VERHANDELING over HET VERBAND TUSSCHEN DE ZEDE- EN STAATKUNDE. of EENIGE BEDENKINGEN over de vraag: in hoe ver is het mogelijk de zedelijke pligten van het gezellig leven in de bestiering eener volksmaatschappij te betrachten? door chris ti aan garve, Uit het Hoogduitsch vertaald door " Mr. c. t. e l o u t. te haarlem, btj F. BOHN en A. LOOSJES, P. z. ni d c c x c i v.   VOORBERICHT. Is 'er een volkomen verhand tusfchen de Zede en Staatkunde ? Zijn 'er bepaalde regelen, naar welke de gedraagingen van de eene maatfchappij jegens de andere kunnen en moeten worden beflierd ? En is debeperking derzelver even gemakkelijk als de bepaaling der plichten van bijzondere menfchen ? Zie daar eenige vraagen, welker be'dndwoording mij altijd zeer bedenkelijk is voorgekomen. Polybius verweet aan de Romeinen de fchandelijkheid van het bij hun zo zeer aangenomen flelfel, ,, dat goede trouw met eene gezonde Jlaatkunde niet konde gepaard gaan , en dat het onmogelijk was in de beftiering der gemeene zaaken, 't zij in vrede , zij in oorlog , wel te flaagen , zonder tot veinzerij en bedrog nu en dan zijn toevlugt te neemen " maar zijn het alleen de Romeinen geweest, alleen de volken van vroegere eeuwen, en derzelver verfchillende bejiierders ? zijn het geenfins die. van latere tijden, geenfins tijd- ' genooten , uit welker gedrag men mag afleiden, dat zij zodanige ftelling , zo al niet voor waarheid aan' genomen, ten minften dikwijls als een richtfnoer huntier daaden gevolgd hebben P In de daad , het kan niet anders , of de voorgemelde vraagen moeten bij 't leezen der vroegere en hiaten gefchiedenisfen, bij het overdenken van 't geen * a iit  tv VOORBERICHT. in onze dagen voorviel, dikwijls bij eenen aandagtlgen hefchouwer zijn opgekomen: dikwijls moet hij bij zich zeiven hebhen uitgeroepen, is V geen ik hier vind aangetekend, met recht en rede beft aanhaar ? kan 't geen ik daar lees, van ontrouw vrijgefproken, V geen ik nu hoor, goedgekeurd worden ? en namen dan zijne denkbeelden gelijke* keer als de mijnen, dan zal hij veeltijds in twijfel zijn gebleven : ik ten minften zag aan allen zijden zwaarigheden , die mij van de leflisfing van dit alles wederhielden : hier zag ik de voortreffelijkheid der zedelijke plichten , en der regelen , die deezen bepaalden en daar wederom het gezag der voorbeelden, welke mij de uitvoering dier regelen niet altijd eren mogelijk, affchetstea.. Ik gevoelde wel, dat de zedelijke les/en, welke de hoogfte goedheid in de harten en gewetens der menfehen he.ft ingeprent, altijd goed en nuttig, en even daar door onveranderlijk waren , — maar ik gevoelde te* vens , dat de oinftandigheden , ia en op welken die moesten worden toegepast , oneindig verfchilden, en dat dus die lesfen nkf altijd op een en dezelfde wijs konden werken. lk zag , dat ook de burgerlijke wetten , welke niet anders zijn, dan eene toepasfmg van die der n-ituur, naar de verfchillende om ft andigheden verfchillend waren ingericht. gelijk zij ook behoaren te zijn ; en ik meeiule uit dit alles te mogen bef ui ten, dat ijder /land, ij der beroep in de waereld zijne eigene zedekunde had , 1 met andere woor* den drt de onveranderlijke begin felen der Zede¬ kunde op ijJeren /land onderfcheideutüjk moeten worden toegepast. Hei  VOORBERICHT. v Het gevolg, V welk ik uit allen deeze opgegeevene denkbeelden , ( welker ontwikkeling ik mij nu niet heb voorgemeld) afleidde, moest natuurlijk dit zijn. 'Er is dus ook een volkomen verband tusfchen de Zede en Staatkunde , de lesfen van geene moeten ook den ftaatsman heilig zijn , en ontmoette ik hier en daar een voorbeeld , V welk mij als ftrijdig met dezelven voorkwam , dan vond ik dikwijls gelegenheid om door naauwkeuriger onderzoek der omftandigheden, en der waare beweegredenen, welke niet altoos voor eene oppervlakkige befchouwing zich ten toon fpreiden , mij te overtuigen , dat deeze gewaande ftrijdigheid was voortgekomen uit de gebrekkige ken* nis, welke ik te voor en had, en die mij beletiede, om over zodanig geval ivel te kunnen oordeelen. Uit deeze laatfte aanmerking echter, antfprooten weder nieuwe zwaarigheden omtrent het onbepaalde der toepasfing : hier door liep men immers gevaar, eene tegenovergeftelde dwaaling te begaan , en daar men eerst alle ftaarkundige voorvallen als ftrijdig met de Zedekunde befchouwde , nu daar.tegen dezelven alle als gewettigd aantezien , niettegenjlaande, zij den zedelijken toets, om mij zo uittedrukken, niet konden doorftaan : ik vroeg dan mij zelv', welk is dat ver' band ? welke zijn de regelen en bepaalingen, naar welke een ftaatsman zijne handelingen moet inrichten P maar in de beandwoording deezer vraagen fchoot ik verre te kort. De bepaaling van de ojiderfcheidene (laadplaats , in welke de ftaatsman en de bijzondere burger gefteld zijn ; de min of meerdere baarblijklijkheid van nat , ( den ecr.igen * 3 grond  VI VOOREER IC II T. grond van alle recht) 't welk door het vormen en betrachten van regelen wierd te weeg gebragt , meer andere bedenkelijkheden waren zo vcele hinderpaalen tot bejlisjing , en wanneer ik meende de haven te zullen kunnen bezeilen , dreef mij dikwijls dè flroom mijner denkbeelden weder verre af. In deeze zee van onzekerheden vond ik eindetijk in don Hoog' leeraar garve een bedreven ftuurman. Eenigen mijner vrienden , welke reeds iang dit onderzoek tot een onderwerp hunner denkbeelden gemaakt hadden, preezen mij de Verhandeling door dien Hoogleeraar hier over gefchreeven aan, en ik vond mij naar eene herhaalde leezing niet te leur gtfteld in de verwag~ thig , die ik mij reeds op hunne aanbeveeling daar van had voorgejleld : hoe meer ik dezelve las, des te meer behaagen vond ik in dezelve, en ik nam zekere gelegenheid waar , cm een gedeelte daar van door mij uit het Hoogduitsch vertaald , in het Genootfehap concoruia et lieertate voorteleezen. Het onderwerp , en de juistheid , waarmede dit door garve behandeld is , behaagde , gelijk ik voorzien had, aan veelen. Men ver- zogt mij V zelve te willen vervolgen, gelijk ik deed, dan het winterfaifoen was reeds te ver verkopen , 07» de geheele verhandeling aldaar voortedraagen , 't welk mij deed bef uiten die door den druk gemeen te maaken : ik meende dat dit onderzoek nu voorat van het uiterst belang was. > In deeze tijden immers , welke ons de gewigt'/gfte toneelen in de ftautkundige waereld opleveren , tijrr aller oogen daar op gevestigd niet alleen , maar ook ijder  VOORBERICHT. vu -ifder werpt zich als beöordeelaar op van alle de gebeurtenisfen , die ter zijne kennis komen : het kan ■niet anders , of deeze oordeelen zijn meestal van elkander verfchillend , meestal draagen zij iets omvan de bijzonder geliefkoosde gevoelens hunner voortbrengers , en kenmerken niet altoos eenen onpartijdigen zugt tot waarheid; —-— veelal zijn zij ten hoogften gewaagd uit gebrek aan kennis van alle die omftandigheden, welke de gebeurtenisfen vergezellen, en daar op oneindig veel invloed moeten hebben ; maar bij dit alles komt nog eene zwdarigheid , die veelen menfchen , ook hun , die niets dan waarheid zoeken, ontgaat. Zij is deeze : naar welk een richtfnoer , naar welk eene bepaaling had hier of daar moeten worden gehandeld ? Garve verfpreid over dif een en ander oneindig veel licht , en ik zal ter aanprijzing zijner verhandeling , daar zij verre boven mijn lof verheven is , hier niets bijvoegen. 'Er zijn zekerlijk wel hier en daar gegronde aanmerkingen vooral op de keuze van fommige voorbeelden te maaken , maar zulks kan aan de wezenlijke waarde van dit ftuk niets beneemen, ja al zijn 'er misfchien wel eenige zwaarigheden tegen de uitbreiding en toepasfing van de eene of andere feiling te opperen , ik heb echter niet van mij kunnen verkrijgen , deeze verhandeling met mijne aamerkingen te vermeerderen', de geringe ondervinding, die ik in veele opzigten heb kunnen verkrijgen, de groote moeilijkheid der ftaatsbeftiering, waar door men [zo ligt van verre de zaaken uit een verkeerd oogpunt kan befchouwen, dulde zulks naar mijn oordeel niet. Zo  viii VOORBERICHT. Zo de Leezer intusfchen een'ige duisterheden of min juiste denkbeelden meende aan te treffen , hij wijtte dit den Vertaaler, niet den Schrijver. Voor 't overige wenfche ik , dat deeze Vertaaling aan haaren Leezer zo veele aangenaame oogenblikken zal opleveren , als het oorfpronglijke mij heeft doen doorbrengen ; mijne moeite zal dan rij» kelijk beloond zijn. c. t. e l o u t. Amflerdam, 10. September 1793. VER-  VERHANDELING OVER HET VERBAND TUSSCHEN DE ZEDE EN STAATKUNDE. OF EENIGE BEDENKINGEN OVER DE VRAAG: IN HOE VER IS HET MOGELIJK. DE ZEDELIJKE PLIGTEN VAN HET GEZELLIG LEVEN IN DE BESTIERING EENER VOLKSMAATSCHAPPIJ TE BETRACHTEN ? Eene voldoende beandwoording deezer vraage is boven mijn vermogen: hoe langer ik mijne gedagten met dit ontwerp bezig boude, des te meer zwaarigheden doen 'er zich van allen zijden voor jnij op, Aan de eene is het de plicht des Wijsgeers op de rechten der rechtvaardigheid, en eener nauwgezette deugd, in de bcfpiegeling ten minsten, niet de geringde inbreuk toetelaaten, daar de menfchelijke driften zich buiten dien zo ligtelijk in derzelver uitvoering en toepasling eenige uitzonderingen veroorloven; van de andere zijde leerd zijne rede hem, dat hij niets onmogelijks vordere, daar anders ook die zijner lesfen, wier naarkoming ligt en gemakkelijk is, door hun, welke aan het bellier der zaaken zijn, veelal miskend, en even daardoor verzuimd worden: ■ A Hoe  2 HET VERHAND TUSSCHEN Hoe men het best beide deezen uiterftens vermijde , is mij 'tot hiertoe niet duidelijk voorgekomen;^ Raadpleegd men de ervaarenis van allen tijden, en zelfs de voorbeelden der beste Vorsten, men zou dan bijna gelooven , dat het onmogelijk ware op den troon en aan het hoofd van den Staat geplaatst, zich in alles te houden aan dk geftrenge voorfchriften, welke ijder burger in den omgang met zijne gelijken, ter naarkoming zijn opgeleid: . Wanneer men aan de andere zijde het nut, en de innerlijke voorn-erfelijkheid deezer voorfchriften nagaat wanneer men be- bedenkt, dat zo ras deezen ook niet in 't algemeene leven onfehendbaar geacht worden, de willekeur en driften der Regenten, binnen geeue behoorlijke paaien kunnen worden beperkt, ! dan wederom is men genegen de oordeelen der waereld, en de ondervinding, die wij omtrent de gevolgen der gebeuctenisfen uit de gefchiedverhaalen afleiden, te trotfecren, en ijdere Staatshandeling voor eene overtreeding te verklaaren, die ook in de betrekking, waarin de eene burger jegens den anderen Staat, ongeoorloofd zoude zijn. Dit befef ik klaar, dat het eenige middel, om deeze vraage behoorlijk te onderzoeken, dit is: dat men zich voor alles een duidelijk denkbeeld vorme van het onderfcheid, 't welk 'er is tusfehen den (tand van een Regent, en dien van elk bijzonder burger. Dit onderfcheid is tweeledig: L De overheid van de eene burgerlijke maat- fchap-  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 3 fchappij, is jegens dien van eene andere in den Staat der natuur geplaatst, waar elk alleen zijn eigen befchermer is en beiden in hunne oneenighe- den zichzelven alleen tot Rechters hebben: • De Burger daartegen Staat met zijnen medeburger in zodanig eene verbintenis, uit kragte van welke hij door eene hoogere befchermiug voor beledigingen beveiligd, en hem ter beflisüng zijner gefchillen een Rechter aangewezen word. II. De overheid moet voor de behoudenis, en het welzijn eener gantfche maatfchappij zorgen; aan hem is eene ontleende magt toebetrouwd: hij is door een aanzienlijk lichaam, met de waarneeming zijner belangen belast: De Burger behoefd alleen voor zijn eigen welzijn, en dat der zijnen , — voor een, of voor weinigen te zorgen. I. Het zal dus, willen wij de pligten van den eenen Staat, van de eene overheid jegens den anderen, voor zo verre die uit het eerst voorgemeld onderfcheid voortvloeien , bepaalen, nodig zijn voorloopig te onderzoeken, welke pligten onafhangelijke menfchen in den natuurfiaat jegens elkanderen te vervullen hebben. Reeds dikwerf, en uit vcrfchillende oogpunten is deeze ftof over zodanig een Staat der natuur behandeld: • ■ men twijfeld, en met rede, of wel ooit dezelve onder menfchen beltaan hebbe; dan fchoon die nooit zij daar geweest, is echter het hypothetisch onderzoek, wat veronderfteld zoA 2 da-  * HET VERBAND TUSSCHEN ilanig eene onaf hangelijkbeid, de een mensch je* gens den anderen doen kan, en mag, niet geheel nutteloos, daar toch de wezenlijke toeltand der menfchen dan eens meer, dan wederom minder aan dezelve grensd. Zekerlijk ontmoeten wij hier eene zwaarigheid te meer, van in deezen namentlijk de ondervinding niet te kunnen raadpleegen, neemen wij, ge* lijk wij moeten , de voorbeelden; uit de handelingen van zedelijke perfoonen (en hiermede bedoelen wij de Volksmaaifchappücn, daar de menigte uit welke zij zijn te faamgefteld, uit kragte van •d-ii b; nd, die hun verëenigt, als een eenige werkt:) dan loopen wij vooral bij onze nafpooringen gevaar, om als in eenen cirkel rond te dwaalen, en om, na eerst het wezen van den natuurftaat, uit de gedragingen mogelijk van zodanige volkeren te hebben opgemaakt, die reeds van dien Staat afgeweken zijn, en onrechtvaardig handelen, naar deeze vnlfche begrippen, die verdorvenheid en ongerechtigheden wederom voor onichuldige daaden aantezien. Daar en boven zijn de Volkeren zelden in die volkomene onaThangelijkbeid, die het eigentlijk kenmerk van den natuurftaat uitmaakt: 'Er ontdaan uit de nabuurlihap, uit den omgang der natiën met elkander; ja uit hunne oorlogen, en de vredeshandelingen, door welke deezen geëindigd worden, van tijd tot tijd allerlei verbintenisfen •onder hun, die, daar zij hunne onderlinge betrek" .kingen meer gelijk doen zijn aan den daat der meu.  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 5 menfchen in eene burger-maatfchappij, ook eene grootere overeenkomst bewerken tusfchen de pligten der Regenten, en die der bijzondere burgers. Een Volk, 't welk uit hoofde der aan hem beloofde hulp op eenen magtigen befchermer reekenen kan, is niet meer in die zelfde omltandigheden geplaatst, in welke hij zich bevind, die in zijne eigene magt alleen zijne geheele veiligheid zoeken moet. Maar, om den invloed deezer verbintenisfeiT, die niet allen van eenerlei aart zijn, doch in trappen merkelijk verfchilten, op dë pligten en zeden der Volken duidelijk nategaan, moet men zich onvermijdelijk eenen Staat voordellen, die deezen voorafging, en in welke nog geenerlei verbintenis plaats greep. In deezen Staat nu vihde ik drie hem kenmer^ kende eigenfehappen. Vooreerst: JJder moet niet alleen voor zijne veiligheid zelf zorgen, maar ook ijder kan alleen bcflisfen, wat tot deeze zijne veiligheid behoore. Ten tweeden: De geweetens, en de dwangplichten zijn met opzicht tot den wezenlijken grond- hunner verplichting niet onderfcheiden: met andere woorden: ■ De onaf bangelijke mensch heeft geene andere drangredenen om rechtvaardig te handelen-, dan om menschlievend, weldaadig te zijn-. Ten derden: Het recht van eigendom word in deezen Staat door zulke duidelijke en heilige regelen niet beperkt. A 3 Ds  6 HET VERBAND. TUSSCHEN De zorg, die men in het maatfchappijelijk leven voor zijne veiligheid draagen moet, is hierin van die, welke in den Staat der natuur nodig is, verfchillend, dat men in het eerfte niets van anderen menfchen te vreezen hebbe, voor dat het gevaar werkelijk daar is, en dan of zich zeiven verdedigd, zo de overheid geene hulp kan toebrengen, of, als 'er zo veel tijd overig is, bij denzelven befcherming zoekt: Maar in den natuurftaat moet men de gevaaren van dien aart (ik meene die, welke uit de geweldenarijen der menfchen hunnen oorfpronk neemen) vooruitzien, en voorkomen, of men is verloeren. Deeze toerustingen echter ter afwending van waarfchijniijk te wagten aanvallen laaten aan de ongerechtigheden van den onafhangelijken mensch de meeste fpeeling, en de zedemeester, welke aan deezen behoorlijken paaien zetten wil, vind zich hier verlegen. Met opzigt tot dezelven moet men klaarblijkelijk dit tweeledig onderzoek vooraf laaten gaan, zalmen gezegd kunnen worden rechtvaardig te handelen. Vooreerst: in hoe verre is bet waarfchijniijk, dat de gevaaren, welke wij ons voordellen, ons wezenlijk boven 't hoofd hangen ? wanneer immers het vooruitzigt op dezelve niet gegrond is, dan zijn allen de maatregelen, welke dienshalven genomen worden, te misprijzen: in een ongegrond mistrouwen ligd de eerde grond tot onrechtvaardigheid. Ten tweeden: tot hoe verre mogen die voorzorg  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 7 zorg en toerustingen zich uitftrekken? De algemeene regel is: beledig niemand de eerfte, maar 'er zijn klaarblijkelijke gevallen, in welken alle verdediging vruchteloos is, wanneer men den aanval afvvagt. Veelen kunnen tegen eenen te faam fpanpen: — deeze verëenigde kragten wederftand te bieden, is aan deezen eenen niet mogelijk,. maar hij kan hunne faamenzweering krachteloos maaken, indien hjj een van hun eerst aanvald, en overwint. In geval van uiterften nood is het aan ijder mensch ook in de burgerlijke maatfchappij ter zijner verdediging geoorloofd voor de behoudenis van zijn leven dat van anderen opteölferen; hoe veel te meer. zich van eens anders eigendom meester te maaken; dit (trekt zich in den ftaat der natuur veel verder uit, dewijl deeze nood daar niet alleen plaats grijpt, en deeze verdediging te pasfe komt, bij 't pleegen van dadelijkheden, maar ook dan wanneer anderen, zich verëenigen , en toebereidfelen maaken, om onzen ondergang te bewerken. Dit alles is ontegenzeggelijk waar, wanneer de omftandigbeden juist zodanig zijn, als ik die heb opgegeven; wanneer wij gewis en zeker eenen aanval te dugten hebben: wanneer deeze, zo hij tot ftand komt, voor ons onoverkomelijk is; wanneer hij daardoor zeker word afgekeerd, zo wij een onzer vijanden de eerfte. aanvallen, dan is deeze onze aanval in den (laat der natuur geoorloofd: maar hij is onrechtvaardig, indien alle deeze onderftellingcn onwaarheid A 4 zijn»  «5 HET VERBAND TUSSCHEN zijn, en wanneer derzelver waarheid niet volkomen: blijkbaar is, is ook de billijkheid van dien aanval zeer twijfelachtig. Bij de bepaaling dus, of de eerfte aanval van eenen alleen dreigenden tegenftander, of eenen voor ons gevaarlijken mededinger rechtvaardig of onrechtvaardig zij, komt bet voornamentlijk daarop aan, of wij de voorneemens , en de magt der vijanden, zo wel als het gewigt onzer hulpmiddelen wel dan kwalijk beoordeeld hebben: 't geen door de nood alleen gerechtvaardigd word, word ongeoorloofd, zo dra men zich eene noodzaakelijkheid verdicht, of valfchelijk waand, dat dezelve grooter is, dan zij in de daad is. Maar wien toch heeft de mensch in den ftaat der natuur, ja wien heeft ijder onafhangelijk ligchaam tot raadgeever, wien tot beöordeelaar van alle die waarfchijnlijkheden, dan ziehzelven? De regel dus, die den onafhangelijken mensch, zo wel als den burger in eene maatfchappij gebied, „Gij zult niemand de eerfte beledigen- gij zult aan een ijdcr het bezit van zijn eigendom ongetloord laaten genieten." kan bij den eerften ter beteugeling van ongerechtigheden in lange na zo krachtdadig niet werken, als bij den laatften. . Bij geenen immers zijn 'er blijkbaar meer uitzonderingen op dezelve, terwijl het daarenboven aan hem alleen is bvergelaatèïï te beöordeeien, of zodanig eene uitzondering wezenlijk daar zij: 't geen bij den burger noodweer heet, is naar de bloote beoordeeling van 'c gezond verfcand enger , be-  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 9 beperkt, dan 't welk bij den onaf hangelijken, en weerloozen mensch met dien naam beiteinpeld word: Daarenboven, wurd het niet eens aan den burger overgelaten het geval van noodweer te bepaalen , maar ook die gevallen zijn door de wetten vooraf bepaald: In de plaats nu dee- zer wetten kan in den ftaat der natuur niets anders treeden, dan de rede en 't geweeten van hun, welke in dezelve leeven: — hun onverfchrokkenheid en moed, die hun niet ligtelijk voor ingebeelde gevaaren doen vreezen: — en hun goed hart, 't welk hun aikeerig maakt van andereu, ten zij in den uiterffeu nood te benadeelen, en even deeze eigenfchappen zijn dus allernoodzaakelijkst , om aan deeze eerfte algemeene regel behoorlijke kragt bijtezetten, en dezelve op de handelingen der menfchen invloed te doen hebben. Dit is de hoofdzaak , die ik in eene andere verhandeling ( * ) voor oogen hadde, en die ik in de tegenwoordige wil afhandelen. — „ Dij men,, fchcn in den ftaat der natuur, bij beftierders „ eener burgerlijke maatfchappij komt het niet zo ,, veel op regelen van rechten aan, als op de in„ nerlijke gefteldheid van hun geest, en charac,, ter." Zij zijn zo wel, als wij allen, geheel aan wetten onderworpen, maar deeze wetten zijn in gecne marmeren tafelen uitgehouwen, — zij worden door gcene overheid met het zwaard in de hand ge- (*) De Auteur heeft hier liet oog op zijne Aanmerkingen op het werk van Cicero. —■ tle Ptigu n. A 5  io HET VEREAND TUSSCHEN gehandhaafd: Hun eigen vernuft moet hun dezelve leeren kennen, en in hunne harten moeten zijde geheiligde verpiigting, om dezelve te gehoorzaamen, gevoelen. Mogelijk zijn de verbintenisfen eenigzins aan de befehreevene wetten, en 't geweld, 't welk hijmet recht kan aanwenden, aan wien 't genot dier verbintenisfen niet word vrijgelaaten, aan de ftraf gelijk: maar hoe zeer is toch het een van het andere niet in zijnen aart en werking onderfcheiden. Dit brengt rnij tot den tweeden trek, dien ik hiervooren als een kenmerk der natuurftaat hebbe opgegeven. Zij, welke beweerd hebben, dat voor de oprichting eener burgerlijke maatfehappij, de menfchen onderling geene pligten jegens eikanderen te vervullen hadden, hebben zeker den grond der gezellige pligten geheel omver gewerkt. — Want, zo 'er in de natuur der menfchen, en in hunne natuurlijke betrekkingen zodanige drijfveeren tot handelen niet liggen opgefloten, die wij als verplichtende kunnen befchouwen, waaruit ontfpruit dan de verplichting, die 'er bij 't oprechten der burgerlijke maatfehappij in de eerfte verbintenis ligt? Wanneer daartegen de meeniug dier mannen geweest is, dat 'er tusfehen de volkomene en onvolkomcne rechten, tusfehen de uiterlijke en innerlijke plichten in den ftaat der natuur maar ten denkbeeldig onderfcheid is: dat dus rechtvaardigheid , in zo verre zij van menschlievenheid word onderfcheiden , in dien ftaat geene afgezonderde clas-  DE ZEDE EN STAATKUNDE. n clasfe van plichten hebbe uitgemaakt , maar dat dezelve eerst naa de vereeniging der menfchen in maatfchappijen tot haaren tegenwoordigen waarde verheven is, dan zijn, mijns bedunkens, waarheid en rede op hunne zijde. In den ftaat der natuur echter is 'er ook een wezenlijk en gemakkelijk te bevatten onderfcheid tusfehen goed doen, en kwaad laaten. En dit onderfcheid is een van die gronden, op welke dat tusfehen dwang en geweetensplichten gebouwd is. — Ook in den ftaat der natuur zijn de drangredenen ter vervulling der eerften oneindig fterker, dringen meer door op het verftand van hem, die waarheid bemind, en de natuur van zichzeiven, zo wel, als die van anderen nagaat, dan die tot vervulling der laatften: men moet ook dus daar trappen in de verpligting Hellen, — eene meer volkomene , en die weinige uitzonderingen lijd, verbied ons den toeftaud van anderen te verergeren , of iemand ongetergd te beleedigen, — cene minder klemmende, en die meer van toevallige otnftandigheden afhangd, verpiigt ons, om den toefhnd van anderen, zo veel mogelijk, te verbeteren. Maar dit alles voldoed nog niet ter onderfcheiding der geweetens en dwangplichten, zo als zij nu met eikanderen in betrekking ftaan. Men vraagd, waar door kan de natuurmensen, worden afgehouden , om zijne naasten niet te benadeeleu; ik andwoord, even daar door, door 't welk hij word aangezet hem, zo hij kan, van nut te zijn, door welvvillenheid. Het  ti HET VERBAND TUSSCHEN Het fchijnd wel in den eerden opflag genoeg* zaam, dat men eikanderen maar niet haat; maar ook deeze (bat van onverfchilligheid wordt vernietigd, zodra eigenbelang daar tegen aandruischt; buiten die gevallen zeker zal de ruwde natuurmensch even weinig eenen anderen beledigen, als een flaapende, maar juist van zodanig een geval fpreeken wij: en wat zal dan de aanprikkeling van bet eigenbelang, wanneer dit door het bonadeelen van anderen bevorderd word, tegendaan, zo hes niet eene der liefde gelijkvormige gedeldheid is,, die te weeg brengd, dat men in een anders onheil, als ware het ons eigen, deel neemt. Ons tegenwoordig famendel van 't recht der natuur leverd nog een andere en mogelijk kragtige? drangreden op, die de menfchen ook zonder eea goed hart te bezitten, afhoud van anderen te beledigen: zij ligt in het volkomen recht, 't welk de beledigde beeft, om den aanvaller met geweld tot zijn plicht te doen te rug keeren: deeze drangrede fpoord niemand tot wcidoen aan, daar niemand zeker het recht heeft weldaaden aftepersfeu. En hier kom ik eigentlijk, daar ik weezen wilde: De plichten , welke de rechtvaardigheid oplegd, zijn dwangpliehten, en het waar kenmerk, waardoor zij in hunne toepasfing van geweetc-ns» plichten onderfcheiden worden, is, dat hij, welke de vervulling derzelven ten zijnen opzigte eisfchen kan, ingeval van weigering het recht hcefe daartoe dwangmiddelen aantewenden. Maar kan men dat in den daat der natuur?' wan- neer  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 13 «eer men dit wil (taande houden, loopt het op eene loutere woordeirfpeeling uit. ■ Hij heeft het recht van tegendand te bicden, maar' deeze tegenkanting kan ik ook op mijn beurt weder- ftaan. Hij heeft het recht van oorlog, maar beoorlogen is in lang na geen dwingen. Is de grootfte magt altijd aan de zijde des beledigden? wanneer deeze zo wel, als de belediger, alleen op zich zeiven ftaat? wanneer niemand zich zijne zaak aantrekt, noch tot zijn hulp toefchiet? word dan niet de verplichting om rechtvaardig te handelen , in zo verre zij van 't dwangrecht der tegen, partij afhangd, geheel en al overgelaaten aan bet toevallig afloopen van den ftrijd, of de fterkte der fpieren ? En, daar gemeenlijk de bewustheid van over■magt den mensch onrechtvaardig doed handelen, zal niet d ierbal ven de ftrijd tusfehen den belediger en beledigden meest ongelijk zijn, en zal niet deeze laatfte, indien hij van zijn recht tot dwang gebruik wil maaken, zijnen vijand even daar door in de hand werken, en zijnen eigen ondergang berokkenen ? Dat dus de eene mensch den ander dwingen kan, hem geen nadeel toetebrengen , dat is rechtvaardig te zijn, met anderen woorden: dat de beledigde meer magt, dan de belediger heeft, ontfpruit eerst uit de burgerlijke verëeniging, en was ook indedaad het eindoogmerk van dezelve: Hier is de gantfche magt der maat¬ fehappij aan de zijde van hem, dien onrecht word aan-  14 HET VERBAND TUSSCHEN aangedaan —-— de onrechtvaardige aanvaller ftaat op zichzelven en nu heeft het eene wezen¬ lijke betekenis,als men mij zegd, dat ik als fohuldeisfeher liet recht heb mijnen fdiuldenaar te clwin. gen, dat hij mij het mijne te rug geeve. — Dat is: ik kan van den Rechter, en van hun, die hem gewapenderhand ten dienstellaan, cifchen, dat hij denzelven met zo groot een geweld aantastte, waarregen hij niet bedand is, — een geweld, 't welk genoegzaam is, om hem tot zijn plicht te brengen. Van eenen geheel anderen aart is het geweld, 't welk ik tegens een anderen in 't werk del, indien ik even daardoor mij een gelijk geweld van deezen op den hals haal: dit is in den eigentlijken zin geen dwang, en kan 'er ook de uitwerking niet vart hebben. Ik keere dus tot mijne Helling weder: ■ In den ftaat der natuur heeft de mensch geene andere drijfvecren, om de plichten der rechtvaardigheid, clan die van 't geweten te vervullen; ten minsten, 'er is geene bijzondere drijfveer uittedet:ken, welke bc-dendig en nöodzaakelijk den mensch tot het vervullen der eerden moet aanzetten: —— bekleed vrees de plaats der liefde en grootmoedigheid, deeze kan maar bij zommigen menfchen, en in zekere omftandigheden haare werking doen, dan namelijk, wanneer hij, die aan de beledigingen van anderen is blootgedeld, magtiger is, of meer vrienden heeft, dan hij, welke deezen wilde beledigen : De zogenaamde volkoniene rechten moeten in den natuurltaat nog door eene toevallige over-  DE ZEDE EN STAATKUNDE. i5 cvcrmagt van hem, aan wien dezelve toekomen, onderfteund worden; en deeze overmagt ver* önderfteld zijnde, word de ander daar door tot na. laating van ongerechtigheden niet fterker aangezet, dan tot het inwilligen van welvoeglijkheden: ■ het is even gevaarlijk eenen magtigeren een verzogte weldaad afteflaan, als het is, hem zijn recht te weigeren. Zo moet het mijns bedunkens onder menfchen in den ftaat der natuur gefield geweest zijn; zo is het nog heden met de befiierders van onafhange- lijke maatfchappijen gelegen. hier is ter be-' teugeling des onrechtvaardigcn, geen middel over, dan het oorlog, maar dit middel is bij den magti- gen van gewisfe gevolgen ■ > en daarom zoekt ook ijder overheid de overmagt, als 't eenige behoedmiddel tegen de onrechtvaardigheid van anderen, aan zijne zijde te brengen: Ijder is bedagt, om zijne mededingers te verzwakken, ten einde, gelijk hij anderen tragt diets te maaken, de vrees alleen, welke hij aanjaagd, hem tot een waarborg ftrekke voor het behoud zijner rechten, zonder dat hij nodig hebbe aanftonds het zwaard uittetrekken: En zo worden 'er dikwijls voor 't oogenblik onrechtvaardigheden bedreven, om in 't vervolg zijn recht beter te kunnen voorftaan. Bij den burger komt eerlijkheid doorgaans uit geheel andere beginfelen voort, als op welken zijne deugd, en het weldadig medewerken tot het welzijn van anderen gegrond zijn: Geene kan zonder deezen befiaan: • daarom is het ook,  m HET VERBAND TUSSCHEN ook, gelijk les sino zegt, voor den gemeenen man zo bedroefd weinig, zo hij alléén eerlijk is — geheel anders bij den onafhangelijken: voor deezen is de betrachting van recht, de hoogde en verëeringswaardi de deugd; want zij is alleenlijk bij een groot doorzigt, eene onbepaalde menschlievendheid, en eenen onwankelbaaren moed mogelijk. De burger word door vrees voor draf, of met andere woorden, door vrees voor de magt, welke de geheele maatfehappij rer bijdand des beledigden in werking brengd, van onrechtvaardigheid terug gehouden: Voor den onafhangelijken daartegen is deeze vrees of eene geheel werkelooze of eene verkeerd werkende drijfveer: zij is werkeloos, wanneer hij zich derk genoeg rekend, om den drijd, die uit deeze zijne onrechtvaardigheden kan ontdaan ('t eenig kwaad, 't welk hij te duchten heeft,) voltehouden, en in dcnzel- ven te zullen zegevieren, ■ bij hem daartegen, die zich te zwak gevoeld, om met anderen in 't diijdperk te treeden, is deeze vrees zelvs een beginfel, 't welk tot onrechtvaardigheden aanleiding geeft; deeze immers betrouwd zich niet, houd zijne veiligheid niet voor volkomen, zo lange hij niet, op welk eene wijze dan ook, tot dezelfde grootte, als zijn mededinger geraakt is, of wel denzelven overtreft. Eene derde eigenfehap van den natuurdaat is, dat het in dezelve niet mogeliik is de rechten van eigendom door kennelijke en duidelijke tekenen te be.  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 17 bepaalen, noch dezelven door eenïg ander middel te behouden, dan door de geduurige waakzaamheid, en overmagt van den eigenaar, waardoor deeze geheele inrichting veel van haare aart en nuttigheid verliest. Ik wil de gewoone Helling nopens de eerfte rechtmaatige wijze van 't verkrijgen des eigendoms als waar aanneemen: ik wil het als eene uitgemaakte zaak befchouwen, dat een daad, waardoor iemand duidelijk genoeg te kennen geeft, dat hij 't een of ander, 't welk tot nog toe aan niemand toebehoord, zich zeiven wil toeëigenen, allen anderen van 't gebruik dier zaaken uitfluit: — dat de arbeid, welke men ter volmaaking der zaake, en derzelver meerdere nuttigheid befteed, zodanig een daad is, maar dit alles neemt daar- ' óm niet weg, dat voor 'er eenige vereeniging , eenige verbintenis onder de menfchen tot ftand is gekomen, allen die teekenen, aan welken de een wil, dat men zijn eigendom onderkenne voor de overigen dubbelzinnig zijn, en blijven; en met de mindere klaarheid, en zekerheid, of wel iets het eigendom van een ander zij, verminderd tevens deszelfs waarde ook bij hun welke de rechten van eigendom erkennen, en eerbiedigen. Allen andere tekenen, door welken iemand zijnen wettigen aanfpraak op. eene zaak wil aanduiden, bchalven het vasthouden met hand en mond, vereisfehen eene nadere uitlegging: deeze uitlegging nu kan zonder behulp der fpraake, of eenige andere wijze, waarop men zijne gedagten kan medeB dee-  ïB HET VERBAND TUSSCHEN deelen, aan anderen niet kenbaar worden, hieruit volgd dan, dat zij, die zich hierover willen verHaan, zich onderling moeten zien, met eikanderen omgaan, en dus reeds in zeker verband Haan. Ja, wat meer is, de moeite en arbeid, welka men aan eene zaak ten koste legd, is geen duidelijk en verftaanbaar kenteken van eigendom, zo met te vooren daaromtrent eenige affpraak gemaakt is; hoe zal hij, die niet weet, welke middelen tot het^behoud, of de verbetering eener zaake moeten in 't werk gefield wCrden, kunnen onderfcheiden, of zij door de natuur, dan wel door de vlijt van zijnen evenmensen in dien ftaat gebragt is, waarin hij dezelve nu befchouwd. Een volk, 't welk van den akkerbouw nimmer iets gehoord had, zou aan een geploegd ftuk land.s of aan een bloeiend koornveld, niet onmiddelijk der menfchen handen werken kennen, zien wij ook fomtijds niet door een enkel toeval iets regelmaatigs op de oppervlakte der aarde te voorfchijn komen? En kan niet de natuur eene menigte van gelijkfoortige grasfeheutkens op eene plaats te zaara hebben opgehoopt? Omheiningen, beperkingen, en alle foortgelijke middelen ter onderfcheiding der afzonderlijke eigendommen van die dingen , welke allen gemeen zijn , zijn nog oneindig minder duidelijk, zonder voorafgegaane kennis, waarom dezelven gefield zijn,en wat hun maaker daarmede beoogd hebbe. Op dat de eene mensch den anderen, het eene volk het ander tea opzigte deezer verklaaringen hun-  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 19 hunner wil zal kunnen verdaan, en tegelijk bij 't befchouwen van zodanig een kenteken de rechten van eigendom erkennen, daartoe word een van deezen beiden noodwendig vereischt, omgang en verkeering, of gelijkvormigheid. Hier mede wil ik zeggen: of de menfchen moeten zich hierover onderling hunne gedagten medegedeeld, eikanderen van den ruwen toedand der dingen, van de veranderingen, welke in dezelven door hunnen arbeid zijn voorgevallen, en de inzigten, die zij hiermede hadden, onderricht hebben , en overeengekomen zijn, dat zij allen de daarbij voorkomende omdandigheden altijd op dezelfde wijze beöordeelen zullen: of zij moeten in hunne levenswijze, in hunne behoeftens, in de middelen, om deezen te bevredigen, den arbeid, dien zij ten dien einde onderneemen, de kunsten , die zij daarop betrekking doen hebben, eikanderen gelijk zijn: en dan alleen, kan de een de verrichtingen van den anderen, fchoon hij die niet bijwoonde, uit derzelver werking nagaan: dan alleen is hij in daat uit de aangewende middelen tot hunne oogmerken te befluiten. Maar hier is niet alleen de eenige zwaarigheid, hoe men in den daat der natuur 't eigendom onderkennen zal; eene veel grootere is, hoe men de rechten van 't zelve zal doen eerbiedigen, zonder onmiddelijk geweld te gebruiken. Eigendom is eigentlijk geen betrekking, die de zaak tot mij heeft, het is eene betrekking tusfehen anderen menfchen en mij: hoe kan ik eene levenB 2, Joo-  =0 HET VERBAND TUSSCIIEN jooze zaak, ja wat meer is, eene onbeweeglijke, als daar is een fhik lands, op den duur aan mij verbinden? alle betrekking, die baar aan mij verbind, beftaat of daarin, dat zij op mij werkt, ea door haare werking een mijner behoeften voldoed, of dat zij nabij mij, en dus tot mijn gebruik al- altijd gereed is de nuttigheid dierhalven en de nabijheid zijn wezenlijke betrekkingen van zodanig eene zaak tot mij: maar deezen worden door 't woord eigendom niet uitgedrukt: eigendom vind alleen dan plaats, wanneer vee'en menfchen bij elkandcren zijn: het geeft eigcntlijk eene fchikking te kennen, uit kragte van welke meerdere menfchen, welke dezelfde begeertens, en maar een bepaald getal voorwerpen ter bevrediging derzelven hebben, aan 't genot deezer goederen te zaam deel kunnen hebben, zonder dat onder bun daarover eenig ongenoegen of ftrijd ontftaa. Eigendom, zeg ik, is eene betrekking tusfehen menfchen: eigendom en bezitting zijn een en het zelfde, wanneer de mensch alleen is: Zo lang niemand den appel, dien ik afpluk, en eeten°wil, begeerd, hoe kan dan de vraag te pas komen, ofdie appel mij toebehoore? Zo dra daartegen een ander denzei ven begeerd, en behoeft, dan ontgaat 'er een ftrijd, die niet eerder een einde neemen kan, voor wij of deelen, of beflisfen, wien van beiden de geheels appel ten deel zal vallen. Dceling, of afftand zijn dus de voornaamfte wijzen van 't daarftellen van eigendom, beiden  DE ZEDE EN STAATKUNDE, ai den zijn zeer willekeurig want op welk eene wijze de deeling geleideden moet, kan op geene natuurlijke gronden bepaald worden; en het is even moeilijk, eene oorzaak voor den voorrang te vinden , waarom de een meer dan de ander den geheelen appel behouden zoude. Hoe nu ook dit alles beüist worde, het blijft altijd waar, dat wanneer bij voorbeeld de eerde bezitneeming eener zaake iets gelden zal, het recht tot dezelve zijnen oorfprong heeft, in de zedelijke oorzaaken, die eenen anderen beweegen, (en zo hij wel deukt, beweegen moeten) den eerden overtelaaten, wat deeze te voorea zag, en zich zeiven toeeigende. Wanneer dus gevraagd word; kend men in den daat der natuur eigendom? dan betekend dit, zijn 'er zekere gedraagingen der menfchen, met betrekking tot die dingen, welke zij tot hun eigen uitfluitend gebruik bedemmen, waarvan het gevolg is, dat allin anderen , weike het gezond verdand te baat neemen, bewogen worden zich van het ge- biuik derzelver aftehouden? . Zodanige daa- den nu zijn 'er buiten alle twijifel: maar deeze oorfpronk der bepaalingen van 't eigendom , toond te gelijk derzelver onvermijdelijke losheid aan, zonder dat nadere verdragen, en dus verbintenisfen hier tusfehen beiden komen. De rede immers, waardoor de andere (om ook hier het voorgedelde geval toepasfelijk te maaken) wierd afgehouden, om den appel uit de handen des eerden te rukken, was of enkele genegenheid B 3 te  sa HET VERBAND TUSSCHEN te hemwaards, . hij wilde hem van de aange- naame verkwikking, die hem het genot dier vrugt verfchaffen kon, niet berooven: of' zij was de bedenking, dat zo hij dien appel den eerden ontnam, deeze hem ook wederom met geweld beletten zoude eenen anderen te plukken, en dat in dier voege geen van beiden in rust zijnen dorst zou kunnen lesfchen: in 't algemeen: dat het voor het toekomende in foortgelijke gevallen, waarin beiden gelijke behoeften mogten hebben, voor beiden ook het nuttigde ware, zodanig eene bepaaling van den beginne aan, en zonder uitzondering te maaken en te volgen; . de eerfte rede leverd volgens de gewoone leerftellige verdee- ling een grond op tot een geweetensplicht, > op de tweede eigentlijk bouwd zich het volkomen dwangrecht: hierbij gevoeld men, dat voor te beflisfen, wat rechtens zijn zal, men eerst naauwkeurig moet onderzoeken, wat voor allen het nuttigde is: wanneer echter het recht van eigendom, en de regelen, naar welken onder deeze of geene voorwaarden 't eigendom bepaald word, uit het nuttige, als 't eerst en algemeen beginfel worden afgeleid, dan moet hierop volgen, dat in den daat der natuur ijder het recht heeft tot dat eerde beginfel te rug te keeren, en te onderzoeken, in hoe verre hij tot het in acht neemen der daaruit getrokkene voorfchriften gehouden is; maar wie bemerkt niet, dat even daardoor de eigendommen van die ondfchendbaarheid verdoken worden, die hun in 't gezellig leven word toegekend, en wel daar-  'DE ZEDE EN STAATKUNDE. 23 daarom, om dat in 't zelve de ftellige befchikkingen der wetten, en de verdragen der maatfehappij de richtfuoer zijn, naar welke de burger zijn gedrag moet inrichten. Ik heb in mijne verhandeling waarvan ik hier voor reeds melding maakte gezegd: — het denkbeeld van eigendom bevat reeds in zich, dat het door allen, of ten minsten door de meeste menfchen erkend word, en dat de eigenaar van deeze erkentenis der overigen verzekerd is. geen van beiden nu is mogelijk zonder verkeering, en eene gemaakte affpraak: in deeze (telling, zo als ik die toen verftond, vind ik ook nog waarheid. Welk onderfcheid is 'er wel tusfehen het recht , dat ik op eenig ding hebbe, en de enkele oplluiting en bewaaring van 't zelve, 't welk een natuurlijk , geen' zedelijk middel ter behoud daar van is? wanneer ik, 't geen mij in eigendom toebehoord, altijd in mijne banden vast kon houden, wanneer ik zo alweetend, en te gelijk zo magtig ware, dat ik konde voorzien het oogenblik, waarop anderen beproeven zoude mij, 't geen ik ter bevrediging mijner behoeften heb opgedaan, of door mijnen arbeid'verkregen, te ontweldigen, en dat ik hun hierin met kragtdadig geweld koude tegengaan: wanneer ik niet door andere bezigheden , die ik tot onderhouding van mijn leven moet waarneemen, verhinderd wierd de nodige oplettcnheid ter verdediging van 't mijne in acht te neen\en; dan zou de onmogelijkheid, waarin anderen 13 4 zija  24 HET VERBAND TUSSCHEN zijn zouden, om mij 't mijne te ontneeracn, de plaats van 't Recht Lnnéemen: ik zoude dan magt en recht te gelijk op mijne zijde hebben: maar daar ik zeer veele dingen, welker voortduurend en uitfluitend gebruik ik verlang, en behoef, uit mijne handen wegleggen, en zonder befchcr' ming te gelijk aan 't lot overlaaten, en prijs geeven moet; daar ik noch mijne kragten, noch mijn tijd alleen befteeden kan, om het verkregene te bewaaren, en van deszelfs gebruik anderen aftehouden, zo moeten 'er, om anderen den lust te beneemen, van het mijne mij te ontweldigen, zedelijke drangredenen treeden in de plaats mijner natuurlijke kragten, die hun het vermogen daartoe ontneemen zouden: zodanige drangredenen nu gefchikt om op verfiandige en doorzigtige menfchen te werken, zijn 'er voorhanden: - van dien aart is de bedenking, dat, waar meer menfchen bij eikanderen zijn, onderlinge vrede de eerfte en noodzaaklijkfle voorwaarde zijn moet, en dat zonder deeze het voor elk individu onmogelijk is zijn eigen welzijn te bevorderen; . °cu dat deeze vrede nimmer duurzaam kan zijn, ten zij men zekere regelen, naar welken de goederen door de natuur hun toebefchikt, onderling moe*s ten verdeeld worden, bepaale, en heilig in acht neeme. De zekere bewustheid, dat zodanige drangrede- ' m-n op anderen haare werking doen, en deezen door dezelven worden aangezet, mij het onge- fioord  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 25 ftoord bezit van 't mijne te laaten genieten, is die zedelijke veiligheid, uit hoofde van wélke ik mij een recht toeken. Recht was zeker een ijdeï, niets betekenend woord, een enkel Speculat'tf denkbeeld, wanneer het mij in den gewoonlijken ftaat van zaaken, ook dan, als mijne natuurlijke kragt werkeloos bleef, geene zedelijke - veiligheid vrijwaarde: ■ Ten dien einde echter moet het door de algemeene wil, of door die der meerderheid onderfleund worden; van deeze gezindheid moet ik dus ook onderricht zijn, zal ik mij een dadelijk recht kunnen toekennen, en hoe zal ik deeze onderrichting met genoegzaamc zekerheid verkrijgen , dan door eene verklaaring, op welke eene wijze dan ook die gefchiede, en is deeze verklaaring'niet de eerfte grond, op welke 't maatfchappelijk verdrag gebouwd is P ontbreekt mij dit bewijs, dat anderen inftemmen in de wettigheid mijner aanfpraaken, dan moet ik mij alleen daarop verhaten, dat zij genoeg doorzigt hebben zullen, om nategaan, hoe nuttig het voor allen en in allen tijden zij zodanige vorderingen, als de mijne, te laaten gelden , — en dat zij bevrijd genoeg van drift zullen zijn, om hunne rede gehoor te verleenen, maar hoe gering is niet deeze veiligheid ? zij verminderd nog meer, wanneer men het volgende bedenkt. Stel eens; het gelukkig denkbeeld , dat 'er een recht van eigendom moet werden ingevoerd, en geëerbiedigd; heeft zich in de harsfencn der meeste menfchen genoeg ontwikkeld —in zo verre is 'er dus Y, 5 eene  £6 HET VERBAND TUSSCHEN eene onderlinge overëenftemming zonder en voo>- eenig verdrag; maar om dit denkbeeld in werking te brengen, word een nader beding vereischt. De inftelling der eigendommen is eigcntJijk de deeling van de goederen deezer aarde, en de wijze om de bij deeze deeling gemaakte fchikkingen te' bevestigen Maar naar welke bepaalingen zal deeze deeling geleideden? door welke daaden kan iemand zich van een voor hem nodige zaak meester maaken? op welke wijze zal het verkregen eigendom van den een op den anderen worden overgedragen? door welke tekenen zal het aan anderen duidelijk genoeg bekend zijn, dat deeze daaden zijn voorafgegaan, en deeze wijze is gevolgd? over dn alles moet door alle eene gelijke bepaaling aangenomen zijn, zal het recht van eigendom onder hun op den duur geëerbiedigd worden. Mogelijk is 'er wel ten opzigte van dit alles iets te bepaalen, 't welk op zich zeiven het beste is en waarin dus allen, die wijs en verftandjg genoeg waren om hetzelve te erkennen, van zelf overeenftemmen zouden; maar tot zo verre reikt ook lieden ten dage 't mcnfchelijk verfland nog niet, zeker niet dat der groote menigte: — 'er moeten dus willekeurige, en fteïlige bepaalingen in de plaats van de nog onbekende voorfchriften der re de treeden: en hoe zullen meer menfchen in willekeurige inrichtingen overeenftemmen , zonder voorafgegaane affpraak? Ik heb mogelijk dit ftuk wijdloopiger behandeld dan tot ai.jn tegenwoordig bellek nodig was, maar ik  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 27 ik heb zulks gedaan om eenige uitdrukkingen in mijne voorige verhandeling (*) voorkomende , uitteleggen. Wanneer ik nu alle deeze bedenkingen op de Staaten, en derzelver beftierders toepasfe, dan vinde ik, dat het denkbeeld van eigendommelijke landen, eveneens eene te vooren gemaakte deeling, of liever de goedkeuring van die, welke toevallige omftandigheden in vroegere tijden veroorzaakten, ten grondflag heeft. Dat deeze goedkeuring dan eerst daar is, wanneer de volkeren met eikanderen in verbintenisfen treeden, zo dat zij zich onderling van hunne verlangens, behoeften, oogmerken en toerustingen kunnen onderrichten dat het eerbiedigen dus der eigendommen eerst met de verdragen en affpraaken op de een of andere wijze gemaakt, geboren wierd. Ik vind te gelijk, dat deeze algemeene eigendommen zo wel als de bijzondere met betrekking tot derzelver kenteekenen, tot de middelen, waardoor zij verkreegen en overgedragen worden, door willekeurige en Heilige bepaalingen hebben moeten onderfteund worden, dat derzelver recht echter niet zo geldig is, om dat zij zo duidelijk en zeker niet beweezen worden om dat derzelver bepaaling altijd ondergefchikt blijft aan die van 't algemeene nut ■ om dat de Heilige voorfchriften - van 't recht der volkeren niet volkomen allen die Hukken beflisfen, welke ten opzigte van der Staaten eigendommen in verfchil kunnen komen. de (*) Zie de Noot van bl.  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 35 nen keven, willigde het een volk het andere in, om dat te behouden, 't geen het reeds te lang te vooren bezeten had. De wetten omtrent het recht van eigendom bevestigen dus alleen eene vroegere bezitting: maar daar hierin zo veele veranderingen zijn voorgevallen , is de vraag: van welk tijdperk men zal afrekenen? deeze vraag, die de onderhandelingen bij de Westphaalfche vrede zo verbaasd moeilijk maakte, brengt de grootfte zwaarigheden in 't bepaalen der eigendommen te weeg , en wanneer ° zij niet onherroepelijk beflist word, erlangt deeze bepaaling nimmer eenige duurzaamheid. Indien de burgerlijke wetten geene vaste bepaaling van tijd hadden daargefteld, naar welks verloop niemand recht heeft, om de waarde of wettigheid der wijze, op welke de eerfte eigenaar mijner goederen tot derzelver eigendom geraakt is, op nieuw te onderzoeken: indien ik het recht, 't welk de eerfte mijner voorvaders had op de goederen van hem eindelijk op mij verdorven, altijd op nieuw bewijzen moest, kon ik dan wel immer van mijn eigendom zeker zijn ? wie kan daarvoor inftaan, dat in die reeks van menfchen, in welker handen, 't geen ik nu bezit, voor ik daarvan meester ware, geweest is, niemand hunner zich het zelve door bedrog of geweld hebbe toegeëigend? indien niet eindelijk alle te vooren gepleegde onrechtvaardigheden in vergetelheid geraaken, hoe zal ik dan mijn tegenwoordig recht in alle deszelfs uigeftrektheid kunnen doen gelden? Ca In  ■3ö HET VERBAND TUSSCIIEN In de min gewigtige omfhndigbeden der burgers komt de natuurlijke vergetelheid, in welke met den tijd al het voorgevallene en verhandelde begraaven word, en waardoor de bewijsftukken, als ware het, vernietigd worden, de rechterlijke verjaaring te hulp, of zij bepaald zelve een onwillekeurig tijdftip van verjaaring, maar geheel anders is het met de gewigtigere voorvallen der Staaten gefield: De gefchicdfchrijver, en de altijd voorhanden zijnde ftukken vereeuwigen zo veel o mogelijk, alle aa-nfpraaken op rechten, alle oorzaaken der gereezene verfchillen, alle begaane onge. rechtigheden, en wat erger is, de berichten omtrent dit alles zijn in weezen , maar daar zij met eikanderen niet overëenftemmen, blijft alles even onwis. Indien bij alle bijzondere genachten alle papieren testamenten, contracten even zo zorgvuldig bewaard wierden ■ indien 'er van alle rechtsgedingen en gewijsdens eene zo naauwkeurige aantekening wierd gehouden, als het zelve ten opzigte der Souvera'tne volkeren plaats heeft, ■ en indien het ten gelijken tijd aan een ijder geoorloofd was, van de oudfre tijden op te fpooren een zijner rechten, welk hij of zijne voorouders verwaarloosde of wel door den Rechter zeiven hem wierd af- geflagen: Zou dan het recht van eigendom wel van die waarde zijn, als waar op het tegenwoordig in de burgerlijke maatfehappij gefield is. De rechtsgedingen zouden zo verward en menigvuldig worden, dat magtfpreuken, geene rechterlijke vonnisfen die zouden kunnen beflis- fen, —«  BE ZEDE EN STAATKUNDE. $ fen, — of zo de menfchen van alle deeze aan- fpraaken afzagen, zij zouden zeker dit meer uitmenschlievenheid, eh geneigdheid tot vrede doen, dan uit achting voor 't recht van eigendom: De Rechtsgeleerden zelve noemen dit bewijs eene probatio diaboHoa, en hoe veel moeilijker zou dit alles niet ten opzigte der eigendommen eens volks zijn, daar hier meer aantekeningen voor handen zijn , die daar en boven dikwijls met eikanderen ftrijden. : Een fouverain A ftoord zijnen nabuur B in de bezitting zijner landen, reeds federd een eeuw bevestigd, om dat hij ontdekt, dat deeze zich voorzekeren tijd iets heeft toegeëigend, 't geen een gedeelte der Staaten van A uitmaakte, maar B, die grootere oudheidkundigen ten zijnen dienst heeft, fpoord op, dat het ft uk lands, 't welk zijn voorganger aan dien van A ontnomen heeft honderd jaar geleden., voor tweehonderd jaareii zonder de minste twijfrei een gedeelte der Staaten uitmaakte, welke hij B hu beftierd, en dat hét dus niet , dan op eene onrechtmaatige wijze onder de bezittingen van A kan gekomen zijn, nog andere ftukken keeren mogelijk de zaak nog eens om, en toonen, dat voor 300 jaaren de Staat A in 't bezit van dat land was. • 1 Wie van beiden heeft nu eigent- lijk recht daarop? het is dan klaarblijkelijk, dat zal 'er niet eene eeuwige bron van verfchillen overblijven, 'er een tijdftip moet worden vastgefteld, boven 't welk de oorfprong der rechten niet Bieer mag worden ópgefpoord: maar het is even c 3 zo,  3ö HET VERBAND TUSSCHEN zo duidelijk, dat de bepaaling van dit tijdftip ge« heel willekeurig is. Zal 'er eene eeuwige, eene recht duurzaame vrede onder de volkeren plaats vinden, dan moet het eerst daar toe komen, en veelligt zal het door den tijd daar toe komen, dat de Européifche mogendheden bij een onderling verdrag, alle aanfpraaken,, die van een vroeger tijd, dan welke in hetzelve bepaald word, herkomen, voor nul, en van geen waarde verklaard worden: daartoe moet het nog eerst komen, dat hij voor den gemeenen vijand van allen word gehouden, die uit hoofde van nog zo geldige, maar verjaarde aanfpraaken durft onder neemen, den tegenwoordigen ftaat van zaaken te ontrusten.. Maar zo lang dit verdrag noch niet geflooten is, wat kan dan niet het doorzigt en de vlijt der menfchen opgefcherpt door het eigenbelang of de eerzugt, uit die menigte van gedenkfchriften dikwijls zo duister en dubbelzinnig uitpluizen, om de aanfpraaken der hebzugt met rechtsbewijzen te onderfteuncn ? n. De overheid handeld in den naam der geheele maatfehappij de burger alleen voor zich of zijn gedacht en ziet daar het tweede oog¬ punt, uit 't welk men de verfcheidenheid hunner, plichten befchouwen en beöordeelen moet. Gedeld ook dat een enkel mensch met zijn gelijken in den ftaat der natuur leefde, nimmer konden  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 39 den toch aan hem die vrijheden worden toegedaan , welke men thans aan den eenen Souverain ten opzigte van eenen anderen veroorloofd. De hoofdregel, die ten richtfnoer aan alle menfclielijke handelingen dienen moet, is deeze: te doen 't geen het menfchelijk gedacht over 't geheel genomen het nuttigst is: dierhalven heeft eene talrijke menigte van menfchen den voorrang boven een eenigen • de behoudenis van geene is van veel meer belang dan die van deezen, haar welzijn is een grooter deel van de algemeene gelukzaligheid, die het doeleinde van den Schepper is. — De Souverain, welke de verëenigde magt van zodanig eene menigte in handen heeft, is alleen vertegenwoordiger van dezelve 't zijn haare rechten, welke hij verdedigd, haar welzijn, 't welk hij tracht te verzekeren, haare rijkdommen, welke hij zoekt te vermeêren buiten eenige bedenking mag hij aan de behoudenis van een zo groot voorwerp een grooter gedeelte der belangens van anderen opofferen, dan de burger aan zijn eigen belang alleen. Uit deeze overdragt der magt en der rechten van geheele maatfchappijen aan eenen of meer vertegenwoordigers ontdaan nieuwe, en niet minder gewigtige tegendrijdigheden in de gedraagingen der laatden: met het Staatsbelang, welks bezorging aan de bedierderen is opgedragen vermengt zich onvermijdelijk het perfoonlijk belang dier Regenten zelf: daar beiden zeer dikwijls gepaard C4 gaan,  4o HET VERBAND TUSSCIIEN gaan, worden zij ligtelijk. voor een en 't zelfde gehouden. Door de behandeling der volkszaaken leeren de Regenten te gelijk zich onderling als menfchen kennen; 'er ontftaan onder hun die zelfde neigingen en betrekkingen, die bij bijzondere burgers plaats grijpen: de een is de vriend van den anderen en acht hem, is vermaagfchapt met een derden, haat een vierde uit jaloersheid, of om dat hun geestgefteldheid te verfchillcnd is: Zij allen maaken te faam in de grootere maatfehappij van 't mcnfchelijk gedacht eenen bijzonderen ftand uit, die ook zijnen eigen maatfcbappijelijken band heeft. Het kan bijna niet anders, of deeze perfoonlijke inzigten en belangen moeten zo wel, als 't waar belang van den Staat zelf eenen invloed hebben, op alle die Staatsonderhandelingen, die aan de> beftierders zelv' worden overgelaaten. De ondervinding van alle eeuwen leerd, 't geen de gezonde reden ligtelijk vermoed, dat die gebooren gemagtigden der volkeren zeer dikwijls in naam deezer laatften handelen, wanneer zij enkel door zodanige drangredenen worden aangezet, die op hun zeiven als menfchen betrekking hebben. De volkeren moeten vredesverdragen, verbonden als de hunne aanzien, welke hunne Koningen om de bijzondere betrekkingen hunner perfoonen en geflagten gefloten hebben. Dit is mogelijk reeds op zich zelv' eene onge- rech»  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 41 rechtigheid. Zij is-echter, daar de Regenten toch menfchen blijven en hunne perfoonlijkheid niet geheel kunnen affchudden , te verönifchuldigen; maar daaruit vloeid dikwerf eene andere, ook met op? zigt tot zodanige handelingen, die als nationaal worden befchouwd: de dubbele rol, welke een Souverain Vorst fpeeld, als eerfte burger vau den Staat, en, als vertegenwoordiger vau denzclven, maakt het hem dikwijls onvermijdelijk, en leverd.-hem nog meer fchijnbaare voorwendfels op, om zijn gegeven woord te verbreeken. De verbintenisfen, die hij met anderen Vorsten zijnen gelijken uit hoofde van perfoonlijk belang, of dat vau zijn gedacht heeft aangegaan, kunnen ten tijde, dat zij vervuld moeten worden, voor 't algemeen Staatsbelang zo, fchadelijk worden bevonden, dat 'er eene wezenlijke verplichting op hem ligt om van dezelve aftegaan. In vreedfaame tijden, wanneer geene ■ groote .Staatsveranderingen de oogen der menfchen op de politicque omftandigheden vestigen ,"zijn de Vorsten 't meest ju Haat, en ook 't meest genegen de gewaarwordingen hunner harten, of de bijzondere betrekkingen van hunnen perfoonhjken toeftand in- tevolgen zich met hun te verëenigen, die zij hoogfchatten, en met anderen ontwerpen te beraamen, die alleen de vermeerdering van hun eigen aanzien en luister ten doel hebben; dan zwijgt de Hem des volks, en de Vorst is volkomen vrij, om de geliefkoosde drijfveéren van zijn hart in werking te brengen. C 5 Zo  42 HET VERBAND TUSSCHEN Zo dra daartegen ingewikkelde en gevaarlijke Staatswisfelingen de plaats dier rustige tijden inncemen, dan is de onbepaaldfte alleenheerfcher niet meer in ftaat naar de neigingen van zijn hart of zelfs naar zijne geestgefteldheid te handelen: hij word door de algemeene gevoelens van zijn volk medegefleept, hij word door hunne heerfchende neigingen bepaald, ja wanneer hij edel en braaf denkt, verkrijgt het belang van den Staat bij 't naderen der gevaaren die het dreigen, bij hem het overwigt boven alle andere bedenkingen. Ziet hij op zich zeiven, zo zijn de drijfveeren, die hem voorheen aanfpoorden, niet minder veranderd • hij heeft zich tot iets verplicht uit vriendfchap, of met oogmerk om de voordeden van zijnen ftand te vermeerderen . maar nu vorderd zijne veiligheid, de eer, dien hij zich zeiven als Regent fchuldig is, het tegendeel. Wanneer een Vorst in dusdanige omflandigheden tratfaaten verbreekt, dan is zijn gedrag niet daarin berispelijk, dat hij zijn gegeven woord nu intrekt, maar hij is hierin te befcbuldigen, dat hij het te vooren gegeven heeft: hij moet zich tot niets verplichten, 't welk zijn volk geld en bloed kost, wanneer dit alleen zich zeiven, niet zijn volk voordeelig is. Maar wie is in ftaat bij het in de daad zo naauw verbonden belang van een erflijk regeerend gedacht met dat van den Staat zelve, wie is in ftaat ten allen tijden naauwkeurig die grensfcheiding te bepaalen, die toch immer deeze twee belangen vau  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 43 eikanderen fcheid: de tijd en andere omftandighe?* den ontwikkelen eerst dikwerf de waare gefteïdheid der betrekkingen, en toonen de vreeslijke gevolgen aan, welke de verdragen, die de Vorst, ten tijde hij die floot, als nuttig voor den Staat, ten minsten als onverfchillig befchouwde, voor deezen hadden. Hier is dus het groote en belangrijke, 't welk in volkszaaken, niet in bijzondere burgerlijke omHandigheden te vinden is, een zekere grond, waarop Regenten hun gegeven woord, 't welk zij mogelijk uit dwaasheid of door drift beftierd, verpand hebben, wanneer men uit de gevolgen deszelfs fchadelijkheid kennen leerd, wederom mogen intrekken — bijzondere burgers niet. Zelfs eene bloote verandering van omftandigheden kan eene genoegzaame rede tot verbreeken opleveren , al is het verdrag niet tusfehen Vorst en Vorst, maar tusfehen volk en volk geflooten. De burger moet de ftraf van zijn onverlland, van zijne geringe kunde, die hem verdragen hebben doen aangaan, welke hem in 't vervolg nadeelig worden, met Recht hierin draagen, dat hij tot derzelver naarkoming gedwongen word: hij moet zelfs zomtijds voor 't ongeluk boeten, waarin veranderde, doch niet vooruit te ziene omftandigheden bij de vervulling eener belofte, die hij in eene onnozele onweetenheid deed, hem dompelen; zijn welzijn, zijn vermogen, zijn geheel aanwezen zelfs is niet eene zo gewigtige zaak, dat om deezen , op de heiligheid der verdragen eenige irj'oreuk zou  4i HET VERBAND TUSSCHEN zou gemaakt worden, die toch altijd lijd, wanneer 'er veele gevallen voorkomen,' in'welken zij verbroken worden: Maar een geheel volk, of hij, die in deszelfs naam handeld, mag in gelijke omftandigheden zich los reekenen van zijn gegeven woord, verönderfteld, dat uit de géftandhbuding van 't zelve een zo groot nadeel voor den Staat gcbooreh word, dat het zijn behoud in de waagfthaal fteld: — waaren volkeren verplicht ook met gevaar van hunnen geheelen ondergang eenmaal aangegaane verhouden geftand te doen, hoe duur zou niet deeze nauwgezetheid dikwijls het menfchelijk genacht te (taan komen ? Zou het voordeel, 't welk hun het voorbeeld van zodanig eene trouw opleveren mogt, (in zo verre dit het recht der verdragen, die gronden van hun-welzijn als onfchendbaar vast(telde) zou dit kunnen opweegen tegen de ellende, ja den ondergang van veele duizenden, die even daardoor uit 't getal zijner leden, of ten minsten uit dat zijner gelukkige leden zouden worden uitgewischt? Een Vorst beloofde aan eenen anderen zijnen bijftand tot deszelfs aanftaande verdediging; maar in het tijd dip, waarop zijn bondgenoot bedreigd word, is hij zelfs in gevaar van door eenen anderen te worden overvallen, ,—- eene befmettende ziekte heeft zijnen Staat ontvolkt . misgewas heeft hem van de nodige krijgsbehoeften verdoken. —i Zal hij dan nog zijn arm, afgemat, en op nieuw bedreigd volk aanzetten, om anderen die diensten te bewijzen, welke hij zelf zo zeer nodig heeft. £eB  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 45 Een ander fluit een verdrag tot eenen gemeenfchappelijken aanval, zo wel als verdediging met dit beding van nimmer door eene afzonderlijke vredeshandeling zijn belang van dat zijns bondgenoots af te fcheuren: maar na eenige jaaren oorlogens ziet hij zijn land ontvolkt, zijne fchatkisten uitgeput : het is allernadeeligst voor den Staat, wanneer hij den krijg voortzet, en zijnen bondgenoot kart hij van weinig nut zijn; hij heeft mogelijk geduurende dat oorlog 't belang van zijn volk, en de wezenlijke oogmerken zijns bondgenoots beter keren kennen; welligt hebben zich ook dat belang, die oogmerken, in dien tusfchentijd veranderd. —« Is het dan eene zo gruwzaame trouwloosheid , wanneer hij zich en zijn volk uit dat gevaarlijk fpel te rug trekt, op het oogenblik, waarin hij aan 't zelve met eer een einde maaken kan. Konden de Nederlanders het Hendrik IV. ten kvvaade duiden, dat hij door eene vrede te Vervin geflooten aan zijn rijk, 't welk zo veele jaaren geteisterd wierd , de rust trachtede te bezorgen , waardoor 't zelve weder eenige adem fcheppen kon , offchoou hij hun even daardoor aan grooter gevaar biootftelde. Waren Bolingbroke en de Staatsdienaars der Koninginne Anna, welke in het Spaanfche opvolgingsoorlog eerst met de bondgenooten, en buiten dezelven met Frankrijk eene vredeshandeling flooten, te befchuldigen als verraders ten hunnen opzigt? Verdienen zij niet eer, als kloeke Staatsmannen, en als weldoeners van 't menschdom, de dankbetui- giu-  /}6 HET VERBAND TUSSCHEN gingen der nakomelingfchap, daar zij het oorlog niet langer duuren deeden, dan het ifaatsbelang, 't welk tot hetzelve gelegenheid gegeven had, aanweezig was, en de algemeene vrede van Europa door die tusfehen Engeland en Frankrijk bewerkten. Verbrak de groote Frederik verraaderlijk zijn verbond met de Franfchen, toen hij na den Cotiiuzitfche veldflag zich door de Breslawfche vrede van 't bezit van Silezien verzekerde, en geen deel meer nam aan een oorlog, waarbij hij, noch zijn volk eenig voordeel meer bad ? Zelfs de Franfchen moeten hem deeze belediging niet zo groot hebben aangerekend , daar zij zich binnen kort op nieuws met hem verbonden. Deeze grond echter , op welke de Staatkunde fomtijds veröorlofd, 't geen de Zedekunde den mensch verbied; 't gewigtige namelijk van het aan zijn eens volks, en deszelfs welftand; deeze grond, hoe zeer dezelve in veele gevallen geldig is , geeft nog oneindig meer gelegenheid ter bewimpeling en verfchooning van onrechtvaardigheden — niet alleen in de oogen der wereld, maar zelfs in de harten der overheden, en hunne ftaatsdienaaren. De overdenkingen, die hierbij vereischt worden, zijn dikwijls zeer ingewikkeld, en de driften, die zich hier in mengen, overweldigen menigwerf de denkbeelden. Maar waar zijn de middelen te vinden, om daar dwaalingen, hier ongerechtigheden te verhoeden ? waar anders, dan in de harren, en de gemoeds« geiteldheid der Vorsten, en hunne raadslieden ? Eene  DE ZEDE EN STAATKUNDE 4? Eene andere zwaarigheid ten opzigte van de zedekunde der Regenten, die nog tot dit hoofdduk behoord, ontftaat 'er uit de ongelijkheid der Staaten : Eene groote monarchie van 25 millioenen menfchen, en een ftad , die duizend inwoonders bevat zijn, zo zij beiden onaf hangelijk zijn, eikanderen in rechten gelijk: is echter het welzijn van 25 millioenen menfchen niet van meer aanbelang, dan dat van duizend? en wanneer derhalven het behoud, of ook eenig ander wezenlijk belang van dien grooteren ftaat vorderd, dat de kleinere eenige van zijne bezittingen of rechten opöfferd , is het dan den beftierderen des eerden niet geöorlofd , den tweeden daartoe ook met geweld te dwingen ? Wanneer Vorsten zich in befluiten van deezen aart bedriegen, dan legt de grond hunner mistasting niet in 't verkeerde der delregel, naar welke zij handelen, maar in de verkeerde begrippen, die zij zich van den welvaart van den daat vormen. Deeze regel is ontegenzeggelijk waar: het overwigt van grootere maatfchappijen boven kleinere is niet alleen natuurlijk maar ook zedelijk: niet alleen hunne kragten, maar ook hunne rechten zijn ongelijk : 't Zou onbefchaamd zijn , indien een mensch zich zeiven boven eene geheele menigte dellen wilde, gedeld eens, dat dezelve uit min waardige menfchen bedonde, dan hij zelv' is. En eene talrijke natie moet, wanneer haare belangen met die van eene kleinere maatfehappij in drijd geraaken, zeker den voorrang hebben. Maar  «S HET VERBAND TUSSCHEN Maar kan het geval van zodanig eene ftrijd wel immer voor handen zijn? of is bet wel duidelijk te onderkennen? wanneer men door 't welzijn van den ftaat, het geluk van allen of der meesten uit deszelfs leden verftaat, zo kan dusdanig een geval dan plaats hebben, wanneer de magtigere natie befchaafd, de kleinere ruw is. Een wijd uitgeftrekt Land kan door eene roverbende van de eene grensfeheiding tot de andere ontrust worden — het kan dus wezentlijk voor 't welzijn der millioenen, die het bewoonen, belangrijk zijn, dat die duizend menfchen uitgeroeid of verjaagd worden. Deeze bepaaling echter van 't welzijn van détf ftaat (hetzelve moge dan wezenlijk daarin bellaan) kan toch in allen tijden in alle omftandigheden niet de eenige blijven. en even dit brengt zo veel verwarring te weeg in de ftaatkundige beraadfiagingen: — dit verwekt bij goede Vorsten zo veeIe bedenklijkheden, dit leverd den boozen zo veeIe fchijnbaare voorvvendfels voor hunne kwaade* handelwijze op, dat het nooit duidelijk te bcpaalen is, wat waar ftaatsbelang heet — hadden de handelingen der regenten eenen onmiddelijken invloed op het welzijn van allen die bijzondere menfchen, welken onder hun beftier leven, men zou hun dan als de eenige richtfnoer hunner handelingen kunnen opgeeven de bevordering van dat welzijn zelfs met uitfluiting en opoffering van alles wat hier tegen aandruischtc : 't geen millioenen menfchen wezenlijk , en in waarheid gelukkiger maak-  DÊ ZEDE EN STAATKUNDE. 49 maakte, zou nimmer eene onrechtvaardige handeling kunnen zijn : dan was de volftrekte uitgebreidheid van 't nut, 't welk zij te weeg bragten, de zuivere maatffök van het recht. Maar zo is het in lange na niet gefield: de middelen , welke de Regenten ter bereiking van dit groot doeleinde in handen hebben, zijn meer te fiiamgedeld; de Regenten zijn als de droomgoden j die uit hunne vaten het water uitdorten , doch zonder bepaaldelijk vooruittezien $ waarheen 't zelve droómeh, hoe veelen en welke landerijen het befproeien zal: 't oogmerk, waar naar zij dreeveri, het geluk Van den ftaat, in zo verre dit zo veel beduid, als de fom van geluk, welke de gezamentlijke leden genieten, is iets, 't welk menfchen oogen niet kunnen overzien. Zij moeten dus 't zelve onder zekere algemcene en afgetrokkene denkbeelden, als daar zijn magt, rijkdom, volkrijkheid zoeken te bevatten; hoe meer deeze eindens, welker onmiddelbaare bereiking zij zig voordellen, van hunne inzigten verwijderd zijn, des te onzekerder wordt het, hoe veelen hunner medeburgeren, en in welk eenen graad deeze door den uitvoer hunner ontwerpen wezentlijk gelukkig zullen worden: en even daarom daat het hun dart des te meerder vrij ter bevordering dier oogmerken, ter onderdeuning dier onderneemingen, geweldige middelen te kiezen, of op de Rechten ert bezittingen van anderen inbreuk te maaken. Men kan zich eene aanëenfchakeling van denkbeelden voordellen , waardoor , 't geen men geD meen-  HET VERBAND TUSSCHEN meen] ijk ftaafsbelang noemt, uit de natuurlijke en eerfte bepaaling van 't geluk eener natie trapsgewijze entftaan is. Deze eerfte en natuurlijke bepaaling nu is deeze. , „ Een volk, een ftaat is gelukkig, wanneer de menfchen, uit welken dezelve is te faamgefteld, „ gelukkig zijn." Het lot echter van eene gebeele menigte moet naar derzelver grootfte gedeelte gewaardeerd worden. „ 't Welzijn van den ftaat, be„ ftaat dus uit dat van 't grootfte gedeelte zijner „ leden." Maar deeze Leden zijn eikanderen ongelijk - ongelijk met betrekking tot hunne innerlijke waarde, en hunne innerlijke vermogens, die hun voor bun geluk vatbaar maaken — ongelijk in den invloed, dien zij op anderen hebben, en der hulpmiddelen, die zij kunnen aanwenden, om 't geluk van anderen te bevorderen. Bij deeze ongelijkheid der menfchen, die op de waardeering van 't geen zij tot algemeen geluk bijdraagen, en dus op natuur en waarheid gegrond is, vocgd zich fchielijk die, welke in de denkbeelden , en vocröordeelen der menfchen haaren ecnigen fteun heeft. Men bepaald den Staat voornamentlijk tot de hoogere Handen, den adel, de rijken, de fatfoenliikcn, de geleerden, en meent het belang van den Staat juist te bepaalen, wanneer men de belangen dcezer allen in oogenfehifn neemt, en zo veel te meer daarom, om dat ijder van deeze Handen weder  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 51 der een klein gebied onder zich heeft, dat is, met een aantal geringeren in verbintenis ftaat, welker wel of kwalijk zijn van het zijne af hangd. De ondervinding leerd ons ook nu kennen deels zekere algemeene hulpmiddelen, door welke men welgefteldheid en vergenoegdheid eener menigte verzekeren, en bevorderen kan: 1 deels zekere algemeene kentekenen, uit welke men die moet beöordeelen, wanneer het niet mogelijk is haar zelv' te leeren kennen. Tot die hulpmiddelen behoord bij voorbeeld de bloei des koophandels, tot de kentekenen , da volkrijkheid: tot beiden de goede ftaat der land- en zeemagt, en van de algemeene fchatkisti Te vooren hield men zich alleen aan zekere uiterlijke kentekenen om den bloei van eenen Staat, en daardoor deszelfs goed beftier aftcleiden, 1111, daar men den zamenhang tusfehen oorzaaken en uitwerkfelen iets beter heeft leeren inzien, let men meer op den innerlijken toeftand, en de hulpmiddelen, om dien te verbeteren, en deeze toetsfteen is buiten bedenking minder feilbaar, dan dé eerdé. Dan, daar veiligheid de eerfte ftap tot geluk is, en magt tot veiligheid leid, zien wij nog dagelijks, dat veele ftaatkundigen en wijsgeeren het wijd uitgeftrekt, en veel bevattend denkbeeld van geluk des Staats befluiten in 't naauw en beperkt begrip van magt en invloed der Regenten. Het is echter klaarblijkelijk, dat wanneer men het ftaatsbelang in diervoege bepaald, hetzelve 011D * ein-  S* HET VERBAND TUSSCHEN eindig meer in tegenfrand komt met het zelfde Belang van andere maatfchappijen, dan het waar geluk der bevvoonderen van 't eene land met dat der ingezetene:) van 't ander. Maar de bepaaldheid van 's menfchen vermogens ■ zijne onvolmaaktheid, zijn bekrompen doorzigï brengen noodwendig iets gebrekkigs voort in de handelingen, welke tot onöverzienlijke en gewmiVe voorvallen zich uittrekken En het is juist dit, 't welk de rechtsgeleerdheid en zedekunde des' burgers veel bepaalder en zekerder daar ftcld, dan die des ftaatsmans ooit worden kan: . De' eerfte weet met wien hij te doen heeft, wien hijdoor z,jne bedrijven voor of ' nadeel toebrengt,. hoe groot dit voor of nadeel zij bij gevoeld, hoe weinig zijn individu tcgens den geheelen Staat gerekend beduid, . e.i hoe onrechtvaardig het zijn zoude, algemeen nuttige wetten ten zijnen gevalle alléén te doen zwijgen De beftierder van eenen Staat daartegen kan nimmer allen die menfchen overzien, welker geluk hij bevorderd of ftoord: hij is ook niet in ftaat het goede, 't welk hij doed, met het kwaade, 't welk hij aanricht- naauwkeurig te vergelijken: hij kan zich ein_ delijk ook niet bepaald die betrekking voordellen, waarin bet geluk van zijnen ftaat met' het nog verhevener doeleinde van algemeen menfchen geluk ftaat. . Eer, magt, ftaatsgeluk, allen voorwerpen, die hij zoekt naar te jaagèn, zijn meer gefchïkt voor 't verftand, en de verbeeldingskragt, dan voor de zinnen, of dc ondervinding, en even daar- doos  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 53 •door loopt hij meer gevaar alléén herfenfchimmen optczoeken. Ik keer van deezen mijnen uitflap te rug tot daar -waar ik afweek. Wanneer geheele maatfchappijen van menfchen voorrechten hebben boven een eeni-gen, dan hebben ook grootere maatfchappijen voorrechten boven kleinere. Wanneer dierhalven de beftierder der eerften niet verkeerd beoordeeld, wat het waar belang van zijnen ftaat uitmaakt, en bijzonder, welke middelen hij tot behoud van 't zelve moet aanwenden, zo kan hem onmogelijk de bevoegdheid worden tegengefproken, om oneindig geringere belangen vau veel minder menfchen, al zijn deezen niet aan zijn bellier onderworpen, aan zijn grooter doeleinde te onderfchikken. De gefchiedenis leerd ons, dat grootere Rijken altijd van hunne overmagt boven kleinere in kommerlijke tijden gebruik gemaakt hebben, en zij toond door de goedkeuring of berisping, waarmede zij de opgegevene gebeurtenisfen beoordeeld, dat dit door de nakomelingfchap dan alleen voor onrechtvaardig is gehouden, wanneer de flaatkundige oorzaaken niet belangrijk, en de gevaaren niet groot genoeg waren, om onregelmaatige flappen te rechtvaardigen: of wanneer Vorsten de wonden, welke zij in tijden van nood door hunne onderneemingen aan anderen hadden toegebragt, in vredestijden niet weder zogten te heelen. Was het in het dertig jaarig oorlog, voor de Oostenrijkers van wezenlijk belang, dat hunne D 3 ' Duit-  54. HET VERBAND TUSSCHEN Duitfche, en Italiaanfche Staaten aan elkander ge» fchakeld wierden, zij waren dan te verfchoonen, dat zij die van Graauwbunderland noodzaakten hun het dal, waardoor die Staaten waren afgefcheidcn , in te ruimen. Kon ïranciscus I. in 't jaar 15:5 de ItahN aanfche grenzen zijner Staaten tegens kakel V, niet verdedigen, zonder zich van eenen vrijen doorgang door dat gedeelte der Alpen, welk Savoijen bezat, te verzekeren, zo wierd het twijfelachtig recht, 't geen hij had om dit land met krijgsvolk te bezetten, door den nood duidelijk en geldig. Deeze overdenking, dat de Regenten even otn het zwaarwigtige hunner plichten ook in zekere omftandigheden grootere rechten hebben, leid mij om hunnen toeftand nog uit een ander oogpunt te befchouwen; en uit dit oogpunt befchouwen zij zich zeiven maar zelden: het zelve verheft hun aan de eene zijde, doch aan de andere beperkt het hun , en legt nieuwe verplichtingen op hun. Allen te zaam genomen zijn zij de grodte vertegenwoordigers van 't geheele menschdom: zij bepaalen door de verëcnigdc fom van hunne wijsheid en deugd, of van hunne dwaasheid en boosheid, ten allen tijden (onder de andere zedelijke oorzaaken het meest) den graad van geluk of elende op aarde: zij bepaalen door hunne onderlinge onderneemingen den loop der menfchelijke dingen; en bewerken 't zij dadelijk of lijdelijk, door hunne handelingen of lotgevallen, de grootfte en daarbij nog altijd onbeftendige veranderin.  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 55 gen, welke zich in den ftaat van 't mensch dom opdoen: Veranderingen, door welke het mcnschdom in dc ontwikkeling zijner vermogens, en in de aannadering tot zijne volmaaktheid dan voor, dan agter uitgaat. En zijn zij aan den eenen kant vertegenwoordigers der volkeren, zij zijn ook aan den anderen de voornaarnfte werktuigen der Voorzienigheid: Zij werken mede om haare ontwerpen ter uitvoer te brengen; zij zijn de eerfte fpringveeren in het groote werktuig der zedelijke wereld, door welken de opperde bedierder van alles de overige raderen in beweeging brengd. Zo dra zij deeze betrekking leeren kennen, en -derzelver gewigt inzien, vorderd hun plicht gelijkvormig aan dezelve te handelen: zij, welker handelingen gevoegd bij die van anderen volksbedierders op veelen volkeren, dikwijls op gehee* len waerelddeelen invloed' hebben, moeten ook het welzijn van het gantfche menfchelijk gedacht als hun wezenlijk, en hoofddoelwit befchouwen. Nu zijn alle de lesfen der deugd, zo wel als die der gerechtigheid juist naar dit algemeen welzijn geftemd: zij zijn daarom verbindend, om dat haare oeffening onontbeerlijk is, willen de menfchen bij eikanderen lecven, en gelukkig leevcn. Alle lesfen moeten ondergefchikt zijn aan den geest van die regel, en het is dus ontegenzeggelijk waar. „ Alles is recht, wat het menfchelijk gedacht in 't geheel voordeelig is." Ilij, die dit groote veld overzien kan, en de gevolgen zijner daaden zo volkomen, en zo duiD 4 de-  $6 HET VERBAND TUSSCMEN delijlc voor oogcn heeft, dat hij met zekerheid kan beöordeelen, wat aan de geheele zedelijke waereld in allen toekomende tijden meer voor dan nadeel zou toebrengen hij behoefd zich naar geene algemeene regelen te fchikken, ja hij kan die , welke recht en geweten ons voorfchrijven , zonder onrechtvaardig, zonder ftrafbaar te zijn, ter zijde Bellen: Volgens deeze befchouwing dwaalen dezulken niet, welke beweeren, dat de Goddelijke gerechtigheid en goedheid, hoewel als eigenfchappen van zijn weezen aan deeze deugden in de harten der menfchen huisvestende gelijk, echter in haare uitwerkingen geheel kunnen afwijken van dien weg, welks bewandeling zij ons voorfchrijven: Daar Gods gedagten wegens ons bekrompen en gebrekkig verfland de onze niet kunnen zijn, kunnen ook de wegen welke hij ter bereiking \;an zijn doelwit, het algemeen geluk, inflaat, niet dooy ons betreden worden. Het moet ons dus niet verwonderen, dat ver* flandigen menfchen openbaaringen voor Godlijk hebben befchouwd, in welke daaden bcvoolem wierden, die buiten zodanig een gezag misdaadig zouden zijn: Zij dwaalden welligt in de gronden , op welken zij die openbaaringen aannamen, maat' hierin hadden zij recht, dat zij dezelve niet om de gemelde reden verwierpen. God beveeld een Vader zijnen zoon te offeren: hij beveeld het eene volk om het ander uitteroeijen. • Kan dit alleen, een bewijs opleveren, dat de fchriften, in welken dit gevonden word, niet van Hem zijn? Maar hij  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 57 hij immers, die aan allen menfchen het leven gegeven, en allen den doodfonderworpen heeft, kart wel over 't leven van een eenigen, over 't daar zijn van eenige volkeren befchikken. Wanneer Hij bij de algemeene wetten der natuur verwoesting tot een even zo wezenlijk deel zijner ontwerpen zich heeft voorgefteld, als fchepping, dan kan Hij ook in bijzondere gevallen menfchen tot deeze verwoesting gebruiken, en hun tijd en plaats daartoe aanwijzen: — Deeden deeze menfchen 't geen hun God beval, uit eigen beweeging, zij waren dan zeker misdaadig: Zij immers zagen daarin niets dan verwoesting, en ondergang 't Opperfte Wezen zag, leven en gelukzaligheid als verwijderde gevolgen daaruit ontdaan, en dit was zijn doel wit zadig wierp zich vol eerbied voor den Engel iesrad als gezant der Voorzienigheid neder, dien hij als kluizenaar naar zijne daaden voor eenen roever en moordenaar zoude gehouden hebben. Op een zo verheven dandplaats is niemand gefield niemand kan het menfchelijk gedacht in deszelfs geheele uitgedrektheid, niemand kan alle volgende eeuwen overzien, noch bcöordeelen, wat de waereld als de eeuwige keten van allen redelij- lijke wezens ten beste diend. • Aan niemand dierhalven is deeze magt verleend, dat hij om zodanige groote eindens te bereiken, die ondergefchikte doore, welke den grond opleveren tot de gewoone menfchelijke plichten. Intusfchen is de een uit hoofde zijner omdandigD 5 he-  $S HET VERBAND'TUSSCIIEN heden en betrekkingen, zo wel als van zijn beroep minder van deeze verheve ftandplaats verwijderd , dan de ander. En zeker, zo ooit iemand bevoegd is bij bet regelen zijner daaden zich niet alleen aan de eens gevestigde voorfchriften te houden, maar op den ecr.'ten grond dier regelen, 't algemeene welzijn namelijk, onmiddclijk te letten, zijn zij het zeker, die eerstelijk rechters, en wetgeevers der overigen menfchen zijn, die ten anderen de omftrindigheden der volkeren in 't groot naar hunne ontwerpen befchikken, of door hunne handelingen leiden, en die eindelijk door geene overeenkomsten van het recht van eigen onderzoek afftand gedaan hebben. Vooreerst zij, welke aan het roer van Staat zitten, zijn werkelijk op eene hoogte, van waar zij meer van 't menfchelijk gedacht, en van het toekomende kunnen overzien; zij kennen den toefhuid der volkeren beter, zij hebben meer gelegenheid om de drijfveeren, en oorzaaken gade te Haan, uit welken de toekomende gevolgen ontdaan: Zij kunnen dus, wanneer zij zelve met de nodige zielsvermogens begaafd zijn, het eerder in haare daatkundige bcraadflagingen, dan een bijzonder burger in zijn kring waagen, om de overwëeging der bijzondere omdandigheden, en het vooruitzigt op de toekomende, of de hoop ter verbetering van den daat der dingen in de plaats van algemeene grondregelen te dellen. En dit is ten tweeden waarlijk hun, beroep: het welzijn van Landen en tijden hangd van hunne be-  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 59 bed uiten af: vooral zijn alle handelingen van den eenen Souverain met den anderen, de oorlogen, die zij voeren, de verdragen, die zij maaken, de vermaagfchappingen, die zij aangaan, voor meer dan één Land bronnen van geluk of onheil: Hunne bediening vorderd dierhalveu van hun, dat zij 't geluk der Volkeren, op welke zij door de vreemde Staatsomffandigheden zo veel invloed hebben, zich ook vlijtig als het doelwit van alle hunne werken voorftellen. Uit plichten ontdaan Rechten en als zij in een uitgedrekten kring van werkzaamheden goed zullen doen, dan moeten zij in eenen even zo groote kring van befchouwing waarneemen en beöordeelen mogen. Geheel anders is het met bijzondere burgers, en hunne omdandigheden gedeld. Ik zal hier niet herbaaien, 't geen ik te vooren gezegd heb, dat zij bij 't aangaan der burgerlijke verëeniging afdand gedaan hebben van het recht, om 't geen de wetten in 't algemeen voorfchrijven, in ijder bijzonder geval te ouderzocken, en te toetfen, of het zelve daar nuttig of fchadelijk zij: Ik wil hierbij alleen deeze twee aanmerkingen voegen: De burger kan zo verre niet vooruitzien noch beöordeelen, welke gevolgen ooit in den toekomst uit zijne daaden kunnen voortvloeien, en vooral wanneer deeze daaden hunne betrekking hebben op 't recht van eigendom. Hij moet zich dus aller- naauwkcurigst aan de algemeene voorfchriften houden,  So HET VERBAND TUSSCHEN den, of zij blijven geene regelen meer voor zijn gedrag. _ Even gelijk het den menfchen eerder gelukt is iets der algemeene wetten van den loop der waereld te begrijpen, dan die bijzondere, welke 't .weder regelen te leeren kennen, en gelijk zij gemaklijker toekomende duisternis aan den Baat vau zon of maan, dan regen en wind in onze damp- kring leerden voorzeggen. Even zo hebben zij ook wegens den loop der groote ftaatkundige verfchijnfels, en de gevolgen der Staatshandelin. gen, met betrekking tot het lot der volkeren duidelijker denkbeelden, en zekerer voortekenen, dan zij die hebben van den loop der gedacht of perfoonlijke aangelegenheden, of van de gevolgen hun- ner bijzondere daaden. De grond hiervan is, dat in 't natuurlijke, gelijk in 't zedelijke, ia grootere omftandigheden minder oorzaaken te gelijk werken, en deeze regelmaatiger zijn, terwijl in geringere daartegen de famenloop van omftandigheden oneindig groot, en dus ook de wijze, waarop ijdere werkt, ongelijker en onregehnaatiger is , Waar nu noch 't eigene en bijzondere van 't voorwerp onzer handelingen, noch de gevolgen uit deeze voortvloeiende door ons duidelijk benepen worden, daar moeten algemeene regelen ons onbeperkt beftieren. Daarbij komt, dat even, om dat de kring der werkzaamheden van een bijzonder mensch klein is, het belang 't welk daar mede verknogt is, altijd over»  DÉ ZEDE EN STAATKUNDE, és overwogen word door het gewigt van de wet, dat is, door "het nut, 't welk de maatfehappij uit de betrachting der wet trekt. In volkszaaken kan fomtijds het tegendeel plaats vinden. Dit brengd mij tot een tweeledig onderfcheid tusfehen de plichten, welke wij onder de gerechtigheid, en die, welke wij onder zedelijke deugd rangfchikken. ■ Een deezer onderfcheidingen is reeds door meer zedekundigen aangemerkt, en duidelijk uitgeleid de andere niet zo zeer. Eerlteüjk 'er zijn plichten, ten opzigte van welken de algemeenheid en onfehendbaarheid der regels, die dezelve voorfchrijven, voor de menfehelijke maatfehappij van meer belang is, dan het voor of nadeel, 't welk.ooit in eenig bijzonder geval uit de daad, welke door de regel verboden of bepaald word, kan voortvloeien: Van dusda¬ nig een aart is bij voorbeeld 't geleende te rug te gecven, hier word -aan den mensch niet meer vrij gelaaten de beöordeeling, of hij in zijne omftandigheden door 't afdoen zijner fchulden iets goeds te weeg brengd. Hij moet bctaalen, dit is een plicht der gerechtigheid. Ten opzigte van anderen plichten daar en tegen komt het nut of nadeel, 't welk in elk bijzonder geval uit een daad voortvloeid meer in aanmerking, dan het nut van den regel. De rede, waarom ik goed doe met den armen een aelmoes te geeven, ligt meer. in mijue bewustheid, dat hij die behoeve, en 'er een nuttig gebruik van maaken zal, en dat ik 't geen ik geef (Mt>  6z HET VERBAND TUSSCHEN ontbeeren kan, dan juist daarin, om dat ik 't gebod van de armen bijteftaan door mijn daad wil voorfiaan: ik mag ook daaromtrent ijdere keer bij mij zelve overdenken, of ik bet voor nut of onnut boude aelmocfen te geeven, en ik mag mij ook gerust meer naar den uitflag deezer overweeging , dan naar 't algemeen gebod van weldaadig te zijn, fchikken. De algemeenheid nu der dwang of gerechtigheids plichten berust op twee gronden vooreerst op 't meerdere belang der wet, dan der omftandigheden, op welke die wet word toegepast: - ten anderen op 't gevaar, 't welk 'er in ijdere afwijking van den regel ligt opgeflootcn, alzo de regel zelve daardoor haare vastigheid verliest. Wat nu den eerfien grond betreft, zo is het klaarblijkelijk, dat dezelve in de zaaken van 't ge* meene leven, ten minsten in de meeste gevallen plaats zal vinden, daar die zich in tegendeel op de onderhandelingen der volkeren met eikanderen niet met eene gelijke zekerheid laat toepasfen. Schoon de uitvoering eener geftrenge rechtvaardigheid aan een burger en zijn gedacht een groot nadeel toebragt, ja zelfs zijnen geheelen ondergang berokkende, zonder dat de belanghebbende tegenpartij daaruit een geëvenredigd voordeel trok; dit echter is eene zaak van zeer gering belang in tegenoverftelling van het nut, 't welk uit eene regelmaatjge orde voor eene zo talrijke en naauw verbondene maatfehappij voortvloeid. Maar, wanneer door eene even zo naauwkeurï- ge  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 63 ge betrachting van gelijke plichten een volk ten gronde gaat, cf een vrije Staat een wingewest van anderen word; wanneer ten minsten millioenen van menfchen in haar welzijn gekrenkt worden, of door gebrek vergaan, vergoed dan het nut, 't welk uit de naarkoming der wetten als een algemeen beginfel voortvloeid, aan 't menfchelijk geflacht de fchade, welke de wet zelve in dat geval zou te weeg brengen ? Ik zeg niet, dat niet zeer dikwijls, ja gemeenlijk en het belang der volkeren, en dat der wetten beiden vereenigd zijn; ik zeg niet dat de Regenten zich zeiven niet dikwijls misleiden, en de vergelijking tusfehen de waardij hunner voorneemens , en het gewigt der algemeene wetten zeer kwalijk inftellen, daar zij ook hunne eigene driften mede op de waagfchaal liggen, maar dit bedoel ik alleen , dat het belang der volkszaaken, welke de Regenten moeten waarneemen, en de fom van voor en nadeel, die uit hunne befluiten te wagten is, hun tot afwijking van fommige voorfchriften kunnen gerechtigd maaken, iets, waartoe hij geene bevoegdheid heeft, wiens werkzaamheden tot den naauweren kring des gemeenen levens beperkt zijn. Het is ook juist het belangrijke der groote ftaatsvoorvallen, waaöm de nakomelingfcbap dezelve met toegeevenheid beoordeeld: dit blijkt hier uit ten klaarften, dat dezelfde Vorst, die van de voorfchriften eener geftrenge rechtvaardigheid in zijne politicque daaden afweek, zonder zijn charafter in de oogen der wereld te bennetten, met de zwart- fte  64 HET VERBAND TÜSSCHEN fte kooien gebrandmerkt wierd, zo dra hij' als mensch in de bijzondere zaaken, welke hij met andere menfchen uitftaan had, zich diergelijke onregelmaatigheid wilde veroorloven: Een Koning3 die ligtvaardig en zonder genoegzaame redenen een oorlog aanvangt, offerd aan deeze zijne ligtvaardighcid mogelijk duizenden op: Hij welke een zijner hovelingen, dien hij niet lijden mag, zonder recht of rechter laat vermoorden, brengd maar een eenig mensch óm 't leven; en echter zal geene nog welligt voof een groot man, een voortreffelijk Vorst gehouden worden, deeze zeker voor een dwingeland. Van waar dit onderfcheid? Daar, verönderfteld men, waren ftaatkundige inzigten de drijfveeren, cii de Vorst dwaalde maar in de waardeering derzelven, ofwel Volksdriften waren de gronden zijner handelwijze, en dan toch was zijn misftap te verfcböonen: — maar hier was niet de Vorst, maar de mensch1 werkzaam; de gronden van zijn befluit, of dé oorzaaken van zijn drift lagen alleen opgeflooten in omftandigheden, die hem perfoonlijk betroffen f 't geen hij zogt, was van geen meer gewigt, dan 't welk het eigen belang, of de wraakzugt van' ijder bijzonder burger zich in zodanig een geval ten doel fteld: ■ De wetten bleevcn dus hier voor den Vorst even zo verbindend, als zij voof den geringftcn zijner medeburgeren zijn: wanneer hii dezelve overtreed, is hij met hun even ftralbaar. Het vermoeden, dat ferdinand I. den Car- di-j  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 6$ dinaal m a li t i n u s i u s in Hongarijen, heeft doen om 't leven brengen, is een grooter fchandvlek ih zijne gefchiedenis, dan in die van zijnen broeder deszelfs dubbelzinnige ftaatkunde, en eeuwigduurend oorlogen. Wij billijken in het beftier van richelieu niet, de list en het geweld, welke hij in't werk ftelde ,om de magt van zijnen Koning te vermeerderen, maar wij wankelen in ons oordeel, en zijn belluiteloos, of wij ook om het groote doelwit de onregelmaa- tige middelen zullen verfchoonen, daartegen zouden wij aan hem als een monfter niet dan met afgrijzen gedenken, indien wij het voor bewezen hielden, dat hij zich van zijne perfoonlijke vijanden door eene geheime valdeur in zijn vertrek ontdaan had. De tweede grond, waarom zekere voorfchriften zonder uitzondering moeten worden naargekomen, is, om dat elke uitzondering haare kragt verzwakt, en ook hiervan loopt men in het gezellig leven meer gevaar, dan in de ftaatkundige waereld. Hoe meer menfchen op eene plaats bij eikanderen leeven, en hoe meer een en dezelfde wijze van handelen herhaald word, des te befmettelijker is het voorbeeld, en des te gemakkelijker vormen zich gewoontens: In de burgerlijke maatfehappij komt alles daarop aan, dat het tot eene gewoonte gebragt word rechtvaardig te handelen, niemand het zijne te ontneemen, en wat dies meer is: daar gewoonte ahijd de drijfveer is, die het kragtigfte op eene groote menigte werkt. Al, wat deeze E ge-  66 HET VERBAND TUSSCHEN gewoonte verbreekt, is ten uiterde fcbadelijk, ter wijl daardoor 't gezag der wetten zelve, 't welk in de gewoonte zijnen voornaamden deun heeft, ondermijnd word; iedere enkele overtreding, die ongevoelig word toegelaaten, is uit hoofde der veel. vuldige anderen, tot welke zij gelegenheid geeft, zeer gevaarlijk; en de redenen, die fomtijds- ter verfchooning zijn bijtebrengen, kunnen daarom niet als geldig worden aangenomen , omdat zij 't fchadelijke van zodanig een voorbeeld bij den grootden hoop, die enkel op het uiterlijke let, niet verminderen. Bij overheden is er geene zo gewigtige rede, waarom men niet uitzonderingen of afwijkingen der voorgefchreevene regelen zou toelaaten: het getal derzelver is niet zo groot, zij zijn niet zo naauw aan eikanderen verbonden, en hunne handelingen zijn niet zo gelijkvormig, dat 'er eenig gevaar zou zijn, dat uit enkele voorbeelden zo ligtelijk eenige gewoonten zouden ontftaan: de gebeurtenisfen , welke hunne daaden bepaalen, zijn toch van dat belang, van dat gewigt, dat zij ten minden altijd nieuwe overdenkingen vereisfchen. Driften kunnen op dezelve veel invloed hebben, voorbeelden niet zo zeer. De avontuuren van ca rel XIL zullen niet ligt een vorst tot een dooiend Ridder maaken: — de zugt tot verovering, welke lodewyk XIV bezielde , heeft als voorbeeld gewis even zo weinig deel gehad aan de oorlogen, die na dien tijd uit gelijke beweegredenen zijn ondernomen, als de veld Üagenvau alexander daaraan hebben. Aan den  DE ZEDE EN STAATKUNDE. ó> fcljzonderèn burger kan dus niet worden overgelaaten de beöordeeling, boe in zijn bijzonder geval, zo dra bet zelve den eigendom, 't recht van een ander aangaat, te handelen, in de burgerlijke maatfehappij immers is het allernoodwendigst, dat men in zodanige gevallen altijd gelijkvormig handeld. —— aan Regenten daartegen kan deeze beöordeeling niet ontnomen worden, maar zij moet door goede , edele, gewigtige en menschlievende oogmerken beftierd worden. Ik kom tot de tweede eigenfehap van het ftrenge recht, die door de wijsgeeren tot hiertoe niet zo zeer is aangemerkt. Het komt namelijk nu aan op de behoudenis van eenmaal gevestigde ftaat en betrekkingen, wanneer men in algemeene zaa- ken , in betrekkingen van volkeren met hunne Vorsten, en van volkeren onder elkander daarvan niet ware afgegaan, en men niet de hoogfte wet van 't algemeene welzijn had raad gepleegd, dan moesten de magt der volkeren, hunnen regeeringsvorm, in een woord de meeste menfcbelijke dingen nog in dien zelfden ftaat zijn, in welke zij voor duizend jaaren zijn geweest. De grondwetten eener üaatsgefteldheid hebben ten doel de eenmaal gevestigde betrekkingen tusfehen de verfcheidene Leden van het bewind, en van deezen met den bijzonderen burger van duur te doen zijn, -— De wetten, die het recht van eigendom bepaalen, zijn daartoe ingericht, op dat hij, welke eenmaal rijk is, rijk, de arme arm blijvc. ■ Volgens dezelve behoud ieder 't geen E 2 hij  ffR HET VERBAND TUSSCHEN hij heeft, mag niet van eenen anderen neemen, geen grenspaal verzetten , geene veranderingen voorneemen. De wetten van 't recht der vol- keren hebben ook alleen ten doel om aan ieder volk dat Land, en die inkomsten, welke hij eens heeft verkreegen, te verzekeren, den heer- fchenden ftaat in zijne voorrechten, den af bangelijken in zijne onderdanigheid aan den eerden te Hijven, in 'tkort alle betrekkingen van magt, eer en rijkdom tusfehen de volksbeftierders zo te behouden, als zij heden zijn. Wat leeren wij nu uit de gefchiedenis ? dat deeze wetten der verfchillende volkeren, en hunne beftierders niet altijd haaren kragt hebben kunnen blijven behouden, daar de waereld zo verbaazend vcriinderd is , geheele volkren verboren zijn gegaan , anderen te voorfchijn getreden zijn, en 'de tegenwoordige ftaat van Europa zelv' eene altijd voortduurende omwenteling van zaaken fchijnd. Maar , wat leerd ons de gefchiedenis verder? dat door deeze veranderingen, zij mogen dan uit onrechtvaardige beginfelen , waarbij de menfchen alleen hunne hartstochten inwilligden, of uit verftandige en deugdzaame, waarbij zij zich boven dc vastgeftelde regelen verhieven , zijn voortgekomen , toch ook maar waare verbeteringen zijn tot ftand gekomen. Veelligt fchijnd het in de befpiegeling mogelijk, dat zo met betrekking van 't eene volk tot het ander, als der innerlijke ftaatsgefteldheid eener maatfehappij veranderingen kunnen gemaakt worden, zou-.  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 69 zonder in 't minst eene geftrenge rechtvaardigheid te krenken, wanneer namenlijk de daarbij belanghebbende allen daarin toeftemmen; maar is dit in de daad wel dikwijls zo gebeurd? en is het wel te voorzien, dat zulks immer gebeuren zal, zo dra het getal van hun, die daarover hunne Hemmen moeten' uitbrengen van eenig belang is. > De gelukkiglte veranderingen in de ftaatsgefteldheid van Engeland hebben toch hunnen oorfpronk in 't woelen eener factie, waarbij naderhand het grootfte gedeelte van 't volk zich voegde: Zou de tegenwoordige zo gezegende gefteldheid van Duitschland en de magt der rijkftanden, wel immer door eene geheel vrije affpraak tusfehen Keizer en Rijk tot ftand gekomen zijn? De vraag dus! zijn er in 't ltaatkundigc geene uitzonderingen op de eens vastgeftelde regelen? verwisfeld zich met deeze: is het voor 't menschdom zonder uitzondering voordeelig, dat de ftaat van allen volkeren zo blijft, gelijk die is? en begaat ieder eene onrechtvaardigheid, die daarin eenige verandering te weeg brengd? Wanneer men uit alle eeuwen die politicque onderneemingen opzoekt, en zich voor oogen Held, welke door de algemeene item van alle volkeren voor roemwaardig verklaard zijn: zo zal men bevinden, dat, wanneer men dezelve toetst aan de regelen eener flrenge rechtvaardigheid , zij verre van onberispelijk zijn; — dat echter, wijl zij 't algemeene en beftendige welzijn van gehete Landen en volkeren, bevorderd hebben, en wijl men E 3 Pil  ?o HET VERBAND TUSSCIïEN uit de omftandigheden, en 't character der hoofden befluiten kan, dat zij dit welzijn, zo niet at» leen, ten minden in de daad mede ten doel hadden: dat even daarom, hunne kwaade zijde is vergeeten geworden, en alleen de glorierijke en weldaadige in 't geheugen der menfchen gebleven. Was de onderneeming van den Keurvorst maltritz tegen ka rel V, toen hij hem in Infpruck overviel, rechtmaatig? vergoedde hij daarmede zijne trouwloosheid, met welke hij ten opzigte van zijnen Neef en geloofsgenoot zich gedroeg; daarmede , dat hij nu aan hem ongetrouw wierd, welke den eerden 't eerst had ondergebragt, en met welks buit hij zich verrijkt had ? was de geweigerde vrijlaating van den Landgraaf eene genoegzaame reden , waarom mauritz, de wapenen, die hij voor ka rel en ter uitvoering zijner bevelen in handen had zonder oorlogsverklaaring tegens hem kon, en mogte keeren? • maar hij ltrced voor onderdrukten, voor de vrijheid van 'tgeweeten, voor de daatsgedeldheid van Dnitschland, voor eenen Godsdienst, wiens behoud wij als een zegen voor de nakomelingfchap befchouwen: hoe omzigtig en hoe toegeevend beöordeelen ook niet de drengde zedekundigen deezen veldflag-van mauritz, daar zij hem gewigtigere oogmerken toefchrijven, dan de regelen en voorfchriften waren, die hij door zijn gedrag overtrad. Wie verdiend als Mensch, als Koning, als Held meerder dankerkentenis van Europa en bijzonder van Duitschland, als guötavus adolphus, maar was  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 71 was zijne onderneeming volkomen rechtvaardig? Is het niet de eerfte grondflag tot onrechtvaardigheid , zich in eens anders zaaken te mengen ? welke bevoegdheid toch heeft een ftaat, zo wij hierover naar de regelen van 't bijzondere recht oordeelen, om de verfchillen in eenen anderen ftaat ontftaan gewapenderhand te beflisfen? gefteld ook, dat hij de goede partij bijftaat. . hij mogt daartoe redenen, bewijzen, overtuiging, niet het zwaard gebruiken. Welk recht had toch gustaav, om zelfs de Protestantfchc Vorsten, tot welker biiftand hij voorgaf te komen, en welker inwilliging hem de eenige fchijnbaare rechtsaanfpraak gaf om in Duitschland interukken, met geweld tot zijn bondgenootfchap, en tot het inruimen hunner vestingen aan zijn magt te dwingen ? Maar gustaav offerde daarbij zelf zijne vermogens, zijn leven op: Voor zijn volk fcheen hij niets dan veiligheid te zoeken , welke door eene verbintenis tusfehen den zegevierenden Keizer en zijnen mededinger zeker in gevaar zou zijn. Voor 't volk, in welks Land hij met zijn Keirmagt introk, bragt hij hulp aan 't onderdrukte deel. ■ hier zettede hij de magt van eenen Godsdienstigen vervolger, en deszelfs legerhoofden; die dezelve op 't fchandelijkst misbruikten, paaien; en wierd dus de eerfte oorzaak van alle die veranderingen, op welke eindelijk een gefchikte en billijke ftaat van zaaken ia dat Rijk , de bevestiging van ontallijke rechten, die te vooren wankelden, de onderlinge vrede tus&hen de twistende partijen, en de vrijheid van E 4 ge*  7i HET VERBAND .TUSSCHEN geweeten volgde. Wanneer hij ook al dat goed, 't welk voor Duitschland en gantscli Europa uit zijne veldtogtcn ontftaan kon, niet voorzag, of ten doel had, hij werd toch door zodanige denk-, beelden beftierd, die tot die oogmerken leiden , en medewerkten, hij wilde bij eene talrijke natie dat bevorderen en voorftaan, 't geen hij voor haar welzijn hield, en de uitkomst heeft geleerd, dat hij wezenlijk tot haar geluk heeft meegewerkt: eti dit maakt in de oogen van allen redelijken en verftandige menfchen zijne onderneeming vrij van bei rispïng. Zodra men nu den Souvcrainen de vrijheid vergund, van zich met de zaaken van anderen volkeren te bemoeien, en de ongerechtigheden, die bij dezelven plaats hadden, te ftrafFen, of wel de verfchillen ook door hunne wapenen te mogen bijleggen, of liever beflisfen, dan zeker vergund men hun ook eene afwijking van 't bijzondere recht, die noodwendig van veelen anderen moet gevolgd worden. In 't gezellig leven is, zal men onrechtvaardigheden voorkomen , de eerlte regel, zich alleen om zichzelven te bekommeren, in eens an* ders zaaken zelfs niet ongevraagd raad te geeven, ja bij zijne vrienden het alleen bij een enkelen raad te laaten berusten, terwijl men verder het aan hun, ten welker nutte dezelve gegeven wierd, moet overlaaten, of zij van denzelven gebruik willen maaken, dan niet. In de beftiering der Staaten kan dit onmogelijk de eerfte regel zijn. Bij onafhangelijke menfchen in  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 73 in den ftaat der natuur, waar ijder voor den ander op zijn hoede zijn moet, kan hij even weinig gelden: hier moet ijder zich met allen bemoeien de veranderingen, die in het huis van mijnen nabuur voorvallen, kunnen mij onmogelijk onver» fchillig zijn, wanneer mijne veiligheid alleen van zijnen goeden wil, en van mijn vermogen om hem te kunnen weerftand bieden, afhangd: alles, 't, geen men van mij eisfehen kan , is, dat ik bij eene niet verzogte deelneeming in de zaaken vau mijnen nabuur zijn welzijn, zo wel, als mijne veiligheid voor oogen hebbe. Nog veel zekercr is het, dat ftaaten noch hunne uiterlijke rust en veiligheid verzekeren, noch voor hun inwendig bellier behoorlijke zorg kunnen draagen, wanneer zij aan de onlusten, die bij anderen volkeren ontfionden, geen deel namen, en niet dadelijk medewerkten, om den toeftand van dat volk tot dien vorm en gefchikthcid te brengen, welke zij de gefchiktften voor hun eigen ftaatsbelang houden. Zodra volkbeftierders deeze (tappen doen, zo dra handelen zij als door de Voorzienigheid daar gefteld, tot fcheidslieden en beftierders der wae- reid zij overtreeden dus de hun hiervooren aangewezene grenzen, en hunne beraadflaagingea kunnen door niets beperkt of beftierd worden, dan door hunne wijsheid en menschlievendheid. * * Maar word hierdoor niet te veel overgelaaten aan de willekeur der Vorsten ? word hierdoor voor E 5 hun»  74 HET VERBAND TUSSCI1EN bannen onbepaalden eerzugt geen wijde deur geopend ? waartoe zullen niet hunne driften hun verroeren, wanneer zedemcesters zelfs in hunne (tellingen, hun zo veel toeltaan? Zal de nood, of ook 't voorwendfel om volkeren, die aan hunne zorg niet zijn toebetrouwd, gelukkig te willen maaken, alles bij hun veröntfehuidigen? zal ook dan niet Hij, die de grootfte verwoestingen in andere Landen aanrecht nog vrij te fpreeken zijn? Zal de enkele toeleg om verbeteringen in te voeren , vrijheid geeven, dat men op de Heilige rechten van anderen inbreuk maake ? dan kan aan den despoot geen perk gefield worden, om niet onder dit voorwendfel de vrijheid en voorrechten van braave volkeren met de voet te vertreeden, noch aan den veroveraar, om niet zijne magt over zijne zwakke nabuuren te doen gelden ? Zullen dan geene bepaalingen vast, geene eigendommen zeker, geene verbintenisfen meer heilig zijn? God bewaare ons, dat wij zulke affchuwelijke lesfen zouden daar (lellen; zij zijn even zo verwijderd van de meeningen van mijn hart, als zij het, hoop ik zijn, van de Hellingen, die ik hier voordraage. Want vooreerst, wanneer het op voorwendfels aankomt, heeft het ooit eenen onrechtvaardige!) grooten daaraan ontbroken? Heeft het Heilige recht met alle zijne regelen, en bepaalingen den veroveraar en despoot beteugeld? zijn 'er niet onder den fchiju van rechtsaanfpraaken, die uit ouie papieren, uiterHe willen, en  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 7$ en alle andere diergelijke bewijsftukken, welke 't burgerlijk recht gelden laat, gehaald worden, even zo vecle. onrechtvaardige oorlogen gevoerd, ais welke immer eene onbewimpelde drijfveer van belang heeft kunnen aanftooken, of het voorwendfel van 't algemeen welzijn verfchoonen? En wanneer een van bejden weezen moet, wanneer het onmogelijk is té beletten , dat de grooten der aarde of met hunne documenten, of met hunne geweetens fpeelen, en dat zij voor de aanfpraaken dér enkele heb en heerschzugt of rechterlijke of ftaatkundige gronden uitvinden, en zich op dezelve beroepen, is het dan niet beter dat zij het laatfte den voorrang geeven, dewijl zij ten minsten daardoor der. waarheid nader bij komen, en hunne daaden meer bloot gefteld worden aan de algemeene beöordeeling, daar dezelve kunnen getoetst worden aan voorfchriften, welke meer bekend, en voor 't gezond verftand meer bevattelijk zijn: om de rechtsüanfpraaken, welke thans in ijdere voorafgaande oorlogsverklaring worden bijgebragt, te onderzoeken, behoord eene keunis der gefchicdenisfen, die maar weinig menfchen hebben: of het ftaatsbelang, 't geen men in het tegenövergefteld geval zou dienen voortewenden, wezenlijk, en groot genoeg zij, en of het algemeene welzijn van Europa, wanneer men dit, volgens mijn ftelfel, zou willen voorwenden , daardoor waarfchijniijk bevorderd word, hierover zullen zeer veelen en verftandigen menfchen kunnen oordeelen: Een onrechtvaardig Vorst zou door zodanig een ftaat- of zedekundig ver-  76 HET VERBAND TUSSCIIEN vertoog zich veel meer blootgeeven, en de on vergenoegdheid van allen rechtgcaarten zo wel, als de berisping zijner tijdgenooten, en nakomelingen zouden hem veel zekerer treffen. Ach gave God, dat 'er nooit meer een oorlog gevoerd, nooit eene verovering beproefd wierd , dan wanneer hij, die geenen aanvangt of naar deeze (treeft met eenige waarfcbijnlijkheid maar kon aantoonen, dat en dit oorlog, eu deeze verovering zijn eigen Land, ja al ware het maar alleen hemzelven wezenlijk voordeelig waren. Gave God, dat een waar belang, een bepaald doelwit in (taalkundige onderneemingen , tot welk een einde dan ook befloten, zelfs ook ter bevordering van 't wel begrepen eigen belang, de (tappen der Regenten begeleidde, dat maar ter rechtvaardiging hunner onderneemingen in de oogen der waereld moest beweezen worden, dat dezelve wezenlijk voor hun van belang waren! Hoe vredig zou dan niet Europa geduurende eenen langen tijd zijn, en hoe ongehoord zou ijder burger onder zijn wijnftok en vijgenboom zich kunnen verlustigen. Maar wanneer nog daar en boven de volkeren van hunne beftierders vorderden, dat zij zodanige hunner daaden, die geheel Europa beroeren, ook •loor bet uitzigt op toekomftige vermeerdering van geheel Europa's geluk moesten rechtvaardigen , zoude dan de op veroveringen beluste Vorst, of oorlogzugtige aventurier wel ergens- een fchifngrond voor zijne handelingen kunnen vinden, waardoor de overige menfchen geblinddoekt wierden? Ik  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 77 Ik wil echter mijn ftclfel niet door eene bloote vergelijking met het tegenwoordige, of door harsfenfchimmige vcronderltellingen rechtvaardigen, ik wil alleen aantoonen, wat in 't zelve ligt opgeflooten, en in de daad, zodanig eene ongebondenheid der Vorsten, als men uit *t zelve trekken wil, is verre van deszelfs geest verwijderd. Vooreerst • is het 't zelfde, of ik zeg > het inzicht van het beste is voor eenen Vorst de Cenigfte wet dan wanneer ik zeg hij is in 't geheel aan geene wetten onderworpen. Sluit de eerfte ftelling eene onbekende waarheid in? kan in de daad de zaak veranderd? kan den onaf bangelijken de magt benomen worden te doen, 't geen naar zijn inzien goed is, en is 'er eenig ander zedelijk middel uittedenken, om deeze magt te beperken , dan hem te leeren, wat waarlijk goed zij, en in zijn hart bij 't aanfchouwen van 's menfchen geluk of elende gevoeligheid optewekken? Ten tweeden: Uit den aart en gronden der vrij» heid, die ik onaf hangelijken in den ftaat der natuur niet kan betwisten, volgd zelfs de beperking deezer vrijheid. Daar behoud van 't geen reeds werkelijk daar is , den mensch meer aan 't harte ligd, en ook een meer wezenlijk deel voor zijn geluk is, dan de bevordering van een nog onzeker beter, en daar het recht eigentlijk de behoudenis en voortduuring van den tegenwoordigen ftaat van zaaken ten doel heeft, zo verbind juist de regel van 't algemeen welzijn, dii alleen den beltierderen van de naarkoming der on-  78 HET VERBAND TUSSCIIRN ondergefchikte plichten van 't ftrenge recht kan bevrijden, hun om in den gewoonlijken Baat van zaaken deeze plichten te betrachten. „ Verander in uwe betrekkingen met uw volk, in de betrekkingen van uw volk met anderen, zonder door de nood gedrongen, of dat buitengewoone voorvallen dit van u vorderen, niets." Ziedaar de eerfte regel, welke rede en geweeten eenen deugdzaamen Vorst voorfchrijvcn; het is iets groots een geheel volk, of meer Volken meer geluk te bezorgen, dan zij genieten; maar hij verdiend reeds roems genoeg, die hun 't genot der gelukzaligheden, die zij bezitten, verzekerd; en het is vermetel en roekeloos hun in eene ongewisfe hoop op toekomende voordeelen voor 't tegenwoordige in elende te dompelen. Maar welk is die noodzaakelijkheid, welke zijn die buitengewoone voorvallen? ■ Juist dit fchijnd de vrijheid den Vorsten toegeftaan voor de volkeren gevaarlijk te maaken, daar dit aan hunne beöordeeling moet worden overgelaaten: intusfehen fchoon het alle menfchelijk verftand te boven gaat, door algemeene en bepaalde regelen dit vooruit tc beflisfen, zo word 'er, wanneer het geval daar is, zelden meer dan gezond verftand en billijkheid vereischt, om het waare andvvoord op deeze vraag tc vinden. Zo veel kan men uit de zo even opgegeven grondregel ligtelijk befluiten: Wanneer in het tijdvak, in 't welk een Vorst regeerd, geene omwentelingen door toeval, of door 't bedrijf van anderen  DE ZEDE EN STAATKUNDE 79 ren ontdaan, aan welken hij genoodzaakt is deel te neemen, zo is het hem niet geöorlooft, uit vrije cn eigen beweeging die te bewerken; alle groote verbeteringen moeten voorbereid zijn, zelfs die, welke door overrceding haar beflag erlangen, maar nog veel meer die, waarin 't geweld mede zijne werking doen moet. De rede hiervan is deeze: om iemand gerechtigd te maaken, dat hij in hoope van een toekomend goed, 't welk hij bezorgen wil, nu midden in vrede onrust verwekke, daartoe is het menfchelijk doorzigt in 't toekomende noch groot, noch zeker genoeg. ■ Een Vorst moge aan de daatsgedeld- heid der maatfehappij aan zijne zorg toebetrouwd, of in de betrekkingen met andere maatfchappijen eenige verandering willen te weeg brengen, altijd toch zijn de eerde gevolgen van deeze zijne handelwijze , ftrijd, ontevredenheid , misnoegen, verbittering, en zeer dikwijls bloedvergieten en verwoesting: Zo hij nu in 't vooruitzicht zich niets meer voordeld, dan zich perfoonlijk meer aanzien , meer vermogen, een beroemden naam te verwerven , meer gevreesd bij anderen te zijn, meer ongebonden in zijn eigen land te kunnen te werk gaan, dan handeld hij als een dwingeland, en een vijand van het menschdom, die de geringe voordeden van zijn eigen perfoonlijken dand, voordeelen , die in hun volst genot voor hem bijna onmerkbaar zijn, koopen wil voor het leven, de gezondheid van veele duïzende zijner medeburgeren, en die van andere Landen. Is  HÉT VERBAND TUSSCHEN Is het wezenlijk het nationaal belang, 't welk hij bij zijne geüneedde ontwerpen, voor oöge* heeft? Stoord hij daarom uit eigen beweeging den vredigen Haat van Europa, om dat hij hoopt door düurgekogte en afgeperste voordeden, nieuwe bronnen voor den welvaart van zijn land te openen, dan is zijne onderneeming toch daarin onrechtvaardig , dat hij veele volkeren benadeeld dat hij aan 't gedacht, van 't welk hij huisvader is, en mogelijk nog maar aan eenige voornaame leden van 't zelve, het welzijn van meer gedachten zijnen nabuuren opolferd: ■ en het is nog berispe- lijker, om dat deeze voordeden zelden zeker genoeg zijn en nog veel minder geëvenredigd aan de nadeden, welke ter verkrijging dier eerften worden aangericht. Was het eindoogmerk eener onderneeming, door Welke de dadelijke rust geftoord wierd, een algemeen goed voor 't Menschdom, of wel gemeenfchappelijk aan allen die volkeren, welke daarin betrokken wierden; dan zoude mogelijk ( indien wij onderftellen, dat het doel zuiver, en deszelfs bereiking waarfchijniijk ware ; ) een heldhaftig avonturier te verontfehuldigen zijn, die ook on- gevergd zodanig een ftrijd waagde. Indien Jiancocapac wezentlijk met dat doel Peru, veroverde, om het te befchaaven, wanneer alexander daaröm d a r i u s beftreed, om Aden van zodanig een gewelddaadig juk te bevrijden, en aan 't zelve Griekfche vrijheid, kunsten, en verlichting mede te deden, zo zoude mogelijk het gewaagde ea  DE ZEDE EN STAATKUNDE. & en onzekere van zodanig een doel de berisping zij* ner tijdgenooten verdiend hebben, maar gelukkig uitgevoerd, zou zijne onderneeming door de na- komelingfchap met recht gepreezen worden. . Maar hoe zelden kunnen wel ontwerpen van deezen aart beraamd, hoe zelden ook voorwendfels van dat foort gevonden worden? de gevallen, welke onder deezen tijtel behooren, zijn zo gering, dat zij bij het daarftellcn van eene algemeene regel in geen aanmerking komen. Deeze regel nu was een braaf Vorst, moet, zo lang alles rondsom hem vredig is, deeze rust niet de eerfte ftooren, dan moet hij enkel aan behoud, niet aan verbetering der politiequs ftaat van zaaken denken, dat is hij moet ftreng rechtvaardig zijn. Maar wanneer dit evenwigt door anderen verbroken word, en hij zelv' door den ftroom der verwarringen voortgegefieept, dan moet hij tragten 't fchip van Staat naar den besten haven, dien hij vinden kan, te ftuuren. Met andere woorden, hij moet uit dit kwaad zoeken goed te trekken, en daaruit voor zijnen ftaat, zo wel als voor allen volkeren, zo veele voordeden te verkrijgen, als hem mogelijk is. Wij bevinden, dat verltandige en billijke rechters hunne oordeelen naar deeze (telling opmaaken. Allen die Vorsten, welke zonder dringende oorzaaken hunne nabuurcn beoorlogen, twistappelen onder de volkeren werpen, of de tegenwoordige bezittingen der volkeren uit hoofde van oude en Vet* jaarde aanfpraaken willen ftooren, zijn altijd als P hêik  82 HET VERBAND TUSSCHEN hei!looZe berokkenaars van ongelukken in de gefchiedenis gebrandmerkt, — maar de verftanfff e" *»* hebben van de omwent Imgen en oorlogen, welke in hunnen tijd voor. vielen, trachten gebruik te maaken ten voorde Ie hunner Staaten. . Otn-echtvaardige Vorsten beginnen oorlogen, te doen eindigen: en wanneer het in zekere tijden onvermijdelijk en noodzakelijk word (gelijk zulks m raUm ™ * Eindigen oorlogs werkelijk plaats grijPt) nieuwe fchikkingen te maa.en, omtrent de verdeeling der StaatseigL dommen, nieuwe verdragen tusfehen de volkeren aantegaan,en de in eikanderen verwarde rech „ door nieuwe bepaalingen van eikanderen aftefchei" den —- ls het dan aan die Mogendheid, welke aan dit alles deel heeft, welke ter herBelling rust voornamentlijk meêwerkt, niet geöorlooft ook meerdere voordeden te bedingen voor die Landen en volkeren, welke aan zijne zorg zijn toebetrouwd, wanneer dit geen hinder toebrengd aan 't welzijn van allen. 2. Wanneer nu eene onderneeming, die den tegenwoordigen vredigen Baat Boord, zal kunnen verontlchuldigd en gerechtvaardigd worden door een wezenlijk en groot voordeel, 't welk uit dezelve ontdaan kan, dan moet het nadeelige van 't middel, 't welk men in 't werk Beid, met het nuttige van t doel, welks bereiking men voor heeft vergeleken worden, en het overwigt der nuttigheid be-  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 83 bewezen zijn. Het is dwaas en gruwzaam heden met zekerheid duizenden ongelukkig te maaken, om mogelijk in twintig, dertig jaaren het geluk van honderd te vermeerderen. En binnen Welke enge bepaalingen word niet door deeze regel alleen de vrijheid der Koningen, wanneer zij als verftandige en deugdzaame mannen handelen willen, beperkt? Wanneer onder die middelen, het oorlog mede vereischt word, zo moet ijder, die de ontallijke elenden, welke daar mede gepaard gaan, en de boosheden, tot welke het gelegenheid geeft, kend , van vreefe Adderen, wanneer hij ook de weldaadigfte doeleindens, welke de Staatkunde zich immer voorftelde, denkt te bereiken, door 't bewandelen van deezen bloedigen weg: even daarom zal een menschlievend Vorst niet geheel vrijwillig een ontwerp fmeeden, waartoe oorlog als een noodwendig deel behoord, de eene of andere noodzaakelijkheid moet hem de wapenen in handen gegeven hebben: het is genoeg, wanneer hij in die gevallen dezelve voerd ter bijfiand van de beste partij; of ter bewerking van groote en nuttige verbeteringen. 3. Hier bij komt eene derde aanmerking, waardoor ook de beste ontwerpen der Vorsten kunnen bepaald worden, deeze namelijk, dat het fchadelijk gevolg van alle veranderingen, de veranderlijkheid zelve is. Dat is dat anderen worden aangezet de nieuw gemaakte inrichtingen weder te veranderen, dit is vooral bij Staatsveranderingen waar. In Staatszaaken immers F 2 komt  54 HET VERBAND TUSSCI1EN komt de zekerheid uit de oudheid,. en de vergenoegdheid uit de gewoonte voort. Is in de rechten en bezittingen, in de innerlijke gefteldheid der zaaken iets tegen het oude herkomen doorgezet, is de gewoonte verbroken, gefteld ook beide zij met de beste oogmerken, en door de meest gepaste middelen gefchied, en in 't vervolg als bewaarheid en nuttig bevonden, altijd echter zal bij den grootften hoop, de eerbied voor de wetten verminderd zijn, en hunne vergenoegdheid met hunnen Band merkelijk gekrenkt het zal zelden misfen, of herhaalde poogingen zullen 'er worden aangewend, om het oude te herftellen, en op deeze wijs blijven de zaaken lang in eene wankelbaarheid, die ook voor de beste beBiering zeer ongunBig is. Zo brengd ijdere verovering nieuwe oorlogen voort, en zelden is de veroveraar zeker van zijne bezitting, ten zij hij eenen tweeden en dikwijls zwaaren ftrijd deswegens doorftaat de rede hiervan is duidelijk een volk, 't welk een gedeelte van zijn land door het oorlog verliest befchouwd zich in weerwil van alle vredeshandeiingen nog half als den rechtmaatigen eigenaar van 't zelve, en neemd zich voor bij de eerfie gunstige gelegenheid 't zelve te zullen herneemen. . De eerfte veroveringen van l ode wijk XIV. in de Nederlanden, kosteden weinig bloed, maar welke lange en verwoestende oorlogen wierden daaruit niet gebooren? thans heeft de tijd die wonden gebeeld, en de bezittingen in die oorden verzekerd. — Het zevenjaarig oorlog wierd eigentlijk nog om Si-'  DE ZEDE EN STAATKUNDE. S5 Silezien gevoerd, en deszelfs gelukkig einde gepaard met de allengskens in kragt tocneeniende verjaaring, en onderfteund door de algemeene overtuiging, waarin geheel Europa was, dat toen de Pruisfisfche magt voor de rust en vrede van allen noodwendig was, deeze verbond eerst dit wingewest voor eeuwig met de Pruisfisfche Landen. —1 Een rechtgeaard Vorst word dus ook daar door afgehouden , om onderneemingen te doen, door welke de tegenwoordige bezittingen worden aangetast, dewijl zij, gefteld ook dat zij voor die Landen, welke zij onmiddelijk betrelfen, nuttig en voordeelig zouden kunnen zijn, toch fchadelijk worden voor alle volkeren door de onrustige begeertens , die zij bij hun onderhouden, om altijd nieuwe onderneemingen te waagen. 4. Eindelijk, (en dit is eene hoofdzaak, die den Lezer niet moet ontgaan,) heb ik bij mijne voorige bedenkingen de volkeren als zedelijke perfoonen befchouwd, die in den Staat der natuur naar den naauwften zin van dat woord leeven , en dus in eene volmaakte onaf hangelijkbeid, zonder eenige verbintenis met elkander, in eenen Staat, waarin de een van den anderen niets weet, geene verbonden hun bepaalen , geene befcherming hun veiligheid verfchaft, Zodanig was de al<- oude Staat der maatfchappijen in die tijden, toen de menfchen, uit welke zij beftonden, nog ruuw en onbefchaafd waren. . In dien Staat waren oorlogen onvermijdelijk, de vrees voor vreem- F 3 dea  86 HET VERBAND TUSSCHEN den was de heerfchende drift bij ijder volk _ daaruit ontftond de haat, en daar ijdere maatfehappij maar altijd bedagt was, om zijnen onder, gangafteweeren, konde zij onmogelijk haare gedagten laaten gaan over 't geen recht en nuttig was. . De zedemeester, (zo 'er anders nog een in dat tijdperk kon te voorfcbijn komen, of wel zijne gedagten tot het famenftellen eener the». r,e verheffen, welke tegens de algemeene praftijk rechtftreeks inliep,) predikte tevergeefs: de zedekunde heeft eerst van dat oogenblik af bij de Staatkundigen eenigen ingang kunnen verkrijgen, federd de volkeren met eikanderen verbintenisfen hebben aangegaan, waardoor zij meer of min genaderd zijn tot de betrekkingen, in welke bijzondere burgers in 't gezellig leven jegens eikanderen Baan. Nimmer heeft deeze gemeenfchappelijke verbintenis op eene zo uitgeftrekte vlakte, en onder zo veelevolkeren plaats gehad, nimmer is zij zo naauw geweest, als zij thans in Europa is. De duurzaamheid onzer maatfchappijen, 't gepast o-e, tal derzelven, die nevens elkandereu op eenen niet te ver verwijderden afftand gelegen zijn, en de al, tijd weder aangroeiende gelijkheid der menfchen die dezelve uitmaaken, leverd den wezenlijken grond op tot die verbintenisfen. Waar gebeele omkeeringen menigvuldig zijn eu gantfche maatfchappijen dikwils verflonden worden gelijk zulks in Afie en voornamentlijk in Indostan tot op onzen tijd gefchied is, daar kunnen de be. trek-  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 87 trekkingen tusfehen hun, die overblijven, nimmer zulk eene vastigheid bekomen, dat daaruit eenige heilige rechten ontdaan. Waar geringe maatfchappijen in wijd uitgeftrekte woestenijen omdwaalen, of waar groote alleenheerfchingen enkel van zwervende horden omringd, halve werelddeelen , in hun bezit hebben, daar kunnen nimmer zo veel deeelneemers aan de verdragen zijn, dat hij, die dezelve verbreekt, tegens zich eene grootere en even daardoor gedugte magt vinde in werking gebragt. De verdeeling van Europa in veelen Rijken van eene matige uitgeftrektheid, is een der voornaamfta fteunpilaaren van haare meerdere befchaaving, en van haar volkeren recht. Eene algemeene Monarchie of eene magt hier naar gelijkende zou voor Europa even zo nadeelig zijn als 't Des- potismus voor een enkel Land hierdoor zou aan alle gemeenfchappelijke overëenkomften van veelen, aan alle raadilagen, aan alle onderhandelingen een einde gemaakt worden, en door deezen echter worden eerst de denkbeelden van 't geen wezenlijk recht is gelouterd. Eindelijk, wanneer van nabuurige volkeren het een de taal van het ander niet verftaat, zijne gewoontens verfoeid, geen deel neemt aan de verfijning zijner zeden, dan is onderling mistrouwen en weerzin bij 't fluiten hunner verdragen onvermijdelijk. De verbintenisfen dus tusfehen meer volkeren door verdragen en vredeshandelingen, waaraan zij V 4 ge-  83 HET VERBAND TUSSCHEN gezameutlijk deel neemen, aangegaan, maakt etgentlijk, dat die verbeterde betrekking onder hun ontftaa, welke den gezelligen burgerftaat meer evenaard, en waar van ik fpreek. Zelfs twee menfchen zouden door onderlinge overeenkomften nog geene genoegzaame veiligheid erlangen: eerst dan kan hun gemaakt verbond onder hun vastigheid bekomen, wanneer veelen onder gemeenfchappelijke voorwaarden zich te faam verëenigen; —. dan immers kan men eerst met grond verwagten, dat 'er tegen eenen overtreeder veele verdedigers der verdragen zullen gevonden worden. Van deezen aart van verbintenisfen, waaraan meer deel neemen, is 't borg blijven van de eene mogenheid voor de andere — de eigenfchap, en 't voorrecht van 't Europaeisch volkeren recht. Dit heeft eenige gelijkheid met de befcherming, welke de overheid den burgeren beloofd, en werkt tot even zo weldadige eindens, tot eene duurzaame bepaaling van zekere rechten: —L_ uit kragte van dezelve kan de zwakkere, die beledigd is, vrij zeker op bijftand reekenen: even daarom heeft hij zo veel magt en list niet nodig om ziehzelven te befchermen bij heeft zo veele redenen niet meer, die hem zouden kunnen aanzetten, naar meerder magt te ftreeven (*), Ge- C*} 2'i, die borg Wijven en inftaan voor 't naarkomen var» ten gefloten verdrag, verbinden zich om buune vereenigde magt tegen die partij' te doen werken, die de eerfte 't zelve zonde willen verbreeken, zij kunnen ecktet niet eerder uit kragte van. dce-  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 85 Gelijk 'er voor den burger niets heiliger zijn moet dan de eerfte overeenkomst, op welke de ge- dccze hunne borgtogt, en belofte handden, dan na beurst te hebben, dat 'er tegen het verdrag is aangegaan: Zij worden dus door de wederzijdse partijen ftilzwijgend als Rechters erkend: door hunne verëeniging vormd zich een magt, welke die van ijdere belanghebber verre overtreft. Deeze kan met de magt der overheid in eene burgerlijke maatfehappij vergeleken worden. — Hun belluit, waarbij zijopemlijk verklaaren den breeker van t verbond te zullen aanvallen is overëenkomltig met de bedre.gmg eener ftraffe aan de zijde der overheid. Zeker is het, dat deeze inrichting geen plaats vond, voor dat veele volkeren aan dezelfde verbintenisfen , en vredehandelingen deel namen: even zeker is het ook, dat dezelve iets heeft toegebragt, om het ligtvaardig verbreeken van algemeene verdragen voortekomen: Zij is echter noch niet toereikende om dezelve voor alle fchending te bewaaren. De burgerlijke -maatfehappij heeft ten deezen opzigte onder andere voorrechten ook dit, dat de door haar aangeftelde Rechters minder belang hebben bij de onëenigheden, welker beuling aan hun is opgedraagen. De eigendommen en rechten der partijen, die hunne uitfpraak vorderen, mogen dan ook bepaald worden zo als zij willen, zij zelv' kunnen in hunne bezittingen en rechten daardoor noch bevoordeeld noch benadeeld worden. — Zij daarentegen, die voor de naarkoming van der Vorsten ver-. bonden inftaan, zijn weder anderen Vorsten. Hun belang js met dat der Mogendheden, die dezelve verdragen willen fluiten, verbonden, zij bemiddelen de vredeshandeling, of bekragtfgen'die door hunne toeftemming en borgtogt, naar maate zij in de plaatshebbende omttandigheden daarbij hunne reekening vin- den . deeze omflandigheden . veranderen: de waarborgen zelve befchouwen de vrede of zekere voorwaarden van dezelve niet meer als voordcelig voor zich zeiven: de pcrfoonlijke neigingen der Vorsten, en hunne Staatsdienaren, welue die onderhandeling tot ftand bragten, veranderen niet minder, zo wor- F 5 dea  93 "ET VERBAND TüSSCHEN gezellige verëeniging mt> en de h de voorwaarden, onder welken zij is .,an/e«aar! vastfteld en regeld, om dat van beiden het geW™ V «en TT'0 'm " gCZelIig leVC" ka» ^ « lZ v' 1 g 9 Z° m°et '£r VOor deEuropaei. f^volkeren, en hunne beBierders niets heiliger »jn, dan de travaten, door welken hunne tegenwoc, ,ge betrekkingen, en 't ftelfel van het Eu opaeiseh evenwigt voornamentlijk tot Band gebragt De plichten der volkeren veranderen dus met hunne omtodigheden. en wo«len, WJ den aanw s Van hunne zekerheid en veiligheid geuren- ger hoe minder zij door plotfelijke en onver- wagte gevaaren kunnen overvallen worden, des te Bgter kunnen zij algemeene regelen volden- Zij mogen aan de zorg voor hun behoud zo vee! te imnder van hunne andere plichten opofferen, 'weeten,dat b, «Thun even zo veel belang hebben, als zij zeiven - JÜ! zn moeten daarom te meer tot in flandhouding va„ de eens gevestigde Baat van zaaken arbeiden, en dus het eigendom, en de Bellige rechten destemeer den 2iJ .Ilengskens van Rechte», partijen »ƒ vethlXi * eedta, het verdrag, waardoor zij zich ^ bunen.sfen van anderen feande te houden: 0f hunne magt Z da .wanneer die volgens hunne be.ofte werken moest, f 3 Word we, tegen hem gekeerd, die de voomaarden J fte verbond het naauwfle naarkomt. ?  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 91 eerbiedigen, naar maate deeze ftaat volmaakter en algemeen nuttiger is. Toen nog in verfcheidene gedeeltens van Euro» pa barbaarfche volkeren huisvesteden, die hunne befchaafde nabuuren met verwoesting van al 't geen zij ondernamen, bedreigden. Zo lang nog bijgeloof en andere voor 't Menschdom vijandelijke gezindheden bij zekere natiën, om zo te fpreeken erflijk waren: zo lang nog binnen de grenzen van ijderen ftaat zelve zo veele twistende partijen, zo veele gistingen, zo veele bronnen tot burgerlijke oneenigheden gevonden wierden, zo lang konden ook de groote kragten der Staatkundige wereld niet in evenwigt blijven: De Staaten ( even als op elkander gehoopte lichaamen , die nog niet op haar gemeenfchappelijk punt van zwaarte rusten^ ftootten zich tegen elkander verwoesteden zich onderling, of verdrongen elkander van hunne plaatfen. En het is eene wet der natuur, dat een' onvolkomen Staat veranderlijk is. Dit zien wij (om een voorbeeld van eenen gantsch anderen aart, maar zo ik meen gepast, bij- tebrengen) aan de taal. Zo lang zij bij een volk ftameld, zo lang veranderd zij van dertig tot dertig jaaren, en word telkens weder nieuw: maar is zij eenmaal tot haare volkomenheid geraakt, dan duurd zij eeuwen lang zonder verandering: op gelijke wijze gaat het met veelen andere dingen: de duurzaamheid is dan eerst daar, wanneer het tijdffip van rijpheid en volkomenheid daar is:  os HET VERBAND TUSSCHEN is: bij de uitwendige zo wel als inwendige fiaatsbetrekkingen is gelijkelijk eene veelvuldige verandering van den Staat der bezittingen, der Rechten, de noodzakelijke gezellin van onnauwkeurige verdeelingen der Staats-eigendommen, van onverftandige verbintenisfen, en van gebrekkige of weinig bepaalde Baatsgefteldheden. Bij zodanige kort op elkander volgende afwisfelingen zijn onrechtvaardigheden niet te vermijden, zo om dat zij ligter verfchooning vinden, als om dat zij meer bijftanden meerdere hulpmiddelen erlangen; de beste Baat daartegen is de duurzaamBe: hoe redelijker de overeenkomsten, hoe gepaster de inrichtingen, hoe duidelijker de bepaalingen der Rechten zijn, des te eerwaardiger worden zij: en hij is dubbel flrafbaar, welke hier aan nieuwe omwentelingen denkt, die behalven het gebrek aan rechterlijke aanfpraaken, ook alle gronden van redelijkheid, en waare nuttigheid tegens zich hebben. Mogelijk heeft men in de fiaatkunde dien graad van volmaaktheid in lang na noch niet bereikt, men erkend echter, zo men geloofd, dat de menfchelijke zaaken naar zeker ontwerp afloopen, dat daartoe alles voorbereid word: en wij hebben rede om te hoopen, dat dezelfde Brenge rechtvaardigheid, en die zelfde eerbied voor eigendommen en verdragen, die nu in 't gezellig leven heerscht, ook tot de verbintenisfen der volkeren zullen overgaan , zodra gelijk welvaaren, gelijke verlichting en befchaaving der meeste volkeren van ons wae- reld-  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 95 relddeel geene fchijnbaare voorwendfels aan de eerzugt hunner beftierderen, en geene beweegredenen tot eigendunkelijke flappen aan goed gezinde Vorsten meer zullen opleveren. Men moet drie onderfcheidene tijdperken ftellen, in welken ook de maatregelen van eene overheid onderfcheiden zijn moeten. De eerfte, waarvan ik hiervoor reeds gewag maakte, is de Staat van algemeene rust en vrede, wanneer noch de veiligheid van een Land door aanflagen van anderen in gevaar is, noch elders omwentelingen voorvallen, of oorlogen gevoerd worden, welken eenen nadeeligen invloed op dat Land doen vreezen, in 't kort, wanneer de Staatkundige wereld kalme en heldere dagen geniet. In deezen Staat (welken men eigentlijk als dien. befchouwen moet, op welken de regelen der zedekunde geftemd zijn,) mag geen goed en menschlievend Vorst, zo als ik reeds gezegd heb, de eerfte en uit vrije beweeging eenige ftoorenis aanbrengen. Welke beweegredenen zouden hem daartoe kunnen aanzetten, die eenige fchijn van waarde hadden? 't geval van nood, 't welk alles veröntfchuldigd, is niet voorhanden. En geen Staatsbelang, welk hij dan ook zou willen voorwenden, is geevenredigd aan de voordeden, die zodanig een Staat van rust en vrede den volken verzekerd. In dusdanig een tijdperk bepaald zich dierhalven de heilige plicht 'der Regenten tot eene ftrenge naar-  94 HET VERBAND TUSSCHEN markoming van afleh verdragen, tot eene zorgvnl*ge behoedzaamheid om ook de geringde redenen va bezwaar voor de nabunrige Staaten, en vooral alle redenen tot mistrouwen uit den weg te rui-en , eindelijk tot het befteeden van hunne 'ehee L°f M °P * befe -n Z JZlnoT Wam,eer ee"Land aanvallen ontworpen, en verbintenisfen gemaakt worden of allerwaarfchijnlijkst te vreezen ^n 1 Het eerfte onderfteld daaden, van welken de begde Staat genoegzaam moet onderricht zijn gullen de maatregelen, die dienshalven genomen worden, rechtvaardig zijn; het tweede kan o Sïïï mt dC ndgingen der vo"-en en hun befttetders met tamelijke zekerheid befl.oten wor- De Groote preder1k bevond zkh begin des oorlogs in * jaar W met opzigt to de Oostenrijkers en hunne bondgenooten in >t eerfle geval: de konidgin ^liza beth met opzigttot piiilips II, bijna geduurende haare gebeele regeering, maar voornamentlijk van den jaare f580 tot 00. in 't laatfte. Godsdienftige ijver en geest van onderdrukking moesten toen Spanje tegen een eiland wapenen, 1 welk het oort der befcherming voor de Vrijheid en het Protestantendom was . Het tegenövergefteld belang met betrekking tot de Nederlandfche zaaken, ontevredeuhetd over zijne te leurgeftelde verwagting we- gens  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 95 gens zijne voorige verbintenis met Engeland, eindelijk veele kleine aangedaane en ontvangene beledigingen waren voor een gemoed als dat van Philips te groote redenen tot haat, om niet Spanje zelfs Voor de uitrusting van zijne onoverwinlijke vloot als den vijand van Engeland te befchouwen: daarna moest dan ook volgens eene gezonde Staatkunde Engelands Koningin handelen. In zodanige omftandigheden vermeerderd met het , gevaar ook de zwaarigheid, om 't geen de plicht van zelfbehoud en 't geen de trouw en rechtvaardigheid van ons vorderd, naauwkeurig te onderfcheiden. Hier zijn voornamentlijk twee gevaarlijke plaatfen , waar men ligt van den rechten weg afdwaald, en 't zij tot dwaasheid, 't zij tot onrechtvaardigheid overflaat. Vooreerst met opzigt tot de wijze, op welke men onderricht word van de aanfiagen zijner tegenftanders: ten tweeden, met opzigt tot de middelen, welke men aanwend om dezelve te verijdelen. Wanneer men niet geoorlofd rekend zich eerder tegen de enkele ontwerpen door anderen gefmeed met de wapens in de handen te verzetten, ten zij men van de wezenlijkheid dier ontwerpen verzekerd is, dan moet men toch recht hebben, om allen die ftappen te doen, door welken men die voorneemens ontdekken kan. Niettemin zijn eenige deezer ftappen, bij voorbeeld 't omkoopen der dienaaren van onzen vijand, het heimlijk afhandig maaken van (hikken, zo tegenftrijdig met de begrippen, die een braaf man van trouw en,rede* -  f>6 HET VERBAND TUSSCHEN delijkheid heeft, dat hij die middelen onmogelijk kan goedkeuren, zo niet hij, tegen wien die in 't werk gefteld worden, reeds een openlijk vijand is: maar in dat geval zijn zij onnodig: daar en boven zijn zodanige kunstgreepen om vijandelijke voorneemcns van anderen gewaar te worden, wanneer zij worden ontdekt, reeds genoegzaame redenen, om zich vijandelijkheden op den hals te haaien , en maaken dus hem tot belediger, en eerften aanvaL fcr, die zich alleen verzekeren wilde van de aanflagen, die hij van zijne fegenpartij te vreezen had. Aan de andere zijde zoude een Vorst, welke aan de jaloersheid van anderen is blootgeBeld, zich aan deezen op goed geluk aan moeten ten prooie geeven, wanneer hij op enkele vermoedens van een hem dreigend gevaar tegen hun niet mogt werkfaam zijn, noch de bezorgdheid, die hem kweld, door alle mogelijke wegen van ervaaring ophelderen. Ik toone hier alleen de zwaarigheden aan, zonder dat ik in Baat ben die volkomen optelosfen: Tijd en omftandigheden brengen ook hierin veel verandering te weeg, en wanneer de gemoedsgefleldheid der Vorsten, en hunne Staatsdienaaren niet tot listigheid overheid, wanneer het hun wezenlijk te doen is om veiligheid en verdediging van 't land, 't welk zij beBieren, dan zal hun geweten hun beter, als de Rechtsgeleerden, leeren, wat hun in ijder bijzonder geval geoorloofd zij, zo veel is zeker, dat in het enkel denkbeeld, dat de eene natie de ander voor baaren natuurlijken vij-  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 97 Vijand, de eene Staat den anderen voor zijnen noodzaaklijken mededinger aanziet, ligd reeds iets zo haatelijks voor 't menschdom, ten deele iets zo onrechtvaardigs, zo onwaars opgeflooten, dat wan» neer men deeze Helling eerst als eene waarheid aanneemt, men te vergeefs eene regel zoekt, om onrechtvaardigheden en trouwloosheden te verhoeden, welke noodzaakelijke gevolgen van die Helling zijn. Wat immers is mij niet geöorlofd tegen hem in 't werk te ftcllen, van wien ik geloof en vastftelle, dat hij altijd bij zich het voornemen voed, om mijnen ondergang te berokkenen. Hoe minder algemeene regelen 'er dierhalven voor handen zijn, om zodanige duurzaame, vijandlijke gezindheden bij de eene of andere natie of Vorst ten opzigte van anderen te onderftellen: des te minder is het aan deezen geoorloofd, gewaagde ftappen te doen om de werking dezer vijandelijkheid uit te vorsfchen. Europa begind allengskens aan "deezen Staat te naderen, en wanneer de menfchen 'niet aan gegcwoontens, formulieren , en vooröordeelen hangen bleven, wanneer zij zich door hunne eigene overdenkingen lieten geleiden, men zou thans onder ftaatkundigen in Europa niet meer fpreeken van natuurlijke vijanden. Daar echter de zaaden tot verfchillen, welke uit voorige oorlogen overblijven , nog altijd weder opfchieten, zo is ten minften de regel, naar welke mededingers zich in vredestijden jegens eikanderen moeten gedraagen, deeze „ openbaare blijken van G kwaad-  93 HET VERBAND TUSSCHEN kwaadwilligheid aan de zijde van mijne tegenpartij moeten 'er eerst zijn, voor dat ik van mijne zijde mij geheime befpiedingen mag veroorloven." Ten tweeden , welke middelen een Staat mag in 't werk (tellen, om waarfchijnlijke aanvallen zijner Tegenftanders te voorkomen, heeft minder zwaarigheid in. Het is klaar: dat de zagtfte de beste zijn, wanneer men dus door eene uaauwgezette vervulling van alle aangegaan* verdragen, en door de vriendnabuurlijkfle behandeling den haat zijner vijanden kan ontwapenen, wanneer men zich door verbintenis fen, door een goed inwendig beftier, door zijne geheele zorg enkel op verdediging aamewenden zich genoegzaam voor hun kan beveiligen: dan is „hun voortekomen" niet geöorlofd. Maar wie durft beweeren, dat dit zonder uitzondering altijd waar zij? en dat niet de eerfte aanvaller de wezenlijk rechtvaardige man zijn kan? daar hij niets doet, dan onvermijdelijke aanvallen van anderen, aan welken hij, zo hij die afwagt, niet kan wederBaan, te voorkomen. Hij, die weet, wat in den krijg het onverwagte, de fielheid, en 't geluk eener eerfte onderneèming vermag, zal nimmer aan eenen Vorst, die met het oorlog bedreigd word, zonder bepaaling aanmaden, dat hij zijnen vijand deeze voordeden vooruit geeft. Het derde geval is, wanneer een Staat wel niet zelf bedreigd word; maar wanneer bij anderen volleen groote veranderingen ontftaan, wanneer hij die in  1 DE ZEDE EN STAATKUNDE. 99 in burgerlijke onëenigheden, of buitenlandfche oorlogen in gewikkeld ziet, welke in verwijderde gevolgen ook hem zelv' kunnen fchaaden, of nuttig ziju: welk een deel mag hij daar aan neemen, welk eene rol daarbij fpeelen? Deeze vraag is mogelijk de gewigtigite van allen, daar de gevallen, in welke haare beaudwoording vereischt -word 't meest voorkomen, en 't gevaar om onrechtvaardigheden van dien aart te begaan, het grootfte is: ■ De Europeïfche Mogendheden worden oneindig meer in oorlogen van anderen ingewikkeld , dan dat zij zeiven die behoeven te voeren: om 't belang van één of twee draaid zich dikwijls het geheele Staatkundig werktuig van Europa : de meeste verfchillen worden dan eerst verward en langdraadig, wanneer anderen zich in de. zelve mengen: daar en boven is het hoogfte doel van den Koninglijken eerzugt ( gelijk men gewoonlijk zegd) een groote rol op 't toneel der waereld te fpeelen, dat is met andere woorden, op de zaaken van anderen invloed te hebben, bij hunne ontwerpen geraadpleegd te worden, of bij hunne handelingen 't zij als fcheidslieden, 't zij als befchermers van de eene partij de zaak te beflisfen. Eer wij van de uitzonderingen fpreeken, moeten wij de regel zelve bepaalen: deeze is naar de gronden van recht en rede de volgende. „ De Souverain vind zijne bezigheden' bepaald binnen de grenzen van zijn Land: daartoe bepaald zich ook zijn gezag: daaden van andere volkeren behooren niet onder zijne richterlijke magt, even G 2 zo  ico HET VERBAND TUSSCHEN zo min , als 't geen bij deezen voorvak, zijnen zorg verc.scht: bij alles 't geen.de veiligheid of welvaart van nja Land niet Boord, moet hij alleen aanfdiouwer bhjven, ten zij hij. van de belanghebbende partijen zelve als deelneemer word ingeroepen." Even gelijk in 't gezellig leven de niet vcrzogte vredemaakers dikwijls de twisten vergrootenden zij, welke zich als herfteJlers opwerpen, de verworvene zaaken nog meer in de war ftunren, zo brengen ook eerzugtige Vorsten, indien zij zich aanmaatigen den weegfchaal van Europa in hunne handen te houden, de dingen nog meer uit bet evenwigt , en Booken bet vuur van tweedragt eerst recht aan, wanneer zij door hunne tusfêhenkomst Brijdige rechten befiisfen willen:- Nimmer waren de partijen, tusfehen welke Frankrijk na 'tuitKerven van den Bam van valois verdeeld was zo verbitterd tegen eikanderen geworden , wanneer niet phiups zich bad bemoeid om de opvolging, waarover verfchil was, te regelen, en te bepaalen Is bet nu enkele heérschzugt, welke eenen Vorst beweegd, om zich in alle onlusten, die in nabuunge Landen ontdaan, te fteeken, zo zal hij het emdebjk daarbij niet laaten berusten, met zich de gelegenheden, die zich van zelf aanbieden, om «'jne magt en aanzien te doen werken, ten nutte te maaken; hij zal zelfs zoeken deeze gelegenheid te doen gebooren worden: _ hij zal onëenig. heden berokkenen , om die bij te leggen. , hii zal partijen tegen eikanderen ophitfen, om als mgt hebbende in andere Landen te kunnen werkzaam zijn. —_ Eene  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 101 Eene zodanige rol hebben magtige Vorsten van Europa zomtijds gefpeeld veelen hebben daarna gcftreeft: Indedaad, 'er is in dezelve iets fchitterends, en bijna kan de begeerte naar magt behalven veiligheid geen ander doel hebben, dan op die wijze rot eene zijdeüngfche beheerfching van anderen Staaten te geraaken. Maar het is toch eene ongeöorlofde , en voor 't welzijn der Volkeren verderflijke rol. Intusfchen is thans het belang der verfcheidene Volkeren van Europa zo naauw verbonden, om deeze dubbelen toefiand, 't ftaatkundig cvenwigt, en den koophandel, dat in waarheid geene merkwaardige veranderingen in 't eene gedeelte van dit zamenftelfel kunnen voorvallen, zonder dat ook ijder der overige deelen meer of min de uitwerkfelen daarvan gevoeld. De Mogendheden van Europa geheel te willen beneemen het vermogen, om aan uitheemfche zaaken deel te neemen, zou heeten de Staaten zo ot> zich zelve te doen Haan, als zij in de oudfle tijden gefield waren; en 't gevolg daarvan zou noodwendig zijn, dat naarmaate zij zich minder om eikanderen bekommerden, zij ook eikanderen niet meer zo goed zouden kennen, en zij dus veel meer van wederzijden voor plotfelijke aanvallen zouden moeten vreezen , waaruit zeker oneindig grootere onrechtvaardigheden zouden ontftaan , dan die, welke met eene ontijdige nieuwsgierigheid, en de bemoeijenis der beftierderen met opüigt tot uitheemfche ftaatszaaken gepaard gaan. G 3 Wan-  ioa HET VERHAND TUSSCHEN Wanneer dierhalven de veiligheid eener maatfehappij door veranderingen hij haaren nabuur voorgevallen, in gevaar geraakt, zo mag de beftierder van de eerste medewerken , om de zaaken in die orde te brengen, waardoor zijne bezorgdheid word gerust gefield, het geval, waarin deeze veiligheid word aangevallen, heeft dan plaats, wanneer door 't gevreesd uiteinde der onlusten of een Staat, die in de waagfchaal van Europa een aanmerkelijk gewigt aanbragt, te zwak, een ander te magtig word, of wanneer het oorlog zich aan onze grenzen naderd, of wanneer een bondgenoot zich in een vijand verwisfeld. Ook met het enkel oogmerk om goed te doen, mag een magtig Vorst, die andere Landen beroerd, van vijanden bedreigd, vau trotfche zegepraalende onderdrukt, of door tweefpalt verfcheurd ziet,zich werkzaam toonen, of als bemiddelaar, ofwel ter tójfland van de beste partij: Het kan zom- tijds eene waare en prijswaardige grootmoedigheid zijn , bij volkeren, welker lotgevallen op ons wel of kwalijk zijn maar eenen geringen invloed hebben , de rust te herfrcüen, en eene betere gefieldheid van zaaken te helpen daarflellen. Maar mag een Vorst zich vau deeze gelegenheid bedienen, ter vergrooting en vermeerdering van zijn eigen aanzien? dat dit dikwerf gebeurd zij, hiervan zijn de voorbeelden op alle bladeren der gefchiedenis te vinden. Genoegzaam altijd hebben zij, die onderdrukten bijflonden, of twistende van eikanderen fcheidden, zich voor hunnen  DE ZEDE EN STAATKUNDE, p«$ Hen weldaad zo rijkelijk laaten betaalen, dat het onzeker gebleven is, of zij de wapenen meer ten voordeele hunner vrienden, en de goede zaak hebben opgenomen, dan voor zich zeiven. Het kostte het Duitfcbe Rijk drie Lotbaringfche Bisdom» men, dat Vrankrijk zich voor de vrijheid , en den verbeterden Godsdienst ten tijden van carel V. verklaarde. • > De Zweeden en Franfchen ver- verkreegen ter belooning van hunne deelneeming aan de onlusten des derügjaarigen oorlogs een zo aanzienlijk gedeelte van Duitschland, dat eigentlijk een oorlog ondernomen om veroveringen te maaken , hurt niet meer had kunnen aanbrengen. ■ Zodanige voorbeelden vermeerderen even de vriendfcbappelijken ijver, met welke de Europaeifche mogendheden toefchietcn , om den brand hier of daar ontdaan , zo zij zeggen, te blusfeheu , maar in de daad, om 't geen uit de vlammen gered word zich tot een buit te maaken. Is dit nu rechtvaardig? Het is wederom onmogelijk dit in 't algemeen met ja of neen te bciindwoorden: 'er zijn echter zekere algemeene zedelijke grondregelen, aan welke ijder Vorst en Staatsbeftierder , wanneer het hem daarop aan komt, wat zijn pligt zij,, zijne handelwijze te toetfen. Alles, wat een Regent in zulke gevallen ^doet enkel om eene hartstocht hem als mensch eigen te voldoen , of om een bepaald voordeel voor zich zelv' of zijn gedacht te verkrijgen , is onrechtvaardig. Ga Al-  io4 HET VERBAND TUSSCHEN Alles, wat bij in uitheemfche zaaken uitricht enkel voor 't welzijn der geenen, die hij regeerd ter bevordering van een belang, dat alleen op zijn Baat betrekking beeft: (uitgezonderd , wanneer dit belang 2ich bepaald tot behoud of veiligheid) kan naar de verfchillende omBandigheden récht of onrecht zijn. Alles, wat hij doet, met inzicht op de veili^ heid, vrijheid, en welvaart der gezamcntlijke vol keren, welke in de omBandigheden onder zijne rechterlijke magt voorvallende, of in de door hem aangegaane ftrijd zijn ingewikkeld, dat is volkomen rechtvaardig. Jacob I. deed recht, dat hij zich niet mengde in de handelwijze van den Keurvorst van Paltz enkel om dat deeze zijn fchoonzoon was, zo dra hi, deszelfs verkiefing tot koning van Bohème voor onreebtmaatig en de zaak zelve zeer onverfchillig voor de veiligheid van Engeland, en de welvaart van Europa befchouwdc : maar zijne naauwgezetheid was te groot, of zijne zedekunde met verlicht genoeg, wanneer hij zich verplicht rekende om een Vorst, die hem zo na beflond en 111 gevaar was van volkomen onderdrukt te worden, niet te mogen bijflaan, enkel om het dubbelzinnig recht van zijn eerste Bap; daar toch met zijner en zijner bondgenooten val de duitfche vrijheid, en de Godsdienst der Protestanten over hoop raakte, en de Pauslijke en Spanjaarden toen de aarts vijanden van Engeland, en in de daad vyanden van al, wat geluk en wejvaard der men-  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 10$ menfchen heetcn kan , de overhand behielden. Wanneer gustaav' aoolph alleen het oogmerk gehad had, zich de onlusten van DuitschJand ten nutte te maaken , om op eenen vaste voet daarin te dringen , en om in den raad der Vorsten een ftem te verkrijgen , dan wierd het bloed der Zvveeden voor een geval, 't welk meer hun Vorst als hun land belangrijk was, onrechtvaardig geftort, en 't bloed der Duilfchcn, die hij kwam beltrijden, ongelukkig vergoten : ■ maar hij verdiend dank en eer , wanneer hij tegelijk redder van Duitschland, en der geweetens vrijheid zijn wilde. Maar de zin dier regelen zal nog duidelijker wor > den, wanneer ik de gevallen, op welken zij moeten worden toegepast, meer naauwkeurig onderfcheide. De veranderingen in eenen ftaat, over welke dit onderzoek, in hoe verre andere mogendheden gerechtigd zijn aan dezelve deel te neemen, loopt, zijn voornamentlijk tweeërleie: of verfchillen, die hij met uitheemfche heeft , oorlogen , die hij voerd, veroveringen, die hij maakt, nederlaagen , die hij ondergaat. Of het zijn veranderingen in zijne innerlijke Staatsgefteldheid, aanwas, of verlies zijner rechten aan de zijde van de een of anderen zijner Staatsleden, benevens burgerlijke onlusten, die uit zulke veranderingen ontdaan, of daarop betrekking hebben. , Het is dus ahijd oorlog en twist, die voornamentlijk de oplettenheid der vreemden naar eenen G 5 Staat  ro6 HET VERBAND TUSSCHEN Staat trekt, het is altijd of om de eene partij bijtedaan, of om beide tot een vergelijk te brengen, dat vreemden zich in hunne zaaken mengen. Zo lang in een huis alles rustig en gezond is, betvommercn zich de nabuuren niet over deszelfsmvvoonders, maar dan fchiet ijder toe, wanneer hij twist, en kermen boord, wanneer 'er brand geroepen , of iemand doodelijk gewond word. Het natuurlijkfte en redelijkfte doelwit deezer bijzondere oplettenheid op 't kwaad, 't geen bij anderen voorvald, moet zijn, dat te verzagten, de twistende partijen te verzoenen , den brand te blusfchen, en de wonden te verbinden. Zo moesten ook de Vorsten in diergelijke omflandigheden altijd toetreeden, als vredemaakers, en in de daad ook dit is altijd hun voorwendfel, maar is het ook werkelijk hunne bezigheid? De twistende partijen daartoe te brengen , dat zij zich met eikanderen verzoenen, en over hunne rechten door wederzijdfche affpraaken een vergelijk treffen, fe een beter, en roemwaardiger werk, dan zelv' gewapcnder hand hun fcheids- man te zijn den ouden Staat te herflellen, is over V geheel genomen beter, dan nog zo ver' Handige veranderingen te helpen maaken, daar deeze de onzekerheid der Volkeren, en hunne Staatsgefteldheden altijd vermecren, geene derzelver duurzaamheid beftendiger maakt ,' en hieraan ligt over 't geheel genomen het menfchelijk genacht 't meest gelegen: alle waare verbeteringen ontftaan eindelijk in dien ftaat, door den al-  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 10? altijd aangroeiende fchat van zijne ondervinding, en begrippen allengskens van zelf, wanneer maar niet derzelver voortgang door natuurlijke ongelukken, of itaatkundige omwentelingen geftoord word. Niet altijd echter kan een volk, 't welk zich in in of uitwendige twisten zijner nabuuren mengd , het enkel toeleggen op de verëeniging der partijen , of hunne twisten met eenen vriendelijken raad eindigen, zomtijds moet 'er ook eerst gevogten worden, eer men verzoenen kan, en een zeer fterk gefchud lichaam kan zomtijds niet anders tot rust gebragt worden, dan wanneer men de gelteldheid, en fchikking zijner deelen veranderd. In dit geval febiet dus gemeenlijk een ftaat toe, als bondgenoot van een der twistende partijen, om de andere te bevegten: de hoofdvraag is dan, welke partij hij kiezen de tweede, met welke middelen hij die bijdaan zal. Daarbij moeten mijns bedunkens drie bedenkingen voorafgaan: vooreerst, welke van de beide twistende partijen is de rechtvaardigde? ten tweeden; welkers zegepraal is voor de veiligheid en bloei van mijnen ftaat het nuttigde? ten derden: welkers zegepraal is ten algemeene nutte van 't menfchelijk gedacht het meest te wenfehen? Volgens die regel moet het onderzoek naar 't Recht 't eerst gehouden worden: „ Wie wil zich van de goederen en Rechten eens anders meester maaken? wie is de aanvallerP op wiens zijde zijn het herkomen, de gewoonte, het aloude bezit, of voorige verdragen? " Wan-  ^ HET VERBAND TUSSCUEN Wanneer 't nadppl ><-., > groot, en 't n„f >f .. . UU1C > ™et zeer v„„:•„ r ~* *. «aa, itaancie ffehoudpn «>„ 1 •• ge- d-n ftaat van zaaien / n' " ^ de" 0li' zaaken is, befchermd worden. Aan den anderen kant Prh^ ■ > valler te «lilt s„ *„, r '~ *" die bij eene partijl ten ' Z'"^van verlichting-en dLd ' Va" de derzelve gevorderd zï J"- — de zegevierende kan zij»  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 109 zijnen invloed meer verbreiden , hij kan (deels door zijn vermogen, deels door zijn voorbeeld) iterker op anderen menfchen werken, dan de overwonnene, en wanneer dus de Hellingen der eersten dwaalingen , en fchadelijker voor 't menschdom zijn, dan die des laatften, zo lijd het algemeen geluk der menfchen door deeze overmagt des boozen. De voornaamfte omBandigheden, waarbij 't menfchelijk genacht in omwentelingen der Staaten belang heeft, zijn hoofdzaakelijk deeze drie: of geweetens vrijheid , dan wel Godsdienst- «.Iwang of verlichting en goede zeden, dan wel onwetenheid en boosheid, eindelijk, of het despotismus, dan wel de geest van eene redelijke en verftandige vrijheid, waarfchijniijk door de bovendrijvende partij zal bevorderd worden. Bij de beraadllagingen echter der mogendheden , welke partij te neemen, moeten noodwendig deeze omBandigheden minder in aanmerking komen, dan de nadere bedoelingen, van welke ik te vooren fprak, daar ijder Vorst meer voor zijn land, dan voor 't gchecle menschdom, meer tot in Band houden der dingen , dan tot verbetering derzelven zorgen moet. Maar wanneer deeze gewigtige bedoelingen beveiligd, en verzekerd zijn, of de daar op betrekking hebbende overdenkingen geenen bepaalden uitflag opleveren, dan is het aan eenen menfehenvriend op den troon geplaatst geöorlofd, dat hij zich enkel daar door laat bellieren, om eene verdraagzaame partij tegens eene onverdraag- zaa-  iio HET VERBAND TUSSCHEN zaame, eene verlichte, braave, en edelmoe¬ dige natie, tegen eene onbefchaafde en ruwere — de vrienden der vrijheid tegen de aanhangelingen van eenen Haaffche heerschzugt te verdedigen. i. Wij willen ons eens voordellen, (om deeze theorie door een voorbeeld op te heideren,) dat wijdie overdenkingen moesten wikten, welke gijsta af adolpii als een redelijk Vorst zonder twijffel overwoog, voor hij zich in het dertigjaarig oorlog mengde. Wie heeft Recht? ferdinand en de licue, of de Protestanten? wie is aanvaller? dit kon, wanneer men tot de eerste tocbereidfelen, tot het oorlog te rug zag, ten minsten twijfelachtig voorkomen. 't Recht der Bohemers om eenen Koning te kiezen, was niet geheel beflist, de aanfpraak dus van den Keurvorst van den Paltz op deezen troon was twijfelachtig. In hoe verre onderdrukking of gefchondene verdragen van de zijde der Oostenrijkers, aan de Boheemfche Benden de bevoegdheid gaven , om, de oude opvolgings orde te veranderen, was onmogelijk te doorgronden: op welke andere meer verwijderde oorzaaken des ooriogs men ook te rug ging, 't zij tot het oproer te Donawert, en de Rijksban tegen die Stad uitgebroken, 't zij tot de oprichting der Protestantfche Unie , en Roomfche Ligue, of tot de twist over de opvolging in GuP en Bergs Land, zo was 'er, „buiten de mumren van Mum gezondigd, gelijk binnen dezelve" de Protestanten hadden zich de eerste gewapend, de  DE ZEDE EN STAATKUNDE in de eerste losgerukt, maar zij konden ter hunne veröntfchuldiging bijbrengen voorafgaande fchendingen der Godsdienstvrede van de zijde der Roomfche, en hunne heimelijke laagen, maar tegen die fchendingen ftelde de tegenpartij nog oudere inbreuken der' Protestanten op de beperkingen hun door de religie vrede gefield tegen: en deeze verdenking meende zij ongegrond te zijn, of deed die niet zonder waarfchijnlijkheid op de Protestanten te rug kaatfen. Het eigcntb'jk recht was dus zeer twijffelachtig. 2. „Wat is voor Zweeden voordeeliger ? wanneer een heerschzugtig Vorst zijne onbepaalde heerfchappij tot aan de zee, welke de oevers van Zweeden befpoeld, tiitllrekt, — wanneer eene Religie partij in Duitschland de overheid erlangt, welke den Godsdienst van 't Zweedfche volk, en zijnen Koning haat en zich gerechtigd meend de belijders van denzelvcn te vervolgen. — wanneer eindelijk de bondgenoot en bloedverwant van den prtetendent des Zweedfchen troons vrije handen krijgt, om zich in de noord- fche zaaken intemengen, of wanneer Duitsch- land onder een bepaald opperhoofd in verfcheidene kleine heerfchappijen verdeeld bleef, wanneer een aanzienlijk getal dier Vorsten met Zweeden, door eenen gemeenfchappelijken Godsdienst , en uit dankbaarheid voor zijne in dringende nood tocge- bragte hulp, zich verbond ■ wanneer eindelijk aan den vijand der toenmaalige regeeriug en ftaatsgefleldheid van Zweeden, zijn vermogende fteun ontnomen wierd! De beandwoording deeze vraag, bui-  na HET VERBAND TUSSCHEN buiten twijffe! de eerste , welke de Zweedfchö Staatsmannen opwierpen, kon niet anders, dan het eenpaarig beïluit doen neemen, om de laatfte partij tc kiezen. 3. Wat is daarenboven meer gefchikt voor 't belang van het menschdom, dat de met Spanje verbonden Keizer, die na dat hij deeze tegenpartij, hem in den beginne gevaarlijk, overwonnen had, nu de geheele waereld, zelfs hun, die hem niet beledigd hebben , wilde te onder brengen, zijn magt onverhinderd vermeerdere , of dat hij binnen zijne oude grenzen worde terug gejaagdV Wat is beter, dat die partije, wiens Godsdienstige Hellingen bet vrije gebruik der rede verbieden, en die allen, welke van hunne denkwijze afwijken, tot dien Godsdienst dwingen wil, de zegepraal benoude , en zulks in een Land zo gewigtig voor Europa als Duitschland, het voor- naamfte van de verbetering in den Goelsdienst? Of dat die partij haare magt, en de ongeftoorde oeffening van haaren Godsdienst blijvc behouden, welke vrijere en verdraagzaame Hellingen voed? Wat is voor Europa voordeeliger, dat Spaanfche hoogmoed, en Roomfche bijgelovigheid, of dat Duitfche vrijheidsmin, en de Protestantfche geest van onderzoek zich uitbreide? Ook hierover kon geen tWijffeling vallen, ten minsten niet bij dien Vorst, en dat volk, 't welk zelfden verbeterden Godsdienst bij zich had ingevoerd , en 't welk nog kort te vooren door een Houte daad, door het afzetten van eenen onverdraagzaamen Koning, en  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 113 en de verandering der troons opvolging, de rechten der vrijheid had durven voorftaan. Het zal niet onnut zijn tegen dit voorbeeld eener prijswaardige dëelneeming van een Vorst aan de onlusten van uitheemfche Volkeren, een ander te Hellen van een gansch tegen over geftelden aart. Had Philips II. wel even zo veel recht, om zich in de burgerlijke oorlogen van Vrankrijk ten. tijde der Ligue, als gustaaf om zich in den Duitfchen ftrijd te mengen? koos geene de partij, welke hij onderfteunde ,'uit even zo redelijke oorzaaken. 1. Hij vcrzettede zich tegen het uitgemaakfte ftellig recht, 't geen ooit in Staatszaaken kan plaats grijpen; ■ ■ Zo immer eene wet door ouderdom , algemeene overëendemming van't volk, door eene altijd gelijkvormige beflisfing aller eeuwen, is heilig geworden, zo is het de opvolgings orde in Vrankrijk, naar welke bij 't uitfterven des regeerenden ftams van 't koninglijk gedacht, de oudfle zoon van 't naaste mannelijk oir op den troon beklimt : volgens deeze wet, tcgens welke . geene fchijnbaare voorwendfels kunnen worden bijgebragt, washendrik van navarre de ontegenzeggelijke erfgenaam der Franfche Monarchie; en echter bedeedde philips zijne fchatfcn , en legerbenden, om dien zelfden iiendrik van den troon aftehouden. 2. Het was niet philips Land, hij zelf en zijne dochter waren die, wier belang hij door listige ftrceken, omkoopingen, hehnlijk en openbaar H ge-  H4 HET VERBAND TUSSCHEN geweld bij de Franfche onlusten zogt te bevorderen , Spanjes veiligheid had in geen geval het gefngfte gevaar te vreezen van de kant van 't verzwakt en verdeeld Frankrijk, de opvolger van den troon mogte dan zijn, wie hq ware; Spanjes welvaart kon daarbij niets winnen, dat een Gui- fe in Frankrijk heerschte Ja de vergrooting, en uitbreiding van Spanje, wanneer na de valfche begrippen der toenmaalige Staatkunde deeze ook voor een en 't zelfde met de vermeerdering van volks geluk gehouden wierd, kon toch nimmer als 't doeleinde van philips ontwerpen befchouwd worden , daar hij Frankrijk als een afgezonderd Rijk aan zijne dochter en haar gemaal wilde toeeigenen; alle zijne drijfveeren lagen in de hartstochten van philips als mensch, niet in de ontwerpen van den Koning, 0f van den Vader des Volks: Het ftreelde hem nu geduurende de onlusten in dat Land door zijne gezanten te heerfchen; het prikkelde nog meer zijnen eerzugt, dat hij kon hoopen de regeering van dien Staat, zo lang hijleefde, te zullen blijven behouden door den invloed, welke hij op zijne dochter, op den Koning, dien hij op den troon geplaatst had, en op eene partij, die zijne bijftand altijd zoude behoeven, natuurlijk had; dit alles was enkel perfoonlijk voordeel voor hem: het eenige voordeel, 't welk hieruit in 't toekomende voor zijnen Staat kon voortvloeien, was de waarfchijnlijkheid van Frankrijk tot bondgenoot, ten minsten niet zo dikwijls tot vijand te zullen hebben: maar dit voordeel was zo ver-  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 115 verwijderd, en zo onzeker, dat het ongeoorloofd bleef een ontwistbaar recht daarom te fchenden, en daaraan de fchatten, en 't bloed zijner onderdaanen opteöfferen. 3. Letten wij op een nog gewigtiger, en meer algemeen belang, zo vinden wij in de onderneeming van philips beweegredehen, die wij niet geheel kunnen verwerpen, wanneer wij ons, gelijk billijk is, in zijne plaats Hellen: Hij was een zo ijverig Roomschgezinde, dat hij het welzijn der Volkeren, en de veiligheid der Koningen met de belijdenis van dat geloof meende verbonden te zijn: de inftandhouding , en verbreiding van dien Godsdienst over den geheelen aard* bodem, hield hij voor de eerste pligt van eene Overheid: naar deeze zijne begrippen kon hij het als zeer verdienstelijk befchouwen, dat hij zijnen geloofsgenooten in Frankrijk niet alleen in den ftrijd tegen hunne Protestantfche medeburgers bijftond, maar dat hij zelfs hun tot het oorlog met deezen aanzettede; hij kon het dus als een zeer prijswaardig einde zijner Staatkunde en wapenen aanzien, om van den Franfchen troon een Vorst te verwijderen, met wien ook tegelijk in dit uitgcftrekt Land de ketterije zou zegepraalen. De nako- melingfchap heeft echter deeze veröntfchuldiging niet als geldig bcfchouwd. De ondervinding had de dwaalingen in de Godsdienstige begrippen van philips aangetoond, de rede misprijst eenen zo weinig verlichten Godsdienst ijver, als de grootfte vlak in de gemoedsgefteldheid van eenen VolksH a be-  ti6 HET VERBAND TUSSCHEN. beftierder, en 't zedelijk gevoel gruwd van 't booze en fchandelijkc der maatregelen, waardoor philips voorgaf zijnen Godsdienst dienst te doen, daar toch Godsdienst maar in zo verre een wezenlijk goed is, als hij rechtgeaartheid en menschlievendheid bevorderd : Eindelijk verdenkt men philips van oók deeze drijfveer maar als een voorwendfel te hebben gebruikt , wanneer men aanmerkt, dat hij zich met dien zelfden ijver tegen de bekecring van hendrik, en 't ontdaan uit den ban verzettcde, als hij zich tegen den nog ketter, en inden ban levenden hendrik verzet had. 'tZou onnatuurlijk zijn, wanneer ik bij dit mijn onderzoek geen gewag maakte van lodewijk XIV. eenen Vorst, die meer, als ooit iemand zich met de zaaken zijner nabuuren bemoeid beeft, en geheel Europa door zijne listen (intriguen) en de vrees voor zijne wapenen zogt te beheerfchen. Ik wil echter maar een zijner hiertoe betrekkelijke onderneemingen nu op haaien, juist die, welke de fchijnbaarfte voorwendfels bad: Ik bedoele den bijlland, dien hij aan den ontroonden jacob II. bood, om hem weder op den troon van Groot Lrittannien te plaatfen. Nooit heeft hij, wanneer men op 't ftellig recht acht geeft, eene zo goede zaak verdedigd: jacob de rechtmaatige Koning van Engeland, door eene partij (factie*) zijner onderdaanen, die de overhand behield, verdreeven, van zijne eigene dochter en fchoonzoou verflooten, nam tot zij- ,  'DE ZEDE EN STAATKUNDE. 117 zijnen bondgenoot zijn toevlugt. Welk rechtvaardig Vorst kon in jacob de beledigde majefteit ongewrooken laaten ? welk menschlievend Vorst moest niet aan de lotgevallen van eenen Vader, welke door zijne eigene kinderen verraden wierd, deel neemen ? Men voege hierbij, dat lodewijk de aannaderende uitbarsting van een oorlog te gemoet zag, in 't welk hij, indien de omwenteling in Engeland haar beflag verwierf, eenen nieuwen vijand bekwam , en tot het welk hij zich eenen getrouwen bondgenoot vcrfchafte, indien hij jacob weder op den troon plaatfte: Frankrijks belang fcheen in dat tijdperk met 't belang der stuarts naauw verbonden. Voor den Roomfchen Godsdienst , welks befcherming lode wijk zich altijd als een plicht voorfchreef Voor de algemee¬ ne rust der Volkeren, fcheen mede veel gewonnen, wanneer men belette, dat oproerige en kctterfche onderdaanen in Engeland een voorbeeld opleverden van eenen gelukkig uitgevoerden opftand tegen hunnen Catholijken Souverain. Waarom heeft niet te min de nakomelingfchap deeze onderneeming van l ode wijk ter verdediging van het aloude Recht, ter befcherming van eenen onderdrukten, en die zo grootmoedig, zo overeenkomstig met het Staatsbelang was , niet zo luid en algemeen gepreezen, als andere onderneemingen , wier rechtvaardigheid dubbelzinniger was? enkel om dat zij niet gelukt is? 't Kwalijk flaagen brengt zeker in de Staatkunde H 3 oolc  H3 HET VERBAND TUSSCHEN- ook veel toe , om de goede zijde der beweegrede, nen, door welke men tot handelen word aangezet, te verduisteren: maar ik geloof te gelijk, dat de ftern, die heimelijk in aller menfchen harten voor vrijheid en verlichting pleit, het oordeel der waereld over dit geval bepaald heeft. 't Was zeker maar een gedeelte der Engelfche natie, ''t welk den prins van Oranje had ingeroepen (want anders had jacob geene aanhangers meer overig gehouden, die toch zijn Schoonzoon in menigte vond.) maar het was het grootfte, het aanzien- l.jkfte, het verlichtte gedeelte: Nimmer is er eene Staatsomwenteling met eenpaarige toeftemmmg van 't geheele volk tot ftand gekomen: en wanneer men dus aan deszelfs voornaamfte Leden zo die de meerderheid der volksftemmen op hun' ne zijde hebben, niet wil toeftaan, dat zij eenige veranderingen in de Staatsgefteldheid of in de troons opvolging zouden mogen maaken, dan kan zich nimmer een Volk van een geweldenaar of van eene drukkende overheerfching ontdaan. Zodanig eene Helling nu zoude het recht van een éénig mensch te hoog verheffen boven 't recht van een geheel volk. En dit wederfpreekt het ge. voel der vrijheid, 't welk in 't hart van ijder edel- denkend mensch ontvlamt. . Dierhalven was bet Recht van jacob, en de onrechtvaardigheid van willem en maria nog niet bewezen/ En bij een zo gewigtig Staatsbelang kan de bloedverwandfchap niet in aanmerking komen. Dat daarenboven jacob minder verlicht, dan zijn volk  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 119 volk was dat hij in beuzelachtige gebruiken, en in eene flaaffche onderwerping aan den Paus den Godsdienst zogt, daar veelen zijner onderdaanen reeds beleedden, dat deeze alleen in de beöeff'ening van alle zedelijke plichteji konde beftaau — dat, wanneer jacob in zijne onderneeming om den Roomfchen Godsdienst in Engeland weder in« tevoeren, gedaagd was, dit wijsgeerig Volk veel van zijne fnedigheid, en vooral van die vrijheid van denken, waardoor het zederd dien tijd de overige Volkeren zo zeer beftraald en verlicht heeft, zoude verlooren hebben, zal ook tegenwoordig een verltandig Roomschgezinde wel willen toeltaan. l ode wijk was dus meer aan de zijde van een fchijnbaar recht, en van een perfoonlijk belang, in zo verre zijne eigene hoogheid en onfchendbaarheid fcheen te lijden, wanneer een ander Koning ontroond wierd, dan op de zijde van een groot nut, en voordeel, 't welk voor de toenmaalige menfchen over 't geheel genomen en de nakomelingfchap belangrijk was. De partij , tegen welke hij ftreed, had in den grond de zaak der rede, en, eener opgeklaarde vrijheid voor, de drijfvee- ren dus, welke lodewijk in deeze omftandigheden aanzetteden, zijn in 't vervolg of voor niet zuiver, of voor niet verlicht genoeg gehouden , dit heeft de waardij zijner handeling in de oogen van onpartijdige beoordeelaars verminderd. ■ Zijn Staatsbelang kon vorderen, dat hij jacob weder op den troon zogt te plaatfen , maar 't II 4 mensch-  . i2o HET VERBAND TUSSCHEN menschdom heeft 'er bij gewonnen, dat hem dit niet gehikt is. De eerste vraag bi] de bemoeijenis met zaaken van anderen Volkeren, zeide ik, was, welke partij men kiezen moestV de tweede, door welke middelen men die moest bijftaan ? Ik wil hier over nog een eenige bedenking bijbrengen, daar deeze verhandeling buiten dien reeds boven de maat is uitgedijd, welke ik mij had voorgefteld. Al het heimelijke is in de Staatkunde te verdenken , het openlijke is altijd edeler. —_ In eenen uitheemfchen ftaat dierhalvcn, aan eene partij, welke men zich uiterlijk niet fchijnd aantetrekken, in 't geheim geld, wapenen, raadslieden toetezenden, is doorgaans eene ongeöorlofde handelwijze 'er is maar eene ftap van deeze tot de volgende, om in een Land, waar geene twisten zijn, dezelve aanteftooken, burgers tegen eikanderen, of tegen hunne overheden op te hitfen, 't welk toch altijd fchandeïijk is. In de voorige onrustige tijden van Europa , wanneer in den ouderlingen haat der verfchillende' Godsdienstige gezindheden , en in de gebreken der Staatsgeftcldhcden meer zaaden van burgerlijke tweedragt lagen opgeüooten , hebben niettemin weinig Staatsmannen eenige bedenkelijkheid gemaakt, om de mededingers hunner magt door deeze heimelijke onderhouding der bij hun ontllaane gistingen tc verzwakken, of hun door de geheime beftiering derzelver afbreuk te doen. 'tGeen philips in Frankrijk deed, zulks deed ELI-  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 121 ELizABETH m Holland, voor dat zij zich nog opentlijk voor de vereenigde Provinciën verklaarde , zulks deed men lied, voor dat hij aan het dertig jaarig oorlog deel nam. — Ook tegenwoordig is deeze Staatkunde niet uitgeftor- ven - de factiën in Zweden voor de laattte regeerings verandering wierden door even zo veel uitheemfche mogendheden beftierd. Alleen de nood, en de vrees voor een groot gevaar kunnen mijns bedunkens, zulke maatregelen veröntfchuldigen; elizabetii was eer te veröutfchuldigen, dat zij den Koning van Spanje heimelijke vijanden verwekte, of die hij had, onder de hand bijftond, dan lodewijk XIV. toen hij de Staatsdienaaren en Leden van 't Parlement ten tijde van ca rel II. omkogt, of de factiën in Hongarijen onderfteunde. In veele gevallen, waarin over de bemoeijenis met vreemde zaaken gefchil is, kan, dunkt mij, de volgende regel tot een leiddraad voor naauwgezette en braave Regenten ftrekken, wanneer zij over ontwerpen, die van twijjTelachtigen aart zijn, raadplccgen. Alle die maatregelen, bij welke zij, die ze in 't werk {tellen, zedelooze, ontrouwe, fnoode handelingen moeten begaan, bij welke zelfs menfchen tot zodanige handelingen, gewonnen, omgekogt, gedwongen moeten worden. Zodanige maat¬ regelen, zijn een weldenkend Vorst, en eene braave Natie onwaardig." Dienaaren dus van anderen tot verraders. ■ Burgers van een ander Land tot befpleders te maaH 5 kcn>  122 HET VERBAND TUSSCHEN ken, losbandigheid, oproer, en bloedvergieten in een Land door kunstgreepen te veröorzaaken js erger, dan openbaar geweld te gebruiken, en Landen door krijgsbenden te overheerfchen Hier worden ten minsten alleen depcrfoonen en goederen der menfchen aangetast,- daar word zelfs tegen hunne deugd ,en hun zedelijk geluk te veld getrokken. Van twee zaaken moet ik nog melding maaken, eer ik deeze ftof voor geëindigd houden kan, de eene betreft de bepaaling en opheldering van een ftelling , in eene andere verhandeling: de tweede betreft de «tijdigheden met de Rechten > die uit het belang des koophandels ontftaan. De zorg voor de veiligheid van een Staat (heb ik gezegd) kan zomtijds vorderen, deneelven door veroveringen te vcrgrooten, om dusdoende 't zeive met de overige magten in zeker cvenwigt te brengen. Verders, 'er kunnen veroveringen zijn , die niet alleen voor den Veroveraar en net veroverde Land, maar ook voor gantsch Europa, en 't geheele menschdom voordeelig zijn; of omdat door de verdeeling der Staatseigendommen het evenwigt juister, en dus de rust der Volkeren meer verzekerd, of derzelver onderlinge verkeering lig. ter word:— De grootfte verwoestingen in de Staatkundige waereld van het tegenwoordigEuropa, zeide ik op een derde plaats, zijn daardoor afgewend geworden; dat de Monarchien zich tot zekere natuurlijke grenzen hebben uitgezet." Deeze {tellingen , welke eene onloochenbaar ondervinding ten grondflag hebben , zullen zij nies  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 123 niet aanftootelijk en aan misbruiken onderworpen zijn, hebben nog eenige bepaalingen nodig: maar het is in veele ftoffen zeer moeilijk aan ijdere (telling te gelijk haare bepaalingen toetevoegen. De billijke Lezer moet dezelve naar den geest en inhoud van de ganfche verhandeling zelfs ftcllen. Zo kon het, om met de laatfte ftelling te beginnen, nimmer mijne meening zijn, dat die natuurlijke grensfcheiding der Staaten tot behoud der vrede onder hun altijd noodwendig is. Ik be- fef zeer wel, dat 'er Koningrijken en Gemeenebesten beftaan, die geene andere als willekeurige grenfcheidingen hebben, welker beftendigheid op de heiligheid der verbonden rust: ik verlang dus niet, dat deeze grenzen zo dikwijls verplaatst, oorlogen en veroveringen zo lang zullen worden voortgezet, tot dat ijder ftaat aan een meir, een gebergte of een grooten ftroom genaderd is. Mijn oogmerk was meer, om te verklaaren, waarom 't geen voor eeuwen in deezen aart is voorgevallen, niet openlijk mispreezen word, dan om vooitefchrijven, wat nu nog gefchieden moest. Meer om menigvuldige te vooren ontftaanc onrusten, welke Europa verwoest hebben, als een deel van 't ontwerp der voorzienigheid uit dè gevolgen te rechtvaardigen, dan om een regel voor toekomende gevallen daarteltellen. En uit dit oogpunt befchouwd, zal ook de ftrengfte rechtsgeleerde, wanneer hij over de gefchiedenis van oude veroveringen nadenkt $ berisping en lof zeer ongelijk uitdcelcu. Hij zal beken-  124 HET VERBAND TUSSCHEN kennen, dar zommigen 'er hebben plaats gehad , die onvermijdelijk fchijnen geweest te zijn, anderen wederom, die den Volkeren zeer nuttig waren, nog andereu eindelijk, die alleen dienden ter bevrediging van den eerzugt vau eenige weinige menfchen. Het is bij voorbeeld zeker, dat, federd de geheeleVolkfl-am, die Fransch fpreckt, en de gantfche menigte van landen, welke door de Rhijn, en 't Pijrenaeisch gebergte worden ingefloten, onder denzelfden Koning vcrëenigd is, dat bet binnenfte van Frankrijk eene ongeftoorde rust geniet, en dat zelfs zijne betrekking tot vreemde Staaten vreedfaamer is, dan toen een gedeelte zijner Provinciën nog aan Engelands kroon geh'egt waren, — wanneer dan ook philippus augustus, carel VII. en hendrik II. juist niet de geldigfte rechtsgronden voor zich hadden, om van de Domeinen , welke Engeland in Frankrijk bezat , eerst Normandijen , en de aangrenzende Provinciën (O, toen Guiënne (2) , eindelijk Galais (3) , 't welk 't langfte weerftand bood, weder in hunne Staaten intelijven, zo verdienden toch deeze geweldaadigc ftappen (welke ten deele krijgsverrichtingen waren, daar reeds uit andere oorzaaken Engeland met Frankrijk oorlog voerde) in de 00gen zijner tijdgenooten en der nakomelingfchap, veel Ci) In den Jaare 1203. CO 1451 — 53. (3) 1558.  DE ZEDE EN STAATKUNDE, lèj veel meer toegevendheid dan de pooging van lod e w ij k om in den jaare 1672 Holland te veroveren 9 dan de inneeming van Strasburg midden in vredestijd of de rooverijen, welke zijne kamer van verëeniging onder den fchijn van recht heeft gepleegd. Het is .een geluk voor de bewoonders van die groep Eilanden, welke de Schepper in de Atlantifche zee digt aan eikanderen geplaatst heeft, dat zij deels door geweld, deels dóór verbonden vereenigd zijn geworden met een Volk, onder allen mogelijk het verlichtfte: —— Wanneer de Inwoonders van Ierland in onze dagen meer den drukkenden last gevoelen , welken de ftaatkuude vanEngelands koophandel hun oplegd, dan zij de weldaad erkennen, welke Engeland aan hunne- voorvaders door de. mededeeling van die zelfde kunsten, welker vrije beöelfening zij nu verlangen, bewezen heeft, zo volgt daaruit niet ■ ■ dat de oppcrhccrfchappij van Engeland voor Ierland niet voordeelig geweest is. hendrik. II. beging eene groote onrechtvaardigheid, toen hij zonder eeniae gegronde aanfpraak dit eiland aan zijne regeering onderwierp maar zal de gefchied- fchrijver nu over deeze onderuceming wel naar een ander maatftok kunnen oordeelen, dan naar de gruwzaamheid, of menschlievenheid, waarmeê ditis uitgevoerd. Het ftreed tegen het recht van eigendom, dat fe r din a nu en iz abel la het laatfte moorfche Koningrijk bemagtigden, maar is deeze onge- rech-  I2ö HET VERBAND TUSSCHEN rechtigheid te vergelijken met de verraderlijke deeling van Napels, die ferdinand tien jaaren daarna met l ode wijk XII. beraamde? was het wel den rechtvaardigden Vorst mogelijk, in zijn grooren ftaat een kleiner te dulden, wier burgeren door hunnen Godsdienst, Volkshaat, en lange ' oorl°ge" de vijanden van het eerste waren: en wanneer de Castiljaanen zich vergenoegd hadden, de mooren enkel van hunne onaf hangelijkbeid te berooven, en hun in den fpaanfche ftaat intelijven; voor 't overige hun bij de ocffening van hunnen Godsdienst befchermd, hunnen afzonderlijke eigendommen niet geroofd, en hun alleen door onderrichting, en eene zagte behandeling hadden trachten te brengen tot de omhelfing van hunnen Godsdienst , en de zeden van 't Land, zoude dan de ftrengfte zedemeester de maatregelen, welke de Baatkunde opgaf, hebben kunnen misprijzen? Dit laatfte is tegelijk een voorbeeld ten bewijze mijner eerste Helling, „de veiligheid van den Staat kan vorderen veroveringen te maaken." Veelen diergelijken bied ons de oude gefchiedenis aan , en zij moesten in een tijdperk, toen befchaafde natien aan wilde en barbaaren grensden, of wanneer zich midden in 't hart van een Land vreemde rovers hadden ingenesteld, menigvuldig zijn. Dat een Hertog van Mafovien in de 13de eeuw de hulp van eene uitheemfche ridderorde inriep, om de Pruisfchen te bedwingen. Dat de Engel- fchen de opperheerfchappij over Schotland zogten te behouden dat de Rusfifche Keizerin in onze  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 127 ze dagen de krim van Tartarijen onder haaren fcepter deed bukken, daartoe hadden deeze veroveraars te midden in de verwoestingen, aan welke hunne Landen van de zijde dier roofzugtige nabuuren onophoudelijk waren blootgefleld, zulke dringende beweegredenen, dat men hunne onderneemingen zonder eene oveidrevene ftreugheid niet kan misprijzen. Maar dit geval kan midden in Europa heden ten dage niet meer plaats vinden: hoe meer alle de volkeren overëenftemmen in de grondftellingen hunner ftaatkunde, in de gewoontens van hun volkerrecht, in de gezindheid tot vreedfaame werkzaamheid, in de zagtgeaartheid hunner zeden, des te minder is het voor de veiligheid van den eenen noodzaakelijk den anderen te onderwerpen. Waar niet meer de volkeren, maar ook de Vorsten oor« logen voeren, en geen haat, of begeerte naar buit, maar Staatkunde hun op 't flagveld leid, daar vorderd ook de veiligheid van eenen ftaat meer behoedfelen tegen de driften van andere Regenten, (welke in verdragen en verbintenisfen kunnen gevonden worden) dan volftrekte onmagt, en onderwerping der nabuurige volkeren, 't welk alleen een gevolg van geweldaadigheden zijn kan. Maar juist die oorzaak van onveiligheid, waarvan ik in de eerfte mijner hiervooren aangehaalde (tellingen uitdrukkelijk fprak, die, welke in de onselijkheid van magt en vermogen beftaat, kan ook nu nog aan eenen ftaat eenige bekommering toebrengen, kan ook nu nog een Regent beweegen,  iii] HET VERBAND TUSSCTIEN gen, om op vergrooting en vermeerdering bedagt te zijn. Is dit nu een genoegzaame grond voor den zwakkeren, om den magtigen, indien de gelegenheid zich daartoe aanbied, Landen te ontneemen, ten einde zo met hem in evenwigt te (taan? Zeker neen! wanneer men de zaak op zich zelve, en in 't algemeen- befebouwd en zo-ik eenige oorzaak tot het denkbeeld gegeven hebbe, als of dit mijne meening ware, dan ontken ik nu die ten Berk (ten. Ik zie, dat kleine Staaten in 't nieuw Europa midden onder grooten zich lang hebben Baande gehouden. Ik vind, dat eene naauwgezette vervulling aller pligten, en eene wijze voorzigtige beftieriug, bij kleine maatfchappijen de plaats der macht bekleeden kan, terwijl zij den grooteren zekere achting voor haar inboezemt, hun alle oorzaaken tot bezwaaren beneemt!, en zelfs hunne grootmoedigheid uitdaagd. ■ Genevc zou nimmer vreemde krijgsbenden, en we'geevers binnen zijne muuren gezien hebben, indien in deszelfs beBier van de zijde zijner overheid, of inwoonders geen misdagen begaan waren : en niettemin hebben deeze roagtige fcheidslieden, toen zij genoodzaakt wierden geweld in 't werk te Bellen, zich daarvan niet bediend, om deezen kleinen vrijen Staat te onder te brengen, maar alleen om het te regelen. Ik beken, dat in den tegenwoordtgen Baat van Europa ook zeer ongelijke maatfchappijen meer dan  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 129 dan ooit bij eikanderen kunnen beilaan, daar allen waakzaam zijn, om niet een eenigen te laaten onderdrukken: de zwakke Vorst, voorat, wanneer hij de middelen tot zijne verdediging, die naar zijne kragten geëvenredigd zijn, onderhoud, en wegens zijne trouw en rechtvaardigheid bekend is, zal altijd vrienden en bondgenooten vinden, die hem tegen de aanvallen der magtigen zullen befchermen. Maar is dit altijd zo geweest? wanneer wij niet van toekomende gevallen fpreeken, waarvan wij alle de bijzondere omftandigheden niet kunnen voorzien, en omtrent welke wij naar algemeene grondbeginfelen oordeelen moeten, maar van voorige, welker oorzaaken, omftandigheden, en gevolgen ons bekend zijn, • hebben 'er dan geene veroveringen plaats gehad, die men (men plaatfe het ftellig recht hier eens ter zijde) voor redelijker, billijker , noodzaakelijker verklaaren moet, dan anderen? Is niet het evenwigt van Europa door de vergrooting van den eenen Staat wezenlijk vastgefteld, door de aanwinften van anderen eenen langen tijd geftoord geworden? zijn er niet, gelijk ik in de tweede mijner Hellingen zeide, zomtijds aan een Staat Provinciën, of ge« lichtsbaarheden ontnomen geworden, die voor hetzelve een lastige overdaad, voor den veroveraar ter vervulling zijner behoeftens zeer noodwendig waren? zijn veroverde wingewesten niet dikwijls door de ruiling hunner Landsheeren eerst in hunne natuurlijke gefteldheid geraakt, waarin zij zelf beI ter  ï3o HET VERBAND TUSSCHEN ter gedijen, en hunne nabuuren meer voordeel toebrengen kunnen? zijn niet groote gezegende Landen eerst door den aanwinst van kleine uitgcfirektheden, waaraan de voorige eigenaars weinig verloren, tot 't genot van alle haare natuurlijke voorrechten gekomen? Laaten wij nu eenige voorbeelden ten bewijze hiervan uit de gefchiedenis bijbrengen: wat heeft toch in de middel eeuwen meer ongeluk aan Duitschland berokkend, dan dat de Keizers zo veelen en zo onbepaalde Rechten in Italien hadden? de togteu naar Rome waren onder ijder regeering vernieuwde toebereidfels tot innerlijke verwarringen, en uitwendige oorlogen, intusfchen, terwijl ijder klein voorval in Italien, 't welk geene de min Be betrekking op 't welzijn van Duitschland had, de oplettenheid der beBierderen van 't laatBe naar zich trok, hunne Staatkunde of hunne wa¬ penen bezig hield, wierden de gewigtigfle belangen van 't Duitfche Rijk verzuimd. Hebben dus niet die mogendheden, Paufen, Vorsten, of Gemeenebesten aan Duitschland eenen weldaad bewezen, dat zij deszelfs Opperhoofd binnen zijne eigene grenzen van tijd tot tijd hebben bepaald, en zijne leenrechten in Rome en Italië doen oph mden ? wierd Engeland niet eerst van dien tijd af vredig, vermogend, en gelukkig, toen het zijne Franfche bezittingen verloor: daardoor wierde aan 't zelve iets ontnomen, welks verdediging zijn magt verdeelde, de oplettenheid zijner beBierderen vau de inwendige regeering aftrok, en dan eens hun  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 131 hun eerzugt aanzette om nieuwe veroveringen in vreemde landen te maaken, dan wederom hun blootftelde voor de aanvallen van eenen jaloerfchen nabuur. Ijder verftandig beöordeelaar vau ftaatkundige onderneemingen zal onderfcheid maaken tusfehen die ongerechtigheid, welke ferd in and beging, toen hij catharinade foix, wiens gemaal jean d'albret, een Frausch vafal was, Navarre ontnam, en tusfehen die, welke hij beging , toen hij om 't Koningrijk Napels te winnen den reclrtmaatigen Landsheer, zijnen Neef, en zijnen deelgenoot lodewijk XII bedroog. Door geene ftrekte hij zijn rijk uit tot aan deszelfs natuurlijke grenzen, voleinde het groote werk, om alle volkeren door taal en afkomst aan clkanderen vermaagfehapt, aan geene zijde van 't Pijrenaeisch gebergte in een gemeenfchappelijk ftaatslichaam te vereenigen, en deed een magt opheifen, die, hoewel gering, echter wegens haare verkleefdheid aan een vreemd belang voor hem zeer gevaarlijk was. Door de laatfte onderneeming bekwam hij alleen verafgelegene, zijri rijk niet ontrustende, en hem op geene wijze toe- behoorende wingewesten, 't genoegen om te overvallen, te zegepraalen, te beheerfchen mogte voor hem een zeer groot goed fchijnen, (hoewel het in de daad toch een elendig genoegen blijft, ■ 't welk een weldenkend en braaf mensch onwaardig is) maar zijn volk won daardoor niets, Ia als  paft HET VERBAND TUSSCHEN als nieuwe moeite en arbeid, en nieuwe gelegenheid tot bloedvergieten. Schonen, Halland, Blekkingen, tegenwoordig de zuidelijkfle en vruchtbaarfte Provinciën vau Zweden, zijn met dat Land door de natuur ver-> ëenigd, dienen aan 't zelve voor eenkoornfchuur , en zijn liet als een -evenwigt zijner magt met betrekking tot de Noordfche Mogendheden bijna onontbeerlijk; -— daar dezelve vau de oudfle tijden af altijd de twistappel tusfehen Deenemarken, en Zweden waren, en zederd het jaar 1343 meermaalen uit de bezitting van den eenen Baat in die van den anderen waren overgegaan, zo was even door deeze menigvuldige verwisfeling van Eigendom in de voorige eeuw 't Recht op dezelve twijfelachtig geworden: maar wanneer ka rel gustaav zijnen oorlogzugtigen geest alleen had doen werken op de hernceming derzelver, zo zou hij zeker met zijnen kleinzoon den naam van een alleen roem en oorlogzugtig Vorst niet gemeen hebben; ten minsten de vrede te Koppenhagen in 't jaar 1660 gefloten . de vrugt van de gelukkige Boutheid dcezes Konings in zijnen aanval op Deenemarken, heeft gewis de zaaken in 't Noorden in eene meer natuurlijken Baat gebragt, dan die was, waarin zij zich federd den Stettinfche vrede van'1570 bevonden, en heeft de rust van dat Rijk door eene meer gefchikte deeling der Provinciën meer verzekerd. Kunnen deeze veroveringen wel in een en dezelf-  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 133 zelfde clasfe gerangfchikt worden met die, welke dezelve carelgustaaf in Polen maakte, of de ontwerpen van lodewijk XIV, die alleen ter vergrooting van zijne magt moesten dienen? Daarenboven, wanneer een klein vruchtbaar land door verovering in een en 't zelfde lichaam word ingelijfd met een groot, onbebouwd, en van de natuur weinig begunstigd land, dan zijn de voordeden daarvan doorgaans wederzijdsch. —- Het groote is meer verzekerd, dat bet, 't geen het tot zijne behoeften nodig heefc, zal kunnen erlangen, het kleine wind daarbij, dat het zicli gemakkelijker van zijn voorraad kan ontdoen, en dat het dappere befchermers heeft. De nooddruft des eersten kon , vooral in voorigc tijden zo hoog ftijgen, dat het door de liefde tot zelfsbehou'd gedwongen wierd, zich zodanig een voorraadfchuur magtig te maaken; om deeze reden was het bezit van Lijfland voor Zweden van oneindig meer belang, dan voor Polen en Rusland , die met 't zelve daar over ftreeden. . Ook die veroveringen , welke gustaav a do lp 11 en zijne legerhoofden in Duitschland maakten, bragten den Staat, waaraan zij onderworpen wierden, grootere voordeden toe, dan zij aan hun ontnamen, van wiea zij wierden afgefcheurd. ■ Hadden de opvolgers van deezen held de door hem gevestigde magt niet misbruikt , Zweden's nabuuren hadden dan nimmer rede gehad, om van deeze zijne vermeerdering te onvreden te zijn. De onderneeming van peter den gr.oo- I 3 ten,  134 HET VERBAND TUSSCHEN ten, om Ingermanland te veroveren, en die van ka rel XIL om den Koning van Poolen van den troon te Booten, mogen beiden met betrekking tot gebrek aan rechtsgronden even onrecht* vaardig zijn, maar de laatBe verkreeg door de opoffering van zo veele menfchen niets dan een ijdele eer voor zich zeiven, de eerste verschafte aan zijne Landen, die zich naar Afien wijd uitBrekten, 't geen zij tot hunne hanteering, koophandel, en befchaaving 't meest behoefden, eene aanëenfchakeling met de zee , welke naar Europa voerd. Deeze kleine uitbreiding der grenzen gaf aan Rusland door de vermeerdering zijner Staatsbetrekkingen zo wel als die des koophandels, welke het met de overige Europaeifche Volkeren daardoor verkreeg, voordeden, welke de grootBe veroveringen ten oosten of zuiden aan 't zelve niet zouden verfchaft hebben. Alle deezen, en mogelijk nog veel meer anderen en meer gepaste voorbeelden, welke de gefchiedenis ons kan opleveren, zijn echter niet toereikend, om als een vaste regel daarteflellen, dat dit foort van belang > deeze gefchiktheid van de ligging eener Provincie met betrekking tot landen van eenen grooteren Staat, de overcenftem- ming der wederzijdfehe bewoonders in afkomst, Character, taal, Godsdienst, of gezindheid . de nuttigheid der onderlinge verbintenis ijde- ren grooten Staat recht geeven om zich van die gewesten meester te maaken. Zij zijn daarom niet toereikend. ■ Vooreerst, om  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 135 om dat het zo moeilijk is deeze gefchiktheid vooruit juist te bepaalcn, de voordeden, die uit de verkrijging van nieuwe Landen voor den veroveraar , de nadedige gevolgen, die door hun gemis in den zwakkeren ftaat ontftaan kunnen, richtig te berekenen; ten tweeden: om dat 'er gewigtige redenen aan de andere zijde zijn kunnen, waartoe voornamentlijk die behoord, welke ik boven heb aangehaald, dat ijdere verandering in de grenzen van een ftaat deszelfs Eigendom onzeker maakt, terwijl altijd de eene omwenteling uit de andere, de eene deeling uit de andere voortkomt, en vreedfaame neigingen eerst door lange en onverbrokenë vredens kunnen ontftaan. Eindelijk, om dat de volkeren in zodanig eenen toeftand kunnen zijn, dat Landen en Gewesten de volmaakfte verbintenis, in zo verre dezelve tot welzijn hunner bewoonders nodig is, kunnen hebben, en zich over en weder alle hunne voorrechten meedeelen, zonder tot een en denzelfden ftaat te behooren. Deeze toeftand is juist die, tot welke wij in Europa van tijd tot tijd naderen, waartoe het te hoopen is , dat de Volks vooröordeelen, en de harde bepaalingen, welke de valfche Staatkunde maakt, doch die reeds zeer verminderd zijn, hoe langer hoe meer mogen ophouden : wanneer de Deen den Zweed, de Engelschman den Franschman befchouwd, en acht als zijn landsgenoot, wanneer voortbrengfels, kunsten , en weetenfehappen, van 't eene Land ongehinderd naar 't andere worden I 4 over-  13ijk te be- nadeelen, zo kunnen het toch niet anders dan willekeurige wetten zijn, welke den graad van benadeelen, waarbij zij 't moeten laaten berusten, bepaalen. 'Er is maar een bepaald en onbeweeglijk ftip in de zedekunde. Dat is de liefde; wanneer een mensch het welzijn van een ander zo veel mogelijk, met 't zijne zoekt te verbinden: —■ zo dra men daarvan afwijkt, en dit eenmaal tot een beginfel aanneemt, dat men in zijne ontwerpen tot zijn eige welzijn in 't geheel geen acht geeve op 't welzijn van anderen , dan is ook der onrechtvaardigheid, die gedüurig en vlijtig benadeeld, een wijde deur geopend. Want waar is de grensfeheiding ? Eene zekere bepaaling van den handel, zekere wetten tegen den in en uitvoer der koopwaaren, maaken, dat de koophandel der nabuuren lijd —— eenige bepaalingen meer ■ en veelligt gaat die geheel ten gronde. Welk onderfcheid is 'er dan toch wel, dat ik mijne nabuuren de middelen tot hun beftaan affnijdé, en dus doende maak , dat zij van honger vergaan, of dat ik hun met 't zwaard uitroeie. Zeker dit onderfcheid dat ik- in 't laatfte geval den ondergang der menfchen , welke ik om 't leven breng, voor oogen heb, in 't eerste de uitwerkfelen mijner maatregelen, door welke zij ten gronde gaan, maar in den geest en een verwijderde af- fiand befchouw. Dat ik dus in geen boozer hart, eene flegtere gemoedsgefteldheid bezitten moet, I 5 dan  13* HET VERBAND TUSSCHEN dan in dit, wanneer ik mij in mijne onderneeming door deszelfs gevolgen niet laat affchrikken, Doch wij moeten hier niet fpreeken over de zedelijkheid der perfoonen, maar over 't recht, of onrecht hunner daaden. Dit fchijnd mij te doen zien , dat die takken van 't innerlijk bedier, welke op andere Volkeren ten hunne nutte of fchade invloed hebben, aan gelijke regelen moeten onderworpen zijn, als de flaatkunde, welke geheel op uitheemfche zaaken ge. ftemd is. Zelfsbehoudenis is het hoogde doelwit, en vrees van ondergang de volmaakte veröntfchuldiging. Geen tak des koophandels vorderd fomtijds meer bepaahngen geen veröorlofd in zekere tijden minder oplettenheid op 't belang van anderen, dan de handel met levensmiddelen, zo lange niet bewezen is, dat eene algemeene Vrijheid van dezelve genoegzaam in alle tijden, en landen de hongersnood zoude voorkomen. Behalven het zelfbehoud zijn alle de overige doeleinden der eommercieek Staatkunde , alleen voordeden, die het welzijn van één Volk, en mogelijk nooit van het geheel, maar alleen, wanneer het tot zekere hoogte komt, van een zeker gedeelte van dat geheel vermeeren. - Deeze voordeden, wanneer daardoor even zo veele menfchen in andere landen benadeeld worden , zijn voor hem , die bet menschdom over 't geheel befchouwd, dat is, voor hem, die het verdandigst oordeeld, geen waare voordcelen meer . zij zijn een we-  DE ZEDE EN STAATKUNDE, 13* wezenlijk kwaad , wanneer zij elders eene grootere menigte benadeclen , dan zij hier bevoordeelen. Maar deeze kan toch een zo uitgeftrekte krmg niet overzien. - Hij is daarenboven als huisvader alleen verplicht voor de zijnen te zorgen. -Eindelijk is zelfs onder medeburgeren de zekerft wijze , om 't algemeen belang te bevorderen , dat ijder , zo maar met verftand , naar gelang van ztja eigen belang handeld. Even daar door , dat ijder Koopman daarop bedagt is , om zelv' zo veel te winnen , anderen zo weinig te doen winnen , a s hem mogelijk is , bepaalen zich de winsten van allen , en de billijkheid is hier , even als bij de bepaaling van den marktprijs, de uitkomst der tegenftrijdige poogingen van veele belangzoekers. Zou dit ook niet bij de huishoudelijke en commercieel* handelingen der Staaten het geval zijn ? Het is 't juist over 't geheel : de beftie- ring der Landen zou nog veel flegter, dan nu gefield zijn , wanneer zich ijder Regent onmiddehjk daarmede wilde bezig houden , om ook de vlijt en welvaart van andere Landen te bevorderen : 't -een aan zijne bezorging binnen de grenzen van zijn land is toevertrouwd , is reeds te groot voor menfchelijke vermogens : hij moge dus , bij de gewoonlijke zaaken van 't innerlijk beftier , dat , wat andere Volkeren aangaat , agterwege laaten , en alleen daarop bedagt zijn , om zijne burgeren, onderhoud, bezigheid en beftaan te verfchaffen. Twee voorwaarden echter moeten daarbij vervuld wor-  i4o HET VERBAND TUSSCHEN worden : Eerftelijk de Regent moet die ver- hevenhetd van neigingen , welke aan zijnen hoogen pos geévenredigd zijn , onderhonden , naar welke faj het geluk van alle menfchen over 't geheel en aardbodems kevenj als't waar en laatst doeleinde*. Ten an/PriJSTrdige °"dei'"eenii"Sen befchouwd. Ten anderen: daar waar de gevolgen zijner werkingen op andere volkeren hem duidelijker voor ooZ komen: waar 't nadeel voor deezen grooter enï paal er word _daar begind voor hem de plicht van behoedzaamheid. 1 Hij moet in zodanige gevallen ten min/Ten rekenen hij moet de rijkdommen , die hij in 2ifnen ftaat lokt, de aanwas, arbeidzaamheid en winsten die hij t zelve zoekt te verfchafFcn , met de ar' moede , de neeringloosheid , en even zo zeer met de onvergenoegdheid en kommer vergelijken, welke' hy m andere plaatfen door zijne maatregelen doet gebooren worden. — Is het om zyde der voordeelen groot , zo mag hij gerust -t zijne boven 't vreemde , 't grootere boven 't klei nerc ftellen : — maar wanneer het flot der reekemng anders uitvald , zo moet hij dusdanige maatre gelen laaten vaaren , of wehvillenheid, vriéndfchap en vrede , tusfehen zijn volk en deszelfs nabuuren zullen niet lang beftaan, ' Opzettelijk te bededen, is nooit geöorlofd de febade, die men onvveetend aanbrengd , terwijl men naar toegeftaane regelen handeld , is geen onrecht; liet nadeel vanlanderen optemerken, te wee- tena  DE ZEDE EN STAATKUNDE. Ht ten , hoe fmertelijk dit voor hun vald , en echter zijnen gang te gaan, om dat de wetten het toeftaan, is de handelwijs van een boos hart, uit welke bron bij gewigtigere omftandigheden fchielijk wezenlijke ongerechtigheden zullen voortvloeien. Het is te hoopen, dat, hoe meer vorderingen de menfchen in konsten en wetenfchappen maaken , welke betrekking hebben op hun bijzonder , en 't algemeen belang , zij ook des te meer die middelen , welke ter bereiking van hun eigen belang de gepastte zijn, met de Zedekunde, met de plichten jegens anderen , en met de algemeene bedoeling der Voorzienigheid, om alle zijne fchepfelen gelukkig te maaken, overëenftemmend zullen vinden. Reeds heeft de wijsgeerte uit de commercieele en jinancieele wetenfchappen veele voor 't menschdom fchadelijke vooröordeelen uitgeroeid , terwijl zij als onnut en nadeelig voor den inlander heeft doen befchouwen , 't geen men te vooren befchouwde, en aanbeval als een winst, die men ten koste der buitenlanders zich moest zoeken te verwerven. Ik wil de hoofdftellingen van deeze mijne op de Staatkunde toegepaste zedeleer nog, eer ik fiuite, te faam trekken, en kortelijk voorftellen, Ik verbeelde mij , dat een Vorst , eer hij den troon beklimt , door zijnen befchermëngel zo hoog boven de aarde verheven , en met zo een fcherp doorzigt begaafd word , dat hij naast zijne landen te gelijk die Staaten , met welken hij in 't vervolg verbonden zijn zal , en allen derzelver bewooners , over-  142 HET VERBAND TUSSCHEN overzien kan ; ( een ftandptrnt, 't welk maar naaide grootte zijner toekomftige verrichtingen is afgemeten , en 't welk hij zich, wanneer hij tot zodanig een rol bedcmd is , dikwijls voor den geest moet brengen.) Terwijl het gemoed van den jongen Vorst, door't befchouwen van zo veel leven, zo menigvuldige bezigheden , zulk eene groote oeffening van menfcbelijke deugden, zulk een veelvoudig genot , en van de niet minder talrijke toneelen van elende , gebrek en boosheid , op den wijduitgeftrekten aardbodem was aangedaan , fpreekt zijn befchermëngel, of wel zijn geweeten , 't welk bij den menfchen de plaats van eenen befchermëngel bekleed , op volgende wijze aan: „ Zie hier het fchouwtoneel uwer toekomende daaden ; 't Rijk, tot welks regeering gij geroepen zijt, is groot , maar 't omvat nog niet de kring van uwe werkzaamheden; de bewoonders van 't zelve zijn de kinderen des huizes, welks bedierïng u is opgedraagen , maar de bewoonders van dit geheel waerclddeel , 't welk voor uwe oogen ligt, zijn uwe nabuureu en bloedverwanten , welke den invloed van uwe wijze, ofdwaaze, van uwe braave, of booze handelingen moeten gevoelen.' „ Daarenboven zijt gij de opperde Richter der ingezetenen van uw land , in alle andere landen vind gij niemand, die uw Richter is. Dit voorrecht is groot , maar de last, welke daar door op uwe fchouders gelegd word , is nog veel grooter ; anderen worden bedierd door de wetten. Gij zult u zelv' bedieren , — anderen mogen in de  DE ZEDE EN STAATKUNDE 143 de meeste gevallen hunne daaden aan onwankelbaa- re regelen ; gij moet dikwerf de regelen zelve toetfen. Hoe veel meer is dierhalven aan uw tloorzigt en uw zedelijk gevoel, dan aan het doorzigt en 't geweten yan anderen overgelaatcn! welke verplichting ligt 'er niet op u, om het eene zo juist, het andere zo gevoelig , beiden zo zuiver te maaken, als immer mogelijk is." De eerfte ftap , welke 11 tot de vevulling uwer plichten leid, is uwe betrekkingen te kennen. Vergelijk u met alle die menfchen, wier woonplaatfen en bezigheden gij hier voor u ziet , en onderzoek, wat gij voor hun zijn kunt , gij zult dan ras gewaar worden , wat gij ten hunnen opzigte fchuldig zijt te doen. „ Eerftelijk : ■ gij zijt gemagtigde van een volk. ■ ■ gij handeld in deszelfs naam, ■ de magt , waarmede gij befchonken zijt , is de verëenigde kragt van lichaam en ziel aller dier menfchen waaruit het beftaat. de fchatten , welker verdeeling u is toebetrouwd , zijn uit hunne vermogens bijeen verzameld ; het hooge aanzien . waarmede gij pronkt, is eigentlijk het uiterlijk kenmerk van de voorrechten , welke eene geheele maatfehappij boven ieder bijzonder mensch bezit. " „ Gij moet dierhalven , wanneer gij van deeze magt, deeze fchatten, dit aanzien, gebruik maakt, uwe perfoonlijkheid , zo veel mogelijk , affchud- den : alles, 't geen gij bij de régeering uwer Staaten ten nutte van u zelv', van uw gedacht , van uwe vrienden doed , daarom doed , om dat  Ï44 HET VERBAND TUSSCHEN dat deeze Vorst u aan (laat, of wel een ander u mishaagd , om u aan den eenen, hij zij Koning of Staatsdienaar te wneeken , om eenen anderen , hij zij gunsteling , vriend of bloedverwant welbehaaglijk te zijn dat is onrechtvaardig wijl het niet berekend is naar de grootheid en uitgeftrektheid van uw beroep." „ Als bijzonder mensch hebt gij alleen de kragten van elk bijzonder wezen deeze (laan tot uwe ontwerpen , wanneer zij geene betrekking op uw volk hebben, u alléén ten dienfte; maar, wanneer gij de kragten van millioenen in beweeging brengt, wanneer gij de vrugten des a'rbeids van millioenen plukt, dan moeten ook alle die bedoelingen , welke gij u voordek! , het welzijn dier millioenen betreffen. " „ Maar in een eenig geval lijd dit uitzondering, wanneer van 't aanzien, 't welk gij perfoonlijk bezit , ook de achting afhangd , welke andere volkeren voor het uwe hebben moeten. daar bij on- lafhanglijken met de verachting altijd gevaar gepaard gaat , zo moögt gij de beledigingen uwer eer dan wreeken , als zij 't geheele lichaam, 't welk gij beffierd, in verachting brengen." „ Door deeze ééne overdenking, wanneer zij u altijd voor den geest zweeft, zult gij de gevaarlijkftc verzoekingen tot onrechtvaardigheden tegenftaan de gelegenheden , in welke hartstochten uit perfoonlijke belangen gebooren , u op den doolweg brengen kunnen, bieden zich alle oogenblikken aan : — de gevallen , waarin gij als Regent door een valsch bere-  DE ZEDE EN STAATKUNDE. ïtf berekend volksbelang u bedriegen , en aan misdaadige volksdriften deel neemen kunt, zijn veel minder voorhanden. — daarenboven zijn geene hartstochten heviger , en laaten de overweeging minder tijd. ■ ■ Handel dierhalven niet als een bijzonder mensch , maar als de gemagtigde van eene geheele maatfehappij, in wiens naam gij fpreekt, en wanneer gij de u voorkomende omftandigheden uit dit oogpunt befchouwd , dan zult gij , wat in dezelve recht of onrecht is , ligtelijk kunnen onderfcheiden. „ Ten tweeden. Uw volk is zelf maar een bijzonder lid van het groote lichaam aller befchaafde volkereu , en gij als vertegenwoordiger des eerften , ftaat dus ook in deeze betrekking tot de beftierders der laatften. ■ Alle deeze Staaten hebben zich van tijd tot tijd , geduurende veele eeuwen , verëenigd tot een nog wel niet volkomen , echter een ondeelbaar geheel , door onderlinge mededeeling van 't geen zij aan eigendommen bezaten , en door verdragen. Op deeze verdragen rus¬ ten grootendeels de voorrechten , welke de menfchen in Europa heden ten dage van hunne voorvaderen , en de bewoonders der overige waereld- deelen onderfcheiden : op haar rust het , dat gij weinig of geen gevaar hebt, om geheel te worden te ondergebragt, of uw Rijk onder eene vreemde heerfchappij te zien. daarvan hangt het af, dat de oorlogen menfchelijker gevoerd worden, en minder hindernisfen voor 't algemeen geluk naar zich lleepen. Daarvan — dat volksvooröordeelen verK min-  146* HET VERBAND TUSSCHEN minderen , kennis algemeener word , en verdiensten meer dan burgerrecht gelden. Het is dus een van uwe eerBe plichten , om die verbintenisfen , zo veel in u is, te bevestigen: — Zijt dierhalven boven alles getrouw aan de verdragen, door welke deeze banden geknoopt , of nauwer toegehaald zijn." „ Hoe grooter nu uwe veiligheid geworden is, des te minder moogt gij u eenige inbreuken veroorloven op van ouds herkomende rechten en gewoonten : inbreuken , alleen door eene dringende nood te rechtvaardigen. Hoe gewilliger anderen de rechten van u en uw volk op uwe eigendommen erkennen , nes te heiliger moeten u de eenmaal geftelde grenspaalen zijn." „ Dewijl gij uit kragte van deeze zamenhang der Europaeifche Staaten op befchermers rekenen kunt, wanneer gij in gevaar waart onderdrukt te worden , zo moet gij hun ook om die rede in zekeren zin als Rechters uwer handelwijze erkennen. Het overëenflemmend oordeel der Europaeifche Mogendheden , opentlijk verklaard in tractaaten en vredesverbonden , of flilzwijgend door de ondervinding en gewoontens, welke van 't grootBe gedeelte zijn aangenomen , geveld , moeten door u als wetten geëerbiedigd worden , daar gij op den bijftand van dat gedeelte uwe veiligheid bouwd, en zijne neiging om u bij te Baan , van zijne hoogachting en liefde voor u afhangd." Daar gij bemerkt , dat gij meer voor twistzaaiJers en vijanden beveiligd zijt, dan de Vorsten der oude  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 147 oude tijden, zo moogt gij u niet veroorloven die willekeurige magt te gebruiken, waartoe deeze dikwerf door den nood gedreven, en nog meer door de vrees verleid wierden. „ Hoe beter , vrediger en gefchikter de tegen» woordige betrekkingen der Staaten onder eikanderen zijn, en hoe meer 't mogelijk is , dat zonder plotfelijke en geweldige veranderingen in rechten en bezittingen te maaken , alle tot hunne hoogfte bloei geraaken, des te minder kunt gij u gerechtigd reekenen , om deeze betrekkingen door trouwloosheid te verbreeken , deeze rechten en bezittingen door oorlog en bloedvergieten te ftooren." „ Onder alle wijzen echter van 't Recht te krenken , is 'er geene fchandelijker , dan die , welke onder fchijn van 't Recht zelve gefchied : . Verdragen vrijmoedig en opentlijk te breeken, wanneer de omftandigheden veranderd zijn , is den goeden naam van een Vorst niet zo nadeelig; noch verwekt bij hem , aan wien men ongetrouw word, zulk een haat , als zich aan den letter der verdragen te houden , terwijl men derzelver zin en oogmerk tegenftreeft." „ Spitsvinnigheden en uitvlugten ontëeren reeds in burgerlijke zaaken , maar in volkszaaken zijn zij hatelijker, dan openbaare onrechtvaardigheden. —• Het aflchuwlijkst van allen is, de artijkelen der verdragen met opzet dubbelzinnig uittedrukken , om die ten nadeele en tegen 't oogmerk van de andere partij uitteleggen." K z „ Uit  H§ HET VERBAND TUSSCHEN „ Uit de achiing , welke gij voeden moet voor óe voortreffelijkheid van ilen tegenwoordigen Baat van zaaken , moet gij bijzonder behoedzaam zijn bij alie die onderncemingen, welke gij op oude aan. fpraaken, of voormaalige poogingen van uwe voorgangeren grond." „ Het recht van eigendom kan onder de volkeren nimmer op eenen vasten voet gebragt worden, indien niet hunne Vorsten ten minBen Bilzwijgend eene verjaaring erkennen, en eene lange vredige bezitting , die niemand nadeclig is, meer als verouderde Bukken gelden laaten." „ Zij bedriegen u , welke voorgeeven , als had gij een wezenlijk recht op dat alles , waar op gij naar de voorfchriften der burgerlijke wetten uit oude papieren aanfpraak maaken kunt deeze bewijzen niets , daar zij te veel bewijzen. welke Souverain van het tegenwoordig Europa zoude geene bevoegdheid hebben om zijnen nabuur geduurig te kwellen en te berooven , wanneer bij door zodanige fchijnbaare rechtsbewijzen , die hij uit zijne verzamelplaats van oude pergamenten opzoekt , daar toe gerechtigd wierd. Neen : : de edelBe en waare grond van alle rechten is 't gemeen belang, en het is overëenkomflig met bat welzijn der menfchen , voor alles den tegenwoordigen Haat van eigendommen te eerbiedigen , en wanneer men al hier van afwijkt, dan moet men minder den ouden Baat hcrilellen, dan wel 't tegenwoordig belang van 't algemeen opzoeken. * „ Ten  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 140 Ten derde: gij zijt hnisvader van een gedacht, 't welk een aanzienlijk gedeelte van 't geheele menfchelijk gedacht uitmaakt, wiens welzijn of ongeluk een gewigtige vermeerdering of eene aanmerkelijke vermindering van de algemeene gelukzaligheid is. En het is even dit groote uwer bedoelingen, 't welk uwe Rechten vermeerderd. maar deeze bedoelingen zijn dan eerst wezenlijk groot , wanneer zij zich in de daad tot de gantfche menigte menfchen die uw Rijk influit, uitdrekken. In zo verre dus, al 'tgeen gij daatsbelang noemt, met het geluk van het grootde deel der inwoon* ders uwer Landen een is, in zo verre moogt gij veel daar voor waagen, en ijder, die aan dit ftaatsbelang in de weg ftaat , met moed bedrijnen ■ gij modgt dit daarom , om dat gij hier veel minder wederdand vinden , veel minder gewaagde ftappen nodig hebben zult. Maar daat als een denkbeeldig wezen, als be. paald in uw perfoon, uwe legerbenden, uw fchatkamer, in de eer van u en van uw gedacht, is niet iets zo verheven en eerwaardig •— om 't belang, welk alleen daar toe betrekking heeft, moogt gjj niet zo veel van 't zweet en 't bloed der menfchen opölTeren! Alle deeze aangehaalde zaaken zijn maar middelen, deeze moeten beproefd worden, hoe veel zij wezentlijk tot het welzijn uwer medeburgeren medewerken , op hoe veelen , en op hoe waardige perfonen zij invloed hebben.. Maar wend uwe gedagten van dit wezea der K 3 ver-  iSo HET VERBAND TUSSCHEN verbeelding af, en let op 't wezen der zaak. ■ . De ftaat zijn de menfchen: welvaart van den ftaat is gezondheid, te vreedenheid, rust, welgefleldheid, braafheid, deugd van alle die menfchen, of van het grootfte gedeelte derzei ven. In onderneemingen, die ten doel hebben, om deeze inwendige voorrechten, dit uiterlijk geluk van zo veelen menfchen te vermeeren, handeld gij eigentlijk als Regent, als verhevener weezen. en dan alleen moogt gij u los reekenen, van binnen die paaien te moeten blijven, welken den bijzonderen burger bij alle zijne ftappen gefteld zijn. Uwe eerfte en voornaamfte plichten ten dien opzigte gaan over de inwendige beftiering van uwen ftaat deszelfs landen op de best mogelijke wijze te doen bebouwen, de inwoonders bezigheid te verfchafren, hun te verlichten, hun eene onpartijdige rechtspleeging te bezorgen , hunne ijver en werkzaamheid alle hulpmiddelen aantebieden , en ook tot het aangenaime van hun leven door eene verltandige politie medetewërfcen , —— deeze zijn de werkzaamheden, door welke gij aan uwe beftemming het meest voldoe.1. Hoe meer gij u met deezen arbeid kunt bezig houden, in de kundigheden, die dezelve veronderfteld, fmaak vinden, en in den goeden uitflag den waardigen prijs van uwe eerzugt zien des te vrijer zult gij u van de verzoekingen eener valfche ftaatkunde en van eenen valfchen heldenmoed, die de roem, welke Vorsten past in vreemde onderncemingen en nieuwe veroveringen meenen te vinden, ge- voe-  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 151 voelen. de oude Koningen hebben alleen daarom eeuwigduurende oorlogen gevoerd , om dat zij niets dan den krijg kenden , waar bij zij zelve konden bezig zijn, en hunne bekwaamheden, en grootheid van geest aan den dag leggen." „ Naast de beftiering van uwen Staat is de befcherming voor uitwendige vijanden het grootfte goed , 't welk gij aaa uwe ingezetenen kunt verschaffen." „ Wanneer tegen uwe veiligheid wezenlijk een aanval beproefd word , dan moet al het andere agterwege blijven , maar juist hier, daar uwe rechten de grootfte zijn, kunnen ook uwe driften de gevaarlijklle worden."' Wagt u om te fchielijk andere Vorsten en Volkeren voor uwe vijanden te houden betrouw u niet op de narichten , welken men u van hunne vijaudlijke neigingen , of hunne booze aanfiagen voorgeeft zonder dezelve te onderzoeken : dikwijls zijn zij looze vlijers , die u dit zoeken diets te maaken , en hunne verkleefdheid aan uw belang ten koste der gemeene rust toonen willen. Mistrouwen heeft altijd de eerlte grond tot vijandlijkheden opgeleverd , en heeft zelfs de onrechtvaardigheid der tegenpartij verontfchuldigd. „ De wapenen , waar van gij 't eerst u tegen kwalijkgezinden bedienen moet , zijn eene des te naauwgezettere billijkheid , en eene des te grootmoediger handelwijze en wanneer 'er nog eenige zaaden van eer in hunne harten zijn , zult gij hun daar door ontwapenen, gij zult onzijdige K 4 Mo-  15= HET VERBAND TUSSCHEN Mogendheden voor u inneemen , gij Z\i\t ten minften de goedkeuring van alle verftandige en billijke menfchen van Europa op uwe zijde hebben, — en deeze goedkeuring "vermag iets midden onder 't geklater der wapenen, deeze ftemmen dringen eindelijk door , en leveren den onrechtvaardig aangevallene vrienden en befchermers." „ Eene Regeering , welke achting inboezemd , is altijd Merk, een volk dat bewonderd en geëerd word , kan niet ligt onderdrukt worden , . . waar wijsheid het beftier regeld , waar innerlijke vrede woond, waar geen partijen aan 't Hof, geene imnioegden in 't land zijn , daar heeft een vijand zwaar werk aan zodanig eenen Staat waagü zich de verftandig eerzugtige niet, en de vermetele word met fchande en verlies terug gejaagd." „ Maar 'er zijn tijden, in welke geene middelen genoegzaam zijn, om de beledigingen van anderen voor te komen , dan — wat gij doen moet , dat moet gy durven doen. — Wanneer men in u alle deeze neigingen onderlleld, dan kan men het veili* aan u overlaaten , de paaien, welke gij in deeze om! Handigheden Hellen moet, zelf te plaatfen." „ Eindelijk gij zijtcenLid van den grootenRaad die over Europa , en in zeker opzigt over de ge! heelc waereld gebied. Uwe belluiten en daa¬ den , verëenigd met die-van hun , die u in waardigheid gelijk zijn , bepaalen en regelen den loop der menfchelijke dingen , even als de beweging der hemelfche lfchaatnen op alle veranderingen van onzen aardbol, werkt. " v Groote.  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 153 „ Groote en eerwaardige beftemming. • Een der drijfveeren te zijn, welke aan de zedelijke waereld zijne richting geeven, en aan dit edelst gedeelte der fchepping zijne gefteldheid , zijne beweging mededeelen ! hier uit kan geene mindere verplichting voortvloeijen , dan om voor 't beste der geheele waereld, niet alleen voor 't beste van een eenig volk te zorgen." „ Het is geene harsfenfchimmige , overdrevene zedeleer , die u leerd in onderneemingen, welke uit haaren aart op meerdere volkeren invloed hebben , ook't welzijn van die allen in 't oog te houden. — het is de duidelijkfte uitfpraak der rede , dat onze plicht om goed te doen , zich zo wijd uitftrekt als onze kragt, om te kunnen werken." „ Maar deeze zorg, welke gij voor de menfchen in 't geheel draagen moet, ligt u veel grooter verplichting op , om op behoud , dan op verbetering te denken. Vorsten doen genoeg , wanneer zij bij den natuurlijken voortgang der menfchen tot volmaaktheid , alle hindernisfen uit den weg ruimen : daarenboven kunt gij het eerfte toneel ligter overzien , en gij kunt daarin veel goed doen, als gij uwe hartstochten beteugeld — het weldadig veranderen der dingen vorderd groot doorzigt, en is dan alleen mogelijk , wanneer toevallige omftandigheden het hebben voorbereid." „ Maar wanneer eens deeze rust , die gij zogt te verzekeren , gebroken is , wanneer gij eigene onëenigheden te dempen hebt , of aan andere deel moet neemen , verhef u dan tot. deezen K 5 % uwen  154 HET VERBAND TUSSCHEN uwen Randplaats : handel niet als bijzonder mensch , niet als vertegenwoordiger van één volk* maar als de vriend en befchermer van alle braaven en weldaadigen." „ Alle oorlogen eindigen onrechtvaardig , wanneer zij ook die landen, welke gij beöorlogd hebt, geene voordeden aanbrengen , die hun voor de ellende , geduurende het oorlog geleden , fchadeloos Hellen." „ Wanneer gij tusfehen twee partijen kiezen moet, wees altijd aan de zijde der goede zaak. eerst van 'c recht , maar wanneer het zelve niet duidelijk , of niet gewigtig genoeg is, op de zijde der rede , der befchaaving , en der vrijheid , en daar door alleen kunnen zegepraalen 't menschdom voordeelig zijn, dat de beste menfchen zegepraaien. " „ Iedere nieuwe inrichting , tot welke gij uwe hulp lecnd, moer. daar toe flrekken, om in 't toe» komlrige vrede onder den volke te bevestigen. . , daar toe nu kan zij nimmer dienen , wanneer zij zich niet door haare uiterlijke wijsheid en billijkheid aan alle partijen aanbeveeld." „ Door niets kunt gij het menschdom zo veel nut toebrengen , als door de verbetering der heer- fchende begrippen en zeden : begrippen en zeden breiden zich van den eenen ftaat naar den anderen uit. niet alleen bijzondere menfchen, maar ook geheele volkeren willen nabootfen : . . het licht is altijd in zeker middenpunt ontftoken , zorg dat ook in uw Land zodanig een midden zij, van  DE ZEDE EN STAATKUNDE. 153 van waar verftand , kennis , edelmoedigheid , en liefde tot de deugd over de overige volken haare ftraalen fchieten, en uwe regeering geeve het voorbeeld van eene verftandige en redelijke Maatkunde, uw volk zij 't monder van eene bedrevene , verlichte en gelukkige natie, en dan zullen nog in toekomende eeuwen geheele waerelddeelen de vrugten van uwe heerfchappij fmaaken." „ Niets echter kan deeze vereeniging der menfchen , en uwe verplichting, om hun allen, waar 't mogelijk is , van nut te zijn , u in één zo helder licht plaatfen , als de gedagte , dat 'er een opperfte en gemeenfchappelijke Vader en Regeerder der menfchen bedaar. Ja zij zijn allen , ook de geringde uwer medeburgeren, ook de bewoonders van vreemde Landen met u van één gedacht , en mogelijk van een Goddelijk gedacht." 'Er is wezentlijk een ontwerp in de natuur beraamd , om hun door de deugd tot geluk te brengen. Daar toe verlicht ons de Zon , ■ daarom draaijen de waerelden in hunne kringen , — daarom is het menfchelijk lichaam zo kundig faamgedeld, daar toe is de inenfchelijke ziel met zulke edele vermogens begaafd , daar toe heeft het menfchelijk gedacht in de fpraak een middel tot zijne onderlinge vereeniging bekomen. En in dit groot eeuwig ontwerp zult gij intrceden daarin meer dan iemand anders werkzaam zijn! — Even dat wezen , 't welk u als mensch fchiep, — 't welk u als Konings zoon deed gebooren worden,  i& ZEDE en STAATKUNDIG VERBAND. den, , 't welk eeuwen te vooren deezen uwen ftaat vormde , en u tot opvolger uwer voorgange- ren bclclnkte Ëven dat vve2£1] ^ - " Per , de vriend en weldoener van alle die mentenen , welke thans onder uw befticr zijn , en op welken gij invioed hebt. * heerkhappij aanwend , om hun verftandiger en ge"klager te maaken , dan werkt gij met dat opperfte Wezen gemeenfeh appel ijk , en onder de menfchen m den verhevenften kring.  Bij de Uitgeevcrs dezes is nog gedrukt en te bekomen: HET JAAR TWEE DUIZEND VIERHONDERD EN VEERTIG, een Droom van MERCI ER, Lid van de Nationaale Conventie ; 2 deelen. . . . ƒ4 — 8 — Voorts wordt thans bij hun uitgegeeven: BERICHT van INTEKENING, op eene Beichrijving der ZAANLAND SC HE DORPEN , Oostzaan , Oostzaandam , Westzaan , • Westzaandam , Koog , Zaandijk , Wormerveer , Westknollendam, en Nauwerna ; uit oorfpronglijke Handfcbriften van wijlen den Eerw. Heer ADRIAAN LOOSJES, in leeven Leeraar der Doopsgezinden te Westzaandam. Met Aantekeningen tot deezen tijd vermeerderd , door den Eerw. Heer PETRUS LOOSJES , Az. Leeraar der Doopsgezinden te Haarlem.       Verhandeling over het Verband tusfehen de Zede- en Staatkunde, of eenige Bedenkingen over de Vraag: In hoe verre is het mogelyk, de Zedclyke Pligten van het Gezellig Leeven, in ae Bef lering eener Volksmaatfchappy, te betragten ? Door christiaan garve. Uit het Hoogduitsch vertaald door Mr. c. x. elout. Te Haarlem, by F. Bohn en A. Loosjes Pz., 1794. In gr. 8vo. 156 bl. Soortgelyke Twyfelingen als den Vertaaler1 van het boven aangeduide Stukje bevingen; foortgelyke Vraagen als hy zich zeiven, naar luid des Voorberigts, deedt, kunnen niet nalaaten op te komen by allen, die de Gefchiedenisfen aaudagtig leezen, of de Gebeurtenisfen huns eigen tyds met een eenigzins gevestigd oog befchouwen. Zy verlangen' nevens hem voldoening. Aanleiding om deeze te verkrygen vinden zy in het Antwoord van den Heer garve; of zy die zo volop zullen erlangen als de Vertaaler betuigt voor zich zeiven genooten te hebben, mag, met reden , eenigen twyfel lyden. Allen worden niet even ras, of op dezelfde wyze, voldaan. Dit bezefte ook de Heer elout, als hy, de Verhandeling boven zynen lof verheven gefchat hebbende, 'er op laat volgen: „ 'Er zyn zekerlyk wel hier en daar gegronde aanmerkingen, vooral op de keuze van fonrmige voor„ beelden, te maaken; maar zulks kan aan de weezenlyke „ waarde van dit Stuk niets beneemen: ja al zyn 'er misfchien wel eenige zwaarigheden tegen de uitbreiding en „ toepasfing van de eene of de andere Stelling te oppe„ ren ; ik heb echter niet van my kunnen verkrygen , „ deeze Verhandeling met myne aanmerkingen te ver- „ meerderen. De geringe ondervinding, die ik in „ veele opzigten heb kunnen verkrygen , de groote moeilykheid der Staatsbeftiering, waar door men zo „ ligt van verre de zaaken uit een verkeerd oogpunt kan „ befchouwen, duldde zulks, naar myn oordeel, niet." De Heer elout, die, zo wy verneemen, nog jong is, doch zyne Academiejaaren wel befteed, en vervolgens met lof zich in de Regtszaaken bevlytigd heeft , en zeer onlangs tot Bailjuw van den Eilande Texel aangeileld werd, hebbe zyne keuze vry; maar wy hadden weï gewenscht, dat dit nederig denken van zich zeiven hem niet wederhouden hadt van eenige Aanmerkingen aan deeze Verhandeling toe te voegen, waar toe hy de gelegenheden zo wel fchynt bemerkt te hebben. En, in de'daad, een Nederlander ontmoet ze veelvuldig in een Stuk dat een Duilfchen Landfmaak heeft. Doch met dat alles dubbel leezens- en overweegenswaardig blyft. Laaten wy het eenigzins van nader by befchouwen. Rechtmaatig' is garve's grondftelling, dat alle Maatfchappyelyke Verpligtingen ontftaan uit de omftandigheden der betrekking, dat een verfchil in deeze omftandigheden de paaien van deeze verpligting kunne veranderen; en dat het, derhalven, om de Vraag , welker oplosfing hy zich hadt voorgefteld, wél te beantwoorden, noodig is, „ dat men voor alles zTch een duidelyk denkbeeld vorme van het onderfcheid, 't welk 'er is tusfehen V 3 „den  ttCQ CH. GARVE „ den Band van een Regent en dien van eik byzonder „ Burger." Dit onderfcheid, zegt hy, is tweeledig, en levert den grond op van de geheele Verhandeling. Vooreerst: „ De Overheid van eene Burgerlyke Maatfchappy is jegens „ die van eene andere in den Staat der Natuure geu Plaatst, waar elk alleen zyn eigen befchermer is, e« „ beide in hunne oneenigheden zich zeiven alleen tot „ Rechters hebben. De Burger, daartegen, Baat „ met zynen Medeburger in zodanig eene verbintenis, «9 uit kragt van welke hy door eene hoogere befcher„ rrring voor beledigingen beveiligd, cn hem ter beflis„ fing zyncr gefchillen een Rechter aangeweezen wordt." Ten anderen: „ De Overheid moet voor de behoudc-» nis cn het welzyn eener ganfche Maatfchappy zorgen; ,, aan haar is eene ontleende Magt toebetrouwd; zy is „ door een aanzienlyk lichaam met de waarnceming zyner „ belangens belast. De Burger behoeft alleen voor „ zyn eigen welzyn, en dat der zynen — voor een, of „ voor weinigen, te zorgen." In het ontlceden van dc ccrstgemelde deezer omBandigheden, weidt de Heer garve veel breeder uit, dan, onzes oordeels, de aart zyns onderwerps vordert. Dan hy bekent zelve, dit Buk wydloopiger behandeld te hebben, dan tot zyn tegenwoordig bellek noodig was, en het gedaan te hebben om eenige uitdrukkingen, in eene voorigc Verhandeling voorkomende, uit te leggen (*). Kortbondigheid is, met dit al, de eigenfehap niet, welke in garve's gehcelc Verhandeling doorftraalt, en zouden 'er zeker niet weinige aanmerkingen vallen op de Stellingen en Gevolgtrekkingen ten aanziene van het eerBe Lid. — Deeze vermenigvuldigen by het leezen zyner ontvouwing van het tweede, dat naamlyk de Overheid uit naam der Maatfchappye handelt, De Magtsvergunningen,' hiet den Regenten toegekend, loopen tot die hoogte, dat de Schryver het bezwaarendc 'er van gevoelt, als hy fchryft,, Deeze grond, egter, op welken de Staatkunde fomtyds „ vcr- (*•) Hy cirigi op zyne Aann?erii»p;en o,p het W>rk van eicero — de PligUn. Vau welk Werk ivv eene Nedertluitfcke Vertaaiiiij; vertchui-ligd gy:i aan euzabeth wolf , geb. be's> xeK, Zie onze Nieuwe Aigem. Fadcrl. Letieroef. V D. i St 1>J. Ho. . . . . -  verhandelino. &9I „ veroorloft 't geen de Zedekunde den Mensch ver,, biedt, it gewigtige naamlyk van het aanzyn eens Volks en deszelfs welftand; deeze grond, hoe zeer „ dezelve in veele opzigten geldig is, geeft nog oneindig ., meer gelegenheid ter bewimpeling en verfchooning van „ onregtvaafdigheden niet alleen in de oogen der „ Wereld; maar zelfs in de harten der Overheden en ., hunne Staatsdienaaren. — De overdenkingen, die hier by vereischt worden, zyn dikwyls zeer ingewikkeld , „ en de driften, die zich hier in mengen, overweldigen menigwerf de denkbeelden. — Maar waar zyn de mid„ delen te vinden, om daar dwaalingen, hier ongereg,, tigheden, te verhoeden? Waar anders dan in de har., ten en gcmoedsgefteldheid der Vorften en hunne Raads„ liedeni" -~ De middelen, hier door den Heer garve aangeweezen, zyn by de daadlyk beftaande Vorften cn hunne Raadslieden waarlyk al te zeldzaam te vinden om 'er zich op te verhaten. Een denkbeeldig Vorst, ftoedafiig hy, in 't ilot deezer Verhandelinge, bl. 141, enz. fclictst, zou het vry verre brengen, en zeer gelyken naar den Koning , van welken mercier, in 't Jaar MMCCCCXL, droomt; terwyl zy anders meer overeenkomsts hebben met die door deezen vernuftigen Droomer befchreeven worden als hunne rol op het tooneeL deezer Wereld fpeelende. Hoe zy deeze Leer van Maptsverleening, die den invloed der Staatkunde boven dien der Zedekunde verheft, omhelzen, heeft ons de laatst overleden Koning van Pruisfen getoond, als hy, in het Vcorberigt van zyne Nagelaaten Werken, de Stellino- verdedigt: Het belang van den Staat moet den Vor-, ft en ten regel verft rekken. Dan men leeze daarby de. zeer bondige aantekening des keurigen Vertaalers, die kort, maar kragtig, het gevaarlyke en verkeerde van deezen Stelregel aantoont (*). , ' Dan verder hier over uit te weiden duldt ons beftek niet. Ook verbiedt het ons ftil te Haan ter wederlcgginge van eene andere Stelling, hier door den Heer garve aangevoerd: „ dat het welvaaren van een groo, ten Staat van meer aanbelangs is dan dat van een L kleinder.; en dat, overzulks de laatfte aan de eerfte mag n op- (#> Zie de Nagelgaten Werken van frererir den II5 VqejV; berigt dea Schtyvers, 1?J. XLII en XLVIL V 4  ÊOS CH. GARVE » opgeofferd worden;" en hy 'er byvoegt i » Wanneer s, de Vorften zich in befluiten van deezen aart bedrie„ gen, dan ligt de grond hunner mistastinge niet in 't „ verkeerde van den Stelregel, naar welken zy hande„ len; maar in de verkeerde begrippen, die zy zich van „ den welvaart van den Staat vormen. Deeze Regel is „ ontegenzeggelyk waar: het overwigt van grootere Maat„ ichappyen, boven kleindere, is niet alleen natuurlyk, „ maar ook zedelyk; niet alleen hunne Kragten, maar 9, ook hunne Rechten, zyn ongelyk." — Zulk een StelTegel zou de verdrukking van kleine Staaten als regtmaatig verdedigen. Dan heeft Rusland, de Keizer, en Pruis/en, welgedaan met de Verdeeling van Poolen. Vreemd is het ons voorgekomen, dat de Heer garve, van Volksgeluk fpreekende, geen woord rept van de Vry~ Md, als een daar toe noodwendig vereischte. — Dat hy het belang der bevoorregte Standen als het hoofdbelang van den Staat voordraagt, zal den Voorftandcren «ener welbegreepene Gelykheid niet fmaaken; en even min den engen kring, waarin hy den byzonderen Burger omheint: zie bl. 50 én 59. En wat zullen wy zeggen van des Schryvers vooringenomenheid met Vorften, als hy tragt te bcweeren, dat deeze Grooten der Aarde ontflaagen gerekend mogen worden van de gehoudenheid om zich ftrikt aan Regelen en Voorfchriften der Zedekunde te houden; om dat zy Onderregeerders zyn van de Godheid, wier bedeelingen, zo als dezelve in de Schriften der Openbaaringe voorkomen, niet altoos overeenftemmen met onze bekrompene denkbeelden van 't geen regt en goed is, en daar volgens niet moeten afgemeeten worden? Hy erkent't is waar, dat deeze Onderregenten de kennis en wysheid des Opperregeerders derven; doch hy beweert teffens, dat zy, door hun hoogverheven Stand en wydftrekkend overzigt, gelegenheid hebben om meer dan anderen te weeten van de rocrzels die het Menschdom in beweeging brengen, van de oorzaaken der gebeurtenisfen, en derzelver waarfchynlyke gevolgen; en dat wy daarom, in het beöordeelen van hunhe maatregelen, niet zo zeer te letten hebben op de regtmaatigheid der gebezigde middelen dan wel op de grootheid van het bedoelde oogmerk. ■ Men leeze de voorbeelden door den Schryvcr aangehaald, en nlen zal teffens overtuigd worden, hoe dit ten dekmantel van de grootfte boosheden kowne dienen, en be-  vermandeling. 2pg ■bczwaarlyk kunnen inftemmen met den Heer garve , „ dat, zo dra de Volksbeftierders deeze ftappen doen, 5, zy zo dra handelen als door de Voorzienigheid daar „ gefteld, tot Scheidslieden en Beftierders der We„ reld." Geen wonder, dat hy de gevolgen voorzag, welke uit de aangevoerde Leer konden getrokken worden; hy wraakt ze; en zou men derhalven hem ongelyk doen met dezelve hem op te dringen. Immers hy lchryft: „ Maar wordt „ hier door niet te veel overgelaaten aan de willekeur „ der Vorften? wordt hier doorvoor hunne onbepaalde eer„ zugt geen wyde deur geopend ? waar toe zullen niet hun„ ne driften hun vervoeren, wanneer de Zedemeesters zelfs „ in hunne Stellingen hun zo veel toeftaan? zal de nood, „ of ook het voorwendzel om Volkeren, die aan hunne „ zorge niet zyn toebetrouwd, gelukkig te willen maa„ ken, alles by hun verontfchuldigen? zal ook dan niet „ hy, die de grootfte verwoestingen in andere Landen aan„ rigt, nog vry te fpreeken zyn? zal de enkele toeleg, „ om verbeteringen in te voeren, vryheid geeven, dat „ men op de ftellige Rechten van anderen inbreuk maa- „ ke? Dan kan aan den Despoot geen perk gefteld ,, worden, om niet, onder dit voorwendzel, de Vryheid en. „ Voorregten van braave Volkeren met den voet te ver„ trqeden"; noch aan den Veroveraar , om niet zyne Magt over zyne zwakke Nabuurcn te doen gelden. \ ,, Zullen dan geene bepaalingen vast, geene eigendom„ men zeker, geene verbintenisfen meer heilig zyn ? —„ God bewaare ons, dat wy zulke affchuwelyke lesfen „ zouden daar ftellen; zy zyn even zo verwyderd van de. „ meeningen van myn hart , als zy het zyn van de Stel-, „ lingen die ik hier voordraage." — Men leeze de Kepaalingen en Waarneemingen, welke by daarop bybrengt, om het misbruik der toegekende Magt te vóórkomen, "eq zal 'er veel verzagtings in vinden; doch deeze fchynen ons meer op Voorzigtighcicl gegrond, dan van Zedekunde ontleend, en zullen daarom mogelyk van te meer invloeds zyn, dewyl de Regenten veelal een meer geopend oor bèbben voor de eerst- dan de laatstgemelde. „ Mogelyk," zegt hy, en hier in ftemmen wy volmaakt met den Schryver overeen, „ heeft men in de „ Staatkunde in lang na den graad van volmaaktheid „niet bereikt; men erkent egter, cn gelooft, dat de 53 menschlyke zaaken naar zeker ontwerp afloopen; dat V 5 „ daar  294 CI*. GARVE „ daar toe alles voorbereid wórdt: en wy hebben reden „ om te hoopen, dat dezelfde ftrenge Rechtvaardigheid „ en die zelfde eerbied voor Eigendommen en Verdragen' „ die nu m het gezellig leeven heerscht, ook tot de Ver„ bmtemsien der Volkeren zullen overgaan, zo dra o-elvk „ Welvaaren, gelyke Verlichting en Befchaavincrf der 9> meeste volken van ons Werelddeel geene fchvnbaare „ voorwendsels aan de Eerzugt hunner Beftierderen en „ geene beweegredenen tot eigcndunklyke ftappen aan „ goedgezinde Vorften , meer zullen opleveren!" Voorts zal men niet zonder vrugt met den Heer garve de drie onderfcheidene Tydperkcn nagaan , in welken ook de maatregelen van eene Overheid onderfcheiden zvn moeten. liet eerfte is. „ De ftaat van algemeene rust en vre» de, wanneer noch de veiligheid van een Land, door „ aanflagen van anderen, in gevaar is, noch elders Om9, wentciingen voorvallen, of Oorlogen gevoerd worden, „ welke eenen nadeeligen invloed op d« Eafld doen vree* „ zen; in 't kort , wanneer de Staatkundige Wereld „ kalmte en heldere dagen geniet. In deezen ftaat „ mag geen goed en menschlievend Vorst de eerfte, en s> uit vrye beweeging, eenige ftoorenis toebrengen." Het tweede is. „ Wanneer tegen een Land aanvallen „ontworpen en verbintenisfen gemaakt worden, of ai- „ lerwaarfchyniykst te vreezen zyn. Het eerfte ver- „ onderftelt daaden , van welke de beledigde Staat o-e„ noegzaam moet onderricht zyn, zullen de maatregelen „ die dienshalven genomen worden, rechtvaardig zvn; .,, het tweede kan ook Ibmtyds uit de neigingen der Vol„ keren en hunne Beftierders met taamlyke zekerheid be- „ Booten worden. In zodanige omftandigheden ver- „ meerdert met het gevaar ook de zwaarigheid, om, 't „ geen de phgt van Zelfbehoud, en 't geen de Trouw „ en Rechtvaardigheid, van ons vordert, naauwkeuri"- te „ onderfcheiden. Hier zyn voornaam]vk twee gevaariyke „ plaatzen, waar men ligt van den rechten weg afdwaalt, „ en, 't zy tot dwaasheid, 't zy tot onrechtvaardigheid, overllaat: vooreerst met opzigt tot de wyze, op welke „ men onderricht wordt van de aanflagen zyner tcen„ftanders; ten tweeden met opzigt tot de middelen, „ welke men aanwendt om dezelve te vcrydclen " Het derde geval is. ,, Wanneer een Staat wel niet zelf bedreigd wordt, maar wanneer by andere Volken groet  VERHANDELING. £05 „ groote veranderingen ontftaan; wanneer hy die in bur„ gerlyke oneenigheden, of buitenlandfche oorlogen, in„ gewikkeld ziet, welke in verwyderde gevolgen ook ,, hem zelv kunnen fchaden, of nuttig zyn: welk een deel „ mag hy daar aan neemen ? welk eene rol daar by fpee- „ len? Deeze vraag is- mogelyk de gewigtigfte van „ allen, daar de gevallen, in welke haare beantwoor„ ding vereischt wordt, 't meest voorkomen, en het ge„ vaar, om onrechtvaardigheden van dien aart te begaan, het grootst is. De Europifche Mogenheden wor- „ den oneindig meer in oorlogen van anderen ingewik„ kcld, dan dat zy zelve die. behoeven te voeren: om 't „ belang van één of twee draait zich dikvvyls het ge„ heele Staatkundig Werktuig van Europa: de meeste „ verfchillen worden dan eerst verward en langdraadig, „ wanneer anderen zich in dezelve mengen: daarenboven „ is het hoogde doel van de Koninglyke Eerzugt (gelyk „ men gewoonlyk zegt) een groote rol op het tooneel „ der wereld te fpeelen; dat is, met andere woorden, op „ zaaken van anderen invloed te hebben, by hunne ont„ werpen geraadpleegd te worden, of by hunne handehn„ gen, 't zy als fcheidslieden, 't zy als belchermers van „ de eene party, de zaak te beflisten.'' Bovenal verdient dit gedeelte de aandagt, daar de Heer garve het vóór den tegenwoordigen Oorlog gefchreeven heeft. Wy kunnen hem, daar ons Bengt reeds breed geworden is, niet volgen; en alleen, zonder in zyne Uitzonderingen te treeden, waar op nog al eene en andere aanmerking zou vallen, den Regel naar gronden van Re°t en Rede opgeeven : deeze is „ De Souve- „ rain vindt zyne bezigheden bepaald binnen de grenzen „ van zyn Land: daar toe bepaalt zich ook zyn gezag: „ daaden van andere Volkeren behooren niet onder zyne ,', rechterlyke Magt, even zo min als 't geen by deezen „ voorvalt zyne zorg vereischt: by alles 't geen de vei„ ligheid of welvaart van zyn Land niet Hoort moet hy „ alléén aanfchouwer blyven, ten zy hy van de belang- ,, hebbende partyen als deelneemer wordt ingeroepen. „ Even p-elvk, Va 't gezellig leeven, de niet verzogte „ vredemaakers dikwyls de twisten vergrooten, en zy, „ welken zich als herllellers opwerpen, de verdorveue ., zaaken nog meer in de war ftuuren, zo brengen ook „ eerzugtige Vorften, indien zy zich aanmaatigen dea „ weegfchaal van Europa in hunne banden te houden, de  s9ö c h. garve, verhandeling. ïte^S^^^^ en ftooken het mlaaten onze Leezers ?e herinner1 WC-k Wy niet kunn™ vantfchap tmfkhen de 7rT £™enk flge" over de VerBaron cWvan dahSSgIo w'' d°°r dcn êA^:M' Vader!' ''""O* 111 2Stuk, het Folk van NedeHand t \Tgf dat fh Kecht™ h en iets over de Tnfad^fi h£a&t.&™">*™ ^rden\ ovo. 45a bl. J • °™ve-> i?93- In gr. De Jaartekeningen deezer twee Werk™ ^'/i. ■ ze gefchreeven zyn in een tvd S„ tP6" Ult' dat Voor den Nederlander, van die& v ™ ^ was re beleeven, tol*^3^ê&™&**** her /^fSS de ^gcferS^ïS,^- In het^r/fc, ais het zyne >enTnSaac[Zl^/0" KLUIT dig. Indien de dagen moa en oïhonin 5 Zyns waar* men Hoogleeraarfcnrooenfm/n ^worden' waaril* zou de S^x^S^L^?^^?"8 aanlielde, die Waardigheid, zeer in ^nS??en' ter beding van ware het dat hv -ine an/P ' 5 mx°eten komen> aI hadt, dm de $«?sXïÏÏ*v verdienden tot die Post hoe veele k^SSSS^?, V00r ons en Wel