De VADERLANDSCHE O X C M T JE M} o f VERZAMELING van GEDENKSTUKKEN DER VRIJHEIDS LIEFDE. Met Vignetten. De Burger toont door 't Staal den aart als Batavier, De Raadsheer door de Pen, de Dichter door de Lier. Te H A E R L E Af?-——— Bij A. L o o s j e s Pz. 1784.   INHOUD DER STUKKEN. De Vrije Dicbtkunjb aan het Vaderland. Weldaadig Amfterdam! Een Verfchijnfel, door S. van de Graaff. Jsijfchrift op de Gijfelaar. Lierzang voor Dordrechts Burgerij, door S. van de Graaff. Weg tot Fortuin. Het Paard, (een Verdicbtfel.) Vaderland/eb Drinklied; Spoor aan Haerlems Burgerij. Gedachten aan een Vijand der VrijbeicU , Lof der Vrije Friefen, door J. B. Op de Toelaating van den Capellen, door D. Greevé. Welkomftgroet aan van Berckel. Op de Uitgaaf van den Vaderlandfcben Dichter, door A. van Overftraten. Antwoord op bet vooric.e. Op den Americaanfcben Generaal Washington, door A, van Overftraten. De Burgerij van Amfterdam aan Burgemeejler Temminck. Aan 't Exercitie - Genootfcbap te Dockum, door J. B. * a  v 's Lands Watersnood. r , . Dankftof op den Bededag, 't Bejle Land. Mevrouw Bameveld aan baar en Zoon. Godsdienft en Staatkunde. Aan de Dortenaaren , door Carcl Webbers. De Patriot i De Landverrader. S door Vindex Libertatis. Bijfcbrift op de Gijfelaar, door C. Webbers. Tafereel der Muitzugt, door H. D. M. D; Vrijbeidsminnaar geen Muiter, door A. L. Vz. Aan Venetië'. Aan mijn Vaderland, ter gelegenheid van de Vrede , door C. Webbcrsf De Stem der Ongelukkigen, door S. van de Graaff. Am mijn Vaderland. n Aan de Tweedracht. $ door A- Dorland. Aan mijne Lier , door B. Peel en. Aan Ilaerlem. Vaarwel aan den Wel-Ed. Geflr. Heer W. A. Leftevenon, door A. L. Pz. Brief van Mevrouw de Ruijter aan baar Man. Op Leonardus van Zwijndregt. Gedachten bij gelegenheid van de openlijke Erkente- ■nisbetuiging &fc. De Pracht en Weelde. De Eerzucht, Aande Leien van 't Exercitie.Genootfcbap te Leijden, De Herlevende Vrijheid van Nederland.  De VRIJE DICHTKUNST aan het VADERLAND. I.:, die der Barden geeft bewoog Te zingen voor Eataaffche Helden, Toen dappre gade en krooft hun in den ftrijd verzelden, Veil nog op Nederland mijn oog. 'kWas met dit vrije Volk vaak in de boeigeflagen, En heb ook 't Graaflijk juk om mijnen hals gedraagen, Doch altoos viel de Dwinglandij. Schoon zij een poos mij boeide', in'teind wierd ik weêr (vrij. A  Nog, dierbaar Kroelt van Bato's bloed'. Herdenï ik uwer dappre Vaadren; Nog zie ik hun den dood, metiToute blikken, naadren, 'k Zie Spanj.es magt valt hun te voet. 'k Vergeet niet ligt het leed, dat ik in laater tijden, Geprangd in d' ijs'rdn boei der Dwinglandij, meelt lijden, Maar 'k zong, fchoonin des kerkers fchoot, Van Vondels verfen op voor 't oor van Huig de Groot. Tirannen! zwaait uw fchepters vrij, Geen Batavier zal ecuwig bukken: Gij kunt hem wel een poos wreedaartig onderdrukken. God fchiep hem niet voor flaavernij, Dit zal uw iedere Eeuw diens vrijen Volks getuigen. 't Laat als een taaije veer zich lang ter nederbuigen, Doch, naar het meerder wordt beperkt, Te fterker woedt zijn wraak, wanneer 't zijn boeijon ( merkt.  Bataaven! laat mijn zang u thans Een flaauwe fchets voor oogen maaien Der ftraf, die op den kop der Dwinglandij moetdaabny Jiij 't eindlijk keeren van den kans. Bij d'aanvang van dit Jaar neem ik mijn lier in handen, Om fpijt de woefte drift en trotfehder Dwingelanden , Te fpeelen, op een Houten toon, Zo dat de Dwinglandij beeft op haar Hclfchen throon., Indien 't een Dwingland ooit gelukt,- Dat hij zich hier, als Heer ziet groeten, En in het ingewand van Neèrlands volk durft wroeten-., Daar hij het Graaflijk kmTen drukt, Door Englandsflinkfch bedrijf ten Opperheer gehuldigd-, En zijn verfteend gemoed hem van geen kwaad befchuldigtj, Zal dan die Dwingland veilig zijn Yeor een verborgen pook of beker vol venijn». A z  In Frankrijk grieve een pook den Vorft, Itaalje moge een gifdrank mengen, Dit volk zal geen tiran in 't hcimlijk ommebrengen. Maar wringt het ftaal hein in den borft In een vergadering van eedle Patriotten, Die, om en (lam en telg der Dwinglandij te knotten , De hciibijl vatten in de hands En vellen éénsgezind den trotfehen Dwingeland. Wie zou dat ftaal, zo fcherp gewet Op zerken, die hun monden kul'chten, Waaronder beenderen der vrije Vaders ruften, Op 's Vijands trotfehen borft gezet, Door eenige overmagt die groote ftervelingen Uit vuiften, klam van 't zweet des heldenijvers, wringen Is 't niet het onverfchrokken hart Eens Vrijmans, dat den haat van twintig flaaven tart.  'k Zal zingen, als die Dwingland fter.lt. En met het klinken mijner fnaaren Zal zich het Volksgejuich der vrije burgers paaren, Wanneer zijn afch een Lijkbufch derft; Maar God,die Nederland ontrukte aan 't wrokkend Spanje» Behoede 't zelfde Land voor dwang van Groot - Brittanje Want zo dit Land een Dwingland wacht, Dan heeft een vreemde fchoot hem zeker voortgcbragt» Maar zulk een Dwingland wacht het niet, Reeds blikkren wapens in de handen Van Burgers, voor het heil der Zeven vrije Landen. Niet langer zien wij in 't verfchiet De blijde Vrijheidsmaagd met traage fchreden naadren, Neen! Zij wordt reeds omhelsd door Neêrlands braaffte ( Vaadren, AI wierdt haar ijver fóms geftuit, Zij deelt reeds aan het volk haar vrije Vendels uit. A 3  Geen echt Bataaf is dat gedrocht.,. Dat NcÉrlands Vrijheid ooit durft krenken, 't Was Nederland.tot fchand, zo een Bataaf mogt denken. " Hier fchepte 't eerft den ademtogt „ In deeze vrije lucht. " Neen ! Edelft krooft der Belgen Gij telt dezulken niet bij Vaderlandfche telgen, Of telt gij ze al, het Vaderland Brandmerkte reeds bunn' naam met onuitwifchbrc fchand Vree hem! indien de Vrijheidsmaagd Haare oude rechten heeft herkreegen; Dan fiddre voor het punt van elk Bataaffchen degen, Eik, v.ie in '£ nïïhlt haare eer belaagt. Ik durf aan Nederland een gouden Eeuw voorfpèlTeh 'k Zie al, watkluifters mint, alreeds ten afgrond hellen Zij kruipen, daar hun trotfeh voorheen Onbuigbaar als 't gebergt der Eritfchc kullen fchecn.  God lof! die tijden'zijn voorbij, De Vrijheid doet haar haaters beeveri. Want Ncêrlands volk bcfloot: het leeven is geen leeveii In 't harde juk der Dwinglandij. 'Er zijn, helaas! 't is waar, 'er zijn nog aterlingen, Die wcnfchcn om een pook in's Vrijheids hart te wringen, Doch Muiters! Muiters! heft uw kop , Indien gij 't durft beitaan, bij Neêrlands burgers op. Maar, neen! het Oproer fchoot te kort, De leus der Muitzucht is vervloogen, Zij heeft zich zelf vernield , veriaaden en bedroegen : Haar pijl is vruchtloos afgefnord. ó Goede God! verkeer der boozen eigenfehappen, Daar zij de dwaasheid zien van hun ontdekte flappen. Drijf dolle wraak en oproerzucht, Zofchaadlijk voor onze qer, uit Ncêrlands vrije Lucht,  Bataaven! leent me een gunfïig oor. De Speer der Vrijheid aan inijn zijde Verkoos ik tot mijn fteun: zij zal ten allen tijde De leus zijn van mijn Dichter - Choor. Doch nimmer kent mijn hart voor Vrienden of Vrien- ( dinnen, Die 't lieve Vaderland niet meer, dan mij beminnen; ó Dichters! 'k reik aan u mijn lier, Maar niemand roere 'er aan, of zij een Batavier.  WELDAAD1G AMSTERDAM! W eldaadig Amfterdam! Weldaadig Amfterdam! Wiens gulle vriendlijkheid der Krijgsliên echtgenooten Verkleumd door ftrenge koude in minzaame armen ( nam, En haar menfchlievcnd hart, zo hemelfch, heeft ont- ( flootcn. Elk Nederlander blaakt door de allerrcinfte vlam 9  Van liefde voor die Stad, hoe juicht op alle tongen Deez' lofgalm door ons Land, Weldaadig Amfterdam I 't Weldaadig Amfterdam worde ook door oir, bezongen, De Krijgsliên, ongewoon verlegerd in ons Land, Verwiflêlen, in 't barfl van 't Winter - jaargetijde, Op 's Hcirvoogds hoogen lalt, van oord en leger» ( ftand. Dc Zee, zo woeft en ftnurfch, begrimt van dc eerrc ( zijde De Manfchap van den Staat, terwijl de felle kou Haar dreigt, van d/andren kant. Erbarmlijk Krijg* (mans léevcn! 'k Zie, hoe hij huiverend zijn fchreiend Krooft en ( Vrouw, Gcfchokt door 't Zcegewcld,'nog trooft en moed wil (geeven. Vergun mij, arm Soldaat! dat ik uw ftaat beklaag,  Wat kan uw moedig woord, uw trooft als Vader baaten, 't Verdrijft geen vorft, noch ftilt een hongerige maag ; Alaar Gij, die 't krijgsbcwind ontvingt van Neêrlands ( Staaten, Die tot zo hoog een poft door hun gehuldigd zijt, Denk uw bedrijf gefchicdt voor Gods opmerkzaam? (oogen, 't Verplaatzen van ons Volk in harren Wintertijd Eaart in -t gevoelig hart het tederft mededoogen. Eedcel dan met dit werk het nut van't Vaderland, ïaa't moet zelfs voor zün heil volftrekt noodzaaklijk, J ( v> eez.cn, Of God eifcht al de fmart des Krijgsvolks van uw (hand, En hoe moet zulk een eifch des ücrvlings hart doen (vreczen! Aanzienlijk Burger'. noem deez' taal geen onbefchcid. , B 2  Dc taal der vleijeri] klinkt vaak in Vorftiijke ooren, Maar 'k ben een Batavier, die voor mijn Broeders (pleit, Wien nooit de guiift van "t Hof, hoe fchittvend, kan ( bekooren. Nog eens, zo zij alléén om u ten diehft te ftaan, Ais 't Speeltuig uwer hand , dien reistogt ondernamen, Dan klaag ik u bij God, hun God , uw Rechter aan , En zou mij anderszins den naam van Mcnfch zelfs ( fch'aajnen. Doch zo ge iet nuts bedoelt, het volk hangt van u af, Geen eerlijk Batavier zal dan "dien Zcctogt doemen, Maar zeifs ( al waar het lot der Krijg,liên dubbel ftraf) In d' eerften onderzaat den vriend van Neerland (roemen. Bellis dit zelf, ó Vorft! wij laaten 't u en — God.  De ftröomen ftremmen vaft, de Krijgsmagt ligt befloo- (ten In 't ijs, dat daaglijks wint, 6 ongelukkig lot Voor 't Krijgsvolk, voor hun Krooft en hulplooze Echtgenooten. Hoe krimpt men t' zaam door kou, jaa zelfs de honger (grijpt Het fchuldloos volk reeds aan. Een (laaien hart 20a (breekcn, Terwijl op 't fieenhard ijs de dood haar zikkcl flijpfc De traanen ftollen, die Natuur uit de oogen leeken Op 't wicht, wiens leevensbloem de dood heeft af- ( gemaaid, *t Mcnfchlievend Amfterdam hoort naaiiw dien kommer (melden, Of zegt "Het OprOerzaad wordt ligt door ramp gc» ( zaaid „In 't anders vreedzaam hart der Vaderlandfchq helden, » 1 t  ,, Kom fluiten wij den loop der jammren deezer fchaar. „ Dat wij door vriendlijkheid den Soudenier verpligten , „ Daar wij des Krijgsdienfts juk, dat onverdraaglijk ( zwaar „Der vrijen hallen drukt, door gul onthaal verligten." Jaa, fchaamle Krijgsmans vrouw ! dces Stad, hoe vaak ( gehaat Bij hun, wicn 't hoofdbewind der Krijgsmagt was ge- ( fchonken, Mint, fchoon het dwangzucht doemt, den Zee - er, (Land - Soldaat En tracht zijn Gade en Krooft in wedermin te ontvon- ( ken. Hoe fpringt des Krijgsmans kind, en fchijnt, als ( waar 't een pligt, Aan Amftels Burgerij zijn zoentjes rond te ftrooijen, Jaa op 't nog korts balf ftijf en half betraand ge- (zigt  Zien wij de lachjes zelfs der kindervreugd ontdooijen. De mond van's Krijgsmans gaê, nog itraks beklemd ( door kou, Ontfiuit zich in een flrooin van lof-en zegen-beden Voor't vricndlijk Amfterdam , "Hier blijkt oprechte (trouw; ..Hier woont Herbergzaamheid; de naakten zien wij ( klecdcn; „Den mond der doritigcn verkwikt een warme (drank." Zo tracht zich 't dankbaar hart een ruimen weg te (baanen Door een oprechten lof, maar ijllings zwijgt de ( klank Des lofkrects en voleindt in cenen vloed van traariett, De ftomme traan fpreckt lof, wanneer de item Bezwijkt, En zo 'er dankbre lof der braafheid mogt ontbrecken,  Dan za! de Zuigeling, wien thans haar weldoen. (blijkt, In 'i vroegft der volgende Eeuw dus tot haar glorie ( fprcckon; "Nooit hadt ons 't licht gezien, in 's Moeders lijf ( verflikt, „ Gellonken door de kou, doch eer zij d' Ainflelaaren! „Zij hebben, braaf van aart derMoedren nood ver- (kwikt, „ En fchonken d' armoe plaats om ons hcur Krooft te ( baaren. „ God zegen zulker Kroofl. Dank heb der Vaadrcn ( afch. " — Die lof der dankbaarheid zal doodcn zelf doen hoorcn , Hij klink, waar ooit op aard ccn denkend wezen was, En ftijg ten Hemel in bij juichende Englen - Chooren. Jaa zelf de laatfte telg van Bato's grijzen ftam Roep op de puin der Stad "Weldaadig Amflcrdam!  LIER-ZANG VOOR DORD RECHTS BURG ER IJ Aan baare braave REGEERERS. G edoogt, beminde Burgervaderen! Gedoogt, dat we U met eerbied naderen, Daar Dordrechts Burgerij uw vlijt, uw ijver roemt; Zij komt met kraakend loof uw Heldenschedcls kroo- Q ncn. Gij blijft om uwe deugd in 't dankbaar harte wooncn, Terwijl het all' uw haaters doemt. B *  Is :t kenmerk van lïataafi'che Zielen Cm\rij te fprecken,.... nooit te knielen? Gij fpreckt,.... dc nijd verflomt,.... Triumf! ü\<ï ( mannentaal! De Vrijheid daalt:... zij juicht,.... laat vreugde* ( traanen rollen; De Ileerfchzugt, die dit ziet*... trilt... (laai aan . ('t zuizelbolien, Ontroerd ..... bedugt.... voor 't Burgerftaal. Op hem, die fier uw taal durft fprecken» Poogt afgunft zich op 't ftcrkfi te wrecken. Zij dreigt, ... zij klaagt,.... gij hoort,.... gij wikt; ( maar prijft zijn daad; De Hel braak vuur vanfpijt;... Laat Nijd vrij kner- ( fentanden, Dc Burger zendt zijn beê bij duizende oiFcrandca Ten Hemel op voor Dordrcchts Raad.  ó Vadren! wie uw taal misprijzen, Uw lol' zal door de wolken rijzen; Gij geeft uw Burgerij haar Gijzelaar weerom! D;cn braaven Patriot gehoond,. ... gefmaad;.,. be- (lecdigd, Hebt gij tot haare vreugd op'r glöririjkft verdedigd! Nu huilt... nu vloekt zich wangunfl ftom. Wat kunt gc al van den ijver wagren- Van Hem, wiens eer gij woudt bekragtcm Gewis uw Kato gloeit van liefde en Vrijheids vuur. Hij zal 't belang des Lands,... des Raads,... der (Burgren fchooreh; Hij boeit, wanneer hij fpreekt en hart en ziel en ooren: De dv.-r.ng zwijgt voor dien ralinuur-.. B * ü  Wat vreugd voor 't nakrooft der Bataai.» , Wat grief voor Zetelkuffers.... Shayen, Dat Dordrcchts Achtbre Raad, ten fpijt der D-.virg- (Iandij, Den kregeligen nijd ftout in den fcbild durft vaaren, De onnozelheid bcbocn, en de onfchuld vrij vef» (klaarcn . Tot eer, tot trooft der Burgerij. - Deez' zal voor haare Burgerheeren , Geweld en nood en dood trotzecren: Voor Schraagers van henr heil waagt zij en rocd cn (bloed, Voor dwingers wet zij 't ftaal: de Vrijheid is haar (lee\cn. Zij wapent zich en fpreekt: de Heerzngt ftaat te (becven, Schoort zij den vrij gevochten hoed.  Laat vloijcrs flaaffche grootheid zoeker» > 'k Hoor reeds hun nagcdagtnis vloeken. Daar treedt dc Burger toe .. befchouwt vergramd een' ( zerk. Hij roept: 'hier ligt de beul die ons dorft ketens ( fmeeden, Der Burgren recht verkogt , die Vrijheid wou ver- ( trceden, ó Schandvlek! voor Gods heil'ge Kerk! Ginds zie ik dankbre traanen fchfeifen. Zou 'k op uw graf geen lauwren fprcijen, Dus uit een ander zich : Ja, Temmer van 't geweld 5 Hoe vaak zie 'k deez' Trofeen door beide kunnen f. naderen» Hier! roepen zij met ons. hier flaapt de Roem des (vaderen, Die Ncêrlands glorij heeft heifteldv B * 3  Ziet hij zich op etc handen draaien , - Die 't Eurgemij getrouw blijft fchraagen? O Vadrcn! onze liefde is ook uw Deugd gewijd. Hij beeve, wie 't ook zij, die ftout uw recht.durft ( krenken. Vertrouwt op onzen arm: wij vliegen op uw wcb- (ken, Wijl gc onze hcilvcrzorgers zijt. Dc Vrijheid, eedlc Palinuuren ! Wier naamen 't woên des tijds verduuren, Roemt eeuwen na uw Dood uw braafheid,... Vrij- ( heidsmin ; En, fchoon U de Opperheer hier lang in vrede (fpaarde. Verheft zich uwe deugd eens boven "tftof der aarde, En vaart vergood ter Starren in. SERVAAS van de GRAAFF. Dordrecht diti 20 Januarij 1784.  / WEG TOT FORTUIN. Klaas Wapenloos fprak tot zijn vrouw Katrijn, Wat wenfeh ik vaak van aadlijk bloed te zijn: Dan mogten wij tot fchrik der Boeren, Tot eer van ons gcllacht een cierlijk wapen voeren.  Jaa Man! fprak Tnjn, dat was wel goed. Ach konden wc aan die eer gcraaken, Dan zou zeun Tiis, die lompe bloed Gewis nog zijn fortuin wel maaken. Want, naar mij lelt een Heerfehaps knegt, Die 't grondig wilt, heef: onderrecht, Wordt door de donülcn meelt de vetite brok; verkrec- ( ge». * * * 6 Ondervinding! Ipreek dit tegen.  HET PAARD. EEN VERDICHTSEL. Een moedig Ros liet door des Leiders hand Zich tam en mak van d' een na d' andren kant Geleiden en bcftuuren. Zou, fprak de Ridder in den geeft, Dit trouw en edelmoedig beeft Geduldig ook mijn zweep verduuren? C  'I Paard draagt den iiag met taai geduld. En dacht: Bij mij ligt vaft de fchuld , Mijn Mecfter zal me uit luft niet plaagen. — Van dag tot dag vermeerderen zijn Hagen. 't Is hard, maar mooglijk nog mijn fchuld; Zo dacht het weêr, en nam geduld • Dat was een Paard uit duizend Paarden, Want, fchoon zijn fmarten door dc Spoorcn nog ver ( zwaarden , Nog zocht het bij zich zclv dc fchuld. Maar eindlijk was de maat der lijdzaamheid vervuld. Het rekt nog op den ftal zijn ooren, En zegt'. Nu is het uit; 'k verdraag niet meer deSpooren, Noch Zwccpflag van mijn trotfehen Heer. Want flaat zijn Zweep of treft zijn Spoor mij weêr; Zijn vonnis ligt geveld; hij gaat gewis vcrloorcn. De Rijder komt en naauwüjks zit hij fchrap.  Of oefent-weer barbaarfch zijnmeefterfchap-, Maar 't woedend Ros werpt hem, op ftraat ter neder v Vertrapt het hart van zijnen Heer metéén,, Vliegt hollend bofchwaards heen , En keert tot zijn' natuurftaat weder. Naadat de zuchten en 't geween Der Zoonen om den dood huns Vaders wat bedaarden , Verlangden zij wel ras het befte Paard der Paarden Weêr in hun magt te zien. Zij zoeken 't op langs Veld en Wegen, In 't einde komen zij het tegen. — 't Staat ijllings ftil — "Gij denkt miffchicn'1 Begon 'er één der Zóóns te fpreeken : Dat wij op u ons zullen wrecken „Om 's Vaders dood, maar neen! keer weer, C 3.  „ Wij zullen u dezelfde fpijs verfcha.Tcn. " 'k Bedank u vriendlijk voor die eer •, Dus liet het Paard zich grinnikkendc hooren; Doch zo ge u ooit verftout, mij weêr in 't bofch te- (itooien, Dan zij uw lot het lot van mijn "Voorgaandcn PIcer. Decz' Hoef kan nog . . . gij zult mij wel gcloovcn " ( Met heft dc Hengit zijn Hoef na boven.) Doch eer hij verder fprak, zag hij geen menfehen ( meer. * # *- Dit is een flaauwe Schilderij Van volk, dat zich ontrukt aan 't juk, der Dwinglandij.  VADER LANDSCH DRINKLIED. Komt, Vrienden! neemt voor 5t Vaderland Den gullen beker in de hand; ^ En fchenkt hem vol met held'reu wijn, Gewaflen aan den vrijen Rhijn. Al is dc Rhijn om hoog niet vrij, Hier kent die ftroom geen heerfchappij, Maar Hort zich aan Eataaffche ree Met vrijheid in den fchoot der Zee. C 3  Hoe dartelt zelf dit Druivenzap, En toont des Rhijnftrooms eigenfchap» Zo dartelt ook het Ncêrlandfch bloed, Dat zuivre zucht voor Vrijheid voedt. 's Lands wijze en wettige Oppermagt Zij met decz' fecft-pocaal bedacht: Decs beker wijn worde ons venijn, Zo wij hun trouw ooit ontrouw zijn. Dit ftaal, 't geen onze zij bekleedt, Verftrck haar bij den Burger-eed, Ten waarborg van onbreckbre trouw En ilcun van 't wagglend Staatsgebouw, Doch zo haar trouw voor ons ontaart» Dat zij dan duchte voor ons zwaard. Wij plengen dan voor Vrijheids hoed', Geruit van hart, verraaderfch bloed.  Decz' vollen beker drinken wijOp 't heil van onze Burgerij, Die nevens ons de Vrijheid mint En *t hcldenfhtal op zijde bindt. Op nieuw zij nu ons glas gevuld, En aan 't getergd Bataaffch geduld Staa 't vloeken vrij, op 't helfch gebroed, Dat dorfl na ons heldhalftig bloed. Dit bidden wij bij deezen Wijn , Hun leeven mooge een martling zijn, Hun ilcrven dc uitgezochtfte finart, Hun naam een gruwel in elks hart. En hierop drink bij 't feefl; geluid De Broedcrfchaar haar bekers uit. Triumf! zo vliede in 't eind de peil Der dwangzucht uit ons vrij gcircll,  Nn 'i glas nog eens ten boord met Wijn, Be dronk zal voor 's Lands Eendragt zijn. —■ Jaa d'Eendragt leide ons onderling! Zij vormde alléén decz' hcldenkring. Bloei, Eendragt! bloei in Nederland, Waar Vrijheid weêr haar ftandaart plant. Zo groeit, ten fpijt van 's Vijands haat, De grootheid van den Vrijen Staat.  SPOOR AAN HAERLSM3 BURGER IJ. ó Braave Burgerij van deeze aêloude Stad! Waarom niet op het fpoor van uw beroemde Vaadren Het heilig burgerzwaard in uwe hand gevat? Stroomt U het zelfde bloed der Vrijheid nog door de (aadren D  En ziet gij Stad bij Stad in 't blinkend harnas Haan, 'Om, als 't de Vrijheid geldt, haar rechten te verweereh > En toeft gij nog uw hand aan 't roemrijk ftaal tc Haan ., Om in het oefcnfchool der Krijgskunft tc verkeereö. Gij ziet het — gij vertoeft. Jaa! trouwe Burgerij! Gij torfcht de wapens nog; gij draagt de grootfche ■ (riaamen Van dapper, van manhaft, maar toeft U zelve vrij En ieder edel hart zal zich dier tijtcls fchaamen. Wanneer eens Dwinglanda magt voor eigen welzijn (blind (En wie,wie kan'tgcvoig der Staatsbcrocrte kennen) Een aariftag op Uw Rech:, Uw Vrijheid onderwindt, Jaa met een handvol volks uw veften durft berennent  Spreekt, Burgers! fpreekt oprecht, wie zou zijn ( magt weêrftaan! Zoudt gij, fchoon onbekwaam het krijgsgeweer ge- ( bruiken ? Zou elk van U de hand aan 't wapen durven flaan, Om 's Dwinglands euvelmoed en trotfche drift te ( fnuiken ? Miffchien want menigwerf werkt nooddwang ( Dappeiheid; Miffchien zoudt gij verwoed, wanhoopig, 't krijgstuig grijpen, Doch zeker was U 't lot der flaavernij bereid, En voor uw eigen hals zoudt gij het llagtmes flijpen. Maar thans gunt God U tijd, ó Burgers! welk een, (gunlt! Gij ziet door God en pligt U tot uw waapning wen- (ken. Wel aan dan ! oefent u in de ecdle krijgsmans kunft, En nimmer zal een hand uw Vrijheid durven krenken. D a  Wat wederhoudt u toch; getrouwe Burgerfchaar! Zou 't traagheid zijn? ó Neen! dit zou uw braafheid ( hoonen. Gij immers kweekt nog zucht voor Haardftcde en ( Altaar, En ftamt in dapperheid van Kenau af, als Zoonen. Welaan! indien gij ducht.dat ooit bij't Naageflacht Uw Burgerij den naam van traag... van laf... zou ■ ( draagen , 'Daar ge u in 't hachlijkft uur volkomen veilig acht, En aarzelt om den ftoel der Vrijheid te onder'fchraa- (gen, Voorkomt, voorkomt die fchand. Spreekt Haer ems ( Vaders aan. Zij kweeken Vrijheidsmin: en zien ze u nader tree- ( den, Om, als de nood het eifcht, voor Vrijheid pal te ( Haan, Te ftrijden voor hun eer, gelijk onze Ouders ftree- ( den,  Hoe zal hun edel hart ontvlammen in een- g'^ed Van liefde voor een Volk hun trouw, hun fóW?W Mii dunkt zij loonen reeds uw Vaderiandfchea 1 (moed, En zien met vreugd uw arm tot hun befcherming vaar- ( dig. Ziet Utrechts dappre fchaar. Ziet Alkmaars w e (Viijt. Ziet Dordrecht, Deventer — en Burgers ■ *ect rar i pltgten, Denkt wat ge u zelv, uw Kreeft, uw Vrijheid (fchuldig zijt. Wenfcht gij in eer en moed voor te Neen.'zulk een fchandlijkheid bedekke uw grootheid (niet; Of' maar ik lidder U, dat fchrikwoord teopenbaa- (rea, Zo gij de wapening der braaffte Steden ziet, Zo gij uw pligten kent voor Haardftcèn en Altaaren. D 3  En nogthan, toeft het ftaal te vatten in uw hand. Als dan een Dwingeland uw Vrijheidsrecht wil rooven, Zult gij een gruwel zijn in 't oog van 't Vaderland En heffen nooit uw kruin bij Neerland* Burgers (ven. Doch neen! mijn hart fchept moed en hoopt een ( beter lot: Komt Burgers! wapent u: Ik bid het U en God.  GEDACHTE AAN E E ET V IJ AND derVRIJHEID. Hoe huivrcn in mijn borft de gruwende ingewanden, Verraader, die gij zijt, Schrik, fchrik voor onzen vloek, Den vloek eens Bataviers, Die van mijn vrije Lier zal dondren op uw boosheid. onfier in mijn oog!  Wierdt ieder vloek op u 'Door vrijlién uitgeftort een dolk voor uwen boezem, Al dreigden die een Jaar, Terwijl gij fiddrend krompt En een geraamte wierdt, Die ftraf zou nog te kleen voor uwe fnoodheid wee- ( zen. Wenfcht gij niet éénen hals Aan al de Vrijliën toe, en in uw hand een flagzwaard, Om dus met éénen ilag Van uw vervloekten arm Den roem van 't vrije Volk Te fcheiden van zijn grond en eeuwig uit te delgen. Waar vind mijn Lier een toon, Waar mijn gedachte een vloek, die zo veel fnoods { beantwoordt. Het faalt der aarde aan ftraf Voor zulk een wangedrocht. Verraader! 'k zwijg mijn vloek Maar laat den vloek aan God en de Eeuwigheid be- ( volen.  LOF der V R IJ E FRIESE N. 1 ó "Vrijheid! die den Fries, als uwen Zoon erken1:, Hem in het aanzien zelv'van bitzen nijd durft kronen, En aan 't verbaesd Heelal uw's gunftlings roem wilt (tonen, Maak dan zijn lof en roem aen ?s acrdrïjks as beD •  Wat ftïjgt uW glorie hoog? Wat praeil uw beiden (deugd, u rries ! in 't ftarend oog der Vrije Nederlanders? Ge ontrukt aan Dwinglandij, door lift behaelde ftan- ( ders, Bewaakt der Burg'rcn recht, — hun Vrijheid,— ( eer — en vreugd. Gij wacrt en zijt de ftcun van Bato's nageflacht! Wij door de ruft verzwakt, door Vrcede en weelde (dronken, in de armen van den flaep tc zorgloos neergezonken, Zijn door uw ftcm gewekt, ■— tot wackzaemheid (gebragt. Gij fchonkt het leven weêr acn Ncêilands vrii ge- ( weft,  Hoe ook uw blanke deugd, gedreigd met wrange, ( rampen , En tegen lift, en haat, en hcerfchzugt, had tc kavn- 1 > . ' .' ' (pen. ' N'ooit werd nogthans uw Ziel door Enrchth göud (verpeft. Steeds wackzacm voor 't belang der nijvre Koop,. (vaardij i Kon niets dc item van 't bloed, dc item der Vrijheid ( iinoreu, Gij deed alom haer tact vol roems rondbor-fh> fco- (reii; In 't wrecvligfc woeden zelf wcerft'ond gij Üavcrnij. Hoe heerlijk is die lof! "De Fries heeft «s geS (red, „De Dwinglandij gefnuikt-, 't geweld', en H# verdVe- (vcu, D * 2  Ta voor zün mannetaal de heetfchzugt zelf doen be"J (ven , „ En 't vrije Burgerrecht voor eeuwig vaftgezet." Die lof is Godlijk fchoon, prijswaerde Helden ({toet! Men drukke een Lauerkrans uw Beijmaes op de hai- (ren, Men blijv' bij Sityas beeld, als 't beeld der Vrijheid ( ftaren, En treed' met palm en veil uw Edlen tc gemoet. Zii in uw land gekweekt, dat Vrijheid hoogwaer- Qccrt, Zijn alle uwe achting Waerd, zijn 't fieraad der ^BaKooit word' hunn' edlc naem, bij 't kil gebeent be- ( graven,  Daar 't laatfte nagcflacht van hun neg Vrijheid (leert. Wijl deugd, wijl dapperheid bij u haar grondfag ( heefc, Doet gij 't vermomd bedrog en laffe laegheid vluchtten, De Dwinglandij vol fchrik, al Hooiend, angftig, ZUg- (.len» Zoo dat mislukte lift voor haére ontdekking beeft. Gij hebt, 6 Fries! 'tjswaer, het volk van Nederland Uit zijnen ilaep gewekt, — doet dat zijn Vijand ken» ( nen, En tracht zijn matte vuift weêr aan het zwaard te wen- ( nen Ten gecficl voor den Ir:t — ter weering' van UW t (fchu* D * 3  't Is groot, dat Gij beiloot de Viijheid voor te ( ftaen. — 't Afgunftig monfterdicr, gereed ons in te zwelgen, Door fleren Heldenmoed geneigd waert te verdelgen, Maer grooter waer' het nog, wift Gij óns voor te ( gaen. Waerom ontbreekt uw band tot noch toe 't oorlogs ( zwaard ? Hoe zoud Ge op deze wijze Uw roem en achting der- ( ven V 6 Neen.' een Fries leeft vrij ■ of zal roemrugtig ( fterven, Dit zij Uw kcn'lijk beeld, voor de eeuwigheid bc- ( waerd. Dat dan uw hand, zoo wel als mond, dat regt be- ( waer,  Tracht dus en ilavernij en uwen val te weren, Ja! oeffent U ten flrijd' — Gij kunt dit niet ontbe- (ren. — Verecnigt U te faem voor Vrijheid's grootfeh al- (taer. & Fries ! bemind, geroemd, bewonderd van 't (Heelal, Dan zal Uw naem fteeds groot, der Vrijheid heilig ( wezen: Dan worde Uw heldenmoed, Uw trouw en vlijt ge- ( prezen, Zoo lang tot dat deeze aerd in eenen puinhoop val. B 1784. j. E.  Op de Langgewenfchte WED ER-TOELAATING van den Hoog - Welgebooren Heere J. D. Baron van den CAP ELLEN tot den POL, op den Landdag te Zwolle den i November 1782. Capellcn, die 's Lands Heil beoogde, Geen Inbreuk in het Recht gedoogde, Manmoedig voor de Vrijheid fprak , Zich in.de bres voor de Onfchuld Helde, En 't Juk, het welk den Landman knelde, Vol Ijvervuur aan Hukken brak; Juich Overijüel! Juich! uw Held, Vier Jaar Verdrukt, is thans Herfteld. DAVID de GREEVE. Ex Tcnpore.  WELKOMST GROET der AMERICAANEN Aan den Nederlandfchen Afgezant van B E R C K E L. Z ijt welkom, Edel Afgezant Van 't Vrijgevochten Nederland! Zijt welkom aan dit vrije ftrand. o Luft der Nederlandfche Braavcn! Wij zien u in het eind, als zcndling der Bataaven, Geland aan onze kuit. Door niets op uwen togt ontruft, Zet ge in ons vrij gewed voor de eerde maal uw voeten, Daar ziet ge u door welmeenendhcid, bij eiken flap, ( begroeten. E  Hier blijkt u boerfehe Eenvoudigheid, Schoon gulle opregtheid haar geleidt, Jaa! welk een gaapend onderfebeid Ziet ge in America 's manieren, Zo ruw, zo onbefchaafd , bij die der Batavieren: Korts is het Vrijheids recht Door 't pleit van ons geweer beflecht, Wil dan des Krijgsmans aart,die ons nog aan blijft kleevca Een onbefchaafde en fiere taal, fchoon gul en vrij, ( vergeeven. Uw rijk,, fchoon klein Cemcencbeü;, jMede in het Vrijheids bloed geveft, Was voor ons onderdrukt gewéft: C-eftacg een moedverwekkend voorbeeld. Wierd onze vrijheidsmin als muiterij veroordeelJ, De moed van Eato 's krooft Schonk onzen hcldcnijvcr trooft. Want God, die eertijds ftreedt voor 't recht der ( Nederlanders Befcherm-'e ock met dezelfde gunft de Americaanfche ( ftanders.  , Nu zijn we Euroop van aanbelang, Ontlooken aan der Britten dwang. Wij zijn gevreeft, gelijk een Hang, Die niemand op den kop durft treeden. Vergeeffch tracht Englands niagt de kluifter vaft te , ( fmeeden, Die onze hand omvong, Want, ons heldhaftig volk ontwrong , In ftêe van Eeuwiglijk voor Englands juk te knielen, Zich gantfch aan zijn geduchten Haf. Dit's 't merk van , ( groote Zielen 1 Van grcote Zielen 't merk, o Jaa! Waar vindt uw Land een wedergaê Dan in ons vrij America: Het Parlement mogt knarsetanden, De Vorft van 't Britfche Rijk in heete wraakzucht (branden, Gefchoord door Portugal: Wij Honden onverzetlijk pal, Terwijl de dwinglandij haar eige kragt verzwakte, Jaa zelf den rietftaf van haar trotfch, waarop zij (leunde, knakte. E z  De Godheid ftondt ons poogen bij ; Ons Vaderland, ons volk wierdt vrij : Haar blikzem trof de Dwinglandij. Al minden de eedle Batavieren De itoute heldendaên van Washingtons banieren, Zij, door Brittanjcs magt Ook bijkans onder 't juk gebragt, Zij durfden naauw den roem, hoe wel verdiend, ons ( fchenken, En vreesden door dien waaren lof de onzijdigheid te (krenken. Maar, toen 't ondeugend aangezigt De vriendfehaps greins wierdt afgeligt, Ontwaakten Vrijheidsliefde en pligt, Toen kon geen drom geweldenaarcn Den eedlen Batavier ontwaakt verfchrikking baaren. ,, America zij vrij,, Riep elk Bataaffche burgerij. Toen wierdt het volks gefchrci der Vrijgevochten ( Heden, Gehoor vergund en 't knellend juk van trotfehen dwang ( vertreeden.  Dc Batavier, zins lang gewend Aan Englands trotfeh, ontwaakt in 't end, En daar hij ons als vrij erkent Wil hij geen zweem van dwang gedoogen. De Leeuw ontlluit verwoed en dol van wraak zijne (oogen, Hij ftaart, — hij rijft — en brult: 't Heerfchzuchtig hart, met fchrik vervuld, Zag ook in Nederland de Vrije Vendels zwieren, Geducht wierdt wêer de Vrijheids ftem der ftoute (Batavieren. Uw komft geeft Vrijheid juichens ftof. Niet dan een Haaf van 't Britfchc Hof, Die nooit het doel der Koopvaart trof Zou 't ampt van Afgezant bckleeden, Lag niet het dwinglandfch juk van Englands Kroon ver- (treeden. Op 't voorbeeld van uw volk Vatte onze hand de fcherpe dolk Ter eer der Vrijheid op, en welk een dubble zegen! Uw Vaderland heeft op ons fpoor zijn Vrijheids recht ( herkreegen. f E 3  Triumf dan, edel Batavier! Uw fchedel draagt met loiTen zwier Den onverwelkbren eerlaurier Van Vrijheid en van Burgerliefde: Welk lot uw edel hart of uwen Broeder griefde, Uws Broeders moed hieldt ftand : God redde 't zinkend Vaderland, En met het Vaderland de nooit volpreezen Braaven. Roep dan met ons: Triumf! Triumf de Vrijheid der (Bataaven! De Vrijheid der Bataaven leeft, Daar ze u tot ons gezonden heeft, 't Gedrocht der Britfche Heerfchzucht beeft, Daar 't u aan onze Vrije ftranden Als d' eerften Afgezant van Bato 's volk ziet landen : Zij fiddert op haar ftoelj Terwijl de hclfche gruwelpoel, Lang gaapende en gezind dc Vrijheid in te zwelgen H ' Haar wangedrochten binnenflokt, verfchrikt voor 't ( krooft der Belgen.  De noefte Handel zweefde u naa, En floeg u tot America, Met trouwe zorg en liefde gaé : "Hij landt, klonlt^ons zijn Hem in de ooren: ,,Die pijler van den Staat, der Beurs en Koopkan- (tooren; „Van Berckel, wien geen blaam „ Van lafterzucht of logenfaam „ Ooit bij dit vrije volk, hoe fnood verfpreid, zal ( deeren, „ Maar al die fmaad zal op den kop van haar' verdichter ( kecien. „Van Berckel deelde in 't fmaadlijk lot „Van bitzen hoon, en fchampren fpot, „ Door 't Godvergeeten eerloos rot „ Gelaaden op zijn eedjen Bloeder : „ Trof dien de trotfche haat des Britfchcn VorfE ver- ( wocder, „ Geen kleiner deel van fmart, „ ö Vriend des Volks! doorgriefde uw hart. „ Maar 'k zwijg, daar 'k vol van vreugd aan vergeleden kimmen „Dc heldre zon van mijn geluk, door uw beftuur, (zie klimmen.  „Dat dan de trofch der Heerzucht woel', „ Den val van Ncêrlands heil bedoel', „ Aan braaven vrij zijn' moedwil koel'! Ik zal op vreemden grond herleeven, „En aan mijn hartsvriendin de Vrijheid kragten (geeven : „Op dat zij, gantfch herfteld, „ Geen kankerzaadje van geweld „Den ongepraamden borft van Neerland laat verpeste ten, „En als om ftrijd gehuldigd word door twee Gemee- ( nebeften.  Op de UITGAAF VAN DEN VAD E RL AND SC HE JST DICHTER. D it Werk moet Neerlands Volk behangen, De Tijtel fpelt ons niets dan goed, 'k Durf enkel op den naam het waagen, Om met een braaven dichtten -ftoet Van tijd tot tijd mijn lier te fnaaren , Schoon in den geeft befchroomd, maar fchaars in kunft ( ervaaren. E •  Dan wat maakt mij beangft — bevreesd? Daar Neerland met geduld dc Zangen , Door mij gemaakt, zelfs gunftig, leeft, Wie kan naar grooter gunft verlangen ? Ik waag het dan , ik ben bereid; Voor mijne kunne kweekt deczeEeuw infchiklijWheid. En hoe kan iemand in mij wraakei, Dat ik mijn' geeft der Dichtkünft wij; Elk heeft zijn eigen zielsvermaaken, 't Luft mij, in 't hof der Poëzij, De Palmen en de Lauwer - blaéren En al 't geftrooide kruid zorgvuldig zaam te gaêren  Laat nooit dc vuige haat of nijd Met addren-fpog dit Werk bevlekken h Het blijf van lafteraars bevrijd, En ieder waar genoegen wekken, Want niemand wordt door ons gehoond, Doch elk, die lof verdiendt, met lauwerblaên gekroond. ADRIANA vak OVERSTRATEN. Bergen op den Zoom. E * 2  Ten ANTWOORD op het VOORIGE, Schoon wij de hooffche vleitaal haaten, Wij minnen heuschheid, zoet van aart, Heb onzen dank dan, Overftraten! Daar gij met ons uw Cijther fnaart; Heb dank ook voor uw goed gevoelen Omtrent onze aangevangen taak. Bepleit, daar wij 's Lands nut bedoelen, Met ons bet recht der befte zaak, Laat elk , wie dwangzucht koeftert, beeven, Der mannen Dichtgeeft niet alléén Wordt thans door Vrijheidsmin gedrceven, Een Maagd durft zelfs hun fpoor betreên, En toont, door haare letter - gaaven, Een blijk van zuivre Vrijheidsmin. Dat vuur blies God de Vrouwen in, Die zich voorheen ten ftrijd begaven, Omringd door krooft en huisgezin. Bataaven zijn tot nog Bataaven. De Verzamelaar.  OP DEK AMERICAANSCHEN GENERAAL WASHINGTON. Nooit werd met meerder vreugd een lauwerkrans ge- ( vlogtcn, En op de kruin gezet van eeuig breinrijk hoofd, Dan van Held Washington ; daar hij, in zo veel tochten, Den euvelmoed des Brits van kragten heeft beroofd, En Englands dwangziek volk in ketenen geflagen, Dat korts zijn Land-genoot het kncllendft juk deedt ( draagen, E * 3  Zijn hart, aah't Land verknocht, ontzag nog lood, ( nog ftaal, Mogt ftegts America het Vrijheidspand bezitten; Hoe dwong die dappreHeld, die grootfte Generaal , Dien ooit een volk bezat, naar veeier wenfch, de (Britten. Zijn onbczweeken moed en ongekreukte trouw Was daar de grondzuil van het nieuwe Staats - gebouw. Hoe kortlings hoorde men door veelen juichend zeggen: Wat onbefuisde drift! welk zinneloosbeftaan! Geen Washington zal 't zwaard ooit roemrijk neder- (leggen, Ras zal een minder tal zijn ganfche macht verflaan. 't Is onbedreeven Volk niet tot den krijg gefchaapen; Hun hand, de fpaê gewoon, fluit om geen Oor logs (Wapen.  Maar nu, nu galmt iö door lucht en wolken heen! Nu mag de Americaan dees blijde toonen zingen: „ Triumph! ó Washington ! gij hebt ons vrij geftreên, En dorft het moordend ftaal uit Englands vuisten ( wringen. Dc grootfte paarcl is gevallen uit zijn kroon, Iö! Held Washington ! uw deugd heb eeuwig loon. Op 't hooren van uw' roem zou Casfar voor u buigen, En reiken u een" tak met vreê - olijven aan! Van uw menfchiiewendheid moet zelfs de Brit getuigen, Jaa! uw natuurgenoot zaagt gij meelijdend aan \ Gij doet uw' Vijand niet,dan des genooddwangd, fneeven, En, was het in uw macht, uw haaters zouden lecven.  De laatfte Naa-neef zal gewaagen van uw' lof. Tot 's Wacrelds jongften ftond zal elk uw beeld ( vergooden! Uw lichaam keer, zo fpaê hetmooglijk zij, tot ftof» De vlug - gewiekte tijd zal uwen roem nooit dooden; Die vliegt van Oord tot Oord op vleugels van de ( Faam, En elk Amcricaan noemt met ontzag uw' naam". ADRIANA van OVERSTRATEN. In Had E 3de bladzijde ftaat ontlooken voor ontdooken.  De BURGERIJ van AMSTERDAM Aan den Wel-Edelen Groot Achtbaaren Heer Mr. EGBERTde VRIJ TEMMINCK, BURGEMEESTER EN RAAD DER STAD AMSTERDAM, enz. enz. enz. L I E .R Z A N G. Duik, Lafterzucht! verberg u thans, De Dankbaarheid vlecht nu een' krans Voor Temminck's achtbre Grijsheid : Neen! dat gy vrij zijn' naam bekladt, Uw addrenfpeegzel heeft geen vat Op waare Deugd en Wijsheid. F  Wij zingen uwen naam ter eer, Trouwhartig en Grootachtbaar Heet! Wicn hebben wij toch nader ? Wij vonden bij uw goedheid troofl;: Gij houdt ons voor uw eigen krooft, Wij o voor onzen Vader. Elk Burger raadt gij, als een Vrind, Daar u geen tfotfche waan verblindt, Die rijke bron der boosheid. Tiet P.cchl en Vrijheid zijn uw woord: Brengt Recht of Vrijheid llinkfchheid voort. Neen.' Domheid en Godloosheid.  Nooit gaf u iemand domheid n>; Hoe wijs floegt gij dees Koopftad gat, Dat Stads - Regiftérs fpreeken. 't Wijdftrekkcnd Staats-en Stadsv.beftuu* Gaf van uw fneêghcid, te aller uur, Een cnwcêrfpreckbaïr teken» Giy waart het, die, in vroegren tijd „ Toen Britfchc trotfeh en handclniid, Die Ecuwig ons belaagcn, Ons kwelden door Roofgierigheid , Gij waart het, die door uw beleid De Onzijdigheid hielpt fchraagen^ F,  " Maar kan vergoelijkte eigenbaat, „ Die hand aan hand met heerfchzucht gaat, ,,Hier van de bron niet wezen?" Dus fhiïftert ge ons, ó Nijd! in 't oor. Neen! zie zijn' handel door en door, En leer de Braafheid vreezen. Geen weidfche Heep, geen kleederpracht Heeft Tcmminck's goedren doorgebragt: Dc Deugd , geen zwier van klcêren , Lokt braaven tot een loffpraak uit, En eigenbaat bij Grooten fpruit Mecft uit hun groot verteeren.  "Ligt heeft die Grijsaard kinders?" Neen Wij Burgers zijn zijn krpoft alléén: Geen zucht om zijne Zoonen Te heffen tot een' hoogen ftand, In het bewind van 't Vaderland, Kan dus zijn hart bewoonen, En hij, wien ieder, t'allen tijd, Zijn liefde en achting heeft gewijd, Zou 't pad der Baatzucht kiezen, Zo digt genaderd aan het Graf: En om belang, zo laag als laf, En Deugd en Eer verliezen? F 3  Neen Vader! Neen! uw Burgerij Kent u van alle baatzucht vrij. Zo trouw, als ftrcngrecht vaardig, Wordt ge in uw' hoogcn ouderdom, Die niet vcrgcefsch dien trap beklom, Elks, eerbied dubbel waardig. De vrije Handel, min gekneld: In kluifters van het Britfch geweld, Schoon nog betraand van oogen, Buigt zich erkentlijk voor u ncêr, En noemt uw Deugd nog, als wel eer. Den fteun van zijn vermoogen.  ''Jaa, zegt hij, achtbaar Patriot! „Schoon zuchtend onder 't droevigft lot, „ Bleef ik toch dankbaar heeten. „Roemwaardig Dienaar van den Staat! „ Gij waart altoos mijn toeverlaat, „Dit moet het Naakrooit weeten. „En ik, fchoon thans door Dwinglandij „ Der Zeegedrochten rijk noch vrij, „ Ken omtrent u mijn pligten: „Zo ge eens, doch fpaê, ten gravc daalt, j> Zal ik voor u eene eerenaald „ Met dankbre traanen ftichten.  „Zie, eer gij fterft, 't zij Godes wil, „De zee der Staatsberoerte ftil. „God gun u dceze blijheid. „Zeg, eer gij leeft in betren ftand, „ 'k Verlaat mijn Stad, mijn Vaderland, „Ia dc oude Ruft en Vrijheid,"  A EK HET EXERCITIE-GENOOTSCHAP opgericht te D O C K U M, Onder ds Ziufpreuk PH-OARISETFOCIS. VTod blies den menfch met .Vrijheids min, De zucht tot zijn befcherming in, Om vrij van 't haetlijk juk te leven. Zij was der Braven vreugde en trooft, Zij deed hun blijk op blijk van heldenijver geven, — Dit 's 't merk van Vrijheid 's krooft.  Deez' zucht ontgloeit vol vutfra het bloed Der edlen, door een fleren moed, Om ruftig voor hun regt te waken, Zoo dat noch lift, noch dwinglandij, Het vrijheidminnend volk ooit kan rampzalig maken, Door wreede flavernjj. De Dwinglandij, verbleekt door fchrik, Beeft voor 't ontwaekings oogcnblik. De laffe Vleijerij moet vluchten; 't Ontgijzeld zwaerd blinkt in de hand. 't Gevaer van overmagt of lift is niet te duchten Men wackt voor 't Vaderland. Men waekt voor Ilaerftede en Altaêr, En vreeft geen dreigend doodsgevaer, Hoe zou een Vrijheid 's zoon ooit vreezen? Neen ! moedig in den jongften nood , Kan 't laete nageflacht op zijnen grafzerk leezen: ;' Dus leeft men na den dood "  6 Dockum, grijze aloude Stad! Der Helden wieg en bakermat, Uw lof rijft met uw vrijheids - zoonen : Gij, zelfs van f Obbo's tijd vcrmaerd, Grijpt thans om uwe trouw en moed alom tc tonen». Na 't heilig Burgerzwaerd. Gij mcermael dapper in 't gevegt Verdeedigt thans uw Burger - regt, Door Jachtig dappre Jongelingen; Weldra vermeerdert dit getal, Ja Friesland zal alom ter«uwer ecre zingen, Verzcld van 't gantfch Heelal. Zou 't oog van cenen Hemeling Niet zien op onzen aerdfchen kring?' Niet in der menfchen vreugde deelen? Niet zien wat hun geluk bereid? Niet juichen om hun heil? zou dit zijn ziel ïvct ( ftreelen Met dankbrc vrolijkheid ? F * 2 f Bizot Mcdail. Hifi. U. 44 **.  6 Dockums Burgers! wat geluk! Uw ijver hoed uw hals voor 't juk Ooit voor uw vrijen hals te fmeeden: Uw waekzaemheid, en Heldenkragt Verwinne, alom beroemd door uw krijgskundigheden Elk, die uw deugd veracht. Wat zal uw ijver niet beftaen, Dacr Sinja zelve u voor zal gaen Zult gij uw Stad voor onheil dekken. Door kunff: geoefend in den ftrijd Zult gij het Vaderland tot roem en luifter firekken, Daer ge u der Vrijheid wijdt. Hoe gloeit uw hart door fleren moed, Prijswacrde , dappre Hcldcnftoet! Wat kan men van die zucht niet wachten ? Gij ziet op 't klcenfte plekje gronds, Het edel bloed, des noods, geftort, na ijdlcklagtcn, Tot flaving des Verbonds.  6 Dwangvcrftoorders, die getrouw, Acn uwen eed liet Staetsgebouw Van 't wanklend Nederland helpt fchragen, Die 't zwaerd voegt bij uw mannetael. Jaa tot uw glorie blinkt in deeze vrije dagen, Het heilbcwerkcnd ftacl. Den vrijen Burger voegt de kling. 't Is niet onedel, niet gering, Zelf voor zijn Gade en Krooft tc ftrijdcn. Zelfs edler dan de Soldenier Om fchracle winfl: alleen en goed en bloed te wijden Aan 't vreemde krijgsbeftier. Volgt Friefen! volgt hun dapperheid, Leert door het nuttig krijgsbeleid Uw veiligheid en ruft bewaren; Volgt Dockum's Burgers op het fpoor : Zoo klinke uw' edlc naem , wacrop zelf dcEnglen Haren, Met roem alle eeuwen door. F * 3  Dan wordt van 't Iaetfte nagcflagt Naijvrig aen uw deugd gcdagt, Uw deugd — een fchrik voor Dwingelanden, — Volgt f Sinja, Altena, Van Vliet, En Teiftma,. Suiderbaen, — ja duld aan uwe flrandcit Den fchijn der dwangzucht niet. De Vrijheid, die een Volk verhoogt, Op wie het vrije Friesland boogt, Moog' fpoedig veelcr harten winnen, Dan beeft de roofzieke harpij Uw kielen zeilen dan blijmoedig, veilig binne'n, Dan bloeit uw Koopvaerdij. De itille ruft voert fchatten mee, Van vergenoeging, zachte vree, En doe uw welvaert weelig bloeijen; Voelt fleeds bij 't fnelgevleugeld uur, Al meer en meer uw hart ontbranden , tintlcn, gloeijen Door 't waere Vrijheid's vuur. f De vrijheidminnende Sinja is Collonel , Allcna Kapitein , Van Vliet en Suiderbaen Officieren, Teïlsma Secretaris vim dit Gcnootfchap.  Uw Vrijheidminnend hart betrouwt Geen gloeijend, zielverleidcnd goud : Geen eerampt doet uw' moed bezwijken, Gij vreeft voor kluifters, noch geweld : En doet wat kluifters mint, uw haet en afkeer blijken, Elk uwer is een Held. Beeft laffe, vuige vleijers! beeft, Wen Vrijheidzucht alom herleeft, Dan kan geen Oproersleus gelukken, Gij vind geen voordeel in den val Van vrije Burgers, neen! men kan hun niet verdrukken. Der vrijen moed ftaet pal. ö Dockum, Frieslands eer en roem! Dat elk uw naem met achting' noem', Waerin een aental Vrijheid's - Zoonen Die zich beöeffenen in den ftrijd, Als palinuuren zelf van ware Vrijheid woonen, Uw lof verduur' den tyd.  Een onverwclkbre Laauwerkrans, Sier u met onverdoofbren glans, Geen trotfehheid zal uw welvacrt ftooren; Neen! zie uw heil op heil bereid, De fnelle luchtbodin doe fteeds uw' eernaem horen Hij leeve in eeuwigheid. 1 7 84- J. B.  DANK - STOF OP DEN BEDEDAG van het Jaar MDCCLXXXIV. G een waanziek bijgeloof doe ons ten Tempel treeden, Daar Neêrlands Vadrenftoct ons roept ten Volks- ( gebed. 6 Neen! Men naadre God met Vaderlandfche zeden, Niet door het helfch venijn der huichlaarij befmet. H  Hoe dankbaar moet ons hart den God der Vaadren , (looven, Den éénigen, voor wien een Vrijgcbooren knielt. Wie zal deez' dankbren zucht in 's vrijmans boezem (dooven, „ Heb dank, ó God! heb dank, niet gantfeh zijn ( wij vernield. Jaa! zij, die ónzen val door hun verheffing zogten, Hun vreugde fcheppend in 't verdriet van Nederland, Wat ipaaren wij hunn' naam, de Eritfche wange- (drochten Bewerkten hunnen val, God flocg hun aan den band. Schoon flechts een flikkering van zege ons volk bc- ( ftraalde, Toen Englands watermagt bezweek op Doggersbank, st Was Frankrijk van wiens kroon ons zoveel zegens (daalde,  £fat Vrijheids jukhllem klonk bij Englands wapen- ( klank. Geen wonder, want de band der Vriendfchap, neen! (de kluiftcr Van flaaffèhe dienftbaarheid, alléén in Vricndfchaps ( fchijn, Is door der Franfchen hulp verbroken, Neêrlands (luilter Hergloordc en ieder trachtte in waarheid vrij te zijn. Wij zien een verfche bron van Handelheil ontfprongen In Noord-America, het jongft Gemeenebeft, Mede aan het knellend juk der Britfche Kroon ontwrongen, En in het helden-bloed der Vrijheids min geveft, Wiens grootfch gebouw we op 't puin der dwinglan- (dij zien rijzen. Met zulk een Heldenvolk, als broederen verknogt! — II a  6 God! hoe klopt ons hart voor zo veel gnnftbewijzen» Schoon ge ons, als Vader, met kaftijdingcn bezogt: Jaa.' de Oorlog in Uw hand een tuchtigende roede, En doodelijk gevreesd door Neêrlands koopvaardij, Was 't, die ons Vaderland voor d' ondergang behoedde, De moed des Volks herleefde en Neêrlands Staat ( bleef vrij. Bleef vrij! dat Hemelfch woord doet onzen boezem ( gloeijen, 6 God! geef, dat dit woord, tot onzen jongftcn fnik, Zo vrij van onze tong met Englenvreugd moog vloei jen, En in het ftervensuur des Vrymans geeft verkwikk'. Veft dan, Algoedc God.' 'sLandsbraaffiefteunpilaaren  Onwrikbaar op den grond van Bato's heilig erf. Laat elk belang met pligt, en deugd m* ffooAoii Elk Burgervader zij een trouwe van der Werf. Laat twecdragt nooit het hart der gtffcfeM^ Maar weder juichensftof voor Ncêrlands^dankbra Wij hebben Barnevelds, de Groeten en de Witten, Zie grijze Temmink ,'f Hooft, zie Zeebergh ,Gijfclaar, Van Berkel, van der Mark, een Pallant, een Capellen, Geen nood! mijn Vaderland! God w^tt^voj^uj» Hoe voelt elk Batavier den vrijen boezem zwellen, Als hij, vol dankbaarheid decs naamen fjechts aan- -"-13 J' (fchouwt. H 3  Klimt niet voor eik van hun, een hcilbcê na den (hoogen, Gewis, en de Opperheer neemt die gebeden aan. De Maagd der Vrijheid, door het Volks - gebed be- (woogen, Rijft flaatlijk van haar' throon; en 't oog blinkt door (een traan. Doorluchtig Neêrlands Volk! voor uwen God verga- ( derd; Is haar verheven taal; God ziet uw dankbaarheid, Waar meê gij deezen dag Zijn hoogen Zetel nadert, En heeft mijn edei krooft het heerlijkft loon bereid. Bcfchermt mij, en Gods gunit zal op uw fchedels daalen, Dat vrij een domme drift na Staatsverwisling haak', God zal der Belgen zaad op hun doen zegcpraalen,  Wier trotfch mijn val bedoelt, mijn zaak is thans ( Gods zaak. De Hechten van een Volk beruften in Gods handen, En, hoe de ftervling woel', Gods wjjsheid blijft (aan 't (tuur, Verheugt u Bataviers! en fiddert, Dwingelanden.' Dat vrij uw nijdig oog mijn Speer mijn Hoed be- ( gl"ur i God helpt den Batavier het zwaard op zijde gorden, Om nimmer iemands flaaf noch mij ontrukt te worden.  't beste land. AVan, fprak een Jongeling een grijzen Wijsgeer ( aan, Ooit eenig Staatsbeftuur op 't waercldrond beftaan, Waar ieder groot of klein zijn rechten ziet verdeedigt, Waar nooit der grooten magt dc minderen beleedigt. Jaa.' fprak hij, 't kan beftaan, maar egter daar alléén, Waar 't hoofddoel is van elk 't belang van 't al- ( gemeen, Waar vleijerij en goud hun helfchen invloed derven, Geboorte nooit, maar deugd 's Lands ecrampt doet ( verwerven , En waar, ( hoe wonderbaar en ongezien zulks fchijn ) De wetten fteeds, doch nooit de menfehen Vorftca ( zijn.  Mevrouw B A RN E VE L D Aan haarcn Zoon KEINIER BARNEVELV Heer van Groeneveld. u w moeder, Barneveld! zendt u zo na aan 't Graf, Dcez' treurig' affcheidsgröet. — Gij zult dan morgen (fterven, En 't zwaard fnijdt ook den draad uws jongen lee- ( vens af; Ik arme weduwvrouw moet man en zoonen derven. I  Mijn oudften dierbaarft kind! weet,dat mijn teder- ( heid, Onaangczien uw fchuld, uit liefde voor uw leeven Om uw vergiffenis bij Maurits heeft gepleit, En 't antwoord van dien Vorft op mijne beêgegeeven. Weet dit nog, eer gij fterft, want, tot mijn harten-leed, Heeft mijn vernedering u niets bij hem bevoordeeld. Ik hoorde, en denk, hoe dit mijn boezem kloppen ( deedt: De Heer van Groeneveld is reeds ter dood veroordeeld; 't Verraad beleedt hij zelf. " ö Barneveldfch genacht „Hoe komt dc Hemel op uw ftamhuis zo verbolgen, „Mijn Zoon! mijn Groeneveld.' heb ik u voortge- ( bragt,  „ Om 's Vaders bloedig fpoor op 't hoffchavot te ( volgen , „ Ach weduw! die ik ben, en kinderlooze vrouw!.. Hier fmolt mijn teder oog in moederlijke traanen* Doch mijn bedaarde geeft beteugelde mijn' rouw En 'k zocht voor u den weg ter Ujfsgenaê, te baancn. Gij kent de fierheid wel van Maurits koenen aart, •k Behoef u zijn gelaat en houding niet te maaien. 'k Trad binnen bij dien Vorft. Hoe was mijn hart ( bezwaard ;■ Wees moeder, fprak mijn geeft, Natuur moet zege- ( praaien. MijnZoon! 'k bepleitte uw zaak met traanen en gcbeên; Dus uitte ik voor den Vorft mijn bittre boczemfmarte ; I a  „Mijn hart vvordt thans op nieuw door wond op (wond doorfneên, „Mijn oudfte Zoon, zo waard aan'tmoederlijke harte, „Is dan veroordeeld, om te fneeven op 't fchavot, „Zijn misdrijf wordt door mij in 't minfte niet verdedigd, „Hij heeft met Stoutenburg en de andrcn t' zaam ( gerot. „ Hij heeft, 'k beken het, Vorft ! u en uw huis belcedigd, „Maar toch de minftcfchuld. Ik bid u, geef gcnaê. s' Rijs op ( want Groeneveld.' 'k lag in het ft of geboogen) Hernam de Prins „ Mevrouw! uw bidden komt te fpaê : s,Hoe kan ik ftraffeloos een hoog verraad gcdoogen; s, Wie flap de boosheid ftraft geeft Voedzel aan het ( kwaad.  „ 'k Bewonder noch berisp uw liefde en tederheden, „ Doch waarom ben ik thans uw fteun, uw toeverlaat, Waarom niet voor uw' man vergiffenis gebeden? „ Thans fmeekt gij voor uw Zoon , wiens misdaad (fchreeuwend is. Doch , Groeneveld.' die vraag verdroeg ik niet geduldig : Ik fprak: Mijn Zoon.' heeft fchuld. 'k Bad des ver- ( giffenis, „ Doch niet voor mijn' gemaal, want decze was on- ( fchuldig. Hadt Gij 't gekat gezien van Maurits op die taal. Ik zag de gramfchap uit zijn vuurige oogen fchittren. 'k Begaf mij voorts met fpoed uit 's Vorften oog en (zaal, 'kDacht.mijn vrijpoftighcid mogt hem nog bet verbittren, I 3  Want niets, dan grimmigheid blonk op zijn aangezigt. De dood is dan uw lot, en dat mijn hart doet beeven, Uw ftraf is een gevolg van uw verzuim van pligt; Uw Vader eindigde zijn hooggeklommcn leeven, Ook op 't fchavot, 't is waar; doch, met dit onderfcheid Dat hij, geruft van geeft en vrij van boezem wroeging. Gelijk een offerlam , ter ftrafplaats werdt geleid ; De Deugd baart op 't fchavot haar vrienden vergenoeging. Hoe roemt nog elk dit uur dc deugd van d' Ad- ( vocaat, Maar Gij, mijn Groeneveld.' hebt 's Vorften eer gc- ( fchonden, En zijt een Opperhoofd van 'tBarnevcldfch verraad,  Uw ftraf en uwe fchuld .Haan mij met dubble wonden. Verneder u voor God, eer gij ter ftrafplaats treedt, Bidt hem om zielsgenaê, ach .' mogt Gij die verwerven.— Maak, maak u tot den ftap na dc Eeuwigheid gereed: Bezef, ó Groeneveld.' wat of het zij te fterven, — Te fterven op 't fchavot, dit moog, mijn waarde ( Zoon .' In 'toor van andren,als iet hoogft verfchriklijks klinieken; De ftam van Barneveld wordt aan die fchand ge- ( woon, Men zag uw Vader ook dien kelk der fmaadheid drin- ( ken. Maar 't zij men fterft met eer, of fneeft op een ( fchavot, Zulks zal Vorft Jefus ons, in 'tjongft gericht nietvraa-  Doch wel " Volbragt ge uw pligt omtrent U zelv' ( en God, >, En hebt ge u jegens elk naar mijne wetgedraagen? " Mijn Zoon.' Gij beeft gewis. Maar Gods genaê is (groot. Uw jeugd, uw droevig lot pleit zeker om verfchooning, De wraak van eenen zoon om 's vaders (hengen (dood Genaê, Genaê.' geen Recht.' vergeeflijk Hemelkoning.' Mijn Zoon.' op 't moordtooneel venlerk u 's Vaders ( moed, Tree onverzaagd ter dood. 't Schavot heeft ook zijn ( helden. Vaarwel in Eeuwigheid. Ik kufch deez' lettergroet. Vergeef mij, dat ik fchrei om 't lot der Barncveldca.  GODSDIENST E N STAATKUND E. i - i Voorzang. DcGodsd ienft, boven 't ftof verbeven, Die 't menfchdom niets, dan zegen baart, Schijnt ons te Goddelijk van aart, Om aan de Staatkunde ooit, als Gids, haar hand (te geeven. k  Moet altoos lnoode buichlaarij In Godsdienfts fteê haar zij beklcedcn, Die immers zet aan wet en eedcn, Bczwooren door haar mond, den klemmend' aan- (drang bij. De GQdsdienft kan alléén haar fteikcn, Op haar doorluchtige oefenbaan, En doen haar die ten eindpaal gaan, -Geruft op haaren God, d'Aanfchouwer haarct (werken. Wij zien, van d' allervrocgften tijd Des waereldronds, tot deeze dagen, 't Gcfchicdboek ieder blad gewaagen, d Godsdienft! hoe gij vaak der fnoodften dek- ( kleed zijt.  Eerfte Beurtzang. Jaa! 't was de booze Priefterftoet, Die laauw van bok-en dierenbloed, De grootfte heiligheid vertoonde, Wijl hcerfchzucht, (leeds bij elk in haat, Schoon onder 't priefterlijk gewaad, Het Godvetloochnend hart der trotfehc fchaar be- ( woonde. 't Was niet alléén bij valfchc Goden Maar bij Gods eigen volk, de Jooden Speelde ook de heerfchzugt, barftensvol Van trotfehheid, fchoon op 't needrig wezen De deugd en liefde waar te leezen, In 't weifclziek gemoed op 't meefterlijkft haar rol. K 2  Hoe toog ook, in ons Nederland", De Goddelooilc dwingeland, Die door een koorts van bloeddorft blaakte, Het fpierwit kleed der Godsvrucht aan, Doch toonde door zijn fnood beftaan. Dat hij niet God alléén, maar zelf Natuur verzaakte. Hoe wilt, in laater Staatskraakeclen, Dc dwangzucht roeê haar rol tc fpeelen, In 't barnen van den twifl der Kerk; ó Godsdicnit! hoeveel gruweldaaden, Schandvlekken der Hiftoricbladcn, Vindt ons verlegen oog beitempeld met uw merk.  Tweede Beurtzang* Getuig, Getuig, ó Delfos Priefterint. Wat dan bedrog hieldt uwe drievoet in, Wanneer gij dol, vol dubbelzinnigheden, 't Toekomftig lot der Volken durfde ontleeden? Getuig, Getuig, Hebreeuwfche Pricflerftoet! Die wars van moord, u in het heiligft bloed, Het Godlijk bloed Tan Chriftus durfde baaden, Doch 't Godsdienft - merk llondt op uw gruweldaaden. Getuig dit, Raad die Alva fpanncn deedt! Die, in 't gewaad der heiligheid gekleed, Uw' welluft vondt in fchuldloos volk te doemen, Jaa! op den plas van 't deugdzaam bloed te roemen. K 3  Geichiedblad) fprcck, hoe in' dit vrij Cewcfi, Door Staatkunde Eeuw op Eeuw verpclt, De bloem en vaag der Vaderlandfche mannen, Op Godsdienfts naam het Land wierdt uitgebannen. Slotzang der Staatkunde. Houd op, verdoolde Rei! y bedrijf in waarheid ( niet De gruwlen, op mijn' naam gefchied. De waare Staatkunde eift voor ftroomen bloeds en (traanen Van braave en fchuldlooze onderdaanen, De Godsdièatf, mijn vriendin, geleidt mij op het ( fpoor, En licht mij overal met heldre ftraalen voor.  't Is Staatzucht, vallen van hart, die mij zo menig ( werven Den rocin door mij verdiend doet derven, Die door deHuichelkunftcnHeerfchzuchtaangevoerd, De Grooten en 't Gemeen beroert, Maar eindlijk valt haar magt, wanneer het aiklig ( duifter Der logennevels zwicht voor Waarheids hellen (luifter. Op 't purper van den ftocl, dien Keizer Jofeph (drukt, Ligt thans de momgreins afgerukt Van 't giftig addrenhoofd der laage huichlaarijë : In zijn beroemde heerfchappije, Beurt Godsdienft aan mijn zij het hoofd vrijmoedig (°P. 't Vcrkettren noemt men niet, en walgt van galg en (fcrop.  Wie mij in eenig land den voet tracht dwars te (zetten, Zal wis zijn eigen kop verpletten, De Godsdienft drijf met mij, uit elke vrije lucht, Gcweetens beulen op de vlucht, Daar, wat een dwaaze hoop van woelziek Volk ( moog waanen, Ons beider werking blijkt in 't heil der onderdaa- ( nen.  AAN DE DORTENAAREN. Gij, die een Vrijheids liefde gloed Voelt blaaken in 't oprecht en Vaderlandfch gemoed. Regt - Edle Dortenaaren! Gunt Braaven! dat een Jongeling, Die bij de moedermelk ook Vrijheids liefde ontfïng, Uw groot beid zingen moog, fchoon op ontftelde fnaaren. L  Uw grootheid Ja.' dat tuig die dag, Dien ijder Batavier met waare blijdfebap zag. Toen 't hart in ijver blaakte, Toen gij met waapnen in de hand U ocfFcndet tot heil van 't lieve Vaderland, En 't donderend musket een ftroom van fulfer braakte. \ Tot heil van 't Vaderland? ó Ja.' Dat vrij het woeft geweld, van nijd en fpijt verga.' Uw arm zal haar weerftreeven. Hoe zeer die Tijgerin ook woed' Heur fnoode laagen legt, en dorft naar Burgerbloed, Zij moog' dit ftaat gewis voor uwe klingen beeven.  Ja Braaven! Ja! uw heldenvuift, Door 't toonen van den kling, heeft reeds heur magt ( vergruift Gij mogt reeds zegepraalen: ' Zij zag u, Pijlers van den Staat! Zij trilde, een blecke verw verhief op heur gelaat \ 7M vloekte en moeft verfchrikt naar 's afgronds kol- (ken daalen. Waar Vrijheid het geweer handtcert, C Een helden Schutterij de wapenoeffning leert, Moet een verraader wijken : Gij Snoodaarts.' Aterlingen.' vliedt.' Vlucht heen naar 't gloeiend oord van Pluto's rijks- ( gebied. Men weiger u den grond waar Vrijheid Haatte prijken. / L 2  6 Dierbre Vrijheid! Vaderland! Hoe gloeit mijn jonge borft: ach! mogt ook mijne hand, De blanke wapens draagen! 'k Zou kwam het op het uiterft aan, Door ijver aangefpoord, des Vijands trotfeh wcêr- ( ftaan, En hem voor 't blank rappier der dierbre Vrijheid daagen. Ja! in dit vrijheidminnend hart Woont Vaderlandfche trouw, die alle proeven tart ó Edlc Deugdgezinden! Waar 't mij vergunt bij uwe Vaêii, * Het recht des Vaderlands, der Vrijheid voor te ftaan, Wat zou mijn vrij gemoed hier ftreelende eer in vinden.  ■t Geluk hier tegen mij gekant Ontzegt aan mij die Eer: 'k zal tog, mijn Vaderland.' Van uwe grootheid zingen : Ik zal den lof der Vrijheids fchaar, Wien zucht tot 's Lands behoud, en haardftede en ( attaar, Zoogrootfch, zoo treffend blijkt, op mijne_ fnaaren fa (dwingen. Gaat voort, ó Braaven.' in uw vlijt, • Betoont dat gij de fteun der Edle vrijheid zijt; Oprechte Batavieren! . De Algoedheid kroone uw Vrijheidsmin.' Blaaze u zoo lang gij leeft denzelfden ijver in, En kroon u, na uw dood, met Hemelfche lauwrieren.' CAREL WEBBERS. L 3  De PATRIOT. >V xc draagt het echte merk van Bato's kloek be- (Jeid? Wicftreeftomdceeuwige'Eerder Helden te evenaren? Wie waakt voor 's Land's Belang, Behoud en Vei- (ligheid ? Wie poogt het heilig Recht voor fchennis te bewaren? Wie is, tot Wraak getergd, ten vegen flag bereid? Wie tart een Oceaan van woefte Staatsgevaren, Daar hij voor Godsdienft Vrede en Vrijheid moedig (pleit? Wie offert Goed en Bloed voor Haardftede en Altaren? Wie blijft aan zijn beroep en Eed en Pligt getrouw ? Wie fchraagt een zinkend Land en waglend Staatsge- ( bouw ?. Wie laat zich nooit, door glans van 't fchittrend ( Goud verblinden ? Wie doet aan Weêuw en Wees zijn weldaên onder- ( vinden ? Wie dient de Maatfchappij tot eer en roem van God? Wie kent, wie mint Hem niet, een Neêrlandfch (Patriot. Vhidex Libcrtatis.  * De LANDVERRADER. "Wien kan een' valfche Roem meer dan de Deugd ( bekoren ? Wie acht geen Eer of Trouw, noch kent de waarde ('er van? Wie is.'t, die'tVloekgareel zich niet onttrekken kan ? Wie doet alom de taal van dolle Staatzucht horen? Wie lacht met heilig Recht van Raad - en Tempel - ( Choren ? Wie fmoort der Helden moed door liftig Eedgefpan ? Wie wraakt het eêlfte ontwerp van 't loflykft Vrij- (heid's plan? Wie heeft dus 't wis verderf aan't Vrijheids Krooft ( gezworen ? Wie fchuimbekt naar 't bezit van 't rechtverkrach- (tend Goud ? Wie rukt de Pijlers los , waarop men de Eendracht ( bouwt ? Wie voed zich met vermaak aan 't gift der woelzieke ( ader? Wie wrocht den Ondergang van 't vrije Vader- (land? Wie juicht om 't drukkend leed van Kerk - en Bur- ( gerftand? Wie kent, wie vloekt Hem niet? het is een Land- (verrader? 1783. -pindex Libertatis.  B IJ SCHRIFT er HET AFBEELDSEL VAN DEN Wel-Edelen Geftrengen Heere Mr. cornelis de gijselAar, PENSIONARIS D ER STAD DORDRECHT. Zie, Landgenoot! hier Gijfelaar, Een voorfpraak, van 's Lands Vrijheids fchaar, Den roem van Bato's telgen: Hoe grimmig hem de Nijd begluurt, 't Is Jlechts den Moriaan geschuurd, Hij blijft de lult. der Belgen. » Willmftai 1784. CAREL WEBBERS.  TAFEREEL der M U I T Z U G T. G ruwzaam Monfter, dolle Muitzuct! In des afgronds donkrcn nacht Uit den Haat en Nijd geboren, Vloek van 't menfchelijk gellacht! M  Rüïh eriloorftéï, Volkverdcïgftcr, Ongeftuime Razernij, Jliïichlares, Verbondenbreekficr, Steunpijlaaï der Dwinglandij! Wien doet uw gezicht niet ijzen, Als 't in woede en gramfchap blaakt, En Ge, al knerftende op uw tanden, Ons met zwaard en toorts genaakt ? 't Birnkend zwaard toont ons den mooïdluft, Dien Ge in uwen boezem kweekt, Daar Gij met het brandend toortslicht 't Heilloos oproervuur ontllcekt. U'it uw hair, dat ongebonden U langs rogge en fchoudren zwiert, Blijkt, dat toomelozc dolheid Uw verhaaftcn tred beftiert.  't. Kleed van veelerhande kleuren, . 't Welk uw' iOQde leeft bedekt, Maalt naar wat. verfchillende cindcus Uw gevloekte drift zich {trekt* Dan wordt Gij door Nijd gedreven, Dan door lang verjaarden Haat, Dan door Zugt naar eer en grootheid Dan door vratige Eigenbaat, Dan word zelfs de reine Godsdienft , Die fteeds Liefde en Eendragt aêmt, Tot uw fchandlijk wit gebezigd, In zijn' naam 's Volks val beraamd. Helfche Twift en Twcedragtitooku.er, Schriklijk Ondier.' welkers hart, Steeds op eigen voordeel doelend, Zich verheugt in 's Burgers fmart 1 M 2  Ach! hoe ijslijk is uw werking, Als Gij Stad en Land beroert, Als Gij Burgers tegen Burgers Woedende in de Wapens voert; Als de Zoon het glinftrend flagzwaari Tegen zijnen Vader trekt, En de Vader wederkcerig Zich met bloed zijns Zoons bevlekt. Als de ontrouwe Volksbeftuurcr, Aangevuurd door zelfbelang, Braave en trouwe Burgervaders Offert aan den dollen Dwang Van 't onzinnige Gepeupel, Dat, te los en ligt van hoofd, Blind door glans van Goud en Zilver, 't Goed vergeet en 't kwaad gelooft!  In wat oord Gc uw fchreden veftigt Wedergalrnt de Lucht van wee, Hoort men-niets dan kermen, klaagen, Gij brengt niets dan onheil meê! Gij verbreekt de plcgtigfte ceden, Gij vertrapt 's Volksrecht en wet, Daar Gij fnode Dwinglandijë Op den elpen rijkstroon zef: Kunft en Wctenfchap verfterven, Koopmanfchap en Zcevaardij Word verdreven of gckluifterd In den band van flaverij! Wie kan al dc fmart befchrijven! Moeders zien hun krooft en Gac, Zoonen hunne dierbre Vaders Sneuvlcn door uw ongenaê. M 3  Wat tooncel vol ijslijkheden! Heilloos Monfter! Vlugt deez' oord, Nooit worde, op den Grond der Belgen, Uw gevloekte naam gehoord. Nimmer plant' Gij hier uw' itandert; Peft van 't menfchelijk geflacht! Maar blijf eeuwig, eeuwig woonen In des afgronds donkren nacht! —. Weesp. — Maart H: D : M. 1784-  D e V R IJ H E I D S M I N.. N A A R GEEN MUITER. Hy, die de taal der vrijheid fpreekt, . Vol eerbied voor zijn Overheden, Nooit banden van gezag verbreekt, Maar moedig durft te voorfchijn treeden, Die zonder drift en onbefchcid Voor 't heilig Recht der Burgren pleit, , Die Staats-en Stadsbeftuur wil fchraagen, Spreek Neêrlands Maagd, en doe hem recht, Kan deeze, fchoon 't ecn.vleijer zegt; Wel ooit den naam van Muiter draagen?  Van Muiter? zegt de Vrije Maagd; ö Neen'. ik tel hem bij mijn vrinden, En, wie hem haat of weerzin draagt, Is, hoe hij zich geftreeld moog vinden. Als een, die de Ovrigheid ontziet, Ecu laagc Slaaf, en anders niet. Jaa.' zou veelligt in Staatskrakeelen, Schoon nu geacht voor {til en braaf Als een verdoemelyke Slaaf Het eerft de rol van Roervink fpeelcn. Maar hoe toch wreekt de Man zich belt, Die zich dees fmet ziet aangewrecven ? Nooit, zegt zij, in een vrij Geweft Zal aan zijn naam die fchande kleeven. Zelfs bij den val van zijne itad Vermeldt het trouw hiftorieblad. „De Vrijheid, jaa.' is daar gevallen, „Toen hij een Muiter wierd verklaard, „Die groot van ziel, Bataafsch van aart, „Als een Caflandrafprak op Trojcs veege wallen. A. L. Pz.  AAN VENETIË." Beef, Beef, Venetië! Bataaven roepen wraak, Gij klomt ten top der boosheid, De wraak van uw trouwloosheid Belgt Neerland niet alléén, maar is Europa's zaak. Waar zal men goede trouw, waar recht ter waereld ( vinden, Wanneer de Hoofden van een Staat, Des handels fteun en toeverlaat Zich tot het fnoodil bedrog veréénen en verbinden. En dit, Venetië! dit is uw's Raads geval. Hij heeft 's Lands handelaars bedroogen, En werdt een gruwel in clks oogen; Zijn fnoodheid fchreit tot God, den God van het ( Heelal. N  Ducht vrij, Venetiaan.' een enkel woord te reppen Omtrent uw duifter Staatsbefluur, Uw hart blaak nooit door 't Vrijheids vuur, Om van eens Dwinglands erf een eigen Land te C ichcppcn. ó Volk! 't geen met den fchijn der Vrijheid ziji. (te vreên, Wanneer Bataaffche donders kraaken, Zult ge uit uw loggen llaap ontwaaken, Dan wordt de zaak des Lands en uwe zaak gemeen. De Brit mogt Neêrlands maagd fchier knevelen en (binden, Door d' invloed, die reeds jaaren lang Ons bukken deedt voor Britfchen dwang; Maar beef Venetië.' 't ontbreekt u hier aan vrinden. Elk doemt uw Raad en roept, door wraakzucht (aangepord: Delg uit, delg uit die handelpeflen, Waar zou men ooit vertrouwen veilen, Zo dit vervloekt bedrijf niet ilrcng gewroken wordt.  •t Is waar, één Handelhuis zou Hecht* de fehade ( draagen Van 't fchandlijk wanbedrijf uws Raads, Maar zou één Lid des vrijen Staats Voor zulk een laag bedrog vergeefsch voldoening (.vraagen. Een Vader, blaakende door zuivre kindermin, Hoort nooit een zoon democdig fmeeken Om zijn geleeden fmaad te wreeken, Of acht dien hoon den hoon van 't gantfche hvjis- (gezin. Zou hier dan vruchteloos een Zoon 's Lands Vaders_ ' (naadren? Welk denkbeeld voor een eedlen Belg i 6 Neen', een rechte Vrijheids telg Eifcht met vrijmoedigheid den bijftajid zijner Vaadren. Gaf de Oorlog met den Brit, zo laf, zo flap gevoerd > Bataaffche Zoonen (lof tot duchten^ Of 't hart der Vadren door hun zuchten, Taa' 't fchreijen om hun recht in t minft zelfs ™ (wierdt ontroerd». N 2  Nooit zal de Batavier dien handclhoon verduwen, Maar om het laf verzuim dier wraak, In Englands klaare en fnoode zaak, Zal 't grimmig nageflagt als voor zijne Ouders gru- ( v/en. Maar t zegg', wanneer 't de wraak omtrent Vc- ( needjc ziet Geboekt in 's Lands Hiftoriebladen: Der oudrcn afch blijf niet belaaden Met hoon van vadzigheid, want zij verdienen 't niet. Een hand, die Englands magt ten zetel wilde hef- (fen, Heeft door haar kragt hun wraak belet, Om met haar zwaard, hoe fcherp gewet, Den trotfehen kop des Brits verdienftelijk te treffen. Doch der Vcneedjcrs ftraf was een gemeene zaak, Hoe is dat Volk hun ftraf geblecken. De fchrik des Staats ftrekt ons ten teken. Beef, Beef, Venetië ! roept Óen Bataaf Hechts wraak.  aan mijn VADERLAND, Ter gelegenheid van de aannadering der V R li D E. Helaas.' rampzalig Vaderland! Hoe is uw heilzon thans verduiiterd, Gij word door een gevloekte hand , Aan ketens van verraad gckluillcrd: ; Dc Brit, die altoos op u woedt, Zoekt naar uw wis verderf te dingen, Geiterkt door een gevlocktcn ftoet, Van aan uw borft gekweekte , en heillooze Aterlingen, ö Neêrlands God.' geduchte lieer.' Ai! fchiet op hen uw blikfems neêr! Verheerlijkt, dierbaar Vrij Gcwcft.' Dat altoos helden pleegt te kweeken; Uw Vrijheid in hun bloed geveft Ziet zich te fnood naar 't harte fteeken: Zij roept met een bedrukt gemoed, Terwijl heur zilte traanen vloeien : "Helaas! getrouwe heldenfcoet! „ Oprechte Batavicrs! die warfch van flaaffchc boeien, „Mijn telgen zijt: ai! zie mijn fmart, „ Men fteekt mij trouwloos naar het hart. N 3  „Helpt vrienden! grijpt naar'twreekendzwaard! „ Doe 's Vijands fnoode lift mislukken, „ Uw vrije ziel is niet ontaard, „Ach! poogt mij aan 't verderf te ontrukken. „ Aanvaard geen laffe Vrede , ó Neen! „ Van Snoodaarts die mijn recht vertreeden, „ Van Schelmen, die fteeds buiten reen „Voor 't Vrijheidminnend volk gevloekte ketens- (fmceden. „ Kieft gij die Vreê: 'k zie uw verderf, „Strijdt liever, Helden! of ik fterf. „Ja.' 'k fterf, wanneer de Batavier, , Mijn recht moedwillig zou verzaaken; „Wen ik, niet even trouw en fier, 7r,n Knrfl- ;„ m;;r,0 ui„„i. „Wanneer ik 't Nederlandfche bloed, Vermaard van overoude tijden, „ Met onverfchrokken heldenmoed Niet voor mijn dierbaar recht, en hoed en fpeer (zie ftrijdenj „Wanneer dat bloed zich zelf ontëert, „ En mij 's Lands Schutsvrouw niet waardeert, t  „ Dan ach.' wat zeg ik ? zoo de lift „ In Bato's erfdeel blijft regeeren, „ En de Eendracht wijkt voor norfche twift „Zal 't Oorlog Hechts uw ramp vermeeren; „ Zoo lang de Britgezinde ftoet, „ Gewoon den Vijand te onderfchraagen, „ Dolzinnig, op uw vrijheid woedt, Zal nooit, mijn dierbaar volk.' uw lieve heilzon " ( dagen; „Waartoe tocb onze Vreê herfteld, „ Daar onze roem ligt neergeveld ? „ Verraaders.' vloek van Nederland.' „ Gij durfde 't van zijn heil berooven; ,,'t Had anders Englands flaaffchen band, „Roemruchtig van zijn hals gefchooven: „ Dan, vuige Snoodaarts.' uwe lift „ Wift onze werkzaamheid te binden, „Gij ftookte in Neêrland twift op twift, Bekoord door 't blinkend goud, van uw gevloekte ( vrinden, „Dat goud maakte u, ó Snooden.' kloek, u't Gedije ook eeuwig u ten vloek.  „ Ten eeuwgen vloek.' ó addren zaad.' ' „Die u voor eeuwig zal verzeilen : „ 't Geweeten, waar gij fmtQer gaat, „Zal ti in zijne boeijcn knellen.' „Mijn God.' indien uw groote hand „Zich thans aan Bato wil onttrekken, ,,'k Zie dan het volk van Nederland, " Göhoond> gehaat, bcfpot, met vuile fchand bedekken,„Ik zie dat volk wel eer geacht, „ Ten fchandelijkftén val gebragt. »'k Zie, hoedt gij 't niet, de M gereed, „Zij maakt door zwijmelwijn hen dronken; H* Zic kluillcrs door de» dwang gefmeed, „Om hunnen vrijen arm geklonken; „ Ik zie.' - maar ach .' - wanneer de rampen, (drukken ? Poog nu, Bataavenftoet.' Natuur - en Landgenoot ■Aan 't allerijslijkft woên meer dan den dood te ont* (rukken. O  Gij, die een edel hart in uwen boezem draagt, Een zie! bezit, die fchrcit, waar 's menfchen jammren (fpreeken, Duidt thans , dat duizenden uit have en goed ge- (jaagd U biddend' door mijn' mond om uwen bijftand finee- ( ken. 'k Boog nimmer mijne knie voor ecnig gift of gaaf; Maar leefde wel tc vrcén bij Vrienden, Vrouw e» ( Telgen : Mijn eigen Vorft en Voogd,.... ileeds Burger (nimmer Slaaf, Telde ik mij in den kring der welgezeeten Belgen. Dan nu geheel ontzet van Aardfche Zaligheid, Spijs ik mijn maag met klagt; en drink mij zat aan (traanen! En daar mij, waar ik ga, alom de dood verbeidt, Kan ik mij zclvennaauw van Helfche wanhoop fpaancn.  Geen Vijand, geen Tiran heeft ons 't geluk ontvoerd : Wij fmaakten al het heil bij onze lieffte maagen. — Geen onzer wierdt als Slaaf aan banden vafr gefnoerd;. Of doopte de Aard met bloed aan 's Dwingers Zege- ( wagen.' 6 Neen! mijn Vaderland! om onzer Zonden ( fchuld Zegt God: dit Oord word Zee Dat Menfch en (Beeft verdrinken. Wij kuflehen Zijne Roê, doch zien met fchrik ver- (vuld Al wat ons dierbaar is in 't zwalpend nat verzinken! Hoor ilegts een korte fchets van 't bitterft ongeval: Welks denkbeeld een' Barbaar gelijk een kind doet ( wcenen. De Rhijn hoopt ijs, op ijs.... kruit bergen van (kriital, En dringt humTglaazen kruin door Dijken-,.. Wallen ( hecneo,  Men weeft, men bergt, en vlugt!.... daar brengï ( een Boó de maar, Dat Buurten,... Dorpen,... Stcên zijn {n het TJs ( verzonken! En maalt: hoe Huis en Kerk gerukt zijn uitelkaêr; Gevaertens z0 het feheen voor de ecuwen ingeklonken. Hij fpreekt;,.. ecn ander komt;... die meldt: (ó bang begin! Dat alles weerloos zugt bij half verzakte Dijken.' _ Daar geeft de hoop den geeft. Elk poogt, met zijn (gezin, Den naderenden r3mp, is t mooglijk, nog te ontwij- (ken. — Vergecfsch.' de muur verzinkt; en 't woênde Gol- ( venheir Sloopt al wat weêrftand biedt, doet Land in Zee ver- ( keeren. Korts biocide hier een Dorp.... „„ ruifcbt ,Cf (flcgts een Meir ï^angs Spitzen, wiergezigtd.cn smarten druk vermêe- ~ (ren.  ó Akelig- Tafreel van onzen jamracrilaat! JKofl gij, mijn Vaderland! ons grievend leed bezeffen! Gij kunt, gij waart ons ftecds ten freun, tentocver- (laat, En zou nu onze ramp uw Chriftlyk hart niet treffen. Hier kufcht een Echtgenoot zijn Gaê het laatft ( vaarwel! Daar wordt de kniê omvat van een rcgtaartcn Vader !- Wat verder loeit het Vee.... Wat klept de nood- ( klok fchcl .- Bergt, wat gij bergen kunt; viugt! want de dood treedt ( nader. Hij is reeds daar. ■ . De Vloed, rukt Dorp en (Buurt te grond. Hoe kan een fchaamle Hut het Water wederftrecven ? Zij waggelt;... valt;... de dood waart in heur (wanden rond, Tuk, om aan al 't gezin den Iaatiten flag te geevenl O 3  Wie maalt naar eifch een (mart, die ijders Zie] ver- ( fcheurt ? Nu elk in traanen baadt op onze Straftooncclen.' Nu de Aarde ons lot befchrci't, nu zelfs dc Hemel (treurt, En door zijn droef gelaat den ramp met ons Wil dec- (Icn. Welk grievend ramp berigt! wie is niet aangedaan?- Wat wrecdaart kan ons lot in koelen moede hoorcn? Of Horten voor een' poos een Krokodille traan! Terwijl zijn ijzer hart de Mcnfchlijkhcid blijft fmoo- C ren ? Van u, ó Vaderland.' wagt ik die bardheid niet. Wie is 'er Patriot? laat hij zijn ijver tooncn. God, die door 't (targordijn clks handling t' ons- (waards ziet; Doemt Vrekhcid,... mint de liefde en wil de braaf( heid — loonen.  Maar welk een Kraal van hoop ontvonkt mij in dit C uur, Mij dunkt ik zie uw hart alree in liefde blaaken, Gewis een Godheid daalt en ilookt dit Hemelsvuür ,• Gij maakt uw buidels los met traanen op uw kaaken. SER VAAS van de GRAAFF. Dordrecht i April 1 7 8 4-  NAABE RICHT Van de twee Prijsverfen op het onderwerp De Herleevende Vrijheid van Nederland , is beft geoordeeld, dat, het geen ten Spreuke voert. Geen zucht na eer, maar min voor 'f lieve Vaderland Stelt mij de ontjhaarde Lier ter hand. ■ Doch bij het openen van het daar bij gevoegde Spreukbriefje, bevohdt men den inhoud van hetzelve: Zo ik de prijs behaalen mogt, zal zekerlyk dit briefje worden geopend, maar ik verkies om mijne bijzondere omftandigheden, bedekt te blijven. Men aos geen moeite mij op te fpooren, door Couranten of anderzins, alles zou vergeefsch zijn. Dus vinden wij ons buiten ftaat om (indien de Schrijver zich volftrekt niet gelieft te ontdekken, waartoe wij hem nogmaals verzoeken) dc Medaille uit te reiken , daar wij egter het gemelde Dichtftuk den Leezercn zullen mededeelen. I'Iet Spreukfbriefje behoorende tot het Prijsvers Deeze is onze Eenigste Roem, Is ongeopend verbrand, en het vers ligt ter befchikking van den maaker, ten huize van A. Loosjes Pz en zal afgegeeven worden, op de melding van den Regel, waarmede hetzelve aanvangt, omdat een kenbaar Cachet ontbreekt. De Verzamelaar. 1784. den 16 Mai.  AAN M IJ N VADERLAND. -Aan u, mijn wieg en bakermat! Mijn kwijnend Vaderland! Heb ik mijn jeugdig hart en vuift, Ja zelf mijn Lier gewijd ! , 't Is waar: ■ 'k had mijne Lier ontfnaard, 'k Riep in verrukking uit! Voor 't Vaderland was uwe toon! jj: De Vrijheid was uw doel! , . P  Verdrukkers hebt gij afgefebeft. — De wreevle Nijd getard. De Dwinglandij — dat wangedrocht! Gevloekt in uwen zang. ■ Dan; daar ik u ter nederlag, Mijn dierbaarc Elpen fchat! En fprak. ,, Leg daar.' ■— tot mijne hand „ U weder tokklen zal; " Werd ik in mijnen jongen borft Een' nieuwen gloed ontwaar; > Een' gloed die meer en meer ontvlamt En met den Lafler fpot. De Dichter voor het Vaderland Was oorzaak van dien gloed: ——— Zijn fpoorllag en zijn nodiging, Ontvonkte mijne Ziel.  'k Greep dan door zang • drift aangevuurd Terftond mijn waarde Lier: Die Lier -— die fomtijds helder klonk» Vatte ik blijmoedig op. . —• Nu fla ik 's Dichters dichtfpoor in, Voor hem, die Vrijheid kent; Voor hem, die 't recht der Belgen mint» Zal weêr mijn Dichtlier flaan. Dan u —-• mijn wieg en bakermat ■ Mijn kwijnend Vaderland.' Blijft eeuwig mijn gefpierde vuift En hart en Ljer gewijd. —  AAN DE T W E E D R A G T. FT j- Xelfche Tweidragt.'- gruwzaam fchrikdier In den Afgrond voortgeteeld.' ■Kerkberoerfter.' Landverderfiter.' . Peft, die 't Menfchdom ftaêg verdeelt. Mijne Vloek daalt op u neder Steeds verdubb'lende in getal! . En — zoude ik geen vloek verdubb'lcn, Daar gij werkt tot Neêrlands val? . . . Ja.' — ik zal — ik moet u vloeken.' De Eendragt is 't, die 't mij gebied.' Ach.' — herrees 'er eens een tijdftip, Dat ge 6 Snoode! — de aard verliet.' Dan — vergeefsch zijn mijne wenfehen.' Gij, bij 's Menfchdoms aanbegin, Reeds in weezen , toonde uw bloed - dorft Door uw haat voor Broedermin. En -—■ wat zegge ik? fcheeri op 't Aardrijk Naar dien morgen ooit een Dag, Klom ooit Avondftond ten lucht - trans, Dat men u niet werkzaam zag? . . Neen .' . in de Avondfcheemcringen, Noch bij 't fchittrendft Morgenvuur, -  Noch den rocmrijkft aller dagen, Of gij waart 'er , te aller uur .' ■ Neerland zij hier mijn getuige. Monfter.' . . . hier werdt gij gevoedt. ■ Hier zijn nijpende oogenblikkcn ■ Tijden waar mijn hart van bloed. En met reden bij den Grootften En den Kleinften heerfcht de Twift: ■ . Jaa bij Armoede en bij Rijkdom Vind men bloed dat wrokkend gift. Door uw' invloed ziet men Burgers Tegen Burgers aangekant: Zelfs door Heerfchzugt, bieden Zoone» Hunnen Vaadren tegenftand,' . . . Welk een aantal zijn als Siaaven Reeds geblind - doekt en verhoerd .' . . . Schcpzels die geen reden weeten, Waarom 't hart den twift begeert.' • Aaklig uitzicht.' ... zo ge, ó Tweedragt.' Door dc Heerfchzugt aangefpoord, Meerder veld wint dan wordt Neêrlands Dierb're grond . . . een bloedig oord.' . . . Vlied dan , fchrikverwekkend Ondier '■ Peft voor 't Menfchdom.' van decs Aard; Dan zal de Eendragt met de Vrijheid Juichen . bij uw Hellevaart. ■ Weesp, 1784. A; DORLAND.  AAN MIJNE L I E R! b L/ufr. mijns Levens, lieve Lier.' Hervat uw' blijden toon, Uw klank zij 't Vaderland gewijd; Er is geen eedlcr ftof. Hoe zoet, hoe ftreelend is mijn lot.' 'k Ontfing het Levensligt, Wat heil.' In een Gemenebeft, Waar in men Vrijheid mint.  Dc Vrijheid, 't allerdierbaarft pand, ' Dat ooit de Menfch bezit. Dc Vrijheid 't Edelfte gefchenk, Dat ons de Hemel gaf, - Voorheen gekluifterd aan den band Van fnoode Dwinglandij, Doch door der Vadren goed en bloed Van 't knellend juk bevrijd, Schoon dikwerf door den wreevlen Nijd Benart, bleef echter ftaan, Men vond altijd een Heldenftoct In 't Vrije Nederland. Getuige zij de Doggerbank Van der Bataven moed, Een flag tot roem van Leeuwendaal En fchande voor den Brit.  Voor zulk een Land dat Vrijheid aêmt, Waar zuivre Godsdienft heerfcht, Waar ijder Burger is een Held , Die ftaêg van ijver gloeit, Voor zulk een dierbaar Vaderland, . Dat ik in 't hart bemin, Klink' gij op nieuw, mijn Elpen Lier.' Ach.' Gaaft ge een zuivren toon.' Weesp. 1784. B: PEELEN.  AAN H A E R L E M. Bij deszelfs ruime liefde gaaven voor de ongelukkige Landsgenooten. Beftaan voor 't hart, dat deugdgezind Zijn Vaderland, en Volk bemint, Gevoeliger befpiegelingen, Dan, als 't , bij jammer en verdriet, Het mededoogen werkzaam ziet; ö Haerlem.' 't luft me uw' lof te zingen. Mijn Zangfter vlecht op blijden toon Voor uwe deugd een Lauwerkroon. Gij hebt uw milde hand ontllooten, Voor broeders, door 's Lands nood gedrukt. Geen zangftof, die ons meer verrukt, Dan uwe lof, mijn Stadgenooten Q  Dc winter ftrcng, en lang van duur, Scheen zelfs, hoe koud, een Liefdevuur Bij Haarlems Burgerij tc ontfteeken. Naauw was der medeburgren nood , Door 't ftadsverval zo droevig groot, Aan 't oog der Rijkeren gebleeken , Of ftraks reikt ieder, blij te moê, Den armen liefdegaavcn toe. Laat Dankbaarheid hier traanen plengen. En voor vermindering van ftnart Elk welgefteld en deugdzaam hart Aan God een heilig offer brengen. Want de aelmoes minzaam uitgedeeld, Maar door de gecvers zelv' verheeld , Om voor hun daad geen lof te ontvangen, Perft bij een dankbren traanemloed Dcez' loffpraak uit het vol gemoed : „God, doe die braavcn loon erlangen, „ Voor 't heil door hun mildaadighcid. „ Den armen burger toebereid. „ó Goede God.1 Gij hebt voordoezen ,.De burgerij, beroemd door kunfl, „Verheven door Uw milde gunft, „ Mogt Haerlem 't oude Ilaerlcm wezen .'  Deez' bede is voor 'een braa've'n geciï, Die Chriftlijk denkt, een Hcmelfch fëeft Doch wat kan zoveel braafheid fluiten, * '1 In 't oefnen van haar liefde wCfk ? Zou iets die deugd in 't naauwe perk Van Kerkgevaarte of Vellen fluiten ? 6 Neen / naauw-krijt het Landgevaary Of daadlijk is hun liefde daa-r. Laat dijk cn dam in 't nat verzinken , Mildaadigheid, des Landzaats eer, Daalt aan dc zij des Rampspoeds neer, En laat haar zegcnftraalen blinken. 6 Burgers van d'ecs' braave Stad.' Hoe zal u iiv't Hiitorieblad Deez' nieuwe weldaad luifter baaren. Gij kunt, hoe zeer uw handel kwijn, 's Lands fteden zelf, die bloeijend zijn, In liefde giften evenaaren. Jaa.' Burgers houdt met weldoen aan, En fturt gij eens een bittre traan, Daar gij uw welvaart ziet vervallen, Dit denkbeeld baare uw hart dan vreugd; Al kwijnt dc Stad, haar oude deugd Blijft egter woonen in haar wallen. Q a  Dan... Burgers.' zou de algoede God, Beituurder van der menfcben lot, Dig nooit met onverfchillige oogen De deugd of ondeugd werkzaam ziet, Wien zelf geen zucht van liefde ontvliedt, Zou zulk een God den val gedoogen Van dees' beroemde aêloude Stad, Die zoveel waare deugd bevat. Zou de Opperheer een Stad vergeeten. Die, waakendvoor het Vrijheids pand. Zich fteeds voor t lieve Vaderland Zo grootfch, zo roemrijk heeft gekvveeten. De Burgervaders flaan met vreugd Verwonderd om der Burgren deugd. Hoeveel men zich ook dorlt belooven.' Hoe groot hun liefde in achting zij', De liefde gift der Burgerij Gaat thans hun denkbeeld zelf te boven. Zij, om die braafheid aangedaan, Zien vol erkentenis hun aan, Jaa danken hun voor al de gaaven, Zo mild, zo Ipoedig uitgedeeld, En zien in hun hun evenbeeld, Het beeld van Einders, niet van ilaaven.  VAARWEL aan den WEL-EDELENGESTRENGEN HEER W. J. LESTEFENON, Heer van Haazaerswoude, Plenipotentiaris aan het Hof vanliruffel. &c, &c. &t. gaat cn voert de Zegenbeê Van Land en Stadgenooten mcê : Gij blaakt voor Neêrlands Vrijheids rechten In onbefmetten ijvergloed, En wenfcht uit een oprecht gemoed Den twift met Ooftenrijkop 'tminzaamft te beflechten. Q 3  De Landzaat weet, hoe zulk een lalt Alleen aan Neêrlands braaven paft, Aan braaven , die de kragt gevoelen Van zuivre min voor 't Vaderland, En, bi] 't behoud van 't Vrijheids pand, Altoos den lieven vreê als 't grootfte heil bedoclc Zo een hebzuchtig wangedrocht, Door goud of" eerambt omgekogt, Uw grootfeh' uw edlen poft bekleedde, Welk lot was dan toch Neêrlands lot? Daar 't, met zijn helfch verraders rot, Tot Ncérlands-ondergang den fnoodften aanflag fmeedde.  Op 't denkbeeld Hechts verblcckcn wij. il Dan zou weldra de Dwinglandij Den voet op Neêrlands Vrijheid zetten De krijg van buiten, binnen fchrik. — 't Wrocht alles Vrijheids Jongde:: fm'k En 't floeg den bodem in aan Volks en Vrijheid* wetten. Maar nu, Godlof.' trouwhartig Heer.' Hoe zich het lot des Landzaats keer Ons heil ruft veilig in uw handen. Uw zorg en die van 't edel Paar Beveelen wij bij 't krijgsgevaar Het heil, de veiligheid, de ruft der Nederlanden.  De wijsheid licht uw gangen voor, Gij ziet de mom der hoven door, Zijt minzaam zonder laagen trceken, En zult, waar 't Neêrlands rechten geldt, Als een rechtfchapen Vrijheids held Dc taal eens Bataviers befcheiden — moedig—.jpreeken. 't Zij Jofeph dan tot vrede neig, Of ons de ramp des Oorlogs dreig, Gantfch Neêrland zal u dank bewijzen, Voor onvermoeide zorg en vlijt; En, bij het wrokken van den nijd, Uw trouw, als Afgezant, zelfs bij het naakrooft prijzen. A. L. Pz.  BRIEF VAN M E VR OU IV DE RUIJTER AAN HAREN ECHTGENOOT, jVIoct dan de lailerzugt de Ruijters naem bevlekken, En u, Mijn Echtgenoot! betichten van verraad? Wiens onbefproken deugd elks achting moeft ver- ( wekken, Is 't loon van uwe trouw, dan enkel bitze haet? i Ja dierbre.' lees dit fchrifc; mael all' de angfivallig- (heden, Die mijn zoo moedig hart benepen opdien tijd, R  Wanneer ik door het graauw doldriftig werd beft reden, Terwijl uw dsppre vuift den Lande was gewijd. Ik ken uw' ronden aert — den aert der braave Zeeu- ( wen, Gij veinzen voor uw geè! .. Gij fchaedlijk zijn ( voor 't land! ... Neen, dierbare Echtgenoot.' Neen roem der Watcr- (leeuwen.' Gij hebt uw cdic ziel niet aen Verracd verpand. En echter durft het graauw u roekeloos verdenken, Als of Gij Nederland den vijand had verkogt, Of gij om g'oeijend goud uw eed en plicht dorft krenken, Ja do%r onz' ondergang uw grootheid had gezogt. Een opgeruide hoop van laffe plondernclen Beftormdc zelfs uw huis, bcgeerig na uw dood,  Daer woede haet en moord 'l bedorven hart bezielen, Begeeren zij van mij mijn lieven Echtgenoot. Pc Ruijter! had gij 't vuur in 't tintiend oog zien ( branden, Dat woedend onbefchcid, die drift had uontltcld, Zoo brult de Eofch- leeuw zelf aen de Afrikaenfchc (ffranderi, Wen Hij een wiffe prooij in forfche klauwen knelt. Mijn fterk gefchokte geeft was nauwlijks aen't bedaren, Van den geleden fchrik, wanneer ik'tBroedcrpaer, Zoo fchuldeloos als Gij,.ten prooij zag dier Barbaren , Verkcerer.d met mijn krooit in 't zelfde lijfs gevacr. Kwam aen de heff' des volks uw ronde lael ter ooren, Die beider Heldendeugd opregt tc kennen gaf, Ra  Dit zou iniffchien de ftem van billijke achting fmoren, En hun dolzinnigheid u vord'ren doen ter ftraf! Ik weet, de Ruijter.' Gij, Gij zult den dwang verdoe- ( men, Die alle oprcgtheid wraekt: Uw edel heldenhart Zal, 't ga, hoe 't ga, de deugd althans geen ondeugd (noemen, Maer deez' rondborftigheid verwekt mij angft en fmart. Wat ware 'ernietbeflaen, had men u thuis gevonden? Mijn Held.' wie had u dan beveiligd in dien nood!, Want woedend onbefcheid wordt door geen plicht vcr- ( bonden. Miflchien ftelde uwe moed zich aen hun woede bloot, 't Is waer, ik heb en hulp, en raeden trooft genoten, Ik vond verdeediging, in Amftels burgerij; —  Het fchandlijk oproer heeft zijn trotfehen kop geftooten. Maer 't razend volk zogt u, fchoon 't woedde tegen ( mij. Beveiligd voor hun woên, ben ik bevrijd gebleven, Ontrolt u, dierbre Gaê.'dan geenzins om mijn ftaet; 'k Geniet het groot geluk, bemind, befchermd te leven; Schoon 't mij den boezem grieft, dat Woede u vloekt (en haet. Ik eifch niet dat ge uw aert, uw rondheid zult verzaken, Neen! dit maekt u voor mij nog dubbel achtens ( waerd. Ik bid flechts dat ge u zelf niet zult rampzalig maken Door onvoorzigtigheid, die niets dan rampen baerts. In 't barnen van den nood, in 't midden der gevaren, Voert in ons Vaderland het oproer het gebied; R 3  Wat zal het giftend bloed van't woelziek graauw bedaren,. Noch is't, helaes! de tijd tot deez' verbectring niet. Verbijftring, angft en fchrik, zien wij alöui regeren, De boosheid is vereend met fchandlijk cigenbaet; Deee'doen het woedend volk der braven dood begeren. Het plondren is hun doel, en de oprocrleus verraed. Dc Ruijter / 't zij genoeg — 'k zal uwer waerdig blijven, 'k Zal tonen uwe Gaê — De Ruijters Gaê — te zijn... Gods gunft verzellc uw fchreên, begunftige uw bedrij- (ven» Befchaem dc lafterbiaem, ja zelf d'onzcekren fchijn. Mijn dierbare Echtgenoot.' ik reikhals vol verlangen Om u in veiligheid — u in mijn arm te zien.  Met u keer' Neêrlands roem — Ik hoop u weêr te ont- (vangen, Als overwinnend held, die's vyandsmagtdeedvliên. Mijn hart deelt in uw roem, die voor geen fchand (moet vreezen, Uw hand hoed Nederland en temt de Dwinglandij, Uw hart, wanneer gijfterft —Ach! dat dit fpaê moog wezen! Kloppe in dat uur voor God — voor 't Vaderland ( voor mij. ■ Dit denkbeeld mij ontglipt, doet mijne leden beeven, Mijn bloed vloeit op deez' ftond meer dan gewoon- (lijk fnel, Ik wenfeh niet, lieve Gaê! na u één uur televen—- Vergeef mij mijnen druk — leef vergenoegd — vaer- ( wel: fi J- B. 1784-  O P LEONARDÜS vanZWIJNDRECHT. Dit 's Zwijndrecht, die zo fier het Oproer weder (ftondt, Hij week, want voor verraad is nooit dc deugd beveiligd. Kom hier; riep de Amftetitad, woon op mijn vrijen ( grond : En 't Sticht: mijn Eercmunt zij aan uw moed geheiligd. ïïet vers, getekendCivisE n '1784Maij, is ons wel ter hand gekomen; wij zullen het bij de eerfte gelegenheid plaatzen: Gelijk ook de Dichtftukken, van — E F en N N L pro Patria, daar wij ons zeer aan de verdere medewerking dier onbekenden beveelen. Df. Verzamelaar; 1784 den 2 8 Maij.  GEDACHTEN, Bij Gelegenheid der Openlijke Erkentenisbetuiginge der Regeering in eenigc STEDEN van NEDERLAND, Naa de Collecte voor de Ongelukkigen door de Overftroominge van 1784. H oe ftreelend voor 't Gemoed van braave Borger- ( fchaaren, 6 Vaders.' is uw blijk van eedle Erkentenis; Zij doet het kloppend hart een kalmte wedervaaren, Die voor Weldaadigheid 't voortreflijkft eer - loon is! S  Hoe fchoon ftaat « uw taal, uw dankbaarheid, uwe ( achting Voor 's borgers braave daên, uw deernis met het lot Van 't ongelukkig Volk, uwe eedle pligtsbetragting, Menfchlievende Overheid, Gij Dienares van God.' Gij Dienares van God, om vrijgeboren menfehen Te vormen tot de Deugd, te ftraffen voor het kwaad; Hoe blij heeft elk voldaan aan uwe braave wenfehen, Hoe treft het ieders hart, dat gij het gade Haat: Gij ziet den eedlen aart van uwen Nederlander; Zo ras de nood Hechts roept, geeft elk iets van (zijn fchat: Wat fprecken wij van fchat? hier helpt behoefte elkander, En dc armoê geeft het geen zij zelve noodig had.  Aandoenehjk gevoel.' hoe word mijn Ziel bewogen' Menfchlievendheid.' Gij blijft nog 't Kenmerk van (ons Land! Dit heuchlijk denkbeeld perit. me een Vreugdetraan ( uit de oogen .' Houd door uw toevoorzicht, mijn God.' die deugd (in ftand.' En dat het fpreekend blijk der dankbaare Overheden. De fterkfte fpoorflag zij ter kweeking van dat vuur, Dat van U afgedaald, gekoefterd door de Reden, De waare grootheid maakt der menfchlijke natuur, 't Is weinig, groot te zijn door aangewaaide Glorie , Door tijdelijken rang, door afgebedelde Eer. Door oud en hoog beroemd Gedacht in 's Lands hiftorie , Vergeten wel te doen, dit zegt oneindig meer t S a ©  Zoo denkt elk Neêrlandfch hart, althans zoo moet het (denken: 't Is waar, daar zijn 'er veel, vervreemd van dee- (zen grond, Bic, fteunende op hun Haat, het recht des bergers ( krenken, Ja, die hun evenmenfeh behandlen als een hond: Een waarheid, langs heemeer voor 't Volk bejamm'reni ( waardig, Naar dat zij meerder voet op Neêrlands bodem krijgt : Gij Grooten • die 'k bedoel, is uw gedrag Rechtvaardig ? Waant gij, dat door uw trots der burgren achting (ftijgt? Neen.' gij bedriegt u dan! de Borgers zijn geen flaaven, 't Zijn menfehen, als gij zijt.' zij ftaan met u gelijk. En zoo ze, op uwen wenk,ftCeds zwoegen, zweeten, (draaven, Dit 1 zucht na winft, daar zij behoeftig zijn, gij rijk.  la 't Vrije Nederland zijn alle menfchen Borgen: f i De Raadzaal is alleen de plaats van hoog Gezag: Daar buige zich het Volk voor achtbre Rechtbezorgers, Het juiche, zo 't hun daar zijn Vaders noemen mag: Maar , buiten deeze plaats, zijn we allen vrije broeders, En Staats - en Koop - en Werk- en Zee - en Akker - man Zijn allen hier gelijk; de wil des Albehoeders Is 't, die het lot van d' een den andren fchenken kan: Ach.' wierd dit wel bedacht.' dan daar 'er veelen woelen En ijvren, vol van vuur, voor Vrijheid in 't gemeen, Is mooglijk, fchoon ze in 't groot een goede zaak be- ( doelen, Is mooglijk elk van hun een Dwingeland in 't kleen. — . S 3  Het heil des Staats hangt af ook van zijn minfte leden; Dit toonen allerfterkft de licfdcgaaven aan; Het penningsken, waarmeê wij de armoe toe zien tree- (den, Komt hooger dan een fchat uit's rijkaarts kift te ftaan. Verheug u, Borgerij! uwe Overheid, bewogen Door uw menfchlievendheid, verbergt haare achting (niet; Die achting zij u waard.' zij houde uw mededogen Steeds loevend', fteeds gereed, waar ge iemand hulp- (loos ziet; Geloof mij, dit 's de luft van onzen Piemel vader, Dit 's welbehaaglijk aan den Rechter van 't Heelal, Niets brengt ons, hier op aard, het beeld der Godheid ( nader, Dan gunftrijk medelij en weldaên zonder taL  6 Nederland! de grond van alle goede daaden Zij waare menfchenliefde en zucht voor elks belang.' Bezielde die elks hart, wat zou den (laat tog fchaaden ? Zij" waar gewis bewaard voor haaren ondergang: Geen fnood gebruikte leus zou dan de ruil: verftooren, Noch zetten Rotterdam, ter eeuw'ge fchande, in roer; Men zou Oranje's naam alom met blijdfchap hooren, Terwijl ons van zijn kant het grootite heil weervoer. Schuw, Neerland.' als dc peil het oproer, 't zinloos ( muiten. Geef geen partij gehoor, wanneer zij onluftzoekt; Werp ieder aterling, als ganfeh onwaardig, buiten, Al waar 't een Bijbeltolk, zijn woorden zijn vervloekt,'  Houd vaft aan menfchenliefde cn uw geluk zal dagen, Zo 't wankel Staatsgebouw nochtans ten grond moet (gaan, Gij voelt geen naaberouw, Gij hebt Gods welbehaagen: Gij leeft in zegening, Gij hebt uw pligt gedaan. 1784- CIVIS. Maij E n • - - ' f  DE PRACHT en WEELDE. Nederlanders; ziet ge uw ftaaten Bijna tot den val gebragt, Zoek den grond van al hun rampen In uw dartelheid en pracht! Ei herroept die dierbre tijden, Toen de reine Zedigheid, Toen eenvoudigheid haar fieraad Over alles had verlpreid ; Toen de Mannen dapper waren, Ruftig, welgemaakt en fterk; Toen de Vrouwen, kuifch en eerbaar, IJvrig waren in het werk; Toen de Einders (nu vaak heerfchers) Volgden op huns Vaders fpoor, 't Zij in 't hakbofch, aan het visnet, In de verfch gemaakte voor'; Hout te torfchcn, 't Want te fleepen, 't Ros te mennen voor den 'ploeg, Zaad tc zaaijen, graan te binden, Leerden toen de Einders vroeg; Dit, dit deed hun krachten krijgen, Thans aan mannen ongewoon; t  ja, zoo handelde, in de Kindfchheid Van ons Neerland, Bato's Zoon: Toen der volgende gedachten Onbeperkte nijverheid, Door een matig zuinig Ieevcn, Door lofwaardig Koopbeleid, Schatten Gouds en Schatten Zilvers Had in Neêrlands fchoot gedort, ó Toen fchoot al ras de Reden Voor der driften kragt te kort / Ruimer Neering, Ruimer teering, Was 't beginfel van een kwaad, Dat, (dit leert ons de Ondervinding) Ras tot erger overflaat: Ja had deeds de wijze Reden Nog die teering geregeerd, Nimmer waar het achtbaar Neerland In zoo dwaas een Volk verkeerd: Niet vernoegd met eigen Sierfel Wierd 's Lands deftigheid een prooij Van uitheemfchen wuften Opfchik, Van een Kinderlijken tooij: Spoedig volgden ook de Zeden; Even eens, als met het kleed, Was men tot het laagc volgen Van dier Vreemden Aart gereed; Laffe houding, vuige wellud, En, God weet! wat nog al meer,  Wierpen fpoedig Neêrlands luifter Met zijn bloei geheel ter nêer : 't Vreemde ftof verdringt het inlandfch: Hoe zou inlandfch ftof tog ftaan? Ja, Fabrieken bij Fabrieken Zijn vergeeten en vergaan.' Valfe Glorie ondertuflen Dringt zich in bij Neêrlands Volk En treft arm en rijk te gader Met een fel vergiften dolk : Rijkert fpilt onnoembrc fchatten Om den voorrang; en waarvan?• Van een Grootheid, die hem nimmer Iets, dan zorgen baaren kan : Rijkert voert op deeze wijze Schat bij Schatten buiten 't Land;. Kaalhans volgt, (altans van verre) Rijkerts ongemeenen trant; Zou hij min als Rijkert brallen? Zijn zij niet van één fatfoen? Neen, men zou hem wis niet achten, Kaalhans moet als Rijkert doen. Kaalhans doet het, maar betaalt niet, Maakt dus groote fchuld op fchuld, Tot dat eindlijk Koop - en Werk - man Uitgeput zijn van geduld: Kaalhans fpringt; zijn borgers zuchten , Hier en daar ook fpringt 'er ceii: — T 2  Kortlijk; 't eerfte kwaad der weelde Spreid zijn kwaad in 't algemeen : Dit is zeker, dit 's waarachtig; Ieder toets' zijn eigen hart.' Neerland heeft, door dwaaze glorie, In den Valftrik zich verward, 'k Bid U, zie zoo veele Zoonen, Van d' aanzienelijkften ftand, Zoo van Overheid als burger Van 't vervallen Nederland, , Opgekweekt door dienftbre Weezcns, Buiten 't ouderlijk gezicht, Vroeg in llegtheid onderweezen, Al te laat in Deugd en pligt; Opgepronkt met laffe kleeding, Onbepaald tot eenig werk; Nimmer thuis eens onderweezen- Somtijds eens vertoond ter Kerk, Verders aan een Zedenmcefter, ■ Ter beftuuring, toevertrouwd, Eindlijk weêr van hem verhaten, Als reeds ( - - ) jaaren oud. Voorts, als Heercn van veel aanzien En Fatzoen, ter wereld in; 't Koffijhuis, de Kaart en Teerling Stooren 't eerlijk Koopgewin ; Ledigheid, de bron der Ondeugd, Werkt, Verzuimden.' uwen val,  Die uw zwakheid , geeftcloosheid , Kwijning, Wanhoop baaien zal. • Zulke Zoonen worden ltcunfels Van den Raad en Koopvaardij! Schijnt dees fchilderije, ö Neerland.' Een Bataaffche fchilderij ? Gave God, dat zij 't niet ware.' Batavieren! zijn wij 't nog? Laat ons niet ons zelf miileiden Door een fchandelijk bedrog! 't Kwaad is ligt tc diep geworteld; ■ Kan men 't anders nog beftaan, Ons van al de laftigheden Van de Weelde en pracht te ontflaan? Onder zooveel goede ontwerpen, Tot behoud van Land Staat, Ware dit, ü Landbeminnaars .' Wel een voorwerp voor uw Raad : Braave Burgers, Burgereffcn ! Bragt gij dit ontwerp tot ftand, Ligt verlieten pracht en weelde, Met haar vuigen ftoet, het Land. 1784. den 27 Mei) —- E F», T 3  °e EERZUCHT. Een Fragment. 6 Eerzucht.' bron van zoo veel rampen, Doch tevens bron van zooveel goeds, Wélk hart heeft niet met U tc kampen'.' Gij zijt de kwelgeeft des gemoeds; Gij fpoort ons aan tot evenaaren Van een beroemd Natuurgenoot, Gij doet ons zelfs op glorie ftaaren Die ons nog boven hem vergroot. Bedrieglijke Eerzucht.' is uw prikkel Voor ons niet meeft een loos verraad ? En, (zo men uw beftaan ontwikkel' ) Een pijl, die ons na 't harte gaat? , Kan niet een Vorft gelukkig weezen, Schoon 't Land eens andren grooter zij? En wat tog heeft Dorant te vreezen, Schoon Trax meer prachts vertoone als hij? Word ook Phileets genoegen grooter, Om dat hij grooter wooning heeft? Hij ftaat voor zorgen des te blooter, Daar elk vertrek meer zorgen geeft. , .  „ó Held! is zoogenaamde Glorie „Dan zulk een weezenlijk geluk? „ Haalt gij een bloedige victorie, „Doodt gij uw broeder zonder druk? „Stelt gij uw roem in 't menfcbenflagten? „Is dit die Eer, die gij bedoelt? „Foei, fchaam u over de gedachten, „ Dat bloed uw harteluft verkoelt. " - Neen, zwakke Zielen! zulk eene Eere Is voor den Krijgsman niet genoeg. 's Lands Recht eiicbt, dat men het verweere, 't Zwaard is zoo nuttig als de ploeg : Den Vorft zij 't Eer het Land te (lieren, Den Krijgsman hem ten dienft te ftaan, En moedig, onder zijn banieren, Als eerlijk man te veld te gaan; Niet wuft, niet onbedacht van zinnen, Niet als eenjafaart van 't Toilet, Die, gaauw in 't fnorken, traag in 't winnen, Alleen zijn hart op laagheid zet, Maar als een menfch, eens menfchen broeder; Geen Stoicijn, verfteend van hart; Geen Cannibaal, of nog verwoeder • Geen werktuig van zijns vijands fmert: Hij blijve op 't waare doelwit ftaaren.' 't Komt hier op moed, geen bloeddorft, aan, 't Is eedier menfchenbloed te fpaaren, Als alles roekloos neêr tc Haan. .  Zo wij cie Gouden Eeuwe zagen, Wanneer de Vrede alleen gebood, Dan zou de Held den Vorft zelfs vraagen ï Bouwt gij" uw Recht op hunnen dood ? Die tijd is nu voorbij: och, die bedaard van zinnen , Tans na de waarheid zoekt, erkent met mij gewis, Dat, als een eerlyk man zijn vijand te overwinnen, Aan deeze zij des grafs de befte glorie is. Pro Patria.  Aan de Le den van het EXERCITIE. GENOOTSCHAP Te L E IJ D E N, Bij gelegenheid van 't Oproer aldaar, op den 10 Junij 1784. ö X^adk, dappre ftoct van fiere Vrijheidsvrinden! Hoe treft uw moed mijn ziel- Gij blijft uw pUgt (getrouw! Gij zult een heerlijk loon bij braave harten vinden, Met welk een wrokkend oog u 't fnood gefpuis be- ( fchoiiw' ; V  ïïccft Leijdèns Raad geen macht dt Muitzucht in te ( binden ? Ontzinkt die pijler ook aan *t Vrije Staatsgebouw? Begunitigt alles dan den vloekbre Muïtgezinden ? 't Gevolg Neen! woede derft den voorfmaak (van berouw. Staat pal, mün Vriendenzo 'k een burger waar' van ( Leijden, 'k Stond aan uw zijde pal en zou 't gevaar verbeiden, Mij fpicglende aan de deugd van eiken Vrijen Held : Of fchoon vervloekten tans uw' eedlennaamonteeren, Eens zal hij, hoe 't ook gaa, met glorie triumfeeren , Al kreeg uw trouw den Loon van Oldenbarneveld. 1784 den 12 Junij. J- v- w-  De HERLEVENDE V R IJ H E I D VAN NEDE1LA N D. L I E R ■ Z A N G.   De HERLEVENDE VRIJHEID VAN L 1 E R - Z A W G. Prijs - Vers. Schone Vrijheid.' Luit der braven, Hartvcrrukfter der Bataven / 'k Snaar ter uwer eer mijn lier. Leen me, ó Neerland.' gunftige oren, Kunt gij van iets beters horen, Dan van Vrijheid . Batavier.' V3  Vrijheid, niet alleen ontluifterd En aan ketens valt gekluifterd, Maar bijkans geheel gefmoord Zien wc als uit haar grafzerk rijzen, Wie zal God naar waarde prijzen Die ons bidden heeft verhoord. Vrede, vol aanminnigheden, Zo verzagtend voor 's Volks zeden Hadt ons jaren reeds geftreeld. Koopmanfchap ons Land voordelig, Was met voorfpoed, altoos welig, Uit den fchoot der Vreê geteeld. Was 'er iemand zo zwart gallig Dat hij vreesde, als onbevallig Weidt zijn ftuurfch gezigt verfmaad. Onze Vreê fcheen onverbreekbaar, Dc oorlogstoorts, hoe ligt onfteekbaar Scheen geweerd van onzen ftaat.  Riep op Troj'cs grijze wallen, Dat na tien jaar ftrijds moeit vallen, Een Caflandra: Burgerfchaar! Burgers! wilt uw poorten fluiten. Houdt het paard der Grieken buiten. 'k Zie uw nadrend (taatsgevaar. Niets, niets kon dit roepen baten, 't Paard bezwangerd met Soldaten Moeft de veil der Trojers in. Straks werdt Ilium een bloedbad, Dat de wijsheid wis verhoed had Van die fchrandre Pricftcrin. Zo of waarlijk niet veel anders, Dierbre, vrije Nederlanders! Dacht ge omtrent der wijzen ftem , Die u fteeds der Britten boosheid, Vol beproefde trouweloosheid, Spelden met Bataaffchen klem.  pochen hicldtvaft aan met flapen: 't Stondt zo euvel niet gefchapen; Handelaars zijn fteeds befchroomd; Neerland immers is onzijdig; Wie den Brit haat, denkt partijdig: Dus, dus werdt 'er voortgedroomd. England, fqhrander in 't bedriegen, Trachtte ons valt in Qnp te wiegen j Neerland bleef in kalme ruft. Jaa.' de kluifters voor Bataven, Zelf van Rome nimmer flaven, Zag de Brit door ons gekuft. Wie voelt hier het bloed niet koken : Vrijheid wierd na 't hart gcftoken. Lang gemarteld, lang geplaagdj Hief zij ;j hoofd bijkans niet boven, En zij had voor 't oor .van doven , Jaren lang yprgeeffch geklaagd.  Ja! zij zieltoogt, Batavieren! Wie zal hare lijkbaar eieren? Wij befchreijen 't deerlijk lot, In het diepft van onze zielen, Dan de nood gebiedt het knielen Voor een hard, ondraaglijk lot. Toen, toen werd, ó Nederlanders.' Tot een fchande voor uw ftanders, Die elk eerlijk hart verfoeit, Neêrlands handel, rijk van zegen Zelfs voor ftromen bloeds verkregen Door den trotfeh des Brits geboeid. Dapperheid met lauwerbladen Van Bataaffchen Roem beladen, Was verzwakt, ja zoilder kragt. Albion doet Neerland beven, Vrijheid ligt den geeft te geven, Daar zij nergens redding wacht. X  God laat foms den nood wel klimmen. En zijn vrienden fel begrimmen, Doch op 't uiterft ogenblik, Acht zijn gunft hun helpens waardig, God blijft eeuwiglijk rechtvaardig. 't Schijnt der Vrijheids jongde fnik. Maar de Godheid fchept in harten, Ongewoon gevaar te tarten, Moed en zuivre Vrijheidsmin. Ieder word haar heilbcwerker, En men treedt den Britfchen Kerker Met een hart vol grootheid, in. Daar, daar ligt de maagd tc fnikken; Welke roemrijke ogenblikken Voor dc Redders van den Staat! God behoede u voor mislukking.' Uit het ypetzand der verdrukking, Heft men Neerland» toeverlaat.  Kom, dus was ds taal dier Groten % 'L\e uw kerken is ontlloten; Uwe boeijen zijn vernield; Neem uw (peer op nieuw in handen» Voel ons hart van ijver branden, Door de Godheid zelf bezield, Slaven , (laven mogen bukken , Vorften ftrelen, die hun drukken, Vrijheid! tree ons moedig voor. x Zie u door ons zwaard beveiligd, 't Is alleen aan u geheiligd. Wie u kwetz', dien klief het door, Toen herrees de maagd in 't leven, Zult gij nimmer mij begeven, Zucht zij tot in 't hart ontroerd, Dan ken ik geen heerfchappije, En de band der dwinglandije, Die mij knelde, ligt oncfnoerd» X a »  Ja.' de pijl is afgefloten Op ons fchild, fchoon juift gefchoten' Op de flagaêr van uw hart, God maakt uwe wegen veilig. Vrijbeidgrond verklaar' hij heilig, Door het bloed der martlaars zwart. Martelaars van vroeger Eeuwen Strijdend als verwoede Leeuwen Voor 't gefchonden Vrijheids recht, Eedle Martlaars, vol van blijheid Aan den dienft der gulden Vrijheid Tot den jongften fnik gehegt! 'k Zie Oranje nederftorten, 't Leven door een loot verkorten. Vorlt Oranje, een Vrijheids Vriend, Die, wat drift hem aan moog tijgen, Zo door fpreken, als door zwijgen, Ieders lof en min verdient!  Barneveld.' uw deugd, uw wijsheid Stondt, 't is v/aar, uw achtbre Gr.jshcicf Op het zilver blanke, hoofd. Wierd de lamp uws levens dui.ftcr. Nimmer word de helle luifter Van uw Vrijheidsmin gedoofd. i Edel Broederpaar .' de Witten, Vijanden der fnoode Britten. Gij, gij zijt barbaarfch vermoord, Wien oen burger kroon zou paffen: Doch 'er fpoten uit de plaffen Van uw bloed zelf helden voort. Laten dan vrij burgertwiftcn 't Onheilzoekend bloed doen giften. Vrijheid! Vrijheid: wij ftaan pal, Dat vrij guiten zamenrotten, Met uw naam en tooizel fpottcn, Eindlijk neigt de trotfeh ten val. X 3  Laat men Heerfchzuchts doel verbloemen, Vrije burgers muiters noemen. Muitzucht ftrijdt met Vrijheidsmin. Weg dan fchandlijko eerbeloning, Ieder burger blijve een Koning Van zijn eigen huisgezin. Duik in d'Afgrond, ilaavenfnoodheid! Op 't gezigt van burgergrootheid, Ieder gordt de wapens aan, Om voor Vrijheid fier te waken, Ja leert vreugd en ruft verzaken, Om zijn rechten voor te ftaan. Vrijheid.' Vrijheid.' kom tree nader, In dees rei fchuilt geen verrader, . 't Is geen dapperheid om loon. Neen.' 't zijn eedle ftedelingen: Die geen heerfcher ooit zal dwingen, Vijanden van ftaf en kroon.  Lacht gedrochten.' flaaffche zielen.' Lacht, terwijl we u neêr zien knielen Voor de hand, die gij bedriegt, Om den ijver dezer helden ; Ja/'hun roem zal eeuwig gelden, Daar uw roem, als rook, vervliegt. Broeders, Vaders, Zoonen, Vrinden, Die zich onderling verbinden, Om voor krooit en huisgezin, Om voor Vrijheid recht en wetten, Eifcht het nood , den kop te zetten, Stort het hart geen fchimpluft in. Neen.' wij blaken van genoegen, Willen aan hun zij ons voegen, Want geen glorie is zo groot, Dan als eedle medebroeders, Gaden, Kinders, Zuftcrs, Moeders, Vrij te vechten door den dood.  Vorft van 'tmagtigft rijk te wezen, Zich van ieder te zien vrezen, Bij een omzwenk van zijn wil, Of als burger t'zaam tc fpannen.' Om de dwangzucht weg te bannen', Goede Godheid! welk verfchil.' Maar wat doet gij Vrijheidsvrinden? Welk een wonder onderwinden ? Met een fchild van ouden tijd, Zien wij u de maagd genaken, Welk een drift voelt ge in u blaken, Denkt, dat gij haar fchutsliên zijt. Niet dan op de wijs der Vadren, Zegt ge, durven wij u nadren, Eedle Vrijheid / op dit fchild Zullen we u aan "t volk vertonen, Duld, dat dooi Cïvïlis zonen Zulk een laft worde opgetild,  Zie.' men beurt haar na den hogen» Vreugdetranen doen haar ogen Zwellen , daar het blij geluid Driewerf in haar krop blijft (leken, Burgers.' zij vangt aan met (preken,, Barltend in dees loffpraak uit. Trouwe, trouwe Batavieren ! Ja.'.dc fchaéuw der krijgslaurieren Staat uw heldcnfchedels fchoon > God blijf onzer zich ontfermen, Hij-zal u en mij befchermen, Zo veel deugd krijgt zeker loon» Ja de tijd, het uur zal dagen,, Dat het aardrijk zal gewagen Van de deugd van dit gedacht Als de monders, overrompeld Door uw wapens, zijn gedompeld In des aardrijks gruwelnacht» Y \  Gindfch zie ik den wrevel wroeten, Heerfchzucht fchuifelt aan haar voeten, Maar vergeefsch zoekt zij 's Lands val, Recht moet eenmaal zegepralen, Straf op boosheids fchedel dalen, God beftuurt het wijd Heelal. Gaat dan voort doorluchte braven! Voert de Staatshulk in een haven, Waar haar zoete ruft herftelt. Ziet alleen, aan vreemde ftranden, De onverdelgbre klippen branden, Heerfchzucht, afgunft en geweld. Maar ik zie het oproer nadren ... A! Befcherm mij, God der Vadren! Dan wat blijdfchap ... Heldenmoed Heeft zijn flagzwaard uitgetogen, 't Weerlicht in des muiters ogen, Zelf bevlekt door 't giftig bloed.  Zwijndrecht! Zwijndrecht! welk een grootheid, Gij betoomt der muiters fnoodheid, Die vol fchriks te rugge vliedt; Maar 't zijn burgers pligtverzakers, Mijne haters, oproermakers, Telt men bij 's Lands burgers niet. Doch, mijn Vriend! ontwijk hun lagen, 't Oproer kon u niet verlagen, Kies u zelf in 't Vaderland Een verblijfplaats meerder veilig, 'k Acht uw heldenbloed te heilig, 't Zij aan bctrcn dienil verpand. Burgers.' laat uw ijver blijken, Wie ook zwichten of bezwijken, Mijne naam zij fteeds uw woord, Dat het oor de Britsgezinden, Uw trouwlooze en valfcHe vrinden, Vol van fpijt en fiddring hoort. Y 2  Hierop ftrooit zij burger kronen, Voor de kruin van Bato's zonen, Ieder kufcht haar milde hand, Welk een lof kreet vol van blijheid : Eeuwig, eeuwig leef de Vrijheid Van het dierbaar Nederland! 1784. 28 April, Geen zucht na eer, maar min voor 'i lieve Vaderland, Stelt mij de ontfnaarde Lier ter hand.