MAATSCn. DER NEDERl. LETTERK. TE 1EIDEN. Catah b\. Geschenk van Tooneehtukken, 1841.  VERTELSELS.   VERTELSELS VAN J. N O M S Z. TWEEDE STUKJE. Te A M S T E LD AM, by PIETER JOH ANNE S ÜYLENBROEK. MDCCLXXXV.  INHOUD. AURELIA. . . . bl. I. DE MINNARES, ENZ. 45. DE VERSTANDIGE ONGELUK KI G. 87* A U-  AURELIA,   AURELIA. Wel met recht doet de onfterflyke Richardfon zyne Clarisfa uitboezemen: „ Arme fterve,, lingen ! oorzaken van uw eigen ongeluk!" Inderdaad , van duizend ongelukken, die de fiervelingen kwellen, en waarvan zy een grillig of een nydig lot befchuldigen, zyn, alias wél befchouwd, vyftien zestiende gedeelten hunne eigen dwaasheid, of wanbegrippen te wyten. Doch, 't geen meest te beklagen is, men vind doorgaans geen grooter bewerkers van hun eigen onè'er of ongeluk, dan onder die foort van menfchen,die, door het zelfde lot,dat zy in tegenfpoed betichten , in ftaat zyn gefield om de meeste gelukkigen te maken, en dus zelf gelukkig te zyn; en het geen de fmarten dezer elendigen in onè'er of tegenfpoed drukkender maakt, is, dat zy in hunnen voorfpoed A 2 ge*  4 AURELIA. gewoon zyn aan de hoogfie eerbewyzingen, en aan den overvloed ; en dan zelfs zyn zy dikwyls noch ongelukkigst, wanneer zy hunne eere hebben verloren, en hunnen overvloed hebben behouden, inzonderheid als de elendigen vatbaar zyn voor veiftandige bedenkingen. Het geen 'er niet Aurelia voorviel kan 'er bewys van geven, ten fpiegel myner fchoone en ryke Iezeresfen, Armoede en deugd, en ar» moede en eere, met elkander moetende kampen , brengt een' zwaren ftryd te weeg; maar wanneer jeugd , rykdom en weelde zich in één perfoon veréénigen , en deze met vleesch en bloed , en de verlokkingen der waereld moet kampen, is de ftryd niet minder gevaar* lyk: het Nieuwe Testament zegt niet ten onrechte , dat een kemel lichter door het oog eener naaide gaat, dan een ryke in het koningkryke der hemelen. Maar Jlaten v/y komen tot Aurelia. Verbeeld u een juffer van vyf- en- twintig ja""'  AURELIA. $ jaren, van de gewenschtfte gezondheid , en de fchoonfte geftalte , zo innemend van voorkomen en opflag van oogen als men van eene vrouw zich kan verbeelden; eene vrouw van gevoel en levendigheid , bedwongen door eene deftigheid, die niet veel verfchilde van fierheid j voeg hier by een bezitting van middelen , eer vorstelyk dan burgerlyk te noemen ; maar verbeeld 'er u tevens by eene vrouw van dartele opvoeding, en op den genoemden ouderdom op zichzelve gelaten , en gy hebt u Aurelia verbeeld. Misfchien zal men, en niet buiten goeden grond, vragen: Wel hoe! een fchoone, een fchatryke jonge juffer, op haar vyf- en- twinti*jfte jaar noch ongetrouwd ? en dat in een land waar rykdom alles is ? en waar men, in alles handel dryvende, een (tuk vrouwenvleesch , al is het niet bekoorlyk , allergretigst en als een lekker brokje zoekt, mits de ragout, die het vleesch omringt, Hechts van gouden ryders is ? Zulk A 3 vleesch  6 AURELIA. vleesch vind immers by ons duizend liefheb-bers voor één ! Gy hebt gelyk, lezer ! Het haperde ook niet aan liefhebbers; maar vind men, helaas! geen vrouwen, die, hoe meer aanbidders zy hebben, hoe meer zy 'er begeeren ? en die, trots op het groot getal dat zy voor gek hebben laten loopen, cindelyk in den hoop decrlyk mistasten , of gevaar loopen om mis te tasten ? Tot deze foort van vrouwen behoorde Aurelia : het was haar grootst vermaak aangebeden te worden ; getrouwd zynde, Wist zy, was de aanbidding van een menigte aanbidders uit; zy had te veel geld om haar grootst vermaak niet te genieten voor eert' langen fyd, zy.moest 'er lang wil van hebben; en voor zo ryk een vrouw was het altyd tyds genoeg te kiezen. Hoe weinig denken zulke fchepfels, dat zy brooze wezens zyn , die bloot ftaan aan verrasfing ! Men behoefde in den fchouwburg niet te vragen, of Aurelia 'er was , en waar zy zat: men had  A U R. £ L I A. f bad niet de oogen de loges of balcons flechts •rond te loopen ; ééne dame alleert, fomryds van twee kanten, en van achter tegelyk,aangevallen door die foort van belegeraars, wier verdienften ontleend zyn van de bekwaamheid van kleêrenmaker en accomodeur, en die verder den dag doorbrengen met te zuchten onder het vervelende pak der ledigheid; kwanten met een ledig hoofd , en een tong gewoon aan het rammelen van zogenaamde liefkozende geestigheden , inderdaad walgelyke beuzelingen voor menfehen van verftand; en ziedaar waaraan de zitplaats van Aurelia kenbaar was. De fpotters noemden de loge, daar deze pagode , van hare aanbidders omringd , zich bevond , onbeleefd genoeg: het hondenhok!Mee dat alles was Aurelia goedhartig. Onder de menigte aanbidders, die haar vurigst bewierookten, waren 'er twee, die onze opmerking verdienen ; de overige waren voorzeker niet waardig om aangekeken, veel min» A 4 der  ï* AURELIA, der onder het oog van vernuftige menfchen gebragt te worden in een gefchrift. Men moet den lezer noch ergeren, noch vervelen, door het fchetfen van voorwerpen, die ten goede noch ten kwade gefchiktheid genoeg hebben «m opmerking te verdienen. De eerfte der" twee minnaars, die Aurelia yverigst navolgden, doch nooit in den fchouwburg, of op de concerten , thans in Amfteldam een algemeen vermaak, was een jongeling, Erastes genaamd. Hy was zo welgemaakt en bevallig als men een' jongeling kan verlangen , daarby een mensch tan moed, van een' Herken geest, en goed oordeel; maar tevens zedig, goedhartig en raedelydend. Hy had de achting der deftigfle menfchen in de ftad gewonnen, en men had hem flechts te zien om ten zynen voordeele vooringenomen te zyn. Hy was uiterst in aanzien by de familie van Aurelia, en, daar hyzelf vermogend was, had de famielie de juffer gaarne aan hem uitgehuwelykt. Doch het geen dezen jon-  AURELIA. 9 jongen minnaar zonderling maakte , was dat hy by zyne liefde veel hoogachting voor het beminde voorwerp voedde, en dat die beide hem aanzetten om zyne minnares aan dat gedruis waarin zy leefde te onttrekken; haar een beter lot waardig achtende , dan de fpeelpop van eenige loshoofden te zyn. Een man van dezen aart kon niet misfen de opmerking van eene vrouw als Aurelia tot zich te trekken; zy on. derfcheidde hem ras genoeg uit de menigte aanbidders , die baar naliepen. Die heufche eerbetuigingen, zonder gekheid; die dienstvaardigheid, zonder gemaaktheid; die manlyke ernst, onder de ftreelendfte uitdrukkingen ; die achting, die de defrigften der Had hem betoonden: dit alles deed zyne indrukken ; maar 't geen de juffer vreemd vond , en haar een weinig mishaagde, ondanks dat het hart met hem was ingenomen , was, dat hy haar noch in den fchouwburg, noch in de conferten naliep: zy wist dat hy haar beminde, waarom was by A 5 in  io AURELIA. in 't openbaar geen huldedoender barer bevalligheid ? Op zekeren dag ondernam zy hem lachende deswegens te onderhouden: ik was gisteren avond in den fchouwburg, Erastes 1 zcide zy. Ik weet het, mejuffer! Gy waart 'er ook! Dat is waar, mejuffer! Hebt gy my dan niet gezien ? — Met veel moeite , mejuffer! — Hoe zo ? — Gy waart omfingeld van een aantal aanbidders , mejuffer! — Zyt gy jaloers, Erastes! — De Hemel beware my, mejuffer! haar, die ik beminne en hoogachte, te beleedigen door verdenkingen van ondeugd, of dwaasheid ! dit doet een jaloersch man:gy zult nooit zo veel aanbidders hebben als gy waardig zyt. — Waarom dan niet tot my gekomen'? — Ik zou in de > achterhoede geweest zyn, mejuffer! en ik bcvinde my gaarne in de voorfpits, wanneer men een' ontzaglyken post moet aantasten. — Wel hoe! die by my waren zyn allen van dat zelfde gevoelen ; kon ik hen naar de achterhoed* scr>  AURELIA. ii zenden ? — Myn waarde Aurelia ! ik acht dappere luiden,maar het moeten tevens luiden zyn die ik de moeite waardig kan achten vyanden te noemen ; en wat uw vermogen betreft om hen naar de achterhoede te zenden, gy hebt maar te willen. 6 Een vrouw is zo vermogende , en byzonder gy ! -— Indien ik jonge luiden van aanzien weg wees, wat zou de waereld zeggen? — Daar zyn twee foorten van aanzienlyke jonge luiden, en daar zyn twee lootten van waerelden, die men niet onder elkander moet verwarren. Daar zyn aanzienlyke jonge zotten en deugnieten, en daar zyn ook aanzienlyke jongelingen van verftand en deugd ; en daar is eene malle en eene ondeugende , en eene verftandige en deugdfame waereld, mejuffer! Wel! maar hoe zal ik een en ander onderfcheiden ? —— Gemaklyk i zeer gemaklyk! mejuffer! By voorbeeld, die '.•wanten, die u opentlyk met twee a drie te gelyk op het lyf vallen , kunnen althans geen wy-  12 AURELIA. wyze irjenfehen zyn; niet aüecn kunnen zy, O alle drie te gelyk fprekende, niets zeggen dat der moeite waardig is om eene achtenswaardige vrouw tot zich te trekken; maar een verwarde zottenklap kan alleen rondom u ontfiaan. Behalve dit, kwetfen zy uwe achting; want wat moet een zedige, een verftjndige waereld denken van een vrouw, die zich zo maar in het openbaar van twee 9 drie mannen, cn dat mannen van een los caraöer, aan de ooren laat toefpreken, en dat met gebaarden van aanbidding? Immers is onze eer alleen beltaanbaar in de goede gevoelens, die anderen van ons hebben. Niet alleen word dus door die openbare aanbidders uwe achting gekwetst by de verftandige en deugdfame waereld, die gy mogelyk voor pedantsch zult houden , vergeef het my! maar uwe achting word godloos lichtvaardig gewaagd aan de zotte en ondeugende waereld zelve. Brave lieden verachten uit beginfel van deugd het geen niet ftrookt met het geen  AURELIA. i3 geen Icflyk is ; Hechte en dwaze lieden verachten uit afgunst ; u zo nagcloopen , u zo opentlyk aangebeden te zien, is voor kwaadl'prekende mannen, en vrouwen inzonderhaid, reden genoeg om u te veröordeelen. Gy zegt de zaken rondt Zo doen alle eerly- ke aanbidders van beminljke vrouwen , mejuffer ! Ik bid u aan, en ik ben eerlyk Wat is 'er op de heeren te zeggen, die my gisteren omringden? Mejuffer! ik heb geen belang by hunne bekeering, zo zy bekeering noodig hebben; hoewel ik in dat geval hen bekeering toewenfche: zy zyn ook allen te bekend en te wys om niet zeiven voor hunne belangen te zorgen. Ik heb, uit liefde, die nooit zonder eerbied moet zyn , u een' maatftok gegeven waarby gy deze heeren kunt mjten, zo gy 'er behagen in vind. En wat zou ik niec doen, om u te behagen ? Maar ik zie , myn waarde Aurelia! (haar de hand met vurightid kusfende,) dat myn ernst u een weinig mishaagt. Ver-  H AURELIA. Vergeef my dit! Helaas! de dood is zo finaitlyk niet, als te mishagen aan 't geen men hoogacht: En hy foelde voort. Aurelia was minder misnoegd, dan getroffen. Een eerlyke en befcheiden ernst is zelden mfshagelyk, uit den mond van iemant dien men gaarne mag lyden. Welk een zeMfaam jongman! zeide zy. Het geen hy zegt is evenwel niet onwaarachtig ; maar de tyd verloopt, ik moet my aan het toilet gereed houden tot bezoeken, die ik niet kan weigeren: waarom ben ik zo ingewikkeld i Zy ontblootte haar' bevalligen boezem, en maakte'hare fraaije bruine hairen los. In dien toeftand trad de heer Lawfon binnen. Deze was de tweede minnaar, „iet minder fraai; maar een man van geheel andere beginkis dan Erastes. Hy behoorde onder die ver. «efde helden , die met Alexander zuchten om de onmogelykheid van meer veroveringen tc kunnen maken; ééns verovering, door hem ge-  A U R Ê L I A. ingemaakt, wekte den lust op tot eene andere verovering , en alsdan was , ten opzigte van zulk een voorwerp, de genieting de dood van den wellust, behalve waar hy zyn' perfoon op intrest ion zetten. Zyn hoofdftelling was, dat ieder met zyn pond moest woekeren, zo goed hy kon. Aurelia was fchatryk ; haar ééns doende vallen, was zyn voornemen, om van dit conquest alle de brandfehattingen te trekken,die hy noodig had om andere veroveringen te maken , die hy niet onder brandfchatting zetten kon; met deze gevaarlyke geaartheid , had hy het voorkomen der eerlykr heid zelve, en een welbefpraakte tong. Doch al had hy het laatfte niet gehad by eene vrouw als Aurelia , hy behoorde onder de mannen, die zich, volgens den advocaat in Scriblerus, terftond aan het membrum generationis, dc ware ziel der vrouwen , vervoegende, zeker zyn van de overwinning , al zyn zy lomperts; en hy was tevens de man, die, by verkeerde keu-  i6 AURELIA. keuze, 'er weinig uitmaakte zich het gat van de deur te zien wyzen. Hy ontmoette Aurelia in een foort van gemelykheid, die voor zulke knapen eene aanmoediging is, omdat zy de kunst bezitten die te verdryven; en omdat de ziel van eene gevoelige vrouw, eensklaps overgaande van knorrigheid tot vrolykheid, vatbaarder is voor aandoeningen en indrukfelen. Hy had wel meer dan céns vrouwen aangetroffen, die, wanneer hy haar wilde doen vallen, zwygende begeerden , dat hy eerst met haar moest kibbelen, dan vrindfchap maken, en dan toetasten. Zulke mannen ft ui ten maar zelden ergens voor. Hy vroeg Aurelia ten eerfte naar de reden harer gemelykheid; en eene levendige en aandoenlyke vrouw is doorgaans openhartig , byzonder tegen een'man, dien zy niet haat, en die alles bezit om vermaak te verfchaffen. Aurelia deelde hem de onderhandeling met Erastes, in vertrouwen, mede; en hy nam zyna maatregelen. Hy beladre de pedantery van een'  AURELIA. 17 een" zo jong mensen ; als een jongman van zes- en- twintig reeds zulk een bedilal voor eene vrouw is, wat naren femelknooper heeft zy niet in hem te wachten, wanneer hy vyftig is? Niets verfchrikt eene jonge dartele vrouw meer, dan het uitzigt van zich aan een' bedilziek' man te zullen verbinden. Aurelia begon ongunstiger te denken over Erastes , en Lawfon , dit bemerkende, drong fleiker aan om haar te vervrolyken, waartoe hy de zonderlingde bekwaamheid bezat : de kunst van zich aangenaam te maken verftond hy in den hoogften graad , en dat hem by de vrouwen aangenaamst maakte, was, dat hy eene alles te bovengaande vrypostigheid bezat, die maar zelden mishaagt , byzonder by vrouwen als Aurelia. Deze had hem voorlang van alle de jonkertjes, die zy voor hare zotten haar liet naloopen, onderfcheiden; niemant was hem in het hart van Aurelia in den weg dan Erastes: dezen had hy nu verkleind in de oogen van het B voor-  -8 AURELIA. voorwerp, dat hy , ten zynen voordeele, zocht te doen vallen, en, daar die verkleining versch was, moest die Kerker werken , en ten zynen voordeele indrukken maken. Hy moest geen' tyd laten om de beeldtenis van Erastes weder in de gedachte tc doen herleven. Hy begon met de fraaije bruine hairlokken te/pelen , en , daar die over den fchoonflen boezem waren uirgefpreid , wierd zyne hand van zelve derwaarts gedreven: de juffer bloosde, wees hem zagtjes met hare fraaije hand af; maar die blos vermeerderde de fchoonheid , en haar hand drukte de hand van Lawfon, in de afkeering van haar' boezem , op eene wyze, die het gevoel vermeerdert, en aanmoediging geeft. Lawfon was een m,n «an vleefchelyke lusten, en een man van geest en leven te gelyk.- Aurelia was een vrouw van gevoel. De gewaarwordingen zetten in hen beiden de lusten derwyze aan, dat men, onder de flreelende betuigingen van eene liefde zonder wedergaê te voeden, ein-  AURELIA. 19 eindelyk kwam tot die daad, die de goeddoende natuurden redelyken mensch veroorlooft, zonder oneer daaraan te hechten; maar die,door fchepfels als Lawfon, in de waereld zodanig is geworden, dat de eerbaarheid ons gebied die met een' betamelyken fluijer te bedekken , zelfs wanneer die daad naar Goddelyke en menfchelyke wetten geoorloofd plaats heeft. Vdór de geboorte van het monfter dat wy Ondeugd noemen , gefchiedde die daad, naar infpraak der natuur, vry; nadat de mensch zyne volmaaktheid opofferde aan zyne lusten , toen eerst wierd zy beftempeld met den naam van bedgeheim, en moet ook buiten de oogen der waereld gefloten blyven. De ftap was gedaan ; Lawfon had zyne verovering gemaakt ; en Aurelia was overwonnen, ingenomen en vernederd te gelyk. Men moet haar het recht doen van te bekennen, dat, nadat Lawfon vertrokken was, eenig nadenken van het gepleegde in haar ontftond ; maar de mensch vind maar al te licht B 2 ver-  üo AURELIA. verfchooning voor zonden, die ftreelende zyn voor zyne natuur, byzonder als by die in het verborgen kan plegen. Lawfon moest die bedenkingen geen' tyd laten om wortels te fchieten. Hy vermenigvuldigde zyne bezoeken, en liet het niet by eene woordeiyke verkeering. En eene vrouw , éénmaal ter neder geworpen , heft zich niet zo lichtlyk weder op. Welhaast was Lawfon als een wettig echtgenoot omtrent Aurelia. Zy fprak hem wezentJyk van een huwelyk, en hy ftemde 'er in. Was het uit liefde? alles minder dan dat: het was om te zekerder op den ouden weg te wandelen , geld te trekken, en alsdan, wel wetende dat de familie der juffer zich met alle krachten tegen het huwelyk met hem zoude verzetten, een' zwaren afkoop te kunnen bedingen. Mogelyk vraagt men , waarom trouwde hy niet ? ;mmers kon hy, ééns meester van al haar vermogen zynde, voor baargeld zyn lusten elders zo wel voldoen , als door op  AURELIA. si op een gedeelte van haar geld te hopen ? Men gelieve in het oog te houden , dat Lawfon geen man was dié fmaak had in een duurzaam verband , en dat Aurelia hem had gezegd niet te willen trouwen,dan methuwelyksvoorwaarde. Lawfon oordeelde honderdduizend guldens eigendom meerder waardig te zyn, dan een millioen waarvan men geen meester is. Intusfchen kon de famenleving der twee gelieven niet lang bedekt blyven. Hoe wél ook de menfchen diergelyke famenlevingen trachten te bedekken, ongevoelig ontfiïppen hen, in tegenwoordigheid van anderen, woorden of daden, die eene echtgenootelyke gemeenfchap aanduiden. Ten minfte Aurelia was geen vrouw om zich te vermommen , en Lawfon geen man om zich buiten opfpraak te houden. Aurelia bande onvoorzigtig éénsflags haar naloopers van zich af, en men zag haar nooit dan met Lawfon. Dit moest in het oog loopen, gelyk alle fnelheden in de verandering B 3 van  ** AURELIA. van 's menfchen gedrag. Lawfon was bekend, en daar men wist dat hy arm was, en men hem nu dagelyks in verandering der prachtigfie kleederen, en in de fraaifte rytuigenzag, befioot men ten minfte uit de openbare gemeenzaamheid met Aurelia, of een aanftaand huwelyk, of eene eerlooze onderhouding. Erastes ontflipten alle deze bedenkingen , en de geruchten der waereld niet. Hy beminde Aurelia teder, hy beklaagde haar, ftortte tra"en. en, dat meer is, hy befioot haar kennis te geven van 't geen 'er in de waereld omging, en haar tegen Lawfon te waarfchouwen. Hy was een man van moed: hy ontlastte door een' brief zyn hart onbewimpeld , doch befcheiden; verre van de helft der kwade geruchten , die 'er van Lawfon gingen, aan te voeren, wenschte hy haar met dien man geluk, zo zy inderdaad voornemens ware hem met haar hand tc bcgunftigen; maar hy fmeekte haar, om harent halve zelve, raad te plegen met hare deftige aanvcr- wan-  AURELIA. 23 wanten, en wél toe te zien. Hy fchilderde haar het gevaar af van een' vreemdeling, wiens afkomst men wist wel vei re van aanzienlyk te zyn, en die zonder middelen en eenig beroep was, tot haar' man te nemen , en dus voor haar leven geluk en ongeluk met hem te deelen. Hy deed dit met zulke levendige trekken, en met zulk een' zweem van openhartige en ongeveinsde welmeenendheid , dat Aurelia 'er door getroffen wierd , en in eene droefgeestige luim viel. In dien toefland naderde Lawfon. Hy geliet zich niets te bemerken van hare droefheid ; maar Aurelia, hierdoor te meer gepj nigd , borst uit in tranen. Maar 't geene haar te dieper trof, zy was zwanger, en bekende dit aan Lawfon. Deze omhelsde haar lachende , en vertroostte haar met het huwelyk. Inmiddels zag hy den brief van Erastes voor den fpiegel fteken , en, daar hy de hand kende , en als meester in haar buis was, greep hy dien brief, met vlammende B 4 00-  24 AURELIA. oogen. Aurelia, hare achteloosheid, van dien niet te hebben vei borgen , te laat bekeurende , en daarover op zichzelve vertoornd , wilde hem den brief uit de hand rukken: het papier fcheurde ; Lawfon ftak het Huk, dat hy vermeesterd had , by zich, en de onderhandeling wierd ernftig. Aurelia had hem gaarne doen wegjagen ; maar zy was zwanger, en had zich plegtig by ge.chrifte aan hem verloofd. Zy moest dan lyden, en geduldig lyden. Lawfun , befpeurende dat hy kon doorgrond worden, viel aan hare voeten, en bad om vergifnis , zyne kleine jalouzy toefchryvende aan zyne alles te bovengaande liefde ; in "t kort, hy vond middel om Aurelia te bevredigen; maar, wat zy ook deed, het (tuk papier kon zy niet te rug krygeh. Toen hy geweken was,deed zich haar toedand in alle zyne akelige uitgefirektheid zien. Haar vrees voor een' doodflag, om harent halve, vergrootte de indrukken der elende. Erastes klom by haar, naar-  AURELIA. 25 naarmate Lawfon daalde. Zy kende den eerften voor een' man van moed , en den' laatften voor een' man, wiens belang medebragt zyne eere door de punt van den degen ftaande te houden. Lawfon, te huis gekomen, las het Huk des briefs, en las genoeg, om te zien dat het oogmerk van Erastes was om kwade indrukken van hem te geven. Hy begaf zich onmiddellyk naar het huis van Erastes; maar dezen vond hy niet te huis. Hy liet zyn' naam aan den knecht. Des anderen daags begaf hy zich weder naar het huis , en hy vond Erastes, dien hy terftond dus aanfprak; Weet gy, mynheer ! dat ik gisteren avond hier ben geweest ? ■ Ik weet dat gy die moeite genomen hebt! Gy waart niet te huis. Dat gebeurt my wel meer. Ik denk niet verprigt te zyn om den heer Lawfon te huis te blyven , als ik niet weet dat hy komen zal; en meen vooral niet uit te gaan, als ik weet dat hy my zal komen B 5 zoe-  26 AURELIA. zoeken. Kent gy my, mynheer? Gy hoort het : ik noem u Lawfon, en geloof dat gy zo heet , omdat gy u dus duet noemen. Weet gy dan ook , mynheer! dat Lawfon geen man is om beleedigingen te verduwen?— En weet gy, mynheer Lawfon! zo als gy u doet noemen , dat Erastes een man is, die niet gewoon is aan diergelyke ondervragingen? En weet gy wel dat het oogmerk van uw komst my niet bedekt is ? En weer gy we! dat ik weet dat Aurelia, die gy ten minfte in de oogen der waereld vernedert, u een' brief heeft getoond, waarin ik haar tegen een' man als gy zyt waarschouw? - , Geen woorden meer! Recht zo ! Woor¬ den wyken by my altyd voor daden : het fmart my aüeenlyk dat dit heden moet ge. fchieden omtrent een' man, wiens eere moet bewezen worden door de punt van een degen, en hy trad naar de deur. Lawfon volgde, met beftorven lippen. In Erastes was de moed  AURELIA. o? moed die edele fpoor van zelfverweering, die hein alleen verfchoonlyk maakt; in Lawfon was hy de drang van eene zogenaamde eerverweering , die hem altyd verdoemelyk doet zyn. Men raakte buiten, en welhaast handgemeen : Lawfon ontfing eene gevaarlyke wonde , en Erastes deed alles wat mogelyk was om het bloed te fte'pen , en zyn party naar huis en te bed te helpen, zorgende zelfs voor goede wondheelers. Gevallen van die natuur blyven zelden lang verborgen , zelfs niet in de volkryklle fteden. Erastes hield zich ecnige dagen fchuil , en liet zyne zaak door eerlyke en aanzienlyke vrinden , mannen van invloed , uit den weg maken, dat te fchielyker gelukte, omdat Lawfon bekend en zyne wonde niet doodelyk was, hoewel van grooten nafleep. Aurelia wierd door de tyding van het geval zo doodelyk getroffen , dat zy in eene krankte verviel, die haar de zwangerheid deed ontgaan; duizend-  28 AURELIA. zendmaal riep zy om de dood. Hare aanverwanten bemoeiden zich met haren toefland, onderzochten alles, en kwamen achter alles. Men was ten eerfte bedacht haar van Lawfon af te maken ; men zond hem eene bezending voor zyn ziekbed ; hy eischte uitfporig; men bood hem groot genoeg , maar zonder vrucht. Aurelia , van alles onderricht, zag nu wat man zy had verfloten , en wat man zy had verkoren. 6 God ! riep zy, met al myn fchatten , in het midden van den overvloed, ben ik ongelukkig! Door een' zotten hoogmoed, door zucht tot aanbidders te hebben, verbande ik een' deugdfaam' man, en wierp my in de armen van een', die my beminde om my te houden als eene verovering en om geld! Staat, C myne vrinden ! den ondeugenden man zyne eifchen toe, mits hy nooit weder naar my omzie. Men moest Lawfon voldoen , en de tyding, dat zy van hem ontflagen was, bragt Teel toe tot hare herftelling. On-  AURELIA. 29 Ondertusfchen beweende Erastes baar lot : zy is , zeide hy , zo fchuldig niet als zwak. Overvloed , dartele opvoeding , te vroeg aan zichzelve overgelaten, en te gevoelig... Alom aangebeden!... Sterker beenen dan de haren zouden in zulke onhandigheden bezwyken! Haar misllap is geene ondeugd ; maar eene vrucht van famenloopendeomltandigheden, die, gedeeltelyk niet door haar toedoen, haar hebben ter nedergedort. Alle vergryp ligt in den wil! Zy is nóch myner waardig !... Maar de waereld!... ó Aurelia! welke tranen doet gy Horten!... ó God! langs welk een' doornigen weg verkiest gy my te leiden tot een voorwerp, dat ik niet kan vergeten!... De waereld!... Wel nu! de waereld ! is zy my meerder waardig dan myn geluk ! Aurelia zal haar verblyf in de ftad zelve walglyk zyn : in andere provintiën weet men haar lotgeval niet; waar zy is , zal myn vaderland zyn , omdat haar hart goed is. Maar hoe kan ik weten hoe zy heden  3° AURELIA. den denkt? Za! niet de fchaamte haar my doen ontvlieden ? Laten vvy den tyd afwachten. Aurelia, van haren kant, door den tegenfpoed, dien groeten pligtpredikerdermenfchen, vernederd, had in haar gemoed thans eene kalmte, dé haar duizendmaal aangenamer was, dan al het voorgaande gewoel dat de menigte dolle aanbidders veroorzaakt. De bedenking van Erastes te hebben kunnen bezitten, hem te hebben veröngelykt, de wensch van hem vergoeding te doen, het befef van hem nu voor altyd verloren te hebben, ziedaar wat haar in hare zagte kalmte verontrustte, en ziedaar wat een goed hart aanduid! ó God ! achtte zy dikwyls in eenzaamheid, zou dan de goede Erastes voor eeuwig voor my verloren zy„, Die deugdfame man, die man die zo wé! denkt, zou hy zonder deerenis ,zou hy zonder bedenkingen zyn! De deerenis is zeker! Ma* de bedenkingen!... wat kunnen die zyn! Eene diepvernederde,... fl ys]yk denk-  AURELIA. 31 denkbeeld ! eene oniëerde vrouw ! Zou by de zeldfame kracht van geest bezitten , om zich boven vooröordeelen te verheffen ! myn' wanftap aan zwakheid toe te fchryven!. . ó Myne vermogende medgezellinnen ! fcheurt u toch voor eeuwig af van dien onzaligen hoop losbollige naloopers , die u om uw vermogen bew'erooken, onder fchyn van uwe bevalligheden hulde te doen! Onder dien onwaardigen hoop,kruipen die gevaarlyke (langen , wie niets te heilig is, wanneer haar belang haar zegt om het te fchenden ! Mistrouwt toch jongelingen zonder deftigheid en zeden: fchepfels, die ons te veel , te dikwyls verrellen dat wy fchoon zyn, toonen een ledig harsfenvat, dat, verlegen om verfcheidenheid, toevlugt moet nemen tot herhaling; en harsfenlooze knapen Haan aan den ingang van den weg des kwaads ! Wat baten ons fchatten , als wy vernederd zyn! En hoe weinig kosr het om vernederd te worden! Diergelyke bedenkingen drukten haar het beeld  32 AURELIA. beeld van Erastes dieper in den geest; en de bedenking, van hem voor eeuwig verloren te hebben, deed haar naar middelen uitzien, om een proef te nemen van zyne gedachre, ten einde dat yslyk denkbeeld te verwyderen, of dieper wortel te doen fchieten ; maar hoe de proef genomen! Ontbieden ? dit ware te vernederende : hy kon weigeren te komen. Een brief '? hy kon dien met veiöntwaard'ging te rug zenden. Een' vertrouweling ? wie zou dat zyn? aan wien zich vertrouwd? Onder alle die bedenkingen zuchtende , fchoot haar één middel in , dat niet wel kan worden uitgedacht, dan door eene fcherpzinnigheid, die de liefde alleen inboezemt, wanneer zy wanhopig is. Zy bezat haar becldtenis, in 't klein, bovengewoon fraai getroffen en gefchilderd, en ryk omzet met diamanten. Zy ontbood den fchilder, en gebood hem haar gewaad in een rouwgewaad te veranderen , het aangezigt door een' doorzigtigen zwarten fluijer halver - we-  AURELIA. 33 wege te bedekken, en op hare wangen eenige tranen te vertoonen. De man, eenigermate onderricht van het voorgevallene , ondernam haar dit te ontraden, als te droefheidvoedende; maar zy drong 'er op aan , en hy gehoorzaamde, met deerenis; echter onkundig waartoe dit alles zoude dienen. Zodra Aurelia de beeldtenis te rug ontfing, liet zy voor dezelve een fraaije gouden doos maken, en, na daarin het afbeeldfel gelegd te hebben , en wél te hebben ingepakt, verkoos zy een'ouden getrouwen bedienden,dien haar vader haar had aanbevolen, om dit pakje, dat, zo zy voorgaf, den heer Erastes toebehoorde , te bezorgen aan zyn huis. Zy verkoos daartoe den avond , wanneer zy wist dat hy zelden te huis was. De knecht had last om vooral in geen livery en in donker te gaan , en niets anders te zeggen dan dat dit aan den heer Erastes moest worden behandigd , zonder te mogen zeggen van wie het kwam. De eenvouwdige C bren-  34 AURELIA. brenger wist niet wat van dezen last te denken ; maar hy deelde diep in den kwynenden ftaat zyner meesteresfe , en bad dikwyls den Hemel voor haar geluk en rust. Hy gehoorzaamde , zonder tegen iemant in't huis van zyne boodfehap te Ipreken. Dit was hem bevolen. Erastes, vol van zyne bedenkingen over het ongeluk zyner beminde, en vol redekavelingen over hare bedenkingen , kwam in eene peinzende luim te huis. Zyn knecht overhandigde hem het pakje : aan de zwaarte, waande hy dat 'er geld in was, cn had het byna van zich gelegd, tot den anderen dag ; want hy was dit wel meer gewoon, dryvende een' goeden handel. Maar een zekere heimelyke trek, waarvan niet wel reden is te geven, deed hem cénsflags veranderen van voornemen. Men verbeelde zich den toeftand van Erastes, op de befchouwing van de beeldtenis. Hy borst uit in tranen : de droefheid , vertoond in het afbeeld fel , deed den toeftand van het hart  AURELIA. 35 zyner beminde zien , en vermeesterde éénsflags alle bedenkingen van ,, wat zal de waereld ,, zeggen ?" Hy kuste het beeld duizendmalen, hy dankte God voor de te recht brenging van het oorfprongkelyke , en ftortte zich, naardien het reeds laat was, vol overwegingen , in het bed, met de beeldtenis aan zynen boezem. De flaap weigerde hem haar' invloed: de overlegging, hoe zich voor Aurelia te vertoonen, floot den flaap den toegang af. Zou hy zich éénsflags voor hare voeten werpen ? Zy was eene gevoelige vrouw, en kwam naauwlyks uit eene zware krankte; het kon haar doen indorten. Zou hy de familie in den arm nemen ? Deze zou, verwonderd over zyn voordel, willen weten wat voorval hem aandreef om hare hulp te vragen , daar hy, na het geen 'er met Lawfon was voorgevallen, geen voorfpraak noodig had. Het ontdekken van de oorzaak des aanzoeks , was Aurelia vernederen, en verraden. Hy befioot dan een' c » an»  36" AURELIA. anderen weg te kiezen. Hy had een' getrouwen huisknecht, een' bedienden, waarop hy zich kon verlaten , te meer daar hy hem nooit voor zichzclven vernederde , wanneer de jongman een' misflag beging ; anderszins de loflyke gewoonte der aanzienlyke lieden, die gewoon zyn in hunne knechts beesten te zien , waaromtrent hen alles is geoorloofd , en hen dus zeiven ondeugend maken! Menfchen, in hunne eigen verbeelding diep gezonken , kunnen niet wel menfchen zyn die roem zoeken door het getrouw volbrengen van pligten. Hy floot zich op met zyn' knecht: hy beval hem, onder belofte van eene groote belooning , de geheimhouding van den last, dien hy hem zoude geven. Toen beval hy hem den ouden bedienden van Aurelia op te zoeken, en hem met zich naar huis te lokken. De jonge was fchrander , en waar fchranderheid de trouw onderfteunt, is de yver des te vuriger, en de bedenking fcherpzinniger. Hy fpoorde den knecht  AURELIA. 37 knecht van Aurelia wel dra op ,• maar deze weigerde volftrekt een' voet in het huis van Erastes te zetten , zonder verlof zyner meesteresfe. Hy wist dat die heer verkeering had gehad met haar,• hy had, op eene voor hem onbegrypelyke wyze, een pakje moeten brengen aan dien heer : hy vreesde in eene verzoeking te worden gewikkeld , die zyne trouw kon doen wankelen,ten rninfle die hem by zyne meesteresfe kon verdacht maken. De knecht van Erastes overreedde hem in een herberg te gaan , en hier hield hy, met een' eenvouwdig' mensch, te doen hebbende, hem zolang op, tot hy Erastes kon doen weten hoe de zaken Honden. Deze begaf zich terHond derwaarts, en, onder voorwendfcl van den hospes iets te beitellen te hebben , trad hy naar achteren. De knechts waren in het binnenvertrek alleen. Erastes richtte zich terHond tot den knecht van Aurelia. Jakob! zeide hy , ik prys uwe trouw en liefde voor C 3 uwe  38 AURELIA. uwe meesteresfe in den boogften graad ; maar ik weet dat zy in bedroefde onhandigheden is : zoud gy my wei willen helpen , om haar van hare droefheid te genezen ? Met hart en ziel, mynheer! was 't antwoord , mits my niets gevergd worde, dan 't geen overeenkomt met myn' pligt. Wel nu! ik zal u niets anders vergen. Wy moeten haar redden, maar dat moet niet onvoorzigtig worden begonnen. Ik moet uwe meesteres fpreken,en dat wel dezen avond als de duisternis gevallen is; maar, eer ik my voor haar vertoon, moet gy my één oogenblik voor haar verbergen. De uitkomst dezer famenfpraak zal u doen zien, dat uw meesteres u zal bedanken, en ik neem op my om alles te verantwoorden. Haar geluk hangt af van myne onderneming; weêrfta my dierhalve niet, uit een dwaas en verkeerd begrip van getrouwheid. Zo ik niet zeker wist welkom te zyn, zoude ik immers niet myzelven, en tevens u wagen. Maar vooral moet zy niet  AURELIA. 39 niet weten dat ik u heb gefproken. Van belooning zal ik heden niet fpreken; maar ik kan u verzekering geven dat uw meesteres u beter beloonen zal dan gy denkt. De eenvouwdige Jakob, alles overwegende, en Erastes by geruchten voor een' ilrikt eerlyk' man kennende, en niet in ftaat zynde een' heer van dat fatfoen iets te weigeren, wat hy in perfoon vroeg, beloofde Erastes te voldoen. Wel nu! zei deze, om agt uren zal ik aan de deur zyn. Hy gaf den man een klein gefchenk, en vertrok. Aurelia bragt middelerwyl dien dag door in de onaangcnaamfle gemoedsgefteltenis. Zo hy, dacht zy,myne beeldtenis gunstig heeft ontfangen, waarom verfchynt hy niet? Immers drukt dezelve myn geheele hart uit. Dan weder troostte haar de hoop, dat, zo hy het afbeeldfel ongunftig hadontfangen, hy het reeds zoude hebben te rug gezonden ; want voor een' man, die de laagheid bezat om 'er, ter harer vernedering, mede te pronken by noch lager wezens, die zulke geC 4 heims-  40 AURELIA. heimsvertrouwingen aanhooren met vermaak, in plaats van met verontwaardiging, kende zy hem niet. Door deze bedenkingen geflingerd, plaatfte zy zich in de zy kamer, die zy in langen tyd niet betreden had; onder voorgeven van verlustiging, maar inderdaad om te zien , of 'er ook iets van Erastes, of welhyzelf ten voorfchyn kwam. Geen onbekende betrad de ftoep, of het hart klopte van vrees, of de hoop deed hare werking. De dag l;ep ten einde, en met de duisternis vermeerderde de akeb'ge fmarten eener verraden hope, die wreeder pynigt dan de vrees zelve. Zy floot zich op in haar binnenvertrek, dat afgefloten was van de zykamer. Wel nu! zeide zy tot zichzelve, ziedaar myne elenden in top! ziedaar eene nieuwe vernedering Hy veracht myne tranen, en verwaardigt zich dus niet om te komen, of my myn afbeeldfel te rug te zenden. Hy zal dit wegleggen ter eeuwige vergetelheid, of eeniglyk ter flaauwe herinnering zyner oude eerlyke vlam-  AURELIA. 4I vlammen, door myne losheid gedoofd. Doch geduld! ó Myn waarde! myn tederbemindeErastes! Gy ftraft my gevoelig; maar zaagt gy myne fchaamte, myn berouw, myne bedenkingen en diepe wroegingen!... De rouw en tranen op myn afbeeldfel, koe kunstig uitgedrukt, verliezen hunne krachten, wanneer myn verbryzeid hart die vergelykt met het oorfprongkelyke. ó Hoe gelukkig had ik kunnen zyn!,.. Wees het noch! fchreeuwde Erastes, de deur openfeheurende, en zich, met de neusdoek voor de oogen, aan de voeten zyner meesteresTe werpende, die, verrast door het beminde voorwerp, een verbazende gil gaf, en in onmagt viel. De dienstboden fchoten toe, om haar by te ftaan, terwyl Erastes, fnikkendc, hare hand met tranen befproeide, en onmagtig was één woord uit te brengen. Tooneelen van die natuur te fcliüderen, zyn boven het vermogen der kunst. Aurelia , weder tot zichzelve gekomen , kon C 5 niets  42 AURELIA. niets uitbrengen dan den naam van Erastes, maar hare oogen waren welfprekend. Erastes, van zynen kant, betuigde zyne liefde, zyn vreugd wegens haar' inkeer, en het inzigt harer dwaling, in woorden, die alle befchryving te boven gaan. Aurelia, eindelyk alle hare krachten weder bekomen hebbende, drukte hare erkentenis en diepe droefheid uit; Erastes oordeelde voorzigtigst te zyn hare aandoeningen te kalmen: Hoe nu! myn waarde ! zeide hy , gy fpreckt alsöf gy de eenige vrouw in de waereld waart , die, in den overvloed groot gebragt zynde, en nooit geleerd hebbende over zichzelven te waken , tot een' misftap verviel , en in de valflrikkcn der weelde nedertuimclde. Gy waart los ; maar niet ondeugend , anders zou geen Erastes zich aan u kunnen verbinden. Myn liefde heeft u beklaagd , en uwen verleider verfoeid; hy drong my hem te ftraffen... Maar laten wy voor eeuwig zulk een  AURELIA. 4J een hatelyk voorwerp uit onze gedachte verbannen. Het tegenwoordige tooneel is veel te aangenaam, om door een hoogst vera'chtelyk perfonaadje te worden bezoedeld. Omhels my , en laten wy , waakzaam over onszeiven , in het toekomende leven, alsöf Erastes zyne Aurelia had verkregen , zonder dat het voorafgaande wrange tooneel ooit had plaats gehad. Myne vrinden denken wél , en kunnen dus volftrekt niet afkeuren , dat Erastes een voorwerp ftandvastiglyk bemint, dat flechts ééns zwak was ; en aan de overige klappers is my inderdaad weinig gelegen. De grootmoedigheid dezes mans deed toen eene nieuwe werking , en opende dus een ander tooneel van aandoeningen, waarop erkentlykheid , liefde en mededoogen de hoofdrollen fpeelden. De dienstboden deelden 'er in ; en, weinig dagen daarna , vertrokken de twee gelieven naar eene naburige ppovintie , waar zy, hun huwelyk heb-  44 AURELIA. hebbende voltrokken, noch heden een leven leiden , dat hen geacht en bemind doet zyn by allen, die hen kennen. Fraaije gefchiedenis voor de Aureliaas van onzen tyd ! Zy gelieven te bedenken, dat het lot niet dagelyks minnaars, als Erastes was, by de hand heeft. D E  D E MINNARES GELYK 'ER WEINIGE ZYN.   D E MINNARES GELYK 'ER WEINIGE ZYN. AlV toot men goed vind ons cis kindren op te dringen, Begeeft in later tyd niet licht de jlervelingen; Het voorbeeld, 's lands gebruik bekrachtigen dit jlerk. ZAÏRE, i B. i T. w annecr men de gewoontens der onderfcheiden volken nagaat, en die met elkander vergelykt, raakt de fchranderfte geest in een'volftrekt' doolhof, als hy zich wil onderwinden de oorzaken daarvan op te fporen. Het eenige dat hem aannemelykst voorkomt, (ten minfte van een groot gedeelte dier gewoontens ,) is, dat zy haren grond moeten hebben in de zedelyke geaartheid der volken. Hoe verfchillender wy het eene volk van het andere in zeden befchouwen, zo veel te verfchillenderzul- len  43 DE MINNARES ]en wy ook hunne gewoontens vinden. Men behoort hier vooral de luchtftreken, de landen en het voedlel niet buiten aanmerking te laten. De Nicobaren hebben de gewoonte om menfchenvleeseh te eten; by ons zou het gruwelyk en walgelyk te geiyk zyn; maar de Nicobaar heeft ook zeden zo afgryslyk ruw en onmenschlyk als zyn fmaak; daar tegen zyn zekerlyk onze zeden befchaafd, omdat zy overéénkomftig de infpraken eener redelyke natuur zyn, die ons leert dat wy tot andere eindens zyn gefchapen, dan om gegeten te worden. Het behoort niet tot het onderwerp, dat wy voorgenomen hebben te verhandelen, om hier de gewoontens der volken te vergelyken, de oorzaken daarvan op te fporen, bewyzen daarvoor te zoeken, alles uit de gefteldheid der volken af te leiden, en te beflisfen wat volk de redelykfte gewoontens heeft. Wy moeten alleen, eer wy tot ons onderwerp komen, veilof verzoeken om te vra-  GELYK 'ER WEINIGE ZYN. 49 vragen, of ,, alle" gewoontens, onder ons Nederlanders , die zekerlyk een befühaafd volk zyn , in zwang gaande, redelyke gewoontens zyn ? Dan of niet eenigen haren grondflag hebben in de ftaatkunde, die dikwyls niet in alles met de reden in het vrindelyke zich vereen igen laat? En of de voortplanting dier gewoontens niet, om redenen van (iaat alleen, de opvoeding word aanbevolen, als iets heiligs? Het is, ik beken het, myne zaak niet om deze voorftellingen grondig te beantwoorden ; maar de jonge juffrouw Duranfon was van gevoelen, dat wy gewoontens hebben, die alles minder dan redelyk zyn; doch die door de fiaatkundige gefieldheid zyn voortgebragt, en door gebruik gewettigd worden, terwyl de opvoeding die, als betamelyk, voortplant. Of zy hierin gelyk of ongelyk had, zal de kundige lezer moeten beflisfenjde minkundige zal haar voorzeker den naam niet weigeren van „ De minnares gelyk 'er weinige zyn."  5o DE MINNARES Zy was in Bengalen geboren, verloor beide hare ouderen vroeg, en wierd onder de voogdy van een' oom en een' anderen vrind van haar' vader opgevoed. Zy was zeer fchoon, zeer levendig, doch tevens zeer bezadigd en diepdenkend , wél befpraakt , eene liüfbebficr der wetenfchappen en fraaije letteren , en zy oefende zich ongemeen ilerk in beiden; haar befluiten nam zy traag ; maar wél overwogen zynde, had men moeite haar daarvan af te brengen; zy had een natuurlyk goed verfland, en had van Seneca geleerd, dat het eene dwaasheid is, een' verwaanden zot alleen eigen, een befluit te nemen om het ,, nooit" tc breken ; naardien de onhandigheden des tyds waarin men befluit, door den tyd , zodanig kunnen veranderen, dat het eene volflagcn dwaasheid zou zyn, niet van befluit te veranderen. Met zulk een hart, met zulk eene gefieldheid, bezit zy, behalve eene groote mate van góedaartigheid, een' rykdom die zeer aanzien- lyk  GELYK 'ER WEINIGE ZYN. 51 Jyk kon worden genaamd. Jong overgekomen zynde, was het niet meer dan de gewoonte des lands te voldoen, dat zy op eene der aanzienlykfle fchoolen moest belteed worden, om een' wélgevormd' mensch te vertoonen. Men liet haar daar tot haar zestiende jaar; doch men moet onderricht zyn wat 'er voorviel, eer zy dien ouderdom bereikte, en eer zy die juffrouw Duranfon was, zodanig als men haar hier heeft leeren kennen. De meestere.sfe van de fchool had eene dochter, die dezelfde jaren had als juffrouw Duranfon, toen deze in de fchool wierd hefteed, en ten naaste by dezelfde geest- en gemoedsgefteldheid, en denzelfden fmaakjdus kon het niet misfen, of Amelia, (dus heette de dochter der meesteresfe ,) en juffrouw Duranfon moesten vrindinnen worden, en, te famen opgroeijende, wierd die vrindfehap vuriger,naarmate de hartstogten geweldiger wierden, en men over en weêr meerder bekoorlyke hoedaD 2 nig-  ja DE MINNARES nigheden in eikanderen befpeurde. De vrouwen, zegt men, zyn in haren haat hardnekkiger dan de mannen ,• ik geloof het: hare aandoeningen zyn fyner, en dus meerder vatbaar voor den indruk der voorwerpen , en meerder gefchikt om dezelven vast te houden ; maar zal dat doorgaan met den haat, waarom zou het anders zyn met de vrindfchap? Deze jonge dames ten minfte, zich onderfcheidende door eene alles te boven gaande leerzaamheid, onderfchcidden zich niet minder door hare onderlinge verkleefdheid aan elkander, zó dat de eene voor de andere byna geene geheimen had. Amelia had een' broeder zo fchoon als men een' jongman kon zien, en zo dcugdfaam ais men een' mensch kan verlangen te zyn; maar van eene fchaamachtige geaartheid, die , in eene zekere mate bezeten, dikwyls de fchoonheid luister byzet; men noemde hem op de hocge fchool, daar hy in de rechten ftudeer- de,»  GELYK 'ER WEINIGE ZYN. 53 de, nooit anders dan den fchoonen Du Pré. Het kon niet misten of deze jongman, die tevens eene fraaije opvoeding had genooten , moest indrukken maken op eene vrouw als juffrouw Duranfon, en zulk eene vrouw kon onmogelyk de opmerking van den jongen Du Pré ontgaan. Zo als zy hem voor 't eerst zag, by zyne te huis komst van de hooge fchool, ten tyde der vacantie, trok hy haar aandacht, en op hare jaren drukken de beeldtenisfen zich diep in den geest. Maar eene vrouw van verfland zynde, en van belezenheid, begreep zy, dat zy den indruk, dien de jonge heer op haar gemaakt had, zorgvuldig moest ontveinzen ,' naardien écne enkele ontdekking hem voor eeuwig van haar zou verwyderen. Zou zyne moeder, wier geheele beflaan afhing van een' goeden naam, wagen dat haar wierd nagegeven toegelaten te hebben , dat haar zoon een ryk meisje, aan haar opzigt toevertrouwd, onder haar oogen gevryd had ? Immers kon D 3 men  54 DE MINNARES men dat met geene mogelykbeid onderdellen. Deze rechtmatige bedenking deed haar beduiten, om zelfs hare heimelyke genegenheid niet te vertrouwen aan haar meest beminde vrindin. De jonge Du Pré begreep van zynen kant, dat zyn moeders welvaren "er van afhing, zo hy onvoorzigtig liet b'yken wat 'er in hem omging. Hy befioot meer te doen dan te veinzen : hy befioot zich te beftryden , en zich te verwinnen. „ Deze dame, zeide hy tot zich„ zeiven, is niet voor my. Zy is fehat ryk; „ ik moet myne dudie voortzetten om een „ eerlyk fluk broods te verdienen; onze daten „ zyn dus te ongelyk; lekt 'er iets van myne „ hartstogt uit, het kan myne moeder gevaar,, lyk worden; ouderliefde, pligt, omdandig„ heden, alles dringt my tot zelfverwinning ,, aan. Juffrouw Duranfon is geen vrouw voor „ den armen Du Pré!" — Men overwint de liefde niet dan door de vlugt. De jongman begon dus met zo veel mogelyk de juffer te ontwy- ken.  GELYK 'ER WEINIGE ZYN. 55 ken. Juffrouw Duranfon was geen vrouw om die ontwyking niet te bemerken; maar zy fchreef dit toe, aan de gewoonte in de fchoolen gebruikelyk, daar al wat manlyk is een weinig word verwyderd, of zichzelven verwydert; doch wel verre dat dit haar vlamme zoude doven, wierd die 'er fterker door gevoed. Zy redeneerde geheel anders dan Du Pré, en kon ook anders redeneeren. Het is altyd gevaarlyk dat de menfchen hunne krachten kennen , wanneer niet de deugd hunne reden beftiert. Dit was het geval niet van juffrouw Duranfon. Zy redeneerde dus: „ Ik heb „ een' fchat in de waereld; waarom dan meer „ fchatten gezocht ? Kan 'er voor den mensch ,, grooter fchat zyn dan zyn genoegen ? en ,, wat is myn genoegen ? Du Pré! Laten wy „ moed fcheppen! Ik wil weten of hy deugd„ faam is ; zo ik dit ondervinde , heb ik ,, fchats genoeg gevonden."—Zy befioot omzigtig, en, onder fchyn van fcherts , Amelia D 4 we-  56 DE MINNARES wegens het caracler van haar' broeder te ondervragen. Op zekeren tyd zich alleen by haar bevindende, zeide zy: Uw broeder is voor een' ftudent , een weinig te veel het geen de Franfchen fage noemen. Foei! die ontwyking van vrouwen behaagt my niet in een' jongman. Myn waarde! zei de andere, my behaagt die ook niet in alle andere jonge heeren: maar in myn' broeder behaagt my die uiterst. Hy is een verflandig en deugdfaam jongman, die wél weet dat zyn pligt medebrengt uiterst omzigtig te zyn met de dames, die mama zyn toevertrouwd. Is hy zo kiesch, myn lief? hernam jufTrouw Duranfon. Ik wil toch een grap met hein hebben. Ik wil, by de eerffe gelegenheid, dat hy my in den gang weder ontmoet, en my ontwykt, hem eens, kwanswys hem willende ontwykcn, op den huid loopen; alleenlyk om te zien of hy zulk een Jofeph is. Dit wierd met lagchen befloten, dewyl Amelia in het geheele gelprck van haar  GELYK 'ER WEINIGE ZYN. 5? haar vrindin niets zocht,dan een luchtige trek, die haar wel meer eigen was. Het geval diende haar ongemeen om deze fchalkheid uit te voeren. Zy ontmoette Du Pré in het gaan naar de eetkamer, op het oafcenblik dat hy in de zyne wilde gaan. Veinzende hem, die ruimte voor haar maakte, te willen ontwyken, liep zy hem regelregt op het lyf, en maakte eene diepe buiging , verzeld van eene vergifnisvraging, die al re levendig was om niet beantwoord te worden , en die Du Pré moeite had te beantwoorden. Hy ging onthutst in zyne kamer, terwyl zyn blos cn fchrooma'chtigheid de jonge juffer des te dieper trof. By Amelia gekomen , zeide zy lagchende: Ik heb een wonderwerk verricht; uw broeder heeft met my gefproken. ó Wat is mynheer Du Pré voor een' ftudent befchaamd! Myn gevoelen is, dat wy een weldaad zouden doen, met hem wat te ontbolfteren. Ei lieve! kunt gy geen gelegenheid vinden om eens met D s hem  58 DE MINNARES hem en my thee te drinken ? Amelia, die in dit alles niets dan de natuurlyke vrolykheid eeuer luchthartige vrindin zocht, beloofde haar die gelegenheid te zullen verfchaffen , en zy hield haar woord. Haar moeder ging denzelfden achtermiddag eene zieke vrindin bezoeken; en, daar het doorgaans de gewoonte van juffrouw Duranfon was om met Amelia in haar kamer, (die verre van de kamer, daar de andere dames thee dronken, afgelegen was,) thee te drinken, viel het bewerken dier byéénkomst des te lichter. Amelia zelf was jong, en eene liefhebber van vermaak. Zy beminde haaren broeder, en wilde hem metéén een' vrolykcn achtermiddag bezorgen, om zelve een' vrolykcn achtermiddag te hebben , dat haar niet dagelyks te beurt mogt vallen. Haar moeder was naauwlyks uitgegaan, of deze twee levendige fchepfels overvielen den goeden Du Pré in zyn kamer, hem verklarende, onder honderd glosfen, niet te zullen vertrekken , vóór dat zy hem  GELYK 'ER WEINIGE ZYN. 59 hem thee zouden hebben gefchonken , daar mogt van komen wat'er van wüde. De goede jongman, dien het anderszins aan geen wellevendheid ontbrak, was niet weinig bedremmeld, omdat hy verliefd was, en het zorgvuldig moest bedekt houden. Wat is pynlyker! Hy verfchoonde zich flecht genoeg, om twee luchtige jonge meiden te doen lagchen , en hem te doen befpotten. Hoe veel aartigheden, hoe veel kluchtige draaijen dit theepartytje had, is niet wel te befchryven, dan door iemant die 'er tegenwoordig moest zyn geweest. Genoeg is het te zeggen, dat de jonge heer verlangde dat de fpotparty lang mogt duren , en fpoedig mogt eindigen : zulke tegenffrydige wenfehen brengt de liefde voort, als zy door bedwang gepynigd word. Eindelyk, na ontelbare kwinkflagen van den kant der dames, wierd het tyd van fcheiden; maar die fcheiding liet dieper wonde in de harten dan ooit. Juffrouw Duranfon hield zich evenwel noch voor  6o DE MINNARES voor Amelia bedekt; maar hoe lang? Tot het uur dat Du Pré weder naar de academie moest vertrekken. Hy nam toevallig afïcheid van Amelia, toen deze zich alleen by haar vrindin bevond, van wie hy ook toen niet nalaten kon afïcheid te nemen. Hy hield zich vry ftandvastig; de jonge juffer had meer moeite zich te bedwingen. Nadat Du Pré was vertrokken, woedde de vlam in de jonge dame heviger: de hoopicosheid van hem tè zien bragt, in haar, eenezigtbare droefgeestigheid en heimelyke tranen te weeg. Amelia deed wat zy kon om de reden dier droefgeestigheid te ontdekken ; maar zonder vrucht. Eindelyk begon zy te dringen , en zelfs ook te dreigen haar moeder kennis te zullen geven van de naargeestigheid waarin een vrindin, die zy gelyk zichzelve beminde, geftort was, zodra zy Hechts het dagelyks gezelfchap was ontweken. Een dreigement van die natuur was doodelyk voor juffrouw Du- ran-  GELYK 'ER WEINIGE ZYN. 6t ranfon, die, wel wetende dat de oude dame een vrouw zynde van groote ondervinding en menfchenkennis, bevreesd was, dat de ware oorzaak van haar naargecstigheid ontdekt kon worden, en dan was alles verloren. Zy ftortte zich, in tranen, voor de voeten van Amelia, en bekende, damelende, dat haar broeder alleen haar voor altyd had beroofd van rust; en dat zy eer zou derven dan ooit van hem afzien, wanneer hy behagen in haar vond. Dit bericht trof de goede Amelia als een donderdag. Wat zou zy zeggen? wat zou zy doen? Voor haar moeder zwygen, dit was haar moeder eenigermate wagen ; het te ontdekken, was trouwloos worden aan haar hartvrindin die zy eene eeuwige ftilzwygendheid had beloofd; daarby begreep zy verdandig, dat een huwelyk van haar' broeder met haar vrindin het toppunt van luister en geluk voor hare geheele familie ware , behalve dat die vrindin hare zuster wierd. Zy befioot dan de zaafc voor  62 DE MINNARES voor haar moeder bedekt te houden, temeer daar zy begreep, dat, kon het huwelyk met haar' broeder en juffrouw Duranfon doorgaan, die moeder immers zo gelukkig ware, a!s zy en de geheele familie. Zy omhelsde haar vrindin, en beloofde andermaal eene eeuwige ftilzwygendheid. Men begrypt licht dat juffrouw Duranfon, nu zy een voorwerp had waarmede zy zich wegens het geliefde voorwierp kon onderhouden, welhaast hare oude luchtigheid wederkreeg, en naauwer dan ooit den knoop der vrindfehap met Amelia toetrok. Ook zal men wel willen gelooven , dat Du Pré het dagelykfche voorwerp der gefprekken van de twee vrindinnen was. Zonderlinge neiging! Gy trekt zelve uwvoedfel uit een woordelyk onderhoud , by gebrek van het gehelde zelf! Du Pré, van zynen kant, wist niets van dit alles , en deed zyn uiterfte best om de naauwontftoken vlam in zyn hart te onderdrukken; maar, in plaats van dat oogmerk te bereiken, vcr- fchecn  GELYK 'ER WEINIGE ZYN. 63 fcheen Duranfon gedurig voor zyne oogen: hy kon zyne vlam niet beftryden, zonder op de oorzaak van het vuur te denken; en naauwlyks was hy deze indachtig, of de vlam wakkerde aan. In dien gedurigen maalftroom van gedachten, ontfing hy eindelyk een aanzieniyk gefchenk, enkel met een opfchrift aan hem gericht; maar daarby was geen brief. Echter was het hem geene moeite te raden, van wat hand dit gefchenk kwam. Hy kuste het duizendmalen, en ftond in beraad om de beminnelyke zendfter, dooreen' brief, zynen dank te betuigen; doch hy wierd éénsflags te rug gehouden door de bedenking.dat zyne moeder niet „ altyd" de brieven ongeopend aan de dames liet toekomen. Hy kon wel een andere hand leenen , om een opfchrift te maken; maar dat kon niet baten: de onzekerheid, dat zyne moeder den brief kon openen, maakte het befluit te niet. Hoe verlangde zyn hart naar den tyd der vacantie, om te huis te komen! In- tus-  64 DE MINNARES tusfchen bleef het niet by ééne gift: hy ontfing van tyd tot tyd zo veel gefchenken, dat hy flechts half zo veel verftand noodig had als hy inderdaad bezat, om klaar te begrypcn, dat, zo hy de zendfter beminde, deze niet minder op hem verzot moest zyn. Eindelyk verfcheen de tyd om andermaal naar huis te keeren; maar eer hy afrees, welk een flag voor zyn bemind hart! Zie hier wat hem de reis als een wanhopige, in plaats van als een vernoegd en verlangend minnaar, deed volbrengen. De oom van juffrouw Duranfon , die tevens haar voogd was, woonde in de flad, daar Du Pre fludeerde, en had een' zoon,- en, daar alles met het geld van de juffrouw niet in den juisten haak was, hoewel het evenwel niet zeer veel was voor haar dat'er was ingetrokken, maar wel van belang voor hem, zo was hy op de kleine fpeculatie gevallen van haar aan zyn' zoon uit te trouwen; de medevoogd, een flordigen lui  GELYK 'ER WEINIGE ZYN. 65 lui mensch, had hem met alles laten omfpringen, en was dus geen man om tegenftand te bieden. Oom had alzo eene fchoone gelegenheid om alles eerlyk te vereffenen, en zyn'zoon eene fcbatryfce vrouw toe te gooijen; dus had hy een' molen met een gigauw. Hy was zo verzekerd van de toeftemming van zyn nicht, dat hy zyn ontwerp zonder achterhoudendheid zynen vrinden mededeelde, en de jonge heer deelde dat ook mede aan zyne vrinden onder de ftudenten; welhaast was het ruchtbaar in de koffyhuizen, dat deze jonge heer met eene fchatryke dame, eene nicht van zyn' vader, icboolliggende te zou trouwen. Onge¬ lukkig zat Du Pré hierby, toen dit zo opentlyk verhaald wierd. Men ondervroeg hem, of 'er waarlyk zulk eene juffer by zyne moeder was ?Hy zeide flaauwelyk ja!maakte zich voort, en fpoedde zich naar zyne kamer. Hier deed zich alles wat hy waande te vreezen te hebben voor zyn' geest op: het gezag van oom E en  66 DE MINNARES en voogd, en de lichte omwenteling van een jong meisje. Maar hoe kwalyk kende hy zyne beminde! Juffrouw Duranfon was geen vrouw om van befluit te veranderen, dan om allergewigtigfte redenen : zy wist dat zy ryk was, .en zy had moed. Intusfchen reed Du Pré naar zyn moeders huis, befluitende , het kostte wat het wilde, zyne beminde, die hy altyd gemyd had, en die hem, dat zonderling genoeg is, nooit mondeling of fchriftelyk van hare genegenheid iets had gemeld, het onweêr, dat boven zyn hoofd hing, aan hare voeten , haar bekend te maken. Hy wist volflrekt niet dat zyne zuster in het geheim was toegelaten; derhalve oordeelde hy best te zyn , deze ronduit te melden hoe de zaken (tonden, en haar tc bewegen hem een gefprek met hare vrindin te bezorgen. De gelegenheid was hem hiertoe uiterst gunstig: de tyd, waarop de meeste jonge dames gewoon waren naar hare ouderen te A te vertrekken, was daar, en mama ,  GELYK 'ER WEINIGE ZYN. 67 ma, die de gewoonte had haar in perfoon derwaarts te brengen, was den dag voor de aankomst van Du Pre op reis gegaan; dus.bevond Amelia zich met hare vrindin alleen te huis toen Du Pré tot harent verfcheen. Maar eer de lezer dezen braven jongman, aangemoedigd door de liefde, en echter meester van zichzelven, aan de voeten zyner beminde, zie,is het noodig dat men eerst melde wat 'er tusfehen de twee vrindinnen voorviel, eer Du Pré te huis kwam; omdat dit de denkwyze van juffrouw Duranfon, in het hoofd van dit Vertellet aangehaald, in een helder daglicht zal zetten. Du Pré had, naar gewoonte, door een' brief kennis gegeven van zyne aanftaande te huis komst; dit was geen geheim voor Amelia, en gevolglyk ook niet voor juffrouw Duranfon. Zodra de moeder van Amelia even buiten het gezigt van het huis was,ging juffrouw Duranfon Amelia alleen op hare kamer zien, en, na E 2 de  68 DE MINNARES de deur, met alle omzigtigheid, te hebben toegefloten, richtte zy zich in dezer voege tot hare vrindin: Gy weet, myn waarde! volledig hoe de zaken tusfehen my en uw' lieven broeder ftaan ; 't is U bekend hoe ik hem heb aangemoedigd zich aan my te verklaren, indien hy fiechts een man van gemeen verltand ware , dat wy beter weten; nu is de ure geboren waarin hy hier verfchynt. Het lot verfchaft hem eene heerlyke gelegenheid om my te. zien. Zo zyn fchroomachtigheid hem, tot myne fmart, wederhoud ; welaan! verneem hoe ik denk , en maak daaruit myne befluiten op. Alle volken hebben hunne goede en kwade, hunne wyze en dwaze gewoontens. Het is het werk van een verflandig wezen, om te onderzoeken welke gewoontens,onder het volk, waaronder men leeft, wys en welke dwaas zyn. Laten wy niet aanhalen wat hier niet te pas komt, dat zyn de wyze gewoontens,- wy moeten al'een fpreken van ééne gewoon», die, in  GELYK 'ER WEINIGE ZYN. 69 in meer dan éénen opzigte, zot is, en my geweldig in den weg ftaat. 't Is u niet onbewust hoe de gewoonte onder ons het tot eene onè'ere maakt, wanneer eene vrouw, getroffen door eenen man, hem rulterlyk te kennen geeft, dat zy hem bemint. Waarop toch kan deze gewoonte, zo pynlyk, zo vernederende voor de vrouwen, rusten ? De beide fexen zyn door God vry gefchapen; de neiging tot elkander is beiden ingeplant; God heeft die neiging zelfs in beiden de geweldigfte gemaakt, en wel de neiging die van alle onze neigingen bezwaarlykst ,is te bedwingen. Waar en wanneer heeft nu God tot de vrouwen gezegd, (men vergete niet dat de vrouwen doorgaans vuriger beminnen dan de mannen.) Gy, vrouwen! u verbied ik dat gy ooit of ooit te kennen geeft, dat gy genegenheid hebt tot dezen of geenen man? Die neiging, u door my gegeven, moet u tot beulin verftrekken,* den mannen heb ik het voorrecht gegeE 3 ven,  7o DE MINNARES ven, van met zulk eene beulin niet te behoeven om te gaan in hunnen boezem. Zy kunnen hun hart ontlasten van het drukkenofte pak, dat de mensch kent; maar gy, vrouwen! ontcert u, door 'er niet onder te vergaan! Waar en wanneer heeft het Opperwezen ons toch zulk een wreed vonnis opgelegd? Nergens ! Het is dan van de menfchen, en kan geen verdediging hebben, dan in het voorvvcndfcl onzer zwakheid; een ontè'ercnd en hatelyk voorwendfel! Doch .gefield, dit was eene fiaatkundige reden, dan noch kan dat gebruik, of deze gewoonte, alleenlyk dienen tegen de misbruiken der zwakken onder ons; maar ik ben niet zwak: zo Du Pré, met alle zyne bevalligheid, een onbevallig hart had, uw vrindin zou u doen zien, dat alle die li