitvinding en de ligtheicl van derzei ver gebruik, niets natuurlijker dan dat men nu zo als 't viel, en zonder keu ze , duizenderlei voorwerpen onder ht t microscopium bragt, 't geen zo zeer menigvuldige groote verrasfingen beloofde. Op zodanig eene wijze bezag ook onder ande» ren een jeng Student, geboortig van Dam* zich , met naame Lodewyx vjin Hammen, die ten dien tijd te Leyden in de Medicijnen ftudcerde, in de maand Augustus des jaars 1677. een drupjen mannelijk zaad van een Haan, dien hij verschgeopend hadt, onder zijn glas, en verdomde wanneer hem dit drupjen als een Oceaan tcvoarenkwam, welke door eene tallelooze meenigtc, fneüe kleine diertjens als fchcen te lecven. Deeze onverwagtte ondervinding werdt in het rijpe zaad van andere mannelijke dieren bekragtigd , en nu geloofde men in deeze zaadwurmpjens de kiemen tot toekomfïige volkomene fchepfelen , en tevens met hen , gevolglijk ook de fleutel tot de geheimenis der voorttceling gevonden te hebben. Nu begrijp ik , wel is waar, niet hoe Natuuronderzoekers en Phy-  O 9 ) Bhyfiologisten van beroep, aandezaa Uiertjens de willekeurige bewegingen, en, over 't algemeen, de-dierlijkheid hebben kunnen weigeren; maar nog veel onbegrijpelijker is het, hoe anderen deeze ineen ftilftaarjd dierlijk vogt (gelijk als diergelijke injufim: diertjens in andere fappen) wel te verwag, tene wurmpjens tot bezielde kiemen van toekomfïige menfehen en dieren hebben durven verheffen. Zonder de lang bekende, egter niet eens draaglijk weggenomen twijfelingen, te herhaaien, welke zig tegen eene zo zeldzaame ftelling verheffen,, zal ik mij alleenlijk vergenoegen hier flegts eenige weinige bedenkingen bijtevoegen, die toch deeze voor-gegecve waarde der zaaddiertjens , ook zelfs voor ongeleerde Leezei s, zeer verdagt moeten maaken. Dat, bij v. de wurmpjens in het zaad van naastvermangfehapte dieren in hunne vorming zo geheellijk van elkandercn verfcheiden , en andere-, van de minst overeenkomflige dieren , elkander zo in 't oogloopend gelijk zijn. 'Er kan caauwlijks eene grootere ongelijkheid weezen, dan die, welke tusfehen de zaaddierA 5 . tjens  ( io ) tjcns van den kikvorsen bij den Heer van Gleichen, en die van de waterhaagdis by den Heer Spallakzani gevonden wordt. Daarentegen kan de gelijkheid tusfchen twee waterdruppels niet misleidender zijn, dan die tusfehen de zaaddiertjens van een mensch en die der ezels aangetroffen wordt, in de afbeeldingen die de eerstgenoemde deezer Natuuronderzoekeren daar van gegeeven heeft. Juist deeze nieuwfle, en, zoo te hoopen is, laatile voorvcgter van deeze waarde der zaadwurmpjens, heeft by den kikvorsch reeds tweeërlei' foort van deeze wurmpjens tevens in denzelfden drup gezien — en nogthans zijn zij wederom beiden van die foort, welke Rösel in het kikvorfchenzaad gezien heeft, even zeer onderfcheiden , en gene hebben zig daarenbooven zo wel in de nieren als in de zaad. blaasjens vertoond. Enkel verfchijnfelcn, die de toevallige onbei'tcmdhcid deezer vreemde gasten in het mannelijke zaad zo klaar aantoonen, en de hen opgedrengene waarde zo geheellijk vernietiger,, dat men ten miniten even zo  C ii j zo ligtelijk met den zedigen Paracee. sus (*) en met den Schilder G a ijtier (*) Von Natur der dinge an Johanfen M'iaktU Jleiner , von Fryburg fa Uchtland , fa 6tsn 3. der Huferfchen Ausg. van zyne Samtlichc IVake f. 263 enz. Een diergelijk voortbrengfel befehrijft A m a t, Lusitanus in zyne Curation. medicinnl. Cent. VI. Curat. 53. fchol. p. 612. luidende ,, Cert» fcimus Chimko artificio puerum conflttuvi ejfe, £f omnia fua membra perfeUa contraxiffe , ac mot urn habaiffe: qui cum a vafe, ubi continebatur, e(]'et extraiïus, moveri defiit. Novit hcec accuratius J u» lius Ca m 1 llus vir fingularis doBrintz rjp re* rum occultarum £f variarum hese nojlra atate magnus Jcrutator £f Hetrusca fua lingua fcriptor diligentijfimus ei? accuratijjimüs." Dat is , . wij weeten, niet zeekerbeid, dat'er eens door inid»del der fcheikunde een jongetjen Taamgefteld is, 't welk alle zijne leden volkomen liiamgetrokken en beweegd bebbe, en dat, wanneer men het uit het vat, waarin het beflooten was, uittoog , ophieldt te beweegen. Men vindt di.t" omflandiger bij J u l 1 u s Ca m 1 l l y s, een man van zonderlinge geleerdheid, en een der groot.fte onderzoekeren- van veiTcheidene verborgend-A 6 hee  C 'O tier (*) hoopcn mag, alleen uit manlijk zaad een volkomene menfchclijke vrucht te kunnen voortbrengen, als dezelve met den beroemden Academist Hartzo ek er (f) volkomen, en even als naaderhand in'smoeders lighaam, krom faamengebogen te zullen zien zitten. Reeds vóór de ontdekking der zaaddiertjens hadt een anders weinig bekend man, j o s e p. h deAromatariis, een derden weg ingeflagen , • om het voortteelingswezen door de ontwikkeling te verlilaaren, naamlijk die ontwikkeling welke op den vergeefs in den moederlijken cier- ftofci heeden, tevens een zorgvuldig en naauwkeurig Schrijver in zijne Italiaanfche taal. [*) Men zie zijne Generation de Vhomme £p des animaux Par. 1750. 12, gelijk ook deObferv. fur l'hiftohe Nat, en zijn, fchoon eenigzins wan{taliige foetus, zelfs met leevende couleuren afgebeeld. Tab. A. f. 13. (f) Ejfay de Diopirique Par. 1694. 4. f. 230. waar die icherpziende Schrijver eene naauwkeurige afbeelding van het in her dekzel eens y.aaddiertjens ingewikkeld en op zijne verlosfing wagtend kindje», geefe.  ( 13 ) ftok, lange vóór de ontfangenis ter ontwikkeling in voorraad liggenderi, voorafgevormden kiem uitloopt. Swammerdam heeft meede dien weg betreeden, doch dezelve bleef over 't geheel weinig bezogt, inzonderheid fints dat de zaadwurmpjenshetgroo. te opzien maakten, tot hij eensflags, in laa, tere tijden, door de poogingen der groote mannen, Haller cn Bonnet, mees dan ooit te vooren bewandelbaar gemaakc werdt. Volgends de Theorie deezer ontwikkeling * hebben wij, even als het geheele menfchelijke geflagt, in de beide eiërllokken van onze eerfte ftammocder in elkander gelcha» keld, en als 't ware in den diepften doodflaap verzonken,.bij eikanderen te rusten gelegen. Wel is waar zeer in 't klein, en als eerfte kiemen, maar egter wel te verdaan, als voorafgevormde, geheel volkomen uitgebeelde, miniatuuren. Want,zegt von Hal» ler, ,, alle ingewanden en zelfs de beenderen waren reeds te vooren in hun volkomen bouw of maakfel aanwezig, alhoewel in ecnen nog vloeibaaren ftaat." 't.Geen men ontfan«enis noemt is niet an< A 7 ders .  (r4) ders dan het ontwaaken des flaapdronkenen kicms door de prikkeling van bec op hem werkend manlijk zaad, dat zijn harden tot denccrften (lag aanport, en volgends dit (telfel heeft ons ook onlangs een der nieuwïle voorvcgters deezer '1 heorie, een beroemd Geneefsch Natuuronderzoeker, met niets minder dan een ontwerp der gefchiedenisder bewerktuigde lighaamen vóór hunne bevruclitiag befchonken , en ons daarin ge. leem dat wij i) allen veel ouder zijn dan wij te vooren geloofd hadden, 2) dat alle memchen op deeze waereld van een ge-li,ken ouderdom zijn, de grootvader saamlijk zelfs niet een dag ouder dan zijn eerstgebooren kleinzoon enz. — en dat zig 3) deeze eerwaardige ouderdom van alle men» fchen die tegenwoordig op deezen aardbol léeven, bijna tot 6000 jaaren uitftrekt. — Ook (temt hij volkomen met die meeuing over een die li a z a k reeds (telde, dat wij federt al dien langen tijd , toen wij nog met Cain en Abel en de 200,000 millioenen overige menfehen , vermengd lagen, die volgends de gemeens rcekening, fints ons voor gegaan ziju  ( U) Qiio Pius JEneas, quo Tullus dives £f Ancus,: Waar vroome^Eneas, waar de rykeTuüus landi/'e,. En Ancus. in één woord, federt de eerfte fchepping^. hoewel incognito en flaapdronken , maar toch niet geheellijk zonder eenige beweging, braakgelegen hebben, en dat wij,, geduurende de zeven en vijftig eeuwen eer de beurt aan ons kwam, om door de bovengemelde prikkeling ontwikkeld te worden , toch allengskens langzaam aangewasfen zijn: wij hebben ons bij voorbeeld, bij Caïns zuster, reeds een weinig meer kunnen uitzetten , dan bij heure moeder, alwaar zij zelve nevens heure zusters nog bij ons lag en ons de plaats benaauwde , en zo vcrkreegen wij, met elke nieuwe ontwikkeling van een onzer voorvaders,een ruimer verblijf, en dat deedt ons goed, daar rekten wij ons immer meer en meer in uit, wanneer laatftelijk de beurt der ontwikkeling ook tot ©ns kwam! Zo avondtuuriijk en Romaniek als deeze laatfte (tellingen ook fchijnen moogen, zij vloeijen toch, in den grond der zaakc bc- fchouwd-  C 07 fchouwd zijnde, tamelijk natuurlijk uit-de' grondftellingen deezer Theorie voort. Maar de voorvegters van deeze grondftellingen, de Heeren \ on Hall er, SpallanzANicnz. voerden zelfs ten bunnen voordeele ondervindingen en opmerkingen aan, welken wij in de naastvolgende Afdeeling paader zullen toelichten, die egter, in den eerlten opflag,zo klaar en onderfchei. dend toefchynen, dat zig daaruit de alge. meene goedkeuring waarmcede, althans ia de laatlte dertig jaaren, het voorafbeltaan, des voorafgevormden kiems in het vrouwelijk ei,, lang voordeszelfs bevruchting en ontwikkeling, opgenoomen werdt, zeerwel laat begiijpen. Ik zelve hebbe voor dat gevoelen geweest , het gelecraard en in meerdere fchriften verdeedigd, zo dat dee. ze bladen in zo verre, de bekentenis van eigene dwaalingen bevatten, van welken ik niet meer wenfche dan het geene de Heer de Luc ergens zegt : een verbeeterde dwaaling wordt dikwerftot eene ongelijk gewilliger waarheid als menige fteliige v.aarneeden die onmiddelbaar alszodanige erkend .worden." — Het-  C 17 ) Het onverwagtte gevolg van eene kleine ■ Proeve, die ik egter rcgtsltreeks met die bedoeling ingericht hadde , om de regcmaatigheid deezerontwikkelings Theorie, en de ongegrondheid dergeduurigc vorming, tc bewijzen , bragt mij het eerst tot mijne voorige onzeckerheid tciug, en opende mij. welhaast een nieuw en aan het voorige geheel tegengeflcld pad. Die zodanig tegen de Natuur kampt, dien gaat het toch, ligtelijk , bij een onverhoedfehen aanblik, van heure ontdekte fchoonheïd, als het wel, eer Menelaus ging, wanneer hij uittoog om zijn zwaard tegen Helenu te trekken 'y naauwlijks zag zijn oog den boezem dien hij doorbooren wilde, of zijn gewapende arm zonk magteloos ter neder, en het was nu niet met haar, maar veeleer met hem gedaan. (*) De gclegendheid tot deeze proeve was deeze: Ik vond, terwyl ik. eenige Feest- dagen op het Land doorbragt, in een fflO. (*) Galenus van de Leerflellingen van Hippocrates en Plato: in de V"e band der Uitgaave van Chartiers f. 147.  C 13 ) molcnbeekjen cenc foort van groene Arm* polypen , die zig door een languitgerekf fpilvormiglighaam en korte, meestal ftijve,. armen van de gemeene groene foort uit zonderden, en met welks wonder verfchijn. felen ik mijn gezelfchap eenig tydverdrijf verfchaffen wilde. Ten deele bezorgde het warme en droogc zomerweder, maar nog meer de duurzaame gefteltenis deezer Polypen , de bekende Proef van derzelver wedervoortbrengingen der Leeden, welke wij daarmeede ondernamen, zodanig, dat de_ wedervoortbrenging bijna zichtbaar fcheen te gelukken. Reeds op den tweeden en derden dag waren der verminkte dieren weder armen, ftaarten en zo voords aangegroeid , alleenlijk wij bemerkten geduuriglijk zeer duidelijk dat de vernieuwde • Polypen , bij al hun overvloedig voedfel: toch veel kleiner dan voorheen waren, en dat een verminkte romp , wanneer hij de verloorne deelen weder naar buiten uitdreef, ook in gelijke maate zeer zichtbaar inkromp en korter en dunner fcheen te worden (*). Eeni. (*) Het is wel begrijpelijk genoeg, hoe zulk een  * ( 19 ) Benige tijd naa dat ik weder in de ftaé gekomen was, moest ik iemand bezoeken die reeds lang aan een winddoorn ziek gelegen hadt. De zweer verfpreide zig over de knie, en was open, en de weeke deel en waren met eene diepe groef uitgeëttcrd. Het beeterde naaderhand, maar zo als de opening in het vleesch ailengskens weder met vormkragtig vocht tot een lidteken aangevuld was, zo zakte ook het nabuurige gezonde vleesch in gelijken graad allengskens neder (*), fcheen bijna te verdwijnen, zodat eindelijk het lidteken in de groef een geringe omftandigheid van verfcheidene Waarneemers, of in de verwagting van grootere merkwaardigheeden geheel overzien , of ook wel niet aanmerkenswaardig gevonden werdt. Egter fchijnt de zorvuldige Ros ei- 'er acht op gegeeven te hebben. Hijl. der Polypen in het. 111e Boek van de Infeüen belujiigung f. 49. (*) Een gelijk, alhoewel anders opgemerkt,, verfchijnfel, kan men zien in de verhandelingen der Heeren Fabre en Louis, over de wonden met verlies van 'zelfftandigheid (des playes avee prte de Jubflance) in de Mem. de l'Ac ad, de Chirurg. Vol. IV. Pag. 64 & 106".  C 20 > groef en het vleesch aan den rand der; zelve weder genoegzaam gelijk ftondt, en. het eerite flegts nog maar een breed, doch taamlijk vlak fpoor maakte. En des hadt hier, wanneer.men de onovcreenkom. ftigheeden gelijk ftelt (mutatis mutandis) een gelijk geval plaats als bij mijne Armpolyp uit de molenbeek. Ik heb, fecdert.dien tijd een groot deel mijner moeite aan de verdere beproeving en onderzoeking deezer toenmaalige ondervindingen bedeed, en al ,'wat ik daaromtrent door waarneemen en naadenkea geleerd hebbe, geleidt mij eindelijk tot de overtuiging s? Dat 'er geene vooraf gevormde kiemen vooraf beflaan ; maar dat 'er in de voorheen ruuwe ongevormde teelfloffe der bewerktuigde of georganizeerde lighaamen^ naa dat zij tot heure opwekking, en ter plaatze heurer beftemmini gekomen jtf; een bijzondere, maar het geheele leven door werkzaame, drift opgewekt wordt, om heure bepaalde geflalte aanvangkelijk aanteneemen, en het geheele leven door te behouden, en wanneer die fomtijds ergens ver-  (II) ■verminkt wierde zo veel moegelijk is,, weder te herftellin. Een drift die gevolgelijk tot de levenskragten behoort, maar die even zo blijkbaar van de overige foorten der levenskragten van bewerktuigde lighaamen (te weeten de famentrekbaarheid, prikkelbaarheid en gevoeligheid, conti aSiilitas, irritabilitas, fenfilitas enz,) als van de algemeene phyfifche kragten o»er 't geheel genoomen, onderfcheiden is. Welke de eerfte gewigtige kragt tot alle teeling, voeding en wedervoortbrenging fchijnt te zijn , en welke men , om dezelve van andere levenskragten te, onderfcheiden, met den naam van Vormdrift (Nifus formaüvus) beteekenen kan. Waarfchijnelijk is voor het meerder getal mijner leczers de erinnering min noodzaaklijk dat het woord vorm drift, zowel als de woorden aantrekkingskragt (_*_) zwaarte, tot (*) Zo zegt bij voorbeeld Newton in de Oticsjliones, in de tweede uitgaave zijner Optica f. 380. van de overzetting van. Claske, Hanc vocem attraftionis ita hic accipi velim, „ui  C 22 ) tót niets meer of minder dienffig is, als alleenelijk om eene kragt te betcekenen, v.elkcrs beftendige werking uit de onder- ' vinding kenba-iris; maar welkers oorzaakzo wel als de oorzaaken der reeds genoemde nog meer algemeen bekende natuurkragten vonr ons eene verborgene hoedanigheid (qua* litas occulta) is; van alle deeze kragten, ■ge'dt het gene Ovidius zegt: Causfa htet, vis ef} notiffum. De kragt is wel bekend, maar de oorzaak is verborgen. 'De verdiende welke in het naafpeuren deezer kragten gelegen is, beftaat alleenlijk in het nader bepaalen hunner werkingen, ea „ ut in imiverfum folummodo vim aüquam figtti„ ficare intelligati.r, qua corpera ad fe mutuo ten„ dant; cuicunqve demum causfe attribuenda fit „ illa vis." dat is: Ik wil dit woord aantrekking Iiier alzo begreepen hebben, als in 't algemeen alleenlijk zekere kragt beteekenende, waardoor de lighaamen otfderlitig naar eikanderen neigen; aan welke oorzaak deeze kragt ook mooge worden toegefehreeven.  C 23 ) en die op algemeener wetten terug te brengen. d'A l e mc e r t's naavolger, de Heet M. de Condorset, zege in zijne Lofrede op onzen Hall kr* bij gelegenheid der prikkelbaarheid (irritabilitasy. „ Men vong gewoonlijk aan met de waarheid der zaak te loogchenen — en wanneer dat zig toch eindelijk niet langer met eere liet doen, zo eindigde men met te zeggen, dat het flegts iets ouds en reeds lang bekends ware!" Daar men nu onlangs reeds fcherpzinnig genoeg geworden is, om zelfs de dierlijke prikkelbaarheid reeds in Homerus, en den bloedsomloop vanHARvEUs, in den Prediker van Salomon befchreeven te ' vinden, zo> zoude het immers niet volkomen zijn, wanneer zig de geheele vormdrift niet meede uit alle de werken der voortteeling, die fints 2000 jaaren gefchreeven, en nu te famen tot geen geringe Boekverzameling uitgedeid zijn , zoude laaten uitplüifcn. Te meer daar de vis plafiica of de vdrmkragt der Ouden (bijzonder die der Peripatelifche fchool) door degelijkheid van dien  t 24 ) dien naam metnifusformativus, of vormdrift, 'tot een zodanig qui pro quo, of dwaaling in den naam, heeft kunnen verleiden. Het zal mij egtcr genoegen gceven wanneer men mij een eenigen deezer Ouden voortbrengt, welke van zijne plaflifche of beeldende kragt, ook flegts eenigzins de bepaalde en met de verfchijrifelen der tcelingzaaken zo naauw overeenkomflige begrippen gave gelijk ik die in deeze bladen, (*) F. Bonamico , de bekende striftutelifche Wijsgeer, drukt zig nog al het'bepaald fte daaromtrent uit. Hij zegt, in zijn TraÖMt de formatione foetus , of over de vorming der vrucht p. 528. Spiritus in dërea feminis fubJUmia com~ pnhenfus, afperfus autem a calore ctelefti £f vi a patre accepta £ƒ ta quam a'ccelo parti:ipat , in uterum f omina conjtüus , concoquit materias a foemina infufas g» pro ratione ipfnrum variis mo. dis afficiens, efficit injirumenta. Dut* vero eafabri. cat tppellqturFaculta» hmar^n»*, ftu }mitViV,x,. Sed ubi exfïruüa fuerint injirumenta, ut Ut ut} queat , qua prius er at vis formatrix, Mis utens degenerat in animam"' dat is: de geest iodeJucbtagtige zetflhndigheid des zaads vervat en met de hemelfche warmte befproeid , en door de kragt  C 25 ) den , bijzonderlijk in de derde afdccling van de vormdrift, heb tragten te geeven. Een zeer fcherpziend Phyfiologus, ofmenfchelijkenatuur kenner , de Heer H. C. Vyolff, in Petersburg, heeft eene an» dere kragt voor den wasdom der dieren en planten aangenoomen,die hij vis ejjentialis, of wezenlijke kragt, noemt, en die even eens, wanneer men die' enkel bij hooren zeggen kent, op den eerden blik met den nifus formativus, of vormdrift, vermengd zoude kunnen worden. Het groot verfchil tusfehen beiden moet egter elk duidelijk blijken, zo dra hij kragt die hij van den vader ontfangen heeft, en die welke hem van den Hemel bedeeld is, in de baarmoeder der vrouwe geworpen, kookt de /toffe, door de vrouw daarin ontlast, en die, na gelang derzelver op verfchillende wijzen' aandoende , brengt daar door de werktuigen voort. Wanneer bij dezelve finnen/relt wordt hij genoemd vorm- of werkvermogen, maar wanneer de werktuigen famengefteld zijn, zodat bij dezelve gebruiken kan, verandert bij, daar bij eerst vormkragt geweest is, in ziel. B  C 26 ) hij de moeite neemt, het waare begrip j 't welk de Heer Wol ff zelve van zijne ris ejjeniialis aan de hand geeft, in zijne Theoria Generationis, of' befchouwing der voortteeling, naa te leezen (*). Bij (*) Gelijk bij voorbeeld Pag. 12 waar hij zegt : ,, Vis vegetabilium eJJ'entialis ea cfi vis, quahumores ex circumjacime terra, vel aliis corporibus colligunlur, Jubire radicem coguntur, per omnem plantam dijïrïbuuntur , partim ad divetfa loca deponuntur, partim foras expelluntur." pug. 13, Qjicecimcque vero fit heec vis , Jive attraürix, ftve propulfiva. Jive aère ex'ta::Jo debita, Jive compofita ex omnibus hisce £f pluribus; modo prajlat enumeratos effeB'is, penatur , pofita planta £? humoribus nutritiis applicatis. id q"od txperientia confirmatum e/l r Stflkiet ea pmjenti fcopo cS* vocabitur a me vis vegetabilium ejjentialis» Dat is; Bladz. 12. De wezenlijke kragt der groeijende wezens, is die kragt waar dóór de vogten uit het omliggend aardrijk, of uit andere lighaamen , faamvergaderd , en gedwongen worden in den wortel overtegaan, door de geheele plant verdeeld, gedeeltelijk op verfchillende plaat-  C 27 ) Bij hem is zijne vis eJJ'entialis allcenelijk die kragt waardoor de voedingsftof injds plan- plaatfen weggelegd en gedeeltelijk naar buiten uitgeworpen worden. Bladz. 13. Welke cigentlijk deeze kragt zij, of zij aantrekkend, dan wel afflootend zij, dan of men die aan de uitgefpanne lucht te danken hebbe, dan of die uit alle deeze oorzaaken te famen, of uit meerdere, (ha mgefield zij, immers zij brengt de verhaalde uitwerkfelen voort, en men fielt dezelve aanweezig, wanneer da plant en de voedende fappen, die op dezelve werken, aanweezig gefield worden, 't welk door de ondervinding bevestigd wordt: zij zal voor mijn tegenwoordig doelwit toereikend z;jn, en door mij wezenlijke kragt dtr gr oei jende wezens genoemd worden. En met betrekking op de teeling der Dieren zegt hij Pag. 73 ; Embryonem hoe tempore (ovo ■ • feil. 36 horos inc'ubatoj) ex fuljlantia ovi nu- trui, demonf.rnnt Mins volumen auElum, per,, feüiones ac^uifttce , abfentiq cujuscunque alius „ materies, confumptio albumnis [§ vitellifucce,, dens , experimenta infervis recevfenda; eonfet, quenter : tranfire pnrtünl 'S nutrientes ex ovo ad j, embryonem: cjf exfirn vsi, qua id perficitur, , ■ Ba i, f«r, waar hij van de mcnfchelijke bevruchting handelt, eene volkomen gelijke inplanting der bloedvaten buiten alle bedenken! Hij neemt naamlijk voor waar aan, dat het oneindig kleine mcnfchelijke kiemtjen , dat nu uit den eierftok in de holligheid van de baarmoeder geraakt is , nu door middel van deszelfs moederkoek aan dezelve vastgehecht (*) ,, Nunquam jieri poteft, ut int er tubulum ■ „ millionefies minorem , £»? millionejïes majorum ,, continuitas oriatur." Elem/Phyiiol. T. VIII. pars I. p. 94. vergel. met de prima linea PhyJïo'og. §. 883. en de opera minora'Y. ft. pag 419. De eerstaangehaalde plaats luidt in het Hollandsen Eldus: Het is onmooglfjk dat 'er tastenen een duizendmaalen grooter en een duizendmaaier» kleiner buis een aaneenhangenden voortgang ge-booren worde. Q) Elem. Phyfiol. a.-a. O. S. 257- . j  I 41 ) hecht zoude worden. En op welke eene wijze dan toch? Nier. anders dan door de himonding zijner microscopisch kleine navelvaatjens in de reusagtige Bloedvaten der. Bairmocder, De nieuwere voorvcgters der ontwikke* ling maakten, gelijk wij gezien hebben, de eierdouijers ten grondflag hunner onderHellingen. Veel vroeger heeft men zig van het kikvorfc henzaad, tot een gelijk doelwit, willea bedienen. Swammerdam maakte, voor meet dan honderd jaarcn, de wonderbaareontdekking bekend, dat het zwarte puntjen in het kikvorfchenzaad het in al deszelfs deelen volkomen kikvorschjen ware, dat ook reeds fn den eiéritok, alhoewel geheel onzichtbaar , vooraf gevormd gelegen haddë enz. (*) De OMirac. Nat. pag 2\. „ aimiratione dignnm „ ejï, nigrum Mud pnnéum, quod in ovis ranarum „ videre eft, ipfüm ran-nculum ornni'ris juis par„ til-us abfolutum ; itViucantim ve>o fc? circum„ fufum Mum Uquorem non i.ij at.mttitum eins  ( 42 ) Do goede man fchijnt een voorgevoel gehad te hebben, welk eene vlugligo en ver. „ ejfe; qund ipfum, fenjim dilaiitipn, itaattenua,, tur, ut cxke cum velit pijfit" &c- , „ Magis mirum efi, hunc ipfum rmvncuhm in „ ovario wque adea exiguu-n dïtui fj? incrementt • „ fui principium halm, ut fere vifum tffugict, „ ut ipfum anmal fttb ine tantuk mole delitefcat?' En kort daarop maakt hij dan het algemeen fceflfjit: „ Nullus milt in rsrum natura generatiom, „ f.-d fait propagathni vel incremento pariium locus (Jfe videtur, ubi cafus omnis txekh „ 4atUrfF I{et een en ander luidt, in het Neêrduitscb als volgt: Verwonderenswaardig is het zwarte puntje» ' in liet kikvorfchen ei, waar in het kikvorschjea zelve, met al deszelfs reeds volkomene deelen, gezien wordt; daar het witagtige en rondom het zelve uitgeflorte vogt niets anders dan deszelfs voedfei is , dat , terwijl het vorschjen groeit, allengskens' verdund wordende, het zeiven een vrijen uitgang verfehaft. Nog wonderlijker is-het, dat dit vorschjen , in den eieiuok» een zo zeer klein beginfel van wor-  ( 43 ) gangkelijke zaak de tijdelijke eer van zul. ke ontdekkingen is, en daarom moogclijk zogt hij daartegen een beftendiger geluk, in de dwcepige leer van Mad. Boor ignon ; want werkelijk heeft de onelankbaare tegenwoordige' wacreld deeze won. derlijke ontdekking den Hcere Spalankan i loegefchreeven, die dezelve cok in vecle van deszelfs fchriften, en voornaamlijk in het tweede Deel zijner Verhandelingén (*), zeer omfiandig heeft voorgc. draagen. Ook noemt hij naamlijk het zwarte vlekicn , in het bevruchte kikyorfchenzaad, regt- ■wording en aanwasch heeft, dat het bijna aan het gezicht ontvlugt; alhoewel het dier zelve onder zo klein een hoopjen zig ophoudt en fpeeling hebben kan. Het komt mij derhalven voor, dat 'er nergen3 in de natuur der dingen voor . eene nieuwe wording (generatie) maar wel voor eene voortteeling (propagatio) of eene aanwas der deelen, plaats is , waar in allerlei toeval uitgefloten wordt. (*) Dijjertazione di fijïca animali, e vegetahils. T. 11, in Modena. 178O. 8°.  ( 44 ) regtuit een jong vor-chjen (*), cn daarna' dit vlakjen in het onbevruchte zaad'er even zo uitziet als in het bevruchte (f), zo is, na zijne redenkunde, niets natuurlijker, dan dat het zelve reeds i i den aanvang , en reeds in 's moeders lighaam, een jong vorschjen geweest is. (**_) Ik (*) ,, h parlare fil-foficamente Vuovo non s chs il girino medefimo in Je ftsjfo concentrato e ris,, tetto, il qitale, mediante la fecondazione, Ji fir,. luppa ,, edt acqnijla le fatezze de animalt " pag. u; §i XVil. dat is : om wijigeerig te fpreeken is het ei niet anders dan het vorschjen zelve, liggende in zig zei ven, als in een middenpunt, vereenigd en faa ingetrokken, en dat door middel der oevruchclag zig ontwikkelt, cn de dierlijke gedaante aanneemt. C f) » QjieJH globttti non fecondati m i fonc 'er < ,, vertin conto di/linguibili dai fecondatiJ. X i I 1T, welke onbevruchte bolletjens in de daad niet te onderfbheiden zijn van de bevruchte. (**),, Ma i globetti fecondati non Jond chc ifeti „ ranifil.$. XVII: adunque i'glabetti non fecondati ,, lo faro'.itlo altrefi; e confequentamente nella noftra ,, rana il feto esijle in lei pria che albièfe la fecon8, dazione del mqschitr." pag. 12. §. xix, dat is: de  (45 ) Ik weet niet wat men van een SchevItunügen oordeelen zoude , dien het beliefde een kjuitjen zilver amalgama daarom een Dianaboom te noemen, om dat 'er toch, wanneer 'er flegts verdunde oplosüng van zilver bijkwame, zig altijd zulk een boom daaruit vormen zoude, en daar nu zulk een kluitjen buiten de zilveröplosfing, 'er voor 't overige eveneens unziet, als naa dit het zo even onder dezelve gebragt geweest is, zo moet gevolglijk ook in het zelve de voorafgevormde Dianaboom , vooraf beflain hebben enz. Men moet zig fchaamen eene ftejling nog langer te willen wederleggen, van welkers volflagen ongegrondheid, zig elk gezond , onbevooroordeeld , en niet flegts ten ëeneróalerj in het doen van waarneemingen ongcoefFend oog, alle voorjaars over- de bevruchte bolletjens nu, zijn niet anders dan Yruchtjens van den kikvorsch , en derhalven zuilen de onbevruchte meede niet anders zijn, en gevolgelijk beUnat in de vvijfjens kikvorsch de vrucht reeds vóór dat de bevruchting van het matinetjen haar ontmoet.  .( 46 ) •overtuigen kan. Die zig flegts de geringe moeite gcgeevqn hadde , om het kikvorfchenziad naauwkeurig te onderzoeken, zöude moeten bekennen, dat de inval om het zwarte vlakjcn in het zelve tot een kikvcrschjen te maakcn , de gelukkigfte pooging der Loiica van Broer Peter, in Swifts Verttlfel van de Ton, gelijk is, die ook zijne broeders, door kragt van demonfireeren, wilde overtuigen, dat het Huisbakkenbrood een uitgeleezen Schaapenbout •ware. Doch de verdcedigers der moederlijke kiemen zijn verder gegaan. Zij hebben zij regc'hceks op gevallen beroepen , waarin femtijds Meisjens, te midden van hunne maagdelijke onfchuld, door de ontwikkeling van zulk een kiempjen, in een gezegenden Haat geraakten. Hoe toch de dingen zonderling famen kunnen loope^ : juist in het zelfde jaar dat Swammerdam zijne bovenaangehaalde ontdekking in het kikvorfchenzaad bekend gemaakr hidt, viel 'er , volgends het in het Dagboek der keizerlijke .Academie der Wacuuronderzoekeren, door een beroemden Lijf-  ( 47 '3 Lijfarts gegeevcn bericht, in Saxenland een geval (cafus) voor, dat op deeze ontdekking als het dekfel op den ketel paste. Eene Molenaars vrouw komt in de kraam van een meisjen dat een vervaarlijk dik lighaam meede ter waereld brengt. Agt dagen naaderhand werdt dat klein, dik ebuikt meisjen „ met groote pijnen en onrust overvallen, zeer weenend en angftig, dat alle de omftaaners niet anders dagten óf het zoude oogenblikkelijk fterven Ondertusfchen baart het zieke kind , op eene regelmaatige wijze een aanig, volkomen, lec vend dogtertjen , ter grootte van een vinger , dat meede "gedoopt werdr. Bij en geduurende de geboorte is alles met de naageboorte en andere onreinigheid afgegaan, beide kinderen zijn egter weinig dagen daarnaa geflorven." (*) De (*) Ik breng hier de eigene woorden bij van eenen anderen gelijktijdige" Ars, de HeerOrro, die bij de grootmoeder, naamhjk de Molenaars vrouw, gehaald was, geduurende heure zwanger fchap , en wiens' neef het geheele ge-al in eene bijzondere Verhandeling, onder aft volgenden  (48 ) De Heer von Halter plaatst terecht r'eeze gefchiedenis , benevens eene andere uit de Zweedl'che Verhandelingen , volgends welke men, bij de ontleeding van een meisjen, beenderen, tanden, en hairen in een gezwel der ingewanden gevonden hadt, onder de hooftiteunfels der waarheid van de moederlijke kiemen. (*) Maar genden tijtel, zeer gelesrdelijk . verdce-digd en «pgehelderd heeft ; naamlijk D. C. I. Ottonis Ejdflela de Fatu puerpera f. de foetu in foetu. Weffenftls 1740. 4°. dat is Brief over een kindhaaiende vrucht, of een vrucht in een vrucht enz. In de Encyclopedie vznTverJon, T. X.VHI. Art. Fetus pag. 721., vindt men: „ li y a plus, „ on a vu dans une vierge conftamment telle £? „ reconnoijfahle par l'iniegrité de Jon hymen, des „ dents , des ofj'emens & des chveux renfermés ,, dans une tumeur du mtfemcre. Ce Phenoment „ rapporté dans les Mem. de VAc. de Suede, a ete „ olfrvé depuis peu en Allemagne. Un fetus „ ftmelte, incapable ajjurement d'admettre le mdle „ efl né avec un Jetus formé au dedans de lui." Dat is: Nog meer; men heeft in eene maagd, wier i) aagüoin ongerept, en uit de volkomenheid \an het malden vlies (hymen) blijkbaar was,  ( 49 3 Maar ook in Schmückers ChirurgU -cale Mengelfchriften befchrijfc een naamloos ^Schrijver de opening des Lijks van een meisjen , bij het welke men , in de plaats der Baarmoeder, een rond, hard, met hairen bewasfen lighaam, ter grootte van een groote walnoot gevonden hadt, welks gedaante na een misvormd kinderhoofdjen zweemde. Dit hoofdjen hadt twee volkomen tanden, en in deszelfs holligheid vondt men iets dat na harsfens geleek , enz. Daar de verdeedigers der moederlij!? kiemen, altijd zo luide en dringend betuigen, dat men tegen hunne 'waarneemingen toch geene bloote redeneering Hellen zal; ■zo onthoude ik mij hier ook van alle rede- ka- was, tanden, beenderen en hairen gevonden, belloten in een gezwel des darmfcheils. Het volgend verfchijnfel, in de gedenkfehriften der JZweedfclie Academie verhaald, is onlangs in Duifsóhlahd waargenomen : een vrouwelijke vrucht, voorzeeker onbekwaam om den man toetelaaten , is gebooren met een gevormde vrucht, oï-fauns, in dezelve. C  C 50) kaveling; maar zal hen trek voor-trék, waarneeming tegen waarneeming, voorleg, gen, en wel van niet minder merkwaardige cn onderhoudende, en ton naasten bij even zo geloofwaardige voorvallen, waarin zig zelfs mansperfoonen, of andere manlijke dielen, in eenen gezegenden Haat bevonden zouden hebben; en ik hoop niet dat deeze mijne den moederlijken kiemen regtitreeks tegenfprcekende gevallen, voor die van mijne tegenpartij zouden moeten onderdoen. Bij voorbeeld, tegen het voorval uit de Zweedfche Verhandelingen, Hel ik een uitdc Gefchiedenis der Koningl. Academie der Weetenfehappen te Parijs , waar in verhaald wordt, dat een zeker Abt, temidden van eene proeve over de voortteelings.-aaken, zeer ten ontijde geitoord werdt, en van dat oogenblik af, aan zekere üghaamsdeelen, die wel eer aan eenen anderen Abt, den H. Abelard, bij een diergelijke oorzaak, geheel ontnoomen werden, een hard gezwel bemerkte. Het liep daar meede zo verre, dat het geopend moest worden, en zijn Heelmeester verzeekert aan de Koning- Jijke  C si ) ■lijkc Academie, uit dit gezwel van deezen Lijder een verhard kindjen (*) gefneeden te hebben. De Gcfchiedenis van de Molenaars vrouw in de Dagboeken der Keizerl, Aead. der Natuur'onderzoeker-en, denk ik met eene andere, uit de Pliilofophical Transaclions , opteweegen , in welke een manlijke windhond, een leevend jong hondjen , per anum (door den aars) zoude uitgeworpen heb. ben. In plaats der Hceren Clauder en O t t o, die de gefchiedenis van de Mole" naars vrouw getuigen , Helle ik twee getuigen , waarop Engeland zig beroemen mag ; te wecten: D'. Wa l l i s en E d- mund halley. Eindelijk tegen den naamloozen Schrijver bij ScHMUCKER, Hel ik eenen naamloozen Schrijver bij den roemwaard ge:i Fr. Ruisen, die deezen een diergelijk voortbrengfe'f, te wecten een beenagtige fchaal, gelijk een halve walnoot, vereerde, dis (*) ,, bn y dijliiigüóït la tête, les pteds les „ yeux." Men onaerfeheide in het zelve het hoofd, dc voeten en de oogen. C 2  C 52 ) die bij hem verzeekerde , benevens vier volkomene kiezen en een kluwe hair, uit de maag, van een manlijk lijk, gefneeden te hebben. Dit zoude dus gezag tegen gezag gefield zijn. Ik geloof niet dat men confeientieufer te werk kan gaan, als ik hier te werk gegaan ben, en in zo verre, dagt ik dat wij ten minflen gelijk Honden. Doch ik werdt, als of 't zo weezen wilde, geraaden, in deezen tegenwoordigen twist over 't algemeen, deeze foort van hulptroupen voor 's hands uit het fpel te laaten ; ik Helde de m'jne alleenelijk daarom op, dewijl de tegenpartij goedgevonden hadt met de zijne in het veld te rukken. Dit is het hooftzaakclijkfte, wat ik tegen de beroemde bewijzen , die van de verdeedigers der moederlijke kiemen voor de zichtbaarst beflisfende uitgevent worden , intebrengen heb. Bij deezen kan ik egter nog eenrge andere, uit de ondervinding beweezene, tegengronden voegen , die buiten dat wel toereikende moogen zijn, om, bij onbevooroordeelde en naadenkende Leezers, de waar-  C 53 ) waarde van hunne inéénfchakelings onder"-ftcilmg te bcpaalen. Bij voorbeeld, de doorgaands bevestigde' ervaarenis, dat, zelfs aan het gewapcndfte oog, niet ten cerften, maar eerst naa een* gei uimen, ten dcelegewaarwordelijkcn, langen tijd , naa de bevruchting, de eérftè fpeur van het nieuw ontfangen mensen, dier of gewas, voorkomt. Het is niet de moeite waardig, heden nog dat fab'elagtige zeggen van Hippocrates, en van zo veele goede Ouden naa hem, te willen berispen, die, in de eerfte dagen naa deontfangenis, reeds volkomen keniijkeeii gevormde lighaamsvruchten meenen gc;-.iea te hebben. Zij worden vergeefliikcr wegens de weinige hulpmiddelen en de zcldzaame gelegcndheid tot onderzoek, in die tijden; wanneer men nangaat, dat zelfslaatere Artzen, van ongelijk meer uitgebreide ervaarenis in dit vak, nog meer diergelijke ftellingen gewaagd hebben. Zo heeft ons Maoriceau met afbeeldingen van lichaamsvruchten van 3\ dag en zelfs \an eenen dag enz. befchonken, en zo hebben M a lpichics cn C r o c n e reeds in een r>nC 3 be-  C 54 ) bebroed ei eener gctreedene Hcnnc, en de laatffe zelfs in windcijeren van Hoenders, die nog door geen Haan genaderd waren, durven verzeekeren, het kuikentjen en zijn dcelen gezien te hebben. Geen voorzichtig en behoedzaam be» fchouwer zal cgtcr vóór de derde week der zwangerfchap eer.e ongctwijffeld waare, mcnfchelijke Embryo, of in een bebroed hoenderei in de eerfte twaalf uuren, zelfs flegts een duister , en vóór 't einde des tweeden dags, een duidelijk fpeur van hec kuikentjen gezien hebben. Vóór deeze, aan elke foort van dieren en gewasfen door de Natuur , op een langoren of kortcren tijd voorgefchieevene, bepaaling (*) is het nieuw ontfangen broedfcl volftrekt niet kenbaar; eene om Handigheid , die, ge, vocgd bij de volkomenheid onzer vergroot» glafen en andere werktuiglijke hulpmidde. len f* j Zo ook is bij voorb. bij een draagend konintjen, de nieuw ontf'angene vrucht, niet voor den 9en dag, bij het moederfch.inp niet voor den 19011, cn bij de hartekoe niet voor de 7e week zichtbaar enz.  ( 55 ) len en handgreepen, voor de Theorie der voorafgevormde kiemen zcekerlijk alles beha!ven gunrtig zijn kan. Even zo min is het te begrijpen , hoe toch de verdeedigers der voorafgevormde kiemen, de ontallige gevallen van het ontftaan, en de vorming van op eene geheel, toevallige wijze, nieuwlingsgeteelde, en in het natuurlijk gebouw geheel niet voorkomende, werktuiglijke dcelen, met hunne infciiakeiings ondcrlteliing overeen kunnen brengen. Nog eenige weinige voorbeelden van deeze foort in plaats van veele. Ecnc vrouw geeft tekens van zwangerheid , doch hcur kind is niet in de eigentlijke plaats van deszelfs beitem-ming, maar' daar nevens, in eene der beide Fallopiuanfche buifen, ontfangen geworden: deeze berst eindelijk, bij den toeneemenden wasdom van het arm verdwaald fchepfel open , en dat valt nu in de buikholte der mpeder. Wat doet de natuur? Zij ftort een menigte vormend vogt (lympha plaftica) uit, dat zig tot een duidelijk bewerktuigde Huid vormt, eade/«w»*a of vrucht, omkorst, gelijk eene C 4 ma*  C 56 ) mumit omzwngtclt, en daar door de, von-' de moeder anders doodeüjkc , bederving of verrotting der vrucht verhoedt; zo dat zij nu nog lange jaaren, met dit, alhoewel lastig , echter toch riet gevaarlijk , pak, rondgaan kan. De raaderhand in het werk gefielde Lijksopenirgen toonen egter ten duidelijklten, dat deeze, door een toeval veroorzaakte, nicuwlingsgeteelde, vliezen) met talrijke bloedvaten doorwecven zijn (*', die toch egter bezwaarlijk in de vermeen, de kiemen vooraf beftaan zouden ktmnér> hebben. Een mensch breekt beide de püpen in den voorarm , houdt zig geduurende de beding niet flil, zo dat de natuur de b.euk niet, gelijk anders, door een beenëelt weder te famen lijmen kan. Wat doet zij daar- (*) Ik heb zodanig een vrucht, waar yap de moeder agt jaaren Jang zwanger gegaan badr, en welk het Acadsmtscji Mufaum (te Gottingen) van mijnen waardigen vriend, den Heer Hofraad Buchner te Gothrt, ten gefchenk bekomen heeft, in het 8e boek der Covimcnt. Soc, Jt»g. Scient. Gottingens, befehreeven.  C 57 ) daarentegen? Zij vormt in de breuk, voor beide de pijpen, twee nieuwe gewrichten-, in deszelfs geheel overeenkomflig aan een, tweeden Elleboog, die op zig zeiven, en zonder hulp der andere hand , eene volkomene beweegbaarheid bezit. Een ander perfoon ontwricht den beenknop van het heupbeen , en de Natuur vormt hem in het zelve een nieuwe pan. (*> Een (*) Ik heb van alle diergelijke gevallen voorbeelden verzameld in de Gefchichte und Bsfchreilung der Knochen des menfchelichen Karpers, f. 43' [Zij, die de gewrochten van deeze vcrwonderenswaardige vormkragt der natuur, met eigen oogen, willen zien, kunnen hunnen leerlust, zoo ergens, althands op de Chirurgijns Gildekamer, te Amuerdam, overvloedig voldoen; waar een aller, keurigst Kabinet van zieke en gebrokene beenderen, aan welkers meerder gedeelte de Natuur deeze kragt gebeezigd heeft, gevonden wordt; daar ter plaatzeA°. 1772 gefchonken, door den geleerden Geneesheer Ja co bus Hovius* alle zeer zindelijk in een kostbaare gladde glazen Kas bewaard wordende., waar boven, met gouden letters, een Versjen geleezen wordt, dat C 5  C ss ) Ëen kind krijgt, in 's moeders lighaam, door de toevalligfte oorzaak , bij voorb. flegts door de onmaatige liefdebetuigingen, des vaders jegens de zwangere moeder, een waterhoofd , waar door de Harsfenpan, gedrochtelijk waterzuchtig , opgedreeven wordt, en 'ergrooteledigetusfchenruimten, tusfehen de uitgedeide vlakke beenderen deszelfs, omftaan. De Natuur tragt hier.xe hulp te komen, en flrooit enkele kleine beenkorntjens in deeze tusfehenruimte, die tot vviggebeentjens aangroei/en, en deeze gevaarlijke holen zo veel moogelijk opvullen, de andere te ver van elkander ftaande beende vorrrrkragt der natuur meede fchijnt tc beoogen, luidende: BIT 's HOVIUS GESCHENK, WAARIW DE HEELIfRACHT BLIJKT die KOfi MATUUR BEZIT, WANNEER DE kükst BEZWIJKT. T>e Hoogleeraar Bonn heeft eene naauwkeurige befchrijving van dit zeldzaam Kabinet in 't licht gegeeven, onder den titel: Dtscriptio Thej'auri offium morhoforum Hoviani, adnexaejl Differfath dt Callo. 4to. cum fig. Amjl. apud J. C. Sep-p. V-EfiTAALE.r.-J  ( 59 ) beenderen met elkander verbinden, en dé Harsfenpan helpen fluiten. Deeze wigge, becntjcns behooren egter niet tor den na» tuurlijken bouw, en bevinden zig daarom, ook flegts zeer zelden , bij dieren, of in het Hooft van wilde volken, en kunnen dus gevolgelijk-bezwaarlijk in den kiem vooraf gevormd zijn, en toch zijn het waare, eenige, afgezonderde beenen, met echte naaden in elkander fluitende. En zij worden wel niet biootelijk van de nabuurigc natuurlijke naaden der vlakke beenderen om* geeven , maar dikwijls leggen 'er zo veel' van dezelve zo digt nevens en onder elk. ander, dat de middenllen derzelven zeeï * blijkbaar ook hunne eigene nieuwlings geteelde naaden vormen. Hoe kunstrijk is egter niet de bouw van een echten naad»mét zijn driedubbele rijen van keepjens' en groefjens, die zo verwondcrenswaardig in eikanderen fluiten. De befluiten uit alle deeze voorbeelden komen van zeiven aan den dag. Kunnen 'er een»maal volkomen afzonderlijke beenen,.gev heel nieuwe ongewoone geleedingen , nieuwe bewerktuigde huiden, met even zonieu» C 6 wo-'  v?e bloedvaten, daar ter plaatfe gevormd1 worden, waar men aan gcenen daar toe voorafge vorm den kiem, denken kan, waar toe dient dan over 't algem.-en de gehee!e ineenfchakelings Hypotliefisl Maar ook zelfs de verfchijnfelen , bij de teeling van Kastaarten , fpreeken alle de begrippen van voorafgevormde kiemen, ten minnen derwijze tegen , dat men miauw* lijks begrijpen kan, hoe, naa eene rijpe overwceging der cerstgenoemden, de laatflen nog eenige verdcedigers hebben kunnen vinden. Mij dunkt eene eenige onder* vinding of proeve, gelijk die, waardoor de Heer Köl re ut er, door middel van herhaalde teeling van- vruchtbaare bastaard planten, eindelijk, de eene foort van 'Pabak, te weeten Nicotiana rujlica, zo vol-' jkomen in eene andere foort , te weeten in Nicotiana pankulata, veranderd en herfehept heeft, dat zij zelfs geen fpeur van heure ltammocderlijke vorming heeft overig behouden, behoorde toch de voor* jngenoomenfte verdeedigers der ontwikkelingsfeer, van hun vooroordeel te genee< zen. Deeze uitmuntende waarneemer hadt naa-.  ( 6i ) naamentlijk, door de kundige bevruchting dercevfte foort van Tabak, met hetltuift meel der lsatfte, vruchtbaare bastaartzaaden overbehouden, en hadt voords de daaruit geteelde planten (die in hunne vorming , het midden tusfehen beide- hunne ft»m« ouders vertoonden) op nieuws, en met een gelijk gevolg, met- ftuifmeel vr.n de p.miculata bevrucht. Daar deeze nu weder vruchtbaare zaaden, en die weder planten oplecvcrden, die van de moederlijke ge. daanten nog me r afweeken, zo rndt hij met deeze laadte, de voorverhaaldë proef nog eens herhaald, en dus doende eindelijk zes planten bekomen , die gezamentlijk, wat hunne geheele vorming aanbetrof, met «ie natuurlijkepaniculata volkomen overeenftemden, zonder-zig voords in 't'geringde van dezelve uittezonderen, zo'dat hij in zijne clasfifche werken, het verhaal van deeze beroemde pfoevi , met veel recht, ten opfchrift g eft: Volkomen volbragtte verandering van het eene natuurlijke t lantfoort in het andere. Ik weet zeer wel dat de verdeedigers der mtwikkeling , zig bij de verklaaring der: G-7, bas»-  ( 62 ) bastaartteeling, daar meede zullen trachten te redden, dat zij aan de mannelijke teelftof , behalvcn de opwekkende kragt, waar meede die een flaapenden moederlijken kiem opwekken zoude, in dit geval ook nog eene vormende kragt toeltaan; waardoor dan die kiem zeckerlijkin eene, iets of wat vaderlijke, geftaltc vervormd wierde enz. Maarwatistoch, biddeiku, zulk eene uitvlucht anders , dan eene ftilzwijgende bekendtenis der gebrekkige onvoldoenendheid van het kiemflelfel en der noodzaakcheid van, tot deszelfs redding, altijd nog, nevens het zelve, tot vormende kragten toevlugt te moeten neemen. Maar wanneer nu deeze vormende kragtert zo Üerkzijn, dat zij binnen weinige voortteelingen degehcelc gedaante des moederlijken kiems geheellijk verdelgen, en in eene andere herfcheppen kunnen, zo is het geheel onbegrijpelijk, tot wat einde, over 't geheel, de kiem vooraf gevormd behoorde te weezen. DER.  C 63 ) DERDE AFDEELING, Ondervindingen ten bewijs der vormdrift, en ter nadere bepaaling van eenige wetten derzelver. \ fbreeken valt ligter dan opbouwen : en — het is een oude tegenwerping, welke men verfcheidene [-Iervormers gemaakt heeft, dat hen het eerfte bectcr dan het tweede gelukt is. Maar in de daad kan toch, gelijk de Heer Bok net (*) op eene uitmuntenuc wijze aanmerkt, de wederlegging eener dwaaling gewigtiger zijn dan de vinding eener nieuwe waarheid. En in (*) Dêmontrer une erreur, c'efl plus que de„ couvrir une verité: car l'on peut ignorer beau,, coup i mals le peu que Von fait , il faut au „ moins le favoir bien;" in de Voorrede voor zijne Esfay anal. des fac. de l'ame, dat is: Een dwaaling aantewijzen is meer dan eene waarheid te ontdekken: want men kan de kennis van veel dingen ontbeeren; maar het weinige dat men weet, behoort men ten minden wélte weeten.  C64 > in zo verre zullen deeze bladen altijd*'eenige verdienden hebben, alhoewel 'er, in de eerfte üfdecling,niets anders dan de ongegrondheid eener onlangs zo geliefd gewordene onderitelling beweezen ware. Alleenlijk hoope ik dat nu ook mijne tegenwoordige onderftelIing werkelijk iets, met de Natuur meer overeenkomftigs, in derzelver plaats ftellen zal. Niemand kan van iets meer overtuigd zijn, dan ik het ben van de groote kloove die de Natuur tüsfchen de bezielde en onbezielde fcherping ; tusfehen de bewerktuigde cn onbewerktuigde fchepfelcn gefield heeft; en ikkan, behoudens alle mijne hoogagting voor de fcherpzinnigheid waar meede de verdeedigers van den trapsgewijzen voortgang., of voortduuring, der natuur, hunne leer verdecdigd hebben, niet zien, hoe zij tot den overgang van het bewerktuigde rijk in het onbewerktuigde, zonder eenen, eenigzinsgewaagden, fprong, geraaken kunnen! Maar dat neemt niet weg, dat men; daarom gf ene verfchijnfelen in een deezer btdde hooftdeelen der . fchepping, ter op-' heldering der verfchijnfelen in liet andere; zig-.;  ( 6s ) zig ten nutte zoude mogen miaken: en, etü9> doende, zie ik het voor geen der geringdebewijzen der vormdrift in het bewerktuigdeRijk aan, dat ook in het onbewerktuigde de fpeuren van vormende kragten zo onwederfpreekelijk en zoa'gcmeen zijn. Van- vormende kragten maar in verre na niet van vormdrift (nijus formalivus) , in den zin welken dat woord in deeze Verhandeling hebben moet; want dat is eene levcnskragt, en gevolgelijk als zodanig inde levenlooze fchepping niet voegende — dus van andere vormende kragten , van. welke de duidelijkde bewijzen in dit levenlooze Natuurrijk voorkomen, in de zo bepaalde en bij uitneemendheid regelmaatige gedaanten die, uit eene voorheen ongevormde dof, voortgebragt worden. Immers men kan , om flegts een paar voorbeelden bij te brengen, niets-uimce. mend fchooner zien dan de bekende metaal Chryitalfchictingen , die, in hunne uiterlijke gedaante, eene zo in 't oogloopende gelijkheid met zekere bewerktuigde lighaamen hebben , dat zij een zeer gei'chikt voorbeeld aan de hand geeven , om de voor ■  (66 y vooriielling van vorming uit ongeheelde ifoffen , over 'c algemeen , op tebel deren: gelijk , bij voorbeeld, het dichte varen kruidzilver tusfehen de ingebrokkelde Qjiartz van Peru ; en om wat gemeener te noemen , het onbefchrijffelijk zuivere moschvormige geel koper (Stuckmesfmg') gelijk het zig naa het eerfte gictlel voordoet, en diergelijke meer. Dit, tot hier toe, als voorbeelden van de vormende kragten in het onbewerktuigde Natuurrijkbijgebragthebbende, zal ik overgaan tot De waare vormdrift in de bezielde fchepping. Voor een onpartijdig qog weet ik geen zinnelijker middel om zig het aanzijn cn de werkzaamheid deezer drift zichtbaar temaaken, dan dc onbevooroordeelde befchouwing van het ontdaan cn de voortplanting van zulke bewerktuigde lighaamen , die met eene zeer aanzienlijke grootte , een fnellen , cn, om zo te zeggen , bij 't gezicht bemerkbaaren wasdom , en een zo teeder hulfdoorzichtbaar famenweeffel verbinden, dat zij volkomcntlijk met genoeg.  f 67) noegzaam licht, cn onder eenige vergrootting, op het duidclijldle en klaarde doorzien kunnen worden. Tot een voorbeeld van deeze foort, uit het Plantenrijk, llrektde, over'talgemeen zeer . cenvouwelige, Waterplant (*), die meesttijds in het voorjaar zeer dikwijls bij den uitloop van ecnig bronwater, bij bronnen, . grafton , vijvers enz, te vinden is, en welke, zelfs niet kruidkundige Leezers, zich uit de blootc befchrijving wel zullen kunnen herinneren. Het geheele gewas beftaat naamentlijk uit eene eenvouwdige, niet gedeelde, meest regtöpgaande, een halve duim lange, dunnedraad, van een helder groene kleur , die gemeenlijk met zijn onderfte einde in het flijk geworteld is. Daar 'er egter van deeze draaden meestal veel duizenden nevens elkander liaan, zo krijgen zij daar door het aanzien van eene fijnhairige Pels van het fchoonfte groen , waar meede dikwijls groote ftreeken aan de genoemde oorden, onderwater, bewasfen zijn. Jk (*) Een foort van waterdraaden, dieLiNNiEus Conferva fantinalis noemt.  <. 51 ) Ik heb de voortplanting van dit zo buitengemeen eenvouwciig watcrmosc!), in de eerfte wecken derlente, waargcnoomcn,wanneer dezelve, ondermijn gezicht, daardoor voortkwam, dat de toppen der draaden tot kleineknopjensopzwollen, die zig eindelijk van de draaien afzonderden, en zig in het glas, waar in ik kleine klompen van dit mosch in helder water had liggen, bij honderden aan den wand van het glas aan* zettedcn, en kort daarnaa zelve een kleinen top uitdreeven , die zig allengs, bij 'i gezicht, meer en meer verlengde, tot die op nieuw tot een volkomen waterdraad aangewasfen was. Binnen tweemaal vierentwintig uuren, te rekenen van de eerfte vertooning van het knopjen, op een ouden draad, hadt de daaruitgewasfene nieuwe, reeds zijn volkomen lengte bereikt. Beide, zowel de fnelle groei, als ook het doorzichtig weeffel, van het gewas,verfchaftenmij het voordeel, van deszelfs volkomen vorming zeer gemakkelijk te kunnen af. wagten , en de minde, in deszelfs binnemte voorvallende , verandering, op het naauwkeurigst en duidelijkst te kunnen bemerken. Her.  C 69 ) vfTet innerlijk weeffel van die mosch is naa~ -mentlijk zo eenvouwdig, als deszelfs uit» terlijke vorming. Zelfs mee de fterkfte vergrootglazen, en bij het helderde licht, is in de geheele plant, op zijn hoogst, niets meer dan een fijn blaasagtig weeffel (bijna gelijk een grocnagtigegist of fchuim) te bekennen, 't welk door eene ten uittcrften fijne, bijna niet merkbaare uitterlijke huid omvat wordt. Nt: was 'er egter bij alle deeze onbedrieglijke duidelijkheid in alle de groene eivormige, tegen het glas aanliggende knopjens, toch niet een enkele fpeur noch fchaduw van zulke, als kiemen in elkander gewikkelde, draaden, als binnen kort uit de knopjens Honden gebooren te worden, te ontdekken —— maar wanneer de knop zijn aanroering bekoomen hadt , dreef hij uit beide zijne einden een klein uitwas uit, dat alleen daardohr bij 't gezicht verlengd werdt, dat het, in den knop naast het zelve liggende, blaasagtig weeffel, in het zelve overgedreeven, en hij zo allengskens meer cn meer tot een cylindervormigen draad uitgedeid werdt. jNa maate egter deeze  C 70 ) deeze draaden zig verlengden, werdt ook de eivormige knop kleiner, ronder en bleeker groen. Zo dat eindelijk , wanneer het gewas nu zijne bepaalde groothui bereikt hadt , 'er flegts nog een kleine, bijna onmerkbaar kleine, wrong aan het onderue einde overig bleef, die nu aan den nieuwen draad in de plaats van een wortel diende. Maar met dezelfde zichebaare klaarheid, waar meede zig bij deeze plant de werkzèimë bezigheid der vormdrift liet zien, kan zij ook, bij de vorming van verfcheidene diérer, op het duidelijkst erkend worden; inzonderheid wederom bij dezulken , die, even als dit rriosch, het voordeel van eenen fnellen wasdom, gevoegd bij een meestal doorzichtbaar weeffel hunnes lighaams, bezitten. Dit is, zo als bekend is, het geval bij de Armpolypen, deeze van wegers de wonderen die de natuur in hen opgehoopt heeft, feedert veertig jaaren zo al. gemeen berucht gewordene fchcpfclen. Alle de- bekende foorten derzelve hebben een lilagtig lighaam, 'twelk, deszelfs kleur mag dan zijn hoe die zij, groen, geel, bruin,  C 7i ) : bruin, enz., toch altijd door^c^t^air genoeg is, om, bij behoorlijke verl c ring., en agter een goed vergrootglas , zo w 1 als de aangehaalde v.-aardraaden , geheel volkomen doorzien te kunnen worden. Daarbij is derzelver weeffel zo eenvouwdig, homogeen of gclijkilagtig, beftaande flegts uit Ijfagtige korntjens, die dooreen tederen gemeenfchaplijken grondfhg te finnen gehou. den worden, datook, van deeze zijde, voor het opmerkend oog, niets duister noch verborgen bli]ft. Wanneer nu deeze dieren leevendige jongen willen uitdrijven , dan zwelt 'er enkel een deel van .dit hun, uit zo eenvouwdige ftoffe gevormde lighaam, een weinig open, uit dit ondoorziclibaar en klein gezwel, wordt, even als /voor onze oogen, eerst het cylindervormig lighaam van den jongen Polyp, en dan vervolgends zijne armen uitgebeeld j even of zij, door onzichtbaarc handen, uit het doorzichtig korntjen, maar voor 't overige ongevormde lil, gemaakt w*rts© , e i d ;t alles revens in een zoaanzienlijke, en zelfs voor 't bloote oog zo duidelijk ken >aare, grootte, di? in verband met alle ue aangehaalde omftandig- hceden,  ( n ) 'fcecdcn, toch zelfs geen fchaduvv van waarfchijnclijk vermoeden eens voorafgevormden kjems opleevert, die daar in voorraad zoude gelegen hebben , en zich nu zoude ontwikkelen enz Ik beroep mij ftoutmoedig op het innerlijk gevoel van ieder een, die nu flegts de voortplanting van zo ecnvouwdig gevormde dieren of planten bemerkt heeft, enzig boven dien, van de, in de voorigc Afdeeling beweezene, ongegrondheid , vanhetzo fïe-ilig verzeekerde voorafbefraan van tiet Mkeptjen in den dooijcr overtuigd vindt, dat hij nu, bij den overgang der tccJingwijze der zogenoemde volkomene of warmbloedige dieren (bij voorbeeld gelijk els bij het onderzoek der verfchijnfelen met het bebroede kuikentjen van den aanvang en voortgang van deszelfs vorming, en over 't algemeen van zo veeie in een ongebroed ei niet beftaande deelen (*) enz.) zelf befiisfe tot welke van beide de Theörien hem zijne overtuiging overhaalt, of - (*)Als, bij voorbeeld, het nidus pulli, huila-, ar.mion, figura venofa £fV.  (73 ) 3 diger-  ( ?3 ) diger van de overige onderfcheiden en afgezonderd moet worden , hoe minder zij zig met de vermeende kiemen laat vergelijken, en hoe grooter daar en tegen het overwigt is dat de leer der vormdrift door dezelve bekomt. Bij de menfehen en andere warmblocdige dieren, is, wel is waar, de wedervoortbrengingskragt door de grootcre menigvuldigheid der ttoffen, waaruit hun lighaam faamgelteld is , en door de verfchcidenheid der levenskragten , waar meede de vcrfchcidcne foortcn van deeze ftoffen voorzien zijn, en door de inwerking, waar meede zij op elkander (taan, ongelijk bepaalder als wel bij de armpolypen. En toch vertoonen zig ook fomtijds bij hen x^edervoortbrcngingsgevallen, die alles,- behaivcn het voorige dat van de Polypen hier bijgebragt is , op het ontegenzeggelijkllebewijzen. Men heeft, bijvoorbeeld, meer dan eens gezien, dat bij menfehen de nagels van de vingers , wanneer ook zelfs de overige gewrichten van dezelve afgezet waren, daarom niet te minder aan de verminkte einden der agterlte geledin gen  (79 ) gen weder geteeld zijn (*) Het ware een fterke onderneeming iemand te willen overreeden, dat de natuur voorloopig op zulke afzettingen gcreekend hadde, en daarom, langs den gantfehen vinger, of voet, kiemen voor nagels tot zulk een gebruik gezaaid hadde enz. En hoe natuurlijk kat zig integendeel de gantfche verfchijning niet vcrklaaren , wanneer men die uit de werkzaamheid der vormdrift afleidt, welkers (trekking bekwaam genoeg is cm de ukerfte deelen des lighaams, te wecten de einden der vingers en voeten, door hoornige nagels te begrenzen, om dezelve in tijd van nood, ook zelfs aan ongewoone plaatzen, weder voorttebrengen. Eene andere, even zo bekende en hier even zo fpreekendc ondervinding is die, waar de natuur het verlies eens lids, wiens menigvuldige ftof zig niet volkomcntlijk heeft kunnen herftellen , egter met een eenvouwdige iets kraakbeenige, of beenachtige, zelf Handigheid, zoekt te vergoeden, (*) Pechlinus en. Tulp hebben deeze gevallen befchreeven. D 4  ( 8o) den, die door de kragt der vormdrift: in de gedaante van het verloorne lid hervormd, en zo ten minden tot eenig gebruik gefchikt gemaakt wordt. Zo heefc' de beroemde Heelmeester Mor and een Haas befchreeven , die , lang voor zijnedood, eens de eene voorvoet afgefchotert was, welke hem de natuur, alhoewel niet quoad materiam (wat aangaat de dofte) maar ten minden tnliier qualzter, quoad foxmam (zo bij en bij, wat aangaat de gedaante) door eene in de plaats aangevoerde ftoffe, naamlijk door een pocenvormigen beenklomp, dien zij naar buiten dreef, gczogt hadt te herdeden, (f) Wanneer, gelijk ik mij vlcië, reeds de weinige aangevoerde-verfchijnfelen der tceling en wedervoortbrenging, het onlooehenbaare bedaan der vormdrift in 't algemeen bewijzen, zo zijn 'er nog, onder deontalligc overige voorbeelden, verfchei- dene (t) Cetoit, gelijk hij zig uitdrukt, une espece de jambe de bois, dont la Nature feale avoit fait les frais, dat is, Het was een foort van houten been, dat de Natuur zelve bekostigd hadt.  C 8f ) 'denc, die dan ook weder daar toe dienen kunnen , om de wijze van weiking van deeze gewigtige levenskrngt , cn tevens eenige van heure wetten, nader te bepaaicn, en zo geloove ik, laaten zig voor de hand de weinige naavolgende, als enkele gevolgen , of Refultaten, van outwijffelbaare beproevingen, opgecven. I. Derkragt der vormdrift Jlaat met den toeneemenden ouderdom der bewerktuigde lighaamen in eene omgekeerde reden; want zo uitgemaakt als het, bij voorbeeld, is, dat 'er, gelijk boven gezegd is, altijd eenige bepaalde tijd noodig is , eer zig de eerlte fpeur der nieuw ontfangene vrucht verwonen kan, even zo uitgemaakt is het daartegen, dat ook te gelijk, naa verloop van deezen tijd, de uitbeelding derzelve, tot verwondering toe, fnel en fpoedig voortgaat. — In 't algemeen worden , wel is waar , de vroegtijdige Embryos zeer vormeloos afgebeeld; maar de fchuld mag wel meer aan de teekens , of ook wel daar aan liggen , dat dergelijke onrijpe vrucht eenig uitterlijk geweld geleden heeft, gedrukt, ontfleld of onkenbaar geworden D 5 is»  C 82 ) is, of reeds aangevangen hebbende met tot bederf overtegaan, daardoor veel van deszelfs uitterlijke fchoonheid verlooren heeft, die men anders in dezelve bewonderen moet. Ik bezit diergelijke zo ongemeen zuivere mcnfchelijke vruchten, van de eerfte maanden der zwangerheid, zelfs eenige die ik aan de goedheid mijns dierbaaren vriends, de Heer Hofraad Buchner,, te Gotha, te danken hebbe, waar in men, bij voorbeeld, bij een van de vijfde weeke, en van de grootte eener gemcene Hit*> nigbij, de volkomen gezichtstuigen, eiken vingertop, eiken voetvinger, de geflachtsdeelen enz., op het duidelijkde erkennen i:an En deeze zelfde vroege werkzaamheid der vormdrift ftrekt zig, in verre naa, niet alleenelijk uit, over de uiterlijke geftalte der Embrytr, maar is in hun geheel innerlijk geftel nog zo veel te meer zichtbaar. Ik ben over de- vroegtijdige volkomenheid der ingewanden en andere dee. Ien verdomd, welke ik, bij de ontlecding van verfche menfchelijke vruchten , in de eerde maanden naa de oncfangenis, ge- von-  C S3 ) -ronden heb, om flegts eene omftandigheid' in oogenfchijn te neemen, zo was in het hoofd van een derzelven , dat bijna do grootte van een fuikerërtjen hadt, en welks harsfcnen nog gelijk eene weeke brij waren, reeds de geheele kraakbeenige grond der harsfenholte ( ba fis cranii) met alle zijne groeven, openingen en heuveltjens op her iëherpfte en duidelijkfte uitgewerkt, alhoewel noch aan het wiggebeen, noch aan het fteenbeen enz. , ook zelfs nog niet de minfte fpeur van eenige heenkomen te vinden was. Zo weinig nu, bij de ©nderftelling van voorafgevormde kiemen, te doorgronden is, wat hen, zo langen tijd, naa dat zij 3an de plaats hunner beftemming aangeland, bevrucht, en ter ontwikkeling opgewekt zijn, niettegenftaande dit alles, daar van terug houden kan ; even zo weinig is het tebevatten , waarom zij nu-, naa deeze raadselachtige rust, zo in een oogenblik, plotfelijk, en tevens tot eene zo aanzienlijke grootte, zich zouden ontwikkelen, enz. Daarentegen heeft het, volgends het geen wat boven van de noodige voorbereiding D 6 der  C 84 ) der' teelkgsfappen , ccr dat de vormdrift fa dezelve opgewekt wordt, gezegd is, «iets duisters in zig , dat als dan "deeze nieuw opgewekte drift in heur volle kragt, in alle heure nog onverdeelde werkzaamheid , de grondlegging der vorming van het nieuwe fchepfcl zo fnel bewerken kan. f loc egter, ook zelfs nog naa de geboorte, de juist omgekeerde reden tusfehen de fterkte der vormdrift cn den toeneemenden ouderdom plaats heeft ,■ is uit de uitnecmende gemaklijkhcid der proeven over de wedervoortbrenging in jonge dieren, jonge watermolletjens, enz. bekend. II. Foords is deeze vroege vormdrift, toch bij de versch ontfangene zuigdieren nog ongelijk Jlerker dan bij het bebroede kuiken, tjen in het ei. Bij het hoentjen, bij voorbeeld , vertoont zig de eerfte fpeur der nieuwe gevormde ribben eerst in het 192^ uur van het broeden. Dit Tijdbeftek egter, valt, wanneer de geheele broeitijd der Henne, met de zwangerheid bij het menfchelijkgedacht, vergeleeken wordt, bijnaa ia de irjde Week van dezelve in. Maar ik be.  ( 85) Bez.it zelve mcnfchelijke Embryos in mijner verzameling, die niet veel grooter dan een gemecne mier zijn * en gevolglijk, ten hoogden , in de vijfde weck naa de ontfangenis geplaatst moeten worden, en bij welken zig' nogthands de kraakbeenigegrondflagen, der boogsgewijze fcherpuitgcwerkte ribben, op -callerduidelijkfte doen kennen. Het fchijntdat de natuur bij de levenbaarende dierenzig fpoedt, om de vrucht, zo fpoedig abmogclijk is, heure bepaalde uitbeelding te gecven, en ze daardoor voor veele toeval • Kgd drukkingen, en andere diergelijke gevaaren te verzcekcren, voor welken, integendeel , het in zijn eierfchaal bewaarde kuikentjen , in verre naa zo ligt niet blootgedeld is. III. Maar ook bij de vorming der tnkeli deelen desbewerktuigdenlighaams, is de vormdrift bij een menigte derzelve van een vaster, bepaalder werkzaamheid dan bij anderen — zo heeft, bij voorbeeld, de oude,, maar wat de Phyfiologie betreft, oneindig verdien, ftelijke , Conrad. Victor Schneib e r aangemerkt, dat de harsfens, doorgaands , hunne vorming beftendig behouden—  C 8ó' ) den. (*) Hoe oneindig menigvuldigcr zijn daarentegen niet dc veranderingen in de nieren, de rncLkbuizcn, enz. IV. Onder de menigvuldige afwijkingen der vormdrift van derzei er bepaalde richting, behoort voornnamlijk, diegene, wanneer zij, bij de vorming van liet eene foort van bewerktuigde lighaamen, de, voor eene andere foort derzelver bepaalde, richting aanneemt. - Hier meede geloovc ik eenige raadselachtige verfchijnfelen te zullen kunnen verklaaren, van welken ik niet zien kan, op wat wijze zij, flechts eenigzi-ns draagelijk, met het ontwikkelings en inéénfchakclings Itelfel der voorafgevormde kiemen overeengebragt zouden kunnen worden. Ge. woonlijkhebben de vrouwen, volgends den regelmaatïgcn loop der Natuur, ter innce. minge heurer nieuw ontfangene vrucht, een ecnvouwdig werktuig, dc meeste ove- rigc (*) ,, In corpore humimo," zegt hij, „ nulla „ pars faciem faam rarius miXat quam cerebrum." Dat is: In het menfchelijk lighaam, verandert geen deel zijn gedaante zeldzaamer dan dc Harsfcns.  ( 87) rïge vrouwelijke zuigdieren daarentegen een dubbel. Nu zijn egter de gevallen niet ongemeen, waar in men ook bij vrouwen, ecr.c, in gedaante ovcreenkomltige , dierlijke uterus bicormis(_lweehoornige baarmoeder) aangetroffen heeft; zo dat het als dan van die zijde fcheen , als ware werkelijk de Jphigenia verdweenen, cn een Rheetjen in heure plaats gefield. Zoo ik nietdwaale, dan wordt ons door deeze vierde wet der vormdrift de fleutel hier toe bezorgd zelfs de zo dikwijls opgemerkte voorbed. den van gehoornde Haazen, met volkomen uitgebeelde Rheehoornen bij den kop, zoude ik hier bij kuunen reekenen. En moöglijk laaten zig meede van daar verfcheidene, anders raadzelaehtige, afwijkingen, in den bouw van zekere gewasfen verklaaren , gelijk, bij voorbeeld, de van GleditscH befchreevcn Elzenboom, met eiken bladeren. (*) V.Eene andere, evenzo merkwaardige, af* vijf (*) Betula alnus quercifolia. Gleditsck hinterlasj'ene Abhcmdl. das prattifche Fontwezen bitreffend.  C 88 ) wijking der vormdrift, is, wanneer, bïj d'f Uitbeelding der gefagtsdeelen, die van het eene geflagt meer of minder van de geflahe van het ander aanneemen. Men heeft in onze fceptiiehc tijden ook dc mogelijkheid der dubbclgefJagterl (Hermaphroditen) onder de menfehen en andere warmbloedige dieren twijfelachtig tragten te rnaaken. En egter hebben de Keer von Haller hier in Gottingen , en onlangs de Heer Jou. Hunter in Lcndon,,en anderen meer, de naauwkeurigfle ontledingen van dieren, zowel van het osfen- als geitengefhgt, bekend gemaakt, die omtrent het bewezen beftaan van zulke dubbelgeflagtcn geen twijffel meer overlaatcn. In geen van deeze gevallen zijn, wel is waar, daadelijkde wezenlijkfte teeldeelen van beide geflagtcn , bij voor. beeld , mannelijke ballen en vrouwelijke eierftokken, duidelijk en volkomen, in het zelfde lighaam faamgehecht ; maar de Hooftbeelding toont altijd de Teeldeelen van een der beide geflagten volkomener, egter zichtbaar vertooncn zig daarbij in het een of ander deel de on tegen zeggcl ij kfte fpauren van onvolkomenc ontwerpen tot . den  ( 89 ) -den bouw van ccnigc gcfkgts werktuigen, van het ander geflagt. Meestentijds liggen inwendig waare mannelijke werktuigen , en de ukterlijkc, daar cn tegen, hebben meer of minder overeenkomst met de vrouwelijke. VI. Wanneer egter eindelijk de vormdrift ■niet Hootelijk , gelijk in de voorige gevallen , een vreemdaartigc , maar zelfs eene volkomen tegennatuurlijke richting opvolgt, zo or.tftaan daar uit eigentlijk misgeboorten. — En dan nog fchijnt her., bij eene naadere inlichting , uit de verwonJeringswaardige gelijkvormigheid, die onder veele foorten van monfterachtige geboorten heerscht, dat ook zelfs de oorzaaken, die in deeze gevallen de vormdrift die verkeerde richting geeven, toch egter aan zeer bepaalde wetten gebonden moeten zijn. Die nu ergens gelegenheid gehadt heeft, een goed aantal van misgeboorten onder eikanderen te vergelijken, of die flegts dc anders vrij gemeene prentenboeken daar van , met eenige opmerkzaamheid, doorbladerd heeft, dien kan dc in 't oogloopende gelijkheid iüiet ontgaan zijn , met welke deeze of gene  C 90 ) gene foort van mnnftcrachtigheid zig zelven altijd, tot zelfs in kleinighecden, ge. lijk blijft, zo dat de (lukken van zulk eene foort, alle, gelijk als uitéén vorm , gegooten fchijnen. En zie hier nu nog, ten laatflen, wederom een verfchijnfel, bij welks verkharing het weder aan den Leezer zeiven overgclaaten blijft, tusfehen de vooraf gevormde kiemen, en vormdrift, een keuze te doen, — Verfcheidcne dierlijke Misgeboorten ( bij voorbeeld, die met dubbele lighaamen cn eengemeenlchnppelijk hoofd) zijn van dien aart, dat zij, volgends de naadrukkclijkc Helling des Heeren von Haller, en andere voorvegters der kiemen, niet eenigzins door het te famengroeijen van twee kiemen, cn andere diergelijke toevallen, ontdaan zijn, maar inden oorfprongelijken monderachtigen eerden aanleg van een enkelen kiem hunnen grond zouden hebben, dat is, reeds van den aanbeginne tot misgeboorten vooraf gevormd zijn. Nu zijn egter deeze misgeboorten onder zekere Huisdieren zo gemeen, en toch onder de wilde dieren van derzelver foort bijkans on-  ( 9i ) gehoord. Zoude de Schepper dat dan zodanig voorbepaald hebben, dat van de in elkander gefchakelde kiemen van een foort van dieren, bij voorbeeld, van zwijnen, de monfterachtige juist dan eerst aan de rei der ontwikkeling kwamen, wanneer de mensch zig deeze dieren onderworpen zoude hebben, en dat deeze kiemen tot misgeboorten, dan ook juist alleen de tamme, en niet te gclijker tijd de in 't wilde lee> vende dieren, ter ontwikkeling moesten te bcurte vallen. Daarentegen fluit het niets tegenzeggelijks in, te gelooven, dat, naa de onderwerping der Huisdieren , waar door derzelver geheele natuur , als 't ware , herfchapen wordt, hunne geheele lighaamlijke huishouding zo veele verandering ondergaan heeft, dat dan ook hunne vormdrift iets van heure gewoonelijke beftemming verboren hadt, en dat gevolgelijk deeze dieren, gelijk zij dan daar door in talIelooze.//>«eJJoorten ontaarten, dus meede aan de misgeboorten menigvuldiger onderworpen kunnen zijn. Die waren dan, ca mijne gedagten, de voor-  C 9» ) voornsamfte opmerkingen en. ondervindingen , die ten bewijze der vormdrift cn der naadere bcpaaling -van eenige derzelver wetten, kunnen dienen, en die mij altijd meer en meer van de, door mij anders met toeftemming bewonderde, Theorie der inecngefchakeldc kiemen teruggebragt , cn juist op deeze, aan dezelve geheel tegengeftelde baan, gevoerd hebben. Met alle hoogachting voor het voorzichtige wijsgeerige Scepiicismm,oï Twijffelaarij, kondc ik, bij zulk een overwigt van oogenfehijneUjke gronden, toch onmoogelijk mijne zinnelijke overtuiging tegendruisfehen , onmooglijk kon ik bij zulke befchouwingen, .gelijk eertijds de goede Matrone, in de vertelling van Margaretha van Navarre, deedt — daar zij ook eene onverwagtte, en heur voorige Helling tegenfpreckendc, opmerking deedt, die op de vormdrift cecc zeer regtftreekfche betrekking hadt — uitroepen: De Hemel behoede mij, dat mijn hart niet iets geloove van 't geen mijne cogen zien!