£ 63 ] gewrigten, maar of naar de deelen der watermaaking ( urinarm partes ), als door welke het hart en de lever (gïbbimi hepatis) gezuiverd worden, Cen hier van daan het graveel), of naar, de huid en de gemeene ontvangbuizen? Te regt zegt derhalven Hippocrates: „ Die aan eene „ langduurige koorts ziek zyn, krygen voor„ naaiTielyk vèrzweeringen aan de gewrigten." En elders: „ De pynen vallen op de drooge „ deelen der gewrigten." Gy ziet, dat de ge» fteldheid van wind en weder , de voorgaande ziektens en de natuur zelve geheel in geene be-' trekking tot de jigt ftonden, maar ftrydig daar mede waren. Gy zult in het vervolg zien, dat het water dik en overvloedig was ; alles dus tot het graveel gefchikt en geneigd. Galenus * ) getuigt, dat, die dik water loozen, een zeke* ren aanleg en gefchiktheid by uitftekhebben, tot het krygen van den fleen f). Een ontwyffek baar middel ter verligting voor de geenen, die het graveel hadden, was, by gebrek van andere middelen, een drachme prunel - Z0Uc (fal prunella!), in bier gefmolten , en s morgens en 's avonds gebruikt. Het bragt verligting aan, by gebrek van andere middelen; maar of het ook een gelukkig gevolg zoude hebben, als men voorraad van andere middelen heeft weet ik niet- ' Wat *) Ia Hipp, Epid. VI. Comm. 3,n. 15.p.663.TUI i) In generandis iapidibus causias habentprasrogantesE 5  [ H 1 Wat betreft de pestbuilen, 'veelen hebben dezelve gehad in , vóór en na de koortzen, zonder eenig gevaar van 'er niet door te komen. *) Dit worde zeldzaam geoordeeld; de pestbuilen, ook die voor de koorts zich opdoen, toonen de fterkte der natuur aan, en dat het vergif van het hart afgetrokken is, eer het zelve befmet wierdt, het welk de bron en oorfprong der koortshitte is. Dit hebben de geneeskundigen oudtyds waargenoomen. Hippocrates § ) egter fchynt my toe hier van te verfchillen, daar hy fchryft: „ Dat alle kwaadaartige koortzen, behalven alleen de ééndaagfche, uit de pestbuilen ontftaan.'* Leert hy hier niet duidelyk, dat de pestbuilen, die de koortzen voor afgaan, ook gevaarlyk zyn? Het voortzetzel uit, het welk de oorzaak, en dus eene voorafgaande zaak aanduidt, bewyst zulks. Wy moeten deeze grondfteiling (aphorismus') dus met opvatten en verklaaren in dien zin, als Johannes Heurnius gedaan heeft: welke meent, dat oezclve zoo verdaan moet worden, als of de koortzen de pestbuilen voordbrengen, zoo, dat de pestbuil ontftaat by den geenen, die de *) Hetgeen de nieuweren vernaaien, komt hier mede overéén . en te regt, indien de pestbuilen toevallen en verfchynfelen der pest zyn; en Cbenot zegt c. 3.p. 62 f dat hy geene vermindering der koortzen gezien heeft, offchoon ook de pestbuil, pestkool en fchurftpuisten(pe* ticula) opgekomen waren. g) Aphor. Sect. IV. 55«  C <& ] de koorts heeft; maar wy moeten het in eenea regt tegenövergeftelden zin neemen en verklaaren , van de pestbuilen, die de koortzen ten gevolge hebben, of van de koortzen, haaren oorfprong van de pestbuilen ontleenende, gelyk Galenus *) in deeze woorden, op de reeds aangehaalde plaats, uitdrukkelyk leeraart: „Maar ,, het is klaar, dat andere pestbuilen, die niet „ uit blykbaare oorzaaken voordkomen, uitont„ fteekingen in de ingewanden ontftaan, en dat, „ by gevolg, de koortzen, die dezelve verge» „ zeilen, kwaadaartig zyn." En nog duidelyker: ,, Tot deeze zoort ( hy fpreekt van de één„ daagf'che koortzen ) behooren ook die, wel„ ke van de pestbuilen haaren oorfprong heb„ ben." Doch laaten wy dit onderwerp wat nader onderzoeken. De koorts, die na het opkomen van de pestbuil ontftaat, toont overvloedig aan, dat de hitte nog in hec hart huisvest ; dus kunnen in dit opzigt de pestbuilen geenszints de krachten en werking der natuur bewyzen,om dat ook nog na de pestbuilen koortzen ontltaan. Misfchien bewyzen zy, dat bet vergif van hec hare verdreeven is. Maar waarom duiden de pestbuilen, die na de koortzen opkomen, ook piet hetzelfde aan ? Hec is zeer waar en zeker, dat de koorts haaren oorfprong niet neemt uk de •) De Arte Curat. ad Gtaucon. 1.2. p. 307. T. VI.'  de vergiftige ftof, die in het hart huisvest, (anders zoude men dezelve, na het opkomen "der pestbuilen niet ligt krygen ) maar de meer dan natuurlyke hitte, die zich uit het hart door het geheéle ligchaam verfpreidt, deeze is zelve de koorts. Daar wy nu op het onderwerp der pestbuilen zyn, laat ons eene zaak van her hoogfte aanbelang onderzoeken, naamelyk, of het beter is het brandyzer op het gezwel zelve te appliceeien, of wel op de naast by het zelve zynde deelen? dan of zonder het gebruik van het brandyzer de pestbuii zich meer regelmaatig ontlast ? Alle myne ftellingen zal ik met redenen onderfchraagen en trachten goed te maaken. Ik ben van gedachten, dat men noch om de ftof aftetrekken, noch om dezelve afteleiden eene inbranding met een vermoogeiyk brandyzer dient werkftellig te maaken *) ; want de fchadelyke ftoffen (materia f toeans) moeten niet afgetrokken noch afgeleid worden van die plaatzen, welke de natuur tot der zeiver ontlasting'verkiest- Hy moet krankzinnig zyn, die gelooft hier door de ontleedïging (evacuatio) te kunnen te wege brengen óf bevorderen. De wondheelers, die zich niet om de inwendige deelen, maar alleenlvk met het gezwel bekommeren, moogen be- *) Cauterium potentiak inari, nee levulfionis gratia, ncc deiivationis causfa.  [ 6> ] beweeren, dat door dit middel [de kracht van het vergif gebrooken en verftompt wordt; de uitfiag is zelden gelukkig: want terwyl de pestmeefters ( magutri pestis ) onder eikanderen over deeze zaak twisten, doet de treurige ondervinding dieswegens uitfpraak. Maar mag men zich van de brandijzers*) bedienen? (men houde in het oog, dat ik hier ah tyd van vermoogelyke brandijzers fpreck). Ik zal hier mededeelen, wat weg ik, by zulk eene groote verfcheidenheid van gevoelens, ingeflaagen heb. Omtrent het midden van de pest, toen alle poogingen der wondheelers vergeefsch waren, heb ik geraaden om op het gezwel, wanneer het niet genoeg opkwam, een zuigkop te zetten. Zomtyds wanneer de vergiftige ftoffe (quaütas) ongemeen overvloedig bleek te zyn, liet ik eene infnyding (fcarificatio ) doen, om aan de befmette vogten Qvapores inquinati) eene opening te verfchaffen , waar door zich te ontlasten. Na dat vervolgends het koppen nog eens herhaald was, wierdt eene uittrekkende pap, of *) Ascb I. c.p.478 , keurt zelfs ook de bleintrekkende middelen (veftcantia) af; hy pryst by de pestkoolen het vliemen (fcarificatio ) aan, het welk daarentegen door Cbenot c. 4. p. 179, afgekeurd wordt, Howard 1. c. p. 106, raadt het zettenvan fontanellen aan, om debefmettingaftewenden; en Severin Urekt ten geloofwaardigen gettiige, dat het brandijzer zelve in de venetiaanfche pest tot het zelfde einde gebezigd is. DeEfficaci Medicin. c. 4. p. 251.  r 63 3 of ^en groote fap- pleister, (emplastrum dlachyhn ) op het gezwel gelegd. Na verloop van eenige dagen liet ik eene taamelyk diepe infnyding maamen; want wai is 'er aan gelegen, of zulke onedele deelen gekorven worden. Daar na genas ik het, als een eenvouwig gezweer. Zie daar eene zekere, voorfpoedige, zeldzaame en allereenvouwigfte manier van geneezen. Hier uit blykt nu,dat'er in het minfte geen gevaar was, van 'er niet door te komen. Waarom nu de plaatzelyke; zinkingen niet naar etter geleeken, maar eene zekere andere rotftof was, zulks wyzen de fappen der ligchaamen uit, die wegens de vogtigheid, liegt voedzel en de geftaadig aanhoudende zuidelyke winden tot verrotting overgingen. Het was dus geen etter , maar eene zekere andere rotftof, die, ook van andere verfchillende, (als zynde de algemeene oorzaak der verrotting) aan elk der,door verrotting aangeftookene, deelen zyne eigene vericneidenheid en byzondere gedaante gaf. De maandfionden waren in deezen tyd voor veele 'nutteloos*) Immers dezelve vielen op andere tyden in, dan op welke de crifis der ziekte konde plaats hebben, en tot groot ongeluk vielen de maandelykfche zuiveringen meestal voor in een tydsgewrigt, waar in de ziekte nog raauw en *) Dat deeze ontlasting evenwel by wylen nuttig en van een goed gevolg geweest is, getuigt Cbmot c. 4. p. 164.  C <& j niet tot rypheid gekomen was ,• ook de ylhoofdigheid, die by de pest gemeenzaam was, wanneer dezelve hier met de maandftonden famenliep, lleepte den grootften rampfpoed en dikwyls den dood met zich. Men zie wat Hïppocrates *) ten dien aanziene zegt. Om die reden waren de maandftonden in deezen tyd voor veele nutteloos, even als het bloeden uit den neus in den zomer, en zulks nog des te meer, daar, wegens den heerfchenden hongersnood, de verzwakte natuur van deeze, anderszints zoo nuttige, ontlasting afkeerig was; immers wy worden van onze fappen gevoed en leeven van dezelve, hoe bedorven zy dan ook zyn moogen. Maar waarom vinden wy dit by Senex f) anders? want by denzelven zyn geene vrouwen, die de maandftonden behoorlyk kreegen, geftorven, noch ook dezulke, die naar boven door den neus of anderszints bloed loosden. Waarom? Daar heerschte geen hongersnood, de pest ftondt ftil, en de gefteldheid van wind en weder verfchilde het geheele jaar door merkelyk van de onze. Het water was dik, overvloedig, JJymig {vettig ). Daar de bedorven fappen naar de nieren te rug vloeiden, was het water dik en overvloedig, de lever, die in dit jaargetyde boven alle andere dee- * ) Aphor. Sect. V. 56. t) Epidem. 1. Sect. 3. Aeg. 14*  C 7° 3 kn befmet en aangedaan wierdt, daar door gezuiverd wordendeTmaakte zulks, dat het water dik en overvloedig was. Herinneren wy ons, het geen boven gezegd is: De liesgezwellen waren veelvuldig. En daar het zweeten gering was, zetlede het water in grooter overvloed af. Dikwvls was het zelve ook vettig, zynde dit een teken van fmelting en oplosfing (coÏÏiqua. th), even als in de pest, by Galenus *) befchreeven. , En geheel niets kentekenende of moeijelyk,om er iets uit op te maaien.) O bedrieglyk kwaad. Het kruipt voord door de aderen en fielt ons te leur, het verfchuilt zich en kwelt ons door on. zekerheid, het treft den zorgeloozen zoo wel als den behoedzaamen , het randt den maangen aan, en verfchoont den brasfer, het bederft het beste en gelukkigïte bloed in een oogenbhk, het verijdelt de voorfpellingen der geneeskundigen en maakt die te fchande , het ftelt hun bloot aau verwytingen, en berokkent hun verderf, het voedt ons met eene bedriegelyke hoop, en tast het leeven aan, térwyl het onze verwachting vleit; daarenboven bepaalt het zich niet tot een, die de lyder is, maar pynigt ook de omftaanden, en vooral de nabeftaanden en vrienden ; het is niet te verduuwen ; het water is zoo, dat men 'er niets uit kan opmaaken; de beoordeeling wordt, tus- fchen *) ln Epid. III. Corom.;3.n.4i.&<5i.E.354-T-UI>  i n l fehen hoop ett vrees ^ opgefchort en te feur ge«. field"; de ellendeling ligt daar, gefchuuwd, verlaaten van egtgenoot, ouders en kinderen. Het water was overvloedig, maar in het geheel niets kentekenende. Want de natuur bragt deezen overvloed van water niet voord, noch door het ligchaam te zuiveren, noch door de nadeelige eri bezwiarende ftoffen in beweeging te brengen er* öftedryven, maar bezwaard en overftelpc zynde toonde zy daar door alleenlyk de blyken en ken* tekenen van den grooten overvloed der weiachtige vogten aan. * ) Eenigen waren flaapzuchtig f ), onderin wederèm niet. De eerften waren nimmer geheel vry van koorts, de ïaatfien zomtyds.) Zy waren flaapzuchtig uit hoofde van de dikte der ftoffen, voornaamelyk die geenen, wier hoofd aangedaan en ontfteld was §). Want het zelve leedt uittweeer&e oorzaak, of door eene hoofdoorzaak (pri* maria) ,gelykineen' raazende koorts (phrenitis)» of door eene toevallige oorzaak, gelyk in een* brandende koorts. De hitte toch dreef de kwaade vogten, ten deezen tyde zeer overvloedig zynde, naar het hoofd. Deeze nu wierden veroorzaakt door den herfst, de zuidelyke winden en *) Redundantis ferof» hümiditati. fympfomata (na tura) %stentabat degfavata. t) Chem zegt, c. 3. p. 68, dat deeze meestal ftierveft; J) Quibus caput Islam arfectumque, F  •t 7» 3 en gebrek aan beweeging, gelyk het dikke en. overvloedige water zulks toonde. Hier van daan, dat de flaapzuchtigén nimmer zonder koorts waren. Want of zy hadden eene raazende of eenebrandende koorts. Dit hadc eveneens plaats by de befmettcn , wnar vanHippocrates*)handelt. „Zy waren , flaapzuchtig" zegt hy „ zoo wanneer zy aan „ eene raazende als wanneer zy aan eene bran„ dende koorts laboreerden, en ook in alle an„ dere zeer zwaare ziektens." Hy wyst de oorzaak aan, naamelyk, dat zy de koorts hadden. Zie Jaar eene koorts, die flaapziekte veroorzaakt» Galenus f ) twyffelc hier mede niet aan, zeggende : „ Dat Wppncrates niet zonder reden nopens „ dtn algemeenen en geheelen famenloop van „ de toevallen der flaapziekte in twyffel ftaat» , ..of hy dezelve met den naam van raazende „ koorts moet beftempelen , of welken anderen „naam hy daaraan moet geeven. Want hy fchroomr dezelve eene raazende koorts te , noemen, om dat de zieken, die deeze flaap„ zucht hebben, niet ylen noch buiten ken- nis zyn, alhoewel hy anders alle toevallen ,5 en verfchynfelen der raazende koorts by hun „ ontdekt." De flaapzuchtigén zyn dus nooic vry van koorts. Die de flaapzucht niet hadden, zyn (by wylen) van de koorts bevryd geweest. By *) Epidem. Hl: Sect. 2. p. 7o"a. T. I. edit. Lind. t) Lib. de Coma te c. x. p. t8S« T. III.  t 73 3 Èy hun fotteden de vogten buiten de aderen.' Even 'ééns als het vergif, zoo wanneer het ong ingegeeven als wanneer het ons door een beet van eenig venynig dier wordt toegebragt, door het hart aantefteeken en te bederven, den dood aanbrengt , zonder koorts te veroorzaaken. De gewoone gefteldheid der pest * ) was ten dèèzen tyde, als volgt: die dezelve eerst begonden té krygen, waren Jlaapzuchtig, benaauwd en met keude rillingen behebt.) De gefteldheid der lucht dit jaar hadt het hoofd met veel vogten vervuld; daar door heeft zy by de zieken van den beginne af aan het toeval der fhapzucht (fymptoma comatofum) veroorzaakt, dewyl het bederf en de kwaadaartigheid der fappen dien. graad van fcherpte nog niet bereikt hadt, dat zy flaapeloosheid en ylhoofdigheid verwekte; Zy waren benaauwd.} Wanneer de vergiftige dampen het hart aandeeden, nam het ylen en de benaauwdheid een' aanvang. Zy waren met koude rillingen behebt.) Wegens de rottende, koude vogten, die in grooten overvloed in de borst - ingewanden huisvesteden, en te fterk in beweeging gebragt zynde^ en zich verfpreidende, koude rillingen en. yzingen veroorzaakten. Geene branding by de koortzen. ) Om dat zy flaapzuchtig waren en teel fliepen. Wat zege Galenus %) ? „ De koort- zen *) Conflitutio pestis ordinaria. $) De fimpl. Mèd. XI. c. 2. p. 309, T. V. F 3  L n 3 zen zyn in flaapziektens (cataphora) enflaapkoortzen (lethargi) niet zeer brandende maar flegts laauw (tepida )." Zy waren niet dorftig, om dat zy veel fliepen,en zy brandden niet zeer, ook verzamelde zich, daar de kookihgen verteering in de maag belet en zeer gering was, een vogtig en overvloedig fpeekzel *). De verheffingen der koorts regelmaatig en op den dag komende.) Dit is gemeenzaam in gevaarlyke en doodelyke ziektens. In andere fcherpe, haastige ziektens ( morhi acuti), komen de verheffingen meestal onregelmaatig en niet op den dag ( diebus imparibus.) Het is gevaarlyk „ om dat de koort„ zen, die zich op bepaalde en gelyke dagen „■ verheffen , op gelyke dagen beoordeeld wor„ den j)." Wat troost 'er in gelegen zy, op gelyke dagen beoordeeld te worden, toont Galenus §) nan in denzoon des keizers. Na verkop van twee dagen waakten zy gemeenlyk. ) De zulken naamelyk, die 'er nier aan ftierven. De fsppen , van den beginne af aan waterachtig (Jiumidi) zynde, kreegen door de verrotting eene fcherptc, die de oorzaak der flaapelooshcid was. Er is dus niets verwonderlyks in , dat zy in den beginne flaapzuchtig en vadzig waren, we- *) Lcefa ventricuU concoetione, fputum humidurn con Tr','-''bvitur plurimumque. f) Ëpid. I. Sect. 3. — qua paribus diebus lexacertantur, paribus judicantur. i) De ivaeeognit. c. 10. p. 837. Seg- T. IV.  t 75 1 wegens den overvloed , de waterachtigheid (mador) en de koudheid der fappen , die naderhand, verrottende en door de verrotting fcherp en warm wordende, flaapeloosheid veroorzaakten. Zy waren by hun verjland.) Want men moet in aanmerking neemen, dat 'er tweeërleie flaapziekte (coma) is; eene fiaapverwekkende en eene, die zonder ilaap komt. De eerfte heeft plaats by hun, die een flaapkoorts , de andere by hun , die eene raazende koorts hebben * ). De eerfte was het,die nu heerschte, van welke Bippocrates f) ook gewaagt. „ Op den elfden „ dag was zy by kennis, maar flaapziek en zonder te flaapen." Ftrvelgends deedt zich de pestbuil op.). Te weecen na den diepen en vasten flaap: M Want dezelve belet de raauwe fappen zich te verdeelen § ), en maakt de ingewanden zwaarer # )." De flaap houdt alle ontlastingen opdaar door krygen de bye'e'n vergaderde en tot verrotting gebragte ontlasting-ftoffen een' hoogeren graad van fcherpte en hitte, en verwekken koortzen en een" geheelen fleep van andere ziektens. Daar van daan, dat de pestbuilen na den flaap opkwamen, wanneer de natuur werkte, om de fchadelyke ftoffen uit te dryven.. By *) Galen, de comate c. 3. p. 168. T. III. t Epid. III. Sect. Aegei. 2. J) Crudos Succos digeri non finit. %) Galen. Meth. Med. XII. t. p. 192. T. VI. et de ufo Part. IX. 1. p. 645 T. 1. ^ 3  I # J By zommigen vertoonden zich uitflaande vlak* ken, by hun naamelyk, wier bloed geheel ontftooken en befmet was. Deeze kl'eegen ? dan ilaauwtens en een' haastigen dood. De winter was vogtig, zagt, de wind uit het zuiden; zwaars, diepe flaap, huikhop, de pestbuilen algemeen heerfdiende, de uitflaande vlakken en pestkoolen niet algemeen. *) Het weder was als in den herfst f ), en uit dien hoofde heerschten ook de herfstziekt.ens, en de pest was Jvaij geene verfchillende toevallen of verfchynzelen vergezeld § ) , daar de oorzaaken dezelfde waren. De tong was by de meesten aan de randen rood en yogtig, in het midden wit en droog.) Wy hebben gehoord, dat het tegenovergefteïde in den zomer plaats hadt, en daar by groote hitte,flaapeloosheid , tn dorst, Waarom aan de randen rood en yogtig?) Kwam dit misfchien daar van daan, dat, wegens de zinkingen (distillationes), die den mond bevogcigden, de benedenfte deelen, naamelyk aan de zyden ^), befproeid en vogt gehouden wierden ? wegens gebrek aan dit vogt was *) Cbenot c. 3. p. fö. feq. oordeelt, dat de pestkoo]en zonder pestbuilen zeer zeldzaam zyn, zeldzaam 5n den hoogden graad, zeldzaam in den winter en in <3e lente, menigvuldig in het begin van den herfst en in den zomer, in het geheel geene, na de opkomst der pestbuilen. ^ j Autumnal? tempus erat. g) Nee diverfis erat pestis fymptomatibus. *) Linguss panes, funuo viciuioies, nimiivtmlaceraleSfc  L" 77 1 was de tong in het raidden droog. Zy was ook wit in het midden wegens de droogte , e ven als of zy gezouten en door de pekel verbeeten was Daar van daan aan de randen rood, om da< de vogtigheid het zout als affpoelde en de torn daar van zuiver hieldt. Jhyd bcevende.) (^f om dat de harde zenuwen ( nervi duriores ) al te zeer u tgedroogd waren , of wyl de geele of zwsrtc gal de zenuwen aandeedt, of wegens de te grooie toevloed van fiymachtige vogten.. Het eerfte was het geval in den zomer, het laatOe in het vogtige en koude jaargetyde. De meefte hy •welke de pestbuil zich aan den hals of onder de oxels vertoonde, wierden her field.) Wy zuilen terfb nd de reden hier van zien. Die zich in den eerflen aanval der befmetting het fterkft gevoelden, waren het fchielykfie weg. ) De reden hier van is tweezints , eerftelyk, dat de natuur aan de ziekte geen* weérftand boodt, en ten anderen , dat de krame de pynen en ongerustheeden niet gevoelde *). Want by veelen, met welke het dus geleden was, was het verftand ontfleld, gelyk Hippocrates zich. ook te regt uitdrukt, zeggende: „ Alle- die gee„ nen, welke, aan eenig deel pyn lydende, de „ pyn niet gevoelen, zyn krank naa de ziel." Het lust my hier omtrent een weinig uictewyden, daar niemand in de ontknooping van de«. ze zaak *) Dolores § jnquiettjdines ab oppresfo non perciSiebamur. F 4  E n 3 ?aak my zjjlk eene voldoening gegeeven heef?. dag ik in zyne verklaring volkomen kan beruste^ Hier is tusfchen Mpttles *) en Galenus f) een geichil gereezen. be eerfte leert 3 dat de fmare of pyn is ee»e treurigheid van het gevoel (trls* fniafenfiis), de laatffe, dat het Js een treurig gevoei ( tr'mis Jenfus; edoch ten onregt, om dae zy, by welke de ?je! of verftandige vermoogens ontfteld zyn, geeue zekere bevatting ( gewaarwording conceptio firma} hebben, By hun nu, die geene zekere bepaalde bevatting hebben, kan geene zekere, bepaalde werking der gevoelige aantrekking plaats hebben J), En by wien geene werking der gevoelige aantrekking plaats heeft, heeft ook geen fmartof pyn plaats, welke ArijhteUs wel te regt fielt, dat in de gevoelige aantrekking beftaat. De pyn is dus, volgends de Helling van Jrijioteles, die te rugflooting van de gevoelige aantrekking, door welke dezelve zich uitftrekt tot een voorwerp, als kwaad of niet overeenflemmende met het gevoel #). Waap uit ik verder aanmerk , dat dit bewys het gevoe^ len van Atiftoteles onderfteunt en bevestigd. Ai wie, in eenig deel pyn iydende, dejpyn niet gevoek, diens zielsvermogens zyn ontfteld,- by ge* volg *) Ethic. X. f) De loc. adfect. II. c. a. p. 31, T IV. S) lis firma esfe non potest actio fenfitivi appetir,üs. *) Dolor est jfuga appetitus fenfitivi, qua tendit in. objectura , ut maïum feu non convenjeas fenfui.  C 79 J volg gevoelen zy, die pyn lyden, en wier ziel fliet krank is, de pyn wegens de ftrydige aandoenig *), of, die pyn gevoelen, die zyn niet krank naa de ziel. Want zy gevoelen de pyn, om dat zy dezelve gewaar worden, en by hun heeft eene terugfloocing in de gevoelige aantrekking plaats f); want zy gevoelen niet alieenlyk met het uitterlyke gevoel (fenfy externoï: anderszints zouden zy, wier ziel ontfteld is, ook des niet tegengaande pyn moeten gevoelen. Het is dus zonder grond , dat Franc'wus Valefim % ) Aridotcles doorftrykt, als of hy gewild hadt, dat de gewaarwording der pyn op dezelfde wys toegaat, als de gewaarwording van het lichten de kleuren f). Dit heeft hy in de daad niet gewild, maar alleenlyk, dat door een niet overéén* Hemmend object een gevoel verwekt wordt f), het welk eene onaangenaamheid (fmiï'tia ) in de gevoelige aantrekking voordbrengt, welke fmart of pyn genoemd wordt. Doch flappen wy hier van af; hebbende ik dit alleen in het voorby. gaan, naa de wyze der gefchiedfchryvers, hier willen aanmerken en byvoegen. Wie gevoelt zyne fmart niet vernieuwen? Wie zal niet andermaal met my uitroepen? ö liedrieglyk, ó hard- *) Acontrario fenfu. f ) Est iis fuga in appetitu. §) Controvers. Med. et Philofoph. IV. 4.p. ryff. *) Dolorem eodem modo fentiri. quo candor. Ab objeeto improportionatp fieri fenfum.  r so 3 hardnekkig en onö'verwinnelyk kwaad, dat langs verborgen' gangen en fluipwegen het menfchelyk geftel aantastende, deszelfs gezondheid zoo lisig ondermynt, dat niets dezelve kan redden, en meteen lagchendgelaat de zich verheugende natuur in flaap wiegt, misleide en te leur Helt! Myn hart krimpt in van yzing en weedom by de herinnering aan Cornelis bransfen, die op de veemarkt zyn verblyf hieldt. Deeze, van een zeer fterk geftel en voor alle gevaar onverfchrokken zynde, bezocht dikwyls een huis, daar de befmetting was, de goude zwaan genaamd. Eindelyk deedt zich op hec onverwachtst aan de voorhand (carpus) een blaauwe vlak op, nog geene andere gezwellen te ontdekken zynde. Daar by kwam eene kleine misfelykheid (musea}, err ligte hoofdpyn. Hy ging gezelfchap zoeken, en verdreef, onder het gulzig inzwelgen van brandewyn (vinum adustum) en bier , den tyd en de bekommeringen met fchertzen en vrolyke gefprekken; hy zwierf rond, fchuuwde de rust en het bed, en zoo koesterde hy het vuur in zynen boezem , tot dat het eindelyk uitbrak. Des nachts raakte hy aan het braaken, en gevoelde eene brandende hitte door het geheele ligchaam» Vervolgends verliet hy het bed, begaf zich op de ftraat; zyn gelaat ftondt treuriger dan naa gewoonte, en 'er kwam onder de oxels, aan dezelfde zyde, aan welke de uitflaande vlak zich hadt opgedaan n een groote pestbuil ten voor- fchyq.  C 81 1 fcbya. rVfet een' verwonderlylcen moed en ftandvastigheid hieldt hy zich nog hard, tegen de kiekte aan , dan in huis , dan wederom bui. een 's nuis zyne afgematte ziel en ligchaam zoo lang zoekende op te beuren en in beweeging houdende, totdat de benaauwdheeden hem beJetteden om uit te gaan, en het ylen de pest volkomen aan den dag bragt. Men kan van hem naa waarheid zeggen, met den Digter : "tls vrugtloes dist hy veinst; we toch km '/vuur verheelen , H-'anneer 't ten dake uitjlaat ? — U'ie kan den glans yax 'Slicht aan 't open" oeg ont/teelea, Daar 'tfieeds zich zelf verraadt ? Den derden nacht ftierf hy , door aanhoudend ylen afgemat, en aan alle kanten met uitflaande vlakken overdekt. Jllerleie ziektens ontaartten Rgtelyk in pest. * ) Geen wonder! De verrotting veroorzaakte in dit rampfpoedig tydsgewricht, befmettelyke ziektens, de gefteldheid van weder en voedzel legden den grond tot het bederf, de befmetting en ontfteeking,en de zieken verkeerden zonder on- *) De nieuwere geneeskundigen hebben het zelfde waagenoomen en bevestigd. Cbenot i. cit. c. 2. p. 37. 1 De overige gemeene (Sporadici) en goedaartige 'ziektens houden alle, volgends het fchryven van Samen te Pe"rib IV. r. p. 374- zoo dra de pest begint te woeden, byna geheel op, uitgezonderd de derden - daagfche ioortzen; kinderpokjens , mazelen, loopziektens en twaadaartige koortzen ontaarcen alle eindelyk in pest.  L 82 j onderfcheid overal;daar uit ontftonden degrootfte onheilen voor zwakken en kranken , wegens het weder, de leevenswys en voedzel en de gemoedsbeweegingen en aandoeningen , vooral voor melancholifehe geitellen, waar uit de pest haaren oorfprong ontleent. Het is reeds federd verfcheiden' eeuwen opgemerkt ,dat, wanneer de pest afneemt , verfchillende andere ziektens opfleeken, doch dat, wanneer de pest een' aanvang neemt en op het hevigst is, als dan de voorige gewoone ziektens ophouden. Immers de gemeene oorzaak der verrotting doet de ziektens,die uit verrotting ontftaan . ontaarten, ja verandert dezelve daadelyk in pest. Het zelfde heeft ook plaats gegreepen in de pest, by Thucydides*) vermeld. Daar leezen wy: „Het is algemeen bekend en toe„ geflaan,dat dit jaar van meest alle andere ziek. „ tens bevryd is geweest. Want by aldien ie, mand te vooren eene andere ziekte gehad hadt, „ floeg ;dezelve altyd tot deeze (naamelyk de ,, pest) over" en wat verder „geene andere „ ziektens van die zoort, welke men onder de „•gewoone ziektens rekent, hebben 'er plaats „ gehad ; en indien al een derzelve zich opdeedt, „ liep zy eindelyk toch op deeze uit." Hoofdpyn, vtrftoppingtn ( verkoudheid ), botst en heeschheid regeerden fterk.) Dit moest noodwendig zoo zyn. Dit blykt uit de volgende aphi- *) De Bello Peloponn. II. p. I5S-  [ 83 3 gphvrimius* ): „ Als de zomer droog is geweest, „ en de wind uit het noordoosten, de herfst 5, daaremegen vogtig, met zuidelyke winden, zal men in den winter gekweld zyn met hoofdpyn, hoesten, verftoppingen en heeschheid." Eindelyk begon het te vriezen ; nu Meldt de pest Ilyna geheel en al op. f) Waarom? Veelligt om dat de fpys, alhoewel flegt zynde, door onze warmte beter Overwonnen en verteerd wierdt? Zoo is hec. De buik is in den winter warmer, en men flaapt dan zeer lang § ). Is de droogte eene gezwoorene vyandin van de verrotting *)? Liet de verdikte huid de befmettende dampen minder door ? De lucht was niet zoo fterk meer met dampen bezwangerd, nademaal de aarde, de moerasfen en poelen door de votst geflooten waren. De vrees verminderde by de belegerden, men begon moed te icheppen , dagelyksch kwamen 'er biyde tydingen, en men zag van den toren het leger der Hollanders. Tegen de lentenachtevening begon het wederom regenachtig te worden, de befmetting verhief zich op nieuws {), van de *) Hipp. Sect. 3. Aphor. 13. t) Dit pleegt meesttyds het geval te zyn [Hornard 1. c. p 00.] maar egter niet altyd. Cbenot 1. cit. c. 2, p. 44. feq. —- Sennert beweert. dat de pest meestal in de maand November en December ophoudt, 1, c. p. 375. S) Hipp Sect. 1. Aohor, 15. „,) An ficcitas cum lig >re putredinis hostis conjuratusj i) Volgends getoigenis vas li&ivard 1. c. p. 87. feq., valt  c U i ie drie kwam 'er één door.) De pest verhief zich op nieuws, om dat hec weder regenachtig wierdt, rottende dampen uit de aarde,moerasfcn en poeren opreezen, de hongersnood zwaarder wierdt, en de belegerden de poogingen der Batavieren, verijdeld zagen. Hier kwam by, dat het fcorbut begon te heerfchen; de onbedreevene chirurgyns zagen de vlakken daar van op de ligchaamen, hielden en verklaarden dezelve voor de uitflaande' vlakken der pest. De pest verdubbelde dus niet alleen in de daad en waarheid, maar wierdt door deeze onkundige lieden en door het gemeen nog vergroot, daar zy de hun onbekende uitflag rjustula) voor pest aanzagen. Van de drie kwam 'er dus één door; want de lente is een Zeer gezond faizoen, en geeft meer krachten, om de ziektens te wederftaan. Maar ook gaf men van hun, die van het fcorbut herfteld wierden, voor, dat zy van de pest waren opgekomen: zy fcheenen dus de pest doorgekomen te zyn, daar zy dezelve in de daad niet gehad hadden. Gee- valt de pest wel in alle jaargetyden, vooral wanneet dezelve warm en vogtig zyn, inzonderheid heeft zy plaats in den zomer, en pleegt tegen de nachtevening en zonne-ftand te vermirderen; maar dit is egter alleen met uitzondering waar. Want Samen fchryft en getuigt 1. cit. p, 384. „ Dat men waargenoomen heeft, dat eene „ brandende heete zomer geen bewys van pest heeft „ opgeleverd, daar by wylen in den winter de pest is » opgeftooken , die midden in den zomer of in den „ herfst opgehouden heeft."  C 85 ] Geene andere foorten van koortzen hebben 'er gevoed; de alledaagfche en derdendaagfche gaande en komende koortzen waren zeldzaam; zoimmgsn kreegen de anderendaagfche, die nimmer, voorzoo veel ik ontwaard heb, in pest ontaart is. ) Nu weeten wy, dat allerleie ziektens ligtelyk in pest ontaartten j wy hebben de oorzaak daar \'an aangewee. zen; hierom waren dus de andere ziektens zeldzaam. Maar de anderendaagfche gaande en komende koorts is, by myn weéten, nimmer in pest veranderd. De reden iiier van onderzoekende, heeft het my toegefcheenen, dat dezelve tweeërlei is. De eene leide ik uit de gefteldheid der vogten, de andere van de gefteldheid der plaats af, De eerfte en voornaamfte is deeze: Alle anderendaagfche koorts is of eene egce (tertiana exquifta), of eene bastaard anderendaagfche koorts. Geene ontftaat uit de onvermengde rottende geele gal, deeze uic eene famenmenging en vereeniging van gal en flym. Hec was dus natuurlyk, dat de egte anderendaagfche koorts (welke in deeze ftreeken zeldzaam is), m den zomer omftondt, in welk jaargetyde heete en' aanhoudende koorden heerschten. De andere, welke eene bastaard anderendaagfche koorts is, ontleende haaren oorfprong uic de vogten, die by koud en nac weder niet in •zwartgallige fappen noch in zwarte gal konden verkeeren Ja de geele gal, indien iemand een* grooten overvloed daar van by zich hadt, bedwong zelfs, by de  £ 8ö 1 de koude en natte gefteldheid der lucht, de gebreken van het weder, het voedzel en van de andere fappen. De reden, die ik van de pkiatzelyke gefteldheid alieide, is gemeen aan alle gaande en komende koortzen. Want de eerfte oorfprong daar van is niet gelegen in de gefteldheid van het ligchaam, maar in de voornaamfte en het naast daar mede vei bunden zynde deelen*), Hippocrates is van het zelfde gevoelen; „ Als" zegt hy „ de koortzen op eenigerhande wyze „ verpoczen, is zulks een bewys, dat 'er geen „ gevaar by is." Galenus § ) heeft in zyne aantekeningen deeze zaak even aangeroerd, daar hy zegt.' „ Zy zyn van geen gevaar vergezeld, als „ ontftaande niet uit eenige ontfteeking (inftam„ matio ), noch ook uit eene kwaadaartige vern rotting der vogten." Nu hadt het fcorbut zoo zeer de overhand genoomen, dat men van andere ziektens, ja van de pest zelve, zes weeken lang by de belegerden niet hoorde fpreeken. Vervolgends Begon de pest wederom op nieuws te woeden;van de honderd kwam'er niet één door.) Rampzalige burgers ! Het koninglyk leger voor de poorten, een* hongersnood van agt maanden binnen de muuren j de huizen ontvolkt en verwoest, de vrees der be- *) Non in habitu corporis, fed in prima regione paf* tibusque ei affinSbus. i) In Aphor. IV 43. p. 121. T. VK.  1 £ 77 J ... * bezettelingen, het ilerven van ouders, bloedverwanten, en vrienden, gloeijende kogels, by nacht de gebouwen tot den grond toe verwoestende *), gebrek aan geneesmiddelen, flegc, bedorven voedzel, alles, alles fpande farnen toe ons ongeluk en verderf! Zy, die dezelve reeds ééns gehad hadden, op nieuws aangetast zynde f ) , fchooten het leeven 'er by in.) Wie kan zich daar over verwonderen? Het is niets nieuws, dat zeer zeldzaam een en dezelfde tweemaal door eene aanfteekende ziekte aangetast wordt. Dit. is in het byzonder te boek gefield door Thucydidts §) in de volgende paragraaph: „ Meer egter wierden de „ ftervende zoo wel als de zieken beklaagd door „ hundie 'er reeds van waren opgekomen, om „ dat deeze begreepen, dat zy zelve nu in veilig. „ heid waren: want de ziekte heeft geen twee„ maal denzelfden aangetast, zoo dat hy 'er aan „ kwam te flerven, en deeze wierden niet al. „ leen van:anderen gelukkig gefchat, maar ook „ zel- » ) Misfchien bedoel: de Schryver hier door globi ig, Bfti-bomben. » De Vertaaler." t) Howard getuigt het zelfde ib. ti. 103. Maar ilaat in twyffel, of zulks door eene nieuwe befmetting gefchied zy, dan wel door eene verkeerde leevenswys. Dat menfchen.die overdaadig en onmaxtig leeven op nieuws befmet kunnen worden, verklaaren Diemersbroek 1. c. Hist. 37. p. 256. en Chenot c. a. p. 49. Maar zeldzaam geduurende dezelfde befmetting. i) Ibid. p, 156. G A  [ S8 } £ zeiven wierden zy, behalven de tegenwoor* dige blydfchap , nog bemoedigd voor het toe>, komende door de hoop, dat zy nimmer gevaar liepen om , zelfs niet door eenige andere ziek,, te, uit het leeven gerukt te worden." Het is my niet onbekend, dat zy, die eens de befmetting gehad hebben, meer veilig en zeker zyn; de ondervinding bevestigt het. Laaten wy da reden opfpooren en befchouwen. Zoude dezelve niet wel daarin gelegen zyn, dat zy door het vergif, waar aan zy gewoon geworden zyn, niet zoo fterk aangedaan worden? Zy zyn 'er aan gewoon, om dat zy 'er van zyn opgekomen. Of veelligt, dat de natuur, eens de ziekte overwonnen hebbende, de befmettende dampen gemakkelyker buiten houdt? Of ook wel, om dat zy minder vrees voor de pest hebben ? Of eindelyk, om dat die ftof, welke de oorzaak en als de aanftooker van het kwaad was, verteerd en ukgedreeven zynde, 'er niets overig blyft, waar uit eene nieuwe befmetting zoude kunnen ontftaan? Die dus eens de befmetting gehad hebben, blyven daar van bevryd, maar niet altyd. Nu zal ik aantoonen en verklaaren , wat hier kwaad gedaan heeft. De pest neemt haaren oorfprong uit eene kwaadaartige verrotting, Wélke met zeker bepaald en als omfchreeven is, zynde de eene verrotting erger dan de andere. Die dus eene. minder kwaadaartige verrotting doorgekomen zyn, zyn juist daarom niet zeker, dat  I 89 ] dat zy ook eene meer kwaadaartige zullen kunnen doorftaan ; en dat zy eene min kwaadaartige verrotting doorgekomen zyn, blykt daar uit, dat zy 'er van opgekomen zyn, Is 'er wel iemand, die twyffelt, of de krachten en fterkte der natuur veel toebrengen, om van de pest op te komen ? Dit geloof ik niet; maar nogthands moet de voor* naamfte grond daar van gezocht worden in de gefteldheid der vogten, die hec kwaad voordbrengen ( humor peccans). Immers hebben zy, by Welke uitflaande vlakken zigtbaar waren * fchoon zeer fterk van natuur zynde, allen het leeven 'er by ingefchooten, ook die geenen, die zwarten en dunnen afgang hadden, en die door den neus of door den buik ( uterus ) bloed loosden. Die dus eens herfteld wierden, bleeven in den herfst en winter vry, maar kwamen in den zomer, in welk faizoen de zwarte gal de oorzaak van het verderf was, allen om. Die nu in die eerfte jaargetyden (herfst en winter) het overleefd hebben, hadden geene zwarte gal, maar bedorven eri Hinkende zwartgallige vogten. VerVolgends (in den zomer) nam de zwarte gal wederom de overhand ,de hongersnood wierdt zwaaier , de hoop op ontzet verdween, en alle oorzaaken der pest wierden fterker. Geheel anders was het gefteld in de befmetting by Thucydides* Daar wierden de oorzaaken door verloop van tyd niet fterker, maar namen integendeel allengskens af. Die derhalven de fterkere oorzaaken G % We-  i 9ö J wederftaan of doorgeftaan hadden, waren ook veiliger en meer beftand tegen de mindere. Wie ziet hier niet klaarblykelyk de regt tegenoverffaande gefteldheid der omftandigheeden? Men kan hier met regt opmerken, dat de fterkte der natuur van zeer groot gewigt is, om de pest te voorkomen. Ik heb by my zeiven, de helmetten bezoekende, terftond pyn in de liesfen of onder de oxels waargenoomen * ). Eens gevoelde ik pyn in het hoofd f ), hier op voigde in den nacht fterk zweefcen en drie of viermaal ftoelgang § ). Met zelfde is aan anderen insgelyks gebeurd, die my zulks getrouwelyk hebben verhaald. Ik zal optekenen, hoe zich de ganfche zaak toedroeg. Den eerften zieken, waar van ik gewaagd heb, had ik dikwerf bezocht, bezag zyn braakzel, zyn' afgang, bloedloozing en pestbuilen, ik hadt over zyne kinderen, zyne vrouw en het geheele huisgezin gegaan. Daags daaraan was ik mislélyk en hadt eenezwaartein het hoofd , pyn in de lies, een klein gezwel deedt zich op, des nachts kreeg ik eene gemakkelyke ontlasting ( alvus lubrica ) ik baadde in het zweet, drie of viermaal moest ik een ander hemd aandoen, en even zoo oikwyls heb ik warme wyn met foelie inge- noo- *) Obfervaviin me ipfo, contaminatos invifcnte, ftatim ursguen dolore vel axillas. f) Afficiebatur aliquando capufc, §) Secesfus tres quacuorve.  I 9i 3 rioomen. Het gezwel verdween, de hoofdpyn hielde op, ik kreeg een' onverzaadelyken trek tot hazelnoocen, at dezelve in grooten overvloed, de hoeveelheid der waterloozing was daar op zesmaal groqter dan die van het drinken. God heeft my geneezen. Na het doorkomen van dit gevaar my by de befmeïten begeevende, kreeg ik pyn in de ontlastbuizen (emunctoria), zynde dit een byna zeker kentéken van de pest. Daar ftierven 'er meer, by weikc de pestbuilen zich in de lies/en, dan op andere plaatzen opdeeden, vooral wanneer zy zich aan de ftïnktrzyde vertoonden.) Dit zoude eene wonderfprtuk fchynen, indien de ondervinding het niet bevestigd hadt. Zoude de reden, waarom van hun, die de gezwellen op andere plaatzen hadden,niet zoo veelen ftierven, niet wel kunnen zyn , dat zy niet zulk een' grooten overvloed van die vergiftige, verderflyke ftoffen by zich hadden,«dewyl zy geen zoo liegt en bedorven voedzel gebruikten? Tmrners de lever,aangeftooken zynde, ( en hier uit ontftaat het gezwel in de liesfen) deelde een even bedorven bloed en de befmetting aan het geheele ligchaam mede. Die de pestbuil aan den hals of onder de oxels hadden , by deezen fcheen de lever, noch ook al het bloed niet befmec te zyn. Hier uit nu mag men de oorzaak van den door my opgegeeven' ftelregel (aphorismus) afleiden. De hongersnood tastte ons aan; deeze hadt veelvuldige gezwellen in de liesfen en het G 3 fter-  r 3 fterven van veelen ten gevolge ,• want de deelen gefchikt om het bloed te bereiden, wegens dei. honger ontwend zynde, eene verandering ondergaande, deelden door hunne openingen en buizen de kwaade gefteldheid verder mede * ). Maar waarom kwamen zy vooral om, die de gezwellen in de flinker lies hadden ? Om dat zy boven anderen een grooten overvloed van zwartgallige vogten by zich hadden ? Of om dat de hartaders, welke, uit de groote flagader onder het middelrif voordkomehde,ln de mild uitloopen en eindigen f), het vergif vaardiger aan het leevensbeginfel (principium vitale) mededeelden? De pest nam altyd een' aanvang met koude. §) Zie daar de zwartgallige vogten en de zwarte gal, de bronnen der pest, in den aanvang nog niet zoo fterk aan het rotten zynde, dat zy hitte en fcherpte voordbragten. Zy kwam met koude aan, ook zelfs *>y hun, die nimmer koorts gehad hebben, en deeze zyn zeer zeldzaam geweest. Zy tastte in het algemeen kinderen en jeugdige lieatnaan, zelden lieden van hooge jaaren.) [je re. cien, waarom het eerfte in den zomer plaats hadt ïi» reeds aangeweezen. Zelden ftierven 'er lieden van *) Sanguinls narnque officïnaob famem disfueta coinmutans per fuas fenestra, et canales miferiam declarabar. ■ t) Anenas, qUaa ab aorto lub fepto transverfo in üenem definunt. \) Cierwf heeft het zelfde waargenoomen v.1. cit.c. r p. 3.  C93 J van hooge jaaren. Veelligt, om dat de melan- cholifche vogten, by hun meer gemeenzaam zynde, niet zoo ligt tot verrotting en bederf overfloegen? Of om dat zy, met minder fpys te vreeden zynde, en regelmaatig op bepaalde tyden eetende * ), keuriger fpys konden genieten ? Of om dat zy de befmetting meer vermydden ? Of om dat de meesten reeds te vooren de pest eens gehad hadden? Of eindelyk om dat koude en drooge geftellen de verrotting en oplosfing beter wederftaan kunnen. Zy wierden evenwel zomtyds ook aangetast, zoo dat de uitfpraak van Plïnius f ) : „ dat oude lieden de pest in het ge„ heel niet krygenvalsch is. Onder de burgers •woedde zy het meest tegen de armen en Calvinisten J ) Be- *) Cibum in tempora distribuentes. Natnral Hist. VU. 50. g ) Volgends fchryven van Cbenat 1. cit. c. a. p 47. feq. .lebben galachtige, bloedry ie , en zwartgallige melart' cbolici) geftellen eene zekere neiging en aanleg tot deeze befmetting, flymachtige lieden minder, maar de drinkers het minst van allen; doch vooral zwaarlyvige en zeer gezonde lieden f Ormutl. c.J insgelyksl ook de armen zyn het meest daarvoor vatbaar[i/wüarrfl. c, p. 87, ] zeldzaamer worden ongedaane (cacbectiei) oude lieden aangeftooken [Orraus Descr. Pest. n. 5. 59.] die venelifche of fchnrftziektens hebben, fterven het zeldzaamst, volgends de overlevering der Griekfche geneeskundigen en de eige ondervinding van den Hoogl. Paris v. Mem. fur la peste, a Paris 1778. kinderen, die de pokken Jiebben, als ook zuigende kinderen, blyven ook vry, G4  I n 1 Betreffende de armen de reden daar van is al te blykbaar, om zich met hec onderzoek van de. zelve op te houden. Maar waarom tegen de Calvjmsten ? Misfchien om dat deeze juist dat geen vreesden, wat de meefte Roomsgezinden wenscheen ? Of om dat zy, uic een fterk vertrouwen op cnrzet, zich minder van leeftogt voorzien hadden ? Cf omdat zy, aan eene predestinatie geloovende, winder behoedzaam te werk gingen? En wan* «eer zy de befmetting reeds hadden, vreesden vig, ieder heeft zyne eigene ontlastbuizen. Vooronderftelnu, dat het brein of leevens beginfel ( vitale principium) aan bederf blootftaat; zoo zuk gy dit, door hec brandyzer aan den arm te appliceeren, misfchien kunnen vóórkomen en verhoeden. Dit ftemmen wy volmondig toe; ook willen wy gaarne toegeeven , dat de oncledigïng, die de natuur door de eigenaartig daar toe ge-  [ ioo 1 gefchikte ontlastbuizen bewerkt, daardoor niet belemmerd wordt. Maar vooronderfteld , dat de lever aangeftooken wordt, of dat dit deel verzwakt (debilis) is4 zal men de zuivering of ontlediging dan door den arm zoeken te bewerken? Zal men dan niet veeleer de buizen (canules), die in de liesfen uitloopen, van de kwaa. de ftoffen en onreinigheid dienen te zuiveren ? My ten minften komt het zoo voor. Vooronderftel nu insgelyks, dat de lever door eene buis (fistula) in de beneden deelen ontlast en voor befmetting behoed wordt. Wat zal dit nu baaten, indien het hart of het brein wordt aangetast? Hoe heeft het gegaan met het huisgezin van den zesden zieken ? By de moeder en de drie dochters wierden brandyzers aan de dyën geapplieeerd, om haar voor de befmetting te behoeden; zy wierden des niettemin befmet, allen kreegen gezwellen onder de oxels, en het geheele huis ftierf uit. De voorbeelden daar van zyn menigvuldig; doch laat ik 'er het volgende alleenlyk nog byvoegen. De reden waarom deeze dingen by het gemeen en de onkundigen voor behoedmiadelen gehouden zyn , is tweeërlei: vooreerst dat zy , die, zich van brandyzers of uitwendige aanhangfels tegen de befmetting bediend hebbende, bevryd gebleeven zyn, zulks daar aan hebben toegefehreeven, of dat zy, die door andeien overreed en in het vaste vertrouwen  Ven gebragt waren, dat zy bevryd zouden bly« ven, en uit dien hoofde minder vrees voor de pesc hadden,.ook minder vatbaar voor dezelve geweest zyn. Met de inbeelding en de gemoedsbeweegingen heb ik deeze verhandeling begonnen, en met deeze zal ik die ook eindigen. OVER  OVER HET SCORBUT, ALS EEN E DOORGAANDE EN ALCÏEMEEI* HEERSCHEN DE VOLKSZIEKTE (*). ^TTaan wy nu over toe de tweede algemeen heerfchende ziekt? (popidaris), naamelyk het fcorbut. Ik noem hetzelve algemeen heerfchende, en enderfcheide het hier van Tiet fcorbut, als het eene natuurlyke landzieke f ) ( endemitts ), of wanneer het eene verfpreidende ziekte § ) ( fporadicus) is. *) Wyzyn gewoon deeze ziektefebeurbuikte noemen, waar vaa daan ook Hugo In obs. Bred. dezelve niet fcorbutus maar ftotbueus noemt. „ De Vertaaler." f) Zie hier over Witr Med. 01». L. I. p. 884. Opp') Ronsfeus(de magn. Hipp. lienib. c. 5. p. 16.)Utucaus (de fcorbut. Propolit. Rostoch. 1589.?. 6..&p. 54- ed. Hag. 1658.) Greg. Horst (Bichl. von dem fcharbuk, Giesf« 1611. i 6. p. 9 ) Roetenbsck v. Hom ( Specul. Scorbut. c. 1. p. 16 ) en van de nieuweren Linri. ( abh. v. Schar» bock Th. 2. c. 1. S. 80. c. 9. S. 419.) g) Zoodaanige plaatzen, op welke de oorzaaken vafï van het fcorbut byna niet te vinden zyn, ftaan hier voor bloot, Lind. 1. c. p. 81.  / l 103 ] is. Byons is het zelve befmettelyk (tpidemkus*) geweest, naamelyk wegens het ilegce voedzel, en de gemeenzaamheid f) (met hun, die het hadden ), wegens de. vogtigheid van het weder en de door dampen uit de moerasfen bezwalkte en befmette lucht. Te weeten de fterke hongersnood , de menfchen noodzaakende om flegt en ongewoon voedzel te gebruiken, bragt te wege , dat het fcorbut van eene eigenaartige landkwaa! in eene befmettende ziekte veranderde en ontaame. Als zoodaanig nu handel ik hier over het zelve. Het ftaat met de pest in eene naauwe betrekking, het is befmettelyk (contagiofus^') , wegens de zwartgallige vogten of de zwarte gal; 'er doen zich blaaiiwe en roode vlakken by op , veelvuldige flaauwtens of bezwymingen (animi defectio) , en een haastige dood gaat 'er *) Ponsfeus, Lind. en anderen, die over Icrygs- en fcheepsïiektens gcfchreeven hebben , leeren, dat het fcorbut befmettelyk of aanfteekende (epidemicus) wordï by gebrtk aan leeftogt en door de vogtige lucht. f) Ex victu pravo et communi. J) Jo. Ecbtius [de fcorb. vel fcorb. pasfone Epitomé 1541.] heeft het eerst de befmettelykheid van het fcorbut gefleld, Wierus heeft zulks toegeftemd, mits dat het" zelve gepaard gaa met verrotting in het tandvleeschj de nieuwere geneeskundigen zyn het over deeze zaak niet eens. Lind. 1. cit. C. 4. p. 75. beweert het tegendeel, en, naa myn inzien alcoos, mctregt, dewyl mei» <5e betekenis van algemeen in zwanggaands ( epidemius ) §a lejmsttely,ke((tntagiofuf) ziekte fauaea verwan. ti  i 104 3 'er zomtyds mede gepaard. De oorzaak is by ons voor een groot gedeelte een en dezelfde geweest, als befmettelykheid < centagium), flegt, bedorven voedzel, de gefteldheid van het weder, vrees en droefheid. Doch hier over zullen wy in het vervolg handelen. Men moest verbaasd ftaan , hoe zeer deeze ziekte binnen kort de overhand nam, zelfs tot onder lieden van den eerden rang, zoo dat zelfs de leden van den krygsraad daai van niet bevryd bleeven, welke om die reden ouk drie geneesheeren benoemde en aanftelde, om bepaaideiyk voor dezelve zorg te draagen*). Het getal der geenen, die het fcorbut hadden, is naauwkeurig opgetekend , en btdroeg dat der foldaateq f) duizend zes honderd en acht. Y y hebben de eigenfehappen der ziekte zeer raaukeurig leeren kennen , en dezelve zeer gelukkig zien genetzen, zelfs nietcegen[taande het gebrek aan alles § ). Ik houdemy nietop(ge)yk veelen voor eene gewoonte hebben) met den naam, maar met de zaak zelve: en ftel in deeze actueloosheid eene eer. Maar ik wil naauwkeunger onderzoeken, of deeze ziekte aan de ouden be- *) Den 20 Maart 1625. fj Olaus MBgnus[hist. Sepentr. Gent. Breviar. XVT.-f. p. 415.3 is de eerlïe, die deeze aiekte noemt „ eene legerziekte, die de belegerden en ingejlootenen kwelt." Het geen* na veele anderen, Uachftttm ook aangetoond heeft [Obs. circa, lcorbut. ap. Lind p. 587. ] §) Ideam vidimus exactisfimam, curationem petCe^ cem, etiam in penaria.  C I05 3 bekend geweest is*), dewyl de geneeskundige fchryvers dieswegens verfchi! hebben. Voorzeker, wy ontmoeten by Hippocrates f) meer dan c'éne plaats, waar hy het fcorbut naauwkeurig omfchryft, maar egter altyd onder een* VerfcKillenden naam en titel, naa de verfchillende uitwerkzelen , verfchynielen en aandoeningen (pathemata), die het zelve voordbrengt. Zien wy hem fiegts in de befchryving van de tweede mild* *) Hiel over Is door de eerfte' berhhryvers van hefc 'fcorbut met veel hevigheias getwist, en ik zelve heb in vroeger tyd in navolging van Ricbtetus [prol. exhib. brév. inquis. in Hipp. Scovbud antiquitates p. no. T. 111. Opp.] myn gevoelen reeds gezegd [ Morbor. Antiquit. Sect, 11. n. 5. p. 132.] De geheele zaak komt* zo ik my niet bedrieg, kortelyk hier op neder j dat wy wel toeftaan, dat 'er eene groote gelykheid en overéén, komst plaats heeft tusfchen zommige ziektens, die door de oucien met een' anderen naam beftempeld zyn , en het fcorbut, gelyk de laatere geneeskundigen het noemen, voor zoo veelde voornaamfte toevallen, verlchyn. felen en oorzaaken betreft, maar tevens ontkennen, dat de ziektens volmaakt één en dezelfde zyn. De reden is klaar, en wel deeze, dat de wyze van fcheepvaart en oorlogen byde ouden geheel anders was, als by ons; want daar zy zich zeldsaamer op zee begaven, en de ftedert byna nooit zoo inflooten, dat alle gemeenfehap en toevoer van buiten afgefneeden was , fchynen zy alleenlyk in eene geringe maate aan die gebreken en onheilen onderhevig te zyn geweest, welke door het fcorbut veroorzaakt worden. ^) De intern, affection $. 33. p. 23°- TH a  L "ff 1 mildziekte *): „ De buik wordt opgeblaazenfc „ maar naderhand zwelt ook de mild op en is ,j hard, en 'er vallen op dezelve fcherpe, ftee„ kende pynen. Daarenboven verandert de kleur j, des zieken, en hy ziet zwart, bleek, en trek„ kende naar de kleur van een granaatfchil f ) , de „ adem ruikt benaauwd, het tandvleesch wykt van j, de tanden af, zoo dat dezelve los worden , en ,j aan de beenen ontftaan zweeren, even als „ nachtblynen (pustula nocturnes), de ledemaa„ tei vermageren en tceren uit, en zy hebben „ geen' afgang g)." Deeze ziekte van Hippocrates heeft hier geen* naam. Zie daar hoe hy zelve die noemt. „ By hun, die groote mildert „ ( lienes magni) hebben, is het tandvleesch ont„ ftooken en bedorven en de adem ftinkende» „ Maar die groote milden, en geene uitftortingen „ (eruptïones) van het bloed noch benaauwd rui- kende adem daarby hebben , krygen kwaade „ zweeren aan de beenen, en zwarte vlakken (cicatrices)." Hoe WieruS het hier ook keert of wendt, hy moet het gevoelen van hun toevallen,die willen, dat de ontfteeking in den mond (ftomacace) en zwaarte in de beenen (Jcelolyrbej altyd hand aan hand *) Videamns feeündum tier.is moibum. f) Malicorii fpeciem referens. §) Membra attenuantur , & flercus non feccdic. + ) praidict. II. 42. p. 518. T. 1.  r } hand gaan. Zie hier nog duidelyker bcwyzen. Hippocrates * ) de volvuli befchry vende, zegt aangaande de eerfte: De zieken hebben eene zwaarte }, in de dyën, en wanneer zy gaan, beeven zy, „ en wanneer zy tegen eene hoogte opklimmen, „ hygen zy geweldig." Vervolgends overgaande tot de volvalus htsmatitcs zegt hy , dat dezelve deeze , en meer andere, eigenfchappen met de voornoemde gemeen heeft, en geeft ten laatften de volgende byzondere tekenen daar van op: „ Zy hebben een' Hinkenden adem, het tand,, vleesch wykc van de tanden af, en zy bloeder» „ uit den neus. Zomtyds botten ook aan de dy„ en zweeren uit, en terwyl de oude geneezen, „ komen'er wederom nieuwe op; de kleur (van „ de zieken ) word zwart en het vei. dun." Dit alles ftrookt tot dus verre zeer wel. Maar het t geen hy 'er oplaat volgen ,[verwekteenige zwaarigheid. „ De zieke nu" dus leezen wy „ kan „ onbelemmerd gaan en arbeiden f ) " Wat moeten wy hier van zeggen ? Dat Hippoerates tegenftrydigheeden gefchreeven heeft ? Dit is niet te denken. Het is buiten twyffel, dat de text bedorven is, en men dus moet leezen: „ Hy „ kan geenszints onbelemmerd gaan en arbei- „ den *) De internis affection. $. 47 p. 254. T. II. •— Rontfeus ontkent dit 1. cit. t) Estaatem ad deambulandum ac laborandum prom*J«»' H3  L 108 ] ,t den *)." Doch dit zal zommige neuswyzen en ftyfhcofdigen befpotteiyk voorkomen. Dat deeze domme en overgedreeven kiesfche beoordeelaars, die niet alleen geen acht geeven op de meening der ouden, maar zelfs ook niet op de gezonde rede en het gewoone gebruik, Ceifus-f), dien getrouwen uitlegger van Hippocrates , inzien ; hier zullen zy leezen; „ De zweeren gev neezen of in het geheel niet , of gaan ten „ minften zeer bezwaarlyk toe ,• het fterke wan„ delen en ioopen gaat van eenige pyn en moei3, jeiykheid vergezeld," Deeze kwaal is mede de zwaarte in de beenen (fcelotyrbe ) § } en de ontfteeKing in den mond (jlomacacc) van Plinius, die hy dus verfchillende benoemt, naa de verfchillende deelen, waarop zy meer of min valt. Dan genoeg hier van. De fnapachtigheid is in ernftige zaaken haatelyk en lastig, en ik bemin,* met alle verftas digen, de kortheid. Voor de bedilzuchtigen moet ik hier evenwel naauwkeurigheidshalve nog by voegen, dat de oorfprong van deeze kwaal door Plinius verkeerdelyk in het water gezocht wordt; maar de Romeinfche geneesheeren hebben de oorzaak van deeze, by hun *) Ad ambulandum et laborandum minime promtus. |) De Medicin. IV. $>. § , HÜfcber leert, dat dezelve veroorzaakt wordt door harde f.ys en oude kaas. Vid. prol. De gravi fcorbuti fyraptomate, fcelotyrbe dicto, memorabili cafu illu* ftrato, Jen. 1747.  T m 1 hun ongehoorde en onbekende ziekte, aan het Water toegefchreeven. Zoude de hardheid der mild ( durities fplenis), by Avicenna * ), en de pyn in de knieën (genua dolentia te ^Er.u», by Hippocrates f) , niet wel deeze zelfde ziekte zyr ? Ikzal hier omtrent niets beflisfen, maar de fchriften van anderen zuilen het voor my uitvvyzen. Laat ons nu den oorfprong van deeze algemeen heerfchende ziekte opfpooren. De ftaaten van Holland hadden deeze ftad ,als zeer na aan het koninglyk gebied en voor de aanvallen van 's konings troupes bloot liggende, overvloedig van rogge, kaas en gedroogde visch voorzien. De kaas en visch waren by wylen verwisfeld en vernieuwd, maar de rogge was geduurende den tyd van dertig jaaren altyd blyven liggen, en leverde by gevolg , muf en bedorven zynde, flegt en terftond befchimmeld brood uit, ja, daar de bloem in het zelve verteerd was, konde men het mee) zelfs niet alléén gebruiken, dewyl het niet aan eikanderen hieldt, zoo dat men 'er andere graantn onder moest mengen, om 'er deeg van te kuneen kneeden. Allen nu, die dit brood aten § ), wier- *) Can III.Fen. 15. Traet. f. c. 5. p. 6r». Ed- Bafil. — Maar dit is meer betrekkelyk tot eene ziekte der mild {fplenis vitivm), en geenszlntt tot het fcorbut- t) Epidem. VI. Sect. 4. p. S08. T. I. $) Het is bekend , dat het meel, het welk van den zevenjaarigen oorlog af in tonnen bewaard en bedorven was, in het Jaar 1772, aan de Sa*en by gelegenheid H * v»n  r 'io ] wierden hevig door hec fcorbut aangettasten geteifterd. Daar by kwam /dat oude en rotte kaas onder het volk wierdt uitgedeeld: de foldaaten aten heel gemeenzaam paarden- en honden* vleesch, zy leefden onder malkanderen, waren werkeloos en zonder genoegzaame beweeging, zynde daarenboven het faizoen, de plaats van hun verblyf en de lucht ongemeen vogtig. Hier by kwam ook nog de befmetcely kheid C contagium ). Deezis ziekte is zeer befmettelyk * ), vooral wanneer eene groote menigte roenfchen met eikanderen gemeenfchappelyk woonen, eeten en dezelfde ongeftelde lucht <. aëris intemperies f ) inademen. Trouwens de meefte zwartgallige ziektens fchynen meer of min tot befmettelykheid over te hellen. Hoe is het met de Elephants ziekte, de melaatsheid, de venerifche befmerting? Hoe met de teering, en watervrees ( hydrophobia ) gelegen, indien men Paullus mag gelooven ? Zyn deeze alle niet befmettelyk ? Onder dezelfde clasfe behoort; van groote duurte verkocht zynde, de convulfio cerealis te weeg gebragt en aangezet heeft. *) Hempet [v. eigne erfahr. u. Wahrnehmung vorn Scharbocke S. 17. ] bewyst uit het voorbeeld van getrouwde lieden, die by eikanderen flaapen , dat zulk» valsch is. |) Scbraud heeft onlangs aangetoond, dat het fcorbut in de gevangenisfen uit dezelfde oorzaaken ont. ftaat [Abh. von der verbindung der Luttfeuche mit dem Scharbocke S. 15.  C «« J hoort ook de pest en het fcorbut. Deeze waren by ons de voornaamfte, daar de gefteldheid van het weder dezelve begunftigde , (immers de drift van wind en zwerk was hoofdzaakelyk uit het zuidenen gepaard met veel nattigheid)hec voedzel daar toe mede werkte, en de befmettelykhcid zich algemeen verfpreidde (contagium dispergens ). Hadden de fappen dus den hoogften graad van verrotting bereikt, dan was zulks de oorzaak van de pest. Het fcorbut was zynen oorfprong niet aan een zoo veel vermoogend kwaad verfchuldigd. Ik omfchryf het zelve dus: ,, Het fcorbut by ons is eene cenvouwige volksziekte, „ befmettelyk, ontfiaande uit zwartgallig bloed of „ zwarte gal, beide aan het rotten en buiten de „ mild uitgejlort en door het ligchaam verfpreid „ zynde, en de geheele gefteldheid van het zelve „ bedervende * )." Het is eene eenvouwige volksziekte. ) De pssC fluit ik hier van uit. Eene volksziekte. ) Hier over zal ik terftond nader handden. Befmettelyk.) Hier van fluit ik eindelyk uit veele eenvouwig doorgaands in zwang gaande ziektens, als hoest, pleuris, pyn in de iedan, gemeene bloedloozingen (populares fanguinis eruptiones) en meer an- de- *) Scorbutus nnster est mtrbus fmpliciter popularit, conti' glofus, ortus ex fanguine melancbolico atrave bile putresceneentibus extraque tienem in corpus dijfujis, et üniverfum tartiem ejus bahitttm corrumpentibus. H S  i 112 3 dere van dien aart. Ont(taande uit zwartgallig bloed of zwarte gal. ) Alle fchryvers zyn van dit gevoelen, en de uitwerkzelen zullen het bevestigen. Uit zodaanïg bloed derhalven, als zynde dik, en niet ukbytende, ontftaat eene verharding ffcirrhus) in de mild en de groote mild(flen magnus), maar de zwarte gal, is zuur, fcherp en uitbytende, en veroorzaakt geene verharding i;i de mild. Jan het rotten zynde. ) Tot het wezen van deeze ziekte ( affcctus ) wordt met regt als een vereischte opgegeeven, dat zy befmettelykheid veroorzaakt en de toevallen, waar van ik terftond zal fpreeken. Deeze fappen nu, ont. ftaan uit flegte fpyzen, verrotten buiten hunne piaatsin het eerfte deel des ligchaams, daar de na. tuur, overwonnen is, en tot de verteering of uitdryving geene poogingen doe' * ) En buiten de mild f ) uitgeftort en door het geheele ligchaam verfpreid zynde.) De mild, het zwartgallig vogt of *) Pntrescunt autem extra locum in prima corporis regioue a malis cibis hi fucci geniti, nnura victa, nee coucoctionem expulfioi emque moliente. t) Ecbüus, Wierus, Ronsjeus, Rrucaus en Brunner hebben, volgends het gevoelen van hunne eeuw, gemeend, dat dit de bronnen en oorzaaken van het fcorbut waren ƒ het geen door de nieuweren ontkend wordt, om dat deeze verflopping der mild geen plaats heeft en het kwaad niet vermeerdert, dan wanneer het zyn' hoog. ften trap bereikt heeft. Ja onze Schryver zelve erkent, dat dit, onder zekere uitzonderingen en Toorwaarden, "ft'iar en zeker is.  C "3 1 of de zwarte gal niet van het bloed afcheidende, wegens den grooten overvloed ( hier uit het flegte voedzel en andere opgenoemde oorzaaken ontftaan zynde) of dewyl het vermoogen van dit deel der ingewanden gekrenkt;was, belettede de vogten niet om zich in het ligchaam uit te Horten en te verfpréïdê'ó. Het fcorbut ontftaat derhalven op tweeërleie wyze, of uit een gebrek in de mild, of, indien deeze zuiver en ongefchbnden is, uit de groote overtolligheid der zwartgallige vogten. Het is dus niet noodzaakelyk, dat altyd by het fcorbut de milden ver* ftopt, veel min nog dat zy groot en opgezwollen zyn, maar ik wil egter niet ontkennen, dat by verloop van tyd deeze ongefleldheeden in de mild ontftaan, ja zelfs dikwyls het fcorbut voorafgaan en de oorzaak daar van zyn. Want de mild is eene fponsachtige zelfftandigheid, vol gaatjens en openingen en ontelbaare fyne hair. vaatjens(vafa cap\llana)t waarin zy zelfs de lever overtreft. In beide betrekkingen is zy zeer aan opftoppingen onderhevig ; ja zy zwelt op, even als een fpons, om welke reden zy door een edel Romein by een' geldbeurs (fiscus) vergeleeken wierdt. Hippocrates *), dit in aanmerking neemende, zegt, dat van alle deelen van het ligchaam de mild en het brein het meest aan ziektens bloot ftaan. Zulks bewyzen onder an- dc- *) De morbis IV. p. 131. T. II.  C fi4 3 deren deszelfs verharde en groote gezwellen, die tot fcorbut, zwarte geelzucht icterus niger") waterzucht, flymzucht en ongedaanheid (cacht* xia ) aanleiding geeven. En eindelyk deszelfs geheele gefteldheid bedervende.) fin zy(demiid) maakt het geheele ligchaam aan deeze ziekte onderworpen * ). De ingewanden , die dienen,en alleenlyk gefchikezyn, om de voeding re bewerken en in het eerfte deel des figohaams rondlom heen bezet zyn f ) , leveren hier toe wel de eerfte ftof, maar boven al de mild; maar zeldzaam evenwel laat zy zich binnen deeze grenspaalen beflujten, en bederft eerlang het geheele ligchaam en alle deszelfs deelen, indien men haar niet door fpoedige hulp by tyds te keer gaat. Het fcorbut dan is eene eenvouwige, en niet uit verfcheiden'andere famengeftelde, ziekte S Y: Want het is eene ongefteldheid en ongemaatigheid , ontftaande uit zwartgallige vogten, tot eene zekere bepaalde maate van verrotting gebrast zynde. Immers de grond der ziekte is niet ge. Ie- *) SubjecTumhuic mmbo univerfum exhibet corpus. t) Viscera nucntioi/i infervientia et dicata in prim> que corporis regione circumfita. §) Mattb. Martinus [lborbutus feu luis fcelotyrbic» primordia, esfentiam exhib. $. 9. p. j. Ed. Jen.] be. weert het tegendeel, en vooral is ook van zyn gevoelen Eugalenus; maar deeze is meestal te yyydioopig en uitbundig in het bewyzen van zyne zaak, en fchynt met zyne ondervindingen en kundigheeden de geneeskunde gen in de war te brengen,  f "5 i legen in de opftopping der mild, dewyt zy ook zomtyds zonder deeze plaats heeft. Die toch is het geval, wanneer de overvloed van deeze vogten zoo groot en overtollig is, en in het ligchaam zich uitftoft, dat de mild, offchoon anderszints fterk en gezond zynde, niet inftaat is om dezelve uitiezuiveren en te verzwelgen. Niet anders ook is het 'er mede gelegen, wanneer de aderen in de ingewanden zoo naauw zyn , dat zy de dikke en veel aarde bevattende vogten niet kunnen doorlaatc-n , om in de daar toe gefchikte ontvangbuizen (etnisfaria ) te komen, alhoewel de mild in allen deele welgelteld en fterk is. Wy hebben hier ook gezien, dat uit hoofde der befmettelyk heid het tandvleesch zeer fchielyk aangeftooken en bedorven , en de adem ftinkende wierdt, zonder dat.de mild zoo groot wierdt, als de fchryvers roepen en boweeren, dat hier by noodzaakelyk moet plaats grypen. Maar waarom zoude men zich aan fchryvers binden'? Men moet hun we! in twyffelachtige gevallen volgen , maar niet hardnekkig aankleeven. Jn de daad de meefte fchryvers fchynen, cerwyl zy zoo veele toevallen daar van opgeeven, en zoo veele ziektens daar by verdichten, met het fcorbut den draak te fteeken. Naamelyk alle toevallen en verfchynfelen, en de ziektens, die daar mede verbonden zyn, komen voorduit het fcorbut; en wy ftaan toe, dat, of uit dien hoofde de opftoppingen zeer menigvuldig en hoofdzackelyk o.nt.  ï "6- 3 «ntflaan , of, dat, volgends getuigenis van Gak. ms * ) , „ In de mild zeer ligt een verhard ge„ zwel kan veroorzaakt worden, wanneer het „ bloed in deszeifs aderen opgeftopt is, en wegens de verdikking niet ontlast noch ook gemakkelyk opgelost en ontbonden kan worden." Zelfs willen de geleerdften, die over het fcorbut gefchreeven hebben, dat de opftopping der mild ziektens in getale ten gevolge heeft, om dat 'er eene al te groote toevloed van zwartgajftoffen voor handen is, even als of deeze vogten aan zekere deelen in ons ligchaam bepaaldelyk eigen zyn. Waarom zoude dit ook geene plaats hebben by de vermindering der hoeveelheid , daar dan de hoeveelheid der overige vogten in zekere bepaalde deelen verminderd is t). Doch terwyl zy deeze en diergelyke fpitsvindig■heeden ten voorfchyn brengen om te toonen, dat zy wysgeeren zyn, fixllen zy zich zeiven ten fpot voor anderen, en veroorzaaken verwarring in de kunst. Ik voor my ftem in het gevoelen van Galenus, dat men de mindere geftrenghéid der ziekte op zomrnige tyden daar aan moet toefchryven , dat de oorzaaken derzelve minder groot en kwaadaartig zyn , en dat dus de begin- fe- *) De compofit. Medicam. Secundum loc. IX. 2. p. 74 5- T. V. |) Cur non etiam in quantitate imminuta, cum reliqui humores certis numero parübus fint imminuti?  t **7 J felen van het fcorbut ook by wylen plaats heb» ben , zonder dat 'er eenige verftoppingen of verharde gezwellen in de mild aanweezig zyn. Deeze vogten brengen dus op verfchillende wyze het bederf in ons ligchaam te weeg, door loopziekten ( dysenteria ), voedingsgebrek (atraphia ), ongedaanheid ( cachexia ) en andere foorten van ziektens te veroorzaakon. Laaten wy derhalven ons verhaal vervolgen. Zoo dra de lyst der zieken opgemaakt was, verdeelden wy dezelve in drie clasfen. Aan elke clasfe wierdt een geneesheer en een apothekar, beneveus twee chirurgyns, toegevoegd. Ieder clasfe bezocht dagelyks den geneesheer op een bepaald uur, wanneer deeze hun in het byzyn der chirurgyns ontving. Moest het tandvleesch weggenoomen, of een ader geopend worden , zulks gefchiedde terftond* De geneesheer fchreef op een briefjen den dag der maand, den naam van deh capitein en van den zieken foldaat, en vervolgends de noodige geneesmiddelen. Van daar wierdt de zieke naar den apothekar gezonden. De geneesmiddelen wierden in eene gelyks hoeveelheid gegeeven, volgends een voorfchrift, het welk aan den apothekar ter hand gefield was, naamelyk: van het gemeene aftrekzei (decocturn) lih. I., van het middel, om het tandvleesch mede te beftryken unc femis, van de zalf unc I. Tegen de loop was de gifte van het opiaat (opi. *tum) verfchillende, naa de verfchillende gefteldheid  C ns ] heid der Jyders. Insgelyks wierden ook de buik' zuiverende middelen (purgationes) in verfchiiende hoeveelheid uitgedeeld, volgends hec voorfchrifc van den geneesheer. Op deeze wys wierden in drie uuren tyds, zonder eenige moeite, alle de zieken geholpen. Jn den beginne, toen de apotheeken nog overvloedig van geneesmiddelen voorzien waren, was dit aftrekzei algemeen in gebruik: Recipe Ligni quaiaci rafi lib. I, Cor* tic. ligni ejusdem unc. UIL Rad. Salfa parillce unc. J. Semis. Enules campance, Petrofelini ana unc. I. Cort tamarisci, Rad. Cappar. ana unc. 11. liaccarum juniperi, lauri, fem. najlurtii horten/is, ar.ifi, foêniculi, carui, ana unc VI. Citri unc. II. Genlstauttc. Setnis. Herb. Abfintlni communis, chamaedrios, fcohpendrice, fumarics , lupuli ana M li. Cinnamomi unc. lïil. Macerentur in lib CXX. aquce communis loco calido , per diem et noctcrh cohuantur ad. quartce partis confumtionem, detur colatura. Het volgende middel wierdt gebruikt, om het tandvleesch te fmetren: Recipe Meilis communis colati lib. III. Salis prunella. aluminis, ana unc. 111. Ühguentl AEgypüaci unc. I. M F. Pi; was het fmeerfel voor het tandvleesch. Zomtyds gebruikten zy na dit fmeerfel den volgenden gorgeldrank , om den mond te fpoelen en te zuiveren. Recipe Rad. tormentillce, Cort. granatown ana unc. II. Sem. cydonior. plantag. ana unc. VI. aluminis, Salis communis ana unc. IIII' Coq. in lib. XXX. aquce communis, colaturce adde fyru- puni  f i'i 9' ] pum de agresta, de dcetofa fimpl. ana unc V. OM yitrioli, fulphuris, ana unC. 1. M. F. Dit was de gorgel- of fpoeldrank voor den mond. De ruggraad', voeten, beenen en de knokken, waarin eenige traagheid of verftyving plaats hadt, wierden met eene zalf gefineerd, waar van dit het voorfchrift is: Recipe Unguent. Arragon. Agrip* pee, ana unc. III.' Dialth. fimpl. tnarciatt ana unc. II. Olci cdstorei, euphorbn, chamomelini, anethU ni, lumbrkor. tencsir. ana unc. % femis. terebinth de laterïbus ana unc. 1. Cerë q. c. M. F' un'. guent. Ten deezen t'yde waren, roode loop en andere zi.krens zoo zeldzaam*), dat wy ons met derzelver geneezing weinig ophielden, ons Bezig houdende met de bron van het kwaad , en niet met de toevallige gevolgen en verfchynfelen. Met getal der zieken nam zigtbaar af, en zulks te mier, daar de Joopers de foldaaten door een* grooten toevoer van tabak veel' verligting aanbragren f), Wy hebben bevonden, dat, door het gebruiken daar van, niet alleen verfcheiden bevryd gebleeven, maar ook volkomen weder herfteld en geneezen zyn, de vogten zich of door den mónd of door deri buik ontlastende. De * ) Jo Witbe heeft deeze beide kwaaien té gelyk waar. genoomen [joumalof voyage to new Southwales , Lond. 1790.J, en hy meldt, dat het fcorbut vooral dezulken aangetast heeft, die de roode loop ontkomen waren. + ) Eo magtf, quod tabad magna copia nuntii militè/ fisblevarent. f  f I20 J Dé regeering was niet zeer geftrengop het verkoopen van brandewyn. Deeze drank heeft het vermoogen van te verdunnen, de flymachcigè Vogten te verdeelen, te verteeren, cptedroogen en ongemeeen te verfterken. De dagen begonden nu langer te worden, de zon lieffelyker te fchynen, en de nachten zaster te worden. Op het eiriHe van de maand bèvonden wy dus niet meer dan agthonderd zieken te hebben. Dan deeze waren des te ongelukkiger. De geneesmiddelen ontbraken , die uitgedeeld wierden, baatten niets, het voedzel wierdt van dag tot dag flegter, het bedorven koofn, reeds voor een' tyd ingehouden, begon nu algemeen in zwang te raaken, en 'er verfcheen nog geen Hoilandsch leger tot ontzet. Wat fchoot ons nog overig? De laatfie troost der overwonnenen, op geen heil meer te haopen. Wy zyn raadeloos, veranderen van.geneesmiddelen, belooven, dat 'er geen gebrek aan zal zyn , de hoop ftaat op ons gelaat i rerwyl de wanhoop in het hart huisvest, de geneesmiddelen (pharinaca) worden in eene dubbele maate toegediend, wy vernaaien, hoe veelen 'er al geneezen zyn , en belooven aan de nog overig zynde zieken des te fpoediger hulp en uitkomst. Zoo hielden wy het een maand lang fleepende. Zy zagen intusfchen wel, dat wy hun misleidden, vooral de zoodaanigen, die reeds in andere belegeringen geweest waren en wisten, dat men in zulke gevallen de belegerden door Ieu-  I *** 1 leugens tot volharding pleegt aantemoedigem De foldaat was nu geheel hoop- en moedeloos, daarby kwamen de loopziektens, waterbreuken «■ waterzucht, en de ganfche mengelklomp vaa ziektens tradt voor den dag; zy weigerden de wacht te betrekken, wierpen den bevelhebber de wapenen voor de voeten, en maakten onder malkanderen famenzweeringen , om de ftad over' se geeven. Hoé waart ge, ó burgery , op dit géiigt te moéde ? Wy hielden ons nu bezig met de loopziektens die aller onaangenaamfte toevallen , te geneezen % verwaarloosden de hoofdziekte ,■ en heten niets onbeproefd, om de gemoederen der foldaaten tot bedaaren te brengen* Wy bedienden ons derhalven, als een beproefd,hoog geroemd geneesmiddel, van het Philönium Romanum, het bloedftoppend middel ( micletd ) van Nictlaus * ), ook onthielden wy ons niet van het opium. Hier door eenige'rmaate te vreeden gefteld, kwam hunne woestheid een weinig aan het bedaaren, maar niet lang. Want de ontlastingen opgeftopt zynde wierden de beenen ( crura ) veel zwaarder, daar by kwam de waterzucht y de zenuwen wierden *) Dit tegengift tegen dé loop [ vid. Éicotai Myrepji Medicamentorum opus, Iugd. 1549. p. 86.] is faméngefteld uit famentrekkendé fpeceryen en Arabifche gom-»", 1 a  [ ] den opgetrokken *), en eene haastige dood f) overviel hun. De Prins van Orange § ) hadt gehoord , dat de burgery niet veilig was, zelfs niet onder de befcherming van zyn eigen volk; hy zondt derhalvan een' brief aan de foldaaten, en' hun ontzet belOóvende, bezorgde hy hun geneesmiddelen van een' hoogen prys, en van nog grooter vermoogen, en beloofde hun meer daar van te zenden. Een pryslyke list, en verwon* derenswaardige zorgvuldigheid.' Men gaf aan ieder geneesheer drie kleine Phiool - glazen, die voor geen' twee zieken toereikende zouden geweest zyn. Doch men overreedde hun, dat eene geheele maat door drie of vier druppelen eene geneezende kracht verkreeg. Wy vertoonden hun wonder- balfem , en de capiteins zeiven kreegen geene kennis, dat de foldaaten bedroogert wierden. Met geheele hoopen kwamen zy toe» fchieten, begeerende ieder om het zeerst, dat 'er eenige druppelen voor hun bewaard wierden i hier door wierden zy bemoedigd en kreegen vertrouwen op de geneesmiddelen. Van de reeds uitfpruitende kruiden maakten wy afkookzels, mengden 'er rykelyk alfem onder, deeden 'er cam- *) Tenduntur nervi. |) Aaskwo heeft ook fiaauwtens en een' haastigen dood, *ls de gevolgen daar van, waargenoomen ibid. p. 8r. J) a May 1Ö25. — Hoe veel de hoop op uitkomst vermag ter verligting en geneezing van het fcorbut, kan men zien by Lind. 1. cit. & Amkow'l, cit. p. mi.  C 123 ] campher in, om het eenigzints krachtig en geurig te doen fmaaken , wy fmolten onder wasch raapoly, lynoly en alleswat ons maar voor de hand kwam , en gaven het voor nieuwe buikzuïzuiverende middelen uit, met één woord, wy mengden van alles onder malkanderen. En wy zagen ons ook door de uitkomst niet te leur gefield. Verfcheiden wierden terftond geneezen, en die zich een' maand lang niet bewoogen hadden , wandelden moedig langs de ftraaten. Zy beroemden zich door het geneesmiddel van den prins herfteld te zyn, de beweeging en vlugheid wierdt door eenvouwige oly bewerkt *), de ontlasting kwam van zeiven, of wierdt ten minften met weinig moeite te wege gebragt.. Ik heb 'er gezien, die voorgaven, dat zy door de toegediende geneesmiddelen verergerd waren, en die, kort daar aan dezelfde middelen gebruikt hebbende, binnen weinige dagen uitriepen, dat zy herfteld waren, en zulks alleen, om dat wy voorgegeeven hadden, dat dezelve van den prins gezonden waren. Verbaazend vermoogen der inbeelding ! Wat vermag niet de vaste overreeding der ziele op het ligchaam der zwakke fter velingen! Daar is zeker een naauw verband en betrekking tusfchen het ligchaam'en de ziel. Dit toont deonvoldaane belustheid van zwangere vróuwen', die zelfs op de kinderen een' nadeeligen invloed heeft, dit toont *) Simplici oleo redit motus. I 3  [ 124 ] toont de geeuw-lust ( oscitationes ) , wanneer wv anderen zien geeuwen , en andere fympathetifcbe werkingen meer ; want 'eriseeneonverklaarbaare overeenftemming van het bloed, vooral dat, het welk in de flagaderen is, met de ziel en derzeiver verbeelding (imaginatio ). Waar van daan toch komt het, dat, wanneer wy ons eene afgryslyke en verfchrikkelyke zaak in de verbeelding voordellen, het bloed naar het hart famentrekt, daar integendeel, wanneer de ver? beelding ons een aangenaam voorwerp voorftelt, liet zelve zich uitzet en verfpreidt; dat het, wanneer wy eene flegte, onwaardige en fchandelyke daad zien of ons verbeelden, naar het aangezigt vliegt,, en zich dus naar deeze of geene deelen begeeft, naa dat de beelden zyn , die fterk op den geest van iemand werken. Zeer fchoon drukt zich dieswegens uit, die niets, dan het geen fchoon en waar is, zegt * ): „ De natuur ,, ren zyn de geneesmeesteresfen der ziektene f ).'* De voornaamfte der natuuren is de ziel, en de bevatting is de voornaamfte van haare vermoogens en eigenfchappen § ). Deeze natuur dryfc veele en lastige dampen door zweeten uit, zy pntlast de fchadelyke vogten door waterloozing, ftoel- *) Hipp. Epidem. VI. Sect. 5. p. 8cq. T. I. f ) Naturaa morborum medicaj. §) Naturarum potisllma est anima, in'teilectus prse. dpua hpjus potencia.  C \m 1 ftoelgan?, of braaken. Derzelver ligtgeloovïgheid is derhalven in zekeren opzigte nuttig. Want gelyk vrees, treurigheid en wanhoop de meefte ziektens vergrooten en verergeren, en den zieken nadeel toebrengen, zoo verligten en neemen het goed vertrouwen en de opgeruimde moed de meefte ziektens weg, indien anders tegenftrydige zaaken middelen zyn, om jtegenftrydige zaaken te verdry ven * ). Even zoo verdreef of verminderde ook de] verbeelding door zoodaanige gemoedsbe. weegingen de ziektens, of bragt hun, die een vast vertrouwen op de geneesmiddelen fielden s in den waan van gezond te zyn, en zulks door eenig toeval, wegens de gemoedsaandoeningen des geenen, die geneezen wierdt f). Vrees en droefgeestigheid waren voor een groot gedeelte de oorzaaken van het fcorbut geweesr; wat was dus natuurlyker, dan dat door het inboezemen van moed en het wegneemen der vrees, deeze kwaal verminderde ? Want de bezwaarde deelen dreeven, door deeze vaste overreeding gefterkt, de fchadelyke ftoffen af, By gebrek derhalven aan allerleie geneesmiddelen, tot buikzuiverende middelen toe, beproefden wy oude, weggeworpene, ja zelfs gevaarlyke middelen, in de eerfte plaats maakten wy gebruik van de wortelen *) Si contraria contrariorum fint remedia. f) Aut confidentibus opinionem fecit fanitatis, idque ■ner accidens, ob animi affectus ejus, qui curabatar. I 4  L 125 J len van zwart nieskruid ( by de kruidkundigen helMorastrum genaamd ), zynde in zwartgallige ziektens geenszints te verwerpen. Hier van fcbreeven wy aftrekzeis (infafioncs ) voor, en eindelyk maakte ik een famengefteld cpnferf Celectuarium') daar van gereed, het welk wy Diaheikbonim noemden. Voorzeker een gefchikt middel , en geenszints te verwerpen: wy bereidden een extraet uit coloquinc- zaad, het welk zonder fnydingen den afgang bevorderde en den buik zuiverde, en zelfs by den overvloed van geneesmiddelen boven het merg den voorkeur verdient *), maar egter in eene grooter gifre (do/is) moet toegediend worden. Z:e hier myn zoo genoemd diahelleborum: Recipe Rad. Hcllebori nigri unc IFI. Polipodii quercini unc Ufl. Sem anifi foeniculi ,carui .citri ana dragm. W. Rofar. Rubr. dragm. ï U.Tufa omnia macerentur in tibris 11. aquce vitce per duos dies, coque 'ad lib. 1. fortiter expritnantur. Adde Sacchari albi, meilis defpumati ana lib. I. Pulpa prunor. libr. femis coque ad mdlisconfi. Jlentiam, infperge fub finem puty. fence tine. h Turbitk albi unc. femis. Diagridii dragm. VI. Cinnamomi, nucis muscatce , zinziberis, ana dragm. Ilf. M. F. Electuar. dofis ab unc. femis ad dragm. VI. eüam unc. I. Het extract uit de coioquint-korrels * ) E Seminibus colocynthidis extractum fiebat, fine torminibus alvum dejiciens, pulpa; etiam in copia pr-»'« fertf&dis.  [ I27 J reis wierdt volgends myn voorfchrift dus bereid: Recipe granor. colocynth. unc. Uil. aquce rite reetificata lib. I. aloè's unc. II. Scammonii unc. I. De korrels, kortgeftampt, zynde, moeten drie dagen in brandewyn (aqua- vitce) getrokken,en vervolgends fterk uitgeclrukc worden. Dit aftrekzei moet op een kleen vuur gezet worden , tot dje het byna geheel uitgedampt is, dan moeten de poeders (pulveres) der overige ingrediënten in dit vogt gedaan, en geftaadig geroerd worden, tot dat het een deegklomp wordt. De gifte moet zyn van tien tot vyfden grynen. Doch ook aan dit middel kreegen wy eindelyk gebrek. Gaan wy over tot andere middelen. Zie hier myn diabryonia * Recipe rad. Bryonice unc. UIL Turbith unc. III. Azprici unc. t. pulv. zinz'iberis. mastichis, fem. levistici ana dragm. lil. Macercntur in lib, II. aquce vitee per tres dies, coqu. ad lib. L colatura expresfee adde meilis despumati, pulpa prunor. ana lib. I. Sacchari lib, ï. femis, Coque ad wellis confifientiam, fub finem in. fperge gutta gemmau *) pulveiiz unc t. Diagridii dragm VI. Jein. anifi, foeniculi, ana dragm. II. Caryophyll. unc. femis. F. Elect. f. a. dqfis ab unc. fe. f) Het geen hier gutta gemmau genoemd wordt, heet guxta gemmau by J tc Jiontius c. 56. p. 153. [vid. Guit. Pife. De Indice utriusque re na nraii et medica, Amft. 1658.] en by Lemsry[ Materiaüen lexicon f. 511.] gbittagemou, wcarover zie lib. Loticbü de gummi ( ut vacant ) Gast» (gutti'gom) Laxativo Indico discurfus Fift. 1626. i 5  C tij 1 femis ad dragm. VI. vel unc. I. Spiesglas (anti. monüvitrum ), in wyn opgelost, deedt, om de drie of vier dagen gebruikt, eene verwQnderlyke.wer» king by de waterzuchtigen, Zomtyds Wierdt ook door my de mineraal Heen (lapis mineralis}, gelyk de fcheikundigen dien noemen , bereid. Deszelfs gebruik was van het gelukkigfte gevolg in verouderde waterzuchten wangedaante (cachexia). Ik herinner my, dat D. God. van den Broek,myn ambtgenoot en gemeenzaame vrienu, van wien ik hier eershajve gewaage, aan een' waterzuchtigen, diehoopeloos wa$, zynde zyne beenen tot eene verbaazende dikte gezwollen, en , roode loop (Janguinisfluxiones) j? en fchurftheid (lepre )." Immers in dit jaargetyde wordt het ligchaam door de overheerfching van het bloed gekoesterd, en in het zelve worden de •) Edentali, cibos non comminnentës. t) 3.. Sect. Aphor. 20.  L W ] de ftilftaande zwartgallige vogten ih beweeging gebragt* ) ,die, in het herfst- en winter- faizoen Zich by een verzameld hebbende, in de lente b*. gonden iii-geftort en bewee, by *) De atra bile c. 4. p. 157. T. ï. f) Exanthemata per cutim craslescentemficcescentem. que oriri vidimus. §) Base exanthemata Eryfipilatis inftar et fquamarura in morem a reiiqua cute ieparari. „) Epidem. VI. Sec. 6. p. 811. T. I.  [ 139 3 „ by bun nu, by welke het vet de overhand „ beeft, ofteftaat de geele gal, maar de zwarte ,, by hun, by welke het bloed het overvloedigst „ is*)." Dit afzigtelyk kwaad is hardnekkigf), en heeft fteeds plaats by hun, die van het fcorbut herfteld zyn, ja is met het zelve meestal geJyktydig. Deeze vlakken waren zeer dikwyls heiizaam , maar ook, wanneer zy zwart en donker van kleur waren, altyd zekere voorbooden van den naderenden dood. Allen hadden zy eene zwaarte en matheid door alle leden en een Jfinkenden adem. ) Dit zoude zekerlyk hec geval niet zyn , indien de mild niet aangedaan en volkomen welgefteld was. Want indien deeze volmaakt gezond is, maakt zy het bloed zuiverer, door het zelve van de dikke, drabbige en Hinkende vuiligheeden te ontlasten, in zoo verre zelfs, dat de ouden de oorzaak van het lagchen daar aan hebben toegefchreeven. Laat ons hooren, wat Plinius zegt $): Daar zyn „ 'er die meenen, dat, met het wegneemen van „ de mild, ook tevens hec lagchen (rifus)am „ den mensch ontnoomen wordt, en dat de on„ maatigelust totfehertzen ontftaat uit degroot„ te der mild." Dit bevestigen de mildzuch- ti- *) Carnes ex vemre trahunt, et qnibns pingue abundat, flavabilis, quibas fangois. venit atra. t) Turpitudo haje contuuiax. 5) Hist. Natural. XI. 37. K 3.  [ *4° ] tïgen , treuriger», denkers en lieden met een ernsthaftige trony ook genoegzaam door hun voor beeld. En geen wonder, daar het evenééns met hun gefteld is als met de zon of maan, wanneer een eclips of tusfchenbeiden komende dikke nevels derzelver ftraalen belemmeren en beletten doortedringen, maar zoo dra de ziel, van deeze dikke en nevelige dampen bevryd, zich verheft en verruimt, keert ook deblydfchap weder, even als de glamfcn der zon, na dat de nevels weggevaagd zyn. Deeze zwaarmoedigheid ontftaat uit bedorven fappen, even a's de van zelfs aankomende, en nit; uit van buiten bj komende oorr zaaken ontftaar.de mathctdcu ( lasJttudUés fpontanecej by Galenus *). In-mets de kracliteo worden zeer bezwaard en afgemat door de zwaarte der bedorven fappen. Want de leden fciiynen gefpannen en zwaarder te worden, even als of 'er eenig gewigt aan hing. De reden hier van is, dat de kwaade, vogten zich met het bloed in de aderen door het geheele ligchaam verfpreid hebbende, tot de fpieren zelve doordringen f), en hier van daan, dat de zieken in den beginne veeleer zullen klaagen of over flaauwheid , traagheid en matheid, dan zich verbeelden ziek te zyn. Te * ) De tuenda fanitat IV. 2. p. 325. T. II. f) Causfa, quod humores vitioü cum fanguine per venas in ambitum corporis distributi ad ipfos permecnt, musculüs.  [ I4I ] Te regt leert ons de vader der geneeskunde * ): „ De ziekte zet zich vast in die deelen, die door ,,' den arbeid afgemat zyn." Hier nu wordt het geheele ligchaam door den arbeid afgemat; derhalven zet zich de ziekte ook in hec zelve vastf en deeze kwaal bepaalt zich by gevolg niet tot één deel, maar zit door het geheele ligchaam. De mild zelve is zomtyds ook de oorzaak van de zwaarte en matheid, als zynde met het middelrif verbonden. Hieruit blykt, wat het is, dat de mildzuchtigen ( Ucnoji) en die het fcorbut hebben hebben engborfhg ( asthmatici) maakt Hier uit blykt mede, wat de bron en oorzaak is van de moeijelyke adcmhaaling en benaauwdheid van borst, zonder hoest en zonder ongefteldheid in de Dorstholiigheid f ). Zoo is ook de mild de oorzaak, dat de mildzuchtigen, wanneer zy, na een goed maal gedaan te hebben, wat fterk loopen, tei ftond in den omtrek der mud fteekende pynen gevoelen. Van dit alles is zy ,myn erachtens, de bron en oorzaak. Eensdeels de opgevulde en uitgefpannen maag, en andersdeels de mild, beiden aan het middelrif (feptum) vast zynde, fpannen en trekken hec zelve door haare zwaarte zoo fterk naar beneden,dat deademhaaling fchynt belemmerd en onderfchept te worden, welke by de loopers noodzaakelyk vry en onbe lem- a) Hipp. Sect. 4. Aphor 33. f) Citra thoracjs affectionem. K 4.  r 142 j lemmerd moetende zyn, is het, gclyk Plinius*) aantekent, van ouds de gewoonte geweest, om hun van dit ongemak te bevryden, de mild door branding of fnyding by hun weg te neemen. Het geen des te gemakkelyker kan gefchieden, daar, zoo dra men door het vleesch tusfchen de ribben heên is, de mild het eerfte is, wat men ontmpet, welke ongefteld of ontftooken zynde waren de oqden gewoon dezelve met brandende zwam (fungi) of gloeijende yzers te branden, gelyk men zjen kan by Hippocratesj), om nu niet Je fpreeken van de middelen , waar door men de mild kan doen verteeren, noch van de verzweermgen, die de mild by ftiikken doen loozen, het geen 'er overblyft, vpor het mes der chirur' gyns overlaatende, van ho^daanige verzweeringen voornaamelyk Aretaus§) en Rousfeiusm) gewag maaken. Ik ontken npgthands niet, en ik heb het by eigen ondervinding waargenoomen, dat (3e bezwaarlyke ademhaaling wel ééns met eene ciiciLéeking der leevensdeelen zeiven gepaard gaat f), dan naamelyk wanneer de bedorven en kwaadaartige dampen (vapores)zich door de aderen en hartaderen aan de long, het hart en de dee- * ) Hist. Natural. XI. 37. t) De intern, affect. $. 33- p. 237. T. Ir, $) De curat. morb. diut. I. p. 128. ed. Boerh. * 1 Departu Caefareo fect. 5. c. 4. p. 124. ed. Bas. t$9i J. 1 Aliquando obfervavi cum proprio vitalium partj igm affecta de respiratipnis difficulta.te querulos.  [ 143 3 deelen daaromtrent mededeelen. Eindelyk ontftaat uit deeze zwaarte in de gewrigten oer knieen die foort i van leden • zucht <. arthrHis), welke by de grieken naa de plaats, w.ar zy zich vestigt, het knie-euvel (gonagra) genoemd wordr 'Er is een zeker verband en betrekking tusfehen de knieën en de mild. Dit wist Plauius, als hy zeide; „ De knieën begeeven my wegens het loopen. Het is met my gedaan! De mild wordt n oproerig ( zwelt op en begint my tefteeken)." Deeze ledenzucht, uit het fcorbut ontftaande, verfchilt daarin van de eigenlyke ledenzucht, dat zy qiet bepaaldelyk op eene plaats ftand houdt, onbeftendig en bedriegelyk is, en meestal mee eene iigte lammigheid (paralyfis) vergezeld gaat: het geen bewysc, dat zy meer ontftaat uit weiachtige en vloeibaare (fiuxilis), dan uit dikken en ftaande (Jlabilis) vogten. Daar ik thands de zwaarte des b'gchaams en de pyn in de knieën aangeroerd heb, kan ik my niet onthouden van de volgende allernaauwkeurigfte befchryving van deeze ziekte, door Hippocrates *) opgegeeven, hier by te voegen. „ Cleochus wegens eene „ fterke beweeging en vermoeidheid eenige daj, gen honig gebruikt hebbende f), ontftondt 3, aan deszelfs regter knie of liever aan het bene- 3) den- *) Epidem. VII. 26. p. 851. T.T. t) Cleocho ex lasfitudinibus et exercitiis melle per aüquot dies utenti.  i 144 J „ denfte gedeelte onder de knie , omtrent de trek„ peezen (tendines)een gezwel. Hy.bleefnog op „ de been, een weinig trekkende, en de knie „ zwol op en was hard, en aan den regter voet, „ en enkel {malleolus) en aan het tandvleesch „ rondfom de tanden onrftonden groote puisten „ ( tubercula), van de grootte van druivenkor„ reis, blaauw, naar het zwart trekkende( nigre„facta), geen pyn veroorzaakénde, wanneer „ hy geene fpys gebruikte. Maar ook in de dyen gevoelde hy geene pyn, dan alleen „ wanneer hy opftondt. Aan de linker knie s, kwam ook een gezwel, maar dit was minder „ blaauw. In de gezwellen omtrent de knieën „ en voeten hadt iets, naar gezweeringen gely„ kende, plaats. Ten laatften evenwel konde „ hy niet langer ftaan of op zyne hielen rusten > „ maar moest plat te bed liggen. De hitte was „ zigtbaar * ) ; ook hadt hy by wylen een' afkeer „ van het eeten. Hy was egcer niet zeer dorftig, „ noch hadt veel ftoelgang, maar was benaauwd, „ en zomwylen greep hem ook moedeloosheid „ aan. Hy gebruikte nieskruid (veratnmi) en , hoofdzuivërende middelen. Om den mond te ,, zuiveren is hem van veel dienst geweest een ,, famengefteld middel van meel van wierook „ ( manna thuris ) met andere zaaken vermengd. „ Tegen de zweeren in den mond heeft hy veel „ baat *j Calores manifesti.  L H5 ] „ baat gevonden by een drank van linzen. Om„ trent den zestigfïen dag begonden de gezwellen te verminderen, na dat hy ten tweedemaale nieskruid gebruikt hadt *), alleenlyk kreeg hy, te bed liggende,pyn aan de knieën. Want „ de vogten en de gdlftoflèn trokken naar de „ knieën f ), zelfs verfcheiden dagen, voor dat „ hy het nieskruid gebruikt hadt." Zie daar eene waare en juiste fchets en beeldrenis van het fcorbut, welks trekken zelfs barbiers en oude wyven inftaat zyn te onderkennen, en welke hun, zoo wel als de geleerden , geen twyffei meer kunnen overlasten, dat deeze kwaal aan de ouden bekend geweest is. Ik verwonder my, dat geen van de fchryvers, die over het fcorbut gefchreeven hebben, aihoewel anderszints zeer beleezen zynde, deeze plaars, zelfs niet van ter zyde, hebben aangeroerd. Een Jïinkenden adem.) De benaauwde reuk is een ontwyffelbaar bewys en getrouw medgezel der verrotnng, het tandvleesch is bedorven , de befmette deelen van het bloed doen alle de leevensgeesten met eene kwynende en verderflyke traagheid aan, en het geheele ligchaam geeft kwaalyk riekende uitwaas. femingen uit. Zommigen wier den de zenuwenen /pieren zoodaa- r.ig * ) Circa Sexagefimam fedati funt tumores a fecund» Veratro. f ) Humor autem et bilis abscesfit ad genua.  C Hö J fc/g fainenge/pannen, i<2f zy /;a» «fe dyen tot aan de billen en tot aan den heup ophaalden.) Die zenuw, de grootfte in het geheele ligchaam, welke langs de famenvoeging (articulatio) der heupen ligt, verwekt fcberpe pynen, als ook die byzondere bloedryke Dand , die van hec middelpunt der knop van het dye - been tot het uitterfte der holligheid van het heup - been zeiven doorgaac * ). Dit is geenszints een bloote band, maar van eene zenuwachtige natuur. Hier van daan gevoelen zy, die het fcorbut hebben, omtrent de heup en de dye,en wel by aanhoudenheid, pyn. Zoude dit niet wel, gelyk den ontleedkundigen bekend is, uit de uitfteekende diepte van het heupbeen en de dikte der op deeze plaats famcnloopende banden voordkomen? Deeze banden beletten de ftoffen zich te verdeden, of door het vermoogen derplaatsmiddeien genaakt te werden. De zenuwen en /pieren wierden /amengetrokken.) Volgends de eigenaartige natuur deezer ziekte. Want uit de volheid ontftaat de fimentrekking (conruljïo), als mede fchraaler, fcherper vogten f); immers de zwartgallige vogten zyn uit haaren aart geneigd, om de zenuwen famen te trekken, niet om die te ontfpannen. De dampen daarenboven , uit de bron der verrotting opfty- gen- * ) Sanguinolentum ligamentum peculiare, qnod ex centro capitis osfis femoris in iplïus acetibuli infigienr. extremum. f) Ex Hamore etiam aridiori.  r w ] gende, en in eenige byzondere fpicr overgebragt zynde, of in een die daar in uitioopt, trekken deeze fpier of door hunne koude en droogte famen , of beledigen dezelve door hun vergiftig bederf. Ik heb de peezen van verfcheiden fpieren uit het achterfte gedeelte der dye, die het been in beweeging brengen, zoo hard en gefpannen gezien *) (men zoude gezwooren hebben , dat het een fluk hout was, dac het geheele been met zoo veel geweld tegen de billen opgetrokken hielde) dat men zoude geloofd hebben , dat de knie van alle kanten onbeweeglyk en zonder gewrigt was. Veele van deezen zyn door koesteren en fmeeren f) herfteld, na dat zy verfcheiden maaien door het gebruiken van het diahelleborum ontlasting gehad hadden, Daar waren 'er ook, die onder het eeten fchielyk doodbiee~ ven. ) Zy ftierven fchielyk, dewyl zy , wel reeds lang ziek geweest zynde, maar onverwachts den geest geevende, even als of zy verflikt waren, dood bleeven. Wy zullen de reden hier Van aanftonds zien. Onder het eeten.) Veelligt om dat, daar honger voornaamelyk uit fcherpe, zwarc- gal- *) Vidi multorum musculoram tendines posteriores e femore tibiam commoventes adeo duros tenfosque. eet. t) slaskouw heeft, by den aanvang der dikte en verftyving aan de knieën, dezelve met een vlugge oly (oleum volatile) doen fmeeren en inwryveri. [v. Diarii med. Naval, in expedit Algerienfi. Ann. I, p. 104.]  C 143 ] gallige vogten ontftaat, zy, die dezelve in grooten overvloed by zich hadden, de fpyzen te gulzig inzwolgen en zich dus dood aten ? Het water en dunden rfiet genoegzaam gekookt bier, hun drank Zynde, verwekten ook honger. ,, Want „ het water maakt eetlust, gelyk ook het waa„ ken." Zy waakten ook veel. Galenus *) voegt 'er by : „ Het gaar vast, dat de eetlust door het ,, drinken van water vermeerderd wordt. Want „ alles, wa- het bloed, dat in de vaten van den buik „ is, maatiglyk famemrekt en by een brengt f ), „ verwekt en vermeerdert de eetlust " Vooral dezulken, by 5 ftaan, gaan meestal over tot buikloop en ver„ rotting." En elders f) „ De vogtige luchts„ gefteldheeden maaken de beweegingen moei,, jelyk, en den buik vogrig*" Het zelfde heeft ook in een byna gely k tydsgewrigt by Hippocrates §) plaats gehad. 'Er ontftonden," zege hy „ roeringen in den buik.'' Deeze gefteldheid van het weder brengt zinkingen (destillationes) voord, welke in den buik overgebragt zynde beroeringen jn denzdven doen ontftaan. De voornaame oorz .ak was hier de zwakheid der lever *) en der aderen, welke het voedzel niet naa behooren tot zich *) Morbi in pluviarum multitudine magna ex parte fiui t profluvia etputredines — Hipp. Sect. 3 lAphor 16. +} Austrinaï conftitutiones difficilem motum praeftant et alvos humectant — Sect 3. Aphor. 17. 5) Epid. III. Sect. 3. p. 723. T. V 1 ) Dit is volgends eene los overgenoornen Helling der oude geneesheeren.  L 155 3 zich trokken,en het welk dus in de eerfte doorgangen {via) bedorven zynde met de overige vogten en ontlastingen vermengd wierdt. Hier van daan, dat de vuile ontlastingen de gebruikte fpys in hoeveelheid overtroffen, zynde van onderfcheiden kleuren en dun (feces liquata). De mild was geenszints de minfte oorzaak van deeze raauwheid. Dezelve ligt niet flegts tegen de maag aan, maar is daarenboven met dezelve verbonden , zoo dat zy het overfchot der zuure fappen in derzelver ruimte uitftort*). Want derzelver vooren opgedroogd zynde, kookt zy het ontvangene beter, door het vaster by zich te houden, en geeft daar aan tevens de warmte, die de veneering bevordert f ). Hier van daan, dat zy dikwerf aan de maag haare ongefleldheeden mededeelt, en wederkeerig derzelver ongefteldheeden op het ftrengfte gevoelt; dus wordt naamelyk de mild, wegens de.raauwheid der maag, zomtyds de oorzaak van waterzucht, buikloop, ja zelfs van opftopping {fuppresjio ), Wat is hier nu tegen te doen ? Deeze ontroeringen in den buik, wanneer dezelve uit overtolligheid fcheenen te ontftaan, ftilden wy zeer gelukkig-.door ons gemeen tegengif ( na alvoorens door genees mid- *) Refiduum acidi fucci ejus capacitati ut infundat. t-) Siccatis enim ejus rugis, arecius accepta retinendo elicius coquit, ümulqua ei calotem coccionem promo?ventem confert.  r r56 ] middelen de afgang bevorderd te hebben ), en zulks des te onbefchrocmder, naa maate dezelve lanaer geduurd hadden. Het middel was dit: E ecipe nucum myristicarum perforatarum et in ace-, to maceratarum et postea torrefactarum unc, If. Nucleorum nucum avellanar. unc. J1H. Cinnamomi, fangu. Dracon. Bolt Armen, ana dragm. lil./pee. dialrion,/antal Diagala*g. ana dragm /emis. Won/erv. Bogin unc. II. cum /yrup. de acetos. citri et cydon. F. Elect. Zmtyds mengden wy hier ook nog onder het" bloedftoppend • middel \. micleta ) van iïicolaus en het phik.iium Romanum. Ook gebruikten wy het gepreezen opiaat, boven in dc verhandeling over de pest door my opgsgeeven. De s oode loop, wanneer zy egt was, wièrdc op gewoone wys genetzen. Die, welke uic4hec' fcorbut omftaat, -en eene bastaart roode loop is, zyn wy te keer gegaan, wanneer na verloop van twee of drie dagen dezelve, naa gelange der krachten , vorderde, dat eene inwe'ne'rge ader in de 's linker arm geöpend wierdt * ). Vervolgeno's wierdt het kaokzel tegen het fcorhut f dccoctum fcorbuticum) toegediend, en eindelyk, by gebrek f ) van andere middelen, het volgende opiaat voorgefchreeven: Recipe nucum myristicar. ut ante ppt. *) Cam post duos .tresve dies pro viriom rstione, pa relicu, intér.ua.m iinisui Iraediii venam diviiini posfulasfet. i) 16. May 1625.  [ 157 3 ppt. unc. I, femis. Myrobalanor. citrin. torrefact. unc. femis. Callar. in actto macerat. dragm. VI. yitellum ovi asfatum no. I. Semin. plantaginis, coriandri ppt. ana unc. femis. Spodii, terra figill. lapid. hcematitid. ana dragm. II. coralli rubri, cornu cervi usti, Rafur. eboris, ana dragm I. Opii vino disfoluti unc. Jemis. Con/erv. rofar. rubr et carnis cydon. ana lib. II, fyrup. Cydon. q. f. M. F. opiaturn. Voor deezen in het byzonder, alsmede voor hun, die eenige andere buikloop hadden, is van veel nut geweest brandewyn en tabak. Daar kwamen 'er geen\ dan met de grootjle moeite en zwaarigheid, door.) Het fcorbut is uit zich zelve reeds eene hardnekkige ziekte, de oorzaaken daar van namen dagelyksch in fterkte toe, en 'er was gebrek aan toereikende geneesmiddelen. En deeze kreegen de groene ziekte ( cachexia). Wanneer het drabbige vogt, door de te rug ftrooming van hec bloed in de lever, daar.mede vermengd wierdt *). Die dus met veel moeite en zwaarigheid niet van het fcorbut maar van de roode en andere buikloop ( diarrhoea ), opkwamen , vervielen in de groene ziekte en fpysloopj of in de waterzucht. Immers dit toeval duurt zeer lang, de gefteldheid en gemaatigdheid van, het geheele ligchaam daar toe medewerkende, daar de ingewanden door de zelfftandigheid (fub- *) Cum feculentus humof in jecur remigracioneian. guinea; masfse coufunderetur. L 4  r 1:8 3 (fuhjfantia) der kwaadaartige vosten, of door de uitwaasfemingcn , of door de gefteldheid, wHke zy van derotftoffen aanp-enoomen h?dden verzwakt waren , wierden derzelver vermoogens befchaadigd en verminderd, en deelden aan de fpyzen eene gefteldheid mede, welke aan dezelve de voedingskracht benam, die dan, de vuiligheden ( excrementa ) allengskens ongevoelig toeneemende, door de iterkere poogingen der natuur naar de afgelegene deelen afgedreeven wordende, de dyen en zak (fcrotum) vulden, en het overige gedeelte van den onderbuik en het viiesnet door eene waterachtige dikte uitfpanden*). Wat zege Hippocrates f)? „ De wa„ terzucht ontftaat uk het ontlasten van bloed 0 door den buik." is niet ook deeze gefteldheid van het weder en jaargetyde eene vermoogende oorzaak van het water tusfehen vel en vleesch ? Daar uic ontftondt deeze kwaal in de doorgaands in zwang gaande ziektens by Hipp». crates§). Veelen kreegen waterbreuken.). Wat de oorzaak der waterbreuken was, heb ik zoo even gezegd, maar nu zal ik de reden opgeeven, waarom veelen dezelve kreegen. De verwyoing van dat vlies, het welk in de zak uitloopt, heeft me- nig- *) Refidanm aMomen ac perieonjenm aquofo tnmore distendebant. t) Fipidem. IV. Sect. 4. p. 808. T. I. — Hydrc-pes e* lai guinis profiuvio. i) Epid. III. Sect. 3. p. 722.  L 159 1 nigvuldig plaats by het fcorbut, om dat zwartgalligheid (melancholia), de ftof en oorfprong van dit gewrogt, naar beneden gedreeven en in winden (flatus) verkeerd zynde, in de zitplaatzen der onderbuiks - ziektens ( hypochondria), naamelyk omtrent de mild , het darmfchei) (me/arccum)en de groote klier, ^pancreas) uitwerkende, uitfpanningen, fcheuringen en breekingen (rhe. gmata) veroorzaakt. En niet alleen waren waterbreuken gemeenzaam by hun, die aan hec fcorbut leeden, maar ook die foort van breuken , welke ontftaan door het fcheuren van hec netvlies. Hier van daan, dat zy, die het fcorbut hadden, zoo zeer klaagden over pyn in den ongewonden darm ( ileum) Zeer gevoeglyk wordt dus deeze ziekte by Hippocrates met den naam van volvulus of ileum, en by ons met dien van fcheurbuik beftempeld. Wat men hun aanboodt, kreegen zy niet dan bezwaarlyk en met moeite en tegenzin binnen.) Verltaa hier de geneesmiddelen en fpyzen. Want wanneer iemand de ligchaamen wil zuiveren , moet hy dezelve vloeibaar maaken. *) Anderszints is het moeije. lyk de zuiveringen te bewerken, en kan zulks alsdan niet gefehieden zonder hevige pynenfrortnina), draaijingen in het hoofd eu fterke fpyswalgmg (fastidium ). De ligchaamen nu worden vloeibaar of door verdunnende middelen, of door een' *) Oportet finida facere — Hipp. Sect. 4. [Aphor, 9.', L 5  r 160- 3 een' leevensregel, die hec zelfde uitwerkt, te houden. De eerfte, als heet van natuur zynde, deeden de zwartgallige fappen in winden veranderen, of befmetteden de voornaamfte deelen ipartes principales), door de vergiftige dampen op te jaagen. Men fchuuwde eene zeer Ibbere leevenswys (diata exigua ) wegens de langduurigheid der ziekte, en eene ruimere leevenswys ( diata plenior ), maar zich tot goed en zachc voedzel bepaalende, ontbrak aan ailen, behalven dat ook deeze, al te rykelyk werkftellig gemaakt zynde, „ de onzuivere ligchaamen nog meer na„ deel toebragt * )." Want hec voedzel, in de onzuivere ligchaamen komende, wierdc daar door bedorven, en de natuur, werkzaam zynde om de verteering der kwaade fappen te bevorderen, kon zich niet verleedigen tot het bereiden van nieuw voedzel. Want de buikzuiverende middelen zelve deeden by de meejlen eene fchadelyke werking. ) De reden daar van is reeds aangeweezen ; de raauwefloffe naamelyk door de buikzuiverende middelen (catharticum~), en vooral van een' eenigzints hevigen aart, beroerd en in beweeging gebragt zynde, wierden daar door grooter benaauwingen verwekt,en de voorige kwaaien door nog veel ergere vermeerderd. Zy, by welke de buikzuivering (evacuationes) voorfpoedig gingen, waren in korten tyd geneezen „maar even- „ wel *) Hipp. Sect. 2. Aphor. j0.  [ IÖI .] „ wel niet zonder gevaar van weder in te Horten, „ o:ti dat 'er nog veel kwaad overbleef")." Fan hun nu, waar mede het dus gejleld was , ftierven 'er wel veelen zeer fciiielyk , doeh ook wederom veele anderen hielden hun leeven by de ziekte langer fleepende.) Die fchielyk ftierven, hebben zelden by den afgang of uic den neus bloed geloosd, en waren van den beginne af aan vadzig, benaauwd, dik en oogeblaazen van winden. Dezulken was, by hec aderlaaten, hec bloed zwart, (lividus), dik, kwaalykriekende, en niet gebonden (non cuncrescens), de aigang vettig ( p'mguis ), benaauwd van reuken veelkleurig, en nogthands niet veelvuldig. Vervolgends hartkloppingen, fiaauwtens en zeer moeijelyke ademhaaling. Zy, die fterk van krachten waren en zich door be weegingen en oeffeningen verfrischten, hielden het leeven by de ziekte langer fleepende; en zomtyds gebeurde ook wel het tegendeel, van het geen wy gezegd hebben. De afgang van veelen in deeze ziektens was waterachtig en vettig.) Waterachtig uit hoofde van de raauwheid, vettig wegens.de brandende hitte,die het vet oploste, en deeze brandende hitte ontftondtuitde verrotting. De pyn was vergezeld van hevige fnydingen en opwaards kwaadaartige fchokkingen.) De hevige pynen in de maag en ingewanden gaan dikwerf gepaard met fnydingen door den geneden r on- *} Hipp. Sect, 2. Aphor. 12.  [ 163 ] onderbuik, zoo dat de zieken fchielyk eene geweldige fcheuring van het netvlies ondergaan. By de zoodaanigen blyft weinig hoop van leeven overig , vooral dewyl de krachren ook reeds door de grootte der ziekte vernield zyn. Het geen zy ontlastten, deedt de pynen niet ophouden.) Daar 'er nog veel kwaads in het ligchaam overbleef, namen de ontlastingen de pynen riet wee. Doch êm kort te gaan, allen, zoo vel die door langzaam me, fleepende, a's die door Jcherpe , haastige ziektens aangetast en gefolterd wierden, ftierven meest *n voornaamelyk uit gebrek aan ontlasting ; want de buik heeft ze allen om het keven gebragt. ) Het is eene algemeene eigenfehap van het fcorbut, veelen door de ontlastingen te befchaadigen, en zulks is veeleer als een eigenleken dier ziekte ,'dan wel als eene beflisfende pooging der natuur aantemerken , of dat het te wege gebragt wordt door de ontlasting en uitzuivering der kwaade de ziekte veroorzaakende, ftof. Om deeze reden is het vooral eene gevaarlyke ziekte, eensdeels om dac de ingewanden door het doorgaan ( tran/itus) der fcherpe vogten beleedigd,. en de krachten verzwakt worden, andersdeels/om dat de léver tot alle de aderen in betrekking ftaat en daar mede lydt * ), waarom, de natuurlyke warmte benoornen of verkoeld zynde, de waterzucht of de dood de noodzaakelyke gevolgen daar van *) Quod heparcum omni venofo genere compatiamr.  C 163 j van zyn. Te regt zegt Hippocrates § ): „ Allé „ de mildzuchtigen, die door eene opftopping in de ingewanden aangetast worden, krygen, wanneer deeze moeijelykheid der ingewanden !angduurigis,het water tusfehen velen vleesch „ of eene krachteloosheid der ingewanden om de „ fpys by zich te houden, en fchieten 'er het „ leeven Sy in." Het fcorbut was zeer algemeen onder de Engel, fchen.) Deeze aten terftond van den beginne af aan honden - vleesch, zy hadden gebrek aan tabak, waaraan zy.zoo zeer gewoon waren, zy lagen op eene by uitftek vogtige plaats, en waren daarenboven •lui, traag en werkeloos' Min* der onder de Vlaamingen en IVaakn ) Deeze waren keurig in fpys en drank, minder overdaadig, en de plaats, waar zy hun verblyf hielden en wacht deeden, was niet zoo ongezond. Allerminst onder de Franfchen. ) Deeze deeden hunne wachten op de droogfte plaats, zy waren wakkerer en vlugger, en geftaadig in 6eweeging, zich met oeffeiiingen en zingen bezig houdende. De toevallen, welke, van deeze verfchillende, hun, die het fcorbut hebben, overkomen, gaa ik hier ftilzwygende vourby. Die, welke in- dee- $ ) Quicumque lienofi a diflicultate intestinorum corripiuntur, iis, luperveniente longa difficultate intesti. norum, aqua inter cutem aut laevitas intestinorum advenit, et moriuncnr Sect. 6. Aphor. 43.  C 164 3 deeze belegering plaats gehad hebbenheb ik geirouwelyk opgetekend. LTit alles nu , wat gezegd is, blykt, dat dit flegts ééne ziekte, en dat dezeive aan de euden niet onbekend geweest is, Het is ééne eenige ziekte, maar derzelver brun en oorzaak brengt verichiliende uitwerkfeien voord, wanneer deeze ftof al te overvloedig by een verzameld zynde in de lever te rug vloeit, tot in de holle ader en de flagaderen doordringt; wanneer dezelve naamelyk in de fcheil-vaten (rente mefaraicce ) te rug vloeijende, airbeijen (licemorrhoides) verwekt, door haaren loop naar delever verharde gezwellen voordbrengt, waar uit de waterzucht ontftaat, zomtyds ook naar de longen te rug loopt, en de teering veroorzaakt: of ook naar de zyden , waar uit dan pleuris voordkomu Maar dit vogt gaat ook in de aderen tot verrotting over, wanneer het door opblaazende winden, door middel van de maag-flagader, de oorzaak der hartkloppingen wordt. Inzonderheid zyn deeze fappen zeer fchadelyk voor het zenuwgeftel; hier van daan de ftuiptrekkingen en zoo veele pynen in de vliesachtige deelen pai tes membranoja). Ontelbaare toevallen enverfcaynfelen, welke elders plaats hebben, zal men zeer gemakkelyk tot deeze zelfde oorzaak kunnen brengeden daar uit afleiden. Het is moeijelyk, om in tyd van belegering de foldaaten en burgers voor deeze verderflyke kwaal te behoeden,doch het beste middel  r Mts v del is, brandewyn {$ ) uit te deelen. Ik heb my overreed , dat 'er niets nuttigers noch voortreffelykers uitgedacht kan worden , dan dit middel, zelfs wanneer men gebrek heeft aan goed voedzel , en hec weder nat en koud is. Den mond daar mede te wasfen , is ook door de ondervinding geleerd goed te zyn, om de tanden vast te maaken. En ik durf ftaande houden, dat hier door een grooter getal behoed niet alleen, maar ook volkomen geneezen zyn, dan door andere geneesmiddelen. Dus verre. §) Lind. 1. c. p. ï li, fchryft het tegendeel, en beweert, dat het fcorbut daar door toegenoonien en verergerd is.     til II. M II1  //srt TWEE VERHANDELINGEN Van FREDERIK van oer MYE Geneesheer der koningljke bezetting te CredAj over £>e heerfchende volksziektens te Breda,ten tydé van het beleg, derzelver toevallen en verfchynfelen en de veranderingen, die dezelve ondergaan hebben, naa gelange van de verfcheidenheid Van het jaargetyde en voedzel; als wede Over de geneesmiddelen, die,by het grootfle gebrek aan alles, daar tegen gebruikt zyn, Naa dé nieuwfie uitgaave van CHRISTIANUS GOTHFRIDUS GRUNER Benevens de voorreden en aantekeningen van den2eJven. Uit het Latyn vertaald. Te BREDA, % WILLEM van BERGEN. i7o> f neb. ^\ VLETTE RK.y   VOORREDEN VAN DEN VERTAALER. f \ van der Mye * ), een geneesheer en dichter van de zeventiende eeuw., was geboortig van Delft, ti en oeffende de geneeskunde te Breda* Hy onder- fcheldde zich aldaar niet alleen door zyne praclyk, „ maar ook door zyne fchriften , met welke hy de ge- neeskunde verrykt heeft. Een van zyne voorncamfta „ werken is dat, het welk handelt over de heerichen,, de volkziektens te Breda. Het verfcheen in het „ jaar 162.7 voor het eerst in het licht te Antwerpen ,, by Plantyn, welke drukker twee jaar en laat er Q1629 ) „ eene tweede uitgaave daar van leverde" Zie daar wat de fchryvers de 1'Esprit des jourriaux f ) be- * ) Van Seizen van der Mye , — die ook aan alle onze vaderlandfchegefchhdfehryvers fchynt onbekend geweest te zyn — is m$t behaU ven htt geeft de fchryvers Dan de Espri: des journaux en de Hoogt. Grunet, in de voorreden voor zyne uitgaave, rr.n kern melden, verder niets gibleeken. Alleenlyk kan men uit den titel der verhandelingen , als mede uit den brief van gelukwenfching aan de Aartsilsrtoginne Ifabella , met genoegzaame gronden van zekerheid beguiten, dat hy, offchoon in deeze verhandelingen als geneesheer tinnen Èr.da, ten iyde der belegering, voorkomende, hort dxarnd in dienst van den koning moet overgegaan xyn, ) V. Mars. 1793. P- 392> &  ii VOORREDEN. betrekkelyk onzen fchryver en deszelfs bewuste verhandelingen zeggen; en na dat zy kortelyk iets nopens de gefteldheid van Breda ^geduurende de belegering, aangemerkt te hebben, gaan zy over tot de opgaave van eene proeve, uit de verhandelingen zelve, daar toe kiezende het voorbeeld van den zevenden zieken. Vervolgends geeven zy eenige geneesmiddelen op, van welke van der Myc zich by voorkeur tegen de pest bediend heeft * ), eindelyk hunne aankondiging in deezer voege bef/etende. Daar deeze twee verhandelingen van F. van der ,, Mye (over de pest en het fcorbut) reeds federd „ lang niet meer in de boekwinkels te vinden waren , en *} T.ene der redenen, waarom ik van deeze aankondiging een weinig breedvoeriger gewaag? , is, dat de fchryvers onzen van der IMye of zeiven niet geleezcn of verkeerd btgreepen hebben, dewyl zy onder de geneesmiddelen , van welke de geneesheer zich iy voorkeur bediende, ook tellen de driakel, mithridaat, oosterfche edelgeftcenrens, bezoardfteenen, alfem-zout, en geest van vitriooldaar ondertusfehen van der Mye de driakel en mithridaat flegts met onderfcheiden vonrzigtighrid beveelt U gebruiken (zie lladz. 49.) en , iffchoon hy kit alfem - aout, onder dezelfde bepaaling, goedkeurt , egter aan den oly van alfem den voorkeur geeft ( zie bladz. S6 57 ) , terwyi hy het gebruik van de oosterfche edelgefteentens geheel verwerpt (bladz. 51, 52). De bezoardfteenen keurt h« wel niet af, maar is evenwel ook verre van dit middel met zyn vertrouwen tt vereeren (bladz. 51, 53), en betrefende den geest van vitriool, het is ''er zoo verre van daan , dat hy denzelven by voorkeur zoude aanbeveelen, dat hy zelfs den oly van vitriool, dis nogihands naluurlyk minder heet en fcherp zyn moet, dan de geest f/ fpiritus, wegens deszelfs hitte en verteerendc kracht, zo al niet volkomen afkeurt, ten minflen deszelfs nuttigheid in inwendige ziektens ontkent ( bladz. 57},  VOORREDEN. m „ en de ftyl des fchryvers dien van Hippocrates fchynt naa te bootzen, heeft de Hoogl. Gruner geoordeeld „ een verdienflelyk werk te verrigten, door eene nieuwe 5, uitgaave van deeze verhandeling te doen opleggen, „ welke hy met eene voorreden en belangryke aanmer,, kingen verrykt heeft." De fpoed,. waar mede de eerfte uitgaave van deeze verhandelingen door eene tweede gevolgd wierdt, bewyst genoeg, met hoe veel welgevallen dezelve ontvangen is, en het moet eenige verwondering baaren, dat een werk, het geen aanvanglyk zoo zeer getrokken wierdt, en waar aan niemand, die, der zaaken kundig is, den welverdienden lof kan weigeren, vervolgends zoo byna geheel in vergeetelheid is geraakt, en men zoude deeze omftandigheid als een bewys van deszelfs geringe waarde kunnen aanmerken, indien niet de naiuurlyke onhefiendigheid der menfehen, die hun niet toelaat lang aan een voorwerp te hangen, maar hun meestal de zaakun naa derzelver nieuwheid, niet naa dei zeiver inwendige, waarde doet waardeeren, dit oordeel deedt waggelen , het welk verder geheel en al overhoop geworpen wordt, wanneer men in aanmerking neemt, dat dit /luk door kenners meermaaten op boekverkoopingen tot den hoogen prys van veertien guldens en meer gekocht is. De Floogleeraar Gruner heeft eindelyk, deszelfs waarde kennende, het zelve uit het ft of der vergeetelheid op ■■ gedolven en in het jongst afgeloopen jaar een' nieuwen druk daar van doen vervaardigen, die met zoo veel graagte by onze landgenooten en elders ontvangen is, * 2 dat,  iv VOORREDEN. $at j alhoewel eenige duizenden exemplaaren voorhanden waren, dezelve (zoo men my berigt) reeds geheel is uitverkocht, De uitgever deezes den flerken aftrek der jongfte latynfehe uitgaave in aanmerking neemende, en te gelyk de tydsomftandigheeden, welke wy bekeven, overwcegen-i de (als waar in het niet kan mis/en, of er moeten in de legers, hospitaalen en belegerde fteden, foortgelyke ziektens, als die, welke van der Mye te Breda in den hoogden graad heeft zien heerfchen, en waar tegen hy de zekerfte en verkrygbaarfte middelen aan de hand geeft, ontfiaan), begreep zyne landgenoot en.geinvotiaangenaamen noch onnuttigen dienst te zullen doen, met hun deeze verhandelingen in hunne moedertaal aan te bieden, en verzocht my ten dien einde eene vertaaling daar van te willen vervaardigen, in welk verzoek ik dan eindelyk ook, alhoewel fchoorvoetende, bewilligde, als de zwaar;ghceden, die my tot het wél uitvoeren van dit ontwerp zouden in den weg ftaan, maar al te wel voorziende. De voornaamfte deezer zwaarighecden, welke tk den leezer niet kan noch wil verzwygen, waren myne onervaarenheid in het vak, waar toe deeze verhandelingen behooren, de zonderlinge en duif ere fiyl, vsaar in dezelve veelal zyn ofgefield, en de kortheid des tyds, die my tot het vervaardigen der vertaaling vergund wierdt. Groot genoeg, voorzeker, waren deeze bezwaar en, om my van deeze onderneeming af te fchrikken, indien 11 iet ace Is de dringende voor ft ellen des uitgeevers, deels ook da hoop, dat het kezend publiek myne pos>ging, om een  VOORREDEN. v werk, waaraan federd meer dan anderhalve eeuw nog niemand het gewaagd heeft zyne krachten te beproeven, ten uitvoer te brengen , met die goedkeuring zoude belootten , en myne begaane misfagen met die taegeevenheid behandelen, op welke ik, zo niet uit hoofde eener 'welgelukte uitvoering, ten min ft en egt er uit hoofde van mynen goeden wil en yver, om myne Ia ha'genoot en vat} nut te zyn, eettig reet van aanfpraak meen te hebben. Om ondertusfehen de feilen , welke uit de eerftezwaarigheid noodwendig en onvermydelyk moesten voordvloeijen, voor hun die in kunst bedreeven zyn,zoo. min moogelyk hadeelig te doen zyn, heb ik zoodaanige plaatzen en uitdrukkingen, als my toefcheenen alleenlyk uit de kunst verklaard te moeten worden, als mede de zulken, welker kracht ik in het Nederduitfch niet genoegzaam en in vollen nadruk wist over te brengen, hy wyze van aantekening ondet elke bladzyde doen drukken, ook de gewoone kunsttermen en benaamingen by derzelver vertaaling tusfehen den text zeiven ingelascht, op dat ieder , des kundige, die eenige dn,ft er heid ontmoette, dezelve daar door mooge kunnen wegruimen. Be kortheid van den tyd, binnen welke deeze vertaaling in gereedheid moest zyn, is my ook niet weinig' hinderlyk geweest, daar ik zelfs geen tyd genoeg had, om het ftuk ééns in zyn geheel door te leezenx waar door noodwendig moest volgen, dat ik de éénheid en famenhang van het geheel by de vertaaling niet genoegzaam in acht heb kunnen neernen, en verfcheide deeieu, die, in betrekking tot eikanderen en tot het geheel fiaande, ook daar uit alleen vtrklaard en vtrftaan kan* 3 J  vi VOORREDEN. den worden, fchoon op zich zeiven goed, nogthands ongctnyfeld anders vertaald heb, dan zy in betrekking en orereenftemming met het overige vertaald moesten ■worden , gelyk my onder het over kezen der verhandelingen , terwyl de vertaaling gedrukt wierdt, ook reed «enige zoodaanige plaatzzn onder den aandacht zyn gevallen, die ik dus achter deeze voorreden zal doen drukken. Nog eene andere hinderpaal in het wel vertaaien van deeze verhandelingen, dan die ik te voor en niet voorzien ikonde, heb ik ontmoet in eene menigte drukfeilen, waar van fommigen %vel in het oog hopende waren , doch anderen zoo, dat ik my met gisfen moest behelpen; daarenboven heeft de verkeerde plaatzing der fcheidtekenen my niet weinig moeite veroorzaakt, en ongetwyfeld tot menige verkeerde opvatting aanleiding gegeeven, daar de'op zich zeiven reeds veelal duif ere fchryftrant hi etdoor nog duifterer en onverfaanhaarer gemaakt wierdt. Zoo veel meende ik den leezer vooraf te moeten herigten, zoo nopens het geen het werk zelve, als nopens het geen myne vertaaling aangaat. Ik twyffel intusfchen niet, of deeze vertaaling, hoe gebrekkfg zy dan ook zyn mooge, zal aan menig een , die gggne ger.oegzaame ervaarenheid in de Latynfche taai bezit, en egter op de kunst eenige betrekking heeft, welkom zyn % en veelligt aan den eerf of anderen, die voor dcezen taak beter gewasfchen is, aanleiding ge even, om ons iets beters te leveren. Maar ik houde my ook overtuigd, dat by al het gebrekkige nog wel iets goeds, ja veelligt meer goeds dan gebrekkigs, in deeze vertaaling zai.ge- i alt-  VOORREDEN. vu vonden worden, en indien dit goede flegts aan één eenig mensch van nut mag zyn, zal ik mynen arbeid rykelyk beloond achten, en het publiek heeft geene reden, om zich over zyn weggeworpen geld te beklaagen. Eindelyk wat de kunstkenners en recenfenten betreft, al wat zy van my, naa billykheid, zullen kunnen zeggen, is: Hic, fl non potuit, magnis tarnen excidit aufis I De  De leez«r gelieve de volgende misfteliingen en uitJaatingen gunfiig te verfchoonen, en op de aangeWeezene plaatzen te veranderen en in te vullen. Bladz. — Voorreden voor de tweede Lrtyrfcbe uitgaave; — lees: — voor de derde Latynfche uitgaave. 3 in de aantekeningen (laat: — Pat de marden uit honger paarden - mist aten , — Aitzema zegt D. L bl. 405. „ dat zy hun eigen ftroo moesten eeten."' "" ' ic reg. 18 ftaat: — van de drie kwam 'gr flegts één door; — lees: — van de drie kwam 'er één door ■ 11 in de aant. ftaat: — die elders niet meer dan vier Jchilden gekost hadden — Aitzema zegt D. I. bl. 409. die elders niet meer dan vier kroonen kostte." —— 12 reg. 9 ftaat: — Daar waren 'er ook, die onder het eeten dood bleeven; — lees: — die onder het eeten fchielyk dood bleeven. — 20 reg. 17-18 ftaat: — wierdt wederom tot zich zelve gebragt; — lees: — wierdt door een famengefleld conferf van fcharlaken - beziën ( confectio alcbermes") wederom tot zich zelve gebragt. —— 69 reg. 16-17 ftaat: — by Senex; <— lees: >— by onzen ouden of by Hippocrates. • 75 reg. 2i ftaat: — en verwekken koortzen enz. — lees: — en verwekken eindeiyk de bel. roos ( eryfipelata ), hairworm ( herpetas ), pestkooien, koortzen enz.  By den Drukker deezcs is gedrukt en te bekoomem. X J. IV. van Otting, beantwoording van de vraag wat 'er vereisiht wordt in een volk. of iemand in 't byzondcr om naar den wille Gods, met verwachting van zegen dank-vast en ebde8dac te houden gr, 3vo. . . - /--4-: 2 J. fP. var. Otiing, verklaaring van Pfalm 63 in negen Leer¬ redenen gr. 8vo ƒ• 1 - "": 3 C. Pantekoïk , vreede en welvaards bede gr. Svo. f.: - 5 • 8 4 C Pante&aei, beknopte verhandeling over dc uiterlyke yereiscb- tens in een Redenaar gr. 8vo. . . - /'.:-u-s 5 god, de mens en en de bybel in eenige gefprekken, voorgedragen aan ouders en onderwyzers gr. 8vo. ƒ. 1 - I ': 6 C van den Broek, Ne Saueracker verhandeling weeens het verdeelen befpannen en transporteeren des gefehuts &c. &c. met 4 konsrplaten gr 8vo. . . . .- ƒ.»-*-: 8 Hei {elfde werk in het Hoogduitsch. . . ƒ. 2-•-• 9 ö. M Daumn, Sleutel der Aararykskunde ; een werk van een nieuwen (maak . . . . ƒ:•»-■• 10 de b* stille befchouwd met eenige byzonderheeden daar toe berrekktlyk gr. Svo. . . . /.:-8-.- 11 Nieuwe uitgerekende wisseltaf f, l aanwyzende den ver- vabyd der windbrieven welken op een zeker getal vin dagen of weken getrokken of geaccepteerd zyn , ten dienfte en tot gemak der koopl'eden en hunne bedienden gr. 8vo. fa -8 : li Raynat'Abt .ftaatsumwentelingen van Amerika gr. 8v. ƒ.: - 18 - : 13 p.rkoa verovert en herovert in 179.?. nut bylageu gr. Svo. f.:- io- : }4 (J nftandig verhaal der murkwaardigfte byzonderheeden die by de inneemi»g en wederoncruitning der (tnd bjieda door de fmnschin hebben plaats gehad, met alle de naar toe beboorende (lukken gr. 8vo. . . ƒ".-'- 14- -" IS Gefeliiedenis van bsnignos uit het Engelsch vertaald i de^'1 gr. 8vo. . . . . ƒ. 1 -16 : j6 graaf KONiNGiiiARK treurfpcl naa het Uoogduitsch van C. van Reiiztnjiyn gr. 8vo. . . ƒ'. 17 Oe H a it p s n a a is of de gelukkige avond, een biyfpel voor hec hart in een bediyf. . . . ƒ',.--4 -.- 18 mfnschelyke lotgevallen of merkwaardige levens- tehetzen getrokken uit de gelchiedenitfen van vroegere en laatere lyderi 1 eu 2 deel gr. 8vo. . . f. 3 - ia-: Nota dit werk zal nog met een deel vervolgd worden. 19 De misnoegde schilder of de reis naar Italien toneel- fpel in twee beiiryven. . . . . ƒ,:-3-8   VOORREDEN Vw de tweede Latynfche nitgavt. W v anneer ik mynen aandacht vestigtt op hec gedrag onzer voorouderen, hunne naarftig. heid in het Jeeren der weetenfchappen, hunne beflendige en onvermoeide vlyt in het herhaalen hunner letter- oeffeningen, en in dezelve voor het genieene leeven nuttig en dienstbaar te maa* ken, daarenboven hunnen yver, om de grenzen der weetenfchappen meer en meer te ver" grooten en uittebreiden , welken zy niet dan met hun leeven aflegden j wanneer ik daareq» tegen overweeg en befchouw, met welk eene ligtzinnigheid de menfchen van onzen tyd omtrent deeze onderwerpen verkeeren , niets begeerendete weeten, zich op niets met vlyt toeleggende, dan het geen toereikende is om hun onderhoud en beftaan te verfchaffen, komt hêtroy voor, dat de gedachtenis dereerften  ïf VOORREDEN. boven alle anderen verdient,om tot de nakomelingfchap overgebragt te worden , op wier hoog. achting zy, zelfs nog na verloop van verfcheiden' eeuwen, regt van aanfpraak hebben. Hunne gebreken behandelen wy met toegeevenheid, wy verfchoonen in hun veele onnaauwkeurigheeden, dwaalingen, op eenen losfen voet van anderen ontleende of willekeurige ftellingen, dewyl niemand der Vervelingen zich daar voor volkomen kan wachten ; met dankbaarheid neemen wy van hun aan, wat zy door eene langduurige ondervinding geleerd en te boek geflaagen hebben, om daar door ook nog na hunnen dood aan de nakomelingen nuttig te-kunnen zyn; door leezen en onderzoeken maaken wy ons eigen , wat de vroegere eeuwen voordgebragt hebben, en wy willen geenszints de zoodaanigen berispen, die van hunne jeugd af hunne beste krachten liever aan de boeken willen toewyden, dan die by de vrouwen te verfpillen; liever met het onderzoeken van de gedenkftukken der oudheid zich bezig te houden, dan zich eenig en alleen aan het leezen der nieuwere fchryvers overtegeeven; liever de voordbrengzelen van vtrfchillende geleerde vernuften doorbladeren en  VOORREDEN. siï en met eikanderen vergelyken, dan zich tot eenigen, met uitfluiting van alle anderen te be. paaien. Die verfeheidenheid en verandering Vermaakt, bevrydt en weerhoudt de ziel van die flaaffche vooringenoomenheid van fommigen, die zich fchynen te verbeelden, dat allen, dié voor ons geleefd hebben, oude fuffers geweest zyn, en dat wy alleen wys zyn, even als of het licht der befchaaving en waare,.grondige ge-leerdheid, benevens den roem der uitvindingen, onze eeuw alleen beflraalde. Zy, die diergelyke vooröordeelen voorftaan en aankweeken, zyri; gelyk aan jonge reizigers, die voor het eerst den vaderlyken haart verlaatende, om voor aartig, geestig en wys door te gaan, zich zeiven alleen pleegen te behaagen, de zeden van anderen naa de hunne te berekenen en te waardeeren, en niets fchoon of navolgens waardig te keuren, dat zy niet in hun 's vaders huis of vaderland gezien hebben; met ée'n woord, die voor alles, wat zy niet kennen, met verachting den neus ophaa» len. Ik voor my houde hun alleen voor lofwaardig, die de boeken, welke zy om te leezen ia handen neemen, niet beoordeelen naa derzelver voorkomen van oud- of nieuwheid s maar dezelve A s . waar-  Tt VOORREDEN. waardeeren naa de nuttigheid, die zy ons kunnen aanbrengen, en indien, naa'het gevoelen van den wysgeer Seneca *), „de menigte van boeken de.n geest verftrooit" moet men egter „niet „ flegts altyd goede fchryvers leezen, maar ook, „ wanneer men, om zich te verlustigen, eens een' „ uitflap gedaan en eenig ander boek geleezen „ heeft, wederom tot zyne oude vrienden te rug keeren." En hier voor behooren wy vooral ons te wachten „ dat het leezen van }, zoo veele verfchillende fchryvers en aller„ lye foorten van boeken , niet ontftaa, uit ver„ anderlykheid en onbeflendigheid; hy is ner„ gens jdie overal is." Veelen weeten niet, welke boeken zy moeten leezen, en leezen daarom alles door malkanderen, of houden zich geftaadig met eenige weinige boeken op, zonder hunne leezing eenigzints verder uktebreiden. Beiden zouden veiliger den middelweg houden,mits zy eerst onderzocht hebben, welke fchriften goed of kwaad zyn. Onze voorvaderen waren in het leezen veel te overtollig, wy veel te fpaarzaamj maar zy verdienen nogthands boven ons verre den *) Epist. »,  VOORREDEN. den voorrang, om dac zy zich eerst aan het leezen begaven, na dat zy eene genoegzaame ken» nis van de waarde der boeken verkreegen hadden. Zonder dat is de begeerte om te leezen ydel, onzeker en veelal nutteloos. Daar ik befiooten had het volgende werk, * ) wel klein van bellek, maar deftig van inhoud en zeer zeldzaam zynde, te doen herdrukken; meende ik dit weinige vooraf te moeten aanmerken. De belegering van Breda is in de voorige eeuw * ) De titel def eerfte uitgave is: „ Frederiei van der „ Mye, Delphenfis, Pralïdii Bredani Medici Regü, De „ morbis & fymptomatibus popularibus Bredanis tempore „ obfïdionis, & eorum immutationibus pro anni victusque „ diverfitate, deque medicamentis in fumma rerum inopia „ adhibids, tractatus duo. Ejusdem disfertationes du» „ medico phyficse, de contagio, et cornu monocerotis „ quondam in aquis circa Bredam iepeito. Antwerpias „ ex Officina Plantiniana MDCXXVII. 4." De twee eerfle verhandelingen zyn dubbelwaardig om herdrukt te worden, doch de twee laatfte kwamen my daar toe niet belangryk genoeg voor; want alhoewel zy veel behelzen, dat ook nu nog van nut kan zyn, brengen zy nogthands weinig toe, om de natuur der befmetting naauv-keurig te leeren kennen; wat aangaat den hoorn des eenhoorns, deezen laaten wy gaarne ever aan de liefhebbers van natuurlyke zeldzaamheeden. A 3  vi VOORREDEN. eeuw zeer beroemd geweest, en zal zoo wel we. gens de menigvuldige en groote gevaaren altyd gedenkwaardig , als wegens de menigte der geftorvenen berugt, en om deeze laatfte reden de nieuwsgierige opmerkzaamheid en het onderzoek der geneesheeren waardig, blyven. Alle rampen en onhei. len, die men met moogelykheid kan bedenken of zig in zyne verbeelding voorfttllen, hebban de burgers en bezetting benaauwd , gekweld, afgepynigd en vernield. Behoefte en gebrek aan alle dingen, waar door het leeven pleegt onderhouden te worden', heeft eerst hongersnood doen oniftaan, en deeze heeft wederom pest, fcorbut, koortzen en eenen afgrysfelyken dood ten gevolge gehad. De hairen ryzen iemand onder het leezen dier ysfelykheeden van fchrik en verbaasdheid te berge. *) „Een hongersnood, waar van geen voor„ beeld is; want geduurende den tyd van zeven „ maanden was brood huneenig voedzel, en wa* „ ter hun drank; dood, fchrik, en vervaaringen, , onder duizend gedaantens, en, het verfchrikM kelykfle van allen, de pest, hebben (de Stad} eindelyk(genoodzaakt, om onzen waaren en „ na- *) Dus luidt de taal van van der Mye, in eenera frrief van gelukwenfcliingaan de Aartshertogin Ifabelle»  VOORREDEN. Hl „ natuurlyken vorst wederom te erkennen en te gèhoorzaamen. De man heeft hier zyne vrouw, „ de broeder zyne zuster begraaven. De treurige „ moeder wist niet of zy het iyk van haaren zoon» „ dan of zy, als egtgenoote , dat van haaren j, egtgenoot het eerst zoude ter aarde bren* „ gen." Verfcheiden gefchiedfchryvers , als , Hermannus Hugo '*), Daniël Heinfius f) en Marcus Zueriqs Boxhornius §), hebben hunne Mar- *) „ Obfidio Bredana, armis Philippi IIII, Auspiciis „ Ifabellse, ductu Ambr. Spinols, perfecta. Sctibebat „ Hermannus Hugo, Societatis Jefu. Antverpiae ex offi. „ cina Plantiniana MDCXXVI. Editio Secnnda Ant„ verpias ex offlcina Plantiniana MDCXXlX." „ Hier „ in vindt men, behalven de krygsverrigtingen, eene „ uitmuntende befchryving, van de rampen, ziektens „ en fterfgevallen, waar uit ik het voornaamfte ontlee„ nen, enby wyze van aanteekeningen, onder den text 3, plaatzen zal. t) „ Dan. Heinfii. Rerumad fylvam ducis atque alibi ƒ t, in Belgio aut a Belgis anno CI3I3CXXIX geftarum „ historia; cum privilegie. Lugd. Bat. ex officina El„ zeviriorum A". C10I0CXXXI. In deeze heb ik voor de geneeskundigen niets merkwaardigs gevonden. g) „ Marei Zuerii Loxbnrnii. Historia Obfidionis „ Breda; etrerum Anno CI3I0CXXXVH geftarum. Lug. A 4 du-  VIII V O ORREDEN. pennen geoeffend, met een verhaal van deeze ellenden te boek te ftellen. Doch Fredericus van der Mye, geneesheer van de bezetting van Breda, een ooggetuige, een ervaaren Arts en voorftander der waarheid fchynt my toe boven hun allen de voorkeur te verdienen. Naauwkeurig in het opmerken, deftig in zyne befchryvingen, bekwaam in de beöeffening der kunst, beleezen en ervaaren in de fchriften der oude geneesheeren, de gevoelens en meeningen van zyne eeuw kennende, maar dezelve, nogthands zonder trotsehheid, verwaandheid of vooringenoomenheid, verwerpende, fonnyds een weinig welfpreekender, dan een'fchryver, die over het leerflellige der geneeskunde handelt, voegt, verhaak hy, naa waarheid, wat hy in de belegering zelve ge- „ duniBatavoruroexofficina Ifaaci Commelini Ao I(540... Hy handelt van Breda, na dat het hernomen was, maai op zulk eenewys.dat de geneeskundigen deezen nugte. Ten en fchraalen gefchiedfchryver zeer wel kannen misfen *). *) Met wat regt en op wat grond de Hoogleerasr deeze» ge. fehicdrchryver met zulk eene verachtelyke benaaming befiempelt is de zaak vin dieskundigcn om re beflisfen, laatende wy deeze' zyn? uitfpraak voor zyne vcramwoerding. „ De Vertaaler.*  VOORREDEN. gezien en ondervonden heeft, in eenen korten, beknopten en netten lïyl, daar in den Grootett en byna Goddeiyken Hippocrates navolgende. Hy heeft zyne gebreken, maar zoodaanige gebreken, die men in hem ligteiyk kan verfchoonen, hy ontwerpt nogthands een leevendig afbeeldzel van de ziektens. Hy toont aan en leert de onderlinge verwantfchap tusfchen pest, het aanfteekende fcorbut, en tusfchenloopende koortzen (febres intercurrentes ). Hy meldt veele zaaken, die hy door eigene ondervinding geleerd heeft, en welke laatere geneesheeren zich zeiven, als nieuw, te vooren onbekend en van hunne uitvinding, hebben toe-geëigend. Ik zal dus deeze verhandeling leveren, gelyk F. van der Mye de zelve gefchreeven heeft, zonder 'er iet in uit te fchrappen of weg te laaten, dat naar de oude geneeskunde riekt, maar ook zonder 'er iets hy te voegen of in te lasfehen, om den waardigen fchryver niet aan de befpotting van anderen bloot te Hellen ,• ik zal egter naauwkeurig zorg draagen, dat de korte aanmerkingen , verklaaringen en uitbreidingen, achter elke verhandeling geplaatst, allen op hunne plaats en in de regte orde gefteld worden, ook A S hier  X VOORREDEN. hier en daar eenige kleine aantekeningen, tot verfiering, by voegen, uitwelke men overvloedig zal kunnen opmaaken, hoe veel de vlyt der nieuwere geneeskundigen het verder gebragt heeft. 'Er is in de laatfte jaaren veel gefchreeven over de pest en fcorbut. De billyke en bevoegde kunstrigters zullen ligtelyk zien en beflisfen, hoe veel onze fchryver van deezen verfchilt. VER-  VERHANDELING OVElt DE HEERSCHENDE VOLKSZIEKTENS TE BREDA, TEN TYDE VAN HET BELEG, DERZELVJSR TOEVALLEN EN VERSCIIYNSELEN ÜN DE VERANDERINGEN, DIE DEZELVE ONDERGAAN HEBBEN, NAA GELANOE VAN DE VERSCHEIDENHEID VAN HET JAAR GE TYDE EN VOEDZEL. ALSMEDE OVER DÉ GENEESMIDDELEN, DIE , BY HET GROOTSTE GEBREK AAN ALLES,DAAR TEGEN GEBUIKT ZYN. jfjoe &root een' invloed de beweegingen en aandoeningen des gemoeds op de oorzaaken der ziektens en derzelver geneezing hebben; hoe veel verandering de verfcbillende gefteldheid van lucht en voedzel in de verfchynfelen en toevallen der ziektens kunnen veroorzaaken, is nimmer duidelyker gebleeken, dan in onze belegering. Wy hebben waargenoomen, dat pest, fcorbut*) en foortgelyke ziektens, na het ontvangen *) Deeze foorten van ziektens fchynen voornaameiyk ontftaan te zyn en afgeleid te moeten worden uit het gebrek .aan de neodzaakelyklte behoeften», als: fchaars-  I * 3 gen van nadeeb'ge tydingen, toegenoomen, maar na het inkomen van gunftige berigten afgenoo- men fchaarsheid van leeftogt, bedorven voedzel en hongersnood. Hugo meld: ten dien opzigte het voigende : „ (Bl. 19.) Die van Breda, meenende, dat het ge„ vaar eener belegering voorby was, hebben de land» „ lieden met derzelver vrouwen en kinderen, die zy „ te vooren, als ledige en verteerende monden, uit de „ ftad hadden doen vertrekken , wederom binnen laaten „ komen, het geen hunnen leeftogt niet weinig deedt M verminderen, en zelfs toegelaaten, dat 'er voorraad * uit de ftad vervoerd wierdt" fnaamelyk: honderd osfen en twee fchepen met kaas.] „ (S7)De toevoer, „ die men aan de belegerden meende toe te fchikken, „ wierdt grootendeels door de foldaaten geroofd en op» gegeeten, terwyl de fchepen op een gunftig getyde „ lagen te wachten, zoo dat, al m are het gelukt die „ binnen te brengen , de belegerden 'er evenwel weinig „ van zouden ontvangen hebben; en het kosrn, dat, „ in tonnen gepak zynde, door den regen en de vog„ tigheid in de fchepen nat geworden was, begon, na )} dat het ontfcheept was, uit te loopen, zoo dat het „ loof zelfs door de fpleeten der tonnen naar buiten „ uit groeide." „ (61) Een fpion, die iuiin twee „ maanden als foldaat in de ftad geweest was, en nu „ tot ons te rug kwam, boodfchapte, dat de foldaaten, p door honger en gebrek genoodzaakt, reeds paarden- # vleesch begonden te eeten, en dat men voor geen „ twee maancen koorn meer hadt." „ (79) Kaas en „ ftokvisch waren nu reeds verteerd, en de prys der ande„ re mondbehoeftens begon tot eene verbaazende hoogte „ te ryzen. ïïén pond boter koste 25 ftuivers} één kan w oly, eene kroon; één ey 15 ftuivers.'' „ (101) De » belegerden waren zeer in het naauw, daar zy ge-en » uit.  I s 3 men en verminderd zyn; wy hebben gezien, dat zeer veele lyders door fommige ingebeelde gé neesmiddelen verligting bekomen bebben , en de meeste derzelven volkomen herfteld zyn geworden. Het is zoo. Niets is 'er dat den mertseh meer nadeel doet, dan zorg en kommér. Daar van daan ook, dat de redelooze dieren, die deeze aandoeningen niet hebben, meestal fterker en gezonder zyn. Spreekt het niet van zelve? Niets heeft meer invloed op het ligchaam, niets zet „ oitzigt op ontzet hadden, de foidaat reeds paarden» vleesch moest eeten, en de overge leeftogt van dag „ tot dag lchaarfer en duurder wierdt , zoo dat een pond „ boter verkocht wierdt voor 6 guldens ; een kalf van „ zeventien dagen voor 48; een kleen varken voor 115; „ en een pond tabak voor 100 guldens." „ (Bl. Co) Het getal der geftorvenen, geduurende „ het beleg, heeft, volgends de dooden-lysten, over # de vyfduizend beloopen, uitmaakende het derde ge,„ deelte van allen, bezettingen burgery famengenoo„ men.'1 Ca/ar gewaagt van eene foortgelyke pest, in de belegering van Masfilia, iiisgelyks uit gebrek ontftaan (bell. Civ. 1. 2 cap. 22); voeg hier by Avenzoar, Collect.I. 3 tract. 3 c. i.j en Abdallatif, merkwaardigheeden van iEgypte 2de afdeeling S. 304 j om geene anderen meer by te brengen. Hugo (bl. 92) „ By de belegeraar» was ook , wegens de groote menigte van paarden, zoo groot een gebrek „ aan voeder, dat de paarden uit honger paarden - mist» » verdorde bladeten van boomen, en heiftruiken aten."  C 4 3 zet zïch vas"er daarin, dan het geen uit de zie] voordkomt, vooral het geen uit vrees of treurigheid en zwaarmoedigheid ontfhat. Wel te regtzegt de dichter „ het is de grootfte ellende, ook dan nog door vrees gefolterd te worden, „ wanneer men op niets meer kan hoopen." En zulks des te meer 3 daar deeze, uit haaren aart, reeds zwaarmoedige ziektens, ( te weeten pest en fcorbut) door vrees , ongerustheid en bekommering niet weinig voedzel en verfterking krygen. Doch laaten wy onderzoeken , welke de oorfprong dier ziektens zy ,»en welke veranderingen in toevallen en verfchynfelen dezelve ondergaan , naa de verfehillende gefteldheid der faifoenen en van het voedzel. De Hondsdagen waren, vooral dit jaar ongemeen heet,-. de lucht geftaadig met vuile Hinkende dampen en nevels bezwangerd, de wind meest uit het noordoosten. Omtrent het opkomen van den betrwachter en tot na het ondergaan van het zevengefternte *) veel en aanhoudende regen» betrokken lucht, de wind uit het zuiden, tot aan den ( winter ) zonneftand toe. Vervolgends geduurende den winter de wind meest zuidelyk, het weder regenachtig f), windig en onftuimig, ver- „ Crica arcturum & ultra ple'adas." {) Qrrmts (in descript: pestis p: 19 v 2ï, 45, en vocrnamelyk n. 7. p> 61.) geeft insgelyks zeer fterk af OP  C 5 3 vergezeld van fneeuw; laate vorst en van korten duur. In de lente de wind insgelyks zuidelyk, het weder zeer onftuimig en by aanhoudeaheid regenachtig, tot de hondsdagen toe. De drift van wind en zwerk is dus meestal geweest uit het zuiden , en gepaard met veel regen en nattigheid. Doch daar de zomer by uitftek heet en droog was, hebben van den beginne af aan heete koortzen geregeerd *); waar by koude rilling ( horror ), verkleumdheid ( rigor ), benaauwdheid, groote dorftigheid, en ylhoofdigheid plaats hadden, zynde de tong droog, zwart en ruuw (fcrahra); de waterloczïng gering ( urina tennis), het water bruin en troebel. Zommigen hebben de pleuris gekreegen; anderen de longzucht (penpneumonia), doch dit laatfte was zeldzaamer. Daarby kwamen keelziektens (angina), die egtér niet befmettelyk noch doodelyk, maar meestal heilzaam voor de gezondheid , waren. Vervolgends uit Holland f ) de pest §), waar by plaats hadt bloeden uit den neus op het natte weêr, en deszelfs nadeelige gevolgen. *) „Op de fdhepen pest, koortzen en walging" ze2r Hugo p. 8i. t) Inde ex Hollandia pestis. *) S) „ Welke fchaarshejd van leeftogt ( zegt Hugo » P- 79 •) Wat de Schryver hier met de woorden: ex Ho!!andia;wü te kennen gesven, durve ik niet beuisferi, „ üe Verluier.''  C * 3 neus braaken, roodeloop (dyfenterics ), uUflaar.de vlakken (exanthemata ), de pestkoolen \ antina, cès) waren hier by menigvuldig, de pestbuilen (bubones) zeldzaam *_), de tong brandig, droog en bezet. De zulken.die hevig en in grooten overvloed uit den neus bloedden f) , waren, door het verlies van bloed, binnen drie dagen dood. Het uitwerpen van geeie, groene en zwarte ffoffen, doorbraaken , in de koorts, voor de koortsen na het afgaan der koortzen, nam de ziek- }> p- 79) ae Engelfche bezettelingen zoo ver bragt, dat w zy, aan gebreken hongersnood ongewoon, en daar „ tegen niet beftand, lyken en Krengen aten." —— Van dit onderling verband en g^meenfchap tusfchen kwaad* aartige koortaen en pest gewaagt ook Orreus lic. No. 10 p, 65 en No. 11 p. 66. ♦') Simoüoisitz. Abh. von der pest, fpreekt ook van pestbuilen, (liesgezwellen), pestkoolen ( carbtmculij, en groote uitflaande vlakken, als kentekenen der pest. Zoo ook Orraus defchript. pestis p. 10 en dezelve beweert, ( pag. 69), dat by den aanhang der pest dikwyls uitflaande vlakken alleen zich opdoen, zonder pesc. builen en pestkoolen, doch dat deeze 'er by komen, zoo dra de befmetting haare volle kracht en hevigheid bereikt heeft. f) Orraus zegt 1. c. No. 24 p. 122, dat deeze bloedloozing (bccmorragia), zeer onzeker, doch pag. 153. dat zy , wanneer de ziekte in volle kracht is, meest doodelyk is. Hier mede ftemt overéén Klint ap. S«. moilowüz abh. uber die pest S. 28.  L 7 3 ziekte niet weg \ veele deelen def ingewanden" leeden zeer daar by, en 'er hadden fterke roe. ringen in den buik by plaats, zynde de afgang der zoodaanigen raauw, veelvuldig, dun erf zwart. Van hunj die zwarten en dunnen af» gang hadden, is 'er niet één doorgekomen. De waterlooziftg altyd gering [urints tenues )t het water ros, en het Wateren zeldzaam 'uthicS paucie ), het zweeten veel; er deeden zich geene kenmerken, geene gnnftige tekenen, noch* iets anders op, dat de gefteldheid der ziekte konde doen beóordeelen * ). Want 'er hadt ( by den ftoelgang) geene regte bloedlöozing plaats, noch'er openbaarden zich geene gewoonlyke,dë ziekte kentekenende ,ettergezwellen ( abfcesfus) j want dè pestbuilen waren zeer zeldzaam. Doch zy, by welken uitflaande vlakken f ) zich opdeeden , zyn allen geftorven. De pestkoolen, die 'er toen gevonden wierden, duidden een overvloedig en hevig vergif (vènenum depas. eens) aan. De herfst was vogtig g ), een betrokken lucht, de *) Nihil judicatorii, nihil commodi, 'neque jadicatörïum aliud apparebat. f) Menens «egt, dat dezelve do'odelyk zyn; zie öbs, med. P. II c. 2 p. 102. — Insgelyks Klint l. c. p. 305 en Lange Rudiment. Doctr. de peste p. 20. f) Onze foldaaten [zegtHugo p. 52] wierden door geene ziektens gekweld. daar integendeel eene zwaare pest en najaars koortzen onder de vyanden woedden  t 3 ] de wind uit het zuiden. Nu vertoonden zich Pestbuilen aan den hals en onder de oxels. Vee]en kwamen er van op. Hier by kwam de hongersnood , veelvuldige liesgezwellen , groote fterfre, buikloop (fluxus ventris), ontftaande uit zwarte galftoffen en voor allen doodelyk ; het aderlaaten baatte niets, de ftoelgang was van den dood vergezeld, en zelfs verzagtende middelen waren ten uitterften gevaarlyk, de zweetdryvende middelen dienden tot opftopping van den buik, en losten de laatfte krachten op van hun , die den dood naby waren. Veele en fchaadelyke buikziektens zyn aan verfcheidenen overkomen, aan veelen persüng op den afgang,vergezeld van pynj roode loop, \'ooral onder de vrouwen , ook zyn 'er veele vrouwen aan geftorven; de kinderen en vrouwen wierden met wormen geplaagd , de zoidaaten met luizen, fchurfc en groote puisten. Weinigen waren 'er, die aan de jigt, een grooter getal, die aan het graveel leeden. Wat betreft de pestbuilen, veelen hebben dezelve gehad in, vóór, en na de koortzen, zouder eenig gevaar van 'er met door te komen. Ook en veelen van hun afmaakten —■ dit kwam ook veelal caar van daan, dat Spinola oude, tegen de ongemakken van lucht en weder geharde, krygslieden hadt, tervyl de troepen van den vyand grootendeels beftonden uit nieuw opgeworven, aan deeze ongemakken on<*e. woone, manfehap.  t i 1 Ööfc ófitftótide'h' 'er nóg* piaatzelyke" slnkïngen (fiüxiö éönttactd) , niet gelykende naar etter^ maat eene zekere andere rorftof, zynde by zommigen' zwart $ dik, Hinkende, by anderen graauw (ciheritid), dun4 en ook fomtyds groen. De maarfdflonden waren in deezen tyd voor veele nutteloos *) j het water dik, overvloedig, vettig (tirints pingues) ,• en moeijelyky om 'et iets uit op te maaken; eenigeh waren flaapzuch-. tig (comaioji), anderen Wederom niet: de eerften waren nimmer geheel vry van koorts, dé laatften fomtyds. De gewoone gefteldheid der pest was ten dferi tyde, als volgt: die dezelve eerst begonden te krygen, waren fiaapzuchtig, benaauwd en met koude rillingen behebt ( horrentes ), geene branding by de koortzen f), ook geen fiefke .'dorst, noch ylhoofdigheid, de verheffing der koorts Zeer regelmaatig en op den dag komende §). Na verloop van twee dagen waakten zy gemeenJyk, waren by hun verftand en fpraken. Vervolgends deedt zich de pestbuil (tumor) op, by zommigen uitflaande vlakken, — een flaauwte (fyvcope) — de dood. De winter was vogtig, zagt, de wind 'uit het zuiden; ZWaare, diepe flaap (fomhi profundi) büik- *) Multis fanguu rnïnfv«.as erat inmilis. f) Febris non ardena. < $) Exacerbatio diebus /aribos» li 2  [ 10 ] buikloop, de [pestbuilen algemeen heerfchende *), de uitflaande vlakken en pestkoolen niet algemeen, de tong by de meeften aan de randen lood en vogtig, in het midden wit en droog, altyd beevende (tremula). De meeften, by welken zich de pestbuil aan den hals of onder de oxels vertoonde, wierden herfteld. Die zich in den eerden aanval der befmetting het fterkfte gevoelden, waren het fchielykfte weg f)» Allerleie ziektens ontaartten ligtelyk ïn pest. De geheele gefteldheid was gelyk aan die van den herfst. Hoofdpyn , verftoppingen ( gravedines) §), hoest en heeschheid regeerden fterk. Kindelyk begon het te vriezen. Nu hieldt de pest byna geheel en al op * ) Tegen de lente-nachtevening begon het wederom regenachtig te worden , de befmetting verhief zich op nieuws, van de drie kwam 'er flegcs één door. Geene andere foorten van koortzen hebben 'er gewoed. De alledaagfche en derdendaagfche gaande en komende koortzen waren zeldzaam; zommigen kreegen de anderendaagfche; die nimmer, voor zoo veel ik .ondervonden heb, in pest ontaart is. Doch *■) Bubones pasfim vagantes. f) Citius defecere. J ) Orraus verklaart deeze ongefteldheeden (aff-ectus), «ok voor zeer gemeen in tyd van pest. Vid. 1. c. No. 12. p. 66. +) Het zelfde getuigt ook Orraus 1. c. p. 23.  Doch de grootffce en zwaarfte ziekte, en die de meefte menfchen weggefleept heeft, was het fcorbut *). Want] daar zy , vol droefgeestigheid en met flegte fpys gevoed wordende, (want zy aten algemeen honden en paarden) op vogtige plaatzen fliepen, begon het fcorbut te regeeren, zoo dra de winter voorby was. Zommigen hadden eene onfleeking en rottinge in het *) „ Het fcorbut, [gelyk de geneeskundigen gewoon „ zyn het te noemen ] uit het gebruik van ongewoone >, fpyzen ontdaan, heeft de meefte anderen aangeftooken en geveld. Want door allerleie rampen en kwaaien „ afgemat, fterk met de pest te worftelen hebhende, „ was hun voedzel oud en bedorven koorn, het welk » voor zoodaanige omftandigheeden van ouds opgelegd „ en bewaard was" Hugo p. 79. „ Justinus van Nas/au', bevelhebber der ftad, fchreef j, aan Prins Mawitz, dat de bezetting door de pest „ buikloop, en fcorbut van dag tot dag fterk vermin* „ derde: dat de zieken, wegens gebrek aan geneesmid. „ delen en gezonde fpys, niet verkwikt en geneezen „ konden worden." Hugo p. 87. „ Het gebrek aan leeftogt.de hevigheid der ziektens, „ waar mede de belegerden te woritelen hadden, en de „ fchaarsheid en duurte der geneesmiddelen was in de „ ftadzoogroot.dat eene hoeveelheid binnengebragte „ tabak, die elders niet meer dan vier fchilden : ) gekost & hadt, in de ftad verkocht is voor twaalfhonderd gul„ dens, wordende dezelve gebruikt als een middel te. gen het fcorbut." Hugo p. 105. — Orraus roemt ook de tabaksrook, als een behoedmiddel daar tegen 1. c. N. 32 p. Ï39. *) d, i. vyf guldéii's; liet fcliild tegen vyrentwintig ituiveis aerekend. „ ue Vertaaler." B j  het tnndvleesch , anderen alleen blaauwe vlakken hier en daar over het ligchaam, de meesten de huid geheel rood (purpureq ), en allen eene zwaai te en matheid d00r $ff jeden eP een' Hinkenden adem. Zommigen wierden de zenuwen en fpieren zoodaanig famengetrokken , dat zy hun het been {cru;) tot aan de billen en tot aan de heup ophaalden. Daar waren 'er ook, die onder het eeten dood bleeven, vopral dezulken, bywien hartkloppingen ( en deeze hadden veelvuldig plaars) een en andermaal voorafgegaan waren. Veelen was het tandvleeseii zoo fterk gezwollen , dat het de tanden geheel en al bedekte. Dikwyls viel 'er een ftuk van het wangbeen (kaakebeen, os malce) af, gaande dit zelden vergezeld van koorts, maar zeer dikwyls van roode loop (dysentena ), of van eene andere buikloop (ahi fluxus). Daar kwamen 'er geen', dan met de grootfte moeite en zwaarigheid, door, en deeze kreegen de groene ziekte (cachexiq), fpysloop {licnter'xa), of waterzucht, veelen ook waterbreuken (hernia aquofa). Wat men hun aanbood t, krecgen zy niet dan bczwaarlyk en met moeite cn tegenzin binnen, want de buikzuiverende middeien (purgqtiones *) zelve deeden by *) Schoon purgatio in de kunst voor den ftoelgang zelvèn pleegt genoomen te worden, zal nogthands ieder, die in de verhandeling over bit Jcortut, hier ach  C 13 J by de meefren eene fehadelyke werking; van hun nu, waar mede het dus gefield was, ftierven 'er wel veelen zeer fchielyk, doch ook wederom veele anderen hielden hun leeven by de ziekte langer fleepende. De afgang van veelen in deeze ziektens was waterachtig en vettig; de pyn was vergezeld van hevige fnydingen(tor?Hm«),opwaards kwaadaartige fchokkingen *) het geen zy ontlastten f ^deedt depynen niet ophouden. Doch om kort ie gaan, allen, zoo wel die door langzaame, fleepende, als die door fcherpe, haastige ziektens aangetast en gefolterd wierden, üierven meest en voornaamelyk wegens gebrek aan ontlasting (alri vitio): want de buik heeft ze allen om het leeven gebragt § ). Daar zyn 'er dus veelen geftorven. De pest begint wederom op nieuws te woeden. Van de honderd komt 'er niet één dopr, en zy, die dezelve reeds eens gehad hadden, op nieuws aan- achter volgende, de verklaaring van deeze woorden, in famenhang met het volgende en voorgaande zal ge. leezen hebben, met my toeftemmen, dat hier door purgationes, niet de Jloelgang , maar buikzuiverende middelen moeten verflaan wotden. „ De Vertaaler." *) Quffi exibant. t)Surfum revolutiones malignje. 5) Omnes enim venter fustulit. Verftaa: de menigte van bedorven floffen in de ingewanden, die, by gebrek van ontlasting, bleeven zitten en het geheele ligchaam verpestten, ja zelfs door de ontlasting niet weggenoomen,wierden. „ De Vertaaler." B 4  [ H 1 aangetast zynde *),fcbieten het leeven 'er by in. Daar fHerven 'er meer, by welke de pestbuilen zich in de liesfen, dan op andere plaatzen ppdeeden, vooral wanneer zy zich aan de 's linkerzyde vertoonden. De pest nam altyd een' aanvang met koude, Zy tas:.te algemeen kinderen en jeugdige lieden aan, zelden lieden van hooge jaaren f ); onder de burgers woedde zy het meest tegen de armen $) en tegen de Calvinisten; onder de foldaaten zonder ondcrfcheid tegen allen. Het fcorbut was zeer algemeen onder de Engelfchen, minder onder de Viaamingen en Waaien , allerminst onder de P ranfchen. De roode loep heerschte vooral onder jeugdige , galachtige menfehen en onder lieden van eene zwaarmoedige gefteldheid; langduurige buikloop ( diarrhoece ), en wormen waren gemeen onder de vrouwen en kinderen , waterzucht (hydiopes), Ipysloop Qlienterics), en breuken onder de geenen, die van het fcorbut opgekomen waren. Wat *) Het zelfde verhaalt Orraus 1. c. p. 60. |) deeze zyn , velgends uitfpraat van Orraus (1. c. No. 5 p 59),byna in het geheel^nietaan die ziekte onderhevig. S) Het zelfde heeft ook algemeen plaats gehad by de pest te Moscow. vid. Orraus 1. c. p. 53, en Merms> Ofcs. Med. P. Iï. p. i. p, 93-  [ *5 1 ■ Wat aangaat den tyd, ivaarin de ziektens het hevigst woedden, de zomer was het allerergfte, en fleepte alles weg ,• de herfst rigcte minder kwaad aan; maar betreffende den winter, gedunrende denzelven, en zelfs tot na de lentenachrè'vening, wierden 'er wel meer nog dan in den zomer door de pest aangetast, maar daar flierven 'er niet zoo veel van. LYST VAN ZÈSJTIEN ZIEKEN AANDE PESJ. Eer/Ie Zieke. Een heette koorts tastte den Brouwer aan, die in de roode ftar, digt by de Antwerpfche poort, woonde. Hy was benaauwd en dorflig. Daadlyk wierdt hem ader gelaaten; hier door verminderde het een en ander. Op den tweeden dag kon hy niet rusten, maar ylde, en hadt geene ontlasting. Des nachts fliep hy, en was volkomen by kennis. Op den derden dag gebruikte hymedicynen, vomeerde, flikte pilJen, en hadt afgang. Op den vierden dag overviel hem een neusbloeding; wederom liet men hem aderlaaten, appliceerde de zuigkoppen, en alles hadt een gewenscht gevolg. Tegen den avond bloedde hy andermaal hevig, alle middelen waren vrugrdoos. Op den vyfden dag was zyn afgang, zwart, dun en Hinkende, Op den zesB 5 den  den dag flierf hy. Er openbaarden zich uitflaande vlakken, en drie pestkoolen. Daarop kreegen het de twee kleine kinderen, met uitflaande vlakken cn pestkoolen; zy ftierven terfbnd. flet oudfle bleef na zyn dood nog twee dagen warm. Toen openbaarden 'er zich aan zyne vrouw vier pestkoolen. Van tyd tot tyd wierden haar lavementen gezet: alles wierdt haar naauwkeurig toegediend. Op den agtften dag wierd zy blind door een zinking - vloed; aan de keel ontdekten zich kliergezwellen (phymata), den ióden dag was zy dood. De zuster, de knegt en meid, die in den beginne bloedgetrokken waren, bleeven bevryd. Tweede Zieke* Een kind, van drie jaaren oud, uit het huis daar de osfekop uithing, kreeg onder het fpeelen een neusbloeding, en bloedde bykans de hoeveelheid van twee ponden: met veel moeite wierdt het gefluit. Drie uuren daarna bloedde het wéér: het koppen was vrugteloos, de op» ilopping vergeefsch. Hy kreeg een iigte koorts, wierdt ontkleed, men bevondt aan hem uitflaande vlakken, en één uur daarna was hy dood. De ouders en meid, die gelaaten zyn, bleeven bevryd. Der-  C ?* j Berde Zieke, Bnlo, een Duitlch Edelman, die aan de Veemarkt woonde, wierdt door een' hevige koorts aangetast; hy gaf over, hadt pyn in 't hoofd, was flaapeloos; 'er zettede zich een pestkool op zyn oog; hy hadt afgang, en zweette fterk: alles ging wel. Den tweeden dag was hy benaauwd, de afgang gemakkelyk ( alvus lubrica ) galachtig,geel cn van eene maatige dikte. Denderden dag ging alles nog beter. De vierde dag was als de cweede. Den vyfden dag viel de roove van de pestkool, die op zyn oog was, af; hy hadt geen koorts. Den zesden dag kreeg hy hevige hoofdpyn, kon niet flaapen, en ylde: de waterlozing was gering, het water witachtig, en zakte met ( nonfubfidebant\ Den zevenden dag Hiep hy weinig, uit de llaap ontwaakende, was hy buiten kennis. Den agtflen dag flierf hy } na zyn dood uitflaande vlakken. Vierde Zieke. De broeder en knegt van Gysbert, een' bakker, wierden door de koorts overvallen, na dat zy den ganfehen nacht brood gebakken hadden; zy waren brandig, benaauwd ; men konde geene gezwellen of pestkoolen ontdekken. Den tweeden dag wierden zy gelaaten. By den knegt openbaarde 'er zich aanftonds een kleen gezwel in zyn regter hes: beiden zweetten; het gezwel  C 18 ] zwel wierdt niet grooter, en de broeder bleef 'er van bevryd. Deezen laatften wierdt den derden dag een lavement gezet; tegen den avond wierden zy beiden by wylen Öaaüw. By den broeder ontdekte men uitflaande vlakken, 's nachts was hy dood. De knegt braakte groenachtige Heffen; hy fcheen beter, doch het gezwel groeide aan. Den vierden dag kreeg; hy uitflaande vlakken over zyn geheel ligchaam. Den vyfden dag flierf hy aan de roode loop. Zy , die adergelaaten waren, bleeven bevryd. Vyfde Zieke. Jdhannes Willemfen, die in St. Pieter woonde, wierdt onder het bierbrouwen door een' koorts aangetast. Van den beginne af was hy al aanftonds benaauwd, en kreeg hartpyn, zyn tong was brandig, hy kon niet flaapen. Den tweeden dag wierdt hy gehaten; het hloed was bedorven en Hinkende : dorftig en onrustig bragt hy den nacht door. Den derden dag nam hy medicynenin, en ging viermaal af: hy bleef benaauwd, en hadt in de benedenfle deelen van den buik zwaare pynen. Tegen den avond verfpreidde zich een koud zweet over zyn geheel ligchaam; de uitterfte deelen waren kiïkoud; hy wierdt weder w arm. Den vierden dag was hy zeer onrustig. Vervolgends walgachtig, flaaperig ; de afgang was raauw, dun en zwart. Den vyfden dag tegen den avond we, der-  [ 19 ] derom roering in 't Jyf, dunne en zwarte afgang ; onder het afgaan ftierf hy. Na zyn dood onderzocht zynde, vondt men noch gezwellen , noch vlakken , noch pestkoolen. Zesde Zieke. De zoon van den voorgaanden Johannes wierdt insgelyks aangetast. Aanilonds wierdt hem een" ader geopend ; het bloed was voortreffelyk; terftond kreeg hy een gezwel in de lies: hy zweette, was buiten kennis. Den tweeden dag was de afgang dun, veel, zwart en (tinkende. Den derden dag in alles het zelfde. Des nachts ftierf hy onder het afgaan. rIir openbaarden' zich uitflaande vlakken. By de moeder en de drie dochters wierden inbrandingen met brandyzcrs, tot voorkoming van de befmetting, aan de dyën werkflellig gemaakt *). Zy kreegen egter de befmetting; allen pestbuilen onder de oxels. Het geheele huis ftierf uit. Zevende Zieke. De jongste bediende van den Lombardter% die dagelyksch met befmette kleederen moest omgaan , raakte buiten kennis, braakte, en kwam weder tot zyn verftand: onder de oxels gevoelde hypyn, aanftonds ontdekte men een gezwel; den geheelen dag zweette hy ; hadt geen' koorts. Den tweeden dag gebruikte hy een' purgatie, hadt ) Cauteria cruribus infiiguntur.  C 2° ] hadt een ruime ontlasting; hy gebruikte de dn» akel (theriaca), en zweette overvloedig. Den vierden dag was hy minder benaauwd; dit middel wierdt herhaald, het gezwel nam toe. Tot den negenden dag gebruikte hy conferf van osfetong (buglosfa) en roozen. Men maakte een infnyding in het gezwel. Uit hetzelve kwam eene onrype, Hinkende, zwarte etter. Hy herftelde: en heeft in het geheel geen' koorts gehad» Agtjïe Zieke. De jongfte meid , die by Jacobus Wachtmans woonde, wierdt door de koorts aangetast. In den aanvang was zy al terftond dorflig, benaauwd, en hadt pyn in het hoofd: zy braakte, en fliep niet. Den tweeden dag hadt Zy pyn in den hals zonder koorts. Zy wierdt by de pestzieken gevoerd, viel flaauw, wierdt wederom tot zich zelve gebragt; zweette, een gezwel ontdekte zich; haar afgang was hard en zwart» Uen vierden dag verminderden alle de kwaaien. Het waterwas gezond (urina cocta), Den zesden dag koortzig, weinig geijlt, en zeer kort. Den zevenden dag fterk gezweet; zonder koorts, welgeflaapen. Op den achtften dag wierdt het gezwel geopend, de etter was aschkleurig, dik: zy wierdt geneezen. Zy was byna 12 jaafen oud.  C *t } Negende Zieke. De vrouw van Cornelis Dirven kreeg hevige hoofdpyn. Zy wierd benaauwd, walgachtig. Den tweeden dag roering in 't lyf, de afgang dun, galachtig, omtrent het rriiddelnft een' fteekende pyn ,- zynde de ademhaaling benaauwd. Zy bragt den nacht ongemakkelyk. en pynlyk door. In den morgenftond was het water bruin, dik, en troebel: zonder dorst. Den vierden dag was het water witachtig, dun, met een bastaard raazende koorts. Haar afgang was zware, Hinkende en dun. Des nachts ftierf zy, zonder eenig uiterlyk teken van pest. Tiende Zieke. Een meisjen, dat by den zelfden Dirven in huis was, hadt een tyd lang eene opftopping der maandftonden gehad; nu hadt zy pyn in 'c hoofd, aan het hart, en in de'lendenen, zonder koorts. Den tweeden dag braakte zy met eene aandoening van koorts. Zy wierdt gelaaten; onrniddelyk daarop gevoelde zy pyn onder de oxels. Den derden dag heeft zy ontlasting gehad (purgata est), tegen den avond deedt zich een gezwel op. Zy heeft in het geheel met geijld. Zy wierdt uit het huis gebragc kreeg de roode loop, en ftierf na verioop van' vier uuren. Elf  [ 22 1 Elfde Zieke. De dochter [uit den yzeren man wierdt door eene hevige koude en brandende heece koorts aangetast. Zy gaf galachtige ftoffen over, fliep niet, was benaauwd en dorfüg, In de linker lies hadt zy zwaare pynen, 'er ontftondt een gezwel. Den eerften dag gebruikte zy zweetdryvende middelen, het gezwel zwol op, zy ging tweemaal af Den tweeden dag fliep zy , zonder koorts, nu en dan benaauwd. Den derden dag appliceerde men een zuigkop, op het gezwel; even beneden de pestbuil wierdt met een daade. lyk brandyzér eene inbranding gedaan * ) ; alles gingvoorfpoedig. Op den vierden dag verdoofde het gezwel; zy wierdt benaauwd, zweette zonder koorts, het gezwel verhief zich zonder tekens van rypen tot den I2den dag. Den veertienden dag wierdt het geopend; de etter was zwart, dik en Hinkende. Zy genas. Twaalfde Zieke. De meid uit de bril wierdt, benevens twee kinderen, door de pest aangetast. De kinderen ftierve.fi. De meid hadt van den beginne af een heete koorts, benaauwdheid, en een gezwel m de lies. Den derden dag geen' koorts, fterk zweeten, en al het overige naa evenredigheid. Op den vierden dag was de afgang weinig, gee^- *> Cauterïum actoale inuritaf.  C *3 } achtig en hard. Den zesden dag liep'er uk het ge* zwei eene dunne, zwarte en Hinkende etter. Zy wierdt volkomen herffceld. Zy bleef op de befmette plaats. Den elfden dag Hortte zy wederom in , gevoelde pyn aan het hart en hoofdpyn. Op den twaalfden wierdt alles wederom erger. Geen afgang. Den veertienden dag kreeg zy een vinnige koorts ; zy braakte veele groene floffen. Den vyftienden dag was zy zonder flaapen, zeer onrustig en buiten kennis. Den zestienden dag Hierf zy in flaap (comatofa). Er openbaarde zich een pestkool. Dertiende Zieke. De architecT; van den prins, voor de pest be* ducht zynde, nam pillen om te purgeeren toe een behoedmiddel in: hy brandde Herk, hadt zwaare pyn in het hoofd ; men zettede hem een lavement. Des anderen daags kreeg hy eene vinnige koorts. Men opende hem een ader; hee bloed was bedorven (fanguis foêtenO en afgefcheiden (non concrescens). Tegen den avond ylde en zweette hy Herk; hy bleef buiten kennis. Tegen den morgen flierf hy, op zyn ligchaam hadt hy uitflaande vlakken. Hy was een allerflerkst en zeer bloedryk mensch. Veertiende Zieke. De Alchymist, die in het huis van Baldus woonde, klaagde over pyn in 't lyf, na dat hy C een  C «4 1 een groot aantal oesters en mosfeien gegeeten had. Hy viel in een' diepen flaap, die twee dagen duurde. Den derden dag was hy flaapeloos zonder koorts; hy at, en dronk overvloedig; hy hadt pyn in de liesfen en in 't hoofd ; nu en dan was hy benaauwd en koortzig, zelden was hy buiten kennis ; hy ftierf. 'Er ontdekten zich een groot aantal uitflaande vlakken, tot zelfs onder 't hair van de boven harsfen pan. Hy was van een zeer zwartgallig temperament. Vyfticnde Zieke. Het zoontje van Johannes Franciscus wierdt door een vinnige koorts aangetast; hy was flaaperig, benaauwd, daarna weder flaapeloos, en dorftig. Den derden dag weinig vlakken, den vyfden meer. Nog agt dagen bleef hy leeven, toen egter ftierf hy. Hy was drie jaaren oud. In dit huis wierdenze allen ader gelaaten en bleeven vry. Zestiende Ziele. Jacobus Sips wierdt door een heete koorts aangevallen, was flaaperig, nier. dorftig, kreeg eene ontfteeking in de keel (anginofus\ Hy wierdt adergelaaten: het bloed was zwart, C#vidus) , bedorven (fretens), en gefcheiden (720» concrescens), terftond bloedde hy uit den neus; dit wierdt egter geftild, doch begon na den eeten op nieuws; hy wierdt dorftig en ftierf tegen den avond. '~  f 25 J Op deezö en foorrgelyke wyze droeg het ziek toe by de pest; het beloop der ziekte van hun t die het fcorbut hadden, zal ik hier na melden; de overige ziektens fiaa ik over, na alieenlyk nog gewaagd te hebben van eene verzweering en etterioozing uit de zyd . aderen, door opftoppingvan het bloed in dezelve uitgezet zynde, *) zonder eenige voorafgaande ontfteeking der keel', aanfteeking der longen, of pleuris. Cornelis van Bernafie hadt federd tweejaaren eene fchraalheid en droogte in de keel gehad, gepaard met veelvuldig hoesten. Nu, daar het voorjaar laauw en vogtig was, kreeg hy eene zwaare en aanhoudende koorts (febris continuo,), vergezeld van flaapeloosheid en yihoofdigheicl.. Den derden dag wierdt hem een ader geopend en een lavement gezet. Den vyfden ging hy wormen af, den zesden loosde hy dezelve door den mond , daarby eene onverteerde fpysloozing ( venter lubricus ); hy fliep niet. Den agtften dag hadt hy ontlasting van onrype, ftinkende etter, en zulks in groote hoeveelheid. Des nachts was hy zonder etterioozing f ). Den negenden dag flierf hy. Na zyn' dood kwam een' overvloed van bloedige etter (fanies) uit hetligchaam. VER- *) Suppnratione evenis lateris vari cibus occupatis. J) Sine exscreatu. C 2  E 26 ] VEK.KL AARINGEN EN AANMERKINGEN OVER DE VOORGAANDE VERHANDELING. Dat 'er tweeërleie algemeen hcerfchende volks ziektens zyn, hier van ben ik door een faogdaurig onderzoek van de leerftelzels van Hippocrates en Gaknus overtuigd. Want de heerfchende volkziektens zyn of vernielende, (en zulke noem ik befmettelyh) , of niet vernielende, maar eenvouwige landziekten!. Van elk deezer beide foorten behandel ik hier een der feboonfte onderdeelen, naamelyk de pest en het fcorbut. Omtrent de pest *) zyn de gevoelens der Schry- *) Ook nog heden ten dage zyn dc geneeskundigen het niet ééns over den aart en natuur van de pest. De ouden fchryven dezelve toe aan een bederf en rottinge der fappen; de nieuweren zoeken derzelver oorzaak alleen in de zenuwen, door eene zekere verborgene befmettinge aangeftooken zynde *). De fchielyke ver. zwakking en het bederf der foppen laaten deeze beide oorzaaken toe. Grooter en van meer belang is het gefchil over de verfchillende wyze van genèezen, om dat de een goedkeurt het geen door den anderen wordt afgekeurd; doch deeze twist fchynt ligtelyk bygelegd te kunnen worden, als men in aanmerking neemt, dat meb voora'.op de bykomende koortzen en de verfcheidenheid der gezellen moet letten; want andere middelen moet men gebruiken in een heete of ontfteekende koorts (febris inflammatoria) , andere in eene rotkoorts , andere middelen by een fterk , andere by een zwak ligchaamsgeil el, om niet te 1'preeken de verfchillende gefteldheid en ") Nervos a miasmute tactoj.  [ 27 ] Schryvers verfchillende. Ik za] zeggen, hoe ik 'er over denke. Dat een bederf en verrotting in de fappen de oorzaak van de pest kan zyn, za! ieder willens of onwillens moeten toeftemmen, die de woorden van Galenus * ),daar over op deeze wyze zich verklaarende, leest. „ Alle „ ziektens, die uit eene onmaatige droogte en „ hitte ontftaan, als verhittingen ( ardores), of „ brandende koortzen , maaken het bloed dik „ en zwart. Zoo heeft ook deeze lange onge„ maatigheid, de zomerwarmte langer dan naa „ gewoonte aanhoudende, iets diergelyks ver„ oorzaakt, waar uit de pest ontftaan is. En „ niet weinigen van hun, die 'er doorkwamen , „ ontlastten de bewuste zwarte fbffen by den „ afgang, meestal op den negenden, zevenden „ of dertienden dag, waar by egter ook zeer „ veel verfcheidenheid in de zeiven zich open„ baarde f), als welke by zommigen de zwar„ te gal het naast by kwamen, terwyl by ande„ ren ' zelfs by den afgang geen' benaauwde, „ (tinkende reuk was, en zy by veelen ook „ tusfch'en deeze twee m'tterftens den middelt, weg hielden. Doch de zieken, by welke zoo- „ daa- en invloed van lucht en weder; naa wier verfchil en verandering, de befmetting meer of min hevig pleeg te zyn. *) De atra Bile c. 4 p. 156. T. I. Opp. Bafll. 1549. t) Quorum etiam compiures ipforum difterentia; ap. parebant. C 3  L 2§ ] [ daanig eene ontlasting (van zwarte ftoffen) ,, geen plaats hadt, waren over het geheele lyf „ aan alle kanten behebt en bezet met puisten, ,, die zeer veel gclykheid hadden met de zwarte „ uitflaande vlakken. Geef acht op de pest. ,, kooien *) die aan alle kanten zweeren met ,, zwarte aschkleurige rooven bedekt hebben, „ daar zich iets glinfterends in opdoet, gelyken„ de naar pik en harst: zoodaanig nu is de volko„ mene (cxacta) zwarre gal. Dekwaadaartigheid „ der zweeren derhalven, die op de pestkoolen ,, zitten, komt daar van daan. Want het bloed moet noodzaakelyk, of terftond van den beginne af, of, na dat het.door de hitte der ziekte zelve gezooden is (prasfatus fangitis), ., zwartgallig worden." By gevolg zyn de ger z,vellen, die zich, voor dat hét bloed gezooden is, opdoen, nog geene pestkoolen, maar een ahde'r zoort van gezwellen. Laaten wy hier nog Lene gedachte by voegen. Het is zeer zeker, en allen, die lieden, welke de pest hadden , behandeld hebben, bevestigen het, dat de meeften in en omtrent den nacht door de pest aangetast worden f ). Het is by de geneeskundigen bui- *) Calenus. De tumoribus cap. 6 p. 334. T. III. f) Ik herinner my niet dien angaande zoo wel b ' de oude als nieuwere Schryvers, die over de pest bande, len, iets geleezen te hebben. Zynde het overige, op een' losfen voet van de ouden overgenoomen, gelyk. veelen der nieuweren toefchyut,.  I *9 1 buiten allen tegenfpraak, dat de zwarte gal en fcherpe zwartgallige fappen (humor melancholicus), tegen den nacht het meest in beweeging gebragt en aangezet worden. Dit wordt ook door de uitkomst bevestigd. Wanneer de pest afliet, heerschten de zwartgallige ziektens C tnorbi melancholici ) het fterkfte, en deeze ophoudende, begon de pest weder toe te neemen. Naamelyk wanneer de zwartgallige vogten den hoogften graad van ontfteeking en verrotting bereikt hadden, hadt de pest de overhand, maar wanneer die vogten niet tot verrotting overgingen, of altoos nog niet tot den hoogften graad van verrotting gekomen waren, dan regeerden de andere ziektens. Hoe droeg het zich in den zomer toe? Als de geele gal, in zwarte gal veranderd zynde,tot de hoogfte verrotting gekomen was, of ook wanneer dit het geval was mee de zwartgallige vogten, nam de pest een aanvang, met dit onderfcheid, dat, wanneer de pest uit enkele zwarte gal*) ontftondt, zy altyd doodelyk was, maar wanneer zy haaren oorfprong uit de fcherpe, zwartgallige vogten ontleende, niet altyd. Maar wanneer de geele gal niet in zwarte gal veranderde, offchoon zy dan ook al tot verrottinge overging, ontftonden 'er loopziektens (dyfenterice), doch die niet befmettelyk wa- *) Ex atra bile exquilïta. G 4  C 30 1 waren, en heece koortzen, uit. Ook deedt de geele gal, in een dik zwart vogt veranderd zynde, wanneer de befmetting ophieldt, de heete koortzen in derdendaagfche koortzen veranderen. Zoo wierdt Johannes Michmans, een moolenaar, door eene heete koorts aangetast, die op den zevenden dag in een derdendaagfche overging. By zommigen ontaatte deeze derdendaagfche koorts zeer ligt in pest, dan naamelyk, wanneer het geene gewoone derdendaagfche koorts (quartana exquifita) was, maar dezelve uit de zwarte gal haar oorfprong nam. Hierom moec men het gezegde van Hippocrates, „ die de der„ dendaagfche koorts hebben , worden door „ geene zwaare ziektens aangetast;" verftaan van de gewoone derdendaagfche koorts. Wan moet men hier dan uit befluiten ? Dat uit de zwartgallige vogten alleen, of, uit de zwarte gal, door verrotting bedorven zynde, die vergiftige befmetting ontftaat? Geenszints; maar wanneer die hoogde graad van verrotting trefc in een' tyd, wanneer de ïgefteldheid der lucht tot befmetting overhelt, of wanneer de befmec* ting zelve heerscht. Immers het gaat vast, dat uit hongersnood en flegt en hedorven voedzel *) al- *) Waarom niet? Volgends het oude fpreekwoord: »p hongersnood volgt pest; wordende door de ondervinding beyestigd, dat na hongersnood en liegt voedzel de pest opüeekt, maar zoo dra men wederom goed voedsel kan bs-  C 31 1 alleen de pest niet ontftaat. Want die te Aenus van honger peulvrugten aten, hadden pyn in de knieën, en hebben in die, by Gaknus *) zoo zeer befaamde, hongersnood de pest zeldzaam, maar andere zwartgallige ziektens zeerveel plaats gehad. „ Wy hebben hier ook uit het gebrek heete „ koortzen zien ontftaan en de overhand neemen, „ waar op geenehuidziektens volgden,maar be„ zwaarlyk riekende enfcherpeontlastingen van den buik, en die ver volgends opftoppingen in de „ ingewanden en persfing op den afgang veroor„ zaakten." Hoe ging het verder? Na dat de ftad bevryd en van goede fpyzen wel voorzien was, heeft eindelyk de pest niet alleen niet op. gehouden, maar is zelfs toegenoomen en heviger geworden. Waarom heeft dan de befmetting het koning- Jy- bekomen, dezelve terftond bedaart; waarvan Fem l von der anfleckung S. 28 en L. unterfuchung derpest'. anfteckung S. 29. 32 verfcheiden voorbeelden oppeeft. Zoo veel nogthands is zeker, dat, zal dezelve ontftaan ,' de gefteldheid der lucht noodwendig ongezond, vooral vogtig en warm ayn moet, (Chenot Tract. de peste c 2 p. 38 ) of dat oorlog, belegering, angst en bekommering enz. daar toe moeten mede werken. Daar alle deeze omftandigheeden zich by de belegerden te Breda op het drukkendfte veréénigden, kon het niet misfen, of de pest moest een gevolg daar van zyn, en zelfs nog een' tyd lang, na dat de ftad overgegaan was, bly. Ven aanhouden. * ) Oe fuccorum bonitatc & pravit c. 1 p. 129 T 11.  [ 32 J Jyke leger niet aangetast? hadt by hun dan eene andere gefteldheid van weder, lucht en grond plaats? Geenszints. Maar de befmetting, onrein en bedorven voedzel, en ook de vrees waren onder hun niet. Zy waren in eene geftaadige werkzaamheid, wy daarentegen werkeloos en zonder beweeging; zy hadden lucht, aarde en water vry, by ons was dit alles beflooten; wy moesten tegen wil en dank met de bennetten leeven, zy daarentegen .hadden ruimer verblyfplaats, waar door te wege gebragt wierdt, dat de lucht by hun niet beimet noch ook zoo zwaar was. Misfchien kan men hierin ook eenig wonderwerk of de befchermende hand der Voorzienigheid opmerken. Waar van daan anders die befmettende ziekte zoo algemeen in de Hollandfche legers. Anderen moogen dit aan de vogtigheid van den grond toefchryven ; ik zal my daar over niet iuiaaten. De pest dus is by ons ontftaan uit de befmetting*), op *) Over deeze befmetting der pest is hevig onder de geneeskundigen getwist, voornaamelyk over de pest te Masfilia. Zie Chkoyneau von der pest i Theü. S. I4.r. Hecquet heeft traité de la peste p. 10) dezelve voorgedaan en bevestigd. Maar Ferro (von der -anfteckung der Epidem : krankheiten , bezonders der pest S. 13 en Naehere unterfach. der pestansteck.S. 27 en volgende), heeft het best van allen geleerd en aangetoond, dat hier toe wel voornaamelvk en ten hoogften vereischt worden eene kwaade gefteldheid der lucht, belette uit- ■wsas-  [ 33 ] op welken tyd (ik bedoel den zomer), daar de gal de overhand hadt, flaapeloosheid, bloeden uit den neus, braaken, loop, uitflaande vlakken, en pestkoolen menigvuldig waren. Ook ftierven allen, die de befmetting kreegen. Zeer juist ter zaak zegt Galenus *) : „ Het ontftaan „ der ^zwarte gal fchynt doodelyk te zyn, als „ welke haaren oorfprong neemt uit de al te he- » vig- waasfeming en gebrek of flegtheid van voedzel. Dit alles hadt by de belegering van Breda plaats , weshalven het niet te verwonderen is, dat uit deezen famenloop van zaaken de pest ontftaan is. De uiterfte hongersnood hadt daar by plaats, en deeze heeft meest altyd eene zwaare fterfte ten gevolge gehad. Zie Furest obs med. L. VI obs. 9. p. 159. Over de belegering, als de oo'zaak van de pest, kan men meer voorbeelden vinden by Ferro 1. naehere unterfuch der pestaanfteck. S. ss. Nu is de vraa^, of die pest te Breda ontftaan zy uit de befmetting of niet ? Baldingerus ontkent zulks met veel fchyn van reden ( Msgazin vor Aertze ft. c S. 479) en Ferro bewyst (1 c. p. 24) in het breede, dat dezelve niet kan ontftaan, ten zy 'er algemeene oorzaaken voorafgegaan zyn; dat men ook eene verfpreidende pest ( pexiis Jparadica) vindt, zonder voorafgegaane befmetting. Het blyft üerhalven twyffelachtig en onzeker, of'er in den beginne nitt eene verfpreidende pest, maar die verborgen gehouden is, plaats gehad hebbe, waar op eene ontfteekende (etidtmica) gevolgd is, ontflaan uit befmetting, uitgebreid en algemeen toe. genoomen door de menigte van menfehen in eene befloocen plaats, aangezet door gebrek aan voedzel, de armen het eerfte aangetast wordende. *) De atra bile c. 3 p. 155 T I.  [ si 1 ,', vig gezooden zwarte foppen , maar nog veel „ verderflyker en fchadelyker mag men ftelRm , ,, dat die zwarte gal is, welke uit de geele Kal» „ door fterke hitte te zeer gezooden , ontftaat., „ zoo vee! naameiyk als het eene vogt krach„ tiger kan zyn dan het andere, zoo veel is de „ geele gal fchadelyker, dan die, welke als dp ,, heffe en het grond fop van het bloed is." Ziet gy wel, waarom allen in den zomer ftierven ? Maar waar van daan de Jlaape'oosLeid, waar van daan het braaken en bloeden uit den neus ? Naa gelange der geftek'Jieid van weder en vogten, veroorzaakt de ga! fiaapeloosheid , braaklust, verhit het bloed, en vreet in de aderen in. ï trcff nde den tyd; de flaap was in den ivi ei zeer lang , in de zomer zeer kort; ook was het braaken toen vry algemeen. Dit is het zelfde, wat Mppwrates *) zegt: „ De zuive„ rende geneesmiddelen moeten in den zomer , naar boven werken." En met reden; werwaards de qatuur trekt, derwaards moet men haar volgen en .eiden. Is het nu nog twyfrelachtig, waarom het braaken by ons in den zomer algemeen was, en de ontlastingen van bloed door den neus en verdere bovendeden. Te weeten de benaauwde natuur dreef de overvloedige en gistende vogten langs dien weg naar buiten ■ of liet dezelve met geweld daur eenen doortogc zoeken. Maar *) L. i. Aph.. 15' 1. 3 Aph. 2i.  C 35 1 Maar wat was de oorzaak der bopziektettt uitflaande vlakken en pestkoolen ? Laat ons hooren ' wat onze Galenus *) dienaangaande zegt: „ Wan„ neer de zwarte gal zich op de eene of andere „ plaats famencrekt, ontftaat daar uit de pest„ kool." En een weinig verder:De geele zoo „ wel als de zwarte gal fchynt op den eenen tyd een ander gedeelte der ingewanden aan te ,, doen, en aan het zelve knaagen, als op den ande„ ren f ); dat gedeelte jnaatnelyk, waar injdezelve „ voornaamelyk gehegten zich vast gezet heeft. „ Daarom heeft ook Hippocrates in zyne aphorhmi „ hy gefchrifte csgelaaten; dat „ „ de loop, „„ indien zy uit de zwarte gal haaren oorfprong ,,„ neemt, doodelyk is."" De pestkoolen ontftaan mede uit fcherpe, zwartgallige fappen, of uit de geele gal, ten fterkften gezooden zynde (perasfata ). Wat aangaat het jaargetyde; „ De zwarte gal (het is de taal van denzelfden Schryverg) „ ontftaat, voornaamelyk in de.'neetere en droo„ gere jaargetyden, insgelyks in heete ziektens, „ of zoodanige, die eenige overéénkomst heb„ ben met de natuur der brandende koortzen, en alle zulke, die zonder vogtigheid derzciver „ natuur aanneemcn." Hier *) De atra bilè c. 5 p. 153 T. I. t) Intestinornm crodere alias aliud videntur. §) Ib, c. 6 p, 16© T. I. *) Quicumque fine humiditate naturam obtinent.  r & i Hier uit mag men de oorzaak opfpoorenj waarom in den zomer meer jongelingen de befmetting kreegen en om het leeven kwamen, dan oude lieden ? En waarom meer mannen dan vrouwen*). I3y de eerfte wierdt de geele gal zeer ligt tot zwarte gal gezooden, by de laatfte hadt dit zoo zeer geen plaats, als welke of zwartgallig (melancholici) of van een ilymig geitel waren. Waarom waren de pestbuilen zeldzaam f ) ? Komt dit misfchien daar van daan, dat, daar men in dan zomer fterk en overvloedig zweet , en dit zweet aan alle kanten, en niet bepaaldelyk op eene plaats uitbreekt, de natuur ook op denzelfden voet werkt, en dezelfde wegen inflaat ? of veelligt, dat, wanneer de op het hoogst gezooden galfloffen zeer overvloedig zyn, de pest- *) Deiifing (Tr. de peste p. 213) merkt aan, dat de kraamvrouwen; Metcurialis ( De peste patavina c, 1 p. 4 ) dat vrouwen, meisjens en huwbaare maagden vooral door de pest aangetast wierden, en dat dezelve allen geftorven zyn. Gentüis zegt zulks van fterke mansperlbonen, Cbenot (Tr. de peste c. 1. p. 4.) wil dat vooral jonge kinderen, maar zelden oude lieden dezelve krygen. ■f) Diemersbroek heeft een' pest bygewoond, waar by zich geene pestbuilen noch pestkoolen opdeeden [Zie de peste Neomag. L. 1 c. 8. Annot. 1 p. 15. & hist. 120 p. 337] alhoewel dit anders meestal eigenaartige kentekenen der pest zyn, maar niet altyd. V. Howard. Nachricht: von dén vorzugl. kranken-und pesthaus, Abfchn 3 S. 91-  I 37 1 pestkoolén daar uit haaren oorfprong en voedzel trekken ? De tong was brandig, droog en ruw, zynde dit kentekenen van brand, onleschbaare dorst en flaapelöosHeid: Maar waarom zyn allen , die in grooten overvloed uit den neus bloedden * V, binnen drie dagen geftorven ? Eene wonderlyke en tot hier toe ongehoorde zaak. Het is zekerlyk niet daar van daan gekomen, dat alle die ontlasting ro£ de toevallige verfchynfeïeh zoude behoord hebben p; want waarom zoude dit verfchynfel in allen deeleals een toeval moeten aangemerkt worden? Daarbenever/s is ook niet alle toevallige ontlasting nutteloos en doodelyk. Wat dan? Laaten wy die nafpooren. AUe ontlasting ( eva. cuatió) gaat gepaard mee eene uitftorting der leevensgeesten ( want cieeze zyn door alle deelen van het ligchaam verfpreid) en met eene ontbinding en oplosfing der krachten, en zulks des te meer indien die ontlasting zeer hevig en overvloedig isj waar van daan anders, du de water- zuch- *) Volgends het fchry ven van Cbenotfl cit c a o -r I heeft dit by de pest zelden plaats genad , en 'is'f zie1 4- p. I63] nog zeldzaamer heilzaam of van een ooed gevolg geweest. V. Ascb. ap. Baliing 1. c. p. "° g°* heeft binnen drie dagen doodelyk moet-n zin 1 zyndeeen blyfc en bewys van ontLkina 2 Y '■  C 33 ] zuchtigen *), of de zul ken, die een ettergezwel hebben (fuppurati), wanneer zy gefnecden of gebrand worden* zo de etter of het water te gclyk en in ééns wegloopt, daar aan fterven, of fchoon zy van de bedorven en flegtfte fappen ontlast worden. Zekerlyk uit geene andere oorzaak, dan wegens de zwakheid en ontbinding en opiosfing der krachten. Het is dus niet te verwonderen, dat allen . die de befmetting hadden, na eene zwaare overvloedige bloed - loozing geftorven zyn, vooral daar de gelukkige uitkomst deezer ziekte afhangt van het behoud der krachten, waar van het bloed de zekerlte en getrouwfte bewaarder is. Alhoewel derhalven de overvloedige ontlasting van hetkwaade bloed (cruor) de ftof der ziekte verminderde, ging het hier mede egter even als in den Thebaanfchen oorlog, dat de mensch te gelyk met de ziekte krachten en leeven verloor. Dit fchynt de zin en meening van Bipptcrates f) te zyn, als hy zegt: „ Wanneer het bloed , naar boven uitbarst , hoedaanig dit bloed dan ook Iweezen mooge, is zulks altyd fchadelyk." Voeg hier by Galcnus, over de befmettelyke ziektens §). Maar waarom binnen drie dagenl Het fpreekt van zelve. Ook zonder deeze verzwakking overleefden zy zeer zelden *) Aph. VI. 27. •f) Aph. IV. 25- §) In 3 Epid. Comm. 3 n. 35 p. 553- T. Hf.  t m 1 den denderden dag. Het uitwerpen van geele, groene, en zwartefiojfen, door braaken, in de koorts, nor de koorts en na het afgaan der koortzen, nam de riekte niet weg. Zie daar de kwaadaartigheid der pest' Nadat 'er veel uitgeworpen was, bleef 'er nog veel kwaads overig; want of zy wierden eerst nieuwelyks befmet, of zy hadden voor het groot* fte gedeelte de befmetting reeds van den beginne af aan : hoe was het dus moogelyk, dat de ziekte konde ophouden , daar de oorzaak dér ziekte niet weggenoomen was? Laat ons de voortekenen aanduidende taal (prognostica) van Celfus hooren *): „ Het braaken van zuivere fiym of „ gal is gevaarlyk, en nog erger, indien het ,) uitwerpzel groen of zwart is." Op dezelfde wys hielp ook Simon, die uitflaande vlakken hadt, het braaken niets. Waar om trent Galenus f ) zegt: „ Alzoohet alleen genoeg „ is te weeten, dat de vogten, die naar de huid „ trekken, door dezelve moeten ontlast worden „ en dat het afdryven derzeive naar beneden' „ daar mede zeer ïlrydig en nadeelig is.» Heeft met dezelfde geneeskundige het braaken in zwartgallige ziektens nutteloos geoordeeld §) ? Die * ) De Medicin. II. 4. * fmettiug eerst nieuwelings gekreegen heeft* D  C 40 j Dit blykt: hy wyst eene andere weg ter ontlasting aan. „ Wanneer men " zegt hy*) „ tegen alle ziektens, die uk zwartgallige fappen ont„ ftaan, terftond in den beginne vlytig buikzui„ verende middelen te werk ftelt, zal men door „ de ontlasting beletten, dat die vogten by de „ lyders niet toeneemen, zelfs tot op kreeftge„ zwellen toe f ). Dit alles by my zeiven menigvverf overweegende, heb ik het zelve in praclyk gebragt. Ik heb een extracT: uit wortelen van zwart nieskruid J) vervaardigd, het welk by veelen, die befmet waren, van eene fpoedige en gelukkige werking geweest is. Onder anderen heb ik dit ook aan myn' broeder werkftellig gemaakt. Deeze by onzen apothekar in de winkel zynde, hadt des avonds medicynen weg te brengen. Hy vervalt onder de handen van fielten, die hem aanvallen, flaan en alles ontrooven. De groote ontfteltenis, de duiflernis van den nacht, en de onmoogelykheid, om, van alle kanten omringd zynde, te ontvlugten jaagen hem de pest op het lyf. Hy krygt dus den anderen dag pyn in het hoofd, vergezeld van overvloedig braakenj in de 's linker lies doet zich een klein gezwel op, met eene hevige hitte. Hy komt weenende by my *) De atra bile cap. 9. p. 165. T. I. t) Vel usque ad cancros. §) Cbenot trekt de kracht van dit middel zeef in twyffel l.cit. c. 4. p. 181-  t 4t ] rnyi ik fpreek hem moed in, geef hem een fJaapvertrek in myn huis, zuiver hem ten eerften door het geeven van gemelde extract, en dien hem het water, waar van beneden eene befchryving volgt, toe. Hy zweet fterk, heC gezwel in de lies wordt grooterj ik laat een zuigkop op de pestbuil zetten , en hem eene maatige hoeveelheid bloed uit de lever -ader {ba. filka) in den 's linker arm trekken. Den nacht brengt hy flaapeloos en fterk ylende door. Hy Wordt door konst aan het flaapen gebragt, ontwaakende is hy by zyn verftand. Ik doe hec gezwel met inftrumenten openen,- 'er komt een zwart en kwaalyk riekend bloed (fanguis graveveolens) uit. Hy wordt zonder eenige moeite volkomen herfteld. De Heer van den Broek t die myn' broeder dikwyls met my ging bezoe* ken, is mede ooggetuigen van dit geval geweest. Maar keeren wy weder tot ons onderwerp. Het ontlasten dan van geele en groene ftoffen was nutteloos, om dat de oorzaak der ziekte daar door niet wierdt weggenoomen, maar hec loozen van zwarte ftoffen was een bewys van de ukerfte kwaadaartigheid. Hier van daan, dat veele deelen van den buik daar by letden. Hier van daan, dat van hun, die zwarten en dunnen afgang hadden, niet één er door is gekomen. Laat ons wederom hooren wat celfus *) daar van zegt ») De medicïn II. C.  [ 4» 1 zegt: „ Veelkleurige (varia) en gefcheïden „ (difcreta) afgang duidt de pest aan, maar „ wanneer dezelve dun, en daarby zwart of „ of bleek van kleur, of vettig is, kondigt 3, zulks aan, dat de dood'er mede verbonden is, \, vooral indien dezelve aeer fterk ftinkt." Vergelyk hier rnede,wat wy boven uit denzelfdenG«/fHzw aangehaald hebben: Het ontftaan der zwarte gal „ is altyd doodelyk." Hoe dezelve gekend en onderfeheiden kan worden, kunnen wy zien in het begin van het aangehaalde hoofdftuk. Zoude ééne der redenen hier van ook niet zyn, dat die ontlasting in de pest uit eene zekere ontbinding en fmelting (colliquatio) voordkomt, en uit dien hoofde doodelyk is? Het geen hier in de verhandeling volgt heeft geene toelichting noodig. De Herfst kwam aan * ). Nu vertoonden zich pestbuilen , voornaamelyk aan den hals en onder de oxels.) Pestbuilen; regt. Diebrandige en kwaade ftof, de oorzaak der pestkoolen, werkte naar buiten (exulabat). Wat wonder? De drift van wind en zwerk was in dien tyd uit het zuiden, met nat regenachtig weder en betrokken lucht. Van daar de gezwellen aan den hals. „ De zui- „ den " * ) Cbenot zegt ook c. 2. p. 47., dat hy in den winter ( lente en het begin van den zomer de pestkoolen zeldzaam , maar in July ea Augustus en het begin van des herfsc menigvuldig, gezien heelt.  L 43 3 „ den wind en brengen eene donkere lucht aan, „ veroorzaaken hoofdpyn, loomheid (torpidi), ,, en zyn losmaakende (disfolventes *)" De hals is de ontvang-buis der ontlastingen (emunctorium) van het hoofd. Er waren afmattende koortzen, waarom geene ettergezwellen omtrent de kinnebakken f) (circa maxillas)? Daar waren 'er onder de oxels. En waar anders? De herfst is voor teeringachtige lieden kwaad. Waar om ? Om dat dit jaargetyde die ziektens voordbrengt of dezelve doet toeneemen en aan toevallen onderhevig maakt §); want de leevensdeelen, boven alle anderen aan vallingen ( destillationes) onderworpen zynde, worden in den herfst zeer ligt aangedaan. En deeze toevallen (accesfio) , zyn des te erger, naa maate de vuile dampen (fqualor) en hitte van den voorgaanden zomer , meer verfchillen van de vogtigheid en koude van den herfst. Nu weeten wy de oorzaaken, waarom het hart aangedaan is wy kennen de toevallen De wegen, langswelke de kwaade ftof zich kan ontlasten, fchieten nog overig te onderzoeken, en zie daar, dit gefchiedc onder de oxels! Veelen kwaamen 'er door.) De vogten waren niec *) Hipp. Sect. III. Aphor. t) Hipp. Sect IV. Aphor 31. $) Generatione & paroxysmo. *) Coidis affecticausfashabemus^cimw paroxismoru. £> 3  t ** 3 «Iet zoo fcherpi het Hollandsch leger was naby, en gaf de kranken hoop op ontzet, waar door de treurigheid en vrees verbannen wierden. Wy zullen verderven. Het aderlaaten baatte niets*)« De ziekte ontftondt niet uit de overmaat van bloed, maar uit deszelfs onherftelbaarbederf,en de verroctinge, waar door het bloed ontftoken was , het zich noch door zuiverende (eventilati. ene), noch door verkoelende middelen (refrigerio), noch ook door algemeen erkende dwangmiddelen wegneemen. Daarenboven waren de krachten te gering, om eene aderlaating te kunnen lyden. In deezen zin zegt Galenus f) : „ Daar zommige geneesheeren zeer weinige i, zieken in den aanvang der ziekte dmfden doen „ aderlaaten, nademaal zy fchroomden dit mid„ del werkftellig te maaken, wegens de reeds „ te vooren plaatshebbende zwakheid derkrach- „ ten * > De Schryvers gaan meestal te vet In het aderlaaten te pryzen of aftekeuren. Sydenbam keurt het altyd en zonder onderfcheid goed, Rivinus [ de Lips. peste p. 83.] alleen in ziektens, die uit zwaarbloedigheid voordkomen, Cbenot [1. cit: c. 4. p. 127.] onder zekere voorwaarden; Ascb [1. c] dryft, dat het altyd nadeelig geweest is. Men zal ophouden zich diesaangaande te verwonderen, als men overweegt en in aanmerking neemt, dat de pestkoortaen verfchillende zyn, zoo vel als het jaargetyde, waar in dezelve plaats grypen. Zy ontftaan meesttyds uit verrottinge , en by gevolg is de aderlaating meestal nutteloos. ■}) De Succorum bonic c, 1. p. 12a. T, II.  r 45 j „ ten.'' Wat kon hun hier in te rug houden? De hongersnood was groot, de winter op handen, de verzwakkende, ontbindende zuiden winden waaiden. De aderlaating was des niet te min een behoedmiddel, om dat dezelve, door het bloed te zuiveren en eene nieuwe doorffcrooming in het zelve ie wege te brengen, de verrotting voorkwam. Ik ben, geduurende de belegering, vyfmaal adergelaaten, onze chirurgyns en apothekars insgelyks verfcheiden maaien, altyd met een zeer gelukkig gevolg. Ik moet hier de angftige ichroomvalligheid, die de meeften kwelt, uit den weg ruimen. Naamelyk door het gezag van Celfus *), gelyk ik denk, of door de algemeene vertellingen , bewoogen, onthouden zy zich van de aderlaating, bezigen geene geneesmiddelen, beroepen zich op voorbeelden waarvan zy 'er geene gezien hebben, dan die van een ongelukeig gevolg geweest zyn; daar van daan dan, dat zy of veelen, door het beproeven, ongelukkig gemaakt, of het byna nooit toegeftaan hebben, en verdienen om beide redenen niet, dat men op hun getuigenis acht flaa; Hoe heeft het zich hier dienaangaande toegedraagen? Daar zyn 'er in deeze belegerinoover de zeven duizend geftorven, en onder deeze allen geen vyfentwinting, die een ader befchaadigt was Cvena leefa) .Ik zoude de redenen daar van *) De medicin. 1. 10. D 4  [ 4-6- ] van kunnen opgeeven, indien ik niet verkoos, my hier van twisten te onthouden. Waarom baatte derhalven het aderlaaten niet? Let op de woorden van Galenus: „ Zy fchroomden dit „ middel werkftellig temaaken, wegens de reeds „ te vooren plaats hebbende zwakheid der krach„ ten," Hy handelt naamelyk over den hongersnood. De fioelgang was van den dood vergezeld * ) en zelfs verzagtende geneesmiddelen waren ten uiterfien gevaarlyk. Hier heb ik wederom een geichil met de chirurgyns en het gemeen. Zy keuren de buikzuiverende middelen af, verbeelden zich, dat het vuur daar door in de ingewanden gebragt wordt, en de dood het onvermydelyk gevolg daar van is; zy willen liever, dat het vergif in het hart, brein en de lever, dan in de min edele deelen, huisveste. Zy zyn door de fchynbaare uitkomst misleid; zy hebben gezien dat" allen , die zwarten en dunnen afgang hadden, geftorven zyn; zy weeten niet, dat het ontlasten der zwarte gal hoogst gevaarlyk, maar zy zyn ook onkundig, dat het nog veel gevaarlyker is, dezelve by zich te behouden. De zieke fterven derhalven niet, om dat zy de zwarte gal ontlasten, maar om dat het bloed reeds door dezelve aange- ftoo- *) Cbenot verhaalt het zelfde, en wel dat zulks tusfchen den eerften en den derden dag voorviel. Zie 1. cit» c. 3-P-68.  C 47 ] ftookenenbefmet is, zoo dat de ontlasting niet als de oorzaak, maar alleenlyk als een voorteken van den aanftaan den dood moet worden aangemerkt. De chirurgyns verdienen in dit geval berisping • in het gemeen is het ligtelyk te verfchoonen. Maar waar van daan het groote gevaar? Dit was een gevolg van het weder, en van het gebrek aan leeftogt. De meefte ziektens *) , als langduunge koortzen (febreslonga), loopziektens (a/W jluxïones), en verrottingen, ontftaan in natte regenachtige jaargetyden. De laauwe,vogtige zuidelyke winden, by aanhoudendheid waaijenae , verflappen de Jigchaamen, en maaken de ingewanden vogtig f ). De geneesmiddelen zetten de matuur , die reeds in werking is, aan ; oe vrees voor de loopziektens en het verval der* Krachten overdryven dezelve. Het flegte voedZöl veroorzaakte ook in de befmetting, by onzen Galenus belchreeven, zeer groote ftank by de onuasungen, opftoppingen der ingewanden (mtesthwrum difficulates ), en vervolgends perfingen cp den al gang. De zweetdryvende middelen dienden tot opjlopping van den buik, en losten de laat/Ie krachten op van hun, die den dood naby waren. Wat het zweec uitdryft, is ook verwarmende en verdroogende en jaagt de vogten van binnen naar buiten) Werkt ook op de waterloozing, en verftopt by *) Hipp. Aphor, III. 16. & 17, êS* f) Ventres humectant. * Dj  C 48 ] gevolg den buik. Hippocrates heeft dit willen te kennen geeven *): De overvloedige water,. maaking by nacht duidt eene geringe ontlas- „ ting van afgang aan." Zy losten de laat- jle krachten op van hun, die den dood naby waren. Immers dit zweet bragt geene verandering in de ziekte te wege f), en brak van den beginne aan reeds terftond overvloedig uit, nademaal de ligchaamen zwak en lappen bedorven waren. Het is niet zonder grond , dat men twist over de vraag, of men in allerleie befmettelyke ziektens, ten allen tyde, aan lyders van allerleie ouderdom en ligchaamsgeftel, de driakel $ ) miihridaat; ja ook poeders van oofterfche edelgefteentens J), bezoar • fteenen ( lapides bezoardki), en diergelyken met vrugt en zonder gevaar kan toedienen? Of men zich van alfem-zout (JalabJinthiacum j ) en die zoo hooggeroemde olyè'n van vitriool en zwavel geregeld kan bedienen ? Niemand ,die de zaak niet zoekt te bewimpelen , zal •) Aphor. Sect. IV. 83. t) Non enim eranc critici. J) Cbenot pryst dezelve, met geneesmiddelen tegen de verhitting in eene mime maate toegediend, zeer aan (c. 4.. p. 122.) Ascb keurt dit middel af (l.c.p. 478.) Het zelve zal in den beginne zeker voordeelig zyn, wegens deszelfs de uitwaasfeming bevorderende kracht, indien flegts de ingewanden zuiver zyn. * ) Gemmarum orientalium fragmenta. \) Howard (1. c. p. 107.) telt onder de behoedmiddelen •ok wyn waarin alfem en roode gentiaan getrokken zyn.  r 49 j ontkennen of In twyffel trekken , dat de driakel', mithridaat en andere diergelyke middelen eene geheime kracht en eigenfchap hebben, om het vergif tegen te ftaan en zyne werking te beneemen; [maar dezelve zonder onderfcheid tegen alle vergif te gebruiken, is een bewys van onbedrevenheid -en onkunde van de regels der kunst. Daar is heet en daar is koud vergif; men vindt het, dat droog, men vindt het dat vogtig is. Wie zal nu zoo dwaas zyn, van aan iemand, die eene hevige koorts heeft, midden in den zomer, driakel of mithridaat toetedienen? Niemand voorzeker, dan die derzelver zeer heete en drooge natuur niet kent. Is het niet met reden, dat men in den zomer befehroomd is, om de driakel te gebruiken, even zoo zeer, als men zwaarigheid moet maaken om in en tegen de hondsdagen purgeermiddelen voor te fchryven? „ Dat gedeelte van het jaar," zegt Galenus „ pleegt het meefte koortzen te veroorzaaken." Moeten wy dus deeze middelen in den zomer aan iemand, die de koorts heeft, niet onthouden? De uitlegger van Hippocrates * ) gaat hier in derhalven voorzigtiger te werk, als welke zelfs de armenifche aarde (bolus armonus), alhoewel koud van natuur, uit witte wyn ( uit vrees voor de hitte),.aan lieden , die de koorts hebben, ontzegt. De driakel is voor kinderen verboa- *) Galenus de tieriac ad Pifm-.c. 17. p.3fJo, T. V.  L 50 1 booden, op dat zy niet, even als de vlam van eene lamp of kaars, door overmaat van vet of olv, gefmoord en uitgebluscht moogen worden. Hier mede itemt ook in ^'rn/r*), die wil, dat men zich voor de jeugd in hec geheel van de driakel moet onthouder). Wat dan ? moeten wy dan in den zomer by befmettelyke koortzen van deeze voornaame middelen tegen de vergiftige befmcttingen volftrekt geen gebruik maaken ? voorzeker neen ; maar daar zy eene zeer groote kracht en vermoogen hebben om te verdunnen,te openen en los te maaken, ontraaden wy de bekooking tn ophouding der fappen door kunst f), op dat niet de raauwe vogten ongeregeld en tot de binnenfte deelen toe in beweeging gebragt en omgeroerd worden , op dat niet verftoppingen en, uit deeze ,verrottingen moogen ontftaan,en de geheele bekooking (ryping ,concoctio) belet worde. Maar nu betreffende de edelgefteentens 5) ? Het *) Tetrabibl. IV. Serm. I. eap. 96. p. 653- Coll. Stepb. f) Arte humorum concoctionem et ftatum prohibemus. 5) Met ngt belagcbt hy deeze ingebeelde nattigheid der edelgefteentens, alhoewel door de fcheikundigen hoog geroemd, als mede door J. Fincilius. [ de peste Tract witteb. 1597 p, 71 & 77] Het zy ons vergund deszelfs verzen hier neder te fchryveri *) •) Wy hebben het niet noodziakelyk geoordeeld deeze verzeoi, als niet tot de verhandeling zelve behoorencle, te vertaaien, maar dezelve alleen voorde lief hebbers, diede tweede Latynfclie uitgaave liie6  [ 51 J Het is de gewoonte ge;vnrden dezelve te bezigen, zy worden kostbaar geacht, en derzelver gebruik word goedgekeurd en aangepreezen. De inhaalige hebzucht der apothekars heeft de Jandioopers en onkundige artzen daar toe aangefpoord en overgehaald, fchoon noch het voorbeeld en ge- Adde, quod et gemmis Commendit docta vetustas, Seu collo gestare ïéïYs, digüove tenere Jlnulo imurato. Magna vi namqus Smiragdus lieinmit infuUuw. penis tncitique veneni, Et cum granati byacinthi ipfique rubini Atque jópbirus idem pneflit rubeique corallï. P>'oj"uerit vulde fiiices imponere prunis Ji Atque candentes moderate aspergere acstum. — Non mnus bis etiam annumerazeris oriine gemmas , Adftkto quor.iam pricstant medicamina cordi, Et luis adverfus defsndum acre vcnermm. Bezoar binc merito dicuntur. , Liberat barüm QiiaMbet a peslis defendens membra furore. I'i quarum cenfu tupafius esc, byacimbus, Smaragdus, ftiphirus, margaris atque coralli In triplici Jerie, atque pyropus, fardoniique , Cranatus, cnrbunculus infignesque adam-mtes, Atque ater cbelidon, tandem laudatus acbates. Octo grana barum dantur permixta lyeo, Pulver is informa; tundumur namque minutim. Ut mos est medicis. . O liefelyke, bekoorlyke droomeryen onzer vaderen f Indien deeze dingen immer eenig voordeel aangebragt hebben, zyn zy heilzaam geweest om het zweeten, maar niet door zicK zeiven. ni« mogten bezitten, hier by gevoegd , zoo als de Hoogleeraa, Gruner üiq m is aantekeningen geplaatst heeft. „ De Vertaaler."  [ 52 ] gezag der ouden,noch gegronde redenen ter verdeediging voor zich hebbende. Zy geeven onzekere en ongeloofiyke gevallen op, zy voeren de voorbeelden aan van zieken , die by toeval aileenlyk door de inbeelding geneezen zyn, van welke de geneesheer ,wel is waar, zomtyds, als een verftandig man, met beleid gebruik mag maaken , maar waar omtrent men nogthands niet zoo onbezonnen en ruimfchoots moet te werk gaan , dat men dingen, die men weet, dat enkel door de tusfchenkomst der inbeelding en voorin genoomeoheid van nut zyn, eene daadelyk werkende kracht toefchryft, en op valfche en verfierde gronden derzelver nuttigheid tracht te beweeren. Welk vermoogen hebben dus de edelgefteentens? Zy zyn droog en koud van natuur, en bezitten geene andere kracht om de verrotting tegen te gaan en te weeren, ten zy wy met fabelachtige en verzonnen vertellingen (gelyk'die meestal zyn, welke voor het vermoogen der edelgefteentens pleiten ) willen te voorfchyn komen. Ik ben niet zeer tegen den bezoar-fteen *), maar ftel ook niet te veel vertrouwen in den zeiven. Om evenwel niet te fchynen, als of ik alle tegengif in twyffel trek, zeg ik alleenlyk, dat ik liever myn vertrouwen ftel op zekere, on- twyf- *) Rivinus Helt f l.c. p. 94], dat dezelve in de beginfelen nuttig zyn kan, maar fchadelyk is, wanneer men (knzslven ontydig gebruikt.  r 53i twyffelbaare, algemeen toegeftaane geneesmiddelen , en op de zoodaanige, die van de ouden door eene Iangduurige ondervinding beproefd en goedgekeurd zyn, dan aan de beuzelarven van Arabieren en kwakzalvers bet oor te leenen Vooral meen ik te moeten aanmerken, dat het met genoeg is jn pestziektens het zweeten te bevorderen, maar dat men zoodaanige middelen moet gebruiken, die of door eene bekende werkende kracht, of door zekere geheime eigenschap het vergif en de uitterfte verrotting wederftaan. Het is derhalven kinderachrig , dat zomrmgen, ze|fs zeer geleerde mannen , de zalza parnl, china en pokhout bezigen, daar deeze middelen niet alleen verhitten, maar ook lterk opdroogen. In deeze belegering is by toeval een gemakkelyk en uitmuntend geneesmiddel ontdekt. Een chirurgyn , die over de venus ziekten ging, hadt gebrek aan de gewoone geneesmiddelen. Hy nam dan zyn toevlugt tot den bast van den esfchenboom dien hy, even als het pokhout, in water afkookte, waar door het zweet fterk uitgedreeven wierdt. Hy hadt gehoord, dat te zweeten voor de pestzieken voordeelig'wa . Hy ga delvderszyn aftrekzeIin; doch befpeurd/ dat de groote hoeveelheid de zieken bezwaar, de; wat doet hy? Hy fnydt de verfche bisten groea  f 54 3 groen was, weg, destilleert het*) trekzeldoor zand boven een klein vuur, het welk wel een onaangenaame en rookachtige drank was, maar nogthands het zweeten zeer gemakkelyk bevorderde. De befmetcen gaf hy twee lepels vol; zy zweetten en verfcheiden wierden herfteld. Met deezen zelfden drank heeft een zeker bevelhebber der ruitery verfcheiden geholpen, en hy behoudt het, als een groot geheim, voor zich. Dit aiies is op goede redenen gegrond, en rk zoude geene zwaarigheid maaken, om my van dit middel te bedienen, na dat de ziekte aan hec ftaan was f), of ten minften na dat het geheele ligchaam, of altoos het voornaamfte ge. deehe van het zelve ontledigd en uitgezuiverd was §). Dat de esfchenboom boven alle anderen itrydig is tegen het vergif, is by alle ouden bekend, ja zelfs weeten het de Hangen , die zelfs de fchaduwen daar van meer dan hec vuur fchuuwen en vermyden. Dit aftrekzei is aan verfcheiden zieken te baat gekomen, maar het is ons niet gebleeken, dat gezonden door het zelve bevryd zyn gebleeven; want onaangenaam en rookachtig zynde, veroorzaakte het braaken , het geen het algemeene zweec *) Lento igne pet arenam aquam destillabat. +) Libenter post flatum exhiberen), j) Vel (altera prfcgresia todos corporis, vel ad mi' aimum primas regionis evacuatione.  r 55 ] zweet (Judor univerfaüs) verhindert. Ik gebruikte meest een gedistilleerd vogc, hec geen wonderen deedt in het behoeden van gezonden tegen de befmetting, en hun, die de befmetting hadden, eene verbaazende verligting toebragt. Ik zal my niet ophouden met bewyzen, die te Breda in menigte voorhanden zyn , optegecveo. Johannes, een Engelsman, die door de regeering ten tyde der belegering tot opziener over de pellzieken aangefteld was, levert een, voor alle anderen toereikend, bewys op. Deeze moest dagelyksch meer dan honderd zieken bezoeken. In eens raakte hy buiten kennis, was onrusrig en verhit, zweette, kreeg onder de oxels een gezwel met de hevig/te pyn, de aderen zwollen op, de polfen floegen geweldig; hy wierdt terftond adergelaaten, een once van het hier onder befchreeven water wierdt hem ingegeeven; aanftonds herftelden zyne krachten, hy zweette ongemeen, en ging den. anderen dag reeds gezond wederom uit (den drank, waaraan hy dee>. zefpoedige herflelling te danken hadt, hemelhoog verheffende ), zoo dat de burgers hem, wiens dood zy reeds als zeker vooronderfleld en betreurd hadden, met een vrolyk gelaat langs de ftraaten zagen wandelen. Nu wierdr. dit vogt algemeen gebruikt, het geen te wege bragt, dat de pestbuilen , nu meer algemeen en overal ten voorfchyn komende, zonder benaauwdheid of ylhoofdigheid, na het drinken van dit water, eerlang wederom E ver-  L 56} verdweenen. Deeze allernuttigite drank wordt op deeze wys vervaardigt: Récipe. Rad. Enulce Campan. Angel, ana unc. II. Flerb. Rosmar. Salvice Ruta, Melisfce, Betonicce, Scordii, ana M.I. tlor. Abfinthiï, Lavendul. Rofar. rubr. ana P.I. Macerentur in libr. IX. rini albi per octo dies. /■dde camphorcs optimce Dragm. II. aquce fcabiofis lib XV. disfolutce, distillentur lento igne per arenarn ad medietatem, coletur distillatum, et oleum camphorcs fcparetur. Adde Theriacce veteris unc lil. Myrrhce elect, Aloes opt. ana unc. 1. Sem. Papav. albi in petia ligati unc. VUL distilla, ut fupra, distillato adde Croci dragm. I. Infolcntur per quatuordecim dies. Wanneer men dit voorfchrift als een behoedmiddel gebruikt, neemt men daar van eene lepel; als een geneesmiddel, van VIII. unc tot I unc,, na dat de afgang door een klisteer of zetpil bevorderd en bewerkt is. Laat ons voordgaan in de befchouwing van de fcheikundige middelen (chymica ). Het alfem - zout * ) wordt in de pest zeer verheven, de oly van zwavel en vitriool wordt ten hoogften gepreezen. Hec eerfte kan ik niet afkeuren; want het zout wederftaat de verrotting en weert het bederf; het alfem-zout bevordert daar en boven het zweeten en de waterloozing; evenwel moet het niet zonder *) Rivinus pryst 1. c. p. 95 de Spiritus van hertshoorn t en bet vlugee zout van hertshoorn, volgends den heerfchcn* den fmaak van zyne eeuw; Ascb keurt het af 1. c. p. 478, ds geenszints heilzaam zynde in de pest.  t 57 3 der onderfcheitling en overleg gebruikt worden, maar men kan hec, na dat ziekte op het hoog* fte geweest is Cpost jïatum), zeer gevoeglyk voorfchryven. Anderszints heb ik in deeze belegering meer baat voor de zieken gevonden by oly van alfem, op eene icheikundige wys daar uit getrokken zynde, dan by het zout daar van. Jk heb door gelukkige proeven in dit jaargetyde bevestigd gezien, dat het zout van den esfchenboom (falfraxini) het zweet overvloedig uit* dryft, wanneer ik tien of twaalf grein van het zelve uit water van gezegende distel of uk witte wyn toegediend hadt. Gelyk ik in alle inwendige ziektens van de vitriool oly weinig werks maak, zoo ook in deeze. Zy is van eene ontfteekende en verteerendekracht, vergezeld van geene geringe hitte *), en zulks nog des te meer, daar zy door het: deftilleeren nog tot een' hooger' graad van hitte gebragt is. Hoe kan men nu van derzelver gebruik nut trekken in zeer heete ziektens? ja, maar men kan de hoeveelheid daar van zoo gering maaken, dat zy het ligchaam geen nadeel kan doen. Het zy zoo: maar dan kan ook zulk eene geringe hoeveelheid de fterke kracht der ziekte niet overwinnen. Ik zoude gaarne het gebruik van heete en verdunnende middelen in eene zeer fterke koorts geheel en al affchaffen. Het zelfde oordeel ik ook van de oly van zwavel. Ves- *) Facultatis ÓVpticas est & ejodefitis cum caliditateï non inftrenua, 12 2  I 5S J Veelen hadden pers fingen op den afgang, roode loop, vooral hadt dit plaats onder de vrouwen, en veele van detze zyn 'er aan geftorven.) De persfingen op den afgang ontftonden, even als by Galenus *) , uit het flegte voedzel. Want de raauwe vogten > wegens gebrek ontftaan, bragten in een' tyd» dac de befmetting heerschte, die zweeringen voord, die de ingewanden, door de fcherpe vogten geprikkeld, met pyn tot de ontlasting aanzetteden. Het was in dennerfst, wanneer vooral de opftoppingen der ingewanden (intestinorum difficultates ) plaats hebben. Roode loot.) Hippocrates f ) geeft het zelfde te kennen, als hy zegt: „ Die geenen worden , vooral door de roode loop aangetast, die dik" Wyls fterke persfingen op den afgang hebben." Deeze kwaaien fpruiten beide uit dezelfde oorzaak voord. Het is eenigzints te verwonderen, dat in flymige, vogtige geitellen, in het natte herfstzaizoen, deeze vogten voornaamelyk fcherp en uïtbytende geweest zyn. De loopziektens ontftaan of uit beiderleie foorten van gal, of uit zilte flym. De mannen, korten tyd te vooren overmaatig wyn gedronken hebbende ( welke, wegens het affchaffen van den excyns ,zeer goedkoop was), hadden veel galachtige vogten by een vergaderd , die wegens de koude en vogtige eefteldheid der lucht § ) haare krachten niet konb den *) De Succor. bonit c. i.p.120. Tom. II. f> Sect III. Aphor. 22. " • . $)Ob frigidam et australem conUituuonem.  r 59 j den uitoeffenen. Daar en boven hadden zy ook geen zilte llym by zich. Wat was dus de oorzaak der roode loop? Look, ajuin, fpinagie en foortgelyk voedzel, door de vrouwen meer ge» meenzaam gebruikt wordende 'dan door de mannen , bragtj ook deeze ongefteldheeden in de ingewanden ( intestinorum difficultates ) voord. Hippocrates fielt, dat de vrouwen op zekere tyden aan de roode loop onderhevig zyn. Galenus zegt in zyne aantekeningen *): „ Jndien wy „ deeze geheele Juchtsgefteldheid, als eene ont„ fteeking en verrotting in onze ligchaamen te „ wege brengende, als nadeelig aanmerken, zoo „ blykt egter, dat de ontfteeking en verrotting „ altyd het meest in vogtige geitellen zai plaats „ grypen. Wanneer dan de verrotting in hec ligchaam blyfc zitten, ontftaan daar uit koort„ zen; maar indien dezelve door den buik onc„ last wordt, brengt zy die ongefteldheeden in „ de ingewanden (intestinorum difficultatess naa,, melyk persfingen op den afgang tnloop) vöord." Maar op wat wyze heeft men, by de groote fchaarsheid der geneesmiddelen, de zieken geholpen ? Die persfingen op den afgang hadden , zyn of door eene enkele purgatie, of, na dat zy dezelve ten tweedenmaaie gebruikt hadden, door het drinken van het volgende beproefde geneesmiddel geholpen geworden , en die de loop had- ») Comment in III. Aphor. II.p.78. Tom. VII. 3  hadden, na dat dezelve drie of vier dagen geduurd hadt, door het inneemen van het zelfde middel Dit onvergelykelyke middel wordt op deeze wys bereid, Recipe üpü unc.femis. Vel quantumvis l disfolve in aquce vitte aliquoties rectificatie f. q. Macerenturper tres dies, exprcsfiofiat fortis per fetaceum, coque lento igre ad pilularum confistthiiam jemper fpatula agitando addendoquefubfinem oleï Cinnamomi. Jcrup, I. Spec. Diarrhodon Jbbatis dragm. I. Dofis a gr, V. ad octo. Men zal verbaasd ftaan over de uitwerking, die dit middel te wege brengt, en kan hetzelve zonder fchade of gevaar in de loop zomtyds om den anderen dair mgeeven. En van deeze ftierven 'er veele.) De loop viel zeer moeijelyk te geneezen, daar de ongewoone fpyzen by aanhcudenheid gebruikt wierden, en dezelve in den herfst het hevigfte is, in welk jaargetyde de ziektens zeer fcherp en haastig en alkszints doodelyk zyn. Ik laat ftaan te zeggen, dat deeze loopziektens meestal befmettelyk en als toevallen en verfchynfelen van de pest zelve aamemerken waren, gelyk te regt door Gakmts * ) is aangemerkt: Wanneer de verrotting, „ in het ligchaam blyft zitten, ontftaan daar uit w koortzen (dit was het geval by de mannen); „ maar indien dezelve door den buik ontlast j, wordt, brengt dezelve deeze ongefteldheeden ,, voord." *) Method. Med. VI. & Hipp. Sect. Aphor. III. $.  C 6-1 ] vocrd." (En dit hadt plaats by de vrouwen; want deeze waren vogtig van buik, om gemelde redenen.) De kinderen en vrouwen vierden met wormen geplaagd.) Zy ontftaan uit dikke en taaije Aphor. Sect. III. 26. f) Dc his. Animal. V. 19. E 4  t * 3 hebben waargenoomen, dat de luizen terftond en zeker fterven, als men onder een once groene zeep twee drachmen gemeen zout mengt, en het ligchaam daar mede fineert. Een plaats-midde> (prcejidium locale ) tegen het fchurft was de yolgënde zalf. Recip. Unguent. Rofacei unc III. ( cujus defectu axungiam caninam Sumeblamus vel lutyrum ). Argenti fublhnati Scrup. I. Olei fpicce yel Terebinthinte i tandem etiam Raparum) q. f. Daereübovenhadden zy groote puisten. ):;Galenus zegt *): „ Dezelve ontftaan uit overtollige „ vogten, en fchikken zich ook gemeenlyk naar ,, derzei ver hoedaanigheid, daar de dunne vog„ ten veeleer eene verzweering , dan een gezwel „ veroorzaaken, terwyl de dikke vogten de huid „ tor een gezwel uitzetten." lFeinigen waren 'er, die aan de jigt f ), een een grooter getal, die aan het graveel leeden. ) Wierdt misfehien , nademaal de voornaame oorzaaken der jigt niet voorhanden waren, door hec nugteren drinken van wyn, het te paard ryden, het bywoonen van vrouwen en diergelykete wege gebragt, dat jigtziektens der leden ( morbi articulares) niet de overhand namen. Of wel, dat de natuur de ontlastingen niet leidde naar de ge" *) In Hipp. de morb. vuig. HL Co mm- 3. n. 51. p. 556, T. iii. t) Cbenot doet dezelfde uitfpraak c. 4. p. 164. wegens de Ieevenswys en dien ouderdo.ru ; en vóór hem Deufing l.c.p. 222, indien zy fle&s maatig leeven.