GEZANGEN. RECITATIEF. Gelyk Aurora, ryst De kunst, met jeugdig fchoon, Op zagten toovertoon: Uit hemelfchoone dreven, Stort zy haar maatgeluid /^""*' . f N m : Op haar reien uit. f Zie 't opgeklaard gedacht: liet wandelt in dat licht, Daar 't vrolyk de oogen richt Op 't heil, dat de aard' noch wacht. Het zingt, met kracht en klem, De kunst en wysheid lof. Komt, dat dan aller Hem Verheff' die grootfche ftof. Z A M  ZANGEN. A EN B. 6 Kunst! door uw weldadig vuur, Bloeit de aard' van oord tot oord; Haar heil, zo groot, zo vast van duur» Kwam van uw ftralen voort. C II 0 O R. Verheven zy de wetenfchap ! Haar lof klink' door alle eeuwen heen. A. 6 Wysheld 1 heldre ftar! hoe zwicht De nschtfchaauw voor uw oog! ö Allestroostend hemellicht! Hoe glansryk vaart ge omhoog! C II O O R. Zing wetenfchap en haren lof: Zy giet een' llroom van weldaêu uit Op 't waereldrond, B. Gelyk de maan met al haar' ftoet, Hoe fchittrend, ruimt haar baan, Als 't zonlicht nader fpoed; Zo zwicht domme waan Voor  Voor d'achtbren wysheidsgloed. 'c Zwicht alles voor het blinkend fcho.ort Van d'achtbren wysheidsgioed. A. Juigcht, volken, die zy blydfchap baart, En licht eu vreugde bied, Wier woest en nevelig verfchiet Door haar is opgeklaard. A e n B. Wyd allen haar uw lofgezang! C II O O R. Wyd allen haar uw lofgezang! Groot is haar doel, groot is haar lof. B. Zie hoe de bron haar ruisfchend nat. Op*boom en heester fpat, En plant en bloem herleven doet: Zo daauwt >zy op 't gemoed. A. ö Gy, wier pad door zorgen ging, En gy, die zuchtte in fmart, Gy, die nu zweeft, in blyder kring, Met onbenepen hart. A.  A r. n B. Gy zingt de wysheid, zing hasr' lof. C H O O R, Gy zingt de wysheid, zing h".;' lof: Haar love wat Hechts loven ka i. A en B. Gy, woest gedacht in bosch en dal, . Dat noch baar ftem niet hoort! Volg ras-ons dankbaar vreugdgefch.il: 't Weêrgalme in 't akligst c:rd! C II O O R. Eer u, ö kunst! ö wysheid! eer. 't Heelal kniel' voor uw' zetci neêr! ü zegent de aarde en knscht uw ichrcên. W'J loven u door de eeuwen het*-?. De woorden dezer gezangen gefchiki lubbende moeten worden r.aar.de te red uitdrukkend*, auzyk van de eerst" en tweede "afdeelir.g des derden fiuks uit het Oratorium de schepping, is, door de jlipihcid, welke men genoodzaakt was, ten opzigte va;: de overeenkomst met het karakter dezer muzyk, in acht te nemen, veroorzaakt , dat alle poëtifeke verdienste van juistheid en welluidendheid der uitdrukking, ah aatleriMfs, daaraan heeft 'moeten opgeeferd worden.