GESCHENK VAN G. J. G. C. GRAAF VAN ALDENBURG BENTINCK 1932  HANDBOEK voor LIEFHEBBERS van VREEMDE PLANTZOENEN en TUINIERS, o f aanleiding tot de kennisse van alle IN- en UITLANDSCHE BOOMEN en HEESTERS, Welke bij ons in de opene lucht kunnen gekweekt worden. Naar de nieuwfte Berigten uit het Hoogduitsch famengeftcld door J. B. van WINTERSHOVEN. te UTRECHT, bij G. T. van PADDENBURG in ZOON.   VOORBERIGT. D e lust, om Amerikaanfche gewasfen te kweeken, welke zich meer en meer uitbreid, verdient in verfcheide opzigten eene nadere oplettenheid. Het verdient niet minder goedkeuring, Botanifche fchoonheden uit verfchillende Hemelftreeken te verzaamelen, en zoo yeel doenlijk bijeen te voegen, ten einde de dikwijls ongegronde vooroordeelen ten opzigte de* Lugtftreekeu te overwinnen, en het Vaderland nieuwe löorten van houtgewas aantebteden, welke zich door hunne kleur, vastheid, fchoonheid , tekening, en fchielijken aangroei doen uitmunten, of daardoor zelve voornaame en noodzaakelijke produ&en te gewinnen, welke wij tot hier toe uit vreemde landen haalden. Het verfchaft mede geen gering' genoegen , de Tuinkunst van het onnatuurlijke gedwongene llijve te ontheffen, waar mede zij door de oude Duitfche, Hollandfche, Italiaanfche, en Franfche zamenftellingen gekluistert was. Egter Hoven, met de fchoonfte Vrugtboomen en Bloemperken voorzien, wegtewerpen, dezelve in Bosfchadien met uitlandsch Houtgewas te veranderen, zoude dit de goedkeuring van lieden zonder vooroordeel verdienen? Doch ik lpoede mij ter nadere opheldering ten opzigte van deze eenigzins moeielijke onderneeming, zijnde het voornaamfte oogmerk een Handboek voor Liefhebberen en Tuinlieden, het welk een foort van Tabellarisch, of veel meerder een Sciagraphisch denkbeeld geven zal, zoo wel omtrent de opper*» vlak-  w VOORBERIGT. vlakkige fcennisfe der Planten, als de voornaamfte omftandigneden, waar in het op de Cultuur derzelve aankomt. Eigentlijk zal ik voor de geleerde Kantkenners met arbeiden. Hetzelve is ten deele door anderen reeds gefchied, en vordert breedvoeriger en juister bepalingen, als voor den Liefhebberen en Immers nodig zijn; dit zoude ook de paaien van dit werk te zeer overfchreeden. De Liefhebbers en Hunlieden verlangen ook niet zo zeer de moeilijke en naarvorfchende onderfcheid.tekenen te kennen, dan wel die zich met een opflag van een oog voordoen, en op het eerfte gezicht hun onderfcheidenfieid aantoonen. En offchoon zij ook in netelige gevallen hunne toevlugt daartoe moesten nemen, dit is hier ook met geheel uit het oog verkoren. Volkomenheid in het aanwijzen van boonien en ftruiken, welke met mogelijkheid m onze Iugtftreek kunnen aangekweekt worden, was eene mijner voornaame doeleindens, welke ik getracht heb te bereiken, en hebbe de groote en kleine Werken mijner voorgangeren daartoe ten nutte gemaakt; en ook mijne eigen ondervindingen en waarnemingen, alwaar zij mogelijk en nodig waren, m het werk gefield. Ik heb de fchriften van de Heeren von Munch- hausen, du Roi, du hamel, von HaL- ler, Gleditsch, Ludwig, Burgsdorff, Monch, von Wangenheim, Marshall. Wii.ke , Borner, e'Heritier, en andere nagezien; ik heb de plantzoenen te Leipzig. rik bedZCK d? IJÓ^Hik en Winklerifche, nil von hnfieddifche^ de Trierfche, als ook die te FM tra, h'iederau en Schortau , Dahvitz , Nifchwhz , en andere ten mijnen behoeven niet onbezogt gelaten. Ik beroepe mij, ten bewijze mijner pogingen tot volkomenheid, op het getal der foorten, gelijk als van 34 Accres (Ahorns,, 20 Andromeden, 14 Azalea s, ia Betula's (berken), 9 Betula alnm (elsten), 10 Bignonid's , 27 Qprrwsfcn , 26 Crate10 Juglans, 12 MefpUi, 31 Ouercus (eyken). en andere Boomen en HeestersT van welke men meer foorten en bijfoorten ontdekt heeft, dan men voor dezen kende. Om  VOORBERIGT. v Om de Liefhebbers in het aanleggen hunner parthijen, hunne keuze naar den eigen haarer grond, voorteligten, zal ik hier een klein opftel maken van Boomen en Heesters, hoe zij eenen natten, vogtigen of droogen grond vereisfehen, altoos groen zijn, 1'choon bloeien, of buiten dat een aangenaame reuk geven; zoo behooren: Voor eene droogen grond, de roodbloemige Casten' je, de heesterige Armrpha, Berberis, Betula, Bh gnonia, Calycantkus, Cajjïa, Cohitea, CraiÈgtu 9 en n , Cytifus, Genifld, Esicien , Kalmte, dc laage Wilgen^ Moerbeziën, bijzonder de AJon-s h ba, de NyJJa Sylvatica , onder de Dennen No. I. 2. 3. 4. ia en 13, de Lmrix, de Fijne (Pinus Pieea) , met haare foorten. Voor eene vogtigen en natten, of ten nrinften geeq drooge grond, de Virginlfcbe Esfchcnhla- .g-. A. •« ■>, de Zuil-er, en Tartvarfce Ahorn, als ook" de meeste overige foorten van Aharns, Andromcdd's, Afcyrum , Azalea sQ-phalanthus , Ctrcis , Ckionanthus, Cafpinus , Chletras , Cratxgus 25, Cupïts I. 4. 5. Wijders de Dapkne's , Diofpyrtis, GleditJchiat Hederc, Leduins, Liauidumoan, Liriodendron, Magnolia glauca, Mefpilvs , Afy/Jfö I en 5. P/h«j 7. 10. tr» Platanus 2., Populus. Prinos, Appelboom en Queepeereboom . en Rhododendron. Door de fraaiheid hunner bloemen prijzen zich de Volgenden aan: de Noor d-Amerikaanjche roodbloemige Ahorn, de Phta -mbladige, en Tartaerjihe Ahorns, en Virginifche Eschbladige dito, de gewoone Paarde Castanje, als de Carolinifchc roode on geelbloemige dito, of Ptfv/tf, de Amandelen en Perfiken, de Andromeid's No. I. 3. 4. 6. 8. 12. 14. 19. 20. ^0cynum, Arbutus 4. Azalea 4. 5. 5. 6. 7. 8. II. Z»^/aw 4 5. 6. 7., Phytolacca, de meeste Dennen, rin. óylmtns, voornamelijk de IVymouths Pijn, de ff"*' Z^ri* , de Platanus 3. de en meer anderen. Ik zoude hier te wijdloopig worden, wanneer ik , alle het geene wat ik in de uitvoering, ter behoorlijke plaatfe, hebbe aangemerkt, zelfs op het allerkortfte wilde ineendringen. De Autheur. Voor.  Voorrede van den Vertaler. ar mate de fmaak voor het aanleggen van zoo genoemde Engelfche of Chineefche Tuinen en Bosfchen, ' van Amerikaanfche en andere bomen en heesters f ook in ons Vaderland algemeener wierd, groeide ook in mij de lust, om de aanleggers van diergelijke partijen , Boomkweekers, Bloemisten , en andere Liefhebbers, door het uitgeven van een gefchiki Handboek, behulpzaam te zijn, in het bepaien hunver keuze ter beplanting van diergelijke tuinen. Onder alle tot hiertoe uitgegevene en mij bekende Werken geen vindende , 't welk aan mijn oogmerk beantwoordde, beproefde ik, om zelf zulk een Handboek te ontwerpen. Doch hier in vond ik zoo vele moeilijkheden en zwarigheden, dat ik den arbeid ftaahte, en mijn plan bijna liet varen. Eindelijk wierd mij in het voorleden jaar dit Handboek door een" mijner vrienden uit Duitschland toegezonden; en ik vond hetzelve, bij het doorbladeren, zoo volledig, en zoo gefchikt tot mijn oogmerk, dat mijn vorige lust wederom aanwakkerde, en ik weldra tot het bef uit kwam, om de vertaling van hetzelve te ondernemen, inzonderheid toen een mij bekend Hoogleer aar in de Kruidkunde, wien ik hierover raadpleeg-  viii Foor rede van den Vertaler. pleegde, met mij van gevoelen was, dat zulk een» overzetting, met de nodige vermeerderingen en veranderingen ten opzigte van onze Luchtftreek, van veel nut voor de Ncderlandfche Beoefenaars der Kruidkunde zoude kunnen zijn. Ik heb dus deze Ncderduitfche uitgave zoo volledig en voor de Liefhebbers gebruikelijk en gemakkelijk zoeken te maken, als mij mogelijk was. Ik heb vele, door den Schrijver overgejlagene foorten en verfcheidenheden , ingelascht, met vermijding nochthans van nodeloze wijdlopigheid, in het cpgeven van alle bekende, bijfoorten en kleine verfcheidenheden, bij voorbeeld in de Rozen, Vrugtbomen enz. Ik heb voorts verfcheidene ontbreekende Franfche, Engelfche en Hoogduitfche Benamingen , uit de beste en nieuwfle Schrijvers overgenomen en ingevoegd, en het werk met volledige registers van die talen verrijkt. De Lezer zal ook verfcheidene eigene aanmerkingen aangetekend vinden , omtrent de beste wijze van voortteeling der gewasfen, zoo ah ik dezelve bij ondervinding beproefd, of ook in vreemde Landen gezien heb. Eindlijk heb ik bij de namen der Bomen en Heesters ook nog de nommers en kenmerken, als mede de klasfen en orden van lin»«us gevoegd, waartoe ik de 14.de uitgave van zijn Syftema Vegetabilium door mürraï gebruikt heb. Ik zal mijn doel bereikt hebben, en mijn arbeid wel beloond rekenen, indien dezelve eenig vut Jligte, en iets toebrenge ter bevordering der aangename kennis der Gewasfen; terwijl ik vertrouw, dat de goedgunjlige Lezer, de fouten in taal en ftijl, wel met een vtrfchonend oog zal willen overzien. HAND-  HANDBOEK TE 11 KEN NIS SE DER BOOMEN hn HEESTERS. Linnaus XXIII KLASSE i RANG. i. Acer Pfeudo platanus. Foliis quinquclobis acute ferratis, florurn racemo compofito pendulo. Du Roi. Acer Pfeudo platanus, foliis quinquelobis inaequaliter ferratis, floribus racemofis. Linn. 3. MUL I. The fycomore tree or great Maple. Erable hlanc dt Montagne, Sijcomore. @«tKto twtflcr Tffyim/ fjr*f 2. „ Acer Pfeudo platanus. Foliis ex argenteo variegatis Linn. 3. A. Theftrip'd Maple. Sycomore. Panaché. ©emcnte 2C^m mft (cfyct($m mttmu is een bijfoort van N°. 1. ecaioone SJfjojn mee jiberbonte blaten, 3. * Acer Pfeudo platanus. Foliis ex aurco variegatis Linn. 3. B. The Gold Jlrip'd Maple. Sycomore a feuilles panachées jaunes. ©emetrtc Tftym mtt ^fefepffeen SSlattcm. «Bcioamie Sï&om mtt gmttbonte blaöen. Is^meede eene aangewonnen verfcheidenheid van FoorttMiw Beide dceze bontbladige foorten worden gejnt, afgezogen, en geoculeerd op N° , ook door afleggers; groeien niet zoo hoos als N» 1. ao- 35 voet. s . .:* Acer ftriaturn. Foliis fubquinquelobis, lobis inaequaliter ferratis S™?' fiürumracemo P^alo, pedicellis unSs The  C3) The jïriped Bark Maple. Erable a feutlle de Tilkul. ïïoibamcïiïaniëA) <$c|ïKtftcr Kftom. BtMJ^batnecjBaahfche oefïteepte Jtfjoji. Groeiplaats, Noord Amerika,'voornaamïijk in Kanada. Grond, eene vette vogtige, op fchaduwagtige plaatzen. Voortteeling, door zaaden, ook afzuigen-, en proppen, op N". r. Zaaden, dik, rond en gevleugeld. Zaaitijd, Herfst, doch zekerdet in de Lente. B/at., heeft vijf ongelijke afdeelingen, waar van de onderfte kleiner zijn; daar van daan geeft Marshall het als driepuntig op, de punten loopen langer en fijner uit, dan in den gewoonen Ahorn; aan de oppervlakte is het blad glad, en helderblinkend groen, van onderen geelgroenachtig met fterke aderen . en korte haartjes, fijn, aan den rand zaagswijze uitgefneeden. Bloeit in Maij, aan lange trosjes groengeelagtig van kleur. ' Groeit fpoedig %4e grootte 15-20 voet. Groentijd, van het voorjaar tot de herfst, de bladen vallen vroeg af. Schors, groen en wit, in de lengtegeftrcept, in den winter blinkend roodagtig Aart, weerftaat de ftrengfte vorst. 4- acer Platanoides. Foliis quinquelobis acuminatis acute dentatis glabris, floribus corymbofis. Linn. 11 MUI. 4. The Norway Maple. ' Le pldne. knw( fónfemim / QBcfnBfott/ SSwftlitorf. ï^oo^eegfcfte 2tf;om met j^ftitaanfalaDctn A a Groei-  (4) ^Groeiplaats, het gantfche noordlijke gedeelte van Europa. Giond, vet, vogtig, los, in fchaduw. Voormeting, door zaad, en uitloopers uit den wortel, welke hij overvloedig geeft, ook best van tweejaarige inleggers. Zaad rondagtig. Zaaitijd, in het voorjaar het zekerfte; in den herfst dóór afleggen, wijl hij vroeg uitloopt. Biati, is vijfvoudig ingefneeden fpitstoeloopende , lcherp getand, boven blijgroen glanzend, ondereen weinig donkerer , bij het afbreeken vloeit er een melkachtig zap uit. Bloeitifdy vroegtijdig, groengeelagtig , in dikke kortlteehge, en breede opwaartsftaande bloemtrosfen. Groeit, zeer goed tot hakhout, tot Boomen meer of min kwerrig;_de gladde takken fchieten regt op; de knoppen zijn in den winter roodagtig; wordt een boom van de eerfte hoogte. Groentijd, van de Lente tot de Herfst, de bladen vallen vroeg af. Schorfe, glad, en witagtig. Aart, is hard. Gebruik, het getemperde hout verfchaft allerhande gereedfehappen en arbeid. Het fap geeft zuiker. 5- Acer Platanoides. Foliis variegatis. Linn. n. A. The ftrip'd Norway Maple. Pldne a feuilles panachées. iamc ntit gcfcftëcftm Q5fatt. Sthom met bonte pataanblaDen. Deeze is eene 'verandering van N°. 4; men vindt dezelve in fhunngen en ook in Saxen.  (5) 6. / Acer. Saccharinum. Foliis^ quinquepartito - palmatis acuminato - dentatis Linn. The American Sugar Maple, the Sugar-tree , or fugar Wood. L'Erable a fucre, gucfcr*3fj10Ï&'  co <ëUkïUkttytt Sjjorn. Üooöe Imcricannfche €j?cf)öoa?t7. Groeiplaats. Virginien en Penfylvanie gevleugeld t w^Jf" en «M'-pen. grond te^aWn'en nit;Vdek,Snl' ^ °P^ dtó&^^^W - glanzig, kleiner tig. aan eene rooi (5 a ™n™Azr zeegroen witag- is, heeft vijf^voo^meln,,^11^ drie du,"men lanS tand. yW«»aiD« Jnfiieeden en is ongelijk ge- kaSlrnS' ^e^^J", ,Van APril do»'-re* The Montaln Map'e 0f j • leaves. P e/ America witk jlrifi L'Erable de la Penfalva»;. s . * 'njyivante a feu///es pana hé J K n °P den genmnen Ahorn . 12. Acer Campeftre. Foliis Iobatisobtufisemarginafe ^ the fmal or conimon Maple. Petit Erable. , WmMmm Csooauwmoe) fpannfcfte 2Sa& of ^ Öf^ef Europ, jaaf^' M 0d0b^ ^ & Voor- groen, met vijf hoofdaderenu ' de onderfte bl,]GwwftjW, yan de Lente tot den Herfst Ge  C9) Gebruik, zeer goed tot bedekkinge, tot heggen, en onder boomen, te planten. Het hout is fraaij gevlamd, en \oor Draaijers, en Schrijnwerkers dienftig, in het Eilènachfche maakt men er zweepftokktn van. Zie Schreiers N. Kameralfchriften 10 ter Th. 13- Acer Campeftre Hifpanicum. The fpanifh les/er Maple. Le petit 'Erable de Bajonne. •ftfetner epantfcfier Sfcorn tntt gtópmt $5fóttcr fcamS^ 3$om. Saontpeliiecfe 3t&ocn. >^GMip{aag Italien , en het zuidelijke deel van Frankrijk, bijzonder omftreeks MontpeUier Foortteeling, beter door zaad dan afleggers Zaad, wordt bij ons zelden rijp Zaaitijd, beter in de Lente, dan Herfst tfAafc», zijn kleiner, dikker in hun zamenftel van boven donkerer en glanziger, onder witagtg,' en Ö? »d -aan rlang£ , ^°engede tedere" leele " hebbende drie fpitstoeloopende , wijd van een uitgebreide groote Lappen, die aan den rand uitgetand blet£lt^St °fh^ van Maij Groentijd, van de Lente tot laat in den Herfst . «Stfory, aschgrau en glad. wefnig'teder.11^ dC k"°Ude' ziJnde cc" Acür Tartaricum. Foliis cordatis indivifis ferratis , lobis obfoletis, flonbus racemofis. Linn. a. • ' 7/;e Tartarian Maple. VErable a feuille presque ronde. . Zamnfcfyt 2C£0m/ mc() e nannt. Gfattaavfclje ÏÏfjoin. Groeiplaats Tartarijen. Grond, niet te droog. • Kiorttee/in.', door zaaden en alepgers ■ teSefïcSo^^ - Sep- Zaaitijd, de Herfst en Voorjaar.  C ii ) Blad, Hartvormig, getand in vijven gefheden, aan lange dunne fteelen, met een uitfnijdmg vastgeliegt, boven glanzig groen, van onderen bleeker met eene verhevene ader. Bloat, in Junij, wit, aan Trosfen. Groeit, meesttijds zeer ftn ikig , tot flam moet het van jongs aangewend, en daartoe aangelegd, worden. Groentijd, van de Lente tot den Herfst. Schors, grijs, en glad. Aart, is hard. 16. Acer Creticum. Foliis trilobis integerrimis pubescentibus perennanti-> bus. Linn. 15. The Cretan Maple. Verable de Crete. £)er ffcfnWottrfae .ftrattfefje 2Cfjom. ïitetifcfje %ijain I met fileine blaöen. Groeiplaats, Kan dien. Grond, getemperd, niet te droog. Zaad, hier te l:nd worden de zaden niet rijp. Zaaitijd, in den Herfst en Lente,, uit Kretisch zaad. Voortteelinge, ah boven en o"k door Afle^^ers. _ Blad, klein, ongetand, driekwabbig, van onder wollig. Groeit, laag, 2-3 voet. Gromtijd, bij eenen zagten winter behoudt het zijn bladen. Aart, is teder en vereischt een bedekten ftan.1. 17- Acer Negundo. Foliis compofitis, floribus racemofis. L. The V'irgima afh-leaved Map 'e. Erable de Virginie a feuilles de frêne.  QJfrsfttffcfcf <£fc$«i6fóttrfger ©icoimfcfje C^cFjöoo|ti/ met €*$fchenülaben. tórSf'>tó4W ' Noord-Amerika> voornaamlijk Vir- GW, vogtig, vet, bijzonderlijk in afeegravcne weilanden, niet op bergen. «scgwvwe door zaad'en ftekken, welke een weinig oud hout onder aan moeten hébben. Zaad, rijpt m September, is klein. Zaaitijd, het best in het Voorjaar, wafrïn ^nfefteld' eenen langen dunnen fteeï, ren Li ^rte fteelen vast zittc»de blade¬ ren, welke langagtig ligt groen zijn, ongelijk getand en ingefneeden, de Esfchenblaaden zeer gèüfende Bloeit, in Ap„l, donkerbruin, trw*ewftóe. Groeit, zeer fpoedig hoog, %de grootte. Groentijd, van de Lente tot den Herfst f chors aan de jonge takken groenblhikende, de oude aschkleurig en glad. ' oc ^,r/, de jonge toppen der takken lijden ligteliik m harde winters ook door de winden; bemint daar' om eene luuwe ftandplaats. Gebruik, behalyen het genoegen zijner fnoedige groei,, geeft hij fuiker; met de basf vermmfn Linnen, en Wollen blaauw. Se bieaden°.0k ** Vmnderi"g m« ^ 18. Acer Opalus. Foliis ïobatis minime incifis, fructu racemofo, The Italian Maple, Uopale des Italiens. 35tóliaanfcfj« oBpaaKioom. Groeiplaats, Italië. niet al te'droog.  C*3) Voormeting, door zaad en Afleggers. Zaad, wordt bij ons rijp. Groentijd, geduurende de zomer. Aart, weerftaat de Vorst. 19. Acer Floridanum. The Florida Maple. Erable de Florida a feuilles blanchatres. S)ct Sfortbmitfcfjc <&\[ktUfcM& 2t$om. gitocrMaöijje Jrtoriöaafcge Ihom. Groeiplaats, Noordamerika, voornaamelijk Florida, Grond, niet al te droog. Voortteeling, door afleggers, of oculeeren op de Acer Pfeudo pl. Zaad, rijpt bij ons bezwaarlijk. Zaaitijd, in den.'Herfst, doch zekerder in het Voorjaar. Bloeit, wit. Blad, zeer diep ingefneeden, aan den onderkant zilverkleurig. Groentijd, van de Lente tot den Herfst Aart, 'jong zijnde teder; begeert derhalve eene bev dekte ftandplaats. 30. Acer laciniatura. The cut-leaved Maple. UErable a pattes d'onrs, ©ptjatjom mtt ttcf cmscfcljntttaten tmt&fcn SMofc» tan. Stfjorn mtt omsefirulbe ölaöen. Voortteeling, door zaad dat bij ons rijp wordt, door Afleggers en door Oculeeren op de Acer platanoides, Blad, diep ingefneeden, en gefronzeld. Groeit, tot 10 a 12. voeten hoog. Aart, zeer hard tegen de Vorst. 31.  C i4 3 21. Acer fempervirens. Foliis ovatis integerrimis fempervirentibus, Linn. i. Evergreen Maple. L'Erable toujours vert. aitoo? groent ftfjonr. 23. Acer foliis variegatis Oriëntale. Linn. 11. A. The Eaftern Maple with ftriped leaves. VErable a feuilles de Platane, Panaché. Ittmt mft gftmbifcljc rcffóc ifrtffamV. «Betooone paacoe Ca|ïanjc/ of Cafianje eqiti'ua. Groeiplaats, in het Noordelijke gedeelte van Afie. Grond, eene vogtige en losfe. * Ook zwaare kleiiige. Voortteeling , door het zaad. Zaad, hartsvormig rond, in fteekelige zaadhuizen. Blad, beftaat uit vijf of zeven kleinere heldergroene, getande bladeren. Bloeit , in Maij in een Pyramiedgcwijze tros, zeer fchoon, wit, en rood gevlekt. Groeit, fpoedig het eerfte Jaar meestijds eenen voet hoog, in een goeden grond; eerfte hoogte. Groentijd, van April, tot September. Schors, ligt bruin. Aart, is hard. 2, Aesculus Hippocaftanum. Foliis ex albo variegatis Linn. 1. A. Hor-  C 16): Horfe Chefnut w'ith firip'd leaves. Maroniet- d' Inde a feuilles panachées Manches. Sfotfifaffonfe mtt tfctt^efcfjecften CÖtètKW. <6etooone Jpaartit €afia;ije met jilberbonte blaöen. * Deeze is eene verfcheidenheid van N°. l. "ah ook dp volgende, b Aesculus Hippocastanum. Foliis luteo variegatis. The Horfe Chefnut with gold Jlrip'd leaves. Marotlier d' Inde d feuilles panachées jaunes. Stof f«|ïanl< ttltt ylb$cfd)cttm QSfattcm. 45etooone Jpaarbe Cafianje met gouböonte Waoen. Voortteeling, beide door oculeeren op N?. l. en afzuiging. 3- Aesculus Pavia. Floribus octandris Linn. 2. Floribus rubris. The Scarlet fluwering Horfe chestnut. JMaronier d'Inde a fleur Rouge. Üïotpiïfienk Sïofjfaffam'c. ïfooobloemige pabia. Groeiplaats, Carolina en Brazilien. Grond, meer droog dan nat, in tuinaarde met zand gemengd. Voortteelingdoor de Vrugten, oculeeren en afzuigen op de gcwoone Paarden - Caftanie '/.naden, in bruine zaadhuizen zonder ftekels, rijp in het midden van Oftober. Zaaitijd, in 't Voorjaar, op fchaduwagtige Plaatzen. Blad, is fmaller, korter, gladder , en glanziger dan de gewoone Paarden - Caftanje. Bloeit,  C 17) Bloeit, in Maij en Junij, fraai fcharlaken rood» in trosfen. Groentijd, van het Voorjaar tot den Herfst. Schors, is bruin. A rt, is gevoelig voor fterke koude, voor al ook aan de koude Noorde of Zuidweste winden. 4- Aesculus Pavia, F/ore flavo, Linn. 2. A. Pavie a fleurs jaunes. The yellow flowering Horfe chejlnutt ©ctföluScnèe Cz/£ft> van het blad, door zaad veete veranderingen. Bloeit, paarsrood aan lange en dunne Airen. Groeit, ftruikagtig, niet boven de 9-13 voet. Groentijd, loopt laat uit, doch zijne bladen blijven tot aan de winter zeer laat. Schors, bruinagtig. Aart, is week en teder, vereischt daarom eene befchutte plaats. Of moet des winters beaekt worden. Gebruik, in Carolina word uit de jonge fpruiten eene foort van Indigo gemaakt. Linn. XII. KLASSE 1 RANG. 1. Amijgdalus communis. Foliorum ferraturis infimis glandulofls, floribus geminis Linn. Common manured Almond thee. Amandier commun. ©ff gcmemc SffianMUum. ©cüioone/ of ojDinaice SimanDelboom. Groeiplaats, Afien, Italien, Frankrijk. Grond, een goede, * liefst een losfe , of fteenachtige met zand gemengde grond. Voortteeling, door zaaden. 3'  C 19 ) Zaad, een ovale kern , of pit in eene harde fc'naal. Bind, langwerpig, fpitstoeloopende, zaagswijze getand; Haat beurtelings om de takken glad en fchoongroen. Bloeit, vroeg, vleeschkleurig. Groeit, met lange regt opgaande looten, 15—ao voet. Groentijd, van het Voorjaar tot den Herfst. Schors, grijs. Aart, is tamelijk hard. a. Amijgdalus Sativa. Fi'UCtu majori C. Bauh. Pin. et Duhamel drb. fruit. 5. The /weet Almond Tree. Amandier a gros fruit, dont VAmande est douce. £>et attmibef&aum mit gutëfm fïïflm Jvcrnm. StmanDelooom met De joete hrugt. Is eene veranderde foort of bijfoort. Groeiplaats, Afien, Italien, en Frankrijk. Grond, bemind een goeden losfen fteenigen. Voortteeling, door zaaden, beter door oculeeren op N°. 1 of kroospruim. Zaad, onder de huid (of bolster), is eene dikke harde fchaal, waar in een zoete pit, of kern. Zaaitijd, het Voorjaar en Heifst. Bladen, zijn a§ duim lang-, wederzijds naar de einden toe fpitstoeloopende, aan de vorige gelijk. Groeit, zeer jeugdig. Groentijd, van de Lente tot den Herfst. Schors, grijs. Aart, redelijk hard de toppen willen egt er hier te land in den winter wel eens'bevriezen. B 2 Men  ( 90) 3- Amijgdalus Araara. C. Bauh. et Duham. arb. fruit. 7. The bitter Almond Tree. Amandier a fruit amer. S>r $?^t% Anyiis elemifera. Amyis' toxifera. Anagj is fatida. Anugyris cretica, Andromeda. De meesten van dit geflacht vereifchen een losfen vogugen grond, en een fchaduwagtigen ftand, fommi^S^^ff£fing' welk^'^nkort, Linn.  Linn. X KLASSE i RANG. i. f Andromeda Polifolia (major) Linn. 5. Andromeda polifolia, pedunculis aggregatis, corollis ovatis, foliis alternis lanceolatis revolutis. Greater American Rofemary leavcd Andromeda. Andromede a feuilles de Romarin. ÜtotfmatmMrtttrtgf Znbromebcu Sdnbtomcba met ïïofemarpnblaDen. Groeiplaats, Noordamerica, en ook in de veenige Moerasfen der Noordlijke ftreeken van Europa , als mede in Zwitzerland , Engeland en Nederland. bloeit in Maij fchoon, wit purperachtig , is altoos groen. Is tamelijk hard. a. Andromeda polifolia minor Linn. 5. A» Lejjèr Enghfh Andromeda. Le petit Andromede a feuille de Romarin. ©cf)otttfcfk 2CnbronKt>«. Kleine «Engelfche of Schotfeïje Inbromeba. Groeiplaats , Zweden, Lapland, Noor weegen, Schotland , enkel eene bijfoort van N°. i. Moeit wit, groeit 3 voet hoog. 3- Andromeda Paniculata. Racemis fecundis nudis paniculatis. corollis fubcylindricis, foliis alternis oblongis crenulatis. Linn. 10. The Virgmian Andromeda with Crenated leaves. B 5 An-  Cao") Andromede CreneUe. £>t'c CötfijittTfc^c (Srffplge ^ntwiwoa, «Bepljimöe StnbromeDa. « Juh/St" Virginien en c«oüna , Bloeit in] Junij en Gra?/7 3 voet hoog. Aart, hard. 4- Andromeda R2cemo(a. Racemis fecundis bracteatis, coroll. gibbofo-cylindncis, fulus alternis oblongis ferratis. Linn. 13. The Andromeda racemofa or Branching. Andromede en gfappe, de Penfdvanie. Jöfc g)aifi;h)rtntfcf;c.. 2fafoomefa. «Sctrofïe gcnfplbanifcfie 3tnDcomeöa. Bloeit fraai met roode bloemen, Word 4—5 voethoog en wederftaat de koude. ij; «*mp •■. 1 Andromeda Arborea. Racemis fecundis nudis, corollis rotundo ovatis, -L/rfK. I3. Greatest Andromeda of Caroline. Andromede en arbre. Êarottnffcjje ©«iwrampf. Saomafltige Carolpfcfje 3Cnörameoa/ juutitigboom. Gm?/>/^, Carolina en Virginien, de bloemen groenagtig. 6 Wordt volgens Catesby 30 voeten hoog. 6.  C ar 5 6. : Andromeda Calyculata. Racemis fecundis foliaceis, corollis fubcylindricis, foliis alternis lanceolatis obtulis punctatis. Unn. 14. Andromeda with box fhaped dotted leaves. Andromede a fleurs Cylindriques. £){< fnipufjmbc Cmiaotfcfjc 2fot>t'omeca» «Dcoot getakte Sünöromeöa. Groeiplaats, Virginien, Canada, Siberiën en Rusland: Een altoos groene ftruik , fchoonbloeiende in April, met witte rolronde bloemen , groeit ij voet hoog. 7- Andromeda Daboecia. ' Ramis fecundis, flor. quadrifidis ovatis, fol. alternis lanceolatis revolutis. Linn. 8. Cambridge Heath. Andromede d'Irlande. \ SMe earttflBftgtfcfje Sfflfc giedanDfcfje SCnbromeDa. Groeiplaats, op fommige Bergen in Ierldnd, in vee. nigen grond Houttuijn. Bloeit, Violetkleurig. 8. Andromeda Ferruginea. Foliis ovatis. Andromede h feuilles Rougeatres. JDffc rptfjMrtttttge 2fabronte&«. InDromeba met iSoegtftleuriae Manen. Is altoos groen met fraaie bloemen5 en hard regens de Koude. 9-  9- Andromeda Sempervirens. Evergreen Andromeda. PAndromede toujours vert. ©te fnmwgrflnc 2faoromep«. 3fftoo^ groene antyomeüa. 10. Andromeda axillaris latifolia, •Andromeda with bay tree leaves. VAndromede a feuilles de Laurier. £>te iotktvUktm$e Znbromeba. 3Laurieroiaöiae InDcomeba. Een altoos groene ftruik, die onze winterkoude doorftaat, Moeit m Julij wit, tusfchen de oxels der blaaden. li. Andomeda axillaris augustifolia. Andromeda with lejfer bay tree leaves. PAndromede a petites feuilles de Laurier. 3itbromfrtnbifcije Znbïcmiba. KlarplanDfcIje Sïtiiromeöa/ met toltonoe tuitte bloemen. Anoromesa Myrtifolia.] Mirth leaved Andromeda. VAndromede a feuilles de Mirth. Bptt&ujSblabijje SOnbromeba. 18. Andromeda Acuminata. Pointed leaved Andromeda. f Andromede d feuilles piquantes. ©er fptt^Iotrffjc Znbromeba. 2tnDtomeba met puntige blaben. Bloeit fchoon. Groeit ftruikagtig. Aart, teder. 19. Andromeda Lucida. Ook Nitida bij Marfhall genaamd. Andromeda with broad fnining leaves. VAndromede d feuilles larges & luifantes. ©te gtönjenbe Znbvoméa. Slnocomeöa met breeöe blMenbe blaben. Groeiplaats, Carolina en Florida. Grond vogtig, aan Dijken en Moerasfen. Bloeit fchoon, langs den onderkant der takken, druifswijze m eenen regel, als zij baare volkomen grootte verkreegen heeft, zijn rood gevlamd, verfchaffen rijkelijk voedfel voor de Bijen, de ouderfte dee-  C 3* ) deelen der druifswijze bloemen gelijken eenigermaate naar de cellen der Honingraaten.' Blad, Lancetswijze, van een harde en vaste famenftelling , zeer blinkend groen , aan lange fteelen, aan ieder zijde der takken afwisfelende naast elkander, na de bovenzijde toe regt op ftaande, omtreut 3 duim lang. Groentijd, Altoosduurend. Groeit, Een ftruik. Aart, tederachtig. 20. Andromeda Plumata. Plumed Andromeda of Carolina Jron - wood tree. I'Andromede d fleurs en Plumets. ©ferfaum. iserboom of gsertjoutboom. Groeiplaats, Carolina en Florida aan Dijken en Moerasfen.Grond, vogtig. Bloeit trosgewijze , klein, volmaakt wit , gelijkende naar een Pluim- Bladen, klein lancetwijze zeer groen blinkende, veranderen voor het afvallen in eene roode en paarfe kleur. Groentijd, in 't voorjaar tot den herfst. Groeit, Boomagtig van 15 tot 20 voeten hoog. Aart, kan onzen Winter verdragen. De voortteeling van dit ge/lacht in 't gemeen beftaat door fcheuring der wortels, uitloopers, en inleggers, of door zaaden uit' hunne natuurlijke Luchtftreeken bekomen ; moet dan boven op den grond in eene fchaduwagtige vogtige plaats gezaaid worden. Linn.  C 33) Linn. XIII. KLASSE 7 RANG, 1. Annona triloba. Foliis lanceolatis, fruclibus trifidis linn. 6. MUI. 8. Annona fruftu lutefcente laevi fcrotum arietis referente. Du Ham. arb. The Nord American Annona. The Papaw tree. r Asjïminier. ©2ïefeojal)biflt JCtmona / ^imrja&boom / ooft ©Iaa-«ppel. Groeipl. Carolina en Penfylvanien. Grond, een drooge magere, op fchaduwagtige plaatzen. Foortteelinge, door zaad 't welk eerst een jaar daar na, dat is in het ade jaar opgaat. Zaaden, de Vrugt is langwerpig rond , geel gelijk een Komkommer , waar in a a 3 zaaden. Blad, ftaat om den anderen aan de takken, groot, naar de bafis toe fmaller. Bloeit, met de bladeren gelijktijdigr fchoon donker Purperrood, aan korte fteelen, met korte bruine hairtjens, in April. Groeit, 10— 12 voeten hoog. Groentijd, van de Lente tot den Herfst. Schors, Grijs, het Hout taai en vast. Aart, Teder. a. Annona Glabra. Foliis lanceolatis ovatis, fructibusomnibus glabris. Linn. 5. The G'add fruited annona. £>t< 9?orömnertfmitfc(j< Zwwm mtt gfattm $riïc0' tm. «Blaooe gnursa&boom. Groei-  C 33) Groeiplaats, Carolina. t Grond, mei. al te vogtig. Voortteeiing , door zaad uitfpruitfelen en inleggers. Zaaden , gladde ket-elagtige vrugten. Zaaitijd, het voorjaar ' Blad. Langwerpig ovaal met buitenwaarts ftaande roode tanden . helder groen , op de onderfte zij^e witagtige verheevene aderen. bloeit . fchoon Pui-perrood. Groen, tamelijk (nel. Groentija, van het Voorjaar tot den Herfst. Schors, grijs en glad. Aart, tederagtig. Linn. V. KLASSE a RANG. i. Ap c jnum Androfarniifblium. Caule rectiufculo herbaceo, foliis ovatis utrinque glabris, e.,mis terminahbus. Linn. a. Tutfan leav'd Dogsbean or Fly Catchin Apocyn. TApocin. CStratntfcfje S^uniêwctk. ©liestnDoooec/ of tëliegartjangettje. Groeiplaats, Virginien. Grond, middeibaare, en flegte. Voortteeling-, door zaaden en wortels. Zaad, wollig, in peulen. Zaaitijd, in Junij. Blad, langagtig. Bleeit, fraai aan trosfen, wit met rood gemengde bloemen. Groeit, een plantgewas. Groentijd, van het voorjaar tot den herfst, verliest d.s winters geheel zijn gewut. Schors, bruin. Aart, hard. C ; .  C 34) 'timmui V KLASSE. 5 RANG. 1. Ara li a Spinofa. Arborefcens, caule foliisque aculeatis. Linn. % MUL 3. The Ange'ica tree, the Prkkley - J/h or tect ajh-tree. VAngelique ép'meufe. £>cr (StacbHcbe %\\§&\Ux&m\\. flcHgelenboom. &t£&etiDe anoelifia. Groeiplaats , Virgïniën en Canada. Grona, niet te droog, noch te nat, op eene befchaduwde warme plaats. Voortteeling, door wortel - uitkopen en zaaden. Zaaden, in eene geftreepte paarfche bezie, met vijf afdeelingen, waarin ieder een zaadje ligt. Zaaitijd, het voorjaar. Groeit, tot 10 voet hoog, famtijds 13 a 14. Blad, famengefteld uit 7, 11, of meer bladen, die ligtgroen zijn, met enkele doornen aan de aderen hunner bladfteelen voorzien. bioeit, in groengeele zonnefchermbloemen, (taande als de bladeren aan het einde der takken. Schors, glad, glanfig, met doornen bezet. Aart, teder, en moet des winters bedekt worden. Linnceus X KLASSE. 1 RANG. 1. Arbutus Unedo. Caule arboreo, foliis glabris obtufe ferratis, panicula terminali, baccis pulyspermjs, Linn. 1. MUL 1. Ar-  X 35 ) Arbutus foliis ferratis C. Bauh: Pin. 56a du Ham. arb. 1. The common Strawberry Tree. ÏArboufier, FArbre a fraife, SDcr Qïtbkaimm. StarDüesiëöootn. Groeiplaats, Italiè'n, Spanjen, Minorka, Ierland, Per fien, alsmede in Duitschland. Grond, een ligte drooge hooge grond. Voortteeling, door zaad en uitloopen, worden van 4— 6 voeten hoog verplant.' " _ Zaad, eene roode bezie, gelijkende eene Aardbezie' is wrang en zuuragtig. Zaaitij.i, Maart, m een matige warme bak. Blad, langagtig, ovaal, helder groen blinkende, digt aan de takken. Bloeit, groenagtig wit, laat in den herfst, aan de toppen der takken, troswijze. Groeit, gematigd en uitgebreid. Groentijd, altoosdurend. Schors* bruinrood, en gefcheurd. Aart, teder, moet aan luwe plaatzen gefield worden, en in den winter met firoo gedekt zijn. Variëteiten van het Arbutus Unedo zijn: Arbutus unedo flore rubro. Linn. 1. A. Scarlet flowering Strawberry, TArboufier d fleurs rouges. Stotblufjenbc Srbocerkum. fiooDbioemige aacobestëboom. ir. mi ■ ■ -■>'• -\ > 1 Arbutus flore pleno. Linn. 1. B. Dwble jlowering Strawberry. C a Ar,  C 36) Arboufier d fleur doublés. (SefüIIre (Erb&tfrërtum. ïDubtielliloemijje aacöbeiiëboom, C Arbutus auguftifolia. Linn. 1. Narrow leaved Strawberry. P Arboufier d feuilles etroites. ©cfjinalbiatttgcr (Erbbeercaintn ;t>maIbEabige aarbbestèboorct. ■ *êa$®ék'SttXi '4a: ■'ï-.'J • 2' 1 soa - Arbutus Andrachne. Foliis glabris integerrimis ferratisque , caule arboreo, baccis polyspermis. Linn. 3. Eaflern broad leaved Strawberry. PArboufier d feuilles non dentélies. 2inbraclwe; ^orgcntanbifc^ (Sxbhttrtamn. êprifctje Jfattibejiëboom/ öe blaben ongetanb fjebbeiiDf, Bloeitzeer fchoon, met witte bloemen aan tros fin, Voornteling, door zaad, uit zijne natuurlijke lugtftreek, proppen en afzuigen op den Arbutus unedo. Blad, ongetand, en altoos groen. Groeit, ftruikagtig 8 10 voet hoog, met een ka^ neelachtige afvallende fchors. Aart, teder, moet 'swinters binnenshuis bewaard worden. 3- Arbutus alpina. Caule Procumbente , foliis rugofis ferratis. Linn. 8, Alpine Arbutus with trailing branches. Airelle a feuilles longues & blanchatres.  C 37): Itpifrtje ïatojituoom. Groeiplaats, voornaamlijk de Alpen, alsmede Zwitserland, Savoyen, Langedok en Provence, op de bergen. Grond, een flegte. Voortteeling. door zaaden in den herfst en voorjaar. Blad, lang en witagtig, gerimpeld en zaagswijze getand.Bloeit, fchoon Gioeit, ftruikagtig en kruipende. Groentijd, altoosduurend. Aart, teder. 4- Arbutus u'va urfi. Caulibus procumbentibus, foliis integerrimis. Linn. 9. MUL 5. uva urG Du Ham. arb. The red wort. TArboujier Rempante. 3)tc ©anbeccre / bt'e ^aunttank/ cct (^pmttfcftf ^etMbeermfïMuchv W £0?cr)tt>c^rftaubc / bt'c Stem* bette/ £5drm0c Arroche ou pourpier de Met: geeporctfm'n&aum» SeepojcelHiiboom. Groeiplaats, aan de zeeftranden van Portugaal, Spanje en Virginien. • : Voort teelt ng, door inleggers en Mekken. Blad, bleekgroen, klein en effenrandig. Bloeit, in Junij, met paarscha'gtige bloemen. Groentijd., altöosduur&nd. Groeit, Heesterig, 8-10 voet hoog. Aard, tederagtig, moet in de winter bedekt worden. 3. Atriplex Portulacoides. fSaule fruticofo, foliis obovatis. Linn. 3. Süverleaved fea purslane tree. Arroche d feuille blanchatres. QBc$&fte %i Azalèe d feuilles panachée. ZsaUa mtt gefcbecfcn Mdttem ^aa&tblocijenbe 'Ssalfa / mt bonte blaften. Welke eene verandering is van het voorgaande, 5- Azalea Nudiflora rubra. Linn. 3. B. Azalea with broad rough leaves and white flowcr$ with pink colour'd tubes and filements. ZidUa mtt nacfcnbm QMumm, ïSfrgfnféfefctf SÖcc&Wtfpn. ^cibfïraud?. ©itöinifrbe 2Betflcoo& $aafctMocmf8e SJjalea. Groeiplaats, Virginien. Bloeit, in knoppen of trosfen, üan de toppen en Mengen der takken roodkleurig, voegtijdig, nog eer de bladen zich regt voordoen, met lange rode meeldraden, door het veel afftuiven van het rood veranderen zij* in 'tbleeke rode. Azalea nudiflora carnea. Linn. 3. C. Azalea with early naked fleflt couloured flowers, and broad rough leaves. Azalèe d fieurs Couleur de Chair. H&Ua mtt ffetècfjrotfjm Sölumcn, Stjalea/ met Weejfehfifeoci'ae bloemen. Grond, fchrale zandige. Blad, groter en breder, ruuw op de vlakte de? bladen in 't aanraken. Bloeit, in het begin vleeschkleurig, naderhand wit. Groeit, omtrent 3, 4 voeten hoog. 7- Azalea nudiflora Rubra. Linn. 4. D. Azalea with deep red, early naked ftowers. Aza-  i 46) ' Azalèe a fleur rouge. %yx\«x mtt wctfj m\i rotfjgefïrdftm Humeit. 3H5alea/ met taoö en toitQelïccepte bloemen. Blad, breed ovaal, aanzienlijk en hairig. tf/oew, groot, wit eri rood geftreept, de pijpjes' hoog- 8. Azalea nudiflora crispa. Linn. 3. ë. Azalea with early naked frizzled Jirip'd leaved fiowers. Azalèe a feuille frifée. ZtaUa mtt geftanstflt Q3femert. SCjafea/ met franjenagtige bloemen. !?/ in langagtige beziën aan trosjes, rijp in October. ' Zaaitijd, Voorjaar en Herfst Blad ftompagtig ov.;al, aan de randen fijn getand, en met dunne ftekeltjes bezet, boven ligtgroen, van mderen . witagtig. Bloeit, in Mai en Juhij aan eele! ! trosjes fterkruikende* Groeit, een tamelijke ftruik 7-8 voet hoog. Groentijd, van het Voorjaar tot den Herfst. Schors, vanboven glad; de takken met fcherpe doornen bezet. Aart, hard. Gebruik, het hout geelagtig; de wortel geheel geel, is dienftig tot inleggen voor de Schrijnwerkers, de w .rtelen dienen om turksleer te verwen, en allerhande houtmeubelen een geele kleur te geeven; het fap der beziën met alluin geeft een hooaroode verwe. * 2. Berberis Canadenfis. Pedunculis unifloris Linn. 1. The canadian barberry. VEpine Vt'nette de Canada. ^Berberis* ban ftara&a. Groeiplaats, Kanada. Zaad, in eene zwarte Vrugt. Blad, is veel korter en breeder dan van de Europifche, het overige is gelijk; uitgenoomen zijne vrugten, die zwart zijn. BER*  (50 3* Berberis Virginienfis. The Vïrg'man barberry. L,epinette de la Virginie. CÖtrstntfcfjer (5 Le Bouleau. JDte gemettte Q5trfV. «Sebioone 2Serfie;iboom. Groeiplaats, in de koude ftreeken' fvan Europa. Grond, zandig, zoo veel mogelijk open, of vrij. Voortteeling, door zaad, de jonge Planten vereifchen eene opene plaats, en zonnig. Zaad, een klein bruinagtig korntje, rijp in Sept. en October. 7 litijd, Oétober en November, boven op de Vlakken grond te zaajen. Blad, driehoekig, aan het einde fpitfer, zaagswijze uit-  C 55) uitgefneeden, glad, blinkend groen, loopt vroeg uit. Bloeit, in langagtige cijlinder - vormige katjes, de Manlijke geelagtig, uit hoofde het veele ftuifmeel, de Vrouwlijke groen, beide op eenen ftam; daande de Manlijke meerder opvvaards dan de Vrouwelijke , welken meer afhangen en kleiner zijn , de bloem valt vroeg af voor de bladen in April. Groeit, van de tweede hoogte, fchielijk, geeft in tien Jaaren goed bruikbaar hout. Groentijd, van de Lente tot den Herfst. Schors, wit. Aart, zeer hard. Gebruik, tot Karren , Ladders , hoepels , en fchrijnwcrk; de binnenfte zwarte bast is dienftig voor de Looijers, de buitenfte geeft eene ligtbruine verwe; de bladeren, gemengd met aluin, verwen een beftendig geel; het roet van dit hout * komt mede in den inkt der Drukkers, de bloemkatjes, met water opgeweld, geeven een geelagtig Wasch. Betula Alba Linn. i. A. FirguJis pendulis, in het Eng. Weeping bifeh. Bouleau pleur ante. ©te jpdngfctrtV. Creurberft/ is een Variëteit met handende takken. als ook het Betula fol. variegatis. Linn. i. B. The fli'xp'd leaved birch. Bouleau d feuille panachée. 23ontbteoifie 2B«fienboom.. | D 3 Be-  C 54 ) 3- Betula Pumila. Foliis obovatis crenatis Linn. <, Broccembergenfis Thai. 'Sylv. Hercyn. tag. 2,0. C. Bauh. pmax 437. j r & Betula pumila Bononienfis. The dwarf birch. -j J \ Bouleau Nain. ©ie QSi'ocfetiDi'rfï. Eagen 25ecftenboom. Groeiplaats, in de koude flreeken van Europa. Grond, zandig. r Voortteeling, door zaad, begeert een open lust en zonnige plaats. r fa Zaad, een klein bruin korntjen. Zaaitijd, Ocfober en November, vlak boven op den grond te zaaijen. Blad, klein donkergroen, weinig glanzende, onder roestkleurig groen. Bloeit, als bovengenoemd. Groentijd, van het Voorjaar tot den Herfst. Groeit, een ftruikje, zelden over de twee voet hoog. Schors, zwartagtig. Aart, zeer hard! 4- Betula L nta. Foliis cordatis oblongis acuminatis ferratis Linn. 3. PI. MM. 3. Gronov. ft. Virg. 146. The poplar leaved Birch. Bartr. cat. Merifier, ou Bouleau Canot. nut fccm fjopfmfi ^pjï ■> wel) mtje Söirtt.  (55) «Tm'e «Canabifcfte SBe*. Groeiplaats, Kanada en Virginien. Grond, een zwaare vette volgens wangenheim. Voortteeling, door uitloopen en zaaden. Zaad, zeer klein , moet daarom met zand gemengd gezaaid worden, het zaad is in een opgeblaalene bewaarplaats, die naar een half rijpe Hoppenbei gelijkt. Zaaitijd, Herfst en het Voorjaar. Èlad, is Hartsvormiger Zaagwijzer uitgefneeden in eenen langer punt uitloopende groter als N°. i. en ruuw, de oudere bladen gladder. Bloeit, Man - en Vrouwelijke katjes-bloemen in het Midden van Mai, de Vrouwelijke hebben de fchubben fpitzer toeloopende. Groentijd, van het Voorjaar tot den Herfst. Groeit fpoedig , regt op , de takken ongemeen buigzaam, fpreidende zich in veele dunne takjes uit, behoort tot de derde groote. Schors, zwartagtig glad. Aart, hard. 5- Betula Nigra. Foliis rhombeo - ovatis acuminatis duplicato ferratis Linn. a. MUI. 4. Granav. A. Virg. 14Ó. Black American Birch. Bouleau de Virginie. JDfc 97ötbrtmcr!fmufcfk ftimm SStrfc/ fc$tt>ft*i« jncfec Utttt mtt makn blattcm. gjcoarte 0oorD=2Cmertftaanfr&e 2?erne&30in. Groeiplaats, Virginien en Kanada. Grond, losfe met zand gemengd, even eens, als die der witten berk, vordert zelfs flegtcre Voortteeling, door zaaden uitloopen, en afleggers, Zaad, klein, moet daarom in het zaaijen met aarde of zand gemengd worden, in October rijp. D 4 Zaai-  (50 Zaaitijd, he Voorjaar en Herfst, dier£pA?ng ovaal Afpunt, aan de zijden met tanden, die wederom met kleine tandjes voorzien zijn, naar beur Si t0£ ftomp? hoeken Scr°nd, baande ovf dkaar' ondcr "Stergroen, dan boven, met witte aderen voorzien. lri"',eit> mef de katjes opwaarts Maande, de bloefems vallen meest in Mai af &n en Vrouwelijke op eenS ka JïTv dC ^nlljke Uit de t0PPen der takvoort. Vrouwelijke uit de oxelen der bladen Groentijd van het Voorjaar tot den Herfst. groeit fchiehjk en groot tot de tweede hoogte. mors, effen zwartagtig. h leuS**' haid' 6n tegB" dm fire"Sfie" winter beft aan* Gebruik, wordt voornaamlijk wegens zijn fpoedigen groei geagt; het fap geeft een fuiker. ipoea1^ 6. Betui a Excelfa Canadenfis. Tal! canada Blrchtree. L; grand bouleau de caticda. ^ooue fianaöafcije Scrtcn&oom. Gioeiplaats, Noord - amen'ka. Grond, als de voorgaande. afleg^er?^' d°°r Cn uitIooPen> «ede door Zaaaen , als N°. 5. Zaaitijd, Lente én Herfst. êTOOt-r df J* voon'-e' meer waal dan cirS diepingefncden Merker van fimenMelling, wederzijds wollig de onderfle zi'de witagtig groen. Groentijd, van het Voorjaar tot den Herfst.  C 57 ) Groeit, grooter, dan de eigcntlijke Naantjesberk; aan de uiteinden zijn, de takken wollig, de wortel hoog rood. Schors, aschkleurig. Aart, verduurd de koude. Gebruik, de roode wortel is dienffig tot inlegging der Mcubilen voor de Schrijnwerkers, en ook tot \ erwe. 7- Betula Pumila canadenfis. Foliis ovatis crenatis. Linn. 5, Dwarf American birch. Bartr. Cat. . Le petit bouleau de canada. SMc Sto-bamertfmitfcfie ntehigc SStrfr. %&m Boait);$meriraant« 3wcr$frrV. $aantjeg 23erR. Groeiplaats, in de Moerasfige gronden van Lapland , Zweeden', en Rusland. Grond, Moerasfig, Veenig, ook op bij na droge plaatfew. Foartteeliiur, door zaaden cn uitloopen. Zaad, klein. Zaaitijd , dc Herfst en Voorjaar. Blad. rond getand wederzijds glad, komen laat te voorfchijn. Bloeit, in zeer kleine blocmkatjens. D 5 , Groeit'  Groentijd, Voorjaar, de Zomer, en Herfst Groeit, kruipend over den grond, wordt inden besten grond naauwüjks drie voeten hoog. Schors, bruinrood en glad. Aart, hard. 9- Betula Papyrifera. Paper Birch. Le Bouleau d papier, ©te «papptetfórfe. P^iet beeft. Onderfcheidt zich door zijne fraije witte gladde chorfe, verkrijgt eene middelbaare hoogte, men houdt hem voor eene bijfoort van de Betula lenta. 10. Betula Lanceolata. The willow leaved Birch. Ls bouleau d feuilles de Saule. SÖte iamtttUatttiQe Q3t'rfe. 25etSenboom met %ametM}it Kaoen. Door zijne Lancetvormige bladen onderfcheidt hij zichj ende groei tot een aanzienlijke hoogte. ii. Betula Populifolia. Poplar leaved Birch. Le bouleau d feuilles de peuplier. «pappclbuittrtge SBt'tfe. populiet blaaiae ©erft. Groeiplaats, Jerfeij. Blad,  Blad, gelijkt naar dat van den Ratelaar, bijnaar driehoekig, doch loopt in eene ftevige punt uit. zijnde tweevoudig zaagswijze getand, beweegt zich zecx ligt, heeft de fchors wit, groeit buigzaam. Ï3. Betula Alno Betula. The Alder B'rch. Le bouleau a feuilles d'Aune. «Efêtagtise uerfieonom; Grond, vogtig. Blad, gelijk de Eist. Groeit, ipoedig. De Heer van Burgsdorf heeft hem aangevoerd; het fchijnt de overgang van den Berk tot den Eist te wezen. i. Betula Alnus, Pedunculis Racemofis. Linn. 6. Betula alnus Foliis glabris rotundis, rotunde crenatis fpongiolis ad nervorum angulos Flaller. Betula Alnus glutinofa rbtundifolia viridis. Linn. 6. Duham. Arb I. Alnus foliis obverfe ovatis rugofis. Mill. DiSf. Ed. 7. The common Alder tree. Aune d feuilles rondes gluantes, et ffun vert ftttié, Verne ou V~ergne. £>fe gemetne ©(cr. «Eetoaone €l?'tGroeiplaats, Europa. Grond, Moerasb'g , zelfs in broekige, en waterige plaatzen. Fovrtteelv-g, door zaad, ftekken, en uitloopen. Zaad, rijp in October in ronde kogelagtige proppen of zaad huizen. Zaai'  C6cO Zaaitijd, het Voorjaar en de Herfst. Het beste nog in dien tijd, wanneer het pas gewonnen rs; doch in Moerasgronden beter in het Voorjaar of Lente boven op gezaaid /!^"'^^ namelijk rond, breed, zwartgroen, rondfom tlLiSïhJZï Z1-nde kleverig' beurteli^ Bloeu, m het einde van Maart en begin van'April. lJ?Bfc™* in ApiiI' Cerfle ^,\ok tJCh,rS' £• het beXn bruinagdg oud zijnde zwarter, van buiten gefcheurd, inwendig roodagtig. Aart, zeer hard. & & Een Variëteit hier van is de Betula Alnus Variegata. Linn. 6. A. Striped Alder tree. PAune a feuilles Panacheé. &b(t mü ^fcfjecfan Sdlütetn. «Efêt/ met bonte blaöen. 2. Betula Alnus Laciniata. Linn. 6. B, The cut leaved Alder. PAune a feuilles découpêes. lappm <£lter. <®$tc 9?ori)tfcl;e nxtpe <£tfcr, iöitte Boorofcfje Groeiplaats, Zweeden en Noorweegen. Grond, het liefst op bergen, doch niet in vogfö plaatzen. Voortteeling, door zaaden en (lekken. 7.aad, in zaadhuifen, Zaaitijd Herfst en Voorjaar. Blad, ovaal en puntiger aan het einde, dan de gewoone, de randen zijn ook fpitfer en met grooter getande infnijdingen voorzien ," de oppervlakte donkergroen, van onderen witagtig, beide wollig, Bloeit, in katjes. Groentijd, van de Lente tot den Herfst Groeit, fpoedig tot de ode grootte. Schors, glad en wit. Aart, zeer hard. 4- Betula Alnus glutinofa. Lam. 6. D. Round leaved Alder. PAune a feuilles rondes.  d&'t met ronoe uïaöeti. Is eene Variëteit. 5- Betula Alnus rugofa Linn. 6. E. Foliis mucronatis acute ferratis, fubtus venofb mgofis. The American Alder. T'Anne d'Atnerique Septentrionak. iftorcammcantfcfjcr (Etter. J^oocD - 3Cmeiïfiaarifcöe €\$t. Groeiplaats, Noordamerika. Grond, VOgtig. Voortteeling, door zaaden. Zaad, als de vorigen. Zaaitijd, als de andere reeds gemelde. Blad, fmaller dan de voorige, 4 duimen lang en 1 duimen breed, ovaal fpitstoeloopende, aan de randeri fijn en fcherp getand, van boven en onder ligtgroen. Bloeit, in katjes, de Manlijke groter, dan de Vrouwlijke. Groentijd, van de Lente tot den Herfst. Schors, donkergoen. Aart, hard. 6. Betula Alnus Americana. Linn. 6. F. Dwarf american Alder. Le petit Aune d'amerique. 9?0r&rtmertcfflitfe£cr Order mft fatten SStöttem. Haoge aimcriraanfcbe $l$t met gla&oe utoöm. Onderfcheidt zich voornamelijk door zijne gladde bladen. Groeit, tot de tweede hoogte. 7>  C«3> 7- Betula Alnus glauca. Linn. 6. G. Silver leaved Alder. PAune a feuille argentie. etiforiiattttgcr ©fer. &iluerb(aDige €I£t. Grond, een laage Veenige. Blad, zilverkleurig. Groeit 10—12 voet hoog. 8. Betula Alnus maritima. Linn. 6. H. The Jea fide Alder. PAune du Mer. Zaaden, in Proppen of katjes, die het volgende Jaar eerst haare volkomenheid bereiken. Bloeit, in katjes, in Augustus. 9- Betula alnus Rubra. Linn. 6. I. The rei Alder Tree. P Aune Rouge. JDfe Oïotfx <£iUv. ïtooöe «Éljüt. BUd, is breeder dan die der voorigen, rauw, es fronfelig. Bloeit, vroegtijdig in katjes Zaad, rijp in den Herf>t. Alle verdraagen de winterkoude. Bit;»  C64) Linn. XIV. KLASSE i RANG. i. Bignonia Catalpa. Foliis fimpliciter ternis cordatis, caule erecto, floribus diandns. Linn. i. Bignonia commonly called catalpa. Bignonia d feuilles de Roucou ou Catalpe ffamérique. 3(mcrtMiufc(;c^ïömpetcntomc mit &omm SStótcwn. Cataipenuoom. Groeiplaats, Japan en het zuidelijke van Carolina ook voornaamhjk in Florida. Grond, Middelbaar droog, fluiten dan beter hunne looten. Maar vereilchen anders eene goede vette tuinaarde, welke het niet aan noodige vogtigheid ontbreekt. ö 6 ° ftekken^V^' ^ Zaade" e" Zeer Scmnkkeliik van Zaaden, in rondagtige Peulen, een vinger dik, veertien duimen lang, aschverwi?; het zaad klein, ovaal met hanige vleugels, ligt fchubswijze op malkander, m het einde van Oftober rijp. Zaaitijd, in het einde van April, niet vroeger, vermits anders gevaar loopen van de Foorjaars vorften, vermeld te n orden. Blad, Hartsvormig en groot, niet uitgetand, dikwijls bijna een voet in de middellijn, dun en za2t hgtgroen, drie aan drie aan de leeden der takken' bij elkaar. Bloem, wit violet gefpikkeld met twee geele ftreepen, golfswijze geboogen, bloeit trosgewijze in den corner. Groentijd, Lente, Zoomer. en Herfst Groeit, fpoedig, een middelbaare hoogte van 10-12 voeten, van boven gedeeld in opdaande fchuine takken. Schors, hgtbruin, en glad Aart, indien hij te vrij ftaat, lijdt hij zeer ligt in den winter; de jonge Heesters .zijn zeer teder, in 't al-  c 6ö ; algemeen zijn zij het best aan een befchutten ooft geplant, vrij van de noorde-vvinden. Bignonia radicans* Foliis pinnatis: foliolis incifis caule geniculis radi» catis. Linn. 14.. The fcarlet Trumpet fiower or fcarlet Ja'smïne. Bignonia d'Amerique, d feuilles dè frêne ou Jasminde Virgine. ©cfjarlMyfarfcttc %xm^tt\M\\m. êcfjadaSen (STi'ompetbfoem. Groeiplaats,. Virginiën en Kanada. Grond, als Nö. 1. Voortteeling, door zaaden, afgefneedene takken en afleggers, welke laatften wel fchielijker groeijen; doch niet zoo fpoedig bloeijen, als die van ftekken geteeld zijn, ook door uitloopen. Zaaden, klein,plat, gevleugeld, in eene aschkleurigc peul. ö Zaaitijd, het voorjaar. Blad, gewiekt, ftaande tegen eikander over, uitvier paar kiemen te famen gefield, die eindigen in een cirkel, welke zaagswijze getand is, ligtgroen, van boven wat donkerer. Bloeit,_ in September en October, aan het einde der takken, in trosfen, a| duim lang, van een pijpagtig maakzel, rood, oranjekleurig, bont geftreept. Groentijd, yan het voorjaar tot den herfst. Groeit, klimt fomtijds zoo hoog, dat het de daken der huizen overftijgt. Schors, grijsagtig. Aart, is niet zoo teder, als de voorige, bevriest nochtans zeer ligt, wanneer 't al te vrij ftaat; zijne beste fland is aan muuren en gebouwen. F.  C66) 3- Bignonia radkans minor. Lesfer Trumpet flower. J.e petit Jasmin de Virginie. Mcine tëEcompetbtoem. Bloeit, fchoon, kleiner, dan devofigen. Groeit, ftruikig en klimmende. Aart, vereischt eenige bedekking, houdt 't als dan beter, dan eenige anderen, uit. 4. Bignonia radicans flore phceniceo. Purple Trumpet flower. Bignonia d fieurs pourpres. JDte purper* ^rompetenblum*. Cvompetbloem/ nic öe bloemen purperfileutig &teft. Aart, een weinig teder. 5- Bignonia fempervirens. Foliis fimpheibus lanceolatis, caule volubili. Linn.$. Evergreen Bignonia or Tellow Jasmine. Bignonia toujours verte. SM* ^mmergrune QSignontrt. Sïltoo^gcoene «Erompetbloem / of toelriefeenoe fih'mmenöe 3|asstiipn ban €ate£bi». Houtt. Blad, gepaard, eijrond, in het lancetsvormige overgaande.Groentijd, altoosduurende. Groeit, een windende ftruik. 6.  C 6? ) 6. Bignonia crucigera. Foliis conjugatis cirrhofis: foliolis cordatis, caule nutricato. Linn. 7. Cros- vine. Bignonia a Croix. Mxn , door fcheuring der wortelen, ftekJcen en afleggers. Zaaa,.., als No. I. Bl'd, ten vollen rond Btoen gelijk de voorige. Grnen'ijt/. altoosdurende. Gr>ea, la-"' Schots, bruin Aart, bemint de fchaduw'. S'  (7Ï > 3- Buxus nvyrtifolia, Linn. i. B. Af;yr£f« /eflvfrf Box. Buis d feuilles de Mirthe. -SWgrt^fóttrffla S5u>:b(rom. Hapi'tu.s'alaöige palmboom. Hiervan is een Variëteit, het Buxus augustifolia. Linn. i. C. Foliis apice aureis, Mz»/. 9- 0?* foL I24« Gc/i pointed Box. Q3u]?&flum mige palmboom. 5- Buxus foliis auro-variegatis. Linn. %. E, Goldjlriped Box. Grand buis panaehi de Jeaune, «Öoubbontblabige palmboom. 6. Buxus foliis per lirabum aureis. MUI. 4. Linn. i. F. Boxtree, go/^ edged. E 4  d feuilles bordées de jaune. ^utiaum'tnit 0>&pecerpüoom / snqijenaauiöe Briaenbaom. Groeiplaats.' Karolina. GW, een drooge, o»k zeer w>l eene zwaar e. Fo.rl-  Voortteeling, door uitloopen en afleggers. Zaaden, in groote ovaale ruuwe opgeblaazene zaadhuizen. ■ Blad, ovaal, tegen malkander overftaande. Bloeit, enkel aan de toppen der jaarige takken; befmoezeld donker purperrood, van een aangenaamen reuk; de bloem gelijkt naar de Anemone, van Mai tot Augustus, bijna van een fteragtige gedaante. Groeit, van 4-8 voet hoog. dart, zeer hard. Schors, ruikt kruidagtig, het hout naar fpecerijen, wanneer het gewreeven wordt. a. Calycanthus prascox, Petalis interioribns minutis. Linn. a. 'Early Carolina Allfpice. Basteria hative. grtif)6(uficnber ©cmut'$ftraucb\ 33ro£oöfoeijenöe Specerpboom. Groeiplaass, Japan. Blad, lancetswijze, ovaal, effenrandig, fterk geaderd, wederzijds glad. Bloeit, in het voorjaar, noch voor het bladen heeft; de bloem beftaat'uit 8 groote bloembladen, van binnen uit even zoo veel, of meerder kleine bloemblaadjes , die geelagtig zijn met bloedkleurige ftipjes, ruikt als vioolen. Zaaden, als TurWche boontjes, in een met fchubbe bekleed bruin koffijkleurig zaadhuis. Houtt. Linnatus IV KLASSE. 1 RANG, i, Calicarpa Americana. Foliis ferratis fubtus tomentofis. Linn. 1. E 5 Ca.  C74) Parolina fhrubby Callicarpa. Calicarpe d'Amerique. (Earoltntfdje ftautyt V&hhtktvt Zaaden, in weeke zagte purperroode beziën, vier harde korrels. Moeit, kroonsgewijze, rondsom de fteelen, digt bij malkander, klein, gelijkt een pijp in vier lappen geiheeden, hoog paarskleurig. Crr it, ftruikig, 3—4 voet hoog, met veele dunne zijdtakken, die jong wollig zijn. ' Aart, een weinig gevoelig voor de koude. linnceus XXI KLASSE. 8 RANG. 1. Carpinus Betulus. Squamis ftrobilorum planis. Linn, 1. The common Hornbeam. Charme Commun. SDfe gcmetnc Syxyxüwty. Groeiplaats, Europa, en het zuidelijke van Amerika. Crond, het liefste eene goede vogtige of niet al te drooge. • Voortteeling, het best door zaad, en ook zeer wel door afleggers. Zaaden, in troswijze zaadhuizen. Zaaitijd, de herfst. Blad, ovaal, fpitstoeloopende, aan den rand getand, ligtgroen, daan beurtelings aan de takken. Bloeit, man en vrouwelijk, gedeeltelijk in katjes. Groentijd, van 't voorjaar tot den herfst. Groeit, tamelijk fnel. Schors, grijs en glad. Jart, zeer hard. ■ '• ' Men  (75? Men heeft ook nog eene verandering hiervan, het Carpinus foliis Variegatis. Striped leaved Hornbeam. Charme a feuille panachèe. J©n bonte ï?aagbeu&. Een Variëteit van No. i. is het Carpinus quercifoli». Oukleaved Hornbeam. $aao.beufi met elften biaaen. Carpinus Oftrya fquamis ftrobilorum inflatis. Limr. a. The Hop Hornbeam Iron-wood. Bois dur. 3itaüaanfcl&e SJufiboam. Groeiplaats, Italiën, Virginien en Kanada, ook in de Ukraine. Grond, als de voorige. Voortteeling, door zaaden het beste, ook door afleggers, zulken, die op de gewoone geënt zijn, zijn niet zoo goed. ■Zaaden, in een huidig zaadhuis. Zaaitijd, voorjaar en herfst. Wad, drie duim lang, en twee breed, grooter en fijner getand, fraaijer groen, dan de voorige. Bloeit, in man en vrouwelijke katjes- de mannelijke vertoonen een klein trosje, de vrouwelijke verfchijnen hopswijze, als ronde geele kogeltjes met opgeblaazen kallabas korlen, gelijkende fchilfers, in het midden van April. Groentijd, van het voorjaar tot den herfst. Groeit, fpoediger, dan de voorige. Am,  C 76 ) Hafgbe'uke ^ Z°° ^ aIs de &mone '" " 3-,' v; s,. . Carpinus Virginiana. Foliis lanceolatis acuminatis Strobilis longisfimis. The Virglnïan flmer'mg Hornbeam. Charme de Virginie. CStrgtmfcbe Syxfcfoxfy. ©icaim'fcfie i£aafloeti&/ 3|u&&oom. Groeiplaats, Virginie. Grond, als de vporige. Voortteeling, door zaaden en afleggers. Zaad, in zeer kleine zaadhuizen. Zaaitijd, voorjaar, en herfst. Blad, grooter. langer, puntiger en donkergroener, dan de voorgaande, gelijkt naar de Olmbladen. Bloeit, als de voorgaande. Groentijd, voorjaar en herfst. Groeit, fpoediger, dan een van alle de Haagheuken. Schors, bruiner, dan de gewoone. 'Aart, is hard. ' 5 4- Carpinus orientalis. Foliis ovato lanceolatis, ftrobilis ferratis brevibui Mill. Eajlern Hornbeam. Charme de Levant. $taiKnhmbtfc(j< QaynMfyt. fUbantfcïje 3lu&&oom. Groeiplaats, de Levant. Grond, als de voorige. * Voortteeling, door, zaaden en afleggers. Zaa-  C 77 ) Zaaden, in zaadhuizen. Blad, twee duimen lang, meer dan een breed, het kleinfte van alle de Haagbeuken. Bloeit, in Man en vrouwelijke katjes, zeer klein, èn geel. Schors, donkergrijs met veele witte dippen, de jonge fcheuten zijn met fijne wolle voorzien. Aart, is hard. Linn. X KLASSE, i RANG. t. Cassia marylandia. Foliis odtojugis ovato oblongis jequalibus, glandula bafeos petiolorum. Linn. aö. The Casfia of Maryland. Casfe, fene Sauvage. 2)?(irj)lant»ffd)c (Ertfjfïd. €ag'li* uit $tëtar.pfanb. Groeiplaats, Marijland. Grond, drooge. Voortteeling, door zaaden en fcheuring dér wortelen in April. Zaaden, in langwerpige ruige peulen, met dwarsloopende afdeelingen. Zaaitijd, April. Blad, geveerd, uit negenpaar langagtige fpitstoeloode ligtgroene kleine bladers beftaande te zaamgefteld. Bloeit, aan het einde der takken, in Augustus en September, tropgewijze, fchoon geel; aan het einde der bloemfteel bevindt zich een kleine klier zijnde het hooftkenmerk der CaJJia Marylandica. Groentijd, van 't voorjaar tot den herfst. Groeit, de fcheuten derven alle jaaren in den winter tot aan den wortel af, loopen nochtans weder alle voorjaaren op nieuws uit.  C?8 ) , ,,. a. _"•«... . Cassia Liguftrina. Foliis feptemjugis lanceolatis, extimis minoribus, glandula baleos pctiolorum. Linn. 34. Bloeit, fraai. Groeit, ftruikig. Linn. V KLASSE a RANG. 1. Cassine Paragua. Foliis petiolatis ferratis ellipticis acutiusculis, raraulis ancipitibus. Linn. 3. Southfea Tea Tree with altermta leaves. Thé de VAmerique. *3ccmt$wt (Stófme «p«m>ter 9tatommfanff<$< dtttm&t ètkëtv. fttimmeno jètaffjnut. K?Ztplantd Noord-Amerika, in de bosfchen van Kanada, omllrceks Quebek. graden: ^' "* ^ ** Voortteeling, door zaad en afleggers. Zaaden, ovaal, in gladde getande zaadhuizen, die rood zijn. ' Blad, fchoon groen, van onderen bleeker, dun en teder, langagtig, aan beide einden fpits, zaagswijze uitgefneeden, onder met aschkleurige aderen U duimen lang, | duim breed, ftaande beurtelings om de'takken Bloeit, m langagtige trosfen, naar het einde'takken witagtig groen, aan de randen een weinig agterwaarts omgeboogen. 0 Groentijd, van het voorjaar tot den herfst. Groeit 5> kruipend en klimmende. Aart, is hard. Men heeft een verfcheidenheid hier van , het Celastrus fcandens foliis variegatis. Linn. 1. Ar. Smoth Jlaff tree with flriped leaves. Boureau des Arbres d feuilles panachée. ©«fcfjeft&fotttfae (Selaetfr, 23ontbl8oi$j Stafljout.  C 81 ) 2- Cel astrus bullatus» Inermis foliis ovatis intcgcrrimis. Linn. %. Round leaved Jlaff tree. Boureau des Arbres d feuille ronde, SStófïijtt Is eene veifcheidenheid van deze foort. Gebruik, het hout is zeer zagt en buigzaam, daarom zeer goed voor Draaiwerk, en voor Laadftokken. Linn. IV. KLASSE i RANG. i. Cephalantiius Occidentalis. Foliis oppofitis ternisque. Linn. r. The Button tree, Buttomvoocl. Cephalante bois-bouton. £>cr Zmiitwifyt ituopffiaum. ïünoopen of ïjoijeiuoora^ Groeiplaats, Noordamerika. Grond, aan natte plaatfen, in dijk- en damaarde. Voortteeling, door zaaden en uitloopen. Zaad, langagtig piramiedswijze, het zaadhuis gelijkt een kogel, wordt in November rijp. Zaaitijd, 't Voorjaar en de Herfst. Blad, ovaal toegelpitst, geheel glad donkergroen met eene Ader- Bloeit, van het einde van Junij, tot het einde van Augustus, beftaat uit kleine pijpagtige bloemen, aan het einde der takken kogelrond, ruiken aangenaam. Groentijd, het Voorjaar, de Zomer en de Herfst. Groeit, Boschagtig. Schors, aan de jonge takken roodagtig, aan de ouden bruin. Aart, is hard. F % Linn,  Linn. X. KLAS SE i RANG. Cercis Canadenfis. Foliis cordato pubescentibus. Linn. 3. The canada arbor Iudae, or Bud tree, Guainier de Canada. Jöct canabtfcfje ^uiaéUum. ftanaoafcfje Sliftagboara. Groeiplaats, Kanada. Grond, een weinig vogtig niet goede aarde gemengd. Voortteeling, door zaaden, die fomtijds lang liggen , ook door afleggers; V zaad moet te vooren geweekt zijn. Zaaden, in eene bruinroode peul, rijp in het begin van September. Zaaitijd, het Voorjaar. Blad. hartsvormig, puntig toeloopende, heldergroen blinkende aan de oppervlakte, onder bleekgroen, ongetand, met vier fijne verhevene Aderen. Bloeit, in Julij voor de bladeren, met vlinder bloemen, met vijf roode bladen, purperkleurig, zeer fchoon. Groentijd, het Voorjaar, de Zomer en de Herfst. Gtoeit, dwarsagtig niet over de 10 13 voet hoog. Schors, grijs-igtig , het hout fgroen geader d en zwart. Aan, vereischt jong zijnde eenige bedekking. Gebruik, het hout is zeer vast. 3. Cercis Siliquaftrum Carolinienfis. The Caroline arbor Judae. Gainicr de Caroline. ftarotmifcfje 3]u&ag'6oom. On-  ( 85 ) Onderfcheidt zich door kleine bloemen. Zie marshall p. 57. Cercis Siliquaftrum. Foliis cordato orbicula;is glabris. The Eajiern Judas tree, Le Gainier P Arbor de Judas. 2fubasber ©ctn«flöcfm*obcr ©cfyieetropfmfaum. Jfranjeboom / ooft fneeublofibocm flenaamo. Groeiplaats, Virginien. Grond, vogt niet te fterk, en kleiagtig. Voortteeling, door zaaden, die het tweede Jaar eerst opgaan, ook door inleggers en zoogen op de gewoone esje hen. Zaaden, in eene roode vrugt. Zaaitijd. Lente. Blad, beurtelings aan roode fteclen, ovaal, wederzijds puntig toeloopende, ongetand, fterkgroen. illo-it, in Julij, altoos drie bloemen aan het einden der fleelen, wit, gelijkt een klein pijpjen , boven in vier flftalle affnijdingen gedeeld ; wegens de menigte witte bloemen hèet men hem fheuwvlokboom, en om zijne vcele infnijdingen Franjenboom. Groentijd, Lente, Zomer, en Herfst. Groeit, kwalijk boven de 10 voeten hoog. Schors, aschkleurig. Een Variëteit is hier van, het C m o n a n t nes Latifolia. Broad leaved fyowdrop tree. ^«oJjia%a fyotttob of JFranjebocm. i  (8?) 2. ChIonanthus Zeilanica. Pedunculis paniculatis Multifloris. Linn. 2. The fnowdrop tree or Cyhn. Arlre d franges de Ceilon. g^loidfcbct ©cfytwfaum. oieitonfche fneeuWo&uoom. Blad, bijna rond. „ . . ..,. „nn Bloeit., roodagtig; wegens de veele infni]dingen en fnipperwijze verdeelingen, gelijkt zi] zeer veei naar de fins cuculi bloemen. Houtt. Aart, zeer teder, moet des fwinters wel bedekt worden. ClST os. Meest alle de foorten van dit gedacht zijn teder; waarom ik dezelve enkel aanroere. Worden nogthans, fchoon ten enregt, op de meeste Catalogen van harde gewasfchen geplaatst. Linn. XIII. KLASSE i RANG. i. Cistus Populifolia. Arborescens, exdipulatus, foliis cordatis laevibus acuminatis petiolatis. Linn. 3. Poplar leaved Rock Rofe. Ciste d feuilles de peuplier. ^appelHóttrfga: ©fïué. populier blaDiaen te Q3fafm jtcfjmbe SMbrebm. 2Maaj3'tce6fietiöe «Clematis/ fcfjrotijenö ©ttur&ruiö. Groentijd, Voorjaar tot den Herfst. Bloeit in Junij en Julij roodagtig, . Groeit, rankig. Aart, hard. 10. Clematis Maritima. Foliis pinnatis linearibus, caule fimplicibus hexagonis. Linn. 13. The Venetïan Bower. Le Clematite de Venife. 9)?CCtUVilbrfi?C ÏBitte fituipenöe Clematis*. Groeiplaats, aan de Zeeoevers hij MontpeUier. Voortteeling, door fcheuring der wortelen. Bloeit wit in Junü. Groeit, een overblijvende plant. Aart, teder en begeert daarom aan een befchutten oord geplant te worden. 11.  C 97 ) ii. Clematis Cirrhofa. Foliis fimplicibus. caule cirrhis oppofitis fcandente, pedunculis unifloris lateralibus. Linn. i. Virgm-an bower with pear fhaped cut leaves growing fingly and by trees. Clematite exotique a f, uil/es de Poirier decoupées, S9?ft fcbimgm ftd) wUèinU SBal&rtk. €(emat# met gefnceöe pcreföaOen. Bloeit, fchoon. Groeit, kruipende. 12. Cr ematis Eredta. Foliis pinnatis: foliolis ovato lanceolatis integerrimis, caule ereóto , floribus pentapetalis tetrapétalisque. Linn. 14. Upricht Bower. ■Herbe aux gueux. Sficgt cciiaasiöe teitte «Jkmatif. Bloeit, fraai wit, de [lengen vergaan des Winters. Groeit, eene perenneerende plant. 13. Clematis Integrifolia. Foliis fimplicibus ovato lanceolatis, flor. cernuis, Linn. 15. Upricht blue Bower. Clematite qui Jbutient fes branches et dom la fleur eft bleue. Un0«um. 25ontbtai)in.e 23ïaa.£5boora. Om Colutea Orientalis. Foliis cordatis minoribus caule fruticofo. Linn. 3. Colutea Orientalis flore fanguinei coloris lutea macula notata, Tournef. The Eafiern bladder Jenna. Baguenaudier tT oriënt. JÖcr 93ïor<5cn(anbtfcl)c QMafotfaum. Utim SLomuaaïbfcfje SLihfen met bloebMeurige bloemen. Groeiplaats, Het Oosten. Grond, in alle gematigde, maar niet te vogt, noch te vaste bodems. Voortteeling^, door zaaden , Hekken, afleggers en gewortelde uitloopen. Zaaden, in kleine blaasjes. Zaaitijd , als de voorige. Blad, klein omgekeerd hartsvormig, vleefchig, blijgroen. Bloeit, in Junij bruinrood, een vlinderbloem, heeft op de vleugelen een geele vlek. Groentijd, Lente, Zomer en Herfst. G 3 Groeit,  ( ipa ) Groeit, dwergagtig, nooit boven 7—8 voeten hoog. Schors, even als de voorgaande. Aart, verdraagt de koude. 3- Colutea Media. Pocock's bladder fena. Deze fchijnt dezelfde met de Colutea Ifirica van mjller te zijn. Groeiplaats, de Levant. Grond, matig, doch niet te vast noch te vogt. Voortteeling, door afleggers uitloopen en zaaden. Zaaden, als bovengenoemde. Zaaitijd, hetzelfde. Blad, klein eirond, aan de randen niet ingefneeden. ' BWit, geel, veele bij een, van Junij tot den Herfst. Groeit, ftruikig 6—7 voet hoog. Aart, is 'hard. 4- Colutea Apert?. iOffcnffrfknber QSfafcnbaum. üe Peulen blijven beftendig open; hij teelt zich voort door zaaden. Medicus heeft hem ontdekt, e« bevindt zich te VVeisfenftein. Linn. XXII KLASSE 9 RANQ. 1. CoRlARiA Myrtifolia. Foliis ovato oblongis. Coriaria hermaphroditica. Linn. 1. . Myrth- leaved Sumach. Rou-  C I03 ) Roucïou, Arbre aux Tanneurs, fumach a feuilles de Mirthe. 0el6et 93c«ttfk m fctpcf (ter/ $fliït(0iïM$a- <£oiiatia met j&trt&ujSDlabtn. Groeiplaats, Het Oosten en Frankrijk. Grond, getemperd, niet te vogt, noch te vet. Zaaitijd, Lente en Herfst. Blad, eirond, langagtig fraai groen. _ . Bloeit, fchoon, het gewas op zichzelve is fraijer dan de bloemen, welke weinig betekenen. Groentijd, altoosduurend. Groeit, een gevulde ftruik; heeft geene fhoeung nodig, is goed voor bedekking, en Haat derk uit den wortel op. Aart, tamelijk hard, kan echter in jlrenge winters tpt aan den wortel afvriezen. Gebruik, du hamel merkt op, dat de Looijers in Frankrijk dit gewas droogen, op een Moolen klein maaien, en vervolgens onder de eikenbast of run mengen. Linn. IV KLASSE i RANG. i. Cornus Sanguinea. Arborea cymis nudis, ramis ereétis. Linn. 4. The Bloody Twyg. Bois punais cornaillier Sanguin Bomare. S)Amk«,d/ DtotfiDlattrfcet Qomtttaum. Siooögeta'ite «Homoeilie. Groeiplaats, Duitschland, alsmede Engeland, Frankr rijk en Ne dr land. Grond, niet te zwaar, noch nat, anders in alle. Voortteeling, door afleggers, wortels en zaad, het G 4 wel"  C i°4 ) welke aanffonds in den Herfst, wanneer het rijp is, moet gezaaid worden, ligt anders een geheel jaar over in de grond. Zaaden, in zwarte kleine beziën, die olij geeven, zij worden gewoonlijk den Vogelen overgëJaaten. Zaaitijd, \ Voorjaar en de Herfst. Blad, ovaal, langagtig, gepunt, van boven heldergroen, onder bleeker, met witte fijne hairen. Bloeit, in Junij wit, bij een warmen Zomer, voor de tweedemaal in den Herfst, aanzienlijk. Groentijd, Lente, Zomer, en Herfst. Groeit, aan een Bosch 8-10 voet hoog, flaat fterk uit. Schors, groen, en bleekgrijs, de fcheuten rood. Aart, zeer hard. Gebruik, het hout is wit, hard en taai, breekt Of fcheurt rbamctt.rttttfci)<: &M*tf$ mtt groftfm SSfa* * mm. JrfoiiDaafche €omu$ / of Comotfte. Groeiplaats, Noordamerika, 't zuidelijke van Virginien, Nieuw-Engeland, eh Karolina. Grond, uit zand klei en gemengde tuinaarde, laag, doch niet te nat. Voortteeling, als de voorige. Zaaitijd, 't Voorjaar; het zaad moet a| duim diep gezaaid worden, ligt dikmaals twee jaaren voor t opgaat. Blad, gelijkt naar een omgekeerd hart, fchoongroen. llloeit, als in witte zonnefchermen, en heeft een algemeen groot wit omwindzel, bloeit in het einde van April voor de bladen. Groentijd, van de Lente tot den Herfst. Groeit, ten hoogden 10-12 voet. Schors, ligtgrijs,'het hout van onderen ligtgeel, laat zich goed glad maken. Aart, hard. 5- Cornus mascula. . Arborea umbellis involucrum aequantibus. Linn. 2. The comelian Cherry tree. Cournouillier ordinaire, counier, Acurnier. Set Sontei^obet (Savte.irfci)cn6«um / %é>m t> nclbmm. «SetiJooue €otnailfeboora. Groeiplaats; Zwitzerland. Grond, losfe, ook wel in klei of zwaar e gronden. Voortteeling, door zaaden, die het 2de jaar opgaan. Zaaden, in een fteen, met eene langagtige roode vrugt. Zaai-  C xo8 ) . Zaaitijd, Voorjaar en Herfst. Blad, ovaal in een punt uitgaande, boven blijgroen, onder witagtig. Bloeit, tn Maart, geel, voor de bladeren. Groentijd, van het Voorjaar tot den Herfst. Groeit, kunnen boomen van 18—20 voeten hoog worden. Schors, ligtgrijs. Aart, hard. Gebruik, het kout is weergaloos voor de Dratijers, zeer hard, en daarom zeer gezogt van de Molenmakers tot kammen te maken. 6. Cornus foliis eleganter variegatis. Linn. 2. A. Dogwood with Jiriped leaves. Cuiirnouiller a feuilles panachée. £>er Comctftrfdjenfaum mtt aefcfjeeft* fctöttmt. Comoilfe met aouDöante blaöen. Groeiplaats, als No. 5. Grond, het zelfde. Voortteeling, door afleggers, of uitloopen. Ziaitijd, als No. 5. Blad, goudbont. Overigens alles gelijk No. 5. waar van 't esne Variëteit is. 7- Cornus Hortenfis mas. Linn. 2. B. Fructu ceraj coloris. C. bauh. Pin. Tellow fruited Cornelian cherry tree. Cournouillier d fruit Jaune. £xr éktïbmtt. ftibcctfefje ^onögbe^feüoom. Bloeit, fraai, in Julij. Groeit, heesteragtig, is hard. XI. Cornus Suecica.Herbacea ramis binis. Linn. 8. Dwarf homty fukle. Le petit Ciurnoiller de Suede. ftieihe Zmeeöfcfje cornus Groeiplaats, Zweden, Noorwegen, Rusland, Northumberland. Grond,  C i" } Grond, ligt en los, een weinig in de fchaduw. Bloeit, klein en witagtig, aan de toppen en afdeeling der hoeken en' takken in Mai en lünij. Zaaden , .in roode beziën, die druifswijzè voort •komen. Groeit, Plantagtig, laag, de wortels breiden zich ver uit, en zijn overblijvende. 13- Cornus Canadenfis. Herbacea, ramis nullis. Linn. 9. Canadian herbaceous dogwood. Cornouillier de canada en arbuifeau. <&ma Wfdj< gwetg (Swidfftfcfc* JLaafle ftanaoafdje €ornoiile. Groeiplaats, Kanada. Grond, ligte en losfe, een weinig in de fchaduw. Blad, eirond lancetvormig gepunt. Bloeit, in Junij en Julij aan het einde der dengén. Groeit, plantgatig zonder takken is teder. 14. Cornus Sericea. Arborea cymis nudis, ramis recurvatis. Linn. 6. Men vindt hem te Weisfenflein, en is een zeldzaam gewas. 15- Cornus Circinata. Round lèaved dogwood. Cornouiller d feuille ronde. Cowdftrfcpe mtt %t\\a runfon SèVmm. ïfontb  C h3 ) fionbbfatfae Comoitl?. Bloeit, druifswijze aan de toppen" der takken. , Groeit, tot 14 voeten hoog; de zijtakken zijn geftreept en daan afwisfelende, aan iedere afdeeüug zich buigende. 16. Cornus Paniculata. Dogwood with fiowers in panicles. Comoillier a fieurs en panicule. 9ttó5peiifó*rm{0C (Somclfttfclje. Cetnoille met rtétbormisje bloemen. 17. Cornus Alternifolia. Ahernous leaved dogwood. Cournouillier d feuilles d' Alaterne. £>tc ^cnfy.wmtfcbc Conidftrfcfsc penfefoanifclje <2ornoilte. Groeiplaats, Amerika, vooral Penfijlvanien. Zanden, in donkere purperroodc bezien. Blad, geheel ovaal, fcherp fpitstoeloopende, met veeIe Aderen doorweeven. Van de drie laatde loorten zie T' Heritier Cornus Specimen Botanicum fïstens defcriptiones et Icones Jpecierum corni minus cognitarum 1788 Behalven de tot hier toe bepaalde " foorten heeft men in Engeland eenige anderen uit Penfijlvanifche zaaden gewonnen, doch tot nog toe niet met de botanilche benaamingen voorzien, 't zij foorteu of variëteiten; welke ten deele inMai, ten deele eerst in Augustus bloeijen, als J.  C "3 3 ï. Eene met eene witte Schors en ligtgroens Mot' men. 3. Eene met fmalle bladen. j. Eene met groote breede bladen. 4. Eene met groote bloemtrosfen. 5- Eene met kleine bloemtrosfen. Linnxus XVII KLASSE. 4 RANG. 1. CoRONiLLA Emerus. Fruticofa, pedunculis fubtrifioris, corollarum ungttibus calyce triplo longioribus, caule angulato. Linn. 1. The fcorpion fenna. La fecuridaca des Jardinieres: fenna batard. £>te Bcorptotrê ©enne. «Betooone groote öriebfoemige «Coronilla. Groeiplaats, Amerika , Geneve , MontpeUier enz. 3 Grond, kleiagtig met gemeene gemengde aarde. Voortteeling, door zaaden, afleggers en fcheuringe der wortelen. Zaaden, klein van een erwtagtige gedaante. Zaaitijd, het Voorjaar moet 24 uuren geweekt worden. Bheit, met een geele vlinderige bloem met roode ftreepen in Mai en September. Groentijd, geduurendc de Zomer. Groeit, een ftruik 3—4 voet hoog. Aart, tamelijk hard, kan nochtans in harde winters bij den wortel wel eens afvriefen. H Co?  C "4 } a. Coronilla Coronata. Fruticofa foliolis novenis ovatis: internis caule approximatis, ftipula oppofitifolia bipartita. Linn. 5. Pohited podded colutea. La petite ftcuridaca dis Jardiniers. ©effidnc MïötKimick. Uüik g^ïaeuDe Caconilla. Groeiplaats, aan den voet der bergen langs den Donau. Bloeit, met geele kroonagtige bloempjes. Groeit, een laage ftruik 3—3 voet hoog. Aart, teder er als de voorigen. i Linn. XXI KLASSE. 8 RANG. ,1. Corylus Avellana. Stipulis ovatis obtufis. Linn. 1. The w'üd Hazei. Noifettier des bols on Coadrier. £>er ©emeüw ^afclnu^ ft"r Corylus Sativa fruétu oblongo rubente C.Bauh. The red filbert. Noifettier d fruit rouge, £)tc wtfje irtmpcrtsnufü. fiCamme i^elnoot met rooöe pitten. Zaaden, de pitten zijn met eene donkere roode huid gedekt. Blad, valt meer in 't bruinrood, dan de voorige. 6. Corylus fructu oblongo rubente pellicula alba tecfo C. Bauh. The white filbert. Noifettier d fruit long couvert d'une pellicule blancher. JDte twtfse éampattmufj. ■ Camme $ajetnoot met toitte pitten. Grond, goede mi flegte. Voortteeling, best afzuigen op No. i en door zaaden. Zaaden, hebben eene witte huid, het bloemomwindzel dekt de Noot niet zoo als de voorigen. Zaaitijd, Voorjaar en de Herfst. Bladt  C "7 ) Blad, en bloemen als de voorige. Groentijd, Zomer en Najaar. Groeit, Boomagtig, Schors, als boven. Am, zeer hard. 7- Corylus Cornuta. Dwarf filtert, or cuckold Nut. Noifettier de Pamerique a fruits en cornes. ïjajelnoot met jje&oornöe «ïfieje tajjten. Is de voorige zeer gelijk, uitgenoomen de vrugten. Zaaden, de Nooten zitten enkel aan de takken, de Bolfter is kleiner, verlengt in een punt of hoorn, die aan de noot vast is. Groeit, zelden over de drie voeten hoog, is denkelijk dezelfde met het Corylus Americana. ■ , 8Cörylus Colurna. Laceris perianthii pinnatifidis. Munchhaufen. Corylus colurna, ftipulis linearibüs acutis. Linn. %. The Clujïer nut. Noifettier dout le fruit Vient en grappe, JÖte QSaumarttger fiafcmufj. SBoomaatige ÏJajeltioot, Grond, vogtig. Voortteeling, door zaaden. 7,aaden, een kogelronde Noot, boven plat, van onderen wat puntiger, in eene dikke harde fchaal, heeft een roudagtig franjes-gewijs zaadhuis. Zaaitijd, Lente, en Herfst. ( H § Bladt  C"8) Blad, ovaal gepunt, zaagswijze uiteefneeden Bhen, de Manlijke katjes aanzet einde der ïakken de Vrouwelijke wat laager. takicen, Groentijd, Lente, Zomer, en Herfst. Groeit tot een regten dikken aanzienlijken dun met eene fchoone kroon; tweede ^rootte 5575'hS jong zijnde ecn wcinig muw e» b™"' Linn. XII. KLASSE 2 RANG. 1. Crataegus Oxyacantha. Foliis obtufis fubtrifidis ferratis. Mn. 9. The white Thom-or winnen hawthorn. Epine hlar.che ou Noble Epine. 2Ba'scorrt. <©rbiuare öaagöooni. Grond, in alle, doch niet zandig noch te droog. Foortteeltng, door zaaden het gemakkelijkst. • dfegSTiffi ,iardC Zaadk0rlCU '^tcn nid, inwon. Zaattiid, Voorjaar en Herfst, doch in het Voorhet" ffiTlT*' liggen een ^r °ver en gaan In net volgen Je jaar eeist op. ftomp rond zijn, de bladen zijn zaagwijze uiteefeeedSeV^T* gi jS e" S!^2iS' °"der l|er en IHw/** in Mai aan trosjes welruikende en wit. Groent ij n, Lente, Zomer; cn Herfst. Groeit, fpoedig. Schors, aschgraauw. Airt, zeer 'hard. h9^>ï^;J°?rtóam'li^ *?* he^en' Ilct hout is hard, en mend tot veeldefhande gebruiken. Va-  C«9) Variëteiten hier van zijn het Crataegus foliis variegatis. A. The flripd Hawthorn. F Epine a feuille panaché. SBtftfwtt mtt gcfcfeeftm 95l5ttem JDitöontbiaöise »ap oftetooone ©oorn/ men heeft ooft eene met ooiiöfaautc blaotn. Crataegus Oxyacantha fl. pleno rofeo. B. Doublé flowered thorn, with pale red fiowers. Epine a fieurs doublé Rofe. SEBetëtwtt mtt gefuïten toobfleutttjet fcwmm. föoos&Ieuttgen oubbelbloemige ©oom. Crataegus Oxyacantha flore rubro. C. Le eommon red flowered Thorn. Epine a fieurs rouge. ©te gemefne SXotfibhtfjcttbe Zfyom. Oetooone *ooru/ met enfielbe ioo5e bloemen. Crataegus flore pleno. D. The doublé flowered thorn. Epine d fleur doublé .blanche. ©ubbelöe kuit blocmige ©oorn. Crataegus Oxyacantha flore duplici. E, ^alfbuabdo btoemiae boom / toeifie Be &tamtns of jBeelöteasjesS ceob heeft. Crataegus Oxyacantha ramis pendulis. F. Weeping thorn. Epine pleurante. H 4 ©20iï5  C iao) ©oom met «toerkaart** fjangenbe tafi&en. Deze is nog eene nieuwe verandering, a. Crataegus Praecox. Glafionbury Thorn. Epine qui fleurit deux fois par an. gntpifjcnber ^cbortt. ©roegMocpenöe gaagboorn/ toelfte i maal» jam clocib. Zaaden, groengeeldgtige beziën. fneeden' djVormig zaï!Swij?e fcherpgetaiid, cn uitge. Bloeit, in het laast van April, en fomtiids ten tweedemaal tn September. Groeit, ten dam van'6-8 voeten hoog; de takken doornig. Is mede een Variëteit van Ao. i. ' 5- Crataegus Tomentofa. Foliis cuneiformibus ovatis ferratis fubangulatis. fuh* tus villofis, ramis fpinofis. Linn. 7. The Goofeberry leaved Virginia haw, Epine de Virginie d fruits Jannes. CBfrgmtfcfocr SBefcbom mtt #\kt grugt. JWcaWfcfte fêaagöeom met toaliige ftrui^esiïMsöen, Groeiplaats, Virginien, wild. Grond, niet te droog. Voortteeling, door zaad, en enten of afzuigen o& de gewoone wilde. wofdeifm geCle vrucIltc" *e in den Herfs* rijp Zaaitijd, Voorjaar en Herfst, Blad, wigvormig ovaal met m&ijdinaai aan de randen voorzien, gelijk bij de Kruisbeziën, boven hlij-  ( ïai ) blijgroen en glad, van onderen met zeer tedere wolle bedekt. Bloeit, uit de zijden der takken enkel, ook bij twee en drie op gemeenzaame fteelen. Groentijd, Lente, Zomer, en Herfst. Groeit, niet boven 7 voeten hoog. Schors, aschkleurig, en dun. Aart, verdraagt de koude, kan nochtans bij firenge winters wel eens geheel afvriefen. 4- Crataegus Uniflora Foliis lanceolato ovatis ferratis fubtus villofis, ftipulis femicordatis, floribus folitariis, calicibus foliaceis, fpinis longiflimis. Du Rol. The Lord Islay^s haw. Epine de PAmeriqne d Epines Longues, imtgoomtge?'1 ^prbflmcn'fantfcbcr twtóborn. 5tmenfiaanfnje aaiirjrjeDoornöe Igarjeooarn. Groeiplaats, Noordamerika. Grond, geen droogen. Voortteeling, door zaad en' afleggers, enten cn afzuigen op No 1. Zaaden, in groengeele beziën. Zaaitijd, Voorjaar en Herfst. Blad, langagtig, aan het einde gerond, net korte fteelen, van boven donkergroen, onder wollig, aan de randen getand, 1 duim lang, 11 breed, met 3 kleine halve hartsvormige eens ingefneeden nevenblaadjes. Bloeit, klein, komende de bloemen uit de einden der takken, hangende het omwindzel ove? dezelve heenen. Groentijd, Lente, Zomer, en Herfst. Groeit, laag, de takken dun en hoekig, van onderen gedoomd. f Schors , Kaftanje bruin. A'irt, verdraagt dc koude.  Crataegus Lucida. Foliis lanceolatis ftrratis lucidis, fpinis longiflimis, floribus corymbofis. MUI. 6. T The Jirong Th ome i haw. ©cc motimaitanifchtt QBctpcom mft flfonsetóc jSterfirjeboornte J^oorbamerifiaanfcöe Daagboorn met ölm» fienöe langagrfge fclaoen. Groeiplaats, Noordamerika. Grond, als de voorgaande No. 4. Voortteeling, hetzelfde. Zaaden, in roode beziën, die in den Herfst r'b zijn. Zaaitijd, Lente en Herfst. Blad, langagtig ovaal, aan den rand zaagswijze getand met roodagtige fteelen, boven groenglanzend, onder bleeker, 3 duim lang, l| duimbreed. Bloeit, wit aan de toppen der takken in bosjes. Groentijd, van de Lente tot den Herfst; heeft een zeer fchoon groen. Groeit, wordt een dam met een fterke kroon 1023 voet hoog. Schors, aschkleurig , glad. Aart, zeer hard. 6. Crataegus Torminalis. Foliis cordatis feptangulis, Iobis infimis divan'catis. L:nn. 3. The wild fervice. The Maple leaved fervice. Alizier d feuilles découpées. ïtDUoen fqr&enbpora. Groei-  C «3 } Groeiplaats; Duitschland, Frankrijk, Zwitzerland, en Engeland. Grond, eene losfe; bemint de fchaduw.' Voortteeling, door zaaden het beste. Zaaden, een rosfe glanzige bezie, langagtig rond en wit geftipt. Zaaitijd, Lente, en Herfst. Blad, gelijkt naar den Ahorn ten vollen 4 duimen lang, en 3 breed, met 7 infnijdingen getand, boven • blijgroen glanzig, onder wollig. B >. tt, in Mai met wollige fteelen aan de toppen der takken aan groote takkige trosfen, wit. Groentijd, de bladen verliezen al vroeg in den Herfst hun aanzien. Gioeit, tot eene hoogte van 40—50 voeten. Schors, aan de jonge takken purperrood, en wit gevlakt. Aart, hard. Gebruik, het hout is voortreffelijk hard, en fchcurt niet. Crataegus Aria. Foliis ovatis incifis ferratis fubtus tomentofis Linn. r. The white Beam, the white haf tree. Alouche de Bourgagne, Le Draailier. ©cr Sttcfófcerbaum. 3Sc:iaanfc&e $aag =appelboom met toüte btólige MaDen. Groeiplaats, Duitschland, Zweedcn en Tijrol. Grond, in alle, doch geene degte. Voortteeling, door zaaijen en enten op Peerenftammen , en ook op gewoone haagdoorn. Zaaden, langagtig in roode vleelchige beziën inwendig rood zijnde. Zaaitijd, Voorjaar en Herfst. Blad, langwerpig ovaal, ongelijk getand, boven fraai groenglanzend, onder wi'zilverkleurd met verheevene aderen, 3 duim lang, 1 ï. breed,, en zijn gelijk hunne fteelen wollig. Bloeit,  C *=4) Bheit, aangenaam ruikende, wit, in Mai en Tunii aan de einden der takken. J In J' Groentijd, tot laat in den Herfst. Groeit, 30-40 voet hoog piramiedwiizc. Jlroud?Dsbruin'aan de jonge zeer hard. GfW>, het hout is zeer goed voor de Draaiers fraaij, 1S niet te best voor \ooge allefn Er i) echter op Jnmon te Verfailles eene, Se redeli k lang^s, doende het beste effect, dit getelschftl 8. Crataegus Alpina. Foliis oblongo-ovatis ferratis utrinque virentibtis MdL 3. Crataegus folio longo ferratV utrinque vi- Alouche des Alpes. ©cr m^\k^Wm mft (jrwtm fojmdfm mktèm Bfrifcfe $aa3boom/ of StauaanfcFje berrjfarbenboom. ' Groeiplaats, Tijrol en ftalien, op de Bergen Grond, droog en zandig. "Ligen. Voortteeling, door zaad, en enten op Peerenftam men, of gewoone haagdoorn. P reeienitam- Zaaden, in donkerbruine vrugten einden fmaT Xk Tering f ™^"*fc. aa« be^e geaderd ak ëetand, donkergroen, vanonder ^Bkeit, wit in trosfen, doch kleiner, dan de voo- VoltToof' * dG WOr^> groeit omtrend .0 Schors, roodagtig gevlakt, bruin. Aart, verdraagt de koude.  ( 125 2 9- Crataegus Cocrinea. .Foliis ovatis repando - angulatis ferratis glabris, Linn. 3. The cockfpur Hawthorn. Azarolier a gros Epines. JÖ« ïïovbamaitmtfcfe gntéfc fïacljel'tefjte actófcom» &mefpaotöootn. Groeiplaats, Noordamerika, Virginien Kanada. Grond, m alle, behalven in dorre zandige. Voortteeling, door zaad , enten, en afzuigen op de gewoone haagdoorn. . Znaden, in grooten hoogroode beziën, als een groote kers. Zaaitijd, Herfst en Voorjaar. Blad, ovaal fpitstoeloopende met ongelijke fijne tanden , die achterwaarts omgeboogen zijn met infnijdingen, glad, boven lichtgroen, onder bleeker, met kleine nevenblaadjes, en een bruinadrig weefzel bij de 4 duim lang; er is ook een Variëteit zonder doornen, doch wiens bladen niet zoo diep zaagwijze uitgefneeden zijn. Bloeit, wit in Mai, trosgewijze aan de toppen en zijden der takken, in tamelijke groote Zonnefchermbloemen. Groentijd, tot laat in den Herfst. Groeit, omtrent oo voeten hoog, een tamelijke ïtam. Schors, grijsagtig glanzend, teekent zich door voortkomende dikke harde ftekels aan de takken onder ftompe hoeken uit. Aart, zeer hard. 10. Crataegus Crus galli. Foliis lanceolatis-ovatis ferratis glabris ramis fpinolis. Linn. 6. r The  The V'.rginlan nzarola. Azarolier de Virginie. £>cï QBirgfoifctKr ïjowl'iwftf&ont. Groeiplaats, het meeste in Virginien. GrW , magere, dorre, en zandige. . Voortteeling, door zaaden, enten eh afzuigen op de wilde haagd om. ■ Zaaden, in fcharlaaken roode beziën, die in October rijpen en waai- in 5 halfmaansvormigc fteenen zijn. Zaaitijd, Voorjaar en Herfst. Blad^ ptmriger, dan de vorigen, regelmatig getand zonder nevcnbladen, lichtgroenglanzend, groeijen buudelwijze, aan de voet van de'deel afgerond; vallen zeer vroeg af. Bloeit, in Mai, aan de toppen der takken, in kleine witte Bosjes. Groentijd, van de Lente, tot het begin van den Herfst. Groeit, gelijk de voorige, en recht op. Schors, donkerbruinglanzig; beefc onder alle anderen foorten de langde doornen onder regte hoeken. Aart, is hard. IT. Crataegus Azarolus. Foliis obtufis fubtrifidis fubdentatis. Linn. 11. Large azarok. Azarolier. 2f5rtiifflülaöeren. Grond, bemint een vogtigen. Zaaden, in eene kleine donkerroode vrugt. Blad, verkeert eijrond, fpitstoeloopende, aan de randen een weinig zaagswijze uitgefneeden, donkergroen aan de oppervlakte, onder bleeker, gelijkende naar pruimbladeren. Bloeit, in trosfen, aan de toppen der takken. Groeit, tot een dunnen dam 6-8 voet groot, zonder doornen; heeft weinig takken. I5> Crataegus Prunifolia minor. Ltjfer plumb leaved haw. Le petit Epine d feuilles deprunier. £>er freule pflaumbldttt-igcr £>om. Kleine pruimulaöijje Doom. Is eene verfcheidenheid van No. 14. Zaaden, in eene vrugt van dezelfde kleur, doch jrooter. Groeit, 2-3 voet hoog. 1 16. Cyataegus Apiifolia. Virghiian Parsley - leaved Haw. Eph  C 129 ) Epine d feuilles du perfil. £wn mft .^etcrftïtro QMatrcm. ©oom met fjme gcfheeae ölaöen. Zanden, in een kleine roode vrugt. i?W, veel maaien ingefneeden, of aan de randen gedeeld, glanzig, klein; de bladen aan peterfelij gelijkende. Groeit, meesttijds laag 5 a 6 voeten hoog, met fcherpe' doornen voorzien. 17. Crataegus SalicifoKa. WiVow leaved haw. Epine d feuilles des Saules. ^ageborn mtt <2Bdben6tattmn JBüligeötóirigcn fjagcöooro. Blad, gelijk de wilgen, zijnde het hoofd - kenmerk van deze föort. 18. Crataegus Acerifoho. Maple leaved hawthern. P Epine d feuilles de F Erable. Zfantthttktï QBefóborn. ï?aagöoom met afiornblaoen. Blad, als de Ahorn. Bloeit, fraai Groeit, tot de derde hoogte» Schors, grijsagtig zonder doornen; wordt daarom ook graublattrige Weisdorn ohne ftachelen genannt. Is ook fomtijds gedoomd, bij ons ten minflen. I 19.  19. Crataegus Pyrifolia.. Pearleaved hawthorn. Epine a feuilles des poiriers. $eerKabtge fjaagboorn. Blad, als de peereboom, ovaal flomp, naar boven getand. Bloeit, fchoon. Groeit, tot 12 voeten hoog. 20. Crataegus Pyrifolia flava. Tellow pear -Jhaped hawthorn. Epine a feuilles de porriers et fruits jaunes. QJelDcr QMmbortr. J&etrbtefcige gaagboom met geelt btugtem. Onderfcheidt zich voornaamelijk van No. 19 door zijrte geele vrugten. 21. Crataegus Penfylvanica, altisfima. Penfylvanian hawthorn. Epine de la Penfylvanie. ^enfnftmttfcfoer. n>etëï>om. J&enfëfcanifc^e öaagbootn. Bloei'., fraai. Groeit, ftruikig. sa  C*30 22. Crataegus Indica. Foliis lanceolatis ferratis, caule inermi, corymbis fquamofis. Linn. 8. Indian Thorn. Alouche des IndeSi £>(ïtnotfcl;er SBctébom SÖnöifcbe boom. Bloeit, fchoon; is ongedoornd. _ Aart, is teder , doch een weinig in het luuw geplant zijnde flaagt redelijk wel. 23. Crataegus Nivea'. Early ripe', Efculent fruit Medlar er wild Service* Alouche ou Nefflier hatif. ©oom met braegrppebruaten/ towbt b? oe meeste boor eenen mispel ge&ouüen. Zaaie-t, in eene roode paarsïgtige bezie van grootte eener Kruisbezie' , in Junij, van een aangenaamen fmaak,week en fappig. Blad, langwerpig ovaal gepunt, een weinig zaagswijze uitgefneeden, haing en witagtig bij 't voortkoomen , naderhand van boven glad , en donkerbruin voornaamlijk aan de oppervlakte. ' Bloeit, aan de zijden der takken in losfe trosfen rf risfen , fneeuwwit, veeltijds noch eer de bladen zich ten vollen ontwikkeld hebben, daat 'zeer aanzienlijk Groentijd, van de Lente tot den Herfst. 34. Crataegus Nivea minor. Is eene verandering, welke wel veel kleiner doch de vorigen in alles gelijk is. I 3 2£  *5- Crataegus Cuneiformïs. Wedge leaved hawthorn. Epine dfcuille en ferme de Coin. ivctliMctttrïgc SBetsborru JBigbLitrirje boom. Zenden, [in eene roodagtige bezie van middelmatige grootte Bla , glad wigvormig gepunt, gelijkt eenigzins dubbeld, zaagswijze naar haare punten toe uitgefneeden, boven fraai blinkend, onder met fcherpe evenwijdige aderen doortrokken. Bloeit, in kleine witte trosfen a;;n de einden der takken. Zie Marshall p. 153. Linn. XXI. KLASSE 9 RANG. 1. Cupressus Sempervirens. Foliis imbricatis, frondibus quadrangulis. Linn. \. Upricht Cypres. Lc Cypres ordinaire ou Cypres feminin. ©rune €ripre(]e. «Hutopifcjjé Cppreti/ ooft ©routoeïpfie €ï"pre£ ornaamö. Groeiplaats, Kandia en Kreta, alwaar hij wild voorkomt Voerttceliug. door Zaaden, ook wel van Hekken. Zaaden, in klootronde kegels, kleine hoekige zaadkorl'-n. Z) mrê&rrftenbe manttcrje €r;p«ffmkum. Cpptetf met fjurifontale «fafmcn. J&a.ilp&e Cpprejï jje- naaraö. Groeiplaats, de Levant. Voortteeling:, door zijne zaaden, ook zeer goed door ftekken in Maart Groeit, meerder uitgebreid da; No. 1. maakende ieder tak met den ft im een regten hoek uit, welke het voornaamfte kenteken dezer foort is. Nog Heeft men eene verfcheidenheid , of liever van No. 1. het Cupresfus erectus ramis tenuibus fructiferns, verfchilt door fchielijken groei, en door lang recht opfchietende takken , welken bijna lijnr^gt met de ftam opfchieten , en daardoor veelftammig of bosfig wordt vertoond. 3- Cupressus Lufitanica MUI. Ce dar of goa. Cypres de Portugal. fportu3tW Moerasfig, ook in een middelbaaren grond, aan moerasfige oorden, welke een weinig hooger dan het het water verheven zijn, in Amerika noemt men het Ceder moerasfen , zij beftam uit een weinig fteenkleung of ook wit zand, waar onder zich eene vette kleiaarde bevindt. ymrtteeling , door zaad en afgefneeden takken in eene vogtige natte aarde. Zaaden, in vrouwelijke keegels van grootte en kleur als de Geneverbeziën, die in November rijp worden. Zaaitijd, in Maart, een duim diep. Blad, gelijkt naar dat van den Noordamerikaanfchen Le ensboom, Zeegroen van kleur. B'oeit, in gedeelde gedachten op eenen dam in 't begin van Maij. Groentijd, altoos duurend. Groeit, zeer hoog en fterk 70-80 voet, doch zeer langzaam. Schorfe, bruinrood en glad. Aart, is hard, heeft maar een weinig befchutting nodig; het hout is zeer duurzaam en wederdaat de verrotting,, en geeft een zeer voortreffelijk hout ten gebruik. 5-  ( 135 ) 5- Cupressus Diftieha. Foliis diftichis patentibus Linn. a. The deciiious Cupres', The bald Cupres of Ca~ rolina. Cupréjfe de la Louifanne dfeuille d''Acacier £}f qui fe depouille PHyver, ou Cypricr. JDte Q8êgftóf^e (Ssjprefle mtt aeactM&tötcmt» ipreiS mtt afeaHenae uiaüen. Groeiplaats, Virginien. Grond, een vogtig:, ook wel een drooge. Vooi tteeling , door Zaaden; worden op het derde Jaar verplant. Zaaden, een rondagtige kern, als de altoos groene Cypres. Zaaitijd, Voorjaar en Herfst. Blad, fraai groen , aan beide de zijden der uiteifte dunne takken ftaande. Bloeit, gelijk de voorgaande. Groentijd, verliest zijne bladen in den winter, en is de eenigfte onder dit gedacht, die de bladen verliest. Groeit, fpoediger, de dam kegelvormig. Schors, ruuw, Castanjebruin. Jart, is hard, jong zijnde vordert een weinig befchutting , of in 't lu-ve te planten. Gebruik, zeer goed hout ten gebruik; en geeft rijkelijk Terpentijn. Linn. XVII. KLASSE 4 RANG. 1. Cijtisus Laburnum anguftifolium. Racemis fimplicibus pendulis, foliolis ovatis oblongis. Liun. 1. - 1 4 The  C 130 ' The Laburnum. P Ebenier ou faufiè Ebene des alpes a feuilles larges, Aubour. €5d)m(dl)fóttrt<$< S&sfyiunbcMW.. &malbfaöige ftettinpoom. Groeiplaats, Zwitzerland en Savooijen. Grond, tot in den allerflegften. Voortteeling , door zaaden. Zaaden, in asehkleurige peulen, de zaaden als kleine boontjes. Z at tijd, Maart en April. BI d, beftaat uit drie ovaale donkergroene blinkende blaaden, die puntig zijn, en gelijk de Klave .' op een gemeene deel daan. Bloeit, ligtgeel, beurtelings 'aan lange trosfen, in junij, met vlinderagtige bloemen, wier vleugelen of vlaggen «-ood geftreept zijn. G oentijd, geduurende de Zomer. Groeit, van de 3d- grootte, zelfs in de flegtfte gronden , in 4 Jaaren bijkans 12 voet hoog; dit is bij ons wat rijkelijk. Schors, glad en aschkleurig naar het geel trekkende. Aart, zeer hard, het hout aan de jonge boonien geel, aan de oude zwart, omtrend het hart. Strekt tot verfcheidene gebruiken, en is hard. Nog heeft men eene Variëteit welke zig enkel onderfcheidt door grootere blaaden, en eene bijfoort of verandering Het Cittisus Laburnum foliis variegatis. The Jlriped leaved Laburnum. La faufe Ebene d feuilles panachées. S3of)tter fcbmalbfattrrger SBefjnenDflum. &malMaöige 2Boonenaoom. Groeiplaats, het Alpifche gebergte. Grond, ajs de voorgaande. Vooitteelini, door zaad, en bewortelde uitloopen. Zaaitijd, Maart of April. Blad, Imaller en blijgroener dan de voorige. Bloeit, in langere bloemtrosfen. Groentijd, geduurende de Zomer. Groeit, niet zoo hoog noch fpoedig dan de voorige. Schors, groenachtig, naar net asehkleurige trekkende. A.rt, jong zijnde teder, vereischt eene befchutting. Bij Jlrenge winters kan hij tot de wortel afvriezen. 3 Cijtisus Nigricans. Racemis fimplicibus pendulis , foliolis ovato-oblongis. Linn. 2,. The black Cytefus. Le Cytife Noir. Jöcr fcbroarsltcbe Sytffit*. 15 Staar*  C 138 ) gmarte Kettingboora. Groeiplaats, Bohemen en Oostenrijk, Duischland en Itallen. Blad, langagtig eirond. Bloeit, aan enkele opwaartftaande bloemtrosfen. Groentijd, geduurende de Zomer. Groeit, klein, als een laage heester. Aart, verduurt de koude. 4- Cijtisus Seffifolius. Racemis ereclis, calycibus braftea triplici, foliis floralibus iëffilibus. Linn. 4. The fmooth round leaved Cytefus. Cytife de Jardinier. ©er tltint 3^ttamfci)?r Q3cr)ncnt(wm mtt anom srvcfgett Itcgetrtcn fcitittcm. <®nöc|ïeetöe <5epte = Mabetbaom. Groeiplaats; Italiën en Provence. Grond, als de voorgaande, ook gaarne in een losj'en. Voortteeling, door zaad, uitloopen en Afleggers. Zaaden, bruine korlen in caftanjebruine peultjes. Zaaitijd, het Voorjaar. Bloeit, geel in Junij 1, 3 tot 3 fluks bij elkaar, aan lange fteelen. Blad, drie kleine rondagtige fpitze bladen, blijgroen van kleur ftaande digt aan de takken. Groentijd, geduurende de Zomer. Groeit, ftruikig niet over de 5 voet groot. Schors, kaftanjebruin. Aart, is zeer hard, en verduurt den Winter. 5- Cijtisus Hirfutus. Pedunculis fimplicibus lateralibus, calyc. hirfutis trifidis obtulis ventricofo-oblongis, Linn. 7. Har-  C *39 > Hairy Evergreen Cytifus. Cytife basfe d feuilles cottoneufes cjf fieurs Jannes. ^mmergruwr Q5öfjnm&aum, Spaanfcfie altoojiacoene ftettmabaom. Groeiplaats, Spanjen. Grond, lugtige aarde, met een weinig zand gemengd. Blad, driebladig, gelijk de klaver boven groen en onder rosagtig ruig. Bloem, groot en goudgeel, komende uit de Oxtls der bladen. Groeit, 4- 5 voet hoog, altoos groen. Aart, teder, voornamelijk in de Jeugd. 6. Cijtisus Supinus. Floribus pedun«ilatis,fol. viilofis, caulibus decumbentibus. Lwn. 10. Trailing Cytefus. ïwuipetiDe «ettingaojtu. Groeiplaats, Oostenrijk, Italien en Siberiên, Grond, zandig, ook gemengden. Blad, bijna glad. Aart, tamelijk hard. 7- • 'v._; CijTisus Capitatus. Floribus umbellatis terminalibus, ramis ereftis, folioijs ovatis. Linn. 8. Pollbearing Cytefus. CytiCe en frme de tête. ©efopftttr ©fféfltt. #00fi  C 140 3 fêoofbige fóem'ngboom. 8. Cijtisus Auftriacus. Floribus umbellatis terminalibus, caule ere&o, foliolis lanceolatis. Linn. 9. Aufirian Cytefus. Cytife d' Autriche. £e(ïretcf;tfcljaum. iWltfrioe «Cptifu*. Linnaus VIII KLASSE, i RANG. i. Daphne Mezereum. Floribus feffilibus ternis caulinis, foliis lanceolatis deciduis. Linn. i. The Mezereon. Bois gentil ou Mezeron ou le'Garou. JDer gemctne jfrlkrfiaté. J&perooom. Groeiplaats , Duitschland , Lapland , Siberië en Frankrijk. Grond, vogtig, gaarne in de fchaduwe van houtgewasch, ook wel in zwaare klef gronden en veenaaf de. Voortteeling, door zaad , afleggers, en dekken. Zaaden, in roode beziën. Zaaitijd, in Augustus, op lommerrijke plaat- Blad, langagtig fpitstoeloopende , donkergroen , uraan beurtelings om de takken. Bloeit,  Bloeit, in Maart, met welriekende paarfche bloemen Groentijd, vroeg in het Jaar, tot laat in den Herfst. Groett laag • a 4 voet hoog; behalven dat men jaarlijks de takken opbindt; dikwijls 6-7 voet hoog doch langfaam. ° * Schors, grijs glinfterende. Aart, zeer hard tegen de vorst. Variëteiten hier van zijn Daphne Mezereüm flore rubro. A. Early red Mezereon. le Garou a fieurs incarnates. ifrnerfjafó mtt fjocfjrotfjcn S3fomm* fóoobbloemige $epecbaom. Voortteeling, door zaad, afleggers en dekken. Groeit , als de voorgaande. Aart, zeer hard. Dap 11 ne Mezereum. Flore albo fruftu flavescente. 13. White Mezereon. Xe garou d fieurs Manches. «ftcltartjate ntft wctpen Q3wme tmb qcMtym S5«rm. ©itbtoemige pepetboom/ met geele ttgRjM Bloeit, wit en zeer welriekende in Maart en April. Zaaden, in geele beziën. Voortteeling, als de bovengenoemde. Aart, mede zeer hard. Daphne Mezereum. Foliis Variegatis. C. Sriped leaved Mezereon. Le garou h feuille panachée. M<  043 ) Jtetterfjafé mft fd)kütftn S&lkttm. 2?ontD(«ti'oe pprrboam De zaaden van alle de Daphné's Mezereum moeten een Jaar in den grond liggen , alvoorens zij opgaan; het best is derhalven ze aanfionds na de inzameling te zaajen. 2. Daphne Laureola. Racemis axillaribu*, foliis lanceolatis glabris. Linn. 7- Thymelea Laurifolia fempervirens S. Laureola mas. The fpurge Laures. Laureole. ^mmeratfme Stclkt^alê. ^toarte/ ooft altoos? groene £eperboom. Groeiplaats, in de Bosfchen; Oostenrijk, Zweden, Frankrijk, en Engeland. Grond, vogtig en ver. Vocrtteeling, door zaaden, welke mede een Jaar liggen, en op voorige wijze aanftonds worden gezaaid. Ook door afleggers en ftekken. Zaaden, in het begin groen, naderhand zwart, vallen fpoedig af, in Julij. Bloeit, in bosjes van i tot 5 bij elkaar , boven tusfehen de bladeren groengeelagtig; in een matigen winter komen zij in 't laatst van Februarij al te voorfchijn. Blad, drie duim lang, boven donkergroen, onder bleeker, flaat rondsom de takken, ftevig en dik van maakzel. Groentijd, altoosduurend. ■ Groeit, omtrent 3 voet hoog. Schors, glad, grijsagtig. Aart, is in meer of min bedekten ftand zeer hard. Een  C 144 ) Eene Variëteit hier van is het Daphne Laureola. Sempervirens foliis eleganter Variegatis. A, Ihe Spurge lamel with flriped leaves. Laureole d feuille panacheée. 3mmérgr«tt< Relkfyalê tuft gefcfjecften QSfóttmt. 2Citao>* groene peperboom met bonte biaaen. Deze is, behalven zijne bonte bladen, de vorigen in alle deelen gelijk. 3- Daphne Thymelaea. Floribus feflilibus axillaribus, foliis lanceolatis caulibus fimplicibus. Linn. 2. Garou a fieurs jaune. ©clbbhifjenfce £)rtpfjnc <£>Iaot>e pepetboom. Groeiplaats, Provence en het zuidelijke gedeelte van Frankrijk, als mede in Italien en Span jen. Bloeit, in Maart, fchoon geel, groeit 3 a 4 voet hoog. Aart, een weinig teder. 4 Daphne Alpina. Floribus feflilibus aggregatis lateralibus, foliis lanceolatis obtufiusculis, fubtiis tomentofis, Chamajlea pumila faxatilis flore pallido. Linn. 6. A p ne wood laurel. Le Thymelea des alpes. 2C.rpcn löaplme mtt y&adplktblfcttm. Sllpifc&e ©apbne. Groei-  't 145 } Groeiplaats, Zwitzerland, Italien en Oostenrijk. Grond, bemint eenen laagen. Blad, lancetsvormig ftomp, van onder wollig. . moeit, fchoon, purper welriekende, in Maarf eri April. Groeit, laag en ftruikagtig 5 voet hoog, Aart, tamelijk hard. & > 5- Daphne Cneorum. Floribus fasciculatis terminalibus feffilibus, fclifc lanceolatis nudis mucronatis. Linn. ii, Narrow leaved wood Laurel. Garou d feuille de Rosmarhn ecbitf/scr &\Um$ mtt kcémathuhtkimh «Cneoctim met toelrie&enöe purpeccooDe tóoemen. Jvl^Ê: enTtZGrIand' li)ngar^' LM^ock, iï/W, als de Rosmarijn. Bloeit, fchoon purperrood en Welriekende. Groentijd, altoos duurend. A^™'' kggend ftruikie' ^uwlijks een voet Aart, hard. Men heeft een Variëteit hier van met witte bloemen. 6. Daphne Tartonraira. Floribus feflilibus aggregatis axillaribus, foliis ovatis utnnque pubescentibus nervofis. Linn. 5. Tarton Raire with Siher leaveti Tartonraire. •Svctlerfirtfó mtt etfter&tötrcm. SHtjecMaöige ©apftne. K GroiU  ( ) Groeiplaats , langs de Zeekusten van Marfeille, Provence, Genua. Corfica, en Sardinië. Blad, wit zilverkleurig. Bloeit, fraai, troswijze tusfchen de oxels der blaaden. Groentijd, van het Voorjaar tot den Herfst. G/oeit, ftruikagtig nauwlijks een voet hoog. Aart, tamelijk hard." 1- Daphne Gnidium. _ Panicula terminali, foliis lineari lanceolatis acuminati.s. Linn. ia. Is een altoos groene Heester; welke fchoon bloeit in Junij, met purpre bloemen. Aart, een weinig teder. Uw. XXIII. KLASSE 2 RANG. i. Diospijros virginiana. Foliorum paginis concoloribus. Linn. z. The Peshamin or perftmon; the Pitchumonplwnb. Ie Plaqueminier de Virginie, nommé Pishamin. £)(< ^tvgtmfclx ty Inermis foliis lanceolatis. Linn% r. The wild ollve or oleafler. J Oli*  C *49 ) ölivier Sauvage de bohème. ©cr tvtfóc £)  C 150 ) ^nWatmyt tbtfber, Otyfaum. Stonobfaoijjeti toiföea «©lijfboom.. S/ad, onderfcheidt zich door zijne rondheid. Bloem, ruikt zoo fterk niet als No 1 Groentijd, en Aart is gelijk de voorige. 8* Elaeagnus latifolia. Linn. 3. A. Brood leaved wild olive. Olivier Sauvage d fadlles un peu pluslonges. S5ïtitttfcM$tv Mbm Qtyèaam. ïSreeöLiiöifle toifoe «tëlijfboom. Maakt het onderfcheid door zijne breede bladen. ' 4- '. r "Sjj Elaeagnus fpinofa. Foliis Ellipticis bafi ratnulorum fpinofa. Linn. 8. Prickly wild olive. Olivier Sauvages Epineufe. (. ©rjebfoemifle ïjtitit. Bloeit, klokvormig. Is een weinig teder, doch een fchoone altoos groene en bloeiende ftruik. 6. Erica Mediteranea. Antheris muticis exfertis, cor ovatis, ftylo exferto, fol. quaternis patentibus, flor. fparfis. Linn. 73. Pur-  C 156 3 Purple flowered Heath. Bruyere a fleur pourpre. 9)urr;m'otf;Miifjmbc (jctbc jBitiöcHanöfche fjeibe. Groeiplaats, Oostenrijk. Bloeit, fraai purperrood. Groeit, naauwlijks een voet hoog, maar (trekt zich verre uit, is "tamelijk hard. 7- Erica Carnea. Antheris criftatis inclufis, flor. ovatis capitatis, calicibus ciliatis, fol. quaternis. Linn. 37. Flesh couhured heath. prüytre d fieurs couleur de chair, ^urperrotbWtJjmbe S)tïï>(. ©Uesfólairblatmige fjeibe. Een fraai bloeiende altoos groene ftruik, doch een weinig teder, 8. Erica Cinerea. Antheris criftatis, cor. ovatis, ftylo fubexferto, fol. ternis, ftigmate capitato. Linn. 3a. Fine leaved heath. Petit bruyere d fieurs d'arbufier. Zêcfomit fjetbe. 2t3'Qtaautoe [jeibe met aarbbeji? bloemen. Groeiplaats, Engeland, Naarden, Utrecht, enz. Aart, zeer hard, is overigens fchoon bloeiende, en feltóbs groen. Men  c m) Alen heeft hier eene verandering van met witte bloemen. 9- Erica Ciliaris. Antheris muticis inclufis, cor. ovatis grosfis, ftylo exferto, foliis ternis, racemis fecundis. Linn. 47. Hairy three flowered heath, and three leaved. Bruyere velu* d'Angletterre. ©efrmijte (jetbc. ©efjaicöe geide. Groeiplaats, Portugal. Bloeit, met groote bekeragtige bloemen, komende bij drieën kranswifze aan het einde der takjes voort. Aart, tamelijk hard, en altoos groen. 10. Erica Herbacea. Antheris muticis exfertis, cor. oblongis, ftylo exferto, foliis quaternis, floribus fecundis. Linn. 70. Herbaceous Heath. Bruyere herbacie. SMe .fttmitcrmttgc £ctbe. pantantige fieiöe. Groentijd, altoosduurend. Aart, is hard. In 't algemeen vorderen alle de heiden een droopen zandigen grond, worden door zaaden en inleggers in 't Foorjaar voortgeteeld. Linn.  C 158) Linn. V. KLASSE 1 RANG. i. Euonïmus Vulgaris 'Europeus.) Floribus plerisque quadrifidis. Linn. 4. The cemmon fpindle tree. le Fufain de bois, Bonnet de pretre ou garat. ©cmct'nc &pmbdfaum/ ^faffcnf/icchM. gapenjjout/ ooft papenmuts;. Groeiplaats, bijna overal, wild in heggen en tuinen. Grond, een tamelijke, liever goede dan flefften. 8 Voortteeling, door zaad, inleggers en uitfpruitzels. r Zaaden, een kern in een oranjekleurig overtrekzel in een vierkantig, tegen den Herfst roofenrood zaadhuis- Zaaitijd, Herfst en Voorjaar. Blad, blijgroen, langwerpig fpitstoeloopende, fijn getand, van onder met verhevene aderen, tegen den Herfst rooddoorfchijnende, vallen vroeg af. Bloeit, in het laatst van Mai witagtig groen tusfchen de bladen in kleine trosjens. Groentijd, van het Voorjaar tot den Herfst. Groeit, ftruikagtig, nochthans fomtijds tot '24 voet hoog. Schors, jong zijnde groen, onder graauw. Aart, zeer hard. Gebruik, tot de Draaibank en andere fraaie werken. 2. Euonïmus Verrucofus. Floribus omnibus quadrifidis ramis verrucofis.Z/w». 5. War.  ( 159 3 tVarted Spindle (ree. Fufain d tige raboteufe. £)er ttxnitac <£ptnbc(6attm. papemutg: met gepoftt {jout. Groeiplaats, Karinthen, Scopoli VGnd hem wild. Grond, als de voorige. Voortteeling, door zaad en afleggers. Zaaden, een kern in een klein oranjekleurig vleefchig zaadhuis. Zaaitijd, de Lente. Blad, klein, drie duimen lang, een duim breed, blijgroen en ovaaller, dan de vorigen, aan het einde in een lange punt uitgaande. i>loeit, bruinrood, uit rondagtige blaadjes beftaande, in Junij. Groentijd, Voorjaar tot den Herfst. Groeit, laager dan de gewoone, de takken kort en digt in een. Schors, de takken en fteelen zijn met bruinroode kleine wratten bezet. Aart, is hard. 3- Euonïmus Latifblius. Floribus plerisque quinquefidis, capfulis alato angulatis, pedunculis folio longioribus. Linn. 3. The broadleaved Spindle tree. Fufain dont les feuilles font grandes. 58mth'Mtm$tv ©pfnbelfawm. 2Breeöbtaöige ppenmutg. Groeiplaats, Oostenrijk en Hongarijen. Grond, een goede droogere dan de voorige. Vrortteeltng, door Zaad en afleggers. Zaa4en, in eene roode en wat grooter vrugt, dan de reeds befchrevene. Zaai-  C 160 ) Zaaitijd, Voorjaar en Herfst, beter zodra het rijp is te zaaien. Blad, langer en breeder , omtrend 2 duim en aï lang voor het afvallen rood wordende. Bloeit, rood en groen, de bladeu een weinig te rug gebogen, komen tusfchen de Oxelen der bladen te voorfchijn aan lange deelen. Groentijd, van het Voorjaar tot laat in*, den Herfst. Groeit, regter en niet zoo druikig dan de gemeene. Schorfe, aan-de jongen groen en glad, aan de oude grijs. Aart, zeer hard. Eene verandering hier van is het Êuonimus Latifolius fructu mgcöLinn. 3. A. Black fruited Jpindle tree. Fufain a grandes feuilles & fruits Noir. a&tft&tëttrfa ©ptotefowm mtt pmnt $mfym. gtoattbrugtige oreeofjlaoige ganenmutf(Sffmf;utcf;cn. •EanguLitHise ^apenmut^f. Groeiplaats, Amerika. Grond, droog en goed Land. Voortteeling, door Zaaden en Afleggers. Zaaden, in rondagtige Zaadhuizen met kleine vooruitdeekingen derk bezet , die rijpende rood worden , en zich als dan in 4 a 5 flukken deelende, haare zaaden aan een dunne witte draad hangende vertoonen.. Blad, van een vast dik famenttel. Bloeit, ligtroodagtig, groener en ronder, dan de voorige breedbladigen ; ieder deel heeft maar drie bloemen met vijf bladeren , waar door hij zich van het Evonimus Americanus, onderfcheit. Groentijd, altoos groen. Groeit, Zijne voet hooge dam verdeelt zich naar den top in veele tegen malkander overdaande Takken, die groener van kleur en hoekiger dan de voorigen zijn. Schors, aan de ouden grijs. Aart, verdraagt dc koude. L 6.  6. Evonimus CaroHnienfis. Caroline Spindle tree. Fufain de Caroline. earolmtfcfje ©ptnMkum. ï>$aco(ienfc{j£ pwenimitj?. Groeiplaats, Karolina. Grond, een goede drooge grond. Voortteeling, door Zaad en Afleggers. Zaaden, in gevormde hoekige Zaadhuizen,die, wanneer zij rijp zijn, bleek rood fchijnen, waar door de boomen, na het blad te hebben verlooren, eene zeer fraaie vertooning maaken. Zaaitijd*, in den Herfst en 't Voorjaar Blad, tegens malkaar overftaande, ovaal fcherp gepunt , aan de randen zaagwijze diep uitgefneden, • fterk groen van kleur. Bloeit, de bloemfteelen komen uit de bladhoeken der nieuwe looten, zich in drknverdeelende, ftaande op de middelde een, op de beide anderen drie bloemen, ieder met drie purperroodkleurige lappen, welken gelijk een kruis uit een liggen. Groentijd, van het Voorjaar tot den Herfst. Groeit, tot een ftruik van 8 voeten, fomtijds ook 10 voeten hoog, zich deelende in tegen elkander overftaande takken; de jonge feheuten zijn driekantig. Schor fe, aan de jonge fcheuten groen geftreept, de oude grijs Aart, hard tegen de koude. 7- Evonimus Atropurpureus Jacquini. Floribus omnibus quadrifidis, ramis glabris, fol. petitiolatis acutis. Linn. 6. Darkpurple Spindle tree. Fufain d fleur obfcur pourpre. Pm*  C 163 ) pirpurw#« ©pmbtffaam. ©oiifier paarfcfje papentM*#. fchSflefïeltW aanmerki"g ^ Car0Hnien^r ^l^?250 ^jtfogen der Bladen zijn fijn nndS 1 m pUÖ£n der ze,ve een weinig lans , de en ketels "W' der ato ™ vlheven Jurif'' kldn Cn fraai vierlaPPJg purperkleurig in *^jjgï% ^ * "* 200 rond> Men heeft ook nog het E vontmus Europeus foliis variegatis. Linn. 4 A. Striped leaved Spindle tree. Fufain d feuilles panachées. ©pfnMfoum mtt fiefcptfK iBfaftmt. SSontüfaoijje Papenmutsf. het. Evonimus fruétualbo. Wliite fruited Spindle tree. Fufain a fruits blanches. 9Bcfójfruc0tfs«r ©pfn&fómim. papcnmutiS met mtt bntgten. en Evonimus Europeus fruéftl lute©. Telïow fruited Spindle - tree. Fuifain d fruits jaunes. ©flpfrut$%r eptnUttmm. ©ctlomgtise papenmut^ L * Linn.  C 164 ) Linn. XXI KLASSE. 1 RANG. Fagus Sylvatica. Foliis ovatis obfolete ferratis, Linn. 3. . £ The Beach-tree. LeHitre, Fau, Fouteau, Foyard. ©te gcmetne Söucfje. Cetoosne 2Bcufi- Groeiplaats, Europa. Grond, ligt, en fchaduwagtig daarom liggen dc meefte beuken-bosfchen tegen het Oosten en Noordwesten , ook in geene alte drooge gronden,] greeit ook zeer wel in kleigronden. Voortteeling , het best door Zaaden. Zaaden, rijpen in den Herfst in een Zaadhuis, waar in driehoekige bruine blinkende Zaaden zich bevinden. Zaaitijd, tegen het einde van Oftober en November; ook laat in het voorjaar, dan beter, aizoo zij dan door de Voorjaars vorfi niet zoo ligtelijk geheel berriefen, noch van het ongedierte bedorven worden, Blad, Ovaal, een weinig aan den rand ingefneeden, fchoon groen en blinkende. Bloeit, in Maij, de Manlijke in Iigtgeele katjes , de Vrouwlijken in Klokswijze bloemen aan dikke fteelen. Groentijd, 'tVoorjaar tot den Herfst. Groeit, niet altefchielijk, wordt egter op den duur een boom van de eerfte hoogte. Schorfe% de jonge groen, de oude aschkleurig wit. Aart, zeer hard. Gebruik, het hout is voortreffelijk om te branden, uitgewaterd zijnde goed werkhout; de asch is zeer goed voor glas fabrieken, Potasch , en feeperijen , de lpaandeis dienen, om den Wijn te zuiveren ; de bladen in plaats van ftroo, om in flroozakken gebruikt te worden. Ver-  C 165 ) Veranderingen hier van zijn het Fag u s Sylv. foliis variegatis albis. Silver Jiriped Beach tree. Lt Httre a feuille panachée de blanc, 2iiüerüantb!flDiöe ^tufiibocra. en , FAGusSylv. foliis variegatis luteis. Goldjlriped Beach tree. Lt Hetre h feuille panache de Jaune. ©ol&fc^wfffóe S$ucfj<. töouööontblaöige 25euSeboom. Beide deeze veranderingen worden door afzuigen en Enten, op de gewoone beuk, als mede door afleggers voortgeteeld. 3. Fagus Sylvatica. ; Foliis atropurpureis, vel atro - rubentibus-. S. Haufsvatter 5 TiCSeite 162,. Fagus rubrifolia buchenfis. Or. Dcndr. 24.V The purple Buch ■ tree. Le Hetre d feuille pourpre ebfcur ou rouge. JOfe ^lut&ucfje. gtoarte of roDbe 25eu6eboom. Groeiplaats, Duitschland, in bet Zwartsburgfcho voornaamelijk, als mede in Zwitzerland. Grond, als de voorige. ' Voortteeling, door Proppen, en Enten pp de gewoone. „ L 3 . Zaa-  C i«) "Laaien, als de voorigen. Blad, in den beginne hoogrood , naderhand zwartrood , ten laafden fmulhg donkergroen. Bloeit, even gelijk de gewoone. Groeit, een tamelijke hooge boom, bijnaa als de gewoone. 6 Schorfe, hetzelfde als N°. i. Aart, kan de drengde koude verduwen. 3- Fagus Latifolia. The hread leaved American Beech tree. Le Hetre d large feuille de l'Amerique. fftorbamm'fam'fcfie kdtbktm^ QSucfic. ffireeoblaölue ^meiiftaanfcFje 2Bni&eboom. Deeze is op zich zelve eenefoort. zoo als de Heer van Uurgsdorf te regt aanmerkt, en geen enkele bijfoort. Groeiplaats, Noordamerika. Grond, eene zeer laage, een weinig vogtige. Voortteeling, door Oculeeren en Enten op N°. i. Zaaden, als de beide voorgemelden. Zaaitijd, even zoo Blad. ovaal fpitstoeloopende n§ duim lang, »| duim breed, met uitgerende fcherpe tanden aan de rand , boven groen , glad en blinkende , onder droever , fterk geaderd, aan zeer korte deelen. Bloeit, in beide gedachten als de voorigen. Groentijd, tot laat in den Herfst. Groeit, een zeer hooge boom. ^Schorfe, bruin aan de jonge, met fijne haartjes be- Aart, hard. 4- Fagus Nana. D-rnrf Spanish Chesnut. Le Hé. re in arhrisfeau.  C 167 ) E.aajje 23tufieboom. Is enkel eene variëteit. 5- n Fagus Caftanea. Foliis lanceolatis acuminato • ferratis , fubtus nudis. Linn. 1. manured Cheflnut. Le Chataigner ou Maronier. JDcr jafjme ober ac^tc .ftrtfltmfcnfaum. «Betoaone tamme «Ca/ïanje ooatn. Groeiplaats, de Zuidelijke landen van Europa. Grond, droog, uit klei en verfche aarde bedaande, doch ook op eenen vetten, niet vogtigen. Voortteeling , door de Castanien en Enten. 7,aaden, in deekelige doppen, bedaande uit 1 of 3 Cadanjes, die in 't emde van September rijp worden. Bloeit, half Junij in gedeelde gedachten, de mannelijke in katjes, de vrouwelijken knoopagtig. Blad, langwerpig fpitstoeloopende, aan de randen getand, aan beide zijden glad, fraai groen, vanonder met verhevene aderen. Groentijd, van de Lente tot den Herfst. Groeit, tamelijk fnel, verkrijgt eene eerde hoogte , het hout is (witagtig en wederftaat het bederf. Schors. Ligtbruin. Aart, is hard, op een flegten dand daande lijden zij eenigermaate in een harden winter. Gebruik, geeft goed Werkhout, en eetbare vrugt; het hout duurt zeer lang , en verrot niet Ugtelijk, 6. Fagus Castanea. Foliis ex aureo - eleganter variegatis Linn. 1. A« L4 Stri-  C «5S ) Striped Spanish Chesnut. Maronier a feuilles panachée dorée. ©cr fcbtc ^(tfïrtntcn^mn mtt sw^otoetm ^(attent. SSontuIaaöïge tamme €a|lanien boom. Is eene variëteit van de voorige N°. 5. Voortteeling , door Enten , Oculeeren en Proppen bp Np. 5. Blad, is fraai goud bont. 7' Fagus Castanea Americana. American Spanish Chefnut. Le chataigner Americain. Stmettcmttfcfje Mmmje. SOmecicaanfcfje «Satïanjcbacm. Groeiplaats, in de Wouden van Amerika. Grond, een goede niet te vogtige. Voortteeling, door Enten, en Zaad Zaaden, de vrugten worden gedroogd , en in plaats v an Koffij gedronken. Zaaitijd, 't Voorjaar. Blad, lang lancetswijze , getand, fmaller aan de randen, dan de gewoone tamme Caftanje. Bloeit, in Junij. Groentijd, van het Voorjaar tot den Herfst. Groeit, redelijk fnel. Aart, is veel harder, dan de voorigen, en houdt het volkomen uit Gebruik, duurt langer, dan het dennen hout. 8. Fagus Pumila. Foliis lanccolato-ovatis acute ferratis, fubtus tomentofis, amentis tiliformibus nodofis. Linn. 2. The Chlnquapin, or dwarf Virginian Chefnut. Cha-  C 169 ) Chataignicr nain de Virginie. ©fe Cfcorboraatfantfclje gtwirgfal&mfc. 3Laag,e jjlUMpamccifiaanfdje Cafianjeuoom. Groeiplaats, Noordamerika. Grond, Versch ligt, en een weinig vogtig. Voortteeling, door de vrugten en afleggers. Zaaden, langagtig rond , onder breed, boven puntig , bruin en glad, in ronde deekelige Zaadhuizen, welken tot vijf fluks aan elkander zijn. Zaaitijd, het Voorjaar. Blad, ftaat beurtelings aan de takken fpitsagtigovaal fcherpcr getand, fmaller en kleiner , dan bij den Tammen, van boven donker en onder blijgroen, en wollig. Bloeit, in Katjes onder de bladen. Groentijd, van 't Voorjaar tot den Herfst. Groeit, tot 13 a 14 voeten hoog. Schors, ruuw en fchilferagtig. Aart, verdraagt zeer wel de koude. Gebruik, de Caftanje is zoeter, dan die van de gewoone Tamme. Linnaus XIII. KLASSE, a RANG. 1. Fothergilla Alnifolia Linn. l. CaroJinian Fothergilla. Fothergille de Caroline. &ax&Unifcty gotrjcr-uHrt. Wordt Fothergilla genoemd, naar DoctorFothergill te Londen, die deeze heefter het eerst uit Carolina van Doet r Garden ontfing. Groeiplaats, Karolina. Grond, zandig, ook aan de kanten der dijken, en vloeden. Voortteeling, door zaaden. L 5 Zaa-  C 170 ) Zaaden, de Zaadhuizen hebben veel overeenkomst met die van den Toverhazelaar, maar veel kleiner. Zaaitijd, Herfst en Voorjaar. Blad, ovaal, naar de punt een weinig getand, ftaat beurtelings aan de takken. Bloeit, in Airen aan de toppen der takken, ongefteeld, ieder bloem met bijzondere eironde, uitwendige ruuwe kroonbladen voorzien , die langer zijn, dan de kelk , aan wiens bafis zij digt aanzitten; al vroeg in het Voorjaar komen zij te voorfchijn, zeer digt bij een; door hunne langejfneeuwwitte Meeldraaden hebben zij een fraai aanzien. Groent. Van het Voorjaar tot den Herfst. Groei tijd, ftruikagtig 3—3 voeten hoog, met ver* fcheiden ftammetjes meesttijds uit eenen wortel , de takken zijn klein, ftaande bij beurten, door hunnen afftand onder eene ftompen hoek makende; de wortels verfpreiden zich zeer verre uit. Aart, verdraagt de winterkoude. 2, Fothergilla Lanceolata. Onderfcheidt zich alleen door zijne Lancetsvormige bladen. 1. Franklinia Alatamaha. Adus naar den Hr. Franklin, in Amerika genaamd. Groeiplaats, Amerika,in Georgien en Penfyivanien, aan den vloed Alatahama. G ond, een weinig vogt, lugt en zan lig. f 'oortteeling, door Zaaden. Zaaden, in een vijfvakkige rondagtige noot. Zaaitijd, 't Voorjaar. Blad, langwerpig naar de bafis toe fmaller, aan de randen zaagswijze uitgefneeden, zonder fteelen, ftaat beurtelings aan de takken Bloeit, uit de bladhoeken naar de toppen der takken toe , zonder fteelen, de bloemen hebben drie duim in de middellijn , en midden in een kroon van goudgeele meel-  070 meeldraadjes die den reuk hebben als den Chineefchen Oranjeboom, bloeit eerst in het 4de Jaar. Groen, tot een regtftammige heester'aan de 20 voeten hoog Aart, vereischt eenige bedekking. 1. Fraxinus Excelfior. Foliis ferratis, floribus apetalis. Linn. 1. The common Ash. Le frene. SDfe gttttdtK Qrfcfje / %fcp. «■©etooone «H-jffchenooom. Groeiplaats, Europa. Grond, goede grond, bijzonderlijk krijtagtig en kalkig; zij groeijen midden in het bosch even zoo goed, als aan de zijden; vogtigen kleigrond bemint hij niet, in Holland groeit hij in alle gronden zeer wel, behalven in harre zand gronden, alwaar hij op den duur niet beklijft. Voortteelinn, door zaaden aanftonds na het ingezameld fe; bij het verplanten moet de penwortel gekort worden, ook door wortel uitloopen. D ie van zaad zijn veel beter , groeijende in 2 Jaaren 5— 6 voet , en is minder moeijtijk. 't Zaad gaat niet voor 't tweede Jaar op. Zaaden, m langagtige platte, aan het eind zeer dunne zaadhuizen, een langwerpige ovale platte en witte kern of pit. Zaaitijd, in Oétober, beter zoo van den boom geplukt en tot het tweede Jaar in Blaart, (gemeukt Zijnde) te zaaijen. Blad, beftaat uit 7, 9, tl, of 13, langagtige fpitstoeloopende bladen te zaamgefleld, welke bij paaren tegen elkander overftuan en aan den blad-fleel vast zijn; dienen tot_ voeragie der beesten. Bloeit, in Mai, tweeflachtig op eenen flram en op andere wederom alleen vrouwlijke, de bloemen ftaan xtulsgewijze. » ' Groen-  Groentijd, geduurende de Zomer. Groeit, de wortel breidt zich verre en plat uit, groeit zeer fchielijk, tot een der hoogde boomen, het hout is wit, fraai gevlamd en vast. Schors, bruinaschverwig , in den ouderdom met fcheuren. Aart, is hard, lijdt veel van Infckten. Gebruik, van veel nut voor de Wagenmakers, en Draijers. Men plant het ook niet onvoardeelig tot hakhout. Veranderingen, hier van zijn A. Frax. Exc. foliis variegatis. Variegated Asch. Frêne i feuille panachie. ©efcfjccftm Sfcfo. 2?ontutaaüig,e «©dj. B. Fraxinus Exc. foliis variegatis albis. The white Jlriped leaved Ash. Frêne d feuille panachie de blanc. Q&tftf 8efc$'cfj ban (OreopfjM)Iu^. Groeiplaats, in de warme meer zuidelijke oorden van Europa, het zuidelijke van Italiën en daar aan grenzende landen. Grond, bemint een goeden. Voortteeling, door Enten op de gemeene Esch. Zaaden, worden bjj ons zelden rijp. Zaaitijd, als de gewoone. Blad, uit 7 en 9 kleine fmallere dan de gemeene Efche bladeren, maar donkerer groen, getand aan de randen, haare tanden golfwijze geboogen. Bloeit, in Mai en Junij 'in groote regtopflaande trosfen, de bloemen zijn wit en ruiken aangenaam. Groentijd, 't Voorjaar tot den Herfst. Groeit, middelmatig hoog, doch maakt eene fraaije kroon. Schors, aschkleurig, de knoppen zijn puntig en zien zwart in den Winter. Aart, zeer hard. 3- Fraxinus Rotundifolia. Foliolis ovato-lanceolatis ferratis, floribus coloratis. MUL 3. The Manna asch, Le frêne a feuilles rondes. ©te fcna-<£fcbe/ Cafofoffcfor £ftf)c  C 174) •CafaöciefcBe $&anna-0ctoöe €j»c{j. Groeiplaats, overvloedig in Calabriën, Grond, als de voorigen. Voortteeling, door zaaden, en proppen op de gewoone Esch. r ,Zaaden, worden zelden bij ons rijp. Zaaitijd, het Voorjaar. Blad, uit 7 tot 9 kleine te zamengeftelde rondagtige bhjgroene kleine gladde bladen, die dieper aan de randen zijn ingetand dan de gewoone. Bloeit, purperkleurig, de bloemen komen voor de bladen te voorfchijn. Groentijd, geduurende de Zomer. Groeit, laagagtig omtrend 15-16 voet hoog. Schors, aschkleurig grijs, en glad. Aart, een weinig gevoelig in harde Winters , loopt egter meesttijds weder uit,j en wordt niet van de Infecten aangedaan. Gebruik, geeft het Manna. In de maanden Junij en Julij vloeit het zap dat zich verdikt in kleine korrels. De Heer monch gelooft, dat het Manna aan de fraxinns ornus en niet aan de fraxinus ro~ tunfolia. zoude groeijen, 't is mogelijk, dat zij beide Manna geeven. 4- Fraxinus Americana alba. Foliis integerrimis, petiolis teretibus, fruftulatiore MUI. 6. Fraxinus Caroliniana latiori frucïu, du Ham. The American ash. The white asch. , Le fiêne de Caroline. SDte Stobmnciifam'fcfK nw'ê'fe Qrfcbe. iöitte ftmecifiaanfcfje <ê?'c&. Groei-  ( 175 ) Groeiplaats, Noordamerika. Grond, laage en vogtige. Voormeting, door zaad, het best op de gewoone Efche te Enten. Zaaden, verkrijgen zelden hunne ri'pte bij ons. Zaaitijd, Herfst en Voorjaar. Blad, fi n, grooter, dan bij de gewoone ende volgende foort, aan beiden zijden fpitstoeloopende nederwaarts hangende, of liever de punten omgekromd, blijgroen van onder witagtig, beftaan meest uit meerder kleine bladeren, de bladiteelen zijn hairig. Bloeit, geli'k de gemeene. Groentijd, van de Lente tot den Herfst. Groeit, fchielijk, is van de middelbaare hoogte. Schors, aschkleurig. Aart, zeer hard. Onderfcheiden eenige doch zoo het fchijnt zonder genoegzaame gronden, de Fraxinus, a mer kat: a , ea fraxinus alha. Zommige noemen No 5 fraxinus americana en No 4 Carolina", doch No 4 gelijkt het meest naar de frax. Caroliniana van Maler. 5- Fraxinus Caroliniana. Carolinian or Red Ash. VFrtne Rouge de Caroline. 9ïot$< amttffanffefc C&fdjc ober gaïoltwfdx. ïüoo&e Sümeri&aanftfje €êtfy Grond, ali de voorigen. Voortteeling, door zaad en afzuigen. 7.aaden , breeder ,en van helderder kleur dan de voorgaande. Zaaitijd, Herfst en Voorjaar. Blad, uit drie tot vier paar kleine met eene enkele aan het eind te famengedeld, eivormig fpitstoeloopende, boven ligtgroen, onder witagtig en hairig, gelijkende de nootebladen. Bloeit, gelijk de gewoone. Grosnnjd, van de Lente tot den Herfst. Groiet,  C 17O Gneit, 20-30 voet hoog, in veele takken gedeeld wier kleinen over elkander ftaan. Schors, roodagtig aschkleurig. Aart, is hard. 6. Fraxinus Nova; Anglize. Foliis integerrimis, petiolis teretibus. MUL 5. Fraxinus ex nova Anglia, pinnis fóUórum in mucronem productioribus. Duham. The New England ash. Frine de la nouvelle Angleterrs. £)te f)7öfbanicrtfrttttfcfK ©ci^ïjc (Efcf;c gtoatte j^ieutoengelanDfcfje €?cfj. Groeiplaats, Noordamerika. Grond, liefst een weinig vogtige grond. Voortteeling, door Zaaden, Enten en afzuigen. Zaaden, worden bij ons, bezwaarlijker dan van de witten rijp, zijn meer de onze (der gewoone) gelijk. Zaaitijd, Herfst en Voorjaar. Blad, beftaat uit vier paar kleine blaadjes, en een enkel, te zamengefteldzijnde donker ineen lange punt uitgaande, het voornaame kenmerk dezer foort is , de blaaden ongetand zijn. Bloeit, als den gewoone. Groentijd, van het Voorjaar tot den Herfst. Groeit, fchielijk over de 30 voeten hoog. Schor fe, ruuw , iigtldeurig met weinig takken. Aart", is zeer hard. 7- Fraxinus Nigra Loddlg. Black Asch. F. i ie noir de V Amerique.  C *77 ) J^toarte ^röeiftaatifcöe €$th. <©o& C^nrEfirfjc. Groeiplaats, Amerika. Grond, bemint eenen vogtigen. Voortteeling, door Zaad en Enten, of afzuigen óp' de gemeene. Zaaden, in breede katjes, plat,in haare geheele lengte gelijk. ö Zaaitijd, 't Voorjaar en Herfst. Blad, beftaat uit vier paar kleine bladen, en een enkel boven op daande , voornaamlijk aan het einde der takken, zijn kleiner dan bij de overigen, aan de randen teder , zaagswijze uitgefneeden. Bloeit, gelijk de andere Amerikaanfche. Groentijd, 't Voorjaar tot aan den lïerfst. Groeit, fchielijk, tot 30 voeten hoog, en regt op». Schors, zwarter dan bij de overige Amerikaanfche, waar van daan, als mede van de bladeren, hij diernaam draagt. „■? Aart, is hard. 8. Fraxinus Paniculata. The flowering Ash of Virginié. Le frene de Virginie a fieurs en grappes. SDfratntfclc ober tytnf\ftcmifci)( ttffltónjtyj gfcfc SMoeienoe ©irrjiniftfje puimes'fcfi. Groeiplaats, Penfylvanien en Virginien» Grond, als de voorigen. ^ Voortteeling , door Zaden en Proppen , op gemeene Esfch. r fe Zaaden, m groote risten, aan dé zijden der takten, «eer digt, langer en fmallèr zijnde, dan bij de voorige foorten, en gaan naar de bafis fierk gepunt uit; Zaaitijd, als de voorige. Blad, gelijkt aan die der witte Esfch. Bloeit, in trosfen of ristwïjze fchoon. Groentijd, van het Voorjaar tot den Plerfst* Groeit, fpoedig, takkig, tot den top toe, ook dik* wtjls zeer veele dunne takjes Msachtig bij een* M Aart,  Aart, is hard. 9- Fraxinus Integrifolia. Entire leaved Ash. Frêne d feuille tout entier. ©fottfctëtt«*# Cfcpc. •ü-enbtaatrige €?cfj. tffoj, geheel eenbladig, is ijder aan zijn bijzondere bladfieel hartsvormig vast , in een punt uitgaande. Voortteeling, door Proppen en Enten op de gemeene Esfch. Aart, is hard. 10. Fraxinus Ramis Pendulis. Weeping Ash. Frêne d tige rempante. Qrfcbc mtt tttectrpngen&e gwefgc. «SEceui: €isrfj / «ÉjScft met neoerfjangenoe talifien. Groeit, fterk, jaarlijks takken van 10 a 12 voeï fchietende. Voortteeling, door Enten en Oculeeren op de gewoone Esch , moet zeer hoog geënt worden, alzoo hij anders te veel langs den grond kruipt. Aart, hard. Linn. X. KLASSE 1 RANG. 1. Gaultheria procumbens Linn: i. Dwarf Canada Evergreen wortleberry or Cana- dian Gaultheria or Montain Tea. Gaultheria de Canada. @e|tïfcrtet* (Sonobffc&nr Zfyt- 1 $Uts  079? J?tit&«iög ftana&afrfje SEfjeEboom. Groeiplaats, Noordamerika. Grond, niet te vogtig. . roomètlkg, door Zaad en Uitfpruitzels, ook in het Voorjaar door Afleggen. Zaaden, in kleine roode beziën. w' ?vaaI ?iet ee"ige kleine punten en infnijdingen aan de randen, van 4 tot5 fluks bij een, zittende aan de toppen der ftruifcjes. ' Bloeit, uit de hoeken der bladen, met witte bloemen. c Groentijd altoosduurend , de Zweden drinken de bladen als rle Thee. h Groeit, Zeer laag, ftruikig, omtrend van 3 tot 6 duim Aart, Verdraagt de koude. Linn. XVII KLA SSE. 4 RANG. 1. Ge nista Tihctoria. Jc^!SLim.TtiS ghMS' famiS ftrktiS tCretibus Common dyers Broom, wood-waxen, greenwood. Geniflroleou herbeaux teinturies, genet de teinturiers. garöeömjcer. 3S&&etë ofSetrjjEr-s 25rem. Groeiplaats, Duitschland en Engeland. Grond, fteenig op verhevene plaatfen. Voortteeling, door Zaaden , Inleggers , en Worteluitloopen. inféukn' Jdein niervormig , langwerpig opgeblafen, Zaaitijd, de Lente. Blad, fraai fpitstoeloopende, blinkend groen, ongeM a , tand,  C ito ) tand , met korte fteelen aan groengeverwde duane takken. Bloeit, Geel, Vlinderagtig, aan het einde der takken. Groentijd, van het Voorjaar tot den Herfst. Groeit, ftruikagtig. Schors, groen geftreept. Aart, hard. Gebruik, wordt tot de geele Verwe in de verweri] gebruikt. Eene Variëteit hier van met dubbelde bloemen; wordt in fommige Naamlijsten opgegeeven. 3. GeNista Pilofa. Foliis lanceolatis obtufis , caule tuberculato deeuro bente. Linn. 9. The Horry dwarf Broom. Le petit genet velu, Qmiyi (BtttftVr. ï^airijje %ttxa. Groeiplaats, Ooftenrijk, Duitschland , en in de Zui« delijke deelen van Frankrijk. Grond, droog en zandig. Voortteeling, door Zaaden. Ifvoorts gelijk, aan den Akkerbrem, behalven dat het feftrekt tegen de liggende aarde groeit, met een genobbelde fieng. Aart, hard. 3- Genista Florida. Foliis lanceolatis fericeis, ramis ftriatis teretibus» racemis fecundis. Linn. 8. The Spanish deyers Broom. Le genet d'Esj agne. ©pantfcbe @fn|ï Genista Aspalathoides. Deeze werdt door Poiret in Numidien gevonden. Dit zoude de overgang tusfehen de Genist as en Aspalatbus moeten zijn. 1. Gingko Bilcba. Japaneje Maiden hars tree. Gingo a feuilles coupées au Millieu. gfniteiTfcbf-r iroriM5tt«i<$« ©tnfofowm. gjapanfcfie $ooteboom. Groeiplaats, China. Voortteeling, door ftekken. Blad, blijgroen, zeer aardig gelobt, geduurende de Zomer groen. Groeit, een tamelijk hooge boom. Aart, is hard , en verdraagt zeer wel onze hardfts Winters. Belangende den Aart, geeft de Autheur, volgens Monch, op het uitftaan der vorst in de Winters van 1781 en 1784, dat hij in de open grond te Weiszenftein het had uitgehouden , nochtans ingewonden, misfchierf in ftroo of anderszins; dit is bij ons overtollig , en blijft zeer wel over. Verfcheiden voorbeelden zijn hier van om maar flegts een aan te M 4 voe-  C 184 ) poeren , men ziet hem in den Utrechtfchen Academie iuin, welke daar reeds meer dan 13 of 14 [aar, geheel vrij zonder eenige bedekking, geftaan heeft, en is, zoo ik meen, de grootfte en fchoonfte van ons gemeebebest, 2^ a 30 voet hoog, de ftam heeft reeds 4 du m Middellijn. • ; - Linn au s XXIII KLASSE. 3 RANG. 1. Gleditschia Triacanthos. Caule fpinis triplicibus axillaribus. Linn. 1. Tree thorned American Acacia. The Haney heust. Fevier cPAmerique d feuilles d'acacia. ©rfi)ft(icf)lt'cf)tc ©lebftjta. ©lieooornige Sfcacia. Groeiplaats, het Zuidelijke van Amerika , Louifiava en Canada. ■ ■ ; Grond, bemint eene vetten. Voortteeling, door Zaaden , Afleggers, en Proppen. zaaden, m eene breede kromme Haauw,1 de welke een homngagtige ftotTe tusfehen de fchaalen der peulen heelt; het zaad is zwartagtig, ovaal gelijkende naar een boon. to Zaaitijd, in het Voorjaar, drie duimen van elkander. Blad, uit verfcheiden kleine ovale blaadjes te faamgefteld, dikwijls van 10 tot meerder paaren, ftaande aan de middennb vast-, bli kend groen van kleur. Moeit, Man en Vrouwlijke op eenen ftam, bloeit in het begin van Mai, in langagtige geelgroene katjes. Groentijd, Voorjaar, Zomer en Herfst. Groeit ? fchiélijk een hooge boom, 30-40 voet. , SctV> .heeft fterke lange Doornen, meestijds drie lontijds vijf i zes duim lang , welke dikwijls weder Doornen hebben. hard*' ' ^0"ê Zi]nde ' CCn Weinig teder' naderhand 3.  C 185 J 3 ' Gleditsc'hia Aquatica. Whater Acacia. Fevier aquatiqae. \ SBcfffc ©febttfte. JBaterastioe «Bleöitfïa of öjieöoomijje acacia. Groeiplaats, in Kanada, wild. Grond, een vette vogtige. Voortteeling. door Zaad, Afleggers en Proppen. Zaaden, in ovaale peulen, welken maar eenen Zaadtorn bevatten ; daarom het ook van fommigen Glediijta Monosperma genaamd wort. Zaaitijd, de Lente Blad, is kleiner , dan de voorigen , doch even zoo te famen gefield. ■ Bloeit, in Geelgroene katjens. Groentijd, van de Lente tot den Herfst. Groeit, ftruikagtig. 1 < < ■ Schors, niet minder, en kleinere doorns. Aart, in de jeugd een weinig teder, dcch wat fterker aangroei hebbende verdraagt hij de koude. 3- Gleditschia Inermis. Caule Inermis Linn. Eajiern Thornïeff Acacia. Le Fevier fans Epine. etachettflfe ©(«bttftc, «©nscöoomoe «©leöitlia. Is waarfchijnlijk een onvolkomene verandering van N°. a.; anderen wederom houden hem 'er in het geheel niet voor; is in de Jeugd een weinig teder , en geheel zonder Doornen, heeft het overige met de voorige gemeen. M 5 Groeit,  C 186) Groeit nochtans veel fpoediger, dan Np. 3. en wordt een hooge boom 30—40 voet hoog. 4- Gleditschia Horrida. Chinefe Acacia with purple flalks and very long thorns. Fevier a grandes Epines, ou Fevier de la Chine. Bloem, heeft vijf groote hartsvormige bloem Waden , die boven breed en onder fmal zijn, uitgebreid ftaan, en een fchoon aanzien geeven. Greentijd, van het Voorjaar tot den Herfst. Groeit, tot eene hoogte van 6—j voeten , doch langzaam. . . . \. Aart., geheel jong zijnde vereifchen zij eene niet al te opene plaats. Variëteiten zijn: Hituscus Syriacus' Flore rubro. Linn. 19. A. The Althéa frutex wiieh red fiowers. La Guimauve rouge. Sïot&blttljcn&e Jvcbmut; $eeiïeranti0e lltfjea met looac uloemen. Hibisc us Syriacus Flore albo. Linn. 19. B. The Althéa frutex wïtch white fiowers, La guimaUve hlanche. ^ctféBIufjenbc itecmirt. fêeeftecastiae Sftttjea met tartte bloemen. Hibisc us Syriacus Flore variegato. Linn. 19. C. The Althéa frutex wifch Jlriped fiowerè. La guimauve d fieurs panachées. > 85unt6fi|mf9e ivc&mtrt.- ^eeflctagtise lltfjea met toftte en roob&onte öloemen. Hibisc us Syriacus, Foliis variegatis argenteis. Linn. 19. D. N The  c m 3 Tbe JMed frutex witch filverjlriped leaves. La guimauve ar gent êe. (gtïfargcfcfycfte $eomf ïteuMuog &t. San^ruiJ. Bloeit fchoon, groeit ftruikagtig, cn is hard. 10. Hijpericum Hirfutum. Flor. trigynis, calyc. ferrato-glandulofis, caule tereti erecto, fol. ovatis fubpubescentibus. Linn. 31. Hairy St. Johnswort. Millepertuis d feuille velue. gotttgc 3ofjannté pftanjc/ domc&ëtmt hairig §>t. %nmuit. Een fchoonbloeijende ftruik, welke de koude wederftaat. 11. Hijpericum Banfteria. Wordt dus opgegeeven ; ik vinde er nergens gewag van, waarom het dus tot nader ontdekkinge bij den naam moet blijven. N 5 1*  ( 303 ) 13. II ij p e r i c u m Canadenfc. Flor. trigynis, fol. lineari - lanceolatis, caule quadranguto, pericarpiis coloratis. Linn. 33. Canadian St. Johnswort. Millepertuis de Canada. Cana&aa^cf) ^>t. 3anji&ruib. Linn. II KLASSE. 1 RANG. r. Jasminum Officinale. Linn. r. Foliis oppofitis, foliolis diftin&is. The Common white Jasmine. Jasmine ordinaire d fleur blanche. ©emcütet: wiêftv 3n. ©itbaïm ban öe ^ebreen. Groeiplaats , in de warme landen , voornaamlijk indien. Grond, in meest alle foorten, doch niet in te natte koude. Voorttetling, door afleggers , bewortelde uitloopen en Hekken, de zaaden worden bij ons niet rijp. Blad, ftaat bij paaren tegen elkander over, tefamengefteld beftaande uit, vijf, tot zeven, kleine ovalen lpitstoeloopende, van een fchoone groene kleur, het enkele vooraanftaande is grooter dan de andere. Bloeit, wit aangenaamruikend, in Julij en Augustus, aan de toppen der takken. Groentijd, van het Voorjaar tot den Herfst. Groeit, een ftruik, doch liefst aan, muuren en prielen. Aart,  C 203 ) Aart, in de jeugd vereischt het bedekt te worden, in ons Climaat dient het zelve in alle ouderdom voor dt koude in den winter met ftroo bedekt te worden. Offchoon het in gemakkelijke Winters zonder bedekking overblijft, gebeurt het doch zeldzaam. Jasminum Var. Linn. 1. A. Foliis argenteis Variegatis. Silyer Jtriped Jasmine. Jasmin d feuilles panaché de blanc. ©tlberfcbccfte ^aêmm. 2ilberbomnlam'öen <3!a?'mp. Eene Variëteit der voorige, bloeit even zoo en is hem behalven zijne fraaije zilverbonte Lladen, in alles gelijk, als ook de volgende: Jasminum Var. foliis aureis variegatis. Linn. Goldflriped Jasmine. Jasmin è feuilles panachés de jaune. ©olbMöttttgcr 3'ï. Ilex Aquifolium Flammula aurea. Linn. i. E. Gold blotched holly. Le houx d grandes taches de jaune fur les feuilles. ©olbfjefcbecftet ^ittfe. (©ouögeulafitolaöi'se #ul#. Ilex Aquifolium Fructu flavo. Linn. i. F. Tellow berried holly. Le houx & fruit jaune. S^xüfc mtt 9<(ktt QSeetett. ïluljst met geele befien. Ilex Aquifolium Fructu albo. Linn. i. G. TPlnte berried holly. Le houx a fruits blanc. ^Bdêfkaï^t S)ülfe. Hufêt met bijtte oefïetr. Ilex  c 3b8 > Ilex Laurifolia. Linn. i. H. The holly with Bay tree leaves. Le houx d feuilles de Laurier. Sfilft mtt icïkcïUktan. aauctetbtaöiae ^ulgt. Ilex Laurifolia Folio argenteo variegato Linn. i. I.1 The holly with Jilverjlriped Bay tree leaves. Le houx a feuilles de Laurier panacheés de blanc. ^ulfe mjt ©%rfchcc%t ior&ccr&IatEmt. gitoerbonte StaucierbiaDtae $ul>ï. Ilex Laurifolia". Folio aureo variegato. Linn. i. K. The holly with goldfiriped Bay tree leaves. Le houx d feuille de Laurier panaché de Jaune: ©otbfct^cftgct iofmUattxx$cv S)ülf<. tèüu&botitlauriecblabiae l^ulgt. Ilex Bromeliaefolia Linn. i. L. The Narrow leaved green holly. Le houx d feuilles d'annanas. ZimcmëUktvitfx £uïff. SHnnanajtblaöige fêufët. i. Ilex Echinata canadenfis. Canadian or hedge-hog holly nee. m  c m) Le houx Herifoiï. ©roeuuIaDige €Qt\fi\\$t. Groeiplaats, Kanada, en andere Noordlijke Amerikaanfche Provmtien. J Grond, en voortteeling als N° i. Z?W, niet zoo groot, als in de gewoone, doch ri C^erpf fteekels' W(?lke digter bij een daan, Hebbende de oppervlakte met zeer veel' kleine ftecKeis bezet; waar van hij den naam draagt. Sommigen hebben het eene bloote verandering van No i willen maaken, egter fchijnt het nie. zoo te wezen. Br Linn. wordt hij jlegts ook als een bij foor t aangemerkt. Groenijd, altoosduurend. Groeit, tot 40 voet hoog. Aart, als de voorigen. Men heeft hier van de volgende veranderingen. Ilex Echinata Latifolia. Linn. 1. A. Broad leaved hedge hg. Le houx herifon a feuilles larges. ®$ïtbtktti$t 31)u\\~t. gilbecbiaoijje ^gelfjufet. O Ie ex  C 210 ) Ilex Echinata Variegata aurea. Linn. i C. Gold Edged Hedge hog. Le houx herifon a feuilles panachées de jaune. ©o%fc(jacftc 33d'pöfoK/ ober ^d^uifc. «SJouöblaüijje «Êfldftutet. Ilex Echinata Maculata argentea. Linn. i. D. Silver Blotched Hedge hog. Le herifon d feuilles tache de blanc. 3gct ^prtfmc/ ober ^cl^iilfw mtt wifayfk&M QMottcm. ^jjcltjuljit,/ mtt blaDen in fjet mibden; fleeloeblafit. Ilex Echinata. Maculato aureo. Linn. i. E. Gold Blotched hedge hog. Li herifon d feuilles tache de jaune. ©Mgcflacljtbïtartge/ 3gcï*iKrtme ober 3#t'$0f<. <0oubg.eblafttblabiöe €gel&ufét. Alle deze variëteiten worden door oculeeren, proppen en enten op No i voortgeteeld. 3- Ilex Casfine. Foliis ovato lanceolatis ferratis. Linn. a. Dahoon or Carolinian holly. Le houx de Caroline. £>«r ©flfjoon. 3ïra£;  (m) SCmrrifiaanfcfie tntïsft. Groeiplaats, Karolina. Zaaaen in kleine rondagtige roode beziën. Blad, Lncetswijze over de 4 duimen lang, Wgföen, Van een dikke zelfltandigheid, het bovenfte deel der randen zaagswijze uitgefneeden, ieder tand eindigende met een Icherpe dekel. 'H meestijds in groote trosfèn, aan de zijden der takken als de gewoone hulst, maar kleiner. Groentijd, altoosduurend. Groeit, tot 40 voeten hoog. Aart, als de voorigen. 4- Ilex Opaca. Crasfifolia dicta. Thickleaved Holly. Le houx d feuilles gros. ®ktlaubi$c (Btecb'palme. %m DiHblaöisc fiufêt. Verkrijgt eene hoogte tot de 40 voeten, ts ver* moedeiij/t bij Linn. het Ilex afiaticus. 5- Ilex Dentata. Dentated Holly. Le houx d feuilles denteès. (Sdofjnte- etec&p*trme. %mi met getande bfeben. Is maar een druilde, 'twelk teder is. Linn. V KLASSE. 1 RANG. 1. Itea Virginiana. Linn. I. Greater Firginian Itea. O a Le  Li grande Itée de Virginie. CÖfrgfnffcrjer ©ctflftraucb;. <©roate Birgim'fcEje 3Jtea. Groeiplaats, Virginien, en Maryland. Grond, op vogtige plaatzen en aan de ftroomen. Voortteeling, het beste door inleggers, ook zeer goedi zoo niet beter, van uitloopen. Zaaden, kleine langagtige korlen, in een zaadhuis. Zaaitijd, de Herfst en Voorjaar. Blad. lancetswijze toegefpitst 3 duimen lang, en een duim breed, fijn getand, en aan de randen biuinrood gekleurd , boven donkergroen en glad, van onder ligter met Aderen doorweeven, de fteelen roodagtig. Bloeit, meest in lange Airen aan de toppen der bladtakken, aan zeer kortegroenagtige fteelen, bloeit in Julij, en duurt tot den Herfst, wit van kleur. Groentijd, van het Voorjaar tot den Herfst. Groeit, ftruikagtig, 4—5 voet hoog. Aart, zeer hard. Itea Virginica minor. Les/er Itea. Le petite Lée. Reiner CBtrstntfcbcr JDwljTrmtcfc %vm ©irginifclje 3!tea. Deze fchijnt maar eene enkele Variëteit te'zijn van No I, en groeit wat laager. Linn. XXI KLASSE 8 RANG. :. ■ . 1. Jugeans regia. Foliolis ovalibus glabris fubferratis, fub a:qualibus Linn. 1. w^f . The  c m :> The co:nmon walmt. Noyer Royal ou ordinaire. &tmt\nt gfope SMnup/ SSBetfcfx 9ïufs. Gemeene of geteoone 3©a(noot. Groeiplaats, in Perfien wild, overvloedig in een weinig gematigde ftreeken. Grond, meer droog en Iugtig, dan natte gronden. Voortteelins;, door de Nooten en Oculeeren. Zaaden, in Nooten. Zaaitijd, in den Herfst legt men de nooten in het zand, waar in zij intusfchen kiemen, worden als dan het volgende Voorjaar in de kweekerijen geplant. BJad? beftaat uit vijf langagtige ronde ligtgroenen kleine bladeren, die te zamengefteld zijn. Bloeit, vroeg in 't Voorjaar, 't in katjes, dikwijls in April. Groentijd, laat in 't Voorjaar tot Jeu Herfst. Groeit, lpoedig. Schors, aschkleurig. Aart, is teder, lijden hij harde Winters, zelfs tot den hoogften ouderdom gevorderd zijnde. Gebruik, het hout der oude ftammen is wegens zijne fchoone bruine kleur, tot fraaije werkftukken opteleggen zeer geagt, voornaamlijk de wortelen ; de Nooten geeven een beste Oly voor de Schilders, en Plaatfnijders; wrijft men een Paard met verfche Nooteblaaden, is het behoed voor de Daafen en vliegen, dezelfde werking doet ook een loog dezer bladen , welke ook de Aardvlooijen en Muggen verdrijft. Bijfoorten zijn van denzelven Ju glans Fruétu maxima L'nn. i. A. The Large Walnut. O 3 Noix  C J»4 ) Noix de Jauge. ®t( grofse pf«be Shtfj. jftjoofiernoot, _ Juglans Fruöu tenero et] fragili putarnine. Ltnn. i. B. The thin Skelled Walnut. Noix Mefange. _ ©unfc&aKge Stuft, ©unfrïjaaioe Boot. Juglans bifera £/«*. i. C. Twice a Tear fruithearing Walnut. Noyer donnant les fruits deux fois par annêe. grc^nwat trafjmbe Stuft ffitoeemaal '£ Slaarg hruutbragenDe &ootebonm. Juglans frudtu ferotino. linn. i D. The late ripe Walnut. Noyer de la St. Jean. JDte <5pate ober ^ofianntë* Shift. S,aate galnoot/ beesc loopt niet boe? St. Sjati uit. Juglans Regia Foliis variegatis Linn. t. E. Striped leaved Walnut. 'Noyer a feuilles panachées. SBatouft fflft #fc$«cftm fitóttmt. gfroutblabsge Galnoot. 9i  2. Ju glans Nigra. Foliis quindenis lanceolatis , exterioribus minoribus, gemmis fuper axillaribus, Linn. 3. The biack Virginian Walmt. Noyer dyAmerique d fruit noir & ronde. (rcfwat'se SMnufj. Smatte ©irgtmfcftt ©afnoot. Groeiplaats, Noordamerika, vooral in Virginien of Marijland Grond, een zwarte vette. Voortteeling, als de gewoone. Ziiaden, de vrugten zijn ronder,dan bij onze groote Nooten, en dieper in de oppervlakte gevoord; de dikke fchaal is zwart en ruuw , de pit klein; worden in den Herfst gedooken. Blad, bedaat uit 11 tot 13 ook 15 kleinere iets in de Jeugd famengedelde wollige bladen, in de lengte linaller dan de gewoone, en ipitzer, aan de randen getand, daande de zijdknoppen een weinig van de bladfteelen verwi derd. Groentijd, als de gewoone Walnoot. Groeit, meestti ds 50 — 60 voet hoog. Schors, bruinagtig met fcheuren. Aart, is zeer beftendig en harder, dan de gewoone ; daarom is hij voor Koude lauden zeer gefchikt. # 'je,.mik, het Hout ziet geheel donkerbruin, en is fraaijerdan het gewoone Walnooterihout. 3- Ju glans Cinerea (oblonga) Foliolis undenis lanceolatis bafi altera breviore Linn. 4. The long black Walnut, of Virginian, Noyer de Virgine noir h fruits longues, ©cfjwctrSe lanükfa Ofarbamertfamfc^ 2Brt(tuif|. O 4 %m  ( 2lp ) Stnnge jtoarte SfmcriFiga-.fchc ©alnaof. Groeiplaats, Noordamerika. Grond, Voortteeling en zaaitijd als Nq, a. Zaaden, in een langagtige naar het peervormige trekkende Noot, met een dikke, fcherpe , rauwe diep uitgeholde fchaal , de pit niet zeer groot. Blad, uit 15 tot 17 kleinderen te famengefteld hartsyormig fpitstóeloopende , naar de deel toe breed en rond bijzonder het enkele vooraandaande aan de ondervlakte ar eng, veel donkerer en rauwer dan No 1. Groeit, mede hoog en fnel gelijk No. a. Schors, als voorengenoemde. Aart. verduurt onfe Winters zeer wel , en geeft een zelfde donkerbruin hout als No. % 4 Ju glans aiba oblonga. Foliolis ovatis acuminatis ferratis. The withe Virginia Walnut or buttemut. Noyer blanc de rAmerique, SBrffjffcfc rmirtjt'cfie ifarbaiwrtfatttfcfje QMnufj. SDftte Eange ameri&aanfdje HDalnoat. Groeiplaats , Noordamerica. Grond, een middelmatige. ' Voortteeling, als de voorgaande foorten. , ZTde":^^\)s hard, hairig en met een ftee, kende zelfliandigheid gedekt. ■ Blad beftaat tot negen" paar kleinen en een enkel hairig Iangagüg eivormig, Icherp toeloopende fijn ,aagswijze uitgefneden. grooter.dan bij de andere foorten Groentijd, van 't Voorjaar tot den Herfst Groeit, fpoedig, ao—30' voet hoog. ' lic'iors, helder en glad, mtagtie. Jwk '1S VCel harder' da£ de Sew°one; de fchors en boldersgeeven een zeer fterk bruin. 5- Jyglans alba acuminata. Fo-  C 217 ) Foliolis feptenis lanceolatis, ferratis, impari fesfili. Long Jharp fruited Aickery tree. Noyer blanc de VAmerique d feuille pointue. Spitïifóaoöige Buitte 35mcriftaanfcïje IMnoor. Groeiplaats i Noordamerika. Grond, middelmatig. Voortteeling, als de 'voorige foorten. _ Zaaden, een kleine vrugt in eene dunne huid, die zich m vier deelen fplitst, de onderde harde fchaal is zeer hard , de pit klein en zoetagtig Blad, beftaat uit 3 tot 4 paar kleinen, en een enkel vooraan , getand, zeer blijgroen. Groentif.t, van het Voorjaar tot den Herfst. Groeit, fpoedig 40 — 50 voet hoeg. Aart, jong zijnde teder. Schors, aschkleurig. Gebruik, door zijnen fnellen groei leevert hij een goed brandhout en fchoone kooien ; de Schors verwt Linnen en Wollen geel; de dam geeft fuiker, doch met overvloedig. 6. Juglans alba minima. Juglans cordiformis foliolis feptenis lanceolatis ferratis, fructu, amaro, cordiforme putamine fragili, Wangenheim. Wlnte or Pig nut Hickery or the bitter nut. Le blanc noyer de PAmerique, d fruit amére. ©cf>rccm*2Brtmaf5. mtttmtfym Witte SCmerifiaanfc&e JBalnoot. Groeiplaats, Noordamerika. Grond, een weinig vet, en niet te droog. Voortteeling, als de voorige. Zaaitijd, even zoo. Zaaden, een kleine rondagtige dunfchalige hartsvor O 5 mi-  niige noot, met eenen dunnen bolfter omgeeven , die meestendeels affpringt ; de pit groot, geelachtig en bitter. Blad, is uit vijf paar kleine en een enkel te faamengefteld, Imalier dan de anderen. Groentijd, van het Voorjaar tot den Herfst. Groeit, fnel tot 80 en meer voeten hoog. Schors, glad aan de jonge takken , aan de oude ruuvv en gefleurd. 7- JuGLANs Alba ovatii. Shell barked, Hickery. Noyer blanc de TAmcrique d feuilles- ovoidcs. 3©ttte ft&ubagiige 3tmerifiaatifcfjt üdaïiioct. Groeiplaats, Noordamerika. G-vid, in een vetten vogtigen aan vloeden en krebben. Voortteeling, als de voorige. Zaaitijd, hetzelfde. Zaaden, eene rondagtige vrugt, aan de punt een weinig vlak en getand. de buiten beklcedfels zeer dik , deelt zich in vier Hukken ; de fchaalen der Nooten zeer dun , en de pit zoet Bind , gewoonlijk uit drie paar kleine bladen en een enkel famengefteld , wordende naar de bafis toe fmaller ovaal rond, naar het einde puntig toelopende aan de randen zaagswi'ze uitgefneeden. Groeinjd, van het Voorjaar tot den Herfst. Groeit, fpoedig van 70 — 80 voet hoog. Schors, ruuvv geiehillèrd, of fchubbig. Aart, is hard. Er zijn in Amerika nog verfcheidene veranderingen, waar van eenige Nooten dragen, zoo groot als die van onze gewoone Walnootenboomen. Ten overvloede verdienen de Noord - Amerikaanfche Walnooten de oplettendheid "van den Oeconomist, vermits zij in Aart veel harder tegen de koude clan de onze zijn. 8.  C 219 ) 8. Ju glans pecan. S. Ulinoinenfis. Foliolis fkpius quindenis exterioribus majoribus lanceolatis ferratis , bafi altera breviori petiolis villofis. Groeiplaats, in de Westelijke ftreeke/i van Amerika, aan den vloed Illinois. Grond, vrugtbaar en een weinig vogtig. Voortteeling- en Zaaitijd, als de voorige foorten. Zaaden, een kleine Noot die dunichdig is, Nierwijze van gedaante, in een bruine fchale , de kern zoet gelijk een Amandel. Blad, faamgefteld, uit 15 tot 20 kleine Lancetsvormige bladen aan de randen fcheef, zaagswijze uitgefneeden , aan de fteelen en aderen met 'hairrjes voorzien. Groeit, fchielijk en groot, in 10 jaaren tot 15 voet hoog. Schors, blinkend glad, aschk'eurig. Aart, verdraagt zeer wel onze winters. 9- Ju glans Alba odorata. Balzam Hickery. Noyer de PAmerique d feuilles odorantes. ÖBolfjrtecfjenbet 9?orb(uncrtfaittfcfte SBaltwfj» 3©itte ÏUiffienDulaDige SDmciiftaanfche $oot. Groeiplaats, Noordamerika. Grond, een matige niet te vogtig. Voortteeling, als de voorige. Zaaitijd, als No. f. Zaaden, klein, rond, dunfchalig, de Nooten zoet, hebbende, gelijk de bladen, eenen aangenaamen reuk. Blaa, meest gelijkt No. 6. uit vijf paar kiemen te faamgefteld. Groeit,-tegen de 30 voeten hoog, het hout is hard en taai en goed tot gebruik. Schors, Aschkleurig. Aart 9  C 220 ) Jtrt, is hard. Er is eene verandering van deze foort, met een ruuweren en gefleufde Schors, breedere bladen en grotere Nooten , die hardere bolfters , en fchalen hebben ; de pit is veeltijds rimpelig. 10. Jugeans Glabra. Foliolis cunciformibus 'ferratis exterioribus majoribus. MUL 5. J The White Virginian Walnut with a /malles fruit and a Smooth bank. Noyer de la louifane. SBctfïc Storbamaifantfdjc runbe QBalnttfj. ïtWnbwgtige fcoitte ©itginifrfje DDatnaot met ten öatrige &rfjorf. Groeiplaats, Noordamerika. Voortteeling en Zaaitijd, Grond, alles als bij No. 5. Zaaden, van grootte, als No. 5. doch in plaats dat die knobbelig en hoekig zijn , is deze aan de oppervlakte geheel glad, de buitentle fchaalen beftaan uit een Huk. lilad, beftaat uit vijf kleinen, die naar de fteel toe Ipitsstoeloopen, doch voor aan ronder zijn. Groeit, niet zoo hoog als No. 5. Aart, verdraagt de koude. Linn. XXII KLASSE, ia RANG. I. Juniperus Communis. Foliis ternis patentibus mucronatis bacca longiorifeus. Linn. 7. Common Juniper. Genevier ordinaire quiforme un arbre. ©cmeüw ober ec$twt>ifc$cr ^c^bctfïrauclj. <5e*  C mi ) töetooone Sineebfclje «Deneberboom. Groeiplaats, het Noordelijke gedeelte van Europa. GW, hgt, zandig en lugtig, zelfs in opene heigronden. r Voortteeling, door beziën, welke £ duim diep worden gezaaid; gaan niet op voor 't tweede jaar. Zaaden, drie kleine langwerpige korrels in eene vlee"ge bezie, welken in het tweede jaar zwart blaauw worden. Zamtijd, de Herfst en Voorjaar. Blad, fmal , plat, fpitstoeloopende, meest ftcekende, Kaande ten deele paarwijze aan de takken, ten deele drie bij drie, boven donkergroen verwelfd, van onderen blaauwagtig groen. Groentijd, altoos duurend. Bloeit , zeer vroeg in het Jaar in gedeelde geflachten, ïnklemc katjes. Groeit, in eenen goeden grond een boom, in eenen flegten mageren, eenftri'ik;van het 4de jaar redelijk foei; m het Thurtngfche vindt men Geneverboomen van 20 tot 30 voeten hoog, als mede in bet Hoog en Neder bes/is eb, Zwitzerland , Zweeden , Deenemarken en Noorweegen. Schors, roodagtig bruin met veele fcheuren. Gebruik, het houd is fchoon, geel roodagtig, zeer digt fijn geaderd, en taai, men bedient 'er zich van tot opleggingen,en draaiwerken, het heeft eene zeer doordringenden reuk; da harst tusfehen het hout en de fchors ieevert de bekende Sandarak uit. Hier van zijn de volgende te onderfcheiden. Juniperus Mas Linn. 7. A. Wordende deze enkel door /lekken voortgeteeld, of door afleggers die twee a drie jaar liggen ^moeten. Hij. onderfitheid zich klaarlijk door zijne ligtere groene kleur en regter opgroeing ; ook door dat het gefladig zonder vrugten is, en geene voortbrengt. Aard, verdraagt zeer wel onze winters. Ju-  ( 333 ) Juniperus Fcemina Linn 7. B.' Sp^aaeuöe töatfberboom. Onderfcheidt zich van de voorige door Grijzere bkY den, die naar het Rosfe zweemen, groeien zeer kruipende en geeven zw;:rte beziën , het groeit bij na door geheel Europa gemeen , aan de dorre Heikanten ; word 't best door Zaaden voortgeteeld, die een jaar in de grond liggen , eer zij opkoomen. 3. Juniperus Oxycedrus. Foliis ternis patentibus, mucronatis, bacca breviori-bus Linn 8. Spanish Cedar , or Spanish Juniper. Ls cade ou grand Genevrier a fruit rougedtres. SMc ©pmufcfjer QïBadjcnber. Spaanfcfje <&encise< baom / ooh Sfflboiiifcfje «Ceöetboora. Groeiplaats, Spanjen en f rankrijk. Grond, ligt en lugtig, dech niet te flegt. Voortt".elan; - door beziën, cn inlegging der takken. Zaaden, bedaan in bezi :n, die de groote eenes Hafenoots hebben, en bruinrood worden. Bhd , Naalden als de gewoone, bij driën te faamen, doch langer en breeder, aan de oppervlakte eene zeegroene fleuf hebbende. Bloeit, als de gewoone. Groentijd, altoos duurend. _ Groeit, wanneer hij uit zaad is geteeld een aanzienlijke hoogte, doch anders heederagtig. Schors, bruinrood. Aard , verdraagt de drengde koude. Gebruik, als de v jorige ; de beziën geeven in .Frankrijk den Huile de la cade, welke men onder der dieren kruidmengzels gebruikt, voornaamlijk bij dc pokken der fchaapen. 3- Juniperus Virginiana. Foliis ternis bafis adnati's: junioribus imbricatis : femonbus patulis Linn. 6. The  C 323 ) The red Cedar, or Cedar of Virginia. Le cedre Rouge. 9Totvc C8fr$ntfcf)c (ttbw. ïioooe ©ii-Bitiiifche £tm Betooontpfi nenaamö. . Goeip/aats, Virginien en het zuidelijke van Amerika. Grond, ligt en zandig, indien 'er flegts een weinig aarde bij is, dikwijls in de-enige , doch in geene zw are vette noch vogtige gronden. . Groeit bij ons, zeer wel in kleigronden, doch jlaaf flirt zro gemakkelijk aan de groei als in ligtere gronden , maar verplanten veel beter, dan in zandgronden geteelde. Voortteeling, door zaaden, ook door flejtketf. Zaaden-, drie langagtige deentjesin eene bezie, die bruinroodagtig is met eene witte vlek, rijpen in het einde van October. Zaaitijd, in den Herfst, het best, ligt mede als de Jeneverboom een jaar eer hij opgaat. Bloeit, als de gewoone, doch niet voor de maand Mai. Groentijd., altoosduurend , de Naalden worden in den winter purperrood, doch krijgen in het Voorjaar kunne groene kleur weder. Groeit, fpoedig tot een aanmerkelijke hoogte in eene kegelvormige gedaante. ■ fes, rood met een bastagtige huid overtrokken, deel? pnngt en zich naar de lenëte in dreepen Aard, zeer hard , is mede zeer goed tot groene haagen, alzoo hij zeer wel het fcheeren wil verdraagen. 4» Juniperus Carolinienfis 3IHL The Carolina Cedar. Le cedre Rouge de Caroline. £m'offm'fcf,cv rotfe Sfitr. Soa-  Jïooöe «rardlriifcFje Ceüer. Grot plaats, Karolina. Grond . als No. 3. v Voort teelt,-..; . door zaaden en ftekken. Zaaden, in purperkleurige bezien , 3 fteentjens' als No. 3. van gedaante. Zaaitijd, als de voorgaande. Blad naalden , die aan de onderfte takken naar de gewoone gelijken, doch die der bovenfte zijn kleiner en ftomper, ftaande gelijk bij de ltaliaanjcue Cupresfe in malkander gefchooven. Bloeit, in Mai, de Manlijken' in donkergeelen, en de Vrouwelijke in roodagtige katjes. Groentijd, altoosduurend ; in den winter rood. Aart, hard. Gebruik, het Hout is bijnaa rood , goed tot inleggen ; de Engelfchen maken 'er hunne potloots-fchagten van. 5- Juniperus Lycia. Foliis ternis undique imbricatis ovatis obtifis. Linn 10. Cupres leaved Junper. Cedre de moyenne grandeur è feuilles de Cypres a gros fruit. &jctfchc €eber. Ceöet aan Hpcia/ Spamen/ grobenccjj/ ^taliën/ 3Lait= geooch (|c. Goreiplaats, Lijciën. Voortteeling , door Zaaden in beden, die grooter dan de gewoonen zijn. B , naalden die in elkander gefchooven zijn, als bij de Cypn-sf n. Groentijd altoos duurend Groeit, matig tot 20 voeten hoog. Aart, is teder. 5.  C ) 6. n .< , Juniperus Phoenicea. ; FoIiis temis oblitcratis imbricatis obtufis. Linn. g, Phaenician Cedar. Genevrier grande de la Phaenicie d fruits jaunatres. 93fjpm'fcfx <©o^rftlje Ceöcc/ oofir «©rkntaalfcrje senaamb. Gelijkt zeer veel naar den voorigen, behalven dat de bezien geelagtig zijn. Groeiplaats Spanjen, Italien en Portugal, een kleine boom. & ?■ Juniperus Bermudiana. i Fob'is inferioribus ternis: fuperioribus binis decurrentibus fubulatis patulis dCUtis. Linn. 3. Bermudian Cedar. Cedre de bermude. SSmnubtfcbc (Ztbev. SSermiibiaanfche Ccwr. De bladen zijn van dezen veel ligter groen dan' bij den Virginifchen; zijnde, ook veel teder er; wordt hier te land door /lekken voortgeteeld. 8. Juniperus Suecica. Swedifche Juniper. Genevrier d feuilles longues. ©cbwcbijofje SBrtdjolbtr. Jgtoetbfrben «Jenebffboom, P Een  ( 226 ) Een zeer fraaije middelmatig hoog breede ftruift, wiens bezi ;n fraai blaauw zijn en zich bijzonderlijk door zijne lange naalden onderfcheidt, die ligt groener dan de gewoone Geneverboom zijn. 9- Juniperus Thurifera. Foliis quadrifariam imbricatis acutis. Linn. i Ftankincen/e Juniper. Le grand Genevrier de Efpagne. pratter) - QKacboloerbaum. JFiercofigeebenDe «©eneterrboora. Blijft mede een ftruik, eene welriekende Harst geevende. 10. Juniperus Canadenfis. Canada .Juniper. Genevrier de Canade. <£ tot 20 voet ^f«/-f, is hard. Variëteiten hier van zijn: juniperus Sabina Foliis variegatis. A. Strip cd Savin. Le Savinur h feuillespanachêe. ©atxfoum mtt gefpratstm SMotam. S&antbtoiije Sebenbaom. Juniperus Sabina tamariscifolia. B. Tamaris leaved Savin. Le Savenier d feuilles de Tamarife. ©aombaum mtt Zamamimm. SE^mati^blatiiae Sebenboom. Juniperus SabinaLuatanica. C. Upright lerry hearing Savin. Sa.  C a&8 ) Saline a feuille de Cypres. 25reeDöIaöiöe ftalmfa/ Eepelboom. Groeiplaats, Penfijlvanien. Grond, ligt en zandig, met § klei, of anders meteen weinig zwaare aarde gemengd. Voortteeling, door Zaaden. Zaaden, kleine langagtige korreltjes in een vijfhokkig Zaadhuis in het laast van November rijp. Blad, ovaal naar de Kerslaurier gclijicende, fchadelijk aan viervoetige dieren , uitgenoomen de Herten. Bloeit, in het begin van Junij, ftaande aan bosjens aan de toppen der takken, dikwijls 15 a20 Bloemen, bijeen, van eene vleesachtige kleur of bleekrood. Opwaarts ftaande , doch worden, bleeker door de Zon, gelijkende naar eene rondagtige in verfcheidene vouwen gedrukte Nap, of Schaale der Ouden. Groentijd, de bladen blijven den winter over. Groeit, niet boven de zes tot acht voet hoog. Schors en hout, het hout is vast, fijn, bruinag- tig  ( 339 ) tig geel, de wortel is nog fchooner, gemarmerd, met flippen gevlakt. Aart, in de jeugd teder, naderhand hard. 3. Kalmia Angustifolia. Foliis lanceolatis, corymbis Iateralibus Linn. a. Dwar/ Laurel Narrow leaved. Kalmia d feuilles dtróites. ©cfjmaU&rattrtsct WffcnÉaum. Smalbladige Jlenelboom. Groeiplaats, Amerika, voornaamlijk Nieuwjork en Nieuwjerfey. Grond , bemint een noordlijken ftand, voor al in een met klei gemengden grond, inzonderheid op de toppen en aihangingen der Bergen. Voortteeling, door Zaaden. Zaaden , tegen het laatst van November rijp. Zaaitijd, het Voorjaar, digt bij een , omdat 'er veel agterwegen blijft, dat niet opgaat. Blad, Lancetvormig glimmend hooggroen; verwisfelen eerst in het voorjaar hunne oude blader. Bloeit, in het midden van Junij met hoogroode bloemen , gelijk de voorige, doch beftendigtf en zeer pragtig , bosgewijze aan de toppen der ta-^-ken. Groentijd, geduurende den Winter tot het Voorjaar. Groeit, in het begin langzaam, Jdoch bloeit reeds fchoon maar 3 voet groot zijnde ; verdraagt ook het fnoeijen. Schors en hout, als de voorige. Veranderingen hiervan zijn; Kalmia ang. flore rofeo, Linn. A. Rofe Couloured Narrow leaved dwarf Laurel. Kalmia è feuilles ét reit es, cjf fleurs en couleur de rofes. P 3 ©d&itwO  C 2 30 ) SmatblatHge ïüatmia met tam Meurbe bloemen. ; Kalmia ang. variegatis. Linn. B. Striped narrow leaved dwarf Laurel. Kalmia a feuilles ftroites panachée. ©efeheeftet ©cbmalblattrtget .föilmfo. kalmia met bonte fmalle blaben. 3- Kalmia Polifolia, glauca, foliis lanceolatis fubtus inca:;is. The Poley Leaved Dwarf Laurel. Le Kalmia d petites feuilles. Jöte gJokJj&lottrtge ioffeffaum. IMepbladige kalmia of lepetboom. Groeiplaats, Noordamerika en Kanada. Grond, Zaaden en Zaaitijd, als de voorige fborten. Blad , gelijkt naar de polijbladen, zijn blaauwagtïg' Van onder grijs , lancetsvormig. Bloeit, fchoon rood. Groentijd, altoos duurend. Groeit, ftruikig, een voet hoog. Aart, haii. ' De Heer van Burgsdorf, maakt hier melding van en houdt het voor eene Andromeda, de Heer van Wangenhelm, befchrijft het uitvoerig in de Schriften der Naturforfchende freunde zu Berlin B. VUL St. 3 und 4. Linn.. X KLASSE 1 RANG. l. Lavendula Spica. Foliis fesfilibus lanceolato linearibus ipargine revo!{}r?s, fpica interrupta nuda. Lmn. 1. The  ( »3i ) The fpiced lavender. fjspiec. ©entente itötnM. cBetooone Eabenbet. Groeiplaats, in de Zuidelijke jlreeken van Europa. , Grond, een goede losfe. Voortteeling, door Zaaden en Inleggers. _ Zaaden, vier kleine Zaadjes in eenpeperhuisagtigeneiK Blad, twee duim lang, en bijna een half duim bteea Witagtig groen. . Bloeit, in Air en, een blaauwe eenbladtgepypagtige bloem , in twee lippen gedeeld, waar van de bovenjte het grootst is en regt op ftaat, de onderfle t kleinst, tiederhangende in drieën gedeeld, waardoor zij als omgekeerd zich vertoom. Groentijd, altoos duurend. Groeit, 3-4 voet groot. Aart, is Hard. Een variëteit hier van is het Lavendula angufti-folia. Linn. 1. A. Narrewleaved lavender. PAspiec d feuilles blanchatres. ©malbtattrtae lafcenbet. Smalblaöige Uabenbel. Groeiplaats, als boven ; voorteeling door inleggers. Bloeit, aan digter in een gedrongener Airen en ruiken aangenamer dan No. 1. dochniet. zoo fterk van gew. Groeit, 2—3 voet ten hoogflen. Aart, is hard. Van beiden dezen zijn nog met witte bloemen, welke haare eenigfle onderfcheiding uitmaakt. P 4 *  2. Lavendula Stoechas. Foliis fesfilibus linearibus margine revolutis fpica coarctata comofa Linn. % 1 French Lavender. Lavande d feuilles etróites dom ks fieurs purpurines Jont resfemblèes en forme de téte. <&tOtÜ)ktttx$eï iotka. SmalWabise Eaucier. Laurus Nobilis Undulata Linn. i. C. Laurier d feuille ondée. , coriw mtt wtttcnfovrnfye fykttm. %a\\i\ti met Qesoïf&e blaöen. Alle deeze Laurieren zijn altoos groen en een weinig teder,' en blijven niet zeer gemakkelijk in den open grond bij ons over, zonder zeer zorgvuldig aan den ftam omwonden en gedekt te worden; men beeft ze des winters meest in de huifen ; dit geldt ook ten opzicht van de volgende foorten. i. Laurus Benzoin. Foliis enerviis ovatiis utrinque acutis integris annuis Linn. 15. The Benjamin tree. Lrarier dont les feuilles fent le Benzoin. P 5 9*m<  C 334 ) ^cn&om4örtxer S&rom. 2Ben3omboam. Groeiplaats, Oostindien en Virginien. Grond, in alle foorten, dieniet zandig noch te fchraal zijn. Voortteeling, door inleggers, alsmede door Zaaden, van Buitenlands ons aangebragt, alzoo zij in onze lugtftrcek niet rijp worden. Blad, Ovaal rond, onder witagtig, zeerfterk van reuk. Bloeit, met kleine geele bloempjes , gelijkende naar die der Laurier van maakfel ; bloeien in Mai. Groentijd, laat in het Voorjaar, tot den Herfst. Groeit, ftruikig tot 10—13 voet bij ons. Aart, in harde winters lijdt hij veel en vriest dan wel eens geheel dood, Ldient, daarom bp een e goede warme plaats gefteld, of tegens de koude gedekt te worden. Gebruik, geeft den benfoin. 3- 1 Laurus Sasfafras. Foliis integris trilobisque Linn. 16. The Safafras. ' Le Sasfafras. ©er ©a*fflfrt(b Dtotfmarm. fóofcmarpnolabige JHoetwfïfle ïeötim. Groeiplaats, in het noordlijke gedeelte van Europa , Boheemen , Polen, Silenen, Zweeden, Mos, covien enz. Grond, vogtig en moerasfig. Voortteeling , door wortel - uitloopen in 't Voorjaar. Zaaden, in een langagtig vijfhokkig Zaadhuis. Blad, gelijk de Rosmarijn , doch een weinig dikker , aan de randen onderwaarts omgeboogen. Bloeit, aan witte trosfen, aan 't einde der takken; van Junij tot Julij. Groentijd, altoosduurend. Groeit, drie a vier voet hoog bij ons, naauwlijks twee voet. # Aart, is hard, gebruik is voor de Leertouwers dicnltig. Variteiten hier van zijn : Ledum Latifolium Linn. 1 A. Broad leaved Marsh Ciflus. Cifte d grandes feuilles de Rosmarin. S3rettWtet(jer ^ofïm. 23teebDlaöifie Eeüum. Ledum Longifolium Linn. 1 B. Long leaved Marsh Ciflus. Cifte d longue feuilles de Rosmarin. ^uigblattrfge poften. Htanablaöige %mm. Ledum AuguMifolium. Linn. 1 C. Narrow leaved Marsh Ciflus. Cofte  C 337 ) Cifte d feuilles Etrêite de Rosmarin. ed)maflW«ttrtge poften. Smalbladige Hedum. Ledum Thymifolium. Linn'. 1 D. Thyme leaved Marsh Ciftus. Cifte d feuille de Tkym. 6Ef)-.möIaöiec Heisum. Van deeze laatfte geeft het eene bijfoort het Ledum Thymifolium foliis variegatis. Striped leaved Marsh Ciflus. %f)r;me(atttt3< ^o(ïm mtt gefeïjeftm SHattmt. 2?onte «aifijmblaïsige %ebum. Voortteeling, en aart alle gelijk No 1. Linn. II KLASSE 1 RANG, 1. Ligustrum Vulgare. Foliis lanceolatis acutis, paniculaj pedicellis oppofitis. Linn. 1. r The Common Privet. Troene Commun. CKamnxtof. Hfitonbfjout/ ïiötiss'fec. Groeiplaats, huropa, wild, in bosfehen heggen en ftruwellen. Grond, lugtige, met zand gemengde, mede in allen, doch niet te fchaduwagtig. Voor: t°,eling, door Zaaden en inleggersin den Herfst, in het Voorjaar door afgefnedene takken; Zaa-  Zaaden , in zwartagtige beziën- S/adj aan beide zijden fpitstoeloopende glad,eriffijf. zonder infneede aan de randen. Bloeit, wit aan druifswijze trosjes. Groen, van het Voorjaar tot den Herfst. Groeit, tot 15 a 16 voet hoog, zeer goed tol laage Jen eer'heggen. Schors,_glad en Aschkleurig. 4art i 1 hard ; Gebruik, het hout is taai en hard. zeer goed tot buskruid; de bezien geeven met onderIcheidene bijvoegzels, roode, paarfche, en groene verwe„ Men heeft hier van drie bijfoorten. Als LlGUSTR UM. Foliis variegatis Iuteis. Linn. 1 A. Stripei leaved Privet. Troene a feuille Panachés de Jaune. Sïafmwfbe mtt ©olb^fcbefte Matrem; Oouö&tmttóaWije Zmstet of JSonöbouö. LlGUSTRUM. Foliis variegatis albis Linn. 1. B. White Jlriped Privet. Troene d feuille de panache de Blanc. SBet^efcbertett Dfatmretoe. ÏDitbontblaöirj jaonö&out. Li gust rum Vulgare fructu albo Linn. i, C. White berried Privet. Troene d fruits blanches. SaonD&out met toitte betfeu. 2.  C 339 ) a. Ligustrum Latifoliunv Foliis ovatis acuminatis, panicula decompofita trichotoma Linn. 2. Broad leaved Carolina Privet. Troene de la Caroline. SSrettbl&tertge Stofowcffr. 2p«eoWaDijj Bonbftout ban ftarolina. 3- Ligustrum Italicum. Foliis fempervirentibus Linn. B. Evergreen Privet. Troene toujours verd. 2frnmcT grime Ütaftwet'cc"* SWoojS rjtoen jEonöfjotit. Groeiplaats, Italien. Voortteeling Zaaden en Zaaitijd als de voorige No. 1. Blad, een weinig fmaller, en puntiger. Bloeit, als de gemeene. Groentijd. blijft in den winter bij ons groen, doch een weinig bruingroen of rosagtig. Groeit, 16 a id voet hoog. Aart, is hard. Linn. XXI. KLASSE 1 RANG. 1. Liquidambar Styraciflua. Foliis angulatis palmatis, lobisindivifis acutisZ/»». 1. The maple leaved Strorax. Le copalme. ©torartoum. £>to*  C 240 ) Storarboom'. Groeiplaats, Virginien en' Mexiko. Grond, aan het water en moerasfige ftreeken, bijgevolg vogtig, Voortteeling, door zaaden. Ziaden, geelagtige korrels in ovale eenhokkige zaadhuizen in een rondagtigen getakte kogel te faamen gehoopt; worden in den Herfst gezaaid. Blad, in vijfdeelen gefneeden, aan de randen" fijn getand, den Esdoorn gelijkende, doch kleiner en vijfadrig, boven donkergroen, onder ligter , wordende in den Herfst rood; tusfchen de vingers gewreevcn ruiken, ' zij zeer aangenaam harstagtig. Groentijd, van het Voorjaar tot den Herfst. Bloeit, ingedeelde ge/lachten de'Manlijke in katjes, de Vrouwlijke als kleine kogeltjes. Saffraan kleurig. Groeit, een groote tamelijk fterke boom, redelijk hoog, en Iaat de takken van onder vallen. Schors, aschkleurig. A rt, hard, doch jong zijnde een weinig teer. Gebruik, geeft in het Voorjaar een kruitlig ruikende harst. 2. LiQuiD AM bar. Asplenifolium^ Liquidambar peregrinum, fol. oblongis alternatim fuur atis Linn. a. Sweet Gum With Maple leaves. Liquidambar a feuilles longues et decoupèes. gan'cuMattttse ©torarbflmn. Stotarboom met baarenblaoen. Groeiplaats, Noordamerika. Grond, fteenig in 1'chaduwagtige plaatzcn. Blad. langagtig, gelijkende naar het Afplenium Ceterach, zijnde overhoeks gegolfd; ftaat bij beurten aan de takken. Voortteeling, door zaaden en inleggers. Groeit, Heesteragtig. ö ö Aart,  Aart, een weinig teder , is 'i best in gen pot om *swinters voor den ruwen vorst binnen 'thuis te''worden gebragt. Linnaus XIII KLASSE, i RANG. Xi Ltriodenpron Tulipifera, Foliis lobatis. Linn. i, The Tulip Tree. Tulipier de Virginie. «aüulpenöoom. Groeiplaats, in de meeste ftreeken van Noord-Amerika, voornaamlijk in de luwfte en warmfte ftreeken Grond, een weinig vogt, en ook in droogen doch. niet te zwaaren. Voortteeling, door zaaden, als mede door inleggers; mooghjk ook door ftekken in een tamelijk vo^en grond. ö ° Zaaden, een kleine bruine ovaale kern. in een gevleugeld dnehoekig zaadhuis, welker veelen bij een een kegelvormig zaadhuis uitmaaken, van eene ligtbruine kleur. 6 Zaaitijd, herfst en voorjaar, moet fterk vogtig worden gehouden. Komt veeltijds niet voor het zde jaar ten voorjchijn. Blad, is met drie infnijdigingen voorzien, gelijk de Ahorn, met dit onderfcheid, dat de middelfte vooruitftaande punt afgefneeden of liever geknot is, boven donker, onder blijgroen, groot, aan eene lange Iteel, met kleine bleekgroene nevenblaadjcs. Bloeit, de bloemen gelijken de tulpen, en het JKymphcea al. a ; ruiken niet, ftaan aan het einde der takken, komen in Junij en Tulij te voorfchin. zijnde groengeelagtig me: oranjekleur gemengd. J Groentijd, van het voorjaar tot den herfst. Q Groeit,  C 24a ) Groeit, taamliik fnel en hoog, in warme plaatzen, anders niet boven de 12 voet; over het geheel g*noomen groeit hij in onze Provintien tot een middelmatige» hoorn. Aart, is hard, en dikwijls het zekerst in eene meer of min vogtigen grond. Men onderfcheidt eigentlijk twee foorten van Liriodendront, naar de kleur des houts, te weeten geele en witten; de een is zwak en broos, en de ander hard, zwaar en taai. De Heer von W.'.ngenheim vond eene op Long Island met gevulde bloemen, die uit 13 tot 15 kroonbladeren beftonden. Men heeft ook nog eene Variëteit met bladen, die bijna in het geheel niet uitgefneeden zijn, aan de fleel ■wederzijds rond, en voor aan vlak af gefneeden zijn, •waardoor zij naar een fchop gelijken; deeze groeit ruim zo fpoedig ah No. 1, doch welke bloemen hij geeft, is mij onbekend; hij fchijnt ook harder, dan de eerstgenoemde te wezen. Linn. V. KLASSE 1 RANG. r. Lonicera Periclymenum. Capitulis ovatis imbricatis terminalibus, foliis omnibus diftinctis. Linn. 4. The wild Honey Suckle or wood bine. Chevre feuille d'Allemagne. 2B«&<* gemcnw* ©etèfclatt/ ft ftttgcr jc (téer. «Betoaone ftampetfaelte/ «iBegtenbtatL Groeiplaats, Duitschland, Nederland, Engeland, Zwitzerland, en het geheele middendeel van Europa. Grond, matig vogt, in heggen en tuinen. Voortteeling, door zaaden, inleggers en ftekken. Zaa-  C 243) Zaaden, in roode beziën, twee platte zaadkomca. Zaaitijd, m den herfst. Bhd. langagtig ovaal, ftaat tegen elkander over aan de takken. . , met regenfchermswijze bloemen, tot 6 ltuks bii elkander aan de toppen der takken, in Julij; ruiken zeer aangenaam, ten laatften aan witagoge . rodde, dan geelagtige pijpjes, meest egaal diep ingefneeden. Groentiid, van het voorjaar tot den herfst. Groeit, klimmende, meestijds 6 voet hoog, verdraagt zeer wel het fcheeren. A rt, zeer hard. Gebruik dient tot bedekking van muuren en icnuttingén; is ook zeer gejchikt om prieëelen en f lagers te maaken. 2. Lonicera Periclymenum quercifolium. Linn. 4. A. Oak leaved Honey Suikle. Chevre d feuille de Chê.ie. QBtlbcs ©efófcfott/ mtt dcfje Uamn. «tEifanbla'ria. aBeiteblaö. Is eene Verandering, men vindt ze in de Nederfaxifche kreupelbosfchen wild, zoude in de tuinen wederom veranderen, het onderfcheidt zich door zijne uitgefneden eiken bladeren. 3- Lonicera Germanicum ferotinum. The flemish Honey fuckle. ChSvre feuille de Allemagne d fleur rouge & pale. eptoé ©etébmtt. ÜtoaDbfoemtg laatblocienb «tëeitenblaD. Blad, glad en gelijkt No. 1. Q a Bloeit,  ( 344 ) Bloeit, rood, welriekend, in Julij tot Augustus. Groett, met fterke en roode ranken. Aart, hard. 4- Lonicera Caprifolium. Floribus verticillatis terminalibus feslilibus, folns ïummis connato perfoliatis. The Italian Honey fuckle. Cherre feuille (P/talie. &mtb#n>acbfatc  C*40 Blad, omgekeerd eirond, donkergroen, de oppervlakte ligtgroen zonder fteelen , de aan de toppen der takken met malkandere verbondenen vertoonen een klein uitgehold blad. Bloeit. a n ■ de toppen der takken in fchopies, aan eenen langen naakten fteng; de bloeiden hebben lange lcharlaken roode pijpjes, met korte randen. Groentijd, altoosduurend. Aart, is teder. 8. LonïCera media. Murray. Capitulis verticillatis aphyllis terminalibus, corolla brevi gibba, bacca didyma, foliis fuuimis connato perfoliatis- Deeze is eenerlei met de voorigen. • 9- Lonicera Xylofteum. Pedunculisbifloris, baccis diftincds, foliis integenimis pubefcentibus. Linn. 9. The Honey fuckle. Chamaceri/ier de haies. ©cmctne #«fmftrfcr)?. êtuiffeampertoelie/ aldus genaamd. Groeiplaats, het Noordlijke van Europa. Grond, vogtig, ook wel in drooge gronden. Voortteeling, door zaad en inleggen der takken. Zaaden, in enkele roede vrugten, die in Julij en Augustus rijp worden, drie kleine zaadkorlen. Zaaitijd., herfst en voorjaar. Blad, ovaal, met een fijne punt uitloopende, ongetand, boven blijgroen, onder bleeker, wederzijds een weinig wollig, tegen malkander overftaande aan de takken. Bloeit, in Mai, met befmoefcld witkleurde bloemen ,  C *+7 ) men, klein, twee bijeen, aan fteeltjcs van eea duim lang. , Groentijd, van de lente tot den herfst. Groeit, ftruikagtig. Schors, witagtig grijs en glad. Aart, zeer hard. 10. Lonicera Tartarica. Pedunculis bifloris, baccis diftindis, foliis cordatis obtufis. Linn. 12. The Tartarian Honey fuckle. Chamecerifter de Tartarie. QWtórtfciK S)ctUntxx\d)t. Dtetfmigtise nwreinofiaanbe «Eartaarfdje ftamperfaelie. Groeiplaats, Tartarijen. Grond niet te vogtig, maar vooral droog. %ortte%™l het gemakkelijkst^dpor ingelegde tfe ^ffftSfe, naderhand ftaande, boven zeegroen, onder ligt met een adiig ^SiSüSt^. tw^loemen bijeen aan fteelen van een duim lang, vleeschkkurig, niet twee fmalle groene nevenbladen onder zich, m Juni]. Groentijd, van de lente tot den herfst G™»ï, een ftruik van 7- 8 voet boog, de takken zijn zeer taai cn verdraagen het fnoeijen zeer wel. Schors, de oude witagtig en glad. Aart, hard Een Variëteit hiervan is het Lonicera Tartarica minor. The Dwarf Tartarian Honey fuckle. Chamxcerifier de tartarie Ó fieurs Manches.  C =48) Slaage totatifcfje tegtomm ftamperfoefi? «vSt£r * dm~ i*» !^en groei en 11. Lonicera Canadenfis. Bartr. Canadian Dwarf Cherry Honey fuckle. Le petit Chamacerijïer de Canada. (lampet ffetne fyctmtafi)(. laage «ötotffïaatiöe ï-fanaöafcfje ftampafwlfe. Groeiplaats, Kanada. groef' °VaaI' Vm een 2eer dun ^efeel, ghnzig ïeda-t;r\ttTenedf ^ UVCe bl^men aan kleur Xiem Ktg3|™e ^e 12. Lonicera Pyremica. ptr^^baccis diffindiis' *obl^. Pyrenian Honey fuckle. Xylojleum de Toumefort. 9tyrtó ijler * fruit bleu. SSUmkótyt £ecfenrtïfcf)e. aSaautoe fonöjn&e^/ Houtt. Groeiplaats, Oostenrijk en Zweeden. Grond en Voortteeling, door zaad en inleggers, in een goeden grond. b& ' ff¥'w' ÜV,aaI> P^t, gedrukt in blaauwe beziën, nï.wl' Tl'-i^' ftomptoeloopende, bij bet uitbotten op beide de vlakten aan de ongetande randen met fijne kaatjes bezet, doch die zijöin den ouderdom verhezen; komen bondelwijze voort, helder groen en doorzichtigmet fijne aderen doorweeven. Bloeit 111 Mai , uit de bladentrosien, de bloemen twee ftuks aan eene gemeenfchappelijke fteel, bleekgeel, in menigte. ^tffc» te." h00gften voet, ftruikagtig, tamelijk digt getakt. b ö' & • irj, donkerrood en glad. Aart, zeer hard. 15. Lonicera nigra. Pedunculis binoris, baccis disftinótis, fol. ellipticis integenimis. linn. 7. Black berried upright Honey fuckle. Chamatcerifier a fruit noir.  J^ttJenffrfcfc mtt wxm 6«rettÜeatoptiaatiDe ïüamperfoeiie mtt stoarre ocjien. Gelijkt zeer veel naar het Lonicera alpigehtt met witte bloemen, doch de vrugten zijn zwart. l6.. Lonicera balearica. G en D. Minor ca Honey fuckle. Chamacerifier de Minorca. SÖdeattfcbe £ecfenftrfcbe. Sïeatopfïaatibe muiojfiafefje ^Kamperfoelie. Lonicera coccinea. Lod. Scarlet berried Honey fuckle. Chamacerifier <» fruit rouge ècarlate. ,£ecfentïrfdx mtt fctjarïac^vot^cn ?35ecrctt* StcgtopfiaanDe fcfjarlafien besten brarjenbe kamperfoelie. 18. Lonicera g.auca. Hiee. Honey fuckle with bluish green leaved. Cbam&cerifier a fieurs Jaune rougatres. ^ecrenf'trfcfje mtt ^omermtjenfarbtae blume. amerifiaanfdje regtoplïaanbe kamperfoelie. Groeiplaats, Amerika. Grond, een goede vette. Voortteeling, door zaaden eri Inleggers. Zaaden, een geelroode bezie. Blad, boven blijgroen van onder zeegroen, ongefteeld. als aan een van den deel der bloemltcng doorboordwordende, eirond van'gedaante. Bloem, komt aan de einden der takken voort in Mai,  C 253 ) ^oTklfrdS r°nde tros> een .^«7, hard. Eene variëteit hier van is het Lonicera glauca Flore luteo. ïïfStorfïaanöe ameriftaanfcfje ftampctfoeHe met geeïastiae SW/ 18 m het overiSe in alles den voorigen C. Hondskersfen met zeer veele bloemige ftengen. 19. Lonicera Symphoricarpos. Capitulis lateralibus pedunculatis, fol. petiolatis. Liinn. 13. r The Shrubby St. Petrus won. Chêvre feuille è feuille de Millepertuis d fieurs verdatres en forme de houquets. ïtarolmiftfje lonicera. Groeiplaats, Virginien en Karolina. Grond, eene goede. J2°mev-,1gl d°qr?aaden, in den herfst't en voorjaar, voornaamlijk door inleggers. ^J*"» Zanden, in kleine roode bezien, die uitgehold zijn. Blad, cirkelrond, ongetand, een duim groot, L paard aan korte fteelen j bosfig in takken, boven bijgroen, onder bleeker wegens zijne hairtjes groen"'' klokswijze vijfvoudig ingefneeden, geelagtig Groeit, laag, omtrend aan de vier voet. Schors, bruinroodagtig en taai. Aart, hard. Een  C 253 ) Eene variëteit hier van is het Lonicera Symphoricarpos foliis variegatis. Linn. 13. A. Shrubby St. Peter swort, with Jiripcl leaves. Chêvre feuille & feuille panachèe, de Millepertuis fieurs verdatres en forme de bouquets. 3nbt«nifc(j« 3$rtnntëG< Europa. JêS$*> d°°r ^uitloopen, afleggers en Blad, langagtig, fpitstoeloopende. B tü, uit de hoeken der takken, die met eenïro» fteekels voorzien zijn, de bloem binnen fchoor2 rood, buiten zwart geftreept, van maakzefaTs deTs- Groentijd, van het voorjaar tot den herfst Aart, is hard. 2. Lycium Europamm. Lycium fpinofum, fol. lanceolatis tenuibus glabris  C =55 ) European Boxthorn. JVerprun de PEurope. <£mopa\fc\)ct rmfyUMw ^aémxnhm«Eucoüifcfjs SBor&oojn. Groeiplaats, het zuidlijk gedeelte van Europa. Blad, langagtig toegefpitst, wegens de draaijing der takken daan het met de onderde vlakte naar boven gekeerd, zijnde een weinig ruw, waardoor het zich onderfcheidt. Bloeit, vleeschkleurig. Groentijd, van de lente tot den herfst. Groeit, regt op, zonder onderfteuning, komende uit iedere knop dekels te voorfchijn; is diendig tot haagen. • Aart, is hard. 3- Lycium Chinenfe. China Boxthorn. Jasminoides de la Chine. ©tanjcnbet (Efjt'nefifcfKr ïmtyttt 3 Arbutus leaved Virginian Medlar. Mzier de Virginie a feuilles cParbufier. CBrrgfoffiljer «ÖMtydfoum mtt ®ttytIifrïje .Mispelboom. Groeiplaats. Oostenrijk Provence en MontpeUier. Grond, een goede lugtige met zandgemengde. Voortteeung. door inleggers, uitloop :n en zaaden. Zaaden, in zwarte beziën, in 't najaar kleine korlen, die langwerpig zijn. Blad, ovaal, zaagswijze getand, van onderen ruig, aan de jonge takken geheel wit, doch naderhand kaal en groen. Bloeit, jn witte trosjes uit de oxels der bladen, ia Mai. ' Groeit, 3—4 voet hoog, zeer digt en takkig. Sr kers, zwartagtig. Aart, hard. Heb voor zoo veel mogelijk was, de verwarring cler Méfpilw met het Craitegus getracht voortekoomen, 't geen zeer dikwijls gefchiedt. Linn. IV KLASSE. 1 RANG. 1. Mitchella repens. Linn. x. Crceping Evergreen Mitchella. Mitchelle toujours vert. E9?tcheltfcfje pffonje. C&amaebapjjtie ban iKitcfcetfiu?. Groeiplaats, Noord - America , aan befchaduwde oevers. Grond, morfig en nat, ook veenige. Vwrtteeling, door zaad en uitloopen. Zaaden, Jdeine rondagtige bezien van een roode kleur. Blad, dik, eivormig afgeknot, geheel tegen elkander overdaande, digt aan de takken met eene witagtige ader voorzien. Bloeit, wit, uit de hoeken der bladen dubbeld. Groentijd, altoosduurend. Gra:it,  C 268 ) Groeit, kruipende. Linn. XXI KLASSE 4 RANG. lt Mor us alba. Foliis oblique cordatis tevibus. Linn. 1, The IVithe Mulbcrry. Le Murier d fruit blanc. i©ïtte IBoccbessboom. Groeiplaats, China, zijnde daar van daan naar Griekenland, Itahen, Frankrijk, Duitschland en elders overgevoerd. Grond, ligt, matig droog, ook in flegten. Voortteeling, door zaaden, proppen, enten, inleggers en unloopers in het voorjaar. Zaaden, zwartagtige blinkende korrels in wiUe vrugten. Blad, langagtjg hartsvormig, naar de fteelen toe breeder aan het einde fpitstoeloopende, met kleine'ininijdingen, blijgroen, glad en glanzig. _ Bloeit, m Mai, in gedeelde gedachten, de manlijke in katjes, de vrouwelijke in bosjes, alle zeer klein. Groentijd, van het voorjaar tot den herfst. Groeit, bij de 20 voeten hoog. Schors, aschgraauvv. Aart, is hard. Nut, in de zijdeteelt geeft hij de beste zijde. De Heeren du Hamel en von Burgsdorf geeven nog eene Morus alba met roode vrugt, en eene Morus alb% met zwarte vrugt op. b 1 2. Morus Nigra. Foliis cordatis fcabris. Linn. 2. The  . C 269 ) The cemmon black mulbcrry. Le Murier d fruit noir. ©rcarsct SRaulbwrfaum. giuarte jtïoerbcsieuoom. Gneiplaats, oorfpronkclijk uit Pcrfiën, van daar naar ltalien en de Kusten. - Grond, goede lugtige, met te vet. Voortelling, door zaaden, welke 24 miren moeten geweekt worden; in het voorjaar, door enten, oculeeren, ftekken, inleggers en uitloopen. Zaaden, kleine korlen, in het begin groene, naderhand blijgroene, in September zwarte bezien. Blad, hartsvonnig, aan de randen getand, dikwijls over de zes duim lang, een weinig hard en lcnerp, op de ondervlakte dikke witagtige aderen, witter en helderder, dan de bovende. Groeit, dikwijls tot 40 voeten hoog. Schors, aschgraauw. 1 " . Groentijd, van het voorjaar tot den herrst. Aart, is teder, is het best in de fteden tusfchtn de huizen en aan de gevels en muuren. Nut, de fchors levert touw en papier, het gekookte fap geeft aan den roode wijn eene fchoonc donkeren kleur, en een aangenaamen fmaak. 3' Morus rubra. Foliis cordatis fubtus villofis , amentis cylindricis. Linn. 4. The Virginian Mulberry. Le murrier de Virginien. "Strgtntfcfae $c* e» op de Voortttelinw door zaaden, dekken en uitfpruitzelen en^ett' ft f HT^6 beziën, van gSte ener eiwt, m Juni] en Juhj rijp wordende. uaa. groot, bij de 10 duimen lang voor den volkomen wasdom zeer verfcheiden Jan ïïaante «agswij* aan de randen getand, onl^ü^ ïn ■ bo-  C 271 ) boven bleekgroen, Du Rol nam ia verfchffiende foorten 'er van waar, I. S. 434. B deit, va lange geelagtige katten. Gr«#f, fchielijk, ftruikagtig of heesterig, liever dan boomagtig, ia 16 we; Aoo^. SirAerj, aschkleurig. _ Groentijd- van het voorjaar tot den hertst. Aart, een weinig teder, vooral jong zijnde. Nut, in China maakt men door inweekingen en kooken papier uit zijne bladeren, welk zeer derk is. Offchoon zij manlijk en vrouwelijk op eenen ftam zijn, 'brengen zij hier in Holland wel bloemen, maar geene vrugten voort: in den botanifchen tuin van 1'Ecole Veterinaire te Charanton lij Parijs zag ik eenen, welke vrugten droeg , en 'sjaars te voor en uit China was aangebragt, hij fcheen in alte deelcn tederer\ dan de opgegevene te zijn. 6. Morus rofea. Foliis cordatis majoribus, ftuflabus rofeis. The Italian Mulberry. Le vrai Murier Rofi. 3ta(tamfcf) Le Cerier de Caroline. Garoltttffcbe 2L{acfiéfauw., 3Ctatoii:n'fcöe J©a?cfjboom. Groeiplaats, Karolina. Grind, Voorttejing en Zaaden. als de VOOrise Bi.d, langagtig naar de fteelen toe fmaller', dan voor aan, aan de randen, tot in het midden des blads , tokken* ' e" "de Wj beUrten aan d^ GmAt, ftruikagtig, 5-6 voeten hoog. Is voor het overige den voorigen gelijk. • 3- Myrica cerifera humilis. Dwarf candlebeny Myrtle. Cerier Nain, ou petit Cerier. gwcrgwacbfb^um. Groeiplaats, Voortteelhg en Zaaden, al« No. T. ftieeden er' breeder^ en meer zaagswijze uitge* Groette laag, niet zoo fterkvan takken, als de voorigen.Schors, grijsagtig. S  C 274 ) f Myrica Gale. Foliis lanceolatis fubferratis caule fuffruticofo. Linn. I. Sweet gak Myrtkle. Piment Roial, qui eft un arbufte odorant. ©crttërmjjrtfjcv ^maïcmdfcfttt ©umpfaagef. SSrabanDfche laicöju^/ sagel. Groeiplaats, het Noordlijk deel van Amerika en Europa, vrij gemeen in Nederland, aanmoerasfige en veenige plaatzen, nabij het water. Grond, veenig. 7.aaden, in drooge beziën, aan de punten te gamegedrukt, en in drie lappen gedeeld. Voortteeling, best door uitloopen. Blad, laiicetswijze glad, naar de punt eeri weinig uitgefneeden. Bloeit, Groentijd, Groei en Aart, als No. 3, behalven, dat het maar a a 3 voet hoog wordt, Alle Myrica's geeven een wasch uit de beziën; aan de Kaap de goede Hoop, is ook nog eene Myrica met hartsvnrmige bladen, en Myrica met eiken bladen, waar uit men ook een wasch bereidt, voornaamlijk wordt aldaar eene aschgraauwe Wasch uit getrokken S. Joh. Edmann refa uti Europa, Africa etc. of C. J. Thunberg 1788. Linn. XXIII. KLASSE, a RANG. 1. Nyssa Aquatica. Foliis acute dentatis MUI. Water tupelo tree with broad [harp po'mted in.' dented leaves, Tupelo.  tWWféct étóc^rtattm/ fioftifcb^aunu 3©arer (3£updoüoom. 'Groeiplaats, KarOliha en Virginien. Öfó#, vogtig , groeit aan vogtige plaatzen bij vloeden en moerasfen. . Voortteeling, en Zaaitijd, door de vrugten UI den Herfst; komen niet voor liet ade jaar op. Zaaden, in een donkerroode blinkende kwasüge naar een Olijf gelijkende vrugt. komt de Meidbladen zeer nabij, groot, ovaal lancetswijze wijdlopig getand , boven blijgroen en glad, onder droeviger, en adefig, ftaat fchopsgewijze aan de takken. , B&eft, op den eenen ftam Manlijke, en op den antieten Vrouwelijke bloeijfels niet fraai. Groeit, bij de 10 voeten hoog. Schors, aschgraauw. Groentijd, van het Voorjaar tot den Herist. ^«rr, is teder. . a iV«r, het gezonde hout is zeer vast, de wortel geetc kurk. a. Nyssa Integrifolia MUI. Tupelo tree with broad fharp poitited leaves Nysfa d feuille tottt entier. ©anibfotttfgtf tupelo» «BeöeeBilaöiee föupefo 2Soora. Is voornaamlijk van den voorigen. onderfcheiden door zijne gantsch ongetande bladeren. 3- Nyssa Sylvatica. Wood Tupelo. Tupelo de Bois. S 9 SDouö  Jfcoub of 2Bo#ft <€upeïo / iöatetooom. Groeiplaats , Virginien, voor al in Penfylvanien. Grond, lugtige, meer droog dan nat. Zaaden , in eene ovaale donker purperkleurige bezie. Blad, verkeerd, eivormig, een weinig fpitstoeloopende , geheel, boven donker groen glanzende, onder een weinig ligter en hairig ; de bladen der mannelijke boomen zouden fmaller en fomtijds lancetsvormig zijn. /Boeit, aan eene deel met meer dan eene Bloem. Groentijd, groei, en aart als No. i. « i Nyssa Rotundifolia. Tupelo tree with roundish fchining leaves. Nysfa a feuille ronde. SMe Zuptio m\t nmbm ïïlktttn. SEupelo met ronde blagen. 5- Nyssa Ogeche; The ogeche Lime tree* Nysfa a feuille longue. £>seebe 'bmtm ober <£ftroinontë. ^oojnaatis ftoama» roet paaïfcöe JWoemen. 3. Ononis Rotundi-folia. Fruticofa,fol. ternatis ovatisdentatis,calycetryphyllo brÏÏafo, ^edunculis fubtriflons. Lm. 29. ^ S 4  Round kaved ReJl Harrow. VJrrite Beuf è feuille ronde. 4- OnoAiba. IVhite flowered refll Hariow. rjntte beuf è fleur, hlanche, ' SBtöWu^mbff Onmatig, &talftruio met toitte ü&armen. 'li. miwen. Mamsns **e honö mtt ,„ ^ £ Variëteit « *— . r_J^j^J^J^ends fommigen. fdnn. V RXASSU, 3 RAIVG% i. Periploca Grieca Floribus interne Mrfutis temuhalibu's , Virginian Si Ik. P^pocla è feuuief! • ©oöeifnep oafc (qromnuoom. G-oeiplms , Syrien> £rö**, een goede. fHjkend;ZSdh^ d^ naar een Vogehhebbe ^ar gefchooven aj/plutbosln!^11' h8B*»fc <* «*  (281 ) Blad, langagtig ongetand fcherp toegefpitst, boven glanzend, donkergroen onder bleeker, meest 3 duimen %oe\u in Julij en Augustus groenagtig, in het midden donkerrood. , Gr at, zich in een flingerende 15 no voet hoog. Grnentij van het Voorjaar tot den Herfst. Aart, hard. Periploca virginica. Foliis lanceolatis ovatis. Virgin an Silk with ovated leaves. Periploca d feuilles presque ronde. £)v>(ilM*ttrtöf« »fm< Haase teuWoojen Soete 31assmpn. Groeiplaats, in Karolina, wild. Grond, in alle foorten. Vnartteelinir door gewortelde uitloopen. S, glal' geheelfgelijkende aan de Peereblaaden, ann lanee fteelen tegen elkander overftaande. 3 wTt f en aanzienlijk groot, in Mai zonder reuk. S;;t'^°e20°£ koude , daarom liever een weinig te dekken. 3. Philadelphus Aromaücus GenD. •Sweet fented New Zealand Thea tree. Syringe d'Amerique d fleurt jaunes. ©ewutsfjrtftet rodeer 3aëmm/ mtt otflttgefatlxnen buitben. ^pteerpastiöe boeten Sfiajiimjn/ met oranje Wetttfe tl» meru Linn.  Linn. ï KLASSE, \ RANG. Phijllirea Media. Foliis ovato-lanceolatis fubintegerrimis. Linn. u Olive kaved Phillirea. Filaria d feuilles de Frene. OltiKtólfaxtoet fRittKrgrtitK qtytttctct. •©fptölaöifle &teemïnoe. Phijllirea Angustirblia. Foliis Iineari lanceolatis integerrimis Linn. a. ^'«w leaved Phillyrea. Filaria d feuilles 'etrêites. ©cbnMlMdtct% fntmagrtinc j &mAlpIaöjfle &teeniinbe. i 3- Phijllirea Latifolia. Folio ovatis cordatis ferratis. Linn. 3. Phillyrea with oval hearty fhaped leaves. Filaria d feuilles larges & dentelèes. Sreeö m jjetanaMaoijje $teenlinDe. 4. Phijllirea latifolia non ferrata. Phillyrea with fmooth leaves not ferrated. Filaria d feuilles larges. $5ït\t>  C 385 ) •SreeoWatóBt ongetand» Steenlinbe. 5- Phijllirea Buxifolia. Boa; leaved Phillyrea. Filaria d feuille de huis. S5ujcfaumMfarf0e spjjfltyrw. palmölabige Steenlinde. 6. . . Phijllirea Liguftrifolia. Prived leaved Phillyrea. Filaria d feuille de Troene. ^ilfytea mtt ronwrfk» S5tött. .«. gtyttHjwa mtt 6t«fpfm BJtötwn. guijstbtaöige j&teenlmöe. Dee-  C 280 AHe deeze gorten of Variëteiten zijn altoos groene en fierlijke Heefters van omtrend 3 a 4 voet hoog. Doch zij kunnen de rUuwé winters niet verdraagen, en z,jn maar alleen volkomenheids weegen bijgevoegd. Men kan echter dezelve zeer gemakkelijk oveSinteren', il dien tn Kelders, Stallen, &c. gezet worden Zt zomers daar mede naar welgevallen in te graven dus doende zullen zij veel genoegen verfcLdfnZii goeden lUgttgen grond voortgekweekt. Linn; XIV KLASSE. 1 RANG. 1. Ph'loKiis Fruticofa. Foliis fubrotundis tomentofis crenatis, involucris iaüceolaüs, caule fruticofo Linn. 1. zomens lan Shrubby Jerufalem fage tree. Phlomis en arbuste d feuille de Sage. ©twucftirtige ^lomte. *ttuifiaötiae of $eefïeti8e 3crufalerafc&e &alp.- Voortteeling, door /lekken. Bloeit, geel in Julij en Augustus. Groentijd, altoos düurend. wfrden. " ** ah * Mandeld te ■4. Phlomïs Angustuolia. Narrow leaved Jerufalem fage tree. Phlomis A feuilles étrêites. ©cbmaltoftt% (J3$fanf*. ^.mawiaoifle Sjccufafemfcije M$. Ver-  Ver/chili van den voorigen door zijne fmalïe bladeren. 3- Phlomis Purpürea. involucris linearibus obtufis calyce brevioribus, foL cordatis oblougis tomentofis , caule fruticolo. Purple fiowering Jerufalem fage tree. Phlomis de Portugal en arbuste a fieurs purperines, gtorpuïMumfae «Pvttublomtë. gaatgtrtoemirje gortupalfe l^omiü* De bladen zijn wolliger, ^.«/S^f voorige, naar de fieel toe twee fcherpe haaken hebbende. Bloeit, ligt purperkleurig. Aart, teder. _, Linn. X KLASSE. 5 RANG. 1. Phijtolacca decandra Floribus decandris decagynis Linn. 1» The Virginian Poke or Porce Phyfic. : Raifin d'Amerique. CBft6fntfdK 3ïmerifiaimfdje ©ruif. Groeiplaats, Virginien , Spanjen en Portugal. Grond, een goede, doch met al te vette- Voortteeling, door zaad en wortelfcheuxing. Zaaden, zwart glanzig, nierwrjze, in1 een g^f* ronde in het begin groene , naderhand roodagtige bezië, die vervolgens donker rood wordt, en een rooSverwend fap bevat. . , , Blad, ovaal tt^P^^S^^ÏiU^^ week, boven een weinig donker,onder met verhee- vene Aderen. Bküt^  ( s88 ; Bloeit, aan wife, r duim lanm» Ai™ .« „ Ma &t* te* s Gr^7, uitgebreid tot 8 voeten hoog, in ideren zoGr,^v, van het Voorjaar tot den Herfst. ] over'" « Gebruik, om Linnen en Papier violetkleur te verwen, doch niet b.dendig genoeg en dé dn„r zaamheid moet door de kunsf £ aa fëgeven worden en is alsdan een fraaije fapverwe; de pSrtSn bekïït hier door dikwijls eene zeer fchoone donke ekleuT Linn. XXI. KLASSE, 9 RANG. r. I TWEEBLADIGE gCliaaillt. I. Pinus Silvedris. primprdiaUbus fölitarifcghbris Um r ©flttcöw flfefav $o&rc. JBi'iöe of arobe j^nboom. Groeiplaats, bijna overal Sevleugeld ta pyramidale keegels of ^ hui-  '( =89 ) huizen met langagtige (lompe fchubben, die in Maart wegvliegen of uitvallen. . %ditiid, in den Herfst en 't Voorjaar. Blad, zeegroene naalden, een wettig hol zijnde , twee uit eene fcheede, zelden drie, in het begjii op elkander liggende, doch naderhand van een, (taan in den omtrek aan de takken. . Bloeit, in gedeelde geflachtcn, de Manlijke bloemen,, in langagtige katjes, in Mai, de Vrouwlijke in kleine roode Topjes, aan de einden der takken. Groeit, fchielijkhoog, na 70-80 jaar goed om te kappen tot gebruik. Groentijd, altoos duurend. Aart, hard. __, , Gebruik, tot brandhout, Scheepsmasten en verichei- den houtwerken , tot Pik , Teer , Pijnzwartfcl en Pijnolie. 2. Pinus Rubra. Foliis geminis brevioribus glaucis, conis parvismucronatis. Milt. 3The Scotsh Fir er Fine, Pin d'Ecosfe. JDfc ©cfjotttfcfje itfefff. ^thotfrije pntjoom.1 Groeiplaats , Schotland. ■ ■ Grond. in de allerPegtfte en dorfte heivelden. Voortteeling, en zaaitijd als de voorigen. Zaaden, gevleugeld in kegels, die bleek bruin zijn. Blad, kort. dik, geftreept., een weinig over de 2 duimen lange Naalden hebbende. Zeegroener als No, 1. Bloeit, in gedeelde gedachten aan eenen ftam. Groentijd, altoos duurend. , . . Groeit, fchielijk , dikwijls in 18 jaar 35 voethoog. Schors, donkergrijs. Aart, hard. T  C 290 ) 3- Pixus Montana. Foliis geminis, conis piramidatis, fquamis oblongis obtufis , trunco ramisque flexuofis. Du Roi. Pinus pumila incubacea obfcuro cortice Linn. The wild Moutain pine The Mugho. Pyn de Montagne. SMc frumf;o(j Mkftw tkttK TOpn Stkftv. £aagcn Stipifdje ${U)Doom. Groeiplaats, op de Bergen in Hongarijen, de Alpifche gebergten en Schwartzwalde. Grond, goede en flegte. Voortteeling, door Zaaden. Zaaden, gevleugeld in kegels, met verhevene wratten op de fchubben. Zaaitijd, Herfst en Voorjaar. Blad, langer en fterker dan bij den gemeenen pijnboom , donkergroene fmeerige Naalden. Bloeit, in Mai, in gedeelde gedachten, aan eenen ftam. Groeit, laag, krom wanftaltig over den grond. Schors, donker zwartagtig. Aart, hard. 4- Pinus Virginiana. Foliis geminis , conis oblongis incurvis, aculeiï fquamarum reeds. Du Roi. The Jerfy Pin. Pin gris, Pin cornu d'Ameriaue. 3«frfj- StUfiï. Sietffjf gpnooom. Groeiplaats, het Noordelijke van Amerika. Grond, eerder flegte dan goede grond. Zaaden, gevleugeld in al duim lange geelbruine kegels. Zaa-  Ca90 Zaaitijd, de Herfst en 't Voorjaar. Blad, donker groene Naalden van 3 duimen lang inwendig met een fleuf, en fpitstoelopende. Bloeit, in Mai, de Manlijke bloemen rood, de Vrouwlijke bleekrood. Groentijd, het gantfche jaar. Groelt,\ in het begin fterk," naderhand omtrent agt voeten hoog zijnde buigt het| zijne takken nederwaarts. . Schors, blaauwagtig aan de jonge takken , in het Voorjaar met een witte bast overtrokken. Aart, hard. 5- Pinus Echinata. Foliis geminis & ternis , conis oblongis incurvis* aculeis fquarum reflexïs. Du Roi. The three leaved Bajlard Tine. Pin cipte. £>te jwet j o tmb bra' Mfctritfe Stabrtmcrtf mtffcfie .föcfer» flltoee en orieulaabioe JÖoacö-^mrtiftaanfcöe Pi'nboom. Is eigenlijk eene variëteit, van de Jerfey's pijnboom. Zaaden , de kegels hebben aan de^ fchubben langere en meer' agterwaarts geboogene punten. Blad , beftaat in twee en drie Naalden uit eene gemeenzaame fcheede , en gelijkt voor het overige den Jerfey's pijnboom , doch deeze groeit niet zoo regt als de ander. 6. Pinus Pinea. Foliis geminis: primondialibus folitariis ciliatis Liiin.a. s Pinus pinea, foliis geminis, conispyramidatis fplendentibus, fqiiamis oblongis obtufis, nucibus ovatis, ala membranacea deftimtis. Du Rol. The Cultivated' pine - tree. T a pin  C 29* > Pin Pignier, pin cultive. £)er pnchenfaum gMnccïcn * bmim / ^rafiómTefcu Camme j^pnuoom mtt eetbaare pitten. Groeiplaats, Jtalien, Spanjen en het zuidelijke gedeelte van Frankrijk. Grond, matige, doch meer drooge, dan natte. Voortteeling, door Zaaden in den Herfst en't Voorjaar. Zaaden, in groote geelbruine kegels, Niervormige zaadkorrels zónder vleugels; de kegels zijn dikwijls tot 4 duim lang. Blad, fmalle , lange, ftevige , toegefpiste donkergroene Naalden ongetand , glad , en aan de buitende vlakten verwulfd. Bloeit, Man en Vrouwelijke op eenen dam. Groentijd, altoos duurend. Groeit, aanzienlijk hoog. Schors, aan de takken en ftam donkerbruin. _ Aart, weerftaat niet wel de koude, ten zij eenige jaaren oud en getemperd zijn. 7> Pinus Maritima. Foliis geminis, conis pyramidatis , fquamis oblongis obtufis, apice fplendentibus. Du Roi. The Maritime Pine. Pin Maritime. SSfleetftefer/ 9)?v door zaaden in een lugtigen met zand gemengden grond, moeten op het derde jaar in April verplant worden * A ' /. aden, grooter dan weitkorrels, in kegels van o duimen lang, die kleverig, wit, en harftig zijn -, het zaad rijpt in den Herfst , alzoo zij zich zeer fchielijk openen , en neerhangende ziin . vallen zij zeer ligt uit de Kegels. Zaaitiih, in het Voorjaar ook in de Herfst. Blad, drie zijdige naalden, welken uit alle de toppen der takken voortkoomen , ligter van kleur dan de P.nus Cemnra, en fijner aan de randen getand, over de 3 duim lang Bloeit, Zwavel geel. Gfoèntija, altoos duurend. Gloeit, zeer regt op, en fchielijk tot ioo voet hoog. Schors, glanzig bruinagtig, zeer glad, gelijk de linden, met harftige vaaten. * Aart, is hard, verkiest echter liever een weinig befchutte plaats { fchoon in 't open veld,) dan op de felle Weste en Noordweste winden geplant te zijn , wordt als dan zetr rood, kwijnt, en verliest zijne bladen. Gebruik , tot Masten , Bouwftoffen, en andere gebruiken. B. Soort van meer dan vijf JSaalden, in kleine bosbes of Naaldbondeltjes ftaande. I. Pinus Larix. Foliis fafculatis deciduis, eonis ovatis oblongis, fquamis ovatis, fubfcabris margine laceris. Du Roi. Pin- Larix foliis fafciculatis obtufis Linn. 8. The common Larch Tree. Melefe, Li larche. iatt/rJbma / knMnm / er ©tbertfche ktdjtniaum. ^ibenfrtje Htatijcboem. Pinus Larix repens D. Thee Creeping Larch tree. Melefe Rampante. £)er gtwg'&rcpenbmim. Itaage ïïan'rboom / 006 Kruipende genaamd. 3. Pinus Larix Canadenfis. Foliis deciduis conis parvis. The Larix or Larch tree of Canada. Melefe de Canade. ©er (Earmbtfetje &tcr)ert&aum. JSanadafcfje Earirhoom. Groeiplaats, voornaamlijk Kanada. Grond, hoog en ftevig, ook in Bergagtige koude plaatfen, en met zandgemengde kleigronden. Zaaden, in kegels,die merkelijk veel kleiner, dan de voorige en donker rood zijn, rijp in December. Blad, een weinig donker. Bloeit, in April. Groeit, hoog en fterk. Sc hoi s, donkerbruin. 3.  C 300 ) 3- Pinus Laricina. Foliis fafciculatis deciduis, conis fubelobofis fauaW ^is, orbiculatis, glabris. Du RoU^ The Newfoundland black Larch tree. Epinette rouge. £>cr ecfymnt Wootbamttitfe ©cfyttUnffiamt. ^emlofi-s ppn / ^emfoftjï ffty Groeiplaats, Virginien. Grond, matig en ook flegt, doch niet te vogtig. Voortteeling, door Zaaden. Zaaden, in kegels, die kleiner zijn dan die der Larixboom, donkergeel, van onder breed, boventoegefpitst. Zaaitijd, Herfst en Voorjaar. Blad, gelijkt eenigermaten de gewoóne Geneverboom bladen , breed gedrukt „ fmal, en aan beide emden domp toegefpitst. van boven donker groen , ohder verzilverd met witte dreepen, kamswijze, boven wijd van een ftaande dan naar boven en dan naar onder, gaande ijder tak eindigende met eene enkele naaide , ruiken aan ftukken gewreeven zijnde balfemagtig. Bloeit, kleiner dan de voorige. Groentijd, altoosduurende. Groeit,  C 305 ) ■ Groeit i niet zeer hoog, maar breidt zich zeer fterTï uit; de jaarige fcheuten zijn krom geboogen, op de wijze als de treurwilg,, en richten zich niet voor het volgende jaar op; de plaats, waar de takken aan den ftam ftaan , is met een cirkel-ronde fchors omringd, die naar een wrong gelijkt. ., Schors, jong zijnde ligtbruin, oud aschkleurig. Aart, is hard, en beklijft in koude onvrugtbaare ftreeken^ ., Marfchal geeft drie veranderingen hier van op, als een witte, eene met roode, en eene met zwarte vrugten , of kegels. _ . < • D. Soorten, waar van de /lijve [malle Naalden rondom de takken flaan^ 1. Pinus Pitéa. Foliis folitariis fubulatis, bifariam verfis, conis oblongis pendulis, fquamis ovalibus planis, marginibus undulatis & laceris. Pinus picea foliis folitariis emarginatis. Linn. is. The common fir, or Pitch Tree, The Notwa'j cr Spmce fir. Pine ou pesfe, Picea ou Èpicis, le petit Sapin de Virginie. JDfe gtcb>/ Dvötfjtmtfie/ 5>ut$tanne / ^«bttmnev Siïorocgtfcfjc tam/ ©cbtwttfmtne. ' $>naztett0¥ ©en I Spatte ©en-JKcea. Groeiplaats, in de koude bergagtige ftreeken van Europa en Afièh, tot de 60 graden Noorderbreedte. Grond, droog, fteenig, kegelagtig, zoo er maar een weinig klei of damaarde tusfehen is; een zwarte vettige grond deugd niets, want offchoon zi] wel groeijen zal, zal echter het hout daar in gegroeid, van degten duur zijn. Voortteeling, door Zaaden. . ■ - Zaaden, in kegels, welke in het begin rood, naderhand Caftanje-bruin zijn, nederwaarts hangende, V irt  C 305 ) in Oftoberen November rijp; het zaad is bruin , men zamelt het van December tot Maart. Zaaitijd, voornaamlijk het Voorjaar. Blad, blijgroen, fmal, en vierzijdig | duim lang, fpitstoeloopende, dijdaande, en een weinig geboogen, komende uit fmaile fchubbige verhevenheden vóórt, en daan rolswijze aan de takken. Bloeit, in Mai en Junij, de manlijke bloemen listrood , de vrouwlijke in roodagdge katjes. Groentijd, altoosduurend. Groeit, zeer ïpo^dig. Schors, bruinrood, in de ouderdom met fcheurea Aart, zeer hard. a. Pinus canadenfis. Foliis folitariis fubulatis, bifariam verfis, ramulïs glabris, cicatricibus fub foliis decurrentibus, conis ovato oblongis pendulis laxis, fquamis fubrotundis. Du Jioi. Pinus canadenfis foliis folitariis linearibus obtufiusculis fub membranaceis. Linn. 10. The Newfoundland white fpruce fir. PEpinette blanche. £>f< nxtfae Sï«fomt< fcfjtvrtrje Sföfcamctifónlfdx ftdjtc. 2maite Jioojöameriftaanfrfje ©tn- of Jfóa^tuoom. Groeiplaats, Grond én Voortteeling, als bij de even' gemelde. Zaaden, in naar den grondhangende Castanjebruine keegels, zwarte gevleugelde zaaden, twee in eene fchubbe. Blad, | duim lange naalden, rondsom de fijne takken ftaande, doch enkeier, fmaller, meer regt op, donkërer, dan de voorige; zijnde vierzijdig, met zeegroene vonken, hebben onder zich aan de buitenfte fchorfe der takken, kleine, vooruitgaande knoppen. Bloeit,, in Mai, doch laater dan de voorige; de manlijke in ovaale fmalle violette katjes, de vrouwlijke in purperkleurige kleine kegels. Groentijd, altoosduurend. Groeit, loopt laater dan de voorigen uit, en blijft beftendig laag. V a Schorst  C 308) Schors, is zwartagtig, met een haarige zelfftandigheid overtrokken. Aart, hard. 4- Pinus rubra. The Nèwfoundland red fpruce fir. VEpinette Rouge. tftofimmtanxfcty rotfje ffchtev Üoobe Boojoamcri&aanfcjje ©m- of jj&asitboom. Schijnt eene verandering, of wel, volgens de Heer von Burgsdorf, eene onderfoort te wezen. Groeiplaats, Nieuw-Schotland. Grond en Voortteeling, als No. 3 en 4. Zaaden, zijn boven domper dan de voorige. Blad, ligtergroen dan Na. 3. Schors, roodagtig. Aart, hard. 5- Pinus Siberica. The Siberian fpruce fir. PEpinette de Siberië. ©tfertfcbe ftcbte. gMberifche H&agtboom. Groeit, matig hoog, is altoos groen, en verdraagtonze winterkoude. 6 6. Pinus Haleppenfis. Lodg. Aleppo Pin. Pin d'Aleppo. SUtyptfche ffcbte. 3I>  C 3°9 ) .gtïlcppifc&e Basitöoom. Groeit, laag. 7- Pinus Chilienfis. Is eerst kortelings door Dombeij ontdekt, en door Daubenton in zün Phyfikal. oecom. waarneenungen der ibcieteit van Parijs, befchreeven fp.ifir?. m.191. Linn. XXI KLASSE, 8 RANG. 1. Platanus orientalis. Foliis palmatis. Linn. 1. The true Eaftern plane tree, the palmated leaved plane tree. Le vrai phtane du Levant, ou la main decoupêe desanciens. ©er ^ö^eti(mibtfd)cr §M Voortteeling, door zaaden, gelijk de willigen, en ftckkcn» Zaaden, in ronde zaadknoppen aan lange afhangende dunne deelen, die eerst in April van t volgende jaar rijp worden. Zaaitijd, April, word 3 duimen diep gelegd. Blad, niet zoo diep ingefneeden, heeft vijf dompe punten, groot, aan de breedde deelen derzelve naar onderen bevinden zig kwabben, de onderfte zijde wok lig, het blad aangenaam ligtgroen, aan roode lteelen. Bloeit, in Mai en Junij, in gedeelde gedachten, de vrouwelijke hebben geele bloembladen en roode digma's. . , Groeit, zeer fpoedig, in vogtige gronden, gelijk de pootwilligen, zeer hoog. Groentijd, van 't voorjaar tot den herfst. Aart, is hard. Schors, aan de jonge boomen, gevlekt met grooteV 4 bg>  iigtgrijze vlakken op een donkeren grond, de oude aschkleurig werpt de fchors jaarlijks, of ffve,9bjf na altoos aj. J * 3- Platanus occidentalis. Foliis minoribus, acutioribus. M. The Spanish plane tree. Le Platane de Efpagne. &paanfrfie fpitsfefcbioe glatanujs ai ±>iu. 2., ïomtijds voorzien met viif en nnk dikwijls maar met drie infnijdigen 9 Schors, aan de takken wollig. oosfr7ch?„Ut dJfV00keenr midde»f«°rt tmfchen den oosterjchenen westerfchen kunnen aanmerken ■ PwL Jgen houden hem voor eene enfele variëteit ' ' Linn. XX KLASSE 7 RANG. i. Populus alba. V^^SS^T^ au§ulatis.' tomen- The Abelp tree, the white Poplar. %Panfic"ardblT' *' Hollande, m jranc-picarcl, ou aubel, ou ome blanc, ~totlfaum. ïtarofpiifcfje Statoenpepptlbaom. Groeiplaats, in het wijd van Karolina en Florida. Grond,. bemint eenen vetten, laagen, vogtigen, aan de water ftroomen. Voortteeling, Zaaden en Bloem, als bij den voorigen, de zaaden in wolle gewikkeld, en groot Blad, groot, driehoekig, met diepe fcherpe infnijdmgen, boven glanzend groen, doch onder ligter, en als met rijm bedekt, ftevig, aan dunne lange fteelen, zich fteeds bewegende. Groeit, als de Ratelaar, de ftam is met een witte gladde fchors gedekt. Bartram geeft het voor eene nieuwe foort op. Populus tremula. Foliis fubrotundis dentato-angulatis, utrinque glabris. Linn. 2. The Aspen tree, Trembling Poplar. Le Peuplier tremble. ©fe <£fpe gtttewppel/ gmttew^e/ Hföcnbaum &;btfcf)e Rappel. fiatelaar. Groeiplaats, Europa. Grond, bemint boven al een vogtigen, groeit echter ook op dorre heuvelen, en in welzand. Voortteeling, door ftekken; men vermeerdert hem ook door het afhakken der ftammen en zaaden, in het voorjaar. Blad, is grooter of kleiner, naar dat ze in vogtigen of droogen grond ftaan, fterk aan de randen getand, met een punt voorzien, glad aan beide zijden, boven hgtgroen, onder een weinig witagtig, zeer beweeglijk wegens zijne gebogen fteelen, bij het voor den dag  c 315) dag komen der bladen zijn zij van boven hairig en pndÈ^°; iu'ti* voorjaar, in manlijke en vrouwelijke geilachten gedeeld. Groentijd. van het voorjaar tot den herfst. _ Groeit, fchielijk, zijne wortels verre uitbreidende, en daan veele jonge boten uit, wanneer de oude dam wordt afgehakt. \ Schors, een weinig donkerer en goenagtiger dan de hierlandfche zwarte Peppelboom. Aart, zeer hard. 4- Populus tremula ampliori folio. The American trembling Poplar. J^e peuplier tremhle de FAmerique. Sfto&mwrtfartfcfc bitterappel met swfm ttef ge> jafjnten fcfóttmt. j^oojoameci&aanfc&e fóatelaac met aroote öiep uitsetanoe ölaoetr. Groeiplaats, Amerika. Grond, drooge en goede aarde. Voortteeling, door worteluitloopen. ' Blad, groot, diep getand, gelijken eene gelijkzijdige klootlche driehoek, ligt uitgekerfd, een weinig golfsgewijze, aan den rand geboogen, en met tedere hairtjes bezet; de fteelen zijn zeer lang, rondagtig, naar de bafis toe te famen gedrukt. Bloeit, in groote katten, vroeg in het voorjaar. 5- Populus pendula. The les/mg trembling Poplar. Le peuplier tremhle d petites feuilles. ^(einolattrt^e bitterappel. Hein  C s«j ) ftleinblaoint fintelanr. Is eene bijzondere foort, met kleindere bladen. Men heeft ook noch den Populus alba minor folio variegato. MUL The Poplar Jlriped leaved. Le Peuplier a feuilles panachêe. Rappel mit gcffrctfmt Q3l«ttcm. JBontüIaDijjen toitten popiiet of peppei&oom. 6. Populus Nigra. Foliis deltoidibus acuminatis ferratis. Linn. 3. The black Poplar. Le peuplier noir. ©cbïtwjf $pp#/ öcmcmc tyappcl/ (pappeiwdk. gtuacte popelboom/ jtoarte popiier. ^Zlp,aats" Europa'bemint een gematigde hemel- Gfbnd, eene vogtige. Voortteeling, door zaaden, uitloopen en ftekken. _ Zaaden, in geboogene ovaale zaadhuizen, het zaad met gepluimd. ' Zaaitijd, het voorjaar. Blad, fterk driehoekig, onder gerond, van boven niet een langen punt voorzien; rond en ftomp getand; hgtgroen, de bovenfte bijzonder glanzende, ftaande beurthngs aan de takken, van ondfr geaderd voor het uitloopen, de knoppen ruiken balfemagtig. Bloeit, vroegtijdig, nog voor de bladen, ingedeelde geflachten; de vrouwelijke in katjes. Groeit,, fnel en hoog, in vogtige gronden. Groentijd, van het voorjaar tot den herfst. Aart, is hard. Schors,  C 317) Schors, aschgraauw, cn donkerer dan bij de andere i zij recommandeeren zich wegens hunnen fchielfjken groei; de knoppen geven in kok end water «weekt en uitgedrukt een wasch, S. Berl. Samm. n. I Ook dieneS de afgeplukte bladtakken tot wintervoeder voor de Schaapen. 7- Populus nigra Italica, The Italian Poplar. Le peuplier de Lombardie.- 3taltrtntfcf)ê «pappeh ^jtaliaanfcfie ook JLomüatopfcöe goplier. Groeiplaats, Italien. Grond, liever verfche vette, dan een drooge magere. Voortteeling, het zekerfte en fpoedigst door ftekken, men verkiest 'er eenjaarige toe, welken men 24 uuren n het water legt, waarna n duim diep in den grond geftooken, maar 2 a 3 drie knoppen boven de grond faatende, begieten in den aanvang des morgens en 'savonds; teelen ook door zaaden voort. Blad, donkergroener en fmalder dan de voorige. Bloeit, gelijk de voorige, doch de vrouwelijke kleiner, in enkele knoppen. ■ „ Groeit, de takken houden zich nader aan den ftam, en zijn minder uitgebreid, hangen niet naar omlaag, geven daarom den boom een meer pjramieds wijze gedaante, dan de gemeene heeft. Groentijd, van 't voorjaar tot den hertst. Schors, is witter dan de voorgaande, ^ aan de jonge takken ligtgroen. jftf/v^hard. Eene verandering hier van is de Populus nigra Italica j Fol. variegatis. The  UtÈ) The Italian Poplar with Jlriped leaves. Le peuplier de Lombardie è feuille panachie. ©o^efcbeftcr ^fllfanffc&cr ^opiau eououatitblatii0e Stafoanjicfje popfier. 8. Populus Carolinienfis ^L!mpliSfimis' ramis nervofis fere quadrangultó. The black Carolinian Poplar. Le peuplier noir de Caroline. JfaoKntfc&e ©dSuww pappet. ftarolpnfcfje stoarte popfier; Groeiplaats, Karolina. Grond, dam- of verfcHe aarde met zand gemengd' benTen^ de «eb- verneSgnunM fne- d"ehoekige geiïalte door een verneven punt, is fraaier dan de Italiaanfche. fchen. ; ' m en M?l gelijk bij den Italiaan. 9- Populus Lombardica. Eomoatbpfcfje peppel. Ieen°h3eLniaken fe een ander uit' Öuhamet *\. ieen neeft waargenoomen, dat de onder dezen naam maaSf ■ •flegte? dan de ItaIia^chewas, en te ten 'ZS^ vc,randen'nS der gemeene zwarte hoïden ^d6r knoppen' takken> en groei en KardS. me?Ste" neemen den touche en *-ombardijfchen peppel voor eenerleie foort. Eeni'  c 319) Eenige flekken van den waaren Lombardijfchen uit Lombafdijen gekoomen, hadden geen het minjie ov derfcheid met den Italiaanfchen Peppel. 10. Populus canadenfis. Canada Poplar. Le grand Peuplier de Canada a large feuilles. ©ropiatm  Populus Heterophylla. Foliis cordatis, primoribus viÜofis. linn. §< : Varïous leaved, Poplar. Peuplier de Virginie d tres grandes feuilles. CSfrafntfdjc Rappel. » peppel niet nenroefbe tafifien en otoote ulaoen. GroeiplaatsVirgifiiff. Grond, een vogtige. Voortteeling, door uitloopen en dekken. ftaat beurtelings aan de takken, aan deelen van 2 duimen lang gewoonlijk een mans hand groot hgtgroen van verfcheidene gedaanten, eenige rondagog, andere meer hartsvormig, fijn gekerfd en Kü het uitloopen wodig; aan befde de IjÊf loopt eS hgtroode verhevene ader, welke zich in veele takken verdeelt. Groeit ^aanzienlijk hoog en fpoedig; de jonge tak- H?iLZ)]lll§tr00d',,de 0ude Sroen' breeken zefr hgtelijk, de jonge takken, geeven eene balfemagdgen reuk Aart , een: weinig tederer dan de andere foorten ' wordt dikw.jls met den Karolijnfchen en ook, naa de Heer van Êurgsdorfs waarneeming, met den Su&l fchen verwisfeld, vriest dikwijls aan de grond af 13- Populus Gneca. The Athenian Poplar. Le Peuplier Grec. ©rtecbtfcfje/ 2totfcbe pmu «Briefifche peppel&oom. i4. Populus Balfamifera. Foliis fubcordatis, denticulatis. Linn. 4. The  The Tacamahaca. Peuplier noir du tacamahaca ou le laumier. SSdfampappef. SSaljera pppetbaom. Groeiplaats, Noord-Amerika en Siberië. Grond, vogtig, goed. Voortteeling . door dek en worteluitloopen. Blad, langer dan breed, fterk ovaal, puntig toeloopende, lievig en vast van famenftel , over de 4 duimen breed . boven donker en onder groen, met fijne aderen doorweven aan beide zijden glanzig , fiin aan de randen getand; in het voorj ar zijn de knoppen met een geel gtig taai fap voorzien , dat eene balfemagtigen reuk geef. B10.it, in gedeelde gedachten, in katjes. Groen, tamelijk lnel, tot een matige hoogte. G oemijd. van het voorjaar tot den herfst. Aart, hird. Schors, zwartagtig en glad. Men heeft verfcheiden veranderingen hierVarl, als het Populus balfamifera rotundo folio. Linn. 4. A. The round leaved Tacamahaca Poplar. Le Peuplier Baumier d feuilles rondes. 9JunbMctt% Qtoffempappef. UtaiDuULnje Saljea-prppef. Populus balfamifera major. Fol. lanceolatis Linn. 4. B, The gr e at er Tacamahaca poplar. Le peuplier Baumier d large feuilles. @Ntë&tëctrf<$< S8#imp«ppet, «Bcootbla^jje 25alfcmpeppd. X Blad,  Blad, ïancetswijze boven groen, onder witagtig met bruine aderen en zaagswijze uitgefneeden, aan pijpagtièe, fomtijds roode fteelen, Populus balfamifera. Foliis variegatis. Linn, 4. C. The Tacamahaca poplar with jlriped leaves. Le peuplier hautnier Panachie. halfom puppet mtt atfprcngttn Mattmt. JSontblaoige 2Mfempe$jper. Alle deeze veranderingen en fpeelfoorten worde* door wortel uitloopen en dekken voortgeplant. Linn. XXII KLASSE. 5 RANG. 1. POTENTILLA fhlticofa.. Foliis pinnatis, caule fruticofo. Linn. t* The Shrubby Cinquefoil. Penthaphilloides en arbuste. £)a$ ftrmicfyttttgc gunfftnaerfwut. ^eeftetagtia önfttngcrhruD. Groeiplaats, York, Engeland, en Siberiert. Grond, meer vogtig dan droog. Voortteeling, door uitgelopene wortelen, uihprui^ fels, alsmede door afleggers en zaaden. Zaaden klein, bruin en toegefpicst. Zaaitijd, het Voorjaar Blad, famengefteld , uit 7, 6 en 4, ook uit 3, kleine langagtige puntige bladen, in de Jaagde plaats) meesttijds aan het einde der takken , boven donker,onder bleek, groen en hairig, met eene verheevene ader, die mede, gelijk de fteelen. hairig is. Bloeit, in Junij, julij, Augustus; aan de onderfte punten, geel, aanzienlijk en zeer bloemrijk. Groeit,  C 3*3 ) 'óroeit, ftruikagtig, omtrent 3 voeten hoog.' (. Schors, aan de jonge takken groen , bij de dutU <3onkerrood of Caftanje brnin, beide hairig. Aart, hard. tUk VI KLASSE, i RANG» J. Prinos Verticillatus. Foliis longitudinaliter ferratis. Linn. x. The JVinttrberry. Apalanche de Virginie. JDe CÖlndmfcle 2Bmtcr6ffettmé; X 3 'ii '  C 33Ó } Groeiplaats, Vrankrijk. vmt°"d'' ^ N°' >' W'1 ^'^"nd mede zéér wel, f^n^'i" Sene kersagt,"ge v^gt' ook aan dito lange ïteelen, doch de vrugt veel grooter,met eene sladdé glanzige roode huid, rijp in Augustus. g • Zaaittja, het Voorjaar. Bloeit, gelijk No. i. fomtijds in het laatst van FePtuart] eh u eene der yroegjle bloemgeevende Korten. grótn ' niCt °ver de 3 duim la"g i £ &ó*.ft\ groot en verkrijgt een dikken ftam, de knoDpn zijn langagtig, ligtrood, bruin, of CaftanjekleurJ ' Volgens den Autheur zouden hier van Variëteiten zijn. Prunus fructu oblongo. A. The Plumb tree with longes fruits, I's Barnes Violet, moyen allongê, £)f< bdttcf g>fwum?. ©amosft pruim. Prunus fructu viridi. Tlie green Claude Plumb. la Reine Claude. Groene pruim in 't gemeen toe Cfaube flenaamo. 'tfjfi zstx&SLr m p""m"h Prunus fructu maximo glauco. C. The greatèr Tellow Plumb. Leprunier de St: Catharine. «gift  C 3»? ) eut pruim / biet ban jp oo& onberfcrjeiöene in Meuten. Prunus fructu magno purpurafcente. D. The Miraholan. La prune Mirabelle. ©re*f< SWfrabdlfc IBitatoUe pruim/ men beeft giet ban cnberfc&efóene Meuten. Men heeft ook nog eenige fraaije veranderingen, als het: l. Prunus foliis variegatis. Striped Leaved Plumb tree. Prunier a feuille panachie. ©efctjecftet g>fl'd, langwerpig-kleiner, en niet zoo fpitstoelopende, als bij de gewoone Pruimboomen, glad blinkendgroen , van onder ligter, en zaagswijze aan de randen uitgefneeden. filoeit, wit, zeer vol. Groeit, van 8-10 voeten hoog, zich in veele takken uitbreidende , de ftam en takken zijn met kleine ftekeltjes voorzien. 8. , Prunus declinata. Dwarf Plumb. Prunier nain. pwcr^fkutm, 3LaaCj£ pruimuoom. Zanden, in eene kleine bijna zwarte vrugt. Groeit, zeldfaam over de 5 voeten hoog, en dwerg«#igs X5 9-  ( 339 ) 9- Prunus Infititia. Pedunculis geminis,foliis ovatis, fubtus villofis, convolutis, ramis fpinecentibus Linn. ió.j The black bullace tree. Le grand prunier fauvage. ifrtecben ober 3e co nmón or Iieatish Cherry. Le Cenfter, Pichot.  C 335 ) ©emrtric «Saurc firfcfc/ ©«rtmftrfclje. Boomgaard-, Morelkers worden hier alle on¬ der eene benaming bcgreepen, of liever ah bij foor ten of veranderingen aangemerkt. Groeiplaats, voornaamlijk Italien, en om de zwar- tC Grond, vrögtbaar en los, wil zelfs ook, wel zonder onderfcheid in kleien zand, met aart gemengden gronde voort ; men zie bij voorbeeld in Gelderland dezelve enz. _ „ . Voortteeling, meest door Oculeeren, Entenen buigen: op No. 13. alsmede door zaaden. Zaaden, in eene fteenige kern, met eene vleefchige vrugt omgeven. Zaaitijd, de Herfst en tegen het Vooraar. Blad, ovaal fpitstoeloopende aan beide zijde, glad, getand, ligtgroen. Bloeit wit, aan zeer korte fteelen , dit moet enkel van de Boomgaard- Kers worden verflaan. Groeit, niet zoo zeer in de hoogte, als uitgebreid, en wil niet gaarne gefnoeid zijn. Dit is ten opzigte van Stamboomen zeer goed; aan de Efpaliers verdragen zij htt mgthans hier te land tamelijk wel. Schors, glanzend bruin. Aart, hard. 15. Cer.asus Sativa. Aeftate continue dorens ac fruftefcens. The ever jlowering cherry. LeCerife d"grappes, cerifter de la tousfaint ou de St. Martin. SMtnojS btemgeetortóe IRartim $«r?. Groeiplaats, als de voorige. Grond, lugtig goed , gaarne open, en vrij. Voort-  c 3S<5 5 Voortteeling, door Zaaden, Enten en Oculeeren'.* Zaaden, in den fteen van eene kleine vrugt, welke een naad heeft, met een zeer dikke huid voorzien, die ligtrood is. Blad, klein, 3 duim lang, en een duim br.ed . aan de randen deels enkel, ten deelen dubbeld getand. Bloeit, in Junij wit, aan zeer dui,ie jieclen , niet zeer uitgebreid, en aldus voortbloeiende, tot den winter. Groei, Groentijd en Aart , tameli.k fpoedig, geduurende de zoomer; is hard. 16. Ce ra sus vulgaris duplice flore du Ham. The Semi doublé flowering Cherry. C:rifier èt fleurs Bemi doublé. ©tc jtfrfcfr mtt $a(6gefïiatttt QSlunm $alfau&be.6Ioemiae fterfcboom of J&arel. Voortteeling, door Enten, afzuigen en Oculeeren. Zaaden, in een gladden hartsvormigen deen, een tamelijke roode vrugt. Bloeit, 7, la a 20 bloembladen, en zijn met de noo* dige vrugtdeelen voorzien. Men heeft hier van volgende Variëteiten. Cerasus flore pleno A. The Cherry with doublé fiowers. Cerijier a fieurs doublé. Jttofoum mit aefuttter QSIume. ütec^ met bubbeioe getmiie bloemen. Voortteeling, door Afzuigen, Enten en Oculeeren, j)p de wilde. ' Blad, als de voorigen A'm*, roosagtig gevuld, troswijze; geeft derhalven geen zaden Groen , 8 a io voet hoog, en maakt eene fchoone ftruik. Aart, is hard. Ce-  C 337 3 Cerasus flore pleno, folio variegato. B, Cherry with doublé fiowers and Jlriped leaves. Ccrifier a fleur doublé £jf feuille panachie,. ^frMj&aüm mtt gtfufite Wum< un& $f<$$ftT Hattern. , SSontuIaaoioe oubbelbloemfgé ïtecfeboom. Bloeit, gelijk A., groeit niet zoo hoog, en heeft uitnemende bonte blaaden. 17- C era sus Paniculata, The Cherry with fruits en panicles* Cerifier a fruits en grappes. $»u*fd#ftrfc$<. OEtofifictfen. Bloeit, troswijze, wordt mede het zeekerfte doorË> ten voortgeplant, 18. Cerasus Pumila. Foliis ovatis eglandulofis. Cerafus pumila floribus fub - umbellatis, fol. anguftölanceolatis. Linn. n. The little cherry tree. Le Cerifier nain. graantje? Ketfeboom / Wlraanöerolatiige Sfttrfeboom. Groeiplaats, de Boheemfche gebergten en bij Frie- , burg, wild. Grond, meer vogtig dan droog. Voortteeling , door kernen en inleggers , enten en afzuigen. Y Zaa-  C 338) Zaaden, in kleine ronde roode zuuragtige vrugten, die in Augustus rijp zijn. Blad, over de 2 duim lang, langagtig ovaal, boven ligtgroen, onder bleeker, ten opzichte van zijn weevig famendel, en fijn getand. Bloeit, zeer vroeg, in het begin van Mai, met witte kleine bloempjes. Groeit, niet boven 334 voet hoog, de dam laag, de takken zijn zeer dun en hangen omlaag. Schors, aschgraauw, en glad. Af.rt, hard. Ook heeft men nog de Cerasus Americana grandifolio. The great leaved Cherry. Le Cerifier feuille grande. (SroêiUattxi^ jftr&fj&aum. <©iootb!aabige fttrfeöoom. Groeiplaats, Amerika. Voortteeling, Enten en afzuigen, op de wilden. Zaad, in eene zeer kleine vrugt. Blad, ligtgroen, 9 a 10 duim lang en5 breed,zeer wel naar de tabaksbladen gelijkende, maar langwerpig getand. Groeit, fpoedig tot eene middelmatige hoogte. Aart, is hard , doch tederer, dan de gewoone. 19. Prunus Mahaleb. Floribus corymbofis terminalibus, foliis fubcordatis, petiolis glandulatis. Prunus Mahaleb, floribus corymbofis terminalibus, foliis ovatis Linn. 8. The Mahaleb, or Perfumet cherry. Le Mahaleb, Bois de St. Lucie. £tftt»  C 339 3 Steenro^ ïtersr. Groeiplaats, Duitschland, Zwitzérland én Frankrijk* Grond, getemperd, niet te vogt, ook in alle, zelfs flegte gronden. , Voortteeling, door zaaden en vrugten, wat kleinder dan eene kers, en ingelegde takken, ook door oculeeren op wilde Krieken. Zaaden, fteenig in eene kleine ovaale fpitstoeloopende Kers, wier fap purper verwt, en regt op ftaande aan de Hoofddoelen, rijp in Julij. Blad, Hartsvormig, boven fpits toegaande , twee duim lang, dik, fijn getand, donkergroen glanzend, onder fijn geaderd, ten deele enkel, ten deele bosgewijze, aan de takken ftaande. Bloeit, in Mai en Junij, aan de toppen der takken troswijze, wit, aangenaam ruikend. Groeit, niet ligt over de 6 voet hoog, bosfig en ftruikagtig , het hout geeft eenen goeden reuk. Men vindt ze alomme in ons klimaat dikwijls tot 35 voet hoog , en in plaats van bosfig zeer ver uit een getakt, zoo dat de Autheur ten, opzigte van ons climaat feilti Schors, aschgraauw en glad. Aart, hard. 20. Prunus Pumila canadenfis* Foliis angufto-lanceolatis ferrulatis 3. Dwetrf canada cherry, Called Rogauminer Negd or minfe in Canada. Cerifier nain a feuille de Sauïe$ le Ragouminer. £)jc nteortae cmatifcfo $ttfcbt. ïdtine ftanaoifdje ïterfenöoom. Groeiplaats, Kanada. Grond, bemint eenen goeden, groeit nogtans öokiri matige gronden. Voortteeling, door zaad, wortel, uitloopen en inlegt gen, ook door afzuigen op wilde Pruimen en Kerjenboomeni Va gdtt*  C 34° 3 Zaaden, in vrugten. gelijk Krieken, rijoen In Juïij. Blad.; langagtig, omtrent drie duim in lengte, heen en wederom fijn getand , aan korten fteele glad en glanzig, boven fraaigroen, onder zee- of blaauvvagtig groen. Bloeit, incest drie fluks bij een in Mai. Groeit, tot 8 voeten hoog, in een goeden grond. Schors, donkerrood aan de jonge , en bij de ouden bruin. Aart, verdraagt de koude. 5de Afdeeling. Troskerfen. ar. Prunus Padus. Floribus racemofis, foliis deciduis bafi fubtus bialandulofis Linn. 1. The bind Cherry. Cerifier d erappes, dom le fruit n'efl pas mangeabk, ou/le Putier. ©te Ivcmbmtitfcfy. ©aeel6ei?s. Groeiplaats, Nederfaxen en demeede landen van Europa. Grond, een verfche zwarte; ook in zwaare kleigronden voortrepifk. ° Zaaden , in kleine ronde, in den begin groener naderhand roode, en eindelijk zwarte beziën, aan langagtige bloemtrosfen. Blad, langagtig ovaal, over de 3 duim lang, zaagswijze uitgefneeden, van onder met a kleine klieren, van boven fchoon groen, onder witagtig, met eene witagtige Ader Bjqett, in Mai en Junij wit, hebbende eenen Amandelagtigen reuk. G wntïjd, van het Voorjaar tot de Herfst. ' Groeit, meesttijds ftruikagtig; ook tot een laagen ftam. Schors, bruin met eenige wratten voorzien, het hout  C 34i ) hout en bladen (tukken gewreeven zijnde ruiken aan« genaam. Aart, hard. Gebruik, de binnenfte fchors dient om groen te verwen. 32. Prunus Virginiana. Floribus racemofis, foliis deciduis, bafi antice glandulofis Linn. 2. Amerkan bind Cherry, the Clufler Cherry. Bartr. Cerifier en grappes de Virginie. : £Me 2>fr<}!tttfcr)< ^rautoftrfdx. ©itflinijcfte c«ro?te ©oselfcerss. Groeiplaats , Noordamerika in [gematigde lugtftreeken , vooral Virginien en Karolina. Grond, drooge warme, uit | klei, en een wtimg tuinaarde bedaande, met veel zand gemengd, aan bergen en zomer Weilanden, ook in een flegten en matigen grond. Voortteeling, voornaamlijk door zaaden. Zaaden, een ovaale deenagtige zaadkorn , in eene kleine, in den beginne groen, naderhand roodzwartagtige glanzende bezie ; in Augustus rijp. ëZaaitijd, in Mai, na dat het land te vooren is omgefpit; men maakt in het Voorjaar 2 voet diepe vooren, 6 voet van elkander, legt de zaaden | voet van een, en dekt ze met aarde toe. Blad, lang ovaal, Imal fpitstoeloopende, rond gerand, 4 duimen lang, aan beide vlakten glad, bor ven donkerer dan onder , alwaar zich witagtige aderen bevinden, hebbende aan de oppervlakte meesttijds twee klieren. .. Bloeit, in Mai en Julij wit, met troswijze bloemenGroentijd, van 't Voorjaar tot den Herfst Groeit, fchielijk tot eene aanzienlijke hoogte, dikwijls in 8 of 9 'jaaren ia a ij voeten, met wumg Y 3 tüü-  C 343 ) takken, welken eene natuurlijke kroon AifrUt, ua, hout meesttijds ligtrood en bruinTv?akgt zee nin **«r*, kaftanjebruin en faioei^f^griS1 houdt het uit. ö wratagag. Gtyft , geeft een zeer fchoon en nuttig Hout. P Ru kus Cerafus montana. Montain bird Cherry-tres. ' Cerifier de Montagnes, d fieurs en grappes. SnBbojjel fterfeboom. Jp^fy&eSF dC gebergten' * het ^legenfte wüfn\ \Pf™ roode, zeer zuure beziën Blad, als b,j de Virgidfche Troskerfen ' 24. Prunus Nana. The American Dwarf Clujier Cherry *]^n *^m en ©te motbametmifdjc %r tofcer. 2£(tao? otoene ftaraünifcfje Uaurierfcersi. Groeiplaats,' Karolina vooral het zuidelijke gedeelte. Blad. ipeervormig met fcherpe zaagswijze mlmjdingen, aan korte fteelen , glanzende. Bloeit wit, zeer overvloedig. Groentijd, altoosduurend; Groeit, ftruikig. Aart, tederagtig. 28. Prunus Padus Carolina. Foliis lanceolatis acute denticulatis femper virentibus. Linn. 4. The bastard Mahagony. Be Mahagony bat ar d. S)j< ^tntuer^Une SforbamcrifiWifcbe %rtubmftrfcbe frtitfter 9J?(tf;c3ont/Mttm. Catotpiifclje laurier. Groeiplaats , Karolina, volgens Miller. Grond, en Foor teeling, als No 25. Zaaden, in een ronde kersgelijkende vrugt. Blad , langagtig toegefpitst, 3 duim lang aan purperkleurige fteelen , om den anderen wijdlopig getand , glad, tbQven helder groen glanzend , onder bleeker. Bloeit, geheel wit, overvloedig met bloemen voorzien . . j Groentijd, meest hier, maar zomergroen, in de warme ftreeken van Karolina, altoosduurende bij ons, alhier laat hij niet, dan in de jirengfte winters, de bladen vallen. ■ ... Groeit, tamelijk hoog, en geeft eene rraaie kroon. A:rt, in den beginne teder, en vordert buiten dat eenige bedekking , of bedekte ftand plaats. Schors . bruin. Gebruik, het hout gelijkt het Mahonijhout. Y 5 =9<  C346) 39- Prunus Padus ftricta. The Upricht Canada Cherry. Le Cerifier de Canada en Pyramide. damUfdjt %vtc ©ra;&töttm'3<: pttntk(. ©tieoiaöiae pefea. Groeiplaats, Noordamerika, vooral in Virginien. Grond, eene goede. Voort-  ( 347 > Voortteeling, door zaaden, welker zaadhiufen die der Olmen volmaakt gelijken, moeten in de Herfst aanftonds gezaaid worden, en komen in het zde jaar daarna eerst te voorfchijn. . Blad, ieder derzelve beftaat uit 3 ovaale, aan beide de zijden toegefpitste ongetande blaaden , bi] de vier duimen lang, naar de klaverbladen gelijkende, glad , heldergroen , onder geaderd , ftukken gewreeven geeven zij een onaangenaamen reuk. Bloeit, zonnefchermsgewijze , geele groene leederagtige bloembladen hebbende , in Junij zeer welriekende, gelijk de Nagtviool, Hesperis 1'riftis. Linn. Groeit, redelijk 16 a ao voeten hoog, doch het eerde jaar uaauwlijks drie duimen, ftruikagtig. Groentijd, van 't Voorjaar tot den Herfst, Aart, zeer hard. Schors, glad en aschgraauw. a. Pteï-ea Pentaphylla, Foliis quinatis, floribus cymofis. Pteleapinnata foliis abrupte pinnatis,, Linn. %, Fivs leaved PtelLi. Ptelea 4 cinq feuilles. ©{< gufMrtttrtae . Medicus Churpfalzifche bemerkungen 1774. S. 210. " Ond.r het Hollandfche klimaat is zulks door mij vergeefs beproefd\ zelfs ook in de Environs van Parys, efehoon zij daar nooit voor Kersmis in de bergplaatfen wr,r. den gebragt; gedekt zijnde bhjft wel de wortel levendig doch Jtam en takken raakt men kwijt in harde winter^ Eenige verandering hier van is Punica granatum flore pleno Linn. 1. Doublé flowering Pomegranata. Grenadier a fieurs doublé. ét*  c m) ©ranrtMifaum mtt gcfültm Q5Iuitwn. «Eubbdbloemige «granaatboom. Blad, meer ovaal rond naar vooren; de takken zijn ongepunt. . . ,.• Bloeit, meteen bloem van grootte eenes Anjeliers, fivwii Karmozijnrood, en zeer dubbeid. Voortteeling, door /lekken, afleggen,\ doch beter om te bloeien, door afzuigen op Ao. i". Aart, als de voorige. a. Punica nana, foliis linearibus, caule fruticofo Linn. a. The American Dwarf Pomgranata. Grenadier nain. gvws ©Mttatappcï. $aantjes$ «granaatboom. Groeiplaats, Westïndien voornamenlijk op de Antillifche Eilanden, en in Karolina. Grond, en voorteeling als No. i. Zaaden, in vrugten van grootte eenes Amandels. Blad, fmal aan beide einden toegefpitst, a duim lang, niet vol één half duim breed, paarswijze aan lange fteelen, heldergroen, de jonge roodagtig, glad en glanzend, aan de onderfte vlakte eene geelbrumagtige verhevene Ader met zijtakken. Bloeit, kleiner dan de gemeene Itahaanfche, doch gewilliger in ons Klimaat. Groeit, laag , en bosfig. Groentijd, geduurende de Zomer. Aart, is harder dan de voorige, en blijft hgter over- Linn. XI KLASSE, i RANG. i. Pyrola maculata. Pedunculis bifloris Linn. 5. / Spot-  C 253) Spottes Pyrola. Pyrole Tachét. (Btfktttë wmfcKjrim» «Seülafit IBintecijraen. ifssr**- °*in 0oiBa,,anii' Voortteelwg, door zaaden im£rf*' kldn' in rond^tiSe nedergedrukte zaad- tafLn ' a id£ V3n dne tot vier aan ^ 4pen der iangïfedeelïe deeldC t0PPen te > eene ürew/, laag, niet over de 5 duim, houtwi» Croentt/a, altoos duurend. »out3gtig. «*»;•/, is hard. _ _ Pyrola Rotundifolia. Linn. r. Stamimbus adfcendenübus , piffiiIo deciinat0> Rouna leaved Pyrola. Pyrole d feuilles ronde. SïünWattetiQtg wintvaxtm. ïïonbblaöia i©interaroen. Is eene plant en nog kleiner d™ »™ • heert heeft dikwijlTmaaTdL nf JtVr°nge ^ Perer"" ren; de bloemis een tos met^ nfVI§tgroe"e hh&tros' met 5 of 6 witte bloemen, 3- Pyrola umbellata. Pedunculis fubumbeliatis 4. American Pyrola. Pf  ( 35* 5 Pyrole d fieurs ombeliét. ©olbentragm&tf rctntergrart. ü^tnterijcatn met ïürocntjesJ bloemen. Groeiplaats, Noordamerika, Zweeden, Siberien, Duitschland. . „ . , Blad, witagtig, naar de bafis toe fmaller, glanzendgroen , fcherp zaagswijze uitgefneeden. Bloeit, aan de toppen der takken m kleine kroontjes. Groentijd. , altoos duurend. Groeit, tot 6 duim hoogte. Linn. XXII KLASSE. I RANG. i. Pyrus. Pee ren. i Apdeeling. ' i Pyrus communis, Foliis ferratis, pedunculis corymbofis. Linn. i. The Pear tree. Le poirier. ©emetner 55trnTiauttt. ©eeteöoom / Linnctus begrijpt hier door alle foorten van Peereboomen, welke flegts Variëteiten van dezelve zijn, en verre over de Ioo foorten bekopen ; zte Knoop Pomol.* Groeiplaats, in de meede plaatfen Van Europa. Grond, niet te vogt, noch te koud, voor al gematigd en los, niet te mager, 't liefst aan een warme plaats, tegen de morgenzon. ' Voorttechng , door zaaden en enten op wilde dammen of Kwéeboomen , het eerfte is het voornaamlte, Zaaden, in een vleefch;ge vrugt. .  c 35*; Zaaitijd, Herfst en Voorjaar. Blad, ongedeeld beurtelings aan de takken, boven groener dan onder, en met verhevene Aderen. Bloeit, bouquetswijze wit, bij veele aan eene gemeene fteel. & Groeit, regt op„ en bekomt eene aanzienlijke hoogte. Groentijd, van het Voorjaar tot den Herfst. Aart, is hard. Variëteiten hier van zijn Pyrus communis flore pleno A. The doublé flowering Pear tree. Le poirier d fleurt doublet. SStmkiim mtt gefuftcr SSfotfjc ©ubbemlnemige J&ereöoom. Pij rus communis flore duplici B. Semi doublé flowering Pear tree. Le poirier d fleurt Semi doublées. ^Wfi>3 «* fchn*^** ■in vri& met eene dunne ligt«roene 4- Pyrus Coronaria. Foliis fèrraro-angulatis, umbellis pedunculatis*. g, 77,* *ƒ ^B/a fyvm f n _ wers. J J Pommier de Virginie a fieurs odorantes. ^irofnifcöe 3speffio*m/ met rui&citóe temen. Virgmién^' ^^^rifea, wild, overvloedig in ra*jSe7' Cnten Cn °CuIeeren °P de wilde of Pa- «ppden^' ^ kldne r°nde ge8lagtige gIadde ™™ HT, gelijkt naar den gemeenen, doch boven glad der en dieper aan den tand ingefneeden voorS t Tr rdIr2i^ ^ijdingen/ ZZrlTÏJer naar t A'.ürnblad, dan naar Appelbladen. PeHikt 4J» #ï V onder, welken véefnaar d feZZe gelden maar onder veel gladder en van fijner wS, bloen, m Junij, bouquetswijze, naast eikand >r aan dne lange fteelen roodagtig V 2eer^ wel Send! G>oen, tamelijk wel en ftruikig. Aart, hard. oSé"ch ecne anderc —»«  C 359) Deze is denkelijk onder No. 6. onder den naam PYRUS Sempervirens befchreeven , en wordt in Engeland voor het Evergreen Crab gehouden , ten minften is mij ah nog geene andere 'er ooit van toegekomen; hij heeft bet blad omtrend 2 duim lang, zaagwijze getand, om de 3, 3 en \de tand met eene dieper inf tijding voorzien , § duim breed, blijgroen van kleur, onder ligter en glad; bloem en vrugten zijn bij ons onbekend, is een weinig teder en groeit zeer langzaam, tedere takjes voortbrengende. Veele dezer Variëteiten zoude men vergeefs in eenige Pomologia's zoeken, als mede deze navolgende, vermits deze niet zoo wel ter tafel als tot fitraad dienen, waarom zij ook gewoonlijk onder de klasfe der Engelfche plantfocnen gerangfehikt worden; zij worden alle door enten of afzuigen op de wilde of paradijs* /lekken geteeld, zo ook de volgende. Pyrus malus fp.&abilis. Apple with fine doublé fiowers. Pommier d fieurs doublé, tres joli. Ztfd mtt fcbóne {jefufteneSMumctt. Jcaate bubbelbloemijje Ippel. Bloeit zeer fchoon met bijna roode bloemen aan trosfen. Pyrus malus fru&u nigro. The black fuïted apple tree. Pommier d fruits noirs. apper&ora/ met Jnzzti btugten; jluaete pppittg. Pyxus malus fruétu perenni. Transparent apple tree. Pommiers a fruits, qui refient pendent Phyver fur P arbre. Z4 V»  C 360 ) ^ereitnfrenoe ZpfeU appel aan fjet fjnut/ ^ den winter iver zijl/Jè °°men è/'J've"t mits binnem huh SebraS( Pyrus malus, cortice variegato. Strrped fheiled apple tree. Pommier i boh panachée, ou raijer. ©efïreiftci: Ztfdbaum. 25ppel/ met getoepte batf. . PyRus malus baccata. ^Folns ferratis, peduneulis confertis, pomis baccatis. The Cherry fortrCd apple. Pommier è de cerife. ^tr^cfcformtBer %tf<{. fter^appfitje. Pyrus malus rubellina. Linn. 4. A. Pommier d fruits comme de la cire, en fir me de 2Cpfefl>mtm mtt nwf)&tr% fhtcbtert. «^'appeltje/ ^ens de vrugtjes , welken zeer naar van was gemaakte %pekjesgeï/jkeT Pyrus malus rubellina varia. Linn. 4 B 3de Apdeeling. Kween. ■< 1. Pyrus cydonia. Foliis integenimisrfloribus folitariis. Linn. 6. The  C 3<5i > The Pear Quince. Coignasfier femelle. 95fcn0ttU($«(cb« Qufttf, • ^waeefc&e feracsnoom. Groeiplaats, de zuidelijke ftreeken van Europa. ZW**, grooter, als die der andere foorten, doch met zoo veel in eene vrugt, worden gekookt zijnde „,* en Z11» met z°o wrang noch wreed. Blad, grooter, dan de voorige, bijna een verkort ovaal van 5§ duim lang, na 't hartsvormig gelijkende. Groeit, het hoogfte onder de Kween. Linn. XXI KLASSE. 8 RANG. 1. Quercus Robur. Foliis deciduis, petiolatis, fuperne latioribus, finiliïbusCUtl0r angUÜS 0btUflS' SIandibus fubfe*- Querciis robur foliis deciduis oblongis, fuperne lationbus, finibus acutioribus angulis obtufis. Linn. The common oak. C"l>ie Rouwe.  C 363 ) Groeiplaats, de meeste landen van Europa in de bosfchen. Grond, hooge, bergagtige, als mede in goeden losfen grond. Voortteeling, het best door zaaden in den herfst, ook in April cn Mai. Zaaie,', eikels, rijpende in November, meest troswijze, van 4, 8 tot 12 duks bijeen; van het laat rijpen der vru^t heeft hij zijnen naam, en wijl zij zoo laat rijp worden, lijden zij zeer ligt van den vroegen vorst, of najaars ripen. Blad, langagtig, van boven breeder, diep ingefneeden aan de zijden, boven glad, groen, glanzend, onder ligter, komen laater, dan de zomereiken voort. Bloeit, in gedeelde gedachten op eenen ftam, de manlijke in gaatige katjens, de vrouwlijke in een knop. Groentijd, van 't voorjaar tot den herfst. Groeit, langfaam hoog, het hout is roodagtig. Schors, witagtig en glad in de jeugd, 'oud zijnde bruin Aart, zeer hard. Men heeft ze met ovaale en met puntige vrugten, en maakt daardoor nog twee variëteiten uit. 2. Quercus fcemina. Foliis deciduis, fubpetiolatis oblongis, obtufis, pinjïato finuatis, glandibus pedunculatis lubiölita'riis. Du Roi. Ook with long leaves. Chéne a grappes. £Me ©omniet @cf)<. Somer «Hik. Grond, goed en hoog. Vonri-  C 304; Voortteeling, door zaaden, als de voorige. Zaaden, de vrugt enkel, ook tot aas ftuks bijeen, aan lange fteelen; rijpen al in September, is daarom de iekerfte ter mesting, enz. voor het vee, en draagt hierom de naam van Zomer-Augustus-Eik. _ Bind, komt vroeger te voorfchijn dan de voorige, is donkerer, maar niet zoo breed, boven' langagtiger, aan korter fteelen. ; ö Bloeit, vroeger, dan de voorige. Groeit, even zoo, doch het hout witter, taaijer en buigzamer. Men verdeeltze in twee variëteiten, naar het rondovale of fpitsagtige hunner vrugten. 3- Quercus vulgaris. Foliis ex albo variegatis. The Jlriped oak. Chine a feull/es panachie, $)te fch;£fcft. Stontülabiöe €tft. Vnort■teeling, deze fpeelfoort wordt door enten en oculeeren op de hoofdfoort voorgeteeld, als mede door proppen en afzuigen. ittad, heeft witte vlakken met purpergemengd, voor al de najaars uitloopen, of St. Janslot. Schors, de takken zijn fraai rood en geel geftreept 4- Quercus Cerris. Foliis oblongis lyrato-pinnatifidis, laciniis transverfis acutis fubtus tomentofis. Linn. 19 Oiik with prickly cups and [malles acorns. Chêne do/it la Cupule eft epineufe & le fruit petit.  C 365) &t< ^BurpnbifcrK (Bidjt. SouruortDifc&e <£i&. Groeiplaats, Spanjen, Oostenrijk, en Bourgonje. Grond, goede. Voortteeling, door zaad en enten op de gemeene. Zaaden, kleine eikelen, welke zich in een weinig fteekend bloeinbekleedfèl bevinden. Zaaitijd, herfst en voorjaar. Blad, langwerpig, bovenfpitstoelopende, onder breeder, dan boven, lang over de 4 duimen, i| duim breed; de uitfnijdingen zijn met ftompe punten voorzien, de bovenvlakte ligtgroen, glanzend en glad, gelijk als oververnist, onder witagtig en wollig; over het geheel zijn de bladen leederagtig en blijven zeer lang aan de takken; het hoofdkenmerk is, veele teeder bladen, troswijze voortkomende met dunne bladeragtige draaden. Groeit, gelijk de Europifche. Groentiia, van 't voorjaar tot laat in den herfst. Aart, hard. Schors, aan de jonge takken gefleufd en groen, en grijs aan de ouden, de dam fchubbig en gefcheurd. 5- Quercus Ilex. Foliis ovato-oblongis, indivifis ferratisqus petiolatis fubtus incanis, coitice integro. Linn. 8. The Evergreen oak the french oak. Le chine verd, ou Teufe. £te fttimctgnbe ©c&c/ 6t(cb^tcb<. Stltoo^roent fculjKbiaöige Groeiplaats, in de warme ftreeken van Europa, Frankrijk , Spanjen en Lalien. Gromt, goede, lugtige. Voortteeling, door zaaden. Zaaden, eikels, in het voor aar en de herfst te zaaien. Blad, ovaal, langagtig, in een lange punt uitgaande, naar  c 3« y «aar de bladpunt toe getand; de punten zijn dan naar boven, dan naar onder geboogen, boven donkergroen, zeer blinkende, glad, hebbende onder -roote aderen, met bruine wolle bezet. 0 Groeit, langfaam, doch het hout zeer vast. Groentijd, altoosduurend. Schors, glad en aschgrauw. Aart, vordert eene'befchutte plaats, vooral W Zijnde; .te Weisfenflein hield hijP het 'in den Sn grond Uit; moet s winters bij ons bedekt worden. Als variëteiten hier van zijn aantemerken Quercus Ilex foliis oblongis. A. Long leaved tak. Chiie verd d feuilles longues. yamx^mt £tcftc mtt (mtgttcbrunoe Bfóttmt. SfiftoojSgroene €iït/ met lationmoe blaoen. Quercus Ilex gramuntia. Holly leaved oak. Chéne verd d feuilles de Horix, ^mmersmne ©cbe mit ftulfm Wttm. Wtoofgmm «Êifiy «jet pug?fieelöe toaiiige fta&enöe tlacsii» 6. Quercus Suber. Foliis ovato-oblongis, indivifis ferratis, fubtus tomentolis, cortice rimofo fungofo. Linn. 9. The cork tree. Liege. ©e &xtJ&fy. »aj» «»/ ftojfceboom. Groeiplaats , in de warme Iuchtftreeken van Europa, als de voorige. Zaa-  C 3«7) Zaaden, grootere Eikels, dan die der Ilex, doch boven ronder en niet gepunt. Biad, ovaal langagtig, breeder, dan den evengemelde, loopende in eene kleine punt uit, de dompere en regtuitftaande getande bladen zijn zaagswijze toegefpitst, boven glad en ligtgroen, met verhevene aderen, van onderen wit; altoosgroen. Schors, bruin en glad aan de jonge, bij de oude bruin en zwammig vaneengefcheurd; geven den kurk. Aart, teder. Speelfoorten hiervan zijn Quercus Suber latifolia. A. The broad leaved cork tree. Liege a larges feuilles. Sreeöblacijje üsoj&eboom. Quercus Suber Augustifolia. B. Narrow leaved corck tree. Liege è feuilles etroites. ^malblabige ïic?heboora. 7- Quercus coccifera. Foliis ovatis indivifis fpinofo-dentatis utrinque glabris. Linn. 10. Kermes Oak. Petit Chene verd è feuilles tres piquantei' & qui portent le kermes. fkexmé'Qkfy. -föeemeg besiebragenfce Cife. Is in Frankrijk in menigte, voornaamlijk in de ftree-  C 3Ö8 ) ftreeken van MontpeUier, en is den Quercus Ilex zeer gelijk, en niet daar mede te verwijlen; heeftop haare bladen eene foort van galappelen, welken men m de plaats van Cochenille kan gebruiken. Zie mans heijtrage B. XI. 8. Quercus rubra. Foliis obtufe finuatis fetaceo-mueronatis. Linn. 14.. The Champain red Oak. Chêne rouge de Virginie. ©te VHèmtötMföt rotfje ' ©cfr. ftaaoe roooe «gift. Groeiplaats, Noord-Amerika. b^oJLWi doch 00k 01 drooge onv* aan het voetftuk een weinis is. Quercus rubra montana. Montain oak. CkS:ie de Montagne. 25erö Groeiplaats, Noord-Amerika. GrW, hooge, bergagtige flegte grond. Zaaden, eikels van eene middelmatige grootte. Blad,-onregelmatig, aan de randen in diepe flor* pe bogten uitgefneden, de hoeken eindigen irt verfcheiden fcherpe borftelagtige punten. & Groeit, 50 a 60 voeten hoog. Scfors -mu* en ligt; het hout wurmagtig; ten overvloede deugt b.et hout van No. n, 1% cn 1* zeer weinig tot gebruik. •* 13» Quehc s alba." Foliis oblique pinnatifidis, linubus angulisque obtufis. Linn. 15. ^ ï%e ^Sire of Virgmia, the Iron oak. Chine blanc. ■ ©Ie  C 3?i ) ©fe wette Qrtcfjc* ï©itte <£ife. Groeiplaats, Virginien, en het overige van NoordAmerika. Grond, zwaare, vette, met § zand gemengd. Voortteeling, door zaaden. Zaaden, ligtbruine eikels, langweipig van gedaante, met fijne punten, rijpen in het einde van October. Zaaitijd, 't najaar, het verplanten gefchiedt best in het voorjaar. . Blad, is fchoort, komt in fatzoen met ons gemeen eikeblad overeen; zonder de infnijdingen verbeelden zij een verlengd ovaal, met de infnijdingen , die in fchuinfe lijnen naar het midden gaan, en ftomp gerond zijn, gelijkt te famengefteld, aan beide de zijden ligtgroen en glad, 6 a 7 duim lang, van boven breeder dan onder. Bloeit, in het midden van Mai, vrouw- en manlike op eenen ftam. Groeit, langiaam. Groentijd, van het voorjaar tot den herfst. Schors, ligtgroen en glad; verwt een beftendig bruin. Aart, niet zoo duurzaam van hout als onze gewoone eiken. 14. Quercus alba minor. Banen white oak. Le petit chêne hl and Sfttebrtge rrcffse Qrtclx* ï,arje toitte <£ift. Groeiplaats, Noord-Amerika. Grond, vrugtbaare en onbebouwde. Zaaden ; kleine en geftreepte eikels. Blad, een weinig ruuw, boven glanzend groen, onder bleeker, zeer ftomp en onregelmatig, rond tn> gefchulpt. Aa a Groeit»  C 3?3 ) Groeit, 3a k 40 voeten hoog. Schors, grijsachtig en fchubbig. Quercus alba paluftris. Swamp white oak. Chêne blanc de Rivage. ©umpftgc werfje ©cb> BDittc matras €ifc. Groeiplaats, Noord-Amerika, in vogtige gt'öriden. Zaaden, dé eikels grooter en ronder dan die der' gewoonè witt; eik, in een groot dik voetftuk, veeltijds paarwijze aan lange deevige deelen. Blad, wigagtig, tegen de bafis fmaller, aan de randen en punten getand. Groeit, aanzienlijk en uitgebreid. Schors, ruwer,meer gefleufddan No. 15 en grijeagtig. 16. Quercus nigra. Foliis cuneiformibus obfolete trilobis, venis ut plurimum in fetas produtlis. Quercus nigra foliis cunéiformibus, obfolete trilobis; Linn. 13. The black oak, the Champain black oak. Chêne Noir. £>t( êcbtw Qrtdjc. Eroarte <£ift. Groeiplaats, Noord-Amerika, voornaamlijk Karoliiia. Grond, zelfs in den allerflegtften, uit leem en zand bedaande. Zaaaen, klein gevoorde bruingeele eikels, loopende ih een korte dikke punt uit, rijpen tegen het einde van November. Blad,  C 373 ) Blad, groot, tien duim breed, en dertien duim lang, boven breed, onder imal, meest met drie irreguliere infnijdingen, ook fomtijds geenen, wijken in grootte en infnijdingen geene boombladen; boven donker zwart groen, onder ruuw, vast en dik, met onregelmaatig loopende aderen, welke aan den rand in enkele ftevige punten eindigen. Bloeit, in het eind van Mai. Groeit, fpoedig, in 10 jaaren bij de 19 voet hoog en 3 duim dik. Schors, glad en zwartagtig, verwt geel. H> Quercus Marylandica, (pok trifida genaamd). Foliis cuneiformibus obfolete trilobis, intermedio produdtiore. Grott. The water oak. , Chêne de Marljland. ©te Ston^nbtfche €tó&3fcgetxtrt liuige €\h. Houtt. Groeiplaats, de Levant en Italien. Grond, een drooge. Voortteeling, door afzuigers op de ordinaire Eikeboom, en door zaaden, in 't voorjaar. Zaaden , groote eikels. Blad, eirond, glad, zaagswijze getand. Aart, hard. Men heeft nog eene variëteit hiervan met kleine eikels^ Quercus oxonienfis. Exeter oak, commonly called Loccumbels oak. Chêne toujours verd de Loccumbell. £)tc wtcr <£tcfje. Eoceumuefë &. Groeiplaats, Engeland, omtrent Devonshire, door de Heer Locumbe gewonnen, wordt door afzuigen op de gewoone of ordinaire Eik voortgeteeld. Blad, donkergroen, altoosduurend, en de fchoonften onder alle , die hunne bladen houden. ; Aart, een weinig teder in de jeugd. Linn.  C #t ) Linn. V KLASSE, i RANG; betel Linn. XXII KLASSE 2 RANG. t. Rhamnus catharticus. Spinis terminalibus, floribus quadrifidis decifis, foliis ovatis, caule ere&o. Linn. 1. Common, or Purging Buxtliorn. Nerprun , Noirprun, Bourgepine. ©emetiier par^a-cnter: jvreutjbc'm. ifjapgroenboom / ook purgeerenoe IBeegöoccn. Groeiplaats, in de meeste Landftreeken van Europa, wild. Grond, liever goede dan flegte. Voortteeling, door zaaden, afleggers en ftekken. Zaaden, in befiën. Zaaitijd, voorjaar en herfst. Blad, Ovaal toegefpitst, heldergroen, aan de ranflen fijn gekerfd, ten deele tegen elkander over, ten deele beurtelings om de takken ftaande. Bloeit, in Mai, troswijze, geelgroen, met vier bruinagtige infhijding. Groeit, bosfig, ieder fchot des taks eindigt zich in eene doorn. Groentijd, van 't voorjaar tot den herfst. Schors, glad en bruin. Aart, hard. 3. Rhamnus Frangula. Inermis floribus monogynis , hermaphrodit's , foliis integerrimis. Linn. 16. Black berry hearing Alder. Bourdaine ou PAune noir baccifera, ©uit»  ©iiilbaotn. (2ESt'3ieornoenöO Groeiplaats, het noorden van Europa. Grond, vogtig, op fchaduwrijke plaatfen. Foortteeling, door zaad en uitloopen. Zaaden, in zwarte beziën. Zaaitijd, voorjaar en herfst. Blad. langagtig ovaal, groot, groen, ongetand, van onder geaderd. Bloeit, witgroenagtig in Mai, fomtijds ten tweeden maal in den herfst. Groeit, bosfig Groentijd, van het voorjaar tot den herfst. Schors, aschkleurig zwart, met kleine witagtige flippen. Jart, hard. Gebruik, de beziën verwen groen, en de fchors bruin; het hout is ligtrood in het voorkomen. 3- Rhamnus Paliurus. Aculeis geminatis, inferiore reflexo, floribus trigynis. Linn. iq. The Christ Thorn. Porte Chapeau ou Pargalou de Provenceaux. £) Groentijd, van het voorjaar tot den herfst Aart, verdraagt de winterkoude. 4- Rhamnus paliurus lineatus, G & D. Supple Jack. Ckapalets Rayes. ©ejirdffcr €f}rï|tbom. <5£{ïrcêg;e ©rcaooom. 5- Rhamnus Alpinus. Foliis ïnerrnibus. floribus dioicis, fol. duplicato-crenatis. Frangula inermis, foliis ovatis crenulads. Linn. 14, Alpiv.e Bucktorn. LAune noir baccifere d grande feuilles, 3Updonpen en zaaden. j»0**i in ha, ,ge zaahuizen: valt zeer fchielijk af Aaattjd. voorjaar en herfst * J m «S °5"ak beu™i!ngs aan de takken ftaande, dik en ftevig m famenftelling. Jad boven donker on der zeegroen, met eene geele ader ' . in Julij en Augustus, aan de einden der takken in groote trosfen. t^ geele k,,,je ™%ffTt% 4gF>/^ Portugal. Spanjen en Italien. a , gelijkt de Olmen. gevimd, 9 n op een fteeL Aart, teder; de bast dient ter leenouwing. 8. Rh os Toxicodendron. Foliis ternatis: fiüolis periolatis angulatis pubeicennbus, caule radicante. Linn. 13. The  C 393 ) The hairy tree leaved Poi/on tree, the poifon oak. fft-rbe d la puce. ©ergtjoom. Groeiplaats, in de meeste Provintien van Noordamerika & oud liever goede , dan flegte. Voortteeling , door zaaien en gewortelde uitloopen. Zaaden , in gdleufde rondagtige geftreepte grijsgeele beziën. blad, drie ovale fpitstoegaande bladen aan eene roode fteel, onder wollig ,- en geaderd, hier en ginds ingekerfd. B >eit , in Julii, geelgroen, in gedeelde gefl'gten, aan kleine zwakke trosien, langs de zijden der takken. Groen, laag , omtrend 4 voeten hoog Groentijd . van 't Voorjaar tot den He.fst. jddtf-i hard. 9 Rhus radicans. Foliis ternatis: £ liolis petiolatis ovatis nudis integerrimis , caule radicante Linn. ia. The Smooth tkreeleaved poifon tree. r Arbre * poifon rempante. £>cr ©iftxium ber t< Ötft £fcfje. JBaare ©rrn^önom. bwÈf' SlUide ^«rXtelde kleine ovaale - in Julij in gedeelde ge 'achten od verfcheig5,T?' f-? F",**1 ^bleekgroeï Sje SZ£* tame^k.fterk- bij ^ i2 voeten hoog. n ^ ,,a,a? de Jon^e takken h^ft hetzelve turner kleurde vlekken, aan de ouden bruinag^ge mefSe Aart, een weinig teder. JK^ff¥f* onaangenaamruikende melk, Sïf d-e af2ebrokene takken vloeit, geeft eene zeer goede vernis , en wordt zeer geagt. Men kent hem tegenwoordig beter om te vhlde?', dï aantekweS Rhus canadenfe. Marsh. Canadisn trifoliate Sumach. Sumac de Canada a trois feuilles.  C 395 ) Jtfemfctëttttjje ©tmwd). ftlrinf)laöig,e èutrtadj. Groeiplaats, Kanada en Penfijlvanien. Blad, aan eene gemeenzaame fteel, drie te famengeftelde, een weinig eironde bladen. Bloeit, op verschillende Hammen, in gedeelde gedachten. Is niet van No. 4. te onderfcheiden. s 12. Rhus Javanicum. Foliis ovatis acuminatis ferratis fubtus tomentofis. Linn. 3. Easttndian Sumac. Sumac de Java. 3<\v<\ni](t)^nntf?beerfïrrtucb mtt ftófd)farbf3«t SSeerett,2Celbrflenboom met bfeejsr&fileutige besten. Het geen van No. a. gezegd is, komt hier mede in aanmerking. 4- Ribes Alpinum. Inerme, ramis erectis, bracteis flore longioribus. Linn. 3. The Alpine currant. Grosfeillier des Alpes. £)te «Sttrtufstwc ober (Sorftit^enffattbe. gtagcnaambe ïtorinteboom / ooft bergbeken. Groeiplaats , Zweeden , Zwitzerland, Engeland , Duitschland, wild Grond, een weinig vogtig en fchaduwagtig. Voortteeling, door afleggers en af0efiieden takken. Zaa-  C 398 ) Zaaden, korlen in kleine roodagtige flijmige beziën troswijze aan korte fteelen. J g ' Blad, gelijkt de Aalbeiiën bladen , doch kleiner blijgroen, boven gehaird, onder glad ' A'/W, in Mai, kleiner dan de voorige; de trosfen ftaan regt opwaarts. 6 trosien 6Ye«> bijna y V0£t h fchaduwriike plaatzen, in opene plaatzen laag en bosfig ] Groentijd, zeer vroeg in het Voorjaar Aart, hard. 5- Riees iXigrum. Inerme, racemis pilofis , floribus oblongis Linn. 4. Thecemmon black currant, Squinancy Berries. Casfts poirier le grosfeillier d fruit noir. Ser mmmbm/ «ucb fchn^er 3<#mnM** ren/ Sbocfebcercn/ 3b(b«r nophylla Linn. 8. The wild Prickley gofeberry. Le grosfeillier Epineux. JÖcr rmibe <&tacd)cl&ecrftrauc(j. Gemeene ïttnijibfficn / ooft Stffelbtffcn omaamt. Groeiplaats, het Noordlijke van Europa. Grond,  C 400 ) Grond, liefst in eenen goeden vetten woSdrïitiooperzaad'afleggers'ftekken - ... jtn, korlen in gladde langwerpig ronde bezien die rijp zijnde geelagtig en Lrzgtig z?n. * <., is met drie voornaams infnijdingen voorzien. meit,ji^i!np^en. " ^ ' ^^mkleurig, G , ftruikig 5-6 voet hoog. Groentijd, van het Voorjaar tot den Herfst. »4srx,.bruin, aan de jonge takken wit. Aart, hard. 9- Ribes Grosfularia. 1 Ramis aculeatis, petiolorum alis pilofis, bsccis hirlutis. Linn. 7. Gofeberry with priely branches and haiuy berries. Grosfeillur d gros fruit blanc. ©arren ©ta.boeeim ' €etbaare wmtskbom / met grootte tuitte rutoe tnqttn. Zaaden., in ruige beziën. Vnnr teeling , als No 8. Bad en ook de fteelen hairie. gedo^nV °mtient 4 voeten hoog' d3 takken fte* Men he>fi hier van de volgende Variëteiten het R1 b e s grosfularia fruftu rubro Linn. 7. A. Go/el en y mtk ren fruits. GrosCeillitr d fruit Rrt. als de voorige. Schors , de buitenfte aschgraauw, de binnenfte, als ook het hout geel. 5- Robinia Pygmea. Pedunculis fimplicibus foliis quaternatis Seffilibus. Linn. 9. The Dwarf Aspalanthus. Faux acacia de Siberië en arbuste. ' ©er Q&crbUittvtee «emfïe etberijcpe (Erbfenbmim. «©toerrjaatige Sïobinia Houtt. Groeiplaats, als No. U Grond, hetzelfde. Voortteeling. door zaaden en afleggers. . Zaaden, in kleine brünagtige Peulen, die in Augustus rijp zijn. Bloeit, geel in Julij. d-iK» Groeit rzca laag de takken dun en bruinfchilhg. Groentijd . van het Voorjaar tot den Herfst. , hard. 6. Robinia Halodendron. Racemis axillaribus trifloris, petiolis fpinefcentibus, folüs ternatis petiolatis: foliolis cuneifonmbus h> nofis' cuspidatis. Linn. 5. The Dwarf thsrned falfo acacia. Le faux acacia nain & épineux. ©er (trtctjclfjarttse twerg jtac^clborn. Is denkelijk Robinia Echinata. Ce 3 Men  Men heeft ook noch het Robinia acacia inermis (£S&™S Xt t?T *fi eene den PfeJa JcZia^lf fSf^J # f' 2 alles geene doornen heeft fTbloentZ f* ***** van gezien, groeit biiha», i j bll ons n°g niet tMenfchUtfn ^ femelde, foch de *' % alle opzichten \fei' k?eZrf! °°*' "°g logen op; de Heer v n Hf a"^he Cm- deeze volgende fooSn Sn Zn-fnf # va« ming hebben. ' welke Botamfche beftem- ^efZetVZT£fifl- ditrtcht^ Sroot is, dat zullen wiftiS^^'%'i »? " f^ten lanmerken evZel heflrZ?8 "'h^-f' Variëteiten bij f0LJ/~' f , /•■ er verfehetdene «Is Varieteitel ^anTernelif^l ***** lt f »'« — genoef Tefltd jE** • ,7' Jcben ware het Jnt j„ «wema zijn, te wen- het der moei,tl wafrdif \ Z °L Tt't, G?W< keuriger in hoofdfoorten*'tellet, T verwarringen en valfche benamingen ten eeZmaZ le benamingen te geeven; ^ÏJ^%J^ met verfchtllen bi voorbeeld van de CentifoliTBata r a vmdt f .ds ond r Jmï lis khi'J" gephatSt; Het ™«**»»nè» mlgZfk 'ien 400  400 verfcheidenheden bij zeker Predikant in Engeland te hebben gezien, door zijn Eerwaarde alle in aftekening met de kleuren weren gebragt; dit werk zoude na zijn Eerw. dood eerst in het ligt gegeeven worden; dit zoude waar Ijk veel licht omtrent' dit geflagt kunnen voortbrengen. Hebbe verders geene hier bijgevoegd , als zulke die exteeren en gezien kunnen worden , en twijfelagtige agterweegen gelaaten, zonder mij met 't Critt'que fommiger naamen in te laaten, en daarom liever de algemeenst bekende genoomen onder de liefhebbers, die door Jut beurs hier overgejlagen waren, bijgevoegd. Linn. XII KLASSE, 5 RANG. 1. Rosa Eglanteria. Calycibus femipinnatis, germinibus globofis glabris pe unculis petiolisque hispidis, dandulofis, caule aculeisfpariiscurvis, foliolis fubrotundis, ferraturis glandulofis. Du Roi. Rofa Eglanteria, germinibus globofis pedunculisque glabris caule acutis fparfis rectis , petiolis fcabris, foliolis acutis. Linn. 1. Thee Swect Briar. Rofier eglantier Odorante. £)te SBcmrcfe/ ^ofjlmcfjenbc Dvofc.' «Egelantier föoojj/ {SoojS met tuilienD Wab. Groeiplaats, Duitschland, Zwitzerland en Engeland, in Houtheggen en ftru wellen. Grond, goede tuinaarde. Voortteeti' ii, door afleggers , uitloopen en zaad. -Zaaden, in klootronde' zwarte vrugten, met kleine fteenige hairige zaa 'kornen. maaitijd , Herfst en Voorjaar, komt eerst het zde jaar op. Blad, beftaat uit 5 tot 7 kleine bladen te famengefleld, boven groen cn glad, van onder roodagtig en v.ollij;. . Cc 4 Bloeit,  C 4=* ) Bh* yleeschkleurig, klein en welriekende, in Tunij en Juin. J L%Ü üruMë^ m£t regre takken , waar aan kromme doornen. , Grucntijj, van 't Voorjaar tot den Herfst b.-ST"' ^ de '°Dge takken 21001» aan de oude Aart, hard. Als variëteiten hier van meldt men Rosa Muiciferi A. MaJTy Sweet Briar. Rofir de Muscade. Rosa Eglanteria flore pleno. E. Doublé Sweet Briar. Ro/ier eglantier cdyrante ó fleur doublé. ^bbriblccrciar ^.jrlarttift Baop. Rosa Eglanteria Sempervireris. C. Evergreen Sweet Briar. R:1,r eg'.'ar.tier toujours verd. 3mtncTjcÖD< 2Bdnwfe. JBtMjflpDKM ifgflMhl tiSDf. Rosa Eglanteria incamau. D. Doublé f.ivrtring Sweet Briar. R tfor Egelastier * fieurs ecarlates. ©unfelroty: «Srinreff. SWftt' ■* tcia^ün tom.: Ro-  C 409 ) . Rosa E;:lanteria flore coccineo pleno. E. Doublé fcarlet Sweet Briar. Roker Egelantier a fleurt écarlates doublet. ■ JDtmfeIrot(j< gefulfct 5B zei-7 vroeg ü, tunjj. G'oett, niet veele taldrpn q ^ I Schors] donkerrood ' 8 \ *° voet hooSEene verandering hier van is het Rosa Lutea Multiplex, C. hauh.pin. Duhan, arb. 37 ihe doublé Tellow Refc. Ro/ier d fleur jaune dguh]^ ®k 0k gcfulltc JXofc. ©UStopemiflé geele most. S,kffiï^kf °»df5 ^ ^ voorige'. tót fcFÜJ0*? d^lde geele bloerfen, ver^ regen bedekt zijn, en niete iwV6" daaUW en anders fcheuten en verJnLn ï k beS°ot™ worden, ■ bloeien. veivmJen de knoppen eer zij open 6. Rosa punicea. CS^?3&rg^ globofis glandulofis, Rtiiï,^^^3 **** bicoloribus. S ia ' petalls' emarginatis The Auflrian rofe. Rofe d-Afrifue. Du Hamel.  C 4*3 ? $te £Hfmtfcr)tfdjc ober ^urftfdjc Stcfc Groeiplaats', Oostenrijk en Turkijen. .B/ad, is grooter dan bij de geele, doch nauwlijks van de enkelde geele te" onderfcheiden, dan door den minderen reuk. Bloeit, in Junij, de bloembladen zijn buiten geel, en inwendig vuurrood. .7, . Rösa cinnamomea. Calycibus iptegris, germinibus globofis pedunculisque glabris, caule aculeis ftipularibus, petiolis villofis, foliolis fubrotundis fubtus villofis. Du Roi. Rofa cinnamomea germinibus globofis, pedunculisque glabris, caule aculeis ftipularibus, petiolis fubinermibus. Linn. 3. The Cinnamom Rofe. Rofier qui [ent de la Caneïïe. , Jöfe gimmtwfe. <£atwel iHoo£/ ook l&ap ftoc$ genaamd. Groeiplaats, in de warme ftreeken van Europa. Zaaden, in een ronde en gladde vrugt. Blad, beftaat uit 7 kleine bladen, die boven glad en onder wollig zijn. Bloeit, enkel paarsrood, ruikt kaneelagtig, daarom Kaneelroos, en om zijne bloemen, in Mai voortbrengende, Mairoos genaamd. Groeit, ftruikagtig, 6 a 8 voet hoog. Schors, roodagtig aan de jonge takken, met tedere doornen. Men heeft hiervan een variëteit met dubbelde bloemen, welke in ons Climaat gemeen er, dan de voorigen met enkelde bloemen gevonden wordt. &•  C AH ) & Rosa Povfncialis. Calycibus femipinnatis, germinibus alritafe ^ dufs petiolisque hiWHie f r-g °"s' Pedunglandulofis? X i£-P3dlS' f0lus ovatis ^«atis R^tuï0vv3Ss 2££°Sque acuIeatis' » iJ////. r8 calycibus femipinnatis hispidis. n* Provence Rofe, the cabbage Rofe. Ro/ier de Provence. #rota'nt.e {ïoo «itó wetfi griffe Üvofc. ©ie tonte Sïcfe.' aSontgefireeiite ïtooj.. Grond, lugtige. Voortteeling, door uitloopen. Zaaden, in ronde bruinagtige zaadhliifen. i?W, gelijk der Provintieroofen, doch ftijver varf fteelen. Z?/» hoogften drie voeten. 11. Rosa holoferica. Calycibus femipinnatis, germinibus globofis pedunculisque hispidis, petiolis hispido-aculeatis, fo-' hohs ovatis fubtus villofis, ferratüris glandulofis. Du Roi. Rofa Holoferica Simplex. Parkins. The Jingle Velvet Rofe. Rofe de velour d fleur flmple. ©te cfnfactjc ©antm^ófe. Grond, eene goede. Voortteeling, voornaamlijk door uitloopen en uitfpruitzels. Zaaden, in ronde vrugten, met korte ftevige klier agtige hairen. Blad, beftaat uit vijf kleine ovaalen, in een korte punt aan het eind uitgaande blaaden, aan de randen ongetand, boven blijgroen glanzen. 1, onder mei eene geele wolle overtrokken; het blad heeft aan het einde des fteels twee kleine blijgroenc nevenbladeren. Blo it, donker purperkleurig naar de fit:weel gelijkende, enkel, en aangenaam ruikende. Schors. ,e bloemfteelen zijn met klieragtigehairtjens en de bladfteelen mét kleine fteekeltjes voorzien. 12.  12. Rosa Holoferica. Multiplex. Parkim. The doublé Velvet Rofe. Rofier de Velour i fleurs tres doublés. «Kfuffte ©rtmmt*ofe. ijRos a Holoferica. Rcgia Milleri. üoy«/ Velvet rofe. Rofier royale de Velour. ©ctnwje @(tmmt4'öft*. Zogenaamde gtoacte 3 ** ft P«- 14. Rosa Virginiaaa. 2ft« wf/^ Virginian Rofe. Rofie?- fauvage de Virginie. ®U Qtfrafoffc&e %fe. ©fejjinïfejje föoojr. Dd Groei.  C 418" > Groeiplaats, Virginien. Voortteeling, overvloedig door Vitloopers en Zaaden Zaaden, m ten volle ronde vrugten, die ttörm* en glanzend zijn. ö mmocxt B'*d, beftaat uit 5, 7 ook fomtijds 8 kleinere blaaden 4e ovaal en aan de randen getand zijn , boven grasgroen' en glanzig, onder blaauwagtig groen. Jk™gioen B,eeit,m Augustus, boven aan de toppen der takken, tot 6 en meer bloemen bij elkander, de bloem iV enkel, bleekrood, en zonder reuJk, « 0m lijnkZlet jen niet onaardig. J Groeit, $ & 6 voet hoog. Groentijd, van het voorjaar tot den herfst. Aart, hard. ' ^Schors, de jonge takken en uitloopen zijn paarskleui 15- Rosa Carolina. Calycibus fubintegris, petalis longiori&is, germinibus ^is^u^.' Petldls Zhh™> » ™tis Rofa carolina germinibus globofis hispidis, aculeis ftipularibus, petiohs aculeatis. Linn. 8. The Swamp or Marsh-Rofe. Rofier de Caroline. £>t'e €rtröltm'fcbe Svefe. $taroIpnft[je fRao$. Groeiplaats, Karolina. Gr.md, liever eene ligte met zand gemeMgde da» zwaare. 5 Z-We», een kleine ovale fteen in eene ronde rode vrugt. Lfff9 ^ 5, 3 ovaal tot in de midden getande bladen, boven ligtgroen, onder witagtiger. Bloeit, van Junij tot Augustus; blijrood, gevuld, aangenaam van reuk, aan de uiterfte einden der takken. Groeit,-  c 49; Groeit, van 3 tot 3 voet, ten hoogften 6 voet. Aart, een weinig teder in harde winters. Schors, de fteelen zijn zonder fteekels, maar de takken hebben groote doornen. 16. Rosa Paluftris. Swamp Penfylvanian Rofe. Rofier de Penfylvanie d fieurs fimples. ©te g>mfoltMuifct}« ©fimpfrofe. Grond, tnoerasfig en veenig. Zaaden, rondagtig, donkerrood, bolronden kleverig. Blad, uit drie paar, met een enkel aan het eind ftaande kleine bladen, langwerpig ovaal, zaagswijze uitgefneeden, van onderen met doornen aan een gemeenfchappelijke fteel. Bloeit, enkel rood gevlamd. 17. Rosa Pimpinellifolia; Calycibus integris, germinibus globofis pedunculisque glabris, foliolis fubrotundis crenato-ferratis, caule decumbente aculeato hifpido. Du Roi. Rofa Scotica caule petiolifque aculeatis, foliis pinnatis, foliolis apice incifis, fruftu globofo. Mi 11. 5. Small fcoth burned-Ieaved Rofe. Rofier des Alphes 4 petite fleur rouge. ©te ntebrtac pmpftteiïtóttrfae DCofe. Utint roooe iècfiotfcbe Ütoctf. Voortteeling, door zaaden, beter dan door uitloopen. Zaaden, in gladde ronde vrugten. Wade?' Uit 7" 5' 3' kkine aan beiden vlakten SIadde Dd 3 Eheit,  C 4*> 7 Bloeit, bleekrood, enkel, omtrent een duim groot, bloeit het vroegtijdigfte, en met de geele Ooftenrijkfche Roos te gelijk. Groeit, een voet hoog, ook wel a « 3 voet. Schors, ftekelagtig, in de jeugd rood, naderhand donkerrood. Hiervan zijn de volgende variëteiten: A. Rosa Scotica flore rubro rofeo maculato fimplici. The Red with Rofe couleared fiowers. Rofier des Alpes rouge trachie de Rofe a fleur firnple. ©te nte&rfge ^tmpttteW&tttse Svofe/ mtt wtfje unt> rofenrc-tfjc Munten. feleine tooae/ met roc^Meuttie rjemettfjtie bloemen. B Rosa Scotica parvo flore albo &' rofeó mixto. The fchots Rofe with marbled fiowers. Rofier des Alpes i fleur Simple Manche trachie de Rofe. 3pf< ©flnKtfcfrtt ^tmptttelMattttöe Svofe. Wit en cooögebtamöe &cfjatfcbe fiocsS. C. Rosa Scotica fkre albo fimplici. Single floweted white Scots rofe. Rofier des Alpes d fleur Manche & fimple. QBefeWufjenoe ^rniptnetotottrta,* DCofc. «Enftelöe tuitte &cIjotfe{je Sïoojj. D. Rosa Scotica flora albo pleno. Doublé flowered Scots rofe. Rofier des Alpes d fleur doublé. pmpttiel&tëttttse «Xcfe/ mtt gefüfltc Munten, ©tibbeloe taitbloemicje *e&otfcfje $m$l zeer fraai. 18.  < 431 ) éi Rosa Semperviïcns. -Germinibus globofis' pedunculisque hispidis, caule petiolifque aculeatis, foliolis lanceolatis fubcarnofis perennantibus. Du Roi. Rofa fempervirens germinibus globofis pedunculifque hifpidis caule aculeato. Linn. u. The Evergreen Musk rofe. " Rofier et fleur musqueê toujours verd. £>te tmmcrgrune Sïofc. aitoo?"j}ro£iie ifioo^. Groeiplaats, Spanjen, Italien en Duitschland. Voortteeling, door afleggers. Blad, beftaat uit 5, ook f kleine langagtige toegefpitfte fijngetande, dikke, donkergroene bladen, kruipen in de winter langs den grond, opgebonden verdragen zij de koude niet wel; de bladtakken hebben ftekels. Bloeit, wit, met 3 a 4 bloemen aan de toppen deitakken, ruikende gelijk de Muskusroos, wit van kleur. Groentijd, altoosduurend. Groeit, kruipende langs den grond. Roofen, met ovaale vrugten. 19. Rosa canina. Calycibus femipinnatis villofis, germinibus ovatis peduncullque glabris, petiolis hifpidis, foliolis ovatis mutronatis. Du Roi. Rofa canna germinibus ovatis pedunculifque glabris, caule petiolifque aculeatis. Linn. 16. The wild briar, dog Rofe or Hep-tree. Rofter Sauvage, gratecul.  C 4S2 ) ©f< gcrriefKe nnïbc 9Cofc. ISÖitDe ïïojén&oom. Groeiplaats, door gantsch Europa, in bosfchen en heggen. Zaaden, in ovaale vrugten, die hoogrood zijn. Blad, uit 7 kleine ovaale toegefpitftc en getande bladen, boven blijgroen, onder meer blaauvvagtig, het eerfte vooraanftaande is het grootfte blad. Bloeit, in Junij, klein, bleekrood, troswijze. Groeit, ftruikagtig en krom, met kromgeboogene roodagtige ftekels aan de takken. Schors, de takken gedoomd, de bloemen leveren den allertreffelijkften rofenolij uit 20. Rosa alba. Calycibus femipinnatis, germinibus ovatis glabris peduncuhfque hifpidis, caule petiolifque villofis aculeatis, foliolis ovatis fubtus villofis. Rofa (alba) germinibus ovatis glabris, pedunculis hifpidis, caule petiolifque aculeatis. Linn. 20. Cgmmon great white rofe. Ro/ier blanc. ©fe nxtfje Stcfe, «Semeene toitte fioojf. Groeiplaats, Ooftenrijk en de Ukraine. Voortteeling, voornaamlijk door uitloopen. Zaaden, in ovaale gladde vrugten. BIid, uit 5 kleine, waarvan het uiterfte het grootfte js, ovaal, zaagswijze getande bladen, boven zeer donker, onder witagtig en geaderd. Bloeit, wit, in Junij, half gevuld, meest drie bijeen. 21. > Rosa flore albo pleno. Du Ham. arb. 17. The  ■The white rofe with a doublé flower. Rofier d fleur blanche doublé. ©te tvetfje gefttflte Ütoje©uöbetbtoeraige tuitte UtoojS. Groeit dunner van takken dan de voorigen, en de bloemen fterker gevuld, bloeit zeer fchoon, wordt enkel door uitloopen geteeld, welke hij fchaars geeft. 32. Rosa gallica. Calycibus femipinnatis, germinibus ovatis pedunculifque hifpidis aculeatis, foliolis ovatis fubtus villofis. Du Roi. Rofa gallica germinibus ovatis pedunculifque hifpidis, caule pctiolilque hifpido aculeatis. Linn. 13. The Red Rofe. Rofier Francoife, ou Rofier dUfage. ©te <ëm £Xofe/ £ttcf,  C 4*4 ) ><, &wb&ftttifr Stoa SKofc. ®ontaiflmvte fjalföuoötfte öactf. Rosa Belgica 77/* i/aj/, z-f/^V a fieurs pales, de Palsbas. ïiamraefot «oog. WW/>/^' - * tuinen van Neder- ffg?w1j2ebeftgaeLde 5bIadeknleineb0°vVSIe fT^^ agtige knoppen. è nairtJes bezet, en kher- na^^fe^ bijeen, tamelijk gevuld, bij- •4* Rosa Mófchata. Kif ZL?""** s*s- «5»^ Rofa Mófchata, caule aculeato fcandente fnlWi. ^ fems glabns, floribus umbellatisTmL V The red Musk rofe. Ro-  ( 4=5 3 Rofe Mus cade a fleur s rouge. £)t'e Mk Umt Dtofc. «ooce Mu&ug «oog. Zaaden, in ovaale bolronde vrugten. Voortteeling, door afleggers en uitloopen. Blad, uit vijf kleine ovaale tocgefpitfte bladeren, glad en blijgroen, aan de randen getand, en met kleine klieren voorzien. Bloeit, in Junij, meest 5 bijeen, bleekrood, gevuld en met zeer groot. Schors, de takken groen, dun -en rank, hebben zeer veele korte ftekelen; de uitloopen bij de grond kunnen integendeel in een Jattr een duim dik worden, in een goeden grond. Hiervan zijn twee var it ei ten, de Rosa Mofchata flore fimplici. A. Single white flowered Musk rofe. Rofier Muscade d fleur fimple blanc. £>te cmfrtcbMurjcnoc SStjamvofe. tjcnfulöe toitte JEtitëfitig «oog. Rosa Mofchata flore pleno. B. The doublé flowered Musk rofe. Rflter Muscade a fleur blanche Qj> doublé. ©te rcetfje Qtftöüè ü^m Üxofe, ©uboeloe-toitte Mv&ux$ «oog. Beide deze Variëteiten groeien zeer firuikig, 5 d 6 voet hoog, bloeien fchoon, met groote bloemtrosfen van een aangenaamen reuk; haare beste ft and is aan mnuren en fchuttingen ,■ voor den winter tegen het noorden gedekt, bevriest anders op de vlakten of open grond zeer ligtelijk ; zij worden beiden van uitkopen en ook door inleggers geteeld. 'DJ 5 15.  Rosa Centifolia. Calycibus femipinnatis, germinibus ovatis peduncuhfque hifpidis caule hifpido aculeato, petiolis glandulofis, fohis ovatis ferratis fubtus pilofis. Ro?* Centifolia, germinibus ovatis pedunculifque hifpidis, caule hifpido aculeato, petiolis inermibus JLinn. ia. The dutch hundred leaved Rofe. Rofe tres doublé. £)ic SmttfoftawofeV ftonbetoKaNge ^oiraiiDfcfje «oog. derf7h™ir?k?!f °°£ ^ Weine, ovaal, aan de ran. È„nbril.e bladen bedaande, die dubbeld getand, boven blijgroen en onder witagtig zijn; de delen hebben roode klieragtige knopjes. ë J ' Bloest, m Junij, met veele blijroode fterkgevulde Koo en, waarom hij honderdbladige genaamd wordt, uitlopen voethoo2' en vermeerdert zich zeer door deke^ooLTenf6 ^ met Sroote en kIeine yftr/, hard. 36. Rosa Mufcofa. Calycibus femipinnatis, germinibus ovatis, pedunculis_ fohorumque ferraturis hispido-viscidis, caule petiolisque aculeatis, foliis ovatis, ferraturis glabris. Rofa Mufcofa caule petiolisque aculeatis, pedunculis calycibus pilofiffimis.1 MUI. 32. Tne Moff provence Roos. Rofier de Mousfe. ©te Wiomofe.  C 43? ) 3BM&&el&fo£miae l&OjSroog. Blad, uit drie ook vijf kleine ovaale dubbelgetande bladeren, van boven blijgroen glanzende, onder geaderd en ligtef, aan de randen voorzien met klieragtige kleverige knopjes. Bloeit, in Julij, dubbeld, vap kjeur als de Honderdblaadige Hollanafche roos. Schors, ftekelig aan de bladfteelen en takken; moet opgebonden worden, wanneer men veele bloemen hebben wil ; hij draagt den naam van Mosroos, naar de aan de bjoemdeelen, bloemomwindzel, vrugten, en randen der bladen zich bevindende hairigheid , met zeer veele groenkleurde , klevige, ruikende, klieragtige knopjes , waar door een Mosagtige bedekking wordt te weeg gebragt. Het geeft nog eene Mosroos , welke niet dubbelbloemig is , en och nog eene Variëteit met witte bloemen, welke zeer zeldzaam-is, de laatjle zoude zich in Duitschland bevinden. 27. Rosa Damafcena. Calycibus femipinnatis , germinibus ovatis turgidis pedunculisque hispidis, caule petiolisque aculeatis, foliolis ovatis acuminatis fubtus fubvillofis. Du Roi. Rofa damafcena caule aculeato, pedunculis hispidis, calycibus pinnatifidis hirfutis MUI. 15. The Red damask Rofe. Ro/ier de Damas d fleur rouge cjï5 doublé. £)tc £>Id' rood ™ kle"r> ruiken Jterk en aangenaam, komen in groote trosje» 9 bouauetswtjze , veele bij een. ? Groeit, 8 tot 10 voet hoog. Schors groenagtig en zeer gedoomd, de takken en bloemfteelen zijn met roode ftekels bezet Aart, hard. Variëteiten hier van zijn Rosa Damafcena flore rubro pallido pleno. A. 'The Blush Damask. Rofier de damas ct fleur doublé pale rouge. ©te Wtófrotlje ©mtMtfcenewofe. 2B(eefiroooe ©amagftug «oog. Rosa Damafcena flore albicantepleno/B. The White Damask Rofe. ©te rcettTe ©mntöcener «Xofe. ïlDitte ©amajSftng «oog. der'toïmén.^1^ de vooriSeNo- *!• de kleur 28. Rosa Pendula. Germinibus ovatis glabris, pedunculis cauleque hisPidis, petiohs inenmbus, frudibus pendulis™ 19. Rofe with hanged fruits. Rafter d fruits qui pendent tn bas. Steüufe mtt bmtaenbett Smeten. 8oog met fjangenbe bnirjten. FooflT' EUr0pa ' V0lSens L>™*"'- roor teelmg, overvloedig door wortel uitloot Bloeit,  C 429 ) Bloeit, in [Mai, aan ftekelige bloemfteelen. . Groeit, .5 a 6 voet hoog, met doornige takken. Aart, hard. 39. Rosa Bicolor. Red aujlrian Rofe. Rofe (TAutriche. gwtfar% Stofe. (©neeRIeuricje $5oo£. Is naar waarfchijnlijkheid de onder No, 6. befchrec~ véne Rofa Punicea. Onheftemde Rofen. 3°- Rosa inermis , volgens femmigen Rosa Lisboniana non lpinofa flore fimplici rubro, ftu&u oblongo. Rofe Without Thorn's. Ro/ier fans epine d fleur fimple pale rouge. Stofe crjne ©tacbelett. «oog jonber ©oomen / met enfiefe bteefiroooe bloemen en lange bmnten. Hier van zijn nog 3 veranderingen met groote en kleine dubb. bloemen, en eene toet enkelde witte bloemen. 31. Rosa Alpina. Alpine Rofe. Rofe Sauvage fans épines quifieurit deux fiisper annee, -3tvetm# plt%nï>e Zipm $ofe. üao*  C43o 3 èooji joatmt ©ao^rten met öontatoooe mMot oio-men 1 mum in oen «cr$t oooj oe ttoeeoe rti.ss bioeijenöe. , /f Ofiérsweiriig yan No. 30. onderfcheiden , doch daar van de eene de takken glad cn groen zijn heeft deeze dezelve purperkleurig, J Zijn beide hard, en bloeien het vroegst van alle foorten. 32- Rosa Marmorea. Flore pleno angllca. Marbled Rofe. *°$anc fleU,S t> eS ¥mplh mc!ées de pourpre & ©efulte marmortrte CRofc. Sitt öuöoeroe «ÊnjjelfcFje jjeblamöe «oog. 33- Rosa omnium Calendarum. Flore albo pleno. White Montiy Rofe. RtandcieT * "**' " * *? ^ <* !©ftte jEEtaauücoog. Gro»^ , g-0^ „;et te zwaare Voortteeling, door Afleggers en uitloopen. Bloeit wit gevuld, bouketswijze, in Potten treint tóVw^ »y« wtf?<$efïretftcr SOïoitatë CKofe. SBont&Ioemiae jgaaatioroog. Deeze 3 veranderingen van Maandroofen zijn teder in harde winters; en dienen aan een befchutten oort gezet te worden, vervriefen anders ligteliik tot aan de wortels. Men wil, dat alle deeze veranderingen van Maand' roofen, van de Rofa damafcena zoude voortgeitomen zijn, 34- Rosa Preneftina. MUI. Flore variegato pleno. Striped flowered Italian Rofe. Rofier de Italië a fleur panachée. Q5unte Stof*. SBonte Saü'aanfclje föoeg. Is eene verandering van de volgende, Rosa Preneftina flore rubro. Italian Rofe With red fiowers. Rofe d"Italie è fieurs dtuble Rouge. SCotfc 3tatt4nffck Siofe. fiuoöe auooefoe 3|taliaanfc&e «oog. 35- Rosa incarnata CRofa carneo minor e di£ta.~) Maidenblush. Ri-  C 434 J Rofier des Dames: Sfuffec fioojJ. bloïSe. 2~4 V°Ct h00g' is en zecr tok 36. Rosa Majaüs flore Pleno. Munchh, opgegetZ tWWel * R°fa Ci"^omea onder No. 7. 37- Rosa Penfylvanica. Penfyhanian Rofe. Rofier de Penfylvanie a fleunfimples. pcnf))tmxtfct)t £Koftj J9en|ïfoaHi|cjje «oog. Hier van is nog de volgende verandering Rosa Pe„fylvaniea nana flore pallido pleniffimo. Doublé Penfyhanian Rofe. ®m mmm* nut m« mmm ge^rehSS 'tien Èln' ™^ tijd: zijne bloemknoppen vertnZ Jf'f" £~ anders , dan niet JeLpenbhefe„: ^ dr(ta&aa* 39- Rosa Verficolor. Duham. Of deeze de reeds gemelde bonte UMtfHitj Éngel-  C "433 2 gelfche, of gevlamde Roos is, of eene andere variëteit , is raadzelagtig ? 40. Rosa Indica Lodg. Rosa Indica germinibus ovatis pedunculisque glabris, caule fubinermi, petiolis aculeatis Linn. Chiney Rofe. Rofier de la Chine. €fjtnejïfcbe SKootf. «Ehmeefcfje ojiebtaoige attoojsgtoene «oog; Groeiplaats, China. Grond, een ligte, blijft altoos groen, is een weinig teder; en groeit laag. Blad, drie aan eene fteel, blinkend groen, kan^ onder alle de roofen 't beste voor de waare Sempervirens wórden gehouden. 4t. Rosa Meaux Lodg. The Meaux Kofe. Roi fier Nain de Meaux a fleur doublés petites , couleur de Chairi Ötötbftcbe bcppette gwrgwfï. Champagne SioojSje. Bloeit , zeer fchoon; heeft kleine ligtgïoene bladen -die fijn uitgetand zijn. Aart, tamelijk hard. • 4* . ; .. Rosa germanica. Lodg. The Franckfort Rofe. Rofier d gros cul de Francfort.- Ee gfonf,  ( 434) $mffmtfjrc(c. tfranfifortfcfie- «oog, 43- Rosa francisca. grmttft-off. Is vermoedelijk de onder No. 23. befchreevene Rosa gallica. 44. Rosunica, (Rofa provintialis flore albo pleno ) diéta. White Provence Rofe. Rofier de Province d fieurs Manches trés rcmpües. SBet'fje ^röbcntj.rofe. JBitte pobintie ïtooji. Is in alles gelijk de gewoone provintie roos, uitgcnoome zijne Ichoone fneeuw-witte bloemen. 45- Rosa Pomponia. Pomponian Rofe. Rofier Pompone. ^ampom'fcfje D?ofV. pompone ïSoojS. Wordt ook van fommigen voor de Dame of Roosje van Knihbe gehouden; V komt mij echter voor dat de Pompone Roos, alhoewel klein, doch in alle opzichten veel grooter is, en ook heter groeit en voort wil; t Knihbe Roosje daarentegen is het kleinfle Roosje, dat voor als nog hekend is, en nauwliiks grooter dan een Hollandse!? fluivertje; naauwlijks een voet hoog van fir ut k groeiende, én teder van aart. 46. Rosa Portlaudica G et D. The Portland Rofe. Ro-  C 435 ? Koper de PortJande fleuris fant teute Têti. ^tlanofc&e «oog/ ufoeijenae &en aefieelen jomec öooj. 47- Rosa Stebonenfis Get D. Rosa cinerea. The cinerarea Rofe. Rofler a Couleur de Cendre. ©te tódttfatfatt Oïofe. SlgefjfileucDe «oog. XII KLASSE. 5 R ANG, 1. Rubus fruticofus. Foliis quinquenato ternatisque caule petiolisque aculeatis. Du Roi H Rubus fruticofus foliis quinato-digitatis ternatisque, caule petiolisque aculeatis. Linn. 8. The Common black berry. Ronce , Mures, Renard. ©er Q5rom6eerfïmucr). ^vaatte 2Braambi'5ie fïrutfi. Groeiplaats, Europa in heggen, tuinen en oude flooten wild. Gromt, liefst een lugtige zandige met zwarte aarde gemengde, niet wild in kleigronden. Zaaden, in zwarte beziën, die groen aan elkander vastgehecht zijn , en de gewasfen blaauw verwen. Voortteeli-g, door zaaden en dekken. Blad, ten deelen enkel, ten deelen uit 3 a 4 ovale toegefpitfte derkgetande bladen, boven helder, onder Ee 2 ligt.  f430 ) ligtgroen ; de bladfteelen gedoomd, gelijk mede de onderfte Blad hoofdader Bloeit, wit , fomtijds roodagtig, op de toppen der takken, van Mai tot den Herfst. Groentijd, de bladen blijven 'swinters groen, worden zeer fterk van de Rheèh gezogt. Groeit, rankig, en Haat fterk uit den wortel op. Variëteiten hier van zijn Rubus fruticofus flore albo pleno Linn. 8 A. The doublé flowering bramble. Le Ronce a fleur doublet. ©efultt 83rom&ibaifdje 2Braara. 8. Rubus Chamasmorus. Foliis fimplicibus lobatis, caule inermi unifloro. Linn. iq. The Norway bramble. Le petit Ronce de Norvege. E e 4 0?OW  C 440 > fftcwc#rje- S5wmB«rc. j^oojtoetsfche 2&raambejie. 9- Rubus Idasus. Foliis quinato-pinnatis ternatifque, caule aculeato, petiolis canaliculatis. Linn. 1. Prickly Raspberry. Le Frambofier Commune. £>er #tmbect|traud). tëetooone 25camboo^. Groeiplaats, Europa. Voortteeling, door zaaden, fcheuten cn uitloopen. Zaaden, in eene aangenaam ruikende welfmaakende vrugt. Blad, beftaat uit drie en vijf te famengeftelde bladen, die groot, ovaal, en diep getand zijn; fomtijds twee en drievoudig uitgefneeden, boven frisgroen, onder zilverkleurig. Bloeit, wit, drie ook vijf bloemen bijeen. Groeit, opwaarts. Schors, donkerrood, 10. Rubus Idceus. Fruftu albo C. Bauh. Pin. 479. Du Ham. arb, iq. The white Raspberry. Frambofier a fruit blanc. £>er £tm&«r|frmtcb mtt twffim frtlcbtctt, |©itbmgtige aöramboog. Is eene verandering van No. 9, als ook de Rubus Idaeus fru&u rubro femperfiorens. Raspberry Muscovy or- twice hearing. Fram-  ( 44i ) Frambtper qui donne fes fruits deux fois parannèe. SRtócortfcfjc £tmbecr. Ctoeemaal '* jaarg Brusjtgeebcnbe 25ramöoog. ii. Rubus odoratus. Foliis quinquelobis inaequaliter ferratis, caule inermi multifolio multifloro. Rubus odoratus foliis fimplicibus palmatis, caule inermi multifolio multifloro. Linn. 10. The flowering Raspberry. Frambofier odorante, JDw wofilrtcchmbe £tmfcerjïr het 'hoogde 1 voeten. Aart, verdraagt op befchutte plaatfen den winter, anderzins ftaande vereischt het bedekking. a. Ruscus Aculeatus. Foliis fupra floriferis nudis. Linn. 1. The  C 443 J The Butcherslroom. Le houx frelon, 23rettbfattrt<}er 9}?mtfeborit. 23reeöbla6iee lïiuifeooojn/ Steftelpafm. Groeiplaats, Italien, Engeland en Frankrijk. Grond, vereischt eenen goeden zwaaren. Groentijd, altoosduurende. Aart, als de voorige, is het zekerfte daarom 'swinters binnen gezet. 3- Ruscus Hypophyllum. Floribus fubtus floriferis nudis. Linn. a. Butcherslroom with fiowers unto the leaves. Houx frelon a fieurs deffus les feuilles. gtm($en6Mt mtt fr«cf)tctt «nter an be btktmx. IHuijsooom/ oe bloem onoec oc blaöen ïjebbenbe/ malit* Groeiplaats, Italien. 4- Ruscus HypoglolTum. Foliis fubtus floriferis fub folio. Linn. 3. Butchersbroom or Tongue uppon Tongue. Houx frelon d fieurs dejfous les feuilles. gimgett&tat mtt fruchten aixf ben blattertt. jjüuigöoow/ mettonrjjeg op bet blab/ bloemotagenöe. Groeiplaats, Italien. 5- Ruscus trifoliatus. Foliis ternis ovatis acuminatis fupra floriferis nudis. Tree leaved Butchersbroom. Le  C 444 D Le houx frelon a trots feuilles. ©rd&fotö%r gtnigeri&fot. ©rieWaji'ee jüuijfóoom. ■ * Groeiplaats, Morea. 6. Ruscus flexuofus. Foliis-ovatis acuminatis fupra floriferis nudis, caulibus flexuofis, Butchersbroom with Jharp oval leaves. Le houx frelon a feuilles lanceolée, ©r#latm'3te Q5ufcbwtbc/ GrrtwctcV. «Bctanbt rjlaöülaöige Drkmanuine S9ila- Groeiplaats. Zwitzerland en Siberien. Grond, vogtig en los Voortteeling, door zaaden en ftekken; tot gebruik maakt, men in Oöober gaaten om de afgefneeden rij- fen  C44ö ) fen in te leggen. Het affnijden der takken is beter m het voorjaar dan in den herftt; men verkiest toe gladde, doch geene knoeftige takken M Blad, de jonge bladen komen bondelwiize te voorfclnjn, zeer klem de oude zijn dikker" en langer Z^£^ZS"d en groen' boven « -5 Groeit, middelmatig, ftruikagtig. ,Jc/""a' otT^ en bru™d; eene variëteit hier van, de Salix auficu ba werpt jaarlijks de fchors af, en heeft een breekbaar hout. a. Salix pentandra. Foliis ferratis glabris, floribus pentandris. Link. 3. The /weet fented Willow. Saule a feuille de Laurier. ©te IcïktïWibc. EaurierblaDifie BM3. Groeiplaats, Lapland. Zaaden, in wollige katjes, men vergadert de wnïihier van tot gebruik. fffTl e Blad, groot, ovaal,fpitstoeloopende, i| duim breed a duim lang met ftompe tanden boven de donker! groen welriekende met klieragtige knopjes Bloen, m katjes de manlijke kort en dik, aanee naam ruikende, de vrouwlijke zonder reuk Groeit, omtrent ia voeten hoog. Schors, geelroodagtig en glad. Eene variëteit hiervan is de Salix pentandra foliis variegatis. A. Sweet fented willow with flrip'd Leaves. Saule a feuille de Laurier panachée. ©te  C 447 ) ©ie leticeMcM» sefeherte 2Beiï>e. SBono&laoige SLauriertoilg. Is in alks gelijk de voorige, lehalven zijn uitnee* mende bonte bladen. 3- Salix vitellina. Foliis ovatis acutis glabris, ferraturis cartilagineis, petiulis callofo punctatis. Linn. 6. The golden Willow. Oifier Jaune. ©te 9&dbe. «Beefe 23inotoi(g. Blad, langwerpig ovaal, 5 duim lang, glad, aan beide vlakken, onder een weinig blaauwagtig, de randen hebben klieragtige knoopjes. Bloeit, in Mai, in katjes, de manlijke ruiken aangenaam, de vrouwelijke zonder reuk. Groeit, heesterig, tot een r egt en ftam, beter tot flruiken, dienen jaarlijks tot zeer goed gebruik, ah zijnde het best tot het hinden van vrugtboomen, en wel de beste foort hiertoe. Schors, oranjegeel, en zeer buigfaam. 4- Salix Amygdalina. Foliis ferratis glabris lanceolatis petiolatis, ftipulis trapezifonnibus. Linn. 7. The Almond - leaved Willow. Saule d feuilles d'Amandier. ©te 93?elbfctot3e SBetbe. SmanDelagtige JBilg/ Bethel. Houtt. Groeiplaats, om Utrecht, Wijk bij Duurlied: en elders in bosfchen en heggen. Blad,  C 448 ) Blad, groot en- glad, de Amandelbladen gelijk, tert deele ovaal fpitstoelopende, ten deele langagtig, boven donkergroen, onder witagtig, aan het boveneinde' der takken bevinden zich fomwijlen twee nevenblaadjes, die langagtig getand zijn, waardoor zij van de getande gladbladige wilg No. 1. ohdérfcheideïi wordt. Bloeit, in gedeelde geflachten, in katjes, de vrouwelijke bij de vier duimen lang, de fteelen wollig. Groeit, tot een fchoonen boom, doch laager dan de geele Bind wilg, het hout is taai. Indien het volgens den Heer Houttuin de Wer^ vel is, kan hij niet wel een hooge boom worden, en volgens den autheur is hij laager dan de geele Bind'wilg, die zeker laager groeit, ten minften in onze Provintien, dan de hier geplaatfte. Schors, heldergroen en glad, zo aan takken als bladfteelen. 5- Salix fragilis. Foliis ferratis glabris ovato lanceolatis, petiolis dentatis glandulofis. Linn. 10. The crack Willow. Saule fragile. SÖt'c QSmdjroetfccv SSrotrje 3©i(g. Groeiplaats,, op verfcheiden plaatfen in de Nederlanden, als in Holland, Gelderland, enz. Blad, langagtig toegefpitst, 5 duim lang, getand, en met klieren voorzien, boven donkergroen, onder blaauwgroen, met groenagtige verhevene aderen, dik en ftevig; de bladfteelen zijn mede gekerfd, en geklierd , hebbende van onder aan de bladfteelen twee kleine langagtig getande nevenbladen. Bloeit, in April, en 't begin van Mai, in gedeelde gedachten, in katjes, van bijna een duim lang, groengedagtig, met witte hairtjes aan de punten. Groeit,  C 449 ) ■r-Groeit, fterk en.tamelijk hoog. is zeer broos, waaróm zij dezen naam heeft bekomen. Schors, aan de jonge ligtgroen, de oude bruinrood, bf Caftanjebruin; de takken zijn zoo broos, dat men de jonge fcheuten met de vingers kan afknippen. j \ g. . _(.' ' Salix Babylonica. Foliis ferratis glabris lineari-lanceolatis, ramis pendulis. Linn. n. The weeping Willow. Saule du Levant, ou faule pleuranie. SDic SÖa&t/iontfcbc SCBctbc CrenrMcj/ fitgtenöe JBilg/ Soabplonifche IBflrj. ■ Groeiplaats, de Levant, en de overige deelen der Morgenlandfche Provintien. Blad, fmal, langagtig, fpitstoegaande, 5 duim lang \ Boven blijgroen en glad, onder blaauwagtig, fcherp getand, onder met eene witagtige verheevene ader, aan korte fteelen. Bloeit, in katjes, in gedeelde gedachten. Groeit, tot een ftam, de jonge takken nederwaarts hangende. Schors, de jonge ligtrood, de oude Kaftanjebruin. Aart, lijdt in harde winters veel, vriest dan dikwijls tot den grond af. 7- Salix Helix. Monandra, foliis glabris lineari-lanceolatis ferratis, fuperne conjugatis, juli6 tomentofis. Haixer. Salix helix, foliis ferratis glabris lanceolato-linearibus, fuperioribus oppofitis obliquis. Linn. 13. The Tellow Dwarf Willow. Oifier Jaune. Ff êk  C A5o •) ©te Q^chwefte and) SXofcmwftv/ verthiü zij de zoogenaamde Wilgenroojen overvloedig voortbrengt. Ea-age geele IBiïg. Groeiplaats, in flooten, gaten en dijken, ook aari zandige dammen. Zaaden, in zeer wollige zaadhuizen, met fijne alvete hairtjes. Blad, tederer in famenftelling dan de andere foorten langagtig, boven rond, en breeder dan onder, de oppervlakte fraaigroen, de onderfte blaauwagtig en droeviger, aan zeer korte fteelen, boven digt bij elkander. Bloeit, in -man en vrouwelijke katjes, in April de manlijke kromgebogen, een duim lang, met bruinagtige fchubben. Groeit, omtrent 4 voet hoog, ftruikig, altijd zonder ftam. Schors, aan de jonge takken geel, de oude donker. Gebruik, is voortteffelijk tot allerlei vlegtvverk, be« dijkingen en kribben. Wilgen, met hairige getande bladen. 8. Salix alba. Foliis lanceolatis acuminatis ferratis utrinque plibefcentibus: ferraturis infimis glandulofis. Linn. %y The common white tree Willow. Ofter blanc. ©te twt'pe 5Betbe/ ©tf&ewetöe. BMtemifg/ gnneene üMg. Groeiplaats, is meest overal de gemeenfte in Europa Grond, bemint eenen niet al te natten, groeit daarom ook zeer wel m eenen droogen, wordt niettemin met goed gevolg in Holland bijna in het water geplant. Blad,  C450 : Blad, langwerpig, aan beide einden fpitstoeloopende 4 boven glanzig, en bleekgroen van onderen, witagtig doo» een zilverkleurig hair, de tanden aan den rand met kleine roodagtige klieren. Bloeit, in katjes, die welriekende zijn, in gedeelde geflachten, omtrent April, i} duim lang zijnde, de vrouwlijke langer; de fchubben kastanjebruin en hairig. Groeit, tot 30 voeten hoog, wanneer hij niet geknot wordt, en vervuilt of verrot dan ook niet zoo ligtclijk. Schors, jong zijnde glad en bruinagtig, oud donkerder; verwt kaneelkleur; is wrang; het uitgekookte rmktuur met aluin gedroogd geeft een kaneelkleurig lak voor de fchildcrs. 9- Salix Viminalis. Foliis fubintegerrimis lanceolato-linearibus longisfimis acutis, fubtus fericeis, ramis virgatis. Linn. 31. Korgpihl Willow. Saule de Co! bei/let. £)t'c ^orDtvctbc. (2Eeentoifij/ iömtenmüo/ ïförpfjottr.' Groeiplaats, zeer veel in Gelderland en de Provin'tie Utrecht, omftreeks de rivier de Leek. Grond, \xx%, langs rivieren en llooten. Zaaden, in zilverkleurde zaadhüifen. = Blad, het Iangfte onder de wilgebladen, fmal, aan beide zijden fpits toeloopende, boven blijgroen en glad, onder witagtiger en hairig, aan de randen rond getand, golfwijze; zijn zeer aan de infe&en blootsefteld. to , Bloeit, in bloemkatjens,. in April, die manlijk en vrouwelijk zijn; de fchubben bruinrood en hairig. Groeit, tot eene hooge ftruik, het hout taai. Schors, aan de jonge takken graauw, de oude groen geelagtig. ° b Gebruik, voor de Mande- en Hoepmaakers, ook voor het bedijken der rivieren. Ff3 , IO.  C 452 ) 10. Salix caprea. Foliis ovatis rugofis fubtus reticulatis tonicntofis. julis ovatis, ftipulisamplexicaulibusferratis. Hall! Salix caprea, fuliis ovatis rugofis fubtus tomentoüY nudatis, fuperne denticulatis. Linn. 31. The broad round-leaved Willow. Marceau frak d feuilles rondes cjj5 larges. SDfc vmWmvyt eo&tawbe/ (gttfimxïbc. «jBeiiter.toita/ JBtfa met &ai£>biflden. Grond, een drooge, groeit ook in drooge bosfehadien. Zaaden, in zilveragtige zaadhuifen. Blad, ovaal, groot, boven groen en glad, ender wit van witte hairtjes. die wollig zijn, aan de randen een weinig golfswijze getand: bij het uitbotten heeft ieder blad eenige nevenblaadjes. Bloeit. in April, in man en vrouwelijke kat'es, dik, ovaal, de fchubben kastanjebruin en ruuvv, 'de meeldraadjes geven een goeden reuk van zich. Groeit, in open'lugtige plaatfen, bij de 10 voet hoog, digt op een ftaande, wel 30 voeten, en zeer ichielijk groot. Schors, de jonge grijs en wollig, de oude naakt; met Elfenbast gemengd verft het linnen zwart. Eene variëteit hier van is het Salix caprea foliis variegatis. Linn. 31. A. Strip'd leaved Willow. Marceaux faule d feuilles rond & larges panachée. SMe vtutbltóttrtgc ©ofjlnxibe/ mtt gefebeeftm Q3töt* tent. SSontbaoifjC <6fytenroila. Heeft fchoone bonte bladen, en is zeer hard. n.  C 453 ) ii. Salix acuminata. Foliis oblongo acurainatis rugofis fubtus tomentofis. MlLL. 14. The common Sallow, or Longleaved Sallow. Saule d feuille longue. £>tc te B'pitiUktmt e#tdbe mtt ^ecrtcn foufc. f»pif«s'ataDige ï©itg/ met bonte bfooen. Blad, heeft geele vlakken, en valt in het bonte. Wilgen, met hairige en ongetande bladeren. Salix arenaria. Foliis integerrimis ovatis acutis, fupra fitbvillofis fubtus tomentofis, ftipulis ovatis acutis. L>u Roi Salix foliis integris ovatis acutis fupra fubvillofis fubtus tomentofis. Linn. 25. Smal white leaved Willow. Le petit Saule d feuilles hïanckatres ö3 velues. , Ff 3 £>fe  C 454 ) Cfc tlcim wijfje S3ruc6»crft SSkibc. rasfenf^' E"gdand en aan de moe- Grond, een goede lustige. onSd hnflTr^' °mtrend ^n duim lansr, SSd^rb°^e"s,an% groen' onder zflvèrkleurig, de punten der bladeren agtervvaarts geboogen, met kleine nevenbladeren voorzien. b n Bloeit in Mai, in man en vrouwlijke katjes, die M uuia\m^ Zllverkleurige hairtjes; de langwerpige fchubben brum, met even zulke hairtjes ngWerplge Groen, ftruikagtig, taamelijk hoog. haSerbke?1^™"' hee" £n VVcder raet korte 14. Salix hermaphroditica. The Willow with fmoath fhlning Senated leaves. Le Saule hermaphrodite. ^ittctweibe. ÖEmeetlaijtiGe HMq. Groeit, ftruikig. IS- Salix glauca. Foliis fubintegerrimis utrinque villofis obovatis ar> pendiculatis. Linn. 21. The J'pine glaceous leaved Willow. rOfier bleu. 2f£Brotne mte f&Ufott$tm$ QBetbc. «OtiaaloiaDifle ÏDtfa. Hcutt. 20. Salix reticulata. Foliis integerrimis glabris ovatis obtufis. Linn. 18. The round Smooth leaved willow. Le Saule a feuilles rondes. tftetsfcrrm'tje SSctbe. «3caret0e iDilfj / de blaadjes zijn netsgewijs geaderd, waar van de naam voortkomt, gtoeit mede zeer laag. 31. Salix purpurea. Foliis ferratis glabris lanceolatis: inferioribus oppofis. Linn. 12. The Red Willow. rOifier rouge. Siïofyt Q3an&-n>«bc fïoabe of paarfe üHg. 2:.  ( 457) 22. / Salix Lanata. Foliis utrinque lanatis fubrotundis acutis. Linn. The Wooly Willow. Le Marceau nain i feuilles larges. Stoffige 3©ilg / de bladen wederzijds wollig , en rondagtig gepunt. Salix Aurita. Foliis integerrimis utrinque villofis obovatis appendiculatis. Linn. 23. The Sage leaved Willow. Le Sr.ule d feuille de Sage. <ëal\\)ttfctri$c 2£et&e. «3eoo2oe iBilg/ ;t>alpblaöige ïDitg tip Houtt. 24. Salix Rosmarinifolia. Foliis integerrimis lanceolato liuearibus feflilibus fubtus tomentofis Linn. 29. TJie Rofemary leaved Willow. étoêimxhx SSSübt. ïiogmarpiibiaDige BMg. Salix Buxifolia. Willow with box leaves. Saule d feuilles de Ruis. SSuy&aumblattrt^ Sörioe. paimülaoigc JBüg. Ff 5 Alle  Alle deze befcbreevene zoorten verduuren zeer wel onze lucntftreek, en worden door Hekken , IcfaeunBgen , en ook door inleggers voortgeteeld. Lin,-.. II. KLASSE i RANG. i. Salvia Officinalis foliis laneeolato-ovatis integris dendptis,. floribus lpicatis calycibus acuris Linn.i. CWnpHS Sage. Saugt Cyrr.mune. OdHte GiJkfC Ortroa-ï &si.rt. Variëteiten bier van zijn. Salvia Officinalis fol. purpureo albo & virido. variegato. A. Th- r. C:uiowred Sage. Saust J feuilles Panachées du blanc pyjrpres c=r Verd- Cïotn Üf MÉ) xkUttet <£jiky. VÉftflËfc tttnrr £>a!tt. Salvia Officinalis foliis luseis variegaris. B. Gold Striped Sage. Sngê a firn Ik panaché; de jaune. ©auidartnxïïigr Hl Salvia Officinalis Hispanica flore albo C. Sage white flowering. i Ssugt a i.urs hl../::-..;.  C 45?) ^alte\) mie roetfe Q3lurfje. ©itbloemirje Salie. Salvia fruticofa aiiguitifolia, linea aurea no• ; : tatis. ''■ ■ Dwarf gold Jlriped leaved Salbey. Le petit Sauge d feuilles rayêes de jaune. ©oftgcfïrrffte t £c»fluttber. ©lierbaara mtt kaftte bnigten. Sambucus fruftu viridi E. The green berried Elder. Le Sureau a fruit verd. ©nttibcet%t jpoltunlvr. ©lietboom met tuitte brugtert. Alle deeze variëteiten worden door afleggers, worteluitloopen en ftekken voortgeteeld. Sambucus Laciniata. Cymis quinquepartitis, foliis bipinnatis pinnis ternatis foliolis incilis. Linn. 5. Sambucus Laciniata foliis pinnatifidïs , floribus umbellatis, caule fructicofo Ramofo. MUL s.. Tlie Parsley - leaved Elder. Sureau a feuilles de Perfil. ©et piterf«(tcnMatttf<$e S)oMnt>tv, gieterfelriblaaige ©lierboom. Zaaden , in kleine zwarte beziën. Blad, is naar het Pieterzelijblad gelijkende, zeer diep en veelvoudig gefneeden. Groeit, iets laager dan de gewoone, en regter op, taamlijk digt in het loof. 1 3- Samb ucus canadenfis. Cymis quinquepartitis, foliis fubpinnatis caule fruefcente. Linn. 3. The Canada or american Elder, Eatable Elder. Su-  ( 4^ ) Sureau de Canada. pat ïïorbmmtmfö; nidïi# SylUiwhr. luna-wt'ric Dim. Grafplaats, Kanada. Gmd, goede en fbgte. J^ortteehnz, dcor afgehakte wortelen en zaaden. Zaaden, in roode bezien, dienaar het paars trekken en eetbaar zou Un ziin. • 'iircKK-n'. m*4* te rimengeOdd, beftaat uit c a 7 kleine cvaile getande bladeren, de beide onderften gedeeld zoo dat zi, drie . bladen te famen uitrnaak-n JMkö , in Julij wit, welriekend in tro>fen ^il^S% b00§' mCeSC " deü ™ feft £sï(imber. 2-aaoc me:. heggTu^' EUr°Pa *° fl°°ten' b^enhoütGrond ,"in alle foorten. VortteelHz, overvloedig door wortel uitloopen. y-c™er^;,, m ZWartC "'dken to Leder blaau^ uit 9 kleine blijgroene, lariawerpige, gepunte zaagwijze mgdheedene bladeren. aan SStó.P Bloeit, in Juhj, de bloemtrosien uit drie deelen, be-  beftaande, de bloem is wit, met roode meeldraadjes; ruiken zeer aangenaam. !'!">> " ">'■ 1 > t Gront, fterft in den winter, tot aan den wortel af, doch loopt des voorjaars overvloedig uit, de bladen en fteelen ruiken onaangenaam. Men heeft hier van eene verandering, met fchoone geelbonte bladen, in het overige den bovenftaande in alles gelijk. 5- Sambucus Racemofa. Racemis compofitis ovatis, caule arboreo Linn. 6. Red berried Montain Elder. Sureau d fruit dispofé en grappes. Ser^uropmfeber ^vaulVn £ol(unber/ ober ftfytrfacb/ wtfcc SyMntxv. 23ergoItet/ met fcfjatlafientooöe besterf. Groeiplaats, de Elzas en Zwitzerland. Zaaden, in roode beziën, die in Julij rijp zijn. Blad, te famengefteld, uit 7, 5, 3 kleine ligtgroene bladen. Bloeit, in Mai, aan de toppen der takken in ovaale trosfen, ligt geelagtig, naar het witte trekkende. Wordt het gemakkelijkst door jonge fcheutjens in Mai roortgeteeld, op eene fchaduwrtjke plaats geftooken. Aart, hard. Linn. XXII KLASSE. 6 RANG. Struik-winden met fteekende vierhoekige ftengen. 1. Smilax Afpera. Caule aculeato angulato, foliis dentato aculeatis cordatis novemnerviis Linn. 1. Rhoug Bindweed. Li-  C 46>) Lifet piquant d fruit rougeatreU Sïaufjc ©teé&mfnbe. €ur.opifcf>e Struifttoiriöe. Groeiplaats, Spanje, Italien, Griekenland en hef, Oojien. Voortteeling, door wortel, uitloopen en Zaaden. Zaaden, in roode beziën. Blad, donkergroen, en wit gevlekt, zeisfenswijze een weinig omgekromd; dik van f amen/lel, aan de randen tandwijze met doorntjes bezet. Groeit, a a 3 voet hoog, en altoos groen. Aart, teder , moet daarom aan eene warme plaats, van de winden gedekt, geplaatst worden\ s. Smilax Sarfaparilla. Caule aculeato angulato, foliis inermibus ovatis retufo-mucronatis trinerviis Linn. 4. Oval- leaved rough bindweed or Sarfaparilla, Sar fa pari Ha. ©rtvfrt tyavUta. g>at3a gacitla. Groeiplaats, Amerika. Blad, ongedoornd, drieribbig, eirond ftomp gefpitst'. Groeit, klimmende 3 a 4 voet hoog. Aart, teder dan de voorige. 3' Smilax Virginiana. Lanceolat - leaved rough bindweed. Lifet de Virginie a feuille lanceolée. CStrgmtfcjjc ©tecbrombe. ©icginifcfje Striüfitoinoe. Struik-  C 465 ) Struikwinden met ronde ftekelige Hengen. 4. Smïlax Rötundifolia. Caule aculeato tereti, fol. inermibus- cordatis acumi natis leptemnerviis Linn. 6. Canadian round leaved rough Bindweed. Lifet de Canada d feuille ronde. 9v«nbüIot(n'3< ©tecbw'nbf. UtOKDbfaDijje Strtlifitoitibe/ zonder doornen aan de bladen. 5- Smilax Laurifolia. Caule aculeato tereti, foliis inermibus ovatis lanceolatis mnervns Linn. 7. Bay leaved rough Bindweed. Lifet d feuille de Laurier. lovkttMttti$t ©tdjtvtnfcev SautierblaDige Stcuifitomoe. Groeiplaats, Virginien en Karolina. Blad, het dikfie onder alle de ftruikwinden. Groeit, klimmende, tot 16 veeten hoog. Aart, is een weinig teder. 6. Smilax tamnoides. .Caule aculeato tereti, foliis inermibus cordatis oblongis feptemnervns Linn. 8. Bryonie leaved rough Bindweed. Lifet d feuilles de trois tierfs. grtmw&rótöttrtge ©twfo»tabf. {jart#öacmige lanjjtoerjjige tiïaoen. Gg 7.  ) Smilax Caauca. Caule aculeato tereti, Mis iaermüxii ovatis tr:nerviis Linn. 9. Tr-neryed leaved rough Bindweed. Smilax a f mille d'/f. ©rermerrr* eredame*. 3*.vaax*z\W& tnjtSixröe tan- oc xnzu Sr_ik-.r:-ien -=: :-;ed;.:-ii h:-ekix= Siengen. 8. Smilax bona Nox Caule inermi angulato, fbl^-s cJ aro-aculearis Linn. ia Carolinian prickly ieavti Smilax. Lifit de Virginie a fruits rouge. Gx'rJr.-k ck-. rrtriï*. Srru±ann3£ / öe twatci air tart toj^amts QCexüs. Men heeft ook hier van eene bij fort, met faaïU run c.:.:.i". . rr.a vui,tg-'rt:off. Groeiplaats, bijna gemeen door geheel Europa in flxuwellen en haagen verrotte boomen &c. Vomttee.ing, door zaaden en afleggers, ook zeer goed door ftekken in 't l'noria r. Zaaden, in roode bez ën. Blad, ligtgroen, piekvormig Bloeit, in J nij aan trosjes, violetkleurig aan takkige deeltjes. 0 Groeit, klimmende 8 a 10 en meerder voeten hoog. Men heeft 'er de volgende variëteiten van Solanum dulcamara flore albo A. The common Night Shiie with white fiowers. La douce amire ou morelle grimpante a fieurs blancht. f&Qm&m ttfrantè Gg a 3t[,  ( 4*3 ) ajlfraiiS met toittt bloemen. Solanum dulcamara folio argenteo variegato Br. Nightfchade with zilver jlriped leaves. La douce amére a feuille panachée de hlanc. gükrfcbecftae 31frartre. Sfffranfi mtt sifoetbonte blaöen. Solanum dulcamara folio aureo variegato. C. Gold Jlriped Nightfhade. La douce amére d feuille panachée de jaune. ©olbgefcrKCfce ZlftanU. «BoutiDontWatitot 3ïtfran&. Solanum dulc. fiore pleno D. Doublé flowered Nightjhade. La douce amére d fieurs doublés. 2Ufranf< mtt gefultene fcwme. a^ubbetbloemiije 3llfranft. Wordende alle deeze variëteiten door Hekken in \ Voorjaar geteeld. Aart , moeten 'swinters een weinig voor de fterke vorst behoed worden, vooral de bontbladige. Linn. X KLASSE i RANG. i l. Sophora Japonica. Foliis pinnatis: foliolis pluribus ovatis glabris, caule arboreo. Linn. 5. 'Sophora with Acacias leafs. Sophora d feuilles »'Acacia.  ( 469 ) ©c-pfjora mtt ^cttctaMattem. Sophora met oe blaben ban 2fcaeia. Groeiplaats , China en Japan. Grond, een goede vette. Voorteeling, in Potten, in de Bak te zaaien , door zaaden uit Japan, alzoo zij hier geene voortbrengt, ook door uitloopen e* afleggers. Blad, te famengefleld uit eene menigte kleine ovaale blaadjes, die glad zijn, en veel naar aie van het Pfeudo Acacia getij ken, of naar het Amorpha fructicofa. Bloeit, vlinderagtig geel, aan trosfen. Groeit, tet 40 voeten htog. Groentijd, van de lente tot den herfst. Aart, tot 4 a 5 jaaren teder, vervolgens harder , doch verkiest evenwel eens warme opene plaats. Linn. XII KLASSE. 3 RANG. .1. / Sorb us Aucuparfa. Foliis pinnatis utrinque glabris. Linn. I. The Ouicken tree, the Qiiick beam or Mountam Ash. Le cochene, le cournier, corellier, forbier fauvage, Sorbier des oifeleurs, formier, Sourbier, Har leper branfis. SDet ^c^el&eerböum/ (Bereécïx- Uj5{ierbe|ïeboom (Sorbenbccm ). , Groeiplaats, Europa, in wilde bosfchen en heggen. ' GronI, bemint een goeden, liever zandigen met zwarte ligte aard vermengd, dan kleigrond. Zaaden, in roode beziën, waardoor ze worden voortgeteeld, komen eerst in het tweede jaar op. Blad, uit 9, 11 tot 13 kleiue blijgroene bladen te famengefleld, onder met een verheevene ader: (tukken gewreeven zijnde, ruiken zij onaangenaam; de nevehblaadjes zijn cirkelrond. 1 G g 3 . Bloeit,  C47° ) Bhcit, wit aan trosfen in Mai, met ruikende bloemen. Groeit, fpoedig. Schors, aschkleurig. 2. Sorbus domeftica. Foliis pinnatis fubtus villofis. Linn. 3. The cuhivated Service. Le cornier cultivé. ©er ©prtlm^oum Cammc Snrbciiboam. Groeiplaat;, de warme ftreeken van Europa Gmnd, bemir.t een weinig vetten, fchaduwagtigen grond. Voortteeling, door zaaden uitloopen en oculeeren op No. 1. Hargdoom of Peereftammen Zaaden , in enkele dan ronde , dan eens langwerpige vrugten , farben appel of forbetipeer genaamd. B ad , is een weinig breeder dan bij de voorigen vlakker getand, onder wolliger, de nevenblaadjes langwerpiger dan No. 1. Bloeit, Mai en Junij, de bloemtrosfen kleiner dan de gewoone L'jfterbefij hebbende. Groeit, ook hooger, het hout is zeer goed tot gebruik. Schors, aschkleurig en glad aan de jonge takken wollig. 3* Sorbus Americana. American Service Tree. Cornier de 1' Amerlque. 3mtttfmitfcfje eptertm^aum. 3[mcriSaanfcjje Sarbenboom. Zand'n, In rondagtige roode beziën. Blad, te famengefteld uit 8 tot Qpaaren, met een cir-  cirkel, aan het eind fmal, aan de randen zaagswijze Ult£f"fdeaan de toppen der takkeu in kroontjes bloemen. 4- Sorbus Hybrida. Foliis femipinnatis utrinque glabris Linn. 2. The Bast ar d Service. Le cornier de Lapponie. Unachtc epferltn$auni. 25astaaM Sorbenboom. Volgends fommigen zouden het van den Sorben en Mispel geteeld zijn; wordt ook van den eenen voor een Mespilus, bij anderen voor een Crataegus gehouden. Voortteeling, door enten en oculeeren, op haagdoorns lii/lerbeziën ; en zaaden. ' JZaaden, in roode beziën, die in Septcber rppen. Blad, 3 a 4 duim lang , 2 duim breed, Jommige half gevimd,wederzijds met 3a * d,epe tnfneeden , andere langwerpig ovaal, onder en beven zeer mollig, ■waardoor het bijna witagtig genikt. Bloeit . in Mai en Juni] in witte trosfen. Qroeit\ ic 12 voet hoog, heejl^agtig mef veele takken. Aart, bard. Linn. XVII KLASSE 4 RANG. S partium Scoparium. Foliis ternatis folitariisque, ramis inermibus angulatis Linn. 2. The common green broon. Le genet commun. qjfncmcnfvaut. üapperbrem met rjttle Moemen/ 25efembtem/ ook «Beroem Gg4 Groei-  Gfotipjaatt, door geheel Europa wild. 25 l:e£n een zedige en Ugte grond. flcrkS ^J Z3*fcn' ook,00Pt * wortel zeer •■ kleine zwi.-5 peu'en. Mieroen, glanzig, klein, baad fpistoeJoo- kunnen als kapers ingelegd worden. """"«W™ Grj:cr eer. h:-- fnJk, w:rc: in k— rea 6, 8 a ic voeten hoog. '3T a. Spart:l m albura G.~.;\ £);r-. Pc-t^Si: tr:;>;. Sp:r;iu>B a fi;ur; blcr.chz;, ©•sr pti.tuöaaf5£. z/y-fÜ!' ^ ^ m f***» *** )™g 3- S p a r t i c m JuEceum. S:;k:;'; Er;;r.. Gr::: z'E  ( 473 ) Groeiplaats, overvloedig in Spanjen wild, ook in Italien en Provence. ' Grond, in meest alle foorten. Voortteeling, door zaaden. Zaaden, kleine zwarte niervormige komtjes, in langwerpige peulen. Blad, lancetsvormig, ft aan zeer enkel, fraaigroen. Bloeit, aan de lange opwaardsftaande trosfen, met geele vlinderbloemen , in Junij, Julij en Aug. die zeer aangenaam ruiken. Groeit, in 3 jaaren 7 a 8 voet hoog.' Schors, aan de ftammen en oude takken grijs , aan de jonge groen. Aart, jong zijnde zeer gevoelig voor groote koude , ouder zijnde harder. Eene variteit hiervan is het Spartium Junceum flore pleno. Doublé flowering Spanish Broom. Genet cPEfpagne d fieurs doublé. &pan\fd)(t ©fnffa mtt gffufcm Uutfy. ©ubuelbloemige Spaanfrfje 22>rera. 4- Spartium Radiatum. Foliis ternatis linearibus feflilibus, petiolatis perfiflentibus, ramis oppofitis angulatis Linn. 14. Italian Stary Broom. Genet Etoile. Strtltmiifcfje @m|?er. Staliaanfcfje 25rem/ piem&ruib/ (©effcaalügriemfiniib. Heeft veel overeenkomst met de gemeene brem, heli al ven dat het zijn takken altoos in driën uitbreidt. 5- Spartium Monospermum. Ramis ftriatis, racemis lateralibus, foliis lanceolatis. Linn. 4. Gg 5 Whi-  C 474 ) White Spanish Broom. Genet d'Efpagne a fieurs Manches. (Êmfdttrijjer ©tnffcr. H9itte Sraanfdje 23rem. Groeiplaats, voornaamlijk Kadix. Grond, zandig. Voortteeling, door zaaden. Blad, glinflerenle, lancetvormig, de oude flomper, rt'e wdfjMtfycnbc ©ptcrffflube. IBi'taloemifje Sjftuifjejöpilg. Groeiplaats, Noordamerika. Grond , goede en fegte. Voortteeling, door worulfcheuten en afleggers. Blad, 't langlte van allen , naar de punten toe het breedst, ten halven getand , aan de beide zijden blijgroen. Bloeit, wit aan lugtige trosfen, in Julij en Augustus. ■Groeit, hooger dan de voorige en bij de 8 voet hoog, doch de takken dunner. Mart, is een weinig tederer dan de voorige , doch hai d genoeg bij ons, zelfs tegen de fterhfte winters. 3.  C 47*) 3- Spiraea Charruedrifolia. Foliis ovatis incife ferratis glabris, umbellis peckmculatis. Linn. 6. Spiraea Chamaedryos foliis. Spiraea de Siberië. ©te ©tëm'fcfx ^loet Ucittem. Spieraea/ met ©eïberfc&e Jüoojüblaöet?. Groeiplaats, Canada en Virginien. Grond, in alle foorten. Veortteeling, door zaaden en wortelfcheuten, ook door inleggers. Zaaden , in ligtbruine zaadhuizen. Blad, gelijkt het blad van de gelderfche roos, of den rooden Aalbesfenboom, glad aan beide vlakten, boven donkerder, onder ligtgroen, bitter van fmaak. Bloeit, in Mai en Junij, de bloemen kroonswijze en witagtig. Groeit, fchielijk in een goeden grond , ia voet hoog. Schors, aschkleurig geftreept, werpt zich ligtelijk af. 6. Spiraea Hypericifolia. Foliis obovatis integerrimis, umbellis feflilibus Linn. The Hypericum frutex. Spiraea m feuilles de Millepertuis. ©(e (Sattflbtfcbe ©pterfïauee mtt gofjarmtérïmtt Wattern. ^ppericum^laDifle Spiraea/ ook güaerfiettinöboompje genaamd. ± . Croet-  i 4."8 ) Groeiplaats, Kanada. Gryad, in alle Iborten. Voortteeling, door overvloedige uitloopt. blad, ovaal , hoven breeder dan nnder, elad tal fraai groen . liaan b;.ndelwijze in de lengt- oo^ri*t i aan de takken. ^ ' ^c"&t' Bpt, m Mai en Junij wit. met veele geele meeldraadjes ; de bloemen niet minder dan 3 ftuks bij een, aan dunne lange takjes. J u' Groeit, een ftruik' van 4, 5 ook 7 a 8 voet hoog. Aart, hard. ^i 7- Spiraea Crenafa. Folü> oblongiufculis apice ferratis, coryrabis laterali bus L:nn. 8. The white Spanish fpiraea. La Spiraea a feuille crenelèe. beften, doch in alle opzigten grooter en ligt er groai. Voorteeling, overvloedig door uitloopen. Bloeit, in Mai, in regt opftaande dikke trosfen wit. Groentijd, van April tot November, lijdt Z'.r dikwijls wegens zijne %roege uitbotting van de Voorjaars vorst, is anders harden verdraagt de ftrci/gfie winters. Linn. V KLASSE 3 RANG, t. Staphylea pinnata. Foliis pinnatis Linn. 1. The common wiid blattemut. Nez coupé, ou faux Piftachier, bagenaudier apater nofter. JDcr gemcinë &tmpmwf$|tr4ucb.  (43cO J&mpenioot / isUt .JBcfrtjaatüoom fomtijds verkeerd genaamd. Groeiplaats, het zuidelijke gedeelte van Europa. Grond, goede vette. Voortteeling, door zaad, afleggers en wortel uitloopen. Zaaden, glanzend bruin , in Iigtgeele zaadhuizen , die huidig, en opgeblafen zijn. , B/ad, gewiekt of famengeliefd, beftaande uit vijf langagtige ronde aan de rand getande blijgroene bladen. Bloeit, in Mai en Junij wit, vleeschkleurig, aan lange flappe hangende jieekn en trosjes. Groeit, de dikke donkergroene takken groeien knoopswijze. Schors, aschkleurig met veele witte flippen. 2. Stap hylea trifoliata. Foliis ternatis. Linn. a. Tree leaved Virginian blatternut. Nez coupé de Virginie. ©er CSti'smtfcher fleeoiattr^e ^mpenmfjiTniucfj. «©rieblaöige J©irginifcrje pimpernoot. Groeiplaats, Virginien. Zaaden,in zaadhuizen, die opgeblazen en huidig zijn Blad, beftaat uit drie ovaale, fpkfe, aan de rande' Sjngetande te famengeftelde bladen, bliigroen en glad. Bloeit, in Mai en Junij wit, in kleine afhangende tros.es, klemder dan de voorigen, doch langer. Groeit, 8—10 voet hoog. Schors, aan de oude aschgraauw, de jonge ligtgroen. Aart, hard. ö &^ Linn. XVII. KLASSE, 5 RANG. 1. Stewartia Malacodendron. Linn. I. Virginian Stewartia. Ste-  C 4öi 5 Stewartie de Virginie. C8frglréfetj< ©towtröffi JBaiumboom. Houtt. Zaaden, langwerpige gladde zaadkornen, in drooge omtrend kegelvormige 5 hoekige houtige zaadhuizen. Bloeit, digt aan tedere takken,' groeit wit, en enkel. Linn. X KLASSE. 1 RANG, 1. Styrax Americanum, Carolinian jlorax vree. Aliboufier cTAmerique. 2tmcftcanifd)cr ©torayfcrtum. Stmeri&aanfdfje Stprar;.' Groeiplaats, Amerika. Zaaden, twee fpitstoegaande Nooten, in een rond Zaadhu'». Blad, taamlijk groot, ovaal, een weinig gepunt, ligt getand, donker groen, boven donzig, onder blijdcr en vvolliger. Bloeit, met verftrooide bloemen, aan witte hangende trosfen, gelijkende in reuk de oranje bloemen. 2. Styrax Officinale Linn. 1. Syrian officinal Jlorax. * Storax Aliboufier". £utttat&tötttf3«" ©toray. Stprar;/ met fttoeeolaaöen. Is een fchoone bloeiende ftruik. Hb 5,  M»3 3- Styrax graadiflotam. Li. Greatflowered Jlorax, Storax o fleur grande. . Stptar/ rort gcratt motoiat. 4- l^tyras Lsvigatun Lod. Er.tire leaved ftorax. Aliboufier è feuilles non dentetée. 45ta5Matrint .f>tara£. Deze beide laatuen zijn teder: en moeten zorgvufdig in den winter bedekt worden. lim. 11 KLASSE i RANG. Syringa vulgaris. Folii» OboVatO cordatis integri». Linn. I. The common blue lilas orpipe-tree. Lilas. £*r t/mSm Ham &pa6tfö)Kunbcr. (ÖKlbDnt&laDifje paarfcöe Sering. Syringa vuig. foliis ëx-albo variegatis. The White Jlriped Lilai: Le Lilas panaché de-Mine. 9EBcff3?jcfd)ccfter epmnfefier £ottunfcr. ÏBituontWaDirje paaefcfje Sering.' 4- Syringa perfica. Foliis lanceolatis. Linn. a. Le Per/tan Jasmine. Lilas de Perfe. $)£ï epanifctev 9ïatmvetbenb(attci%T $Uiétï\ Btei'rte Spaanft&e Serwa. Groeiplaats, Perfiën. Voortteeling, door uitloopen en afleggers. Z?/^ veel kleiner en fmaller, toegefpitst, de Liguster bladen gelijk, donkergroen. Bloeit, in Junij, in lugtige trosfen,- purper. Groeit, &4g«r dan reeds gemelde foorten, doen ijldêr in 'takken. niet boven de 8 voet hoog. Schors. donkerbruin. Eene variëteit hier van is het Sr kin ga Perfica flö-e albo. ■ White flowered Perfian Jasmine. Lilas de Perfe a fleurs Manches. <2£etplufjmbe Svrnnwibenblarterfoer .frefumbetv JBitWÖeraio.e \S 'aanfche Seting / - is overigens met de voorige gelijk. Men heeft tnans nog eene nieuwe- of bijfoort, en voor zoo veel mij bekend is, noch niet Èefchreeven, te regt  C 4S5 ) regt zoude hij voor eene middenfoort, zoo in groei? 'Maden, als bloemen,, tusfchen den gewoone en Spaan'fche Sering hunnen worden gehouden; de bloemen zijn paersch; 'de bh Jen een derde kleiner, dan de gewoth ne, breed ovaal; doch veel grooter en breeder, dan de Spaanfchen, is mede hard. 5- Syringa Laciniata. Foliis lanceolatis integris diflectisque. Mell. 5. The cut leaved Per fan Jasmine. Lilas de Perfe a feuilles decoupées. ©er ©'patófcfcet gktet-fïffenMfittcrfge 5>ÏÏtmbcrperfifcfje 3Ba£mpn/ met gebimbe blaöen. Blad, langwerpig toegefpitst, diep ingefneeden, zodat zij uit 3, 5 a'6 bladen, fchijnen t'famengefteld te zijn, de btadeh van hn Jasminum officinale gelijkende. ■ Bloeit, ligtrooder en kleiner in bloemen en bloemtrosfen, dan No. 4. ' Groeit, laag, de takken buigzaam._ Schors, donkerbruiner dan de voorige. Linn. V. KLASSE 4 RANG. 1. Tamarix Germanica. Floribus decandris. Linn. 1. The german Tamarisk. Le Tamarix ffAllemagne. ©cv ©cutfche gctëc ^maii^enft'rmteh. ©uitfdje (2Pmari?ft. Groeit, in het zuiden van Duitschland, voornaamlijk aan bcckui. ^ ^  C 48(5) Grond, een goede. Voortteeling, door zaaden en ftekken, ook door afleggers. Z -den, in bruine zaadhuizen de zaaden zijn met een pluimpje voorzien, of wollig. Blad, cijpreswijze, fijn, en blaauwgroen. Bloeit, in junij en Julij, in langagtige roode airen. Groeit, 7—8 voet hoog. Groentijd, van het voorjaar tot laat in den herfst. Aart, hard. 3. Tamarix Gallica. Floribus pentandris. Linn. 1. The French Tamarisk with a reddish hark. Le Tamarisk de Narhonne. granjotfcbe roffict ^amattefmfïraucb. •pranfcljc «Ea.sraarisS. Groeiplaats, Vrankrijk, in Narhonne en MontpeUier; in Spanje Madrid, Azie, aan de Kaspifche zee. Grond, een goede. Voortteeling, door /lekken en afleggers. Blad, donkerder groen, dan de voorigen. Bloeit, in Augustus, de bloemen in verfcheidene airen hijeen, meer troswijze dan de Duitfchen. Groeit, 12 «14 voethoog, in Spanje een zwaare boom, moet wegens zwaarte ziiner bladrijke takken aan een ftok of paal worden gebonden, valt anders ligtelijk tegen den grond. Groentijd, van het voorjaar tot laat in den herfst. Aart, in de jeugd een weinig teder; oud zijnde harder. 3- Tamarix Africana. Is door Poiret in Nurnidien gevonden. Linn.  C 487 ) Linn. XXII KLASSE, ia RANQ. 1. Taxus baccata. Foliis approximatis. Linn. ï. The common Tew. Vlf. ©er txfug. <5etoocne (€aju#. Groeiplaats, Europa en Noordamerika. Grond, bemint eenen goeden droogen, en het lommer. Voortteeling, door zaaden en afgefneedene takken. Zaaden, zwarte korlen, in roode bezien. Blad, gelijkt de Dennebladen, doch niet zo regelmatig aan de takken, kamsgewijs ftaande, puntig naar het einde toa, zonder infneeden, boven donker, onder' ligtgroen. Bloeit, in Maart en April, in gedeelde gedachten. Groeit, tamelijk hoog in een goeden grond. Groentijd, altoosduurend. Schors, roodbruin. Aart, hard. Men heeft eene verandering hiervan Taxus foliis variegatis. The Jlriped Tew. Plf d feuille panachée. Ztyué mtt {jfjc$«ftat 93fótt«rn. ^ontblaDijjc <3tajeu.s. a. Taxus Canadenfis. Canadian Tew '.ree, rif de Cana. '.a. Hh 4 ©et  c 458 y ïianaDafcfje (acajrag. Zaaden, in ovaale roode bezien. frnal. ftevig, ftreepswijs, fpitstoeloopende; altoosgroen, digt bij eikanderen, aan aüe" zijden {trekken zich opwaarts. Groeit, ftruikig; laag en uitgebreid. Linn. XXI KLASSE. 9 RANG. i, Thuya occidentalis. Strobilis lsvibus: fquamis obtufis. Linn. i. The common Arbor Vitce. Arbre de Vie de Canade. £>er «ptrftw &&cttë&mtmv micï) Êmiactfdjc rw$< '«©etamne ooom öe^ %t\xn? èan Kanaöa. Groeipbjat!, 't noorden van Amerika, overvloedig in ftreeken, die over den 42 graad breedte liggen in het zuidelijke van Kanada Grond, een vette zwaare, gaarne aan afhangende plaatfen, en oevers der vloeden, ook wel in zandige gronden. Voortteeling, door zaad, afleggers en ftekken, de afleggers legt men in den herfst af Zaaden, in dunne langwerpige ovaal ftompe kleine kornen, die in het midden van Oclober rijp zijn, gevleugeld, wordt in het voorjaar gezaaid. Blad. klein, aan breede gedrukte takken, liggen over malkander gefchooven, op de wijze der CupresJen. Bloeit, in Mai, mannelijke cn vrouwelijke bloemen te gelijk. Groentijd. altoosduurend, in den winter wat rosagtig. Groeit, uitgebreider dan de Cuprcsfcn, is anders denzelven veel gelijk., taamlijk höog, het hout zeer duur-  C 4§9 ^ duurzaam en gelijkt naar dat van den zogenaamden witten Ceder. ».„ Schors, bruinrood. Aart, hard. 2. Thuya orientalis. Strobilis fquarrofis fquamis acutis. Linn. 2. The China Arbor V'itae. PArbe de Vie de la Chine. £>cr ^tfumfdjct' iémê^um. Cjineejcöe boom beg %taz\\$. Groeiplaats, het noordlijke van China. Grond, los, in goeden vogten grond beter, dan 111 een fchraale droogen bemint het lommer. Voortteeling;, door zaad en Hekken. Zaaden, in Cijpresgelijkende zaadhuizen, ongevleugeld. Blad, is fijner en blijgroener, breeder en minder afhangende, aan flijvere, meer regtopftaande takken, dan de gewoone, in den winter bruinagtig. Groeit, niet zoo hoog, en is de bladrijkfte van allen. Groentijd, altoosduurend. Schors , ligtbruin. Aart, juist niet zoo hard als No. 1. 3* Thuya variegata. Striped leaved Arbor Vhae. Arbre de Vie d feuille panachée. SSuntgejtvctftcï tócnékum. 23antblaciöe boom ix$ %tamf. Onderfcheidt zich door zijne geftreepte en bonte, bladen, en is eene bijfoort van No. 1. Hh5 4.  C49Q) 4- Thuya odorata. American Sweet fented Arbor Vitae. VArbre de Vie de VAmerique a feuilles odorantes. gufjrfcdjcnte itimêtaum. Soom oejï Sleeën;? / met jcetruifceube blaaen. De takken en bladen geven een aangenaarnen zoeten Reuk, wanneer dezelve worden gewreeven, is mede een verandering van No. i. Linn. XII KLASSE, i RANG. i. Thymus vulgaris. Erectus foliis revolutis ovatis, floribus verticillato fpicatis. Linn. 2. The common Thyme. Le Tbym comune. ©entente tfymicat. «öemeene (3Thnm. Groeiplaats, Provence, Languedoc, Italien, op bergagtige en fteenige plaatzen. Grond, een mager en. Voortteeling, door fcheuring. Bloeit, blaauwagtig, is altoosgroen en laag groeiende. Eene verandering hier van is het Thymus vulgaris, foliis ex albis variegatis. The commtn Jlriped leaved Tkyme. Le Thym commune 4 feuille panaché. ©efcr^cfcbtótttger ^pitrttt. «5emeene roitbontalaiye GS&gm. 3.  C 49* ) 2. Thymus ferpillum. Floribus capitatis, eaulibus repentibus, foliis planis obtufis bafi ciliatis. Linn. i. The wild Thyme. Thym Sauvage. QmwM/ b!aNge «cngeiftbe gpenbaora. Groeiplaats, de noordlijke ftreeken van Engeland in goede vogtige warme gronden. Blad het grootfte onder de Olmen, 6 duim lang en 4 breed, de lappen en tanden der bladen ongelijk. 5- Ulmus angustifolia. The Narrow leaved Cornish Elm. ISypreau d' Angleterre. Qrngltfcbe fmtfW&trfae Wtme. Smalblaüige <£iirjel:c!je gpenboam. Het blad van dezen is zeer klein, doch grooter dan dat van den Siberifchen, groeit zeer fmal op, met tedere takken. Schors, aan de oude ligtbruin, aan de jonge rood met witte kleine flippen. 6. Ulmus Hollandica. Foliis ovatis acuminatis rugofis insqualiter ferratis cortice fungofo. Mill. 5. ' The dutch Elm. Orme dHollande. u ©te  (493) ©te £olivmbtfche Hfttte. SoUanoföe ■©Imboom. Grond, vet, vogtig en warm. Voortteeling, door inleggers en zaaden. Zaaien, in zaadblaasjes, die final en toegefpitst zijn. Blad, breed ovaal, fpits toeloopende, ongelijk lappig en ongelijk getand, donkergroen. Blo.it, gelijk de voorige. Groeit, regt op, zeer digt, doch niet fchaduwrijk. Hiervan is eene variëteit bij ons gewonnen, het Ulmus Holl. foliis aureo variegatis. The Dutch gold jlriped Elm. Orme d'Hollande a feuille panachée de jaune. ©elbsefcbecfce £oU!mbiom. Groeiplaats, Noordamerika, voornaamlijk Kanada, Virginien en Karolina, waarvan hij ook verfcheiden naamen heeft. Grond, een goede, bemint eene opene plaats. Zaa-  C 499 ) Zaaden, in hairige zaadblazen, welke tot op de zaadkern fchnnen gedeeld te wezen, doch met de punten wederom te lamenitaan, in het laatst van Tunii rijp. , J J Blad, is maar enkel aari den rand getand, ovaal toegeipitst, aj duim breed, ongelijk lappig, blijgroen; daarentegen bij de Duitfchen dubbel getand. Bloeit, in het midden van April. ; Greit, lneI e" hoog, gelijk de Hollandfche Olmboom. Groentijd, van het voorjaar tot laat in den Herfst Aart, hard Schors, kastanjebruinagtig aan de oude; bij de jonge ruw; het hout wit, maar bij den Duitfchen rood*igtig- 8. Ulmus Pumila. Foliis ffiqualiter ferratis, bafi ajqualibus. Dwarf Elm. ©ie eïkdflte VSmt. Eaajjc Sibevifcljc -©tolboom. De takken zijn zeer dun en teder, de hinden naavwlijks een duim lang, en half zoo breed; zeer fi n getand: groeit niet boven 6 a 8 voet hoog ; en 'is de allerkleinjle onder de Ypen en Olmen. . , 9- Ulmus glabra. Smooth barked white Elm with oblong leaves doubly ferrated. Le Tontillard. <5rn<5ïffcf)e $attblkM$e Wmc, €>faDbIaDige «Êngrtfcïje &m. Het blad is dubbel ingefneden en glad in het aanraken, groeit redelijk hoog, doch niet zoo fpoedig als onze Hollandfche* Ha io.  C 5°° ) 10. Ulmus Scotica, The Scats Elm. Tpreaux d'Ecosfi. ©d)otfonb<|cr)e Ufme. &tZp*f$9 ©Imfinoro. Groeiplaats, Schotland. Blad, donkergroen, Jlerk geland, 3 duim lang en 2 breed ■ ftaat digt a m de takken, aan zaer korte fteelen, a^tcriïaarts geboogen, en ftevig van famen~ ft el li ng. Schors, de oude donkerbruin, aan takken glad en blinkend'. Alle deze Tpen en Olmen worden door enten , afzuigen en inleggers voortgetseld. Linn. VIII KLASSE, 1 RANG. 1. Vaccinium Mirtillus. Pedunculis unifloris, foliis ferratis ovaüs deciduis caule angulato. Linn. i'. Black fV korts woriellerries or hilberries. ArieUes, Myrtillis, Raiftns de Bols, Sostttjue.sfen/ 23IaanïDbesfsn/ Houtt. ook ftraafiöesi'ett. Groeiplaats, bij ons inlands, en het noordlijke van Europa, overvloedig in net Cleeffche Walt, ook in bet Bredafche bos ten dikffen. Grond, een flegte zandige Voortteeling, door zaaden en uitgegravene ftekken. Zaaden, een donkerbiaauwe bezie. Blad, ovaal langwerpig, boven getand, ftaat beurtelings aan de takken. Bloeit,  C 501 > Bloeit, in Mai en Junij, witagtig in hangende klokjes. Groentijd, tot aan den winter. Groeit, een laage ftruik van omtrend 2 voeten hoog, de takken zijn vierkant en groen. Vaccinium uh'ginofum. Pedunculis unifloris, foliis integerrimis ovalibus obtufis, lsvibus. Linn. 3. The greater bill berry Bush. ©er ZïunMkmnftvaucl). ïDatcroejjat. Houtt. Groeiplaats, Nederfaxcn, op vogre en fchaduwrijke plaatfen. Grond, vogtige, fchraale, doch geen drooge. Ziaden, in blaauwe beziën, die een weinig vierhoekig en grooter dan de bosbesfen zijn. Blad, ovaal, ftomp toeloopende, § duim lang, boven bleekgroen, onder geaderd, ongetand. Bloeit, in Mai, aan de toppen der takken, wit. Groeit, laag, ten hoogften 2 voet. 3- Vaccinium album. Pedunculis fimplicibus, foliis integerrimis ovatis fubtus tomentofis. Linn. 5. Penfylvanian White berry. Zlrielles de Pcnfylvanie. SBctfje i)e{betbeere. BMte 23o>;ü$fen. Holtt. Groeiplaats, Penfijlvanien, kalm. Zaacten, in eene witte kleine zuuragtige bezie. Blad, geheel, eivormig, onder wat donzig. Bloeit, aan de toppen der takken, 3-3 ftuks bijeen. Groeit, ftruikig. Ii 3 4-  C5oe ) 4- Vaccinium vitis idsa. Racemis terminalibus nutantibus, foliis obovatis revolutis integerrimis fubtus pnnétatis. Linn. 13. Red fVhorts or IVortelherry. Arielles de Renard. ©er itronëbccrcnj?rfc grofje ^rctèfel&ccrcv ^nbwntfdrjc ©faccbtwe. 251aDerige 28og'fiei>fai. Houtt. Grond, ligt en zandig. Zaaden, in eene roode ovaale bezie, die groot en aangenaam fappig is, gelijk de Doornhesfen. Blad, geheel, ovaal, lancetsvormig. Groeit, 4 voet hoog. % Vaccinium Ligustrinum. Racemis nudis caule fruticofe foliis crenulatis oblongis. Linn. 9. Privet leaved Whortle berry. Arielles a feuilles de Troene. 9?attw-^nd:or z::"! leggers en gewortelde Ziaden. in lange roode beziën. ~ a,W.gelijkt de bladen van den witten Ahorn, 3 tLepe infneeden heboende, 4 duim lang, en a breed, getana, aan beide vlakrens bliijoen. B'O't, ia Junij en Julij, met witte bloemen, ftaande waaierwijze. -JSW' tGt «-"voet, volgens den Autheur 18 Sch:r:t  C 507 ) Schors, aschgraauw. Groentijd, van het voorjaar tot den herfst Aart, hard. Viburnum opulus rofeus. Linn. 14. The Guelder Rofe. Caillebotte, pelote de Neige, pain blanc, fobier flerile. SDcr ©cbnecMenjlMud). «ïBclöerfcFje $m$\ ook Stiecutobal genaamd. Voortteeling, door afleggêrs en gewortelde uitloopen. Bloeit, wit, ftaan niet waaierwijze, maar vooral ia ronde ballen bijeen. , Men heeft ook het Viburnum rofeo flore pleno. ©u&ueluïoemise tem. ftauaDifc&e J&iojne. Houtt. Voortteeling, door zaad en afleggers. Zaaden, in zwarte beziën. W«7, ovaal, aan beide einden ftomp, toegefpitst, fijn getand, 3 duim lang, i§ breed, ftevig, dik, aan de beide zijden blijgroen. Bloeit, in kroonsgewijze bloemtrosfen, gelijk de voorige. Gioeit, tot io-iis voet hoog, in veele takken gedeeld. Schors, bruin bij de oude, aan de jonge geelagtig. Aart, hard. 6. Viburnum casfinoides. Foliis ovatis crenatis glabris petiolis carinatis eglandulatis. Linn. 19. The  C 5io ) I The Hyjonthea. Thé de Caroline. Viorne de Caroline. £vr (S.u-cIintfdK ^5eïba:t:n. iilcinbfjaifjc. ©ia;nr. Groeiplaats, in het zuiden van Karolina. èSfiSaS' dcx)r be2iè"a eu aBeSB*»> * ^ B deonderfte ovaal, de bovenite langwerpi» g.kerfJ, boven glanzend groen, onder wita°tie ^ ° Bhett, in kleine witte trosjes, in Tulij 0 i>chors, bruinagrig. J 1! yforf, teder. 7- Viburnum Tinus. Foliis integeiTirnis ovatis, rurincationibus venarum fubtus villofo-glandulofis. Linn. V VCU,UUUJ Common Laurustitms. Laurier tin , Viorne d feuilles ovales fans dsntelures. lauws tinus. 3ïautu5'tinui. Groeiplaats, Pertugal, Spanje en Italië. Voortteeling door afleggers, ftekken en zaaden. Aaaden, tn blaauv:agtige beziën. Blad, ovaalagtig, donkergroen en glad. der taMen^' S * * *^ Groeit, ftruikig, 4-5 w?f -^r/, is in harde winters teder. Variëteiten hiervan zijn: Vibl-rxl m tinus foliis variegatis. Z;'/;/;. 1. A. Striped leaved Laurustinus. Laurier tin d feuilles panachies. G&ftMbr tan* Hm*. Sant--  ( 5» ) 2Bontb!96i3C Eatttugtimté. Is tederer dan de voorige gewoone. Viburnum tinus lucidum. Lint?» i. B. Sbinning leaved Laurustinus. Laurier tin i iamuë ttmttf mtt gtatt^ntx QStatttrn. «Biansblaöisje 3Latirugtitiu^. Is zeer dikbladig. Viburnum tinus, foliis hirfutis. Hairy Laurustinus. Laurier tin d feuille Velué. DvaucbHrtttctlgc iavitu$ tintte?. Irtuiautadicje Slautustsnu;?. 8. Viburnum prunifolium. Foliis fubrotundis crenato ferratis glabris. Linn. 7, Plumb leaved Viburnum. Viburnum d feuille de Prune. fpflaumenblattert&t S&asfcïMbev, gruimblaDijje Biome. Zaaden, in langagtige ovaale te faamgedfukte bezien. Blad, langwerpig ovaal, glad, ligt,. zaagswijze uitgefneden, aan uitgeholde niervormige fteelen. , a,an de toppen der takken, in vieren gedeelde zonfehermbioemen; wit, en zeer fraai. 9- Viburnum dentatum. Foliis ovatis dentato-ferratis plicatis. Linn. S. ƒ*-  C5*0 Indentcd Guelderrofe. Viburnum d feuilles denteleés. eecoIaaöise Diuiimutn (Diojtie). ii. Viburnum alnifolium. Alderleaved Viburnum. Viorne d feuille d'aulne.  ( 5i3 ) ©kr6tóttrt# Sfócffaum; «ÖjJtulaDise ©>o:ne. Viburnum trilobunf. Mountaln Viburnum. Viorne ©rielo&ttijjölaöige ©icgnt. Zw». V KLASSE, i RANG. i. Vinca Minor. Ciulibus procumbentibus, foliis lanceolato-ovatis po dunculatis. Linn. t* The fmall green Perhvinkle. Le petit Pervenche d fieurs bleues. Sltint? ©trtngrutt. ftteiiie olaautobloemige lEtaaabepalm. Variëteiten hiervan zijn: Vin ca minor flore albo. Linn. r. Ai The white flowering fmall Periwinkle. Le petit pervenche d fieurs blanches. StUituë ©tnnsVfirt mtt nxffjm Sèinmt. kleine teitbloemige Jiïaagbepalm. Vinca minor folio ex luteo variegato. Linn. r. B. The gold flriped Periwinkle. Pervenche a feuille panachée de jaune.  C 5M ) StUitttê ©ttmjrüi mtt $tty$fc$ni ^técrerrt. eaiö-jar-faiaijjc ïBaaaocpalra. Vinca minor folio ex albo variegato. Linn. i. C. Tie Jitvcr Jlriped Periwinkle. Pervenche a feuille panachée de blanc. JtMatt ©fwarft» mit ttxtjsaefebxcftm flattent. Vinca minor flore purpureo pleno. Linn. i. D. Doublé f.mvering Periwinkle. Pervenche a f.turs doublés & pourpres. $km(é ^innst'ün mtt Qtfutlte tiim<. ©übbslpicfatuamigr laaagoepalm. 2. Vinca major. Caulibus ereftis, foliis ovatis, floribus pedunculatis. The leirge green Periwinkle. Le grand Pervenchi. ©rcsks êtmtgriot. «groote txstop'liia^ ^sgbrpalrri / mtt bii-uiae blormen. Variëteiten van hetzelve zijn: Vinca major fiore albo. A. Wh'te Jiow;ring large green Periwinkle. Le grand Pervanché a fieurs blanches. Cr-reelcg" (r ttWyritrt mit tbrif-m ttutfo. 6roote rcgraplcaiie l^aacepaLu / mtt toitte bloemen. Vin-  C515) Vinca major foliis variegatis. Large green Periwinkle with Jlriped leavèS. Le grand Pervenche d feuille panachée. ©roefel ©fmtgriitt met gefdjoftat SSlattenu groote regtopfïaatfte bcnt&aöige i&aagoepalm. Alle deze foorten van Maagdepalmen groeien wild Qexcept de bont b/adigen') in Italien, Engeland, Frankrijk , Duitschland en Zwitzerland; teelen door fcheurlnge der planten voort; zijn hard, en altoos groen. Linn. XIV KLASSE, a RANG. I. Vitex Agnus castus. Foliis digitatis ferratis, fpicis verticellatis. Linn. 3. Chaste tree. Agnel Chaste. (Scfcapmaul/ &utfd[)6aum. «Europifdje ïmis&oom. Groeiplaats, Aleppo en Sijrien. Grond, een goede vette. Fosrtteeling, door Hekken, in het voorjaar. Blad, drie en vijfvoudig, bleekgroen, ruikt oman-, genaam. Bloeit, paarsch, airswijze, aan het einde der takken. Groeit, in de open grond zelden over de 6 voet; in potten hooger. Aart, lijdt zeer ligt in harde winters, moet daarom met ftroo of bladen bedekt worden.. Groentijd, \ voorjaar tot den herfst. Eene variëteit hiervan is het Vit ex Agnus castus flore albicante. Linn.%. A. Chaste tree white Jlowered. Kk fl Agnel  C 510 > Agnel ehaste a fleur h'anche. MjBtofl»/ met toitce olorrori!. Is overigens in alles den vorigen gelijk. w Lïnn. V KLASSE. 1 RANG. 1. VlTIS vinifèra. Pbhïs lobatis fhuatis nudis. Linn. r. Tne Vin. Li Vigr.e. -Der Qgriojfef. of I©rn£air5. Grond, een goede luct'ge, met Acne vermengd. Vocrttee.ing. door aflegger» en Hekken. Zaad;-, fteenige korlen, in bezien. Blad, in 5 gedeeld door infneeden, die wederom andere falhteden hebben, wcarvan het middenlte het PtCedfehjf donkergroen, onder ligter. Is-cel t, in kleine druiftrosfen. Groeit, klirnmer.d:. Een groot getal verfcheidtnheden dzet zich hiervan voor, tra ar eigenlijk ■gerijmd toer alt -Aerk. Zie hierover Knoop. 3. Vitis hbrusca. Foüis cordatis fubtrilobis, dentatis, fubtus tomentofis. Linn. 3. Wild Virginian grape. Vlgnt fauvage de Virginie; SB®< 2fremtf$d SEBÉk.  C &?) #merifiaanfrTje ï©angaarö. Groeiplaats, Noordamerika Voortteeling, door zaad, afleggers en flekken. Zaaden, in groote, donkerroode, enkele beziëfi, die in het laast van Oöober rijp worden. Blad, hartsvormig, in 3 deelen gefneeden, naar boven in een punt uitloopende, boyen blijgroen, onder witagtig. Bloeit, tegen het einde van Junij. Groeit, klimmende. 3- Vit is vulpina. Foliis cordatis dentatis ferratis, utrinque nudïs. Linn. 5. The Fox grapt. La Vtgne vierge. gu$#»dnjïr?ngaacü. Komt in alle deelen met onzen gewoonen Wijnftok overeen. 6. Vitis laciniofa. Foliis quinatis, foliolis multifidis. Linn. 7, Canadian Parsley Itaved Fine. La Figne de Canada è feuilles du Per/U. (SanabtTcber (PrtcrfrftenBiatttfget E&ffafïotf mit tüiu i*n »(fg"fm ^vrtukn. O>emeöeb!aoia.e Bganjaft. Is behalven zijne bladen onze gewoone Wijngaard gelijk, en geeft goede eetbare witte druiven. Linn. XXII KLASSE. 5 RANG. 1. Zanthoxylum clava Herculis. Foliis pinnatis. Linn, 1. Prickly tooth-ache, thee Pellytory tree, Frêne Epineux, Bois d'amourette Murler,  c 519) amaltrtaDioe óSa.ïjppnbooin. Groeiplaats, het zuidelijke van Karolina. Voortteeling, door zaad en worteluitloopen. Zaaien, in een langwerpig zaadhuis, hard van lamenftel. .' , ., . Bi d, uit 11, 9, 7 kleine bladen, paars wijze tegen elkander over, langwerpig toegefpitst, fijn gekerfd, boven donker, onder geelgroen; zeer naar het i,sfchenblad gelijkende. Bloeit, wit, in gedeelde gedachten. Schors, witagtig, ruuw, met korte doornen. 2. Zanthoxylum Americanum. Foliis pinnatis, oblongo ovatis, integerrimis fesfih- bus. MUL Tae broad leaved tooth Ach tree. Tagara fraxinifolio. Du Ham. Frette êpineux a feutlle de frene. 5Ócr brdtMattrtije 3#wef;baum. Soceeatila.iae «Eanoppnuaora. Groeiplaats, Penfijlvanien en Marijland. _ Bid breeder dan dat der voorige, ij duim lang, 1 duim breed, boven donker, onder blijgroen; fijn gekerfd. Groeit, tot 13 voet hoog. Schors, glad en paarschrood, met kleine ftekels aan de takken ter plaatfè waar de bladen ftaan. 3- Zanthoxylum apiifolium. Foliis ternatis. Linn. 2. ' Thoot ash tree, Parsly leaved on yellow root. Tagara d feuille de perfil. (£m-oltnïfc()cr gclbcr garbm^uwltoum. ©tterselpWaoicje taage aLanbppnboam. . Kk 4 Grot"  Groeiplaats, China. Voortteeling, door uitloopen. liulkendet^ f doek éSlZSP*.* ™ APTÏ£> "^trosjes. 4; Zanthoxylum trifoliatum. Three leaved Tooth ash tree. Tagara de China. €$fne|tfcfrr diihmctbwm. 7 5_ Zanthoxylum fraxirjifolium, ' Ash leaved, tooth ash tree. Tagara Zffynbióxtöztt 3afy\wcf}bcmm. Sfscfiriaöijjf Canofpnooom. A"??, hef[ ÏÏJ^ dize tede laatfte onder «fer/uro* £^ gemaakt, ' BLAD-  BLADWIJZER DER ENGELSCHE BENAMINGEN. A A.be)e tree. 312 Abricot. 331 — Siberian. 33* Acacia baftard. 401 .— chinenfis with purple ftalks. 186 — dwarf thorned. 405 — ealtern thorenlesf. 185 ' three thorned American. l84- Alathernus blotched. 384 — common. 3&4 — jagged leaved. 384 _ fiiverftriped. 384 — ftriped leaved. 384 Alder tree berry hearing. 381 — cut leaved. 60 — common. 59 — american. 62 — american dwarf. 62 — from the feafide. 63 — oak leaved. 61 •— filver leaved. 61 — flriüed leaved. 60 — red. «3 Allfpice caroline. 72 — caroline early. 73 Alexandrian bay. 422 Almondtree. (Bitter) 20 — common. manured. 18 Almondtree (Dwarf) fingle flowering. 21 _ (DwarQdouble flowering. 22 — Jordan. 20 (Peach tree common) 23 (Peach tree doublé flowering; 23 Almond fweet. *9 — fyrian. *i Althéa frutex. iJ>* doublé flowering. 194. — gold ftriped leaved. 194 _ red flowering. 193 — fiiverftriped leaved. 194 — ftriped flowering. 193 — white flowering. 193 Andromede evergreen. 2S grëatefl of carol: 26 greater ameri- can-rosmary leaved. 25 — ditto lesfer English. 35 — mirth leaved. 30 — mirth leaved of maryland with fpindeltrees leaves. 25 _ plumed of Carolina. 31 — pointed leaved. 30 — Racemofe (or) branching. 26 Kk 5 An"  522 BLADWIJZER der Andromede virginian with crenaied leals. — with bay tree leaves. — ditto lesfer. — with Boxsha. ped dotted leafs. — with broadfhi»ing leafs. — with round white fiowers. — vvithfharppointed fawed leafs. — with fmall white fiowers. Angelica tree. Annona the Nordamerican. — glad fruite.1. Apple tree. — blackfruited. — cheny ïormed. — dwarf, — fine doublé flowering. — ft. John. — ftriped fheiled — transparent. — without flowers. Arbor Juda; Canada. — Carolina. eaftern (or) Judes tree» — white flowering. Arbor vita; american fweec- fented. — china. — common. — ftriped leaved. Arbutus alpine. — rrailing. Afphalantus great leaved. (Shrubby_) — dwarf. Afpentree. Ash americain. — black. — common. — carolinian. Ash entire leaved. 178 25 — entire flowering. 173 — flowering. ^Virginian) 177 28 — gold ftriped leaved. 172 28 — manna. 173 — New Engtend. 176 47 — priely ^or; tooth-ash. 34 — red. 176 30 — vartgated. 172 — weeping. 178 20 Azarole large. 126 — fmall (^or) Hawk- 29 thorn. 127 — virginian. 126 29 Azalea chamaerododendros. 48 29 — lapponica. 48 32 — with broad rough lea- 32 ves and white flowers. 45 355 — with brillant deep 395 fcarlet flowers. 46 361 — with early nakedflefh 350" coloured flowers and broad rough leaves. 45 35c — with pink and ftriped 356 vifcous flowers and pro-" 360 cumfeens. 43 3V — with earley red ful- 357 led ftriped leaved flo- 85 wefs. 46 85 —• with pink coloured tubes and filaments. 45 85 — with feagreen rough 85 and early white flowers. 45 — with lmooth azure (.90 (orj feagreen leafs and f89 late white fljwers. 46 j.88 — with üriped leaves. 44 1.90 — with white dowi.y 36 leaves and fleshcoloured 71 flowers. 47 r°4 B 1°5 (14 Bay tree. (Broad leaved) 223 74 — caroline evergreen. 3+4 [76 — narrow leaved. 233 71 — fweet. 33a 175 Barberry american dwarf. 51 Bar-  ENGELSCHE BENAMINGEN. 5*3 Barberry canada. 5* — carolinian redftalked. 335 — common. 49 — decideous. 235 — great fruited. 51 «— white fruited. 51 — witUout ftonei. 52 Beach tree. 164 — american. (Broad leaved) 166 _ goldflriped. 160 — fiiverftriped. 165 — purple. 165 Benjamin tree. 233 Bignonia» ^4 — evergreen. 66 — evergreen of Cayenne. &7 Biilberries. 59* Billberry. (Greater) 5o1 — white penfylvanian. 501 Bindweed baftard china. 467 — bay leaved. 465 — briony leaved. 466 — canadian round» leaved. 4^5 — lanceolet leaved. 464 — priely leaved. ^Smilax) 4^6 — three nerved leaved. 46"0 — red berried virginian. (Smilax) 46Ö Birch tree american bread leaved. 55 — american dwarf. 57 — alderleaved.- 5$ — — common. 5S — dwarf. 54 — dwarf. (Lapland) 5; — poplarleaved. 54 5! — ftriped leaved. 5! — tal canada. 51 — weeping. 5; Birthwort fhrubby penfyl- vain. 3! Birthwort evergreen. 39 with long hearts- haped leaves and twtting fhrubby ftalks. 38 Bifaiuine. JI5 Blackberry common. 435 Bladdernut wilt. 479 three leaved. 480 Blatterfenna common. ioo eaftern. i°i ftriped leaved. 102 — pococks. i°2 Blody twyg. I03 ftriped leaved. 134 Bower carolina. 9+ curled flowered. 93 creeping. 9® — doublé purple. 93 — eaftern. 94 — evergreen. 95 — fingle red. 93 — fingle purpre. 93 fweet fented. 95 purpre coloured. 9+ , venetian. 9 Bramble canadian. 437 ( — canadian fwoot ftalked. 43& ! _ d&ep cut leaved. 436 Bram-  5=4 BLADWIJZER der Bramble doublé flowering. 436 — dwarf. 437 — Jamaica. 4.^ — Norway. 409 — ftriped leaved. 435 — white fruited. 436" — whithout ftalks. 437 Broom common green. 4--1 — dtyers. 179 — dwarf ieufe. 182 — dwarf iointed. 182 — hairy dwarf. 180 — 1-jcca deyers. 182 — MontpeUier. 181 — Portugal. 472 — Spanish. 472 — Spanish doublé flowering. 473 . — Spanish deyêw. 180 — Spanish. (white) 474 — Siberian. 183 — ftary. 473 Bun tree. 84 Buckfïhorn (Sea) canad2. 195 — ^Sea) witha willow leaf. 194 Butchersb-oom. 443 — with flowers unto the leaf*. 443 — (or) Tongue upponToigue. 443 — Threleaved. 443 — with fharp oval leafs. 443 Button tree (or) Button wood. 83 C Callicarpa fhrubby carolina. 74 Caragana. 403 Casfia of Maryland. 77 Catalpa. 64 Chaste tree. 515 — white flowering. 515 Cedar Bermudian. 2»5 — Carolina. 423 — of Goa. ijj 1 Cedar Phenician. 215 — red (orï virginian. 223 — Spamsch. 222 — with?. 134 — Libanon. 300 Cherry bird. 340 — americain. 341 — bird montain. 342 — blackheart. 333 — dutter. 314 — clufrer dwarf. 342 — dwarf canada. 339 343 — everilowering. 335 — greatleaved. 338 — üttle. 337 — perfumed. 338 — plumb. 325 — reatish(or)common.334 — femiflowering. 335 — Spanish. (_Yellow) 334 — wild. 333 — with doublé flowers. 335 — ditto and ftriped leaves. 337 — with fruits an panicles. 337 Chesnut American. 168 — chinquepin. 168 — dwarf, Spanish. 166 — manured. 167 — ftriped, Spanish. 167 — Virginian.(Dwarf) 168 — (Horfe'1 common. 15 —• goldflriped leaved. iS — fiiverftriped leaved. 16 — fcarlet flowering. 16 — yellow flowering. 17 Chletra dwarf broad leaved. 98 — narrow leaved. 98 — with flowers in panicles. 99 "iftus(Marsb) broad leaved. 235 — long leaved. 43$ — narrow leaved. 236 — thymleared. 237 — ftriped leaved.237 ^hinquifoil fhrubby. 32* Co-  ENGEL SC HE BENAMINGEN. 525 Colutra pointed podded. 114 Cornelian cherry tree. 107 — yel- low-fruited. 108 — New Holland. 109 — Siberian. 110 — fwamp. IC9 — upricht. ito Cotton tree. of Carolina. 312 , Crab. 357 — evergreen. 355 * — wild of Virginian with fweetfented flowers. 358 Cranberries. 504 Crosfvine. 67 Cro wherry. 151 Currant alpine. 397 — Champain. 397 — cmmon. 355 — common black. 398 — with ftriped leaves. 398 — Penfylvanian black. 399 — red. 396 — white. 347 Creeke winter. 330 Cucubertree. 251 Cypres decidïous. 134 — male fpreading. 133 — upricht. 132 Cytefus auflrian. 140 — black. 237 — gloonsy. 141 — hairy evergreen. 139 — Pollbearing. 139 — filverleaved. 240 — fmooth round leaved. 138' — Tartarian. 140 — trailing. 139 D Dateplumb Indian. 147 Dewberry. 437 Diervilla. 253 Dogsbean tutfan leaved. 33 Doogwood Alathernus leaved. 112 Dogwood American or Virginian. 106 — American. (Berried) 104 — Canadian herbaceous. ut — NewEngland. 104 — round leaved. lil — ' ftriped lea*ed, 108 — Tartaiian ftriped leaved. 106 — Tartarian. 105 — with flowers in panicles. 112 E Early ripe. 131 Elder bladder, 460 — Canada(or)AmericaH.4fii — common. 459 — dwarf(or';Dunewort. 462 — green berried. 461 — parsly leaved. 461 — red berried. ^Montain) 463 — fiiverftriped. 460 — white berried. 460 — yellow ftriped. 460 Elm Carolinian or white. 498 — common rough. 495 — Ducch. 497 — Dutch goldftriped. 498 — H.izel or Britlsli. 497 — Narrowleaved,cornisli.497 — Scots. 500 — fmall leaved. 44(1 — fmall ftriped ieaved. 496 — fmall goldüriped lea- , ved. 49S — fmooth barked doublé ferrated leaved. 499 Efculent fruit Medlar. 13 F Fringe tree. SS Filbert red. no" Fit-  42<5 BLADWIJZER dek Filbert white. ij<5 — dwarf. ij6 Fir balm of Giliad. 303 — common. 305 •— Heralock fpruce. 304, — New - foundland black fpruce. 307 — — red fpruce. 307 — — white fprnce. 306 — Norway fpruce. 305 — Scots. 289 — filverleaved. 302 Franklinia. 170 Fothergilla Carolinian. 169 G Goat's board. 479 — Thorn. 40 — Thorri baftard. 41 Goofebeny greatred fruited.400 — Indian. 503 — red fruited. 400 — priely fruited wild. 401 — priely wild. 399 — with priely branches and hairy berries. 490 Grnpe. (Fox) 516 — wild Virginian. 517 Greenwood. 179 Groumlzel tree Virginian. 49 Cuahheria Canadian. 17S Guelderrofe. 507 — indented. 512 — ftriped leaved. 507 — Virginian. 477 H Halezia twowinged fruited. 188 — with a foor fide' feedvesfel. 189 — (or)whiteVirginian Hazel. !%9 Hartwood. 69 Hawk fïrong thorned. 14a — fweet fruited. 127 — Lord Islais. 121 — plumb leaved. 128 — plumb leaved lesfer. 128 — persly leaved. 128 — willow leaved. 129 Hawtkthorn. 118 — Cockspur. 125 — Goofeberryleaved. 120 — Indian. 131 — pear leaved. 130 — maple leaved. 129 — pearshaped yellow. 130 — Penfylvanian. 130 — ftriped. 119 — wedge leaved. 132 Hazel. (Wild) ' 114 Heath common. 154 — cambridge. 27 — fine leaved. 156" — ftesh coloured. 156 — four leaved. 154 — hairy(three flowered) 157 — Harbaceous. 157 — many flowered. 154 — purple flowered. 156 — fouthern. 155 Hickery tree balzam. 219 — bitter nut. 217 — lang f harp fruited. 217 — fhell barked. 219 Holly broad leaved. (or Hed- gehog) 209 — Canadian. (or Hedgehog) 208 — Carolinian. (or Dahoon) 219 — common. 205 — Dentatea. 311 — goldblotched. 207 — goldblotched. (Hedgehog. 210 — goldedged. (Hedgehog) 210 Holly  ENGELSCHE BENAMINGEN. 52? Holly Narrow leaved green. 20S — filverblotciied. (Hedgehos>) 210 — filveredged. (Hedgehog'ï 210 — Thikkaved. 2U — three coloured goldflriped. 207 — with b?y tree leaves. 208 — with My tree leaves. (goldflriped) 208 — -■> ith tav tree leaves. (fiiverftriped) 208 — withe berried. 207 —■ with gold varigated leaves and Large Thorns. 206 — with Ion? leaves and white edges and Thorns. to6 — wi h round leaves filveredges and red Thorns. 206 Hornbeam. 74 — eaftern. 76 — flowering. (Virginian) 56 — Hop (or) Ironwood. 75 — oak leaved. 75 — ftriped leaved. 75 Honey fuckle Carolinian fcarlet trumpet flower. 245 — Canadian dwarf cherry. 248 — evergreen Virginian. 244 — Flemish. 243 — Itailian. 244 — Minorca. 251 — oak leaved.243 — redberried upricht. 249 — redberried with white flowers. 249 — fingle bleu berried upricht. 250 — fcarletberried. 251 — Tartarian. 247 Honey fuckle Tartarian dwarf. 247 . — the wild. 242 — withbluishgreen lenves. 251 Honey fuckle dwarf. 110 Horfetail. (Shrubby) 152 üwatf. 152 Hydrangena. 196 Hylontha. 13 I Jasmine berry bearing. 203 — common yellow. 203 — comr.on white. 202 — cut leaved. 485 — dwarf Italian. 204 — goldflriped. 203 — Perfian. 484 — fiiverftriped. 203 — fcarlet. 65 — white flowered. 484 Jerufalem fage tree. (Narrow leaved) 285 — purpre flowering. 287 — fhrubby. 286 Jellow root. 519 Johnswort (St.) American fweet fmelling. 197 — Canadian. 20t — Canarian. 190 — Chinenfe. 241 — Common. 198 — great flowering. 199 — Hairy. 201 — Olympian. 200 — Prolife- . rous. 198 — ftinking fhrubby. «00 Ioy. ' Travellers) 91 Indigo baftard. 17 Iron wood. 75 — tree. 31 Itea  528 BLADWIJZER der Itea greater Virginian. 211 — lesfer. 211 Juniper Canada. 225 — common. 221 — cupres leaved. 224 — Frankincenfe. 226 — Siberian. 225 — Spanish. 222 — Swedish. 225 Ivy American (or) Virginian. 190 —• American, (dwarf) 191 — common. (Great) 1S9 — gold ftriped. 190 — fiiverftriped. 190 K Kedmfa Syrian. 192 Kedneybean tree Carolina. 186 — Virginian. 187 L Laburnum. 136" — long fpiked. 137 Lac tree. 395 Larch tree Alleppo. 308 — blackNewfoundland. 300 — Canada. 299 — common. 297 — creeping. 299 — red. 298 — Siberian. 299 — white. 298 Laurel common. 343 — common ftriped leaved. 344 — Portugal. 346 Laurel dwarf broad leaved. 228 — Polcy leaved. 233 — Rofecoloured.229 — ftriped. 230 — narrowleaved.231 Laurier Tulipier. 255 — de la Louifanue. 257 Laurus tinus com-non. 51» — Hairy. 511 — Plumbleaved. 511 — fhining leaved. 511 — ftriped leaved. 511 Lavander French. 231 — narrow leaved. 23 k — fpiced. 231 Lilac common blue. 48a — Scots or purple. 483 — white flowered. 483 — white ftriped. 483 — yellow ftriped. 483 Lime tree. broad leaved. 493 ~ black(American)493 — Carolinian. 493 — Europiau. 491 — femelle. 492 — hairy (American) 494 — red twigged. 492 .— long leaved. (A- merican) 494 Locusc nee fweetfented. 401 — fcarletflowering.403 — ftriped leaved. 402. Lonicera Maryland fcarlet. 253 Lote tree Occidentale. 81 M Mahaleb. 338 Mahagony. 345Magnolia the fmall. 256 — long leaved montain. 258 Matdenhairs tree Japonefe. 183 Maple cretan. if — cut leaved. 113 — eastern with ftriped leaves. 14 — evergreen. 14 — Florida. 13 — goldflriped. 2; — great filverleaved. 5 — great. 1 ■— Mon tain of America. 7 — Montain of Americana with ftriped leaves. 8 Maple  ENGELSCHE BENAMINGEN. 525» Maple Monpellier. 9 — Nofwny. 3 — Scarlet flowering. 2 — of Virginian. 5 '— Spanish hjsfer. 9 — Spanish With ftriped leaves. 9 — fmall or common. 8 — ftriped. 2 — ftriped Norway. 4 — ftriped bark. 3 — futiar. 5 — Tartarian. 10 Marsh leader wood. 148 Mar«h-Elder. 506 Medlar Alpine. 26") — black arbutusleaved.354 — common. 261 — of Canada. 263 — Rutfiau. 265 — Virginian arbutus leaved. 264. 265 Medlar tree. (cround arbutus leaved) 354 Mazzard. 333 Mezereon. 141 — Early red. 142 — white. 142 — ftriped leaved. 142 Mitchella creping kvergreen.267 Mock orange. 281 — doublé flowered. 282 — Dwarf. 283 Moonfeed climbing. 259 — Carolinian. 260 — Virginian. 260 Montaiu^Ash. 469 Mügho. 200 Mulberry common black. 269 — Italian. 271 — Paper. 270 — Virginian. 269 — white. 268 N Nettle tree. (Eastern) P2 — Europian. 82 Nettle tree ftriped leaved. KB — Virginian. 81 Nicker tree. 187 Nightshade common. 467 — common white flowered. 467 — doublé flowe red. 468 — goldflriped. 468 — fiiverftriped. - 468 Nut clufter. 117 — cuckold. 117 — large^cob. 117 O Oak barren white. 371 — black. 372 — black entire leaved. 373 — b.lack finger leaved. 374 — Carolinian. 370 — chesnut leaved. 376 — Cork (or) Cork-tree. 366 — Cork broad leaved. 367 — Cork narrow leaved. 368 — common. 362 — Dwarf barden. 370 — Dwarf chesnut or chinquepin. 371 — evergreen Frentch. 365 — Exeter i^or) Loccambel. 313 — holly leaved. 366 — Irou. 37 r — Italian. 379 — Kermes. 368 — live. 378 — long leave.'. 366" — Maryland. 379 — Montain. 371 — Poisfon. 393. 394 — Red Cliampain. 3(59 — fhart willow leaved. 377 — fhrubby white. 378 — Spanish prickly cup'd. 380 — Spanish fwamp. 370 — ftarleaved. 379 — various willow leaved, 377 LI Oaic  530 BLADWIJZER der Oak water. 373 — white Virginian. 371 — white leaves in lixfharp fegments. 374 — whit lorg leaves. 363 — with priely'Cup's and fmal acorns. 364 — willow leaved. 376 Ogeche lime tree.- 276 Olue tree ommen with fmal oblon.; fruit. 277 — American. 278 — box leaved. 278 — with fpear fharaed leaves white onthe underfij'e. 277 — tree wild (or) Oleaster. 148 — — broatleaved.150 — — Eastern. r$o — — Priely. 150 — —■ round leaved. 149 F Papaw tree. 32 Peach tree. (Look almond) Pear tree. 351 — doublé flowering. 352 — fharp ferraced lea ved. 553 — femi doublé. 352 — ftriped leaved. 352 — twicea year fruitbearirg. 352 with fiiver edge? leafs. 353 St.Peierswort yellow flowering. 39 — h-iry. 45 — fhrubby. 252 — ftriped ieaved. 252 Pelletory tree. 518 Pepper tree Virginfana. 517 Periwinkle fmal green. 513 — doublé floweril,£- 5H Periwinkle goldflriped. 5^ f— largegreen. 514 — largegreen white flowering. 514: — largegreen with ftriped leafs. 515 — fiiverftriped. 513 Pesbamfn (or) Pitchetnon Plumb. i4ö — Lately. 147 — Early ripe fruited. 147 Phillerea box leaved. 285 — Holly leqveJ. 285 — Narrow leaved. 284 — olive leaved. 284 — oval hearty fhaped leaved. 284 — Privet leaved. 285 — Rofemary leaved. 285 — fmooth leaved not ferrated. 284 Pine bastard three leaved. 291 — Cimbra, 296 — Frankincenfe. 294 — Jerfy. 290 — L >ta Wymouths. 296" — Maritime. 292 — Mars, american (or) fwamp. 295 — Pttb. 294 — Scots (or) fir. 289 — V iigirian three leaved. 294 — wild. -288 — wild Montain. 290 Pipe tr. e 4g2 Ptppetidge buth. 49 Plaae tree Kaflem the true. 309 — cutleaved. 310 — Palmated. 309 — Maple leaved. 310 — Spanish. 312 — Virginian. 311 PHant meally tree. 507 Plumb tree. 24 — black bullace. 331 — chicafaw. 326 — crimfon. 328 — chiistmas. 330 Plumb  ENGELSCHE BENAMINGEN. 531 Plumb tree doublé flowered. 328 — dwarf. 330 Plumb yellow. 326 — claude. 326 — Mirabolan. 327 — fea fide. 330 — ftriped leaved. 328 — fweet large yellow. 328 — without ftones. 325 — with long fruits. 326 Poce (or) Porce Phyfic Virginian. 337 Pome Granate doublé flo wering. 348 — Dwarf Ameri can. 35I — fingle. 350 Poplar Athenian. 320 — black. 316 — black Carolina. 318 — Canada. 319 — heartformed leaved. 319 — Italian. 317 — ftriped leaved. 31Ó — Tacamahaca round leaved. 321 — Tacamahaca greatest. ;ai — Tacamahaca ftriped leaved. 321 — Trembling. 314 — Trembling American. 314 — Trembling. (létter) 315 —r various leaved. 320 Privet (Carolina; broad leaved. 239 — common. 237 — Evergreen. 339 — ftriped leaved. 338 — white flriped. 339 — white berried. 238 Ptelia from fouth Carolina. 346" — fine leaved. 347 Pyrola fpotted. 350 Q Quince appel. 261 — Dwarf. 265 — Pearformed. 361 — Portugal broad leaved. 262 — (New England). 354 — wild. 361 Quickentree. 469 ;R Rasberry common. 438 — flowering. 441 — Prickly. 440 — Siberian. (dwarf) 439 — Virginian. 441 — white. 440 Red worts. 502 Rest hanow round'leaved. 280 — fhrubby. 279 — thorned. 279 — white flowered. 280 Rhododendron. (the great) 385 Rock-rofe Appenina. 91 — cuiled leaved. 89 — Dwarf. 90 — Gum. 88 — hoary leaved. 88 — Italian. 99 — Laured leaved. 88 — MontpeUier. 89 — Natolian. 90 — poplar leaved. 87 — rofe leaved. 90 — Rofemary wild fmall. 236 — fage leaved. 89 — willow leaved. 89 — whitely. 91 Rogauminier nega (or) Minfe. 339 Rofe-bay Pontic. 3Ü6 — dwarf a'pine with rofe coloured flowers , and murry coloured leaves. 386 LI 2 RÖfe-  532 BLADWIJZER der Rofe-bay dwarf alpine with ftriped leafs. 387 — dwarf alpine with verry fhining leafs 387 — Canada. 388 Rofe Auftrian. 412 — Auftrian red. 429 — Alpine. 429 — f'el^ic. (blash) 424 — Burnet leaved. 409 — Cnbbage. 4H •— chiney. 4,'3 — cinnamon. 413 — cinnerarea. 435 — Damask. 428 — Damask red. 427 — Damask white. 428 — dog. 422 — dutch hundred leaved. 426 — Frankfort. 433 — great wild, apple hearing. 410 — ditto doublé flowering. 410 — great Pod. 411 — Maidenblush. 442 — Marbled. . 330 — Marsh. 418 — Meaux. 433 — Monthly ftriped flowered. 331 — Monthly red. 330 ,— Mos proviHce. 426 — Musk evergreen. 421 — Musk red. 424 — Musk fingl white. 425 Musk doublé white. 425 — P. 264 — fans peppins. 231 — fauvage. 261 Nerprun. 254. 381 — da 1'Europe. 2;.$ Nez coupé. 479 — de Virginie. 480 Noifettier a fruit rond. (cultivé) 116 — è. fruit long couvert d'unepellicuie blanche. 110 — a fruit rouge. 116 — de 1'Atneriqae. 117 — de Bois. 114 — dont ie fruits vient en grapp is. 117 Noyer a feuille panachée. 214 — d'Amerique a fruit noir & rond.-. 215 1— d'Amerique a fruit blanc. 216 — d'Amerique & fruit amer. 217 — d'Amerique a feuil les pointues. 217 d'Amerique ti feuilles odorantes. 219 d'Am rique a feuilles ovoi.ies. 218 de iauge. 214 de la Louifanne. 220 de la St. Jean. 214 — de Virginie. 215 — donnent deux fois per années fruits. 214 — Mefange. 214 — Roial i^ou) ordinaire.213 Nysfa ii feuille ronde. 276 — a feuiile lon-ue. 276 — a feuilles tout cnüer. 275 O Obier. 506" Obier flerile. ' 507 — fterile a feuille panachée. 507 Olivier a feuille de Buis. 278 — d*Aineriqfe. 278 ^~ d'Espagne. 27S — Pichalha. 277 — fauvage a feuille coriacée. 277 — fauvage de Bohème. 148 — fauvage Ji ftuilie ronde. 148 — fauvage a feuille un peu plus longue. 149 —- fauvage des Indes. 150 — fauvage Epineufe. 149 Op.nona d'Espagne. 1 279 Opaie des Itaiiens. ia Orme blanc. 312 — de Caroline. 4X9 — d'HoIlande. 497 — d'-lollande a feuille panachée de jaune. 498 — fauvage. 495 — fauvage a feuille panachée. 4°5 — Teille. 497 — Tiileul. 497 Olier blanc. 450 — bleu. 454 — jaune. 447 — rouge. 456 P Pavie k fleurs jaunes. 17 Pêche k fleur doublé. 24 — ordinaire. 23 Pentaphil'oides en Arbuste. 222 Periclyinenum de Virginie. 244 Peripoclad feuilles longues. 280 — a feuilles presque rondes. 281 Pervenche a fleur bleu. (le petit) 5l3 — a fleur blanche. (lc petit) 513 — a fleur doublé. 514 Per.  FRANSCIIE BENAMINGEN. 547 Pervanche d feuilles , panachées de blanc. ' 514 — a feuilles panachées de jaune. 513 — le grand. 514 — le grand d fleur blanche. 514 —- le grand a feuille panachée. 515 Pesfe. 305 Peuplier blanc d feuille d' Erable. 313 — a grande feuille en forme óe cceur. 319 — d longue feuille de Canada. 319 — Bauirier. 321 — Baumier d feuilles rondes. 321 Baumier d large feuille. 321 I— Baumier a feuille panachée. 322 — de Lombardie. 317 — de Virginie d trés grande feuille. 320 — grec. 320 — noir de Caroline. 318 — noir du Tacamahaca. 321 — trercble. 314 — tremble d'Amerique. 315 tremhle a petites feuilles. 315 Phlomis d feuilles etróites. 286 r— de Portugal. 287 Picard franc. 212 Picea. 305 Pichot. 334 Pimant Roial. 247 Pine. 305 Pin blanc de Canade. 396 — d trochet. 294 — Cipre. 291 — corr.u d'Amerique. 290 —- de Aleppo. < 308 — de Marais. 295 Pin d'Ecosfe. 289 — gris. 290 — Maritime. 292 Pishamin. H6" Pistachier le faux. 479 Platane a feuille d'Erable. 310 — d'Espagne. 312 — de Virginie. 311 — du Levant, (le vrai) 309 — du Levant a feuilles decoupées. 3Ï0 Plane. 3 Plaqueminier d petit fruit. 147 , de Virginie. 146 — de Virginie d fruit hatif. J47 de Virginie a fruit tsrdif. M7 Poirier a feuilles panachées. 352 — & feuilles bordéesde blanc. ?53 — d fleurs doublés. 352. — a fleurs femi doublés. 352 — azarolier. 353 — donnent ces fruits deux fois par Année. 352 — toujours vert. 355 Pommier. 355 .— d bois panachée. 360 — a fleur doublé, (tres jolie) 359 — d fruits comme de la Cire. 360 — d fruits de Cerife. 360 — d fruits noir. 359 — a fruits qui reflent pendant 1'hyver fur farbre. 359 — de glacé. 358 — de St. Jean. 356" — de Virginie d fleurs odorantes. 358 — Nain. 356 — fans fleurir. 357 — fauvage. 357 Porte Chapeau. 3S3 Pourpier de Mer. 41 Prunellier. 33c N n 2 Prunie  543 BLADWIJZER der. Prunier d feuilles etróites. 327 — a feuilles panachée. 326 —- d fleur doublés. 326 — de la Mer. 328 — de Misfifippi. 328 — de St. Catrine. 326 — le Damas violet. 326 — la Reine claude. 326 — Nain. 328 — Nain de 1'Amerique. 342 — fans Noyau. 324 — fauvage. (grande) 330 Ptelea d cinq feuilles. 347 — a fruits d'orme. 349 Putier. 340 'Pyrole a feuille ronde. 350 — a fleurs ombellées. 351! Q Quinquina batarde. 466 R Ragouminier. 342 Rhamnoides a feuille de faule. , 194 — a feuilles rondes, 195 Rhuecornmune. 444 -r- a feuille large. 445 — a feuille panachée. 445 Raifm d'Amerique. 287 — de Mer. 152. 500 — de Mer le petit. 152 Rododendron le grand, 385 — du Levant. 386 — Montaignarde.386 — Montaignarde ft feuille panachée. 387 — Montaignarde d fleurs rouges. 387 Ronce a feuilles coupdes. 436 ir\ a feuilles panaphées. 436 pw a fleur doublé. 436 1— a truit blanc. 436 tm a fruits bleus, 437 d'Amerique. 43? Ronce de Canada. 437 — de Jamaique. 439 — de Siberië. 439 — deNorwege.(lep8tit)439 -— Renard. 435 — fans Epines. 437 Rofitr a couleur de Cendre. 435 — a fleur blanche oouble.453 — a üVur i»une timple. 411 — a fleur jaune doublé. 412 — a fruits qui pandent en bas. 428 — a fleurs trés rernp!is. 430 — a gros fruit Epineux. 409 — d gros fruit Epineux & fleur doublés. 409 — a gros cul de Frankfort. 433 r— b'.anc. 422 — d'Afh'que. • 412 — d'AUemagne a fleur doublé. 410* t- d'Autriche. 429 — des Alpes a petite fleur rouge. 419 — des Alpes rouge traché de rofe. 420 — des Alpes d blanche traché de rofe. 420 — des Alpes a fleur blanche fimple. 420 — des Aipes a fleur blanches doublé. 420 — des Alpes Musque toujours vert. 421 — de Caroline. 418 — des Dames. 432 — de Damasc i fleur rouge. 427 — de Damasc a. fleur pale rouge. 428 — de Damasc d fleur blanche. • 428 — d'Italie a fleurrouge doublé. 431 — d'Italie a fleur panachées. 431 *- de la Chine. 433 Rofier  FRANSCHE BENAMINGEN. 549 Rofier de Montagne. 409 — deMousfes. 426 — de Muscade. 408 — de Paisbas. 424 — de Penfilvanie d fleur fimple. 419 — de Penfilvanied fleur doublé. 432 1— de Provence. 414 — de Provence d fleur rouge. 414 — de Provence a fleur pleine prolifere. 415 — de Provence a fleur blanche. 434 — de Portland. 435 — de velour d fleurs doublés. 417 — de velour Roiale. 417 1— de velour a fleur fimple. 416 .— de tout les mois. 439 — de tout les mois ft fleur blanche. 431 — de tout les mois a fleurs panachées. 431 — d'ufage. 423 — Eglantier odorantee. 407 •— Eg'antier odorante a fleur doublé. 408 — Eglantier d fleurs Ecarlates. 408 — Eglantier d fleurs doublés Ecarlate. 409 — Eglantier d feuilles panachées. 409 — Eglantier toujours verte. 408 Francoife. 423 — Muscade a fleur rouge- 425 — Muscade a fleur blanche. 425 —- Muscade a fleurblanchè doublé. 425 — Nain de Meaux. 433 Pompone. 434 — quifeDcdelaCanelle. 413 Rofier fans Epine flennsfante deux foix per année. 429 — Tres doublé. 426 S Sage a feuille de Buis. 457 — a feuille panachée de jaune. 45$ — a feuillesrayes de jaune. 459 — a fleurs blanches. 458 — d trois feuilles. 459 — commun. 458 Sapin a feuille d'If. 302 — de Virginie. (Ie petit) 304 — de Virginie noir. 305 Sarfapsrilla. 464 Sasfefras. 234 Saule & feuille blanchatres. 453 — d feuille decoupée. 445 — d feuille emousfée. 455 — a feuille de buis. 457 — a feuille d'Amandier. 447 — d feuilles de Laurier. 446 — d feuille de Laurier panaché. 446 — a feuiüe Lisfe. 445 — a feuille de Mirtfae. 456 — d feuille ronde. 456" — a feuille longue. 453 — a feuille longue panachée. 453 — a feuiüe de Sage. 157 — des Alpes. 455 — de Corbeilles. 451 — du Levant. 449 — Hermaphrodite. 454 — Fragile. 448 — Merceau d feuille rondes. 452 — Merceau d feuille? pasachée. 452 — Pleurante. / 449 Savinier ou Sabine. 227 •— a feuille de Cipres. 227 — d fenille panachée.227 1— d feuiüe deTamar: 227 Nn 3 Sen'é  550 BLADWIJZER, der FRAN3CIIE BENAMINGEN. Sené feaux. 100 — fauvage. 77 Securidaca de Jardiniers. 113 — de Jardiniers. (Ie petit) 113 Smilax d feuille d'[f. 466 Sorbier (ou) Sourbier. 469 — fauvage. 469 Sophora d feuille d'Acacia. 468 Spartium d fleur blanche. 472. Spirea a feuülè Cottor.eufe.476' — d feuille Crenelée. 478 '— d feuille glisfante. 478 — a feuille de Millepertuis. 477 — d feuille de faule. 475 — d feuille de forbier. 479 — de Siberië. 476" Stewartia de Virginit'. 480 Storax aliboufier. 481 — a fleur grande. 482 Sumac d feuilles Etróites. 389 — de Canade. 390 — de Canadetrois feuilles. 394 — de Caroline. 35,0 — deCoroyeurs. 392 — de ]ava. 395 — de 'Virginie. 388 — qui prodnit le Copal. 391 Sureau d feuiüe de Perfil. 461 d feuille panachée. 460 — d fruit blanc. 460 — d fruit dispofé en grappes. 463 — d fruit Noir. 459 — d fruit vert. 461 — panaché de blanc. 460 — panaché de jaune. 460 T Tagara a feuille de perfil. 519 — de Chine. 520 Tamarix d'Allemagne. 485 — de Narbonne. 486 Tartonraire. 145 Thé de 1'Amerique. 78 f/hé de 1'Amerique d feuilles oppofée. , 7^ rhym 4feuilles panachée. 490 — commun. 49° — fauvage. 491 Thymelea des Alpes. 144 rilleu) d oranchcs rouges. 492 — d p. tites feuilles 492 — d tri.-? grandes feuilles, 493 — de 1'A aerique. . 493 — de TAmeriq-ve a. feuilles lorgues. 494 — de 1'Amerique a feuillus vetue*. 494 — de Caroline. 493 — ordinaire (ou) commuié. 491 Tontillard. 499 Troene afeuillepanachéede blanc. 238 — a feuille panachée de jaune. 2^8 — d fruits blanches. 238 — cotnmnn. 237 — de la ^Caroline. 239 — toujours vert. 239 Tulipier de Virginie. 241 Tupelo. 274 — de Bois. 275 V Ver^ne. 59 Vernis. (Ie vrai) 394 Viburnum a feuilledentelée. 512Vigne vierge. 191. 51? — vierge le petit. 192 Vigne fauvage de Virginie. 516 — de Caroline d feuille de perfil. 5'7 Viorne a feuille ovale fans dentelurcs. 510 — de Canada. 509 _ de Caroline. 5IQ — de Virginie. 5°8 X Xylosteum de Tourneforr. 248 BLAD-  BLADWIJZER DER HOOGDUITSCHE BENAMINGEN. A .A.bricofenbaum. 331 — Sibirifche fchwarze. 332 Ackerbesre. 437 — Siberifche. 439 Adrachne* 37 Ahorn (oder) Aerle. 1 — Deutfche. (kleine) 8 — Floridafche. 13 —t gemeine weiszer. 1 — — mit fchackigen Blattern. 2 — — goldgefcheckten. 2 — Iinraergrüne. 14 — Kreitifcher kleinblattrige. n — Nórd - Amerikanifcher. 7 gefchecktblattrige. 8 geftreifter. 3 — (lïlber) 6 — Spunifcher. (kleine) 9 — — ge-' fchecktblattriger. 67 — Cajennifche. 67 Birke. (Broeken) 54 — di-.- gerr.eine. 52 — hfibe von Quebcck. 56 — hangende. 53 — lanzetb'attrige. 58 — "Nord-amerikanifche (niedrige). 57 fchwarze. 55 zahe oder rothe. 55 — Papier. 58 — Pappelblattrïge. 58 — Zwerg. 57 Birnbaum gemeiner. 351 — gefchecktblatttiger. 252 — halbgefülte. 252 — Lazarole. 353 _ (Mispel). 353 — mit gefült: blüte. 352 Birn-  HOOGBUITSCHE BENAMINGEN. Birubaum mit den kanten weisz. — zweimahltragender. «52 Birnilrauch Nord amerikaninifeher. poo — mitrothefriichte.354 — mit fchwarze frucVe. 255 Blaienbautn. ïoo- — gefchecktér. 101 — niorgenlündifcher. I0, — oiTenftehender. 102 Bohnenbaum gekopfter. 130 — Italianifcher. 138 — Immergrüne. 139 — Kiiecheider. 139 — klebrichter. 141 — mit gefcheckten bliütern. 136 — Oeflreichifer. 140 — fchmalblactriger. — filberfarbiger. 140 Boxsbart. 40 Brombeerftrauch Canadi- fcher wehrioze. 438 — borftige. 437 — gefülte. 436 — kriechen- de blaue. 437 — mit gefcheckten laube. 436' — mit gefchnittene blattern. 436 mit weisze fruchte. 436 — Nord-amerikanifcher. 438 — ohne Hachelen. 4.37 Brechtaune. 297 Bremkraut, 97 Buche(blutbuche). 164 — breitblattriger. 166 — geraeiner. " 164 — golJfcheckiger. ~" 165 553 Bucbe filberfcheckiger. 165 —■ zwerg. 567 Busfchelkiriche. 237 Buxbaum goldgefcheckter. 71 — hochlrammiger. 69 — mit geïcheckten blattern. 72 — mit goldgenmdiger blattern. 72 — mit goldenfpitzer blattern. ' 71 — Myrthenblattriger. 71 , — filberfcheckiger. 71 — zwerg. (geraeiner; 70 C Casfia Marylandifche. 77 Casfine immergrüne. 71 — mitentgegenftehende blattern. 78 .Carlskirfch?nbaum. 107 Ceanetkus Americanifcher. 79 Ceder Bermudifche. 225 — Lycifche. 223 — Libanon. 300 — Phöuifche. 225 — rothe Carolinifche. 223 — rothe Virginifche. 223 — weisze. I3, Celaster blafiger. 81 — gefchecktblattriger. 80 — kletterende. 80 Cletra Erlenblattriger. 98- — mitgefedertenblüme.99 — zwerg. oq Christdorn. 382 — geftreifter. 383 Cistus Appeninifcher. 92 — Italianifcher. pr — Kraufer. 89 — Ladanum gebender. 88 — Lorbeerblatteriger. 88 — Montpellierfcher. 89 — Natolifcher. 91 — Pappelblattriger. 87 — Rauchbla triger. 88 — Rofeublatcriger. 89 O o Cistus  BLADWIJZER der 554 Cistus Sarbeyblattriger. So — Spanifcher. 92 — weidenblattriger. 89 — zwerg. 92 Citronenbaum. 276 Curinthenflraude. 397 Cornelbaum Amer. fchnee- weisfer. 111 — rothWSttriger. 103 — weiszbeeriger. 105 gefcheckter. zahme. 107 Cornelkirscbban-m mie gefcheckten blattern. 108 — mit gelben fiuchte. 108 — mit teller runde bliittcrn. m — Penfilva- nifcher. 112 — Rispen- formige. *1 * Cupres aus breitende. 133 — grüne. f32 — Portugtefche. 133 — Virginifche mit Acacien blattern. *'35 Cytefus fchwarszliche. 137 D Dahoon. 210 Daphne gelbbliihender. 144 _ Alp'rftrhe. 144 _ RosmarinWattriger. 145 Darmbeeren. 122 Dattelpflaume Italianifche. 147 — mit grosfen frühzeitige fruchte» 147 — mit kleine fpatern fruchten. H7 — Virginifche. 146 Diervilla die ftaudige. 253 Dorlftrauch Virginifcher. 212 (kleiner). 212 Dom Immergtüne. 262 )orn Peterzelienbiattnger. — Pflaumblattriger. 128 _ _ (kleiner). «8 E ïiche.(Berg) 37° — Carolinifche rothe. 369 — Exeter. 381 — fingerartige. 374 gallen, (zwerg) 378 — Italianifcher. 379 — immergrüne. _ 365 immergiiine Virginifche. 378 — mit laagrunde blattern. 265 — Kaftanienblattrige. 375 zwerg. 3^7 — (Kermes). 367 — Keilformig'i. 379 — (Kork) breitblattriger. s6-7 _ — fchmalblat- enger. . 3°<, — gemeine. 306 — Marylandifche. (wasfer) 373 niedriger weisze. 371 _ Nord - amerikanifche fchwarze.- 372 — niedrige fumpf rothe. 309 , fcharlach. 368 — fcheckige. 3^4 — fchwarze. 372 — zwerg. 375 (fonimer). 3^3 — tternformige. 379 — (winter) 3Ö2 — (weisze) 37r _ ffumpfige) 312 — Weidenblattriger. 37°" (kleiner) 375 langliche. 376" 5 Eiche  HOOGDUITSCHE BENAMINGEN. 535 Eiche weidenblattriger mie verfchiedformige blattern. 378 Eiferbaum. 31 Eüer Eichblattrige. 60 — gemeine. 59 — gefebecktbiattrige. 60 ~- ClappeiO. 60 — Nord- arnerikanifcher. 6ï mit glatten blattern. 62 — rundbliittrige. 61 —- rothe. ,63 — filberblattriger. 63 — weisze. (Nordifche) 61 EpheuFünfblattriger. 191 — goldgefcheckter. 191 — filbergsfcheckter. J91 — Zwerg. I02 Erbfenbaum. ('Kleiner') 403 — Siberifche. 404 — Vierblattriger.404 Erdbeerbaum. 35 — (Alpen). 36 —■ £clü!tene. 36 — Morgenlandiiche. 35 — Rothblühende. 35 — fchmalblattri- ger. 36' Efche b'.ühender. 173 — Caiabrifcher. 173 — geraeine. 171 — gefcheckter. J70 — — (weisz) 172 — — (gold) 172 — glattbiattriger. 178 — (Manna). 173 — mit niederhangende zweige. 178 — Nord-arnerikanifcher rothe. 175 fchwarze. 176 weisze. 174. —- Penfilvanifche. 177 F Farberbaum. .391 Farben-wmzelbaum. 519 Faulbaum. 3S1 Fichte Alleppifche. 308 — Nerd-amerikanifche rothe. 307 fchwarze. 307 weisze. 306 Fisfcherbaum Carolinifche. 275 Flatteraspe. 314. Fothergilla Carolinifche. 169 Führe (oder) fohre. 286 Füufiingerkraut. 322 G Gagel fumpf. 274 Geisblatt Amerikauifche fcharlachrothe. 245 — durchgewasfche- nes» 244 — immergrüne. 244 — je langer je lieber. 242 — mit Eichblattern. 243 — fpütes. 243 — Virginifche fchar- ' lachrothe. 245 Gerherbaum Myrthenblattri- ger- 103 Gerber Myrthle. 274 Giftbaum Eichbla'ttriger. 393 — wörzeltragende-, 393 Gift-Esfche. 394 Ginder. 'Deutfcher) 181 -— EinHimiger. 474 — (Farb) 179 — hairiger. a8o — Italiiinifche. 1S2. 473 — mitgefülteneblüthe.473 — Montpellierifcher. 181 — Siberifcher. 1Ü3 —- Zwerg. U2 Ginkobaum. ^3 Qleditzia Chinefifcher. igrj O o 2 Gla-  55 Kanadaf. (laage) 111 — met blaauwe vrugteH. 105 — met ristvormige bloemen. u2 — met goudbonte bladen. 108 Cornoeille Nieuw-HoIIandfche. I09 — Opregte. 110 — i Roodgetakte. 103 bontbladige. 103 — Zweedfche.(Kleine) 110 Goronilla. (gewoone) 113 — gekroonde, (kleine) 114 Cupres Europifche vrouwlyke. 132 — Manlyke. 133 — met afvallende bladen. 135 — Portugeefche. 134 D Daphne zilverbladige. 145 Denne Noorweegfche zwarte- 3°S — Noordamerika anfche rode. 308 witte. 306 zwarte. 307 Doorn , zie Haagdoorn. 118 enz. Doorn altoosgroene. 362 Druif Amerikaanfche. 287 Druifjes Wilgroodbloemige.475 — Siberifche. 476 — Vroegbloeijende. 476" — Virginifche. 476 — witbloemige. 475 Duin^ezie Kanadafche. 195 E Eik (Berg) 37o — bontbladige. 364 — Bourgondifche. 364 — Castanjebladige. 375 — — (laage.)376 j-t (Dwerg.) 375 Qq Eilc  BLADWIJZER der Eik Europifche. 363 — Galnotengeevende. (laage) 379 — gevingerde. 37+ — Hulstbladigealtoosgroe- ne. 364 — met langere bladen. 36 _ —. met wollige bladen. _ Italiaanfche eetbaare. 379 — Karolynfche. (iode~) 369 _ Kermesbeziedragende. 367 _ Kork. 366 — breedbladige. 367 _ — fmalbladige. 367 _ Locumbels akoosgroene. 38o — Marylandfche. 373 — (Moeras) witte. 372 — inet ftemagtige bladen. 379 — Ruige. 380 —■ Roode. (laage) 37° — Zeslappige. 374 —-. Virginilche altoosgroe- ne. 378 — Virginifche. (rode) 36S — wigbladige. 379 — wilgebladige met kleine ne bladen. 376 0i met ver- fchillende gedaante van bladeren, 377 — witte. 371 — — laage.- 371 — Zomer. 363 — zwarte. 372 -— awarte geheelbladige. 374 Elstbontbladige. 60 — gewoone. 59 — gladbladige Amerikaanfche. 62 •— met gefneedene bladen. 61 — met eike bladen. 61 — Noord-amerikaarsfche. 62 — Noordfch-e. (witte) 61 — Roode. 63 — zilverbladige- 63, Engelenboom. 34 Eschdoorn Amerikaanfche roode. 6 — gewoone. * — kleinbladige of Spaanfche Eik. 8 — — gelobde. 9 — bontbladige. 9 — Noord amerikaanfche. (berg) 8 bontbladige. 8 — Virginifche. 12 Esfchenboom AmerikaWche, roode. l75 witte. x74 zwarte. *77 — bontbladige. 172 — bloeijende. (Virginifche) *77 — Chineefche zwarte. *77 — Eenbladige. 178 —. gewoone. 171 — goudbontbladige. 172 — Nieuw-Engekndfche. 176 — (pluim). 173 — treurende. 178 F Franjeboom. 85 G Gagel. 274 Gelderfe roos. 5»? — dubbelbloemige. 5°7 _ bontbladige. 5°7 Geitenblad (doorboord)» 144 —» eikenbladig* =43 Gei-  NEDERDUITSCHE BENAMINGEN. 571 Geitenblad laatbloeuiig. 243 — gewoon, 24a Geiteklaver ongefteeld. 138 Geneverboom gewoone. 221 — Kanadafche. 226 — Spaanfche. 222 — wierook gevende. 226 Gkditfchia Chineefch e. 186 — ongedoornde. 185 — wateragtige. 185 Gomcopalboom. 391 Gtanaatappelboom. 248 — dubbelbloemige. 248 — Naantje.248 Gulpzaad Kanadiesch. 159 — Karoliniesch. 260 — Virginiesch. 260 H Haagbeuk. 74 — Eikenbladige. 75 — gewoone. 75 ■— Levantfche. 76 Haagappelboom. 123 Haagdoorn. 118 — Alpifche. 223 — Amerikaanfche langgedoornde. 121 — dubb. witbloemi- ge. 1 ï9 — gewoone. 118 — witbontbladige. 119 — Haanfpoorige. 123 — Haanepoot. 126 — halfdubbelbloemige. 119 — met Pruimbladen. 128 — kleine dito. 128 — met Pieterzeliebladen. 128 — met vroegrype vrugten. 131 — met zoete vrugten. 127 Haagdoorn Peerbladige. 130 — — met geele vrugten. 13° — Roode. (enkelde) H9 — Rooskleurde. (dubbelde) H9 — fterkgedoornde. 121 — tweemaal 'sj aars bloeijende. — wigbladige. 132 — wilgebladige. 129 Haazenoor. 69 Halezia tweezyde vrugtige. 188 \— vierwiekige. 189 Hazelaar, (wilde) 114 Hazelnoot boomagtige. _ 117 — lange witvrugti- «e- t * 115 — met gehoornde enkelde vrugten. H7 — met groote ron de vrugten. if5 — tamme metroode pitten. II0" — — met witte pitten. Heide aschgraauwe. 156 — dop heide. 154 driebloemige. 155 — gehairde. ^57 — gewoone. 154 — Middellandfche. 156 — plantagtige. i$7 — veelbloemige. 154 — vleeschkleurbloemi- ge. 156 Hondsbes blaauwe. 250 Ilondkersfen Siberifche. 110 — Arcadifche. 153 Hulst Amerikaanfche. air — Annanasbladige. 208 — dikbladige. 211 — (Egel) 209 — — breedbladige. 209 _ goudbontbladige. - 209 _ — goudgevlakte.210 Qq 2 Hulst  57* BLADWIJZER de* Hulst (Egel) met in het midden gevlakte bladen. 210 — — züverbladi- ge. 2co — getsrsdblscige. 211 — getroone. 205 — breeübladige zilverbonte. 206 — driekleurige goudbonte. 237 — goudgevlaktbladige. 207 — langbladige goudbonte. 207 — met geele beziën. 507 — Laurierbladige. 208 — — goudboite. 208 — — ziiverbonte. 22S I Jïsnyn gewoone. 202 — beziedragend.(lage) 203 — goudbonte. 203 — lilverbontbladige. 203 Janskrait (Se.) Amandeibla- dig. 197 — Bokkig. 290 — Grootbloemig. 199 (of) mwbliini 198 — Kaïadiesch. 202 — Kanariescb. 203 — Orientaalsch.cco — reukloos. ;ci Indigo (bastaard; heesterig. 18 Itea Virginiefche. (aroote) 203 — — (laage) 203 Judasboon gewoo-e. 85 — Ksnacifcbe. 84 — Karolynfche. 84 — vitbloemige. 85 Jukboom Italiaanfche. 75 — Virginüche. 76 K Kahr.ia PoIeyViadige. 230 — toestk'.eorbladige. 230 Kamperfoiy Alpifche regtop(bflade. 249 witbloemige. 250 — Amerikaanfche. 251 fcharlakenroode. 245 — gewoone. 242 — Kar.adifche laage regtopltaaade. 448 — Minorkaafche regtopfraanfche. 249 — Pyreneefche rcgïopiraande. 248 — Scharlakenbeziedragende. 251 — (ftoif) 240 — Tanaarfche regtopQaande. 248 laaje. 248 Kastatre A!rerika»nfche. 16S — bor.töiadlge. 168 — gewoone. 167 — Noorc-amerikaasfcbe. 168 Eattenklautv. 68 Kerfeboom Amandelblaiige. 337 — altoosbloemgevecde. 335 — dubbelbloemige. j.i bontbladige. 337 — grootb!adi;e. 338 — halfdubbelbloemig?. 336 — Kanadafche. (kleine) 339 Kettirgboorn. I3< — altijd groene. 139 -— bontbladige. 136 — Hoofdige. 140 — kleevrige. 141 KêC-  NEDERDUITSCHE BENAMINGEN. 573 Kettingboom kruipende. 139 — Oojtenrykfch?. 140 — zilverkleurige.140 — zwarte. 138 Klimop. .90 — Amerikaan rcbe vyfbladige. 192 — goudbontb'ariige. 191 — kleine vyfb'adige. 192 — zilverbonte. 19a Koogelboorn. 83 Knooper'boom. 83 Kriekenboom geele. 334 — gemeene. 333 — Spaanfcbe zwarte. 333 Kruisbezieboom dubbelde (of) grootvrugtige. 401 — Kanadsfcbe.4oo — met witte ruwe vrngten. 40» — roode. 400 Kwalfter (zie Alfrank\ 467 Kruisboom (Europifche). 514 — witbloemige. 514 L Larixboom f gewoone). 29? — Kanadafche. 299 — kruipende. 299 — met donkere purpre bloemen. 299 — Siberifche. 399 — zwarte. 300 Laurier Carolynfche. 344 — Portugaalfchr. 346 — van Alexandriën. 444 Laurierboom gekniede. 235 — breedbladigf. 233 — . Karolynfche. (roode) 235 — gewoone. 231 — met gegolfde bladen. 232 —• fmalbladige. 232 — Virginifche. 235 Laurierkers. 343 — altoosgroene Karolynfche. 344 — * bontbladige. 344 Lnurus-tinos. 41» — bentbladige. 411 — glansb'.acige. 411 — ruigbiadige. 411 Lavendel gewoon?. 231 — kroonairige. 231 — fmalbladige. 231 Ledum breecbladige. 2»6 — langbladige. 2?6 — Ro?maTynbIadige. 236" — fmalbiad.'ge. 237 — Thymbladige. 237 — — bonte. 237 Lepelboom poleybladige. 230 — fmalbladige. 219 Liguster. «37 Lindeboom Amerikaanfche. 494 — gewoone. 491 — Hollandfche. 493 — Karolynfche. 493 — Kleinbladige. 492 — met rode takken. 452 — fpatelblaóige. 492 Linzen (Lombardyfche) geelbloemige. 100 bontbladige. 101 kleine. iot Lonicera Karolynfche. 25a — — bontbladige. 253 Lotusboom bontbladige. 82 — Oostin .Mfche. 82 — Virginifche. 81 — Zuide'yke. 82 — (Bastaard) 14$ — — Italia.-nfche. 147 — — laatrype. ^ ^ 147 ginifche. i47 Qq3 Lys  Kr. BLADWIJZER der Lysterbeziënboom. 469 M Maagdepalm groote blaauwbloemige. 5'3 — — witbloemige. 5'3 — — bontbladige. 5*3 kleineblaauwb: J13 — dubbelbloemige. 5lo — goudbontbladige. 5'3 — witbloemige. 513 — zilverbontbladige. 513 Maluwboom. 481 Mastboom Alleppifche. 309 — Noordamerikaanfche rode. 3°8 witte. 506 zwarte. 3°7 — Siberifche. 3°8 Meloenboom. * 71 Mirthus. (Brabandfche) 274 MispelboomAlpifche (bastaard). 2 Trompet-bloem altoosgroene. 66 geklauwierde. 68 —i kleine. 66 — . kruisdragen- de. 68 — purperbloemige. , 66 — regtopftaan- dé". 68 —- . _ fcharlakën. 65 Troskers. 337 — regtopftaande Kanadafche. 247 Tulpenboom. 241 Tupelo (water). 274 — geheelbladige. 274 — rondbladige. 375 — modderige. 275 (.-■.' ' v .Z ' Vaccinium bontbladige. 505 — fraaibloeijende. 505 Veenbesfen. 504 Vergiftboom. 393 — Kanadafche kleine. 393 Vérnisboom (waare).. 394 Viorne Elstbladige. 513 — Europifche. , . ' 508 — — bontbladige. 508 — — breedbladige. 508 — Esdoornbladige. 512 — drielobbige. 513 j— Kanadafche. 509 , — kleinbladige. 510 — naaktbloeijende. 509 — peerbladige. 512 — pruimbladige*.. 511 — Tandbladige» 512 Vlaappel. 32 VHegevangertje. 33 Vlierboom (Berg). 436 — gewoone. 460 ■— goudbojitblad: 400 Vlier.  NEDERDUITSCHE BENAMINGEN. 579 Vlierboom Ksnadafche. 462 — laage. 462 — pieterzeliebladi- ge. 461 —• witbontbladige. 460 — witvrugtige. 461 vogelkers. 340 — Virginifche getroste. 341 Vogelfneb. 2S0 — ovaalbladige. 281 Vosfebesfen. 502 Vosfendruif. 517 Vuurkruid altoosgroen. 95 — blarentrekkend. 96 —■ blaauwbloemig. 93 — blaauwdubbelbloemig. 93 — gekruld. 92 — geelbloeijend. 94 — kruipende witte. 96 — metgefneedepeerbladen. 97 — paarschbloemig. 94 — rootbloemig. 93 — violetkleurde. 94 — Virginifche welriekende. 95 — witte regtopgaande. 97 — wilde. 92 Vyfvingerkruid heesteragtig. 322 W Walnoot Amerikaanfche ruikende. 219 — — witte lange. 216 bittervrugtige. 217 fchubagtige. 218 — — zwarte- n6 lange. s aI5 — dunfchaalige. Q14 Walnoot bontbladige. 014 — gewoone. 213 —• klooster. 214 — laate. 214 — tweemaaljaars dragende. 214 — Virginifche kleinvrugtige. 220 — — zwarte. 215 Waschboom. 272 — Karolynfche. 271 — lage. 271 Watervlier. 506 Weegdoorn. 381 — Alpifche. 383 — altoosgroene. 384 — geftreepte. 383 — met dubbelde ftekels. 382 — verwende. 383 Wilde olyfboom. 149 . — breedbladige. 150 — gedoomde. 150 — rondbladige- 150 Wilgeboom Amandelagcige. 447 — brooze. 448 — driemannige. 445 — Duinwilg. 454 -— geele bindwilg. 447 — geaderde. 455 — Geitenwilg. 45a — — bontbladige. 452 — geoorde. 457 — kruipende. 455 — kruid wil;. 456 — L^urierbladige. 446 bonte. 446 — ovaalbladige. 456 — Palmbladige. 457 — paarfche. 456 — Rofemarynbfad: 457 —- fpftsbladjige* 453 — — met bonte bladen. 453 Rr a Wil-  58o BLADWIJZER der NEDERDUITSCHE BENAMINGEN. Wilgeboom Teenwilg. 451 — Treurwilg. 449 _ tweeflagtige. 454 — witte gemeene. 450 — wollige. 457 Wintergroen. 35° — met kroontjes bloemen. 350 Wynruit gewoone. 444 — . — bontbladige. 445 — breedbladige. 445 Wynftok of Wyngaard. 516 — Amerikaanfche. 517 — boomagtige pieterzeliebladige. 5l7 — gefneedanbladige. 518 Y Ypenboom, ook Korkyp. 495 Ypenboom, ook Korkyp. zilverbonte. 495 — Engelfchebrejdbladige. 497 —. — fmalbladige. 497 — gemeene witbonte. 49