D E ONTAARDE V A D ER EN p E N L \ VJ^ Kxi ^ ï.4 £. / ONGELUKKIGE GELIEVEN. Te Amfteriam, by M. de Bruin, Conradi, Gartman, Haym^Kev'er , v. d. Kroe, Mens en Warnars Nvhoff Wi, Blusfé en de Haa«. Groningen Groeneveld én Huizing. W*,, Bosch cn Tydgaat. ',Hare du Mee en Wynants. Hoorn , Ijalhngius ' en Vermande. Leydtn.A. en F. Does, Heyhgert, Honkoop, Hogeveen, en Thysfen. Rotterdam, Botthal, Bronkhorst, Burgvlier, D. Vis en Wolfsbergen. Utrecht Baars, Schoonhoven en de Waal.   VOORBERICHT IZekerlyk is het groot/ie deel van *s Menfihen ongelukken op deeze wereld) aan kwaade Opvoeding , aan onberedeneerde op gedwongene Huwelyken te wyten. Deeze overweeging deed my bejluiten , dit kleins ft ukje opteft ellen, en aan myne medemenfchen ter leezing aantebieden. Het geval hier in gefchetst, is, in verregaande verhardheid des Vaders, en in de ongelukkige gevolgen voor de jonge Gelieven, Gode zy dank! in ons Nederland, zo immer, zelden. voor*  VOORBERICHT voargevallen: dan, van hoe veele gebeurenisfen hoort men echter dagelyks, die [er of van de ééne of van de andere zyde groote gelykheïd naar hebben! Mogt dan het kezen van dit werkje zo voor Ouderen als Kinderen nuttig zynl dan zoude ik mynen arbeid dubbel beloond rekenen. DE AUTHEUR.  (l) ÖË ONTAARDE V AD Ë R* È N BE ONGELUKKIGE GELIEVEN' My lust vanËiGENÈAAT, en zyn beftaïin te zingen j, 'sMans leeven en gedrag te fchetfen op dit blad; Van Eigenbaai, die, fchoon hem raagt en eer omringen j By my een fchandvlek is van zyn geboorte ftad. Dat hy in eenen ftaat van nooddruft is gebooren En fober opgevoed, ftrekt nimmer hem tot fchand'; De fchamele armoe, als de deugd haar kan bekooreri, Is aller achting waard, en ftrekt tót eér van 't Land. Maar onzen Man kon 't woord van Nedrig nooit behaagen j Op elk, hoe kundig ook, zag hy versehtlyk nèêrj Hy leide, vaak vol lift, zelfs groote Mannen laagen , Men noemt zyn vriend te zyn eene allerwensclilykfte eêr.  co Hy ziet zyn Echt bekroond met deugdelyke Looten, Zyn handel uitgeftrekt: dit voedt zyn trotfchen waan , Verheven boven 't gros van zyn natuurgenooten, Moet elkhoe groot hy zy, aan hem ten dienste Haan. Men ziet verfland en geest zich voor hem nederbuigen. Zy hangen in hun werk thans van zyn oordeel af; Men zegt „ het werk is fchoon." of werpt het gantfeh in duigen, Naar dat de groote man, daar over vonnis gaf. Hoe treflyk weet hy van dit zwak gebruik te manken, Men hoort hem alles dat door andren komt in 't licht Hoe treflyk 't anders zy, met onbefchaamde kaaken Verachten, als onwaard aan 's kundigen gezicht; Hy wordt intusfchen, zelfs van waailyk groote mannen Verblindt door list en fchyn, geacht; men helpt hem voort: Hy ziet de nooddruft thans zyn wooning uitgebannen; Hy leeft dus moedig heen, daar niets zyn hoogmoed Hoort. Dies zoekt hy meer en meer verwaand den baas te fpeelen Van meesters in de kunst, wier vinding, zuivre taal, Wier vaerfen te allen tyd dichtkundige ooren ftreelen. Hy zegt: „ Myn Heer! uw werk is ftyf, onzuiver, fchraal „ In  f 3> In vinding, in verftand en fraaye dichtgedachten; „ Men moet, het prijs' die 't prijs', nooit 'van mynkiefchen '„ Een' onverdienden Lof of vleyery verwachten, (fmaak.' „ O ! 't Vaarfenmsfaken is flechts weinigen haar zaak.'' Het waariyk leerziek hart, verblind door zulke ftreeken, Keurt alles 't geen hy zegt voor goed, hy wordt geloofd, Dan Vrienden ! hoe bedroeft hebt gy hier misgekeeken, Daar ge U, is 't niet een gunft ï uw' arbeid ziet ontroofd. Dus kan myn Eigenbaat het best zyn voordeel vinden, Dus blyft hy meester, daar hy nooit een kunstgenoot Zyn moeite en vlyt erkent: maar 'toog op zyne vrinden Door wien hy groot wierd: flaat, als werkten zy om brood. Men zag nog onlangs hoe zyn fchadelyk vermogen, Zelfs op een Kuhstlief werkt'; die man hoe fyn van finaak Wordt ook verleid, en fterkt door openbaare logen, Een fiechte, Ja volftrekt onefrrelyke zaak. Dees Kunstlief maakt bekend dat binnen weinig dagert, Een werk, toen reeds vertolkt, gedrukt door andre liên, Door hem (hoe tracht de Nyd niet i'Evenmensch te plaagen,) In ten verheven Jlijl vertaald, het licht zqu zien. A 2, Was-  (4) Wanneer 't rechtvaardig is dus and'ren te onderdrukken Als 't flechts ons voor deel werkt, voldoet aan onzen wensch, Als we onze fchraapzugt voên uit 's naasten ongelukken, Dan is onze Eigenbaat het alderbraaffte mensch, Doch elk die zonder lift aan d'infpraak van 't geweten Het oor leent, anders denkt en anders doet dan hy, Noemt hem, wat magre lof wordt hem dus toegemeeten, Een pest, en 't fchadlykst lid, der nyvre maatfchappij.' Dan algenoeg als vriend en hand'laar hem bekeeken, Men onderzoek' den man van een nog tédrer kant, Men hoorde in hem, zo 'k hoop, Natuur als Vader fpreeken, Men zag dus fteeds de deugd zyn kroost in 'thart geplant? Hy dacht dan ernftig aan 't belang der dierbre looten, Zyn zorg door Aan 't werk waar meê gy haar zo fchandlyk durft befmetten; Dat uw geweten hier wie fchuld heeft zelf beflisf.  t33> Zie hiér 't gevloekt gevolg van baat-en wraakzucht, wreeder Dan 't wreedfte dier, verjaagt ze, ö fchande! zelf haar Kind. Het grootfte monfter in verwoedheid dacht fleeds teder Omtrent haar kroost; nooit heeft ze iets vuuriger bemind, Nooit meer gezorgd dan fleeds voor'theil van't kroost te waaken » Hier bandt m' een braaven Zoon uit zyn geboorteftad. Men handelt hem, wie moet die handelwys niet wraaken ? Als waar' hy 't fnoodfte Kind: men lastert en bekladt Zyn' goeden naam; men tracht geheel den baas te fpeele.11, Zelfs van zyn hart: en 't hart was immers altoos vry. Vervolgzucht kon ,hoe wreed, nooit wranger vruchten teelen: Rampzalig offer van gevloekte dwinglandy! Myn Eerlief! thans van hier naar elders heen geweekett ; Weesop uw hoede, beef, 't onmenfchelyk geweld, Is, fchoon gy, dank zy God, tot hier niet zyt bezweeken i ' Is niet voldaan aleer 't U gantsch heeft neergeveld. Foei, Calchas ! Eigenbaat ! fpreekt, heeft de God der goden, Toen Hy U tot een rang van eer en aanzien bragt» U zulk een handelwys, die yslykheên geboden ? Kreegt Ge op uw' evenmensch eene onbepaalde raagt ? C Zult  ( 34') Zult gy tot 's Heeren dienst den mensch alzo vergadren ? Zeg Caichas ! maakt ge U dus den naam van Christen waard ? Volgt gy het voorbeeld van den besten aller Vadren! Zeg EiGENBAAT?maar neen! gy beiden gantsch ontaard .Van uwen plicht, van 't geen ge als Christnen moest betrachten, Dreigt elk met vuur en wraak die niet met eerbied bukt Voor uw gezag: dan beef! gy moet doch eens verwachten Dat U geveinsdheidsmom geheel word afgerukt. Eens zult ge reekning aan uw' grooten Meester geeven, Hoe ge U op aardeals mensch, hoe ge U als Christen kweet,' Ei keer, keer nog te rug: toon in uw volgend keven, Hoe gy van 't ikchtst beftaan in tyds wierd overreed. Wie v/eet waar Eerlief met Dorinde thans moet zv/erven! Waar?...welk een vreugd? zy zyn behouden aangeland Ter plaatfe, daar zy, ja, wel Vriend en Vader derven, En vruchtloos zoeken naar een ftad-of bloedverwant; Doch rust en vrede, en vreugde en zachte kalmte fmaaken; Hier minnen zy elkaar nog vuurger dan voorheen; Dan ,Eerlief overdenkt in eenzaamheid zyn zaaken, En barst dus peinzende uit in 't bitterfte geween: „ Och,  f 3n s, Och zegt hy, Hemel! wat heeft Eerlief toch misdreëvèn, „ Dat hy het doel moet zyn van 's Vaders feilen haat ? j, Ik moet; vervolgd; verdrukt; 'k moet ongelukkig leevenj „ Och! is beminnen dan zulk een verfoeilykkwaad? i, Heb ik my immer aan een wanbedryf vergreepen, „ Waardoor ik 's Vaders ftraf, zyn haat, zyn vloek verdien? jj 'k Was onder zynen vloek voorlange reeds bezweeken, „ Had ik my zelf zo flecht als hy my fchetst gezien. Neen, 'k vind my vry; 'k heb nooit door fnoode wanbedry ven „ My zelf onttrokken aan het Vaderlyk gezag, '„ 'k Heb my beyverd fteeds in zyne gunst te blyven; „ Myn zuivre zucht voor hem bleek in myn gantsch gedrag; ,, Nooit deed hy my voorheen zyn ongenoegen blyken; ,, Myn kleeding, myne fmaak, 't was alles naar zyn zin j' „ En nu, nu wil hy voor zyn haat my doen bezwyken, „ Om dat ik 't beeld der Deugd in myn Dorinde minn'. ,, Ik moest myn Vrienden ,'k moest myn Vaderftad verhaten j „ 'k Heb niemand dan Dorinde op deeze wereld meer; En zou ik haar? ...neen! 'kkan, ik zal haar nimmer haaten: „ Wy minnen veel te oprecht, te zuiver, en te teér. Ci „ Ik  ( 36) y, Ik kan het denkbeeld, neen 1 ik kan het niet verdraagen, „ Dat ik Dorinde en my zag van elkaêr gefcheurd, „ Wat kan; wat moet ik doen ? ik heb reets uuren , dagen Ja maanden, om onslot, ons droevig lot, getreurd; En elke morgen geeft weêr nieuwe ftof tot zuchten. ,, Myn Vader! Calchas ! ach! wat is uw gramfchap wreed, „ En kon ik door myn vlucht die gramfchap flechts ontvluchten: ,, Dan zag ik eenmaal nog een einde van myn leed, ,, Daar ik nu dagen nacht moet voor vervolging vreezen. „Myn Vader! maakt myn min uw gunst my gantsch onwaard' ? ,, Hoe kost Gy immer dan met fmaak dees reeglen leezen, „ Waarom zo menigwerf die taal voor fchoon verklaard: „ Indien natuurdrift ons tot misdoen maakt geneigd, „ En daar en tegen ons de wet met [ïraffe dreigt, „ Dan moet 'er in natuur eene onvolmaaktheid weezen, '„ Die ons gebiedt te doen het geen -de wet verbiedt, ,, Of in de wet is een onreedlykkeid te leez.cn , Die ons beletten wil 't geen door natuur gefchiedt." „ Of blyft Ge mooglyk nog gelyk voorheen gelooven, „ Aan 'tgeen door lasterzucht te fchelms wierduitgeftrooid? „ 't Is  ( 37 ) n 't Is weinig werk een mensch zyn'goeden naam te ontroo ven. „ Vloekwaardige Achterklap , in W-iarheidskleed getooid, ,, Heeft haar vergifte pook Dorinde in 'thart gedreeven, ,, Haar zwaar gekwetst,byna geheel ter neer geveld; „ Eer Waarheid, fnood vertrapt, vóórhaar weêr kon herleeven. „ Dees breekt de ketens van het lastendek geweld. „ Men heeft, ik ftaa het toe, verfpreid dat myn Dorinde „ Met Luotkart langen tyd'oneerlyk heeft geleefd; „ Dat Ze op die zelfde wyze ,een gooren Los.hoofd minde, ,, En dus der braaven gunst te recht verlooren heeft. ,, 't Is waar, zy heeft voorheen, dit heeft zy fteeübeleden, ,, MetLugthart wel verkeerd, met Loshoofd omgegaan, M 'k Erken, die omgang was,fchoon eerlyk, ver beneden », Haar ftaat, en had zy zulks met geen van hun gedaan! „ 't Zou my nog heden zelfs tot meer genoegen ftrekken. „ Men kende Lugthart voor een Vriend van geile min. - „ En zo 'er ooit iets de eer der Juffers kon bevlekken, ,, 'tWasdan , als Loshoofd haar kon noemen zyn Vriendin. „ Hoe menig braave Maagd, die hy te fnood misleidde ! „ Wier onherftelbre fchande een bron was van zyn vrangdi C 3 „ Dit  ( 33 ) „ Dit was zyn roemftof, die hy zelf alom vcrfpreidde; „ Doch myn D ori nde bleef, in haare prille jeugd, „En gul in haar beftaan, nog voor hun beider netten „ Beveiligd, dank zy God,die haar fteedsftaandehield ! ,, 'k Heb om ,den verdren loop des lasters te beletten, si En met een zucht voor de eer van myn Vriendin bezield, „ Door Lugthart , daar hy 't eind zag nadren van zyn leeven, u (En ih dat plechtig uur, komt huichlen niet te pas;) „ In veeier byzyn, my getuigenis doen geeven, „ Dat zyn gedrag methaar fteedskuisch, fleeds eerlyk was. s, 'k Heb zulkÜoorLosHooFd ook op'tplechtigst laaten zweeren: „ En moet men met dit al» door haat en drift verblind, De logen hulde doen, Dorindes naam onteeren? ,, Men doe zulks... maar ik blyf hoe'tgaa haar beste vrind. Neen!... zelfbelang kan ook de waare bron niet weezen, „ Waar uitmyn's Vaders haat tot my, zyn Eer lief ,fpruit.. 3, Toen'k van myn liefdevlam hem kennis gaf voor deezen , ,, Heb ik, op dat myn min doorhem niet wierd gefluit, Vry willig hem verklaard , dat ik van al zyn goedren» „ Zelfs van myn 's Moeders geld, voormy geen duit begeer, „ Wan-  ( 39 ) „ Wanneer ik flechts myn wentch.. .dan 'twas vergeefscli, ge- (moedren Als die van Calchas en myn Vader, zyn niet teêr. . „ Niet vatbaar, op wat wys' of grond men hun moog'fmeeken. „ Zy fchoppen 't zelfbelang zelfs dikwils met den voet, „ Om 't eensgevormdbefluit vooral toch niette breeken; ■ „ De heerschzucht overfchreeuwt het all' m hun gemoed. „ Ik vinde dus geen grond, niet een beftaanbre reden, „ Waarom men ons dus kwelt, en gram is tegens my. „ Hun waapnen, die zy ter verdediging betreden „ Zynniet dan Hoogmoed, List, en wreede Dwinglandy. „ 'k Ben egter grootendeels hun tiranny ontkomen „ Door't vluchten: 'kleef,'t is waar, hier wel mfoberheid; „ Dan, myn Dorinde, wier verlies ik eerst moest fchroomen» „ Verzelt my, en wie weet wat heil ons wordt bereidt! „ Ik zal met nieuwen lust voor onzen nooddruft werken» „ Indien my de Opperheer voor ramp beveiligd fpaart. „ En elk zal dan in 't kort aan ons op't klaarst bemerken ,, Dat tedre Huwlyksmir. een Hemel fchept op de aard. s, Dorinde.' U ftaat ook nog een goede fom te wachten „ Van 't geen uw Moeder, U, by 't fterven overliet. C 4 „ Men  (40) ',, Men blyve dan vernoegd, men flaak' nier langer klagtcn, „ Uitwendig groot te zyn geeft hier 't genoegen niet. „ Laat ons in *t einde een' Echt, zo lang gehoopt, voltrekken. ,, Beveelen we ons geheel aan Gods Voorzienigheid: ,, Door Haar bewaakt kan niets aan ons tot nadeelflrekken. „ Met Haar trotfeeren wy al't woeden van den nyd. 'k Zal my terftond naar 't huis van Redenlicht begeeven. „ Jk flaa hem onze zaak in al haar omflag vóór. ,, 'k Zal hooren of nog iets ons oogmerk kan weêrftreeven. 5j Vaarwel! ik zie U haast, in 't blyde Huwlykschoor." Hy gaat na Redenlicht, legt hem zyn zaaken open, En vraagt „ Myn Heer! kunt Ge ons verbinden door den Echt ? '„ In myn geboorteftad kan ik dit heil niet hoopen. „ Daar blinddoekt men door list, het anders fcherpziend'Recht. ',, Myn 's Vaders gramfchap dwong me om herwaarts heen te vluchten. „ O! kon ons Huwlyk hier met billykheid beftaan! ,, Dan, och ! berokken U om ons geen ongenuchten." Hy zwygt; en Redenlicht gevoelig aangedaan Om 't deerniswekkend lot dier vluchtende Echtgezindeni Vraagt alles duidlyk na, daar hy vast overdenkt Hoe  '( 41 ) Hoe hy een veilgen weg tot hun geluk zal vinden > Mite dat zyn eer en pligt hier door niet word' gekrenkt. ,,'kZal, zegthy. „ftrakseen brief, aanEERLiEFS Vader fchryvet); „ Ik kwytmy dus,zo 'k meen , volledig van myn' pligt: „ 'k Zou niemand ooit in een kwaadwillig opzetftyven; „ Dan Eerlief wordt,zo 'tfchynt.kwaadaartigvalschbeticht: Hy wordt verdrukt, geplaagd: ik wil hem byftand bieden. „ Wat zou het oogenbiik voor my genoeglyk zyn. „ Wanneer ik angsten zorg zag uit zyn wooning vlieden: „ Hun teedre min heeft van oprechtheid allen fchyn: „ 'k Zal dus, dit 's myn befluit,in geenen deele fchroomen, „ Hun op het plechtigst te verbinden door den trouw, „ Ten zy door E i g e n b a x t in tyds wierde ondernomen „ Dien Echt te fluiten: dan , ligt krygt hy nog berouw, ,, Van zyn ontaart beftaan: wat blydfchap zou dit geeven ;, Aan Eerlief! en wat heil > wat dubble loon voor my! ,, Dan zou ik Eerlief en D orinde zien herleeven; „ Van angftige onrust, van benaauwde zorgen vry.'' Zyn brief aan Eigenbaat, wordt hier op afgezonden: Hy geeft hem kennis van 't genomene befluit, C 5 Dat  Dat Eeriief door den Echt in 't kort zal zyn verbonden; Zo zulks, voor zekren dag, door hem niet word geftuit. Men wacht naar antwoord: dan, wie kon het ooit gelooven, Men krygt het niet, terwyl de Huwlyksdag genaakt; .Wie weet! ... Och! Eerlief is misfchien reeds 'tleed te boven, "k Zie hem gelukkig zo m' in 't kort zyn' Echt niet naakt. Ja E e r l i e f ! ja, het zal u eindlyk eens gelukken Dat ge uw Dorinde , dat ge uw lieve Zielsvriendin, Als 'uwe Wederhelft aan uwe borst zult drukken; Welhaast plukt gy de vrucht der allerteêrfte min. Uw Vader antwoord niet: welk vreugdvoorfpellend teken l De brief van Redenlicht herwon misfchien zyn hart Voor U, want anders ware U 't tegendeel gebleeken: Wel juich dan vry, vergeet in 't einde eens alle fmart. Het plechtig uur verfchynt...'kzie Eerlief en Dorinde Door 't eerbaar Huwlyk reeds verbonden aan elkaêr. Leef Ee r l i e f , leef met Haar, die gy zo teder minde, Nog lang gezond, gerust, beveiligd voor gevaar! Wie kan het heil, de vreugd, het waar genoegen maaien, 't Geen 't welveréénigd Paar nu onophoudlyk fmaakt! Haar  (43) Haar blydfchapszon fchiet thans heur aangen'aamfte ftraalen. Wat draagt men d'onfpoed ligt i als 'thart in deugdmin blaakt» Hun tydelyk belang doet hen,ja,billyk zorgen; Dan, 't is een zorg, bevryd van murmurend verdriet: „ Voorzienigheid, myn lief! waakt voor ons in't verborgen, „ Neen, neen; verdenk haar trouw .bedil haar fchikking niet." Zegt Eerilef,, zoudtge meer van de Almacht vordren kunnen, „ Dan 't brood, hoe fober ook, en een gerust gemoed ? „ Dorinde! laaten wy der wereld fchatten gunnen; „ Een wel te vreden hart is eindloos grooter goed. „ 't Geen gy nog wacht, myn lief! herftelt onze inkomst weder." Dus fpreekt hy , en men brengt aan Eeriief eenen brief; Hy opent dien,hy leest.. .hy valt in onmagt neder.... Komt eindlyk weder by. enfpreekt,, ö God!... mynlief!..: „ Is op deeze aard' nog meer, nog zwaarer leed te vinden? „ Waar in beftaat dan 't heil dat hier de ftervlingfmaakt? „ Wy zochten 't lang vergeefsch, hoe hartlyk wy beminden, „ En wie. wie is hy toch die ons rampzalig maakt ? Kan ik wel ooit dien naam ,hoe teêr, dan beevend noemen ? „ Myn Vader! derft ge nog en reden en gevoel? „ Wilt  (44) ; Wilt gy nog verder op verdrukkend woeden roemen ? ■„ Blyf ik dan eeuwig van uw bittren nyd het doel ? „ Kan dan onze armoe zelfs, zeg Vader! u behaagen ? „ Uw geld,Dorinde! ach ja! is mede al in gevaar; „ Myn Vader heeft dat geld, wat fnoode list! heilagen; Wy hoopten dat dit geld... nu is 't vooruitzicht naar! •„ Wy hebben niets: men heeft ons alles nu ontnomen, „ Waar wil dit heen! laat los Dorinde, laat my gaan; „ Nu zult ge ook op uw beurt voor myne woede fchroomen, „ Onmenschlyke Eigenbaat!neen, 'kben nu nietvoldaan „ Voor'kU en Caichas zie voor myne gramfchap beeven. ,,'k Heb lang gefmeekt... dan nu,nu 'tmyn Dorinde geldt, „ Nu men haar wetlyk goed... ik laat veel liever 't leeven ,, Dan dit te laaten in uw goddeloos geweld. „ Vaarwel, Dorinde! ik ga me op die Tirannen wreeken. „ Zy hebben lang genoeg myn taai geduld gefart. ,, Zy zullen U en my nu om ontferming fmeeken.'' Hierzwygthy, daar de Koorts zyn denkingskragt verwart. Dorinde tracht die drift in hem te doen bedaaren; Haar taal heeft invloed op zyn hart, hy hoort, zy f aagt; Hy  (45 ) Hy raakt in rust: Vergeet myn Eeriief ! uw gevaareni En gy, o ftille Slaap! die angst en zorg verjaagt, o Mogt uw koestring hem die zielrust wederfchenken" Waar door men zwygenleert,hoe zwaar doornydverdrukt," Dorinde, zeg hem toch dathy als Zoon blyft denken, Wat wint de wraakzucht fchaars,fchoon haaren wensch gelukt' Gy zucht Vriendin! wat ftort ge aandoenelyke traanen! Ja, 't zyn getuigen van uw edelmoedig hart: Uw Eerlief hoorde vaak naar uw oprecht vermaanen; Hy zal 't ook verder doen, tot balfem voor uw fmarr.' Terwyl Dorinde thans bedrukt zit te overweegen ■ Haar 'sEgaêstoefland, word hy wakker, zucht, en zegt: '„ Wat maakt Dorinde! zeg, wat maakt U dus verlegen ? (Hy houdt haar teder aan zyn teder hart gehegt) Heb ik U iets misdaan? ei wil my toch niet haaten; „ Wat heb ik uitgevoerd? .. waar ben ik toch geweest? Ik wou my wreeken.. .neen! wat zou die wraak my baaten? ,, 'k Heb Jt wreede zelfverwyt ten allen tyd gevreesd. „ Dan, dank zy God, ik mogt in mynen wensch niet ilaagen.' ,, 'kSmaakthans de zielrust weer, watisdc Alwysheid goed! » Wat  m ( 46) „ Wat kan men niet al ramp, al tegenheden draagen; „ Als Zy ons fterkt: Zy geeft en kragt> en lust> en moed. V, Laat ons Dorinde! voorts op haar befcherming wachten; „ Dan kunnen wy gerust langs *s werelds loopbaan gaan, j, Grootmoedig wreeden nyd, en zyn gevolg verachten, „ En bidden zelfs voor hun wier haat ons heeft verraên. '„ Hy die voor alles zorgt, zal dan voor ons ook zorgen; Leg dan met die gedachte U thans met my te rust; 7, Hy, de Altooswaakende! bewaake ons: en op morgen „ Voldoe ik eindlyk eens, door arbeid weer myn' lust.''. Thans heeft zig 't braave paar, gerust te rust begeeven. 't Is nacht, men hoort thans niets: 't zwygt al wat leeven heeft i Geen boomblad ritfelt in deeze aangenaame dreeven , Terwyl geen fpeelend windje op 't flaapend aardryk zweeft Wie weet of Eerlief ooit geruster heeft geflaapen! Of ooit Dorindes hart die kalmte wierd gewaar! Terwyl zich andren vaak in wulpfche min vergaapen; Den nacht misbruiken ... dan ... wat onverwacht gevaar! 1 Doeinde hoort gerucht ...fpringt op. ..zy hoort het weder: „ Ach Eerlief zegt zy, ach! ontwaak! wie w eet wat kwaad... Men  ( 47 ) '„ Men loopt de trappen van dees Kamer op en neder > „ 't Zyn moordenaars,ik hoor hun wapens, ach! wat raad! 7» Moet gy op zulk een wyze uw dierbaar leeven laaten ? „ Ik U zien fheuvlen, en dan fneuvlen op uw lyk? „ Wat zal 't U, Wreedaarts !ach! wat zal 't U weinig baatea „ Of gy ons leeven ...dan wat helpt hier fmeeken, wyk „ Wyk van my fnoodaarts! of gy moogt myn woede vreezen; „ 'k Stap zo gemaklyk niet van mynen Eerlief af. „ En moeten wy de prooij' van uwen moordlust weezen; », Ik fterf niet, of gy daalt gewis met my in 't graf." 'tGerucht vermeerdert,... „neen myn EERHEFÜaat ons vluchten: : „ OchS't zyn geen moordenaars, wat ramp voorfpelt myn hart! ;,'tZynuw vervolgers, die my'tergfte kwaad doen duchten; „ Neen, 'tfmeeken is vergeefsch, de vlucht... te laat; ö fmart.'* Dus fpreekt Dorinde; en had nog niet gedaan metfpreeken. Of zy zien hun vertrek door manvolk reeds bezet, 't Beklagelykst tooneel doet zelfs dat volk verbleeken. Een hunner fpreekt: „ myn Heer! ach zag ik u gered! „ Dan nu ... 't is nu te laat, 'tis Eigenbaats begeeren „ Dat ik, die hierin ook 't bevel doe van 't Gerecht, w U  ( 48 ) i Ü naar zyn huis vervoere; ik kan niet wederkeeren „ Ten zy ge my vcrzelt... maak U gereed." „ wat zegt.,' ,, Wat zegt ge, Ontmenschten ! gy myn man me uit de armen rukken i „ Barbaars! dat een van U één voetftap verder treê! „ Gy zult thans voor een Vrouw, zo fpreekt Dor inde, bukken.'' Zeis woedend, grypt een zwaard: zy rukt het uit de fchée En zegt „ wee hem die nu tot myn gemaal durft nadren, ,, Of hy zalfneuvlen, of Dorinde fterven zien! „ War zyt gy laag! daar ge aan den fnoodften aller Vadren, „ Tot ons bederf, uw hulp, uw wreede hulp durft bien! Myn Eerlief ! zyt gerust, gy hebt thans niets te vreezen, „ 'k Trotfeer om uw behoud het uiterfte gevaar. Uw Vrouw,en'tis me een eer, zal uw befchermfler weczen, „ Of aan uw zy' vergaan."... ,,Mejuffer! zacht, bedaar, Zegt een der dienaars van 't Gerecht,, wy zyn fteeds fchuldig „ Aan de orders die m' ons geeft, op't ftiptflete voldoen, „ Dies wreek Uniet opens, ei draag uw lot geduldig; ,, Met welke reden toch kunt ge iets vanonsvermoên, '„ Dat naar party fchap zweemt, naar uw bederf zou haaken? „ Wy zyn uw Vrienden, wat ge ook waant, dan met dit al  ( '7 > Gy hebt voor langen tyd reeds van dien zoon vernomen, Zyn vuurge liefde voor Dorinde; hebt ge niet ? En 't is uw woede alleen,die elk met recht deed fchroomen, Dat eens de bron zou zyn van dit uw zielsverdriet.. Èn moet Maria dan de fchuld hier nog van dragen ? 'k Ben met die braave Vrouw, en met haar lot begaan: Haai troffen meer dan eens te bitter felle Hagen , En nu ... zy kan haar ramp niet langer wederftaan: Te fterk is 't zieke hart, helaas! door fchrik bevangen; De Krankheid werpt Mar i ë op 't veege leger neêr: Benaauwdheidfchildert reeds de doodverw op haar wangen 2 „ Dorinde! zegt zy, ach ! Dorinde ! keer toch weer i „ Moet ik u aan den haat een's wreedaarts overlaaten i „ O , ongelukkig, O , beklagenswaardig Kind! „ Die Eigenbaat! zal U nooit minnen, eeuwig haaten, ,, Hy is, wat Vaderhart '.door wraakzucht gantsch veiblind", Hier zwygt zy; daar de Koorts 't geregeld denkvermogen ^ Verwart: helaas! 't verftand, haar zinnen is zy kwyt: Wat fchouwfpel! daar zy nist dan met verwilderde oogeni Rondom ziet! „ Voelt gy nog geen pynlykzelfverwyt ? B „Ti-  ( 18 1 „ Tiran! dus barst zy uit „gy hebt me een Kind ontftoolen, „ En denkt ge dat myn wraak zo ligt wordt uitgebluscht, „ Zeg, godloofe Eigenbaat '.waar mag dat Kind thans dooien ,, Maar,beef. ..hierzwygtzy door vermoejing.. valt in ruft God dank! die rust geeft haar 'tgebruik der zinnen weder, Dan, ze is reeds door de Koorts te döodlyk afgemat. ("teder Zy vraagt naar Deugdhart ... grypt zyn hand...zy drukt die ,, Myn Lieve Deugdhart! zegt ze, ik ben des leevens zat. ,, 'k Zal nog maar weinig tyds uw dierbre Moeder weczen; „ Ach! zag ik voor het laatst uw Zuster! was zy hier! ,, Haar ongelukkig lot bezwaart my, doet my vreezen, ,, Dan,'k draag haar biddend op aan't Godlyk albeftier. „ Och! zeg haar, wantik zal haar hier doch niet wéér fpreeken, ,, Dat ik geftorven ben met haar en U in 't hart: „ Och lieer haar nooit het kwaad haar aangedaan te wreeken: „ De grootfte Christen toch tart hier de grootfte fmart. ,, 'k Heb in dit plechtig uur, dit troofte U, myn geweten „ Doorzogt; dit vindt zig vry van 't onbetaamlyk ftuk „ Dat eerloofe Eigenbaat my wyt: 'k heb my gekweeten ,, v an iijyus.il ^1151, 11id.11 xiy , ny nuiuc ons in cecz Qi'UK, „ Dan  ( '9 ) l,, Dan fchoon ik door zyn haat te onmenschlyk ben beledigd • „ 'k Vergeef hem, zeg hem dit, al wat hy my misdeed, „ 'k Vergeet zyn flegt beftaan, en fterf met hem bevredigd s ,, Och! v/ierd hy van dat flegt beftaan toch overreed! „ Vaarwel myn Zoon! 'k voel dat mynkragten my begeeven. ,, Ontvang myn zegen, trooft uw Zufter, wees getrooft: „ Gy, hoop ik, zult nog lang op aard gelukkig leeven, „ Nog juichen, fchoon gy thans bedroefde zuchten loost! Laatlos .c.. ik fterf ...laatlosmyndierbre Huwlykspanden'. „ Laat los... het is gedaan, gy hebt geen Moeder meer *. „ 'k Beveel,ö Vader! thans myn ziel in uwe handen! „ 'k Verlaat deeze aarde, en kom tot U, o Hemelheer!'' Zy keert zich om. Zy zegt,, Vaar eeuwig wel, Dorinde ! „ God zy alleen uw fteun, daar gy myn byzyn derft. „ Vaarwel myn lieve Zoon, dieti 'k als my zelfbeminde." Hier zwygt ze, en, ach! zy geeft nog eene zucht, en fterfr. Wat zwaare flag, helaas! voor Deugdhart en Dorinde! Zy zyn in deeze Vrouw, een dierbre Moeder kwyt. Schreit, braave Twee!... neen! juicht, die Moeder die u minde, Die gy thans derft, leeft reeds voor alle ramp bevryd. B i Haar.  ( ) Haar kan geen kwelling, fmart, of menfchenhaat meer hindren i Geen Eigenbaat , brouwt haar nu angst en zielsverdiiet, Zy fmeekt voor U, voor haar zo teergeliefde Kindren , Daar zy z;g by haar/God voor eeuwig zaüg ziet. Dan .Eigenbaat 's .../wat naare en aaklige vertooning! De wroeging, 't zelfverwyt, doorgrieft het beèvend hart, Hy vindt geen ruimte in zyn zo uitgeftrekte wooning. Geweten! o ! wat baart uw infpraak hem al fmart! De fchrik werpt hem op 't bed, op 't klagend krankbed neder, Hy voelt, hy voelt, helaas! zyn goddeloos gedrag, Hy denkt, dan aan Zyn,Zoon, zyn, Eirlief , en dan weder Aanhaar, die zich door hem te fnood beledigd zag, Wier fterven dan hy kan dit denkbeeld niet verdragen Hyzoektnaartroost.naar luchtvoor zyn benaauwdgemoed, Doch al vergeefsch, hy voelt,voor troost ,hetbytend knaagtn Van zyn geweten : ach! kon hem nu de overvloed Van fchatten, Hechts één uur het zoet genoegen geeven, Dat eerlyke armoe in haar laage hutje fmaakt! *'1aria ftierf!... helaas! dit denkbeeld doet hem beeven, Hy vindt geen troostgrond die hem 't krankbed lydlyk maakt. Het  (11) Het leerftuk, dat de mensch niet voor zyn tyd kanfterven, Erkent hy met den mond, doch lochend het in 't hart. ' Hy ,'t wetktuig dat die Vrouw het leevenslicht moest derven, Lydt, daar hem wroeging knaagt, ondraagelyke fmart. Dan ,'t geen zyn droeve ziel een weinig op kan beuren, Is nu de wederkomst van Eekuef,van zyn,Zoon , Dees troost hem, ftuit den loop van zyn mismoedig treuren, En Eigenbaat fpreekt nu op een veel zagter toon, 't Gevoelheeft hy ,zo 't fchynt, nog niet geheel verlooren , Hy hoort naar Eerliefs taal; dees ,'t pleiten nog niet moê , Zegt. Vader! zult ge uw'Zoon in 't eind dan niet verhooren ? „ Ja, antwoord Eigenbaat , ik ft era uw huwlyk toe. „ 'k Zie eindlyk, wat ik poog', 't is alles vruchtloos poogen. „ Veréénig U met uw Dorinde, en ook met my; „ Doch, dit verzoek ik, breng haar nog niet voor myne oogen , „ Opdat zy myn herftel niet tot vertraaging zy , ,, 't Zou my, als ik haar zag, voor't eerst te fterk ontroeren." Ja Eigenbaat! 't zou u ontroeren, en met recht; Waar toe zou niet misfchien de wroeging u vervoeren» Als gy om uwen hals de dochter hield gehecht 13 3, Van  (») Van haar die 't offer van uw' feilen haat moest weezen? Gy zult, offchoon ge in fchyn uw' Zoon genegen zyt, Wel ecuwig voor Dorinde en voor haar byzyn vreezen. De Moeder weerzien in de Dogter? welk verwyt ,Voor 't u befdruldigende en wroegende geweten ! Gy kunt, wat gy ook poogt, die waarlyk biaave Vrouw, Gy kunt de Moeder van Dorinde niet vergeeten; Zy voedt nog na haar dood uw pynigend berouw, En Eerlief durft zich vast met een vooruitzigt ftreelen Dat al zyn fmart .verdooft, zyn gantfche ziel verheugt. Ik zie dan eindelyk myn diepe hartwond heelen „ Door 's Vaders goedheid , O ! wat fpelt ons dit al vreugd, rv Dorinde! fchoon U dan uw Moeder moeft begeeven, „ Berusten wy, myn Lief! in 's Hemels v/yzen wil, "„ Wy zullen haast veréénd, volmaakt gelukkig leeven: „ D oor 's Vaders gunst beftraald, vergeeten wy 't gefchiL. „ Dat ons reeds langen tyd te bitter heeft doen zuchten." Zo fpreekt hy, en hy blyft op 's Vaders woord gerust. Pan .Eehiief! ach ! U ftaat een bitter lot te duchten, Uw 's Vaders gramfchap is in lang nog niet gebiuicht, En  ( *3 ) En wie, D o r i n d e ! wie zal uwe fmart verzagten ? Uw hart, reets fel gefchokt, fpelt U in 't minst geen goed; Als ge aan Uw Moeder denkt, vult gy de lugt met klagten, En O ! zaagt gy reeds 't eind van uwen tegenfpoed! Gy kunt aan Eigenbaat niet zonder affchrik denken, Hóe 't afloope, ach! uw lot is fteeds beklagenswaard: Gy moet aan dien Tiran uw hart als Dochter fchenken, Of E e e l i e f derven, die uw heil volmaakt op de aard': Uw E e r l i f. f ... ach! hy ziet zich reeds te fnood bedrogen, Door 's Vaders list: hy komt .•. watjis hy droef te moê! De traanen bigglen hem uit roodgekreetene oogen : „ Dorinde! zegt hy: ach ! wat treft ons 's Hemels roe! ., Neen ! nergens is voor ons thans uitkomst meer te vinden, - „ Wat heeft my Vaders woord nog kort geleên geftreeld! , Dan, ydle hoop!... ik heb geen Vader meer of Vrinden, „En Schraaphart ... nooit had ik my zulks van hem verbeeld: „ Ik had,zo als my dagt, myn's Vaders gunst herwonnen, „Ik vlieg naar Schraaphart ,naar dien Pleitbezorgerheen. „ Dan ach", Dorinde.' ach had ik dit nimmermeer begonnen ! ,, Wat vond ik daar? een hart nog harder zelfs dan Heen. B 4 „ Het  l M) i; Het medelydw is by hem niet aantetreffeni , % „ Hyoffert alles op aan 't fnoodfte zelfbelang, ,, Stort U, en my, helaas i wie kan ons leed bezeffen J ,, In d'allerdicpflen druk, en maakt ons 't leeven bang. „ Hy kent die banden niet die hart en hart veréér.en, ,, Ol waar' hy Vader! dan ...maar na is 't hoopen uit» ',, fty wil, hoe ik hem fmeek, geen luistrende ooren kenen > ,, Nu wordt onze ondergang de ytuebt van zyn befluit. „ Is dit een mcnschlyk, een gevoelig hart vertoonen ? „ Is dit den plicht betracht van een' oprechten vrind ? ,, Gevloekte Baatzucht moet geheel zyn hart bewoonen, „ Daar hy den Vrede flrcmt eens Vaders met zyn Kind. „ 'k Zic't nu Dorinde , ja, men leid* ons valfche hagen , „ Wat vreugd bragt niet ons leed fchier in vergetelheid, ,, Als Vader daaglyks liet r.aar onzen welftand rraagen ? ,. Wat werkt de List verbloemt wanneer zy ftrikken leidt! „'.kZagdanmyn'sVaderskncgt.dan Hooghart mynenBroeder, ,, Zy deelden , zo hetfcheen,hartgrondig in ons lot, „ Men maalde ons Eigenbaat , als onzen trouwen hoeder, s> Wy dankten voor die gunst vereend den goeden God, „ Es  (*5 ) 3, En ach! dat fchyngeluk is weêr geheel verdweenen, „ Het is met ons Vriendin ,* ja! 't is met ons gedaan , „ Wat heeft de blydfchapszon voor ons Hechts kort gefcheenen! s, Wy zien ons van rondom zo loos als fnood verraên, ',, Verraaden! goede God! wie had zulks durven denken ? Ik zie nu al te klaar waartoe men hier verfcheen; ,, Niet om ons blyken van een teeder hart te fchenken, Maar om , terwyl men lacht met zuchten en geween, Vast tyd te winnen , om te flaagen in zyn poogen ,, Tot ons bederf: ik weet, men blaast myn Vader aan: ,, O Calchas ! heb ik me ooit omtrent een mensch bedrogen, ,, 't Was omtrent U, wat toch, wat heb ik U misdaan, ,, Datik het voorwerp van uw bittren nyd moet weezen? ,, Dorinde l Calchas is met Schraaphart myri party, „ Zy hebben, 'k had voorheen nooit meer dan nu te vreezen; ,, Myn zaak in handen, denk wat angst ik hierdoor ly', „ Myn Vader heeft, om des te zekerer te flaagen, ., Hen beiden aangefteld; hy is volmaakt te vreên „ Hoe ook hunfchikking zy, als zy die zorg flechts dragen, ,, Om niet te bukken voor myn klagen en gebeên. B 5 »En  ( 26) "„ En kan men erger, dan in zulke handen vallen? „ 'k Heb altoos met ontzag de Geestlykheid befchouwd, „ Dan veele zyn 'er die op waardigheden brallen , „ Die 't Opperwezen nooit aan hun heeft toevertrouwt. „ 'k Durf my van Calchas ook maar weinig gunst be'ooven^ ,, Zyn gramfchap is voor ons gevaarlyk, en zyn haat -. ,, Gaat die eens waereldlings in woede ver te boven. „ En Schraaphart ! ... hebzucht ligt op 't veinzendegelaat, „ Wy hebben, dus,myn Lief! niets goeds vanhuntehoopen. „ Dorinde! geef my raad, ik kan, ik weet niet meer, ',, Zeg, is 'er thans voor ons geen uitkomstweg meer open ? „ 'k Trotfeer het grootst gevaar." wat is datfchouwfpel teêr! Hy blyft om haaren hals een poos als fpraakloos hangen: Zy voelt thans niets, als 't geen haar dierbaare Eeriief voelt, „ Och! zegt hy eindclyk, ,, myn eenig Zielsverlangen! ,, 'k Heb nooit iets anders dan uw waar geluk bedoeld, Ik kon tot op dit uur in dcezen wensch niet flaagen , „Dan,'kzal naarDooRZicHT gaan,door kloek beleid vermaard,, „ Hy helpt ons rndoglyk nog , althans 't is ligt te waagen, „ En als hy Vaders woede eens ftuitte in haaren vaart."... Hy  ( *7 ) Hy gaat naar Doorzicht , geeft zyn zaak aan hem in handen, Deeze overweegt, bepeinst, hy fchudthet hooft, hy zucht, En zegt „ is dit het hart eens Vaders ? teedre banden! ,, Wat ftort ge ons,als gy breekt »m bitter ongenucht! „ Ik zal, myn Heer! op 't fterkst voor uw belangen waaken, ,, Ik zal geen moeite ontzien, en, zo myn wensch gelukt, „ Van U en Eigenbaat weer waarlyk Vrinden maaken, „ Zo ziet geaan'tgrievendstleed eens eindlyk U ontrukt." Hy gaat naar Eigenbaat, is yvrig iii zyn poogen Om hem tot Vriendfchapmet zyn Eer lief ...danofmart! 't Is alvergeefsch, hier heeft'zyn anders groot vermogen Geen invloed, Eigenbaat blyft als voorheen verhard, Dus keert hy weer te rug naar Ee r l i ef , 't mededogen, Het kenmerk van gevoel, vermeestert hem geheeJ, „ Ach, Eerlief Izegthy, met wat rampen moet gyftry den, ,, 'k Beklaag U, 'k neem van harte in uwe droefheid deel, '„ U blyft maar éénén weg-van uitkomst thans meer open, „ BedienU, wyl gy wordt gedwongen, vanhetR.ccht, '„ Hier kuntgy nog op hulp, op onderiïeuning hoopen.''... ;, Gy fchrikt ?.. gy deinst te rug ?.. gy wilt dan nog, hoe Hecht >, Be-  ( 28 ) ,s Behandeld,zulk een taal, fchoon totuw bestniethooren? „ Wie is het die natuur verkracht, zyn' pligt verbreekt, „ De rust van uwe Ziel voor eeuwig zoekt te flooren ? ,, Is dit uw Vader niet, die op zyn Zoon zig wreekt? „ Waarom zoudt ge U dan niet tot de Overheid begeeven ? „ Die U, hoe zwaar verdrukt, met open armen wacht, „ Zy kan, zy zalhetwoên uw's Vaders tegenftreeven, „ Zy is het die het leed derOnfchuld fleeds verzacht, „ En zonder haar ftaat U het yslykst lot te vreezen. „ Kom,fpocd U, denk eens aan D o r i n d e , en aan haar leed, „ Gy kunt, als gy haar derft, toch nooit gelukkig weezen, „ Gy hoort me ?" ,, O ja! gy hebt my eindlyk overreed, ZegtEERLiEF„'k moet voor'theil van myn Dorinde waaken, „ Men neem het dierbaar Recht,wyl't zyn moet, dan te baat, », En fchoon myn Vader mooge in feller woede blaak en, „ Bezorgen wy ons heil ten trots van zynen haat." Dus-wordt dan de Eisch voor 't eerst aan Ei genbaat gezonden, Hy leest ze, voelt zyn fchuld, en door die fchuld een flag In 'thart: hy antwoord niet: hoe! heeft hy dan geen gronden Tot zyn verdediging? .. Ja, baatzucht en gezag:. Doch  ( *9 ) Doch om hiermee het oog van 't fcherpziend Recht té blinden Gaat zo gemaklyk niet: wat nu voor hem gedaan? Geen zwaarigheid! hygaat naar zyn getrouwe vrinden; Die zullen wel voor hem het uiterfle beftaan. Zy geeven ftraks hiervan ook de allerklaarfte blyken. Zy zetten E e r l i e f , in een brief, op 't ernstigst aan , Van 't opzet,reeds volvoerd,in d'aanvang aftewyken, „ 't Kan, zeggen zy, met deugd noch eerlykheid beftaan, Elk moet van zyn gedrag, naar hun vermoeden, yzen. „ Is dit, dus vaart men voort, is dit eerbiedigheid ,, En onderwerping aan onze Ouderen bewyzen ? „ Neen! 't is een handelwys die tot den Hemel fclireit. s, Foei Eerlief !... dan keer weer, breng U uw' pligt te binnen: „ Beveel uw zaak aan ons; wacht de uitkomst van dentyd; ,, Gy weet, wy kunnen veel op Eigenbaat verwinnen: ,, Ei flaak uw opzet dan, voorkom het zelfverwyt; Zo ziet ge uw wensch , naar wensch in korten tyd bekroonen; ,, Doch, zo ge in uw befluit, ondanks uw pligt , volhardt. Dan zal uw Vader, ja! dan zullen wy u toonen, „ Dat niemand ftrafloos ons of ons vermogen tart." Dees  ( 3° ) Dees list, door Calchas en door Schraaphart tiitgevondcn, Om Eerliefs oogen meê te blinden, treft haar doel; Te ligt vertrouwend om hun veinzen te doorgronden; Heeft hy, om voorttegaan, nog al te veel gevoel. „ God dank! 'k zal, zegthy, 'kzalin 't eind dan zegepraalen5 ,,'k Word dan door Calchas en door Schraaphart bygeilaan! „ Wie had zulks ooit gedacht? wie kan myn blydfchap maaien ? Uw blydfchap, E e r l i e f !... Och gy zyt te fchelms verraén. Dorst gy op Calchas en op Schraapharts gunst iets bouwen i Wat waart ge onnofeL ach! hungantsch beftaan was list. Gy ziet thans 't naar gevolg van 't al te ligt vertrouwen. Uw lot is eindlyk tot uw ongeluk beflischt. Uw Vader mogt zyn doel tot uw bederf reedstreffen: Buk, Eer lief Ibukvoorzyneen Calchas overmagt; Terwyl men, (kost gy dit van vooren niet bezeffen?) Om 't grievend leed van U, en uw Dcrinde lacht. Ja, fchoon ge reeds bereikt uw mannelyke jaaren, En Schraaphart zelfs het Recht de fcherpzicnde oogen blindt, ■ Zyn list, myn Eerhef! zal u 't fmartlykst onheil baaren. Uw's Vaders gramfchap blaast triumpf, en gy zyn Kind  ( 3' ) Gy zult helaas! de prooi van zyne woede weezen. Ten zy ge U andermaal door 't naare vluchten redt, Moet gy in 't minste niet meer hoopen > alles vreezen, i De laster heeft geheel uw goeden naam befmet; Elk velt reeds vonnis in uw nadeel, ingenomen Door logentaal, wordt gy van elk veracht, gehaat; Dus moetgeU, wilt gy niet voor'tuiterfte onheil fchroomen ,' Onttrekken door de vlucht aan 't woên van Eigenbaat. Gy fchreit, mynEERLiE f !'ja loos vry benaauwde zuchten» Dan wanhoop niet, 'er leeft een God die alles weet> En zyt ge een Vader kwyt; moet gy zyn haat ontvluchten; God is 't die waare deugd, hoe 't gaa, doch nooit vergeet. Schoon gy van Vaderftad en Vrienden dan moet fcheiden, Schoon 't waarlyk deugdzaam hart begaan is met uw lot, Laat deéz' bedenking U een ftille troost bereiden; Schoon ik een Vader misf', 'kderf nooit, wat troost! een God Die nimmer ophoudt voor onfchuldigen te waaken. Beveel Dorinde en U zyn dierbre voorzorg aan; Dan zult ge beter heil, een zagttt kalmte fmaaken, Dan zy. door wien ge U thans zo fchandlyk ziet verraên.' Gy  Gy gaat... vaarwel! en blyf, met uwe Zielsbeminde, Bevryd voor meer gevolg van uwes Vaders haat. Leef eens, door't Huwelyk vereend, met uw Dorinde,- Maar zorg dat U de list niet andermaal verraad'. Vaarwel!... daar gaat hy met Dorinde fchreiend heenen. „ Wy moeten, zegt hy, ja, myn Lief, myn waardigstPand! „ Is dit, myn Vader! zeg, dat vriendelyk veréénen ? „ Natuur verbondt ons, en, gy zelf, gy fcheurt dien band ? „ 'k Herdenk het woord nog, op uw krankbed my gegeeven. „ Toen immers ftemde gy myn vuurge wenfchen toe; ,, 'k Zou met Dorinde enU, verzoend, vevéénigdleeven; „ Wordt ge, als ge dit bedenkt, uw woede nog niet moê ? „ Dan derf ik weinig, fchoon 'k voor altoosU moest derven; ,, Dan zal ik, daar myn hart zich vry van gruwlen kent; „ Gelukkig leeven, en in 't eind gelukkig fterven, „ Op beter gronden dan gy me ooit hebt ingeprent. „ Vaarwel,myn Vaderftad ! vaarwel, myn dierbre vrinden! „ 'k Ben overftelpt van rouw,daar'k uhelaas! verlaat. Dan,'khoop, waar'kimmerkotn ,denzelfden God te vinden. (gaat. Die me altoos hulp bewees: dien 'k dank rvaarwel!.. .hy Zie  (49) i, Gy moét thans uw geweld en tegenftreeven ftaaken J „ Of gy berokkent ligt uw 's mans en uwen val." ,. Hoe? zegt Dorinde , zoude ik U niet tegenftreeven? i, Voor my, 't verfeliilt my niets, óf gy ons dreigt of vleit ? ,, Komt, hebt ge moed? wilt mi daar van bewyzen geeven i ,, Gehuurde Dienaars van verfteendeOnmenschlykheid! ,, Kent gy de banden wél die Echtgenooten binden ? ,, Mét alle uw zwaarden ilaat gy de onze niet van ééns „ O! dat flechts een van U zo teer als wy beminden! Doch met üwamptkrygt ge ook een hart van marmerfteén. i, Men zou by U vergeefach het medelyden zoeken, „ ;t Gaat Ü in *t minst niet aan, of de Onfchuld wordt verdrukt / ,, Ofgy oprechte Detigd door hebzucht hoort vervloekent „ Gy zöudt reeds juichen, ware uw pooging U gelukt; l, Gy zoudf Ü mynes ramps öf droefheid niet bekreunen j „ Ach, Eeriief ! wat waar' dan myn lot beklagenswaard! „ Wie zoü Dorinde in haare droefheid dndèrfteuneri? „ Gy, eenig voorwerp van myn teêrftë liefdé óp 'jard'! Gy my ontrukt.... ik kan het denkbeeld niet verdraagen:„ Heeft, Eigenbaat ! üw wóên nietlanggenoeg geduurd?  ( 50 ) rf, En gy, gy Mannen! zegt, zult gy ons ook nog plaagen ? „ Gewis, dan hebt gy alle uw ziel voor geld verhuurd: i, Uw ziel verhuurd! ... vertrekt gy laagften aller zielen; „ Tergt myn geduld niet meer, pleegt metu welzyn raad: „ Hoe veelen 'er misfchien reeds in uw handen vielen, „ Hier flaagt ge nooit, zegt dit aan fnooden Eigenbaat. ,, Gy moogt, gy kunt, gy durft, gy zult nog niet vertrekken . „ Wat zegt ge ? fnoodaarts! ach! wat zyt ge wreed te moé! Staat af, of 'k zweer, dit ftaal zal u ten loon verftrekken, " Help God, zy vliegt naar een der dienaars, zy floot toe; En, had onze Eerlief niet by tyds haar arm gegreepen, ■ Die Dienaar was gewis de prooi haar 's wraaks geweest. Men ilaat verftomd van fchrik, elks hart fcliynt toegeneepen, Dorinde triumfeert; haar woede wordt gevreesd, De Dienaars Haan verfteld , terwyl zy overweegen Wat hier te doen: men durft wel niet te rugge gaan, Van Eer lief onverzeld, en ilaat nogtans verlegen, Zo lang Dorinde woedt, iets verder te beftaan. „ Men zal, zegt een „ hier flechts onfchuldig bloed zien ftroomen, „ En 't waar' dus wel zo goed een zekren tyd gewacht:  ( s» 5 Y, Wy zullen mooglyk nog gelegenheid bekomen; ,, Onvitngs een andrenweg." ...men vindt zulks wél gedacht, En neemt belTuit het huis van Êerlief té verlaaten: Dorinde, intusfchen,is door 't woeden afgemat; Haar onverzetbre moed kan Eerlief niet meer baaten; „ Dorinde! zegthy, och myn onwaardeerbre fchat! „ Wat ben ik U verpligt! en nu ... o God! haar krachten ,, Begeeven haar, helaas !zy vélt als dood ter neêr: „ Ach! kon ik met myn dood uw lydenrflechts verzachten ! „ Wat baat my't leeven hier, zo'k myn Dorinde ontbeer'' f Terwyl onze Eerlïe? dus aandoenlyk zit te klagen, Ziet hy zig door 't geweld der Dienaars overmand. Zy kunnen nu naar wensch in 't heilloost opzet flaagen. Ach! Eerlief ziet voor 't laatstDoriiNDE, grypt haar hand; Hy kust die teêr, en zegt „ wyl't anders niet kan weezen,' „Tn's Hemelsnaam, vaarwel Dorinde ! ach! dierbre Vrouw ! „ Zag'kUvoor'tminstgered!...watmoetiknunietvreezen.- „ God blyve U fleeds naby , hy loone U al die trouw Die ge aan uw'Eerlief vaak, vooral onlangs, deed blyken, '„ Doiündï ! Hoort ge niet ? och! mogt een énkel woord, D % Most  ( 5* ) ,, Mogt nog een enkle kus!.. - wie zou hier niet bezwyken ? „ Wie kan hier langer ?... komt, komt mannen, leidt my (voort: '„ En gy, almagtig God! hoor myne oprechte beden; „ Gy kent myn toeftand, och! zie met een gunftig oog '„ Eens op my neer, gy weet hoe veel ik heb geleden, „ Hoeveel Dorinde en ik nog lyden: och! gedoog, ,, Gedoog toch niet datnyd en wraakzucht triumfeeren, „ Wil myn Dorinde voorts befchermend gadeflaan: „ Wil haar, hoe 'f] lot haar treff, toch onderwerping leeren, „ Leer haar langs 't pad der deugd, naar uw geleide gaan. „ Och mogt ik haar in 't kort in vryheid wederfpreeken." Hy gaat ....komtweêr te rug,ziet naar Dorinde, en fchreit; Zyn uiterlyk gelaat zou fteene harte breeken; Hy kust haar bleeken mond, „ Vaarwel in eeuwigheid.'' Zo fpreekt hy : en hy gaat iri traanen fmeltend heenen. Vaarwel myn Êerlief, hoop, vertrouw alleen op God: Eens, eens toch,fchoon ge ook hier uw leeven lang moest weenen, Eens heft ge een lofzang aan, om uw volzalig lot. Dan, welk eennaaretyd, wat toeftand voor Dorinde! Zy flaat haare oogen op, zy geeft een zucht, herleeft, En  ( J3) En zegt „ myn Eerlief ! ach! zo gy my ooit beminde, „ Verzet U nevens my zy krygtgeen antwoord,beeft f Vliegt op ... ziet rond ... zy fchreeuwt,, waar ofhy toch mag (weezen „ Die braave Man ? .„waar zyt ge ? ach, Eerl ief ! leeft ge nog ? „ Ik zie, ik hoor U niet... nu moet ik 't ergfte vreezen: „ Beklaaglyk offer van 't vloekwaardigfte bedrog! „ Gy zyt misfchien voor 't woên der tegenheênbezweekeri, „ Of zyt ge, ach was dit waar! uw haateren ontvlucht ? Maar neen, dit kan niet zyn, men flaagde in zich te wreeken: ,, My dunkt ik zie U, daar gy bitter fchreit en zucht; „ 'k Zie U gekluisterd naar uw 's Vaders wooning brengen: „ Zo triumfeert de haat, en Eerlief wordt verdrukt. ,, Zult gy die alles ziet, Algoedheid! dan gehengen, „ Dat aan de boosheid fteeds haar fnooden wensch gelukt? .„ Elk mensch, die menschlykdacht,moest my voorlang beklagen , „ Maar'k was nog nooit, hoe 't ging » nooit zo beklagenswaard „ Als nu: ik kan,öGod! myn leed niet langef draagen: ,, 'Er was» ja Eerlief ! ja, nog meerer ramp op de aard', „ Nog meer verdriet, nog meer onzaligheid te vinden: „ Van U gefcheiden! voor hoe lang ? ligt voor altoos, D 3 „ Ont-  (54) Ontbloot van hulp en troost, verhaten van myn Vrinden! „ Schreit, fchreit, myne oogen, fchreit, en gy myn harteloos» '„ Loos.gy hebtdubblereen,benaauwde,zwaare zuchten; Gy mist uw' Eer lief, denk wat onheil U verbeidt! „ Gy hebt thans alles wat tot droefheid ftrekt te duchten , „ En niemand die voor U, of uw belangen pleit. ',, Zag ik, ö hatfte ftond van myn rampfpoedig leeven! „ Zag ik flechts U ! wat zoudtge aan my tans welkom zyn! „ Dan immers had ik voor geen Eigenbaats te beeven. ,, ö Zalige Eeuwigheid! in U zal alle pyn, ,, Al wat naar fmarte zweemt, volmaakt onkenbaar weezen, „ Ach! eenig oogpunt van Dgrindes zwakke hoop! „ Vertroost myn Eerlief ook, ja Eerlief Ja ,na deezen 3, Zult gy (voleindig flechts kloekmoedig hier uw loop) 5; Het vol,genot van heil en zaligheden fmaaken : „ En zien wy mooglyk hier elkander nimmer weer, s, Daar zullen we eens hcréénd in hemelliefde bhaken, „ Nooitfcheiden....nooit... vaarwel! mynlief! ikkanniet (meer." Porinde fmelt byna in traanen, zoekt door klagen Vóórhaar ontroering hulp, vóórhaar benaauwdheid lucht, Ofte  ( 55 ) Onkundig waar haar man, .i wat zyn dat droeve 'dagen! Onzekerheid! gy kost haar menig droeve zucht. Het lot haars Echtgenoots doet haar met reden fchroomen... / Dan zacht ...wat zegt die brief? ...ach, Eerlief ! ..• ó myn \ (God!... Kan zo veel ramp op de aard' één ftervling overkomen ? .■ Gevoelooze Eigenbaat dryft met uw ramp den fpot, Rampzalige Eerlief.! ach !wie kon dit ooit verwachten? Men brengt U, ja! naar 't huis van uwen Vader toe ; Daar zult ge, vleit ge U nog, door weenen, fmeeken, klagten... Neen, woedende Eigenbaat wordt nooit zyn wreedheid moê: Hy zendt; U > moet natuur van 't denkbeeld flechts niet yzen ? Ter plaats waar 't wyze Recht aan de Ondeugd loon verfchaft, Zyn dit van tederheid en kindermin bewyzen, Daar men zyn eigen kroost dus onmeedogend ftraft ? Wat zult gc ó Eigenbaat ! wat zult ge 'er toch by winnen, Offchoon gy Eerlief ook op 't wreedst vervolgt en plaagt? Zoekt ge U langs deezen weg van hem te doen beminnen; Daar all' uw handelwys het merk eens wreedaarts draagt ? En gy , ö Eerlief ! ach! ik ftort uit deernis traan en Om uw te droevig lot: ftaat U dan niemand by ? D 4 Dan.  f 5t Is of op dit gerucht haar hart vanéén zal fcheuren, „ Wat heb ik, zegtze, ö God! U menigmaal gefmeektl „ Wat dorst ik, ydle hoop! nog korts op uitkomst hoopen! „ Ik nader met die hoop aan myn geboorteftad, „ Dair hoor ik... neen'er is geen uitkomstweg meer open. ,, Myn Eerlief, door verdriet te deerlyk afgemat, „ Zynvryheidkwyt=enkrank!...voorzeker'kzal 'tbefterven, „ Ik mag hem zelfs niet zien ? wat ongehoord beftaan! „ Zoude ik nog leeven en myn heven Eerlief derven ? „ Neen, 't is met hem en met Dorinde nu gedaan. ,, ó Eigenbaat ! zult gy ons eeuwig blyven haaten ? „ Mag ik myn man niet zien ? ö ongevoelig Mensch ! Zult liy dien braaven,zeg? zult gy hem fterven haten, „ Van my gefcheiden? .. gy verkreegt reeds uwen wensch, ,, Stilt niets uw gramfchap dan ? is die zo hoog gefteegen, „ Dat zy een Vrouw belet haar Man nog eens te zien ? „ Kan dit een Vader doen? ei laat u nog beweegen: „ Ys voorde knaaging van 't geweten, dat misfchien ..** Pan, welk een blyde maar', zou door D o r i n d as fmeeken Het woên van Ei c e n b a a t in 't einde zyn geftuit ? D 5 Heeft  ( i*) Heeft hy, zou 't waarheid zyn ? berouw van zig te wreeken? Daar hy de ketens van zyn Eerhefthans ontfluit, En henj in vryheid naar zjn wooning laat vervoeren ? Herleeft zyn liefde weer? wat zou dit wenschlyk zyn? Maar 't is geen liefde, ó neen ...wiens hart moet niet ontroeren , Daar Eer hè f hooploos ligt, voelt Eigenbaat wel pyn, Dan 't is de pyn van 't hem reeds wroegende geweten; Want fchoon hy thans zyn' Zoon, zo 't fchy nt > als Vader mint, Hy heeft zyn haat omtrent Dorinde niet vergeeten, Verbiedt haar nog zyn huis, erkent haar niet als Kind, En weigert haar, haar* man nog eens voor't laatst te aanfchouwen. Och Eigenbaat ! wil met het reeds veréénigd Paar U nog veréénen , eer 't U eeuwig zal berouwen. Dan,ydle hoop, Tiran! gy houdt hen vanelkaêr, ( ó Wreedheid! die men by geen Christenen moest vinden. Mag dan geen enkle kus in deezen bangen nood...? Ach neen Dorinde! neen, wat ge U moogt onderwinden, Het is vergeefsch... uw Man!... hy.worstelt met den dood. En nog durft Eigenbaat uw heusch verzoek verachten? Och, Eigenbaat ! wie weet hoe 'them verlichten zou.' Wat  ( 5i>) Wat reikt hy!... kunt gy 't zien ? hy derft alreê zyn krachten; En roept nog ftaamlende uit,, myn Vrouwhnyn lieve Vrouw!". Hy fterft; ei hoor hem nog. ..voldoe aan uw geweten,... Dan, 't is te laat: helaas! wat is dat fchouwfpel teer! Hy ziet U aan; kunt gy dat aanzien ooit vergeeten ? Hy trekt... hy geeft een fnik, en ach!... hy leeft niet meer. 'k Befchouw Dorinde ! uw lot met innerlyk meêdoogen: Storttraanen,braave Vrouw, uw droefheid is gegrond. Uw Man , uw dierbre Man voor eeuwig U onttoogen; Uw Eerlief ,in wiens heil ge alleen Uw vreugde vondt. Dan, fchrei niet te onbedacht, wy mogen billyk weenen, Als ons een dierbaar pand wordt van liet hart gerukt. Doch zo wy tevens 't oor aan zuivre Godsdienst leenen, Wordt ras ons leed verzacht, hoe zwaar 't ons nederdrukt. Bedenk wat dubbel heil hem thans wordt toegemeeten; Daar hy in 't hemelhof het zaligst goed geniet, Daar kan hy aardfchen ramp en droefheid ligt vergeeten: Wie weet Dorinde; och, wie begrypt wat hy nu ziet? 't Volmaakte blyft op aard' zeer wys voor ons verborgen. En gy, volzaalge Ziel! juich, juich nu vry: uw God Zal  (co) Zal voor uw dierbre Vrouw en voor haar welzyn zorgen ; Ja mooglyk deelt ze in 't kort in uw zo wenschlyk lot. Ze is Ja,beklagenswaard: dan Eigenbaat! als Vader, Gevoelt thans, welk een pyn! gevoelt thans al zyn fchuld: „ »k Had, zegt hy, naast myn Vrouw, toch nimmer iemand (nader ,, Dan Eerlief, hy is dood! Geweten.' gy vervult ' „ Myn ziel met naberouw: ik moet wanhoopend klagen: ,, Wat heb ik toch beflaan? vervoerd door drift en haat, „ Heb ik myn Zoon... ik kan't verwyt niet meer verdraagen, „ Waar is D o r i n d e toch ? wat wierd zy wreed gefmaadt ƒ „ Doorwien?..ikmoethaarzien:ikwirtnietmeerverbloemen: „ De raad van Schraaphart en van Calchas .welkeen fpyt! „ Was de oorzaak, .dorst men dit de raad derVriendfchap noemen? Ik ben myn Eer lief nu voor eeuwig, eeuwig kwyt. „ Had ik die fchuld gevoeld, die 'k nu te fterk voel knaagen, „ Eer myn nu zaalge Zoon voor altoos de oogen floot! '„ Dan had ik nog aan hem vergifnis kunnen vraagen; „ My met Dorinde en hem veréénen voor zyn dood r „ Dan,'t is te laat:wat zal,wat moet ik doch verrigten? ,, Men loope jn alleryl naar myn Dorinde toe^ „ Men  ( 6Ï ) „ Men breng' haar hier: ik zal haar zwaaren ramp verligteftï „ 'k Zal haar omhelzen, 'k ben myn wreedheid gantscKlyk (moê." Dees taal,uit kinderliefde en waar berouw gebooren, Maakt alle teêrheid gaande, in elk aandoenlyk hart. Ja! Eigenbaat !t berouw kan zelfs aan God bekooren: Thans zult ge uw EerlJ efs Vrouw vertroosten in haar' firiarf; Gy zult Dorinde in 't eind' uw dierbre Dochter noemen , En welk een ommekeer! die Dochter zal, verheugd, Nog op uw vadermin en zuivre liefde roemen, Vergeetende allen ramp en bittere ongeneucht'. Daar komtzy: welk gezicht! wat bleekbeftorven wangen! Wat is elk aangedaan! men fpreekt nïet... Eigenbaat Vliegt naar Dorinde toe, blyft aan haar boezem hangen: *t Berouw verwt trekken op 's mans afgepynd gelaat. Hy wil... maar kan helaas! van droefheid naauwlyks fpreeken. „ Dorinde! dierbaar Kind! ik ben uw liefde [onwaard, Zo fpreekt hy ,, 'k durf nogtans om uwe liefde fmeeken: 1 „ Ik bleef, 'k erken zulks nu, van mynen pligtontaard: „ 'k Heb U, uw Moeder, en myn Eeriief fnood beledigd,' „ 'k Heb U verdrukt, geplaagd, 'k heb meer... 't is U bekend, „ Nieti  ( 61 ) 7, Niets is 'er, dat voor my dit flecht beftaan verdedigd: „ In welk een droeven ftaat, en deerniswaarde ellend' 7, Heb ik U niet gebragt! kunt gy 't my ooit vergeeven? „ Och, myn D orinde ! zie eens vriendlyk op my neêr, 7, Yerblyd uw' Vader,kom, ei doe hem weêr herleeven." Dorinde grypt zyn hand; zy drukt, zy kuscht die teer, En zegt,, myn Vader / 'k heb reeds al myn ramp vergeeten, r„ Spreek nooit weer van uw haat... dit is God dank voorby: "„ Men heeft U aangeftookt, 'k heb zulks voorlang geweeten: „ Myn Esb-lief , thans een lid der zaalgc Maatfchappy, '„Heeft my zulks vaak gezegd; en nu, nu keert ge weder! „ Ge omhelst de deugd, en noemt Dorinde uw dierbaar Kind 1 ,', Wat is myn hart verblyd. Natuur! wat maakt ge ons teder! ",, Ik vind een Vader, en in hem een waaren Vrind! 'k Wensch nu niets meer, dan lang in zulk een heil te deelen, „ Myn lieve Vader! ach 1...'k omhels U duizendmaal: 7» 't Zyn vruchten die Natuur en Kinderliefde teelen.'' Elk ftaat verbaasd,verftomd op zulk eene eedle taal; Terwyl zig Eigenbaat door blydfchap dus laat hooren i '„ Myn gantfche Maagfchap! 'k neem Dorinde als dochter aan;  («3 ) „ 'k Hoop dat myn handelwys n allen zal bekooren: „ 'k Heb, zo ik my verbeeld', flechts aan myn pligt voldaan ,, Zy heeft van al myn goed haar zuiver deel te wachten: „ Vergeeten wy in 't einde eens allen ramp en druk.". > Zo ziet oprechte Deugd haar bitter leed verzachten; Zo deelt zy nog in 't einde in 't wenfchelykst geluk! TT A-leb dus van Eigenbaat , en zyn gedrag gezongen : Ik bragt zyn gantsch beftaan en handel aan den dag: Ik heb de Deugd geroemd, en vond my vaak gedwongen, De Nyd te fchetfen in haar haatelyk gedrag. Mogt gy, ö Oudren! uit dit fchriklyk voorbeeld leeren, Hoe weinig dwinglandy op 't hart van Kindren wint! Zoekt door een zachte wet uw telgen te regeeren: Maakt U, ja, wel gevreesd, maar bovenal bemind; Laat hunne harten vry.in 't kiezen eenergade, En, vindt gy hunne keus' met reden ongegrond,' Zo komt uw wyze raad, hun jongheid regt te ftade, Dan, EiGENBAAT.die hier zyn pligt-als Vader fchond,  ( *4> Zy u ten baake om U voor zulk een kEp te vi achten. Stelt hun't gevaar dier Trouw, als Ouders, vriendlyk voor; Zoekt fteeds door tederheid hun hartfeer te verzachten; Zo vindt ge in korteh tyd, misfchien naar wensch, gehoor. Zie nooit naar geld of goed, maar naar een deugdzaam harte? Het geld heeft duizenden tot hun bederf verleid: Het dompelt menigéén in onherftelbre fmarte, Daar aardfche grootheid ons te listig netten fpreidfc Hoe veel gelukkiger voor deugdzaame Echtelingen ,■ Is vergenoegdzaamheid, fchoon in bekrompen ftaat,Dan dat haar pracht, en eer, en overdaad omringen Terwyl de lieve vreê haar grootsch paleis verlaat J Wat heeft toch Eigenbaat door zyn gedrag gewonnen ? Wat? niets: wie twyfelt nog, nu hy het zelf erkent,' Dat nyd en zelfbelang en wraakzucht, zyn de bronneri Van Eeriief s droeven val, en allerzvvaarfte ellend* Schrikt voor de knaaging van 't befchuldigend geweten: Blyft doch, zo lang gy kunt, omtrent uw Kindren zacht: Al hebben zy dan eer, en deugd, en pligt vergeeten, Zo hebt ge als Oudereji uw tedren pligt volbragt. Da»  («*) Dan zult ge mooglyk nog, gy moogt dit billyk hoopen, Hun binnen weinig tyd op 't pad der deugd zien gaan , En hoe 't vervolgens dan met hun ook af moog' loopen > Wat troost! gy hebt aan uw geweten dan voldaan. En, gy, ö jonge liên! in welk een ftaat geboren , Volgt Eerliefs braaf gedrag, doch mydt hem daarhy dwaalt Wanneer een voorwerp aan uw zinnen kan bekooren, Zo blyve uw eerftc werk by Kinderpligt bepaald. Gaat met uw Oudren in, dit wigtig ftuk te raade: Wat is hun wyze raad uw jongheid niet al waard! Zyt doch niet onbedacht in "t kiezen eener gade: Die keuze werkt ons heil of ongeluk op de aard', De meeste jonge liên bepaalen eerst hun zinnen, Op 't voorwerp hunner min , en zyn hun harte kwyt, Eer nog hunne Oudren iets verneemen van hun minnen; Dit oorfaakt menigeen het icherpfte zelfverwyt. Want fchoon die O udren dan, naar pligt, met klem van reden j. Het Huwlyk,reeds bepaald, hen zoeken afteraên; Wat moeite zy dan ook, hun kroost ten nut, hefteden; 't Wordt niet gehoord, en.'t hart is nergens meê voldaan, F Dan  (66) Dan dat het voorwerp van zyn liefde wordt gepreezen; Het onbezonnen kroost draaft dan als zinloos door , En welk een naar gevolg moet gy met regt niet vreezen, pi e zo verblind U fpoedt naar 'leerbaar Huwlykschoor! De vloek van Oudren! ö! wat is die zwaar te draagen; $ /■ oh DEii;'i'ii *,■ En naar een korten tyd uw huisgezin verdeeld, Vervloekt ge uw Huwelyk, als de oorzaak uwer plaagen, Daar 't voorwerp, eerst bemind, nu aan uw oog verveelt. Och ! zoekt ö Neerlands kroost.' die klip toch fleeds te myden, Volgt uwer Oudren raad, zo reden dien verzelt, Tragt eerst door uwe keus' uw Oudren te verblyden, Eer ge al te fterk uw hart op deeze keufe Helt. Wilt tot de naare flap die Eerlief deed nooit komen, Ten zy gy Eigenbaats ooit in uwe Oudren vindt, Voor dat gy vrugteloos reeds all' hebt ondernomen, Waar toe gy zyt verpligt als een gehoorzaam Kind. Mogt Neerland nimmer weêr van zulk een handel hooren ? Als metdeez'Eerlief door zyn Vaderis verricht! Mogt wreede dwinglandy hier nooit weêr Kindren fpooren, Om zich te onttrekken aan der Ouderen gezicht! Mogt  \ (6-7) Mogt in ons vry gewest de fchoone vrede groeijen! ó Vriendfchap!leevensvreugd! ei blyf ons altoos by; Zo zal by elk de zucht tot 's naasten welzyn bloeijen, Uw band verbiude elks hart, zo blyft het waarlyk vry: En dan, dan zal men nooit van Eigenbaats weêr zingen, Dan maaken we ons de gunst van God en menfchen waard*' Dan zingt ons yder toe „ hier woonen ftervelingen, Als Englen reeds veréénd, op deeze onzalige aard'; En welk een blydfchap ftaat hier na ons niet te wachten! vVerhemeld ...gantsch volmaakt ...een vriendfchap die zo teêr.2 Zo zuiver... dan, helaas! hier manglen ons de krachten, Hier fchemert ons gezicht, hier valt de pen ter neêr.  Mistellingen, dus te verbeteren. BI. i.ond.reg, ftaat, eêr moet zyn eer _ 8. 2. vereend vereend' _ — jp, braaven ■ braave 10.19. — — oprechten oprechte — ix. 16. deritad ■ ter ftad — 12, 19. —- — Herroept ■ ■ Herroep — 14. 16 — wy my t- 15. 4. ontrokken onttrokken — 19. ond.—■ — voor alle ramp —— voor allen ramp — 20. 4.— -byhaar,God. by haar'God, — 21. 6.— vanzyn.Zoon —van zyn'Zoen — 23.. 19 ik dit nimmermeer —ik nimmer dit — 27. 17.—— éénén éenen _ 31. ij. ftille troost ftillen troost, —-43, 10. — ■*—eeu ——een —17. ia-- wit hy -—■ gy