TAFEREEL der. GESCHIEDENISSEN, voor en bij de grondlegging van NEDERLANDS GEMEENEBEST; e n VADERLANDSCHE DICHTOEFENINGEN, door Mr. THOMAS van LIMBURG. TE t t T 3 E N, Bij C. van II OOGEVEEN, Junior. mdcclxxxi.   Aan den DOORLUCHTIG STEN FORST EN HE ERE WILLEM den VIJFDEN, prinse van oranje en nassau, erfstadhouder, kapitein en admiraal generaal der. VERËENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz» wordt  WORDT DIT TAFEREEL VADERLANDSCHE DICHTOEFENINGEN MET ALLE SCHÜLDPLIGTIGE EERBIED EN DE ZUIVERSTE HOOG ACH TIN GE OPGEDRAAGEN door Zijner Doorluchtigfle Hoogheids Ooimoedigen en Oprechten Dienaar T. van LIMBURG.  TAFEREEL DER GESCHIEDENISSEN, VOOR EN BIJ DE GRONDLEGGING VAN NEDERLANDS GEMEENEBEST. > * Dan: — welk een praalgebouw vertoont zich in 'tverfchiet: Gevestigd op kristal! — de zilvreu golfjes fpeelen En dartlen in den ftroom, die om dees rotfen vliet, , Waarop de palmtak groent in geurige priëelen. — 12 Ik nader langs een brug het achtbaar voorportaal. Wat witte zuiverheid verfiert de marmren wanden! — Een licht, als 't licht der zon, vervult de Tempelzaal, En toont tapijtwerk van Minerva's naald en handen. — 16 * * 2 In  12 TAFEREEL van In 't midden rijst een troon van helderfchittrend goud: Van waar een eedle Maagd de vlekkelooste wetten, Als voerende 't gebied, heur lijfflaffiers betrouwt; 20 Gereed voor haar belang hun leven op te zetten. — - Zij voert op 't zacht albast der blanke borst een zon, En 't hagelwit gewaad dekt de onbevlekte leeden : De groene palmtak toont, hoe zij de magt verwon, 24 Die, onbefchaamd, methaar in 't ftrijdperk durfde treeden. De heldre fpiegel in haar zuivre rechtehand Doet ons de fchoone dra voorde achtbre#W//• * Befchouw, (hervat zij:) nu dat bloeiende Gebied, „ 't Bekoorlijk Leeuwendaal, in droevig leed gedompeld , „ En, aan't geweld ten prooi, dat Staat noch kunne ontziet, „ En blanke onnozelheid blocddorflig overrompeld. 10S De grijze karel, die, door gloriezucht gefpoord, „ Met list, van tijd tot tijd de Rechten deezer Landen „ Had ondermijnd, en, door Geweetensdwang verfloord, Geeft, in dit Tafereel, 't gebied aan flips in handen. — 112 *** „ Aan  ï8 TAFEREEL van „ Aan flips, die trotsch en wreed, vervoerd tot dvvinglandij, „ 's Volks wisfen ondergang had in zijn hart beflooten , „ En, door granvelle, zocht zijn Opperheerfcbappij, 116 „ Ten kosten van de Deugd, lafhartig te vergrooten! — „ Aan flips, die tot dat eind, in't Nederlandsch Gewest „ Den Bloedhond al va zond, vervreemd van mcdedoogen, „ Met vargas, dien Tiran van dit Gemeenebest, 120 „ Voor wreed alom bekend; voordeonfchuldonbewoogen". •O" * Hier zwijgt de Schoone en zucht!—'Daar zie ik deOorlogsmagt Des wreeden Kastiljaans tot moorden uitgelaatcn! Geen Burger wordt ontzien: het heiligst recht verkracht: 524 Eu, 't volk is uitgeput door woedende Soldaaten! — Hoe wordt dees eedle (loet, voor 't kermend Vaderland, Met wakkren brederoode op 't plegtigfte verbonden, Van dat gefpuis gehoond, ja, fchandlijk aangerand, 128 Als of zij 't Graaflijk Recht door hun vertoogen fchonden! ö iiook-  'sLANDS GESCHIEDENISSEN. \9 ó hoorne! ó egmond! Eer en Luider van den Staat! 'k Zie hier uw heldenbloed langs Brusfels marktveld ftroomen; De Vrijheid zucht tot God, met heur befchreid gelaat: En, 't is, zo Hij niet helpt, met Neerland omgekomen! — 132 De lucht weergalmde toen van 't jammren en geween: En al wat vlugten kon, ontvlood die plonderaaren; Of raakte moedig voor 's Lands Vrijheid op de been, Den wreedftendood getroost met willems Heldenfchaaren. 136 Wat is dat wakker volk hier alle onze eerbied waard'! — Het Bijgeloof mag vrij met ftaal en vlammen woeden: Elk Burger is een held, ftandvastig, trouw van aart, En Spanje zelfs tot fchrik, in ramp en tegenfpoeden. 140 Dat vrij een wreede Beul hem in zijn kluifters knelt: Hij doet in 't Kerkerhol verftaanbre Psalmen hooren; 't Gebed klom op tot God, ten fpijt van 't woest geweld, En drong door 't wolkruim heen in Salems reine kooren. 144 * * * 2 'k Zie  20 TAFEREEL van 'k Zie gints, met wind en tij, de welbezeilde kiel Des Houten Watergeus den Maasftroom binnen ftreeven ! — Hij nadert: ftapt aan Land: bemagtigt ras den Briel, *48 En doet de Vrijheid daar op onzen grond herleeven. — Wat werd de Kastiljaan toen heldenmoed gewaar! Geen Nederlander laat door ftrengheid zich verheeren; Maar, altijd even groot, in 't midden van 't gevaar, JS2 Zag men hem fneuvlen of verwinnaar wedcrkeeren. Hier van gaf blijk op blijk en ouderdom en jeugd, Gereed, met held oranje, om alva te beftrijden, En voor het dierbaarst pand, met waare heldendeugd, I56 Den laatftcn droppel bloeds aan 't Vaderland te wijden. — Hoe maalde hier de kunst een daavrend Oorlogsveld! — Daar zie 'k Graaf l ode wijk, in 't prilfte zijner dagen! — 't Zwicht alles voor zijn' moed; — dan laas! die jonge held 160 Werd op de Mookerhei met al zijn volk verflagen! — Hoe  'sLANDS GESCHIEDENISSEN. 31 Hoe zwaar die flag ook trof, men ftond onwrikbaar pal, Door moord bij moord gcfard, en't fchenden van'sLands Wetten: Ja, waagden 't, rustig, om, der Vrijheid ten geval, Met willem goed en bloed trouwhartig op te zetten. — 164 De tedre kunne zelfs, bezield met heldenkracht, Toont hier een' mannenmoed op de afgeftreeden muuren Van menig braave Stad, die 'sVijands overmagt, En pest, en hongersnood moest in 't beleg verduuren. 168 Daar praalt het achtbaar beeld van wakkre iias.selaar, Die moedige Amazoon, aan't hoofd van Haarlems vrouwen! Zij, zij trotfccrde zelfs het dreigendfte gevaar, Omringd van Helden, waar Oranje op mogt vertrouwen. ifs. Gints geeft een vander werf, van hout, met douza blijk Van trouw, en moed, en deugd, op Leydens zwakke wallen: En'k zie, hoe 't Spaanfche Hcir door't water nam de wijk, Toen voor een Curgerfchaar des Ibors magt moest vallen. 176 *** 3 Geen  22 TAFEREEL van Geen looze vleierij noch felbedreigde dood Kan dat doorluchtig volk in 't minst aan 't wanklen brengen: Zij moedigden elkaêr, zelfs in den bangftcn nood, jSo Veeleer te flerven, dan een' Dwingland te geheugen. En, vielen ze eens aan'twoen , tot wraaklust aangefpoord, Door 't wreed ontzielen van hun teergeliefde maagen: Men zag dat moedig volk, door heldenroem bekoord, 184 Welras in 't perk der eer naar eedier glorie jaagen. In 't eind: ik zie de hoop op naderend geluk Htrleeven in het hart dier waardige onderzaaten; Een troostrijk heil ontfproot uit onuitfpreekbren druk, 188 Door 't hier gemaald Verbond van Neêrlands achtbreStaaten. Men zweert den Dwingland af, met een'vereenden moed, Gereed te flerven, of met roem te triömfeeren, En , tot den jongden fnik, ten prijs van goed en bloed, igz De oufchatbre Vrijheid en 's Lands rechten te verweeren! — Maar  's LANDS GESCHIEDENISSEN. 23 Maar ach! — hoe klopt mijn hart! — zie daar een moordcrshand 's Lands dierbren Toeverlaat berooven van het leven! — Mij dunkt, ik hoor den Held, voor 't lieve Vaderland, In afgebrooken taal, den jongden zucht zelfs geeven! — 196 Hoe werd zijn dood alom door 't vrij Gewest befchreid, Wen 't achtbaar Staatenhof de oprechtlte liefdepligten Bewijst, en, voor zijn deugd en trouw en wijs beleid, Een marmren tombe doet, ten blijk van eerbied, [lichten. 200 Hier zendt de Rijksvorstin van 't Britsch Gemeenebest Haar' gunstling over zee: dan, de eedle Nederlander Duldt geen uitheemsch gezag: maar houdt het oog gevest Op willems dappren zoon. — die voer' 's Lands Zcgeitander! 204 Wat hebt ge, ö maurits! met die helden roem behaald, Hoe blonk uw Krijgsdeugd uit in menigte Oorlogstogten! — Tot Gij, Doorluchte Held! op Spanje zegepraalt, En Nieuwpoort ons Gewest in 't eind ziet vrij gevochten! 2oS U heugt»  24 TAFEREEL van U heugt, ó helmrijk duin! u heugt dat grootsch beftaan! Welk een verheven ziel! — hij laat de kielen wijken: Valt aan, vervolgt, verdelgt des Ibers trotfchen waan: 212 En *k zie zijn heldenkruin met eerlaurieren prijken! Gods arm vernielde zelf der Kastiljaanen Vloot, Bemand met de eêlfte bloem van Spanjes Waterfchaaren: En, daar de forfche boeg op klip en banken floot, 216 Verzinkt zij voor ons oog in de opgeruide baaren» Hier zie 'k den Batavier, ten fpijt van al 't geweld, Met braaven heemskerk voor Gibralter triömfeeren ; Hoe doet die Waterleeuw op 't weemlend pekelveld 210 Den Dwingeland's Lands recht en de eedle Vrijheid eercn ! — Thans juicht ge, ó Vrijheid! ja; thans blinkt de gloriekroon, Gevlogten om de kruin van Neêrlands heldenzielen! — Welk een verheven deugd voedt willems tweede zoon ! 224 Wat fchatten voert hier niet een dertigtal van kielen! — piet  'sLANDS GESCHIEDENISSEN, as piet hein, wat zegepraal! hoe zucht de Kastiljaan! Triomf! Iö, Triomf! hoe dartelen en fpeelen De blijde Sefyrs met der Staaten Zeegevaan, Dié wappert om de fteng van Batoos Zeekasteelen. 22? ❖ è Daar zinkt, daar zinkt, in 't eind, de Spaanfche gloriezucht, Doorwakkren tromp vernield op de onftandvaste golven1; De Bloodaarts beeven voor 'sMans naam , en alles vlucht, Of wordt in 't fchuimend zout voor eeuwig weg gedolven.— 232 Nu klinkt de Vreêbazuin! nu juicht het volk om ftrijd! — En wat nog weerfland biedt zwicht voor zijn krijgsbanieren. Nu mag de vrijë Maagd, van dwinglandij bevrijd Door nas saus moed en trouw, op Spanje Zegevieren! — 236 Hoe ftreelt ons 't Vreedelicht met eenen zachten gloe.1! — De Nederlandfche grond kweekt frisfche olijvenblaeTen. De Koopvaart lacht ons toe, met rijken overvloed , Befchermd door de eedle zorg van Batoos heldenfchaaren. 240 ** ** Walk  aó~ TAFEREEL vak Welk een Tafreel! ik zie, van zielen dwang verlost, De nijvre Burgerij ten arbeid zich begeeven! Elk wint met de eigen hand voor zijn gezin den kost, 244 Waarmeéhij, door Gods hulp, de Vrijheid deed herleeven. Nu ftuurt de nocfte Boer weer 't kouter door de klont , In hoog bemuurde fteên met gade en kroost geweeken; De Vreedeölijf bloeit pas op Vaderlandfchen grond, 248 Of hij herbouwt zijn erf in vette en vruchtbre ftreeken. — De Gouden halm belooft hem ginter rijk gewas: —» En 't Veld is als bezaaid met gladde en traage koeien: —» 't Vee fchijnt te huppelen in 't malsch en welig gras: — .252, Ja; 'k zie door't Veld een beek van room en boter vloeien.— Zoo daalt Gods Zegen neer op ons Gemeencbest. —> Men kweekt de kimden aan in vrijgevogteu Steden : Waar de edle Wetcnfchap haar' gloriezetel vest, 256 En Neèrlands jeugd al vroeg in 't Ictterfpoor doet treeden* Hoe  'sLANDS GESCHIEDENISSEN, 27 Hoe groeit en bloeit al 't volk! het neemt in luider toe. Elk acht het zich een eer met Hollands vrije Staaten Verbonden aan te gaan; en kan zich, wel te moê, Op Neêrlands duurzaam woord, en edel hart verhaten. — 260 'k Zie hier de Jonglingfchap, op 't golvend waterpad Voorlang gewoon aan een ftouthartig Zeemans leeven , Wen 't blanke fchuim den boeg der vrije kiel befpat, Om rijke winst, dan noord- dan weder zuidwaarts dreeven. 264 Ja, naauwlijk keert de Vloot, met fchat op fchat belaen Van 't Specerijënwoud en geurige Ooderdranden: Of, ftevent vrolijk langs den Westeröceaan, Om 't gloorendst puikmetaal der goudrijke avondlanden. 2SS Zo ver men volken kent, eert elk de devenkroon Van Batoos Koopvordin: zie daar de Kastiljaanen, De Portugees en Brit en Gal, fieur' vloeibren Troon Ontzien, of zwichten voor de Oranjcn Zeegevaanen. 272 ** ** 2 Dan:  a8 TAFEREEL vak Dan: wat verrukkingen! hoe fchemert mijn gezicht! — Hoor ik het zalig koor Gods liefde, en voorzorg looven! — Of, daalt een Serafijn, omftuuwd van fchittrend licht, 276 Op gouden wieken uit het vlekloos Hof der Hooven! — Is't waar!—wat ziet mijn oog! — Den Temmer van 't geweld! oranje zijt gij 't zelf! — wat eedle wezenstrekken! — 't Onfterfelijk gelaat van Neêrlands grootften Held S80 Kan niet dan zaligheên voor ons Gewest ontdekken. „ Dees Tempel roem' met recht op mannen zo vermaard! (Dus fpreekt de Heldenziel van'sLands getrouwften Vader) „ Elk is onze eerbied, liefde en achting eeuwig waard', 284 „ Als Christen, Burger, Held en Echtgenoot te gader! - „ Ik zag hunjapperheid, bewonderde al dien moed! „ Die 't onbeperkt heelal deed van 's Lands Helden waagen: „ Door wier beleid en trouw de fiere Maagd den hoed „ Der Vrijheid op haar fpeer in Batoos Tuin mag draagen.- „ De  'sLANDS GESCHIEDENISSEN. 29 „ De Naneef drukk'het fpoor dier Vaadren , waarlijk groot, ,, En doe zijn eerlijk kroost al vroeg hun deugden hooren! — „ Dan ftaat mijn Leeuvvendaal aan geen gevaaren bloot: Dan blijft voor Batoos Erf een duurzaam heil befchooren. 29a „ Hun wijsheidblink'fleeds uit, ten fteun van Kerk en Staat l Men volgt de Godvrucht na van die beroemde Vaadren! — „Hun zucht voor 't vrij Gewest beziel' 'sLauds achtbren Raad! En 't oude Hollandsch bloed herleeve in hartenaadren!— 296 „ Dat geen Siereenenzang, der ontucht toegewijd,— „ De ligt verblinde jeugd het dwaalfpoor doe betreeden ; „ Maar elk zijn hoogst geluk mag ftellen, als om ftrijd, In Hollandsch oude trouw en dier Bataven Zeden! — 300 „ Mijn volk bewijst me uw Liefde in mijn'doorluchten Neef! „ Gij ziet in hem den roem der Staatsbefchermers glooren! „ Verwaaten vijand van 'sLands Vrijheid! beef: ja, beef! „ Zo lang zijn deugden 't oog der Bataviers bekooren! — 304 ** ** 3 „ Dan  So TAFREEL van 's LANDS GESCHIEDENISSEN. „ Zoo blijft mijn Vaderland, der braaven lust en vreugd, „ Door Kunst en Wetenfchap bevrijd van flaaffche boeien,. „ De Zetel van't vernuft, een Kweekfchool voor de jeugd: So8 „En tot aan 't laatst verfchiet der wentlende eeuwen bloeien Zo fpreektde Held: - en, vaart al zeegnend naar omhoog j Terwijl ik mij verbeelde oranje nog te hooren! Een heldre weerfchijn zweeft nog voor mijn daarend oog. Sis Ja't Hemelfeestgejuich klinkt, dunkt mij, nog in de ooren. ^ •O * «slik volg! — ik dreef hem na: klapwiekende in de lucht! — En,'t Praalgedicht zinkt reeds, door wolk op wolk omtoogen. — Maar; zacht! —eenhooger kracht duit hier mijn doute vlucht! Siö Die pooging waar vergeefsch voor 't dof lijk denkvermoogen, Hier is mijn taak volbragt; — ik leg de Citer neêr.» De Dankbaarheid bezielde alleen haar zilvren fuaaren: En, 't drekt mijn Zangeres tot een verruklijke eer, 320 Dat zij de glorie zong van Neêrlandsch Heldenfchaaren. VADER-  VADERLANDSCHE DICHTOEFENINGEN.   MICHIEL de RUITER aan de kapiteinen van 's LANDS VLOOT C*) na de nederlaag der ENGELSCHE ZEEMAGT, onder den admiraal GEORG ASKUË: OP DEN xxvi. VA N OOGSTMAAND M D C L I I. AAN M IJ N E LANDGENOOTEN. JL* ees, Batavieren! hier de taal Van ruiter, Hollands Admiraalt Toen hij met dertig ligte kielen De trotfche Vloot van Albi'ön, Door (*) Men leeze aangaande deeze aanfpraak het Leven van dï JLÜJITER dOOI GEKARD BRANDT bladz, 27, 23 en 29. A &  4 VADERLANDSCHE Door 's Hemels hulp, verdelgen kon! Zijn taal ontvonke uw braave zielen! Hij fpreeke u uit zijn grafzerk aan, En doe den ouden moed herkeven, Opdat, als toen, der Britten waan Voor Batoos watervolk mag beeven! J3oorluchte Vrienden en rechtaarte Vaderlanders! Die zo veel blijken gaaft van nooitbezweeken trouw: 'tHcerschzuchtig Engeland zwicht voor onze Oorlogfianders En laat de zege aan ons, ten fteun van 't Staatsgebouw. Gods Ahnagt ftreed aan 't hoofd van Hollands waterfchaaren: Zij fterkte uw kloek beleid en gaf ons moed en kracht. Nog eens: de vijand vlugt op de onvcrheerde baaren, En laat de fpiegels zien van heel zijn oorlogsmagt. Gij zaagt den Houten Brit met veertig zwaare kielen Opdaagen voor uw oog (*), en hieldt onwrikbaar ftand, Dan, '(*) Beftaande de Staatfche Vloot uit niet meer dan 30 Schepen, meest onder de 28 Stukken. Zie c. 2randt Leven van. de ruiter bladz. 26.  DICHTOEFENINGEN. 5 Dan, ook welhaast zaagt gij, getrouwe heldenzielen! Zijn fierheid zwichten voor de hulp van hooger hand. Hoe dreeven we op hem in met bliksmende kartouwen: Daar elk, gelijk een leeuw, voor 'tVaderland zich kweet! Wij mogten op ons recht en 's Hemels bijftand bouwen: En, dat verfterkte een' held, die voor de Vrijheid {treed. Zulks bleek, mijn aukes ! ( *) die, in t prangen der gevaaren , Het uiterst waagen dorst, toen 't volk den moed verloor. Gij zaagt den forfchen Brit, al fiddrend, op u ftaaren , Daar ge, in de plaats van vrees, den dood veeleer verkoor. Uw (*) Deez'xvas do uwe aukes, een Vries, met zij'n Schip geduurcnde den flag diep onder de Vijanden geraakt en zo fel bevochten, dat zijn Matroozen, geen ontzet voor handen ziende, den moed lieten vallen en hunnen Kapitein poogden te dwingen, om zich over te geeven: maar deez', zich met een brandende lontftok voor de Kruidkamer geplaatst hebbende, verfchrikte, door zijn mannelijke taal, de Vijanden zodanig en gaf den zijnen zoo veel harts, dat zij een befluit namen zich tot den lesten bloeddruppel te verweeren, met dat gevolg, dat zij twee zwaare Engelfche Schepen in den grond fchooten, en een derde zodanig gehaavend werd, dat het geheel buiten fiaat van tegenweer was. Men zie e. brandt, Leven van de ruiter bladz, 27 en 28. A 3  6 VADERLANDSCHE • Uw voorbeeld deed den moed in 't Zeemans hart herleeven: Offchoon de ftrijdbre kiel, op 't fchuimend pekelveld, Door laag op laag begroet, u bijna had begecven. Een bloodaart werd wel ras op uwe taal een held. God lof! niet eene kiel verboren we in het ftrijden: En, wij vernielden zelfs nog menig Waterfiot. Laat ons de Aartsgoedheid dan alleen de zege wijden, Die ons doet deelen in dit gunftig Oorlogslot I Dan: ASKuë herftelt, om trotfcher op te koomen, Veelligt op Pleimouths reê zijn Vloot aan 't vaste Land, 't Was dus het raadzaamst, dat men ijlings op de ftroomen Hem volgde, tot in 't oog van 't Albiönfche ftrand. Hij wacht daar nooit uw komst, mijn waardeLandgenooten! En, wij, wij tasten best op eigen kust hem aan. Dit zal de glorie van deez' Zeetriomf vergrooten. God fterk', en dat 's genoeg, ons mannelijk beftaan! En, wakkre helden! wat, wat heeft men dan te vreezen? Zijn goedheid Hond ons bij in den voorleeden Qag: Die op haar hulp betrouwt kan niet rampzalig weezen. Zij, zij verdedigt zelf het recht van onze vlag. Hoort  DICHTOEFENINGEN. 7 Hoort naar mijn voorftel dan! de zege is ons befchooren. De Vijand zie met fchrik, wen 't loot al dondrend weidt, Uit monden van metaal, den hollen boeg doorbooren! En, gaf hij blijk op blijk van zijn lafhartigheid? Wij zullen des te meêr zijn hooge Zeekasteelen Veroovren, als hij, minst op onze komst verdacht, Aan land zijn fchaê herftelt; wilt dan in 't voorrecht deelen, Dat NeéTlands vrijë Staat van deezen aanflag wacht! Ja, voelden eenigen hun hart den moed begeeven, Bij 't vestigen van 't oog op de Albiönfche Vloot? Die kunnen op uw fpoor naar heldenglorie ftreeven, En deelen in een' eer, voor allen even grootI 't Vermeerdert uwen roem, dat Gij op eigen kusten, Ten fteun der Vrijheid van den breeden Oceaan, Het Brittenlands geweld ftoutmoedig zult ontrusten En daar zien fiddren voor der Staaten Zegevaan. Die flagen zullen zij het best, het zekerst voelen. Zoo bied men moedig 't hoofd aan onrecht en verraad, Dat aan 's Lands rijkdom zocht zijn'wuften moed te koelen. Zoo, zoo verdedigt men. 't belang van oazeu Staat. Hoe  8 VADERL. DICHTOEFENINGEN. Hoe lacht de kans u toe en vleit ons met den zegen! 't Recht is aan deeze zij': daar de Almagt voor onsflrijdt! 5k Zie door haar' arm welhaast een duurzaam heil verkreegen: En, 't lieve Vaderland van 't fnoodst geweld bevrijd. MDCCLXXXI.  ZEETRIOMF; BEVOCHTEN ONDER HET BELEID VAN 's LANDS ZEEHELD, M. HARPERTSZOON TROMP, OP DE ENGELSCIIE VLOOT, ONDER DEN ADMIRAAL ROBERT BLAKE: DEN X. VAN WINTERMAAND M D C L I I. (*) ♦H+ «H> CjTij hebt met eeuwig diamant Der helden glorie in het Ncêrlands hart gedreeven, Erkentnis! ó gelei mijn teder Dichtverftand En fchenk mij vuur en leevcn! 't Gaat (*) Men zie aangaande dezen Zeeflag j. wagenaar, Vaderlandfche Hiftorie, 12de Deel, bladz. 222en223- g. brandt, • t Leven van de ruiter, bladz. 35 en 36. en f. halma Tooneel der Veiëenigde Nederlanden, Tweede Deel, bladz. 22$ en 230. —. B %  io VADERLANDSCHE 't Gaat wel: — ik zie op 't fchuimend veld, Bij 't wapperen der vlag en 't wentlen van de baaren, De Ziel der Vloot, den braaffien held, Den onverfchrokken' t r o m p aan 't hoofd der Waterfchaareir: Daar hij 's Lands Koopvaardijvloot dekt, En voor de vrije Zee ten trouwen Schutsheer ftrekt. Hoe vrij mag Batoos Vloedvorftin Haar liefde panden zijn befcherming toevertrouwen: En, op zijn moed en deugd, gerust van hart en zinn», Als op een' pijler, bouwen. Hoe veilig hobblen op het zout Een zesmaal vijftigtal van rijkbelaaden kielen; (*) Zij naadren, moedig, fier en ftout, Op 't braaf geleide der Bataaffche heldenzielen, De Hoofden, daar het oog reeds ziet Het witte Krijtgebergte in 't deinzende verfchiet. Dan, ( ) Beftaande de gantfche Vloot uit omtrent zeventig meest gehuurde fchepen, welke men ten Oorloge had uitgerust, waarbij zich gevoegd hadden deeze driehonderd Koopvaarders, die tromp tot bij Kaap Lezard en Engelands einde geleiden moest, als gezien kan worden bij w a g e n a a r , b r a m d t en u a l m a , ter plaatfe, hier voor gemeld.  DICHTOEFENINGEN. n Dan, welk een mastbosch rijst omhoog: Bij 't flikkren van de Zon op de Albiönfche kusten? Wat zeilen praaien hier den Zeeman in het oog: Om onze vaart te ontrusten? Wij drijven toe. — 's Lands Admiraal Ontvonkt den moed in 't hart van al zijn Waterknegten, Door 't voeren van dees heldentaal: — Mijn Vrienden! 'tis nu tijd voor 't Vaderland te vechten! Ziet hier uw' Vijand, tot den flag Gereed: volgt eed en pligt, tot eer van onze vlag! „ Vliegt, mannen! vliegt! 't is meer dan tijd, j, Om de onverheerde Zee kloekmoedig te bevrijden. Spaart, Togtgenooten! fpaart geen ijver, trouw of vlijt, „ Om voor 's Lands recht te ftrijden! „ Valt aan! verwint, en deelt in de eer, 5, Dat wij den trotfchen Brit den Oceaan doen ruimen! „ Hij fiddre voor uw krijgsgeweer „ En zie de vrijë Zee om vrije' boegen fchuimcn! — „ Almagtig God! (dus fpreekt de held) „ U zij ons lot betrouwd, ten fpijt van 't vreemd geweld!" B 3 Daar  12 VADERLANDSCHE Daar ftreeft reeds kiel bij kiel vooruit, Met ruiter, evertszoon en andre Waterhelden. Hoe zwelt het zeil! hoe rolt het bruifchend golfgeluid Langs blaauwe pekelvelden! Reeds kookt het fchuimend element: Daar borst de donder los uit vlammende kartouwen: "> En 't Zecpaart, ijlings omgewend, Doet Brit en Batavier een ijslijk vuur aanfehouwen. De forfche boeg geeft ftoot op floot, En aarde en hemel fchudt, bij 't waaren van den dood. Een bloedplas verwt het weemlend zout, Waar op men ruiter ziet zijn' Oorlogflanders voeren, En evertszoon den Brit verleert, om, trotsch en ftout, Op onzen fchat te loeren. Uoe loeit het balderend kanon! De fplinters vliegen, en de donderklooten gieren: De buskruidrook bedwelmt de zon. In 't eind, der Staaten Vloot begint te zegevieren. — Daar fpringt een kiel: wat flag! wat gloed! Zij plompt, geheel vernield, al fisfende in den vloed. De  DICHTOEFENINGEN. 13 De fulferdamp dekt nog de lucht; De ftranden daavren nog; en, mast en ftengen kraaken: De buik van 't Zeekafteel flaakt nog al zucht op zucht, Nog ziet men branders blaaken. Men biedt elkaêr getrouw de hand: En tromp en evertszoon veröovren kiel bij kielen; 'k Zie ruiter, de Eer van 't Vaderland, Al wat nog ftand houdt op den breeden plas vernielen. Tot dat de Dagtoorts zinkt in zee: En blake, vloekend, vlucht naar de Albiönfche reêi ó Ja: hij vlucht en beeft van fchrik: Hij durft zijn wrakke kiel in zee niet langer waagen, Triomf! mijn Leeuwendaal! wat gunfiig oogenblik! Ik zie uw heilzon daagen. De wakkre tromp voert uw banier Langs 't golvend marmer heen voor 't oog der Britfche ft randen, En klonk, gelijk een' Batavier Betaamt, het fnood geweld door zijn beleid in banden. Zoo wordt door hem de Zee bevrijd: En'k zie aan de Eeuwigheid den mam van tromp gewijd. Ja,  14 VADERL. DICHTOEFENINGEN. Ja, zoo doe thans 's Lands achtbre Raad Dien trotfchen hoogmoed voor haar Zegevaanen beeven: — Daar wij de bloem der jeugd van onzen vrijen Staat Zien naar die glorie dreeven! De Brit herdenk' nog deezen flag, En fchengeen rechten meêr, voor zoo veel bloeds verkreegen, Zoo bloei tot aan den jongden dag De Koop- en Zeevaardij, en deun op 's Hemels zegen, Die, in 't befchermen van 's Lands recht, Den Lauwer om het hoofd dier Waterhelden vlecht»  JAN van GALEN AAN 's LANDS STAATEN, NA DE NEDERLAAG DER ENGELSCHE ZEEMAGT, OP DE KUST VAN TOSKAANEN, voor LIVORNO. DEN XIV. VAN LENTEMAAND m d c l i i i. aan alle rechtgeaarte MEDEBURGERS. IPZlgde ik langs het pekelveld Rechtgeaarte Vaderlanders! Der Bataven Oorlogiflanders, Met den Zeeuwfchen Waterheld'$ Zaagt gij in de woejle golven /)' Engelandfchen waan bedolven. C x Mogt  16 VADERLANDSCHE Mogt ik u in een Tafreel tromp's doorluchte zege maaien; Ziet niet minder hier van galen, Groot, ftandvastig, trouw en eély Ja, naar waarde nimmer te ecren9 Op dien vijand triömfeeren! — Hoort dat Sieraad van ons Land Aan zijn boord 's volks moed ontfieekeny En der Britten magt verbreeken! 't Geen hij, met een veege hand, Zelf, kloekmoedig en gelaten, Schetst voor Neérlands achtbre Staat en. («) On- O) Men leeze, met betrekking tot de omftandigheden in die Dichtdukje vermeld, j. wacenaar, Vaderlandfche Hiftorie i2de Deel, bladz. 236 tot 238. c. brandt, 't Leven van be ruiter, bladz. 46 en 47. en voornamelijk f. halma Tooncel der Verëenigde Nederlanden, Eerde Deel, bladz. 345 «n 346. waar deeze Zeeflag breedvoerigst is omfchreeven.  DICHTOEFENINGEN. 17 * * * C^nwrikbre Zuilen van het lieve Vaderland! 'k Mag in dees' Letteren u de Overwinning melden, Bevochten, in 't gezicht van 't Florentijnfche ftrand , Op 't Britfche Zeegezag door NeCrlands Waterhelden. Ja,'kmag,fchoon zwaargewond, u fchetfen, hoe's volks moed En welbeproefde trouw, die allen bleef bezielen, - Dees wufte en trotfche magt op d' onbetembren vloed, Tot eer van onze vlag, zeeghaftig mogt vernielen. — Wij toogen, op uw' last, naar 't Middcnlandfche Zout: En, 'k hield een Zestal van des Vijands Zeekasteelen Bezet met onze Vloot, waar't vrij Livorno, ftout Op al zijn fterkten, 't nat om zijnen voet ziet fpelen. Florences Hertog had, dit wist ik, eerst verzocht, Ja, zelfs bevolen, dat die Watermagt zijn Staaten Zou ruimen: 'k wacht haar op, nabij Toskaanens bogt Reeds zeilreö, om die kust op 't fpoedigst te verlaatcn. (£) Hier zag ik bodlei, (c) nog voor 't daalcn van de zoa. Opdaagende uit de zee met vier paar logge kielen; Dan, hij hield ftand van ver, of hij beletten kon, Dat de andre zes zo ligt in onze magt vervielen. Hij ( i ) Gelijk men zien kan bij aitzema, 3de Deel, 33e Boek, bladz. 797. (c) Dees had het bevel over agt aanzienelijke Engelfche 'C 3 Sche-  18 VADERLANDSCHE Hij dreef flaauwhartig, na twee dagen, op ons in: Toen, dacht mij, was het tijd dien Bloodaart aanterandert; 'k Sprak: — „ Mannen! zeilen bij:valt aan, met kloeken zinn': „ Verdelgt, verwint den Brit, tot roem der Nederlanden! „ God fterkeuw heldendeugd.' — voldoet aan eedenpligt, „ En, wilt voor 't Vaderland, noch bloed, noch leven fpaaren: „ Opdat Brittanjes waan voor uwen ijver zwicht' „ En voor ons oog verzink' in de Italjaanfche baareu "! — Met houde ik kort bij wal: opdat zijn toeleg faal': En, ik het Zestal, nu gereed om uit te zeilen, Niet uit het oog verliez': daar 't volk, door mijne taal Ontvonkt, vast brandde, om hem de diepte te doen peilen. In 't eind, ik raakteflaagsmet bodlei: maar elk wendt, Op mijn bevel, den boeg, na hem de laag te geeven, Naar appleton, dien hier de Brit voor Vlootvoogd kent, En doet voor ons gefchut dien ftouten Trotsaart beeven. — 'tls waar, ik voelde mij door 't vijandlijke loot Getroffen; 'k liet den moed mij daarom niet ontvallen: Maar fterkte, door mijn taal, bij 't dreigen van den dood, Ons Ito ut en wakker volk; aan 't hoofd nog van hen allen. Ja, Schepen van Oorlog. Gelijk men zien kan bij wagenaar, halma en brandt, op de hier boven aangehaalde plaaifen.  DICHTOEFENINGEN. j9 Ja, 'k zag, wat vreugd! ik zag, bij 't ftroomen van mijn bloed, Hier Hollands oude trouw, dat volk uit de oogen (braaien: En, zulks was mij genoeg: — Het fttrven valt hem zoet, Die '/ lieve Vaderland zo grootsch ziet zegepraaien. () Held () Befchermers van het recht der vrijë Nederlanden! — ó tromp! («) Vad. Hjst. D. o- bl. 55. (i) Zie dc voorige Dichtftukjcs-,  DICHTOEFENINGEN. 25 6 tromp! die aan geen' eenen dag Bepaald, driewerf de Zonneftraalen Op 'tfchuimend Zout verrijzen zag, En, driewerf 't hoofd weêr onderhaalen: Gij, gij verdelgde in ftrijd op ftrijd Zijn Heerschzucht! — En, de Zee, bevrijd Döor U en Batoos heldenzielen, Zag op den vierden morgenftond, In 't oog van onzen vrijen grond, Üvv Zegetekenen afwaaien van 's Lands kielen, (c) Maar, hoe! ~ de Brit herftelt zijn magt, En, doet op nieuw de golven rooken; — Hij nadert, daar mijn Held hem wacht. —• De fcliorre donder, losgebrooken Uit koopren monden, loeit en giert: Wen tromp zeeghaftig zegeviert. —. Hoe kraaken al de Zeekasteelen, Bij 't hobblen op den breedcn vloed! — Daar wendt hij met zijn waterltoet, En laat nog eens 't gefchut op mast en ftengen fpeelen. Wat O) HALMA D. 2. bl. 230. BRANDT bl. 39. Vad. HiSL D. 12. hl- 233. (d) HALMA D. 2. bl. 230.  a6 VADERL. DICHTOEFENINGEN. Wat ijslijk vuur! ik zie 't geweld Zelfs op den naam van tromp aan 't beeven! — „ Schept moed, mijn Vrienden! (fpreektdeHeld:) „ Gods hulp zal nimmer u begeeven. ,, ó Zuilen van het Vaderland! „ De Vijand zwicht: — houdt eerlijk ftand "! — Dan, laas! wat flag! — fchreit, Batavieren! — Hij valt en zegt: — „ ik heb gedaan: — „ lk fterf.- — God ftcrke uw grootsch beftaan, „ En doe de vrijë vlag van vrijë ftengen zwieren"! (e) Hoe woedt de wraak nu op het Zout! Zij gloeit in 't oog der Waterfchaaren; — De Vlag is evertszoon betrouwt, (ƒ) Een bloedplas verwt en fchip en baaren. Hoe zucht elk Zeeheld bij het lijk Des Admiraals! — 'k zie blijk op blijk Van rouw, zelfs in het triömfeeren; — Dan, roem, ó mom! terwijl gij zwicht, Op 't ondergaan van zulk een Licht, Sneeft tromp : de ruiter doet den Brit 's Lands rechten eeren» (e) brandt bl. 55. (ƒ) Dezelfde, bl. 56.  NEDERLAAG der ENGELS CHE ZEEMAGT, onder het beleid van 's LANDS ZEEHELD MICHIEL de RUITER. OP DEN XI, XII, XHI EN XIV VAN ZOMERMAAN D M d c L X v i. (Zie brandt bl. 471 --496. Vad. Hist. 13d. bl. 204-210.) ][3ataven! 'lc hef op nieuw weêr aan, En zing der vaadren heldendadn. — 6 Dichtkunst! ei, beziel mijne onbedreeven vingren, Bij 't handlen uwer elpen lier: Ja, leer mij om het hoofd dier waterleeuwen flingren Den frisfchen eerlaurier! 't Gaat wel. — Zie ik in 't ruim verfchiet, Bij 't rijzend morgenlicht, daar niet, Langs 't witte Krijtgebergt, der Britten Zeekasteelen?— ó Ja: — Prins robert, fier van ziel, Voert hier den waterftaf, de Golvelingen fpeelen En dartlen om de kiel.. E Men  s8 VADERLANDSCHE Men nadert. — Welk een vuur, wat gloed Spreidt zich hierop door 't Hollandsch bloed Van ruiter! die, bedaard, met Batoos waterfchaarea Hem afwacht; wen de dageraad Het vrijheidlievend oog ziet op die zeilen ftaaren, Met een gerust gelaat. In 't einde fpreekt 's Lands trouwfte Held: „ Ziet daar op 't hobblend pekelveld, „ Doorluchte Bataviersl wat vijand wij beftrijden! „ 't Hangt alles af van dit gevecht. — 3t Wilt dan uw eei'!ijk bloed met mij der Vrijheid wijden; „ God zelf befcherm' ons recht! „ Houdt op den Brit kloekmoedig aan! „ En, laat de brcedc waterbaan „ Uw' naam verëeuwigen! — de lauren u verfieren! Elk heeft op onze vrijë vlag M Het oog gevestigd: toont dan ook wat Batavieren „ Vermogen in den flag! „ De waan verblinde u echter niet; „ Neen: fleunt op Hem, die 't alles ziet! — „ De Britfche Vloot bevat ook helden, ook foldaateiu „ Men wacht de Zege alleen van God! s» Wij mogen veilig op zijn' bijftand ons verlaaten. — „ 'k Betrouw aan Hem ons lot! „ Mijn  DICHTOEFENINGEN. «9 „ Mijn vrienden! volgen we eed en pligt! — „ Dat niemand van ons allen zwicht'! — Geen ijdle vrees moet ooit een Hollandsch hart verheeren. „ Toont, toont, getrouwe Hcldenftoet! „ Hoe gij kunt fterven, of verwinnaars wederkeeren! — „ Zoo, zoo herleeve uw moed " 1 Hier zwijgt de Held. — Hoe gloeit in 't oog De oprechte trouw, die 't volk bewoog Te vechten voor 's Lands Eer, de Vrijheid, Recht en Wetten ! Elk zweert, vol vuurs, met hart en hand, Tot aan den laatften fnik zijn leven optezetteii Voor 't lieve Vaderland. Matroos ziet met een' ftouten lach Op roode, en witte, en blaauwe vlag, Die van de ftengen zwiert der Britfche waterflooten. —» tromp vliegt vooruit: — wat eedle ziel! — Daar valt hij aan; — wat vuur! — de boegen kraaken, ftootcn,Gints zinkt aireede een kiel. Die Batavier, zoo trouw als groot, Geeft onverzaagd in 't vuur zich bloot. — Des vijinds braaffteu zelfs zie 'k fiddren en bezwijken; — Den Brit word paal en perk gefield. — Kies, barklei! vrij den dood, daar gij de vlag moetftrijkeu! Gij ftcrft nog als een held! E 3 Wat  $o VADERLANDSCHE . Wat flag! — daar valt mijn evertszoon, Die zuil van Batoos vloeibren Troon, Schoon hij reeds zegeviert, door 't woedend lood getroffenl En 'k hoor, terwijl de nacht ons fchéidt, Nog menig mast en fteng in 't water nederpluffen, Verbrijzeld in den ftrijd. Dan: naauwlijks krijgt men 't morgenlicht Van 't hooge zeeflot in 't gezicht, Of 't watervolk brandt weêr om moedig aantevallen: de ruiter fcint den braaven ftoet Der Hoofden aan zijn boord; — zijn taal ontvonkt hen allen In nieuwen ijvergloed. De Helden ftaan gelijk een muur. De Zee toont ons een blikfemvuur, Uit dikken rook en fmook, al blikkrend, voortgefprooten. 't Gekerm vervult de ruime lucht: En bout en fplinter fnort door wederzijdfche vlooten. De boeg flaakt zucht op zucht. Wie roemt hier recht de krijgsmans deugd, Van tromp, des Zeemans lust en vreugd, Dien jongen Waterleeuw, waarvoor de Britten beeven! Zijne onverfchrokken heldenziel Vcrwisfelde in den ftrijd, gewoon naar eer te ftreeven, Nu de een' voor de andre kiel. De  DICHTOEFENINGEN. 31 De Vijand valt met woest getier Op dien rechtaarten Batavier: — Men wil de zegepraal ftoutmoedig hem beletten. Hoe kraakt het waglend Zeegebouw! — Wat gloed! reeds juicht de Brit. Dan, 'k zie hem fluks ontzetten'. Door ruiters moed en trouw. Hoe menig wakker Oorlogsheld Wordt ftrijdend voor 's Lands eer geveld! Hoe menig kiel, met zeil en treil, in 't fchuim bedolven, Eer wij de zon, den vierden dag Met gloeiend purper af zien fchittren langs de golven, Op 't wappren van de vlag! Wie fchetst, bij 't rooken van den vloed, De Krijgsdeugd, trouw, den eedlen moed, Door vander hulst betoond, ten kosten van'smans leven! Hoe ftond hij onverwrikbaar pal! — Wat eer! met zo veel roems voor 't Vaderland te fneeven: Der Vrijheid ten gevall'! „ Nog eens: (zegt ruiter:) mannen! vecht! „ Verdedigt ons gefchoncien recht! „ Reeds rijst de vierde dag: de Zege is ons befchooren! — „ Och! dat uw trouw den Brit verwonn'! „ Geen Nederlander is ooit tnt een' flaaf gebooren „ Van 't nijdig Albiön ". D E  32 VADERL. DICHTOEFENINGEN. de liefde geeft nog blijk op blijk Hier van. — 'kZie roeert vast het Rijk Van k a r e l , daar hij zwicht, met icon k en andren, zoeken. Hij zwicht! ö ja: triomf! hij zwicht! EnASKuè", geboeid, mag op al 't Bootsvolk vloeken Tot aan het morgenlicht! Een dikke mist rijst naar omhoog En dekt de Vlooten voor ons oog: Totdat ten vijfdcnmaal de gouden zonneitraalen Den Oosterhemelkring beflaan; De Brit is weggevaagd. — 'k Zie ruiter zegepraalen Op Nereus vloeibre baan. Hoe brandt eïks hart van eedlen gloed, Op 't naadren van dien Heldenftoet! Daar llrecft het Zeepaart reeds de vrijë haven binnen. (*) Hoe juicht, en ouderdom, en jeugd! De zucht naar zulk eene eer ontvonkt elks hart en zinnen, liet ftrand weergalmt van vreugd. Zoo ziet ge ook eens, mijn Landgenoot! Op 't fpoor dier mannen, waarlijk groot, De Biitfche roos, op nieuw, van haaren fteel gebrooken! Ja, bij het bruifchend golfgeluid, Eerlang het oude vuur in 't Zeemans hart ontffooken, En Englands waan gefluit! (*) Den 15 van Zomermaand. Zie brandt bladz. 495.  JAN van BRAK EL AAN BE OPPERHOOFDEN VAN 's LANDS VLOOT, OP DE RIVIER VAN ROCHESTER of CHATTAM; IN HET JAAR M D C L X v I I. (*) «K* «K* «H» «H* 4*^ *K* TOEWIJDINGE AAN HET VADERLAND. "JWaarin is 't- meest 'uw' luister aantetreffen, Mijn dierbaar Vaderland l Is V /'» glorierijken Jland En bandelbloei, waarop uw fteden zich verheffen! Of, (*) Men zie, aangaande den inhoud deczer aanfpraak c. brandt, be ruiter, bladz. 567 — 579. halma. Tooneel der Nederl. 1 D. bladz. 161. Vad. Historie 13 D. bladz. 260 en 261. F 2  34 VADERL A N D S C H E Of, vind ik 't bij het breid/en van de Zee, Die reeds voorlang u had in 't fchuim bedolven , Zo niet door kunst het woên der bulderende golven Wierd af gefluit op uw bedijkte reê? Fortuin neemt af bij V wentlen van de dagen, Als 't ebben van den flroom: En, wie, wie houdt de Zee in toom, Wanneer zij, voort geperst door woedende onweêrvlaagen, Het paalwerk floopt: door dijk en dammen boort ? — Dan, roemrijk Erf! uw nooitverdoofbre glorie, De deugd des Bataviers, gefchetst in 's Lands Historie 9 Heeft nooit in V oog der braaven uitgegloord. Een eedle ziel kan naauwlijks zich verzaaden, Als zij in 't vrij gebied Der oudren Eertropeen ziet! Die prikkels noopen haar tot waarlijk groote daaden. — De naneef wordt op dit gezicht een held: Ja, hij, van vrijheidliefde aan '/ gloeien, Foelt pas dat edel bloed door de aadren fpeelen, vloeien. — Of, hij vliegt in op al 't uitheemsch geweld! Hier  dichtoefeningen. 35 Hier door ontvonkt, fielde ik mijn Cimbeltoonen , Aan u alleen gewijd! En fchetste, in waterjlrijd op ftrijd, 's Lands Oorlogsblikfems af, voor 't oog van Batoos Zoonen.— Die gloed, dat vuur, al ft erker aangekweekt, Doet weer op nieuw mijn' boezem kloppen, beeven, Om v perk der eeuwige eer klapwiekende in te ftreeven! — Dan: welk een taal! — 'i is b r a k e l , die hierfpretkt. ]jB efchermers van het recht van Neêrlands vrijen Staat! Gereed, om 't ongelijk, ons aangedaan, te wreeken: Vergunt een' Batavier in uwen achtbren Raad, Schoon hij door drift misdeed, ( a ) met ronde taal te fpreeken! Verfchoont een losfe daad, door mij te wuft volbragt! — Die misflag doet mijn oog op heldenglorie (baren: Gereed met mijne kiel, zo gij 't flechts raadzaam acht, Op al het woest geweld ftoutmoedig in te vaarcn. — De (a) Zijnde de Held dien morgen, omdat hij tegens het verbod van Matroozen aan Land te Iaaten gaan, overtreeien had, en zijn Sloep met eenig Volk aan Land gezonden, door den Ruart in hechtenis gezet, zie brandt bladz. 574. en halm a op de aangehaalde plaats.  S6" VADERLANDSCHE De Brit flop vrij den flroom en fpan zijn keten uit: (£) Ja, dondre van den wal op onze Zcekasteelen; — Zou door die voorzorg dan uwe aanflag zijn gefluit! — Of voelt men 't Hollandsch bloed niet méér in de aadren fpeelen ? Dat bloed, der Vrijheid zo trouwhartig toegewijd Door onze Vaderen, door ons, hun echte Neevcn: — Dat bloed, waardoor een Held in 't heetfle van den ftrijd Zijn' hoogden wellust acht, voor 't Vaderland te fneeven. 6 Neen: — 'k zie uit uw oog, beroemde en achtbreftoetl De zucht voor 's Lands belang met eedlen luister ftraalen ! — Dat oog, dat heldenöog, keurt reeds mijn' toeleg goed; En, 'kzal, op uw bevel, ik voel het, zegepraalen! Bataven! iteeds gewoon aan kloeke heldendaên: De voorfpoed lacht ons toe, zo elk maar iets durft waagen! Waar, waarom dan gedraald in zulk een grootschbeftaan? Vliegt op de Keten in: — de Zege is weggedraagen! — De dimrgezwooren Eed aan 't lieve Vaderland, De roem, de pligr eischt zulks: en moet ik 't leven laaten, Ik offer 't willig op, en doe mijn woord gefland; ~ Wat kan, doorfchandbezwalkt, ons 't lieflijk daglicht baaten ? Dus (b) Hebbende de Engelfchen beneden het Kasteel van Upnor twee groote Schepen doen zinken , om de Rivier te floppen die ze daar ook met een dikke ijzeren keten, loopende over katrol len, die op Vlotten droeven , hadden geflooten: zoo als breedvoerig bij brandt omfchreeven wordt, op de aangehaalde plaats.  DICHTOEFENINGEN. 3? Dus wordt de glorie van het vrij Gemeenebest Gevestigd in den gloed van Kareis Zeekasteelen. Wat vreugd! 'k zal in die Eer, voor ons beroemd gewest, Dat niets dan Helden teelt, ó Braaven! met u deelen! — Want, was 't ons oogmerk niet te woên met vuur en (hal Op Cheppeys weerloos volk en de onfchuld te onderdrukken; (c) Dat dan de fiere Brit op beter wijs betaal', Door 't branden van zijn Vloot, der Schelüngs ongelukken! Charnesfe zwichtte reeds en zag de Zegevaan Geplant, daar alles vlugt, op zijne fterkte en muuren. Het is geflecht; (d) — en, zou der Engclandren waan Uw' onverwrikbren moed een oogenblik verduuren ? — Stem in mijn' aanflag dan! — wat hoor ik! welk befluit! Gij zegt: „ we ontflaan u: ftreef met al uw Waterknegten „ Den flroom kloekmoedig op! — dat niets uw' ijver fluit! „ Wij volgen op uw fpoor, om aan uw zij te vechten ". — 'k Herleef! ó wakkren! ja: — 'k Huif op de Keten in, Gereed om alles voor 's Lands glorie op te zetten Wat vuur! — mijn ziel is niets dan moed en vrijheidsmin! 't Gevaar kan nooit den Held een ftout beftaan beletten. Dat (O Zie brandt biadz. 572. (d) Zie brandt bladz. 571 en 572. Vad. Hist. 13. Deel, bladz. 261.  33 VADERL. DICHTOEFENINGEN. Dat gaat u voor. — De Brit beef voor Bataaffche trouw, En zie van fpijt verteerd, zijn Watermagt verbranden! Vaart wel, ó Zuilen van het achtbaar Staatsgebouw! God zelf befcherm' het recht der vrijë Nederlanden! — Ja, Albiöns geweld zien wij met Kareis waan, Gelijk zijn Oorlogsvloot, in rook en fmook vergaan!  ZEGEZANG, OP DE OVERWINNING; BEVOCHTEN, ONDER HET BELEID VAN 's LANDS ZEEHELD MICHIEL de RUITER, OP DE TWEE KONINGLIJKE VLOOTEN VOOS, KIJKDUIN, BIJ DB HELDER, DEN XXI. VAN OOGSTMAAND mdclxxiii. "^^"at eedle drift! wat vuur! wat gloed Ontvonkt het Vaderlandfche bloed! 'k Voel 'tfpeelen, woelen, kloppen. — Bedrieg ik mij: — of, gaat mijn geest Klapwiekend met den rei te feest, Waar de Aganippe vliet van Pindus heuveltoppen? — Bezielt ge, ö fchoone Poëzij! Hier de elpenlier met zilvren fnaaren? —> 6 Ja: — gij zet me uw' invloed bij! — 'k Zie niets dan lauwerblaêren. G Ver*  4o VADERLANDSCHE Verrukking fchetst, voor 't oog der ziel, Het Waterpaard, de vlugge kiel Van ruiter, de eer der Helden. — Hoe ftreeft het blij de Haven in, Begroet door NeéTIands Koopvorftin! Een Zegezang weergalmt langs Nereus vloeibre velden. De naam van ruiter ftijgt omhoog: De golven wentlen, dartlen, fpeelen, En fchijnen voor het heldenöog In zijnen roem te deelen. Hier hoor ik de Agrippijnfche Zwaan (*) Der Batavieren heldendaên In gouden vaarzen zingen; Hoe fchetst zij ruiters Krijgsbeleid En trouw en moed en dapperheid! Ik voel haar' zuivren toon in 't diepst des boezems dringen. Daar, fticht an toni des, vol vier, (*) Den Held een eeuwig Zegeteeken, Tropeën, rijk van kunst en zwier, In Batoos vrijë ftreekea. Gind3 (*) Zie vondels Poëzi;, i Deel, en antonides Gedichten, bladz. 42 tot 45.  DICHTOEFENINGEN. 41 Ginds nadert Neêrlands achtbre Raad, Om dien Befchermer van den Staat Zijn dankbaarheid te toonen. Ik voel, mijn tedre boezem zwelt, Verwonnen door een zacht geweld, Om met een luttel loofs zijn heldenkruin te kroonen. — Dan: Dichter! — drijf in laager lucht! —■ Strijk neêr: — uw zwakke kunst moet zwijgen. — Wie volgt een' Aadlaar in zijn vlugt? Wie kan ten Hemel ftijgen? De Held verfloeg en Gal en Brit En bleef, zeeghaftig, in 't bezit Der Zee; Hij doet de Vrijheid Herleeven door zijn Zegepraal.— Hoe davert de kristallen zaal ¥an Vader Oceaan, op 't juichen van de blijheid! —• De roode, en blaauwe, en witte vlag (*) Strijkt voor 's Lands ftrijdbre Waterleeuwen. — En, Batoos Vijand voel' dien flag Tot in de afrollende eeuwenl Wie (*) Zie brandt, bladz. 857.  4* VADERLANDSCHE Wie fchetst, hoe bankerts Heldenziel Den hlikfem van zijn Oorlogskiel Wist naar d'estréé te richten? Hoe zag die nijvre Batavier, In ruiters moedig Krijgsbeftier, Voor Hollands Zegevaan de Franfche Standaarts zwichten! Hoe deinsden, fiddrend, voor den Held Die anders ftoute Waterfchaaren! Men zag ze op 't fchuimend pekelveld Van verr' naar d'uitflag ftaaren. Elk Batavier ftond als een rots, Omringd van woedend golfgeklots. •—. De donderklooten gierden; Het Mastbosch daverde op den vloed; — De Zee vertoonde een' ltroom van bloed: Waar ruiter, tromp, van nes, en bankert zegevierden. Held sweerts, de glorie van het IJ, Zag, fchoon gewond, den Engelander Eerbiedigen 's Lands Zeevaardij, En Batoos Oorlogftander. Hij  DICHTOEFENINGEN. 43 Hij troofte zich het grootst gevaar Met liefde: en, 't roemrijk heldenpaar, Deed alles voor zich beeven: — Wat zag men hier al wederftand! Zij offerden aan 't Vaderland, Met gelder, ruiters zoon, hun eerlijk Heldenleven» De Vrijheid, in dat bloed gevest, Schreef hunnen naam in 't hart der Zoonen , En fiert, tot roem van ons Gewest, Het Lijk met Zegekroonen. Niet min' zag Batoos Waterleeuw, (*) Beflierd door tromp, bij 't woest gefchreeuw „ Dat oprees uit de golven, Daar hij den fieren Brit begroet, Held Spragh, al zuchtende, in den vloed Door zijnen gouden klaauw voor de eeuwigheid bedolven. Wat blonk hier Krijgsdeugd, moed en trouw! —• Zju 't Hollandsch bloed zich ooit ontëcren, Gewoon, ten fteun van 't Staatsgebouw, Met roem te triümfeeren! Daar (*) De Gouden Leeuw, door tromp gekommandeerd, zie ir and t, bladz. 860.  44 VA DE RL. DICHTOEFENINGEN. Daar gaat de zuivre Godvrucht voor, En, doet in 't heilig Tempelkoor Een' Burgerfloet vergaadren: Ze ontfleekt, met de eedle Heldenfchaar, Den wierook op het hartaltaar. — Nu juicht de dankbre ziel van Neêrlands achtbie Vaadren! Ziet, hoe dees Schoone, in 't wit gewaad, En met onwankelbaar betrouwen, Het oog, vol vreugds, ten hemel flaat, Dat op Gods hulp mogt bouwen! Zij, zij alleen verfterkt een' Held, Die op het golvend pckelveld Zal voor de Vrijheid flxijden. — Mijn ruiter, wachte ook fteeds van God Een rijkgezegend Heldenlot, Gereed zijn dierbaar bloed aan 't Vaderland te wijden: Waar door de fiere, de eedle Maagd In Batoos bloefemrijke dreeven, Al wordt ze op nieuw zo fnood belaagd, Pronkt met den vrijen hoed voor 't oog der dankbre neeven.  MICHIEL de RUITER aan zijnen zoon ENGELdeRUITER, (*) <•*■> <•*•> <'*'> <'*■><■*•><■*•> <•*> TOEZANG, aan alle VADERLANDLIEVENDE MEDEBURGERS. Goelijk een fiere hengst in 't ruim Olimpisch veld, Bij 't klepperen des hoefs en v gloeien van de raadren, Nog eene poging doet, daar hij naar ö" eindpaal fnelt, Zo tracht mijn geert zijn kracht nog eenmaal te vergaadren. — Hoe (*) Deeze brief moet voorönderfteld worden gefchreeven te zijn, toen deeze onoverwinnelijke Zeeheld, in den llag bij het Eiland SicHicn, omtrent den berg Etna, doodelijk gewond, met 's Lands vloot in de baai van Siragosfa ten anker lag: kort voor zijn overlijden. Zie, aangaande de omftandigheden, in dit dichtftukje vermeld, het Leven van de ruiter door gërard brandt, bl. 975, en eenige volgend;, Ai  46 VADERLANDSCHE Hoe klopt en gloeit mij 't hart, daar ik 'sLands Admiraal Zijn laatfle Zegepraal Laatfchetfen voor het oog van U, mijn Landgenooten ! 6 Kroost van Batol lees, lees ruiters jongjlen groet! Zijn taalontvonK1 het vuur, in 't eerlijk hart bejlooten , In 't hart des Bataviers, dat niet dan Helden voedt! Ja, zie hier 't echte beeld van eenen Nederlander! — Nog triomfeert door hem der Staat en Zegejlander, Daar reeds zijn vlotte ziel op veege lippen zweeft, En , na dit laatst vaarwel, ten hemel binnen ftreeft l — Ontvang, geliefde Zoon! mij waardiger dan 't leven! Met dit befchreevcn blad uw Vaders jongst vaarwel, 'k Voel, doodelijk gekwetst, de krachten mij begeeven: Doch fterf niet zonder roem door Gods alvvijs beftel. 'k Moet echter voor mijn einde u de overwinning melden, Door ons bevochten op het Franfche zeegezag: Tot onverwelkbren roem van Hollands dappre helden En onvcrgangklijke eer voor onze vrije vlag. 'tls  DICHTOEFENINGEN. 47 't Is waar: 'k zal deez' triomf thans met den dood betaalen: Dan, bij het gonfen van de kogels opgevoed, Trof ik maar 't zelfde lot, dat heemskerk, tromp, van gaalen, piet hein en andren meêr in 't ftrijdperk is ontmoet, 'k Hield mij die mannen in mijn kindsheid reeds voor oogen: Hunn' dood ftelde ik mij voor: dit weet ge, waarde Zoon! En, drukte ik 't zelfde fpoor, in 't oorlog opgetoogen, 'k Wacht ook in de eeuwigheid geen andre gloriekroon. Gij weet, hoe 'k met de bloem van Hollands waterfchaaren, Op last der Staaten, toog naar't middellandfche zout, Tot fteun van Spanjes Vorst, wiens vlootling op de baaren Der Siciljaanfche zee zich ons gelei betrouwt. Hier daagde Frankrijk op, bij 't bruifchen van de ftroomcn Langs 't oud Trinakrië, waar 't Catanefche ftrand Een breede {treek ons toont van vette en vrugtbre zoomen , En Etna's zwaavelkolk geduurig rookt en brandt. Daar gong toen 't dondren aan uit duizend koopren keelen, Verzeld door 't golfgcklotst en 't fchuimen van den vloed; Wen ik uit ons gefchut de trotfche zeekasteelen Van Frankrijks Admiraal met volle laagcn groet. II 't Ge-  48 VADERLANDSCHE 't Gevecht was woedend, en de trouwe heldenzielen Van ons ftoutmoedig volk braveerden nood en dood , Bij 't kraaken van den boeg der drijvende oorlogskielen: Als ik getroffen werd door 't vijandlijke loot; Ja, ichoon ik nedcrfrortte in 't hevigst van het ftrijden, Dit wekte, in plaats van vrees, nog meer den ouden meed: Daar mij die braaven al hun liefde en ijver wijdden, Zelfs door mijn taal ontvonkt, bij 'tftroomen van mijn bloed. En, 'k had mijn bede naauw tot de Almagt opgezonden, Voor hun behoudenis in 't prangen van 't gevecht, Of, ik verneem, wat vreugd ! fchoon eik treurt om mijn wonden, Hoe deeze zeeflag was tot Hollands eer beflecht. Nog dreunde mast en (leng, door 't loeïcn der kartouwera f Van 't hooge zeeflot van den wakkren Kastiljaan, Als ons de Franfchc vloot zijn fpiegels deed aanfehouwen, En zette 't op Mesfine in volle zeilen aan. Zij kliefde noordwaarts af de Sieiljaanfclic baaren, Wen 't fchuimend zout den boeg der vlotte kiel befpaf: Met ijver nagezet van onze waterfchaaren, Tot haar de duifternis bedekte op 't zwalpend nat. En,  DICHTOEFENINGEN. 49 En, toen de dageraad den Oceaan beflraalde, Bereikte 't oog niet meer de zeilen van die vloot: Zo dat ons volk dien dag, eer nog het zonlicht daalde, In Siragosfa's baai een vrijë rust genoot. Dit moest ik, waarde Zoon! u melden voor mijn flerven. 'k Wacht nu, in God gerust, dat uiterfte oogenblik. Ik mogt, 4k-^& mij genoeg, deez' zeetriomf verwerven: Voorlang den dood getroost, ja zonder vrees of fchrik; 'k Zworf van mijn vroegfle jeugd op Nereus holle golven , En ploegde, in dienst van 't Land, het weemlend pekelveld; Ik zag zo menig kiel daar in het nat bedolven, En leerde, in flag op flag, het flerf lot van een' held. Nu nadert, 't is Gods wil, het einde van mijn leven, 't Vcrmoogen mindert, daar het lichaam zwakker wordt. Ik heb mijzelv', mijn Zoon', ten voorbeeld u gegeeven, En voor het Vaderland getrouw mijn bloed gcflort. Volg gij dat voetfpoor na, fleeds met uw' ftaat te vreden, Aan God en ons gewest tot in den dood getrouw; Zoo wint gij, door uw deugd, des volks genegenheden l Zoo wordt ge een fterke zuil van 't wigtig Staatsgebouw! H 2 Wil  50 VADERL. DICHTOEFENINGEN. Wil boven 's Lands belang uw leven nooit waardeeren: Maar, offer 't willig op, wanneer gij, met de vloot, De dierbre Vrijheid zult befchermen ofverweeren; En denk, ja denk, mijn Zoon! aan 't bloed, waaruit gij fproot! Een bede heb ik nog hier, ftervend, bijtevoegen! Troost gij uw moeder, die vergeefsch mijn' doodbefchreit. God riep mij tot een' post, dien 'k waarnam met genoegen, En, lost hij mij nu af: ik ben gereed, bereid. Zijn eeuwig albefhiur behoed' mijn vrouw en kindren! 'k Betrouw hen allen aan de zorg van hoogcr hand: En hoop hen eens hierna, daar niets ons heil zal hindren^ Met u te ontmoeten in een ander Vaderland! Mijn Zoon! 'k fpoed u vooruit naar dat volzalig leven. — Vaarwel! — betracht uw' pligt. — God wille u nooit begeeven.'  OP DEN ZEESLAG, TUSSCHEN 's LANDS VLOOT, onder het bevel van den manhaftigen SCHOUT bij NACHT ZOUTMAN, EN DE ENGELSCHE ZEEMAGT onder den ADMIRAAL PARKER; VOORGEVALLEN, DEN ^den VAN OOGSTMAAND MDCCLXXXI. «H» 4"* 4* AAN 'sL A N D S HELDEN. JB) efchermers van dit vrij Gewest! Civilis Heldenkroost! recht'êedle Batavierenl Op wiens verheeven moed 't Heelal zelf de oogen vest', Zo ver der Staaten vlag en zegewimpels zwieren! — I a Wat  52 VADERLANDSCHE Wat gloed!- hoe klopt mijn bont! mijn dierbaar Vaderland Brengt mannen voort, wien deEer, voor't leven, kan behoren: Door Batoos vrijë Maagd, met haar gewijde hand, Bij V jchudden van de /peer, het roemrijkst toon befchooren! Zag dit, zag dit mijn krul, die nooit verwonnen Held! Een naam, in V NeMands hart met diamant gefchreeven Door wdare erkentenis! een naam, waar voor >t geweld, Schoon V hem vermoorden mogt, hier namaak nog zalbeeven! - Mijn kr ul ! - maar neen: - Gij wreekt op dat gevloekte rot, Bij 't donderend geloei der buldrende oorlogsvlaagen, 's Mans dood: daar bentinck hem omhoog begroet bij God: En ik 's Lands heilzon zie op beider grafzerk daagen! - Iloeftddert nu, vol fchrik, voor onzen Waterleeuw, Die kop en maanen fchudt, dat mast en ftengen kraaken, Het Britfche wolvennest met jammerend gefchreeuw: Daarbij op 'tfchuimendzout voor Hollands eer blijft waaken ! - En, volgde ik, zingende, u in dien roemrucht en ftrijd': Mijn zang wordt dan ook best, Bataven! u gewijd! Nog vloeit het heldenbloed den Batavier door de aadren, En Hollands Waterleeuw houdt nog kloekmoedig fiancifl Laat vrij een trotfche Vloot van Britfche roovers naadren: De Godlijke Almagt firijdt voor de eer van 't Vaderland. Zij  DICHTOEFENINGEN. 53 Zij zelf bezielde 't hart van NeéTlands waterfchaaren: Ja, zette ons Ifrijdbaar volk en moed en krachten bij; Daar 't in het perk der eer op heldenroem mogt ftaaren: En pal ftaat, als een rots: ten fpijt der Zeeharpij. Geen Nederlander weet van zwichten, of van wijken: Maarfneeft, of overwint!— Schoon parker raast en tiert: Hij zag nooit Staaten Vlag voor al zijn woeden ftrijken; — ó Neen: — daar deinst hij af; — en, zoutman zegeviert! Die Held, de ziel der Vloot, doet Neêrlands vijand beeven, Op 't hooren van zijn' naam: bij 't dondren op den vloed ; En ,'t is of rui ter, tromp en b rakel hier hcrleeven: Daar hij d' ontaarten Brit met laag op laag begroet! — God lof! gij overwint, getrouwe Batavieren! — Gij ziet de onwelkbre kroon uw heldenkruin bereid! — Zoo blijft de vrije vlag om vrije ftengen zwieren! — Heel 't ftrand weergalmt op 't zien van zo veel dapperheid. I 3 kins-  54 VADERL. DICHTOEFENINGEN. kinsbergenJ welk een trouw betoont Ge, ó Eerder Helden? Wie roemt naar waarde braaks, van braams en starings Wie wakkren dedel: niet dan met ontzach te mefi?^ En bentinck , waarlijk groot, bij'tftroomen van zijn bloed l Bataven! 'k zie uw'naam, naast dien van zoutman , glooren, En, met de ruiter, reeds de onfterflijkheidbefchooren J TER  TER NAGEDACHTENIS VAN DEN HOOGfVËLGEBOOREN HEERE WOLTER JAN BARON BENTINCK, SCHOUT BIJ NACHT VAN HOLLAND EN IVESTFRIES' LAND: BENEVENS ADJUDANT GENERAAL VAN ZIJNE DOORLUCHTIGE HOCGHEID , ALS ADMIRAAL GENERAAL. Overleden aan zijn bekoomen wonde in den Zee/lag tegen de Engelfcben, op den ^'»van Oogstmaand MDCCLXXXI. Terwijl ik Neêrlands heldenftoet Met vrolijk feestgejuich begroet , En blinkende Eerlaurieren Om dier Bataven fchedels vlecht: Daar ze, in het jongfie Zeegevecht, Op den vermeetlen Brit zo roemrijk zegevieren! — Ontfpringt mijn oog een tedre traan, 6 bentinck! eer dier waterfchaaren! Ons, op des Leevensöceüan, Bij heemskerk , ruiter , tromp , in de eeuwigheid ontvaaren! Een  56 VADERL. DICHTOEFENINGEN. Een traan: — maar, van verwondering, Van dankbaarheid: zelfs waard den kring Van Batoos ftrijdbre Helden! — Een traan, die de aadren kloppen doet Van hun, die bij uw ftroomend bloed Door hunne onkreukbre trouw deBritfche hoogmoed velden; Uw taal, van zulk een volk bemind, Deed hen het glorieloon verwerven: 't Was: — „ fneeft, Bataven! of verwint l — j, '/ Is grootsch in den triomf voor V Vaderland te flerven " ó Zaalge fchim! zo Gij nog deelt In 't heil, dat hier op aarde ons ftreelt, Schoon zelfs deeze aarde (-mtweeken! Smaak dan, met Zegelooi* belaén, ó Held! dees dankbre liefdetraan, Die ik, die 't gantfche volk doet op uw grafzerk leekenï;. Wat zie ik! — 't is de onfterflijkhcid! óbenttnck! u met recht befchooren! — Die heeft een Eerzuil u bereid: Die eeuwig 't heldenvuur in 't Ncêrlands hart doet gloorentü  LIERZANG, AAN •sLANDS VERDEDIGERS; OP DEN XXIII^" VAN LENTEMAAND M D C C L X X X I I. (*) "^/"at vuur! — wat onweêrflaanbre gloed Vervult, vervoert mijn' geest, in Pindus Lauwerdreeven! H Ik voel, Bataaven! 'k voel het Nederlandfche bloed In de aadren kloppen, leeven! — ja: _ 'kvoel mijn zangdrift aangefpoord: Door onzer Oudren roem bekoord! — Dan, (*) 'sLands Historiebladeren inziende, komt mij onder het co- hoe op deezen dag in het Jaar .672. onze rijke Koopvaardij vloot (onder het gelei van Kapitein admaak de haaze, verzeld door vijf of zes Oorlogfchccpen , van Smyrna en uit Spanje koomende) omtrend het Eiland Wicht, door de Engelfchen (zonder voorafgegaane aankondiging van Oorlog) met acht kloeke Scheepenen drie Kitzen, onder het beleid van den Ridder roïsert holmes ontmoet en overvallen werdt; maar door den moed en dapperheid onzer Voorvaderen na een bloedig gevecht van etlijke omen genoodzaakt tegens den avond aftew.jken. - De Engelfchen nog met vier groote Schcepen en een.g minder Vaartuig verfterkt zijnde, hervatten (zo als de Gefchiedenis meldt;) wel des anderendaags het gevecht, maar met geen beter uitkomst. Zie 0 brandt, 't Leeven van d e r u i t e r , bladz. 645. en wagenaar, Vadnl. Historie, H'1e Deel, bladz. 13. Zie ook't vers van antonioes op Hopman de haazi. K ^  S* VADERL ANDSCHE Dan,Iloaiwatrchao,,haidw„ttTO!EM,lransraneertari.rei E»^nFeesttromp£eTOrtzeto(ieb]anieta t. * ze ontrolt, doorlachte Batavieren! 'tGefchichtblad van ons Land!- ft naden- welkeen eedle vreugd Doorvloeit mijn zwoegend hart> a*a ö a hart! ~ de daS verjaart, ó Helden! Waarop, voor ruim één Eeuw aor\r j een üeuw, der Vaadren moed en deugd Den Britfchen hoogmoed velden - 't Is waar;- wij vieren ook den dag, SU, ó Steun van 's Lands gezag' — oAALEN! in tri0fflf fen Hemej b.nnenftrcefde( _ ^op deEngeJandfche U" Woed, dat in hct hm des Batavier* herleefde, En vliegt getroost ter dood. 't Gaat voor Livorno op de Fnt . -t ' , ^ bi°edigC °™nninbIa^- 345 en 34(5 en . w! " Eerfte Deel,  DICHTOEFENINGEN. 59 't Gaat wel! —• ik zie op 't hobblend veld De groene Watergoón en Vloednajaaden fpeelen; Wen 't dartiend windje langs de witte zeilen fnelt Der rijke Zeekasteelen. — Gints rijst uit Nereus pekelbron, Met purpren gloed, de gouden zon, En flikkert op het vlak der wentelende baaren; — Wat verder mag mijn oog, waar 't golvend zeefchuim vliet Langs 't glinflrend krijtgebergte, op Englands rotfen ftaarcn, In 't deinzende verfchiet! — 't Was op deez' eigen Oceaan, Dat gij, met zo veel roem, de zee hebt vrijgeftreeden; de ruiter! haaze! tromp! als Englanddorstbeftaaa Te fpotten met zijn eeden! Ja: — ichoon de Brit ons nog belaagt, ó zoutman! Doggersbank gewaagt, Hoe Batoos heldenvolk, hoe gij, mogt zegevieren! _ Verrukking! welk gevoel! _ Maar! 'kzie, ÓRooversrot! *k Zie, trotfche holmes! uw ontrolde wimpels zwieren Van 't hooge waterflot! — Valt  6o VADERLANDSCHE Valt aan! — mijn Helden zijn gereed! —. Al vlamt ge op rijken buit; — de haaze , de Eer der Zeeuwen, de haaze, die wel meêr dat Zeegedrocht beftreed, Ontvonkt zijn Waterleeuwen! — Geen Nederlander ftrijk de vlag „ (Dus fpreekt de Held) voor 't zeegezag Van 't roofziek Albion ! — 'tis hier geen tijd van wijken! —. „ Mijn laatfte droppel bloed ftroome eer Voor 't Vaderland! — Waar wist ooit Batavier van aarslen of bezwijken! — „ Elk houd' kloekmoedig Hand "! ;— Hij zwijgt. — Een blaauwe fulfergloed Zweeft langs het golvend ruim! 'kHoor mast en ftengen kraaken ; En zie, God lof! de deugd, de trouw en oorlogsmoed In 't oog des Zeemans blaaken! —Hoe loeit het balderend kanon! — Hoe zwijmt voor zulk een rook de zon! — De fplinters vliegen, en , de donderklooten gieren! —■ Triomf! de Brit houdt af! — de dagtoorts zinkt in zee, En ziet der Belgen Vloot nog roemrijk zegevieren, Voor 't oog van Englands reê. — Her.  DICHTOEFENINGEN. 61 Hervat, Brittanje! vrij den flag; — En, fteun op verfche hulp, als 't morgenrood zal glimmen Langs 't marmervlak der zee! - ja, pong den naallen dag Mijn Helden aan te grimmen! — Al fneeft door 't gonzend oorlogslood van nes en haaze; 'k zie de Vloot, Bataaven! met Gods hulp des Roovers klaauw ontrukken! — Triomf! de Vrijheid juicht, op 't naadren van dien ttoei! — Zo kan een groote ziel de zegeloovren plukken: Bij 't ftroomen van haar bloed! — Daar ftreeven, achtbre Koopvorftin Van ons beroemd Gewest! uw rijkbevrachte kielen, In volle zegepraal, de vrije haven in; Tot eer dier Heldenzielen! — En, fchreit ge al bij het overfchot Van hun, die naar den Troon van God, In 't midden van het vuur, om wraak ten Hemel ftreevetl Voor uw gefchonden Recht! — hun deugd en kloek beleid Ontvonken, daar ze in 't hart van 't Nageflacht nog leeven , Dezelfde dapperheid! —> Ja,—  *■ VADERL. DICHTOEFENINGEN1. Ja, — nog, nog ziet de Batavier, Gereed voor >t Vaderiand zijn goed en bloed te waagen, Bij 't wappren Van de Vlag en Hollands zeebanier Uw heilzon vrolijk daagenl dunkt: zij daagt met gouden gloed, Daar gij, verheven Waterftoet! Dezelfde Vrijheidsmin nog voelt door de aadren vloeien! « Gijziec reeds uwTropheên, tenfpijtvan'tBritsch geweld, By 't Ouderlijke graf! dit doet uw' boezem gloeien! Godlof!- mijn Vaderland!- Elk onzer bleef een Held!-  EERLAURIER DER V R IJ II E I D. "^^"at drift doorgloeit mij 't ingewand! — 'k Hef aan, voor u, mijn Vaderlandl In Pindus vrije ftreeken! — 'k Hef aan, en paar in 't Lauwerdal Mijn Lier aan 't murmlend bronkristal: Hier, ouder 't heilig loof, 't gewoel der aardeontweeken! — Ja: — 'k gaar, langs bloefemrijke paen, Voor 't laatst een handvol eerlaurieren: — En poog, met deez gewijde blaên, Uw' vrijen Tuin te fieren! — L a Be-  64 VADERLANDSCHE Bekoorlijk Oord! bedrieg ik mij ? — Of, mag mijn dichtgeest, waarlijk vrij, 't Aönisch woud doorwaaren ? Is 'twaar? — Gewis: — ik voel dien gloed, Dat vuur, dat Heldenzangen voedt, Herleeven in mijn hart, en woelen door mijn aêren! — ci vil is kroost! ik vang den toon, Voor u, van Pindus nachtegaaien! Ach! mogt, mogt ook mijn Lauwerkroon Hier om uw' fchedel praaien! — Wat taak! — ik zing, Bataaffche Steên! Ik zing een fchoonheid, aangebeên Als Koningin der Belgen! De wellust van de maatfchappij: De vijandin der Hierarchij: De v r ij h e i d , trouw befchermd door Batoos echte telgen! — ja: 'k vlecht om haar' gewijden hoed Het heilig loof met vrije handen; Daar zij, bezield door eedlen moed, Vertreedt, en juk, en banden! — 6 Ooge-  DICHTOEFENINGEN. 65 6 Oogelijn van ons Gewest! Waarop mijn ftaarend oog zich vest'; Hoe zalig is zijn leeven, Die, opgekweekt in uw Gebied, 't Geluk van vrij te zijn geniet: Een grooter heil dan kroon en troon en purper geeven! — Hij vreest niet, dat door 's Vleiers hand Zijn bloed de marmren zaal befproeien, Of, een verwaaten Dwingeland Hem kluiftren zal in boeien. —; 6 Neen: — geen hoogheid ftreelt het hart Eens Vrijheidsburgers, niet verward In Vorftelijke gaaven. — Hij drinkt geen loosbedekt venijn Uit gouden fchaalen; — 't kristallijn, Dat door zijne akkers vloeit, kan hem verkwikken, laaven! — En, daar zjjn ziel geen eerbied voedt Voor 't vuig metaal der Aartstijrannen, Poogt gij vergecfsch, ó fnood gebroed! Die Deugd daaruit te bannen! —. L 3 De  66 VADERLANDSCHE De Rijkdom poog', door praal en pracht, Mijn' Held, die al dien waan veracht, Te lokken in heur laagen! 't Is vruchtloos, fnoode! — wat ge ook biedt! — Hij, die 't eenvoudigst maal geniet, Zou hij, zou dees Romein, om u, zijn grootheid waagen! — Een blos van fchaamte verwt uw wang! Samniten! wijkt met uw gefchenken! — Dat hart, verkleefd aan 't Staatsbelang, Is door geen goud te krenken! En, waagt ge ooit met een ftoute hand, 6 Gloriezucht! zijn dierbaarst pand, Zijn Vrijheid, aanteranden! — Dan zet de moed hem krachten bij: — Gij fiddert, — en, hij ademt vrij! Eer zal een sc^evola zijn eigen hand verbranden! — Zo, zo verwierft ge een eeuwige eer: 6 regulus! — wat acht gij 't leeven! — Die taal: — „Werpt, werpt Karthago neêr ,'.' — Doet nog Tijrannen beeven! — óGij!  DICHTOEFENINGEN. 67 óGij! wiens Krijgsbeleid, wiens deugd, Aan 't hoofd van Teutoos fiere jeugd, Augustus Adelaaren Vernielde in 't lomrig IJpenwoud, Waar Roome, op 't weerelddwingen ftout, Haar trotsheid zag verneêrd door 't ftaal dier Heldenfchaaren! — Ge erkende 's Dwinglands wetten niet. — armijn! niets kon uw' moed vertfaagen: Daar ge in 't alöud Germaansch Gebied De Vrijheidszon deedt daagen! — Haar gloed ontvonkte ook Batoos kroost: Veeleer den wreedften dood getroost, Dan onder 'tjuk te leeven! — Hoe klonk het uitgewogen ftaal, civilis! op nw grootfche taal! — Elk wilde 't eerst met u naar heldenglorie ftreeven! — Wat Vrijheidsliefde, welk een moed, Bezielde 't hart dier jongelingen! — 't Was: — „ Eer vloeie al 't Bataaffche bloed, „ Eer Cefar ons zal dwingen "! — L4 hl*  6% VADER LANDSCHE 'tls ook, beroemd Gemeenebest! Die zelfde trouw, die vest bij vest Befchermde in kater dagen! — Geen Kastiljaanfche veinzerij, Geen zwaard der fnoode Dwinglandij Vermeeftert hem, die 't al wil voor'* Lands Vrijheid waagen !~ Een beulenrot doe, met geweld, Eet bloed des Staatsbefchermers vloeien: — Uit elke droppel rijst een Held, Om 't vrije volk te ontboeien I — Dus plant ook nog de Amerikaan, Bij zijn trophéé, de zegevaan Der vrijheID 0p zijn wallen! Die fchoone, ó flrijdbre Heldenfloet! Befchermd, gevestigd in uw bloed, Zag zich niet ftraffelooa door Heerschzucht overvallen!.Daar zwicht, daar zwicht de fiere Brit: Vermoeid, in u, haar aanteranden! — Triomf! hij mist zijn haatlijk wit; Ten fchrik der Dwingelanden! Nog  DICHTOEFENINGEN. 69 Nog eens, triomf! mijn Vaderland! Wij zullen, met vereende hand, Thans roemrijk zegevieren! — Ja,— daar ge, 6 Helden! overwint, En één belang ons hart verbindt, Zien we uwe, en onze vlag om vrije ftengen zwieren! — Hoe juicht elk eerlijk Patriot! — De Batavier deelt in uw glorie! En 'tftrand, befchermd door Neêrlands God, Weergalmt: — triomf! victorie! Dan, — hoe! — wie daalt hier van omhoog, Voor mijn verrukt en ftaarend oog, Op hagelwitte pennen! — Het zuiverblinkend feestgewaad, De hoed, de fchepter, 't zacht gelaat, Doen mij dees Hemelmaagd voor de eedle vrijheid kennen! — Hoe kunt ge, 6 Batoos oogkristal! Mijn hart, mijn kloppend hart bekooren! — Gij daalt, voor 5toog van 't gantsch heelal, Om eeuwig hier te glooren! — L 5 Maar, —  70 V A D E R L A N D S C H E Maar, — zacht! — zij biedt mij zelfde hand.' — „ Volg, Dichter! (zegt ze:) en zie hier 't Land, „ Waar Vrijheid mag regeeren "! — Ik nader! — 'k zie 's Volks Overhéén,, Ook Burgers, met hun lot te vreên, De fchoone, als een Godes, met zuivren wierook eeren! Ja, — 'k zie de Wijsheid aan het hoofd Der grijze Vaadren heerlijk praaien: Opdat geen mist den glans verdooft Der Vrijheidszonneflxaalen! —■ Hoe mag dat deugdzaam volk gerust, Van heillooze eerzucht onbewust, Die Koningin hier minnen! — Hier doet, daar 't hart van ijver blaakt, En zich de Staat ontzachlijk maakt, Verdand en maatigheid vast fchat op fchatten winnen! — Geen onfchuld zucht 'er onder 't juk Der Dwinglandij: maar, elk genegen, Spreidt ge, ó beftendig Koopgeluk! Alöra den rijkften zegen! — Dan ,  DICHTOEFENINGEN; 71 Dan, de eedle Maagd leidt me op de kruin Van eeii half bosch- half helmrijk duin; — Hier doen de blaauwe baaren Langs de kristallen Waterbaan, Beroemd door zo veel wakkre daên, Mijn oogen op een Vloot van zeekasteeleu ftaaren! —• „ Dit mastbosch, ( zegt ze:) 't geen daar bij „ De haven nadert mijner landen, „ Voert Helden: dat geen zeeharpij „ Het ftraf loos aan durf randen! — ,, Hier door heerscht ftille Vreede alöm „ In mijn Gebied! —- En, wekt de trom „ 's Lands ftrijdbaare Oorlogsbenden! —• ,, Wat nood! — elk Burger is een Held, „ Gereed, op flag- en waterveld „ Al, wie mijn' roem belaagt, ten-afgrond heen te zenden"! Nog fpreekt ze: en 'k zie een Rooversvloot Ginds naadren op de wufte golven! — Help, Hemel! of 't ligt alles bloot En wordt in 't fchuim bedolven! — Maar,  72 VADERLANDSCHE Maar, neen! — Een waare Heldenmoed Bezielt den Houten waterftoet! — 't Zijn leeuwen, niet te toornen! — Elk Zeeman Haat gelijk een muur! — Daar vallen ze aan! — Hoe fchrikt natuur 1 Een blaauwe fulfervlam vermengt zich met de ftroomen! — Triomf! — daar deinst het fnood geweld! — 6 Ja: die braaven zegevieren En doen langs 't weemlend pekelveld "De ontrolde wimpels zwieren! Dus zag weleer de Kastiljaan, Bataaven! uw beroemde daên Op 't golvend marmer leeven» — Dus zwichtte ook voor uw gloriezon Het zeegezag van Albion; En, 't moet nog op den naam van tromp en ruiter beeven! — Bij u blonk fteeds dezelfde trouw! — Gij liet de zee nooit overheeren;.—• Zij zie, ten fteun van 't Staatsgebouw, Als toen, u triomfeeren! Maar,  DICHTOEFENINGEN* 73 Maar, hoe! doorlachte Hemelmaagd! Toont ge ons, daar Neêrlands heilzon daagt, Dat we uw Gebied bewoonen ? — En, zong ik Leeuwendaal ter eer? — 'k Leg nu, voldaan, de Citer neêr! —• Och! dat mijn lauwerblinke om 't hoofd van Batoos Zoonen! — Blijf, blijf, ó vrijheid! eeuwig hier Aan zulk een Heldenvolk bekooren! — En laat uw groenende Eerlaurier, Tot'sweerelds jongften ff ond,voor'tdankbaar Nakroost glooren!  INHOUD. I. Tafereel der Gefchiedenisfen, voor en bij de Grondlegging van Necrlands Gemeenebest- • • . Bladz. v—30. II. michiel de ruiter aan de Kapiteinen van 'sLands Vloot, na de Nederlaag der Engelfche Zeemagt, onder den Admiraal Georg Asku'i. . . » . ,2 2. III. Zeetriomf; bevochten onder het beleid van 'sLands Zeeheld m. harpertszoon tromp, op de Engelfche Vloot, onder den Admiraal Robert Blakt. .... 9 14. IV. jan van galen aan 'sLands Staateii, na de Nederlaag der Engelfche Zeemagt, op de Kust van Toskaanen, voor Livorno. . 15 20. V. De vrijë'Zee, befchermd door onze Voorvaderen, onder het beleid van 's-Lands Zeeheld m. harpertszoon tromp, tegen de Heerschzucht der Engelfchen. . ,21 26. VI. Nederlaag der Engelfche Zeemagt, onder het beleid van 'sLands Zeeheld michiel de ruiter. , . . . . 27 32. VII. jan van is rakel aan de Opperhoofden van 's Lands Vloot, op de Rivier van Roches- tcr of Chattam* ' ... 33 — 38. VIII. Ze-  INHOUD. VIII. Zegezang, op de overwinning; bevochten, onder het beleid van'sLands Zeeheld michielde ruiter, op de twee Koninglijke Vlooten voor Kijkduin, bij de Helder. Bladz. 39—44. IX. michiel dé ruiter aan zijnen Zoon engel de ruiter. . . . 45—5». X. Op den Zeeflag, tusfchen 's Lands Vloot, onder het bevel van den manhaftigen Schout bij Nacht zoutman, en de Engelfche Zeemagt onder den Admiraal parke r. . . 51 ■—54» XI. Ter Nagedachtenisfe van den Hoogwelgebooren Heere wolter jan baron van bentinck, overleden aan zijn bekoomen wonde in den Zeeflag van den 5de" van Oogstmaand 1781. .... 55—56. XII. Lierzang, aan 'sLands Verdedigers. . 57—62. XIII. Eerlaurier der Vrijheid. . . .63—75.