VERHANDELING OVER DE EERSTE BEGINSELS DER REGEERING, DOOR. THOMAS PAINE* (ÜIT HET FRANSCH.) TE LEYDEN EN HAARLEM, fi IJ DE GEBROEDERS MURRAY EN A. LOOSJESjPi, \ 7 9 '$»   VERHANDELING OVER DE EERSTE BEGINSELS DER. REGEERING. Er is geen zaak van algemeener aanbelang voot bet menfcbelijk geflaclit, dan alles wat tot de Regeering behoort. Elk mensch toch leeft onder eenigen vorm, onder eenig ftelfel van Regeering, waar meê, hij zij dan rijk of arm, de veiligheid van zijn, perfoon, en , voor een goed gedeelte, ook zijn eigendom , ten naauwften , verbonden zijn. 't Is dan ze« ker zo wel zijn belang als pligt, de gronden der Regeering te leeren kennen, alsmede die toepasfing# die hij van dezelve manken moet. Alle kunften alle weetenfchappen, hoe onvolkomen bij baare geboorte, zijn beoefend, en onderzocht geworden, jaa langzaamerhand tot die hoogte, welke wij volmaaktheid noemen, gebragt, door den voottgezetten arbeid van elkander opvolgende gedachten; maar men houdt zich omtrent de weetenfchap van R.egeering nog bij de eerfte grondflagen. Men heefc geenen ftap verder gedaan in de ken» nis der beginfels, en bijkans geen voordeel getrokken van derzelver toepasfing tot op het oogenblik, wanneer de Americaanfche oorlog begonnen is. A a I«  C 4 ) In alle Landen van Europa, Frankrijk uïtgezon. derd, houden dezelfde vormen, hetzelfde ftelfel tot deeze dagen (land,die lang verloopen tijden van onleunde zagen invoeren, en hunne oudheid wordt in plaats van het bcginfel gefield. Het is ongeoorloofd ?™SC11,edenis 'e doorbladeren, om den oorfprong te ontdekken, of om in waarheid te verneemen , met welk recht zij beftaan. 't Is gemakkelijk te beantwoorden hoe zulks heeft kunnen plaats hebben Deeze verkillende Regeeringen zijn gebouwd op een valsch beginfel; en zij gebruiken al hun vermoontdekk'e ^ beletten' dat men hun oorrprong niet Ondanks de geheimzinnigheid, waarmede men de weetenfehap van Regeering bekleed heeft, om des te beter het menfchelijk gefkcht onder het luk te brengen, te plunderen, en op allerlei wijzen te mis- u $ egter efn z-eer duWelijke zaak, e* zeer gemakkelijk om te begrijpen. Een mensen van de kleinfie vatbaarheid zelfs zou geene zwaarbhedeu ontmoeten, als men zijne nafpeuringen met hem dij net waare punt aanving. Alle kunften, alle weetenfehappen hebben een punt van waar zij beginnen; een a. b. c, waar bij de beoefening van elke kunst, van elke weetenfehat» eenen aanvang neemt; en met hulp van deezen fleutel zijn de vorderingen gemaklijk. Deezen zelfden regel moet men volgen ten opzigte van de weetenfehap der Regeering. »*ccicu- In plaatze yau de zaak te verwarren, onder voorwendfel van haar te rangfehikken door de talriike onderverdee mgen, waaronder nen de onderfche de vormen der Regecrmgen gebragt heeft, dezelve Ariftocratie, Deaiociarie, Oligarchie, Monarchie enz noemende, is ce beste wijze, die nicn volgen kan! te beginnen, bij die verdeefingen, welke men Eerftê Verdeehngen noemen kan, zijnde de zodanigen Ceepenzfi! * 0ndcrfcheid* '«^verdeeli?^ De  C 5 ) De Eerste Verdeelingen zijn flechts twee in getal. De eerfte bevat de Regeeringen, welker grondflag de verkiezing en vertegenwoordiging is; De Tweede de Regeeringen, [gegrond op, erflijke opvolgingen. Alle de verfchillende ftelfels van Regeering, hoedanig ook dezelver gedaante en talrijke verscheidenheid zij, loopen op de eene of andere van deeze Eerde Verdeelingen uit, dewijl alle Regeeringen berusten op het ftelfel der Vertegenwoordiging, of op dat van eenen overdragt bij Erfenis. Wat betreft de dubbelzinnige benaaming van eene gemengde Regeering ( en deezen naam geeft men gewoonlijk aan het laatrte Beftuur van Holland, en het tegenwoordig van Engeland) deeze is geenzins eene uitzondering op den algemeenen Regel, om dat de beginfels van zulk eene Regeering afzonderlijk befchouwd ,of vertegenwoordigend of erflijk zijn. Om dus onze onderzoekingen op dit punt te beginnen , moeten wij vooraf den aart van deeze twee Eerfte Verdeelingen nagaan. Zo zij beide even gegrond zijn bp het recht in hunne beginfels, is het niet meer dan een zaak van gevoelen, de eene boven de andere Regeeringswijze te ftellen. Zo de eene beter is dan de andere, zal de reden onze keuze bepaalen; maar zo een van deeze regeeringswijzen op eenen zo valfchen grondflag gebouwd is, dat zij volftrekt geen recht heeft om te beftaan, dat zal het verfchil van zelve beflisfen; om dat altijd, wanneer men flechts te kiezen heeft tusfchen twee zaaken, waarvan men ééne volftrekt aanneeinen moet, de afkeuring omtrent één van beiden bepaald zijnde, dit <3e toeftemming, tenopzigt van de andere,volkomen medebrengt. De Omwentelingen, die tegenwoordig als dreigen de geheel aarde door te trekken, hebben hanren ©orfprong genomen in deezen ftaat van bet verfchilftuk. De tegenwoordige oorlog is niet anders dan een ftrijd tusfchen het vertegenwoordigend Stelfel» A 3 Se-  C 6 ) gegrond op de rechten des Volks, en liet erflijk Stelfel gegrond op overheerfching. Wat de benaamingen^van Monarchie, Koningfchap, en Ariftocraue, t zij door de natuur der zaaken, 't zij door de kragt der uitdrukkingen zo bcflempeld, aangaan , zij kenmerken niet genoegzaam het erflijk ftelfel. Het zijn Hechts zaaken of tekenen van den tweeden rang vanhet Erflijk ftelfel, en zjj vervallen van zelfs als dat ftelfel van Regeering geen recht van beftaan heeft. Dat wij de woorden Monarchie Koningfchap, Ariltocratie, of andere in derzelver plaats gefielde niet gebruiken; het erflijk ftelfel zal, zo het zich ftaande lioudt, er met door veranderen. Het zou onder andere benaamingeu hetzelfde ftelfel zijn, als dat, het geen in onze dagen beftondt. Ook 'het kenmerk der tegenwoordige Omwenteling onderfcheidt zich op eene naauwkeuriger wijze daarin , dat zij het vertegenwoordigend Stelfel voor eenen grondflag hebbe, in tegenoverftelling van eenen Erflijken regeringsvorm. Geene andere onderfcheiding behoort volkomen tot het daadlifk punt van het Beginfel. n TT? de «ugemeene (teiling in zijn waar daglicht eeiteld hebbende, gaaik, in de eerfte plaats, over tot het onderzoek van het erflijk ftelfel," omdat het ten minlten den voorrang van beftaan heeft. Het vertegenwoordigend Stelfel is eene nieuwerwetfche uitvinding. Maar op dat men geenen twijfel over miin perfoonhjk gevoelen koestere , verklaar ik hier bii voorraad, dat er bij mij gebn bstoog in üuclides me eu wiskundig zeker is , dan dit voorstel : Het erflijk bewind heeft geen recht van bestaan. Als wij dan een menschvande uitoefening van eene erflijke magt berooven, benoemen wij hem dat, waartoe hij nooit recht van bezitting gehad heeft; en waarop hem noch wet noch gebruik de minfte aanfpraak immer hebben, of ooit zullen Runnen geeven. MnDtb5??^eBi die men tot hier toe ^gen het Erflijk Stelfel heeft aangevoerd, hebben bczonderlijk tea  C 7 ) ten doel de oneegrondheid van dit ftelfel, en deszelfs onbegaanbaarheid met het doeleinde van een «roede regeering. Geen denkbeeld van grooter ongerijmdheid kan zich of aan ons oordeel, of aan onze verbeelding aanbieden, dan dat van de regeering eens Volks, gelijk meer dan te veel gebeurt, te zien vallen in handen van een Jongen , beroofd van ondervinding,en die dikwijls niet beter dan een gek is. 't ls een hoon voor alle menfchen van jaaren, van Character en van bekwaamheden in een land. Zo ras men over het erflijk ftelfel begint te redeneeren, vervalt men tot het belachlijke. Dat een enkel denkbeeld zich vertoone, en duizend anderen zullen wel ras volgen. Onbeduidendheid, zwakheid, kinderachtigheid, buitenfpoorigheid, gebrek aan character en zedelijkheid; in 't kort alle ernftige of belachlijke gebreken vereenigen zich, om al het belachlijke van het erflijk fteizel inéén brandpunt te verzamelen. Het belachlijke der zaak geheel aan de befchouwing mijner leezers overlaatende, zal ik het belangrijkst gedeelte van het verfchilftuk aanvatten, te weeten, of zodanig een ftelfel het mïnfte recht heeft, om te beftaan. Om zich te verzekeren, dat een zaak het recht heeft van te beftaan , moet men vooraf bewijzen , dat zij het recht gehad heeft om te beginnen. Zo zij geen recht gehad heeft om te beginnen, heeft zij ook geen recht om in haar beftaan voort te duuren. Derhalven uit kragt van welk recht heeft het Erflijk Stelfel zijn begin genomen ? Dat een mensch zich deeze vraag doe, en hij zal wel dra gevoelen, dat hij in zich geene voldoende beantwoording zal kunnen vinden. Het Recht, dat een mensch, of eenige familie gehad heeft, om zich in den beginne over een Natie te ftellen, om dezelve te regeeren; en zijn gezag erflijk te maaken, verfcbilde niet van dat geen, het welk Robespierre gehad heeft, om zich zo veel over Frankrijk aan te maatigen. Zo hij dat met gehad heeft hebben het anderen van te vooren ook met gehad; of zo zij het recht gehad hebben, om dat te doen, heeft 'hij het ook gehad; want het is onA 4 mo«  C 8 ) mogelijk in eenige familie eenige meerderheid van recht te ontdekken, uit kragt waar van het erflijke bewind heeft kunnen beginnen. De Capets , de Ouelphen, de Robespierres , de Marats, (laan alle in denzelfden rang, wat het ltuk van recht betreft. Het behoort bij uitfluiting aan niemand. , H,et lsa$e eerfte ftaP tot de vrijheid, te bezeffen, dat de erflijke regeering niet als een uitfluitend recht in eenige familie heeft kunnen beginnen. Het tweede punt, om dit op te helderen is; zodanig een beftuur hebbende begonnen te beftaan, heeft zulks een recht Kunnen worden door den invloed van den tijd? Dit zou eene ongerijmde onderftelling zijn, want de tijd heeft niet meer zamenhang met het beginfel of invloed op hetzelve; als het beginfel op den tijd lieett. Eene onrechtvaardigheid, omdat zij over duizend jaaren begonnen is, is niet minder eene onrechtvaardigheid, dan of zij heden begon. En een recht, dat van heden af dagtekent, is zo wel een recht, als dat het geen de bekragtiging van duizend jaaren heeft. De tijd is, ten opzigte van de beginiels, eene tegenwoordige Eeuwigheid. Hij heeft geen de minfte uitwerking op dezelve. Hij verandert niets in hunne natuur, of in hunne hóedanigJTeden. Maar wat hebben wij met duizend jaar te Itellen? Ons leeven is niets dan een wel kort gedeelte van dat tijdperk; en zo wij op het oogenbli'k, als wij beginnen te leeven, de onrechtvaardigheid in liet bezit vinden, is dat het punt des tijds, waarop Zij voor ons begint, en onze pligt om dezelve wederltand te bieden is dezelfde, als of deeze onrechtvaardigheid nooit van te vooren beftaan hadt. Daar dan de erflijke Regeerngsvorm niet heeft kunnen beginnen als een natuurlijk recht in eenige familie; daar hij, naa zijnen aanvang, geen voordeel heeft kunnen trekken ten opzigt van eenb recht van het verloop van tijd, fchief ons alleen over te onderzoeken, of een Natie het Recht heeft om zodanig een Regeeringsvorm in te voeren en in denzelven te berusten, om dat men het een we-E noemt,  ( 9 ) noemt, zo als men in Engeland gedaan heeft. Ik antwoord: neen. leder Wet of Conftitutie met een diergelijk oogmerk gemaakt, is een Acte van verraad, niet alleen tegen de recht van alle de enkelen (individus) der Natie, die op het oogenblik ; dat zij gemaakt wierdt, minderjaarigen waren, maar ook tegen de rechten van alle de volgende gedachten. Ik zal dit verfchilfhik uit deeze twee oogpunten befchouwen. Ik zal eerst fpreeken van de enkele (individus) minderjaarigen op het oogenblik, waarin zodanig een wet wierdt ingevoerd; daarnaa van de geflachten, die volgen moeten. Eene natie, in den uitgeflrektften zin genomen, bevat alle de enkelen (individus) van welken ouderdom zij zijn , van het oogenblik hunner geboorte, tot dat van hunnen dood. De verdeeling van de leevetisflanden is niet naauwkeurig dezelfde onder alle luchtftreeken, noch in alle landen; maar over het algemeen maaken de minderjaarigen de meerderheid in getal uit; dat is te zeggen, het getal van perfoonen beneden de 21 jaaren is grooter, dan dat van perfoonen daar boven. Dit"verfchil van getal is niet noodzaaklijk voor de vestiging van het beginfel, dat ik zoek te betoogen, maar het dient om op de fterkfre wijze de rechtmaatigheid te doen gevoelen. Het beginfel zou even goed zijn , wanneer ook de minderjaarigen de minderheid in getal uitmaakten. De rechten der minderjaarigen zijn even heilig, als die der meerderjaarigen. Het verfchil ligt geheel en al in het getal der jaaren, dat zij bereikt hebben; 't maakt geen' indragt op de natuur der rechten. De Rechten zijn dezelfde rechten voor allen; zij moeten , zonder de minfie fchending , bewaard worden, als een erfgoed, weggelegd voor de minderjaarigen tot dien tijd , dat zij meerderjaarig worden. Zo lang hunne minderjaarigheid duurt, zijn hunne Techten onder de geheiligde befcherming hunner voorzaaten. De minderjaarjge kan dezelve evenmin afftaan, als 'er zijn voogd hem van kan beroovenGevolgelijk heeft het meerderjaarig Gedeelte der A 5 Natie,  Natie, dat de wet maakt voor den tijd, welkeit zij leeft (een gedeelte, dat_, in den loop des leevens niet is dan eenige weinige jaaren met betrekking tot hun, die nog minderjaarig zijn, jaa dat binnen korten tijd zelfs voor hun plaats moet ruimen) het recht niet, en kan het zelve niet hebben, om een wet te maaken, die een erfllijke regeering invoert en bevestigt , of om klaarer te lpreeken, om eene erflijke opvolging van Regeeruers in te voeren. Want het zou een aanflag zijn, op alle de nog minderjaarige enkelen (individus) eener natie op dien tijd, wanneer zodanig een wet gemaakt wierdt, te bcroovcn, van het erfgoed der Rechten, waarvan zij, meerderjaarig wordende, bezit zouden moeten neemen ; en hun onderwerpen aan een ftelfel van Regering, waaraan zij, (taande hunne minderjaarigbeid, noch hunne af- noch hunne goedkeuring zouden hebben kunnen geeven. Zu hij, die minderjaarig is op het oogenblik, waarop_ eene diergelijke Wet voorgefteld wordt, eenige jaaren eerder gebooren was, zo dat hij op dat tijdftip den ouderdom van 21 jaaren bereikte, van geene zijde zou men hem zijn recht, om over het zelve te redenkavelen, om 'er de onrechtvaardigheid van aan te toonen, om de dvvingelandisfche grondbeginfelen te wederftreeven, en 'er tegen te [temmen betwist zijn. Zo dan de wet tegen hem eene uitwerking heeft, om hem op het oogenblik zijner meerderjaarigbeid, te berooven van het genot van rechten, "dat hij zou hebben kunnen genieten, ware hij, ten dien tijde meerderjaarig geweest, is het buiten twijfel een wet, die (trekt ter verwoesting en vernietiging van de rechten van alle de enkelen (individus) dier natie, die minderjaarigen waren op het oogenblik van de aanneeming van zodanig eene wet; en gevolgelijk kan het recht, om eene zodanige wet in te voeren, niet beftaan. Ik moet nu voorts fpreeken van eene erflijke Regeering, voor zo verre die zich uitftrekt tot de gedachten , die aan dat moeten opvolgen, 't geen haar heefc  C ii ) heeft ingevoerd; en ik zal bewijzen, dat ook in dit opzigt, even min , als met betrekking tot de minderjaarigen eene natie recht heeft, om zodanig eene regeering in te voeren. Eene Natie, welke als zodanig nooit fterft, is in eenen ftaat van geduurige vernieuwing en opvolging. Nooit is zij in eenen 'ftaat van ftilftand. Elke dag brengt nieuwe geboorten voort, brengt minderjaarigen tot den ftaat van meerderjaarigheid , en doet grijsaarts van bet tooneel verdwijnen. In deeze geduurige ebbe en vloed van Geflachten heeft het een geen recht over het ander. Kunnen wij bij het eene het minde denkbeeld van meerderheid ontdekken: van welk een tijdperk, in welke eeuw derwaereld moeten wij die Hellen ? aan welke oorzaak die toefchrijven ? door welk bewijs dezelve ftaaven , aan welk teken kennen? Eene eenvoudige opmerking toont ons aan, dat onze voorouders niet meer geweest zijn, en wij zelve niet meer zijn, dan leevenslang bezitters van het vrije erfgoed der Rechten. Het volftrekt eigendom beruste niet meêr in hunne handen , dan in de onze. 't Behoort onverdeelbaar aan het geheel gedacht der menfehen door alle tijden , zo wij op dit ftuk een ander Euangelie hebben, redeneeren wij als ftaaven, of als dwingelanden; als llaaven, zo wij gelooven, dat een voorig geflacht eenig recht gehad heeft, om ous te verbinden; als dwingelanden, als wij ons de magt aanrnaatigen; om de geflachten, die oiis volgen moeten, te verbinden. Men kan het niet ongepast achten, dat wij poogen te bepaalen het geen men hier door een geflacht verftaan moet, in den zin naamelijk, dien wij hier aan het woord geeven. Het woord, volgens den order der natuur genomen , is deszelfs kragt klaar genoeg, de Vader, de Zoon. de Kleinzoon , zie daar zo veele onderfcheide geflachten. Maar wanneer wij het woord acflacht gebruiken , om de perfoonen te betekenen , in welke de wettige magt berust, om die te onderlcheiden van  C 12 ) Van een ander geflacht (in den zelfden zin van het woord) dat hen moet opvolgen, bevat dit woord alle de enkelen (individus) die boven de ai jaaren zijn, op dien tijd, waarvan wij fpreeken; en een gedacht van dat foort zal het gezag behouden van 34 tot ai jaaren, dat is, tot zo lang, dat het getal der meerderjaarig geworden minderjaarigen grooter is, dan het getal der in leeven geblee venen van de eerde clasfe. Bij voorbeeld, zo Frankrijk op dit oogenblik, of in eenige ander diergelijk tijdperk bevat 24 millioenen inwooners, dan zijn 'er 12 millioenen van de mannelijke en 12 millioenen van de vrouwelijke Sexe. Onder die 12 millioenen mannen, zullen ö millioenen 21 jaaren bereikt hebben, en de 6 overigen daar beneden zijn. De magt om te regeeren zal berusten bij de eerfte Sexe. Maar ieder dag zal eene verandering aanbrengen , en, in den loop van 21 jaaren, zullen alle die minderjaarigen, die in leeven gebleeven zijn, de meerderjaarigheid bereikt hebben , terwijl het grootfte gedeelte van de eerlte clasfe zal verdweenen zijn. De meerderheid van enkelen (individus) dan leevende, in welker handen de wettige magt berust, zal dan beftaan uit de zodanigen, die 21 jaaren te vooren geen wettig beftaan hadden. Zij zullen vaders en grootvaders op hunne beurt zijn, en in een nieuw tijdperk van 21 jaaren, of minder, zal een ander gedacht van minderjaarigen meerderjaarig geworden zijnde hun opvolgen en zo vervolgens. Gelijk dit altijd hetzelfde geval, en elk gedacht in rechten gelijk is aan het ander, volgt noodzaakelijk, dat het eene geen minder recht kan hebben om een erflijke regeering in 't voeren , dan het ander, want men zou moeten onderftellen dat dit geflacht een recht boven alle de anderen bezat, te weeten dat van op zijn eige bizonder gezag te beveelen, op welke wijze de waereld in het vervolg zou behooren beftuürd te worden, en door welke perfoonen. Ieder  C *3 ) Ieder tijdperk, ieder geflacht is, eri moet (tert opzigte der rechten ) zo vrij zijn voor zich zelve in alle gevallen te handelen, als de tijden en geflachten die voor afgegaan zijn. De ijdelzinnige trotsch- heid om zelfs uit het graf te heerfchen is de belachlijkfte en onbefchaamdfte van alle dwingelandijen. De mensch heeft geen recht van eigendom over den mensch; Eveneens heeft een geflacht geen recht van eigendom over de geflachten, die volgen moeten. In het eerfte deel van de Rechten van den Mensch heb ik gefproken van de Erflijke Regeering, en ik zal mijn onderwerp eindigen met een uittrekfel uit dat werk , dat het ftuk in verfchil uit twee oogpunten behandelt. i°. Ten opzigte van het Recht van eene familie, om zich een erflijke magt aan te maatigen. 2°. Ten opzigte van het Recht eener Natie om eene bevoorrechte familieregcering in te voeren. Ten aanzien van het eerfte geval, dat eener famimilie, die zich de erflijke vermogens zelve en op haar eige gezag, onafhanglijk van de Natie, toeeigent; allemenfchen zullen overeenftemmen om deeze toeëigening een overheerfching te noemen; en het zou een hoon hun verftand aangedaan weezen, als men dit poogde te bewijzen. Maar het tweede geval, dat van eene natie (dat is van een geflacht voor den tijd, welken het beltaat) die eene bijzondere familie met erflijke magt bekleedt, vertoont, bij den eerften opflag van het oog, het denkbeeld niet van eene overheerfching. Dat toch de menfehen telkens ook eene tweede bedenking in hunnen geest laaten gebooren worden , en dat die hun flechts geleide tot hun naageflachtdan zullen zij zien , dat deeze erflijke opvolging eene overheerfching wordt ten opzigte van anderen, even onrechtvaardig, als die welke zij ten hunnen opzigte, bij de eerfte onderftelling, hebben afgekeurd. Het ftrekt om de toeftemming der geflachten uit te fluiten, en de uitfluiting van toeftemming is overheerfching. Laa»  C n ) Laaten wij, om het verfchilftuk in helderer dag» licht te zier., het geflacht befchouwen, dat zich aanmaatigt eene familie met erflijke magt te bekleeden; laaten wij het befchouwen , zelfs, afgefcheiden van de geflachten, die volgen moeten. Het Geflacht dat eerst eenen enkelen (individu) uitkoos en hem aan het hoofd der Regeering plaatfte met den titel van Koning, of welke andere benaaming, deedt zijne eige keuze,als een enkel (individu) vrij, om voor zich zelf te werken, 't zij hij wijs of dwaas zij. 't Gezag van den enkelen (individu) dien het verkoozen , heeft , is perfoonlijk en niet erflijk. Het geflacht, dat deeze keuze gedaan heeft is geenzins onder een erflijke Regeering, maar onder eene Regeering van zijne eige keuze. Zo dat geflacht en die enkele (individu ), dien het verkooren heeft, eeuwig leefden, zou de Regeeriug nooit erflijk worden, want de erfenis of de opvolging kan geen plaats hebben, dan bij den dood van de contractecrendc partijen. Naa aangetoond te hebben, dat de erflijke opvolging geen plaats kan hebben, omtrent het contracteerend Geflacht, fchiet ons over het gedrag van dat geflacht te onderzoekeu, en deszelfs uitflag , met betrekking tot het opgroeijend geflacht, en alle die geflachten, welke de voorige bij opvolging moeten vervangen. Dat geflacht maatigt zich een gezag aan, dat gegrond is, noch op een recht noch op eene aan. fpraak, en dat geen aanlpraak volgens reden kan wettigen: want het verandert de wetgeevende magt in het vermogen van erfflelling temaakenjhet maakt befchikking en een' uiterflen wil ften voordeele van eene familie, en verklaart, dat, door de daad alleen van deszelfs wil, deeze befchikking en die uiterfle wil uitgevoerd moeten worden, naa den dood van den maaker van den uiterflen wil; 't fielt een regeering aan, en beflaat zelfs 'er eene te geeven verfchillende van die, waar onder het geleefd heeft, niet alleen aan het wordend gedacht , maar aan alle volgen-  ( 15 ) gende geflachten. Naa geleefd te hebben, gelijk ik reeds zeide, onder eene regeering van zijne eigen keuze, onderwindt het zich door eene daad van zijnen wille, en van eenen uiterften wil, waartoe het geenerlei recht hadt om te maaken, het opgroeijend en alle toekomende gedachten te berooven van die ■rechten, en de magt, welke het zelf heeft uitgeoefend. Uit welk oogpunt ook men de erflijke opvolging van magt, gegrond op eene befchikking of erfltelling van een voorig geflacht befchouwd , zij zal altijd blijken buitenfpoorig en misdaadig te zijn. A. heeft het recht niet om een testament"te maaken, waardoor hij B. van zijn eigendom berooft oin het aan €. te geeven: Zodanig is alzins het gevolg van de wet, die de erflijke opvolging der Regeering of de erflijke Regeering vastftelt. Een geflacht maakt een' ■uiterften wil, in de gedaante van een wet, om het opkomende geflacht, en alle de elkander opvolgende geflachten van hunne rechten te berooven, en om 'er een derden mede te bekleeden, die ten ecnigen tijde aan de regeering komt, uit kragte van deeze onwettige en onbillijke toeflemming. De Gefchiedenis van het Parlement van Engeland vertoont mij een voorbeeld van deeze foort^; dat aangehaald dient te worden , als het fterkfte bewijs van de onkunde der we'tgeevers , en van gebrek aan beginfels, dat men vinden kan in de gefchiedenis van eenig Land; zie daar de zaak. _ Het Parlement van Engeland, dat in 1688. zat, riep uit Holland een man en een vrouw, Willem en Maria, en verklaarde ze voor Koning en Koningin van Engeland, Naa dit bedrijf, maakte hetzelfde Parlement, om de erflijke opvolging der Regeering te verzekeren voor de nakomelingen van Willem en Maria, eene wet in de volgende bewoordingen: „Wij Geestelijken en Waereldlijken, Lords en^Gemeente onderwerpen ons, in naam van het volk van Engeland, nederig en getrouw met en benevens *>nze erfgenaamen, 't zij ze gebooren zijn, of nog ge-  C 16 ) gebooren moeten worden> aan Willem, aan Maria» aan hunne erfgenaamen en aan hun nagedacht voor altoos." En door een volgende wet, aangehaald door Edmund Burke, onderwerpt en onderschikt hetzelfde Parlement, in naam van het volk van Engeland, toen beftaande, hetzelfde volk voor altoos aan Willem aan Maria, aan hunne erfgenaamen , [en aan hun naagedacht. Het is niet genoeg de belachlijke onkunde vari deeze wetmaakers le gevoelen, en 'er zich over te beklaagen j het is iets weezenlijks hun gebrek van beginfels aan te toonen en te verwerpen. Ds Conftitueerende Vergadering van Frankrijk beging in 1789. dezelfde fout, als het Parlement van Engeland begaan hadt. Zij onderwondt zich de erflijke opvolging van gezag in de familie der Capets, als een grondartikel van hunne nieuwe Conflitutie, vast te (tellen, leder Natie heeft zeker wel het recht om voor den tegenswoordigen tijd te kiezen den vorm van Regeering, die haar behaagt, maar de erflijke opvolging is niet voor haar, zij is voor een' nieuwen volks (lam of een nieuw gedacht s en daar zij, die zij aan deezen vorm van regeering poogt te onderwerpen, in hunne minderjaarigheid zijn j of. nog gebooren moeten worden, heeft het tegenwoordige geflacht het recht niet, om 'er hun aan te verpligten, en de verkragting van diergelijk een recht is eene ontrouw en een misdaad van verraad tegen de rechten van het naagedacht. Hier eindig ik mijne aanmerkingen over de erflijke opvolging der regeering, en ik gaa tot de tweede hoofdzaak over, dat is, tot eene Regeering door verkkzing en vertegenwoordiging, die men eene vertegenwoordigende Regeering noemt, integenoverltelling van eene erflijke Regeering. Zo de erflijke Regeering geenszins gegrond is op een recht, gelijk gemaklijk beweezen kan worden, doet haar verwerping natuurlijk op de vertegenwoordigende Regeering het oog vestigen. In 't onderzoek van eene regeering bij verkiezing én  ( 17 ) èh vertegenwoordiging, zullen wij ons geenszins Verlangen met te onderzoeken, waar, boe, en uit Welk recht zij ontftaat. Haar oorfprong vak ter) allen tijde teritond in het oog. De mensch is zelf de oorfprong, en het bewijs van zijne vertegenwoordiging : zij behoort hem uit kragte van zijn beftaan ; en zijn perfoon is een bewijs en een genoegzaam Verdrag (Contrat). De waare en de eenige waare grondflag van eene vertegenwoordigende regeering is de gelijkheid van rechten. Ieder enkele (individu) zonder onderfcheid heeft het recht voor eene ftem te fiemmen en niet meer in de keuze der vertegenwoordigers; De Rijke heeft niet meer recht om den Armen van hetftemrecbt uit te fluiten, van het recht om te kunnen gekoozen worden, dan de armen om den rijken uit te fluiten; De pooging daartoe, 't zij vari den eenen of den anderen kant, is een daad van geweld i en niet van recht. Wie is hij die een ander wenscht uit te fluiten? Die ander heeft hetzelfde recht van uit te fluiten. In de Ariftocratie, zo als men die tegenwoordig verftaatj heeft men eene ongelijkheid van rechten; maar wie is het die het recht heeft, om die ongelijkheid van rechten in te voeren? Zullen de rljkeii zich zeiven uitfluiten ? Neen. Zullen de armen zulks gewillig zich zeiven doen? Neen. Door welk recht zullen zij dan uitgeflooten worden ? Het zou nog ceri bedenkelijk vraagltuk zijn, of een mensch of eeri Clasfe van menfehen het recht heeft om zich zelf uit te fluiten; maar hoe dat zij, die menfehen of die Glasfe van menfehen kunnen het recht niet hebben om anderen uit te fluiten.. De arme zal dit recht niet aan den rijken; de rijke het niet aan de» armen afflaan, en zo de een of ander dat verkrijgt\ oefent hij niet alleen een willekeurig of heerschzuchtig gezag uit, maar hij maatigt zich het recht aan van eenen. diefïtai te begaan. De perfoonlijke rechten éijn een eigendom van de geheiligfle natuur, en het recht van flemming in de k