p E jUMCMTSCWJULmEJSr. BURGERVADER,  Dezelve Dichter, welke in het Derde Deel van het Taal- Dicht- en Letterkundig Kabinet, zijn Dichtftukover het Oorlog mede deelden: heeft het, eindelijk, gewaagt, het volgend DichtP.uk, aan het Leydfche Genootfchap, Kunst wordt door Arbeid verkreegen, te zenden; met oogmerk om aldaar naar den opgehangen lauer te dingen: dan, nadien hetzelve, door zeker toeval, aldaar te laat gelcoomen is, en derhalven , volgens openbaar bericht van de Heeren Beftuurderen, onmooglijk mede in aanmerking kon genoomen worden; heeft hij verder goedgevonden om zijne Dichtproeve , zonder eenige verandering , andermaal den Taal- en Dichtlievenden Leezeren des Kabinet» voor te ttellen: zich tevens, om de cere der Kunst, verblijdende; dat het gemelde Genootfchap, één beter ftuk dan het zijne, heeft mogen bekroonen.  3 D E RECHTSCHAAPEN BURGERVADER. M tja Dichtheldin, belust op Vaderlandfche zangen, * Spant, met een' frisfchen moed, de fnaar n van heur Lier. Nu 't Leeinvendaalfche Atbeen den pri s heeft opgehangen, Speelt al wat fpeelen kan met onderfcheiJnen zwier. Dan, 't kundig Dichterchoor kroont de eêlile vlijtbetooning: Hit hangt de lauren aan den vaderlandfchen Tuin. De nijvre Dichter (taart op elke kunstbelooning, Maar de eêlfte Zanger krijgt den eerkrans om den kruin. Een Eerkrans uit het perk van vrije Batavieren! Mijn Zangfter....! welk een doel ...! snogt deze uw kunst eens fieren. A a Dau,  4 De Rechtjchaapen Dan, zwijg, verdwaalde Nimf! zo flegts een trek naar goud, Een bctgevierden wensch uw oordeel moet bepaalen. Als zucht naar roem alleen den aandacht beezig houd, Zult gij de gouden Zon ras met een Houtskool maaien. Zo *t onderwerp geen gloed in uwen borst verwekt: Zo gij geen tintling voelt van 't godlijk dichtvermoogen: Zo 'ufchoon der Deugd u niet ten waaren gids verflrekt: En elke dichtertrek uw zielstrek mag betoogen: Verban dan vrij den lust die u tot zingen noopt, Tot ge eens den Lauèrkrans, met minder fchaamte, koopt. » Wat onverwagtgezicht ! zal ons een Godheidnadren....? Een wolkenkoets verfcliijnt voor mijn' ontflelden geest! Wat glinstrend licht! Wat gloed! ó Beeld der Burgervadren! Zoud ge ooit in Nederland onkenbaar zijn geweest? Zou uwe deugd, uw roem, uw invloed, duizend Helden, Als dcor een blixemfiits getroffen, (lil doen fiaan? En 't dankbaar Vaderland uw grootheid niet vermelden! Uw grootheid die met vlijt en trouw te raad wil gaan? Wat vraag? — uw gloed verlicht de luisterrijkfte chooren. Elk wenscht uw waard be liaan in al zijn pracht te hooren. Ver-  Burgervader. 5 Verbeid 1 verbeid! o Schim! gij hebt mijn hart geraakt! Dan, 't is vergeefs.... hij fcbijnt naar hooger plaats tefpocden. Hij's wech....! wat vreemd gevoel! de ontvonkte boezem blaakt; Verbeelding! gij alleen zult dit vertrek vergoeden! Gij zult den Menfchenvriend voor "T Vaderland doen zien. Gij moet die zaalge fchim in al zijn kleuren treffen, —— Bataven! 'k zal uw wensch , uw pooging hiV.de biên. Mijn Nimf zal Deugd en Eer in haar gezmg verheffen. En word een' grootfcher zang met edler lof bekroond; Zij heeft zich zelv' voldaan, en u haar vlijt getoond. ft Mijn dierbaar Vaderland! dat uit de zilte baaren Gewoekerd, uwen roem in de edle vrijheid (leid: Gij zaagt, in d' uchtenftond van rampen en gevaaren, Uw grond met bloed gemetst, door buitenlands geweld. Uw Haardftede en Altaar, dank zij het Alvermoogen! Bleef tot op heden vrij. Uw Helden ftnnden pal. De braave Landzaat kon nooit Dwinglandij gedoogen. Men veil' het monfter dat daar ooit meê dreigen zal! Een vrije volkftem koos en Stad- en Land - Regeerders: Deez' waren, t'allen tijd', der Vtjjheid's Schildverweerdert, A 3 N*  6 De Rechtfchaapen ,. Natuur fchonk ieder mensch den trek om vrij te zijn Doch dat losbandigheid zich nimmer hier doe gelden: Zij, uit den aart gefchikt tot onrust, angst en pijn; Zou ras den ondergang van eiken Staat vermelden. Het wezenlijk befiaan van elke Maatfchappij Is aan de zekerheid van elks beling verbonden: Men ijze dan voor 't juk der vvreede fitvernij, En eer' die Wetten die .Ier Burgren belhlaat gronden; Terwijl de blljdfte lof op daiskbre tongen zweeft, Wanneer *s Lands Ovrigheid naar zijn verplichting leeft. Wel aan, mijn Zangheldin, fpan nu de fuaaren Hij ver: Klmkt heldre toonen, klinkt, tot 's Burgervaders roem! Meid Edelaart's befiaan ziji kunde en deugd en ijver, Op dat ons Neerland hem, der braaven toonbeeld, noem'. Geboorte alleen deed hem geenszins den voorrang gceven. Wat baat een adlijk bloed als 't edle daaden derft? Een wandel naar de Wet, door God elk voorgefchreeven, Is 't, die voor de edelheid den hoogden lof verwerft. Die werpt her ware Licht op Wapens en Quartiercn. Des mogt Geboorte en Deugd mijn Burgerheid verfieren. Dit  Burgervader. 7 Dit vrij Gemeenebest fchonk 't vrolijk levenslicht Aan hem, wiens lust het is zijn Vaderland te mionen. Natuur, die deeds haar cours naar dezen zeilfteen rigt, Brengt, zelfs het kilde hart, zijn wiegplaats vaak te binnen. En zou een dankbre ziel zich van dien bond ontdaan? Zou 't aangenaam gevoel om Ouders, Vrienden, Maagen, In 't heil van 't Vaderland verëenigt, vóór te daan, Geen redlijk denkend Mensch, geen Burgervriend behaagen? Heeft ooit geboortengrond vergeefsch om hulp gefmeekt? Of zwijgt een Batavier daar elke polsdag fpreekt? Gelijk een rustige Eik, uit weelige Aard gefprooten, Zijn' groenen kruin verheft op ouderlijken grond: En 't wordend duizendtal van digt gedronkte looten, Als zo veel zenuwen, aan zijn belang verbond: Zo daat mijn Edelaart in Neêrlands tuin te bloeijen. Geen buitenlands gewest voert zijne liefde in top. Zijn zorg doet duizenden in vruchtbren weldand groeijen: En met hun derkte groeit zijn kragt en derkte ook op. Dit onderling verband, gefchikt naar Goddelijke orden, Heeft 't kleind' Gemeenebest in luister groot doen worden. A 4 Dat  8 De Recbtfchaapen Dat Bias zich beroeme om 't misfen van zijn fchati Laat hem des Menfchen lot op 't beedelpad vervloeken: Natuur, die hem zo mild het goud gefchonken had, Lee.' hem, ondanks zich zelv', zijn fchaamle nooddruft zoeker,! Mijn Burgervader is van zulk een dwaalleer vrij. Geen zucht naar goud vermeerd den fchat door hem bezeten: Geen aardsch gebrek gaf hem ooit ftof tot kneeVhrij: Geen ijdel geldmlsbruik bezoedelt zijn geweeten. Doch, welk een' grootfchen lof voor dezen Burgervriend: Men roemt zijn rijkdom niet, maar die welk' hij verd.end. Natuur, zo wel befchaaft door vlijt en oefeningen , Bragt in zijn jeugd alreeds doorluchte blijken voort Van oordeel, goed beleid en braave handelingen: Door dierbaare oudermin, zelfs daagHjks, aangefpoord. Ver van weekhartigheid en praalzucht aan te kweeken, Deed men den Jongeling ,He overdaad Oplettendheid liet hem noch kleén, noch frijze ontbreeken, Maar door 't gepast gebruik een ^ ^ Het oog der Oudren, fteeds op Neérlands nut geflagen, Had, volgen, 'c beste plan, ook zorg voor hem gedraagt». Be-  Burgervader. 9 Belooning, ftraffe en wat ooit leerlust fcherpen kon, Was beurtlings aangewend tot heil van 't geestvermoogen. Al vroeg fcheen 't heerlijk licht, der eeuwge middagzonn' Des zuivren Godsdienst hem, bij 't onderwijs, in de oogen. Een edle fchrandetheid bevatte firaks het nut Van de Euangelieleer: deed hem een liefde kennen, Die de Ovrighcèn, het Volk en 't Vaderland befchut; Het kroost van Adam leerd aan zijnen plicht gewennen. 't Verbond op Golgotha gaf, bij de donderftemm' Van 't vreeslijk Sinaï, zijn Godsdienstöefning klein» Gelijk een nijvre Bije zijn honig poogt te gaéren, En duizend bloemkens zuigt, tot nut van 't algemeen; Zo trok mijn Edelaart het merg uit duizend blaéren, Die, op 't papieren veld, der bloemen plaats bekleen. Nu liet hem Wagenaar het Neêrlands lot befchouwen, Terwijl Bachiene hem der Steden grondflag wees. Dan mogt Gefchiedkunst hem der volken daên ontvouwen; Vaak bleef 't gevoelig hart als tusfchen hoop en vrees, Wanneer een moedig held, gewoon voor 't land te ftrijden, Ondanks zijn dapperheid, den wrecdüen ramp moest lijden,,, A 5 Tuig  io De RecMfchaapen Tuig RhijnJands oogenliju! doorluchte wijsheid flai! Hoe aaarftig Edelaart zijn Letteroefeningen In uwe vest volbragt: de Wijsheid als een fchat Waardeerende, tot heil van vrije flervelingen. Uw Leeraars deeden hem den grond van 't Staatsrecht zien: Waar 't Roomfche wetboek fpreekt: waar dat der Nederlanden: Wier heerlijk letterwerk de denkkragt hulpe biên: Hoe Bynkersho k, de Groot, en andere kunstverdanden, Van Leeuwen, Merula en zelfs Justiniaan, Met roem, op 't deftig fpoor der Rechtsgeleerdheid gaan. <£>--§> 't Waar weinig zo 't verftand de billijkheid en Wetten Slegts als befpieglend werk zich eigen had gemaakt: Een edler pooging deed hem op zich zeiven letten : Een zuivre kennis had 't vooroordeel reeds gewraakt. Zijn wandel was bedaard, en vriendlijk, en befcheiden: Zijn toetslleen waar de deugd: 's Lands vrijheid 't hoogde doel; Geen zelfverheffing mogt zijn denkbeeld ooit geleiden: Hij had een Vaderlands, en geen verwaand, gevoel. Wat wonder! dat die der, zo heerlijk uitgeblonken, Aan 's Burgers blijde keuz' ten Leidsman werd gefchonke». Mijn  Burgervader. 11 Mijn zangder meld geenszins, hoe hij van trap tot trap Met edlen luister Is in 't Stadsbewind ge.leegen. Genoeg is 't, dat zijn deugd het Burgemeesterfchap Uit Vrijheid's handen zelv' heeft, met gejuich., vertogen. Geen ijdle eerzucht deed hem naar dien rang ooit liaan: Zijn ziel was bover. waan en fchijnvermaak verheven: Dan te edel denkende om (lads keuze ook afteflaan, Kon hij der Burgren Item geen weigrend antwoord geeven: Zijn oordeel en gezach voor 't Vaderland gefchikt Had hij aan Stads belang, niet aan zijn' roem, gewikt. Nog galmt het bidvertrek, de weêrgaélooze klanken Des braaven Bur^ervriends, den (lillen hoorder tos. Hier was het, dat hij Gjd dus vuuriglijk mogt danken. „ Vergun me ö Opperheer! dat ik u hulde doe! „ Mijn wezen, mijn bedian, al wat ik heb ontvangen, „ Schonk uwe goedheid mij; uw gunst lacht mij (leeds ain: „ Door uwe kracht gefterkt, voldeed ik aan 't verlangen . „ Der Burgers,.tot wier heil ik alles zou befiaan. „ In 't Stadsbewind zo hoog door uw beduur gereezen, „ We:d mij den grootden plicht thans duidüjk aangewezen. „ Hoe  *2 De Recbtfcbaapen „ Hoe meer het volk zijn hoop op een' Regeerder fielt; „ Hoe meer het op zijn deugd en wijsheid durft vertrouwen; „ Hoe meer 't genoegen van den blijden Burger zwelt; M Te meerder groeit mijn plicht, zijn heil in't oog te houën. „ Gelijk een Vader zorgt voor 't dierbaar Huisgezin , „ Dat hem a!s hoofd befchouwd om blanke deugd te leeren: „ En door Godsdienttigheid en vlijt en Menfchenmin, „ Zijn klein Gemeenebest voorbeeldig mag Regeeren: „ Zo is der Burgren oog op al mijn 'daén gericht. „ 'kNamhentotkindrenaan! ó Vriendfehap! welk een pKcht, „ Ja, dierbaar Vaderland! mij gaat uw roem ter bartel „ Mijn goed, mijn bloed, *t is al tot uwen dienst gereed. „ Deelde ik in uwe vreugd, 'k deel ook in ramp en finarte. „ Aan 't heil der Burgers zij mijn trouwe en vlijt befteed. „ Dat laage zielen flegts hun eigen grootheid zoeken; „ Zich fteeds verheugen, en als onverfchillig zijn, „ Of duizend monden hen, of zeegnen, of vervloeken. „ 't Gefolterd hart voele eens der flerkfle wroeging-pijn. „ Een waare Vrijheidzucht doet Burgervadren kiezen; „ Maar hij,die 't Recht verzuimt,zal lijngezach verliezen. „ Wat  Burgervader. 13 „ Wat ijslijk Monfter heeft dien vader aangefpoord, „ Die, in de plaats van zorg voor 't huisgezin te draagen, „ Niets dan der Wreedheid flemme en laage dvvangzucht hoord: „ Zich toelegt om een elk door zijn gezach te plaagen! „ Verr' van de blanke deugd en Godvrucht voor te ftaan, „ Geeft zijn gevloekte drift den fchop aan Liefde en Reden. „ Verfchriklijk voorbeeld! ras ziet gij uw woord verfmaên: „ Uw huisgezin verftrooid: uw dwaas gezach vertreden. „ Gehoorzaamheid in fpot hervormd: uw drift veracht: „ En uw befiaan gedoemd bij 't laate nageflacht. „ Waartoe een Wolvenaart door 't fchaapenvel te dekken, „ Daar niets onze euveldaén voor 't oog van God verbloemd? „ Of zou het Ro