2008 ! E 20J   VERHANDELING OVER DE buhengewoone JVeêrsgefteldheid des jaars 1783. ten aanzien van den aanhoudenden en bévfaen NEVELDAMP; OVER DEN THERMOMETER en BAROMETER; over den natuurlijken Barometer van ons Geweft, den VELDBERG of de HÖHE; over de gefteldheid en den oorfprong van onze gewoone LUCHTVERSCHIJNSELEN; als mede iets over de AARDBEEVINGEN, / DOOR lp«u X C. CHRIS T >2 Predikant te Rodheim voor de Höhe, Lid van het Komnghjk-Keurvorftdijn Genoodfchap tot bevoordertng van den Landbouw, te Zelle, enz. enz. Uit het Hoogduitfch vertaald, met bijgevoegde Aanmerkingen, DOOR Wm van REES, Med. Doctor, Correfpondent der Natuur, en Geneeskundige Sociëteit te V Hage. Te NIJMEGEN, ter Druickerei van ISA AC vanCAMPEN, Boekverkooper. 1784.   VERTAALER. ïrï/ïr Werkje van den Predikant Chrift, over den Neveldamp des jaars 1783. is mij wel wat laat ter hand gekomen. Dannog kwam het mij voor, dat eene Vertaaling van het zelve den Né. derlandfcben Liefhebberen der weérkunde, aan welken het zelve nog mogte onbekend zijn , niet geheel zoude kunnen onaangenaam weezen. Immers de weêrsgejleldheid van bet gezegde jaar was zoo buitengewoon, dat niet alleen de oplettenheid en na~ vorfching van bijna alle Natuurkundigen , daar omtrent, is gaande gemaakt geworden, maar dat ook de gedachten en verklaaringen van De zeiven, grootdeels , van eikanderen verfchilden. De Hr. Chrift, die, te platten lande woonende, volgens zijne betuiging, tien jaar en lang, op den Nevel, en des zelfs aart en hoedaanigbeid, is oplettende ge. weeft, heeft 'er dan ook thans, op Zijne wijze, over gedagt, — en wij laaten bet aan het wijze oordeel van kundige iVeêr en Natuurkcnneren gaam over, tebeftisfèn, in hoe verre des zelfs denkwijze een trap van waarfchijnlijkheid hebbe, en aan- necmlijk zij. Genoeg zal het, in allen gevalle » voor mij zijn, wanneer ik, door mijne Fertaaling, aan den Néderlandfchen Beminnaaren der wéér» kunde f  VERTAALER. kunde, hkge aanleiding tot vernieuwd nadenken en verder navorfchen verfchafen moge. Het geen de Schrijver, nopens den thermometer en barometer enz., bij deeze /iofe, als een toegift beeft bijgevoegd, heb ik, bij deeze Fertaaling, niet willen te rug laaten. Een' en andere Aanmerking , Welke mij hier of daar niet geheel te onpas toefcheen, heb ik te zijner Plaats benéden den text gevoegd; en de zelve, om ze van de ondergeftelde Nooten des Schrijvers te doen onderkinnen, telkens met het woord Vertaaler getékend. Arnhem d. 3. Febr. DRUKFOUT. Bladz. 4 (a) Wanneer men een klein ftukje van een weeke fchors, of van eenig plantgewas, door een vergrootglas, befchouwt, zoo moet men verbaasd ftaan, over de menigte , en de famenwikkeling der hairwijze fapbuisjes, en de, zich in dezelven bevindende, volle fapftroomcn. Het fap echter , welk , in de rechtloopige buizen, uit de wortelen opklimt, is, in zijne eerfte wegen , vloeijbaar en rauw, en be. voordert eigenlijk flechts den wasdom der fteclen, bladeren en takken, en noch niet de eigenlijke vrucht, tot wier formeering, en hervoorbrengiug van den fmaak , het fap zeer moet veranderd, van veele waterachtige deeltjes beroofd, dikker, kleveriger , krachtiger en zoeter worden. Daar toezijn het aantal bladeren, en in de zeiven die menigte kleine felletjes, benevens de buitenfte fcbil. len , inzonderheid echter de krtotflen aan de lleeIen , en takken gefchikt, alwaar zich het fap moet verzamelen en ophouden, en daarliet, als 't ware, geril-  Weêrsgejleldheid des jaars 1783. 17 zoet, en een waare honig, en hec eigenlijke vet der planten, waarin zich ook de nog vloeibaare befhnd. B deelen gefiltreerd word: want aan dezelven dringen do fapbuisjes eikanderen , en worden nauwer. Terwijl nu het fap zich noodzaaklijk daarbij moet ophouden , zoo heeft 'er een foort van opflopping plaats , waardoor het fap niet alleen kléveriger word , maar ook in het zelve , door middel der zonne en der lucht, eene digeftie plaats grijpt, waardoor het te beter gemengd, edeler, en aangenaamer word. — Tot verdikking en bereiding van het fap brengen de bladeren ook daardoor veel toe , dat dezelven, den dag over , uitwafemen, en dus doende veele waterachtige deelen , van hec voedingfap wegfchaffen, edoch de voedingdeekjej achterlaaten ; het welk , zoo als gezegd is , des daags gefchied: daar tegen zuigen zij, des nachts, van den dauw, en den regen, wederom zoo veel tot zich, als, tot den groeij der planten , genoegzaam is. — Dat nu de bladers, over dag, zeer veel vochts uitwafemen, is zeer gemaklijk op te maaken , uit de groote hoeveelheid , welke de wortels (die zich , door tallooze onmerkbaare vézelen , veel verder uitbreiden, als men gemeenlijk gelooft) beftendig inzuigen. Volgens de berékening der natuurkundigen, gaat, by fommige plantea, door de uïtwafeming, tweehonderdmaal meer ver-  18 Verhandeling over de Zonderlinge deelen van het wafch bevinden, het welk daarna, in de maag der beijen, gekookt, door de ringen van derzelver lijf buitenwaarts uitgezweet, en , als fijne heldere fplinterkens, te eerft zichtbaar word. De geboorte van den honigdauw, door den nevel' verloren, als de plant, in alle haare deelen , heeft aangewonnen. Men zette , in eenen tuin , een glaze klok over eenig plantgewas, zoo zal men, na verloop van weinige uuren , droppels zien verzamelen en famenvlopijen, welke anders, naar alle zijden , vervlogen waren. — Hoe meer knoeften. 'er dus voor handen zijn, door welken de fappen moeten heen dringen en filtreeren , zoo veel te beter worden dezelven toebereid. Hier uit laat zich ook verklaaren, waarom bij voorb. de ooftvruchten, welke vrij en luchtig hangen, fmaaklijker en beter zijn; wijl naamlijk de zonne en de lucht vrijeren toegang hebben, deels om de fappen, in derzelver filtreerbuisjes, te louteren, en als 't ware te deftilleereH , deels echter , dat het vuurbeginfel uit de lucht, het lucbtoKeachtigc , door de horizontaalbuisjes , zich tot de waterachtig-2uure, of zoutwaterachtige fappen (als dewelke, enkel door de wortelen, tot de planten genaken) beter kan vervoegen, zich met dezelven vereenigen, hen volkomener maaken, en die zoetachtige zuurte daarftelien, welke den fmaak uitle. ven, dien men, in de rijpe vruchten ? aantreft.  Weirsgeftéldheid des j'aars 1783. 19 veldamp, gefchied op eene eenigzins andere wijze. Doordien de neveldamp zich bij warm weder open. baart, en aan zich zeiven warm en droog is, zoo veroorzaakt dezelve eigenlijk de verftopping van het, in de buizen bereide, plantfap , hoofdzaaklijk door zijne fehadelijke famentrekkende kracht, door welke hij eene ongeregelde gelling in het zelve uitwerkt» en tevens de filtreerbuisjes der planten famentrekt en vernauwt, zoodat het verédelde fap, door de zweetgaatjes der bladeren en bloefem, moet uitzweeten; waar door het gebeurt, dat de planten krachtloos worden, wijl zij haare befte fappen, die tot bereiding der vrucht nodig waren, fchielijk verliezen ; even als een gezond menfch zieklijk worden, en zelfs zijne levenskracht ophouden moet, wanneer hij, door eene onverftandig te werk geftelde bloedlaating, of door eenig ander bloedverlies, van zijn gezond bloed, te overbodig, beroofd word. Zoo nadeelig nu is de werking van den neveldamp , door den veroorzaakten honigdauw, voor de meefte plantgewasfen, en hij is inzonderheid voor dezelven allerfchadelijkft, wanneer ze in den bloei ftaan. Immers de vrucht word alsdan eigenlijk in den bloefeoi gedikt; de plant ontbeert kracht en lappen , om het uitbottend vruchtbeginfel verder te voeden , en moet dus afvallen, en vergaan. Baarbij B a voe-  ao Verhandeling over dè Zonderlinge voegen zich, zeer fpoedig allerlei inlècten , welke van het zoete plantfap leeven, inzonderheid de bladluis , van den gemeenen man gewoonlijk (iefchmeisf (gewormte) genaamd; waaromtrent dezelve veelal het verkeerd begrip voed, dat ze, voornaamlek door een zomerregen, uit de hoogte nederdaalen, daar zij doch flechts komen bij vliegen, en, bij zulk een heerlijk voedfel, ongelooflijk flerk voortteelen , en zich, bij millioenen , aan een plant zetten. Deeze bladluizen, van weiken bijna elk plantfoort ook een onderfcheiden foorc heeft, zuigen de plantgewasfen uog meer uit, terwijl zij, door haaren zuigangel, de buisjes der bladeren en fteelen doorbooren , en dus doende het befte fap nog verder na zich haaien, waardoor de bladers haare kracht geheel en al verliezen, ineenrollen, en verdorren. Dan de fchade is, bij een neveldamp, en honigdauw , niet algemeen. Dezelve kan wel een geheele ftreek lands, van veele mijlen , befchadigen ; nochthans zal, naar de trek der lucht is, dit ftuk land , dit boomgewas, enz. vernield worden, daar intusfehen een andere akker, een andere tuin enz., welke niet ver van het befchadigde afligt, ja fomwijlen dicht bij , en naaft aan het zelve gelegen is, on. befchadigd blijft. Zelfs hebben veele boomen en gewasfen, met betrekking tot foor-gelijke nadeelige weêrs-  JVeêrsgefieïdheid des jaars 1783. 21 weêrsgedeldheid, orn zoo tefpreeken, eene hardere natuur, en kunnen meerder uitdaan. Zoo is bij voorb. een maatappelboom, wanneer h j in bloei Haat, eens zoo fchielijk weg en bedorven, als een borsdorfer, of renettenboom, of een boom, die zuurachtige appels draagt een peerboom is duurzaamer, als een appelboom, en diergelijken. Is 'er een zwaare neveldamp, of honigdauw , wanneer het koorn in bloei (laat, of wel kort na deszelfs bloeitijd, zoo groeit 'er, door de ongeré» gelde geding, veel Moederkoorn, (?) dat 's» een B g zwar- (*) De Finlandfche Hoogleeraar P. A. Gadd, die anders , wat den bonigdawju aangaat , met onzen Schrijver eenftemmig is , zeggende dezelve eene uitwafeming van het fap der planten te zijn, fchrijft deeze ziekte van het koorn , welke door de Fran. fchen Ergot word genaamd, aan infekten toe ; in welk gevoelen ook Wiet en Read zijn ; terwijl % G. Model daar tegen dezelve van een al te grooten overvloed, en te fterken aandrang van fappen afleid. G. F. Maller, in het 2de deel der Oeconomifcb-pbyficalifchen Abbandlimgcn, den honigdauw mede voor eene fapuitwafeming houdende , bericht , dat hij denzeWen bijna altijd bij het moederhoorn ontdekt heeft , en hier door is genoopt geworden , om den honigdauw , als de werkende oorzaak van deeze koornontaarting, te betchou- weu.  %% Verhandeling over de Zonderlinge zwarte lange uitwas, in de koornairen , het welk, wanneer het rijklijk , onder het meel gemaalen , en genuttigd word, de Kriewelziekte (*) zoude tot gevolg wen. — De zoo zeer verfchillende, en foras geheel tegeuftrijdige gevoelens der Schrij veren , over de oorzaaken van de ontaartingen in het koorn , zijn , onder anderen, in het breede te vinden, in de Prijsverhandeling van den Hr. Tiilet, ten j'aare 1755. te Bordeaux in \ licht gekomen : Disfertation fur la caufe, qui corrompt et noirtit les Grains de bied dans les Epis &c. par M, TIL LET. Vertaaler. (^*) In het 55.Deel van dePhilofophifcheTransactiën, is, van den Hr. Tisfot, over deeze , met een pijnlijk gekriewel gepaarde, en ftuipen, of het vuur verwekkende, vreeslijke ziekte , eene fraaije verhandeling te vinden, dewelke, in het Heogduitfch vertaald, onder den titel: Herrn S. A. D. Tisfot''s Nachricht van der Kriebclkrankbeit — tuit Anmer. hungen; nebfl einem Sendfcbreiben vont Honigthau, 11. f. w. ten jaare 1771. te Leipzig is uitgekomen, Insgelijks hebben ook de Heereu Taube en IVicbmann deeze ziekte uitvoerig behandeld , en hunne Waarneeraingeu medegedeeld, Zij fchrijven , met Tisfot, derzelver oorzaak voornaamlijk aan het gebruik V»n het mpederkoorn toe ; in welk gevoelen eeH Méiv&r ? Sêfftit t eimtfwm. Wiet 9  JVeirsge/ieldheid des jaars 1783. 43 gevolg hebben ; hoedaanig moederkoorn 'er bij ons, voor veele jaaren, in eenen zomer, overvloedig ge. weeft is. Hadde zich de tegenwoordige neveldamp eerder opgedaan, wij zouden, dit jaar, wederom veel moederkoorn hebben gehad, daar het zich thans flechts bij het nagewas, in de laatere airen, laat vinden. Ontftaat 'er een nevel, of honigdauw, wanneer de ooftvruchten reeds half haar groei hebben , zoo vallen 'er veele af, en andere worden ineengerimpeld en flecht, doordien veele der befte fappen , tot volmaaking der vruchten noodzaaklijk , ongerégeld na buiten raaken , en verboren gaan : de kwetfen worden grootdeels hardbaftig, en vallen af, enz. B 4 Aan- Read enz. zijn. Dan de Hoogleeraaren Vogel, Leidenfroft , Spielmann , Scbleger , Efchenbach , MSlier, Model enz. van een tegenftrijdig 'gevoelen zijnde, beweeren, dat het moederkoorn, zoo al •niet voor menfchen en beeften geheel onfchadelijk, ten mindfte geenzins de uitwerkende oor. zaak der kriewelkrankte en het vuur is; dewelke waarfchijnlijkft, veel eer , even als de ïneefte epL demike ziekten, aan eene bijzondere, en niet ligt te bepaalene , gefteldheid in de lucht , of den dampkring, zal te wijten zijn, enz. Het is mij niet bekend, dat dezelve zich, in onze gewefteu, immer vertoond hebbe. — l ertaalcr.  24 Verhandeling over ie Zonderlinge Aanmerk lijk is verder het nadeel, offchoon niet zoo terftond zichtbaar , aan het voeder voor het rundvee. He klaver inzonderheid, het befte voeder . is den honigdauw zeer onderworpen ,• terwijl zoodaanig aangeftoken voeder vervuiling der longen veroorzaakt, ja fomwijlen de fmertelijke veeziekte ten gevolge heeft, waardoor alsdan ook de lucht voor het vee befmettelijk , en de ziekte algemeen heerfchende word. Dushadden wij, ten jaare 1778. bijzonder in de maand Mai, zeer veel honigdauw, en terftond daarop ftelde zich dc droevige veepeft daar. (a) Ter- O) Wie ziet niet hier uit , dat de grond der veeziekte in het voeder gelegen zij ? offchoon vervolgens ook ander rundvee, aan plaatfen, waar het voeder niet zonderling aangedaan is , door de ontftaane befmettelijke lucht, aangeftoken, en het voor de ziekte vatbaare vee mede weggeraapt word. Wie ziet echter ook niet tevens in , hoe nadeelig de gemeene veeweiden zijn , daar het vee al het aangeftokene en bedorven voeder, met het daarop zijnde ongedierte, wegvreet? Hoe heilzaam daartegen, ook rn dit gezichtspunt, het voederen op de ftallenzij, alwaar men, in zulke nadeelige dagen, het vee of met hooi kan voêren , tot de regen de weilanden wederom gezuiverd heeft; of ook  Weêrsgefleldheid des jaars 1783. 25 Terwijl nu inmiddels ook de moeskruiden en groenten, welke anders, voor ons menfchen, tot een gezond voedfel verftrekken, niet zeiden, door den neveldamp, en daar door veroorzaakten honig' dauw , aangefloken en bedorven worden , als waarvan de, op dezelven zich bevindende, infekten, tot bewijs en kenmerk ftrekken, zoo ontliaat ook, even daar door , en in zoo verre, door persloop en andere krankten, nadeel voor 's menfchen ligchaam. Voor *t overige heb ik waargenomen , dat zich de meefte honigdauwen , in den omtrek van gebergten openbaaren. Dan, wij komen thans, van de befchrijving des gewoonen nevels, tot de befchouwing van den buitefigewoonen 'neveldamp, welken wij bereids , vier B 5 wee- ook liet voeder kan gewastenen worden? — Mogte doch , in onze eikonomifcbe en den landbouw beyoorderende dagen , eens worden ingezien , dat de gemeene weiden, de veld-fcbaaphoedcreijen , en de braakweidingen de peft zijn voor den landbouw ! — — Mogten echter ook alsdan de Regeerers, en die over het finantieweezen de beheering hebben, handreiking bieden, dat dit bcletfel voor de opkomft van den landman , op eene voor deuzelven toereikende wijza , kende worden uit dcu weg geruimd! — —  2-6 Verhandeling over de Zonderlinge weeken lang, onafgebroken , gehad hebben, flechts drie dagen uitgezonderd, welke helder waren. Dezelve heeft, buiten kijf, iets zonderlings, zoo in opzicht van zijne aanhoudende voortduuring, alt ten aanzien van zijne hevigheid en dichtheid; vervolgens in zijne algemeenheid, en ten laatfte ook in-zijne, tot hier toe bekende, uitwerkingen. De hardnekkigheid van deezen neveldamp is geheel zonderling. Noch de noorde- noch de ooftewind is in ftaat, den zeiven te verdrijven. Wat zuivert anders de lucht meer, als een losbarftend , met regen gepaard , onweer ? Wij hadden on- weêrsvlaagen; wij hadden noorde- noordoofte, en wefte winden, en de neveldamp duurt nog voort. —— Om eene waarfchijnlijke grondoorzaak van deeze aanhoudende voortduuring te ontdekken, ben ik , op alle mogelijke omftandigheden, oplettende geweeft. Een ijgelijk zal, met mij, hebben waar. genomen , dat wij, bij deezen neveldamp , fteeds wind, en veeltijds fterken wind, gehad hebben, weinige dagen .om St. Jan uitgezonderd. Ongetwijfeld was de zelve, in het hoogere geweft van onzen dampkring, alwaar de neveldamp geboren word, vrij fterker; want de wind in de nabijheid van onze aarde mag , als een gevolg van het gebroken even- t I G . wigt  Weêrsgefieldheid des jaars 17S3. 47 wigt der bovenlucht , worden befchouwd. Het komt mij, diensvolgens, waarfchijnlijk voor, dat een fterke, en tot das ver {leeds aanhoudende , wind, in het koog/ie geweft van onzen dampkring, deezen Merken en hevigen neveldamp , aan de nabijheid van onzen aardkloot, onderhoude , en ook na beneden gedreeven hebbe, nadat vooraf de bovenlucht, door een buitengewoonen toevloed » met een groote menigte van zulke dampen , ware bezwangerd geworden, uit welken de hette der zon- ne den neveldamp gemodificeerd hadde. In deeze gedachte verfterkt mij de boven aangehaalde waarneeming , op den derden Juli, daar , drie dapen lang te voren, de luchtdamp geheel geweeken, of veel eer, wel te merken , in de hoogte getrokken was, en zich het onweder, en wel een zeer hoog drijvend onweer, ontwikkeld had. De zwoele hette, welke, buiten dien, de lucht uitzet, die dan, onder den naam van wind , naait zich uit, of beneden zich voortvloeit, en daarnevens de blixem, die insgelijks eensklaps een luchtledig maakt, waarin de lucht, met groote fnelheid, indringt, zoodra dezelve verdwijnt, veroorzaakte een hevigen rukwind , welke den nevel zichtbaarlijk weder na beneden liiet, en wel van de plaats des onweêrs te eerft; terwijl zich, weldra, de bovenwind, verder uitbreidde,  2 8 Verhandeling over de Zonderlinge breidde, en de neveldamp op nieuw algemeen werd. Wederom heb ik, den ganfchen tijd, waargenomen , dat de nevel, des nachts, meert zeer weinig, en de hemel, dikwerf, volkomen helder was; dnt de maan helder fcheen , en men zich verbeeldde, de neveldamp zij nu volkomen verdweenen. Dan, na vier uur, in den morgenftond , nadat de zon aan de kimme verfcheen , kwam eensklaps de nevel weder, en wel van der zonne opgang heen , wordende fteeds heviger, terwijl, na zes uur, bijna altijd de wind begon te blaazen. * Deeze waarneeming verklaart ons duidelijk , dat de wind deeze dampen, uit het hooge luchtgeweft, na beneden voere. Zoodra de zon, boven den gezichteinder , gefteegen is, verwarmt zij de lucht, en wel die lucht te eerft , welke het naart om haar is. De lucht word, door de warmte, uitgezet, 'er ontftaat wind, en wel in de hoogere geweften te eerft; deeze wind drijft den neveldamp na beneden; eindelijk, na verloop van een of anderhalf uur, befpeuren wij deezen wind ook, in onzen laageren dampkring, en tot op de aarde toe. Dan , van waar komt wel die buitengewoone dichtheid van deezen neveldamp heen ? Men zoude nauwüjks gelooven, dat deeze veeltijds zoo dikke damp een waare nevel zij, indien ons niet des- zelfc  Weêrsgejlcldheid des j'aars 1783. 29 zelfs hoedaanighcid daarvan overtuigde. Men zoude zich , ten mindite in den beginne, verbeeld hebben, dat 'er een eigenlijk genoemde milt mede gepaard ware. 'Er moet, ongetwijfeld, een groote ophooping van uitwafemingen, in de bovenluchtgeweflen, plaats hebben, welke zich , op een aanmerklijke hoogte, hebben verzameld. Buitengewoone gevolgen Hellen buitengewoone werkende oorzaaken vooruit. Dat, uit de gewoone uitwafemingen van onze aarde, flechts een gewoone nevel geboren word, heeft een langduurige ondervinding geleerd en beweezen; immers niemand herinnert zich zulk een hevigen, en zoo lang aanhoudenden neveldamp. Van waar kan nu intusfchen , op de meeft waarfcbijnüjke wijze, die ongehoorde menigte uitwafemingen, uit welken deeze buitengewoone neveldamp ontftaan is, en nog dagelijks ontftaat, zijn oorfprong anders gehad hebben , en veelligt nog dagelijks hebben , als van de bekende , :e deezen jaare (1783.) voorgevallene, omwenteling, en hevige gelling van onzen aardkloot ? — De aardbrandingen openbaaren zich, in dit jaar, zoo wijd en zijd, zoo nabij en verre af, als men immer, in de gefchiedboeken , moge een voorbeeld vinden. Niet flechts Sicilitn en Calabrien heeft daarvan de bejammerenswaardigfte uitwerkingen ondervonden, maar  3© Verhandeling over de Zonderlinge maar wij hebben ook nieuwere berichten uit Tsland, dat, aan de uiterfte Vogelklippen, een geheel eiland, van anderhalve mijlen grootte, in vuur en vlam flaat: ja, in het binnenlte van Duitfchland, heeft zich , volgens de jongtte berichten, indien ze anders naar waarheid zijn , een waare aardbranding geopenbaard; terwijl de Gleichberg bij Hildburghaufen, na verfchriklijke inwendige kraakingen, zich reeds, met dikken zwaveldamp, geopend heeft. Welk eene menigte dampen moeten niet, van deeze aardbrandingen , voor en bij derzelver losbarlling, van tijd tot tijd, losgeraakt, en in de lucht tot ons ge. dreeven zijn , (*) de welke echter de zonne , voor- af, (*) De Hr. J. Ie Francq vsn Berkheij, in zijne Beredeneerende Aanmerkingen , ever den tegenwiordigen toeftand van Land- tn Luchtgefteldheid, in zijn Vaderland. Leiden 1783. geeft , hieromtrent, met onzen Schrijver, dezelfde gedachte op. Immeri Zijn Ed. zegt aldaar, op bladz. 10., dat'er bij hem „ althans geene reden van twijfeling is, of „ de«ze bcete en drooge nevel is een zeer zeker „ gevolg van ontfloopte vuurdeelen , of ook zwa„ velachtige vuurdeelen, die, uit den uitgedamp. „ ten rook der vuurbergen , in onzen dampkring „ rond zwerven^ of die uit het aardrijk oprijzen." ~ Meldende vervolgens, „ dat men zich niet be- hoeft  Weêrsgefteldheid des jaars 1783. 31 af, tot een neveldamp gemodificeerd beeft. Want doch indien het, gelijk boven reeds is aangeroerd, enkel elektrike deeltjes waren, zoo zouden ons dezelven, bij een opkomend onweder, den jongften dag hebben aangebragt; zoo veel te meer, daar de verfpreiding van deezen zonderlingen nevel bijna algemeen is ,• terwijl ik , deeze dagen, door eenen reiziger uit Marfeille , ben verzékerd geworden, dat dezelve , federt drie weeken , ook aldaar, en tot in deezen oord toe, geduurd heelt; gelijk wij dan ook, ui: Parijs, nadere berichten , door de nieuwstijdingen, ontvangen. (*) De uitwerkingen van deezen bijzonderen neveldamp waren , tot hier toe, zoo veel als nog bekend is, ten mindfte bij ons, in zoo verre buitengewoon , dat dezelve, aan zoodaanige planten en ge- wasfen, „ hoeft te verwonderen , dat zulk een damp over „ de aarde, uit zulke verre landen, tot ons komt, „ indien men eens lette , op het branden van ftop„ pelen, door onze landlieden; of op een kleinen „ brandenden, of fmeulenden akker, of kalkoven, „ wier rookdamp men, bij ftilte, uuren ver zich ., zal zien uitbreiden." Vertaaler. (*) Hoe deeze neveldamp zich, bijna door het grootfte gedeelte van Europa , verfpreid hebbe , heeft men , federt, door de nieuwspapieren, van alle kanten vernomen, Vertaaler.  3 * Verhandeling $ver de Zonderlinge wasfen, geen mcrklijk nadeel heeft toegebragt, voor welken anders de gewoone nevels zeer gevaarlijk zijn. 't Is waar, ik heb, aan de raeefte hoornen , inzonderheid in de bosfchen , eene buitengewoone gelling waargenomen : de bladeren der eikeboomen zijn geheel met honig, als met vernis , overtoogen; de lindeboomen druipen en kleeven , en aan de bladeren van den beukeboom, welke anders zelden honig uitzweet , heb ik deeze géheel nieuwe ontdekking gedaan, dat ik den, uit deszelfs zweetgaatjes uitgedrongen , honig, als fuiker verhard gevonden heb. Op een blad lagen meer maaien 10. [tot 20. heldere witte paarlen, meelt ter grootte van een gierftkorrel, die , wanneer men het blad bewoog, aftelden , doch ook ten deele vaftkleefden; en wanneer men deeze paarldroppels op de tong bragt , zoo verfmolten zij weder tot honig. Zelfs aan den benedenkant der bladeren, bevonden zich Ibmwijlen zoodaanige fuikerdroppels, en men zoude geheele potten vol daarvan hebben kunnen vullen. (Op dezelfde wijze, ont- fpringt de manna van den Ahornboom, in Calahrien en Briangon. Zoo lang dezelve vloeibaar is, druipt ze van de bladeren ; zoodra ze echter dik word, neemt zij die geftolde gedaante aan, onder welke zij gewoonfjk word gebezigd.) Alle heggen en  IVeêrsgcfteldbeid des jaars 17S3. 33 en ftruiken, bijzonder aan hoogten en bergen, zijn vol honigdauw, en veele boomen worden reeds geel, en laaien hun loof vallen: aan anderen zijn de bladers ineengerold, en vol bladluizen. (*) Aan fommige kei febooracn , heb ik, deezer dagen, dee» ze tegennatuurlijke neiging waargenomen, dat dezelven , terftond na de rijpwording haarer vruchten, aan fommige takken, wederom nieuwen bloefem droegen , zullende Welligt ook hier door , dies te fpoediger, aan haar verderf naderen. De klaver heeft honig in menigte uitgezweet. Dan , het geen bij dit alles zonderling is, is dit, dat de in den bloei ftaande vruchtgewasfèn, welke anders, bij een neveldamp, het meeft uitftaan;, thang volkomen gezond bleiven, ten mindfte in deezen oord. De Peulvruchten, als erwten, linzen, wik■ ken , enz., voor welken de nevel anders een vergift is, liaan voortreffelijk : de tarwe, welke anders, C wan- (*) „ Tusfchen Manheim en Scbetzmgen , zag men , „ op den 19. Juli, alle de linden- populier- en „ véricneTdè andere foorten van boomen, met een „blauwe lijmachtige floffe bezet; zijnde de bla„ ders derzclven tevens als overdekt met infekten, „ die zeer gemaklijk, me; het bloote oog, te zien „ waren." Nieuwe Geneed, Jaarboeken No. 17. iUdx. 169. Vertaehr.  34 Verhandeling over de Zonderlinge wanneer ze in bloei (laat, onnoemelijk nadeel van den nevel ondergaat, heeft, bij deezen algemeenen buitengewoonen neveldamp , gelukkig afgebloeid, en reeds gezonde korrels gezet. Eveneens is her, met meer anderen , en onder deezen met den wijnPok. Zeer merkwaardig is, inzonderheid, de invloed van deezen buitengewoonen neveldamp , op de weérsgefïeldbeid. Deszelfs drooge natuur vermeerdert de dorheid en fchraalte. Zelfs de avond- en morgendauw is gering, en houd bijna volkomen op. De zomervruchten, garft, haver , enz. zijn reeds half verlooren. De grasvelden zijn verzengd , en het etgroen zal geen zeifen ftomp maaken. (*) ■ Waarfchijnlijk konde deeze nevel nog, tot het einde van de aanftaande maand Auguftus, voortduuren , offchoon hij ook , tusfehen beiden , wel iets mogte verminderen. Indien zich , voor 't óverige, deeze neveldamp vroeger, en bij den eer- ften (*) Volgens den Hr. Ie Francq van Berkheij I. c. bl. 15. heeft de neveldamp, omftreeks Leiden, en in Rhijnland, zulke verderflijke uitwerkfels niet geoefend ; duidende aldaar alles eene buitengevvoone vruchtbaarheid aan, terwijl ook het Etgroen welig groeide , enz. — Ook bij ons zijn de Veldvruchten , vrij gelukkig, ingezameld, i ertaaler.  Weêngefteldheid des jaars «783* 35*. Hen aandrang en wasdom der planten en gewasfèn (in de welken een vochtig-warm weder den fterkften groei veroorzaakt) hadde daargefteld , zoo zoude het nadeel, by deeze allen, ten uiterfte gevoelig zijn geween:. Over de gevolgen, welke deeze buitengewoons weêrsgefteldheid, met betrekking tot 's menfchen gezondheid, zoude mogen hebben, zal ik niet oordeelen, deels, wijl ik geen Geneeskundige ben, deels ook, wijl ik gaa/n het befte hoope. (*) Ten C * mind- (*) Welk een moeilijke, en dikwerf geheel ondoenlijke, taak het zij, over de gelteldheid van dea dampkring, wiens bijzondere aart en hoedaanigheid, op bijzondere tijden, zoo merklijk verfehiller.de is , en waarvan het oppervlakkige foms flechts bij ruwe gisfing , e» veeltijds in't geheel niet , geweeten word ; met betrekking tot daaruit voortfpruitende, of te vreezene krenkten, te oordeelen, is bij des kumligen genoeg bekend. — De kennis, in dit gedeelte der natuurkunde, is te min uitgeftrekt, en waarlijk nog in haare eerfte kindsheid — Hoe loflijk en heilzaam zijn dus niet de poogingen dier Infteliingen en Genoodfchappen , (onder welken ook de Natuur- en Geneeskundige Correfpondentie-Sociëteit, te 'sHagei ,wel bijzonder, in baar oogmerk, met betrekking tot de doorgaan-  30 Verhandeling over de Zonderlinge mindfte befluit ik, uit de natuur van deeze drooge, dampen , dat dezelven niet zoo befmettelijk zijn, en het ligchaam, toe rotziekten, zoo zeer voorfchik- ken, gaande luchtgefteldheid van ons Vaderland , en daaruit voortvloeijende ziekten; met recht, eene eerfte plaats verdient) de welken 'er z^ch voüjverigft op trachten toe te leggen , om in deezen, ware het mogelijk, eenige fchreden verder te komen ? — Hoe ongelukkig is, daar tegen, niet dia min aanmoedigende onverfchilligheid , welke hier en daar nog bevonden word plaats te grijpen, en waarover (waarom zoude ik het ontveinzen !) ook in deeze ftad, Arnhem, met veele reden, te klaagen valtj om deeze allezins wenfchlijke poogingen te onderdennen, en te bevoorderen. — Van hoe veel aanbelang , zoude eene nadere kennis daaromtrent, onder anderen, niet zijn, in het behandelen van algemeen heerfchende , of epiaemike , ziekten? waaromtrent thans, uit onkunde in derzelver grondoorzaaken , de welke doch in de bij. zondere gelteldheid des dampkrings wel voornaam, lijk zullen gelegen zijn, zoo veele onzékerheid en twijfeling plaats vind ; gelijk zulks, nog kortling, in ae onder ons zoo zeer gegrasfeerd hebbende persloopziekte, uit de verfchillende denkwijze der Geneesheeren omtrent dezelve, en de nog meer verfchillende, ja foms geheel tegenftrijdige, behandeling, (gewis niet tot lof en voordeel der kunft) meer dau genuegzaam gebleeken is, — Fertaaler,  IVeérsgefteldbeid des jaars 1783. 37 ken, als miftige en vochtige dampen; wel echter tot zijde- en longontdékingen, en foortgelijke krankten. Teringzieke lieden, en die aan borftkwaalen fukkelen , moeten, bij deeze weêrsgelteldbdd, merklijk verflimmeren. Aan veele plaatfen worden , door deezen neveldamp, geheele familien, mee kwaade oogen, bezocht. En, hoedaatüge ziekten dezelve, in het vervolg, zoude mogen uitwerken , en of 'er, met de daad, ontftaan zullen, daarvoor kan zekerlijk niemand inltaan. Ons ligchaam is een kleine waereld, welke, met de groote, in zeer nauwe betrekking Haar. Reeds oefent, op fommige plaatfen van onze landllreek, de persloop zijne woede merklijk uit. Het geen mtusfehen fommige arbeiders in het veld, over zwavelreuk, en beklemming op de borft, geklaagd hebben, daar van heb ik mij niet kunnen overtuigen, ik heb een ligt aandoenlijken reuk, en heb mij, op hooge bergen, begeeven; des niet te min konde ik geenen zwavelreuk ontdekken, en geloove dus, dat deeze lterkabeidende lieden hunne eigene hevige uitwafemingen gerooken, en door fchrik en verbeelding gedreeven , zich bedroogen hebben. Gevaarlijk en treurig zou¬ de het zijn, wanneer wij reeds zwavel konden rieken. Immers zulks zoude een bewijs zijn , dat 'er zich eene aardbrandmg, ip onze nabijheid, of wei onder onC 3 «>  S 8 Verhandeling over de Zonderlinge ze voeten , ontwikkelde , of reeds werklijk plaats greep. Het zelve zijn uitdampingen, uit het ingewand der aarde, welke eigenlijk tot den nevel niet behooren, maar zich flechts met denzelvcn vereenigen , alwaar eene aardbranding in de nabijheid is. Wij hebben, wel is waar, uit Thuringen, en inzonderheid uit de Nederlanden (*) en andere • - plaat-» (*_) Zoodasnig een zwavelachtigen nevel heeft de ïlr, S, J, Brugmans, op d. 24. en 25. Juni, te Groningen waargenomen , en zijne waarneemingen , in eene fraaije Natuurkundige Verhandeling over een zwavelachtigen Nevel, den 24. Juni 1783. in de Provintie van Stad en Lande, en de nabuurige landen ie aar genomen, medegedeeld. Zijn Ed. geeft den zeiven aldaar op , als befiaan te hebben uit een waterdamp en een zwavelachtig beginfel, uit vitrioolzuur en het vuurbcgiufel faaragefteld ; en hier uit verklaart hij de verfcliijnfels , daar ter plaatfe , bijzonder in het groeljend rijk waargenomen, beveiligende dezelve, met uit water en zwaveldamp nagemaakte , en op plantgewasfen genomene proeven. — Inmiddels hebben wij gezien, dat onze Schrijver, behalven de afweezigheid van zwavelreuk , zijnen neveldamp ook van een volftrekt droogen aart, en met geen de mindftt vochtigheid , of miftdampeu veré'enigd opgeeft: Zoo dar. deeze neveldamp , van den Grpningfchen nevel, geheel fchijnt onderfcheiden te zijn. — ZoodaaB?g ftfeijSt 0ük Sew?cft te zijn de nevel, welken  Weêrsgefleldheid des jaars 1783. 39 plaatfen, berichten, dat deeze neveldamp een zwavelachtigen reuk , als van ileenkoolen , verfpreidde. C 4 M de Hr. Ie Francq van Berkhei] QBeredeneerende Aanmerkingen enz. ) te Leiden heeft waargeuomen , geevende denzelren mede „ als droog, en „ vooral niet bevochtigend op, voerende met zich „ eene hetfe , die meer of min op ons ligchaam „ werkt , naar maate van haare dikte, of fnellen „ voortgang , - en geenzins vereenigd met den „ vochtigen dauw of regenwolken, noch ook «iet „,de gewoone uitwafemingen der aarde en der „ waterwolken. " enz. - Zoude'dit onderfcheid dus wel enkel, in de bijzondere hoeveelheid en verfchillende evenredigheid der befhmddeelen , ge. legen zijn , zoo als de Heer Brugmans, in zijn Voorbericht , fchijut te vermoeden? - Te Delft -rond de Hr. J. Reghter denzelven zoo droog, dat eene elektrizeer - machine , in deezen nevel geplaatft, niets, in deszelfs gewoone en fterk werken de vermogens , verminderde. Nieuwe Qenceskmd, ■ Jaarboeken No, 15. bladz, 04. En (1. c. N. »6". tl. 135.) zegt Zijn Ed. „ Wanneer de nevel „. veroorzaakt was , door de bette der zonne , „ door welke de vochtdeelen uit het aardrijk op„ geheven zouden zijn , gelijk fommige volgens „ de nieuwspapieren meenen , zoude de groote ,, en alhier buitciïgcwoone bette van deezen dag" £ d. 28. Juli , wanneer de thermometer [ ie Delft]  4° ' Verhandeling over de Zonderlinge Alwaar zich echter zoodaanig een reuk openbaart ; is de damp ook fteeds veel fterker en dikker als bij ons; voegende zich deeze zwaveldampen grootdeels uit de aarde daarbij % waar met de daad eene aardbranding in de nabjheid is. -— Dat inmiddels mm :, ,. lbm- DelftJ 's middags te 3. uuren, 90. gr. tékende) „ niet minder vermogen ter voortbrenging van „ dien nevel gehad hebben ; echter heelt men nu » geei nevel gezien, ook was de nevel (door „ herhaalde proefneemingen bevonden niet leidea„ de te .zijn , daar een geringe mïil of dauw, bij „ het uocn der elektrifche proeven leidende be„ vonden werd) fterk, meeftal eenige uuren voor „ het ondergaan der zonne, terwijl de lucht onbs. „ wolkt was. " „ Had nu die nevel uit vochtige uitwafemin„ gen der aarde baftaan , zoo zoude de zonne„ warmte die veel eer hebben doen verdwijnen." - Ook alhier (te Arnhem) heeft zich dezelve ten uiterfte droog vertoont, en niet het iriindfte kenteken van in zich bevattende waterdeeleii afge'. geeven , zoo , dat onderfcheidene anderzins tfgt vocht inzuigende ftoffen , aan denzelven „ cn wel tocn.de neveldamp het di;hft was, een geruimen tijd bloot gcfteld zijnde, geene kenmerken van opgcflurpte vochtdeclen hebben opgeleverd. Zwavelreuk hebbe ook geenzins kunnen . befpeurcn. - Vtrtaaltr.  Wcingeftsldbeid dei jaars 170*3. 41 fommige alle deeze elektrike deeltjes in de lucht, en cférï geheelert neveldamp , aan de veele onweêrsgeitukren, willen toefchrijven , van welken men zich v^wrnaarnlijk in Engelland, de Nederlanden,'en op' meer Sn'deTre plaatfen , veelvuldig bedien:, komt mij' voor al te ver gezogt te zijn ; immers doch 'zijn dezelve, in de daad, van te weinig aanbelang y om' de elektrike' nBÉb zoodaanig aan de lucht te ontrekken \ en in de nrtrde re leiden, dat daar door dëetfè' groote gebeureftislen in de natuur, cn deeze argemeen'e buitengewoonc neveldamp , zoude 1 kunnen worden uirgewerkt. De weêrafleiders blijven , buiEen kijf, fchadeloos, en over het geheel een zeer voortreffelijk middel, om zoo menige ongelukken , en. nadeelige, voorvallen te voorkomen , door de hooge Voorzienigheid , aan onze verlichte eeuw, tot groot voordeel gefchonken. De behaaglijke tijdingen , welke wij uit onderfcheid*ne pfeatfen en landen , uit Honganjen , Glats, Beijeren , Frankrijk enz. ontvangen, nopens de verlchriklijkfle onweders, die groote vcrwoeflingen hebben aangerecht, geeven duidelijk te. kennen , dac de, in deezen neveldamp opgeflotene, en met denzelven verenigdeelektrike deeltjes, zeer veel, tot de onweders, en tot groote beweegingen in den dampkring tcegebragc ,'ftormen en wolkbreuken, cn de verderflijfcile o'verProoC 5 min-  42 Verhandeling over de Zonderlinge mingen veroorzaakt hebben. (*) Bij dit.alles is, uit de overige uitwerkingen op de plantgewasfen enz. duidelijk op te maaken , dat deeze yerhéveling een waare nevel zij, of ten mindfte daar mede verbonden is. Alwie intusfchen moge bekommering voeden, dat deeze weêrsgelteldheid iets befmettelijks met zich voere,• waarvoor ook zekerlijk niemand met grond kan borg bleiven, dezelve moge zich, indien bijvoor 'toverige gezond is, en heete geneesmiddels verdraagen kan, .van het, onderlhande voorfehrift O) bedienen , waarmede een Venetiaanfch Scheeps, gebie-. C*) Te Tbur in Ooftenrijk, alwaar de neveldamp, een raaand lang, geduurznam had aangehouden, is dezelve," op den 12. Juli, ijlings, door een zwaaren ftormwind , van een allerijfelijkft onweder en overflroomenden ftortregen verzeld, geheel verdweenen : welk onweer 4. dagen lang, zonder tusfchenpoozen , geduurd , en verfchriklijke uitwerkfels geoefend heeft: Nieuwe Geneesk. Jaartoeken. No. 17. bl. 168. In welke Jaarboèken , een aantal berichten, nopens fchrlklijke Onweders , over den voorledenen jaare , zijn medegedeeld. Fertaaler. '\ 00 Op twee maaten goeden Koórnbrandewijn : Neemt Aloë, ■ rit i Theriakel, van elks 2. lood. Zwavelbloemea, 1. lood. Lorken-  PFeïrsgefleldheid des jaars'i7%$. 43 gebieder zich , zijnen leeftijd door , tegen de pelt bevijligd heeft, terwijl hij, geduurende dezelve , meer maaien in Konftantinopolen is binnen gegaan. Zwak- Lorkenzwnm, Rhabarbar, van elks -J lood. Engelwortel, Maagwortel, Saffraan, van elks 1. drachme. Wljüfteenzout, ^ drachme. Gentiaanwortel, Mijrrhe, van elks 1. drachme. Everwortel, § drachme. Laat het in de zon, of op een warme plaats (laan trekken , en gebruikt 'er , 's morgens , een (lokje van. (.*) De Venetiaanfche Scheepskapitain zal , ongetwijfeld , zijne bevrijding veel eer ,■ aaji zijne onge. fchiktheid en onvatbaarheid, met betrekking tot het peftvenijn , hebben te danken gehad. Immers 'er zijn , bij alle befmettingen , (leeds menfchen , welke , offchoon ook aan het grootfte gevaar, om befmet te worden , bloot gefield zijnde, en foms daarbij nog zeer onachtzaam leevende, dannog de fmetziekte ontgaan , en zeer gezond bleiven ; waarvan doch de oorzaak enkel, in eene bijzondere hun eigene gefteldheid', zal-gelegen zijn, de welke hen , tot het vatten der fmetüoffe, ongefchikt maakt , en , als 'tware, uit zich zelve , tegen  44 Verhandeling over de Zonderlinge k Zwaklijke, en inzonderheid teringachtige lieden zuüen wel doen , wanneer zij zich van moeskruiden - ' 1 onttogen de fmetziekte bevijligt. . Het bovengaande voorfchrift is , ook onder ons , vrij algemeen bekend , en word , in tijden van algemeen heerfchende ziekten, bij fommigen , met veel vertrouwen gebruikt, en aan anderen aangepreezen. Wij denkeu echter, dat het zelve , van wegen het te zeer verhettend vermogen der meefte ingrediënten, over het algemeen, meer nadeel dan heil zulle uitwerken ; en zouden liever , ter voorbehoeding, zulk een middel verkiezen, het welk , zonder te veel te vernetten en de vochten aan te zetten , de eerfte wegen verltcrkt , en de fpijsteering bevoordert; waar toe wel de koortsbaft, bijzonder nog'wegens deszelfs bederfweerende kracht, allerdings de voorkeur verdient, en waar bij men, op wijn of brandewijn getrokken, naar verkiezing, wat oranjefchilten of engelwortel kan. voegen : of ook, het welk de Hr- Bicker zonderling aanraad, Tinctuur van Kina met Vitriool-elixir gebruiken: terwijl men tevens op den dagelijkfchen ftoelgang behoorlijk acht geeft , en , bij tërugblijving , of vcnraaging van denzelven, nu of dan, een zacht, en geenzins verhettend , buikopenend middel gebruikt , enz. Wanneer hier dan bijkomt een gepafte , en naar den aart der regeereude ziekte in. gerichte , leefregel, met vermeiding van alle on- maa*  ffeêrsgefteldheid des jaars 1783. 45 onthouden, en liever wortelvruchten, uirgebolfler- de erwten enz. nuttigen. Over 't algemeen moeten alle greenten nieta'leen.welgewasfchen, maar ook eenige uuren uitgeweekt, en een hand vol zouc daarbij gedaan worden , op dat de verdroogde honigdauw wel los geraake. Spijzen met citroen. fap, of, beterkoop, met goeden azijn getemperd, zijn, bij dergelijke weêrsgefteldheid , zoo als over 't epheel bij heet weder, zeer heilzaam. Alwie tabak kan rooken , moet zich daarvan rijklijk bedienen, inzonderheid die veel in de open' lucht moet zijn. - • - .- De liefhebbers van kanarievogels, als welke , in den zomertijd, geduurig iets groens aioeten hebben , mogen bedacht zijn, om aan dezelven geen muurkruid (Mciurich') , of iets foortgelijks te geeven, maar enket, nu en dan, eenige van de binnenfte falaadblaadjes, enz. de welke vooraf wel ge- wasfehen, en weder afgedroogd zijn. Dee- zer dagen gaf iemand, dié gezonde kanarien had, aan maatigheid , in de zes zoo genoemde niet natuurlijke dingen - zoo zal zulks , over het algemeen , in allerleije algemeen heerfchende krankten , wel de voornaamfte en veiligüe Voorbehoediug zijn. — fertaaler.  t\6 Verhandeling over de Zonderlinge aan den eenen eenig muur ongewasfchen , en doordien 'er niets Voor de hand was, kreeg de andere niets; dan, tegen den avond , ftierf die geen, welke van het muur gegeeten had. Even het zelfde gebeurde , in een ander huis, met diftelvinken. Het rundvee moet bij zoodaanige weêrsgefteldheid , niet in de weiden , op het veld, of nog minder in de bosfchen gedreeven worden. . . Onder dat vee, het welk bofchweiding heeft, ontdekt zich reeds het zoo genoemde rood, of de roode loop. Het groen voeder inrusfchen , welk aan de runderen, op de ftallen, word toegereikt, inzonderheid de klaver, moetgewasfchen worden] tot 'er regen komt. —, In den aanftaanden winter , voedere men , indien het mogelijk zij, geen rundvee met hooi, maar men voorzie zich, tegen den herfst, van cegroen , en voedere zulks , indien wij anders het zelve mogen bekomen , als waar aan zeer te twijfelen is. Dat, voor het overig, de zonne en dc maan bloedrood, of veel eer als een vuurige kloot, open ondergaat, is een natuurlijk gevolg van de, tusfchen ons oog en de zon zich bevindende, dampen, de welke de zwakkere kleuren der lichtftraalen niet doorlaaten, maar enkel de fterkere roode. ƒ«.  ^Weêrsgefleldheid des jaars 1783. 47 Inmiddels wille de HEER, de groote Regeerer en Beftierer der waereld, die de wateren met zijne vuift meet, en van de hemelen met de [panne de maate neemt; die met een drieling het ftof der 'aarde bevat , en de bergen in een waage weegt; onze Scherm en Schild zijn, en ons, tegen ongelukken, en zwaare rampen, genadig bewaaren. BIJVOEG*  48 Verhandeling ever ie-Zonderlinge BIJVOEGSEL, /ElOo even , terwijl het drukken van deeze kleine Verhandeling ten einde loopt, komt mij een oud boek in handen, in het welk van eene foortgelijke weêrsgefteldbeid, met betrekking tot den thans algemeen heerfchenden neveldamp , melding gefchied de welke zich, tenjaare If552. vertoond, en geduurende den zomer, tot in den herfst, geduurd heeft. Dezelve is te vinden in de Kalender™erken van den Heer ALBERT LINEMANNS, Hoogleeraar der Wiskunde , aan de hooge School te Koningsberg, den titel voerende: Delicia Calendariographica, Koningsberg. 1Ö54. in 410. Deeze Verhandeling beflaatderdehalve quartbladen, en is afgedeeld , in drie Vraagen : 1. Waarbij het, ten jaare 1652. is toegekomen, dat, geduurende den zomer en herfst, de lucht, bij helderen zonnefchijn, zoo on. doorfchijnend geweefl is. s. Van waar, te dien tijde , de zon , bij het op' en ondergaan , zich zoo bloedrood beeft vertoond. 3. fVa  t 'Weêrsgefteldbeid des jaars 1783, 49 3. Wat zoodaanige ongewoone Verfchijnfels, voor bet toekomende, te beduiden hebben. Terwijl de befchrijving, in zeer onaangenaam oud Hoogduicfch , vervat is, zoo zal ik flechts een kort uittrekfel mede deelen terwijl doch , voor het overig, weinige of geheel geene foortgelijke berichten gemaklijk te vinden zijn. Bij de eerfte Vraage, befchrijft de Hoogleeraar het aanzien van den neveldamp bijna even zoo, als wij hem werklijk vinden, en zegt vervolgens,- dat, dewijl alstoen in het voorjaar zoo wel, als in den zomer en herfst, bet weder zeer heet en droog geweeft , en het aardrijk daardoor geheel uitgedroogd zij, 'er zeer veele drooge, taaije en zwaare dampen ontflaan waren; en daarnevens fijnere uitwafemingen , uit moerasfige, of zwavelachtige gronden , als mede uit dieren , boomen , kruiden , deifftoffen , enz.; de zwaarere dampen nu waren , dicht bij de oppervlakte der aarde gebleeven; veele hadden het middenfte luchtgeweft ingenomen ; en de fijnfte zwavelachtige uitwafemingen waren , tot in het bovenfte luchtgeweft, opgeklommen- Hier op fpreekt hij, van den invloed der planeeten en geftarnten. (de D welke  50 Verhandeling over de Zonderlinge welke echter, bij onze gezondere wijsgeerte, vervalt) 0 Betreffende de tweede Vraage, zoo zegt hij, dat de zonne zich bloedrood vertoone, wijl men dezelve , door den neveldamp , ziet, die al , het welk geel en wit is, voor het oog als rood doet fchijnen ; even gelijk de maan 'er zeer rood uitziet, wanneer men de zelve, door een dikken fchoorftcenrook , befchouwt. Ten opzichte der gevolgen van dit verfchijnfel , bij de derde Vraage , voorfpelde hij kwaadaartige ziekten, onder menfchen en heeften; doordien deeze drooge dampen , uit zwavelachtige mocrasfige plaatfen , uit een giftvoedend aardrijk , en celfftoffen , welke tevens rottekruid, kwik , en allerhande onzuivere ftoffen bij zich voeren, geboren waren; de (*) Aan den invloed der hemelfche ligchaamen , op onzen dampkring, en deszelfs verhévelingen — en welligt op onze ligchaamen zelvea , word , door de meefte natuurkundigen , niet zeer getwijfeld. — Alleen de beuzelachtige vertelfels der Oudheid zijn het, welke wij , als grillige bijgelovigheden hieromtrent, hebbe» te verwerpen. — En zulks zal ook, ongetwijfeld , de meeninge vaa onzen Schrijver zijn. Vertaakr.  JVeêrsgejieldbeiddes jaars 1783. 51 de welke het bloed, het hart, het hoofd, en inzonderheid de longen aantallen, en heete koortfen, zinkingen , borlïontftékingen enz., ten gevolge hebben, Allerdings echter dreigen deeze venijnige uitwafemingen, voor het vee, krankten en fraetziekten, wijl deszeifs geheele weide, uit zoodaanig onzuiver aangefloken voeder, beltaa. D * ©TE*  52 Over den Thermometer OVER DEN THERMOMETER en BAROMETER. D E nuttigheid en bruikbaarheid van deeze weerkundige werktuigen, den thermometer en barometer , zoo wel vóór den natuuronderzoeker, a!s voor den liefhebber van den landbouw , en zeer veele anderen , in allerlei opzicht, is te bekend , als dac daaromtrent veel zoude behoeven gezegd te worden. Dezelven zijn daarom ook alom in de wooningen voor handen : alleenlijk worden zij van veeien geenzins zoo gebruikt, behandeld, toegelleld en waargenomen , als eene nadere kennis van dezelven wel vereifchte. Veelligt zal het, voor fommige liefhebbers , niet onaangenaam zijn, zich met hunne weêrvoorzeggeren wat nader bekend te maaken, en de hoofdzaaken en regels daaromtrent, in een kort bellek , voor oogen te hebben, zonder dezelven, uit een menigte natuurkundige boeken , te behoeven faam te raapen. 't Is bekend , dat de thermometer de gelteldheid, en de onderfcheidene veranderingen der lucht aanwijft, me: betrekking tot derzelver warmte of'koude, gelijk dan ook het griekfche woord thermometer  en Barometer. 53 ter een warmtemeeter der vreije lucht te kennen geeft. De eerfte uitvinder van dit werktuig is, in den beginne van de voorige eeuw , geweeft KorneUus Drebbel, (*) een geleerd Huisman in Holland, D 3 die (*) Kom, Drebbel was een borger van Alkmaar. — Sommige fchrijven de eerfte uitvinding aan den baroemden Italiaanfchen Geneesheer Saf,ctorius toe. Andere wederom aan Robert Fludd. — De Drcbbeliaanfche Thermometer, of meer eigenlijk Thermofcoop , beftond , uit 'een dunne glaze buis, boven met een ronden bol voorzien; beneden omgekromd , en aldaar opwaarts in een kleineren open bol eindigende. Zij was gevult met gemeen water, waarbij een zesde gedeelte koningswater gevoegd, en het welk, met een of andere kleurende ftoffe, gemengd was. — Terwijl intusfchen, bij deezen toelM , de lucht niet enkel door haare warmte of koude, maar ook, vermiddels de opening , die in den benédenften bol voor handen was, door haare zwaarte werkte; zoo heeft , omtrent het midden der voorige eeuw , de Florentijnfche Akaderaie denzelven in dier voege veranderd , dat zij een rechtftandige, en beneden in een bol eindigeade , glaze buis, met overgehaalden wijngeeft vulde niet alleen , maar ook , om de drukking der lucht op het vocht te beletten , de opening der buis hermetice floot; terwijl nu het dus ver-  54 Over den Thermometer die naderhand, door Koning Jacobus den Eerjïen, na Engelland beroepen werd : tot welke uitvinding deeze waarneeming hem gelegenheid gaf, dat de lucht door koude inkrimpt, en door warmte word uitgezet. Gelijk nu, inmiddels, alle vloeifloffen , door de warmte uitgezet, en door koude integendeel nauwer ineengedrongen en verdikt worden , en men dus de thermometerbuizen ook wel met eenig gekleurd water zoude kunnen vullen , wanneer het zelve 's winters niet bevroor , zoo heeft men doch aan wijngee/l deeze eigenfchap bijzonder waargenomen , en zich daarom van denzelven in den beginne bediend , wordende ook, tot heden toe, nog meer maaien gebézigd. Dan , terwijl de wijngeelt, van tijd tot tijd, niet flechts zijne kracht verliefl: en vervliegt; maar ook het eigenlijke punt van kookend water (zoo veranderde en verbéterde werktuig de Florcntïiti* fcbe Thtrnumeter, of Thermofcoop genaamd werd. — Dan , ook deeze allengskens bevonden wordende , aan onderfcheidene gebreken onderhevig te zijn , zoo heeft te eevfl: Haltetj , en vervolgens anderen , zich , vau tijd tot tijd , op verdere verbétering toegelegd, zijnde alstoen ook de kwik, in plaats van wijngceft, begomics gebruikt te worden, enz. - Vtrtaaler.  en Barometer. 5.5 (zoo als vervolgens zal worden uitgelegd) in eene juiite nauwkeurigheid , met denzelven niet te vinden is, zoo verkoos men kwikzilver, 'twelk zich insgelijks merklijk uitzet, en, wanneer het warm word, ligt aandoenlijk is , edoch voor 't overige nimmer , gelijk de wrjngeeft, bederft, en over 'tgeheel, te deezen gebruike, verre de voorkeur verdient. Naar gelange dus het kwikzilver, of de wijngeeft, in den bol van den thermometer, door de warmte der lucht, word uitgezet, rijft het vocht in de buis eenige graaden opwaarts, welke graaden een ijgelijk, ongetwijfeld , naar willekeur, op zijne fchaal zoude kunnen aftékenen, om voor zich te weeten, hoe veel graaden de lucht warmer of kouder ware, als op eenigen anderen tijd. Dan , daar het noodig was, dat men zich van eene algemeene maat, in het wa trneemen der veranderingen van de luchrgefteldheid, bediende, naar de welke zich een ijder, in alle gevallen , konde richten, zoo zijn 'er hierom voornaamlijk drie in algemeen gebruik aangenomen, naamlijk de thermometer van Kaaumur, van Fab' renbeit, en van de r Isle. REAUMUR, die bekende Franfche geleerde Natuurkenner, telt, van het natuurlijk vriespunt af, tot aan het* punt van kookend water, 80. graaden. D 4 — FA'  56 Over den Thermometer FAHRENHEIT, een Dantziger Koop- man , deelde zijne buis, van het door kunft verwekte vriespunt, (welk 3;. graaden beneden het natuurlijk vriespunt is) tot het punt van kookend water, in 212. graaden af; (en dus 180. graaden boven" het natuurlijk vriespunt) . En DE L'ISLE, een Geleerde te Petersburg, deelde de fchaal van zijnen thermometer, tusfchen het natuurlijk vriespunt, en het punt van kookend water, m 150. gelijke deelen, tellende van het punt van kookend water af, benedenwaarts, na het vriespunt toe. Om dit alles nader te bevatten, moet men eeriïger maate kundig zijn in de wijze , op welke de thermometers worden toegefteld , offchoon men ook niet voorneemens zij , zich met het vervaardigen derzelven op te houden ; hoewel het op zich zelve eene zeer gemaklijke zaak is. Een glaze buis naamlijk , ter langre van een voet, welke van binnen niet wijder, als een dunne brijnaald , dient te zijn , word , door middel der vlam van een met olij gevulde lamp, aan het een einde gefmolten , terwijl dit fmekend gedeelte, door inblaazing aan het ander einde , tot een hoilen bol, ter grootte van ongevaar een gewoonen ILaphaankogcl, word  en Barometer. 57 word uitgezet. (*) Des winters, wanneer 'er vorft is, word deeze bol tevens met de buis, boven gloeijende kooien, langzaamer hand heet gemaakt , om de in dezelve zich bevindende lucht naar buiten te drijven. Vervolgens word hij ijlings boven het koolenvuur weggenomen , en de buis in weggezuiverd kwikzilver gehouden , he; welk, zoodraa het glas koud word, terftond , door de buis , in den bol zal indringen, en denzelven aanvullen. Hierop houd men hem boven het koolenvuur, zoo lang, tot de kwik begint re kooken, en ze zich tot aan het bovenfte einde der buis uitzet, of ook wel zelfs een weinigje overloopt , alsdan volkomen verzékerd zijnde , dat 'er in dezelve volftrekt geene lucht meer voor handen is. De opening der buis word alsdan terftond hermetice geflooten, dat is, door middel van een foudeerpijpje aan de lamp toegefinolten, bevoer de buis koud word , en de kwik weder na beneden in den bol zakt. Vervolgens word hij in kookend water gehouden , en het punt, waarop het kwikzilver alsdan in de buis blijft ftaim, nauwkeurig Waargenomen, of ook wel met een zijden draad af* D 5 geté- (*) De thermometers, die onder ons meeft gebruikt worden , en naar de fchnal van Fabrenheit zijn , zijn doorgaans met lange rollen voorzien. Ook Villen de buizen wel iets langer, f 'ertaakr.  5# Over den Tbermwneter. getékend. Die punt nu, daar de kwik blijft (laan, word het punt van kookend water genaamd. Uit het kookend water , word hij in koud water , het welk even begint te bevriezen , geplaatft, edoch van langzaamerhand , om het fpringen te voorkomen, De kwik valt alsdan, tot op een bepaald punt, na de laagte neder, blijvende aldaar onbeweeglijk Haan, zonder verder weg te zakken ,• en dit punt is het bevrooze waterpunt, of, korter uitgedrukt, het ijs» of vriespunt, het welk , op dezelfde wijze als het voorige , word afgetékend. Ten laatfte word de tusfehenruimte , tusfehen deeze twee afgetékende punten , volgens de graaden en de maat van den eenen of anderen der bovengenoemde Geleerden, welke zich, in de verbétering van den thermometer , boven anderen hebben beroemd gemaakt, met een pasfer afgedeeld, en de graaden, op de daar aan toegeftelde houte, met papier beplakte, fchaal, gemerkt; of, dat vrij béter is, op een metaale fchaal ingellreept, om den thermometer ook, in allerlei vloeibaare Hollen, te kunnen gebruiken. Wel is waar, Keawmir heeft zijnen thermometer, van het natuurlijk vriespunt tot het punt van kookend water, in 80. graaden of gelijke deelen verdeeld j dan, terwijl hij zich daar toe van wijn» geeji bediende, zoo moeten, naar zijne wijzü, bij kwik  en Barometer. 59 kwikthermomiteren, 90. graaden worden getékend. Immers de wijngeeft begint te kooken , wanneer het water het punt van kookhette nog lange niet bereikt heeft ,• zoo dat men . bij fpiritus- thermométeren, eigenlijk nimmer in ftaat is, de grenzen tusfchen het vriespunt, en het punt van kookend water , te bepaalen. Dan, het kwikzilver vereifcht eene grootere hette, om tot kooken te geraaken, als water; waarom het ook de hette van kookend water volkomen aanneemt, en, tot vervaardiging van thermométeren, boven alles verkiesbaar is. Terwijl nu de kwik, op de hette van kookend water, tien graaden , volgens de verdeeling van Reaumur , hooger rijft, als de kookende wijngeeft, zoo moet men ook , aan een Reaumurfchen kwikthermometer, de tusfchenruimte van het natuurlijk vriespunt, tot het kookend waterpunt, niet in 80. maar in 90. gelijke deelen verdeelen. Fahrenheit bediende zich mede van gekleurden wijngeeft. Nogthans gebruikte hij geenzins den afftand van het natuurlijk vriespunt, tot het kopkend waterpunt, maar zocht een kunftig vriespunt, het welk ontftond, wanneer hij geftampt ijs met armoniakzout vermengde, en in deeze vermenging zjnen thermometer dompelde. Van dit kunftig vriespunt af, telde hij 21a. graaden, tot het kookend-waterpunt  6o Over den Thermometer punt toe, terwijl zulks 3*. graaden beneden het natuurlijk vriespunt was, en dus die kunftig ijs zoo veel grooter koude bezat, als het natuurlijke. ln- tusfehen zijn de grenspaalen van het door kunft verwekte vriespunt nog niet ontdekt, doordien men, door allerhande kunftige varmengingen van ijs met eenigfeheivocht, of geeft van armoniakzout, dezelven vrij verder kan brengen, als Fahrenbeit met zijne zoutvermenging. Terwijl inmiddels dee- ze beide thermometers , die van Reaumur naamlijk, en van Fahrenbeit, het meeft gebruikt, en in de nieuwstijdingen voornaamlijk aangehaald worden, zoo kan men, bij vervaardiging des thermometers, zich, op deszelfs fchaal, van beide verdeelingen bedienen , en de eene ter rechte, de andere ter linke zijde plaatfen. De Flsle gebruikte, bij het toeftellen van zijne thermométeren , kwikzilver, en bepaalde terftond aanvanglijk het punt van kookend water nauwkeurig : dan, zijne verdeeling was, zoo als reeds te vopren is aangehaald, in 150. graaden, van boven na beneden ftrekkende. Uit deeze opgegeevene vervaardiging der thermométeren , bemerkt een ijder ligclijk, dat het ondoenlijk zij, en 'er niets nauwkeurigs kunne verwacht wor-  en Barometer. 6t worden , wanneer men , naar eene reeds voor handen zijnde fchaal van een gebroken thermometer, eenen nieuwen wilde laaten toeltellen. Immers, daar het wel honderd maaien zal misfen, dat twee buizen eenerlei maat in de dikte hebben, zoo moeten ook, naar evenrédigheid , de graaden grooter of kleiner vallen. De fchaal moet dus telkens naar den thermometer, dat is, naar het ijspunt, en het punt van kookend water, worden ingericht, maar geenzins de thermometer naar de fchaal. Wanneer men nu met eenen goeden thermometer voorzien is, zoo komt het 'er op aan, om denzelven aan zulk eene plaatste hangen, welke daar toe de bekwaamfle zij. De befte plaatfing is, in de open' lucht tegen de «oor^zijde, daar de zonneftraalen den zeiven niet kunnen bereiken. Indien men den zeiven in een binnenvertrek wilde hangen , zoo zoude hij geftaadig Hechts, de warmte der lucht in het vertrek kunnen tékenen : offchoon ook het vertrek niet verwarmd wierd, zoo veroorzaakt reeds de uitwafeming van eenen , te zwijgen van meerere menfchen , eene zichtbaare aandoening op de kwik , en doet de zelve hooger rijzen, Ja zelfs wanneer de thermometer, in de open' lucht, tegen het noorde hing, en de muur van binnen, door de warmte van het vertrek, of door rook of zonnefchijn, verwarmd wierd,  6z Over den Thermometer wierd, zoo kan de zelve reeds niet nauwkeurig wijzen. Op even het zelfde heeft men te letten, wanneer hij aan eene daar toe dienllige muur, binnenshuis , word opgehangen ; dat, naamlijk, geene warme dampen den zeiven veelvuldig kunnen bereiken. Ook is zoodaanig eene plaats, binnenshuis, daar toe ondienlb'g, alwaar een gellaadige tocht op den thermometer kan vallen, als waar door, volgens ftraks blijkbaare gronden, deszelfs wijzingen eeniger maate onnauwkeurig gemaakt worden. De barometer is een zwaartemeeter der open' lucht, een werktuig, welk, door deszelfs klimmen of daalen, de onderfcheiden trap van de zwaarte der lucht aanduid, als de welke lleeds zoo veel te geringer is, hoe laager het kwikzilver in de buis nederzakt. De eenigzins wijdloopige gefchie- denis van den barometer, en deszells uitvinding , zullen wij, kortheids halve, onaangeroerd laaten. Doordien gewoonlijk de verandering van het weder (*) De onderfeheideiie foorten van barométeren, en de veranderingen , door onderfcheidene Geleerden , van tijd tot tijd , aan de zeiven uitgedackt, zijn, in her eerfte deel der Commentarien van de Peters-  en Barometer, 63 weder van de zwaarte en ligtheid der lucht afhangt, en 'er gemeenlijk regen valt, wanneer het kwikzilver merklijk daalt; gelijk als meefttijds de hemel opheldert , en 'er fchoon weder volgt, wanneer de kwik , in het luchtlédige van de barometerbuis, oprijd , of zich eenige graaden verheft, zoo word de zelve van den gemeenen man , en ook over het geheel zeer gewoonlijk , een weérglas genaamd. Met de verandering des weders intusfchen, welke de barometer aanwijft, is het natuurlijker wijze dus gelegen: Is de lucht ligt, en als *t ware ijl, zoo zakken de waterachtige dampen, (0) die nu van Petersburgfche Akademie , te vinden , en aldaar , door den Heer Bilfinger, zeer uitvoerig befchree. ven. — Vertaaler, (a) De dampen beftnan uit uitwafemingen der wateren , planten, dieren , menfchen enz , en zijn fijne belletjes, welke door de warmte, die de ftoffen uitzet, en die in de beweeging der ondeeltjes beltaat, onzichtbaar voor het oog in de hoogte rijzen , wijl zij ligter zijn , dan de benedenlucht. — Deeze uitwafemingen zijn aanmerklijk. Slechts ieder gezond menfch lévert dagelijks ongevaar vier ponden waterachtig vochts , door de zweetgaatjes zijner huid , in den dampkring, het welk  64 Over den Thermometer van dichteren aart zijn, als de lucht zelve, na het aardrijk, en veroorzaaken régenig weder, doordien zij de veerkracht der lucht, haar uitzettend vermogen , verflappen, waarom ook de kwik in den ba. rometer daalt, wijl de drukking der lucht op dezelve minder is. Wanneer integendeel de lucht wederom inkrimpt, en dus, door haare vermeerderde zwaarte en drukking, den barometer op nieuws doet rijzen, zoo bleiven de waterachtige dampen in de zelve hangen, of rijzen zelfs nog hooger op , en verflrooijen zich , zoo , dat diensvolgens de lucht zuiver en helder word. De verfchillende dikte nu of dichtheid der lucht, haare zwaarte, en ligthetd of ijlheid beftaat, in den onderfcheiden' al Hand van haare ondeeltjes , de welke wij zékerlijk niet eigenlijk kunnen afbeelden, wijl ze voor ons oog onzichtbaar zijn ,• dannog kunnen w welke rechtftreeks onder haar is, zeer merklijk in de hoogte, voornaamlijk wanneer zij zich in haare dichtfle nabijheid bij onze aarde bevind. Hierdoor nu word de dampkring insgelijks ijler en ligter. Niet te min blijft de barometer lieeds een zeer nuttig en aangenaam werktuig , bedriegende 'doch veel zeldzaamer, als hij dikwijls en den meeften tijd waarzegt Nu komt het 'er op aan, in de eerfte plaats: waarop men te letten hebbe , dat men zich van eenen goeden barometer voorzie: vervolgens; dat men hem behoorlijk behandele: en ten laatfte; hoe men op den zelven hebbe vjaar te neemen. Men moet, bij het koopen van eenen barometer, in de eerfte plaats, acht geeven op eene rechte , en van binnen volkomen gelijkwijdige, buis, in de welke zich het kwikzilver, ten mindrte als een middenmaatige bind^rcr.draad , moet vertoonen ; terwijl, wan-  en Barometer. 67 wanneer de kwikkolom dunner is, de kwik zich , door fchudding, ligtlijk fcheid, en luchc vangt. De rechte buizen zijn boven de veelmaals heen en weêr geboogene, en nog veel meer boven de geflingerde , te verkiezen , terwijl de zelven , door de meerere wrijving in de hoeken en de buigingen, niet zoo aandoenlijk zjn, als de rechte; welke laat. fte dus beter zijn, als de Morlandfcbe barometers, die eene fcheefgaande vlakke buiging hebben; ook beter alt de Hookfche, die in de gedaante van een rad geboogen zijn; of ook als de Amontomfche, welke boven eene fpits toeloopende gedaante hebben ; en meer anderen. Het kwikzilver, dat in di buis is, moet wel gezuiverd zijn, waarop voornaamlijk mede te letten is; anderzins zal de buis weldra met zwarte vuiligheid aanflaan , en de barometer onbruikbaar worden , terwijl ook de Hecht gezuiverde kwik geene toereikende aandoenlijkheid bezit, (tf) Wanneer men den barometer omkeert, zoo moet E 2 het (V) Met het zuiveren van ket kwikzilver, geeven zich veele eene ongelooflijke moeite. De gemaklijkfta wijze, om het re zuiveren, is: dat men het zelve , op den eenigzins ingedrukten bol van een ouden groven vilten hoed legge', en in deeze holte , met de vingeren , wel omroere; terwijl alsdan de vuiligheid in het vilt blijft hangen , en het kwikzilver volkomet goed word. '  6i Over den Thermometer het kwikzilver tot aan het ander einde der buis, onafgebroken, voortloopen, en men moet nergens een luchtblaasje tusfchen beiden ontdekken. Om een barometer recht te behandelen, moet men den zelven niet veel fchudden, of omruilen. Üij \verv»eren, moet vooraf de opening, uit welke de kwik konde uitloopen, met boomwol, of, dat nog beter is, met een ftukje kurk (voorzichtig, dat men de buis niet breeke) toegeftopt, daarop de barometer zachtjes ruglings omgekeerd, en vervolgens niet horizontaal - maar met het bovenfte gedeelte iets hooger liggende , gedraagen worden , ten einde de kwik na boven niet kunne te rug vallen, en zich van een fcheiden. De plaats, alwaar de zelve zal worden opgehangen, moet, even als boven bij den thermometer herinnerd is, geen dcor vuur, uitwafemingen van menfchen, rook of andere dampen , warm gemaakt vertrek ; noch ook een muur zijn, welke van buiten, door de middagszon befcheenen en verwarmd word : maar of aan de noordzijde in de open' lucht, of in een dienftig vertrek , of kamer aan den noordkant, of in een gang, alwaar geen te llerke tocht is enz.; waarbij ook tevens noodig is, dat men een foort van kaftje, met een glas of gevlochten draadwerk , daar om bezor- ge,  en Barometer. €9 ge , op dat de barometer niet moge befchadigd, of gebroken worden. De eigenl jke laaarneemingsregels zijn voornaam» lijk de volgende: 1. Wanneer het ffil en helder weder is, en echter het kwikzilver daalt of valt, zoo beduid het aan* flaanden regen. st. Wanneer integendeel de kwik rijft, zoo volgt gewoonlijk fcboon wéér, en wel dies te helderer weder, hoe hooger dezelve klimt. 3. Men heeft, zoo wel bij het daalen als rijzén der kwik , acht te geeven , of zulks plotslijk , of zachtjes, bij elke verandering of beweeging gefchied : In her eerfte geval, komt het aangeduide weder vrij fpoedig, maar gaat ook fpoedïg wederom over. In het tweede geval, duurt het een geruimen tijd, en wel dikwerf eenige dagen , eer de aangeduide verandering zich met de daad en merkbaar vertooat, of plaats grijpt. 4. Men kan dus, geenzins zoo terpond, bij elke verandering der kwik, over de op handen zijnde weêrsgefteldheid oor deelen, maar men moet wachten , tot de kwik zelve haare vafte ftandplaats bereikt, alwaar zij een geruimen tïjl blj'ft ftaan. E 3 Waar-  7« Over den Thermometer Waarop alsdan het aangeduide weder volgt, en dies te langer aanhoud. 5;. Om deeze aanhouding te weeten, moet men, van den beginne der verandering van de kwik af, tot zij haaren vaften Hand bepaald heeft, de langte der tijd waarneemen. Want even zoo lang duurt vervolgens meefltijds het aangeduide weder; of men kan ten mindfle de duuring van het veranderde weder daar naar beoordeelen. 6. Tot het waarneemen der verandering van de kwik, kan men voornaamlijk deeze vier hoofdtijden , binnen S4. uuren, opmerken: naamlijk van middernacht tot zonneopgang, van daar tot den middag , vervolgens tot zonneondergang, en ten laatlte tot middernacht. 7. Ook heeft men op de bovenfle oppervlakte der kwikkolom in de hoogte, ea derzelver gedaante en gelteldheid , acht te geeven. Is dezelve even als gewelft en opgetopt , offchoon ook laag fiaande, zoo zal doch de kwik dra rijzen. Integendeel , wanneer de zelve in zich ingetrokken» en even als uirgehold is, al tékende ze dan ook hoog op de fchaal, zoo zal doch de kwik fpoedig en merklijk daalen. Staat ze echter horizontaal, vlak, en als 't ware plat afgefiieeden , zoo bevind  en Barometer. 71 bevind ze zich in ruil, en geduurende dezelve , is 'er zoo dra geene verandering van weder tc vermoeden. 8. Indien de kwik, uit de laagte eensklaps geweldig in de hoogte rijft, zoo fteigt zij, in den beginne, haar eigenlijk ruft- en ftandpunt eenigzins te boven , zinkende vervolgens dan ook weder een weinig na de laagte, om dus tot haar eigenlijk ftandpunt te geraaken , zonder dat deeze geringe daaling eenige verandering in het weder te kennen geeft. Bij een aanhoudenden Ooflen- en inzonderheid Zuiden-wind, is de kwik gewoon te daalen ,• integendeel, bij een iVcjlen- en Noorden-wind te rijzen. Bij korte duuring echter der zelven, merkt men het in het weder niet; volgende 'er geene bijzondere verandering, wanneer de zelven niet wat lang aanhouden. 10. Wanneer 'er florm, of zeer hevige wind aanftaande is, offchoon ook zonder regen, zoo daalt de kwik laager als gewoonlijk , en wel dies te laager, hoe héviger de ftorm zal zijn. lntusfchen verheft zij zich , op het eerfte losbarften van den ftorm , wedsr behendig, indien 'er op c".en zelven 'geen reeën zulle volgen. b b -E4 11. Wan-  7* Over den Thermometer ïi. Wanneer het reeds, een geruimen tijd achter een gerégend heeft, en de kwik zich, tot aan het punt van fchoon weder verheft; de regen echter nog eenigzins aanhoud; zoo volgt des niet te min, fpoedig daarop, voor eenige dagen fchoon weder , offchoon ook de kwik inmiddels op haare plaats niet bleeve ftaan. Dan, wanneer zij s* uuren, of langer, haare plaats behoud, zoo duurt het fchoon weder insgelijks meer dagen, en zoo veel te langer. 12. Integendeel, wanneer het, meer dagen achter een , fchoon weder is geweeft en de kwik , langzaamerhand, tot den graad van veranderlijk of regenachtig weder daalt, en het evenwel niet zoo terftond régent: zoo beduid het regen en wind tevens, voor meer dagen achter een, bevoorens het weder opheldert, S3« Des winters, wanneer 'er hévige koude en vorft ontftaat, rijft ook de kwik zeer hoog; en wanneer ze wederom daalt, zoo verzacht ook het weder; het welk beide echter geen helder of betrokken weder tot gevolg heeft. In den zmer integendeel, wanneer hette en droogte zeer lang aanhouden, daalt de kwik bijna tot den graad, welke op de fchaal, met ongeftadig of veranderlijk,  en Sarmeter. 73 lijk, getékend i», doordien haare veêrkracht, of uitzettend vermogen, geftremd word; ja zij verblijft ook aldaar zoo lang , tot 'er een zwaar onweer zulle losbarften , wanneer ze dan echter reeds te vooren laager gezonken is. Gewoonlijk zal 'er nimmer ligtlijk onaangenaam weder ontliaan, indien zich de kwik vooraf beneden het midden geplaaril heeft. Elke barometer dient eigenlijk met eene dubbele fchaal voorzien te zijn, de eene ter linke zijde voor den winter, en de andere ter rechte voor den zomer. 14. Wanneer de kwik den graad van regen, of daar omtrent, tékent, en de Hand der maan juift als dan m bet laatfte kwartier is , zoo geeft zulks te kennen, dat, offchoon de regen niet zoo terftond volgt, evenwel wind en regen te gelijk , langeten tijd achter een , zullen aanhouden. 15. Ten tijde der dag- en nacht- ivening , kort voor of terftond na de zelve, kan men zich voornaamlijk niet op zijn weerglas verlaaten: inmiddels gebeurt het, volgens eene veeljaarige bevinding , meefttijds , dat, wanneer de barometer > 14. dagen voor den éveningstijd, regen heeft aangeduid , zonder dat het werklijk gerégend heeft , liet weder vervolgens,, tot den anderen évenings- E 5 tijd  74 Over den Thermometer &c. tijd toe, meelt, vochtig zal zijn; daar integendeel , wanneer de zelve fchoon weder heeft getékend, en het echter gerégend heeft, meefttijdï droogte zal volgen ; het welk, bij den landbouw, wel aan te merken , en zich ten nutte te raaaken is. ifj. Alhoewel het eigenlijke uur der aangeweezene weersverandering, niet bepaaldelijk, onfeilbaar, en als op een hair, kan worden voorzegt, zoo kan men de zelve doch gewoonlijk, 11. - tot 24. uuren, pf iets langer, vooraf ontdekken. OVER  Over dtn natuurlijken Barometer &c. 75 over den NATUURLIJKEN BAROMETER VAN ONS GEWEST, den VELDBERG, of zouden volgen ; het welk voor de zeelieden eene zeer nutte ontdekking zoude zijn. L. c. bl. 13Ï. — Fertnahr.  van onze gewoone Lucbtverhivelingen. 95 veele ontvlambaare ftoffen uitwafemen, dicht langs den grond , ginds en weder zweeven. (*) Om (*) De lichtjes of vlammetjes, welke zich dikwerf, op zee, aan de toppen der maften , vlaggen enz. vertoonen , en gewoonlijk aan foortgelijke oorzaak worden toegefchreeven, worden Zee-lichtjet, oulings Caftor en Pollux , genaamd. - Inmiddels bericht de Schrijver der Natuurkundige Aanmerkingen, 1. c. bl. 104., dat de zelven, volgens de bevinding van opmerkende en langbevaaren' fchippers, kleine weeke flijmige , en licht geevende, vifchjes zouden zijn, uit de zee, met het fchuhn der baaren, overal tegen aangeflagen ; fmeltende, zoodra zij geftorven zijn , aanftonds weg; even als fommige lichtende vliegen , zoo lang zij leeven, lichtende vlammetjes fchijnen. - Vertaaler.  $)tf Over de Aardbeevingen, Om deeze Stoffen te befluiten, zullen wij nog, met een enkel woord , van de aardbeevingen fpreeken. Aardbeevingen, en uitbarfh'ngen van vuurfpuwende bergen flaan in betrekking met eikanderen ; en men kan zich van deeze groote en ontzettende natuurbeweegifigen, in het kleine, dus een begrip vormen : Men neemt ijzervijlfel en zwavelbloemen, en mengt het zelve onder een ,• men legt het vervolgens in een kuil onder den grond § begiet het met een weinig je water, en bedekt het met een hoop aarde. Alsdan zal men dra ontdekken, hoe de zwavel, door het bijgekomen water, in brand geraakt, den grond doet los barften, en kleine rookende vuurvlammen opgeefc. Op de zelfde wijze ontvonken dikwijls de brandfloifen, welke zich in de ingewanden der aarde bevinden : want in de zelve zijn niet alleen een groote menigte zwavel, olijbronnen, en andere brandfloffen voor handen, maar zij is ook met veele onderaardfche fpelonken en holen voorzien, welke met lucht en ontvlambaare ftoffen zijn opgepropt, waarbij zich tevens water voegt, waardoor, indien het zelve  Over de Aardbeevingen. 557 zelve in geen te grooten overvloed is, de onderlinge werking der lucht en brandlloffen op eikanderen zeer word verllerkt. Wanneer nu de brandftoffen, in het beflooten aardrijk , in vlam geraaken, zoo word de lucht, die daar binnen is, even als in een buskruidmijn , met ontzaglijk geweld uitgezet, cn dus het aardrijk gefchud. De uitgezette lucht, vervolgens voor zich een' uittogt zoekende, en den zeiven dichte bij, door liddel van een vuurfpuwenden berg, niet fpoedig aantreffende, baant zich zelve eenen weg, doeree het aardrijk beeven, opfcheuren , en rook, vuur, lleenen , en allerlei gefmoltene mijnftofien, Lava genaamd, uitwerpen. Terwijl nu intniddeli, door dit losbarftend vuur, tevens eene ménigte elektrike deelen , uit den afgrond in de hooge luchtftreek, worden overgebragt, (want vuur en elektriciteit is, in den grond, eenerlei) 200 hebben 'er bijna ftandvaftig te gelijk blixem, ftormen en dwarrelwinden plaats; ja, daar alsdan de dampkring, en de geheele natuur, in de verfchriklijkfte beweeging word gebragt, zoo fchijnt het, als of hemel en aarde eikanderen trachtten te beftormen, en te vernielen. De alwijze Voorzienigheid heefc diersvolgens aan onzen aardkloot eene groote weldaad beweezen, dat Zij op den zelven Volkaanen, of vuurbraakende berG gen  9 3 Over de Aardbeevingen. gen heeft geveftigd, (hoedaanige de Vefuvius in Na. pels, de Etna in Siciiien, de Hekla op IJsland, en meer anderen zijn) door welken Zij a3n het onderaardfeh vuur eenen vreijen uittogt heeft aangewcezen. Immers de zelven zijn de gemcenfehap] jke groote openingen , werwards de kloovcn en holen der aarde , in onderfcheidene geweften, famenluopcn , om zich van hunne ontvonkte brandlloffen, en inzonderheid ook van de uitgezette lucht, de welke zich uit onderaardfche wateren en andere ftoffen gelcheiden heeft, te kunnen ontdoen, zonder het aardrijk te fcheuren. Indien de zelven niet beftonden* hoe dikwijls zouden veele landen en fteden, door aard. beevingen , daveren ! De opgeilootene dampen en brandftoffen zouden den aarbodem geduurig, dan hier dan daar, van een reiten , fteden en dorpen doen in den afgrond zinken, of ook onder afch, fteenen, en lava begraaven. Indien het gebeurt, dat de opgeilootene ftoffen, die in het binnenfte der aarde zijn, wel vuur vatten, doch echter geene kracht genoeg hebben , om den grond in de hoogte te heffen, zoo word zulks eene beweeging in de aarde genaamd, waar bij zich veeltijds flechts een dof geruifch in de diepte laat hoorcn. —r- Zoude  Over de Aardbeevingen. 99 Zoude welligt, bij dit onderwerp, de een of andere Leezer vraagen, of 'er dan ook oulings niet wel vuurfpuwende bergen in Duitfchland geweeft zijn; zoo dient tot antwoord , dat wij daar van, in onderfcheidene oorden, zeer duidelijke kentékens aantreffen. In onze nabuurfchap , en in den omtrek van Frankfort, ja zelfs in de fteengroeven aldaar, vind men in ménigte lava, waar van onder anderen geheele fteenen op de Chausfeën bij Frankfort liggen, onder welken men 'er fomwijlen aantreft, die kriftalfteenen en topazen bevatten, de welke, gefleepen zijnde, met fchoone flikkeringen zeer fraai fchitte" ren. Dan, in welke tijdrékening der Schepping, de toenmaalige Volkaanen van ons geweft mogen ontftaan , of in vervolg van tijd uitgebrand zijn , zulks verkies ik hier niet te bepaalen.