SOCRATES ALS BURGER BESCHOUWD, door Mr. J O H A N L U Z A C, in eens plechtige redevoering, uit gefpr aken op den ai. Febtuary 1795. bij het neder leggen van 't rector aat der hollandsche universiteits Door den zeiven uit het lat Ijk vertaald, met bij voeging van eenige aanmerkingen en ophelderingen , bijzonder eener korte schets ra»'tatheensch staats-bestuur., en eener verhandeling over de beteekenis en 't gebruik van ,t woord aristocratie, tot op onzen tijd. Om dat Socrates zulks poogde te doen > Werd Uj in den Kerker geworpen, op dat van toen af reeds blijken zoude, wat hen te wagten jlond, die dè handhaving der waare Rechtvaerdigheid Z9U~ den onderncemen. Lactanïius Div. tnjl. Lib. F, Cap. 15. te LEYDEN bi; A. en J. HONKOOP, h d ccs c v ly^ ."^   VOORBERICHT aan de deugdzaamen en vader landlieyenden mijner.land- cenooten. \^erwondert U niet, dat ik bij dit Voorbericht U alleen, gëachte mede-burgers, aanfpreeke, die de bewustheid bij U zeiven hebt onder het getal der deugdzaame, vaderlandlievende Ingezetenen van ons Gemeene-best te behooren. Voor U alleen heb ik gefchreeven, dewijl ik weete, dat mijn gefchrijf aan U alleen kan behaagen, en mitsdien voor U alleen nuttig zijn. Waarheid, geftrenge waarheid is mijn doel geweest. Daar nu Waarheid de gezallinne is der Deugd, kan niemand, die de laatfte niet lief jheeft, de eerfte verdragen: Zij zijn veriusterd; zij gaan altoos onaffcheid* a lijk  iv VOORBERICHT. lijk gepaard: Die zijn hart voor Waarheid,fluit, kan nimmer geacht worden aan Deugd huisvesting te geeven: En wederkeeriglijk, al wie Deugd, wie Burger-Deugd eert en betracht, zal Waarheid, hoe ftraf haar uiterlijk aanfchijn ook weezenmoge, metblijdfchap ontfangen. Doch waar is wederom Burger - Deugd zonder eene algemeene geneigdheid om zijne plichten, in alle betrekkingen omtrent zig zelve en omtrent anderen, bijzonderlijk in die betrekkingen, die uit den ftaat van Zamenleeving voortfpruiten, te vol - brengen? Burger-Deugd is voorts, naar mijn begrip, de regelmaat der waare Vaderlands - liefde ; of misfchien, om beter te zeggen, zij is de Vaderlandsliefde zelf, in zo verre, namentlijk, als de begeerte en gefchiktheid, om alle plichten der menschlijke Zamenleeving te betrachten, zig tot een bijzonder Land, Volk, of gezellige Zamenwooning, onder een gemeen beduur, bepaalt. Derhal ven gelove ik, dat deze mij-  VOORBERICHT, v mijne poging, om tot heil mijner Landen Tijd-genooten mede te werken, aan niemand dan aan deugdzaame Liefhebbers van ons vrij Gemeene-best wel - gevallig zal zijn; en ik getrooste mij voor-af, dat, al wie zig voor eenen Gemeene-best- gezinden wil uitgeevcn, zonder die hoedanigheden te bezitten, welken de waare Burger-Deugd uitmaaken, niet minder dan al wie een Vijand is onzer rechtmatige Vrijheid, 'tWerkjen, 'tgeen ikUaanbiede, ter zijde legge, en 't zelve met die gevoelens , die hij ook vooizeeker den Schrijver toedraagt, vereere. Immers, waarde landgenooten, wij beleeven eenen tijd, die voor den opmerkzaamen Menfchenvriend allerleerzaamst, maar tevens allergevoeligst is: Hij weet, en is inniglijk overtuigd, dat het geluk des Menschdoms in waare Vrijheid beltaat; dat niets den Mensch meer veredelt, niets het maatfchappelijke leven tot den hoogst-mogelijken trap van vol* 3 maa-  vi VOORBERICHT. maaking, het doel - einde onzes beftaans op deze waereld, beter kan opleiden , dan — (ik noem ze n°g eens) ~ mare Vrijheid. Niets is 'er dus't geen hij meer vereert dan Vrijheids- liefde; en niets is 'er ondertusfchen, 't geen hij veel-al in onze dagen haatlijker en verachtlijker ziet maaken dan dezen naam. — De zaak zelf kan het nimmer worden. — Hij ziet Vrijheidsliefde verachtlijk maaken, om dat men ze van Burger - deugd affcheidt; haatlijk, om dat die zugt voor Vrijheid, die zonder Burger-deugd' geene Vrijheids - liefde meer is, maar eene zinnelooze begeerte naar Losbandigheid', in plaats van de volmaaking des Maatfchappelijken levens te bewerken of zelf te bëoogen, 't zelve verandert in eene fteeds opwellende bron van rampfpoeden, hartzeer, en verongelijkingen. — Daar Burger-deugd bij den Menfchenvriend beftaat in eene verzaaking, ten algemeenen nutte , van alles wat niet tot beftendig heil en geluk der Zameh- lee-  VOORBERICHT, vil leeving, waaraan hij zig toegeëigend heeft, kan verftrekken, ziet hij te Smeermaalen eigen- belang en perfoneele drift tot richtfnoerneemen; blinde Partijfchap valschlijk den naam van vaderlandfchen ijver zig aanmatigen; en de ltel-regel, « dat, gelijk alle Deugd „ het midden houdt tusfchen twee te„ gen-overgeftelde Ondeugden, zo „ ook Vrijheids-liefde een voorzigtig „ midden tusfchen twee uiterftens be„ waart; " - deze gulden ftel-regel ziet hij dikwijls niet alleen vergeeten, maar ook als eene ftrafbaare misdaad uitkrijten. Heeft iemand ('tzij mij geoorloofd een woord van mij zelve tefpreeken) — heeft iemand van der jeugd af, als Burger, eene blaakende liefde tot Vrijheid, tot Volks-vrijheid in zijnen boezem gekoefterd, maar ook tevens als Menfchen - vriend gevoeld, dat Volksvrijheid de maatfchappelijkc Zamenleeving, in flede van die te bevorderen, niet moet maaken tot eene poel van * a wan-  Vut VOORBERICHT. wan-orde, gevaareh, droefheid, en elende; — zo geeft mij mijn geweten 't getuigenis, dat ik altoos zogedagt, zo gehandeld, zo gefchreeven heb: Doch heeft ook iemand ooit ondervonden, welken de vrugten zijn, die men van zodanige denk- en handel-wijze al te dikwijls plukt, in tijden als de onzen eenige jaaren herwaerts geweest Zijn, — voorwaar! ik zoude veel kunnen zeggen, 't geen ik nu, immers voor als nog, met ftilzwijgen bedekke. Eenigen der bloeijcndfte jaaren mijns levens heb ik aan Stad en Vaderland, aan de zaak der Vrijheid en Onafhanglijkheid van ons Gemeene - best, belangloos toegewijd : Nimmer heb ik daarvoor eenige belooning noch begeerd nochgenooten. —* Dat ik des bij hen, die over de toenmaalige befcherming dier dierbaare panden, door onze Voorouders ten koste van hun bloed ons nagelaar ten, onverfchilliger dan ik dagten, even daar door in groote ongunst mij zoude inwikkelen, zulks konde en moest  V O O R BERICH T. iX moest ik natuurlijk verwagten: Maar mensch-kunde alleen, door ondervinding bevestigd, kan ons leeren, dat het even natuurlijk was, dat ik van hen, die zig uitgaven voor de voornaamfte Voorftanders der zaak, aan welke ik was toegedaan, doch in wier overdrevene of geweldige grond-beginfels ik de grond-fiagen van een aanftaand Volks-geluk nimmer kon erkennen, enkel haat, laster, ja de Iaaghartigfte vervolging., ter vergelding, zoude ontmoeten. Welke mishandeling eindelijk, in 'tlaatfte bijna verlopen jaar, mij zij te beurt gevallen, is door hen zeiven, die 'er de Aanleggers van geweest zijn, waereld-kundig gemaakt. — Edoch, daar ik herftel van 't mij aangedaan ongelijk op billijke gronden verwagte, zal ik, zo lang mij die hoop niet afgefneden is, al wat mij perfoonlijk betreft ter zijde Hellen, en mij tot dit Stuk, 'twelk nu in een Nederduitsch kleed het daglicht ziet, eenvoudiglïjk bepaalen. * 5 Op  X VOORBERICHT. Op 't gezag en naar 't voorbeeld der geleerdfte doch tevens der deugd-rijkfte Mannen, befchouwde ik fteeds de Letterkunde niet zo zeer. in den huiler, dien zij van zig zelve als bloote cieraad heeft, als wel in 't nut, 't welk zij als dienstbaar aan de andere Wetenfchappen, bijzonder aan redelijken Godsdienst, aan Rechts - geleerdheid , aan Staat - Mensch - en Zedekunde, kan toebrengen. Dit denkbeeld was de richtfnoer van mijn openbaar onderwijs: Deze was de leidftar, die. ik meende in alle mijne Ampts - verrichtingen te moeten volgen. Van hier dan ook, dat, toen de taak, om in 't openbaar te fpreeken , mij ten tweedemaal te beurt viel, mijne keuze, niet min dan de eerfte reis, neder-kwam op eene ftofle, die ik oordeelde zig van mijn hoofd - doel niet te verwijderen ; — eene ftoffe, die ik geene zWaarigheid maakte ruiterlijk te behandelen, en met onbefehroomde rond-borftigheid voor te draagen, welke dan ook  .VOORBERICHT* xi ook der twee worftelcnde Staats-Partijen op dien tijd (in de laatfte ogenblikken vóór of even na de jongfle Omwending) het openbaar gezag mogt in handen hebben. Ik had reeds toen 't geluk met de goedkeuring van hen, die ik in de daad deugdzaam en vaderlandlievend noemen mag, vereerd te worden; en dit was mij voor dien tijd genoeg. --- Doch, zo dra zag ik mij niet weder op nieuw tot voorwerp van laster en onverdiende blaam gefield, of ik befloot dit blijk mijner waare en beftendige gevoelens in 't licht te geeven; gevoelens, voorzeeker niet gefchikt om mij bij hen te verontfchuldigen, die vrienden of van geweld of van wan - orde zijn, maar gevoelens niet te min, die, bij de uitgave in de Latijnfche Taal, door een groot aantal waare Vaderlanders met toejuiching zijn ontfangen. Hunne ftemme, die mij overtuigde, dat in ons Vaderland de waarheid Qom 'toude fpreekwoord te gebruiken) nog niet behoefde zig in een  xii VOORBERICHT. een put te verbergen, — hunne ftemme, zo als ze mijne belooning was, zo was ze ook mijne aanmoediging, om mijne Mede-Burgers en Land-genooten, der Latijnfche Taaie niet genoegzaam magtig, met eene Nederduitfche vertaaling ten dienfte te zijn. Ik fchuwde de moeite niet: Doch, daar ik ligt begreep, dat het grootfte gedeelte mijner Letterkundige Aanmerkingen en Ophelderingen voor eenen Nederduitfchen Leezcr niet eigenaertig gefchikt waren, heb ik die op nieuw bewerkt, met affnijding van al wat llegts taal- en letter-kundig was: Daarentegen heb ik niet alleen behouden, maar vermeerderd en uitgebreid al wat ik meende voor ieder en elk Beminnaer van Vrijheid en Waarheid nuttig en dienfbig te kunnen zijn. Hier toe behooren inzonderheid de korte Schets van V Atheensch Staats -bejluur en de Verhandeling over Ariflocratie, waar van ik de eerlte geheel nieuw in de Aanmerkingen ingelascht , de tweede  VOORBERICHT, xm de tot betere bevatting van alle, ook min taalkundige , Leezers hervormd heb. De gefchiedkundige Befchouwing van Socrates als Volks - Opperhoofd heb ik insgelijks getragt op eene leerzame wijze te behandelen : En mijne Aanteekeningen en Ophelderingen heb ik in 't geheel zodanig ingericht, dat ze door mijne Mede-Burgers, zonder'er eene veryeelende vertoning van geleerdheid te ontmoeten, zullen kunnen geleezen worden. Een ieder zal daarin vinden, welke, mijn's bedunken's, de wijze zij om Letter-kunde aan Staat- en Zede-kunde dienstbaar te maaken,- niet echter, dat ik ooit in mijn onderwijs tot gewoonte aangenoomen hebbe, om in Staatkundige Aanmerkingen zo breed uit te wijden, als ik in dit Stukjen gedaan heb: 't Geenefchouwing en ondervinding beiden mij geleerd, hoe zeer het taalkundig .onderwijs de veraangenaaming van bijkomende kundigheden doorgaans nodig heeft, om niet met tegenzinbijgewoond en aangehooid te worden. Die de bëoeftening der doode Taaien bloot tot het werktuiglijke derzelven wil bepaalen, verklaart zig te gelijk een vijand dier Wetenfchap, vermits het volko,men zeeker is, dat, vooral bij den jegenswoordigen algemeenen fmaak en denk - wijze, die tak van Geleerdheid, waarin ons Vaderland wel-eer zo fterk boven andere Natiën heeft uitgemunt, als dan geheel zal verdorren en affterven. Dit Was, mijne waarde land- genoot en, 't geen ik U kortlijk, . bij wijze van Foor-bericht, had mede te , deelen. Indien deze eerde proeve . van toepasfing der Griekfche Letterkunde op 't algemeen nut onzer BurgerMaat-  VOORBERICHT, xv Maatfchappije door U met graagte ontfangen, met vrugt geleezen wordt, zal ze door eene tweede gevolgd worden, welke tot Tegen-ftuk zal dienen. Die fchilderije zal U den valfchen Vrijheids-vriend in de Lasteraers van Socrates vertoonen, terwijl de jegens'woordige U den waar en Vrij-man fchetst, zo als horatius zig die verbeeldde. Wie is dan vrij? Een wijze, een die zig zelf gebiedt: Die voor geene armoe vreest, geen bocie of dood ontniét. Die, altijd vergenoegd, naar geene flatttzugt luijlert, En zijn begeerUjkheên en driften dwingt enkluifiert; Die rond is en befchdafS, en dus geen ïianftoot lijdt, En dien het los geval altijd vergeefs bejlrijdt.  K ,0 R TE AANWIJZING der afzonderlijke onderwerpen, in dit WerJijen behandeld? _socrate5 als burger befchauwd. Pag. n_ 73. aanmerkingen £« op hel de RIN" ^ gen. . .\ ; . % — 75- ^. _korte schets van het atiieensch staats-bestuur. . , .... —_ 55_I33# aanmerkingen en ophelderingen ... —" 133 — 145' t'ver handeling over 't woord a r rstocr.atie, over de waare bet eekenis en den eigent lijken aert dier Regeerings-vorm 145-167. aanmerkingen en ophelderin- GEN IÖ7-200. socrates «/jvolks-opperhoofd befchouwd. 200 223 aanmerkingen en ophelderin" CEN • • 228 -259m  Aan den roemwaardigen JOHAN ADAMS, Schildknaap, Vice-Pafident van 'c Gemeenebesc der VEREENIGDE STAATEN in AMERICA, en Voorzitter in den Raad van 'c zelve Gemeenebest, mijnen oprechten en gëachten Vriend* dikwijls ik, ge - eerde vriend , niet minder door uwe ziels - hoedanigheden dan door, uwe eerampten aanzienlijk, mij het reeds afgelopen gedeelte mijnes levens te binnsn brenge, en ik mij vermaake met de herdenking der vriendfchap, ■waarmede een aantal Mannen, zo in ons Gemee* ne - best als in andere Landen, mij vereerden, 'f zij uit hoofde mijner toegenegenheid voor al wat braaf is, V zij uit aanmerking mijner liefde voor mijn Vaderland en voor waare Vrijheid, op Wetten gevestigd; zo dikmaals ook (ik erkenne het gaarne) berouwt het mij niet, geleefd te hebben, en nu eindelijk in die tijden gevallen te zijn-, in welke het voor mij eene wellust geworden is-, mij uit de meenigte en het gewoel der menjihen a k  C » ) in de eenzaamheid, als in eene veilige haven, te bergen. Onder die Mannen nu is'er wel-ligt niet één, wiens beeldtenis zig meermaalen en aangenaamer voor mijnen géést vertoone dan die van hem, aan wien het gelukkig Gemeene-best der americanen de eerjielingen zijner verdedigde en bevestigde Vrijheid, nist minder dan zijnen tegenswoordigen geluk-ftand, ondereen klein getal anderen verfchuldigd is. Ja > indien zomwijlen', uit eene zwakheid, der menschlijke Natuur eigen, iets, 't geen men grootschheid zoude kunnen noemen, mij bekruipe, is het, dat ik en uwe gemeenzaame Vriend geweest, en niet onbekend gebleven ben aan de aanzienlijkjle Mannen in uw america, die, om zulks door een openttijk bewijs te betuigen, voornamentlijk op uw voor/iel en aanraden, mij tot Lid aangenomen hebben yan die Maatfchappije, te boston haaren zetel houdende, waarvan Leden en Deelgenoot en zijn al wie, V zij in uw Vaderland, V zij ook in eenige gedeelten van Europa, of door geleerdheid uitmunten, of zig in 'f vestigen van uw Gemeenebest, door hunne verdienden, onfierfijk gemaakt hebben. Derhalven, daar ik te lang uit gefield hebbe U te betuigen, hoe gevoelig, ik aan deze mij aangedaane eer geweest ben, heb ik gemeend de tegenwoordige gelegenheid te moeten aangrijpen, om U opentlijk mijne oprechte erkentenis te betoonen. In de daad, indien hij, die een ge- ween»  C 3 ) meenzaamë vriend van Solon of Zaleucus geweest was, door ons allen, die de Vrijheid beminnen met deugd en wijsheid gepaard, voor een braaf man, die (zo hij konde) het gantfche Menschdom gelukkig had willen maaken > gehouden zou*sfe worden; — zo ben ik zulk een blinde en overmatige Bewonderaar Jer Oudheid niet, dat ik ook niet mij zoude durven beroemen in het naauwfïe verband van oprechte vriendfchap met U geftaan te hebben; met U, wien de Staat van massachusett's den voornaamften telde onder hen * aan wien deztlve het opjlel'en en vormen zijner Wetten toevertrouwde; met U, niet den geringfttn onder de wij je en diep- denkende Ontwerpers van dat Verbond tusfchen de vereenïgde-staaten, van het welk uwe Mede-Burgers de overvloedig (Ie en aangenaamfie vrugten, van dien tijd af tot nu. toe , trekken. Van zulk eenen aart immers is dit Verbond, dat de Bondgenooten gehouden zijn alles toe te brengen, wat maar immer flrekke of flrekken kunne, om de gemeene kragten in fland te houden, te bevestigen, of te vermeerderen; dat, indien 'er Leden van V Bondgenootfchap zijn, die zig onttrekken of die uitpeilen om aan de plichten, tot welzijn en behoud van V geheel noodzaaklijk *, te voldoen, 'er middelen voorgefchreven en in gereedheid zijn*> om hen, tegens hun wil zelfs, tot het vervullen van kun gegeeyen woord te nöopen; dat nkt aan alk A % Bond-  C 4 ) Bnndgenomen, '/ zij ze in uitgejlrektheid van gebit d, 't zj ze in rijkdommen of in talrijkheid van Burgers boven de anderen magtig zijn, '* zij ze in grootte, in vermogen, en in aantal Inwoonders beneden de overigen zijn , het zelfde recht, het zelfde vermogen, dezelfde invloed van fitm is toegeftaan; en dat nogthans de een of andere Bondgenoot, meer vermogend dan de andere , over zijne Su;ter ■ Staat en r.iet buiten paal en mate kmne heerfchen. Zodanig eindelijk is dit Verbond, dat, volgens V zelve, 'er maar ééne opperfie Raad is van V Bondgenootfchap, ééne Vergadering der afgevaardigde Vertegenwoordigers der gezamentlijke Staaten, ééne algerneene SchatUst, ééne gemeens Magt, één gemeene wil ten opzigte der buitenlandjche Mogendheden en Volken; en dat nogtans elk en ieder der Bondgtnooten de oppermagt behoude in de zaken van zijnen bijzonderen btaat, zijne eigene Rechten en Rechtbanken, de vrije magt om voor zig Wetten te maaken, de vrije en eigene hefing van Belastingen en Schattingen; dat hij eindelijk alles vrij hebbe en behoude, V geen niet noodzaaklijk afgefiaan moest worden lot fierkte, tot bevestiging, zelfs ook tot uiterlijk aanzien van de Bondgenootfchappelijke Maatfchappije. — Dus hebt Gij, dus heeft uwe Washington, een Man, dien ik opentlijk betuige met de Leonidasfen, met de Epaminondasfen, met de Timo- h-  C 5 •) leotts, met de Fabiusfen, met de Scipios, met de Marcellus/en, niet alleen gelijk , maar zelfs verre boven dezen te feilen, daar de zo beroemde Krijgs - deugd van Themiflocles, en de rechtvaerdigheid van Ariftides, en de ingetogenheid van Curius, en de ftandvastigheid van Cato. en de gefchiktheid van Solon om de Burger-twisten 'te dempen en de gemoederen zijner Mede-Burgirs onderling te bevnedigen , en de zagt-aartige wijsheid van Laelius in dezen éénen Man f zanten vereenigd gevonden worden; dus hebt Gijl'eden, dus hebt Gij inzonderheid, de r gels uwer jlaatkundige voorzigtigheid volgende , die fouten van een Bondgenootfchappelijk Gemeenebest gefchuwd en voorzigtiglijk vermijd, docr welke ons Vaderland, geduurende eene reeks van twee ■ honderd jaaren, elendiglijk gints en herwaarts gejlingerd, gefchokt, en eindelijk in V uiterjle verderf is ter neder ge/lort; en tevens hebt Ge zorg gedragen, dat het onmatige en al te groote gevaarte van éénen , onver deelden, Staat niet t'eeniger tijd, door zijne eigene zwaarte, (V geen vroeg of laat, door de natuur der zaak zelve, noodzaaklijk gebeuren moet) in ver» fcheidene, onderling tweedragtige, Partijfchappen fcheure en van een verwijderd wegzinke, of wel vervalle onder de magt van éénen, wiens heerfchappije binnen geene paaien beperkt, of aan geene Grondwetten verbonden zij. A 3 Be-  C 6 ) i Befchouwen wij tevens 't zij uw vereen(gd-* america in *i algemeen, V zij elk van derzdver deelen in V bijzonder', wij vinden een Land, waar de Wetten, den Staat allerheilzaamst temperende , de Vrijheid des Volks bejchermen, maar ook te gelijk in den band houden; waar de wil der Burgers, tot de Kamer der Vertegenwoordigers afgevaerdigd, met het gezag van den Voorzitter en den Raad vriendelijk en bedaardelijk medewerkt, en de eene zonder den anderen geen recht heeft noch magt, om iets uit eigene hoofde te beveelen; een Land eindelijk , waar, vermits, " zo dra de heerschzugtige willekeur den baas fpeelt, de onfchuJd weinige befcherming te wagten heeft, en, daar geene rechtvaerdigheid is, ook geen recht beftaan kan, voor recht (om cicero's morden te gebruiken') niet uitdreven noch gereekend wordt, 't geen eenige Menfchen onrechtvaerdiglijk goedvinden als verbindende voor te fchrijven, en waar men voor valsch en onwaaragtig houdt 't geen zommigen, in een verkeerd gevoelen ftaande, gewoon zijn te zeggen, dat dat geene recht is, 't geen hem, die de magt in.handen heeft, ten voordeele verftrekt. " , En aan wien wederom zijn uwe Mede-Bur-. gers dit zonderling geluk verfchuldigd? Aan U, 4.' adams, aan bowdoin, aan jeffer&o,tf, en aan andere dergelijke Mannen van uw -tï\. foor$r  C 7 ) fiort, op wier naamen, zo dikmaals zij mij in Vgeheugen komen, ik met dankbaarheid herdew ke, door zulke en zo groote Mannen, wanneer zij mij met hun bezoek vereerden, aangezogt, ja bijna overgehaald geweest te zijn, om mij tot Burger van hun vrij Gemeene-best te laaten aanneemen, onder toezegging, die zij mij deeden, dat ik aldaar hunner allen bijzondere en gemeenzame vriendfchap zoude genieten : En, zo ik daar toe, nu agt jaaren geleeden, had hunnen bejluiten Maar waarom zoude ik U over de tijden, die wij, Ingezetenen der wel-eer Vereenigde - Nederlanden , zedert festien jaaren beleefd hebben, en over de rampen, welke ons van tijd tot tijd bejegend zijn, onderhouden ? Die verontwaardiging jegens kwaade Burgers en fnoode Landgenooten , die fcherpe verwijten, die zij verdienen, en die mij misfchien in volgende tijden nog wel eens onleedig zullen houden; — dit alles kan noch moet hier plaatfe vinden. Hier moet ik uwe genegenheid voor mij vermelden, en de yerwagting, die Ge van mij hadt. Immers daar Gij mij bezield zaagt met de grootfte liefde voor eene juiste en gematigde Vrijheid, en daar Gij oordeeldet, dat die liefde aangevuurd en onderhouden werd, zo door het vlijtig beoefenen van de kennis der Natuurwet en Burgerlijke Rechten, als door het geêuurig doorbladeren der Griekfche en Latijnjche A 4 /S-  C 8 ) Hift. rie ■ Schrijvers, Redenaars , en Wijsgee» ren , begeerdet Gij uwen oudften Zoon hier in Europa onder mijn opzigt te laaten, en aan mijne leering-en toe te vertrouwen, terwijl Gij, na uwe Gezantfchappen met de groot(Ie roem en den besten uitflug afgelegd te hebben, in uw Vaderland zoudt te rug keeren: En welk eenen Jongeling? geen onleerzamen, dartelen, vadzsgen Jongen, maar zulk eenen Jongeling, aie, daar hij met den acht ings ■ waar digen dana, uwen Vriend, naar Rusland was gereisd, om Menfchen en Landen te leer en kennen, midden in den Winter, door Finland en V N oordelijkst van Europa, Denemarken, en Duitschland_, even Jestien jaaren oud, alleen, om te rug in Holland te komen, een reis volbragt, voor welker ongemakken en gevaaren zelfs een Man van moed, ondervinding, en jaaren gefchroomdzour de hebben; — zulk eenen Jongeling, hervatte ik, die zig geheel naar V voorbeeld van zijnen alleruitmuntendjïen Vader vormende, nog naauw~ Ujks de jaaren der prille j<-'ugd mgetreden. de belangen van 'f Vereenigd- America bij de eerfte Mogendheden en Hoven van Europa, ondt r dezen ook in ons Vaderland, met zo veel belcids heeft waargenomen, als de in Staats-zaaken ervarenfte Man had kunnen doen. Derhalven, daar Gij (leeds zodanig omtrent mij zijt geweest en nog zijl, en ik U zodanig  c 9 ; ben toegefcheenen, heb ik gemeend niets beneden uwe waardigheid te doen , wanneer ik U in '/ openbaar de beeldtenisfe aanbood van eenen Man , dien Gij zelf (voor zo verre zulks in eenen onderfcheidenen fland in de zamenleeving zijn kan ) op V yoetfpoor naarvolgt; als mede mijne Aanmerkingen, die Ge zult oordeelen iets toe te brengen om V goede en V kwaade van 7 Atheensch Gemeene - best ie leer en kennen, en die Ge met des te meer vermaak leezen zult, naar mate Ge te duidelijker getoond hebt, dat deszelfs lotgevallen, deugden, gebreken, gelijk die van alle andere vrije Staaten, aan U grondig bekend waren en tevens aan V doorzigtigst en geleerdst onderzoek door U getoetst, in uw voortreflijk Werk (Ker het wel - temperen der Regeerinus-vormen van vrije Staaten. En, ten laatflen, ?nijne Verhandeling over de Voorzitters en Hoofden van 't Volk en den Raad van Athenen, aan wien zoude ik die Verhandeling met beter recht toe-eigenen dan aan U, die, van V begin af van V beflaan van V Americaanfche Bondgenootfchap , die zelfde plaats van Voorzitter , onder Washington, bekleedt, en nu reeds, geduur ende agt jaaren, U bevindt aan V hoofd van den algemeenen Raad, dien voorzigtigen Befiuurder der Americaanfche belangen? Ont* fang dan deze vrugten van mijnen Letter-arbeid, hoe gering ook en wel-ligt der vergetelA 5 heid  ( «o ) heid toegewijd! Ontfang ze met die toegenegenheid, welke ik bij ondervinding weete dat Ce voor mij hebt; en ga voort, gelijk Ge doet, met mij fieeds die zelfde wel - willen cl heid te fchenken! Op mijn Buiten-verblijf bij leyden, den i. Junij 1796. JOHAN LUZAC. se-  Ge-eerde toehoorders van wat staat, rang, of ouderdom gij wezen moogt., Gelijk het eene ftandvastige wet is der alger heele Natuur, dat 'er de grootfte verfcheidenheid zij tusfchen de voorwerpen en ligchaamen tot een en hetzelfde foort nogthansbehoorende,jadat aan eenen en denzelfden boom geen tak aan eenen anderen tak, geen blad aan een ander blad volkomen gelijk gevonden worde; zo is ook reeds door de Ouden opgemerkt, dat in de ziels - hoedanigheden der Menfchen nog veel fterkere kenmerken van onderfcheid gevonden worden: En, gelijk, niet zonder eene alwijze befchikking, in eene oneindige meenigte Menfchen een's ieder's uiterlijk wezen door zekere trekken, als de fpiegel der ziele, onderkend wordt, zo is ook ( om zo te fpreeken ) het aangezigt des gemoeds en verftands van ieder, van luiden zelfs, die ander-  ia SOCRATES ALS derzins in fmaak en levenswijze overeenkomen, zo verfchillend, dat de Fabeldichter met waarheid gezegd hebbe: Een ieder heeft zijn' eigen' wijz' van denken: Een ieder heeft zijn eigen kleur. Daar dit ru van allen onlochenbaar is, zo is het vooral waar van ben, die de iraaije Letteren bëoefF-'nen en tot het naarfpeuren der Oudheid hunne vermogens befteeden. Stelt U iemand voor, die van zijne vroegile jeugd af in deze wetèrfchap zijn grootfte behagen gefchept heb» be, doch derwijze gefchept hebbe, dat hij de voorbeelden van vroegere eeuwen niet uit iedele nieuwsgierigheid opzamelde, eerder tot ballast dan tut cieraad van zijn geheugen ; maar om daaruit voor zig lesfen te vergaaren, die hem in 't gemeene leven te (lade kwamen , en om in Ikat te zijn alle de pligten der Burger - iVlaatfchappije des te beter, des te vollediger te vervullen : Stelt U voor, dat zodanig een Man juist zulke tijden beleeve, wa„r in, de gevoelens zijner Mede-Burgeren verdeeld, de gemoederen van elkander verwijderd zijnde, deze die, gene wederom der andere Partije zij toegedaan; en waarin, de Tweedragt van dag tot dag veld winnende, het eindelijk ten uiterften moeijiijk worde , midden onder eeren zo fterken wederzijdfchen wrok, midden tusfchen zo vermeenigvul- digde  BURGER BESCHOUWD. 13 digde haatiijkheden, op den duur veilig te zijn, en zig nimmer van zijn voorgefteld einde af te laaten trekken: Stelt U, hervatte ik, zulk een Man voor: 't Is volftrekt noodzaaklijk, dat die begeerte zig in hem verheffe, welke hem als van de Natuur is ingefchapen, om de tegenwoordige gebeurtenisfen met die der Oudheid te vergelijken, en om (als 't ware) die kunst van Wigchelarij te gebruiken, welke de eenige waare is, en die nimmer bedriegc, — dat vooruitzigt namentlijk, dien geest van voorfpelling zelve, welke het toekomende bëoordeelt uit het voorledeBe. Wij volgen allen de infpraak der Natuur; en het kan niet faalen, of eene ziel, dus van jongs af gevormd en ingericht , moet telkens, hoe onwillig ook en bijna fchoorvoetende, langs dien denkens-weg heen gevoerd worden, te midden onder de rampen z'jn's Vaderlands, te midden ook veel-tijds van zijnen eigenen tegenfpoed en van de mishandelingen, die hij ondergaat, zig met het naardenken vertroostende, dat 'er heden niets gefchiedt, 't geen oudstijds ook niet gebeurd zij. — Stelt U verders dezen zelfden Man voor, als iemand, die het algemeen welzijn van gantfcher harte zij toegedaan, maar die nogthans met die gëaartheid geboren zij, dat hij de gevoeligheid ten behoeve van zijnen evenmensen boven alle andere ziels-hoedanigheden schatte, dat hij niemand gaarne beledige, dat hij  *f SOCRATES ALS 1$ alle pligten zonder Partijfchap meene te moeten vervullen; en dat hij, hoe zeer hij geleerd hebbe alle kwaade Burgers te haaten, nogthans oordeele nimmer te kunnen afwijken van die natuurlijke goedhartigheid , die door geene bijkomende of toevallige omftandigheden verbogen cf verminderd worde: Hec kan alwederom niet faa* kn, of hij moete zijn oog vestigen op die voorbeelden der Oudheid, welke hem, in de Burgerlijke beroerten van zijn Gemeene-best, daar hij onzeeker is, befruuren; daar hij wijfFelt, te recht helpen; en, daar hij bijna wanhoopt, opbeuren en verfterken. Geduurig zal hij zoeken , — niet naar eenen Theramenes, die, nu begunftiger en aanhangeling der Crooten, dan weder bij de Meenigte aangenaam en het hoofd der geenen, welke zig Volks -vrienden noemen, heden deelgenoot is der Heerfchappije, die zig eenige weinigen in den vrijen Staat aanmatigen, morgen derzelver tegenftreever en vijand, en die, zijn geheele leven door, even als de Cothurnus der Treurfpeelers voor beide voeten even gepast, eene faam tot bij het Inatfte Nageflagt heeft naargelaten , zo twijffelachtig, zo tweeflachtig, dat men niet weete, of men zijne deugd roemen of zijne ondeugd verfoeijen moet: Neen! maar zulk een Man zal hij uit de Oudheid opfpeuren, die, noch naar de tijden zijne gevoelens veranderende, noch zijne vriendfehap aan de Fortuin  BURGER BESCHOUWD. 15 cuin alleen toewijdende, maar zijn eigen oordeel fteeds raadpleegende, midlen onder de woedende onweers-vlagen der Burger-twist, dwars door eene zee vol klippen heen, de rechte en (zo veel mogelijk) nimmer afwijkende koers volltandig hebbe gehouden, en zig onveranderlijk zogedragen, dat hij , als een ftrenge wagter der waare Wijsheid, nimmer gereekend hebbe kunnen worden de beste Partije verlaten, en zig nogthans nimmer zodanig aan Partijfchap te hebben overgegeeven, dat hij daarvan een flaaffche volger zij geworden. Wat mij betreft, ge-eerde hoorders, (want waarom dog zoude ik ontveinzen, dat ik in dezen Haat van algemeene beroering , dien wij in ons Vaderland beleeven, dikwijls troost behoevende, in deze overdenkingen als verzonken ben?) —1 wat mij betreft, wanneer ik met mijne gedachten in de Oudheid te. rug treede, vinde ik inzonderheid twee Mannen, van een ongelijk lot, van een ongelijk fortuin, maar hierin gelijk, dat zij, dezelfde regels van wijsheid volgende, te midden in het zeden-bederf van hunne Mede-Burgers, terwijl het Gemeene-best te gronde ging, en de Vrijheid, deels door de ongebondene heersch-lust van eenige weinigen, deels door de dolheid der meenigte, lag ter neder geflagen, — dat zij, zeg ik, van alle eerzugt, van alle beweegingen der twee- dragt,  i6 SOCRATES ALS dragt, zo ver zij konden, zig immer verwijder» den, en echcer niets om des tijds wille deeden; maar, al het menfchelijke bedaardclijk en met gelatenheid verdragende, en meenende, dat zij in dit leven voor niets, dan voor hunne eigene fchuld, verantwoordelijk waren , fteeds den vriendfchappelijken omgang en welwillendheid behielden met alle brave en uitmuntende Mannen , welke Partije zij ook in den Staat waren toegedaan: Want te recht voorwaar oordeelde een dier twee, welke ik bedoele, — Titus Pomponius Atticus, - dat de golven der Burger beroerten niet meer in de magt zijn van hen, die zig daarin geheel geworpen hebben , dan de woeste baaren der Zee in het bedwang van hen, die door derzelver geweld gints en herwaarts geflingerd worden. Hij leefde dus voor zig zelve, voor zijne letter - oeffeningen, voor zijne vrienden, gerust, fchuldeloos, genoeglijk: Veelen verpligtte hij door weldaaden; veelen hielp hij door geld, door bijftand, door goeden raad: En hij bragt zijn leven niet door als een nuttelooze ballast der aarde; — hij, wiens levenswijze en zeden zo lang met roem vermeld zullen worden, als de onfterfelijke naamen van Hortenfius, van Tullius, van Caefar, met wien Hij in het naauwfte verband van vriendfehap ftond, der vergetelheid ontrukt blijven. Indien nogthans hij den pligt van een goed Bur.  BURGER BESCHOUWD. if Burger beter en volkomener moet geacht worden vervuld te hebben, die, den Staat, waariri hij leeft, door Burger-twist beroerd ziende, zig zeiven dier verwarringen niet angstvallig onttrekt, en verre vart zijn ongelukkig Vaderland naar afgelegene oorden de wijk neemt, om zijne rust en zijne eer te gemakkelijker te beveiligen; maar die in tegendeel, fterk en ftandvastig van zielj dit alleen beoogt, dat hij de, van zijnen Voorouderlijken grond verbannene, Eendragt door vermaningen , door raadgeevende lesfen, door eigen voorbeeld te rug roepe, eh met gevaar van zijn eigen leven, te midden onder de woede van een vervoerd Volk, een doorluchtig blijk geeve van regtfehapene Burgerdeugd; — indien eindelijk een nuttig en werkzaam leven voor het algemeen belang hooger te fchatten zij dan de ftille én mirt bezige, fchoori fatzoenlij- ke, leeftrant van een vergeten Burger ; dan in der daad moet Titns Pomponiüs Atticus hier verre agter Haan voor den anderén, wien ik beoogde, en wien de Nijd, de- gezellinne der Deugd, wel is waar, voor de fchichteri vari haaren laster eindelijk heeft doen zwigten, doch die, terwijl hij, ten loön der dienden , aan Mede • Burgers en Vaderland bewëezert , dert vergiftigen beker heeft moeten drinken , door ons allen nogthans, zo veelen wij waarheid mirinen, en deugd eerbiedigen, na verloop vari èwëëB èdU  i8 SOCRATES ALS duizend jaaren , niet minder dan door de Godforaak van Delphos, als de wijste, als verre de beste van alle Menfchen, die immer geleefdhebben, pleegt gepreezen te wor len. Gedoogt derhalven, mijne toehoorders, dat ik, die, nu omtrent tien jaaren geleeden, op deze zelfde plaatfe, poogde te betogen, dat de Geleerdheid de voedfter is der waare Burgerdeugd, nu door een voorbeeld toone, hoe die Geleerdheid aangewend behoore te worden, om uit de Oudheid ons Beeldtenisfen tc verfchaffen , die ons als volmaakte Modellen ter navolging verftrekken. Gedoogt, dat ik in deze Re¬ devoering kortelijk socrates als burger befchouwe. Daar ik dan van Socrates, als Burger be~ fchouwd, zal fpreeken , begrijpt Ge ligtelijk, dat ik hier die pligten geheel niet uitfluite, welke tot de naauwere betrekking met Huisvrouw, met Kinderen, met Nabeftaanden, met Vrienden behooren; doch dat ik echter dezelven niet anders in aanmerking neeme,. dan in zo verre niemand den naam van een goed Burger verdiene, die als Huisvader zijne zaaken verwaarloze, die onvriendelijk zij tegens zijne Echtgenoot , hard op zijne Kinderen, jegens alle anderen of ftuursch en grillig of niets anders op 't oog hebbende dan enkel en alleen zijn eigen- be-  BURGER BESCHOUWD. 19 belang. Socrates oordeelde, dat het eerde en voornaamde van 't gezellige leven beftond in 'e opvoeden van Kinderen; en dat hij, die de gezelligheid in deze banden der Natuur verachtte, tot de Menschlijkheid niet geboren was. Verre derhalven was hij verwijderd van de denkenswijze der geenen, die, op 't voetfpoor van Thales, terwijl zij voorgaven de Wijsheid na te jaagen, dat geen verzuimden, 't welk de pligt van eenen Wijzen is, het Menschdom ten diende te daan. Twee maaien huwde hij. Zijne eerde Vrouw, Myrto, was uit het bloed van Aridides voortgefproten , die van zijne rechtvaerdigheidl den bijnaam verwierf: En, nadat deze (zo als het mij althans toefchijnt) kinderloos overleden was, trouwde hij in eenen tweeden echt Xan» thippe, die hem drie Zoonen ter waereld bragt, ten tijde van de dood hun's Vader's nog in leven: Want, het geen men gefchreven vindt, even of Socrates op denzelfden tijd twee Huis* vrouwen te gelijk gehad hadde, is meer eene lastering tegens een Man van de grootde ingetogenheid gefmeed, dan wel een bloot vercierfel , vermits de Attifche Wet, welke men als den grond van deze Twee-wijverij gewoon is bij te brengen, ten tijde van Pericles gemaakt, zodanig is, ê&z de Schrijvers uit de Schole van Ariftoteles, die van dezelve melding maaken, Saty* rus, Hieronymus Rhodius, en anderen * nieE  ao SOCRATES ALS hebben kunnen onkundig zijn, dat juist die zelfde woorden der Wet, welke zij aanhaalden, in eenen gantsch anderen zin moesten genomen worden; en dat de reden en 't oogmerk der Wet, in de Atheenfche Hiftorie van dien tijd gemakkelijk te vinden, een geheel andere geweest zij, dan dat het immer (eene onder de Grieken ongehoorde zaak!) te Athenen gëoorlofd zij geweest, een dubbel Huwelijk, 't welk wettig ware, op een en denzelfden tijd aan te gaan. Doch dit is een onderwerp , 't welk, hier ter plaatfe ongepast, veel-ligt elders door ons behandeld zal worden. Nu zij het genoeg alhier aan te merken, dat Socrates, wien de allerongemakkelijktte gëaartheid zijner Huisvrouw ten zeiven einde diende, als de weerbarftigheid van een Paard, naar toom nog fpooren luifterende, aan hem die zig in de Rij-kunst bekwaamt, ten einde, namentlijk, dat hij door dagelijkfche oeffening leeren zoude, ongetemde menfchen zodanig naar zijne hand te doen luiiteren, dat zij zig (als 't ware) om de paal der reden lieten bedwingen; dat Socrates, zeg ik, met zijne kijf- zieke Vrouw zo geleefd heefc, dat zij zelfs getuigd hebbe, dat haare Man, te midden der veelvuldige Staats-omwentelingen, te midden ook van hunne huislijke onrust, altoos met een kalm gelaat ten huize was uitgegaan, altoos met een gerust, met een onbeneveld voorhoofd was  BURGER BESCHOUWD. m was te rug gekomen. Ja zelfs, gelijk dezen braven Man in het befchikken van dien Echt de Fortuin min gunirig was, ook niet veel gelukkiger was hij omtrent zijnen Zoon Lamprocles, den eenigften, dien hij tot jaaren van onderfcheid gevorderd gezien heeft, eenen droeven ,'onbuigzamen, Jongeling, meer naar zijne Moeder aartende, dan naar Socrates zeiven: En nogthans heeft deze zagte, deze voorzigtige Vader zig omtrent hem zodanig gedragen, dat de gevallige fpellen, waar toe hij zig met hem in zijne jongheid verledigde, niet minder dan de vriendelijke vermaning nopens zijne verpligting aan zijne Moeder, van welk een en ander de geheugenis tot ons is gekomen, nog heden ten dage ten bewijze verftrekkén, dat 'er niets is, 't geen een wijs en goed man niet vermeene, dat door hem volgens 't voorfchrift der Natuur gedaan moet worden. De Natuur, zegt cicero, Schrijft voor, dat een Mensch een ander Mensch, wie hij ook zijn moge, gaarne ten nutte zij, om die zelve reden alleen, dat deze een Mensch is. Dit was ook de Wijsbegeerte van Socrates, dat hij hem den allergelukkigften achtte, die een goed Echtgenoot was, een goede Vader, een goede Vriend, een goed Burger. Derhalven heeft ook niemand Vrienden vlijtiger gezogt; niemand heeft ze met meer zorgvuldigheid uitgekoozen; niemand, na dat hij ze aan zig verbonden had, B 3 heeft  m SOCRATES ALS heeft ze of met eene meer. naauwgezette trouwe gediend, of, waar in hij ook konde.of vermogte, 't zij met raad, 't zij met daad, getrouwer hulpe beweezen. — Hij, die in onze Letteren niet geheel vreemdeling is, niet geheel onkundig in de Schriften van Xenophon, zal voorzeeker van ons geen voorbeelden eisfchen, om dit gezegde te ftaaven. Immers, welke de waardij zij der zuivere vriendfchap, welk haar nut, welke haare plichten, dit alles leeren wij uit het gulden Boekje:der Gedenkwaardigheden van Socrates, beter zelfs dan uit den Laelius van Cke- r0t Maar het is van Socrates als Burger befchouwd, fat is van een waaren IVijzen, die (tlle de pligten , welke tot den Burger behooren, allervolkomenst, allerjuist vervuld en naargekomen heeft, dat wij breedvoeriger moeten fpreeken. En hier, mijne toehoorders , — vestigt hier, bid ik U, het oog op hem, die wijzer waant te zijn dan 't Gemeen, — op dien verachter der menschlijke zaaken ! Onder zijne Boeken zig verfchuilende, of hier of daar op 't Land verborgen, meent hij, dar alles, wat den Burgerftaat raakt, hem niet betreffe; hij kent geene betrekkingen zo dierbaar, of van zo veele waarde, dat hij 'er iets van zijne rust voor zoude opofferen, of met de overige Burgers in de algemeene lasten, de algemeene gevaaren van 'tGemeene-best,  BURGER BESCHOUWD. *3 gelijkelijk willen deelen. Dus handelde geen Socrates. Die zelfde Man, die onder de Athenienfers zijn weergaa niet had, 't zij in het geeven van lesfen der Staatkundige wijsheid, 't zij ook in het voordellen der regels van de Krijgs-kunst, — die zelfde Man diende als gemeen Krijgs - knegt in het Atheenfche Leger, niet alleen in zijne jongheid, maar toen hij zelfs den ouderdom van meer dan veertig jaaren bereikt hadde: En, zo dra de Burgers te wapen geroepen werden, volgde hij te land en ter zee overal, werwaarts de Veldheeren hem geboden zig te begeeven. Hij droeg volilandig de moeijlijkheden van 't Krijgsleven ; hij zqg 't gevaar meer dan eens onder de oogen ; in de Veldflagen verachtte hij onverfchrokken den dood. " Achilles (dus voert hem „ plato, als van zig zelve fpreekende, in) — „ Achilles ftrekke ons als voorbeeld ter navol„ ging. Laaten wij doch niet als een nutteloole „ last der aarde leeven! Laat ons niemand ooit „ de vreeze des doods kunnen verwijten, noch „ dat wij immer als lafFaerts voor 't gevaar heb„ ben gevloden! Waar wij ook ons zeiven in „ de flag-orde geplaatst hebben, of welke post „ ons door den Veldheer zij aangeweezen, 1'aa„ ten wij daar onvertzaagd verblijven, en niet „ fchroomen aldaar te fneeven, noch eenig ge„ vaar, welk het ook zijn moge, ontzien, vol„ {trekt niets tellende, op niets denkende, dan B 4 „om  *4 SOCRATES ALS om alle fchandvlek te ontgaan. En dit was-, „ ó! mnne Mede-Burgers, dit was fteeds de „ regel mijnes levens. Waar ook de door U „ gekoren Veldheeren mij geboden post te hou,, den, 't zij in het Gevegt bij Potidaea, of in „ den flag bij Amphipolis, of in dien bij De,, Hum, daar heb ik mijne ftandplaats even on„ verfchrokken op den duur bewaard als eenig „ ander in 't Leger, en ik heb tot op den rand „ van 't uiterfte gevaar mij begeeven: Want dus oordeelde ik toen, dus oordeele ik nog, dat „ overal, werwaarts het Opperwcezen ons roe„ pe, die ftemme door onsgevolgd moet worden." En in de daad het zoude ons veel tijds kosten , alles op te haaien, 'c geen de Schrijvers met de grootfte eenpaarigheid nopens den dienst, dien Socrates als Krijgsman gedaan heeft, getuigen: Dit alleen zullen wij zeggen, dat Socrates zig geen min nuttigen Burger in Oorlog dan in Vrede betoond heeft; dat hij zig als een allerdapperst Soldaat gedroeg, als een Vriend, die bereid was zijn leven voor zijne Vrienden te geeven. Bij Delium, onder anderen, kweet hij zig derwijze in het gevegt, dat, zo wij plato geloven, Laches, die aldaar de Athenienfers als Opperbevelhebber gebood, betuigd heeft, dat, indien alle de overigen zig zodarig tegens den Vijand gehouden hadden, als Socrates alleen, \&t nimmer gebeurd zoude zijn, dat Athenen  BURGER BESCHOUWD. a$ van de Boeotiers de nederlaag had gekregen. Hij was de laatfte, die met den Veldheer Laches zeiven het flag-veld verliet, langzaam, bedaard, geheel zig zeiven meester, en bereid de hen volgende Thebaners, indien zij meer van nabij aandrongen , moedig af te flaan. Geduurende de vlugt zelve, indien men het van Socrates eene vlugt moge noemen, was hij voor veelen, door de irfpraak van dien Voorzeggings-geest, welke in vooruitzigt beftond, de oorzaak van hun behoud , hen waarfchuwende den weg niet te neeren , langs welken zij in de vijandlijke Ruiterij moesten vervallen. Zijnen oprechtften Vriend, den allerwaardigften Kweekelingzijn'sonderwijs, Xenophon, welke van zijn op de vlugt fnellend paard ter neder was geftort, richtte hij op, redde hem uit het gevaar; en, daar hij zelf den weg te voet aflag, droeg hij, die reeds een Man van jaaren was, dezen verkneusden Jongman op zijne fchouderen, tot eindelijk zij beiden buiten fchoots van den Vijand waren. En, ach! had hij dien zelfden dienst aan eenen anderen zijner Leerlingen, geheel ongelijk aan Xenophon, inden flag bij Potidaea "niet beweezen ! Dan had Athenen daarna in A'lcibiades geen bevorderaar van het openbaar Zeden - bederf, geen Pest zijn's Vaderlands, 't zij hij deszelfs Vriend of Vijand ware, gevonden. • Maar nimmer was 'er een Leermeester, die de Jongelingen, zijner zorge B 5 en  «6 SOCRATES ALS en onderwijs aanbetrouwd, met reiner gevoelens lief hadde, met oprechter genegenheid beminde. Socrates had, in het beleg van Potidaea, dezen Zoon van Clinias tot Tent-genoot, tot Mede-hulp in den ftrijd, die aan zijne zijde de wapenen droeg. Terwijl zij beiden, in de grootfte hitte van een fel gevegt, zig manmoedig kwijten , wordt Alcibiades gekwetst, en valt neder. Daar hij ter aarde ligt, befchermt hem onze Wijsgeer, en voor 't oog van 't gantsch gefchaarde Leger beveiligt hij hem voor den aandruisfchenden Vijand. Hij beveiligt hem niet alleen; maar de Burger-Kroon, het loon der dapperheid, 't welk hij zelfverdiend had, en de Wapenrusting, daarbij gefehonken, Haat hij geredelijk aan den Jongman af, om hem des te llerker tot alle deugd en zugt naar waaren roem aan te fpooren. Ja! hij is de eerlle, om door zijn getuigenis aan Alcibiades dat eere-teeken te doen toewijzen. En voorwaar, offchoon Socrates oordeelde, dat het de plicht van een goed Burger was, zijn Vaderland in gevaar bij te flaan en te verdedigen, was het nogthans de Krijgs-roem niet, waarraar hij het ijverigfte ftreefde. De innerlijke overtuiging van ook ten dien opzigte zig wel gekweeten te hebben, was den wijzen eene genoegzame belooning. 't Zij hij in den oorlog diende, 't zij hij zig te Athenen bevond, aan de Overheden en den Veldheer te gehoorzamen, in alles wat  BURGER BESCHOUWD. wat de Wetten geboden , — dit was in zijne oogerx flegts het volbrengen van zijn pligt: En het is te recht, dat plato hem tot zijne Mede-Burgers doet zeggen, " dat hij, geduurende zijn ge„ heele leven, nimmer of ook, 'c zij in 't open„ baar, 't zij in zijn huislijk beftaan, iets gedaan „ had, 't geen afweek van recht en billijkheid. " Daar ten zijnen tijde de ftaat van het Gemeene-best allertreurigst was, in Burger-twisten neergezonken, door een partij-zugtigen aanhang in vreemde handen-gefield, en de Stad, bij het eindigen van den Oorlog tegens de Lacedaemoniers, in het uiterfle verderf geflort was, " maakte hij zelf (ik „ bezige hier de eigene woorden van xeno„ phon) zig nimmer jegens zijn Vaderland „ fchuldig, als aanvoerder van eenigen opftand* „ van eenig verraad aan Buitenlanders, of als „ oorzaak van eenig kwaad, hoe ook genaamd.,? Met een zeer bekrompen fortuin, waarvan hij naauwlijks leeven konde , echter vergenoegd , en daarom geheel afkeerig van eenige deelneeming in de openbaare onlusten, ( welke deelneeming toen de weg was, die tot rijkdommen en groot vermogen voerde) betuigde hij opentlijk voor zijne Rechters, " dat hij altoos verre was verwij„ derd geweest van alle zamenzweering, van alle „ oproer, van alle muiterij:" Ja! hij was van gedagten, dat men hem, die fcheurziek was in den Staat, en die uit Partijfchap zijne Vrienden in den haat  $.5 SOCRATES ALS haat van veelen inwikkelde, of wilde doen deelen, nimmer bij keuze onder het getal van zijne goede Bekenden plaatfen moest: En des niet tegenfhande , hoezeer hij den grootden affchrik hadde van dat foort van menfchen, 't welk in geduurige onlusten moet verkeeren, en voor wie het leven geen leven meer is, als zij het niet midden in vuur en vlam mogen doorbrengen, was hij daarom nogthans geenzins een pluimdrijker der Grooten, even min als een Volksvleijer: Maar (leeds betoonde hij die vrije hooghartigheid, welke cicero zegt uit de bron vangrootmoedigheid voort te vloeijen, en niet uit die van hoogmoed. Des verkeerde hij derwijze onder zijne Mede-Burgers, dat hij altoos de beste Partij aankleefde, een Voorltander was der Vrijheid van zijn Vaderland, en ook daarvoor bij een ieder werd geacht. Echter heeft hij zig altoos buiten het s'Lands• Bewind gehouden; en, behalven dat hij éénmaal een plaats in den Raad der Vijfhonderden, ('t we^ ,Tiet één jaar ten einde liep) bekleed heeft, heeft hij nimmer naar eenige Eer-ampten gedaan, nimmer zijn naam aangegeeven, om naar de hoogde Waardigheid van Archon te looten; en die zelfde Man, welke de aanleidinge tot welfprekendheid en de wegen, om Toehoorders tot overtuiging te brengen, beter kende dan zij zelve, die ten zijnen tijde voor de best befpraakte der Volks-leiders (Demago* g«0  BURGER BESCHOUWD. *9 gen) werden gehouden, — die zelfde Man verwijderde zig, zo ver hij maar immer konde, van het Spreek-geftoelte, gefchikt om tot de meenigte redevoeringen te houden. Maar, vraagt veel-ligt iemand en te recht,' welke was toch de reden, die Socrates, den bes-», ten Burger, weerhield, om zijn Vaderland ten nutte te zijn in zulk eene Ampts-bediening, waarin een braaf, eerlijk, en voorzigtig Man zijne Mede-Burgers den meesten dienst kan be-. wijzen? Hij zelf fpoorde Charmides en anderen aan, om in het bewind te treeden; en hij berispte Ariftippus met Krengen ernst, dat hij zig en zijn beftaan dermate ingericht had, dat hij, om in eene wulpfche en vadzige ledigheid te kunnen leeven, geheel ongefchikt fcheen geworden , om het Gemeene-best mede te helpen beftuuren. Ja! hij kende zo wel alle de deelen , die het Ampt van eenen Veld - Overften of de Bediening der Burgerlijke Overheid uitmaaken, dat men in dat foort niets uitmuntender leezen kan dan de zamenfpraak, welke Xenophon te boek gelteid heeft, als door Socrates met den jongeren Pericles gehouden, over de noodzaaklijkheid en middelen om de Athenienfers tot hunne oude dapperheid te rug te brengen. — Wat dan heeft den Wijsgeer afgefchrikt, om deel in de Regeering van den Staat te neemen? Ik zal U de reden ontvouwen, mijne toehoorders, met "de eige  S0 SOCRATES ALS eigene woorden door Socrates bij plato gebruikt, des te omftandiger, om dat het hoofdzaaklijke dezer mijne Redevoering dit gedeelte van het leven van Socrates meest tot onderwerp moet hebben. ff Het moge U vreemd en ongerijmd voorko„ men, ö! mijne Mede-Burgers," (dit is een gedeelte der Redevoering, die plato ons in gefchrifte heeft nagelaten, als door Socrates voor den Rechtbank der Heliaften gehouden ) — " het „ moge U vreemd voorkomen, ö! mijne Me,, de-Burgers! dat ik, als van huis tot huis rond„ gaande, met veel moeite enzorge, aan veelen „ in hunne bijzondere zaaken trachte ten nutte „ te zijn, en dat ik ondertusfehen zwarigheid „ maake voor 't Volk in 't openbaar mij als „ Bewinds-man te vertoonen, en in de Volks„ Vergadering over zaaken, den Staat rakende, „ het fpreek- geftoelte te beklimmen. Veelmaa„ len hebt Gij van mij gehoord, dat mij, als 't „ ware, eene Goddelijke ftemmeverzelt,die mij „ van tijd tot tijd van alle fchadelijke voornee,, mens te rugge houdt. Deze Goddelijke Ver„ maaner is het, die mij fteeds van het behan„ delen van Staats-zaaken heeft afgehouden. En „ 't komt mij voor, dat hij wel en zeer prijs„ lijk voor mij deed: Want Gij, 6'. Athenien„ fers, Gij weet zeer wel, dat, indien ik ai „ voor lang ondernomen had mij in de behan-  BURGER BESCHOUWD. 3j „ deling dier zaaken in te laaten, ik ook reeds „ voor lang mijn dood daarbij gevonden zoude „ hebben, zonder verders noch voor U, noch „ voor mij zeiven, van eenig nut te zijn. ——, „ Maar, ik bidde u, het beige U niet, dat ik „ waarheid fpreeke! Geen fterveling is 'er immer ,, onder de zonne gevonden, die lang zig zei„ ven of zijn leven kunne veilig rekenen, zo „ dra hij of U lieden of eenige andere Volks„ meenigte edelmoediglijk weêrftand biede en „ pooge te waaken, dat 'er in den Staat niet „ veele zaaken gefchieden, met Recht en Wet-, „ ten ftrijdig: Maar het is volftrekt noodzaak„ lijk, dat hij, die hans genoeg hebbe, om „ voor Rechcvaerdigheid en Billijkheid zig ia „ de bresfe te ftellen, indien hij nog maar een „ weinigje tijds begeere te leeven, als vergeten „ Burger leeve, en zig met de Regeering niet „ bemoeije. Wat mij belangt, ik zal U aan„ merklijke bewijzen dezer mijner gezegden voor „ oogen leggen, en geen woorden flegts, maar „ daaden, welke Gij op haare regte prijs weec „ te ftellen." — En na deze gebeurtenisfen, welke ik almede ftraks verhaalen zal, bijgebragc te hebben, gaat Socrates in dezer voegen voort. — " En van deze daad- zaaken zijn zeer veele Ge-i „ tuigen voor-handen. Meent Gij derhalven, „ dat ik tot dezen mijnen feventig-jaarigen ou« „ derdom zoude gekomen zijn , indien ik deel aan \  SOCRATES ALS „ aan de Regeering had genomen \ en in hei „ waarnemen van het beduur mij zo gedragen „ had, als het een eerlijk Man past zig te ge„ dragen, dat is, als Verdediger van Recht en „ Billijkheid, die, gelijk het betaamt, dezen „ eenen pligt boven alle andere voordeden ftelle? Het is 'er verre van daan, ö! Burgers „ van Athenen, dat ik dus doende zo lange ware „ in 't leven gebleven: En geen ander Mensch, „ wie hij ook zij, dus handelende en zig in „ Staats- zaaken inmengende , zoude 'er behou„ den zijn afgekomen." Ziet daar, mijne hoorders, de reden, welke den allerwijsten Man van 't bezorgen der belangen van 'c Gemeene-best affchrikte. Al wie onder die Regeerings - vorm, welke toen te Athenen plaats had, de Volks-zeden, veelmeer bedorven dan goed te heeten, niet onverfchillig kon verdraagen, die moest verre van dien luister der Eer-ampten, van dien fchitterenden Staatsglans leeven. — Elders, van het bepaalen eener Regeerings-vorm fprekende, verzeekert Socrates , dat de Wijsgeeren niet ten onrechte fchroomen zig op de Staats - golven te begeeven: " Want, zegt hij, al wie eenmaal de zoetheid „ van dat waarlijk gelukkig leven maar een wei„ nig gefmaakt heeft, 't welk men aan het bë„ oeffenen der Wijsheid beileedt, en tevens de ?, dolheid der meenigte van nabij gezien heeft; — „ dia  BURGER BESCHOUWD. 33 die ondervonden heeft; dat 'er bijna niemand „ is, die iets van gezond verftand in het algemeen Beftuur tér uitvoer brenge^ en dat hij ;, geenen enkelden Metgezel heeft, door wiens „ medehulp hij, in het Voorftaan der Gerech„ tigheid, zijne veiligheid en leven kan behou5, den; — die daar-en-tegen overtuigd wordt, „ dat hem, als een Mensch, midden onder de 5, woeste Dieren vervallen, daar hij nevens hen ,, niét onrechtvaerdig handelen wil, en nogthans 5, geene genoegzame kragten heeft j om alleen ,; tegen alle deze wilde Dieren belland te zijn j „ veel eer een geweldige dood te wagten ftaat, ü dan dat hij of zijn Vaderland , of zijnen Vrien* den, dienst kunne doen; dat hij dus eerlang i, fneevèn zal, onnut en voor zig zeiven en voor ,i anderen; — al wie dit alles bij zig zeiven „ overweegt, zal ampteloos leeven: En, zig a met zijn huislijk goed vergenoegende, even „ als wanneer; te midden in eene dwarrelende „ onweersvlaag, het ftof en vuilnis, eints en her„ waarts, door de woelende winden, gedreevert „ Wordt en henen waait , zal hij zig onder jj eenen of anderen muur in veiligheid ftellen;en, j, terwijl hij ondertusfchen de overige meenigte „ der menfchen befchouwt ^ die, in deze bui vari »1 Burgerlijken wervelwind, door 'c flijk en mod*, der van veelerhande onrecht, euveldaaden, ü en boosheid van 't hoofd tot de voeten be» S ü mom  34 SOCRATES ALS , morst worden, zal hij zig ftilbij zig zeiven ver' genoegd houden, indien het hem maar gebeuren " moge, dat hij, rein en zuiver van alle onge„ rechtigheid, en zig zeiven geener misdaad bewust, het leven, h welk hij hier op aarde nog " {lijten moet, met ziels - gerustheid aflegge, en " 't zelve onder de beste hoop, kalm en wel te " moede, meteen beter leven verwisfelen moge. *' Tai zal misfchien iemand mij te gemoete voeren. — ja! maar dit zijn gezegdens van Plato, niet'van Socrates. - Ik wil dit niet fterk tegenfpreken • want omtrent Plato is 't ook zeeker, dat, daar hij met fmerte den Atheenfchen Staat dooi Partijfchappen zag van een gereeten, - en meende, dat men in een Gemeene-best zo verre " zijne zaak moest ftaande houden," (ik gebrmke weder de woorden van cicero, die het gevoelen van Plato ten dezen allerfterkst bijvak) — « dat men, zeg ik, in een Gemeene-best zijne zaak zo verre moest ftaande honden en door" zetten, als men die aan zijne Mede-Burgers " konde doen goedkeuren; doch dat men nim" mer noch zijne Ouders, noch zijn Vaderland, " met geweld moest dwingen;" — omtrent Plato is 't ook zeeker, « dat, dit zijn gevoelen „zijnde, hij, om die zelfde reden, zig van t „ openbaar Staats-bewind onthouden heeft, ver„ mits hij het Atheenfche Volk in eene gefteld„ heid vond, dat het van ouderdom bijna als  fiURGER BESCHOUWD. 35 & zuffende was," en ziende, dat het door gsene overreeding maar flegts door dwang te befluui, ren was, wanhoopte hij, -t zelve door over» „ tuiging re kunnen leiden., en nogthans reekeaj, de hij het ongeoorloofd het zelve door dwang „ te regeeren." Edoch dat Plato niets verzierd aan zijnen Meester hebbe toegefchreeven, 't geen Van zijn beftaan of gevoelens vreemd ware, — dit wordt door zekere getuisjenisfen bevestigd? En 't zal door niemand in twijfFel getrokken worden, die flegts in acht neme, welke de gefieldheid van 't Attisch Gemeene-best, inzonderheid geduurende de laatfte jaaren van Socrates, geweest zij. — Wel aan! laaten wij dien toefland alhier eens kortelijk affchilderen, en tevens de onheilen fchetfeft, welke juist in die zelfde jaaren, dat is, geduurende het barfien van den Peloponnefifchen Oorlog, den Staat van Athenen gedrukt hebben.' Want daar door zal 'c geen ons nog verder te zeggen flaat, in een helderer dag» licht geplaatst worden. Toen Solon den last door 't Volk hem gegeven, om het door burger- twist afgematte Gemee* ne * best door grondwetten te regelen en op een Vasten voet te brengen, had op zig genomen , temperde hij de vorm der Volks-regeering, die hij aan 't zelve gaf, met zo veel voöfzigtigheids, dat, daar hij de voornaamfle bron van £ kwaad, de al te groote magt der Vermogend» C 3 Hen,  36 SOCRATES ALS ften, flopte, 'er nogthans, aan de andere zijde, ook'een tegenwigt werd gefteldi, 't geen de tegenwerkende zwaarte der Volks - magt in bedwang hield: En, terwijl 'er verfcheidene middelen waten, die te zamen genomen dit evenwigt tegens den onmatigen Volks-invloed uitmaakten, zijn 'er voornamentlijk drie, welke hier wel meest m aanfchouw komen. Het eerfle middel was, dat, daar Solon de magt van den AreopagitifchenRaad vermeerderde en vaster dan ooit bevestigde, hi] tevens wilde, dat deze achtbaare Vergadering de zedemeester en beteugelaar van 't Volk zelve ware, de wagter en handhaver der wetten en voorouderlijke inflellingen: Een gezag van den Areopagus, waar door de Wetgever aan de woelige Volks-regeering een des te flerker breidel in den mond lag, om dat niemand, ten zij hij het ampt van Archon bekleed had, onder die Keurmeesters en Temperaars van 't Gemeene best aangenomen kon worden: Doch tevens verbood Solon (en dit is het tweede middel van tegenwigt) dat, terwijl 'er vier rangen van Burgers waren, de laatfte Clasfe, die, namentlijk, welke niets in de openbaare lasten droeg, ook niet naar het hoogde eer-ampt in den Staat, (dat van Archon, te weeten,) mogte flaan, nogte daar toe door de ftemmen hunner Mede - Burgers gekozen worden: Want, ten derden, droeg ook Solon zorg, dat niet, even gelijk zulks bij de aan-  BURGER BESCHOUWD. 37 aönftelling der Heliastifche Rechters en in het benoemen van andere openbaare Beampten plaats had, — dat niet, zeg ik, aan het blindeiot in dede van aan 's Volks oordeel werde overgelaten, wie die hooge waardigheid zoude bekleeden, door welke, althans in die eeuw van 'tGemeene-best, de grootfte zaaken behandeld werden, en waar toe niemand werd toegelaaten, dieniet, tweemaaien het naauwkeurigst onderzoek naar zijne levenswijs en zeden, eerst voor den Raad der Vijfhonderden, vervolgens voor de Heliadifche Rechtbank, doorgedaan hebbende, door beide die Vergaderingen was goedgekeurd: Maar 't geen Solon dus wijslijk verordend had, opdat de gefleldheid der Volks-regeering, zo verre als mogelijk, verwijderd zoude zijn van eene ongematigde vrijheid en van eene losbandigheid, die zig alles veroorlooft, — deze allervoorzigtigde inftellingen mogten op den duur geen dand houden: Noch de na-ijver der met elkander wordelende Partijfchappen , noch de ligtvaerdigheid van een Volk , dat deeds al - meer en al - meer begeerde, konde zulks gedogen. De Athenienfers, zig verhovaerdigende op de zegenpraalen, die zij op de Perfers bevogten hadden, drongen aan Aridides, een allerbest Burger, doch die de gunst der meenigte tegens zijnen Mededinger Themidocles hoog-nodig had, eene Wet af, Waar door 't recht tot het hoogde eer-ampt van C 3 den  S8 SOCRATES AU den Staat i aan 'c allerlaagfte foort van 't Ge'meea werd mede-gedeeld. Daar na vond men al mede goed en bepaalde, dat die hoogfte Amptenaeren, (de Archontes namenslijk)niet langer doop de keuze des Volks, zijne (temmen uitbrengen-, de, maar door het blinde lot, aangebeld zou-, den worden. Daar nu het lot aan Pericles nimmer gunftig was , om tot die waardigheid te geraaken, en hij zig dus, als door eene toevallige noodlottigheid, den weg zag toegefloten, om eenmaal in den Areopagitifchen Raad zifting te krijgen; daar hij, dien te boven, niet verdragen kon , dat deze (trenge Tugtmeesters der zeden hem, die alleen, met uitfluiting van alle anderen , begeerde te regeeren, in deze vrije opperheerfchappije belemmerden, gebruikte hij Ephiakes, een Man meer goed van inborst dan fnedig van oordeel, en die door een blinden iever en begeerte tot Volks-vrijheid werd gedree, ven, — Pericles, zeg ik, gebruikte Ephialtes als een werktuig in zijne hand, en wist, onder dezes naam, te bewerken, dat het allerheilzaamst gezag van dien Raad, die door zijne deugdzame ftrengheid en ongekreukte rechtvaerdigheid fteeds was beroemd geweest, geheel werd ter neder-geveld, en aan de Areopagiten van hunnen ouden invloed, die tot het behoud van den Staat zo veel had toegebragt, niets dan eenvoudig het Rechters- ampt werd overgelaaten. De  BURGER BESCHOUWD. 39 De tomeloofe vrijheid van het laagfle Gemeen, langs deze trappen, onmeetlijk aangegroeid zijnde, alles overftroomende en met zig fleepende, gebeurde 't geen isocrates zegt, " dat eene „ Volks - regeering, die alles roekeloos deed , ,, die de vrijheid in dartele ongebondenheid , „ het Volks geluk in weerbarliigen euvel-moed ,, Helde, de plaats vervong van dat Volks- be„ ftuur, welk in de voor-ouderlijke tijden be„ ftaan had, met den invloed der Besten en Ver„ mogendflen van den Staat [met de Ariflocra,, tifche Regeerings-vorm ] op de vriendfchap„ pelijkfte wijze dooimengd en verbonden." Ik zal U, mijne toehoorders, niet ophouden met een wijdlopiger betoog mijner gezegdens door bewijfen, welke een ieder uwer uit dien zelfden isocrates, uit plato, en uit hem, wien ik in de eerde plaats had moeten noemen, uit ar istoteles, zonder veel moeite, zal kunnen haaien. Ik zal ook niet langwijlig zijn in het optellen der vrugten , welke de Athenienfers van deze hunne onzinnigheid geplukt hebben. Wien uwer is de Peloponnefifche Krijg onbekend, en dat Oorlogs-vuur, 't welk geheel Griekenland in lichte - laaije vlamme zette; een vuur, 't geen Pericles, na dat hij den bij hem gehaatten Areopagitifchen Raad had ter neer geflagen, om de lichtvaerdigiTe, ja! moge men zeggen, om de fchandelijkfte oorzaaken deed C 4 ont-  éq SOCRATES ALS ontbranden? Wien uwer is onbekend, hoe, mes het begin zelve van dezen allerfelften Krijg, de fchrikkelijkfte pest in Athenen woedde? Wie weet niet het wisfelvallige loc van dien Oorlog? de dolheid der Athenienfers in het van de hand wijzen, wel meest op raad van den raazenden Volks - menner Cleon, en het verfmaaden der al' lerheilzaamfte vredes - voorwaarden ? den onbezon-? nen en even nutteloofen als doodelijken Zee - togt Baar Sicilien? het in bezit nemen en bevestigen van den vasten postDeceléa door de Spartaners, 't welk Athenen in de uiterfte benauwdheid bragt? Wie weet niet hoe de wettige vorm der Volks-Regeering toen werd om ver geworpen, en in het Oligarchisch bewind van een vier-honderd-tal werd herfchapen ? hoe Athenen van alle kanten ingefloten, door hongersnood ter dood toe kwijnende , uitgeput, en gefolterd, door zommigen haarer eigene Ingezetenen heimelijk aan den Vijand verraaden, eindelijk door dezen werd ingenomen? hoe haare Muuren werden ter neder geworpen en tot den grond toe geflegt? hoe een dertig - tal Volks - Tijrannen , onder de befcherming en voogdij der Lacedaemoniers, alle vrijheid ten eenemaal onderdrukt hebbende, hunnec woede tegens een ieder, die flegts onder de beste Burgers behoorde , den ruimen teugel gaven? hoe eindelijk, na dat Athenen met alle plaagen , met de deerlijkfte onheilen geworfteld. hadde, Cri-  BURGER BESCHOUWD. 41 Critias met zijne wreede Metgesellen ter ftad werd uitgejaagd, verdreeven, en gedood; en hoe 5c Gemeene - best luisterrijk door Thrafybulus werd herfteld? Van alle deze Staats - ongelukken, welke door alle de oude Schrijvers, geen enkelden uitgezonderd, aan de ongetemde losbandigheid der Attifche Volks-regeering, als aan eene eeriie oorzaak, worden toegefchreeven, —» van alle deze onheilen is Socrates getuigen en aanfchouwer geweest: En, dewijl men niet gemakkelijk zo veele en zo noodlottige gebeurtenisfen binnen het kort bellek van weinige jaaren in de Gefchied - boeken van eenig Volk, als 't ware, op-een gedrongen zal vinden, is het der moeite wel waardig eens naar te gaan, hoe , in zo meenigvuldige , zo fchielijke, zo verfchillende, zo geweldige S:aatsomwentelingen, — hoe, zeg ik, Socrates zig als Burger hebbe gedraagen. Of alles bedriegt mij, of Gij zult met mij erkennen, dat, evenals ten tijde, toen eene doodelijke pest-fmette ontelbaare Athenienfers dagelijksch ten grave fleepte, Socrates, te midden in de verflindende verr woesting dier algemeene ziekte, en tusfchen de opeengeftapelde lijken, door zijne matigheid en onthouding, alleen gezond en in wezen bleef, zo ook door die zelfde ingetogenheid van ziele Cals ik mij dus mag uitdrukken) gebeurd is, dat terwijl alle overige Burgers door die pesc-aartige C 5 be-  4a SOCRATES ALS befmetting der gemoederen aan gedoken werden, hij alleen op den duur van dat dodelijk gif bevrijd Zij gebleeven, en daar van niets hebbe ingeademd. Tot deze befchouwing dan toetredende , is het, in de eerde plaats, noodzaaklijk, dat, al wie eenige edel-aartigheid van de Natuur'hebbe ontfangen, de flavernij oordeelc ftrijdig te zijn met de eind-oogmerken, om welke 'tOpperwezen 't Menschdom heeft gefchapen. 't Is derhalven ook noodzaaklijk, dat hij de vorm der Volks-regeering boven eenige andereRegeeringsvorm ftelle, en dezelve gaarne zo volkomen zie, als zulks maar eenig/ins beftaanbaar is met die beweeg - redenen en omftandigheden , welke in het Staats-beduur in aanfchouw komen, en zo meenigvuldig als onderfcheiden zijn naar gelang der gëaartheid van 't Volk, der uitgeftrekcheid van 't Land, der mate van deszelfs rijkdommen , en dergelijken. 't Is vooral noodzaaklijk, dat een wijs en eerlijk Man, die zijn Vaderland vrij van Koninglijke heerfchappije, of van 't juk der Grooten, uit handen zijner Voorouders ontfangen hebbe, die Vrijheid, op welke wijze hij ook maar kan, zelfs ten koste van zijn eigen gevaar, pooge te bewaaren, te bevestigen, en voor te ftaan. Zulk een Man was Socrates, van wien di ogen es laertius ge» tuigt, dat hij, uit hoofde zijner natuurlijke edelmoedigheid van ziel, ook een liefhebber was der  BURGER BESCHOUWD, 43 der vrije Regeerings-vorm van Athenen, gelijk xenophon mede bericht, dat Socrates, vol van goedhartigheid, daarom ook een Volks-vriend is geweest: En nogthans kende die zelfde Socrates zeer wel en berispte niet min opentlijk zo de fouten zijner Mede-Burgers als de gebreken van den Staat zei ven: Die wetten, waarvan wij ftraks fpraken en zeiden, dat ze aan Ariftides, bijna tegens wil en dank, afgedrongen waren,— die wetten oordeelde hij, nevens isocrates en alle andere Burgers van goed verftand, llrijdig met de algemeene belangen. " Wie dog, zeide hij, „ zoude of den Bouwmeester van zijn huis, of „ den Stuurman van zijn fchip, bij loting wil„ len trekken? Een ieder zoude voor zig den er„ varenden wenfchen, en niet dien 't blinde lot „ hem had aangeweezen: En echter dus lee„ ven wij in ons Gemeene - besr, dat de lo'« „ tings-boonen hen aanftellen, aan wien de dier-» ,, baarfte belangen van den Staat in handen ge» „ field moeten worden ; even of men, in het „ bouwen van een huis of in het inlootfen van „ een fchip binnen de haven, niet met minder „ gevaar mistastte dan in het beftuuren van 't Ge}, meene-best." Ondertusfchen was het nadeel, daaruit geboren, dat dikwijls de ongefchiktfle, de onbe* kwaamfte menfchen, bij loting aangefleld, aan ?t hoofd van 't Volk waren, zo veel te z waarwig-  44 SOCRATES ALS wigtiger, om dat het Volk zelf dusdanig was, dat het een bekwaam en voorzigtig beftuurder behoefde: Want, daar dit Volk eensdeels zagtgëaart was, goedhartig en meegaande, kenner en liefhebber van 't fchoone en bevallige, herbergzaam, zomwijlen ook aller-rcchtvaerdigsr , wordt hetzelve nogthans door den Schrijver van den axiochus en door de overige Attifche Schrijvers afgefchilderd als ondankbaar tegens hen , die zig bij 't Vaderland verdienstlijk hadden gemaakt, afgunftig jegens allen die maar eenigzins in deugd of door eenige andere luifterrijke hoedanigheid uitmuntten , ongemakkelijk en grillig in zijne verkiezingen, veranderlijk, en ligtvaerdig. — En deze ligtvaerdigheid vertoonde zig vooral in het befluiten tot den togt naar Sicilien, juist op het tijdftip, toen de Peloponnefifche Oorlog 't felst aan 't branden was. De meeste Athenienfers, zegt een Schrijver , wien men hier als getuigen op zijn woord wel gelooven mag, thucydides namentlijk,— de meeste Athenienfers waren ten eenemaal on« kundig en van de groote van 't Eiland, en van de talloofe «neenigte Ingezetenen, 't zij Grieken van oorfprong, 't zij van anderen landaert, die 'tzel-, ve bewoonden : Zij waren onkundig, dat zij, den togt naar Sicilien ondernemende, eenen niet minder moeilijken Oorlog aanvingen, dan dien zij reeds tegen de Peloponnefiers voerden: En ech-  BURGER BESCHOUWD. 45 egter werd die onderneeming, op den raad en het aandrijven van Alcibiades, goedgekeurd, beflooten, ter uitvoer gebragt: Met welk eenen uu> flag, mijne toehoorders? Met dien uicflag, dien Socrates reeds vooruit in zijne gedagten geraamd , aan zijne Mede-Burgers zelfs voorgefteld had; dat is, met een allernoodlottigften en doodliikften. Door eene onleschbaare dorst tot heerfchappije over andere vrije Volkeren fteeds verhit, waren de Athenienfers, bereids bij 't leven van Pericles, brandende van begeerte, orn zig van Sicilien meester te maaken. Na den dood zijn's Oom's, deed Alcibiades deze begeerte meer en meer ontvlammen: Hier uit beloofde hij zig zeiven fchatten, aanwas van magt, en eenen eindeloofen roem: Hier uit vormde hij zig, in zijne ftaatzugtige droomen, allerhande verbeeldingen, - na het onderbrengen van Sicilien — Carthago insgelijk aan 't Atheenfche juk, na Carthago de overige gewesten van Africa, eindelijk na dit alles het afgelegen Libyen te zullen onderwerpen! En, terwijl deze Zoon van Clinias, tot bederf van zijn Vaderland geboren, die vooruitzigtea met den fchitterendften praal van woorden innemend voordroeg, wat doch was de houding van 't Atheenfche Volk? — Daar hoordet Gij de jeugdige Burgers in de handen klappen; elders zaagt Gij de meer gevorderden in jaaren door eene niet min vleijende hoop weggevoerd: En zelfs de oude  '45 SÖCRATÈS ALS de lieden, doch die in hunnen grijzen dag even daar door nog meer 't fpoor bijster fcheenen, gewoon hunne ledige üüren hier en daar in de ftrijdperken, loopbaanen, of op andere openbaare plaatfen, te flijten met bij den anderen te zitten praaten, vertelden elkander allerhande verwonderings - waardige zaaken van dat Eiland; zij verheften de oneindige voordeden, die hunne verbeelding hen van deszelfs bezit reeds fchetfte; ja de gedaante en ommetrek van Sicilien, de ligging van Africa en van het te onderbrengen Carthago, welk alles zij nogthans nooit met hunne oogen , zelfs niet op eene Land-kaart, befchouwd hadden, teekenden zij met hunnen wandel - ftok in *c zand. — En wat deed dog Socrates midden onder deze droomen van een zuffend eö verftandeloos Volk? Dat Nicias, een Man even uitmuntend in krijgskundige heldhaftigheid als in ftaatkundige voorzigtigheid, ftandvastig en heftig geweest zij in het afraaden van den zo ligtvaerdigen als gevaarlijken togt, hier over ver* wondere zig niemand. Maar wat deed doch onze Wijsgeer? — Wat deed onze Wijsgeer? vraagt Ge dit, mijne hoorders? Hij gebruikte zijnen gewoonen voorzeggings-geest, dac is, het fcherpziende vooruitzigt van een in wijsheid geoefFend verftand; en hij voorfpelde aan de Athenienfers, dat het Gemeene-best uit die toerusting ter zee naar Sicilien geene vrugt, geen  BURGER BESCHOUWD. 4? nut hoe-genaamd (lond te trekken: Want die was zijn oordeel, dat de vrugten van eenen onrechtvaerdigen oorlog nimmer anders dan bicter en doodelijk zijn konden. Derhal ven heeft hij, zo veel hij konde, ook in dit geval, de drifc zijner Mede-Burgers tegen geftaan , hoe zeer hij zulks met meer gematigdheid gedaan hebbe dan de beroemde Sterrekundige Meton, en daarom niet uit misnoegen, even als deze, den brand in zijn eigen huis hebbe gedoken. En waarlijk een wijs en deftig Man, wien het tegen den zin is om in de Volks razernij te deelen, zal even daarom zelf op zijne beurt niet raa» zen, noch het Volk tot een voorwerp van zijnen haat ftellen. Ten voorbedde ftrekke wederom Socrace?: Niemand werd fterker door het innig gevoel van liefde tot zijn Vaderland bewogen, niemand was zijnen Mede - Burgeren hartelijker toegedaan, niemand vond meer behagen in den voorvaderlijken grond dan Socrates, zo dat hij, zijne krijgs-togten uitgezonderd, nimmer buiten het Atheensch gebied gereist zij, ja nimmer zelfs verlangd hebbe om eenig ander Land of BurgerMaatfchappije te gaan bezoeken, ook niet on de plechtige fpeien, werwaarts gantsch Griekenland van alle oorden gewoonlijk heenen vloeide, bij te woonen, behalven dat hij eenmaal bij de Isthmifche fpeien zig bevonden hebbe. Het was ten dien tijde de gewoonte, dat zij, die in het be-  4s Socrates als bëoefFenen der wijsheid of der fraaije lefterer) uitmuntten, zig in vreemde landen begaven naar ééren of anderen Grooten > die door rijkdommen of magt aanzienlijk was; en zulks deeden zij niet zonder eenig inzigt van eigen-belangi Zulks deed, bij voorbeeld, niet alleen Ariftippus, de volger en najaager van het vermaaklijke in 't leven; maar zulks deeden ook de gemeenzame vrienden van Sccrates, Euripides en Plato: Doch hij zelfwees, met verachting, Sco* pas en Eurylochus, fchatrijke menfchen, van de hand, die hem op allervoordeeligfte voorwaarden uitnodigden om bij hen te komen: En, gelijk een Man, in veele andere opzigten aan Socrates gelijk, de Vader der Geneeskunst, Hippocrates, naderhand weigerde naar Artaxerxes, Koning van Perfien, te verreizen, zo ook weigerde hij, wiens vrijheid, gelijk seneca zig ergens uitdrukt, een vrije Staat niet heeft kuntien verdragen, — zo ook weigerde onze Wijsgeer zig, op de nodiging van Archelaus, Koning van Macedonien, ah in eene vrijwillige flavernij te begeeven. Niemand, zeide ik, was zijnen Mede - Burgeren hartelijker toegedaan ; want, hoe zeer zij zodanig waren, als wij ze ftraks met zijne eige» ne woorden afmaalden; - hoe zeer hij het lot van hem allerongelukkigst rekende, die, in het Staats-bewind zijnde, naar de grilligheid van dit Volk  BURGER BESCHOUWD. 0 Volk leefde, nu door deszelfs toejuigchingen aangevuurd, dan weder door zijne aanfluitingen verguisd, dan ter boete veroordeeld, dan tot de ballingfehap, dan ter dood verweezen, dan van dien ban te rug geroepen, of na zijn orrikomen mei heete traanen befchreid; *— hoe zeer hij zulk een leven allereléndigst rekende, — dagt hij nogthans als door eene bijzondere befcbikking der Voorzienigheid aan zijne Mede-Burgers gegeeven te zijn j om hen beter te maaken en tot wijsheid aan te maanen. " Ik zelf hebbe zo zéér geene >, Verdediging nodig (dus fpreekt hij bij »» plato in de Redevoering tot de Rechters gehouden) — ik zelf hebbe zo zeer geene Ver» dediging nodig, óf Athenienfers! als Gijlie„ den, indien Ge door mijne veroordeeling de „ Godheid vertoornt, die gave weg-werpende, „ die God zelf U gegeven heeft: Want* bij „ aldien Ge mij ter dood brengt > zult Ge niet m Hgtelijk eenig ander, gelijk aan mij, vinden: »' Ik zegge het openhartig en met ronde eenvou♦» digheid, hoe zeer ik misfchien, met zulks te rt zeggen, belagchelijk fchijne: - Ge zult geei, nen anderen vinden , wien het Oppefweezéa „ in zijne hand ten opzigte van die Gemeenebest gebrüike, als ten nutte van een moedig i, en trotsch paerd, maar \ welk, even om de» i* ze trotschheid, naar toom noch breidel luisté» rende i somwijlen nodig heeft dat higri hëf D 5) döof  50 SOCRATES ALS „ door den fpoorflag bedwinge. Derhalven houde ik niet op den gantfchen dag een ieder van „ U op te wekken, te vermaanen, ja, zo het „ nodig zij , nu en dan ook te berispen." " Onder de Atheenfche Burgers nu, wier belangen Socrates meest ter harte nam , was wel voornamentlijk de Jongelingfchap, daar het gemoed der Jeugd, zig nog gemakkelijk hatende buigen, de vormende hand gedwee opvolgde, jamei genoegen zig tot deugd liet voorbereiden: Want, 't geen plütauchus te recht nopens Socrates'oordeelt, en 't geen mij geoorloofd zij hier weder met de woorden van seneca te verklaaren, " hij, die de Aangeklaagden in Rechte ver„ dedigt, of over Vrede en Oorlog raadpleegt, „ is de eenigfte niet, die den Staat ten nutte ver„ flrekke, maar ook hij, die de Jongelingfchap „ aanmaant, die hen leert, wat Gerechtigheid zij, wat Godsvrucht, wat lijdzaamheid, wat „ kloekmoedigheid, wat de verachting des doods, wat het denkbeeld der Godheid, en welk een „ treffelijk dog onkostbaar goed het zij, een „ zuiver geweten te bezitten." En, in de daad, 't is aan niemnnd;onbekend, hoe onze Wijsgeer, door dit vormen en opleiden der Jeugd tot alle voortreffelijkheid en lievigheid van ziele , zig bij het Vaderland wel - verdiend gemaakt hebbe. Niemand is 'er, of hij weete, hoe veele en hoe groote Mannen in den Burger- flaat 'er  BURGER BESCHOUWD. $t 'er uit zijn onderwijs gekomen zijn, die in we* tenfchap, voorzigtigheid, braafheid, kloekmoedigheid uitgeblonken hebben, offchoon 'er ook geweest zijn, in hun foort (wel is wüar) groot en uitmuntende, maar die nogthans naderhand door grove fouten of door euveldaaden kwalijk berucht geworden zijn, wanneer zij met ondankbaarheid hunnen voortreft lijken Meester waren afgevallen, Theramenes, bijvoorbeeld, Alcibiades, en de flegtfte van allen, Critias. Edoch het was niet blootelijk door vermaaningen of zedelesfen, dat onze Leeraar van Wijsheid en Deugd den Staat, der Jongelingfchap voornamentlijk, ten nutte verftrekte, maar ('c geen veel grooter is) ook door zijn eigen voorbeeld en het bewijs zijner daaden. Laaten wij hier een weinig in het befchouwen van Socrates als Burger verbeiden. " Heerlijk (volgens 't oordeel van cicer o) „ was het zeggen van Socrates, dat dit de naaste „ weg en (om zo te fpreken) het kortfle „ voetpad wss om tot roem te geraken , in„ dien iemand zig hierop toeleide, dat hij we„ zentlijk zodanig was, als waar voor hij ge„ houden wilde worden." Zulk eenen nu, die zonder iedele vertooning op deze wijze waaren roem bekomen heeft, is het geheel niet onvoegzaam, opentlijk te betuigen, hoe hij zig altoos gedragen hebbe. Derhal ven, in die verdedigende D * ,Re-  5a SOCRATES ALS Redevoering, welke plato vnor zijnen Leermeester heeft gefchreeven, en wel ter plaatfe, waar van wij de woorden bevorens bijgebrngt hebben ter aanwijzing der redenen, waarom hij met voorbedagten raade zig van alle deelneeming aan het openbaar bewind had onthouden, verzeekert Socrates, dat hij dit echter geenzins uit vreeze voor den dood gedaan had, daar hij, zonder eenigen fchroom voor de dood - ftraffe, ftandvastiglijk alle geweld en ongerechtigheid weerftand geboden had, en toen het Volk zelf voor Geweldenaer fpeelde, en toen eenige weinigen op eene wreedaartige wijze den Staat overheerschten. Deze, namentlijk, is de onwrikbaarheid van grondbeginfels, deze is de ftevigheid van eene aan zig zelve altoos gelijk blijvende ziele, die den deugdzamen en kloekmoedigen Burger kenmerkt, dat de Geweldenarije hem altoos en in alle tijden even haatlijk zij, 't zij ze onder den Koninglijken of Vorstelijken naam, 't zij ze onder het Volks-masker, den Staat onderdrukke. Gij herinnert U, mijne hoorders, welke de gedaante ware der Atheenfche aangelegenheden ten tijde van den Peloponnefifchen Oorlog, en hoe onmatig, hoe onzinnig de vrijheid van het Attifche Volk, of zal ik liever zeggen?— deszelfs razernij. Acht Atheenfche Bevelhebbers, waar onder de jongere Pericles, door 's Vaders roem aanzienlijk, en Dio- me-  BURGER BESCHOUWD. 53 medon, een Man door zijne held-haftige daaden, zijne deugd, zijne godsvrucht, even voortreffelijk, hadden eene luisterrijke overwinning ter zee bij Arginufae op de Lacedaemoniers behaald : De Vijanden overwonnen, op de vlugt gejaagd zijnde, en verfcheidene van hunne fchepen in den grond geboord, ontftaat'er eene ftorm: Verbolgen baaren , bulderende winden, beletten, dat men die geenen, die ook aan de zijde der Athenienfers in 't gevegt eene prooi der zee geworden waren, uit de golven opvisfche of redde, hoe zeer de Bevelhebbers daar toe last gegeven hadden. Men vindt zig, tegens wil endank, genoodzaakt, hen onbegraven, ofwel den afgrond der zee tot graf hebbende, agter wege te laaten. Ondertusfchen was 'er te Athenen eene Wet, die gebood, dat men de lijken der geenen, die in den flag gebleven waren, behoorlijk ter aarde moest beflellen, en dat hij, die zulks verzuimde, met de dood geftraft wierde. Die zelfde Bevelhebbers , die de zaak des Vaderlands zo gelukkiglijk, zo dapper herfteld hadden , worden t'huis ontboden ; zij worden befchuldigd van de Wet overtreden en de Godsdienst-plichten omtrent de gefneuvelden gefchonden te hebben. De boosheid hunner vijanden, van Therareenes inzonderheid, van dien zelfden Theramenes, aan wien de Veldheeren de zorg, om de fchipbreukelingen uit het water te haaien, hadden aanbevolen, — de D 3 boos-  54 SOCRATES ALS boosheid en wrevel dier fnoodaerts laat niets onbeproefd, en 'er is geen kunstgreep, die zij niet in 'twerk (lellen, — geene kuiperij is'er, geen bedrog, 't welk zij niet bezigen, om het Volk te verbitteren tegens Mannen, die niet alleen alleronfchuldigst aan de hen aangeteigde misdaad waren, maar zig ook op eene luisterrijke wijze bij het Vadeiland verdiend gemaakt hadden, ja die het Volk zelf in zijne eerde vergadering bijna reeds geheel had vrij-gefproken. Den volgenden dag wordt 'er, uit kragte van een befluit van den Raad der Vijfhonderden, aan 'c Volk een voordel gedaan, om bij ééne enkelde opneeming der Hemmen over alle de agt Vcldheeren , zonder hen in hunne verdediging te hooren, Uitfpraak te doen s Het voordel wordt gedaan en goedgekeurd, hoe zeer de Wet uitdruklijk verbood, dat zelfs degrootde Misdadiger onverhoord veroordeeld wierde, en daar het buiten dien tegens olie recht, alle gewoonte aan dreed, dat het Volk over een meerder-tal aangeklaagden bij ééne ftem-opneen.irg vonnis velde. Toen boden zii, die, in 't getal óerP.ytanen {oi Vtrftigmanven,) ran 't hoofd der Vergadering zittende, eenigen eerbied voor Recht en Wet hadden, allen wrerftand; zij weigerden de ftemmen der Atheenfche Volks Quartieren op te neemen: Doch zij daarentegen, die de Volks vergadering ganhuften, Theramenes, Callixenus, en anderen  BURGER BESCHOUWD. 55 ren, fchreeuwden bij aanhoudendheid, u dat de „ wil des Volks altoos in plaats van recht ,, moest gelden; dat al wat het Vclk ooit ge„ bood, deugdelijk was en kragt van wet moest „ hebben; dat al wie anders gevoelde, al wie „ zig hier tegens durfde verzetten, dezelfde dood,, ftraffe te wagten had als de Bevelhebbers zel„ ve. " Daarop zag men de overige Prytanen, ja (om zo te fpreken ) alle anderen onder de Burgers, die zig tegens dezen Volks-ftorm hadden poogen te verzetten, aan 't wankelen raaken, door fchrik bevangen worden, hun voornemen laaten vaaren , eindelijk belooven, dat, al wat het Volk beveelde, al flreed het ook rechtitreeks tegens de Wet, zij zulks zouden ter uitvoer brengen. Onder de Burgers bleef Euryptolemus bijna de eenigfte onverfchrokken volharden: Onder de Vijftigmannen , of wel onder de tien Voorzitters , bleef Socrates alleen onwrikbaar flaan: En, daar het noodlot de zaak aldus befchikt had, als 't ware, om eene proeve te geven, wat fchouwfpel een kloekmoedig en flandvastig Man, met zijne Mede-Burgers , terwijl zij ongerechtigheid drijven en onrecht beveelen, in 't ftrijdperk getreden, oplevere, — daar, zeg ik, het noodlot de zaak aldus befchikt had, dat onze . Wijsgeer juist dien dag de eerfte der tien Voorzitters in de Vergadering was, en mitsdien het hoofd van den Raad der Vijfhonderden, zo als D 4 van  SOCRATES ALS van her. geheele Attifche Gemeene-best, voof dien éénen dag, bleef hij, door geene bedreigingen der Volks - hoofden vervaerd, door geen gefc breeuw der opgeruide meenigte bedeesd of ont-r roerd, volftandig en halftarrig weigeren, en verklaarde , dat hij volitrekt niets doen zoude 't geen tegens de Wetten flreed, ja dat hij de dood liever ondergaan wilde dan den zo heiligen eed, dien hij als lid des Raads gezworen had, fchenden; een beftaan (zegt xenophon) 't welk geen (terveling, behalven Socrates alleen, ooit zoude hebben durven ondernemen : En zulk eene ongelooflijke kloekmoedigheid van dezen (ik zeide bijna, Goddelijken') Man vermogt zo veel, niet dat de bij het Volk aangeklaagde Bevelheb^ bers 'er met behoud van hun leven afkwamen, maar ten minften dat hij zelve zig de fchuld niet op den hals laadde, welke naderhand Callixenus en Theramenes, ja 't gantfche Atheenfche Volk fchijnenbetaald te hebben, toen zij door deLace^ daemoniers onder 't juk gebragt, en genood-s zaakt werden onder de wreedaartigfte Gewelde^ saers als (haven te kruipen. En welk was wederom, bid ik U, het gedrag van onzen besten Burger, die op de drift van een woedend Volk met bedaardheid had nedergezien, — welk was onder deze dertig Geweldeyaers, terwijl de rechtmatigfte vrijheid zelfs was *e gronde gegaan, en terwijl, alle andere Burgers  BURGER BESCHOUWD. 57 of in ballingfchap vertrokken waren, of in geduurige vreeze hunne flaaffche ketenen droegen , — welk was, om kort te gaan, toen het gedrag van Socrates? — Geen ander dan het gedrag natuurlijk is van iemand, die fteeds weet als een Vrij-man te leeven: Niets heeft hij tegens de Wetten gedaan; maar, gelijk hij te voren zig tegens 's Volks wil naar 't voorfchrift der wetten verzet had , zo durfde hij insgelijks, de wet volgende, der overheerfching van eenige weinigen rustig het hoofd bieden: En, voor eerst, alle gevaaren met zijne Mede-Burgers deelende, doch voor vrees onvatbaar, verzette hij ('c geen c cero te recht in Hem prijst) -geen voet buiten de poort. De dertig Geweldenaers vierden nogthans hunner wreedaartigheid, op eene allerafgrijslijkfte wijze, den ruimen teugel: Niemand was 'er, die zig veiligheid voor zijn leven of goederen kon beloven: Want, na dat zij, om . de vrijheid onder- de- voet te krijgen en de VolksRegeerirg om .verre te werpen, de Scad in handen van den Vijand meer geleverd dan overgegeven, derzelyer muuren ter aarde geflegt, hunne vloot, hunne timmerwerven en magafijnen in handen der Lacedaemoniers gefield hadden, —heerschten die Dertigen op de bloed-dorftigfle wijze over hunne Mede-Burgers, zig veilig reekenende onder de befchutting der Spartaanfche Bezettelingen, welke Lyfander, op hun eigen B 5 aan-  58 SOCRATES ALS aanzoek, binnen hunne Stad gelegd had, die ondertusfchen op de beurs der Athenienfers zelve moesten gevoed en onderhouden worden : En geen wonder! Die Overheerfchers hunner andersdenkende Mede - Burgers wilden liever onder 'c juk der heerschzuchtigc Lacedaemoniers den hals krommen, dan in een vrij Gemeene-best en onder de vorm eener Volks - Regeering, naar de regels der Gelijkheid, met hunne Mede-Burgers leeven : En , daar zij begonnen hadden met hen, die onder de even-gemelde Regeerings-vorm het handwerk van valfche Befchuldigers en openbaare Lasteraars tot middel van beftaan gehad, en door hunne leugenagtige aanbrengingen of befchuldig ngen de beste en aanzienlijkfte Burgers geduurig gekweld en gekneveld hadden, te recht te vorderen, te vor.nisfen, cn met de dood te ftraffeój gingen zij ftraks van die geftrengheid, welke het brasf gedeelte der Burgerij niet misprees over tor de ultetfte 01 rechtvaerdigheid en Woestheid: Niemand viel hen onder 't oog als cenigzins in oanzien of rijkdom uitmuntende, of zij gaven teillond betel om hem te vatten, in de gevargems te werpen, voorts ter dood te brengen; zo dat, binncd Heft korte tijdvak van agt maarden, geduurcrA' *t welk zij in 't bezit hunner geweldige beerfchappije zijn gebleven, zij, volgens het getuigenis van isocrates en anderen, vijftien-honderd Burgers, zonder vorm van  BURGER BESCHOUWD. 59 van Rechtspleging en onverhoord veroordeeld, door beuls-handen hebben doen fneeven, Qffchoon men nu niet altoos en overal even ruiterlijk zeggen moete, 'tgeen men deukten voelt, hoe allerprijslijkst en allerdeugdzaamst h t ook zij, kon echter een Man, die niet min menschlijk en meegaande was dan hij de recht vaerdigheid beminde, zulk eene ontmenschte en bloeddorftige wreedheid dier affchuwlijke onder rukkers met ftilzwijgen niet verdraagen: Hij kon zig niet langer bedwingen, en voer eens jegens hen in deze bewoordingen uit. " 'Er gaat geen „ dag vooibij, of wij zien deze-dertig Beltuur„ ders van ons Gemeene-best een aantal Bur„ gers ter dood verzanden , en zulks waarlijk „ niet van de flegtfte Burgers: Wij zien hen „ ook een groot aantal anderen in hunne bedrij„ ven wikkelen en tot deel-genooten van hunne „ ongerechtigheid maaken. Het zoude mij ver„ wonderen, indien een Osfe-hoeder, die 't „ vee, aan zijne zorge toebetrouwd, dagelijksch „ in getal deed verminderen of van minder waar? „ dije en flegter maakte, door een ieder niet gë,, oordeeld werd een flegte Vee-herder te zijn: „ Maar ik verwondere mij nog meer, dat iemand, „ die aan 't hoofd van eenen Staat gelteldis, daar ,, hij t'elken dage eenigen zijner Mede Burgers „ van kant doet helpen, of een aantal anderen „ tot bedorvener en boofer menfchen maakt j „ niet  oo SOCRATES ALS „ niet fchaamrood worde, en niet eenmaal tot „ de gedagten kome, dat hij een ondeugende en „ flegte Siaats - Regeerder is." Onder die Dertigen was zo in gezag, als in fnoode driestheid, de voornaamfte Critias, wel-eer een voedfterling van 't onderwijs van Socrates, maar, na dat hij denzelven was afgevallen (gelijk de boosheid van harte , met ondankbaarheid gepaard, een eerlijk man, van wien zulk een fnoodaert niet dan weldaaden genoten heeft, tot voorwerp van haaren haat pleegt te neemen) zijnen Leermeester het vijandlijkst hart toedraagende. Deze vuile en aan de fchandelijkfte wellust overgegevene booswigt had zig gefioken gevonden door de ftrenge berisping van Socrates, die hem zulk een foort van liefde, waarover hij zig fchaamen moest, niet zonder verwijt had onder 't oog gebragt. Ras bocdfchapten agterklappns, zo als het nooit mist, of, zo dra de vrijheid onderdrukt wordt, worden 'er zulke lasterzugtige aanbrengers gevonden, dit zeggen van Socrates, raakende het verminderen der kudde, aan Critias en aan zijne deelgenoten der Tijrannij over. Derhalven, de gelegenheid nu gevonden hebbende om zig over •t oude en 't onlangs hem aangedaan leed te wreeken, daar hij met Charicles aangefteld was, om nieuwe Wetten naar den toenmaaligen ftaat der zaaken voor Athenen te ontwerpen , verbood Critias, dat iemand de kunst van wel te fpreken on-  BURGER BESCHOUWD. 6t onderwees. Deze kunst onderwees Socrates niet, dan voor zo verre De wijsheid is de bron om wel te [preken. Voiftandig mitsdien en rustig ging hij voort den weg te bewandelen, dien hij eenmaal was ingetreden. Dagelijksch, gelijk bevorens, bevond hij zig verzeld van Jongelingen, aan wie hij het ftijle en moeizame voetpad, maar tevens vruchtbaar van echten roem, aanwees, langs 't welk zij door de deugd tot het waare geluk met vaste fchreden konden opftijgen. Onder dit voorwendfel dan fchaamde zig Critias niet, Socrates voor zig en Charicles te ontbieden, — dien zelfden Socrates, dien Man zonder vlek offchuld, wiens enkel opflag van oog dien lhoodften onder de zonne, gelijk wel-eer aan Alcibiades, ontzag en fchrik had moeten aanjaagen: Doch hij kreeg zulke antwoorden, welke hem van fchaamte deeden bloozen: En, daar onze Wijsgeer noch door het barsch gelaat der twee Geweldenaers ontzet, noch door hunne bedreigingen vervaerd, noch door hunne fchersferijen en befchimpingen zig geraakt betoonde, maar in tegendeel zijne hem eigene fpotternije, dat is, eene fchers vol zouten prikkel, tegens hen op zijne beurt gebruikte, lieten zij hem eindelijk gaan, hem ftrengelijk aanzeggende, " hij zoude zorg draagen, dat hij ook „ niet t'eenigen tijd de kudde minderde, " dat is,  & .SOCRATES ALS is, " dat hij niet binnen kort onder hen geteld „ wierde, die Honden van kant geholpen te wor„ den." —- Edoch de dood, welke hem de Tijrannen bedreigde, was voor hem een voorwerp van verachting; voor hem, die, omtrent in een gelijk geval, weinige jaaren daarna, bij Bc Volk aangeklaagd, zeide : " Zo Gijl. mij, „ ö! Atheenfche Burgers, nu wildet vrij-fpre„ ken, onder deze voorwaarde, dat ik nimmer „ na dezen dag mij met dit foort van redekave„ lirgen, nog met het beoeffenen der wijsheid, „ zoude bezig houden; en, zo men mij betrap„ te, dut ik mij wederom daar aan fchuldig „ maakte, dat bet doodvonnis dan van nu af aan „ voor mij geftreektn was; — indien, zeg ik, „ Gijl. mij heden op deze voorwaarde wildet „ laaten gaan, zoude ik U antwoorden: Ik heb „ Utief, 61 mijne Atheenfche Mede - Burgers l „ ik bemin U met hart en ziele: Maar ik zal „ de Godheid meer gehoorzaamen dan £/." En voorwaar! hoe vrij hij zij, die de dood niet vreest, heeft Socrates, ten tijde dier ge■weldennrije, meer dan eens met fprekende daaden getoond. Zelden blijft tusfehen booswigten de eensgezindheid op den duur ftand houden: Want, daar niet ieder van hen op gelijke wijze boos, niet ieder tot denzelfden trap bedorven of kwaadhartig is, kan hij, die onder de deugnieten de allerflegtfte is, eenen lastigen berisper on*  BURGER BESCHOUWD. 63 onder zijne metgezellen niet veelen. Dit bleek ras in den tweefpalt en verwijdering, tusfchen Critias en Theramenes ontfhian: Want, terwijl Theramenes als in twijffel hangen bleef tusfchen het beste, 't welk hij zag en goedkeurde, en't ergfte, 't geen hij, door zijne verkeerde eerzugt van 't regte fpoor vervoerd , najaagde , voelde hij eindelijk een innerlijk afgrijzen van die uiterfte wreedheid van Critias en zijne medehelpers: En, gelijk hij kort te voren het gezag der Vierhonderden, d;e zig in de laatfte tijden van den Pelo» ponnefifchen Oorlog van 't bewind meester gemaakt hadden, om verre had geworpen, ftelde hij zig nu ook tegens de geweld - dadige overheerfching zijner Mede-genoten. Daar dit nu hen mishaagde, werd hij, onder 't beftuur en aandrijven van Critias, door geweld van den gewapenden arm, ter dood veroordeeld: Vrugtelöos riep hij 't gezag der Wetten in: Vrugteloos bad hij, dat men hem de trouw der voorouderlijke inftellingen niet zoude ontzeggen: Niets moge baaten; want waarlijk de Goddelijke wraak volg» de dezen ( zal ik hem eenen ongelukkigen of wel eenen naar verdienden nu elendigen Man noemen?) dezen Man van nabij op de hielen, ftraffe vorderende voor 'tonfchuldigbloed, 'c welk hij, weinige jaaren bevorens, door het ombrengen der fes Bevelhebbers, die geener misdaad hoe genaamd fchuldig waren , onder zijn gezag en aan-  64 SOCRATES ALS aanvoering, aan 't Atheenfche Volk had doen vergieten ; gelijk die zelfde wreekende hand der Godheid , met geenen langzamen tred, binnen weinige maanden Critias ook agterhaald heeft. Socrates nogthans erinnerde zig, dat Theramenes wel-eer zijn onderwijs had genoten: Hij erinnerde zig, dat in meer dan een geval hij zig bij 't Vaderland wel-verdiend had gemaakt: Hij wist, dat hij nu zelfs niet ten eenemaale van alle deugd vervreemd was; ja dat hij misfchien de eenigfle was in den Raad der Dertigen, die het behoud der Burgers nog eenigzins ter harte nam. Derhalven, terwijl dat zelfde Atheenfche Volk, 't welk onlangs de vrijheid zo hoog in top voerde, nu verbaasd en als verweezen de Vergadering met gewapende manfchap omituwd zag; vreemde krijgs- knegten de Rechtbank en de groote Markt alom bezetten; de wetten vertrappen; de voorouderlijke en vaderlandfche inftellingen fchenden en met voeten treden; een Man van den eerften rang in 't Gemeene-best, tegens alle recht, reden en billijkheid, ter dood veroordeelen; van 'e onfchendbaare Altaar, waar op hij gefprongen was, met geweld en de ongehoordfte verbreeking der Godsdienftige gebruiken, affleuren; door den beruchtften flegthoofd Satyrus en zijne laage bende Hellebardiers langs de ftraaten der Stad wegfleepen; — terwijl allen en een ieder, van fchrik bevangen en verflagen, onbeweeglijk dit ftondert aan  BURGER BESCHOUWD. 6$ aan te zien,- — terwijl zij overvloedig traanen fronten, ijsden, en - zweegen, — wjerp zig Socrates met nog twee anderen den Wagters; die Theramenes met gewéld henen bragten, iri in den wég, hen het uitvoeren van hunnen lasc poogehde te beletten; en hij liet dit zijn voornemen niet vaaren dan op dë bede van Theramenes zelve, dië hen zeide, dat zijn lót en dit zijn laatfte Uur hem bitterder zouden vallen, indien hij hen, die zo vriendfchappelijk, zo getrouw, zo onverfchrokken, voor zijn behoud zig in de bresfe Helden, daar doch hunrié pogingen vrugteloos zouden afloopen, met zig in 't verderf fteepte. Dit blijk van kloekmoedigheid, en van eeneri geest boven alle gevaaren verheven, gaf Socrates te midden en in 't bijwezen van de menigte zijner Mede-Burgers, terwijl ieder zijne flaaffche banden flegts beweende. Een ander geval zal ik nog bijbrengen, waarin hij die zelfde ftevigheid vari ziele met 'er daad deed zien, alleen met weinigen zig zeiven zijner braafheid bewust. Het was die aflchuwlijke dertig GeWeldenaers niet genoeg door moord en roof op het leven en de bezittingen der beste en aanzienlijkfte Burgers te aafen: Maar, (gelijk het de gewoonte van dergelijke Overheerfchers is,) zij lagen zig,. met voorbedagten raade , hier op toe , om anderé Burgers, zo Veel maar mogelijk ware, È als  66 SOCRATES ALS als medehelpers in hunne fnoodheden in te wikkelen, oordeelende dat hunne magt des te beter gevestigd zoude zijn, naar mate 'er meer waren, die .belang hadden, dat de misdaaden, onder't bewind der Geweldenaers bedreven,, (leeds ftraffeloos bleven. Daarom was hun gebruik, zo dikwijls zij iemand ter dobd beflemd hadden , aan andere Burgers tegelasten het Aagt - offer te gaan. af haaien en ter flagt-bank te bezorgen. — « En dit was mijn gedrag ('t waren, naar het „ verhaal van plato, de woorden van Socra„ tes .in zijne Redevoering tot de Rechters) — " en dit was mijn gedrag in de Volks-vergadering, waar de Bevelhebbers ter dood veroor" deeld werden, wanneer ons Gemeene-best zeg nog onder de vorm eener Volks-regeering " bevond. Ten tijde voorts, toen daarop eeni", ge weinigen zig van 't bewind meestergemaakt hadden, ontboden mij de Dertig-Mannen ■ met nog vier anderen ten Raadhuife in den 1 Tholus, en gelastten ons Leo Salaminius van „ het Eiland Salamis te gaan opligten en ter dood w te doen brengen : Want zij gaven ook aan „ verfcheiden anderen zulke bevélen, om zig een des' te grooter getal deelgenooten hunner wan„ daaden op zijde te voegen. Toen heb ik niet bloötelijk met woorden maar met de daad ge" toond, dat ik om de dood niet gaf, (offchoon „ ik misfehien wat ruuw fehijne tefpreken) — „ dat,  BURGER BESCHOUWD. ó> », dat, zeg ik, ik om de dood niet gaf, - , >, neen! niets hoe genaamd! — maar dat mijne „ eenigfte zorg was, dat ik niets onrechtvaer>, digs, niets misdaadigs bedreef: Want de wil„ Jekeurige overheerfching dier dertig menfchen, „ hoe wreedaartig zij ook ware, hoe zij ook alle », paaien en mate te buiten ging, heeft mij nogthans nimmer zulk eehen fchrikaangejaagd, dat >, ik daarom iets doen zoude, 't geen tegens 't recht ilrijdig ware. Derhalven, zo dra wij 5> den Tholus uittraden, vertrokken de vier an„ deren, die met mij ontboden waren, naar Sa„ toni», en haalden Leo van daar: Doch ik keef„ de rustig naar mijn huis: En om deze oor>, zaak alleen zoude ik ook misfchien ter dood t, heen gefleept zijn geworden, indien niet kort „ daarna die heerfchappije van eenige weinigen „ was om verre geworpen." En wie dog, mijne toehoorders, — let hier eens op, — wie was 'er onder de vier overigen, welken een onfchuldig Man, op bevel der Geweldenaers, uit zijn huis gingen haaien en de dood-ftraf deeden ondergaan? Wie was hij, die op zo eene fchelmfche en ondeugende wijze gereed was, zig tot eenen flaaffchen dienst te laaten gebruiken? - Het wasMelitus, mijne hoorders! \ was die zelfde Melitus, die drie jaaren daarna Socrates befchuldigde, als die de? Attifche Volks - Regeering vijandig en oorzaak  68 SOCRATES ALS ware, dat de jongelingfchap een tegenzin jegens die Regeerings-vorm kreege. En hier, mijne hoorders, zoude ik tot de laatfte lotgevallen van Socrates moeten overgaan! Hier zoude ik moeten komen tot dat dood-vonnis, t welk hij onder de regeering der Tijrannen ontkwam , maar 't geen hij, toen de Staat weder in vrijheid herfteld was, niet mogt ontgaan. ■ Hier zoude ik Anytus het masker moeten aftrekken, dien Anytus, die, terwijl hij zig beroemde onder de wreekers der Vrijheid en de herftellers van 't opnieuw gevestigd Gemeene-best geteld te worden; terwijl hij onzen Wijsgeer alomme voordroeg, als iemand die de Goden verachtte, die met den Godsdienst, de Wetten , de Zeden van een vrij Volk den fpot dreef, die Alcibiades en Critias, na hen bedorven te hebben, tot Staats-Hoofden aan Athenen bezorgd hadde, — die eindelijk geen ander doelwit had dan om het Gemeene-best, door zijne lesfen en door zijn eigen voorbeeld, te beroeren, aan 't wankelen te brengen, en over hoop te werpen;«-» dien Anytus, hervatte ik, die, terwijl hij alle deze ongerijmde befchuldigingen tegens den vlekkelooften en braafften der Stervelingen valfchelijk fmeedde , zijnen eigenen bijzonderen baat, zijn ouden wrok den teugel vierde, en zig vooral over de verfmaading wreekte, waarmede Alcibiades wel-eer zijne verliefde aanzoeken en minne-  BURGER BESCHOUWD. 69 nekooferijen had van de hand geweezen: Want, dat een alleringetogenile doch tevens allerarmoedigfte Leermeester der Wijsheid kuifchelijk van eenen fchoonen jongeling bemind werde, terwijl hij, een rijk en vermogend Man, door Alcibiades om zijne verliefde grillen werd uitgelagchen, — dit was iets, 't geen de trotsheid van eenen zig verhovaerdigenden Volks- leider niet konde verduuwen nog vergeten : Dit was iets, waar over hij meende, zig nu onder 't mom-aangezigt van eenen verdediger zijns Vaderlands en der Goden zijn's Vaderlands ( zo hij voorgaf) veiliglijk te kunnen wreeken. — Hier zouden wij 't masker aan de Befchuldigers van Socrates moeten afligten: Hier zouden wij moeten toonen, wat het langzaam en langzaam voortkruipende gif van den fnoodften en onbefchaamdften laster vermoge; welke de kunitenarijen zijn der lasteraars, dan voornamentlijk, wanneer zij door een of ander fnecdig dog ondeugend vernuft, zo als Ariftopbanes was, voortgeholpen worden; welke daarentegen de onbevlekte eerlijkheid van Socrates ware, welke zijne (landvastigheid , welke zijne trouwe en braafheid; hoe zuiver en oprecht zijne godvruchtige grondbeginfels; hoe vast en onbeweeglijk de kracht zijner ziele midden onder het gebriesch der onrechtvaerdigfte Rechters ; hoe onbeneveld zijn gelaat; hoe groot de gerustheid zijn's gemoeds, E 3 hoe  ft> SOCRATES ALS hoe onverwinnelijk zijne lijdzaamheid in den Kerker ; hoe onwrikbaar zijn beiluit, om aan "t voorfchrift der Wet tegehoorzaamen, daar hij, fchoon de gelegenheid zig aangeboden ziende om te ontvluchten en hier toe door den getrouwden zijner vrienden, Crito, ten fterkften aangefpoord, grootmoediglijk betuigde, dat hij, die nimmer de Wet gefchonden had, nu ook, aan het einde zijnes levens, niet gezind was de Rechten zijn's Vaderlands te verkrachten. Met de fterkfte co. leuren, met alle mogelijke kragt van mijn penceel, zoude ik U hier de beeldtenis van Socrates , de dood reeds voor de oogen hebbende, moeten afmaaien, en zijne verhuizing naar een beter leven fchetfen. — Maar ik moet noch de welwillendheid, waarmee Ge mij tot nu toe hebt aangehoord, misbruiken , noch dezen plechtigc-n dag met het planten van den akeligen dood-cijpres, om zo te fpreeken, tot eene treurftonde maaken. Ziet daar dan, mijne ge-eerde toehoorders, het beeld van eenen waarlijk goeden, waarlijk kloekmoedigen, waarlijk wijzen, waarlijk nuttigen Burger in socrates afgefchilderd, of liever, voor zo veel mijne krachten toelieten, flaauwlijk gefchetst. 'Er fchiet mij niets over als nog een woord te zeggen ter bëantwoordipg dier Berispers onzer eeuwe, die klaagen, dat  BURGER BESCHOUWD. ?i dat wij verre af zijn van die Burger-deugd der Oudheid, en van de volmaaktheid van't model, 't welk wij in Socrates vinden. ■—. Met deze onze oogen, mijne hoorders, —- met deze onze oogen aanfchouwden wij nog zeer onlangs, nu befchreijen wij, helaas! en zullen lang befchreijen hem, in wien, fchoon de jaaren der jongelingfchap nog naauwlijks te boven, dezelfde zugt voor zijn Vaderland als in deez' onlierfelijken Man uitblonk, dezelfde liefde tot eene gematigde Vrijheid, dezelfde haat tegens kwaade Burgers, een haat nogthans van alle verkeerde partijfchap verwijderd, dezelfde bëoeffening der zuivere, onopgefmukte wijsheid, de blankheid van een oprecht gemoed met beleefdheid gepaard, deftigheid met eenen zig zelve mistrouwenden fchroom, ftandvastigheid met méégaande menfchen-liefde, de lierkte vaneenen edelmoedigen inborst met eene inneemende;zagt-aartigheid, zedigheid met al de fcherpzinnigheid van een vuurig vernuft, doordringendheid van verftand, het onbedorven gevoel van 't waareen *c fchoone, eene onvermoeide arbeidzaamheid, eindelijk (in welk opzigt hij de meeste gelijkenis op Socrates hadde) eene verwonderings - waardige gefchiktheid om zig van 't hart van waarlijk edele jongelingen meester te maaken, eene foort van ongelooflijken en allergelukkigften invloed om hen tot allen waaren roem en voortreflijkheid aan E 4 te  SOCRATES ALS te fpooren. Gij, zo veelen als Gij hier tegenwoordig zijt, kweekelingen der Bataaffche Minerva, *— Gij inzonderheid, die meer de vrienden dan de leerlingen van uwen Meester waart, — Gij, mijne overige Hoorders, — Gij, die ik voor anderen alhier had moeten noemen, mijne waarde amptgenooten, U allen roepe ik tot getuigen. Verklaart opentlijk, — verklaart , zeg ik nog eens , verklaart opentlijk hoe gelijk in genegenheid tot zijne Mede-Burgers , in welwillendheid en gedjendigheid omtrent zijne vrienden, in brandende begeerte tot de bëoeffening der Wijsheid, in alle vrugtbare en nutte geleerdheid , in behendigheid en bekwaamheid ter vorming van 't gemoed der edelaartige Jongelingfchap , — hoe gelijk, in een woord, bijna in allen deele aan Socrates geweest zij, wel-eer, helaas! uwe, — wel-eer, helaas! mijne, — (ik zegge het niet zonder het diepfte gevoel van fmerte, maar tevens niet zonder eenige hovaardije op onze onderlinge vriendfchap) — wel - eer, helaas, mijne nieowland! Want, dat ik van pieter nikuwland fpreke, dit merkte Ge reeds van den beginne, wijne hoorders! Mij geheugt, wat deze braave Man nopens de Burger- Deugd gevoelde; mij geheugt, wat hij daarover te meermaalen met mij fprak. —■ Maar, dit is, ö! onuitfpreeklijke fmerte! — dit is de noodlottige, de doo-  BURGER BESCHOUWD. 73 doodclijke invloed van dat vijandig gcftarnte, 't welk dezen mijnen vaderlijken grond, deze onze Hooge-Schole inzonderheid, als 'c ware, fchijnt te drukken. —r. De braven worden voor hun tijd ten grave gefleept, —- Meer te zeggen, belet mij de duurzame droefheid, die 't innigst van mijn hart overftelpt! — Maar Gij! beschermers van onze bataaf- sche pallas, — Gij, die, al zweege ik, o} entlijk belijdt, welk een verlies zij in nieuwland hebbe geleden, -— Gij, die in hem eene proeve gezien hebt, wat voordeel op uwe H00ge-School aanbrenge een Man, die de waare Vrijheid beminde, dog die niet minder verkleefd was aan Recht en Billijkheid, — vindt Gij, zo mogelijk, iemand, in wien men eenen niet geheel ongelijken Opvolger van nieuwland pntwaare ! ik heb gezegd! E 5 De  De Deugd in de daad is op eer gefield: Trouwens ook heeft zij geen ander loon; welk loon zij echter gereedelijk aanneemt, dog nimmer fcherpelijk afvordert: Maar, indien het gebeur e, dat of allen zig tegens haar ondanklaar betoonen, of dat zij veele benijders hebbe , of dat magtige vijanden de Deugd haarer wel - verdiende belooning met geweld berooven, dan nog voorwaar fchept zij het vermaak van veelvuldige vertroostingen, en beurt zig zelve voornamentlijk op door de waardije en luifier , die zij zig zelve kent. cicero Fragm. Lib. UL deRepublica.  AANMERKINGEN en OPHELDERINGEN. Pag. 14. %3feduurig zal hij zoeken, — niet naart eenen Theramenes, die, nu begunjliger en aanhangeling der Groot en enz.] Voor den Lezer, wien de Attifche Gel'chiedenisfen niet genoegzaam bekend mogten zijn , zullen wij op het laatfte gedeelte dezer Redevoering, al. waar van den twijffelachtigen en tweeflachtigen inborst en handel van Theramenes gefproken wordt, eenige ophelderingen hem betreffende geven. Prg. 20. Socrates, wien de allerongemakkelijkjle gë~ aartheid zijner Huisvrouw ten zeiven einde diende enz.] De eenparige getuigenisfen der Schrijvers, van xenophon inzonderheid, die een bijzonder Vriend van Socrates geweest is, la'aten geen den minlten twijffel over wegens de gè'aartheid van Xanthippe, wier naam daarom te recht als gelijkluidend met die eener booze of liever eener ongemakkelijke Echtgenoot is geworden. Ik zegge eener ongemakkelijke Echtgenoot, omdat het mij altoos is voor-' gekomen, dat zij minder behoord hebbe onder dat foort van Vrouwen, wier boosheid van hart haar geduurig aanzet om haaren Man , wien zij innerlijk haaten, of ten minften van wien zij afkeerig zijn, het leven bitter te maa-  76 AANMERKINGEN maaken, dan wel onder een minder kwaadhartig foort, die enkelijk uit eene grillige heerschzugt en veranderlijke gemelijkheid haaren Man plaagen, en dikwijls om de minite beuzelingen in ongebondene gramfchap jegens hem uitvaaren, hoe zeer zij hem in de daad beminnen. Het gedrag van Xanthippe en haare droefheid, geduurende den flaat van befchuldiging en gevangenis van Socrates, fchijnt mij dit gevoelen ten duidelijkften te bevestigen. Doch het is hier de plaats niet, om over de zedelijke gefteldheid van Xanthippe uit te wijden. Die daarover eene geleerde verzameling wil inzien, raadpleege met aecidius MEN agius OVer DIOGENES laertius Lib. II. §. 37' Genoeg zij het, alhier bij te brengen de woorden van xejjophon in Sympsfio (pag. 511. ed. Steph.) alwaar Xanthippe, door een oog- en oor-getuigen, genoemd wordt de ongemakkelijke van alle Vrouwen , die toen leefden , of geleefd hadden, of ooit leven zouden: Een lof voorwaar, die niet fterker uitgedrukt kon worden! Echter fchrijft Xenophon de ongemakkelijke', de lastigfte, de moeilijkjle, niet de flegtfte , de hvaadaartigfte, de booste. En in de daad de kijverijen en grillen , die van laar bij AElianus en anderen verhaald worden, behooren tot het laatfte foort van Vrouwen, waarvan wij even fpra. ken, niet tot het eerflc. Ter zeiver plaaife zegt Socrates, " dat de onftuimigheden zijner Huisvrouwe hem dienden „ tot eene zedekundige oeffening ,■ want dat hij insge„ lijks hen, die in de rijkunst meesters wilden worden, „ zig niet de makfte, maar in tegendeel de vuurigfte en „ weerbarfligfte paerden zag aanfchafTen: " Eene overdragt, die ik in deze geheele plaats gehouden heb, tevens ziende op de Woorden bij cicero de Offic. Lib. I. Cap. 26. Zij, die in de rijkunst ervaren zijn , zullen weten, wat het is een paerd om de paal bedwingen, dus ook wat het bij Cicero is, iemand om de paal der reden èe- dwin-  en OPHELDERINGEN. 77 dwingen, en hem, met het aanzetten van 't been, naar de hand doen luifleren. —— Betreffende de ftandvastige gelatenheid, waarmede Socrates, altoos aan zig zelve gelijk, zo wel de huislijke onrust als de veelvuldige Staatsomwentelingen heeft doorgedaan, zie men c i c. Tujc. Dtspé Lib. III. Cap. 15. en aldaar jo. davisius; seneca de Ird Lib. II. Cap. 6. aelianus Far. Hifi. Lib. IX. Cap.7. gataker overMarcus dntoninus Lib. I. §.8.-*Bij deze gelegenheid kan iemand, die gewoon is de zedelijke trekken der beroemdfte Mannen van oude en laatera tijden met elkander te vergelijken, zig niet laaten ontflippen de overeenkomst, die 'er, ook ten dezen, gelijk in veele andere opzigten, is tusfchen Socrates en Cato Uticenfis, van wien seneca in zijn io4den Brief getuigt: " Dat, hoe menigvuldige omwentelingen en veranderin„ gen het Gemeene-best ten zijnen tijde ook onderging, „ niemand Cato immer had veranderd gezien: Altoos en „ in alle ftaaten (zegt hij) betoonde Cato zig denzelf„ den, terwijl hij het Ampt van Praetor bekleedde; toen hij, naar het Burgemeesterfchap ftaande, zig een an„ der zag voortrekken; toen hij opentlijk en plechtig „ werd befchuldigd en aangeklaagd ; toen hij een der „ Wingewesten beftuurde; in zijne Redevoeringen tot hec „ Volk; in 't Leger; en eindelijk in de laatfte ogenblik„ ken voor zijnen dood, toen fchrik en vrees alle de Ge„ meene-best-gezinden bevangen had, en toen van de„ eene zijde Caefar met tien der ftrijdbaarfte Legioenen „ hen bedreigde enz." Een geweldige dood was 't einde, waar toe deze ftandvastige inborst Cato bragt: Dit was ook het einde der edelmoedige waarheids-liefde van Socrates: In dit opzigt almede zijn zij beiden gelijk , maar niet minder in de achting , die liefhebbers van recht, deugd, en waarheid, door alle eeuwen heen, hunner nagedachteais zullen toedraagen. Pag. 21,  78 AANMERKINGEN Pag. 21. Niet veel gelukkiger was hij omtrent zijnen Zoon Lamprocles.'] Deze bijzonderheid deunt op het getuigenis van seneca, ter aangehaalde plaatfe, zeggende , " dat Socrates in zijn kroost kinderen vond, die on■„ buigzaam waren en hunner Moeder, meerder dan hun„ nen Vader, gelijk." Echter kan dit alleen van Lamprocles verdaan worden, die, volgens 't geen men in de Verdediging van Socrates bij plato leest, een aankomend jongeling was , toen Socrates werd ter dood gebragt, terwijl de twee anderen, Sophroniscüs en Menexeiius, nog niet boven de jaaren der kindsheid waren. In de daad, dat Lamprocles met zijne Moeder Xanthippe hevige verfchillen gehad heeft, en deswegens in het vriendelijke door zijnen Vader is aangemaand en berispt geXvorden, blijkt uit het verhaal bij xenophon Mem. Lib. II. Cap. 2. —— Betreffende de gevallige [pelen, waar toe Socrates zig met zijnen Zoon Lamprocles in zij' he jongheid verledigde, is het verhaal bekend, dat Alcibiades hem eens overviel, terwijl hij met zijn Zoontje bezig was op een dok paerdje te fpeelen, en dat, op de verwondering, die Alcibiades te kennen gaf, zulk eenen Wijsgeer met een zo kinderachtig tijd-verdrijf bezig te zien, Socrates hem antwoordde, " dat, om hier ovef „ een bevoegd Rechter te zijn, hij wagten moest, tot ■„ hij zelf Vader was. " De Wijsgeer had 'er kunnen bijvoegen, " dat hij wagten moest, tot dat de Hemel hem ■„ een gevoelig hart had gefchonken." Een Man van die gëaartheid , als Alcibiades was, zoude altoos onvatbaar geweest zijn voor de tedere aandoeningen van'een vaderlijk en kiilderlievend hart. — Zij die de huislijke genoegens weeten te fmaaken, — zij die goede Echtgenooten, goede Huisvaders zijn, beroeren zelden of nooit Landen en Staaten. Men zie over dit verhaal ae li anus Var. Hift. Lib. XII. |^ap. 15. en de Aantekeningen van perizonius op die plaats. Pag. 22.  en OPHELDERINGEN. 79 Pag. 32. Dit alles leer en wij uit het gulden Boekje der Gedenkwaardigheden van Socrates enz. ] Het grootfte gedeelte van het tweede Boek van dit onfchatbaar Werkje van xenophön handelt over de waardije, het nut, de pligtender vriendfchap; eene wijsgeerige verhandeling de* te gefchikter voor die tijden, om dat, midden in de burgerlijke verdeeldheden, de vriendfchap, even als alle andere gezellige betrekkingen, die de ziel van 't menschlijk leven uitmaaken, doorgaans met voeten getreden en aan de dweepachtiglte partij - zugt wordt opgeofferd. Pag. 23. Die zelfde Man, die onder de' Athenienfers enz. diende als gemeen Krijgs-knegt in het Atheenfche Leger enz.] Een iegelijk, die met de Griekfche Oudheid eenigzins bekend is, weet, dat, in de Schriften van plato, Socrates altoos fprekende wordt ingevoerd, en dat ondertusfchen het meerderdeel dier Schriften, de Boeken inzonderheid over de inrichting van een volmaakt Gemeenebest en over den aart en 7 oogmerk der IVetten, eene aaneenfchakeling van lesfen der Staatkundige wijsheid bevatten. Te recht derhalven kan men zeggen, dat Socrates in het geven dier lesfen zijne weergaa te Athenen niet had. 't Is waar, dat Plato, terwijl hij zijnen Meester redekavelende invoert, veel - al zijn eigen gevoelen heeft gè'uit; ja zelfs wordt verhaald, dat Socrates zeker gefprek , 't welk Plato hem in de mond gelegd had, al lag. chende voor een aartig verzierfel uitmaakte: Doch echter kan men niet ontkennen, dat de Verhandelingen van onzen Wijsgeer mat zijne Leerlingen over het onderwerp der Staatkunde, inzonderheid voor zo verre die met de Zedekunde verknocht en daarop gebouwd is, gelopen hebben. Dit blijkt, zo uit het algemeen getuigenis der Oudheid, als inzonderheid uit de Schriften van xenophon, dien jmea voor een getrouwen overleveraar der Gedenkwaardig. Se-  ï* AANMERKINGEN heden yan zijnen Meester mag houden. Dezelfde twijfeling nogthans, die men nopens de Staatkundige zamenfpraaken van Plato kan opwerpen, geldt ook, wanneer Xenophon den Wijsgeer over het Krijgskundige doet redekavelen. Ik, voor mij, gelove, dat Socrates nu en dan jver 't een en over 't andere gehandeld heeft; doch dat Plato en Xenophon j ieder in zijnen kring, deze als Krijgsman, geene als in de Staatkunde ervaren, de gefprekken van hunnen Leermeester uitgebreid en ópgezierd hebben.— Dat nu verders Socrates als gemeen Krijgsknegt in het Leger gediend, het beleg van Potidaea en de Veld - (lagen bij Amphipolis en Delium bijgewoond hebbe, is eene der bekendfte omftandigheden van zijn léven; Men zie deswegens Leoallatiüs ad Epift. Socr. pag. 144. menagius ad Diog. Laert. Lib. II. §. 22. en 23. terizonius ad AEl. Var. Hifi. Lib. III. Cap. 17. Pag. 24. Bij Delium, onder anderen, kweet hij zig derwijze in het gevegt. ] " Ik heb hem ( zegt de Veld„ heer Laches bij plato Tomo II. Opp. pag. 181. b.) „ fteeds niet alleen zijnen Vader, maar ook zijn Vaderj, land, zo veel hij maar immer vermogt, zien redden en „ te hulp komen: In den vlugtenden aftogt bij Delium; i, inzonderheid, week hij met mij te rug: En ik kan U „ zeggen, dat, indien de anderen zig zo hadden willen gedragen als hij, onze Staat ftand gehouden zoude j, hebben, en niet tot die vernedering zijn neêrgezon„ ken." Men zie wijders, over de dapperheid van Socrates in dezen veldflag, diogenes laertius Lib. II. §. 23. leo allatius en me nagius ter aangehaalde plaatfe: En 4 aangaande den voorzeggings-geest, die hem den onveiliglien weg deed vermijden, davisius in zijne Aantekening over de woorden van cicero* Divin. Lib. I. Cap. 54.- « Die zelfde Socrates, toen 'et' „■ on-'  en OPHELDERINGEN. Si „ ónder het bevel van Laches ongelukkig gevogteri was* „ en hij zelf met Lnches de wijk moest nemen, weigerde $ »> aan zekeren driefpreng gekomen, denzelfden weg in te ,, flaan, langs welken de overigen hunne vlugt wilden i, voortzetten: En, op de vraag, waarom hij ook zijnen ,t aftogt langs dien weg niet vervolgde, antwoordde hij, „ dat hij daarvan door de Godheid weerhouden werd; j, Daarop gebeurde, dat zij, die den anderen wég hadden „ genomen, in de vijandlijke Ruiterije vervielen." Pag. 25. En, ach! had hij dien zelfden diénst aan eenen anderen zijner Leerlingen — in den flag bij Potidaea niet beweezeul] Dit verhaal, behalven de aangehaalde plaats van Diogenes Laeftius, is getrokken uit pluta r.chus- in VLeven van Alcibiades Tom. I. Opp. pag. 194. gelijk, 't geen bevorens van 't redden van Xenophon gezegd is, inzonderheid berust Op het getuigenis vart strabo Lib. IX. pag. 6tS. Het is opmerklijk, dat, naar 't verhaal van Plutarchus, waarvan anderen nogthans geene melding maaken , Alcibiades daarna , en wel in deit voorgemelden flag bij Delium, zijnen Leermeester op ge^ lijke wijze tegens den Vijand befchermd hebbe. " Nart der,ïa»d, (zegt hij) en wel töen de veldflagbij Delium „ voorviel, de Athenienfers aan 't wijken gebragt zijnde* „ vond Alcibiades, te paerd zittende, Socrates, die mee „ eenige weinige anderen te voet aftrok: Doch, heni »» zicnde, reed hij niet voort: Hij verzelde Socrates, ver-» »» dediSde en befchermde hem tegens den Vijand, die he* „ vig aandrong en veelen op die vlugt afmaakte." Pag. 25. Aan de Overheden en den Veldheèr tè gëhoorzamen, in alles wat de wetten geboden, — dit was iii zijne oogen flegts het volbrengen van zijn pligt.] Naar Waarheid zegt xenophon van hem Menton Lib. IV* F Cap*  g2 AANMERKINGEN Cap. 4. §• !• " Nimmer was Socrates gewoon zijn ge» * voelen, over 't geen rechtvaerclig was, te verbergen: „ In tegendeel hij toonde met daaden, hoe hij dagt, 't' „ zij in zijn bijzonder leven, met een ieder omgaande , „ zo als de wetten en hun eigeii nüt medebragten, 't zij „ in 'topenbaar, aan de Overheden en gefielde Magtenge„ hoorzamende in alles wat de wetten geboden, 't zij in „ de Stad, 't zij in 't Leger, dermate dat hij algemeen be» „ kend ftond voor een Man, die boven alle anderen in p-ligtmatige gehoorzaamheid uitmuntte.'" Niet zonder' reden derhalven fchrijven hem beiden, en xenophón en plato, woorden toe, die de innerlijke overtuiging van volflandige pligts-betragting met zig brengen. Ten allen tijde heb ik mij toegericht om aan de wetten te gehoorzaamen. Dns doet hem Xenophon fpreeken, toen hij voor de zogenaamde Ontwerpers van nieüwe Wetten, Critias en Charicles, ontboden was; van welk opontbod wij in 't vervolg zullen fpreken Mem. Lib. ï. Cap. 2. $. 34. En in zijne Verdediging doet plato hem tot zijne Mede-Burgers zeggen: Dat ik niets onrechtvaerdigs deed, dat ik niets beging, V geen de zedelijke plichten jegens mijnen evenmensch fch'ond, dit was V geen mij fteeds allezins ter harte ging, tomo I. Opp. pag. 32. d.In de Zamenfpraak, die van Crïto, als de hoofd-rol daarin vervullende, den naam draagt, wordt door Socrates opzettelijk betoogd, " dat, al is ook het Vaderland onrecht„ vaerdig, al is het gantfche Volk een onderdrukker van „ eenen zijner Mede - Burgers, het dezen niet vrij - flaat, „ ten einde die onrechtvaerdigheid te ontduiken, 's Landff „ wetten te fchenden." Crito raadde hem aan de gelegenheid waar te nemen, die hij hem voorbereid had, om gemakkelijk te ontvlugten: Hij dringt hem daar toe, zelfs Hit dien hoofde, " dat Socrates, zijn geheele leven door, „ zig de betrachting der deugd tot-hoofd-oogmerk gefield  en OPHELDERINGEN. 83 hadde." Socrates, daar en tegen, beweert, " dat de „ grootfte deugds-betrachting beftaat in bet gehoorzamen „ ahn de Wetten:" En, daar hij dezen zelve, als tot hem fprekende, invoert, doet hij haar zeggen: " Ziit Gij „ tot dien trap van wijsheid gekomen, en weet Ge niet, ;, dat het Vaderland door Ü met meerder liefde behandeld en gediend moet worden, dat het meèr eerbieds ver„ dient, dat het U heiliger moet zijn, dan uwe Moeder, „ dan uwe Vader, dan alle uwe Voorouders; in een woord, dat het Vaderland de eerde plaats bekleedea „ moet en bij de Goden en bij de Menfchen, zo veelen „ 'er het voorfchrift der reden volgen?" Eene les in de daad, die der verhevende Zedekunde , uit Goddelijken óorfpröng voortgevloeid , geene oneer zdude aandoen, èn waarvan nogthans dè Leeraer, als een Vijand van Vaderland en Vrijheid, door dë fnoódfte Lasteraers ( gelijk het doorgaans gaat) is Uitgekreeteri en ter döod gebragt! Pag. 27. Ik bezige hier de eigene woorden van xenophon:] Voorkomende namentlijk in de Gedenkwaardigheden van Socrates Lib. I. Cap. 2. §. 63. waarmede alwederom Overeenkomt plato in Verdediging;-Rede van Socrates Tömo II. pag. 36. b. daar onze Wijsgeer betuigt, " dat, hoe zeer ten zijnen tijde een Volks-vriend „ t* zijn, of ten minden zig voor een Vólks-vriend uit „ te geven, en uit dién hoofde zig in zamenzsveeringen „ en Volks - öpdanden te mengen, de kortfte èn zekerde „ weg was om fortuin te maaken en rijkdommen te ver„ gaaren, hij nimmer daaraan eenig deel had willen ne„ men, nog naar eenige eer-ampten van Veldheer of ,", Volks - beftuurder, die op deze wijze verkreegen wierden, had willen daan." Socrates doch was ook ten dezen van 't zelfde gevoelen als Cicero in zijne RedeVoering voor Sextius Cap. 67. nópens de ziels. hoedanig-  «4 AANMERKINGEN heden van hen , die zig veel-al aan 't hoofd van zulke ondernemingen ftellen ; en mitsdien, met Critobulus over de keuze van gemeenzame vrienden redekavelende, leert hij hem een partijzugtig mensch, en die, uit enkelde verkleefdheid aan dezen of geenen Staatkundigen aanhang, haat en wrok tegens zijne Mede-Burgers in zijnen boezem koefterde, nimmer op zijne vrienden-rol te ftellen. Pag. 28. Steeds betoonde hij die vrije hooghartigheid, welke cicero zegt enz.] De plaats van cicero is in Tufc. Qiiaejl. Lib. I. Cap. 29. diogenes laertius Lib. II. §. 24. zegt insgelijks, " dat Socrates een fterkte „ van ziele had, die hem weinig gedweê of buigzaam „ maakte; dat hij ook daarom een Voorftander was der Volks-vrijheid enz." terwijl eindelijk seneca de Be~ tief. Lib. V. Cap. 6. onzen Wijsgeer affchildert als iemand, die gewoon was de dwaasheid der Grooten te befpotten. En in de daad, daar die vrije hooghartigheid eigenaartig is in een eerlijk en rondborftig man, kan het niet misfen, of hij reekene het beneden zig den Fermogenden te pluimllrijken: Maar niet minder veracht hij de Volks-vleiertje; «n van daar het lot, 't welk Socrates trof, dat hij, die nimmer voor eenen Grooten kroop, naderhand als een verachter van den Gemeenen - Man werd te boek gefield. Zi j daarentegen, die het Iaagfte voor de Vermogenden, zo lang zij de magt in handen hebben, bukken, zijn naderhand hunne grootfte vervolgers, wanneer zij in 't ftof ter aarde liggen, en de grootfte Pluimftrijkers der Meenigte, om zig zelve in de plaats der voormalige Grooten te ftellen. Pag. 29. Hij zelf fpoorde Charmides en anderen aan, »m in het bewind te treedcn.~\ Zijne aanmaning, aan Charmides gedaan, is te vinden in Memor. Lib. III. Cap. 7. zijne berisping van Ariftippus in het begin van 't tweede Boek  en OPHELDERINGEN. 85 Boek derzelfde Gedenkwaardigheden. Ja! Alcibiades zelf is op die wijze door zijnen Leermeester aangefpoord; want in zijne eerfte jeugd fchijnt hij geheel anders gemoed te zijn geweest als in meer-gevorderde jaaren: Hij fchroomde in de Volks-vergadering te fpreeken; en hij had de bemoediging van Socrates nodig, om die fchaamachtigevreeze af te leggen, daar deze hem deed opmerken, wie het voor het meerderdeel waren, die de Volks-vergadering uitmaakten, volgens 't verhaal van ae li anus Far. Hifi. Lib. II. Cap. jL De zamenfpraak met den jongeren Pericles , ever de noedzaaklijkheid en middelen om de Athenienfers tot hunne oude dapperheid te rug te brengen, is door xenophon te boek gefield in Memor. Lib. III. Cap. 5, Derhalven, daar Socrates zo zeer gewoon was de Staatkunde en de verfcheidene foorten van kennis daar toe nodig tot onderwerp van zijne gefprekken te nemen, is het eene Socratifche fchers, welke de Schrijver der Socratifche Brieven heeft 'naargebootst, wanneer hij Socrates aan Archelaus, Koning Van Macedonien, in dezer voegen doet fehrijven, (Epifl. I. pag. 8.) " Ik geeve mij „ niet uit voor iemand, die de kunst Yan regeerengeleerd „ heb,- en, die niet geleerd hebbende, wil ik ook het „ Rijks-beduur niet op mij nemen, even min ais ik het „ flunren van een Schip zoude op mij nemen, in de „ ftuurmans-kunst onervaren. Ik weteook, dat, indien „ de overige menfchen dus dagten en gezind waren, 'er „ minder rampen, minder onheilen in de menschlijke za„ menleving zijn zouden: Doch nu, daar de lichtvaerdi„ ge fi-outheid van hen, die der zaaken geheel onkundig „ zijn, hen nogthans de Itanden aan V roer van regeering „ doet fiaan, zijn wij daar door in alle die wanordres en „ verwarringen gevallen, die wij heden bekeven: En „ even daar door is de magt van de Fortuin vermeerderd, „ -dewijl het onveriland van dat foort van Regeerders de F 3 heer-  86 AANMERKINGEN „ heerfchappije van 't blinde Noodlot al meer en meer ver„ groot:" Eene waarheid, altoos der overweging waardig, doch meer dan ooit waardig, wanneer een Gemeene-best in 't geval is, om het gebeurde te Athenen zig ten nutte te maaken! Pag. 30. L)it is een gedeelte der Redevoering, die plato ons in gefchrift heeft nagelaten:"] Woordelijk te vinden Tomo I. pag. 31. c. De volgende plaats van plato, door ons een weinig verder bijgebragt, is te vinden de Republicd Lib. VI. pag. 496. c. De uitdrukking yan woeste en wilde Dieren, die Socrates bij Plato op de laatfte plaats gebruikt, is aan de Socratifche Schrijvers niet ongewoon, als zij van de losbandige Atheenfche Volksregeering van hunnen tijd fpreken: Die gewoonte heeft de Schrijver der Socratifche Brieven zig almede toegeëigend, wanneer hij (Epijl. Socr. XXIV. pag 51. ) uit de penne van Plato doet vloeijen, " dat, vermits te Athenen ,, niemand iets deed, 't geen het gezond verftand kon „ goedkeuren, noch in huislijke zaaken, noch in 'tStaats„ beftuur, hij zig uit de Stad op 't Land begeven had, „ derwaarts vlugtende als iemand, die zig uit eene kooi ,, vol wilde en woeste Dieren had gered." Deze neiging van 't Volk, om brave en eerlijke lieden uit het beftuur te weeren, en 't zelve, nevens het behoud van den geheelen Staat, aan Booswigten of Eigen, belang-zoekers toe te vertrouwen, is het hoofdzaaklijke der redenen, die zommige Wijsgeeren, de Epicuréers inzonderheid, tegens de Stoïcijnen gewoon waren bij te brengen, om aan te toonen, dat een beminnaar der Wijsheid zig van alle Staatszaaken moest onthouden, welk verfchil seneca behandelende, de Ot/o Sapientis, zig in dezer voegen uitdrukt: " Ik vrage U, welk is het Gemeene-best, wiens beftuur 3, een Wijfe zalin handen nemen? Zal het zijn het Atheensch „ Ge-  in OPHELDERINGEN. ,w Gemeene-best, waarin Socrates ter dood veroordeeld „ wordt, nderfcaeideoe deelen te zamen hield, heeft moeten worI s dea,  132 KORTE SCHETS van het den. De fleunpilaar der Arijiocratie (en dat ik hier 'i woord Arijiocratie, in deszelfs ouden, waaren, en echten zin, met reden, wel en te recht, gebruike, zal uit het vervolg mijner Aanmerkingen blijken,) — de fleunpilaar en hoekfleen der Ariftocratie in dat Staats - gebouw eenmaal aan 't wankelen gebragt, los-gemaakt, en ten laatften geheel afgebroken en weg-genomen zijnde, helde het gevaarte op zijde, zakte geheel naar den alles - overweegenden kant van den woefteia Volks-wil, of liever van hen die, geheel meester der Meenigte zijnde, onder 'sVolks raam den Staat op hunne wenken deeden draaijeri. Men rustte niet, of zij, die geen fteen, geen duim gronds eigendom hadden , moesten , ook in het bekleeden der hoogfte. Waerd'gheid, gelijk {taan met hen, die hunne gegoedheid voor het meest daar toe gerechtigd, niet minder dan hunne befchaafdheid voor het best daar toe gefchikt, moest doen houden: En de deugdzame Ariftides (doch die ook zijne ogenblikken van zwakheid en zelfs van ondeugd had) deze anderzins brave Man gaf der Volks-vleijerij zo veel toe, dat hij zig tot werktuig dier fchadelijke en verderflijke verandering liet gebruiken: Men rustte niet, of de nanflelling tot Archon moest ook bij Loting gefchieden; en voortaan werden niet meer de besten gekozen, maar zij, aan wien 't Lot gunflig was , hoe onbekwaam, hoe verachtelijk, hoe ondeugend ook zo dra zij zig onder de Mededingers gefield hadden, zagen zig aan 't hoofd van alle Rechtspleging geplaatst: En nogthans zo veel vermogt de oude geest van deugdzame deftigheid en zelfs-ontzag, die door 't lang gebruik, bijzonder zedert de tijden van Solon, aan den Areopagus, uit kragt van deszelfsArifiocratifche inrichting, was eigen geworden , dat , toen zelfs de nuttige bepaalingen van dien Wetgeever in het aanflellen der Arehontes afgefchaft waren, deze achtbare Vergadering haare oude deugd, te- vent  ATHEENSCH STAATS - BESTUUR. 133 vens met haaren ouden luister, invloed, en gezag bleef behouden; tot dat eindelijk ook dit laatst overgebleven gedeelte der Attifche Ariftocratie door den ijverigen en eerlijken, maar min doorzigtigen en ligtgelovigen, Volksvriend Epbialtes, op heimelijk aandrijven van den listigen en ftaatzugtigen Pericles, werd over-hoop geworpen of kragteloos gemaakt; gelijk wij in eene volgende Aanmerking op deze Redevoering nader zullen bewijzen. Dit Zij ondertusfchen genoeg, om mijne Lezers eenige juiste denkbeelden van het Atheensch Staats - beftuur , immers zo veel tot beter verftand mijner gezegdens nodig is, te geeven. Ik hoope , dat mijne arbeid, zo niet heden, immers in vervolg van tijden, van eenige nuttigheid zijn zal. Dit vooruitzigt is van nu af aan mijne beloning, die voor 't overige, bij mij zelve bewust waarheid geleerd en gefchreeven te hebben, niemands veroordeeling vreeze, en ook niemand zoeke te' behaagen. " Pag. 37. Maar 7 geen Solon dus wijslijk verordend had, — deze allervoorzigtigfte inftellingen mogten op den duur geen ftand houden.] Niemand, die de voorgaande Schets van V Atheensch Staats - beftuur geleezen heeft, zal verder bewijs van dit gezegde vraagen. Niets is in die Schets voorgefteld of verzekerd , 't welk men niet in ftaat zij met de bondigfte getuigenisfen der Griekfche Schrijvers te ftaaven: Doch dergelijke aanhaalingen heb ik gemeend in een Werkjen, 't welk niet tot vertooning van beleezenheid , maar tot wezentlijk nut mijner Land-en Tijd-genoten gefchreeven is, doorgaans agter wege te moeten laaten. Volvoere ik eens mijn voornemen , om deze vrugten mijner Letter-arbeid, die ik wel-eer voor mijne jeugdige Academifche Toehoorders, zonder I 3 ver-  i54 AANMERKINGEN verder inaigt dan hun nuttig onderwijs, gegaderd had, doch die het, in de jegenswoordige tijden, aan een openbaar Leeraar in ons Holland niet meer vrij ftaat hen mede te deelen, — om deze Letter-arbeid, zegge ik, voor 't algemeen in 't licht te geeven in eene taal, tot verbreiding van letterkundige naarfpeuringen beter gefchikt, dan zal ik mijne Leezers , naar mijne gewoonte, overtuigen, dat niet ik, maar de wijsten, de meest-gëachten der oude Schrijvers, zo Latijnen als Grieken, uit eenen mond, als *t ware, aldus fpreken. Voor het tegenswoordige zij het genoeg mij te beroepen op den fchranderften en geleerdften van alle ftaatkundige Wijsgeeren, die immer hunne gedagten ons nagelaten hebben, — op aristoteles (Polit. Lib. II. Cap. 10.) en op den menschkundigen, vaderland - lievenden , eerlijken Redenaer is o cr at e s, voor al op zijne Areopagitijche Redevoering, waarin hij opzettelijk doet zien, hoe fterk de onbepaalde VoiksRegeering zijnes tijds verbasterd was van de voorzigtiglijk getemperde vrije Staats- Regeering, die de Voorvaders, Solon inzonderheid , ingefleld hadden. Daar hij geene gelegenheid laat voorbijgaan, om die vorm van vrije Staats-Regeering boven de Alleen - hcerfching , of het Bevind van eenige Weinigen (Oligarchie, ) te verheffen , en derzelve allen lof, dien zij maar immer kan gereekend worden te verdienen, toe te zwaaijen, dringt hij nogthans, die tevens en een braaf Burger en oog-getuigen was van de uitwerking der heilloofe Volks-losbandigheid, fleeds met allen nadruk aan op de verkeerdheid der Athenienfers, die, trots en opgeblazen door hunne op de Perfers behaalde overwinningen, de loffelijke inflellingen van hunnen wel - meenenden Wetgeever veranderd , en alle Burgers zonder onderfcheid toegelaaten hadden, naar de hoo^fte Waerdigheid in den Staat te looten; zo dat 'er nu geen Burger was, zo armoedig, zo ongefchikt tot eene Staat*.  «n OPHELDERINGEN. 13$ Staats-bediening, als hij maar immer zijn mogte, die het 'er niet op toelag, om uit's Lands Schatkist zig en zijn Huisgezin een beftaan te verzorgen, en 't een of ander Ampt van Bewind of Rechts-oeffening, tot verbetering zijner fortuin, te bekomen, terwijl inmiddels daar door de aloude achtbaarheid van den Areopagitifchen Raad werd verzwakt en gefchandvlekt, de beste en aanzienlijkfte Burgers van alle openbaare Ampts-bediening afgefchrikt en verwijderd,- 't welk alles, weinige jaaren bevorens, ten gevolge gehad had, dat, in dien algemeenen weerzin van zulk eene verkeerde orde van zaaken, de vijanden der waare Vrijheid gelegenheid gevonden hadden dezelve over-hoop te werpen en door de Geweldenarije van eenige Weinigen te doen vervangen. " Zij, die ten „ tijde onzer Voorvaderen, (zeide hij, pag. 143) dit „ Gemeenebest beftuurden, verordenden deszelfs Regee„ rings-vorm derwijze, dat zij niet bij de zagtfte en ,, voor v algemeen vleijendfte benaaming genoemd werd, „ terwijl zij in het weezen der zaak en met de daad „ geenzins zo aangenaam en zagt bevonden werd door „ hen, die daarmede iets te doen hadden; en de aanleg, „ dien zij aan hunne Burgers gaven, was niet zodanig, „ dat deze de Volks-Regeering in eene tomeloofe Losban„ digheid meenden te beftaan, de Vrijheid in het verach„ ten der JVetten, het gelijk recht van alle Burgers in „ de ftoutheid om alles te durven zeggen, noch kun ge„ luk waanden gelegen te zijn in den vrijen euvelmoed „ om alles te beftaan: Maar dit was de regelmaat van „ hun Gemeene-best, dat het openbaar Gezag zulk flag „ van menfchen geftrengelijk gade floeg en naar verdienften „ ftrafte, terwijl het voorts alle Burgers in 't algemeen „ deugdzamer en gematigder maakte. Ter betere rege„ ling nu en beter beftuur van den Staat bragt dit wel het „ meeste toe, dat, daar'er twee de rl ije gelijkheid I 4 »  t$6 AANMERKINGEN „ geacht wordt te zijn, waarvan de eene aan allen voï,, ftrekt hetzelfde teeftaat, de andere aan elk en een ieder. dat geen toewijst, V welk hij woerd is, en 7 geen hem „ past, zij niet onkundig waren, welke van deze twee ,, gelijkheden de nuttigfle was voor den Staat. Die Ge„ lijkheid, namentlijk, welke deugdzame en'brave Bur,, gers met flegthoofden gelijk fielt, en beiden even zeer „ vereert, keurden zij af als onrechtmatig: Maar der an„ dere Gelijkheid, welke een ieder naar waarde of eert ,, of itraft, — aan deze gaven zij de voorkeur tot regel- „ maat van hun beftuur. En 't was agtervolgens 't ,, voorfchrift dier laatfte Gelijkheid, dat zij hunne Staats„ huishouding inrichteden, hunne Opperfte- Magten niet „ uit alle Burgers zonder onderfcheid bij Loting aanftel,, lende, maar daar toe de besten,debekwaamflen, tot elk ,, foort van Ampts- verrichting, boven anderen uitkiezen,, de: Want zij hielden zig verzeekerd, dat, naarmate „ die geenen waren, die het roer der Regeering in ban. ,, den hadden, zo ook de overige Burgers zig zouden „ gedragen. — Dat voorts, ren hunnen tijde, men niet ,, als om ftrijd naar Ampten haakte, en dat het mededin„ gerfchap naar hooge Waerdigheden geene twisten baar„ de, hier van was de oorzaak, dat zij zig toelagen, om „ door hunne eigene vlijt en naarflïgheid, door eene zui„ nige levenswijze en fpaarzaamheid, eenige gegoedheid „ te verkrijgen, en niet om listiglijk op de fortuin van anderen te aafen, terwijl zij hunne eigene zaaken ver„ waarloosden: Nimmer maakten zij hun werk, om ten „ koste van 's Lands Schatkist zig zeiyen en de hunnen „ wel te verzorgen , maar in tegendeel om het Gemeene„ best, elk uit zijne bijzondere middelen , te hulpe te komen, zo dikmaals de Staat deze hulpbehoefde: Nim,, mer befteedden zij hunne moeite, om naauwkeuriger te „ weeten, wat elk uit 's Lauds inkomilen naar zig trok, w 4aai  in OPHELDERINGEN. i37 s» dan wat inkomen ieder uit zijne eigene Goederen had. „ Ja! zo heiliglijk onthielden zij zig van de gewoonte, „ om zig met de Gelden van den Staat, door middel van » Ampten, te verrijken , dat het in dien tijd moeilijker was luiden te vinden, die de hooge Waerdigheden wil„ den bekleeden , dan het nu is menfchen aantetreffen, „ die volftrekt naar niets daan: Want de zorg voor de „ Staats-belangen zagen zij aan als een dienst aan 't Al» gemeen, ten nutte van allen, beweezen, en niet als „ eene foort van Koophandel tot eigen voordeel. Dus was „ het hunne gewoonte niet reeds van den vroegen morgen „ af zig onleedig te houden met te bereekenen, hoe veel „ de winst wel was, die hunne Voorzaten in elk Ampt „ hen overgelaten hadden om in de zak te fleeken." Een ieder opmerkzaam Leezer befpeurt ligtelijk in de loftuitingen, aan de oude Attifche Volks-Regeering door isocrates gegeeven, welke daarentegen de gebreken der nieuwere waren; mitsdien welke de voordeden eener getemperde vrije Regeerings - vorm , welke de nadoelen der voldrekte Democratie, door de ondervinding zelve, ten zijnen tijde, beweezen waren: En niet ligtelijk zal men ergens een tafereel vinden, waar de coulcuren der echte Gelijkheid, die de grondflag der eerde Regeeringsvorm is, bij de zwarte fchaduwen der valfche Gelijkheid, op welke de laatfte gebouwd moet worden, fterker, natuurlijker, en meer naar waarheid affteeken. De meesten der Attifche Schrijvers zijn flagt-offers der laatfte Regeerings-vorm geweest, of hebben ten minften meer of min ongelijk van dezelve geleden, zommigen in ballingfchap verdreeven, anderen met de dood bedreigd, Plato, Ariftoteles, Thucydides, enz. En op deze harde en onrecht, vaerdige behandeling van luiden van verdienden, welke daaraan altoos,eigen fchijnt, heeft Ifocrates 't oog, wanneer hij fpreekt van f eene Regeerings-vorm, die bij de 1 5 „ zagt-  138 AANMERKINGEN zagtfie en voor 't algemeen vleijendfte benaaming ge„ tioemd worde, doch die in het weezen der zaak en met de daad geenzins zo aangenaam en zagt bevonden wordt „ door hen, die daarmede iets te doen hebben." Onder de bedoelde Schrijvers nogthans is Xenophon de geen, die uit zijne Schriften blijkt het meest daar door getroffen geweest te zijn. Op verfcheidene plaatfen, niet alleen in de Cedenkwaerdigheden van Socrates, maar ook in zijne Cyropaedie, zinfpeelt hij op de valfche Gelijkheid zijner tijden, b. v. wanneer, (Lib. I. Cap. 3. §. 10.) den jongen Cyrus zijnen Groot-vader met alle deszelfs Gasten dronken ziende, zo dat, Aftyages vergetende dat hij Koning' was, zij dat ze Onderdaanen waren, allen te gelijk met luider ftemme praatten en fchreeuwdcn, Xenophon den jongeling doet zeggen: Nu begreep ik eerst, wat het is gelijk recht van [preken te hebben; en wanneer hij elders Chryfantas zig dus doet uitdrukken: Ik voor mij oordeele, dat 'er geene grooter ongelijkheid onder de men[chen gevonden wordt, dan wanneer een braaf man en een fegthco[d één en V zelfde wacrdig gekeurd worden ; eene uitdrukking, waarvan de jongere plinius zig ook bedient, als hij fchrijft (Lib. IX. Ep. 5.) " Maar ik kan „ mij niet bedwingen, dat ik u niet prijzen zoude, door „ dezen lof U tevens, als 't ware, vermaanende, dat Ge „ voor regelmaat houdet,het onderfcheid van rang enflaat „ tusfchen elk naauwkeurig in acht te neemen; want, als „ men die onderfcheidingeu vermengt, verwart, en in „ wanorde brengt, dan is 'er niets ongelijker dan deze ,, Gelijkheid zelve." Pag. 37. De Athenienfers, zig verhovaerdigende op de zegepraalen, die zij op de Perfers bevogten hadden enz. } Bijna letterlijk heb ik hier plutarchüs gevolgd in \Leven van Ariflides (Tomo I. pag. 332. c.) " Daar Art-  en OPHELDERINGEN. 139 Arifiides (zegt hij) de Athenienfers, bij hunne terug, komst in de Stad, begeerig zag, om eene algeheele VolksRegeering deelachtig te worden; daar hij tevens oordeel, de, dat het Folk, om deszelfs dapperheid, verdiende, dat men het in aanmerking nam, en beha Iv en dienst niet gemakkelijk meende te zijn, eene Meenigte, die door de Wapenen ontzaglijk was geworden , en gig op haare overwinningen verhovaerdigde, door geweld in teugel te houden, fielt hij een Volks-befluit voor, dat de Regeerings. Ampten voor elk en een ieder open zouden zijn, en dat de Archonten uit alle de Athenienfers zonder onderfcheid gekozen zouden worden." Op dezelfde wijze en nog fterker fpreekt isocrates ter aangehaalde plaats, zeggende, dat de Athenienfers, bij het eindigen van den Perfifchen oorlog, te hoogmoedig geworden, en meer zig laaiende voorfiaan dan betaamlijk was, daar zij zig van het hoog-bewind van Griekenland te vat er en te land hadden meester gemaakt, " de oude getemperde „ Volks-Regeering dwaaslijk veranderd hadden, inzon„ derheid door het hoogfte Staats- Ampt voor de laagfte „ Volks - Clasfe open te Hellen enz." Doch, vooral, is ten dezen alles afdoende het gezag van a r i s t o t e l e s , die niet alleen zijne diepe Staatkunde in zijne nog overgeblevene Schriften aan den dag ligt, en nog meer bijzonder de Staats-gefteldheid van alle de Griekfche en andere Gemeenebesten in een Werk, 'tgeen verloren is gegaan naauwkeuriglijk had onderzogt en befchreeven , °maar vooral van den Atheenfchen Staat een Tafereel gefchetst waarvan 'tgemis, naar de aanhaalingen die wij daaruit bij harpocration en anderen vinden, misfchien het meest te betreuren is van alle de verliefen, die de Griekfche Oudheid-kunde heeft geleden. In het tweede Boek Zijner Staatkundige Verhandelingen (Polit. Lib. II. Cap. io.) betoogt hij bondiglijk, " hoe Ephialtes en Pe- „ ricles  Ho AANMERKINGEN „ ricles, door het fnuiken van 't aanzien en gezag de» „ Areopagitifchen Raads, de oude, doch voortreffelijke, „ inrichting van den Staat bedorven hadden; en hoe deze „ laatfte door het toewijzen van een Dag-geld aan de „ Heliaftcn , gelijk wijders alle de op hem volgende „ Demagogen, door telkens iets nieuws in te voeren, „ ten einde zig bij het Volk te veraaogenaamen, de magt „ der Meenigte eindelijk gebragt hadden tot die hoogte „ eener onbepaalde Volks - Regeering, op welke zij zig „ in de laatfte tijden bevond." En dit betoog eindigt aristoteles met te zeggen, " dat dit nogthans niet „ naar de meening en 't oordeel van Solon gefchied „ was, maar veel - eer bij een gevolg van 't geen na zijn „ tijd gebeurde: Want dat het Atheenfche Volk, het „ meest toegebragt hebbende om zig, ten tijde van den „ PerfifchenOcr!og,van 't bewind ter zee meester te maa„ ken, door iedelen waan opgeblazen was geworden; „ en dat toen ondeugende Demagogen zig aan 't hoofd „ gefteld hadden, terwijl de eerlijkfte eH redelijkfte Bur„ gers het onderfpit hadden moeten delven enz," Pag. 38. Pericles — gebruikte Ephialtes als een werk' tuig in zijne band] Geen luisterijker, geen treffender voorbeeld dan Pericles is 'er in de geheele Oudheid te vinden, om een Man te fchilderen, die met het edelst verftand, met de innemendfte bevalligheid, met de onweerftaanbaarfte toverkragt van welfprekendheid, met den keurigften fmaak, met de doorfleepenfte menfchenkunde begaafd, doch tevens niet door een even edel hart, aan deugd, waarheid, braafheid, en belangloosheid verknogt, de voortreffelijkfte gaven der natuur gebruikte, om tot zijne flaatkundige doeleindens, zonder kieschheid van middelen, te geraaken; een Man, die, zig zelve verre boven het gros der menfchen in ziels-vermogen* ge- voe-  ïN OPHELDERINGEN. ï4r voelende, naar mate dier verhevendheid ook op 'tVolk, als op eenen genieenen hoop, neder zag; en die nogthans, niet tegenftaande dit innerlijk gevoel, voor den nederigen, vleijenden, alles-verdraagenden, alles-verduwenden Volks-vriend wist te fpeien , zo dikwijls die eenigzins tot zijne oogmerken dienstbaar konde zijn; een Man, die dus, fteeds de bevorderaer en vermeerderaer der Volks-Rechten zijnde, ondertusfehen juist door dat zelfde middel bijna tot het einde zijn's levens als Alleen-heerfcher in Athenen gebood. Geen natuurlijker, geen volmaakter model daarentegen, dan Ephialtes, vindt men in diezelfde Oudheid van een Man, die deugdzaam van aert, onbaatzugtig, welmeenend, waarlijk vrijheid-lievend en vaderlandsch-gezind, doch tevens kortzigtig van verftand, meer driftig en voortvarend dan fitedig of voorzigtig in zijne raadflagen, ligt-gelovig, en vertrouwend, een werktuig in de hand van anderen is, om aan hunne ftaatkunde of eerzugtige inzigten bevorderlijk te zijn, en die dus, terwijl hij ter goede trouwe arbeidt, om het Volk vrij-magtig te maaken en de Vrijheid in top te vijfelen, het eena verwildert, en de andere, van derzelver grondflagen geheel afgevoerd , over-hoop doet vallen. Geen der Geletterden van laatere tijden heeft tot nu toe de Griekfche Gefchiedenis, zo veel ik wete, in dat daglicht befchouwd of behandeld: En hoe veel nogthans was niet in dit vak te doen, en uit den éénen flutarchus te haaien? Deze Schrijver, wiens wedergade in nut en geleerdheid de oude Letterkunde niet heeft, was tevens Wijsgeer en Gefchied-kundige: En elk der Levens, door hem befchreven, is niet minder een fpiegel van Staat-kunde dan van Zede-kunde: Maar zulk een Schrij ver vereischt eenen opmerkzamen, bedagtzamen, geen oppervlakkigen Leezer. Plutarchus wist, dat de faam, die zig doorgaan» «eer aan blinkende hoedanigheden vergaapt dan we- zent-  *4* AANMERKINGEN zentlijkc deugden vereert, gewoon was Pericles als een doorluchtig Staats-hoofd voor tedraagen: Hij wilde het gemeen vooroordeel niet kwetfen, en echter der waarheid hulde doen. Zijn Leven van Pericles derhalven is op den toon van een Lofreden gefchreeven; en echter zal 'tbef)uit, door een oordeelkundig Leezer daaruit op te maaken, dit zijn, " dat Pericles een groot doch voor zijn „ Vaderland zeer fchadelijk Bewinds - man geweest is en „ dat hij behoord heeft onder die foort van Menfchen, „ aan wien de milde Natuur de uitmuntendfte gaven (als „ 't ware )gefchonken heeft, op dat hunne ondeugden des „ tebeminlijker zijn zouden, doch ook tevens, uit hoofde ,, der daaraan verkuogte deugden, des te gevaarlijkeren „ te doodlijker voor den Staat, om dat zij, door derzel„ ver veraangenaaming, der Meenigte doorgaans welbe„ haaglijk zijn, en haar, ten verderve van 'tVaderland „ mede - floepen." baïle, wiens ziel in dezelfde vorm als die van Plutarchus gegoten was, (de gods-dienflige ©f bijgelovige begrippen uitgenomen, waaromtrent zij hemels-breedte verfchillen) — Bayle heeft Pericles meefterlijk beoordeeld in het Artikel, 'twelk hij ons in zijn Woordenboek over hem gegeeven heeft. Men zie over de bijzonderheid, waarvan ik in mijne Redevoering fpreke, de Noten £. & S. van dat Artikel, en men vergelijke' daarmede j. tayi.or in vitd Lyfiae pag. 17. PRn,EAUX ad Marm. Oxon. pag. 115. — thucydides, die aan de deugden en bekwaamheden van Pericles den wel-verdienden lof laat wedervaaren, fchetst niet te min (Lib. II. Cap. 65) met éénen trek zijn beftuur, ten tijde zelfs toen hij, na het fnuiken der magt van den Areopagus, de Volks-Vrijheid ten top voerde. De Regeerings- Vorm (zegt hij) was ten dien tijde wel in naam eene Volks.Regeering, maar in de daad een beftuur, yan den eerfien (of voomaamjlen) Man in den Staat af hangende.  en OPHELDERINGEN. '43 Het oordeel van plato over Pericles zie men, ondet anderen, in Gorgia pag. 516. c. en over zijne maatregelen tegens den Areopagus, met de gevolgen daaruit gefproten, a ris tot. Polit. Lib. II. Cap. 10. diod. sic. Lib. XI. Cap» 77. plutarchus in vitd Periclis Tomo I. pag. 158. meursius in Areop. Cap. 9. Pag. 39. Gebeurde V ge en isocrates zegt , dat eene Folks - regeering enz.] Zie hier de geheele plaats (in Orat. Panath. pag. 259.) " Onze Voorouders, fchoon „ onbedreven in die Wetenfchap, die de Regeerings„ vormen der verfchillende Staaten uitlegt, hebben nog„ thans niet gemist in de keuze der geene, die een ieder „ moet erkennen niet alleen de gefchiktfte en de rechtma„ tigfte te zijn voor de belangen van het algemeen, maar „ ook voor alle de geenen, die onder dezelve Ieeven, „ allerheilzaamst en aangenaamst. Immers zij hebben eene Democratie (Volks-Regeering) gevestigd, die „ den Staat niet roekeloos beduurde, noch de ongebon- denheid voor Vrijheid, het vermogen om alles te doen, „ wat men wilde voor gelukzaligheid hield; maar die in „ tegendeel zulk foort van menfchen onder tugt hield, en „ de Ariftocratie [ den invloed der Besten en Vermo„ gendften] te baat nam; welke Ariftocratie, die den „ Staat ten nutte verftrekt, de meesten onder de Regee„ rings - Vormen tellen, even als de Timocratie [ of Re„ geering der Rijkften en Gegoedften,] niet datzijindie „ verkeerde meening uit domheid zijn, maar om dat zij „ zig nimmer aan zulk foort van zaaken hebben laaten ge„ legen zijn. — Doch ik voor mij houde ftaande, dat „ 'er flegts drie Regeerings- Formen zijn , Oligarchie „ [ het beduur van eenige Weinigen, ] Democratie [ Volks„ Regeering,] en Monarchie [ Alleenheerfching. ] Voorts „ oordeele ik , dat, onder welke Regeerings - Vorm pt men  144 AANMERKINGEN „• men ook moge leeven, zij, die gewoon zijn in dé „ Ampten van 't hoogst-bewind en in de andere Bedie„ ningen de bekwaamftö en gefchiktfte Burgers te plaatfen, „ en de zulken die zij weten de zaaken het best en het „ rechtvaerdigst te zullen beftuuren, gelukkig onder alle „ deze Staats-inftellingen zijn zullen, en wat hun zelve „ en wat hunne betrekkingen tot anderen betreffe." Men ziet uit deze plaats van isocrates, die ik woordelijk heb vertaald, het onderfcheid tusfchen Ariftocratie en Oligarchie: Het eerfte beteekent de magt deilesten, dat is, (zo als ik mij elders uitdrukte) den in* vloed, welken de aanzienlijkfte, de eerlijkfte, de braaffte, in een woord, de beste Ingezetenen van eenen vrijen Staat, volgens eene vast-gefielde Orde en Wetten, hebben op de Regecring van dien Staat, waarvan nogthans het algeheel bewind en .de oppermagt berust bij het gantfche Ligchaam van't Volk. — Oligarchie, daarentegen, is die Regeerings - vorm, waarin eenige Weinigen, in tegensverfiellii/g van het gantfche Ligchaam des Folks, dat is eene zeekere Clasfe, Orde, of een bepaald getal van Burgers, uit hoofde van geboorte, levens-wijze, rijkdom enftaat, ofwel uit hoofde eener bijzondere fiem ■ gerechtigdheid , boven hunne uitgefiotene Mede - Ingezetenen, de Regeering in handen hebben. Men ziet 'er ook uit, dat Ariftocratie niet is het tegenovergcftelde van Democratie of Folks- Vrijheid, maar integendeel derzelver zeekerfte waarborg; en dat Oligarchie het woord is, 't welk eene bevoorrechte Regeering van een zeeker aantal Menfchen, met uitfluiting der overigen, beteekent. Men ziet 'er eindelijk uitden afftand tusfchen de oude, regelmatige, gelukkige Regeerings - Vorm van Athenen, waar de zo even door ons bepaalde Ariftocratie plaats hadde, en de latere gefteld-heid van zaaken, toen al het Ariftocratifche dier Vorm was vernietigd, isocrates, 'tzelfde onderwerp ook elders be. han-  over 't woord ARISTOCRATIE. fi« handelende, gebruikt alweder het woord Oligarchie in dien zin, waarin de Ouden nimmer dat Van Ariftocratie gebeezigd hebben. Sprekende van de. Lasteraers en valfche Befchuldigcrs, die aan de vol ft rekte Volks-Regeerittgen, als het onkruid aan eenen te vetten grond, efgen zijn, vergelijkt hij QOrat. de Permut. pag. 344. D.) ook ten dien opzigte de wetgevende voorzigtigheid van Solon fen de geftrengheid der oude heilzame wetten jegens dit foort van fchendige Volks -bedriegers, die de eerlijkfle en beste Burgers gewoon zijn te onderdrukken- met de wanorde en verwaarloofing derzelve wetten, die ten zijnen tijde plaats had, toen zodanige Booswigten, die betere Burgers dan zij zeiven als Tegenftreevers der Volksvrijheid voordroegen, door eene verblinde Meenigte aan thoofd van den Staat geplaatst waren. « Gijlieden (zei„ de hij met eene waarlijk Republicainfche vrijmoedig„ heid aan zijne Mede - Burgers, -) Gij lieden hebt „ zulke ondeugende Menfchen, vol euveimoeds, tot uwé „ Beftuurders verkoren, om dat gij meent, dat zij 'tbest „ gefchikt zijn om uwe volftrekte Volks-Regeering voor „ te flaan, vermits zij, uit höofde van hunne lichtvaer„ d.ge floutheid, niets ontzien, en behagen fchepperï om » met anderen in vijandfchap te leeven. Gij meent ook, „ dat ze, ter oorzaake van den geringen Haar, waaruit i, zij zijn Opgekomen , en Van hunne weinige gégoed„ heid, door geene hooghartigheid zullen zijn öpgeWaa,, zen, noch door eenige.lust gedreeven, om nieuwig„ heid in den Staat te zoeken. Ondèrtusfchen wat kwaad „ is 'er van 't verfchrikkelijkfle, van 'tergde foort, welk „ ons Gemeenebest, bij een gevolg dezer verandering i, der aloude inrichtingen, niet zij overgekomen ? welk „ onheil, waar van zij, die zulk eene door U begünflig. „'de gëaartheid hadden, zo door hunne redevoeringen V als door hunne daaden, geen oorzaak geweest zijn? —  r4« AANMERKINGEN zij, zegge ik, die, terwijl zij de aanzienlijkften der Bur^erije, hen die 'tbest in ftaat waren om den Vaderlande eenigen dienst te doen, bij aanhoudendheid gisp„ ten en zwart maakten als Vrienden der Oligarchie mals Janhangers der Spartanen, van hunne lasteringen niet afgelaaten nog gerust hebben, voor dat zij deze voor„ nanrae Burgers, als 'tware, genoodzaakt hadden zoda. „ nig te worden, als zij hen bevorens door hunne valfche „ befchuldigiugen hadden afgemaald: " Eene plaats , waerdig voor-al om in gulden letters gefchreeven te worden in elke Vergaderzaal, daar men, de rechtvaerdige Gelijkheid eener vrije Volks-Regeering in naam eerbiedigende, zig niet ontziet de braaffte Burgers, zo dra zij flegts toonen Vrienden van Wet en Orde te zijn, als Arijlocratisch-gezind (zo als men nu fpreekt) te brandmerken, te vervolgen, van hunne Ampten en Bedieningen te ontzetten. Wat nu verders betreft de drie-ledige gevolg-trekking , die wij uit de eerfte plaats van Ifocrates maakten, — in de Aanmerkingen, welken ik bij de Latijnfche Uitgave mijner Redevoering gevoegd hebbe, is de waarheid derzelven door veelvuldige aanhaalingen ook uit andere oude Griekfche Schrijvers ( zo ik mij verzekerd houde) overvloediglijk en middagklaar beweezen. Zo dikwijls die Schrijvers van de drie Regeerings - vormen fpreeken, gebruiken zij allen, (van Herodotus, als den oudften, af, tot den tijd van Alexandcr den Grooten toe,) altoos de woorden van Monarchie , Oligarchie, Democratie, het eerfte voor eene Alleenheerfching, het tweede voor de Regeering van eenige IVeinigen, het derde voor eene Volks-Regeering: Slegts twee of drie dier plnatfen zal ik hier vertaaien. " Voor eerst, zegt „ ergens de Redenaer lysias, (pag. 421. ed. TayloM r/) _ voor eerst moet men zig dit voor 't verftand „ brengen, dat 'er onder 'tMenschdom niemand is, die  ovêr 't woord ARISTOCRATIE. \tf „ Ui: eigene gëaartheid een Vriend zij van Oligarchie , noch 5, van Democratie; maar, naar mate ieder dezer Regee„ rings-vormen elk in zijne kraam niet te pasfe komt, „ naar dezelfde maat is hij ook gezind en bereid, om „ ze, daar ze beftaat, door eene Omwenteling 'tonder„ fïe boven te keeren." — " Weinigen zijn'er, fchrijft „ plato in eenen Brief aan Perdiccas ( Tomo III. Opp. „ P3g- 321. d.) -T- weinigen zijn 'er in ftaat om aan jon», ge luiden goeden raad voor 't beftuur van 't Gemeene„ best te geeven: Want, gelijk zommige foorten def s, Dieren als eene bijzondere fpraak hebben, die aan hun 5, geflagt eigen is, zo heeft ook iedere Regeerings - vorm „ haare eigene reden: Eene andere is die der Democra„ tie, eene andere die der Oligarchie, eene andere die „ der Monarchie. Eene meenigte menfchen nu geeven „ voor, deze eigen-aertigheid van elke Regeerings - vorm „ te verftaan: Maar, uitgezonderd een zeer klein getal, „ is het 'er verre van daan, dat zij ze in den grond kun>, dig zijn!" xenophon insgelijks, zijne Cyropaedie beginnende van de befpiegeling der oorzaaken, die deti val der onderfcheidene Regeerings-vormen voorbereiden, heft op deze wijze aan: " Ik overdagt wei eens bij mij „ zeiven , hoe veele Democratien om verre geworpen „ zijn door hen, die veel liever onder eenig ander beduur „ leeven wilden dan onder eene Volks-Regeering; hoe „ veele Monarchicn, hoe veele OUgarchien daar -en -tegen' „ reeds in verfcheidene Staaten door het Volk zijn ver„ nietigd." — Maar 't is overtollig en ongepast in een Werkjen, als het tegenwoordige, meer aanhaalingen op één te ftapelen. Ik herhaale, dat bij de Schrijvers, die geduurende den bloei van 't vrije Griekenland geleefd hebben, de Regeering van eenige Voornaamen of Weinigen, die het tegen-overgeftelde is eener Volks - Regeering, of die jn de optelling der drie Regeerings-vormen tusfchen K p. Me-  148 AANMERKINGEN Monarchie en Democratie geplaatst wordt, nimmer Ariftocratie , maar altoos Oligarchie genoemd wordt; en ik durve gerustelijk een ieder uitdaagen eene plaats, voor den leeftijd van Ariftoteles, bij te brengen, waar het eerfte dier beide woorden gebruikt worde in dien zin, dat het beteekene de Regeering van eenige bevoorrechten, veel min in dien haatlijken zin , welke heden zo zeer in zwang is, dat Ariftocratie voor gelijkluidend met Folks-verdrukking worde gehouden: Eene zonderlinge verbastering of omkeering van denkbeelden voorwaar! Een woord, dat in zijn oorfprong beteekent de Regeering der Besten; een woord , dat bij 't Volk, uit wiens taal het is overgenomen, oud's-tijd's niets anders wilde zeggen ; — een woord, dat tot op onzen leeftijd nooit dan ten goede gebeezigd werd; — nu eensklaps, op het voorbeeld van Schrijvers, welken een kundig en onpartijdig Leezer fteeds voor bevooroordeelde Staat- en oppervlakkige Oudheid - kundigen zal houden; — dat zelfde woord, zeg ik, nu eensklaps hervormd tot de beduidenis van een Wau-gedrogt, ter wiens verdelging alle Volkeren zig mseten vereenigen, alle waare of gewaande Wijsgeeren ten ftrijde ftrekken! — Dit Wan-gcdrogt, aan 't welk ik gaarne betuige van mijne eerfte jeugd af insgelijks de doodelijkfte vijandfchap toegedragen te hebben, en nog toe te dragen, heette bij de Grieken Oligarchie; en de zamenftelling van 't woord geeft de zaak zelve te kennen: Want, gelijk Monarchie is de Regeering van Eenen, zo is Oligarchie de Regeering van Weinigen; en zulks al wederom niet in eenen zin, die met het tegenswoordig gebruik van Ariftocratie niet overeen zoude komen, maar juist in den zelfden zin; namentlijk, dat Oligarchie niet flegts beteekene de Regeering van een klein getal, maar alzulke Regeering, waar niet alle gezeeten Burgers op een gelijken voet tot het Beftuur, tot de Bedieningen van Staat,  ovir 't woord ARISTOCRATIE. i49 Staat, of tot het Stemrecht toegelaaten worden, V zij dat zommigen uit hoofde van geboorte, van fland en levenswijze , of van rijkdom en gegoedheid, bevoorrecht zijn , V zij dat een gedeelte der Burgertje door het ander ge. deelt e van 't Stemrecht uitgefloten worde. Dus, bij voorbeeld, wordt de Heerfchappije der dertig Dwingelanden bij Lyfias en anderen niet alleen Oligarchie genoemd; maar ook dat korte tijdvak geduurende den Peloponnefifchen Oorlog, toen Pifander, Phrynichus, en de overige Aanhangers derLacedaemoniers, nevens Theramenes en andere Tegenftanders der Volks-Regeering, eenen Raad van Vier■ honderden hadden opgericht, welke, boven en behalven de gewoone Vergaderingen, den Staat zoude befluuren, geflerkt door vijf. duizendBurgers, die door de Fier-honderden, zo dikmaais zij zulks dienftig oordeelden , zouden bijeengeroepen worden, als verbeeldende de Vergadering des gantfehen Volks:- — Deze vier-honderd Raaden, nevens de vijfduizend ftemgcrechtigdeBurgers, maakten bij de Attifche Schrijvers eene Oligarchie uit, dat is eene Regeering van Weinigen, of liever van een zeker getal bevoorrechten, die, agtervolgens de Lijsten van flem-gerechtigdheid, daarvan bevorens opgemaakt, deel aan het bewind hadden, of in de Volks-Vergadering toegelaaten werden, met uitfluiting der anders denkende Burgers, die op de Lijsten niet gebragt waren, (qui erant extra Cataiogum.) Men zie thucydides Lib. VIII. Capp. 67. 72. & 701. lysias pag. 206. jo. taylor in vita Lyfiae pag. 38. Insgelijks, toen dezelfde Theramenes, met Critias, Charicles, en de overige dertig Dwingelanden, alle de Burgers van Athenen van het Stemrecht hadden uitgefloten , behalven drie duizend, die zij alleen flem-gerechtigd verklaarden, om hen (zo als Taylor zig uitdrukt,) in fchijn over de Regeering te raadpleegen, maar in de diiad om hen als K 3 eene  J5° AANMERKINGEN tene foort van Lijfwagt te gebruiken, en als medehelpers van hunne overgegeevene boosheid en wreedheid, — deze Regeering van een zeker getal van bevoorrechte Burgers wordt door xenophon (Hellen. Lib. II. p^g. 272.) eene Oligarchie geheten. Derhalven, zo dikwijls in eene Gemeene-best-Regeering flegts een gedeelte, en niet het geheele Ligchaam der Burgerij e, tot. het ftem- recht wordt toegelaaten, zoude het (naar 't hedendaagsch gebruik van *t woord) eene Ariftocratie zijn, maar (naar 't gebruik der Ouden) eene Oligarchie. Immers, gelijk wij bevorens opmerkten, bij de Ouden wordt het woord Arifto, eratie nimmer in eenen kwaaden zin gebruikt voor eene Regeering, waarin zommigen, met ter zijde-ftelling of everheerfching der overigen, de magt in handen hebben, maar altoos in een goeden zin voor eene Regeering, waarin de invloed der deugdzaamfte en beste Ingezetenen de vrije Volks ■ Regeering tempert en regelt. Daarom ook wordt de Ariftocratie door die Schrijvers altoos gepreezen, altoos aangemerkt als de waarborg voor de vastheid en beftendigheid van den Staat, de befchermfter der veiligheid van elk Ingezeten: Oligarchie alleen wordt, zo als ze wezentlijk verdient, haatlijk voorgefteld, als eene vorm van Staats-beftuur, uit kragt .van welke een kleiner of grooter getal van Burgers alle de overigen van hunne voorrechten uitfluit en door hunne overmagt onderdrukt. Daarom eindelijk wordt de Atheenfche Regeerings-vorm, zo als Solon die, naar de gronden van waare Gelijkheid aan eene gematigde Volks-Regeering eigen, ingericht had, fteeds niet alleen door isocrates op de plaats, welke gelegenheid tot deze Aanmerking gegeeven heeft, maar ook door andere Schrijvers van dien tijd, met den naam \sn Ariftocratie beftempeld, als welke vorm geenzii'ts het tegengeftelde was eener Democratie- of Volks, ïlegcerirjg, maar flegts derzelver heilzame'regeling en be- pae-  over 't woord ARISTOCRATIE. 151 paaling. Het was in de Lofredenen, welken de Athenienfers gewoon waren bij verfchillende gelegenheden uit te fpreken, inzonderheid ter eere van hen, die voor 't Vaderland gefneuveld waren, bijna altoos een voornaam cieraad daarin den lof van hun vrij Gemeene-best in te vlechten, en deszelfs Regeerings-vorm tot een hoofdonderwerp van dien lof te maaken. In eene zijner fchoonlïe Zamenfpraaken voert plato zijnen Meester Socrates in, als de Redevoering veiiaalende, die de fchrandere en welfprekende Aspafia, de bevallige Minnaeres of Bijzit van Pericles, gehouden had ter gedachtenis der dappere Verdedigers, des Vaderlands, die in den laatften Veld-flag gebleven waren. Zie hier de letterlijke vertolking der woorden , waarvan Aspafia, volgens 't verhaal van Socrates, zig bediende , (in Menexeno , pag. 238. c.) — " Im„ mers de Regeerings-vorm van dit ons Gemeenebest was „ toen (ten tijde der Voorvaders) en is ook heden ten „ dage eene Ariftocratie: Deze is de Staats -gefteldheid, „ welke wij jegenswoordig beleeven, en van dien tijd af „ meest altoos beleefd hebben. De een noemt ze, wel „ is waar, eene Democratie; de ander geeft ze eenen an„ deren naam, zo als hem het aangenaamst is: Maar in „ de daad is 't eene Ariftocratie ( of eene Regeering der „ Besten^) met goedkeuring en wel-gevallen des Volks. — „ De gezamentlijke meenigte der Burgers heeft in de meeste „ zaaken de magt over het Staats - beftuur in handen: Doch „ de hoogfte Ampts-bedieningen en het openbaar gezag „ begeeft zij aan hen, die haar voorkomen altoos de bes„ ten en waerdigften onder hunne Mede-Burgers geweest „ te zijn." Zodanig derhalven was die Staats-gefteldheid, dat de invloed, welken de beste Burgers door hun gezag hadden, dezelve eene Ariftocratie deed noemen, terwijl de magt, die in handen des Volks was, bijzonder om de Staats -Amptenaers naar eigene keuze aanteftellen, wederK 4 om  fff AANMERKINGEN.' fim door anderen aan haar den naam van Democratie deed geeven, 't geen zij voorzceker niet gedaan zouden hebben, indien Ariftocratie bij hen 't zelfde As Oligarchie g?. >veest ware. Democratie doch en Oligarchie kunnen , als wat.erenolij, wel zamengevoegd, maar nimmer vermengd worden, als zijnde volftrekt tegenftrijdig van natuur: Demo. cratte daarentegen wordt door Ariftocratie, als een al te fterke, al te verhittende en bloed - aanzettende, wijn door een gezond bron-water, gemakkelijk t'zamen te mengen en te vercenigen, getemperd en toteenen heilzamen, tevens verilerken'den en verkoelenden , drank gemaakt. Daarom dan ook, 'tgeen bij Aspafia, of liever bij Plato, eene Ariftocratjfche vorm was, welke anderen eene Democratie noemden, was bij Pericles, in zijne beroemde Lofreden op de gefneuvelden voor 't Vaderland, door thucy?>des te boek gefield (Lib. II. Cap. 36.) eene Demo. crattfi, waarin een ieder, naar zijne bekwaamheid en acht. baarheid, tot de Ampts-bedieningen bevorderd werd. - Wij hebben eene Staats-gefteldheid, (zeide hij) die „ geene navolging ƒ, der Wetten onzer Nabuuren, maar ,, die in tegendeel, in ftede van anderen na te bootfen , ,, aan zommigen ten voorbeelde verftrekt. Wat den naam „ aangaat, vermits het beftuur niet bet deel is van eenige. ,, Weinigen (of van een bepaald foort of getal Burgers) „ maar van Fechn, wordt ze eene Democratie genaamd. „ Immers, volgen? onze Wetten, geniet elk en een ieder „ wat zijnen bijzonderen ftaat hetreft, het recht der Ce'. „ hjkhetd-. Maar, zo veel de openbaare waardigheid en „ 't gezag aangaat, wordt elk gefchat naar mate hij in 't ».' een of !mdere uitmuntende is:" Dat is, met andere Voorden^, « offchoon 'er bij ons geen bevoorrechte Bur,, gers zijn, heeft echter in onze Democratie eene Regec- „ ring der Besten enbekwaamftenplaats." En deze getemperde Volks - Regeering was fteeds de wensch der braaf-  over 't woord ARISTOCRATIE. 151 hraaffte Burgers te Athenen, onder anderen van den dapperen en vaderland-lievenden Toneel-dichter aeschyl us. Een Rijk afl'childerende, waar de Vorst het Volk, tot heil yan den Staat, gewoon was raad te plegen, doet hij zijn Vrouwen - Choor , onder andere heerlijke lesfen eener Staatkunde op Deugd en Zeden gebouwd, ook dezen wensch uitboezemen. " Ach ! mogte het Volk zig altoos „ wagten van hen, die in Staats-eer gefield zijn, te „ onteeren en te verfmaaden! Mogte daarentegen een vqor,, zigtig en wijs Beftuur, 't geen zijne verftandige raadfla- gen aan 't Volk gaarne mededeelt, altoqs de magt van „ dezen Sta3t in handen houden!" Het is dan voor eenen kundigen ontwijfFelbaar, dat ^77ftocratie, naar den echten en waaren zin van't woord, bij de vrije Grieken niets beteekend heeft dan het Bewind der beste en voortreffelijk/Ie Burgers, dat is, eene getemperde en bepaalde Folks- Regeering. Na dat Griekenland zijne oude vrijheid verloren had, dat is, na de tijden van Alexander den Grooten, is dit gebruik wel eenigzins veranderd, niet echter zo, dat Ariftocratie, gelijk nu door het zonderling misbruik van onze dagen, 't zelfde geweest zij als Oligarchie, of liever 't zelfde als eene Regeering je-, gens alle Folks-Fr ij heid vijandig, maar alleen in zo verre Ariftocratie toen beteekend hebbe eene Regeering der aanzienlijkften , tegenovergefleld jegens eene R.egeering, daar het gantfche Polk deel aan Staats-zaaken neemt. > Deze verandering fchijnt mij toe van aristoteles afkom, (lig te zijn, als die het eerfte de drie bekende Regeeringsvormen optellende, welken de hoofd - foorten van alle Staatsinrichtingen uitmaaken, de Ariftocratie, als derde foort, tusfchen Allecnheerfching en Folks-Regeering geplaatst heeft. Alle Regeering namentlijk (zo als in laater tijd pope in zijne bekende Dicht-regels) voor goed houdende en voor gefchikt, om 't Volk gelukkig te maaken, inK 5 dien  154 AANMERKINGEN dien zij flegts deugd ten grondflag, veiligheid en goede orde tot oogmerk hebbe, ftelde aristotei.es driederlei je goede en loffelijke Regeerings-vormen, endaar tegen-over driederleije kwaade en ondeugende Staats - gefteldheid, welken de Ingezetenen ongelukkig maakten en het hoofdoogmerk van alle menschlijke zamenleeving deeden misfen, om'teven of één, of weinigen, of't gantfche Folk de Oppermagt bezaten. De drie heilzame en prijslijke Regeerings-vormen, volgens hem, waren Monarchie, Ariftocratie, Democratie; de drie verderflijken en ondeugenden Tyrannie,' Oligarchie, Ochlocratie of Anarchie. Ten dezen opzigte was hem zijn Leermeester (doch van wien hij naderhand een ijverzugtige Mededinger werd) plato reeds voorgegaan. De leer van dezen in zijn achtfleBoek over het Staats - beftuur wordt door diogenes laertius (Lib. III. §. 82.) dus beknoptelijk voorgefïeld: " Er is vijfderleije foort van Regeerings„ vorm: Het eerfte, Democratie; het tweede, Arifto,, cratie; het derde, Oligarchie; het vierde, 't Koning„ lijk beftuur; het vijfde, Tyrannie. Democratie heeft „ plaats in die Staaten, alwaar de Folks-Meenigte de „ Oppermagt in handen heeft, en door zig zelve zijne ei„ gene Overheden aanflelt en zijne Wetten maakt: Art* „ ftocratie is, waar niet de Rijken, noch de Armen „ noch de Aanzienlijken regceren, maar waar de beste „ en voortreffelijkfte Burgers zig aan 't hoofd van'den 5, Staat bevinden: Oligarchie is, waar de Overheden en „ Magiflraats-perfonen, uit hoofde en naar gelang van „ rijkdom of gegoedheid, gekoren worden: Dit is eene „ Regeering van iFeinigen; immers de Rijken zijn min„ der in getal dan de Armen., 't Koninglijk beftuur is „ van twederleije aart; want die Waerdigheid regelt zig „ naar de bepaaling der Wet, of wordt bij recht van get „ boorte bezeten enz." - Lij p l a t o derhalven, daar hij  over 't woord ARISTOCRATIE. 155 hij opzettelijk dit onderwerp behandelt, was Ariftocra-, tie wel verre van eene voor 'tVolk nadeelige of den haat der Meenigte verdienende Staats-inrichting te zijn: Zij was in tegendeel de beste, de begeerlijk (Ie, die het Menschdora kon verlangen, even gelijk in de bekende raadpleeging der Perfifche Grooten over de keuze van eene Regeerings-vorm bij iierodotus (Lib. III. Cap. 81.) Megabijziis, het Koningfchap aan de eene zijde verwerpende, en aan den anderen kant het Staats-beftuur in handen van 't gantfche Ligchaam des Volks niet willende ftellen, zig dus uitdrukt: " Maar laaten wij eene Verga„ dering der beste en voortreffelijkfte Burgers kiezen en „ hen met de Oppermagt van den Lande bekleeden: — „ Want het is natuurlijk, dat de beste Burgers ook de „ beste raadflagen zullen neemen." — aristoteles, (om tot hem weder te keeren) in de Staatkunde nog dieper dan Plato indringende, vond echter deszelfs gevoelen ten dezen opzigte zo zeer gegrond, dat hij daar van geen duim-breed is afgeweeken, dit alleen uitgezonderd, dat de verbastering der Volks-Rcgceritig, onder 't woord Ty» rannie ligtelijk te hegrijpen, (daar 't Volks-geweld veel erger, veel ijsfelijker is dan de Geweldenarije van éénen Koning of van eenige Grooten) — dat, zeg ik, de wan- ordent lij ke Volks-Regeering bij Plato niet tot een bijzonder foort wordt gemaakt; Ariftoteles daar-en - tegen dezelve afzonderlijk benoemt: Het Koninglij'k Gezag, namentlijk, wanneer het den algemeenen welftand niet meer tot bedoeling heeft, wordt bij hem Tyrannie: De Ariftocratie of Regeering der Besten, afwijkende van haar doel-einde, 't nut van 't algemeen, wordt Oligarchie: De Volks- Regeering, in eenen Staat zonder gezag ontaartende, daar eene woeste en wulte hoop, door Demagogen geleid, den baas fpeelt, wordt Ochlocratie: En ter zeiver plaatfe (Rolit. Lib. HL Cap. 5.} den oorfprong van  156* AANMERKINGEN van den naam Ariftocratie naarfpeurende, zegt hij, " dat „ die vofln aldus genoemd wordt, of om dat de Besten „ regeerln, of om dat deze vorm 't meest van allen fttekt „ tot het beste van den Staat en van allen, die in dezelve leeven. ** Ariftoteles dan was almede wel-verre verwijderd van Ariftocratie voor vijandfchap tegens 'tFolk te houden, of voor eene Regeering, die als de pest van 'tMenschdom alomme behoort uitgckreeten te worden: En, offchoon bij ze, tegens 'tgevoelen of'tgebruik der oudere Grieken, van Ifocrates inzonderheid, voor een bijzonder foort van Regeerings-vorm houde, is 't nogthans eene waarheid, voor eerst, dat hij dezelve als eene deugdzame en voor 't Volk gelukkige Regeerings - vorm prijst; ten tweeden, dat hij ze wel degelijk onderfcheidt van eene Oligarchie, wrar alleen eene zeekere'clasfe of een zeeker getal van Burgers tot de Regeering gerechtigd zijn; ten derden, dat hij veel-al elders 't woord in den ouden zin gebruikt, namentlijk, voor den invloed der beste Burgers op de Folks-Regeering. Dus, b. v. van 't Gemeenebest der Carthaginienfers fprekende (Polit. Lib. II. Cap. $>.) zegt hij. " De Ariftocratifche Regeerings-vorm der „ Carthaginienfers wijkt op eene verkeerde wijze af tot „ het Oligarchifche, wel het meest in een (luk, waarin „ zij echter aan veelen behaagt: Want zij meenen, dat „ men de Overheden moet kiezen, niet alleen naar ge„ lang dat ze onder óebesten, maar ook naarmate ze onder »» de gegoedfte of rijkfte Burgers behooren: Immers, „ zeggen zij, 't is onmogelijk, dat iemand, die in be,, krompen huislijke omfïandigheden is, wel regeere of „ tijds genoeg hebbe, om zijn openbaar ampt wel waar „ te neemen. Edoch de hooge Amptenaeren, uit hoofde „ hunner rijkdommen te kiezen, is Oligarchie; maar ze „ te kiezen uk hoofde hunner deugd en braafheid is „ Ars-  over 't woord ARISTOCRATIE. 157 „Ariftocratie." En een weinig verder (Cap. 10.) merkt hij aan, " dat in den Areopagitifchen Raad iets „ Oligarchisch was," (om dat, namentlijk, geen andere Burgers , dan die Archonten geweest waren , daarin aangenomen werden;) " dat de Overheden bij keuze, en „ en niet bij V lot, aan te ftellen, Ariftocratisch was, „ (vermits de keuze zig tot de besten en bekwaamften „ moest bepaalen, terwijl 'tlot voor allen zonder onder„ fcheid gemeen was;) maar dat de gefteldheid van den „ Heliaftifchen Raad, (waarin de Burgers van alle clas» „ fen bij loting aangenomen werden) tot de Volks-Re„ geering behoorde." Ariftoteles was de grondlegger der Peripatetifche Schole, welke, in den tusfchen - tijd zedert Alexander den Grooten tot de overheering van Griekenland door de Romijnen, de voedfter was niet alleen der Wijsbegeerte, maar in 'talgemeen van alle wetenfchap, geleerdheid, of letterkunde, zo in Griekenland zelve ais bij alle de Volkeren , die, na den dood van Alexander, onder de heerfchappije der Macedonifche Veldheeren geraakt waren, en waar met hen de taal, de gevoelens, de zeden, en dus ook de letter-oeffeningen der Grieken overgebragt werden. Geen wonder derhalven, dat de Peripatetifche Wijsbegeerte overal veld won, en werd voortgeplant. Ondertusfchen, gelijk 'er bijna geen vak van menschlijke kunde was, welk deze Wijsbegeerte niet omvatte, waren ook de Wijsgeeren van die Schole doorkneed in alles wat de Staatkunde betrof, op 'tvoetfpoor van hunnen Grondlegger en eerften Leermeester Ariftoteles, wiens nog overgeblevene Boeken over dit onderwerp wij meermalen aangehaald hebben. Zijne leerftellingen mitsdien over de onderfcheidene Regeerings - vormen, waarvan wij zo even eenige trekken hebben bijgebragt, werden ras de algemeene leer in alle Landen, waar de Griekfche Wijs- be-  158 AANMERKINGEN begeerte en Letterkunde bëoeffend en gë - eerbiedigd werden. De Sehole van Zeno, Grondlegger van 't Stoffelle Leerftelfel, was, zo als in zommige andere opzigten, ook hierin met haare voorga ngfter, de School van Ariftoteles', overeenkomftig, dat zij niet alleen de befpiegelende Staatkunde onder de Wijsbegeerte begreep, doch ook wel inzonderheid wilde, dat men bij de befpiegeling niet bleeve, maar hand aan 't roer van Regeering floeg, en de lesfen , die men als Liefhebber der Wijsbeerte had ingezogen, in dadelijke bè'oeffening bragt. Na dat dan de Romijnen, leerlingen van hunne Ovenvinnaers geworden, zig op diezelfde kundigheden begonnen toe te leggen, en Griekfche Wijsgeeren tot hunne onderwijzers namen, had of de Peripatetifche of de Stoïfche Schole bij hen den voorrang,- waaruit vervolgens natuurlijk voortgevloeid is, dat de grondbeginfels van Ariftoteles, "ten tijde van den bloei van 't Roomsch Gemeene-best, door de grootfte Mannen , welken de befpiegelende Staatkunde bëoeffenden, zijn aangenomen en gevolgd geworden. Derhalven ook telden zij driederleije hoofd-foorten van Regeerings. vormen , die als wettig, deugdzaam , en heilrijk befchouwd kunnen worden, waar tegen-over gefield zijn drie kwaade, onderdrukkende , en bedorvene Staats-inrichtingen: De goeden, namentlijk, zijn Monarchie of geregelde Allcenheerfching, Ariflecratie of Regeering der Besten, Democratie of Folks-Regeering, onder alle welken de Burgers gelukkig kunnen leeven, wanneer de grondwet van den Staat agtervolgd en het groote doel-einde van alle befchaafde Zamenleeving, het welzijn van allen, niet wordt uit het oog verlooren: Doch zulk een geluk kan onder de drie tegen - overgeftelden geen plaats hebben, welke uiterlijke vorm zij ook mogen aanneemen; te weten, Tyrannie of Despotismus, waar e'én naar zijne eigene Willekeur regeert zonder grond-wetten; Oligarchie, daar pene  over 't woord ARISTOCRATIE. 159 eene zeekere clasfe of foort van Burgers, met uitfluiting der overigen, de magt in handen hebben; Ochlocratie of Anarchie, daar de domme Meenigte den baas fpeelt en den Staat tot Regeeringloosheid brengt. Deze leer was ten dien tijd zo algemeen, dat p o l y b 1 u s, van de drie; eerfte benaamingen fprekende , zegt: Dit zijn de drie Regeerings-vormen, waarvan ieder den mond vol heeft. De plaats ondertusfchen, daar deze Staatkundige Krijgsman zig aldus uitdrukt, in een overgebleeven ftuk van 't fesde Boek zijner Gefchiedenisfen, is de wijdluftigfte, grondigfte, en ook meest bekende der geheele Oudheid over de verfcheidene Regeerings - vormen. Op de grondflagen, door Ariftoteles gelegd, voortbouwende, past hij zijne bepalingen, beginfels, en gevolg - trekkingen toe op 't Roomsch Gemeene-best, zo als het ten zijnen tijde was. Op wat voet nu fpreekt hij van Ariftocratie? Zie hier zijne woorden. " Men moet niet denken, dat „ alle Oligarchie, (dat is, alle Regeering van eenige Wei„ nigenj ook tevens is eene Arijlocratie: Want Ari/lo„ cratie heeft dan alleen plaats, wanneer de Staat door „ de recht-lievendfte en wijfie Mannen , bij voorkeur „ daar toe gekoozen en aangefteld, wordt beftuurd: " Een voorbeeld al-wederom en van 't waare gebruik van't woord Ariftocratie en van 't denkbeeld, 't geen de Oudheid daaraan altoos ten goeden, nimmer ten kwaaden, gehegt heeft! — Wat de zaak zelve betreft, ik herinnere mij niet, dat eenig Latijnsch Schrijver der Oudheid van andere gedagten geweest zij , terwijl zij aan 't woord Optimates, agtervolgens deszelfs oorfprong, dezelfde beteekenis geeven als de Grieken aan 't woord Arifioi, de besten, de voortrejfelijkften, dedeugdzaamfien, debraaffien, maar juist niet de rijkften, de vermogetidften, of (zo als men nu fpreekt) de Grooten, offchoon 't waar 2ij, dat het bijvoeglijk woord daar aan een kwaaden zin kan  lbo AANMERKINGEN kan geeven, b. v. wanneer cicero QFragm. Lib. HL de Republicd) 't zelfde omtrent als Polybius leerendé; van injufti Opiim'ates fpreekt. . Dit vertrouwe ik genoeg te zullen zijn, voor eerst, tot ftaving mijner uitlegging der oorfpronglijke beteekenis en van 't waar gebruik van 't woord Ariflocratie; ten tweeden, tot bevestiging mijner aanmerkingen nopens dert heilzamen .invloed der Ariflocratie, zo als die door Solön, tot meerdere vastheid van 't Staats-bewind, bij de Volks - Regeering was ingemengd; en dus, ten derden, tot opheldering der plaats, die ik uit isocrates bijge■ bragt hebbe, waar hij de inrichting der oude Atheenfche Volks - Regeering prijst, om dat ze de Ariflocratie te baat nam. Edoch veelmalen is mij de tegenwerping ingevallen, die ik verwagten kan van een ieder, meer gewoon aah 't gebruik ven den jegenswoordigen tijd dart aan 't voorzigtig naarfpeuren der waarheid, die bij het raadpleegen van oudere en nieuwere Schrijvers gevonden wordt; dat, rtamentiijk, wat het gebruik van 't gemelde woord bij de Oudheid ook moge geweest zijn, 't zelve gebruik liogthans reeds over-lang heeft opgehouden, en dat in de laatfte eeuwe Ariflocratie altoos een woord is geweest niet min haatlijk dan de zaak zelve. - Ik onderzoeke niet, of, voor een ogenblik toegegeeven zijnde, dat 't zelve woord in de laatfte twee-honderd of drie-honderd jaaren niets anders beteekend hebbe, als de Regeering vari eenige weinige bevoorrechte Perfonen, cicero echter; «iet minder dan isocrates, gelijk hebbe, wanneer zij fchrijven , dat 'er onder alle de drie Regeerings ■ vormen wel en gelukkig kan geleefd worden, en dat het altoos eene respublica is, als 'er maar naar recht en regelmaat wordt geregeerd: Doch, dit in 't midden laatende, en rondelijk bekennende, dat, de voorwaarden ▼an Folks-deugd en anderen, die tot eene Folks-Regeer ring  over 't woord ARISTOCRATIE. 161 ring noodzaaklijk zijn, vooronderfteld zijnde, ik die Vorm, behoorlijk getemperd en bepaald, houde voor 't meest overeenkomflig met de waerdigheid der menschlijke Natuur, en 't meest dienende tot onze beftemming voor het hoogst-mogelijk geluk; — dit rondelijk erkennende voor de grond -beginfels, die ik van mijne jeugd af aangekleefd hebbe, verklaare ik even rondelijk, dat ik het jegenswoordig gebruik van 't woord Ariftocratie voor een misbruik, en wel een gevaarlijk misbruik, aanzie. Het is een misbruik, want tot op onzen leeftijd toe heeft het nimmer eene Regeering betekent, die op onderdrukking des Folks uitliep: Men neeme welke Staatkundige Schrijvers men wil; ik durve verzekeren, dat, tot op Montesquieu toe, men 'er niet éénen zal vinden, waar 't zelve woord in dien haatlijken zin voorkome. Om van anderen, en wel van de meest geachte Schrijvers, behalven onzen onfterffelijken Landgenoot, als daar zijn Hornius, Conring, Huber, Puffendorf, en anderen, niet te fpreken, zal ik mij tot dien Landgenoot, den niet min deugdrijken dan in geleerdheid bewonderings-waardigen huig de groot, bepaalen, en wel tot die Schriften, die hij in 't eerfte vuur der jeugd, wanneer de ziel door de inbeeldings-kracht het meest tot Staatkundige Vrijheid verwarmd en aangezet wordt, heeft uitgegeeven, niet tot zijn anderzins zo hoog te fchatten Werk over het VolkerRecht zelve, waarin men meent, dat de kpelheid van een meergevorderden ouderdom, de ondervinding der menschlijke zaaken, en het verblijf onder eene eenhoofdige Regeering , eene grootere overhelling tot de zijde der Heerfchappijebij hem had te wege gebragt. In zijn Boek dan over de Oudheid der Bataaffche Republiek is zijn hoofd-oogmerk te bewijzen, " dat, gelijkerwijs de Staats - inrich„ ting, na 't affchudden va» het Spaanfche juk door ons„ Gemeene-best aangenomen, de beste was, zo ook zij. L « van  IÖ2 AANMERKINGEN ,, van den beginne af, toen de Geiten of Germanen dit „ Land het eerst kwamen bewoonen , zodanig was „ geweest; " 't geen hij ftaaft met eene reeks van getuigenisfen, waar van de volgende woorden van strabo de eerfte zijn: Be Regeerings-vorm, ( zegt deze Aardrijkskundige ) die onder de Celten het meest gevonden wordt, is de Arijlocratifche. Ondertusfchen blijkt middagklaar uit al wat door de Groot in dat Boek wordt bijgebragt, voor éérst, dat en de Ouden en hij door Ariflocratie verftonden eene Regeering, waar het hoog bewind in handen is der besten en voortreflilijkflen , daar toe door of van wegens het gantfche Folks- Ligchaam uitgekozen; ten tweeden, dat zulk eene-Regeering de heil- zaamfle is, die een Volk kan verlangen : " Want, (zegt „ hij) daar in alle zaaken de middelmaat dat geen is, 't „ welk wij het meest moeten goedkeuren, en de middel,-, maat voorts is 't geen van beiden de uiterftens even „ zeer verwijderd is, en nogthans aan beiden even zeer „ grenst,, blijkt het, dat zulk eene Regeerings-vorm zo„ danig in 't midden tusfchen..eene Atleenheerfching en „ de vclflrekte Folks-heerfchappije zig bevindt, dat zij, „ door eene zorgvuldige vermijding, het kwaade van de„ ze beide Regeeringen van zig afwendt, en door na„ volging 't geen zij goeds mcgen hebben zig toe ■ eigent: Want, voor eerst, daar zij alles niet geeft in de magt „ van éénen Mensch, die aan veele dwaalingen onder„ heevig is, noch aan 't goedvinden eener onbedreevene „ Meenigte overlaat, fielt zij zig daar door ontwijfTelbaar „ veilig voor de grootfte gevaaren. Vermits nu, aan de „ andere zijde, de Koninglijke Regeering zig 't meest „ door haare heilige achtbaarheid, en de Voiks-Regee„ ring door eene gelijke Frijheid aanbeveelt, bereikt de ,, Arijlocratifche Regeerings-vorm beide deze doelein„ dens; de heilige achtbaarheid door het aanzien en „ ont.  over 't woord ARISTOCRATIE. igj „ ontzag der voortreffelijkften, en eene Gelijkheid, die „ voor genoegzaam gehouden moet worden, dewijl zij „ aan een ieder, van welke geboorte of ftaat hij ook zijn „ moge, den weg baant, om door deugd en braafheid „ tot de hoogfte eer-ampten en in 't aandeel zelfs van „ 't hoogst gezag te komen, (de Antiq. Reip. Batav. „ Cap. i.)',' Niet minder nadruklijk zijn zijne woorden in de Opdragt zijner- Aratéa aan de Staaten van Holland en West-Vriesland; waar hij, den toenmaaligen gelukftaat van 't Vaderland affchilderende, in vergelijking der Spaanfche Slavernije, zig dus uitdrukt: " Het moet derhalven niet wonder voorkomen, indien wij door andere „ Volkeren geoordeeld worden gelukkig te zijn, en in„ dien wij zei ven zulks gevoelen, aan wien dat geen ge,. geeven is, 't geen anderen voor een voornaam deel van „ den geluk -ftaat houden, en 't welk wij alleen gemeen « hebben met hen, die onder eene dergelijke Regeerings„ vorm leeven. Die Regeerings - vorm noemen de Grie- „ ken eene Ariftocratie. Ons hedendaagsch taal-ge- „ bruik, volgens 't welk wij aan het voornaamfte foort „ den naam van 't geheel geflagt geeven, noemt het eene „ Gemeene-best-Regeering. Gelijk nu in alle andere „ zaaken het middelmatige boven het uiterfte te verkiezen is, zo is ook deze Regeerings - vorm, welke de middelmaat houdt tusfchen de Alleen -heerfching en de „ Volks-Regeering, verre de beste: Want onder dezelaat„ fte bederven de oproerigheden, onder de eerfte de „ vleijerij den Staat: Onder de laatfte heeft men de zi* „ zelve niet magtige drift van elk en een ieder, onder de „ eerfte de heerschzugtige magt van Eenen te vreezen. „ Onder 't bertuur van 't Gemeen is deszelfs dwaasheid „ eene zeekere zaak: Onder de oppermagt van Eenen M loopt men 'er het gevaar van: Maar, waar fleeds elk „ der beste Burgers, die in deugd cn veorzigtighëid boL a „ ven  i54. AANMERKINGEN „ ven anderen uitmunten, tot het bewind gekoozen worden, daar zijn de raadwagen altoos de besten; daar heeft men geene grootheid te vreezen. Immers zullen „ zij hunne magt tegens hen niet beproeven en te werk ftellen, van wien zij het eerst die magt hebben ver„ kreegen. Met een woord ( om in 't algemeen te fpree? ken, en 'tgeen het meeste plaats heeft) de Monarchie „ is voor luiden van eene flaaffche gëaartheid gefchikt; de Democratie voor hen , die de losbandigheid liefkoor ,, zen; de Ariftocratie voor hen, die tevens en goede „ erde en Vrijheid beminnen, van welke beiden nog de „ eene nog de andere in uw Gemeene-best ontbreekt." —■ Eindelijk, (en hier mede zullen wij deze reeks van getuigenisfen befluiten , die wij. oneindig talrijker zondert kunnen maaken) wie is 'er onder hen, Lij wien eens aristocratische denrw'jze eene ftrafbaare misdaad is geworden, — wie is 'er onder hen , die. het oordeel van rousseau zal wraaken? Deze Schrijver, wiens Cenr. trat-Social zo veele treffelijke waarheden nevens zo. veele daarjegens ftrijdige en gevaarlijke ftellingen bevat, in het vijfde Hoofd-deel van het derde Boek over de Ariftocratie handelende, merkt zeer we! aan, dat ze driederleije is, eene natuurlijke Ariftocratie, eene Ariftocratie l^ij keuze, eene erfelijke Ariflocratie; en vervolgens, zegt hij v " De eerue voegt niet dan aan Volkeren, die. „ in den ftaat der eenvoudigheid zijn: De derde is de „ flegtjïe van alle Regeeringen:. De tweede is de beste: „ Het- is de eigentlijk gezegde aristocsatie. "■ — Zie. daar dan Rousfeau zelve verdediger, lofredenaer der Ariftecratie, der eigent lijk gezegde Ariftocratie, — van die. Ariftocratie namentlijk, waarvan Ifocrates op de aangehaalde plaats fpreekt, en die ik in mijne Schets van 'a Atheensch Staats-beftuur fteeds heb op 'toog gehad; — ««« R^eeriog, die bij alle. waare en verftandige Vrij- heids.  ovér *t woord ARISTOCRATIE. 155 heids-Minnaers altoos voor de beste zal gehouden worden. — Rousféau leefde nog ten tijde tóen de klank van 'twoord zelve nog geen misdrijf was geworden: Hij durfde de zaak bij haaren ouden, echten, en krachtsv.ollen naam noemen. In onze dagen heeft de Redenaef der laatfte Franfche Wetgeeving zo ftoutmoedig niet durven zijn: Dezelfde zaak aan de Franfche Volks-Vertegenwoordigers voordragende, moest het zo gehaate woord vermijd worden: b o i s s y-d'a n g l a s Wist, dat de menfchen in alle eeuwen, jegenswoordig zo veel als oóitj meer door woorden dan door zaaken geleid worden. ■• De Redevoering, die hij uit naam der Commisfie van Elven uitfprak, tot Inleiding van hun Ontwerp eener Meuwe Conftitutie voor 'tFransch Gemeene best, alhier aanhaalende, bediene ik mij (om een ieder zeeker te ftellen) van de Nederdüitfche Vertaaling, die daarvan onlangs is in 't licht gekomen. — " Vrügteloos (zeidö hij ) zou de wijsheid zig affloven, om eeiie Conftitu>, tie te maaken, indien onkunde en belangloosheid ontij trent orde recht hadden, om 'ontfangen te worden on^ ■„ der de Bewaarders eh Beftuurdérs van dit Gebouw. „ Wij moeten geregeerd worden door de Besten. De „ Besten zijn de meest-verlichten, en welken aan dé „ handhaving der Wetten het meest gelegen is. Doch, „ met weihig Uitzondering, vindt gij zulke menfchen al„ leen onder die geenen, welken, een eigendom bezit„ tende, verknogt zijn aan het Land, daar dat eigendom i, is; aan de Wetten, die het befchertneh; aan de rüst, die het in ftand houdt enz." — Wij moeten geregeerd •worden door de Besten,— fnous devons être góuvernéspar Les meii.leürs)— wat is dit anders te zeggen, dan tnze Regeerings ■ Vorm moet door Ariftocratie getemperd Worden, of, zo als Ifocrates zig uitdrukt, onze Regeermgs-Form moet de Ariftocratie t-e baat nemen. — L 3 Eene  i€6 AANMERKINGEN Eene Regeering der Benen, («» Gouvernement des Meilleurs} wat is dit anders dan eene Ariflocratie? Orjdertusfchen, had Eoisfy-d'Anglas deze benaming gebruikt, hemel! wat een kreet zoude 'er niet tegens hem en zijn werk zijn opgegaan! — Ik meene dus beweezen te hebben , dat het jegenswoordig gebruik van 't woord Ariflocratie een misbruik is, in dien zin als het op 'tvoetfpoor der Franfche Schrijvers alomme gebezigd wordt, zelfs in zodanige Stukken, daar men niet dan wel doordagte uitdrukkingen en juiste bewoordingen konde noch moeste verwagten: Ik voegde 'er hier boven bij, dat het een gevaarlijk misbruik is; en deze aanmerking ftrekt wel meest ter beantwoording van hen, die mij zouden willen tegenwerpen, dat men op woorden niet vitten moet, en dat, als men flegts weete, wat beduid worde, het dan onverfchillig is, of men de zaak Ariftocratie, Oligarchie, of met eenige andere be« naming noeme: Maar, helaas! weeten zij, die eenen anderen wegens zijne Arijlocratifche gevoelens haaten, vervolgen, en verfoeijen,— weeten zij, wat zij'er mede meenen?.Gebeurt het niet maar al te veel, daar Ariflocratie tegens over Democratie gefield wordt, dat al wie men voor eenen Vijand van Volks-Vrijheid wil doen doorgaan, men hem als een Voorftander der Ariftocratie uitkrijte? Gebeurt het niet, dat, het woord Ariftocratie in zijne wijdfte betekenis nemende, men even daarom dat, naar 't hedendaagsch begunfligd Volks-begrip, alle Ariftocratie haatlijk en misdadig is, een ieder, die flegts een Vriend van orde en wettige ondergcfchïktheid is, en die meent, dat het Ligchaam det Volks, als zodanig, in eenen wel-geregelden Staat, nimmer, gelijk een willekeurig Opperheerfcher, over zijna eens aangeftelde Overheden den baas mag fpeelen; — gebeurt het niet, zeg ik, dat men zulk een Gemeene- besu  over 't woord ARISTOCRATIE. 167 lest-gezinden voor een Ariftocraat alomme voordrage en pooge zwart te maaken? Gebeurt het niet, dat zij, die de magt in handen hebben, wanneer zij meenen, dat zulks hunne bijzondere oogmerken, hunne bittere maar * verborgene vijandfchap dienftig is, hem aanklagen als bezield met gevoelens af keerig van alles wat tot eene Republikeinfche Regeerings-Form betrekking heeft, juist ora dat hij eene Arifloeratifche denkwijze heeft, dat is, om dat hij gunftig denkt over eene Regeerings-vorm, die de groote Grondlegger der jegenswoordige Staatsbegrippen, rousseau zelve, oordeelt de beste van alle Regeeringen te zijn? — Gebeurt het niet, dat zij, wier woorden en voorgeevens niets als Gelijkheid en Rechten van den Mensch en Burger weerklinken, maar wier daa« den en handelingen daar mede veel-al weinig overeenkomen , eenen Man,1 wiens zugt voor waare Vrijheid , wiens blaakende ijver voor de eer en onafhanglijkheid van zijn Vaderland, zedert zijne eerfte jeugd af, door onweêrfpreeklijke bewijfen gebleken is, als Ariftocra- tisch-gezind onderdrukken ? — Gebeurt het niet maar ik zal hier liever van dit onderwerp afftappen, ora 'tzelve elders (zo dra de tijd en noodzaaklijkheid dddc zullen zijn) naar waardije in 't helderst daglicht te ftellen, Pag. 39. Bewijfen, welken een ieder uwer uit dien zelfden isocrates, «Vplato, en uit — aristotelbs, zonder veel moeite, zal kunnen haaien. ] Deze drie Schrijvers immers zijn het, uit wier nagelatene Werken men den Atheenfchen Str.at het best kan leereo kennen: Ik zoude 'er een vierden, xenophon, kunnen bijvoegen; maar, vermits 'them nagaat, dat hij, al« ^n te groot bewonderaer der Spartanen, misfchien ook L 4 wil  z63 AANMERKINGEN uit gevoeligheid over zijne langduurige ballingfchap, te ongunftig over zijne Landgenooten geoordeeld hebbe en dat di< vooroordeel voor-al heerfche ia zijn Werkjen over V Attisch Gemeene.best, indien hij daarvan de Schrijver zij, waaraan nogthans zommigen twijfelen, — om deze reden dan heb ik doorgaans, noch in mijne Redevoering, noch in mijne Latijnfche of in dezeNederduitfche AanteV keningen, van zijne Schriften, inzonderheid van 't gem. Boekjen, geen gebruik gemaakt. Wat aristoteles betreft, hoeveel had ik op dit pas niet uit zijne Staatkundige Boeken kunnen overfchrijven ? en hoe oneindig veel zouden wij daarbij nog niet hebben kunnen voegen, indien het noodlot gunftiglijk gewild hadde, dat zijne Boeken over den Atheenfchen Staat tot ons bewaard gebleven waren? — Nu zal ik mij flegts tot nog eene plaats uit isocrates bepaalen; een Redenaer, die gebloeid heeft, toen de Folks-vrijheid te Athenen nog dermate niet was toegenomen, dat een Man van eer over de Folks.gebreken niet rondelijk de waarheid durfde zeggen. Die gebreken van zijnen tijd m§f vrijmoedigheid berispende, COrat. de Race pag. 157—169.) " wat Vreemdeling „ (zegt hij) van elders tot ons overgekomen, en met „ ons nog niet verdorven, maar, als 't ware, eensklaps „ midden in 't geen hier gebeurt zig bevindende, zoude „ niet oordeelen , dat wij in dolzinnigheid vervallen en „ van ons verftand geheel beroofd zijn, die onze eer ftel„ len in de daaden van onze Voorvaders, en vermeenen „ gerechtigd te zijn om ons Vaderland door loftuitingen, „ uit hoofde hunner verrichtingen, te verheffen, en die „ ondertusfchen volftrekt niets doen van 't geen zij gedaan „ hebben, maar alles juist het tegendeel? Immers, „daar wij in onze Volks - Regeering niet minder belang " llellen' dan of daa»n het behoud van 't gantsch Gemeene-best gelegen ware, en daar wij weeten, dat die Reit gee-  M OPHELDERINGEN. „ geerings - vorm in rust, kalmte, en algemeene zeekerheid 't meest bloeit en bevestigd wordt, ja dat onze „ Democratie bij gelegenheid der Oorlogen reeds tweemaal is omverre geworpen, — dit weetende, zijn wijl echter gram en verftoord op hen, die Vrede begeeren , „ even of het voorftanders der ( Oligarchie) Regeering „van bevoorrechten waren; hen, daar-en - tegen , die. „ ons in Oorlog inwikkelen, achten wij als de zodanigen , „ aan wien de Volks-Regeering naauw ter harte ligt. „ Insgelijks, daar wij allerervarenst zijn in het bè'oordee„ len van redenen en 't behandelen van zaaken, gedragen „ wij ons zo onverantwoordelijk, dat wij over een en „ dezelfde zaaken, op eenen en denzelfden dag, twee „ tegenftrijdige gevoelens uiten; dat, 't geen wij, alvo„ rens naar de Volks - vergadering te gaan, als kwaad ver„ oordeelden, wij dat zelfde, terwijl wij vergaderd zijn, door onze ftemming goedkeuren , en wederom eene „ korte poos daarna, zo dra wij uit de Volks - vergade„ ring naar huis zijn gegaan, 't zelfde, 't geen wij zo „ even door onze ftemming bekrachtigd hebben, berispen „ en afkeuren. Ja! daar wij ons zeiven doen voorkomen „ als de wijsten van alle Grieken, gebruiken wij zulke „ menfchen tot onze Raadslieden, wien niemand onzer „ niet met de diepfte min-achting gewoon is aan te zien; „ en die zelfde luiden ftellen wij aan tot Heeren en vrij„ magtige Beftuurders van onze algemeene belangen, aan „ wien niemand iets het geringde zijner eigene bijzondere „ zaaken zoude durven vertrouwen. " — Wie erkent niet in deze trekken een bedorven Volk, 't welk van Volksvrijheid dronken, en bedwelmd door den wierook, dien het eigen-belang-zoekende Vleijers en openbaare Pluimftrijkers bij aanhoudendheid toezwaaijen, dan eerst meent Vrijmagtigte zijn, wen het zijn Oppermagt door de dwaasbeid en ongerijmdheid zijner keuzen aan den dag legt, L 5 alle  ljrèv AANMERKINGEN' alle brave en achtings-waardige Burgers vernedert, en de verachtelijkde flegt-hoofden verheft tot de hoogde BeHuurders van Stad en Vaderland? Dit was ondertusfchen' de toenmalige Staat van Athenen, welken plato insge.-. lijks affchetst in eenen allerlezenswaardigden Brief, ( Tom.HL pag. 325.) waar hij zegt: " Ten tijde van Socrates werd ons Gemeene-best niet meer naar de gewoonten „ en indellingen onzer Voorvaderen beduurd. — De „ woorden der Wetten, baar geest zelf werd verdraaid en verkeerd ; en deze verdorvenheid nam alle dagen ,,' verwonderlijk toe, enz." Pag. 30. Wien uwer is de Peloponneftfche Krijg onbekend, en dat Oorlogs-vuur enz.] Dit tijd-vak van 27 of ten hoogden 30 jaaren, is het gewigtigde der geheele Attifche Gefchiedenis, 't zij men de grootheid der gebeurtenisfen, 't zij haare veelvuldigheid, 't zij haare verfcheidenheid in de fpoedig veranderende oorlogs - kansfen, of in de op-een - volgende Staats-omwentelingen, in acht neeme; 't zij men 't oog fla op de leerzame befchouWing der onderfcheidene Perfonen, die ten toneele verfchijnen, op hunne gëaartheid, bekwaamheid, inzigten, deugden, ondeugden, en lot-gevallen; 't zij men het oneindige nut opmerke, 't welk eene zo rijk gedolfeerde verzameling van treffende voorbeelden aan een waarheidzoekend en deugd-lievend befchouwer oplevert; 't zij men eindelijk zig herinnere , dat juist dit het tijds-gewrigt is, waarin of kort na 't welk de meesten en besten der Griekfche riidorie-fchrijvers, Wijsgeeren, of ToneelDichters gebloeid hebben, 't Is voorts onnodig hier bij te voegen, dat twee der eerst-genoemden, Thucydides en Xenophon, met de laatere Hidorie-fchrijversDiodorus Siculus en Plutarchus, de voornaamde bronnen zijn, waaruit de grondiger kennis der gebeurtenisfen, die ik hier  ew OPHELDERINGEN. 171 hier flegts aanftippe, gehaald moet worden: Een Liefhebber van dergelijke nafpeuringen zal 'er de Redenaers Andocides , Lyfias, en Ifocrates, den Wijsgeer Plato, den Blijfpel-Dichter Ariftophanes, en anderen bijvoegen, •waarvan 't hier overtollig, zijn zoude te fpreken. Onder de laatere Schrijvers , welken dit onderwerp behandeld hebben, munt voorzeeker uit, gelijk ook in andere opzigten , gillies in zijne Hiftorie van Griekenland van'ti5d» tot het 22fte Hoofddeel ingeiloten: En met niet minder vermaak zal men 't fchiiderij befchouwen, 't geen de welfprekende en kundige barthclemy van den Peloponnefifchen Oorlog opgehangen heeft in zijne Reifen van den jongen Anacharfis, in de Inleiding op het einde. Pag. 41. Fan alle deze onheilen is Socrates getuigen en aanfehouwer geweest.] Dit was reeds de aanmerking van seneca in zijn 104^0 Brief (pag. 520. ed. Gronov.) " Verlangt Ge nogthans een voorbeeld van een „ wijs en ftandvastig Man?' (zeide hij:) Zie daar Socra„ tes, dien Grijsaert, die alle tegenheden heeft doorge„ (taan, die door alles, wat onaangenaam in 't leven is, „ heen en weder is geflingerd, en die echter fteeds on- „ overwonnen is gebleven. Zodanig is hij, bijna in „ alles dezelfde, en in den Krijgsdienst geweest, en on„ der de Dwinglandije, en onder de vrije Volks - Regeering , „ eene Regeering wreeder dan den Oorlog en de Dwinglan„ dije. Geduurende feven-en-twintig jaaren is'er krijg „ gevoerd: Na dat men de wapens had nedergelegd, „ is de Staat in handen van dertig Geweldenaers overge„ leverd, om dien naar willekeur te tijfteren: Onder de„ ze Geweldenaers waren 'er veele vijanden-van Socrates. „ Eindelijk en ten laatftenis het dood-vonnis tegens hem, onder fchijn der zwaarwigtigfte voorgeevens, volbragt: „ Men gaf hem ten laste, dat hij den openbaaren Gods- „ dienst  m AANMERKINGEN „ dienst gefchonden en de Jeugd bedorven had ; een bê* „ derf, 't welk meH voorwendde dat hij alomme, ten na„ deele der Goden, van 't Vaderlijk gezag, en van den Staat „ zelve, verfpreidde. Hier op volgden zijne gevangenis „ en de gift-beker. Dit alles nogthans heeft zo veel" niet „ vermogt om de ziel van Socrates te ontzetten, dat zijn „ uiterlijk gelaat zelfs niet het minst veranderd is. Dien „ verwonderings-waardigen en zonderlingen lof heeft hij „ tot het uiterfte ogenblik behouden. Niemand heeft „ Socrates noch blijmoediger, noch droefgeestiger dan be„ vorens, gezien. In zo eene groote ongelijkheid is hij „ zig zelve altoos gelijk gebleven. " Pag. 41. Gij zult met mij erkennen, dat, even ah ten tijde , toen eene doodelijke pest-fmette ontelbare Athenienfers dagelijksch ten grave fleepte &c. ] Deze pest-fmette, die in den beginne van den Peloponnefifchen Oorlog te Athenen woedde, en onder anderen Pericles , door het verlies zijner beide echte Zoonen, Paralus en Xanthippus , in de diepfte rouwe dompelde, is door Thucijdides zo treffende, in alle haare akelige omftandigheden, afgemaald, dat de fchilderije vooreen der grootfte meesterftukken der Oudheid wordt gehouden : Edoch, op dat het een tegen - ftuk zoude hebben, heeft lucreïius, 'tgeen de Griekfche Hiftorie-Schrijver met de nadruklijke eenvoudigheid, aan de Gefchiedkunde eigen, had afgebeeld, op dichterlijken trant zo onnavolgbaar voor oogen gefield, dat dit ftuk almede onder de fchoonfte Tafereeien der Letterkunde behoort. —Dat Socrates, te midden onder de algemeene befmetting, daar hij ondertusfchen geene andere voorzorg dan zijne gewoone matige levenswijze gebruikte, fteeds gezond en welvarend zij gebleven, rs voor meer dan eenen, zelfs iaateren, Schrijver een voorwerp van zedekundige be- fpie-  EN OPHELDERINGEN. »73 spiegeling geweest. Men zie, onder anderen, gassendus over V leven en de zeden van Epicurus, Tomo II. pag. 124. voorts , onder de oudere Schrijvers, gellius Notï. Att. Lib. II. Cap. 1. aelianus Far. tïiftt Lib. XIII. Cap. 27. diogen. laert. Lib. II. §. 25. Pag. 42. Zulk een Man was Socrates, van wien di ogenes laertIiu^ getuigt, enz.] De plaats is Lib. II. §. 24. Socrates ("zegt hij) was groot van ziel, fterk in zijne gevoelens , en een vriend der Folks-Regeering, ,tgeen ook gebleeken is in zijne volftandige volharding, om onder Critias en de overige dertig Dwingelanden niet te bukken, seneca fchrijft insgelijks (de Benef. Lib. V. Cap. 6". pag. 753.) " dat Socrates gewoon was met j, de Rijken en Grooten den fpot te drijven, van wien hij zwarigheid maakte eenige weldaaden te ontfangen, om dat hij met hen niet op eenen gelijken voet ftond, », niet in ftaat zijnde hen op zijne beurt iets te geeven." In de daad, geene waarlijk grootmoedige ziel zal, buiteu noodzaak en voorfchrift van pligt, zig onder verpiigtingen ftellen, die hem in zeeker opzigt zijne zedelijke vrijheid beneemen. — En deze Man ondertusfchen was het, wien, in het derde jaar der herjlelde Atheenfche Ftijheid, de zogenaamde Voorftanders dier Vrijheid en Volks-Regeering befchuldigden, " dat hij alles deed, om „ die in een haat lijk daglicht te ftellen, en met zwarte „ ceuleuren af te maaien; dat hij de Jongelingfchap daartegen zogt voor in te neemen; dat hij hen verach„ tiug voor 't Volk en deszelfs Oppermagt inboezemde; „ dat hij hen leerde den gemeenen man te mishandelen „ den behoeftigen Burger te verftoten enz." xenophon, dezen opgeraapten laster wederleggende, (Memor. Lib. I. Cap. 2. §.60.) toont in tegendeel, "dat, wel verre t> van, daar, alle daaden van Socrates zo veele bewijfen » wa-  ».~4 AANMERKINGEN ,, waren, dat hij een Volks-vriend en een Menfchen„ vriend was: Want, (vervolgt hij) daar 'er veelen wa„ ren, die zijn onderwijs begeerden, zo Stedelingen als „ Vreemden, heeft hij van niemand ooit eenig loon voor ,,,'tbijwoonen zijner Lesfen ontfangen. In tegendeel hij ftond een ieder mildelijk van het zijne bij enz. " De Hemel dan, dat zulk een Man bij Rechters, uit het Volk verkozen, ten tijde der hcrflelde Atheenfche Vrijheid, als Vriend der Ileerfchappije van Magtigen en Grooten befchuldigd en ter dood veroordeeld zij, — de oplosfing, zeg ik , van dit raadfel vindt men in de even aangehaalde woorden van seneca, (woorden op een bedorven Volk allezins toepaslijk,) dat de Folks-Frijheidwreeder was dan de woede des Oorlogs en de-Gcweldenaertje der dertig Dwingelanden. — Een menschkundige, voorwaar ! zal' 'er zig niet over verbaazen: Maar' de oorzaak waarom? — is hier de plaats niet om te ontvouwen. Pag. 43. En nogthans kende die zelfde Socrates zeer wel, en berispte niet min opentlijk enz.] Naar 't oordeel, namentlijk, van de Anyti en Lycones- van alle eeuwen is het 't zelfde een Folks-vijand te zijn, en de buitenfporigheden eener ongetemperde of bedorvene Volks-Regeering, ter inlichting zijner Mede ■ Burgers, aan te toorjen. Ondertusfchen kan een waarheid-lievend en tevens edelmoedig Vaderlander zig des even min onthouden als wel-eer van 't betoon zijn's afkeers voor de kwalijk verkreegene magt van eenige Grooten. — Socrates fchepte geen behaagen in de Folks Rcgecring der Athenienfers ten zijnen tijde, want hij befchouwde de toenmalige Democratie als volkomen Tyranuisch en van denzelfden aart met eene Alleenheerfching. Dit getuigt van hem aelianus (Far. Hijl. Lib. III. Cap. 17.) 'tZelfde was ook 't oordeel van plato: Op eene plaats, onder an-  en OPHELDERINGEN. i75 anderen, (Tomo HL Opp. pag. 353. d.) na opgemerkt te hebben , " dat alle Tyrannifcke Regeering en alle ,, Folks-Regeering zamen een foort van cirkel maaken, „ om dat de eene altoos op de andere uitloopt," gaat hij, aan Perdiccas fchrijvende, op deze wijze voort, « Aan Plato is 't lot ,te beurt gevallen > om eerst in dea avond-ftond van zijn Vaderland ter vvaereld te komen: „ Hij bevond zig midden in een Volk, 't welk reeds „ door ouderdom aan 't zuilen was, en door hen, die het M te voren beftuurd hadden, gewoon gemaakt was aan 'c „ bedrijven van veele ongeregeldheden., .die met zijne „ raadgeevingen weinig ftrookten; daar hij anderzins zig ,, tot het grootfte vermaak gereekend zoude hebben den „ Staat', even als zijnen eigenen Vader, met zijn goeden „ raad te dienen: Maar nu meende hij, dat hij zig zelve „ vrugteloos in gevaar zoude ftellen, en ondertusfchen „ niets anders te wcge brengen. " Dit was dan de reden, waarom hij zig nimmer in Staats-zaaken mengde: Hij had het voorbeeld van Socrates voor oogen; en, hse weinig ook deze zig met de Regeering bemoeijde, het vrijelijk uitfpreekcn zijner gedagten over den toenmaligen ftaat der zaaken, gelijk wei-eer over de handelwjjs der dertig Geweldenaers, had hem de dood gekost. Plato verkoos dan als een vergeten Burger te leeven; en, zorgvuldig vermijdende iets met het Volk of met het Beftuur te doe» te hebben, maar zig met zijne Leerlingen in de fchaduw der aangenaame Academie ophoudende, plukte hij van deze omzigtigheid de vrugt, dat hij gerustelijk in zijn Va. derland ftierf, terwijl 't zelve noch aan Xenophon noch aan Ariftoteles mogt gebeuren: De een fleet zijne dagen als Vreemdeling op zijn Landgoed in den Peloponnefus: De ander, die Athenen als zijn tweede Vaderland gehouden had, ten laatften ziende, dat het bewind aan luiden was overgeleverd, bij wien de deugd fteeds ven- dagt,  176 AANMERKINGEN dagt, de braafheid gehaat, de wijsheid veracht was, en dat niemand 'er voor de listen en betichtingen van Lasteraers en valfche Befchuldigers veilig was, verliet Athc \fien, (zo als aelianus zig uitdrukt V. H. Lib. III. Cap. 36.) met willende, dat de Athenienfers zig tweemaal met een vergrijp tegens de Wijsbegeerte bezoedelen zouden. Pag. 43. Wie dog, zeide hij, zoude of den Bouwmees* ter van zijn huis, ef den Stuurman van zijn fchip, bij leting willen trekken?'] Deze zo wel-gegronde berisping van de dwaaze uitbreiding der Gelijkheid, in de nieuwe Atheenfche Volks. Regeering, was een der gezegdens, die tot grond ftrekten der befchuldiging, dat Socratespoogde de Republikeinfche Rcgecringsvorm in een haatlijk daglicht te ftellen en met zwarte couleuren af te maaien. Wij leezen dit bij xenophon Memor. Lib. I. Cap. 2. §. 9. Zie hier de vertaling der plaats. " Ja maar, voor„ waar, zeide zijn Befchuldiger, hij boezemt zijne Toe„ hoorders minachting in tegens de vast - gefielde Wetten, „ zeggende dat het 't werk van dwaazen is de hoogde „ Machten van den Staat door het trekken van Boonen „ aan te dellen, terwijl ondertusfchen niemand zig van „ een Stuurman wil bedienen, dien hem eene Loting met „ Boonen zoude hebben aangeweezen , noch van een „ Bouwmeester, noch van eenig ander tot dergelijk foort ,, van werk, waaromtrent nogthans eenigen misdag te be„ gaan van een minder fchadelijk gevolg is dan omtrent „ het beduur van den Staat mis te tasten." Men vergelijke hier mede de plaats hier boven (pag. 136.) uit isocrates aangehaald, alwaar hij zegt: " En 't was „ agtervolgens dit zelfde tweede foort van Gelijkheid, „ dat zij hunne Staats -huishouding inrichteden, hunne Op„ perde-Machten niet uit alle Burgers zonder onderfcheid „ bij Boon- Loting wandellen de, maar daar toe de besten,  en OPHELDERINGEN. 175 >, de bekwaamflen, tot elk foort van Ampts-verrichting „ boven anderen uitkiezende." Men zie verders de Aanteekening van perizoniüs op AElian. V. Hifi. Lib. VIII. Cap. io. * montesquieü (Efprit des Loix Liv. II. Chap. 2.) de plaats van aristoteles, die "wij hier-voren (pag. 157.) bijbragten, letterlijk vertalende, zonder nogthans ('t geen hem ook elders gebeurt) den Griekfchen Wijsgeer , dien hij getrouvvlijk volgde, te noemen, fchrijft: " De verkiezing door V lot behoort tot den aert der Democratie; de benoeming bij keuze „ behoort tot de Ariflocratie." RöussEAuin zijnContrat-Social (Livre IV. Chap. 3.) de plaats van Montesquieü ter toetfe brengende, zonder echter derzelver bron of te weeten of aan te haaien, merkt zeer wel aan -t " dat de verkiezingen bij 't lot weinig nadeels zouden doen „ in eene waare Democratie, daar, alles gelijk zijnde-, zo „ wel door de Zeden en de natuurlijke begaafdheden, als „ door de grondregels en de gegoedheid, de k?uze bijna -„ onverfchillig zoude worden: Maar, ( voegt hij 'er bij,) 1,, ik heb reeds gezegd, datVr geene waare, geene eigent„ lijk gezegde Democratie bejlaat." En in de daad waar is dog het Volk, waar is de minst-talrijke gemeenfehap. pelijke Zamenleeving, daar'niet alleen zeden en grondregels , niet alleen gegoedheid ('t geen op zig zelve noch nuttig noch mogelijk zoude zijn,) maar ook de natuurlijke begaafdheden zo in alles gelijk zijn bij derzelver Leden, dat het volltrekt onverfchillig worde, wien men tot het Opper-bewind kieze? Of hangt de natuurlijke begaafdheid ook van de Staats-inrichting af, zo dat, naar Willekeur der Wet, een ieder niet alleen even deugdzaam, maar ook even wijs, even voorzigtig, even vatbaar en fnedig van verftand, even kundig, even ervaren zij? —; En dit is niet te inin de Gelijkkeidi die zommigen en te Athenen predikten, en aan welke anderen in laatere efitiM M&  i?6 AANMERKINGEN wen zogten te doen geloven, wel weetende, dat de vervulling der gewigtigfte Ampten door ongefchikte voorwerpen 't beste middel is, ten einde zig zeiven alleen, onder den naam eener Volks - Regeering , de Opper-heerfchappije toe-te-eigenen. — Om "t voorbeeld van Pericles al-wederom niet aan te haaien, wat was het gevolg dezer Gelijkheid te Syracufen door Diodes ingevoerd? — Deze Man, door eene blinde liefde tot Volks-vrijheid gedreven , en, zonder noch de woelzieke gëaartheid zijner Landgenooten, noch derzelver verdorvene zedelijke °-efteldheid in acht te neemen, alles naar de regelmaat eener volflrekte Gelijkheid, dat is , eener denkbeeldige volmaaktheid, willende fchoeijen, was even daar door bij de Syracufanen zo aangenaam, dat zij hem tot het ontwerpen van een nieuw Staats-beftuur verkozen: Hij ftelde voor, en 't werd goedgekeurd, dat voortaan niemand dan bij 't blinde lot zonder onderfcheid tot de hoogfte Ampten aangefteld zoude worden, zo als dtodorus s iculus ons verhaalt Lib. XIII. Cap. 34. En wat was de uitwerking? Binnen weinig tijcis volgde op Diodes een ander min wel - meenende, doch listiger en eerzugtiger Volksleider: Deze maakte zijne Mede-Burgers wijs, dat niet alleen de Burgerlijke Overheden, maar zelfs ook de Leger-Hoofden uit de aanzienlijkften en vermogendften niet moesten aangefteld worden , doch alleen uit het getal van hen die 't meest Volks-gezind en 't meest 'er op gefteld waren om bij de Meenigte aangenaam te zijn: " Want, „ zeide hij , Vermogenden en Aanzienlijken heerfchen „ als Meesters over hunne Mede-Burgers,* zij verachten „ de Meenigte, en houden de oorlogs - rampen van hun Vaderland als bronnen van hun eigen voordeel: Doch „ luiden- van een geringéren ftaat zullen niets dergelijks „ doen; zij zullen hunne eigene onmagt en die der hun- nen fteeds met fchroom indachtig zijn." Dit veripreid- da  kn OPHELDERINGEN* %7f de de arglistige VoJks - vleijer: ' De Veld-heeren, eve« als (naar de inftelling van Diodes) de Overheden, werden uit de geringde Volks - clasfe genomen; en binnen weinig tijds zag men dien oprechten Volks- vriend in een, Alleenheerfcher hervormd; de Vrijheid in 't hart gedoken ; en de Syracufanen, die geene de minfte voortreffelijkheid van eenig aanzienlijk Mede-Burger hadden kunnen verdragen, genoodzaakt den hals onder het affchuwlijkst juk der Slavernije te krommen; — eene Slavernije, waarvan men zig een denkbeeld kan maaken, als ik 'er bijvoege, dat die Volks-vriend dionysius de tyran is geweest. Men ziediod. sic. Lib. III. Cap. 91. en volgenden* Pag. 44. PVant, daar dit Volk eensdeels zagt - gê'aarr Was, wordt het zelve nogthans door den Schrijver vaft den axiochus enz.] Deze Schrijver, die nu onder: den naam van aeschikes, den LeerKng van Socrates, doorgaat, drukt zig in het twaalfde Hoofd-deel dezer alleraangenaamde, belangrijke, leerzame, maar een weinig te veel gekundelde Zamenfpraak, (de derde onder de Zamenfpraaken, die nu den naam van AEfChines dragen) op de volgende wijze uit: " En van dien tijd „ af aan had ik genoeg van het Spreek - geftoelte, (ot* m van dien tijd af aan werd ik afkeerig Van 't beroep „ eenes Volks-Redenaers;) en niets fcheen mij onaan„ genaamer dan onder eene Volks-Regeering in bewind „ te zijn. 't Is in de daad ten vollen blijkbaar en zeekef „ voor allen, die dat bewind bij de hand gehad heb* „ ben: Want Gij, Ge fpreekt daarvan flegts als iemand „ die het werk van Verre, als op eene hoogte geplaatst,! nederwaarts heeft aangezieni Maar wij, wij weeten het „ naauwkeuriger, die het door de ondervinding ten volt, len geleerd hebben. Voorwaar, é! mijn Waarde Soera* „ tes, het Volk is éeh ondankbaar, wispelturig, Wreed» M 2 „ jiij«  17* AANMERKINGEN „ nijdig, onkundig en ruw ding, als t'zamen-geraapt uit „ een mengelmoes van allerhande menfchen, van luiden „ die praat- en bedil-zugt bij eene neiging tot gewel„ dadigheid voegen : En hij , die zig bij zulk eene „ Meenigte, als haar met-gezel en fpitsbroeder, zoekt te „ veraangenaamen, is even daar door nog veel rampzali„ ger." Dit is in weinige woorden 't geen men veel omflagtiger bij plato vindt in de lezenswaardige Zamenfpraak, die van den Redenzifter Gorgias haare benaming heeft. In die Zamcnfpraak over het gebruik en misbruik der kunftige welfprekendheid handelende, is een der Perfonen, welken op het toneelverfcbijnen,Callicles, een der Atheenfche Volks-Redenaers of Folks-mennen van dien tijd; een Man, juist gefchikt voor de rol, die Plato hem doet fpeelen; een Man dus, wiens befpiegelende leerftellingen, met zijne dadelijke bè'oeffening overeenkomende, daarop uitlopen, " dat een Volks-leider in eene „ Volks - Regeering zig mag en moet toeleggen, om, „ door welke middelen het dan ook zijn moge, even veel „ goeden of kwaaden, 't Volk te brengen daar hij 't heb„ ben wil; dat mitsdien waarheid en bedrog, echte welfpre„ kendheid en valsch vernuft, duchtige redeneeringen en „ fchoonfchijnende maar bedrieglijke voordragten, mislei„ dende beloften en wel-gegronde vooruitzigten, onver„ fchillig en beurtelings in 't werk gefteld mogen worden; „ want dat het met de kieschheid van een eerlijk Man niet „ mogelijk is een Folks-vriend te blijven, en gevolglijk „ niet om den Staat op den duur te regeeren." Deze Hellingen, tot welker belijdenis hij niet dan fchoorvoetende komt, worden hem, bij gevolg "van zijne voorafgegaane gezegdens, door Socrates als uit de keel gehaald: Ja eindelijk brengt hij hem tot bekentenis, " dat 'er ten dien „ tijde onder hen, die aan 't roer der Volks-Regeering „ zaten, niet .één braaf of eerlijk Man te vinden was." So-  en OPHELDERINGEN. Socrates zelf, daarop voort redeneerende, toont, " dat „ een Tyran is een wreed - aartig, woest, en onbedree. „ven Beheerfcher; dat juist die kenmerken toen in het „Atheenfche Volks gevonden werden; dat gevolglijk hij, „ die van't Spreek - geftoelte en in 't Bewind aan't Volk be„ haagen wilde, tot hoofd - oogmerk moest hebben, om zig „ aan zijnen Heer, zo veel als mogelijk, gelijk te maaken; dat daartoe de veiligfte weg was, zig van der jeugd af „ aan te gewennen om fteeds in 't zelfde met dien zijnen „ Heer behaagen te fcheppen of mishagen te vinden: " Hij doet duidelijk gevoelen, dat alle de wanorde, de ongeregeldheden, onrechtvaerdigheden, en verkeerdheden, die te Athenen plaats hadden, — in een woord dat het algemeen Volks - bederf aan niets anders te wijten was dan aan de Volks - Redenaers en Demagogen, die gewoon waren der Meenigte altoos naar de mond te praat en: — Welke is dog (vraagt hij aan Callicles) welke is dog bij om die kunst om tot het Atheenfche Volk te fpreken, of in V algemeen, ook in andere Gemeene - besten, die kunst om tot een Volk van vrije lieden het woord te voeren ? Wat hem betreft, voor zijne meening voegt hij 'er bij, " dat „ die Demagogen, welken, 't zij te Athenen, 't zij in „ eenigen anderen vrijen Staat, gewoon waren van 't „ Spreekgeftoelte Redevoeringen tot het Volk te hou„ den, 'er alleen op uit waren, om hun eigen-belang te bevorderen, zig voor 't overige aan 't algemeen wel„ zijn weinig bekreunende; en dat ondertusfchen, terwijl „ zij dus hun bijzonder voordeel op 't oog hadden, zij met „ de Meenigte handelden als met kinderen, van wien men „ geliefd wordt, naar mate men in alles hunne kwaade „ zinlijkheid opvolgt enz." Eindelijk, zijne gezegdens door een voorbeeld willende ftaaven, " zeg mij eens (dus »» vraagt hij Callicles) of men het 'er voor moge houden, m dat de Athenienfers door Pericles beter geworden zijn, M 3 „of  |8» Stad  lM AANMERKINGEN „ Stad eene Wet tegens Ondankbaren, als tegens boes fchuldigen, plaats greep: En met rede, vermits al wie „ verfchuidigden dank voor ontfangene weldaaden ver„ waarloost, even daar door den band flaakt en vernie, „ tigt, zonder welken het gezellige leven der menfchen „ naauwlijks beftaan kan, namentlijk, het wederzijdsch „ doen en ontfangen van dienften. Welke eene berisping „ verdienen zij dan niet (de Athenienfers,) die, terwijl „ zij de billijkrte wetten maar de onbillijkfte géaertheid „ hadden, liever hunne zedelijke gefteldheid hebben wil„ len volgen dan de hen voorgefchreeven rechten gehoor„ zamen? enz." Edoch het fchijnt, dat, wanneer die ongetemperde drift, aan welke de belanghebbenden valschlijk den naam van Vrijheid geeven, eens tot zeekere hoogte is opgevoerd, 'er geene ondankbaarheid, hoe fnood o-k geene vergetelheid van gedaane dienften is, 't zij aanS> \ en Vaderland, 't zij aan bijzondere perfonen beweezen die men niet voor gèoorlofd, ja zelfs voor verdienflelijk pooge te doen doorgaan pit verwijt dan van on- gandvasttgheid, wispelturigheid, onreehtvaerdigheid, gevoegd bij tegenovergeftelde deugden, was fteeds ten laste der Athenienfers een voorwerp voor de befpiegeling der Wijsgeeren, Dichters, en Schilders van laatere tijden En hoe Parrhanus zelf alle de kragt en hulpmiddelen van zijn penceel hebbe te werk gefield, om zo veele tegenftrijdige hoedanigheden in de heeldtenis van 't Atheenfche Volk af te maaien, kan men zien bij pliniüs Q Hifi,. Nat Lib. XXXV. Cap., 10.) Ten flotte derhalvem'nag men zeggen, dat het voorbeeld van Athenen, den ecnigften Staat waarvan de gefchiedenis tot ons bewaard gebleven is, alwaar eene volftrekte Volks - Regeering plaats gehad hebbe, een waarheid-zoekend en mensch - lievend Befchouwer moet doen befluiten, dat het Menschdom voor' peae volkomene Volks-vrijheid niet vatbaar fchijnt, orn dn  en OPHELDERINGEN. 183 dat het onmogelijk is, dat het meerderdeel van een eenigzins talrijk Volk die deugden bezitte, zonder welken de denkbeeldige volmaaktheid dier Regeerings-vorm nimmer kan worden bereikt; en dat mitsdien nimmer rijpe maar (leeds wrange vrugten van een boom, die voor den ondermaanfchen grond te teêr, te edel is, geplukt zullen worden; waarom dan ook men den Wijsgeer maximus tvrius het niet zeer euvel kan neemen, wanneer hij, de drie Regeerings-vormen bè'oordeelende, (DiiT. XXII. Cap. 4. ed. Davif.) zig dus uitdrukt: " Het derde foort van Regeering is die „ vorm, aan welke men wel den fchoon - klinkenden en „ wel-luidenden naam van Volks-Regeering heeft gegee„ ven, maar die in de daad de Regeering is van eenen „ woesten hoop, naar 't voorbeeld van den Attifchen, of „ den Syracufifchen, of den Milefifchen Staat, of van „ eenige andere geweldige magt der Meenigte, dat is, „ van een luidruchtig, ongebonden, en wispelturig ding." Pag. 44. De meeste Athenienfers, zegt een Schrijver, wien men hier als getuigen op zijn woord geloven mag, Thucydides nament lijk enz.] Te weeten in 't begin van 't fesde Boek.— Dit Boek, waarin hij dien allerongelukkigften togt naar Sicilien befchrijft, heft hij dus aan. •« Dien zelfden winter wilden de Athenienfers weder, met grooter toeftel van legermagt, dan bevorens onder La„ ches en Eurymedon, naar Sicilien overfteeken, om het „ Eiland, zo maar immer mogelijk, te onder te brengen: „ Dit wilden zijn, daar ondertusfchen de groote hoopon- kundig was van de talrijke bevolking van Grieken en andere „ Volkeren, die het bewoonden, en niet wist dat zij eenen „ oorlog ondernamen, die in gewigt \wor dien tegens de „ Peloponnefiers niet veel behoefde te wijken," Omflandiger verhaalt ons diodorus sicui. us in 't begin zijn's, dertienden Boeks de groote hoop, de blinkende M 5 en  i§4 AANMERKINGEN en-alles-overtreffende verwagting, met welke de Athenienfers zig tot dezen togt bereidden: „ De rijke ( zegt „ hij) en gegoede Burgers fchoten geredelijk de benodig„ de penningen tot het uitrusten der Galeijen: Met blij„ moedigheid verftrekten zij hunne fc'natten tot het in zee „ brengen eener ontzaglijke Vloot: De geringere Burgers „ booden zig in grooten getale als vrijwilligers tot beman„ ning der fchepen aan: Elk en een ieder, Burgers, In„ woonders, Vreemdelingen, haastten zig om aangewor„ ven te worden: Zo zeer waren ze allen en gezament„ lijk als in de wolken opgetogen door eene verzekerde « hoop , zig verbeeldende, dat zij, zonder (lag of (toot; ,> dra meester van Sicilien geworden, dit overwonnen Land „ als hun eigendom onder zig zouden verdeelen." — En wie was de voornaame oorzaak dezer beguicheling? eene listige, bij het Volk aaugenaame pluimftrijker, Alcibiades. — Om wat reden? om zijn eigen roem, zijne eigene grootheid, zijne eigene hebzugt, ten einde zijne door de fchandelijkfte levenswijze verfpilde fortuin te herftellen. — En met wat uitdag? De dood of flavernije van de bloem der Burgerije, en de daarop gevolgde geheele onderwerping van 't Gemeene-best aan deszelfs mededingers en vijanden, de Spartanen. Pag. 45. Door eene onleschbare dorst tot heerfchappije «ver andere vrije Folkeren jleeds verhit, waren de Athenienfers enz.] Men heeft het in deze dagen als een ongeluk der meeste Staaten van Europa voorgeteld, " dat n aan één éénig mensch het recht gegeven was om eenen „ Oorlog aan te vangen, en daar door honderd - duizenden „ van zijne mede - menfchen, op de ligtvaerdigfte wijze, ii aan den dood en aan allerleije ongelukken en weder„ waardigheden des Oorlogs bloot te ftellen." En, in de daad, dit is een groot ongeluk voor 'tMenschdom: Maar zal  ïh OPHELDERINGEN. a8$ zal die rampzalige Krijgs-pest min geduurlg of zeldzaamer zijn, wanneer het niet meer aan één éénigen of aan weinigen fiaan zal, om het zwaard te trekken en het bloed der Volkeren te vergieten? Lieft men de waarheid, en raadpleegt men de ondervinding, men zal erkennen, dat, even gelijk eene Alleenheerfching meer .dan eenige andere Regeerings - vorm gefchikt is, om zig zelve en haare Nabuuren in geduurige Oorlogen in te wikkelen wanneer zij, toevalliger wijze , eenen ftaatzugtigen en, krijgs - kundigen Vorst, eenen Carel den Vijfden, Lodewijk den XIV*. Carel den XII. of Frederik den II. aan 't hoofd heeft, Zo ook, aan de andere zijde, nergens een Oorlog ligtvaerdiger en meer onbezonnen wordt ondernomen dan in eene Folks-Regeering; en dat, naarmate een Gemeenebest meer overhelt naar de volftrekte Democratie, 't zelve ook meer geneigd is, om dadelijk tot de wapenen zijn toevlugt te neemen. Beftond een Volk uit menfchen, zo als men ze zig in de verbeelding kan voorflellen, maar zp als ze nimmer of nergens zijn, dan zouden zij het zwaard niet aangorden, veel min uittrekken, aleer zij niet alleen onderrigt maar ook overtuigd waren van de redenen, die „ hun noodzaaken om elkander te moeten ombrengen, en als verfcheurende dieren, die door honger of dorst op „ dezelfde prooi aangedreven worden, op eikanderen te moeten aanvallen, en zig onderling verflinden." Maar nu in tegendeel leeren en menschkunde en voorbeelden, dat de eerzugt om over Nabuuren en Mededingers te heerfchen, de drift om zig door de wapenen over de minfle belediging te wreeken, de blindheid voor alle gevaaren , de doofheid voor alle vertoogen, de onverzetlijkheid in eene eens aangenomene vijandfchap, met een woord, de ■Volks-hovaardije, die vrugtbare moederdes Krijgs, natuurlijker en veelvuldiger te wagten is van Gemeene - besten, die door eene volftrekte Volks - Regeering beftuurd worden, dan va»  186 AANMERKINGEN van eenigen anderen Staat, daar de bedaardheid en gemaatigdheid, aan de waare Ariftocratie eigen, de Volks-drift tempert en in teugel houdt; en zulks voor-al, om dat 'er in eene Volks - Regeering altoos een of weinige hoofden, een Pericles, een Alcibiades, een Hannibal, eenCromwel gevonden worden, die hun eer of belang in het aanblaazen van den Oorlog zoeken. Zagen wij dit niet in de voorbeelden van de Italiaanfche Staaten der Middel-eeuwen, in dat van het ouder Romen en Carthago, Athenen alleen zoude ons tot een genoegzaam bewijs verftrekken: Zij, die bij het Volk zig wilden veraangenaamen en in dit voorneemen ook Maagden , de zogenaamde Volks-vrienden , waren juist die geenen, die fteeds den Oorlog aanrieden, of, wanneer die aangevangen was, ten wat priife bet ook zijn mogte, wilden doorzetten. Men heiieeze de woorden hierboven (pag. 169.) uit den Redenaer isocrates bijgebragt. En, wat betreft de zugt om over andere vrije Volkeren te heersfchen, en aan anderen de zo zeer door hen zeiven geliefde Onafhanglijkheid te ontroven, die aan de Athenienfers bijzonder eigen geweest is, en met zo veel te meer drifts en blindheids ingevolgd, naar mate deVolks - Regeering haare oude teugels verbrak, dit onderwerp zoude ftoffe tot eene gantfche Verhandeling kunnen opleveren: Maar wij zullen ons alweder met den eenen isocrates vergenoegen, (Orat.de Pace pag. 167.) Den ouden ftaat en vorm van 't Gemeenebest aldaar met de nieuweren' vergelijkende, " onze Voorouders „ ( zegt hij) hebben voor de Grieken tegens de Perfers en andere Afiatifche Volkeren bij aanhoudendheid den „ oorlog gevoerd: Wij, daarentegen, hen, die in Afien „ van den wapenhandel hun beftaan vinden, van derwaarts „ ontbiedende, hebben ze tegens de Grieken aangevoerd: „ Zij, de Griekfche Steden en Volkplantingen in vrijheid „ ftellende en haar te hulpe komende, werden om die „ re-  en OPHELDERINGEN. 187 „ reden waerdig gekeurd om aan 't hoofd van gantsch „ Griekenland te zijn: Wij, daarentegen, de Griekfche „ Steden aan ons als flaven onderwerpende, en juist in „ alles tegenftrijdig met onze Voorvaders handelende , „ neernen het nogthans kwalijk, dat wij bij de Grieken „ niet in 't zelfde aanzien flaan. " Op die wijze en in 't breede de dwaasheid aantoonende, die het gedrag zijner Medeburgers ten zijnen tijde, en in het naast-voorgaande tijdvak, (te weeten dat van Pericles, toen de VolksRegeering derwijze haare oude paaien verzet hadde,) fcheen te kenmerken, gaat hij dus voort. " Voorwaar het Gemeene-best van onze Voorouders was zo veel „ beter en zo verre boven de inrichting, die zedert aan 't „ zelve gegeeven is, te verkiezen, als Ariftides en The„ miftocles en Miltiades beter en voortreffelijker Mannen „ waren dan Hyperbolus en Cleophon [twee fkgt-hoof„ den en alles vermogende Volks-leiders, die ten tijde „ van Ifocrates en kort te voren den grootften invloed „ hadden,] ook dan zij, die nu dagelijks in de Volks-ver» „ gadering het fpreek-geftoelte beklimmen." En, ten laatften, alle de euveldaaden , die de onbezonnenheid der Volks - Regeering ten opzigte van andere Volkeren aan de Athenienfers had doen begaan, met den vinger als aanwijzende, eindigt hij aldus: " Wie eindelijk, onder de ove„ rige Grieken, zoude de dartele brooddronkenheid onzer „ Vaders (in het jongfte tijdperk, dat voor ons geweest „ is, ) hebben kunnen verdragen, die de flegtfle Ledig. „ gangers van gantsch Griekenland en allerhande foort van „ volk, aan alle ondeugden en boosheid deelagtig, t'za„ menbrengende, en daarmede hunne Galeijen bemannen„ de, zig bij alle de Grieken gehaatgemaakt hebben; die, „ door dit middel de beste en voortreffelijkfte Burgers uit „ de andere Steden en Staaten met geweld verdrijvende en „ in ballingfchap doende vlugten, zig de goederen dezer » vlug-  188 AA N MERKINGEN „ vlugtelingen toe - eigenden, en onder de euvelmoedigften , de grootfte booswigten van Griekenland verdeelden? „ Maar, bijaldien ik ftout genoeg was ora naauwkeurig „ en van ftuk tot ftuk al wat in dien tijd gebeurd is naar „ te gaan en in 't daglicht te ftellen, veel-licht zoude het k mij gelukken U, omtrent anderen, betere raadflagen te „ doen ueemen, maar ik zelf zoude voor allen laster „ bloot ftaan: Immers uwe gewoonte is fteeds, niet zo „ zeer die geenen met uwen haat te vervolgen, die aan „ de vergrijpingen en misdrijven fchuldig zijn, als wel „ die geenen, die deze vergrijpingen en misdrijven U „ lieden onder 'toog brengen en doen gevoelen. Daar „ dan zulks uwe wijze van denken is, vreeze ik, dat, 5, terwijl mijn eenig doelwit met dit te zeggen uw eigen „ welzijn is, ik voor mijn weldoen deze of geene mis„ handeling tot loon zoude ontfangen." — Dit was het oordeel van een Athenienfer zelve over 't gedrag door zijne Landgenooten in den Peloponnefifchen Oorlog, omtrent den leeftijd van Pericles en Alcibiades, gehouden. Wat wonder dan, dat aiadere Griekfche Steden en Volkeren dergelijke verwijten aan de Athenienfers niet fpaarden , en hen dikmaals voorwierpen, " dat het Attifche Volk de „ Vrijheid flegts voor zig zelve fcheen lief te hebben, „ om alle andere menfchen daarvan te beroven; ja dat „ de overige Volkeren, hunne welvaart, hunne bezittin„ gen, hun leven bij 't zelve niets geteld werden , en (legts ,, tot voetbank fcheenen te dienen, om de Majesteit der „ Atheenfche Meenigte tot den hoogften top te verhef„ fen?" — Dit is de zaaklijke inhoud der redevoering, die de Afgezanten der Corinthiers hielden, om de hulp der Spartanen tegens Athenen te verwerven, bij thucyd. Lib. I. Cap. 7. Zij weeten (zeiden zij) van de bezittingen, die zij hebben, geen genot te trekken, om dat zij Vr altoos nog meer hij willen overheeren. Nog he-  li» OPHELDERINGEN. -33 viger en fcherper vaart Gylippus, Veld-overfte der Lacedaemoniers, tegens de Athenienfers uit, ora de Syracufanen van alle mededogen met de Atheenfche Krijgsgevangenen te weêrhouden, bij diod. sic. Lib. XIII. Cap. 30, Hij fchildert 'er hunne hebzugt, hunne heerschlust, hunne arglistigheid, hunnen hoogmoed met de zwartfte couleurea af. " Wat euveldaad van de fchandelijkfte foort (zegt „ hij) is 'er, die zij niet beraadflaagd, wat fchennis van „ den ergften aert, die zij niet ter uitvoer gebragt heb„ ben ? Het is der heb - en heersch - zugt eigen, niet te vrede „ met haaren voorfpoed en welvaart, naar 'tgeen verre af ,, is en haar niet toebehoort te haaken. Dit te doen, was «, ftèeds de gewoonte der Athenienfers: Want, daar zij „ den grootften geluk-Maat onder alle de Grieken geno„ ten, hebben zij, deze hunne gelukzaligheid en wel- vaart, als ware het een lastig pak, wegwerpende, hun,, ne begeerlijkheid tot Sicilien uitgeftrekt, tot een Land „ door zo wijde Zeeën van hen afgefcheiden: Dit Eiland ,, hebben zij willen vermeesteren, de vaste goederen en vaderlijke Erven der Ingezetenen bij loting onder zig „ verdeelen, en alle bewoonders tot flaaven maaken." Op deze plaats heeft de arbeidzame en in meer dan een vak doorgeleerde pieter wesseling eene lezenswaardige Aantekening gemaakt, over het al te gewoon gebrek , niet alleen van bijzondere perfonen, maar ook van Staaten en Volkeren, om hunnen eigenen geluk-ftaat te miskennen en als een te lastig pak af 'te fchudden. Pag. 45. Na den dood zijnes Ooms, deed Alcibiades deze begeerte meer en meer ontvlammen.] Wil iemand met een levendig gevoel aangedaan worden van verontwaardiging over de natuurlijke ligtzinnigheid van 't Volk, maar tevens ook van innig medelijden over 't Menschdom, fteeds geneigd in zijn eigen verderf te loopen, hij jee-  'tpo AANMERKINGEN1 leeze de Redevoering van den eerlijken, belangloozen ert bedaarden, maar door zijne Burgers miskenden, Nicias t en vervolgens die van den vernuftigen en fchranderen tiaar eigen-belang-zoekenden en volks- vleijenden Alcibiades, bij thucydides Lib. VI. Cap. 9. Dezen uitmuntenden Gefchied-Schrijver ontfnapten ondertusfchen de inzigten van den laatften niet. Alcibiades ( zegt hij) drong te jlerker op dezen togt aan, om dat hij verlangde daar toe als Veldheer aangefteld te worden, en vervolgens hoopte onder zijn eigen Krijgs-beleid zig van Sici, Hen en Carthago meester te maaken, maar ook tevens ' daar door zijn eigen fortuin te bevorderen, zijne rijkdommen te vermeerderen, en zijnen roem te ver grooten, 'tZelfde, fchoon korter, vindt men bij diodorus siculus op het laatfte van bet twaalfde Boek: Doch, wien ik meest en bijna woordelijk gevolgd hebbe (kon ik beter gids verkiezen?) is plutarchus in 'tLeven van Alcibiades (Tomo I. pag. 199. D.) en in 't Leven van Nicias (Tom. I. pag. 531. b.) Pag. 47. Niemand vond meer behagen in den voorva* dcrlijken grond dan Socrates enz.] Hier heb ik, ook wederom bijna woordeiijk, plato gevolgd in de Zamenfpraak, die van Crito, aan zijnen Meester de vlugt uit zijnen kerker aanraadende, haaren naam heeft (Tomo I. Opp. pag. 52. b. ) Te recht merkt Plato het als een bewijs van verkleefdheid aan zijn Vaderland in Socrates aan , dat hem nimmer de lust bekropen hebbe, om andere menfchen , andere fteden, te gaan zien, andere wetten, andere zeden te gaan befchouwen; en zulks te meer, daar dit ten zijnen tijde de vrij algemeene gewoonte der Wijsgeeren, Dichters, en andere Letter-kenners was. Men zie [ wijders diog. laertius Lib. II. §§. 22 en 23. Pag.  EN OPHELDERINGEN; 191 Pag. 48. Hij zelf wees, met verachting, Scofias en. Eurylochns, fchatrijke menfchen, van de hand.].. Men izie wederom diog. laertius Lib. II. §. 2.5. en de Verdere Schrijvers, op die plaats door aegi mus me nagius aangehaald. Men voege 'er den eerften Brief bij, tak de Verzameling van verdichte, doch niet te min van eene kundige en oude hand afkomffige, Brieven, die onder den naam van Socratifche Brieven in de waereld zijn. Immers oordeek, naar mijn inzien, leo allatius te recht» dat die Brief onderfteld wordt door Socrates aan Archelaus, Koning van Macedonien, gefchreven te zijn, om zijne uitnodiging, met.bijbrenging van-redenen, van de -hand te wijzen. Wij kunnen niet voorbij alhier eene fchoone plaats van eenen dergeieerdfte, maar niet der zagtmoedigfte, Griekfche Kerklecraers, ioannes ciiryso-stomus, in te lasfehen, (Tomo. I, prg. 65, d. ed. Montfaue.) " Maar wat deed d-eze's (Plato's) Leermeester „ Socrates? Hoe veel Was hij niet in rijkdom uitmuntender „ dan Archelaus zelf? En nogthans was deze een Koning, „ en ileet zijne dagejfi in pragt en weelde : Socrates , „ daarentegen-, bragt de zijnen door in 'tLyceum; en hij >, had niet meer dan een opper-kleed, en zulks zo wel „ des winters als des fomers: In alle jaar-faifoenea >, zag men hem niet anders als met dezen eenen rok om>, togen; en zijn geheeien leef-tijd onthield hij zig van de „ gewoonte om zijne voeten te fchoeijen. — En onder„ tusfchen was hij zo .veel aanzienlijker in vermogen dan „ Archelaus, dat, daar deze hem herhaalde reifen tot zig » uitnodigde, hij echter zijn Lycéum niet wilde verlaa„ ten, üoch zig van daar naar 'tblinkend Hof van Mace>, donien begeeven. "— seneca Benef. Lib. V, Cap. 6.) deze zelfde omftandigheid van 't leven van Socrates vermeldende, geeft tot voornaame reden zijner weigering op, " dat hij niet wjlde naar iemand gaan, die N „ hem  102 AANMERKINGEN: hem met weldaaden overladen zoude, zonder dat het „ in zijne magt ware daarvoor eenige weder-vergelding „ te doen. " Pag. 48. op 't einde. Hoe zeer hij het ht van hem allerongelukkigst rekende, die, in het Staats-bewind zijnde, naar de grilligheid van dit Folk leefde enz.] Deze fchilderije heb ik, bijna trek voor trek, ontleend uit de cierlijke en volfehoone Zamenfprank Axiochus, of over de Dood, die ouder den naam van aeschines socraticus doorgaat, Cap. 12. Ondemisfchen is 'er geen trek, die niet door eene of andere gebeurtenis uit de Attifche Gefchiedenis opgehelderd en bevestigd zoude kunnen worden. Pericles zeif, de alvermogende Pericles, moest de vernedering ondergaan, dat hij tot eene boete werd verweezen, op andere tijden uitgefloten, of met minachting behandeld. Dit alles verdroeg hij nogthans: Want wat is- 'er, dat een ftaatzugtig Volks-leider van de Meenigte of van zijne Met-gezellen in 't bewind niet kan verduwen? Het is der moeite waerdig, op dit onderwerp, bayle aaar te flaan in zijn Woordenboek op 't Artikel Pericles Noot (F), en de Inleiding tot de Reifeu van den jongen Anacharfis, de derde Afdeeling. Pag. 49. Ik zelf — dus fpreekt hij bij plato in de Redevoering tot de Rechters gehouden,] In de uitgave van Serranus Tomo I. pag. 30. d. Pag. 50. Onder de Atheenfche Burgers nu, wier be~ langen Socrates meest ter harte nam, was wel voornameniUfk de Jongelingfchap enz.] Men moet in de geheele Socratifche Gefchiedenis onkundig zijn, om hiervan bewijs te vorderen of zelfs te verwagten. Te recht zegt xenophon Memor. Lib. I. Cap. 2. Socrates heeft 'er vet»  t» OPHELDERINGEN* tfi /« de voorfte P^ats op de eerfte en benedenflezitbank, zo datdewoest, n aangevuurde Meenigte, in haare onftuimigheid, do e n bulderend gefchreeuw van de bovenfte banken/hem dte beneden zat, pcogde te overbluffen, JÏVÏ* Z'lf,eene ™*Wj*e kloekmoedigheid Van. Goddelijke,,). Man vermogt ,0. wei'  en OPHELDERINGEN. 1p9 veel enz.] De fcliilderije dezer ftandvastige tegenftreving van Socrates tegens den onrechtvaerdigen en wreedaertigen Volks-wil is door mij, in de Redevoering zelve, zo veel ontwikkeld als tijd en omltandigheden toelieten; maar, bij eene naauwkeuriger behandeling, konde ze veel uitvoeriger gemaakt wórden en verrijkt met eene uitbreiding van bijzonderheden, die allen der waare Burger-deugd en rechts-liefde van onzen Wijsgeer een nieuw licht bijzetteden. Dit heb ik dan, bij de Latijnfche Uitgave van dit Stuk, in eene afzonderlijke Verhandeling poogen te doens En, daar het voornamentlijk tot nog toe duister was gebleven, noch door iemand (zoverre ik weete) was aangetoond , hoe dog eindelijk de veroordeeling der Veldheeren had plaats gegrepen of tot (land was gekomen, daar Socrates volflandig in zijne weigering was gebleeven, immers daar men nergens las, dat hij ten laatftenwas bezwceken, terwijl ondertusfchen zonder zijne toelating, als Volks-Opperhoofd QEpJJlates} voor dien dag, de itemmiog niet mogte gefchieden; — daar deze knoop tot nog toe niet ontbonden was, heb ik mijne boven, gemelde Verhandeling tot dat einde wel inzonderheid ingericht: En , indien ik mij niet te veel vleije, ben ik daarin geilaagd dpor de uitlegging eener plaats der meermaals aangehaalde Zamenfpraak, die aan den Socratifchen aëschink s wordt toegefchreven, Axiochus of over den dood; de eenïgfte plaats, die (naar mijn inzien) wel verftaau zijnde deze omftandigheid ten klaarften aanduidt. Tevens heb ik den aert en natuur der Ampts - bediening van VolksOpperhoofd of EpiftaSes van den dag, in derzelver betrekking tot den R.aad der Vijf - honderden en inzonderheid tot de Volks-vergadering, nader poogen te ontvouwen , bij gelegenheid der verwarring van dat Ampt met een ander Ampt van denzelfden naam, door zommige Geleerden in dit geyal aan Sqcrates toegefchreeven. Edoqh, N 5 deze  aoo AANMERKINGEN en OPHELDERINGEN. deze Oudheid-kundige naarfpeuringen zijn voor mV Nederduufche Leezers zo onnodig .1, ongefchikt. H Geen in de korte Scnets van V Atheensch Staats-beflnur hierboven (pag io3_ro5.) gezegd h van den Epiflates of Volks-Opperhoofd des dags, van de/Wr/of tien voorrende Raade„. en van de />W„ oWffiig.Mannen des voorstonden Volks-Quartier,, ü genoegzaam, om tgcchied-verhaal nopens Socrates, in zijne Ampts-bed«ening als Volks-Opperhoofd, in deszelfs volle kracht te bevatten. Ik zal dus dat verhaal hier kortelijk hiaten volgen in eene eenvoudige voordragt der omftandigheden die bij de Latijnfche Uitgave door mij met bewijfen zijn' geftaafd geworden. socrates volks-opperhoofd. " De Zecflag bij Arginufae, in het derde jaar der drieën - negenrigfte Olympiade, was een der luisterrijkften voor de Atheenfche Wapenen, en des te gewigtiger, om dat de fortuin, die in dit laatfte tijdperk des ten einde loopenden PeloponneüTehen Oorlogs aan dezelven min gunflig was geweest, alleronverwagtst zig aan de zijde der Athenienfers weder fcheen te willen fchikken, en hen dus op nieuw eene wel-gegronde hoop te geeven, om de voordeelige Vredes-voorwaarden , die zij op aandrijven van de dolle Volks - leiders Cleon en Cleophon roekeloos verworpen hadden, nogmaals te bedingen. De Spartanen en hunne Peloponnefifche Bondgenooten waren onder den moedigen maar min voorzigtigen Callicratidas geheel verflagen: Seventig hunner Galeijen waren in den grond geboord: De overigen hadden zig ter naauwer nood door de vlugt naar Chios en Phocaea gered. De Athenienfers hadden ook aan hunne zijde eenige Schepen, doch in veel geringer getal, verloten. Wie had niet verwagt, dat de Veldhee- ren,  SOCRATES VOLKS - OPPERHOOFD. aoi * ren, aan wier beleid en dapperheid Athenen niet alleen deze glans-rijke overwinning, maar met die overwinning haar geheel behoud zelf, te danken had, de warmde en levendigde erkentenis van hun Vaderland ondervonden zouden hebben, en als deszelfs redders gè' - eerd zouden zijn geworden ? Maar neen! — Dankbaarheid was nimmer de hoedanigheid eener Volks-Regeering." — " De aanleiding ter befchuldiging is bij mijne Redevoering zelve genoegzaam aangeweezen; en 't is onnodig ze alhier te herhaalen: Alleen zullen wij 'er bijvoegen, dat allen, die op de Vloot waren, het Atheenfche Volk genoeg fchijnen gekend te hebben, om vooraf voor-onderfteld te hebben, dat, hoe luisterrijk de overwinning ook geweest mogte zijn, hoe groot het nut en voordeel daaruit door het Vaderland te trekken, hoe zorgvuldig ook de pogingen der Veldheeren geweest waren om de Drenkelingen te redden of ten minden hunne lijken uit de zee op te visfchen, ten einde ze ter aarde te befteüen, hoe baarblijkelijk eindelijk de onmogelijkheid om daarin, midden in eene woedende zee, te dagen, dit alles echter bij een blind, bedil-zugtig, en bijgelovig Volk niets zoude baten, noch tot eene wettige verontfchuldiging kunnen drekken, dat mem ten dezen aan de Wet niet voldaan had, noch de lijken der Schipbreukelingen behoorlijk ter aarde bedeld. Hier van daan, naar 't fchijnt, de baist, dia Theramenes en Thrafyhulus maakten, om vooruit, terwijl de Bevelhebbers nog bij de Vloot waren, naar Athenen te gaan, ten einde het Volk tegens dezen voor-in-te-neemen en de fchuld, zo veel zij maar immer konden, van hunnen eigen hals te fchuiven. De Veldheeren, namentlijk, hadden onmiddelijk na den Zeedag in een Krijgs-Raad befloten met een gedeelte der^ Vloot den vlugtenden Vijand te vervolgen, ten einde zijne Magt verder te vernielen, maar een gedeelte hunner Galeijen agter telaaten, om, onder ge-  202 SOCRATES VOLKS - OPPERHOOFD. geleide hunner bekwaamde Onder-Bevelhebbers der Smaldeelen, zig ter ptaatfe van 't gevegt met het ophaalen der verongelukten bezig te houden. Twee dezer Onder-Bevelhebbers waren Theramenes en Thrafybulus: Was'er der. halven.eenig verzuim gepleegd, had men zig niet genoeg bevlijtigd noch alles aangewend, om, ter voldoening aan de Wet, de Schipbreukelingen te redden of de lijken op tevisfchen, de fchuld daarvan was inzonderheid bij hen beiden. De Vloot-voogden hadden hun pligt betragt, met die zorg aan twee hunner bekwaamde Officieren, nevens een genoegzaam aantal van vijftig Schepen, te vertrouwen. Dit voelden Theramenes en Thrafybulus zeiven; en dit ook fpoorde hen aan om zig, ten koste van 't leven der ohfchuldige Bevelhebbers, te verfchoonen. Die Bevelhebbers , daarentegen , raadpleegden onder eikanderen, hoe in zulk eene netelige zaak te handelen. De meerderheid der agt Vloot-voogden (Conon, één der tien, met een {taaldeel in de haven van Mitylenen door de Spartanen ingefloten, had den Zeedag niet bijgewoond; een ander ivas gedorven: Dus waren 'er eigentlijk maar agt Veldheeren in deze befchuldiging betrokken, hoezeer de Griekfche Schrijvers doorgaans 't rond getal van tien in dit verhaal gewoon zijn te noemen;) — de meerderheid der agt Vloot-voogden dan helde 'er toe over, om, in hun verdag, de zaak te verhaalen, zo ze gebeurd was' en mitsdien te kennen te geeven, dat, indien'er nalatigheid gepleegd was, dit niet aan hen, maar aan Theramenes en Thrafybulus, geweten moest worden: Doch een der agt wr.s Diomedon, een Man dien men als een voorbeeld der fchoonde edelaenigheid mag bijbrengen; een Man even zeer in dapperheid en krijgs-beleid uitmuntende, als in deugd, in wijsheid, in gods - vrucht, in vaderlands - en menfchen-liefde, in zagt-géaanheid, in lijdzaamheid; met een woord, een Man door de voortreffelijk!^ ziels-bo*- dtr  SOCRATES VOLKS-OPPERHOOFD. «03 danigheden even achtings-waerdig als beminlijk. Deze te edelmoedige Man wilde niet, dat men iemand, wie 'took weezen mogte, zoude bezwaaren ; veel-min wilde hij melden, dat hij zelf juist die geen was geweest, die, in den Krijgsraad , 't fterkst op het uitnaaien en begraven der lijken, had aangedrongen: Pericles, Zoon van den beroemden Vader diens naams bij de niet min beroemde Afpafia, — een Jongman van eene braave inborst en Leerling van Socrates, valt Diomedon bij: Zij overreeden hunne Amptgenooten; en hun Brief houdt dus enkel 'tverflag in der gebeurtenis, zonder Theramenes of Thrafybulus, noch hunne Medehelpers, te berispen, de oorzaak van 't niet voldoen aan de Wet toefchrijvende aan de volftrekte onmogelijkheid door de onftuimigheid der zee en het woeden der fchrikkelijk op - en - nedergaande baaren. — Edoeh ('gelijk het niet dan te veel in 't ondermaanfcbe gaat) de edelmoedigheid van Diomedon werd met den fnoodften ondank beloond: Zij koste hem en zijne Amptgenooten het leven: Die zelfde Brief was 't bewijs, waarvan Theramenes zig bediende, om zig zelve en Thrafybulus geheel te verfchoonen, en om de afweezige Bevelhebbers met den afl'chuwlijkften laster van pligt-verzuim te bekladden. Wat is 'er dog gemakkelijker, dan eenen afweezigen, die zig niet verdedigen kan, te befchuldigen, en de Meenigte tegens hem voor-in-te neemen? Dit was fteeds de kunst der Volks-leiders. — Eerst wordt Erafmides door eenen Archedemus, uit anderen hoofde, bij de Heliaften aangeklaagd: Straks wordt hij niet alleen, maar ook zijne feven Amptgenooten, 'thuis ontboden: Protomachus en Ariftogenes, den doodelijken florm voorziende, en dien liever buiten hun Vaderland willende ontwijken, verkiezen de ballingfchap: De fes overigen gehoorzaamen, te weten, Diomedon , Pericles, Erafmides, Thrafylus, Lyfias, en Ariftocrates. Op voor- ftel  304 SOCRATES VOLKS - OPPERHOOFD. ftel van Titnocrstes, doch door heimelijk aandrijven van Theramenes,'befluit de Raad der Vijf-konderden hen allen bij de Volks-vergadering aan te klaagen, en inmiddels in de boeijcn te doen brengen. Het Volk komc bij-een: Theramenes, die zelfde Theramenes, dien de edelmoedige Diomedon had willen fpaaren, fchaamt zig niet aldaar als Befchuldiger der Vloot-Voogden te verfchijnen: Hij wordt in zijne aanklagte door zijne Medeftanders onderiïeund: De Brief, tot zijn behoud afgezonden , die zelfde Brief wordt nu door hem tot voornaamen grond zijner befchuldiging gelegd: De Veldheeren verzoeken verlof om zig te verdedigen naar 't voorfchrift der Wet, die verbood een Befchuldigden te veroordeelen, zonder hem in zijne verdediging gehoord of daar toe geTioegzrmen tijd gegeeven te hebben: Het wordt hen geweigerd ; men laat hen flegts eenige ogenblikken om te fpreken: Zij verhaalen de zaak eenvoudig, zo als ze gebeurd was: Zij toonen aan, " dat het in hunne magt niet •„ geweest was, om de verongelukten uit het water tered„ den, of om , naar voorfchrift der voor-vaderlijke inftel„ ling, door het begraven hunner lijken aan den Gods„ dienst-pligt te voldoen,- dat'er van hunne zijde geen „ verzuim had plaats gehad; dat, zo 'er al eenige nala,, tigheid geweest ware, dezelve dan niet bij hen moest „ gezogt worden, maar bij Theramenes, bij Thrafybulus, „ en bij de overige Onder-Bevelhebbers, (Taxiarchen „ en Triërarchert,~) wien zij aan 'thoofd van vijftig Ga„ leyen hadden agterlaten met uitdruklijken last, om (zo „ veel mogelijk) alles tot reddingen weder-verkrijging „ der Schipbreukelingen bij te brengen: Doch, (voegen „ zij 'er bij) hoe zeer Theramenes en Thrafybulus de „ aanklagte jegens ons onderfteunen, wij zullen hen, of „ onze beurt, niet weder - befchuldigen: IVij houden ons „ overtuigd, dat ze ook buiten fchuld zijn : De bulde- „ ren*  SOCRATES VOLKS-OPPERHOOFD. tos „ rende winden, een verbolgen zee, V gevaar om, bij verdere pogingen, zelf te vergaan, zie daar de waa„ re, de eenige oorzaak van een pligtverznim, V welk „ volflrekt onwillig geweest is. " Deze hunne gezegdens bewijzen ze niet Getuigen: Verfcheidene Stuurlieden en Bootsgezellen, die op de Vloot geweest waren, bevestigen , door hunne eenparige verklaringen, en de gedaane pogingen der Bevelhebbers, en de onmogelijkheid om 'er in te flagen. 't Volk, wiens natuurlijk gevoel fteeds rechtvaerdig is , wanneer het door de Vijanden des Menschdonis (wat zijn Demagogen dog doorgaans an« ders?) niet beguicheld, verblind, en tot eene bloed-dor9 ftige onrechtvaerdigheid wordt aangevuurd, — 't Volk wordt door de eenvoudigheid, de baarblijkelijkheid dezer korte, doch krachtige, verdediging getroffen en bewogen. 'Er is 'er, die reeds zeggen, " dat men de Be„ fchuldigden bij voorraad, ouder handtasting en borg„ togt, moet loslaaten:" Maar te rechr fchrijft cicero, dat 'er geen kwaad zo boos, zo affehuwlijk is, V welk den tenen mensch door den anderen niet berokkend worde j 't geen, zo 't immer waar is, althans waarheid is ten opzigte dier openbaare Brandfticbters van den Staat, dien men gewoon is Volks-leiders te noemen. Zij hadden den dood der onfchuldige Leger - hoofden gezworen: De deugd van Diomedon Irak hen in de oogen: Zij konden derzelver luiiier niet verdraagen. Wat ltond hen dan nu te doen om hunne prooi niet te laaten ontfnappen? Het wordt reeds donker, roepen zij: De gevallen avondftond belet, dat men het getal handen niet kan onder* fcheiden , om te oordeelen ,' of het voorftel ter loslating der Bevelhebbers de meerderheid heeft: De Volks-Vergadering moet tot een volgenden dag uitgcjleld worden; ündertusfchen moet de Raad der Vijf-honderden onderzoeken en verfiag doen, op wat wijze deze Rechts-ple- ging  Sotf SOCRATES VOLKS - OPPERHOOFD. ging verder voortgezet en ten einde gebragt zal mf* den.*- Dus zijn de Demagogen gewoon de Meenigte door voornellen ,e misleiden, die wel oppervlakkig niets ergs vronen, maar in de daad uitgedagt en gefchikt zijn, om tgoede, 'tgeen zij beletten willen , ongemerkt ier zijde, te fchuiven, en de booze doel-eindens, die zij beunehjk op 'toog hebben, te bereiken . of om langzamerhand en-van lieverlee het Volk daar toe te brengen. - Wat „ was Ier dog aa„ gelegen, dat men de Vloot-voogden „ eenige dagen langer in de boeijen liet? Daar door wa„ ren zij „iet bedorven: Wat behoefde men zig nu zo „ zeer ter hunner loslaiing te overhaasten? De Raad „ kou inmiddels overleggen, hoe verders te handelen, en » deswegens verllag doen: Nu althans was men daar toe nog met bereid. " Dit was de taal van Timocrates ert de z.jnen, door Theramenes opgehitst. - Zelden of nooit wordt in eene eenigzints talrijke Vergadering het fijne van dergelijke listen (men is heden gewoon ze intrigues te noemen) befpeurd of gevoeld: De wel-meenendftcn laaien zig doorgaans door looze fielten vergaauwen. - De voo, flag tot uitflel jegens eene volgende Vergadering wordt dan goedgekeurd; en de fes Veldheeren worden Weder naar hunnen Kerker verzonden. Niet alleen ge bruiken Theramenes en zijne Medeftanders den tusfchent,jd, om de Atheenfche Burgerije op nieuw jegens hen op te rokken en te verbitteren: Zij hadden behalven dien vooraf gereekend op een Feest, 'twelk inmiddels, voorde naaste Volks-vergadering, ftond in te vallen, en op de Uitwerking der kunftenaerijen, die zij bij die gelegenheid ■ftonden in 't werk" te ftellen. " . "Dat Feest, de Jpaturia genaamd, was inzonder*eid toegewijd aan de plechtige infehrijving der jonge Burgers d,e n0g in hu„ne khldsheid in VolkJBolk ot in de RegiS£ers van een der tien Folks-Quartieren, waar-  SOCRATES VOLKS-OPPERHOOFD. ao.) waaronder zij behoorden, werden ingefchreeven. Elk Atheensch Huisvader, nanrentlijk, kwam geduurende die Feest niet zijnen nog niet ingefchreeven en onbejaarderi Zoon in de Vergader-Zaal der Phratria of'Broederfchap± dat is, van 't onderdeel des Volks Quartiers, waar toe hij behoorde: (Ieder der tien Volks- Quartieren , Phylae of Tribus, was weder in drie Broederfchappen of Pkra■trien verdeeld:) Hij bood hem aldaar ter infchrïjving aan, als uit een wettig huwelijk tusfchen een Atheensch Burger en Burgeres geboren; en, na behoorlijk onderzoek van alle de wettige vereischten, werd het kind ingefchreeven; 't geen niet alleen met eene Gods - dienst* plechtigheid verzeld ging, maar ook met eene vrolijkó maaltijd en allerhande boert of jokkernije. Geen Feese dan was 'er te Athenen meer tot gulle vrolijkheid en ge* meenzaame kortswijl der Burgers onder eikanderen gefchikt dan. juist de Apaturia. — Wat doen derhalven de booswigten, die het onfchuldig bloed zogten te vergieten? In plaats van openbaare vreugde en jok, van fpelert en vermaaklijkheden, befchikken zij, dat'er neerflagtigheid en traanen alom gezien, gejammer en wee-geklag alom gehoord werden. Een aantal hunner Aanhangelingen doen zij in zwarte kleederen en met afgefchooreri hoofden (tekens van diepe rouwe) in 't openbaar verfchijnen: Het waren of moesten althans vertoonen de naa* fte Bloedverwanten, Vaders. Broeders, of Zoonen vari hen, die in den flag bij Arginufae, te midden der woeste baaren omgekomen, onbegraven gebleven waren, en wiefi treurige fehimmen mitsdien (naar 't bijgeloof van die tijden) aan deze zijde der Siyx moesten omwaaren, zonder over die onderaardfche Rivier, in'trust-verblijf der afgeftorvenen, toegelaaten te kunnen worden: Deze afgezondenen verfpreiden zig alorame in de bijeenkomlten der Mrtederfckappen $ waar en hun treur-gewaad en hüti O rouw*  aio SOCRATES VOLKS - OPPERHOOFD. rouw geklag en gejammer den diepften indruk maa':e«. Eindelijk, om dog geen hulp-middel toe bereiking van hun moord-dadig oogmerk onbeproefd te laatcn, koopen zij voor geld en goede woorden Callixenus om, dat hfj hen ten diende zoude zijn. Deze Callixenus was een der wel - fprekendfle en vermaardfte Volks-Redenaers van dien tijd , wier tong fteeds in de befolding der meest-biedenden was, — een Man dus behoorende tot dat flag van menfchen , waarvan quinctilianus zegt, " dat de Na„ tuur, hen niet tot voedftermaar tot ftiefmoeder flxekkende, „ hen de gave der Welfprekendheidgegeeven heeft als eene „ gezeiünne hunner fnoodheid, als eene belaagfler der Onfchuld, als eene vijandinne der Waarheid."— Callixenus brengt door zijne redevoeringen in den Raad der Vijf- honderden het zo verre, dat 'er een Raads-befluit genomen wordt, medebrengende , " dat de Veld - heeren tot geene „ verdere verdediging zouden toegelaaten worden, dat „men terftond, bij de naaste Volks-vergadering, ter „ ftemming zoude overgaan; en dat de Burgers bij VolksQuartieren opgeroepen zouden worden, ten einde hunne ftem-cedel over alle de Aangeklaagden te gelijk, in „ eene der beide busfehen, bij elk Volks-Quartier te flel„ len, ter vrij - verklaring of veroordeeling, te werpen: „ Dat, zo de meerderheid voor de veroordeeling was, de „ Aangeklaagden terftond ter dood gebragt en hunne goe„ deren verbeurd verklaard zouden worden." " Dit alles dus voorbereid zijnde, komt het Volk bij een: En men merke hier eens op, hoe de Volks-leiders, volftandig en onvermoeid in hunne eens beraamde ontwerpen, zonder noch list noch bedrog te fpaaren, ook daarin doorgaans flaagen. Bij de naast-voorgaande Volks-verga, dering was 't Volk reeds zo verre, dat het op'tpunt ftond de Veld-heeren bij voorraad onder borgtogt los te laaten, ten einde hen dan nader in hunne verdediging te hooren. < De  SOCRATES VOLKS - OPPERHOOFD. 211 De vallende avond was 't voorwendfel, dat men over dit voordel ter flemming niet kon overgaan. Men had gevolglijk de zaak daar weder behooren op te neemen , waar men ze gelaten had. — Maar neen! dit alles werd nu uit het oog verloren ; en de kunftenarijen, geduurende de Apaturia in 't werk gefield, hadden de verdediging der fes ongelukkige Weldoenders huns Vaderlands, en de bevestigende getuigenisfen der Vlootelingen, reeds uit het geheugen gewischt, 't Was zelfs nog niet genoeg. Men 1 huurde een fnooden bedrieger, die voorgaf — ( wat tastbare en grove onwaarheid is 'er dog, die booze Volksmenners niet durven voor den dag brengen, en die eene verblinde en misleide, veel-al domme en onnozele, Meenigte niet in ftaat zij te geloven?) — men huurde een onbefchaamden leugenaer, die voorgaf, dat hij, op een meel-vat zittende, in 't water eerst lang gedobberd had, vervolgens aan land gekomen was, en dat, terwijl hij dus op die meel - ton lag te drijven , de elendige fchip - breukelingen, die rondfom hem zwommen en zonken, hem met ftervende lippen den last gegeeven hadden, om uit hunnen naam en van hunnen 't wege bij 't Atheenfche Volk wraak te vorderen jegens de Vloot-voogden, die hen dus zo erbarmlijk lieten fneeven. Wat was 'er heiliger dan de begeerte van ftervende Vaderlanders? wat rechtvaerdiger dan hen te wreeken, die in den ftrijd voor Vrijheid enAltaaren waren omgekomen? Deze drangredenen en de fchilderije der omzwervende fchimmen hunner verongelukte Mede-Burgers waren, in den mond van eenen Callixenus, meer dan genoeg, om de Volks-vergadering in verbolgene wraakzugt, zonder eenig verder onderzoek, te doen ontvlammen. — Maar, dewijl het O^perweezen 'tMenschdom, hoe blind, hoe ligt-gelovig, hoe vatbaar voor misleiding, ja hoe verdorven 't ook zij, nogthans nimmer zo verre fchijnt te villen vernederen, dat de O 2 Deugd  ï!2 SOCRATES VOLKS - OPPERHOOFD. Deugd en Onfchuld geheel zonder voorfpraak zijn, waren 'er ook, midden in 't gebulder der onzinnige Meenigte, eenige weinigen, die de ftemnie der waerheid deeden hooren. Het ftond, uit kracht der Wet ten opzigte der Volks-Redenaers of anderen, die eenig voorftel deeden, een ieder Burger vrij den Voorfteller te befchuldigen, als tegens de vast geftelde orde of rechten handelende, en door zulk eene befchuldiging bij voorraad te beletten, dat het voorftel doorging. Deze vrienden van rechtvaerdigheid en billijkheid hielden dan ftaande, dat Callixenus boetfchuldig was, vermits hij bevorens in den Raad had voorgefteld en doen neemen, gelijk hij nu wederom bij de Volks-vergadering poogde door te drijven, twee befluiten, regel-regt tegeas de vast-geftelde orde en rechten inloopende. Het eerfie befluit was, « dat men aan „ de Veld-heeren geene verdere verdediging zoude toe. „ laaten, en gevolglijk hen beroven van 'trecht, 'tgeen „ de Natuur zelf hen gaf, en 'tgeen men aan de ihoodfte „ Misdadigers, r.an doodflagers en rovers, nimmer wei„ gerde. " Het tweede, dat men een Volks-befluit zoude fchenden, 't geen altoos voor heilig en onfchendbaar was gehouden: Dit Volks - befluit, 't welk van zijnen Voorfteller Canónus den naam droeg, bragt mede, " dac „ men nooit meer dan éénen Aangeklaagden te gelijk terecht „ mogt ftellen, ofwel over 'tuitte fpreken vonnis nooit te„ gens meer dan één te gelijk omvrage doen. " Euryptolemus, Axiochus, en eenige weinige anderen drongen derhalven op de onrechtvaerdigheid der jegenswoordige handelwijze ter eenre, en op de handhavkig der Wetten en voorvaderlijke inftellingen ter andere zijde, ten fterkften aan: Maar, zo dra eene Volks-meenigte door haare baat- of wraak-zugtige Aanvuurders eens aan 'thollen is gebragt, wat helpt dan de zwakke ftem der Reden? Men moet zig uit den weg ruimen, of men wordt met voe-  SOCRATES VOLKS - OPPERHOOFD. 213 voeten getreden. Lycifcus ( deze was mede een der handlangers van Theramenes) —— Lycifcus fchreeuwt, " dat dit uitvlugten zijn,-om de fchuldigen te redden; „ dat men zig aan zulke 'ontijdige vermaningen niet moet „ ftooren; en dat, als zij', die hier het Pfephisma van ,, Canónus of eenige andere Wet tegens den ttitdruklijken „ oppermagtigen Volks-wil durfden inroepen, niet aflie„ ten, mén hen dan te gelijk met de Veld-heeren moest „ verwijzen, ftraffen, en dooden. " — Dit riep Lycifcus; de Meenigte riep het met hem; en de Aanklagte jegens Callixenus, als die de Wetten door zijn voorftel fchond, moest agter-wege blijven. De Prytanen nogthans ('t zij het a'ie de Vijftig-Mannen geweest zijn, of, zo als mij waarfchijnlijker voorkomt, alleen de tien Voorzitters of Proëdri, dikwijls door dezen algemeenen naam, gelijk de Epiftates zelf, aangeduid)— de Prytanen volhardden nogthans in de goedkeuring van 'tgeen door Euryptolemus en anderen was bijgebragt: Zij bleven weigeren, om ter veroordeeling van de Veld-heeren, in gevolge het voorftel van Callixenus, eenige omvrage te doen. — En hier zij 'tons weder gè'oorlofd een weinig ftil te ftaan, om eene aanmerking in te vlechten. De Raad der Vijf-honderden, waarvan de Prytanen een gedeelte uitmaakten, was niet .alleen medeplichtig met het Volk in de gruwelijke onrechtvaerdigheid, waar toe men ten aanzien der Vloot-voogden befloten had: Hij was zelf, op aandrijven van Callixenus, met zijn bijzonder befluit voorgegaan; en hij was dus oorzaak van al wat 'er door 't Volk ftond te gefchieden. Van waar dan deze rechtlievendheid, deze ftandvastigheid der voorzittende Leden van den Raad, tegens de uitvoering van 't fchandelijk befluit van den Raad zelve, — tegens den Volks-wil, naar voorfchrift van dat befluit gericht? — Van Socrates, tan den ééntn recbtlievenden, ftandvastigen Socrates! — O 3 Zo  «4 SOCRATES VOLKS - OPPERHOOFD. Zo veel, voorwaar! vermag dikwijls 'tgezag der Deugd, dat, wanneer 'er, onder een meerder - tal van niet geheel verdorven menfchen, flegts één gevonden wordt, die voor dezelve zig in de bresfe durft ftellen, het innig gevoel van recht en waarheid, 'twelk eiken fterveling door 't Opperweezen is ingefchapen , — 't gevoel van fchaamte, zeg ik, de overigen weerhoudt, ja tot zijne Medehelpers, ter handhaving van eer en plicht, niet zelden maakt. Ondertusfchen had de gewoonte, om als FolksRedenaer alle onderfcheid tusTchen goed en kwaad, tusfchen recht en onrecht, tusfchen deugd en ondeugd ter zijde te fchuiven, en der waarheid zelve in 't aangezigt te vliegen, bij Callixenus dat innig gevoel reeds lang verdoofd of zelfs geheel uitgebluscht. Hij liet dan niet af, en eischte in eene allerhevigfte Redevoering, dat, vermits de Prytanen weigerig bleven hunnen plicht te volbrengen en omvrage te doen, zij zeiven, als boetfchuldig, in ftaat van aanklagte gefteld zouden worden. De Redevoering vaa Callixenus werd toegejuicht: Men fcbreeuwde van alle kanten, dat, zo de Prytanen halftarxig in hunnen tegenftand volhardden, men hen even min als de aangeklaagde Bevelhebbers moest fpaaren: Men riep, dat ze in boeijen geflagen moesten worden. Onder dit briesfchen, raazen, en tieren eener opgeruide Meenigte, (die echter het eerwaardig Atheenfche Folk verbeeldde) geen wonder, dat de overige Prytanen bezweek en, en dat zij, beevende en verbleekt, hun eigen gewisfe geweld aandoende, beloofden, den oppermagtigen Folkswil niet verder te zullen wederftreven: Maar Socrates onverzetlijk zo dra'top eer en plicht aankwam,— Soera, tes ftond pal: En, daar 'tVolk aan de eene zijde van de bovenfte zittingen door een woest misbaar hem zogt te overbluffen en te vervaaren, terwijl Theramenes, Callixenus, en de overige Volks-leiders, die alles vermogten, hem  SOCRATES VOLKS-OPPERHOOFD. *i5 cem tevens op eene barfche wijze bedreigden, " dat, in geval hij niet zwigtte, 'tbevel reeds gereed was, om ,', hem naar den Kerker te fleepen," veranderde hij niet eens van toon en antwoordde hen rustig: " Toen ik mijne zitting in den Raad der Fijf- honderden aanvaardde, heb ik met duur en eede gezworen, dat ik de Wetten zoude handhaven, en om lief noch om leed van \t voorfchrift derzelven niet zoude afwijken: De JVct? op voorftel van Canónus vast-gejleld, brengt mede, dat men niet meer dan éénen Aangeklaagden te gelijk mag oordeelen: Die Wet is in volle kragt: Wij allen zijn daaraan gebonden : Ik, in mijne jegenswoordige Ampts-bediening, ben vooral gehouden, ze te doen naarkomen. 'Er gebeure, wat wil; men fleepe mij in de gevangenis; men brenge mij ter dood! Ik zal, als Opperhoofd des Folks, de ftemming^ op die wijze, als gijlieden wilt, nimmer gedogen." " In de daad, gelijk wij bevorens zagen, door eene allerbijzonderfte toevalligheid was onze Socrates, juist in die allergewigtigfte Zitting, (de eenigfte maal, dat hij het in zijn gantfche leven zijn konde) het Folks-Opperhoofd des dags (Epi/latesO Al gaven derhalven de overige liegen Voorzitters hunne toeflemming, zonder zijn verlof echter mogt dien dag de opneeming der ftemmen , ter beflisfing van 't voorftel van Callixenus, niet gefchieden. En ziet, zo fterk is 't ontzag voor één enkel Man, die moeds genoeg heeft midden in eene onzinnige Meenigte onverfchrokken bij zijn plicht te blijven; — Socrates zegepraalde: Callixenus, Theramenes, Timocrates, Lycifcus, de geheele bende Geweldenaers moest zwigten, en 't gantfche Volk voor éénen waaragtigen Wijsgeer onderdoen: De bedreigingen van aanklagte, van boeijen, van dood-vonnis, bleeven onuitgevoerd; en Socrates had het genoegen niet alleen" dien dag de Onfchuld befchermd , maar ook haar eene nieuwe gelegenheid gegeven te hebO 4 cen»  *i« SOCRATES VOLKS - OPPERHOOFD. ben, om als 't Volk maar eenigzints wilde ivjm ten We-»* te doen booren: Want, of op gJ£ den dag, of bij eene volgende Zitting («t Lfc 4 üft wÏÏèiffe !USt°éfi"S ee!)e Redevoering, voiks, om het Pfephisma van Canónm & 11 men: Behalven deze allervvi.tid ln ?cht te nee- rine deed hiï ™t- aUmv,StfSfte e" wetrigfte herinnering deed hij ook gevoelen, hoe weinig de Veld-heeren het lot verdienden, 't geen zii fahxi. " Hunne m^t^S^^SS^} h™ j* .waren, dat Theramenes fa ftr,,t was Aanklagte te onderneemen enz. _ w,s s * r deZe ^^estalsziineAmptg.ooten'::—^ vZs ZTZT mndei SedWCé ^ in hunne ÏÏ'?d h "/ ZIJn.2°"den0 hed Socrates tot ftok, Sf en dat' £ **' «*" * altoos fa* „0ar den *'Ja' en dat, als men met wolven ik ■ Vtet de wolven moet heulen; h,d t ' ^ gerekend, altoos bij de Vermal 1 ™ ^ en ftoutmoedige Euryptolemu die Soe fn°* Jouden: En ondertusfehen bragt deze ^ voenng zo verre> ^ he£ ^ _ weini e v,0=f. i c Volk' zo als wij bevorens zeiden e^ e LtT ? , "S W°rdt bonden en misleid : Het öe - rheid ïf k *?* ^ de f edg ^f - W£rd h£t van Euryptolemu, foeugeiteurd, en overcenkomilig met 't zelve belloten. * » Wie  SOCRATES VOLKS-OPPERHOOFD. 21? " Wie had nu niet verwagt, dat eindelijk de goede zaak der fes Vloot-voogden gered en ih behouden haven was? — Maar neen! niets is aan Demagogen onmogelijk, zo dra zij eens het vast voorneemen hebben een befluit door te drijven: Ja 'tverderf, door hen aan een eerlijk man toegedagt en vastgefteld, is vroeg of laat voor eene zeekere zaak te houden. Zo lang echter Socrates Voorzitter was, kon men zig'de veroordeeling der Bevelhebbers niet belooven: 'Er moest tijd gewonnen worden: Socrates moest eerst van zijnen post afgaan: Inmiddels zoude de voorbijgaande indruk, dien Euryptolemus gemaakt had, verflaauwen; men zoude ook bij 'tVolk niet onledig zijn; en de nu bedaarde verbolgenheid Zoude wel dra weer boven komen. — Tweemaal had het Atheenfche Volk, niet tegenftaande alle de pogingen der Volks-leiders, zig voor de Onfchuld verklaard; tweemaal moest zijn wettig befluit om verre geworpen worden, en tea derdemaale de Redders des Vaderlands door Beuls- handen fneeven. — Wat kunst-greep Wordt dan nu door Callixenus en de zijnen ten dien einde in 'twcrk gefield? Wij zeiden, even bevorens, dat het in de Atheenfche Volks-vergadering een ieder Burger vrij-ftond een voorftel of zelfs een reeds genomen befluit, als onwettig en van onwaarde, te verklagen, en bij voorraad door die verklaging te beletten, of dat het voorftel doorging, of dat het reeds genomen befluit ter uitvoer gebragt werd. Dit was dan het middel, 't welk zij onbcfchaamdelijk gebruikten ; niet dat 'er in de voordragt van Euryptolemus. of in den daarop gegronden Volks-wil iets ware, 'tgeen tegens de Wetten flreed: In tegendeel, ze waren overeeiikomftig aan de Wet, en ftrekten om eene onwettige handelwijze te beletten: Maar, tegens hun beter weten aan, moest 'er een valfche eed gedaan worden, om hun verfoeilijk oogmerk te bereiken. — Een valfche eed, zeg O 5 ik,  21S SOCRATES VOLKS - OPPERHOOFD. ik , en zal het nader verklaaren. - De verklaging, waarvan wij zo even fpraken, tegens een gedaan voorftel of een genomen befluit, was een der voorbehoed-middelen , in de vroegere Atheenfche Wetgeeving voorgefchreeven of toegelaten, om de ligtvaerdigheid en wuftheid in het doen van voorftellen, of in 'tneemen van nadeelige befluiten, aan eene Volks - vergadering bijzonder eigen, tegen te g;.an: Doch echter, om ook, aan de andere zijde, te beletten, dat zulk eene Aanklagte niet tot eene kunstgieep aan de kwaadwilligheid diende, om de welmeenendfte Volks-vrienden in ongelegenheid te brengen , de heilzaamfte voorftellen op de lange baan te fchuiven, of de redelijkfte befluiten krachteloos te maaken en buiten uitvoering te houden, was tevens bepaald, " dat, al wie „ zulk eene verklaging tegens een voorftel of befluit voor „ 't Volk bragt, plechtiglijk zweeren moest, dat hij het „ deed ter goeder trouwe, zonder arg of list." — De plechtige en gerechtelijke Eed was, ten allen tijde, vaa de oudfte eeuwen af, bij alle Volkeren, die een alweetend Opperweezen eikenden en niet geheel bedorven waren, het zeekerst en veiligst middel om de waarheid uit tevorsfchen of te ftaaven, den niet verharden of gewetenloozen bij zijnen pligt te houden, leugen en bedrog voor te komen. Te Athenen inzonderheid (dit hebben wij reeds, elders aangetoond, en zullen veel-ligt in 't vervolg eenige nadere oudheid-kundige ophelderingen over dit belangrijk onderwerp in 'tlicht geeven) — te Athenen inzonderheid was het gantfche Staats-recht en de gehecle Rechtspleging, vooral in 't lijfftraifelijke, op den Eed gebouwd. Onder een eenvoudig, onbedorven Volk was het eene omheining, (zo als de naam zelf des Eeds in de Griekfche Taal dit denkbeeld van infuiting medebrengt), eene omheining, die niemand zig veroorloofde te overweldigen of te overfchreeden; Maar, helaas! wat baaten de heilzaam-  SOCRATES VOLKS - OPPERHOOFD. «t? zaamde Wetten, de wijste en voorzigtigfte injlellingen_ zonder Zeden? Bij een zedenloos Volk zijn zefpinnewebben, daar de zwakken in blijven hangen, doch die ftoutmoedigen en geweldigen verbreeken en met zig henen fleepen: En wie dog, toen de ongebondene Volks-vrijheid te Athenen de voorvaderlijke deugd en naauwgezetheid verbannen had, — wie dog was toen aldaar geweldiger en ftouter dan de Volks - Redenaers en Demagogen ? Wat zoude die Wet en verfcheidene anderen toen die pest-builen en etter-gezwellen der vrije Staaten hebben kunnen beletten te onderneemen? Wat was in hunne oogen een Eed? Kinderen bedroog men met booten, bejaarde lieden met eeden. Dit was de del-regel niet alleen van eenen ondeugenden Alleenheerfcher, maar ook van de niet min ondeugende fnoodaerts, die gewoon waren in 't dagelijksch bedrijf der Volks - Vergaderingen en Volks-Rechtbanken, ten koste van eerlijkheid en geweten, hun beftaan te vinden. — Een dezerbooswigten dan, (om ter zaake te komen) Menecles genaamd, verklaagde het befluit, zo even op voordel van Euryptolemus genomen, om de rechtspleging jegens de Veld-heeren naar 'tvoorfchrift der Wet van Canónus in te richten, als tegens de Uetten ftrijdig en van onwaarde. Hij zwoer, " dat hij deze klagte bij 't Volk inbragt zonder arg of „ list;" en hij eischte vervolgens, dat men dien dag niet verder voortging, maar de zaak verfchoof tot dat de Heliaften (aan dezen behoorde de beflisfing in vollen VolksRaad over'' dergelijke verklagingen ) tusfchen hem en Euryptolemus gevonnisd zouden bebben. — Het is eene aanmerking, door cicero reeds in eene zijner Redevoeringen gemaakt, " dat, in 't behandelen van Staats-of „ Rechts-zaaken arglistige lieden (Intriguanten, zoals „ men ze heden noemt) oneindig veel vooruit hebben „ boven recht-fchapen en waarheid-lievende tegenftre- „ vers:  220 SOCRATES VOLKS - OPPERHOOFD. „ vers: Dezen veroorloven zig niets tegens de Wet, al „ begunffige zij ook hunne tegen - partije: De anderen „ daartegen bekreunen 'er zig niet aan, als alleen wen de „ Wet in hunne kraam te pasfe komt, om Wet en Recht „ te verkrachten of ter zijde te fchuiven." DeWetfprak: Socrates, Euryptolemus, Axiochus, en wie meer met hen de Onfchuld poogden te redden , kónden het niet ontkennen. Zij moesten gehoorzamen. De zaak werd tot eene volgende Vergadering verfchoven, - niet om de verklaging van Menecles inmiddels te onderzoeken en daarover te beflisfen, (gelijk behoord hadde, ) maar om, 't geen men zogt, de veroordeeling en dood der Vloot-voogden eindelijk door te drijven. - Zie hier, op wat wijze. Tot nog toe was zulks nimmer ontwikkeld: Wij meenen deze onhandigheid in onze Latijnfche Aanteekeningen tót de woorden van aes c*hines socraticus genoegzaam te hebben beweezen. " ' " Wat was dog het inzigt der kunstgreep van Menecles? — Tijd te winnen, tot dat het Voorzitterfchap van Socrates en van zijne negen Amptgenooten was ge-eindigd. Dit Voorzitterfchap (gelijk wij in de korte Schets van V Atheensch Staats-beftuur opmerkten) duurde flegts Teven dagen. Maar dit was niet genoeg. Het voorbeeld dezer tien brave luiden had getoond, dat niet allen, die in den Raad zaten, zig door de gehuurde tong van 'callixenus of door 't gezag van Theramenes lieten regeeren: Men moest 'er dan voor zorgen, dat, 'tgeen onder hunne Proedrie voorgevallen was , niet weêr gebeurde. — Wij zagen in onze even - gemelde Schets ran't Attisch Staats, heftuur, dat de verkiezing der Voorzitters en van 't Volks-Opperhoofd des dags, niet minder dan de aanftelling van 't gantfche Ligchaam der Vijf-honderd-Raaden, bij boon-loting pleeg te gefchieden. Toen Solon deze inrichting maakte, konde hij van de deugd zijner eenvou- tin  SOCRATES VOLKS - OPPERHOOFD. aa: ' dige ea onbedorven Mede-Burgers verwagten, dat die loting bij boonen ter goeder trouwe, zonder kunftenarijen of bedrog, zoude gefchieden. Maar hoe veele inftellingen der Atheenfche Volks - Regeering waren 'er niet, die goed en uitvoerbaar bleven, zo lang Volks - deugd in 't Gemeene-best de overhand had, maar die in tegendeel geheel ontaerteden en ten verderve ilrekten, als werktuigen in de hand van baatzugtige en arglistige fortuin-zoekers, zo dra die grondflag van Volks-deugd begon te wankelen of te ontzinken ? Men vindt dan in de laatere tijden der Attifche Gefchiedenis meer dan ée'n voorbeeld, dat het Voorzitterfchap of eene plaat3 zelfs in den Vijf. Jionderd-Raad, gelijk mede in de Heliaftifchen Rechtbank, door geld gekogt, door gunst en kuiperije zijn befchikt geworden. — Dit was dus ook het fchandelijlc hulpmiddel, waar toe Theramenes en Callixenus met hunne Medeftanders eindelijk hun toevlugt namen, om hun zo wreed als onrechtvaerdig doel te bereiken, en het bloed van fes eerbieds-waerdige, onfchuldige flagt-offers te plengen. — Men beitelde dan, na dat de feven dagen der Ampts-bediening van Socrates en van zijne Arnptgenooten verftreeken waren, een fel andere Voorzitters, zo> als men ze tot zijne oogmerken hebben moest, gereed alles te doen wat Magt en Geweld van hen begeerden. Bij de eerst-volgende Vergadering, onder hun beftuur gehouden , werd de zaak wederom voor 't Volk gebr-irr; bij opneeming der ftemmen het voorftel van Euryptoleiijas verworpen; het Volks-befluit, in de jongfte Zitting wettiglijk genomen, ingetrokken en vernietigd; het Voor-befluit des Rasds, om het lot der Veld-heeren met eene ftem - opneeming tebeflisfen, aangenomen en goedgekeurd; en deze fes onfchuldig- en van hun Vaderland uitnemend wel-verdiend hebbende flagt-offers, zonder ze verderft te hooren, zonder hen eenige wettige verdediging ;oe te  asa SOCRATES VOLKS. OPPERHOOFD. 'haten, verweezen en ter dood gebragt. — Wij fchetflen hierboven de inborst en hoedanigheden van één hunner, — den zo edelmoedigen als gods-vruchtigenDiomedon. Men oordeele, of wij te veel gezegd hebben, uit eenen trek, die zijne veroordeeling onmiddelijk volgde; en men vergelijke vervolgens dezen Man met de Vblks- vrienden Callixenus en Theramenes. — " Het befluit „ dan, zegt diodorus siculus (Lib. XIII. Cap. „ 102.) — het befluit dan genomen zijnde, om de Veld„ heeren ter dood te brengen, en hunne goederen ver„ beurd te verklaaren, terwijl de Hellebaerdiers reeds ge„ reed Monden hen ter flraf-plaats heen te voeren, trad - „ een van hen, Diomedon, een Man en in krijgs-zaaken „ zeer bedreeven, en te gelijk bekend als in rechtvaer„ digheid en in alle andere deugden boven zijne Mede„ Burgers uit te munten, voorwaerts in 't midden der „ Volks-vergadering. Allen daarop een diep ffilzwijgen „ houdende: Moge, zeide hij, o! mijne Atheenfche Me„ de-Burgers, 't befluit, 'tgeen Ge zo even omtrent ons „ door uwe fiemmen geftaafd hebt, het Vaderland ten „ voordeele gedeijenl Doch, daar het noodlot ons belet „ heeft de geloften te vervullen, die wij, ter zaake der „ Overwinning, aan de Goden gedaan hadden, zal het „ gevoeglijk zijn, dat Gijlieden dezen Gods-dienst-plicht „ in onze plaatje vervullet, en dat Ge die geloften aan „ Jupiter den Behouder, aan Apollo, en aan delFraak„ Godinnen betaalet; want, na hen onder deze heilige „ geloften te hebben aangeroepen, hebben wij de vijan„ den ter zee verflagen. Deze aanfpraak tot het Volk ge„ daan hebbende, werd Diomedon met de overige Be„ velhebbers, ter uitvoering van het tegens hen gevelde „ Dood-vonnis, heen-gebragt, tot groote deernis van alle „ braave lieden onder de Burgerije, die over deze ge„ beurtenis een traanen - vloed Horteden: Want dat een „ Man,  SOCRATES VOLKS-OPPERHOOFD. 523 „ Man, die dus onrechtvaerdiglijk ftond ter dood gebragt „ te worden, zig zelve als vergat en van zijn lot niet de „ minfte melding maakte, maar ter zeiver tijd een Vader„ land, 'twelk hem zo grievend verongelijkte, nog waerdig keurde, om voor het voldoen der geloften tot des„ zelfs behoud zorge te draagen — dit fcheen hen de han„ delwijze van een gods-vruchtig en edelmoedig Man, „ van een Man, die het lot, 't geen hem overkwam, in „ geenen deele verdiende. De elf Opzienders, die door „ de Wet tot het uitvoeren der dood- vonnisfen gefield wa„ ren, bragten dus de Vloot-voogden ter dood, die in „ niets het geringlte tegens 't Gemeene-best misdaan, „ maar die in tegendeel de luisterrijkfte Overwinning, „ welke immer Grieken op Grieken bevochten, behaald „ hadden; — die reeds in vorige veldflagen op de uit„ muntendfte wijze voor 't Vaderland ftreeden; — die „ eindelijk door hunnen eigen moed en dapperheid glorie» „ rijke zegetekenen, op den Vijand veroverd, hadden „ opgericht. Dusdanig werd toen het Atheenfche Volk „ door eene dolle razernije als vervoerd; en, onrecht„ vaerdiglijk door de Demagogen aangevuurd en ontfto„ ken zijnde, dreef het de gloedende fchichten zijner „ woede op Mannen neder, die, wel verre van eenige „ ftraffe verdiend te hebben, zig den grootften lof, ja Burger - kroonen, hadden waerdig gemaakt. " " Dit was dan de uitkomst dezer treurige gefchiedenis; eene gefchiedenis, die ik, niet met mijne eigene verwen, maar met de verwen der eenvoudige en waarheid-fprekende Oudheid heb afgemaald; eene gefchiedenis, die ten fpiegel kan verftrekken, wat men te wagten hebbe van eene volftrekte Volks - Regeering bij een Volk, 't welk men, over 't geheel genomen, niet deugdzaam en onbederven kan noemen. — En waar wordt zulk een Volk gevonden? -— Edoch, deze laatfte vraag hier ter plaatfe niet  %H SOCRATES VOLKS - OPPERHOOFD» niet verder zullende uitpluifen, zouden wij dit tafereel van Socrates, in zijn gedrag als Volks-Opperhoofd befchouvd, kunnen befluiten, indien ons nog niet eene opmerking te maaken flond nopens 'tgeen wij in onze Redevecring zeiden, « dat Callixenus en Theramenes, ja „ 't gantfche Atheenfche Volk, naderhand de fchuld v'an't „ onrechtvaerdiglijk vergoten bloed hebben moeten boe„ ten:" Eene opmerking, die ik in onze dagen aan mijne Mede-Burgers, aan alle mijne Land -genooten , aan de door mij geliefde, nog niet bedorven, Jongelingfchap, — aan 't Menschdom zelve, verfchuldigd ben. — Men pooge, zo veel men wil, het denkbeeld eener Voorzienigheid, die de lotgevallen der ftervelingen befluurt, als den grondflag der menschlijke Zamenleeving, los te rukken, om verre te werpen, ja geheel te vernietigen en uit oog en hart te doen verliezen. Men hechte het zegel zijner goedkeuring en aanprijzing aan zulke Schrijvers", wier doel het is, op 't voetfpoor van Epicurus, te doen geloven , dat 't Opperweezen, na eens voorgefclireeven regels van beweeging aan 't Heel - al, zig verders der ondermaanfche zaaken niet bekreunt, Volkeren en Staaten aan 'tblinde noodlot overlaat, en nog veel minder zig met eenige flraf-oelTening omtrent bijzondere perfonen bemoeit: Ik voor mij, zie de hand der Goddelijke Gerechtigheid en Wraak in de verbaazende gebeurtenisfen, die wij beleeven ; ik zie ze over-al in de Gefchiedenis der Oudheid; ikbeminnedie Oudheid zelfs, om dat ze deze hand alomme met eerbied zag; ik gelove, dat elk deugdzaam, aandagtig, en waarheidzoekend Leezer der Hiftorie - Schrijvers de voetitappen eener bijzondere Voorzienigheid, in hunne verhaalen, diep ingedrukt, met innerlijke overtuiging befpeurt; ik houde mij verzeekerd, dat zij zeiven, in wier verlichte oogen deze denkbeelden kinderachtig zijn , meer dan eens van de gegrondheid derzelven proeven hebben opgeleverd} en  SOCRATES VOLKS - OPPERHOOFD. 225 ëti dat, na de veelvuldige fchokken, welken het verdonkeren dezer grondbeginfels aan onze ongelukkige Tijd-genooten heeft veroorzaakt en nog verder veroorzaaken zalj de droevige óndervinding het dwaaze en onbeftaanbare der tegen-over-geftelde begrippen in't helderst daglicht zal ftellen, ja de eèuwige waarheid, dat geen Volk zonder erkentenis eener Voorzienigheid, als grond/lag zijner JVetgeeving, beftaan kan, ten luifterrijkften zal doen zegepraalen. — De Leezer vergeeve mij deze uitwijding: Ze vloeit uit de volheid van een hart," diep getroffen doof de rampen, die der menschlijke Zamenleèving bejegenen: Ik kondé ze mij zelve niet weigeren: Ze fcheen mij noodzaaklijk tot mijne eigene verfchooning, die, bij 'topentlijk uitfpreeken mijner Redevoering, beuzelachtig en zwak genoeg geweest beii, om, in onzen opgeklaardeii leeftijd, de wreekende hand der Goddelijke Gerechtigheid, in het rampzalig uiteinde van Theramenes, van Callixenus, — in de opgevolgde bloed-toneelen van Athenen, — in de vernedering en flavernije van dat Gemeenebest zelve te zoeken. Veel-ligt zal ik, bij vervolg van tijd, eene dergelijke fchilderije in de lotgevallen der valfche Befchuldigers van Socrates ophangen:' Nu zal ik, ten flotte van dit afzonderlijk ftuk, mij met die der valfche Befchuldigers van den edelaertigen Diomedon en zijne lot-genooten, nog eenige ogenblikken, moeten ophóuden. " " Theramenes was de aanvoerder van hen allen;- maar, ten zijnen opzigte, is in de Redevoering zelve hieromtrent genoeg gezegd : Van eenen anderen is niet gefproken.' Deze was Cleophon, een der meest beruchte Volks-Redenaers van dién tijd; een'Man, wien de Oudheid, cicero inzonderheid, gewoon is' met twee anderen vari 'tzelfde foort, Cleon en Hyperbolus, als voorbeelden te noemen van ftoute, ondefneemende, onbefchaamde, onP deu-  225 SOCRATES VOLKS-OPPERHOOFD. deugende flegt - hoofden, welken het Atheenfche Voffe echter niet alleen tot zijne leiders en rand-gevers aangenomen, maar aan wien 't zelve, niet tegengaande de algemeene overtuiging van hunne flegtheid, zijne dicrbiarfte' belangen had toevertrouwd. Deze Cleophon fpee'de onder de befchuldigers en vervolgers der Veld-heeren mede eene hoofd - rol: En wat was zijn einde? Dat hij, weinig tijds daarna, zo als wij uit eene der Redevoeringen van lysias (pag. 236-. ed. Tayl.) verneemen, door de Aanhangers van dien zelfden Theramenes, wien hij tegens de fes Veldheeren ten dienfte ftond, valfchelijk befchuldigd, voor eene bende Rechters, die zij door omkoping en kuiperije naar hunnen zin wisten aan te ftellen, gebragt, en ter dood veroordeeld werd. — Maar nog erger, nog verfchriklijker noodlot had de andere VolksRedenaer , door mij in dit verhaal te meermaalen genoemd, — verfchriklijker, zeg ik, om dat de langzaame ftraf van een teffens elendig en eerloos leven, bedoren door eenen rampzaligen dood, (mijn's bedunken's) de zwaarfte is, die eenen fterveling aan deze zijde der eeuwigheid kan overkomen. Ik meene niet beter te kunnen doen dan tot het befchrijven van 't uiteinde van Callixenus de eigene woorden van xenophon en diodoru s sicclüs te gebruiken. — « Op deze wijze on,i dergingen de fes Veldheeren, die te Athenen te rug ge„ komen waren, de dood. ('t Zijn de woorden, waar„ mede de eerfte der genoemde Schrijvers 'reerfte Boek „ zijner Griekfche Gefchied-ver/taaien befluit:) Doch „ weinig tijds daarna berouwde het de Athenienfers, eti „ zij namen een Volks -befluit, dat zij, die ten dezen ,, V Volk misleid hadden, als valfche Befchuldigers in „ rechte betrokken zouden worden, en dat zij inmiddels „ borgen moesten feilen voor hunne verfchijning, tot de „ zaak bij Gewijsde befiist was; dat één van hen, die »>  SOCRATES VOLKS - OPPERHOOFD. 22? ,, zij te recht wilden /lellen, Callixenus was. Nevens „ hem werden 'er nog vier anderen wegens deze valfche „ befchuldiging gcdagvaerd en door hunne Borgen vast-» „ gehouden. Inmiddels ontltond 'er eene Volks - beroer„ te, bij gelegenheid van welke ook Cleophon omkwam: Zij daarentegen vonden in die beweeging gelegenheid „ om, bevorens hunne te recht-Helling, uit hunne gevange„ nis te ontfnappen. Callixenus, naderhand te Athenen „ te rug gekeerd, toen de Ballingen (onder geleide van „ Thrafybulus, na het verjagen der dertig Dwingelanden ) „ van de Piraeeifche Haven weder binnen kwamen, leef„ de als een voorwerp van den algenicenen haar, en ftierf „ ten laatften van honger en gebrek. " — Nog uitvoeriger is het verhaal van diodorus siCulüs (Lib. XIII. Cap. 103). — " Maar wel dra (zegt hij) berouwde „ het en hen, die deze fchend-daad hadden aangeraaden, en hen die zig daartoe hadden lakten overreeden, „ terwijl het fcheen als of de Godheid zelf han haaren toorn deswegens deed gevoelen: Want zij, die zig dus hadden Iaaten misleiden, kreegen niet lang daarna het loon hunner dwaasheid, door hunne vijanden aan 't „ fiaaffche juk onderworpen niet flegts van éénen lieer, „ maar van dertig. Hij, aan de andere zijde, die de „ oorzaak der misleiding geweest was, en op wiens voorj', ftel 't Raads-befluit genomen was, Callixenus, werd „ binnen kort (daar 't Volk terftond berouw had) als „ fchuldig aangeklaagd, uit hoofde dat hij 't Folk moeit* „ willig had bedrogen : Men verwaerdigde hem zelfs niet „ zijne verdediging aan te hooren; hij werd in de boei» jen geworpen; en, in de gemeene gevangenis opgeflo„ ten, vond hij heimelijk middel, met eenige anderen, „ om, door 'tgraven van een gat, — uit den kerker uit „ te breeken. Op die wijze uit de boeijen ontvlugt, be„ gaf hij zig naar de Lacedaemoniers,^die toen ter tijd P 2 „ £><•  328 SOCRATES VOLKS - OPPERHOOFD. „ Decelia Cniet verre van Athenen) bezet hielden, tert „ einde hij dus, der doodfeiffe ontfnapt, niet alleen te' „ Athenen, maar ook bij de andere Grielten, als een „ eerloozc, aiomine met den vinger nageweezen , het ove„ rige van zijn gantfche leven, wegens zijne ilegtheid, „ in de diep/Je verachting zoude flijten." — Eenvoudiger, doch flerker, had de eerlijke wagenaer het lot van eenen Tichelaer niet kunnen fchetfen. Het berouwde ondortusfchen 't Atheenfche Folk} en hoe meenigmaal hebben aan 'tzelvc zijne Iigtvaerdige veroordeelingen, waarvan de Demagogen Reeds oorzaak waren, niet berouwd? Hoe meenigmaal zal en moet het een Folk niet berouwen, 't geen ongelukkig genoeg is Demagogen in zijn midden toe te laaten, en naar dezelven te hooren? — Dit onderwerp zal in onze Verhandeling over de valfche Befchuldigers en vcroordeeling van Socrates ons nog eens onder de handen moeten komen. Nu eindige ik met de woorden van mijnen isocrates (Orat. de Permut, Pag' 3H) hier bij te fchrijven, die aan zijne Mede-Burgers, naar zijne gewoonte, vrijmoediglijk durfde zeggen: " Gijlieden zijt niet onkundig, gelove ik, dat het onze „ Folks-vergadering meenigmaal berouwd heeft wegens » de veroordeelingen door haar, in driften vervoering, „ en niet na een behoorlijk onderzoek , uitgefproken, zo „ dat 'er weinig tijds verliep, of 'tVolk begeerde van hen, die 't zelve bedrogen hadden, gerechte wraak te neemen. " — Mogten dog de voorbeelden der Oudheid voor de laatere eeuwen niet fteeds geheel verloren zijn! " Pag- 57' Gelijk hij te voren zig tegen 's Folks wil, naar V voorfchrift der Wetten , verzet had, zo durfde hij tmgelijks, deIIet volgende, deroverheerfchingvaneenige wei-  AANMERKINGEN en OPHELDERINGEN aap weinigen rustig het hoofd bieden.] xenophon ( Mem. Lib. IV. Cap. 4.) gebruikt bij deze gelegenheid de woorden , waarop wij even bevorens in onze Redevoering zinfpeelden. Hij liet het Folk ( zegt hij) tot de ftemming niet toe, maar weder fond, met behulp der Wetten (of, de Wetten volgende j zulk eene geweldige Folks - drift, als aan welke ik niet geloof dat ooit eenig ander mensch V hoofd heeft durven bieden: En op dezelfde wijze, toende dertig Dwingelanden hem geboden iets tegens de Wetten te doen, weigerde hij hunne bevelen ten uitvoer te brengen. — Mijne uitdrukking, " d-at het gedrag van So- crates onder de dertig Geweldenaers geen ander was, „ dan natuurlijk het gedrag is van iemand die fteeds weet „ als een Vrij-man te leeven; " — deze uitdrukking is verfchuldigd aan eene plaats van seneca, die, hoe uitvoerig ze ook zij, ik mij niet bedwingen kan alhier in baar geheel te vertolken, (deTranquill. AnimiCap. 3.) — " Kunt Ge (zegt hij) eene Stad uitdenken in grootere „ rampfpoed gedompeld, dan Athenen was, toen haar de „ dertig Dwingelanden van een fcheurden? Zij hadden ,, dertien-honderd Burgers, al wie maar tot de bloem „ der Burgerije behoorde, ter dood gebragt: En nogthans „ had daarom de wreedaertigheid niet uitgewoed: In te„ gendeel, zig zelf verhittende, werd ze meer en meer „ tuk op moord. In eene Stad, waar een Areopagus „ was, de onkreukbaarfte Rechtbank, die 'er immer ge„ weest zij; waar een Raad was en een Volk, niet min„ der dan een Raad te tellen; — in die zelfde Stad kwam dagelijksch de geweldige Vergadering der Beulen bij » een, en de ongelukkige Raadzaal was te naauw voor M de Dwingelanden. Kon zulk een Staat in rust blijven, ,, terwijl 'er zo veele Tyrannen waren als Lijf- trawanten «der Tyrannije? (dat is, daar elk, die der Tyrannije „, behulpzaam was, ook voor zijn aandeel den Tyran P 3 „ fpeel-  23o AANMERKINGEN „ fpeelde?) 'Er kon zig geene flaauwe hoop, geen „ ftraal van hoop zelfs, tot herkrijging der Vrijheid, aan „ de verflagene gemoederen opdoen: 'Er was nietde'min„ fle waarfehijnlijkheid voor eenig hulp-middel tegens „ zulk eenen geweldigen indrang van allerhande onheilen „ Want van waar zoude zo veele Harmodiusfen het Ge„ meene-best zijn te hulp gekomen? Socrates bevond „ zig nogthans te midden van 'tzelve: Hij vertroostte de „ aanzienlijken, hen die wel-eer Vaderen des Vader„ lands waren en nu in rouwe gedompeld zaten : Hij moe„ digde hen aan, die van 't Gemeene -best wanhoopten„ Hij verweet den Rijken, die uit hoofde hunner goede„ ren en bezittingen voor zig zeiven vreesden, het be„ kommerende berouw, 'tgeen zij nu te Iaat hadden van » zig door eene zo gevaar-volle zugt tot njkdom te heb„ ben laaten weg-lleepen: En aan hen, die hem wilden „ naarvolgen, vertoonde hij een groot voorbeeld daar hi,, ais een Frij-man, te midden onder de dertig Be„ heerfchers, omwandelde. Hem nogthans hebben deA„ themenfers zeiven in den Kerker ter dood gebragt • en dezes maiïs, die veiiiglijk en met behoud van zijn leeven „ de gantfche bende Geweldenaers met verguifing had onder „ de oogen gezien, — dezes zijne vrijheid heeft de Frij„ heid niet kunnen dulden. Leer dan hier uit, dat ineen „ Gemeene-best, 'twelk onder de heerfchappije zu-t „ het een wijs man niet ontbreekt aan gelegenheid om » zig, zo als hij is, boven anderen te vertoonen; en » dat in eenen vrijen Staat, te midden in zijnen bloei en zegen, geldzugt, nijd, wangunst, en duizend andere „ gebreken, fchoon 'tgeweld der wapenen niet gebrui„ kende, echter regeeren. " Pfg- 57> Ferzette hij, ('tgeen cicero te recht in hem prijst") geen voet buiten de poort.,] De plaats van ci-  en OPHELDERINGEN. 231 cicero, aan zijnen vriend Atticus fchrijvende, ten tijde toen G.efar, als Overwinnaer der Pompejaanfche Partije, te Romen zegepraalde, is Lib. VIII. ad Att. Ep. 2. *' Zult Ge, viaagt men ligt, den Tyran dan kunnen aan„ fchomven? even of 'er veel onderfcheid zij, of ik van „ hem hoore, dan of ik hem zie; of dat ik beter voor„ beeld en onvveerfpreeklijker gezag konde hebben dan ,, Socrates, die, terwijl 'er dertig Tyrannen waren, geen voet ter poorre heeft uitgezet? " Pag. 5S. Daar zij begonnen hadden hen , die onder de evengem, Regeerings-vorm enz.] Hier heb. ik woordelijk xe no mi on gevolgd in zijne Griekfche Hiftorie Lib. II. pag. 271. met wien overeenkomt diodorus sicclüs Lib. XIV. Cap. 4. Men zie de Aanteekening van wesseling op die plaats, en vergelijke lysias c. Eralofih. pag. 192. ed. Tayl. Het is een der gevoe■ligfte gebreken aan de Volks-Regeering eigen, dat 'er de laster don .«rijen teugel hebbe; en dat, naar mate een man van eer zijn geweten, in het handhaven van wet, recht, «n orde, meer tracht zuiver en buiten verwijt te honden, bij ook meer bloot ftaat voor de fchichtcn der Lastersers , in wier oogen niets zo heilig, zo pligtmatig is, 'tgeen niet voor drift, voor wraak, voor 'tbelang van tijden en perfonen, moet wijken. Naargelang de Volks-Regeering te Athenen zig van haare heilzaame banden ontflocg, groeiden 'er ook de wrevel en boosheid van den openbanren Laster; en de Wetten, behoed - middelen tekens deze quael, die aan vrije Staaten zo natuurlijk is, door Solon of anderen voorgefchreeven, raakten in onbruik , of werden voor geheel afgefchaft gehouden. — Dan dit onderwerp is eener afzonderlijke befchouwing waerdig, die ik veel-Iigt in eene nadere Verhandeling over de Lasteraers van Socrates zal inweeven. Nu kuunen wij eene andere p 4 aanrj  232 AAN M ERKINGEN met ftilzwi,gen niet voorbij, die niet, van Mre waarheid en nuttigheid verliest door de gelegen te waarbu^e gemaakt is, 0f door den mond, aan SS wij ze verfcl.uld.gd zijn. Julius Caefar, een dier An \ , . zugt' tot ve™eestering der sre- £e Tn' iZf7 T^' g£brUikK ^ beeld , ten e nde de ftrafle der Samenzweerders, welker oogmerken hij heimelijk „iet ongunftig was, zo mogen k 11" TT LentUiUS' Ceth£e-> en hunne Dee ^ P'eeg ng ter dood gebragt te worden: Hij pocmie dltJ den Raad te beduiden, hoe gevaarlijk het was! mBurgeï m beroertens, ook der rechtvaerdiglte g ürenghel, ><7^r?hriver wet'den der, ^ wat'er aan dezeZamenzweer- v Jers geb ure, zal hen naar verdienften overkomen„ Maar ondertusfchen overweegt Gijlieden eens, oTj e" tZ *? Ra3ds' « ^ gevolgen kunnen zi n va >t " voo D;Mgeen G£ heden te — Alle kwe.de „ voorbeelden z.jn uit onhandigheden ontftaan, waartoe " Z h3d: Maar' « «™ °ij er! » volg van t„d de magt komt in handen van hen, ie 'er „ geen goed gebruik van weeten te maaken, of die mi, der braafheids hebben, dan wordt dit pas gege vë„ " ™°rbee,d Va" hen' ««e 't waerdig en daartoe'S k » «jn tot onwaerdigen en ongefchikten overgebr gÏ » Na tonderbrengen van Athenen, onderwierpen de Lav den Stfat zouden regeeren> Dezgn be^nnen ^ l i denergenS ZI>e flegth£id me6St beru^ en meest ï. U h3at Was' 20Dtler rechtspleging ter dood te » bren-  en OPHELDERINGEN. 233 ?> brengen. Her Volle verheugde 'er zig over: Het riep, „ dat zulks wel en te reehc gefchieddc: Daar na, toen de r ongebondene willekeur langzamerhand aangroeide, wer„ den tevens braave Burgers en liegt-hoofden, zonder „ onderfcheid, naar 'thaar gelustte, ter dood gebragt: „ Alle overige Inwoonders werden door vrees en fchrifc „ bevangen. Dus boette ten laatden het Gemeene-best, „ onder 't harde juk der Siavernije zugrende, door de „ zwaarfte kastijding, de dwaasheid zijner onzinnige blij. „ fchap. " Zie s a l l u s t. de Bell. Cat-. Cap. 51. Pag. 58. Zo dat, binnen het korte ti.dvak van agt maanden, — zij — vijftien- honderd Burgers, zonder yonn van Rechtspleging en onverhoord veroordeeld, door beuls-handen hebben doen fneeven.'] De plaats van isocrates, hier bedoeld, is in Orat.-Areopag. pag. 153. ed. Steph. " De dertig Dwingelanden, (zegt hij) 't „ Staats.Bewind, door middel van een enkel Voiks-be„ fluit, in handen gekreegen hebbende, bragten vijfn'en„ honderd Burgers zonder rechts - pleging ter dood, en „ zij noodzaakten 'er meer dan vijf- duizend buiten de „ Stad naar den Piraeeus de wijk te neemen. " Aile Griekfche Schrijvers, zo Redenaers als Gefchied-febrijvers, zijn vol van meer of min omftandige vernaaien of zinfpelingeu, betreklijk op de gruwelen en de wreedaertigheid van dat tijdvak, waarvan wij nu onlangs de wedergaê beleefd hebben, de eenigfte bijna volmaakte wedergaé in de Gefchiedenisfen der Waereld: Immers de Syllaniaan. fche en andere Bloed -toneelen der Romijnfche Drieman, fchappen waren van eenen gantsch anderen aert. Men zie eene tweede plaats van isocrates ;» Orat. c. Lochit em PaS- 397- d. voorts aeschines de falfd Legat. pag.38. Maar geen Redenaer is fterker, ftraffer, uitvoeriger over deze moord-dadige Regeering des gewelds pnder de derP 5 tig  234 AANMERKINGEN tig Tyrannen dan lysias, die door zijne vlugt, ballino-, fchap, en het verlies zijner goederen, zo als zijn ei<4 Broeder Polemarchus door het verlies van zijn leven daarvan het flagt -offer was geweest, gelijk een liefhebber dezer letterkunde breeder vinden kan bij jqanhes taylor, in 't Leven van Lyfias pag. 45. en volgenden. De twee Hiftorie-Schrijvers, bij welken deze gebeurtenisfen het onhandigst geboekt zijn, zijn xenophon in 't tweede Boek zijner Griekfche Gefchied -verhaalen, pag. 2?i. en volgenden; nj.oo.osui sic utmos Lib. XIV. Cap.4. en 32. Op Xenophon heeft de uitmuntende wyttenbacii, in zijne nu onlangs uitgekomen Uittrekfch uit de Griekfche Gefchied-fchrijvers, verfcheidene ophelderende Aanmerkingen gemaakt: Op de eerfte der aangehaalde plaatfen uit Diod. Siculus verdienen de Aanteekeningen van pieter wesseung naargeflagen te worden. Onder de laatere Schrijvers zij het genoeg alhier de Gefchiedenis van Griekenland door gillies aan te wijzen Cap. XXIII. Tom. II. pag. 74. Pag- 59- " ''Er gaat geen dag voorbij, of wij ziende„ ze dertig Be ft uur der s van ons Gemeene-best een aantal „ Burgers ter dood verzenden, enz."] Bijna woordelijk heb ik hier xenophon gevolgd in zijne Gedenkwaerdigheden van Socrates (Lib. L Cap. 2. §. 32.) Ik ken in dit zo lezenswaerdig, zo nuttig Boek geene plaats, die door haare eenvoudige en natuurlijke bevalligheid eenen niet ongevoeligen Leezer meer vermaaks verfchaffe, dan juist dit fchilderachtig verhaal van 't gefprek, door Socrates met zijnen afvalligen en ondankbaren Leerling Critias en met deszelfs medehulp Charicles gehouden, toen deze twee zogenaamde Wetgeevers en Hervormers van 't Gemeenebest de ftoutheid en onbefchaamdheid hadden, den Wijsgeer voor zig te ontbieden, om hem eens dugtig door te haa-  en OPHELDERINGEN. =35 naaien, " dat hij zig uitdrukkingen veroorloofde, welken „ de Jongelingfchap tegens hun beftuur en hunne bedrij,, ven konden voorinneeraen," en om hem tevens te verbieden met zijn onderwijs voort te gaan.— Voor't overige weet men, hoe Socrates gewoon was die leerwijze te gebruiken, welke met de eenvoudigheid der vroegere eeuwen zo overeenkomftig en tevens zo gefchikt is, om indruk op het verftand te maaken; te weeten, de leerwijze door gelijkenisfen, uit de natuur , en 't tbgelijksch leven zelve genomen: Men weet ook, dat deze vergelijkingen hem veel haats hebben op den hals gehaald. Geenen gebruikte hij veelvuldiger dan die van het land - bedrijf en den vee-bouw zijn genomen. Van Pericles fprekende, die de Volks - gebreken der Athenienfers vleijende, en het zeden-bederf opzettelijk kocsierende, om zig van de Oppermagt in den Staat meer en meer te verzekeren, daar door ondertusfehen zijne Mede-Burgers van hunne voorvaderlijke braafheid en belangloofe Vaderlands - liefde had doen ontaerten, zegt hij , (/« Gorgia pag. 516 a.) "Ecu „ Oppasfer, 't zij van ezels, 't zij van paerden of osfen , „ zig dus van zijn post kwijtende, zoude ons een (legte hoeder fchijnen, als hij, namcntlijk, 't vee onder zijne hoede gekreegen hebbende niet gewoon noch te fchop„ pen, noch met den kop te ftooten, noch te bijten, het „ nogthans zo woest en verwilderd maakte, dat het. dit alles deed. Of dunkt het Uniet, dat het een flcgteOpj, pasfer, van wat foort van vee ook, zijn zoude, die, de beesten tam en mak onderzijn opzigt ontfangenheb„ bende, ze veel wilder maakte dan hij ze gekreegen had ? ? Eene plaats, voorwaar! toepasfelijk op hen allen, die, in ftede de Meenigte te leeren haare Vrijheid op zuiveren Godsdienst en goede Zeden, als deneenigften duurzamen grondilag, te vestigen, alles toebrengen, om hunne Mede-Burgers te doen geloven, dat Vrijheid in de flaking van alle  AANMERKINGEN alle banden en tucht bclM, dus om het Volk te verwilde. ren en woester te maaken! Pag. 61. Dien Man, wiens enkel op/lag van oog dien fnoodflen onder de zonne, gelijk wel-eer aan Alcibiades, ontzag en fckrik had moeten aanjaagen. ] Alcibiades, de fchranderfte en bevalligfte, maar tevens de wuftfte en'onbeftendigfte, Jongeling van zijnen tijd te Athenen , had voor den éénen Socrates alleen fchaamte en ontzag, plutarchus getuigt dit op meer dan eene plaats: Onder anderen zegt hij (Tomo I. Opp. pag. m. B.) « Geduurig als „ buiten de paaien van plicht wegloopende, moest men „hem weder opvangen, daar hij voor Socrates alleen „ fchaamte en ontzag had, op alle anderen met verach„ ting nederzag." plato in zijn Gastmaal (Tomo III. OPP- pag. 216.) legt aan Alcibiades zelve de volgende woorden in den mond. " Voor dezen éénen Man heb „ ik fchaamte: En dikwijls gebeurt het mij, dat ik „ zoude wenfehen, dat hij niet meer in 't land der leveu- „ digen was." Van zulk eene gemoeds-gefteldheid kon men verwagten, dat hij, die nu nog jong en gedweê tusfchen deugd en ondeugd ongeftadig zweefde, zeer fpoedig dien band van jeugdige fchaamte zoude los rukken, wanneer bij de driften van wellust en dartelheid, aan zij. nen ouderdom eigen, de drie gefusters, die de mannelijke jaaren van Staats - bedervers vergezellen en beftuuren, Eerzugt, Hebzugt, IVraakzngt, zouden zijn gekomen. Dit dan ook gebeurde, gelijk het met Critias bevorens gebeurd was. Van beiden fprekende, zegt xenophon (Mem. Lib. I. Cap. 2. §.47.) " Zo dra zij dan begon„ nen te bemerken, dat zij allen, die met hen in 't beftuur „ waren, overtroffen en ligt meester waren, bezegten zij „ Socrates niet meer: Reeds bevorens vonden zij in hem " weiniS behagen; en, wanneer zij hem al eens kwamen „ zien,  8N OPHELDERINGEN. 2& >, zien, namen zij 't euvel, dat hij hen berispte over de i, mis - flappen, waaraan zij zig in 't bewind fchuldig „ maakten. Naderhand bemoeiden zij zig eeniglijk, naar hun eigen goedvinden, met Staats-zaaken; want het „ was alleenlijk om daarin ervaren te worden, dat zij So„ crates waren komen hooren." Pag. 62. Zo Gijl. mij, SI Atheenfche Burgen! enz.] Dit zijn de woorden, die plato in zijne Verdedigende Redevoering (Tomo h Opp. pag. £29. c.) aan zijnen Meester toefchrijft. Men vergelijke 'er mede de plaats van xenophon Mcinor, Lib, IV. Gap. 4. §. 3. Pag. 63. Dit Heek ras in den twcefpalt en verwijdering, tusfchen Critias en Theramenes ontjlaan; want, terwijl Theramenes als in twijfel hangen bleef enz.] De twee Schrijvers, die, nevens Plutarchus, de rijkfte en zuiverfte bronnen zijn voor de kennis der gebeurtenisfen van dit tijd-vak, xenophon en diodorus siculus, bewijzen overvloediglijk, 'tgeen ik hier met weinige woorden zegge. Het gedeelte van 't tweede Boek der Griekfche Gefchied-verhaalen, waarin deze gebeurtenisfen voorkomen, is te recht door het eieraad der Griekfche Taalkunde, den Amfterdamfchen Hoog-leeraar wyttenbach, onder die Hukken der Griekfche Hiftorie-fchrijvers in zijne Verzameling gerangfchikt, die hij het nuttigde en leerzaamfte keurde, om onder 't oog der Jonge. Jingfchap gebragt te worden. De plaats van diodorus siculus is in 't veertiende Boek zijner Gefchied- Verhaaien Cap. 4, Te recht almede zeide de Heer wyttenbach, " dat, daar 'er in dit tijdperk der Atheenfche ,, Staats-omwentelingen drie aanzienlijke Burgers, boven „ alle anderen, wegens hunne verrichtingen in aanmerking komen, ieder onder eene verfchillende befaamd- w heid,  =38 AANMERKINGEN f. heid, Thrafybulus den besten, Critias den flegtften, „ Theramenes eenen middelbaren naam heeft verdiend " In de daad, aan Critias twijiTelt niemand, of hij is eèri overgegeeven booswfgtgéwèest, die van zijn edel verftand, zijne welfprekendhéid-, zijne géoeffendheid, inzonderheid van znne menschkunde, het fehandelijkst misbruik gemaakt heeft; een misbruik , 'tgeen niet te verfchorien is door 't diep gevoel, Welk hij, niet min dan Pifander, Phrvni. chus en andere Staats - beftnurders van dien tijd, fchijnt gehad te hebben van de gebreken en wanorde der Atheenfche Volks-Regeering. - Staats - gebreken door wreedheid en geweld te verbeteren was nimmer 't bedrijf van een wijs en deugdzaam Man, te minder daar men in zulk een bedrijf wel weet, waar men begint, maar nimmer waar men zal ophouden: En dus (Irekt het hem ook tot geene verfchoning, dat de eerfle aanleg van zijne bloed* ge Staats-hervorming zo bloedig en wreedaenig niet fch.jne geweest te zijn. Wat Thrafybulus betreft, de door hem bewerkte verlosfihg zijn's Vaderlands uit de handen dèr dertig Geweldenaers, en zijne daarop gevolgde ■ fchoon nimmer ten vollen uitgevoerde, raadgeeving, om door eene volledige Amnestie al het gebeurde in vergetelheid te begraven, — deze twee verdienftelijke verrichtingen hebben zijnen naam ten goede vereeuwigd, hoe laakbaar ook anderzints zijn daadelijk of lijdelijk gedrag, ten ópzfgte van de befchuldiging en veroordeeling der agt Veld-heeren, ook moge voorkomen. Belangende eindelijk Theramenes, geen treffender voorbeeld, weet men, is 'er in de Oudheid te vinden van een Man, die beurtelings ftoffe tot de fterkfte berisping en tot den grootften lof heeft gegeeven, en die daarom met meer recht den bijnaam van Cothumus, welken hem zijne I.jd-genooten gaven, gedragen heeft; dat is, van iemand, die, even gelijk deze fehoen der Treur-fpeelers reor  ÉN OPHELDERINGEN. S§|! , U tegens ons uit te laaten? - Ik, op mijne ' >' **Tm;?fl *# J^er, ik geloof zeer „ we ol Charicles, dat mij duizenderlei^waad kan " °VC k0mai> maAr le%em *» kwaad, hoe groot het „ ook zjju moge, M groot ah ^ ^J^J „racrdtgheid bedreef. Hierop was 'er niet <*n van he"' d,e a"twoordde, of een enkel woord fprak " _ Hoe -rdieht de Brief ook zijn moge, de omflnndighe. «en ahhans_ hebben allen fchiin van waarheid, inzonderheid de heimelijke haat en verbolgenheid «m Charicles die uu het gebeurde, toen de Wijsgeer voor hem en Cri' nas omboden werd, volgens 't verhaal van Xenophon, «nsgehjks bhjkt. - D, o o e * e s t a e j t i u s Lib. II s J van deze gebeurtenis en van de moedige weigering van nji Man. - Voor 't overige, is de fland vastigheid en openharnge braafheid «, een enkel mensch, teL, 2 anderen der Overmagt te .voeren v,„en, bij 't Menschdom zo eene ongewoone, zo zeldzanme zaak, dat de diad van Socrates ten voorbedde (leeds geroemd wordt, en ot . /e L kfHheWjSêeeren m «>jd er bij», geen is, die 'er niet van gewaage. Men z,e het zedekundig Werk van den Keizer m 1^ Lil IH1 Ci 5 ^ V' §-60'—'-^^ i- b. UI. Cap. ,. pag, 573. Ljb> w « P f>voorden > hebben J.P *V 198) reeds, vertaald. Uit het getal der nieuwere L.etierkenners zii 'te-enop „ de voornaamfte herfteller der Atheenfche Vrijheid' „ was ? " — Het is dan, mijo's bedunken's , buiten twijffel, dat die zelfde Anytus, die aan onzen Wijsgeer den dood berokkend heeft, een man geweest is, niet minder door zijne gegoedheid vermogend, als door't aanzien, welk hem het voorflaan der Volks - vrijheid, het tegengaan der Geweldenaerij, het beflrijden en eindelijk °hec gelukkig om-verre-werpen en vetjaagen der Dertigen, het herltellen der Volks-Regeering, het bekleeden der eerfte en gewigtigfle Ampten gegeeven had: Maar dit alles belet geenzints, dat hij een liegt en boos -aertig mensch geweest zij, een kaerel zonder zeden, vuil in zijne begeerlijkheden, verachter en baater der deugd, onmaatig in zijne gramfchap, wraakgierig, laaghartig, met een woord, eene ziel in zijnen boezem omdraagende, ftinkend, taaij' en ongevoelig, even als 't leder, met 'twelk te touwen en te bereiden hij zijne rijkdommen gegaderd had, en zijnen Zoon mede fchijut te hebben willen beezig houden. De Schrijver der Socratifche Bneven doet in zijnen veertienden Brief den Leertouwer Anytus voorkomen als de eerfte oorzaak der geheele befchuldiging tegens den Wijsgeer, om dat deze wel-eens in zijne gefprekken met zijne Leerlingen had te kennen gegeeven, " dat de denk„ beelden zig veel-al vormen naar een's ieders levens„ wijze en middelen van beftaan; en dat hij, die fteeds „ gewoon was met vuil en ftinkend leêr om te gaan, niet „ wel aan zijnen geest eene verhevene leiding konde gee- „ ven. '*  en OPHELDERINGEN. 257 „ ven ". Dit had de Staatsman en Zeem -bereiden Anytus niet kunnen verduwen..— En het verwondere wijders niemand, dat een zo aanzienlijk en zo rijk Opperhoofd van 't Gemeene-best een zo morsfig bedrijfhanteer-, de. De meeste Staats-lui en Redenaers te Athenen had-, den eenig handwerk of brood- winning, welke zij of zelf of. door hunne bedienden en (laaven bëoeffeuden en gaande hielden. Om niet te fpreeken van hen, b.v. van Nicias , dieeigenaers van zilver-mijnen of andere ertfen waren, en daarin lieten arbeiden, — Cleophon, de Volks-leider, van wien wij bevorens fpraken, had door het maaken of wel laaten maaken en verkoopen van allerhande .Zang- en Speel-tuig groote rijkdommen gewonnen: Lyfias, de Redenaer, en zijn Broeder Polemarchus hadden eene groote fmederij van fchilden en rondasfen enz. — Wat eindelijk betreft het vreemde, 'tgeen 'er in geleegen is, dat zulk een doorluchtig voorftander der Vrijheid eene zo doemwaardige inborst gehad hebbe, — ik erkenne gaerne, dat Gemeene-best-gezindheid eigenaertig is aan eene edelmoedige , tevens deugdzaame en groothartige, ziel: Maar, die wilde ftaande houden, dat de zogenaamde Volks-gezindheid nimmer fpruite uit eenen wrevelen aert; uit overhelling tot losbandigheid, om aan geene zedelijke kluifters hoegenaamd gebonden te zijn ; uit heerschzugt, om onder den naam van 't Volk, 'twelk op zig zelf noch wil noch dadelijke uitoeffening van gezag kan hebben, te regeeren; uit drift, om zig zelve ruimfchoot3 te voldoen.; — die dit wilde ftaande houden, zeg ik, zoude en algemeene mensch - kunde, en hiftorie-kennis, en ondervinding moeten verzaaken. Tegens éénen Ariftides, hoeveel ondeugende Volks- leiders heeft Athenen niet opgeleeverd? Hoeveel ilegte en niets - waerdige menfchen bevonden 'er zig niet onder hen, die, als Balftngen > door Thrafybulus geleid, in hun VaR der*  i258 AANMERKINGEN derkind te mg kwamen, en de Dwingelanden verdreeven» Was Callixenus, was Andocides niet onder hen ? En wie zal een van beiden dezelledenaers vooreen braaf Man durven Vitgeeven? — plato (Tomo II. Opp. pag,"4r4. E.) heeft het zedelijk ehara&er van 't Volks-hoofd Anytus gefchetst in de Zamenfpraak Meno, waar die zelfde Anytus een der fpreken is: Hij pocht aldaar op zijne magt, op zijn aanzien bij 'tVolk; en, daar Socrates hem, dan met fchers, dan met ernst, doch altoos vrijmoediglijk, wederfpreekt, ligt Plato aan Anytus de bedreiging in den mond, « dat hij 'teenigen dage, 'tgeen hem in Athenen „ niet de minne moeite zonde kosten, Socrates berouw ,5 zoude doen' hebben over 't geen hii hem nu durfde „ zeggen." *i Eindelijk (want wat beweeg-reden toe perfoneele wraak is zo verachtelijk, welke een Demagoog. onder 't mom der Vrijheids - liefde, niet durve verbergen?) - eindelijk hebben wij in onze Redevoering eene reden van VvttHfle foort vermeld, welke, offchoon tot nog toe aaii Barthéleray en anderen ontfnspt, ik nogthans voor volkomen gegrond houde. Men zie, wegens de dwaaze verliefdheid van Anytus; de wuftheid, Hg*, zinnigheid, en dartele fpotternije, waarmede Alcibiades daaraan beantwoordde; en het laaghartige, befpottelijke geduld, waarmede Anytus die verregaande en beledigende brood-dronkenheid verdroeg, om 'tfchandelijk voorwerp van zijne min tebeh.iagen, — blutarohus in V I-even van Alcibiades (Tomo I. Opp. pag. 103. D.) AT-henaeus in zijne Gast-maal-gcfpreMcn (Lib.XIÏ. pag. 534. e.) welke twee plaatfen geen twijfTel overlaal ten, of die zelfde Anytus, de Leertouwer, die met Thrafybulus aan 't hoofd der herftelcfe Volks - Regeering geweest is, was ook tevens de Minnaer van Alcibiades en d» Befohuldiger van Socrates.— Maar, 't geen over dsczen bedrieglijken en wreed • aertigen Volks-leidür ver- de,ï  em OPHELDERINGEN. £53 der te zeggen zijn zonde, is eene meer opzettelijke overweeging waerdig, die ik tot eene, in vervolg van tijd, (zo de Hemel mij in 'tleven laat) uit te geevene Verhandeling liever befpaare, waar ik " de ongebonden„ heid der openbaare Lasteraers te Athenen, hunnen in„ vloed op de Volks - Regeering, de wederkeerige be„ gunftiging der onbegrensde Democratie ten hunnen op„ zigte, hunne kunstenaerijen, die der Befchuldigers van „ Socrates inzonderheid, van hunne met - gezellen, hel-. „ pers en handlangers, " zal voordraagen. — Dan zal ik , zo veel mijn penceel vermag, de zwarte Ondeugd, tot voorwerp der bijzondere en leerzaame befpiegeling mijner Tijd - genooten , afmaaien; Nu hoop. ik, niet zonder hunne goedkeuring, immers niet zonder eenigen dank bij de braave en deugdzaamen onder hen te behaalen, de aangenaamer taak volbragt te hebben, om de waare Burgerdeugd in alle haare bekoorlijkheden, in haare bijna onnavolgbare volmaaktheid, te fchetfen, en in den onfterffelijken, waarlijk gods - vruchtigen , Socrates, eenen Man voor oogen te ftellen, die volkomen beantwoordde aan de fghilderije vaq den Venufynfchen Dichter (Lib. I. Ep. i6.j. Een wijs en eerlijk Man zal moedig durven zeggen :Gij, Pentheus, heerfcher der Ihebanen, wat zult Gij Mij aandoen, onverdiend, door uwe Tyrannijl « 'k Verklaar uw goed verbeurd." -** Mijn huizen, vee, en landen, En geld? 'fis alles tot m dienst, "'k Zal ü aan handen „ En voeten kluisteren, en fmijten in een gat, „ Daar zon noch maan en fchijn t." — Doe zo / en alles wat Gij meer kunt vinden, tot verzwaring van mijn lijden, Maar God zal mij, zo ras Hij wil, van U bevrijden,.'-  I