MAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. TE LEIDEN. Catal. bi Geschenk van Tooneel stukken , 1841.  TJUjDJEXJLJLNjDSCMM  V E R K L A E R 1 N G VAN HET TITELVIGNET. De fchoone dichtkunst, door een fiere Maegd verbeeld, In 't Starren-rijk gewaad, die, reeds in vroeger jaeren, Den lof van Bato's Kroost heeft op haer lier gefpeeld, Waer door zij 'tgrootsch gedrag der Eelgenmogtbewaeren, Leidt hier een' jongeling blijmoedig bij de hand, Tracht hem, door noeste vlijt, te (lichten en teftreelen; Zij fchetst hem, wijl in 't oog een heilige ijver brandt, Ontvonkt door Vrijheids-min, de fchoonfte tafereelen. -~ Zij wijst hem met haer hand historiekunde ook aen, Die ons der Vad'ren moed en daeden heeft befchreven: — De vrijheid, aan heur zij' juicht,in die glorie-daên, Die, bij het Na-gedacht, al de eeuwen zullen leevcn. — J. 't HOOFT, Jz.  TADEELA¥DSCHE G- E ZAK GMUf V O OU HM DOOS. F . AKEI. TE .1 M A' 7"A'«»Af Til' I , JOHA¥JES ¥EE&E. E MliC CLXXXVI. | * . \ \ v   BERICHT. JSfiets is'er, naar mijn oordeel, beter gefchikt om het heldenvuur, dat toch ijder waar neder lan» der , het zij jong, of oud, eigen is ,al ligt het al eens onder de asfche van werkeloosheid te jmeniën , in den Vaderlandfchen boezem te ontvonken, dan zich de kloeke daaden, of' deeze, of geene voornaame gebeurtenisfen onzer voorouderen, zo levendig mogelijk is, voor oog en te jl ellen. Zij, die eenig gevoel hebben, vinden als dan hunne gantfche ziel op de tederfte, of verontwaardigendfte wijze aangedaan , en kunnen niet nalaten belang te neemen in het geval, het welk zij tot hunne befchouwing hebben gekozen. Dit overdenkende , kwam het mij in de gedachten, te meer daar de jeugd meestal zeer tot zingen geneegen is, om voor mijne jeugdige landgenooten eenige Liederen, waarvan ik hun thans een zes -en-twintig tal aanbiede, te vervaardigen, inhoudende kloekheid , vroomheid , of voornaame lotgevallen onzer voorouderen;», langs dien weg, al fpeelende, min of meer iets van onze Vaderlandfche Hiftorie in het geheugen van necrlandscii jeugd te prenten. Tot meerder klaarheids, heb ik egt er ijder vaarsje geplaatst  BERICHT. tene korte befchrijvingvan denVerfoon ,) A  co Die zich met een' kleenen rijkdom Sober voedfel hield te vreên, (Y) En die, gold het zijne Vrijheid, . Nimmermeer was afgeftreên ; Maar gelijk een Leeuw in fierheid, Zelfs in 't barnen van den nood Hoe de Heerschzugt raasde en brulde, Onvermoeiden weêrlland boodt. Hij, voor 't blinkend ftaal gefchaapen , Wel gefpierd en forsch van leen, Was geduldig en goedaartig, Maar liet nooit zijn Recht vertreén. Bij 't behandelen der waapens, Bij de Helden opgebragt, Kon de Batavier niet dulden Dat zijn grootheid wierdt verScht  (3) ïn zijn vroege lente jaaren Ging Hij, door de felfïe kon', Zonder eenig lichaams dekfel, Op dat zulks Hem harden zou. Doch wanneer Hij was gekomeiï Tot een mannelijk geftel, Dekte Hij zijn fiere leden Enkel met een beesten vel. En wanneer de God der Liefde Hem deed geven hart en hand Aan een welgemaakte Schoone; Gaf Hij haar tot onderpand Zijner min, een koppel Osfen, Een getoomd en moedig Paard, Waardig zulk een' Held te dragen, Riet een Werpfpiets, Schild en Zwaard; A a  Verder, zwoer men aan elkander, Plechtig met een' duuren eed, Ongekreukte trouw en liefde, Zelfs in 't allergrievendst leed ; Die men nimmer zag verbreken, Wat hen ook bedreigen mogt, Honger, kommer, oorlogs rampen. Of wat ooit hen 't noodlot wrochtt". Nimmer trok de Held ten ttrijde, Of Hij werdt door Gade en Kroost Kloek verzeld, en in zijn rampfpoed Van hen allen teer getroost. 00 In den Landbouw onbedreven Als in 'thuisfelijk beuier, Werdt zulks aan de Vrouw gelaaten Van den kloeken bataïieb..  (5) En zag men Hem fier en moedig In het bloedig Oorlogs Veld , Hij werdt ook van andre deugden Op het allernauwst verzeld. Wijl Hij fteeds door Vrijheid liefde, Menfchenmin en tederheid, Kuischheid en oprechte trouwe Wierd op 't rechte fpoor geleid. Dan, daar in die vroege tijden Meest de blindheid heerschte alöm, Zag men den bataav' ook knielen Voor het Heidensch Godendom.. 't Vliegen, 't fchreijen van een' Vogel, Of het briesfchen van een Paard, Maakten zijne ziel blijmoedig Of geheel en al bezwaard, (e) A 3  co En weidt Hij, ondanks zijn fierheid» Door den Dood ter neer geveld, 't Sterflijk deel der Batavieren Zag men nooit ter aard befteld. Keen een houtmijt, geurig riekend , Werdt met 't Heldenlijk vereerd, 'r Geen men, door het woên der vlammen Haast zag met elkaér verteerd. Dan ———■ waar toe dus voort te fnellen» En den edlen batavier Naar de lijkvlam reeds te volgen ? Keeren wij, daar de eerlaurier Hem verwagt in Mavors velden, Daar zijn fleren heldenbük, Zelfs aan 't alverwinnend Romet Strekt ten teugel en ten fchrik.  C7D Daar Hij Bedfponde en Altaaren Hoedt voor ijdren Dwingeland, En, hoe Ileerschzugts blikken glinstren, Fal Haat voor zijn vrijen ftand. — Zien wij Hem beminnen, vreezen, Zien wij d'edlen Batavier, Tot de waardigheid verheven Van een 's Keizers Lijfftaffier. (ƒ) Zulk een eer mogt Hem gebeuren, Om zijn moed en kloek beleid, Waare rondheid en het pal Itaan Voor zijn dierbre veiligheid; Ja — Hij wierd de fleun der Helden Van den Roomfchen Adelaar, En deed hun de Zege winnen In het hach'lijkst Krijgsgevaar. A 4  ( 8 ) ?t Brittenland moest zulks bevindec, Hij weêrltond de fiere magt, Die het tegen Romes bende, Moedig had bij een gebragt. Ja, in 't geurig riekend Oosten Werdt zijn moed en dapperheid, In het doen van grootfche daaden, Tot zijn eer en roem verbreid. (g) En ftond Hij , in laater tijden, Onder eenen trotfchen Graaf, Hij bleef echter fier en moedig, Nimmer kruipende als een' flaaf! Ja, toen 't wigtig Juk Hem drukte Van die wreede Heerfchappij, Greep Hij fluks Musket en Sabel, Streed, ja ftreed zich dood, of>/-;.  (9) Alkmaar kan hier van getuigen , Daar Hij Spanje's oorlogsrot, Hoe don fredrt k trots mogt grimmen. Heeft gebragt tot fchand en fpot. Ook bleek zijne moed in Leijden, Hoe ook vai-ues woeden mogt, Hij bleef echter onbezweken En verjoeg dit wreed gedrocht. Vraagt het ook aan gal en b rit ten,' Of den weêrgaloozen Held Immer voor hun grootheid zwichte Op het golvend pekelveld? r Of Hij, toen zij zich veréénden, Hen ..niet met een kleener magt, Door zijn onbezweeken kloekheid, Heeft tot eed en pligt gebragt? A5  f (10) Eeuwig zij Hen zulks tot giorij! Ja, de Noorder Oceaan Tuigt hoe Hij nog korts der Britten Tirannij mogt aederflaan. Ai, Butaafiche Jongelingen! Drukt zijn fooor, in nood en dood , Dan biijft Gij en Neerland veiiig, Eeuwig roemrijk, eeuwig groot! — Alhoewel dit vaorenftaande Vaers (de eatavies) te groqt voor een Zangltukjc is, zo heb ik hetzelve echter niet meekunnen bekorten , zou ik eenigzints een Schets van de geSartheid des Batav'.crs, de grondlegger van dit Gemccncbest, geven; ik neem derbalven de vrijheid mijne Lezeren, cf Lezcrcsfen te verzoeken, om liet geen dat 'net hen, of haar, in 't zingen te lang valt 'er bij te leezen. C'0 „ De keurige Gefchicdfchrijver (t ac it us) geeft duidelijk genoeg te kennen , zo in zijn Gefchicdboeken, als in dar hij van „ de Germanen of Duitfchen nagelaten heeft,dat de Batavieren, „ op den Oever van den RIJN en de Zee wonenden, door een In„ landfeben Oorlog, (_dc reden waarom werd niet genoemd) haar Va> „ dcrland hebben moeten verhaten , en elders nieuwe woonftcden „ zoeken, die zij hier bij den RIJN en Zee gevonden hebben. ,, Waar van nog op den dag van heden, Twee vermna/deDorpen,niet „ verre van de Stad Leiden leggende, de naam hebben t. w. KAT„ TEN WIJK op Z li , ende KATTENWJJK op den RIJN. Als ,, daar de voonvlligtige katavieren, anders katten genaamd, „ ilc Wijk hebben moeten nemen." Zie a. p ARi èCttvijkfili$ enz. Oud'ieJln, bladz. 8.  C « D CO Hunne eenvoudige fpijie beftond In wilde appelen , maft i boter è'n knas; pappen uit wilde haver en pni, en verders wld ea n, vee. Hun drank was een koókfel van garst of ander graan en water, welke eenigzints naar wijn (maakte, of met ons bede* aaagsch bier, of met onzen moutwijn, eenige overeenkomst zal gebad hebben." fd\ „ Hunne vronwen en kinderen , die zij in den Qoriqg altoos met zich voerden, dreeven, door hun aanfehomven en bunend ker;„-„ de «rijdende Mannen aan, om met eene onvértfaagdbe.d naarde overwinning te tragten. De gekwesten wierden, door hunne Moeders en Vrouwen, zo liefderijk als kloekhartig, verbonden en opgepast, en de blooden en aarzelenden aangemoedigd om hun huisgezin en Vrijheidheldhaftigteverdeedigen." 00 Aan de Afgoderij waren de Batavieren, niet minder dan andere Noordfchê Volkeren , ten uitciften verflaafd. Behalven aan de Zon en Maan, beweezen zij ook aan het Vuur eene Godsdiend.gcn eerbied. Merkurlus wierd van ben, onder den naam van WoJea, of Widan, gediend, en van hem heeft de Woensdag waarfchijtdijk zijne naam ontvangen." Zij hadden onder hen ook zekere Zangers en Dichters, die hun„e Heldendaaden, in den Oorlog betoond, door hunne Gezangen voor den nazaat poogden te vereeuwigen. Uit welke Gezangen,zo wel als uit het geluid en de vlagt van Vogelen, en het bnefchen en hinneken van afgezonderde en voor den gewijde wagen gefpannen paarden , zij allerlei goede en kwaade voorbcduidlelcn wisten te maaken." (ƒ) Door hunne onvertraagde dapperheid in verfcheide Oorlogen., waar in zij de Romeinen als Bondgenooten dienden, waaren zij zo berucht en beproefd geworden, dat zij reeds door augustus als zijne lijfwagtcu gebruikt wierden. Cs) In den jaare 79 hielpen zij de Romeinen , onder julius  ( 12) agrirola , het eiland Mona in Brittinnie veroveren. — En in den Jaare 120 bediende Keizer adriaan , de Opvolger van trajanus , zich weder van de Batavicfche Ruiterij en liet zich doordeeze, in zijne togten naar het Oosten verzeilen, daar zij door het gewapend en te paarde overzwemmen der Rivieren, de verwondering zelfs deiwoeste volken tot zich trok. 1 Een menigte van heldendaaden der ouden Batavieren zou men hier nog bij kunnen voegen , dan om niet te wijdloopig te worden, heb ik 'er hier flechts eenigc aangc flipt.  OE DEN BATAAFSCHEN BOOGSCHUTTER S O R A N U S. C) YvTijs: 6 Zon aan 's Htmtkch trant. Dat Batoos fier geflacht, Alöm geroemd, geacht, Was in den krijg bedreven , Dat Batoos fier gefiacht De waapens handlen kon, Toont ons het roemrijk leven Van Held soranus aan, Wiens naam en groote daên, in 's Lands Historie blaêren , Met glans te prijken ftaan. .w,ts heeft geleefd omtrent het Jaar 120, wordt.  C H ) Deez' Schutter, de eer en roem Van Batoos heldenbloera Mogt 's Keizers oog behaagen, Deez' Schutter, de eer en roem Der Belgen, mogt met recht Den naam van Schutter dragen j Daar zijn behendigheid En Schutterlijk beleid Verdienen , dat zijn glorij Door de eeuwen word verbreid. Éen pijl door Hem ter vlugt Gedreven in de lucht, Schoot Hij met eenen tweeden Aan flarden in de vlugt! Bataaffche fiere Jeugd! Sneld ook , met rasfche ichreeden, Naar zulk een glorijtrap, In de edle Wetenfchap, De nutte Waapenkunde, Met juichend handgeklap.  D E HELDENMOED der KENNEMERLANDERSj BETOOND in het GEVECHT b y de EGIPTISCHE STAD DAMÏATE. in denjaare 1218. Wys: De Marsch van het Utrechts Geimt/df. Of: Voor het Vaderland en Vrijheid. Welk een roem, ó rekn'merlandes»! Vondt Ge aan 't Damiatiesch ftratid, Toen men daar de zegenanders Der Bataaven had geplant*. Daar Gij den Barbaar, Noch het groot gevaar, Waar door Gij wierd wreed belaagd, Vo! van Krijgsvuur niet ontzaagt.  C 16 ) De ijzren keeten, daar gefpamien, Kon uw Vaderlandfchen moed, Niet vertzaagen, noch verbannen, Maar óntftak fluks in uw bloed 't Edelst heldenvuur, 't Welk den Heiden duur Kwam te liaan, hoe woedend wreed Hij civilis kroost beu-reed. Uw vernuft befchikte zaagen Aan elk Schip van den Bataav', En Gij zaagt uw vinding flaagen Toegejuicht van uwen Graaf, Hoe geducht en Iterk 't Vreeslijk ketenwerk. Was van den Mohammedaan, 'i Kou uw moed niet wederfuan.  C 17 ) Door uw verdre hulp te Ieenen Aan der Batavieren magt, Werd het heir der Saraeeenen Toen wel haast tot niet gebragt. En der Belgenrij Trok, verheugd en blij, In dien glorijrijken Hand, Juichend naar het Vaderland. Graaf willem in den Jaare 1218. met een Vloot van driehonderd zeilen naar Sijrie, ter kruisvaart gelievend zijnde, befloot, in gemeenfchap met andere Kruisvaarders, tot het beleg van Damiatt, eene Stad aan den Tanaitifchen arm des Nijls geleegen; dit Damiatemetdt in dien tijd gehouden voör den Sleuuel van Egipte, en was vooral magtig ter Zee; de toegang tot deeze Stad wierdt afgefneden door middel van ecnen zeer flcrken Tooren ; daar bij had men de Rivier met een zeer dikken keten, volgens fommige wel ter dikte van vijfvoeten, gefloten; er werden veel middelen in 't werk gefield om deze hinderpaal uit den weg te ruimen, doch te vergeefsch, tot dk deKE nnemers opperden om de Scheepen voor aan denboeg'metijzere zaagen te voor2ien en dus voor den Wind af, de ketens met geweld aan ftukken te te rijten; het welk een gewenfehte uitwerking had, want in weerwil van de fterke hagelbui van pijlen, die de Turken op de Beleegeraaren Schooten , zag men de verbaazende dikke kluisters wel' haast van een Spatten, en ondanks een' vreefelijken tegenftand het geduchte Roofnest, Damiaie, winucn. B  KLOEKMOEDIGHEID der HOLLANDERS In den Strijd tegen de VLAMINGEN. in den ja are I265. Wijs: II faut altendre avec patience fifc of, Folfchoone Meisjes vrije Telgen. Juichen wij tot lof der Belgen! Nu zij GUij's verwoed geweld, Door hunn' kloeke leeuwen krachten , Hebben gantsch ter neer geveid. Hoe die Trotsaart ook moog' woeden-, Hij ziet toch den batavier Op zijn Flaamen zegepraalen, Rijk bekranst met d'eerlaurier.  (i9; *k Zie Graaf f lor is op zijn hoede, Hij ontvangt het rooversrot, Dat door fleren brederode Verder wordt gebragt ten fpot; Daar doudijn en everingen Nevens bors'len, op Bar'land, ~i In haar wreede roofzugt fluiten, Ondanks ailen tegenitand. *k Zie, 6 g u ij ! ook op de ftroomen Uwe Zeemagt gantsch verdaan; Dan, 's Lands Veldheer, edelmoedige Neemt genadig allen aan Die de Waapens neder werpen; Ten bewijs dat Hij hun bloed Niet begeert, maar zijne Burgers Slegts voor roof- en moordzugt hoedt. Dikwijls, verwekten de Vlamingen, het oog hebbende op de Zeeuwfebe Eilanden , oorlogs beroerten tegen de Graaven van Holland. Geene plechtige verbonden hielden zij onfchcnbaar,zo had een dollen heerfchlust die verwilderde Gemoedereu opholgebragt. guij, Grasvan Vlaanderen, in den jaare i265.hoopegevathebbcndevan2«tó«/i B 2  ( 20 ) te kunnen beraagtigen , naardien vecle Zeemvfche Edelen' hunner» Graave floris luttel genegenheid toedroegen , vond goed eene Scheepsmast,op de tegen Zeeland overleggende kust, bijeen tebrengen. Dan Graaf floris zulks bemerkende, verzaamelde zo veel jonge Manfchap by een als mooglijk was en ging den Vijand op zijnen eigen grond beftooken. renesse op 's vorsten bevel in Vlaanderen gevallen, ftak S'uis in brand, pionderde de gantfche Landftrecken in 't rond en keerde na drieduizend Vlamingen gedood, of gevangen genoomen te) hebben , in Zeeland te rug. ■ Van eenen anderen kant trokken de Stoutmoedige Friezen, geleid door brf.der.ode, naar het bijgeleegen Eiland, Katzand, aan Vlaanderen behoorende, en pionderde dit uit. — De Flaamingen; dit niet zonder hartfeer ziende, vielen toen in het zecuwsch Eilandje £arland,en gingen daar aan't pionderen. —- Doch floris, die zich reeds te vooren naar Zierikzee had begeeven, vaardigde , terflond, doedyn, van e veringen, nevens borselen, met een toereikend aantal van Scheepen en Krygsvoïk, derwaards af; welke de gantfche niagt der Vlaamingtn over hoop wierpen; de meeste fmeeten de waapens weg om hnnne Scheepen te bereiken; maar wanneer de onze ook hunne Vloot aanrande en zij zich van rondsomme zaagen ingeflooten, begaf bun de inoed re gelijk mc-t hunne krachten. Meer dan duizend Vlaamingen raakte hier op- een verachtelijke wijze om 't leven, en volgens zeekere berichten kwaamen er van de drie duizend, pas irle honderd in Vlaanderen behouden aan. — Een Schip met vlugtelingen wierdt daarenboven van de onzen bemagtigd. Den gevangen Schonk de Veidheer lijfsgenade. Hoewel men Sommigen, die in verrnoogen en aanzien uitftaaken,in bewaaringhield ; daar het overige gedeelte, bijkans naakt uitgefchud, in Vlaanderen te rug kwam. —  Z I E R I K Z E E VERLOST, O F SCHEEPSSTRIJD op het GOUWE, tusschen de VLAMINGEN en de HOLLANDERS. in den jaare i3°4- Wijs: 7 Oprecht gemoed kan mij hehaagen. De Ileerschzugt binnen haare paaien Te houden, is een wigtig werk, Zij vliegt, denkt zij een buit te haaien, Fluks, woedend buiten paal en perk; Zulks kan de batavier getuigen Van g u ij der Vlaamen Opperhoofd, Schoon Hij voor Batoos moed moest buigen, En van zijn Vrijheid wierd beroofd, bh. B 3  ( 22 ) Zijn heerschzugt deed Hem til' zijn eedeo > Gezvvooren aan Civilis zaad, Verbreeken, en Het tegen reden Befpringen met een fnood verraad. Op Zierikzee had Hij 't geladen , Bedacht, om met der Burg'ren goed.. Zijn vrekken roofzugt te verzaden En zich te baden in hun bloed. hif. Dan zijn ontwerp zag Hij mislukken. Hij vond den Burger daar bereid Om pal te flaan, en niet te bukken Voor 's Vlamings roofziek onbefcheid. Hoe groot ook de Overmagt mogt weezen, Hoe güij in wreedheid woeden mogt, Men zag toch Zierikzee niet vreezen Voor dit zo fnood ontaard Gedrocht/ bfs.  ( 23 ) Kun moed Houd pal, bleef onbezweken, Tot vreugd van wakk'ren oostervant, Die door den vijand heen mogt breeken Ja, Vlaamings krijgsmagt liaan tenfchand; Hoe moedig guij was op zijn Scheepen, Ver boven oostervant in magt, Hij vond zich toch wel haast benepen En in der belgen hand gebragt. bis. Daar lag toen al het ijdel pogen En hoope diens verwaanden neer; Hij zag met fmart den kans vervlogen, Gekeerd naar Batoos krijsgeweer. Dus wierd der Vlaamingen verwachting Te leur gefield. — Daar 's Vlootvoogds moed Hem voor de billijke verachting Des grammen krijgsmans heeft behoed, kis. B 4  ( «4 ) Dees daad des Vlootvoogds toond de grootheid Van den Bataaffchen Heldenaart, Die wars van alle wreed- en fnoodheid, Vol liefde, den Verwontfling fpaart; Die flegts voor Haardftede en Altaaren, En Gade en Kroost en vrijen grond, In 't heevigst barnen der gevaaren , Den wreedften Dwingland wederftond. bis. „ In den Jaare 1304. hing liet Lot van Zeeland, dat zich nu anders geheelüjk, door de VUtamingm, overheerd zag, eenigHjfe af van de Scad Zierikzee, 00U ftonden de zaaken in Noordholland, Haarlem alleen uitgezonderd, zeer hachelijk. De Vlaaming, uit Holland verdreven, begon nu zijn gehecle magt naar Zierikzee te wenden; docli al zijn aangewend geweld wierdt door de ongehoorde dapperheid, der Poortcren verijdeld. Er was in de Stad aan Krijgs-en mond behoeftens grootelijks gebrek. Evfnwel vorderde de Vijand niets. De nood was ten hoogsten top geklommen; doch men hoopte, dat, indien men het nog eenigen tijd uithieldt, oostervant met eene genoegzaame magt tot ontzet zoude iVoeden. Daarcn boven wierdt er van den kant van Frankrijk hulpe vcrwagt, welke aangebragt ftond te worden door reinier grimaldi, Admiraaal ter Zee. Eindelijk zag men dcczen den wyden mond der Maaze gelukkig in fteevenen, waai zich de Vloot van oostervant met hem vereer.igde. De Vloot wierdt door ongunftige winden enftormen zodanigtegenge-  ( 25 ) houden, dat zij eerst met den denienden dag te Grevemngen (nu Graveringen en niet verre van Zierikzee geleegen) aankwam. Aan ftonds vuurden men uit de toppen der masten: Zo dat die vanbinnen de tot hen naderende overwinning, als 't waare, in 't luisterrijkst verfchiet voor zich zaagen. Uit de Stad werd ook gevuurd. Ja! de Vloot was nog naauw in het gezicht, of men achte van toen af de verlosfing reeds zeker, 's Anderen daags kwam o o ste rvant in het gezicht der Vlaamingen, onder Zierikzee ren anker. Groot was de overmagt der Vlamingen, ja men begroot het op wq\ twee maal hond-rd dttizendt/ltn, Sie tot die belegering gebruikt wierden. Het was op den tienden dagvanOogstmaand.dat deVlootenaanelkcndcrraakten, het gevecht was lang en bloedig, en guit, om zich te beter van de overwinningc te verzkeeren, had bevel gegeevcn,niemand te Sp.-aren, maar zonder kwartier, alles, wat Sneuvelen kon, aftcmaaken, het welk geen kleine indruk op de onzen maakten en hun moed nietwei- nig ontvonkte Dewyl men boord aan boord vogt, bcdagt oos« tervant de list, om brandende lontenop dcVyandelykcScliccpen te werpen, bet welk een zeer goede uitwerking had. Dan terwijl dit aan de rechter vleugel voorviel, liep er een gerucht, als of de onze het aan de linker te kwaad kreegen, maar zulks verviel ras, alzo de Vijanden daar ook geheel verflaagen waaren. — Middelwijl wierden de dappere Poorters van Zurikzee tusfehenhoop en vrees gehouden, wijl zij door de duisterheid des nachts geen zekerberichtkondenbekoonien, en door cenigen Vlaamingen.nog door valfcheberichten misleid wierden. Maar wanneer nu de dag was aangebroken, bevonden zij, tot hun groote blijdffhap, de Vijand geheel en al verflagen. OüiJ, die men gevangen gekregen had, zou gcwisfelijk, om zijn wreed gegeevcn bevel, van de onzen verfchcurd zijn geworden, zo jonker Willem hem niet uit hunne handen gered en dcnFranfchcn Admiraal aangeboden had, om hem naar Frankrijk te voeren. In deze flag raakten wel tienduizend Vlaamingen om hals, doch het getal der gevangenen is niet begroot. Elfhonderd Schcepen wierden met hunne gJicelc uitrusting bemagtigd. En dus nam de Vlaamfche oorlog, door deezen (lag een einde, op den elfden van Oogstmaand; na dat men, van 's morgens vroeg tot den middag des anderen dags van heide kanten als Leeuwen geftreden had. B 5 é  Z W A A R E BRAND T E A M S T E R D A M, E N S C H RIKKE L IJK E WATERVLOED OMTRENT DORD RECHT, IN DEN JAARF. 1421. Wijs: Ik heb reden om te klaagen. Welke vreefelijke rampen Treffen u, ó Nederland! De Amftelftad, pas in heure opkomst, Ziet men door een fchrikb'ren brand Schier in puin en asch verandert. Daar een vreefelijken vloed, Aangevoerd door felle ftormen, Dordrechts ureeken zuchten doet.  ( 27 ) Kerk en Raadzaal, veele huizen Van uw bloeijend Amfterdam, Liggen heel en al verflondcn Door het woeden van de vlam.' —s Och! hoe treft deez' ramp den Burger Van dees glorijrijke Stad, Door haar magt en grooten handel, Reeds op eer en aanzien prat. Och hoe deerlijk zugt de Landman En de droeve Dorpeling! Wien het onweêrlhanbaai: water Alleronverwagst omving; De Adelitand, niet uitgezonderd, Deelde ook in dien zwaaren flag! Ach ! dat nooit weêr vlam , noch water Neêrland fcort in zulk geklag. „ Den 23 April Anno 1421 was voor Amficrdara een noodlottigen Dag, veroorzaakt door een hevigen brand, Ioopcnde van de NiemveKerk, langs het Stadhuis, door de Kalverftraat, tot aan de Bindwijkerspoort (cbiar nn de Osjesfliiis'ligt) vernielende dus de voornaamfto Gebouwen, als de gemelde Kerk, het Raadhuis, bstH.Geestklooster, de Kapel der Hei igefiede, bet Bagynhof met deszelfs Kapel en meer anderen Gebouwen en Huizingen. Doch nog Smertelijker ramp trof Holland en Zcc'and 0,5 't St Elizabets nacht zijnde den iS vanSlagt-  ( 28) : niaandin dit zelfde jaar." Een flerke ftorm uit liet Noordwesten joeg het water tegen de dijken met zulk een geweld, dat degantlcheZuidhollandfohc waard onderliep ,en wel 72 Dorpen verdronken, van welken meer dan 20 onderden Vloed hegraaven blecven, om dat de biunclandfehe beroerten niet toelieten, deeze fchoone Landsdouw geheel te beverfchen. Een groot getal Menfchen veiloor er hec leven bij, en de fchade was zo groot, dat veele voornaame en zelfs adelijke Lieden, hun brood of buiten's I.ands zoeken, of hier bedelen moesten. Men zegt, dat de Stad Dordrecht, met het ftuk Lands waar op ze ftaat, toen van het vaste Land yan zuidholland afgerukt geworden ij.  OP DE GETROUWHEID VAN JACOB BEI LI NG, AAN Z ij N WOORD van EERE in den ja are I424. Wijs: Mogt ik een Seisje weezen. Hoe zeer men, vol vertrouwen, Op 't eens gegeeven woord Des Bataviers kan bouwen, Getuig' Schoonhoovens oord ; Daar beiling, de eerder Braaven', Den dood in 't aanzien trad En moedig 't woord dorst ftaaven Dat Hij gegeeven had.  12°) Ikt krijgslot onbeftendig, Bragt Hem in s'vijands hand, Zijn ftaat werd hoogst elendig Maar Heldenmoed hield ftandj Het vonnis, om te fneeven Gedolven onder de aard', ifcon Hem geenfints doen beeven, Noch maakte Hem vervaard. Men hoord Hem moedig vraagen, „ Geef mij een maand fiegts tijc! „ Om in die weinig dagen „ Mijn zaaken, wijd en zijd „ Gelegen, te befchikken?" Dit, aan Hem toegedaan, Kon Hem toch niet verftrikken Van zijn befluit te gaan.  ( 3i ) ftéet] — fchoon op 't wreedst veroordeeld, Hield Hij; als aangcfpoord Door 't grootsch en edel voorbeeld Van regulus, zijn woord. Men zag Hem fpoedig keeren, En ftout d'onzoenbren dood In 't aangezicht trotfeeren. Wat moed blonk ooit zo grooi! In den Jaare 1424 ging liet flot te Schoonhoven aan de zijde van Vrouwe jacoba over; waar bij de Burgzaatcn lijf en goed bedongen, uitgenoomcn albcechi of a r n 0 l d b e 1 l 1 n g , die veroordeeld tvierd, om leevende in de aarde gedolven te worden. Voor afkreeg by, op zyn woord van eere, een maand verlof, tót het befchikl^en zyncr zaaken, en keerde toen als een ander regulus, ten beftcmden tyde weder, wanneer het vonnis op een Molemvcrf, even buiten de Stad, aan hem wierd uitgevoerd.-  D È BOEKDRUKKUNST* uitgevonden door LAURENS KOSTER T E il A A R L E Mi omtrent het Jaar 1428. Wijs: IVih tot 't denkbeeld toe vergeetcn* Uit de Deferteur Opera. c h.o r u s. Blonk de fiere nederla nd er Uit in moed en kloek beleid. Waardig is Hij ook te roemen Om zijn vlijt en fchranderheid.  ( 33 ) solo» Hij was altoos rijk in vinding j Zo in kunst als wetenfchap, Èn beklom, in ipijt zijn's haaters, Meer dan eens den glorijtrap. koster ftrekk' hier van ten blijké, Die, in Haarknts grijzen vest, De allereéïfte kunst mogt vinden, Schoon den Duitfcher hier op zwetst* chorus; Blonk de fiere Nederlander, enz. solo. Zijn vernuft mogt ons bezorgen, 't Boekendrukken, welk een eer! Nooit zal koster's naam verderven, Maar zijn roem klimm' meer en meer* Nimmer kan het letter fteelen, Door een' fnooden Guit beflaan, Hem in zijne glorij deeren, Noch zijn' roem ter nederflaan.' G  (34) chorus. Blonk de fiere Nederlander enz. solo. Laat de vreemdling fchimpen, fraaalen Op het Nederlands vernuft; koster mogt de Drukkunst vinden, Daar men lang had voor gefuft. Boekdrukkunst, ó puik der kunften! ó Wat zijn we u niet verpligt! Gij hebt reeds de blinde Waereld Op het klaarfte voorgelicht. chorus. Eeuwig moet uw' luister bloeijen! Eeuwig zweeve k o s t e r's naam, Glorijrijk, als uwen vinder, Op de wieken van de Faam! Omtrent liet Jaar 1428. vond, laurens j a n z. koster, woonende te Haarlem, alwaar Hij in 1431 Scheepen wis.de loffelijke Drukkunst uit. - Hij begon eerst Boeken- of Eiken - Schorfen tot letters te Snijden, en zo regelswijze op papier te drukken tot nut tan zijn  ( 35 ) Dogters kinderen, welkers Man, thömis Pieterszoon, hein daar na een dikker en taaijet inkt hielp uitvinden. Vervolgens veranderde Hij zijn houten letters in looden of tinnen, onder welken de Spraakkunst van Donatus en de Spiegel onzer behoudenis, voor de eerfte te tellen zijn. Deze kunst bragthaaren vinder grootewinftcn aan , en maakte zulk een opgang, dat koste r wel haast werkvolk in zijn dienst moest neemen, onder welke zich eenen Jan bevond, die od eenen Kersnagt, de letters en,eenig ander drukgereedfchap, heimelijk , bij een pakte, en met het zelve naar Duitsclüand vlugtte. Men heeft naderhand gemeend dat deeze die Jan Fust, of Guttenburger geweest is, die te Mentz, niet lang daar na, de Drukkunst heeft gcoeflend. C 2  DE DOOD van VROUWE JACOBA, GRAAVINNE van HOLLAND, enz. OVERLEDEN DEN 8 OCTOBER I436". Wijs: Laat myn traanen gunften vraagen. Uit da Annette en Lubin, Opera. Zo ligt dan ter neêr geflagen In het eêlfte van haar dagen, Zo ligt dan ter neêr geflagen Vrouw jacoba door den dood; Die van haare naaste Maagen Niets dan grievend leed genoot. Niets dan grievend leed genoot,  ( 37 ) Vroeg moest zij heur hand al geven, Tot een fmartüjk huw'lijks leven; En nauw' was ze 'er van ontheven, Of die rampfpoed trof Haar weer. En werd, daar beneven, Wreed bedreden , keer op keer. Zo ligt dan enz. En toen zij zich dorst verbinden Aan Haar Held, haar teerbeminden, Werd zij wreed, als een ontzinden, Gantsch beroofd van haar gezag. Ach! ach! Zo ligt dan enz. Vrouw Ja co ba, Dochter van den Holhndfchen Graaf Willem de VI, was fchoon van geftalte en boven dat begaafd met een uitmuntend verftand; dan de Heersclizucht van haar naastbeftaanden heeft Haar, C 3  ( 33 ) een verdrietig leven gebaard. Haar eerlte huwlijk was met buren vollen Neet, Jan Hertog van Braband, maardeezedeedt Haar, zo uit hoofde van zijn (legt beftier in de regeering, als zijne onwettige verkeering met de dogter van eenen Brabandfchen Edelman, Willem van Asfche , zo veele verdrietelijkheden aan, dat zij, die hem met tegenzin, op den aandrang haarer Moeder en Vrienden genoomen had, zich van hem, na een Paufclijk ontflag gekregen te hebbeu, liet iehtiden en Humphri, Hertog van Glocbester, Broeder van Koning Hendrik V. van Engeland tot een tweeden Man nam. — Dan met deze ging het haar niet beter als met den eerlte, alzo hij na eeni ;en tijd met haar getrouwd geweest te hebben naar Engeland ging en haar geheel verliet. Intusfchen maakte haar Oom ,Fil.psvan Bourgondie, zich allengskens, zo door list als geweld, meester van baare goederen en dwong haar om buiten zijne toettemming niet wede; te huwen; waar door baare zaaken zo ver verliepen, dat zij flegts eene Vriend, die haar onderltcundc, over hield, deze was frank, van n o re se l e N , Stadhouder van Hollanden Zeelanden onderfteunde haar op zulk eene heufche en yerpligtendc wijze, dat 'erh.at bart door geftrofen wierd ; waar op wel haast een heimelijk huwlijk volgde welk dra ondekt, en toen door Filips de gelegenheid waargenomen wierd, om ja co ba, over het febenden haarer belofte, met geweld aantctasten, en van den naam van Graavinne, het eemge teken van aanzien, welk haar nog overfehoot te berooven. Terftond gaf hij bevel om frank van Bor s e l f. n in ftilte uit den Haag te ligten en liet het gerucht loopen, als of ff. ank den dood, tot ftraffe van zijn misdrijf, te wachten hadt ;dics jacoba geen tijdverzuimde, om, onder bemiddeling van Fredcrik, Graave vanMeurs, merFilips in onderhandeling te treeden; waar van het gevolg was, dat zij, om haaren Man te flaaken, van den naam van Graavinne afftand moest doen en haar Hechts een inaatig inkoomen zag toegelegd om haare verdere rampfpocdige dagen doortebrengen; welkezij opliet UotTValilgen, in Rhiinland bij Sasfenheim gcfleeten heeft, en zich daar, nog min, of meer diverteerden met het maaken van aarden kannetjes , bij de liefhebbers met der. naam van Vrouvtjacoba's kruikjes bekend,  ( 39 ) en van welken'er nog eenigen veele Jaaren naderhand, in de Vijver» van het (lot zijn gevonden. Zij overleed aan de Teering op den 8 Oc-tobcr 1436. in 't 36den Jaarvan haaren ouderdom; zondereenig kind ter waereld te hebben. - Men leere hier uit, watdeHeerschzugt voor een Monfter is. Neérlands Burgeren hebben dit ook ophetfmartelijktst ondervonden, zo dra zij een' inagtigen Graaf tot bunnen Heer treegen. C A  HELDENMOED DER AMSTERDAMMEREN, In het beteugelen der Zee-roverijen DER OOSTERLINGEN. IN DEN JA ARE 1438. Wijs: Een Kuiper'vol jaloerfche pijn. Juich ! juich ! nu braave Burgerij! Juicht! juicht nu fiere kloeke Helden, Roem van 't wimpelvoerend Y! Juicht! juicht! terwijl Gij paaien fielden Aan een wreedaartig roov'renrot, Het geen Gij bragt ten fchand en fpot, Door uw fel donderend metaal. ~) Juicht! dus vrij bij deez' uw Zegepraal._)  (4i ) Glansrijk Haakt Gij den bezem uit! Glansrijk mogt Gij het pekel veegen, Keerende rijkbelaên met buit Gantsch onverhindert; te allerwegen Is nu de Zee van Rooveren fchoon; Gii gaaft hen welverdienden loon! Door Uw fel donderend metaal. V bis. Juicht ! dus vrij bij deez' uw Zegepraal. J „In den Jaare 1438. toen de Oosterlingen, met meerandere Volketen te fumen fpanden , om alle Hottündfihe Schepen uit zee te verjagen, door dien zij om hun welvaart en aanwas, nijdig waren geworden, ftak nog meerder hun aangroeijende Scheepsmagtuit,wanneer de/flnJlerdammcrs een Vloot van 20 Oorlogfchepen alleen uitrustede, daar alle andere Hollanders en Zeelanders geen grootcr getal met malkan, dertef amenbragten; waar mede zij zoeen fchrik bij hunne ƒ$?; Ijders veroorzaakten, dat zij daar na de Zee met vrede konden bevaaren, cu ten Teken op hare Schepen, een Bezem, voerden, en bewijs, dat zij de zee wisten fchoon te veegen; waar op een onbekend dichter dit vaersje maakte." „ A' Amjlellanders kreegen ut hun loon, Dat zij veegden met de beezem fchoon, Al des Vijands Sclcpen van de 7+ce, £u bragten die gevangen op de liie." C 5  OP D % ZONDERLINGE ONVERTZAAGDHEID VAN JAN van SCHAFFELAAR, In de Belegering van de Kerk Tooren T E BARNEVELD. IN DEN JAARE I482. Wijs: Kan men zijn liefdens voorwerp kwellen. Uit de Deferteur, Opera. Een kloek en moedig Held te weezen, In 't Krijgsgeluk, Bevrijd van druk, . Een kloek en moedig Held te weezen, Wanneer men het alom ziet beeven, vreezen, Wanneer men het alöm ziet beeven, vreezen, Voor zijnen glorijrijke Zegevaenen Is niets; of zich een weg tot roem te baanen, Wanneer m'alöm, van ijder een, Zich ziet gevreesd en aangebeén.  ( 43 ) Maar als men zich ziet wederftreeven, En door 't Geweld, Word perk gefield; Maar als men zich ziet wederftreeven, ^ Is 't grootsch om dan met roem te fneeven; ïs 't grootsch om dan met roem te fneeven; Gelijk Held schaffelaar dorst onderwinden, In tegenkanting van zijn trouwe Vrinden. Hij koos daadlijk in den nood, Tot hun behoud,met roem,den dood. Zijn Vijand, fterk op Hem gebeten, Had reeds zijn magt In 't nauw gebragt. Zijn Vijand, fterk op hem gebeten, Eischt, dat Hij worden zal ter neêr gefmeten, Eischt, dat Hij worden zal ter neêr gefmeten, Verwoed, uit een der Tooren gaaten, Waar bij Hij 't leven zekerlijk moest laaten; 't Welk van zijn Vrienden ftoet Geweigerd werdt met heldenmoed.  ( 44 ) Dan schaffelaak , die kloek den dood verachtte, Hoe fel en wreed Men Hem befheed, Dan schafferaar, die kloek den dood verachtte, Op dat Hij 't lot der Makkeren verzagtte; Op dat Hij 't lot der Makkeren verzagtte; Sprong fluks onverfcbrokken van den Tooren, Waar na men Hem zag wreedelijk doorbooren; Zijn Broederen geflaakt En Hem voor eeuwig groot gemaakt! Geduurende de Hoekfche en Kabeljaauwfche tweefpalt werd in het Jaar 1482 door die van Amerivoort en Nieuwkirk, de kerk en Too. ren te Barneveld, op welken jan van sciiaffelaar, met omtrent twintig Ruiters lag, vermeesterd. Held sc maffe laar en de zijnen ziende dat 'Zij uit ecnige busfchen door de belegeraars heviglijk bclchooteii wierden en zij ben te fterk waaien, fpraaken wel van zich bij verdrag te willen overgecven; docb de Belegeraars, te zeer op s chaffelaar, gebeeten zijnde, wilden hier niet naar luisteren, maar eisebten dat Hij, door zijne Makkers, uit de kijkgatten der Tooren zou geworpen worden ; het welk door deze geweigerd weidt. Doch scha ffelaar, die wel wist dat het op Hem gemunt was klom op den ommegang van den Tooren, en zeide, tegen zijn kameraads; Spitsbroeders, ik moet toch eens ftervenj ik wil u in geene last brengen. Toen de handen in zijne zijde zettende fprong hij ftou* teüjk naar beneden, en viel wel niet dood, maar uierd teifLond afgemaakt , en d: r na de Tooren opgcgccvcn.  D e AMSTERDAMMERS, WORDEN OM HUNNEN TROUW en DAPPERHEID. door KEIZER MA XI MI LLI AAN HET RECHT GECEEVEN 011 BENEN KEIZERLIJKEN KROON BOVEN HET WAPEN HUNNER STAD TE PLAATSEN** IN DEN JAARE I483. Wijs: Waar heen mijn ziel. Dat AMSTELS BURGERS trouw' Aan 't Hollandsen Staatsgebouw, Altijd beeft uitgeblonken, Bewijst de Wapenkroon Door 's Keizers hand gefchonken Hun edlen moed ten loon.  Met recht dan is die Stad Op 't Vorstlijk teken prat. Heur glans moet eeuwig praaien Tot Amftels haatren fpijt, Biet fchitterende ftraalen In 't aanzien van den Nijd. In den Jaare 1483 enz. was 'er een vreezelijken Oorlog tusfchen de Vlamingen, Hollanders en die van Brdband. Landen endteden, kasfteelen, flooten enz. werden verwoest en de Zee zo onveilig gemaakt dar 'er gean eenen Koopvaarder zich op dat, toen dubbel woeste Element, vertoonen dorst, of zij waaren wel haast in de klaauwen der roofzugtigen Vlaamers ; ter welker beteugeling de Amsterdam meren zo loffelijk uitmuntende, dat Keizer maxmilliaan hen het recht gaf cm eenen Keizerlijke Kroon boven het waapen hunner Stad te plaatfen.  WREEDE EXECUTIE A A N EEN FRIESCH BEVELHEBBER. IN DEN JAARE I50O. Wijs: Waarom U dus zo te entfte/k*. Uit de Opera de Deferteur. Moest Gij dus uw' moed bezuuren, Bij uws vijands Zegepraal, Moest Gij zijne wraak verduuren Gefpitst aan eene paal, ó Held! ó Hoofd der Friezen! Moest 's Graaven dwingelandij U 't leven doen verliezen, Wat wreede titannij! Wat woede! wat woede aan 't Hoofd der Friezen! Wat woede! wat woede aan 't Hoofd der Friezen! Helaas! helaas! Wat fnoode tirannij! Wat fnoode tirannij!  f 43 ) Welk een hart zou toch niet gruweii Voor het lot van deezen Held 1 Wie zal toch niet billijk fchuwen Het Graafelijk geweld! Uw fierheid, Nederlanders! Moet lot uw laatften ftond , Dus 's Graaven trotfchen fhnders Velbannen van uw grond. Vw netheid, Uw Vrijheid, ó Nederlanders! Uw fierheid, Uw Vrijheid, ó Nederlanders! Moet noo:t, of ooit Hen dulden op Uw grond! Hen dulden op Uw giond! „ In den jaare 1500. had Hertog Albrccht van Saxen, wien door den Keizer het gezag in Fiicsland gegeeven was, naar Duisland vertrekkende, het bewind over dat gewest aan zijnen zoon Hendrik be. voolcn. Maar deeze, den Friezen een nieuwe en zwaare fehatting afgevorderd hebbende, wierd door hen, binnen Franekcr belegerd. Doch toen deeze doorllertog Erik van Bronswijk en anderen ontzet geWorden was, wierden de Friezen niet in genade aangenomen, dan onder voorwaarde, dat zij dezelve knielende, blootshoofds en barrevoets  ( 49 ) verzoeken, al hun geweer, en een zekere Somme, naar hun vermogen , op brengen zouden. Doch hunnen Bevelhebber, in deezen zom met be-reepen, wicrd federr een fcherpe paal door 't Lichaam gejaagd;, een wieede ftraf voorwaar, welke mén fpitfen noemde èn waar van men naauwlijks eenig voorbeeld, behalven dit, in onze Landsgefchiedenis ontmoeten zal.". D  ONVERWACHTEN AANVAL VAN G R O 0 T E PIER OP DE STAD H O O R N , door de burgerij aldaar manmoedig afgeslagen. in den jaare 1504. Wijs: Men zag Dametas langen tijd» Triumf! 'k zie uwe Burgerij, ó Hoorn! 't geweld van pier verduuren; Ja, zijn gevloekte tirannij, Hoe zulks hem grieft, van uwe muuren Verjaagen, tot zijn fchand' en fpot En fpijt van 't woedend moord'renroc  (51 ) Hoe onverwacht ook de aanval waar' Hij werd doch echter kloek om rangen; De moed der iioornsche burgerschaar. Deed hem hier loon naar werk erlangen; Of fchoon hij als een woedend dier Haar aanviel, ftond zij flout en fier. Zijn roof, noch moordlust werd hief nies Gevoed, gelijk hij zich verbeeldde Toen hij zijn rooversnest verliet. Wat blij vooruitzicht hem ook ffreelde, Zijn aanhang, heet op Menfchenbloed, Moest wijken voor der Burgrenmoed. D 2  Befchaamd met een' bebloeden kop, Moest hij Noordhollandsch drand verlaaten ; 't Geluk geeft hen veel al den fchop, Die opgeblazen, trots, verwaten Verachten 's Hemelsch hoogden magt, En deunen op hunn' eigen kracht. Omtrent het Jaar 1504 deed de beruchte Groote pier, eenFriefche Zeerover, welke met een ingekankerde haat op de Hollanders bezield was , een hevigen aanval op de Stad Hoorn, menende , gelijk bij reeds in veele Noordhollandsche Steden gedaan gehad, dezelve uitteplonderen en tot een bloedbad te maaken. — Om dies te beter tot zijn oogmerk te koomen, liet hij een gerucht loepen, of hij een aanfiag op Harderwijk in den zin had, en meende alzo in het holste van den nacht in de Stad te dringen. Dan hoe onverwacht deezen aanval ook mogt wcezen, de Hoornfche Burgerij, was wel haast op de been en begroette hem zo kloekmoedig, dat Hij genoodzaakt was, met fcliande fpijt en verlies aftcdruipen. —«■  HERTOG KAKEL, van GELDER* DOOR DE AMSTERD AMSCHEBURGERS KLOEKMOEDIG VAN HUNNE MUUREN GESLAGEN IN DEN JAARE I50S. Wijs: Mon honneur dit que je ferais coupable. 'k Wil thans tot roem van u, mijn Stadgenooten! Uit Vrijheidmin, de hand aan 't fpeeltuig liaan. Gij toondet waard' te zijn uit 't bloed gefprooten Van hen, die voor-de Vrijheid durfden ftaan, Toen U de trots van kar el wilde dwingen Tot de overgaaf van 't bloeijend Amflerdam; En onverhoeds, U hier toe dorst befpringen, Schoon hem die tocht zeer (legt te ftade kwam, D 3  C54 ) Uw fier befcheid, san zijn' Heraut gegeeven, Was Hem ten blijk, dat nooit uw heldenmoed Voor zijnen trots en roverij zou beeven , Maar dat Gij fteeds manmoedig goed en bloed Zou voor 't belang van Recht en Vrijheid (tellen, En voor den eed , aan f l i p s, uw Heer gedaan, ïloe woedend wreed Uw't moordrot ook mogt kwellen, Gantsch onvermoeid zou moedig blijven liaan. Dees mannentaal, door u met kracht gefproken, Deed Gij ook trouw door uwe daén geftand 5 Waar door Gij ras zaagt ge:, ders magt verbroken En van uw wal gejaagd met fpijt en fchand*. En fchoon Hij U, ten tweeden maal aanrande3 Stout overviel in de IJpeflo&ter Sthanich, Hij za£ zich dra, doorU, verjaagd met fehande, Dat Hem de moed ontzonk in deze kans.  ( 55 ) Dus zaagt gij u, roemwaarde Stadgenooten! Door onvermoeid in 't Waapentuig te ftaan, Van ka re ls trots die U dacht neêr te ftooteri, Fluks, te uwer eer, en zijne fchande ontdaan. Houd fteeds dien moed, ó Amftels kloeke Braavin! Blijft als een rots het driest Geweld weêrflann! Dan ziet Ge uw. trouw, in fpijt der vuige flaaven, JMet glans geprent in 's Lands Historie blaén. In den Jaare 150C zond Hertog karelvan Gelder, nadat Hij reeds eenigc tijd geftroopt had; een Priester om Amfterdam in zijn naam op te eisfchen en van de R.egeering af te vorderen, dat men Hem als Heer zoude ontvangen. Dan men gaf deze ten antwoord; dat men aan filips trouw gezwoorcn had en men noch geenzints in de noodzaaklijkhcid was om, tegen wil en dank, van Heer te veranderen. Waar op den Hertog een aanval op de ijpejlooter Schans deed, doch met verlies werd afgcflagen. Weinig tijds hier na, Wlerddezen aanval op dezelve plaats hervat en men koos de narht uit om zijn oogmerk te bereiken; ja, eenigen hadden reeds de fehansbcklommen, doch op het geroep van Bourgtnje, Bourgonje, het w.elk door den OvcrsteGErak 0 van mier op, die er binnen lag, gelchiedcn, losten de bijleggende Schepen te gelijk hun gefchut op den Vijand, die toen hals over hoofd de vlugt nam , wordende 'er nog veelen door een bende Amjlcrdamfche Poorters, die onder het geleide van re i nier most e r d , met den aankomst van den dag de St- Antoniespoort uit trok. ken, gevangen genomen. Dit alles had ten gevolge, dat Hertog Karei, overhoopt met fchande, en niet zonder grootc fchade, naar Gddaland te rug trok. — D4  SCHRIKKELIJKE WATERVLOED, IN DE NEDERLANDEN. IN DEN JA ARE I530. Wijs: Filii vol aanininhiglieden. Met wat fchrikkelijke flagen Zag men u, mijn Vaderland! In uw' eerften bloei reeds treffen. Och, hoe droevig was uw' fland, Toen men Zeelands fchoone ftreeken, Bij der Burg'ren droef geklag, Door het woên van wind en golven Bijna gantsch verdronken zag!  C 57 ) Welk een aantal Veldelingen Zaagen toen en Huis en Goed, Gancsch verzwolgen, door het woeden, Van dien onweêrftaanb'ren vloed} Die door bulderende winden, Op het vreeslijkst aangevoerd, *t Veld een Waterplas deed worden Die elks hart met fchrik beroerd. Och hoe droevig, och hoe angflig Was het nijpend oogenblik! Toen de Boer met Kroost en Gade, Schier wanhoopend, bleek van fchrik Trachtte het gevaar te ontvlugten Op een veegen hut, of boom; Die men meest al zag bezwijken Voor het woeden van den Stroom, D 5  C 58 ) En, zij die bet lieve leven: Aan den rand van 't gaapend graf, Na veel rampen mogten redden Wachten firaks den bedclfkf. Honger, kommer en elenden, Gantsch van Have en Goed ontbloot, Schaars gedekt in bittre koude, Eragt hen in den hoogilen nood. Ja, wanneer men 't bruifchcnd pekel Vlieden zag van 't zugcend Land, Was het, door die teisteringen, In den allerdrocfftcn ftand. d'Oogst, dien m'ancers met veel vreu de, Door de Landjeugd vieren zag, Gaf nu, door de kwijnende Akkers, Niets da:; droefheid en geklaj.  (59) En gevoelde men deez' rampen In des Landmans droeven kring, Ocli met welke zwaare lasten Drukten zulks den Stedeling! Geef, ó Hemel! dat we ons nimmer Weèr zo vreeslijk zien beltreên, Maar doe fteeds ons Neerland bloeijen Vrij van alle tegenheên ! —— „ Op den 5 November des jaaM 1530 deed een ftcrke frorm uit het Noordwesten het Zeewater zo heog rijzen, dat het in Holland en Zeeland over de dijken liep , en geweldige fchade veroorzaakte ; gantsch Zeeland vloeide genoegzaam onder; een menigte van menfclicn en beesten fmoorden in het water, en veele lieden van vermogen , die het leven nog behielden, vervielen tot de dieplte armoede. De Zaailanden in Vlaanderen , Zeeland en elders, hadden zo veel door deezen Watervloed geleden, dat de uitvoer van Graanen, eerst in Vlaanderen, toen in Braband, en eerlang ook in Zeeland , verbooden wierd. Holland leed ook gebrek , dewijl 'er weinig OostcrFch Koren kwam. Twee jaaren laster was de Slagtmaand weder ongelukkig voor Holland en Zeeland. Op den tweeden dier maand itak 'er zo hevig een ftorm uit den Noordwesten op, dat de meeste Zeeuw-  (6o) fcbc Eilanden , en veele rolders en Dorpen, die naauwlijks weder bewerkt waaren, ondervloeiden. Iu Holland liev» bet Water een voet boog over den dijken, 't welk in eene Eeuw niet gebeurdwas. Ook br ken 'er ecnigc gaaten in den Westfriefcben dijk, die, ceroorzaake van den ftrengen vorst , welke bier kort op volgde, den gantfeben Winter niet geftopt konden worden. In verfehciden Hollandfe-be en Zeeuwfchc Steden l]ecr(chte,ten deezen tijde, ook eene beiuiettclijke Ziekte , waaraan te ZiejiKzee, in drie maanden tijds, meer. dan drie duizend menfehen fneuvelden. Te Rotterdam was de ftcrl'te ook zeer zwaar,"  HERTOG K A R E L DOOR DE ENKHUIZER BURGERS MANMOEDIG AFGESLAGEN. IN DEN JAARE 1537- Wijs: Men wil /leeds Flor aas guvfle roemen. T.riumf! uw moed heeft u ontflagen, Manhafte Burgers! van 't gevveld Des Hertogs, die u dorst belagen, Ja, houden voor ter neêr geveld. Dan Gij, ó kloeke Eukhuizenaaren ! Weêrflond des Trotsaarts dwiug'landij, In 't hevigst barnen der gevaaren, En vocht uw veege muuren vrij.  (62) Hoe fchand'lijk moest Ge, ó Karei vlugten Voor Hollandsen kloeken heldenvuist! Gij, die zo meenig Held deed dueluen , Zaagt hier uw trots geheel verguist. — Hoe fchoon daan u de lauwerbladen Behaald, ó Burgers! in dien ftrijd, Op Hem , die 't op u had geladen, Zijn woord en heii'gen eed ten fpiJC Gij mogt des Hertogs ontrouw wreeken, ó Heidenrij! met waaren glans, En , in triumf, een Zegeteken Doen hechten aan uw toorentrans} Ten blijk dat uwe heldenvuisten Hem , die naar uw bezitting ftond, Of 't heilig Burger recht verguisten, Verbannen dorden van uw' grond.  ( 63 ) „ In het hitst van liet jaar 1536 wierJ de Vrede met Gelder getroffen ; doch , des niet te min konde Hertog Karei goedvinden, op den 22 Junij des jaars 1537 eenen aanflag te maaken op Stikhuizen, die hem echter , door de waakzaamheid der Burgeren mislukte; zo dat de Gclderfchcn zo fchiclijk afdeinsden, dat zij zelfs hunne ankers kapten en agterlieten, welke de Regcering, federt, liet ophaa. len , en aan den zuider Tooren hangen , daar ze nog te zien zijn. Ia 't volgende jaar overleed deeze Hertog, op den 30 Junij, te Arnhem; en daar door verloor den Keizer een vinnigen vijand van zijn huis, tegen welke hij bijkans vijftig jaarcn agtsr een geoorloogd had."  PLECHTIGE!* AFSTAND van de REGEERING over de VEREENIGDE NEDERLANDEN, door K A R E L IX aan zijn zoon F I L I P S op den 25 october in den jaare 1555» Wijs: Tot in de allerminfte zaakcn. Gij moest dan van Heer verand'ren, Weelig bloeijend Nederland! Toen u kakel, moé van 't heerfchen, Plechtig gaf in flippus hand. — Dan Gij zaagt u, in uw rechten, U ontwrongen door geweld, Schoon de klaagtlem uwer Burgers Opging, echter niet herlleld.  (6f) Neen — Filips te trots opheerschzugt* En verwoede tirannij, Sloeg ü nog met feller flagen Dan zijns vaders Dwinglandij. — Wreede treur, ja, moordtooneelen Zaagt gij hier, door vreemd gebroed, Opgericht en daaglijks rooken Van het braaffte Burgerbloed. Och hoe aklig was uw noodlot, In dien vreefelijken tijd! Daaglijks zaagt gij vierfchaar fpannen , Door de Roofzugt, Haat en Nijd; Monfters, welkers fchreeuwend vonnis Slegts op dorst naar bloed en goud, En 't venrappen uwer rechten, Knarfetandend, was gebouwd. E  Dan wat wreede folteringen Flips u ook deed ondergaan. Gij, 6 Neérland! ftond toch moedig In dien feilen Staats orcaan; 'i Hemels magt gaf aan uw Helden Moed en kracht in zulk een nood. Daar zij voor uw welvaard ftredea In het aanzien van den dood. „ De plechtige afftand van de Regeering over de Nederlanden ge» fchiedde op den 15 Oclober 1555. waarbij de Keizer ( ka re l II) eerst zijnen Zoon tot opperhoofd der Vlies-Ridderen maakte, entoen, door Filibert van Brusfel, lid in den Raad van Staate, de redenen liet ophaalen , waarom hij zijnen Zoone den last der Regeeringethan» wilde aanbeveelen: en terwijl deeze nog fprak , rees Karei zelf onverhoeds op, en leunende op de Schouderen van den Prinfe van Oranje, begon hij in het Fransch, uit een handboekje, of Papier, te verhaalen, wat hij van zijn zeventiende jaar af, tot dien dag toe, treffelijks verricht had; hoe hij negen togten in Duitschland gedaan had, zes in Spanje, vier in Frankrijk, en even zo veel in Afrika; hoe hij elf maaien de zee was overgefteeken; voorts, hoe veele Oorlogen hij ondernomen, hoe veele verbonden van vrede en vriendichap hij gemaakt, en hoe veele overwinningen hij behaald had; al *t welk hij deftiglijk en ondetfcheidelijk voorftelde , nevens meet pndere zeer nadrukkelijke redenen, in zijnen betoonden ijver voords  bewaaring van den Roomfchen Katholijken Godsdienst te maaken, «n denzelven zijnen Zoon ernftig aan te bevoelen. Daar op gaf hij hem, op .deszelfs verzoek, zijnen Vaderlijken zegen, die met heete traanen ontvangen wierd, en de omftanders mede tot ween en perste. Antonie Perenot, Bisfchop van Atrecht, vertoonde hier op, daar toe bevel van Filjps ontvangen hebbende, 's Ronlngs dankbaarheid aan zijnen Vader, en deszelfs liefde tot de Landgenooten, in een welfpreekende Redenvoering, die van wegen de Staaten, door Jacob Maas, Penfionaris vanantwerpen, deftig en fierlijk beantwoord wierd." E s  VERNIEUWING VAN HET P L A C A A T VAN I55o TEC EN Dï KETTERS. IN DEN JAARE I556. Wijs: Azor! Envain ma voix fappclle* Wat floot men u in wreede banden, ó Nederland! Mijn allerdierbaarst pand, Toen Karei u gaf in Filippus handen. — Och hoe beklaagelijk wierd uwen ftand! Dan hoe Flips u mogt drukken; Uw fiere Heldenrij Mogt, fpijt zijn gruwelltukkeo En tirannij, U aan zijn trots ontrukken! ——  (6*9) „ Al* de heerfchappij der Ncderlandfche gewesten van kar Et •vcrgegaan was op zijnen Zoon filips, die als Graaf van Holland de derde, d»ch als Koning van Spanje de tweede van dien naam was, zag men welhaast, dat een volftrckt onbepaald en willekeurig gebied ever deeze Gewesten, het voornaame doelwit zijner poogingen was, en dat hij hier toe, doch met luttel voorzigtigheids, de voetftappen van zijnen Vader volgde: want hij floeg tot het uitrooijen der zo gegenaamde Ketterijen, dat niet zonder fchenden van's Lands voorrechten konde gelchieden, zo geweldig en opentlijk voort, dat ver. fcheiden Landfchappen tegen hem opfronden, en zich vervolgens aijuer gehoorzaamheid geheel onttrokken." t 3  BET VERBOND der EDELEN. IN DEN JAARE 1565. Wijs: Lieve bloemen, veld en boomen. Welk een aantal kloeke Braaven Vond Ge, ó dierbaar Nederland! Die uw rechten wilde flaaven, Toen Ge u in den droefften ftand Zaagt door f l i p s geflrenge wetten t Die de blinde Dweperij, Stout ten zetel durfde zetten, Tot een fteun der Dwinglandij,  C70 srederode, de eer der Belgen, Met Held n a s s a u zag m' aan 't hoofd Van een aantal echte telgen, Plechtig aan elkaér verloofd, (Hoe de Heerschzugt hen deed lijden, Door het fchreeuwendfte geweld) Om voor 't Burgerrecht te ftrijden Dat te fnood werdt néér geveld. Hoe volijvrig was hun poogen, Dierbaar Land! tot uw behoud; Hoe rechtmatig hunn' vertogen Aan Haar die 't was toebetrouwd U voor Flippus te regeeren, Om, van uwen vrijen grond, Spanjes Tirannij te weeren, Die naar uw verdelging ftond. E 4  ( 7* ) Dan, het mogt hen niet gelukken U te redden in dien nood, U aan Dwinglands magt te ontrukken, Hoe men hem ook weérftand bood. Och met welke felle rampen, Met wat vreefelijk gevaar, Zag men deeze braaven kampen Voor uw Haardfiede en Altaar! „ Tegen het invoeren van zielendwang, en 't voortzetten der ver. volging om den Godsdienst, verbond, nog in Slagtmaand van 't Jaar 1565, zich eene aanzienlijke menigte van Edelen, die vervolgens nog meer anderen aan hun lhoer kreegen, en eene zeer vrijmoedige en floutc taal voerden, welke men ten Hove voor oproerig hield. Verfcheiden Stadhouders weigerden ook de lnquifitie en Plakaaten tegen de ketters te handhaaven. Ook verlieten Oranje en Hoorne eerlang het Hof, en toonden genoegzaam, dat zij 't verbond der Edelen goedkeurden zo wel als bet inleveren van een vcrzoekfchrift, door hen ontworpen: 't welk Egmond, egterhad afgekeurd. Dit vcrzoekfchrift, rtrekkendc om de lnquifitie en Plakaaten tegen de ketters bij voorraad te doen opfchorren, wierd der Landvoogdesfe binnen Brusfelden 5 April 1566. door henorik van brederode, en Prins lodewyk van nassau, aan 't hoofd van wel 300 andere Edelen, overgeleverd; federt welken tijd deezen Edelen de naam van  ( 73 ) Ccuzen of Bedelaars gegeeven wierd welke zij vervolgens tot e« Spreuk aannamen, draagende, aan een rood lint gouden Pen „inkjens, op we.ke.aan de eene zijde, des Wl.orstbeed o aan de andere een bedelzak gevonden wierd, met d,t bnPchuft. Koninggetrommdcn ieMzaktoe; wederanderen droegen aan een z veren band een houten napje, waar op Mlm*U***Ge,W J « antwoord der Landvoogdesfe, den Edelen op hanverzoekfehn t gegeeven, kwam hoofdzaaklijk hier op uit: , dat zij den Koning door een „ gezandfehap, tot het verzagten der Plakaaten zou zoeken tebe" weegen doch niet gemagtigd was om dezelve te doen fhlftaan Op dit antwoord der Landvoogdesfe volgde wel een ander verzoekfcLft zo der Edelen, als ook.der Staaten van Holtod, doch daar m e ; erd weinig anders uitgerecht, dan dat 'er een ontwerp van MotTtie , of neiging der Plakaaten , ter baane kwam, waar* veelen weinig genoegen namen." E 5  BEELDENSTORMING E N KERKSCHENDER IJ. CEPLEEGT IN DEN JAARE 1565. Wijs: Zonder liefde zender wijn. Och! wat dolheid vangt Gij aan, Wufte Landgenooten! Och! hoe zal uw woest beftaan Uwen ramp vergrooten. Gij beroerd en Stad en Land, Door geweldnaarijen, En verftrekt den belg tot fchand In deez* veegen tijen.  ( 75 ) Kan het ftomrae Kerkfieraad Dan uw rampen heelen? Gij doet, door uw fchandlijk kwaad, Veele Braaven deelen ln vervolging, vuur en ftaal; Straks ligt Gij verflagen, En zult, deez' uw' zegepraal. Dan te laat beklagen. Staakt des, onbedachte hoop! Staakt uw fchandlijk rooven! Uw verwoede dolle loop Doet den glans verdoven, Vlekt den roem des Bataviers Die, door vrooine daaden, Steeds met kraakende eerlaurier» Rijklijk werdt beladen.  ( 76 ) „ In Augufliis van liet Jaar 1566, wierd de Beeldvorming en Kerk. fcliende-ij, bijna geheel Nederland door, met veel mocdwiis, gepleegd, door liegt geboefte en gemeene Handwerkslieden, mogelijk hier of daar aangezet door Lieden van meerder aanzien. In Middelburg, Arnemuidcn, en Utrecht, hadden hier verfcheide grooten de hand in , zelfs zegt men dat deze het graauw tot het beeldvormen gehuurd en betaald hebben. Te Amflcrdam leed de Oude Kerk ook eenige overlast van dien aart! doch de Regeering zelve liet voorts de beelden Wegneemen, en de Kerken (luiten. Te Leijden leed de St. Pieten Kerk ook last van dien woeVen hoop.' In 's Hage viel het Graauw in het PreeHieeren Eloofter, daar de Beelden verbroken en de boeken vernield wierden. Men ftfteg »ér zelfs de Geldkisten op en roofde het geld 'er uit. De Kapelle van Wasfenaar wierd ook deerlijk verwoest. Te Afheren wierden ook alle de Kerken en Kloosters geplondert. In de anderen Nederlanden heeft men deeze baldadigheid, wat vroeger, of wat laater moeten lijden, en nergens ontmoete zij bijna eenige tegenVand, dan bij Auchbijn daar omtrent 400 hunner, door deHr. van Tour aan 't hoofd van een hoop huislieden , verflagen wierden; dan , in 't vervolg moede veefen hun wanfcedryf met hun leven koeten."  KOMST VAN A L V A, I N NEDERLAND. IN DEN JA ARE 1567. Wijs: Men zag Dametas langen tijd. Beef! beef, ó dierbaar Nederland! Ik zie den wreeden Hertog naadrenl Hij aêmt vervolging moord en brand Op uwe trouwfte, uw beste Vaadren! Welhaast ziet Gij, op 't moordfchavot, Hen 't dierbaar hoofd van 't lijf geknot.  (78) Nooit zaagt Gij meerder wreed gebroed Op uwen veegen bodem komen Dan nu met Alva's fnooden ftoet; Men ziet u gantschlijk overiTroomen Van Tijgers, flegts in menfchenfchijn, Die uw gevloekte Beulen zijn. Hun wreede handen zijn gevuld Met fchroomelijke foltertuigen; Hun oogen toonen 't ongeduld, IVaar't tijdftip, om het recht te buigen, Van een verflagen Burgerij, Reeds afgemat door tirannij. Het lachend Land verliest zijn fleur Door zulk een wreede last te dragen; Terwijl de bloempjens, zonder geur. Staan als om Neêrlands leed te klagen; Ja, zelfs de Zon weêrhoud zijn glans En treurd aan 's Hemeli breeden trans.  (79) *j Lands pest trekt Brusfeis poorten in , Zijn tred doet fchier het aardrijk beven; Daar Vrijheid-liefde en Menfchenmin, Verbleekt van fchrik, het oord begeeven Waar zich de Dwingeland heenen wend. En fchreeuwend Neêrlands wetten fchend. Hoe vol van trotsheid, overmoed, Hoe fchandlijk wreed, hoe boos, vermetel Snelt hij, met dorst naar goud en bloed, Door tirannij verzeld, ten zetel, Daar 't wettig Land en fteedlijk recht Door hem wordt tot den grond geflegtl Wat toond de wreedaart zich verheugd Bij het onfchuldig bloed vergieten; Zijn fnoode ziel geniet geen vreugd Dan als 'er zulke beeken vlieten Van 't moordfchavot, of wen 't geweld Den Mart'laar aan den brandpaal Held.  Hoe kwijnde Gij, ó Nederland.' Door zulk een aantal wreede rampen; Uw zwak geitel was niet beftand Om tegen wreedaarts magt te kampen ; Gij waart gewis door hem verplet Had 's Hemels hulp u niet gered. ,. Het Spaanfchc Leger onder alva, begroot op 9000 knegten ta vóc; en twaalf honden te paard; bclulven nog vier vaanen Ruitcren , die 'er in Bourgondie bij kwaameri, bereikte, in Oostmaan i 1567, het Hertogdom Luxenburg , en wierd te Diedenhoven, nog door drie duitfche Regementen verfterkt , en vervolgens in de voornaamflc fteden van Braband en Vlaanderen verdeeld." „ Hij was met zo breed een last voorzien, dat de Landvoogdes, wel bemerkende, dat zij hem flegts voor Schaduw dienen zoude, ernftlijk aan den Koning deswegen klaagde , en verzogt van het bewind ontflagen te worden ; 't welkhaar dan ook vergund wierd, en waarop zij nog voor het einde des gemeldcn jaars, vertrok. Ondertusfehen had alva de Graaven van EGMONöen hoorne, bcneffens andere Grooten , onverhoeds doen vatten, *t welk weder een algemeen vlugten der Ingezetenen te wegen bragt; ook had hij een Raad van Beroerte opgeregt, uit twaalf leden beftaande , en waar van hij zelf het hoofd was , in wiensnaam alleen vonnis geftrceken wierd. Uit deezen onttrokken zich egier eerlang verfcheiden Leden: Zo dat dezelve eindelijk meest op drie of vier Leden ruftte, ja genoegzaam op den ééren VARGAS, een monlteryanwreedheid.  ( 8i ) die den Hertog zeer naar de oogen ziende, ook alleen deszelfs oof had', en elk bond aan 't geene hij Hemde. Jacob Hesfels, een Gcndsch Raadsheer, flond VARGAS wakker bij; en na VARGAS was lodewyk del r i o, Fiscaal van Bourgondie 't meest bij den Hertog gezien. Deeze Bloedraad hield niet alleen vodr döodfchnldig, het opvaten der wapenen tegen den Koning,maar ook het inleveren en toeftaan van allerlei Smeekfcbnften tegen de lnquifitie , Plakaaten enz ; ofte zeggen dat de Raad der Beroerten zich naar de handveften, Prev'ilegiën , of Neêrlands Vrijheden te fchikken had; of dat men Gode meer gehoorzaamen moest dan den menfchen; voorts het bijwoonen van Calvinifchebegravenisfen het zingen van Geuze Licdekens, enz. Om de Steden ook te meer naar zijnen zin te zetten, begori alva, hier en daar, Kafteelen op teregten: gelijk te Antwerpen, in weinige weeken, door magt van Volk, een Kafteel van vier bolwerken geftigt wierd, waar aan veertien tonnen fchats belteed wierden welker derdedeel de Stad zelve moest draagen.''  OP DEN DOOD VAN DEN WA ARDlGEN NEDERLANDSCHEN EDELMAN BREDE RODE, overleden op den 15 februartj 1562. Wijs: Van de Bloemist. Of, Tot in de allerminjie zaaken. Treurt, ó waare Batavieren! Treurt om 't misfen van den Held, Die zicli 't eerde, voor uw rechten, Stelde tegen Fiips geweld. Treurt! uw trouwe brederode, Die zich alle moeite gaf Om de tirannij te fnuiken, Ligt, helaas! in 't aklig graf.  ( 23 ) Hij, de roem van Neèrlands braaveh-i Waagde moedig goed en bloed, Om den wreeden loop te fluiten Van het moordziek Spaansch gebroed; Dat, in fpijt van uwe wetten, 't Op uw Rechten had gelaen, Dat zijn eed en pügt dorst breeken Om uw gantsch ter neêr te (laan. ó Hoe rustig fprong die braave Voor uw Vrijheên in de bres! Moedig fpreekend' voor uw rechten Bij de fiere Landvoogdes! Biet wat onverfcbrokken fierheid Toonde Hij uw rampen aan, Die uw Spanjes dolle heerschzngt, Onmedogend uit deed ftaan f F 4  C Hj Och! wat leed Hij al verfmaading Tot verzagting van uw leed; Ja, wat leed Hij wreê vervolging Om het geen Hij voor u deed; Al de gramfchap van de Heerschzugt Daalde op bre der ode neêrl Dan Hij leed dit echter moedig Tot 's Lands welzijn, roem en eer. Maar de veelheid zijner rampen, 't Lijden van zijn Vaderland, Deeden Hem ten lestt' bezwijken! 't Menschlijk hart was niet beftand Tegen zulke felle flagen, Die Hem 't wreede noodlot zond, Toen Hij Spanjes trots wou weren, Van den Nederlandfcheu grond.  C S5 ) Eeuwig moet1, 6 Nederlanders! AH' de grootfche heldendaên, Van den groote brederode, In mv ziel gefchreven ftaan ! — ö Hoe fchoon pronkt 's Lands Historie Met de naam van deesen Held! Die met moed zijn goed en leven Voor 's Lands Rechten heeft gefield. Het verbond der Edelen , door een menigte zwaare flagen, aan t •waggelen geraakt zijnde, deed de Landvoogdesfe , die zulks wel dra in 't oog kreeg , de wapenen te baate neemen , en ftrengbeid en geweld gebruiken; waarom de Edelen zich ook op hunne floten begonden te verfterken , en volk te werven. En toen de Graaf van den Berg en de Heer van Brederode zich in het jaar 1567 met de Land. voogdesfe zogten te bevredigen, eischte zij dat ze zich, zonder voorwaarden , aan 's Konings genade zoude onderwerpen, 't geen deezen zo hart viel, dat zij hierna, uit vertvvijfelheid, verfcheiden geweldige aardlagen ondernaamen , verzekerende Brederode zich voor een tijd van 's Hertogenbosch, en maakede ook een aanflag om Utrecht te verrasfen , 't welk hem echter belet wierd. Daar op wierp hij zich binnen Amfterdam , ter gelegenheid van een nieuwe beroerte, aldaar in den aanvang van 1567 ontliaan. De treffelijke enroomfchen bevonden zich dagelijks in zijn gezelfchap. De Burgerij bewaakte hem met omtrent hondert man voor zijn Herberg; en men begeerden F 3  C 86) dat men hem tot Overfte der Stad aanfteldcn, cn meer knegten be zorgde; waarin de Regeering, op 't behangen van den Prinfe .bewilligde. Dan , na dat de Spaanfchc Hcerschzugt hem en gantsch Nederland ecnVncnigte flagen had tocgebragt, en van alle kanten benauwde, vertrok hij den 27 April van het jaar 1567 van Amlterdam, begeleid van Amfterdam tot aan het vlie met een Wagtfchip met gefchut. Hij overleefde zijn ongeluk niet lang , wijl hem een hecte koorts op den 15 Februarij 1568 op het Slot Harenburg, in de veste Rekelinghuizen , uit het leven rukte. Hij wierd te Gommen in 't Laud van Kleef begraaven. —  OP DEN SMARTELIJKEN DOOD VAN DE G R A A V E N VAN EG MOND en HOORN E, OP DEN 5 JUNIJ VAN II E T JAAR 1568. Wijs: In een Boomgaart Colinette. Schreit, ó droeve Nederlanden! Alva's bloeddorst en geweld Durft uw hoop, uw lust aanranden; Zijn verwoede fnoodheid veld Uwe waardfle en duurfte panden, Daar Ge uw hoop op had gefteld. f4  C88X) Och! uw trouwe en fiere Graaven, Reeds gehoond, veracht, befpot, Die uw Rechten wilde ltaaven, Ziet Gij op een moordfchavot, Als verachte en vuige flaaven, 'c Dierbaar hoofd van 't lijf geknot, Treurend roepen alle vroomen, In deez' fchroomelijken ftand, Daar zij 't edel bloed zien firoomen, Aan 's Lands welzijn nauw verpand; „Alle hoop is nu benooraen, „Och! wie red ons Vaderland!" De wreede Bloedhond alva, om zijne fchandehjke Heerschzugt den ruimen teugel te vieren , deed , onder andere gruwelen ook het Vonnis des doods tcgeu de Graaven van e cjiokd en hoorne ui;.  ( 89 ) fpreeken , en, zonder dat deze waardige Graaven de gelegenheid gegeeven wierd,om zich op den Koning, hun' wettigen Heer te beroepen ,, of zich te verdedigen , deed hij hen op den 5 Junij 1568 te Brusfel openlijk onthalzen. Gantsch Brusfel ja, geheel K« land treurde om hunnen dood, en Alva, die zich door zijne wreed. Jieid «evreesd wilde maaken , haalde zich hier door de haat van de meeste ingezetenen op den hals. F 5  VREESELIJKE STORM £ N WATERVLOED, I N NEDERLAND. OP DEN I NOVEMBER IN DEN JAARE I570, Wijs: Ik beu ftechts een Herderinne. *VV elke vreefelijke flagen Treffen u, mijn Vaderland ! Uitgepijnigt, afgemartelt, Door een wreede trotfche band Ziet Gij u nog fel beftrijden Door een' fchrikkelijken vloed, Die men alles neêr ziet vellen Wat hij in zijn loop ontmoet.  (91 ) Felle bulderende winden Doen, door 't fchuimend pekelnat, Dat, met opgeruide golven, Schier ten hoogen Hemel (pat, 't Land in eene Zee verandren, Die het eertijds bloeijend oord, Have en Vee en duizend Menfchen In zijn' wreeden boezem fmoort. Frieslands eertijds fchoone flreeken Zijn in d'allerhoogften nood! — Och ! hoe veele Veldelingen Vinden hier een wreeden dood, Door het woên van wind en golven! Daar 't gefchrei het ruim der lucht Vult, van hen die 't leven bergen Door een tijdelijke vlugt.  C 92 ) è Wat hebt Gij veel verpligrfrjg, Droeve Landliên! aan de trouw Van beid robles, uw verlosfer, Toen u honger natt' en kou' Bijna deed rampzalig llerven. — Dank hem eeuwig! — zijnen moed Heeft u, nevens Hemels hufpe , Voor het gaapend graf behoed. „ Op den eerden van Slagtmaand, deezcs jaars, Hak zo fel een ftorm Bh den Noordwesten op , dar de meeste Dijken en Sluizen voor 't Koog opgezet water bezweeken , meenigten van huizen om verre fpoelden, en een groot getal Mcnfcben en Beesten verdronk Vlaanderen leed in deezen ramp meer dan liraband. Holland, daar de Zijp doorging, en, door veefcheiden breuken in den Die.nerdijk, Amfterdam onder water gezet wierd, verloor boven Vlaanderen. Zeeland en bet Sticht van Utrecht leeden ook vee); Doch nergens was de clende grooter dan in Friesland en Oost friesland, alwaar men meent meer dar. Bc.,oooMenfcben te zijn omgekomen; bij welke gelegenlreld robles Heer van Billij, die binnen Groningen gebood, grooten dienst deed. met het bergen van lieden, die, bieren daarop hoogtensgeklauterd! met hevige koude cn doodsgevaar tc worstelen hadden,"  wonderbaare heldenmoed» VAN HERMAN de RUITER bij het verrasfen en verdedigen van het SLOT LOEVESTElN. in ben jaare I570. Wijs: Penfez vous jeune Lizette* Met wat roem , wat glans en glorij, Braave herman! — met wat eer, Met wat heerlijke victorij Sloegt Gij Neêrlands beulen neer, Toen Gij Loeveïlein verraste; Hoe m'ook op zijn vesten paste, Toen Gij Loeveftein verraste, Met een allerkleenite magt, Met een allerkleenite magt, Ja, geheel ten onder bragt! Ja, geheel ten onder bragt!  (94) In een Monnikskap gedooken, Biet des Prinfen last voorzien, Hebt Gij Neêrlands leed gewrooken. — Gij mogt veelen vveêrftand biên, Door uw onverfchrokken fierheid, Voor 's Lands onwaardeerbre Vrijheid. Door uw onverfchrokken fierheid, In het barnen van den nood, In het barnen van den nood, Overwon! Gij zelfs den dood. Ovèrwont Gij zelfs den dood. En mogt uwen moed niet baaten Tegen Spanjes overmagt; Moest Gij 't lieve leven laaten, Toen Ge 'er veelen hadt geflagt; Zulks deed u een roem verwerven, Die m'u nimmer kan onterven! — Zulks deed u een roem verwerven, Die door 't woeden van den tijd, Die door 't woeden van den tijd, Noch de felfte laster dijt. Noch de felfte laster Dijt.  ( 95 ) Dat men vrij in koelen moede, Op het lijk van dezen Held Wreed de toom geeve aan zijn woede En 't verfcheure met geweld; Zulks kan zijnen roem niet hindren! Noch zijn glorijdaên vermindren, Zulks kan zijnen roem niet hindren! Die in 's Lands Historieblaên, Die in 's Lands Historieblaên, Eeuwig zal te prijken ftaan. Eeuwig zal te prijken ftaan. „ Eer liet jaar 1570 ten einde liep, beftond herman de ruiter, Osfcnkoper van 's Hertogenboscli, een ftuk dat hem een onvcrganglijken eer verworven heeft in 's Lands Gefchiedenisfen: In een Monnikskap gedooken , onderneemt hij, na befcelling, op naam van den Prinle en Graave van den Berge, ontfangen te hebben, nevens drie zijner Makkeren, het Slot Loeveftein te verrssfen, welk hem gelukt. Met 24 Mannen , die hij federt, bij zich kreeg , de plaats verfterkt hebbende, beftond hij dezelve tegen drie honderd Spanjaarden, onder Lorenzo Perera, die hem belegerd hielden, te verdedigen, en na dat het Slot nu reeds ingenomen was, weerde hij zich, in een binnenvertrek gewecken , met een Slagzwaard, zo dapper, dat hij meenig  aanvaller velde; doch zich overweldigd vindende, frak hij den brand in het Buskruid , daar de vloer vooraf mede heftrooid was, en deed zich en zijne vijanden dus, met eenen flag in de lucht vliegen. De Spanjaards zogten zijn hoofd uit den hoop verfcheurdc lichaamen, en deeden het te 's Hertogéubosch, aan de galge nagelen."  DRUKFEILEN. Bladz. 19 Reg 4 in 't Proza, flut Graa- lees Graaf 35 , x 1 . 1 THOMIS — THOMAS. 39 —, ^ m. 1 zondereenig—zonder kind ter wae- eenigkind reld te heb- ter waeben. reld ge¬ bragt te hebben. , 4, 9 — en bewys tenbewys 4Ö ? . MAXMIL- MAXIMI- LIAAN. LIAAN. ^ 49 2 . zom zoen. ?9 5 in 't Vaers Dwinge- Dwingland land. g5 11 in 't Proza maakede —■ makende de ontflipte, gelieve men in de lezing te verbeeteren.