1212 \ F 30   ONZE V R A A G E N VAN DEN DAG.   O In Z E VRA A G E N VA K DEN D A G. TE AM S ÏE K I) A jM, Bij . JOHANNES ALLART, M B c c_x crv.   Hoe laat is het ? — Hoe vaan gij ? — Wat is het voor weêr ? —• Is er ook iet nieuws ? «— zijn onze vraagen van den dag'; tot beantwoording van welken wij ons gaande, ■flaande, fpclende uurwerken, geneeskundige overleveringen, huismiddeltjens, alma.mchen, barometers, thermometers, couranten , journalen, en bijlagen tot -de nieuwspapieren , aanfchaffen — zonder echter «én' dag optehouden met die vraagen aan elkander te doen. — Naauwlijks openen wij ■onze oogen of wij vraagen: hoe laat is het? Naauwlijks zijn wij uit ons bed geflapt •of wij vraagen: wat is het voor weêr ? en naauwlijks treffen wij iemand onzer medeA a  4 ©NZE VRAAGEN burgeren aan, of wij vraagen: hoe vaart gij? — is er ook iet nieuws? En deeze vraagen, met haare refpe&ive andwoorden, confumeeren ons een goed gedeelte van den dag, zonder dat wij ons met dit tijdverlies bekommeren , boe zeer de vraag , hoe laat is het? altoos door een: is het al zó laat? gevolgd worde. — Zo lang wij onzes aanzijns geheugen , hebben wij die vraagen elkander gedaan — en ik twijfel of wij ze niet zullen continueeren tot ons einde — en waarom toch ? — eene aartige vraag! — moeten wij niet ontwaaken en ontbijten op onzen tijd? >— moeten wij niet behoorelijk, ordentelijk en geregeld op de beurs, in confult, en op onze rendezvous zijn? •— moeten wij niet eeten op een gezetten tijd, en op een gezetten tijd gaanflaapen? ■ waarlijk, zonder dit zoude de goede orde in de Maatfchappij weldra verloren zijn, en wij zouden ongelukkig worden — en zouden wij dan niet mogen vraagen; hoe laat is het?  VAN DEN DAG. § Gelukkig dat wij een Had bewooneiv, v waarin veele torens, en dus vcele publicque horologien zijn — voor ieder , immers 'wanneer het niet zwaar mist, op den dag te zien — en in die mis: zelve , 'savonds en 'snachts, hoorbaar. — Gelukkig dat wij 's nachts nachtwaehts hebben , die ons den tijd herinneren; ons tot voorzichtigheid aanmaanen, en op fommige Feesttijden zelfs met hun gezang vervrolijken — zeker gelukkig! — zó worden wij dén fhellen voordgang des tijds geWaar, en leeren denzelven beter befteeden —• jammer maar, dat zij ons de gef;.elteni> des hemels door hunne ftem niet kenbaar maaken, zo als zij in andere Landen, in een gedeelte van Frankrijk, b. v. doen ; dan wisten wij 's nachts niet alleen hoe laat* maar ook wat weer het was ! ■ Ik heb de ontleding deezer vraagen mij voorgenomen, u, mijne Vrienden! voortedraagen, dewijl het mij eene gefchikte ftofFe opleverde , om ons op het einde van dit jaar onledig te hóuden — en vermits het te gelijk een tafereel daarftelt, hoe nuttig wij den dag — van dén eerden JaA 3  8 ONZE VR.AAGEN nuarij, tot den laatften December pasfeeren. Hoe laat is het? vraagen wij als wij onze oogen openen Is het al zo laat! Ik heb geen oog toegedaan — ik heb zeer ongerust geflapen — ik wilde nog wel een uurtjen liggen — hec is nog geen dag — Is dat fchellcn ! de karman , de courantenombrenger, de {lager, de melkboer — heeft mij in mijnen besten flaap geftoord — ik wenschte dat de vent op de mokerhei zat — Wij ontbijten —— leezen de courant — en dan weer: hoe laat is het ? — Mijn horologie loopt vóór — na — ftaat flil — het is afgelopen — Is het al zó laat'. — Wij kleeden ons — wasfchen — kappen en fchuieren ons — en het wordt al later Ik vrees! — ik moet deezen- — en hoe zoude de Maatfchappij, den volgenden morgen, gefield zijn? de menfchen zouden flaperig weezen — of niet te fpreeken zijn — ea de geheele familie liep in de war. Hebben wij dan geene groote redenen van ons naar onze uurwerken te fchikken; en is het niet noodzaakelijk — om ons zo wel op den dag als in de nacht te inforfneeren, hoe laat het is? — Ons eenige ongeluk is maar, dat wij niet in tijds zien hoe laat het is , dat wij wel eens vergeeten onze uurwerken optewinden — en dat wij, nu en dan., in ze-  VAN DEN DAG. ïï keren zelfftrijd zijn, of wij ons naar de klok willen fchikken of niet ? Die maakt fomwijlen dat wij wel eens te laat komen — maar dan is het onze fchuld niet. — Tc laat echter, zeggen wij, de kooi gefloten wanneer het vogeltjen weg is. — Te laat zeide de exter, en hij had de bout in het lijf — Te laat de put gedempt als het kalf verdronken is — Sta maar een wijl, en gij verliest een mijl —. Spreekwoorden, die de rijkdom van onze taal, te gelijk met het zwak waaraan wij mank gaan, duidelijk kentekenen. De hoeveelfle is hei ook ? hoort mede tot die vraagen, die wij elkander om ons den waaren tijd optehelderen, dikwerf gewoon zijn te doen. — 'T is waar, onze almanachen, onze couranten , repertoires losfen ons dikwerf dit vraagftuk op —• maar men heeft die niet altijd bij zich — bij het fchrijven van een' brief — en het dagtekenen mist zelden die vraag — dc hoeveelfle is het ook ? en waarlijk, wie kan altijd dag en datum onthouden? —  12 ONZE VRAAGEN zonder het versjen* Dertig dagen heeft November 4 April, Junij en September > Februarij viermaal zeven, Het Schrikkeljaar een daar beneveöj Voords z jn ze een-en-dertij dsgeri# 'T jaar moet twaalf maanden dragen» zouden wij naauwlijks weeten, hoe veel dagen elke maand heeft. En hoe zullen wij het nu ftellen met de Franfche tijdrekening , en het veranderen der üuren, feconden en minuten? daar zal eene geheele berekening toe behooren, om te zeggen hoe laat het is. Is de maand al weêr uit? — is het jaar al weêr om ? wat is ons dit kort gevallen! — zeggen wij meest allen - Altijd hebben wij tijd gebrek, en, met het einde van ons beftaan, op deezen bol, hebben wij nooit aan onze plans voldaan ■ ja al leefden Wij nog honderd jaaren , zeker voldeden  van den dag. i£ wij zo min aan onze voornemens, als wij nu doen; want wij zouden altijd gebrek aan tijd hebben — immers gaan wij van tijd tot tijd achter uit! — Er is een Fransch versjen, dat zegt: Lever a fix, Diner a dix, Souper a fix, Font 1'homme vivre dix foij dix. Of, zo als de Ridder cats het 'ver-* taalt: Dit is uw les: Staat op te zes, En eet te tienen, Het zal u dienen; En weêr te zes, Zo trek uw mes, En ilaap te tienen. Dit zal u dienen.  £4 ONZE VRAAGEN Verbeeldt u M. V., dat dit een les Is voor ons — die nooit voor middennacht fie bed gaan — nooit voor 2 of 3 uuren namiddags eeten nooit voor tien uuren foupeeren — en vraagen wij dan hoe het komt dat wij te laat komen — en waarom wij zo zelden menfchen van honderd jaar zien ? 'T ware misfchien niet kwaad, dat wij , als de burgerij te Ba*zei, onze klokken een uur vooruit zetleden — dit zoude en voor de gezondheid en voor de geregelde orde in de Maatr fchappij te wenfchen zijn — maar dan moesten wij ze ook op zijn' tijd opwinden, en zorgen dat zij niet naliepen -~ en dat is nog al zo iet; want Wie een oud huis heeft te geien, En een jong wijf heeft te vleien, En de klok moet gadeflaan, Zeg, wanneer heeft die gedaan? Onze tweede belangrijke vraag, welfce wij eenige maaien op eeri' dag aan on*  Van oen da-o, 15 te natuurgenooten gewoon zijn te doen, is de informatie naar het welzijn van onze vrienden — Hoe vaart gij nu nog al? — Deeze doen wij met zo eene oprechte deelneeming in den toeftand van onze vrienden , dat wij ze zelden verlegen laaten in hunne ongevallen, neenmaar hun zo aanftonds troostrijken raad, en niet zelden hulp mededeelen — wanneer wij hooren dat de ftaat van hunne gezondheid eenigzins gedelaboreerd is — hierom hebben wij van onze jeugd af eenige geneeskundige kennis , en eene min of meer uitgeftrekte catalogus, van huismiddelen opgedaan — die wij gratis gewoon zijn elkander mcdetedelen —— Ik ben wèl, maar ik heb pijn in 't hoofd. — Dat zal van het weêr komen — Het is koude. — Gij moet wat vlier neemen — Waarom gaat gij uit? — Gij moest /lil op uw kamer blijven zitten — O dat zal wel over* gaan — en zulke troostredenen meer. —, Het mist zelden of men heeft occafie der-? gelijke troostrijke hulp medetedeelen — wijl men zich niet alleen bij het welzijn, des andwoorders op de vraag, hoe vaan  16 ONZE VRAAGEN gij? blijft ophouden — maar ook onderzoek doet naar de gezondheid van alle zijne huisgenooten, naar die zijner familie en kroost; en deeze vraag, hoe vaart gij ? heeft behalven de belangrijkheid van het welzijn onzes evennaasten, nog eene onbegrijpelijke uitgebreidheid , zo wel" ten opzichte van het mededeelen van raad, huismiddelen, (die alle verfchillen naar de individuele raadsheeren,) als wel, van de beoordeeling der Geneesheeren in het algemeen, en in het bijzonder. Stel eens: hoe vaart gij ? Wèl —» maar mijne kinderen hebben de mazelen — De mazelen! o! dafs niet met al — die genezen zich zeiven — Mijne kinderen zijn zeer erg — zij zijn vol op de borst — en de ademhaling is moejelijk _ de Doctor heeft hun reeds een vomitifjen en een fpaanfche vlieg doen appliceeren — O / met al die vomitiven en fpaanfche vliegen is het niet te doen! — ik zou nooit eeny DoBor , voor een kind dat de mazelen heeft, willen laaten haaien — kom, komt  Van dën daö. '1/ de Natuur redt haar zelve — en wie is die kostelijke Doftor? — dien — dien zou ik althans mijn kat niet toebetrouwen — De vrienden fcheiden onvergenoegd — en dat bm de vraag: — hoe vaart gij! — Hoe vaart gij, mijn Vriend**. — gij zier er betrokken uit — Dat geloof ik — ik heb ijslijk pijn in mijn maag — Het zal zuur zijn — Dat geloof ik ooks, want ik ben veel met zuur gekweld J— Gij moest wat magnefia niet pepermüntwater neemen — O neen! dat is mij veel te heet ss. ik houde niet van die heete middelen i— Her helpt mij evenwel altijd. ——. Hoe vaart gij Vriend! Och ! ik ben redelijk — maar ik fukkel zo. verbaasd aan de kramp — Daar behoeft gij niet langer mede te loopen als gij verkiest —> Niet? — Neen! dan moet gij flethts een fluk zwavel bij u draa'gen — Kom, daar geloof ik niet aan — Ik heb er ook niet aan geloofd — maar ik verzeker het u *— federt die en die , men ik het geraB  1» ONZE VRAAGEN den heb, het /luk zwavel bij zich gedram' gen hebben , hebben zij nooit weder over ' kramp, geklaagd —- Is 'c mogelijk! £Jnu, men kan het ligt probeeren — Heer Dotlor! hebt gij '} op uwe oogen?' zijt gij niet wèl? — hoe vaart gij? — Ja ik ben wèl, maar. ik heb het op mijne oogen,gedeeltelijk door de roos; gedeeltelijk,, om dat ik ze bij het licht, en wel bij het Engelfche lamplicht, wat te veel gevergd héb — Gij moet, {dat is reeds een raad van ouden datum, maar die probatum is,) een lepel oogebrandewijn , letwel ,- oogebrandewijn , die gij uit het Loos je moet- laat en haaien , mengen met drie lepels Utrechtsch water — dat kunt gij op het Utrechtjche veer krijgen, en daar uwe oogen mede betten — Een ander — Brandewijn voor de oogen is de pest — gy moet er een gebraden appel op leggen — Een ander — Neen! Theebladen —— Een vierde — Rodewijnmoêr — Een vijfde — Rozenwater,, enz. — Zeker is een Artz ongelukkig wanneer hij een zichtbaar gebrek heeft —-  VAN DEN DAG. ï$> "Want als hij de ftad heeft rondgewandeld, keert hij als een lastbeest naar huis, met een' zak vol raad) zonder baat, van zijne patiënten — het is best daarom dat de artzen met klaagen als zij maar eenigzins ongefteld zijn - én waarlijk men moet zeer op huismiddeltjens gefield weezeri — als men hulp bij jan en alle man gaat zoeken — men krijgt er ten minften een dozijn — ineh neemt dé proef van geert een — of van allen — In het ecrfte geval confuleert men zich zelvën het best — en in het andere dupeert men zich zeiven altijd — want als het eene die dag niet helpt; appliceert men het andere, den anderen dag, en zo voordgaande maakt men zich eene ziekte van de werking der huismiddeltjens 3 bij die men te vooren had — en dan — cito om eeii Do&or — hij komt nog niet! — is dat een ménsen laateii wachten! - men kon wel dood zijn — Wel mensch! daar zijn meer Doclors in de ftad dan hij — ftuur naar den mijnen 4 ik zal er zelf voor u gaan — hij zal aanftonds bij u zijn. è 2  ONZE VRAAGEN Hot vaart gij? hoe vaart de kraamvrouw en het kindjen? — Ja, ik bea wèl — maar de kraamvrouw is zwak, en het kind is terribel lastig — Ei, ei! < gebruikt de vrouw wel iets ? gij moet haar flerke bouillon geeven — Daar houdt zij niet van — O! van houden of niet van houden, daar vraagt men op zo eerf tijd niet na; het is noodzaakelijk dat zij osfebouillon neeme ik zal eens bij u komen ik zal dat wel in or¬ de maaken — gijl. zijt jong en zonden ondervinding.- Hoe vaart gij? gij tfèe er u-a of gij in uwe laatjle fchoenen liept. (NB. tot vertroosting!) Ik fukkel aan de derdendaagfche koorts — O! daar behoeft gij niet langer aan te fakkelen als gij wilt — gij hebt zeker kina gebruikt? — Ja — Dat is de pest — daar heeft men U mede vermorst — al die kina , lieve mensch ! moet er weder uit — ga dire&, en koop dit feschjen — wacht! ik heb wch een adresjen in mijn'- zak —  VAN DEN DAG. 2J en gij zult het geen drie dagen gebruikt hebben ■ of gij zult zo wel de koorts als die miferabele kina kwijt worden — menschl zonder dat zoudt gij in de teering vervallen — gij zoudt u zeiven ongelukkig maaken. Hoe vaan gij? — Ja, mijn gezondheid is redelijk, maar ik heb een kwaad been — daar heb ik al zo veel Chirurgijns bij gehad — doch het helpt niets dat zjj den eenen dag maaken, breeken zij den anderen dag - en gij weet niet hoe veel ik daar aan lijde — Kom, kom — Chirurgijns aan open heenen te laaten knoejen , dat is maar lapzalverij — ik weet een man, die u binnen korte dagen helpen zal — Zo waar? —• Ja zekerlijk dat is de binnebeul — die heeft zo veele duizende van menfchen geholpen , en die houdt de menfchen zo niet in het lange pak als de Chrirurgijns — $n buiten dat, die menfchen weeten best hoe het met ons ligchaam gefchapen is» Ej, ei! Jannetje, dat doet mij plaifier — B 3  2% ONZE VRAAGEN ik dank u voor uw' raad — ik ga voord naar dien man toe — Zij haast zich — valt — breekt haar been — toen dorst de beul het niet over hem necmen — Zo is het M. L. — Zo gaat het met ons vragen: — Hoe vaart gij? De derde belangrijke vraag daar wij onzen dag mede doorbrengen, is: wat weêr. is het? — Die vraag wordt verfchillende beantwoord, al naar dat iemand voelt, en lust heeft om uiftegaan of t'huis te blijven. Het is waar , wij hebben verfchillende wapenen tegen de guurheid van het weêr; tegen de ongeftadigheid en afwisfeling des dampkrings \ wij confuleren gemeenlijk den Barometer en Thermometer eer. wij uit gaan — wij kleeden ons naar derzelvcr maatflaaf —> dik of dun, met of zonder jas, pels , overrok, fchanslooper — wij doen zelfkanten voor deuren en venller? — ftooken vuuren in onze kamers of ka^chcls —■ wij hebben ftooven — mantels  VAN DEN DAG. 23 snet bont — laarfen — fchoe.nen.met kurkenzoolen, moffen — en met dat alles klaaj;en wij altijd over .het weer — Die noordewinti 1 mensch! die dringt door de huid heen ! — ja ik heb wel gehoord dat idie noordewinden zo algemeen niet waren — o, wij woonen in een bedroefd land — .altijd regen of ftorm — vochtigheid en bijna nooit droog weêr — De Geleerden zeggen dat het van de helling der Èccliptica mar den Aequator komt — Ja, waar het van komen mag of niet — ik weet .wel — een mensch krijgt er .zo wat omheen , als men zo eenen geheelen 'dag ■door de flad meet rondflenteren. — Het regent — Waarom neemt gij geen paraplui? — Och\ ik kan met-die dingen niet te recht ~— dat zijn vodden — men wordt nog natter van den drop dier dingen , dan van de, regen zelve — Zeg dat niet, lieve mensen, dat is maar als gij de behandeling niet verftaat. —— B 4  *4 ONZE VRAAGEN Wtt is V voor wéér ? och mensch ! miferabel - 'c is zo zoel als dï wij in April waren - en wij hebben nu reeds December — er is zeker ftorm op weg ~ en de glazen Haan ook zeer laag —' het is of de faizoenen veranderen — wij krijgen zo geene ouderwetfche winters meer — dit weer zal veele zieken maaken - gij moet toch maar zorgen dat gij geen koude vat. Ik moest abfolut uit — maar het is geen weêr — ik bedank om door de fneeuw te hopen — wam dat is zeer ongezond j Wat is het voor. weérl - De Barometer tekent, verandering Het fchijnt wel mooi weêr te zijn - maar daar komt vast ftorm of onweer - Ja, weet gij wat — dan. zullen, wij onze reis naar buiten uitjiellen — 's Middags heldert het weer op — den volgenden dag gaan de vrienden met hooge glazen, naar buiten — en tegen den middag fteekt er een ftorm op uit den Noordwesten - en mijn gezelfchap wordt, Wijl zij van tijd tot tijd hunne reis wdtek  VAN DEN DAG. S5 len om op beter weer te wachten, buiten de poort gefloten , en moet, daar men in geene herberg, naar herhaald kloooen en fchellen,ingelaten wordt, bivouacqueren — zo gaat het M. V. — zo weinig voldoen wij ook ons zeiven in het beantwoorden der yraage: - Wat weêr is hett In plaats van het weer voor lief te neemen — zo als het valt — in plaats van pns aan regen en zonnefchijn — fneeuw en noordewind te willen gewennen — fluiten wij ons op en beletten de buitenlucht ons te raaken — wij maaken ons gevoelig, en door die gevoeligheid wordt het weêr altijd flecht voor ons — In plaats van met Vader uilenspiegel te denken naa regen zonnefchijn — zo beklagen wij pns over beiden — Waf is het nat! Wat is het heet! — Het is altijd beter in huis, dan buiten in de lucht Binnen best. - En onze vrouwen fukkelen veelal aan de gevolgen van een zittend leven , in eene bedojyene lucht. — B §  p.6 ONZE VRAAGEN Maar wij hebben fleden, rijtuigen, koetien — waarin wij ons van het eene huis in het andere laaten voeren wij zet. ten geglomme kolen in ftooven in dezelve V- en wij haaien de glazen op — en dan — dan kan immers de lucht geen kwaad, Maar een mensch moet tog de ftoep pasfeeren ' en dan krijgt men dikwerf eer men in het rijtuig komt — koude — Mensch! ik zoude een neteldoekfe doek om het hoofd — een voile voor het gezicht — een amie de coeur (een boezemvriend') in den doek, en handfehoenen aan doen — gij weet niet hoe de wind fnijdt — het is een fcherpe oostewind en men krijgt het tegenwoordig \igt weg — Zo gezegd zo gedaan — Wij klaagén zeer veel maar wij zijn ook zeer inventif met onze huismiddeltjens. ■  VAN DEN DAG. fi? Het is te verwonderen dat de Dames zich niet in draagkoetsjens laaten zetten —t daar zoude men een ftoof met een paar geglomme kooltjens in kunnen plaatfen — en dan de glazen opgehaald — zo had men althans geen nood om koude te vatten — Want dan kon men zich, ter deeg toeger ftopt, op die wijze gemaklijk yan de eene zijkamer in de andere laaten draagen — immers zo men zorg droeg dat men niet in de kolendamp van zo eene bcfloten draagkoets Hikte 't Is wonder dat men die draagkoetsjens niet meer algemeen in gebruik brengt — te meer daar de beweging der koetzen, hoe zeer op veeren dragende — voor de Dames in eenen gezegendcn ftaat, op de fteenen, hinderlijk is. Maar het wordt tijd, om de vierde vraag eens intezien — daar wij ons op den dag voornaamlijk mede dekken oai geen tijdvcrveling, (jangeweile, zeggende Duitfchers,) eenalleronaangenaamfte plaag, $e ondergaan. — •  28 ONZE VRAAGEN Wat nieuws is er? — Ja, als wij dat niet mogten vraagen — als wij geene Couranten mogten leezen , en niet over de dingen van de waereld fpraaken, waar zouden wij met den dag heen? — wij zouden ons doodlijk verveelen , en ik weet niet waar ik liever was Gelukkig! daar is in ons tijdvak nog al iet te vraagen — daar gebeurt nog al iet, waarmede wij onze prijzenswaardige weetgierigheid kunnen te vrede ftellen Op eiken dag loopt, de halve ftad s'ochtends, zo wel als s'avonds naar het Coffijr huis, en vraagt: wat is er nieuws? — brengen de Brabandfche, Franfche, Engelfche en Duitfche Brieven wat nieuws mede? — ts er wederom een Bataille voorgevallen 2 aan den Rhijn? of bij de noordelijke Armée? hebben de Franfchen of Oostenrijkers flqag gehad% — Lijkt het in de kraam van den vrager — dan is het: Dat bolt mij , dat doet mij plaifier — Lijkt  VAN DEN DAG. het niet — dan is het — Ja, de couranten mogen de waarheid niet fchrijven men kan niets op de couranten fiaat maken — het zijn alle logens — men zou er wel anders van fchreuwen^ als er wat aan was! Dit zijn onze huismiddelen, waarmede wij ons tegen de Hechte nieuwstijdingen verdedigen. Mensch! daar is een expresfe bij die of die gekomen dat Landau ontzet is de ©oftenrijkers zijn totaliter geflagen — Mensch ! ik heb net het tegendeel gehoord — dat is onwaar — en dat gij vertelt is een infame logen. Zie daar de Heeren in de war ove? de vraag: wat nieuws is er? • En leezen wij de Couranten ,- waarop wij zeker meer ftaat kunnen maaken , — «m dan op alle die gevent eer de, maar weinig geverifieerde, expresfes _■— worden wij  3°" ONZE VRAAGEN het nieuws gewaar — Zelden — de ecij flaat den anderen, met tien dooden en honderd gekwetsten ,■ duizende foldaten dood — en als het er op aan komt — dan is het een witte met een zwarte. — De een verlaat zijn redouteri expres om den anderen in een hinderlaag te lokken — maar er wordt tog van beide kanten hardnekkig gevochten — De een heeft veel dooden, maar heeft den vijand gerepousfeerd. — Op het flagveld vindt men 'weinig doden — maar de vijand heeft zijne dooden medegenomen — of vóór dat zij vlugten gingen, begra* Ven* —. • Dat is het nieuws — en dat nieuws kan nooit iemand, die doordenkt, plaifier' doen, om dat het menfehenmoorderij is5 om dat het niets tot de groote zaak uitdoet, en om dat men begrijpt dat het zeer onwaarfchijnelijk is, dat, daar men van beide zijden woedend vecht, het getal der' geblevenen zo aanmerkelijk verfchillcn zoude. — Wij gevoelen dus reeds, in het lezen der tijdingen, dat zij opgefteld zijn om deri  van den dag» 3I tezer om den tuin te leiden — en dit doec den denkenden mensch nooit vermaak — Ons dagelijks nieuws heeft dus niet. veel om het lijf — wij hooren het alle vertellen — en wij gelooven het — niet om dat het waar of waarfchijnelijk is , maar ora dat het met onze denkbeelden , met de hoop die wij voeden, ftrookt — Dient het ons niet,, dan zijn het logens — uitflrooi* felen. — Maar' er zijn tog gebeurtenisfen voorgevallen , in onze lopende jaarcirkel, vaiï te veel belang, om niet onder het" nieuws van deeze eeuw te worden geboekftaafd — Ei, ei! zouden er waarlijk? Salomon zegt, daar is niets nieuws onder de zonne -— en elders: het geene dat geweest is, dat is nu; en dat wee-zen zal, is air ede geweest! —- hoe kan men dan nog nieuws wachten? Maar de fransche repüblïcq! - Liberté en Egalité. —. h dat nies  52 onze VRAAGEN nieuws? is dat geen produel van mzs verlichte eeuw? - neen! want reeds lang vóór Christus geboorte heeft lycw gus het Spartaanfche Gemeenèbest op dezelfde gronden gebouwd - en de pijlaren zijner regeringsvorm op de fondamenten van Gelijkheid en Vrijheid doen rusten. - Ook lycurgus heeft zich aan zijne Republiek opgeofferd - even als de eerfte Franfche Wetgevers de dupes geworden zijn, van de door hun begonnen, en zo zij meenden, voltooide omwenteling En is er wel een Gemeenèbest, dat niet' op dezelfde gronden rust? — Is er dan wel iet nieuws onder de Zonnel — Ja maar de fRansche tijdreke* King, die is evenwel fplinter nieuw? De maanden allen van dertig dagen —. en met nieuwe naamen beftempeld de vijf overfchietende uit de lijst der maanden gefchrapt, en op zich zelve ftaande —• Is dat niet wat nieuws ? — neen, ook ztf  VAN DEN DAG. 3$ telde men in Athenea — ih Griekenland' — en het eenige onderfcheid beïïaat Hechts daarin, dat men Epigenomenes die dagen noemde* die nu bij de Franfchen Sansculo•tides heeten, en dat het beftek van vief jaaren bij de Grieken Olympiade — bij de •Franfchen Franciade genoemd werd. Ja dat meer is, die onzer medeburgeren-t «tan wier zorg het is toebetrouWd dcii loop des tijds met het belang der menfchen overeentebrengen, hebben reeds de decimale bepaling der maanden , in het applaneren van interestrekeningen aangenomen — lang vóór de nieuwe Franfehé tijdrekening. En hoe dikwerf heeft men de tijdrekening niet veranderd? — Eerst had men tien maanden in het jaar — toen twaalf bij de Romeinen, naar dewelken onze maanden nog haare naamen draagen. Anders is zij bij de Rusfen — anders C  S4 onze vraagen bij ons — anders bij de Turken — aw dcrs bij de Jogden. • De naamen der maanden zijn wel veranderd — maar dit is ook niets nieuws _ lang vóór de Franfchen, hadden wij ieder maand een Nederduitfchcn naam, naar her jaargetij waarin zij viel, gegeven. Maar de guillottine , dat is tog iets nieuws? — ook niet M. V! — meiï vindt bij cats reeds een dergelijk werktuig afgebeeld,, waaronder- ftaati Op een vallende bijlr in fommige lan~ den gebruikelijk: Baar is- een zeker tuijg in ouden tijd gevonden . Waar door al meenig mensch ter aarde is gezonden, Dit is een rtaale bijl, die hangt aan eenen draad, Terwijlze door een groef en op en neder gaat j En als er eenig mensch is tot de dood verwezan, Zo word in 't openbaar het vonnis cpgelezw^.  VANDÈNDAG. En hem wordt ftraks het oog met eenig kleed bedekt, De hals hem bloot gemankt er. op een blok geitrekt j Als dan het dunne fnoer aan fiukken word gefneden, Zo fchuijft de zwsare bijl in haaflen naar beneden, En treft hem in de hels die onder lijd en zucht, En fluks is hem de geest verdweenen in de. lucht» Een ieder die het ziet met greote fchrik bevangen, Gevoelt een kiliig hert en doodsgelijke wangen, Bijfonder als de beul omtrent het toutje raakt, Ofmeteenkleijne fnêe het ijzer gaande maakt, (*) en wat er meer volgt. — Is er dan wet iets nieuws onder de Zonne? Ja maar de sansculöttkrIe ! — Is die wel zo nieuw, als wij meenen? — Voor twee eeuwen was reeds de fansculotterit bij ons in Amjlerdam in den fmaak. Aan één der balken van de nieuws Kerk vindt men nog gefchreven: (*) cats II D. p. 480. C 2  36" ONZE VRAAGEN Als men fchreef duizend vijfhonderd en vijf en dertig, wilt dit onthouwen, Doen liepen hier naakt mannen en vrouwen; En dit ter gedachtenisfe der naaktlopers , adamiten, wellustelingen, onaf hangelijken, fansculottes, en welke naamen hun ook mogten toegevoegd zijn. — Weinig dacht men toen dat de fansculotteris twee eeuwen laater zo veel beweging in de waereld maaken zoude. Ook die naaktlopers preekten als de Franfchen, Natuurwet — fansculoterie — ook dezen wilden geene regering op den aardbodem — ook deze wilden Vrijheid en Gelijkheid. — Het geene dat geweest is dat is nu — en dat wcezen zal en is airede geweest. Maar ru willen de Franfchen de menfchen met geweld deculotïferen — is dat viet nieuw ? Even min nieuw als de eigenliefde — wij hebben altoos zo veel  VAN DEN DAG. %f met ons zeiven — met onze denkbeelden op — dat wij altijd onze natuurgenooten trachten in onze denkbeelden te brengen — zo veel te veriïandiger worden wij bij hen — zo veel te meer winnen wij hunne achting — als wij minder met hun in denkwijze verfchillen. Een artz , bij voorbeeld , kreeg in zijn hoofd dat de verbastering van ons gedacht alleen van het dragen van broeken afhing, en wilde ons allen tot fansculottes maaken , en dat wel met zo veel hoop op fucces, dat hij zelf in zijn werk daarover, 't welk vrij volumineus is, en dat gij zeker M. V.! in de Couranten hebt aangeprezen gevonden , een plan van een Landsheerlijk bevel daarftelde , waardoor het dragen van broeken bij provifie voor kinderen van zekere jaaren — op flxenge boete — wordt afsrefchaft. — is dat niets nieuws ? Wel neen! de Romeinen en andere be- fchaafde volken van dien tijd , droegen geen broeken ïacitus noemt de broek een barbarisch kleed — barbarum C 3  38 onze vraagen tcgmen. — Men Jachtte in dien tijd met de Franfchen die zich toen in broeken kleedden — men noemde een gedeelte van het tand', daar men broeken droeg , uit ftot: öallia bRagcata, gebroekt Frank* rijk — en nu willen die zelfde Franfchen de broeken weder uit hebben mis-. fchien om dat ze te veel {panden. In voorige tijden droeg men ook zo algemeen geen fpanbroeken als nu immers als het zeker is dat men in de zestiende eeuw, tagtig ja honderd ellen, Hof tot een broek nodig had — De geestlijkheid verzettede zich tegen die kostbaare mode — en men heeft nog een boekjen van ecnen muscui.us, dat hij betijtel- de : de broekendahel en waarin hij zijne tijdgenoten over hunne broeken gispt, — De menfchen fchijnen altijd de uiter-. fténs bewandeld te hebben, —, De Bergfchotten zijn nog fansculottes. — Wanneer men hen in het jaar 1745, ta Engeland door cc::e Parlcmentsafte  van den dag. 39 ëwrngeÈ wilde tot het dragen van broeken — zo droegen zij dezelve op hunne fchoudcrs op een ftok maar zij wil 4en den broek niet aantrekken. Zo gaat het nu als van ouds, de menfchen willen met geen geweld gekleed of ontkleed, geculotifeerd of gedeculotifeerd worden. En niettegenflaande dit al- ies gaat men voord in onze verlichte eeuw , met daartoe pogingen aantewenden. — cloots , cum fuis, doen hun best om de menfchen hunnen Godsdienst afteneemen — en de Keizer laat de geëmigreerde priesters bij de Franfche krijgsgevangenen in het Bannaat, hun best doen, om die weder tot het Roomsen Catholicq geloof te brengen. Maar zou dan onze eeuw waarlijk wiet verlicht zijn ? — dat zou iets nieuws wezen — Zeker verlicht — en wel roet 9ud en nieuw licht. — C 4  4° onze vraagen' Men twist ondértüsfchén nog wat Lu-thersch is. — Of het nut van 't algemeen tot nut van het algemeen is. — Men prijst de kentekens en waarde van den zuiveren ' maagdom uit volksbegrippen , natuurkennis en zedekunde — in een boek van het: wezcnlijkfre belang voor allen, die eene gegronde kennis, der bewijzen voor dö kuischheid van zekere perfoonen verlart-. gen , voor 30 Huivers aan — te Gronin-. gen — te Deventer — te Leeuwarden. ■ te Utrecht — hier, en ik weet aj; niet waar, te bekomen.. Men ontdekt geheimen,(NB.) geheimen.'' tegen het Zuur, vooral der jonge kinderen — waardoor in een driejaarige practijk meer dan driehonderd lijdertjens radicaal zijn genezen geworden: „ genezende volgt er voords op, in de Leijdfche Courant , „ binnen een korten, tijd, zo wel bejaarden als kinderen" — dit middel overtreft in het gebruik daarvan verre het alom bekende Magnefia anglicana — En zou de eeuw dan niet verlichter zijn? --.  VAN DEN D A O. 41 Nog een ftaaltjen M. V. uit dezelfde Courant. „ In hoe verre het tedere menschdom in hun vroege fmart wordt te hulp gekomen, door de middelen, uitgevonden door een gezelfchap geleerde mannen, is reeds te bekend, dan daar cenige aanprijzing van te doen — alleen dat die zijn drie gemaakte kraaien aan een groene draad, die jonge kinderen worden om den hals gedaan , waardoor tanden en kiezen fpoediger en met minder finarte uitkomen, en waardoor veel daarmede gepaard gaande ftuipen en ziekten grootlijks worden verhoed of weggenomen als ook een gemaakte kraal die de vrouwen tus.fchen de borsten draagen , waardoor het zog vermeerderd, verbeterd, en vloeibaarer Wordt — welke middelen, ieder met een gedrukt bericht, voor een gulden, zijn te bekomen bij de Wed. Schuring op het Rokkin, en elders door de geheele Republicq." Maar dat is ook geen nieuws! — voor honderde jaaren verkocht men zodanige C 5  4» ONZE VRAAGEN middelen — men moemde ze amuleta — dus is het niet de aanprijzing der Leijdfche Courant — maar de kopers van de aangeprezene middelen, die de verlichting der eeuw kentekenen, Zo gaat het. — Wij zouden saloMo haast moeten gelooven. Maar zo raakt onze geheele converfatie in duigen — en wij zullen ras niet meer weeten wat wij eikander vraagen of «eggen moeten. En dat (NB.) op het einde van het jaar, daar wij alles gereed gemaakt hebben — om elkander eens hartlijk aantefpreeken — daar alle onze nieuwe klederen, broeken, kamifolen, rokken, linnegoed klaar ligt — om ordentlijk te voorfchijn te komen. Maar Nieuwjaarwenfchen, is dat  VAN DEN DAG. 43 niets nieuws ? Neen! dat deden de Romeinen elkander ook — zij kleedden zich als wij .— groetten elkander feestlijk — en met het grootfte cnthufiasme — zij deden als wij. — Zegen en gezondheid — met het nieuwe jaar — alle aardfche en hemelfche zegeningen — al wat gij van den 'Hemel verlangen kunt, ■ Men zoude op dien dag zeggen — dat de menfchen alleen leefden om elkander genoegen en vriendfehap te doen — alles is vrolijk woelt — beweegt — en reikhalst flechts om zegeningen uitteboezemen. Men ziet de vrijheid en gelijkheid op dien dag in ons gemeenèbest, als in haar zondagspakjen — de verheugde Maat. fchappij juicht — geen behoeftige verlangt te vergeefsch naar eenen noodpenning •— men laat niemand bedroefd van zich gaan — Nieuwjaarsdag komt maar ééns in het jaar.  44 ONZE VRAAGEN Maar al dat mooi is met den aden of gden Januari]' gedaan immers voor het algemeen — want , voor de knechts der Fabrikeurs komt nog een Koppermaandag. _ Onze zijde Culottes worden weder in het Kabinet geborgen —— ons linnen wordt vuil — de complimenten — buigingen, enthufiastifche wenfehen houden op — en de dagen pasferen als ordinaire. — Zoude dit bij de Romeinen ook zo geweest zijn ? - Zeker! — Er is niets nieuws onder de Zonne! En wat is toch een nieuwjaarsdag? — is er iet extraordinairs in? — heeft hij iet anders dan eenige andere dag ? — heeft hij meer uuren? — één minut meer dan een andere ? — of is het alleen vooroordeel? — gelooft men ook dat er iet heiligs in is? — dat die dag misfehien het jaar beheerscht ? — Dat kan ligt zijn want hoe zeer wij de Avês & Ha- ruspices der Romeinen niet hebben, zo hebben wij echter zo wel voortekenen als zij. — En de ongelukken die ons  V A N D E N D A G. 45 den iften Januarij treffen — treffen ons het geheele jaar — en dan zouden wij dit jaar zonder complimenten eindigen , daar onze nieuwe broeken fchoon linnegoed •— alles klaar is , om ons in het toekomende recht wellevend te doen figureeren! — wij — wij zouden alle onze fraaje nieuwjaarswenfchen ■ ■ alle onze vifitekaartjens — alle onze plans moeten laaten vaaren — en vlak in het oppofite vallen. Eer verwisfele zich het jaar zonder eenen nieuwen dag — eer wij onze idcen onze vooroordeelen van den dag laaten vaaren. — Een nieuw kleed, goede woorden en goede wijn — waren bij de Romeinen in de orde van den Nieuwjaarsdag. — En die zijn ook bij ons in het zelfde geval. — Laaten wij ons dan ook bij dezelfde gewoonten vernoegen. — Laaten wij elkander altijd goed weêr altijd de vroegte — altijd het welzijn altijd goed nieuws toewenfchen — dan hebben wij het altijd wèl; want als er niemand,  4-6 ONZE VRAAGEN van ons of onze vrienden ziek is — alles in de brouwerij van de waercld wélgaat — immers naar onzen zin als het weder altijd goed is — als wij nooit te laat komen, zo vraag ik UI. alle M. V. of wij iet meer wenfehen of begeeren kunnen? Maar ware het niet beter, elkander toetewenfehen — dat wij met het einde van dit jaar - het wenfehen afleerden — en in het vervolg het wenfehen geheel en al daarlieten — om liever met ijver en kracht dat geen natejaagen , dat ons goed en nuttig is — dan onze tijd met wenfehen en ijdelheid te verflijten? — Hoe veele zijn er door wenfehen niet ongelukkig geworden! — De eene bidt om kracht, de andere om goed - om geld -- en alle worden zij door het gewenschte niet gelukkig. — De boer wenscht om regen, terwijl de fteeman om zonnefchijn bidt. — De eene bidt om oorlog,de andere om vrede — beiden zonder fucces. Wat zal ik dan toch M. V. op dezen dag, daar ik eigenlijk om te wenfehen ben op»  van den dag. 47 getreden — en wel om u een beter jaar toetewenfehen , dan wij gehad hebben, zeggen ? — Er is waarlijk niet te wenfehen! — Hoe dan? — Laaten wij allen ons in ftaat flellen om het wenfehen te kunnen ontbeeren. — Laaten wij den goeden Hemel danken dat wij zijn — laaten wij allen de reden en Natuur volgen , om onze gezondheid en krachten te behouden - laaten wij allen elkander het leven genoegelijk en aangenaam madken — in zo verre het ons, zonder het verzaken van ons waar belang en eigenliefde mogelijk zij — en dat kunnen wij doen — wanneer wij flechts zorgen malkander geene haatelijkheden te berokkenen. — Laaten wij onze denkbeelden malkander zo veel doenlijk ophelderen — immers opheldering van denkbeelden is waare verlichting! ■— en waare verlichting is de waare gelukzaligheid in dit leven — zo zullen wij naar ligchaam en geest gezond worden — zo zal ons geen mist, fneeuw, regen, te veel zijn —  4^5 onze vraagen van den dag. zo zullen wij ons, in den loop van diü ondermaanfche als in dat der faizoenen , leeren fchikken — wij zullen lecren begrijpen , dat alles van eene almagtige wij* ze en gofde oorzaak van het geheelal afhangt, die de loop des zonneftelfels geordend heeft — de faizoenen doet afwisfelen — en die zo wel de beweging derzelven als die van de fchepfelen welken ii ij volgens eeuwige natuurwetten heeft doen bewegen en gevoelen , voor akcos bepaald en geordend heeft. Zo zal ons geene verwondering — gee* ne vrees — geen ongenoegen meer kwellen — wij zullen meer gelaten zijn in het zien der dingen die om ons zijn — en wij zullen, bij het refultaat onzer beweegings- en gevoels-aandoeningen, in het volgende jaar, bij dat van het voorige, gewonnen hebben. Och dat dit zo ware! zo zouden wij alle gelukkig zijn* — Maar daar wensch ik weder in gedach" ten! — Ik eindig liever. den 30 Dec. 1793.