HET REGT van OVERSTEMMING f ER STAATSVERGADERING VAN OVERYSSEL NADER OPGEHELDERD, en de Verhandeling over dat onderwerp, volgens Refolutie van de Heercn van de Ridderfchap uitgegevsn , getoetst, IN NEGEN BRIEVEN, DOOR Mr. GERHARB D U M B A R 0 Secretaris der Stad Deventer^ Noftri fophiftae, uti ambitione ad fcribendum accesferunt," ita id unutn in commeritariis fuis operanj dederünt, ut dominis placerent quas fecisfent fabulas. Sciielii Lih. -pull. p. 52. Te DEVENTER, By L. A. K A R S E N B E R C H| MDCCLXXXIV,   Aan den Lezer. TT et gene ik in myne Verhandeling over dit jLjL onderwerp betuigde, van, zelfs na daar toe aangewende vlyt, geenerhande bewys tot onderfchraging van het gevoelen der Heeren van de Ridderfchap te hebben aangetroffen, kan ik na het lezen van de Verhandeling, die ter verdediging van dit gevoelen is uitgegeven, gerustelyk herbalen. Niemand, die zig eenigermate op de gefchiedenisfen van onze Provincie had toegelegd , kon van het grootfte gedeelte der Stukken, hier by aangevoerd, onkundig zyn: doch niemand konde tevens onderftellen, dat dezelven als bewyzen voor zulk een gevoelen zouden gebruikt worden. De waarheid van dit gezegde vertrouw ik uit de volgende Brieven te zullen blyken: maar deze waarheid doet natuurlyk de vraag geboren worden , waarom ik dan de moeite genomen heb van eene voldongen zaak andermaal zo uitvoerig te behandelen ? Hier van ligt de reden niet in eigen verkiezing. Gaarne had ik my van deze, voor my onaangename, en ten aanzien van kundigen byna noodelooze, taak ontflagen: dan dit verbood het herhaalde aanzoek van velen myner Vrienden zo in als buiten de Regering, de dringender begeerte van Regenten, lifi-  ligchaamswyze aan my te kennen gegeven, inzonderheid van die Regenten, wier bevel gewoonlyk myne penne beftiert, en wier verzoek, daar het de goedkeuring van mynen vo«gen arbeid infloot, ik derhalven als een heufchelyk opgeleiden laft meende te mogen aanmerken. De denkwyze dier Heeren was zake, lyk die, welke ik in den eerftcn dezer Brieven aan hem heb toegefchreven, aan wiendezelven pnderfteld worden gefigt te zyn. Men oordeelde dezen arbeid wel. niet noodzaaklyk , maar egter nuttig, en dat het overtollige, in eene zaak van ditgeivigt, beter zoude te verfchoonen zyn, dan het gebrek. Kan het ook gevorderd worden, dat ik reden geve waarom ik den vorm van Brieven heb verkoren? — Ik oordeelde dien voor my den gemakkelykilen, en het beste gefchiktom clen Lezer, zo veel njogejyk, voor die vervee üng te bewaren , welke uit den aart van het onderwerp, vooral voor hun, die in denaauw keurige kennis van hetzelve regtftreeks geen gelang hebben,'moet worden geboren. Den 2p. November 17.84.  INHOUD. EERSTE BRIEF. Qogmerk des Schryvers. - Voorbygaande y aanmerkingen over de behandeling van het gefchilpunt, ende de wyze van ïternrnen voor 1597. — De onderfcheiden Landfchap. pen van Overysfel onder de Bisfchoppen vereemgd. — Onderfcheid tusfchen de Landdagen en Kwartiersvergaderingen onder de Landsheeren. — Beftaan en aart der Kwartiersvergaderingen. — Gedaante der Provin-' ciale Staatsvergadering in vroeger en later tyden. TWEEDE BRIEF. Woordfpeling een voorname oorzaak van vaIfch redeneren. — Verfchillende uitwerkzelen van de vereeniging der onderfcheiden' Landichappen tot één Gewest, met betrekking tot den vorm der Regering, in Gelderland en Overysfel. — Verrigtingen der Kwartiersvergaderingen , ha dat zy ondergefcbikt waren aan de Provinciale Vergaderingen —' Het regt van Verbonden aan te gaan* door byzondere Landftreken, Steden, Edelen, onder de Landsvorften geoeffend. -— Doorgaans verfcheiden oude Stukken in het ware licht geplaatst, ten betooge, dat daar uit gecne kwartierlyke ftemming der Edelen ten tyde der Landsheeren kan afgeleid woMcn. * 3 DER-  INHOUD, DERDE BRIEF. Uitwerking der afzwering van Koning Filips op den vorm der Overysfelfche regering. _ Onderfcheiden uitwerkzelen, welken uit het Hemmen der Edelen by Kwartieren of by Derdedeelen zouden voortvloeien, en betoog, dat de verwisfeling tusfchen die twee wyzen van ftemmen , geen plaats heeft kunnen grypen. — 1 Befehouwing van velerlei ftukken, ten betooge, dat daar uit het ftemmen der Edelen by Kwartieren of Derdedeelen, na het invoeren der Staatsregegering, niet kan bewezen worden. — By deze gelegenheid eenige aannmerkicgen, — over 't Kollegie der Ordinaris Gedeputeerden —• de Brieven van Omzending — de uitdrukkingen , in fommige Stukken , die eene zesledigheid in de Staatsvergadering fghynen aan te duiden, enz. VIERDE BRIEF. Verflag omtrent de Kwartiersvergaderingen, na 't verlaten van de Spaanfche regering, en omtrent de afzonderlyke Vergaderingen der Edelen uit een Kwartier. — Verdediging van de ftelling , dat de Edelen niet alleen het regt hebben, maar ook verpligt zyn, om perfoonlyk te ftemmen,' en wel ter Staatsvergaderinge, zonder door het ftemmen in de Vergadering van de 'Ridderfqhap van die verpligting ontheven, of door een Ridderfchaps Refolutie van dat rest beroofd te kunnen worden. VYF-  ï N H O u V Y F D E BRIEF. Befchouwing van ettelyke ftukken, uit welken de ftemming de Edelen by Kwartieren of Derdedeelen verkeerdelyk wordt afgeleid. — De ftelling nopens het perfoonlyk ftemmen daar door nader bevestigd. — Aanmerkingen over de vraag , in hoe verre eene twistende Party moet gehouden Worden de gevoelens van haren Advokaat voor hare, rekening te nemen. — Beteekenis der uitdrukkingen {temmende Leden, integrerende Leden, enz» ZESDE BRIEF. Wanneer de Ridderfchap begonnen heeft het gevoelen der Steden nopens de Overftemming te betwisten. — De Ridderfchaps Refolutien van 171S. en 1720. van geen beflisfend gezag. — Het ftelzel, daar in vervat, in zig zelf onbeftaanbaar. ZEVENDE BRIEF. Aanmerkingen over den zin van fommige Stukken, waar mede het gevoelen dér Steden wordt bewezen. — By die gelegenheid iets, over 't gebruik van bewysftukken, die vóormaals voor vernietigd verklaard zyn, — de uitdrukking over een derdepart — het ftiïzwygen van 't Reglement van 1657. — de oudheid van 't gevoelen der Ridderfchap, enz. — Algemeene aanmerkingen over de hiftoriefche bewyzen voor 't gevoelen der Steden :  I N H O U D. den: inzonderheid over de Refolutie -van 1597- — Dit gevoelen noch op eene Staatswet , noch op een verkregen Voorregt gegrond , maar op het bewys van de oude Gewoonte. . Agtste brief. Over 't inbrengen van ExtraUen uit de Rid- ierfchaps Refohtien ter Staatsvergadering Over het ampt des Griffiers van de Ridderfchap. — Kragt van een gegeven woord, om op zekere wyze te ftemmen. — Gefpiek over het bewys voor tót gevoelen der Ridderfchap , getrokken uit het voorgevallene ten aanzien van de verfchryving van den Graaf van FJodrop: — en, by die gelegenheid, oVer de reden waaróm het ge'chil nopens de Overftemming niet eerder is ontftaan; en over 't Reglement op de Mmisjiê der Edelen. Aanmerkingen over eenige Stukken betrekkelyk tot de verfchryving van den Heer van der Capellen tot den Pol. — Befluit, NEGENDE BRIEF. Toegift over het wettig gezag der Bisfchoppen en volgende Landsheeren in Overysfel. BRIE-  B R I Ë V E N OVER HET REGT van OVERSTEMMING ter STAATSVERGADERING VAN 0 V E R Y S S E L, EERSTE BRIEF, M T N HEER! De naamlooze Verhandeling over het Regt van Overflemming in onze Provincie , ter verdediging van het gevoelen der Ridderfchap onlangs uitgegeven , zegt Gy, op onbevooroordeelden en kiindigen , in uw Gelderland , en ook elders , zo weinig indruk gemaakt te hebben, dat zy , ter wederlegging van dezelve , naauwlyks eenig ander hulpmiddel noodig agten , dan myne Verhandeling andermaal te lezen. Een goede zaak is zo gemaklyk te verdedigen , dat ik die beoordeeling minder als lof voor myn gefchrift dan een bykomend bewys voor die zaak aanmerke , en dus belyden mag die A zelf,'  2 EERSTE BRIEF. zelfde gedagten te voeden. Gy zelve belydt ook zo te denken , en egter wilt Gy , en vele anderen willen het met U , dat ik myne bedenkingen over de voornaamfte punten, in het eerstgemelde ftuk voorkomende, zal op 't papier brengen. Schoon dit nu voor hun , die van de Regeringsvvyze van Overysfel behoorlyk ondcrrigt zyn , overtollig werk kan gerekend worden, is het evenwel, gelyk Gy te regt aanmerkt, tevens niet te ontkennen, dat, daar de beflisfing van onze zaak op feiten ruften moet, het dieshalven, zelfs met,de uitgebreidftc wetenfchap , zonder toegang tot alle de bronnen, uit welken de kennis van die byzondere feiten moet gefchept worden , onmogelyk is telkens té. ontdekken , waar dezelve in hun geheel of verminkt, met egte of met ingebeelde oraftandigheden vcrzeld, worden voorgedragen, of, dit al ontdekt zynde , het ontbrekende aan te vullen , en de voortbrengzelen der vinding met het wezenlyk beftaande te verwisfelen. Uwe meening zal daar op uitkomen , dat velen wel in 't algemeen van de gegrondheid der Helling van de Steden overtuigd zyn , doch zig egter buiten ftaat bevinden' om alles, 't welke de Tegenfchryver heeft te berde gebragt, behoorlyk met die Helling te knoopen. Om zulken dan in de oplosfing hunner zwarigheden te gemoet te komen , begeert Gy myne hulp , en hoe weinig aanlokkelyk de behandeling ook zy van een onderwerp , welk men voor afgedaan houdt, zal ik, uit overweging van deszelfs  EERSTE BRIEF. 3 zelfs aanbelang, my niet onttrekken die hulp te geven. Ondertusfchen kan ik my niet wederhouden U vooraf eene vraag voor te Hellen : wat 'er namclyk van alle onze wetenfchap worden zoude , indien wy geene Helling wilden aannemen , dan die vry^ware van alle tegenwerpingen , met welker oplos, fmg wy niet naar ons genoegen kunnen te regt raken ? Deze vraag is niet minder ter fnede ten aanzien van Hiitoriefche waarheden, tot wier klasfe de wyze van ftemmen in onze Staatsvergadering moet betrokken worden, dan van waarheden van befpiegeling : en daarom wenfchte ik wel , dat allen , die dit onderwerp begeeren na te gaan, zig zeiven na het lezen der beide Verhandelingen eenvouwdig geliefden te vragen , niet. wie der Schryvers de meefte zwarigheden voorgebragt en hun de meefte verwarring van denkbeelden veroorzaakt heeft, maar wie van beiden zyn ftuk op het duidelykfte en eenvouwdig, He heeft bewezen. In der daad , indien een Lezer de Hellingen, bewysredenen, aanhalingen, tegenwerpingen , oplosfingen , uitroepingen , zegezangen wegens behaalde overwinningen, enz. enza die in de ééne en de andere Verhandeling voorkomen , liever verkiest te tellen. dan te waardeeren , beken ik onze zaak verloren. Ik beken verder , dat indien de helft der aanmerkingen, welke myn Tegenfchryver op myne Verhandeling gemaakt heeft, gegrond zy , die zelfde Verhandeling op een gunftig lot zal mogen roemen , indien zy niet tot A 2 dzt\  4 EERSTE BRIEF. den lagen dienst van peperhuisjes in een koffywinkeltje wordt verwezen. Het fchynt een byzonder geluk der Heeren van de Ridderfchap , Schryvers voor hunne zaak aan te treffen die volftrekt onuitputlyk zyn. Crispini fcrinia lippi Compilasfe putes. Gy doet derhal ven wel , myn Vriend ! met de taak , die Gy my oplegt, alleen tot de voornaamfte punten der Tegenverhandeling te bepalen. Gy doet wel ten aanzien van ons beiden. Indien ik alle de Hiftoriefche punten , welken in dat gefchrift of gebrekkig of verkeerd zyn opgegeven , wilde in hun ware licht plaatzen , indien ik alle daar in voorkomende kreupele redeneringen wilde wederleggen, en zonder grondflag gebouwde bcfluiten wilde aanwyzen , zoude my de tyd tot fchryven te kort vallen : en zo dit al geen plaats had , zou U 't geduld tot lezen ontbreken ; wanneer het ten naaften by op 't zelfde zou uitkomen als of ik niet had gefchreven , gelyk de droevige ondervinding aan zo menig een' Folianten-vader heeft geleerd. Door voornaamfte punten verfta ik alleen die genen , welker waarheid of valscheid invloed heeft op de beflisfing van de zaak die in gefchil ligt; en dieshalven zult Gy my moeten toelaten , dat ik alle ftellingen des Tegenfchryvers welken niet van dien aart zyn, hoe zeer ze ook voor 't overige ftoffe tot op zig zeiven niet onaangename befchouwingen zouden kunnen uitleveren , voorbyga. Vol-  EERSTE BRIEF. 5 Volgens deze Voorwaarde, die ik van Uwen kant voor aangenomen houde , zult Gy de Inleiding van het ftuk onaangeraakt met my moeten laten liggen. Dezelve is toch blootelyk ingerigt om de handelwyze van de meerderheid der Hecrcn van de Ridderfchap in den loop des gefchils te regtvaardigen , zonder de zaak zelve te raken. Ik verzoek maar dat Gy niet zo zeer het daar in vervatte verhaal, als wel de Bylagen , waar van dat verhaal een egte verkorting had behooren te zyn , met aandagt gelieft te doorbladen. De kundigheid die Gy bezit van den toenmaligen ftaat der Republiek in 't gemeen, en van onze Provincie in 't byzonder, zal U dan tot een' genoegzamen fleutel voor die handelwyze kunnen dienen. Voeg 'er by, om dat dit mede een gedeelte van die regtvaardiging uitmaakt, het gene 11. 91. en 92. gezegd wordt om reden te geven , waarom de Ridderfchap nog nooit had kunnen goedvinden eenig bewys voor haar gevoelen by te brengen : vergelyk dat met den brief aan de Staten Generaal agter myne Verhandeling onder de Letter F. geplaatst : en verklaar my, indien Gy kunt, want ik agt de taak verre boven myne vermogens, hoe die zelfde Ridderfchap in dien brief, in April des jaars 1783. gefchreven, konde klagen , dat de Steden „ op den laatften Landdag hadden gedecla„ reerd, of om beter te zeggen door hare „ daden getoond , dat zy haar fuftenue wil„ lekeurig en via fatti wilden laten doorgaan", en egter in December van dat zelfde jaar , A 3 hoe  6 EERSTE BRIEF. hoe zeer de Steden toen die fuftenue fterker dan ooit vasthielden en de Edelen tot het geven van redenen aanmaanden , niet eens konden „vermoeden, dat die Steden zo ver zig zouden laten vervoeren , öm dit punt 3, van Overlteniming , in goeden ernst met de 5, daad , te willen uitoefferten". Meer vragen van dien aart, niet min moeilyk te beantwoorden , zoude ik U over dit ftuk kunnen voorftellen; doch ik denk, dat Gy aan de oplosfing van die ééne by voorraad werks genoeg zult vinden , terwyl de overweging daar van U zal doen begrypen, hoe veel reden ik had , om zo wel de lezing van de Bylagen als van het verhaal myns Tegenfchryvers te eifchen. De loei communes over den aart van de Souverainiteit en de noodzaaklykheid van Overftemming , waar mede het Eerjie Hoofdjluk geopend wordt, doen ook te weinig tot het wezen' van ons gefchil , dan dat ik het rioodig Oordeel het gebrekkige van des Schryvers betoogtrant zelfs maar aan te ftippen : verzekerd zynde , dat zy, die, vooral over het eerfte dezer onderwerpen , geregelde begrippen begeeren te vormen, wel beter bronnen zullen weten ~te zoeken en te vinden om hunnen weetlust te voldoen. De Philofophie Van onzen Schryver ftraalt in die 'onderwerpen alzo zeer door, als vervolgens zyne Hilloriekunde , wanneer hy de vraag behandelt, welk' gezag voor de tyden der 'Staatsregering by de Bisichoppen en volgende Landsheeren 5 én welk by 's Lands Staten berust hebbe. Hy V)_ ' h' • • ''"'■' be-  EERSTE BRIEF, 7 beflist deze met een enkele ftreelk van de pen , juist dewyl hy dezelve niet genoeg onderzogt heeft, om door te zien , dat dezelve met geen enkele ftreek van de pen beilist kan worden. Dan ik onthoude my van daar op iets aan te merken : en wenfch den Schryver veel troost uit zyne fchrandere ontdekking dat zyne voorouders Haven waren. Ons gefchil kan uit zulk een onderzoek mede geen opheldering ontvangen : want de overgebleven gedenkftukken laten ons te veel in 't duiftere, om over de wyze van raadpleegen in die dagen iets ftelligs te kunnen opgeven. Alleen kon men aanmerken, dat onze onkunde daaromtrent ons zeker niet wettigt, om met den Tegenfchryver (Hoafdji. 11. rt, 40.) ftaande te houden, „ dat de zaken toen „ meêr met den degen van de fterkfte party, dan wel naar eene geregelde wys van s, wettige orde beftierd werden". Veel naauwkeuriger zoude men , myns oordeels , redeneren met te zeggen , dat Ridderfchap en Steden , toen zy het Spaanfche juk hadden afgeworpen , waarfchynlykst by die wyze van ftemmen gebleeven zyn , welke ook te voren onder hen in gebruik geweesr was ; en dat derhalven de Staatsvvyze verklaring van den jare 1597 , welke ik in myne Verhandeling (bl. 11.) als het oudfte Huk bybragt waar in wy iets omtrent dit onderwerp aantreffen , ook dat ftuk is , het welke ons met de meefte waarfchynlykheid nopens dat oude gebruik kan onderrigten. A 4 , Vei-  ÉÉRSTE BRIEF. Veilig lcunnen wy dan, zo wel als de Inleiding , de 62. eerfte nummers van het eerftë Hoofdftuk voorby treden : doch dan moeten we ook degelyk ftil Haan , dewyl de Schryver , die in de tweeëndertig eerfte bladzyden van zyne Verhandeling geen woord gezegd heeft, welk iets ten aanzien van 't gefchil afdeed , hier (n. 63—73.) in vyf of zes bladzyden , een ftuk afhandelt, welk , indien men zyne Hellingen op zyn woord aannam , het gevoelen der Steden tot op de grondflagen zoude doen waggelen. Zie hiér de ganfche Hiflorie van de oude Regcringswyze van Over}7sfel in een notendop. Niets minder gaat de Schryver ons in dit kort beHek betoogen, dm dat de drie onderfcheidene Kwartieren onzer Provincie eertyds onderfcheiden landen geweest zyn — dat dezelven onder de Bisfchoppen tot één ligchaam zyn geworden, het welke met de Steden ons tegenwoordig Overysfel uitmaakt — dat dezelven , niet tegenftaande die vereeniging , van de vroegfle tyden af tot aan de afzwering van Koning Filips toe, altoos als drie byzondere Leden van het Staatsligcbaam voorkomen —- dat dezelven tot op dien tyd altoos, éven gelyk de drie Steden , en nooit ieder enkel Edelman voor zig, als zo vele byzonderc Leden , in de Staatsvergaderingen zyn aangemerkt, — en dat derhalven de Staten van Overysfel nooit anders dan zesledig ter vergadering zyn verfchenen. Dit laat zig glad en wel zeggen. Het zal te bezien Haan, of hét zig ook zo glad- laat bewyzen. Het  EERSTE BRIEF. 9 Het is onbetwistbaar , dat de drie Landfchappen van Overysfel, welken thans Kwartieren genoemd worden , eertyds onderfcheiden landen geweest zyn, dat is landen die onder verfcheiden Heeren Honden ; en de Heer Racer heeft in het ide ftuk zyner Over* ysfelfche Gedenkftukkcn, ook door den Tegenichryver bygebragt, aangewezen, hoe dezelven , van tyd tot tyd , onder het beftier der Utrechtfche Bisfchoppen zyn gekomen. Uit deze omftandigheid volgde wel niet , dat die landen toen als één Gcmeenebest moeften aangemerkt worden ; want de Bisfchoppen waren Heeren van het Nederftigt, of de Provincie van Utrecht , zo wel als van onze Provincie, zonder dat daarom.die twee Gewesten ooit onder het zelfde beftier geftaan hebben: doch het natuurlyk verband, welk deze drie door hunne aangrenzende ligging met elkander hadden, heeft, zo wel als die vereeniging onder éénen Landheer en misfchien meer andere omftandighedcn , al vroeg uitgewerkt, dat dezelven als één ligchaam zyn aangezien. Al vroeg zeg ik , en wel zo Vroeg , dat de Heer Racer, zig buiten ftaat bevindende om hier omtrent iets zekers te bepalen, alleen uit omftandighedcn opmaakt, dat Zalland en Vollenhove al in zeer oude tyden dus vereenigd zyn , en dat die vereeniging met Twente althans reeds in 't midden der veertiende eeuw heeft plaats gehad. (0yerysf. Gedenk. II. ft. 7 Hoofdd. §. 3.) Deze onzekerheid verwondere niemand: want elk, die eenigermate met de Hiftorie van ÜvcrysA 5 ft*  %o EERSTE BRIEF. fel bekend is , moet begrypen , dat die ver> eeniging langzamerhand en als ongevoelig is tot ftand gekomen ; en tevens, het geen wel djient in 't oog gehouden te worden , dat dezelve onder de Bisfchoppen nooit tot die volmaaktheid en vastheid geraakt is, waar in wy haar na de invoering der Staatsregering kunnen befchouwen. Het gemeen belang dezer byeen liggende landftreken, welker gemeene veiligheid zo zeer van onderlinge vcrftandhouding afhing, moest noodwendig aanleiding geven tot algemeene beraadfiagingen, en dus tot byeenkomften van de Staten van die drie Landfchappen, welken dan als Staten van het gehele Gewest konden aangemerkt worden : doch met dit alles bleef 'er natuurlyk eene menigte van zaken over , waaromtrent de fchikking van. het eene Landfchap niets met die der anderen te doen had , en die dus in de afzonderlyke vergaderingen van ieder Landfchap konden worden afgedaan. Men had dan in die tyden , gelyk wy het nu zouden uitdrukken , Landdagen en Kwartiers-vergaderingen. Onder die zaken , welker beftier ieder Landfchap afzonderlyk voor zig behield, behoorde vooral de burgerlyke wetgeving. De bekende Landbrief van David van Bourgondie , in den jare 1457. gegeven , is de eerfte, waar in den geheelen lande aan deze zyde des Ysfels regten worden voorgefchreven. Alle de vorigen raakten alleen byzondere Landfchappen : by voorbeeld , de brief van Jan van Vernenburg, 'van 't jaar 1365 , alleen  EERSTE BRIEF. %i leen Twente. Gy behoeft, om hier van overtuigd te zyn, alleen het %de ftuk der reeds aangehaalde Overysfelfche Gedenkftukkcn te raadpleegen , waar Gy onze oude Landregten, volgens orde des tyds , met keurige aanmerkingen opgehelderd , zult aantreffen. Zulke Statuten raakten zelfs nog niet altoos een geheele Landflreek, of, zo als wy nu zouden zeggen , een geheel Kwartier ; maar dikwyls alleen eene byzondere ftreck lands in dezelve. Dus beraamde Floris van Wevelinkhoven in 1387. eenige rcgten , welken niemand verbonden dan de ,, guede luden", dÉMP zekere toen verdeelde landen in de AA 'ïiiliin Vollenhove „ woenachtiff en fiS,^,.,'.;,..'!!,';.;;;;. .uM\ — v;„ IU ft. 318. Dus bevestigde Heer Egbert vari Almelo in 't jaar 1420. verfcheiden keuren s , ten behoeve der bewoners van het' Vmmmveen. IMd. p. 415. JgÈÊÊÈ-n onze voorvaderen hunne handelingen iÉ| ^tijbfmÊ&ië geboekt nadden , a!s wy te,' 'oon zvn, cn zelfs indien ver, IClieiücri "Voui uc iiinunc iciiijpipucujyt. lue- vallen niet vele oude Hukken voor' ons verdonkerd hadden , zouden wy ongetwyffeld In Haat zyn , cm een vollediger berigt van die Kwartiers-vergaderingen te geven. Evenwel ontbreekt ons hier niet alle licht. De Secretary der Had Oldenzaal heeft nog een oud Boek bewaard , waar in de handelingen van eenige Twentfche vergaderingen van den jare 1550. en volgenden Haan opgeteekend. ik voege eenige uittrekzcls daar van (zie By-  12 EERSTE BRIEF. lage N. i.) by dezen brief, met verzoek dat Gy dezelven, eer Gy verder gaat , moogfc doorlezen ; zo om dat zy U aanftonds een beter begrip van den aart dier vergaderingen zullen geven , dan Gy tot kier toe gehad hebt ; als om dat ik my op dezelven in 't vervolg zal moeten beroepen. Dit gedaan zynde , kunt Gy met my voortgaan , om de boven opgegeven ftellingen van mynen Tegendinger verder te onderzoeken. Tot hier toe waren wy het ten aanzien van de affcheiding, die oudtvds tusfchen de dne Landfchappen of Kwartieren plaats had, en ook ten aanzien van derzelver vereeniging , wel genoeg eens. Dat ik dit punt een weinig uitvoeriger voorgefteld heb gefchiedde alleenlyk, op dat Gy niet blootelyk van het wezen der zaak, maar ook van derzelver natuur mogt onderrigt worden. Dan deze eensgezindheid kan , zonder verzaking van alle Hiftone- en Oudheidkunde, ook niet langer dan tot hier toe duuren. Immers wanneer de Tegenfcbryver zegt, dat die drie tot één hgchaam geworden Landfchappen met de Ste. den ons tegenwoordig Gewest van Overysfel uitmaken , begaat hy , om maar een zagt woord te gebruiken, eene onnauwkeurigheid, welke de regtbank der oordeelkunde in iemand , die zig onderwindt Overysfelfche oudheden te behandelen , niet wel zonder eene kleine vermaning kan door de vingeren zien. Ik wil gaarne geloovcn , dat deze Helling uk'. nemend ftrookt met de volgenden, die onze Schryver daar op heeft willen bouwen: doch zy  EERSTE BRIEF: tg zy ftrookt niet met de waarheid ; en fchoon hy zig ter bevestiging van dezelve mede op de Gedenkfiukken van den Heer Racer beroept, is het zeker dat deze nimmer iets diergelyks heeft gedagt, veel min gefchreven. De waarheid is , dat die drie Landfchappen of Kwartieren moeten aangemerkt worden , niet als een gedeelte der Provincie, het welke met de Steden , als een ander gedeelte , de Provincie uitmaakt; maar wel als te zamen de geheele Provincie uitmakende, zo dat de Steden van ieder Kwartier ook onder dat Kwartier worden begrepen. Het is van grooter sewigt dit wel te onderfcheiden , dan Gy misfehien in den eerften opflag zult bevroeden. Wanneer men de opgave van mynen Tegenfcbryver voor goede munt aanneemt, moet men in het denkbeeld vallen , dat die drie Kwartieren afzonderlyke Landfchappen waren , welken naderhand alleen door de Edelen ter Staatsvergadering werden gereprefenteerd, en dat de Steden, zonder iets met het byzonder beftier dier Landfchappen te doen te hebben , als afzonderlyke Standen of Souverainiteiten op die zelfde vergadering zyn verfchenen , en zo de halve Regering hebben in handen gekregen. Volgens myn voorftel, daar tegen , beftond ieder Kwartier uit de Ridderfchap en de Steden tot dat Kwartier behorende; by de vereeniging dier drie Kwartieren tot eene Provincie had men dus Ridderfchap en Steden van Zalland , Ridderfchap en Steden van Twente , en Ridderfchap en Steden van Vollenhove , welken te zamen Rid-  14 EERSTE BRIEF. i ■ ■ ftidcbrfchap en Steden van Overysfel uitmaakten : toen naderhand de kleine Steden hadden opgehouden de gewone Provinciale Staatsvergaderingen by te wonen , en zig dooide Grooten deden reprefenteren, moeften die Grooten dan ook aangezien worden als alle die Kleinen van ieder Kwartier vertoonende : en derhalven moet men de Afgevaardigden uit de drie Steden ten Landdage thans niet befchomven , als of zy alleen hunne Steden reprefenteren ■ terwyl de Edelen voor -het platte land opkomen; maar als reprcfenterende, namens alle de Overysfelfche Steden J met de Ridderfchap de Samengegroeide op-: permagt van de drie Kwartieren , en dus die van de gehele Provincie. Ik fpare thans de verder gevolgen, die hier uit, by 't befchouwen onzer regeringswyze , voortvloeien. Dezelven zullen zig in 't vervolg van zelfs aan de hand doen. Laten wy nu zien , of het gene ik gezegd heb uit de Hiftorie kan bewezen worden. Ik zal hier niet ophalen , dat gelyk in Drente de Eigen-erfden nog met de Ridderfchap de Staten des Lands vertoonen, zo ook het gemene land in verfcheiden oude ftukken van deze Provincie voorkomt : dit toch zoude buiten ons tegenwoordig oogmerk loopen,' en zo Gy hier van iets m'eêr begeert te weten , kunt Gy al wederom in de gemelde Gedenkjïukken te regt raken (zie Voorberigi van 't Ijle Stuk.') Het is genoeg te weten, dat in ieder Kwartier Ridderfchap en Steden van dat Kwartierna dat, het Gemeene land bui-  EERSTE BRIEF. 15 kuiten 't fpel geraakt was , de hoogfte vergadering van dat Kwartier hebben zamen geïteld , en dat die Kwartiersvergaderingen , onderfcheiden van de Provinciale Landdagen, hebben ftand gehouden , zo lang als Overysfel Heeren erkende. Van die tydcn alleen toch is het dat ik thans fpreke. Wat later gebeurd zy , zullen wy daar na onderzoeken. In een' brief van den jare 1452. verhaalt Bisfchop Rudolf van Diephout, dat Ridderen en Knegten en de Steden des lands van Twente hem behulpzaam geweest waren in 't betalen der koopspenningen van het huis en de Heerlykbeid Blankenborch , welken uit zyne eigen inkomften niet vallen konden; en voor dezen dienst belooft hy aan die zelfde Ridderen Knegten en Steden daar op geen anderen Kaftelein te zullen zetten dan die in Twente geboren en gegoed was. Zie Racer, Overysf. Gedenk. II. St. Byl. N. 29. Volgens een oude gewoonte oetTende de Stad Oldenzaal het regt van die vergaderingen uit te fchryven; gelyk te zien is uit een brief van den jare 1529 , waar by Johan van Twickeloe, toen Drost van Twente, de Regering van die Stad tot het doen van zulk eene uitfchryving verzoekt, om over zaken, de Landfchap aangaande , te raadpleegen Aid. I. St. Byl. N. 3. hoewel het oude Oldenzaalfche Boek ons toont , dat een volgende Drost te weten Goosfen van Raesfclt , in 't jaar 1561. een' korter weg inftoeg, en Ridderfchap en Steden, zonder Oldenzaal te kennen , byeen riep. Ook verneemt men uit deze ftuk. ken,  U EERSTE BRIEF; ken , dat het Dorp Borne de gewone plaats was, daar deze Twentfche Landdagen werden gehouden : want wanneer we vinden, dat in 1566. de vergaderplaats te Delden was, vinden we tevens aangcteekend , dat dit veroorzaakt werd vermits te Borne de pest heerfchtc. Dan deze ■ zyn oudheidkundige kleinigheden , die wy alleen in 't voorbygaan, aanvoeren , om dat over deze Kwartierlyke Landdagen nog nergens met opzet is gehandeld. Liever bepaalde ik uwe aandagt op de zaken , welken in die vergaderingen behandeld werden: waaromtrent het natuurlyk is aan te merken , dat zo lang ieder der Landfchappen een geheel afzonderlyk beftier had* ook alle zaken daar moeften behandeld worden , en dat , naar mate dezelven langzamerhand tot één Gewest gevormd werden , en een algemeene vergadering der Stenden van dat Gewest ingevoerd werd , ook' de voorwerpen der Kwartierlyke raadpleegingen moesten verminderen , en bepaald worden tot onderwerpen die het Kwartier byzonderlyk betroffen. Dan vooraf zal het niet kwaad zyn U met een woord aan te wyzen, hoe onze Provinciale Staatsvergadering die gedaante heeft gekregen , waar in wy dezelve onder de later Landsheeren aantreffen. . In een oud en thans byna vergeten Boekje,: getiteld : Korte VerWaringe van Burgemeefteren, Schepenen ende Raden der Stadt Hasfelt, inhoudende een fommier bericht van de Vryheden, Rechten enz. ter gelegenheid van de Overysfelfche oneenigheden in den jare 1655. uit-  ËËRSTEBRIËFt i? uitgegeven, vindt men onder de Bylagtri verfcheiden uitfchryvingsbrieven, welken bewyzen , dat de Bisfchoppen de Landsvergaderingen uitfchreven , en daar onder fora migen , waar uit wy zien , dat dezelven die vergaderingen dan eens zeiven in perfoon , en 'dan eens door hunne Raden, bywoonden. Ook herinner ik my ergens by eenen onzer Hiftoriefchryvers gelezen te hebben, dat die Raden na dat zy de zaken, welken de Bisfchop begeerde in overweging te brengen» hadden voorgefteld, de vergadering verlieten, en dus de Staten gelegenheid gaven om afzonderlyk te raadpleegen : eene omftandigheid die nog nader beveiligt het gene de Heer Racer in de Inleiding, voor het 3 ie Stuk zyner Gedmkftukken heeft aangetoond , dat het invoeren van Statuten , en 't vastftellen van andere Staatsbefluiten, gefchiedde by wyze van eèn verdrag tusfchen den Landsheer en de Staten , zo dat de Landsheer eigenlyk geen Hemmend lid der vergadering uitmaakte, maar Ridderfchap en Steden , of derzelver meerderheid , een befluit namen , en daar op , ingevolge van dat befluit, met den Landsheer eene overeenkomst floten , welke dan de kragt van wet had. Onder de Spaanfche Vorften werd derzelver plaats bekleed door de Stadhouders , gelyk uit eenige volgende uitfchryvings brieven, agter het zelfde boekje geplaatst, kan blyken. Tot die algemeene of Provinciale vergadering van Ridderfchap en Steden behoorden natüurlyker wyze, zo wel als alle de Edelen, B ook'  i8 EERSTE BRIEF. ook alle de Steden, die oorfpronglyk de Vergaderingen van de byzondere Landfchappen of Kwartieren hadden zamengefteld : en dat dit niet alleen volgens den aart der zake zo moest zyn , 't welke in Hiftoriefche punten juist altoos geen bewys uitlevert, maar ook in der daad plaats had; met andere woorden, dat alle de kleine Steden in vroeger tyden mede ter Vergadering van Ridderfchap en Steden verfcheenen , is een ftuk welk aan alle oudheidkundigen te bekend is, dan dat het bewys zoude vereifchen. Wilt Gy nogthans één en ander voorbeeld van vroeger en later tyd , zo zal ik U de eerften, die my in de hand vallen , hier opgeven. Het Dykregt „■ onder David van Bourgondie, in 't jaar 1494, opgemaakt , werd mede op naam van de kleine Steden ingevoerd. Zie Pufendorf. Obf. jut. Univ. torn. IV. in append. p. 425. Dit raakt de Bisfchoppetyke tyden : en in 't jaar 1549» toen ons Gewest onder Karei den V. ftond , gefchiedde de huldiging van Koning Filips op naam van de „ Gemeene Rid„ derfchap ende Gedeputeerden van de Steden van Over}Tsfel) Deventer Campen en„ de Zwolle fampt alle kleine Steden rcpre„ fenterende die Staten van den Lande van ,, Overysfel". Zie Revii Daventr. illuft. p. 27 r. en Racer Overysf. Gedenkft. I. St. Byl. 8. De zelfde twee Standen dan, welken men in de zogenaamde Kwartiersvergaderingen aantrof, te weten den Stand der Edelen en den Stand der Steden, vond men ook in de groote Staatsvergadering, en die beiden, gelyk het  EERSTE BRIEF. ij het laatst aangetogen ftuk duidelyk zegt, vertoonden de Staten van den Lande. Welke nu de oorzaken zyn, waar door de kleine Steden haren invloed in de. Regeringe grootendeels verloren , en naderhand maar alleen ter Landsvergadering door de Ridderfchap en door de drie gropte Steden gehoord werden , zonder dat hare ftemmen van eigenlyk gewigt waren , doet weinig tot ons oogmerk , zo min als het tydperk waar in deze verandering is voorgevallen; hoewel het anders niet moeilyk zoude zyn te toonen, dat dit onder Keizer Karei is gefchied. Genoeg is het te weten, dat de zaak werkelyk zig zodanig heeft toegedragen ; waar voorik , fchoon het wel voor handen is, geen ander bewys zal bybrengen dan een verklaring van Ridderfchap en Steden zeiven, vervat in eene Refolutie van den 24. April 1602, waar by dezelven .betuigen bereid te zyn, om 'i, de kleine Steden dezer Landfchap, volgens het oude gebruik, op gewigtige punten te befcbryven, om derzelver deli5, beratien en zwarigheden als dan aart te „ hooren en daar op in 't formeren van „ dezer Landfchaps Recesfen en Refolutien „ te letten naar behooren". Gy kunt dezelve in druk aantreffen in de Gedenkjiukken, die ik, wegens den fchat van Overysfelfche Oudheidkunde daar in vervat, op ieder bladzyde moet aanhalen , I. St. Byl. 17. Ook hebben wy hier niet na te gaan, hoe het bygekomen zy, dat naderhand, behalven Hasfelt en Steenwyk, geene dier Kleine Steden meer. B % fêj  2o EERSTE BRIEË: ter vergadering zyn opgeroepen, zo dat zélfs dit regt in het Reglement ep de Regeering vaii 1657. aan geene anderen, dan aan die twee, wordt toegekend (zie Gap. 1. art. 4.) : de zaak zelve toch is genoeg bekend, als mede dat door deze veranderingen de geheele Stand der Steden eindelyk in de gewone gevallen geheel in de drie Groote Steden is geconcentreerd , zo dat die thans ten Landdage dien ganfchen Stand, en dus mede alle de Kleine Steden , reprefenteren. Zulk eene reprefentatie was ook buiten de Staatsvergaderingen ganfch geene ongewone zaak : want uit het Hot des verbonds, welk in 't jaar 1512. tusfchen de Ridderfchap en de Steden van het geheele Stigt aan beide zyden des Ysfels getroffen werd , kunt Gy zien , da't hetzelve door de Steden Deventer , Kampen en Zwolle , zo voor zig zeiven als in den naam van de kleine Steden , was gefloten (zie Dumhar AnaleÜ. torn. II. p. 465.) ; en dat het zelfde op de vergaderingen der Hanzefteden had plaats gehad , blykt uit Reviusy Davtntr. Illuftr. p. 292. zo wel als uit een' brief van 't jaar 1540, waar by de drie groote Steden aan de Kleinen eenig voorlopig verflag geven wegens eene zamenkomft van den Keulfchen Kreits dier Hanzc-fteden, werwaards zy gezanten gezonden hadden om ook derzelver belangens te verdedigen , en welke te vinden is, zo agter de bovengemelde Korte Verklaring van de Regering van Hasfeit onder N. 70. als agter 't ijle Stuk der Overysf. Gedenkft. onder N. 5. Het  EERSTE BRIEF. 21 Het gezegde is voldoende, om U te doen gien , in welk een gezigtpunt, en de Leden van de Ridderfchap, en de drie Steden , als te zamen de Staatsvergadering van deze Provincie uitmakende en derzelver oppermagt vertoonendè, moeten worden belchouwd; en om U te doen befluiten , dat men, naauwkeurig willende fpreken, behoort te zeggen, dat de drie Landfchappen , die wy thans Kwartieren noemen, de Provincie van Overysfel uitmaken ; en niet met onzen Tegenfcbryver , dat die drie Kwartieren benevens de Steden dezelve zamenftellen, dewyl men geen Kwartier kan noemen , zonder daar in mede de Steden te begrypen. Ik zoude U nu tot een nader befchouwing van de Kwartiersvergaderingen dienen te rug te leiden , om daar naar de waarde van de volgende Helling van dien Schryver — dat die Kwartieren altoos, tot op de afzweering van Koning Filips , als drie byzondere Leden van het Staatsligchaam voorkomen — af te meten : doch my dunkt dat het tyd wordt U eenige verpoozing te geven, en derhal ven blyye ik, tot nader gelegenheid, enz. Den 20. September 1784. S 3 11  TWÉÉDE BRIEF. M T N HEER! Misfchien is 'er onder alle de oorzaken , waar uit valfche jredenering voortvloeit, geene menigvuldiger , dan het gebruik van bewoordingen, die of te algemeen, of dubbelzinnig zyn, en dus toelaten, dat men dezelven dan eens in eene naamver, dan wederom in eene ruimer, dan in deze, dan in een andere beteekenis, bezige. Het zy een SchryVer zig zeiven eerst bedrogen hebbc, het zy hy blootelyk bedoele zynen Lezer op een. dwaalpad te leiden, het uitwerkzel moet het Zelfde zyn : te weten, dat deze of waarlyk misleid wordt, of het bedrog ontdekkende, niet alleen de redenering veragt , maar ouk de zaak, tot welker bewys dezelve wordt aangevoerd , begint verdagt te houden. Dit laa'cIte heeft buiten twyffel reeds by U plaats gehad , toen ik in mynen vorigen brief aantoonde, dat myn Tegenfchryver, eerst naar waarheid de oorfprcnglyke afgescheidenheid onzer drie Kwartieren, onder ieder van welken de daar in gelegen Steden begrepen waren, vastftellende, aanftonds van die waarheid afdwaalt, door die Kwartieren als dingen , die van de Steden onderfcheiden waren, te willen doen befchouwen: en het zal nog fterker plaats krygen, wanneer ik U zal hebben doen zien, dat de volgende ftelling, by welken ik dien brief afbrak, alle hare ' "• • ° ;' * 5 V-'-;*. • kragt  TWEEDE BRIEF. 23 kragt van een diergelyk fpelen met de uitdrukkingen ontleent. De Schryver zegt, „ dat de drie Kwar„ tieren, niet fegenftaande derzelver veree,, niging , van de vroegfte tyden af tot aan „ de afzwering van Koning Filips toe , al„ toos als drie byzondere Leden van het ,, Staatsügchaam in alle handelingen inko„ men, en by alle Vredehandelingen, Ver5, bonden , Overeenkomften , of in hoedani„ ge voorvallen hunne toeftemming, onder„ teekening, en zegeling mogten gevorderd „ zyn, aan en overgedaan hebben". Hy fpeelt hier wederom met het woord Kwartieren, 't welke hy , gelyk uit de bygebragte voorbeelden klaarlyk blykt, alleen voor de Edelen uit ieder Kwartier wil genomen hebben; en de beteekenis, die hy aan 't woord Staatsligchaam geeft, is ten eenenmale onbepaald. Indien men door Staatsügchaam de geheele Provincie verftaat, is het onbetwistbaar, dat de drie Kwartieren, dat is Landfchappen, altoos als drie byzondere Leden of deelen van hetzelve zyn aangemerkt: doch indien men door ^dat Staatsügchaam de Provinciale Vergadering van Ridderfchap en Steden wil aanduiden, en tevens te kennen geven, dat daar Kwartierswy"ze zou zyn gehandeld, en , 't geen eigenlyk ons gefchil zou afdoen , gefterad, is het even zeker, dat daar van nooit fchyn of fchaduw bewezen zal kunnen worden. Een korte befchouwing van de uitwerkzelen , welken de vereeniging van de Provincie en het buiten bewind raken der kleine B 4 Ste-  £4 Tweede brief. Steden hebben voortgebragt, zullen U van die onmogelykheid overtuigen , en tevenjs' doen zien , wat de voorbeelden , die onze Schryver voor zyn ftelling heeft bygebragts eigenlyk bewyzen. Verwagt niét Myn Heer! dat ik hier met afgetrokken befpiegelingen zal voor den dag komen, en ondernemen om uit den aart der zake af te leiden , welke gevolgen uit het gemelde konden pf moeiten voortfpruiten. Geenzins. Ik ben met U te wel overtuigd, dat de politieke gebeurtenisfen zig niet naar de regels van de Logica rigten , maar veel ïneêr door de omftandigheden van tyd , van plaats, en van perfonen beftjerd worden, dan dat ik iets diergelyks zoude in 't hoofd krygen. De Provincie van Gelderland is, even als de onze, uit drie Kwartieren te zamen gegroeid;. Een afgetrokken redenaar zoude derhalven tot het befluit moeten komen, dat de Staatsinrigtingen van beide Provinciën, ten minften in de grpote'trekken , met elkander moeften overeenkomen : terwyl hy, pej alle hersfensgebouwen agterlatende, het wezen der zaak onderzogt heeft, zal moeten erkennen, dat' de Gelderfche Staatsgesteldheid i/%r\ de onze zo veel , indien niet meerder, verfchilt, dan die van cé.ne, der Vereenigde gewesten; Ieder Kwartier van Gelderland jleetjp nog ten huidigen dage, gelyk U beter daii my zeiven bekend, is, zyne afzonderlyke Staatsvergadering , beftaande uit de Ridderr lehap, en de Steden van dat Kwartier, welken da.ar;'dv, wetgevende, magc oeffenen, ^n de &y •■ .■ ' ■ -ft ■ ' > . • be-  TWEEDE BRIEF. %5 lastingen opleggen., uit welke de onkosten, die byzonder het Kwartier raken , goedgemaakt , en de Quoten van het Kwartier in de Provinciale Kasfe uitgeteld moeten worden. Ieder Kwartier maakc dus in vele opzigten nog een' ftaat op zig zelf uit, welks huishouding aan de Provinciale Staatsvergadering niet is onderworpen: en ingevolge van die inrigting heeft men op die Vergadering ook drie ftemmen , ieder van welken door Ridderfchap en Steden van ieder Kwartier ligchaamswyze wordt uitgebragt, na dat ieder over het voorgeftelde afzondertyk heeft geraadpleegd. Niets van dit alles vindt men in Overysfel, waar het woord Kwartier naauwiyks meer dan eene Geographiefche beteekenis heeft, om de Landen, uit welken de Provincie oorfpronglyk werd zamengefteld , te onderfcheiden. Na dat de Provinciale Staatsvergadering haar volle beflag had gekregen , was de wetgevende magt over de geheele Provincie ook geheel in dezelve opgeiloten, en men kon niet meer zeggen,. dat de Stand der Steden, door de drie groote Steden vertoond wordende , met den Stand der Edelen van ieder Kwartier de oppermagt over dat Kwartier uitmaakte. De wetgeving van Ridderfchap en Steden liep zedert onverdeeld over de geheele Provincie, even onverdeeld gefchiedde ook de oplegging van de Provinciale belastingen, die, in eene gemeene kasfe uitgeftort, ook ten gemeenen behoeve werden gebruikt, Vermoed?lyk zult Gy my hier willen inB 5 val-  20 TWEEDE BRIEF. vallen, en zeggen, dat ik eenen Chronolqgifchen misilag bega , en van de tegenwoordige tyden fpreke, terwyl ik my, om mynen Tegenfchryver by te blyven 3 tot den tyd, die de afzwering van Filips voorging , behoorde te bepalen. Dit is ook eenigermate waar; doch in een opzigt, welk aan onze bedoeling geen hindernisle kan toebrengen: want alles, wat ik nopens het onverdeeld gezag van Ridderfchap en Steden over de drie Kwartieren gezegd heb, fiaat zo wel op de dagen , die voor de afzwering gingen, als pp de volgenden; en het eenige onderfcheid, welk die later dagen hebben medegebragt, beftaat daar in , dat de Kwartiersvergaderingen , die onder de Spaanfche Vorsten nog op eene aan de Provinciale Vergaderingen ondergefchikte wyze beftonden , zedert langzamerhand geheel zyn verdwenen. Indien Gy, gelyk ik in myn vorigen verzogt, het Extract uit het oude Oldenzaalfche Boek met aandagt hebt doorgezien, kunt Gy opgemerkt hebben, dat de Kwartiers vergaderingen onder de Spaanfche Vorsten , gelyk ik zeide , reeds geheel ondergefchikt waren aan de Provinciale Vergadering van Ridderfchap en Steden , welke de wetgeving over de geheele Provincie oeffende, en de belastingen over de geheele Provincie opleide. Een voorbeeld van 't een en ander vindt men in 't Extract zelf by de Letter A. Een voorbeeld van Wetgeving ligt in de woorden : „ Item is beleveth by meesten ftem3, men van Ridderfchap ende Steden , dat die  TWEEDE BRIEF. 27 5, die Lantheer , enz." waar op ik , in 'e voorbygaan, twee dingen zoude kunnen aanrekenen; voor eerst, dat hier van geen ftemmen van Kwartieren gewaagd wordt, en ten anderen, dat men hier reeds meeste ftemmen, en dus overftemming, aantreft, en niet den degen van de fterkfte party, dien onze Tegenfchryver als den eigenlyken Prefident op de oude Landdagen heef. zoeken voor te dragen, gelyk ik in mynen eerften gelegenheid had ter loops aan te merken. Het overige van dit ftuk toont aan, dat Ridderfchap en Steden ook de lasten beraamden, welken de geheele Provincie gezamentlyk zoude moeten dragen, en dan de daar toe vereifchte fommen over de drie Kwartieren verdeelde ? zo dat ieder Kwartier dan zorgen moest zyn aandeel daar in wederom over de kleiner afdeelingen, te weten de Kerfpels en Steden van ieder Kwartier, te bepalen, gelyk Gy by de Letter B. zien kunt gefchied te zyn. Het zelfde trèft men am by Letter F. op een volgend jaar. Toen naderhand de Verponding ingevoerd was , vinden we de Kwartieren even eens op een zekere fomme gequotifeerd; by voorbeeld in een Refol. van Ridd. en Sted. van den 21. April 1602: maar toen fchynt de onderdeeling over de Kerfpelen , niet meêr aan de Kwartiersvergaderingen overgelaten te zyn ; want men leest in. een Refol. van den 8. Mei des zelfden jaars, dat de Staten zeiven , op een Rapport van Gekommitteerden , toen die onderdeeling over Zalland vastftelden. Ieder weet, dat dit quo- ti-  £8 TWEEDE BRIEF. tiferen der Kwartieren naderhand geheel heeft opgehouden, zo dat in 't opleggen der middelen geen agt op Kwartieren meer wordt geflagen, maar de Provincie als een onverdeeld ligchaam aangemerkt. Dan dit brengt ons wederom, gelyk in dit ftuk byna niet te vermyden is, tot later tyden : en derhalven keer ik tot myn Oldenzaalfche ftuk te rug. Onder de Lttter C. zien wy, dat Ridderfchap en Steden van Twente, in 5t jaar 1561. een Kommisfie beraamden om zekere zaken te Zwolle te helpen afdoen: waar uit, gelyk uit meer andere ftukken , de oude gewoonte te vernemen is , dat zekere zaken door Gekommitteerden uit Ridderfchap en Steden werden behandeld. Hét zelfde kan men zeggen nopens het befluit van den Bisfchop en Ridderfchap'en Steden van 't jaar 1490, door den Tegenfcbryver (bl. 34.) uit Revius bygebragt: en dit is ook alles dat met die aanhaling wordt bewezen ; want het verfchilt hemels breedte, te toonen , dat de Staten ter uitvoering van derzelver befluiten, gelyk in dit geval ter uitvoering van een befloten oorlog, een Kommisfie beramen, en in die Kommisfie Edelen uit ieder Kwartier laten verfchynen, of te toonen, dat die Staten in het, nemén van dat befluit kwartierswyze Itemmen. Het eerfte toch heeft geen bewys ter wereld nodig. Die oude gewoonte heeft nog heden plaats. Alle de Provinciale Kommisfien ter Generaliteit, in de Binnenlandfche Deputatie, enz: worden fteeds gelykelyk onder de Edelen en Steden, en, ten aanzien van de 4; " " ' ' E-  T W E È D Ë B R I E Ë. Édelen , gelykelyk önder de Edelen van ieder Kwartier verdeeld. Het laatfte wordt zo weinig door dit bewezen, als door één def andere voorbeelden, die onze Schryver daar toe heeft gemeend te ftrekken, gelyk het vervolg U zal doen blyken. Het zelfde ftuk onder de Letter D. vertoont ons een Kwartiersvergadering, in 1564. gehouden, om zig met de andere Leden van de Provincie gezamentlyk te verzetten tegen één dier hatelyke Plakaten, door welker middel het hof den ouden vorm van wetgeving poogde te ondermynen. Van den zelfden aart zyn de handelingen van de jaren 1553? ^SHi en 1565, door onzen Schryver (bl. 35—37-) aangetogen. Men raadpleegde in deeze omHandigheden , het is waar , Kwartiers wyze over het inftellen van vertoogen tegen de inbreuken , die de Spaanfche Regering op de regten van Volk en Staten zogt te maken: doch wat heeft dit te doen met de wyze van ftemmen ter Staatsvergadering, wanneer het 'er op aankwam om de wetgevende magt te oeffenen ? De Ridderfchap en de Steden kunnen in deze gevallen niet befchouwd worden , als vertoonende de Oppermagt des Lands. Dezelven komen hier alleen voor als Leden van het zelfde Ligchaam, welken zig verbinden ter handhaving van hunne oude regten en voorregten. Tot het oeffenen van de wetgevende magt toch werd zo wel de toeftemming van den Landsheer , of deszelfs Stadhouder , vereifcht, als die van Ridderfchap en Steden; Zie Racer, Óverysf. Gedenkft. In-  30 TWEEDE BRIEF. Inleid, van 'f ///. Stuk, en de Stadhouder of Vorst kwam toen in die onderhandelingen, welken hem zelfs ten hoogften mishagen moesten, niet beter te pas, dan onlangs de door mislukte maatregelen beroemde Lord North in het Congres der Amerikanen. Niet onvoeglyk zoude men hier kunnen1 aanmerken, dat de voorbeelden, welken uit dit tydperk van onderdrukking kunnen gehaald worden, juist niet alcyd de gefchiktften zyn, om ons te keren, hoedanig de oude Regeringsvorm eigenlyk was ingerigt. Het gebeurde niet lang na den tyd, van welken ik hier fpreek zal de gepastheid van deze aanmerking bevestigen. Na. dat de Hertog vari Alva, in den jare 1567, onder den titel van Kapitein Generaal, het gezag der Landvoogdyfehap over deze Gewesten had in handen gekregen, vindt men dat onze Staten doorgaans maar eenige Gckommitteerden ftelden, die de zaken behandelden, om dat zy wisten, dat de Vergadering van de geheele Ridderfchap met de Steden den Hertog onaangenaam was. Zie Revii Daventr. p. 399. In zulke omrtandigheden was niets natuurlyker, dan dat de Gekömmitteerden uit de Edelen met de overigen van hun ligchaam rugfpraak hielden, en dat zy, om niet in ten grooten getale byeen te komen, en dus den Dwingeland in de oogen te fteken, dit afzonder]yk onder de Edelen van ieder Kwartier deden : en zo men nu al uit de Hiftorie het een of ander voorbeeld daar van konde bybrengen, met welken grond zou daar uit ,te  TWEEDE BRIEF.. 31 befluiten zyn , *lat Ridderfchap en Steden, ten vollen getale vergaderd , gewoon wareii Kwartierswyze te raadpleegen en te ftemmen? Zo lang de Kwartiersvergaderingen in wezen waren, en ieder Kwartier een byzondere fchatkist had, waar uit eensdeels de Quoten in de Provinciale lasten, gelyk wy reeds gezien hebben, moesten betaald, en anderdeels ook de byzondere onkosten van het Kwartier , gelyk uit het meergemelde ftuk onder de Letter H. te zien is, moeften goedgemaakt worden, kon 'er geen eigenaartiger onderwerp voor derzelver raadpleegingen zyn, dan de lasten, welken de Provincie te dragen hadde, en de Quoten welken het Kwartier daar in zoude, betalen ; vooral , nadien nimmer aan de Provinciale Staatsvergadering het regt gegeven' was , om over zodanige punten van bezwaar by meerderheid van ftemmen te beflisfen, maar dezelven by wyze van verdrag, of vrywillige overeenkomst tusfchen alle de Leden , moesten worden vastgefteld. Een voorbeeld van zulk eene raadpleging treffen wy aan in het zelfde Stuk onder de Letter E. De belangen van alle de Kwartieren konden onmogelyk altoos de zelfden zyn. Twente, van alle gemeenfchap met de zee afgefloten, had geen belang in de bevordering van de visfchery, en wilde deshalven in de onkosten, daaromtrent aangewend, niet langer dragen. Ridderfchap en Steden van dit Kwartier waren ook. te onvrede over de Quote, welke ter gemeene Staatsvergadering aan hetzelve was  3* TWEEDE BRIEF. was opgelegd. Zy befluiten zig tegen die bezwaren voor 't vervolg te verzetten., Dan hoe brengen zy dit ter uitvoering ? — Indien men toen eenig denkbeeld gehuisvest had van een Kwartierswyze ftemming ter Provinciale Staatsvergadering , was niets eenvoudiger geweest, dan dat zy een befluit genomen hadden, om de meening van het Kwartier ten bekwamen tyde daar uit te brengen: maar dewyl de geboorte van zulk een denkbeeld voor het jaar 1784. bewaard was, vergenoegen zyzig met een voorlopig protest ter kennis van de Ridderfchap van Zalland, en de Steden Deventer, Kampen en Zwolle te brengen, en het voor 't overige aan de Edelen van hun Kwartier, die ten Landdage verfchenen, over te laten , om deszelfs belangen te behartigen. Gy ziet dus,,Myn Heer! dat dit oude 01denzaalfche ftuk, met welks overigen inhoud ik U nu niet langer zal ophouden, een merkelyk licht verfpreidt over de handelingen der Kwartiersvergaderingen, zedert dat dezelven, door de vereeniging van de Provincie, aan de Landsvergaderingen ondergefchikt waren. In 't algemeen hebt Gy daar uit, en uit de aanmerkingen waar toe hetzelve my gelegenheid gaf, moeten opmaken, dat-dezelven beftonden in het beramen van huislyke fchikkingen, en in het uitvoeren van befluiten ter Staatsvergadering genomen. Nergens vindt men , dat daar een befluit genomen werd , welk Kwartierswyze ten gemeenen Landdage zoude worden uitgebragt; het welke men egter vinden moest, indien de ftelling van mynen Tegen-  TWEEDE BRIEF. 33 gendinger eenigen fchyn zoude hebben. Ik zégge eenigen fchyn: want indien al eens bewezen ware, dat, ten tyde toen de Kwartiersvergaderingen beftonden, de Kwartieren, uit Ridderfchap en Steden zarhengefteld , hunne Kwartierlyke ftemmen ten gemeenen Landdage hadden laten uitbrengen, zo zoude daar uit nog geenzins volgen, dat naderhand, wanneer die Kwartiersvergaderingen niet meer in wezen waren, de Ridderfchap uit ieder Kwartier nog even eens op die zelfde wyze zoude geftemd hebben, niet tegenftaande zy toen zeker geen Kwartier meer kondc vertegenwoordigen. —■ Dan ik onthoude my van tegen ohderftellingen , welken allen hiftoriefcheri grondflag derven, dat is tegen hersfenfehimmen , te vegten , en U dus gelegenheid te geven van uit ongeduld op my toe te pasfen, het gene Ajax by Ovidius (Metam: KUL vers. 53.) van Philoótetes zcide; Volucresque petendo Debita Trojanis exercet fpicula fatis. Evenwel zoude ik ook iri dit geval niet denken, dat Gy de fchigten van Hercules oordeelde véreifcht te worden, om onzen Tegenfehryver met een' goeden uitflag te beftryden. Trouwens hebt Gy reeds bemerkt, dat die gene van de door hem aangevoerde voorbeelden, welken wy gelegenheid hadden in 't vborbygaan te befchouwen, niets van het daar mede bedoelde bewyzen : en het zal weinig moeite kosten U te overtuigen, dat de overigen, op dezelfde wyze, dat.is by het licht C der  34. TWEEDE BRIEF. der Hiftorie , befchouwd zynde , bevondéri zullen worden niet beter aan het oogmerk te beantwoorden. n.„ Het eerfte is een Verbond tusfchen Ridderfchap en Steden ingegaan-in het jaar 1425, „ alwaar", zegt de Schryver bl. 34- » de °n„ dertekenaars der Edelen uit ieder der drie „ Kwartieren, niet minder dan uit ieder der „ drie Steden , als uit onderfcheiden Leden „ van het Ligchaam dezes Landfchaps, voor„ komen". Dit zeggen is op zig zelf waar: doch het behelft maar een gedeelte van de waarheid, en indien de man dezelve geheel had gelieven te verhalen, zoude geen verftandig Lezer daar over eenige aanmerking van myn' kant nodig gekeurd hebben ; of liever, indien hy de moeite genomen had van voor zig zei ven deze gebeurtenis in haar verband na te gaan, zoude hy zig voorzigtiger gewagt hebben van zyne zaak met zulke elendige bewysredenen verdagt te maken. Ik weet niet, of ik hier een werk durf aanhalen, welk onze Schryver aan my toekent, doch tegen welks vervolg hy zyne Lezers hl. 209. op eene voor den opfteller zo zeer moed benemende wyze op hunne hoede ftelt : anders zoude ik U verzoeken y het gebeurde omtrent de verkiezing van Rudolf van Diephout,_ waar toe het aangehaalde verbond behoort, in den Tegemvoord. ftaat van Overysfel bl. 125—1*7. na te lezen. Gy zoudt daar vinden , dat de oneenigheden, welken die verkiezing, zo in als buiten het Stigt, veroorzaakte, het gevolg hadden, dat zy, die de belangen van Rudolf aan-  TWEEDE BRIEF. 3^ aankleefden, waar onder voor al de Overysfelfchen te tellen waren, zig onderling op allerhande wyze zogten te verbinden om hunne party te fterken : en wanneer Gy dan op den aart van de toen gemaakte verbindtenisfen, zo wel als op de Leden tusfchen welken dezelven gefloten werden , agt gaaft, zoudt Gy aanftonds bezeffen, dat dezelven niets gemeens hadden met de handelingen eener vergadering van Ridderfchap en Steden • een voorwerp , het welke wy in de behandeling van deze zaak altoos in 't oog behoorden te houden, en welk egter door onzen Schryver geduurig uit het oog wordt verloren. . Het verbond in 't byzonder van den 7. Augustus 1425. welk hy uit Revii Day. lil. p. 98. bybrengt, waar het alleen by verkorting, en dat nog wel zeer gebrekkig, wordt opgegeven, en welk hy, in de oorfpronglyke taal, en geheel, onder de Bylagen agter 't eerfte Stuk der Overysf. Gedenkft. bl. 5. had kunnen lezen, is niet gemaakt, gelyk men uit zyne opgave befluiten zoude, alleen tusfchen deEdelen uit onze drie Kwartieren en de drie Groote Steden, maar tusfchen dë Edelen' van Zalland, Vollenhove, Twente en Drente, en vier Steden', Deventer, Kampen, Zwolle en Oldenzaal: en der hal ven ...... Maar ik voel , dunkt my , dat Gy my hier van alle redenering ontflaat , met eenvoudig aan te merken , dat men uit dit ftuk even zo wel zoude kunnen bewyzen , dat onze Provincie uit vier Kwartieren en vier Steden beftond; daar het egter zeker is, "dat Drente nimmer C 2 gei]  36 TWERDE BRIEF. een gedeelte van Overyffel heeft uitgemaakt, en Óidenzaal nooit onder de Groote Steden is Geteld. — De zaak was in der daad zo gelegen, dat ieder zig in dien tyd verbond met elk dien hy agtte zyne party te kunnen Herken , zonder agt te liaan op het ligchaam waar toe dezelve mogt behooren ; en daarom ziet men in eene andere verbindtenis van dien zelfden tyd ook de Ridderfchap met de Stad van Utrecht, zo wel als de boven voorkomende Leden, verfchynen. Onderwyl is deze aanmerking , nopens de beroerdheid des tyds , niet de eenige, waar mede men de bewyzenskragt van dit voorbeeld kan ontzenuwen. Een algemeener befchouwing van het onderwerp zal niet alleen dit, maar alle voorbeelden van dien aart te gelyk , buiten ons gefchil Hallen. Het maken van verbonden, flrekkende tot het gezamentlyke voeren van oorlog of het herftellen van vrede , waar toe de Unie van Utrecht art. 10. zelfs aan de byzondere Provinciën de magt benomen heeft, was oudtyds een regt, welk niet alleen ieder Stad, maar zelfs byzondere Edelen, oeffenden; zodat, wanneer men een geheel Landfchap te gelyk 'in eenig verbond ziet treden, dit'aan een toeval, uit de gelykheid der belangen geboren, en niet aan een geregelde regeringsorde moet toegefchreven worden. Het is zeker, om de woorden eens voornamen uitleggers van het Duitfche Staatsregt de mynen te maken, dat het vuistregt in Duitfchland , ten minsten van de tyden der Ottoos en van de tiende eeuw af,  TWEEDE BRIEF. 37 af, in beftendig gebruik geweest is , zo dat ieder genootfchap en ieder Edelman zyn recht in den vuist zettede, en anderen, het zy alleen , het zy met byftand van medehelpers, dat is door verbonden, tot afdoening van het aan hem verfchuldigde dwingen mogt, gelyk daar van het ganfche werk van Datt de pace public® , en alle Gcfchiedfchryvers der middeleeuwen, vol zyn. J. P Ludewigs Erlauterung der gulienen Bulle, II. Th. p. T25. Uit dit regt van pcrfoonlyk kryg te voeren , als ik my zo mag uitdrukken , vloeide van zelfs ook het regt voort om op de zelfde wyzevrede te maken, en daar toe verbond te fluiten. Smit enim pax &* helium invicem correlata, quandoquidem pax bello finem imponit; proinde , cui competii jus gerend: belli, eidem vindicanda potestas concludendae pacis , uipote qua helium finitur : volgens de redenering van Fr. Pfeffinger , in not. ad Vitriarii Injiitut. jur. puil. lib. 3. tit. 3. Tom. III. p. 394. dien ik vooral uit dien hoofde aanhale, om dat hy vervolgens pag. 400—430. een lyst van verbonden, van het jaar 930. af, opgeeft, waar onder verfcheiden gevonden worden die het bovengezegde bevestigen, ik zal dezen , of die weiten in het ftraks genoemde werk van Datt verfpreid liaan , hier niet byzonderlyk aanwyzen : zo dewyl de zaak te bekend is, dan dat ik daar mede uwen en mynen tyd fpillen zoude; als om een tegenwerping te vermyden, welke nogthans geen kundige op dit punt maken zal, dat men over het Staatsregt van onze Provincie fprekende, ook met voorC 3 beel-  3§ TWEEDE BRIEF. den, uit onze Hiftorie gehaald, behoore voor. den dag te komen. Aan dezen eifch trouwens is het niet moeilyk te voldoen. Ik zal uit meerder maar eenige voorbeelden van verfchillende foorten opnoemen. Schotanus verhaalt , dat de Ingezetenen van Ysfelham, èen ftreekje lands welk tegenwoordig maar een gedeelte van een O.verysfelfch Schoutampt uitmaakt, zig in 't jaar 1355. met de Friezen van Stellingwerf en Schoterweif tegen den Bisfchop verbonden hadden, en dat deze hen noodzaakte zig by verzegelde verdragen aan hem te onderwerpen. Zie Ge.fchied. van Friesl. VI. B. bl. 186. Even te voren telt de zelfde Schryver verfcheidcn Edelen op, die den Bisfchop, gelyk men toen fprak, ontzeiden; en onder dezen éenen Munffcerfcheri Edelman , Herman van Meerveld genaamd, die veel fchade in Overysfel toebragt, het welke hem de Bisfchop betaald zettede , tot dat zy te zamen vrede' snaakten. ; Begeert Gy voorbeelden die nog nader by huis zyn. In 't jaar 1360. treft men Twentfche Edellieden aan, die, 't kafteel Satersloo. in bezit hebbende , eerst tegen den Bisfchop kryg voeren , en vervolgens met denzelven een verdrag fluiten. Zie Chron. autt. de Meha , ap. Matth. Anal. torn. III. p. 254. 4**. een plaats die ik by voorkeur bybrenge, orn dat' de Schryver op de zelfde bladzyde nog' van een' Gelderfchen Edelman, Gifebrecht van Netelenhorst, als met den Bisfchop kryg voerende en zig verzoenende, gewaagt; gelyk  TWEEDE BRIEF. 39 ijk ook nog van de ingezetenen van Steenwykerwoud', wederom een klein hoekje gronds in deze Provincie, welken zig met de ingezetenen van diergelyke ftreken lands in Friesland tegen den Bisfchop hadden verbonden. De Hukken , die ter gelegenheid van het gefchil over de Heerlykheid Almelo voor ettelyke jaren in 't Kcht kwamen, en het gefchiedkundig berigt nopens die Heerlykheid, met het welke de Heer Racer in 't 6de Hoofddeel van 't 2de Stuk zyner Gedenk/lukken de liefhebbers van onze Overysfelfche oudheden verpligt heeft, zyn zo vol van diergelyke verdragsbrieven , door de Heeren van Almelo OPgerigt, dat het onnodig is eenigen daar van opzettelyk aan te wyzen. De hardnekkige kryg, die Zweder van Voerft tegen Jan van Arkel , voornamelyk door de Stad Zwolle geholpen, voerde, had een verdrag tusfchen den Bisfchop en Zweders zoonen ten gevolge, welk in den jare 1363. gefloten , en door verfcheiden byzondere Edellieden mede bezegeld werd. Zie Dumbar Anal. torn. II. p'. 295. ' De Stad Kampen trad in 't jaar 1373. in een afzonderlyk verbond met eenen Gelderfchen Edelman, Herbern van Putten, welke met den Kerkvoogd in onmin was. Zie van Hattum, Gefchied. van Zwolle, I D. hl. 195• Het zelfde deed zy met eenen Overysfelfchen Edelman, Evert van Esfen in 1380. Zie Reyii Daventr. p. 82. In 1455. vinden wy een gefchil, tusfchen C 4 de  4Q TWEEDE BRIE F. de Steden Deventer en Amersfoort ontftaan, door een verdrag bygelegd. Zie Moonen Chron. van Deventer, op dat jaar. Ook gewaagt Revius van een overeenkomft door die Stad afzonderlyk met de Hollanders en Friezen in 't jaar 1472. ingegaan. Daventr. UI. p. 123. De twee gemelde Steden Deventer en Kampen vonden zig in den jare 1462. afzonderIyk in eenen kryg gewikkeld met Rudolf van Laar, welke egter eerlang minnelyk werd afgedaan. Tegenw. flaat van Overysfel, bl. 141. èn zo vinden wy dat Kampen en Zwolle in J385- ter gelegenheid van het gefchil met Deventer, over de plaats daar de Klaringe zoude gehouden worden, een verbond troffen, om elkander met alle hare magt te onderhennen. Van Hattum Gefchied. van Zwolle 2. D. bl. %iï. In 't jaar 1443. flqot de laatstgemelde Stad en Johan van Bukhorst, wederom een Edelman uit Overysfel , eene overeenkomst met den Hertog van Gelder nopens het Koter veer: 'Aid, hl. 390. en het blykt dat dezelve, eenige jaren later, voor zig alleen eene foort van êefenfive alliancie , gelyk men thans fpreken Zoude 5 had aangegaan met den Graaf van Benthcïm. Aid. bl. 415. ' " Verbindtenisfen, tusfchen de drie Groote Steden onderling gefloten , zyn te bekend, om er voorbeelden van op te noemen:, eh indien ik niet aan eenen uitheemfchen fchreef, zoud;e ik my ook onthouden van voorbeelden by, ce brengen ,* waar in dezelven gezamcntlyk Ijpn de eene zyde voorkomen; gelyk het yer- drag  TWEEDE BRIE.F. 4i drag van vrede' of beftand, welk zy in 1465. met den Gelderfcben Edelman , Gysbert van Bronkhorst, ingingen, Aid. II. Deel, bl. 9. of, het gene de onafhanglykheid der Steden in dit opzigt in het duidelykfte licht plaatst, het verbond, welk de Bisfchop zelve, Jan van Arkel, in den jare 1352, met dezelven trof, en ingerigt was om zig onderling tegen alle vreemd of binnenlands geweld te befchermen. Zie Ditmbar Kerk. en Wer. Deventer , bl. 517. De Kleine Steden, welken fomtyds , gelyk ik elders aanmerkte , mede door de Grooten in de verdragen begrepen werden, vindt men ook elders daar in met name genoemd. Zo floten Oldenzaal, Ootmarsfum, Goor, Delden en Enfchede , benevens de drie Hoofdlieden , in 't jaar 1460, een verbond van vriendfchap met die van de Graaffchap Zutphen. TegenwStaat van Overysfel, bl. 140. Reeds in den jare 1260. zien wy Oldenzaal afzondcrlyk by zegel en brief onderftand aan den Heer van Almelo toezeggen ; DeduU. van de Rechten der Heerl. Almelo,, Bylag. H. imo. hl. 183. en zo laat als het jaar 1577. ontmoeten wy Hasfelt en ^teenwyk over de Asfociatie van deze Landfchap met de Generale Staten raadpleegende, en de eerstgemelde dier twee Steden daar in bewilligende. -Bmdam, Verzam. van onuitgegev. Stukk. III. D. bl. 212. Het is onnodig deze lyst verder uit te rekken. Gy ziet hier verbonden, door Buurschappen , door byzondere Edellieden , door Groote en Kleine Steden , dan in meerder dan in, minder getal zig zamenvocgeude, dan C 5 on-  42 TWEEDE BRIEF. onderling onder zig, dan met de Heeren van, den Lande, of met nabuurige Heeren of Landfchappen , opgerigt. Wat wonder is het dan, wanneer wy ook zomtyds zulken aantreffen, waar in de Steden met de geheele Ridderfchap, pf het gene het zelfde gezegd is, met alle de Edelen uit ieder der drie Landfchappen of Kwartieren van de Provincie , voorkomen? Zo dikwerf als het belang van alle de Leden der Provincie in. het zelfde middenpunt zamenliep, was het natuurlyk dat zy zig vereenigden om een zelfde verbond in te gaan; en dit moest méérmalen gebeuren, naar mate zy meerder van magtige nabuuren te vreezen kregen , en daar door genoopt werden om zig naauwer aan elkander te verbinden : dan hier door werd geenszins weggenomen , dat ieder Lid, dat is ieder Edelman voor zyn' perfoon en ieder Stad , zyne vryheid bleef behouden van al of niet tot zulke verdragen toe te .treden. Wanneer wy derhalven, gelyk in het bovengemelde verbond van 1425. plaats heeft, de Edelen van de drie Kwartieren te gelyk met de drie Steden ontmoeten, bewyst dit niets meer , dan dat die allen» in het oprigten van dat verbond hadden toegeftemd; en geenszins, dat dit verbond by een Kwartierswyze ftemming was aangenomen. Eene ftemming toch, die het regt van overftemmen influit, kon, volgens het Staatsregt, in het ftuk van verbonden aan te gaan in 't geheel niet in aanmerking komen; ieder Lid, ieder Stad, ieder byzonder Edelman , ftond hieromtrent buiten allen dwang op zig zelf, en moest daar toe  TWEEDE BRIEF. 45 toe zyne toeftemming geven, en zy, die deze toeftemming weigerden , konden in het verbond niet worden begrepen. Ik zoude op het zelfde verbond van 1425. nog kunnen aanmerken , dat indien men in hetzelve een. eigenlyk gezegd befluit van Ridderfchap en Steden vinden zoude, de Ridderfchap van Drente daar in niet als gevoegd met die van Overysfel konde voorkomen , maar dat het zelve dan op naam van Ridderfchap en Steden van Overysfel en de Ridderfchap van Drente, als ieder een afzonderlyke Vergadering uitmakende,, moest geftaan hebben: doch deze aanmerking zoude geen fteek houder met betrekking tot het ander verbond van 1511, door mynen Tegendinger uit Dumbar , Anal. torn. II. p. 453. bygebragt , en min naauwkeurig een' vrede-ves bond genaamd, waar in niemand anders , dan de Bisfchop, benevens Ridderfchap en Steden, als met den Hertog van Gelder verdragende , wordt genoemd. Het bewys :nogthans, welk dezelve . uit dit laattte heeft willen trekken, moet, zo wel als het gene hy met het vorige beoogde , by overweginge van het bovengezegde vervallen. Eenige Gemagtigden hadden wegens den Bisfchop en Ridderfchap en Steden, naar inhoud des briefs, artikelen van verdrag beraamd met des Keizers Stadhouder in Gelderland. Deze artikelen moesten door den Bisfchop , de Ridderfchap en de Steden bekragtigd worden. Hoe gefchiedde dit nu ? De oude gewoonte , geboren in die tyden toen het niet vreemd was lieden van den eerften rang  44 TWEEDE BRIEF. rang aan te treffen, welken niet lezen, veel min hunnen naam zetten konden, bragt mede , dat men het verdrag niet teekende, maar bezegelde. De Steden, van ouds zegelen hebbende , konden dezelven daar toe gebruiken: doch de Edelen , nog ieder op zig zeiven ftaande en geen ligchaam uitmakende, hadden gevolglykook geen gemeen zegel, en konden derhalven de bekragtiging van hunnen kant niet ter uitvoer brengen , dan door eenigen uit hun getal te kiezen, welken hunne byzondere zegels uit aller naam aan den brief deden hegten. Hier toe verkoos men Edellieden uit ieder Kwartier, volgens eene gewoonte die uit de oude gefteldheid des Lands haren oorfprong ontleende, en die nog, gelyk ik reeds boven gezegd heb, in zo verre ftand houdt, dat alles wat de uitvoering der Staatsbefluiten betreft, alle de lusten en lasten van de regeringe , gelykelyk onder de Edelen uit ieder der drie Landfchappen of Kwartieren worden verdeeld. Dan wat doet al dit af, wanneer men het gefchil, waar over wy eigenlyk handelen , in 't oog houdt ? De vraag is, of ten. tyde der 'Landsheeren Kwartierswyze ter vergadering van Ridderfchap en Steden geftemd zy. De manier, op welke de verbonden bekragtigd werden , raakt alleen de uitvoering van het geene te voren goedgevonden en beflpten was ; en, wat mcêr is, het ganfche punt van ftemmen en overftemmen kwam, gelyk wy zagen, in het.maken van verbonden niet te pas. Gy  TWEEDE BRIÉ F. 45 Gy ziet dan, Myn Heer! uit de herfchouw van alle de voorbeelden , door onzen Schryver hier ter Stede aangevoerd, welke in de voorgaande redenering, naar mate het onderwerp daar toe aanleiding gaf, is ingevlogten, dat daar mede niets minder bewezen is, dan zyne ftelling. „ dat de drie Kwartieren , na ,, de vereeniging van de Provincie , altoos als drie byzondere Leden van het Staats„ ligchaam zyn aangemerkt". Uit die redenering zelve heeft Ü nog iets meerder moeten blyken : te weten, dat die ftelling uit den aart der zake onmögelyk te bevvyzen was. Ondertusfcben is dit het groote punt , waar op de geheele Tegenverhandeling fteunt, en het welke weggenomen zynde dezelve geheel moet. doen vervallen , want indien die voorgewende kwartierlyke ftemming niet beftond toen *er nog Kwartiersvergaderingen waren, hoe zal dezelve dan geboren zyn na dat die vergaderingen hadden opgehouden ? Vraagt Gy my nu hier op, of ik dan met dezen onze briefwisfeling over dit ftuk voor heb af te breken ? Ik antwoorde dat dit veilig zoude kunnen gefèhiédeh. Immers wat het verder voorftel van onzen Schryver, te voren door my opgegeven betreffe , dat namelyk nooit ieder Edelman voor zig als Lid van de Staatsvergadering, in het tydperk waar van wy fpreken, zoude aangemerkt zyn: hy heeft daar van geen byzonder bewys bygebragt, of volgens de natuur der zaak kunnen bybrengen; want deze moet met de anderen, die ik wederlegd heb , ftaan of vallen. En ten  45 TWEEDE BRIEF. ren aanzien van alle de overige redeneringen1 s welken in 't vervolg der Tegenverhandeling voorkomen , twyffel ik niet, of Gy zoudt thans zelve in ftaat zyn , die uit het gene gezegd is te wederleggen. Dan nu Gy my eenmaal aan 't werk gebragt hebt, zal ik 't my ook getrooften, U verder alle moeite , die daar aan mogt vast zyn , in een' volgenden brief te ontnemen. Deze is reeds te lang óm 'er meerder by te voegen j dan dat ik de eer heb te zyn , enz: Den 25. September 1784. DERDE BRIEF. M Y N HEER! npen einde aan ons beftek getrouw te bly-*■ ven , en niets dan het gene regtftreeks ons gefchil betreft te roeren , zal ik nu tot hl.- 45. van de Tegenverhandeling, waar de Schryver de Kwartierswyze ftemming der Edelen na het invoeren der Staatsregering poogt aan te toonen, moeten overftappen. Alleenlyk zal ik vooraf niet een woord aanmerken, dat, daar de Landsheer oudtyds geen Lid van de Staten was en in derzelver vergadering geen ftem uitbragt, maar met de Staten over de zaken , die het onderwerp der raadpleegingen uitmaakten, verdroeg, gevolglyk de affchaffing van het Landsheerlyk gezag geene an-  DERDE BRIEF. # andere verandering in den vorm der Regeringe konde te wege brengen , dan dat de Staten vervolgens befluiien konden nemen 'en Uitvoeren , zonder daar toe de toeftemming of medewerking van een' Landsheer te behoeven. Het was derhalven by die affchaffing onnodig , aan het maken van eenige verandering in de regeringswyze, welke niet van zelfs uit den aart der zake geboren werd, te denken. Ook werd daar aan niet gedagt, en daarom doet het niets ter zaak, welken vorm van regering onze voorvaderen by het afzweren van Koning Filips zouden hebben vastgefteld , indien zy niets van de oude ftaatsgefteldheid hadden willen overnemen, en alleen de natuurlyke billykheid hadden in 't oog gehouden; waaromtrent onze Schryver zig bl. 39. en volgg. zo veel moeite geeft. Het doet niets ter zaak, om dat hier de vraag is, wat plaats heeft, en niet wat in zulk een geval plaats zoude kunnen of moeten gegrepen hebben : en, het gene nog erger is, de beflisfing, die hy op dit voorftel geeft, is ongerymd. Hy wil , dat dan alle de Edelen en alle de Gekommitteerden uit de Steden door elkander zouden geftemd hebben, en de ftemmen hoofd voor hoofd opgenomen zyn. Een volk derhalven , welk een nieuw Gemeenebest oprigt, moet, volgens zyne regelen van billykheid, aan eenige weinige familien het regt verleenen , om het land ten eeuwigen dage, het zy met het zy tegen zyn' eigen zin, of dien van den nakomeling, te regeren. Ik zal hier niets op aanmerken , dan dat men onlangs ge-  4$ DERDE BRIEF. getoond heeft in de nieuwe wereld geheel andere regelen van billykheid té volgen , daii ónze Schryver aan de oude Voorfchryft: maat ik beweer, dat zulk eene inrigtirtg ten üitérften ongerymdvzyn zoude, dewyl de invloed van de Ridderfchap ter Staatsvergadering dan grootendeels - moest afhangen van het befluit der Magiftraten , om meerder of minder Afgevaardigden derwaards te zenden , bf zelfs in vollen getale te verfchynen, waar toe zy ongetwyffeld beregtigd zyn, gelyk Bynkershoek dit ook van de Hollandlche Steden heeft opgemerkt, Quafi. Jar. Pull. Lib: II. Cap. ï. Dan genoeg Van'dit lugtkafteel: want, gelyk ik onlangs ergens uit Ariftoteles aangehaald vond , fiultas opiniones admodum fcrutari ftultum est. Laten wy nu des Schryvers bovengemelde ftelling overwegen. Hy 'geeft dan bl. 45. voor, te zullen bewyzen, „ dat „ ook de Ridderfchap na het verlaten der „ Spaanfche heerfchappy, fteeds zig in lands- zaken als drieledig gedragen , en hare ftcm ,, of by Kwartieren of' by derde deelen der aanwezende Edelen uitgebragt hebbc , e„ vengelyk de Steden; wanneer Haar de om- Handigheden der zaaken, en Haar belang „ dit fcheen te vereifchen, En dat zy zulks altoos gedaan heeft , en daar voor by de ,3 Staten gezamelyk bekend, en erkend is, „ met vol regt: .daar de Provinciale Rcgeering van Overysfel altoos als zesledig gehouden „ zy". Het zal niet kwaad zyn , eêr wy nagaan wat 'er van dit bewys worde, dit voorftel zelf eens wat nader te befchou- wen ;  DERDE BRIEF; '0. wen; op dat de verwarring van uitdrukking» die, door te weinige of te grootc behendigheid des Opftellers, daar in heerfcht, ons in't vervolg niet moge hinderen. , De Ridderfchap had by den aanvang des gefchils tegen de Steden beweerd, • niet dat zy kwartierrswyze moest ftemmen; dit had toeri ter tyd nog nooit een fterveling in zyn hersfens gekregen : maar dat een derdedeel der aanwezende Edelen vereifcht werd om met de drie Steden de meerderheid uit te maken. Onderwyl had onze Schryver tot hier toe niets anders beweerd, dan dat de Ridderfchap onder de Landsheeren kwartierlyk ftemde; derhalven was 'er een zagte overgang nodig, oni ons ongevoelig van het kwartierlyk ftemmen tot het ftemmen by derdedeelen te leiden: en dezen overgang maakt hy, door de woorden Kwartieren en Derdedeelen zo by elkander te plaatzen, als of de zaken, die zy uitdrukten , in 't geheel niet van elkander onderfcheiden waren, en als of het den Steden onverfchillig zyn moest, of de Edelen op de ééne of de andere wyze ftemden. Hoe on-' verfchillig dit zy, zal U niet korter dan door een voorbeeld kunnen beduid : worden. Stel dat de Ridderfchap 27. perfonen bevatte, in ieder Kwartier 9. Laat dezelve nu by derdedeelen ftemmen; dan moeten de drie Steden ook 9. Edelen by zig hebben om de overfiemming te hebben: maar laat dezelve kwartierswyze ftemmen; dan zyn 5. Edelen genoeg om het zelfde met de Stéden uit te werken; dewyl vyf de meerderheid in een Kwartier D  5° DERDE B R I E Ë. zullen geven; en de minderheid van het Kwari tier verpligtzal zyn het meerder getal te volgen. Dit fcheelt by na de halfte. Nogthans zit de ganfche kneep van het voorftel daar in, orn deze twee zo onderfcheiden dingen met elkander te doen verwarren: want uit het vervolg der Tegenverhandeling blykt , dat de Opfteller ons wel zoude willen diets maken, dat het .kwartierlyk ftemmen by verloop- van tyd in het ftemmen by derdedeelen, als geen onderfcheid in 't wezen der zake makende, was veranderd; en dit zonder een eenig Hiftoriefch bewys van zulk een verandering by te brengen. Het voorftel wordt nog fraaier- door de volgende woorden: wanneer Haar de om„ Handigheden der zaken, en Haar belang dit „ fcheen te vereifchen": omtrent welker eigenlyke meening ik gaarne wil bekennen, wegens de wonderlyke knooping van dezelven itiet de vorigen, niet ten vollen zeker te zyn. Wil de Schryver 'er mede te kennen geven, dat de Ridderfchap alleen by Kwartieren of Derdedeelen (hier als dingen van den zelfden aart befchouwd) ftemde, wanneer de omftandigheden en haar belang dit vereifchten , en dat zy anders hoofd voor hoofd hare ftemmen uitbragt? Dit zou zeker al iets vreemds zyn. Of wil hy zeggen, dat de Ridderfchap, naar dat de omftandigheden en haar belang dit medebragten , dan eens by Kwartieren, en dan eens by derdedeelen der aanwezende Edelen, ftemde ? Een van beiden , dunkt my, moeten zyne woorden beteekenen : en in  DERDE BRIEF. !n dit laatfte geval wordt het ftuk nog vreemder ';' gelyk een eenvoudig voorbeeld U wederom beter dan eenige redenering zal doerf bezeffen. Stel, als boven, dat ieder der drie. Kwartieren van de Ridderfchap uit 9. Leden was zamengefteld; en dat 5, 6, 7, of 8. Lr> den uit één dier Kwartieren, Zalland by voorbeeld , met de drie Steden voor een zaak Itemden , terwyl de andere Edelen daar tegen waren. Indien in dit geval de kwartierlyke ftemming doorging, fpreekt het van zelfs, dat'er overftemming'plaats had. Maar ftel verder, dat, „ de omftandigheden der „ zaken en het belang der Ridderfchap fcheert , te vereifchen", dat de meerderheid der Edelen niet overftemd werd: wat dan ? Dan zoude die meerderheid der Edelen het kwartierlyk ftemmen ter zyde zetten, en by derdedeelen ftemmen , in welk geval de overftemming zou verdwenen zyn, dewyl dasr toe dan 9. Edelen vereifcht werden. — Keer nu het geval om, en de uitkomst zal dezelfde zyn. Stel dat 9, 10, 11, of 12. Leden uit de onderfcheiden Kwartieren het met de drie Steden eens zyn , wanneer 'er, zo de Edelen by Derdedeelen ftemmen, ongctwyffeld overftemming is : maar ,, de omftan= „ digheden der zaken en het belang van de „ Ridderfchap fchynen andermaal te verei'„ fchen", dat het befluit niet tot ftand kome , en de meerderheid van de Ridderfchap bevindt , dat die Edelen , welken met de Steden van één gevoelen waren, op die wyze in de Kwartieren verdeeld zyn , dat deD 2 zei»  DERDE BRIEF. zeiven in geen van allen de meerderheid hebben kunnen; gelyk, by voorbeeld, wanneer van 9. Edelen 2. in Zalland, 4.' in Twente en 3. in Vollenhove te huis hoorden : het gevolg is klaar ; dan zal de meerderheid der Edelen het kwartierlyk ftemmen verkiezen, en het minder getal der Ridderfchap en de Steden zullen zig deze keuze moeten laten welgevallen. ■— Hoe men .de woorden van onzen Schryver ook keere of wende , dit moet 'er uitkomen, dat niet een vastgeftelde orde van Regeringe, maar het belang van de Ridderfchap, by elke om handigheid beflisfen zal, op welke wyze ter Staatsvergadering zal worden geüemd en overftemd. Oualiacunque volunt jam nobis fomnia vendun*, zegt zeker Digter, zo ik meen Palingenius, en dit is ook alles wat men op zulke voorHellen zeggen kan. Misfchien zult Gy op de gedagte vallen, dat, gelyk de volgende woorden van het boven uitgefchreven voorftel: „ En dat zy zulks altoos enz." volflagen onnut zyn , dewyl ze niets dan een herhaling van 't voorgetande met andere uitdrukkingen behelzen , zo ook die omjtandigheden der zaken den Schryver door onagtzaamheid zyn uit de pen gevallen: doch dit zo zynde, zult Gy U bedriegen. Men moet den Schryver het regt doen van te zeggen , dat hy in dit opzigt de wet van fpaarzaamheid niet overtreden en geen overtollige werktuigen heeft doen fpelen. Die wnftandigheden kon hy even zo weinig ont- bce-  DERDE BRIEF. 53 beercn, als.de verwisfeling, of^ verwarring, van Kwartieren en Derdedeelen. Toen ons gefchil ter Staatsvergadering ter bane kwam, hield de meerderheid uit de Ridderfchap ftaande , dat een Derdedeel der aanwezende Edelen vereifcht werd, om met de drie Steden overftemming uit te werken. Deze ftelling derhalven had onze Man te verdedigen, en, indien dit niet gemaklyk toeging, was het zyne fchuld niet , het was de fchuld van de ftelling. Dit ging in der daad niet gemaklyk toe: want men zoude vergeeffch alle de Refolutien van Ridderfchap en Steden, de geheele Griffie, ja alle hiftoriefche ftukken, nieuw en oud, welken ons betrekkelyk tot de zaken van deze Provincie zyn overgebleven, doorzoeken , indien men voorhad 'er zulk een derdedeel van ftemmen in te vinden. Dit gebrek moest derhalven vervuld worden : en hier toe was geen gereeder middel, dan eene van ouds plaats gehad hebbende kwartierlyke ftemming uit te denken'; dewyl.de Provincie juist uit drie Landfchappen , die men thans Kwartieren noemt , was zamengefteld , het woord Kwartier zeer bekend was, en in andere opzigten ook nog voetftappen van die oude verdeeling , gelyk ik U te voren heb doen zien , waren overgebleven. Maar nu had men Kwartieren, en geen Derdedeelen, én, 't geen erger was, de overgang van het kwartierlyk ftemmen tot het ftemmen by derdedeelen kon met geen mogelykheid bewezen worden; en dat wel om de eenvoudige reden, dat noch dat kwartierlyk ftemmen, noch dat D 3 ftem-  $1 DERDE BRIEF. ftemmen by Derdedeelen, ooit .had beftaan. Men zoude even zo wel kunnen bewyzen,* dat een Phcnix in een Eenhoorn veranderd was. Gevolglyk fchoot 'er niets over , dan de woorden Kwartieren en Derdedeelen ongemerkt zo by elkander te plaatzen, dat de Lezer dezelven als dingen van dezelfde' foort mogt befchouwen , en dus in 't begrip komen , dat het geen' grooten fprong vorderde om van het kwartierlyk tot het ftemmen by derdedeelen over te gaan. Dan ook hier mede was alle zwarigheid nog niet uic den weg geruimd : want de Refolutien van Ridderfchap en Steden opflaande, kan men 'er honderd voorbeelden in vinden van byzondere Edelen die hunne ftemmen hebben doen aanteekenen , gelyk , om geenen dan een zeer treffend en ftaande ons gfefchil geboren op te halen , in de Refol. van den 25 Febr. 1783. die agter de Deductie voor de Heeren van dé Ridderfchap van Overysfel nopens de zaak van de Heer j. D. van der Capellen tot den Pol, e;i de Drosten Diensten, Bylag. 22. bladz. 483. is uitgegeven, en waar by men vindt, dat alle de tegenwoordige Edelen , hoofd voor hoofd f met uitgedrukte namen, hunne ftempen deden te boek brengen , zonder dat 'er aan Derdedeelen of Kwartieren werd gedagt: Snaar-geen één enkel'voorbeeld zal men aantreffen , waar in de drie Kwartieren van de Ridderfchap als ftemmende voorkomén , en éven zo weinig één, waar in van zulke Derdedeelen gefproken wordt: en derhalven moes' ïjcn hier de omftandigheden van zaken te htflp  DERDE BRIEF. SS geroepen worden , om onder begunftiging van ettelyke Refolutien , waar in de Edelen van 't één of ander Kwartier genoemd zyn, ons te beduiden , dat de Ridderfchap wel fomtyds, doch niet altoos, van dit regt van kwartierlyk of by derdedeelen te ftemmen gebruik maakte. — Zie daar den geest van de ganfche Tegenverhandeling , welke , het hier gezegde wel in 't oog gehouden wordende , zig voor een' aandagtigen Lezer van zelfs wederlegt. Ik heb in myne Verhandeling bl. 69. getoond, dat het uit hoofde van de wyze, waar op de Rcfolutien van Ridderfchap" en Steden geboekt worden , zo goed als onmogelyk is een voorbeeld van overftemming volgens de ftelling der Steden daar utt by te brengen : doch ik vraag eenvouwdig, en van deze vraag zoude ik voor my geene zwarigheid maken , de befiisfing van het geheele gefchil te doen afhangen , of het mogelyk .zy ,' dat de Ridderfchap twee honderd jaren lang by drie Kwartieren of Derdedeelen zoude geftemd hebben , zonder dat uit de Registers van al dien tyd een enkele reis de ftemming by drie Kwartieren of Deelen kan worden bewezen ? Zou men in de Provincie van Gélderland, daar werkejyk Kwartierswyze getfemd wordt, wel zo veel omflag behoeven te maken, om de waarheid van die zaak aan den dag te leggen? Zou het niet genoeg zyn, de Staatsbefluiten maar voor de voet open te flaan ? Of zou men daar ook nodig hebben alle plaatzen , in welken maar van een Kwartier gerept werd, byeen te rapen, D 4 eo  $6 DERDE BRIEF en daar uit een kwartierlyke ftemming af te leiden ? Zou men in de Provincie van Utrecht ook zo veel moeten over hoop halen om te bewyzen , dat 'er drie ftemmen ter Staatsvergadering waren,' en dat de Edelen daar ligchaamswyze, en niet hoofd voor hoofd, Itemden ? Uit het gezegde volgt de onmogefykheid van te onderzoeken, of dé ftelling van den Schryver, zo als dezelve ligt, al of niet bewezen zy; want daar zy ongerymd is in zig zelve, is het onmogelyk dat zy bewezen kan ■worden; maar wy kunnen wel nagaan, of'er in de 17. bewysflukken, die hy bl. 45—55. aanvoert, iets te vinden zy, welk een ftemming der Ridderfchap by Kwartieren of Derdedeelen zoude kunnen aanduiden. Hebt Gy hier lust toe , neem dan de Tegenverhandeling in de hand, en lees eerst ieder van die 27. punten, en vervolgens het gene ik'daar óp kortelyk onder de zelfde cyffers zal aanmerken. Die wyze van doen zal my den tyd uitwinnen , dien ik tot het uitfchryven yan des Schryvers gezegden zou moeten belleden, en U niets doen verliezen. ï. De Schryver ftelt hier de' woorden Kwartier van Vellenhove eerst met Capitale eh dan met Curfive letters, 't welk ieder in den wadn moet*brengen, dat dit woord Kwartier pok in de aangetogen Rcfólutien te vinden is, Onderwyl leest men daar eenvouflig'lyk van de Jonckeren van Vollenhove. Of 2uik een kunstje gefchikt zy om den Le$èr'Vertrouwen.op zyne gezegden in te boeier  DERDE BRIEF. ST zemen , laat ik U zeiven beoordeelen. — Schoon de Edelen perfoonlyk ftemmen'moeten , belet dit niet, dat alle de Edelen van één Kwartier het zelfde gevoelen kunnen aankleeven; en wat is natuurlyker, dan dit met één woord , gelyk we in K im° zien , door „ die mienonge der Jonckeren van Vollen„ hove" uit te drukken. Indien men hier uit befluiten kon, dat eene kwartierlyke ftemming plaats had, moest men uit menigvuldige andere voorbeelden in de Staatsrefolutien', waar men vindt dat de Ridderfchap van het één •en de Steden van het ander gevoelen waren, met het zelfde regt befluiten, dat de Ridderfchap te zamen maar ééne, en de drie Steden te zamen ook ééne ftem uitbragten , en dat 'er dus maar twee ftemmen in de Vergadering te vinden waren. — Eindelyk loopt dit ftuk Kimo over een zaak van bezwaar, waar in niet by overftemming, maar by verdrag, moet gehandeld worden , en waar in derhalven geen ftemming, maar alleen het geven of weigeren van Confent, te pas kwam. -— Het tot hier toe gezegde zoude zelfs dan aangaan, wanneer men deze Bykomst te Herkfen befchouwen wilde als een gewone Staatsvergadering .: doch hoe zeer ik niét voorheb thans te onderzoeken, in welke opzigten de Landdagen en Bykomften, ten tyde waar van wy fpreken, als vergaderingen van onderfcheiden natuur aangemerkt werden, kan ik egter niet voorby te zeggen, dat die Bykomst met zulke buitengewone omstandigheden verzèfd ging, dat uit het daar gehandelde in allen gevalle D 5 geen;  53 DERDE BRIEF. geen gevolg kan getrokken worden tot een gewone vergadering van Ridderfchap en Steden. Dezelve beftond uip niet meêr dan agt perfonen , vier uit de ganfche Ridderfchap , drie uit Deventer , één' uit Kampen. Uit Zwolle was 'er niemand , en uit het Reizeboek van die Stad blykt', dat dezelve , uit hoofde van de daar heerfchende „ zware fterf,, te" , op deze en de andere Bykomften , tusfchen den 3. July en den 28. December van dit jaar 1702. gehouden, geene afgevaardigden had laten verfchynen, gelyk men ook in de Refohitien van Ridd. en Sted. van den 2, en 12. Jlugujl. en 12. Sept. 1602. de afwezigheid van de Stad Zwolle, wegens de pest vindt aangetcekend, Waarfcbynlyk was deze omftandigheid de voornaamfte van die „ noj, toire confideratien", waarom „ die aanwe,, zende Jonckeren" van Vollenhove zig behalven om het „ quade weder", van het verfchynen op deze vergadering ontfchuldigden , en hunne meening fchriftelyk inzonden. Met grond zeker mogten die Heeren onderftellen, dat men in een geval als dit van hun afzyn geen gebruik zoude maken , om zaken van belang , tegen hunne uitdruklyke verklaring aan, tot een befluit te brengen. — Welke reden onze Schryver gehad hebbe, om hier de afwezigheid van de Stad Zwolle voorby te zien , en dus van ,, vier Hemmen tegen „ twee", te fpreken, het welke op zyn eigen onderftelling valfch is , fchynt my vry onverfchillig. Alleen doe dit ons wederom te-  DERDE BRIEF. 59 tegen zyne aanhalingen op onze hoede zyn, en de Stukken zeiven raadpleegen. 2. Dit bewyst, boven tegenfpraak, dat de Edelen van Vollenhove toen nog niet wisten hoe zy ftemmen zouden; dewyl zy de zaak nog niet onderzogt hadden: maar even zo weinig als het vorige, dat die Edelen naderhand kwartierswyze, als een byzonder Lid, daar over hebben geftemd. — Dit curfive byzonder Lid is wederom in de Refolutie zelve vergeeffch te zoeken. De Schryver komt te zeer voor een' Regtsgeleerden uit, om niet te weten , hoe veel zweets de interpolatien van Tribonianus den uitleggeren van 't Corpus juris gekost hebben , en had zig dus , myns oordeels , wel mogen wagten van de zelfde vryheid te nemen omtrent de Refolutien van Ridderfchap en Steden. 3. De Steden hebben nooit ontkend , dat alle Edelen van een Kwartier het zelfde gevoelen konden hebben en ter Vergadering uitbrengen : maar wel , dat de Ridderfchap in drie Kwartieren geftemd heeft, waar van het tegendeel hier uit ook niet ïblykt. 4. en 5. Hier vindt men in der daad de drie Kwartieren van de Ridderfchap gemeld: doch niet als ftemmende, maar als voorhebbende de zaken te onderzoeken, 't welk Kwartierswyze veel beknopter gefchieden kon, dan wanneer ieder de ftukken afzonderlyk onderzogt. 6. De Heer van Hattum, hier aangehaald, zegt juist het tegendeel van het geen de Schryver met deszelfs gezag wil ftaven; want hy ver-  6o DERDE BRIE F. verhaalt „ dat het getal der Ordinaris Gede„ puteerden in 'c eerst op zeven bepaald was, „ en dat niet blykt, dat 'er uit den Ridder„ ftand van ieder Kwartier een Edelman toe „ benoemd was". Men floeg derhalven toen op die voorgewende zesledigheid nog geen agt. Ondertusfchen is het waar, dat men naderhand , gelyk ik al meer gezegd heb, alle de lusten en lasten van de regeringe gelykclyk onder de Regenten van de Steden en de Edelen uit ieder Kwartier heeft verdeeld: doch welke overeenkomst is 'er tusfchen de bewaring van die gelykheid onder de Leden van Ridderfchap en Steden, en de wyze waar op dezelven ter Staatsvergadering ftemmen ? Het geval , in de bygebragte Refolutie van 1664. vermeld, is zo byzonder, dat ik niet geloof, dat men gemakkelyk een ander van den zelfden aart zal vinden. Men wilde, zonder de Staten op nieuws te doen byeenkomen , de Konfenten tot zekere Middelen inwinnen ; hier toe w#s geen gereder middel, dan dat de refpeüive Leden ieder de Gedeputeerden uit hun ligchaam daar toe auótorifeerden; want allen moeiten daar toe confent geven , dewyl in 't ftuk van beladingen geen ftemmen te pas konde komen. Dan, behalven dat het Itemmen hier niet in aanmerking komt, waar uit blykt, mag ik vragen, dat hier door refpetlive Leden, de drie Kwartieren van de Ridderfchap ieder afzonderlyk , en niet de geheele Ridderfchap als één Ligchaam , aangeduid worden? — Om de menigvuldigheid der Staatsvergaderingen tc befnoeien, heeft men nader-, hand  DERDE BRIEF. 61 hand begonnen in zaken van minder belang fomtyds by Brieven van Omzending te handelen. De Ordinaris Gedeputeerden vervatten dan het punt van overweging in een' brief, met verzoek dat de Leden daar op fchriftelyk hun goedvinden willen te kennen geven. De Drosten van Zalland en Twente zenden dan ieder eenen zulken brief rond onder de Edelen van hun Kwartier , die ieder hunne meening onder denzei ven fchryven: doch de Drost van Vollenhove roept de Edelen van zyn Kwartier te zamen, om vergaderd zynde hunne ftemmen uit te brengen. Zal men nu daar uit befluiten, dat de Edelen van Vollenhove Kwartierswyze , en die van Zalland en Twente hoofd voor hoofd in de vergadering der Staten hunne ftemmen uitbrengen ? Volgens de Logica van onzen Schryver kon dit zeer wel aangaan: maar U is het onnodig te zeggen, dat diergelyke buitengewone handelwyzen ons niet leeren kunnen , wat in het gemeene beloop van zaken door wet of gewoonte wordt gevorderd. 7. Dit komt hier op uit. * In 't Kollegie van de binnenlandfche Deputatie , welk uit zes perfonen beftaat, zyn zes ftemmen: Ergo zyn ter vergadering van Ridderfchap en Steden , uit een onbepaald getal van perfonen beftaande, ook zes ftemmen; want de Leden van dit Kollegie komen uit ieder Stad of Kwartier. — Nu myn beurt. In den Raad van State zyn twaalf Leden en twaalf ftemmen : Ergo heeft men ter Generaliteit ook twaalf ftemmen, één voor Gelderland, drie voor  62 DERDE BRIEF. voor Holland enz : want de Afgevaardigden in den Raad komen uit ieder Provincie. — Dit zy genoeg omtrent deze zevende- bewysrede, welke onzen Schryver evenwel gewigtig genoeg is voorgekomen, om dezelve, wat het wezen der zaak betreft, nog eens (bl. 65. h. 178.) te herhalen: doch hy mengt in dezelve een ftelling , die ik, fchoön wel niet regtftreeksj het gefchil betreffende , nogthans oordeel niet ongemerkt te kunnen laten flippen. „ Deze", zegt hy, van de Ordinaris Gedeputeerden fprekende, by afwezigheid ,, van Ridderfchap en Steden , de Hoogfte ,j Landsvergadering , de Staaten der Provin„ cie vertoonende , moet , het gene aldaar ,, gefchiedt, gehouden worden , als of door „ de Ridderfchap en Steden verrigt wierd". Eén woord evenwel zal hier omtrent genoeg zyn: want daar in alle Provinciën diergelyke Kollegieri zyn , en dus de aart derzelver aan ieder Nederlander, bekend is, zal niemand zig ligtelyk diergelyke leeringen laten in de hand floppen ; maar «Ik liever gelooven , dat dit Kollegie in Overysfel, zo wel als elders, alleen met een uitvoerende, en in fommige gevallen rigterlyke , magt bekleed is. Ook weet ieder, die ooit de ïnftructie van de Heeren Ordinaris Gedeputeerden gelezen heeft, dat het 'er zo verre af is, dat ieder dier Heeren een Kwartier van de Ridderfchap of een Stad zoude vertoonen , dat zy zelfs verpligt zyn de zaken hun toevertrouwd te beftieren , „ zonder aanzien te nemen op de Leden en Steden uit welken zy gekoren zyn"; en dat  DERDE BRIEF. 63 dar. het zo verre van daar is, dat zy by afwezigheid van Ridderfchap en Steden derzelver wetgevende magt zouden mogen op zig nemen , dat zy J5 over alle zaken van gewigt „ of die den gerieralen Staat en de Regerin„ ge aangaan", gehouden zyn de Staten zeiven byeen te roepen. 8. en 9. Ik zal niet herhalen het geen ik reeds meer dan eens over de gelyke verdeeling van de lusten en lasten tusfchen de Edelen en Steden heb gezegd. 10. Het Reglement op de Regeringe van den jare 1657. zeide Cap. VI. Art. j. ,, dat gee„ ne Politicque of Militaire Officien of Bei, neficien by furvivance of cxfpeótantie ver„ geven zouden worden". De Lieutenant Collonel van Voorst kon derhalven de aóte Van Collonel niet bekomen , dan by wyze van dispenfatie. Maar volgens Cap. X. Art. 1. van 't zelfde Reglement mogt ,, niemand „ van eenige wetten ontflagen ende gedispen„ feerd worden , als met eenparigheid van ,, alle de Leden , op ordinaris Landdagen, ,, na voorgaande expresfe befchryvinge tot ,, dien einde". Deze expresfe befchryvinge was niet gefchied, en derhalven kon de zaak geen' voortgang hebben , zonder ook de toeftemming van de afwezende Jonkeren uit Vollenhove verkregen te hebben. Aan dezen neemt de aanwezende Heer Jan Sloot aan dezelve gunltig voor te dragen. Zie daar de egte fleutel op de Refolutie van 1672. Indien maar een enkel Jonker afwezig geweest ware , zoude men den zelfden weg hebben moe- "V  64 DERDE BRIE E: motten inflaan ; en wat kan het één of het' ander geval ten opzigte van het punt in gefchil bewyzen ? 11. Wordt hier ook gezegd, dat ieder Kwartier van de Ridderfchap en ieder Stad op de zelfde wyze zoude ftemmen , wanneer het aan de overweging toekwam , welk der gemaakte proje&en men zoude omhelzen ? 12, 13, 14, 15, 16. Vergun my hier van agtëren te beginnen , en wel met em dubbele belydenis van onkunde en (lompheid. Van onkunde: Want ik weet my niet te herinneren , die in 1674. gedrukte Conjideratien ooit onder 't oog gehad , veel min gelezen te hebben; waaruit volgen moet, dat ik, dé eigenlyke bedoeling van dezelven niet kennende , een enkele uit haar verband gerukte plaats niet kan beoordeelen ; vooral dewyl ik my te (lomp erken , om de woorden , welken onze Schryver, ik vertrouw zonder interpolatie, heeft medegedeeld, in derzelver zamenhang te 'begrypen. Ik zie wel, dat de Opftèller van die Conjideratien de Ridderfchap als drie leden van zes aanmerkt; doch dan zie ik ook tevens, dat hy het regt der Edelen om in 't landsbeftier te deelen, aan ieder van dezelven pro individuo toekent, en dat hy derhalven wel begreep , dat de Édelen hoofd voor hoofd , en niet by Kwartieren of Derdedeelen , ter Staatsvergadering moeften (temmen. Denk ondertusfchen niet, Myn Heer! dat ik uit zulke onvoorzigtigheden eens tegendingers , van bewyzen aan te halen, die eerder tegen dan voor hem werken , eenig voor-  DERDE BRIER $£ doordeel ter ftaving van myn ftuk zal zoeken, te trekken. Het argumentum ai hominem is, even als het verdraaien van de woorden onT zer party tot ons eigen oogmerk , beneden de waardigheid van een goede zaak. Het eenige , welk uit die woorden, kan opgemaakt worden, is, het zelfde omtrent dat ik in myne V^handeling bl. 40. uit van der Houve aantoonde , dat een Schryver de uitdrukking van zesledigheid wel met een juist begrip omtrent de individuele ftemming der Edelen kan paren. Voor het overige leg ik geen' klem op het byzonder gevoelen van .een' onbekenden, en dus misfchien onkundigen, Schryver. De zaak moet en kan met egte Hiftoriefche bewyzen uitgemaakt worden , en geene anderen heb ik in myne Verhandeling gebruikt. Om deze reden, onder anderen, agtte ik het ook onnodig de plaatzen uit Aitzema door myn' Tegendinger bl. 133. opgeteekend , fchoon ten minften fommigen van dezelven my wel bekend waren , daar in aan te halen. Indien het gefchil de Provincie van Holland raakte , kon deszelfs gezag misfchien van eenig gewigt geoordeeld worden ; maar nooit heb ik opgemerkt , dat hy eenige kundigheid omtrent de regeringswyze van Overysfel deed doorftralen. Dewyl onze Man .egter niets , waar in die zesledigheid maar eenigermate te vinden is, kan laten flippen, al doet het ook, gelyk wy flusjes zagen , meer nadeel dan goed aan zyne onderftelling , en hy dus ook met deze plaatzen uit Aitzema voor den dag komt, zal ik hem hier op eenvoudig antwoorden: dat' E de.  66 DERDE BRIEF. deze Schryver nergens van het ftemmen ter Staatsvergadering eigenlyk fpreekt, en dat, fchoon hy de woorden van twee, vier, en zes leden, enz. herhaaldelyk gebruikt, wanneer hy de gefchillen behandelt, welken in deze Provincie in de jaren 1654. en vervolgens tot 1657. Plaats hadden, daar uit, wanneer eens voor een oogenblik wordt aangenomen , dat zyne meening eenige befiisfende kragt had, nog niets meêr kan worden opgemaakt , dan uit foortgelyke uitdrukkingen, die in egte ftukken van dien zelfden tyd voorkomen, en waaromtrent ik in myne Verhandeling §.• 4. en 5. getoond heb , dat ze niets tegen het gevoelen der Steden konden afdoen. Gy zult my, hoop ik, niet vergen, het daar gezegde te herhalen, maar U liever getroosten het zelve nog eens te herlezen, wanneer U tevens blyken zal, dat alle de daar gemaakte aanmerkingen mede letferlyk fluiten op de Hukken , die de Tegenfchryver hier als zyn 15de bewys heeft bygebragt. Deszelfs overige ftukken (12. 13. en 14.) zyn wel van andere jaren: doch ik zie geen reden, waarom men aan uitdrukkingen, welken in vroeger of later tyden gebezigd zyn, eene andere meening zoude moeten toekennen , dan aan die van 1654. en daaromtrent; daar ik toch in die zelfde Verhandeling heb bewezen, dat het algemeen begrip ten aanzien van ons gefchilpunt, zo in die vroeger als later tyden, fteeds het zelfde geweest is, welk men daar van in het midden der vorige eeuw koefterde, te weten het tegenwoordig begrip der Steden. Ik  DERDE BRIEF. 67 Ik fcheide dan hier af, na U nog in 't algemeen te hebben doen opmerken: vooreerst dat alle deze bewysftukken van mynen Teoendinger iets zouden afdoen , indien hy eerst had voldongen , dat 'er oudtyds een kwartierlyke ftemming had plaats gehad , dewyl men dan niet zonder fchyn van regt eene "voortduuring van zulk eene wyze van ftemmen daar uit zoude kunnen opmaken ; maar dat, daar myne vorige brieven, gelyk Gy bekent, die kwartierlyke ftemming in rook hebben doen vervliegen , alle des Schryvers volgende aanhalingen , als óp de onderftelling van die kwartierlyke ftemming rustende, te gelyk moeten vervallen : ten anderen , dat in het ganfche beloop van de Tegenverhandeling onder alle de menigvuldige aanhalingen , hoe velen 'er ook onder zyn, waar in van deelen , leden en ftemmen gefproken wordt, geen ééne enkele plaats te vinden is, waar in gezegd wordt, dat de Ridderfchap in zulke drie deelen of leden ftemde. Stemde zeg ik; want dit was eigenlyk het geen de Man te bewyzen had. Dit alleen was misfchien genoeg, om my van verder moeite vry te» dingen: doch ik heb de taak nu op my genomen, en zal dezelve daarom ook voleinden. 17. „ Deze algemeene waarheid omtrent de „ drie onderfcheiden Leden inde Ridderfchap", zegt onze Schryver , „ vindt ook nog haar ,, ftcunzel, als men nagaat, enz:" — Ja! gelyk de waarheid is , zo zyn ook de Hutten die hy 'er onder plant. — „ Drie Hoofd„ drosten één uit elk Kwartier"! In welken E 2 oord  68 DERDE BRIE È. oord der wereld kan toch deze Verhandeling gefchreven zyn ? De tegenwoordige Drost van Zalland is verfchreven wegens een Havezate uit het Kwartier van Vollenhove , en de tegenwoordige Drost van Vollenhove wegens een Havezate uit het Kwartier van Twente, zo wel als de Drost van Twente zelve. Gevolglyk geen Hoofddrost uit elk Kwartier. De Ampten der drie genoemde Drosten lopen ook niet allen over de geheele Kwartieren, waar van zy den naam ontleenen. Het Drostampt van Zalland beflaat maar een gedeelte van het Kwartier van Zalland, in 't welke nog twee andere Ampten zyn, die ieder eenen afzonderlyken, en van den Drost van Zalland geheel onafhanglyken, Hoofdofficier hebben , te weten het Drostampt van Ysfelmuiden en het Hoogfchoutampt van Hasfelt: en hetzelfde heeft plaats ten aanzien van het Kwartier van Twente , het welke verdeeld is in het Drostampt van dien naam, het Drostampt van Diepenheim en Haaksbergen , en de Heerlykheid Almelo. — „ Drie Landrentmeefters, uit elk Kwartier één"! Zoude U zulk een gezegde niet in den waarf brengen, dat uit de Edelen van ieder Kwartier altoos een Landrentmeefter moest gckoren worden? Onderwyl is dit alleen waar, dat 'er drie Provinciale Landrentmeefters zyn, waar van ieder de Provinciale Domeinen van een Kwartier beftiert. Daar is dus wel een Landrentmeefter voor , maar niet uit ieder Kwartier. De tegenwoordige Landrentmeefter van Twente is een burger van Deventer: ja wat meêr is, indien een ver-  DERDE BRIEF. 09 yerfchreven Edelman met een Landrentampt begunftigd wordt, verliest hy daar door, volgens de Reglementen op de Regeringe van 1675. en 1705, zyn regt van verfchry vinge, en het is niet dan uit kragt van een uitdruklyk ontflag , door Ridderfchap en Steden by 'Refolutie van den 22. Aug. 1766. verleend, dat de tegenwoordige Landrentmeefter van Zalland zyne zitting ter Staatsvergadering onder de Ridderfchap heeft behouden. „ Van „ 's gelyken drie Ontvangers Generaal"! Al van dezelfde geftalte ; want onder de drie tegenwoordige Generale Ontvangers is geen één riddermatig perfoon. Men kon 'er by voegen drie Provinciale Boden, die de Nouvelles, of de nieuwstydingen uit de brieven der buitenlandfche Minifters getrokken, door de Steden en langs de Havezaten der Heeren Edelen ronddragen, want ieder Bode loopt ééne Stad en één Kwartier af: en meer misfchien van dien aart, welk juist zo veel als het andere zoude bewyzen. Carolus Stephanus heeft aangemerkt (in Diftion. Hiflor.) dat in de Stad Avignoil een wonderbare zamenloop van het crgetal zeven wordt aangetroffen. Men heeft 'er, zegt hy, zeven poorten, zeven parochiën , zeven paleizen , zeven manskloofters , even zo veel vrouwenkloofters, enz. Op de zelfde wyze ontmoet men in Overysfel geduurig het getal drie , zo dat een vreemdeling byna tot de gedagten zou komen , dat men hier met de Pythagoriften dat getal voor byzonder heilig hield ; gelyk de Tartaren het negental bpvenal eerbiedigen., en daarom, E 3 een'  70 DERDE BRIEF. een' flag gewonnen hebbende , negen zakken met de afgefneden ooren der gefneuvelde vyanden pleegen te vullen , zo als ik ergens in de Befpiegelingen over de Egyptenaren en Chinezen van den Heer de Pauw heb gelezen. — Dan wy raken op dien trant wat te verre van huis. Het wordt tyd derwaards te keeren. — „ De Registers van Staat worden . 5, aan de drie Kwartieren, even gelyk als aan „ de drie Steden, uitgereikt". Twee misflagen. Ieder der drie Hoofddrosten , en niet ieder Kwartier, ontvangt een affchrift van de Notulen van Ridderfchap en Steden; terwyl nog vier andere affchriften gemaakt worden , één voor de geheele Ridderfchap , en één voor ieder der drie Steden. — „ De pun- ten van overweging by brieven van om5, zending worden aan ieder Kwartier in 'tf hy- zonder afgevaardigd". Ik heb reeds boven óver den aart dezer brieven van omzending gefprokens .en U doen zien wat daar uit ten aanzien van ons gefchil te befluiten is. Hier zal ik alleen maar vragen, waarom de Schryyer zig hier beroept op een buitengewone handelwyze , die blootelyk ter verkorting van^ de raadpleegingen en vermydjng van kosten üitgedagt is ; zonder eenige agt te flaan op: het geen ik in myn Verhandeling, hl. 55. getoond, heb ten aanzien van alle landdagen 5 en dus in 't gewoon beloop van zaken, plaats te hebben , te weten, dat, volgens de ftandvaflig nagekomen letter van de Reglementen, alle de punten van Uitfchryvinge aan ieder Edelman 5 hoofd voor hoofd, worden toege. ' v " zon-'  DERDE BRIEF. 71 zonden ? — Gy hebt my aï meêr dan eens, Myn Heer ! uwe nieuwsgierigheid te kennen gegeven, wie de Opfteller van deze Verhandeling zyn mogt, en ik ben nog , zo zeer als ooit, buiten ftaat dezelve te voldoen : doch dit kan ik U verhalen ,. dat een myner vrienden , alleen uit deze 17de bewysreden van onzen Schryver befloot, dat dezelve geen ingezeten van Overysfel zyn kon , of, in der daad hier gezeten zynde , en egter , uit zedigheid of zo iets, ongaarn voor den Opfteller der Verhandeling willende bekend ftaan, deze dingen hier had ingefchoven, om ons ten aanzien van zyn' perfoon, gelyk men zegt, te depaïferen. Lucullus, die ten tyde van Cicero een Hiftorie in de Griekfche taal fchreef, deed iets diergelyks, hoewel met een tegengefteld oogmerk. Hy gebruikte name]yk hier en daar een woord welk niet zuiver Griekfch was, op dat men , zeide hy , te duidelyker bemerken zoude , dat het Werk van een' Romein was. Zie Cicer. ad Attic* I. 19. Wat hier van zyn moge, ik ben moede van 't papier te vullen , met dingen, die a hier althans , by al de wereld bekend zyn , en, in de onderftelling dat dezelven ook wel de uitwerking van een flaapdrankje op uwen leeslust zullen gehad hebben, zal ik hier eindigend, onder verzekering van fteeds te zyn , enz: Den 1. O&ober 1784. E 4 VIER-  VIERDE BRIEF, MYN HEER! IKTanneer ik U in mynen tweeden brief- ee_ nig berigt gaf nopens de Kwartiersvergaderingen, welken voormaals in onze Provincie plaats hadden, bepaalde ik my tot de tyden der Landsheeren, om dat in dat gedeelte der Tegenverhandeling, het welke daar te wederleggen was, niet meêr werd ftaande gehouden , dan dat de Ridderfchap onder de Landsheeren kwartierswyze had geüemd. Gy hadt verwagt, en niet buiten reden, dat ik dit onderwerp in den volgenden zoude hebben opgevat, en U aangewezen, wat van die byeenkomften in 't vervolg, na het invoeren van de Staatsregering, was geworden. De oorzaak, die U hier in heeft te leur gefteld, ligt vooral in het bellek , welk ik my van den beginne af maakte, om onzen Schryver óp -hét fpoor te volgen : want daar de wederlegging der bewyzen, welke in myn' derden' brief vervat is,, niet vorderde, dat het gemelde punt wederom ter bane kwam, raakte- het my uit- de gedagten. Dewyl Gy eg.£er my het zelve herinnert, en ik tevens beèrYP 'i dat het niet ondienftig- kon zyn om ibmrnige zaken nog nader op te helifcren; iil, ik U het weinige , welk ik hieromtrent hïb kunnen ontwaar worden3 thans mededee- '"■ In dien tweeden brief heb ik in 't voorbygezegdj dat die Vergaderingen van de <—: .- -o"- ■ Rid-  VIERDE BRIEF. 73 Ridderfchap en de Steden uit de byzondere Kwartieren langzamerhand in onbruik geraakt zyn, na dat derzelver voornaamfte voorwerp, het verdeelen en uitzetten der landsfchattingen, door het ophouden van de quotifatie der Kwartieren, niet langer in aanmerking kwam. Den juisten tyd hier van te bepalen, is my ondoenlyk , en ook tot ons oogmerk niet noodzaaklyk: doch eenige my ter hand gekomen en hier by gaande egte ftukken zullen U kunnen' doen zien, hoe de Twentfche Edelen , reeds niet zeer lang na de verzaking van de Spaanfche heerfchappy, de Steden van die Vergaderingen zogten uit te fluiten, en, het gene daar uit van zelfs volgen moest, alleen over die verdeeling en uitzetting te beichikken. Uit een' brief namelyk , door den Drost van Twente in den jare 1605. aan de Regeringe van Enfchede gefchreven , (Zie Bylage iV. 2.) blykt, dat dezelve toen, en waarfchynlyk al meermalen te voren , de Edelen van dat Kwartier had byeen geroepen, zonder de Steden mede te verfchryven ; en dat hy, wanneer dezen zig daar over bezwaard toonden , aan dezelven van de aanfraande Vergadering wel kennis gaf, doch haar niet eigenlyk befchreef , maar zulke woorden gebruikte , welken niet onduidelyk konden doen begrypen, dat hy derzelver regt om daar te verfchynen in twyffel trok. „ U. L. mogen", dus luiden ze , ,, als dan voor fo volle fulx „ van oldes gewoentlick ende gebruiklick me„ de compareren ende erfchynen". Hoe een Drost van Twente in dien tyd omtrent die E 5 ou-  74 VIERDE BRIEF. oude gewoonte in twyffel kon ftaan , valt, na het geen ik elders, omtrent den aart der. Kwartiersvergaderingen kort voor den tyd der afzweering, gezegd heb, moeilyk te begrypen. Veel gemaklyker kan men uit een ander ftuk van 't zelfde jaar, welk nog ter Secretary van Ootmarsfum bewaard is (Zie Bylage N. 3.) afnemen, waarom die Steedjes zo veel belang ftelden, in niet van die zamenkomften uitgefloten te worden ; namelyk , om dat „ de „ Junckeren des Lants Twente de Stedekens, 3, boven olden heerkomen, en hoiger dan het olde fchatregister, wilden befwaeren". Hier tegen verzetteden dezen zig toen niet zonder vrugt: doch het duurde niet lang , of zy hadden op nieuws reden van klagen, dat zy werden te huis gelaten ; en men kan opmaken, dat die klagten by de Edelen van Twente toen weinig gehoor verwierven, dewyl zy zig by Ridderfchap en Steden zeiven vervoegden, die ook verftonden, dat die ver„ fchyning van de Stedekes over alle uitzet„ tingen in Twente moest gehouden worden 5, en gefchieden naar den ouden gebruike". Zie Refol. van Ridd. en Sted. van-den 6. Nov. 1612. (Bylage N. 4.) Ondertusfchen had dit Staatsbefluit niet al de uitwerking , die men 'er van mogt verwagtcn. De zelfde Steedjes bragten, omtrent agt jaar daar na, wederom een Request ter tafel van Ridderfchap en Steden , waar by zy verzogten, zo van zekere haar te onregt opgelegde belasting ontheven, als by de uitzettingen in Twente toegelaten te mogen worden; en zy ontvingen daar op an-  VIERDE BRIEF. 75 andermaal een gunftig befluit. Zie Refol. van Ridd. en Sted. van den 29. Mei 1620. (Bylage N. 5.) Dan welk een gevolg dit had kan blyken uit een ander diergelyk verzoekfchrift, in den volgenden jare 1621. den Staten aangeboden , waar van ik hier, als opmerkelyk genoeg van inhoud, een affchrift zal byvoegen (Zie Bylage N. 6.). Het was dit namelyk , dat de Twentfche Edelen 3 regtftrecks tegen dat befluit der Staten aan , niet alleen bleven weigeren om de Steedjes ter Vergadering toe te laten , maar dezelven ook, in plaats van de ouden af te doen , nog met nieuwe lasten bezwaarden; dat de Steedjes zig daar over op nieuws hooglyk by Ridderfchap en Steden beklaagden, en op handhavinge van haar geregtigheden aandrongen ; en dat de Staten zig by voorraad vergenoegden, met die klagte te ftellen in handen van die Edelen om daar op te berigten. Het is niet waarfchynlyk , dat dit berigt ooit is ingekomen, of dat van die handhaving ooit iets is geworden. Immers heb ik geen later Staatsbefluit dan dat van den n. July 1621", waar hy hetzelve berigt gevorderd werd, over dit onderwerp kunnen ontdekken. Wat hier van zyn moge, het ftuk zelf kan mede ten zelfden einde ftrekken als het oude Oldenzaalfche , waar van ik te voren heb gefproken, om ons namelyk van het beftaan en den aart dier ou. de Kwartiersvergaderingen te verzekeren; zynde met verfcheiden daar by toen overgelegde brieven , gefchreven tusfchen de jaren 1533. en 1595? getoond, de Twentfche Steden fteedg  1$ VIERDE BRIEF. fteeds met de Edelen „ verfchreuenn ende >, geadmittiert gewest tfin , tot ende bi die „ voer diefenn geboerde verdielingen ende 33 vuytfettingenn, auer die Contributien ende „ andere angelegenne Landts zaecken auer ?, den Lande van Twente gefallen". Deze ftukken nu zouden my tot meerder dan ééne aanmerking leiden kunnen ; doch, om de kortheid te betragten, 'zal ik'er blootelyk dit gevolg uit trekken , dat wanneer men eens een Kwartiersrefolutie van de Ridderfchap mogt aantreffen , daar uit dan nog niets minder te befluiten zyn zoude, dan dat de Ridderfchap gewoon was kwartierswyze te ftemmen. Immers wat laat zig natuurlyker begrypen, dan dat de Twentfche Edelen, de Steedjes langzamerhand van de Kwartiersvergaderingen verwyderd hebbende, op die byeenkomften ook nu en dan over zaken , die de Provincie in 't gemeen aangingen, onderling zullen gefproken hebben , en dat zy , wanneer een Landdag op handen was , het te zamen kunnende eens worden , dan ook het goedvinden van alle de Edelen van 't Kwartier met één woord hadden uitgebragt ?, Dit fchynt my zo eenvouwdig, dat ik my in der daad verwonder, dat men daar van niet dikwyls voorbeelden in de Refolutien van Rid, derfchap en Steden ontmoet. Dit is ondertusfehen het geval niet; en hier uit blykt dan te meer , dat in gewone gevallen geen Kwartierlyke Refolutien door de Edelen zyn uitgebragt. Ik zeg in gewone gevallen: want van elders is; my gebleken, dat by buitenge- wo-  VIERDE BRIEF. 77 wöne gelegenheden, wanneer de Edelen vari het één of ander Kwartier mogten belet worden ter Vergadering op te komen, gelyk iri 1Ó02. het geval van vele Jonckeren uit Vollenhove was (zie Tegenverhand. Bylage Kïd°.), Wel eens door die afwezenden een refolutie is ingezonden. Het ftuk, waar uit ik dit geleerd heb , is een befluit op den 6. April 1659. door de drie Steden genomen, en deszelfs inhoud is opmerkenswaardig genoeg, om daar van een affchrift (Zie Bylage N. 7.) hier by te voegen. Immers ziet men daar uit, dat de Steden toen , zo wel als tegenwoordig, begrepen , dat zulke Kwartierlyke Refolutien eigenlyk ftrydig waren tegen den ouden vorm van regeringe, doch dat zy tevens, wanneer de nood vereifchen mogt dat de Edelen , in plaats van perfoonlyk te verfchynen, in ieder Kwartier over het een of ander punt raadpleegden , wel wilden toelaten , dat in zulk een .byzonder geval door dezelven fchriftelyke Refolutien wierden ingezonden; mits egter „ dat daar de namen der tegenwoordig ge5, weest zynde wierden bygevoegd, als mede hoe dat dezelven hoofd voor hoofd geftemd „ hadden, op dat in 't opmaken van het be,-, fluit daar op behoorlyk zoude kunnen wor,, den agt geflagen". Wanneer men nu alle de bovengemelde ftukken zamenvoegt en in verband befchouwt, zal het niet moeilyk zyn een denkbeeld te vormen van de omftandigheden , by welken de afzonderlyke Kwartiersvergaderingen der Edelen, dat is zodanigen waar by geene afgevaar- dig-  78 VIERDE BRIEF. digden uit Steden tegenwoordig waren , zyri in de wereld gekomen; daar het zeker is, dat aan zodanigen, zo wel als aan Vergaderingen fan het geheele ligchaam van de Ridderfchap , in ouder tyden nimmer werd gedagt: terwyl uit het laatfte in 't byzonder te zien is , dat het regt en de verpligting der Edelen , ,om ter Staatsvergadering hoofd voor hoofd te ftemmen, geen punt was welk men ten dien tyde als in gefchil ftaande aanmerkte; maar dat de Steden toen blootelyk waakten , op dat de oude vorm van regeringe, door buitengewone handelingen, niet mogt uit het oog verloren worden. De melding van dit hoofd voor hoofd ftemmen der Edelen leidt ons gevoeglyk te rug tot het vervolg der Tegenverhandeling, waar de Schryver bl. 56—66. het zelve ontkent, en zyne ontkenning met vyf bewyzen zoekt goed maken. Ik zeide in myne Verhandeling , niet te onderftellen , dat ons gezegde omtrent dit punt door iemand der Heeren Edelen regtftreeks zoude worden tegengefproken: en inderdaad was het my onmogelyk dit te vermoeden, dewyl het, om zulk een geval te doen gebeuren , volftrekt noodzaaklyk was, dat die Heeren de verdediging van .hunne zaak toebetrouwden aan een' man, die zig even zo weinig wagtte van zig zeiven als my tegen te fpreeken. Het laatfte moest men uit den aart van zyn gefchrift verwagten : maar het eerfte had hy, myns bedunkens, behooren te vermyden; vooral daar het zo fterk in zyn werk doorftraalt, dat ik geen andere ver- fchoo-  VIERDE BRIEF. 79 fchooning voor hem weet uit te denken, dan de bekende van Horatius, Opere in longo fas est obrepere fomnum. Immers, na ons in de eerfte plaats geleerd të hebben , dat de Bisfchoppen en volgende Landsvorsten eigendunkelyke Heeren waren, die de toeftemming van de Staten in hunne handelingen geheel niet behoefden , maar alleen pro forma derzelver goedkeuring vraagden , 't welk zonder ftemming wel gefchieden kon ; en dat derhalven „ de ftemmen ,, der Staten toen in geringe aanmerking kwa„ men , en dus van dien tyd niets ter onze „ zaake afteleiden zy" : gaat hy onmiddelyk daar na voort, om ons te beduiden, dat van dien tyd alles wat tot beflisfing van onze zaak nodig is, kan afgeleid worden ; want hier poogt hy ons te bewyzen, dat de Ridderfchap onder de Landsheeren altoos kwartierlyk gehandeld , en dus ook , zo ver 'er ftemmen te pas mogt komen, kwartierlyk geftemd had, en op dit aloude kwartierlyk handelen en ftemmen rust het gewigt van zyn ganfch vertoog. Tot myn oogmerk in dezen doet het niet ter zaak , wat 'er van die kwartierlyke handelingen geweest zy , waar over ik U elders breed genoeg heb onderhouden ; noch ook, wat men van dat gewaande Bisfchoppelyke alvermogen te denken hebbe, een ftuk, welk ik , kortheidshalve , verkoos niet aan te roeren: maar dit wilde ik U alleen doen opmerken , Myn Heer! dat onze Schryver moet toegeven ; of, dat hy te voorbarig ftaande hield,  85 VIERDE BRIÈFl Hield , dat uit die oude tyden niets tot ons gefchil betrekkelyk is af te leiden ; of, dat alle die ftukken , welken hy met zo veel moeite heeft byeen gezameld om die kwartierfche handelingen onder de Landsvorsten te bewyzen , of fchoon. hy al in dit bewys ten vollen geflaagd ware , nog mets ten aanzien van ons gefchil, dat is de wyze van ftemmen, zouden afdoen. Keur baart angst; zegt het oude fpreekwoord, welks waarheid onze Schryver hier, zo ik my niet bedrieg, wel in een' anderen zin, dan waarin het doorgaans opgevat wordt , zal gevóelen. Irouwens, om nu niet buiten noodzaak op te halen , welke gevolgen uit de herroeping van het eerfte voorftel zouden kunnen afgeleid worden , moet ieder met den eerften opflag bemerken, dat het aannemen van het laattte den ganfchen grdndflag van zyne Verhandeling omver werpt: want indien de kwartierlyke handelingen , welken voor de afzwering van den laatften Landsheer , Filips , zouden beftaan hebben , niets ten aanzien van ons onderwerp, bewyzen , dan is het zeker , dat foortgelyke voorbeelden van later tyden ook: niets in dat opzigt bewyzen kunnen y en dan volgt verder, dat al die arbeid, die Mor imtrobus , welken onze Schryver aangewend heeft, om uit allerlei fchriften allerlei plaatzen, waarin maar van een Kwartier, of iets welk naar een Kwartier zweemde , gerept werd, byte brengen, volftrekt vergeeffch beftecd is , ja zelfs vergeeffch befteed zoude zyn, fchoon men alle de aanmerkingen, wel-  VIERDE BRIEF, ik ken ik in myne vorige brieven daar op gemaakt heb, uit het oog wilde verliezen. Dan deze ftrydigheid tusfchen des Schryvers eigen ftellingen ftraalt nog fterker door in dat gedeelte van zyne Verhandeling , het welke hy gefchikt heeft om §. 8. en 9. van de myne , waar ik het perfoonlyk ftemmen der Edelen betoogde , te wederleggen. Hy zelve heeft de moeite genomen , van alles, welk hy op dat ftuk had beredeneerd, kortelyk bl. 172. zamen te trekken: en derhalven zal het_ genoeg zyn dit hier* uit te fchryven. ,, Dit alleen is het ftelzel van het Lig„ chaam der Edelen, 't welk hier klaarheids „ halve herhaald wordt. — Dat zy in Hun„ ne afzonderlyke Vergaderingen hoofd voof „ hoofd naar welgevallen kunnen ftemmen. — ,, Dat, zo alle de aanwezende Leden eenpa„ rig zyn , de daar beraamde befluiten den „ naam van een eenparig befluit van de Rid„ derfchap met regt draagt, of fchoon niet „ alle Leden aanwezig zyn. Om dat in alle „ Byeenkomften , daar by hoofden geftemd '9* wordt, bekenden regtens is, dat de wet„ tig verboodë , doch uitblyvende Leden, „ hun recht verliezen , naardien anders de „ zaken nooit konden ten einde gebragt wor„ den. — Dat verder een Refolutie, by meerderheid genomen, evënswel eene Re„ folutie der Ridderfchap kan heeten , ver„ mids boven getoond zy, dat de overftem„ ming het heilzaam middel is om tot een „ befluit te koomen. — Dat, al wyder» „ den uitgeblèvenen , of ter Vergadering© F h mi  g2 VIERDE BRIEF. „ anders gedacht hebbenden Edelen Hun regt ongeraakt overblyve, om ter alinge Staats„ vergaderinge zo te ftemmen , als zy ten , dienfte des Lands oordeelden te behoo'„ ren : — en eindelyk. Dat, zo die ver„ fchillende Edelen ter deeze Vergaderinge „ een vol derdedeel van alle de daar tegenwoordig zynde Ridderen uitmaakte, en de „ drie Steden het famen met hun ééns wa,\ ren, dat dan de Overftemming plaats heb„ be, en befluit gevormd kunne worden: doch ' minder dan ee'n derdedeel zich met de 5' Heeren Wethouderen voegende, blyven de ftemmen fteeken. Niet om dat dus of zo in „ de Ridderfchaps Vergaderingen geftemd zy, „ maar om dat van de zes ftemdragende Le„ den ter Staatsvergaderinge geene vier, die 3, alleen de grootfte halffcheid van zes uit,\ maken kunnen, van één gevoelen zyn:^en „ dus geen overwigt van ftemmen daar zy". ' Gy bemerkt ongetwyffeld, hoe dit alles op de onderftelling rust, dat de Heeren van de Ridderfchap regt hebben , om in hunne afzonderlyke vergaderingen over zaken, die ter Staatsvergaderinge moeten afgedaan worden, niet alleen te raadpleegen, maar ook te ftemmen : Gy weet ook, dat ik die onderftelling in myn Verhandeling heb wederfproken : doch laten wy dezelve eens voor een oogenblik aannemen, en dan wederom zien, hoe dit uitgefchreven kort begrip van des Schryvers denkbeelden in zig zelf, en met deszelfs overige gevoelens , fluite. — ' Hy zegt hier, dat de Edelen in hunne afzonder-  VIERDE B R I E E. 8* jyke vergaderingen hoofd voor hoofd ftemmen , en met meerderheid befluiten. Dit moet overeengebragt worden met zyne ftelling , dat de Edelen - ter Staatsvergadering niet hoofd voor hoofd, maar by Kwartieren of Derdedeelen , ftemmen: of men moet ftaande houden, dat de ftemmen van de Ridderfchap, over één en het zelfde onderwerp > anders in hare afzonderlyke Vergadering, anders in de Vergadering van Ridderfchap en Steden, moeten opgenomen worden. Stel dit laatfte en vergun my U wederom met een voorbeeld te toonen, wat hier zal uitkomen, tn een Ridderfchaps vergadering van dertig Edelen zyn 'er 19. die voor, en 11. die tegen het nemen van zeker Staatsbefiuit ftemmen; dus is de meerderheid daar voor: maar, gelyk de Schryver fpreekt „ eene Refolutie ,, by meerderheid genomen heet evens wel eene p , Resolutie (der Heeren van de Ridderfchap";) gevolglyk heeft men hier een Refolutie van de Ridderfchap voor het befluit; en indien de drie Steden daar eenparig tegen waren, zouden de ftemmen fteken. Dan laat de zelfde zaak , niet in een Ridderfoh'aps vergadering, maar in die der Staten op 't tapyt komen; nu zullen 19. Edelen voor, en de n„ overigen, met de Steden, tegen het ontworpen befluit ftem geven, en de ftemmen zullen , volgens de eigen onderftelling der Heeren Edelen , niet meer fteken, maar het befluit zal met meerderheid verworpen worden. — Nog eens: „ een Refolutie , by „ meerderheid genomen, is, zegt hy, eene F 2 35 «ij  84 VIERDE BRIEF; „ Refolutie der Ridderfchap"; dat is, indien ik Nederlandfch verfta , zulk eene Refolutie moet de zelfde kragt hebben, als of zy door de ganfche Ridderfchap eenparig genomen ware; en Wel uit hoofde van de overftemming, waar door de minderheid verpligt is de meerderheid te volgen, zynde die overftemming, om deg Schryvers eigen uitdrukking te gebruiken, ,, het heilzaam middel om tot een be„ fluit te komen'4: maar vervolgens lezen we, dat het, om overftemming of fteking van ftemmen ter Staatsvergadering te doen plaats vinden, niet ter zake doet, of'er „ dus of zo in de Ridderfchaps vergaderingen geftemd „ zy" ; dat is , de ftemming in de Ridderfchap , en gevolglyk ook een Ridderfchaps Refolutie , welke niet dan door middel vari die ftemming kan geboren worden, heeft geen uitwerking ter wereld. Zie hier dan Refolutien van de Ridderfchap die kragt zonder uitwerking hebben. Ik kan een denkbeeld vormen van de zogenaamde vis inertice der Natuurkundigen : doch zulk een politieke vis iners is boven myn begrip. — Eindelyk, in een Vergadering yan de Ridderfchap wordt het minder getal der tegenwoordig zynde Leden door het meerder getal overftemd , en de uitblyvenden verliezen hunne ftemmen: maar en de uitgeblevenen en de overftemden behouden hun regt, om in de Vergadering van Ridderfchap en Steden „ zo te ftemmen, als zy ten „ dicnfte des Lands oordelen te behooren". Een Edelman kan dus, volgens des Schryvers ftelling, in de zelfde zaak overftemd worden, zori-  VIERDE BRIEF. 85 zonder dat de uitwerking van zyn ftem verloren gaat ; of zyne ftem verliezen, terwyl tevens zyn regt van ftemmen ongeraakt blyft. — Welk eene verwarring! Men kon bier op onzen Schryver toepasfen, het gene Ovidius (Metam. lib. 8. vers 166.) van D«. dalus zingt, Implet Innumeras errore vias, vixque ipfe reverti Ad Urnen potuit. Het zoude misfchien niet moeilyk zyn deze vergelyking van des Schryvers (tellingen verder uit te breiden : doch het gezegde is reeds breeder uitgelopen dan ik vermoed bad, en zeker voldoende om U het befluit te doen opmaken , dat een fielzeK, waar in zo veel ftrydigheid heerfcht, onmogelyk een waar ftelzel zyn kan. Om deze reden is het dan ook onnodig, alle de byzondere (tellingen, waar uit het bovenftaande kort begrip is opgemaakt , en welken de Schryver wilde doen dienen ter wederlegging van het gene ik in gemelde §. 8. en 9. van myne Verhandeling over 't perfoonlyk' ftemmen der Edelen ge-, zegd had , ftuk voor ftuk te onderzoeken. Evenwel kan ik my niet onthouden van U nog eens tot die woorden van myn' Tegendinger te rug roepen , met welken hy erkent , dat dien Edelen , die by een Ridderfchaps vergadering niet tegenwoordig geweest zyn, of wier gevoelen door de meerderheid overftemd is, egter het „ regt ongeraakt o„ verblyve, om ter alinge Staatsvergadering F 3 „ ge  £5 VIERDE BRIEF. ge zo te ftemmen , 'als zy ten dienfte des „ Lands oordeelen te behooren" , en wel zo , dat ter Staatsvergaderinge , ten einde het befluit te vormen , niet in aanmerking komt, of 'er „ dus of zo in de Ridderfchaps „ vergaderingen geftemd zy". Wat toch, dit wenfehte ik te weten, zegt hy hier anders , dan het gene ik ter gemelde plaatze, fchoon met andere woorden, eveneens ftaande hield? namelyk ; „ dat de Ridderfchap geenerhande magt heeft om over de ftemmen van ha„ re Leden te befchikken ; en dat de ftem „ van eenen Edelman , over zaken tot de „ Staatsvergadering behoorende, in de afzon- derlyke vergadering van de Ridderfchap „ uitgebragt, nietig en kragteloos is, en denzelven noch het regt, noch de verplig,', ting, kan ontnemen, om ter Vergadering 3, van Ridderfchap en Steden zodanig te ftem3, men, als hy in gemoede zal oordeelen, „ met het welzyn van den lande, of de j, regtvaardigheid „ overeen te komen". * Ik zie hier in der daad geen verfchil, behalven in de uitdrukkingen; of het moest daar in beftaan , dat myn Tegendinger den Edelen alleen het regt toekent, om ter Staatsvergadering zo te ftemmen r als zy ten dienfte des lands zullen oordeelen te behooren , en dat ik 'er ook de verpligting by voege om daar ter plaatze zo te ftemmen: maar dan vraag ik , of hit regt en de verpligting hier niet onaffcheidbaar aan elkander verknogt zyn ? Gy zult my antwoorden , dat deze vraag byna te éenvouwdjg is om voorgefteld te worden^  VIERDE BRIEF, g7 dewyl men, dit ontkennende, zou moeten ftaande houden , dat een Regent even zeer aan zyne verpligting als Regent voldoet; en wanneer hy in de vergadering, waar van hy een lid is, zyn gevoelen , welk hy oordeelt met 's Lands welzyn overeen te komen, uitbrengt, en dus zyne ftem, die hy alleen ter , bevordering van 's Lands welzyn heeft, doet gelden; en .wanneer hy dat gevoelen zwygt , en dus het gevoelen van anderen , welk hy noodzaaklyk oordeelen moet met 's Lands welzyn niet, of althans minder, overeen te komen , laat bovendryven. Ik fta dit gaarne toe: maar misfchien zult Gy in den eerften opllag niet begrypen , dat die vraag en die antwoord , hoe eenvouwdig pok , van genoegzaam belang zyn, om de overweging van ieder Regent , en byzonderlyk van ieder Overysfelfch Edelman , dubbel te verdienen. Wanneer een onderwerp , waar over ter Staatsvergadering moet befloten worden , Vooraf, gelyk veelmaals gebeurt, in een vergadering van de Ridderfchap in overweging komt, zegt ieder Edelman daar over, gelyk men onderftellen mag, zyn gevoelen, en dit gefchied zynde wordt, volgens de onderrigting welke onze Schryver ons daar van geeft, het gevoelen van de meefte Leden een Ridderfchaps Refolutie, welke egter aan ieder Lid het regt overlaat om ter Staatsvergadering zyn byzonder gevoelen te herhalen, Stel nu, dat een Edelman, de bovenftaande vhsag niet overwogen hebbende , het regt in dit geval van de verpligting afzonderde, en ten gevolF 4 gt  88 VIERDE BRIEF. ge daar van begreep, voldaan te hebben, zo, dra hy in de afzonderlyke vergadering van de' Ridderfchap zyne meening geuit had, zonder verder gehouden te zyn , die zelfde meening ter Vergadering van Ridderfchap en Steden óp nieuws voor te brengen en naar zyn vermogen te onderfteuhen. Wat zal dan het gevolg zyn?.Noodwendig dit, dat zulk een Edelman in vele gevallen, hoe zeer ook ter goeder trouwe, niet voldoen zal aan den > pligt, welke in zyne hoedanigheid als Regent op hem ligt, en daar in beftaat, dat hy in die vergadering, waar hy eigenlyk als Regent van de Provincie verfchynt , zyn gevoelen niet alleen rondborftig voordrage, maar ook, nadien dat gevoelen hem als het nuttigde eh beste moet voorkomen , naar zyn vermogen doe gelden : én dat hy dus kan veroorzaken de meerderheid van ftemmen naar dien kant pver te flaan, welken hy zelve oordeelt minder met het algemeene welzyn of de regtvaardigheid te ftrooken , terwyl hy dit door 't' uiten van zyn gevoelen had kunnen beletten. Dan het wordt tyd van dit onderwerp af te flappen , en ik doe het met deze aanmerking, dat het ligchaam van de Ridderfchap 3 indien een tegengeftelde denkwyze tvierd aangenomen , noodwendig op zyne byzondere Leden een* invloed bekomen moest, ïvelke niet alleen tegen de gronden van onze fiegeringe, maar ook tegen 's Lands welzyn , éoïïde aanlopen. Die invloed toch konde dan ómtrent'de zelfde uitwerking hebben als het pezag', waar van Millot in de Inleiding 'tot di li* -' ">>" ' - ' '" ** •* be«  VIERDE BRIEF. S9 beknopte Hiftorie van Engeland fpreekt, wanneer hy zegt: „ hoe 't ligchaam, waar toe „ iemand behoort, meêr gezags heeft over ,,' zyne Leden , hoe 't hem minder vryftaat „ de reden te raadpleegen en te volgen". Gy hebt dan nu gezien , Myn Heer! dat, welke vertooning onze Schryver ook make, van al het door my bygebragtè nopens het perfoonlyk ftemmen der Edelen te willen wederleggen , hy nogthans volmondig erkend heeft , dat ieder Edelman zyn ftem ter vergadering mag uitbrengen, en dat aller ftemmen, ten einde het befluit te kunnen opmaken , in de vergadering moeten worden geteld. Ons verfchil beftaat alleen daar in, dat het gevoelen door my verdedigd aan ieder Lid van de Ridderfchap een volle en de kragt van overftemming medebrengende ftem toekent , terwyl hy wjl, dat de ganfche Ridderfchap maar drie ftemmen heeft. Het bewys hier van zoekt hy ter boven aangehaalde plaats zyner Verhandeling., by welke wy ftaan bleven, te weten bl 56—66, in fommige uitdrukkingen van ouder en nieuwer ftukken , welken hy tot vyf punten gebragt heeft, doch welken allen daar in overeenkomen, dat geene derzelven zyne ftelling regtftreeks raakt. Ik zoude my dus van de byzondere befchouwing van dezelven wel kunnen ontflaan, met te zeggen , dat eens getoond zynde, dat de kwartierswyze ftemming nooit beftaan heeft, en dat de ftemming by derdedeelen nooit beltaan heeft kunnen krygen, derhalven geene byzondere uitdrukking , waar ook voorkoF 5 mcnr  99 V Y F D E BRIEF. mende, maken kan, dat deze waarheden geene waarheden blyven : doch om by het bellek , in den aanvang dezer briefwisfeling gemaakt, te blyven , en U tevens te doen zien , tot welke elendige hulpmiddelen de Schryver zyn toevlugt heeft moeten nemen, om iets te zeggen voor een zaak waar voor eigenlyk niets te zeggen was , zal ik dezelven , zo kort doenlyk is, met U nagaan. Dewyl dit egter niet zo kort zal kunnen gefchieden, dan dat het dezen brief te lang zoude maken , zult Gy my moeten vergunnen het voor een' volgenden tc fparen , en my inmiddels te noemen enz. Den 8. Oclober 1784. VYFDE BRIEF. MYN HEER! "VTadien het flot van mynen vorigen als de inleiding tot dezen kan aangemerkt worden, trede ik regtllreeks ter zaak. Het eerfte ftuk, welk onze Schryver bl. 57. bybrengt, is een Refolutie van 1620, houdende, dat geen Refolutie van Ridderfchap en Steden zal kunnen veranderd worden „ in 3, abfentie van eer. geheel Lid". Deze uitdrukking, zegt hy, kan niet -anders verftaan worden, dan van een geheel Kwartier of een geheele Stad : doch zelve bemerkende, dat  VYFDE BRIEF. 91 dat die niets anders is dan te onderftellen het gene bewezen moest worden , zoekt hy 5er bewys voor in het Reglement op de Re. geringe van 1657. Cap. 10. Art. 1. waar van „ alle ftemmende Leden defer Provincie" gefproken wordt. Maar waar uit blykt nu, het gene eigenlyk blyken moest, dat', hier door ftemmende Leden Kwartieren van de Ridderfchap moeten verftaan worden ? Nergens uit: en het tegendeel is zelfs zo duidelyk, dat ik, om het zelve te toonen, maar de woorden van dien artikel geheel en onverminkt behoeve uit te fchryven. „ Dat alle de Leden zo wel uit de Rid„ derfchap als Steden, de Unie in den jaere „ 1579» tusfchen de famentlycke Bondtghe„ noten opgerecht ende in den jaere 1651. „ bevestight, ende het maintien der felver, „ niet alleen folemnelyck fullen befweeren: „ maer oock by Eede fullen beloven ende ,, feeckeren, dat fy oprechtelyck ende punc„ tuelyk willen obferveren , ende foo veel „ in haer vermoghen is behertigen , dat by „ andere pun&uelyck gheobferveert werde al„ le het gene in de bovenftaande pointen is „ vervat , ende niet en fullen ghedogen dat „ daer teghens gehandelt, ofte daer in eenich „ het minfte verfuim toe-ghelatcn, veele min 3, eenighe veranderinge ghemaeckt worde, an,, ders , als met ghemeen confent ende be„ williginge van alle ftemmende Leden defer 3, Provincie". Wie toch, onzen Schryver uitgezonderd, Zal hier door de ftemmende Leden anderen verftaan s  92 VYFDE BRIEF. ftaan * dan die Leden aan welken het doen van den eed wordt opgelegd? Niemand, denk ik, zal in zyn hoofd krygen, dat de Edelen ook Kwartierswyze zweeren. In den onmiddelyk volgenden artikel wordt vastgefteld, dat zekere zaken niet zullen mogen afgedaan worden , „ als met eenpaericheyt van alle de Le„ den, op Ordinaris Lant-dagen, naer voor„ gaende expresfe befchryvinge tot dien eyn„ de, ende infinuatie ende advertentie, ghe„ daen van ende.aen alle de prefente Leden, „ des daegs te voren , wanneer over de „.voorfz. faecken gedelibereert fal worden'': waar mede overeenkomt Cap. 6. Art. 6. willende , dat geene officien enz. zullen begeven worden „ als op feeckere Vergaderingen, „ de Leden daar in ftem hebbende expresfe5^ lyck daar toe zynde verfchreven ,. ende „ daer en boven op feeckeren gheprefigeer„ den dach , de voorfz: Leden by misiïve, „ ende geduyrende de vergaderinghe s'daeghs te voren daer van geadverteert fynde". Hier hebben wy nu ook • de bewoording, van ftemmende Leden; en deze ftemmende Leden rnoeften expresfe!yk verfchreven worden : maar wat is zekerer, dan dat ieder Edelman hoofd voor hoofd, van ouds af tot op den huidigen dag toe, ten Landdage wordt verfchreven , en dat derhalven, volgens deze artikelen, ieder Edelman een ftemmend Lid is. Men kon hier meerder plaatzen uit het zelfde Reglement byvoegen , gelyk Cap. 2% en Cap. 9. Art. 1. doch het gezegde is genoeg. Onder tusfchen erken ik, dat hoe zeer hes woord  VYFDE BRIEF. 93 'woord Lid in het: gemelde Reglement en elders voor ieder byzonder perfoon genomen voorkom e, het egter niet zeer waarfchynlyk kan geagt worden, dat men in die Refolutie van 1620. door de uitdrukking van een geheel Lid, ook een enkel perfoon van de Ridderfchap verftaan hebbe. Het was in der daad te wenfchen, dat onze voorouders hunne meening doorgaans wat duidelyker uitgedrukt hadden; dewyl zy ons daar door de moeite zouden befpaard hebben van hunne gefchriften te verklaren. Deze moeite is nogthans in het tegenwoordig geval niet zeer groot: want even als in de zo bekende Refolutie van den 4. April 1597. (agter myn Verhand. Byl. E. hl- 95-) gezegd wordt, dat die van de Ridderfchap ééne en de drie Steden ook ééne ftemme maken , om dat de Staatsvergadering daar wordt aangemerkt als uit twee Leden beftaandej zo kan de uitdrukking geheel Lid in de Refolutie van 1620. ook niet anders begrepen zyn, dan van het geheele Lid van de Ridderfchap en het geheele Lid van de Steden. Begeert Gy een gelykluidende plaats, welke geen twyffeling altoos overlaat ? herlees-de woorden van het Plakaat van i6ro, in myn Verhandeling §. 9. bygebragt, waar gy vinden zult, „ dat de Regeringe van O„ verysfel beftaat in twee Leden , namelyk „ die van de Ridderfchap, en de drie Hoofdfteden" : en wat dan den zin van onze Refolutie betreffe, deze behelft niets anders dan een uitzondering van den algemeenen ftelregel, ook door onzen Schryver bl. 172. er-  V Y F D E BRIEF. erkend, dat de Leden van een vergadering, welken , fchoon wettig ■ opgeroepen , uitblyven , hunne ftemmen verliezen. De Landsheeren maakten geene zwarigheid, en waren buiten twyffel ook beregtigd , om wanneer zy de Ridderfchap en de Steden befchreven hadden,: met de' tegenwoordig zynde Leden de zaken af te doen , zonder op. de uitblyvenden te letten. In fommige nog voor handen zynde brieven vindt men zelfs de Leden uitdrukkelyk befchreven op verlies van hunne ftemmen. Zie maar de Bylagen van de meêr aangehaalde Korte Verklar. van Burgem. van Hasfelt N. 18. 20 en 43. en Racer, 0verysf. Gedenkft. III. ft. bl. 215. en 216. Geene Landsheeren meêr hebbende , oordeelde men, dat deze gewoonte bepalinge vereifchte: en zie daar den oorfprong van deze Refolutie; ten zy dan nog, dat eenig byzonder voorval tevens eenige byzondere aanleiding tot dezelve gegeven hebbe , het welke wy, by gebrek van berigt, niet kunnen verzekeren of ontkennen. Wanneer men nu deze tweeledigheid van ónze Staatsvergadering, zo als dezelve in de ftraks door my aangehaalde ftukken befchreven wordt, maar verder in 't oog houdt, zal men van zelfs de uitlegging vinden van de woorden , die de Schryver bl. 58. in de tweede plaats , uit de Deduttie van 1663. heeft bygebragt. De Steden zeggen daar, dat hare Gemagtigden ,, te zamen zo veel gezags ende ftemmen hebben gehad , als die Rid„ derfchap te zamen". Waar op tóch kan de-  VYFDE BH E F. $$ deze uitdrukking anders zien, dan op de evenredigheid , welke tusfchen die twee Leden , de Ridderfchap en de Steden , in het ftuk van ftemmen plaats had ? Wat kunnen: de woorden, zo veel gezags ende ftemmen, anders beteekenen , dan dat de ftemmen der Steden te zamen zo veel gezags medebragten , of even zo veel gewigt hadden , als die van de Ridderfchap te zamen ? Wie, eindelyk, kan gelooven, dat de drie Steden in den jare 1663. eene drieledige ftem aan de Ridderfchap zouden toegekend hebben ; daar zy zo weinig jaren te voren , te weten in den loop der gefchillen die in en na 't jaar 1654. plaats hadden, by meêr dan eene gelegenheid hun begrip te kennen gaven , dat de ftem van écnen Edelman, by de hare gevoegd, genoeg was om overftemming te maken; en daar zy ook niet zeer lang daar na, in 't jaar 1690. namelyk, by eene andere Deduzlie het zelfde begrip herhaalden; gelyk ik in myn Verhandeling met de ftukken heb getoond ? Verlangt Gy nog fterker bewys ? fla dan andermaal het oog op de Refolutie der drie Steden , welke ik in 't begin van mynen vorigen ook aanhaalde (Bylag. N. 7.); waar uit te zien is, dat de Steden nog in ?t jaer 1659. uitdruklyk de kwartierlyke refolu'tien der Edelen voor onwettig verklaarden, alleen derzelver hoofd voor hoofd uitgebragte ftemmen als wettig aanmerkten, en dus regtftreeks dat gene ontkenden, het welke onze Schryver haar in den jaare 1663. wil doen zeggen. De  §6 VYFDE BRIEFi De Heer van Almelo , zig het lyfftraflyk regtsgebied in zyne Heerlykheid op eigen gezag hebbende aangematigd, en by een gedrukte DeduÜie zyn regt daar toe verdedigd, weigerde zig aan de befluiten der Staten te onderwerpen, en gaf de beflisfing daar. vart over aan handen van den Heere Erfftadhouder. Het Request, ten dien einde aangeboden , door zyne Hoogheid aan Ridderfchap en Steden ingezonden zynde, befloten dezen hetzelve door twee Advokaten te laten onderzoeken. Die Advokaten ftelden hier op zeer uitvoerige Conjideratien in gefchrift, waar iri voornamelyk betoogd wordt , dat Zo al de zaak zelve van dien aart ware , dat daaromtrent een Stadhouderlyke uitfpraak konde te pas komen, het welke de Opftellers ontkennen , dan nog de Heer van Almelo geen regt kon hebben om zig tegen de Staten als party te {tellen en die uitfpraak te eifchen, maar niet hooger aangemerkt wordende dan ieder byzonder Edelman, verpligt was zig, als een ingezeten Van de Provincie, aan de beflisfing der Staten te onderwerpen. Deze Conjideratien lieten Ridderfchap en Steden door den druk gemeen maken. Wat volgt hier nu uit? Buiten kyf dit , dat Ridderfchap en Steden de bovenftaande ftelling omtrent het regt vari den Heer van Almelo voor de hare aannamen , en die Confideratien als een voldoende verdediging van dezelve aanmerkten. Maar mag men daar uit ook befluiten, dat alle de Leden van de Ridderfchap en van de Magiflraten der Steden ieder drangreden, ja zelfs ie-  VYFDE BRIEF» 9; ieder uitdrukking , in die Confideratien voorkomende, goedkeurden en voor hunne rekening namen, en zig zeiven en hunne opvolgers onder de verpligting leiden,, vap nimmer eenig gevoelen te zullen ftaande houden, welk met ééne van die redenen of uitdrukkingen niet zoude kunnen beftaan? Dit voorftel ondertusfchen,' hoe' misfelyk het ook luide, moet men met ja beantwoorden durven, eer men in onzes Schryvers "derde bewys (bl. 59.) eenige kragt mag onderftellen : want hetzelve rust alleen op één of twee voorbjTgaande uitdrukkingen , welken, in dat vertoog, hoe wel zonder eenige de minfte betrekking op onö gefchil-te, hebben ,. voorkomen. Laten wy dan, heufcheids hal ven, onderftellen, dat de Schryver dit voorftel niet naar behooren heeft overwogen; liever, dan hem de gevolgen opdringen, welken hy noodwendig zoude moeten aannemen, .indien hy hetzelve in der daad met ja beantwoorden, wilde. Dit doende zoude hy toch tevens moeten ftaande houden, dat alle de Heeren van de Ridderfchap, volgens welker, befluit hy zyne Verhandeling heeft in 't licht gegeven, alle de Hellingen die daar in voorkomen , het zy dezelven het punt in gefchil al of niet raken , alle de bewysredene.n die voor alle die ftellingen aangevoerd worden ,, en alle de Uitdrukkingen waar mede alle die ftellingen en alle die be-. wysredenen bekleed zyn, voor hunne ftellingen , bewysredenen en uitdrukkingen aangenomen , en zig onder, de verpligting gelegd hebben, van, zo lang zy leven, nooit eenige G ftel-  9S VYFDE BRIEF. ftelling te zullen verdedigen, welke met ééne van alle die ftellingen , bewysredenen of uitdrukkingen ftrydig was: dat alle die Heeren deze zelfde geloofsbelydenis gedaan en zig onder de zelfde verpligting gelegd hebben met betrekking tot het veel uitgebreider ftuk, welk zy eenigen tyd te voren met den druk hadden laten gemeen maken; ik meen de Deductie over de Drosten Diensten en de zaak van den Heer van der Capellen tot den Pol : dat alle de Heeren van de Ridderfchap moeten gehouden worden dit gedaan te hebben , het zy dezelven die gefchriften voor het drukken al of niet hadden gelezen; of, gelyk ik hier naauwkeuriger zeggen moest, van ftuk tot ftuk al of niet rypelyk hadden onderzogt: dat niet alleen alle de tegenwoordige Heeren van de Ridderfchap onder de voorfchreven verpligting liggen zouden, maar ook alle hunne opvolgers: dat derhalven de twee gemelde gefchriften, als onfeilbaar aangemerkt, voor altoos tot een rigtfnoer zullen dienen van het gene de Ridderfchap van Overysfel voor waarheid zal moeten houden , en als valfch zal moeten verwerpen: dat Maar ik geloof dat Gy alle deze dats moede wordt, en dit niet zonder reden; want zo aangenaam als het opfpooren en ontdekken van waarheden is, zo verveelend is het nagaan van de kronkelpaden eener bedrieglyke redenering. Ondertusfchen , hoe zeer wy het ook als onverfchillig mogten aanzien, wat de Opftellers van die Conjideratien nopens ■ het ftuk van overftemming gedagt hebben, kan ik dezelven eg-  VYFDE BRIEF. po egter niet verlaten , zonder aangemerkt te hebben dat de door onzen Schryver daar J' gefcheurde woorden even zo min bewyzen ciat zy teg n als voor ons gevoelen ge weeft zyn. Iemand , die zig der moeite troosten wilde van dezelven ,n hun verband te lezen, of ? ver van het ganfche ftuk door te bladeren waar toe my thans de tyd ontbreekt, zoude bevinden , dat de meening van de tweeT noemde Advokaten , wanneer zy zeggen da een Edelman maar ééne ftem in zyrf Kwa? tier of ,n de ganfche Ridderfchap heeft vol gens den aart van hun onderwerp, het welke" met de wyze van ftemmen ter StaatsveiSe! nng , maar het voeren van gefchil tusfchen de Leden van die Vergadering, betrof eenvouchglyk deze is; dat geene byzondere £ delheden, maar alleen integrerende Leden van de Regcnnge, met welke uitdrukking zy de Leden van de Ridderfchap uit één KwaröS of ééne Stad aanduiden willen, zig Partv ml gen ftellen tegen de overige Leden van Rid-" derfchap en Steden; en dat wanneer de vraag val , of de Edelen van een Kwartier, zig n c byzonder verongelykt agtende , zig dus party willen ftellen , dan een byzonder Ede mar. niet meêr dan ééne ftem in zyn Kwartier" u hM$ by* n^av é6ne ftemin ^ geheee Ridderfchap hebben zal, wanneer de mag voorkomt of deze zig gezamemlyk tegen df "Steden wil verzetten. 6 • Van nog belagchelykcr natuur is des Schryvers vierde bewys bl. 6u getrokken uit eenige insgelyks uit het verband gerukte woor- G 2 den  IOo VYFDE BRIEF. den van de Juftificatie van de groote meerder-. S der 'Gezioren Gemeente van Kampen, welken il gaarne beken zo als zy hier ftaan me ken ik b«wi c , ook de moeite met S SeTl derS' ve°rband in het ** meerderheid van de Gezworen Gemeente_te m OndenusfcheSn is onze Schryver met verge«•oH met eene Gezworen Gemeente tot geSdgTroepen te hebben: de Magiftraat van Se moet ook opkomen. Deze toch. , fchoon zy, volgens het begin van de Tegen- , SdeUng, zo wel als de twee andere ^ het punt van overftemming , m mei ÏG7 o. ïe baan gebragt zedert met veel Uov varendheid fteeds gedreven heeft , be- Indien de Heeren van Zwolle in dei aaaa zu^ een' misflag begaan hadden;, zoud k ^ipn aan die Heeren zeiven, of den becieta "to opftel genekt »*J«r£$ woorden ; zonder te denken, dat dezelve m  VYFDE BRIEF. ioi ftaat ware de natuur van de zaak te veranderen , of het regt der Steden te zamen om ver te floten : maar wie zal nu voor onzen Schryver verantwoorden, dat hy, die zig gelaat , als of hy niet „ een verftaanbaren en „ beduidenden zin aan een Stads Refolutie „ weigeren durfde" , wel aan het ligchaam van een Magiftraat een zotterny durft opdringen , welke nergens anders dan in zyn eigen hersfenen een beftaan heeft ? Herlees, Myn Heer! de aangehaalde Refolutie, en Gy zult duidelyk zien, dat de Heeren van Zwolle uitdrukkelyk ftellen, dat één byzonder Edelman het veranderen van het eenparig genomen Staatsbefluit van 1725, „ als in esfen„ tie een Concordaat zynde", zo wel kon tegenhouden als een geheele Stad; en gevolglyk , dat hier geen ftem van een Kwartier of Derdedeel in aanmerking kwam. Men verhaalt, dat Pope by zekere gelegenheid, van eenen Patrick fprekende , die een Woordenboek uitgegeven had , op welks gezag men eene door hem gebruikte uitdrukking berispen wilde, boertende zeide, wel te willen gelooven, dat een Woordenboek-maker een enkel woord, maar niet dat dezelve twee woorden in verband verftaan konde. Wat Pope zeggen zoude, indien hy deze Verhandeling lezen konde, begeer ik niet te gisfen: maar dit is zeker,'dat de Schryver het zig nimmer bekreunt, met welk oogmerk de ftukken, die hy aanhaalt, zyn gefchreven; daar egter de kennis van dat oogmerk alleen in ftaat is, om ons de egte meening van een opftel- te' G 3 doen  ioz VYFDE BRIEF. doen vatten. Gy kunt niet voorby gezien, hebben, dat de noodzaaklykheid, om telkens het ware doel van deze en gene dier ftukken voor U open te leggen , deze brieven veel langWyliger heeft gemaakt dan zy anders zouden geweeft zyn: dan ten zelfden tyde moet Gy mede opgemerkt hebben , dat het voorftel van dat doel ook dikwerf voldoende was, om het ganfche bewys, welk daar uit tegen ons getrokken was, te doen verftuiven. Op dien trant handelt onze Schryver niet alleen met de ftukken in hun geheel genomen , maar zelfs ook met de byzondere plaatzen, die hy daar uit bybrengt. In welk verband die plaatzen ftaan, ja zelfs wat zy op zig zei ven, doch, in haar geheel, beteekenen, fchynt hem niet aan te gaan; mits hy 'er maar 't ééne of ander woord in ontdekke , welk van gebruik konde zyn indien men voor had zyne ftelling uit te drukken. Myne vorige brieven hebben U doen zien , dat hy zo veel tyds^efpild had met het opzoeken van ftukken in welken het woord Kwartier werd aangetroffen, dat hem, zo het fchynt, 'geen oogenblik was overgefchotcn, om te bedenken, in. welken zin dat woord daar voorkwam, veel min, om de ftukken zei ven in haren zamenhang te overwegen. Ware het mjm oogmerk geweest, my met hem over het wettig gezag onzer oude Landsheeren in gefchil te wikkelen, zoude ik U getoond hebben, dat de uitdrukking van genedige Heer, een eernaam die, den Bisfchoppen gegeven werd,, meêr by hem afdoet, dan alles wat het eenparig beloop der Hi-  VYEDE BRIEF. los Hiftorie van deze Provincie ons, regtdraads itrydjg met zyne begrippen , aan de hand geert. Jn de ftraks gemelde Zwolfche Refolutie vond hy de woorden zesde deel en integrerende Leden. Dit was genoeg voor hem om te befluiten , dat een derdedeel van de Ridderfchap een ftemmend lid is : want het vereifchte maar twee geringe hulpmiddeltjes; Jet eene, te doen voorbyzien, dat zesdedeel daar alleen met betrekking tot de Stad gebruikt wordt; het andere, het woord integrerende door Jlemmakende te vertolken. Deze aanmerking geldt mede ten aanzien van de ovenge aanhalingen van onzen Schryver, welken ik in dezen , zo wel als van velen van die genen, welken ik in myne andere brieven befchouwd heb. Men leze de plaatzen op zig zei ven, zonder de by voegingen , welken onze Schryver, onder fchyn van verklaring overal heeft ingedrongen ; en al derzelver kragt zal vervliegen. In 't byzonder verdient het uwe opmerking , dat het woord ftemmakende of ftefndragende, welk hy zo onophoudelyk gebruikt , en welk hy zo zeer vreest zynen Lezer te zullen ontfnappen , dat hy het overal met curfive letters heeft doen drukken , de luistervolle plaats, die het hier bekleedt , blootelyk aan de 'vindingrykheid van onzen Schryver te danken heeft, zonder in de bygebragte ftukken zelvcn te worden aangetroffen.. Belangende de uitdrukking van integrerende leden , geloof ik niet, dat men dezelve vroeger zal aantreffen , dan in de Deductie van 1600. (zi® G 4 myn  Ï04 VYFDE BRIEF. oyn Verhand, bl 45-) en mer wordt het & torarf LM dan nog maar alleen met opzigt op de Steden gebezigd. Ook denk ik te mogen zeggen-, dat men dezelve in den vorm van een konstwoord, óp-de Staatsvergadering in 't gemeen toegepast, 'niet in gefchriften van de vorige eeuw, veelligt ook me in ftukken van deze, ouder dan de Ridderfchaps Refolutie van' 1718. (Tegenverhcmd. bl. 277.) zal vinden:' niet fchroomende 'er -tevens by te voegen, dat wy dit konstwoord zeer wel zouden kunnen ontbeercn. Zy, d»eJietKze'v° gebruiken, 'fchynen niet allen de zelfde beteelenis daar aan gehegt te hebben; en het zoufle my niet zeer verwonderen, indien lommigen verlegen ftonden , wanneer hun eert naauwkeurige bepaling , van het gene zy et Snede voorhadden aan te duiden , 'afgevergd werd. 'Dan wat hier van zyn moge, dit ltaat vast, dat een bewoording niet kan uitgedagt 2yn„ dan om een zaak die reeds beftond, ot , öp zyn minste genomen , een zaak die men Mé vèrbeelddë te' beftaan , uit te drukken. en hier uit moet volgen, dat deze nieuwerwctfche bewoording niet tot een grondflag kan 'gelegd worden , om daar op een bewys te bouwen'van het gene in ouder tyden neet? plaats gehad; maar dat men, in een gefchiedkundig -gefchil , gelyk hqf onze , moet nafpóoren, wat met'er daad plaats gehad hebfce, om dan daaruit te beoordeelen, wat met luik vcfen bewoording' heeft kunnen gemeend worden- Het woord zal niet de zaak bewyitn maaide zaak' zal ons doen zidn, of de !« , r . ' - • Uit-  VYFDE BRIEF. uitvinders van het woord daar van een met efe zaak overeenkomftig gebruik gemaakt hebben. In dit onderzoek, begeer ik, als overtollig, niet in te treden: maar dewyl Gy egter misfchien verlangt te weten , wat ik zelve omtrent de gemelde uitdrukking denke, maak ik tevens geene zwarigheid tc verklaren ; dat myns oordeels geweld aan de taal' moet gedaan worden, wanneer men door een integrerend lid, of integrerend deel, iets anders verftaan wil, dan een geheel lid, of een geheel deel, dat is, zulk een lid of deel, welk een onderdeel van een ander grooter lid of eel is. Dfi fnprasfincr vnlat van vaIFc- wnnt- daar de Overysfelfche Regering , beftaat uit den Stand van de Ridderfchap en uit den Stand van de Steden; zo moet ieder van die Standen dan ook een integrerend Lid of Deel van die Regering uitmaken : en deze toepasfing ftroókt wederom uitnemend met de uitdrukking van het meergemelde Plakaat van róio. Czie myn Verhand, hl. 55.) , waar in de Regeringe wordt gezegd te beftaan in twee Leden; namelyk de Ridderfchap en de Steden ; op de zelfde wyze als in de berugte Refolutie van 1597. Czie Aid. II. 10.) , gezegd wordt, dat die van de Ridderfchap ééne, en de drie Steden ook ééne ftemme maken. In een ftuk van 1654. (zie Aid, bl. 35.) worden deze twee leden genoemd Hoofdleden, een woord welk my toefchynt wel tegen dat van integrerende te kunnen opwegen, en het zelfde denkbeeld uit te drukken. De melding van dat Plakaat van 1610, G 5 waar  5o6 VYFDE BRIE F, waar in de perfoonlyke ftemming , geenzins. met twyffelagtige , maar met ronde woorden wordt geftaafd, en de kwartierswyza ftemming met geene minder ronde woorden tegengefproken, brengt my te binnen , dat ik door de geheele Tegenverhandeling , hoe zeer de Schryver de houding aanneemt'van de myne van ftuk tot ftuk te wederleggen, geen' enkelen letter daar voor heb kunnen opfpeuren. Het fchynt dat zyne uitlegkundige vermogens hier voor hebben pal geftaan. Dan dit in 't voorby gaan. Alleen zal ik nog aanmerken, dat hy , die ondernemen wilde, de zwarigheid, welke daar in tegen het gevoelen der Heeren van de Ridderfchap gelegen is, uit den weg te ruimen , ons tevens zoude behooren te onderrigten , hoe het, indien een kwartierlyke ftemming ooit had plaats gehad, bygekomen zy, dat in de oudfte Refolutien van Ridderfchap en Steden de namen der Edelen uit de drie Kwartieren , welken, ter Vergadering verfchcnen zyn, om hier de woorden van dat zelfde Plakaat te gebruiken, fteeds promifcue, en niet quartierfchewyfe , of zo dat die van ieder Kwartier afzonderlyk by elkander worden gevonden , zyn aangeteekend. Hier hebt Gy nu een' brief opgevuld met woördziftéryen , gelyk myn vorige vol wtts van tcgenftrydigheden. Om het ftel volledig te maken , zoude ik U nog kunnen onderhouden over de ongerymdheden, over de zeven, niet minder dan zeven, ongerymdheden, welken onze Schryver bl. 70—76. in de eenvouw-  VYFDE BRIEF. |§g youwdige ftelling, dat één Edelman met de drie Steden overftemming geeft, weet te vinden: doch ± vergenoege my met U den rykdom van 's mans verbeeldingskragt te doen bewonderen, even gelyk ik dikwyls dien van zekeren Vader Raynaud bewonderd heb, wel ke de gezangen , die in de Roomfche Kerk voor Kersmis gezongen worden, ' voor zyne toehoorers te verklaren hebbende, zig in verfcheiden predikatiën allen bezig hield met de eerfte ietter van dezelven , namelyk de O Zie Journal des fcay. de Van 1667. p. g0' In der daad, daar gezond verftaud alleen, zonder eenige kundigheid nopens de zaken van deze Provincie, genoeg is om diergelyke redenenngen op haren prys te zetten , agt ik my, volgens den aart van myn befte/c, van alle aanmerking daar over ontflagen : en na dien het overige van dit eerfte Hoofdftuk niets behelst, dan het gene of reeds wederlegd is of geene wederlegging verdient, of in 't tweede Hoofdftuk andermaal zal voorkomen. zal ik dezen eindigen met U in mynen volgenden de befchouwing van dit laatfte te doen verwagten. Denk inmiddels niet, Myn Heer 1 dat ik uwen en mynen tyd zal fpillen, met eenige a<*t te Haan op de hatelyke aanmerkingen te»en myn perfoon, waar mede zo vele bladzyden van dat tweede Hoofdftuk zyn opgevuld. Wat van myn karakter te denken zy, zal een naamlooze Schryver noch by U, noch by de onzydige wereld, beflisfen. Veel minder zoude ik my willen vernederen door den Schryver.'  ï08 VYFDE BRIEF. ver, ook fchoon hy uit zyne duisternis mogt voor den dag komen , met gelyke munt té betalen. Altoos heeft my het zeggen van Cicero , in ééne zyner redevoeringen tegen M. Antonius, behaagt. Judicare debetis, me non cum homine folere, fed cum caujja diffidere. Thilipp. XI. 6. De les, in deze woorden vervat, verdient, myns oordeels, door alle Advokaten en Schryvers over betwiste onderwerpen , wel te worden overwogen ; zo al niet als een voorfchrift van pligt, dan ten minften als een regel van voorzigheid: dewyl men, van zyne party fprekende, gevaar loopt, dat de Toehoorer of Lezer het goede , als een gedwongen bekentenis van de waarheid, zal aannemen, en het kwade, als uit verkeerde hartstogt voortfpruitende, zal verdagt houden of verwerpen, Op dien trant althans redeneerde , in zyne bekende wederlegging van den Jefuiet Maimbourg, de fchrandere Bayle, met wiens woorden ik dezen zal fluiten. II y a une grande difference a obferver entre le bien que Von avouë de Jon ennemi, & le mal que Von en publie. Le Men ne doit_ plus pas/er pour une chefe problematique , il fdut quil foit fi, connu , fi averè, fi évident, que Venvie ny la preoccupation ne Joient pas ca'pables ff en douter , puis. que Vennemi l avouë. Mais pour le mal il doit demeurer problematique , paree que les hommes ont un fi grand penchant a mal juger de leurs ennemis, que la "mo'mdre probabilité les perfuade , & tailleurs ils ont un fi grand intereft , -pour Jatifaire leur paffion , que ceux quils haïsjent Joient ruinezdlionneur dansle mon- ' de,  VYFDE BRIEF; 109 de, , qu'il ejl d'nn homme qui ne pfecipite polnt Jon jugement de fe défier ffun ennemi, qui parle mal de Jon ennemi, de Joupconner qu'il peurreit Men étre que tout le mal qu'il en dit' Jont des impoftures. Critique Generale de VHi~ ftoire du Calvinisme, Lett. XI. pag. 220. Ik ben enz. Den 15. Oétober 1784. ZESDE BRIEF. MYN II E E R! Ïk had in den aanvang van myne Verhandeling (bl. 4.) gezegd, „ dat de Heeren E„ delen nu onlangs eerst begonnen hadden zig 3, tegen het aloude gevoelen van alle da Le„ den der Regeringe op dit ftuk te verzet„ ten": en vervolgens (bl. 76.) aangemerkt; „ dat de omftandigheden, by de toelating van „ den Heer van der Capellen tot den Pol, „ in 't jaar 1771. voorgevallen, geene on„ gegronde aanleiding gaven, om te denken, „ dat die Heeren, of althans fommigen onder „ dezelven, reeds toen heimelyk het voor„ nemen koesterden, om het ftuk van ovér„ ftemming , ten dezen of genen dage , in „ gefchil te werpen". Hier tegen beweert onze Schryver , eerst in 't begin van zyn Tweede Hoojdftuk bl. 93—101. en vervolgens nog eens, bl. 194. §, 455—464. „ dat de  ïló 'L E S D E BRIEF. 9, hedendaagfche ftelling der Edelen die oude „ ftelling is , welke dezelven altoos gevoed 3, en by openbare Refolutie gehandhaafd heb,, ben". — Laten wy zien, hoe hy dit be~ wyze. Vooraf erkent hy (hl. 93. §. 20. en b'. 95. §. 26.); ,, dat men, zo in de Staatsregisters 3, als in de aanteekeningen nopens de Staats„ verfchillen, maar weinig aangetcekend vindt, „ waar mede de oudheid der meening van „ de Ridderfchap letterlyk zoude kunnen be„ wezen worden". Ik zal hier tegen niet aanvoeren , dat fri myne Verhandeling niet weinig maar veelvuldige ftukken zyn bygebragt^ waar uit gebleken is, dat alle de Leden van de Regeringe , die van de Ridderfchap niet minder dan die uit dc Steden , zig letterlyk voor dat gevoelen verklaarden , het welke nog door de Steden wordt vastgehouden : maar vergenoeg my met den Schryver te vragen; waar dan toch dat weinige is aan te treffen ? De ganfche Tegenverhandeling herlezende , zult Gy hierop geen antwoord ontmoeten, en derhalven met my dienen te befluiten , dat de Man in de lange reeks zyner Verbeteringen en Byyöegfelen vergeten heeft te melden, dat men hier, in plaats van weinigbehoorde te lezen, niets. Dan, daar de ganfche omvang van de Refolutien van Ridderfchap en Steden, te gelyk met alle de overige gedenkfehriften , waar in de gefchiedenisfen van deze Provincie vervat zyn, onzen Schryver hier verlegen laat, vindt hy heul in de; Refolutien van de Heeren van de  zesde Brief. m de Ridderfchap. Vreemd kan hét fcbynen, dat hy, die bl. i«D. zo veel tegen de bewyzenskragt van het Reizeboek der Stad Deventer heeft in te brengen , ons hier Refolutien van de Ridderfchap als ftukken, welken boven alle tegenfpraak verheven zyn, durft opdringen: doch veel vreemder is het, dat hy my de onkunde wegens het beftaan dier Refolutien als eene onvergeeflyke misdaad toerekent. Ut myn Vader, die voor meêr.dan twintig jaren de Ridderfchaps papieren heeft uit zyne handen gegeven, my hier van zoude hebben kunnen onderrigten, weet ik niet: maar onze Schryver kon weten, dat dezelve openü-jjen herhaaIde'yk in de Vergadering van Kidderfchap en Steden verklaard heeft , zig met dit gefchil niet te zullen bemoeien ; en moest daar uit, indien hy eenige kiefchheid bezat, befloten hebben, dat ik die onderrigting nimmer had gezogt. Den Schryver kon vooral niet onbekend zyn, dat, gelyk de Ridderfchap geen ligchaam uitmaakt welk op zig zelf met eenig openbaar gezag bekleed is, zo ook de toegang tot derzelver Refolutien, die m de byzondere woning van den Griffier bewaard worden, voor niemand open ftaat: en derhalven zoude hy, myns oordeels , voorzigtiger gehandeld hebben, indien hy geene aanleiding had gegeven , om de bewyzenskragt van zodanige Refolutien tegen die van zulke ftukken, als uit de openbare Secretaryen der Steden getrokken worden en volgens alle regten geloof verdienen, in de fchaal te leggen. Dan ik vergenoege my met zynen misflag aan te  fH ZESDE BRUF. te wyzen, zónder daar van gebruik te maken, De ftukken zeiven zullen ons aanmerkingen van grooter gewigt.aan de hand geven. De eerfte, die. zig, zelfs by eene oppervlakkige befchouwing, aan ieder Lezer moet voordoen, is, dat de Schryver, beloofd hebbende te toonert , „dat de ftelling der Lde„ lén die oude ftelling is, welke dezefven al„ toos gevoed hebben" , die oudheid, afleidt uit ftukken., welken wy in onze cenvouwdigheid jong zouden genoemd hebben, riet oudfte namelyk is (bl. 97 0 van de,n ïare 17 f8' en, daar ons zyne nyverheid in 't opzamelen van ftukken gebleken is, mogen wy veilig befluiten , dat hy niets ouder heeft kunnen vinden. r*! • ' ' ■ j k De tweede , van gelyken aart,. beftaat daar in, dat de Schryver, beloofd hebbende te toonen, ,< dat de Edelen die ftelling altoos by „ openbare Refolutie gehandhaafd hebben", dit 'altoos handhaven bewyst met eene enkele Ridderfchaps Refolutie, te weten (bl. 99.0 mel; die van 17&O, en dit. openbaar handhaven met die zelfde Ridderfchaps Refolutie, welke, buiten de Edelen, misfchien niemand kende, indien de Heeren van de Ridderfchap toen met die Refolutie in de Vergadering, van Ridderfchap en Steden openlyk waren voor den dag gekomen, had onze Man zeker met regt my berispen kunnen, om dat ik die Heeren een beimelyk voornemen had toegefchreven, om het ftuk van overftemming vroeger of later m gefchil te brengen : .doch, daar noch op dat jaar, noch ergens elders > gelyk ik gezegd  ZESDE BRIEF. *t$ jfreb, iets van die natuur in de Staatsregisters wordt aangetroffen, vraag ik eenvouwdig, of hy, door het bybrengen van dit ftuk, myn heimelyk niet veel beter bewezen heeft, dan zyn eigen openbaar ? Een derde aanmerking is, dat de Schryver van beide deze Refolutien in zyne Bylagen Ti en Z. maar -zo veel heeft medegedeeld , als hy tot zyn oogmerk nodig keurde , en ons dus buiten ftaat gefteld, om, dezelven zo volledig te beoordelen , als wy waarfchynlyk, indien ze geheel voor ons lagen, zouden hebben kunnen doen; iets waaromtrent niemand ons verpligten kan te geloven, dat het alleen om papier te befparen gefchied is: en dat hy egter daar van genoeg gegeven heeft,, om ons te leeren , dat de Heeren van de Ridderfchap in de jaren 1718. en 1720, ten aanzien van deze ftelling, even zo weinig eensgezind geweest zyn als tegenwoordig. Het Extratï uit de Refolutien van den 18. cfuny 1718. (Byl. 27) beflaat in een Contraaantcekening, door de meerderheid, zo het fchynt, van de Ridderfchap overgegeven tegen twee Protesten, het ééne door zes * het andere door éénen Edelman, gedaan. Waarom heeft de Schryver die beidé Protesten niet mede aan 't licht gebragt, om ons te doen zien, wat die zeven Heeren, welken , gelyk uit den zamenhang mag opgemaakt worden , omtrent het punt van Overftemming anders denken moeften, voor hunlieder begrip hebben ingebragt ? — Die Protesten waren ingeleverd tegen eene Refolutie van de h Rid-:  H4 ZESDE BRIEF. Ridderfchap. Waarom heeft de Schryver die Refolutie niet insgelyks medegedeeld, daar toch die Contra-aanteekening zoude ftrekken om de Refolutie te verdedigen, en dus de laatfte niet misfen konde ons de eerfte beter te doen verftaan? — Waarom, eindelyk, heeft de Schryver alleen het hoofd van die Contraaanteekening voor ons opengelegd) en het voornaamfte van dezelve agter gehouden ? Ik zeg het voornaamfte: want op de woorden ; zo zal men eerft eens gaan aantoonen , dat enz. volgen drie ftellingen , de eerfte nopens de Souvereiniteit, de tweede nopens de zamenftelling der Vergadering, en de derde nopens de wyze van Overftemming; en met deze ftellingen breekt het Extract af, zo dat wy in 't duiftere blyven omtrent de bewyzen, met welken die ftellingen aangetoond worden. — Alles dan, wat wy uit dit ftuk kunnen beiluiten is, dat de Heeren van de Ridderfchap in 't jaar 1718. onderling, over de manier van ftemmen ter Staatsvergadering, hebben getwist. Het Extraft uit de Refolutien van den 29. Juny 1720. (Byl. Z.) fchynt in den eerften opflag een geheel ftuk, en doet denken, dat de Ridderfchap dezelve eenparig had genomen. In deze gedagte werd ik zelfs verfterkt by het lezen der Tegenverhmd. bl. 99. waar de Schryver ons de verfchryving van alle de Leden met zo veel nadruk, door middel der curfive letters, doet opmerken: en ik was verwonderd, eerst bl. 195. in 't voorbygaan onderrigt te worden, dat 'er toen ook een E-  ZESDE BRIEF, 115 Edelman ge weeft was, die zig tegen die Refolutie had verzet. — Deze onderrigting ondertusfchen geeft ons regt om te befluiten, dat de Ridderfchap zelve nog nimmer eenpang dat gevoelen omhelsd heeft, welk dooide meerderheid der hedendaagfche Edelen wordt gedreven. Maar laten wy eens onderftellen, dat de Ridderfchap dit befluit eenparig genomen had , en dan, in de vierde plaats, overwegen, welke daar van de wettige uitwerking zyn zoude. Naar het Staatsregt van onzen Schryver (bl. 195.) ftaat het vast, dat „ al„ le de Edelen, die, na dit jaar 1720, zich in de Ridderfchap van Overysfel, zonder „ uitzonderinge van verplichting aan deeze 3, wet, hebben doen aanneemen, volftrekt 3, aan het nakoomen derzelver verbonden „ zyn, en nooit van dezelve mogen afgaan. „ Daar het te bekend is, dan dat het bewys* ,, nodig hebbe ; dat elk, die zich in zeker 3, Ligchaam, in zekere Maatfchappy begeeft „ zig even daar door aan de wetten van „ dat Ligchaam onderwerpt, vooral zulke 3, wetten, waarop de Regten en Geregtig„ heden deszelven fteunen". Beoordeel nu deze leerftellingen uit de gevolgen ,. welken daar uit noodzaaklyk voortvloeien. „ De Edelen , die na 1720. verfchreven „ werden , zyn aan deze Refolutie verbon„ den". Gevolglyk waren de Edelen , die voor 1720. verfchreven waren, daar aan niet verbonden. Gevolglyk was 'er een ander regc van ftemming ter Staatsvergadering voor de H 2 E,  |$ ZESDE BRI E F. Edelen die Voor, een ander voor de Edeleri die na 1720. in deze vergadering werden toegelaten. Gevolglyk kan deze Refolutie van 1720. niet anders worden aangemerkt, dan akfeen nieuwigheid in de wyze van ftemmen, welke de Ridderfchap toen heeft willen invoeren. .. „ De Edelen , die na 1720. verfchreven „ werden, waren aan deze Refolutie verbonden, ten zy 'er eene uitzondering van i, verpligting aan dezelve voor hun plaats greep". Dit onderftelt, dat ieder nieuws aankomend Lid van de Ridderfchap de magt heeft, om zig aan de verpligting tot het nakomen van deze Refolutie te onttrekken. Gevolglyk ftond het na 1720. aan ieder Adelman, welk regt hy ten aanzien van de overftemming begeerde te erkennen: en dewyl niet" kan onderfteld worden , het gene ook door de ondervinding wordt tegengefproken, dat alle Edelen in de zelfde denkenswyze ftaan; zo kan de Provincie van Overysfel een Ridderfchap hebben, waar van een gedeelte aan die Refolutie van 1720- gebonden is, en derhalven geen overftemming dan van de drie Steden met een derdedeel der Edelen erkennen mag, terwyl het overige gedeelte de vryheid heeft, om het punt van overftemming even als de Steden te begrypen. . Hoe wonderlyk deze gevolgen ook luiden, ziet Gy egter, Myn Heer! dat dezelven uit des Schryvers ftelling noodzaaklyk voortkomen. Laten wy nu zien, op welken grondflag deze door hem gevestigd wordt. „ Elk , zegt  ZESDE BRIEF. T17 zegt hy, „ die zig in zeker Ligchaam of Maat„ fchappy begeeft, onderwerpt zig daar door „ aan de wetten van dat Ligchaam": en dit is zo , mits dat die wetten zaken betreffen, over welken dat ligchaam regt heeft wetten te maken. Niemand zal ontkennen, dat onze Ridderfchap het regt heeft, om over hare huisfelyke zaken , het beftier van hare goederen , de begeving van hare prebenden, enz. zodanige Refolutien te nemen als zy goedvindt, indien dezelven maar niet tegen de gemeene Lands wetten of de Refolutien van Ridderfchap en Steden aanlopen ; zulk een regt trouwens oeffenen de geërfden van ieder Kerfpel en van ieder Marke: maar heeft de Ridderfchap, welke alleen de halve regering geniet, ook het regt om wetten te geven, die de vergadering van Ridderfchap en Steden verbinden? Ik tvvyffel of onze Schryver, hoe zeer hy, om met zig zeiven eenItemmig te blyven, het zoude moeten doen, deze vraag wel met ja zal durven beantwoorden. Indien hy het deed, zoude hy tevens, moeten toeftemmen, dat de drie Steden, welken de andere halfte van de regering uitmaken , het zelfde regt oeffenen mogten. Op dien voet hadden wy twee vergaderingen in de Provincie, welken ieder, onafhanglyk van elkander, wetten omtrent de r.egeringsordo van de Provincie maken konden, waar aan men zig ter Staatsvergadering moest onderwerpen. Die twee vergaderingen konden tegenltrydige befluiten nemen, die egter beiden, van verbindende kragt zyn zouden, cn ..... II 3 Dan  St$' zesde brief. Dan waar toe zulke handtastelyke ongerymdheden verder nagefpoord? De waarheid, ook in de Tegenverhandeling bL 174, n. 363. erkend, is deze, dat de drie Steden, hoe zeer zy ieder voor zig zelve de oppermagt oeffenen èn niemand boven zig erkennen , egter te zamen genomen geen ligchaam uitmaken, welk eenig wetgevend gezag heeft : dat de Ridderfchap even weinig zulk een gezag heeft, hoe zeer zy , gelyk ieder byzonder perfoon, over hare eigen bezittingen, in ondergefchiktheid aan de wetten van den landé, kan befluiten: en dat de magt van wetten te geven hergens anders moet gezogt worden, dan in die vergadering , waar in de Ridderfchap en de Steden zamenkomen , en de Staten van de Provincie vertoonen. Onze Schryver zelve noemt op een andere plaats (bl. 105.), waar hem een andere regtsleer diende , een wet , 'waar door de wyze van overftemmen zoude vastgefteld zyn, een Grondwet; en voegt 'er dan by , dat zulke grondwetten , dewyl ze meêr voor een onderlinge verhindtenis dan wel voor een wet moeten gehouden worden, om'' dat het ééne Staatslid over het ander geen gebieden heeft, niet zonder toejïemminge fan alle Leden kunnen vastgefteld worden. 1 Het gezegde is voldoende, om de eigenlyke waarde van deze Ridderfchaps Refolutien te beoordeelen : ook wordt het tyd in de Vjfde plaats te zien , welk een ftelzel onze Schryver, ten aanzien van het Regt van Overftemming , uit dezelven afleidt; en hier óp uw oog vestigende, zult Gy de ontdekking  ZESDE BRIEF. u? king doen, dat het gevoelen van de Heeren van de Ridderfchap veel nader by dat van de Sceden komt, dan wy in den beginne waanden, en dan wy, in der daad, by de lezing van het eerfte Hoofddeel der Tegenverhandeling vermoeden konden. Ik zal de gevallen van overftemming, zo als hy dezelve bl. 97. opgeeft, voorftellen , en met myne opgave in de inleiding van myne Verhandeling (bl. 2.) vergelyken. ,, Wanneer", zegt hy n. 36. „ een meer„ der getal dan twee derdedeelen der. Heeren „ van de Ridderfchap 'ééne der drie Hoofd„ fteden aan zyne zyde heeft, dan is de „ meerderheid en 't regt van overftemmen „ aan den kant der Ridderfchap". Ik zeide, dat de meerderheid van ftemmen gevonden werd, „ zo dikwerf als ééne Stad met één Lid boven twee derde gedeelten van de Ridder„ fchap op de zelfde wyze ftemde". Hier is geen onderfcheid dan in de uitdrukking. Het voorbeeld, waar mede ik het gevoelen der Steden ophelderde past op beide voorftellen even zeer. Van dertig ter vergadering tegenwoordige Edelen , zullen eenentwintig , met ééne Stad, de meerderheid uitmaken. ,, Indien twee Steden , „ zegt hy n. 38. „ een meerder getal van de Ridderfchap dan „ een vol derdedeel by zich hebben , dan is „ de overftemming aan der Steden zyd", Ik zeide , dat de meerderheid gevonden werd, „ zo dikwerf als twee Steden met één Lid boven het derde gedeelte van de Ridderfchap „ op de zelfde wyze Hemden". Volgens beiH 4 <*§  %zo ZESDE BRIEF. de gezegden zullen elf van de dertig Edelen met twee Steden de ftemmen overhalen. Dus hebben wy in dit tweede geval wederom geen yerfchil. Dit verfchil huisvest dan alleen in het derde geval, wanneer de drie Steden op dezelfde wyze ftemmen; waaromtrent de vraag is, hoe veel Edelen zig by dc Steden moeten voegen , om een meerderheid van ftemmen te doen geboren worden. De ftelling des Schryvers ». 37. is, dat, „ wanneer meer dan twee derde deelen der Ridderfchap het 3, eens zynde ter eene zyde , en de drie „ Steden ter andere zyde, de ftemmen ftee5, ken".; het welke op 't zelfde uitkomt als of men zeide , dat de drie Steden een vol derdedeel der Edelen by zig moeten hebben, om de overigen te overftemmen: terwyl het gevoelen der Steden medebrengt, dat zelfs één Edelman daar toe genoeg is. 1 My dunkt U hier te hooren vragen ; waar toe dit uitvoerig voorftel van den ftaat des gefchils, na alles dat reeds gezegd is, zal dienen?. Vrees niet, Myn Heerl dat ik hier wederom met eenige bewyzen voor het gevoelen der Steden zal voor den dag komen. Hier toe was myne Verhandeling ingerigt. Denk ook niet, dat ik de ftelling van de Ridderfchap^ hier wederom zal wederleggen. Dit agt ik in myne vorige brieven gedaan te hebben. Myn oogmerk is alleen hier te onderzoeken, welke van de twee ftrydige ftelftngc.n ten aanzien van het derde geval hes best mej de overeenkomende ftellingen- ten ' ' ' ' aan-  ZESDE BRIEF. izi -aanzien van de beide eerfte gevallen ftrooke: en dit onderzoek fchynt my van genoegzaam gewigt te zyn; dewyl ik met reden meen te mogen vastftellen , dat indien ééne van die twee ftellingen ten aanzien van het derde geval zig niet liet knoopen met het gene de party, die dezelve verdedigt, omtrent de beide andere gevallen voor zyn gevoelen aanneemt, die ftelling dan , als ftrydig met het eigen fyfthema van haren voorftander, zal moeten worden verworpen. De ftelling der Steden is deze: dat de ftemmen in twee gevallen fteken ; te weten, r. als de geheele Ridderfchap tegen de drie Steden, 2. als twee derdedeelen van de Ridderfchap met ééne Stad, tegen één derdedeel van de Ridderfchap met twee Steden, ftaan. Dit zelfde ftelt ook onze Schryver bl. 68. alleen met deze byvoeging", dat hy de Kwartieren en derdedeelen van de Ridderfchap als dingen van de zelfde natuur befchouwt, terwyl ik U te voren getoond heb, dat 'er geen gering onderfcheid , ook met betrekking tot de wyze van ftemmen, tusfchen dezelven op te merken is, het welke ik hier niet zal herhalen. Dat gedeelte van de Tegenverhandeling, welk ik hier onderzoek, fpreekt blootelyk van derdedeelen, en daarom zal ik my hier ook daar toe bepalen. De ftelling der Steden is dan verder ("zie myn Verhandeling bl. 59.) , dat dit evenwigt tusfchen de ftemmen, waar door dezelven fteken, verbroken wordt , zo dra 1. ééne Stad meêr dan twee derdedeelen van de tegenwoordig zynde Edeli 5 len  122 ZESDE BRIE R' len op hare zyde heeft, 2. of twee Steden met meêr dan een derdedeel der Edelen zamenftemmen, 3. of eindelyk eenige weinigen , of zelfs maar één Lid uit de Ridderfchap zig by de drie Steden voegt: en de reden die zy hier van geven beftaat daar in, dat in alle deze drie gevallen het evenwigt op de zelfde wyze door de ftem van éénen Edelman kan en moet verbroken worden. Indien van de 30. Edellieden 20. met ééne Stad de zelfde lyn trokken , zouden de ftemmen fteken; maar zo dra 'er zig een 2ifte by voegde , zoude 'er overftemming plaats hebben. Indien 10. Edelen met twee Steden eensgezind waren , zouden de ftemmen fteken; maar, een nde hun by vallende, zoude 'er overftemming plaats hebben. Indien, eindelyk , alle de Edelen eenparig tegen de drie Steden ftemden, zouden de ftemmen fteken; maar zo dra Maak zelve het befluit op. Kan dit, wanneer men zig zelf begeert gelyk te blyven, en niet alle analogie verzaken wil, wel anders zyn, dan dat, zo dra maar één Lid uit de Ridderfchap met de drie Steden eenftemmig is , de overftemming mede plaats moet vinden? De ftelling'van de Heeren van de Ridderfchap is, dat de ftemmen niet alleen in de twee bovengemelde gevallen fteken , te we-, ten, als de geheele Ridderfchap tegen de drie Steden, en als twee derdedeelen van de Ridderfchap met ééne Stad tegen één derdedeel van de Ridderfchap met twee Steden ftaan; maar ook , ten derden , wanneer meêr dan twee  ZESDE BRIEF. 523 twee derdedeelen van de ftemmen der Ededelén, tegen die van de drie Steden met de overige Edelen gekant zyn; en dat de overftemming alleen in de twee eerfte daaromtrent voorgeftelde gevallen plaats heeft, en niet in het derde, wanneer namelyk de drie Steden minder dan een vol derdedeel der Edelen op hare zyde hebben. Hoe hangt dit nu te zamen ? Als twee derdedeelen van de Ridderfchap met ééne Stad, tegen één dcrdcrdeel van de Ridderfchap met twee Steden, ftaan, fteken de ftemmen, Dit wordt van beide kanten erkend, en het zoude belagchelyk zyn dit tegen te fpreken, dewyl in dat geval aan ieder, zyde de halve Regering is. Ook wordt van beide kanten erkend , dat het evenwigt in dit geval door éénen Edelman kan worden vernietigd ; zo dat één Lid boven de twee derdedeelen by ééne Stad, of één Lid boven een derdedeel der Edelen by twee Steden, vallende, 'er eene overftemming zal plaats grypen. Maar nu wordt ook wel van beide kanten aangenomen, dat de ftemmen fteken, zo dra de gehele Ridderfchap tegen alle de Steden ftaat ; in dit geval trouwens heeft men, juist als in het vorige, aan elke zyde de halve Regeringe: doch hier is men het oneens over het getal van Edelen , welk vereifcht wordt om dit evenwigt te breken. De Steden zeggen, dat in dit laatfte geval, even als in het eerfte, één Edelman genoeg is; om dat , in beide gevallen , aan de eene zyde meêr, aan de andere zyde minder, dan de halve Regering gevonden wordt; de Ridderfchap  124 ZESDE BRIEF. fchap houdt ftaande , dat fchoon in 't eerfte, geval één Edelman den evenaar kan doen overhellen , nogthans in het laatfte daar toq een vol derdedeel der Edelen vereifcht wordt. Moest men niet, dit laatfte ftellen en zig zelf niet wederfpreken willende,-tevens beweeren, dat by twee Steden twee derdedeelen, en by ééne Stad de ganfche Ridderfchap, gevorderd werdt om overftemming voort te brengen? Dit moest men doen of anders bewyzen, het gene. onze Schryver niet eens ondernomen, veel min uitgevoerd heeft, dat ee.ne ftellige wet zulk eene wonderlyke orde , welke alle analogie om ver ftoot, in deze Provincie had ingevoerd ? Gy ziet dan, Myn Heer ! dat het ftelzel, van de Heeren van de Ridderfchap, als uit ftrydige deelen zamengelteld , geen beftaanbaar geheel kan ' uitmaken. Male junttarum discordia femina rerum ! Dan dit is niet genoeg : Gy moet my ook vergunnen , dat ik U de reden, welke onze Schryver voor dat ftelzel bybrengt, voorlegge, en met het ftelzel zelf doe vergelyken. Om ons het perfoonlyk ftemmen der Edelen , en het hoofd voor hoofd tellen van derzelver ftemmen, uit het oog te doen verliezen, en een kleur te geven aan .het vorderen van een derdedeel om de overftemming uit, te maken , fchept hy bl. 97. en 98. de ftelling , dat alleen een vol derde gedeelte der Edelen als een ftemhebbend Staatslid kan gehouden worden, en dat, wanneer de Edelen onder zig in gevoelen verfchillen , alle de ftem-  ZESDE BRIEF. **{ ftemmen van die Edelen, welken te zamen tot geen vol derdedeel kunnen gebragt worden , gehouden worden te flapen. Eéne Stad met twee derdedeelen van de Ridderfchap maken dus drie volle ftemmen uit, en wanneer dan het overige derdedeel van de Ridderfchap verdeeld is , zo dat fommige Leden van het zelve zig mede by die drie volle ftemmen voegen , terwyl de overigen het met de twee andere Steden houden, dan zal dat verdeelde derdedeel in 't geheel in geen aanmerking komen, en dan volgt van zelfs, dat 'er aan de eene zyde maar twee ftemmen zulzyn, en dat by verder gevolg die drie ftemmen de overftemming op hare zyde hebben zullen. Twee Steden met een derdedeel van de Ridderfchap , insgelyks drie volle ftemmen vormende, zullen ééne Stad met één vol derdedeel van de Ridderfchap op de zelfde wyze overftemmen , wanneer de Leden van het overige derdedeel van de Ridderfchap zig verdeden, en dus geen vol ftemhebbend Staatslid kunnen uitmaken ; want dit laatfte derdedeel zal dan wederom moeten gehouden worden te flapen. Gy ziet, Myn Heer! dat deze berekening , hoe zeer de gronden ook verfchillen , volmaakt de zelfde uitkomst in beide deze gevallen geeft, die van de zyde der Steden mede beweerd wordt de ware te zyn. Trouwens in deze beide gevallen hebben wy , gelyk boven is aangemerkt , ook geen verfchil.' Maar laten wy nu de zelfde ftelling eens mede op het derde geval toepasfen. Zullen wy dan niet moeten zeggen, dat de  m ZESDE BRIEF. de drie Steden , het eens zynde, drie ftemmen uitbrengen , dat eenige weinige Edelen , of zelfs maar één Lid van de Ridderfchap , zig by de Steden voegende, veroorzaakt, dat'er geen drie volle ftemhebbende Leden aan de zyde der Ridderfchap zyn, dewyl dan dat gebroken derdedeel der Edelen moet gehouden worden te flapen, en 'er derhalven maar twee volle ftemmen van de Ridderfchap overblyven, tegen drie van de Steden, welken daar door de overftemming hebben zullen? Indien deze gevolgtrekking niet wettig is, beken ik alle aanfpraak op 't vermogen van redeneren verbeurd te hebben. Dit niet tegenftaande verdedigt onze Schryver ten aanzien van dit laatfte geval een ftrydig gevoelen , en, terwyl hy in de twee eerfte gevallen het gebroken derdedeel wil laten flapen, houdt hy ten aanzien van het derde ftaande 5 dat dan dat gedeelte van het gebroken derdedeel , het welke zig by de twee volle en ftem hebbende deelen der Edelen voegt, de uitwerking medebrengt, dat die twee volle memmen van de Ridderfchap zo veel wege&4jals de drie ftemmen der Steden , en dat' 1|f gevolglyk fteking van ftemmen plaats heeft; daar in tegendeel dat gedeelte van het gebroken derdedeel, welk de zyde der drie Steden omhelst, geene uitwerking ter wereld heeft om aan de drie ftemmen der Steden de overftemming te geven tegen de twee volle ftemmen der Edelen. Gy ziet dan, Myn Heer! dat de ftelling Van de Heeren van de Ridderfchap in zig zei-  ZESDE BRIEF. ï2? zelve onbeftaanbaar is, en dat, wat meêr is, de reden, waar op dezelve door onzen Schryver gevestigd wordt, niet alleen dezelve omver itoot , maar zelfs , indien wy dezelve willen aannemen, onze ftelling volmaakt zal begunftigen. Zal 'er nu nog meerder gevorderd worden, om iemand te overtuigen, dat die ftelling niet de ware zyn kan? U aan de overweging hier van overlatende, zal ik hier niets meêr byvoegen, dan dat ik de eer heb van my te noemen, enz. Den 21. Oótober 1784. ZEVENDE BRIEF. m t n heer! TÏT'y zyn thans tot dat gedeelte der Tegenw verhandeling genaderd, waar in de Schryver onderneemt myne Verhandeling van ftuk tot ftuk te wederleggen : doch, fchoon hetzelve nog meerder ruimte vervult dan het gene wy reeds te zamen doorliepen , meen ik veel minder papier nodig te hebben , om U de waarde daar van te doen beoordeelen, dan ik ter opheldering van de menigvuldige punten, welken in het reeds behandelde voorkwamen, heb moeten gebruiken. Een groot deel toch van des Schryver Tweede Hoofd/tuk beftaat in de herhaling, of nader aandrang, van dingen, die hy reeds in 't eerfte gezegd had: het  X28 ZEVENDE BRIE F. het welke my dan ook , gelyk Gy U zul6 herinneren, fomtyds aanleiding gaf, om ee-, nigen van zyne aanmerkingen, fchoon op een' afftand van elkander geplaatst, byeen te brengen , en dus vereenigd te befchouwen, Een ander deel wordt beflagen met redeneringen , welken op onderftellingen rusten , die de Schryver ons verhaalt in zyn eerfte Hoofdftuk bewezen te hebben , en welken derhalven te gelyk met die onderftellingen , uit hoofde van het gene ik reeds in myne vorige brieven bybragt, zullen moeten vervallen; Aanmerkingen op myn' perfoon, en omkeeringen van myne geZegden, hoewel verfcheiden bladzyden vullende , zal ik niet eens tellen ; want behalven dezen zyn 'er zo velen te vinden , die, het wezen des gefchils niet raken, dat het overfchot, dat is dat gedeelte welk in der daad verdient ter toetze gebragt te worden , in een' zeer naauwen omtrek zoude kunnen worden bevat. Doorgaans heeft onze Schryver, en dit wenfchte ik dat Gy niet voorby zaagt , myne gezegden en bewysftukken ieder afzonderlyk , en buiten hun verband met de overigen, aangetast , zonder zig te bemoeien met het bewys, welk uit dat verband getrokken wordt, en waar in alleen de kragt van eene redenering kan beftaan. Dit veroorzaakt, dat zyne wederlegging als een reeks Van aanteekeningen moet befchouwd worden, welken, even als Noten, niets met elkander te doen hebben: en dit zal my dan ook by U moeten regt- vaar-  zevende brief: 12* vaardigen, wannneer ik dezelven doorgaans op de zelfde afgebroken wyze beantwoorde. Veel moeite geeft zig onze Schryver bh 113—118. en waarlyk niet zonder- reden, om zynen Lezer te beduiden, dat dé Refolutie van den 4. April 1597. (zie myn Verhand. §. 1.) riïèt naar der Steden verklaring behoeft opgevat te worden, maar,-naar den aart des onderwerps verftaan, het gevoelen der Edelen zal bevestigen. Waar toch is' die verklaring van deze Refolutie in myne Verhandeling te vinden? Hoe kon ik met mogelykheid aan zulk eene verklaring denken ? daar ik, voor het lezen van de Tegenverhandeling, nog nooit iemand had aangetroffen, die over de beteekenis van die Refolutie eenige twyffeling voedde; ja daar het grootfte gedeelte van on-, ze Ridderfchap benevens twee Steden . in (z'e myn Verhand, bl. 32.) en zyne Doorl. Hoogheid de tegenwoordige Heer Erfftadhouder in 't jaar 1772. (ald. bl. 77.) der zelve mede zo hadden opgevat, als ieder, die het ftuk eenvoudig leest , hetzelve opvatten moet. Maar het-is onze Schryver, die eene verklaring nodig heeft, om de natuurlyke be-teekenis en zamenhang der wóórden weg te redeneren ; en die, om dit uit te werken , aan de Regenten van dien tyd denkbeelden toefchryft welken zy nimmer gekend hebben, en derzelver uitdrukkingen verbastert door een inmengzel van woorden, van welken zy de beteekenis niet eens zouden hebben begrepen. Wié hoorde ooit in-de zestiende eemva van integrerende Leden, of van ftemmakendcb,» l ftein-  ï3o ZEVENDE BRIEF. flemdragenden, enz. ? Eindelyk, wat kunnen dewoorden , de drie Steden met gevolg van eene of meêr der Ridderfchap, anders beteekenen, dan dat de meerderheid van ftemmen door de drie Steden met éénen Edelman kan worden Taffen hier des Schryvers taalkundige aanmerking op het woordje ééne al eens vooi goede munt wilde laten doorgaan, en toegeven, dat het zelve, uit hoofde van het genus, wel op ééne ftemme, maar met op een perfoon, flaan konde; zoude daar int nog niets ten zynen voordeele volgen: want éene Item zoude dan nog niets anders beteekenen , dan de ftem van éénen perfoon. Dan wie is onkundig genoeg in de Hiftone van onze taal, om den zin eens gefchrifts van volgens de regels van de Grdmmatica te: willen uitoluizen ? wie weet niet, dat die taal toen tot haren hoogften trap van vei-dorven beid gekomen was, en dat men geen beter leidsman in het fchryven volgde dan den klank? en wie zelfs zoude niet vreezen zig belagchelyk te maken, met een politiek tuk van deze eeuw, ja van onze dagen, waat n de konst van fchryven met zo foelie fchieden vordert, op zulk eene wyze te verren ? Ondenusfchen is het onnodig van deze aanmerkingen , hoe gegrond ook , ge:bruik te maken, daar het elk, die Qvery&Mch ver. ftaat, bekend is, dat men in deze Provincie dit eene, fubftantive, voor alle de geilagten gewoon is te gebruiken. Wilt Gy meer , na het oog op een' brief van Bisfchop Jan^an  ZEVENDE BRIEF. r3r Vcrneberg (by Racer Gedenkji. III. ft. bl. 76Y) in wiens tyd men vry wat regelmatiger fchreef dan in de zestiende eeuw, en Gy zult daar op de zelfde wyze lezen , de eene op den anderen. Ik zal geene andere voorbeelden opzoeken, om dat bet vinden, in eene zo bekende zaak , de moeite van het zoeken niet zoude betalen. Evenwel kan ik niet voorby, U nog te doen opmerken, dat van der Hoil ve, in myne Verhandeling bl. 41. aangehaald, eene zelfs adjetlive in 't mannelyke gellagt bezigt; eene Adelych perfoon: te min, om dat onze Schryver zelve ons op een andere plaats (bl. 150.) de gisfing aan de hand geeft, dat die Hollandfche Edelman zyn' gedagten nopens dc overftemming uit deze Refolutie van 1597. zal hebben ontleend. Gy zult misfchien vragen , hoe die Schryver daar ter plaatze het begrip kan voeden, dat van der Houve daarom alleen in het tegenwoordig gevóelen der Steden geweest is, om dat hy lig blindelings op de Refolutie van 1597. heeff verlaten ; terwyl hy hier ftaande houdt, dat de cgte beteekenis der woorden van die Refolutie niets met dat gevoelen gemeen heeft 2 doch, zo Gy dit doet, zal ik antwoorden rhoeten, dat ik die twee plaatzen niet weet te conciliëren. Ondertusfchen moet men bekennen , dat des Schryvers letterkunde van een verfynde foort is. Ik althans moet belyden, dat het volgende ftaaltje boven het bereik van myn begrip vhegt._ Ik zeide op ééne plaats van myn Verhandeling ; „ de vraag loopt, over het geen 12 i> mi  t32 ZEVENDE BRIEF. „ met der daad is, en niet over liet geen, yoi„ gens afgetrokken beginzelen , zoude kunnen, of zelfs behooren te zyn, enz:" en op een andere ; „dat wy hier eigenlyk te 5, handelen hebben van het gene dat is , en niet van het gene dat behoorde te zyn". Deze beide uitdrukkingen, zegt onze Schryver bl. 84; fchynen om goede redenen niet „ uit ééne penne gevloeid te zyn". Terwyl ik het aan U overlaat deze goede redenen uit_ te vinden, zal ik U nog met een ander proefje, waar in geene minder geleerdheid, dan in 't vorige oordeelkunde , doorftraalt, vergasten. In den zogenaaraden Guyen Dykbrief by Dumbar And. torn. II. p. 234- ftaat het Jaartal dus gedrukt. „ In 't jaer ons Heeren „ onfeni drie hondert ende achte". Een gemeen Lezer zoude hier in *t natuurlyke denkbeeld gevallen zyn , dat dit onfent niet dan een drukfeil was, waar voor duf ent moest in plaats gefteld worden: doch' onze Schryver zegt bl. 29 , zonder zig met dit onfent het hoofd te breken , dat het bekende getal van duizend hier is uitgelaten, en neemt deze gelegenheid waar om ons te onderrigten , dat zulk een uitlating meêr in fchriften van dien tyd gevonden wordt. Waf: my betreft, [ik had by 't lezen van ftukken van de zestiende eeuw méérmalen gezien, dat men, en het duizend, en de honderden, in de teekening van 't jaartal agterliet : maar des Schryvers aanmerking ten aanzien van fchriften van de veertiende eeuw is voor my nieuw, en ik had  ZEVENDE BRIEF. 133 had wel gewenfcht, dat hy dezelve met eenige voorbeelden had bewezen. Dus aan des Schryvers letterkunde den verdienden lof toegezwaaid hebbende , zal het niet onvoeglyk zyn tevens hulde te doen aan zyne welfprekendheid, welker vermogen ik zo deerlyk heb ondervonden. Door dezer kragt toch verandert hy , als met eene toverroede, myne penne in een endje kaars, het welke hy dan uitblaast, of welks licht hy ten minften verduiftert; en of ik evenwel nog te fcherp zien mogt, teistert hy myne oogen met de weerkaatzende fplinters van een knods, die van een gefprongen is door het botzen tegen een fpiegelbeeld , welk , zo het fchynt tot ftraffe van deszelfs verwaandheid, in eene yzerharde zelfstandigheid is herfchapen (bl. 118.). Wat wonder is het dan, dat ik niets dan fchemerende gezigtpunten voor my heb ? Geen altoos: doch dit is wonder, dat het befchpuwen van die fchemerende gezigtpunten eens anders oogen zo zeer verfterken kan, dat zyne reeds in zig zeiven heldere voorwerpen, daar door nog klarer oplichten (bl. 157.). Is het ook wel wonder, dat al dit fchemeren my aan 't dwalen helpt ? Vooral niet: ' maar het moet ieder zonderling voorkomen , dat dit dyvalen klank veroorzaakt, zo lang hy niet onderrigt wordt, dat zulk een door dwalen voortgebragte klank in onze huidendaagfche ooren niet eens meêr vreemd is, vooral niet in de Steden, daar, zo het fchynt, uit dien hoofde een zeker deuntje en vogue is, welk den I 3 ti-  ï34 ZEVENDE BRIEF. titel heeft van Het Dwaallied van oudere en fatere Staatswetten (bl. lor.). Tot §. 2. van myne Verhandeling komende, geeft de Schryver ons bl_ 119. een proeve Van zyne uitlegkunde, 'in de opheldering van de door my aangehaalde, en door hem geheel (Byl. A. A.y bygebragte, Refolutie van Ridd. en Sted. van den 8. Sept. 1623. Hy wil, namelyk, dat dezelve alleen betrekkclyk is tot ftukken, welken in der Staten Registers geteekend waren , en tegen welken het yacat kon gefchreven worden. Onderwyl fpreekt de Refolutie van AEten, en zegt, dat men dezelven zal ,, casferen, of vacat daar by fchry„ ven". Dit laatfte kon gevoeglyk gefchieden ten aanzien van ftukken, welken in het Boek van Refolutien ingelafcht waren : maar daar het casferen veel eigenaartiger op afzonderlyke losfe Atten zien kan, begryp ik niet, waarom men de duidelyke letter van die Refolutie moet wegwerpen, en dezelve niet van dat gene laten fpreken , het welke zy uitdrukkelyk noemt. Te min begryp ik dit, om dat het zeker is (zie myn. Verhand, bl. 16.), dat de Edelen toen in der daad een Acte tegen 't verkiezen van den Heer A. Sloet ge7 teekend hadden , welke gecasfeerd kon worden , en welke men ,, dood ende te niete" kon verklaren ; en ik my aan den anderen kant niet herinner, in de Refolutien van Ridderfchap en Steden iets, tot deze zaak betrekkelyk, gevonden te hebben, waar tegen het vficai gefchreven is. Dan hier werk ik tegen my zei ven: want, ziet  ZEVENDE BRIEF. 135 ziet de gemelde Refolutie op alle zulke Aclen, dan klemt des Schryvers befchuldiging te fterker, dat ik my „ bediene van ftukken, om,, trent welken partyen zyn overeengekomen, „ dat zy dood en te niete zyn, en aan niemand „ prejudiciabel wezen zouden". Nogthans verkies ik my hieromtrent niet zo zeer te verdedigen , als wel eenvouwdig op te geven, hoe ik dit punt had begrepen. Het gefchil tusfchen de Ridderfchap en de Steden beftond daar in, of Arent Sloet, dcwyl hy geen verfchreven Edelman was, tot Drost van Ysfelmuiden mogt verkoren worden. Na veel ftribbelens kwam men op den 1. April 1623. over een , dat Wulf Bentinck, ,, onverkort de Ste,, den in haar regt", tot Drost zoude worden aangefteld, en op den 8. September daar aan volgende befloot men, dat alle Acten, welken wederzyds , ter gelegenheid van dezen twist, mogten geteekend wezen, voor vernietigd gehouden worden en aan niemand prejudiciabel zyn zouden. Ik begreep dan, dat, uit hoofde van deze Refolutie, in de eerfte plaats de ASle van de Ridderfchap van den 19. December 1622. (by myne Verhand. Byl. I.) tegen A. Sloet ingerigt, denzelven niet zou mogen prejudiciëren; en dat, in de tweede plaats, de handelingen van dien tyd in 't vervolg niet zouden mogen aangehaald worden , om daar uit iets voor of tegen het gevoelen van eene der partyen nopens het eigenlyke gefchilpunt, inzonderheid niet tegen dat der Steden , die thans toegecflykheid gebruikt hadden, en welker regt ongefchonden blyven moest, te beI 4 wy-  1.35 ZEVENDE BRIEF. I . • wyzen: maar nooit was my ingevallen , dat; rneri zulke Hukken naderhand niet zou mogen gebruiken , om daar mede de • gebeur tenisfen van vroeger dagen op te helderen, en onzen tydgenoten te doen zien , welke gefchilleri voormaals in' deze Provincie hebben plaats gehad , en hoe hunne voorouders omtrent deze en gene punten van het Staatsregt dagten* Eene ftelling, door onzen Schryver elders (bl. 174.) bygebragt, kan ons hier een voorbeeld aan de hand geven. Hy zegt, „ dat li dé Hooge Ambtenaars, aan welken de be5, waring der Hooge Landsheerlykheden (hy 9, meent de Drostampten,) van wege de ger 3, zamelyke Staten wordt toevertrouwd , al3, leen uit het eerfte Lid der Edelen , en 3, nooit uit het tweede Lid der Steden, mo3, gen verkoren worden". Hier voor mag zeker het gehandelde in 1623. niet als een bewys aangevoerd worden , dewyl dit prejudiciabel zyn zoude voor de Steden: doch waarom zou men hetzelve niet mogen aanhalen, om daar mede te toonen , dat de Steden die ftelling in 1623. hadden tegengefproken en •haar regt daaromtrent ongefchonden bewaard? daar toch zulk een aanhaling niets ten aanzien van het regt zelf zoude beflisfen. v Het hier gezegde kan mede van dienst zyn met betrekking tot des Schryvers aantuigingen lpfï4&. tegen de gefchriften van den tyd tusfchen 1654. en 1657 , "welken hy daar niet alleen gecasfeerde, maar ook-verboden fchriftenverkiest te noemen. Vergun my alleen, 'er ■ deze algemene aanmerking by. te voegen , dat v'^' .•'''''.; i v het  ZEVENDE BRIEF. m het byna onmogelyk worden zoude omtrent gefchillen van den aart als het onze eenige opheldering te bekomen , indien men dezelve niet in de ftukken van zulke tyden zoeken mogt, welken alleen den Staatsleden aanleiding geven konden , om hunne gevoelens overpunten van regering , op wetten of oude gebruiken gegrond , openlyk voor den dag te brengen; dat is tyden, waar in zy onderling m twist lagen, of waar in hunne gezamentlyke regten van buiten werden aangetast. Zodanige ftukken te willen wraken, is derhalven niet anders, dan die bewyzen te willen uit den weg ruimen, uit welken, volgens de natuur der zaak, zo niet het eenigfte, ten minlten het voornaamfte , licht is te bekomen. Herinner U maar, ter ftaving van deze aanmerking, dat onze Schryver zelve, om ons de zogenaamde oudheid van het gevoelen, der Edelen te toonen, geene andere ftukken heeft bygebragt, dan twee Ridderfchaps Refolutien, welken beiden aan een gefchil onder die Heeren hare geboorte verfchuldigd. waren. Des Schryvers uitlegging (bl. 120.)' van de verklaring der Edelen, uit het Reizeboek van Deventer getrokken, en onder de JJylagen van myne Verhandeling (by de Letter H.) te vinden , is beneden alle beantwoording. Ieder die lezen geleerd heeft, kan uit het verband der ftukken zien, dat de Edelen, verklarende geen overftemming te willen lyden, niets anders meenen, dan dat zy niet lyden zouden, dat A. Sloet by meerderheid van ftemmen in iiet Drostampt gedrongen wierde, zo lang het 1 5 han-  j3S ZEVENDE BRIEF. hangende gefchil, of wel iemand , die geen verfchreven Edelman was, tot Drost aangefteld mogt worden , niet was beflist. De woorden , die ik in myne Verhandeling bl. 29. uit de zogenaamde Declaratie van de Staten van 1654. heb uitgefchrevcn , toonen , dat men ten dien tyde die meening op de zelfde wyze opvattede. Van gelyken aart zyn de menigvuldige vitteryen , die de Schryver bl. 126—152. op den zin der ftukken, tot welken de gefchillen van 't jaar 1654. Gn volgenden gelegenheid gaven, en die ik §. 3, 4, en 5. van myne Verhandeling bybragt, heeft opeen geftapeld. In plaats van dezelven te wederleggen, zal ik U blootelyk verzoeken, ook die ftukken in derzelver verband te herlezen: my alleen vergenoegende , op twee of drie hier voorkomende ftellingen ter loops eene aanmerking te maken , welke U de waarde van de overigen zal kunnen doen gisfen. Dat een grooter getal een kleiner in zig bevat , leert ons het gezond verftand : maar, dat een -minder getal een grooter bevat, leert onze Schryver, wanneer hy bl 127. zegt, dat over een derde part ook twee derde par3, ten influit". Op denzelfden voet voortredenerende zal over eeni derde part ook 3. vierde deelen influiten. En waarom dan ook niet 7. agtften? En waarom dan ook niet 15. zestienden ? En waarom dan ook niet het geheel? welk zeker, ruim zo wel als twee derdeparten, over een derde part bedraagt. Wanneer ons vervolgens iemand verhaalt, dat hy over of  - ZEVENDE BRIEF. 133 of ruim een vierdedeel, by voorbeeld, van een last tarwe gekogt heeft, mogen wy veilig befluiten dat hy twee vierdedeelen of een half last gekogt heeft, cn indien de man van over de halfte gefproken had , konden wy met grond onderftellen dat hy wel een geheel konde gemeend hebben. Daar ik bl. 30. van myne Verhandeling eene verklaring van dat gedeelte der gefcheurde Staten , die de zyde van den Heer van Haerfolte hielden, nopens ons gefchilftuk heb bygebragt, welke in zulke duidelyke woorden vervat is, dat zy , onafhanglyk van alles wat ik 'er meerder byvoegde , derzelver meening daaromtrent boven alle kibbeling plaatst; zoude ik uw oordeel fchynen te wantrouwen , indien ik my de moeite wilde geven van U te toonen , dat die zelfde Staatsleden ten dien zelfden tyde niet insgelyks juist het tegendeel gezegd hadden; of, het gene op het zelfde zoude uitkomen , indien ik betoogen wilde, dat de woorden, maeckcnde meer als twee ,, derde parten van dezelve", door den Tefchryver bl 137. uit de Misfive van de twee Steden aangehaald, niet kunnen gebezigd zyn om daar mede aan te duiden, dat 'er twee derdedeelen van de Ridderfchap vereifcht werden om met twee Steden eene meerderheid van ftemmen uit te maken: doch dit meen ik, als van een' algemeener aart zynde , en op alle jdaatzen flaande waar in eene diergelyke bewoording voorkomt, te mogen aanmerken; dat de uitdrukkingen van ever één derde of over twee derde deelen van de Ridderfchap in den  *4© ZEVENDE BRIEF. den mond van iemand, die van gevoelen is, dat de ftemmen van de Ridderfchap by derdedeelen moeten worden geteld , volftrekt niet te pas kunnen komen, om daar mede de eyenredigheid tusfchen de ftemmen , welke in 't eene of ander geval ter Vergadering heeft plaats gehad, te kennen te geven. Immers, volgens de leer van onzen Schryver, die ik in myn' voorgaanden brief befcho.uwde, zyn de ftemmen der Edelen , die tot geen vol derdedeel kunnen gebragt worden, geene ftemmen, 'dewyl het gebroken derdedeel moet ge^ agt worden te flapen : maar zo dra over, of meêr, dan één, of dan twee derdedeelen van, de Ridder; fchap aan ééne zyde ftemt, volgt het van zelfs dat 'er een gebroken of flapend derdedeel zyn moet, het welke in de optelling van de ftemmen in 't geheel niet in aanmerking kan komen; en dus kan men wel zeggen, dat iets met één of met twee, maar niet dat het met meêr dan één of twee derdedeelen van de Ridderfchap is overgehaald. Ik zoude hiei* kunnen byvoegen, dat des Schryvers redenering ter dezer plaatze wederom de onderftelling medebrengt, dat by twee Steden twee derdedeelen van de Ridderfchap gevorderd worden om overftemming uit te werken; fchoon hy boven bj. 98. volmondig erkend heeft, dat de overftemming daar is, „ indien }, twee Steden een meerdpr getal van de „ Ridderfchap dan een vol derdedeel by zich j, hebben": doch wy hebben hem reeds zo dikwerf op tegenftrydigheden betrapt , dat het overtollig kan fchynen by dingen van die na-  ZEVENDE BRIEF: ifl natuur langer ïtil te ftaan. Liever zal ik uifi zyn aanhalen van den Lastbrief, dien de by voorraad aangeftelde Gedeputeerden in 't jaer 1674. van Zyne Hoogheid ontvingen (zie Tegenverk bl. 152.), in 't voorbygaan ééne rnyner te voren gemaakte aanmerkingen Herken, dat hy, het punt van ftemmen en overftemmen fteeds uit het oog verliezende , alleen maar naar ftukken gezogt heeft, waar in het woord Kwartier, of eenig ander, welk m zyn ftelzel plooide, te vinden was. 's Pnnfen Secretaris, die zeker toen even zó onkundig was omtrent den waren aart onzer oude Kwartiersvergaderingen als thans onze Schryver, en daar by niet wist, het gene aan onzen Schryver niet onbekend kan zyn, dat zulke Kwartiersvergaderingen hier toen geen plaats hadden, gebruikt het woord Ouartiersdageni een woord welk in Överysferniet te pas kwam , en welk hy waarfchynlyk uiteen foortgelyke Acte, die voor Gelderland gefchikt was, zal hebben overgenomen : en dit is voor den Schryver genoeg, om "daar uit tot het werkelyk beftaan van zulke Kwartiersdagen te befluiten ; hoe zeer ook ieder weet, dat men zig toen ter tyd ten Hove met het nafporen van de oude Staatsgefteldheid der ovcrheerde Provinciën wéinig bezig hield, en veel meer bedagt was, hoe men dezelve voor 't vervolg , overeenkomftig met de belangen van Zyne Hoogheid, zoude inrigten. Voor het overige is het, gelyk ik zeidé, onnodig, den Schryver in dit gedeelte zyner we.  i42 ZEVENDE- BRIE F. wederlegging van Hap tot ftap te volgen: té min, dewyl hy, niet tegenftaande alle zyne tegenwerpingen, tot tweemaal toe-(bl. 129. n. 167. en bl. 147- »■ 2420 bclydt, dat de ftukken van dit tydperk, door my bygebragt, bewyzen, dat 'er toen geweest zyn, die omtrent de overftemming in dat gevoelen Honden, welk de Steden thans verdedigen." Maar wie waren het, die toen in dat gevoelen Honden ? Aan de ééne zyde de Stad Deventer met één gedeelte van de Ridderfchap: aan de andere zyde de Steden Kampen en Zwolle met het overige gedeelte van de Ridderfchap: te zamen genomen alle'de. Staatsleden van de Provincie. Ondertusfchcn zal ik eens voor een oogenblik onderftellen, dat niet meêr dan ééne van de twee partyen welken zig zeiven toen beiden Staten noemden , voor dit gevoelen openbaarlyk was uitgekomen. Zoude in dat geval het bewys, welk ik,'bl. 33. van myne Verhandeling, uit het ftilzwygen van het Reglement op de Regeringe van 1657. getrokken heb, niet even zo wel aangaan, als of beide partyen zulk eene verklaring gedaan hadden ? Öngctwyffeld: want éen van béiden moet men ftellen , dat de andere party die Verklaring of betwist, of niet betwist heeft. In 't eerfte geval was het zedelyk onmogelyk, dat in het gemelde Reglement, welk alleen tot wegneming der gefchillen diende, de beflisfing van een zo gewigtig gefchilpunt zoude zyn agtergelaten; en nadien men egter zulk een beflisfing daar niet aantreft, fpreekt het van zelfs dat dit eerfte geval niet beftaan ( ' heeft 3  ZEVENDE BRIEF. i43 heeft, en dat 'er derhalven geen ander behVt overblyft, dan dat niemand toen ter tyd aan het betwisten van dat gevoelen heeft gedagt. lot een ftaaltje van des Schryvers aanmerkingen op §. 6. van myne Verhandeling zal j ' om onnodige verveeling zo veel mogelyk voor te komen, maar een' enkelen trek voorleggen. Ik zeide daar, dat het den Edelen m 't jaar 1690, ik zeg in 't jaar 1690, nog nimmer in den zin gekomen was, op dit onderwerp eenig gefchil te verwekken. Dit wordt in de Tegenverhandeling bl. 153. een herhaalde misflag genoemd , die niet waardig jf wederlegd te worden, en de Lezer, die net op 's mans woord niet geJooven wil, wordt tot een vorige plaats van 't werk te iug gezonden. En wat vindt men nn op die vorige plaats (bl. 95—100.) bewezen? Niets meer noch min, dan dat in 't jaar 1718, ik zeg m 't jaar 1718, in de byzondere Riddexlchaps Vergadering, en dat wel voor de eerite maal, een gefchil ontftond over de wyze van overftemmen ter Staatsvergadering ; dat toen een gedeelte der Edelen eene ftelling voorftond, die ftrydig was met het gene de Steden thans beweeren ; en dat die ftelling door andere Leden van de Ridderfchap werd wederfproken. Over 't geheel kan men alle de tegenwerpingen des Schryvers, befchouwen als de fchermutzelingen, met welken een Legerhoofd zyn' vyand tragt af te matten, wanneer hy zig zeiven te, zwak gevoelt om een' algemeenen flag te wagen. Nergens heeft hy het groo-  ui Zevende brief. te, het voorname bewys, welk ik voorde ftelling der Steden in de zeven eerfte afdeelingen myhér Verhandeling voorftelde en aandrong, in' deszelfs zamenhang, durven aantasten : en egter is het die zamenhang waar dóór de byzondere deelen van ieder betoog elkander onderling onderfteunen, en door medegedeelde kragt hunne grootfte fterkte bekomen. . .. Dit eerfte gedeelte van die Verhandeling ftrekte om te toonen, „ welk, ten allen ty„ de, het gevoelen van de Leden der Rege5, rirtgë dezer Provincie , zo van Edelen als „ Steden , omtrent het ftuk van Overftem„ ming geweest was". Aan dit oogmerk was op geene andere wyze te voldoen, dan door allé die gelegenheden uit onze Hiftorie* fche Gëdenkftukken op te fpooren, by welken die Leden hun gevoelen over dat punt hadden geuit. Ik vond vier zulke gelegenheden: ééne in 't jaer 1597, een andere in 1622, een derde geduurende de onlusten die in 1654. een' aanvang namen, en een vierdé in 1690. Uit de ftukken, by deze gelegenheden gefchreven , bleek , dat zo de Leden van de Ridderfchap als uit de Regeringen van de Steden, geduurende al dien tyd dat gevoelen gekoesterd hadden , welk de Steden nog heden als het ware verdedigen. Ik maakte dan §. 7. dit befluit óp, dat daar de wyze van Overftemmen eene zaak was welke tot nu toe alleen op het gebruik gerust had, en dit gebruik niet beter kon bewezen worden, dan door het ftandvastig gevoelen der Regenten  ZEVENDE BRlEFi us ten daaromtrent aan te wyzen , derhalven dit Itandvastig gevoelen ook als een bewys van het gene wezenlyk plaats had behoorde .aangemerkt te worden ; ten zy men eene staatswet konde bybrengen , waar uit bleek aat cut oude gebruik op een' verkeerden grond: iiag rustte, en dat derhalven die Regenten geduurende al dien tyd omtrent dit punt van ons Staatsregt hadden gedwaald. Het vinden van een eigenlyke Staatswet, m welke ait ganfche ituk zelfs maar aangeroerd werd, was onmogelyk ; en daar myne geheele Verhandeling op de onderfteïJ'ng draaide, dat zulk eene wet geen beftaan nad, en aat de gewoonte het gefchil beflegten moest, deed de Schryver, op zyn minst genomen, overtollig werk , wanneer hy zo vele bladzyden (bl 103-no.) vulde , om te betoogen, dat de Refolutie van 1507 niet a!s eene Staatswet kan aangemerkt worden 1-Jet eenige, waar toe dit betoog dienen kon, was, ons te vertoonen , hoe gelukkiglyk hv zyne wapenen behandelen kan , wanneer 'er niemand is die hem bevegt. Een andere zyner poogmgen, ter zelfde plaatze en vervolgens bl i53_-I55. gedaan, die namelyk om te bewyzen, dat die Refolutie ook geen Voorregt bevat, en dat de Steden in 't geheel geen voorregt, waar by de wyze van ftem men volgens haar gevoelen bepaald wordt, kunnen voorwenden , zoude de zelfde uitwerking kunnen gehad hebben; dewyl in myne Verhandeling ook geen letter te vinden is, waar uit het voorwenden van zulk een K voor-;  I46* ZEVENDE BRIEF. voorregt is op te maken: doch dan had hy dezelve niet door een elendige vittery op een enkele uitdrukking , en een nog elendiger woordfpeling , moeten bederven. In de DeduÜie van 1690. hadden de Steden , van de Overftemming met éénen Edelman gewagende , toevallig zeker , om dat zy het als eene zaak van belang voor zig aanmerkten, van het woord voorregt gebruik gemaakt. Op dit woord valt onze Schryver, als of de Steden het zelve toen in dien zin gebezigd hadden, waar in het onder de Landsheeren, genomen werd,' te weten voor een byzonder regt uitdruklyk door een' Landsheer verleend, en vormt dan eene fluitrede , waar in het zelfde woord aan Honds in den gemeenen zin, zo als het in den dagelykfchen omgang voorkomt, wordt ingevoerd, te weten in de beteekenis van allerhande voordeel, welk men boven anderen geniet. Immers deze is zyne redenering, die ik zonder aanmerkingen blootelyk zal voordragen. De Steden, gronden haar Regt van Overftemming met éénen Edelman op een Voorregt of Privilegie aan hun verleend: maar een voorregt wordt niet on« derfteld: ergo moet dit voorregt bewezen worden Dan de Steden kunnen niet bewyzen dat zy zulk een voorregt of verleend privilegie hebben : want in een Memorie , door haar óp den 10. April 1783. ter Staatsvergadering ingebragt, hebben zy , gelyk de Schryver zegt, ftaande gehouden , dat de Edelen boven haar, en niet zy boven de Edelen, benorregt zyn, of gelyk niet de Schryver maar wel  ZEVENDE BRIEF. 147 wel die Memorie eigenlyk zegt, dat de Edelen zo veel voordeelen ten aanzien van de Regering genieten, dat men, indien de Conftitutie der Provincie thans gevormd moest worden , hun niet ligtelyk zo veel zoude toeftaan. Zouden niet Locke, en Wolf, en 's Gravefande , en alle de Logici van de oude en nieuwe wereld, voor zulk eene redene, ring ftil ftaan ? Meerder aandagt zoude een andere tegenwerping van onzen Schryver verdienen , die namelyk waar by hy beweert, dat de oude Gewoonte van zo te overftemmen van den kant der Sl bewezen is; indien hy dit f|unt, het eenige waar op het hier aankwam, r->;t /.o belnrnUd had, als of by het naauw\ i 5 4L" $1 waardig agtte daar van te fprex - . 1 nrh. bl. 110—112. Hy zegt, .ig der Staten in de Refolutie "it , geen oude gewoonte kan sf - <->m dat de Leden zig daar in niet • }k op een oude gewoonte beroepen; en oude gewoonte bewyzen kan, '4a»%w^hik waar in juist die beide woorden gebruikt worden, heeft hy ongetwyfreld gelyk : doch , om nu niet te herhalen het gene ik elders zien deed, dat dit ftuk, het oudfte in het welke dit onderwerp behandeld wordt, ons tot het befluit moet leiden, dat de daar in vervatte verklaring op het aloude gebruik gegrondvest was; zal ik hier maar aanmerken1, dat men, om myn bewys voor de oude en doorgaande gewoonte te ontzenuwen , niet op dit ftuk alleen moest valK 2 jèfii aanmerken1, dat men , om myn bewys voor  I4S ZEVENDE BRIEF» len, maar alle foortgelyke verklaringen, welken de Regenten by alle voorkomende gelegenheden geduurende den loop van een eeuw gedaan hebben, tevens aan tasten", [en toonen, dat die, te zamen genomen, niet voldoende wanen om zulk een gewoonte te ftaven. Dan zodanige algemeene befchouwingen van het onderwerp tragt onze Schryver iteeds te vermyden , waar van het U niet moeilyk zyn zal, buiten myne hulp, de reden te doorgronden. Die hulp zal ook naauwlyks vereifcht worden, om U de waarde van des Schryvers andere tegenwerping tegen het bewys van de oude gewoonte te doen doorzien. Dezelve is getrokken uit de erkentenis, §. 12. van myne Verhandeling te vinden, dat ik in de Refolutien van Ridderfchap en Steden geen befiisfend voorbeeld van Overftemjning, volgens de ftelling der Steden , had aangetroffen: en dewyl de Schryver in zyne beantwoording van die plaats bl. 188. zelve erkent, dat het gene ik daar meldde, om van de ondoenlykheid van het aantreffen van zulk een voorbeeld reden te geven , „ met der „ zaaken waare toedragt overeenftemt", zonder de gevolgen, welken ik uit die ,, waare „ toedragt" afleidde, te wederleggen; zal ik het aan uw eigen oordeel overlaaten, of de gisfmgen, die hy daar bybrengt van het gene zoude hebben kunnen gebeuren , beter dan die gevolgen met de natuur van die zaken ftrooken. De bewyzenskragt der door my §. 2. bygebragte ftukken betrekkelyk tot de gefchillen  ZEVENDE BRIEF. 149 ten van den jare 1622. tast de Schryver bl. 120. op de zelfde fnipperende wyze aan, zonder eenige agt te geven op het onderling ver. band, waar door dezelven elkander onderiteunen. De Reizeboeken der Stad Deventer bevatten de Refolutien van Ridderfchap en Steden, en hier en daar, gelyk in het tegenwoordig geval, ook zulke andere onderhandelingen , als waar in die Stad met andere Leden van de Regeringe is gemengd geweest. Uit kort verflag van derzelver natuur agt ik voldoende, om het gezag, welk daar aan behoort toegeëigend te worden, te beflisfén. JJan fchoon dit gezag al eens op zig zelf minder ware, dan zoude nog de inhoud van het inttrekzel, daar uit onder de Letter H. bygebragt, veifterkt worden door het ftuk onder de Letter I, als zynde dit juist die Acte, van welke in dat uittrekzel wordt gefproken; terwyl de egtheid van die Acte weerkeerig' daar door zoude bevestigd worden , dat dezelve in het Reizeboek wordt aangehaald. Op de zelfde wyze zet die AÜe ook kragt by aan het derde ftuk onder de Letter K: want beiden waren op het zelfde huis gevonden en beiden waren met de zelfde hand gefchreven: gaarne althans laat ik het wederom aan uw oordeel over, of alle de vragen, welken de Schryver bl. 123. nopens den oorfprong van het laatstgemelde opeen ftapelt, wel zo veel tegen de egtheid van het zelve afdoen, als deze twee omftandigheden, welken hy voorzigtiglyk ongerept laat, toebrengen, om dat gene hoogstwaarfchynlyk te maken, weifelt 3 in  iSo ZEVENDE BRIEF. in deszelfs opfchrift verzekerd wordt, dat dé Ridderfchap toenmaals van de daar in vervatte redenen in der daad gebruik gemaakt heeft, om het Drostampt van Ysfelmuiden aan Burgemecfter A. Sloet te ontleggen. Diergelyke aanmerkingen pasfen doorgaans op alle dè tegenwerpingen, welken onze Schryver tegen myne bewysftukken heeft ingebragt. Wat toch, om nog één voorbeeld by te brengen, beduidt het, te zeggen, dat de DeduÜie der Steden van 1690. niets voor dezelven bewyzen kan, om dat die ten haren opzigte voor een fcriptura privata moe? gehouden worden ? Zie Tegenverh. bl. 152. Indien van onzen kant niets dan die DeduÜie was aangevoerd , is het zeker , dat dezelve niets, volftrekt niets, zoude afdoen: maar de vraag is, of dezelve , gevoegd by de andere ftukken, niet medewerkt om de ftelling der Steden te fchragen: en hoe zal men dit durven ontkennen, wanneer men 'er tevens by bedenkt, het gene ik te voren zien deed 5 dat ten dien tyde die ftelling nog nimmer ytfn den kant der Ridderfchap was wederfprokeiio Ik bewees, niet met een enkel ftuk, maar uit de overeenftemming van velen, dat alle dé Leden van Staat geduurende den loop van de zestiende en zeventiende eeuwen het gevoelen der Steden voor het hunne hebben aangenomen ; myn -Tegenfchryver heeft ons getoond, dat de Edelen hetzelve in *t begin van deze , eerft onder zig hebben begonnen in 'gefchil te werpen ; en nergens is eenig Sffyk tè 'vinden, dat iemand voor den tyd,, '•' ■ ' dien  ZEVENDE BRIEF. 151 dien wy thans beleven, dat gevoelen openlyk heeft beftreden. Wat kan men meêr vorderen, om de oudheid en egtheid van dat gevoelen te gelooven? Met die vraag eindige ik dezen brief, in hoop van in den volgenden de befchouwing van het overige gedeelte der Tegenverhandeling , en dus onze briefwisfeling over dit onderwerp , te kunnen fluiten; inmiddels bJyyende enz. Den 28. Oótober 1784. AGTSTE BRIEF. M T N HEER! TJFet tweede gedeelte van myne VerhandeX± Ung (§. 8—13.) diende om te betoogen , dat het gevoelen der Steden omtrent de Overftemming het eenige is, welk met het algemeen beloop van de gefteldheid der Regeringe in onze Provincie kan ftrooken. Meêr dan veertig bladzyden van de Tegenverhandeling (bl. 157—201.) zyn met tegenwerpingen daar tegen beflagen ; en egter zoude men vergeeffch daar in iets zoeken , waar door dat betoog in zyn' zamenhang werd aangetast. De Schryver zelve komt 'er voor uit (bl. I590» dat hy alleen op deze en gene ,, plaat„ zen of gezegdens, by vorm van ftuksgej, wyze aanteekeningen , iets zal weerzegK 4 gen";  3$z AGTSTE BRIEF. j, gen"; en vergenoegt zig dan niet zelden, met zulke „ plaatzen of gezegdens" aan drift of hatelyke oogmerken toe te fchryven, in plaats van te toonen, dat dezelven tegen dé waarheid aanlopen, Dit ontflaat my dan ook, van myne redenering over 't geheel op nieuws aan te dringen. Verwagt alleen kortelyk eenige aanmerkingen op die genen van des Schryvers tegenwerpingen, welken met eenig bewys fchynen geftaafd te worden , of aanleiding geven , pm het één of ander punt van eenig gewigt nader op te helderen. Ik zeide (Verhand. bL 50.) , dat het ter Staatsvergadering inbrengen van Extracten uit de Ridderfchaps Refolutien een nieuwigheid was. — Hier tegen bewyst de Schryver (bl. 159—163.) , dat de Edelen in 1593. gezamentlyk een Verklaring, uitbragten, en zo ook in 1700. een Reces, een Memorie , en een Ópftel ! ■— Wat zegt Gy van zulk een wederlegging ? —• Ik weet niet naauwkeurig Wanneer de Ridderfchap het eerfte ExtraEt yan dien aart ter Vergadering heeft ingebragt, en het is niet der moeite waard daar angftig na te zoeken ; doch ik twyffel niet of daar leven nog Leden der Vergadering van Ridderfchap en Steden, welken die tyd nog zeer wel heugt, " Ik zeide, ter zelfde plaatze, dat de Griffier van de Ridderfchap een Amptenaar is, die r.lleen in haren byzonderen eed ftaat en by de provincie anders niet bekend is. — .ffier tegen brengt de Schryver (bl. 164.) Hellingen té bèrde^ welken, even als fómmige au-  AGTSTE BRIEF. 153 anderen, wederom bezwaarlyk kunnen onderfteld worden uic de pen van een' ingezeten ónzer Provincie te zyn voortgekomen. — Hy ftelt het ampt van den Griffier van de Ridderfchap gelyk met dat van een' Secretaris van eene der drie Steden. Beiden, zegt hy, de Griffier en de Secretaris „ kunnen, op 't „ goedvinden Hunner Meefteren, ter Staats,„ vergaderinge gebragt worden : fchoon de „ Edelen tot nog toe, niet wel beraden, ver„ zuimd hebben daar van gebruik te maken. „ Wat toch", voegt hy 'er by, „ is onre„ delyker, dan dat een Staatsdienaar van de ,, halve Oppermagt uit eene Vergaderinge der „ Staaten zou gefloten zyn, en die van een „ enkel zesde Lid toegelaten? enz". — De ware gefchapenheid der zaak is deze. Toen de Griffier van Ridderfchap en Steden tevens Griffier van de Ridderfchap was , zat hy ter Staatsvergadering in de eerfte van die beide hoedanigheden, en niet in de tweede. Zedert dat de Ridderfchap een' afzonderlyken Griffier gehad heeft, het welke in deze eeuw begonnen is, had dezelve daar nimmer zitting: en zulk een zitting zoude ook tégen den aart v?n onzen regeringsvorm aangelopen hebben, dewyl de Heeren van de Ridderfchap niet Jigchaamswyze, maar perfoonlyk, in die Vergadering verfchynen en ftemmen. Het hangt dus niet van het goedvinden dier Heeren af; hunnen Griffier al of niet ter Staatsvergadering te brengen. Die Griffier wordt zo zeer als een byzonder Amptenaar van de Ridder* fchap aangezien , en is voor 't overige zo K 5 wei-  J54 AGTSTE BRIEF. weinig by de Provincie bekend, dat hy nooit m het Officie-geld , een Provinciaal middel, iets betaald heeft; terwyl alle de Burgemeesteren en Secretarisfen van de Groote Steden daar mede belast zyn. Ieder weet, dat de Ridderfchap in ,den jare J756. haren Griffier aan de betaling van dat Officie-geld gaarne zoude onderworpen hebben, indiende Steden denzelven daar tegen een plaats ter Staats, vergadering hadden, willen vergunnen. Zie Refol. van Ridd. en Sted* van den 14. April 175Ö. (Bylag. N. 8.) Onze Schryver alleen fchynt dit niet geweten te hebben, en daar door in den misfiag gevallen te zyn , van de Heeren Edelen te onregt te befchuldigen , als of zy , niet wél beraden, verzuimd hadden , de noodige poogingen aan te wenden, om de deur van de Vergaderzaal voor hunnen Griffier te ontfluiten. Ik zeide een weinig verder (bl. 56.), dat de ftem van een' Edelman over Staatszaken alleen van kragt is , wanneer dezelve in de Staatsvergadering wordt gegeven: en dat geenerhande verbindtenis, buiten die Vergadering ingegaan om dus of zo te ftemmen, van eenige uitwerking zyn , of iemand regt geven kon , om hem daar toe te houden. Deze ftellingen volgen zo noodzakelyk uit het gene ik , in mynen vierden brief, over het regt en de verpligting der Edelen , om ter Vergadering van Ridderfchap en Steden dat gevoelen voor te ftaan, welk zy met 's Lands welwezen mèenen overeen te komen, betoogd heb, dat ik de moeite niec zal nemen dezelven  AGTSTE BRIEF. i5? yen nader aan te dringen: doch de wonderlyke wyze, waar op de Tegenfchryver dezelven (bl. 168.) wederlegt, verdient wel dat wy een opgenblik daar by ftil Haan. — Hy wil, dat iemand die zyn woord gegeven had, om dus of zo te ftemmen , en egter in de Vergadering anders ftemde, het Karakter van een eerlyk man verliezen zoude: maar in den zelfden adem voegt hy 'er deze uitzondering by, „ ten ware de Noodzaaklykheid of Dienst „ van den Lande zulks vorderde". Is nu de zin van deze zyne uitzondering niet juist de zelfde met dien van mynen regel ? Ik herinner my althans niet ooit gedagt, veel min gezegd , te hebben, dat iemand , dus zyn woord gegeven hebbende, daar tegen mogt aangaan, wanneer de dienst des Lands medebragt, dat hy volgens dit gegeven woord ftemde. Tot hier toe zyn wy het dan wel genoeg eens: doch onze Schryver kent hem, aan wien dat woord gegeven was, ook eene Attie toe, waar mede hy den woordverzaker tot volbrenging van deszelfs belofte kan houden; en ik moet belyden, niet te begrypen, voor welke regtbank die Attie zoude kunnen geinftitueerd worden, en even weinig, welken naam die Actie zoude moeten dragen. Dit alleen begryp ik, dat het regt, waar op die Actie zoude gegrond zyn, een fterker verpligting moest medebrengen, dan dat regt, welk het Land óp zyne Regenten verkregen heeft, zo dra dezelven zig by eede verbonden hebben het gemeene welzyn te behartigen , dat is ter Vergadering zo te ftemmen, als zy zullen  iS6 AGTSTE BRIEF. len oordeelen met dat welzyn te ftrooken. Dan hier beroept onze Schryver zig op Ulpianus , van wien ons in /. r. princ. D. de paEt. deze woorden zyn nagelaten- Huius Edi£ti aequüas naturalis est: quid enim tam congruum fidei humanae, quam ea, quae inter eos placuerint, fervare ? Wy zien uit dezelven , dat de Regtsgeleerde de billykheid van een zeker Editt aandringt. Waar in beftond nu dat Edift ? Dit heeft de Schryver voor zig gehouden, dewyl de openbaring daar van zyne geheele redenering moest omver ftooten. Dus luidt het. Patta conventa, quae neque dola malo, neque adverfus leges, plebifcita , fenatus confulta , editta principum, neque quo fraus cui eerum fiat , fatta erunt, fervabo. Zie l. 7. §. 7. D. de Pa£t, Hoe denkt Gy dat een Aanlegger met zulk een A&ie tegen den woordverzakenden Edelman , op den grondflag van dit Edict , zoude varen ? De uitvlugt van. den Schryver, dat 'er geen eigenlyke wet beftaat, die den Edelen verbindt hunne ftem elders dan in de Vergadering van Ridderfchap en Steden uit te brengen , is van de zelfde, waarde als al het overige. Men zou met evenveel regt kunnen vragen, waar de wet gefchreven ftond , dat de Ridderfchap in hare afzonderlyke Vergaderingen in 't geheel over zaken, die ter tafel van Ridderfchap en Steden behooren, mogt raadpleegen. Doch dit zy hier van genoeg. Ik heb geen' lust over de beteekenis , welke de Romeinfche Regtsgeleerden aan de uitdrukking van jus publicum hegteden in het ftrydperk te treden. Men zou-  AGTSTE BRIEF. Is? zoude Jigtelyk toonen kunnen, dat zy die , fchoon misfchien niet altoos volkomen in den zelfden , egter doorgaans in een' zo ruimen zin gebezigd hebben, dat die zin, in welken ik dezelve gebruikte, daar in noodzaaklyk lag opgefloten; en nog veel gemaklyker, dat de omfchryving, door myn' Tegendinger daar van opgegeven, niets met de daar by aangetogen plaats van Voet gemeen heeft, maar verward en onverftaanbaar is : dan wat hier ook van zy, ik heb de regelen Van die Regtsgeleerden alleen aangehaald , om dat zy op het gezond verftand gevestigd waren , en de zaak, die ik beweerde, kort en juist uitdrukten : en niet, om onze Staatsregt te bouwen op een ftelzel van wetten, het welke in dit opzigt zeker onder ons niet het minfte gezag heeft, en door niemand met zulk een oogmerk gebruikt wordt, dan door zulken , die uit onkunde , of met verkeerde inzigten de omftandigheden van tyd en plaats, waa'r in dat ftelzel werd byeen gebragt, uit het 002 verliezen. ° Niet lang na het uitkomen van myns Tegendingers Verhandeling in gezelfchap zynde werd my door een' der aanwezenden vriendelyk voorgeworpen, dat ik de Steden, met betrekking tot het geval van de verfchryving van den Graaf van Flodróp (Zie myn Verhand, dl. 71.}, niet zo wel had verdedigd, als de natuur van de zaak dit fcheen te lyden. Ik zweeg, in verwagting van iets beters te zullen hooren, wanneer een ander, het woord opvattende, aanmerkte, dat de verdediger  UI AGTSTE BRIEF: ger vari de Heeren Edelen ten minften niets had bygebragt, waar door de kragt van myne redenering werd ontzenuwd. Deze, vervolgde hy, heeft wel het geval omflagtiger voorgedragen (zie Tegennrh. bl. 78.) doch waar toe diende dit, daar van den kant der Steden zeiven erkend werd, „ dat hier in een voor» „ beeld te vinden was, waar in de Steden , „ fchoon haar eenige Edelen by vielen, egter „ geen gebruik van haar overwigt hadden „ gemaakt"? Wat beduidt verder zyne tegenwerping (Aid. bl. 190.) , ëerst tegen de waarfchynlykheid, dat de Steden in dit geval zig rekkelyker jegens de Ridderfchap zouden gedragen hebben , dan de volftrekte handhaving van haar regt konde gedoogen ; en ten anderen tegen de plaats van de Groot over de res merae facultatis ? Immers fprak het van zelfs, dat die plaats niet konde te pas komen, dan op de onderftelling, dat het regt der Steden boven ten vollen was bewezen : en daar dezelve ook niet aangehaald is, dan öm te toonen, dat dit onderftelde regt door derzelver toegeefiykheid in dit geval niet konde verloren worden ; is 'het niet anders dan een petüio principii, wanneer men tegen deze redenering opkomt met het bewys van dat regt te ontkennen. Deze handelwyze ondertusfchen kan niemand ten aanzien van dien verdediger vreemd dunken , die zyn tweede Hoofdftuk over het geheel met aandagt heeft gelezen: maar hoe iemand, die eenige kennis heeft van den toeftand des tyds, in welken de zaak van den Grave van Flodrop op het ta-  AGTSTE BRIEF. i59 tapyt raakte, het onwaarfchynlyk agten kan j dat de Afgevaardigden uit de Steden ten Landdage, vooral in een zaak van die natuur, toen meêr dan gewone, ja meêr dan behoorlyke mfchiklykheid zouden gebruikt hebben, laat zig niet gemaklyk begrypen. Ieder weet, dat de te groote toegeeflykheid, welke de Regenten in dien ftadhouderloozen tyd onderling voor elkander in agt namen, de voornaamfte oorzaak tot dat ongenoegen en wantrouwen gegeven heeft, welken het volk, en dat met buiten reden, hoe langer zo meêr, naar verandering in de regeringswyze haken deed, en zonder welken de omwenteling van den jare 1747. niet had kunnen gebeuren. Ieder weet, dat het woord Vryheid, welk ten hove van Koning Willem niet anders beteekend had, dan de onafhanglyk van de Republiek, of hever van hem die dezelve beftierde, van buitenlandfchen dwang, volgens de Ariftokratiefche denkwyze, die met de Staatsregering w t jaar 1702. werd herboren, weinig beter denkbeeld medebragt, dan van de onafhanglykheid van hun die op het kusfen zaten, te voren door 't Stadhouderlyk gezag bedwongen. Het ophouden van dit gezag bragt niets toe tot vermeerdering van de ware Vryheid, beftaande in de afhanglykheid der Regenten van het volk , en de onderwerping van het volk aan de wetten. By deze meêr algemeene omftandigheden voege men de zulken, die aan deze Provincie byzonder eigen waren de gefchillen welken de Ridderfchap en de Steden reeds te over verdeelden, ter- wyi  ï6o A GTS TE BRIEF. wyl aller belang medebragc dat de rust be-, \Vaard bleve ; en dit alles overwegende zal men niet lang behoeven te zoeken, om beweegredenen voor de Steden in dit geval te vinden. Wat my betreffe , ik agt het niet vreemd te denken, dat, hoö zeer wy thans Onkundig waren van het gene in de Ridderfchaps Vergadering van 1718. en 1720. over het ftuk van Overftemming was voorgevallen (Tegenverh. Byl. T. en Z.), fommigen uit de Magiftraten der Steden daar van toen wel eenigerirtate zullen zyn onderrigt geweest; en dat dezen , uit vrees dat de fcheuring , dié Wy nu beleven, toen mogt geboren worden, wanneer eene fcheuring de belangen van beide partyen had kunnen krenken , verkoren de zaken zo te beleggen, dat meerder twee. fpalt wierde verhoed. Dit verklaart my grootendcels, zeide hier op een derde uit het gezelfchap, iets, welk ik by my zeiven nooit, te voren heb kunnen oplosfen ; te weten,' hoe het mogelyk geweest zy, dat de Ridderfchap en de Steden geduurende een reeks van zo vele jaren met elkander hebben kunnen raadpleegen en befluiten, zonder dat dit gefchil eerder dan nu in onze dagen is ontftaan: doch het verklaart dit niet zo zeer ten aanzien van andere dan van ftadhouderlooze tyden. Het gene aan de uitlegging ontbreekt, hernam de ander, is evenwel gemaklyk aan te vullen. Gy begrypt, dat onder Koning Willem dit gefchil geen plaats konde grypen; dewyl 'er geenerlei fchyn voor handen is, dat de Ridderfchap voor den jare 1718.  AGTSTE BRIE-F, i6i *7Ï8. immer bedagt geweest is, om die wy* ze van overftemmen, welke de Steden thans nog als de aloude voorftaan , te betwisten; Daar fchiet derhalven niets meêr over, dan, reden te geven , waarom deze twist na het jaar 1747. niet vroeger dan nu,is uitgebroken. De handelingen der Ridderfchap van het gemelde jaar 1718, zo ooit, gelyk ik ftraks gifchte, aan iemand uit de Steden bekend geweest, waren toen wederom vergeten ; gelyk wy daar uit mogen befluiten , dat niemand onzer daar van ooit had gehoord. De vrees voor tegenkanting fchynt dan de Steden niet te hebben kunnen wcderhouden , van haar regt by voorkomende gelegenheden te doen gelden: doch waarom zulk een gelegenheid niet eerder ontftaan is , zal het niet nodig zyn aan zulken , die den invloed van de Edelen geduurende deze tyden kónden opmerken , te verklaren. Ik behoeve niet te zeggen wat een ftedeling had te wagten 5 die dezen invloed ondernam te wederftaan , daar het voorgevallene met den Heer van der Capellen ons geleerd heeft t wat het zelfs voor een' Edelman inhad , de algemeenc denkwyze van zyn ligchaam niet te volgen. De Verdediger van de Ridderfchap is zelfs kwalyk genoeg beraden geweest (zie Tegenverh. bl. 164. en 202.) , om aan dien der Steden te verwyten, dat deze zyn ampt door toedoen, gunft en beftel der Edelen had bekomen. Wy allen kennen de kaart van 't land te wel , om niet te weten dat dit gezegde niet waar kan zvn, dewvl het gros der L $  IÖ2 AGTSTË BRIEF. Edelen, zo verre van anderen te kunnen begunftigen , alle de voordeden van de regeringe zelf uit-de handen van eenige weinigen moet verwagten: maar dit belet niet, dat wy hetzelve in zo verre mogen aannemen , als het de gevoelens des Schryvers omtrent de denkwyze van dat ligchaam, welks zaak hy ondernomen heeft ook zelfs van den kant van 't algemeene belang te bepleiten, ten klaarften aan den dag legt. Hier nam ik het woord op. Ik begryp U, Myn Heer! zeide ik, doch ik laat dezen trek voor rekening van mynen Tegendinger. Myne manier van denken is altoos geweest, dat men perfoonlyke dienften by voorvallende gelegenheden fteeds dankbaar behoort te erkennen , maar ook alleen perfoonlyk te erkennen , zo dat dezelven geen' invloed mogen hebben op dat gene, het welke ons in een openbaar karakter is aanbevolen te verrigten: en ik zoude ongaarne twyffeling voeden, als of de meefte Heeren uit de Ridderfchap dezen denktrant 'niet zouden billyken. Dan, Myne Heeren ! dus voer ik voort, my tot het geheele gezelfchap wendende-, de regtvaardiging van de wyze, waar op ik het geval van den Graaf van Flodrop behandeld heb , zoude ons , dus voortgaande, ligtelyk verfteken van dien Heer te hooren, die ons een beter verdediging van de Steden op dat punt heeft doen verwagten, welke ik niet geloof dat iemand onzer gaarne zoude verliezen. Een algemeen ftilzwygen beaamde deze. aanmerking , en de rigting van aller oo-  AGTSTE BRIEF. z*£ pogen naar den Heer die eerst gefproken had deed denzelven op deze wyze vervolgen. Om dit voorval uit het ware gezigtpuiit te befchouwen is het vooral nodig, Myne Heeren! datwy ons een regt begrip vormen omfcrent de eigenlyke reden, welke de Steden, met fommige Edelen, van de meerderheid der • Ridderfchap, nopens de bevoegdheid van den Graaf om verfchreven te worden , deed verfchillen. In het Reglement op de Regering'e van den 4. April 1705. wordt gelezen: „ En „ zal ook vervolgens niemant worden gead:, mitteert als de Familien , welke voor ge5, melde jaar van 1622. voor Edelluiden zyn erkent geweest, ter plaa'tfen daar de Ridderfchap een Stand maakt" : en in de Refolutie over de Admisfie van de Edelen van-den 5. April 17.13. art. 2. Haat: „ Gelyk ook tot de Lantdagen verfchreven zullen worden die uit andere Provinciën of Landen inko,f men, alwaar de Ridderfchap een Stand maakt" Be Graaf van Flodrop , gelyk de Refolutie van den 4. April 1721. (zie Tegenverhand. Byl. 17.) te kennen geeft, had, naar het gevoelen van de drie Steden en van éénen der Heeren Edelen, Keppel tot Stoevelaar, aan de letter der Reglementen voldaan : maar de overige Edelen wilden, dat de Graaf daar boven zoude moeten bybrengen „ een Certificatie van den „ Landgraaf vanHesfenCasfel, houdende, dat „ de Ridderfchap van de Graaffchap SchaumU burg een medelid is, en Stand maakt vari „ de Souveraine Regeringe". De Steden en de Heer Keppel verftonden het woord Stand! L 2 Zcj  i64 AGTSTÉ B R I Ë F. zo als deze zegt, volgens „ de ufantie van ,, 99. jaren herwaards", zonder de uitlegging van de overige Edelen, die hier aan een' fouverainen Stand wilden gedagt hebben, te kunnen goedkeuren. Welke inzigten de Ridderfchap had, met deze beperkende uitlegging te Willen doordryven, begrypt ieder van zelfs ; en wy weten, dat het derzeive ook eindelyk, fchoon vele jaren daar na, gelukt is, de Steden over te halen, om die uitlegging toe te laten, zynde deze artikel in het Reglement op de Admisfie der Heeren Edelen van den 20. October 1773. art. 2. op deze wyze uitgedrukt: „ Gelyk ook ten Landdage verfchreven zul,, len worden, die uit andere Landen, Provincien, of Quartieren inkomen , alwaar „ de Ridderfchap een fouveraine ftand uit„ maakt". Dan het is genoeg dit te herinneren. Het gene ik eigenlyk beoogde te zeggen is, dat derhalven in 't geval van den Graaf van Flodrop verfchil was over het begrip van de wet zelf, en of door de verfchryving van den Graaf verandering aan het Reglement op de Admisfie zoude worden toegebragt. De uitlegging van dezen Artikel van dat Reglement zoude in het toekomende tot een voorbeeld verftrekken niet alleen , maar ook de kragt van Wet hebben , om dat de Wetgevers zeiven die uitlegging zouden maken; en daar de toelating van nieuws aankomende Edelen een gedeelte van de orde van Regering uitmaakt, zoude zulk een uitlegging ook op die orde zelve invloed gehad hebben. De meerderheid van de Ridderfchap konde in dit  A GTS TE BRIEF. l6, ben Svif tS °nregt beweeren> d»t over W^ van hungre^ Wdk regtftreeks de niefaanSi ïgchaam raakte> de beflisfing ivSr? KldderfchaP en Steden behoorde- en van ftemmen ?n bier geen meerderheid ook Se vS Ser 3?mer^g kwam> 20 k0" Steden met lénfn 5 Pa§ k°men' of de d«'e i«Sr5SÏ WC1"lge Ede]]i^n een dien hj rte™ *£™fp ™l™ wouden. Inmen ook vin df hJi-grWCeSt Ware' zoude fproken hebbent ^t&Zi** Tf gG" Ml over de uitleg ^n h Recent en daarom wordt 'er ^fr.,-^ iVl-ë'ement3 ter beflisfing vanon^n^e Se " S bevestiging van dit alles beeft men de%// tien van den 21. en 22. CmAr/s" verhand. Byl. W en 7- 4' (Te£m' want in dezen wol Ït ? V"" : » dat de Graaf van Flodmn " beWyS' komende Klaring zomt ™, P e aan" * nen alleen HeeTen eTL™T h ^ i* tot Dort te wezen" * 3«I \den Hof 3 hier  $66 AGTSTE BRIEF. hier dit onderfcheid gemaakt? Om geen andere reden , dan om dat het eerfte punt, als het regt zelf der Edelen niet rakende , behoorde ter beoordeel ing van Ridderfchap en Steden, om met meerderheid van ftemmen te worden afgedaan, en het tweede, om de redenen die ik heb bygebragt, niet. Gaarne laat ik het aan beter oordeel over, of beide de Advokaten, zo die der Steden als die der Edelen, niet verkeerdelyk onderfteld hebben, dat in dit voorgevallene omtrent de verfchryving van den Graaf van Flodrop iets te vinden was, het welke tot het verfchil over de Overftemming konde worden betrokken. — Hier mede eindigde dit gefprek , het welke ik, te huis komende, goedvond op papier te brengen, met oogmerk om daar van by gelegenheid gebruik te maken. Ik hoop dat Gy deze gelegenheid met my daar toe gepast zult vinden, en dat Gy nu nog uwe aandagt tot twee of drie aanmerkingen , op deze en gene gezegden des Tegenfchryvers over het gemelde tweede gedeelte myner Verhandeling, zult gelieven te leenen. 'Dewyl ik in die Verhandeling (bl. 75.) uitdruklyk gezegd had , de aanteekening van; den Heer Tengnagel niet als een bewys voor het gevoelen der Steden te willen bybrengen s is het voor my even zo onnodig iets op de wenderlyke gistingen van onzen Schryver (bl. 19^) over het wezenlyke gevoelen van dien Héér tp antwoorden , als het voor hem onnodig Was dezelven te berdé te brengen. Alleen' wenfehte ik wel onderrigt te zyn, waar-  AGTSTE BRIEF. i67 om de Man verkoren heeft, zig liever met zulke gisfingen het hoofd te breken, dan zig by den Heer Tengnagel, die nog leeft, die nog een Lid van dat Ligchaam is , voor 't welke hy de pen voert, en die zig ftandvastig binnen deze Provincie onthoudt, te vervoegen, om de egte uitlegging van deszelfs meening, indien dezelve uitlegging behoeft, te bekomen. Het eenige, welk ik hier op weet te zeggen, is, dat de lief hebbery van gisfen doorgaans gepaard gaat met de zugt tot het commentariëren, waar van wy in onzen Schryver zo vele blyken reeds hebben aangetroffen , en waar van het volgende nog tot een proefje kan dienen. Het voorftel van de Ridderfchap van den 19. Oftober 1770. om de gedagten van Zyne Hoogheid over de verfchryving van den Heer van der Capellen in te nemen , moet, zegt hy bl. 197, flegts zo verftaan worden; „ dat de Edelen in 't gemeen der Ste„ den in bedenking gaven, of het niet beter ,, zy, de zaak terftond aan Zyn Hoogheid te „ verbiyven , dan dat de ftemmen tusfchen „ de Ridderfchap en de Steden kwamen te „ fteeken, waar door dezelve, naar Orde en ,, Reglementen van Regeering , toch geene „ andere behoorlyke afdoening zou kunnen ,, gewinnen" : en ik geloof dat deze uitlegging geredelyk ieders toeftemming zal verwerven , zo dra de Schryver de volgende zwarigheden nader zal hebben opgelost. Stryden niet de woorden van dit voorftel regtftreeks tegen deze uitlegging , daar in dezelven wel gefproken wordt van het „ Advys en de ConL 4 5) fi-  i.68 A G T S T E BRIEF. ?, fideratien" van den Heer Erfftadhouder in te riemen , maar geenzins van deszelfs uitfpraak te verzoeken ? Immers blykt uit de Refol. van Ridd. en Sted. van den 22. OCtob. 1770. dat de Steden daar op in niet anders bewilligd hebben, dan de ftukken aan Zyne Hoogheid te doen 'ter hand ftellen ,, ten fine van exa5, minatie"; en uit die van den 11. en 12. Apil 1771. dat "toen voor het eerfte het voorftel , om de zaak ter uitfpraak over te geven , door de eene party is gedaan, en door de andere aangenomen. Ten anderen: welke reden Zou de Ridderfchap gehad hebben, om op het bloote vermoeden van een fteking der ftemmen , op een uitfpraak te dringen, welke in dat geval van zelfs moest volgen? Eindelyk: wat beteekenen dan de woorden van het voorftel, dat de zaak tot.geene eenparige Conclufie zoude kunnen gebragt worden, indien de Ridderfchap niet voor had van ter zyde een begrip te kennen te geven , dat in deze zaak niet dan met eenparigheid kon befloten worden , gelyk ik in myn Verhandeling bl. 76. pp. \ voetfpoor van de verklaring der Steden van den 22. Oclober 1770. heb gezegd? Veel moeite geeft zig ten laatften onze Schryver 'bl. 398. om te bewyzen, dat de |rief vap Zyne Hoogheid van den 23. Januaïy'1772. voor geene 'beflisfing van ons gefchil kan genomen worden. Doch tegen wien trekt hy hier het harnas aan ? Zeker niet tegen my', die (bt. 77.) iiitdrukkelyk de beflisfing van de zaak, welke aan de uitfpraak van |£vne Hoogheid was verbleven , van de ver- kla»  AGTSTE BRIEF. 16J> klaring, in dien brief vervat, had onderfcheiden. Ondertusfchen is het niet te wederfpreken , dat in dien brief de reden van de gedarte uitfpraak is vervat; dewyl Zyne Hoogheid daar by niet onduister te kennen gaf, van gevoelen te zyn, dat de beflisfing van de zaak van den Heer van der Capellen niet van de uitlegging van het Reglement had afgehangen , en dat deze derhalven volgens de bekende verklaring van den jare 1597. by ftemming had moeten worden afgedaan: en dit zo Z/ndt' Vlaag ik' of de Heeren va" de Ridderfchap, door Zyne Hoogheid eenvouwdig, zonder eenige bygevoegde aantuiging 9 voor de uitfpraak te bedanken , niet ingewikkeld ook de reden van die uitfpraak hebben toegeftemd ? Dit althans denk ik door niemand te zullen ontkend worden , dat die Heeren daar door veel fterker getoond hebben, het punt van overftemming toen niet te hebben durven in gefchil brengen, dan de Steden door derzelver toeftemming om de zaak aan de uitfpraak van den Heere Erfftadhouder over te geven. Thans waren wy tot des Schryvers wederlegging van dat gedeelte myner Verhandeling gekomen, waar in ik ons gefchilpunt van den kant der billykheid en des algemeenen belangs befchouwde: doch daar is meêr dan eene reden , waar door ik genoopt worde my van de behandeling hier van te ontflaan. Gy herinnert U, denk ik, Myn Heer! dat ik by den aanvang dezer briefwisfeling alleen ondernomen heb, myne aanmerkingen over zulke pun■L 5 ten  37o A G ï S T E BRIEF. ten mede te deelen, welker waarheid of valfchheid konde invloed hebben op de beflisfing van onze zaak. Dan veelligt is deze herinnering kwalyk geplaatst , dewyl ik vrees deze voorwaarde , door het onderwerp voortgedreven, hier en daar zelve te hebben overtreden ; en tevens overtollig , dewyl ik onderftellen mag , dat ik my eerder wegens de. langte dezer brieven behoorde te ontfchuldigen , dan om dat ik dezelven niet verder Uitrekke. Qok is myne voornaamfte reden gegrond in de wyze, waar op myn Tegendinger heeft goedgevonden myne gezegden over deze onderwerpen te bejegenen. Ik floot myne Verhandeling met ettelyke aanmerkingen, welken ftrekken konden, om te toonen, dat niet alleen het ftellig regt, maar ook de billykheid, voor de zaak der Steden pleitte, en om de aandagt van allen op te wekken en op die zaak als op een zaak van belang te vestigen , welken het mogt worden aanbevolen dezelve te handhaven. Ter wederlegging van dezen befteedt onze Schryver meêr dan twintig bladzyden (bl. 201. enz.), en vult dezelven met zulk eene menigte van ftellingen, welken meeftal op gebeurtenisfen van deze Provincie rusten , dat men, om derzelver gegrondheid naar te gaan, of, gelyk ik beter zeggen mogt, om derzelver ongegrondheid open te leggen, de gantfche Hiftorie van ons Gewest zoude moeten doorlopen, en dus niet een' brief, maar een boekdeel, te fchryven hebben. Zodanig een arbeid, dit bezeft Gy, Myn  AGTSTE BRIEF. x7J Myn Heer! zoude te verre buiten ons beftek gaan , en zoude tevens, ik fchroom niet dit 'er by te voegen, met betrekking tot ons oogmerk overtollig zyn. Kan het nodig zyn een' Schryver te wederleggen, die in den zelfden adem durft ftaande houden, „ dat het de „ Overysfelfche Ridderfchap is, ja dat zy het „ alleen is, die van altoos en nog Overysfels 3, Veldbewoneren tegen de overheerfching en 3, onderdrukking der Steden, en heeft, en, „ zo veel deze tyden geheugen, nog zal be„ fchermen" (bl. 219.) : en de Steden befchuldigen over het doordryven van de affchaffing van de Drosten-dienften (bl. 218. en ook bl. 164.); eene affchaffing, die door de uitdruklyke begeerte van de burgeren der groote Steden werd voorgegaan en aangedrongen, en die door de toejuiching van alle de ingezetenen van Overysfel, ja van geheel Nederland , werd agtervolgd ? Verdient een Schryver wederlegging , welke de affchaffing van die Drosten-dienften nog in bet aangezigt •van de ganfche Natie durft befchouwen als een ,, verkorting van 's Lands Hoogheid en ,, Landsheerlyke inkomften": de affchaffing van die dienften , welken duizenden van landslieden deden zugten om eenige weinige Edelen te verryken , en welker natuurlyke {trekking was, om die landlieden buiten ftaat te ftellen van iets tot 's Lands wezenlyke inkomften, zulken die ten nutte van het algegemeen kunnen befteed worden, toe te brengen ? Van U behoef ik geen antwoord op dier-  ï72 AGTSTE BRIEF. diergelyke vragen. En wat zoude het ant-? woord zyn van het geheele verligter deel van Nederlands ingezetenen, wanneer dezelven aan hun wierden voorgefteld ? My dunkt ik hoor de ftemme des volks onzen Schryver toeroepende : indien Gy voor hebt de Ridderfchap te verdedigen, en ons van het heilzame van haren invloed in 't ftuk van regeringe te overtuigen, toon ons dan, niet welke poogingen zy heeft aangewend om de gewaande voorregten van haar eigen ligchaam , of eene zogenaamde Hoogheid des Lands , welke met het belang van 's Lands ingezetenen niet verbonden is, te handhaven, maar wat zy gedaan heeft om dat ware , dat grootfte voorregt, door de Natuur den menfche gefchonken , de Goddelyke Vryheid, onder ons te bevestigen , en dat beftier van de gemeene zaak te hervormen , welk deze eertyds gedugte Republiek voor de bedreiging van ieder nabuur moest doen beeven. Hier mede fluitende, heb ik de eer my te noemen, enz. Den 8 November 1784, NE  i?3 NEGENDE BRIEF; M T N HEER! T Tct ?j zo' De vraaS 9 welk gezag voor de tyden der Staatsregering by de Bisfchoppen en volgende Landsheeren, en welk by s Lands Staten berust hebbe, is door onzen schryver behandeld en beflist op eene wyze; welke my weinig gefchikt voorkomt om de goedkeuring van iemand te verwerven , die den wil en de gelegenheid gehad heeft om wc onderwerp zonder vooroordeel te onderzoeken. Meêr dan eens heb ik dit in den ioop onzer briefwisfeling te kennen gegeven : doch ook fteeds maar in 't voorbygaan te kennen gegeven ; dewyl ik niet voorhad de onaangename taak 'van wederleggen verder uit te rekken, dan nodig was, om het punt in gefchil nader op te helderen, of de bewyzen en redeneringen, welken ik in myne Verhandeling gebruikte, te verdedigen. Gy erkent, dat de beflisfing van de bovengemelde vraag hier toe weinig kan dienen: dan nademaal een zekere klasfe van Schryvers in onze dagen wonderlyk gezet fchynt, om ons in te prenten, dat onze voorouders dermate van éénen fleer, Graaf, of Bisfchop afhingen, dat zy, behalven de lugt die zy inademden , naauwlyks iets genoten, het welke zy niet aan deszelfs genade te danken hadden ; agt Gy het met onnuttig van deze zaak een meêr gevestigd begrip te hebben , en gevoelt Gy uwe nieuwsgierigheid opgewekt, en verlangt dat ik,  174 NEGENDE BRIEF. ik , in zo, verre van myn eerfte beftek afwykende, Ü daar over nog ten befluite myne gedagten mededeele. De geringheid van het werk, welk hier aan vast is, gebiedt my dat verlangen niet te leur te ftellen, onder voorwaarde, dat ik niet buiten myn' eigen kring behoeve te treden, en my alleen tot het gene in deze Provincie plaats had , en zelfs vóornamelyk tot de bewyzen , welken onze Schryver voor het alvermogen der Landsheeren heeft te berde gebragt, mag bepalen: en ik neme dezen arbeid te liever op my, om dat daar uit nog nader zal blyken, met hoe veel gerustheid Gy U op deszelfs aanhalingen moogt verlaten. De Helling des Schryvers (bl. 26—32.) is, dat de Staten in vroeger tyd door de Landsheeren ontboden , naderhand ook op eigen gezag byeen gekomen , in gewone regeringszaken alleen eene raadgevende , maar geene beflisfende ftem bezaten. Zie hier de bewyzen. De Bisfchop droeg den naam van der Staten lieven en genadigen Heer! — Om ons hier van te overtuigen, neemt de Schryver zyne roevlugt tot een regtsgeleerd vertoog voor ruim dertig jaar opgefteld, te weten de Conjideratien op 't Request van den Heer van Almelo , waar van ik in een' myner vorige brieven gelegenheid had te fpreken, doch waar in op de aangehaalde plaats nog geen woord van 's Lands Staten gerept, en alleen van de Heeren van Almelo gezegd wordt, dat zy, even als alle onderdanen, den Bisfchop lie-  NEGENDE BRIEF. ,^ heven en genadigen Heer hadden moeten noe- Zrn:„ 0nrderwyl was niets m^der nodig, dan getmgemsfen op te zoeken, om te bewyzen van k fCl?P denjitel7an Heer, e/zelf van Vorst, droeg; daar dit een zaak is, die memand zal ontkennen : doch het was van veel belang, dat iemand, die ons omtrent de wtgeftrektheid der Bisfchoppdyke Sart on! tm^rVf^ dG eenv°™4 aanmerking klank t ' dat Cen tkd eï^k ™™ ^n klank waar m nietg yoor Qf gezag, aan eenige waardigheid verknolt, ma? ^•eT^Tden' De Ridder W' Tetnpïe beg KonL w?er' wanneerThy zeide, dat men Koning Willem gepaster Koning van de Nede landen en Stadhouder van Groot Brittanje zoude genoemd hebben. Hier te lande gaf men dien zelfden Vorst ook den titel van Majefteit, zonder dat men hem daarom voor * SS ^ f la"d Crkende' Selyk ™* "adeihand aan de volgende Stadhouders den titel van Vorst en Heer gegeven heeft, zonder dat het ooit in iemand is opgekomen, dat men dezelven daar mede verhief boven de Staten. In de met betrekking tot dit onderwerp zo vermaarde Refolutie van i Iie, en hier mede zal ik het regeeren, tot dat de koning, uw en myn meefter, bezit neme van zyn ryk. De Edelen verftomden, de Natie was de klem der wapenen kwyt en de Spanjaarden waren Haven. Zie Robert. Jon,Hifi. of the Reign of Charles the K Vol _ De afftand tusfchen Spanje en ons Geflest s , ten aanzien van het onderwerp welk ons hier bezig houdt, een niets. Welke eerineei verfcheidenheden omftandigheid van tyd qï plaats ook mogte te vyege brengen, de doorJ  i7§ NEGENDE BRIEF. maande geest van 't Leenftelzel was overal de zelfde Men moet dan wonderlyke denkbeelden nopens de zeden en gebruiken van die oude tvden koesteren, om te kunnen gelooven, dat Ridderen, Knapen en dat meene Land in den jare 1308. alleen maar door den Bisfchop waren te zamen geroepen, om het op deszelfs last vervaardigde opftel van het Dykregt te pryzen, zonder bevoegd te.zynomhet, naar goedvinden , aan te nemen of te verwerpen. Evenwel wordt dit geloof door onzen Schryver beleden, en met fommige uitdrukkingen, in 't hoofd van dat Dykregt voorkomende 4 seftaafd. Om U nu te ontflaan van den las. om dit ftuk in een boek, welk met m ieders handen is, op te zoeken , of van de noodzaaklykheid om op 't bloote woord van dien Schryver of van my af te gaan , za ik de moeite nemen de plaats, daar het hier op Somt, af te fchryven. Dezelve luidt dus. Daeromme hebben wi" O weten de TCkfchoP^ „ bi rade eens eerachtichs ende censvvifen mans Heren Ghifebrechts Ridderhere wten Goye , Borchgreve van Vtrecht, ende by anders gueden luden, een recht geuonden ende doen befcnucn ende " ghekundiget toe fpoelderberghe voert mene Lant in 't jaer ons Heren dufent drie hon, dert ende achte des dinxedaghes na Pinxfterdaghe. Ende dat felue recht , dat wi " daer kundichden , alfo- als wi gevonden ende befcreuen hebben, ende ghefat bi ra' de des voergefcreuen Borchgreuen van V', trecht, ende anders gueder lude, dat wyi" 7 j, kor-  NEGENDE BRIEF. 179 „ korden ende annamen Riddere ende kna33 pen ende dat mene lant toe hoeldene ewe3, Jicken ende vmmermeer: Ende daer om3, me foe ghebieden wi ende willen , dat 3, men dat hoelde in alle der manieren die 3, hier nae befcreuen ftaat". Dumbar Anal. torn. II. p. 234. Zie daar dan den Bisfchop, dte den raad gebruikte van den Burggraaf van Utrecht en anderen , en niet dien van Ridderen , van Knapen of van 't gemeene Land; die dit regt had gevonden, doen befchryven en gezet; die hetzelve deed afkondigen; en die gebood en wilde dat het zoude gehouden worden: gevolglyk komen die Ridders enz. hier geenzins m als wetgevers, of zulken, wier goedvinden tot het maken van de wet nodig zyn zoude. Deze is de redenering van den Tegenfchryver. De Bisfchop gebruikte den raad van zulken pp welken hy 't meefte vertrouwen ftelde, hy het een Dykregt opftellen, leide het den Ridderen , Knapen en den gemeenen Lande voor, en, om dat die het willekeurden en aannamen, daarom gebood en wilde hy, dat het zoude gehouden worden: gevolglyk komt de Kerkvoogd hier alleen in als uitvinder of opfteller van het Dykregt, en dit kreeg geen kragt van wet, dan om dat Ridderen enz. het willekeurden en aannamen. Zo zouden wy kunnen redeneren , en met even veel grond ; dat is, onze befluit zoude even zo ongegrond zyn als het andere. Onze Schryver valt hier op het woord giigi M % fdij  i8o NEGENDE BRIEF. fat, dat is, tot eene wet gemaakt, zo als hy het te regt uitlegt. Hy had 'er mogen byvoegen , dat ons, volgens de leer van ten Kate, (Aanleid. II. D. bl. 562.) uit den zelfden wortel, waar uit dat woord voortkwam, nog de woorden van gezetten en inzettingen zyn overgebleven, als mede dat onze woord wet in 'tüoogduitfch door gefetz wordt uitgedrukt : maar dan had hy ook even openhartig met het woord wylkorden moeten omgaan, en zig niet op Kiliaan beroepen , als of die het zo eenvoudig door toeftemmen verklaarde , dat het beteekenen zoude , dat hy die wilkeurde het niet in zyn vermogen had om ook te weigeren; daar Kiliaan juist het tegendeel aanduidt. „ Wille keuren. Ar- bitrari: & eligere libere: & confentire: & ' fufragari : ' & edicere". Dezen zyn 's mans eigen Woorden. Indien men daar by de etymologie wilde te hulp to roepen , zoude ook daar uit de vryheid van kiezen, opgefloten in het denkbeeld aan ons willekeuren gehegt, opdagen. Zie Wachter. Gloffar. Germ. in voc. Chur. Ja het is te bekend byna om aangehaald te worden, dat nog heden ten dage keuren hier te lande een woord is van de zelfde beteekenis als wetten; en dat, ichoon wy van hetzelve in onzen Overysfelfchenytylus curies weinig of geen gebruik maken, egter de keurbare wonden in ons Landregt alleen dien naam dragen , om dat derzelver grootte in de keuren, of wetten, was bepaald. Zie Racer, Overysf. Gedenkfi. III. St. bl. 164. Slaagt de Schryver dus ongelukkig in zy- Ï16  NEGENDE BRIEF. 181 ne etymologifche waarnemingen; zeker dwaalt hy nog verder van 't fpoor, wanneer hy daar uit iets voor zyne ftelling meent te kunnen afleiden, dat de Bisfchop eigenlyk de man was, die den Dykbrief afkondigde en den ingezetenen gebood denzelven te agtervolgen. In de Pubhkatie, voor het Stadregt van Deventer geplaatst, leest men. „ So ift, dat „ Schepenen ende Raedt met gevoigh der Gefworene Gemeente, haer Stadt-recht op. » t nieuwe hebben doen inftellen , ende „ voor een vaste onverbreeklicke Wet beflui» ten, om van nu voortaen in alle leden by 5J een jegehck onderhouden ende naersekd„ men te worden. Lastende ende bevelen„ de dienvolgens allen haren Ingezetenen, „ fichs van nu voortaen daer na te regale' „ ren . Ue Gezworen Gemeente maakt hier zeker geen grooter vertooning dan de Ridders en Knapen in den Dykbrief, zy wlle. keurt nog niet eens, maar volgt alleen het goedvinden van Schepenen en Raad: derhalven moet de Schryver , om met zig zeiven eenftemmig te blyven, uit dit ftuk befluiten: wet zo als «e waarheid is, dat de Gezwo! rvn Gemeente te Deventer de wetgevende magt met de Magiftraat gelykelyk deelt; maar dat dezelve mets te zeggen heeft, en dat Schepenen en Raad, befloten hebbend- eene wet te maken , de Gemeentelieden maar pro forma laten zamenkomen , om de eer te h4 ben van te volgen. Het behoeft U onder, tusfchen met vreemd te dunken, dat onze Schryver aan deze Publikatie niet gedagt heeft;. ^ 3 want  j32 NEGENDE BRIEF. want dezelve is reeds ten naasten by anderhalf honderd jaar in de wereld geweest, en zyne Verhandeling doet zien , dat hy verkoren heeft ons in de oudheden van die Gewest, voornamelyk uit fommige uitdrukkingen varj hedendaagfche Schryvers, te onderwyzen : maar 't geen elk verwonderen moet is, hoe hem heeft kunnen ontfnappen , dat de ftyl der wetmakende Publikatien heden ten dage in de Overysfelfche Steden nog de zelfde is, dien wy in de aangehaalde aantroffen. Ik zal, ten einde U dit te toonen, de Publikatie van Deventer van den,3. December 1765, voor het Reglement over de Preferentie en Concurrentie gedrukt, niet uitfehryven ; om dat dezelve na genoeg, in de woorden daar het op aankomt, met de aangehaalde overeenftemt: maar liever ook een Haaltje uit een andere Stad te berde brengen. Het Reglement op de Mom-berfchap, in den jare 1771. te Zwolle ingevoerd, begint met deze woorden. „ Burger3, meefteren, Schepenen ende Raden der Stad „ Zwolle, in confidentie hebbende genomen, „ hoe dat enz. Hebben derhalven , en ten 3, einde daar omtrent in het vervolg met al3, le naauwkeurigheid worde te werk gegaan, goedgevonden met advys ende toeftemmin-ge van derzelver Gezworen Gemeente te s, beramen en arrefteren navolgende Reglement enz".' Het Reglement omtrent Veryirineh enz. in 1774. ter zelfde plaatze afgekondigd, heeft diergelyke bewoordingen. De Magiftraat ordonneert eh flatueert , terwyl de Gezworen Gemeente alleen advis en toeftem\h:-A: - •'1 • ■ *.. •.• .: "' : • • mins  NEGENDE BRIEF. 1S3 ining geeft , even als die van Deventer alleen gezegd wordt te volgen. Het is waar, dat dit punt my verder gevoerd heeft, dan deszelfs gewigt op zig zelf verdiende: dan nogthans keur ik het niet geheel onnut U dus eenmaal treffend te hebben doeri zien , waar onze redeneringen op uitlopen, wanneer wy dezelven op afgezonderde woorden en uitdrukkingen rusten laten, zonder de moeite te nemen van de zaken zeiven in haar verband na te gaan. Indien ik niet een diergelyk byoogmerk bedoeld had , konde ik met minder omflag regtftreeks de ftelling van mynen Tegendinger hebben omver gehaald ; en om dit te doen zal ik niet met afgetrokken redeneringen voor den dag komen, maar met onbetwistbare feiten. De Heer Racer heeft in de Inleiding van het 3de Stuk zyner Overysfelfche Gedenkflukken aangewezen, hoe oudtyds het maken van Statuten gefchiedde by wyze van verdrag , of overeenkomst, tusfchen den Landsheer en de Staten: en de waarheid hier van zal, buiten ander bewys , de bloote lezing van de in dat zelfde ftuk uitgegeven Landbrieven zo wel bevestigen, dat het tydfpiüen zyn zoude daar by ftil te ftaan. Alleen merk ik maar aan , dat alle de Bisfchoplyke Landbrieven, geene enkele uitgezonderd, de uitdruklyke bewilliging der Staten, of dier genen, welken dezelven aangingen, inhouden ; 't welk zeer vreemd zou zyn, indien de Bisfchoppen de magt gehad hadden, om zonder iemandstegenzeggen wetten, naar goedvinden, in te voeren. Zoude M 4 (]e  %U NEGENDE BRIEF. de lastige etiquette, van de Staten zo zonder noodzaak byeen te roepen, dan niet wel eens door dezen of genen • heetgebakerden Kerkvoogd zyn overgeflagen? en zouden de Eder len en Steden zeiven niet wel gewenfcht hebben daar van omflagen te zyn ? daar men trouwens dikwyls onder den blooten hemel raadpleegde, en de Drost van Zalland nog niet pnder de verpligting lag om alle de Leden geduurende de vergadering eens ter maaltyd te verzoeken. Zo verre was het 'er af, dat de Bisfchoppen willekeurig de regten en gewoonten van den lande konden veranderen, dat zy in tegendeel verpligt waren die by \ aanvaarden van 'c bewind plegtig te bevestigen. Ten voorbedde haal ik hier maar aan de nog voor handen zynde brieven van dien aart van David van Bourgondie (zie Racer Ófyerysf. Gederikfi. II. St. Bylag. 39. en 40.), welken my % eerfte in de hand vallen , en welken , fchoon ook alle ander bewys mogt ontbreken, voldoende zyn zouden om te toonen, hoe zeer onze Schryver ter kwader pure op den inval gekomen is, om de woorden , die de toeftemrning der Staten tot de Invoering van nieuwe landregten aanduiden, alj ydele klanken te doen befchouwen. Me; éven veel reden zoude by de bevestiging der regten en voorregten van de Groote Steden, welke de Bisfchop gehouden was te doen eêi] dezelven hem inhuldigden, als eene niets beduidende plegtigheid kunnen doen doorgaan * paai; het onderwyl zeker is, dat die beyesticui^ mojst vooraf gaan om tot de inhuldj-  NEGENDE BRIEF. 185 ging te komen. Wilt Gy dit ook met een voorbeeld bevestigd zien , let dan maar op de wyze, waar op Fredrik van Baden in den jare 1490. te Kampen werd ontvangen, zo als dezelve door Arend ten Boecop, BuW meefter dier Stad , is befchreven, en door" Revius (Daventr. üluflr. p. i55.) overgeno ?w ^en?erkv°ogd, van Deventer den Ysl fe afzakkende, werd een gezandfcbap uit den Raad en de Gezworen Gemeente, met honderd gewapende burgers, in drie fchepen verdeeld, te gemoet gezonden. Het was reeds donker toen hy aanlandde. Alle de poorten nen S ^T" gf°ten' De hur^y ^s binnen de Stad in de wapenen gefchaard • terwyl de Geeftelykheid en de Mngmrau 1 ern buiten met brandende fakkelen ontvingen en verzogten Stads voorregten, volgens het'ge! biM.ik zyner voorgangers, te willen bevestigen. Dit gefchied zynde, werd hy met alle nfaa ter Stad ingeleid en gehuldigd. 1 Uit zulke ftaaltjes kunnen wy leeren hn* onze Voorvaderen den eerbied , aan hunne Landsheeren verfchuldigd , met de zorg voor het behoud, van hunne regten wisten te paren. Men ziet hier ook de ganfche burgery gewapend. Zo was zy toenmaals in ahf de Steden; en, wy herhalen het nogmaals, een gewapende natie was nimmer een natie van Ï7Qn' j wi,lekeurig geb''ed wordt onderfcbnaagd door eene ftaande legermagt, die Vf T^Yk, alleen fen De fpoot van de hand vliegt. Zulk eene mart ontbrak den Kerkvoogden , welken uit ïï£ M S hoof,  iSó NEGENDE BRIEF. hoofde , ook ten aanzien van hunne eigen befcherming, zig op de dapperheid hunner onderzaten moeiten verlaten, en geene oorlogen ondernemen durfden , zonder zig van de hulp der Edelen en Steden te hebben ver. zekerd. Het is waar, dat Rudolf van Diephout in den jare 1452. beftond zig in eenen kryg tusfchen den Grave van Benthem en die van Munfter te fteken , fchoon hy die verzekering miste; maar men weet ook hoe bit» ter hem dat bekwam. De Steden namelyk floten aanftonds een verbond, waar in zy zig beklagen, dat haar ,, Genedige Heere" zig in dien oorlog gemengd had, „ voir der tyt, „ dat fyne Genade fych befpraket heuet myt Ridderen, Knechten, ende fynen gemey„ nen Steden op Spolderberch; (Een heuvel niet verre van Zwolle in de buurfchap Spooh de, waar oudtyds de Landdagen gehouden werden) „ als dat van oldes wonlich geweest heuet, ende noch is, enz." en voorts befluiten, om nogmaals de woorden van 't ftuk zelf te gebruiken. „ In den yerften, dat wy „ ons der vede voirfz: nyet onderwynden, „ noch mede mengen en foelen ; ende oeck „ nyet lyden en fullen , dat onfe Borgere, „ die leen holden van onfen genedigen Hee„ ren, of Denftman, noch gemeyne Borgers, „ Inwoeners, of oer Meyers, ons genedigen „ Heeren , oft yemant dienen fullen in der „ veden voirfr:; ten fy yrften verdragen en„ de ouergccomen op fpolderberch als voirfr: is; enz". Zie van Hattum, Gefchied. van, Zwolle, I. B. bl. 413. Onze Schryver zoude hier  NEGENDE BRIEF. iS7 hier wederom een fchoone aanleiding kunnen krygen, om ons etymologice te beduiden, dat dé woorden befpreken, verdragen en overkomen in dezen brief niets meêr beteekenden, dan dat de Steden maar eens begeerden op den Spoolderberg te komen , om de eer te hebben van in den oorlog te bewilligen: het ergfte is voor bem, dat bewezen gebeurtenisfen te onhandelbare dingen zyn, om zig door de fterkfte etymologifche dommekragt te laten verzetten. ue bisfchoppen waren dan geene Defpoten ten aanzien van de wetgeving : het was 'er ook verre af dat zy eigendunkelyk befchikten over der ingezetenen bloed: ook ontbraken bun de fchatten, waar mede Ximenes het groote werktuig van overheerfching, eene legermagt van de natie onaf hanglyk, konde kopen , zo wel als het regt om de beurzen der onderzaten, zonder derzelver bewilliging mt te fchudden. Zal nu iemand willen ftaande houden, dat de Bisfchoppen in den eigenJyken zin Souvereinen waren, terwyl zv dat regt, welk zo onaffcheidbaar aan de oppermagt verknogt is , het regt van fchattirigen op te leggen, ontbeerden? Wy durven dr zo min denken, als dat iemand, tegen alle hiftonekunde aan , denzelven zulk een regt zoude willen toekennen. Zie over dit onderwerp J. C. van Hasfelt Disfert. maug. de Precams vulgo Beden (Traj. ad Rhen. 177 iS tap. 2. , y Ik merkte boven aan , dat men dit ftuk, het gezag der Bisfchoppen betreffende , niet' naar eiich kan verhandelen, zonder de onder- fchei-  ï88 NEGENDE BRIEF. fcheiden tydperken in aanmerking te nemen s waar toe hier de plaats niet was: ik kan 'er by voegen, het geen ook voor kundigen in de Gefchiedenisiên geen bewys behoeft, dat zeker het gezag der laatfte dat der vroeger Bisfchoppen niet heeft overtroffen; en dat derhalven Keizer Karei de V., die in het regt dier Kerkvoogden opvolgde, en deszelfs zoon Filips, ook zulk een gezag, als onze Schryver in 't algemeen den Landsheeren toekent, niet wettig kunnen geoeffend hebben. Immers vindt men uitdrukkelyk in de voorwaarden, waarop de Keizer tot Heer van dit Gewest werd aangenomen : „ datt Keyferlyke „ Majest. fyne Eruen ende naecomelingen ful„ len die Ridderfchap, Landen ende Steden 5, van Ouerysfel laeten blyuen ende onder„ holden, in allen oiren Landtrechten, Stadrj, rechten, Leenrechten, Dyckrechten, ende „ in allert anderen oiren priuilegyen , foe well van der Hanze , als anderen vryhei„ den, posfesfyen , ende ufantyen elck int „ fyne die fy hebben enn daeraff fy tot byer „ toe gebruickt hebben". Zie Pufendorf, Obf. jur. univ.. torn. IV. in Append. pag. 369. "Wat zal het dan afdoen, met onzen Schryver aan te halen, dat de Steden, in den jare 155r, de uitdrukking gebruikten, dat zy des Keizers Stadhouder „ als huer verordende behoirlyke, „ Ouericheit" erkenden? Zal men befluiten, dat de titel van Overigheid hier meêr beteekent, dan wy te voren zagen , dat die van Heer, aan de Bisfchoppen gegeven, beteekcnde: en zal men, dit befluiten uit een ftuk, waar in  NEGENDE BRIEF. 389 te die Steden, het geen de Tegenfchryver yergat te melden , door de verdediging van hare regten, duidelyk toonden, dat zy geene Overheid erkenden, welke met hare regten en voorregten naar welgevallen konde omfpnngen. Zie van Hattum, Gefchied. van Zwolle, IL D. bl. 399. en volgg. Maar, • indien men dit al eens befloot, wat zoude 'er nog uit volgen ? Petronius zeide, dat de vrees eerst de Goden in de wereld gebragt hadde. Zoude men in ons geval niet met ruim zo veel regt zeggen mogen , dat de vrees hier een Overheid had gefchapen? Geene aanmerking kan voor iemand, die geen vreemdeling in de Hiftorie van ons Land is, eenvoudiger zyn , dan dat de daden van gezag, welken Karei en Filips hier geoeffend hebben, niet het geringfte bewys uitleveren, datzy tot die ceffening regt hadden; want juist om dat zy alle regt vertrapten, en alleen naar eigen willekeur heerfchen wilden, is het, dat onze lang getergde voorouders eindelyk ondernamen het Spaanfche juk van den hals te fchudden. Weinig meerder kundigheid of doorzigt is 'er nodig, om te begrypen, dat, wanneer wy de Staten van dien tyd in nedriger toon hooren fpreken; wanneer wy hun ' met onderdanige vertoogen , ter behoudenis hunner regten, de Vorsten zien naderen, in plaats van zig, gelyk oudtyds, met der daad tegen dezelven te verzetten : wanneer wy hen zelfs, als die vertoogen vrugteloos waren, voor den wil dier Vosten zien buigen: dat, zeg ik, daar uit even weinig iets voor het * ' règt  T9o NEGENDE BRIEF. regt dier Dwingelanden, als tegen dat der Staten, kan worden befloten. 't Is waar, de ftrengheid der Jagt-reglementen had toen nog niet uitgewerkt dat de landman geheel ontwapend was ; ook had men toen den toon nog niet gevat, die het als belagchelyk of gevaariyk voorfteldè, de verdediging der Steden aan hun die 'er 't meeste belang by hadden , aan eene gewapende burgery , toe te vertrouwen: doch wat vermogt eene Provincie als de onze, wat vermogt eenige Nederlandfche Provincie , tegen den magtigften Vorst van Europa, die derzelver regten en voorregten ftukswyze , dan in de eene en dan in de andere, naar dat de gelegenheid zig aanbood , ondermynde en deed inftorten; niets zeker voor dat zy allen de handen ineen floegen , en hier toe beflooten zy niet, hier toe beiloot nimmer eenige natie , voor dat de verdrukking tot eene hoogte geklommen was, welke geen menfchelyk geduld konde verduuren. Hóe zeer men nu zeggen zoude, dat aan iemand, die over Staatszaken onderneemt de penne te voeren, diergelyke bedenkingen niet konden ontglippen ; komt egter onze Schryver voor den dag met een' brief door Ridderfchap en Steden in den jare 1553- aan de Landvoogdesfe gefchreven , waar in zy zeggen, bereid te zyn 's Keizera Plakaten af te kondigen , wanneer die niet tegen het verbond met denzei ven gemaakt, of met hunne voorregten regten en gewoonten ftreden, en ('t welk onze Schryver vergeet 'er by te doen)  NEGENDE BRIEF. m doen) tot welvaart der onderzaten ftrekken konden; en hier uit trekt hy dan het %7oï dat Karei, als Landsheer het regt )S? ™ zulke Plakaten in te voeren , mks dezelven tegen die oude regten niet aanliepen Ik zal hier op niet zeggen, dat deze geVolgtrekkSÏ p!kZaCt "zelf frCeL> d£WyI daC was Flf?ge" dlC °Ude reSten ftrydig was. Elk toch weet, dat de BisfchoDDen Tb££Z Plakate" ^gegeven hebfenTen ïzaïz^lo fZegde-is b'3ykbaar> dachun gezag zig zo verre met uitftrekte. Neen Ik zal uw geduld door geenerhande wederleg! l7dTZ™' en U^"er gelegenheid gevel, om de kunst, waar mede onze Schryver dit Hiftonelche brokje in Zyn betoog heeft Le vlogten, met my te bewonderen S len bewyze van zyn zeggen haalt hy eene onuitgegeven Hiftorie van Nagge aan wiens oorfpronglyk handfchrift ter Griffie van Overysfel berust, en waar van maar enkele af" fchriften m andere handen zyn. Ondertusfchen is het geheele ftuk, woordelyk in > ]a. tllu/lr p 28i.) te vinden. Waar toe deze t? ha d°tvnn Rd? 7"® G* Dk ™ ziJ ahti^ CerJ Noem het "ever voorzigtigheid : want dit zelfde ftuk behelst uit- S™f'"3 di£ den Schryver geheel n et ^er goedmaking van zyne ftelling dienden, en die hy daarom wysfelyk heeft verborgen Kon cuivis homini contingit adire Corinthtm Hoe zouden wy het den Tegenfchryver kwa-  ie>2 NEGENDE BRIEF. kwalyk kunnen nemen , dat hy den Lezer niet in het geheele geheim van een ftuk inliet, welk, geheel gelezen zynde, ten klaarr ften het tegendeel aantoonen zoude van het gene hy bewyzen wilde. De Keizer , namelyk, had twee Plakaten rakende de munt overgezonden , waar mede de Staten zig zeer bezwaard oordeelden : en hierom dragen dezelven in den brief, van welken wy thans handelen, der Landvoogdesfe voor; dat zy geenzins gelyk ftaan met den aangebo„ ren onderlaten van den Erfnede.rlanden , ,, daar men boven allé menfchen memorien „ fulke mandamenten ader Placaten gewoonj, lyk is te fenden en te publiceren"; dat zy zig aan den Keizer onderworpen hadden niet fimpelyk dan met guden dugtelyken „ Tra&aat", waar aan zy zig dagten. te houden ; en dat diergelyke mandamenten niet anders plagten te worden geaccordeert dan „ by onfen genadigen Heere van Utregt „ Ridd. en Steden als men bevonde tot welvaart defer Landfchap dienende": waarop dan een weinig verder diergelyke woorden volgen als de Schryver wel heeft gelieven mede te deelen. De uitlegging van dezen laat ik gaarne aan U zeiven over : doch op dat Gy niet in de gedagten moogt vallen , dat onze Staten daar alleen de munt-plakaten in 't oog hebben, agt ik het niet ondienftig nog de volgende plaats uit een ander ftuk van dien tyd voor U over te fchryven. Dezelve is getrokken uit de Inftru&ie, door Ridderfchap en Steden op den 26. Mcy  NEGENDE BRIEF, m 26. Mei des volgenden jaars i554. gegeven aan zes Heeren die zy ter verdedigingTuS ner regten aan den Keizer en de Lanlvoïï. desfe afvaardigden, zo als dezelve woordchffc door Nagge is opgegeven. UUia^}^ ' °uk in, 0v7elTsfeI nieuwerelde geficn „ ofte gehoord dat die Princé ofte Heere „ van den Lande by hem felven alleene eelï Ji ge confti tutie ofte infettinge gedaan heeft „ in wereldlyken faken, nog% Landrenten " £Lnnd1regEfnï !?og g*ene -d~ " v hy T*df> wiJle en behevinge » van den^Staten van den Landen ;< ende feil > mit waarheid bevonden worden Ende wan » neer de Heere van den Lande bevSnde ee „ mg misbruik ofte irregulariteit by zynen » onderfaten, plag hy zynen Staten te veS » fchryven op zekere verordente plaatfen biri„ nens lants, ende wes aldaar by den Hee * „ Ried: en Steden eenpaarlyk gefloten word », dat word alfoo onderholden: Inde L dS >» gebruike heeft fyn R. K. Majt .fie £&fi » gevonden, aangenomen en beloofd te laten i, blyven Is ook alfoo by wyien Heere „ Georg Schenk haren eerften/ende wy en * Wn" ¥axmÜ1T ™ Egmont Grave v2 Buien, haren anderen Stüdholder, ende bes " ft^u tien"3 t °nff h°lden * con! „ ititutien , I en bewyze van dit laatfte ge zegde kunnen ftrekken de nog voor handeV, zynde Reformatien op de LandLyen, Z tv de der gemelde Stadhouders beraamd , zo als" dezelven onlangs wederom zyn uitgegeven door W deflf  i94 NEGENDE BRIEF. den Heer Racer, Overysf. Gedcnkjl. IJL ft. Hoofdd. 6. en 7. die daar ook bl. 279. aanteekent, dat die van. 't jaar 1546. de jongfte js, welke op deze wyze gemaakt werd, zynde naderhand de Plakaten ingedrongen. Het gene verder in het gemelde ftuk volgt is in den zelfden toon, doch ik laat het agter, zo om dat het bygebragte genoeg is, als om dat hetzelve mede geheel by Revius (l. I. p. 300. rjf feqq.) vertaald kan worden gelezen. De zelfde kunst, die wy in des Tegenfchryvers aanhalingen bewonderd hebben, is geen grein minder opmerkelyk in het gene hy ons verzekert op zyn bloote woord. Dus zegt hy, even voor de plaats die ons laatst heeft bezig gehouden, dat uit de handelingen in de zamenkomften van het Opper- en Neder-ftigt ten tyde van David van Bourgondie „ over,, tuigend doorftraalt; hoe Ridderfchap en „ Steden, in die tyden, wel eene raadgeven,, de, maar geene beflisfende ftem bezaten". — Vrees niet Myn Heer! dat ik dit, hoe zeer uit de hoogte gefproken , wederom zal wederleggen. • Ik kon waarlyk myn' tyd beter befteden, dan met in de fchriften van Nagge, welken wy hier ook aangehaald vinden , iets te zoeken, dat Gy , zo wel. als ik, uit het voorgaande begrypen moet , daar 'met geen mogelykheid'te kunnen worden gevonden. Evenwel, daar een affchrift van Nagges werk voor my lag, kon ik my niet wederhouden, eens het gehandelde op eene van deze vergaderingen, en wel van 't jaar 1506, door te bla-  NEGENDE BRIEF. m Waden. IIc vond daar ook in der daad niet het gene er niet te vinden was: maar ik trof 'er onder anderen toevallig deze woorden aan welken ik. wel ter etymologiefche uitlegging aan onzen Schryver wil overgeven. „gffi >, eenige.van die Staten waren des voorne! » ™ens datfe »g met defen handel niet wolden mengen , nog daar toe confenteren 4 maar zig daar buiten holden, ende zyn al 3, foo vertrokken". J Dan myn brief wordt lang, en het gezegde zal , indlen ik my niet bedriege, voldoende zyn, om tj te doen bemerken, tot welke armzalige hulpmiddelen men toevlugt ne men moet wanneer men de nieuwe leer van de volftrekte oppermagc onzer Landsheeren wil prediken. Ondertusfchen kan ik niet be fluiten te eindigen, zonder U op myne beurè een vraag voor te ftellen, welke ik nog niet tot myn eigen genoegen heb weten op te osfen; namelyk, wat de predikers van die leer toch met den grooten yver, waar mede zy dezelve zoeken voort te planten , mogen bedoelen ?. Indien wy de Hovelingen van Willem deriJII. in 't jaar 1675, toen zy op de gezondheid van den Hertog van Gelder dronken, en niet ongaarne ook op die van den Grave van Holland zouden gedronken hebben tevens het aloude geza^ der voormalige Hertogen en Graven hadden hooren opvyzeicn , zouden wy zeker niet lang naar de redenen gezogt hebben , welken hen daar toe konden bewegen: doch in Schryvers van onN 'i . $  j96 NEGENDE BRIEF; ze dagen kunnen wy zodanige oogmerken niet onderftellen. In verwagting dan van dit problema door U opgelost te zien, heb ik de eer my te noemen, enz. Den 17 November 1784. .  197 B Y L A G E N. No x. Extract uit ten oud gefchreven boek, berustende ter Secretarye der Stad Oldenzaal, en voerende tot opfchrift: ï;, Eeyn Schat Register flandes van „ Twenthe Angaende in den jaer Du55 femh vyffhondert endevyfticb". ^nno &c. vyfftich up woensdach nae OculiA' , opten vyffcen Martii bynnen Deventer up eenen gemeynen Jantdage van Ritterfchap ende btccden, Is by Ritterfcap und Steeden belielTt. dat gefchcnck van den prince fumma — VIIIm acht dufent Carols gulden Item om te vorderen die faecken tegens die van Hollanth, angaende die enge netten, ende Imnten, medde tegens die van Dordrecht, tegens die van der Drenthe, tegens den van Oronyngen fumma — Een dufenth Carols gulden Dair men; den Schults van Ifelmuden — eyn honderf Carols gulden geven fall Item onfen gnedigen Heren Stadtholder den Graven van Aremberch Inn fyn irsce introic gefchenckt IIIm Carols gulden Item is beleveth by meesten ftemmen van Ridderfcap ende Stedden, Dat die Lantheer, den mcyjerman inden derden pennynck tho baethe kommen fall van des Landtheren guede N 3 Sum-  ïq8 bylage n. Summarum is XIlXVc; Carols guldén den gulden tho tvvyntich ft/, brabans Hyr van fall Betalen B 'Zallandt IIIIm. VJIc. Carols gulden Twen the IIIIm. Carols gulden VuHenhoe IIIm. VIIR Carols guldén (poft alid) Twenthe Anno domini Dufent vyffhondert ende vyfftich up dinxdach den XVIIIeri. Martij is desfe verdelynge durch Ritterfcap ende Stedeekens des flandes van Twenthe tho Borne uthgefat, oirfaecke baven gefn., Ende de fomma is — vier dufenth Karolus gulden, den gulden tot twyntich ftr. brab (post alia.j Anno &c. LXI den Vilten January tho Borne op eynen ghemeyen Lanthdage C. Alfoe .der Erentfeste Erbar unde vromme Goesfen van Raesfelt Drost fïants van Twen-' the, de heren van Ritterfcup ende Sthedden van Twenthe bynnen Borne den VIBen. Janu-: arij desfes LXI jaers an to komen verfcre■ ven , om die differentieh ende misverftande tusfchen der Ritterfcup van Averisfel ende den ' ' dren:  B Y L A G E N. m dren Stedden tvergeliken bynnen ZwoIJa dein maendach poft invocavit irftkumftich &c. Des gelix tontfangcn de Rekeninge van den Erentfesten Erbaren ende vrommen Engelbert van Ensfe Drosten van Covorden ende Conr. Ma" Raeth in Averisfel van allen ontfangen penmnge, de fyn fromheiden bv tyden des ver warten Rent Ampts van Zallanth wegen Ritterfcup ende Stedden van Averisfel ontfangen ende opgebordt &c. Tho demme van olde naftendighe ende onbetalde fchulde der Lantfcap , die bewiflick, aldaer tho helpen vertrafteren &c. Synnen verordent op deafen ghemeynen Lantdaghe ende daer thó geconitituert, de erentfesten werdige, Erbaren unde vrommen Goesfen van Raesfelt Drost van fwenth ader zyn L. vulmechtiger, Johan van Reede Drost ende Rentmr., Her Berent die Bever Comptur des huefes Oethmersfen Du fches ordens, Berent van Beverffbrde tWerris ende Wemfloe, Wolter van Heydcn Richter tho Aldenzall van wegen flants Twenthe opgenant Gevende hem vullenkomen macht, myt den heren van Ritterfcup van Zallanth ende Vullenhoe , myt den gedeputerden van den dren Stedden daer tho verordenth, den vorlf. dach bynnen Zwolla trefpitieren ende fvoirtredden, myt beraetfclaginghe t trafteren, alft tot der Lande ende Stedden walfardt bchoeren fall, Lavende wes die verordenten perfonen myt den anderen heren van Ritterfcap ende Stedden tracerende ende eyndrechtliche iclutende worden , fulx van werden tholden ende tachterfolgen fonder argelift. N 4 Des  ^oo B Y L A G E N. Des t orkonde hefft Gregorius ffocke Secretarius Stadt Aldenzall , uth befell der heren van Ritterfcup ende Stedden van Twenthe, desfe conftitution gefcreven , ende durch de Erentfesten Eggerich Ripperda , Hinric van Harsfolte Georgien van Bermetloe Richter &c. Roleff van Langhen, Roleff van Scheven , als van wegen der gemeyne Ritterfcap ende Lantfcaff, Georgien van der Marck en. de Johan Varwer Borgerneftere Stadt Aldenzall, weghen der Stedden, onderteickent, den foevenden Januarij, Anno &c. Eenende tfestich, ' onderteickent Eggerich Ripperda Èinric van Haersfolte Jerien van Bermentloe Roleff van Langhen Roleff van Scheven Georien van der Marck . Johan Verwer. ?° Anno &c. LXIIII Tho Borne op een ghe1 mey'nen Lanthdage , den Vit en Novembris,Is by Ridderfcap ende Stedden ingewilliget ende gecönfentertt, alfodané- concept' van breven ais' de ftadt Deventer ah Wolteren van He'ydeh als 'vérwairder des Droffc Ampts (be-' TaUgende de Enge netten in Hollanth , ende 'dós martdaments twelck inholth,, dat die her-: Ibefeh khechte ader vag'abunden mansperforieni folden na de galege gefanth worden ende' deil 'vrouwen een branth op de kennebacz -Vi-' • . ' ..." * - *:; " ' ' ken,'  B Y L A G E N aoi ken, Twelck der Judicatur desfes Landes fol de twedderen fyn) gefanth , de daer voirgelesfen woirden, an unfen Genedigen heren Stadtholder &c. tbeforderen, welcke concepte met eyn misfive an Stadt Deventer durch Wolter van Heyden , in nhamen als vorsf wedderum avgrgefanth (Poft dia) E. Anno &c. LXV , den XXVIIten W tho È^S^?™8^ Lanthdage (Poft alia) Up dach yorff. is gedaen een proteftatio lue. ende als volget. • lm jare ons Heren Gadts dufent viffhondert vyfi ende tfestich, am Gudensdage poft facramente wefende de XXVIIte w", he" ben die Erwerdigen, Erentfesten Erbaren, unde Erfamen Heren van Ritterfcap ende Sted' ? „ ]an?S Tw™^ op eenen ghemevnen ' Lanthdaehe tho Borne, als «iet nhamen, Her RerZ de"5ever CumP£ur &c' Henric van Rechteren Her tot Almelo , Berende van Beverfoer de tWerris ende Wemfel) , Adolph van Tw1Ckloe Her Hinrie Vyrfbn decllcj cS;iSen?.R,,Perda' Ro,eff van Scheven,^ Enf ?r,Scheel' famPt andcre de dabr te! ËZZ *' vnde de gedeP^rte van den bedden, ckc. Voir my Gregorio ffockeNo- ^ 5 tario  2cs B Y L A G E N. tario ende tuegen neddengefcreven geproteftert ende protefterden folemniter, dat ne ditmail desfe uthfettinghe ende befclagen penningen der veer Terminen bynnen Deventer gefchet gunfüichen wollen ontrichten ende betalen. By alfoe, dat tendes gefachten vier terminen , nicht wedder uthgefat, ader op die dre Lande verdelth fall worden, dan nha den olden Registeren, dat Twenthe nicht widers dan doe ghewoentlich, gefat worde, ende alfoe unbezwerdt moege blyven, Soe oieck daer baven contrarie ende anders gefchege, willen fie nicht ratificeren ader achtervolgen, Ingelickens willen gefachte heren van Ridderfcap ende Stedden vorsf, tendes entrichtinghe desfèr terminen tot ghener wider onkoste der Engenetten belangende fich inlathen , ader daer thoe contribueren , Want fie hem weinich profiteren , ende een proces daer van, gedeterminert, Then were, dat ander nhabur Koerfursten, Fursten, unde Heren, ende anders daer medde tho contribuerden &c. daer van in meliori forma als voer, protefterende, Daer dit gefcach , weren met my Notario vorsf an ende avcr , als daer tho geropenn ende gebedden tuyghe, de Erfamen Arnoldus. ten Middendorpe Coster in Borne, ende Egbertus then Aferhen Stadsdener tho Goer, Des in orkonde heb ik Gregorius ffocke, als van Paufi. ende Keisfi. aucloriteit Notariua Publicus desfe opteickeninge per modum prothocolli gedaen, Ènde (voirbeholden altoes rechtmetige Inftrumentum ende Inftrumenta, foeth  B Y L A G E N 203 foeth noedich , daer van tgheven) met mvn handt pnderfc.ckehth, Acïum intjaer op £ &c als baven. Ita eft, quod ego Gregoril ffocke Notanus ut fupra attestor, hac fcrin mumus. pr°f- manuSa ad hoc rogatus 1 Copia eener misfive met der vorfeer proteftatien avergefanth Erentfesten Erbaren unde Erfamen veïgunfcgen heren unde vrtmde , Negest erbedlhe vennoegel.cken denftes, konnnen wy UEr. den dfiShr,den J?fcï be3'gen' woe dat JW" den dato desfes, die Ritterfcap ende Stedden t SnrnT ^ °l rT ë^ynen Lanthdage t Borne om die befclagcne penninghe t verde en ghewesfen, ende aldaer fich • merckehcken bezwerdt gefoelth in der utfetSe ende anders bygefoechte parceien als SS Engenetten &c. Alfoe dan gedachte Ritte? fcap enae Stedden van Twente in gheneme-" nonge finth (tendes entrichtinge der vee ter Serentot 'Sef ' S6*^ ade tot den Engenetten widers tho contribueren vermoege daer van gedaner protefta- S hv/ï T A6i° Per ^odumP protoColli hyr by wordt avergefanth, daer U Erb. L fa: uerzaecken geleeh ende effect, lichtlicken uth tvervemmen hebben , met begertte, dat Oadde ende finer godtlicher genaden befallcn, Da-  204 BYLAGE N. Datum Borne am XXVII ten Juny, Anno &c. LXV • Berendt de Bever Cumptur thoe Oethmersfenn B. van Beverforde zo. W. en Wemev , fele Eggerich Ripperda Wolter van Heyden % Roloff van Langhen Henric van Rechteren Adolph van Twickloe De upfchrifft Den Erentfesten Erbaren unde Erfamen wifen vurfichtigen Heren van der Ritter-' terfcap in Sallandt, ende der drier Stedde, Deventer, Campen, ende Zwolle, fampt ende byfunder, unfenn gunftigen Heren ende guedeh vrunden. {[Poft alid) F. Anno &c. LXVI, den XXIten. May, is tho Delden (vermydts tho Borne de peft was) de Anderde Termyn der Befclagcn penningen op Twenthe daer de fumma van is ■ II Im. goltgulden tftucke van XXVIII ftr. b, verdelth, ende by Ritterfcap ende Stedden op de Gerichtcn ende Stedden gefat, daer van idetf fel contribueren als volgt, (Poft  S Y L A G E Ni aos (Pq/? tó'a) Copia Eener Misfiven van Ritterfcap en-** de Stedden in Twenthe , an Deventer, om Cone. Ma". 0nff°. alder genedichften Heren t obedieren , ende de Nye angefangene Religie tverlathen èVc. datert den XXten. Martii Anno &e. LXVII als nabef. Unfe zeer vruntliche groethe met wunlchen alles guedes tfoeren, Erbare unde Eriame wife vurfichtighe ghuede vrunde, Alfoe Erbar: ende Erfamheiden wal in ïrisfcher memorien met wat groether neerftichheit ende befel der Durluchtigen Hoichgebornn ffurrannen unde Hertoeghinnen van Parma &c. Regentinne, oeck neffens oere ff. D. van dem Edtlenn unde walgebornn Heren, Heren Johan van Ligne Graven tho Arenberch Stadholder &c. allent van! wegen Cone. Ma". tHispannien &c. onfen| alder genedichften Heren, foe muntlich, foe fcrifftlich by zecker poenen interdicert ende verbadden, (nicht tegenftaende, dat ter Nyenbruggen wes anders gefollicitert, dan nichr verkregen) dat men gheyn Noviteiten ader nywechheiden in der Christen Religionzaecken ader kercken folde uferen offte gebruecken lathen eniges fins, dan van oldues by onfen Chriftlichen voirffaederenn geufert ende gebruecket weer, Oieck derhalven zecker bykumpfte ende verfcrivynghen up verfcheidenn oertheren ende plaetzen , als bynnen Haffelth den XlIIten. O&obris', bynnen Zwol-  20(S B Y L A G E N. Zwolle den XXIXten. Decembris vergangen' LXVIten. jaers , geholdenn , ende wes daet getraclert ende veravefcheideth, is (aenn twyffell) noch wall vellen indechtich,. Dwilc dan in den fulvegen by U Erbar. ende Erfam: wisheiden, adcf bynne'n Stade Deventer wesmangelth, ende anders nyes (ongehoirfamlich) anghenammen ende geholden wordt, contrarie den Cone Ma», onfe aldergenedichften Heren befell, wacruth der Lantfcaff van Oeverisfel ende deri ingefetten eynen groéthenn onverwynlichen fchaden men befruchtende is (then weerc fülx by gueder tith met doechtliche middele voirgekommen woirde) foe doch by private Stedden ende perfonen , fonder der hoegen Oeverichheitt, gheyn Religïonzaecke, met der daeth , kan rcformert woirdenIs önfer aller (want wy enerleyjë luede fynnen ende behoeren twesfen) gansf vruntlich bidt, unde begheren met grother néerfticheit, U Erbar: unde Erfam: de voerige vedtbeer jaren ende fchaden, oieck de oirzake van den, met desfer zaecken gelegentheitt, ende wes daer uth erwasfen wifl j wall rypelich willen aVerleggen ende andere Stedden thom Exempell hhemen , unde van den.Nyen angehaven Religionzaccken ende gebrueck der kereken, met fampt den Nyen predicanten , afÏÏlaen ende verlathenn, bes by hoeger Oeverichhcit daer inne anders verfienn wordt, up dat Stade DeVenter , unde die van Öeverisfell daer durcH in gheynen onverwynlichen fchaden (woe vorsf) gefurth woirden , Ende foe fodanigeri fchaden daer uth entftonde , hebben U Erb: un-  B Y L A G E N. 207 ïinde Erfam: t vermercken , waer die fülveghe fchade , van den ghennen de des nicht tho icaffen gehadt, wolde verfocht ende verhalth woirden, Defs men U Erb: ende Erfamwysheiden tot vruntlicher aviferinghe , om daer nha fich met den bestenn, tot onfer aller walfaerdt, treguleren , hefft begerdt tho tlcryven unde gefinnen des by jegenwairdighen badden, negest befellinghe Gadts almechtich, eenguthlich wedderbelcreven Andtwordt. Datum Borne , op eynen ghemeynen lantdaghe den XXten. Martii, Anno &c. LXVII ■uureh de handt des Secretarij ffocken fnha ontfangen- befeli) is onderteickent GoelTenn van Raesfelth Drost fampt Ritterfcafft ende Sted! den Slantzs Twenhe. De opfcrifft was Dem Erbaren und Erfamen wifenn ende vurfichtigenBorgemesterenSchepenende Kaedt der Stadt Deventer, unfen gunftigen unde ghueden vrunden then handen. Durch des jungen Drosten pitzeer is de breff thogedaen, ende des Drostenn deener Swier behandet om avergefant twoirden (Poft dtia) istZlr,^ LXXI fn IIden' dach Apriüs5H' ïs by den heren van der Ritterfcaff ende Stedden  2e% B Y L A G E den t Borne op den ghemeynen Lantdage voirgenamen ende befclaten, datmen fall ordineren thyn reifiger perde.met ghude luede daerup, ende thyn haeckenfchutten, de welcke op ftheegen ende ftraten flantzs van Twenthe follen ryden ende ghaen op des Landes koesten , Om de ftraten t vryen ende tverligen van boefenn lueden ende anders, Ende follen op jyder perdt hebben acht daler ther maenth, Ende jyder haeckenfchutte veer goltgulden tftuck van achtende twyntich ftr. brab. de dat Lanth betalen fall. Ende tot desfen perden follen ende willen doen ende uthmaecken der Droft van Twenthe — II perde, der Cummeldur — I perdt , Berent van Beverfoerde'. t Werris ende Wemfloe — I perdt 7 Hér Gaerdt van Reede — I perdt, Adolph van Twickel — I perdt, Berent van Beverfoerde ther Olden Mollen — I perdt, Jorgen van Bermetloe — I perdt , Chriftoffer Scheel — I perdt, Johan van Eefchede,..— I perdt, fuma. — thyn perde, Ende follen alle acht dage moegen affgedanckt woerden als des gefelth &c. Ende den Drosten will beleven, foe wall by de Ruther , als by den knechten , (de fyh E. L,. van wegen des Landes werdt annemmen) eenen foerer tftellen. Unde wes buythe ghewunnen woerde by fulcken luyden, follen fie nhae ruther rechte gheneeten, Ende tot den knechten, fall ffocke den Drosten doen vyffende twyntich goltgulden, t ftuck van XXVIII ftr. b. van des Landes gclth by hem intholden. Ich Bernhrtrdt Bremer bekenne hiemit entfan-  B Y L A G E N. 200 fangen to hebben, dath icn minen jonckeren dcm Drosten van Twent avcrantwoirden will XXV goltgulden ider 28 ft. bb. van wegen des Landtz Actum am 3 April A». &c. 71 van Gregorio focken. Am faterdage post Cantate A.' ut fupra heffe Bernardus Bremmer van wegen fyns ge*, leffden Junckeren Goesfen van Raesfelth des jungen , verwalter des Dros tamp ts van Twenthe, an handen van my Gregory Focken gebracht de fumma van dertyn goltgulden ende XII ftr. b, daer van ick der Lantfcaff fal ree kemnge doen ccc. No. 2. Affchrift van eert Brief, in het oorfpronglyke ter Secretarye der Stad Enfcbede berustende. "prfame Vroemme Goede Vrunden \ Alfo u- L- neffens die andere Kleyne Stedekens eenigen tytt geleden by Requeste an my verfocht hebben, mede to moegen verfchreven worden , wanner ick die Twentfche Jonckeren verfchryve , foo hebbe ick U. L. by diefen well willen verftendigen dat ick die Twentfche Jonckeren tegens den ifènm May wefende Vrydach des voormiddages- to negen uhren allhir binnen Oldenzeell Lebbe ö vêr-  aio B Y L A G E N verfchreven, U. L. mogen alsdan voor fo vol]e fulx van oldes gewoentlick ende gebrueklick mede compareren ende erfchynen , Mie bevelinge Gades Datum Oldenzeell dieferi oen. May 1605. U. L. Goede Vrunt Ernsc van Ittersfum Droste des landes van Twentte Ernst van Ittersfum. (Opfchrift) Efameft»»Vroemmen Voerfichtichtigen Boregemeifteren Schepenen ende Raedt der Stadt Enfchede mynen goeden Vrunden tot Enfchede No 3. ExtracJ uit een Boek genaamd „ De „ Oude §tads Rolle", te Ootmarsfum. Dat 4. Capittel. (Poft alia) Alfoo der Droste Johan Mulert die gemeè* ne kleine Stedekens der Landfchap Tvven- the  B Y L A G E N. 211 the Anno 1605 den 31 Augufti fiilo.antiq.uo haddeverfchreven, ummeneffens, denTwentfchen Junckeren fubdivifie over het Land van Twente tho maken, unde dan differentie tusfchen de Junkeren en Stedekens errefen, in maten , dat de Junkeren des Lants Twente de Stedekens , boven olden heerkomen , en hoiger dan het olde fchatregister wilden befwaaren , foo is entlich , dorch oppofitie der Welgemelter Stedekens, naa lange altricatie, entlich by Junkeren en Stedekens overkomen, dat men van nu voortan in 't fubdivideren des lants zwarigheyt niemant boven het Schat register gelyk van oltz gewonelich is zal befwaren. Aftum tot Oldenfaal in de Proveftie ut fupra &c. No 4. ExtracJ uit het Register der Refolutien van Ridderfchap en Steden de Staten van Overysfel. Den 6. Novembris 1612. Qpte Requeste der Stedekens Oethmertfum ^ Enfchede, Ryfen, Goer, ende Delden,' verfoekende remisfien van Verpondinghen mede erfchinonge ende comparatie aver alle O 2 vuyt-  5ia B V L A G E N. yuytfettinge in de Twente, ende voerts oick dat tfelve foe fie voer defen aende andere fyde nae befluit van de Trefue van wegen contributie betaelt, hair by den ontfangef aen haere lopende Contributie moege vakdieren, inde afffchlach ftrecken. geappt. Het eerfle wordt den Supplten om der confequentien bal ven affgefchlagen , het anderde behoert geholden te worden ende te gefchieden nae den olden gebruicke, het derde wort gelickfals den Supphen ontfecht , terwylen diefelve derwegen mercklicke afffchlach in haire Verpondinge voer defen genaten ende alnoch tegenwordich genieten. No. 5. Sxtracl uit bet Register der Refoluti■ en- van Ridderfchap en Steden, de Staten van Overysfel. Zwolle den 2oen, May 1620. (T\p te Reqte van de Borgemeisteren der geV* meene Stedekens des Landes Twenthe s verfouekende gefubleveert te worden , van feeckeren halven ftuver , die defelve Stedekens boven den ordinaris impost, op te hoirne feesten ende befaeyde Landen9 meer ala de  B Y L, A GEN. 213 de Stedekens in Sallandt moeten betalen ; als oick mede verfchreven, ende geadmitteert te worden by de Verdeelongen, ende uitfettongen van Schattongen over den Lande van Twenthe, omme to mogen hooren, ende fien, wat pennongen, ende hoe defelve worden verdielt, Is by Ridderfchap , ende Steden gerefolvccrt, ende verftaen, dat ter naiften verpagtonge van de generale middelen, de gemeene Stedekens , ende Ingefetenen van Twenthe van denfelven halven ftuver fullen worden verlichter, ende dat de pennongen, dairop het Landt van Twenthe , tegens de andre Quartieren , fal worden angeflagen, uitgefet ende gevonden fullen worden, op alfulcken voet, als by Ridderfchap en Steden is, ende nairmails fal worden beraempt, ende geördonneert, ende belangende d' admisfie van Supplcen by defelve uitfettongen , ende verdeelongen, fal dair inne geobferveert, ende geholden worden , d' ordre als van olden tyden is gebruicklick geweest O 3 Af-  a Ut B Y L A GENNo 6. Affchrift van een Requtst, ter Secretarye der Stad Enjchede berustende. Edèle Moegende Heerenn Stae> • tenn der Landcfchap van Ouerysfel &c. Sy geftelt in \V7at U Ed. Moeg. den 29^e!l handennvanden W Mey jfoo up die Rech■Uroft.endeTunc- , . Jr, r , •keren in Twente mechtige Requeste der gemei- omme hier op be- ner Stedekenns inn Twente, om richt toe doene. tinclasc te moegenn worddenn Laïtdacgbinnen van zeekerenn haluenn Ituyuer, Deuenter denn als mede om bi die verdiehn- ii'ojuly 1621, genn ende vuitfettingenn dér Ter ordonnantie ongeldenn in Twente verfchre- eTdëtjeedën?3" uenn ende toegelaetenn te moé- ' underftondt' B,enn W°[denn &C" {?elieffl: huefft D^PT c apoftiherenn. Betoent hier bi koemende ende daer op nae 2Ï' toe lefene copia fub A. 'T is nu well foe dat die heer Droste vann Twente' jr„ Unico Ripperda toe hengeloe Ritmeifter den 27 ten January 1621 diefe fuppliantenn well eennige aduertentie hebbe gedaenn, alls dat fin Ed. die Twentfche Junckerenn tegenns denn g'evolchdenn 6"n. February binnen Deldenn tót eennige nye vuytfettinge, conform alhier geannexierde Copienn fub B. verfchreuenn hatide , waerup ofTt ■weü ock alfoe fuppliante'ïi tenn benoemden'daege erfeheer/enn3 en- ' ■ • de  B V L A G E N. 2ï-s de ander exhibitio vann U Ed. Moeg. wolgemeende Apoftille fampt daer bi demonftrierde documenten , omme mitzgaders nae die olde Ufantie, ende gebruick, tot die doemaels geboerde vuytfettinge ende verdielinge der fchattingenn in ende toegelaetenn te moegen werden ferieufelick hebben angeholdenn foe enn hefft haer dannoch fulcx niet alleenn niet moegén geboerenn , maer finnenn ock zeer fchmelich aff ende vuytgewefenn, jae, dat meer js , well unguetlich' ende unuerhoert, ock ungeacht haere daer tegens, voelende doer denn Notaris Mr. Wilhelm Lipper gefolemnifeerde proteftatie, inn plaetze des Untlastedenn haluenn ftuiuers mit twie gehiele ftuiuers bedroefflichft befwaert men gefwicht vann die nu noch naemaell all wedderomme énde vann nyes verfteigerde Extraordinaris lastenn , ende verdubbelde verpondinge ten junftledenen Landtdaege daerup" gelacht, Inn voegenn dat fie fuppliarite'nri, foe tot conferuatie eerer welhergebrachter ennde gebruikedén older ufantienn, offte obferuantienn als ter fatisfaftie ende defenfie oerer refpeétiue jngefettenenn ende Gementenn van Ootmarsfum, Entfchede, Ryfenh, Goer, Deldenn &c. genoctzaecket fin, ende worddenn dienn aengaendeUEd/M. auermaeïs te bemoeyenn, ende auer foedaenenn mifshandell te klacgen. Waer mit auerst fuppli» antenn olde ordere ende gebruick min Ed. Heeren deste better bekenndt gemaeckt, ende diefelue daer doer des toegefüechlicken tot derfeluer maintenentie gemouierc ■ rooe'gè O 4 werd.  aió B Y L A G E N. werdden. Soe exhibiert der vuirgs. Stedekenns geconftituirde volrnechtiger Lipper hier beneffens, onder meer anderenn, foe noedich, noch lichtelick bi toe brengenn probatienn, eerst viff verfcheidene verfchriuingenn offte misfiuen , foe in Anno 1533 doer den doemaeligenn Drostenn vann Twente Johann vann Twickeloe, als daer nae, doer den gefuccedierdenn Zaligenn Drostenn Goesfen van Raesfeldt in die refpectiue jaerenn 1556", k 1566 ende 1574 an die Stadt vann Goer gedepefchiert fub C. ende volgens viff gelicke jnfchriuingenn doer gedachtenn Raesfeldt in Annis 1542. 58. 66. 73 ende 77 ann die Stadt vann Entfchede tenn eenenn feluenn effeéte yuytgegaenn, fub D. nefFens noch eenne geloffweerdige gerichticke atteftatie van wylenn Dederich Engelkenns in fin leuens tidt, gevvefenn Richter toe Delden ende Borne, als ock daer te beuoerenn gewefenne Landtfchriüer van vuirg. Drostenn Raesfeldt meldende mitsgaeders vann den gevolchdenn Drostenn, denn Jongenn Goesfenn vann Raesfeldt bi die Borgermeifterenn der Stadt Deldenn in Anno 1595 beleidet fub E. imo. ende eindtlick een Extract vuyt die Rulle der Stadt Oetmarsfum vann zeckere accordtt offte oeuercombfte tusfchenn die vuirgf. gemeens kleine Stedekenns, ende dann noch leuendenn Drostenn Johan Mulerdt, tot Oldenfell den 3jden. Augufti 1605 oeuer die Twente fubdiuifie jngegaenn fub E. 2^0. Derwyl dann nu hier vuyt, buitenn die notoriteit der fuppliantcn gecontinueerde posfes-  B Y L A G E N. 217 fesfie vel quafi vann altidt mede verfchreuenn, ende geadmittiert geweft tfin, tot ende bi die voer diefenn geboerde verdielingen ende vuytfettingenn, auer die Contributienn ende andere angelegenne Landts zaeckenn, auer den Lande vann Twente gefallen, ten vollenn voer denn dach kompt5 ende Communiciert wordt} als Biddenn ende verfoeckenn fuppliantenn reuerentlickft dat in diefenn, tenn ge» folch jungft bi U Ed. M. affgegeuenner Refolutienn fub A. vuirfs. d'olde order endo obferuantie, doer U Ed. M. naerdere declaratie 3 witere mandaten ende Stattgrypende handthaeuinge gevolcht ende volgedaenn, als mede, dat 13e in haere undenchliche daechlickfche baedenn , ende jmpoficienn, nae geboer gelindert, wie infsgelicx diefelue , nae die olde lyste, endeSchatt Registcrenn gerichtet, ende reguleert moegenn wordenn. Die doende &c. PrEefentem copiam fuo originali verbotenus Concordare atteftatur Albertus de Laer Notarius publicus Imperiali au&oritate Conftitutus, nee non Secrecarius Civitatis Lntfcheidenfis. hoe fuo authographo. No 7,  2i8 B Y L A G E N. No. 7. Extract uit het Register der Refohu tien by Gecommitteerden der drie Jioofdfleden genomen; berustende ter Secretary der Stad Deventer. Den 6. April 1659.. Ts goet gevonden , dat. henvorder geene •*- Quartierfch refolutien van die van de Ridderfchap , als ftrydig tegens die oude forme van Regironge, angenoemen, & daer op reflexie genoemen fal worden : Edog , daer die noot mogte vereifchen , dat by de Quartieren refpe&ive over het. ene ofte ander poincT: genoemen wierde, fullen by het overfenden van foedaene Refolutien by gevoiget moeten worden die naemen der prafent gëwest zynde Edelen , en mede , hoe dat defelve van hooft tot hooft hebben geavifeert, óp dat in die te formerene conclufie daer op , nae behoiren fal connen worden gereflecteert. No 8.  B Y L A G E N. ai£ No. 8. Extracl uit het Register der Refohrtien van Ridderfchap en Steden, de Staten van Overysfel. Deventer den 14. April 1756". Zynde door de Heere Prsefident ter Vergadering overgegeeven een Extracl; uit het Register der Refolutien van de Heeren van de Ridderfchap van Overysfel, genomen op heden , ten einde het zelve in de Notulen mogte werden geinfereerd. Is goedgevonden, het zelve mits dezen te infereeren als volgt. Extracl Uit het Register der Refoluvan de Heeren van de Ridderfchap van Overysfel. Deventer den 14. April 1756. Tn deliberatie gelegt zynde , dat de Griffier van deze Vergadering met geen Officiegeld belast is : Is goedgevonden, aan Ridd: en Steden in bedenken te geeven , of niet zouden kunnen goedvinden , de Griffier dezer Vergadering op een redelyk Officie-geld te taxeeren : en hebben by die occafie de Heeren van de Ridderfchap goedgevonden , om  220 B Y L A G E N. bm Haar Griffier, in gelykheid van de Secretarisfen t/an de drie Steden , in de Vergaderinge van Ridd: en Steden te laaten fungeeren. Accordeerd met het voorfchr: Register • En hebben de Heeren Gedeputeerden van Deventer en Campen hetzelve overgenomen, om het te brengen ter deliberatie van de Heeren Haare Committenten. En zyn verzogt op de eerstvolgende Vergadering van Ridd: & Steden zig daar op te willen verklaaren. De Heeren Gedeputeerden van Zwol hebben verklaard, niet te kunnen condeicendeeren in de voorfchr: Refolutie van de Heeren van ' de .Ridderfchap , om derzelver Griffier nevens de Secretarisfen van de Steden te laaten fur.geercn in de Vergaderingen yan Ridd: en Steden. *. in plaats des Griffiers was getekend HERMAN JORDENS.