BEOORDEELING OVER DE MISDAADEN EN DERZELVE& STRAFFEN.   NALEZING op, en BEOORDEELING v A N fëy f^, het WERK van den MARQUIS BECCAIIA? over de MISDADEN en derzelver STRAFFEN Benevens een AANHANGZEL wegens Eenige nieuwere Duitsche Werken over deeze ftof, voor zo verre dezelve op hecBoek van denMarquis betrekking hebben: in het byzonder wegens de beftryding der Doodftraffen van den Heer BARKHAUSENi Uitgegeven door J: E: F: S C H A L L. En uit het Hoogduitfcb vertaald, door M. V. Quidliceac, quid non; quo virtus , quo ferir error. Te NT M EG EN ter Drukkery van I. van CAMP EN Boekverkoptr naaft het Stadhuis ,17 84.   VOOE.BEMGT. van den SCHRYVER. Ik. heb hier myne Lezers alléén bekend te maken, dat deeze Bladen, op het Aanhangzel na, reeds voor vier jaaren gefchreven geweeft zyn, en dat zy de oorzaak van deeze bekendmaking , in het gezegde Aanliangzel vinden zullen. De aanleiding tot, en den inhoud van het Werk zelve heb ik in de vooraangeftelde korte Inleiding te kennen gegeven. Die , na doorlezing van deeze inleiding, hier niets meer als de vertaling van een Academifch Twist-fchrift, of doch maar eene beoordeeling van het Boek van den Marquis , denkt te vinden, en daarom het Werkje uit de hand legt, dien verzoek ik flechts, verder te lezen. Maar die my berispt, om dat ik op eenige plaatzen taamelyk flout myne meening gezegt heb, wyze ik op dat geen, het welk ik op het  VOORBERIGT va» den SCHRYVER het einde van het Werk, tot myne rechtvaardiging, hier over gezegt heb ; en op het zestiende Vers van het agtfte Capittel van Zacharia, alwaar gefclireven ftaat : /preekt -waarheid een iegelyk m,et zynen maften [en] oordeeld de waarheid. VOOR-  TOOE.REEDE VAN DEN VERTALER. Ufo misbruik der Doodfïraf, zo met opzigt tot het verzuim derzelve , daar zy wel in het werk moefl gefield worden, als met opzigt tot het ligtvaardig gebruik , door onkurdige Rechteren, is wel eene oorzaak, dat ik dit Werkje vertaald en in het ligt gegeven hebbe; kunnende hetzelve zekerlyk dienen , om het gebruik der Doodjlrafen te rechtvaardigen % maar ook om duidelyk aan te tonen, dat die niet dan met da uiterste behoedzaamheid, voorzichtigheid, en voor al met afschrikkende omflandigheden gepaard, na maate der misdaad, moetin bet werk gefield worden. Ik hebbe ondertusfchen geen kundigheid genoeg in het Crimineele Recht, om te beoordeelen, of de Schryver in alle zyne tegenwerpingen , tegen den Marquis Beccaria volkomen recht beeft; maar gelove dat die beide IVerkjes niet ondienflig voor de Rechteren zyn , alzo het voor en tegen der Doodfïraf en, zo in bet een als ander, zeer wel ontleed is. Mogt 'er hier of daar wat voorkomen , het geen, den eenen of den anderen Lezer, 0anfiootelyk zoudi zyn: ik verklaar, dat 'er niets yan bet myne in is, macs dat 'ik den Schryver in alias  VOORREEDE van den VERTALER. alles gevolgt hebbe. Ik zelve kan niet over het hoofd zien, dat de Schryver met zo veel verachting van de Franfche Taal fpreekt: noemende haar eene erbarmelyke, en in Europa zo zeer gelievde Taal, te meer, daar de Man dezelve niet verflaan heeft, zo als ik door zyne fpelling hen ge-waar geworden. Ik zal ook wel een Taal-fout begaan hebben, doch de meeste zullen veroorzaakt zyn , door de Drukfouten, die in meenigte in het Hoogduitfch Werkje ingejlopen zyn, en op de lyst derzelve niet genoemt worden, en meenigmaal door my noch verbeterd zyn, ook is bet Werkje, hoe zeer wel uitgewerkt en nuttig , evenwel in veelen opzigten duifter en moeijelyk om te verflaan, edoch ik hebbe getracht alles duidelyk en klaar voor te ftellen. Ik hebbe my ook aan geen woorden gebonden , maar om het Werkje des te duidelyker te maken, dan eens bet een, en dan wederom een ander, dat dezelve beduiding had, gebruikt, ondertusfcben verzoek ik de Lezers, bet gebrekkige over het hoofd te zien, en bet nuttige te behouden. OVER  nader. ONDERZOEK en BÈOORDEELING van het WERK van den MAROJJIS b e c c a r i a van denzelven inhoud. He, ongemeen genoegen, waar mede het Werk van den Marquis Beccaria, over de Misdaaden en derzelver Straffen, in Duitfchland ontfangen is, is bekend. De gerechtelyke veröordeeling van die Werkje in desa 2elvs OVER DE MISDAADEN en derzelver straffen.  2 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. zelvs Vaderland, en aan de andere zyde de bekroning van hetzelve door een geleerd Genoodfchap in Zwitferland ; de fpoedige vertaaling in die m Europa algemeen geliefde fpraak ; eene uitlegging van Vader Voltaire , die het werk eere aandoet, waar in hy, onder de vermomming van een Land-advocaat, ook by deeze gelegenheid zyne Landgenooten ten toon ftelde Qa~) , en eindelyk eene elendige Duitfche vertaling met noch bedroefder aanmerkingen , welke met den geeft en den fchreivftyl van den Italianer meer dan te veel verfchillende zyn waren al te famen fodanige omftandigheden, welke dit Boek in roem en opgang brengen moeften, wanneer ook de waarde van hetzelve minder geweeft was, als die in der daad is. -— Geleerde en ongeleerde gaven hetzelve haare ongevraagde goedkeuring. Alles had den mond vol over de misdaaden en derzelver ftraffen, over de gruwelykheid der dood-ftrafTen , en pynbank ; en nu was het wederom uitgemaakt, dat de Duitfchers van de Vreemden leeren moesten. Beccaria fcheen aan allen, in dit ftuk der menfchelyke kennisfe, nieuwe en gewichtige ontdekkingen te hebben gedaan: ja zelvs de Wysgeeren verheften dat werk zonder maat- hou- 0») Cpmmeniaire fur le Livre des delits et des peinei, par un Avocat de Frovince, (i) lllm '1766. by Bartholomau.  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. $ houding, en verheugden zich heimelyk, dat de Rechtsgeleerden nu eens weder door één hunner Medegenooten geleerd en getuchtigt waren geworden $ juist als of altoos die geene onder de Rechtsgeleerden , die het meefte doorzigt hebben, tot de Wetgeving verkoren wierden. Nochtans was de Marquis zo Weinig de eerfte als de bondigste, welke over deeze ftofTen gefchreven had. Wysgeeren en Rechtsgeleerden hadden reeds veelen van deZelve vóór hem grondiger behandeld en gedeeltelyk hetzelvde gezegt (c) ; doch alle (van Sonnenfels, met betrekking tot de taal , alléén uirgezonderdt ~) hadden daar over , in de doode taal der Geleerden, en in eenen fodanigen kouden leertrant gefchreven , die , daar dezelve niet uit het hart voorkomt, ook het hart der Leezers buiten aandoening laat. De Marquis daar en tegen fchreef daar over als over iets, daar het menfchdom belang by had , met nadruk en krachtig , en in eene levendige in Europa geliefde fpraake, welke hem, boven die Latynfchc geleerden, Leezers en goedA 2 keuring («■) Ja Zelvs de wcmderfpreuk van de algemeen e afschaffing der dood - ftraffen was voor hem door eenen. voortrefFelyken Duitfchen fchryver ( van Sonnenfelt Grundfacze der Pol H^ndl. und FinanzwiiTenfchafren i .th"ó met veel waarfchynelyker gronden beweerd geworden ; en my is niet bekend, dat dit, behalve» «enigfins in VVceuen, veel opgang gemaakt heeft.  4 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. keuring konde verfcharTen De meefte zyner invallen waren nieuw en verblindend; zyne fchreivftyl vloeijend en verrukkend ; en boven dit alles was hy een Vreemdeling. Wat wonder alzo, dat hy opgang maakte, en het licht van zyne voorgangeren verduir fterde. Alleen twee Duitfche geleerden ondernamen het, dit Boek met den fakkel der oordeelkunde te verlichten, en met alle befcheidenheid eenige aanmerkingen tegens de gegrondheid van fommige gevoelens van den Marquis te maken, doch één van dezelven was juist de maker der ongelukkige aanmerkingen op de Duitfche vertaling, welke door zyn geheel onwysgeerig brein , het welk in alle zyne aanmerkingen doordraaide, endoor zynen ellendigen fchreivftyl den geeft van den Marquis maar veel meer deedt uitblinken , en het vooroordeel tegen de Duitfchers verfterkte (d). En de andere, die wel de man was, die tegens eenen dusdanigen fchryver, als den Marquis, was opgewasfchen , fchreef ten allen ongeluk zyne wederleggingen in 'tLatyn, en fchreef dezelve in den trant van een Academifch Twift- fchrifc: £J) Die geene, welke dit oordeel te ftreng voorkomt, leze van zyne aanmerkingen, welke hywil, en tot een ftaaltje zyner fchreivftyl maar deeze woorden: So thit eitie Chrhtliche Obrigkeit gar weiüicb bandeln. Een ander ftaaltje van zynen fchreivftyl zal ik hier na aanhalen.-  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 5 fchrift: twee omftandigheden , welke zyn Werkje noodzakelyk in den nacht der vergetelheid begraven moesten. Deeze laatste was de Hoogleeraar Schot te Tubingen , welke reeds in den jaare 1767. Obfervationes de delitlis et pcenïs ad recentiorem librum Italicum de hoe argumento liet drukken , en van den Catheder verdedigde; zo veel ik door navorfching heb konnen gewaar worden , is dit werkje buiten Tubingen weinig, en allerweinigst onder de bewonderaars van den Marquis bekend geworden; en zo veel ik oordeelen kan, verdiend hetzelve nochtans heel zeer bekend en bewaard te worden : te meer, wyl het Werk van den Marquis eenigermaateeenTydperk maakt. Want, byzonder federt dien tyd is alles, zo als het fchynt, op nieuws, over de gebreken der Crimineele Wetgeving levendig geworden; ja zelvs in Rufchland moet men het Boek van den Marquis als eenen onbedriegelyken Regel des Wetgevers aangezien hebben, alzo men geheele {tellingen daar uit in het voorfchrift, tot het vervaardigen van het nieuwe Wetboek , heeft ingelast. Dit en eenige eige aanmerkingen , welke ik, gedeeltelyk by het lezen van het Italiaanfch werkje , en gedeeltelyk by andere gelegenheden, over deeze ftofTe opgefchreven hadde, gaven my aanleiding, tot de Duitfche vertaaling van het voorgenoemd Latynfch Boekje, en-, om 'er myne eige gedachten, A 3 in  6 Over de Misdaaden en dcrzcivcï Straffen. in aanmerkingenen in een klein aanhangzel by te voegen. En dit is het geene, het welk men alhier te vervvagten heeft. Alles het geen na de fchikking van het oorfpronkeiyke in deafdeelingen van i. tot 16. gevonden word, gaat den Heer Schot aan en het geen men in de aanmerkingen, en na de zestiende verdeclinovind, durf ik my alléén toeëigenen. Wanneer ik myn oogmerk, om het Werkje van den Heer Schot hier door bekender te maken , niet bereik, zo heb ik doch voor hetzelve den weg gebaant, orn zulks te worden: en wannser wy beide door onze aanmerkingen noch onzen Schryver verbeteren , noch de Wetgeving nuttig worden , zo zullen wyegter, denk ik, ten minilen tonen , dat wy ons over deeze zaaken , onder veelen, eene ftemme aanmatigen durven. I. Voor eerfl; merk ik aan , zegt den Heer Schot, na een' korte en befcheidene inlei* ding, dat den Schryver den weg, welke hy in zyne Voorreden opgeeft te willen betreden , wederom fchynt verlaten te hebben. „ De onRervelyke Montesquieii, zept, hy omKent het einde der Voorreden; „ is-zeer haa- v %  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 7 „ {tig over dat onderwerp heen gelopen. „ Terwyl de waarheid altyd dezelvde is, „ ben ik genoodzaakt geweeft , het ver„ ligtend voetfpoor deezes grooten Mans „ te volgen; de denkende Leezers, voor „ welke ik eigentlyk fchryf, zullen noch„ tans myne fchreden ligtelyk van de zyne „ onderfcheiden kunnen." Het is ook de zekere waarheid, dat by het verhandelen van enkele ftoffèn de fchryver al tamelyk met dien beroemden man overeenftemd ; zyne grondftellingen zyn nochtans van die des Praefidents ten eenemaal onderfcheiden , en veel eer even diezeive, welke de beroemde Burger van Geneve in deszelvs Contratl-focial het eerst voorgebragt had. Tegen welke leer{lellingen ik in allen opzichte veel te herrinneren zoude vinden, wanneer myn tegenwoordig ontwerp my toeliet, voornoemde leerftelzel geheel door te lopen. Intusfchen zal in het voorbygaan cok daar over iets voorkomen. II. Met regt field de Schryver §.2. (e) den A 4 grond (Y) Ikherrinnere eens vooral, dat alle de hier voorkomende aanhalingen van het Italiaanfche werkje van den Marquis van de, te Ulm, uitgekome vertaling te verflaan zyn, en dat de Heer Schot in eene noot verzekerd, hetzelve altoos met het oorfpronkelyke te hebben vergeleken.  8 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. grond van 't ftrafrecht in de noodzakelykheid, om aller welvaart, der zorge van de Overigheid toebetrouwd, tegen den inbreuk van ieder byZonder menfch te befchermen Verder houd hy geheel regtzinnig ftaande, dat ieder Lidmaar eener burgerlyke Maatfchappije maar in zo verre zyne natuurlyke vryheid afgeftaan en voor zo verre van zyne natuurlyke rechten afgezien heeft, als tot bevordering der al£emeene welvaart.yolftrekt nodig is; als ook 3- dat alléén die geene wetten geven en ftraffen voorfchryven kan , die de eeheeie. burgerlyke Maatfchappije verbeeld; dat is, het Opperhoofd zelvs. Maar wanneer hy uit die grondftelling dan verder beijuir, dat dat Opperhoofd alléén zulke wetten geven kan , welke het geheel aangaan , en in het allerminfte niet bevoegd is, om in byzondere voorvallen te oordeelen , of iemand tegens de burgerlyke famenleving gehandeld heeft , dat is , of iets tegen de wetten gefchied is ; zo kan ik hem daar in niet toeftemmen ; zo min als het billyk en redelyk is , wanneer hy in navolging van Rousjeau de wetten voorwaarden noemt, volgens welke de Ledemaaten, elk in het byzonder, het burgerlyk Verdrag hebben ingegaan (ƒ). Wat de eerste üdling betreft, &3 de .Tetten zelv« niet, maar dat geene, het welk door de wetten zal berykt worden! ruft| zeker?  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 9 betreft, die zoude men noch , indien het woord Wet in den eigentlyken of ftrengeren zin genomen was , kunnen laten gelden. Doch dewyl de fchryver daar mede iets meerder fchynt te willen betekenen, en niet onduidelyk te kennen geeft, dat hy aan de Overigheid de bevoegtheid, enkelde bevelen en verordeningen te geven , wil ontnomen hebben , zo moet deeze ftelling noodzakelyk vervallen, alzo ia het geheel geen grond daar toe opgegeven worden kan. Veel meer is niet te lochenen, dat 'er onnoemelyke voorvallen zyn, waar in de enkelde ledematen van eenen Staat, zekere ondernemingen ten besten van het gemeen op zich nemen moeten , en deeze kunnen openbaar niet anders bepaald en bevolen worden , dan door het Opperhoofd zelvs , ofte wel onder zyn gezag; en wie wil als dan ook in dit laatste geval deeze bevoegtheid het Opperhoofd A 5 ont- zekerheid en welvaart van alle enkelde leeden , zyn de voorwaarden, waar onder- alle de leeden ieder voor zich zelve het burgerlyke verdrag ingegaan hebben; en de wetten zyn alzo maar middelen, waar door aan de burgeren de vervulling deezer voorwaar* den verzekert zal worden: ofre, zy zyn een gedeelte der vervulling van het burgerlyke verdrag' aan zyde van de Overheid Doch in eene andere betrekking lyn de Crimineele wetten ten eenemaal voorwaarden ; en wel zodanige voorwaarden, waar door zekere natuurlyke bevoegtheden derburgérs opgeheven worden ; waar door het dan juist gefchied , dat door ieder misdaad een zekere natuurlyke bevoegtheid verloren gaat, en de Staat het recht heeft dezelve door de ftraffe den burger te ontnemen,  IO Over de Misdaaden en derzelver Straffen. ontzeggen. Men ftelle zich eene Regering voor, waar in het Volk zelvs het Opperhoofd is, het welk de fchry ver in der daad van ieder regering niet onduidelyk te kennen geeft ■ wie durft ftaande houden, dat het volk in eene alzulke Volksregering, maar alléén de algemeene, alle leden der Maatfchappy verb.ndende, wetten geven, en geen enkeld medelid iets byzonders aan bevelen kan ? want wie zoude als dan de zaaken van het Gemeenebeft waarnemen , welke doch door aüe te gelyk niet kunnen waargenomen wor- uuu Wie ZOude Rechter zyn ? wie Bevelhebbers over de Legers zyn? en wat diergelyke in deeze onnoemelyke bezigheden meer zyn. Doch die zaak is te klaar, dan dat ik my daar by langer zoude willen ophouden. r III. Gewichtiger is die andere Stelling , dat het Opperhoofd van eenen Staat de bevoegtheid niet zoude hebben , vonnis over misdaaden te vellen, ofte beflisfen, of iets tegens de wetten gefchied is, dan niet. De grond, waar op hy in deezen bouwd, is, dat by ieder begaane misdaad het volk, als het waare, in twee deelen verdeeld word, waar van het eene gedeelte de Regenten voorfteld , dat de verbreking van het verdrag (taande houd, maar de andere als beklaagde aan te mer-  Over de Misdaaden en derzelver Straffen, 11 merken is, welke die beweerde verbreking lochen d. Hier uit volgt van zelvs, zegt hy, dat een derde daar tusfchen komen, en over de echtheid van het feit oordeelen moet, en dit bewyst, meend hy, de noodzakelykheid van Rechters , welker uitfpraaken onveranderlyk , te gelyk nochtans alléén bloote erkenningen ofte ontkenningen , dat is , of het feit begaan zy , dan niet, zyn moesten. Deeze Hellingen hebben zeker» lyk eenigen fchyn, en byzonder wegens den bekenden regel Rechtens, dat niemand in zyne eigene zaak Richter zyn kan. Maar is daar mede de zwarigheid wel weggenomen? vaftgeileld, dat ieder Staat eenen criminelen Rigter hebben moet, tegen wiensuitfpraak, dat is , tegens wiens beflisfing over de egtheid van liet feit, geen hooger beroep plaats yind, zo blyft immers noch de vraage over, wie deeze crimineele Richters benoemen zal, en of, wanneer haare beuisfingen onömftootelyk zyn, zy teffens zelvs onafhangkelyk en vry van alle verantwoording zyn zullen ? daar nu niemand zich Zelvs in eenen Staat een dusdanige oppermagt geven kan, maar alle en een iegelyke inrichting , volgens de eigene bekendtenis van den fchry ver, door het Opperhoofd gemaakt moet worden , zo volgt daar uit van zelvs, dat ook deeze crimineele Richters door het Opperhoofd benoemd, en zyne bevelen onderworpen blyven moeten 'En dewyl dus alles moet gerekent worden  12 Over de Misdaaden en dei zeiver Straffen. den op bevel en in naam der Overigheid, en der ha ven als door Dezelve te gefchieden, zo is het klaar, dat de door den fchry ver vooraeflage inrichting, de door hem zo zeer aangedrongene zwarigheid , van den Staat in zyn eige zaaken tot Richter te maken, niet weeneemt. Doch indien ik niet te zeer dwaal?, 18 de,eze *vva»g^d meêr fchynbaar dan gegrond. Want de wezentlyke eigenfchap van eenen vrijen Staat beftaat hier in , dat dezelve over alle Scaats-aangelegenheden zelvs oordeele, en zo dikwils als enkelde leden vandenzelven, ten aigemeenen besten, iets doen, ofte nalaten moeten, zelvs te onderzoeken en te beflisfen, of recht ofte onrecht gehandeld zy; in welke voorvallen de Staat met alléén in de eigene zaak der byzonderê leeden maar veel meêr in de algemeene aangelegenheden van allen, Richter is. Ook gefclued den geenen , welke op die wyze te recht gefteld word, daar door geen onrecht, alzo hy alléén onder deeze voorwaarden in de Maatfchappy aangenomen is, dat die de macht zoude hebben, over zyne handelingen te oordeelen ende te erkennen. Zo naauw is de Gerichts-dwang met de wetgevende macht verbonden , dat geene van den andere kan gefcheurd worden , zonder dezelve beide te vernietigen. IV. Al-  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 13 IV. Alhoewel nu de Redeneering van den Marquis hier over niet geheel regtmatig is , zo wil ik doch gaarne toeftemmen, dat het den Staat veel nuttiger zy, de crimineele Gerichtsdwangdoor eigene daar toe gekorenRechter* te laten uitoeffenen , om dat het Opperhoofd , of daar toe geenen tyd heeft, of ook altoos de nodige kennis niet bezit. Alléén dat het Opperhoofd het recht behoude, om zo wel de Rechters zelvs tot verantwoord ding te betrekken, als om haare uitfpraaken zyne onderzoeking en beflisfing te onderwerpen My komt het gebruik der Engelfche hier omtrent het beste voor , volgens het welk de Zaak wel in het Gericht voorgedragenen verdedigd, maar de beflisfing over het feit evenwel aan twaalf mannen vangelyken ftand met de misdaaders overgelaten word, wier eenpaarig oordeel de zaak beflist (g). V. Het (j) Deeze wyze van lyfstraffelyke zaaken te berechten was voor deezen de algemeene Rechts -inrichting in Duitfchland ; ten minften in zo verre , dat geen vry menfeh ook zelvs in bloote burgerlyke Gedingen door andere als door perzoonen van even dezelve geboorte en Land- of Plaats - genooten, dat is door lieden van zynen ftaat en zyne Plaats konde te regt gelTeld worden: ja zelvs in laatere tyden konde de Keizerlyke Cotnes niet anders als met byroeping der Schepenen beilisfen, en deeze fchepenen moeden van. een en dezelve geboorte met parthyen en der. zeiver  14 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. V. Het geen de fchryver ( §. 4.) van de uitlegging der wetten voorbrengt, doelt op niets minder , als om te bewyzen, dat eene dusdanige uitlegging in het geheel geen plaats vind. Want hy vraagt, wie is den regtmatigen uitlegger der v/etten ? en antwoord daar op door twee andere vraagen : is het misfehien het Opperhoofd , dat is den bewaarder der byzondere willen van allen; of is het den Richter, wiens plicht doch maar alleen is, te onderzoeken, of iemand eene, tegen de wetten ftrydende, daad begaan heeft? dit beantwoord nu zekerlyk die vraag niet regt uit; het is evenwel duidelyk genoeg dat de fchryver zo wel het Opperhoofd als den Richter dit recht ontzegt. Want dat den Richter deeze bevoegdheid niet hebbe , zeggen zyne eigene woorden, en dat hy zulks ook aan het Opperhoofd niet overlaat, zeiver ïnedegenoöteo zyn. Een eerwaardig overblyfzcl van deeze oude Duitfche inftelling word nog , ten deezen dage in de Krygsraaden, alwaar de ge* meene foldaat mede Hemt, gevonden- Maar in alle overige Gerichten, en in alleblntelyk burgerlyk" Gedingen is dezelve, federd de invoering van 'tRoomIche wetboek, 't welk geleerde Richters noodzakelyk maakte, verdwenen. „ Want ten allen ongeluk f zegt een voortreffelyk Vaderlandfch-gezind Schryver Ephent d, M S. 31) „ was hetzelve Latyn, was zó ft fcherpzumig , was met zo veel redenkunstige ea „ tot het Rechtsgebruik behorende verzierfelen „ voorzien, dat de vorige ongeleerde Richten ziek „ daar mede niet konden behelpen.  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 15 laat, moet men daar uit befluiten, dat volgens zyne meening de vereenigde wil van allen niet van het Opperhoofd uitgaa en van hetzelve bekend gemaakt word, maar alléén dat die in zyne bewaring is (». Deeze (telling moet noodzakelyk een ieder wonderbaar, ik wil niet zeggen ongerymd voorkomen , dewyl alle Wysgeeren het daarin eens zyn, dat maar alléén die geene het wezentlyke Opperhoofd van eenen Staat is , wiens wil, als de vereenigde wil van allen, aangezien word , en dat even daar door naar de verfcheidenheid der wyze van Regeering, dan het volk, dan de Raad, dan de Alléén-heerfcher, en dan de willekeurige Vorfl het wezentlyke Opperhoofd is. Om intusfchen den fchryver niet te kort te doen, moet men zeggen , dat die Helling met zyne grondftellingen zeer goed te famen hangt, en dat hy Daar men,.zo als ik gelove, vastftellen kan, dat het grootste gedeelte der Leezers van den M-rquis zyn werk , in de Fraufche taal gelezen hebben ' zo kan ik met nalaten, hier aan te halen, dat de traniche Vertaaler den zin van deeze plaats geheclyk verdraait heeft. Want in plaats, dat de Marquis met regt uit op die vraag geantwoord had, en in het minste niet aan het Opperhoofd de bevoegtheid wetten te verklaren overlaat, doet de vertaaler hem uitdrukkelyk antwoorden „ De Overigheid is de regt matige uitlegger der wetten , en fchryfc hem alzo eene meening toe, waar van de Marquis verre af is. Ondenusfchen isdeeze verdraaide overzetting van den Franrchen vertaaler alhier een gefchiedkundig bewys. dat de Helling van den Marquis voor alle niet voorin' <;enome Leezers aanftotelyk is.  16 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. hy zich maar verkeerd uitdrukt. Want vo\* gens zyn leerflelfel is de opperste macht altyd en in allen opzicht by het volk, en kan van 't zelve niet afgelcheurd en een ander opgedragen worden , en even dit is de meening van Rousfeau. Hier in gaat hy nochtans van de Helling van Rousfeau wederom af, dat hy die geene, welken de oeffèningvan deeze opperste macht opgedragen is, het Opperhoofd noemt, welke door den anderen gevoeglyker den Regent genaamt was; en alléén hier uit kan men gewaar worden, op wat wyze de fchryver de uitlegging der wetten het Opperhoofd ontzeggen kan, om dat namentlyk na zyne Helling het Opperhoofd de werten niet zelvs geeft, maar alléén dezelve in bewaring heeft. Het is hier de plaats niet, de gronden deezer meening volkomen te wederleggen , alzo Zulks een uitgebreider uitvoering vereifcht , als het oogmerk deezer aanmerkingen toelaat; om niet te zeggen, dat ik als dan meêr met Rousfeau als met den Schryver te doen hebben zoude , alzo deeze alléén de meening van den eersten aangenomen heeft, zonder dezelve met nieuwe gronden onderfchraagt te hebben. Intusfchen zal het geene hy van de uitlegging der wetten voorgebragt heeft , alhier plaats vinden. VI. De  Over de Misdaaden en derzelver Straffen, l f VI. De fchryver fielt deeze vraage voor: wie is de regtmarige uitlegger der wetten ? en lochend dat die bevoegtheid iemand toekomt. Al eensgeftelt, dat de geene, welke de vereenigde wil van alle in bewaring heeft, daaf toe niet bevoegt zy, moet men als dan niet ten minsten diegeenen, wier wil de wet Zelve is, of de wet maakt, de bevoegtheid roefiaan , hunnen wil uitdrukkelyker te verklaren, dat is de wet uit te leggen? ditlochend Rousfeau zelvs niet, en gevolgelyk is 'er zekerlyk een regtmatige uitlegger der wetten, namendyk de wetgever zelvs, wiens uitlegging of verklaring, zoalsbekend is, dtauthentique genaamr. word. Verders kan men ook den Richter deeze bevoegtheid niet geheel ontzeggen. De Richter zegt men , Zal alléén van het feit oordeelen, zal maar beflisfen, of dat geene, het welk in het voorval de daad betreft, met de wetten ftrydig is ofte niet. Zeer regt; maar hoe kan hy beflisfen, of het feit met de wetten ftrydig is, als hy het feit niet met de wetten vergelykt ? doch hoe kan hy het feit met de wet vergelyken, als niet de zin van de wet te vooren zeker is , en wederom , hoe kan de zin der wet zeker zyn , als niet de waare beduiding der woorden, waar uit de wet beftaat, vastgefteld is. Dit behoord alzo openbaar tot den Richter, en even daar B van  13 Over de Misdaden en derzelver Straffen. van daan de benaming van de doclrinale verklaring des Richters (z). Was het niet beter geweeft, als de fchryver in deeze en dergelyke Hukken , welke zekerlyk niet gelochend konnen worden, iets toegegeven had, als dat hy door beftry d ing der openbaarste waarheden zich by zyne Lezers ook op zulke plaatfen verdagt maakt, daar hy inrichtingen aantaft , welke noodzakelyk eene verbetering aannemen en nodig hebben zouden, en welke hy hoofdzakelyk tot oogmerk fchynt gehad te hebben. Dan zekerlyk heeft hy alléén daarom zich , ook hier, (O Om zich te overtuigen, dat het niet aangaat den Richter volftrekt geene. de minde uitlegging toe te ftaan , behoeft men zich maar eenige belagchelyke bcflisfingen te herrinneren , welke de letter der wet hier en daar vvezentlyk voortgebragt zoude hebben. Als ten eerften zoude in Engeland een man , die twee vrouwen genomen had, en daar door voor de Rechtbank kwam , zyn vry gefproken geworden , om dat hy zo verftandig was, om aanftonds by den aanvang der onderzoeking ook noch de derde daar by te nemen, en de wet maar alléén van twee wyven fprak : en diergelyke gevallen kan men met honderden bedenken, waar in de letter der wet dan eenen fchuidigen vryfpreken, dan eenen onfchuldigen veroordeelen zoude; zo dat het ook in deezen zin waar is: de letter dood, maar de geeft maakt levendig. Voor het overige behaagd my de wederlegging van den Heer Schot niet geheel; want daar op kan geantwoord worden: de beduiding der woorden is door het taalgebruik bepaald. Doch deeze bepaling , antwoord ik, geeft maar het verftand der woorden aan de hand, en het verftand der woorden alléén zoude dikwils zeer verkeerde toepasfingen der wetten voortbrengen. Zie de volgen aanmerking.  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 19 hier, tegen de Rechteren over het uitleggen der wetten zo hartnekkig verzet, om het des te duidelyker te maken , dat het hun niet vrijstaa , by het toepaflen der wetten , van het klaare verftand der woorden af te gaan, en onder het voorvvendzel van na den geest der wetten te fpreken , dezelve uit te breiden ofte in te korten. En wat hy hier van zegt, is waarlyk voortreffelyk , en verdiend de opmerking van alle die geene, aan wien de inrichting of verbetering van het criminele weezen in eenen Staat opgedragen is (T); B 1 even 0*) Deezen lof kan ik niet geheellyk toeftemmen, want ik vind niet, dat deeze redenering van den Marquis in het minste gegronder is, als de voorgaande, of dat hy hier over in het geringste iets gezegt heeft, dat maar eeniger wyze het oogmerk nader treft, en alzo voor de wetgeving nuttig zoude konnen worden. Even die verblindende hoogdraventheid , welke zonder grondelyke kennis der zaaken, die tot grondflag dienen , nochtans over zaaken oordeeld • altoos maar na dat geene grypt, het welk in het ver' ichiet is , en daar door het naast by zynde voorby ziet, altoos zich op algemeene waarheden beroept, zonder derzelver zamenhang , met dat geene , dat nu bewezen worden moet , aan te tonen : en het welk op meêr plaatfen van zyn Boek doorflraald, is ook hier zigtbaar; en voor de wetgeving is de'redenering van den Marquis , waar van hier gefproken word, geheel nutteloos. Dewyl deeze ftoffe gewichtig genoeg is, en ook .zelvs by de, anderfints verkeerde, redenering van den Marquis volftrekt iets, 't welk waar is, tot grond heeft, da» verklaard diend te worden , zo wil ik hetzelve hier kortelyk ophelderen. „ Niets is zo gevaarlyk (zegt hy S. 18. derOverzett. „ het welk in deNederduitfche Vertaling, die teAm„ fterdam 1768. by G. Bom is uitgekomen, voor- „ komt  2 O ' Over de Misdaaden en derzelver Straffen. even zo aanpryzens - waardig is , het geene men 5. van de diuflerheid der wetten, en §.6. „ komt Bladz. 12.) als de algemeen» grondstelling, „ men moet den Geeft der wetten in acht nemen. Dit „ is den Dyk, welke den droom der vooroorJeelen keert, doorbreken. — Onze kennisle en onzebe„ grippen hebben eene wederkerige verbinding ; hoe „ méér dezelve over en weder verbonden zyn, hoe meêr wegen daar na toe en daar van afleiden. Ieder mcnlch heeft een zeker gezichts- punft , het welk ,, byhein met de tyden veranderd; de Geeft derwet„ ten zoude alzo de gevolgtrekking zyn van des Rich. ,, ters goede of llegte redeneerkunde, na gelange by „ eene ligtere of zwaardere fpysvertering gehad had: „ zy zoude afhaugcn van de hevigheid zyner driften , „ van de zwakheid van den Befchuldigden , van de „ verfchillende betrekkingen des Richters en desbele„ digden, en van alle ook de geringde invloeden, van „ onnoemelyke zaaken, welke de tiitterlyke gedaante ,, van ieder voorwerp in het wankelende gemoed der „ menfehen kunnen doen veranderen. Daar uit zien „ wy, dat het noodlot eenes burgers zich dik wils „ na de verfcheidenheid der Gerichtshoven veran,, derd , wanneer hy aan verfcheidene plaatfen te „ recht ftaan moet, en dat het leven van ongelukki„ ge een prooij word, der valfche redenering, of ., der wezentlyke gilling van meêr of minder ge- zonde zappen eenes Richters, welke een buiten„ fpoorig zaïnenraapzel van verwarde denkbeelden, „ voor aene regtmatige uitlegging aanneemt. " Die is het wezentlyke , het welk hy over en tegen de (telling: dat men den geeft der wetten te raade nemen moet, inbrengt. — Ik merk daar tegen aan : Eerftelyk de Helling ; men moet op den geeft, dat is op den grond, op de oorzaak der wei zien, is geen uitdrukkelyke wet, die het duidelyk begrip der woorden voorgetrokken word , dat is die de Richter altoos en het eerft moet volgen; maar alléén een regel der Uitlegkunde, d'e altoos, voor af, de noodzakelykfièid eener verklaring ofte uitlegging verunderfteid ; èri die een deswegen nodig aanhangzel der  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 21 §. 6 van de behoorlyke evenredigheid tusfchen de ftraffen en misdaaden vind. B 3 VIL Edoch der wetten is , dewyl , zo als Julianus L. lo. f. de Legibus, zegt : fieque leges tieque Scnatus Confulta ita fcribi posfunt, ut emnes cafus, qui quandoque iuciderint comprebendantur. En om dat even zo weinig eene wet zodanig kan ingertek worden, dat zy, na den letter genomen, niet verkeerd zoude konnen verflaan worden. Als zodanig betracht, kan dezelve maar voor zo verre grondelyk beflreden worden, wanneer bewezen word, dat zy, als een Regel befchouwt, niet regelmatig, ofte, als een Hulpmiddel, niet toereikend, noch aan het oogmerk voldoende zy ; en maar in zo verre, kan daar iets gevoeglyks en nuttigs, verklarender wyze, over gezegt worden , wanneer men aantoont, waar het gebruik van deezen regel wezentlyk een hodig en nuttig aanhangzel der wetten word, en waar dezelve ter andere zyde een vittereij van den Richter word. Over beide deeze ftukken zegt "de Marquis in het geheel niets, maar werpt op en dringt aan alleenlyk zekere mogelykheden , die , wanneer het ook met dezelve zo gelegen waar, dan noch niet als gevolgen van deezpn uitleggenden regel , maar in het algemeen als gevolgen van de aan den Richter toegeflemde uitlegging zyn zouden , als dewelke die regel veronderfleld , bepaald en reguleerd. Want even tegen deeze uitlegging (niet tegen den droom der vooröordeelen) welke anderfints of door te groote uitbreiding of door te dipte agtervoiging van den letter der wet , zoude konnen fel», den , is deeze regel van de wetten gefield geworden. In zo verre is alzo de redenering van den Marquis gebrekkig en onregt. - Doch ook bloot aangemerkt, als drekkende tot verdere ftaving zyner Stelling : dat men den Richter in het geheel geen uit.  22 Over Je Misdaaden en derzelver Straffen, VII. Edoch het geen hy § 7. van de regtmatige afmeting der flraffè voorbrengt , kan ik op uitlegging toedaan moet ; is deeze redenering ten tweeden geheel ongegrond en ongenoegzaam. Want hoe volgt het : de wetten flaan den Richter eene zekere uitleggiug toe, dus flaan zy toe aan denzel. ven , dan eens na verkeerde begrippen en gevolgtrekkingen, dan eens na zyn goede of kwaade luim, . dan eens ua de weekheid , of na de boosheid van zyn hart dezelve uit te leggen ? Waar zyn de wetten , welke den Richter eene zodanige willekeurige uitlegging ofte verklaring toeflaan ? of welk is de zamenhang der waarheden , waar uit kan bewezen worden, dat het laatste een gevolg van het eerde is ? Want waarlyk, zich hier alleenlyk op het natuurlyke verband van onze begrippen en de veranderlykheid van onze denkingswy fe te beroepen , en flegts hier door te willen bewyzen, dat foortgelyke willekeurige uitlegging een noodzakelyk gevolg der aan den Richter vergunde uitlegging der wetten is, heet niet alléén de zaaken openbasrlyk te verre te dryven, gebruik en misbruik met eikanderen verwiffelen , en uit algemeene waarheden te veel belluitcn , maar hiet in het byzonder niet weten , dat even die wetten , welke den Richter eene zekere uitlegging toedaan , niet alléén deeze bevoegtheid zeer ingeperkt, maar ook zyne uitlegging zelvs, door de hem voorgefchreve uitleggings regelen voor uit bepaald kebbcn: heet niet weten , dat het voor cerd een hoofdzakelyk voorfchrift voor den Richter is, zich zelvs, daar de wet klaar en duidelyk is, in het geheel geen uitlegging toe te daan, en eindelyk heet veronderftellen , dat een Staat enkelyk fchurken en domkoppen toe haare Richteren benoemen , en noch derzelver vittereijen noch boosheden door draf-wetten in toom houden zoude. Want zulke en wel geene anderen zyn de Richters, waar van de Marquis fpreekt, die niet alléén een buitenfpoorig zamenraapzel van verwarde denkbeelden, welke hun in den zin komen voor  Over Je Mis Jonden en derzelver Straffen. 23 op gelyke wyze niet billyken. Hy beweert dat de ftraftèn alléén m de groote der fchaB 4 de, voor eene regtmatige uitlegging aannemen , maar ook dan eens na haaren goeden of kwaden luim, dan eens na de hevigheid haarer driften , en dan eens na de betrekking, welke zy tot den beledigden of tot den' misdaader hebben, do wetten uitleggen. Zekerlyk zyn 'er dergelyke gevolgen van de aan den Richter vergunde uitlegging niet te vrezen , daar geene andere als lieden van ten minden middelmatig doorzigt en waarfchynelyke regtmatigheid, totRichters aangefteld worden ; daar de aangeftelde Richters geen ongeftrafte booswigten zyn konnen; daar de wetten zelve dermaten klaar , duidelyk en volkomen zyn , dat noch het verftand zich in dezelve verwarren , noch de boosheid zich daar onder verfchuilen kan ; in 't kort daar de Rechts-inrichting niet in alle wezentlyke deelen door en door (legt en verwerpeJyk is. Maar daar dezelve wezentlyk dusdanig is, daar noch by het in order brengen van het Wetboek noch by de vervulling- der Richters-plaatfen de behoorlyke zorgvuldigheid gebruikt word, daar de geene die aan het Roer van Staat zitten , het zy flapen, ofte wel zelvs zich van de Richters, als werktuigen haarer ongerechtigheid, bedienen, daar kan het zeker dikwils gefchieden, dat het leven der elendigen, welke in handen der Richters vallen, dan haare domheid , dan haare driften opgeoffert word: doch deeze ten eenemaalen betreurenswaardige voorvallen zyn als dan geen gevolgen van die verordening, volgens welke den Richter by het toepaffen der wetten een zekere uitlegging of verklaring derzelve vryftaat, maar wel gevolgen van dat wezentlyk gebrek der Rechts-inrichting, welke ik zo even aangehaald heb, als waar door het Recht geheel den Richteren ten prooij gegeven word. — En aldus was van de gantfche redenering van den Marquis maar zo veel regt: dat by eene door en door flegte Rechts-inrichting de bevoegtheid van den Richter om zich by het toepaffen der wetten een zekere uitlegging en verklaring te veroorloven , een dekmantel veeier ongerechtigheden zoude kunnen worden. En  24 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. de, welke de Staat door de misdaad leid, bepaalt moet worden; en zo regtmatig dit ook in zich Zelvs is , zo valfch zyn doch de gevolgtrekkingen , welke hy daar van afleiden wil, want op deeze grondftelling veroordeeld hy als dwalingen, dat eenige de grootheid van de misdaad, na het voornemen van den misdadiger , andere na de waarde van de perzoon , aan wien de misdaad gepleegt is, en wederom andere na de zedelyke boosheid der daad zelvs bepaald hadden; en zekerlyk zoude het gedwaald zyn , wanneer men bloot eene of andere deezer omftandigheden met uitfluiting der overige tot een maatftok van alle misdaaden aannemen wilde. Doch , zo veel ik weet, heeft niemand zulks beweert, en wanneer ook eenige zulks beweert hadden , zo is de gemeene meening der Zedekundige hier omtrent deeze ; dat niet na deeze of geene der voornoemde omftandigheden byzonderlyk , maar alléén na alle te zamen genomen de grootheid En van deeze aanmerking, moet myns bedunkens, zo wel het onduidelyke en kragteloofe, alsbyzonder het ongenoegfaame ter bewys van dat gevoelen : dat men den Richter in het geheel geene verklaring toe» ftaan moet ; een iegelyk in het oog vallen , zo wel om dat een mogelyk misbruik geen genoegzame grond tot vernietiging van een inftelling is, als ook, om dat zelvs dit misbruik door andere betere middelen voor het grootfte gedeelte kan voorgekomen v/orden.  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 2$ heid der misdaad bepaald moet worden. (/) Tegen dit gevoelen zyn de van den Schryver voorgebragte gronden in het geheel niet ftrydig, doch hoe regtmatig dezelve in zich zelvs ook zyn mogen , zo hebben zy hier evenwel het gebrek , dat zy niet toereikende zyn. VIII. Om evenwel buiten twyffel te ftellen , dat bij de bepaling van de grootte der misdaad geene der bovengenoemde omftandigheden voorbij moet gegaan worden, zo wil ik hier noch iets bijvoegen , en teffens na de eigene grondftellingen des Schryvers myne meening verdedigen. Ik geef het eens toe , dat de grootte van de misdaad alléén na de fchaade, welke den Staat daar door toegebragt word , bepaald, en daar na de ftraflê ingericht moet worden. Doch wanneer juist na de fchade, B 5 welke (/) Caufa, per fond, loco, temport, qualitate, quantitat» et eventu delitta confidcranda funt. — zegt reeds L. 16. ff de poenis. En zo blykt het ook alhier, dat de Marquis zo weinig de wetten , waar tegen hy fchryft, als de Schriften der Wysgeeren over deeze ftoffe genoegfaam gekend heeft. Een voortreffelyke en uitvoerige Verhandeling over deeze ftoffe heeft in laatere tyden den Profesfor Andra, doch ongelukkig 1 al mede in de Latynfche taal, uitgegeven. Mogten onze Academifche Geleerden zich doch eindelyk eens laten overtuigen , dat het geene van Vorften en Staatsmannen zal gelezen worden, niet in het Lxtyn, het licht moet zien!  2fS Over de Misdaaden en derzelver Straffen. welke uit de misdaad voortfpruit, de begroting derzclve moet gefchieden, zo vloeidt daar van zelv deeze vraage uit, wat voor begroting der fchade hier bij plaats vinden Zal, of de natuurlyke, of de zedelyke ? zal de natuurlyke grootheid der fchade de maatitok der misdaad zijn: dan volgt daar uit, dat die geenen , welke bij toeval eenen menfch om het leven brengt, op dezelve wijze moet geftraft worden , als die geene , welke een ander uit kwaadaardigheid en met opzet vermoord: en dit ftryd met het gezond verftand. Maar zal de zedelyke grootheid der fchade de maatftok van de misdaad zyn zo is het natuurlyk , dat men op den gemoeds-toeftand en op den wil van den misdader zien moet, alzo even daar op het zedelyke der handelingen beruftende is, zodat noch misdaad , noch ftraffè plaats heeft, wanneer de daader van het vrije gebruik zyl nes verftands berooft is geweeft. Even zo ligt laat zich bewyzen , dat ook de waarde des perfoons , aan wien de misdaad begaan is, in aanmerking komen moetwant, dewyl de grootheid van demisdaad! na de fchade, welke den Staat daar door leid , zal bepaald worden : en daar deeze fchade ongelyk grooter is, wanneer iemand der Overigheid , of wat meêr is de Vorft zelvs , als wanneer iemand van het graauw vermoord word ; van veel meêr aanbelang , wan-  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 27 wanneer iemand zyn Vader , als wanneer hy eenen anderen Burger ombrengt; zo is het klaar, dat bij de begroting der misdaden ook de waarde des perfoons (dat is zyne betrekking tot den Staat en tot den misdader) in aanmerking komen moet. Eindelyk is ook zelvs de innerlyke boosheid der daad bij deeze waardeering niet geheel uit het oog te verliezen; want hoewel de menfchen juist niet met dat oogmerk in de menfchelyke z-amenleving zich begeven hebben, om Leerfchoolen der Deugd op te rechten , maar veel eer haare zekerheid , tegen de aanvallen van boosaardigen en magtigen , tot oogmerk gehad hebben , zo zyn doch de vcrfcheidene trappen der zedelyke boosheid bij ieder onrechtvaardige daad daarom niet gantfch uit het oog te verliezen, alZo de Staat juist tot zynen ondergang nadert, na maate de Burgers roekeloos en de grove misdaden onder hun algemeen worden Zekerlyk dwaalen die geene grotelyks , en ondermynen te gelyk den grond der burgerlyke welvaard, welke zich dit foort van ftaatkundige Wysbegeerte uitgevonden hebben, volgens welke 'er een zeker burgerlyk Recht zyn zoude, het welk met de natuurlyke grondregels , van het geen regt en biilyk is, niets gemeen hebben , maar alléén van de willekeur der menfchen afhangen zoude, daar doch alle Recht op de eeuwige en onveran-  28 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. derlyke wetten van den Goddelyken Wil moet gegrondveft zyn. Even zo fWn raad SteSTS 3311 denStaat' welkfaïl 3en eder misdaad tegens God begaan , van de burgerlyke ftrafie ontheffen, wtnt zy beden! ken niet, dat deGodsdienft de fterkfte fteun der burgerlyke Zamenleving is (m) . IX. Het (m)L^f Z°H,de Zeker,yk in eenen Staat zeer fchielvk met den geheelen Godsdienft en met alle bu verordemngengedaan zyn, vvanneer men alle en d r overtreding tegen God wilde ongertraft laten. Éven we! dun« my , hebben die Schryvers niet ten eene maal onregt , welke , uit een regtmatige voorzorc ken W Z° giVaar,yken inbre^%nn d'en geefteiyhet J?rt WaereldIvke Overigheid bellendig het verfcbmeH toeroepen ; waar onder zy dan even. wel die euveldaaden niet mede begrypen , die te gelyk wezentlyke ofte wel zeer grove verCinge der ze Ir Zl 1 ^ byu°"der tCn °Pz,'Ste va»^e wyIvL n, ?faffing aanbeve!en » zo dat ieder zoortgelyke openbaare ergernis wel getuchtigt, doch ook mar hgt moeite geftraft worden. wL vermits by Va" misflagen nict * volharding ofte navolging te vrezen is. Zo houde ik het genoegzaam wanneer den Burgeren maar aangetoont word, dat dezelve altoos evenwel misdaaden blyven In alle en ieder voorval moeten evenwel, gelovè ik de «taffen deezer euveldaaden , nooit levenslang ofte zelvs aan den Iyve geoeiTend worden , en in het geheel niet zo onverftandig zyn, als die, welke «n i 'n tV^l l?6?- iu hec verlichte Vrankryk aan den R.dder Barre is volgetrokken geworden Mogten doch andere Staaten hier in de Pruisfische" Regenng tot een voorbeeld aannemen, alwaar bv Jen gemauggten Godsdienft-yver en by de minfte Oveimacht van den geeftelyken Arm , nochtans de fchoonsce burgerlyke ordre onderhouden word.  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 29 IX. Het geen den Schryver in de volgende afdeeling voordraagt, is zo gefield, dat ik weinig ofte niets daar tegen vind in te brengen Het grootste gedeelte van dat geene, het welk hy §. 8. - 24. voorbrengt, is voortreffelyk, en met het oogmerk van het Boek volkomen overeenkomende : en wanneer al iets van hetzelve eenige beöordeeling nodig had , zo kan ik my doch die niet aantrekken , maar moet zulks aan de beoeffenaars der Rechtsgeleerdheid overlaten ; alzo dat geene , het welk hy tegen de wetten , en byzonderlyk tegen de Roomfche en tegen de Gerichts-gebruiken opgeeft, alléén van die geene regt beoordeeld worden kan, die van beide genoegfaame kennis hebben. Van deeze foort komt my voor byzonder dat geene te zyn, het welk hy tegen de Fynbank en tegen de Gerichts-pleging met betrekking tot dezelve aanhaald : want hoewel hy niet weinig gronden bijbrengt, waar door dit even zo fchrikkelyk als bedriegelyk middel, om de waarheid uit te persfchen (ji) in het algemeen («) 'Dit óórdeel'óver de Pynbank zullen alle Rechtsgeleerden nier. billyken ; want daar worden 'er noch hedendaagfch gevonden , welke het fmertelyk vak, deeze oude gehuisveflcFurie baar afscheid te geven, en die byzonder niet toeftemmen willen , dat dit middel, ora de waarheid te ontdekken, zo bedriege- lyk  30 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. meen kan betwist worden , 20 bediend hy zich doch ook van andere gronden van de wetten, en de Gerichts-gebruiken afgeleid, waar tegen de Rechtsgeleerden mogelyk ai veel zoude kunnen inbrengen ( üe Opperste Macht en de Wetten zyn, zegt hy : „ niets anders, als de verzameling y, van die byzondere deelen der natuurlyke „ vryheid , waar van ieder lidt der Maat„ fchappeij afstand gedaan heeft. Hier uit „ ontftaat de wil van het geheel, welke we„ derom niets anders is, als de verzameling „ der willen van de byzondere Leeden : „ edoch hoe kan ooit een menfeh gewild „ hebben, dat een ander bevoegt zoude zyn, „ hem om te brengen. Of hoe kan onder « het kleinste gedeelte van vryheid , waar „ van de Leeden der Maatfchappeij doch „ maar afstand gedaan hebben, het voor„ naamsie van alle haare goederen, het leven » namentlyk , begrepen zyn ? en wanneer ,-, men dit al aannemen wil , hoe komt dan „ deeze grondftelling met de andere, \oU „ gens welke niemand het recht heeft zich ,, zelvs het leven te benemen , over een ? „ welk recht hy doch hebben moeft , alshy „ hetzelve aan een ander of aan de ge„ heele Maatfchappeij zou hebben kunnen overdragen ? " Deeze redenering behelst twee gronden, welke ik ieder in het bijzonder beantwoorden moet. Omtrent den eerftcn merk ik Voor  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 39 voor af aan ; dat de befchryving , welke de fchryver van de Opperste Macht en de Wetten geeft, ten uitterste duider en onverftaanbaar is , want wat kan onbepaalder gezegt worden : als dat de byzondere iedemaaten van de burgerlyke Maatfchappeij alléén van het kleinste gedeelte haarer natuurlyke vryheid afstand gedaan hebben ? waar in beftaac dat kleinste gedeelte , en welk zyn de overige deelen, welke de medegenooten zich voorbehouden hebben. — Vervolgens is ook noch deeze Helling ten eenemaal zonder grond. Want wat gefchied 'er, als de menfchen in de burgerlyke Maatfchappeijen treden ? buiten tegenfpraak dit, dat daar zy in den ftaat haarer natuurlyke vryheid zich voor alle gevaaren , welke haar dagelyks voorkomen , te zwak vinden , zy eindelyk het befluit nemen, haare krachten te vereenigen, en het gebruik van dezelve , ter bereiking van het algemeene welzyn , aan een zekere Opperste Macht op te dragen; haar ten dien einde aan dezelve te onderwerpen, en alzo niet juist alléén van het kleinste, maar van dat gedeelte haarer natuurlyke vryheid afüand doen , welkers opoffering het algemeene welzyn verèisfcht. En in der daad fchynt de fchryver dit ook maar te hebben gemeent, alzo het hem maar alléén te doen is om ieder in te boezemen, dat demenfchen niet meêr van haare natuurlyke vryheid afgedaan hebben, als tot bezorging van het alC 4 gemee-  40 Over de Misdaden en derzelver Straffen. gemeene welzyn volftrekt nodig is, het welk dan wel m zyne foort het kleinste deel kan genoemt worden. Doch dienvolgens maakt hyeen woordenfpel, wanneer hy als dan, daar uit, dat dit het kleinste deel is, beftuiren wil, dat het grootste goed , het leven, daar onder niet begrepen kan zyn. Want hoe dikwils gefchied het niet in tyd van oorlog , wanneer de welvaart van den Staat door de wapenen moet verdedigt worden, dat de Burgers op bevel der Overheid haar leven aan het klaarblykelykste doodsgevaar bloodltellen moeten ? met betrekking op de tegenwoordige nooddruft des Staats is dit deel haarer natuurlyke vryheid akyd noch het kleinste, waar door het oogmerk kan worden berykt; hoewel het aan en voor zich zelvs, na zyne natuur, het grootste is. Het is waarlyk onlochenbaar , dat de menfchen wanneer zy in de burgerlyke Maatfchappeijen getreden zyn, aan de Overigheid het recht niet zoude opgedragen konnen hebben, om by noodzakelykheid, van hun leven zelvs', gebruik te maken; ja dat zy denzelven zelvs' dat recht hebben moeten opdragen, wanneer het oogmerk der Maatfchappeij zoude berykt worden (x) . XIII. Maar CO De Romeinen zeiden : fahs rtipuUh* fuprrma lex efl. hn zo ais dit by hun bvna de Geloovsbeivdems van ieder goed Burger was , zo is hetzelve ook de grondwet van alle burgerlyke gezelichappea, waar  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 41 XIIL Maar zege den fchryver: niemand kan willen , dat een ander het recht zoude hebben, hem te dooden ; en wanneer iemand zulks al eens gewild had , zo zoude hy dit recht doch niemand hebben konnen opdragen, als hebbende zulks zelvs niet, en niemand een ander meêr overgeven kunnende, als hy zelvs heeft. Deeze zwarigheid , die zekerlyk veelen als onoplosbaar voorkwam (f) , heb ik nu C 5 reeds waar aan alle en ieder bevoegtheid der byzondere Burgers zodanig onderworpen zyn, dat zelv het rechc ophoud, zo dra het met deeze eerste wet ftrydig word. Dienvolgens blyft dus by de ftoffe, welke alhier verhandeld word , noch alléén deeze vraag over, of het recht van den misdader op zyn leven tegen deeze grondwet aanloopt. £f) Want men moet, door het geheel ftilzwygen van den Marquis hier over, zich niet verlyden laten , om te geloven , als of hy de eerfte was , welke dee* ze twyffeling tegen de rechtvaardigheid der Doodftraffen voorgebragt heeft. Zo de gelykenis niet te onedel is, zoude ik wel zeggen , dat dit eene ontelbaare reifen opgewarmde kolt is, die alle Wysgeeren , welke over het natuurlyk recht gefchreven hebben, haare Lezers opgedift en een ieder na zynen fmaak toegemaakt hebben. Hobbes {de Cive C. 2. §. 13. & Leviathan C a8.) Seldenus (de Jure N. et G. I. IK C. /ƒ.) Puffendorf (de I N. et G. C. III.) en na hun Roesier (de Jure fummor. Imp. in vitam Civium) hebben alle deeze zwarigheid ingezien , en een ieder na zyne wyze getracht op te losfchen, Na bun heeft vooruamenlvk, en het eerlt de  42 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. reeds in de voor elf jaaren uitgegeven vooraangehaalde Verhandeling opgelost. Doch dewyl dit klein Academifch Werkje denkelyk van de meeste reeds zal vergeten zyn, zo wil ik het hoofdzakelykste daar uit hier kortelyk aanhalen. De geheele tegenwerping ruft op die valfche vooronderftelling, dat het, den Overigheid van eenen Staat opgedraagene recht over leven en dood, denzelven niet anders opgedragen zyn kan, als dat een ieder enkeld medelid hem regt over zyn eigen leven gegeven had ; het welke, in fommigen opZigte, ten eene maal tegen het gezond verftand ftrydig is. Doch het is een groote dwaaling , wanneer men gelooft, dat deeze opdragt op geene andere wyfe verklaard kan worden , daar dezelve doch kennelyk veel natuurlyker kan verklaard worden. De geheele zaak komt hier op uit. Ieder menfeh heeft in den natuur-ftaat het regt zyn leven, wanneer het niet anders gefchieden kan ' zelvs met den dood van zyn tegenparty te verdedigen; heeft ook het regt, vergoeding van de hem toegebragte fchade te vorderen^ en de beroemde Wolf QI. N. P. VUL C. IK §. 835.) deeze twyffcling grondig- en voldoende beantwoord, die dan door alle iaatere gevolgt is: zo dat het in • der daad wonderlyk voorkomt, dat een Man, welke, zo als het fchynt, een algemeene befchouwing der lyfstraffelyke Wetgeving wilde leveren, hier van niets zoude weten.  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 43 en wanneer deeze fchade onherftelbaar, of door vermoording van een zyner nabeftaande toegebragt is, deeze fchade-vergoeding zelvs tot den dood des moordenaars te vervolgen; heeft eindelyk een regt, ook voor het toekomende, zyn leyen in zekerheid te (lellen; en als zulks niet anders gefchieden kan , den geenen uit den weg te ruimen , van wien hy met grond levensgevaar te vrezen heeft («) . Aile deeze bevoegtheden hebben ontegenfprekelyk aan de Overigheid konnen opgedragen worden , en hebben aan denzelven , byzonder tegen de Leden onder malkander ren, moeten opgedragen worden, dewyl, zo dra byzondere menfchen eenen {raat opregten, alle Rechts-oeffening daar in alléén de Overigheid toekomt. Wanneer alzoo de Regeerder of de Overigheid doodftraffen toelaat , zo doet hy zulks niet uit kragt van een regt, dat de misdaders hem zelvs opgedragen hadden, maar uit kragt van de bevoegtheid der andere medeleden , die of door de misdaad reeds fchaden geleden , of ten minften daar omtrent van den misdader voor het toekomende gevaar te vrezen hebben; welke («) Van deeze hier bygebragte natuurlyke bevoegtheden fchynt my de tweede te verre uitgerekt, en tot bewys van de rechtvaardigheid der dooditraf geheel onvoeglyk te zyn. Ik neem dus daar in het geheel geen deel aan , maar houd met Wolf de rechtmatigheid der doodltraffeu aileenlyk (taande uit het recht der zelys-Yerdediging.  44 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. kc bevoegtheid hem doch zeker onder dieZelve bepaling is opgedragen , onder welke de enkelde leden die zelvs hadden; als namentlyk de dood des misdaders voor hec welzyn volftrekt noodzakelyk is. By dit bewys van het regt over leven en dood , kan men ais eenen tweeden grond van hetzelve voegen , dat ieder Staat een zedelyk Ferfoon is, welke even die bevoegtheid beeft, die alle enkelde menfchen, in den naat der natuur, toekomt (v). Vit dit alles, geloov ik, is klaar, dat de fchryver ten hoogsten onregt heeft, wan- CO Dit is hec bewysftuk, het welk Wolf gebruikt ofte veel meêr , het is de wyfe , zo als hy het uitgedrukt heeft. Hier is het eigentlyk geen nieuwe» grond voor de rechtvaardigheid der doodltraffen in het afgetrokken befchouwd, maar veel eer juist diezelve , welke hier verklaard is geworden. Want hec begrip van een zedelyk Perfoon is alléén een redenkunftig verdichtzel; en als men op dat begrip het bewys veltigeu wil , 7.0 keert men altyd weder tot den ftaat der natuur, dat is tot dezelve natuurlyke, den menfeh aangebore rechten, te rug, welke alléén de zaak verklaren en beflisfen. Wolf bediend zich daarom van dit begrip ook maar alléén tot meerder klaarheid , om , voor het afgetrokken onderwerp vau zekere rechten en verbindteniflèn een woord te ■hebben , in welken zin dan ook een ieder byzonder menlch een zedelyk perfoon is zyn bewys zelv nochtans grondveft hy op de Helling, waar mede hy het bewys begind: „ het recht om aan het leven „ te (traffen is oorfpronkelyk uit het recht der zelvs„ verdediging. " Woorden, welke zo klaar en gevolgryk zyn; dat dezelve geheel alléén den Marquis op andere gédagten zouden gebragt hebben , wanneer hy die gelezen had.  Over de Misdaaden en derzelver Straf en. 45 wanneer hy na de vooraangehaalde wóórden aldus voorcgaat. „ De doodftraften zyn al„ zo op geen regt gegrond, alzo ik bewezen „ heb, dat 'er diergelyk regt niet zyn kan, „ maar zy zyn een ooriog van de Maatichap. °' peij tegen een enkeld lid, welkers onder»'» gang zy voor nodig en nuttig houd (w)• XIV. Hoewel nu hier door het regt der Overig» heid , om aan het leven te ftraften, buitea tvvyi- M Zekerlyk heeft den Heer Marquis hier groot on. gelyk , en zelvs niet alléén daar in, dat hy da voiftrekte onrechtvaardigheid der doodltraffen, door liet voorige geloovt bewezen te hebben , maar ook daar in dat hy regt en oorlog tegen malkanderen lteld , of'dat hy iets tegen de doodltraffen vermeent te te brengen, wanneer hy zegt: zy zyn een oorlog van de Maatfchappeij tegen den enkelden Burger. Is misfchien alle Oorlog onrechtvaardig? of is er met veel méér ook een regt tot het voeren van Oorlog? en zoude men alzo die geheele Gelling met konnen laten doorgaan , zonder dat de regtmat.gheid der doodftraf daar door iets zoude lydeti ? reeds m den (laat der natuur is 'er een oorlog en een recht tot het voeren van dien ; en even dit recht is het, het welk door de doodltraffe uitgevoerd word. Ze.vs de uitdrukking van privaat-oorlogs-recht is by de Wysgeeren niet onbekend,- en wat wil men dus , • wanneer men zegt: de doodltraffen zyn een Oorlog? laat die al een Oorlog zyn; wanneer dezelve niet anders als de uitvoering van een gegrond Oorlogsrecht is! maar ik houde het voor gcvolgryker , bepailder en dmdelvker, wanneer men zegt: de dood. ftraffen zyn de uitvoeringe van het natuurlyk recht der zelvs verdediging. Want alléén dus onttangt het recht der doodltraffen tenens zyne nader bepaalde uitzonderingen ; zie de volgende aanmerking.  46 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. twyffêl gefield word, zo heb ik doch zelvs toegegeven, dat de uitvoering van dit regc maar by de uitterste noodzakelykheid plaats vinden kan , en daar door den Marquis deeZe noodzakelykheid gelochend word , alzo hy ftaande houd, dat de -doodflraf noch nuttig noch nodig zy , zo behoord tot de volkomenheid der wederlegging, dat ik nog dit beantwoorde. Het bewys, dat de doodltraffen zo weinig nuttig als nodig zyn, gelooft hy by te brengen met te Hellen ; dat de dood eenes Burgers aheen maar in twee gevallen voor nodig kan gehouden worden. Eerftelyk wanneer hy in zodanige betrekkingen Haat^ dat hy zelvs in de gevangenis voor de zekerheid der Maatfchappeij gevaarlyk zoude kunnen zyn , en den Staat zelvs een gevaarlyke verandering kunnen doen ondergaan ; ten tweeden , wanneer zyne te regtftellin'g het eenigste middel is, om anderen van het plegen van misdaden te rug te houden. Het eerste geval, zegt hy: kan by eenen welingerigten Staat in Vreedens-tyd niet mogeJyk zyn , en van eenen regeringloofen toefland word hier niet gefproken; de tweede voorwaarde vervald insgelyks, alzo de dooditraf zo weinig het eenigste middel is, om andere van misdaden te rug te houden, dat men in tegendeel andere kragtigere middelen zeer ligt zoude kunnen uitvinden. . Het ver-  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 47 verwondert my voor af, hoe de fchryver de doodllraf maar alléén in deeze twee voorvallen voor nodig houden kan. Uit is zeker, dat, wanneer ook deeze beide voorvallende eenigste waren', dan noch het eerste met die bepaling niet zoude kunnen aangenomen worden , welke de fchryver daar by voegt. Want volgens dat gevoelen, was in eenea Staat maar alléén dat geene noodzakelyk, buiten het welk de Regerings-wyfe en de vryheid van den Staat niet konde behouden worden. Buiten twyffel is dit van alle zaaken het gewigtigste, waar voor een Regeerder zorgen moet; maar wie wil ftaande houden, dat die geene, welke voor het geheel zorgen moet, zich om de enkele deelert niet behoeve te bekommeren ? Hebben de menfchen by de oprigting der burgerlyke Maatfchappeij wel iets anders tot oogmerk gehad, als haare bevoegtheden op de best mogelykfte wyfe te genieten ; en moet alzo de Regeerder voor de zekerheid en het welvaaren van alle byzondere leden* niet op dezelve wyfe zorgen (x) . En wanneer dan deeze wel- (#) Ontegenfprekelyk ! doch welvaart en zekerheid zyn algemeene begrippen , behelzen veel zaaken in zich, welke niet alle van dezelve wichtigheid zyn, en waar. voor de Regering alzo ook niet dezelve middelen gebruiken kan ; byzonder wanneer by de verkiezing der middelen andere plichten met den plicht der vezorging van de algemeene welvaart ftrydig worden. Deeze ftrydigheid openbaard zich ra de  48 Over ie Misdaaden en derzelver Strofen. welvaart en zekerheid niet anders als door levensftraffen tegen de moedwillige verftoorders daar van (van welk foort er, helaas ! genoeg zyn) kan behouden worden; wie wil lochenen , dat als dan levensflralïen nodig zyn , of schoon die booswigten juist de Regerings-wyfe en de vryheid des Staats zelvs niet aanranden ? doch de fchryver lochend dat geene , het welk ik hier als een voorwaarde aanneem, want hy houd flaande, dat deeze zekerheid der Burgers wel degeiyk op een andere wyfe kan behouden worden, en dat het den Staat voordeeliger zy, zich van die andere middelen te bedienen. En dit leid my derhalvcn tot de beantwoording zyner overige gronden , het welk ik , zo veel mogelyk, kortelyk doen zal. XV. Men kan alle deeze overige tegenwerpingen , welke de Marquis zeer wydtlopig en met alle mogelykgn opfchik der welfprekent- heid de toewyzing der doodftraffen ; en even daarom zyu dezelve niet algemeen by alle misdaden te gebruiken , veel minder noodzakelyk. Dus zyn liet zekerlyk Hechts byzonder» deelen der algemeene welvaart en zekerheid, tot welkers verzorging de doodftraffen noodzakelyke middelen zyn, en men moet dus noch een Hap verder gaan , als de Heer Schott gegaan is , wanneer men de noodzakelykheid der doodflraffen volkomen aantonen wil. Ik zal zulks op het einde zoeken te vervullen.  Over de Misdaaden en derzelver Straffen, 49 heid voorgedragen heeft, in deeze korte Hellingen bevatten. I. Leerd zelvs de ondervinding van alle tyden, dat door de Doodftraf nooit het kwaad voorgekomen zy. 2. Toond in het bijzonder het voorbeeld der Regeering van Keiferin Elifabeth, dat men, zonder nadeel van den Staat, de Doodftraf ontbeeren kan. 3- Is het niet de ftrengheid, maar de duurzaamheid der ftraf, welke den meesten indruk maakt. 4- De te regtftelling van eenen misdaadet word fchielyk wederom vergeten, en verwekt veel eer medeleiden, of misnoegen , als dien heilzamen afschrik, welke doch de wetten daar bij tot oogmerk hebben. By voortduurende ftraflên is dit nochtans geheel anders. 5- De Doodftraf toond den booswigten het kwaad, dat zy te Yerwagten hebben, maar éénmaal, de eeuwige gevangenis toond hun in tegendeel hetzelve dikwiis en tanhoudend. D 6. In  50 Over de Misdaaden ex derzelver Straffen. 6. In het algemeen is de Doodftraf niet zo afschnkkelyk , om dat de finerten daar van haastig voorbijgaan; en zelvs de Godsdienft Kan de booswigten daar tegen verharden, alzo hun, als zy berouw hebben , een beter leven belooft word. ?• De Doodftraf heeft ook noch deeze fout, dat zy den geeft der wreedheid voedt en de wetten met zich zelve ftrydig maakt; dewyl zy dezelve doedt fchynen den moord te begunftigen, welke voor het overige doch verboden is. 8. Tegen deeze zonneklaare gronden zyn de voorbeelden van Zo veele hondert jaaren en van zo veele Natiën buiten kragt, alzo tegen de waarheid geene verjaaring plaats vind O) • Dit is het geen de Marquis in deeze afdeling (y) Alzo de Heer Schott op dit bewysftuk niet geantwoord heeft, zo moet ik wel in zyn plaats antwoorden. Ik antwoorde alzo : dit bewysftuk is niet alléén hetzelvde , dat de Redenaars een petitio principii noemen, maar is ook in tweederleij opzicht niet toepafïelyk. Voor eerlt , om dat de Marquis hier wederom alle voorbeelden verwerpt, welke hy, dog na zyn eerlle en tweede bewysftuk voor zich aanhaald. Ten tweeden, om dat niemand noch op den inval gekomen is, de Doodftraf op grond der vcriaaring te verdedigen.  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 51 ling voor zyne mcening bybrengt; en ik lochene niet, dat hy, door zyne innemende welfprekenheid, zulks zeer waarfchynelyk heeft weten te maken. XVI. Wanneer ik na het gewigt der ftofïè hier op wilde antwoorden ; zoude ik wydlopiger moeten worden, als het myn bellek toelaat. Ik wil my dan maar alléén tot het wezentlyke bepalen, en myne gedagten, zo kort als mogely k is, voordragen. Ik durf my boven dien vleijen , dat de zaak, welke ik verdedig , daar door niets Zal verliezen , alzo ik het wezentlyke over die vraage reeds te vooren aangehaalt heb. Hier volgt dan kortelyk, het geen 'er met grond op deeze bewysredenen kan geantwoord worden. I. Even de ondervinding, op welke de fchryver zich beroept, toond, dat noch verbanningen, noch veröordeelingtot de bergwerken, ftraffèn welke reeds by de Romeinen in gebruik waren, en die de ftraf der eeuwige flaverneij volkomen voordellen , de boosheid der menfchen hebben kunnen in toom hou* den. 2. Het voorbeeld der Keiferin van RufchD 2 land  52 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. land bewyft niets , alzo alle Staaten geen Siberien hebben (z). 3- Het is valfch, dat ligte dog langduurende ftraffen meêr indruk maken en niet zo fpoedig uit het geheugen gaan zouden , als harde en fpoedig te werk geftelde. Juist dat medeleiden , het welk de Doodftraf verwekt , is een klaarblykelyk bewys , dat (s) Dit antwoord moet zeer natutirlyk zyn, alzo de Schryver der Aanmerkingen op de Duitfche Vertaling hetzelve reeds heeft gegeven. Ik heb van die fchryver myne meening reeds te voeren gezegt, Dit antwoord kan intusfehen een bewys zyn, hoe belagchelyk zyne wyze van fchryven word, wanneer hy gekroonde Hoofden op zyn pad ontmoet. „ Heeft ook een ieder Staat, zegt hy, (S, 110. y y~) zul„ kc uitgeftrekte Landfchappen als Allerhoogst ge„ noemde Keiferin bezeten heeft? " Wie zou niet lagchen of zich ergeren , wanneer men een vrygeboren menfeh, zo geheel buiten noodzakelykheid, ziet pluimftryken en hoofsche laagheden begaan ! doch dit hier maar in het yoorbygaan. My gevalt het ant» woord niet volkomen. Ik zoude liever antwoorden, liet moet noch eerft uitgemaakt worden, of deeze verandering in Rufchland de misdaaden, welke voor deezen met den dood geftraft wierden , vermeerderd of verminderd heeft, als het welk ons hier inDuitfchland niet genoeg bekend is. Boven dien is de dood. ftraf in Rufchland wel , zo als het de naam heeft, afgefchaft geworden ; maar men wil voor gewis ver. zekeren, dat de meefte der geenen, die met deA««te geftraft worden, om het leven raken. Een hulpmiddel, het welk met eene goede wetg«ving geheel zoude ftrydig zyn.  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 53 dat zy wel degelyk ook dien heilzaamen affchrik te weeg brengt. 5- De kragt der voorbeelden beruft niet op derzelver meenigte , maar wel op den hevigen indruk, welke zy op de menfchen maken. 6. De Doodftraf is voor de menfchen niet minder verfchrikkelyk , fchoon zy fchielyk voorbygaande is; en het misbruik van den Godsdienft, welke men hier by vastfteld , beftaat alléén in de inbeelding Qid). 7- In den mond van den fchryver is de tegenwerping van wreedheid zich zelvs tegeniprekend ; want na zyne meening is de ftraf der eeuwige flaverneij harder als de doodftraf ; en by gevolg treft deeze tegenwerping der wreedheid veel eer die als deeze (h b) . D 3 8. De Daar de voorbeelden van eenen Jaurignj , Chalet , Ravaillac en andere Koningsmoordenaaren van laatere tyden bewyzen , dat dit misbruik van den Godsdienft op, zekere tyÜen wezentlyk plaats gehad heeft, zo zoude ik liever antwoorden , dat op deezen grond even zo wel de Godsdienft zelve zoude kunnen aangevogten worden, en dat dit misbruik ook by alle andere ftraffen plaats hebben kan. (bb~) Ik voeg 'er by: niets kan wreed zyn, of het moet te gclyk onrechtvaardig zyn ; nu evenwel is bewezen , dat de doodftraf rechtvaardig is.  54 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 8. De gewaande ftrydigheid der wetten beruft alléén op een enkeld woordenfpei , en kan alzo tot geen bewys verftrekken (cc). Dit is het geene ik tegen het geeftige Werkje van den Marquis vinde in te brengen. Ik fchat dit werkje voor hec overige zeer hoog , en het is 'er wel verre van daan, dat ik hier door in het allerminste de waarde Van hetzelve zoude willen verkorten. Laat Qcc") Dit antwoord geit ook tegen de zevende bewysreden van den Marquis, zie myne Aanmerkingen over §. xvi. n. 8., doch het woordenfpei is in het woord moord opgefloten ; het welk voor een Gerichts-oeffening, die overeenkomltig de wetten, en op gezag der Overigheid gefchied, niet kan gebruikt worden, alzo' het verbonden is met hot begrip eener misdaad, dat is, van eene met de wetten Itrydende handeling.  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 55 I-Mat het my geoorlooft zyn , by deeze Aanmerkingen van den Heere Schott noch eenige bedenkingen te voegen, welke mogelyk niet geheel nutteloos zyn zullen. Als ik voor af over den inhoud van het werkje, het welk ik hier vertaald levere , myne gedagten zeggen zal; zo geloof ik, dat het niet kan gelochent worden , dat de fchryver de doorflepene fpitsvinnigheden van den Marquis zeer goed ontwikkeld, en in het byzonder de regtmatigheid der doodftraf op zich zelvs befchouwd of haare beftaanbaarheid met de gezonde reden zeer duidelyk aangetoond heeft. Dit is, zo my voorkomt, des te gewichtiger, om dat de Hellingen van den Marquis oncegenfprekelyk veel fchyn hebben , en de volftrekte onregtmatigheid deezer ftraf, buiten tegenfpraak , het fterkste bewys tegen haare toelating zyn zoude. Het eenigste , dat men in dit werkje zoude kunnen te laken vinden , is misfchien dit, dat de fchryver zich in het begin , wat te lang, by zaaken van minder gewicht opgehouden heeft, en daar by misfchien al te Metodicq is te werk gegaan. Ook dit was noch voor by te gaan, wanneer hy maar niet daar en tegen andere gewichtiger ftukken , D 4 welke  5<5 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. welke de Marquis met eene verblindende en innemende welfprekenheid behandeld heeft, en zonder welkers volledige verklaring de regtmat igheid der doodftraflen altoos rwyflèlagtig biyven zal, omtrent het einde van zyn werkje, flegts ter loops befchouwt had. Ondertusichen behelst ook dat weinige, dat hy hier over gezegt heeft, voor denkende Lc zers, ten naasten by alles, wat rot wederlegging van den Marquis nodig is. Het geen ik er noch by voegen wil, zal alléén daar toe dienen, gedeeltelyk om die gronden wat meêr ligt by te zetcen , en aan te tonen , waarom de doodftraf noch geheel afschaft, noch door de ftraf der eeuwige ftaverneij kan vervangen worden , gedeeltelyk om de wetgeving omtrent eenige andere gewigtige deelen van het lyfstraflelyke recht opmerkzaam te doen zyn. Ik moet hier by eene verklaring voor aflaten gaan, om reeds by aanvang het gezigt-punt aan te wyzen, waar. uit ik by deeze verdediging der doodftraf gaarne wilde befchouwd zyn. Wanneer ik zeg, dat de doodftraf niet geheel kan afgefchaft worden ; zo wil ik daar mede noch haar tegenwoordig gebruik billyken, noch ook alle die gronden goed keuren , welke men daar voor gemeeneiyk by brengt. Want volgens myne gedagten word dezelve ook noch hedendaagfch fchriklyk misbruikt 5 en dikwils bciugchelyk verdedigt. Ik houde alléén {taande, dat dezelve noch in het geheel kan afge-  Over de Misdaaden en derzelver Straffen, afgefchaft, noch door eene andere lyfstraf kan vervangen worden. Dewyl dit laatste met het geen men reeds gelezen heeft, nader verknogt is , en ik dus ook omrrent het eerste des te korter zal kunnen zyn , zo wil ik hetzelve door vergelykenis der doodftraf, met de door den Marquis in derzelver plaats vdorgeflagen middelen, eerft zoeken te béwyzen. Ik vang hier aan met den indruk , welke beide ftraffen maken, en houde ftaahde, dat de ftraf der altoos durende flaverneij geen zo fterken noch zo eenen algemeenen indruk als de doodftraf veroorzaakt. Eerftelyk, maakt zy zo fterken indruk niet; dewyl, 1° hoé veele uitzonderingen zich ook hier en daar mogen opdoen , dan noch in het algemeen genomen , het leven altoos dat geen is, welks verlies de menfchen het meeste vrezen ; (dd) 1° dewyl, daar die ftraf niet, zo als de doodftraf, in een oogenblik kan uitgevoerd worden, zy den booswigten altoos de hoop, om dezelve te ontgaan, overlaat, ,en alzo hun niet als eene zekere en onvermydelykc ftraf voorkomt; 30 dewyl door dei ook: D 5 den (dd") Dit nu word wel van de beftreiders der doodftraffen gelochend, en reeds, voor den Marquis, heeft van Sonnenfels zulks gelochend; doch het is geheel onnodig, hier over veel te zeggen, alzo men doch dsar over niets gewichtigers zeggcu ksn , als : dié Heer in ftryden tei.cn alle ondervinding, e» vermengen bet enkelde mep bet algemeene.  58 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. den booswigten bekende, kragt der gewoonte de ftraf der eeuwige flaverneij veel van haare hardigheid , en alzo ook, reeds in de befchouwing, veel van haaren indruk verliest : waar door dan ook te gelyk de indruk van het voorbeeld kragtelofer word, alzo deeze zich altoos na dien indruk fchikt, welken de ftraf voor onze oogen op den misdader maakt. Wat dat geen, dat betrekking tot de Ziel heeft, in deeze {tellingen betreft, zulks zal men ligt toegeven, om dat het op de onveranderlyke, door de ondervinding van alle tyden en alle volken , vastgeftelde wetten van ons weezén gegrondt is. Maar tegen dat geen , het welk ik van de onzekerheid deezer ftraf gezegt heb, zal men mogelyk inbrengen , dat dezelve door behoorlyke inrichtingen zeker en onfeilbaar zoude kunnen gemaakt worden. En hier op antwoord ik: I.) De loosheid , waar toe de menfchen bekwaam zyn, byzonder wanneer het 'er op aankomt om zich in vryheid te ftellen ; de hulp, welke zy hier toe yan andere bekomen kunnen > de meenigte der gevangenen , welke, hoe meêr zy aanwaft , hoe meêr zy derzelver vlugt gemakkelyker maakt en de laft van den Staat vermeerdert; en eindelyk de duurzaamheid der ftraf, waar door die aan alle foorten van toevallen onderworpen word,  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 59 word, maken het volkomen onmogelyk, zulke fchikkingen te maken , als men voorflaat; fchikkingen, welke te gelyker tyd de list, het geweld en het noodlot het hoofd bieden kunnen. 2.) Zelvs als dan, wanneer zulke fchikkingen mogelyk waren, wanneer de duuring der ftraf volkomen konde verzekert worden, blyft deeze ftraf altoos noch onzeker in het oog der booswigten, dewyl na de natuur onzer Ziele ook de allerverweiderste en onwaarfchynelykste mogelykheid toerykende is, haar dat geene als onzeker voor te (tellen , dat zy vreest. Deeze onzekerheid nogtans , en deeze hoop, om de ftraf door den tyd wederom te konnen ontgaan, welke by eenige door de bloote herinnering van het Spreekwoord: komt tyd, komt raad, (tyd gewonnen, veel gewonnen) kan levendig worden gemaakt, is alléén toerykend , die fterken indruk , die heilzame ïchrik te verhinderen , waar door juist de ftraf de misdaden zoude beletten. Met de doodftraf in tegendeel is het door de fpoedige voltrekking, welke alle hoop doedt ophouden, geheel anders gelegen. Ten tweeden , zo als de ftraf der akoosduurende flaverneij op verre na eenen zo fterken indruk niet maakt als de doodftraf, zo maakt zy denzelve ook niet zo algemeen. Want  6o Over de Misdaden en derzelver Strofen. Want hoe fchrikkelyk ook het verlies der vryheid, gevoegt by zwaaren arbeid en flegtefpyzen levenslang, voor eenige randen van menfchen zyn mag, zo is zulks doch niet voor alle , dewyl de laagste Haat, buiten dat, weinig genot van haare vryheid, en niet altoos, ten minsten niet voor haaren geheelen leeftyd, het dagelyks brood gewis heeft. De vrees voor den dood in tegendeel is als een in de menfchelyke natuur gewrogte aandoening, welke aan alle rangen der menfchen gemeen is. Dit wydlopiger te verhandelen, houde ik voor onnodig, alzo het eene der bekendste waarheden is, dat die aandoeningen, welke in de natuur zelvs,gewrbgt zyn, algemeener zya moeten, als die gèehe, welke wy eerst door toevallige byzondere omftandigheden ontwaar worden. ; ' Een -andere beflisfender voorrang der doodftraf voor de ftraf der altoosduurende flaverneij, is ten derden dëëze, dat zy den Staat eene volftrekte zekerheid te^en de misdaders verfchaft, de andere in tegendeelmaar een ongewiiTe en onvolkomene : waar omtrent ik dan insgelyks niet wydlopiger behoef te zyn , alzo hier voor een gedeelte dat geene plaats heeft,, het welk ik te voren van de ongewisheid deezer ftraf ".gezè^c hebbe. ü Ten vierden , eindclyk heeft de ftraf der altoos-  Over de Misdaaden en derzelver 'Straffen. 6l altoosduurende flaverneij ook noch een gebrek, hec v/elk by de doodftraf niet te vinden is, dat tot haare voltrekking byna altoos de verzending van den misdader noodzakelyk is; dat dezelve byna altoos in een ander Gewest moet voltrokken worden, als in dat waar in de misdaad begaan is. Hier door houd dezelve op eene opentlyke ftraf te zyn, en in dat Geweft, alwaar de misdaad begaan is, heeft het voorbeeld van den misdaader geen kragt. Dit duidelyke gebrek ftrekt des te meêr tot bewys tegen den Marquis, dewyl hy zelv zulks op ^en andere plaats als een gebrek der ftraftèn opgegeven heeft. „ By „ eenige Volkeren , zegt hy , (S. 120. der „ Hoogd. Overzetting') worden de mindere „ misdaden met gevangenis of met flaverneij „ in een ander Gewest geftraft. In het laat„ fte geval zend men dus den misdader na „ eene burgerlyke Maatfchappeij, welke hy „ niet beledigt heeft, en waar voor zyn „ voorbeeld nutteloos is, en in beide geval„ len gaat het voorbeeld voor die Maat ie hap„ peij, waar by de misdaad begaan is, ver„ loren. Beide gebruiken zyn te berispen, „ en zo verder." Dit is woordelyk het gebrek , welke ik de ftraf der eeuwige gevangenfehap toefchryve, en welke ook zonder tegenfpraak daar by te vinden is. In Rufchland is dit gebrek het allerzigtbaarlykst, alwaar  62 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. waar de misdaders voor haaren levenstyd uit de oogen van alle hunne medeburgers gerukt worden. Doch ook in alle andere Staaten Zoude dezelve fout niet kunnen ontgaan worden ; en zeivs nu is dit reeds het geval omtrent die misdaders , die na meêr of minder afgelegene Tugthuifen of Vestingen gezonden worden. Dan als men belluiten wilde en konde, om in ieder , ook in de kleinste Steden een Tugthuis aan tc leggen, en als dan al tyd ook maar voor één of geen één Tugteling , een Tugthuis te onderhouden , zoude dit gebrek der ftraf vervallen. Dit is het geene, geloof ik, dat men in het afgetrokken en in het algemeen tegen de ftraf der altoosduurende flaverneij , als eene plaatsvervanging der doodftraf, met regt kan inbrengen. 13y de uitvoering daar van zelvs Zoude men mogelyk noch deeze ongelegenheid vinden, dat voor de meeste Staaten de onderhouding en bewaring van zo een meenigte gevangenen, als deeze nieuwigheid in de Crimineele Gerichts-oeftening door den tyd konde leveren, tot grooten last zoude worden : hoewel ik niet wil ftaande houden, dat deeze grond in den twist over de afschaffing der doodftraffen van byzonder gewicht zy (ee). Doch {te) Eenige verdedigers der doodflraften zyn gewoon ook noch aan te halen, dat by elke andere ftraf, in kei  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 63 Doch die alles , zal men zeggen , betreft maar alléén de ongenoegzaamheid der ftraf van altoosduurende flaverneij, en bewyst op het hoogst zo veel, dat deeze ftraf de plaats der doodftraf niet vervangen kan; maar volgt daar wel uit, dat 'er geen andere ftraf daar toe gepast zy ? En ik antwoorde daar op : zekerlyk. Veronderfteld namentlyk, dat uit de natuur van beide ftraffen nu bewezen, is, dat de ftraf der altoosduurende flaverneij de plaats der doodftraf niet vervangen kan , zo volgt even dit ook ten opzichte van alle andere ftraffen , uit het hier voor gezegde van zelv. Om dit te bemerken, moet men zich maar herrinneren , dat _ ik hoofdzakelyk de voorrang der doodftrafiên , deels in de volftrekte veiligheid, diezy den Staat voor het toekomende verzekeren, gedeeltelyk in den fterkeren indruk, gefteld , en deezen fterkc- ren het gevtl dei doodflags, de nabeftaanden van den vermoorden den troost, dien zy in den dood des moor. denaars vinden, en verlangen kunnen, miflen moeten. Doch ik beken , dat my dit bewysftuk niet flechts zwak voorkomt, maar dat ik hetzelve bovendien voor grootelyks tegen de Zeden ftrydend, en voor de Wetgeving onbetamelyk vind. Die trooft , welken men alhier de wetten als het oogmerk opdringt , kan het oogmerk der wetten niet zyn, alzo anderlints de wetten aan zedenloofe driften zouden dienftbaar gemaakt worden. Want de noodzakelykheid van deezen trooft is gegrond op een» tegen de zeden ftrydende wraakzucht; en die moet een goede wetgeving niet voeden , maar te niet doen. Nochtans gebruiken byna alle Rechtsgeleerden dit bewysftuk.  64 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. ren indruk uit de ondervinding , dat, in het algemeen genomen , den menfchen het leven het liefste is, en uit de natuur der ftraf, als den misdader alle hoop, dezelve door den tyd te ontgaan, benemende , afgeleid hebbe. Dit voorrecht hebben de doodftraffen eigen en aan zich alléén; en gevolgelyk hebben zy zulks niet alléén boven de van den Marquis voorgeflagen ftraf der altoosduurende flaverneij , maar ook boven alle andere ,* en voor zo verre geld ook alks, wat men van den geringeren en minder algemeenen indruk en van de ongewifle zekerheid deezer ftraf alhier gezegt heeft, te gelyk omtrent alle andere ftraffen, welke men in de plaats der doodftraf ftellen zoude willen. Want zo afschrikkelyk en zo verzekerend is geene andere ftraf, dezelve mag zyn, hoe zy wil, in vergelyking met de doodftraf. Boven dien is onder alle lyfstraflên de ftraf der altoosduurende flaverneij, byzonder wanneer zy (het welk ook de meening van den Marquis is) met andere lighameiyke kaftydingen verknogc is, buiten tegenfpraak die , welke het oogmerk der doodftraf het naaste by komt: en wat voor een andere lyfstraf wilde men alzo wel in de plaats der doodftraffèn ftellen, daar, zo als ik meene bewezen te hebben, zelvs deeze noch niet haar oogmerk op hec nauwkeurigst kan beryken. Indien ik niet zeer dwale, zo kunnen wy vol-  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 65 Volgens het geen tot nu toe gezegt is , de navolgende {tellingen als bewezen aannemen. 1. ) De doodftraf is van veel fterker indruk , als de ftraf der altoosduurende flaverneij en alle andere ftraffen. 2. ) De indruk derzelve is veel algemeener, als die der andere ftraffen. 3. ) Zy verfchafc den Staat tegen de misdaders een veel grootere veiligheid, als alle andere ftraffen ; of kort om, zy is het kragtigste middel in de natuur , om menfchen van misdaaden te rug te houden, en den Staat tegen foorcgelyke misdaaden te beveiligen; zy is de eemgste in het algemeen werkzaame en zekere ftraf. En even juist om dit haar byzonder voorrecht kanzy, zeg ik, niet geheel afgefchaft worden want daar zyn misdaaden, tegen welke , het zy uit derzelver natuur , het zy is zekere omftandigheden, deeze eenige algemeen werkzaame ftraf de noodzakelyke ftraf zyn moet ? En dit moet ik alhier noch kortelyk aantonen. Wel is waar, dat ik Zulks tegen den Marquis niet nodig had, alzo die de noodzakelykheid der doodftraf Hechts op dien grond gelochend heeft, om dat de ftraf der altoosduurende flaverneij even Zo werkzaam en fterk zoude zyn; het welk, zo ik geloof, hier Yoor toerykend wederlegt E is.  66 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. is. Doch ter rechtvaardiging der doodftraf m het algemeen , gehoord deeze tweede opheldering volftrekt; alzo de bloote grootere werkzaamheid eener ftraf dezelve noch regtmatig, nochnoodzakelyk maakt, en alzo ook het bewys der grootere werkzaamheid der doodftraf, maar eerft als dan , de noodzakelykheid derzelve aantonen zal, wanneer bewezen kan worden, dat de werkzaamste ftraf zelvs noodzakelyk is. En hier uit volgt dan, dat de vraagen aangaande de grootere werkzaamheid en zekerheid der doodftraffen, en die, wegens de noodzakelykheid derzelve , wel is waar , een en hetzelve doelwit hebben; geenfints nochtans, dat uit de toeftemming van het eerfte , zo geiyk ook rot de toeftemming van het tweede kan befloten worden. Daar word dan gevraagt, zyn 'er misdaaden , tegen dewelke, het zy in het algemeen na haare natuur, of doch onder zekere omftandigheden , volftrekt die eenige algemeen werkzaame ftraf nodig is. Men ziet wel, dat ik deeze vraag niet zo zoude ingericht hebben, wanneer ik "lust had, om deeze ftoffe noch verder bloot in het afgetrokken te behandelen. En in der daad geloof ik ook niet, dat dezelve op die wyfe volkomen kan opgeheldert worden , alzo op het einde doch alles aankomt op het wezentlyk  Óver dé Misdaaden en derzelver Straf en. 6f lyk daar zyn der voorwaarden, waar onder doch eersc de doodftraffen wettig zyn ; en dit maar alléén door voorbeelden en enkelde voorvallen duidelyk kan aangewezen worden O70- Ik wil daarom te gelyk die voorvallen of die misdaaden met derzelver omftandigheden aanhalen, welke, myns bedunkens, het daar zyn van deeze voorwaarden aantonen , of waar door de noodzakelykheid der doodftraf, in veronderftelling haarer vootheen bewezene groorere werkzaamheid en zekerheid, aangetoond kan worden; waar by ik my doch maar alléén by die misdaaden'bepalen zal, welke van burgers tegen burgers konnen begaan worden; alzo de opheldering van misdaaden tegen den Staat, en MMtaire Deliiïen my te verre brengen zoude , en ook wel eigentlyk hier toe niet behoord. Na myne meening zyn dezelve deeze. I.) De Moord; te weten die opzettelyke Ü 2 moord, (ƒ"ƒ) Wannéér men zegt, de doodftraffen zyn noodzakelyk , zo verftaat men daar door voorzeker nieti anders, als dat dezelve tégen zekere misdaden noodzakelyk zyn ' De naane grond haarer noodzakelykheid is dus in de misdaaden zelve opgeflotèn ; en dus kan dezelve anders niet duidelyk aangetoond worden , als voor zo verre men deezen grond in ne misdaaden opzoekt; veronderftelt zynde , dat haare verdere grond, namentlyk derzelver grootere werkzaamheid en zekerheid, reeds bewezen is. Eu even daarom is dat geene , het welk de Heer Schott over de noodzakelykheid der doodftraffen gezegt heeft, niet ten vollen beflisfend. Zie de Aanmerkingen op §. XIV.  63 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. moord , welke het fy voordeels halve , of doch uit voorbedagte boosheid gedaan word (gfO' En zelvs ook zonder byzondere omftandigheden , volgens de natuur van deeze misdaad zelvs. 2.) De geweldadige divereij in die omftandigheden , wanneer of door de ligging van een Land, ook zelvs in weerwil eener wel ingerichte Police, de misdaders ligt ontvlugten kunnen, of anders, dat de dagelykfche ondervinding leerd, datzagtere ftraffen geen indruk genoeg veroorzaken. In beide gevallen, zeg ik, is de eenige algemeen werkfaame en zekere ftraf noodzakeiyk. Eerftelyk omtrent den moord. Hier by veronderftel ik als bewezen , dat evenwel ook, op zich zelvs, niet kan gelochend worden, Qs") Door deeze bepaling wil ik in het byzonder, i.) de Kindermoord , a.) de Moord, welke in een tweegevecht en by vechtereijeu voorvalt, in de meeste gevallen, uitgefloten hebben. Want deeze tweederleij moordenaars zyn die gevaariyke luiden niet, door welkers daar zyn de zekerheid van het lever» der burger* in waarfchynelyk gevaar fcond; en deeze misdaaden , byzonderlyk de eerste, hebben in de meeste gevallen iets zo byzonder eigen, dat 'er niet wel eene algemeene wyze van ftrsffen voor allen kan bertemd worden. OndertufFchen wil ik beide die misdaaden echter niet geheel uitzonderen, alzo in beiden dikwils zeer veel boosheid zyn kan ; doch in de meeste gevallen zoude de doodftraf zeer wreed zyn.  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 69 den , dat de zekerheid des levens de eerste wezentlyke voorwaarde is , onder welke de leden der burgerlyke Maatfchappeij een gedeelte haarer natuurlyke vryheid overgegeven hebben : en dat het alzo de eerste en voornaamste plicht des Wetgevers omtrent den burger is, hem deeze zekerheid, zo lang dezelve niet met het welzyn van het geheel ftrydig word , te verfchaften (h h) . Hier E 3 uit (b ti) Deeze rangfchikking der plichten van den Staat en bevoegtheden der burgers, erkennen zelvs die geenen, hoewel zonder het te weten, welke volgens de verkeerd begrepen grondftelling van de mogelykste zagtheid der ftraffen , de doodltraffen als hard en wreed verwerpen. Want , voorzeker , houden zy even daar door ftaande , dat het recht op zyn eige leven eene zo volftrekte bevoegtheid van den burger is, welke de Staat ook zelvs aan de grootste misdadigers in agt nemen moet; alzo anders niet te begrypen is , waar op het zo geheel onbepaald verwyt van de wreedheid der doodftraf zal gegrond zyn. En dus toond zich alhier eene aanmerkelyke ongelykheid van gevolgtrekking, in haare grondftellingen, alzo zy den misdadiger een volftrekte bevoegtheid op zyn leven toeftaan , cn nochtans even dezelve bevoegtheid by de overige burgers voor zo gering houden , dat deeze by de keufe der middelen tot zekerheid van dezelve de zagtste boven de zekerste alléén daarom zoude ftellen, om dat anders de verftoordcr van deeze haare bevoegtheden de zyne zoude verliezen; het welk dan in den grond niet minder gezegt is, als: het leven ook van de grootste misdadigers is altoos noch gewichtiger , als de wich. tigste bevoegtheden van de overige burgers. Voor het overige denk ik niet, dat het iemand in de gedagten zal kunnen vallen, om dit bewys tegen de doodllraf te willen omkeeren ; want het antwoord daar op volgt van zelvs. Nameütlyk , de zekerheid des  ?Q Over de Misdaaden en derzelver Straffen. uit volgt onmiddelyk, dat hy tot vervulling deezer plicht tegens de ondernemingen van enkelde leden, welke de voornoemde zekerheid wegnemen , zonder eenige bedenking, volftrekt de allerkragtigste middelen aanwenwenden moet, Zo dra dezelve de eenigste zekere zyn; alzo die ondernemingen het volbrengen van zynen plicht onmiddelyk van hem vorderen, en dewyl het denkbeeld van eersten plicht alle andere plichten, zo dra zy met deeze ftrydende worden , doen ophouden Tot deeze middelen beheren vooral de ftraffen, eii daar te vooren aangetoond is, dat onder dezelve maar eene in het algemeen werkzaam en zeker is; zo moet uit dit alles hier noodzakelyk volgen, dat tegen den moord de Staat juist deeze eenige algemeen werkzaame ftraf moet te werk ftellen, Want wie des levens is zekerlyk de eerste van de byzondere plichten van den Staat omtrent de enkelde burgers; doch met betrekking tot den moordenaar (en zo ten opzichte van alle andere misdaaden , waar op regtmatig de doodftraf gefteld is) houd deeze plicht op, alzo dezelve als dan met den eersten algemeenen plicht van den Staat omtrent alle burgers, ftrydig word. En alzo alhier het geval zich opdoed , alwaar de byzondere plicht omtrent een enkeld perfoon door den plicht omtrent de geheele Maatfehappeij weggenomen word. Men kan ook antwoorden : door de wetten worden de natuurlyke bevoegtheden der burgers aan zekere voorwaarden verbonden ; dus die door overtreding der Wet deeze of geene zodane voorwaarde niet nakomt, verheft daar door de daar mede verknogte bevoegtheid, en omtrent deezen heeft alzo. ook de Staat, met opzicht tot deeze bevoegiheid, verder geeneu plicht.  Over de Misdaaden en derzelver Straffen, Wie wil lochenen , dat de moord , zo ak ik dezelve bepaald heb, eene zodanige inbreuk is; en wie wil (taande houden, dat de Scaac de kragtigste middelen daar tegen heeft aangewend, zo lang dezelve niet eene algemeen werkzaame en zekere ftraf daar tegen verordent heeft ? Boven dien is de moord zulk eene misdaad, waar door de misdaader zich als zo eenen gevaarlyken menfch vertoont , door wiens aanweezen het grootste goed des menfchen , de eerste bevoegtheid zyner medeburgers, zeer oogenfchynely k gevaar loopt, en tegen denwelken dezelve alzo volftrekte zekerheid voor het toekomende vorderen kunnen; welke haar, als hier voor gezegt is, niet anders als door den dood van denzelveh kan bezorgt worden. Verder is de moord eene zulke misdaad , waar toe maar eene fterke drift of gemoedsbeweging aanleiding geven kan; die ligt te begaan en ligt geheim te houden is; die alzo aan en voor zich zelvs aan den misdader maar weinig beweeggronden voorftelt, waarom hy dezelve nalaten zoude; waar by gevolgelyk de verzoeking daar toe alléén door den 'indruk, welke de voorftelling der ftraf veroorzaakt , en wel alléén door een fterken indruk, kan overwonnen worden ; en die nochtans, zo dikwils als zy begaan word , groote en onhcrftelbaare fchaade voortbrengt. E 4 Einde-  72 Over de Misdaaden en derzelver Straffen, Eindelyk is de moord ook noch eene zodanige misdaad, by welke hec natuurlyk kwaad, dat de werkzaamste en zekerste ftraf tegen den misdader na Zich fleept, juist niet grootèr is, als dat geen , het welk door de misdaad zelvs veroorzaakt word ; en waar by alzo nergens eene andere plicht des Staats met den plicht, deeze werkzaamste enzekerfte ftraf te verkiezen, ftrydig word , alzo zelvs het vcrw'yc der hardigheid hier door vervald {i'i). —- En dus, denk ik, toont (//) Dit bewys moet ik alhier noch wat verder uitbreiden; gedeeltelyk om dat het zo beknopt, ah ik het hier heb moeten aanhalen , voor eenige Lezer* niet duidelyk genoeg zou kunnen zyn ; gedeeltelyk alzo het middelbaar die hoofdtegeinv'erping* tegen de doodftraf aantaft, welke in meêr dan een opzicht verdiend vvederlegt te worden. Dit is de zo geprezen grondftelliug van de mogelykste zagtheid der ftraffen,- waar- mede de dpgdftrafèn, als* hard en wreed, niet zouden kunnen befiaan. Ik wil voor eerft onderzoeken , zo wel, hoe het in het algemeen met deeze grotidfteliing gelegen is, als ook byzondei, of zy met het gebruik der doodftraf ftrydig is ; en dan het voor bygebragt bewys korrelyk verklaren. Hier toe is, voor alle dingen, volgens myn gedagten, nodig, dat men voorgemelde grondllelling tot een bepaald begrip te rug brenge, alzo de uitdrukking van mogelykste zagtheid ten eeneraaal onbepaald is ; en deeze nadere bepaling , of dit bepaald begrip, is wezentlyk geen ander, als dit! de ftraffeii moeten zo zagt zyn, als het maar eeniglints met de plichten des Wetgevers beftaan kan. Hier uit nu blykt aanftonds zo veel, dat deeze zagtheid ten vollen voorwaarderlyk is , en dat deeze grondftelliug, maar zeer vau verre, by de bepaling van ieder byzondere ftraf tegenftaat. Want dewyl dezelve de overige plichtea van den Wetgever ondergefebikt is; deeze  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. ?3 zo wel de natuur der plichten van den Staat, omtrent derzelver Burgers, als ook de natuur E 5 yan ze evenwel het naait door h»ar voorwerp, en dan ook door de omflandigheden, welke zy vereisfehen, gewyzigt worden, zo kan dezelve maar eerft na deeze (tukken in aanmerking komen, en zelvs de zagtheid der ftraf krygt maar eerft daar van haare nadere bepaling. Nu lopen alle de plichten van den Wetgever in die eene algemeene plicht te zamen , om het algemeen welzyn te bevorderen; en deeze algemeene plicht vervalt weder in zo veel byzondere plichten, als 'er gedeelten! zyn, welke dit gemeen welzyn uitmaken, of daar toe medewerken. Deeze Deelen zyn niet alle evenwichtig, eenige maar weinig aanmerkelyk , andere daar en tegen van het uittetfte gewicht ; en even zo is het met de plichten van den Wetgever , en met de verftoringen van het algemeen welzyn , die men misdaaden noemt , gefield, welke beide in dien graad wichtig worden, na maate dezelve wezentlyke ofte onwezentlyke deelen van het gemeen welzyn betreffen. Hier uit volgt, dat de Wetgever eenige deezer verftoringen by uitftek boven alle anderen, voorkomen moet; dat hy alzo by de kenfe der middelen daar toe, dat is, by de ftraffen, voor al en voor eerft op derzelver werkzaamheid en zekerheid agt geven moet ; dat zelvs het grootst natuurlyk kwaad van deeze middelen niet uitgefloten is , zo dra hetzelve tot voorkoming der gewichtigste verftoringen van het algemeen welzyn, dat is , tot zekerheid van een wezentlyk gedeelte daar van, het eenigste of meest werkzaamste en zekerste middel is; om kort te gaan, dat de hard- of zagtheid der ftraf van de wichtigheid der misdaaden eu van de meerdere werkzaamheid van het eene natuurlyk kwaad boven het andere, afhangt; en dat alléén hier na, de voorgemelde grondftelling van de mogelykste zagtheid, zyne toepasfing, en deeze mogelykste zagtheid zelve haare uadere bepaling ontleend. Dus is alzo, voor eerft, zo veel bewezen , dat die grondftelling zeer veele andere bepalings gronden der  74 Over de Misdaaden en derzelver Strofen, yan de misdaad zelv , dat in dat geval volftrekt: die: eenige algemeen, werkzaame en zekere ftraf de noodzakelyke ftraf is. Ten der ftraf veronderfteld , dat dezelve aan en v,or zich zelve geen ééne byzondere foort van ftraf uitfluit dat zy aan en voor zich over de gedoogelyke natuurlyke hardhe.d der ftraf niets ophelderd ; en dat zy «raar in het geval van twee aan het oogmerk voldoende ftraffen, een bepalings grond voor den Wetgever zyn kan. En na deeze bepaling is dezelve dan ten eenemaale regtmatig, en heeft zynen ontegenfprekelX» ge?-envfe«ked bevoegtfede^ïu?gers, welke de Wetgever ook zelvs den misdaader met willekeurig ontnemen mag; over het welk hier na noeh iets voorkomen zal. k hier Zal nu alzo deeze grondftelling evenwel tot een bewys van de wreedheid der doodftraffen gebruik worden , zo zal dit bewys dan noeh hoofdzakelyk uit de voorgemelde andere bepaling* - gronden der ftraffen moeten afgeleid worden ; alzo , zo als htvoor >s aangetoont , deeze grondftelling aan en voor zich zelve geen eene foort van ftraffen, en dus ouk niet de doodftraf uitfluit. En na deeze andere be. palmgs-gronden der ftraffen zoude als dan het geneide bewys eerft daar gefield zyn, wanneer aangetoont konde worden: dat, of geen één éénig gedeelte va. het gemeen welzyn , en alzo ook geen eene verftonng van hetzelve, geen een misdaad voor den Staat lLe7jCh1S " ' a'S het leven van de" mfsdaader voor denzelve zyn zoude, en als dan moeft men zekerlyk de doodftraf uit het regifter der voor den Wetgever gebruikbanre ftraffen, zonder verder onderzoek unfchrappen : of, dat de doodftraf als een middel regen de verftoring van het algemeen welzvn boven andere zagtere ftraffen niets voor uit heeft ■ en daar by zoude het dan alléén op eene re°-tinati«e vergelyking der ftraffen aankomen. " " ; Het eerfte is' z° veel my bekend is, noch van niemand ftaande gehouden; en zulks te willen ftaan- iie  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 75 Ten tweeden , is ook de dievftal aan en voor zich zelv eene zodanige misdaad, welke de houden , was volgens myne gedagten, ongerymt; zo wel om dat voor den Wetgever in het algemeen het gemeen welzyn wichtiger is, als het leven van enkele burgers; als ook, om dat den Staat ten minften het leven van andere burgers zo wichtig , als dat van een misdader zyn moet, het welk nochtans door den moord onmiddelyk aangegrepen word, en dus ten minden eenedusdsne misdaad voorhanden Is, welke , ook zonder alle andere betrekking, juist een even zo wichtig ftuk van het gemeen welzyn aantal! , als maar ooit het leven van den misdader zyn kan/ Doch het laatste heeft van Sonnenfeh en na hem Beccaria ftaande gehouden , en beide hebben de ftraf der altoosduurende flaverneij geoordeelt beter aan het oogmerk te voldoen, als de doodftraf; en n« deeze veronderftelling dan, uit kragt van de grondwet der mogelykste zagtheid, de doodftraf als eene onnodige hardigheid verworpen. Dat deeze ■veronderftelling eene dwaling is, is te vooren by de vergelyking van deeze beide ftraffen aangetoont geworden ; en gelyk als daar door de doodftraffen tc.gen de voornaamste tegenwerping van de vermeende onnodige hardigheid verdedigd zyn, zo zyn dezelve het ook even daar door, en ook hier tegen de grondftelling der mogelykste zagtheid; alzo deeze grondftelling , zo als te vooren aangetoont geworden is, maar de eerfte Helling (major) in de flüitreden zyn kan , welkers tweede fteüuig (minor), zo als nu getoont is , valfch is. Slechts dit eenige wil ik hier over dit ftuk noch aanhalen , dat de vraag wegens den voorrang der doodftraf gedeeltelyk aanftonds beflist is, gedeeltelyk ook nader by het oogmerk komt, wanneer men in plaats van , zo als de tegenfprekers der doodftraf gedaan hebben, met het algemeen oogmerk der ftraffen een begin te maken, terftond het byzonder oogmerk der doodftraffen naauwkeurig aantoond Zegt men, het oogmerk der ftraffen is , da menfchen van dü misdaaden te wederliouden , zo fpreekt men niet jnaar  7<5 Over de Misdaaden en derzelver Straffen, ke een zeer gewichtig goed der burgers aantal!, voor wiens zekerheid de Staat gelyker- wys Kr^V" h6t a!sem«n, maar men komt ook m het geheel met op dat geen, het welk doch eigent2 E? ^ "oodzakelykheid der doodftraf opEren kan. Maar zegt men , het oogmerk der dooditrat is byzonder om , op eene byzonderlyk werkzaame wyfe , den menfeh van de misdaaden te wederhouden, en na de misdaaden den Staat op de volkomenste wyfe tegen de misdaders zekerheid te verichaffen ; zo is niet alléén de voorrang der doodftraf ten eerflen bewezen ; maar dan komt men ook op het eigentlyk ftuk van de noodzakelykheid der doodltraf, buiten welkers opheldering zelv* gezegde voorrang der doodftraf niets beflist. Want by deeze bepaling van het byzonder oogmerk der doodftraf is net klaar, dat wanneer men het ook over de groote. re werkzaamheid niet eens word, dan noch ten minlten het tweede gedeelte van het oogmerk , de volftrekte zekerheid , onlochenbaar op zich zelve den voorrang aan de doodftrafTen toewyst. Maar als dan zekerlyk ontftaat de nieuwe vraag , of van zekere misdaaden de menfchen juist op zo een werkfaame wyle afgehouden , en na de misdaaden de Staat juist op eene volftrekte wyfe moet beveiligd worden ? Maar deeze nieuwe vraag is het ook eerft, welkers oeflisfing de noodzakelykheid der doodftraf, en alzi> dengeheelen twist, volkomen ophelderd; en juist om die oorzaak heb ik haare opheldering boven 'er bv. gevoegd. , J Na dit alles kunnen wy het alzo voor bewezen aannemen , dat de grondftelling van de mogelykste zsgtheid der ftralfen , zo weinig aan en voor zich zelvs, als in betrekking met andere gronden, het gebruik der doodftrafTen in het algemeen tegenftaat. i Nu w& aizo "och kortelyk de nadere opheldering van het voorige laatste bewy. voor de noodzakelykheid der doonllraf by bcgaane moord, ik heb gezegt, by moord is de doodftraf ook noch daarom noodzakelyk , om dat het natuurlyk kwaad , het welk zy voor den misdader na zich fleept, juist niet gru»)-  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 7? wys moet inftaan, want als de zekerheid des levens de eerfte voorwaarde by het oorl'pron- kelyke grooter is als de fchaade , welke de mitdaad veroorzaakt heeft , en alzo zelvs niet eens ergens eenige plicht van den wetgever, met die , welke de dood. ftraf by deeze misdaad vereifcht , ftrydig word. Namentlyk , juist na de welbegrepen grondftelling der mogelykste zagtheid der ftraffen is het buiten alle tegenfpraak de plicht van den wetgever , daar op te zien, dat het natuurlyk kwaad van eene ftraf niet grooter zy, al» de fchaade door de misdaad, waar tegen dezelve gerigt is, veroorzaakt: en hier blykt het dus, hoe het voorig bewys voor de doodftraf in het geval van moord met de grondftelling der mogelykste zagtheid overeenkomt. Deeze plicht van den wetgever is, zo als wy gezien hebben , zekerlyk maar ondergefchikt, doch ook zeker, en daar, waar dezelve voorkomt, wichtig: alzo elke ftraf den menfch altyd in eenige natuurlyke bevoegtheid verkort, en nochtans door ieder misdaad niet alle bevoegtheden des burgers ophouden. Dus is het natuurlyk, dat de wetgever deezen plicht zo veel te meêr by de doodftraffen in aanmerking zal moeten nemen, om dat die juist het grootst natuur, lyk kwaad na zich liepen; de eerste van alle bevoegtheden des misdaders weg nemen , en nochtans maar zeer weinig misdaden eene fchade van dat gewicht veroorzaken. I5y de doodftraffen vind dus de wetgever zekerlyk eenen gewichtigen dringenden pligt voor zich, welke hem in twyffel brengen kan ; en daa maar alléén, wanneer deeze plicht met andere »ioch gewichtiger ftrydig word , zal hy doodftraffen bevelen konnen. Dienvolgens zal hy ook in dat ge. val over de doodftraf in het geheel geen bedenking hebben , wanneer deeze plicht haar niet tegenftaat, en wanneer zy , uit andere gronden , eene noodzakelyke ftraf is. Het laatste is ten aanzien der misdaad van moord te vooren aangetoond geworden , en hét eerste is openbaar het geval derzelver misdaad, alzo die juist even dat zelve natuurlyk kwaad brouwd , het welk de doodftraf aan den misdader te weeg brengt. By d*eze misdaad is alzo, noch de al- gemee-  78 Over de Misdaden en derzelver Straffen. kelyke verdrag was, door het welk de menIchen haare natuurlyke vryheid afstonden, 20 was de zekerheid der goederen zekerlyk de tweede. Doch dewyl deeze misdaad echter niet het grootste goed der burgers aantafl; geene ten eenemaal onherftelbaare, en dikwils maar eene geringe fchade den beledigden toebrengt; dewyl dezelve in zyn grofste foorten niet zo gemakkelyk kan uitgevoert of geheim gehouden worden ; daar de gemeene plicht der mogelykste zagtheid der ftraf, noch ook de daar mede vermaagfchapte meêr byzondere plicht, dat het natuurlyk kwaad der ftraf niet grooter zyn moet, als de fchade van de misdaad, met die , welke de doodftraf vereifclit, ftrydig ; en gelyk dus de wetgever zo veel te meêr tegen zynen plicht handelen zoude , als hy by deeze misdaad de doodftraf zoude willen verwerpen , voorts al dat geen , het welk de wetgever niet nalaten mag by de wetgeving noodzakelyk is; zo is ook deeze uit de natuur der misdaad afgeleide omftandigheid volftrekt mede een bewys voor de noodzakelykheid van de doodftraf by den moord. Voor het overige fpreekt het van zelvs , dat ik hier door noch alle die ftraffen voor regtmatig ofte zelvs voor noodzakelyk verkiaare, by welke het natuurlyk kwaad met de fchade der misdaad in deeze evenredigheid ftaat , noch ook alle die geene verwerpe, by dewelke zulks niet is. Want daar ik op andere plaatfen reeds verklaard heb, dat ik het gemeen ivelzyn voor de opperste Wet en voor den eerrte bepalings grond van alle ftraffen houde; zo heb ik even daar door ook te verftaan gegeven , dat alle andere bepalings-gronden , volgens myn gedag! ten, aan deezen ondergefchikt zyn, en dat alzo de ftraffen dan harder, dan even wel ook zagter zyn kunnen en zyn moeten , als dezelve in den ftaat der natuur of na andere grondregelen zyn zouden.  Over de Misdaaden en derzelver Straffen-. 7<} de burger zich zelv eeniger maate daar tegen beveiligen kan; dewyl de misdader zich daar door niet als eenen zodanigen overgegeven booswigt betoont , die maar alléén door het grootste natuurlyk kwaad in toom kan gehouden worden , en van wiens aanweefen men het grootste gevaar te vrezen zouden hebben ; dewyl ook dus de bevoegtheden der burgers , door deezen misdader noch een zo groot, noch een zo klaarblykelyk gevaar lopen , en de wetgever ook door zagtere middelen hopen kan zynen plicht te volbrengen; is de allerwerkfaamste en zekerste ftraf, in het algemeen aangemerkt, noch nuttig noch noodzakelyk, maar in dat geval mag en moet de wetgever de ftraf na andere grondftellingen, als alléén na de grootste werkzaamheid en zekerheid bepalen. Doch zo als meestendeels het geen in het algemeen waar is , in enkele voorvallen uitzondering onderworpen is , zo heeft zulks ook hier plaats. Want zo dra zich deeze misdaad op zulk eene wyfe opdoet, dat noch de burger zich daar tegen zelvs verzekeren kan, noch de fchade, welke dezelve veroorzaakt, gering is, en ook door derzelver meenigvuldigheid de zekerheid der goederen over het algemeen wegneemt; zo is het klaar , dat de mindere ftraffen met den plicht des wetgevers niet konnen beftaan : en wanneer dan de tot dien tyd toe gebruikte mindere ftraffen (in den afgetrokken rang-orde der ftraffen") nochtans de  8o Over de Misdaaden en derzelver Straffen. de naastbykomende werkfaamste en kragtigfte, en de overige fchikkingen de befte ware geweeft , 20 is hy niet eer buiten verantwoording , als dan, wanneer hy die eenige, algemeen werkfaame en zekere ftraf daar tegen bepaald heeft; en dit is hier het geval. De geweldadige dievftal is van dien aart, dat de weinigste burgers 2ich daar tegen zelvs genoegfaam beveiligen kunnen, en dat de fchade, welke den beledigden toegebragt word, gemeenelyk zeer aanmcrkelyk is. Zy is verder van dien aart, dat, dikwils gefchiedende, zy de zekerheid der goederen in het algemeen wegneemt; en wanneer zy by goede burgerlyke inrichtingen en de daar tegen bevolen ftraffen der altoosduurende flaverneij meenigvuldig gefchied , zo toont zy te gelyk aan, dat ook de naastbykomende werkfaamste middelen , tot behouding der voorgemelde zekerheid in dit land, niet toereikend zyn. Dus blyft hier voor den wetgever niets overig , als tot de die algemeen werkfaame ftraf zynen toevlugt te nemen , en hy moet zulks doen , alzo hy niet met grond, dat is, met waarfchynlykheid hopen kan, zynen plicht door andere zagtere middelen te zullen volbrengen. En dus , denk ik, is ook in dit tweede geval voornoemde werkfaamste ftraf noodzakelyk. Het is alzo openbaar, dat 'er gevallen zyn, in welke juist eene algemeen werkfaa- / me  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 81 me en zekere ftraf noodzakelyk is ; en daar deeze, zo als te vooren is aangetoond , geene andere als de doodftraf zelvs is, zo kart het, zo my voorkomt, verder in geen twyffel getrokken worden , dat, zo als ik hier hoofdzakelyk bevvyzen wilde, dezelve niet geheel kan afgefchaft worden. Nochtans is het Zeker , dat de doodftraf niet voor alle menfchen, zonder uitzondering , de fchrikkelykste is; ja zo zeker, dat eenige menfchen-moord begaan , alléén om op die wyfe haar leven te eindigen. Zoude ik ook dit niet noch kortelyk aanroeren, daar het met myne ftof zo na verknogt is * en wy daar door tot iets, dat zeer gewichtig is, opgeleid worden ? Wel is waar, dat het een en ander, als een tegenwerping tegen de doodftraf aangemerkt, klaarblykelyk te kragteloos is , als dat het eenige wederlegging zoude verdienen. Want wie zal lochenen, dat deeze foort van menfchen verre het kleinfte deel zy, en dat alzo haar voorbeeld noch den algemeenen , door de natuur en ondervinding beveiligden, grondregel, dat de doodftraf in het algemeen de werkfaamste is, wegneemt, noch derzelver gebruik, als eeri regel by het lyfstraffelyk recht, hinderlyk is ? Doch tot onderrichting voor den wetgever is de eene en andere, en byfonderlyk de laatste aanmerking, van het grootste gewicht. Zekerlyk zyn het hoofdzakelyk verkeerde F begrip-  82 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. begrippen , en byfonder valfche begrippen omtrent den Godsdienft , die tot die voorvallen aanleiding geven, en ik beken alzo gaarne, dat de wetgeving, zo als in het algemeen, dus ook, hier niet volkomen en zonder alle uitzondering, haar oogmerk beryken Zal; alzo 'er altoos menfchen zyn, op welke alle fluitredenen niets vermogen, en dewyl de wetgev er zich zeer dikwils genoodzaakt vind , een kleinder kwaad te verkiezen, om een grooter voor te komen. Evenwel doen deeze ondervindingen met tamelyke zekerheid vermoeden , dat in de Rechtsbeftelling ergens iets is, het welk den indruk der doodftraf verzwakt, en die valfche denkbeelden, zo niet zelvs voortbrengt, ten minften onderhoud , en tot dadelykheden doet overgaan : En dit, denk ik , is dan ook Zo zwaar niet om te ontdekken , maar toond zich heel klaar en duidelyk in de verkeerde maatregelen omtrent de voltrekking van het vonnis. Ik heb 'er niets tegen , dat men den misdader ook noch , na dat hy gevonnift is , eenigen tyd vergunt om zich ter dood te bereiden , ook niet, dat men denzelve door eenen Predikant naa de Gerechts-plaats vergezellen laat ; en noch minder, dat men de uitvoering, overeenkomftig het oogmerk , plechtig maake ; mits men maar die belagcheiyke en tegen het oogmerk ftry-  Over de Misdaaden en derzelver Straf en. 83 ftrydende plegtigheden vermeide , waar van veele tegenwoordig in het gebruik zyn. Doch dat men den misdader geduurende de voorbereidings-tyd aan het volk ten toon fteld i dat men toelaat, dat zelvs noch voor zyne te recht Helling gedrukte narichten onder het volk verfpreid worden , welke van zyne hartelyke bekeering, van zynen godzaligen handel in de gevangenis, van zyn vertrouwen op zyne zaligheid, van de vreugd, waar mede hy zyne te recht Helling te gemoet gezien heeft , en zo verder , breeden ophef maken , en daar tegen van dat geene, dat zy eenig en alléén zeggen zouden, niets zeggen ; dat men hem ook zelvs van Gerichts-wegen meêr, als een voorwerp van medeleidendan van afkeer, behandeld, ja zelvs zekere belagchelyke voorrechten toeftaat, en eindelyk, dat men deeze groote gelegenheid om de harten van het gemeen te treffen , verzuimt, en in het geheel niets aanwend , om hun medeleiden te bellieren, en hunne aandoening die richting te geven, die de ftraf ten oogmerk heeft: Dat , dat zyn de zwakheden van het Rechts-weefen , welke, zo al niet eenig en alléén , doch zekerlyk voor het grootste gedeelte voornoemde treurige ondervindingen veroorzaken. Want door haar gefchied het, dat de vertegenwoordiging der misdaad door het flerk gevoel van medeleiden, geen werking doen kan, en dat de ftraf alzo het befte deel van derzelver inF 2 druk  84 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. druk op de aanfchouwers verliest; door haar gefchied het, dat by zwakke zielen, zonder grond en duidelyke begrippen, die ongelukkige gedagten geboren word , dat het voor de zekerheid der zaligheid niet kwalyk gedaan is, zich op die zelve wyfe gelegenheid om zich ter dood te kunnen bereiden, te verfchaflen; en zo eindelyk de wenfch opkomt, om van de gewoonte, aart en gelegenheid yroeg ofte laat tot de daad over te gaan. Het is bedroeft, dat dit alles noch in de meefte Staaten waar is l en hoe gemakkelyk is het nochtans niet voor ieder wetgever , zo dra hy maar wil, deeze bedroefde waarheden te vernietigen. Eene éénige korte verordening, gy Wetgevers! welke deeze misbruiken , waar door het volk voor den misdader ingenomen word , wegneemt, en by ieder ftraf oeffening eene ten oogmerk dienenden aanfpraak aan het volk invoerd, zal dit groote kwaad wegnemen, en zal de doodftraf den indruk wedergeven, welke dezelve volgens haar natuur heeft, en welke tegenwoordig alléén door zelvs veroorzaakte toevallige omftandigheden weggenomen word; en zal het afschrikkelyk verwyt vernietigen, dat dat zelve , het geen moorden voorkomen zoude , zelvs de moorden veroorzaakt. Want waarlyk, zo anders de geeft der waare welfprekenheid niet geheel van ons geweken is (en wie kent zyn Duitfchland Zo weinig, dat  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 85 dat hy dit zoude ftaande houden") en dat de Redenaar die betoogt , de man is , waar op dee^e geeft ruft; zo zal hy by eene dusdanige gelegenheid en by zulke omftandigheden de herten der toehoorders, welke noch niet vooringenomen zyn, als water-beekenleiden; zal hun met den allerlevendigsten afschrik tegen de misdaad vervullen; zal hun gerechtigheid , menfchlievenheid, vreeze voor de wetten en liefde tot de overheid met onuitwisbaar fchrift van innerlyk gevoel en duidelyk inzien der fchrikkelyke gevolgen in het hart fchryven ; en niet één van haar Zal de domme denkbeelden na huis dragen, dat men de zaligheid, door misdaden te bedryven, Verwerven kan. — En wanneer uwe geeflelyke Redenaar dit alles niet uitwerkt (kk) , is zulks flechts een bewys, dat hy de F 3 man (M) Dan zekerlyk zoude men by onze tegenwoordige Kerkelyke inrichting zeer fterk dwalen , als men wilde geloven , dat tot zulk een redenvoering , welke dusdanige werking te weeg zoude brengen , de eerfte beste Leeraar gefchikt zoude zyn. De gewoonlyke uitlegger des Bybels zal zyne toehoorders ook van de Gerichts-plaats even zo onaangedaan te rug zenden, als uit de Kerk F, om dat hy noch by deeze gelegenheid het doelwit, noch in het algemeen het hart weet te treffen. Maar de Man die vetftand en moed heeft, een Lavater, een Zolliknfer, een Herder en veele andere , welke ik niet noem , zullen zekerlyk dat alles doen, wat ik gezegt heb ; en gelukkig zyn wy Duitfchen zo verre gekomen , dat ten minde ieder Protantfch Vorst dergelyke mannen hebben kan , zo dra hy maar wil. Ondertuflchen zal ook eene minder kragtige redenvoering, wanneer dezel-  86 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. man niet is, welke hy behoorde te zyn; cti maak dan van hem, alles wat gy wilt, maar laat hem niet langer een leeraar des volks -zyn dezelve maar niet gantfch met liet doelwit ftrydig isj hier altoos noch van zo veel nut zyn , dat zv de aandoening des volks van het medeleiden omtrent den misdadiger aftrekt , en zo doch ec-nigermaaten den indruk van de ftraf bevorderd; en zelvs. gedrukte narichten zouden reeds zeer nuttig zyn, wanneer dezelve maar zodanig ingericht waren , dat al dat geen, het welk het volk,voor den misdader innemenkonde , daar uit weg bleef. Maar zo al? de inrich.tingen tegenwoordig zyn , doen wy by deeze zaak, al het geen wy niet zouden doen, cu juist van het geen wy doen zouden, niets, Zo, en maar alleen zo, kan en moet), denk ik , de Wetgever voorkomen , dat Voorgezegde zonderlinge gebeurteniffen geen verwytingen tegen hem opleveren ; en , zo als hy dezelve daar door zekerlyk zeer znl verminderen, zo zal hy ook'als dan die f;hikkiugen getroffen hebben , -welke anderfints het oogmerk der doodftraf vereifcht, alzo de afschrikbaarende indruk, buiten deeze fchikkingen, niet kan bereikt worden. Dat echter zulke voorvallen ook noch na die fchikkingen mogelyk blyven , en fomtyds , hoewel veel zeldzamer als tegenwoordig, in de daad oiuftaan zullen, wil ik niet lochenen, a4zo, gelyk reeds gezegt is , 'er altoos menfchen zyn zullen , waar op alle fluitredenen geen indruk maken ; en wyl de wetgeving de natuur der menfchelyke iazettingen niet afleggen kan. Wart dit, denk ik , is doch altoos de natuur aller menfchelyke inzettingen, dat dezelve ook, hoe verftandig overlegt, altoos gebrekkelyk blyven. Alles kan dus de wetgeving za weinig omtrent doodftraffen , als in het gemeen, voorkomen, doch zy kan en moet het daar by laten heruiten , wanneer haare ftraffen en inzettingen by ieder misdaad in het geheel dermacen gepaft en aan bet oogmerk voldoende zyn , dat zy in die enkelde gevallen , daar zy het niet zyn, buiten fchade van het geheel, evenwel niet a.iders zyn kunnen.  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. zyn , het welk hy niet in ftaat is zelvs by eene zodanige gelegenheid tot de eerfte fterk fprekende plichten der Godsdienft op te wekken. Maar hier toe behoord, nu zekerlyk in den perfoon van den geenen , welke het uitvoeren zal, een niet geringe graad van praflicaal vernuft, doorzigt en menfchen-kennis , en by de uitvoering zelve de allernauwkeurigste onderzoeking van den aart van ieder misdaad , in vergelyking met den aart der ftraf, en met de denkwyfe of den geeft des volks; wyders de allernaukeurigste bepaling van het feit zelvs ; en eindelyk de zorgvuldigste beftelling van al dat geen , het welk, als hulpmiddelen, het oogmerk der ftrafTen bevorderen kan. Dit alles, ik zeg het nochmaals , kan men alleen van mannen , die in de Rechts-oeftèning doorkneed zyn, en zeer veel verftand, doorzigt en menfchen-kennis bezitten, verwagten; en alzo het deeze niet altoos zyn , welke tot de wetgeving verkoren worden, zo behoeft men zich, myns bedunkens , niet te verwonderen, wanneer het lyfstraffelyk recht in de meefte Staaten noch Zeer gebrekkig is. Men ftaa my noch eene aanmerking toe, welke men, mynes oordeels , de wetgevers niet genoeg toeroepen kan. Deeze namentlyk, dat zelvs met de beft uitgezogtste ftrafF 4 fen  88 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. fep noch niet alles gedaan is; dat zelvs de beft uitgekozene ftrafTen niets uitwerken , haar hoofd-oogmerk, om de misdaden voor te komen, milfen, wanneer niet re gelyk de burgers het denkbeeld van de onfeilbaarheid, van het onvermydelyk volgen der ftrafTen ingeprent word ; en dat zulks niet anders dan door goede burgerlyke inrichtingen en door geduurige oplettenheid der Richters zelve, die het beöordeelen en beftraften der misdaden is- aanvertrouwd , kan verkregen worden. Het bewys daar van leverd de ondervinding in die Geweften uit , alwaar het zy door, door malkanderen lopende, Grenzen van verfcheiden Landsheeren, en daar door gemeenclyk omftaandeoneenighcden der Gerichten , of ftegte burgerlyke inrichtingen, of ook door plichts-verzuim der Richters, het den misdadergemakkelyk is, te ontvlugten, en alwaar even daarom, zelvs by de hevigste ftralten, de grootste misdaden meenigvuldig zyn ; zo als ook omtrent die misdaden, welke in de duifternis gefchieden, en na haaren aart bezwaarlyk te ontdekken zyn. Dit gelove ik , dat voornamentlyk de puncten zyn , waar op de deugdzaamheid der lyfstraffêlyke wetten van een Land beruft, veronderfteld zynde , uamentl) k , dat ook de Rechtshandel voor het Gericht de beft mogelyke zy , waar omtrent ik my hiePniet Wil inlaten. Slechts als dan , wanneer her lyf-  Over ie Misiaaien en ierzelver Straffen. 89 lyfstraffelyk recht in eenen Staat alle deeze proeven uitftaan kan ; wanneer derzelver wetten volkomen, duidelyk en op het allernaauwste beftemt; de ftraften doorgaans na de misdaden en den geeft des volks gefchikt, en door de aangetoonde middelen gewis en onfeilbaar zyn ; en dan het Pleitgeding ook zo befchapen is, dat noch de misdaader ten tyde der onderzoeking mishandeld, nogte de onfchuldige eeniger maate in deszelvs recht verkort word, kan de Wetgever van eenen zodanigen Staat zeggen: ik heb gedaan, dat geen het welk ik fchuldig was te doen; en dan alléén komt het op die groote fchuldrekening der menfchelyke natuur, als niet te min in eenen dusdanigen Staat de misdaden meenigvuldig zyn. Voor het overige befluit ik deeze myne aanmerkingen op dezelve wyfe , als myn Voorganger zyn Academifch Twistfchrift befloten heeft; met die verzekering , dat ook ik met dat geene, het welk ik tegen den Macquis in gebragt hebt, de waarde van zyrf werk niet verminderen wil. Wanneer ik my niet heb kunnen onthouden, hier en daar aan te merken, dat dit werkje in zeer veel opzigten fchoonfchynender dan grondig is , dat de Schryver (mogelyk wegens een regtmatig ongenoegen over de Rechts-beftelling in zyn Vaderland) dikwils in zyne berisping te Yerre is gegaan; dat hy in fommige zaaF 5 ken  50 Over de Misduiden en derzelver Straf en. ken niet behoorlyk onderregt is geweefl, en dat hy byzonder van de Duitfchers had kunnen leeren. Zo heb ik vermeent, die aan de waarheid , aan de wichtigheid der Hof en aan de eere van mvn Vaderland verfchuldigt te zyn Maar dit alles verhinderd my niet, zyn doordringend verftand , daar hy veele andere Holten van het Crimineele recht voortrefteiyk behandeld heeft, zyne mannelyke, flerke, doordringende welfprekenheid, en zyn hart door menfchlievenheid ontfloken, gerechtigheid te laten toekomen; ja zelvs hem dank te zeggen , dat hy waarheden tot de ooren der VorHen gebrast heeft, die onze Wysgeeren ofte alleen voor de Geleerden weten te prediken , ofte voor de VorHen te prediken niet toegeiaten worden.  AANHANGZEL over Eenige nieuwere Duitsche Schriften van de Misdaden en Straffen, voor zo veel dezelve op hec Boek van den Marquis hetrekkelyk zyn; in het byzonder over de in het Duitfche Mufaeum te vinden betwifting der Doodltraffen van den Heer BARKHAUSEN.  r ■ I Ei  93 OVER Eenige der nieuwste Hoogduitfche Schriften VAN DE MISDADEN en derzelver STRAFFEN voor zo verre dezelve op het Boek van den Marquis betrekking hebben; Byzonder over de in het Duitfche MusjEum zich bevindende BESTREIDING der DOODSTRAFFEN. J[lC heb al in het Voorbericht aangemerkt, dat deeze Bladeren reeds voor vier jaaren gefchreven waren. Zedert dien tyd is in Duitfchland zeer veel door den druk gemeen gemaakt, het welk met het Boek van den Marquis meêr of minder verbonden is. In het Maandwerk , het Duitfch Mufseum genaamt, worden verfcheide Verhandelingen van deeze foort, van verfcheide Schryvers gevonden. Behalven dat, hebben de Heeren Claprotb en Michaelis , de eene in de Voorreden van het eerfte vervolg des ontwerps van een Wetboek; en de andere in de  94 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. de Voorreden voor het Zesde deel van het Mofaïsche Recht, de Doodliraffen in haare befcherming genomen. Verder heeft de Landfyndicus Jacobi, in het jaar I776. eene proeve eener verdediging der DoodflraiTen uitgegeven; en eindelyk hoort ook noch hier by de, in dit jaar aangelegde, nieuwe Overzetting van het ltaliaanfch werk zelvs, alzo den Hofraad en Profesfor Hommel te Leipzig daar voor een uitgebreide , over deeze ftof handelende , Voorreden en Aanmerkingen uitgegeven heeft. Die de moeite nemen wil, deeze Schriften met deeze Bladeren te vergelyken , zal, volgens myne gedagten , ontdekken , dat de Werken van deeze Schryvers de myne niet nutteloos gemaakt hebben (Jl~). Want de eerile derZelve hebben flegts eene éénige ftof uit het Boek van den Marquis, namentlyk die van de DoodftratTen, behandeld, en ook deeze, Zo als ik op het einde der eerfte afdeeling aan- (//) Voor my zyn dezelve eene oorzaak geweeil, om het kleine Werkje van den Heer Scbott bekend te maken , en ook myne weinige byvoegzelen niet te verbergen. Want van alle deeze Sehryveren ichync geen één het werkje van den Heer Scbott te hebben gekend; en wat myne eigen gedagten belangt, zo vermeende ik te zien , dat zy deels noch ongezegde zaaken genoeg behelsden, om haar in het gezelichap der gemelde werken te durven vertonen , deels ook zelvs in die Hukken , waar in zy met eenige van deeze werken overeenkomen, voor denkende Lezers altoos noch tekenen van eigen gedagten hebben zullen.  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 95 aantonen zal, niet volkomen beflisfend uitgevoert; en de Voorreden en Aanmerkingen van den laatsten , lopen meêr daar op uit, om de gedagten van den Marquis te beveiligen en verder uit te breiden, als de dwalingen daar van te ontdekken; waarom zich die Schryver dan ook nergens in een wysgeerige befchouwing der dwalingen van hetzelve ingelaten , maar , als hy in gedagten niet met hem overeenkwam, zyne afkeuring maar heel kortelyk aangetoont heeft. En dan, vermeen ik , moet myn werkje altyd ten minften dat nut hebben, dat het dien fchryver bekend maakt, die in Duitfchland het eerft de gedeeltelyk gevaarlyke dwalingen van den Marquis met doorzigt en waarheid bedreden heeft. Een ander gezigtpunt tot een regtmatiger beöordeeling van deszelvs nuttigheid, Zal ik omtrent het einde van de eerfte afdeeling opgeven. Nochtans hebben wy alle , ten minften gedeeltelyk, over eenerleij ftofFen gefchreven ; en zo als ik reeds daarom deeze Schriften met geen ftilzwygen kan voorbygaan , zo zal ook een eenigzints meêr uitgebreide Verhandeling van dezelve, voor zo verre zy of eene wederlegging vereisfehen , ofte een nuttig Aanhangzel tot de voorige Bladen zyn kunnen, hier niet cp de onregte plaats Zyn; deels om dat de zaaken zelve noodzakelyk daar door meêr licht moeten bekomen , deels om dat eenige van deeze Schriften volftrekt van zeer groote inner-  g6 Over de Misdaaden en derzelver Straffen* innerlyke waardeij zyn , en deels eindelyk, om dat dit werkje een nalezing tot het werk van den Marquis zyn zal. Daar het hier omtrent myn voornemen niet is , eene beöordeeling over de gemelde Werken te fchryven, maar alléén zo veel uit dezelve en over dezelve by te btengen , als , volgens myn gevoelen , tot volkomener opheldering der ftofïen nodig is , en als eenige Lezers°, by het aanweezen zyn derzelven, tot de volkomenheid van dit werk vereisfchen mogten; zo wil ik dat geen , het welk ik van dezelve te zeggen heb , volgens de ftoffen , fchikken, en by ieder derzelver, overeenkomftig het vooraangehaalde oogmerk , zoeken te werk te gaan [m m) . (nim) Wil men my hier over berispen, dar ik dit bvvoegzel niet liever in myne Nooten zelve ingelyVt hebbe ; zo antwoord ik daar op : als dan had, ter plaatfe daar van de Doodltriiïen gehandeld wierd , de text op veele Bladzyden, lang afgebroken moei ten worden; en buiten dat wai het my geroakkely ker een byvoegzel te maken, als myn geheel Handfchrift te veranderen. Wil men nochtans met dat antwoord geen genoegen nemen, en verder zerken dat ook dus het geheel werk niet het pierlykste 'aanzien heeft, zo antwoord ik : Sdmmti t fcd banc Ptatsm ptümus damusque vccilp.nt. I. Van  Over de Misdaaden en derzelver Straf én. 97 I. Fan de Doodftraf. Dit de ftofte zynde , waar door den Marquis het meesce gerucht gemaakt heeft, zo is het ook die, welke de meeste der voornoemde Schriften tot onderwerp hebben; en waar over ik my alzo ook hec meeste Zal moeten uitbreiden waarom deeze afdeeling verre het grootste gedeelte van dit byvoegzel beflaan zal. Alle uit hec Duitfche Mufseum voorheen aangehaalde Verhandelingen, als mede het fchryven van den Heer Jacobi, en de Voorredenen der Heeren Clapproth en Michaelis , hebben alleenlyk de Doodftraf tot onderwerp: cerwyl eenige deezer Schryvers dezelve met den Marquis verwerpen, en eenige dezelve verdedigen. Een zeker Heer Barkhaufen (in het 8, ftuk des jaars 1776, en het 8. en 10. ftuk van 1777.J en na hem een ongenoemt fchryver (in het 12. ftuk des jaars 1776.) hebben dezelve aangegrepen , en met den Marquis verworpen. De Heer Runde (in het 4. ftuk van 1777.), de Heer Feder (in het II. ftuk deszelvden jaars), een ongenoemde Qn het 10. ftuk van 1776.), de Heer Jacebi en de Heeren Michaelis en Clapproth hebben dezelve, en byzonderlyk den eerften voortreftelyk, verdedigt. Onder de tegenfprekers der Doodftrarfèii Zyn 'tbyzonderlyk de Schriften van den Heer Barkhaufen, en onder de verdedigers derzelven , byzonderlyk die der Heeren G Run*  q3 Over de Misdaden en derzelver Straffen. Runde en Jacohi, die geene , waar omtrent ik alhier iets moet aanhalen , om dat zy na hun beftek en uitvoering, dat geene het naaste betreffen, het welk in de voorige Bladeren over deeze ftoffe gezegt is. Men ziet zonder dat ik zulks herinner , dat ik hier door aan geene der overige fchriften haaren verdienden lof weiger , maar alleenlyk dat ik buiten noodzakelykheid niet wydlopig zyn wil. Ook zal in het vervolg van zelvs blyken, dat ik hier door de andere aangehaalde fchriften niet minder dan de reeds aangehaalde achte ; hoewel ik wegens de meêr verweiderde betrekking tot de mynen, dezelve alhier niet tot een leijdraad gebruiken kan. De Heer Barkhaufen is dus de geene, op wien ik hier het eerft en by uitftek moet agt geven, alzo hy juist even dezelve meening van de DoodftrafTen breedvoerig verdedigt heeft, welke van my en mynen Schryver in dit Blaadtje beftreden is geworden; en deeze verdediging noch door niemand wederlegt is. Daar door zal ook verre het grootste gedeelte van deeze afdeeling voor den Heer Barkhaufen gefchikt zyn. Men kan , vermeen ik, de zaak van den Marquis niet beter voorftaan , als hy dezelve voorgeftaan heeft, en het is een kift, te zien, met wat voor een feberpzinnigheid een na alle gedagten jonge man (het welk ook uit zyn'Cara-  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 99 cler als Candidaat fchynt te blyken) eene ftofte behandeld heeft, over welke reeds zo veel burgerlyke achtbaare Mannen zo ramp* Zalig het papier befmeerd hebben (nn). Doch hier is het myn zaak niet hem te roemen , maar te wederleggen, of my door hem te laten onderwyzen. . Hier by , vermeen ik, zal het daar op aankomen, of hy, het zy nieuwe gronden voor de ftelling van den Marquis voortgebragt , of die geene, waar door deeze ftelling in de voorige Bladen bedreden is geworden, verzwakc heeft. Ik zal door een korte fchets van den wezentlyksten inhoud van zyn werk myne Lezers in ftaat ftellen, om daar over zelve tc oordeelen. „ Of de DoodürafTen in eenen Staat plaats moeten hebben , zegt hy , berust buiten „ de byzondere ligging, hoofdzakelyk op & 2 „ de O») Men herinnere zich den Schryver der Aanmerkingen over het Boek van den Marquis, welke in de voorige Blaaden is aangehaald geworden , en zo meenige kleine en groote Latynfche Rechtsgeleerden 1 voor het overige was ik genoodzaakt den fleer Barkhaufen daarom alhier zo veel te meêr regt te doen , alzo ik in het vervolg der zaak tegen hem wederom hetzelve doen moet, en alzo het volftrekt loffelyker is met verftand te dwalen, als onbezonnen andere na te praten. Merf moet ook niet geloven-, dat al het geen de Heer Barkhaufen gezegt heeft, van dat foort is, als dat geene, het welk ik uit hem zal aanhalen ; want veele goede en nuttige zaaken, welke deeze Verhandelingen behelzen, konden juist daarom alhier niet aangehaalt worden, alzo hier alléem van zyne tegenwerpingen tegen de doodftraffen gefproken word.  IOO Over de Misdaaden en derzelver Straffen. „ de vraagen , of dezelve noodzakelyk , of „ dezelve maar nuttig, of ten minften recht„ vaardig zyn? „ Dezelve zyn niet noodzakelyk , alzo „ het uit den indruk, welken de ftraffen ver„ oorzaken, uit den.aart, hoe dezelve vver„ ken, uit de hartftogten en de gantfche na„ tuur van den menfeh blykt, en door de „ ondervinding van veele Eeuwen en veele „ Volkeren beveiligt word , dat zagte doch 9, onvermydelyke, onveranderlyke, fpoedig „ volgende , en als uit den aart en natuur „ der misdaden en uit de bewegende oorzaa„ ken zelve afgeleide ftraffen toereikende „ zyn. Dezelve zyn niet nuttig , alzo zy „ niet meêr als andere aan het oogmerk vol„ doen. Het oogmerk der ftraffen beftaat „ in geen afschuwelyk fchouwfpel, in geene „ afschrikkende bewegingen , medeleiden , „ noch Zalig noemen , of op den perfoon „ vallende afschuwing en vloek , maar dat „ 'er iets zy, het welk het oogmerk der „ misdaad wederftaat, en het bedoelde voor„ deel van de daad opweegt, en daar door „ eene daar van te rug houdende beweeg„ oorzaak zy. Den voorrang, om dit oog„ merk het beft te bereiken , hebben de „ Doodftraffen zeker niet. Wanneer ook „ haare ftrengheid het volk niet verwilder„ de, het welk doch zeker is, om dat, wan„ neer de werkzaamheid der ftraf alléén op „ blo-  Over de Misdaaden en derzelver Straffen, ioi „ blote hardigheid gebouwd word, de men„ fchen even daar door aan de hardigheid ge„ woon worden; zo heeft doch, met betrek„ king op de werkzaamheid zelve, de ftraf „ des doods niet minder , als eenen uitge„ maakten voorrang voor andere ftrafTen , te „ meêr, wanneer men daar van {aftrekt dat „ geen , het welk niet van de bloote ftraf „ des doods op zich zelve, maar van daar „ mede verbonden omftandigheden afhangt; „ by voorbeeld van den fmaad of krenking „, der eer, de bedroefde gefteltheid der over„ blyvende en diergelyken. Want de werk„ zaamheid en nuttigheid eener ftraf beruft „ niet zo zeer op haare ftrengheid, als op de „ onvermydelykheid , fpoedige volgkig en „ duurzaamheid derzelve , dat zy met de „ misdaad in verband ftaa , als uitwerkzel ,, tot oorzaak, en als noodzakelyk, gewis en „ onveranderlyk aangezien worde „ Dezelve zyn eindelyk ook niet eens „ rechtvaardig , deels reeds daarom , dewyl „ zy geftrenger zyn , als noodzakelyk is ; „ deels alzo in het algemeen het recht op „ het leven, ten minften als ftraf aangemerkt, »> C° 0 £eetl fteekhoudenden grondflag voor „ zich heeft. -— G 3 t, Dien- (oo) Dit onderfcheid ttiüclien de ftraf en liet recht heeft de Marquis niet gebruikt , maar dit is hier een by^ voegzel van den Heer Barkhaufen. Hoe verre hetzelve ietsbeivyft, of in het algemeen van gewigtzy, zal hier na voorkomen.  J02 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. „ Dienvolgens, befluit hy eindelyk, zou„ de ik hec byna als ontegenfprekelyk moe„ een aanmerken , dat de DoodftrafTen in „ den grond niet anders zyn, als moorden, „ die niet geftraft worden , om dat zy vol„ gens de wetten , na voorgefchreven wyfe „ van Rechtspleging, en van den Staat zelvs ,, begaan worden " Men ziet, dat dit volkomen even dezelve gronden zyn, welke de Marquis reeds voorgedragen heeft, hier op behoef ik alzo niecs te antwoorden ; doch deeze beftaan of vervallen immers, na maate dat geen waar of valfch is, wat in de voorige Bladen tot derzelver beantwoording is gezegt. Ik wil daarom hier by maar dat geene in eene kantekening aanhalen , wat twee andere der gemelde Schryvers over deeze gronden gezegt hebben (pp) . Doch de Heer Barkhaufen heeft (PP") » Het recht, om met den dood te ftraffen, " (zegt de Heer tyder,, die in het algemeen den twift over de vernietiging der Doodftraffen het befte fchynt ingezien te hebben , maar evenwel het van hem zo wel befchouwde Hoofdpunt van deezen twift niet verklaard heefr) „ grondveft zich, zo als „ ieder ftnifrecht, het zy op het natuurlyk verdedi„ gings recht, of op dat verdrag, uit kragte vat» het welk iemand zich aan eene van de in de Wetten gedreigde ftraffen onderworpen heeft. — Doch „ niet tegenftaande de onderfcheiden gronden der „ ftrafrechten, beruft h&t onderzoek van de regtmatigheid der Doodftraffen in den Staat eindelyk „ gantfeh alléén op de vraag ; hoe verre dezelve „ nood*  Over de Misdaaden en derzelver Straffen, 103 heeft zekerlyk meêr gedaan , als blootelyk de gronden van den Marquis herhaald. G 4 Want „ noodzakelyk zyn, ofte gemift kunnen worden. — », Door de van de Schryveren tot nu toe in deezen twift gebruikte algemeene ftellingen fchynt de noodzakelykheid der Doodftraffen in de Staaten „ noch genoegzaam beftreden, noch genoegzaam be„ wezen te zyn; doch het laatste noch het befte. De gronden dat a) in het algemeen verre het „ grootste gedeelte der menfchen niets boven het „ leven fchatten , en de dood het grootste kwaad „ fchynt te zyn ; b) en ook de meefte misdadigers 3, de verandering van de doodftraf in een gevange„ nis - ftraf voor een genaden hielden; c) dat dit „ ook te begrypen zy , alzo het denkbeeld van „ deeze laatste ftraf verzwakt word , door de hoop „ van ontkoming, en de voorftelling dat men alles „ gewend word, en dat het leven van eenen gevan„ genen niet veel nimmer zy, als het leven van vee„ le eerlyke luiden ; d) dat by eene zekere ver„ meerdering der misdaadigers de gevangenis - ftraf „ voor den Staat, door de koften zeer bezwaarlyk, zo niet zelvs voor de gemeene zekerheid gevaar„ lyk zoude kunnen worden. — Deeze gronden „ fchynen maar in het algemeen befchouwd , fterker „ te zyn, als het geen Beccaria en andere voor het „ tegendeel gezegt hebben." — Tot hier toe Heer Feder; voor zo verre namentlyk zyn Aanmerkingen tot opheldering van den twift en tot nadere bepaling van het oogmerk by het onderzoek (Mulieum s. ftuk van 'tjaar 1777.) hier te pas komen , en de beroeping op hem , als getuige, in de zaak der waarheid , zyne aanhaling hier vereifchte. Voor het overige zal ik noch dikwils gelegenheid hebben, om deezen Schryver, en in een ftuk ook tegen my, aan te halen. De tweede, dien ik hier moet aanhalen, is de ongenoemde Schryver , der verkorte Aanmerkingen ov?r het nuttige of fchadelyke der DoodftnuTen , (ftiufarAm 10. (kik van het jaar 1776. j en deezen moet ik wat breedvoeriger aanhalen , om dat hy niet zo  104 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. Want hy heeft dezelve op eene dusdanige wyfe verhandeld , dat hy niet alléén alle en een zo zeer den twift , als veel méér de zaak zelve beoordeeld , en voortreffelyk daar over credeiee'--' heeft „ Men heeft altoos reden, zegt hy, om de regt„ matigheid van algemeene ftelüngen te mistrouwen, „ het meest evenwel ia zaaken , welke de Werge- ving betreffen. Even daarom is het, volgens my- ne meening, niet wel mogclyk, met betrekking „ tot alle Landen en tyden te befl-slen, of alle op„ heffing der Doodftraffen met het waare best der ., Staaten zoude kunnen beftaan, dan niet. Zv zyn ;5 onregtmatig, zegt men, hoe kunnen zy nuttig ;, zyn? Da geheele magt van den Staat moet, zo „ dezelve geer. overweldiging zyn zal, op het oor„ fpronkelyk verdrag der Msatfchappeij gegrond zyn. Nu is het ciet te vermoeden , dat iem;nd „ zyn leven ook onder die zaaken zal rekenen, wel„ ke hy aan de voordeelen , die uit de Maatfchsp„ peij voortfpruiten, zoude willen opofferen, en „ zo verder. Doch konde die veronderftelüng wel ,, bezwaarlyk te bewyzen zyn. De beroeping op „ het inneriyk gevoel is daar voor niet toereikend, „ men kan haar even zo wel een ander, by elk by„ zonder perfoon ervintelyk , gevoel tegenftellen , ;, en ik vraag het aan eiken wtimenenden , of hy „ niet gaarne zoude bereid zyn , om een uitdrukke:, lyk verdrag aan te gaan , waar by hy om zeker., heid van zyn eigen leven te bekomen (veronder„ fteld, dat zulks, op eene andere wyfe, niet zo ., goed aangaag zich aan het verlies van het zyne ,, zoude willen onderwerpen , wanneer hy hetzelve „ aan een ander zoude benemen ; namentlyk in die „ overtuiging, dar hy tot diergelyke misdaden niet ., in ftaat zy, en hem alzo een dusdanig verdrag niet 5, het alierminfte gevaar konie toebrengen ? Dit is „ noch niet alles. De misdadiger, welke gericht „ word, word na een wet geftraft, waar van hy toe „ hier toe zelvs de grootste voordeelen genoten heeft. Zo zoude, by voorbeeld: die moorde-  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 105 een ieder voor de DoodftrafTen ooit aangehaalde gronden beantwoord , maar dezelve G 5 ook „ naar veelligt zyn leven zo verre niet gebragt heb' „ ben, wanneer hy siet onder befcherming van zo,, danige wet'en geftasn had, waar door een ander te rug gehouden geworden was , om hem reeds ,, voor langen tyd den pook in het hart te (toten. ., My dunkt, in het algemeen bewyft dit de regt,, matigheid der Doodftraf genoegzaam. Doch wat „ hebben wy raeér getuigenis nodig , wanneer de- zelve maar nuttig zyn. Dit is dus het groote ,, ftuk , daar het op aankomt. Is dit bewezen , zo ,, konnen wy de vraag omkeren en zeggen : zy zyn „ nuttig, hoe kunnen zy onregtmatig zyn ? — Hier „ komen nu gevolglyk de gewoonelyke zamenloop „ van omftandigheden , zo als ook Godsdienft , ge„ woontens, luchtftreek enz. in aanmerking , want iets algemeens kan daar omtrent niet wel vaftge„ fteld worden. — Sfarta, zo ik niet dwaal, ,, frrafte geene van haare Burgers met den dood. ,, By eenige oude Volkeren van Germanien moest „ die geene, welke eenen doodflag gedaan had, ,, zyne misdaad met een gewiiTe Som-gelds boeten , „ welke aan de naaste Vrienden gegeven wierd , en men vind evenwel niet, dat de groote misdaden „ meenigvulcig onder dezelve geweeft zyn. Verge„ lykt men deeze handelwyfe met de gewoontens „ en inftelüngen van die Natiën, zo fchynt deeze „ ftelling daar uit duidelyk voort te vloeijen; dat ,, by een arm volk, welks vermogen alleen in onbe„ weegelyke goederen beftaat , en welks burgers „ zich in een zekere evenredigheid van middelen ,, bevinden, of by wien ook wel alle dingen, zelvs „ de vrouwen , gemeen zyn , de Doodftraffen wel „ kunnen gemift worden — Maar, hoe ziet het „ 'er tegenwoordig met de rneefte van onze heden„ daagfche befchaafde Staaten uit ? CteJ'us en /rus „ zyn dikwils de nsaste gebeuren : de een verzaui_,t „ zich met de aller uitgezog'ste weduften, de ande- re fmagt na volbragten urukkenden arbeid te ver„ geefsch na eenen dronk bier, terv.yl hem de hon. t, ger na brood noth fterker drukt. De ec-rfte word „ alzo  ioö Over Je MisJaaden en derzelver Straffen. ook met drie nieuwe van den Marquis niet gebruikte gronden beftreden heeft, Het eer- fte „ alzo zekerlyk door vrees voor gevangenis , fchan„ de , pyn enz. genoegzaam te rug gehouden , om „ groote en de algemeene zekerheid verftorende „ misdaden te begaan , maar is het ook zo met den „ laatsten ? Ik twyffel daar fterk aan ? — Ieder een „ ziet , dat het hier alléén daar op aankomt , om in „ de plaats van de Doodltraffen iets te ftellen, het „ geen by alle en een ieder dezelve uitwerking ,, heeft, en ik twyffel aan de mogelykheid daar van? Wil men zeggen , ook de dood word van zulke „ elendige niet gevreeft , maar als eene verlosfing van alle kwaad aangezien, zo antwoord ik, dat zulks geheel tegen de ondervinding ftrydende is. De nooddruftige vreeft denzelven voor het grootfte gedeelte , even zo wel op het vuil ftroo , als „ de ryke flemper op het zwanendons. — Zedert den tyd van Montesquieu heeft men dikwils de „ Helling ftaande gehouden; dat de menfeh zich aan „ de Doodftraffen gewend , en dezelve haare wer„ kingeu verliezen, wanneer zy dikwils voorkomen. „ Met allen eerbied voor die groote Mannen zy het „ gezegt : het komt my voor , dat daar in meêr tegenftrydigs , dan waarheid, gelegen is. De natuur fchrikt des te meêr voor dea dood , hoe „ meêr haar denzelven herinnert word. — Zeker„ lyk gaat dit vaft , dat daar , alwaar de meefte doodftraffen plaats hebben , doorgaans ook de „ misdaaden de meenigvuldigstc zyn ; doch het eerfte tot een oorzaak van het laatste te maken, is opentlyk onbezonnen. De oorzaak der me»igvuldige misdaden fpruit uit het toenemend bederf der Zeden, en uit de onregelmatige en toomloofe Regering van Azor en hfandiar. — In het algemeen fchynt het met de natuur niet over een te komen, dat de menfeh, zonder geeftdryvereij en buitenfporigheid zich aan de gedagten des doods gewennen, — namentlyk zo daaraan gewennen, ,, zoude , dat hy daar voor niet zoude fchrikken. ,, Geheel anders is het met zulke ftraffen gelegen , „ welker kragt alléén op de inbeelding der men- „ fchen ,  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 107 fte heeft hy met eene wydlopigheid gedaan, welke den denkenden Lezer zeer vermoeit, alzo byna de helft der hier beantwoorde gronden, reeds zedert eenen tamelyk geruimen tyd, ten minden van de zelvs denkende Wysgeeren, algemeen verworpen is, en het „ fchen , en op de ingevoerde denkwyfe , of op fchande en fpot beruft. " Zo verre gaat deeze Schryver , wiens ontwerp over het geheel genomen , zyne Lezers zekerlyk in twyffel laat, of hy (in de Chriftelyke Landen) de vernietiging der doodftraf billykt ofte verwerpt; — want zekerlyk is in de Proteftantfche en noch méér (in de Roomfche Kerk eene grondftelling, die by • eene zekere gefteltheid , welke zich dikwils opdoed , de doodftraffen buiten werkzaamheid ftellen kan), maar die echter enkelde gronden derzelver gewis nader beveiligt heeft, en zekerlyk niet, zo als de Heer Barkhaufen gelooft, met hein van hetzelve gevoelen is, alzo de grond, welke hy ons van verre tegen de doodftraffen aanwyft , ten hoogften maar vereisfehen zoude , dat op de hoedanigheid van den misdadiger meêr acht gellagen wierd. Voor het overige zal ik deeze Schryver hier na noch eens aanhalen. Eindelyk hebben ook de Heeren Clapproth en Michaelis in de aangehaalde Voorreden zeer veel op deeze gronden geantwoord. Maar de bewyzen , waar mede zy de doodftraffen verdedigen , zyn ook in de voorige Bladen te vinden, en dus zoude een woordelyke aanhaling vau haare gedagten alhier eene nutteloofe wydlopigheid zyn. Ondertuflchen is in het byzonder de Voorreden van den Heer Michaelis in. het Geding tegen de Doodftraffen een zeer gewichtig ftuk. Het kleine Werkje van den naamloofen Schryver , heb ik daarom hier zo wydlopig aangehaald, om dat hetzelve zeer veel keurige en vrugtbaare Aanmerkingen over deeze ftoffe , zo het my voorkomt, fchynt te behelzen.  108 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. het evenwel wezentlyk verdiende van alle kanten befchouwt te worden. By geluk heb ik van dit alles maar weinig te beantwoorden , alzo ik Zelvs van deeze bewysftukken voor de DoodftrafTen maar dat van het natuurlyk recht der zelvs-verdediging , en dat van de grootere werkzaamheid en zekerheid derzelven gebruikt heb en nu , na dat ik den reeds te vooren aangehaalden naamloofen , en byzonder den Heer Runde , waar van ik ftrak fpreken zal, gelezen heb, uit de van den Heer Barkhaufen beantwoorde bewyfen , maar alléén noch dat , van de fchuldige onderwerping aan het verdrag der Maatfchappeij , onder de dugtige bewyfen Voor de DoodftrafTen aanneem. Ik ftaa dus den Heer Barkhaufen gaarne toe, dat hy alle flegte gronden voor de DoodftrafTen voldoenend wederlegt heeft; doch dien van het natuurlyk recht der zelvs-verdediging of noodtweer, insgelyks dien van de grootere werkzaamheid en zekerheid der DoodftrafTen, en eindelyk dien van de, ingevolge verdrag, verfchulde onderwerping aan of inwilliging in elke tot het algemeen welzyn nodige ftraf, heeft hy niet ontzenuwd ; ook zyn die drie nieu- • we van hem het eerfte gebruikte bewyfen, daar toe niet toereikend. En dit is het alzo , het geen ik alhier tegen hem verdedigen moet. Van deeze wil ik de regtmatigheid der vol-  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 109 volgens verdrag verfchulde onderwerping of toellemming voor als noch zo lang ter zyde ftellen, tor dat ik van de Verhandeling van den Heer Runde , "die dit bewys het eerft volkomen geregtvaardigt heeft, fpreken zal, en my nu eerft tegen de tegenwerpingen van den Heer Barkhaufen verdedigen. Voor eerft komt aldus in aanmerking het bewys genomen uit 't natuurlyk Verdedigings-recht; wanneer ik dit, als door den Heer Barkhaufen beftreden, zal aanmerken, zo moet ik het volgend hier toe rekenen te geboren q). „ Een grond, zegt hy, waar van men zig „ by de verdediging der Doodftraffen veel „ fchynt te beloven, is de nootweer. Wan„ neer van uitroeijing wegens levens-gevaar » ge- (qq) Ik zegge, wanneer ik dit bewysftuk , als van den Heer Barkhaufen beftreden , zal aanmerken ; want in der daad twyffel ik , of de Heer Barkhaufen het woord nootweer in dien uitgeftrekten zin genomen heeft, in wélke het in alle geval met het woord ver. dedigings-recht voor een en hetzelve kan genomen worden , en waar in het de Heer Runde genomen heeft. Gemeenelyk gebruikt men het alleenlyk in die meêr bepaalde betekenis, waar in het alléén dien geweldigen toeftand aantoont, daar het werkelykste doodsgevaar voor handen is. Ondertuflehen is dit alhier voor de zaak even veel; alzo in het eerfte geval de begrippen wezentlyk op esn uitkomen , in het laatste daar en tegen de Heer Barkhaufen het bewys uit het Verdedigings- recht zoude over het hoofd gezien hebben, en dan ook zelvs uit dat geen het welk de Heer Barkhaufen van de nootweer gezegt heeft', de regtmatigheid van dit bewys kan getoont worden.  IIO Over de Misdaaden en derzelver Straffen. gefproken wierd , zou die zekerlyk kragt „ van bewys hebben (r r) . „ Maar men gaat veel verder, en befluit; „ dewyl nootweer, in den Staat der natuur, ,, buiten tegenfpraak tot dooden beregtigt, „ zo (f f) De hier volgende ingevoegde Perioden heb ik alléén ort den zamenhang moeten aanhalen ; want voor het overige behoren zy alhier tot de zaak niet, maar hebben alleenlyk haare betrekking op de Verhandeling van den Heer Runde , die (zektr'yk zeer oriregt en tot groote verpligting der wederlegging) nootweer en wraak gelykduidend gebruikt heeft. In het algemeen begryp ik geheel niet, hoe het gantfeh valfch begrip van een wraak-recht in het natuurlyk recht heeft kunnen komen. Want of Chriftus heeft zeer onregt , als hy zegt : vergeeft , zo zal u vergeven worden ; of het is klaar , dat die Wysgeer zich zeer wanfchikkelyk uitgedrukt heeft, die het eerste een natuurlyk recht der wraak uitgedagt heeft ; alzo dat geene onmogelyk een voorwaarde ter Zaligheid zyn konde , waar van het tegengefteldc uitterste een natuurlyk recht was ; en omgekeerd. Daarom is het ook niet toereikend , wanneer de Heer Runde zich hier by op het fpraak-gebruik van eenige Leeraaren van het natuurlyk recht beroept. Want juist dit fpraak-gebruik is voor eerft ongefchikt , ako wraak altoos een onbetamelyk begrip is; en dan ten tweeden ook nutteloos, alzo wy aan de woorden, verdedigings recht, zehs-hulp, nootweer en de, door eenige laatere Leeraaren van het natuurlyk recht voor een ondergefchikte foort van het Verdedigingsrecht, gebruikte uitdrukking, Straf-recht , veel gefchikter en méér toereikende benamingen hebben. Zulk een voortreifelyk Denker, als de Heer Runde is, had dus een zo ongefchikt fpraak-gebruik , noch zelvs voortplanten, noch verdedigen moeten. Voor het overige zyn , volgens myne meening, ook alle deeze rechten zelvs , in onze Leerboeken over het natuurlyk recht, noch in verre na niet toereikend bepaald en opgeheldert,  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. ï 11 Zo moet dan ook de Staat bevoegc zyn " om met den dood te wreeken. Doch zyn dan nootweer en wraak een en hetzelvde ? vallen zy met veel eer wel degelyk in twee geheel verfchillende tydftippen? „ Is namentlyk het onregt nog niet geIchied, zal de voleindiging der belediging " nog tegen gehouden worden, zo zoude ik *; gewis in den ftaat der natuur , wanneer ^ het noodzakelyk was , my door den dood " van dien geenen , welke my bedreigde , * in zekerheid durven ftellen ; doch ook zeker reeds by zulke geringe beledigingen9 ^ waar in zelv geen Tyran den dood als ftraf zoude gebruikt hebben. Want nie" mand is gehouden onregt ftilzittend te ly51 den, en zyne verwering daar tegen heeft * geen paaien , tot dat het gevaar afgewend ^ is. Dit zyn alzo diezeïve grondftellin" gen, welke nog heden in onze Oorlogen *' gelden , en volgens welke ik zelv den Staat het recht toegeftaan heb , de voor " denzelven gevaarlyke lieden uit te roeijen, Maar geheel anders is het met de zaak gelegen in het tweede tydftip, wan" neer het kwaad gefchied , en het gevaar voorby is. Als dan zyn de wetten van ' onbepaalde nootweer van geen verdere toe\ pasfing» rnaar dan treed de wraak in haare plaats. tt Verder  112 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. Verder behoev ik den Heer Barkhaufen hier niet te volgen; want nu gaat zyne wederlegging biotelyk tegen de regtmatigheid van eene dusdanige wraak , en tegen den Heer Runde ; en daar wedervaart dan den Heer Runde volkomen recht, als hy wederlegt word , zo wel wegens de verwiffeling der begrippen van wraak en nootweer , als ook , om dat hy wezentlyk, ook behalven dat, dit bewys voor de Doodftraffen in een geheel valfch licht gefield heeft. En doch, geloof ik , dat de Heer Barkhaufen hem gedeeltelyk kwalyk verflaan heeft. Doch kwalyk verflaan ofte niet, hier is de oplosfiing der zaak zelve. Niet bloot (en in de mcefle voorvallen geheel niet) het recht van nootweer des beledigden , maar ook het recht van nootweer van alle de overige door de misdaad wezentlyk gedreigde burgers, of het recht van nootweer van den Staat zelve, is het, dat de Staat door de DoodftrafTen oefTent. — En nu, geloof ik, valt het aanftonds van zelv in den zin, dat alles , wat wy tot noch toe als tegenwerping , tegen dit bewys , gelezen hebben , hetzelve meêr beveiligt als beftryd. Want by deeze bepaling raakt die tegenwerping , dat nootweer gevaar veronderfteld , het den Staat toegefchreven recht van nootweer of zelvs-verdediging in het geheel  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 113 Iieel niet; en voor het overige ftemt de Heer Barkhaufenifamets zelve toe, dat wanneer (zo als by het gebruik van het recht van nootweer tot den dood des burgers roe, volftrekt veronderfteld word) van uitroeijing weo-ens levens-gevaar gefproken wierd , het recht van nootweer alhier wel degelyk bewys-kragt zoude hebben. Zekerlyk evenwel zoude by de uitvoering deezes rechts tegen den burger , het zeer veel op den aart en grootheid van het gevaar, waarin de burger den Staat kan brengen , zeer veel op de zekerheid of onzekerheid van andere middelen , waar mede dit gevaar zoude kunnen geweert worden, aankomen; zekerlyk zoude de Staat zich van dit recht tegen den burger veel zeldzaamer mogen bedienen , als de weerloofe menfeh in den ftaat der natuur; kortom, zekerlyk zal de regtmatigheid van het gebruik deezes rechts , dat is , de regtmatigheid der DoodftrafTen in den Staat, uit dit recht alléén, niet kunnen bewezen worden. Doch zulks ftellen wy ook niet; maar door het natuurlyk recht der zelvs-verdediging of van nootweer, willen wy maar eene voorwaardelyke bevoegtheid van den Staat tot de Doodftraffen bewyzen ; en dan eerft , wanneer wy ook , hec daar zyn der voorwaarden , uit de grootere werkzaamheid en zekerheid der DoodftrafTen , en uit de natuur van zekere misdaden aantonen, zal de regtmatigheid H der  ï 14 Over Je MisdaaJen en Jerzelver Straffen. der DoodftrafTen in den Staat voldoende bewezen zyn s). Behalven deeze dienvolgens blootelyk , door de juiste bepaling van het beftredene bewysftuk , van zelvs vervallende tegenwerpingen , heeft de Heer Barkhaufen tegen dit bewys noch ingebragt, dat.in het algemeen van het recht van nootweer tot de ftraf geen befluit gelden kan. " Noch gewichtiger " fchynt het, zegt hy , dat wraak en noot" weer even zo wel van de ftraf geheel on- derfcheiden is , als die van malkanderen zyn , en dat even zo weinig van het een " tot het ander kan belloten worden Want * wraak en nootweer is een betrekking van " den beledigde tot den belediger; ftraffè " daar en tegen, is eene betrekking van eene *\ hoogere magt, tegen de onderdanen. —— Straf is derhalven jn den Sraat in geenen " deele eene plaats-vervanging van wraak of " nootweer , maar eene met den Staat ge" heel nieuw opgekome betrekking, veron- der- 00 Men ziet hier uit, dat de bloote regtmatigheid der Doodltraffen , iu het afgetrokken befchouwd, om haar gebruik te bidyken, volftrekt onvoldoende is. Verder blykt hier ook, wanneer men de natuur van zommige misdaden, tèr rechtveerdiging dier ftraffen, volftrekt moet te hulp nemen want maar aïjéén uit de natuur van zekere misdaden is het'zïgtbaar, dat, en waar het, als voorwaarde, hier veronderftelde gevaar , ook noch in den Staat plaats heeft. — Wy zuilen van dit alles hier na , by de afhandeling van den fleer Runde, verder gebruik kunnen maken.  Over dé Misdaaden en derzelver Straf en. tl$ ^ derdeld eene eenpaarig verleende magt, * als die Seraf-gericht regtmatig zyn zal. " Hoe het zich met deeze magt nu toe2 draagt, dat zy in het byzonder aan de |' regelen der gerechtigheid verbonden is , heb ik reeds aangetoont. Hier op heeft de Heer Runde reeds voor uit geantwoord , dat het onderfcheid rusIchen de beide gevallen, blooteiyk in den naam, en niet in de zaak bedaar; wat men in de daat der natuur eigen hulpe noemt, word, als het in de handen der opperste magt is, drafgenaamt: en wanneer de Heer Barkhaufen dit antwoord maar een weinig naaedagt had, zo zoude hy het nietige deezer drogredenen zelv ontdekt hebben. Want niet alléén zyn draf en natuurlyk recht hier bloot onderfcheide voorftellings-wyfen van een en dezelve zaak , en komen altoos op een en hetzelve uit , wanneer men eene derzèlver tot bewys gebruikt; maar ook , wanneer deeze zaaken wezentlyk onderfcheiden waren , zegt die geene , welke deeze verfcheidenheid tot bewys, tegen de eene zaak, zelve inbrengt, voorzeker niets, wanneer hy niet tenens aantoont, dat, en hoe, deeze verfcheidenheid die eene zaak wegneemt of veranderd. Dit aan te tonen, heeft de Heer Barkhaufen niet goed gevonden. Want het geen hy hier byvoegt; " hoe het zich met " deeze magt nu toedraagt, dat die in het H 2 " by-  I iö Over de Misdaaden en derzelver Straffen. " byzonder aan de regelen der gerechtigheid verbonden is, heb ik reeds aangehaald : „ is , zo als ieder ziet, nog oplosfing in het algemeen, nog veel minder die oplosfing , die hier nodig was , alzo geen voorftander van de DoodftrafTen zulks zal lochenen. Nochtans dringt de Heer B&rkhanjen dit onderscheid op meer plaatfen aan; ten min.. den als ftrafte aangemerkt u is byna altoos het byvoegzel, wanneer hy een natuurlyk recht beftreid ; en het is alzo iets zonderlings , dat hy niet één eenigmaal aantoont, hoe dit onderfcheid de bewys-kragt der natuurlyke rechten wegneemt; dat hy ons woorden tegenwerpt, welke niemand kan bevroeden, hoe zy op deeze zaak vat zullen hebben. Intusfchen is het volftrekt waar, dat ftraf eene met den Staat geheel nieuw opgekome betrekking is. Doch zo veel te flimmer voor de tegenfprekers der DoodftrafTen. Want deeze nieuwe betrekking getuigt van een recht des Staats, waar door alle en ieder bevoegtheden der enkelde Burgers volftrekte bevoegtheden te zyn hebben opgehouden , en dat even daarom geheel alléén de regtmatigheid der Doodftraffen buiten twyffel ftellen kan. Men zal dit hier en daar in myne Aanmerkingen en Byvoegzelen gevonden hebben. Dit  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 117 Dit zy genoeg over de tegenwerpingen van den Heet Barkhaufen, tegen het uit hec recht der zelvs-verdediging genomene bewvs 00' H 3 Hec Want ik kan doch kwalyk geloven , dat de He«r Barkhaufen , of een van zyne Lezers , het alhier overgeflagen Verdichtzel van het Hals-gericht van de Kinderen der Natuur ook voor eene wezentlyke tegenwerping tegen dit bewys zoude houden. In allen geval is hier bet tweede Hais.gericbt van de Kinderen der Natuur: een Handvest, het welk ik juist uit dezelve Archiven genomen heb , waar uit de Heer Barkhaufen het zyne heeft. Het luid aldus : Na verloop van een jaar gefchiede het , in het Land van de Kinderen der Natuur, ten tweedemaal, dat een Booswicht eenen anderen man doodfloeg. Reeds zedert tien maanden was dit gelukkig Volkje met den eersten moordenaar in een foort van Kryg gewikkeld , welke het zeer laftig viel. Niet tegengaande alle haare zorgvuldigheid , hadden zy hem maar eenen korten tyd kunnen vasthouden. Hy was haar fpoedig weder ontlopen, en na eenige afgelegene Visfchers-huishoudingen gevlugt , welke hem gaarne aannamen, om dat hy veele Handwerken wel verftond ; zynefr daad had hy als gedwongen noodweer voorgelleld , en door een meenigte lalteringen , de onbezorgde Landlieden zo zwart gemaakt , dat de Visfchers zelvs wantrouwig tegen haar wierden , en noch weiniger als voor deezen tot haar kwamen. Daar by bad hy zich op alle wyfe by zyne nieuwe Broederen weten aangenaam te maken: had kort na zyne aankomst een haarer Dochteren tot Vrouw genomen , en door dit alles het zo verre gebragt, dat de Landlieden altyd te vergeefsch over zyne rovereijen klaagden. Want zo dra hy maar zeker was van zyne nieuwe Broederen niet te zullen verfloten worden , begon hy zyne voorige Broederen op alle wyfen te benadeelen. Da* beroofde hy p'aare Boomgaarden , dan haare Velden er. Weiden , dan ontnam hy  llS Over de Misdaaden en derzelver Straffen. Het tweede, dat ik uit het Werk van den Heer Barkhaufen bybrengen en beantwoorden moet, hy haar eenige (tukken Vhee; en door zyne loosheid / en ervarenheid, wifl hy alle haare voorzorg te verydelen. Zo (tonden de zaaken , wanneer , zo als gezegt is, ten tweeclenmaal een Booswicht een ander man doodfloeg. Ook deeze , een Deugniet als den eerften , meende zich aanftonds door de vliigt te redden. Maar de Broeder van den verfiigenen had hem op de vlugt ingehaald , en dreef hem nu met den Knuppel in de hand door de Hutten voor zich uit. Hy zoude hem op de plaats doodgeflagen hebben, zo niet den Oude , die het eerde geval beflist had, zo veel aanzien onder het Volkje gehad had. Men maakte hem dit nieuw geval bekend , en vraagde hem om raad , wat te doen. Doed , wat gy goed vitid , lieve Kinderen ! zeide de teerhartige oude Man, ik- kan u in zodanig geval geen raad meêr geven. Of vergaderd de overige Vaders , zo zult gy zien, wat regt is. - Ik heb, dagt hy by zich zelv , twee treurige ondervindingen gehad. Wy zullen zulk een Booswicht met kunnen vasthouden ; en zo lang hy leeft , niet voor hem zeker kunnen zyn. En dan , wie weet , wie weet , of deeze tweede moordenaar den Knuppel tegen zynen broeder zoude opgeheven hebben, zo wyden eersten gedaan hadden, het geen hy zynen broeder gedaan had ! Vergeef my , gy Vader der Menfchen, zo ik uit menfchelykheid my tegen myne broederen ergens in fchuldig gemaakt heb ! - Zo dagt hy; doch zyn hart was te teer , om eenen raad te geven , welke een menfeh het leven zoude koften. Men beriep dus de Vaderen der overige Huisgezinnen , zy vergaderden zich benevens den Vreemdeling voor de Hut van den Ouden. Men vraagde den Vreemden eerst zyne ge. dagten. Die zal ik niet zeggen , antwoorde hy met vriendelyken ernft ; want myn raad in het eerlie geval, heeft eenige van u verleid , om my voor lievdeloos en wreed te houden ; en doch heeft het, zo als ik denk, gebleken, dat ik Hechts de menlchen be-  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 118 moet , betreft de tegenwerpingen tegen de grootere werkzaamheid der DoodftrafTen. H 4 Hier beter kende , als gy lieden. Na hem hielden drie andere zeer yverig (taande , dat de misdadiger volftrekt weder moeft doodgeflagen worden; en beriepen zich daar by op het dagelyks gevaar , waar aan zy noch door den eersten moordenaar bloot gefteld waren; op de noodzakelykheid, om ieder, die zulk een fchaudelyke daad mogt in de gedagten kunnen vallen , van de uitvoering af te fchrikken ; op de gewoontens van andere Landen , welke haar by het eerste geval door den Vreemdeling verhaald waren. Zekerlyk, zeide zy, is het bedroefd, eenen menfeli van het leven te beroven , maar het is onverftandig, zich zeiven alléén daarom aan het dagelyks gevaar bloot te ftellen , om hem niet te doen , wat hy aan eenen anderen gedaan heeft. Reeds dikwils zyn wy door de ondervinding wyfer geworden; waarom willen wy het in dit ftuk ook niet worden ? — De geheele Vergadering fcheen hem toe te vallen. Den Ouden zat aldaar met een hangend hoofd, en fprak niets, Eindelyk nam een ander Huisvader het woord op. Ik denk als gy, myne Broeders 1 zeide hy, maar gy hebt te driftig gefproken , dan dat gy de gerufte overweging by ons overige niet zoud geftoort hebben. Boven dien zyn twee van ulieden de naafte vrienden van onzen dood geflagen broeder ,■ en de derde is die geene onder ons, welke aan de rovereijen van den eersten moordenaar het meeste blood gefteld is ; en op de gewoontens van het Land van onzen. Vreemdeling moeten wy in het geheel geen agt geven , alzo by ons ook andere gewoontens van zyn Land verhaald heeft, die zeker niet goed zyn. Het zoude kunnen zyn, Vrienden ! dat drift en vooroordeel zich met uwe overleggingen vermengt hadden. Laat ons dus de zaak , een ieder voor zich, •liever rypelyk overwegen ; zy is voor ons van het uitterste gewicht. Tot morgen kunnen wy den moordenaar zeker vasthouden ; en wanneer wy dan noch  120 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. Hier by ga ik voorby dat geen, het welk liy hier en daar ter verdediging van de ftraf der eeuwige flaverneij gezegt heeft, al/o hy deeze geheele wyfe van beftreiding der grootere werkzaamheid van de DoodftrafTen aan het einde zelv opgeeft. Alléén dit wil ik hier noch kortelyk daar tegen by brengen; dat I.) Niet noch overtuigt zyn , dat hy mo-t gedood worden zo zullen wy zulks voor den wil van den algemeenen Vader aanmerken , die ons Hechts dit licht in onze twyffehng gegeven heeft. _ Deeze voorflag wierd algemeen gebillykt; en zo eindigde de eerste Zitting. De tweede Zitting was den volgenden dag zeer kort; Vrienden en Broeders ! zeide de laatste Spreker van den voorigen dag, zyc gy „och van dezelve gedagten , dat de moordenaar van onzen broeder welke op gifteren gegrepen is , moet gedood worden ? Alle, tot op den al te teerhartigen Ouden toe , antwoorden ja , wy zyn van deeze gedaeten. Ik ook, zeide de vragende Huisvader. De liefde denk ik , voer hy voort, begint bv zich zeiven ' en maar zo veel , als daar mede beftaan kan zal ' hoop ik, de goede algemeene Vader van ons verlan-' gen. Het ga dus met den moordenaar , zo als ev gezegt hebt. Doch om voor onze harten de te Rechtftelling te verlichten, en ons het treurig aanzien van eenen door ons gedooden menfeh te fparen ; zo willen wy hem niet verflaan 0f verworgen, maar hem met eenen fteen aan den hals, van de naafte Rots in de Zee werpen. - Dit fcheen de gantfche Vergadering woorden der wysheid te zyn. ( Ik moet hier tot myne ontfchuldiging omtrent de laatste woorden aanmerken, dat ook het eerste door den Heer Barkhaufen aangehaald Handveft met deeze woorden befloten word. Denkelyk zyn dezeive een bloote Rechts - formule , zo als ons hedendaags van Rccbts-wegen.)  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 121 1. ) Niet in het algemeen de afschrikkende kragt deezer ftraf (der flaverneij), maar alléén haare grootere, en by uitftek , algemeen afschrikkende kragt van de verdedigers der DoodftrafTen gelochend word. 2. ) Dat de verdedigers der DoodftrafTen de grootere werkzaamheid derzelve door uitvallen op andere ftrafTen (zo als de Heer Barkhaufen zich uitdrukt) bewyzen moesten, zo wel om dat den Marquis dezelve op die wyze beftreden heeft, als ook , om dat natuurlyk in 't algemeen telkens de voorrang van de eene ftraf voor de andere , niet anders , als door- vergelyking van beide kan aangetoont worden Maar de Heer Barkhaufen geeft, zo als geZegt is , deeze van den Marquis gebruikte wyfe van beftreiding der grootere werkzaamheid der DoodftrafTen zelv op. „ Laat het „ waar zyn, dat het arbeiden aan depublic- que werken, by de voortduring, haar bit,, ter verheft ; laat het waar zyn , dat ie„ der andere ftraf, in de plaats van de Dood„ ftrafTen gefteld , noch minder uitwerking „ doet, als de DoodftrafTen ; ik behoef dat niet te onderzoeken • " en zo verder. Daar en tegen heeft hy de werkzaamheid der DoodftrafTen van eene geheel andere en nieuwe zyde aangetast. Alles wat hy hier over gezegt heeft, komt geheel van hem, H 5 en  122 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. en is, volgens zyne uitdrukkelyke verzekering , dat geene , waar op hy zich het meefte grond , en is nochtans, zo als ik klaar aantonen zal, het aller zwakste. Het is de Icragteloofte hairklovereij, de vinnigste fpits"vindigheid, welke maar ooit tegen de Doodftraf had kunnen uitgedagt worden; die nochtans niet zonder fchyn is , en welker uitgebreide verklaring in meêr als eene betrekking nuttig zyn kan. „ Ik bouw , Zegt hy, op geheel andere „ gronden, byzonder daar op: " Dit daar op myne Lezers zonder wydlopigheid en duidelyk onder het oog te brengen , is niet ligt; even dewyl het zo zeer fyn is, en maar , uit verfcheide verftrooide plaatfen te faam genomen, verklaard kan worden. Hier zyn alzo voor eerft de hier toe nodige plaatlen. „ Geftadig mag de Dood iets Zyn , het „ geen door ieder natuurlyk gevreest word, „ en gejladig ook het meefte, even wel doch „ niet altyd en niet telkens; maar alléén by „ een onverfchillig gerust begrip , dat is te „ zeggen , noch buiten dien tyd , waar op „ iemand tot eene misdaad overgaat, daar „ alzo noch geene te rug houdende vrees no„ dig is , daar de vrees van een zeer gering „ kwaad ook reeds te rug houden zoude; „ In  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. I23 9, In tegendeel ter tyd der aandryvende driften; „ by voorbeeld : ren tyde van den indruk , ,, die het denkbeeld van fchande , eer de „ Kindermoord begaan is, veroorzaakt, zal bezwaarlyk de dood den fterksten indruk „ maken , nog het oogmerk, de te rug hou„ ding van de misdaad, het ligste berei„ ken. — „ Gevaar en vrees der aandryvende drift, „ het tegengeftelde van het geen by de mis„ daad bedoeld word, of dog iets voor even »> die drift fmertelyk en dezelve verzwakte kende, fchynt alzo wel dat geene te zyn, „ het welk 't allereerlt van de misdaden af- houden zoude. Neen , de wetten kunnen niet na de „ geaartheid der Perfoonen, maar flechts na 8 den aart der misdaden gemaakt worden; 91 Want het eerfte zoude een Wetge- »» ving niet voor het algemeen, maar voor ,, ieder perfoon in het byzonder nodig heb- ., ben. —— „ Het is my hier by niet genoeg, de ftraf „ der Kindermoorderesfen gewaardeerd te ,, hebben; maar myn inzigt gaat hier by een „ weinig verder: ik daag te gelyk ieder uit, „ my ergens eene daad aan te tonen , daar „ de Doodftraf in den aart der misdaad, in „ deszelvs beweegoorzaak haaren grond „ heeft , en alzo aan de Ziel by zulk een „ voor-  124 Over de Misdaden en derzelver Straffen. „ voornemen tegenwoordig , en dienvolgens „ werkzaam, kort om voor de misdaad ee» paft is! — ö „ Zo lang men een dusdanig geval niet „ zal kunnen bybrengen, zo fchynt de waar„ heid myner ftelling van haaren geëvenre„ digden geringen indruk op den behoorly„ ken ryd , op den tyd der daad, ontegen- fprekelyk." Uit deeze plaatfen moeten wy de eenigste ftelling , welke wy nodig hebben , om de tegenwerping duidelyk te zien, zelvs uitkiezen , en deeze is dan geen andere als de volgende. De DoodftrafTen zyn by geene misdaad werkfaam of gepaft, dewyl 'er geen misdaad is , by welke zy als gevaar en vrees van de aanzettende drift, het tegengeftelde van het bedoelde , of dog, als iets nadeelig en tegen de aanzettende drift ftrydende, zich opdoet. Of anders gezegt. De DoodftrafTen zyn niet werkzaam of gepaft, dewyl zy ftrafTèn zyn , welke by geen éénige misdaad in den aart der daad gegrond zyn. Dat ik hier de woorden van den Heer Bark*  Over de Misdaaden en derzelver Strofen. 125 Barkhaufen niet verdraaij , bewyst de te zamenhang der vierde en vyfde ftelling, met de eerfte en tweede; en ten overvloede wil ik hier zelvs aanhalen , dat niet werkzaam hier zo veel als : niet op den tyd, wanneer de drift iemand tot het kwaad aanfpoort, werkzaam te zyn, heeren naoet; en dat het voor het overige even veel is , of dat niet werkzaam hier de werkzaamheid in het algemeen , of blootelyk de grootere werkzaamheid lochenen zal; alzo even deeze grootere werkzaamheid der Doodftraflen alhier zal aangetoont worden. • Men bemerkt voor eerft , dat de Heer Barkhaufen alhier de begrippen verwiflelt, alzo hy werkzaam en gepaft , als hetzelve beduidende, gebruikt: zo als te zien is , op het einde der vierde ftelling (uu) . Hier door (uti) Werkzaam noemen wy eene ftraf, wanneer dezelve eene afschrikkende kracht heeft. Deeze kracht hebben alle natuurlyke kwaaden , zo dra zy maar niet kleiuder zyn , als het geweld der aanfporende drift, tot de ligtste misdaad. Daarom zyn met deeze bepaling alle natuurlyke kwaaden werkzaame ftraffen , alhoewel om andere oorzaken niet alle voor de Wetgeving bruikbaar. Gepast daar en tegen is eene ftraf eerft als dan, wanneer zy na de natuur der misdaad, dat is, na de fchade die dezelve veroorzaakt, en, zo veel als het mogelyk is , na de beweeggronden daar van gefchikt is. Daar door is de gepastheid der ftraffen'eene hoedanigheid , die niet in het algemeen van een ftraf kan (taande gehouden worden , doch wel de werkzaamheid ; en alle gepaste ftraffen zyn wal werkzaam , maar alle werkzaame ftraf-  12Ó Over de Misdaaden en derzelver Strofen. door konde het twyfTelagtig voorkomen , of deeze tegenwerping meêr tegen de werkzaamheid , of tegen de gepastheid der Doodltraffen ingerigt zy. Doch dit is alhier maar een toevallige zaak, welke zich eindelyk van zelv ophelderen moet. Verder ziet men niet alléén , dat de Heer Barkhaufen met deeze tegenwerping te gelyk ftaande houden wil: Dat maar alléén die ftrafTen werkzaam en gepaft zyn , welke in den aart der misdaden gegrond zyn; maar ook , dat die tegenwerping zelve daar alléén op gegrond is. Doch ook dit wil ik alhier het eerfte niet onderzoeken , alzo wy by eene andere vry gewigtiger onderzoeking, daar van zelvs op zullen komen. Genoeg voor het tegenwoordige , dat de Heer Barkhaufen de DoodftrafTen op de aangetoonde gronden verwerpt; en dat het gebrek der werkzaamheid en gepastheid ten eeneniaal eene ftraf verwerpelyk maakt. Wantflechts de grond , waar op hy dezelve verwerpt, is dat geene, wat hier eigentlyk wigtig is. En dus ftraffen zyn niet gepast. De ftraf van liet vierendeeien is zeer werkzaam , doch by de Echtbreuk in het geheel niet gepast. Even zo verwifi'elt hy op deeze plaats de begrippen : aan de Ziel tegenwoordig en ■werkzaam ; werkzaam word de ftraf eerft als dan, wanneer het gedenken daar aan die levendige aandoening word , welke wy vrees noemen ; en dat • heeft niet altyd plaats by de vertegenwoordiging.  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 127 dus hebben wy voor het tegenwoordige van van deeze tegenwerping alléén het volgende nodig: De Doodflraften zyn verwerpelyk , om dat zy eene ftraf zyn , die by geen één éénige misdaad in den aart der daad gegrond is. Dit veronderfteld nu voorz?ker, dat alle ftraflêh volftrekt zo moeten ingerigt zyn, da: die in den aart der daad haaren grond hebben; of kort,, dat zy in den aart van de misdaad zyn moeten , en daar op houd de Heer Barkhaufen ftaande Alle ftrafTên moeten volftrekt in den aatt der misdaad zyn (jvv). En (vv) Dat ik ook hier het gevoelen van den Heer Barkhaufen niet v'erdraaij, toond zo wel dë tegenwerping zelve, die het anderzints aan alle bondigheid ontbreken zoude, als ook de aangenaaide derde plaats; „ de Wetten kunnen niet na de geaartheid der per,, zoonen, maar alléén na den aart der misdaden ge„ maakt worden:" eene ftelling, die ook noch van een andere zyde valfch is , zo als verder voorkomen zal. — Ook kan hier volftrekt geen misverftand of woordenftryd zyn, maar die ftelling, zo algemeen en uitdrukkelyk, als zy daar ftaat, is by hem wel bedagc gefteld ; waar toe hem de byzondere waarheid daar van, en de fpitsvinnige geflepenheid, waar mede hy de fouten der DoodftraiTeii opzoekt, verleid hibbin , en omtrent welkers zin , zo' als' ik dezelve opgegeven heb, dé aangehaalde en andere plaatfen volftrekt geen twyffel overlaten. Voor het overige zal men , hoop ik, de hier gebruikte oplosfing van de i crping, in zyne cmke'de (tellingen, voor geen v.-aanwyshcid houden. „ liet gemeen , zegt, ik „ wee»  128 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. En deeze gewaande grondftelling der wetgeving is het dan , die ik hier voor eerft en voornamentlyk wederleggen moer. Want daar op berust de geheele tegenwerping tegen dc Doodftraffen en daar en boven is het een zeer gevaarlyke kettereij. Ik wil aanftonds myn antwoord daar op ter nederfteilen. De ftelling , alle ftraffen moeten in den aart der misdaden zyn , is met de bepaling, zo veel bet zyn kan (het welk uit het volgende van zelvs blyken zal; eene klaare en waarachtige grondftelling , in de Wetgeving ; maar zonder die bepaling , als eene grondregel ter uitfluiting van alle ftraffen , welke het niet zyn, aangenomen , zo als zulks de Heer Barkhaufen doet, is het een harfenfchim , die dan eens alle ftraffen by eenige misdaden uitfluiten , en dan weder de minft met het oogmerk overeenkomende en belagchelykste toelaten zoude. Hier „ weet niet wie, is een veelhoofdig Dier, dat maar „ zo lang gevaarlyk is, als men hetzelve niet aan 9, het lyf is. " En even zo, zeg ik, is het met de wysgeerige fpitsvinnigheden : en het middel , om dezelve aan het lyf te komen , is, haar tot enkelde bepaalde Hellingen te rug te brengen. Ook ziet men wel , dat alle die Hellingen voor de Wetgeving van het uitterste gewicht zouden zyn , wanneer zy waar waren , en dat haare onderzoeking niet, dan nuttig, zyn kan.  Over Je Misdaaden en derzelver Straffen. 129 Hier zyn voor eerst eenige ongerymtheclen, die 'er regtftreeks uit volgen. EerlTelyk : moeten alle ftrafTen volftrekt in den aart der misdaden zyn, (men moet niet vergeten, wat de Heer Barkhaufen hier door verftaat, gevaar en vrees der aanfporende driften , het tegengeftelde van het geen by de misdaad bedoeld word, of doch iets dat voor de aanfporende driften fmertelyk is en dezelve verzwakt) dan hebben wy voor dien Echtbreuk, welke uit welluft gefchied, geen andere ftraf, als : de ontmanning, of eene geringere tuchtiging der dierlyke kragt, zo als door Venus-ziekte.enzo verder; want de aanfporende drift was welluft. Even zo ook by de Sodomie en Jongeling- fchennis. By andere beweeggronden tot Echtbreuk zoude de ftraf noch belachgelyker zyn moeten. By voorbeeld : als iemand eenes andermans wyf vervoerde , alléén om het boosaardig vergenoegen te heb- ben , hem in het Hoorendragers - gilde te brengen , zo was in dit geval alléén de wedervergelding de gepafte en werkzaame ftraf. Ten tweeden : moeten alle ftrafTen volftrekt in den aart der misdaden zyn; zo zal de moord dan eens met geld - boete geftraft moeten, dan eens in het geheel niet geftraft kunnen worden; want de moord word zeer dikwils uit winzucht en zeer dikwils uit enI kelde  130 Over de Misdaaden en derzelver Straffen, kelde wraakgierigheid begaan. By het eerde geval zal maar alléén eigen fchade de draf in den aart der misdaad zyn, en by bet tweede doet zich diergelyke draf in het geheel niet op , alzo by deeze misdaad de aanfporende drift aandonds na de daad haar geheel oogmerk bereikt heeft. Maar alléén , wanneer men den vermóórden weder konde levendig maken, zoude men het tegengedeide van het bedoelde hebben, en door den opgewekten Zoude als dan ook ligt iets voor de aandryvende drift fmertelyk en dezelve verzwakkende kunnen te werk gedeld worden ; doch het middel hier toe is noch niet gevonden. Deeze aanmerkingen, zeg ik, tonen, dat de gewaande gronddelling: alle dralTen moeten voidrekt in den aart der misdaad zyn , dan eens alle draden uitduiten , en dan eens de met het oogmerk in het geheel niet overeenkomende en de belachgelykste veroorzaken zoude. Dit maakt haar nu reeds van eene zyde voor den Wetgever, ten gebruik, onmogelyk en even dus is zy ook , van eene andere zyde befchouwd, gedeld. Het is namentlyk niet mogelyk , alle de onderfcheidene beweegoorzaaken der misdaden, alle de aanfporende driften derzelve op te zoeken ; alzo deeze gedeeltelyk uit de ontelbaare betrekkingen der menfchen op malkanderen , en gedeeltelyk uit de voidrekt eigen-  Over de Misdaaden en derzelver Strofen. 13! eigenaartige wyfe van denken der byzondere perfoonen haaren oorfprong nemen; kort om, alzo de aart der misdaden in fommige opzigcen noch verfchillender is , als de geaarthefd der perfoonen. Wanneer het ook mogelyk Was, zo zoude 'er doch eene Wetgeving uit* volgen , die niet voor het algemeen , niet voor de misdaden , maar voor iedere drift, welke tor eene daad zoude kunnen overflaan, voor ieder byzonder voorval ingericht zoude zyn; eene Wetgeving over zulks, die noch byzonderer zyn zoude , als eene voor ieder byzonder perfoon ; „ en neen, zegt de Heer „ Barkhaufen zelv , de Wetten kunnen niet „ na de geaartheid der perfoonen , maar al„ léén na den aart der misdaden gemaakt „ worden. " (jo-w) 1 2 Dus (wo>) Men ziet dus ook in deeze (telling, hoe het met de algemeene (tellingen , welke de Heer Barkhaufen alsgrondltellingen der Wetgeving voor hem. aanhaak!, gelegen is. Alles , wat van dezelve waar is , word ook van de verdedigers der Doodltraffen niet gelo. chend, en bewyst niets tegen de Doodltraffen ; en alles , wat hy daar uit tegen de Doodftraffen bewyzen wil, ligt niet in dezelve opgefloten, maar alléén in de valfche uitbreiding en toepasfing , welke hy 'er van maakt. En wat zoude 'er niet tegen deeze ftelling zelve en tegen het gebruik te zeggen zyn, dat de Heer Barkhaufen daar van maakt ? dat beide deelen van dezelve eene groote bepaling dulden, heb ik niet nodig alhier aan te halen , alzo het uit het volgende van zelvs blyken zal. Maar dat hy daar uit de Doodftraffen by den Kindermoord in het algemeen wil verwerpen , moet ik alhier wraken , alzo  ï 32 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. Dus was alzo de gewaande grondftelling: alle ftrafTen moeten volftrekt in den aart der misdaden zyn, in allen opzicht voor de wetgever ter opvolging onmogelyk; en daarom , zeg ik , is het een harfenfchim. Nochtans is deeze onmogelykheid, die op te volgen, niet alzo ik nergens daar op wed:?r komen zal, en alzo het nergens zo klaar blykt , uit wat voor een eenzydig oogpunt de Heer Barkhaufen de zaaken der wetgeving aanziet. Zekerlyk moest hy hier ook wederom tot eene valfche veronderftelling zyne toevlugt nemen, om uit de Helling, voor dit gebruik, een gevolg te trekken ; en zo is het. Want wat kan ongegronder zyn , als die vastltelling: dat alle Kindermoorderelfen haare Kinderen, uit vrees voor fchande, ombrengen? Laat het ook waar zyn , dat alle eerbaare Burger-dochters en alle eerlyke Dienft- en Boere meisjes haare onechte Kinderen alleenlyk om die oorzaak ombrengen ! Alle die hoeren van haar ambagt zyn, doen het echter om door dezelve geen hindernis in haar handwerk te hebben ; en meenig eenvoudig en boosaardig Vrouwmenfch heeft het xvel geclaan , alléén om dien Kaerel een poets te fpelen , die haar in die omftandigheid gebfagt en verlaten heeft. Waarlyk deeze ftelling van den Heer Barkhaufen toond , dat hy noch niet op die hoogte ftaat, waar van alléén algemeene inrichtingen kunnen befehouwd worden. — Doch te gelyk bewyft ook noch deeze , als ontwyfTelbaare ondervinding , geheel geene tegenfpraak leidende wederlegging, niet alléén , dat de Heer Barkhaufen zeer fterk dwaald, wanneer hy de algemeene verwerpelykheid der doodftraffen by den Kindermoord zo beflisfend vermeent te hebben aangetoond ; maar ook dat veel méér juist deeze misdaad klaarblykelyk aantoond , dat den aart der daad of der misdaad eene ten hoogste byzondere,.sfi juist daarom voor de Wetgeving geen algemeen bruikbaare zaak is ; dat dus de Wetgever wel den aart der misdaden in het oog moet houden , 1 :r.'r zich doch ook aan iets veel algeraecners houden moet, waar van ik ftrskl fprêken zal.  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 133 niet Hechts c'e eenige grond van derzelver onwettigheid, zo als wy zo zien zullen. Aanmerkelyk is het, dat de Heer Barkhaufen deeze zwarigheden voor een gedeelte zelvs ingezien, en even wel dezelve noch uit den weg geruimt , noch zyne meeniag daarom veranderd heeft ; maar, zo als het fchynt, de betere overtuiging met op/.ee ontweken is. Aanftonds na de aangehaaldetweede ftelling vaart hy dus voort (xx) . I 3 „ AN (xx~) Onmiddelyk voor deeze plaats zegt hy : „ gelyk „ voor het overige by den Kindermoord , zo ben ik' „ ook genegen in het algemeen over de moorden te denken , dat Doodftraffen wel misfchien weinig mogten helpen , alzo de moord zo onnatuurlyk , zo geheel tegen het gevoel aller menfchelyke aan„ doening ingericht fchynt, dat zy miflehien maar ,. dan mogelyk is, wanneer, het zy flegtè kennis en , domheid dezelve als geoorlooft voorfteld , of .. wanneer de drift iemand buiten ftaat gebragt „ heeft, om verdund en aandoening te gebruiken."" VA lieve ! wat is dit voor een bewys tegen de Doodltrcffeu by den moord ? is dat dan niet het geval by alle misdaden , dat zy maar als dan mogelyk zyn , dat is , uitgevoerd kunnen worden , wanneer het zy flegte kennis en domheid , die als geoorlooft voorftellen , of de drilt iemand buiten ftaat gebragt heeft, om het verftand en de aandoening te gebruiken ? Of zyn 'er wezentlyk eenige misdaden , welke ook met her gebruik van liet verftand en de aandoenin?, kunnen uitgevoerd worden , van dewelke verftanjd en aandoening ook iu eene gerufte gefteld. beid des gemoetls niet afraden ? Dit zonde ons immers het begrip van eene, verftandige misdaad geven; en zulks was immers doch wel de lompfte tegenflry- dig-  134 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. ,, Alhier vind ik even wel noch een nieuw „ zeer groot Vraagftuk voor my, hoe na„ mentlyk, die aanfporende drift in de begeer„ de vrees te brengen is! " -— Waarlyk een zeer groot, en Zo als wy gezien hebben , op de begeerde wyfe geheel onoplosfelyk Vraagftuk! En. wat zegt ons alzo de Heer Barkhaufen ter oplosfing of onrwyking van hetzelve Antwoord : volftrekt niets, Want in de volgende Zinfnede zegt hy alleen lyk ; dat liet hier toe zeer veel zoude helpen, als de ftrafTen zo afgemeten en gepaft Waren , dat zy by de beweeg-oorzaaken der misdaden als gevaarlyk. voor het oog zweven moeften : en dit is oplosfing der vraag door de ppgeving van eene andere , of eigentiyk de blpote herhaling der vraage ' zelve. digheid , die wy eenigfints zoude kunnen zeggen ! Wyders , als dé drift zodanig iemand buiten-ftaat gefteld heeft, om het verftand en de aandoening te gebruiken, dat. in het geheel geen gebruik derzelvc meêr plaats vind; W'at zal dan helpen? Ik ken maar alléén deeze wegen , om het hart van den menfeh te raken. Kort om, het bewys gaat mank', cn beduid ' niets. Slechts van het oogenblik der uitvoering is het waar, dat de moordenaar (zo als alle misdadigers) door de drift buiten ftaat gefteld is, Het verftand en de aandoening zo te gebruiken , dat zy hem ' vau de misdaden kunnen afhouden ; maar juist dat is'de werkzaamheid der ftraffen , dit oogenblik voor te komen. Wanneer men hier even wel van een foort van verrukking zoude willen fpreken ; zo toond het Hechts weinig menfchen-kennis aan, te geloven , dat de moordende dief, de verraderlyke moordenaar enz. zich in deezen geweldigen ftaat. jwude bevinden.  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 135 zelve. -Dan even wel fpreekt hy van gewilTè middelen , om de misdaders de hoop, om niet ontdekt te worden , te benemen : en dat is de agterdeur, waar door hy zich weg maakt ! zo wel , om dat hier niet van de keufe der middelen, om de ftraf zekerder te maken ; maar wel van de keufe der ftraffen zelvs gefproken word , als ook om dat die middelen maar als dan eerft gevaar en vrees der aanfporende driften zyn, wanneer de ftraf zelve zo gefteld is. —— Het is zigtbaar , dat de Heer Barkhaufen de betere overtuiging, alhier heel naby geweeft is, en dat hy de hier bloot bygebragte vraag: Alle ftraffen zo gepaft te maken , dat zy , na de beweeg-oorzaaken van de misdaad als gevaarlyk in het vooruitzicht zyn moeiten; maar verder had behoeven na te denken, om die waarheid te vinden. Daarom is het dan even .wel zeer ongerymd , wanneer hy op deezen grond aanftonds in een bitter verwyt tegen de-Wetgeving uitvaart. „ Haar (de „ ftrafTen) zegt hy, zo nuttig en zo gepaft .„ met de misdaden te maken , als ik hier „ verlang, was zekerlyk voor den Wctge„ ver niet zo gemakkelyk, vereifchte meêr „ kennis, meêr onderzoek en naauwkeuriger 4, bepaling der gevallen en misdaden, -als"in I 4 „ het  136 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. n het algemeen te Zeggen s de moordenaar „ of doodflager heeft den dood verdiend." Want niet Hechts ongemakkelyker, niet Hechts meêr kunde , meêr onderzoeking en bepaling der gevallen en misdaden (dit alles zal de Wetgever moeten aanwenden!) is 'er nodig ; maar de zaak is , zo als wy gezien hebben , onmogciyk , is eene grilligheid , wei kers opvolging men van den Wetgever niet verlangen moet (j y). Doch dit alles hier maar in het voorbygaan , wy zyn tegenwoordig zo verre, dat wy weten , dat de gewaande grondftelling , alle ftrafTen moeten volftrekt in den aart der misdaad zyn , in de betrachting onmogelyk is. Was het dus ook waar, zo als de Heer Barkhaufen ftaande houd , dat alléén maar die ftrafTen werkzaam waren, welke in den aart der misdaden zyn ; zo was zulks alléén een ongeluk voor de Wetgeving , het welk zy , zo goed zy konde, 'verdragen zou moeten; dewyl, zo als wy gezien hebben, zy doch deeze wyfe van gepastheid der ftraf niet ais de eerfte grondftelling by haare bepaling aannemen kan. Aldus zal zy nu even wel ook, na deeze grondftelling alléén , geen eene ftraf verwerpen kunnen ; en alzo zoude de Doodftraf daarom noch niet verwerpelyk zyn (jy) Amicus Plato, amicus Aristoteles, Ced magis ami. ca? veritatas et justitia.  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. Zyn, dat zy niet in den aart der misdaden, niet werkzaam was ; zekerlyk zyn in deeze ftelling veele ongerymtheden opgeflote». Het zoude aan de Wetgeving vryftaan ftraffen in te ftellen , die niet werkzaam zyn $ zoude zelvs het grootste natuurlyk kwaad, ook wanneer het deeze eigenfchap niet had, ais ftraf infteilen kunnen; en het grootste natuurlyk kwaad zoude geen werkzaame itraf zyn 1 maar even deeze ongerymtheden doen vermoeden, dat die andere ftelling: Die ftraftên zyn maar alléén werkzaam , die in den aart der misdaden zyn; niet doorgaat, en vallen , wanneer deeze vermoeding gegrond is, geheel alléén op die andere ftelling En zo is het. Het is ten eenemaal valfch , dat maar alléén die ftrafTen werkzaam zouden zyn, welke in den aart der misdaden zyn; en het is daar tegen gewis, dat ook zulke ftraffen werkzaam zyn, die deeze wyfe van gepastheid niet hebben. En dit is dan de tweede grond der onbegaanbaarheid van de voorgemelde gewaande grondftelling. Alle ftraffen moeten volftrekt in den aart der misdaden zyn. By de uitlegging van deezen grond zal Zich , denk ik , de geheele tegenwerping tegen de werkzaamheid der Doodftraf volkomen ophelderen, en ook voor de befpiege1 5 lende  138 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. lende kennis van de werkzaamheid der ftraffen in hec algemeen, zal, hoop ik , deeze onderzoeking niet geheel nutteloos zyn. Met regt noemt de Heer Barkhaufen die itraf alléén werkzaam , welke ten tyde als de driften opkomen, een afschrikkende kraot heeft, dat is , die eene afschrikkende vrees m te boezemen vermag. Want alzo 'er geen misdaden anders dan in een ftaat van opkomende dïiften uitgevoerd worden, zo is die fchrik, welke de ftraf in eenen geruften ftaat des gemoeds verwekt, maar in zo verre affchrikkend, als hy zich, wanneer de driften opkomen, weder opdoet, en als dan fterker werkt, ;als de verzoeking tot de misdaaden. Dit alles wezentlyk'te doen gefchieden, is niet in de^jnagt van d.en Wetgever, en daarom word in de wetgeving de ftraf reeds als dan werkzaam genoemt, wanneer zy na haare natuur de kragt daar toe heeft Met regt houd hy verder ftaande, dat ftraffen, welke inden aart, in de beweeg-oorzaak der misdaad haaren grond hebben, aan de ziel in den tyd der opkomende hartftochten vertegenwoordigt worden. Want na de natuurlyke verbinding van onze. begrippen en aandoeningen kau. de ziel ook in den toeftand der opkomende driften niet nalaten , aan dat geen te denken, her welk met deeze driften het naauwste verknogt is; en gevolgelyk zd alzo  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 139 alzo gevaar en vrees der aandryvende driften, het tegendeel van het bedoelde en alles wat voor deeze drift fmertelyk is en dezelve verfwakt haar by het voornemen tot de misdaad zekerlyk vertegenwoordigt worden —— Maar wanneer hy zich door deeze geheel tegtmatige aanmerkingen laat verleiden, om ftaandje te houden, dat andere ftraffen, welke deeze wyze van gepastheid niet hebben, aan de ziel daarom ook niet vertegenwoordigt worden , of doch , zo als wy het aanftonds Zelvs uitleggen willen , niet werkzaam zyn zouden , zo is het , zo als gezegt is, geheel valfch. Alle driften lopen in die eene algemeene en haar alle overwegende drift der eigenliefde te zamen : geen menfeh heeft ook in den toeftand der drift maar eene aandoening, en' ■ alle menfchen bezitten die geweldige drift der vrees voor alle natuurlyk kwaad, en byzonder voor het grootste derzelver, de dood Dat zyn , geloof ik, die onlochenbaare , op de ondervinding en zielen-kennis gegronde, waarheden, waar uit zo welde ongegrondheid van voorgemelde ftelling , als ook in het byzonder , de daar door tegengefprokene werkzaamheid der Doodftraf klaar kan aangetoont worden. Doch om die zaak zo veel mogelyk op te helderen, moet ik den Heer Barkhaufen ftap voor  140 Over de Misdaaden en derzelver Strofen. voorflap volgen , en aldus een weinig verre uitweiden. Ieder ftraf is werkzaam, welke op den tyd der opkomende hartstocht aflchnkkende vrees verwekken kan. Dit kan Zy met eerder, voor dat het een of ander de Ziel aan de ftraf doet gedenken ; en dan ten tweeden , deeze gedagten die levendige aandoening word, welke wy vrees noemen. Daarom is geen ftraf werkzaam, welke aan de ziel in den tyd van het voornemen niet vertegenwoordigt word; welke, die geen die tot misdoen aangefpoort word, zich niet herinnert; doch ook is geene vertegenwoordigde ftraf werkzaam , wanneer zy niet te gelyk eene afschrikkende vrees inboezemd. Zullen aldus ftrafTen, welke niet in den aart der misdaden zyn, niet werkfaam zyn, zo moeten dezelve aan de ziel niet vertegenwoordigt , of ten minsten niet in ftaat zyn, deeze afschrikkende vrees in te boezemen. *iet is ongewis, of de Heer Barkhaufen ook het eersre niet ftaande gehouden heeftten minsten roemt hy het , als. eenen grooten voorrang der ftraffen , uit den aart der misdaden volgende, dat zy aan de ziel ten tyde van het voornemen worden vertegenwoordigt. Dat dit zo is , heb ik toegegeven doch omtrent andere ftraffen heeft dit ook plaats. Want waar door gefchied het, dat itraffen, uit den aart der misdaden volgende, aan de ziel ten tyde van het voornemen vertegenwoordigt worden? Buiten alle tegen- fpraak  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 141 fpraak door niets anders, als door haare herinneringskracht en door de natuurlyke verbinding van onze begrippen , door de verknochting der denkbeelden. En na even deeze krachten van onze ziel, worden haar, zeg ik , ook andere ftrafTen op dien tyd vertegenwoordigt. Ieder ftraf (de wysgeerige raken ons alhier niets) is een dadelykheid , wei kers voorftelling in de ziel alléén daar door ontftaat, dat zy zulks ergens, te eenigcr tyd , door een uiterlyk zintuig ontfangen heeft; zo lang dit niet is, kan de ftraf, Zy" zy in den aart der misdaden ofte niet, de ziel nimmermeer tegenwoordig zyn. Maar heeft haare voorftelling eens in de ziel plaats genomen , zo is zy, de ftraf mag zyn van wat aart zy wil, met betrekking tot de voorftelling der misdaad, als gevolg en oorZaak ; ftaat met haar in het allernaauwste verband ; is door dit herhaald verband met dezelve in den gerusten toeftand des gemoeds, als het waare met haar in een gefrnolten, en vergezelt dus altoos de voorftelling der misdaad. Hier by komt noch, dat iedere ftraf een verfwakking der algemeene en altyd bovendryvende drift de eigenliefde is ; dat dus iedere tot de misdaad aandryvende drift ons aan het gevaar van eene dusdanige krenking blootfteld, en gevolgelyk alzo zelvs de voorftelling der ftraf in de ziel doet opkomen. Beiderleij ftraffen zouden alzo aan de ziel by de yoorfteliingder misdaad altoos tegenwoordig  J42 Over de Misdaadsn en derzelver Straffen. dig zyn ; en het onderfcheid der ftrafTen \ die uit den aart der misdaad volgen , met de andere veranderd hier by maar zo veel, dat by de eerste de ziel zich de ftraf ook noch onder eene andere betrekking voorfteld. Doch van de bloote vertegen woordiginoder ftraf in de ziel, ten tyde van het voornemen, is, zo als ik reeds gezegt heb, tot aan haare werkzaamheid noch eene groote afstand, hoe wel de laatste zonder de eerste niet beftaan kan ; en zy is daarom ook wel eigentlyk niet, het geen de Heer Barkhaujen de ftraffen , welke niet in den aart der misdaden zyn , doet aantaften. Dus doet zich nu ten tweeden deeze vraag op; zyn dergelyke ftraffen in den toeftand der opkomende driften in ftaat een afschrikkende vrees in te boezemen ? En dat is dan zekerlyk de vraag, waar op hier alles aankomt; doch ook die, waar by die vooraangehaalde algemeene waarheden haare toepaslmg vinden, en zich met het woord ja beiliffên laten. Wy willen voor eerst zien, wat zich door ontwikkeling des begrips van afschrikkende vrees voor de beflisfing deezer vraag opdoet. De toepasfing der voorgenoemde algemeene waarheden zal hier by van zelvs volgen. Vrees noemen wy die afschrikkende aandoening , die uit de voorftelling van eenigerleij kwaad ontftaat, wanneer wy het ons met be-  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 143 betrekking tot ons zeiven vóorftellen. Deeze aandoening is altoos zo veel te fterker, hoe grooter het kwaad is, het welk wy ons vóorftellen , en na maate dat het nadere of meêr verweiderde betrekking op ons heeft, dat is , hoe waarfchynelyker het is, dat het ons zal treffen, Is het kwaad een gevolg, en wel een onvermydelyk gevolg van een zekere dadelykheid , welke wy voorgenomen hebben , zo ftellen wy het ons in een zeer naauwe betrekking op ons zeiven voor, zo is het zeer waarfchynelyk, dat ons hetzelve zal treffen; en wanneer dan het kwaad zelvs groot is , zo moet noodzakelyk onze vrees daar voor zeer groot zyn Verder , iedere aandoening verfwakt de haar tegenoverftaande aandoening , en alle dadelykheden hebben haaren oorfprong uit aandoeningen, Wederftaat alzo de aandoening der vrees, de aandoening welke ons tot eene dadelykheid aanfpoort; zo moet zy dezelve noodzakelyk verfwakken , zo als zy zelvs wederom door haar verfwakt word. In deeze ftrydigheid der aandoeningen ftaat de dadelykheid ftil, dat is , de vrees word afschrikkend , wanneer die fterker word , als de tor de dadelykheid aanfporende drift; en daar uit komt , wanneer de dadelykheid zal agterbly ven, alles op de grootheid der vrees aan. Deeze berust, zo als wy gezien hebben, gedeeltelyk op de waarfchynelykheid, dat het kwaad ons treffen zal, gedeeltelyk op  144 Over *e Misdaaden en derzelver Straffen. op de grootheid van het kwaad zelve. Het eersre is altoos daar, wanneer wy voornemens zyn eene dadelykheid ter uitvoer te brengen, waarvan het kwaad een onvermydelyk gevolg is; en dus komt het dan , om de dadelykheid geen plaats te doen hebben alleen op de grootte van het kwaad aan, het we k zy, als een onvermydelyk gevolg, na Zich fleept. ö De toepasfing hier van op de ftraffen vind Zich van zelvs. Men ziet hier uit , dat men tot noch toe, by de ontwikkeling van het begrip der afschrikkende vrees, volftrekt niets kan vinden , het welk aan de ftraffen, die, uit den aart der misdaad, gevaar en vrees der aanfporende drift zyn, de eigenfchap om afichnkkende vrees te verwekken, by wyfe van uitfluiting, boven andere ftraffen , zou kunnen toe-eigenen (zz) , maar dat deeze eigen- f» Hier by kan, denk ik, deeze ontknoping aantonen, i.) Moe nodig het is (het geen ik op het einde van de voonge Bladen aangehaald heb) de ftrafTen in haare voorftelling den Burgers zeker en als gewifte gevolgen te vertonen; alzo maar daar door eerft de aandoening der vrees haare afschrikkende kracht bekomt. ö.) Tot onderrichting van den Heer Barkhaufen, dat ook zelvs de (IraiTen , uit den aart der misdaad volgende , maar eerft als dan werkzaam zyn , wanneer gevaar en vrees der aanfpurcude drift zo keurig en van  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. X45 eigenfchap alléén op de grootte van het kwaad berust, welke zy de ziel vóorftellen. Doch de grootheid van het kwaad is in de voorftelling aan de ziel niet altoos dezelve; en dus konde de uitfluitende voorrang deezer ftraf altoos noch deezer wyfe plaats vinden wanneer de toeftand der driften de voorftelbngen der ziele zodanig veranderde , dac geen ander kwaad , als alléén dat geen , het welk de aandreivende drift juist tegen overgefteld is , voor haar groot of afschrikkende Was. En dit is zeker de meening van den Heer Barkhaufen. Ten tyde van te drift vermeent hy , komt de ziel dat maar alléén wichtig en verfchrikkelyk voor , het geen de drift zelvs tegen overgefteld is, al het overige kwaad zou zy niet achten , en dat vermeent hy duidelyk van de Doodftraf hy de Kindermoord te hebben aangetoont. Van deeze meening is zekerlyk dit waar: 1. ) Dat een kwaad, het welk niet juist de aanfporende drift wederftaat, na zyne natuur zeer groot zyn moet, wanneer het van eene fterke, tot het bedreiven van misdaden aanfporende, drift afschrikken zal. 2.) Dat zekere tot de misdaad aandrei- K. ven, van dien aan zyn, dat zy aan de ziel een grootéf kwaad vóorftellen, als het goed is, het welk zy doof het voorgenome voldoen der drift zoekt.  146 Over de Misdaden en derzelver Straffen. vcnde driften zo fterk zyn kunnen, dat ook het kwaad, dat volgens deszelvs natuur het grootste is, op dien tyd in de voorftelling aan de ziel, niet het fchrikkelykste en dus niec afschrikkend is. Doch zo algemeen , als de Fleer BarkhauJen deeze ftelling van alle kwaad en van alle aanfporende driften ftaande houd, en ftaande houden moet, als hy de werkeloosheid der Doodftraf bewyzen zal, is tegen alle ondervinding en tegen alle zielen-kennis. Alle onze aandoeningen van dat, wat wy kwaad noemen , berusten op de algemeene drift der eigenliefde, en alie kwaad is maar in dien graad groot en wichtig voor ons , na maate dat het deeze drift tegenftaat. Deeze drift is als de grondflag van alle de overige en als een in onze natuur ingefchapen aandryvings-grond, welke by ons altoos werkzaam is , en ter tyd van eene tot het bedryven van misdaaden aanfporende drift daar door in het byzonder word opgewekt, dat zy een zeker kwaad in eene zeer naauwe betrekking tot ons zei ven voorfteld Dus zyn te deezer tyd in de ziel twee tegenftrydige driften , namentlyk de drift der eigenliefde en de aanfporende drift tot het bedryven der misdaad , tegenwoordig; tegen elk van dewelke een byzonder kwaad ftaat, het welk de ziel met eene aandoenelyke gevoeligheid ont-  Over Je MisJaaJen en Jèrzeïver Straffen, 147 ontwaar word. Van deeze hartstochten kan maar de machtigste de gevoeligheid der andere overwinnen. Welke van de beide zulks zyn zal, kan in het algemeen niet beftemc worden , dewyl zy beide in enkelde voorvallen zeer fterk konnen zyn; en gevoigeiyk js het geheel valfch, in het algemeen te willen vastftellen. 5 Dat ten tyde der drift de ziel zich maarhet tegen de aandryvende drift overgehelde kwaad als groot en wichtig voorfteld: En daar tegen is het in 'geenen deelen te lochenen. Dat zy in eenige voorvallen ook ander kwaad te dier tyd zich als zodanig voorfteld, wanneer het voor de drift der eigenliefde zodanig gefteld is. Dus zullen nu evenwel ook verder alle ftraffen werkfaam zyn , wanneer zy dez^l een zodanig kwaad vertonen , welkers voorftelling de drift der eigenliefde fterker maken Kan, als de drift is, welke tot het bedryven der misdaaden aanfpoort. Dat eenig kwaad dit alles uitwerken zoude, kan zo min in het algemeen ftaande gehouden worden, als dat het hetzelve nooit doen zoude; alzo de omftandigheden en de wyfe van denken der byzondere perfoonen hier by de zaak zeer veel ^ 2 kun*  148 Over de Misdaaden en derzelver Straffen, kunnen veranderen (aaa). Maar voor zo verre alle driften en alle kwaaden, in opzigt van derzelver fterkte , eene zekere afgetrokken algemeene waardeering toelaten , laat het zich ook in het algemeen beftemmen, dat, en welk, een kwaad gewoonlyker wyfe inftaat is, dit te doen. Nu laien alle driften, en alle kwaden deeze, door eene lange ervaring beveiligde , afgetrokken algemeene waardeering toe , dat van alle driften de liefde tot het leven als onderdeel der eigenliefde, de flerkste, en van alle kwaden de dood in de voorllelling aan de ziel het grootste is; en gevolgelyk zullen alzo de Doodftraffen, niet maar in het algemeen werkfaame ftraffen„ maar zelvs, in tegenftelling met alle tot het bedry- (aaa) Wat zyn dan fterke indrukken ? Dat komt verbaast veel „ op het byzondere , op perfoonen en „ omftandigheden aan " , zegt de Heer Barkhaufen daar, waar hy van den geringen indruk der Doodftraffen , op den tyd der heerfchende drift, fprcekt» Antwoord; heel goed: maar juist even zo is het met de aanfporende driften en met de werkzaamheid van van alle ftraffen gelegen. Geene tot het uitvoeren van misdaaden aanfporende drift is by alle menfchen even groot, en geen kwaad voor alle menfchen in denzelven graad afschrikkelyk, maar dat komt ook in den tyd der drift op uiterlyke omftandigheden , zedelyke verbeelding , het temperament, ja komt ook verbaast veel, op het byzondere aan. Voor een bloedryk Wittebroods kind zoude vyftig gewifle ftokflagen een werkzaame ftraf zyn, en de foldaat die door de gewoonte verhard is, zal daarom geen bosftroo leggen laten, als hy die krygen kan. Het is wonderlyk , dat de Heer Barkhaufen telkens het byzondere met het algemeene, en het algemeene met het byzondere verwiflelt.  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 149 beJryven van misdaaden aanfporende driften in het algemeen befchouvvt, by uitllek werkfaame flratten zyn. Ik kan niers vinden, wat met grond tegen dit bewys zoude kunnen ingebrap-t worden (bbb). h Hier by komt nu even wel noeh iets zeer K 3 ge- OJJ) Buiten dat zy het, volgens de ondervinding, niet zyn ,• zal mogelyk meenig een hier by denken. Doch daar op heeft nu reeds de boven aangehaalde ongenoemde zeer trelfclyk geantwoord: „ Wel is „ waar, dat men veeltyds ziet, dat daar de meeste „ doodftraffen plaats hebben , meestendeels ook de ,, misdaaden zeer meenigvuldig zyn; doch het laat„ fte tot eene oorzaak van het eerste te maken, is „ opentlyk dwaasheid. De oorzaak der meenigvul„ dige misdaaden komt door de verbaftering der ze„ den, en door de onregelmatige en tooraloofe Re„ geering der Azor en hfandiar. " Ook gelieve men zich te herinneren , wat ik in de voorige Bladen van de noodzakelykheid der zekerheid van de ftraffen en van de betere fchikking der uitvoering gezegt heb ; en dan eindelyk af te trekken , wat ook by de befte ftraffen en fchikkingen op de groote fchuldrekening der menfchelyke natuur blyven moet. Geene ftraffsn en fchikkingen zullen ooit de misdaaden geheel voorkomen ; maar ook de werkfaamste ftraffen zullen werkeloos zyn , wanneer wy de affchrikkende kracht, welke van haar kan bewezen worden, niet door een goed gebruik en goede bykomende fchikkingen werkfaam maken. Want het verkeerd gebruik veranderd de ftraf in de voorftelling van den burger; en de onzekerheid derzelve doet zulks niet alléén ook, maar doet het byzonder daar door , dat zy die waarfchynelykheid van het gevaar weg neemt, zonder welke'er, zo als wy gezien hebben, ten tyde der drift geene afschrikkende vree» zyn kan.  I50 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. gewichtigs , het welk niet alléén dit bewys onderfchraagt en opheldert, maar ook aan het gehecle huishoudelyke der wetgeving en aan de toepasfing der ftelling : de ftrafTen moeten In den aart der misdaaden zyn ; een zeker ligt inftaat is by te zetten. Dit namentlyk , dat daar alle driften in de algemeene drift der eigenliefde te zamen Jopen, ook alle tot het bedryven der misdaaden aanfporende driften, alle misdaaden zelve niet anders als afleidingen van deeze algemeene hartstocht Zyn. Dat gevolgeiyk alle ftrafTen, wanneer dezelve maar gevaar en vrees voor de eigenliefde zyn , ook voor de aanfporende drift niet zo verre uit den weg leggen , als de Heer Barkhaufen vermeent, maar even daar door, dat zy gevaar en vrees voor de eigenliefde zyn , ook te gelyk gevaar en vrees voor de aanfporende drift zyn. Dat het alzo voor de werkzaamheid der ftraf altoos maar op de grootte van het gevaar en vrees van de drift der eigenliefde, en hier by op eene zekere afgetrokkene grootheid des kwaads aankomt; en dat dus de voor aangehaalde algemeene waarheden in vergeJyking met andere zielkundige ondervindingen , by ieder ontwikkeling dat gevolg aan fle hand geven; Dat de DoodftrafTen , als het grootste gevaar  Over de Misdaaden en derzelver Straffen* 151 vaar en vrees voor de eigenliefde, werkfaame ftraffen zyn (ecc) . Doch miflchien is dit alles te afgetrokken, dan dat het de zaak volkomen zoude kunnen ophelderen; ik wil daarom de geheele zaak door een voorbeeld zoeken te verklaren : door een voorbeeld , zeg ik, het welk alles, wat ik tot hier toe over de tegen gefproken werkfaamheid der ftraffen, welke niet in den aart der misdaaden zyn, en li. 4 by- (ccc) En deeze laatste ontknoping, zeg ik, kanover het geheels huishoudelyke der wetgeving , en over de toepasfing der ftelliug: de ftraffen moeten in den geeft der misdaaden zyn ,• een zeker ligt verfpreiden. Want het blykt; 1. ) Dat 'er een zekere algemeene aart der misdaaden is , welken de wetgever daar door meefter word , dat hy zyne ftraffen op de fterke drift der eigenliefde grondvest; alzo hy daar door by ieder voornemen tot het uitvoeren eener misdaad die drift, van welke de aanfporende maar een onderdeel was, met haar zelve ftrydig maakt. 2. ) Dat de aanfporende drift , by de bepaling der ftraf, volftrekt in aanmerking komen moet; niet juist zo, dat de wetgever net een , der aanfporende drift tegen overftaand kwaad tot ftraf moet verkiezen ; waut dat is, zo ais wy gezegt hebben , dan eens volftrekt , en dan eens in veronderftetling onmogelyk; doch maar zo, dat hy daar , waar dit niet zyn kan , op haare fterkte agt geve , om een zodanig kwaad te kiezen , welkers voorftelling de drift der eigenliefde , in de tegenftrydigheid der aandoeningen , te fterker kan maken. En doch leid zelvs dit gebruik van de kennis der aanfporende drift wederom groote bepalingen , alzo alle misdaden voor den Staat niet van die wielitigheid zyn, dat zy, het koftte wat het wd, moeten voorgekomen worden.  Ï52 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. byzonder der DoodftrafTen gezegt heb, in een helder dagligt ftellen zal. Men verbeelde zich het geval , dat de driftigste Jongeling , na meenigvuldige hinderpaaien overwonnen te hebben, het in zyn magt heeft, de fchoonste Vrouw te genieten; en juist in deezen toeftand der drift den Heer Gemaal met het piftool heimelyk op hem ziet aanleggen. Om dit geval toepaftènd te maken , moet men zich hetzelve dus vóorftellen, dat de man maar op een zekere afstand , het zy door een met ftaaven bezet venster of eene andere opening de fchoot doen kan ,• zo dat onze jongeling onverhinderd zelvs in het aangezigt van den man zyne drift vergenoegen konde, wanneer hy die fchoot maar afwagten wilde. En ik vraag, wat zal hy doen ? Zekerlyk al was hy, wat de dierlyke kragt aangaat, een Herkules, en , ten aanzien van zyn bevinding en vermogen de zalige Werther zelv; — zoude hy dadelyk het boeten van Zyne wellust daar laten , en den kogel zoeken te ontfnappen. En, waarom dit? Hier is geen gevaar en vrees der aandryvende drift, en ook geen hindernis. Het welluftig wyf zag niets van het aanleggen van den man, en was bereid , om haar aan den verleider over te geven ; de man konde niet meêr doen als fchieten; en hem , met het piftool in dc hand , tor. eenen Hoorendrager te  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 153 te maken, was het meesterftuk van den fchelmfchen • Amor geweeft , die de banden der Maatfchappeij verbreekt. Zo was het zeker. Doch hier was iets meêr als gevaar en vrees der aanfporende drift. Het was gevaar en vrees eener andere , fterkere , de fterkste van allen, de liefde tot het leven; en daarom gefchiede voor als nu de Echtbreuk niet, En doch was het doodsgevaar wegens den ftand des mans en de onzekerheid van het fchietgeweer niet gewisfcr, als het door de Doodftraften voor den aangevogtenen zyn zoude. Is het noch twyrTelagtig , of de ziel ten tyde der hartstocht ook andere kwaaden , als die de hartstocht regtsdraads tegenftaan , zich als groot en gewichtig voorfteld. Is het noch twyffelagtig , dat ook een ander kwaad op die tyd afschrikkend zyn kan ? En is het eindelyk noch twyrTelagtig , dat het byzonder de voorftelling des doods zyn kan , en ge- meenelyk is? Zekerlyk was hier de hartstocht der wellust daarom alléén de zwakste, om dat ook de welluftige , zelv in den toeftand der drift, daar by ook zyn leven lief heeft; alzo men ook tot het genot der wellust een levendig lyf nodig heeft; en alzo levensgevaar ook gevaar en vrees voor de wellust word Doch dit zal immers alles .»^rs Zyn ; in den toeftand der hartstocht zoude immers deeze van ter zyde by komende vrees niet afschrikkende zyn; daar zouK 5 de  154 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. de de ziel geene andere kwaade vrezen, als die juist de byzondere hartstocht regt tegenitaan; niet anders vrezen, als wat gevaar en vrees der aanfporende hartstocht is. Want anderfints was immers de werkfaamheid der lJoodftrafien aanftonds bewezen, dewyl Zy, zo als boven aangetoont is , van ter zyde* gevaar en vrees voor alle tot het doen van misdaaden aandryvende hartstochten zyn. Ik zie volftrekt niets, wat tegen dit voorbeeld met grond kan bygebragt worden; Want zo , als ik het geval bepaald heb, vallen de tegenwerpingen der beletzelen van de daad van zelvs weg; en dat by een voornemen tot het doen van misdaaden het gevaar niet zo tegenwoordig is, en alzo ook de afschrikkende voorftellingen niet zo levendig zyn konnnen , lost mets op, alzo daar tegen ook de aandryvende voorftellingen met zo levendig zyn. Men verbeelde zich de uitermaate groote hartstocht der weilust van den driftigsten vol kragten zynde jongeling in het oogenblik van het eerste genot des fchoonsten Wyfs 1 en dan is het immers doch noch veel fchrikkelykcr, door beuls handen, ais in de armen der wellust te fterven. Myne ziel fterve den dood van deezen opregten, zeide de groote Augustus, wanneer hy de wyfe van fterven van den Regent van Vrankryk verftond ; en doch was de  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 155 de voorftelling van den dood in de armen der wellust hier zo fchrikkelyk, dat zy de geweldige hartstocht der wellust aan het wyken bragt. Wil men nochtans zeggen, dat niet volftrekt ieder jongeling by deeze omftandigheid zyn voornemen opgeven zoude; zo antwoord ik, dat het zeker mogelyk is: en even zo mogelyk is het, dat ook de Doodftraffen niet in ieder enkeld geval affchrikkende zyn ; het welk geen menfeh ftaande houd, en van geen belang is, alzo zulks tot die byzonderheden behoord, waar voor de wergever niet zorgen kan. Kort om het geval is in alle betrekking toepaffèlyk, en wy kunnen dienvolgens mettamelyke zekerheidbefluiten: Dat, zo als hier de voorftellingen In de ziel op malkanderen werkten, zo ook tyde des voornemens van eene met doodftraf bedreigde misdaad , de voorftellingen gemeenelyk op malkanderen werken zullen: Doch wy kunnen het voorbeeld der wellust ook noch van een andere zyde te pas brengen; namentlyk, zo als het in het hier aangehaalde geval heel duidelyk blykt. Dat ook andere kwaaden, als die de hartstocht op dat oogenblik regtsdraads tegenftaan , werkfaam zyn kunnen , en eeni-  j$6 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. eenige derzelven hec gemeenlyk zyn. Zo kan hec ons , in een ander bepaald geval , even zo duidelyk aanconen; Dat hec , de hartscochc op dac oogenhlik juisc cegenftaande , kwaad zeer dikwils niec werkfaam, en niec afschrikkend is, maar dac ook by hetzelve, zo als by hec andere , alles eersc op de grootce van hec kwaad aankomc. Hec welk ik, Zo als men zal bemerkr hebben , coc opheldering der zaak hier by mede heb zoeken te bewyzen. Men ftelle zich alzo in plaacs van hec gevaar van de zyde des mans , hec geval nu aldus voor , dat dat fchoon Wyf of Meisje , wanneer het, in haare aandoeningen verloren , daar neder zinkt, haaren aanbidder bekend, dat Zy hem een kwaade ziekte toevoegen zoude. En hoe zal zich nu onze jongeling gedragen ? — Ten minsten moet hy geen vonkje der vuurige ziel, welke ik hem te vooren toefchreef, hebben , zo hy zich niet als Curtius, in den poel werpt ? En hoe laat zich dat nu verklaren ? Hier was immers een regtsdraads de hartstocht tegenftaand kwaad, en voor eenen wellustigen zeker geen klein. Want, wanneer alles goed gaat, zal doch , na het genot, de wel-  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 15^ wellustige eene bedroefde quarantaine houden moeten, welke voor zyne hartstocht der wellust iets zeer fmertende en zeer nadeeligs zyn zal. Nochtans was het niet afschrikkend , in tegendeel de hartstocht ging haare» gang. En wat was daar de reden van ? Ontegenfprekelyk alléén daarom , om dat het kwaad, dat in de afgetrokken waardeering der kwaaden by de Wetgeving geheel niets is, te klein was, om dat het juist niet voor de hartstocht der wellust in het algemeen, maar alléén voor deeze hartstocht, in deezen jongeling, en by deeze omftandigheden, te klein was: want de koele wysgeer, die zich ook wel eens verleiden laat, om verboden vruchten te fmaaken , of ook wel, het geheel en al in eigenliefde gedompelt jonkertje , zouden denkelyk van haare fchoone met haare krankheid afgezien hebben. Is het noch twyffêlagtig, dat het tot de werkfaamheid van alle ftraffen hoofdzakelyk op de grootte van het kwaad aankomt; dat het ook by de werkfaamheid der ftraffen in den aart der misdaad gegrond , zeer veel op hec byzondere, op perfoonen en omftandigheden aankomt ? Zo ik niet te zeer dwaale, kunnen wy na dat geene, het welk ik tot hier toe gezegt heb , de volgende Hellingen als bewezen aannemen. Ten eersten. Het is volftrekt valfch , dac  158 Over de Misdaaden en derzelver Straffen, dat alle ftrafTen volftrekt in den aart der misdaaden moeten gegrond zyn. Ten tweeden. Het is volftrekt valfch, dat maar alléén die (tranen werkfaam zouden zyn, welke in den aart der daad ofte der misdaad zyn. Ten derden. Het is volftrekt valfch, dat de DoodftrafTen geen werkfaame, ofte ook maar niet by uitftek werkfaame ftrafTen zyn zouden. Gevolgelyk was het dus even veel, of bet waar is , ofte niet, dat de DoodftrafTen in den aart van geen één éénige misdaad zyn, want, zo als wy gezien hebben, zo is dat geene, het welk de Heer Barkhaufen hier den aart of geeft der daad ofte der misdaad noemt, een zo byzonder ding , dat niet de eerste grondftelling voor den wetgever zyn, en geen éénige ftraf uitzonderen kan; en in eene andere bepaling van den aart of geeft der misdaaden , zyn de DoodftrafTen zelvs in den aart aller misdaaden, en zyn ook daar werkfaam, alwaar zy niet in dien byzonder en aart der misdaad zyn. Kort om het is volkomen even veel, of het waar is, of niet, dat de DoodftrafTen in den aart of geeft van geen één éénige misdaad zyn. Echter moeten wy weten , hoe het met de regtmatigheid van deeze ftelling gefteld is ; te  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 159 te meer daar de Heer Barkhaufen eene opentlyke uitdaging daar mede verbonden heeft, en het gevolg van zyn voornaamste tegenwerping tegen de DoodftrafTen, op de waarheid van deeze ftelling wil laten aankomen. Met een woord , zy is , zo algemeen en zo ftellig., als zy daar ftaat, en nog uitdrukkelyker in de vooraangehaalde vierde ftelling te lezen is , even zo valfch als alle de voorige. Kom aan.,, ik zal de Heer Barkhaufen een geval opnoemen, juist zo als hy het hebben wil, dat, om het te vinden , in het geheel geen fcherpzinnigheid nodig heeft, eft dat zo met de zaak verknogt is , dat ik niet kan begrypen, hoe een man van die kennis,, als de Heer Barkhaufen, hetzelve heeft konnen over het hoofd zien ? „ Het moet een „ geval zyn , zegt hy , waar in de liefde „ voor het leven , de oorzaak van de mis„ daad is." Heel regt; en daar by kan dan Zekerlyk noodweer niet aangehaald worden, alzo noodweer geene misdaad is Maar hoe zai het zyn , wanneer de foldaat heimelyk uit den flagof van een gevaarlyke poft wegloopt , of zich verfchuilt ? Daar is immers het geval, dat niet beftaan zou kunnen ! want, daar in is het immers openbaar, dat liefde tot het leven de oorzaak der misdaad was. En hoe ftaat het nu alzo met de tegenwerping tegen de DoodftrafTen, daar de Heer Barkhaufen dezelve Zo uitdrukkelyk aan het niet beftaan van een dusdanig geval ver-  1Ö0 Over de Misdaaden en derzelver Straffen, verbonden heeft ? Zekerlyk is door het beftaan van een dusdanig geval voor de DoodftrafTen zeer weinig gewonnen; zekerlyk zoude dezelve daar door maar in dit geval gerechtvaardigt zyn ; zekerlyk is in het algemeen niet te bepalen , wat het beftaan van een dusdanig geval in het byzonder voor haare werkzaamheid zoude bewyzen; en zekerlyk zoude van de toelating der DoodftrafTen by Krygs-misdaaden, op burgerlyke misdaaden geen gevolg gelden. Doch dit alles behoord niet hier toe, of veel meêr behoord maar in zo verre hier toe, als het aantoont , dat de Heer Barkhaufen zeer onregt heeft, als hy zyne uitdaging zo algemeen voorfteld, en de waarheid van zyne tegenwerping aan het niet beftaan van een dusdanig geval verbind. Want daar door zoude zyn gevoelen nu wederlegt zyn, of fchoon ook, ingevolge van het voorige , volftrekt niets gewonnen was. —. Doch het is tyd, dat ik deeze lange wederlegging van eene éénige tegenwerping befluite. Daar zyn nu alzo van de door den Heer Barkhaufen het eerst gebruikte bewyzen maar alléén de twee laatste overig ; en by deeze zal ik ongemeen korter zyn kunnen , alzo derzelver ongegrondheid veel meêr in het oog loopt; zy beftaan daarin: dat I.) De  Over de Misdaaden en derzelver Straffen, ïfji I.) De Doodftraffen tot nieuwe misdaaden , ja zelvs tot moorden, aanlyding geven konnen , Wanneer iemand reeds een misdaad begaan heeft, daar de doodftraf opftaat, en hoop heeft zulks door het doen van een moord geheim te houden (ddd). 1.) Dat volgens Jok 8. vf. 3.-II. den Jnfteller van onzen Godsdienft zich zelv tegen de Doodftraffen verklaart heeft. Op het eerste antwoorde ik, Ten eersten : is de noodzakelykheid van de Doodftraf eens bewezen , zo zyn alle en een ieder kwaad, het welk het regtniatige L ge- (ddd") Hier by zegt cle Heer Barkhaufen ook noch, dat by herhaalde misdaaden , de ftraf van eenige, en de voldoening voor dezelve aan den beledigden , door de DoodftrafTen verloren gaat. Doch wat zyn dac voor tegenwerpingen ? Niet de beftraffing der misdaaden, veel minder de voldoening aan den beledigden , maar — zo als de Heer Barkhaufen zelv óp eene andere plaats zeer wel aangemerkt heeft, — de voorkoming der misdaaden door het voorzien der ftraf, is het eigeritlyke oogmerk der ftraffen ,• en wanneer dit oogmerk door de eene ftraf beter als door de andere bevorderd word , zo is het voor de wetgeving volkomen even veel, of door haar, in enkele byzondere voorvallen , de misdadiger of de beledigde winnen of verliezen. Wonderlyk doch is het hier by, dat de Heer Barkhaufen, die te vooren (by de wedervergelding) de byzondere voldoening in het geheel niet onder de, in deeze (lof geldende, bewyzen wilde dulden, die nu zelvs aanhaald.  1Ó2 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. gebruik daar van kan veroorzaaken, voorden Wergever kleinigheden. Ten tweeden: dit zyn zy daarom te meêr, alzo zy maar in zeer weinige enkelde gevallen plaats vinden kunnen. Ten derden: alle deeze kwaaden, en byzonder het hier aangehaalde , hebben haaren oorfprong niet Zo zeer uit het gebruik der DoodftrafTen zeiven , als veel meer uit een geheel onregtmatig en onvoorzigtig gebruik derzelven, dat zekerlyk noch in de meeste Landen gevonden word, het welk even wel van ons verdedigers der doodftrafTen niet gebillykt word, en het welk ik op verfcheiden plaatfen der voorige Bladeren duidelyk aangetoont heb. Even wel is het Ten vierden : ook noch niet waarfchynelyk, dat de doodftrafTen nieuwe misdaaden, en byzonder moord veroorzaaken zouden , alzo by het doen van alle nieuwe misdaaden de misdader zich aan het gevaar van ontdekt te worden , blootfteld , en dus zelvs in het byzonderste geval, waar in een moord een reeds begaane misdaad zoude konnen doen geheim blyven, de zekerheid, die hy tot dus verre omtrent de eerste genoten heeft, boven de onwaarfchynelyke grootere zekerheid door eene tweede misdaad te bereiken, verkiezen zoude; het welk byzonder als dan ge-  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. i6§ gefchieden zoude, wanneer de ftraffen, zo als zy moesten zyn , gewis eh onvermydelyk waren. Op het laatste bewys is het kort voldoe* nend antwoord dit: Dat het geheel valfch is , dat Chriftus zich tegen het gebruik der Doodftraffen verklaard heeft. Want niet tegen de Doodftraffen in het algemeen , maar alléén tegen het gebruik der DoodftrarTèn by Echtbreuk , verklaard zich Chriftus in den aangehaalden Text, daar alléén van het fteenigen van eene Overfpeelfter gehandeld word, zo als ieder in zynen Bybel zelvs nalezen kan. En daar in had dan Chriftus volftrekt regt, en behoefde Waarlyk Chriftus niet te zyn, om te weten, dat de Doodftraf voor die misdaad eene zeer ongepaste ftraf was; het welk dus zekerlyk die Chriftelyke Staaten , waar in de Echtbreuk noch met het zwaard geftraft word, wel naauwkeurig betrachten mogen. Doch wat is 'er in de Wetgeving der meeste Chriftelyke Staaten noch wel niet te betrachten ! Noch vind ik by den Heer Barkhaufen iets, dat na eene wichtige tegenwerping regen de Doodftraf gelykt; waat van ik doch L 2 Üe-  164 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. liever geloven wil, dat ik het niet begryp, dewyl het anderfints geheel niets beduidend, overal zich zelv tegenfprekend, en eene verwiffeling van begrippen, en nochtans wederom met tamelyke bitterheid aangevoerd is. „ Laat het zyn, zegt hy, dat alle andere „ ftraffen noch weiniger uitwerking doen „ zoude als de Doodftraffen ; ik behoef dit „ niet te onderzoeken : maar moet men dan „ juist algemeene Geneesmiddelen hebben ? „ ik bidde, gaat na verftandige Geneeshee„ ren, die zullen beter leeren redenkavelen. „ Wanneer de Doodftraf ook noch zo zeer „ de in het algemeen nuttigste ftraf voor alle „ misdaadigers was , zo was zy nochtans „ daarom niet minder te verwerpen , als zy „ niet ook de in het byzonder nuttigste voor „ iedere misdaad was, of ten minsten ergens meêr als een ander kwaad werkte. Dit „ heelt even wel noch niemand aangetoont, „ integendeel zyn zy alle daar by blyven „ ftaan , dat zy andere algemeene Genees„ middelen , in de plaats der doodftraf ge„ fteld, veronderfteld hebben (jee). Wan- (eee) Dit komt, zo als reeds te vooren aangehaald is, om dat cie Marquis de werkzaamheid der Doodftraf. fen op deeze wyze beftreden heeft, en om dat de voorrang der werkzaamheid van de eene ftraf voor de andere door eene uitgebreide vergelyking van beide het klaarste kan aangetoont worden. Daarom is  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 165 Wanneer het eerste hier van wezentlyk iets zal beduiden , zomoet ergens iemand fraande gehouden hebben : dat de Doodftraffen een bruikbaar algemeen Geneesmiddel tegen alle misdaaden zyn. En wie doch in de gantfche Waereld heeft deeze waarheid beweerd ? Verder, wie in de gantfche Waereld heeft de dwaasheid gehad van ftaande te houden, dat de DoodftrafTen de in het algemeen nuttigste ftraffen voor alle misdaaden waren? Dat zy de in het algemeen werkfaamste zyn, durf ik wel aannemen te bewyzen, en vertrouw het bewezen te hebben , maar de in het algemeen nuttigste voor alle misdaaden, was hetzelve als de eerste dwaasheid met andere woorden. Verder , wanneer de DoodftrafTen de in het algemeen nuttigste ftraffen voor alle misdaaden zyn , zo moeten zy immers ook de in het byzonder nuttigste voor iedere zyn : E 3 my is het bewys geheel gepaft, zo dra hetzelve maar op de algemeene grootere werkzaamheid der doodftraffen ingericht is, cn ook de, van den Heer Barkhaufen voorgeflagen, te zaam geftelde ftraffen zyn als dan buiten gefloten. Maar in het algemeen moeiten de verdedigers der doodftraffen, niet by het bewys der grootere werkzaamheid zyn ftaan gebleven; want ook de grootste werkzaamheid alldén kan de doodftraf niet rechtvaardigen. Doch dit is het ftuk, dat ook de Heer Barkhaufen maar onduidelyk gezien heeft; en daar van hier na ïneór.  l66 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. my dunkt, het eene zegt juist zo veel als het andere. Verder, wanneer, zo als het fchynt, de in het algemeen nuttigste ftraf hier zo veel Zeggen zal , als de In het algemeen werkzaamste , zo wilde ik wel eens weten , hoe eene ftraf de in het algemeen werkzaamste zoude kunnen zyn, zonder ergens meêr als een ander kwaad uit te werken. —- Kort om , die plaats is vol tegertftrydigheid en verwiiTeling van begrippen. Het is tyd, dat ik afscheid van den Heer Barkhaih Jen neeme. Van den tweeden boven aangehaalden Be» ftryder der Doodftraffen behoeve ik alhier maar weinig te zeggen. Zyne kleine Verhandeling , welke eigentlyk tegen Linguets verdediging der Doodftraffen ingericht is , roert deeze ftof maar ter loops aan, billykt en herhaald deels de gronden van den Heer Barkhaufen, fluit met eene beweeglyke Redevoering van eene tvindermoorderes, welke de Doodftraf voor Kindermoord, als verwerpelyk zal vóorftellen , en bevat alzo niets, dat eene volkomen wederlegging vereifchte, of hier een nuttig byvoegzei zoude kunnen zyn. De Heer Runde heeft hier op reeds zeer te regt en fraaij geantwoord: „ aln ie liopgdraycreij ia rook , die, wanneer i> de*  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 167 „ dezelve ook noch zo kruidig ruikt, noch„ rans de tot het menfchelyke leven nodige „ zuivere lugt verderft. " Doch dit moet ik noch tot myn eigen rechtvaardiging tegen dit Werk inbrengen , dat het even zo veel liefdeloosheid als weinig doorzigt aantoont , iemand daarom het karadter van een Menfchen-vyand toe te voegen , om dat hy de Doodftraf verdedigt. Ik ga nu tot de Verhandeling van den Heer Runde over. Deeze kleine voortrefTelyke Verhandeling heeft tot inhoud de regtmatigheid der Doodftraffen volgens de grondregels van het algemeene Staatsregt. „ Wat „ tot nu toe, zegt de Heer Runde, tegen „ de DoodftrafTen is ingebragt geworden , „ betreft deels de regtmatigheid , deels het „ nut, deels de noodzakelykheid derzelver. „ Myn inzigt doeld voor het tegenwoordige „ hoofdzakelyk daar op , om dat geen, het „ welk men tegen de regtmatigheid derzel„ ver inbrengt, te toetzen. Deeze foorten „ van tegenwerpingen zyn door M de Becca„ na het eerst op dé baan gebragt." Men ziet dus, dat deeze Verhandeling eigentlyk gantfeh tegen den Marquis ingericht is; hoewel zy te gelyk ook veel béantwoord, van het geen de Heer van Sonnenfels en de Heer Barkhaufen tegen de DoodftrafTen gezegt hadden Daarom is zy dan U 4 ook  If>8 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. ook met het door my vertaald Werkje van den Heer Schott, voor zo verre dit de regtmatigheid der Doodftraffen behelst, onder alle de andere het meest overeenkomflig; en is het zo veel te meêr , om dat zy de meening van den Marquis voor het grootste gedeelte ook met even dezelve gronden beftryd. Nochtans heeft deeze kleine Verhandeling iers geheel eigenaartigs , dat dezelve voor dit Aanhangzel van gevvigt doet zyn. Namentlyk ook de regtmatigheid der, met het verdrag overeenkomende , onderwerping of toeftemming yan den misdadiger zelv , heeft de Heer Runde buiten allen twyffel gefield. Dit bewys voor de Doodltraffen is in de voorige Bladen niet gebruikt. De Heer Schott heeft by zyne wederlegging van het Werk van den Marquis denzelven deeze tegenwerping uitdrukkelyk toegeftaan , en ik heb ftilzwygend hetzelve gedaan , alzo ook my een dusdanige met het verdrag overeenkomende onderwerping , een regt tot de Zelvsmoord fcheen te veronderftellen. Dog door de Verhandeling van den Heer Runde ben ik van deeze twyffeling ten volle te rug gekomen , en ook voor andere kan , geloof ik , dit bewys niet meêr twyffelagtig zyn (fff)' ^n dit is alzo , het geen ik uit dee« (fff) ^e vooraangchnalde onbekende Schryver had, wel la waar, reeds voor den lieer Runde dit bewys aangehaald , doch ook zelvs maar het willen, niec het  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 169 deeze kleine Verhandeling voornamentlyk alhier moet aanhalen. Ik moet de geheele plaats aanhalen , om dat dezelve in den twift over de Doodftraf een zeer wigtig toonftuk is. „ Omtrent de vraag : hoe het zyn kan , „ dat enkele menfchen, die dog geen regt ?, hebben met haar leven na welgevallen te „ handelen, dit regt aan de Oppermagt kun„ nen overlaten ? heeft reeds Rousjeau (Con„ tratt Social Chap, 5.) aangemerkt, dat het „ maar daarom voorkwam , als of zy zwaar „ te beantwoorden was, om dat zy niet regt ;, voorgedragen wierd. Men moeft dus die vraag beter bepalen. Alle zwarigheid in „ de beantwoording daar van fchynt alléén „ daar uit voort te fpruiten , dat men zich „ verbeeld , dat hier van een onbepaalde „ willekeurige magt over het leven en dood „ der Onderdaanen gefproken word. Deeze „ heeft zekerlyk de menfeh over zich zei„ ven niet, en daar hy die zelv niet heeft, „ zo is het een natuurlyk gevolg, dat hy „ die ook aan geenen anderen (die andere L 5 r mag liet konnen ingezien, en alzo hetzelve niet tegen de tegenwerpingen der beftryders gerechtvaardigt Dog voor den onbekende Schryver en voor den Heer Runde had , zo als de Heer Runde aantoont , reeds Rousfeau de waarheid van dit bewys ingezien en verklaard ; en dat hadden wy dan alle billyk moeten PW»-  I/O Over de Misdaden en derzelver Straffen. „ mag zyn . wie hy wil) over zich kan op^ dragen. En die geene, die zich eene dus^ danige willekeurige magt aanmatigt, verjj dient den naam van Ty ran. Maar de vraag gaat hier over eene bepaalde magt over het leven der menfchen; of de menfeh die ' over zyn leven heeft ? en of hy gevolge[• lyk die aan de Oppermagt kan opdragen ? y Üaar °P moet de vraag gegrond worden ; 'en dan zal het volgende eene meêr bepaal*' de vraag zyn ; Óf men niet om wigtiger '9 voordeelen, om zulke voordeelen, die zo j- noog \ ja hooger als het leven zelve te -,' waardeeren zyn, of buiten dewelke het '* leven met geene zekerheid te genieten is, ' zyn leven in de waagfchaal ftellen of verk panden zoude mogen, zonder daar door een Zelvs-moordenaar te worden ? Nu zal de toeftemming van deeze vraag geen zwarigheid vinden , en even zo weinig het, uit het antwoord getrokken , gevolg, £ dat men, juist onder deeze voorwaarde , eenen anderen het regt over zyn leven * afstaan kan. Wie heeft den Held , die zyn leven voor het Vaderland waagt, wie *' den Martelaar , die het voor de waarheid ij en voor den Godsdienft opoffert , voor Zelvsmoorders gehouden ? Wie verklaard dien voor eenen Zelvsmoordenaar, die , om het gevaar van verbranden te ontgaan, " het vengïler uitfpringt, en zyn leven, om " het te redden , in gevaar fteid ? Heeft dus  Over" de Misdaaden en derzelver Streffen. 171 " dus niec een ieder het regc om zyn leven " te verpanden ofte wagen, om het zo veel 89 te zekerder te behouden en te genieten, " of om dat geen te behouden , het welk " hem dierbaarder als het leven zelve is? " Die evenwel zyn leven in dat geval, wan" neer hy zwaare misdaaden begaan zoude, " aan den Staat verpand , doet in der daad " noch veel minder als dat is , waar toe de " Held, de Martelaar, of ieder die zich in " levensgevaar bevind , overgaat. Om een " geduurig doodsgevaar te ontkomen, om " van een onophoudelyke vrees voor het " verlies van eer, leven of goederen verloft " te zyn , geeft hy zyn leven aan den Staat " te pand, en zulks noch onder eene rninde" re twyfTelagtigheid, en gevolgelyk met " grooter regt , als in de aangehaalde voor•n beelden. Want hy doet het in eene zaak, " waar van den uitflag geheel in zyne magt " is. Die zich verbind om te fterven , dan " wanneer hy een verraderlyke moorder , " ftraatrover of oproerige ftoorder der alge" meene zekerheid word, doet het, om zelv " voor verraderlyke moordenaars , ftraatro" vers en oproermakers zeker te zyn. Dit " regt, dat wy aan de Oppermagt over ons " leven toevertrouwen , is dus in der daad *' niets anders als een middel, om hetzelve " te behouden. Doch de menfchen hebben " niet alléén een ontegenfprekelyk regt op " de bghouding van haar leven , maar zy zyn daar  172 Over de Misdaaden en derzelver Straffend H daar toe zelvs verpligt. Zy zyn alzo ook uit kragt van dit regt op haare eigen be" houdenis tot dit verdrag met de Opper" magt, waar by zy haare regten op haar " leven aan dezelve toebetrouwen , gereg*i" tigt. Zo als dus nu haar konnen buiten " twyftel is, zo is zo veel te minder aan ** haar -willen te twyftelen. Men ftelle aan " eiken regtfchapen burger de vraag voor. " Wilt gy liever in een geduurig gevaar en *' vrees voor verraderlyke moordenaars en ** rovers leven; of wilt gy op verlos van uw " leven beloven, geen van die beide omtrent " uwe medeburgers te zyn ? Hy Zal ant*: woorden : ik wil , als het mogelyk is , eenen tienvoudigen dood ondergaan, wan" neer ik als een verraderlyke moordenaar 7 of rover betrapt worde , bezorgt my daar3 en tegen maar zekerheid voor myn leven en goederen. „ Hier door zeg ik, is de onderwerping aan het verdrag der Maatfchappeij, of de toeflemming van den misdadiger zelv buiten alle tvvyflél gefteld : en het beduid niets, het ■geen de Heer Barkhaufen daar tegen inbrengt. Ik heb deeze tegenwerping van den Heer Barkhaufen te vooren ter beantwoording aangehaald, en wil dus deeze beantwoording nu alhier inlaflên. " Men zoekt, zegt de Heer Barkhaufen, daar  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 173 " daar door een uitzondering te maken, dat " men zegt , de menfeh heeft geene onbe" paalde, maar wel eene bepaalde magt over " zyn leven ; doch ik moet betuigen , dat " ik niet zien kan , wat eene dusdanige uit** vlugt zoude kunnen baaten. In de plaats, dat het eerft den naam had; de menfeh " kan geene magt overgeven, die hy zelv ** niet heeft, en dus daar hy zelv geene magt " heeft over zyn eige leven, ook deeze niet, " zal het nu maar met eenige verandering " hieten moeten , de menfeh kan geen meêr * magt overdragen, als hy zelv heeft, en al" zo onder alle de voorwaarden, onder de" welke hy de magt niet heeft, zich zelvcn " het leven te benemen , kan hy eene dus" danige magt ook niet overdragen." Dit antwoord op het van den Heer Runde, zo klaar en duidelyk voorgeftelde bewys der onderwerping aan het gemaakt verdrag, houd de Heer Barkhaufen voor zo voldoende, dat hy geen zwarigheid maakt, dit bewys voor eene bloote Drogreden te houden; maar juist dit is , denk ik, zyn antwoord. Want het is klaar, dat de Heer Barkhaufen hier wederom de begrippen verwiftèlt, namentlyk deeze begrippen : voorwaardelyke magt over zyn leven, en voorvvaarlyke magt om zich het leven te benemen; dat hy zich dus alleenlyk de uitdrukking, van voorwaardelyke magt ten nutte gemaakt heeft, en daar  174 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. daar en tegen de zaak zelve onbeantwoord heeft gelaten. De zaak zelve is , denk ik, deeze , dat wy , na dat geen , het welk de Heer Runde hier gezegt heeft, tot regtvaardiging van het verdrag , het welke hier aangenomen word, het regt, om zich zelvs het leven te benemen , in het geheel niet nodig hebben: dat dus de ftelling van eene zodanig verdrag in geenen deele de ftelling van een regt tot Zelvsmoord iniluit; en dat alzo de tegenwerping : de menfeh zelv heeft geen regt zich het leven te benemen, en kan het dus den Staat ook niet overgedragen hebben, hier geen plaats grypt. Het mag en zal waar zyn, dat de menfeh geen regt heeft, om zich zelve het leven te benemen; doch hy heeft een onbetwiftbaar regt, om zyn leven te wagen; en maar alléén dit regt hebben wy nodig , om het verdrag, dat hier aangenomen word, te regtvaardigen. Dit regt is geheel wat anders , als het regt, om zich het leven te benemen; en is ook niets minder als een voorwaardelyk regt, om zich het leven te benemen ,• maar is een byzondere bevoegtheid, welke in de algemeene bevoegtheid en pligt der Zelvs-behouding haaren grond heeft, en die alzo hemels-breedte van de Zelvs-moord verwydert is , alzo die met de Zelvs-behouding juist ftrydig is. —- Al het overige heeft reeds de Heer Runde op de aangehaalde plaats te duidelyk aangetoont,  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 175 toont, dan dat ik my zonder verwyt langer daar by zoude kunnen ophouden» Dienvolgens fteunt alzo ook dit bewys voor de regtmatigheid der Doodftraf, in het afgetrokken befchouwt, op goede gronden, en de Heer Runde heeft die geheel ontegenfprekelyke verdienfte , van het bewys voor deeze, in het afgetrokken befchouwde, regtmatigheid niet alléén fchoon en overtuigend daar gedaan, maar hetzelve ook met een nieuwen grond verrykt te hebben. Doch wanneer de Heer Runde zich verbeeld hier door ook de regtmatigheid der Doodftraffen in den Staat bewezen , of het gebruik der Doodftraffen volkomen geregtvaardigt te hebben; zo kan ik dit zyne kleine Verhandeling niet toegeven. Dit, in de verdediging van de Doodftraffen nodig, bewysftuk heeft maar één éénige van haare verdedigers gemerkt, geen éénige van haar evenwel bygebragt, en maar, voor zo verre dat geene, het welk ik in hec voorige van Bladz. 65. tot 81. over de noodzakelykheid der Doodftraffen gezegt heb, bewyzend is , zal men de regtmatigheid der Doodftraffen in den Staat als bewezen , dat is de Doodftraffen als volkomen geregtvaardigt, tegenwoordig kunnen aannemen (ggg). Het (,SSg) Ik moet mer by noch 'ets beantwoorden , dat ■ik in eenige der aangehaalde fchriften tegen de door my gefielde noodzakelykheid der Doodftraffen vind. Ik  I7Ö Over de Misdaaden en derzelver Straffen* Het is wel waar, dat de Heer Runde denkt* dat uit de bewezen rechtvaardigheid der Dood- Ik houdt deeze noodzakelykheid in het algemeen, met opzigt tot alle ons bekende befchaafde Volkeren , ftaande. De Heer Feiler en de onbekends Schryver , van wiens klein Werkje ik eene tamelyk wydtlopig uittrekzel gegeven heb , fchynen haar in deeze uitgeftrektheid te lochenen. Wel is waar, alf wy , zo als de onbekende Schryver doet , een volk veronderflellen, dat enkeld uit zwervers beftaat, zo heb ik 'er niets tegen, dat by een zodanig volk de Doodftraffen eer fcliadelyk als nuttig , en alzo niets minder als noodzakelyk zyn zouden. Doch foortgelykvolkis'erniet; endiergelyke veronderftellingen kunnen dus in het gefchil over de Doodftraffen niets helpen. Daar en tegen als hier alléén van de onderfcheide geeft-gefteldheid der ons bekende befchaafde Volkeren , van haare grootere weekheid of ruuwheid , zedelykheid of toomeloosheid gefproken word ; zo blyft de algemeene noodzakelykheid der Doodftraffen, niet tegenftaande dit onderfcheid , niet minder zeker. Geene deezer Volkeren zyn zo week, óf zo zedelyk , dat de in de voorige Bladen aangehaalde voorvallen der noodzakelykheid by haar niet ten minften mogelyk blyven; cn geene zo ruuw of zo toomeloos , dat de Doodftraf, wanneer zy regt gebruikt word , niet ook by haar de werkfaamste ftraf van allen zyn zoude. Op deeze beide Hellingen, die buiten tegenfpraak op de ervaring fteunen , gronde ik haare algemeene noodzakelykheid ; want volgens dezelve zyn de gronden der noodzakelykheid van de Doodftraffen, namentlyk , 1. De grootere werkzaamheid derzelver, 2. De aarr van zekere misdaaden en zekere plichten van den Wetgever, by alle ons bekende befchaafde Volkeren even dezelve; en de onderfcheide geeft-gefteldheid der Natiën kan Hier in niets veranderen , alzo by de misdaad van moord de plicht van den Wetgever zo dringende is, dat hy het daar by niet eerft op de ondervinding, Of  Over de Misdaaden en derzelver Straffen, f jjpf DoodflratTen (welke ik de afgetrokkene regtmatigheid , of de regtmatigheid in het afgetrokken befchouwt genoemt heb) haare nuttigheid van zelvs volgt,- alzo^waar regt en het waarlyke in allen opzichte nuttige geene zich tegenfprekende, maar veel meêr malkanderen by yerwhfeling ophelderende begrippen waren (hhh). Doch, zo de M Heer Of niet ook een zagtere ftraf daar tegen zoude kunnen toerykende zyn, durft laten aankomen. Wanneer alzo de Heer Feder vastfteld ; Niet by alle menfchen , volkeren en tydsomftandigheden werken dezelve ftraifeu even fterk: ook de dood en gevangenis niet; " zo is dit voor en op zich zelvs, wel is waar, regt , doch niet voor zo verre, dat het de algemeenheid der ftelling De dood door beuls-handen is in eiken befchaafden Staat , voor het grootste gedeelte der menfchen afschrikkeïyker ais alle lyfstraifen, wegneemt; en daarom zeg ik , kan by geen der ons bekende befchaafde volken , ten zy hetzelve voor af deeze hoedanigheid der menfchelykheid geheel aflegge , de Doodftraf geheel afgefchaft worden. {hhh") De Heer Barkhaufen heeft hier op reeds geantwoord ; dat eene zodanige Stoïïche wonderfpreuk niets anders is, als in een Cirkel te redenkavelen : en in het redentwiften kan dit antwoord zekerlyk voldoenend zyn, alzo het ten minften even zo klaar is, als de wonderfpreuk zelve. Doch tot opheldering der zaak is het wel niet voldoenend en dus niet beflisfend. Want, welke is, of waarin beftaat hier deeze Cirkel ? ondertuiTchen merkt hy te gelyk zeer wel aan , dat het hier niet op een zekere nuttigheid in het algemeen , maar op de by de wetgeving te pas komende nuttigheid 'aankomt: en deeze laatste nuttigheid is hier de noodzakelykheid.  1?B Over de Misdaaden en derzelver Straffen. Heer Runde alhier onder de nuttigheid der DoodftrafTen niet ook te gelyk haare noodzakelykheid mede begrypt , zo is zelvs de waarheid van deeze gevolgtrekking tot regtvaardiging van het gebruik der Doodftraffen niet voldoende , alzo deeze nuttigheid eerft weder veele andere nadere bepalingen vereifcht, alvorens die voor de regtmatigheid van het gebruik bewyzend word , of kort, alzo eene zo zwaare ftraf als de Doodftraf maar voor zo verre by de wetgeving rechtvaardig is, ais dezelve noodzakelyk is. Zal evenwel , zo als het fchynt , nuttigheid alhier zo veel als noodzakelykheid hieten ; zo laat zich, volgens myne meening , niet vastftellen , dat deeze uit de beweze afgetrokkene rechtmatigheid van zelvs volgt. Alle uit het algemeene Staats-recht voor deeze rechtmatigheid bygebragte gronden bewyzen maar een bepaald recht tot dezelve; tonen maar zo veel aan , dat de Staat een recht heeft, DoodftrafTen te bevelen , wanneer het gemeen welzyn zulks vereifcht ; en dus is het bewys der afgetrokkene rechtmatigheid zo weinig alléén toerykend , dat veel meêr maar eerft het bewys van het beftaan deezer voorwaarde, dat is 't bewys van de noodzakelykheid der DoodftrafTen , het andere bewys van haare afgetrokkene rechtmatigheid beflisfend.maakt. Verder ook, het bewys der grootere werkzaamheid der DoodftrafTen bewyft haare noodzakelykheid niet, alzo wy anders  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 179 anders die ongerymtheden moeten aannemen, dat de Doodftraffen by alle misdaaden noodzakelyk, en fpitten en vierendeelen even zo noodzakelyk zyn. Kort om het bewys van de noodzakelykheid der Doodftraffen kan uit de gronden van haare afgetrokkene rechtmatigheid geheel niet, en uit haare grootere Werkzaamheid maar voor een gedeelte aangetoont worden: men zie na, wat ik daar over Bladz. 47. 48. 65. 66, 75. fó. en 113. gezegt heb. En dit heeft, zo als ik te voor gezegt heb, maar één eenige van de verdedigers der Doodftraffen, namentlyk de Heet Feder, ingezien; geen één even wel de noodzakelykheid derzelver genoegfaam bewezen, „ Niet tegenftaande alle de onderfcheidene „ gronden van het ftraf-recht", zegt de Hee* Feder, die na alle de vooraangehaaJde werken gefchreven heeft, zeer wel s, bermt „ haare rechtmatigheid in den Srait geheel „ alléén op die vraag , in hoe verre dezelve „ noodzakelyk zyn, Door de, van de „ Schryvers tot hier toe in den twift ge« bruikte, algemeene ftellingen , fchynt de „ noodzakelykheid der Doodftraffen in den „ Staat noch genoegzaam beftreden, noch „ genoegzaam geregtvaardigt te zyn : doch „ even wel meeft het laatste. " Dit raakt niet maar alléén de Verhandeling van den Heer Runde, maar ook alle de vooraangehaalde Werken , Zonder uitzondering. Want ook de Voorreden van de Heeren Clappreth M 2 en  180 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. Mkhaelis , die doch ook geen breedvoerige regt vaardiging van de Doodftraffen zyn zouden , als ook de Verdediging van de Doodftraffen van den Heer Jacobi hebben de noodzakelykheid der Doodftraffen, volgens myne meening, niet volkomen bewezen, doch alléén de laatste heeft van deeze noodzakelykheid iets aangehaald, en het bewys daar van den Lezeren , om zo te fpreken , van verre aangewezen. Doch van dit klein Werkje, moet ik hier rot befluit noch wat breedvoeriger fpreken , niet alléén , om dat hetzelve in het byzonder de regtvaardiging der Doodftraffen tot voorwerp heeft, en dus met het geen, in de voorige Bladen hierover gezegt is , zeer naauw vermaagtfchapt is ; maar ook , om dat het tot deeze regtvaardiging twee nieuwe gronden by brengt, welke ik niet billyken kan , en die , daar zy tot noch toe van niemand volkomen wederlege Zyn, hier verdienen opgeheldert te worden. In de negen-en-twintigste Afdeeling, alwaar de Heer Jacobi in het byzonder zich bemoeit heeft, om de afgetrokkene regtmatigheid der Doodftraffen tegen den Marquis aan te tonen, houd hy ook het natuurlyk regt der Zelvs-verweering hier toe niet gcfchikt, (alzo ook hy, zo als boven de Heer Barkhaufen , dit regt van een geheel verkeerde zyde befchoude) en brengt daarom omtrent het einde der afdeeling tot bewys deezer  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 181 zer regtmatigheid de volgende nieuwe gronden by: l/) Dat het regt, om aan het leven te ftraffen, door het lang gebruik reeds verjaard is. 2.) Dat het den onderdaanen vryftaat, om weg te trekken, en dezelve aldus , wanneer zy des niet tegenftaande in een Land, waar de Doodftraffen gebruikelyk zyn, blyven , zich dezelve ftilzwygend onderwerpen. Beide fchynen my allecfwakst te zyn; en ik kan my niet genoeg verwonderen, hoe een zo goed Denker, als de Schryver van dit klein Werkje, die heeit konnen voorbrengen Tegen het eerste daar van heeft reeds de Marquis , denkelyk in een prophetifch vooruitzigt, dat in het toekomende eens iemand dit bewys zoude bybrengen, zeer te regt ftaande gehouden , dat tegen de reden geen verjaaring plaats vind {Hij. Dit M 3 ant- Qi f) Wan: de Verhandeling van den lieer Jacobi k'.n de Marquis niet gekend hebben, alzo die ten tyde, als Hy ichreef, noch niet uitgekomen was; en, zo veel my bekend is , heeft niemand , voor den Heer Jacobi, dit bewys gebruikt. Even zo weinig konde my , als ik de voorige Bladen fchreef, hec klein Werkje van den Weer Jacobi bekend zyn, en daarom heb ik Bladz. 50. den Marquis geantwoord : dat het noch niemand ingevallen was , de Doodllraf op den grond vau verjaaruig te verdedigen.  102 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. antwoord is zo voldoende , dat liet niet alléén het bewys der verjaaring volkomen uitfluit, maar dat ook alle andere voor de regtmatigheid der DoodftrafTen te gebruiken bewyzen geheel vergeefs zyn, zo lang als haare redenmatigheid niet bewezen is, En wat zoude men nog tegen dit bewys niet kunnen inbrengen! Niet alléén is het regt der verjaaring flegfcs eene uitvinding van den burgerlyken wetgever , waar van het regt dér natuur niets weet; maar het is ook een zodanig regt, dat, zo als het in burgerlyke twiften zeer dikwils het grootste onregt word, zo ook in het Geding over de DoodftrafTen even hetzelve zoude worden, alzo het ook de onvernuftigste foorten van DoodftrafTen even zo wel regtvaardigt. Want zelvs fpitten en vierendeelen , en nog afschuwelyker ftrafTen , hebben ieder den wettigen tyd der verjaaring voor zich ; en ook niet eens kan een non ufüs i verfuim van gebruik) van dit regt aan onze verligte tyden voorgeworpen worden ; daar wy door het voorbeeld van Damiens en Strucnzee geheel nieuwe aflus posfesfionis-et exercitii £daaden van uiroefTening van hetzelve) bewyzen kunnen. Maar alléén zo veel is 'er van dit bewys regt, dat, zo als de Heer Jacobi aanftonds daar op 'er by voegt, het oude en algemeen gebruik der DoodftrafTen het vermoeden doet opkomen, dat de Wetgevers de magt, om dezelve in re voeren ? op geene onregtmatige v/yzc bekomen  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 183 komen hebben. Doch in het bewys voor de regtmatigheid deezer magt is dit vermoeden geheel kragteloos; alzo eene Zo benadelende magt niet op een regt, dat flegts op het vermoeden fteunt, maar op een ontwiftbaar regt, en dat men tegenwoordig noch bewyzen kan, moet gegrond zyn , wanneer de Wetgever die regtvaardig oeftenen wil. Dus is het ook met het tweede bewys gelegen; hoewel ik juist tsiet geloof, dat dat geen, dat de Heer Barkhaufen daar op geantwoord heeft, hetzelve wederlegt of de zaak ophelderd {kkk). Want, of de onderdaan de Wetten des Lands uit overtuiging billykt, daar komt het in het geheel niet op aan ; de ftilzwygende onderwerping zelve evenwel kan volftrekt in deeze omftandigheden niet gelochend worden. Maar dan , wanneer ieder onderdaan , zo als de Heer Barkhaffen door de opentlyke beftreiding der DoodftrafTen gedaan heeft, ergens zich daar M 4 te- (kklè) De Heer Barkhaufen vermeent namentlyk : dat, hoewel men in een Land woond , daar uit noch niet volgt, dat men daarom de wetten van hetzelve goedkeurd ; en boven dien word de verhuizing van den eenen Staat na den anderen , gemeenelyk als eene overloping (Defertie) aangezien , of is doch met verlies vergezeld Te gelyk beweerd hy daar tegen , dat men uit dit bewys geen goedkeuring der Doodltraffen tegen hem kan opmaken , en beroept zich daar by op zyne openbaare beftreiding van dezelve. — Op dee?.e gezegden paffen de bovengenoemde antwoorden.  184 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. tegen verzet had, zoude hy van eene ftilzwygende inwilliging of onderwerping vry Zyn, en daar en tegen in een nieuw Geding over de regtmatigheid zyner tegenl'praak gewikkeld worden. Wyders word de verhuizing van den eenen Staat in den anderen, maar op zeer weinige plaatfcn , aisoverloping aangemerkt ; en het verlos van een gedeelte zyner goederen belet de vryheid van verhuizen niet. Maar des niet tegenftaande is dit bewys in het Geding over de regtmatigheid der Doodftraften geheel kragteloos en ongefchikt. Want in dit Geding isrde vraag die voor af moet gaan, deeze: Of het voorwerp van die ftilfwygende inwilliging regtmatig zy 5 dat is, of de Landsheer een regt heeft, om den onderdaan in het geval te brengen, dat hy, het zy ftilfwygend inwilligen, of verhuizen moet. Van deeze vraag beantwoord en beflist voorgemeld bewys in het geheel niets, en daarom is ook dit bewys , zo als het eerste, hier alléén een rechtsgeleerde uitvlugt , waar mede niet alléén voor de Regtbank van het natuurlyk regt , als waar toe de zaak der Doodftraffen behoord, volftrekt niets te winnen is; maar ook zelvs, volgens de gronden yan liet fteiiig burgerlyk. regt ? niets zoude te  Over de Misdaaden en derzelver Straffen, 185 te winnen zyn; alzo ook , zelvs daar by, de mogelykheid van verpligting door ftilzwygende inwilliging een geoorlooft regtmatig voorwerp der inwilliging veronderfteid. Beide die gronden zyn dus tot bewys van de regtmatigheid der Doodltraffen volftrekt niet te gebruiken , en na alle gedagten zoude de Heer Jacobi die ook niet gebruikt hebben , zo hem niet, uit kragt van zyn ampt , de rechtsgeleerde begrippen tegenwoordiger geweeft waren , als de wysgeerige ; want het is klaar, dat de Rechtsgeleerde hier den Wysgeer op den dwaalweg gebragt heeft. Al het overige van dit klein Werkje houd ik voor zeer goed en grondig, en de voorrang van hetzelve beftaat byzonder daar in, dat het de ongenoegzaamheid der ftraf van de eeuwige Gevangenis , en den voorrang der DoodftrafTen zeer goed aangetoont (///) het, van het voorbeeld van Rufchland, aangehaalde bewys volkomen ontzenuwt , en dan ook de noodzakelykheid der Doodftraffen in de drie-en-twintigste afdeeling , ten M 5 min- (7//) Nochtans heeft ook de Heer Jacobi de volftrekte zekerheid, welke de Doodftraffen aan den Staat tegen de misdadigers verzorgt, niet mede onder da voordeelen van dezelve aangehaald ; my komt dit voordeel evenwel, zeer gewigtig voor , en , in het gefchil over de afschaffing der Doodftraffen , eene (fier befiiflendc bewysgroudcn te zyn.  l86 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. minsten van verre, aangetoont heeft. Doch van wegen het geheel ontbrekend bewys van de afgetrokkene regtmatigheid der DoodftrafTen , van wegen de niet volkomen klaar aangetoonde noodzakelykheid van dezelve, en eindelyk van wegen de tot nu toe niet wederlegde zeer fchoon fchynende tegenwerping van den Heer Barkhaufen, is het zo weinig als eenig ander der vooraangehaalde Schriften , tot regtvaardiging van de Doodftraffen , alléén voldoende. Meêr heb ïk over dit klein Werkje, zo als over deeze ftof in het algemeen , hier niet te zeggen. Wanneer ik niet dwaal , zo zal door het geen , ik in deeze en de voorige Bladen, hier over gezegt heb, de vraag, of de DoodftrafTen kunnen en moeten afgefchaft worden, ten minsten veel nader ter beflisfing gebragt Zyn, als Zy tot hier toe geweeft was. II. Over  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 187 IL Over de Straffe der Dievereij. Men weet uit de voorige Bladen , dat ik ook tegen de geweldadige diverey de gewoonelyke ftraf van tuchthuis, of arbeid aan de Vestingen, of doch eene haar beteugelende ligchaams-ftraf voor gepast, en daar tegen de doodftraffen by deeze misdaad maar by zekere byzondere omftandigheden voor noodzakelyk of rechtvaardig gehouden heb. Hier over vind ik by de bovenaangehaalde nieuwe vertaling van het Italiaanfch Werk eene aantekening, welke deeze meening beftryd, en waar over ik alhier iets moet Zeggen, alzo dezelve my niet zo voldoende voorkomt, dat ik myne meening zoude kunnen herroepen. In de twee-en-twintigste afdeeling zegt de Marquis , volgens de nieuwe vertaling: „ Is de dieverey met geweld gepaard , zo „ moeten by de ftraf der flaverney noch lyf„ ftraffen gevoegt worden," En hier tegen Zegt de Heer Hofraad Hommel in eene aanmerking : „ Neen , op de dieverey, die „ met geweld gepaard is , moet de Dood„ ftraf ftaan, wanneer ook noch niemand ge„ dood was. Want die met Geweer op het „ fteelen uitgaat heeft het voornemen den „ geenen, die hem tegenftand bied, te won„ den , en gevolgelyk te dooden. Van „ hem heeft alzo het algemeene weezen het „ uit-  l88 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. „ uiterste te duchten. Hier moet de gehee„ Je Landftreek opontboden worden, als of „ 'er zich een Wolf vertoont had." enz. Men ziet voor eerst wel, dat dit geen wysgecrige gronden zyn ; verder is het ook niet volftrekt waar, dat iemand, die gewapend uitgaat om te fteeien , altoos het voornemen heeft, om iemand te wonden of te dooden; alzo hy ook wel Hechts het voornemen hebben kan , om fchrik te veroorzaken (mmm) : en eindelyk is het kenndyk, dat de geweldadige dieverey, en de dieverey met Geweer niet eene en hetzelve is , maar het laatste maar eene ondergefchikte foort van de eerste ; alzo de geweldadige dievftal ook zonder wapenen gefchieden kan. Doch wanneer ik dit ook alles ter zyde zette, en my de wysgeerige gronden voor die mee-ning ; dat de dievery die gewapender hand uitgevoerd word , ook wanneer 'er niemand gedood is, met den dood moet geftraft worden, (niinin) Deeze foort van Krygslift kan byzonder wel in Engeland gebruikelyk zyn.; ten minsten is daar omtrent het volgend waar geval merkwaardig. Een Straatrover nadert op den Landweg de koets van een Lord , en legt met een fchietgeweer op den Lord aan , en zegt: Mylord koopt my dit fchietgeweer af De Lord verfraai die taal , geeft hem zyn geld en horologie , en neemt het fchietgeweer daar tegen aan. Terwyl de Rover onbezorgt weg ryd, komt de Lord op de gedagten , hem met zyn eigen geweer dood te fchieten; maar ziet — het geweer was r.iet geladen.  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 189 den : zelvs voorftel, kan ik evenwel deeze meerling niet billyken. Het gewichtigst dat voor deeze meening kan bygebragt worden , en ook wezentlyk de trap der ichadelykheid van deeze misdaad vergroot, is ontegenfprekelyk dit, dat de dief, die by zyn voornemen , was 't ook maar alléén om te yerfchrikken, wapenen gebruikt, daar door de ver weering grootelyks verfwaart, en dus de zekerheid veel kragtiger verftoort, als zelvs de geweldadige dief, die zich alleenlyk op zyne loosheid , en op zyne natuurlyke krachten verlaat En daarom ben ik ook van gedachten, dat deeze foort der geweldadige diverey harder moet geftraft worden, als de dieverey , die flechts met inbreuk of andere geweldadigheden gefchied; waar by dan zeker de zamenvoeging van meêr gelyktydige of op malkander volgende lyfstraften zeer gevoegelyk is. Doch de Doodftraffen in deeze gevallen als eenen regel aan te nemen, komt my nochtans zeer bedenkelyk voor. Het is zeker in het algemeen zeer noodzakelyk , met de Doodftraf fpaarzaam om te gaan, die zo zelden als mogelyk te gebruiken ; zo wel om 'er den indruk niet van te krenken, als ook om niet door het roekeloos gebruik derzelve , of het onderfcheid tusfchen de misdaaden in het begrip der burgers te vernietigen, of zich in de noodzakelykheid  I90 Over de Misdaden en derzelver Straffen. heid te brengen, van die gtuwzaame wyfen van Doodftraffen te gebruiken, welker noodzakelykheid in eenen Staat altoos een kenteken van eene heimelyke wonde is. Ten tweeden is het gebruik van de Doodftraf in het byzonder gevaarlyk by de dieverey, en wel het allermeest by die foort derZelve , waar van alhier gefproken word- By de dieverey heeft de misdadiger buiten dat reeds eene niet kleine verzoeking tot moord, alzo de moord alhier een middel zyn kan, het zy om de misdaad des te zekerder te begaan , of wel om na de volbragte daad haar te doen geheim blyven : en by die foort, waar van hier gefproken word, word hy niet alléén ook in deeze verzoeking gebragt, maar deeze verzoeking is even daarom veel fterker, om dat de misdadiger de middelen om te moorden gereed, en mofjelyk ook het onbeflist voornemen heeft. Tegen alle deeze, eenen moord dreigende , omftandigheden heeft den Wetgever, om den dief van het begaan van moord af te fchnkken , geene middelen, als de vrees voor zwaardere ftraffen, en als dee^e ook, gelyk door het gebruik der Doodflraffen in deeze gevallen gefchied, vervalt, zo is niets waarfchynelyker, als dat de dief, die met wapenen voorzien is, teftens zal moorden, alzo voor hem door het begaan van moord niets verder te verliezen , doch wel te winnen is. Op  . Over Je Misdaaden en derzelver Straffen, igi Op deezen voet was de Doodftraf in dit geval eene ftraf, die na alle waarfchynelykheid in ieder enkeld geval der misdaad , zelvs eene tweede en grootere misdaad zoude veroorzaken, als die is, welke zy voorkomen moest; en men ziet wel, dat dit tegen haare aannemelykheid by deeze misdaad een veel fterker bewys is , als alles , wat daar voor zoude kunnen ingebragt worden. Want dat, zo ak de Heer Hommel hier verder aanhaaid ; „ de Rover het leven met „ regt verlieft , die voornemens is eenen „ anderen te benemen : " zoude , wanneer ook het niet daar zyn der naafte poging dit veronderfteid voornemen niet twyrTelagtig maakte , deeze ftraf maar tegen den misdadiger rechtvaardigen, niet evenwel haare aannemelykheid bewyzen , alzo deeze op haare wichtigere nuttigheid ftcunt, die, zo als getoont is, hier geen plaats heeft. Volgens myne meening dienvolgens is, zo als ikmy reeds inde voorige Bladen verklaard heb, de Doodftraf by alle foorten van dieverey na den regel onaannemelyk , en maar alléén in die gevallen voor de Wetgeving rechtmatig , daar dezelve eene noodzakelyke ftraf word. Dit geval der noodzakelykheid kan zekerlyk ook by die foort der geweldadige dieverey, waar van alhier gefproken word, voorkomen , doch op zich zelve is  192 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. ■ is de Doodftraf by deeze foort van dieverey juist de aller onaannemelykste, alzo het gevaar , waar door zy by de andere foorten onaannemelyk word , alhier juist het grootfte is. III, Van  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 193 III. Fan de uit légging derWettenl Ook over deeze (lof is, zo als men weet, in de voorige Bladen eenigzints gehandelt, alzo de Marquis daar over eenige meeningen geuit heeft, die, als grondregels voor de Wetgeving , in de uitvoering , zouden gevaarlyk worden. In het byzonder is aldaar die meening beftreden, dat de Richters Zich in het geheel geene verklaring aanmatigen, maar de wet lettetlyk navolgen moeten. Dat de Marquis hier mede te veel zegt, bekend en beftraft de Heer Hommel ook in zyne aanmerkingen ; doch zo ik niet dwaal , zo heeft dat geene , het welk de Heer Hommel over deeze ftof gezegt heeft, ook meenigcrleij nadere uitleggingen en verklaringen nodig; en daarom wil ik hier daar oyer eenige aanmerkingen maken. By de ftelling van den Marquis: dat den Richter volftrekt in het geheel geene verklaring of uitlegging der Wetten geoorlooft is , zegt de Heer Hommel in eene aanmerking ; „ Hy had dit maar van de uitlegging , „ welke aan de ftraf-wetten meêr ruim„ te wil geven, maar niet van die, wei„ ke dezelve zoekt te bepalen, moeten „ zeggen. '' Ik beken, dat ik van dit onderfcheid geeN «en  194 Over de Misdaaden en derzelver Straffen. nen grond vinden kan. Wanneer de bevoegtheid van den Rechter, om zich eene zekere uitlegging te veroorloven, bewezen is, zo berust de rechtmatigheid van zyne uitlegging maar alléén daar op; of 1. ) Zyne uitlegging eene wezentlyke duiftere of dubbelzinnige W et betreft, 2. ) Ofzy, na gelykheid van reden (analogie) is ingericht ; En , wanneer zy deeze beide vereifchtens opwyzen kan, zo is zy, denk ik, rechtmatig , zy mag of uitbreidende of meêr bepalende zyn, Maar nÉötet, zo als hier, deeze bevoegtheid eerft noch bewezen worden, dan moet ook aan de eene kant haare noodzakelykheid aangetoont, en aan de andere kant de tegenwerping van haare fchadelykheid beantwoord worden ; en hier toe kunnen wy voor als noch dat onderfcheid tulTchen eene uitbreidende of meêr bepalende uitlegging niet gebruiken:, veel minder de laatste als zonder uitzondering geoorlooft aanneemen; alzo ook de bepalende uitlegging even Zo wel fchadelyk zyn kan. Om dit te begrypen , behoeft men zich maar het in de voorige Bladen aangehaalde voorbeeld van eene Wet over de veelwyverey te binnen te brengen , het welk , zo als ik zie , hoewel maar als een verdichtzel, door den Heer Hom-  Over de Misdaaden en derzelver Straffen. 195 Hommel gebruikt is. Wanneer de wet zegt -. die twee wy ven neemt, zal met Gevangenis geftraft worden , en de Rechter als dan den beklaagden vryfpreekt, om dat hy geen twee maar drie wy ven heeft, zo is het zeker niet de uitbreidende maar de meêr bepaalende uitlegging , welke die belagchelyke uitfpraak voortbrengt: En waarom zoude dus de laatfte meêr gloorlooft zyn, als de eerfte? waarom zoude zy niet even zo wel nadere bepalingen en beftemmingen onderworpen zyn r" kortom het is klaar, dat dit antwoord op de zonderlinge ftelling van den Marquis even zo weinig opheldert, als zy aan en voor zich zelve gegrond is. Doch , zo als het fchynt, heeft de Heer Hommel hier by geheel wat anders in het oog gehad , als dat geen , waar van de Marquis fprcekt : want de bovenaangehaalde aanmerking wyft eindelyk den Lezer op eene zekere aanmerking van de Rhapfodie, (een Hoogduitfch werk) waar in van eene geheele andere bevoegtheid van den Richter gefproken word, als deeze der bloote uitlegging. De Heer Hommel noemt die, de bevoegtheid , zekere wetten voorby te zeilen (zu umfchiften), en het zal, denk ik, niet nutteloos zyn, wanneer ik ook hier over tot befluit noch iets aanvoer. Deeze bevoegtheid zoude daar in beftaan, op zekere, hoewel niet uitdrnkkelyk verr N 2 nie-  19$ Over de Misdaaden en derzelver Straffen. nietigde wetten geheel gee„ achc te rZie„ezevocoals nkt in7ezen te zien. Voor zo verre deeze bevoegtheid bloot van zulke wetten verflaan word d e als ftilzwygend vernietigt kunnen aan^zien worden is dezelve ontegenfprekelyk ge grond , doch ook niets verder als eeds in de korte begrippen van het flSS burgerlyk recht, by de Leer de /l" of fuetudne geleerd word. Maar volgens L aanmerking der Rhapfodie, waaropen det ze aanme kl , wyft> fch F £ d * trekt , als of de Heer i*w, mer dee2e bevoegtheid om in wezen zynde wetten voorby te zeilen, iets meêr heeft willen zeg! gen; en voor zo verre had ik dan wel iets daar tegen in te brengen. Want in deeze Afdeeling der Rhapfodie word deeze b* voegtheid zo onbepaald opgegeven en 7n wyt uitgebreid da? ons dSSerTinf byzonder dewyl zy zich op Leyfers bekend groot gezag m de Rechtbanken grond , zeer Jigt de aller eigenmagtigfte en willekeurfgfte heeft de Heer Hommel in deeze aanmerking ttZT ™ dCeT bevoegc^id niet aang gewezen , maar ook zeer uitdrukkelyk die gevaarlyke meening gebillykt, welke Leyfer «Zyne Meditationes daar omtrent voorgeüelt 045; Med 3 potestatem, ex juflis caufis et mamieffasejuitate