(6) goed is • ■ ■ neem de wil voor de daad en en en — ja —— wat zal ik zeggen? veel — veelder ——— zeer veel " onbegrijpelijk veel . . . . . hoe veel dan ? ■ - i Niets! 1! Valeto tu -■ ■ - (L S) Jocliemtus Peppenius Democritius. OP-  O P D R A G T Aan den Hoogedelen, Hoogeerwaardige», Hooggeleerden, Hooggeboornen, Erent- t. festen, Manhaften, Geftrengen Heere, ~ Den He*re, Mijnen Heere A« v.-G. i. H oe heerlijkls 't, met mannefchreden, Met moed, u onder Voog te treeden... Triomf * ' i t " A A 3'  co 3- • • • I * * * • ■ Ê . • ; ; . . . ; . \ 5. • ■ * • f # Zoo worden wij geheel bevfjligd, Daar gij aan ons uw bijffcmd biedt. UwOnderd. en ter dood getrouwe Dienaar Justus Schertferowitz. VOOR.  V O ORREDEN, BY WYZE VAN I N L E ;l D I N G; O F INLEIDING BY WYZE VAN VOORREDEN (*). - ' - Goden!!! - ; . ach, ach, helaas!!! . - Donder! - - fchrik? - - rotfen en nachtgezichten. . . . - in den bleeken ... • - maanefchijn ... - zonnefchijn; . , . . Starrefchijn!! Een warm hart - gevoelvol ■ - ; • Blikfemftraalen - - ; 'Doodfche ftilte! ake- (*)De bepaaling hiervan maake de lezer uit den zin op. A 5  ( io ) - akelige duisterheid I! - . . Sombere Eenzaamheid!!! - - ; - , . , . ' " 5 9 \ m . 11 . - ? - - . . verftcmmende wildernis!!!?? . . . doodelijke benaauwdheid . . ; . - winden!!! . - - ? - . . waarom ik - • Landgenooten! ... • het leven .... .... van r ic haed . u mededeel!! ?!; • De Sckryver. in meo Mufat 12 Mirtil 1787. het  C 22 ) de oude Vrouw, zullen wij den Jongen laaten ftudeeren, Kindlief? - « . • Het was juist Zondag namiddag, na Kerktijd, dat de oude Man, dewijl hij Koster was, de Kerkdeur toe trok: - - - Deze vraag had 200 veel invloed op de ziel van Richards Vaderen van zijne ziel op het lichaam, en van daar weder op den fleutel der Kerkdeur, dat, ik weet niet door welk een toeval, de fleutel fiijf in '1 fleutelgat zitten bleef. — Dan wrong de Man, dan wrong de Vrouw, dan weder de Man, dan weder de Vrouw, en zoo over en weder, doch te vergeefsch; — althans niet tot Doinine, zei Richards Vader, die drommelfche fleutel —~— een kwaad voorteken, Vrouw! Richards Vader had een goed oordeel, maar ééne zwakheid . dat hij zich. naamlijk, te veel vergaapte aan alle voorkomende ge. iegenheden , en te veel geloof floeg aan honderd wisjewssjens , welke niets betekenden. Richard — riep de cude Vrouw. terwijl zij hem zag wandelen, — Richard! kunt gij ook  ( 23 ) ook den Sleutel uit de Kerkdeur draaien ? ■ Richard kwam en deet zulks; welnu, Man lief, zou hij geen goede Doraine worden, kan hij de Kerk niet toefluiten? Hoe! moet dan een Doraine de Kerk kunnen toefluiten? Dat gebeurt meermaals. ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. (jij, die daar zoo dikbuikig heenen flapt, gelooft gij, dat alle uwe hoogmoed iets tot uwe innerlijke waarde bijbrengt ? Zou die gegalonneerde rok, dat Scariaken vest u zulk een rang bijzetten ? —- ei zei, red liever dien fineekenden, dien ongelukkigeu, die gekromd, agterwaards aan uwe zijde treedt. — Is rijke Hoogmoed niet met onbarmhartigheid vergezeld? Dus dagt ik, toen ik, dit XVII. Hoofdftuk willende gaan fchrij ven, door deglaazen van mijn vengfier de onbarmhartigheid op flraat zag voort wandelen. Ik viel voor over, tegen de tafel, vatte papier en pen en fchreef dit volgende: B 4 Dé  ( 24 ) De blinde liefde tot zich zelf Verheft den ijdlen kruin tot aan het Stargewelf O). Wel te recht wordt Hoogmoed beftempeld door zijn hart te verheffen <^). Zich opheffen (c). Opgroeien in grootschheid. Qd) Zich verheeven gedraagen. CO- Opgeblaazen van hart zijn (ƒ> Opgeblaazen van ziel (g). Hoogmoed vernedert den Mensch, zegt Salomo (h). Wijders: als de hovaardij komt, komt ook de fchande (J). AGTTIENDE HOOFDSTUK. I~"ïoe het voorgaande er inkomt, weet ik op mijne eer zelf niet — of ik weet het wel; maar ik wil het zoo niet zeggen: — ja — ik zal het zeggen. - En zaagt gij, Lezers! de (*) Horat. (*) Propcrt. 5 16. 17- (<0 Curt. 4,5,3. (<0 Tacit- Hift- 2> 7i' f<0 Corn' Kep in paus, a. (ƒ) Senec. Trag Ag. S, 958. (g) Cic. T. a, 3, 1. Cap. XXIX, 23. Ö) Spreuk. X Cap. L a.  C 25 ) de aanhaalingen der Schrijvers niet onder aan de Bladzijde — „ wel ja." •— En is dit het fignum niet der fchranderheid • moet ik niet toonen, dat ik geleerd ben? — 't Is waar,' ik kon het zelfde wel met andere woorden gezegd hebben *— maar moet de Waereld dac niet weeten , dat ik dóórlezen ben? Vier voornaame kenmerken zijn'er, waardoor een Geleerde den verbaazenden reeks zijner verftandelijke vermogens kan aan den dag leggen: I. Aanhaalingen, van andere Schrijvers, bij lange nooten , onder aan iedere Pagina geplaatst. II. Anaiitifche redevoeringen, door welken, even als door mijne Zedekundige Bedenkingen, vrij wat Papier wordt fchoon gehouden. III. Een Olipodrigo van onduitfche Woorden, dat is, een Barbarismus onder zijne reede mengen. IV. Jonge Aucteurs in hunne fchriften gefelen. B < NE-  ( 26 ) NEGENTIENDE HOOFDSTUK. Wanneer ik dat gene nazie, dat ik nu reeds gefchreeven hebbe, dunkt mij, zal het haast tijd worden, eer ik iets hoegenaamd begin, melding te maaken mijner elf ongelukkige Hoofdliukken, welken, indien de Lezer dezelve in handen gekreegen had, wonderlijk zouden behaagd hebben, dewijl dezelve volmaakt, bij wijze van Voorreden, waaren ingericht. — Houd moet, Lezers! mogelijk krijgt gij dezelve nog fcfaoon, vrij uit gezegd, op mij niet veel flaat te maaken is. Ik heb reeds, zoo naakt als Venus, aangetoond, hoe ik, dum fol eratin aquaria, reeds elf Hoofdliukken gefchreeven had, toen Richard [mij de galg agter mijn mg maakte, en het bewuste galgen.raifonnement daar uit afleidde. 1 de elf Hoofdliukken waaren reeds in 't net gefchreeven. lk flontop, ... liep naarbeneden dit Hoofdfluk zal winderig worden, ftaa vast Lezer! Jf'ind  C =7 ) „ Wind betekent heden ten dage ge„, leerdaeid" - - - Bravo, dat geeft moed, ik bedank ui Hoi, hm „ De Keizer Nero dan com- „ ma feneca comina zijn leermeefter comma hebbende doen frerveu femicolon maar ook ,, Burrns comma Brittanicus cumma Oftavia ,, comma hebbende doen fneuvelen comma „ en zich verlaatsn ziende van zijn voikcomma vreesde met recht en ontvloodtRome „ Punctum. Nu kunt gij op de participia pasfen, Pi eter! Ja! Doininc! Maar hoorende comma dat zij hem „ voorbeeldig comma dat is aan den lijve „ fttaffen wilden comma fneedt hij comma „ met behulp van zijnen Schrijver Aphroditus „ comma zijn keel af punctum „ O hoe droevig was het einde van die „ vorst fignum admirandi dan comma zijn „ foortgelijken beter lot waard fignum in ter„ rogationis" Eous-  C a3 ) Eousque. f Ik vreeze, dat nu mijn Lezer niet weeten zal, hoe dit Hoofdruk famenhangt, derhalven ben ik in de noodzaaklijkheid de famenha/ig hier van op te geeven. Ik (lont op, — liep naar beneden Richard, loop eens boven en help het vuur beter aan; - - Ik liep uit de Keuken inde Binnenkamer, uit de Binnenkamer in de Spreekkamer, van daar in de Zijkamer, bij eiken flap, even ais een arm haspelend Schrij • ver een nieuwe vond in mijn werk bedenkende — uit de Zijkamer n?.w boven, den trap op in de Kinderkamer. — Hier was het, du Doraine Üubfon de opgegeeven thema Piecer voor diftecrtUi. „ Mij dunkt dat dit Punctum nooit beter „ had kunnen geplaatst worden, zcide-Dob„ (oo, mij wende, Ahn eiiim tjl. quafi „ Ven , PtttKtum ril*. » mij dunkt , „ zeide ik, dit quafi ven kan 'er wel af „' ,. neen, mijn lieer! in 't geheel „ niet, want ik, bijvoorbeeld, ben voort„ gebragt, om, benevens mijne vermogens en  C =9 ) „ en bekwaamheden van ziel. etiam in „ ceternitate, poft vitam corpoream uit te „ fchitteren; ja het zoude mij niet vreemd „ zijn, te onierttellen, dat in de elifeefche „ velden, ut Poéticé /d?iV*r,latijnfche prav „ ceptoren hoogst noodzaakelijk zijn; im„ m'ers, confer virgilium, alle de vermaar„ de en deugdzaame Grieken en Latijnen „ zijn daar; hoe zal nu een Franschman, „ een Engelsman, een Batavier, een &c. &c. „ &c, met de allereerftgemelden kunnen te „ recht komen, ten zij dezelve door de ca-' „ paciteit van mij en mijns gelijken niet on„ derweezen worden?" Om kort te gaan, Dobfon beweerde mij, met alle de fcholauike verwaandheid, die hij "bezat, dat hij, zoo en zoo als hij was, in tijd en eeuwigheid het nuttigst meubel der waereld was. Quo femel eft imbu.'a recens %fervabit odorem tefta diu , zeide ik, en ver- trok ik liep weder naar boven en o hemel!! wat zag ik mijne elf Hoofdliukken, in 't net gefchreeven, had de vroome Richard, de held van mijn ftuk, voor  C 30 3 voor zwavelhokken gebeezigd, om liet turf vuur zoetelijk te doen branden. - - - - Zoo dra ik de deur opende, z-r ikdearmefthêp. fels van mi;n brein vreedzaam vlammen - - daar ftoof ik op, fmeet den hoed van 't hoofd _ in de Porceleinkast - - . het arme Por- celein!^Pte den hond in't voor- Wjg^f * kon het beest dit hel- Pen?nam V gekrookte riet van Smijtegeld - - . fmeet het Richard naar den Kop rukte de half brandende papieren uit het vuur fchroeide mijne han. de" fmeet ze brandende wech zij vlooiende meid onder de rokken dezen vattenden vuur de meid febreeuw- de om water, dit verveelde r:ij.... ik rukte de Paruik van 'thoofd...., lloegdemeid daar mede den bek dlgt ...... boe boe . . . wat een wind! . , . ... " Lezers! is dit nu geen groote geleerdheid? JW1N.  r 3i) TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Ï^, ichards Vader had reeds den Kerkfleutel in zijn Broekzak geftooken en zich met zijne Vrouw naar huis begeevcn. wanneer zij onder het theedrinken dusdanig een gefprek hielden Vader, (een kopjen) SIr-r-r - r-p-hee, Moeder.-(dito; phu, ph u. u*u-Slr-r-r • r p - haa. • nog was het tooneel ffil. Het zeggen van Moeder: — dat gebeurt meermaals had op den Vader dezelvde uitwerking als een opkomende ftorm op de baaren'der zee, welken hoe langer, hoe meer beginnen te beweegen en eindelijk al fter. ker en fterker, tot dat zij, eene ftortende. beweeging aanneemande, in verbaazende golvingen los barsten. In den beginne mompelde hij de gemelde woorden inwendig , even als iemand, die f den mond vol eeten hebbende, niet fpreeken kan, . - - vervolgens verfcheen 'er een ligt  C 38 ) mende volgden, tot dezelve in de hoogte verdunde en verdween, wanneer zijne 00gen .veder nederdaalden, om met de op nieuws verfchijnende rookwolkdezelvde beweeging te volgen; wanneer de Lezer daarbij overweegt, dat hij met het rechter been tegen den fchoorfteenmantel aan zat, en zijn hoofd op de linker hand en arm rusten liet, zal hij gereedelijk ontdekken, dat de oude Heer in diepe gepijnzen zat. Klop, klop, klop, klop, —— ha daar wordt de pijp geleedigd, het tooneel verandert. ,, Richard, geef uw Vader dat boek eens „ hier. —■ Vrouw, de tijtel van dat Boek zegt „ zoo iets, dat ons gefchil zou beflisfen - - „ - - half Soldaat - - - half Geestelijk „ indien wij hem eens in de Letterkunde ?" Pt tec. Soldaat komt van fol, fol over bol, hol over bol, folie bol, fole bol, dewijl de Krijgsluiden veel al, te velde, follebollen, fullebollen. Kester. Mis, Praceptor, het komt van folt,  ( 39 ) folt, fout, foudaat.foldaat, foudenier, folder) aar. P. Dit weet ik beter, dat het van fol, fol over bol, hol over bol komt: een Soldaat vegt in 't veld of op zee; res eadem. K. Hei, hei, geen latijn, dat verfta ik niet. p. Goed de zaak is 't zelfde, meen ik. K, 't Is de pijn wel waard, om 'er een latijnsch woord om te gebruiken, P. Een Soldaat vegt in 't veld of op zee, blood gefield aan Kogels, bomben, granaaten, haubitfen, musketten , banjonetten, fabels, houwers, degens, pieken, mijnen, druiven &c. &c. &c. — Zie daar in't verfchiet een Soldaat, fplits nu Sol-en daatvan een? let op, Koster,hm, hm — let op, Koster zie daar in 't verfchiet een Soldaat; hij krijgt een kogel in den buik, in de borst, in 't hoofd; hem wordt een arm of een been afgefchooten, direct: doet hij de daad, — let op, Koster — direct doet hij de daad van fol, fol over bol, hol overboi, follebol, folebol, follebollen, fullebollen. C4 K'  ( 4° ) - K. Dat komt mij vrij gek voor _ neen — het komt van zolt of zout, dewijl men in vroeger tijd — volgens mijn Vader — denSoIdaaten of Soudaateu, een weinig zouts, bij hunne aanftelliiig gaf, ten teken van eene vaste verknogtheid aan hun Veldheer. P. Dat woord gek komt 'er wat mal in. K. En dat woord mal komt 'er wat gek in. P. Het is zoo als ik zeg het komt van lollen, (uilen. K. Ha, ha, fullen komt van uil, gek, maloor, gekkebollen de Krijgsluiden dan altoos? P. Wel neen,zeker niet, maarzij doen de daad van fol over bol niet eer, dan na dat zij iets kwetfends ontvangen hebben , denk ik. K. Nu, Soldaat komt van zout. P. • En jij liegt het. K. En jij liegt het. Dit ging zoo ver, dat de Koster en Prrefeptor elkander bij het hair kreegen , de Tafel omver wierpen, over den grond rolden, over elkander, op eikanderen, kloppende, fchreeuwende - . - Soldaat komt van zout, honds-  ( 4' ) hondsvot — Soldaat komt van fol over bof, — ja, ik zal ie fol over hol. pof, paf, daar lol over bol, pof, klap —fchop . . Eindelijk kwam de Vrouw Kosterin te voorfchijn, nam den bezem, en Hoeg, meteen welmeenenden flag, tusfehen de vegtende partijen in, zoodanig, dat, daar zij juist met de aangezichten genoegzaam tegen eikanderen aan waaren, — en bij den Praceptor, en bij den Koster neus en lippen aan bloed vloogen — de Prasceptor verdween; de Koster ging in zijn voorig portuur zitten , — voelde nu en dan naar neus en lippen : zijne Vrouw zag de waarheid der Verhandeling, zonder dat de lectuur noodig was klopte den jongen Richard op de fchouders en zeide: — „ha, „ mijn z.un, dat komt van de Jetteretuur! DRIE-EN-TWJNTIGSTE HOOFDSTUK. 7 Js dan dat drommels leven nog niet gedaan? — laat de Paruilc weezen , zoo hij wil wel ik zeg, zij is van Bokkenhair... ■ dat zij C 5 zoo  C4« 5 VIJF-EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Gronden van Zekerheid. A bdera lag juist ter plaatfe, daar Abdera lag Abdera nu was een Stad even als Abdera. En délnwooners van Abdera, waaren juist gelijk aan de Inwoouers van Abdera. Hier uit ziet elk de waare ligging en gefleldheid van Abdera en den waaren aart der Abderiten. Na dat de Inwooners de plaats hunner geboorte verhaten hadden en ruimte gemaakt voor de geheiligde Kikvorfchen leefden daar de Kikvorfchen, aaten, teelden voort, hupten van den wal in de floot, uit de floot op den wal en ltierven evenals Kikvorfchen — de nakomelingen dier Kikvorfchen verwekten weder — Kikvorfchen en het agtfte geflagt van dezen zag Abdera in een puinhoop veranderd worden. Het was echter onder de puinhoopen van het Raadhuis, te Abdera, alwaar een geleerde van den eerden rang — hm, hm —— Le-  (47) Lezer, gij merkt wel, dat ik het ben eenige Fragmenten vondt, die hij ontcijferd en voor de nakomelingfchap bewaard heeft — en het is mijne pen, de pen van Justus Schertferowitz —- welke dezelve alle rechc geaarte oudheidkundige waereldburgers, ter belpiegeling en beoefening mededeelt. Ik grijpe natuurlijk deze gelegenheid arm , dewijl ik den Lezer kan verzekeren, datgeduurende een week of agt,den Vader, Moeder en Richard, noch den Praceptor iets meldenswaardigs overkwam — en agt we« ken in mijn werk te misfen —• dat kan 'er niet door — geluk voor u dus , Lezers! dit is oorzaak dat gij de Fragmenten van Abdera leezen zult. — Gij fchijnt verkouden , — foei, houdt de hand voor 't aanzicht, kostelijk — nies nu maar uit — wel bekome het u. I. Fragment. In de dagen van Democritus was 'er een twistgeding over de fchaduw eenes Ezels — de Tandarts vervoegde zich bij Chrijfippus, den rechtsgeleerden, om raad in dit geval — b«-  ( 43 ) betuigde dat hij den Ezel had gehuurd, en door de hitte op den weg genoodzaakt was in de fchaduw van denzelven te gaan liggen; Dat nu de Ezeldrijver hem proces aandeel en geld eischte voor de fchaduw des Ezels, &c &c. &c. '.— Chrijfip pus boog zich, !ag den voorden vinger op den neus bedagt zich en vroeg -.---„ waar is den Ezel dat dezelve hierkome:" de Ezel kwam en Chrijfippus de rechtsgeleerde (tuurde den Tandarts den Ezel terug, met het volgende advis: Chrijfippus geconfuleerd zijnde, in Cas van proceduuren , wegens de fchaduw des Ezels advi- feert. Ik heb den Ezel befchouwd en gemeetèn als zijnde dit de zaak, daar alles op aan komt dezelve is lang van Kop i voet, van Bek 4 duim van Oorcn 2 voet, de JSek 5 voet. rot den (taart 3 voet, van den ftaart 5 duim van voorpooten 3-i voet, van agterpooten 3 voet, dik - in deron- te gemeetèn , 5 voet, van voortanden 1 duim,  ( 49 ) (juijh; —- de diameter van zijn endeldarm i-j duim (*). Dit zij den Tandarts in zijn Proces tot riaricht. Hier nevens de rekening voor 't Confult, groot a Talenten. II. Fragment. Latona , onze Schutsgodin is heden ,in het 78 Jaar naa de ftigting van Abdera, uitmuntende eer beweezeri. Haar Opperpriester had meer als eens aangetoond , dat 'er veele misbruiken in den eerdienst , aan Latona toegewijd, waren ingefloo • pen; — hij had het volk bij den anderen geroepen en las hen een werk van 145 Capittelen voor, waarin hij alle de afwijkingen van den waaren en oudften eerdienstaantoonde, van welken deze de voornaamfte was — dat elk geduurende de plechtigheid met den an- (*) Dc Vértaaler heeft de Abderitifche tot Rhijnlandfche maat gebragt. D  ( 59 ) anderen, even hard fchreeuwen moest &c, &c. _, wat dunkt u — waarde Abderiten!. riep deopperprielter": — verre de meesten begreepen niet, wat hij gefprooken had, — vcelen hadden'er zelf niet naar geluisterd; — dan, cenigen der mindere Priesters fchreeuw-. den luidkeels kostelijk, kostelijk ■ het oude worde weder opgekrabt! — ■ men ftelde een dag vast: — de opperpriester beraamde een volkomen plan van den oorfprongelijkftcn eerdienst — en heden is de zelve volkomen ingewijd de toevloed was verbaazend. ■ Daar echter de Tempel van Latona,door zijn ouderdom zoo wel als bekrompenheid niet gefchikt was, tot deze plechtigheid, had men op een open plaats eene vierkante verhevenheid opgericht, fleunende op a reijen Pijlaaren; — alhier verfcheende Opperpriefler en zijne medetempelieren en zwoeren bij Latona de geheiligde Kikvorfchen van nu af en voortaan te dienen volgens het gemaakte ontwerp, waar na de Opperpricller een paar Waterflangea offerde en geduuren- de  C Si ) de de offerhande eene redevoering tot het volk deet, die wel gezien, maar niet gehoord wierdt; want, volgens 't nieuw gemaakte ontwerp , moesten zij, geduurende de plechtigheid allen even hard fchreeuwen, en de ftem der duizenden verhefte zich ook zoodanig, dat de Abderiten elkander niet verftaan konden Ja .—« ~ deze razende plechtigheid was van die uitwerking, dat de Tempelieren binnen korten tijd niet eens wisten, dat zij gezwooren hadden. Sic tranfit gloria mundi. III. Fragment. Eerfte Dag In Abdera is een nieuw geilernte vetfcheenen: — de Academie heeft bevel gekreegen om hetzelve te obferveeren. Tweede Dag. De Academie heeft bericht , dat zij, des avonds, met haare Inftrumenten op den Tempel van Jafon geklommen is, om het gefternte waar te neemen , — dat Ariltophanes een der Inftrumenten  ( 52 ) ziende, bad durven dellen, dat de voes van hetzelve naar de Corintifche Bouworde geleek, fchoon het overig gedeelte der Academie altoos denzelven voor de Jonifcha hieldt en gehouden had: — dat hier over zwaare en hevige disputen, op den Tempel van Jafon, waaren ontdaan, die zeer lang geduurd hadden: - - - dat intusfen de Heer Boreas eenige wolken van den Horifont naar 't Zenith geblaazen had, waardoor 't gedemte aan 't naauwkeurig oog der derrekundigen was onttrokken. Zeg het voort. IV. Fragment. gen, ging de fpraak, dat 'er een nieuw ge. fternte aan den Abderitifche Hemel verfcheenen was; — veel is 'er ever gefprocken -» dan Strobilus, de Toldrsaijcr, heeft ontdekt, dat het een Baak-vuur wai, aan de haven van Thijatirev.  (53 ) Nota. „ Of Thijatiren zoo dichtbij Ab„ dera ligt, en of Thijatiren eene Zeehaven „ heeft, bekent de Ondergeteekende , „ fchoon hij 60 jaaren in Abdera gewoond „ heeft, niet te weeten. (was getekend) Strobilus de Toldraijer. V. Fragment. IVÏeester Botrus ,welke volgens befluit van den Abderitifchen Senaat zijn School op de . markt, onder den blooten hemel, tegen over de Appelwijven en Vischteeven, hieldt, zat heden zijne Kinderen te onderwijzen: nimmer is eenig onderwijs erger afgeloopen, en dat alleen door een enkeld woord Kinderen, riep meester Botrus — gij moet zeggen *i ctiïus (*) (didoos), wijl dit woord vrouwlijkis" 'Een der voorbijgangers had de ftoutheid vaa te £♦) Sch»arate. D 3  ( 57 ) Laatïte Fragment. [Zie op den tijtel.] er de facta, te Abdera, tusfen de ruïnen van't Raadhuis, heb ik ook nog een foort van Basreliëf gevonden, dat mij toefchijnt, een deel van een geheel te zijn, — waarom ik het ook onder deze Fragmenten de laatlte, en, op den tijtel, de eerde plaats gegeeven heb; eft enim Fragmentum lapidh ? Alles, wat ik 'er van heb kunnen uitvorfchen, is dit: dat deze (leen in de Academifche Catheder front gemaakt heeft, en wel in dat gedoelte, 't welk de Abderitifche Hoogleeraar bij publieke plechtigheden beklom. Indien dit gevoelen doorgaat, [waarvoor ik veelvuldige bewijzen uit de bedooven oudheid zou kunnen bijbrengen, zoo ik niet dagt, dat dit mijne Lezers verveelen zou, welke ik echter niet verveelen wil,] (zie Hoofdduk 12.) dan zou de balkende Ezels kop, die van een Abderitifchen Candidaat zijn en het Satijrs hoofd, dat van een AbderiD 5 tisch-  C 53 ) tisch Hoogleeraar, welke, door den Satiri■ ken lach fchijnt te willen zeggen: 'rVnt kan men een Ezel niet al wijs maaken ! Optimum & Salubre, propatria Fragmentare. HET ZES-EN-TWI.NTIGSTE HOOFDSTUK. IETS Foor gevoelige Harten. V rouw Kosterin was zoo dra niet met haar Zoon te H gekomen, of zij vervoegde zich bij haar Schoonbroeder Dirk, verhaalde in 't kort de omltandigheden haares ongevals, en toonde aan, dat de bron der kwaal alleen daar uit was ontdaan, dat haar Man geweigerd had Richard tot Domine te laaten Itudeeren. —. „ och ja — zoo is et 00k Zusje! de Kinderen der duisternis zien zoo niet, als de Kinderen des lichts och heden — jij hebt zoo recht ge-  (5P ) geziene, dat heb je, veur wat veur een kostelijk juweel jou Zeun gefchikt was . ik heb altijd gedogd, Zusje, dat je man zoo den balfem Giliads niet gefmaakt had, kom an, verkwik hier je hartje, met onsp inliet Komkommer-hofkendervroomen, zet je zivaarmoedigheidjes terzijde; ie Man, Zusje, is in eengoeje MaatvanbeproeTtnge, zoo als Zuster Barbel zeit, — hij zei daar deur wel tot de genade kommen, dat zei i." Kosterin. Dat denk ik ook, Broertje! —■ hoe is het, — is het hier bij de vroomennog al zoo in de volheid des oogstes? Dirk. Och ja, Zusje, as je lust hebt, gaa dan ftrakjes mee, dan ken je zoo rijsjes zien, hoe datten we, in zoete eendragtigheid, ons beijveren in et goeje _ och ja — dat doene wij. De Kosterin had wel niet veel zin, maar zij diende zich naar broeder Dirkt»fchikken, want zij had hem te zeer noodig, — te meer, daar hij heur beloofde, te zullen zorgen, dat Richardje nog zoo een Palinuurtje zou worden op de muurtjes van Sion. De  ( 6o ) De tijd naderde, — Broeder Dirk verfcheen in de vergadering, met Zusje en Richardje, hij zou dezen avond het woordje doen, terwijl Jantje, Poutje en Baas Langzaam, zouden antwoorden. De Kamer was dan vol, 'er heerschte eene diepe ftilte, Dirk ftont op zuchte een zucht van vijf minuuten, opende zijn mond en iprak: Dirk. Eer dat we overgeen , om onze Oefening te veroefene, zoo zelle we rijsjes veur of ien veersje mit mekanderezinge, uit de honderd en vierde Pisfalm en deer in het driede veerfie maar, ik zeg uit de honderd en vierde Pisfalm Davis, et driede veerfie maar, deer aldus ftaat te leeze &c. &c. [Na dat dit vaers was gezongen en 't Gebed was verhuild, begon Dirk aldus te vervolgen:] In de veurgeende rijs deer hebbe we geziene, gelijk as je lui weet, henja! hadde we 't maar regt geziene, mit onze geestelij. kc  ( 62 ) die fterk gewoopende man, ik miender den duuvel mé, die komt ze zoo geduurig tot et kivoode te trekken, dat komtie, geliek as we kommen te ziene, op die duuvelfe dragt, hen jo! ik noem ze die duuvelfe dragt, door ik dan die hoepelrokken me kom te verïïoon, dar mie en onderevroomemen. fen zoo venlle trooneu kommen te kosten, dat kommen», — en door komjeluu dan nog metan, met dat liverie von den duuvel, door i jeluu ook nog wel mit in de hel zei flépen . dat zellie geijek as et dan dudelijk en kloorlijk befchréven is, dot de weereld uut nich gemookt is, daar de pijlefopen wel von kommen te zeggen, dat et nich zou konnen wézen, dat'er wat uut nimmendal komt, moor et binnen altemool hidenen, die dat kommen te zeggen, dat binnent; en doorumme zei ik 'er dut moor von zeggen - - . . we wéten, dat we alle mooi ons zeiven nich gemookt hebben, on doorumme is dat andere moor ien zeggen von den dnuvel; want wie ken •  C<5* j kennen kloorüjk zien, dat 'er wel wat uut niramendal kommen ken: on dat was et, et geenege, dat ik 'er. zoo von te zeg. gen had. D i a k. 't Is hiel goed: — Poutje die vollegt,— Poutje, willie rijsfies zegge, wet veureltukke datten der nog al meer in legge, asfe we' die ftofFe nog verder negeen? Poutje. Zoo is et ook, hen ja! asfe we dan et geenege datter gezeid is, maar recht komme te betrachte, en der dan zo mit de hiele borst opvalle , dan zelle we komme te ziene,. dat elk zoo bij bevindinge zal kenne zegge: wij hebben et hier in ons komkommerli of ken zou allemaal ontvange hier is et an ons hartje zoo allemaal gegeeve, 't is zoo allemaal et onze, zie deer, we willen der ons ook zoo hiellemaal an overgeeve! och, dat we deer zoo werkzaam mitmogten weeze, datre we 't. zoo bij bevindinge mog • te komme te tenue,, wee zou dat een dierbaar  C7>t.  Het een is g&et, het ander jlecht, Het een is erom, het ander recht, Het een is foet, het ander ferp, Het een is fagt, het ander fcherp , Het een is dwaes, het ander wijs, Het een is fraij, het ander vijs, ■Hier comt van als wat uit den hoeck, Of anders waer V gkeen Grillcn-Boeck. S. van Beaumont.  ODE, LOFZANG O F UITTUITINGEdesLOFS, Aan den Hoogedelen, Hooggeleerden, Dóórverftandigen, zeer fchranderen en fubliern - denkenden Heere JUSTUS SCHERTSÊR.OWITZ; Bij gelegenheid der uitgaave van het overfchoone en onbegrijpelijk hoogdraavende werk, ten tytel voerende op den Tytel HET LEVEN VAN R I C H A R D, DOOR JUSTUS SCHERTSÊ ROWITZ. * ¥ Hoe fchoon, hoe edel zijn uw' woorden, Die mij tot in de ziel doorboorden, By 't leezeu van uw eerfte blad, Dat  ( 3 ) Dat voorbericht, zoo ftout gefchreeven, Dcet mij van kop tot teenen beeven, . Als of ik Werthers fiber had. C 0 3> Wat edele character trekken, Gefchikt voor wijzen en voor gekken. Decipiatur ergo, vriend!t Wie kan uw roem naar eisch vermelden, O edelfte der Letterhelden! Gij hebt een lauwerkrans verdiend. =£b 0 =2= Ja, gij kunt dichten, denken, fchrijven, En echter nog gevoelloos blijven, Schoon donder, blikfem, duisterheid En ftarren, maan en ftorremwinden, Haar naam geftaag gebeezigd vinden: Triomf! zoo fchrijft men met beleid. cT 2 ? Waartoe dat janken, fteenen, zuchten En al die jammerende kluchten, Sentimenteel genaamd of dol? A a Die  tv Die fentimenten moet je weeten: Den brui,... nu 't rijmwoord?.... ja.... doen zweeten, En maaken onzen kop op hol. Maar hola wat — ik zou vergeeten,' Uw roem nog breeder uittemeeten, Uw roem, die boven ftar en maan, Altoos eeuw uit, eeuw in zal bloeien, En als een fchoone ceder groeien, Zoo lang de waereld zal beftaan. Triomf — vivat - triomf - gezongen, Triomf - tfa! - in den bogt gefprongen, Triomf! hoeze ! hijla! houfa!! Triomf! - mijn Justus! wie kan zwijgen, Schertférowitz!! O ! . . . ! ! ! ss u V T ... Ze-  (5) „ Zekerlijk had dit laatfte couplet alle de anderen in fchoonheid overtroffen, indien eene magere vloo mij ni" juist in de fpier-' majoor van mijne linker bil, om zich te wreeken over de zwaare drukking, die ik haar veroorzaakte, zoo dapper geftooken had, dat ik opfprong ... au fchreeuwde . . , de pen liet vallen , om die kwaardaartige bloedzuigfter te vervolgen .... eindelijk, na veel grobbelens, haar mijne gevangene maakte . . . woedende bij de keel greep . . . op de leezenaar wierp, met voornee» men om mijne uiterfte wraak op haar uitte. Horten . . . hola wat . . . verraderesfe! .. denkt ge mij zoo te ontglippen .... helaas!!!... zij ontfnapt en met haar het overheerlijk Hot van mijn laatfte couplet." „ Dierbaare, doorverftandige, fubliem - denkende &c. &c. &c. &c. &c. overfchrandere Justus Schertserowitz, wat kan ik het helpen — geloof, dat mijn hart A 3 goed  HET TWAALFDE HOOFDDEEL. Lieg maar voort — zagt, mijn Heer! gy zult mij zeer gereed toefemmen , dat ik niet geloogen heb , en daar ik niet geloogen heb, kan ik daar ook niet in voortgaan ; deze Helling is zedelijk zeker en kan hoe genaamd niet verdraaid of geplooid worden, hoe ook de Zedenkunde door Geestelijken , zoo wel als Leeken, gedraaid en geplooid wordt. Laat ons met aandagt fpreeken . . . lees, van het eerde blad af, titel, opdragt en voorreden en to >n mij, waar ik onwaarheden gefprooken heb. Zagt, zagt, roept gij me toe, gij hebt verbaazend geloogen, immers, gij fchrijft een titel, die geen christen mensch kan bevatten , gij noemt vier regels en een woord, eëne opdragt en boven twee bladzijden be< klad papier fchrijft gij voorreden. Eer ik verder ga , mijn Heer of Mejuffer (dit is hier het zelvde de Sexu non est  (") est disputandum — (a) zal ik de geheele befchuldiging om ver ftooten, door aan te toonen, dat het in alles met de gewoonte, goede orde en den waaren aart der titels, opdragten en voorredens overeenkomt. —— Zie daar mijne boekenkas, die, zonder hoogmoed gezegd, vrij groot is, zie boek voor boek na —— fchoon dit werk vrij lastig is (doch in 't voorbijgaan gezegd, hoe meenig Student is 'er, die veel grooter hoop moet omfchommelen, om eene nog armhaniger Tkefes te demonItreeren) -— en raadpleeg dan de titels och heden! hebt gij nooit een geleerden de wijven courant zien leezen — hebt gij nooit hem de neus zien optrekken en met verdubbelden drift den rook der morgenpi;p zien uitblaazen — neen: — ik wel — en waarom was' dat («") Onkundige halzen, die geenc vreemde taa« len verftaat, zoodra gij Latijn of zoo iets leest moet gij uitroepen: dat is een kundige kterel!' daar doe ik 't om — eens voor «1 begrijp je 't.  r 13) dat? om dat de man na een half uur pijnfens, na honderdmaalen de titel herleezen te hebben, nog op geene Hukken na wist, wtt het boek in had, is dat niet rm Ten tweden, wanneer ik de vereischten van eene opdragt en voorreden opnoeme, 't geen ik in 't 14 en 15 hoofdftuk hoop te verhandelen , zult gij volkomen met mij toeiremmen, dat ik met mijne Lezers zeer genereus handel, daar ik hen ter vlugts, twee bekladde bladen, en in de opdragt vier regels en een woord laat uitleezen en nazien, die, indedaad en Stricto fenfu^ even veel zaaks en veel minder verveelens bevatten , dan duizenden andere opdragten en voorredens. Eindelijk ben ik met het twaalfde hoofddeel hoewel hij toeval — begonnen: immers de goede fmaak en orde dicteeren aüerwege, dat de tien of elf eerfte hoofd- dee- (*) hm hm dat is grieks lezer, wat zeg je nu; hij weet het wel!  ( H ) :deelen enkel pr^aratoir en vervcelende moeten zijn , en dewijl mijn werk niets préparatoirs noodig heeft en ik zelf mijne mtuurgenooten niet gaarn verveelen wil, beginnen wij, een verbaazenden grooten Jprong neemende, met het twaalfde Hoofddeel. Hoewel bij toeval? ja mijn Heer! en het geheele geval droeg zich dus toe: Op een droevigen dag, dum fol erai in aquaria, was ik getuige der oorzaak van denzwaarHen ramp, die ooit of ooit elf elendige hoofdtakken , van Adam af, tot aan 't einde der waercld trof, of treffen zal. Laat gij dan eeuwig de deur open —■ Richard! — ja, mijn Heer, anders rookt het en waarom dat? dat weet ik niet, mijn Heer, ik ben nog geen Fikfoof: Ha, ha, Richard, dit gebeurt den Filofofen ook wel, dat zij niet weeten en echter zoo nederig niet bekennen, maar van de mollem in de kluiten,van den wal in de floot, met hunne onderftellingen voorthaspelen — maar weet gij geen raad voor den togt; ik heb  ( 15 T heb reeds elf Hoofddeelen gefchreeven en het twaalfde begin ik, maar nu verlies ik allen aandagt, door het gevoel van koude , van mijn agterhoofd af, langs den loop van mijn nek, rug, kuiten en hielen, blijvende alleen mijn podex vrij: Richard trok zijn fchouders op: ik weet niet, wat dat is p . . o . . de . . x; dat doet 'er ook niets toe wanneer gij immer bij een modern geleerden huisvestte, zoudt gij wel meer onverflaanbaare woorden hooren, alleen ingericht, om aan te toonen, welk een verftand 'er in het brein van zijne wlledelhei» huisvest; Als wij eens te famen een pijp in vrede rooken, zal ik u eene nette lijsr van zulke woorden opgeeven ' Richard boog zich maar Richard weet gij geert raad voor den togt: Mijn Heer! als ik op die twee paruikenbollcn dezen luiwagen vastmaake , in de manier eener galg .... eener galg, Richard? . . . ja, mijn Heer! en vervolgens dezelve bedekke met dezen groenen deken, dan zult gij geen togt gevoelen.... goed zoo — en Richard  ( 16" ) chard deet zulks; vervolgens aan de over." zijde inet den rug tegen den Schoorfteenmantel leunende, fteekende de beenen dermaate vooruit, dat dezelve een hellend vlak formeerden, en de eene hand voor in het kamizool, ter hoogte van den navel, fteekende, gebruikte hij de rechte hand, om, hetgeen hij zeggen zoude, kracht en leven bij te zetten. DERTIENDE HOOFDSTUK. KH'PTXIJ, D e zedelijke bedenkingen van Richard over de galg, bedekt, omhangen en verfierd met den groenen' deken, geplaatst agter mijne rug , ter bevijliging en befchuttting van dezelve tegen den togt, zijn wel der moeite waardig, om mijnen Iezeren voor te draagen; — dus begon hij: ,, Mijn Heer, wanneer ik die galg, welke ik uit twee paruikenbollen en dien groenen deken gemaakt heb, bezie, zoude men kunnen zeggen dat 'er  C 17) 'er veel al iets diergelijks in de waereld voorvalt: Verbeel u, mijn Heer! dat de galg hier plaats bekleedt, voor die ondeugden , welken de galg verdienen, en de deken voor een kleed, mantel of een ander etcetcra, welke zulke galgverdienende ondeugden bedekt, zoude men .dan niet eene fchrikkelijk-fchoone pradicatie op dit zinnebeeld kunnen grondvesten? - Hoe veelen, van allerleijen rang en ftand betreeden den weg des levens, met den mantel der eerlijkheid omhangen, terwijl bedrog, logen, verraad en wreedheid, ja moord de heerfchappij in hunne ziel voeren ! -— och mijn Heer! ik worde 'er wee van,als ik nadenke, hoe meenig een met zulk een galg in 't harte omloert, zoekende, wien hij zou mogen verflinden — echter niet van paruikenbollen en luiwagens, Richard! i och heden, mijn Heer! dat is het zelvde, een galg is een galg fpot 'er maar niet mede, ge weet niet, hoe klein ik 'er onder worde, — mijn gemoed fchiet B m'j  C 18 ) mij vol, — ik kan niet meer • ■ . - • die galgen! die galgen!! " Raakt gij 'er zoo van aan 't hoesten, ja ik geloof wel, dat het u op de borst flaat, een weinig gummi arabicum, ziezoo flik door, . . . verbaazend, wat zie je mis- lijk flik maar ■— 't zal 'er wel door komen — goed zoo —. beterfchap! VEERTIENDE HOOFDSTUK. Bevattende eenige zedenkundige bedenkingen. Il>er ik echter voortgaa, moet ik mijn Lezers, in 't voorbijgaan, zeggen, datmijn Kamerdienaar weleer Student in de Letterkunde geweest was, maar door honderd rampen en ongelukken - - - - ja ik wist wel, dat gij zijne gefchiedenis verlangde -— welaan dan; —, doch neen, ik zou u, was gezegd, zedenkundige bedenkingen fchrijven, welken met eene rechtftreekfche golving uit de aanmerkingen van Richard kun-  C 19) tunnen voortvloeien: — Echter zijt gij nieuwschierig - - - goed zoo, - - wagt maar een weinig, en ik zal uRichard leeren kennen, van zijn hoofdfchedel af, tot aan zijne voetzool toe, en wel met zulk eene naauwkeurigheid , dat de copij het origi* neel, naar ziel en lichaam, zoo juist zal gelijken, als het eene Ei het ander, „ Echter is dit voerneemen niet geheel zonder xwaarigïeid, Heer Schrijver T - - Hoe zoo, MejufFer? - . - .Ikweetniet,dat het leven van Richard zoo verbaazeni aanmerkelijk is, - - heeft hij ook fchip. breuk geleeden ? heeft hij ook omgedoold — is hy ook door de gevolgen eener wanhoopende liefdek.... neen, neen, niets van dit alles: — „ Is hij ook onrechtvaerdig door V recht vervolgd — in gevangenis — op galeien — in mijnwerken? &c. &c. &c." ook niet: maar wat dan ? wat zal het dan behelzen? „ MejufFer! het -behelze zoo veel, als honderd andere levensbefchrijvingen , dat is, een weinig meer, als mijne opdragt: — en in allen Ba ge-  ( *o ) gevalle, wagt, tot dat gij het geleezetihebt; — doch wel aan mijne zedenkundige bedenkingen: „ maar hoe komen die hier te pas?" - - • kort en goed, dat raakt u niet. VIJFTIENDE HOOFDSTUK. Zedenkundige bedenkingen. Ik  ( 21) Ik verzoeke, dat mijne Lezers in dit openftaande lijstjen zoodanige zedenkundige bedenkingen gelieven te fchrijven, als zij zelve zullen goedvinden: — immers heden ten dage heeft ieder, in dat ons kleine brokjen Vaderland , eene Theoretifche en Pra£Ücaale Zedenkunde op zijn eigen hand, zoo dat ik in de grootfte zwaarigheid van de Wae< reld ben, ja zelfs het voor volftrekt onmoogelijk houde, dusdanig iets ten nutte en genoe ■ gen van alle mijne Lezers faam te ftellen - - en daar deze zwarigheid onvermijdelijk is, wil ik liever, recht toe recht aan, marcheeren tot de Historie van Richard. „ o Trouwe Waarheid! beltuur mijne „ pen, te midden in alle deze netelige om„ Handigheden; gij weet hoe bezwaarlijk „ en dus hoe zeldzaam het is, eene lee< „ vensbefchrijving, met echte koleuren, te fchetfenü!" ZESTIENDE HOOFDSTUK. Het Leven van Richard. Zullen wij den Jongen laatenftudeeren, zei B 3 de  c 3=; ligt rood op beide zijne wangen, dat zich al verder en verder verfpreiddé, tot over de geheele oppervlakte van zijn voorhoofd --« daar op fóhudde hij zijn hoofd, verwijderde de oogleden aanmerkelijk van eikanderen , kneep den duim in de hand , hief den arm langzaam naar boven, waar na hij een verhaasten en harden flag op de tafel geevende, met eene kosterlijke (tem uit riep! En hij zal nooli Domine worden.' De Koekoek! riep de Moeder, 'En Amen, zei de Zuster. De oude Mail had wel gewild, dat zijne Vrouw meer redenen voor haar contra-gevoelen had biigebragt, dan dat malle Koekkoek; terwijl hij tevens in twijfeling was, of dat Amen op hem, dan op zijne Vrouw za3 dus,voor meerder tegenftand vree"- zende en den baan ruimer willende hebben, nam hij eene ftaande houding aan, keek eerst naar den zolder, vervolgens naar de deur, ftrekte derwaarts zijne hand uit en riep: ,, vertrek Antje, ik moet uwe aioederfpre„ ken!" y  ( 33 ) V. Wel nu, vrouw, wa: reden hebt gij voor uw gevoelen? M. Waarom onze Jongen zoo wel niet, als de zeun van den Smit, —• is hij zoo vlug niet? V. O! ho! M. Is hij zoo zeedig niet? V. Ei ja. M. Zijn wij niet meer in aanzien? (Dit was een ftaatkundige trek van de Vrouw, daar nu al de toorn verdween, en, met een of twee vlugge pasfen, in het daar toe gefchikt apartement van Vaders breinkas, marcheerende, plaats maakte voor de Kosterlijke eerzucht; ■ een klein lachjen kwam op zijn gelaad.) V. Gha, gha, he, wat vraag ? Dit komt in geene bedenking; — maar ik had hem tot den Krijgsdienst gefchikt. M. O goede Hemel! mijn arme Jongen in den dienst, daar (op haar tasch flaaude) al was dit mijne laatfre duit, die zou ik liever uitgeeven voor hem — ik bond: hem liever op mijn rug en liep van huis tot huis met hem beedelen...... dut liep ik!! C V.  ( 34 ) V. Phoe, phoe, ba, a. M. En mijn zin zal doorgaan. V. En mijn zin zal doorgaan. Beiden te gelijk. En jij zult zwijgen. Vader zweeg en Moeder hieldt den mond digt. —- N.B. Hier uit zie men,wie heteerfl:zwijgen moet, de Man of de Vrouw; zoo ik 't wel heb, is dit in de Voorreden geopperd, doch niet, zo als nu, behandeld en aangetoond. EEN-EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. kibbelarij van den Koster en zijne Vrouw, over het Ampt of de bediening, welke voor hun Zoon het best gefchikt was, zou misfchien zoo lang geduurd hebben, had de Predikant des Dorps niet tusfeff berden gekomen, tot dat zij eindelijk kibbelende en kijvende zoet en zagt ontflaapeu waaren. De Predikant van het Dorp was een braaf kristen en van edelmoedige fentimenten, hij plukte in alles de vrugten eener goede opvoeding  (35) ding en afkomst • - - - kortom de Predikant bluschte het vuur des twists op de volgende wijze — — — — — — — Hier heeft de lezer niet veel nan: —- zeer veel dat wil zeggen, in de eerfte plaats zweeg hij uil, om aandagtig toe te luisteren, hoe de vork in den deel ftak: alles opgemerkt hebbende, wat op te merken was, fprak hij hen dus aan: „ Maar, goede luidjens, of uw Zoon nu „ al dus en zoo is, ik geloove echter, dat „ hij tot geen van beiden bekwaam is, - - „ wat den Domine betreft, heeft hij wel „ goede talenten en eene zuivere Item, die „ hem. tot de Oratorie kunnen bekwaam maa„ ken?" dit zeggende, haalde zijn Eerw: een Boek uit den zak; — Richard wierdt van 't Kerkhof geroepen, waar de Domine of Krijgsman, in 't vooruitzicht, met de Dorpjongens knikkerde; het Boek wierdt Richard gegeeven ; Moeder eischte, hij C a zou  ( £6- ) zou op een (loei gaan liaan en leezen — Hij deet zulks en las: . Bewih dat die in de Letteren fl«deem "ren half Soldaat en half Geestelijke zijn „ moet? ( J „ Dat gaat niet," zei de Predikant. „ Dat dunkt mij ook," antwoordde de Koster. „ Die kadans mag ik wel hooren," fprak de Vrouw, (en had in haare verbeelding den jongen aireede een Paruik betleld, welke al vrij wat de verdiensten van Richard verheeven en vergeestelijkt zouden hebben) . „ en, in „ allen gevalle, de Item en kadans is het „ minfte." Ei, ei, zei de Predikant, en vertrok. Oi, oi, riep de Koster. De Predikant kwam nog even weder, om zijne fpijt te betuigen, dat zoo veele on. ge- (*) Knijp uw neus digt, Lezer ! volg^met uw ftem het daalen en klimmen der regels , en gij hebt juist den leestrant v*n Richard.  ( 2? ) gefchikte meubels ten Kanfel wierden opge ■ zeuld — „ dus,zeide hij, maakt men het achtbaard ambt befpottelijk in de oogen der belaagers van onzen redelijken godsdienst — waarlijk vrienden — de bediening is te heilig, om van Ezels te worden waargenoomen." 't Was goed, dat de braave Leeraar het zelf zeide, een ander zöu zeker .... De Leeraar vertrok en de Prteceptor Dobfon kwam in huis; — vraag niet, hoe dezelve juist te dier tijd hier kwam en naderhand bij mij: — hij kwam en dit is genoeg. TWEE-EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Ha nug ) ke oogen , wat zou dat niet ien veurrechr. weezen; och menie , menfe! deer hoort zoo veul toe, om regt te ziene, en 'er zoo in tekijke, en der dan zoo werkzaam mee te weezen. In de veurgeende rijs dan, gelijk as ik zeg, hebben we dan gefprooken over de verdorvenheid der goddelooze wereldfche Kinderen, en hebbe geziene, datten ze in alles zoo verdorven zijn, och ja! afdwaaiende van ons vroomc menfe, en nou zouwen we die ftof nog iens nader overweegen. Jantje, wat heb jij 'er nou al in je kristelijke eenzaame uurtjes al zoo overgedogt? wil je deer nou niet nog zoo iets van zegge, Jan ? wil je dat nou zoo maar rijsües mit ien woordje, zoo maar mit ien woordje, rijs. fies zegge, Jan? J * »• Zoo is et ook, hen joo , 't is wel woor, dat ji door von hiel veul dierbooré zooken fpréékt, kouden wie ze moor regt verftoon, moor de geest is wel gewillig, moor ons vleis is te zwak, dat is et, _ en die  ( 66 ) HET ZEVEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Vervolg van het iets voor gevoelige Harten. Het zal, geloove ik, hoog tijd worden, ja mijne Lezers zullen, vreeze ik, anders hun geduld verliezen, om iets van onze gevangene Perfoonen te melden — welke nog al, zonder verhoor, in gijzeling zaaten. De Koster zat alleen — niemand ziende, dan den Cipier, die hem nu en dan van het noodige ontlastte en verzorgde , zijn cenige toevlugt in deze omftandigheden , was het vlijtig leezen van Antonides, verklaaring van het hoek Job, en hier in zullen wij den man maar laaten voortleezen, tot aan zijn verhoor toe. De Prreceptcr wierdt zeker iets beter behandeld, zittende in gezelfchap van een Ritmeester, welke om eenige fchulden, aldaar zijne woonplaats vondt. Uit  C 67 ) Uit het — Confer Virgilium , (zie Hoofdftuk ip) kon de Lezer reeds duidelijk zien, dat onze Praceptor een groot bemin' naar der Dichtkunst was, — wij kunnen'er nu bijvoegen — dat hij ook zijne geheele ziel aan het fentimenteelé toewijdde , ——ja hij had in de nu verloopen agt weeken, den Ritmeester reeds fmaak in poë'zij doen krijgen, — hun gefprek liep daar dagelijks over, zoo dat elk hier uit kan opmaaken, dat de gijzeling voor den Praiceptor in een aangenaam verblijf veranderd wierdt. Ten proeve hiervan, diene dit volgend gedeelte een er famenfpraak. RlTM'e ester, Maar de duivel haai mij mijn Heer! ik kan zoo fentimenteel niet zijn; wie kan zoo gevoelig , zoo vertederend , in zich zelf verzinken? P r 2E c e p t o r. Heer Ritmeester — denk om de Maan. het Meisjen en de Rotfen, verder wil ik ' voor eerst niet komen: — de Maan, het Meisjen en de Rotfen!! £ 2 K.  ( 68 ^ R. Ik zal waarachtig om de maan en eene rots niet huilebalken, als eene oude keukenmeid, die, terwijl zij uiëns lohilt, om de booze domme jeugd denkt: — en zie ik eene Meid, daar een fchoone kop op ftaat, dan fé st O hoe onnozel in het fchool der gevoelige weetenfchappen! kunt gij eene Engelin , eene vertederende fchoonheid aanzien, zonder in den maanefchijn te weenen en op eene rots teklaagen? R. Ik mag lijden, dat gij het doet; waarachtig - - ik zie liever de Maan zonder traanen, en ik dans liever met de Meid een alamande, dan als een botmuil daar op eene rots te zitten. P. Ik zie wel, dat ik met u den focratifchen weg in moet gaan - - - anders zal ik u niet overtuigen. R. Ik weet den iocratifchen weg zoo min, als dien, van Tetuan naar Fez; ma;.r kom aan — doe uw zin. p. Gij kunt zien, niet waar? R.  ( 69 ) R. Wel dat is waarachtig om te lachen! zien? wel zeker. P. En wanneer gij iets ziet — zoo hebt gij daar een duidelijk denkbeeld van ? R. Bij mijne ziel die vraag is nog zotter , vraag liever of ik gek ben. P. Ik onderftel dus van Ja. - Wanneer gij dus een Meisjen ziet, hebt gij van haar ook een duidelijk denkbeeld? R. Ja zeker, ha, ha, ha! P. En welk een denkbeeld? R. Wat hagel, een Ritmeesters denkbeeld. P. Dat is, als ik het wel begrijp — een denkbeeld van begeerte, om haar te bezitten. R. Ja, ja —* in eer en deugd, dat verftaat zich. P. Maar als nu alle moeite vergeefsch was, om haare wederliefde te verwerven en haar hart zoo hard bleef, als oprecht engelsch ftaal, zoo, dat alle pijlen van Cupido pof'er bij nedervielen , en uwe begeerte im. mer vuuriger wierdt, — naar maate zij zich E 3 meer  C 70 ) m.-er van tl verwijderde, — wat zoud gij dan? R. De Hemel bewaare ons — ik zou mij zeiven voor den kop Aaan. P. Bravo! — maar zoud ge dit op flraat doen? R. Wel neen zeker niet? P. Nu, dan ten minden in uw huis, zoo dat uwe dienstbooden het zagen ? R. Om den drommel niet, , 't Volk zou mij voor Gek verklaaren. P. Ha — miju Heer! daar moest ik u hebben, met uw verlof, gij zijt overwonnen: ——eenzaam zoud gij dwaalen,— een worm omhelzen en de rupfen uw leed klaagen!! R. Ja, waarachtig — ik gevoel het — dit denkbeeld nadenkende, — begin ik fentimenteel te worden; — een eerlijk kaerel zou in zulk eene pas/ie als buspulver in brand vliegen. P. Dit gevoel echter, mijn Heer, fpruic immers uit eene hartstogt, die gij bezit, die gij ontvangen hebt ? — f Iet is geene afgeloste Obli-  ( 7i > Obligatie, — neen zeker — gij moet het Interest dagelijks grooter zien te maaken. R. Bestig — toegedaan, — dan op welk eene wijze, mijn Heer? P. Gefield, gij hebt een voorwerp, uwer liefde waardig; doch door geene redenen hoe genaamd te vermurwen , dan moet gij op 't oogenblik 's daags u opfluiten ia uwe kamer, rondom u heen eene batterij van fentimenteele romans oprichten, en u geheel en al aan eene diepademende, onrustvervvekkende , treurig-gevoelige, zielverfmeltende mijmering overgeeven. R. Maar pofito — ik kon in zulk eene mijmering niet vervallen? P. Doe het dan zonder mijmering: — uwe Minnares moet gij buiten tegenfpraak befchouwen als Engelachtig — Goddelijk — en de bron, waar in gij u, als in uwe zaligheid juirftort. — 'Er moet in de geheele zedenkunde geeue deugd zijn, die zij niet in folio bezit. De gedaante van dit he- melsch meisjen moet gij geftadig in uwe E 4 ver«  C72 ) verbeelding of in uw zak hebben, kunt gij dus de meid nietkusfen; druk dan een zaligen . wellustkweekenden , menfchelijkheid opbeurenden kusch op haar fchaduwbeeld, — en mist gij dit — at was het dan op een achterlap haarer fchoenen . want gij kunt ligt begrijpen, dat zij van top tot teen hemelsch is; — ergo - haar achterlappen ook Ilemelfche achterlappen ' !! R. Neem 't mij niet kwalijk deze fchilderij is, dunkt mij, ruim dwaas genoeg; — — maar ik begrijp ook, dat iemand, in zulk eene gefteldheid, tot gekheid kan overflaan. P. En juist daarom is de eenzaamheid noodzaakelijk, op dat geene ijskoude, gevoellooze ziel u in zulk eene fentimenteele vervoering voor krankzinnig aanzie: gevoelige harten zijn Hechts vatbaar voor zulk eene vertedering: Zoo dra gij dus kunt, moet gij eene lieile rots of rotsgewelf opzoeken, de golven der zee befchouwen, ia  ( 73 ) in die befchouwing verzinken, — en op ieder aanklotfende golf, voor't minst, één traandruppel vallen laaten. R. Gij denkt mogelijk, dat ik eene nat. te fpons tusfen mijne oogleden plat kan knijpen. P. De wijze waarop, maakt hier geen onderfcheid, gij moet huilen kunnen van droefheid, van vreugde, van zagtademenden wellust, en om honderd andere dingen meer. R. Maar nog een inval wie vindt hier in ons vaderland rotfen en rotsgewelven? P. Ieder fentimentee! fchrijver,. - maar jan en alle man niet. R. Maar wanneer ik dezelve dus niet vinden kan? P. Dan maar op een hoop keifleenen , fleen is fteen en hard is hard. — Wanneer ge daar nu, onder honderd duizend zuchten, traanen, oos en achs, lang genoeg gezeten hebt, dan moet gij naar een boeren Kerkhof — vooral in den Maanefchijn, ■ es. E 5 200  C 74 ) zoo gerust en greetig in het beenenhok krui • pen, als een aal in de fuik; - - . gij moet, over de doodshoofden heen loerende, alle de witte en door de maan verlichte plekken aanzien voor afgeftorvene Schimmen , in lan- ge witte cngelfche hembden; en tegen de maan zoo gemeenzaam praaten, als het kind tegen een kermispop, en onder de hand, moeten de vermolmde beenderen ook een aanlpraakjen hebben, — Maar pas vooral op, wanneer de Maan onder gaat, en die witte verlichte plekken beginnen te verdwijnen; Ipring dan, als een blis uit het knekelhuis , en hef een Klaagzang aan, — ©p deze wijze: „ Waar gaat gij, o zalige Schimmen „ mijner afgeftorvene Vrienden! Ha ! gij „ wenkt mij - - ja ik konte, ik home en ,, verlaat een traanendal, waar de ram„ pen mij, ah donderfagen,over het hoofd daaveren, en weldra zullen verplette- ren, &c. &c," R. Waarachtig, 't zal nog op een zelfs* moord uitdraaien. P.  ( 75 ) P. Bedenk, mijn Vriend! dat uw Meis> jen voor u een heelal uitmaakt, en dat alles binten haar, zwart, akelig en verfcbrikkelijk 'er uitziet, — — met een woord, dat gij niet leeven kunt zonder haar. — Zij echter blijft u van zich ftooten, en noch Rots, noch Nacht, noch Maan, nochBeenenhok, noch de Schimmen in lange witte engelfche hembden, kunnen voor u, noch door u, wederliefde in haar verwekken, Zoo zij wijgerig blijft, moet gij fterven. Zij blijft wijgerig. Ergo. R. Ja, waarachtig, 't is boos genoeg; maar echter zoo maar een, twee, drie te gaan zitten fterven. P. Dit zal ik u leeren: het behoort vol- ftrekt tot onze historie ,.. — in het holde van den nacht, bij donkere maan, moet gij in een woest woud een ipijker in eene honderdjaarige Eik liaan, — een drop om uw hals doen, en — eenaanfpraakdoen aan de darren, aan dezen vertellen, hoe gij eene Engelin of Godin bemind hebt, zonder  ( 74,..( DOOR JUSTUS SCHERTSÈROWITZ.  '/ Is zoo veel Appelen, als Peer en! Salvjst.  C 37 ) WEL-EDELE,HOOG- GELEERDE, AANZIENLIJKE, VERSTOKTE! De Waereld wil bedrogen zijn; Dit is eene fpreuk, die van het begin der aarde, tot heden toe, door de ondervinding op het duurzaamst bevestigd is. En waarlijk, mijne Heeren! wie kan den wil der waereld tegenftaan, moet elk niet bukken voor haare beveelen, moet elk niet zwichten voor het zwaaien van haaren fcepter; zij wilbsdroogen zijn, ergo, men moet haar bedriegen , dit is oorbaar, dit is nuttig, en zulks te bewijzen . zal de (lof van deze mijne re* devoering uitmaaken. Dat kleederen den man maaken, heeft Antonie Panfza van Mancha reeds voor mij zoo uitvoerig bevveezeu, dat dit geene uit breiding meer noodig heeft, — ik lach veel al met den trotfchen wijsgeer, welke beweF 4 ren  ( 88 ) reu durft, dat de inensch volkomen goed gevormd is, —- onnozel in de daad, —. naa de geboorte wordt 'er eerst het fatfoen aan gegeeven, en eeuwig dank zij de verdienstelijke maatfehappij van Profesfeurs des modes, welke het menschdom geleerd hebben dagelijks van gedaante te vcrwisfelen. Lofwaardig en belangrijk zou de arbeid zijn, ?oo deze maatfehappij eene fchatka. mer, voorzien met de afbeeldingen van eenige honderden Kappers, Kleermakers eu Kooplieden in modes faamengeftelde: dan dit in 't voorbij gaan. Ik weet niets beter, om de duchtigheid mijner zaak te ftaaven, dan dezelve met voorbeelden op te helderen , voor welker echtheid ik infta. De gezellige verkeering der menfehen is de zaligheid der aarde-, maar verbeeldueens, dat niemand veinzen kon , hoe bitter zou het 'er uit zien, — ieder vergadering was eene vegtpartij, maar hij die de heilzame deugd van bedriegen verftant, kan zijn mede  C 89 ) demensch vriendfchappeiijk de handen drukken, en in zijn hart hem vervloeken. ' Onder de lieden der voorige eeuw was een oud luitenant, die zoo gek was, dat hij elk de waarheid zei: — zijn officier trouwde , liet hem zijne vrouw zien, en vroeg of zij niet fchoon was; __ ieder zegt, Heer Luitenant, dat zij aanbiddelijk fchoon is,— neem mij niet kwalijk,Heer Overlre.was „ het antwoord, — ik vinde 'er niets be„ koorlijks in:" — Vervloekte Lompert, donderde de Overfte, vertrek uit mijn gezicht en kom nooit weer hier: dit is 't gevolg der waarheid en oprechtheid! Testilis was een verdienstelijk koopman, en verblijdde zich, met al de tederhartigheid van een rechtfchapen vader, dat zijn zoon 'nog grooter fchelm dan hij zou worden; hij Itierf, zeer rijk en geacht, aan de gevolgen van fterk lachen, veroorzaakt door het zien van een traftaatjen, betijteld : Ferhande. ling over 't geweeten, door Confcientiuu Mallen duivel, riep hij uit; zulke beesten heb ik nooit gezien; en hij geraakte zoo F 5 har-  ( 90 ) hartig aan 't lachen, tot hij zeer blijmoedig den geest gaf. Zijn zoon volgde hem op en bezat alle de vaderlijke deugden in dubbele maate; — hij (lont bij de geheele waereld te boek voor een fnedig koopman. In weerwil zijner bedriegerijen, die, als zoo veele edele gefteenten den draad zijner handelingen verlierden, liep zijne zaak hem tegen, — en hoe meer de beurs verminderde, hoe meer zijn aanzien toenam, — elk had achting en eerbied voor hem; hoe meer hij op eene aartig-fneedige wijze anderen uit den zadel ligtte , hoe meer zijn luister en achting aanwakkerde, ■ hij nam van weduwen en burgers verbaazende fommen op, en ging banquerot, even als een eerlijk krijgsman, die in den flag het uiterfte waagt, doch als alles hooploos is, eerder zwicht, dan alles verderft. JNaauw-ziftende hairklovers kreeten het als een gruwel uit, doch wierden weldra geloogenftraft; in zijne drukke beflommeringen, wel is waar , kon hij om den godsdienst niet denken, — doch wie kan ook alles doen;hij was  ( 9» / was een Koopman en het noodige moest dus voorgaan; doch te Vianen gekomen, leefde hij in eene ftaat van afgefcheidenheid, bezogt kerken en oefeningen, en jammer was het voorde Kerk, dat hij in hoogen ouderdom ftierf, juist op een zaturdagna den middag, toen hij, voor't eerst zijnes levens, het eerftecapittel van Genefis geleezen had. — Hij ftierf, die waardige 1 — en daakie met achting ten grave, ieder had hem voor zeer deugdzaam aangezien, hij bedroog tot aan zijn dood toe, de waereld, en verdiende dus dien naam en de achting van ieder weidenkenden bij uitfték. Wanneer het heilrijk bedrog niet de waereld vergulde 9 maar voor de jammerzalige waarheid wijken moest, wech was het crediet, wech was het onderling vertrouwen en veelen zouden zoo veel achting en plichtbe tooniug erlangen , als een raazende hond. Sincéra was eene ftaatige Dame, welke wegens haare mildaadigheid aan den armen zeer beroemd was; nooit kon zij overernftige zaaken fpreeken of zij kreeg een zeker foort van bevindingen^ — Haare gods- dien-  C 92 ) diendigheid was in haaren buikhet eerst zichtbaar; deze begon geweldig op en neêr te bonzen, zij kreeg eenige hevige trekkingen door alle haare ledeinaaten, tot- zij in eene foort van bezwijming neder viel; bij zich zei ven gekomen, verzekerde zij, dat ze in den derden Hemel was opgetrokken geweest: — aanmerkelijk was het, dat zij deze bevindingen nooit kreeg, wanneer zij alleen was, — dan — en het is ook natuurlijk, _ zij verklaarde, dat de zonden, die zij in het gczelfchap der mentenen ontdekte, deze godsdienftige bewegingen in haaren buikhet eerst deeden ontdaan: — In haare huishouding was, zij foms onverdraaglijk kwaadaartig, en vloekte op man en maag; — dan dit deet zij uit een deugdzaamen ijver, om door zulk een voorbeeld het liaateiijke der zonde ten fterkfien af te maaien, — (Ut bleek eens ten klaarden, immers, terwijl zij bezig was, om een hevig geweld te maaken, traden haare buuren, uit verlegenheid, te hulpe , doch zodra zij in haar vertrek waaren, viel zij op de kniën, en deet een gebed, -«'[& "■' s urn  ( 93 ) ad niet gelijk te worden aan deze en foortgelijke wanbedrijven. Over de verdorvenheid der waereld (prekende, bttfloot zij altoos met te zeggen, dat 'er naauwlijks een van de duizend zouden behouden worden, en was zeer gerust, dat zij een dezer eenlingen was. In de kerk zat zij het naast aan den kanfel, en toonde haare mildadigheid door de hand ledig in het diakens zakjen te (keken en dezelve welvoorzien 'er weder uit te haaien ; bij de terugkomst des diakens wenkte zij hem, en ftak ten tweeden maal de hand in 't zakjen om 'er in te leggen, 't geen zij 'er eerst had uitgehaald, terwijl de armbezorger met eene diepe buiging haare milddaadigheid beantwoorde. —- Zij gaf nu en dan een gift aan de kerk uit de penningen, die zij verzuimd had bij de terugkomd des diakens weder te geeven. — Zij deet zulks echter niet uit hoogmoed, zij verzocht alleen, ter haarer zelfsbeproeving, dat de leeraar het van den ftoel der gemeente bekend maakte , en zodra deze bekendmaaking  fcing een aanvang nam, deet zij, om niet gezien te worden, den waaier voor de oogen, en dankte den Hemel voor de mime maate haarer nederigheid. Zoo leefde die vroome en bedroog de wae ■ reld, zij wi?rdt geëerbiedigd, en daalde met roem ten graave, ieder treurde om haar dood, behalveüihtar man en dienstmaagd, welken meenden, dat eene malle oprechtheid de ziel der christenheid is. o Mijne, lieve Verfiokten! hoe nuttig is het bedrog in den godsdienst, nimmer zoudemen verketteren, nimmer zouden'er fcheuringen in de kerk hebben plaats gehad, zoo de heilzaame deugd van bedriegen niet veeIer harten verlaaten had, en hoe zou het gefchaapen zijn, zoo ieder het hart op den boezem dioeg, hoe veelen zouden haare achting en welvaard verliezen; — doch nu zijn 'er honderden godsdienltig, die in het ander geval door naauwziftende, dwaaze oprechten voor zondig zouden aangezien worden. Dus ook is bedrog, mijne Heeren! zeer ze-  ( 95 ) zeker, de ziel der geleerdheid, — en een voorbeeld zal dit ophelderen. Sagax, dus was de naam, welken den man gegeeven wierdt, — ging voor geleerd door, dan hij was alles, behalvendat: . hij kon een groot getal latijnfehe fpreukcn, die hij bijzonder wist te appliceeren, ■ hij wandelde altoos met eene diepdenkende miene, even als een Advocaat, welke een incident zoekt, om 't proces nog een paar jaaren langer uit te rekken; dewijl hij zeer voor de frisfche lucht was, lhideerde hij onvermoeid voor een open fchuifraam, zijne ingefpannenheid benam hem den hinder van het ftraatrumoer. Hij had een werk onder handen, dat agt deelen in folio zou uitmaaken; dan tot fmart der geleerde waereld, is het nooit afgekomen, het was eene befchrijving van alle de Kerk-uilen in ons Vaderland , het had ten tijtel: Opera omnia Chriflophori, Juriani, Leonardi Sagacis, A. L. M. P/iil. Dr. & amat. fcientiarum & artiwu. Hij had eene groote verzameling van boeken ,  (96 ) ken, welker catalogus hij alle dagen las", iJ wijders beftudeerde hij onvermoeid de advertentien der couranten, en 'er was geen boek in nederland, fints Noachs tijd uitge • komen, waar van hij den tijtel niet wist, en uit dien hoofde zeide de waereld van hem, dat hij eene ongelooflijke beleezenheid bezat. Hij fprak zeer weinig, doch zijne ftilzwijgenheid was met eene deftige houding gepaard: — zoogenaamde oprechten zeiden, dat hij door zijne ftilzwijgenheid zijne onkunde bedekte, doch de aankleevers van de deugd des bedrogs zeiden hem menigmaal, dat hij bijzonder weinig zich verhovaardig, de op zijne groote gaaven. Hij had zeer veel op, met een boek, dat het beste zijner uitgeftrekte boekerij was , het had ten tijtel: waarashtige historie en hefchrijving van alle de Spooken en Hejtfen , die voor en na Bekkers tijd zich vertoond hebben, den godvreezenden ter nabetrachting gefchreeven; naast dit was een werkjen, betijteld: Aritmeiicus, nitreke • ning  (97) lening dat de Waereld niet langer dan 8 jaaren, 7 dagen, 10 uuren, 12 minuut en en 3 feconden duuren kan; bij dit laatfte heeft hij nogeenige aantekeningen gevoegd, om te bewijzen, dat die Schrijver 3 feconden misrekening gemaakt had. Hij gaf zijn Pourtrait uit, vergezeld van een bundel lofvaerzen, waar in hij voor eene flar van de eerfte grootte verklaard wierdt; zij waren allen van zijne hand; doch 3 dagen daarna maakte hij door de Couranten bekend , dat zulks buiten zijn weeten verricht was, en hij een afkeer van allen lof had. Hij ftierf, en men heeft niet kunnen merken, dat zijn dood den loop der geleerde waereld geftremd heeft. _ Hij wilde op zijn graf zetten: fta, Wandelaar! hier rust eer» mensch die geleerd was, zoo als 'er honderden in mijn Vaderland geleerd zijn. Hier uit dan ziet gij, aandagtige Verdok* ten! dat het bedrog de grondflag is van godsdienst, geleerdheid en koophandel; de ziel dermenfchelijke famenleving: —. Vol gevoel, pijnzende als een orakelbaarende wijsgeer, • G be-  (S>8 ) bewandel ik dikwijls de publieke plaatfeft en zie, tot mijn innerlijk vergenoegen, het bedrog, in verfehillende gedaanten-, wandelen, — Hier zie ik den Staatsman en groet hem voor het orakel van de raadzaal, dewijl hij anders onmogelijk zulk een dikken buik kon hebben; — nimmer had ik kunnen denken, dat alles, wat ik vaak voor goede munte had opgenoomen, enkele vijnzerij is; dan, in vervoering van dwaaze vreugde, over de edelheid, de oprechtheid,devriendfehap en honderd andere deugden, die ik onder het menschdom gewaar wierdt, tradt de Bedriegerij, in de gedaante van eene ftaatige Vrouw bij mij en verzogt mij te volgen, — ik volgde haar, - ik kon echter niet nalaaten te vraagen, werwaarts onze wandeling heen was, — * ^ «» fPrak zii' de °P* rechtheid dezer eeuw leeren kennen* bravo zeide ik, — ik wil mij gaarne verblijden in de zeden mijner landsgenooten, — wij traden iu eene Kamer, en ons wat achterwaarts houdende, zag ik een jongeling voor den fpiegel ftaan, - in geheeldie volle  C 99 ) Ie wapenrusting, welke Kapper en Kleérma« ker hem, ter volkomene overwinning, konden bezorgen; — uitneemend bevallig was deze Jongeling,— hij was, als iemand,die ieder oogenblik door een elektriken fchok geraakt wordt. —■ Om u volkomen van alles te onderrichten, zeide mijne Geleidfter, — zal 't noodig zijn, u van gedaante te doen verwisfelen, — zij raakte mij aan en oogenbliklijk veranderde ik in een faletjonker: — een koorts van verbaazing en benaauwdheid greep mij aan; ik keek, als iemand, die tot de kaak verweezen is; —> ach, Moe. der! riep ik uit, wat baat het of gij een Boer den Koningsmantel aandoet, hij zar toch een Boer blijven, . zulks ben ik nimmer gewoon, — waarom ftraft ge mij: Ik weet niet, welke verfchooningen ik nog al méér bijbfagt; vrees niet, zeide zij, ik zal u nog eens aanraaken en uwe bekwaamheid zal volkomen zijn: dit gefchiedde, en — eene hagelbui van convulfien vielen mij in eens op het lijf, zoo dat ik niet ver van eene eeuwigduurende beweging was G,2 ik  ( i«° ) ik was wonder wel in mijn fchik en kreeg eene onwederüaanbaarebegeerte, om mij geheel anders te vertoonen, dan ik totnogtoe gedaan had, — met een woord, om te bedriegen; mijne Geleidfter toonde mij ook ganfche tafreelen, in welke dit noodzaake- üjk Was, ■ ik vloog naar den Jongeling toe, vatte hem bij de hand, „ ha, Mor> • fieur! — hebt gij de fchoone Louï- ze" "ja, ja - • zij zal van avond " op't bal zijn.., Voortreffelijk! - - - wie heeft u gecoeffeerd, — o welk een fuper- be habiet, — uirneemend! 't was of ik geen grond voelde. Steekt, mij. ne wenden! eene pluim boven in uwe pijp, blaast bij den kop in, hoe ligt zal hij opfpringen, en door de lucht zweeven, ——> ja, maar nog luchtiger was ik, — in eene minuut vertelde ik honderd beuzelingen en zoetigheden, en honderdmaalen in ééne minuut - was ik vergeeten, wat ik gezegd had; om kort te gaan, — een, twee. drie huppelden wij het buis uit, — en de ftraat cp. On-  C 101 ) Ondertusfen moet ik in 't voorbijgaan mijneToehoorers zeggen, dat ik werk had, om mijn geweeten in rust te houden, dewijl dit lastig infirument mij telkens toefnaauwde , „ Vriend, al wat gij doet is buiten be„ reik van uw vermogen ,"_ Couche daar mijn geweeten. riep ik,wat weeten de Ama. teurs der modes van confcientie, ■ - gij zijt uit den linaak geraakt, even als debeenen knoopen, aan de rokken der mannen. Weldra kwamen wij aan de plaats onzer beltemming, — het miggelde en rammelde rondom ons van koetfen, de lakeien vloogen als zwermen wilde ganzen , rondom ons, — ik zag. ik hoorde alles, en — viel in eene halve verrukking, in eene foort van razernij; — dan , mijne Geleidfter toonde mij ook, dat dit bij zulke gelegen, heden een noodig vereischte was. Wij traden in eene onoverzienbaare zaal, door waschkaarfen verlicht en met fpeeltafels vervuld. _ Ha, riep ik uit, hier is het land der Amazoonen; ik huppelde door een troep fchoonheden, betuigde mijne verG 3 won»  C I°2 ) wondering over honderden volmaaktheden, die zit niet eens bezaten, en hoe meer ik zwetfte en ratelde, hoe belangrijker het mi') toefcheen, dat ik voor de Dames wierdt en bedroog das mij zelf zoo wel als anderen. — Deze danst fraai, - die fpeelt ftout, vooral een ombre, een quadrille; maar die fpeelt zeer raifonabel, hij wil liever verüe. zen, dan winnen , deze heeft een fchoone fmaak van boekels, die heeft een fraai garnituur, — zie eens, die Freule weet wonder fchoon haar air te houden, men kan zien, dat zij boven het innocest gepeupel verheven is, — (mijne confcientie beet mij weder toe, „ een bittere „ lof, die 'er vrij mager uitziet, en deze „ ganfche hoop weet ook niets meer" aiijne oogen waaren verblind door al de pracht, die ik zag; eindelijk, men ging aan den fpeeltafel zitten. Lieve Hemel! dagt ik ;bij mij zeiven, is 'er zoo veel geld in de waereid? — een goudmijn fchitterde op eiken fpeeltafel, — het was zoo fiü, ja ltitler als in den godsdienst; althans ik  ( 103 ) ik zag niemand der fexe, die door Fapeurs genoodzaakt was, plaats te ruimen. Mij dacht, — is dat nu niet veel beter, dan kwaad te fpreeken, — ieder over den he • kei te haaien, het amufeert confiderabel, — de tijd is om, eer men 't weet: — toen trok mij mijne Geleidfter bij den arm en gaf mij een vergrootglas, — wij konden dit veilig doen, want niemand keek op of om; —— ik keek, en — welk eenefiddering voelde ik door alle mijne leden! ik kon door mijn vergrootglas zien in de harten van allen, welken tegenwoordig waaren: - . maar hoe bedroefde ik mij; hier zat 'er een te fpeelen, en ieder kaart, die 'er nedergsworpen wierdt, was een fchok door het hart; ik verbeelde mij in zijnen boezem, in doffe letteren, te leezen: ledige beurs en weinig courage! echter wist hij zulks zoo te verbergen, dat men het uitwendig niet merken kon. Hij hoopte maar op ééne kans, en dan was zijn geluk volkomen, maar de kans keerde hem den nek toe, en alles was verlooren. en- G 4 fin -  C 104) fia — hij moest zijn crediet houden en onder ons gezegd — het was die raifonabele Speeler, hoe iediger de beurs wierdt, hoe (louter hij fpeelde. Ik meende tot dien tijd toe, dat men in de ontleedkunde en menfchenkenuis al vrij wat vorderingen gemaakt had; — maar ik vondt mij deeniik bedroogen, en dit zou ieder gedaan hebben, die met mij van de partij geweest was, — een maager langbeenig fchepfel, die geene verdiensten had, dan dat zijn rok naar den eerften fmaak gemaakt was, had een dubbel hart, het eene werkte op den tong, en daar door beklaagd . hij, met biizonderen ernst, elk, die aan hem verloor, — het ander hart werkte op zijne zïei, welke triomf juichte, bij eiken ftape! dukaten, dien hij in den zak Hak, — op een brceden fpierigen band, welke deze hanen aan een hielde, las ik: Valfc 'ien Speeler: In eene der Sexe zag ik nijd, wrevel en fpijt den boezem beheerfchen, bij iederen flag, welken partij na zich haalde. _ Fieule Spadille en den Heer Basta, zag ik in  ( '05 ") in eene partij zeer ernftig beezig, met eene vriendelijkheid en poütesfe, die inneemend was. ■—- Freule Spadille was winnende , Mr. Basta verloor, dan met een glimlach Ichraapte hij den zak leeg, vatte de Freule bij de hand en kuschte dezelve: „ Freule, ik verlies, maar aan u te verliezen, — is alles te winnen." — hij fpeelde niet meer, maar ving aan, met de Freuleop allerlei amourettes te vertellen, —'datig'' raifonabel, dagt ik, —. ik begon zelfs over dit paar eene lofreden, —. toen ik door 't vergrootglas keek: ik wou dat zij opvloog; las ik in het hart van Basta; ik heb hem opgeligt, — nu wilde ik, dat de kwast wech was, dagt de ziel van Freule Spadil- Ie- Met één woord, had ik Hondius bij mij gehad, hij had eene vermeerderde uitgaave kunnen vervaardigen van 't zwart register van duizend zonden. Ik vondt eindelijk ook ons jong Heertjen, — zoo dra hij ons zag, kwam hij naar ons toe» » Ami!" fluisterde hij mij in, „ hebt gij ook eenige dukaten voor G 5 mij"  mij F ami! — a-.twoo:de ik, gaarne, maar ik dien dan eer.-t boelhuis te ho.den; de iongen Heer kon niet? opdoen, moest ei.idigen met fpee'en, en wierd aan de quadrille tafel uitgelachen; hij vloog Cp, was beek, fidderde, — liep in een afgezonderd hoekien, o.n van fpijt, heen en weer zich wat hair uit te nikken, en voor den kop te flaan, zoo dat z jn couffure — het werk van vier uuren, gansch gedevalifeerd 'er uitzag. }k vroeg mijne Geleidfier,— nadert nog het ein-de der klucht niet? Saus compliment het verveelt mij — arm fchep- fel, zeide zij, dwaalt gij? deze geheele fckaare geef: blijken eener zuivere educatie en inlïructie, zij hebben geleerd niets te weeten; mogen deze harfenlooze kinderen dan nietfreeien; harfenkoze , dagt ik, ik r.arn mijn vergrootg as . en waarlijk, alle de hoofden die ik zag, waaren alleen met camp voorzien ; mmm toen nam ik geduld uit medelijden. Onder het wagten viel mij in, zouden 'er ech-  ( 107 ) editer geenen weezen, die in dit aiies wel te vreden waaren ; ik nam 't vergrootglas, keek van één tot één, en — ik vondt niemand, in wiens hart waare vergenoegdheid te leezeu was. Eindelijk trof ik den Heer des huizes aan, en ik las, op den rand van zijn hart, groote Schulden, weinig Goederen: toen fprong ik wel 5 voeten terug van verbaazing. Nooit heb ik, zoo ik geloove, belangrijker fprong gedaan; — eene jonge Dame, eene eerde Danfeufe, brandde van begeerte om te danfen, zij zaten aan den Buurta- fel van Monfr. Bafta en Freule Spadille! ,,Die coup is charmant,mijn Heer, zeide de Dame, die trek is zeer fijn; 't zou ook haast tijd worden, om 't balet te openen,"— Freule Spadille en de Heer Basta vielen haar uit politie bij, en het wierdt gerapporteerd aan den Gastheer, indedaad, zij verbeelde zich, dat het van mij een fchalkachtige zet was, om aan te toonen. dat ik het tijd dagt te zijn, om met ipeelen een einde te maaken. —— Mijne eene  ( ioS ) eene fchrikfprong deet alle de taafels uit de zaal verdwijnen, en ik verheugde mij, dat ik zoo veele harten uit de fchroeven verlost had: waarlijk alle de hartstochten zag ik verhuizen , op den klank der tokkelende fnaaren. Ik (prak mijne Apostels paarden aan, — „ Vrienden, zulks ook ziit gij niet gewoon!" dan, mijne Geleidlter raakte mij even aan, cn ik zweefde zoetelijk daar heenen. De Gastheer en Danfeufe van daar even, opende het bal met eene menuet, daarna danste men menuetten en bal, en menging over tot countrijdanfen ik danste toen mede en verbeelde mij een geheele Fenix te zijn, fchoon ik van agteren geloove, dat ik een tamelijk mal figuur maakte, — mijne Coridon. daar ik de eer had van mede te danfen, zag 'er tamelijk oprecht uit: mijne Geleidlter had het vergrootglas in haar zak geftooken, — dus, ik geloofde, met het geloof der liefde. ■*— Ha, wat ademde ik, in mijne verbeelding, een, voortreiTelijken wellust, — ik dacht  dacht voor 't minst in de zaa! der Goden te zijn. Hier zag ik, onder den dansi den honderdjaarigen arbeid van eene ïneenigte Paarelvisfchers en Diamantflijpers; terwijl de dans met rijkelijk ne&ar werdt afgewis. feld, was men zoo vrolijk, als of'er geen oorlog in Egijpten was. Onder de zweevende en draaiende mee. uigte, hoorde men nu en dan het heesch geluid van een franfchen Baletmeester, die met een Balancé, Pas de rigandon en andere commando's met het muziek niet zeer ac« compagneerde; _ nu, de man deet zijn best, voor eene dofis dukaten, en demufikanten mede. Monfr. Basta, die aan het een einde deizaal, vooreen foorr van Buffet, opgepropt met allerlei dranken en wijnen te veelmaal het verdriet zijner goudbeurs-had afgefpoeld, had het ongeluk van bij Freule Spadille te komen, — 'er begon eene nieuwe dans , die de heefche Baletmeester a la Reine noemde, eene dans, die gansch zoo geluk, kig niet afliep. Eer  ( "O) Ëer de dans ala reine begon, had ik mij buiten de zaa! begeevcn, wanneer ik drie a vier frueerige vetlafoupes eene berrie gerechten zag draagen; ik gluurde en zag, in een keutlijk vertrek, een voortreffelijk foupégereed Haan; — ik wist niet of ik in 't krisrallen grot van Antiparos of in eeneperuaanfche zilvermijn keek; — — 't was of de vier waerelddeelen, op dezen tafel, monlters van hunne lekkernijen gebracht hadden. Noch fpijt het mij, dat die haatelijke dans a la Reine het kostelijk foupé verijdelde. — Dan de oorzaak was ook niet gering. IMoufr. Basta, een koopmans zoon, had dé fchreeuweude onvoorzichtigheid, om, zon. der witte kabretleeren Handichoenen, Freule Spadille de hand te reiken, eenetna's vlam gloorde haar iii't aangezicht:(ik hoorde toen, dat het die Dame was, die daar even geroemd wierdt, van wonder fchoon haara/Vte houden.) — Basta gevoelde op nieuw't verlies der dukaten , — wrevüg, dat hij op de allergrievendlte wijze van de Freule wierdt wech geltooten, onder 'tzeggen:  Cm ) gent •—— „men kan zien, dat gij maar êen fi burger zijt," ontvlamde zijne fpijt, hij mompelde, hij beefde, en in het toppunt van woede, fchreeuwde hij: — „ ik „ wou dat zij opvloog" !! in eenige weinige minuuten was 'er binnei iandfche oorlog; deze nam de partij voor haare Adelijkheid en geene voor Monfieur Basta op, — ik vloog in een hoek der zaal; de degens kletterden, de Dames wierpen zich tusfchen de klingen in; de Heeren vloekten ; de Sexer huilde; 'er rees eene wolk van poeder in de hoogte, de pluimen vlogen heen en weder, pof zei Basta. „ ge* „ kwetst, gekwetst. — dodelijk gekwetst" wieidt de alarmkreet! De Bedriegerij verliet mij, alles verdween en ik merkte dat ik alleen op een tuinbank zat. Zie daar, aandagtige Verfiokten ! klaar beweezen, hoe het bedrog de harten der menfchen hebeerscht, en hoe door haar invloed alles in orde gehouden wordt. . zoo dra zij zwijgt, gelijk in het laatfte geval  C 112 ) val plaats had, zijn verwarring, twist, ja moord zelf, weldra op het tooneel: ' o, twijfelt gij dan nog aan mijn gezegde, ja is het niet zoo klaar, als het- licht des daags, beweezen: dat, de Waereld te bedriegen, oorbaar en nuttig is, DERTIGSTE HOOFDSTUK. J- erwijl gij, Lezers, de redevoering geleezen hebt - ben ik zelf aan 't zoeken geweest , en hier is de lofzang, nevens het fchaduwbeeld van Richard, dit af- beeldfel is vervaardigd, toen hij tot zijne jaaren van onderfcheid gekomen was, — owAse, o li «vo'tjr©* r« iyjn, en a burnt H * child  C "O ) c'aiid crnd- t'-a f.re, zoo ca: ik zergea wil: wizze kapukka & feg|amiae, oir dia hoofde '?.:: ïi Ae a.rvirnur ssia, dit zerre Ik zzrzr. vore rr.L- felve.-o; Z=ker, Nu rur.u ksr.ur üra tL a: fkreifa, kora &c en uit dien hoofde eere ik u, wasrie Oor! voor pyn tT3K -wsn: zeier is het: £ megüo un bdon asiico che een» to parend. Et eindige reet deze fprenk: L'amirié & rbor.nenr, Soa: les Flambeaus de rcon ccecr. Na u alles te hebben toegewecsebt, bi:j> va ik UE Diensrveerdige Neef Uit mijn Boekvertrek RICHARD, 12 Mei i~Z5. Li;::Ham:Stus: TWEE-  C »« ) TWEE.EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. Ontknooping van V geheele S T U K, - Zio dat de Lezer alles begrijpen zal en kan. „ Zie daar is de proef, — mijn HeerP bestig, Vriend, bestig; — „ ja maar," wel nu, wa: wil dat ja maar, _ ,, ja, vat „ zal ik zeggen? . dat weet ik niet; Orakelen misfcbien! — ,, neen mijn Heer ! „ maar ik heb alle de roerige proefbladen . „ nagezien, en als ik de waarheid zeggen „ moet, ben ik deerlijk verlak/.'" _ heden, Heer Drukker, verlakt, wel man,waar in; is mijne Historie niet ernib'g genoeg? _ „ IVd daar fchiet niet veel van over m tif  ( 4» ) „ gij hebt mij beloofd van Richard ,, te fchrijven, en daar komt tot nog toe weinig van in, kort en goed; —~ „ fieek je ,er de gek mee of niet ? " — wel zoo, dat is een zondagfe vraag, — Heer Drukker, —— maar kom aan, — ik begin — ik begin: — ,, ja maar, alle die ftuk„ ken, die ''er tusfen ingelapt zijn, kont ,, ge ''er wel uitgelaaten hebben , wat „ ho^ft dat, telkens denkt men wat van „ Richard te leezen en telkens komt het falikant uit — ja maar, kijk, vriend Drukker, daar heb je nu geen verfkmd van; dat zijn Epifoden of zulke dingen, als het Iooden dekfel van uw Tabaksdoos, dat gij Ter uit kunt neemen, fchoon de doos geheel blijft, —: die dingen hooren 'er in, dus heb ik Bladz. 49; Fragm. II. aangetoond, dat Verandering in den Godsdienst verwarring veroorzaakt. Bladz. 55, Fragm. VI. dat Lieden, die zich aan te veel vermaaken overgeeven, indedaad Slaaven zijn hunner lusten, &c. &c. &c. teveel, om hier te melden; —< maar nu beloove ik u, vriend, geen.  ( I23 ) geen eene enkele Epifode 'er meêr in te lappen , 't zal nu gaan of 't langs een latjen loopt. — „ en ik bedank u, — hoe veel „ papier zoudt gij nog wel bekladden ? —. neen, neen, V Boek is dik genoeg, en"' - zagt, zagt-.- zoo driftig niet, zie daar, ik begin direct ad rem. Richard ondertusschen - - - ■ . - - . „ Richard on. „ dertusfen in, Richard ondertusjen uit, „ ik bedank je, Heer Schrijver! daar,is „ '/ papier te kostelijk toe, fc hei uit, fchei uit maar, 'k zal zien, dat ik het, „ zoo als het is, nog aan den Man krijg. Nu, nu, in vredes naam —- niet of graag moeite voor niet, doe ik noode, —' dag Drukker, beterfchap! Vaart wel Lezers! 't is mijn fchuld niet, dat gij bedrogen zijt, _ - - dan, houdt nog maar moet, zoo mijne Vrouw en Kinderen nog eens van honger fchreeuwen, zal ik zien of de Archiven nog meer melden van Ri-  C 124) Richard en de andere Helden vau mijn ftuk, bij welken nog niets bijzonders tot hier aan toe, is voorgevallen, dan alleen dat de Koster het Boek van Antonides ovei Job uit heeft, en dus het zelve toeflaat, even als ik het Leven van Richard. Sura Semper Idem, yUSTUS SCHERTSÈROWITZ.