HET p. O O DE KAP JE. ZANGSPEL.     HET ROODE KAPJE. Z A N G S P E L. GEVOLGD NAAR HET HOOGD BIT SCH. DOOR. CORNELIJS L O O T S. TE AMSTERDAM, B Y J. HELDERS en A. MARS. 1796. Met Privilegie.   BERICHT. J^e vertaling van dit Zangfpel is sj«' oorfprong alleen verfchuldigd aan het verzoek van eenige der Commisfarisfen des Nat ionalen Schouwburg!, ten einde het inuvjkminnend gedeelte van het publiek op nieuw een onfchuldig en aangenaam vermaak te bezorgen. Schoon niet behoorende tot die onbarmhartige en dikhuidige vyanden van het zangfpel, wier verflempte zintuigen en gefloten Jiari even zo onvatbaar zyn voor de iconen der muzyk, als een blindgeborene voor het licht der zonne , en die den zang dus gaarne geheel van het tooneel zouden willen verbannen ; fchoon ik begryp dat de welluidende Euterpe even zo goed op den zangberg behoort als hare zusters Melpomene en Thalia, ben ik echter te wel overtuigd van de weinige inwendige waarde der meeste ft tikjes van dezen aart, dan dat ik, voor de vertaling van een derzelven , eenigen kunstroem zoude kunnen verwachten ; myn hoogst genoegen zal dus beftaan in de ondervinding dat ik myne ftadgenooten eenige vrolyke en aangename uren doe jlyten, en den Schouwburg voordeel vcrfchafi Zy , die weten wat het is Zang/lukken op gegeven mnzyk zodanig te vervaardigen, dat dezelve vloei/end kunnen uitgevoerd worden, zullen zich niet verwonderen dat ik aan dit hoefdvereischte de bevallige lezing der muzykftukken heb moeten opofferen. Fraagt men , waarom ik dit ftukje niet in vaerzen heb ie-  behandeld? ik antwoord, dat Jchoon het te wenfchen ware ""er minder pf ozaflukken ten toonecle wier den gevoerd, ten einde onze poëzy niet geheel uit te doven en het kunstvermoe-en onzer AÏÏeurs en Jiftricei om vaerzen te reciteren niet verder te vernielen, ik echter de dialogue van dit zo wel ah van de meeste Duitfche fuikjes ongefchikt voor de poëzy ja beneden dezelve hebgefchat, behalve dat men in de uitvoering der meeste Zangfpellen weinig voldoening vind voor den iyd en arbeid aan het vervaardigen van vaerzen hefteed. M/g ik tyd en gelegenheid behouden, dan hoop ik verder voor den Schouwburg te arbeiden , dien arbeid belangryker te doen worden, en de goedkeuring der min. naars van meer verheven tooneelftukken te verwerven. DE VERTALER.  Geen Exemplaren zullen voor echt gehouden worden , da" die door den Secretaris van den Nationalen StadySchouwburg onderteekend z*n- /Vs. L:  P E R S O N AA D J E N. emrich von li nd au, invalide haf ar en ritmeester. l i na , zyne nicht. ka rel van felsen berg, luitenant en cmmandaat van een greus-kordon, s a n d E r , kastelein op het /lot. m ar i anne, zyne vrouw. hans christof nitsche, hoereufchoilt. hedwig, zyne huisvrouw, zuster van Sander. een korporaal. een boer. soldaten, rec rut en, boeren. een vr'/korporaal, zwygende. HET  II E T ROODE KAPjË. ZANGSPEL* EERSTE BEDRYF. Het Tooneel verbeeld een open plaats, in liet dorp: adfi de eene zyde ziet men het Jlot van den Heer van het dorp, aan de andere zyde de woning van den fchout} ep den ac iiergr'SnS is e en p'at, met eeh totivè en eert emmer. Het is avond. EERSTE TOONEEL, HEDWIG, MARIANNE, HANS, S A N 1)ER •' ét beide vrouwen zitten voor het huis van Hans, lied. wig met vaatwerk , en Marianne met breiwerk / Har.s gaat met hoed en rotting vcrdrictlyk heen éri wéér, Sander komt naderhand met hoed en rotting uit het veldi H È D W I G. ' 6 Wie moet niet een gade beMa;»n,' Wier gemaal haar door rmnnenyd phagt? Als by, nimmer gerust, alle dagen, Knorrig ziet, haar belpied cn belaagt? . A MA*  s HET ROODE KAPJE. MAR I ANNE. Ja, zo ging liet wel meerder voor lieenen Hem, die los zicli in 'i huweiyk waagt: Veel te vroeg doet die flap ov.s dan weenen: Al de blydfchap en rust is verjaagd. HANS. Waarom toch my zo dwaas gedragen? Wat deed ik met een jeugdige vrouw? Moest,6 Hanslu de duivel dan plagen? Acii! ik barst fchier van gramlehap en rouw. H E D W I G. 'k Zie te laat welk een echt me is befclioren. M ARIA N NE. Dit voorrpelde ik u lang reeds te vooreu. HANS. Ja, zo ging bet wel meerder voorheenen Hem, die los zich in 't huwelyk waagt. IIE D W I G en M A R IA N N E , beide. Ja, zo ging enz, HANS, tegen Hedwig. Scheer je voort, blyf in huis als het past, Want de vrouw is de huiszorg belast. HEDWIG. Keen, '1; ga niet heen. ik blyf mv vermaken» En bet fclioon van het weder hier (maken. H A N S. Wat u hier houd kan ik lichtlyk denken: 't Is om uw' Ui tinaar lonkjes te fchenken. HEI) W I G. Asb! wie kan zo veel fmaadreên verdragen! ïï A»  ZANGSPEL. 3 M ARI ANNE. Keen, zy blyft,, wyl dit my kan behagen. HANS. Volg myn' wil, of gy zult bet beklagen, Scheer je voort, wederftreef niet, ga heen. HEDWIGi MARIANNE. HANS- Ach, wie kan zo veel Neen,zy blyft,wyl dit Volg myn' wil of gy i'maadreen verdra- my kan behagen. zult het beklagen, gen? Keen.,ik ga niet, ik ga Neen, zy gaat niet zy Scheer je voort, weniet, 0 neen! gaat niet, Oneen! dirfheet niet, ga heen. S A N D E R. Wat benkerl is dat grommen! 't ls of er hommels brommen. Gy raast, en kylt, en icheld. Waartoe dit woest geweld ? Wat beuker enz. HANS. 6 Broeder, hoor myn reden, 'k Bid wil het my ontleden, Heb ik geen recht van klagen, Als zy my lreeds blyft plagen? Zeg my, vind gy't gefchikt Dat zy hier naait en flrikt? SAN DER. Wie zou bier kwaad in merken ? 7y kan hier beter werken Dan in het duister,, binnen. Ik weet gy bitst uw zinnen , Om haar. voor tydverdryf, Te kwellen door gekyf. A 2 HANS.  4 HET R O O D E KAPJE. k ah s. Wat moogt ge, 6 broeder! praten? Dit is de reden niet; Zy wacht hier ibaks foldatcn,] Die zy dan lonkjes bied. iie d wig. Zo fpreekt geen reedlyk man. marianh e, tegen Sander. Help gy uw zuster dan. Zo gy haar thans verlaat Eezweer ik u myn' haat. SANUÏ Li. Heer broeder ! kort en goed, Zie voor u wat gy doet; Er. plaag, door uw gekyf, Haar niet voor tydvcrdryf. j HANS. Heer broeder ! moei u niet Met haar, laat my 't gebied: 't Raakt u niet hoe zy klaag. MARIA NNE. Vervloekte wyvenplaag! Tegen Sander. Hoe t zou hy u we'rftreven ? Zo gy 't niet dandlyk fluit, Ga ik u Ihaks begeven En lagcli u helder uit. sander, tegen Hans. Weet gy dat ik *t bevel Hier voei'? maak my pietjdofl B a 9  ZANGSPEL. S HANS. Loop jy naar 't diepst der heil Jy maakt den kop me op hol. SANDER. HANS. *k Ren kastelein van 't Hot, Iklagch met uw gebod. Ik kan hier wetten (lellen: De boeren braaf te kwellen, tk Eisch eerbied en refpeél." Verftaat gy u perfeft; Gy zyc my dit verpligt. Dit vak uw loosheid licht, 'k Ben enz. j Ik lagch enz. MAR IAN NE. I-loe zou hy enz. SANDER. HANS. Hy is enblylteen lompe vent, Zyn baatzucht isbierelk hek-end, En zo by niet wil buigen, Dit kan ik doen getuigen : Zal ik 't hem doen beklagen. Hy kan flechts boeren plagen. HEDWIG. MAR.1ANNE. Myn zuster,/preek, ach! waar- Hoe zou enz. om gaat Ge uw' man in 't harnas jagen? SANDER. HANS. lis/\s enz. Zyn baatzucht eng. Nu zwyg, wees flil, genoeg gepraat ; Hy zal zich beter dragen, Of ik fchaf daadlyk raad, ALLE N. Laborlabo, Hoe raasr my 't hoofd als ware ik zot, Laborlabo, Gelyk een romlende erwtenpot, Die fel te kooken ftaat. Op het einde der kwartet valt liedwig in faauvte. A 3 M-V  6 HET ROODE KAPJE. MARIA?!NE, naar haar toeloopends. Ach! om 's hemelswil, myne zuster! SANDER, tegen Hans. Zie daar nu de vruchten van uw heerlyk gedrag. BIARIANNE. Bied ons toch hulp! — Myne zuster! (Haar zak doorzoekende ) Indien ik myn reukdoosje flechts by my had, zoude ik haar fpoedig bybrengen. II A N S. Zwavel is ook goed. MARIANNE. Foei! welk een vent! TV/E E D E T O O N E EL, DE VORI GEN. FELSEN B ERG. FELSENBERG" "V^at is hier te doen? HANS , koeltjes. Een finauwte. MARIANNE. Befchouw flechts, heer Luitenant. FELSENBERG. Dat arme fchaap! {Hyneemt zyn reukflesje enhefprengt tor.) Ach,kom weêr tot u zelve, bekoorlyke engel. HANS» Sander aanftootende. Bekoorlyke engel! eilieve , hoe bevaltudit? {Tegen Fclfciiierg.') Verpligt. voor uwe vrindelyke zorg. FEL"  ZANGSPEL. 7 felsenberg, noch bezigmet Hedwig. Ik doe het gaarne! hans. Ei? Hm! Ja ! ja! dat geloof ik ! hedwig, bekomende. Gy? Zyt gy myn helper? felsenberg. Ach,hoe gaarne ware ik dit altoos! hedwig, hem de hand drukkende. Verplat vour uwe goedheid. h an s. Dat ftaat my niet kwaad aan. marianne. Waardile heer Luitenant! sander, by zich zeiven. Waardfte? marianne. Men help haar op, en—■ h e d wi g. Men breng my voort hier van daan. Feifenberg en Marianne geleiden Hedwig in huis. DEKDETOONEEL. hans, sander. hans. JSïu , broeder! rust wel. sander» Waarheen toch? A 4 kans»  » HET ROODE KAPJE. hans. Wel zeker, ik zal mynheer den Luitenant alleen by rnyne vrouw laten? Dit ware immers onwellevend. s a n d e IX. Alleen?— Myne vrouw is 'er immers by. Hoor, broeder, gy zyt een goed foort yan een' man. hans. Waarlyk? sander. Sleclus uwe jaloersheid is onverdraaglyk. Gy maakt het kwar.d daardoor noch erger. hans. Doe ik? sarde r. En ten Ir.ntfte ontftaat'er zelfs eene melancholie uit. hans. Waarachtig? sander. Gy moet betere gedachten van uw vrouw voeden. h a n s. Moet ik? Maar als ik nu niet wii? sander. Dan zyt gy ougenecslyk. HAN s. Gy zult my buitendien niet genezen. SANDER. D?t merk ik. Dus ilaap wel: ik moet by myne gasfen zyu. }i a n s. G."5iCn? SAN-  ZANGSPEL, » SANDER. Een paar uur geleden kwamen zy aan , en verzochlogies. Ik maakte geen zwarigheid, want, lieve .emel! waarom zou ik het weigeren? de kamers Haan. immers leeg. HANS. Wie zyn zy ? SANDER. Een oude hufaren Ritmeester, en zyn nicht; een meisje, broeder, een meisje! zo fchoon en zo bloei» jend als een roos. HANS. Zo? SANDER. Ik dacht al by my zeiven, die haar eens tot vrouw krygt, moet een leven hebben als een paradys. HANS. Waarom komen zy hier? SANDER» Zy zoeken iets. H AN S. Geld? SANDER. Dat hebben zy zelf; zy vernamen zeer nanuwkeurig naar den Luitenant Felfenberg. Ik zeide hen ter* ftond , dat hy in het ftedeken, een bpogfcheut van hier, in het grenskordon ligt. HANS. Mooglyk is die oude Ritmeester de vader van Fel- ftftberjj? A 5 sah.  - p is HET ROODE KAPJE. SANDER. Misfchien is het zo. HANS. En my zou het aangenaam zyn. Wellicht neemt hy iiem mede, en ik verlies 'er niets by. SANDER. Dat draait al wéér op jaloersheid uit. Lieve hemel! hoe kunt gy toch zo zonderling denken? HANS. , Ik denk juist zo als het is. SANDER. Neen, zeg ik u, gy maakt u het leven bitter, zonder feden, ARIA. Een (laaf der jalouzy Heeft blydfchap vroeg noch laat, Strekt elk ter fpotterny , En word alom gehaat. Dees les eischt uw betrachting: Verkeer voortaan uw tot: Nooit baart jaloersheid achting , Maar altoos fchande en (pot. Want menigmalen is 't gefchied, Dat, als het vrouwtje wierd belpied, Zy toch haar' man te doeken wist : Niets gaat 'er boven vrouwenlist. Een flaaf enz.  ZANGSPEL. it Let wel op 't geen ik u verklaar: Zorg dat uw drift geen ramp ineer baar* En da> gv 't onheil van u weert, Dat man en vrouw te zaam onteert. * Een fiaaf enz. Hy gaat hee». HANS. Praat wat gy wilt, Hans weet best wat vleesch hy »n de kuip heeft, en hy zal mynheer den Luitenant oogenbliklyk verzoeken, zich geen meerdere moeite te geven, en myne vrouw van verdere bezoeken te exctifeeren , want daar komt toch nooit iets goed van, myn broeder mag praten , wat hy wil. VIERDE T O O N E E L. HANS, FELSENBERG, MARIANNE, de beide laat ft e komen uit het huis. H A N S. ^ïu, is zy weder op haar verhaal? MARI ANN E. Ja , zyj is beter, en fchynt een weinig te willen fluimeren. FELSENBERG. Stuur maar om my, als het lieve meisje wéér erger word. HANS. Meisje! zy is geen meisje, zy is myne vrouw. FEL-  t* HET R O O D E KAPJE. felsenberg. Uwe vrouw? hans. Myne vrouw. felsenberg- Ik meende dat zy uwe nicht was? h a n s. Zy is myne vrouw. felsenberg. Of uwe dochter? hak s. Neen, myne vrouw. felsenberg. Of uwe zuster? ii a n s. Ook niet! — myne vrouw! felsenberg. Zonder gekheid? ii a n s. Zonder gekheid, myne vrouw; in allen ernst ,myne yrouw. felsenberg. Dus mevrouw de Schoutinne. h a n s. Ja, mevrouwde Schoutinne, en mevrouw de Schoutinne is noch myne nicht, noch myne zuster, noch myne dochter, maar myne vrouw, begrypt gy, zo is. het!— Hebt gy 'er iets tegen? felsenberg. Niets! niets ter wr.ereld l Maar het is toch jammer d? •  ZANGSPEL. ïs fat een zo fchoon, aartig, jong wyfje de vrouw is van zo een' ouden knorrepot. Waarachtig haar droevig noodlot verwekt myn medelyden. A R I ■ A. ' E»n wrevele knorpot, wantrouwig en naar, Huwde een zo bem n'yke vrouw! Helaas ! waarom fh-aft haar het noodlot zo zwaar? Verdient ?y decs kwelling en rouw? Hoe jammer is 't dat zy door droefheid en fmart Ver tat in den bloéijendfte'n fleur! Een betere gade verdiende haar hart. Wat blindheid beltuuide haar keur! Een wrevele enz, Zy is als een engel zo fchoon en behaaglyk, Hy, knorrig, wantrouwig, voor niejnant verdraagtyk; Zy is altoos levend, en aartig, en vlug, En hy als een ezel zo graauw en zo flug; Voorzeker zyn dwaasheid moest ftraf zvn beloond-, En hy met öeraad op het voorhoofd gekroond. Hj gaat heen. VT F D E T O O N E E L. HA NS, MARIANNE. HANS. Wa t of mynheer de Luitenant niet al fnapt! Het is verfchriklyk hoe hy zich voor myne vrouw in de bres ftelt: zyne vrindelyke Wenfchen fchenk ik hem gaarne, c:i omtrent myne vrouw zal ik my van een ander nïiddej bedienen. M A*  j4 HET ROODE KAPJE. MARIANNE. Voorzeker weer een onbefchoft middel! HANS. Ik denk het zal probatum zyn. MARIA NNE. En dat is? HANS. Ik zal een groot hangllot koopen, en myne vrouw mag dan zien hoe zy de deur uitkomt. MARIANNE. Wees toch zo onnozel niet! Zo uwe vrouw u bedriegen wil, helpt het hangllot (Met de vingeren knippende") net zo veel als niet met al. . HANS. Dat is te zeggen? MAR IANNE. Dat geen'man in de waereld in ftaat is ons getrouw temaken, wanneer wy niet getrouw willen zyn. Myn man moest eens met een hangllot voor den dag komen, al was ik noch zo deugdzaam, noch zo getrouw geweest, ik zou 'er my dan een hartelyk genoegen van maken, hem te bedriegen; ecnvouwdig— om hem te bewyzen dat een hangllot niets helpt. HANS. Nu, dat zullen wy eens zien. Hy gaat heen» ZES-  ZANGSPEL. tg ZESDE T O O N E E L. MARIANNE. Ik wou toch wel eens weten , waarom Hedwig haar' man zo veel gezag heeft afgedaan! Maar zy zal zich zekerlyk in den beginne verkeken hebben, en zo gaat het de meeste vrouwen. Zy, die ten eerden op den bruiloftsdag het beduur niet in handen weten te krygen , krygen het nooit. ARIA. Vrouwtje1;! wilt ge uw mans regeeren, Zorgt dan dat ge u vroeg doet eeren. Zo ge in de eerste huwlyksdagen , Als men 't allerbest kan (lagen, ■ U gedraagt gedwee en Md, Zwicht gy voor der mannen wil. Had ik dit niet (leeds betracht, *k Vond myn' man, by dag en nacht, Met zo veel dtenstvaaidigheid, Op myn wenken , niet bereid. Zy gaat heen. ZEVENDE T O O N E E L. EMRICH VON LINDAU, LINA. EMiUCH. Ik moet het bekennen! de gelegenheid is fchoon, de vlakte is zo fraai ais of zy tot een Ibgveld gefchapen ware ; in waarheid( de beste flagvelden in Saxen zyn niet  16 HET ROODE KAPJE. niet fchooner. Het fteedje ligt zo naby, dat ik den Luitenant kan overvallen, zonder my dooreen' langen marsen af te matten. LINA. Maar als gy hem fpreekt, waarde oom, wees da» niet te driftig. Zeg hem — EMRICH. Ik zal hem zeggen wat ik hem zeggen moet- en ik wil flechts zien of het geen men uitftrooit waarheid is, namentlyk of hy meer van andere meisjes houd dan van zyne bruid. LINA. Maar hoe kunt gy- EMRICH. Zottengeklap! ik wil zien of het zo is, en zie en bemerk ik iets wat ik niet wenschte te zien of te bemerken, dan- zal hy voor den degen, of ik ben uw' oom niet: duizend fatans,ik ben een Hongarisch edelman! ik, die in Turkenbloed fchier verzopen ben, ik zou de rechten myner nicht niet weten te verdedigen, dan ware ik geen knip voor den neus waard'. LINA. Neen, Pellenberg kan my niet misleide»! EM RIC H. Ja , daar op wou ik niet gaerne iets verwedden. LINA. 'k Ben zeker-* É M-  Z A N G S P È L. \? E M R I C H. Wat ?y zegt! — Het zal my inuisfc'ieri fief zvn alj gy gelyk heb:, en niets zal my meer verblyden dan tl de vrouw van Felfenberg te zien, het fchynt toch dat hy u al zeer na aan het h:.rt ligt. Gy hebt beide geld,— gy zult gelukkig zyn. LINA. Ach, i;ts meer dan geld en goed maakt de liefdtf gelukkig, E MRIC H, Ik neem myn intrek by u, en — gantsch feldre nenv! dan zal ik dikwyls aan het wiegtouw trekken, en dert kleinen fchalk öp myn kniënzien fpelen. Hoor,Lina, hierin verheug ik my. — Nu ik geen jrr.irzarenkoppen meer wegfabeleu kan, wil' ik— uwe kinderen wiégen. Dit is ook eene bezigheid, en in waarheid hei e:ne is zo nuttig als het andere. Men moet niet onredelyk zyn! Gantsch wonden! ik heb myn deel ook van de waereld gehad; nu wil ik my tot rust bégevin en onder een pyp tabak al de avontuurtjes nadenken die ik gedurende myn leven in overvloed heb gehad. ARIA. Is my, in myn vroege jaren, Veel ontmoet en veel weirvarch, Sciioor ik jnmt/aren neder, Hakte en liouvvde ik gintscli en weder, Maakte ik 'c by de mc;s;es bont, Een ik vaak gekwetst, gtwihid, 13 Deed  i8 HET ROOD E KAPJE. Deed ik braaf de glazen fchuimen, Heb ik nooit liet \eld gaaii ruimen, Heb ik my ftceds goed geweerd, Ben ik nooit gedeferteerd, Zworf ik rond, berooid en kaal , Voor gemeen, voor korporaal, Voor wachtmeester en kornet, Stond ik betiitiings op "t piquet, Heb ik ryken bun bikomen , En den vyarid veel ontnomen? Retireerde ik toen op 't land, Daar 'k q.iitecrde als luitenant? Nu, nu wil ik voor u leven, Met myn dood u alles geven : 'k Iljb u erfgenaam verklaard , Al myn goed voor u geipaard. Lina weent. Lina! hoe, wees welgemoed. Waarom flort ge een tranenvloed? Daar 'k uw wangen zie befprocijen, Voel ik ook myn trat.en vloeijen; Hy wischt eenige tranen uit zyne oogen, doch dwingt zich fchiehjk tot lagchen. Emrich Lindau! boe! wat deert u? Weent gy, oude! rechtsom keert u. Ja, ik wist fints zestig jaren, Naauwlyks dat 'er tranen wrr.cn , En dit meisje roert myn hart, 'kWeen en voel een zoete fmart. -k Wil die treurigheid vei dringen, Ik wildanfen, ik wil zingen, ïmla trala, trala la! Hopla, hopfa. heifa, fa! Ql heengaan^ i c II V-  ZANGSPEL. t$ ACHTSTE T O O N E E L. DEVOORIGEN, SANDER-, MARIANNE. MARIANNE. Ei! ei de Heer Ritmeester fchynt buitengemeen vrolyk! EMRICH. Ja, ik ben een wonderlyke klant, dan huil ik, dan lagch ik, dan vloek ik , d?n zing ik. Ik ben het levend afbeeldzel van den foldatenfcand. S A% DER. De omtrek hier draagt uwe goedkeuring toch weg? EMRICH. Dat doet zy. SANDER. Dit is my hoogst aangenaam. MARIANNE. Wy hopen dat gy het by ons naar uw 'genoeg-* moogt vinden. EMRICH. Daar hebt gy 'er myn hand op! en- weet gy wat? als ik u van huis een vaatje Tokayer wyn mogt toezenden, neemt gy het immers niet kwalyk? MARIANNE, neigende. In't minste niet, Heer Ritmeester, EMRICH. Dat is myn lief! QHaardekandfchuddende.^Eenmc.& D 2. een  ae HET ROODE KAPJE. een mm , een woord een woord! — Nn, kammeraad, willen wy onze marsch aannemen, en mynheer den Luitenant opzoeken? LINA, ter zyde. 6 Hemel! {Tegen Mai ie>nne.~) Indien het u mooglyk is, zo verhinder ten minste dat myn oom , dezen avond , den luitenant fpreekt. MAIIIAN N E. Dat zullen wy terftond verhinderen. Ik heb het myn' man flechts te gebieden, dan blyft hy hier., L I N*V. Als gy dit konde doen dan — MARIANNE. Pit zult gy oogenbliklyk zien.— {Tegen Sanderf) Schat! gy kunt thans niet met den Heer Ritmeester gaan, SANDER. Waarom toch niet? MARIANNE. Uwe bezigheden — SANDER. Hebben thans weinig te beduiden. Ik zal dus — MARIANNE. Gy zult niet medegaan, gy zult hierblyven, of gy weet wat 'er opzit, als gy ongehoorzaam zyt. SAN  ZANGSPEL. SANDER. Duld dat ik ga, hoor rede». MARIANNE. 6 Neen! 't word niet geleden. SANDER. Verklaar ïny toch waarom ? MARIANNE en LINA. Daarom, daarom, daarom. EMRICH. 'c Is wyvenpraat; kom , kom. SANDER. Verklaar my toch waarom ? MARIANNE en LINA. Daarom. EMRICH. Belagch haar dwaas gebrom. MARIANNE. Of wys , of dwaas, kortom. Weet dat dit niet gefchied. EMRICH. Ei lieve, waarom niet? MARIANNE. Wyl ik 't niet hebben wil. SANDER. Ik bid u, houd u flil, En laat my gaan, hoor reden. MARIANNE. 6 Neen , 't word niet geleden, B 3 SAN.  «s HET R O O D E KAPJE. SANDER. Verklaar my dan waarom. MARIANNE en LINA. Daarom, daarom, daarom. EMRICH. *t Is wyvcnpiaat; kom, kom. SANDER. Ik ga, ondanks uw reden, 't Word al Dien treft te fel een fin&rt. B $ «|  sö HET R O O D E KAPJE. Als men bukt voor leed en plagen, Zonder fchuld, is 'i licht te dragen ; Valt f'omtyds de (mart ons bang, 'c Wreed verdriet duurt zelden lang. Wat al rampen ons do:n beven , Nooit moet ons de hoop begeven; Hy, die ftout en van blyft fta:ui, Ziet welhaast het leed vergaan. Zy wil heengaan/ T WA AL F D E T O O N E E L. HEDWIG, FELSENBERG. FELSENBERG. Cjoeden avond, beminneiyke vrouw! HEDWIG, ontfleld, ter zyde. 6 Wat is het goed, dat myn man hier niet is. (Overluid ) Uwe dienaresfe. FELSENBERG. Zo alleen? HEDWIG. Geheel alleen. FELSENBER G. Waar is mynheer uw gemaal dan? HEDWIG. Pat weet de hemel! Ik beu ongerust over hem. FELSENBERG. Dat verdient hy niet. H E D-  ZANGSPEL. 2? 11 EOWlGi Als hem maar geen ongeluk is bejegend: ik heb hem naar de molenfteeg zien gaan. FELSENBERG. Wellicht is hy zo iufchikkelyk dat hy in het water bruid." Dan zyt gy van hem ontllagen. HEDWIG. Foei! fchaam u! FELSENBERG. * Gy zond juist de eerste vrouw niet zyn, wier man zo recht ter fneê was verdronken. (Jlet word meer en meer donker.) DERTIENDE T O O N E E L. DE VOORIGEN, HANS. HANS, ter zyde. jMLrgen is het hangllot klaar! - en dan zal ik — (rïv wil in huis gaan , doch word Felfenberg en Hedwig ge. waar.') Wat? zie ik wel? ja! zo waar als ik leef! daar ftaat myn dierbre wederhelft en babbelt weêr met myn» heer den Luitenant. Na zal ik oogenhliklyk myn' zwager roepen , dan kan hy zich zeiven overtuigen, hoe onfchuldig zyne lieve zuster is. (/ƒ/ wil in het fo^ ^aan,~) VE E 2?-  «8 HET "i CODE KAPJE. VEERTIENDE T O O N E E L. 1> E VOO RIGI N S A N D E R. SA V D E R , uit het ftot komende. "Nv^rrrhecn zo driftig, heer zwager? II ANS. Juist kwam ik om u tc roepen. Hier is wat te zien. SANDER. En wat? KA NS. Ziet gy gints myne vrouw met den Luitenant niet? zy hebben geheimen zo het fehyut: het zou onbeleefd zyn ben te ftoo'en. FELSENBERG, voortgaande met Hcdeig te fpreken, terwyi Hans met Sander op een" af [land /Iaat. Slechts moed en geduld ,wy zuilen hem wel genezen, HANS, Yenuoedelyk fpreken zy van my. FELSENBERG. Ik beloof u dit op het plegtigfte. HA NS. Ei? II E D W I G. Ach , zo gy dit konde doen! FELSENBERG. Twyffel niet, wat ik beloof, kom ik ftiptelyk na. H A N S.  ZANGSPEL. *9 hans. IVel waarom niet! FELSENBERG. De gek is zulk eene brave vrouw niet waard*. h a n s. Ik heb het wel, hy meent my, sander. Hy heeft niet geheel ongelyk. felsenberg. Maar hoe drommel kost gybefluiten , zulk een'ouden Jaloerfchen vent te trouwen"? HED WI G. 'Ach! h a n s. Zy zucht! hoort gy het wel? sander. En waarom zou zy niet zuchten? h a n s. Om—dat ik 't niet hebben wil. II f: D w i G, om ziende. Hemel, myn manl hans. Goeden avond,famen! fe lse kbèrg. Goeden avond! h an s. Ik ben u immers niet in den weg ? fel-  So HET R00DE KAPJE. FELStNBERG. In 't minst niet. HANS. Nu, dat is my aangenaam. {Tegen zyne vrouw ) Maar dat gy u gedurig zo zeer aan de avondlucht bloodfteid, is my niet aangenaam: (.Tegen Felfenberg.') Gy vergunt my wel, dat ik myne vrouw verzoek om zich in het huis te begeven , waarin zy behoort ? r elsenberg. Noch niet! h ans. Niet? FELSENBERG. Neen, zy moet hier noch wat blyven. HANS. Is u ditwczendlyk ernst? FELSENBERG. Ten vollen ernst. hans. Zo! - {Tegen Hedwig.) Ga in huis, zeg ik Ui FELSENBERG. Hy is zo jaloers, dat ik hem beklagen moet. II AN S. Wel verpligt. FELSENBERG. Wat minder jaloezy . cn wat meer wellevendheid ware beter j de voorbeelden leereii dat het wantrouwen eene baat-  ZANGSPEL. zi Baatzuchtige vrindin is, die meer per centos neemt» dan zy biüyker wyze van haar klein capkaal kan vorderen. Laat ik u eens een historietje vertellen. ARIA. Een knorrig man ging,--hoog bejaard, lien aartig wyfje trouwen. Elk wenschte aarl haar te zyn gepaaid: Zy was de pronk der vrouwen; Haar leest, haar oog, dat vonkjes fchiet, Haar fclioon vond zyn's gelyken niet; Zy had vernuft , en veel ver/tand , Een lieve poesle en fchoone, een lieve poesle en fchoone» ces lieve pwesle en fchoone.... hand. Haar voetje was heel net en kleen, In 't kort, alom, door 't gantfche land, Stal zy het hart van iedereen'. Haar oude grommen wierd weldra In jnloezy ontftoken ; Hy floeg by nacht en dag haar ga , En waakte onafgebroken ; Men wierd op flraat haar nooit gewaar; Hy liet geen fteifling ooit by haar; Zelfs in den tuin mogt zy niet gaan; Zt zag zo gaarn de lieve, zy zag zo saam de lieve, zy zag zd>gaarn de lieve ... maan. Geen licht der maan, geen zonnefchyu, Geen vogel, mogt zy gadeflaan: Zy moest geftadig eenzaam zyn. Hei  32 HET R.OODE KAPJE. Het vrouwtje wierd bevreesd en bang, *t Wierd haar zo droef om 'c har..e, De tyi viel haar geweldig lang, Zy kwynde wo ; van fmirte; Haarziekte k'om fehicr eiken dig, Zy riep gefhdig: ó en ach ! Fluks had de man een' arts gereed, Een'keiKlervan der vrouwen , een'kender van der vrouwenleen' kendei van der vrouwen ... leed. Hy was heel jong, en welgedaan, Zag voort wat ziekte haar beftreed; Het vrouwtje zag hein bevend aan. De doctor fprak : li moet haar voort Eens goed magnetiseren, 'k Zal haar dan verder, a,6 't behoort* In orde weêr kureren. De man bedacht zich geenszins lang, Ging heen, en zei: Ga vry uw' gang. De doctor trad naar 't led.kant, En weef haar met een zagte, en wreef haar meteen zagte, er} vreet Haar üi-t een e. igte ...hand. Hy blee! zo lang hy 'c noud'g vond, Eetoonde aanhaar het feberpst verfland, En eiudlyk 't vrouwtje wierd gezond. De man ftond gantsch verfteld hiervan, 't Was zo hy d»cjiteen wonder. Het vrouwtje fprak: Mvn lieve man! Dees kuur hielp my byzotider; 'k Stoor 11 niet meer door naar geklag, 't Is u,t mat al myn 6 ! en ach ! rviaa  ZANGSPEL. 3| Men dankte d' arts heel vrindeljk, Voor zyne aan haar bewezen, voor zyne aan baar bewezen, voor zyne aan Haar bewezen .. .kunst. Men loonde hem h^el mild en ryk, JEiuchonkhem noch, uit'.outre gunst, Een uurwerk cot een vrindi'chapsblyK; Het vrouwtje wierd nu dikwils krank. En de arts vertelleen weldra: Hy hielp haar fluks, verwierf haar'dank, En geld, etcetera. Hy gaat neen. VTFTIENDE T O O N E E L. HEDWIG, SANDER, HANS. HA N S. ^Zwager! wat wil dat etcetera zeggen ? SANDER. Dat wil zeggen,: pas op, dat gy [in geen doctors handen valt. II A N S. Zo, zo! nu als het anders niet is, dan is "er geen zwarigheid. En hoor, broeder, ik behoef geen zo kostbaren doftor; onze hoeffmit hier in het dorp is een htipfche vent: hy geneest paarden, koeijen, en menfehen , en is wel in zyn' fchik wanneer hy voorelka vifite een' fchclling krygt, zonder dat hy juist een dankie en dan noch een etcetera behoeft. Maar be. C hal-  34 HET R O O D E KAPJE. halvedit, Hedwig is fris en gezond, en heeft geen doctor noodig. Hedwig begeeft zich langzaam in huis. sander. Maar een' man, die haar het leven niet verbittert. Gelooft gy dan niet dat gy met vrindelykheld veel verder komt, dan met dat eeuwige brommen enfarrenl hans. Nu, ik zal het' eens proberen, fchoon gy zien zult dat het niets helpen zal. Maar evenwel het hangflot moet morgen aan de deur, want ik kan niet dulden dat myne vrouw zonder myne bewilliging geliadig herom flemen. Eene vrouw moet op hare huishouding pasfen, en niet op alle hoeken en ftratèn gezien worden. — Vrindelyk en zagt wil ik tegen haar zyn, maar wat het overige betreft: hieromtrent — sander , weggaande. Weet hy niet, waar-het hem fchort. ZESTIENDE T O O N E E L. hans, alleen Hm! dat weet ik wel! en andere mannen zullen het ook wel weten, als het 'er even zo gefchapen is als by my. Maar hy, hy ftaat onder de plak, zyne vrouw heeft de broek aan. Hiervan moet by my niets gebeuren. Een man die zich door zyne vrouw laat gebieden , dien icheelt het hier. QOp zyn voorhoofd wy. zende.) Of daar. (Op zyn hart wyzende.") Zy mogen my vry een'jaloerfcaen gek Wy ven heeten, ik zal myn'weg ye?"  zangspel. SS vervolgen, zonder my aan dat gefnap te ftooren. Beter is beter! ARIA. De man regeert, en niet de vrouw: ti Ho ! k betracht dees wet getrouw : Ik min het lecht, ik ken myn* pligt, En niemant overhecrscht ïny licht. Zyn vrouw beveelt, en hy is knecht. Ge ontfangt, 6 domkop! ftraf naar recht. Al zou het onderst boven gaan, 'k Wil nimmer onder vrouwen ftaan. Gy, mannen! neemt dit wel in acht: Bewaart uw recht met al uw magt; Geeft nimmer 't hegt toch uit uw hand, Want anders deelt ge in fmaad en fchand'. Gy wotd befpot, gy word gehoond, En bovendien voor 't hoofd gekroond. De man, exz. Hy gaat heen. zeventiende t o o n e e l. emrich, sander; e en vyl daarna marianne. emrich. Ja, ja! zo was het! sander. Dus eenevergeeffche reis? Ca nu-  35 HET ROODE KAPJE. EMRIC H. Eéne vergeeffeherei?. S A N D E R. Ik was reeds om u bekommerd: ik dacht gy zoud verdwaald zyn , en den weg niet gevonden hebben. E ME.IC II. Ei wat! ik ben immers geen kind. Ik heb hem gevonden, en zal hem morgen ook vveér vinden , dewyl ik den luitenant heden niet aangetroffen heb. MARIANNE, met ee;: keuken fchorteldoek voor, uit het fot komende. Als het met uw goedvinden is, zullen wy aan tafel gaan. Maar ik verzoek u het voor lief te nemen, zo als gy het vind ; want op het land — SANDER. Hecrscht matigheid, waarde heer ritmeester. EMRICH. Een foldaat, als ik, is geen vorstclyke tafel gewend. Een ftuk ham, en een glas wyfl is my aangenamer dan oesters en faifanten, zo als de keuken her geeft! —dus geen oroflag. Kom! {Zy gaan in V fot.) AG T-  ZANGSPEL. 37 AGTTIENDE T O O N E E L. Het is nacht. felsenberg, in eeti' mantel gewikkeld. een k or p oraal. felsenberg. Bezet alle de uitgangen van het dorp. Ik neem den Vry Korporaal met my, en met vier man zal ik de twee recruten zelf oplichten : wees flechts behoedzaam dat men 'er niets-van in den neus kryg'. Achter het kerkhof is onze rendézvous, daar vinden wy elkaer binnen een kwartier weer. de korporaal. Zo als gy het beveelt, heer luitenant. Zy gaan langs onderfcheiden wegen heen. NEGENTIENDE T O O N E E L. FINALE. HEDWIG, beangfligd uit haar huis 'komende. (, Hemel! hoe angftig, boe bang klopt myn hart! Wat vouw leed als ik zo veel ramplpoed en fmarc! > Myn man fmeeil gewis v.-jèr iets kwaads tegen my. Waar zal ik my wenden ! wie Raat my thans by! Ach, zo my myn broeder verlaat ih den nood, Voorfpel ik my niets dan ecu zekere dood. C 3 • TIF IN-  || HET ROODE KAPJE. TWINTIGSTE T O O N E E L. HANS, zonder rok en vest, meteene witte (lanpmutsop, uit het huis komende. De deuren zyn open, ze is weg, ja zo waar! Vergeefs loop ik *t huis door, en zoek hier en daar , En 'k zou niet jaloers zyn! heb ik dan geen reen, Uüar ik haar trouwloosheid zo lang heb geleên ? Maar wacht je, bedriegfterl ik fnuik ie vermogen: Gy hebt my, dit zweer ik, voor *t laatst nu bedrogen. AVic hoorde dit ooit! in de nacht loopt zy heen: lk Iaat haar nooit weder myn' drempel betreen. Hy gaat in huis en fluit de deur achter zich. EEN EN TWZXTIGSTE TOONEEL. HEDWIG, SANDER, de laatflt met een fervet voor, HEDWIG. t) Vreeslyke rampfpoed! onlydlyk verdriet! 6 Hemel! verfterk my , verlaat my toch niet! SANDER. Wat jaagt u, myn zuster? Zeg wat u ontbreekt: Waarom is *c toch dar gy uw woning ontweekt? HEDWIG. Ach, hoor, lieve broeder 1'verfchaf my toch r»fd: Orttdtkmy»w*tfraeed thans myn man wefr voor kwaad? 't Scheert ftraks of aan tafel geen vreugd hem verveelde, Hylagcbte.enfchcrtfte, en kuschtc, enflreelde My  ZANGSPEL- 39 My minzaam en vrindlyk, ja uitte geen woord , Waarin iets onheusch of iets hards wierds gehoord; Maar 't was flechts geveinsdheid, gv zult dit ervaren,' A;s ik u den afloop der zaak kom verklaren. Hy ging ra den maaltyd.terltond naar zyn kamer, En keetde terug met een nyptang en hamer, Twee fpykers, en meer onderfcheidene zaken, En fprak in ziehzelv": Zo zal ik het maken. Tocn fluisterde hy den knecht iets in 't oor. Dit kwam my uatuurlyk zeer wonderlyk voor; Verlchrfkt en vol fiddcrlng vroeg ik hem toen, Wat hy met dityzrcn gcrcedfchap zou doen. Hy lagchte boosaartig, en antwoordde: Morgen Verlaten my angsten , ontvlieden my zorgen. Hy lagchte noch eens, metbefchimpirg en fmaad, En zei: Ca ru Qapen, 't is nacht en reeds laat. Ik ging naar myn kamer, doch nam het bcfluit Te ontvlugtCn, en liep toen de deur aanftonds uit. Cy ziet, lieve broeder! gy ziet thans myn' nood, Indien ik naar huis keer, verwacht my de dood. SANDER. H<)or,zuster, ik kan u dit raadfelverklaren : >k Zal daadlyk uw zorgen en angst doen bedaren: Ije vrindlchap uws mans houd gy te onrecht verdacht; lk heb hem zyn dwaling voor de oogen gebragt, Betoogd dat geweld nooit een hart dwingen kon, Maar dat hy door zagtheid licht alles verwon. Hy heeft my beloofd met u vredig te leven," D00I norschheid noch dwang u geen kwelling te geven; • E<1 waartoe'het yzren, gereedfehap moest ftrekken , Zal 'k tot uw gerustheid u duidlyk ontdekken : Hy maakt beter fluiting, opdat ge, in den tyd fiat C 4  40 H ET R0 ODE K A P J E. Dar, hy 's nachts van huis is, in veiligheid zyt, II E D W 1 G. 6 Dit is iets anders; wie had dit gedacht! Ik heb my dan noodloos in zorgen gehragt. SANDE ft. Wees vrolyk, myn zuster! fpreek niets meer hiervaa: lk raad u, alsbroeuer, ga thans naar tiw' man. HEDWIG. 6 |a ik ben vrolyk en fpreek 'er niets van. VGehoorzaam u, broeder! en ga naar myn' man. TE S AA WE N. Eie dwaling heek £my^ in veel zorgen gebragt. .. C broeder! 7 Adi.u, lieve J t adieu, goede nacbr. C. zuster! j Sand?r gaat in het flot; 71. dwig wil in huis gaan, doch vind het gefloten. II E D WI G. De deur is genoten, ik fra hier, 6 pvu! Ach „hemel! hoe kwaad zal myn man thans hiel zyn. Zy klopt aan. TWE E- E N TWINTIG S TE TO ONE E Z. HEDWIO j HANS, uit.het vengster liggende. IIA N S. Wie is daar? wie klopt dsarl wie maaU dit getier V d Uo\ de lehoutiuue! Wat do'et gy toJi hier ?  ZANGSPEL. 4l HEDWIG. Myn lieve man! ach ! wees niet kwaad tegen my: Ik hel) u beleedigd, d't's't geen ikbe.j'. Vergeef tny een fnur, die nonit weêr word begaan. Heb meely' en laat my niet ianger hier Haan. H A N S. Een vrouw. die. by nacht,zich begeeft van haar' gaê, Verdient geen vergifnis, verdient geen genae. Ga eiders, uw fineeken is hier vruchteloos: Wy fchciden voor eeuwig, ik fchei voor altoos. HEDWIG. t> Zie myne tranen! ach, boor myne beden ! ak Heb reeds zo veel angften en kommer geleden. H A N S. Ga e'derp, ik. zeg u, 't is bier vruchteloos: Wy fcheiden voor eeuwig, ik fchei voor altoos. II E D w 1 G , na eenig fiilzwygen met eens gedwongen ftandvastigheid. Nu, wyl gy voor ecuwig geftheiden wilt zyn, Gj:ciüi du; dces p:ir eind myn rampen en pyn. II A N S. Dat raakt my geen duivel! Ik wenschu, met lust, Geluk op uw reize naar.de eeuwige rust. HEDWIG. Vaarwel, ó tiran! vaar wel, wreede man! Vaar wel! vaar wel! vaar wel! ó tiran! H A N S. G?'uk en goc reize naar de eeuwigheid dan. Hi d vig werpt. eeii grooten /leen in de put en verft huilt zie h ac 'iter dezelve, ii ïlcuiell zy deed het, ö ja! zy Li dood. C } Ach,  42 HET ROODE KAPJE. Ach", helpt my, myn vrinden! ó bittere nood! IIj gaat van liet veugfler. hedwig. Verbat hy bet buis flechts, ik wip 'er voort in, En Kyk uit het vengfter, gelaten van zin. Zy verfchuilt zich M'cder achter de put. DRIE- EN TWINTIGSTE TOONEEL. he d wi g , achter de put. felsenberg, EEN vrykorporaal, met eciie lantaarn , v i F. R soldaten onder het geweer, met zie h voerende t W e e. R e c r u T e n ,welke weenen. felsenberg. Bloodaarts! weent niet, ftaakt uw vrcezen; Voor den droes ! wecst wel ie vreCn. Gy moet thans recruten wezen, Wyl ik daarom bier vertelleen ; Waar wat zult ge al lauwren plukken, Als gy eerst foldatea zyt! 't Boerenvolk moet voor u bukken; Viicgt flechts vrolyk naar den ftryd. PIER'  ZANGSPEL. SIER EN TWINTIGSTE TOONEEL. Devorigen; hans, zonder rok en vest, met een touw en eene lantaarn ;zyn knecht, ook zonder rok en vest, niet een leder. Zy laten de deur open. hans. Lieve vrinden ! ziet my beven Helpt my uit deez' angst erf nood, Red, kan 't zyn, myn vrouw het leven, Ach ! wellicht is zy reeds dood. FELSENBERG. Voor den droes! wat zegt hy daarï Hoe ! zyn vrouw in doodsgevaar ? HANS. Ja, ze ontliep my flinks opftraat, En, heel boos en desperaat, Stortte ze in decs put zich neêr. FELSENBERG. » Logentaal! Hier fchuilt iets meer. Vent, uw boosheid Hykt thans klaar. hans. 't Geen ik zeg is al te waar. Lieve vrinden! ziet my beven, Red, kan 't zyn, myn vrouw het leven. FELSENBERG. Tegen Hans. . Tegen den Frykorporttal. Houd uftil! Gy, neem die leder, Laat haar in het water neder, Blni  44 HET ROODE KAPJE. Bind haar wei met touwen vast; Red de vrouw uit dit gevaar. . De Vrjkorporaal neemt den knecht de leder af, laat die in de put zakken , trekt de montering uit en klimt met de lantaarn naar bereden. FELSENBERG, tegen twee foldaten. Gy, foldaten, maakt u klaar, Boeit den fcliout ,die is myn last. De twee foldaten brengen den fchout op den voorgrond des iooneels, intmfchen komt Hedwig uit hare fchuilpléats, loopt in liet open huis, en fluit de deur achter zich. II A N S. Ik geboeid! wat vang ik aan ! Ach! wat kwaad heb ik begaan? FELSENBERG. Gy hebt baar hierin geftort, ilaar het leven^w/eed verkort. H A N S. . Ach, de hemel hoort my fpreken! Ik heb 't waarlyk niet gedaan. FELSENBERG. ]ii het is my klaar gebleken. ' 1'AK S. Neen, ik heb het niet gedaan. Huilende voor 't flot. b. Myn broeder! lieve broeder! beste broeder FELSENBERG. Zwyg, zeg ik. geeu tegenweer. HANS.  ZANGSPEL. «3 HANS. 6 Myn broeder! lieve broeder, beste broeder! FELSENBERG, den /lok optillende. Zwyg, zeg ik, of vrees noch meer. FTF- EN- TWINTIGSTE TOONEEL. DE VORIGEN, SANDER, met een fervet voor^ uit het /lot komende. SANDER.' Broeder^ wat zal hier gefchieden? Wat beteeknen deze lieden ? HANS. Waarde broeder! fta my by, . Laat my toch niet in de lv'. Ach ! de hemel Jioort my fpreken. FELSENBERG. Stil, zeg ik , geen tegenweer. HANS. Red my, red my. hoor my fmeeken. FELSENBERG. 'k Zeg, wees Uit; of vrees noch meer. ZES- EN- TWINTIGSTE TOONEEL DE VORIG ENJ MARIANNE, LINA. MARIANNE en LINA. Wat mag hier toch zyn begran ? Niemant kan een woord vertlaan. HANS-  4yn. ALLEN. 6.H oe fdioon is't, hoe Vermaaktyfc, Op deez' lommcrnken grom'! Ja ,'t ontbyt is bier recht fmaaklyk, In deez* frisfen morgenftond. MARIANNE , tegen Lina. Laat ik noch een kopje u geven. LINA. ïleen ; ik zeg u vrindlyk dank. SANDER, tegen Emrich. Wilt gy koffi? EMRICH. Nooit myn leven. LINA. Oom verfmaad altoos dien drar.U. E M R 1 C II. 'k Durf my aan geen koffi wagen, Want myn maag kan 't niet verdragen. Wyn verffischt en fterkt het lyf. Dat dan koffi koffi blyv*. Ik Ben»1 geenvoisf zyn'fiand, Als myn pypje knasfer brand. Zy ftaair op, ü ' MA-  50 I-I E T R O O D E KAPJE. MAR IANNE, neigende. Wel moog* he'tu allen bekomen! EMRICH. Verpligt! De wyn fmaaktmy, de tabak is goedr ik ben zo vergenoegd als een vorst. SANDER. Dit is my hartclyk lief. MAR IAN N E. Vergun, dat ik my verwyder; — De keukenbeziglieden — EMRICH. Zyn zeer goede bezigheden. Laat ik u daar niet van afhouden. (Zy gaat in het flot.") Ik ga by het gintfche beekje eens omkuijereu: het is eene aangename wan* deling. TWEEDE TOONEEL. LINA, SANDER. SANDER. !En gy, genadige Freule? LINA. Ik heb een verzoek. SANDER. Ik verwacht uwe bevelen. L I NA. Gy weet op welk een' voet ik met Felfenberg fta ? SANDER. Myne vrouw heeft my 'er van onderricht. LI-  ZANGSPEL. S1 LINA. Hierop rekende ik. Ik vreesde dat een gefprek tusfchen myn' oom en hem niet ten beste mogt uitvallen, en ik ben overtuigd, dat gy, zo wel als ik , zoud trachten om daadlykheden te verhinderen. SANDER. Riet al myn hart. LINA. Hier is een brief aan Felfenberg.—. SANDER. Dien vertrouwt gy aan my? LI NA. Mag ik u verzoeken? —' SANDER. Dien te beftellen? Gaarne! LINA. ó Hoe veel dank blyf ik u verfchuldigd! — Maar gy moet hem niet zeggen, dat ik zelve u den brief gegeven heb. Zeg hem dat hy gebragt is door een' bode, die hierop antwoord wacht. SANDER. Zo als gy 't beveelt. Maar zou Felfenberg u in de vorige nacht, by die historie aan de put,niet herkend hebben ? LI N A. Onmpoglyk! — even zo weinig als myn oom en ik hem hebben herkend; het was pikdonker— en hy vermoed niet dat ik hier ben; want,wisthy, dat ik zo na D 2 by  $2 HET R O O D E KAPJE. by hem was— dm zou hy. ja, myn hart zegt het my, dan zou hy voorzeker in myne armen vliegen. Ik kan my van zyne ontróuw niet overreden. SANDE R. Ik ook niet. LINA geeft hem den brief. Vlieg , opdat ik verzekering ontfang*. SANDE R. Als een pyl uit een' boog ,fnor ik heen , en even zo fhcl ben ik,weerom. Gy hebt u aan een' man vertrouwd, die, zonder zichzelv' te pryzen, tot boodfchapbrenger geboren is. DERDE TOONEEL. LINA. JCarel! ik zal u wederzien, ik zal de verzekering uwer liefde van uwe lippen hooren. Hier verwacht uwe Lina haar gelukkigst oogenblik. Met de lucht, die gy inademt, zweven alle myne wenfehen cn zuchten u te gemoet. — ó Blydfchap der eerste wedervinding ! Zalige aandoeningen , die mynen boezem doen zwellen! Ach ,hoe beeft en klopt myu hart! Karei! Karei! het klopt voor u. 'aria.  Z 'A N G S P E L. 53 ARIA* Ja.'k voel wel myn harte beven, Maar geen kommer duikt het neirj Neen, ik fchyn op nieuw te leven; My is rust en vreugd hergeven: . » Ik veikryg wat ik begeer. Wat verlang ik dan noch meer'? Ja, 'k. voel enz. Vaak vcrgrooten we onze plagen , Daar de vrees ons (leeds doe; klagen: Nadren mis flechts donkre dagen , Straks verliest men hoop en moed, En vergeet al *t vorig zoet. Zy gaat in het fijt. VIERDE TOONEEL. HANS, met zyif hoed en rotting uit het huis komende. Ik zeide het immers wel, dat het niet helpen zon. Nooit vordert men by de wyven door zagte middelen. Zy zyn tot (laverny geboren, even als wy tot heerfchappy; dit is uitgemaakt en recht. — lieu fchoone raad, dien myn broeder my gaf, om vrindelyk tegen myne vrouw te zyn! — Hy is een Jan Hen en \\i; Ie den erffchout Hans ChristofNitfche ook zo maken* Ja, wél bekome hem de mraltyd!— Waf heb ik nu met al myne vrindelykheid by myn wyf gewonnen? D 3 Kiejtf,  54 HET ROODE KAPJE. Niets, dan dat zy my op nieuw weder ontliep. Ilo-e beter men het met de vrouwlui aanlegt, hoe erger men'er meê gefchoren is. De duivel haal'alle de nieuwe gebruiken en huwlyksverordeningen! Ik blyf by de ouden. Die nieuwigheden deugen nooit. Onze voorvaders waren ook geen gekken. Mjn vader wist zeer wel wat hy deed, en als hy myne moeder zaligerniet ten minste alle acht dagen eens duchtig alfmeerdc, dan was'er geen rust in huis. Myne eerfte vrouw (//y maakt tene pantomime met den rotting als fleeg hy.) had ik ten volle naar myne hand gewend. Naauwlyks echter was zy de goede tucht gewoon of zy ftierf. Myne tweede vrouw wilde my graag by myne eerste plaatfen , maar — daar heb ik geen lust toe.- Men is]in de grootfte verlegenheid en zofg om eene vrouw tekrygen , en heeft men 'er eenc , dan weet men van angst niet hoe men haar weêr kwyt zal raken; het gelukkigfte is noch zich te kunnen laten fcheiden;ja dat is ook het verftandigfte wat ik doen kan, want zy ontloopt my immers telkens, envrouwen, die deze fratfen eens in het hoofd krygen,moet men zoeken kwyt te raken, ■ARIA. Ja, ik laat my van haar fcheiden, £cr 'k meer fmart my zie bereiden, En van fpyt barst om myn lor. Pat ge u al dit fpcl gingt brouwen, En, reeds grys, noeh moest hertrouwen, o Haas Chris tof j dafwas zot. 'k Zou  ZANGSPEL. 55 'k Zou, geduldig' en gelaten, Haar zien drentlen met foldaten ; Wikklen my in fchande en fpot; Geestryk vocht ter hulp zien brengen? Haar zien vryven en belprengen ; 6 Hans Christof I dit waar' zot. 't Is het doel dier fraaije hecren, Hat men ons, als oude beercn , By den neus leid, en bedot. Maar Hans Christof kent die fnaken ; Niets is hem meer wys te maken; ö Hans Christof is geen zot. Kan *t gezag myn zuster ftreelen , Durft zy huis en man bevelen, 6 Ik gun haar dit genot; Maar geen vrouw zal ook my dwingen. Of naar myn gezag ze'fs dingen ; Want Hans Christof is niet zot. 'k Zal de ontrouwe ftraf bereiden; *k Laat my aanftonds van haar fcheiden; 'k Ga den beer pas oor myn zaken, Oogenblikklyk, kenbaar maken : Haar gefchrei zal my niet raken; 'k Zal den huwlyksband doen (laken, 't Noemen van baar' naam zelfs (taken. Tegen hare tranen waken. Nooit naar haar bezit weer haken; 'k Daal veeleer in 's afgronds kaken Dan voor haar in min te blaken ; D 4 J*,  §6* II E T R O O D E KAPJE. Ja,'k nam myn bcfiuit nier re?n , *k Leef voortaan gehceh alleen. Ily gaat heen, doch bedenkt zich en keert weerom. Maar ik wil daar heenen loopen , En ik laat de deuren open ; ö Hans Christof! dat is zot. Ily haalt een groot hangllot vit zyn zak, doet het aan de huisdeur en draait het toe. VT F D E TOONEEL. hans; hedwig, aan het vengper komende. h e d wi G. Hoe? Wat is dat? hans. Een flot. hedwig. Waartoe dient zulks? ha ns. ITet doet by den vrouwen den lust tot wandeipartytjes vergaan, en is een overheerlyk middel tegen byeenliomsten, waarmeê de 'man niet zeer ingenomen is. HEDWIG. Maar ik bid u, myn lieve man, bedenk toch wat de menfehen zullen zeggen. ha n s. Die zullen zeggen ,de Schout is een verlb.ndigman: hy wcvt ïjrne. vrouw goed te bewaren. H EO'  ZANGSPEL. 57 HEDWIG. Dit zullen zy niet zeggen. HANS. En wat anders? HEDWIG. Het is fchande', zal men zeggen, boe die jaloerfche vent met zyne brave vrouw leeft. HAN'. Met zyne brave vrouw? Ofgy braaf zyt zullen wy nu juist niet onderzoeken. Zo gy braaf waart, floot ik u niet. op. HEDWIG. Neem het (lot weg. HANS. Het blyft daar het is. H E D W I G, Cy wilt het niet wegrremen? HANS. Ik was een gek, als ik het deed. HEDWIG. Wees geraden, neem het flot weg; of ik zal een burengeruchc maken. - ó Myn lieve man! neem het flot weg, doe. my zo erg een fmaad niet aan. Wees toch zo goed! Hoort gy, myn lieve Hans! HANS. Hans hoort niet. Voor u is hy doof, en het flot blyft, aan de deur. D 5 DUO.  S.3 HET ROODE KAPJE. DUO. H E D W I G. Myn lieve rem! doe, tot myn fmaad, J)it bangQot bier niet pronken, li A N S. Het heipt nier, boe gy bid of praat, Hans is noch met befchonken. HEDWIG. Het gantfebe dorp komt fpottende uit, Om 't geen gy hebt bedreven. II A N S. *t Ra-kt niemant hoe 'k myn deuren fluit, Of met myn vrouw wil leven. II E D W I G. Ach, (lort my niet in fchatidc en fpot: Hoor myn gegronde ktagten. HANS. Ean ware ik een zo g-oote zot, Als velen my reeds achten. HEDWIG. Myn lieve enz. Voor 't laatfie dan , ik roep terftond De gantfeb* buurt by een. HANS. 't Raakt my niet, fchreeuw een myl in 't rond, I-eev' ik flechts wel te vreën. Hy wil heen gaan. II E D W I G. NOjWyl'et niets meer helpen wil, Zo lchrecuw ik brand! brand] brand! HANS.  ZANGSPEL. 59 HANS. Zwyg, varken! liou je fna;er ftil; Of kent gy fchaamt noch fchand ? HEDWIG. Helpt,buren! helpt! helpt,huren! brand! Het brand hier, brand! brand ! brand! HANS. Zwyg, varken, ben je dol ? hou ftil! Ach ! 't gaat my aan 't verftand ! Men hoort van verre oj> een' trommel brand-alarm Jlaan, BED W I G. Brand! brand! HANS. Zult gy zwygcn? HEDWIG. Vooru, wyvenbeul? Neen, vast niet! Gyzultgeflraft worden. Schande en fmaad zy uw lot. Brand I brand! HANS. De hemel kome eiken man te hulp , die op zyn recht ftaat. Wanneer 'er een vrouwsperfoon in het fpelkomt, dan moet hy volftrekt ongelyk hebben, al had hy ook het grootfte gelyk van de waereld.- Zy komen! Ach! ik arme, ongelukkige, geplaagde, befehimpte man!Ach,indien ik nu maar geen fchout vanhét dorp ware! De fchande, de ten toonftelling! Myn gantfche aanzien, myne achting, alles is verloren. ILt alarm komt nadir. Z E SK  6o HET ROODE KAPJE. ZESDE TOONEEL. de vorigen; eenige soldaten, K!t geweer; verscheiden boeren, met brand' emmers, kéren, haken, en handbrandfpuiten. emrich. allen, fchreeuwende uit al hunne magt doir elkander. Brand! brand! brand! e mri c h. He, voorden duivel! waar brand liet? Waar i§ de brand ? de boeren. Brand! brand! hans, met angst. De brand is — e m r i c ii. Nu ja dan! Waar zo? een boer, Zeg toch, heer fchout, waar is de brand? h a n s, verlegen, De brand is — e m ri c Ut . In zyn huis? de boeren. Waar? waar? waar is de brand? e m r ic h. By wind cn weer, fpree-k dan toch! Z E-  ZANGSPEL 6t ZEVENDE TOONEEL. de vorigen; marianne, met een keuken* fehorteldoek voor, lina. marianne. Om 's hemels wil! wat is hier te doen? Waar is de brand? e i n a» V/aar toch , lieve oom ? e m r ic h. Ja , als ik het eerst zelf maar wist. (Tegen Hans.~) Spreek op, vcrftrjc, waar is de brand?, of ik zal —a a n s. Och, waar zoude brand zyn! by myne vrouw. emric h. En daarover maak je opentlyk alarm, en fchreeuwt de heele buurt by malkaër, jou malöor? hou het voor je zelv'. H e D W i G, aan het vengster. Wees gerust! 'er is nergends brand, ik heb dit geroepen , om menfeheu by elkaêrte krygen , dewylmyn man my kwalyk wilde behandelen. In den angst wist ik my op geen andere wyze te helpen. mar ia n n e. Voerde de wyvenbeul weêr iets kwaads in zyn'fchild? een boer. 'Er is dus geen brand? ii a n s.  fa HET ROODE KAPJE. HANS. Neen! DE BOER. Gten wezendlyke gewone brand ? H EDWÏG. Neen. DE BOER. Nu, dat is toch grappig.— Als alle vrouwen, die irret hare mannen te onvreden zyn, te gelykbrand zouden fchreeuwen, dan mogt men den geheelen dag wel met de fpnit en het bluschgerecdfchap in de hand loopeu.— (Tegcil de Boeren.) Komt, 'cr is geen brand. De Boeren en Soldaten gaan heen. MARIAN NE. Ik ben zo gefchrikt,dat my het hart in myn lyf opfpringt, en dien angst heb ik hem te danken. Gy moest u febamen, heer broeder! — foei, welk een kaerel! — 'er is geen één goed hair aan hem! De gantfche familie ftort hy noch In fpot en in fchande. Maar laat hy op zyne hoede zyn: hy moet my zulk eene grap maar eens op een ongelegen uur beginnen: wanneer my het hoofd niet wel Haat, dau vergryp ik my r.r.a hem, dat het hem heugen zal! ARIA.  ZANGSPEL. 6$ ARIA. 6, Die oude knorrepot Stelt z:ch aan tot ieders fpot! Ach, hoe beeft my 't gantfche Ivf! Schort het hem dan in 't vtrftand? Waarom fthreeuwt men brand! brand! brand! Weik een z;n oos, fnooa beuryf! 6 , Die oude 'enz. Laat by 't niet, ik wil hem zweeren, *k /al die kuren hem verkeren: Blyft by noch op ('raat, verbruid! 'k Haal hein .aanftonds de oogen uit. Zy vliegt naar den fchout tee. E M RIC H, haar wederhoudende. He daar! bedaar! Rechtsomkëert! Het voegt niet dat eene vrouw den man de ribben fineert. MARIANNE. Hy wil een man zyn die verfland bezit;- voorgeea 'oortje. HEDWIG. Ach! befchouw flechts dit hangllot aan de deur. M ARI ANN E. Hoe? wat? Op zuil; eene wyze wil de oude gek dan myne zuster ten toon dellen? Ditmocst een man my doen, ik zou geen brand ichreeuwen, maar ftak het gantfche huis in den brand.- Eer ik dit verdroeg!ja, dan moest ik geen enkelen nagel meer hebben, geeir hr.nd  g| HET R O ODE KATJE. hand of vinger meer kunnen roeren. Voort, neem het flot van de deur. - Heer Ritmeester, zie eens, een hangllot! - emrich, tegen Ham. Hoor hier, het deugt niet! — Neem het flot weg. HANS. Ach! zo gy flechts wist om welke reden ik het 'er plsatïte. Hier is een zekere Luitenant Felfenberg — EMRICH. LINA. Felfenberg? EMRI c II. Nu die? HANS. Die verftaat zich met myne vrouw. LINA. Felfenberg? 6 cie trouwlooze '. emrich. Dan zal hem —! (/TV flaat de hand aan den fabel.) iie d «ri G. Geloof myn* man toch niet. Hy is ylhoofdig door iz':-i-J.i\::zv... mar iann e. Zeg door zotternyen. Hy moest het zich eene eere rekenen, dat een oficiei — HANS. Myne vrouw den kop op hol maakt? Onderdanige dienaar! Die eer wil ik gaarne misfen. E M-  ZANGSPEL. 6% e m r ic ii, tégen Hans. Goede vrind! hoor eens hier. Zeg my toch Hy trekt den fchout ter zyde en fpreekt heimelyk met hem. A G T ST E TOONEEL. de vorig en , sander. sander, Lina eeii1 brief gevende. Hier is het antwoord. Felfenberg wil den bode zelv' fpreken. Ily was onder het lezen van den brief geheel verrukt, en fprong, als buiten zichzelven, de kamer op en neder. lina. Wat zal ik lezen? - Indien myn hart - indien Felfenberg my bedroog?—6 Neen , dat is niet mooglyk 1— (Tegen Sander.) Zorg flechts, zo veel als in uw vermogen is, dat hy als noch myn' oom niet ontmoet. Zy gaat heen. Marianne volgt haar nieuwsgierig na. NEGENDE TOONEEL. hedwig, aan het vengster; sander, hans, e.mr 1cii. emrich. Nu, dat is goed! Verlaat u op my* Wy gaffl terftond naar het freedje, en ik zal den ongenoodigden gastfpoedig op eene gevoelige wyze doen vertrekken. sander. (Ter zyde.) Ik moet hen misleiden. (Tegen Ëmrich.) £ Fel-  HET ROODE KAPJE. Felfenberg is niet meer cksr gy hem zoeken wilt; hy is giats in het dorp, by den korporaal. emrich. Des te beter! des te beter! Ik zal hem dan noch fchielyker vinden. h a ■ s. Ach, ja! doe het toch. emrich. Myn woord is myn zegel. — Intusfchen neem hetflot weg. hans. Vergeeft my, — dit kan ik onmogelyk doen» e m tv i c h. Neem het flot weg, zeg ik. h an s. Myne vrouw kon — emrich. Hel en duivel! (ffy heft den fok op.) Neem het flot van de deer, of — hans, hit f:: wegnemende. Ja, men moet maar onder foldaten vervallen. emrich. Geef hier! h a H s. Maar, waarroe -? emrich. Waartoe? (Zrj werpt het flot in de put.) Danrtoe! h a n s. Al weder een halve daalder Ban den duivel! r.::-  ZANGSPEL. €7 EMRICH. Beter dan een heele. Begryp dit toch , wanneer uwe Trouw wil uitgaan,en gy een flot voor de deur hrngt, klimt zy het vengster uit. K A N S. Ja , daarin hebt gy gelyk! Dat is waarachtig mogelyk! Hier op heb ik niet gedacht. EMRICH. Gevolglyk! - Nu kom , wy moeten den knaap opzoeken, en als ik hem vind, dan zult gy zien wat 'er gebeuren zal. Gantsch krachten, ik verfta 'er my op om den fabel te voeren. ARIA. Jaagde ik niet, in 't bloedig tampen, Vrees en dood in 't Turksch gebroed? Vloog ik niet door palverdampcn, En door janitzaren bloed? Ha , toen vlogen, neuzen, ooten, Hoofden ,banden ,lu.ht:gweg; En de Tuiken , en de Wooren, Noemden my een* Scanderbeg. Wondren heb ik toen gedaan, Eu thans ziet my 'i niemant aan. fff gaat heen wet den fchout. E 2 T I L X.  61 HET R O O D E KAPJE. TIENDE TOONEEL. S A H DER, H E D W I G. SANDER. Ja,]?! 'er zal zulk een verfchrikkelyke bloedflroom niet vloeïjen: die veldtochten boopen gemeenlyk bet gernakkelykfle af, waarop raer; zich het langste toerust. HEDWIG, uit het huis komende. Is hy weg? SANDER. Gelyk gy ziet. HEDWIG. Zeg my toch wat my te doen ftaat? onmoogiyk kan ik langer de grillen verdragen : van een' man, die my zo Hecht behandelt. SANDER. Slechts geduld! het zal wel veranderen: de tyd baar; rozen. ELFDE TOONEEL. DE VORIGE N, FELSENBERG. FELSENBERG, fc'lie/yk. w aar is de bode? SANDER. Die is... die is u te gemset gegaan: hebt gy hem niet aangetroffen? FEL-  ZANGSPEL. €9 FELSENBERG. Neen — hy zou immers hier wachten , tot ik kwam. (Hedwig gewaar vordende.) Acb,befchouw eens! - altoos noch even droevig? HEDWIG. Ben-ik niet ongelukkig? FELSENBERG. Wecrens de huwlyksverfchülen evenwel niet? die zyn licht te vereffenen. Wellicht ben ik zelf in (laat .u met iets aangenaams te verrasfen, en dit ware my zeer genocglyk; vat flechts hoep , alles zal noch wel ten beste keeren. De hoop is eene heldere fier, die men niet uit het oog moet verliezen. HE DWIG. De hoop ? ach, deze troosteres vleit ons flechts met droomen. De droom der koop is zoet in finart: Hy lenigt onze plagen ; ■ Maar vaak bednegc liy reeds ons hart, In 's levens lentedagen. SANDER. De hoop verlaat ons futns in druk; Doch eenmaal keert zy weder : Dan brengt zy blydfchap en geluk * Met haar op *t aardnk neder. HEDWIG. De droom enz. E 3 F£L'  fo HET ROODE KAPJE. FELSE KBF.RP,. Dc hoop fcbenkr nieuwe zielgenengt*. Haar hani verdryft de rouwe. Zy woont in 't menschljk hart met vreugd, En onvervakcbte trouwe. II E O W I 6. Aeh.troost'e zy myn hartool; weêr, h>e luugijk waar' myn lot! Maar neen , my ftreelt geen hoop ooit meer, Geen \rcugd, geen heilgenot. sander., FELSENBERG. Ach, heer, verlaat haar niet indruk. Daal,zoete hoop! daal ued*r, En breng de blydfchap en 't geluk Voe-r haar op de aarde weder. TWAALFDE TOONEEL. DE VORIG EN, EMRICH, HANS. EMRICH en hans, in V opkomen. Hy ia n et by den korporaal : 't Is vruchtloos dat men zoekend' dwaal'. IIA y S , Fe/fenbetg ontdekker.de. Ha! ha! daar is hy in gefprek: Myn zwager heip: dien £uit. Op den fabtl van Emrich uyzende. ^foe, fchielyfc , breek hem ha!s en nek: Aeii, Ucl 'f ciet lanjcr lit. E M"  ZANGSPEL. 71 EMRICH. Men fpreek' hem eerst, en ftrafT hem dan: Hy is een edelman. HANS. Haal uit den fabel, toe,met lust: Daa krygen wy eens eindlyk rust. EMRICH. Zwyg, lompen! zwyg ! zo handelt hief Geen braaf ioidaat, geen officier. HANS. Een frisfc luk, en *t is gedaan: Dan kan hy by geen vrouwen gaan. E M R I C H. Jn 's duivels naam, geen woorden meer: Gy kent noch kiygsmans Wet noch eer. Tegen Felfenberg, Wat 's dit! vind ik u hier, mynheer ? By vrouwen! welk een vreemde keei!.. FELSENBERG. Hoe! Lindau hier! 't verheugt my zeer. Wat vreugd voor my! ik zie u wei'r. Maar,fpreek, watjaagt u hier zo veer? Deze eer, die ik op *t hoogst waaideer.... Hy wil hem omhetzen. E MR I C H. Geen woorden zyn 't, die ik begeer: Ik ben uw' vrind niet, neen, ik zweer.., SANDER. Ik vlieg, dat ik met Lina keer', En hier noch moord en doodflag weer'. rVy gaal in het flot. E 4 DER-  ;a HET ROODE KAPJE. DERTIENDE TOONEEL. HEDWIG, HANS, FELSENBERG, EMRICH* E M R I C H. Z - ge een foldaat, een man van eer, Haal uit den fabel, trek van leer: (Ily trekt den fabel.) Voldoe my, 'k heb myn' wil verklaard; Of anders zyt ge uw' rok onwaard'. F E L S K N fi E R G. Myn waardfte vrind ! wat vreemd onthaal! Geef my gehoor; fteek op uw fha!. E M R I C H. Speel vry hier d' ongetreuwen, Ik zal 't u doen berouwen. FELSENBERG. Maar, fpreek, wat heb ik toch begaan? Wat jaagt zo fel uw gramfcliap aan? EMRICH. By 'krits en krats! 'k zeg , trek 't geweer ; Of'k lloot u voor myn voeten nec'r. FELSENBERG, den fabel trekkende. Gy wilt het, 't fcllynt niets helpen kan, Welaan,'k panvaard den tweeftryd dan! VEER.  ZANGSPEL. ?3 VEERTIENDE TOONEEL. DE vorigen; lina, marianne, sande r 5 de drie laatsten fehielyk uitkomende. lina, tegen Emrich. , Myn oom! ach, weêrhou u ; waar toe dus verwoedt Tegen Felfenberg. En gy, dien ik min, gy, eerbiedig myn bloed. MARIANNE. i> Hemel! wat boor ik ! wat aklig geluid ! Kan -t wezen! wat zie ik? de fabels zyn uit ! L I N a en MART ANNE. Ach, boor ons! dat vtindfchap uw woede bepaal'. Weerhoud toch uw fabels! ach, weg met dit Haal! FELSENBERG. K-n 't zyn, ó myn Lina! zyt gy h;er thans? gy! Verklaar my: wat vordert uw oom toch van my? EMRICH. Wat bnntal dit janken? wat zegt al die praat? Het bloed moet hier Itroomen, het gaat hoe het gaat! MARIANNE en LINA: de laatste krygt een brief uit haai' zak. Bedaar, hoor naar reden : men zal u doen z:en, Dat nimmer dees tweeftryd had mogen gcfchiën. L I N A.' Eefchouw flechts deez' brief, die de zaak zal verklaren, En laat hy uw gramfchap en drift doen bedaren. Myn oom, ach, lees zelf wat myn minnaar my fchryft. En wees overtuigd, hoe ftandvastig hy blyft. Zy geeft hem dm brief E 5 EM*  74 HET ROODE KAPJE. EMRICH, haar den brief te rug gevende. Wat raakt my die brief toch ? ik kan hem niec lezen : 't Is Fiansch: in die taal ben ik nooit onderwezen. LINA, Ik zal "t u verta'en, o ja ! hoor my aan. Pan rouwt u iie onrecht de deugd aangedaan. Zy leest den brief. DIERBARE LINA. Heeft myn gedrag u ecnigen argwaan omtrent myne getrouwheid veroorzaakt, ik wil my verdedigen : fpoedig zal ik u by monde komen verzekeren en u overtuigen hoe teder gy van my word bemind. Binnen 14 dagen ben ik kapitein en vlieg in de armen myner Lina, en indien zy my noch bemint, dan ben ik gelukkig, dan vereenigen de fehoonste huwlyksbanden ons voor eeuwig. Zy zingt weder. Nu hcort gy zyne onfchuld, myn oom! 'kbid u, fpreek; Hoe zyt gy ti moede, daar alles u bleek? S5IRIC H , na ecu weinig zwygcns den fabel opflekende. Kom hier, lieve jonge ! kom hier aan myn hart! Vergeef my myn gramfchap, vergeef my uw fmart; Kom,fchenk myuw vrirdfehap, uw deugd bleek my klaar: Ik fchenk u rr.yn Lina : Hy fdr.geft Lina naar Felfenberg toe. Leef heilryk met baar. ALLE N. ti Vreugd ! her is ai'cs ten btsre gekeerd : De twist is verdreven, de vrindfebap regeert. E M>  ZANGSPEL' 75 emrich, tegen Marianne, Kom, vrouw van den huize! Iaat koken en braden, Wy zullen als belden oi'S dapper verzaden ; De fchout met zyn vrouw zy thans ook by dit feest. Een fris glaasje wyn is nu goed voor den geest. Heer flotvoogd, kryg flcsfen, wy moeten ftraks klinken, Al zou men ons ook van de ftoelen zien zinken. HANS. *k Bedank u voor alles, 'k vermy fteeJs 't gedruis : Itt bid u verfchoon my, ik ga naar myn huis. FELSENBERG, trekt Emrich , Sander, Lina en Marianne , ter zyde. Noch kwelt hem de wantrouw; thans wil ik iets wagen. Waardoor hy altoos van die kwaal word omflagen. 'k Bezit noch een maske : ik bedien my daarvan. Het fchaad hem vast niet, zo *t geen baat geven kan. Tegen Sander. Men moer eerst zyn vrouw van den toeflel berichten. Zy kan door haar hulp ons in d' unflag verlichten. En hoor my flechts.. . Ily trekt hem ter zyde en [preekt ftil met hefit. lina, marianne, emrich. Maar wat toch \ is zyn befluit? Wat wil hy verrichten ? wat of dit beduid? FELSENBERG, tegen Sander. En Hedwig zal 'r, zeker haar' man niet ontdekken? SANDER. llv ftcra 'er in toe, men zal hem betrekken. Hy [preekt in ftilte met Hedwig, FÏL-  ?< HET ROODE KAPJE. felsenberg. Heer fchout, noch een woordje: waarom gaat gy heen? Blyf by ons, blyf hier met de vrinden by een. h a n s. Ik dank u voor-alles , voor Knullen en klinken : Ik wil my niet graag van den ttocl af zien drinken. Ei lieve! hoe zou het myn vrouw dan vergaan? In 't kort, ik blyf thuis, dat 's het veiligst beftaan. sander, tegen Hedwig. Hebt gy my begrepen? hedwig. 6 Ja! zo is \ goed. Als 't maar wil gelukken. sander. Hou flechts goeden moed. ALLEN , zonder Hans en Hedwig. KB, laat ons dan been gaan, waartoe dat men draal'? hans en hedwig. Nu,laat hen dan been gaan, waartoe dat men draal' ? de anderen. Kom aan, men ga eten: ons wacht het onthaal. han s en hedwi g. 'k Wensch u veel genoegen, eri een fmaaklyk maal. Allen, behalve Ham en Hedwig, begeven ziek in "t flot. F T F-  ZANGSPEL. 77 VTFT1ENDE TOONEEL. HEDWIG, HANS. H E D W 1 G , ter zyde. "V~i-.lt deze pots zo uit, nis ik het wensch , dan ben ik met den inval van Felfenberg wel in myn' fchik. HANS. • Wat mompelt gy daar? - ó Ik begryp het al, het fpyt u dat gy niet mee van de party moogt zyn. 11 E D W I G. Daar gy 'er niet by zyt, - neen! HA N S. Dat gaat u niet van harte, HEDWIG. Uw wantrouwige aart verdient myn medelyden. HANS. Waarachtig? Hum, wanneer eene vrouw medelyden met haar' man heeft, gefchïed dit meerendeels- H E D W I G. Uit zuivere liefde, en zo ligt het by my ook, lieve Hansje! H A N S. Ik wil n vervrolyken , en zal u eens geloven. II E D W 1 G. Daar doet gy wel aan. Een man, die de woorden zyner vrouw altoos gelooft, loopt geen gevaar dathy 1 zy  7% HET ROODE K AP]E. zyne rust zal verwoesten: het, is waarlyk het best, myn lieve man, dat gy myne woorden vertrouwt. hans. Zo? hedwig. Ik bemin u met al myn hart, geloof my. £/fy kuscht hem.) hans. Ja, ja! hiermede verzegelt gylieden alle uwe fchoone trouwverzekeringen. Het is waarachtig echter een zegel dat licht wegfmeit. hedwig. Niets minder dan dit! Kusfchen zyn banden voor tyd en eeuwigheid. hans. Voor eeuwigheden van dertig minuten. hedwig. Lieve man! wees voortaan goedaartig. h a n s. Nu, ja dan. hedwig. Geef my de hand daarop. hans, haar de hand gevende. Daar, en nu, laat my met vreden. hedwig. Dierbare, beste man! dit oogenblik vergoed my al het verdriet myns huwelyks. hans,  ZANGSPEL. 79 hans, zuchtende. My ook! hedwig. En nu zult gy zien, welk een gelukkig leven wy zullen leiden. hans. Ik verheug 'er my reeds in. hedwig, huppelende en fpringends. Ik ook , ik ook! ARIA. Vry van fmarten, vry van plagen, Leef ik haast m blyder dagen; Uw begcercn Altoos te eeren, Is liet doel waar ik naar baak. Kooit zal u myn doen mishagen , Nooit zult gy meer moiicnd klagen. Dat uw liefde 't Hait my griefde Toon ik, daar k voor u flechts blaak. Zy gaat in kuis. ZESTIENDE TOONEEL. hans, het hoofd fchuddende. It vertrouw haar niet. Die fchielyke gemoedsveranderingen zyn zelden van langen duur. Hans! Hans! wees voorzigtig. Achter die fluweelen woordjes en lief-  2o HET HOODE KAPJE. liefkozingen, fchuilen fchelmeryen. Twen wil my bedriegen, ik merk het wel, maar ik zal op myne hoede zyn. Zy is inderdaad zo doorliepen, dat zy een' advocaat zou voorby praateu , maar — ik ben ook in lang geen domoor: die my in de luieren wil leggen, moet vroeg opflaan. ZEVENTIENDE TOONEEL. hans; felsenberg, als een Jood verkleed, ■met een voddezak. Hy fehikt tot aan het einde van het negentiende tooneel zyne woord, n naar de Joodfche uitfpraak. felsenberg, uit het jlot komende. In een oogenblik ben ik weerom ! (Hy wilfchielykvoort, doch floot Hans tegen het /:ƒ.) Heer fchout, neem niet kwalyk! ii A n s. En wie zegt u dat ik de fchout ben? Smous! felsenberg. Ei kyk! wie zoud gy dan toch anders zyn?- Dat fta ik daar zo by myzelven te overleggen. Je ziet 'er toch zo refpectabel uit. hans, zich de kin flreelende. Ja,nu-dat is waar. felsenberg. Kyk , je bent 'er toch zelf van overtuigd, wat zal . . fk  ZANGSPEL. lx ik dan complimenten fïaan te maken , daar de waarheid geen koperen duit kost? — Heb je niks te handelen , niks te fchachejen? ' HANS. Ik laat my niet graag bedriegen. FELSENBERG. Nou , kyk, watte (tukken ! wie wil je bc-driegenf Ik ben een eerlyke jood, ik werk van den ochtend toe den avond om met eere een bagatel te verdienen. HANS. Uwlieder aart is bekend. FELSENBERG. Ei, wat wil je daarmeê zeggen? je kent me toch noch niet recht. Ik handel met lui in grootc huizen. HANS. Ik woon in een klein huisje. FELSENBERG. Daar heb je den Graaf Eberhard, die wil me toch tot zyn1 hofagent maken, had ik maar de moos voor de decreet. HANS. Dat kan hy doen , van my kunt gy wel een decreet voor niet met al krygen. FELSENBERG. Ja, kyk! dat zou me toch niet ver van hier brerigen; doch je bent verkeerd als je begrypt dat ik onder de gemeene foort van de Joden verkeer. Ik fta toch voorF zan.  ?2 HET ROODE KAPJE. zanger in de fynagoog te wezen. Doch is 'er hier of daar wat te handelen, dan neem ik het ook mee. HANS. Gy zyt voorzanger? FELSENBERG. Ja , dat ben ik. H A N S. ' Gy moet al een fchoone zanger wezen. FELSEN BE R G. Nou, wat (la je te grimlagchen. Ik ben een Virtuos; by myn leven. Ik kan zingen als een nachtegaal. Ik heb me toch laten hooren in de Repubük Parys, en in de Iïeerlykheid Neurenberg. Ik ben geweest in Londen en in Stutgr.rd , in Swabisch Halle en in St. Petersburg, Op menigen beroemde vauxhal heb ik ge. zongen en beu geapplaudiceerd van de Heeren en Dames. HANS. Ik wilde u wel eens hooren. FELSENBERG. Dat kan op het oogenblik gebeuren. Ik zal doek zingen gelyk men gewoon is in de fynagoog te doen. A R I A. Dai da, da dai enz. HAN S. Dat is een verrukkelyk gezang! gy zingt zo aandoenelyk als een nachtuil. FELSENBERG. Lang zei je gezond blyven! watje zegt! H A N 3.  ZANGSPEL. 83 HANS. Dan is onze fchoolmeester een andere vent: dia heeft eene Item als een bazuin , en,als hy aanheft, dan fchudden alle ftoelen en banken. FELSENBERG. Ei! ei! dat moet kurieus zyn! — Maar nu, hoe zit het? is'er niks te handelen? Ik betaal je contant, üf wil je van my het een of ander koopen? ik heb verfchiet van negotie. Daar heb je fyn linnen, zo fyn als een postpapier, Brabandfche kanten uit Friedberg— mooije batist, Engelfche manchesters uit Frankford:— HA N S. Ik ken a! die fraaijigheden die gy te koop hebt reeds: men word bedrogen, men mag ontfangen wat menwil. FELSENBERG. Wat fta je te kakelen — kyk toch eerst: daar heb ik iets dat hebt ge, of ik zal geen eerlyke Jood blyven, noch nooit gezien. Verzinken zal ik voor je oogen als het niet waar is. HANS. 't Zal wat moois zyn! FELSENBERG. Ja toch ! (Hy krygt een rood lederen kapje uit zyn voddezak, en zet het op zyne hand.) Nouw,kyk eens, mynheer de fchout! Wat is dat? HANS. V/el! een lederen kapje. Fa FEL-  «4 HET ROODE KAPJE. felsenberg. Maar wat voor eea kapje!— Luister: 'er is van de fympathie in. Het bezit eene heirnelyke wonderbare kracht. ii a H s. Kracht? felsenberg, Zo waar zei je gezond blyvea! — Als een getrouwd m:n he: koopt, en maar twee gulden daarvoor neérleit, en het dan op zyn kanes zet, dan kan hy gerust wezen, dat zyne vrouw geene andre Hefhebberytjes— Kouwjkyk, je verf::at me. En zo lang hy het ophoud kan zyn liefiïe geen ander mansperfoon aanzien.— Maar komt een ander het op zyn kanes te zetten, dan krygt ze ook lust en genegenheid voor dien. hans. Meen jemy tot een' gek te maken? felsenberg. Begot! wat denkt de heer fchout toch? Meent hy dat ik hem bedriegen wil, dan kan hy het toch immers proberen. hans. IS-l". felse nberg. Dat kost je toch geen duit! — Befpeur je dat het niet de waarheid is zo als ik je'fta te zeggen, dan verbeur ik het kapje \ oor nietmetal. hans, ter zyde. Het zou toch een vsrduivelde fyne Hreek zyn, als het waar was. fel-  ZANGSPEL. 85 FELSENBERG. Nouw, onderzoek het eens! HANS, ter zyde. Ja nu ! proberen kan ik het zagt. FELS EN BERG. Cjer zyde.) Hy gaat in de val! (Tegen Ham.) Wat fta je toch- langer te overleggen? Daar is het kapje» HANS. Nu laat zien! (Hy neemt het kapje.) FELSENBERG. ]5y myn leven! 't is een kapje dat twee ducaten waardig is, zo goed als een duit een duit: de grootfte van het land hoeft het zich niet te fchamen. HANS befchouwt het kapje , en beruikt het rondom. 't Is vreemd! dat ding ziet 'er zo eenvouwdig uit: men zou 'er die kracht in 't geheel niet aan zien. FELSENBERG. Nouw, wat fta je het te befnuffelen? Denk je dat het niet kaüfér is? üegot! geen enkele ziel heeft het op zyn kanes gehad. HANS, het kapje opzettende. Hoe ftaat het my ? FELSENBERG. Hoe zou het je ftaan? Deftig! - netjes! - by myn leven! of het op je hoofd gefchilderd was. HANS. Nu zullen wy terzelver tyd eens beproeven, wat F 3 dit  Ét HET R O O D E KAP ] E. ei: i':-.z iiC". V.'.z. 'JJj £i ':u::Srjr e-, r ■■:>.) i'.ii. wig, Hedwig! FELSENBERG, ter zyde. Thans hangt alles daarvan af, dat Hedwig hare rol A G T T I E X D E T 0 0 X E E L. DE VORIGE X, HEDWIG. HEDWIC. VrT— Ei, welk een aartig k2pje! Vanwien kebt gy dit fraaije ding? , HANS. Het is te koop. HEDWIG. Koop het! —Ik weet zelfs niet boe gy my voorkomt. HANS. Ka , hoe dan? HEDWIG hopt rotsdtm hem , en befchsvtt hem ran achteren en reren. Zo —zo—ik—.Zyt gy dan wezendlyk myn man? H AKS. Waarom toch niet? HEDWIG. Gyziet'erzojeogdig , zo berainnelyk nit. HANS, Kees.Hzi.'er.Je. Jecgdig? beminnelyk? In waarheid? HEDWIG. Rec!it gabnt! £Zj kmc 'it hes:.) Hebt gy dit k?pje reeds betaald ? HANS.  ZANGSPEL. «7 HANS. Noch niet, maar- ' HEDWIG. Ik zal het u voor myn fpeldegeld koopen. FELSENBERG. Sta niet te talmen , doe dat; 't is een curieus kapje, by myn leven!-twee gulden en het kapje is het jouwe. HEDWIG, hare beurs krygende. Dat geef ik .'er voor, lelykert! HANS. Niet te fchielyk.ikmoet immers eerst ter deeg weten of het wezendlyk die eigenfchap- Hans! verpraat ja niet! of-het my wezendlyk past. HEDWIG. Uitmuntend, lieve Hans! (Zy ftreelt hem.) Houd het toch als het u gelieft. HANS, ter zyde. Ik wil toch echter eerst zien, of de vent my ook bedriegt. (Tegen Felfenberg.) Hoor hier, zet iy het kapje eens op. FELSENBERG. Warrom toch niet? (Hy zet het op.) Nouw,hoe fta je nouw een paar oogen op te fpalken? HEDWIG, ronden: Felfenberg hopende. Hm! hm! hm! (Tegen Hans.) Weet je wat? die Jood behaagt my. HANS. Zo? (Ter zyde.) 'tls by myne ziel waarheid. F 4 HED-  «8 HET ROODE KAPJE. BE O wie zuchtende. *t Is jammer dat gy een Jood zyt. FELSENBERG. Ei,watmaakt dat uit? Kan een Jood ook niet aan eene fchoone vrouw behagen? Ik was toch by exempel eens de heer fchout! Nouw,kyk, hy heeft toch een jeweel van een wyfje, een jeweeü— Zo fymjes, zo birgeriyk, zovlig, by myn leven, eene vrouw als e;:; :i:iep;e. HEDWIG. Als ik maar niet getrouwd was I (Zy wil hem jlreelen.) HANS neemt Felfenberg het kapje af en zet het fchielyk op. Ja, wel bekome u de maahyc! HEDWIG, hem vleijer.de. Lieve Hans! hou dit kapje, en maak dat die (tinkende frnous wegkomt. (Zy werpt Felfenberg een ftuk geids toe.) Daar, pak je biazen. FELSENBERG. Duizendmaal dank! — 't is toch verwonderlyk toe mevrouw de fchoutin op haar' man gecharmeerd is, HANS. He! he! he! HEDWIG. Jy bent toch myn beste lieve Hans. K £-  ZANGSPEL. 89 NEGENTIEN DE TOONEEL. DE VORIGEN, SANDER. iANDSEi IMousje, je moet by den luitenantFelfenbergkomen. FELSENBERG. Nou, ik kom op 't oogenblik! (Tegen Hans.) Hoe zit het? Kryg ik van jouw ook noch niet een klein douceurtje? — Schiet 'er noch niet een gulden voor het kapje over? ■ 11A N S, hem geld gevende. Daar is noch een gulden,en nu maak dat gy voort komt. Hedwig, haal my toch garen, eene naald, en twee bandjes. (Hedwig gaat in huis, doch komt onder het zingen der volgende Aria weer, met banden, garen, en eene naald. Hans naait vervolgens de banden aan het kapje. FELSENBERG. Met gezondheid zei je het verQyten! Wel moet het ie bekomen! — Duizend jaar noch mot je gezond blyven! ARIA. Heer fchout 1 dit kapje fier' uw hoofd, Noch meer dan duizend jaren ! Gy zult, denk wat u word beloofd, Aan all' de lui verklaren, De jo'd, van wen ik 't kapje kocht, Was wch een eerlek man: F 5 Es  9o HET ROODE KAPJE. Eb wa: al «ld bet kasten moet, Ceea za k een kipje is meer ia t bod. Voorzeker, al de kappen op de aard" Al wil men n febeuken Een bruine kap , Een gee'.e kip, Een fnipen kap, Een ayden tap, Een wol'ec kap, Een lieren kap, Een züfen kap, Ej .zzi-l ;.:rpi-, Eo duizend kappen, l|U-ioenen kappen, Gy zn'r my gedenken, Zo zyt* toch alle kippen op de aard* Bet toode ledeien tapje niet waard*. Hy gaat in iet fit. TWINTIG S T E TOONEEL. SAXDER, HANS, HEDWIG. S ANDER) tegen Hans, die met het asnnaaïjen der banden klaar is. Is dit bet kapje, diar de faous zo veel poebé va ■aktef ■  ZANGSPEL. $i HANS. Dat is het. SANDER, neemt het, en zet het op. Het p-st goed. HEDWIG loopt met open armen naar hem toe, omhelst enkuscht hem. Gy zyt toch een allerbemirmelykst broedertje! HANS. Naar ik merk, hebben de fympathie en dit kapje niet eens eerbied voorde banden des bloeds. — Weetgy wat, heer zwager?- (Hy fckeurt hem het kapje ven het hoofd.) ik hou dit kapje voor my. (Hy kuscht het.) Gy zyteenfchat, een kleinood, dat ik met alle mynelandeu en koeijen niet betalen kan. Van myn hoofd zult gy nooit weèr komen , (Hy zet het kapje op , en bind de banden onder de kin vast.) ten zy de dood u'erafrukke. SANDER. Wat veroorzaakt of bewerkt dit kapje daneigentlyk? HANS, ter zyde. Wat zal ik hem zeggen! — HEDWIG. Nietwaar? dit kapje verdryft— HANS. -De hoofdpyn. SANDER. De hoofdpyn? zo! zo! best! best! H A N s. En de fpooken. SANDE R.' Aha! opperbest! opperbest! HANS.  9t HET ROODE KAPJE. HANS. Ea de nachtmerrie — SANDER. Orerbeerlyk! HANS. En allerlei oataïg. SANDER. Dns, probatum est? het helpt? HANS. Het helpt. II BTÏ WIG. Ach, myn allerbemiaaely site man! het heeft n w::rlyk geheel verjongd. Op onzen bruiloftsdag zaagt gy 'er zo bevallig niet uit als nu. HANS, ter zyde. Nu loopt zy evenwel niet wéér weg! — Dit kapje moet ik beter bewaren, dan myn* ouden daalder, want als andere mannen te wetea komen waar bet goed voor ie, dan beüormea zy my het huls, en zo dïkvryls'er een* zyne vrouw wegloopt zullen zy my om dit kapje plagen. Het ware beter dat menigeen ze maar liet looper. Sander tsaakt eene pantomime tegen Hediig , wegens de üchtgelevrigheid ran Hans. HEDWIG maakt eene beantwoordende pantomime. Ta , myn man is my meer dierbaar, dan alle andere mannen op de waerelJ: onder allen is toch maar eea Hans voor my. SANDER. Katccr-yk! {R: r. DANS.  ZANGSPEL. 53 H A N S. Gy niest, heer zwager? wel moog" hetu bekomen! s A N I) E R. Reciproque, heer zwager! reciproque! HANS. Luister, Hedwig, nu gau gy toch 's avonds niet meer wandelen? HEDWIG. Slechts met u. H A N S. En fmyt ook geen (teen weêr in de put? _ HEDWIG. Als gy het niet hebben wiit, neen. H A H s. En fchreeuwt nooit-weer brand? HEDWIG. Als gy met geen kangfloten weêr voor den dag komt, neen. HANS, ter zyde. Het is toch eene overheerlyke zsak, om zulk een kap]e! — Als de amptmaa het wist, voorzeker, by kwammy terftond bezoeken , en zette het een half uurtje op, en de genadige heer nam het vastmeê, wanneer hy met de genadige vrouw de baden ging gebruiken.- Nu, Hedwig, ik zal my voortaan gerust (lellen. HEDWIG. Ach! daar doet gy wel aan. Geloof my, een man, dien het gegeven is zichzelven gerust te (lellen, kan zich wel eens zo vele genoegens verbeelden, als een die  pi HET ROODE KAPTE. die deze kunst niet verftaat. GerustfleLing is bet grootfte kunstgewrocht,de bron van gelukkige huwelyken, de zaligheid der mannen, en het paradys der vrouwen. LAATSTE TOONEEL. DE VORlGEXi FELSENBERG, in uniform,geleidende 1.12< A jEMRl C H • geleidende MA RIAN N E. EMRICH. 7aï waarate ik een eeriyke Hongaar ben! eene beweging voor dén eten is ce beste vrindin van den eetlust.— Nu, beer fchout, volhard gy by uw beCuit, om niet met ons te eten? MARIANNE." Ik meende, hy had zyne grillen vaarwel gezegd. H ANS. Ach, ik ben Hechts een boerenfchour. EMRICH. Maar een eerlyk man, en gevolglyk zyt gy meer dan wanneer gy niet met al deed: wat waart gy, zonder het geen te zyn, waarover gy u nu beklaagt ? Wonderlyk mensch! werp toch geen verachting op uw* eigen Hand: als 'er geen boeren waren, dan zou het 'er met de edellui vervloekt kaal uitzien. HANS, tegen Hedwig. Wat zegt gy 'er van? HEDWIG, hem fireelende. My dack;, -cn-.tz ce z: ::"_:~g c:rr:=*n. H i N ».  ZANGSPEL. 95 H AXS. Na, js dan, — doch Hechts onder eene enkele voorwarde. . EMRICH. Gy kapituleert? Ia2t hooren. H K N S , tegen Hedwig. Zeg gy her. QHj fluistert haar iets in 't eer.') HEDWIG. Mva man was anders altoos met zware hoofdpyn aangehaald, maar tegenwoordig, federt hy dit kapje draagt ,befpeurt hy 'er niets meer van. Hy zou het dus niet gaarne afzetten , dewyl hy voor nieu we hoofdpyn beducht is. EMRICH. Malle fatan, hou het dan op. Baat het niet, hec fchaad ook niet. ALLEN. Voorzeker , baat het niet, het fchaad ook niet. S L O T Z J N G. ALLEN, tuiten Hans. Ji,taar het tiet, bet fchaad ook niet. Zegt elk, die wel de zaak doorziet. H A X S. Wierd ik door jalcuzy gekweld, Dit kapje beeft mm rust betiteld. Hen roem* de sroote wondren dan, Die zuU een kapje werken kan. DE AXDEREX. TVterd hy door jalonzv gekweld, Du ksp e heeft zyn rust herfttld. Hen roem' de groote wondren dan, Die zu-k een k2p]e werken kan. WA.  9S . HET R O O D E KAPJE. MARIANNE en SANDER. Gy, broeder ! ziet uw heil vergroot: Uw wantrouw, uw jaloersheid vlood: Dit kapje dreef haar uit uw hart»: Bewaak het wel voor de oude fmart. HAK S. Wierd ik enz. DE ANDEREN. Wierd hy enz. EMRICH. Nu zyt ge een andre vent, verbruid ! In 't kapje ziet ge 'er deftig uit. Wy drinken faam een goed glas wyn. Het zal op uw berftelling zyn. HANS. Wierd. ik enz, ALLEN. Wierd hy enz. L IN A en FELSENBERG, Zyn ziekte is eindlyk uitgewoed. Nu blyu' hier vrede en rust behoed. Wekt hy zyn gaé geen ongeiicugt', Dan blyft hy fteeds haar lust en vreugd. II AN S. Wierd ik enz. ALLEN. Wierd hy enz. HEDWIG. Nu ken ik de oorzaak van myn vreugd, 'k Zie u, myn dierbre! gantsch verjeugd. Zie dit bevallig werkftuk aan : 't Moet ieder man betoovrend ftaan. HANS. Wierd ik enz. ALLEN. Wierd hy enz. EINDE.