D E OVERWINNING DER NEDERLANDERS, B Y C H A. T T A M; AAN HEN VOORGESTELD OP HET EINDE DER AGTTIENDE EEUW: LIERZANG; DOOR CORNELIS L O O T S. UITGESPROKEN IN DE MAATSCHAPPY FEL IX MERITIS, / -, • . . den 6ie? van Maart, £799. j\ / ,; Te JiMSTELDAM, by PIETER JOHANNES UYLENBROEK, MDCCXCIX,  ■  GEACHTE HOORERS! JD oor alle eeuwen heen, hebben zy, die de dichtkunst beoefenden , meestal getracht dezelve nuttig en dienstbaar te maken aan de belangen huns va* derlands. Het bezingen van aloude heldendaden en roemwaardige bedryven , ter naarvolging voor tydgenooten en 'later nakroost; het herinneren aan den vervlogen bloei en grootheid des vaderlands , ten einde den onnadenkenden op zynen toeft and acht te doen flaan; dit was al vroeg het onderwerp der zanggodin, uif wier hand verfcheiden beroemde dichters hunne lier ontfingen ; en behoef ik u , ten bewyze hiervan, wel de namen en heldenzangen van Homerus, Virgüius, Osfian en, uit de latere tyden, die van eenen Vondel en Voltaire te noemen ; behoef ik u te herinneren , dat verfcheiden Hebreeuwfche dichtftukken , in de gewyde bladeren voorkomende , tot bereiking van dit groot oogmerk vervaardigd zynP En inderdaad, waar deed zich ooit bekoorlyker veld dan dit voor den dichterlyken geest op, om welig in om te weiden ? Voorheengebeurde daden , moetende afmalen, gaf hy zyne verbeeldingskracht de on~ bedwongenfte vlugt, en fchilderde alles met eene zo fikfe en zwierige hand, als wellicht niet gefchikt zoude zyn geweest om zaken en gebeurtenisfen , onder het oog zyner tydgenooten voorgevallen, af te teekenen j terA Z wyl  wyl tevens het belangryke en nuttige van zynert arbeid , hem voor de deelneming van het algemeen borg was. Aangefpoord door diergelyke overdenkingen , waagde ik het ook, als beminnaar der dichtkunst, om myne krachten aan een onderwerp van dezen aart te beproeven , en een gedenkwaardig tydjlip van Nederlands aloude» roem af te malen ; welken arbeid ik dau ook voornemens ben dit uur, myne hoorers, aan uwlieder oordeel voor te dragen. Het zy my echter, al eer ik tot deze voordragt en ■tot eenige voorafgaande aanmerkingen deswegens overga , vergund, u, 6 leden dezer maatfchappy ! myne» oprechten dank te betuigen, voor de vereerende wyze op welke .ik, met zo vele verre boven my verheven mannen, door ulieden tot buitengewoon titulair lid dezer maatfchappy ben aangenomen, zekerlyk veelmeer met het loffelyk oogmerk om my een' nieuwen prikkel ten voortgang in het leiterfpoor te verfchajfen , dan wel om van mynen arbeid voor u eenig byzonder nut of genoegen te wachten. Zyt verzekerd dat ik deze eer op hoogen prys ftel; en ontfangt mynen dank, te meer, dewyl de toeft and des tyds uw gefchenk by my eene dubbele waarde geeft: de dichtkunst , wier beoefening myn grootst genoegen uitmaakt , uit den tempel, voor taal- en dichtkunde in flels wal opgericht, thans door de domheid byn» verdreven zynde, vind, met hare beoefenaars, dan noch eene toevlugt in deze vryplaats des goeden l'maaks, en zy, die, helaas! in Apo/loos bouwvalligen tempel door hunne kunstelooze voortbrengzelen een  een vervelend gekras doen kooren , kunnen hier de ooren niet kwetzen. Dan ter zake zelve. Het voor ons vaderland zo gewigtig als roemryk tydftip van den oorlog, gevoerd tegen den her fielden koning van Engeland Karei de 2de, geëindigd met de Bredafche vrede van den jare 1667, en -wel inzonderheid de bekende overwinning op de ri-ieren van Chat tam en Rochester, aan het einde van dien oorlog, door de Nederlanders behaald, kwam my in den tegenwoordigen toe/land onzes vaderlands met zulke wel nu vreemde doch tevens fchoone kleuren voor de oogen, dat ik, hoe zeer deze roemruchtige overwinning, door verhevener vernuften dan het myne, voorlang bezongen is , niet konde nalaten , myn dichtvermogen aan dit onderwerp te beproeven ; doch hierin verfchillende van anderen , dat ik deze grootfche gebeurtenis vooral fchetze in verband met , of liever in tegenoverfielling van , degefteldheid onzes vaderlands in den tegenwoordigen tyd, waarom ik myne befchouwing dezen tytel geve : De overwinning der Nederlanders, by Chartam; aan hen voorgefteld op het einde der agttiende eeuw. Ten einde myne voordragt by u in zodanig een licht te plaatzen , als door my verlangd word, zy het my vergund, uwen aandacht vooraf op twee zaken te bepalen. De eerste is , dat, hoe zeer ik behoore overtuigd te zyn van uwer aller ervarenis in de gefchiedenis onzes lands , ik het echter niet geheel onnoodig keur , de geA 3 beur-  beurtenis, welke ik wilde bezingen, en derzelver' om~-> ft eindigheden , door eenige losfe trekken, aan uw geheugen te herinneren. Karei de tweede, uit den huize Stuart, als banneling irit het ryk zyns vaders , hier te lande, zo veel mooglyk was, het gulhartigst onthaal genoten hebbende,was, na zyne herftelling op den Britfchen troon, ondankbaar genoeg om dezen ftaat den oorlog aan te doen, onder anderen gedreven door de begeerte om de regeering onzes lands, welke ten dien tyde voornamentlyk in handen van den penfionaris Jan de Wit was berustende , omver re te werpen , en den prins van Oranje Willem de 3de', neef van den Engelfchen koning , in de waardigheden zyner voorvaderen te herftellen. Behalve dat de koning zyne eigen magt te water in 't werk ftelde, hitfte hy noch den bisfehop van Munfter aan om Nederland van de landzyde aan te vallen, doch welke bisfehop fpoedig door de kracht der wapenen tot dé vrede gedwongen wierd. De vyandelykheden wierden , na de gewoonte der Engelfchen, door hen zonder waarfchouwing , op de kust van Guiné, door het wegnemen der bezittingen onzer West- Jndifche maatfchappy, begonnen; dan van welke euveldaad de admiraal De Ruiter, met allen fpoed derwaarts gezeild, eene edele wraak nam; alles weer heroverende wat door den vyand overweldigd was, en door zyne zeeghaftige komst in het vaderland het morren ftillende dat door de vrinden van Engeland onder het gemeen , over den eerflen ongelukkigen zeetogt onder den admiraal Opdam voorgevallen , verwekt was. Ne-  Nederland , of om juister te fpreken , de party' van De Wit , zag zich in naam geflerkt door het bondgenootfchap met Frankryk, onder het bejiuur van den heerszuchtigen en listigen Lodewyk de i4de, een vorst, mens bedoelingen] alleen daarheen firekten i om de beste gedeelten van Europd zich te onderwer* fen s die niets liever zag dan dat Engeland en Nederland zich onderling vernielden , ten einde hy de handen des te ruimer zoude hebben, om zyne heerszuchtige oogmerken op de Spaanfche Nederlanden te kunnen uitvoeren, en die zich daarom viel wachtede ons vaderland dien beloofden byfland te geven , waardoor het in flaat zoude geweest zyn op eens den oorlog roemryk te doen eindigen. Het was in dezen oorlog > en wel toen , na het leveren van de verfchrikkelykfte zee/lagen 3 reeds de vredeonderhandelingen te Breda begonnen waren, dat de flaten , ondanks de aanzoeken van Karei de 2^e om eenen flilftand van wapenen, en in weérwil van den raad des Franfchen konings, om hunne vloot niet uit te zenden, als vrye en onaf hangkelyke lieden, die zich noch van vyanden, noch van bondgenooten, de wet lieten voorfchryven > befloten hunne fcheepsmagt, onder het gebied van den ónfterfelyken Michiel Adriaansz de Ruiter, en den ruwaard van Putten Kornclis de Wit, niet alleen zee te doen kiezen maar zelfs den vlootvoogd te gelasten , om de Engelfche kusten te beftoken , de rivieren op te zeilen , en de zich daar veilig wanende Engelfche oorlogfchepen aan te tasten , te veroveren of te verwoesten. Dit bevel wierd dan, ook door de medewerking en A 4 , het  het beleid van den luitenant - admiraal Van Gent zo naauwkeurig en heldhaftig uitgevoerd, dat de fterkte Sheernes , of Charnesfe, ingenomen en geflecht wierd , en dat, ondanks de yzeren keten over de rivier van Chattam gefpannen, en de geduchte fterkten , aan wederzyden geplaatst, de grootfte Engelfche oorlogfchepen, (waaronder, behalve de royale Charles . van 100 /lukken , welk fchip veroverd en naar Neerland wierd gefleept, 'er noch drie waren, die admiraalsvlaggen voerden,~) genomen of verbrand wierden, en wel in het gezigt des Engelfchen konings en des ! er togen van ITork aan het hoofd zyns legers , Jerwyl de Nederlanders in het vervolg de rivier van Londen en die flad zelve met een gedeelte hunner vloot zo lang benaauwden en het gebied op de zee oefenden, totdat eindejyk de Engelfchen op den §il?"> van Hooimaand des zeiven /aars 1667 genoodzaakt waren, de vrede, op de door de ftaten voorgeftagen en alleszins billyke gronden , te Breda te fluiten. Dit acht ik genoeg tot herinnering der gefchiedenis welke ik bezing, en ga dus over tot myne tweede aanmerking welke deze is : Niets anders dan genoegen kan het baren, niets anders dan bevorderend voor den bloei van letterkundige en kunstkweekende maatfchappy en kan het zyn , dat -in de meeste der zeken , en ook in deze, de wet verbied om, onder andere gefchillen, de flaatkundige op hei fpreekgefloelte te brengen.  De afzigtelyke tweedragt, welke federt zo vele jaren vrinden tegen vrinden, en bloedverwandten tegen bloedverwandten , dolzinnig aanhitfle, word billyk , met alle die verachting welke zy verdient, als een. verpestend ondier , buiten de vreedzame woningen der wetenfchappen geworpen. En wie zoude dan, voor een genoot[chap als dit, zelfs den fchyn willen hebben, als of hy onvoorzigtig genoeg ware om voor het door hem gehate monster den toegang te ontfluiten ? neen , het is uit hoofde van deze bedenking, dat ik meene , de volgende aanmerkingen niet in den wind te zullen firooijen. Hy kan, myns oordeels, niet gezegd worden partydig over ftaatsgcfchillen te fpreken , die algemeen bekende en geloofd wordende gefchiedkundige waarheden voorfielt, om het even, by voorbeeld, of zy de afzetting of herfielling eens fladhouders, de lotgevallen van eenen Barneveld en de beide De Witten , of die van Maurits en Frifo, de overwinning by Nieuwpoort of by Chattam , betreffen. Hy kan dus even weinig gezegd worden partydig te handelen , die zegt: In den jare l66? was onze zeemagt, en gevolglyk ons aanzien , tot zulk eene hoogte geklommen, dat wy ons aan geen vorst der aarde behoefden te bekreunen, en nu is deze magt zo gering, dat wy zonder de hulp eens bondgenoots, myns inziens, waarfcliynlyk zouden moeten vergaan. Dit toch, helaas! zyn waarheden waaraan niemant, welke party hy ook toegedaan zy, behoudens hy zyn gezond verftand bczitte en bezige, kan twyfelen, en deze rondborstigheid der oude Nederlanders A 5 in  in het gevoelen en openlyk erkennen hunner onheilen m nederlagen , in tegenoverftelling der Engelfchen, die, ge/lagen zynde, dit door het geven van vrolyke feesten ontveinsden, terwyl hun dichter Dryden valfche triomfzangen vervaardigde, was oorzaak van dat fpoedig herflel onzer vloten, en het flrajfen van, misdadige fcheepsvoogden , ten einde men het geleden leed dubbel op den vyand mogt verhalen. Het verval des /laats onbewimpeld voor te /lellen is dus niet party dig noch flrafbaar , neen, het is alleszins nuttig en lofwaardig. Maar hy handelt naar myne gedachten partydig , die de oorzaken van dit verval recht ft'reeks aan dezen of genen regeeringsvorm onzes lands , of aan omwentelingen en tegenomwentelingen, aan Engelfche of Franfche vrindfehap , of wat meer van dien aart is, toefchryft j hy komt hierdoor in betogen en gevolgtrekkingen , die aan erkenning en ontkenning, en dus aan twistingen en vyandigheden onderhevig zyn. Ik vergroot deze aanmerking noch hiermede, dat het woord vryheid insgelyks aan deze uitlegging onderhevig is. De tegenwoordige burgerlyke vryheid meerder of minder te willen doen voorkomen, dan in de vorige ftadhouderlyke en ftadhouderlooze tyden, zoude, myns erachtens, misfehien lier zo onvoegelyk als nutteloos zyn, aangezien daaromtrent de gevoelens zo zeer zyn verfchillende; maar het vergelyken van de tegenwoordige flaatkundige vryheid onzes lands, waaronder ik ook die des koophandels brenge , met die onder het bef uur van De Wit in den tyd door my ledoeld, is weder niets -meerder dan het voorfel-  'feilen van twee gefchiedkundige waarheden , aan geen weêrfpraak onderworpen; elk weet toch , hoe vry in dien tyd, te midden des oorlogs, de vlag der Nederlander en over alle zeeën wapperde; en hy ,die beweer en wilde dat deze vryheid en de vryheid des koophandels nu even groot is , of eigent lyk zelfs dat wy ftaatkundig vry zyn, wage zich onder Bataaffche vlag op de zeeën, en hy zal noch in het gezigt zyner ft randen van zyne misvatting overtuigd worden. Waanneer ik, myne hoorers! dus fpreken zal van vry of niet vry te zyn, word alleen deze onbetwistbare gefleltenis onzer ftaatkundige vryheid , en die des koophandels , geenszins die der burgerlyke vryheid, door my bedoeld. Noch komt by dit alles, naar myn oordeel, wel degelyk in aanmerking, in welk eene gedaante men zyne gedachte aangaande den toefland des lands voorfielt, te weten of men dit betogender wyze, dan wel dichtmatig tracht te doen; in het eerfle geval fielt men de zaak in een zo juist en naauwkeurig licht voor, als waarin men wil dat dezelve door anderen befchouwd zal worden, en men tracht door de voldingend fte bewyzen zyne hoorers of lezers tot zyne byzondere denkwyze over te halen ; in het andere geval tracht men meerder zyne aandoeningen over eene zaak door de best mooglyke middelen aan anderen voor tè feilen, en hen die te doen gevoelen, om het even of deze aandoeningen gepast of te verre gedreven zyn ; en zonder het bepaald oogmerk om de begrippen en denkwyze van anderen om tekecren , waartoe ook m 't «/gemeen, zo ik gelove, de dichtkunstweiniggefchikt is: A 6 Ho»  Hoe zeer de gefchiedenls, door my bezongen, geen bygevoegde fi'eraden noodig heeft, en door zichzelve belangryk genoeg is , heb ik echter misfchien my noch eenige weinige vryheden veroorloofd, welke gy my vergeven zult, fchoon ik dezelve niet als dichterlyke vryheden durf opgeven voor en aleer gy beflist hebt, of myn arbeid , waarvoor ik thans uwen aandacht, en , tia den afloop , uwe aanmerkingen , verzoek / den eernaam van dicht ft uk waardig zy.  F .I_<ie, Itormend door het bosch,'t geboomt' dreigt neer te flaan, Terwyl de donder de aard' doet dreunen van zyn flagen, Het blaauwe blikfemvuur de zwarte wolken fcheurt, Een zee van water ruischt in dichte regenvlagen, En 't eertyds lagchend veld nu woest en eenzaam treurt: Zo  Zo vind ik eensflags my met donkrc nacht omgeven: Verbeelding! gy verlaat me: ik zink in 't duister neèr: De glori, 't feestgejuigch, de helden zyn niet meer! De zoetfte droom vlood weg, de Quimring is verdreven, 'k Ontwaak in 't bang Europe, ontvlamd aan allen kant; 'k Ontwaak in 't fel gefchokt, geteisterd Nederland! Ik zie der helden kroost, bevryd van juk en boeijen, Maar weerloos en verflapt, aan allen aanval bloot, Ik zie het als een kind ftuiptrekkend zich vermoeijen, En worstlcn, zonder kracht, in de armen van den dood. Zoek, van 't verblyf der nacht, in fneeuw en ys bedolven, Tot aan de middagkust, door 't zonnevuur verbrand, Van 't oord, waar de ochtend ryst, tot aan het avondland, Geen vlag des Bataviers waait meer op 't ruim der golven. Verre af, wierd zy met fchandc en diepen fmaad verneêfd; Hier viel ze , alleen door moed,ontbloot van magt, verweerd: De hoofden onzer vloot, voor de overmagt bezweken, Zien woedend hunn' ftandaart in 's vyands trotfche hand, En haken vruchteloos naar 't uur om zich te wreken. Zo brult een fiere leeuw, door fterk geweld vermand. Geen  Geen vlootling brand nu meer, van cngedu'd bezeten, Dat hem de wind alleen den weg ter zee ontiluit'; Het is des vyands vuist die zyne gangen fluit, En Neèrlands kusten klemt als in eene yzren keten. 't Hangt van dien vyand af, die 't zeeruim wetten fielt, Dat flcchts eene enkle kiel ter haven binnenfnelt. 6 Eer! ö vaderland! 6 kroon, ons hoofd ontnomen! Aan 't oord, waar Neèrland vaak zyn helden flryden zag, Aan 't onbefchermde ftrand, waarop myn tranen ftroomen, Lees ik 's volks fmaad alom, in 's vyands trotfche vlag. En noch, ö Neèrland! juigcht ge, in armoö neèrgezonken: Voegt dan aan 't ongeluk het lagchend feestgebaar? Past hem de trotsheid ooit, die kermt in 't bangst gevaar? Waarom a's in triomf dan met uw vlag te pronken? Wat baat het dat gy die op fpits en trans verhoogt, Daar zy op d'oceaan niet langer word gedoogd! Verhef uw vlaggen dan als ze op de fcheepskampanje Van 't onverwonnen hoofd, dat uwe vloot gebied, Weèr Avappren langs de zee, in 't aanzien van Brittanje, Maar toon uwe ongevreesde ontfierdc wimpels niet. Ver-  Verheel uw leed niet meer: 't is bloot voor alle volken; Maar, viel uw roem in de asch, bezweekt gy in den gloed, Welaan, verrys met glans, gelyk de Feniks doet: Herneem uw' ouden rang: fïyg weder naar de wolken. Wat baat het luid gelagch, als 't hart inwendig fchreit ? Door feesten, praal, noch pracht, ziet ge u't geluk bereid. Verwerp dien dwazen tooi: hy voegt niet aan uw leden. Herneem 't eerwaardig kleed, der vadren achtbren dosch, 't Gewaad van moed en trouw, van deugd en reine zeden, En 't nederig ontzag voor de eer des hoogen Gods. Verheven Majesteit! oneindig eeuwig Wezen! Wiens arm 't heelal omvaêmt! gy, wiens ontzaglyk oog De volken met één' wenk voert uit het ftof omhoog, Of ncderftort in 't niet, waaruit zy eens verrezen! ö Vader van dit volk! gy, met zyn jeugd begaan, Toen ze als een wagglend rysje aan ftormen bloot moest ftaan, Behoed, behoed den boom, gekweekt door uwe handen! Zyn hooge en breede kruin, die, fierelyk en grootsch, Weldadig fehaduw gaf aan de omgelegen landen, Staat bladerloos en dor, en fchynt het beeld des doods. "Gy  Gy dryft de gouden zon langs de eensgebaande fpooren Met rusteloozen vaart door 't ruim gewelf der lucht; Dien gloed verbergt ge een wyl; het aardryk krimpt en zucht Gy fchenkt dien glans ons weêr; de lente is ftraks herboren. Uw liefde, ó* God! die zon, die alles houd in ftand, Bcfchyn' het doodsch Euroop'! befchyne ons vaderland! Zy kweeke uit d'ouden tronk weêr groene en frisfche loten! Verwarmend droog' zy de aard' van tranen en van bloed! Haast zien we uit haren fchoot het bly geluk ontfproten! De bloedroode oorlogsvlam bezwyk' voor heldrer gloed! Hier ligt der vadren asch, hier rust het koud gebeente Van helden, kleen voor u, en groot voor Neèrlands ftaat; Hun ftem, hun ftreng verwyt om onze elende en fmaad Dringt vreeslyk in ons oor door 't marmren grafgelïeente! 6, Sla op hunnen kreet! fla op ons fmeeken acht! Bewaar ons voor den vloek van later nagedacht! Laat vryheid, welvaart, vrede, en eendragt by ons wonen! Dat Neèrlands volk zich nooit voor eenig volk verneêr', Zyn' haat aan juk en boei en vreemden dwang blyv' toonen, Maar met te meer ontzag, ö God! uw wetten eer'!