brief; lm " v\ aan mijns LANDGENOOTEN, dïe tot andere christelijke genootschappen behooren. Tt. Z E T 3 E N , B ij J. v. T II O I R, m O C < X C v i,  Amentum quid turba facis, quid qutcris inariï Gutture Tantaleas non faturanda dapes? Cfede rhihi inffpidas, quas tellas parturit 1 und^as1 Non animi ardentem poffe levarc fitim. Quippe fui fimilis non eft mortale quod optat Spiritus, hoe unum pagina facra dabir. Hkc docet immenfum comple&i mente Tonantem» Machina qr.etn mundi non tanien ipfa capit. Hic veram invenics requiem, variasqne potentis Fortuna; poteris fperncre tuta vices. Talia nee Samii docuere filentia Myfla:, Nee placido Aftreus prodidit ore fenex: Non hrec legifcri memorant effata Lycurgi , Nee fapit ha;c fapiens veridicusque Solon: Deficit hic acies Divina Platonis; hebescit Magnum naturx himcn Ariftote-les. ANNA MARIA A SCHURMAH»  waarde landgenooten, broeders en zusters in christus jesus. M en fpreekt in onze dagen veel van eene vereeniging aller Christenen. Ik kan dien ijver geenszins misprijzen. Kon dit ontwerp volvoerd worden, men zou langs dien weg veel nuts (lichten en menig onheil afwenden. Alleen twijfel ik, of het raadzaam zij, zulk eene vereeniging met gevaar van waarheid en beftendigen vreede tot ftand te brengen. Men weet, hoe de begrippen der Christenen, zelfs ten aanzien van wigtige leerftukken, uit eikanderen loopen. Zal men zich vereenigen zonder overeen* itemming in deeze wigtige leerftukken ? Wat dan onheil is hier uit te verwachten ? Plaats eenen verdediger en eenen verlochenaar van jesus verzoenend lijden, eenen voorftander en eenen beflrijder van de onmiddelijke werkingen des Heiligen Geestes aan het hoofd van dezelfde Christelijke Ge- j  < 4 > Bieente, ik ben verzekerd, dat binnen zeer kortes tijd de predikfloelen en kerken van de hefcigft© twisten daveren en weergalmen zullen. Indien alle leeraars van den Godsdienst fchrande-. re, geleerde, onbevooroordeelde, eerlijke exegeten waren, men zou geene formulieren noodig hebben» Thands, daar deeze eigenfekappen zoo zeldzaam, zijn, kunnen wij geene formulieren ontbecren; en eene gemeente doet zeer verftandig, dat zij Zich zelve niet waagt aan de invallen van eikendomoor, dweeper, losbol, of waanwijzen Philo» fooph, die ftoutheid genoeg bezit, om zich tochervormcr optewerpen. Ik ben niet zinneloos genoeg om formulieren% met een altijd • duurend gezag bekleed, te verdedigen. Ik weet zeer wel, dat zij het werk zijn van feilbaare menfehen , en ik geloof, dat elk leerkgenootfehap eenmaal in elke eeuw zijne leeraars moest zanicnroepen om dezelven te overzien, en, indien du meerderheid dit noodig vond, te verbeteren. Dit geloof ik om redenen, die alle verflandige menfehen ligtelijk kunnen nagaan. Treedt ia dien tusfehemijd iemand te voorfchijn race  < 5 > met een nieuw gevoelen, 'c welk naer het gewoonte - recht niet ichijnt te kunnen geduld vrorden, en echter met zeer wigtige argumenten bevestigd wordt, men zou in dat geval eene buitengevvoone kerkvergadering kunnen en naer mijn inzien moeten bijeenroepen. De hervormde kerk in Nederland heeft zulke formulieren, in meer dan één opzicht allereerwaardigst; en het gewoonte-recht heeft naauwkeurig genoeg bepaald, wat in dezelven al, wat in dezelven niet, verbindend zij. Wij vergen niemand te gelooven, dat het gebruik van ftichtelijke beelden in de kerken ongeoorloofd' is. Wij eifchen niemand af, dat hij alle Heidenen, die het euangelium van onzen Heer jesus christus niet kennen, verdoeme, omdat de Heidelbergfche Catechismus in de zevende afdeeling deeze ftrenge meening fchijnt te begunstigen. Wij zullen niemand uit ons midden verdrijven, omdat hij onderfcheid maakt tusfchen jesus, befchonwd als Middelaar Gods en der menfehen, en tusfchen jesus, befchouwd als het hoofd der uitverkoornen. Wij zijn zcifs edelmoedig genoeg, om te er-  < 6 > erkennen, dat onze formulieren deeze onderfchdk ding begunfrigen. Gij, mijne on - roomfche Mede - Christenen !■ •waarom kunt Gij niet beiluiten om tot ons overtekoomen? Indien Gij geene oogen hebt om te zien, dat de leer der voldoening, der bovennanatuurlijk - werkende ( * } genade , des aangebooyen bederfs, des aanzijns en der beftendige werkingen der booze geesten, in den Bijbel gegrond is, dan acht ik alle poogingen onnut, en ik verblijde, mij, dat Gij geenen lust hebt om U bij ons te voegen. Doch, zo Gij Bijbelkennis genoeg bezit (*) Dezelfde QnmiddeMjke werking- van God, die in de trapswijze vernieuwing eenes zondaars nlatp ïeefc, heeft ook plaats in de geheele intelleauecle en moreele wccreld, ja, gelijk mij hoogstwaarfchijnltjk Vo.orkoomt, in de geheele natuur. Het lochenen eelier bezondeic Voorzienigheid is niets anders dan het fiellen eener oppervlakkige Wijsbegeerte tegen de ondervinding van alle eeuwen , tegen de waarncemingen der wijsftcn ender de Heidenen zeiven, en tegen de. yiiddagklaare leer van den Bijbel. Doch 't is niet vreemd., d.at onkunde, trotschheid , en domheid, drie gezellinnen , die in deeze eeuw eene verfchnkkehjke Vi\ Qgi&Vf» H geen, dat zij ryec verdaan,.  < 7 > zit om de waarheid deezer leerflukken intezien, dan fmert het mij in het diepst mijner ziele, dat Gij U met ons niet vereenigt Stoot Gij U aan de leer eenes al-omvattenden, onafhanglijken befluits? Dit bedroeft mij , pm dat ik deeze misvatting op rekening niet van uwe onkunde, maar van uw zwak verftand zetten moet. Waarom hebt Gij geen moeds genoeg om te ( *) De leere der Drieëenhcid heb ik met opzet verzvveegen, omdat ik zeer wel weet, dat ook de Ariaanen wigtige bewijzen voor hun gevoelen hebben, en geloove, dat de Hervormden verpligt zijn, om alle Christenen, hoe zij ook over dit ftuk denken, in. dien zij flegts geene Sociniaa^nen zijn, tot het lidmaat, fchap hunner kerke toetelaaten. Een Sociniaan, die ve,rftand en oefening heeft, is, naer mijn begrip, gf een jammerlijk • verbijsterde flaaf van verkeerde vooreordeelen, of een man zonder eenig geweeten. Over (ie Ariaanen kan niemand, die oogen in 't hoofd h,eeft, zoo ongunstig denken. Ik voor mij heb het jneest-gewonn begrip der Christenen, waarvoor in de daad zeer wigtige argumenten pleiten,, nog nimmer durven veriaaten , en nooit heb ik meer gefchroomd om dien flap te doen , dan , na dat de Profesfor van de w i j npeb-ssé, weleer mijn leermeester in de Wijsbegeerte, gewis een der geleerdfte, fchran-derfte , onpartijdig, fte mannen onzer ecuvve , als verdediger van dan begrip opgetrecden is. Ik wil echter niet ontvein- z e.n»  < s > te gelooven 't geen, dat U wiskunstig zeker kan betoogd worden, al is het, dat Gij alle zwaarigheden niet volledig kunt oplosfen ? Ons, snijne Broeders! kunt Gij niet vergen, dat wij aan uw zwak verftand de belangen van Waarheid en Godvrucht, en met dezelven de eere onzer belijdenis opofferen. Hm- ren, dat het fijstema van maty, wanneer het met de noodige verbeteringen voorgedraagen wordt, mij dikmaal boven alle andere rtclfelen behaagd heeft. Dit ftclfel vereenigt het fteil - orihodox en Ariaansch gevoelen, en heeft althands dit voor zich, dat het, overeenkomstig met de klaare leer der Heilige Schrift, en zonder zich zelf omteftooten, aan Vader, Zoon eti Geest een bezonder verftand en eenen bezondercn wil toefchrijft. Indien ik immer van de waarheid deezes ftelfels volkoomelijk overtuigd word, zal ik er open. lijk voor uitkoomen, en te gelijk toonen, dat de Hervormde Kerk, zonder zich aan de fpoorloosfte onbillijkheid fchuldig te maaken, den aankleever van dat ftelfel van haare leerdoelen niet kan weeren, veel min van het lidmaatfchap uitfluiten. Heeft iemand lust om mij over dit gezegde of over eenig ander, in deezen brief voorkoomende, in openbaaren gefchrifte aantevallen, ik zal het zwijgend aanzien. Ik heb de rust mijnes leevens veel te lief, om dezelve door Theologifche gcfchil.'en, wier uitilag zeer gemakkelijk vooraf te berekenen is , te laaten verftooren.  < 9 > Hindert U de jammerlijk — misbruikte leer • van de volharding der waarlijk — geheiligde, waarlijk — vernieuwde menfehen? Dit fmert mij nog veel meer, wijl ik allerduidelijkst inzie, dat; dit gefchil, wanneer het wel, dat is, menschen Bijbel-kundig bepaald wordt, op een zeer klein en voor de praktijk des Christendoms niet zeer gewigtig punt nederkoomt. Mij heugt een gefprek, voor ettelijke jaaren gehouden met eenen der uitmuntendfte Doopsgezinde Predikanten, uit welk gefprek mij duidelijk bleek, dat die fchrandere, kundige, gematigde, door - en doorbraave Man over den aart en het gewigt van die, gefchil juist zoo dagt, als ik en met mij veelen mijner Hervormde Mede • broederen daarover denken. Het heeft mij nooit bevreemd, dat de fchrandere Arminius ten aanzien van dit Huk tusfchen ja en neen meer of min gewankeld heeft (*). Wac (*) In welk een beminnelijk licht wordt de hoofdfom der leerc, welke in de hervormde Kerk beledea wordt, voorgefteld door eene der eerwaardiglte Dich» teresfen onzes Vaderlands in eene befchrijving, welke Zij geeft van eenen Stervenden Christen, welke men binden kan in de Proeven van PoëtiJ'che Mengelfioffea ft  < 10 > Wat blijft er nu over? De eed? Dit gefchil behoorde onder goede uitleggers afgedaan te zijn. Men vergelijke de aanmerkingen van den Profesfor Broes, bij Matth. V: 33—37- De kinderdoop? Ik twijfel z«er, of iemand, die de brieven van Philadelphus behoorlijk geleezen heeft, al fmaakt hem 's Mans ge, D. VII. bl. 73, 74, en welke ik met eene klecns verandering hier wil bijfchrijven. Nu heft hij *t flaauwcnd oog naar boven, Om, ftervend, God, zijn' God, te looven; pus juicht zijn veege mond uit de afgepijnde borst; >, Mijn dierbre Heiland! mijn verlangen! toom, haast U om mijn' geest te ontvangen! #ij weet het, boe mijn ziel naar Uw genieting dorst, Braak, fatan! braak uw zwavelftroomen! Mijn Jesus leeft. Wat zou ik fchroomen? £ijne Algcnoegzaamheên vertroosten mijn gemoed. Mijn hart, zoo blijde in vroeger dagen Aan mijn' verbqnds-God opgedraagen, Gevoelt de zaalge kracht van 't alverzoeuend bloedt Die losprijs van Gods gunstgenooten, Da: bloed, op Golgotha vergooten , Dat mij van draf bevrijdde en al mijn fchuld bedekt, Doet mij gerust en moedig treeden Door vuur en vloed naar 't hemelsch Eeden , Wijl 't biddend hcilgelqpf uit jesus krachten trekt.  < II > geheele denkwijs niet, den kinderdoop zal durven' verwerpen. Andere gefehillcn wil ik bij de verlichting, met welke God zederd lang veele Chris- te- Ja! trouwe Borg! zóu 'k U riiet roemen, Zou 'k U niet mijn' Ontfermer noemen? Gij gaaft mij leevcnskracht, pij gaaft me een luistrend oor, Toen de Euangeliefiuit mij wekte , En mij Uw vrije gunst ontdekte, Een gunst, waarin mijn ziel verwonderd zich verloor. Al wat ik buiten U moest wraaker», Deedt Gij vrijwillig mij verzaaken. Gij, bron van al mijn heil, mijn Goël! Gij alleen Hebt door Uw Godlijk alvermoogen Mijn hart ontvlamd, mijn wil geboogen Tot Uwen liefdedienst, een' dienst vol zaligheên. Zou dan Uw hulp mij nu begeeven ? ó Neen; Zij fchcnkt mi]" fterkte en leeven. Hoe zalig is me , ó God! de kracht van Uw gen^e! 'k Voel mij door eeuwige armen fchooren. Rukt aan, ö juichende Englen kooren! Help God! mijn vleesch bezwijkt [..triomf I hallelujah!" Eenen Godsdienst, die zulke gevoelens in menfche. lijke harten voordbrengt, zullen, zoo lang de Zoon van God het roer des heelals in Zijne hand beklemt, de magten der helle, de heerfchappijvoerders over eene verduisterde weereld, de booze geesten in de lucht,» nimmer overweldigen.  te.ïjke Genootfchappen verwaardigd heeft, liefst niet aanroeren. Ik weet, hoe veelen mijner Lu« thetfche mede-broederen denken. Wanneer meri eenmaal begrijpen zal, dat de zoo hoog geroemde ernesti zelfbij alle de uirgeftrektheid, bij alle de elegantie zijner geleerdheid, geen man was van het allerdiepst doorzicht, dan twijfel ikniet, of de hervorming zal zich in die Kerk nog veel verder uitbreiden. De Luthcrfchc Kerk heeft koppen gehad en heeft ze nog, bij welken die van ernesti, wanneer het op fchranderheid aankoomt, niet te vergelijken is. Gaarne eindigde ik deezen brief met een woord aan TJ, mijne Roomsch-Catholieke Mede-Chris, tenen! Doch ik wil liever zwijgen. Niet, om dat ik U verachte. Verre van daar. Ik fchat U hooger, dan veele onroomfche Christenen, die het Euangelium uit het Euangelium wech neemen. Ook niet, om dat ik U niet gaarne zag overkoomen tot dat Kerkgenootfchap, 't welk de leer van jesus en Zijne Apostelen naer mijne gedachten zuiverst belijdt. Maar alleen, omdat ik wanhoop, dat mijne redenen eenigen ingang  < i3 > gang vinden zullen bij lieden, die in fpijt van alle gezond verftand, in fpijt van alle goede uitlegkunde, in fpijt van de grondigst - gefchreevene wederleggingen, ongelukkig genoeg zijn C har« der woord kan noch mag ik bezigen) om de ongerijmdfte van alle ongerijmdheden, de leer der trans-fulflantiatie, te blijven aankleeven. God, mijne waarde Broeders en Zusters! leide ons allen op den weg der waarheid en der God» zaligheid, en doe ons in dien weg de heerlijke verichijning van onzen Heer, jesus christuSj blijmoedig verwachten. Ik noeme mij met de oprechtfte broederliefde Uwen landgenoot en vriend, een leer aar van de hervormde kerk* Uit mijn boekvertrek ia. December 179Ö.