d e WAARE v o l k s v e r l I c u t I n g , met o p z i g T t o x odsdienst en staatkunde, b e S C B o u W d in haren Aart, oogmerken, grenzen, f, ronnen en gevolgen, doo.-r.;. 'StUé h i e r o n y m u s van A l P h e n. eerste gedeelte. TÊ UTRECHT, i17t DE WËd! j. VAN TERVEEN EN ZOON. MDCCXCIII.   VOORBERIGT. Toen ik deze Verhandeling, waarvan ik nu flegts het eerfte gedeelte den lezer aanbiede, begon optefiellen, dagt ik niet, dat de inleiding, bijzonder de ontwikkeling van het famengevoegd denkbeeld, ftaatkunde en godsdienst, zo veel arbeids in zig hebben, en zo veel plaats bejlaan zoude, ah ik bij de ondervinding ben gewaargeworden. Ik heb daarom mijnen taak, gedmirende den afgelopen winter, niet verder kunnen afwerken, dan tot het einde der eerfte afdeeling. De aanftaande zomer is voor'mij, voor zo verre ik thands kan vooruitzien, om meer dan eene reden, tot het voordzetten van dezen arbeid niet gefchikt. Daar egt er de Inleiding een geheel op zig zelf uitmaakt; daar ik mij vleie, dat de denkbeelden en bewijzen, daarin voor gefield, in den tegenwoordigen toeftand van zaken en gebeurtenisfen, niet ongefchiki zijn, om herinnerd en overwogen te worden; daar ik den dag mijnes doods niet wete; ook niet, welke verhint deringen, buiten dat, in den aanfiaanden winter mij het arbeiden zouden kunnen beletten, verkieze ik liever de Inleiding en de eerfie afdeeling, welke laatfte ook op zig zelf fiaan kan , afzonderlijk uittegeven, dan die * 3 beh  VI V O O R E E P, I G T. beide, op het onzekere, te laten liggen; hopende, da Zij, in de tegenwoordige crijis van denkbeelden en gevoelens, mogen medewerken, om, onder het beproeven van alles, het goede te behouden. Mijn voornaam oogmerk tog in deze Inleiding is geweest, aantetoonen, dat ftaatkunde en godsdienst, zo lang er befchaafde natiën en volken geweest zijn, nimmer van elkander gefcheiden waren; dat de aart der zake dit noodzakelijk maakt; en dat er geene reden is, om te vermoeden, dat daarin, thands, eenige verandering zoude kunnen gemaakt worden; gelijk ook, dat verlichting in godsdienst verlichting in ftaatkunde veroorzaakt; en dat deze beide, gezamentlijk en weder keer ig, werkfaam zijn tot bevordering van menfchelijk, burgerlijk en ftaatkundig geluk. In de eerfte afdeeling hebbe ik getragt het egte denkbeeld van verlichting, en volksverlichting, vooral met betrekking tot godsdienst en ftaatkunde, te geven; eene fchets van eene natie, in beide opzigten verlicht, optekangen; en verder nog het een en ander optemerken, omtrend den aart, oogmerken en grenzen dezer verlichting ; ten einde men zig een geregeld en volledig denkbeeld van mijn ondenverp zoude kunnen maken. De taak, mij nu nog overig, is: ï. Aantewijzen de bronnen en middelen tot deze verlichting; waartoe ik brenge «) de fchriften der wijzen; /3) vooral den Bijbel, welken ik houde en in bij-  VOOREER IOT. VII bijzonderheden hope aanteprijzen, ah het beste godsdienftig en jlaat kundig handhoek, voor menfchen burgers en regenten; y) eene nationale leciure; ren; dat zij het hunne niet hadden toegebragt, om deze cn geene gapingen aantevulleu, donkerheden opteklaren, bouwfloffen: aantebrengen, nieuwe oogpunten of filmenvoegingen aantewijzen, ingewikkelde denkbeelden uit elkander te zetten; en zo medegewerkt hebben, om hunne medemenfchen, ja het navolgend geflagt van nut te zijn, ten einde deze, als menfchen en als burgers, aan hunne volmaking zouden kunnen arbeiden, lang* den kortften en zekerden weg. Maar men zoude zig aan den anderen kant vergrijpen aan de geheiligde asch van hunne voorgangers, wier fchriften tot ons gekomen , of wier daden en voorbeelden, ons bekend geworden zijn, wanneer men aan de laatstlevenden alleen den wierook toezwaaide, en op de graven hunner voorvaderen met veragting nederzag; even als of zij, in vergelijking met hunne nakomelingen, flegthoofden en weetnieten waren geweest, en zig al te zeer, door de vooroordeelen van hunnen leeftijd, hadden laten bedwelmen, om het tegenwoordig geflagt te kunnen leeren, welke de regtcn van mensch en burger, welk het oogmerk der burgerlijke maatfchappij geweest zij; en welke voorfchriften men, met opzigt tot den godsdienst, moet in agt nemen, om het Opperwezen te behagen, zig zelf gelukkig te maken, en,  INLEIDING. 'II en, in zijnen tcgcnwoordigen kring, den grond te leggen tot eene grootere volmaking, en uitgeftrekter geluk in eene volgende huishouding; dat het de laatfte tijden zijn, in welken ons de oogen, met opzigt tot ftaatkunde en godsdienst, en de ware betrekking tusfchen die beide, volkomen geopend zijn; daar tog, tot voor weinig jaren, de natiën van Europa onkundig, en buiten het bezit der ware vrijheid, gebleven zijn; en Nederland zelf zig, met de fchaduw van dit fchoone beeld, federt hare afzweering van Koning Philips, vergenoegd heeft; dat met opzigt tot den godsdienst, de Hervormers der zestiende eeuw, hoe. veel zij ook gedaan hebben, flegts het ijs gebroken, het eerst ontwerp van een verbeterd leerftelfcl hebben aangewezen, en minder de waarheid zelve, dan den weg, langs welken men dezelve moest agterhalen, hebben gevonden en aangewezen ; daar in tegendeel onze tijd die is , welke, in beide opzigten, eene zon heeft doen opgaan, welke, zonder wolken, aan eenen helderen hemel, flikkert; en zo wel licht als warmte aan het, tot hier toe verkleumde, aardrijk onverhinderd mededeelt. Maar hoe zeer deze wijze van denken aan de gedagtenis onzer voorouderen oneer aandoet, en er in dezelve , voor het minst, veel overdrevens is; weet egter elk, die geen vreemdeling is, in het geene er in Europa met opzigt tot Godsdienst en Staatkunde gedagt en geleerd; ja wat er hier en daar dadelijk beoefend wordt ?  I N L E I D I N G. wordt; dat dezelve plaats heeft en veld wint! en dat het getal van hun, welken zig, fa beide die opzigten, voor verlichters, en hunne dadelijke werkfaamheid voor verlichting uitgeven, fa veele oorden van het begaafde waerelddeel, niet gering is; die met niet minder gezag dan omflagtigheid hunne ontdekkingen aanprijzen; en op hun, die uit overtuiging, zonder daarom van wezenlijke verbeteringen, in denkbeelden en daden, afkeerig te zijn, egter in het hoofdzakelijke zig bij het zo veragte lieve oude houden, eenen veragtelijken blik werpen; en het geen zij door overreding niet kunnen uitwerken, wel tot hiertoe niet door eigenlijke brandftapels en moordfchavotten hebben voordgeplant; maar egter door de fncrpende roeden van befpotting en veragting tragten daarteftellen; die door onverdraagfaamheid hunne zogenaamde verdraagfaamheid voordplanten; en door hun voorbeeld die lang opgemerkte waar, heid bevestigen, dat, hoe zeer de vertooningen en tooneelcn veranderen, de menfehen nog menfehen gebleven, en tot hiertoe geen engelen geworden zijn. Men moet zig daarom over foortgelijke veifchijnfden met verwonderen, maar zelfs, wanneer men de zaak m 't groot overziet, niet te zeer bekommeren (e). Ont- t^fnZ ""f *" *>*<™°»<» tm, Üft aïfi nicht m ' Vim de, Hmm,* aufund zielet pali„gemüfil ,■ttZlker„ ] ge.  INLEIDING; 13 Ontbinden cn famenvocgen, bouwen en afbreken, is de geftadige werkfaamheid der natuur in de dierlijke waereld; en zo is het ook met opzigt tot menfehen en volken. Verbazende en ontelbare veranderingen, met opzigt tot zeden, regcering en godsdienst, verhaalt ons de gefchiedenis; maar onder dit alles is het hoog beftuur der Voorzienigheid, tusfehen menfchelijkc zwakheden, gebreken en ondeugdendoor, fteeds werkfaam. Zij voert onder dit alles haar geheele plan, door goedheid bedagt, door wijsheid geregeld, en door magt gefchraagd, onbemerkt, ook hier in, gelijk in de werken der natuur, volgens vastgefteide, fchoon dikwijls voor ons oog verborgen wetten, uit; voedt het menschdom op voor eene volgende huishouding; en beftiert onder alle beroeringen, den gang der zaken zodanig, dat een opmerkfaam oog hier en daar de fpooren van eene leidende hand bemerkt, en met aanbidding uitroept : Hij is het die daer zit hoven den kloot der tierde, ende dezelver inwoon der s zijn als fpringhanen: —:— die de Vorflen te niete maakt, de Richters der aerde maeckt hij als ijdelheid als hij op haer blazen zal, zoo zullenfe verdorren ende een ftormwind zal ze als een ftoppel wechnemen. Die de teekenen der leugen- dichters vernietigt, ende de waerzeggers dul maakt, die de geiierationcn ttntl gefcblecbtirn weiter , is het refultat van eenige wigtige opmerkingen bij HERBEK, Ideën ztir Pbilufopbie der Sefibicbtl der yienfcbbtit i Buch. IX. I.  1 N t E I D i N G. de wijze acherwaerts doet keeren, ende hare wetenfehap verdwaest: maar onder dit alles zorgen zal, dat die ivijsheid en deugd, welke gegrond op 's menfehen natuur, omftandigheden en beftemming, het voorwerp van zijn eeuwig welbehagen is, nooit van der aarde zal worden verdelgd; maar hoezeer, gelijk de edelgefteenten, zeldfaam om te vinden, en moeilijk om te polijlten, blijven en vermeerderen zal op deze waereld.; die telkens , wanneer zijne wijsheid zulks noodig agt, met de itemme der Almagt-, tot de Coresfen der aarde zegt: GijZieden zijt mijne herders ende gij zult al mijn welgevallen volbrengen: Ik zal U gorden, zelfs fchoon gij mij niet en kendet (ƒ> Wie zou b. v. gedagt hebben, dat een hoopjen volkplantelingen der Latijnen, naderhand bekend zoude worden onder den grooten en gedugtea naam van Romeinen; dat deze zodanig in getal, magt en befchaafdheid, zouden toenemen , dat& zij * door list en geweld, eerst Italiën, en vervolgens verre* het grootfte gedeelte van de toen bekende waereld, zouden 00 Het is eene aanmerking zelfs van bumjet, dat de voorzienigheid, tot het uitvoeren van hare groote ontwerpen, dikwijls Vortten verkiest, welke groote gebreken hebben. Behalven de voorbedden uit de oudheid, brengt hij ook dat van Hendrik den VU!, van Engeland bij, die met alle zijne groote misdagen egter den grond tot de hervorming gelegd heeft. Z. de voorr. voor de Iliff van de Reformatie der Kerke van Engelaud. Van de zaak is natuurlijke reden « gCVen, doch welke alhier te ontwikkelen de plaats verbiedt, r  INLEIDING. 15 den onder hunne magt brengen; en daardoor een trap van onderlinge betrekking tusfchen verfchillende natiën en eene mate van befchaafdheid verfpreiden, welke zo wel, als die men aan de Grieken te danken had, benevens andere oorzaken, nu niet optenocmen, den grond lag, dat de verkondiging van den Christelijken godsdienst ingang vond in veele harten: en dat de fchriften van deze twee beroemde natiën, veele eeuwen daarna, geduurende den tijd van de grootfte onkunde en bijgeloof, den egten fmaak bewaren, en eindelijk door eenen Erasmus, Luther, Calvin, Melanchthon, Zwinglius, waar van de twee laatften vooral, in de Griekfche letteren, meesters waren, zodanig hcrftellen zou, dat de hervorming in de fchriften der Ouden een der grootfte ftcunfels vinden zoude. Wie zoude vermoed hebben, toen de ftroom der volkeren uit het Noordoosten van Afie kwam aanbruisfchen, de eene golf de andere voordftuwde, en de landen van Europa op eene deerniswaardige wijze verwoest werden, er, na veele eeuwen, uit de puinhoopen dezer verwoesting, bij het befchouwen van welke de menschheid tranen ftort, natiën zouden oprijzen, welke zodanig in befchaafdheid, kunde en wetenfehappen zouden toenemen, dat met opzigt tot veele en bijzonder tot de hogere wetenfehappen , Rome en Athene bij dezelve niet te vergelijken zouden zijn. Wie zou gezegd hebben, dat de leer van eenen geringen Jood, door de zijnen vcragt, en  INLEIDING, en ter dood gebragt, zodanigen opgang in de waereld zoude maken, dat zij den afgodendienst vernietigen, de heidenfche wijsgeerte befchamen, over alle hare openbare en verborgene vijanden zegepralen, en zig zodanig op de aarde, ja in de harten der menfehen, vestigen zoude, dat men veilig, uit het geen men gezien heeft, kan befluiten: dat zij niet alleen onuitroeibaar is, maar zelfs eens de eenige godsdienst der geheele aarde, en de grond van het burgerlijk beftier, in alle regeringsvormen, wezen zal; en dit door de vastheid, duidelijkheid, algemeenheid en vrugtbaarheid van hare beginfels, en hare volmaakte gefchiktheid, om denmensen, 'm alle zijne betrekkingen, nicttegenftaande alle natuurlijke en zedelijke hinderpalen, in Haat te ftellen tot het bereiken van zijne geheele beftemming. • Dit alles, en nog meer, het welk ik nu niet aan kan roeren, is gefchiedt. Dit niet alleen, maar het geen in vorige eeuwen gebeurd is, famengevoegd met het geen thands zig vertoont, in alle dcszclfs bronnen, famenvoegingen, en wijzingen, doet ons vermoeden, dat er nog andere omwentelingen, hoe ondcrfchcidcn ook, egter niet minder verbazend, dan de vorigen, voorhanden zijn; en dat alles wat wij er van zeggen kunnen, dit is: dat de groote Beftuurder van al het ondermaanfche zijn groot en weldadig plan, in en door dit alles, zal uitvoeren; en dit zo volkomen, en in alle bijzonderheden, dat zij, die het meest Zullen tragten hetzelve te ondermijnen, fchoon  INLEIDING. 17 fchoon onwillig en onwetend den grond zullen leggen, tot de flerkfte bevestiging; terwijl intusfchen de Wijze zig, onder dat alles, niet zo zeer met horatius, in zijne onfchulcl zal inwinclen (g~), als wel in het vertrouwen op zijnen Hemelfchen Vader, die hem, door alle ftormen en baaien, heen voeren; en al is het, dat zijn kiel, reddeloos, bij gelegenheid van dezen of' gecnen ftorm, zig op eene klip te barften floot, hem nogthands flil, gerust, en voldaan over; zijnen leidsman, zal doen aanlanden in de haven zijner beflemming. JVIen verwagte hier geene letterkundige gefchiedenis van het geen over dit onderwerp, vooral in Duitschland, gefchreven is. De zaak zelve wordt er niet door opgehelderd; en, fchoon ik, hier endaar, eene goede opmerking heb aangetroffen, is egter deze verhandeling meer de vrugt van eigene overweging, dan eene famenvoeging der gedagten van anderen. Alleen zij het mij geoorloofd, eer ik tot de behandeling zelve overga, nog iets te mogen zeggen, over het gewigt der ftoffe, en de famenvoeging van godsdienst en ilaatkunde. Wat (j) Firtvte mea me involve. B  IS 1 N L E 1 ü I ft C. Wat het eerfte ftsfe betreft, het is mij niet te doen, om, uit het gcwigt van mijn onderwerp, eeneloffpraak van mijne verhandeling optemakcn; maar alleen, om de oogpunten aantewijzen, uit welken men de waare volksverlichting befchouwcn moet; ten einde te gevoelen, hoe zeer het thands, meer dan ooit, noodig zij, zig van dezelve een helder en nauwkeurig denkbeeld te maken; en zig te wagten voor dwalingen, welken, op onze denkbeelden niet ïlegts, maar op onze daden, en de welvaart van die geenen, met welken wij, in eene meer bijzondere betrekking, liaan, van eenen verderflijken invloed zijn. Zo waar het tog is, dat zuivere godsdienftige gevoelens deugd en liefde ademen ; en zo getuigenis geven van hunne hemelfche afkomst: even zeker is het, dat bijgeloof en fchijnheiligheid kweekfters zijn van ondeugd en haat. Op dezelfde wijze bouwt ook de waare verlichting op, terwijl de valfche verwoest, en puinhopen agterlaat, waarop de menschheid fchrcic,* gelijk Marius op de overblijfïelen van Carthago. In eene eeuw, gelijk aan die, welke wij beleven, waarin men, in veele wetenfehappen, verbazende vorderingen heeft zien maken; waarin, met opzigt tot het groote boek der natuur, veele bladen, voorheen verzegeld ,  INLEIDING* geld, zijn opgeflagcn, of duidelijker te leczen gegeven zijn; waar in de ontdekkingen van eenen iierzel de itarrekunde, met nieuwe ftarreniMfels, vermeerderd; en zelfs aan ons. planeetgeftel, door den ontdekten Üranus, een veel groter kring is aangewezen; waarin men, door zware en moeilijke reizen, de gedaante der aarde nauwkeuriger bepaald, veele nieuwe eilanden, ja zelfs een vijfde waerckldeel ontdekt heeft; waarin men de kunst van het fchoone, door de wijsgcerte, ontleed, en in hare geheimen doorgrond; de diepten der bovennatuurkunde doorwandeld, en hare grenzen afgeteekend heeft; waarin men de zedekunde, op de twee onwrikbare pijlers van menfehenkennis, en menfehenbeftem- ming, gevestigd heeft: in zulk eene eeuw, zeg ik, is het geen wonder, dat men ook, met opzigt tot godsdienst en ftaatkunde, met meer of min drift, haakt naar vorderingen, geëvenredigd aan het geen men, in andere wetenfehappen, heeft daargefteld. De zugt tot nieuwheid, en de naarijver tusfehen menfehen van ver1'chillende bezigheden, gevoegd bij een aangeboren trek tot Volmaking, lpoort altoos het menschlijk hart aan, tot voordgang in kennis, en zuivering van denkbeelden. Maar hoe veel te meer voedfel verkrijgt deze neiging, wanneer men, in andere takken van wetenfcliap, verbazende voordgangen bemerkt; en daardoor zelfs vermoedt, dat er, in het vak hetwelk men bewerkt, niet minder te verrigten is, bijaldien men maar B 2 go  20 INLEIDING» gepaste middelen bij de hand nam; even gelijk Cglumbus, door de ontdekkingen der Portugeezen, de beginfels waarop zij te werk gingen, en de wijze, op welke zij die volvoerd hadden, aanleiding kreeg, om zijne kragten insgelijks intefpannen, en ontdekkingen te doen, naar welke zij dikwijls te vergeefs getragt hadden: welk oogmerk hij. ook, door zijnen grooten en vasten geest, eindelijk bereikte. Maar deze zelfde zugt tot nieuwheid is dikwijls oorzaak van veele wanbegrippen, en harsfenfehimmige vorderingen. Men is doorgaands met het nieuwe ingenomen; en de reden daarvan is, om dat alles, wat nieuw is, de aandagt tot zig trekt, en ons behaagt, vermits het onze innerlijke dadigheid bevordert. Lord Kaimes, Sulzer, Riedel, en andere ^isthetifche Wijsgeeren, hebben dit (luk, met opzigt tot de fchoone kunften, uit elkander gezet; en het geen zij deswegens gezegd hebben, is niet minder toepasfelijk op andere wetenfehappen. Dan, hoe nodig is het, tegen de verleiding der nieuwheid gewapend te zijn, ten einde door het paradoxe niet verrast te worden; maar te befeffen, -dat, even gelijk de zugt tot nieuwheid en veranderingden fmaak van het edele eenvoudige aftrekt, en verleidt tot het overlaadene en gothicque, even zo diezelfde grondneiging der ziele ons, in andere wetenfehappen van meerder en onmiddelijker invloed en belang, ter zijde kan afvoeren; en dat, derhalven, wanneer men ziet,  INLEIDING. 21 ziet, dat ook, met opzigt tot godsdienst en ftaatkunkunde, nieuwe (tellingen verdedigd, nieuwe oogpunten voorgefteld, nieuwe famenvoegingen, of afzonderingen gemaakt worden, het der moeite waardig is, alvorens partij te kiezen, zig vaste beginfels eigen te maken, waar door men, over den aart van het licht, hetwelk, op deze onderwerpen, verfpreid wordt, al gefchiedt zulks dan door de eerfte geniën, ja met de beste oogmerken , met bedaarde koelzinnigheid oordeelen kan: en onderzoeken, of het geen, als nieuw licht, wordt voorgedragen, niet, gelijk thouret met opzigt tot het Magnetistmis bewezen heeft, eene lamp is, reeds voor jaren of eeuwen aangeftoken, maar om gewigtige redenen uitgedoofd. Er zijn tog in de maatfehappij altoos menfehen, die, om deze of geene redenen, belang hebben, dat men eens gevestigde oogpunten verrukt; en dat de aandagt van het waare afgetrokken worde: maar niets is daartoe gefchikter, dan de betoverende gedaante der nieuwheid. Het is daarenboven geene gemakkelijke taak, te bepalen , wat in 't algemeen de waare volksverlichtingzij, en waar zij eenen aanvang neme. Dit kan niet beantwoord worden, zo men den aart, gefteldheid, en reeds gemaakte vorderingen van die natie, tot welke men fpreken wil, niet door en door kent. Er is tog, met opzigt tot dit (Tuk, eene, tot in het oneindige, lopende verfcheidenheid; vermits er geene natie is, B 3 waar-  £- INC E 1 D I SI C. waarbij niet eenige verlichting plaats heeft. Van de inwoonders van Nieirw-Zcciand en Californie af, tot het befchaafdfte en verlichtfte volk van Europa (welke natie dit zij, zal ik mij niet onderwinden te bepalen) is er zulk eene verfcheidenhcid, dat men het famengefteld denkbeeld van volksverlichting niet te nauwkeurig en in bijzonderheden kan ontleden en napeinzen; vooral, wanneer men meent eene roeping te hebben, om tot die algemecne verlichting meer omniddelijk medetcwerken; en egter niet ontijdig of onbedagtfaam te werk wil gaan; of in plaats van waare, valfchc of ontijdige verlichting wil bevorderen; waarvan de gevolgen, gelijk een zeker fchrijver zeer wel zegt, zijn: dat alles hol over bol raakt, en zo lang door elkander tuimelt, tot dat het geheel in Hukken fpringt. Maar hoe zoude een gevoelig hart en teder gewceten gefield zijn, wanneer het* bij herdenking, zig het volgend verwijt doen konde: „ Daartoe heb ik, fchoon met geen boos opzet, „ medegewerkt, om dat ik niet genoeg gedagt, ge„ peinsd, en gewogen had, eer ik handen aan liet „ werk flocg!" De waarheid is, in het afgetrokken, altoos fchoon, altoos beminlijk: maar zij is niet altoos voor allen bruikbaar. Die in het licht der zon ï.wn wil, cn geen arend is, wordt blind; en wat zou men zeggen van hem, die om anderen het licht in ruimer mate toetedienen, dan zij gewoon waren, hen dc O0gen met geweld open hield, en zo A-oor de zon plaat-  INLEIDING. 23 plaatfte. Een zeker fehrijver (h) zegt daarom van Keizer Jofeph den Hen, met opzigt tot deszelfs ftaatkundige veranderingen: Hij hield hen, dien de oogen pas geligt waren, de heldere middagszon voor de oogen; wat wonder, dat zij meer verblind dan verlicht werden. Dan dit, hier, ilcgts in 't voorbijgaan. Maar is het ook niet eigen aan het menschdom, in uiterften te vallen? De Engelfchen, welken nog, onder Elizabeth, groote voorftanders van de koniuglijke waardigheid waren, hadden, kort na den dood van Karei, den I. , zulk eenen afkeer van dezen regeeringsvorm, dat zij zelfs de tweede bede van het allervolmaaktlte gebed veranderden, en zeiden: uw gemeenebest kome! (/) Colbert had zodanig een fchrik voor gebrek aan koorn, door den hongersnood van 1662, dat hij allen uitvoer verbood, zelfs van de eene provintie naar de andere; en hetzelve tot eenen geringen prijs deed dalen. Wat was het gevolg? dat men in den jare 1724, zelfs zonder miswas, in gebrek viel. Tegenovergeftelde dingen brengen wel eens dezelfde uitwerking voord; en Bayle's fpitsvindig vernuft mogt zeer diep navorsfehen, of bijgeloof nadeeliger was dan ongeloof: het gemeen menfehenverftand, door ondervinding geleid, zal aan geen van beide een verwoestend vermogen betwisten. Zo ook, wa'n- (7>) tieftrunk uber Staattkunfi uml gefazgebung, S. 161. (jj iiume, 1). VII. bl. 215. B 4  a4 INLEIDING. wanneer alles te veel in donker gelegen heeft, en men de onvoegfaamheid zo wel, als het nadeel daar van befpeart; dan moet alles geheel in het licht gefteld worden. Dit gaat egter, zo min in de beoefenende wetenfchappen, door, als het plaats kan hebben in een fchilderftuk. ^ Dan, welk is hier de middenweg? Hoe veel napeinzing, hoe veele data uit de kennis van het menschhjk hart, en de ondervinding van vorige eeuwen, zijn er noodig, om een juist, nauwkeurig, en, in de toepasfing op bijzondere gevallen, gemaklijk bruikbaar, befluit nopens deze vraag optemaken? Ik zal dit meteen voorbeeld ophelderen. Hij is voorzeker geen eerlijk en kundig Regent, welke niet overtuigd is, dat alle wetten, vcrordeningCn? inrigtkigen, verboden, bepalingen, weike hij i„ deze zijne hoedanigheid maakt en ter gehoorzaamheid voorfielt, zodanig behoren te zijn, dat hij die, in zijne hoedanigheid als merisch en burger> kan en moet goedkeuren (*), als in verband Maande met de f'0 De menschkandige charron had egter zulke goede gedagten van regenten niet, zo min als van leeraars en wetgevers, wanneer .? ",J" Wel'k' * '« werk, zo vol menschkunde en v.moed.ghetd, dat men zig niet verwonderen moet, dat hetzelve den fehrijver veel onaangenaams berokkend heeft, door hnn, die zfe veroordeeld gevoelden, zonder d,t zij lust hadden tot verbetering ZCSt LlV- L Ch- XLVI'- C'e/l ««. des vavités de Pbomme de prefirl re des h,.v & des regies qui excedent l'ufage & la ferme bumaine: e\fl U eeuflume des Prefebeurs & Legiflateurs, de propofer ,es images de vi„ q«e ny lepropofmt, n-y les auditeurs „'.„, efperauce aneune, n\bl.* fbu- Wt qui plus eft, la volcté de fUyWc Maar hij voegt er ten (lot Uit  INLEIDING. =5 de algcmecne welvaart, en uitvoerlijk zijnde; al was het, dat dezelve niet volkomen ftrookten met zijn bijzonder belang: terwijl hem daarenboven niets aangenamer is, dan het volk daar van insgelijks te overtuigen. Maar moet, of kan hij dit altoos doen? moet hij het zelfs altoos beproeven? of kan hij vooruitzien, dat in fommige gevallen het gros des volks niet in ftaat is, om dat verband, het welk hij ziet, mede optemerken, en daardoor eene van zelfsheid te gevoelen tot gehoorzaamheid? en of bijgevolg, in zulke gevallen, zijn pligt hem niet gebiedt, te zwijgen; en zijne liefde, te verbergen , uit seneca bij; dat de grond is, wantrouwen van den wetgever: queties paruin fiducie efl, in bis, in quibus imperas, ompliut exigendum efi qunm fatis eft. Ut prxfletur quant urn fatis eji, in boe omnia bypcrbole excedit, ut ai ■serum mendacio veniat. Hoe zeer dit, door de ondervinding , bevestigd wordt, neemt het egter de waarheid mijner aanmerking niet weg; maar het was te wenfehen, dat die ondervinding verminderde; en dat regenten zo veel vertrouwen op burgers, als deze op regenten konden hebben; dan zou men, van beiden kanten , niet behoeven te overcisfehen. Burgers! hoiidt dit altoos onder het oog! en gij, Regenten! beziet u veel in denfpiegel, welke'o'acuesseau ophangt; Mercuriale XIV. le Magiflrat vertueux , animi par un amour conftant de fes devoirs, qui pênetre fin ame toute entiere, marebe d'un pas ègal dans les voies de la jufiict, II fait ton jours des progres, fans fe laffer, paree qu^il ne s'arrete point dans ft route, & quii fuit toujours le même ligne. Tous fes pas tendent au mime but; il uen. conncit point d'autre que le fervice du Pub'ie; il en rcfoit fans Ccxiger, le jufte tribut de fin air.our £? de fii confiance. Exempi d'agitation: au-dedans, revèrê au debors, honorê dam le fenat, fon exentple fera a jamais pour this les Magljirats, ou mie cenfure, ou tin modcle. II injtruira même toutes les profejjions , £? leur apprendra quune atlention fidele & perfevcraute dans les fonSions de fin itat, efl la fiui ce pure & Ie fondement folide de la veritable grandeur, B 5 -  26 inleidikc. gen, wat hij in andere gevallen gaarne openbaren zou-? te meer, daar het zeggen van Hannibal bij livius, nog maar al te veel waarheid is: Er is geene burgerlijke maatfehappij, welke niet fomtijds ondeugende burgers en alms eene onkundige menigte in zig heeft (/); en dat zij, die waarlijk 's volks wezenlijk belang bedoelen, te dikwijls in het geval zijn, waarin dezelfde livius den edelen Decius Magiüs plaatst, door hem het getuigenis te ga-en, dat hem niets ontbrak, om een groot man te zijn, dan de regtmatige waardeering van zijne medeburgers (/«): eene loffpraak, welke du bos (») overgenomen, en toegepast heeft op den Venetiaan, Lodewijk Molino, wanneer hij van denzclven zegt: dat hij zoude geweest zijn; het orakel van zijn gemcenebest, indien zijne landgenooten wijzer waren geweest. Het is om deze redenen, herhaleik, zeer twijfelagtig, of er niet altoos, in burgerlijke maatfehappijen, vooral\ wanneer dezelve groot, en in veele verbintenisfen en' betrekkingen met andere natiën geplaatst zijn, zekere verordeningen kunnen, en behoren overgelaten te worden , aan de uitvoerende magt, waarvan de waare grond, immers voor de uitvoering, in het donker moet Wijven liggen; en of er dus niet altoos, aan de zijde des volks, eene mate van ingewikkeld vertrouwen be- hoo- (0 L. XLV. e. 23. O») L. XXIII. c. 7. 00 Hift. it la Ligrie ie Cambrai, Liv. i. p. 69.  INLEIDING. 27 hoore plaats te grijpen, hetwelk bewaard en aangekweekt moet worden, met opzigt tot hen, in welken men zodanig eene helderheid van geest en goedheid des harte voorondcrftcllen moet, dat, hoe zeer vatbaar voor dwaling,zij egter niets bedoelen, dan het geen waarlijk, naar hunne gewaarwordingen, in verband ftaat met de gemeene welvaart; al is het zelfs, dat het tegendeel fchijnc plaats te hebben. Verder kan men vragen: welke gevolgen heeft de waare volksverlichting b. v. op den krijgsdienst? op de tugt en onderwerping in de legers? Hoe is het met den godsdienst gelegen? moet alle vertrouwen, en dus ook alle geloof, in het aannemen van waarheden op het getuigenis van anderen, verbannen, en alles alleen aan de klaarblijkelijkheid worden overgelaten? welke zijn hier de zijpaden? waar ligt de middenweg? Deze en meer foortgelijke vragen, welken, in haren nart, en door derzelvcr verfcheidenheid, moeilijk te befiisfen zijn, vorderen zekerlijk klaarblijkelijke en vaste beginfels. Deze worden niet verkregen, dan door arbeid; vermits zij doorgaands, gelijk de wortels der hoornen, diep onder den grond liggen; of met-het zand der mcnfchelijkc waanwijsheid overdekt zijn; en waarom, dezelve te vinden, niet zeldfaam de vrugt is, van moeilijke en langduurige navorfehingen. Er ligt egter regent en volk, mensch en Christen zeer aangelegen, op deze vragen te kunnen #JWWto#Öen 5 en zo wel den toet-  *" INLEIDING. toetfteen gereed, als de vaardigheid, om er zig van te kunnen bedienen, als de gevallen daar zijn, door oefening, alvorens, verkregen te hebben. Want even gelijk de finaak, met opzigt tot hetfehoone, eene vaardigheid van oordeelvelling is, welke, door het geduurig befchouWCn van fchoone voorwerpen, en het nafpeuren van de redenen, waarom dezelve behagen, verkregen wordt; even zo is er ook een fmaak voor het goede en het waare: dat is, eene vaardigheid van over menfehen en zaken te oordeelen , zonder dat er uitgewikkclde redeneenngen noodig zijn. Plet is derhalven van het grootfte aanbelang voor elk Regent, dien het niet flegts te doen is om te heerfchen, maar om weltedoen, en, langs den weg van deugd, geluk te bevorderen; dat hij weete, wat de waare volksverlichting zij, hoe verre hij zig alleen op eigen doorzigt verlaten, ja zelfs als het niet anders wezen kan, tegen den zin des volks hunne waare belangen ter harte nemen kan en moet; ten einde hij een dier edelen zij, van welke men zeggen kan: Nee fumit aut ponit fecuris Arbhrio popu/aris aura: (o); dan of het in tegenover/telling zijn pJigt zij, zig van alles, hoe COJB?/ n,mt zijn, Miening als Rege,lt „iet am, ,!Bch bfJ , 2, «>tt af, „aar bet maaien van den velhwind. ho.iatius.  inleiding. -9 hoe nuttig en noodig ook, naar zijn inzien, te onthouden, wat niet voor hun, welker belangen hij waarneemt, klaarblijkelijk is? en, valt hij in een ander begrip , dan liever het bellier voor zulken overtclatcn, welke een ander inzigt, of een ruimer gewectcn hebben. De gevolgen van dusdanig een onderzoek mogen dan zijn, zo als zij willen; daar voor fchroomt niemand, die geleerd heeft, dat een helder hoofden goedwillig hart veel beter zijn, dan nevels in het verftand en baatzugt in liet gemoed. Die de waarheid zoekt, moet ze willen vinden, daar en zo als zij is is het niet in het paleis van den vorst, of het boekvertrek van den geleerden, het zij dan in de hut van den daglooner. Had Luther voor de gevolgen van zijne nafpeuringen gevreesd; het licht der hervorming was zo fpoedig en zo helder door zijne pogingen niet ontdoken: en Newton, hoe zedig, hoe voorzigtig in het leggen van zijne beginfels, ging altoos voord, waar de juiste gevolgtrekkingen van zijne eens gelegde beginfels hem heen voerden. Men moet daarenboven zig, om de waarheid te vinden, dikwijls geheel van menfehen, van betrekkingen afzonderen. Men moet zig, noch door de wijsgeerte der mode, (la philofophie du jour) noch door den hogen toon van zulken, die meer, dan anderen, voorgeven te weten; noch door de vooroord eelen van onzen tijd en volk, laten aftrekken; maar het b/7 admirari, \m.Cartefius, onder het oog houden; en zig met dit fchild, onverfchrokken, op reis begeven. En  3* Inleiding, JL>" Wat de famenvoeging van ftaatkunde en godsdienst aangaat, veele redenen hebben mij overgehaald om deze twee oude gezellinnen niet Van elkander afte' fcheiden. Ik herinnerde mij niet alleen den Joodfehcn ftaat, waarin deze twee onderwerpen, op de nauwile wijze, in een gevlogten waren; den nog ouderen duzedek in Canaan, en den priesterlijken Koning Amius in Itahe. Bij de oude Egyptenaars, dat volk, beroemd wegens de wijsheid van hunne wetten, en de welvaart van hunnen ftaat, was godsdienst en ftaatkunde zeer na aan elkander verknogt. De orde der Priestcren, was ook die der wijsgceren; bij hen werd alle wetenfehap bewaard en geleerd. De Koning zelf moest hd zijn van deze orde. De Priesters behandelden de zaken van Staat; en oefenden zelfs eenig gezag over den Koning, door Kern te mogen berispen, onderriten en bellieren. De plaatfen uit de oude fehrijvers hiertoe betreklijk, zijn door jablonski en goguet nauwkeurig opgeteekend Zelfs fchijnen die goden, welken zij noemden (dat is, welken men kan gewaarworden) door de ftaatkunde te zijn ingevoerd. Hieruit nu laat zig deze Helling natuurlijkerwijze aflei- den, 00 Pantheon JEgypt. Prolcg. c. iii. cn Origln, ües M„, Tom. £ P- 96. Scj. cn Tom. iii. p. ;9.  i .\' i. e i d in c. 31 den, dat liet, bij de Egyptenaars, eene uitgemaakte zaak was, de leere van God, met die van alle meuschlijke wijsheid zodanig vereenigd te befchouwen, dat in dezelve, de grond zo wel, als de regelmaat, van een goed burgerlijk beltier, te vinden was. Geen wonder derhal ven, dat men bij de Grieken, dc leerlingen der Egyptenaren, ook hier van befüsfende fpooren aantreft. Zo waren, om maar één voorbeeld aantevoeren, de Olympifche fpelen zelfs voordbrengfels van godsdienst en ftaatkunde. De godsdienst had dezelve geheiligd en bevestigd; cn hierdoor geholpen bereikte de ftaatkunde door dezelve veele oogmerken: als beraadflagïngen over het heil des gemecnen vaderlands; vereeniging van twistende partijen; algemeene oefening in de krijgskunst van dien tijd; opwekicing van den algemecnen geest, door openbaarmaking van talenten en verdienftcn (7). Wat de Romeinen aangaat, ferguson heeft wel beweerd, dat met dc eenvoudigheid der oude Roomfche zeden, en met de wijsheid van hunne verordeningen, een beklaaglijk cn gruwfaam bijgeloof is verbonden geweest; en meent daar uit te kunnen afleiden, dat de godsdienftige begrippen van een volk, met hun burgerlijk, ftaatkundig en (?) Z. dit alles breder uitgewikkeld, in eene verhandeling, Utber Ach Antbeil Her Griecben an den OlympifcUn SAtlen, in den N. Ltiff. BW. der Scb. Wisf. B. XLVII. S. I.  INLEIDING, en krijgshaftig karakter in geen verband ftaan; en dat de inftandhouding cn daarftelling van godsdienffige oefeningen van een volk nergens anders toe dienen, dan om te toonen, dat dezelve zeer willekeurig, en niet naar de grondltcllingcn van reden, menschlijkbeid, en nuttigheid , waren ingerigt. Men heeft tegen hem egter aangemerkt, en in bijzonderheden aangetoond; dat, offchoon de oorfprong van menige godsdienffige gebruiken, cn dcrzelvcr verbinding, zo onder elkander, als met opzigt tot ftaatkundige verordeningen, niet altoos gemaklijk is natefpeuren, deze daarom nog niet willekeurig kunnen genaamd worden, maar alleen zodanig fchijnen, om dat de oudfte gefchiedenis daar over weinig licht verfpreidt; en dat zij daarom voorkomen, als afgefcheiden van dc overige ftaatsinrigtingen, welke laatfte, veranderingen ondergaan , offchoon dc eerfte dezelfde blijven; dat godsdienffige denkbeelden en gebruiken, zo wel het karakter der zeden, als de geheele wijze van denken en handelen, bij een volk, vormen; en dat elk wetgever van een oud volk den godsdienst in eene nauwere verbintenis met den Staat heeft zoeken te brengen, dan men in latere tijden getragt heeft te doen; dat zelfs de godsdienst in verfcheiden gevallen meer doen kan, dan wetten vermogen; en dat bijgevolg uit den godsdienst van een volk, het zij men voorftellingeii of gebruiken daar onder veriTaa, deszclfs karakter, wetten, inrigtingen, gevoelens, in algemeenc en bijzonde-  Inleiding. 33 der'e gevallen, dikwijls kunnen verklaard worden; en men heeft zulks in veele bijzonderheden en uit de egt* ftc bronnen aangewezen: niet flegts over het algemeen ; maar in 't bijzonder, met opzigt tot hunne ernsthaftigheid cn deftigheid, godsdienftigheid, verkleefdheid aan hunne ftaatsgefteldheid, vaderlandsliefde, moed, algemeenen geest, verbintenis van hunnen oorlogsgeest met eenige nicnfchelijkheid — en verder: betrekkelijk hunne ftaatkunde, in zo ver de godsdienst met den ftaat flegts een geheel uitmaakte: gelijk ook dc gebreken van den godsdienst hunne uitwerking hadden op denftaatkundigcn geest, en de veroveringszugt van deze overwinnaars der bewoonde aarde (r). Ja zelfs in later tijden, toen, door de befchaafde letteren en griekfche wijsgeerte, het ongeloof aan den nationalcn godsdienst bij regenten cn wijsgeeren heerfchend werd; was nog het karakter van de verfchillende clasfen des volks zodanig, dat, om mij van de woorden van gibbon te bedienen, bij het gemeert alle de foorten van openbaren godsdienst als even gegrond, bij den wijsgeer als even ongegrond, en bij de regecring als even bruikbaar befchouwd werden: en dit laatfte was de ftaatkunde der Keizers en van den Raad, door de wijsgeerte van dien tijd aangeprezen (O- ZelfS O) Z. de Verhandeling, veler den Einflusfder Römifeben Religiën atif itn Cbarafler des Volks and des Staats, voor het III D. der Hoogd, Vertaling van ferguson's Hiftory of the Roman Republic. (O Z. Hiftory of the decline and Fall of tbs Roman Empire, B, I. p. 19- 4*« c  34 inle1d1nc. Zelfs de Elcufinifche verborgenheden , van welken cicero, en naa hem warburton cn meiners, zulke hoge gedagten voedden, en waar van ook barthflemi niet geheel afkeerig is, fchijncn, wat ook tm pauw daartegen heeft ingebragt, en hoe zeer naderhand, na het algemeen zedebederf, insgelijks tot fchoolen der ondeugd verbasterd, in hunnen oirlprong,eene ftaat* kundige inftelling geweest te zijn, waar in, behalven deze of geene meer verhevene waarheden van God en godsdienst, ook de beginfels en voorregten der burgerlijke verceniging geleerd werden (#). Ja zelfs de geCO Men z. warburton, God!. Zend. van mies, E. II. Afd. 4. meikers, «ober dio myfterien der alter,, befinders über die Eleufinifeben Gebeimmfe; in deszelfs vermifchte Philofipbifche fchriften, Th. III S 164, en volgende. Voyagt da jeu„c Anacbarfis, Tom. V. p. 510-5-' M de ïAuw Recherches Pbilofopbivues fur les Grecs, ParMII. Seft VIII s' 5 Hoe zeer nu de geleerden in veele bijzonderheden verfchillen, "en er een wijd veld tot allerhande nafpooringen en gisfingen overfchiet, zo bl,jkt tog, uit al dien arbeid, dat deze verborgenheden van eenen godsdienftigen aart waren, en oirfpronkelijk tot haar onmiddelijk oogmerk hadden, de verbetering der menfehen, ende bevordering hunner gezamenlijke en burgerlijke belangen. Hoog is voorzeker dc toon, op welken cicero er van fpreekt; en daar zij ons het wijsseeng oogpunt, waarmede die groote man deze plegtigheden befchouwde, vertoonen, zal ik dezelve hier woordelijk bijvoegen: De eerfte is de Legg., Ub. II. c. 14. marcüs zegt daar tegen atticus : Nam m,b, cum malta eximia, divinaaue videntur Athene tue peperiffe, ataue ,n vttam bominum attuliffe, tam nihil melius illis myfteriis, -uibu, ev ttgrefl, immaniaue vita , exculti ad bumanitatem , &■ migitati fumus initiaaue ut appellant*,-, ita revera prineipia vit* cognovimus: „eau'e filum cum Utitia vivendi rationem accepimus, fed etiam cumfpe meliore monendi. Hij noemt haar: fanüam illam & augnftam, de Nat. Deor. L.  • inleiding* 35 "eWaagde ftelling: dat de godsdienst een uitvinding der itaatkunde zoude geweest zijn: (welke cicero reeds hield voor de ondermijning van allen godsdienst («)) toont, zo ik mij niet bedriege, ten minften duidelijk, de algemeenheid zo wel, als de noodzakelijkheid, van deze famenvoeging, in alle burgerlijke regeering, aan; welke men ook daarom bij alle volkeren, welke eenigen trap van befchaafdheid hebben, tot hiertoe heeft aangetroffen; terwijl zulks alleen bij Eskhnaux, Camfchatdalen en foortgelijkcn geen' plaats heeft. Waar befchaafdheid is, vondt men, geduurende bijkans agtenvijftig eeuwen, nationalen godsdienst; en dus deze famenvoeging zodanig in gebruik, dat de verlichting op het eene onderwerp, uit den aart der zake, verlichting voor het ander werd. Hóe zeer nu het polijtheismus, gelijk ook het bijgelovige, het wreede, het zedenverwoestende, hetwelk daarmede bij Grieken cn Romeinen, (welkemet opzigt tot de theorie der ftaatkunde zo verre gevorderd waren, dat een heyne zelfs (y) geen zwarigheid maakt l. i. c. 41. en eindelijk in Verr. l. v. c. 71, roept hij uit: te-«e Ce- res & Libera, quarum Jacra, peut opinienes bomimim, ac religiones ferunt Ungt maximls atque occultiflimh cxremoniis ctntinentur, a quibus initia vltce atque viclus legum morum mknjuè'i'édniis, humamtatis exempla bominibus & civitatibus data ac difpertita efe dicuntur: quarum facrA populus Romanus a Grach afcita & accepta tanta religione, & publice & privatm, tu'etur, nin ui ab dlits huc allate, fed at ceteris binc treilt* tjVe videantur. (tl) De Nat. Beer. % c. 42. O) z- flegts zijne Opufc. Academ. Vol. Hf. p. 16?. c %  36 INLEIDING- maakt om aan de Grieken, in dit opzigt, den grootMen lof te geven), vergezeld ging, dit fchijnt tcgentefprekcn, zo kunnen egter zodanige inftellingen, als oirfpronkelijk gefchikt waren, om, tegen de groffte volksdwalingen, een bolwerk bij meer wetende* opterigten, deze zwarigheid mogelijk voor een groot gedeelte oplosfen. Dit ten minftcn blijft zeker, dat de nationale godsdienften, bij alle befchaafdc volkeren, of ten minften bij het befchaafdfte gedeelte derzelve, zo wel waren ingerigt, om den dienst der Godheid,' als om dien van den ftaat, aanteprijzcn en te bevorderen; en dit, om dat het denkbeeld Goden Godsdienst, van het begin der waereld af, zodanig verknogt geweest is aan de denkbeelden van gezelligheid, regee-, ring,ondergefchiktheid, dat, waar men het eerfte vondt, men de laatftc aantreft, en wel in eene zekere evenredigheid tot elkander. 't Is zo, de Christelijke godsdienst was, in de drie eerfte eeuwen onzer jaartelling, geheel afgefchciden van het burgerlijk bewind. Zo lang de beffierders der volkeren, in de befchaafde waereld, aan den afgodsdienst verkleefd bleven, had de Christelijke leer geenen Heiligen invloed op. het burgerlijk bellier; cn werd ook, door den waereldlijken arm, noch onderfieund, noch gehandhaafd, fomtijds töegéMq, veelal vervolgd. Deze leer bcvattcde niettemin de beginfels en zaden van alle menfchelijke en burgerlijke deugd; prees  INLEIDING. 3? prees ijver cn naarftigheid, ondergefchikthcid en trouw, liefde en dankbaarheid zonder uitzondering aan, zo wel door leer als door voorbeeld, en verkreeg daardoor, ' zo wel als door hare inwendige klaarblijkelijkheid, niettegenftaande zij bij herhaling de gedugtfte vervolging cn den magtigften tcgenftand moest doorftaan, veele en zelfs aanzienlijke belijders; en gaf daardoor blijken van hare inwendige Merkte: tot dat zij eindelijk, onder Conftantinus en Lkinius, langfamerhand het hoofd geheel ophefte, en eindelijk voor den nationale» godsdienst van het rijk, met affchaffing van den dienst deiafgoden, erkend, en fchoon onder Juliaatt den afvalligen, eene kortftondige verduistering ondergaande, door de volgende Keizers, in het bijzonder door Theodofius den Grooten, die de eer van de Romeinfche 'dapperheid zo wel, als de Christenheid in deszclfs vollen luister herfteldc, onherroepelijk bevestigd is. Laat nu de bekeering van Conftantinus zijn voordgefproten uit welke oorzaken men wil, laat men aan dezen Keizer gebreken aantijgen; dit alles doet hier niets ter zake. Zij egter, die dit tijdvak, met de meeste nauwkeurigheid, en uit de egte bronnen, nagefpoord hebben, als MOSHEIM O) , GIBBON (x) , SCHROECKH (j) , RÖTHE (z), ko- Cw) Kerk. Gefib. D. II. bl. 13. O) Decline and Fait. &C. Ch. XX.' Tom. II. p. »»• O) Cbriftlicbe Kircben gefebiebte, Th. V. S. 61. en volg. (3) Die wirkung its Chriflentbums, Th. II. S. I. en volg. C 3  33 INLEIDING. kernen daar in overeen, dat de trapsgewijze handelwijze van dezen Keizer, in het toelaten en vastftcllen van dcnChristelijken godsdienst, voor zijne opregtheid pleit; of ten minften eene toenemende overtuiging, en bcdagtfaam overleg aanduidt. Het bekende Ediö van Milaan, die Magna Charta der Christenheid, door Laclantius in het Latijn O), en Eufehim in 't Grieksch (ƒ,), woordelijk bewaard, cn zeer lezenswaardig, vergunt, op dc gewigtigfte gronden, alle vrijheid van Godsdienst, als ook herftelling van toegebragte fchade, met vergunning van veele voordeden, aan dc Christenen. Ook toonen zijne verdere handelingen op zijn allerminst aan, dat hij de handhaving van de Christelijke zedekunde als het gefchiktfte middel befchouwde, om rust, ondergefchiktheid cn welvaart in zijne Staten te doen herleven, ofte bevorderen; waartoe niet alleen dc fchoone befchrijving van de gezegende gevolgen van den waaren godsdienst bij LaBantius, maar ook het leven der Christenen, hem zal hebben overgehaald; zo dat men de lecre van Jefus Christus eindelijk kon befchouwen, als den nationalen godsdienst des rijks op openbaar gezag ingevoerd, op 's Lands kosten onderhouden; gelijk ook aan derzelver dienaars een onderfcheiden rang in de maatfehappij werd toegewezen (c\ r « Van {") De mort. perf. c. 48. O) Wfl. Eecl. U X. c. S. (O Z. onder anderen f. ealduihus, de legibm ConfiantiMM.,^.. I.  INLEIDING. 39 Van dezen tijdftip af, is godsdienst en ftaatkunde, dan meer dan min gebrekkig, aaneengeftrengeld geweest, in alle Rijken, in welke het Christendom gepredikt, en openlijk omhelsd is. De voorzienigheid heeft dit gewild, en had daarmede hare oogmerken, maar flocg, om die te bereiken, wegen in, welke zekerlijk niet ftrookende, met het geen het menfchelijk vernuft zoude vermoed hebben, daar toe gefchikt te zijn, egter eens blijken zullen, volkomen aan het einde te hebben beantwoord. Men vergunne mij hier over den volgenden uitftap. Toen God, bij de verwoesting van ftad en tempel, de Joden, als eene natie, eindelijk geheel verworpen had, wegens hunne verwerping van den Mesfias, was er op aarde geene theocratie, 't Is waar, aan Jcfus was, bij zijne hemelvaart, alle magt, ook op aarde, gegeven; dat is, hem was het beftier over menfehen , landen en volken toevertrouwd. Hij had ook dat beftier op zig genomen 00; maar aanvaardde hetzelve, door geloof cn deugd onder veele volken te doen prediken; niet, gelijk bij de theocratie, onder luisterrijke vertooningen, welke ontzetting en fchrik vcifpreidden; maar door weldadige wonderen , en innerlijke klaarblijkelijkheid. De wetgeving op Sinai, en de prediking van het Euangc- lie I. Thef. Jur. Rom. & Att.) en schroeckh ter aangeh. pl. Th. V. S. 89. en volg. . , («0 Ik weet niet, waarom men dit bellier geen CbriflocraM zoude mogen noemen? C 4  4° INLEIDING. He door de Apostelen, dat is zijne onmiddelijke en onfedbare zendelingen, hebben dit met elkander gemeen ; dat zij aan menfehen zodanige waarheden bekend maakten, welke de beginfelen waren van een gelukkig leven, in al hunne betrekkingen; en den grond lagen tot eene ontwikkeling hunner vermogens, zowel zedelijke als natuurlijke. Maar zij waren in verfeheiden opzigten, in den vorm, de wijze van werken, en de volledigheid der middelen zeer onderfeheiden. Sinai's wetgeving fehreef niet alleen zedelijke pügten voor; maar bepaalde ook met veel ftrengheid veele uitwendige daden, wel in fehijn willekeurig, maar met een wijs oogmerk; zij was in dit opzigt eene bedieninge der letter; dat is, waar letterlijke en uitwendige Gehoorzaamheid vereischt werd; maar het Euangelie bepaalde zig alleen tot zedelijke pligten, en liet, waar deze zulks niet verboden, het uitwendige aan elk menseh over. Dit was die Christelijke vrijheid, waar toe de Apostelen de Joodfche Christenen zo dikwerf moesten aanfporen; ten einde hun met den geest des Chnstendoms gemeenzamer te maken, ter bevordering van hunne heiligheid en blijdfehap. Sinai's wetgeving bepaalde zig ook tot dén volk of land, waardoor, ichoon andere natiën niet volftrekt werden uitgefloten, egter hun de toegang zo moeilijk gemaakt werd, dat de meesten wegens hunne ligging zelf niet konden dcelen, m de weldadige gevolgen van deze wetgeving; en,  'INLEIDING. 41 en, ais natiën bcfehouwd, dezelve niet konden waarnemen. Het Euangelie integendeel werd aan alle volken gepredikt, en was in zijnen aart gefchikt, voor alle landen, voor alle volken, voor alle regeeringsvormcn; en was daarom ook beftemd, om langfamerhand zodanige voordgangen te maken, dat de geheele aarde eindelijk zig, voor den, bij de Joden verworpenen, Nazarener zoude nederbuigen. Sinai's wetgeving gaf, ingeval van gehoorzaamheid, aanfpraak op het gerust bezit van Canaan, en het vrolijk genot van deszelfs voordbrengfelen. Het Euangelie belooft wel niet meer dan voedfel cn dekfel; maar zegt in alle gevallen hulp cn troost toe; ja belooft zodanige ontwikkeling van natuurlijke en zedelijke vermogens, ook langs den weg van beproeving en vervolging, van fmaad en lijden, dat men bij de volgende huishouding volkomen vergoeding zal ontvangen, voor het geen men in deze moge verdragen, of om Jefus wille verloren hebben: terwijl het egter daarbij zodanige pligten infeherpt, welke, de boosheid der menfehen buiten gefield zijnde, het leven genoeglijk voor den betragter en nuttig voor anderen ftellen, cn dus natuurlijke bronnen zijn van volkomen mcnfchelijk en burgerlijk geluk. Sinai's wetgeving werkte wel, door veele moreele pligten, en door de bewaring van de leere van den waaren God, van ter zijde op 's menfehen zedelijke volmaking; maar het Euangelie werkte daartoe onmidde- c 5 m-  42 INLEIDING. lijk,geeft de beweegredenen op, en belooft zelfs de noodige kragten. Sinai's wetgeving was van den beginne af beftemd, om eens plaats te maken voor eene andere bekendmaking van pligten; maar het Euangelie bevat de beginfels van alle menfehelijke pligten, in alle (tanden, 'cn betrekkingen; zo kort, zo duidelijk, zo overcenkomffig 's menfehen beftemming , natuur, en kragten, dat het even daardoor tot het einde van de tegenwoordige huishouding kan cn moet voordduuren: en voor het menschdom, dat is, zo wel voor enkele perfoonen, als voor maatfehappijen, volken en (laten, de bron is cn blijft van allen voorfpoed; de regel van alle gedrag, cn de grond van alle verwagting; en dus, natuurlijker wijze, zig, met alle gezonde ftaatkunde, zodanig vermengen moet, dat het met dezelve flegts een geheel uitmaakt; even gelijk de wetgeving van Sinai de godsdienffige en ftaatkundige voorfchriften in de nauwfte famenvoeging voorllcldc. Het Christendom is derhalven met opzigt tot alle rijken cn ftaten, wat de Mozaifche wetgeving met opzigt tot Israël was; dat is, de bron van menfchelijken en nationalen voorfpoed; en zulks onder het opperbeftier van den verhoogden Jefus, gelijk bij de Joden onder de theocratie van den Jehovah. Zien wij dan, dat,'in de drie eerfte eeuwen van het Christendom, de ftaatkunde geheel afgefcheiden bleef van de Christelijke leer, en de laatfte door dezelve zo min ge-  INLEIDING. 43 geleid , als de eerfte door de laatfte gehandhaafd of befchermd-werd; dan moet er van dit uitftel in het plan van den verhoogden Middelaar eene reden zijn, het zij wij dezelve kunnen ontdekken of niet. Offchoon wij nu niet alles doorzien, zo kan men egter, uit het geen de sart vanjefus leere, en de gefehiedcnis ons aanwijzen, deze bijzonderheden opmerken: i) Daar de leere der zaligheid niet door gedugte teckenen, door donderen en blikfemen, bij een enkel volk, dat reeds afgezonderd was,en door onderdrukking eenige buigfaamheid verkregen had, moest ingedrukt; maar, door waare overtuiging, bij alle volkeren, van zeer onderfcheiden talenten en aart, voordgcplant; en flegts, in het begin, hier en daar, door weldadige teekenen bevestigd worden; konde dc wacreldlijke arm bij de eerfte prediking en voordplanting van geen nut zijn. In tegendeel moest dc ftandvastigheid der eerfte Christenen bij de zwaarfte vervolgingen, hunne onderlinge liefde, dc uitoefening van gezellige deugden, hunne gelatenheid, onderwerping, gehoorzaamheid, gevoegd bij hare inwendige klaarblijkelijkheid, veel meer blijken aan de waereld geven (en voor de geheele waereld was zij beftemd) van hare egtheid en goddelijkheid, dan immer de waereldlijke magt zou kunnen daarllcllen, welke wel eene bediening der letter kon handhaven zonder overtuiging, maar geene bediening des geestcs. 2) Dit nu moest een'geruimen tijd voordduuren. Over- tui-  44 I N L E I D I N C. 1 tuiging cn waare verlichting gaan nooit met Ihelle fchreden voord. Er moet eerst in het verborgen gezaaid worden, veele faifoenen verlopen, veel ftormen woeden, veele ftortregens nedervallen, eer eene eik zijne kruin boven dc andere boomen verheffen kan. Zo was het met het Christendom. Men kan zig de voorvallen der drie eeuwen voor Conftantinus, welke op deze aanmerking hunnen weerflag hebben, ligtelijk herinneren; ja zelfs bij de laatfte en bijna noodlottige vervolging onder Diocletianus, was de ftandvastighcid, en de onfchuld der Christenen zodanig in het oog gelopen, dat hunne deugd en wijsheid, gevoegd bij de ten hoogftcn top getegen bedriegerij en godloosheid der afgodspriesters, veelen hebben doen overgaan tot den dienst van Jefus; en men kan, dunkt mij, uit het geheele gedrag van Contentijn, bemerken; dat hij daar van, langfamerhand, geheel is overtuigd geworden; en ook daarom dezen godsdienst wel eerst volkomen geduld, en bevoorregt; maar eindelijk tot eenen nationalen godsdienst verheven heeft. 3) Daartoe was hij ook nu volkomen gefchikt. Het getal der Christenen was aanmerkelijk toegenomen; en het voorbeeld van den Keizer deed er nog veelen, die, om redenen van veclerlei foort, tot dus verre aarzelden ' tot denzelven overgaan. De overtuiging van derzelver perfoneele verdienten, en hun loffelijk gedrag in den dienst van hunnen meester, zo in vrede als in den krijg,  inleiding. 45 krijg, maakte eenen vcrbazenden indruk op hunne medeburgers ; en dit alles maakte de verheffing van den Christelijken godsdienst, uit zijne vorige laagte tot den godsdienst van den ftaat, zo natuurlijk als gemaklijk. 4) Voegt hier eindelijk bij, dat de Christelijke leer, door haren ftrijd tegen het verfijnde heidendom, zig had beginnen vasttchegten aan de wijsgeerte; zo dat men zelfs, bij aurelius victor, de Christenen met den naam van wijsgeeren bcftempeld vindt ( Hoe zeer nu deze aaneenhegting voor het Christendom in veele opzigten nadeelig was, maakte het egter een punt van aanraking, waardoor het verftandigfte gedeelte der Christenen, zig met wijsgeeren ook uit de Heidenen kon bezig houden, en daardoor zelfde overgang uit het Heidendom tot het Christendom bevorderd worden: ook hadden fommige Christen fchrijvers zig tot eene zuiverheid cn fchoonheid opgeheven, welke hun bij den goeden fmaak in agting bragt. lactantius, zegt gibbon (ƒ), had de bevelen van het Euangelie voorgefteld en opgefierd met de welfprekendhcid van Cicero; en eusebius had de griekfche geleerdheid en wijsgeerte dienstbaar gemaakt aan den godsdienst. En O) Z. MOSHEIM Kerk. Gcfib. D. II. bl. 42, 43(ƒ) Ch. XX. p. 202.  46 inleiding. En op deze wijze werd dan het Christendom, wat ook Juliaan daar tegen worftelde, op aarde gevestigd, cn zodanig vastgemaakt, met alle menfehelijk en bütfi gcrlijk belang; om nu verder, door veele kronkelwegen beletfelen, van allerlei foort, tog in ftilte voordtewer' ken en na veele eeuwen, eens zo volkomen te zegenpralen, als het oogmerk van den grooten ftigtcr medebragt; en het welk zo veel verhevener is dan dat der wetgeving van Sinai, als Jefus hoger was dan Mofes Zien wij dan nog zeer weinig van dit alles, de analogie zo wel als de aart der zake ftclt ons zeker nopens de toekomst, en de geheele voltooijing. Het kleine tijdvak zelfs van Keizer Juliaan, bij prudentius (£•) niet onaartig genoemd: Perficlus ille Deo, quamvis nonperfidut orbi, is, voor het Christendom in 't algemeen, gelijk ook voor de famenvoeging van godsdienst en ftaatkunde in 't bijzonder, van zeer veel belang. Dat een Keizer, een man van uittekende vermogens, die het Christendom van nabij kende, cn de gebreken,' welke er, bij de Christenen, plaats hadden, grondig wist; die hetzelve haatte; en met meer Heidenen van dien tijd van gedagten was, dat het Roomfche rijk . dooi* Q) /tpttb. VS. 454.  1 N L É I D I N C. 4? door de openbare omhelzing van de Christelijke leere, veel van zijnen vorigen luister verloren had; cn die zeker, tot verdediging van deze gevoelens, de hooggaande verfchillen onder de Christenen, en de ongeregelde wijze waarop dezelve gevoerd werden, kon aanhalen; die het Christendom, niet door geweld, zogt te ondertebrengen, maar hetzelve tragtede te ondermijnen, door: i) het heidendom te verfijnen, cn tot een aannemelijker of minder fluitend famenftcl te maken; 2) door eene hervorming der zeden bij de Heidenen, welke hij toegaf bedorven, en zeer ver af te zijn van derzelver oirfpronkelijke zuiverheid; 3) door beloningen en van ter zijde toegelaten of gepleegde onderdrukkingen ; 4) door listen en bedriegerijen in het werk te ftcllcn, om het heidendom te doen aannemen; 5) door befpotting en veragting op de Christenen te werpen; 6) door het opwakkeren der twisten onder de Christenen; 7) door het verhinderen van hen, om door het lezen van Griekfche cn Romeinfche fchrijvers, hunne kundigheden te vermeerderen, en hunnen finaak te vormen; en dit ten einde zij, in het vak der geleerdheid , niet tegen de Heidenen zouden kunnen markten; en ook buiten ftaat zijn, om de heidenfche fabelen te wederleggen; 8) door, met al het vermogen zijner Platonifche wijsgeerte en geleerdheid, eene wederlegging van het Christendom te fchrijven; en eindelijk: 9) door, met het herftellen van den Joodfchen pleg-  4-3 INLEIDING. plegtigen Godsdienst, aan het Christendom eenen beflisfenden Mag toe te willen brengen: dat, zeg ik, zulk een man, met alle zijne pogingen, niets uitrigtcdc, i) dan dat hij eenigen, die te voren, om des voordeels wille, tot het Christendom waren overgegaan, nu, om dezelfde reden, tot het heidendom deed wederkeeren; maar bij anderen eene ftandvastigheid aantrof , welke hem verhinderde doorteZetten; 2) dan het Christendom eenige ligte fchuddingen, maar geene grondwankelingen te doen ondergaan; 3) dan eenboek te fchrijven, dat weinig gelezen, en zonder de overblijffels, welke daarvan bij Cyrilhis, en Theodoretus, welke hetzelve wederlegd hebben, als mede bij Socrates gevonden werden; en uit welke blijkt, hoe zeer onkunde, listigheid en valschheid daarin doorftralen, geheel zoude vergeten zijn; 4) dan, doorliet mislukken zijner pogingen aan de waereld een zo openbaar als ontzettend blijk te geven, dat de herftelling van den Joodfchen plegtigen godsdienst menfehenkragten te boven ging; en eindelijk niet anders 5) dan de fterkte van het Christendom, het welk nog nimmer zo listig was aangevallen, voor clks oog luisterrijk te maken; en voor de volgende eeuwen een fprekend voorbeeld te geven, dat het Christendom, eens nationaal gevestigd door zijne eigene fterkte beftand is, tegen alle aanvallen van ftaatkundig geweld en list; en dat hetzelve aan de ftaatkunde of het burgerlijk beftier eens dienst-  INLEIDING. 49 dienstbaar gemaakt, wel, met opzigt tot zijne nationale werking, voor een tijd kan onderdrukt, ondermijnd, ofverdoofd worden , maar door deszclfs veerkragt zig aanftonds , als de tegenftand vermindert, opheft; cn dat eindelijk alle pogingen, om hetzelve door de herItelling van tegenftrijdigc godsdienften (zo als de plegtigc Joodfche thands is met de Christelijke) door dc natuur zelve zullen verhinderd worden. Ik kennc, in dc geheele kerkelijke gefchiedenis, geen tijdvak, hetwelk meer tot bevestiging der goddelijkheid en der innerlijke fterkte van het Christendom toebrengt, dan het tijdvak van Juliaan. Het is, als 't ware, dat tijdperk, waarin de Voorzienigheid, voor het laatst, en op het treffendst, door meer in 't ooglopcnde bewijzen, ook aan de volgende geflagten wilde toonen, dat, het zij men door list, het zij door geweld, dezen godsdienst wilde aanvallen, eene zekere nederlaag eindelijk altoos het lot was, van deszelfs gedugtfte vijanden; en dat Hij, die de ondeugden en gebreken der Christenen afkeurt én ftraft, om dezelve egter zijne hand van het Christendom zelf nooit zal aftrekken. Gedugte les voor koningen, vorften, en volksvergaderingen! Ondeugd en zedeloosheid kan, bij een land en volk, Christenen tot Heidenen maken; en zo het Christendom bij eene enkele natie doen ophouden: maar zo lang Christenen, Christenen blijven; dat is, hun godsdienffige denkwijze en gevoel, hunne zeden door deugd op godsD dienst  s 5° Inleiding. dienst gebouwd, niet verliezen, zo lang kan hetzelve door list, of geweld van buiten, niet worden uitgeroeid. Die derhalven het Christendom, dat is, het «m plus ultra van allen godsdienst hier op aarde, bij een volk Wil vernietigen, moet de helfche taak op zig nemen, van de ondeugd voorteftaan, en voordteplanten. Na dezen beflisfenden voordgang van Conjïantyn, tot op Theodofius, (bij welken het egter aan menfchelijke gebreken niet gemangeld heeft) zoude men vcrwagt hebben, dat de Christelijke leer zig binnen hare grenzen bepaald, en haren weldadigen invloed, met meer vrugt en luister, zoude verfpreid hebben; maar het tegendeel is gebeurd. Zij was reeds van hare eerfte zuiverheid afgeweken. Door den geest der eeuwe, en van de wijsgeerte dier tijden, gevoegd bij de gewone verkeerdheid der menfehen, werd zij, langfamerhand, verbasterd; en daar zij zelve, te voren, befchermd en gehandhaafd werd, nam zij den taak op, om koningen en vorften willekeurig op hunne troonert te bevestigen of van dezelve afteftooten. Nadat Rome had opgehouden door hare wapenen de volken te gebieden deed zij het door hare banblikfems. Onder fchijn van godsdienftig gezag, oefende de Bisfchop van Rome zodanig eene willekeurige magt, dewelke alles, wat men er zig van zoude mogen verbeelden, te boven ftijgt. Zij, die door overtuiging en weldaden grond gewonnen had en bevestigd was, heerschte nu met geweld over , ge-  I N L E I D I N Gé 51 gewetens, ca onderwees door brandftapcls; en met dat al, heeft egter de Christelijke godsdienst, reeds in dc' middeleeuwen, den grond gelegd töt die btfch»Vtag4 en dat burgerlijk geluk, het welk zig, vooral bij en ha de hervorming, voor volkeren cn ftatcn heeft beginnen te vertoonen (//), nog ontwikkelt, en verder ontwikkelen zal; ja zig reeds onberekenbaar meer zoude ontwikkeld hebben, bijaldien de waarheid, welke voor het mcnschlijk verftand, federt die groote epoque voor het menschdom,- zo helder is doorgebroken, even zo veel invloed op dc beoefening had gehad, als zij het heeft gehad op de befchouwing. ■ Deze epoque, de Hervorming namelijk, heeft nog een oogpunt, het welk in deze verhandeling vooral niet moet voorbijgegaan worden : dit namelijk , dat door de- O) Deze aanmerking is reeds gemaakt door iselin, Gefcbiedenis der «.enscbheid, B. VIII. H. 4. maar vooral is het geheele denkbeeld: dat, hetgeen Europa thands is, het zulks alleen aan den Christelijken Godsdienst verfchuldigd is; en, dat er uit de Hiërarchie, hoezeer in het afgetrokken te veroordeelen, geen bewijs ter waereld is afteleiden tegen den Christelijken Godsdienst; zo fchoon, zo doorkneed kundig, zo warm en menschkündig, uit elkander gezet door den geleerden Deen, tyge röthe , in een werk , genaamd: De werking van bet Christendom op den tocjland der volkeren van Europa; en in het Hoogduitsch vertaald, 4 Deelen in 8vo; dat het de moeite waardig was, dit werk te vertalen, of ten minften, bij een kort uittrekfel, het beloop van de redeneering des fehrijvers aan het Publiecq voortedragen. Daarin zoude men de bewijzen bij centenaars zien tegen de aazen van tegenwerping, welken de fehrijver van het berugte Boek ftORUs heeft opgegeven, om ftaande te houden, dat het Christendom ^■cne verlichting heeft aangebragt. D 2  yt INLEIDINGi dezelve de Vrijheid van godsdienst en geweten herfteld zijnde , op nieuw de grond gelegd is, tot dien weldadigen en algemeenen invloed der Christelijke leer op den burgerlijken welftand, waar voor volkeren en ftaten '•vatbaar zijn, naar hunne ondcrfchcidcnc gelteldheid cn omftandigheden; cn dit zo veel te zekercr en uitgebreider, als menfchelijke weténfchap cn wijsheid, door, in en na de tijden van de Hervorming, aanmerkelijk is uitgebreid cn bevestigd. Heeft zig niv het Roomfche bijgeloof en de kerkelijke hcerschzugt zodanig daartegen verzet, dat de burgerlijke vrijheid van Europa dikwijls met dc vrijheid van geweten zodanig verbonden was, dat hij, die dc eene belaagde, ook op dc andere inbreuk deed; en dat de Verdediging der ecuc, dc handhaving der andere was; dc Voorzienigheid heeft gezorgd, dat, in den hoogflen nood, hare werktuigen gereed Waren, om beide te handhaven; en tot hiertoe zelfs, wel niet volmaakt, maar tog genoegfaam te bewaren, om op dien grond, in ftilheid cn geregeldheid, te kunnen voordwerken. Hoe zeer men nu voorgeeft, en zig verzekerd fchijnt te houden, dat, met het toenemen deralgemeenc verlichting, het menschdom den ftaat der kindsheid ontwasfen is; cn dat dienvolgens de godsdienst minder invloed behoeft te hebben , en ook dadelijk minder heeft, op het burgerlijk beftier, de ftaatkundige belangen en inrigtingen, dan te voren, bedriegt men zig daarin grovelijk. De  INLEIDING. 53 De godsdienst kan nooit ophouden noodzakelijk te zijn hij de ftaatkundige beftiering, om dat zij het alleen is, welke, in het verborgen, de beweegmiddelen tot mènfeheüjke en burgerlijke deugd in de harten, of aankweekt, of, daar dezelve reeds verwekt zijn, bewaart. Men ziet dit, helaas! te veel bevestigd, wanneer zij vervolgd, verjaagd en uit de famenleving geheel verbannen , hare vijanden befchaamt, door zodanige verwarringen te veroorzaken, welke, natuurlijkerwijze, moeten ontftaan, in alle maatfehappijen, waarin menfehen en burgerpligten zo door het volk, als door de regenten, alleen zullen moeten worden uitgeoefend uit eene voorgegevene klaarblijkelijke overtuiging van derzelver nuttigheid, en betamelijkheid; en zulks, in weerwil van die driften en neigingen, welke het tegenwoordig, en dikwijls ingebeeld, geluk, niet zelden verkiezen boven eene veraf zijnde, maar waare, gelukzaligheid; en welke, tot eene hebbelijkheid, door eene herhaalde werking opgegroeid, dat beginfel van Medca, video meHora proboque, deteriora fequor (/), tot een vrij algemeen beginfel van handeling maken, het welk zelfs door lijfftraffen, niet buiten werking kan gehouden worden. Deze tog kunnen alleen uitwendige daden betengelen, zonder in ftaat te zijn, om die algemeene beredeneerde welwillendheid, welke driften beteugelt, harts- tog- (0 Ik zie wel wat goed is, maar ik betragt bet kwade, D 3  54 INLEIJJIniJi togten temt, en, door verftandige weldadigheid, de ballem is dor menfcheljjke famenleving, te verwekken of te bevorderen. Dit ftuk is onze aandagt nog wel eenige oogenblikken waardig. Die de gefchicdenis der menschheid (als eene maatfchappij van gezellige wezens, en niet als een ftaat der afgcfchcidcnhcid, welke zo zij er met opzigt tot dezen of gcenen geweest is, altoos door onnatuurlijke oorzaken is daargcfteld) van de burgerlijke vereeniging, en van den godsdienst, zo als die in de jaarboeken der verloopen eeuwen voor het wijsgeerig oog te lezen zijn, zonder vooroordeel, en met de yereischte nauwkeurigheid, heeft nagegaan, zal hebben opgemerkt, dat er geene natie, welke niet tot den ftaat deiwildheid vervallen was, zonder regecring, en ftaatkunde, hoe gering ook, geweest is; dat, waar regeering cn ftaatkunde was, ook nationale, gemcenfchaplijke, godsdienst gevonden werd, en omgekeerd f>}j dat de godsCt) Men moet hier over lezen, herder, in zijne Ueên zur Phil„. ■fipHe der Gefebiebte der Menfchheit Kuch IX. en daar in deze twee artikelen inzonderheid Die Regierangen find fifigefieiti Ordnungen «„ter den menfeben, meiflens aas ererbter Tradition - Religioa ifi. die iiltfle und bciligfle tradition der erde, forster heeft, met opzigt tot den godsdienst, ook opgemerkt, dat er geen land, en geen volk is, in welks godsdienftigc begrippen men geene fpooren van eene Overlevering aanfrWt.' 2. Waarnemingen van forster , Hoofdft. VI. link III. bl. 660. Wat leert ons dit anders , dan dat de overlevering, buiten de openbare zorg gefteld, zsg:kens verloren gaat, en met Daar de overgeleverde zaak zelve.'  INLEIDING.' 55 godsdienst, naar mate zij nader kwam aan het ideaal, het welk men zig daar van, uit de rede* en openbaring, vormen kan, meer verlichting aangebragt, en daardoor beftendiger, weldadiger en kragtdadiger invloed gehad heeft op het welzijn der burgerlijke maatfchappij, cn omgekeerd. Ja, dat de vcreeniging van kerk en burgerftaat, waarover men zo veel gefchreven en getwist heeft, in den grond, niets meer of minder is, dan de vorm en regelmaat der wederzijdfehe pogingen van godsdienst en ftaatkunde, om menfehen, voor de eeuwigheid beftemd, langs den weg van deugd, en zedelijke volmaking in dit leven, onder het genot van de voordbrengfelen der aarde, en de genoegens der gezelligheid, voortebcreiden, tot een groter trap van zedelijkheid, ruimer genot en zuivercr vreugd. Daar nu de algemeene beftemming van menfehen geene andere is, dan, om langs zedelijkheid tot genieting te geraken, is 't het werk van den godsdienst hier op aarde, zulke gevoelens van burgerlijke gehoorzaamheid en regtfehapenheid te verwekken, te bewaren en te verfterken, als dienen kunnen, om het welzijn der burgervereeniging te bevorderen; cn de ftaatkunde moet zig daarom ten doel ftellen, hare inrigtingen, aan den godsdienst in deszelfs hogere bedoelingen, te doen dienstbaar zijn. Zo lang derhalven het menschdom dezelfde behoeftens, en dezelfde natuur behouden zal; en, hoe zeer ook in aantal en helderheid van denkbeelden toegenomen, egD 4 ter'  INLEIDING. ter, der buitenfporige zinnelijkheid, met alle dërzelvc nadeelige gevolgen voor verftand en hart, niet zal ontvvasfen zijn; zo lang zal ook de godsdienst en ftaatkunde verecnigd moeten blijven; bijaldien men dat onvoorwaardelijk oogmerk bereiken wil, het welk elk mensch zig moet voorltcllcn; en het welk,door de ftaatkunde, zal zij gezond zijn, noch geheel, noch ten declc, mag ondermijnd worden, 't Is zo, de ftaatkunde kan, door denkbeelden en gevoelens van onderwerping, menfchenliefdc, enz. te voren door den godsdienst in de harten verwekt en bewaard, het ecnigen tijd zonder hare gezellin gaande houden, gelijk de raderen van eenen rollenden wagen, eens in beweging gebragt, eenige oogenblikkcn van zelfs blijven voordloopen; maar fpocdig zal dc ondervinding aantooncn, dat geleende kragten, zwakke en voorbijgaande fteunfels zijn, bijaldien de oorzaak niet aan het werken gehouden wordt. Zal men, bij voorbeeld, op eenen helderen dag zeggen: de onderwerpen welke ons omringen zijn nu genoeg in het licht geplaatst; cn ons daardoor overvloedig bekend geworden; wij kunnen voordaan de zon wel ontbceren? Neen: dc ondervinding bevestigt, dat er bij dejoden eene Pricsterfchaar, cn bij de Romeinen Vestalcn noodig waren, om het gocllijk vuur voor het "uitgaan te bewaren; en zoude men niet mogen gisfen, dat de wijste volkeren, met deze en foortgelijkc ver-, rigtingen, hebben te kennen gegeven, overtuigd tc zijn, dat  inleiding. 5? dat de weldadigfte bekendmakingen des hemels fpoedig haren luister en kragt verliezen, bijaldien zij niet dooide dankbare oplettendheid en zorg der menfehen worden bewaard en gadegeflagen. De gefchiedenis des menschdoms leert ons immers, dat befchaving en verlichting, fchoon bij eene natie, tot eenen hoogen trap geftegen , langfamcrhand boven alle begrip kan afnemend De ongelukkige inwoonders van het vuurland, thands fchier tot den ftaat van dieren verlaagd, zijn, naar de waarfchijnlijke aanmerking van forster, tot dien treurigen ftaat vervallen, door, van hunne meer befchaafde medgezellcn verwijderd, aan zig zelf te zijn overgelaten. Ja wat zijn alle wilden? Zekerlijk, zo men hunne gefchiedenis, cn die van hunne afneming, regelmatig kondc nagaan, zoude men overtuigd wordeni, dat zij allen, op dezen of genen tijd, in hunne voorouders, eenen aanmerkelijken trap van befchaving, boven hunne tegenwoordige, bereikt hebben. In deze gevallen nu is de verlaging hoofdzakelijk domheid; maar zij kan ook zedeloosheid zijn. Velegance des mmirs annonce leur ruïne, zegt thomas (/),en men kan er voorbeelden genoeg van vinden,. Men fiddert b. v. bij het zien van de fchilderij der zeden te Athene en te Rome, niet flegts van het gemeen, maar van wijsgeeren en fchoonc geesten, op tijden, welke geen tijden van (i) Efttri au Pttiple. D 5  55 inleiding. van ruwheid of domheid waren. En. waant men dan nog, dat menfchelijke en burgerlijke deugd, aan zig zelf overgelaten, zig zullen (taande houden? Zijn zij niet beide dogters van den godsdienst; en is deze niet, getuige zij insgelijks de gefchiedenis, een gefchenk der overlevering, welke, hoe hoog men opklimme, egter eens eindigt in eene openbaring van het weldadigst wezen, door het gezond verftand goedgekeurd, als waarheid erkend, cn in hare nuttigheid, ja noodzakelijkheid, door dc ondervinding aangeprezen. Maar zal dan de gewoone loop der menfchelijke zaken, in dit geval, geen plaats hebben? namelijk eene verflapping in de uitwerkfelen, bij het verwaarlozen van de oorzaak? God verhoede, dat het gewigt van deze mijne gezegden zo bewaarheid worden, dat men befchaafde natiën zig zelf cn anderen, uit zedenloze beginfels, zie verwoesten; cn dat het krakend invallen der volkspaleizen in Europa, aan het menschdom der volgende eeuwen, tot eene ontzettende waarfchuwing diene: dat, bij allen wasdom van menfchelijke kennis en wetenfehap, de godsdienst, met opzigt tot dat menschdom, blijft, als de kamfer en koortsbast, bij verrottende ziekten; en dat, zonder denzelven, het zedelijk bederf, in dit bedorven ligchaam, zelfs in zo verre niet kan worden beteugeld, dat het voor eene geheele ontbinding bewaard blijve. Gij zijl het zout der aarde! zeide jesus tot zijne leerlingen; en de voorzienigheid roept ook, met opzigt tot  inleiding. 59 tot deze vermaning, door middel der gefchiedenis, allen volken der aarde toe: Hoort hem! Om nu, tot bevestiging van dit alles, uit de gefchiedenis nog het een en ander aantevoeren; en egter niet, op den geheelen Oceaan der menfchelijke gebeurtcnisfen, rond te zwerven, zal het met mijn oogmerk best itrooken, een bepaald vak voor mijne befchouwing uittekiczen; cn daar uit eenige trekken te ontkenen, om eene fehets optcmaken, waar uit blijken kan, welkeen invloed ftaatkunde en godsdienst onderling hebben; en hoe onaffchcidbaar deze twee wcldoenfters van het menschdom gehandeld hebben, wanneer men die door dwang niet verhinderde, of dwarsboomde. Zo dat het, met opzigt tot dc leer van Jcfus, waar is geweest; waar deze godsdienst erkend, beleden en beleefd werdt, heeft men altoos verlichting gezien; werdt dezelve verbasterd, dan nam die verlichting af; cn hcrftelde zij zig nader bij hare oirfpronkelijke zuiverheid, dan nam op nieuw de verlichting toe; terwijl het ook, met opzigt tot haar, waaragtig bevonden is, dat bijgeloof en ongeloof beide, hoe zeer tegen elkander overgefteld, gelijkfoortigc uitwerkingen voordbrengen, onkunde namelijk, onbefchaafdheid , wreedheid, welke eindelijk tot woeste dierlijkheid, het non plus ultra der verbas, eerde zinnelijkheid, uitlopen. En zoude ik dan een vak der gefchiedenis kunnen uitkiezen, gefchikter, dan dat der drie laatfte verlopen .' . '"/"''. ecu-  6° INLEIDING. eeuwen; aan welken de tijden, welken wij beleven, zo nauw gefchakeld zijn, dat wij allen in dezelve als 't ware thuis behoren? Deze leveren ons wel, aan den eenen kant, de treurigfte tooneden op van verwarring en onderdrukking, door bijgelovige heerschzugt opgcrigt. Brandftapcls cn moordfchavotten, banblikfems en autodafés, ketenen cn roeibanken doen de menschheid zugten, over het noodlot van duizenden ongelukkigcn, Men treurt, wanneer men den trotfen, ongcvoeligen, en meer dan bijgelovigen Filips alle zijne magt ziet in het werk ftellen, om den Roomfchen ftocl te fchragen; en men laat eene traan vallen op het Martyrologium van michael geddes (jn). Men draagt rouwe, wanneer men den, in veele opzigten, grooten Hendrik den IVe», uit menfchelijke zwakheid, zijnen godsdienst aan de kroon ziet opofferen («); die goedhartige Hendrik, wcl- O) Dit ftuk, door mosiieim uitgegeven, in zijne Differtatt. ad Hift. Zeelef, pertin. Tom. I. toont aan den verbazenden voordgang, welken de hervorming in Spanje, ook bij de voornaamften en verftandigften, had gemaakt, doch welke, helaas! met al te voorfpoedig gevolg, door vuur en ftaal gefiuit is. («) Eene gebeurtenis, welke in ons geheugen geprent door het lezen van thuanus, Hifi. Lib. CVII. §. VI. fqq. en van de cgte Hukken, daartoe betrekkelijk, vooral van de artikelen, welke uit IJenrik's naam moesten beloofd worden, zoude hij abfolutie van den Paus ontvangen, bij du mont Suppl. Tom. III. part i.p. 237, fpooren van droefheid agterlaat, door het verzagtend vernis, en het genuanceerde foloriet van voltaire niet uittewisfen. Ik; weet wel, welke redenen gezegd worden Hendrik bewogen te hebben; en hoe hij zelfs, door zijnen Proteftantfchen vriend StUj, daar toe is aangemaand ga>- wor-  INLEIDING. •* welke, hoe zeer nog geneigd, om aan zijne Hugenoten door het Ea dat diedo r den moord aan dezen Koning gepleegd, waar van ™J™™ tijd vooraf een zeer beangftigend voorgevoel b.j »g omdroeg ge h ells afgefneden. Dus, alies famengenomen, fchijnt het gedrag Hendrik op zogenaamde ftaatkunde gegrond geweest te z;jn; en deze Sunde »h zwakheid te zijn voordgefproten. Mogel.k kan mea o k op dat geval de aanmerking van Bayle toepasfen; name ijk, dat b j ld L le zekere zwakheid bij dezen Koning niet had plaats gehad kunnen worden ondergebragt, hij over alle zwangheden z t e hebben gezegepraald. Maar dit zij zo a.s het wu; het gehee* b loop van zaken verraadt menfehelijke zwakheid; en In,, die d.kw s zo veel moed op het veld des oorlogs betoond bad,tm~** bi het pal ftaan voor de waarheid. De fenfane, we.ke d.e ft p, >i deze lauden, veroorzaakte, kan men het beste opmaken, tut de woorden van de Staten van Holland, in hunne «fe « *lulij, 1593. hen, i» deliberatie geleydt zynde, ofd.enftelyck ,s, ,« defe Legenbeydt een Ambasfadeur van aualiteyt ende autberlteyt, met een PrLfir in de Theologie in Vranclry* te finden, mm door denfilven te bevorderen, dat de K. M. voornoemt, van de verfiebte gepretendeerde verankering, gediverteert, in de Cbrijtelyke gereder e reügtepluden, ende defilve Jegens de Papisten en de Sopb,ften aldaer gdefe,, eert voerde: Is «oer rype deliberatie, de vo.rf, felyek ende befvacrlpk ..«• den wlflan, der CbrW ^efir^ri.  6l INLEIDING. een btirgcrlijk aanwezen, en veele voorrcgteiï te vergunnen, egter daardoor den grond niet wegnam, tot burgerlijke twisten maar den weg baande tot de geweldadige handelingen van eenen Richelieu, Mazarhi. louvoïs, Tellier, en foortgclijken; tot die onderdrukking van den gezin verden godsdienst, welke, in de vorigs eeuw, door het bijgeloof begonnen, cn door hcerschzugt onderfteund, nu, helaas! tot ongeloof overgeilagen en in ongodisterij ontaart, treurige gevolgen voortelt, en gedugte gebeurtcnisfen onder het hoog beftier van Kerel-en in Ug.MraH betonden; dan infende de gelegentheyt der- faeeke, Me allo onhandigheden van dien, is eendracbtelyk ende dicnflelyck verflaen, dat men Geit de Heere Almaebtigb defe faeeke fal hevelen, ende htdden „oer een geede aytkomfte van dien, tot fyne eere en de eonferva'te van ie voorfebreve Cbriflelyeke gereformeerde Religie; fonder dat ge. raden gevonden is, a,s „cch de verfchte fendinge in Vranckryk ten eynde voornoemt te doen. Ende is van gelyeken verfiaen, dat erdre geflelt fal werden by de Regenten van de Steden, ten eynde van de Lrfz. Jaeeke met anders, als met alle modeftie ende diseretie en werde ghe.Qroocken; ende dat over fuleks mede aen de Kerckendienaers in de Steden vermaen fal gedaen werden, foo van de voorfz. fwarigheden, als emme daer Van in bare predicatien geen vermaen te doen, maer den Komngb ende den Staet van franckryck in hare gebeden te eontinueeren me,■ behoren. Soortgelijke gevoelens, van godsdienffigheid en gematigdheid bij onze voorvaderen, mag men der nakornelingfehap wel eens herinneren. CO Men kan uit de memoires de sm.Lv, als ook nit het Eloge de M'y, van thomas, opmaken, hoe men, na dezen ftap van Hendrik den IVen en vervolgens, de Protefhmen fteeds met aangroeiende veragtmg aanzag; fchoon ze op het einde der XVI eeuw een groot gedeelte der natie, (in de Memoires de sully, Tom. II. p I26 werden de beide partijen genoemd, dea, partis de Religion alors'a pen }res ttmttf) uitmaakten z. (Eu~r. de tiiomas Vol. III. p-as, isz  INLEIDING. "3 van Hem, die de Christelijke leer handhaven, en zijn plan volkomen voltooien zal, doet vooruitzien. Maar men ziet ook te gelijk in dit tijdvak, de heldere en verwarmende ftralen der hervorming, door den herlevenden finaak in fraaie letteren cn wijsgeerte aangevoerd, onder den befchermenden vleugel, van eene, zig allengskens zuiverende, ftaatkunde, met ftil genoegen, door de dikke nevelen, langfamcrhanddoordringen, in veelen der voornaamfte Staten van Europa. De hcrftelde godsdienst leerde niet, dat men, dc ketters vervolgende, Gode eenen dienst deed; offchoon deze en geene voorvallen van vervolging, ook door en onder dc Protestanten , maar te veel geleerd hebben, dat eens ingewortelde vooroordeelen nog langen tijd, na dat men zelfs de valfche Hellingen, waarop zij rusteden,had afgelegd,, treurige gevolgen nalaten; welke gevolgen, bij dezeen geene gelegenheden, gefchikt om de driften en verkeerde neigingen van het menschlijk hart aanleiding tot uitbarfting te geven, zig vertooncn. Dan niettegenftaande alle menfchelijke zwakheden, gebreken cn ondeugden, heeft, in de drie laatfte eeuwen, de Christelijke godsdienst op de ftaatkunde en deze op den eerften zodanigen invloed betoond, dat deze wederkeerige werking, niet alleen eene grotere trap van verlichting, befchaving en volksgeluk heeft te weeg gebragt; maar zelfs, dat de hervorming haren weldadigen invloed eenigermate betoond heeft in zulke landen  64 inleiding. dén en koningrijken, waar men aan het oude bijgeloof bleef vasthegten. Is dan deze famengevoegdc invloed noch zo groot, noch zo fpoedig geweest, als het belang der mensenheid vorderde, en de wensch der wcldenkenden was, wanneer men egter nagaat, wat Europa was bij den aanvang der XVIde eeuw, en wat een gedeelte daarvan door en na de hervorming geworden is, moet men erkennen, dat, gelijk het oirfpronkelijk alles aan den Christelijken, het zo bij herhaling veel aan den gezui■verden godsdienst te danken heeft. Maar, vrage ik tevens; wat zou er door de liervorming zijn uitgewerkt, had zij bij de ftaatkunde geen hulp, geen befcherming gevonden? Ik kan deze vrage niet beter beantwoorden, dan met eenige fikfe trekken en het levendig coloriet uit de fchilderij van schiller (p). „ Dc hervorming maakte het Spaanfchc juk voor den Nederlander ondraaglijk, en verwekte bij dit volk het verlangen en den moed, om dit juk te verbreken; gelijk zij hetzelve grootcndccls daartoe kragten gaf. De fcheiding in de kerk had in Duitschland eene voorddurende ftaatkundige fchciding tot haar gevolg, welke, wel is waar, dit land meer dan eene eeuw in verwarring hield; maar tog, tegelijk, eenen altoosduurenden dam tegen ftaatkundige onderdrukking opwierp. De hervorming C/0 Cefchicbte des Dreylpgjahi-igcn krieges.  INLEIDING* 65 tóng was het grootencieeïs, welke de Noordfche Mogenheden, Denemarken en Zweden, het eerst in het ftaatkundig fyftema van Europa bragt; vermits het Proteftantsch Verbond zig door hun wel verfterkte, maar ook te gelijk voor hun onontbeerlijk werd. Staten, welke te vooren nauwlijks eenige betrekking onder elkander hadden, werden tot elkander gebragt, en aan elkander verbonden. Even gelijk burgers met burgers, overheden met onderdanen, door de Hervorming, in andere betrekkingen kwamen, zo vervoegden zig ook geheele Staten bij een; en zo werd de feheiding deikerk, eene famenvoeging van natiën. Schriklijk, 't is waar, en verderfelijk was de ccrftc werking, door welke deze algemcene ftaatkundige fympathie zig aankondigde. Een oorlog van dertig jaren* welke van het binnenfte van Bohème tot aan den uitloop der Schelde, van de oevers van de Po, tot aan de kusten der Oostzee, landen ontvolkte, oogden vertrad, fteden en dorpen in den ascli leide, waarin meer dan 300,000 ftrijdenden hunnen ondergang vonden, was het, welke de ontbrandende vonk van volksbefchaving in Duitschland, voor eene halve eeuw, uitbluschte; cn,aan de nauwlijks eenigfins verbeterde zeden, de oude barbaarfche wildheid terug gaf. Maar Europa ging, van verdrukking ontheven , en vrij, uit' dezen verfchriklijken krijg; waarin het zig, voor het eerst, als eene aaneengefchakelde ïiaatfchappij van volken, gevoeld had. Deze onderE lin-  65 1 N L E [ tf 1 N G. tingc deelneming was gewins genoeg, om den waereldburgcr over deszelfs verwoesting te troosten. De godsdienst bragt dit alles voord. Door haar alleen werd mogelijk, wat gefehieddc; maar het fcheeldc veel, dat het alleen jw haar, efl om harenwille, ondernomen was. Had niet het bijzonder voordeel, niet het ftaatsbelang zig fpoedig daarmede vereenigd, nooit zoude de ftem der godgeleerden en des volks zulke bereidwillige vorli.cn, nooit de nieuwe leere zulke talrijke, zulke dappere en ftandvastige verdedigers gevonden hebben. Een groot deel van de omwenteling in de kerk komt ongetwijfeld aan de zegepralende kragt der waarheid toe; of aan dat geen, wat men voor waarheid hield. De misbruiken in de Roomfche kerk, het ongerijmde van veele leeringen, het buitenfporigc van hare eisfehen, moest noodwendig een gemoed tegenftaan, dat reeds van de ftralen des lichts aangedaan was; ja hetzelve overhalen, om de nieuwe leere aantenemen. De begeerte naar onafhankelijkheid, de rijke buit der geestelijke ftigtingen, moest de regenten wel doen haken naar eene verandering in den godsdienst, en het gewigt der inwendige overtuiging verfterken; maar de reden van ftaat alleen kon hen daar toe noodzaken. Had Kard dc Vde niet aan de rijksvrijhei;} der Duitfchc Standen zijne handen gcllagen, bezwaarlijk zoude zig eene Proteftantfche verceniging, ten voordcclc van geloofsvrijheid, gewapend hebben. Zonder de zugt tot hcerfehen der  inleiding. 6? der Guïfen in Vrankrijk, zouden de Kalvinhten nooit eenen Conclé of Coligny aan hunne fpits gezien; zonder den tienden en soen penning, zoude dc ftoel van Rome nimmer de Vcrecnigde Nederlanden verloorcn hebben. En weldaad genoeg voor de volken, dat ditmaal het voordcel der vorften met dat der onderdanen hand aan hand gepaard ging. De hervorming was vcrknogt met twee ftaatkundige cmftandighedcn; de over* magt van het Huis van Oostenrijk, gevaarlijk voor de vrijheid van Europa; en de ijver van dit Huis voor het oude geloof. Het eerfte wekte de regenten op, en het tweede wapende voor hun de volken." Zelfs de beroemde gcfchiedfchrijver van Duitschland, stfCHAët ignaz schmidt (?), zo zeer anders tegen de hervorming ingenomen, dat hij allen invloed, tot verbetering van godsdienst en wetenfehap, aan dezelve ontzegt, ja het tegendeel in fommige opzigten te laste legt, moet egter erkennen: dat de verandering van godsdienffige begrippen, ook haren invloed gehad heeft op de ftaatkunde; vermits men, door de onderzoekingen der gronden, waarop het geestelijk gezag rustede, geleid werd tot de nafpeuring van die der waereldlijke magt; tot het nadenken over de vrijheid van zig te verzetten tegen zijne overheid, wanneer deze, vooral in zaken den godsdienst betreffende, geweld gebruikte; geCrt Keuen Geftï. der Deutfibcn, b. H. S. 146. E st  63 INLEIDING. gelijk mede tot liet nadenken over het regt des Keizers , over de rijkswetten, en dergelijke. OfTchoon hij dan deze erkentenis weder door andere nadeclen zoekt te verzwakken, zo blijkt het egter genoeg uit zijne voordragt, dat hij den invloed op de verbetering der ftaatkunde , door de hervorming voordgebragt, gevoeld heeft; en alleen aan dezelve verwijten kan, dat ook deze invloed flegts in de bcginfclcn gewerkt, en, door de zwakheid zo wel als door het eigenbelang, van menfehen, gelijk de hervormers en hervormden waren, niet tot die uitgebreidheid en hoogte is toegenomen, waarvoor zij vatbaar was. Dan de grond was gelegd, om, geduurende de volgende eeuwen, langfaam rijpende, maarzekere vrugten te dragen; vrugten, welke wel door geduurige ftormen, koude, enz. in haren groei vertraagd, maar egter eens tot volkomenheid komen zouden. En wanneer men, onder dit alles, het oog flaat op het hoge beftuur der- Voorzienigheid, welke het lot der volken afweegt; van den aanvang der aarde af, den zuiveren godsdienst bewaard heeft; en, eerst met behulp van huisfelijke ondergefchiktheid, vervolgens door eene godlijke wetgeving, zodanig het burgerlijk beftier met den godsdienst, famenvlogt, dat de eene zonderde andere wankelend ftpnd; en dat, gelijk ook hier en daar gebeurd is, de val van de eene ook het verderf der andere was; die de leere des Euangeliums in derzelver opkomst, door ieekenen, wonderen en meer dan ge-  INLEIDING. 63 gewoone gaven, gefchraagd en bevorderd heeft; en, noe zeer ook toen reeds door gewoone middelen geholpen, egter eenigermate, fchoon afnemender wijze, door buitengewoone is onderfteund gebleven, tot zo lang de waercldlijke magt dezelve fchraagde; die verder gezorgd heeft, dat dezelve, hoe gebrekkig, hoe veel bijgelovigheid, donkerheid, eigenbelang, valfche ftaatkunde daar ook onder gemengd.zij geweest, egter tot een pilaar heeft moeten dienen, om het grootsch gebouw, waarvan de beginfels eerst toen gezien werden, en het welk ontwijfelbaar tot zijne volkomen hoogte door den volmaakten Bouwheer zal worden opgetrokken, in de middeleeuwen voor den val en de verwoesting te bewaren, waarmede het, zo door haar eigen bederf, als door de verwoestende magt der navolgers van Mahomed bedreigd werd; dan, zegge ik, zoude men, uit dit alles, bijkans kunnen opmaken: dat, daar de belangen van mensch , burger en Christen, natuurlijk, zo in elkander gevlogten zijn, dat zij eenen beflisfenden invloed op de gezamenlijke hoeveelheid (masfa) van geluk, waar voor de mensch, naar zijn natuur, organizatie en beftemming, in de vcrfchillcnde wijzen van zijn beftaan en de opeenvolgende trappen van zijne volmaking, waartoe in dit leven de eerfte grond gelegd wordt, vatbaar is; het den almagtigcn Regeerder van de waereld behaagd heeft, de opvoeding van het menschdom, door de wederkcerige werking van ftaat. E 3 hun-  7° INLEIDING. kunde en godsdienst, te voltooien; en dat deze opvoeding gelukkig flaagt, naar de zuiverheid, volledigheid cn egte vcreeniging van die beide. Ik wil zeggen: dat, gelijk de mensch, door de neiging tot gezelligheid, wordt aangezet, om de zorg voor zijne belangen gedeeltelijk aan anderen overtedragen, en een gedeelte van de hunne overteneemen; met dit gevolg, dat hij, in de ontwikkeling van zijne natuurlijke en zedelijke vermogens, geholpen, en daardoor vatbaar gemaakt wordt voor eene geregelde, dat is, naar zekere wetten ingcrigtc famenleving; hij ook zo, door diezelfde neiging tot gezelligheid, cn door befchouwing van eene gelijke betrekking op het Opperwezen, de bron van alle heil, vrede, cn voorfpoed, met alle dfnè medemenfehen, nu zijne medeburgers, wordt aangezet, om met hun in eene, uitwendig zig vertonende, godsdienffige betrekking overtegaan; eene betrekking, welke, zonder den inwendigen of bijzonderen godsdienst te bepalen, egter aan zekere voorfchriften gebonden, door de algcmeene kragt, bij dc uitvoerende magt berustende, voor wanorde, cn verval bewaard, tevens dienstbaar is, tot inftandhouding van die zedelijkheid en deugd, welke anders door driften en eigenbelang , door onwetenheid cn bedwelming, ligtelijk zoude worden verbannen. In één woord, dat de Voorzienigheid, met den vinger der gefchiedenis, ons deze les geeft: dat ftaatkunde  INLEIDING. ?* de en godsdienst de twee pilaren zijn, welke, door aan elkander verbonden te zijn, het gebouw van menfchelijke deugd, ontwikkeling en geluk te famen fchragen. Wij zien dit, met opzigt tot het geen gebeurd is, vrij duidelijk. Dc nakomelingfchap zal oordcelen, of die natiën, welke zig vermeten wijs cn deugdfaam genoeg te zijn, om, zonder gemecnfchaplijkc, dat is, ftaat, kundige inftandhouding cn bevordering van den godsdienst, dezen aan zig zclven overtelaten, cn door eene ontkennende verdediging, flegts voor de aanvallen van gewetensdwang te bewaren, door dc uitkomst zullen gcregtvaardigd worden; dan of het door de ondervinding blijkbaar worden zal, dat, zonder eenen godsdienst, door de wetten gehandhaafd, cn bevorderd, uit de gemeene inkomftcn onderhouden, cn door loffelijke gewoonte, gelijk ook door het voorbeeld der besten, als tot eene algemeene verpligting gemaakt; dat is, zonder heerfchenden godsdienst, zedelijkheid cn deugd, welke tog ook bij elke wetgeving en burgerlijke vereeniging onder de voornaamfte oogmerken behoren, niet ongevoelig en onmerkbaar zodanig zal afnemen, dat men eindelijk zal moeten erkennen: het dwaze Gods is wijzer dan de menfehen! dat men eenen heerfehenden godsdienst niet affchaffen, maar, in deszelfs ftaatkundige betrekking tot de verdragenen, zuiveren; en de openbare zorg voor deze laatftep edelmoediger en volkomener maken moet. Hier door zoude men, E 4 nm  ?2 I N L 'l T D I N G. naar mijn inzien, alle die zwarighceden, (zo ver de menfchelijke onvolkomenheid zulks toelaat) welke tegen eenen heerfchenden godsdienst met eenigen fchijn kunnen gemaakt worden, te gemoct, ofte boven komen. _ Ik voorzie? wat men mij zal tegenwerpen; dit namelijk: dat, even gelijk demostiienes (r), reeds in zijnen tijd, zijnen welfprekcndcn ijver befteedde, om de zulken re beftraffen, welke het voorwendfel van den godsdienst gebruikten, om hunne ftaatkundige oogmerken, voor welk.cn zij anders geene betamelijke redenen wisten uittevindeh, en welken zij egter wilden uitvoeren, doortedringen: dat, zeg ik, even zo dc gefchiedenis der drie laatfte eeuwen de affchuwelijkfte voorbeelden oplevert, hoe, onder fchijn van godsdienftigheid, de fnoodfte gruwelen gepleegd en de waare regten der menschheid ongelooflijk verkragt zijn. Mij dunkt, ik hoor zig eene ftem verheffen tegen deze vereeniging; en, op deze wijze, hare betoogen voordellen: „ Kan een Nederlander vergeten, dat de ftaatkunde van Filips geheel gewijzigd werd door zijne begrippen van godsdienst; en dat deze vereeniging dc bron geweest is van het bloed, cn de tranen van duizenden ongelukkigen? Wat is de Nationale Synode van Dordrecht anders geweest, dan eene, naar weusch uitgevallen, poging, om een zeker plan van ftaatkunde tegen eene, (O Mn-ltytv, §. los.  inleiding. 73 eene magtige wederpartij, zodanig door te zetten, dat het grootfte doch onkundigftc gedeelte der natie, onder alle de pogingen van het eigenbelang, voor het waar doelwit blind gehouden, zig alles, als ijver voor de zuivere leer, liet inde hand floppen? waanende, dat men de zake Gods verdedigde, toen men alleen bezig was, met het tegenwigt tegen dc willekeurige magt uit de ftaatkundige fchaal te ligten. Was het Keizer Ferdinand de Ilde niet, welke het lot van Duitschland, na den flag op den YVittenberg, in zijne hand had? wiens befluit het lot van millioenen beflisfen moest? maar die zig toen herinnerende zijne gelofte te Loretto en Rome aan de heilige maagd gedaan, om hare eer te verbreiden, dc uitroeijing van het Proteftantendom zo vastelijk beftoot, en met zo veel kragt als voorfpoed in zijne erflanden volvoerde. Ja zoude het met de hervorming in Duitschland niet geheel zijn gedaan geweest, was niet dc dappere Zweed eindelijk komen toefchietcn; had hij niet aan het bijkans verpletterd Duitschland door zijnen arm verademing toegebragt? daar de zwakke Koning, Jacob de I. van Engeland, zijnen fchoonzoon, Fredrik Keurvorst van de Paltz, aan zig zelf overliet, hoe veel moeite deszelfs dienaar Mr. de rusdorf aan het Engelfche Hof befteedde (f). Was het niet de ftaatkunde, welke Riche- lieu (j) De onlangs uitgegeven Memoires & Negociathns Secretes de Mt. de Rusdorf, bevestigen dit, in veele bijzonderheden.  74 I N L E I D I N G. Iku overhaalde, om de Proteftanten zodanig te vcrzwakken, dat zij alles verdragen moesten? en zulks, alleen, om het oppergezag van den Koning, en bijgevolg dat van zijnen minister, tot den hoogften top te doen Hijgen. Was het Lodcwijk de XIV niet, welke de Proteftanten zo jammerlijk vervolgd, en gefolterd heeft, om dat zijne bijzit Maintenon, en Pater de La Caaife hem wijsmaakten, dat deze vervolging Gode zo aangenaam zoude zijn, dat hij om dezelve, en anders niet, vergeving van de zonden, met zijne vorige bijzit Montespan begaan, va-krijgen kon (O? Is het insgelijks niet deze famenvoeging van ftaatkunde cn godsdienst, welke het, voor het welzijn der Proteftanten, zo noodlottige bijvoegfel bij het 4e art. van den Rijswijkfcheu vrede heeft voordgebragt; het welk tot zo veel onderdrukking cn vervolging in Duitschland aanleiding gegeven heeft, waarvan de Neder-Paltz het voorname llagtoffcr geweest is? Wat heeft het Huis van Oostenrijk deszeifs bijgelovige verkleefdheid aan den Roomfchcn ftoel niet, menigvuldigmalen, in deszeifs erflanden, doen dienen, om zijne ftaatkunde zodanig te regelen, dat CO Men vindt deze anecdote in de Ariiciiten Hem Franzöfifcbe» Heft, ■oorzuglicb aas den Zeiten Ludcwigs den XIV and des Duc Regent, aus Briefen der Madame ■ iTOrlcans, Cbarlotte Iilifabctb, Herzog Pbilipf. I. ven Orleans fVittwe. Strasburg 1789. Svo. Dezelve zijn ook in het Fransch uitgegeven, maar die uitgave is minder volledig en ook niet oirfpronkelijk, vermits de anscdoten in het H. D. gefchreven zijn.  INLEIDING. 75 dat dezelve het bloed, het zweet en de tranen van derzelvcr ongelukkige inwoners, heeft doen ftroomen? Wat zouden Bohème, Moravie en Hongarije daar van kunnen getuigen? Ja het was niet alleen de Roomfche hiërarchie, welke, zig aan de ftaatkunde hegtende, droevige 'tooneelen vertoonde; zelfs onder de Proteftanten zijn twisten geweest, welke, op ftaatkundige voordeden gegrond, of aan ftaatkundige oogmerken ondergefchikt en dienstbaar, zodanige gevolgen hebben te weeg gebragt, waardoor deze vereeniging verdagt raakt. Zal het dan niet eindelijk eens tijd worden, de oogen te openen voor het licht, het welk in onze dagen, door de gezuiverde wijsgeerte, na het doorworftelen van vele tegenkantingen, is opgegaan? en het welk, door deze twee onderwerpen geheel van eikanderen te fcheiden, de deur heeft toegegrendeld voor zulke rampzalige gevolgen, als te vooren uit die vereeniging geboren zijn. De godsdienst zij van het grootst belang voor den mensch als zodanig, zij heeft egter niets gemeens, geen betrekking met en op de burgerlijke maatfehappij. Zij is, zegt men thands in Vrankrijk, vreemd aan de Republiek. Laat elk burger, als mensch, denken en gevoelen over God, en de hulde aan dat verheven wezen verfchuldigd, zo als hem zijn verftand en hart voorfchrijft: laat hem, ingcvalle hij medgezellen tot dezen eerdienst begeert, die uitkiezen naar zijn welbehagen. Laat men onder de befeherming der wetten veilig  f& INLEIDING. lig zijn, zo lang deze mensch , dit gezelfchap, de rechten der burgerlijke maatfchappij niet krenken; maar dit zij ook alles. Die daaraan voldoet, is een goed mensch, een goed burger; en wat hij van God en godsdienst gelove, raakt de maatfchappij niet. Zij heeft als maatfchappij geen godsdienst, geene verzamelingen, geene wetten, geen voorfchriften. Zij kan ze, als een moreele perfoon, (een ens rationis) niet hebben. Een heerfchende godsdienst is, als men er op doordenkt, een overblijffel van het bijgeloof der middeleeuwen. Neemt dezen weg, en gij zult de bron van veele verfchillende belangen, famenfpanningen, nijd, jaloersheid en agterdogt, uit de harten der burgeren wegnemen; en daar elk God in zijn huis, of in bijzondere famenkomften, naar zijn geweten dient; en die God, om zo te fpreken, geheel geplaatst is buiten den kring der burgerlijke belangen , zullen deze genoegfaam en beter behartigd worden, dan' waar men, met het woord godsdienst , als eenen pligt der geheele burgerlijke maatfchappij, in 't wilde fchermende, aanleiding geeft tot geveinsdheid , tweedragt, en veragting van elkander ; zonder het waare oogmerk van den godsdienst, deugd namelijk en zedelijke volmaking, in de harten der menfehen te bereiken. Kan men in het voorbeeld der Vereenigde Staten van Amerika niet deze ftelling bevestigd zien; dat er geen heerfchende godsdienst noodig is, om godsdienftigheid te bewaren? Waar elk, wat  INLEIDING. 77 wat er ook van deszeifs godsdienffige denkwijze zijn moge, als burger, in alles gelijk ftaat, met zijne medeburgers , moet men da algemcene belangen veel gemaklijker, met veel minder tcgcnftand, met meer waare vaderlandsliefde, zien behartigen, dan waar onderfcheid van invloed op het beftier, minder eer, minder voordcel, uit eene, van het grootfte gedeelte afwijkende denkwijze, voord vloeit. Heeft men zig daarom niet, te regt, in Engeland van tijd tot tijd zodanig tegen de Test rite, (op zijn best genomen, een voordbrengfel van een ftaatkundige vreesagtigheid in een min verlichte eeuw) verzet; dat, hoe zeer eigenbelang en heerschzugt de vernietiging daarvan voor als nog hebben tegengehouden ; egter de verontwaardiging eerlang, zo fterk cn zo algemeen, bij dc natie, tegen dat wanfehepfel van oudcrwetfche ftaatkunde, zal opftaan, dat het vroeger of later geheel zal vermorzeld worden? Dan zal men, gelijk in Amerika cn vervolgens in Vrankrijk, den godsdienst geheel buiten den kring der burgerlijke vereeniging fluiten, en alleen in den kring der menschheid , dat is, op deszeifs regten ftand, plaatfen." Wat zal ik op dat alles antwoorden? Ik zal beginnen met te erkennen, dat deze bewijzen eenig fchijnfej van waarfchijnlijkheid van zig geven, om dat de daadzaken niet te ontkennen zijn; en de gevolgtrekking vrij natuurlijk fchijnt, zo lang men waant, dat enkele daa- den,  7« INLEIDING. den, of gebeurtenisfen, zonder dezelve irt verband te befchouwen met de oorzaaken [ waaruit die zijn voordgefproten , als ook met den toeftand van Europa, de natuur van het menschdom, en den invloed van het bijgeloof, zo als de gefchiedenis dit alles vertoont, genocgfaam zijn, om een zo ingewikkeld gefchil te befiisfen. Maar gelijk een verdediger der Franfche omwenteling zegt (V); laat ons tog de gefchiedenis raadplegen, om te zien, hoe deze of geene zaken zijn in de waereld gekomen, en wij zullen veele voorvallen of bewijzen, uit een geheel ander oogpunt bezien, dan wij, door in het afgetrokken over dezelve tc redeneeren, doen zouden: zo is het ook met dit verfchil. De zaak ligt veel dieper, dan men, bij de eerfte befchouwing, waanen zou; en zie hier de hoogte, van welke men deze vlakte, met alle deszeifs akkers, beeken, heuvelen cn dalen, befchouwen moet. Niets is zekercr, dan dat de misvormde godsdienst tooneelen van verwoesting op het aardrijk heeft veroorzaakt. Bijgeloof kweekt valfche ftaatkunde aan, en zij groeien te famen op tot twee gedugte geesfels van het menschdom. 't Is tog zo, gelijk Mendehzoon ergens, uit eenjoodsch fehrijver, aanhaalt, dat de geurigfte, de meest voedende voordbrengfelen der natuur voor de fchielijkfte, dc verderfelijkftë, de befmettendftc en de wal- 00 MACKINTOSH.  inleiding. 79 walgvlijkfte verrotting het meest vatbaar zijn. Valfche denkbeelden van godsdienst, door bedorven ftaatkunde aangegrepen, om bijoogmerken te volbrengen, welke zonder voorvvendfel, het gezond en gemeen menfehen verftand zouden in het aanzigt vliegen, zijn de AIccto's cn Megara's van het menschdom. De zagtc leer van God cn zijnen dienst, door het EuaffgéHum geleerd , gegrond op de natuur en de beftemraing van dat nietig', maar voor onberekenbare ontwikkeling vatbare wezen, het welk wij mensch noemen, en door de ondervinding van waare godsdienftigen bevestigd, is daarentegen gelijk aan die Hemelfche bevalligheid, welke ons winkelmann , betrekkelijk de fchoone kunftcn, met zo veel verbeelding en gevoel heeft afgefchilderd (y). Zij is het, die het groote cn fchoone famenvoegt; zuiver en onveranderlijk is, gelijk haar afkomst. Met opzigt tot den godsdienst betoont zij zig daarin, dat zij de betrekkingen tusfehen God cn den mensch, tusfehen menfehen en menfehen, tusfehen menfehen , dieren, en de levcnlooze natuur, met nauwkeurige en fikfe trekken afteekent, cn in derzelver zalige en vrugtbare gevolgen zo vertoont, dat zij, als eene zagte fchoonhcid, het voorwerp van aanbidding en bewondering voor hare aanfehouwers wordt. Voegt deze bij de waare ftaatkunde, en hare dogters zullen zijn, vre- 00 Gefcb. der kwijl des Altbcrtbttms.  b© INLEIDING. vrede, vrolijkheid, overvloed, en bij dit alles zedelijke volmaking'. 't Js zo, de treurige ondervinding der afgelopen eeuwen heeft nog zeer weinige van die vrugten voordgebragt; en het is daarom niet te verwonderen, dat men, uit de gefchiedenis, zo veele bewijzen tegen deze famenvoeging weet optezamclen: bewijzen, welke, ik herhale het nogmaals, in het afgetrokken befchouwd, veel fchijn van waarheid hebben, doch egter niet boven alle uitzondering zijn, ook dikwijls, uit ongenocgfame of verkeerde oogpunten befchouwd, gelijk zijn aan die gedrogtelijke voordbrengfcls, welke ons in de proeven der gezigtkunde worden vertoond, maar, op eene zekere bepaalde wijze voor het oog gebragt, hunne gcdrogtelijkheid verliezen. Om dcrhalven dit ftuk eens meer in zijn geheele verband te befchouwen, zal ik den ftaatkundigen geest der drie laatfte eeuwen kortelijk opgeven, en mijne aandagt meer bijzonder bepalen op de bijzonderheden, ftraks bij het maken van eene tegenwerping, aangehaald. Deze zal ik in hun verband met den toeftand van zaken befchouwen. Gelijk men tog de menfehen moet nemep zo als men ze vindt, even zo moet men, bij het beoordeelen van menfchelijke gebeurtcnisfen, niet voorbijzien den grond, welke daartoe dikwijls reeds jaren of ecuwen te voren gelegd was. Be-  INLEIDING. 8t Behalven het geen ik reeds heb aangevoerd, zo uit de gefchiedenis, als uit den aart van den godsdienst cn der ftaatkunde in het algemeen, om aantetooncii, dat de famenvoeging van die beide, uit hoofde van derzelver oogmerken, bcweegmiddelcn, en wedcrkeeiïgc ondergcfchiktheid, zeer natuurlijk en gewoon is, moet ik egter mijnen lezer nog daarenboven tot het befchouwen van het ftaatkundig en Christelijk Europa in de drie laatfte eeuwen, voorbereiden, door de volgende aanmerkingen. Schoon het zeggen van montesqüieu (wj , La Re* Hgion Chretienne, qui ordonne aux hommes de s^aimer, reut fans doute, que chaque peuple ah les meilleures loix politiques & les meilleures loix civiles; paree qu''elles font, après elle, le plus grand hien, que les hommes puijfent donner & recevoir, in zeker opzigt eene loffpraak is, blijft dezelve egter onnauwkeurig. De Christelijke godsdienst, dat is, de eenige, Voor den mensch, volkoriiene godsdienst, wil niet flegts goede wetten maar geeft er de beginfels toe op, en legt, door 't voorfchrift van pligten, onmiddelijk daar den grond toe. Hij befchouwt den mensch, als beftemd voor de eeuwigheid, en door zedelijkheid rijp wordende voor waar geluk en onbe- róit- O) Bfirit dei Loix, L. xxiv. ch. i. F  §| Inleiding. rouwelijk genot; hij befchouwten regelt alle zijne handelingen uit dit oogpunt, en naar dat voorfchrift; gebiedt algemeenc welwillendheid, geduurige vergeving, eenparige gehoorzaamheid aan God, die zonder aanneminge des perfoons oordeelt; eischt gewillige opoffering van zijne kragten tot het algemeen welzijn; vordert matigheid, naarftigheid, vergenoegdheid, en orde; i'cherpt ondergefchiktheid aan de minderen, en menfchelijkheid met zagtmocdigheid aan dc meerderen in; befchonwt alle menfehen als broeders; allen, geduurige vergeving en verbetering, door éérfen Zaligmaker, langs dcnzelven weg, noodig hebbende, cn eindelijk, als eens allen zullende verfchijnen voor denen Rigtcr, die alle bedrijven, geheime oogmerken, gedagten, gefprekken weet, een iegelijk, in alle zijne betrekkingen kent, cn vergelden zal naar zijn werk O). Deze beginfels zijn zo vol- (*) Dikwijls 'dagt ik: wat moet het lecrltuk van eenen algemcenen gerigtsdag, als het geloofd wordt, geen invloed hebben op het gedrag der Christenen, daar zelfs eene foortgelijke plegtigheid in dit leven fomtijds van zo veel uitwerking is. Ik bedoel namelijk, het geen norris verhaalt, in zijne Reize naar bet Ilof van itcu Koning ■van Dabomey. (Men vindt die ook in het fchoone Magazin von merkiviirdigen netten Reifcbcfchreibungzn , hetwelk forster uitgeeft, B. V.) In dit zo onmenfchelijk despotiek koningrijk , moeten alle ingezetenen, Cdie allen, rijk en arm, groot en klein, als 's Konings (laven worden aangemerkt) zig eens 's jaars, bij het regelen der belastingen laten vinden. De fchtildigen worden dan vastgehouden, en de ftraffen van kleine misdaden tot dien tijd toe dikwijls uitgefteld. Elk mag dan klagen, over het onregt het welk hem, door wicn het ook zij, geduurende het verlopen jaar is aangedaan. Het gevolg hier van is, dat zij  INLEIDING. 1*J volledig, zo eenvoudig, cn gemaklijk om te worden toegepast, dat hij, die naar dezelve leeft, niet ligt in twijfel ftaan kan, hoe hij zig als burger, als regent, als beftierder van eene natie, met opzigt tot zijne medeburgers, regenten, cn andere natiën moet gedragen, om aan de Item van zijn geweten gehoor te geven. Het is ook daarom, dat de Christelijke godsdienst, van deszeifs begin af, uit zijnen aart, en naar het oogmerk van deszeifs grooten en alles voorwetenden Ir* Heller, beftemd geweest is, om nationale godsdienst te worden, en eindelijk eens, naar dat zelfde ontwerp, alleen dc godsdienst te zijn van het geheele menschdom* Daartoe is dezelve ook bij uitftek gefchikt. Zij voegt zig naar alle vormen van burgerlijk bellier, is bij geene landen, volken of hemelftreeken bepaald, maar past op alle natiën, van wat aart cn karakter, bijaldien dc-» zelve door menfchelijkhcid, befchaving cn deugd, zig willen ontwikkelen en vatbaar maken voor menfchelijk, burgerlijk en godsdienftig geluk, eayle, zegt monTesquieu (jy), après' avolr injulté t out es les religions, jletrit la religion Chretienne. II ofe avancer que de veritables Chrétiens He formeroient pas un ét at qui put fub- zij allen, dienaars zijnde van denzelfden Heer, die geen onderfcheid maakt, maar ze allen als de zijnen befchouwt, zeer zorgvuldig zijn, om elkander niet te beledigen, immers bet niet tot dadelijkheid te laten komen. fjO L. XXIV. ch. VI. F 2  8» T N L B I U I N G. fubfifter. Pourquoi non? ce feroient des citoxcns infini* ment éclair és fur leurs devoirs , & qui auroient un tresgrand zele pour les remplir; ils fentiroient très-bien les droits de la dêfcnfe naturelle; plus ils croiroient devoir è la religion, plus ilspenferoient devoir a lapatrie. Les principes du Chriftianisme, bien gravés dans le cccur, feroient infiniment plus forts que ce faux honneur des monarchies, ces vertui Immaines des republiques, & celte crainte fervile des ctats defpoliques. Deze loflpraak, vollediger en nauwkeuriger dan de bovenfiaande, behelst egter nog niet alles in zig. De Christelijke godsdienst hegt zig nog daarenboven aan de meeste wetenfehappen ; i) door aan alle die rigting te geven, dat zij hare werkfaamheid en invloed belleden, tot de natuurlijke, of zedelijke volmaking van het menschdom; het zij door meer moeilijken arbeid, het zij door vermaken. Het eerfte betreft de hogere wetenfehappen , en het tweede de fraaie kunften ; beide bevorderaarfters van menfchelijke en burgerlijke gelukzaligheid, zodra zij haren invloed, onder het beftuur van den godsdienst, te werk (lellen. 2) Door het aanbevelen van de ontwikkeling onzer talenten, als den kortften cn zekerden weg tot vermeerdering van algemeene cn bijzondere gc* lukzaligheid; en het aanwijzen van de nuttigheid, welke in het beoefenen van veele wetenfehappen gelegen is, ter ontwikkeling van den mensch, zo natuurlijk als zedelijk, ten einde hem daardoor bekwaam te maken om  INLEIDING. 85 zijne beftemming te bereiken, 3) Door, met opzigt tot de zedekunde en bovennatuurkunde, zo veele bronnen en hulpmiddelen aantewijzen, dat die beide, door den Christelijken godsdienst eigenlijk tot helderheid, eenvoudigheid, en beftemdheid gebragt zijn, of nog nader gebragt kunnen en zullen worden. Zo dat men zelfs kan zeggen, dat de zedelijke wijsgeerte, op den aart, dc vermogens, en de beftemming van den mensch gegrond, hare beginfels ontleent uit deze leer; cn dat alles, wat men goeds in de beste nieuwere Schriften aantreft, al doet zig dc fehrijver nog zo zeer als oirfpronkelijk op, egter, wat de hoofd- en grondtrekken aangaat, te vinden is in de zedekunde des Bijbels; en van daar, het zij meer middclijk of meer onmiddelijk, gehaald is (2). Terwijl eindelijk 4) de openbaring, waarin de Christelijke godsdienst, benevens deszeifs minder volkomene voorgangers, de Patriarchale en Israëlitifclic, vervat zijn, de beoefening van taal- en digtkunde, van welfprekendheid, historiekennis en oordeelkunde, zo niet noodzaakelijk, ten minften zeer voordeelig maakt, voor elk die den Bijbel lezen, cn tot verftand van deszeifs waren zin, met overtuiging geraken wil. Zo is de Christelijke leer geweest van derzelver eerfte in- (z) Z. bij voorbeeld kaestner, in zijne khine fciriftta, en de daar aangehaalde Oraiie. Daar ik het bock niet bij de hand hebbe, kan ik de aanhaling niet nauwkeuriger doen, F $  &Ó INLEIDING, mfidling af namelijk in zig- zelve; maar het is er ver af, dat zij zig aanftonds zodanig heeft kunnen vertonnen; gelijk zij zelfs tot hiertoe flegts eenige aanvankelijke vorderingen gemaakt heeft. Zij trof, waar zrj kwam , zwakke, verdorven fehepfclen, in een woord, zij trof menfehen aan; cn ook die, welke haar uit overtuiging omhelsden, bleven 'in veele opzigten zodanig. Zij werd in dc middeleeuwen gebrekkig gepredikt en aangenomen; iömtijds ja door overreding, maar ook wel eens op gezag, foms zelfs door dwang; cn, bij onbefehaafde, onkundige, woeste volken. Zij werd vcrv-lgcns meer en meer vcrvalscht, verdonkerd, en dit pelfs uit verkeerde oogmerken. Zij worftelde daardoor, tegen zware gebreken, cn verwoestende ondeugden, zonder die te kunnen overwinnen; om dat zij, of niet volkomen, of niet opregt, geloofd werd. Dit gaf wederom aanleiding, dat zij tot een voorwendfel gebruikt werd, om onderdrukking, vervolging, godsdienst-haat en gewetenflavcrnij, uitteoefenen en voor, tefpreken. Zij werkte egter, onder cn door dit alles, van het begin af, in ftüte voord; eerst als een bijzondere godsdienst, geduurende dc drie eerfte eeuwen onzer jaartelling; vervolgens als een nationale, federt Conftantijn den Grootcn; werd door den aanval van Keizer Juliaan (» meer gefchud, cn daardoor bevestigd, GO Z. voren bi. 47—49.  INLEIDING. 87 tigd, dan verzwakt; hcrftclde zig onder de volgende Keizers; is van dien tijd af de godsdienst van Europa geworden, en heeft op de verlichting en befchaving van dat waerelddeel, zelfs in de donkere tijden der middeleeuw, fchoon op onderfchciden wijze, cn in verfchillende mate, egter met nadruk gewerkt, hoe zeer zij vervalscht, verdonkerd, ondermijnd, tegengeftaan of tot verkeerde oogmerken gebruikt werd. Men ziet egter onder dit alles, dat men Christendom cn Christenen nooit moet verwisfelen. Het eerfte is altoos, in zig zelf, volmaakt; de tweeden zijn altoos gebrekkig; en, vermits het Christendom zelfs wel eens, om lage oogmerken te bereiken, alleen uitwendig beleden wordt, fomtijds aan groote ondeugden fchuldig. Daar derhalven het Christendom, waar het is, altoos werkt; en iets goeds, ook voor dc burgerlijke maatfchappij, voordbrengt; zo verdient hetzelve altoos door de ftaatkunde befehermd, en onderfteund te worden. Dit vloeit uit den aart der ftaatkunde, zo wei als uit haar oogmerk, natuurlijk voord. Dit zagen Conftantijn, Theodopus, en zelfs Charlemagne: en men oordeelde het Christendom daarom waardig, met de magt van den ftaat gehandhaafd te worden. Maar toen hetzelve, hoe langer hoe meer, verbasterd werd; toen dc natuurlijke befchaafdheid mede hoe langer hoe meer afnam, werd dit waardig gefchenk des hemels misbruikt tot de fnoodfte oogmerken. Niettemin F 4 wejf  88 INLEIDING. ^rden door het2eIye ^ ^ . weinige vrugten droegen, en betere beloofden. Het 'ef dC1' ^«happert brak even op nieuw door, en gaf aanleuling, dat de Christelijke leer zig wederom in ' hare fehoonheid begon te laten zien, en haren invloed OP het heil van het mensehdom, en der burgerlijke maatfchappij duidelijker en uitgebreider deed gevoelen, door vnjheid van geweten en ontheffing van burgerlijke tnrannij te prediken aan klagende menfehen en zugjende natiëfi. Toen kwam het belang der onderdrukkers te voorfehijn, om dien invloed te fnuiken; cn door dienzelfden arm, welken zij befticrt tot heil dervolken, haar op dc mond te flaan en tot zwijgen te brengen. Van hier, dat dc verbasterde leer des Chnstendoms zo veele onheilen bewerkte, doordien hare verdedigers in dezen ftrijd alleen ondeugden konden aanvoeren; ondeugden cn onheilen egter, welke de Chris tehjke godsdienstniet heeft voordgebragt, maar welke hif zonder uitzondering veroordeelt, cn alleen aan dc verbastering in leer en zeden, cn aan hun, die daarmede hun voordeel beoogden, te wijten zijn. Ondeugden en onMen eindelijk, welke noodig maakten, dat men het harnas aangespte, om, uit waare ftaatkunde, deze ordelijke leer voor zodanige onderdrukkers te beveiligenwelke, niet door reden en overtuiging (want daartegen beeft de Christelijke godsdienst zijne eigene, en *enoe dat is' het *** oirfpronkelijke zuiverheid gebran ^ *™ preken gezuiverd^ e„ ^ ^ ^ve eene ker Wj ^ £n ^ «« den waereldlifken arm, tegen inbrekend g weid -est worden beveiligd; en dat het belang der Staten ^erde, niet alleen den Christelijken godsdienst in algemeen, maar den hervormden in t bijzonder en wel als eenen nationalen godsdienst te befehermen; op ** n-n tot heil van den burgerflaat, des te meerder des te zekerer, en des te rijper vrugten zoude plukken; cn het zo volledig falijke, hoe natuurlijk en hoe noodzaaklek de famenvoeging van ftaatkunde cn godsdienst' met opzigt tot verlichting zij, al is >t, dat het ook bij de hervormden helaas! niet aan ondeugden en gebreken, noch by derzelver vorften aan verkeerde ftaatkunde, of ftaatkundige voorwendfels uit den godsdienst ont, eend, ontbroken heeft. Dit is insgelijks aan de men, Ichen alleen, cn nooit aan den godsdienst, te wijtenen kan dus nimmer als een bewijs tegen deze famenvoeging met regt worden aangevoerd. T 4. oen, na de verovering van Conftantinopolcn, door navolgers van Mohammed, de herleving der fchoone let-  INLEIDING. 91 letteren ia Italien, en vervolgens door ecu groot gedeelte van Europa; na de ongelukkige togt van Carel den VIII, naar Italië, en dc daar uit veranderde ftaatkundige betrekking tusfehen dc Staten van Europa, cn na de mislukte Liguc van Cambraij; het licht der Hervorming zig vertoonde, cn den Roomfchen ftoel, welke bij het begin der XVPe eeuw nog ongefchokt cn onbeweeglijk fchcen te ftaan, deed waggelen, Helde gig de geheele geestelijke Hiërarchie in dagorden; cn voerde hare benden, van veclerlci foort, cn onder veelvuldige verfchrikkende gedaanten, met allen fpoed cn ijver, ten drijde aan. Hierdoor vonden zig hare tegendrevers , dc toenmalige verlichtcrs van het menschdom, genoodzaakt, om op genocgfame middelen ter hunner vcraediging eindig bcdagt te zijn. Hoe zeer zij nu, voorzien met twee heldere fakkels, het gezond verdane! cn eene gezonde uitlegkunde des Bijbels, aan zig zelf overgelaten , het licht in de harten hunner tijdgenooten zouden ontdoken hebben, zagen zij fpoedig, dat die zelfde onweerswolk, welke in de vorige eeuw op eenige hervormers zo deerlijk was losgebardeu, zig op nieuw famenpaktc, en op hunne hoofden met verdubbelde Hagen zoude nederkomen; bijaldien zij zig niet in tijds van zodanige behoedmiddelen verzagen, welke, niet uit hoofde der zwakheid van de zaak, die zij voordonden, maar door de omdandigheden der tijden noodzakelijk gemaakt werden. Men herinnerde zig nog, hoe-  '""Hint. 'WC >"""" *>, «kW het Conciüo van Corthm ,M „ijgdcillc „ ™»*dd was * cc„ ope„baar ^ ul ii. öciinlt overtuigen kon, dathii :rj *« -.00 * * OP S™-oo„e „ij2c mistan(IcM M Mn • «fa> Koser, aIs a[IvocaM vorst van de Paltz lUijiiw • van m, n Ryfawcans, aan den Magiftraat van Conhantz overgegeven, en op bevel van denzel- v n evendig verbrand was; - hoe mea ■j**, gekomen om zijnen vriendHuste verdedigen, oP dezelfde w!jze ter dood gebragt had; - hoe men eindelijk allen die zig tegen de geestelijke overheerfching, de gekeken der Roomfche kerk, en de ondeugd dïgeet ^kheid verzetteden, onder den naam van #7 -IMMekkif, die reeds voor lang dood was, nog voor ene kerkvergadering daagde, veroordeelde, en zo wel zijne chnften a,s zijne beenderen ten vuure doemde; - hoe de AValdenfen, van eenen Herken arm ter hunner befchenninontbloot, vcrvolo-d en m> h„„ i i . ° H,,^ ia"d vei>™gd, met de 1 usfiten vereemgd, geen beter lot dan deze hadden omvangen; en men dorst zig niet vleien, van, gelijk Wiek-  inleiding. 93 Wielden ïit Engeland eertijds, door den Hertog van Lancaster tegen de vervolgingen, van den Paus, nu ook door het hoofd des Keizerlijks befebermd te zullen worden, tegen dezelfde magt. Vanhier, dat zodanige Vorften, welken, het zij dan uit ftaatkundig belang, het zij uit godsdienffige overtuiging, de opgaande zonne der hervorming, met goedkeuring en blijdfehap, door de wolken zagen heenbreken, zig bij elkander voegden en te famen middelen beraamden, om kragtdadig zig te ftellen tegen die vervolging, welke, met zo veel magt als woede, tegen de Hervormers werd in het werk gefteld; en welke'tegenftand zo veel invloed kreeg op het ftaatkundig belang, in de onderhandelingen tusfehen de mogenheden van Europa, dat men met schiller zeggen kan: „ federt „ het begin van den Religieoorlog in Duitschland, „ tot op den Munfterfchen Vrede, is er, in de ftaat„ kundige Europcefche waereld, nauwlijks iets groots en merkwaardigs gefchied, waar aan de Hervorming „ niet het grootfte aandeel gehad heeft." In dien tijd ontltond er in Europa een tweeërlei ftaatkundig belang: dat van dc Roomfche Hiërarchie, en dat van de Hervorming. Beide partijen beleden den Christelijken godsdienst; maar de Roomfche kerk was zo ontaart in leer en leven, dat zij, zonder de hervorming, onder den asch van hare bijgelovigheden en ondeugden zoude begraven zijn geworden: terwijl met de  1 ** L E I B I A* G. tic hervorming de OIiri«f,.i;-i--> i ^mistclijLe leer en zeden zis rm ^ vertoonden, e„ door hare eenvoudige fchoouhei t hnUkbaarJlCid aa»P—• Was deze godsdienffige omwenteling algemeen geworden, men had minder « «fcnnde z,en tusfehen beide komen, om de hervormmg,tC **** handhaven; en alles zoude 1 -er bepaald hebben, tot die ftaatkundige zorg voo^ -n godsd^nst, welke meer in het toedienen van de noo'hge middelen tot deszeifs onderhouden uitwendige beoefemng , dan in de befeherming tegen binnenf bmtenlandfehen aanval beftaa, Maar nu zig de Iloom che .crarchie tegen de hervorming verzettede-, en onder fdum van de kerk in de kerk te willen hervormen, de zaak op de lange baan fehu-iveu wilde, de hervormers met den naam van ketters brandmerkte, en als zodamg vervolgde, zogt elke partij hier en daar bij vorften en ftaten hare verdedigers. Zij vond die ook -ar mate de bijzondere overtuiging of het ftaatsbehj bn b-jzondere vorften en ftaten dezelve daartoe over! tolde. Het huis van Oostenrijk, in Carel den V ook de ungeftrekte en rijke Spaanfehe bezittingen met deszel/s erflanden vereenigende , had bloed en fehatten over, voor de belangen der verdonkerde godsdienstleere. In Vrankrijk en Duitschland waren twee pa* tijen; terwijl Denemarken, Zweden en Engeland & geheel voor de hervorming verklaard hadden.' Carel de V*, een jong, trotsch, en magtig vorst, meer geldgie- rig  INLEIDING; 95 rig clan grootmoedig , door den vrede van Kamcrijk meester van Italië, en» door het Trattaat van Bareclona, zig met den Paus verbonden hebbende, om de twisten en verdeeldheden tusfehen de vorften der Christenheid, door eenen algemecnen vrede, te eindigen (b), had de handen ruim, en hield het oog op Duitschland gevestigd. Niets meer bedoelende, dan dc uitbreiding van zijne magt, zag hij uit dit oogpunt de godsdienffige gefchillen in het Keizerrijk aan; en zijn geheel gedrag, bij en onder dezelve, fchijnt niet zo zeer naar een bevorens beraamd plan te zijn ingerigt geweest, als wel een gezet voornemen aanteduiden, om, naar tijdsgelegenheid, van de hem voorkomende omftandigheden. zodanig een gebruik te maken, als zijne loosheid hem tot bereiking van zijne hoofdbedoeling zoude voorfchrijven (f). Hoe zeer men nu voorgaf, aan eene godsdienffige vereeniging niet te wanhoopen, cn zelfs de kerkvergadering van Trente, in den jare 1545 begonnen, en waarop Granvelle, dat wonder van vlugheid, werkfaamheid, cn ftaatkundige geflepenheid, de belangen van den Keizer behartigde, met dat oogmerk bijeengekomen was; toonden de befluiten, in den jare 1563 bekend gemaakt, en door al de magt, het geestelijk gezag, en den wacrcldiijkcn invloed van den lloom- f» DUMONT, T. IV, p. ir. p. 1. (O Deze fchets is in bijzonderheden Uitgewerkt door planck, Ctfcl, der Entjlebung des Protefl. Lcbrbegriffs, 15. 111. Th. I. S. i. en volg.  10 'KUlfli N G; Roomfchen doel bevestigd, gdbhraagd en voortgeplant al ras, aan elk onpartijdig aanfchomvcr, dat deze kerkvergadering, in plaats van de breuke te heden, dezelve ongeneeslijk gemaakt had; en dat de ftaatkundige en godsdienftige fcheiding tusfehen het Roomsgezinde en Proteftantfehe gedeelte van Europa, op aanhoudende, en onwrikbare gronden gevestigd was. Dat deze oordeelvelling maar al te gegrond ware, blijkt hieruit, dat met flegts de hevigfte voorftanders der hervorming van de XVI en XVII eeuw, maar zelfs de meest ver! behte en ftaatkundigfte wijsgeeren van dezen tijd, ondanks de middelen, daartoe door den geest der verdraagzaamheid voorgel]agen; door de toegeefelijke wenken van den listigen Bisfchop van Condom, reeds eenige jaren geleden, in het werk gefteld; door de voorbeelden van gematigdheid, menschlicvendheid, en verfachting van enkele Roomfche godgeleerden ( De poging van Spanje, om Elizabeth te ontzetten van hare heerfchappij, en het rijk van deszeifs godsdienftige vrijheid te beroven; de pogingen van Richelku tegen de Proteftanten; de geloften van Keizer Ferdinand aan de Lieve vrouwe van Loretto; dc wreedheid en ftaatkundige dwaasheid van Lodewijk den XIV; de onderhandelingen vanjacob I van Engeland met Spanje, om zijnen zoon Karei aan de Infante uittehuwelijken, en het huwelijk van Karei met eene dogter van Vrankrijk; de handelwijze vanjacob den II, om onder fchijn van verdraagfaamheid, eerst de wetten tegen de Roomschge- zm- (ƒ) Z. strada, * bcllo Belgico, Dec. I. L. III. p. m. J00 ... 6!ï watson, GefibUdenis van Filip, IJ. & Dl. 137. '  INLEIDING, 99 zinden aftefchaffen, en vervolgens den Roomfchen godsdienst zelvcn te herftcllen, eene zaak waarvoor de Engelfche natie, wanneer zij dagt aan de affchuwelrjke tooneelen van bijgeloof cn wreedheid, welke men geduurende de regtering van Maria, onder den invloed van Gardtner en Bonner, gezien had, natuurlijk cenen affchrik hebben moest: deze, en andere gebcurtenisfen van foortgelijken aart, in den omtrek van Europa, geduurende dc drie laatfte eeuwen, voorgevallen, maakten het noodzakelijk, dat de hervormde godsdienst, fchoon hij op' zig zelf deze hulpmiddelen niet noodig had, egter door den tegenftand van magtige huizen, zodanig zoude onderdrukt geweest zijn, dat eene eindelijke vcrdélging van denzei ven als volksgodsdienst, naar alle menfchelijke verwagting, het gevolg zoude geweest zijn. Dit egtcr •vvas het oogmerk der Voorzienigheid niet. De Christelijke godsdienst, welke eens een nationale godsdienst onder Cónftantijn geworden, en, federt dien tijd, door onkunde, bijgeloof en ondeugd, zodanig was verbasterd , dat hij het doelwit niet kon bereiken, moest herftcld worden; het hoofd opheffen; en mede, door dé opkomende zonne der wetenfehappen beftraald, zijnert weldadigen invloed verfpreiden; op dat hij, op zijne beurt, de burgerlijke maatfchappij in hare regten herftefien, en lecren zoude aan derzeiver beftemming te beantwoorden. De Voorzienigheid bedient zig altoos van den gewoonen loop der natuur; en niet* dan bij uitG 2 zon-  100 INLEIDING, zondering, van buitengeWoone tusfchenkomften. ' Van hier, dat ook de hervorming magtige verdedigers vond, niet flegts door hare inwendige klaarblijkelijkheid, maar ook door meer uitwendige belangen; dat zij, fchoon dikwijls met menfchelijke gebreken en ondeugden bevlekt, egter is en blijft, de bron zo wel van herfteld burgerlijk geluk, als van de waare vrijheid des gewetens, zo in het godsdienffige als in het ftaatkundige. Zouden nu deze heilzame uitwerkingen voordduuren, moest er, aan de zijde der Proteftamfche vorften, op hen, welke aan den ffocl van Rome verbonden waren, een wakend oog gehouden worden; en fommige natiën zelve moesten op hare regenten letten; ja bolwerken opwerpen tegen de overheerfching in het ftuk van godsdienst. Zodanige bolwerken waren b. v. Het verbond van Smalkalde van den jare 1531; het Pasfaufche Verdrag; de Neurembergfche Religie Vrede van 153*; de Proteftamfche Unie, voor den dertigjarigen oorlog, in den jare 1610 aangegaan; en vooral de Westphaalfche Vrede, welke egter, met opzigt tot de belangen der Proteftamfche Vorften door den Paus nimmer is erkend ; gelijk de Apostolifehe Nuntius Bevilaqua nog duidelijk verklaarde, bij gelegenheid van het fluiten van den Nymeegfchen Vrede (£); en welke daarom te meer door volgende Tractaten moest bevestigd worden; Cf) Z. ABis & Oütuim d, 10 fyif 4, Wmtia, Tom. III. p. sr.  INLEIDING. 101 r den; gelijk zij dan ook door den Nymeegfchen, en Rijswijkfchen, en vooral, door den Utrechtfchen Vrede, met opzigt tot den ftaat van den godsdienst in Duitschland, bevestigd is. De Proteftantfche opvolging in Engeland is in den jare 1701 door het Parlement vastgefteld; door Lodewijk den XIV, bij het 5e, en dooiden Koning van Spanje, bij het 6e art. van den Utrechtfchen Vrede erkend Qi), en door deze Republiek ge» guarandeerd (/). Fredrik Augustus, Koning van Poolen en Keurvorst van Saxen, verzekerde in den jare 1697, bij eene plegtige verklaring, zijne Saxifche onderdanen, dat hij, fchoon tot den fchoot der R. kerke wedergekeerd, geen den minften inbreuk zoude doen op dc vrijheid van hun geweten, op hunne privilegiën, regtcn, of fchoolen, enz. O): gelijk ook, bij tegenoverftelling, de ftad Elbing, toen zij zig aan den Keurvorst van Brandenburg in den jare 1700 overgaf, de handhaving van de Catholijke religie als eene voorwaarde bedong (/). De Staten Generaal der Vereenigde Nederlanden gingen, bij de overgave van de ftad Rijnberk, ook deswegens een verdrag aan met den Keurvorst van Keulen (*»); gelijk er ook tusfehen dc huizen Hanau-Lich^ ten- (£) Z. DUMONT, T. VIII. P. I. p. 34° > 394. (O Z. ald. p. 321. (£) dumont Sufpl. Tom. II. P. I. p. 449. welke ook door zijnen zoon en opvolger herhaald is; P. II. p. 4C9. (/) Ibid. p. 456. Ci») Z. dumont, T. VII. P. I. P- 9. G 3  103 INLEIDING. tenberg, cn Ilanau Muntzenhevg, ten overltaan van den Keizer en eenige Rijksyorften, eene overeenkomst in den jare 1670 gemaakt werd (»)• en dergelijken. De Franfche Proteftanten hadden zig, door verfcheiden Edicten, waarvan dat van Nantes het laatfte was m zekerheid geftcld, tegen verdrukking, even gelijk de En' gclfche zig door dc Test-acte beyeihgden, tegen het gevaar ccner godsdienftigc omwenteling, onder Karei den Hen . cn Jacob den Hen. Toen zig de Proteftanten uit Hongarijen, ,n den jare i773, bij dc Keizerin Koningin vervoegden , om befcherming tegen de verdrukkingen, hun door hunne Roomschgczinde medeburgers aangedaan, te verzoeken, beriepen zij zig op landswetten, traftatcn en verdragen O); en voor den dertigjarigen oorlog, was Bohème en Silezic door het Edict van Keizer Rudolph H, verzekerd van de vrije belijdenis der Augsburgfche Confesfie Q>). Hetzelfde was'ook door Sigismond, den Koning van Poolen, aandeZweden en door Stephanus, Koning van Poolen, aan de ftad DantjJB, in de jaren i594 en !577 plegtig toegezegd . De Landgraaf van Hcsfencasfel was daarom, met ten 011- (») dvmont T. II, P. I, p. i3p O) z. het Addres zelve bij dohm, materialen fur #, Siatiffiek und neuere Staten gefebiebt e. 'th ir s ,,, , ^tijliek, ten en Tr,a,f I17- aIwaar men dezelve Wet¬ ten en Traéiaten ztet aangehaald; gelijk ook bijbeck, Ju, Puil Min 3«n*, Cap. VI. §. 4. not. 5. J»s Vt'bl. Hi.n- 00 z. dümont, Suppl. Tom. II. Part. I p ]?, „.,, Cf) dumont, Tom. V, P. 1. p. 313, en 50._ 7S  INLEIDING. IOj onregte, bevreesd, toen zijn zoon, de Erfprins, tot den Roomfchen godsdienst overging, dat zijn vorftendom, bijaldien hij geene voorzigtige maatregelen nam, tegen wil en dank tot verandering van godsdienst zoude gebragt worden. Hij liet daaromme niet alleen zijn zoon zig onder eede verbinden, om deszeifs kinderen, in den gereformeerden godsdienst te laten opvoeden, en denzelven in zijne ftaten te zullen handhaven; maar hij oordeelde zelfs noodig, op deze belofte de guarantie van Engeland, Pruisfen, Hanover, het Proteftamfche ligchaam in het Duiifche Rijk, gelijk ook van Denemarken, Zweden en dit Gemeencbest, te verzoeken, welke hij ook gereedelijk verkregen heeft (r). Dit niet alleen, maar men moet uit hetzelve oogpunt befchouwen alle burgerlijke verordeningen, in Proteftantfche Staten gemaakt, tegen den aanwas van en de verleiding tot het, Pausdom; tegen vervoeringen van geld, erfmakingen, giften, onder fchijn van godsdienftige doeleinden te bevoiv deren, afgetruggeld; doch in waarheid afgevorderd, om den Roomfchenftoel te voeden, en monnikenledigheid aantekweken. Ook heeft het bepalen der Roomfche plegtighedcn, het afnemen van beloften aan Priesters enz., niet zo zeer in onverdraagfaamheid, religiehaat, verdrukkende overmagt, en dergelijke ondeugden (welke egter onder bijCO Men z. de ftukken,toc deze gebeurtenis betrekkelijk,in deRefil. van 11,11. 25 Jen. 16 F.br. 175.5, en Rcfil. Uil. MM. 17 Febr. i75.S, G 4  194 Inleiding. PClf0Mn b5 * * «eto *, ÏÏ ° ' e" * te™ ««• votaaata, W»: « en da„ nebben ,ms vf 7 P°°rd' tM be™ki"= ™ "« «" O»* , * W»*», aa„bev„le„. Zo „ t0. £ e'TOlm' C »=* i„ de,, jarc ,76? nfa * "MM* **. de„ Rooitffcnen °! « ™ ,„=t *e„ v„„r dan ^hennen vcrk.aa.-d, ^ teta va^efteld heeft, dat ce„ lt„omSc„gczi„d Y" godsd.ens, vaderende, „it hct land OTdc 2,2 worden 0) ? ' öcDannen Het is daarom zelfs onbegriipeliifc W otttfit rA ö'j.ipenjK , hoe montes- C°' mCt 20 vccl vertrouwen kan ftaande hou- den, CO Z. tozen, StMttmJfi D. II m «.V'i • zo beroemd door hare zugt nm kI V" Ko«!"Sm, egter in het geheel niet in te m^en, kon zuiks m, ^or dif T-uT™ getUiSen "e WaS- Sebragt; (en bij dezeive \ *?* * •eins s: ^ «itssr Kom**z*  INLEIDING. 105 den, dat het klimaat zeer veel invloed zoude gehad hebben op de aanneming der hervormde leere; dat de Noordfche volkeren, door hunne lugtftreek meer tot vrijheid geneigd, de hervorming daarom begunftigd hadden; daar dezelve bij de Zuidelijken verworpen was. De gefchiedenis leert ons egter veeleer het tegendeel. Op geheel Europa fchoot deze verlichting hare ftralen; en er waren weinig volkeren, tot welke dezelve niet doordrongen. Het was niet de lugtftreek, maar het Huis van Oostenrijk in het algemeen, en vervolgens Catharina de Medici's, Filips, Maria van Engeland, Ferdinand; welke dezelve in zo veele hunner ftaten en erflanden verhinderd, of, daar zij zig reeds gevestigd had, als b. v. in Bohème en Moravie, met het helsch vermogen van een ontmenscht despotisme, hebben uitgeroeid. Alleen de zeven vereenigde gewesten, gelijk ook Zwitferland, wederftonden dat geweld; en gingen , godsdienftig en ftaatkundig vrij, uit dezen hevigen fchoon ongelijken ftrijd. Denemarken had in Fredrik den Hen, Christiaan den Ui™, en Christiaan den IV^n, kun-r dige, ijverige, en godvrugtige voorgangers en handhavers der hervorming. Van den eerften heeft men nog eene openlijke verklaring, bij welke hij zijnen weerzin van het Pausdom, op de eenvoudigfte en klaarblijkclijkfte gronden, aan den dag legt. De tweede was een voorbeeld van godzaligheid, zettede met allen ijver de hervorming voord; gelijk hij reeds, voor zijne komst C 5 toc  106 1 N L E I D I N O. tot clen troon, eenen monnik, in bijzijn des Keizers, * Worms had befchaamd gemaakt. De derde had tot z'jr, zinfpreuk: Regna firmat pietas; De godvrugt bevestigt de rijken: en was van deze waarheid zo doordrongen, dat die in zijn geheele leven doorblonk (V). En wat Zweden aangaat; de verraderlijke wijze, op welke Christiaan te Ilde, Koning van Denemarken, met behulp van Grntaaf Trolle, Bisfchop van TJpfal, het rijk van Zweden had overweldigd; de wijze, op welke bij dit, toen ongelukkig, volk bcheerschte, en waartoe hij zig geregtigd oordeelde, door het interdict, waaronder Leo de Xde Zweden in den jare i520 gelegd had; dc ballingfchap van Gustavus, zoon van Eric ÏVafa, welke dezen gelegenheid gaf om te Lubek berigt van Luther en deszeifs leere te krijgen; de daarop gevolgde overkomst van Laurens en Olaus Petri, m dat Christiaan verdreven en Gustavus op den troon van Zweden geplaatst was • deze zijn dc waare oorzaken geweest, van het, wel voorzigtig, doch tevens ftandvastig, invoeren en handhaven der hervorming, in dat koningrijk (V). Geeft aan Karei den Vijfden, aan zijnen zoon Filips, aan Keizer Ferdinand den Hen, de opregthcid, het door, zigt, en den egten godsdienftigen zin van dc genoemde CO Z- schlegel's fchoone Gefcbicbte der Könige ven Danmarek , aus den Oldenburgifeben flamme, Th. I. S. 159 , 180; Th. II. S. 2. CO Z- dit, in veele bijzonderheden,bij seckendorff, Hifi. Luthtrm. ' \ Seft- LVII,, J. 149. add. 2.  INLEIDING. 10? de Deenfche en Zweedfchc Vorften; vooronderftelt in Hendrik den lVen dat vertrouwen op God en zijne goede zaak, het welk hij kort voor den veldflag bij Arques, had, ook met opzigt tot het getrouw blijven aan zijnen godsdienst, niettegenftaande de daarmede vergezeld gaande zwarigheid; en de hervorming zou in .Spanje, in Vrankrijk, en in het Roomsen gebleven, of weder geworden, gedeelte van Duitschland, ja in geheel Italië, eenen geheel anderen loop gehad, of gehouden hebben. Voegt hier eindelijk bij, dat, in de Zuidelijke landen, vrij wat drift voor dc hervorming was; dat dezelve in Vrankrijk eenen verbazenden opgang maakte, even als in Zwitferland en Geneve; en dat mcii door geweld die in Spanje heeft tegengehouden; zo zal men overtuigd worden, dat niet het klimaat, maar de magt en het bijgeloof der voriien dezelve aldaar heeft verhinderd. Het is nog daarenboven zeker, dat die geest van vrijheid en onafhanklijkheid, welke Montesquieu aan de noordelijke landen geeft, en aan de zuidelijke ontzegt, ten tijde der hervorming, wel degelijk in Spanje gevonden werd. Het geen er kort na de komst van Karei op den Spaanfchcn zetel, hier en daar, in dat rijk voorviel, toont dit ten duidclijkften aan (w). Uit welk alles dan ook geen ander gevolg kan getrokken wor- Z. flegts het geen sepülvkda verhaalt, de Reb. gejl, Caroli V* Lib. II.  108 1 ■» t E I D I W C. morden dan dit: dat, „aar dc uitfpraak der gefchiedcD1S' dC. herVOrming ov^ veld won, cn zig vestigde waar zy niet door het bijgeloof, voorzien van den « rüdlukcn arm, met rcuzenfterkte, verpletterd werd • - d:tZ0 cI inh£t Zi.dcn5ais in]]ctNoorde > II d'r maat e" ^ ^jke regeerfngsvonn alleen «vlo d fchxjnt gehad te hebben, op den vorm van het kerkehjk beftier en gezag; waarvan men Engeland en Schotland, als voorbeelden, zoude kunnen aanhalen. rw,felt men langer aan de noodzakelijkheid, om zig van zodanige hulpmiddelen te voorzien, men leze daar! by dan nog, het geen er, over het herroepen der Testtóe, in Engeland, reeds in de vorige eeuw, onder Jacob den Hen, is voorgeva]Icn ^ £n J dat het met zo geheel vreemd is, dat het Parlement van Engeland, na veele debatten, in den Jare i79o egter narigheid bleef maken, om dezelve te herroepen; Le fchoonfehnnend, hoe treffend de bewijzen daartoe/door J*« en dle van zijne partij, werden voorgedragen: Men meende van de andere zijde, dat de zwartheden gevestigd op den ftaat van Europa, van Engerd zelf, cn van zekere bijzondere omftandigheden het gevaarlijk maakten, dit bolwerk tegen openbare „f be- dek- O) Men z. veele Hukken, hiertoe betrckkelüt ui; VOlg op AtTZEMA, B. XXV b! -0S pT . ' ' YLVIÜS' Z„,d. van Mofes, D. II bl ,7* gS' " WAKEÜRT0">  INLEIDING. 109 dekte verleiding wegtencmenOO- En wil men nog fterker overtuigd zijn van de nuttigheid, dat ook, tusfehen volken en volken, deswegens goede en vaste fchikkingen beraamd werden, men befchouwe dan in de bijzonderheden , en uit de waare oogpunten, de grieven der Proteftanten tegen de Roomschgezinden, zo als die op de vredehandelingen te Munfter en Osnabrug ingebragt, behandeld en vereffend zijn (z); de geduurige klagten derzelven, wegens den inbreuk daarop door deRoomschgezinden; der flinkfche inlasfching der claufule in het 4e art, van den Rijswijkfchcn vrede, welke dooiden Abt Morel aan dc zijde van Vrankrijk, en den Baron van Seylem aan de zijde des Keizers, bij het meir van Conftans, was geregeld, op voorwaarde dat de Keizer de Proteftanten aan de wreedheid van Lodcwijk den XIV zoude overlaten, cn dat Lodcwijk aan zijne zijde de Roomfche religie zoude handhaven, in de plaatfen van Duitschland, welke hij aan den Keizer of aandeDuitfche vorften zoude terug geven; verder, het onverwagt te berde brengen van die claufule, bij de vredesonderhandelingen , tot groot opzien der Proteftantfche leden; de ongeregelde wijze, waarop dit werk doorgezet, en fchoon nooit (?) Z. AK.CIIENHOLTZ, Brttt. Annal. l?90. Th. IV. S. 79- en volSAnalytical Review, May 1790. p. 90. enz. (z) Men vindt ze nauwkeurig opgeteld, in de Hifloire des Traittz ie Weftphalie, CU. IV. onder het artikel, Griefs Ecclefiafliques au fujet de la Religiën; als ook onder het artikel, Griefs Politiaaes Eedcfiafliques. \  i N L E idïj, c. «ooit door de Euangelifchc ftauden geratilicecrd, egter *W1J]S de g.ond van onderdrukking cn vervol i„ is eweest vooral in de Benedcn-Paltz r»; wanne r 1, aar emdelijk bijvoegt, de veele engewigtige bezwaren de0r.!TVmS Cn0ERTELbii-» verzameld,welke, door 1T ' VM t0t djd' * -gebragt; dan £ ^ oogenfclnjnlijk overtuigd worden, van de ongelijke noodzakelijkheid, m zo wel, in de groote onderbande tllsfchen de ^ ^ " de Proteftamfche ftaten zelve, de waereldli;ke magt e doen dienen, tot handhaving dier vrijheid van godsgerist en geweten, welke door de hervorming is her, iteld, maar federt dien tijd, door het bijgeloof, onder veelerlei gedaanten belaagd, en dikwijls zo aanmerkelijk befnoeui 1S dat het, niet zorgen voor de Protes- tant- 21* *V**U* voor den jarc ,778 / onder den «««' ^^^.^ ^ ^^^/^  INLEIDING. tnntfche belangen, is, dezelve ten prooi van het bijgeloof overtelaten. In het vierde Traclaat tusfehen VIrica Eleonora, Koningin van Zweden, en Fredrik Willem, Koning van Pruisfen, van den jaare 1720, wordt daarom, bij het P-te afzonderlijk artikel, met zo veel waarheid als voorzigtigheid, gezegd en beloofd: D'autant pt'ü eft notoire que contre les Traitez de Weftphalie & iPÖliva, la Religion Protejlante efl opprimce & perfecutée en divers endroits, dedans & déhors f Empire, en forte qii'elle efl en danger d'être entieremént abolie en certains endroits* Leurs Majeftez s'engagent de la maniere la plus forte d'employer tous les moyens imaginables pour conferver <2f maintenir les Evangeliques, tant les Reformez que ceux de la Confefpon d'Augsbourg dans fexercice de la Religion & la libepé de confeience, qui leur efl acquife legitimement par les Traitez de Weftphalie & d'Oliva par d'autres Facies, Accords cjf Pacifications, non feulement dans TEmpire, mais aufft dans tous les autres endroits, ou elle a ètè, ou devoit étre exercée, en forte que les Reformez & Evangeliques opprimez foient retablis dans l'ufage & la poffeffion de leurs Droits, privileges & libertè de confeience (c). Wat zal er na deze befchouwing van den ftaatkundigen en godsdienftigen toeftand in Europa, nog tegen (O fcOusSET, Les Interets Prefents tles Ptu'JJances de l'Etiropi, Tom. I f. p. 404. en in het Hoogduitsch bij bumont, Tom. VIII. F. II. p. 25.  inleiding. gen de famenvoeging van deze twee gezellinnen overblijven? Voorzeker zal men moeten toegeven, dat de geestelijke overmagt van het Hof van Rome, gevoegd by de handhaving van deszeifs grondbeginfels door voorname niagten van Europa, veel nadeel aan de vrijheid en het geluk der volken heeft toegebragt; dat dit nadeel, onmiddelijk door de vrijheid van geweten, en middehjk door de magt van Proteftantfche vorften en ftaten, welke die vrijheid handhaafden, is verminderd e» te keer gegaan; en dat dus de fchade, welke door dc bijgelovige beginfels van Vorften, gchegt aan het Hof van Rome, cn geleid door eene, zo verbasterde als vervolgzieke, geestelijkheid, aan volken en ftaten zijn toegebragt, alleen zijn veroorzaakt door den invloed van die verwoestende beginfels op de ftaatkunde, welke laatfte door de eerften zelf bedorven is; en bedorven moest worden, zodra men eenen Koning hoort zeggen, dat hy liever zijne landen ontvolkt zag, dan dat hij over ketters regeeren zoude. 'tiszo, deProtelhnten hebben insgelijks hunne gebreken gehad; zij hebben elkander onderling, ook met opzigt tot hunne burgerlijke voorregten, benadeeld; maar deze vlekken zijn, ik kan de gefchiedenis tot getuige inroepen, noch zo menigvuldig, noch zo zwart geweest nis die der aanhangeüngen van het Hof van Rome Cahin en dc Proteftantfche geestelijkheid in Zwitzertónd mogen iets hebben toegebragt, tot het ombrengen van  inleiding. ïJ3 .Van Servet. Calvin moge, benevens Beza, tegen Castalio en Soeijn; het ketterdooden verdedigd, ja in fommige gevallen hebben goedgekeurd; men kan uit zodanige enkele gebeurtcnisfen zien, hoe nog bij de eerfte hervormden de gewoone, fchoon verkeerde, trek tot wedervergelding werkte; maar egter moet men daarbij niet uit hét oog verliezen, dat dit gedrag onbeftaanbaar was met hunne bcginfelen, en alleen voordfpruitende uit de verkeerde bewegingen en oogmerken Van het bedorven menfehcHjk hart, in alle gevallen, Waarin dc zorg voor de openbare rust, het fti'affcn van zulken, die hunne gevaarlijke gevoelens met daden van burgerlijke ongehoorzaamheid paarden, niet vorderde. Zodanig iets had met opzigt tot Jaqnes Grtiet plaats, toen deze te Gcneve, ook ten tijde van Calvin , is ter dood gebragt (d). Om gelijkfoortige reden is , in den jare 1604, zekere Egbert Gerbrants, of Eggius op lijfftraf gebannen uit Holland, Zeeland, Vriesland en Utrecht; niet om dat hij zig Vicaris van den Bisfchop van Haarlem noemde , maar om dat hij befchuldigd werd, onder dien titel, verfcheide daden alhier gepleegd te hebben, aanlopende tegen de openbare rust (Y). Hoe zeer dan bayle (ƒ) mo- 00 Men zie de daden, waardoor hij zig burgerlijk heeft fchuldig gemaakt, opgeteld, in de aanceek. op spon., Hifi. de Genevt, Tom. I. p. aft». (e) Re/hl. van Hall. 3 Sept. 1604, aange!s. in de Aanm. of Wagen. I). IX. bl. 88. (ƒ) Art. beze, not. F. H  1!+ I N L E I D I N G, moge .eggen, dat niemand de tegenwerping, uit de fchriften van Beza en Cal^ tegen de Proteftanten aangevoerd, grondig wederlegd heeft- dit kan men egt* ftaande houden, dat de Proteftanten nimmer deze dwafng van twee groote mannen verdedigd, „och daaruit een regel voor hun gedrag hebben afgeleid- i„ zo ver, namelijk, onder voorwendfd van vrijheid in gevoelens geene verborgene of openbare pogingen tot ftooring van de burgerlijke rust worden aangewend. Zelfs met opzigt tot Serret kan men deze en geene aanmerkt maken, welke het gebeurde.met dezen Zekerlijk niet wettigt, maar egter het hatelijk daglicht, waarin men dit geval plaatfen kan, merkelijk doet afnemen. Deze man tog werd toen bij de zagtzinnigfte hervormer*, h Meknthon zelfs, befchouwd, als een man, die aan godslasterlijke dwalingen vast was, die daardoor de vijanden der hervorming onbegrijplijk in de handwerkte, door zijne zugt en pogingen om bekeerlingen te maken, overal verdagt, cn even gevaarlijk voor de goede zaak gehouden werd, als de Munfterfche Dweepers en Wederdoopers. Ook is hij ten vuure gedoemd door den Raad van Geneve; en dit vonnis is uitgevoerd, niettegenftaande Calvin op eenige verzagting hadde aangehouden O); daar integendeel de vervolging van hen,  I N L E I D I N Ci Hg die aan Rome hingen , uit hunne beginfelen Voofdvloei* de, en door dezelve bevolen werd, als een werk, Gode welgevallig. Daarom is ook het getal' der verdrukkingen bij de Proteftanten niet flegts onvergelijkelijk minder; maar zij zijn, als 't ware, uitzonderingen op den regel der Proteftantfche vcrdraagfaamheid; daar integendeel de ftclling, dat men dc ketters geene trouw behoeve te houden, door het gedrag cn de bcflisfing der kerkvergadering van Conftans, erkend is (h). En wat het Synode van Dordrecht aangaat; wie zal alle ftaatkundige verwarringen van dien tijd; de gebreken van beide zijden daar meê gepaard; de onregelmatigheden, welke ei- doorgaands bij foortgelijke twisten en partijfchappen plaats hebben, kunnen goedkeurens of ondernemen alles te verdedigen? Dit egter doet niets ter zake met opzigt tot mijne befchouwing. Zij, die den gcheelen loop der kerkelijke gefchillen en procedures (£) werenfels , Öratio de Fids btereticis fervaitda. Wat moeite tog SATALis alexander, Tom. VIII. Bijt. Ecclef. pag. 497-505, en anderen aangewend hebben, om deze kerkvergadering van dit fchandelijk wanbegrip, en Keizer Sigismund van deszeifs dadelijke goedkeuring vrij te pleiten; het blijkt egter, dat de leden van die vergadering het fchenden van 't vrijgeleide en der belofte, door den Keizer* aan Hus gegeven, niet onregtvaardig of oneerlijk oordeelden te zijn, en zulks op dezen grond: „ cum tarnen ditlus Jobannes Hus fidetn ot' tbadaxam pertinaciter oppugnans fe ab omni ccnduBu & privilegio reddiderit alienum, nee aliqua fibi fides aut promifto de iure naturali, Dim* na vel bümano, fuerit in fraeiudicium cathalicas fidei obfervandat" welke hunne eigen woorden zijn, SefT. XVIII, Tom. XXVII. Amplijf. Collecï. Conciliorum, pag. 79T. edit. Manjianae. II a  rcs van dien tijd, „iet alleenlijk in de fchriften van Uiteubogaert, van iWr, cn van anderen die dezelveu bhrtdeling volgden, hebben nagegaan; die de vertrouwelijke brieven der Remonltrantfche Kerklceraaren voor cn ten tijde van 't Synode gefchreven, en federt intgegCvcn (/), met aandagt vergelijken; die niet flegts de veelvuldige fchriften van bijzondere Rcmonftrantcn "«ar ook hunne Confesfie in 't jaar ,6*1 gedrukt en de Apologie daarvan in den jare ,63o, op naam der gezamenlijke Remonrtranten uitgegeven, cn aan de HU. Gec. Raden van Holland en West-Friesland opgedragen, doorleezen hebben; die de bedenkingen der fchranderftc Remonftranten over den Heidelbergfihen Catechismus cn dc Nederlandfche Geloofsbelijdenis, met een oplettend oog befchouwen; zulken zijn overtuigd dat het eigenlijk oogmerk der Remonftranten van dien tijd met flegts was verdragen te worden, nopens de vijf bekende artikelen, maar den grond te leggen tot eene, geheel onbepaalde, verdraagfaamheid. Dit is niet alleen klaarblijkelijk uit fchriften, in dien tijd en kort daarna, uitgekomen; maar nog onlangs heeft men openlijk beweerd, dat de Remonftranten geene eigenlijk «ezegde confesfie hebben, of aan eenige formulieren Gebonden zijn (*). Hier uit nu volgt zeer natuurlijk, dat CO EpifloU pmfiantium Urorum. (*) 't Is zo, in hunne Synode van «rt Mei! —, m - * mi *ï*Ji£3SXZ£Z zig  INLEIDING. 117 dat dc vérdraagfaamheid omtrend dc vijf artikelen zoude agtervolgd geweest zijn, van die omtrend veele andere leerftukken der Hervormde leere; en het Hot zoude geweest zijn zodanig eene onvastigheid in de leere, welke natuurlijker wijze den wasdom der kennis verhindert; en niet zelden het vertrouwen der gemeente, op elkander cn op, hunne leeraars, wankelend maakt. Wat men derhalven ook zoude kunnen bijbrengen tegen de wijze, op welke het Dordfche Synode is bijeengeroepen, tegen dc drift of andere menfchelijke gebreken der Dordfche Vaders; dit verhindert eenen onpartijdigen niet, om de zaak van agteren befchouwd, en alles voor en tegen wel berekend zijnde, te erkennen: dat deze kerkvergadering voor de nakomelingfchap, ja voor het gandfche Proteftantfche wezen eene zeer nuttige daad gedaan heeft, van, op nieuw, de bepaling der leerftukken, •door de Hervormden aangenomen, nauwkeurig vastteftellcn. Wat men tog tegen alles wat fymbolifche boeken en leuzen des geloofs heeten mag, gefchreven hebbe; men heeft wel opgeloste tegenwerpingen herhaald, maar op verre na niet bewezen; dat het niet voordeelig voor den godsdienst zij, dat elk Christelijk gezelfchap of o'C- zig te houden aan de eenftemmiglijk uitgebragte confesfie, in hunne leerredenen, openbare fchriften en gewoone gefprekken met eenvoudigen; enz. Zij fchrijven egter in Apolog. pro Confefiione , pag. 15, 16. dat die bijeenkomst uit weinigen beftond, dus den naam van eene Synode niet verdiende, en dat niemand tot de onderteekening van die confesfie gevraagd of gehouden was. ' " 3  llS I N L E I D I K G gczmte, het welk tot bevordering van onderlinge kennis en fhgtmg, op gC2ette ^ bijeenkomt, het re«< keft cc„c, ge. Ar /. iw» / » e fehrijver van het Effhi enz. gefchreven hebben- e-ter ^ Qrigwtfcm** des m l wanncermen y ,/«» tóa Illutmuatenordens (w), op CO Zij heeft ook het a,„fc »,„ be" ^ VoI. ni™»"y * G**firict/typ/fa fis», 1786. vorgefunden WBnk„ JTu~ L ' " 11 °*" "«gegeven, ten einde Zwf Hc^Ive b —, d3; «cnXXS^ï -trepu,,,iekteoJ mmaten verzet heeft Om . S Cleren teSen de "lu- dezer 0HgJaalJibrlfitn J ^ ^tjens van den inhoud, vindt er eenen voor/lag fa Z ' het v°'gende melden. Men wen, welke uit tweecl sfen \ 1 °T '™ °rde ™°r -ou- ' « "ne van iJSj^S-^?* Ce"e ™ -ugdfafae, b . eerfte zoude men door goede boeken, en  INLEIDING. 121 bevel van den Keurvorst van Paltz-Beijercn uitgegeven, gelezen heeft; wanneer men nagaat, wat de bekende Beren de andere door geheime voldoening van haare hartstogten, genoegen zoeken te verfchaffen; en door beide, geld, befcherming en geheime berigten zoeken te erlangen. Vervolgens leest men er ook Statuten der Illuminaten bl. 13. daarin treft men zeer goede lesfen aan, gelijk ook eene voorflelling van het waare oogmerk der Orde: namelijk om de volmaking van verftand en hart voor den mensch belangrijk te maken; menfchelijke en burgerlijke gezindheden te verbreiden, booze oogmerken te verhinderen, de lijdende en onderdrukte deugd te verdedigen, de bevordering van waardige mannen aanteprijzen; en over het geheel de middelen tot kennis en wctenfehap gemaklijk te maken. Dit alles fchijnt zeer prijslijk; maar als men dan in een ft uk bl. 32, 96, 07. in een Aufnabms Protocol,, deze vraag, wanneer onbetamelijke onregtvaardige zaken voorkwamen, boe zeudt gü « gedragen? op de volgende wijze beantwoord ziet: Ik zoude die verrigten, wanneer bet de Orde mij beval, vermits ik mogelijk niet inzien zoude, of bet wel waarlijk onregtvaardig was: en al was bet zo, in zeker opzigt', zo zoude bet ophouden, zodanig te zijn; wanneer bet een middel was, om bet geluk of eindoogmerk van bet geheel daardoor te bereiken; dan zal men aan de zuiverheid van die bovengem. oogmerken beginnen te twijfelen. Dit is het egter niet al. Op bl. 88, 9S, 105. verklaart zig de adept, dat hij aan deze Orde het regt van leven en dood toekent; zig onderwerpt aan verlies van eer en leven, ingeval van overtreding; dat hij dezen band noodig an tot behoud der Orde; dat hij eene onbepaalde gehoorzaamheid befchomvt, als een noodig en gefchikt middel, ter bereiking van het doelwit der Orde; dan vermeerdert de twijfeling; en met regt. Eindelijk wordt nog het atbeismus, als voor de maatfchappij genoeg, faam voordeel aanbrengende, verdedigd. Men erkent daarom ook, dat men het op fchoolen, opvoeding, onverdraagfaamheid, theologie, cn ftaatsgefteldheid geladen heeft; en dat men eene, aan deze Orde eigene, zedekunde, godsdienst en ftaatkunde zal zien voor den das komen. Op deze originalfcbriften is ook gevolgd een tweede ftuk ten titel hebbende: Nachtrag ven weitern originalfcbriften, welehe die IIlumiuatcnfkte überhaupt, fonderbar aber den Jlifter derfelbcn, Adam II 5 m,>  Ï22 inleiding, Berlijnfche Boekhandelaar p mrnT „ , °P de befrbuldigin. 1 ° ren zoude f s J mede t0t die fefte «eho, °Ude ty^mmU verkInrhjg vm denn* ^ehha"P', S'^fi„cn ProMo heer wordt Abth. n. P. I4. ZX?JZ® '!',t*tF'n> enz' In «"itftult f** regecring heL^'ï'b!me 8°PZlgt '« VOiks^ en burdenkvvijze over Jeftls Van Nazareth" V"' '°7" Vindt mCn hunne <%e zedeknnde: Ltffc GJ„ ' *** BMr "ne *» ™ntel van oC1 ^ ~ omkleedde hö rnet «« "ie oirfpronkelijke «ifofcj/ï <* uit> ^ menfehen ««gevallen waren. HieS mÓt 2 7 ' ' waa™< -I en der wederg^ocT ve are • ! * ^ « *• wordt op de aarde, dan ontita« her , " ,eer ^"«M non. Deze is die verborg he f en uitv^°°r- -evertronvvd, e„z. zl d t'v^ ^ ^ had * «erkwaardig gefchrift ]J' VeClen..eemSe weinige trekken van i? Europa 0p deze en geene " ^^ dM™e<" *« *"„ men gebeuren; en S^^J^' f ° betkgt te ziin ? " 2eIf * of het g«n tijd is, 0p alles «. i„ deszeifs ^ e*.m<,fie», ingerigt tegen Ï'> »** e„ uitgegeven te F :,k7gCVerS ™ te ***** '7«7. uit de ftraksgem. aL,1 f^f" ^ " de° f>M ijl uu, „a beym q * daze woorden aangehaald: Ah Bil de Recenfie dezer Deductie in 2r' & **** «em uitgegeven, 'onder VA^VV^^^ «°°r "«kien vindt men een hrZn """" °re!e"> enz- Van dit b. Lxxxvin. st r s „"l nS Ui"rekfcl in deze]- A. D. B ^n voorkomen. De jthriVer «fcl?^ «izoróW «n gezien en gelezen had , ter b " n', • ^ '~ fthrifwaartoe hij aneen geheimhoud nl ,be;°rdenng Z'J"« ™enschkunde, verfaa. geven; werkf aT w s h : ! ^ ' « ^ «é' He. geheele ontwerp, voorTi 2 T°" " "ij hie,d de-  INLEIDING. heer van knigge (?) , de Wenken voor goede Vorften van ehlers , en veele foortgclijke fchriften (/>) heeft ingezien; wanneer men weet, wat er eens met eenen zekeren P. Meefe of Maftus te.Leipzig is voorgevallen ®, dan zal . men tog grond genoeg vinden, om te vreezen, dat onbepaalde gehoorzaamheid, blinde onderwerping, en daar mede verknogte dwang van geweten, zo in het ftaatkundige als in het godsdienffige, (want ook deze gaan al doorgaands famen, al fchijnt zelfs het tegendeel plaats te deze Orde nog beftaat en werkfaam is; dat er ook eenige Proteftanr. fehe geestelijken in waren, dat hij nimmer gemerkt heeft, da men fnoode oogmerken tegen bet Christendom had enz. maar dn laatfte fprak ook van zelfs, daar hij, in zijne betrekking, nog geen kennis had van de eigenlijke geheimen. O) Onder den titel: Phih't Endllehe prklS^-g und antwen aufverfebieden. anforderungen und Fragcn , iU an ibn ergangen, fetnenrbfc 'dttng mft A. orden der Illumlnaten betreffend. Hannover 1788 (O In EHLB&S Winkefurgute Furjlen, Prinzen, ^eber^oUtfre,L, vindt men eene verhandeling: Ven den ^f™'*'»^ .en welde m» /» der P, otrflantlfeben und Griecb.fcben hrebetnruclt. "fiebt aufdie gluckfeligbeit des Staats, ven unweifen toUranze.nrubtungen zufurebten bat; en een kort uittrekfel daarvan in de A. D. 0,, BVo SlêLidè!^ alvorens door eenige broehnren zulks voorbereid te hebben, in een gefehrift, der Gemeindebote, een nieuw projeft aan tot vereeniging der godsdienften, onder voorwendfcl, dat men eene Apesulifcbe kerk wilde oprigten; gaf in een ander voor d,t hij Catholiken en Proteftanten tot een punt van leer en geloof brengen zoude; noodigde ieder uit om medetewerken, daar In, de man was, door wien men briefwisfeling konde houden. Koningen en Vorften werden ook in het fpel gebragt, en deze algemeene godsdienst zo veel mogelijk aangeprezen. Men z. de geheele gebeurtenis., insgelijks i» de A. D. B., B. LSIV. bl. 598. en vofg.  g$4 *' te, daar™ ° ' °P 2'J" ,Mcd« «•! e» »vant ichoon het waar is w-,* i »»* van het Hof va„ Rome ve^ ' * f b- invloed vcrre * gezógt, noeh deszeifs W !/ ! ^ ^ deszeifs bedreigingen .Cen H ^ dat -et den val der J^w dat, fels zijn oangeri w W niet onder eene ^he^ . Winden in^J^' «"^ * f «en, met al den geestelijken en ü^unf ^ * - * .heele asch,  I N' I. F. I D I N G. *&S tóch, verrijzen zal? Wie zal ons zeggen, dat die fpooren, welken men hiervan op meer dan eene plaats ontdekt heeft, offchoon mogelijk door fommigen overgedreven voorgefteld, onegt, of niet voldoende zijn, om opzien te verwekken? Wie kan zelfs zig verbeelden, dat eene zo listige als gedugte orde zo geheel met eene uitwendige affchaffing verdwijnen zoude (r>? Wie die de zedelijke gefteldheid des menschdoms, deszeifs neiging tot heerfchen en onderdrukken kent, moet niet dezelfde tooneelen welke eens gefpeeld zijn, maar met andere fchermen, enperfonagien terug wagten? Waarlijk: de zedelijke wasdom van het menfchengeflagt, welken ik over het geheel niet zou willen ontkennen, is egter op verre na zo volkomen niet, dat men, in zaken van godsdienst, deugd en geweten, de bolwerken misfen kan, binnen welke men zig geduurende alle de vorige eeuwen verfchuilen moest, tegen den van buiten aankomenden aanval; of dat de burgerlijke maatfchappij de zorg voor de handhaving en bevordering van godsdienst cn deugd, zonder gevaar voor beide, kon laten varen. Ja zo ooit het fchoone vooruitgezigt, hetwelk dc diep- den- (i) Men z. in de A. D. B., B. LXXV. S. 604. een uittrekfel uit ten werk, genoemd Forlaüfige Darfielltmg des beutigen Jefuitismus, der Rofenkreuzery, Profelytenmacberey mi Rellghns mrtinigung} waarin men verfcheide bijzonderheden, deze zaak betredende, vinden kan en men vergelijke daarmede ook eiilers Witste, in de A. IJ. B., B. LXXXV. St. I. S. 145-; vooral met opzigt tot de toelating van de/:e Orde in Rusland; en haarc geheime oogmerken aldaar.  "c f.rgc "«*». 'J.bng.Jlacbt.,, die altvdt L / , *» beter bebaegt als ,„Uvlï,h.„J* , r 'le"^nfebe van natucren faecben. Jewjf ^7 ' °' r 7" """" """ ™** ~ ^Igb.d.n derfLeleVttZ^ f " * T * 1 , f lten Van S<» beeft, foo nJ^^JriX T" *~ verlatend, op de bracht de L ,, T 7, if' ~~ *» floel gheplant, die overlag f ^ "»** h „et \ilen ^ IJ^fiTt ^ ^ Uycbe in het fiber, dochten gbefteit te hebben f.^ M RfrpUcbt te Zy„, dePeeJd^eZdi^ZdT ge"C.'0"fiMU!•U. aultoriteyt is „oeyende, die oP aerdln te l """" "* ^Jb zaT^r™**- EER-  EERSTE AFDEELING. Zodra men erkent, dat verlichting dé wezenlijke grondflag is der menfchelijke gelukzaligheid, ja dat zij de welvaart van Volken en ftatert, zelfs meer dan wetten, bevordert; is het der moeite wel waardig» natefpeuren, uit welke deelen het denkbeeld,, verlichting, is famengefteld; hoe deze deelen tot één gebragt worden, en zo een geheel uitmaken; als mede op Welke wijze de verlichting tot dat geluk medewerkt. Zo doende wordt men , langfamerhand , zijn onderwerp meester; leert het van de regie zijde bezien; en zig voor verkeerde oogpunten wagtert. Dit is te meer noo-* dïg, om dat de verlichting bij dezen en geenen hi kleinagting geraakt is, door het misbruik, of van de zaak zelf, of van het woord, De waare verlichting egter kaft ïïooit het voorwerp van afkeer en Veragting zijn, dan uit eene van deze volgende oorzaken: i) of om dat men dezelve in haaren aart, oogmerken, cn gevolgen niet kent: 2) of om dat men zig Verbeeldt, daarbij fchade te zullen lijden voor zijn bijzonder belang : 3) of eindelijk, om dat men door den fchijn, cn het valfche voorgeven vari waanwijzen, of bedriegers, meermalen te leur gefieldj aan het denkbeeld van verlichting altoos zekere bcdokI t0  eer s t fc te cn Ainkfche oogmerken hegt; en zig, als mcn Van volksleeraars en volksvertichters hoort fpreken, aanitonds menfehen voorftelt, welke, onder fchijn van doorat en overgegevenheid aan het welzijn hunner medemensen, de waarheid verdonkeren, verkeerde neigingen opwekken, verwarring zoeken; en, in een woord, gelijk dwaallichten van het waare fpoor afleiden; of ten mOm,.gelik bijzonnen, geen wezenlijk licht en warmte mededeelen. De eerfte oorzaak vooronderftelt, onkunde ; dc tweede, mangel aan regtfehapenheid; de derde, vooroordeel; wel „iet geheel zonder annleidmg, maar egter, de zaak in den grond doorgezien, met genoegfaam gewettigd. Om deze drie ge breken te gemoet te komen, of ivegtencmen, is het eerfte, wat mij te doen ftaat, de denkbeelden, vernchttng, volksverlichting, volksverlichting met opligt tot godsdienst en flaathuuie, zodanig optchelderen, uiteen te zetten, cn in hun onderling verband voorteftellen als genoegfaam zal zijn, om den aart, de oogmerken cn grenzen van deze onderwerpen, te keren kennen en te kunnen beoordeelen. verlichten is, een onderwerp, hetwelk, geheel of ten deele, in het donker gelegen, of niet genoeg in het heldere geplaatst was, zo in het licht ftellen, dat men het, in deszeifs onderfcheiden deelen niet alleen maar ook in de betrekkingen, zo der deelen onder zig *Is van het geheel op andere voorwerpen, vollediger of diii-  AFDEELING. Ï31 duidelijker befchouwen; en zig, daar door, deze befchouwing meer dan voorheen ten nutte maken kan.. Door de verlichting ontftaan niet flegts nieuwe kundigheden; maar gisfingen worden door dezelve meermalen Waarheden; en wenken beflisfende uitlpraken. Toen Jefus, opgeftaan zijnde, ten hemel gevaren was, cn Zijn Euangelium alomme onder de Heidenen gepredikt werd, was het leven en de onfterflijkhcid, welke bij veelen hunner onbekend en bij weinigen vermoed werd, volkomen aan het licht gebragt. Toen in het begin der Hervorming de Bijbel op nieuw een volksboek werd, ging er een licht op, het welk onbekende of kwalijk' begrepen waarheden, voor het weetgierig oog van duizenden ontdektei Dit zelfde heeft ook plaats in andere wetenfehappen. Toen b. v. de Leden van de Franfchc Academie der Wetenfehappen proeven genomen hadden, welke bevestigden dat geen, het welk Newton, de eerfte , vermoed had, zong voltaire , in cenc fchoone Ode op deze wijze ï . Newton dans Fempirée ' Newton les regardoit du ciel entrouverl > Confirmez, difait il, a la terre éclairée Ce que fai decouvert* Maar ook fomtijds wordt men Vail dwalingen of ver. moedens terug gebragt; en in dat opzigt verlicht. De I 2 gis-  e e k s f K gisfing van Lord kaimes , cn .anderen, nopens ver-, fchdlende menfehenftammen (races), de Wijfelingerf omtrend de bevolking van America; de verbeeldingen van maupertuis, zo nopen§ d£ bijzbfldere gëfteldheid van een vijfde waerelddee], als met opzigt tot eenen Aoordhjken doortogt naar den ffillcn Oceaan; fchijnen thands even duidelijk door procVcn wederlegd tc zijn als men terug gekomen is van het vooroordeel, dat de verfchijning der comeeten, eene aankondiging van buitengewoone gebeurtenisfen zoude wezen. Groot is daarom de verpligting van het menschdom, of van eene nat*, aan de zodanigen, die belangrijke waarheden ontdekken cn ophelderen, of vooroordeelen cn dwaling int den weg ruimen. De buste van montesouieu mogt pronken met deze fchoone loffpraak: erudiebam regesl onder die van eenen waaren volksverlichter kan men zetten: ik onderwees menfehen! ik leefde tot heil mijner medeburgers t Men ziet hieruit al aanftonds, dat de verlichting of voorwcrpelijk is, of onderwerpelijk. Zij heeft tog hare betrekking zo wel op hem die verlicht, als op "hem d,e verlicht wordt: cn deze oogpunten behoren beide onder onze aandagt te blijven. Ook volgt er uit dat 2iJ met flegtsHieuwe, onbekende, waarheden voor'den dag brengt, maar ook oude verheldert, ontwikkelt omnevelt; uit nieuwe oogpunten en in nieuwe betrekkingen voorftelt; zodanig, dat het verftand daardoor zo wel  AFDEELING. *33 wel gefcherpt, als het hart bewogen; (want waarheden van bloote beichouwing , zonder weldadigen invloed op 's menfehen gedrag, worden binnen de grenzen der verlichting, naar het aangenomen gebruik van het woord, niet gevonden) en voor elke zedelijke deugd of burgerlijke plïgt warm gemaakt wordt. Zij heeft haren grond niet in het aantal, maar in het gewigt der kundigheden, welke men mededeelt of ontvangt; zij is geene vrugt van geleerdheid, maar van wijsheid; en vooronderftelt daarom altoos in beide, dat is, in den verlichter, en in hem die verlicht wordt, dat men zelf denkt; duidelijke denkbeelden, door eigen'oefening, verkregen heeft; de bronnen en kenteekenen der waarheid zelf gebruikt; uit eigen gelegde beginfels gevolgen opmaakt; de gronden der waarheid dikwijls en lang nauwkeurig beproeft, en dus uit eigen oogen ziet; geene neiging tot, of afkeer van, dezen of geenen pligt, tot den regel van zijn gedrag fielt, maar zig alleen door redelijke overtuiging laat leiden; en niet eer gelooft, voor dat men de waarheid in Gods licht, dat is met zijn vernuft door gezien; of, in zaken waarin het op geloofwaardige getuigenisfen aankomt, deze laat, ften aannemenswaardig bevonden heeft. Het denkbeeld van verlichting is daarenboven ook zeer betreklijk. Het past op alle Handen, en zelfs hij, die een verlichter zijner natie, of zijner medemenfehen is, kan in andere opzigten zelf verlichting noodig heb» I 3 beni  ë e r 5 T E ben. Hij blijft altoos zelf, in dat vak waarin hij licht, nog voor vorderingen vatbaar. Hoe wijder derhalven dekring is'van werken; hoe belangryker voor anderen dc omftandighedcn zijn, waarin men geplaatst is; hoe menigvuldiger gelegenheid men Heeft om misleid en bedrogen te worden; hoe ingewikkelder de nafpeuringen, hoe moeilijker de ontdek; kmgen, hoe gevaarlijker de doolingen zijn; des te meer wordt er vereischt, voor een mensch; om in dezen *>jnen ftand verlicht genaamd te knnnen worden. Maar wat wordt er dan niet vereischt tot een verlicht KoHij kan een genie zijn, dat is, fchittcrende derden en veele gebreken hebben; maar waarlijk dc c4 verhehtmg misfen. Hij kan legers aanvoeren en bij pcrfoonlmee onverfchrokkenheid veel krijgskunde voegen; en egter gebrek hebben aan die zorg voor de volkswelvaart, waartoe dapperheid en krijgsknnde altoos dienstbaar moeten zijn, als middelen, zonder ooit als eindoogmerken te worden bedoeld. De Gefchie dems levert ons veele afbeeldingen van vorften, maar onder die zijn dezulken, in welken men de trekken van waare verlichting befpeurt, zeer zeldfaam. Zij zifn er egter, en het zij mij geoorloofd er twee hier intevoegen van vorften welken ten tijde der Hervorming luisn een edelmoedig gebruik van de geestelijke goederen ^ ******** w * ™'  AFDEELING. 137 aan de dienaars van den godsdienst een behoorlijk inkomen toe. De burgerlijke vrijheid bevorderde hij, door aan de fteden en den boercnftand deel in de redering te geven. De welvaart van het rijk ging hem zó ter .harte ■ en hij had zo veel beleid om die te doen toenemen; dat hij in een rijk, waarin bij zijne aankomst nauwlijks iemand was, die rekenen kon; den koophandel vestigde; den fcheepsbouw, en het zeewezen op nieuw een beftaan gaf; alles, wat tot den oorlog yereischt werd, binnen 's Lands leerde vervaardigen; aan de krijgsmagt eenen geregelden vorm gaf; de voordbrengfelen van Zweden zig wist te nutte maken; daartoe den landbouw aanmoedigde; de befchaafdheid door openbare fphoolen deed toenemen; en, door dit alles, gelijk hij verdiende, zodanig eenen roem verkreeg, dat hij in Duitschland, ja door geheel Europa geagt; en zijne vriendfehap door Francois den I«., Koning van Vrankrijk rdettegenftaande hun verfchil in zaken van godsdienst, ernftig gezogt werd. Hij werd bij zijn leven reeds als een model van dapperheid, wijsheid en deugd befchouwd; en de nakomelingfchap heeft bevestigd, dat men hem als ecu weldadig gefchenk der Voorzienigheid, aan de Zweden gefchonken, om hun een ftaatkundig cn godsdienftig aanwezen in Europa te verfchaffep, mpet aanmerken O)., Eene, Dc bijzonderheden Uen* betrekkelijk kan men vMen^bij I  I3" V ft r. *» «•»*, fcbilderij is die «elk. iljkï en gedeeltelijk bij yerkonin. v,„ i» »d, den bimm m den Wij» vertap, ende- " >« overige m d„ • « «egt, bed^e en ™" ^ . vL,uiuuzicnde voorziot Hieid wdke egter 2Ich zefftot een wet gemaakt ^ * mer de voorfchriften der eer de,- . ' Mt* ad''- *• fliV. aangehaald bij MosnEIM) Keri B* ' P' 3' 4- e» de fchrijvers, C*) Gefibicbtt der r„,n k , Verfcheide Plaatfen. S. II0. * «rf^ Th. I.  A F D E E L I H G. *89 aan Freclrik te betwisten. Daar egter de roemzugt, om voor eenen dapperen Vorst gehouden te worden, hem niet zo dikwijls als de anderen, tot voorbarige ontwerpen verleidde, vermits hem zijn ligchaamsgefiel en zijne ondervinding meer Teemde tot langfaam overleg; vermits hij het altoos voor zekerer hield, tot het doorzetten zijner oogmerken, de gunftige oogenblikken aftewagten, dan dezelve onder ongunftige omftandigheden met geweld te vervolgen; en vermits het gevolg meestal aan de voorzigtigheid van dit gedrag beantwoordde, zo verkreeg hij ook den roem der wijsheid, welken hem zijne medeftenden des te vrijwilliger toeftonden, daar zijne meeste ontwerpen, welken hij uitvoerde, 't is waar, niet pralend onbaatzugtig, maar regtvaardig, en veele daarvan flegts de behoudenis der Rijksvrijheid, der regten van zijne medeftenden, of de waardij der natie ten doel hadden; cn die allen niet minder ftandvastige dapperheid, dan onverfchrokke beflotenheid (gerefolvecrdheid) verriedden, Maximiliaan zelf verwaardigde hem met zijn geheel vertrouwen, fchoon hij vooraf wist, cn zelfs reeds ondervonden had, dat hij bij niemand eenen fterkcren wcderftand dan bij Fredrik vinden zoude, zodra hij iets ondernam, ftrijdig met de vrijheden of de eere van het Rijk, Hierdoor had hij agting bij allen verworven, en zijne magt aanzienlijk vermeerderd. Met opzigt tot den godsdienst was hij wel een ijverig aanhanger vanhet  I4° E E R S T E het toenmalig hccrfchende famenfrel ™ ook toen J^*^"** groeten gewoonte, dit ondelw f ' ****** ^t men veelal in Z a * Verona^™n, om i Sodsdiena , S? ft°nd' dc kennis telik 7 UMuite"d Voon-egt der tuijklieid was. Met dir .1 , 0 hij ^loofife , "J V°' 'im voor het nauwte rig ÏttaT"'-" 2iJ"e °V£mU'Si"" ■ vee, nadeed n " ^""^ Dit ™ zoude tot i*- .e twij^™ *" * *» aan eene tnaeti^r „«;,■ , onlchuWig was, godsdiendige ge,e„i„e„ ~ deren n0o*> „,rf. . J"™"ie «"fcnjgtmg van an- Hierom «dp,ee^4™ °™*> «-K fluit, om „„„ * Sm"S e" ™» "« he. * waare ,eer des p,„ J °0'' ',e'" ccrst «et cn hoe.ee7££%?T ™ de - ** ,eere roeping van verdere hefef li? T™' "« ^ voigende l^LS^"^^ aan-  AFDEELING'. Hl Aangename bezigheid, zig iri het befchouwen van zodanige fchilderijen te mogen verlustigen. Men zoude op deze wijze ook andere ftanden kunnen doorwandelen; en in allen, hier en daar edele, verlichte zielen aantreffen, welke tot roem van het menschdom, en tot Voorbeeld voor het nageflagt, verftrekkeli; maar dit zoude mij van mijn onderwerp te veelen te lang verwijderen. De volksverlichting, waarop ik bijzonder het oog hebbe, is die, welke Voor ons menfehen allen bereikbaar is; en waarbij wij allen «en onmiddelijk belang hebben. Elk is aan zig zelf, en aan Hem, die zijne fchcpfelen, langs den weg van wijsheid en deugd, gaarne gelukkig ziet, pligten fchuldig. Elk heeft trek tot gezelligheid, en zijne natuurgenooten zijn hem, zo min als hij hun, onverfchillig. Deze aarde tot een Woonplaats hem gefchonken verfchaft hem Veele goederen. Hij wandelt tusfehen hoornen cn planten; rondom hem huppelt het onnozel lam, en blaat hem tegen met de zagte ftem der onfchuld. Maar ook brult de leeuw van verre, en noodzaakt hem op zijne verdediging te denken. Hij heeft voedfel en dekfel noodig; en het dieren- zo wel als het plantenrijk biedt hem, uit zijnen voorraad het noodige aan; de geheele natuur welke hem omringt, ftaat tot hem, gelijk hij tot haar, in betrekking. Het gebruik en het misbruik grenzen wel zeer na aan elkander, maar zo noodig en geoorloofd het eerfte is, zo fchadelijk en verboden  ■ E p. § T E *» « hj laatib, Dit a„,s gccrt aM f C" ÏOKl« «f vaardigheid b het „„ma Jnc betiel^mgen zig voorzoo- ,„;,■- ,1W ,. jae We, dirf, „ „W(,; m./Mj/ a o,,e„,d,Se verièheiden is „c ^ * mg* gcwoest; „„„,. Mtt „„ *** *W* "» * S-dheid van het hh a te B faamvoegden; e„ van deznlhen, Kaande deze verichcidenheid ma» ia m„„ ,„ vooronderilellen, dat zei-ere I j, l e alScmcenc oogmerken In alle bnrgerhjhe vereeniging»,, ,,ed„e,d werden o„ chaam Ooit deze te hennen, van de eerde beginfel, zii « pbgten „eide,, en ievendige begrippen r hel *« ver vatbaarheid en t„epasre,ijkheid „ de „ d T e de,,e verngtmgen, ontmoetingen, zwarigheden van * ''ooneaien, behoort tot de volkSver,ie,,,i„„ indc 3^.ettae„ toeftand der ,MtKn, alleen door het groot-  A F DEELING. 143 grootfte, het verftandigfte, het befchaafdfte deel ficgts begrepen; maar is het getal van dezen bij een volk aanmerkelijk, dan maken zij zulk eene natie den naam. van een Verlicht volk waardig. Het blijft egter wenfchclijk, dat dit alles, door allen zonder onderfcheid, werde doorgezien. Het is tog altoos een gebrek, in de gefteldheid der natie, met opzigt tot hare ftaatkundige inrigting, fchuilende, wanneer er leden zijn, welke, zonder lui' heid of ziekte arm, en zonder krankzinnigheid, of moedwillige traagheid onweetend zijn van dat geen, het welk zij, als menfehen, en als burgers, weten kunnen, en weten moeten. Het fprcekt dus van zelfs, dat volksverlichting bij eene natie kan ontbreken, al is het, dat dezelve aanmerkelijke vorderingen in kunften en wetenfehappen gemaakt heeft: want de hoge trap, door eenige weinigen bereikt, is de toeftand van het geheel niet, welke met dat al zeer laag kan blijven ftaan. 't Is waar, enkele geniën kunnen eene geheele natie beroemd maken, cn den nationalen hoogmoed opwekken of voedfcl verfchallen; daar bij elk volk, het welk een groot man onder zig zag opftaan, ieder een zig een gedeelte van den roem toeeigent, welke de groote man verkregen had; en welke toeëigening alleen fchijnt te berusten, op eene vooronderftelde vatbaarheid van dat volk, om iets groots te voorfchijn te brengen, waar aan elk ( lid van die maatfchappij zijn aandeel vordert. Hoe het eg-  *44 ( EERSTE egter hiermede gelegen zij, dit geeft, op zig zelf, geeii aanfpraak op den eernaam van een verlicht volk, fchoon het op zig zelfwaar is, dat geniën, geleerden en kunstenaars , mede onder de middelen zijn, waardoor verlichting onder een volk wordt veroorzaakt, of vermeerdert. Egter toont de gefchiedenis, in meer dan een voorbeeld, aan, dat deze twee dingen niet oriaffcheidlijk zijn. AVas e' geene eeuw, hoe donker, geen natie, hoe onbefchaafd, waarin men niet mi en dan' eenen enkelen helderen kop zag boven de anderen uitfteken, uien vindt insgelijks in tijdvakken, welken in de jaarboeken des menschdoms gekenmerkt liaan, als bij uitliek vrugtbaar in groote geniën, en uMekendé verftandcu, niet zelden, met opzigt tot de waare volksverlichting, zo veel mangel eii verkeerdheid, dat men over de onvatbaarheid en traagheid van het menschdom tranen dorren moet. Wat was tog de eeuw van Augustus, van Leo den X*. van Lodcwijk den XIYen, met 0p2;gt tot de den van het gros der natiën: kreupelbosfchen, waarin zig wel hier en daar eene ftatige eik verhefte, maar zeer ver verwijderd van die eenvaardigheid, ivelke men in een verheven eikehbosch zo ontroerend gevoelt. Neenverlichting heeft dan eerst bij een volk plaats, wan! neer verre het grootfte gedeelte, over de gewigtigfte belangen welke mensch en burger heeft, juist en met overtuiging, oordeelt; en dit hun oordeel, door des-' zelfs gedrag, over het algemeen aan den dag legt. Het  Afdeel inc. i4o Het is er daarom ook verre af, dat de fijnheid der zeden verlichting zoude aanduiden; daar men, m ftca den en plaatfen, waar dezelve het meest gevonden wordt , dikwijls de meeste ondeugden ziet plegen, fehoon fomtijds onder zulke fchoone naamen, dat men het hatelijke der ondeugd door woorden zoekt te verbergen ; even als of zaken door woorden konden worden gewijzigd of veranderd; Waar valschheid vriendelijkheid , losbandigheid vrijheid, wulpschheid en dartele brooddronkenheid vrolijkheid * fchaamtéloosheid vrijmoedigheid of onbedeesdheid enz. geheten wordt, cn dus dc ondeugd het masker van de deugd na zig neemt; daar kan men met weinig inzien in zijn pligt en met nog minder lust tot de betragting daarvan, dik" wijls op eene fijnheid van zeden (eiegance des mozurs) pogchen; welke, bij het waare licht bezien, blanketfel is, dat het gelaat bederft, dé aanfehouwers bedriegt, en in eene geheele affchuwlijkheid eindigt. Sommigen hebben gemeend, het groote geheim der Verlichting daarin te moeten vinden , dat men het bijzonder belang en de eigenliefde van bijzondere menfehen vereenige, dat is, in overeenltemming brenge, met het belang der, cn met de liefde tot de geheele menschheid. Dit is egter veel te beperkt. De redelijke natuur des menfehen heeft altoos haar deel in de verlichting; én ( het verftand, zo wel als het hart, werken bij een verlicht mensch gezamentlijk tot één doeleinde; ja zij onK der-  t46 £ E R S T E derftcunen zelfs elkander. Men wijst daarom hem dien men verlichten wil, zo wel de oogpunten aan', uit welken zijn verftand de zaken, als waarheid, i„ o-e. noegfaam licht befchouwen kan; als die, welken hem het verband, waarin die waarheden ftaan met zijn gehik, duidelijk onder het oog brengen. De volgende aanmerkingen, welke alhier niet te onpas ftaan, heb ik uit Mendehzoon en Kant overgenomen f». M E N D E L S Z O O N. „ Hoe meer de gezellige toeftand van een volk door kunst en vlijt met de beftemming van den mensch in harmonie gebragt wordt, des te meer vorming CMUHtf) heeft dit volk. Vorming verdeelt zig in cultuur m verlichting. De laatfte ziet meer op de befchoumng, de eerfte meer op de beoefening.) Men moet zig to» altoos de beftemming van den mensch, als de maatftaf en het doelwit van alle pogingen en werkfaamheden, gelijk een vast punt voor oogen Hellen, wanneer wij met willen ter zijde afgeleid worden. Eene CO Ia het MtmafiU mmkftirift, van den jare 1784.  AFDEELING. H7 Eene taal krijgt verlichting doof de wetenfehappen* cn cultuur door omgang, poëzij en welfprekendhcida De verlichting, welke voor den mensch, als mensch, belangrijk is, is algemeen, zonder onderfcheid van beroep; maar als burger wordt zij gewijzigd naar ftand en beroep. Zijne beftemming als mensch egter ftclt maat cn doel aan zijne pogingen: en dienvolgens zal de verlichting van een volk in diezelfde betrekking ftaan, als het geheel der kundigheden, derzelver gewigt of betrekking, tot de beftemming als mensch en als burger, en tot derzelver verbreiding door alle Handen, naar de mate van hun beroep. Merifthenverlichting kan met burgerverlichting in ftrijd komen; daar zekere waarheden, nuttig voor den mensch, hem als burger fchaden kunnen; cn deze ftrijd kan plaats hebben tusfehen wezenlijke', of toevallige beftemmingen der menfehen, met wezenlijke, of toevallige beftemming des burgers. Ongelukkig is de burgerftaat, waarin ftrijd is tusfehen wezenlijke menfchelijke en wezenlijke burgerlijke beflemming; waar de noodzakelijke menfchelijke Verlichting zig niet over alle Handen kan uitbreiden, zonder dat de flaatsgefleldheid te gronde ga. Hier moet dc wijsgeer zwijgen; en de noodzakelijkheid ketenen fmedert. Wanneer min wezenlijke beflemmingen der menfehen (dat zijn zulke, waardoor hij niet flegts een mensch, maar een voortreflijk mensch wordt) met de wezenlijke K l <*  I48 EERSTE of min wezenlijke des burgers, in ftrijd komen, dat, moeten er regelen Vastgefteld worden, naar welken dè uitzonderingen gemaakt, en de bijzondere gevallen beoordeeld moeten worden. Wanneer dc wezenlijke beklemmingen des menfehen met zijne niet wezenlijke in ftrijd komen; wanneer men fommige nuttige waarheden niet verbinden kan, zonder dc aangenomene grondbeginfclen van deugd en godsdienst omvertewerpen; dan moet de verlichter voo&rzigtig zijn; op dat hij niet met het vooroordeel, ook de daaraan vastgemaakte waarheid wegwerpe. Deze voorzigtigheid blijft noodig, fchoon zij dikwijls tot een voorwendfel misbruikt is. Misbruik van verlichting verzwakt het zedelijk geVoel, leidt tot hardvogtighcid, egoisme, ongodsdienftigheid cn regeeringloosheid. Misbruik 5 der cultuur brengt voord dartelheid, huichelarij, weekheid; bijgeloof en flavernij. Waar verlichting en cultuur met gelijke fchredeu voordgaan; daar bewaren ze elkander het best tegen bederf. Hetzelfde heeft plaats met opzigt tot natiën. Eene gevormde natie kent in zig zelf geen ander gevaar, dan de overmaat van nationaal geluk; hetwelk gelijk de volmaaktfte gezondheid, reeds in zig zelf eene ongefteldheid, of de overgang tot eene ongefteldheid genoemd kan worden. Eene natie, welke door de vorming op het hoogde toppunt van nationaal geluk gc- ko-  afdeeling. J49 komen is, is juist daardoor in gevaar, van te vallen, vermits zij niet hoger komen kan." kant. „ Verlichting is de uitgang van den mensch uit die onmondigheid, in welke zijn eigen fchuld hem gebragt en gehouden heeft. Deze onmondigheid is het onvermogen , om zig van zijn verftand, zonder behulp van een ander, te bedienen. Men is het egter aan zig zelf verpligt, van die hulp gebruik te maken, zo lang men geen kragt gevoelt, om zig zelf te helpen. Durft wijs zijn! is het motto der verlichting. Gebrek aan dien moed fpruit dikwijls voord uit luiheid of bloohcid, om zelf niet te willen of te durven denken. Dit heeft bij enkele menfehen zeer dikwijls plaats; maar het is veel meer mogelijk, dat het Publiek zig zelf verlichte; ja het gebeurt altoos, wanneer men hetzelve daartoe flegts vrijheid geeft. De reden hiervan is, dat er onder het Publiek altoos eenige zelfdenkers zijn, welke den toon aan anderen geven ; maar dezen dwingen ook wederom fomtijds hunne toongevers, om binnen hunne te voren gezette perken te blijven. Dit gebeurt dan, wanneer er zijn, welke, fchoon voor verlichting onvatbaar, egter te gelijk van veel invloed zijn op de denkwijze des volks, en tot tegenkanting worden opgewonden. Zo fchadelijk is het K 2 voor-  ■ E E R s X E vooroordeelen te planten; zij wreken ^ dg ^ tiet zs een werk yan eenen langen adem, het Püblie* te verlichten. Despotismus kan door eene omwenteling gefnuikt worden, maar geen wijze van denken wordt op eens veranderd. Om deze voordtebrengen wordt vrijheid vereischt; en wel de vrijheid, om in alle Rukken open, dat is, als volkslecraar, van zijn vernuft gebruik te maken." Ik heb deze weinige aanmerkingen hier ingelascht «i« zo zeer, om dat zij allen mij, zo als ze zijn voorgeteld, even overtuigend voorkomen; als wel om eene korte fchets te geven van den loop der denkbeelden van twee nette, grondige, en oirfpronkelijke denkers. Alleen moet ik tot voorkoming van misverftand opmerken, dat de verlichting, bij mendelszoon, voornamelijk tot de theorie betrekkelijk gemaakt, naar mijn \mm, even als fo den godsdienst? ^ Sodamg rnet de beoefening onalTchcidclijk famen «J dat men de verlichting alleen daar gewaar wordt, waar men daden ziet; en dat deze alleen de blijken ziin waaruit men tot het aanwezen van verlichting bij men-' fchen cn volken befluiten kan. Om deze reden kan men ook zeggen, dat nationale en mcnfcheli;ke deugden, met bewustheid en overleg uitgeoefend, dc kenmerken zo wel als de gevolgen der ftaatkundige en godsdienftige verMmm 4n; en dat dienvolgens, noch het ver/hmd al-  AFDEELING. Ï51 alleen, noch het hart alleen, maar beide tot wederkeerige ontwikkeling en verbetering door de verlichting in oefening gebragt worden. Zo ook dunkt het mij, dat de verlichting als burger niet zo zeer gewijzigd wordt door ftand of beroep, als wel door de algemeene en bijzondere oogmerken der burgerlijke maatfchappij. "Wat is derhalven volksverlichting, met opzigt tot godsdienst en ftaatkunde, zo met betrekking tot hen, die verlichten; als tot hen.die verlicht worden? Ik antwoorde: Die werkfaamheid der wijzen, om zodanige waarheden , welke te verftaan cn te betragten, voor menfehen en natiën, welke niet tot den ftaat der wildheid verlaagd zijn, voorwerpelijk mogelijk, en onderwerpelijk, tot menfchelijk cn burgerlijk geluk noodzakelijk is, zo bevattelijk, zo duidelijk, in hare gegrondheid en nuttigheid , voortedragen, dat het gros der natie dezelve, met zijn vernuft als waar, en met zijn hart als nuttig en belangrijk erkent, en dat daardoor eene algemeene volksgeneigdheid en voornemen ontftaat, om, overeenkomftig die overtuiging, te handelen; met dit gevolg, dat daaruit niet alleen tegenwoordig geluk en welvaart voordfpruiten, maar ook de grond gelegd worde tot voordgang ia kennis, bevordering van welftand K, 4 en  EERSTE engeluk, to gelijk met wasdom in zedelijke volmaakt- Eene natie derhalve,,, welke zodanig onderwifs ge, «oren heeft of geniet, en zig hetzelve ten nutte maakt' - **W* Zij plukt alle de vrugten van dezen boom' d- levens. Hare leden zijn , als menfehen, en als lagers, op den regten weg tot gelukzaligheid; en legen hler, in dezen ftaat der onvolmaaktheid, ook door. ™nne burgerlijke vereeniging den grond tot volmaakte Wnsheul en mgmm gduk? yoor cene vo]g£nde huishouding, „zo wordt godsdienst de leidsvrouw der ftaatkunde; gelijk de laatfte ook de eerfte eerbiedigt handhaaft, aankweekt, en befehermt, als het plegtan! 7 V1'ijhdd' e» **W ja als dienstbaar aan tat verhevendst doel der burgerlijke vereeniging, in zo verre namelijk zij de zedelijkheid, tegen allen tegentand en door alle verhinderingen van verftand en nart, bewaart en bevordert. _ Na dit alles te hebben opgemerkt, ben ik mogelijk "1 ftaat, om de waare volksverlichting, met opzigt tot godsienst cn ftaatkunde, in een beeld, met eenige hoofdtrekken afteteekenen, Ik zal dit doen, offchoon * ZCC1' Wd Weet> d" ft daardoor een ideaal zal fchetTen; dat is, een fchepfel mijner verbeelding daar Hellen, en een model vertoonen, waarbij geene natiën welke tot hiertoe op de aarde verfchenen zijn, cn 2 MM hebben, zig zullen ondernqnen te vergelijken, Dit  AFDEELING. $43 Dit £Qg üflude niet anders tot zijn gevolg hebben, dan dat zij over hare verafheid bcfchaamd ftaan, en zig hare geringe vorderingen verwijten zouden. Maar deze zwarigheid kan mij egter niet affehrikken. Zulk een ideaal blijft niet alleen zeer bruikbaar, om de mate van verlichting van alle natiën eenigermate aftemctcn; maar men kan het zelfs niet misfen, uit hoofde dat er eene verfcheidenheid van trappen in de verlichting is, zo groot als het getal der natiën; offchoon men, in de toepasfing agt moet geven, op verfcheiden plaatfeüjkc omftandigheden van de natie, welke men er bij vergelijken wil, zal men van dien maatftaf een goed gebruik maken. Zulk een ideaal daarenboven moet altoos befchouwd worden, als het hoogst bereikbare toppunt van alle ftaatkundige en godsdienftige verlichting; als het eindoogmerk v™ alle wetgeving; de pligt zo wel als de eer van alle natiën, en derzelver bijzondere leden; ja als die hoogte, om welke te beftijgen, de ge, duurige en telkens hervatte poging van allen, onvermoeid moet voordgaan, zonder dat men zig door het mislukken zijner pogingen moet laten affehrikken; en eindelijk als dat doelwit, het welk, fchoon men hetzelve niet volkomen bereike, egter in zo verre altoos vrugtbaar blijft, als elke naderende tred tot dit fchoone beeld, menfchelijk en burgerlijk geluk bij een volk uit-, werkt of doet toenemen; en daardoor zijne eigene beloning met zig brengt. K 5 A1"  154 « E K | T E b.Aivo«™ i, egter * pcnfecI „ dc te„ ncm v x;f r ,,yec v*m* »*» «, M . Vooreerst, moe, me„ in mijne rd,ilderjj Hder'"; laK'eüt0Pie,,> „ IJCme ("' *«*) ükgnmfa trekken verwan- "7 «f ■»« fa eerflen omtrek; gemakhjk bruikbare De ^ ÏÏi Z oogmert, M te „„ ^ ^ «nd,ge vorm van den godsdienst der Christenen „er geus wordt voorgefehreven, maar dat di, j, e v: t™ oosmerk ™ * « nde.' " 81 C° KSdm"' blij¬ vende) aan hnn ergen „verleg, „aar ,,„,„,„ litwmdi's •MM, e„ honende omflandigheden, is ^ „uh k heiher de regeringsvormen (Ilet « despoosme en de volflrekte voiksregeenng Z£ deden, 2„ met fci ^ m -Uenl en , hederf van het mensehdom ^„„d -J» > - torn, in mijn tafree, geene melding v „ a„ s wat htertoe betreklifk is, „ ecnige ,mmel^ « » feis, ais fundamenten, waarop men bouwen, », waanut uteu bijzondere gevolgen afleiden kan. Er  AFDEEL.IN O. '55 Er mogen dan veeie redeneeringen uit de boeken der (taalkundigen, als verdorde bladen, afvaller,; de weg tot waare kennis blijft altoos, de zaken te ontleden, te brengen tot hare eenvoudige beginfels, en voor de uitkomst, in het afleiden der gevolgen, geene bekommering te hebben. Maar het tweede, het welk ik hier in gedagten wil gehouden li ebben, is: dat, wanneer ik van godsdienst fpreeke, ik altoos den Christelijken onder het oog hebbe; en dat mijne beginfels uit dcnzelven zijn afgeleid: en wel, zonder de bijzondere begrippen der verfcheiden Christelijke gezindheden in aanmerking te nemen i zo veel namelijk zulks door mij gefchicden kon, zonder dat karaktcrifticke, het welk naar mijn inzien dezen godsdienst kenmerkt, cn, boven den natuurlijken, waardij en volkomenheid geeft, uit het oog te verliezen. Dit doende zoude ik mijne beginfels of gedeeltelijk verlochencn; of in fommige opzigtcn verminken, Er zijn tog thands maar twee godsdienften in de waereld: i) De natuurlijke, verbasterd bij Heidenen en Muhammedanen, nergens bij eenige natie hoegenaamd in deszeifs oirfpronkelijke zuiverheid te vinden, maar bewaard in het egte Bijbelfche famenftelfel der Christenen, en daaruit, dikwijls ondankbaar, zonder melding van de bron, overgenomen, en als eigen vinding voorgedragen: 2) de geopenbaarde, thans onvolkomen bij de Joden, en verbasterd door allen, die denzelvcn tot den natuurlijken willen ver-  ^agcn,ofdoor bijvoegen en eigen uitleggingen fa, Lhl]11 « h *» grond verderven, en al! een maar ook geheel zuiver, oitfpronkelijk, volledig te vinden in dat boek het welk te. n ■ _ . ' w«Ktle Christenen Bijbekoi T^T****** e" d°0r hW3 Crkcnd als de b™n van ^egods lenige kundigheden, zo voor hun verftal * voor hun hart. Hoe meer men nu die egte ChrisWïte leer opfpoort, en in haar verband voorftelt, hoe -ermenin Raat geraakt, om aan zijne verlicht n* t ^den. Wie daarin met vrugt en vooiTpoed wil te ^ C fS;,an' m0Ct' in d£ ccrftc Ph«», ^eken naar die 1C. bC:attC"' °P d3t <*. naar zijn inzien, «" «-ifclle, om den vorm, die doorgaands van" zeer VeeJ gcwigt blijft, natefpeuren. Men zoude mij tog zeer verkeerd begrijpen, wanneer men meende, da * Tl ^ beginfden *#* Vereng L - twee eerfte beginfels. De wijze, op welke die n tntwerkfelen worden veroorzaakt, zo in den aanvaii* asm den voordgang, zijn de „. Doch 00, £ bhjft voor elk van het grootfte ,anbela,ig; om dat voor geen wezen dat eene zekere wijzing heeft, iets Z woiden vrugtbaar gemaakt, zo het niet insgelijks eenen ge chi ten vorm heeft, waardoor het met dat wezen in betrekking kan worden gebragt. Zedelijke herftelüng v. kan zonder middelen niet worden daargefteldl ' die  AFDEELING. ^57 die middelen moeten geëvcnredigd zijn naar de behoeften van het, te herftellen, wezen; en van die hoedanigheid moet hij wetemchap hebben, die er zig met goed gevolg van zal bedienen. Dit weinige zij ter in' leiding genoeg. Zie daar de fchets! Bij mijne verlichte natie heerscht de overtuiging vanhet aanwezen Gods, als den fchepper, en beftuurder van het Heel-al. Men befchouwt en eerbiedigt Hem als den Heer der levenloze, levendige en zedelijke natuur. Deze overtuiging rust niet flegts op de afgetrokken en diepzinnige redeneeringen der bovennatuurkunde; op het bewijs van voren door Cartefms, dat der zedelijke noodzakelijkheid door Kant, voorgedragen, of foortgelijken, van diep en afgetrokken nadenken; maar op die eenvoudige grondflagen, welke, onder het bereik der algemeene volksbevattïng' gebragt, eene redelijke, klaarblijkelijke en vaste overreding, in elk gezond menfehenverftand voordbrengen. Meri befchouwt deze waarheid als verbonden met het geloof aan zijn eigen aanwezen; en, uit dien hoofde, als den eerften grondflag van alle kennis, en als het beginfel van alle betragting. Zulk eene natie legt, 'met dadelijke bewijzen, aan den dag, overtuigd te zijn: dat „ geen God, geen deugd, geen geluk" drie fchakels zijn van  ^ * E R S T L Van éém keten, onaffchcidbaar van elkander in de vastgefmeed, en door mensenhaters, onder fchijn van" -er dan gewoon doorzigt, 0p aarde voor den da. gebragt om hunne medebroeders aan de galeibank van -pzahgheid en wanhoop te kluisteren. Zij is intc . gendeel overreed, dat deze waarheden: — Gol -geert met wijsheid, goedheid en magt; Hij Woont het goede en ftraft het kwade; er is een dag van al*e- e7feC 8erigtSOefenfc* °"^aar te wagten; ram/en en beproevingen hier op aarde zijn, door het geloof aan de Openbaring, voor hun die zig dezelve ten „ut e maken, m de hand der weldadige Voorzienigheid 2 "eesmn delen, tot verbetering van gebreken, tot bevordering der egte regtfehapenheid, tot onderwerping aan en betrouwen op God, tot ftille gehoorzaamheid, en' bhj vooruitzigt op eene volgende en volmaaktere huishouding, zo ,ls dit a,les door de leere des Christendoms wordt voorgedragen en ingefeherpt, met die welf aai' aan verkn°gt ziJn, of daaruit voordvloeien " dat deze waarheden (zegge ik) de balfem van het Ieven, de zaden van alle natuurlijke en zedelijke ontwikkeling des menfehen, gelijk ook de bronwellen en beweegmiddelen der onderlinge liefde, der wederkeerige hulp, en der onontbeerlijke toegevendheid zijn Mijne verlichte natie buigt zig diep voor den God'Jken Zaligmaker. Zij leert gaarne van Hem, en gelooft Hem op zijn woord. Zij begeeft zig onder zijne be-  AFDEELING. l59 befchenüing, en verbindt zig tot het opvolgen zijner voorfchriften. Hij, die zig voor menfehen in den dood gaf, en vervolgens het opperbeftier over alle koningrijken der aarde'aanvaardde (J), mag immers aanfpraak maken op eene dankbare gehoorzaamheid. Hij lag door het gebod der broederlijke liefde, door de bevelen van orde en ondergefchiktheid, door de aanfporingen tot algemeene welwillendheid, dienstvaardigheid en eigen ontwikkeling, den grond tot menfchelijk, burgerlijken ftaatkundig geluk. Zijn Christenen broeders, zijn zij, als burgers, nog daarenboven vereenigd, dan wandelen zij , als reisgenooten , te famen op denzelfden weg, onder hetzelfde opzigt, met dezelfde oogmerken cn hulpmiddelen, naar hetzelfde Vaderland, de gewesten van licht en deugd. Zij hebben dan, bij de zo natuurliike als noodzakelijke ongelijkheid tusfehen menfehen en menfehen, een punt van vereeniging, het welk de nadeelige gevolgen dezer ongelijkheid, haren grond hebbende in de onderfcheiden vermogens, talenten, bezittingen, deugden, gebreken, gelegenheden, plaatfelijke gelteldheid cn andere uitwendige omftandigheden, zowel wegneemt of verzagt, als zij de goede regelt of bevestigt. Dit punt van vereeniging leert de egte zuivere beginfels van verdraagfaamheid; en is, in de grootfte, 00 Uit dien hoofde genaamd, de Overfte der Koningen der aarde : i ïnm til fhro&m tic Apocal. I. 5. d. i., aan wiens opper- heerfebappij, alle koningen, als zodanig, onderworpen zijn.  160 ,E E R S T E ftc, in de ncteligfte, in de natelijkfte gefehiÜen, het gefchiktfte, het zekerfte middel, om eene geheele verwijdering, onderlinge grove beledigingen, en voordduurenden haar, voortekomen. Zoude dan, bij zulk eene verlichte natie, iets anders het doelwit der burgerlijke vereeniging wezen, dan elkander behulpfaam te zijn; vrijheid te zoeken, om elkander in liefde te dienen; door onderwijs, vermaning, wederkcerig opzigt, cn onderlinge verdediging, het hoofddoehvit van alle menfchelijke, burgerlijke en Christelijke vereeniging, namelijk de zedelijke ontwikkeling en volmaking van allen, in de eerfte plaats te bereiken; cn zo tevens den grond te leggen, reeds hierop aarde, tot een ruim, zeker cn onberouwlijk genot der voordbrcngfelen van landbouw, veeteelt, handel; zeevaart en industrie; gelijk ook, door vermeerdering zo wel, als door zuivering van denkbeelden en gevoelens, de inwendige beletfelen en verborgen vertragingen van het goede, te verhinderen of voortekomen. Hoe veele ftralen nu lopen er uit dezen godsdienftigen omtrek niet tot het middenpunt van burgerlijk geluk? Vrijheid en ondergefchiktheid; veiligheid van eigendom en mildadige mededeelzaamheid; geduld met de gebreken van anderen, ook van zulken, aan wieu men wegens vooronderfteldc goedheid en wijsheid meer gezags gaf en meer eerbieds toedroeg. Van hier ook die Mille onderwerping, welke den geest van geweldi, ' gen  AFDEELING. Iüi gen tegenftand alleen bepaalt tot gevallen van noodzakelijkheid; zulken namelijk, waarin men door zodanig eene onderwerping zijne heiligfte, en boven alle uitzondering verhevene, pligten verwaarlozen, of zijne hoofdbeftemming vcrlochenen zoude. Dit en het geen men verder daar bij kan voegen, heeft bij eene verlichte natie niet flegts plaats in de bcfchouwing, maar het gaat tot beoefening over; terwijl geduurige pogingen deze befchouwing meer en meer duidelijk, uitgebreid, en daardoor de beoefening hoe langer hoe meer beftendig en nauwkeurig maken. Ook is deze befchouwing zo wel als deze beoefening nationaal. De eerfte wordt openlijk voor waarheid, en de tweede voor deugd erkend; cn beide door het algemeen gezag, met de gezamenlijke kragten van den Staat, gehandhaafd en bevorderd. Vrijheid van denken, gevoelen, fpreken, fchrijven in zaken van godsdienst, (ook in zaken van ftaatkunde) gaat nooit zo ver, dat zij uitloopt op eene geoorloofdheid, om het geen de natie voor waarheid houdt, te befpotten; wat zij voor .heilig houdt, te lasteren; wat zij belangrijk oordeelt, ligt te agtcn; maar bepaalt zig altoos tot het opregt, bedaard, edelmoedig en zedig bekendmaken van zwarigheden en bedenkingen, welker opgave nooit onverfchillig, nimmer fchadelijk is , maar meestal daardoor nuttig wordt, dat zij aanleiding geeft tot het ontzwagtelen of bevestigen der waarheid, waartoe het bij eene j' L ter-  102 £ E R S T £ verlichte natie noch aan gelegenheid, noch aan hulpmiddelen; noch aan verdedigers ontbreekt. Verdraagfaamheid is daarom bij haar wel eene pligt, maar zij ontaart niet in eene onverfchilligheid omtrend het geen men voor waarheid of deugd houdt; of in eene toegevendheid, welke ten gevolge heeft, dat men zig door eens anders wijze van denken, in zijne befchouwingen , of door de voorbeelden van anderen, in zijne handelingen, zonder eigen onderzoek en overtuiging, leiden laat. Volksverleiders, hoe hogen toon zij aannemen, hoe vleiend zij fpreken, en met de woorden van ijver voor God en liefde tot het Vaderland in den mond, hun eigen eer, voordeel, 'en lage oogmerken bedoelen, worden met veragting aangezien; ja, zo zij daden van geweld of onderdrukking bij hunne gevoelens paren, zo zij de vrijheid met het zwaard prediken, en menfehen doodflaan of beroven, welken zig die vrijheid niet geduldig laten welgevallen, met alle de magt van den Staat tegengegaan , geftraft, of met fchaamte weggezonden. Van deze godsdienffige verlichting is de overgang tot de meer bepaald ftaatkundige, gemaklijk, geregeld en zeker. De burgerlijke vrijheid is bij haar, zo min alsde godsdienffige was, eene losbandigheid, welke op onverfchilligheid uitloopt, en in zedeloosheid eindigt. Zij is niet vastgemaakt aan het denkbeeldig voorregt, om alle wetten, of in eigen perfoon, of door gemag- tig-  AFDEELING. tfo tigclen te maken. Mofes zelfs, die, door God geleerd, wist, wat het was, wetten te geven, kende deze vrij* heid niet. Burgerlijk vrij te zijn, is bij haai', wijsgeerïg en ftaatkundig gefproken, die ongedwongen handeling , waardoor men een lid wordt of blijft van eene burgerlijke maatfchappij; den vorm der regeering, de wetten, loflijke Costuymcn en Ufantien, welke men daar vindt, wel niet volmaakt, maar over het geheel genomen , voor zig gefchikt vindt, om het doelwit def burgerlijke vereeniging te kunnen bereiken, en burgerlijk geluk deelagtig te worden; zo dat men, uit hoofde van die overtuiging, zig dezelve voor het tegenwoordige laat welgevallen , en zig voor het toekomende zedelijk zeker oordeelt. Gelijk tog een onderdaan van het groote rijk der Waarheid en deugd zijne vrijheid niet mist, doordien hij, noch zelf, noch door gemagtigden, de eeuwige en onveranderlijke wetten van dat rijk gemaakt heeft, of maken zal; even zo verliest men zijne burgerlijke vrijheid niet, (dat is zijne vrijwillige onderwerping aan wetten uit overtuiging van derzelve gefchiktheid) door hi eene maatfchappij te treden, waarin men wetten vindt en geen deel aan de wetgeving ontvangt. Het egte kenmerk tog dezer vrijheid is, dat de burgerlijke wetten aan de menfchelijke beftemming geen hinder, maar voordcel toebrengen; dat zij, bij het gebrekkige van al het ondermaanfche, over het geheel genomen gefchikt zijn, tot bereiking der burgerlijke oogmerken, zo voor het L a te-  T64 EERSTE tegenwoordige als voor het toekomende; dat men op redelijke gronden van die gefchiktheid overtuigd is; en dat eindelijk die overtuiging de grond is van onze onderwerping. De liefde tot het Vaderland is, bij zulk eene natie, noch eene onmatige zugt tot veroveringen; noch eene overgedrevene begeerte, om deszeifs roem te vergrooten; noch die nationale hoogmoed, waardoor men alles, wat het vaderland oplevert, gebreken en ondeugden ingefloten, verheft, en eenen veragtelijken blik, op alles wat men rondom zig heeft, nederwerpt; zijne nabuuren gaarne vernederd ziet, om des te hoger boven hun uittefteken; en uitroept: delenda Carthago! maar zij is de bedaarde hoogfehatting van die zegeningen cn weldaden, dewelke, of door de Voorzienigheid meer alleen en onmiddclijk, of door de kunst cn de naarftigheid van onze voorouders en tijdgenooten, aan ons gefchonken zijn, cn dienen kunnen, om ons het tegenwoordig leven aangenaam, onze ontwikkeling gemakkelijk, cn het vooruitzigt gerustftellend te maken. Zij is die werkfame poging, om alle onze vermogens en talenten aantelcggen, ten einde die zegeningen en weldaden met verftandig overleg te genieten; dezelve ongefchonden te bewaren; zo mogelijk te vermeerderen; cn aan de nakomclingfchap zuiver en volkomen overteleveren. Zij is dat gezet voornemen, om, in geval van nood, ons leven en goederen, ter befcherming van  AFDEELING. 165 van de gezamenlijke haardftcden en altaaren, over-te hebben; en in het algemeen medctcwerken tot aankweeking van deugd, welvaart en fterkte; tot ondermijning der ondeugd, en-tot ftopping aller bronnen van nationale vernedering, verdrukking en ondergang. Deze liefde des Vaderlands werkt zeer onderfeheiden, naar de bijzondere gefteldheid, en den verfchillenden rang, talenten, plaatling, en zedelijke ftemming der onderfeheiden leden: want ook ftaatkundig is de ongelijkheid bij deze natie geen gedrogt der overheerfching, maar een gevolg van den natuurlijken loop der zaken, gematigd en beftierd door voorzigtigheid en billijkheid; en dikwijls, bij uitftek gefchikt, om een zeker evenwigt te houden, de eentoonige verveeling voortekomen, en eene verfcheidenheid van werkfaamheid te bevorderen. Zij befchouwt de gevolgen van deze ongelijkheid, wanneer zij niet door list, overheerfching of onregtvaardigheid, tot verkeerde oogmerken, zijn ingevoerd, even onfehendbaar, als de eigendommen van roerende en onroerende goederen. Zij weet, dat men het tegenwigt, tegen de nadeelige gevolgen van deze ongelijkheid, genoegfaam vinden kan in de pligten door den godsdienst voorgefchreven, door het eigenbelang zelve aangeprezen, en door de ftaatkunde bevolen of aangemoedigd. Naakten te kleden; hongerigen te fpijzen; kranken te bezoeken en te verkwikken; verdrukten te troosten en te helpen; onwetenden te leeren; naarftigen L 3 aan"  166 E E K. S T E aantcmoedïgen; luijen en tragen met vermaningen, of, deze niet helpende, met de tugt aan het werk te helpen; bozen te dwingen; onderdrukkers te ftraffen; verleiders, vooral volksverleiders te beteugelen; geringen, armen, zwakken, vreesagtigen, tegen rijken, aanzienlijken, trotfen, geweldigen, belangeloos enbeftendig tebefchermen, zijn de voorfchriften van godsdienst en ftaatkunde. Waar deze worden beoefend, verminderen de nadeden der ongelijkheid zo aanmerkelijk, dat er geen bezwaar overblijft, dan het geen uit de ondermaanfehe onvolkomenheid natuurlijk voordvloeit; terwijl integendeel de zo geprezene gelijkheid, niet, dan door een herhaald plegen van allerlei geweld en onregtvaardigheid, kan worden behouden. Zelfs heeft eene nauwkeurige befchouwing deze mijne natie geleerd, dat onderfcheiden rangen en (laaten, zo wel als de onderfcheiden talenten en vermogens, dienstbaar zijn aan de welvaart; door het voorbrengend vermogen der geheele maatfchappij, over het geheel genomen, menigvuldigcr, fterker en werkfamer te doen zijn, dan het bij de meest mogelijke gelijkheid zoude kunnen zijn of blijven. Niettemin blijft altoos die gelijkheid, welke uit eene gelijke zedelijke waardigheid voordfpruit, bij haar heilig. Hare vorften, burgerlijk aanzienlijker dan derzelver bedienden, zijn (dit erkentze gaarne) boven dezelve in de zedelijke weegfchaal niet gewigtiger, om dat zij vorlten zijn. Beter, roept zij onbewimpeld uit, is  AFDEELING. 167 is een arm en wijs jongeling, dan een oud en zot koning! Een koning zelve ging haar in deze uitfpraak voor. Mijne verlichte natie heeft ook eene duidelijke kennis van de bronnen des nationalcn voorfpoeds; ja men opent die aldaar met al het natuurlijk, zedelijk, en ftaatkundig vermogen van den ftaat. Men fchlkt zig egter daarin met wijsheid naar de gefteldheid -.van den grond, dien men bewoont cn bebouwt; naar de lugtftreek, onder welke men zig geplaatst ziet; naar den volksaart; naar dc behoeften en voordbrengfels zo van de natie zelve, als van hare nabuuren, en der volkeren, met welken men in betrekking ftaat. Men begrijpt, dat werkfaamheid en onderlinge hulp, ommegang, en handeling tusfehen menfehen en menfehen , tusfehen volken en volken, het meest toebrengt tot befchaving, ontwikkeling, veraangenaming des levens en tot genot. Men haat het vreemde zo min als men het bewondert, alleen om dat het vreemd is. Men leest de fchriften der wijzen uit andere landen, mét gretigheid, zonder blinde goedkeuring; en zoekt, gelijk de Romeinen met opzigt tot de Grieken, met de ontdekkingen en vorderingen van anderen, zijn voordeel te doen. De betrekkingen tusfehen haar cn andere natiën worden veroorzaakt en beftierd, door het recht der natuur, en der volken; door onderlinge voordeden, zonder belediging van een derde; en door die goede trouw, waardoor men Traftaten maakt zonder bedrog, en uitvoert L 4 zm~  l68 p r _ c _ *- E R S T E zonder arglistigheid. Beloften vorderen vervulling, cn het is fchande voor eene natie, wanneer men haar, gelijk Demosthenes het volk van Athene deed, dit verwijt kan^toevoegen: „ Hoe meer wij den roem hebben van welfprekcnd te zijn, hoe meer wantrouwen andere volkeren hebben op onze beloften («?)." Op eenen hogen prijs ftaan derhalven, bij de ftaatkundige cn godsdienffige verlichting, kimden en wetenfehappen. Geene van die, hoe ook genaamd, worden door haar nutteloos verklaard, zodra zij kragten ontwikkelen, welke door den weg van oefening, tot voordbrenging, cn langs het pad der deugd, tot genot leiden, Kunften en wetenfehappen befchaven het menschdom, cn maken het vatbaar voor zedelijkheid Het befchaafde Heidendom gevoelde in de eerfte eeuwen van het Christendom behoeften, en ook van hier, dat het Euangelie, in dc blociendfte Meden, belijders verkreeg. Veelen tog vonden in de leere des gekruisten troost en voldoening, welke zij uit hoofde van hunne befchaafdheid hadden leeren kennen, begeerden, en bij hunne Wijzen vrugteloos zogten. Het is niet de waare wijsgeerte, niet de egte, zuivere fmaak, welke Paulus afkeurt' maar die fpitsvindige nutteloofe hairkloverijen welke het hoofd verwarren, en het hart ongevoelig maaken, welke, in alle eeuwen, -onder verfchillende ge, daan- (f) ito* B. fa| de fchoone vertaling van Mr. gin, Tor*. E p. 49.  AFDEELING. 169 daanten, aan de zedelijke en natuurlijke ontwikkeling des menichelijken geflagts, zo veel nadeel hebben toegebragt. Door kunfteu en wetenfehappen worden menfehen voor ledigheid en behoefte bewaard; van zedeloosheid en het bedrijven van misdaden teruggehouden; tot werkfaamheid aangefpoord; in onderlinge betrekking en afhankelijkheid gebragt en gehouden; aan ondergefchikthfiid, zo wel als aan eenen geregelder, voordgang gewend; en daardoor voor ontwikkeling meer en meer vatbaar gemaakt. Zonder kunften en wetenfehappen zal de ftaatkunde geen goede burgers, geene gevormde natie; de godsdienst geene goede menfehen of treflijke Christenen voordbrengen. Maar op deze gronden tevens wordt het blijkbaar, dat dc ftaatkunde die wetenfehappen en kunften het meest aanmoedigt en handhaaft, welke, naar de nationale behoeften en omftandigheden, den meesten invloed op de volkswelvaart hebben; en op de zekerde, beftendigfte en uitgebrcidfle wijze de bronnen van voorfpoed, werkfaamheid cn ingetogenheid openen. Het fpreekt eindelijk niet minder van zelfs, dat de Christelijke zedekunde ook hier over het opperbewind voert. Zij is het, die wel dc ftille genoegens der gezellige vermaken niet afkeurt; noch de voordbrengféls van handel en industrie, van fchoone kunften en wetenfehappen, tot veraangenaming van het leven, en tot verwekking van geestelijke en zinnelijke geneugten veragt; maar egter, door hare voorfchrifL 5 W»i  'eerste ten, op godlijk gezag, zorge draagt, dat overvloed "iet ontaarte in overdadigheid; onbekommerdheid in zorgeloosheid; dat fpaarzaamheid geene gierigheid; en arbeidfanmheid geene ilaaffche gehegtheid aan het vergankehjke worde. Zij trekt de grenslijnen tusfehen weelde, welke de vrugt is van trotsheid, ligtzinnigheid en brooddronkenheid, en die, welke de dogter is van den overvloed, de hand der vlijtigen onderfteunt, of den zeldfamen kunftenaar, de genie, werk geeft, beloont «n opbeurt. Zij is het, welke zorge draagt, dat de welsprekendheid geene vvilde vervoering voordbrenge, geene volksdrift of volkswoede veroorzake, maar overtuiging, en ftüle, geregelde, handeling tot haar gevolg hebbe; dat digt-, fchHder- en beeldhouwkunst, niet aan de Laisfen of Phrjm't gewijd zij; maar dat alle die kunftenaars hunnen wierook aanfteken op het altaar der deugd; dat zij ondeugden en gebreken, of met Hogarthln derzelver veragtelijkhcid en rampzalige gevolgen, of met Rahener, in derzelver belagchelijkheid voordragen. In één woord, zij bewerkt, dat alles, wat men rig onder het denkbeeld van kunst of wetenfehap kan voort Hellen, zodanig worde ingerigt en gewifzigd, dat het het zij meer onmiddelijk, het zij meer middelijk, iets toebrenge, tot bevordering van dat geluk, het welk menfehen, burgers, en natiën, langs den weg van zedelijke volmaking en natuurlijke ontwikkeling, bedoelen; en waartoe zij, in dien weg, door den grooten Be-  AFDEELING. Befticrder der waereld beftemd zijn. Men zal zig daarom ook niet verwonderen, wanneer ik bevestige, dat egte zuivere fmaak, geleid door de Christelijke zedekunde, de uitvindfter en beftierfter der nationale feesten en vermakelijkheden zijn. Mime verlichte natie heeft dienvolgens ook zuivere en duidelijke denkbeelden van nationale deugden cn ondeugden. Zij is overtuigd van het verband derzelver met volksvoorfpoed, cn nationale rampen. Zij weet, dat deze algemeene ondeugden zijn famengcfteld uit de ondeugden van veele individuen, en- omgekeerd. Zij neemt om die reden de middelen bij de hand, welke, bij bijzondere perfonen, ondeugden" en gebreken of verbeteren of beteugelen. Deze zijn: godsdienftig en zedekundig onderwijs op openbaar gezag te vestigen en te handhaven, voor verval en veragtering te bewaren, deugden optewekken en te belonen, gebreken veragtelijk of befpottclijk voorteftcllen, misdaden voortekomen, tegentehouden, te ftraffen met dc zagtfte, gefchiktfte en teffens zekerfte ftraffen. Zij weet egter daarbij, dat, in den tegenwoordigen toeftand van het menschdom, de regtvaardigfte natie niet veilig is voor den nijd, de hebzugt, de veragting van hare nabuuren; en daarom houdt zij den oorlogsmoed en nationale dapperheid voor eene noodzakelijke en lofwaardige deugd; en cle krijgskunst voor eene wetenfehap , door het zedelijk bederf onontbeerlijk, en door  T"2 li E R S T E door dc onregtvaardigheid van anderen geregtvaar, *gd. Zij is er egter ver van af, om dezen oorlogsmoed door noodelooze, veel min door onbillijke twisten optewekken of daande te houden. Hij blijft altoos, gelijk het mes van den wondheeler, het laatfte middel • waarvan men zo fpaarfaam mogelijk, en altoos fchoorvoetend gebruik maakt; het welk men met droefheid ontbloot, maar met blijdfchap in de fchede (leekt. Oorlogen mogen , ja , gelijk donder , blikfem , (Tormen, watervloeden en aardbevingen, eenige weldadige gevolgen na zig latcn: deze zijn verzagtingen van eene medelijdende Voorzienigheid; maar wie fcheurt wonden op, om het genoegen te hebben van olie en wijn daarin te gieten? Wie, die wijs is, brengt oorzaken m werking, waarvan hij de gevolgen niet berekenen kan? Volkswelvaart en voorfpoed wordt alleen, zeker, door het opwekken van volksdeugden en het beftrijden van nationale gebreken, veroorzaakt en bevestigd. Mijne verlichte natie zorgt, om alle deze redenen, met de grootfte nauwkeurigheid, voor de opvoedin» van hare kinderen. Daar is geen tijd, geen goud, geen moeite zo wel bedeed, als die tot de vorming van het opkomend geflagt in huisgezinnen cn fenolen wordt aangewend. Godsdienst en daatkunde beide zeggen dit eendemming. Een burger van de waereld, een lid der burgerlijke maatfchappij, en een onderdaan van het rijk van waarheid en deugd te zijn, is de hoge be- dem-  AFDEELING. *73 temming van eik mensch hier op aarde. Daarin zijn alle menfehen gelijk. Gelukkig hij, die er aan beantwoordt; en tot dit alles wordt, onder den zegen des Almagtigen, de grond gelegd door eene opvoeding, welke , niet gelijk de Spartaanfche, menfehen vernietigt om'burgers te fcheppen, maar de belangen der menschhcid boven alles bedoelende, die der burgerlijke vereeniging aan dezelve ondergefchikt en dienstbaar maakt. Ik keen zulk eene opvoeding, welke noch dc paradoxe dweeperijen van Rousfcau, noch de ligtzinnige fpot> ternijen van Foltaire, in jonge harten indrukt; maar terwijl zij de natuurlijke kragten van geest en ligchaam, naar aanwijzing der natuur, ontwikkelt, de zedelijke door den godsdienst, en de daarop gegronde zedeleer, tragt te zuiveren, te fterken, en te beftieren tot het regte einde; eene opvoeding, waarin matigheid, werkfaamheid, mcnrchengcvoel, orde, ondergefchiktheid, vaardigheid cn gewilligheid tot alle menfchelijke, gezellige cn burgerlijke deugden worden ingefcherpt; de middelen om daarin te vorderen, en den zwaarften ftrijd, den ftrijd tegen zig zelf, met goed gevolg te voeren, worden aangewezen; eene opvoeding eindelijk, waarin, bij en onder alles, nooit uit het oog verloren wordt, dat de grond tot ontwikkeling alhier gelegd wordt, en deze flegts aanvankelijk hare gevolgen vertoont, maar te gelijk, dat dit leven zodanig in verband ftaat met het toekomende, dat de geheele reeks van ons beftaan hier  174 * E R S T E hier op aarde, behoort befchouwd te worden ais eene opvoeding van het menfchelijk geflagt voor eene volgende huishouding; en dat ftaatkunde en godsdienst de twee oppervoogden zijn van het nog altoos onmondige menschdom. Het is, bij mijne verlichte natie volksgevoel, de armoede te befchouwen als een kwaad, hetwelk de godsdrenst afkeurt, en door de ftaatkunde moet en kan voorgekomen worden. De godsdienffige weldadigheid renet nnddelen toe; en de fchatkist van den ftaat behoort aantevullen wat er aan ontbreekt, of zorge te dragen, dat aan ledige handen werk cn belooning verfchaft worde; dat ouden, zwakken, zieken en kinderen geen gebrek lijden of hulp ontbecren, maar dat het noodig levensonderhoud aan de zodanige» geregeld werde toegediend. Staatkunde en godsdienst hebben geen medelijden met luiheid. Dezelve wordt wel met honger, of met berovinvan vrijheid, ja met fiagen, tot werken genoodzaakt, maar door geene ontijdige of ongepaste mildadigheid aan-e•noedigd. Kier door worden de gemecne uitgaven vermmderd; dc "'"tuften, door de aanwakkering van het voordbrengend vermogen, vermeerderd; misdaden beteugeld of voorgekomen; befchaafdheid bevorderd• en door dat alles blijft er zulk een ruim overfchot voor behoeftige kinderen, zieken, en ouden, dat aan dezelven een ruim deel kan worden toegereikt. Gelijk mijne verlichte natie geene veroveringen begeert,  AFDEELING. **> geert, en niet dan in den uiterften nood naar veranderinge ftaat, zo weinig wil zij hare wijze van denken in het ftaatkundige of godsdienffige aan anderen opdringen. Elke natie heeft hare karaktertrekken, gelijk elke taal hare idiotismen. Maar heeft iemand ooit op eens eene taal gemaakt en vervolgens met geweld ingevoerd? Even zo min kan men eenen regeeringsvorm naar welgevallen invoeren. Duizend kleine, plaatfelijkc, dikwijls onopgemerkte omftandigheden, zeden, ondeugden, taal, lugtftreek, ligchaamsgefteldheid, werken ongevoelig, maar zeker, op den vorm van beftier, ende verkleefdheid aan of afkeer van eene conftitutie. Dit weet mijne natie, en zij verbetert haar gebouw, bijaldien het zonder gevaar gefchicden kan, zonder het aftebreken. Zij heeft wel geenen blinden eerbied voor de oudheid, als zodanig; maar zij ziet op dezelve die trekken van grijze eenvaardigheid, welke ftilzwijgende goedkeuring aanduiden, niet voorbij. Zij laat zig door een onbedagtfaam geroep van weinigen, door veele onkundigen gevolgd, door booswigten aangezet, en zo tot een donker verward gevoel famengefmolten, niet verleiden , om veranderingen te begeeren, welke zij niet doorziet; overtuigd, dat het eene zaak is van meer dan gewoone talenten, eene natie te beftieren, en uit duizend bijzonderheden, famenvoegingen, omftandigheden, op te maken, wat, in ingewikkelde gevallen, eigenlijk het belang des volks is, zo met opzigt tot deszeifs inwendige ïe-  170 EERSTE gefteldheid, als betrekkelijk deszeifs buitenlandfche belangen. Zij gevoelt haar onvermogen, om in veele ge, vallen een oordcel te vellen; cn wagt daarom liever de uitkomst af, dan , door ontijdig zig in het beftier te mengen, verwarring te veroorzaken, en zo het onheil, niet voortekomen of te verminderen, maarte verergeren, Door deze befchouwende gevoelens, in eene aanhoudende oefening gebragt, legt mijne verlichte natie den vasten grond tot een verftandig, beftendig, ja fteeds toenemend volksgeluk. Het grijpt naar geene harsfenfehmuneu , en is niet jeukende naar verandering. Hare vaste beginfèlen, bevestigd door de ondervinding van vorige eeuwen, en de dagelijks fprekende lesfen van andere natiën, houden in haar dc overtuiging levendig, dat men, op deze benedenwaereld, zig al doorgaands vrij wat gebreken getroosten moet; en dat hij er het beste aan is, die de minften heeft, en de onvermijdelijk ken geduldig draagt. „ Geen regecringsvorm zonder feilen!" roept de gefchiedenis, zo wel, als „ geene plotfelijke en gewigtige veranderingen, vooral wanneer er geweld toe noodig is, zonder gevaar, en vrees voor gedugte gevolgen! " Het heeft bij de bekendfte en meest geroemdfte volkeren aan geene omwentelingen ontbrobroken; maar wie heeft tot hiertoe de groote theorie derzeive, uit het geen gebeurd is, kunnen opmaken; of dc middelen kunnen voorfchrijvcn, om dezelve op eene geregelde wijze, zo dat men de trap cn wijze in zij-  afdeel' ing. i" zijne magt houdt, te beginnen, te doen voord gaan, en te voleindigen. Onze wijze hoopt (ƒ) haalt daarom, met grond, bij zekere gelegenheid het zeggen aan van eenen Italiaan, dien hij waereldwijs noemt: Dat hij niet fchuw zouw zijn, van Staten te hervormen, zoo men zich, daartoe, niet nootwendelijk met een deel dwaazen, fchcepen moest. Er is dan eene zekere gelukkige, en in het mcnfchelijk oog veelal toevallig fchijnende famenloop van duizend kleine of grootere omftandigheden noodig, om een volk, eenen ftaat rijp te maken voor zulk eene omwenteling, in welke, het goede en het fchadelijke tegen elkander gewogen, de balans ontwijfelbaar voordeelig is. Veelal is het zodanig met deze zaak gelegen, dat dit" plaats heeft in die gevallen, waarin, door onvermijdelijke pligten, volk en regenten beide, als 't ware, tot eene omwenteling gedwongen worden. De Voorzienigheid heeft, zoude men bijkans gisfen dit kenmerk er aangehegt, om tedere gewetens te bewaren ; en egter ook voor dezulken de deur tot aanmerkelijke verbeteringen niet te fluiten. Op deze wijze zijn er, ten tijde der hervorming vooral, veele omwentelingen met vrijmoedigheid begonnen, met kragt en ftandvastigheid doorgezet, en door eene gelukkige uitkomst bekragtigd. Eene verlichte natie- verbetert dan wel gaarne gebreken , maar zij vergeet nooit, dat de gebreken in (ƒ) NttUrt. Histerien, B, XIV. bl. 5S9. M  eerste in het beftier dikwijls meer gegrond zijn in het zedelijk bederf, of de natuurlijke onvolkomenheid der menfehen, gelijk ook in toevallige, en van onzen wil en wenk niet afhangende, omftandigheden, dan in den vorm van de regeeringswijze. Waar zelfs deze laatfte niet vrij is van aanmerkelijke feilen , is het nog niet altoos veilig, daar aan te gaan arbeiden. De grootfte beeldhouwer kan met éénen, ja ftouten, maar onvoorzigtigen flag zulk een brok ftcen's van zijn beeld afmortelcn , dat het geen hij meende te verbeteren, verergerd wordt. Eene verlichte natie waagt daarom gecnen burgeroorlog, om eenige gebreken in haren regeeringsvorm, met geweld, (dat is, met kragt, tegen den zin Van een aanmerkelijk gedeelte harer medeburgers) te verbeteren, wanneer die onvolkomenheden met hare welvaart cn vrijheid niet geheel onbeftaanbaar zijn (g~). Zij laat zig door klanken niet betoveren, door vleierij cn valschhcid niet verftrikken; vooral, wanneer zij gelegenheid gehad heeft, om bij hare nabuuren te zien, wat er van woorden en beloften geworden is. Zij Wagt bedaard haren tijd af, en ziet dikwijls dat geen •langfamerhand, cn als 't ware van zelfs, te voorfchijn ko- (\g~) Men kan uit de brieven van adams aan den Hr. hussel (Dordr. 1793.) zien, hoe gevaarlijk etl nadeelig men de overgedre.vene beginfels van paine, zelTs in Amerika, houdt; en hoe bevreesd men is voor de akelige gevolgen, daaruit, zonder onderfcheid, voor alle natiën, te vvagten.  A F D E E L t N G, Iff komen, wat zij te v'ergpefsch, of met nadeelige gevolgen, zoude hebben zoeken te dwingen. PvCgelitett cil koningen zijn menfehen; en de grootfte geniën hebben, door eene zekere evenredigheid, welke de natuur houdt in de uitdeeling harer gaven, wel eens daartegen groote gebreken. De Davids en Salomons, de Titusfen, deTrajanen, de Antonijnen, de Conflantijns en Theodofiusfen hadden allen hunne feilen, en wie kan dat voorkomen? Mijne verlichte natie draagt daarom deze gebreken geduldig, zonder, die goedtekeuren. Zij weet, dat die regenten verbeteren wil, eerst menfehen en burgers moet verbeteren; en dat de dommekragt des volks niet werken moet op regenten, ftaatsbeftier of regecringsvorm, gelijk fterk water op het ijzer. Wanneer de kennis van het waare, fchoone en goede, door de egte verlichting, in beoefening overgegaan, karakteriftiek wordt bij eene natie, dan zal men den regeeringsvorm langfamerhand, als van zelfs, beter, de wetgeving volmaakter, en de gevoelens van burgers en regenten eenftemmiger zien worden. Zelfs zal, bij overblijvende gebreken in den vorm, de kunde en deugd van regenten, regters en volk veel meer vermogen, omde nadeelige gevolgen dier gebreken afteleiden, dan men,,bij den besten regecringsvorm cn wetgeving, zonder dat, verwagten kan. De aart der zake brengt dit mede. De ondervinding van alle eeuwen bevestigt M cl het.  Io° EERSTE het. Dezelfde natie was, met denzelfden regeeringgvorm en dezelfde wetten, dikwijls dapper of lafhartig, oproerig of ftil, gelukkig of ongelukkig, naar dat hare voorgangers gefield waren. Mijne natie heeft ook uit het voorbeeld, uit de gefchiedenis gezien, en uit den aait der zake geleerd, dat, regenten voor regenten te verwisfclen, niet zelden verandering en verdubbeling van gebreken, veel meer dan verbetering, ten gevolge heeft; ja dat het eindelijk op eene regeering in naam, en eene regeeringloosheid in de daad uitloopt. Maar wat is zulk eene regeeringloosheid? de bron van alle onheilen, het graf van alle deugden, en de kortfte weg voor de moedwillige begunftigers van zulk eenen toeftand , tot een tijdelijk ongeluk en eene eeuwige rampzaligheid. Ui. deze karakterfchets cener verlichte natie, vergeleken met de aanmerkingen, welke dezelve waren voorafgegaan, zal men genoegfaam gezien hebben, welke, naar mijn inzien, de aart en de oogmerken zijn der waare volksverlichting, betrekkelijk godsdienst en ftaatkunde; en het zoude overtollig wezen, daar over nog veel te zeggen. Het zal genoeg zijn, bij wijze van aanvulling of famentrekking, het volgende tc herinneren. De aart der volksverlichting is altoos, dat zij zo wel werkt  AFDEELING. ^l werkt op het verftand als op het hart; niet door overheerfching of verleiding, maar door bedaarde en redelijke overtuiging, gevestigd op vaste beginfels. Zij werkt uit haren aart langfaam, begint niet met het gros der natie, vooral niet met den onkundigften hoop, maar gaat van de voornaamften tot de gcringeren, van de minden en verdandigden tot de meestcn cn onkundigden, met eene zekere algemeenheid, cn betreklijkc geregeldheid over. Zij neemt toe, zo wel in hoeveelheid als in hoedanigheden , beide zo wel in opzigt tot menfehen als tot denkbeelden. Zij is moeilijk te verkrijgen; en kost bij dien, die ze aandeekt, zo wel als bij die, welke haar ontvangt, arbeid en geduld. Waar men dus dezelve op eens en onbereid ziet te voorfchijn komen , met eene zekere gemaklijkhcid en algemeenheid, welke bewondering verwekt, heeft men alle reden om dezelve verdagt te houden; of toetefchrijven aan de pogingvan dezen of geenen volksverleider, die de dommekragt des volks noodig heeft, om zijne bedekte oogmerken te volbrengen, en door het vuur der geestdrijverij de ligt te verhitten menigte aandookt, van vrijheid, onderdrukking, menfehenregten en gelijkheid op eenen toon tot hen fpreekt, waardoor de groote hoop hem aangaapt, minder begrijpt dan gelooft, om dat zij alles gaarne geloven wil, als men haar gouden bergen toezegt; en de zogenaamde volksvriend zig derk genoegrekent, om het uitdel of het mislukken der volbrcnM 3 gi«S  W K K R S T E ging veilig op rekening dier beletfelen te kunnen ftellen, welke njen van eene andere zijde in den wegwerpt; terwijl hij intusfehen zijn eigen doel fchiet, of zelfs, na het mislukken zijner pogingen, listig en niet onvoordeelig den aftogt blazen kan; en dan nog zo ongevoelig is, dat hij met de ligtgclovigheid zijner bedrogenen fpottcn kan; maar intusfehen zo veel partijfchap, haat, vooroordeelen, wrevel, cn foortgelijkc kankers der burgerlijke rust en welvaart, agtcrlaat, dat geene halve eeuw in ftaat is om die te genezen. Dan treurt de voorftander der egte verlichting, dc waare vriend van God en 't vaderland; cn hij ontmoet dikwijls in zijne voorzigtigfte en edelmocdigflc pogingen tot herftel, zo veel tegenftand, dat hij voor de vooroordeelen zijner eeuwc bukken moet, en hem niets overfchict, dan de zaak aan den tijd cn de Voorzienigheid aantebevclen. Het oogmerk der verlichting is de grondige ontwikkeling, zo wel als de verfterking, van het verlland, gelijk ook de verfijning van het zedelijk gevoel, en de daaruit voordvloeiende verbetering van het hart. Daar zij nu dikwijls tegenftand bij onkundigen of kwaadwilligen vindt, is zij, uitdien hoofde, toevallig wel eens oorzaak van verwarringen en onheilen; maar zij bedoelt ftiltc, rust, bedaardheid, vergenoegen, vreedlame werkfaamheid, bezadigd genot, voordgang in kennis, vastigheid van beginfelen, bevordering van menfchelijke rogtfehapenheid, cn nationale deugd. Zij bewerkt dit  AFDEELING. l{>3 dit alles, door godsdienftige gevoelens, algemeene wel-, willondhcid, en burgerlijke iamenftemming te vcrwekken cn aantekweken. Zij teekent den loopkring af, binnen welken elk mensch, elk burger, zig houden moet, om, gelijk de ftarren aan het uitlpanfel, rondom hetzelfde middenpunt, en egter in eene, tot m het oneindige lopende, verfchcidenhcid, in i'chijn verward, maar in den grond geregeld, zig te bewegen. Na dit alles zal men vragen: kan deze ftaatkundige cn godsdienffige verlichting tc groot, te uitgebreid, te algemeen, te grondig zijn? en als men.de vrage zo inrigt, is het antwoord volmondig: neen! Toen Mofes wenschte, dat al het volk des Heercn profeetcn waren^ heeft hij reeds deze vraag beantwoord. Hij bedoelde tog dit, dat met helderheid cn gevoel te fpreken van het oogmerk des Gods van Israël met deze natie, van den aart van deszeifs gegeven bevelen, deszeifs trouwe, beloften en bedreigingen; cn door dat fpreken anderen tot onderrigting, tot waarfchuwing, tot aanwakkering te zijn, eene zaak was, zo edel, zo groot, zo overeenkomffig elks burgerlijke en godsdienftige vcrpligting, dat hij zig, of dc zijnen, dit niet bij uitfluiting toeëigenen, maar gaarne daartoe aan iedereen vrijheid verkenen wilde; ja dat eene algemeenheid van dezen geest zijn groot verlangen was. Maar de vraag heeft eene andere gedaante, wanneer men ze op deze wijze voordek :. is elke natie, op M 4 al-  lS4 EERSTE alle tijden, voor alle godsdienffige en ftaatkundige verlichting zo vatbaar en gefchikt, dat men, zonder gevaar, haar alle ftaatkundige en godsdienftige waarheid kan onder het oog brengen? en dan heeft de ondervinding het tegendeel geleerd. Eindelijk is er nog eene vraag, welke niet onbeantwoord moet blijven; namelijk: hoe het er mede gelegen zij, wanneer de verlichting zig niet algemeen genoeg uitftrekt tot alle die onderwerpen, welke zodanig m verband ftaan, dat nren elk derzelver nooit afzonderlijk, maar dat men dezelve altoos te famen moet befchouwen, bijaldien men geen gevaar wil lopen, om op een of meer derzelvc verkeerd of voorhang licht te laten vallen; en daardoor nadeelige gevolgen te veroorzaken. Dit is eigenlijk het geval, waarin er, met opzigt tot de verlichting, wei degelijk grenzen te pas komen; en daarom moet ik daarover nog het een en ander aanmerken. Elke waarheid, fa het afgetrokken befchouwd, behoudt hare innerlijke waardij, offchoon zij door hun, cue bij het kennen en geloven derzelve belang hebben of niet gekend, of gelochend, of uit een verkeerd oogpunt befchouwd wordt. Zal zij integendeel erkend worden, dan vordert zij iii het wezen, het welk haar zal aan*  A F D E E L I N O. ™5 aannemen, een vermogen, om hare inwendige klaarblijkelijkheid, of uitwendige bewijzen, te kunnen bevatten. Zal zij betragt worden, dat is, zal zij een regel van gedrag zijn, dan moet zij ook door datzelfde wezen, in hare belangrijkheid worden doorgezien; cn zal deze betragting geregeld zijn, dan moet zij nog daarenboven uit het regte oogpunt, en in haar verband met andere waarheden, befchouwd worden. De eerfte, de beste ftaatkundige Helling, namelijk, * vorst is om het volk, en niet het volk om den vorst; welke reeds in den Homerifchen eertitel van Agamemnon, toen hij hem wttlüf* JtfW, den herder der volken, noemde, lag opgefloten , kan dit duidelijk genoeg ophelderen. Zal deze, zegge ik, worden aangenomen, dan moet men overtuigd zijn van de oorzaak, waarom menfehen zig vrijwillig onder een oppergezag vereenigd hebben; zal men zijn gedrag daarna regelen, men behoeft flegts intezien, welke voordcelen uit die betragting, en welke nadeden uit de verwaarlozing van deze waarheid voordfpruiten. Zal eindelijk dit gedrag aan die waarheid gcevenredigd zijn, dat is, zal hetzelve geen aanleiding geven tot buitenfporige, ongerijmde begrippen en handelingen, dan moet ook deze waarheid gekend worden, zo als zij in verband ftaat met andere waarheden. Daar, toe nu is het yolftrekt noodig, dat men denkbeelden hebbc van den aart, hoedanigheden, grenzen en bepalingen yan dit oppergezag, op dat de Vorst niet in naam alAf 5 lecn  E £ R S T F. leen geregtigd, maar m de daad in Haat gefield werde, om, ten nutte van het volk, werkfaam te kunnen *ijn ; of, om in de gelijkenis van den ouden vader Homerus te blijven, met moet niet alleen denken om de zorg van den herder, om de weiden en drinkbakken der fehapen, ook niet alleen om het fluitje van den herder, maar tevens om de gewilligheid der fehapen van zig te laten leiden. Men moet zelfs den ftaf en den hond niet vergeten. Zodra men tog die bijdenkbeelden ter zijde itelt, kan men zig het hoofddenkbeeld niet volledig voordellen, en geraakt daardoor tot befenouwingen, welke ongerijmd, en tot eisfchen, welke onmatig, onredelijk, ja zelfs fomtijds buiten het natuurlijk vermogen zijn van hem, wien men dezelve afvordert. Wanneer men derhalvcn, met opzigt tot de ftaatkundige cn godsdienftige verlichting, van grenzen fpreekt, dan bedoelt men dit niet, dat een mensch, met betrekking tot zijne pligten, regten, of voord celen, welke hij als mensch, of als burger, fchuldig ,\s, bezit, of verwagten mag, te heldere, te uitgebreide, te volledige denkbeelden hebben kan; of dat er eenige ftaatkundige en godsdienftige geheimen zijn, welke flegts aan Weinigen bekend, voor verre dc meesten met den iluicr van Ifis behoren bedekt te blijven; maar' men bedoelt dit volgende: Dat even gelijk een al te fncl, te fterk, te eenzijdig licht  AFDEELING* l87 iicht het gezigt verbijstert, de voorwerpen, op welken het valt, of meer verdonkert, dan verheldert; of dezelve, flegts gedeeltelijk, cn in eene verkeerde gedaante, affiand of vcrwe vertoont; er zo, met opzigt tot dc ontdekking der waarheid, eene trapwijze, cn, naar den aan der onderwerpen, geëvenredigde en volledige verlichting, noodig zij; nit hoofde van verfchillende vatbaarheid, reeds verkregene denkbeelden, en zedelijke fterkte van hem, aan wien deze verlichting wordt te werk gefield; ten einde men de nadeelige gevolgen van eene te fchiclijke, of gebrekkige bewerking voorkome. Regten te hebben, vooronderftelt zo wel zedelijke betrekkingen, als pligten met opzigt tot anderen; We~ derkeerige regten dus wederkeerige pligten en weder, keerige zedelijke betrekkingen, Regten te doen gelden, en dc daarmede in verband ftaande pligten te beoefenen, moet famen gepaard gaan; ja het laatfte geen oogenblik verfchoven, of eenigermate verzuimd worden, zal dc orde bewaard blijven. Maar zijne regten te doen gelden, is voor den mensch veel gemaklijkcr, veel meer overcenkomftig met zijne begeerten, en neigingen tot vermaak en genot, dan pligten te volbrengen. Tegen het laatfte kan altoos deze of geene uitvlugt bedagt worden; verzonnen door het bijzonder belang, driften, hartstogtcn, karakter's of humcursgebreken. Dit  W EERSTE Dit te ontkennen, zou zijn, alle geschiedenis van menfehen en natiën tegentefpreken. Van den Koning op zijnen troon af, tot op den minden Boerenfchout toe, heeft elk den mond veel meer vol van zijne regten, dan van zijne pligten. Men heeft federt eenigen tijd ook veel meer horen opgeven van aangeboren, onvervreemdbare regten, dan van aangeboren en onaflegbare Pligten. De natuurlijke reden hier van is deze. Het verband, tusfehen regten te handhaven en zijn geluk te bevorderen, loopt veel fchielijker in het oog, en werkt veel onmiddelijker op onze neiging tot volmaking en genot, dan het verband tusfehen de betragting van onzen pügt en ons geluk, het welk onze gewaarwording zo duidelijk niet inziet, om dat het geluk dikwijls zo onmiddelijk niet aan de betragting van pügt verbonden is, of dit verband niet duidelijk genoeg wordt opgemerkt. Gaat dcrhalven de verlichting, met opzigt tot regten en pligten, flegts met eenen gelijken tred voord, dan is, uit hoofde der gefteldhèid van het menschlijk hart, het evenwigt ras gebroken; vermits de handhaving der regten veel flerker vaart neemt, dan de betragting der daaraan verknogte pligten. De eerften ontmoeten hulp, en de tweeden tegenftand. Dit nu te herfteüen, of liever, het evenwigt, tot heil van het menschdom en der burgerlijke maatfchappij, te bewaren, is het wezenlijke geheim, het welk, helaas te veel! onder den fluier van ffis  AFDEELING. Ifis ligt, en niet genoeg kan ontdekt worden. Voorzeker Is dit federt eenigen tijd minder gefchied, dan de Qmftandigheden van tijden en zaken zulks vorderden; ten minden zo verre ik weet, is deze opmerking door geen der nieuwere ftaatkundige verlichters in agtgenomen, bij het aanprijzen van Hellingen, welke in het afgetrokken niet ongegrond zijn. Het is met de Redenkunde der zulken al doorgaands, als met de hedendaagfche Taktiek. Men verlaat zig voornamelijk op de zware artillerij, en Hoort zig weinig aan de fterkte der vestingen. Men werkt dus wel fpoecïïg en met geweld voord, maar moet even fpoedig terug trekken, wanneer een ander met nog grooter dommekragt aanrukt: dat is, in de toepasfmg, met nog fterker magtfpreuken voor den dag komt; en het oor van het gemeen, van zijnen mededinger weetaf, en tot zig, te trekken. Die het zwaarfte kanon heeft, fchiet het vcrst en die zijne toehoorders de meeste regten aanbiedt, en de minftc pligten voorfchrijft, is de man van het volk. Maar ook de man Gods? In het leven van Jefus kan men deze vraag volledig beantwoord vinden. . Deze opmerkingen leiden ons van zelfs tot dezen eenvoudigen en klaarblijkelijken regel: Dat, namelijk, alle verlichting des verftands dan binnen hare grenzen blijft, bijaldien zij geëvenredigd is aan de zedelijke gefteldheid van het hart. Met andere woor-  » S K 8 T È woorden: ^ * itvmiïiging van pligten etl.de dadi* rijke geneigdheid des harte tot dezelven niet alleen gelijk* tijdig moet zijn met de bekendmaking van regten, maar daarenboven. ouderwerpeiijk flerk genoeg, om tegen dat overwigt, het welk, in de uitoefening van regten, uit verfcheiden oorzaken, natuurlijk plaats heeft, optewegen. Gaat men zo niet te werk, dan kan er geen ander gevolg uit deze ongelijkheid van kragten ontdaan, dan dat de regten uitgeoefend, maar de pligten verzuimd worden; het zij geheel, het zij ten dcelc: in één woord, dat het evenwigt gebroken worde. Om nu dit gebrek van overwigt voortekomen, is er geen andere weg, dan deze: dat het vermogen der verlichting met opzigt tot de pligten, ftaa in eene omgekeerde reden met het vermogen der verligting, met opzigt tot regten en voordeden: dat is, dat de overtuiging en infeherping van pligten naar die mate fterker moet zijn, dan de overtuiging cn infeherping van regten, als dc laatften minder, en de eerften meerder tegenftand, bij dc uitoefening ontmoeten: ten einde dat geen, het welk, met opzigt tot het zedelijk vermogen, aan dc zijde der pligten, zwakker is, door het ftetkere der verlichting, vergoed worde. Hieruit volgt met des te meerder nadruk: Dat alle regten, in verband ftaande met zodanige pligten, welker duidelijkheid en verbindende kragt boven  A F 1 Ë E t I N C. 101 ven het natuurlijk of zedelijk vermogen van het tc verlichten onderwerp zijn, in het donker moeten gehouden worden. ■—- Niet voor altoos, of onbepaald maar in zo verre, en zo lang, als en tot dat de natuurlijke en zedelijke vatbaarheid die verlichting riiadfaam maakt; dat is, om meer op den modetoon te fpreken, tot dat zulk een onderwerp voor deze verlichting rijp is: en zulks, om dat eene tegenovergeftelde handelwijze tegen het algemeen belang van het menschdom ftrijdt, vermits de uitoefening van regten aan eenen voordeel geeft, en de vernaai-lozing van pligten veelen benadeelt. Maar ook, om dezelfde reden, kan de verlichting, zonder andere bepaling, dan die van de natuurlijke vatbaarheid van het verftand, zonder fchroom voordgaan, wanneer het op de ontdekking van pligten aankomt; uit hoofde, dat door de uitoefening dcrzelven noch de beoefenaar, noch iemand anders nadeel lijdt; al was het, dat hij de regten, door deze pligtsbetragting verkregen, niet duidelijk genoeg inzag, of kon handhaven. In het laatfte geval derfde hij voorzeker iets, maar zonder kwetfing van anderen; en ook was rteze derving flegts gedeeltelijk, vermits er, op alle be, tragting van pligten belooningen zijn, welke nooit verloren gaan. Men is dcrhalvcn altoos rijp voor de verlichting met opzigt van pligten, wanneer ons verflandclijk vermo- : gen  *J* E E R S T E gen genoeg ontwikkeld is, om het belang en de noodzakelijkheid derzelve intezien; maar men is niet rijp voor die der regten, ten zij verftand en hart beide, dat is, het zedelijk en natuurlijk vermogen van onzen geest, zulks veroorloven. Dit onderfcheid is zo gegrond oP den zedelijken tcgenwoordigen toeftand van den mensch, dat ik mij durf vleien, door deze korte aaneenfehakeling van redeneringen, decze fteUing, dat is, het onderfcheid tusfehen de verlichting met opzigt tot regten, en die met betrekking tot pligten, tot klaarblijkelijkheid gebragt te hebben. Het volgende derhalven diene alleen tot opheldering. 1) Gaat dc oorzaken van wanorde, twist, vijaudfchap tusfehen menfehen en menfehen, na; en gij zult doorgaands bevinden, dat niet zo zeer onkunde van regten of traagheid in het handhaven derzelve, als wel gebrek aan bewustheid en gevoel van pligt daarvan de oorzaak is. 2) Waarom weigert gij den weg te wijzen aan eenen mensch, die , zeer toornig over eene hem aangedane belediging, den geenen najaagt, welke het voorwerp zijner wraakzugt is? waarom ontziet gij, hem in dit opzigt te verlichten? om geene andere reden, dan om dat gij meent, bewijzen te hebben, dat het zedelijk gevoel van zijnen pligt zo in 't algemeen, als zelfs omtrend zijnen belediger, bij hem thands veel te zwak is, om hem  AFDEELING. 193 hem in het regte fpoor te houden; en dat hij dus, door uwe verlichting, in de gelegenheid zal komen, om zijne regten, met verwaarlozing van zijne pligten, te handhaven. Waart gij van het tegendeel verzekerd , en overtuigd, dat zijn zedelijk vermogen op dien tijd hem zoude bewaren voor buitenfporigheid in het handhaven zijner regten, er zoude geen reden zijn, om hem de gevraagde onderrigting te weigeren. 3) Zo ook aan de zijde des verftands. Verlichting vooronderftelt eene werkfaamheid van het oordeel; dat is, eene dadige vatbaarheid, om leugen en waarheid te onderfcheiden. Deze vatbaarheid nu is wel in het algemeen eene eigenfehap van het menfchelijk verftand; maar zij is het, zo min met opzigt tot alle bijzondere voorftellingen, als het mogelijk is, dat hij, die nooit van wiskunde gehoord, of de eerfte beginfelcn daarvan geleerd heeft, de demonftratie van dc ingcwikkeldfte wiskundige voordellen doorzien , en uit overtuiging voor waar houden kan. Waarheden zijn dikwijls, als zodanig , flegts zigtbaar , wanneer zij , als gevolgen van eens erkende waarheden , of in een onmiddclijk verband met dezelve ftaande, befchouwd worden; of eenige data vooronderftellen, zonder welke zij geene waarheid voor het befchouwend onderwerp zouden ge-. weest zijn. Wie derhal ven aan iemand voorftellingen bekend maakt, welke hij, of wegens eene niet genoegfame ontwikkeling zijns verftands, niet bevatten, of in hun verN band  194 EERSTE band met andere voorftellingen, niet befchoroverf; öfj uithoofde van onbekende data, niet in ftaat is, te beoQW deelen; die kan deszeifs geheugen met eenige ftellingen verrijken, van hem ingewikkeld geloof afvorderen inaar hij overtuigt, dat is, hij verlicht hem niet. 4) Men meent, veel lichter overtuigd te worden van regten, dan van pligten. Het menschlijk hart werkt in het eerfte geval mede; in het tweede tegen: om dat men, in het eerfte, onmiddelijk ontvangt; en in het tweede, onmiddelijk geeft. Er is dus, met opzigt tot de pligten , altoos veel minder zwarigheid, dat men zig op ongenoegfamc gronden zal laten overtuigen, dan het is met opzigt tot de regten. Ook dit behoort niet uit het oog verloren te worden. Die pligten voorfchrijft, kan over het geheel ftaat maken, dat hij nergens ingang vinden zal, dan waar hij overtuiging heeft uitgewerkt; maar die regten bekend maakt, vindt ook toeftemming, waar hij enkel begeerte aantreft. Dit wijzigt ook de bcltiering der verlichting. De grenzen der verlichting dcrhalvcn worden bepaald; 1) door dc vatbaarheid cn gefteldheid van het verftandclijk vermogen der geenen, aan wien zekere voorJklhmgen worden gedaan, ten einde hun van de waarheid en nuttigheid derzelve tc overreden; 2) door de mate der zedelijke fterkte van hun, aan welken deze voorftellingen gedaan worden; ten einde voortekomen, dat geene handhaving der regten gefchiede van boven de puinhopen der pligten: cn dit, met opzigt tot de plig-  AFDEELING. 195 pligten, alleen ingevolge de eerfte, maar, met opzigt tot de regten, ingevolge beide gemaakte bepalingen. Men zegge niet: dan is het fbmtijds voordeclig dwalingen cn vooroordeelen ongeftoord te laten voordlopen: want het antwoord is zo gereed als kort. Het is nooit roordeelig, maar fbmtijds noodzakelijk, om grootcr onheilen voortekomen. In dezen zin, als men met het woord tog fpclen wil; is het betreklijk voordeelig, het geen dan hetzelfde is, met minder.fchadelijk. Nu fpréekt het van zelf, dat wanneer men eene natie noemt, men het grootfte gedeelte bedoelt; en dat dienvolgens hij, die een geheel volk verlichten wil, moet in agt nemen: cï) De natuurlijke vatbaarheid cn dadelijke ontwikkeling. b) Dc zedelijke fterkte. 't Is zo, deze bepalingen maken het werk van verlichten niet gemaklijker, maar egter zekerer; niet voorrpoediger , maar bcjlendiger ; niet uitgebreider, maar vrugtbarer; niet zo roemrijk, maar egter menschlievender; cn wie kiest tog de laatfte uitwerkingen niet boven de eerfte, wanneer hij niet, om zig zelfs wille, maar om het voordeel van anderen, onderneemt te verlichten. Valt dan dc poging om te verlichten dikwijls geheel anders uit, dan men verwagt had, men kan, in het zo evcngemelde, dc oorzaak vinden der vrugteloze pogingen, zelfs bij het beste oogmerk; ja men vindt daarin N 2 ze^s  I9Ö E E II S 'f E zelfs den fieutcl, waarom eene zogenaamde verlichting zo menigmaal verwarring cn gebrek van ondergefehiktïieid in de maatfchappij, onrust in huisgezinnen en famiüen, twist tusfehen menfehen en menfehen, burgers cn burgers, en daardoor verwaarlozing van pligten en buitenfporige handhaving van regten bij verre de meesten heeft uitgewerkt. Er is tog geene dwaling in de beoefening, waarvan men de aanleiding niet vinden kan in een gebrek in de befchouwing; al is het dat harlstogtcn en driften mede eene aanmerkelijke rol in de uitvoering gefpeeld hebben. Laat mij nog een of ander voorbeeld tot opheldering hier bij voegen. Een kind wordt geregeerd door het verltandelijk vermogen zijner ouders niet alleen, maar ook door derzelver natuurlijke fterkte; dit duurt, zo lang dit kind nog voor geene verlichting, hoegenaamd, vatbaar is. Hierin ontftaat egter, naar mate hetzelve vatbaar wordt,, om het onderfchcid tusfehen goed cn kwaad met zijn verftand optemerken en met zijn hart te gevoelen, langfamerhand, zodanig eene verandering, dat, alles geregeld voordgaande, het natuurlijk vermogen (vis ph-jpca) eindelijk geheel cn al ophoudt; en dat eindelijk alles door den, nu volwasfen naar het ligchaam, en, naar den geest verlichten, jongeling, alleen gefchiedt. Maar wat, denkt gij, zal het gevolg zijn, wanneer, geduurende deze opvoeding, deze of geene denkbeelden hem te vroeg worden medegedeeld? dit zonder twijfel,  AFDEELING, 197 fel, dat hij die, of aanneme op gezag van anderen en niet uit eigen overtuiging; of dat hij ze verwerpe, als ftrijdig met zijne neigingen; dus in beide gevallen zonder genoegfamc voorbereiding. Dit met opzigt tot zijn verftand maar hu met opzigt tot zijne regten I. Laat hem door en door zien met zijn verftand, en gevoelen met zijn hart, wat zijne ouders aan hem verfehuldigd zijn (dat is, welke zijne regten zijn, met opzigt tot zijne ouders); dat zij verpligt zijn hem van fpijs, drank, klecding te voorzien; hem naar zijnen ftaat en hun vermogen optcvoeden; behoorlijke uitfpanningen cn vermaken te bezorgen; zijne gebreken met geduld te dragen, en met de zagtfte middelen te verbeteren; niets onredelijks van hem te vergen: en wat men hier nog meer Zoude kunnen bijvoegen. Laat hem tevens, in een, voor zijne zedelijke kragten, te zwak licht zijne pligten (dat is, de regten zijner ouders omtrend hem,) inzien; en de ondervinding zal bevestigen, dat, in zodanig een geval, de verlichting bij dat kind veel meer ongehoorzaamheid , ftugheid, liefdeloosheid cn veragting omtrend zijne ouders zal veroorzaken, dan zou hebben plaats gehad, bijaldien dat licht, dat inzien in zijne regten, zwakker, onvolkomener, maar geëvenredigder geweest ware, aan zijne befeffens omtrend zijne pligten, en aan de geneigdheid van zijn hart tot de betragting derzelve. De uitkomst zal bevestigen, dat deze verlichting waarlijk voor zijn geluk nadeelig geweest zij. N 3 r Past  Ï98 E E R S T Ë Past dezelfde beginfels eens toe op natiën! welk eene voorzigtigheid zal er noodig zijn, om dezelve te verlichten. Deze natie is nog ftomp, of op zijn best in den (iaat der kindsheid; geene in den ftaat van zedeloosheid ; eene andere in den ftaat van aanvankelijke verlichting en zedigheid; allen in den ftaat van zedelijke onvolkomenheid, met nationale gebreken belicht, cn beftaande uit individuën, welke allen door driften , hartstogtcn en vooroordeelen hcrwaard cn derwaard gedreven worden, waarin niemand volmaakt is, en de besten gebrekkig zijn. Campe reisde door Vrankrijk , en meende daar eene algemeene volksverlichting te befpeuren; maar dc ondervinding heeft mijn vermoeden bevestigd, dat Campe beter kinderen dan natiën beoordeel en kan. Predikt in Nieuw-Holland aan dc Wilden de regten der menschheid, der vrijheid, der gelijkheid, dc vertegenwoordigende oppermagt, de volksmajcfteit; zij zullen zig verwonderen, u aangapen, en niet ver- ftaan maar predikt dezelfde zaken aldaar aan de Coloristen van de Botany Baai, en Port Jackfon; zij zullen uit den band fpringen, en niet langer te beteugelen zijn, dan door verdubbelde ftrengheid. Neen! predikt allen menfehen hunne pligten; aan regenten alleen hunne pligten; en het volk zal zijn en blijven in het bezit van hunne regten. Predikt het volk hunne pligten, en zij zullen den keizer geven wat des keizers is. Als niemand naar genot ftreeft, dan in den  Afdeeling-. j99 den weg van pligt, dan wordt niemand verkort in zijne regten. Laat dcrhalven liet verlichten omtrend de pligten meestal voorgaan, altoos vergezellen, en nimmer volgen de verlichting omtrend dc regten. Waar tog het eerfte algemeen plaats heeft, is het laatfte zeer gemaklijk te öntbeerett; maar waar het laatfte zonder het eerfte ftand grijpt, is twist, verwarring cn alle boozc handel zeker. Daar is de ftaat der natuur van Holles; het lellum omnium contra omnes (Ji)l Het gezegde fchijnt egter meer op ftaatkunde dan op godsdienst toepasfelijk te zijn! Voorzeker niet! Wat in de ftaatkunde regten cn pligten zijn, zijn voorwaarden en beloften in den godsdienst; cn alle aanmerkingen, welke ik nopens den loop der verlichting, betrekkelijk regten en pligten, gemaakt heb, zijn insgelijks toepasfelijk op voorwaarden en beloften. Wie vergeving van zonden fterker predikt of vaster gelooft, dan de zedelijke herftelling cn de noodzakelijkheid daarvan, fielt Christus voor als, of maakt denzelven tot, een dienaar der zonde. I Iet eenige, maar ook genoegfaame, tegenwigt tegen het misbruik van de leere der volharding, bij hun die dezelve geloven, is, nimmer uitliet oog (*) Een zeker fehrijver , aangehaald in de Alg. Devtf. Bitrl., b.i.ii, S 286, bedient zig niet onaartig van deze' gelijkenis. Der grosji baufe musfcrleucbtet feyn, aber die erleucbtung mutf nicht er felbfl ficb geben. Der Lebrer der memebkeit öffne feinen quell, and laffe ihn i» gemaffigten ableitungen Uber die grundfiucie ficb ergieffen ; ober er laffe zur rechten zeit die fcbleufen falie,,, finfi mrd er ftin land, fiatt « zu viaffern, aberfebwemmn.  ZOO EERSTE AFDEELING. oog te verliezen, dat, naar den vleefche te leven en zedelijk te ftervcn, zodanig aan een verbonden zijn, dat daarop geene uitzondering mogelijk is. Bijaldien ik mij niet bedriege, heb ik nu het denkbeeld van volksverlichting, met opzigt tot godsdienst en ftaatkunde, uit elkander gezet, en deszeifs omvang en grenzen afgeperkt. Ik had dit meer in bijzonderheden kunnen doen; meer deze en geene Hellingen of vooronderftellingen uitwerken, bevestigen, of met voorbeelden ophelderen; maar, die mijn plan, zo als ik hetzelve in het voorberigt heb opgegeven, een weinig nadenkt, zal bemerken, dat er bij het verder bewerken van mijn onderwerp, gelegenheid genoeg zal zijn, om zulks zo wel ongedwongen als bezighoudend te doen; cn dat ik dus in deze afdeeling aan mijn oogmerk voldaan heb: namelijk de eerfte lijnen aftetrekken, dezelve in één te zetten, en zo het beeld, in de famenvoeging van deszeifs deelen tot een geheel, wel niet uitgewerkt, maar egter volledig te vertoonen.