HET AMSTELDAMSCHÉ SCHOUTONEELj BESTAANDE IN ÉEN VERSAMELINO VAN OORSPRONGLTKE EN VERTAALDE TONEELSPELLEN» IN PROZA ei» POËZY. TWEEDE DEEL. Te AMST EL D AMt t by GERBRAND ROOS* Boek- en Konstverkooper, mdccxcv!  INHOUD V A H HET TWEEDE DEEL. School voor de Burgers. Jonkheer Dirk de Eraave Zoutman of Doggerbankfche Helden. Jofephus de Tweede. J)ood van Senec*. De Financier.  HET SCHOOL VOOR DE BURGERS. B L T S P E L. IN DRIE BEDRYVEN.  VERTOONERS. Mevr. Abraham. B e n j a m i n a , Dochter van Mevr. Abraham. De Hr. Mattheus, Broeder van Mevr. abraham, D a m i s, Neef en Minnaar van Benjanina. M a r th a , kamenier van Benjamina. De Marquis van Moncade. Een Commandant. Ein Graaf. P o t - d e - V i n , Intendant van den Marquts. E«n Commissaris,. Een Notaris J Nab^aande'^^^ra!m. Picard. Bediende van Mevr. Abraham. Een Looper van den Marquis. Het Toneel is te PA r y s , in het huis van Mevrouw Abraham.  HET SCHOOL VOOR DE BURGERS. B L T S P E L IN DRIE BEDRYVEN. EERSTE BEDRYF. EERSTE TONEEL. Mevr. ABRAHAM , BENJAMINA. Mevr, Abraham. M yn Lieve Benjamina! het zal deefeo avond eindelylc dan gebeuren, dat gy met mynheer de Marquis van Moncade trouwt ! Het fpyt my A zeer  t HET SCHOOL zeer, dat het niet lang gefchied is; en het fchynt of het tydftip nooit zal komen. Benjamin a. Ik verlang 'er meer na, als gy , Moeder! want, behalven dat ik daar door het vermaak genieten zal,de vrouw te worden van een aanzienelvk heer, zal ik, daar deze zaak geklonken is, terwyl Damis op zyn landgoed yvas , verheugd zyn? dat hy my, by zyne terugkom* getrouwt vind, dit zal my voor zyne verwytingen bevry- den" Mevr. Abraham. Denkt gy noch om Damis ? Benjamin a. Neen Moeder! maar wat zal ik zeggen? hy was de neef van wyien myn Vader — wy zyn Te amen groot gebracht en ik kon niemand beminnelyker was, als hy, ook dacht k n£ dat °er die waren ik vond hem geeft.g,deM faani hy was aardig, teerhartig, beleed - hy beminde my, en ik hem van gelyken. Mevr. Abraham. Wat valt hy af by die jongen heer ! wat ziet . hv'er naar en bleek uit! wat is hy klem! war ?s hv fchraal - zyne verdiende komt een eder belaïh yk voo, en zyne liefdensbetu.ging lomp en ongefchikt — hy is een gering rechtsgeleerde, die niet anders in zyn hoofd heeft,als zyn boeken en zyn procesfen; een eenvoudig burger, onïïmanierd\ laftig en zoo laf, dat men 'er misfelyk van zou worden, BEN-  FOOR DE BURGERS. f Benjamin a. Vivat mynheer de Marquis! welk een fchoon gelaat! wat vlugheid! weide ongemaaktheid1 hoe verrukkelyk is hy> hoe edel! hoe bevallig'in al zyn doen! Mevr. Abraham. De meisjes van den burgerftaat, die geen kennis hebbm van de gemanierdheid, noemen dit onbefuiftheid , onbelcheidenhdd , onbeleefdheid , maar ondenusfchen ftaat dit fraay i de vrouwen van aanzien gevoelen 'er de volle waarde van , enzy zyn het, die ze op dien voet gebracht hebben. B e n j a m i n a. Wat heb ik het ongeluk van den Marquis veel te danken! Mevr. Abraham. Hoe! zyn ongeluk ? Benjamin a. Wel ja Moeder! het is ten minden aan de verwarring van zyne zaaken ,dat ik een huwelyk met hem te danken heb zonder de honderd tluifend kroonen, die hy u fchuldig is, zou ik hem nooit gekend hebben Wat komt gy zeggen Martha ? daar is hy zelf waarfchy- A 2 TWEE-  4 HET SCHOOL TWEEDE TONEEL. De Voorige , MARTHA. M a r T II a. M evrouw! de heer Mattheus is zoo even hier gekomen. BenJamin a. Myn oom! Mevr» Abraham. Welk een laftig bezoek ! Hoe zal ik hem beft uw huwelyk mede deelen? en ondenusfchen ik kan het niet langer uitftellen. Benjamin a. Gy vreeft dat hem deefe verbintenis niet zal fmaaken ? Mevr. Abraham. Jai hy heeft zoo'n laage ziel. Ik had gedacht, dat hy , door een meisje van fatfoen te trouwen , zoo als hy gedaan heeft, befchaafder geworden zou zyn; maar in 't geheel niet. Ik weet niet hoe drommel ik aan zoo'n mallen broeder kom — en zoo was juift uw vader ook. Martha. O! Wat is dat! de juffrouw aart daar in 't geheel niet na, Ben-  VOOR DE BURGERS. g Benjamin a. Zoo gy hem fpralc van 't geen gy aan de Marquis verbeuren zoudt, indien gy uw woord niet hield ? Mevr. Abraham. Neen! fpreek hem daar in 't geheel niet van. Benjamin a. Hy zal nooit zyn toeftemming geeven. Mevr. Abraham. Wy kunnen ze wel misfen. Zou ik u niet wel met Damis dienen te laaten trouwen , om dat mynheer JWattheus het zoo begeerd ? zoudt gy niet wel moeten afzien van Marquifin te worden, van een huwelyk aan te gaan met een groot heer; van in aanzien aan 't hof te zyn ?In waarheid mynheer Mattheus; ik zou het u raaden, dat gy my het hoofd wat warm kwam maaken door uwe redeneeringen : ik wacht u reeds. M a r t h a, Daar is hy zelf. DERDE TONEEL. MEVR: ABRAHAM, BENTAMINA, DE HEER MATTHEUS. De Heer Mattheus. tja, ha , ha , ha, A 3 Mï-  '6 HET SCHOOL Mevr. Abraham. Waar of hy toch zoo om lacht ? De Heer Matt heus. Zuster! Nicht! ik moet je wat nieuws vertellen, dat tot je laden loopt. Mevr. Abraham. Van Benjamina? De Heer Mattheus. Ja . Mevrouw Abraham ! en van u ook Gy zult'er, op myn woord, om lachen. Men heeft my verteld , dat o ! het is waarachtig al te grappig. Mevr. Abraham. Vervolg dan. Benjamina. Zyne vrolykheid deld my geruft. De Heer Mattheus. Men heeft my dan verhaald, dat gy Benjamina deefen avond uittrouwt aan een jong heer van 't hof; aan een Marquis Doet u dat geen vermaak? Benjamina. Vergeef my dit Oom! Wyl het u tot vermaak verftiekt (tegen Mevr. Ab.aham) hy neemt de zaak beter op, a's wy gedacht hadden. Mevr. Abraham. En wat hebt gy geantwoord. De Heer Mattheus. Koe' myn Zuder? heb ik gezegt: ja uw ZusJ ter,  FOOR DE BURGERS. § ter, uw eige Zuster, Mevrouw Abraham. Praatjes, praatjes, welkeen drommels fprookje! Niets is zeekerder Ei wat! ik geloof u niet. Welke waarfchynelykheid! de weduwe en de zuster van een banquier, en die de zaaken zelf noch by de hand houdt, zou haar dochter seeven aan een Marquis? kom kom, gy fpot 'er mede. Maar gy beide lacht 'er niet om. Mevr. Abraham. Het zyn niet dan onbefcheidenen die 'er om lachen. Benjamina. Ik vind' daar niets belachelyks in Oom. Mevr. Mattheus. Op myn eer, gy hebt beiden gelyk, daarover verftoord te zyn; gy hebt meer verftand als ik; en ik heb ongelyk gehad, dat ik de zaak als een grap heb opgenomen . ik dacht niet, dat daar door opentlyk met u de fpot gedreeven word. Mevk. Abraham. Wat wilt gy zeggen Mynheer Mattheus met uw fpot dryven. De Heer Mattheus. Laat my begaan: laat my begaan. Ik zal die onbedachte nieuws vertellers gaan opzoeken — ik zal hen ter deeg de ooren wasfchen. Mevr. Abraham. Maar wie verzoekt u dit. De Heer Mattheus. Zy zullen hun man gevonden hebben. A 4 Ben-  * HET SCHOOL Benjamina. Men moet zich aan hen niet ftooren. De Heer Mattheus. Zacht wat! dat niet daar legt my te veel aan uw eer gelegen Mevr. Abraham. Wat nadeel doen zy aan onfe eer? De Heer Mattheus. Wat nadeel Zuster ? Wat nadeel ? als dit gerucht zich verder verfpreid ; wat zal dan de gantlche ftad van u denken? men zal u overal voor zottinnen aanzien. Mevr. Abraham. En wy willen het zyn. De gantfche ftad is gek, en gy ook myn heer myn broeder. Benjamina. Is het eene dwaasheid Oom? een man van aanzien te trouwen. De Heer Mattheus. Hoe! is de zaak dan waar? Benjamina. Maar ik bid u Oom Mevr. Abraham. Wel nu, ja! Zy is waar. De Heer Mattheus. Maar Zufter! Mevr. Abraham Maar broeder! gy behoefd niet eens zulke ogen op te zetten .enzoo verwonderd te zyn. Wat is 'er * dan  FOOR DE BURGERS. 9 dan zoo vreemd hier in? myn dochter is machtig ryk, en na de dood van haar Vader heb ik zyn goed noch aanmeikelyk vermeerderd ik wil dat zy 'er gebruik van zal maaktn dat zy 'er een man door verkrygt, die haar een fchoone naam in de waereld geeft , en waar door ik in aanzien geraak oordeel zelf, of ik daar toe een goede keus gedaan heb: het is de Marquis' van MonQade De Heer Mattheus. Spot gy 'er mede dat is een kaal Heer. Mevr. Abraham. Niemand heeft beter kennis van zyne zaaken dan ik, broeder. Ik heb meer dan voor honderd duizend guldens aan briefjes van zyn hand dit zal ik hem tot een huwelyks gefchenk ge* ven en morgen zullen zyn zaaken zoo goed ftaan, als van de befte van 't hof. De Heer Mattheus. En Benjamina ? Zal zy 'er wel by ftaan ? Gv gaat aan uwe hoogmoed het geluk en de ruft van haar leven opofferen. M & v r. Abraham. Dat behaagd my zoo. De Heer Mattheus. Spiegel u ten minften aan myn voorbeeld. Ik was een ryk Banquier door eene dwaaze vooringenomenheid voor den Adel, trouwde ik een meisje, die geen ander goed bezat als haare Voorvaderen —— wat verdriet, welke verachting A 5 heeft  ïo HET SCHOOL heeft zy my niet veroorzaakt, zoo lang zy geleeft heeft? Mevr. Abraham. Waarfchynelyk hebt gy dit alles verdiend? De Heer Mattheus. Zy, zoo wel als haare nabeftaande , hadden geduurig de handen in myn geldkiit en zy verbeeidde zich, dat ik ze noch niet duur genoeg betaald had Mevr Abraham. Zy had gelyk. Gy weet niet wat het aanzien in de waereld in heeft. De Heer Mattheus. Ik was haar man maar in fchyn zy was bevreeft, dat ik haare geboorte fchande zou aandoen met een woord: ik was de Lubbert Lubbcrtfe van de Comedie- Mevr. Abraham. Zy was noch al te infchikkelyk jeegens u De Heer Mattheus. Stel myn nicht aan geen verachting bloot: Mevr. Abraham. Verachting! myn dochter? aan verachting? is myn doehtrr gcfchikt om daar aan blootgefteld te zyn ? myiheer Mattheus , in waarheid , gy zyt zeer tteekachtig, zeer beleedigend,met my deefe beuftlingen in myn gezicht te zeggen gy alleen zyt het die zoo fpreekt en laat eens hooren : waaromtrent oordeeld gy dat zy verdiend  VOOR DE BURGERS. u diend veracht te Worden wat heeft zy, als 't u beliefd , dat niet btminnelyk zy — gy hebt by voorbeeld een aileiieciykft gezicht; gy zyt verveelend ik weet nfet, zoo gy myn broeder niet waart, wat ik u niet al doen zou in myn granmfchap , waar van gy de ooizaakt zyt. Benjamina. Myn lieve Oom! al was mynheer de Marquis zoo'n beleefd man niet, [als hy is , zou ik my noch vleyen zyne genegenheid te winnen, door myne gedienitigheid. De Heer Mattheus. Hoe! gy ook Nicht? Kunt gy Damis zoo verge eten. Mevr. Abraham. Laat uw Damis daar. Wat zoudt gy haar daar van vertellen? ■ dat hy de neef was van wy- len haar vader? dat weet zy wel dat hy haar hem ten huwelyk belooid bad ? dat 'smy bekend, dat by een Raadsheer is, bevallig van gelaat, vol geeft ? al wat u believen zal: dat hy niet is als andere Magiftraatsperfoonen,die hun geheim vertrek hebben in de gezel* fchappen en dans parthyen ?des te beter voor hem. dat hy zy ampt bemind? dat hy 'er aan verflaafd is? dat hy het mat eer en met een goed geweeten zoekt waar te neemen ? Hy doet niet meer als zyn pligt. De Heer Mattheus. Voeg hier by, dat ik beloofd had Benjamina tot Erf-  x* HET SCHOOL Erfgenaam te maaken, en dat zy niets van myn goed zal hebben, zoo zy Damis niet neemt. Mevr. Abraham. Wel nn! houdt het mynheer Mattheus! houdt het.' zy is ryk genoeg van haar zelve, en zy zou u goed al te duur koopen indien zy u zot gefnap gehoor verleende. De Heer Mattheus. Ik zal het ook houden Mevrouw Abraham. Ik groet u: vaar wel. Het zal al heel mooy wéér moeten zyn, als ik weder by u kom. Mevr. Abraham Goeden dag, mynheer Mattheus! goeden dag. VIERDE TONEEL. Mevr. ABRAHAM, BENJAMINA. BenJamina. M y dunkt, myn oom is eens recht op on» Verftoort. Mevr. Abraham. Laat hy. Benjamina. Het komt my voor, dat gy hem de zaak een wei»  VOOR BE BURGERS. iS weinig zachtzinniger zoudt hebben kunnen voordraagen: misfchien had hy 'er dan zyn toeftem» ming wel in gegeeven. Mevr. Abraham. Wat heb ik daar meê nodig. Benjamina. Het doet my van harten leed, in onmin met hem te leven. Mevr. Abraham. • Tut! Tut! bekommer h niet ■ hy zal wel gaauw wéér goed worden -— hy bemind u. Ik heb juift geen grooten fpyt, ik, dat hy een weinig pruilt. Dat zal hem eeuige dagen doen weg blyven; en ik zou, om de waarheid te zeggen, niet zeer in myn fchik geweeft zyn, dat men mynheer uw oom gevonden had,onder de heeren, die deefen avond waarfchynelyk op nwe bruiloft zullen komen. Hy zou een redelyk flecht figuur maaken. Dank zy den Hemel , zyn wy van hem ontflagen. Ik zal all' onfe nabeftaande van hier houden — dat zyn menfchen, daar wy niet meer meê moeten omgaan. VYF-  i4 HEI SCHOOL V Y F D E TONEEL. Mevr. ABRAHAM, BENJAMINA, MART HA. M a r t ii a. ,V^r'at raad! Ik geloof dat al de duivels uit de hel van daag los zyn, om zich tegen u»v huwelyk aan te kanten. Daar is Damis, die üoor de deur van de tuin inkomt. Benjamina. Damis! hoe? hy is te rug? M a r t h a. Het fchynt zoo. Mevr. Abraham. Ga hem zeggen , dat 'er niemand t'liuis is. Maar neen, neen! hoor hier het is beter, dat • M a r T h a. Haaft u, een befluit te neemen. Hy naderd. Mevr. Abraham. Maar waar toe zoo veel omftandigheden ? men moet hem weg zenden. Benjamina. Wat my betreft, ik vertrek Ik zou niet onder zyn gezicht kunnen blyven. M e-  VOOR DE BURGERS. i5 Mevr Abraham. Martha zal ons van hem ontdaan (tegen Martha ~) neemt gy het op u? M a r t h a. Zeer gaarne: gy hebt maar te fpreeken. Mevr. Abraham. Gy moet hem affcheepen; maar op een wys, dat hy nooit weêr komt. Mar t h a. O! Laat my begaan. Ik weet hoe ik het aan» leggen moet. Dat is een pretje voor my. Benjamina Martha! mishandel hem niet. Zend hem zoo zachtzinnig heen, als gy kunt: Ik heb medelyden met hem. Martha. Ga heen: Ga heen. ZESDE TONEEL. Martha, (alleen} jVïedelyde n met een Rechtgeleerde ! Welk een onnofei meisje! . ik geloof God beter 't, dat zy hem noch bemind — maar ik zal dat wel klaaren o! ik zweer, hy valt in goede handen daar is hy. ZEE-  i Hoe? gy antwoord niets? gy ziet wel dat 'er geen Juffrouw zot génoeg is, om de ftandvaftige te willen fpeelen in dusdanig een geval. Damis. Hoe! zy gaat met een Hoveling trouwen ? Martha. Ja! en dat wel met de Marquis yan Moncade als 't u beliefd : ik, in navolging van haar, zie van mynheer uw knecht af; zeg hem dit uit myn naam: nu moet ik een ftalmeefter hebben. Damis. Mynheer de Marquis van Moncade? Marthaï daar is voor my dan niets meer te hoopen. Martha. Neen! 't is op een zwaare verbeurte, en deefenavond zullen zy trouwen. Ook dunkt my moeft gy na uw landgoed gaan. En waar toe diend het voor den drommel, dat gy zoo veel geftudeerd, hebt; zoo gy niet weet, dat men nooit aan een vrouwsperfoon tyd van bèraad moet geeven ? 'Damis.. • j Benjamina ontrouw! ik wil haar fpreeken. Martha. J)at is onnodig mynheer. B i D  %< BET SCHOOL Damis. Ik wil zien, hoe zy zich in myn byzyn honden zal. Martha, Gy zult niet binnen komen. Damis. Laat ik haar maar een woord fpreeken. Martha. Neen!(rer zyde~) wat zyn die rechtsgeleerden vailhoudend. «inii»!!» mmmmmmm> ACHTSTE TONEEL. De MARQUIS van MONCADE, DAMIS, MARTHA. Damis. M yn lieve Martha! M a r t h &: AH' die lief koofingen zyn onnut. Damis.' Gy die door doorgaande zoo goet zyt! Martha. Ik wil het niet meer zyn. D a-~B  VOOR DE BURGERS, a* Damis. Behaagd het u, my aan uwe voeten te zien? Martha. Hoe mynheer ik bid u, fta op. Damis. Neen! ik wil aan uwe voeten derven, zoo gy wreed genoeg, dreng genoeg, zyt,ommy de gunft te weigeren. De Marquis, (zondergezien te worden , ter zyde^) De gunft. Martha. Wat begeerd gy van my mynheer? Damis. Zie daar, myn lieve Martha! daar is myn beurs. De Marquis. Ho! Ho! de drommel! hy bied haar zyn beurs aan het is tyd , dat ik het arme fchaap te hulp kom. (Hy voegd zich tusfcben Damis en Martha.) Damis. Ik bid u neem ze aan. Martha, (de -beurs aanziende.) Hy beweegt my (tegen de Marquis) mynheer de Marquis! De Marquis. Lullig mynheer! Lullig! op myn eer gy legt de zaak niet kwalyk aan. B 3 Da-  ss BET SCHOOL Damis, ( willende vertrekken,) Wat ben ik ongelukkig! De Marquis ( hem weerhoudende.) Hoe! neen! dat niet. Laat ik u niet wegjaagen. Kom toch hier mynheer! kom toch hier. Ik wil u helpen by Martha. Het fpyt my, dat ay u geweigerd heeft. Damis. Ik bid u mynheer! laat my vertrekken. De Marquis. Als gy 't zoo wilt, Ga uw gang. Ik zal haar ter deeg doorhaalen over het verdriet, dat zy u heeft aangedaan. NEGENDE TONEEL. De MARQUIS van MONCADE, MARTHA. De Marquis. M aar hoe! Maar hoe! Martha: gy wyft dien jongeling van de hand; gy maakt hem wadioopig, droefgeeftig? om de waarheid te zeggen, gy hebt ongelyk: hy is vry beninnenswaardig. Gy wilt de wreede uithangen; maar myn lieve kind, geloof my, dat {raat leelyk. Dat is goed Voor de femeene luyden. Martha. Maar mynheer de Marquis. —--* Da;  VOOR DE BURGERS. 2| De Marquis. O! als gy de groote waereld zult zien, zult gy leeren denken ■ dat zal u befchaafd maaken. Martha. Verfchoon my mynheer De Marquis. Gy zoo wreed ? Martha wreed ! met die fcboo» ne oogen, die fraaye neus, dat lief aangezicht, dat bevallig gelaat? dat had ik nooit van u gedacht. Op wie kan men langer ftaat maaken? da gantfche waereld zou 'er zoo wel in bedroogen zyn als ik! —— Gy wreed? Martha. Wel neen mynheer de Marquis —— De Marquis. Hoe! gy zyt het niet. Des te beter, kind lief, des te beter. Ik geef u myn achting weder, myn vertrouwen, dit doet u weder herleven in myne gedachten. Maar zeg my eens, wie was die jonge verliefde. Is het niet een klein advocaatje? Martha. Neen mynheer de Marquis: het is een Raads- De Marquis. Een Raadsheer! de drommel Martha ! Een Raadsheer ? Ik moet zeggen dat gy waarachtig een goede keus weet te doen; gy hebt fmaak; gy gelykl zeer na uw' meefteresfe; gy zoekt u ftaat * £4 te  24 BET SCHOOL te verbeteren; gy valt niet in dat laage: gy doet wel. v Martha. Mynheer de Marquis, gy doet my te veel eer aan Die jonge heer is Damis, de neef van myn juffrouw, en weleer haar minnaar ;wien ik zynaficncid kom te geeven. De Marquis. Damis zegt gy ? het is Damis , die daar heen wCi ? ' Is Damis ' dien ik gel'prooken heb ? VVel waarachtig dat fpyt my. Waarom hebt gy net my voor den drommel niet gezegr. Ik zou hem over zyn verlies gecondoleerd hebben Maar teeks! gy zyt flim gy ZOckt my te bedriegen; doch gy zyt 'cr niet achter ik laat my net om den tuin leiden Ik heb hem aan uwe voeten gezien ik heb gehoord, dar hy u een gunft verzocht gy waart verlegen en ik heb een trek in uw gezicht , belpeurd, welke beloofde Martha. Degantfche gunft, welke hy van my begeerde , was, dat ik hem by myne meefterefie geleiden ZOU' De Marquis. En waarom hebt gy my dit niet gezegt ? Ik zou hem zelf by haar gebracht hebben. Met al myn hart zou ik hem dit vermaak verfchaft hebben Gy kend my niet. Ik doe iemand gaerne Plenft. Benjamina. heeft dan voorheen bemind? Mar-  FOOR BE BURGERS. 35 Martha. Ja mynheer! zy zyn te famen groot gebracht hy was haar tot man belooft. Hoe zal men iemand niet minnen daar men de vrouw van weefen moet? De Marquis. Ja! gy zegt wel: hoe dit te beletten 't is waar —— dit valt zeer moeyelyk. Martha. Maar myn juffrouw bemind hem nu niet meer; en ik heb hem, van haarentwegen beduid, dat hy niet meer hier moeft komen. De Marquis. Maar! maar! dat is hard , dat is ontaard van haar gedaan, een minnaar dus om mynent wil weg te zenden Een jongeling, dien men beminde , en die haar tot man beloof was ? foey! - En hy ? hoe heeft hy dit opgenomen ? ■—1-, hoe fmaakte hem die boodfchap? Martha. Hy was wanhoopig, De Marquis. In waarheid, 't is om wanhoopig te worden. Ik deel in zyn verdriet. Maar gy had hem tot zyn vertroofting moeten zeggen, dat ik het was, een groot heer, de Marquis van Moncade , die hem zyn minnares ontroofde; dat zou hem tot reden gebracht hebben, op myn eer. »5 Mar-  ao HET SCHOOL Martha. Dat 's waar : de verliefden zyn anders zeer yatbaar voor de reden. De Marquis. Maar zeg my toch eens Martha! waar zyn all' de menfchen? hoe komt, dat ik hier niemand zie. -Noch moeder,noch dochter. Zyn zy niet t'huis? Is Benjamina noch te bed ? ga haar wakker maaken. Martha. Zy is al vroeg op geweeft Kan een meisje daags voor haar bruiloft llaapen ? zy is altoos tuslchen hoop en vrees. De Marquis. Ja! ik begryp dat haar harfens altyd werkfaam zyn. Martha. Daar is Mevrouw Abraham al. TIENDE TONEEL. MEVR. ABRAHAM, DE MARQUIS, MARTHA Mevr. Abraham. J~ïoe mynheer de Marquis! zyt gy hier? D b  VOOR DE BURGERS. %t De Marquis. Gelyk gy ziet: al over een uur. Mevr. Abraham. Hoe komt dan dat myn volk my niet waarfchouwd ? dat zyn aardfch fchelmen. De Marquis. En ik begon braaf^tegen u en uw dochter te vloeken. Mevr. Abraham. Neem het my niet kwalyk mynheer! De Marquis. Ik vergeef het u Mevr. Abraham. Martha! ga by myn dochter: laat zy, zoo fpoedig doenlyk hier komen (Martha vertrekt.) E L FD E TONEEL. MEVR. ABRAHAM, DE MARQUIS. De Marquis. D e drommel! Mevrouw Abraham! de dromr mei! Ik had 'er niet op gelet. Wat kleeding! wat kapfel! welk een gelaat! de duivel haal me, zoo gy'er niet als een jong meisje uitziet. Ja! mem zou u nooit die jaaren geeven, welke gy bereikt. Mevr..  V? MET SCHOOL Mevr.- Abraham. Gy zyt wel .beleefd mynheer de Marquis! De Marquis. In 'tminft niet. Ik zeg net zoo a's ik het meen. Hoe oud zyt gy wel Mevrouw Abiaham? Maar niet te liegen; ik heb 'er verftand van. Mevr. Abraham. Mynheer de Maiquis! ik tel noch in de dertigen ik hen negen en dertig jaaren oud. De Marquis. Ha Mevrouw Abraham ! Gy beliefd dat zoo te zeggen. Negen en dertig jaaren? met zoo'n ryp, zoo'n fchrander oordeel? met zoo veel vernuft, die verheevene gevoelens , die edele fmaak, dat voorzichtig gelaat ? gy bedriegt my vaft. Gy fcebt te veel verdienden , te veel bekwaamheid, om niet ouder te zyn, dan negen en dertig jaaren Op myn eer, gy kunt u gemakkelyk voor vyftig doen doorgaan , en zonder bevrceft te zyn, dat men het u zill tegenfpreekcii. Mevr. Abraham. Als het een ander zeide, zou men zich verftooren; maar hy weet aan al wat hy zegt zoo'n beleefde draay te geven, —Mynheer de Marquis ! is de Notaris aan uw Hotel ge weeft, om u het Contra's; te laatén teekerien. De Marquis, (geeflig.) Neen , noch niet. Wy zullen heden avond Rekenen. M e-  FOOR DE BURGERS. Mevr. Abraham. Ik had wel gewenfcht,dat gy 'er in gezien had, het voordeel, dat ik u toevoeg. De Marquis. Ei Mevrouw Abraham ! laat ons van zaaken fpreeken, die ons vermaaken; al die naauwkeurige waarneemingen der welvoeglykheid verveelen my. Heb ik u niet gezegt, dat ik myne belangen geheel aan u overlaat? Mevr. Abraham Zy zyn in geen kwaade handen, dat verzeeker ik u. De M ar q u i s. Ja wel dat weet ik Mevr. Abraham. Ik fta 'er al myn goed, ten uwen behoeven in af. ' De Marquis. , Maar Mevrouw Abraham! laat ons dat daar lasten ik bid hetu.iGy zult dat ftraks zien met myn Intendant. Ik wacht hem hier. Gy kunt alles met ,hem fchikken. Mevr. Abraham. Zie daar immiddels een beurs met duifend Louifen, om de onkoften van uw bruiloft,die niet gereekend worden, goed te maaken. De Marquis, (de beurs met bevalligheid' 'aannemende. ) Wyl gy 't begeerd mevrouw, zal ik ze aanneemen. Zyt gy nu te yreeden ? Waarlyk gy leeiï  go BET SCHOOL leeft met my, zoo als gy wilt. Ik raak geheel sa de drommel. Ik moet wel gedienftig zyn. Mevr. Abraham. Het is waar; maar ■ De Marquis. Noch al Mevrouw ! Noch al? gy vergt my te veel. Men zou zeggen , dat ik uw dochter niet trouwde , dan om uw geld. Gy beneemt my de waardye van eene [onbaatzuchtige genegenheid. Hoor Mevrouw Abraham! hier mede uit. Laat ons van uw dochter fpreeken. He ? zullen wy haar niet zien? —— daar is zy misfchien? men! 't is een van uw' bedienden. TWAALFDE TONEEL. Mevr. ABRAHAM de MARQUIS, Een KNEGT. De K n e g t. M evrouw, daar is iemand, om u te fpreeken. Mevr. Abraham. Wat moet je hebben? De K n e g t. Mynheer de Commandeur van - Mevr. Abraham. Laat hy wachten. De Marquis. Laat hy wachten? O! mevrouw Abraham, dat ij  VOOR DE BURGERS. 3* ïs niet beleefd. Een man van aanzien ? Een Com--> fnandeur? Mevr. A b r.a h a m. Het is een geld opneemer, en ik wil van de zaaken afftappen. De Marquis. Doe dat niet. Hou ze liever aan. Dat kan u de tyd verkorten, en ik zal nu en dan het vermaak hebben u by uwe geld kiften een bezoek te komen afleggen. Ga, ga, doe uw' zaaken met den Commandeur. Mevr. Abraham. Zal ik u dan alleen hier laaten ? dat zal u ver* veelen. De Marquis. Neen! neen! in 't minft niet. Mevr. Abraham. Het is maar voor een ogenblik, en ik wacht myn dochter. DERTIENDE TONEEL. De Marquis (alleen') W at zyn die menfchen zot! men zou 'er zich byna van dood lachen; maar het is al acht dagen, dat die Comedie duurd, en dat is te lang: gelukkig dat ze deefen avond een einde neemt, zander dat wierd ik laafend, en zou vreefen dat  ft HET SCHOOL ik het niet langer uit zou houden; dus zou ik haaf met al haar geld na den duivel jaagen. Een man zoo als ik, zou het te duur koopen. VEERTIENDE TONEEL. De MARQUIS, BENJAMINA. De Marquis (teerhartig-) W^el nu! kom dan juffrouw! kom dan. Hoe i my alleen hier laaten; my verlaaten! de Marquis van Moncade te laaten wachten! is dat wel gedaan? is dat mooy ? dat vraag ik u. Benjamina. Mynheer de Marquis ik ben te verfcboonen. Ik was bezig my te kleeden, om voor u te ver" fchynen; maat toen ik wift dat gy hier waart, was het met my; hoe meer haaft hoe minder? fpoed alles ging verkeerd. Ik dacht dat ik nooit gedaan gekregen zou hebben. Dat maakte my wanhoopig. De Marquis (met bevalligheid.) Het was dan voor my, dat gy uw aankleedde nw opfchikte? Ik ben verlegen over deeze oplettendheid. Gy zyt zoo fchoon als een engel. Ik ben verrukd over het geen ik voor u doe. Benjamina. Ja mynheer de Marquis! Ik zal het tot myn groot-  FOOR DE BURGERS. n grootfte geluk reekenen u alle de ogenblikken van imyn leven te mogen zien. De Marquis. Foey juffrouw ! Gy vertoond uiterlyk een vrouw van aanzien; laat dan die burgerlyke gefprekken en gevoelens vaaren. Benjamina. Wat vreemds fteekt 'er in? De Marquis. Hoe! Wat vreemds 'er in fteekt ? Merkt gr niet, dat men zoo niet handeld aan het hof? Se vrouwen denken daar gantfch anders. Wel verre van altoos by haar man te blyven; is hy de geen, dien zy het minft zien. Benjamina. Hoe is 't mogelyk, dat men zich aan 't gezicht van een man, die men bemind, kan onttrekken? De Marquis. Van een man, die men bemind? Ja! dat's wel gezegt; ga voort: luftig! Een man die men bemind , dat is gevloekt, in de gróote waereld. Men weet niet, wat dat is. Wacht u wel van zoo te fpreeken; gy zoudt u ten toon flellen; men zou de fpot met u dry ven. Daar is de Marquis van Moncade, zou men zeggen : waar is dan zyn vrouwtje? Zy verlieft hem niet uit het gezicht; zy fpreekt niet als van hem; zy is op' hem verzöt. Wat laagheid! Wat dwaasheid! G Ben-  34 BET SCHOOL Benjamina. Steekt daar kwaad in, dat men zyn man lief heeft? De M a r q u i >, Ten minften fteekt 'er iets beiachlyks in. Aan het hof trouwt een man, om erfgenaamen te hebben; een' vrouw om een naam te hebben: en dat is al wat zy met de man gemeen heeft. BenJamina. Te trouwen zonder malkander te beminnen! hoe dan beft wel met malkander geleefd ? De Marquis. Men leefd 'er het beft van de gantfche waereld, men is 'er niet jaloerfch, noch onftandvastig. Een man, by voorbeeld, als hy de minnaar van zyn vrouw ontmoet, zegt: Ha! myn waarde Graef! Waar drommel Heekje dan? ik kom van uw huis; het is een eeuw, dat ik u zoek. Ga naar huis j men wacht u ; mevrouw is piet wel opgeruimd; gy alleen kunt haar vrolyk maaken gaauwdief. Een ander zegt: Hoe vaart myn vrouw heer Ridder ? Waar hebt gy haar gelaaten? Hoe maakt gy het met malkander? allerbeft -— dat is my lief. Zy is beminnelyk ten minften, en de duivel haal me, zoo ik haar man niet was, ik geloof, dat ik haar zou beminnen. Hoe komt dat gy niet by haar zyt? Ha! gy hebt verfciiil met malkaér wed ik? maar ik zal haar deefen avond ten eeten laaten vraagen, gy zult ook komen, en ik wil u verzoenen. B e n-  VOOR DE BURGERS. ss BenJarïina. Ik moet bekennen , dat al wat gy zegt, my zeer vreemd voorkomt. De Marquis. Ik geloof het zeer wel. Het hof is een gantfch nieuwe waereld, voor iemand, die nooit verder als in de buitenfteedjes geweeft is. De manier van kleeding, van gaan, van fpreeken , van doen , van denken; dit alles fchynt vreemd. Men komt als uit de wolken vallen, en weet niet, hoe men zich houden zal. Wat ons betreft, wy weeten nergens van; wyl wy de inboorlingen zyn van dat land. Wacht maar! Wacht maar! als gy 'er de lucht van zult -ing; 'ademd hebben, zult gy 'er u wel ras aan gewennen ; zy is niet kwaad. Maar (baar by de band vattende) laat ons een wandeling in de tuin gaan doen —— ik zal 'er u noch eenige lesfen geeven , opdat gy niet gantfch vreemd in dat land komt. Einde van het Eerste Bedryf. Ca TWEE"  TWEEDE BEDRYF. EERSTE TONEEL. MARTHA de Hr. PO T-de-V I N. Martha. M ynheer Pot-de-Vin! Ik heb aan de heer Marquis van Moncade gezegt, dat gy hier zyt: hy zal aanftonds komen. pot-de-VlN. Ik ben u wel verpligt juffrouw Martha. Martha. Mynheer Pot-de-Vin! gy kend hem dan mynheer de Marquis van Moncade ? pot-de-VlN. Of ik hem ken ? Ik zou 't gelooven ik heb de eer zyn Intendant te zyn. Martha. Zyn Intendant? hoe? gy zyt het dan niet meer by dien prefident, by wien wy malkander voor heen gezien hebben ? Pot»  VOOR DE BURGERS, POT-DE-VlN. Foey dan! juffrouw Martha! foey dan! Een Rechtsgeleerde? Is dat een dienft voor een Initendant ? Die prefident had geen duit fchuld —— hy betaalde alles ten eerften alles ging door zyn eige handen geen briefjes niet het allergeringlte procesje — daar zat voor my niets op ik had niets te doen ik verveelde my ik verloor myn tyd en myn jon- je jaaren ik begroef'er de talenten, weiken het de hemel behaagd had my te geeven. Martha. By mynheer de Marquis geloof ik dat gy uw ^alenten wel doet gelden. POT-DE-VlN. Kyk! gy moet my van een groot Heer fpreeken , om een Intendant te hebben. Wat is alles edelaartig by hen! —— Wat zyn zy Edelmoedig ! Welk een verheeven geeft bezitten zy! Zoo dra men de mond maar opend, om met hen van zaaken te fpreeken, beginnen zy te gaapen, en vallen in flaap —— zy oordeelen het beneden hun fatfoen,om 'er zelf maar aan te denken. Men ontfteelt hen, hier door, tyd aan hunne vermaaken —— men doet hen nooit rekening —— zy treeden nooit in eenige byzonderheden ; en mynheer de Marquis maakt gebruik van deefe fchoone manieren, ruim zoo fterk, als eenig ander menfch. By hem doe ik, wat ik wil. Ik verhuur zyne landeryen — en verbreek of verminder de huuren : ik bouw; ik plant; ik verkoop; ik plyt; zonder dat hy zich ergens mede bemoeid: zonder dat hy het weet. C 3 Ma ij-  1% MET SCHOOL Mart h a. Gy zoudt hem te grond doen gaan, zonder dat hy het wift, wed ik. PoT-de-VlN. Zoo is 't ook; maar ik ben een eerlyk man. Martha. Ja? tegen wie fpreekt gy ? denkt gy dat ik u niet ken? Pot- de-Vin. Wat heeft Mevrouw Abraham een uitmuntend verftand, wat is zy een' dooifleepe, een' voor' zichtige Vrouw ! zy doet daar een voottrefielyke daad, door haar dochter aan Mynheer deMarouis te geeven; en onder ons, juffrouw Martha! zy is 'er my eenigzints voor verpligt. Martha. U mynheer Pot-de-Vin ? POT-de-VlN. Ja \ ja ! 'aan my: en zoo ik maar een woord fprak, zou ik de gantfche zaak in duigen gooijen hoe ver zy ook gevorderd zy. Martha. Hoe dat? Pot-de-Vin. Zeedert dat het gerucht verfpreid is, dat mynheer de Marquis gaat trouwen twet Juffrouw Benjamina, word' ik in alle ftraaten daar ik doorga, tegengehouden , «foor eene ontelbaare mrenigte van rentmeefters en wisfelaars. Zeg, mynheer Pot-de-Vin , roepen zy., myn lieve mynheer Pot.  VOOR BE BURGERS. & Pot-de-Vin ! ik heb een' eenige dochter, zoo fchoon als Venus enMillioenen! —— mynheeren! het is te laat antwoord' ik: het fpyt my, Mynheer de Marquis kan zyn woord niet breeken , dan op zwaare verbeurte. Wat zwarigheid? Wy zullen met vermaak voor hem betaalen —i Wy zullen alles voor hem koopen, wat hy begeerd Mynheer Pot-de-Vin , daar is myn beurs; mynheer Pot-de-Vin , daar zyn duifend Louifen; neem aan maar; breng hem in onfe belangens; maak dat hy myn dochter trouwd; gy kunt het doen, als gy wilt ;fpreekhem ten minfteo van onfe fchatten. Martha. Dat is te zeggen, dat hy zich niet moet overgeeven,als aan de meeftbiedende of laatft verhoogende. En gy wyft ze alle van de hand? POT-de-VlN. Ik verzeeker u , dat zy niet nalaaten my ie zeggen. Mevrouw Abraham heeft u in haar belangen weeten te krygen? Neen mynheeren! zy heeft mynochniets gegeeven. Dat is niet mogelyk, mynheer Pot-de-Vin ; zy gevoeld te veel de waarde van den dienfti die gy haar bewyft: zy mogt dien met handen vol geld beloonen. Ik ben niet inhaalig mynheeren. Juffrouw Martha , gy moet niet nalaaten mevrouw Abraham te beduiden, dat ik in 't geheel niet baatzoekendben. Martha. Neen! Neen: daar kunt gy ftaat op maaken. C 4. Pot-  ft HET SCHOOL PoT-de-VlN. Zeg haar voor al wel , dat zoo mynheer de. Marquis wift, het geen ik u verhaald heb, hy misfchien van gedachten veranderen zou ; maar dat ik my wel zal wachten , myn mond daar over tegen hem open te doen. Martha. Ach mynheerPot-de-vin! mynheer Pot-de-Vin' wat hebt gy een eigenaartige naam. Pot-de-Vin. Dat huwelyk zal u geen nadeel zyn: gy zult 'er u reekening by vinden Juffrouw Martha —-— mynheer de Marquis zal zyne echtgenoote de mildadigheid aanpryfen gy zult duifende voordeden genieten en gy zult het onder- fcheid eens zien,dat 'er is, tusfchen de vrouw van een groot heer te dienen, en de vrouw van een burger. Martha. Daar is mynheer de Marquis: ik laat n met hem alleen. TWEEDE TONEEL. De MARQUIS, De HEER POTi de-VIN De Marquis. \^(/el nu? wat is het?wat nieuwï is 'er, mynheer  VOOR BE BURGERS. 4r heer Po]t-de-vin ? hoe! myn tot hier toe zelf na te jaagen ! op myn eer, gy zyt een verfchrikkeJyk menfch—i—een vreemd menfch — een menfch zonder ophouden -— een geeft een furie, die my altoos op ;de hielen zit ! luftig! fpreek op , wat begeerd gy ? wat jaagd u hier ? POT-de-VlN. Mynheer de Marquis, het is op uw bevel, dat ik hier gekomen ben. De Marquis. Op myn bevel? ha! ja! ik herinner my — gy fiebt gelyk —rr ik heb het u geboden ik dacht "'er niet Öm het was my ontgaan ik heb ongelyk. Mynheer Pot-de-Vin deefen avond trouw ik. POT-de-VlN. Dat weet ik mynheer de Marquis. De Marquis. Gy weet het dan ? Is alles in gereedheid voor het feeft ■ myn rytuig? myn paarden? POT-de-VlN. Ja mynheer de Marquis De Marquis. Myn koetfen, zyn die wel gefchüderd ? —« POT-DE-VlN. Ja mynheer de Marquis. — Maar de koetfenfchilder. —— De Marquis. Wel verguld? C 5 Pot-  $> HET SCHOOL Po t-de-VlU Ja wel mynheer de Marquis ; maar de vergulder ■ De Marquis. De tuigen wel cierlyk? Pot - de-Vin. Zeer fraay mynheer de Marquis; maar de zadelmaaker ■ ■ De Marquis. . Myn livreijen wel ryk — wel net wel ge0-lloneerd ? POT-DE-VlN. Ja mynheer de Marquis j maar de kleêrmaaker: de galon verkoper. De Marquis. De kleêrmaaker, de galonverkoper,de vergulder , de duivel ; wat zyn dat allemaal voor beeften ? Pot-de-Vin. Dat zyn die —— De Marquis. Ik ken ze geen van allen en ik heb met al die luiden niet te doen. Ziet, ziet met hen en met mevrouw Abraham. POT-de-VlN. Maar mynheer de Marquis . De Marquis. Ja ziet men. hen — verlïaat gy geen Hol- landfch ?  VOOR DE BURGERS. 43 landfch ? Is dat niet klaar ? Ziet hoe gy het maakt het zyn u zaaken. pot-de-VlN. Mits het goedvinde n van mynheer de Marquis. De Marquis. Myn goedvinden?mynheer Pot-de-vin! ik heb- u voor myn intendant verkoofen gy zyt het , die myn zaaken Verrichten moet. Moet gy niet bekennen , dat gy my van geen nut zoudt kunnen zyn, indien ik 'er my zelf mede wilde bemoeijen , en dat ik gek zoude zyn, u zwaare loon te. geeven ? gy weet, dat ik de befte meet ter van de waereld ben; ik ftap alles over wat gy begeerd ik teeken al wat gy wilt en blindelings ik weet nooit van haükloveiyen — doe ten minften ook zoo omtrent my -» laat my leven laat my adem haaien. PoT-de-ViN(een papier uit zyn zak haaiende, j Mynheer de Marquis! hier is myn laatfte ree-' kening; die ik u verzoek na te zien. De Marquis. Hier een Reekewing nazien? Is dat nu tyd? Is dat hier de plaats? Kunt gy my niet met ruft laaten ? Ei wat! in de andere ve;k. P o t - d e - V N. Het is meer dan een week , dat gy my van de eene dag op de andere uttöeld. Ik heb u maas twee woorden te fpreeken. De  44 HET SCHOOL De Marquis. Laat zien dan dat ik my van u onfla. Pot-de-Vin (leeft.) Rekening, vanonkoften, uitgaaf, en verfchotten, gedaan ten dienften van mynheer de Marquis van Mongade,door my Pieter Roch Pot-de-Vin, Intendant van myn genoemde heer de Marquis —• De Marquis. Ach laat die vervloekte voorrede daar! (by gaat in een armftoel zitten) POT-de-VlN. Voor eerft (de Marquis fluit, en Pot- de-Vin houdt op.) De Marquis. Ga voort, ga voort. Ik luifter wel. POT-de-VlN. Voor een klein maaltydje, dat ik aan de Procureur gegeven heb , aan zyn maitres , zyn Vrouw en aan zyn klerk, om hen te beweegen, zorg te dragen, voorde zaaken van mynheer de Marquis, honderd en zeven guldens. (de Marquis Jïaat op en maakt eenige paffen van de contradans) POT-de-VlN. Item voor het geleiden van de bovengenoemde perfoonen na de opera, koetfen geld en ververfchingen daar onder begreepen acht en zeftig guldens elf Huivers en zes penningen. D E  FOOR DE BURGERS* 4$ De Marqui s zingt. \ Heb al te veel om haar geleden. Dat is te veel: Dat is te veel —■ pot-de-VlN. Vergeef my mynheer de Marquis: het is fiiét te veel. Ik ben geen eerlyk man, zoo ik 'er van het myne niet by infchiet. De Marquis Qacbendt.} Loop heen ! wie fpreekt u tegen. Mynheer Pot-de-Vin ik had 'er de minfte gedachten niét toe. hoe ! wilt gy my noch beletten te zingen Dat is een heel andere zaak maak fpoedit? een einde. ° pot-de-VlN. Item , om Peet geweeft te zyn van de zoon van de vrouw, van de Commies, van de Secretaris Van de Raporteur, van mynheer de Marquis, honderd en vyftien guldens, item . De Marquis (hem de reekening uit de hand rukkende) Wat drommel is dat! geef hier: Item» Item» Wat voor een duivelfche brabbeltaal praat ev daar ? geef hier : ik heb alles gehoord — *L reekening is goed waar is uw pen . dat is gedaan ik zal in 't vervolg genood¬ zaakt zyn, eemge,briefjes in blanco te teekenen daar gy uw reekening boVen kunt fchryven, dan zal ik met genoodzaakt zyn, my met die zottigheeden het hoofd te breeken. 6 DER.  45 HET SCHOOL DERDE TONEEL. De MARQUIS, De COMMANDEUR, 1 Dü heer POT-de-VIN. De Commandeur. Ha Marquis! vind ik u hier? De Marquis (hem gaande ombelfen) Zoo ! zyt gy daar: dikke Commandeur ? ga heen,ga heen, mynheer Pot-de-Vin, diaag zorg Vooi al wat ik u belaft heb, en kom ras by mevrouw Abraham- VIERDE TONEEL. De MARQUIS, De COMMANDEUR* De Commandeur. ï~ïa Marquis! Marquis! daar betrap ik u recht met mynheer Pot-de-Vin. Ik weet wat gy voor had vriend! de zaak is klaar: gy wilde wat geld leenen De Marquis. Ik leenen? foey Commandeur! foey! maar wat o  VOOR BB BURGERS. # u betreft: uw bezoek is niet dubbelzinnig; ik heb gehoord , dat men u aandiende De Commandeur. Ik handel openhartiger als gy Marquis. Het is waar: ik heb een ding met haar gedaan. Maar welk een wyf! welk een wyf! De Marquis. Hoe dan! De Commandeur. Duifend maal liever had ik met haar overleden man te doen : hy mogt zoo'n fmous weefen als hy wilde. Hy heeft my zilver tegen/goud opgewogen Zy is het doortrapfte, het bedrieg* lykfte wyf! de grootfte teef De Marquis. Zacht wat Commandeur! Zacht wat! laat die uitdrukkingen daar; hebt meer eerbied vriend voor mevrouw Abraham: fcheld haar niet daar ik by ben. De Commandeur. En wat belang gaat gy daar in Hellen? ik heb u tamelyk fraay tegen baar hooren vloeken; en dat is op zyn beft acht dagen geleden. De Marquis. Ja! Ik dacht 'er over net als gy; maar de zaa^ ken zyn veranderd. De Commandeur. Ik vat u niet. t> E  tf| HET SCHOOL De Marquis. Zy ftaat myn fchoonnaoeder te worden. De Commandeur. Uw fchoonmoeder! De Marquis (lachende.) Ja vriend lief! Ik trouw haar dochter: ik trouw haar dóchter. De Commandeur. Ei wat Marquis! gy fteekt 'er de gek mede: gy zyt een fpotvogel. De Marquis. Neen! de duivel haal me! De Commandeur. Gy zult haar trouwen? is 't waarachtig? De Marquis. Ja wel waarachtig! De Commandeur. Op myn ziel ik moet 'er om lachen! Ha! Ha! Ha! De Marquis. Is 't niet waar? maar het begind my te verveelen Marquis te zyn en in armoede te leeven Ik zoek na middelen om myn ftaat te kunnen houden. Ik zou de duivel trouwen : mevrouw Abraham zelf. De eer van myn naam te zullen draagen, komt haar op honderd duifend kroonen te ftaan De Commandeur. De drommel Marquis! dat is duur genoeg uw naam  VOOR DE BURGERS & naam verkocht, en meer heb ik u niet te zeggen. De Hemel weet hoe gy u zult gaan vermaaken, als gy wat gemeenfaamef kennis krygt aan de fpecie van de banquierfter. Uw hotel zal de byeenkomff. van alle vermaaken zyn —1— maar zeg my eens? mevrouw Abraham is flim: zal zy niet te rug krabbelen ? De Marquis. Tut! Tut! ik heb haar in de klem. Zy is zoo fterk op my verzot als haar dochter zy hebben op het ogenblik zyn affcheid gegeven aan Damis; een Raadsheertje, de neef van den overledenen heer Abraham , daar Benjamina voor heen zin in had. De Commandeur. Dat beduid al iets. De Marquis. En zy had voor meer dan honderd duifend guldens aan briefjes van myn hand zy verbeurd ze allen, zoo zy haar woord breekt. De Commandeur. Goed zoo: zy was misfcliien bcing dat zy u verliefen zou. De Marquis. Juift. De CommandeurZy is fcherpziende. — En wanneer trouwt gy ? De Marquis. Deefen avond. D De  BE T S C H O O L De Commandeur. O! op my eer ilc nodig 'er my zelve —« rk zal u gezelfchap brengen ik meen eens recht te lachen. De Marquis. Komt, komt, komt allemaal komt u vermaaken ten koften van de adelyke maagfchap.daar ik in ga treden: ftdd ze opentlyk ten toon en my eerft: want ik verdien het. Mevrouw Abraham, uit verwaandheid', begeert niet dat haare nabeftaande op de bruiloft komen. De Commandeur. Voor den drommel Marquis, zy moeten 'ei zyn, of ik kom niet. De Marquis. Stel u geruft-, gy zult te vrede zyn. De Commandeur* Het zyn zeekerlyk groote gekken, daar wy ons mede zullen vermaaken-. De Marquis. Ja! ja! zoo als gy wel zegt, ftapel gek, gy belchryft ze onvergelykelyk liet fchynt dat gy ze reeds fcdwd' verbeeld u Procu¬ reurs, Notarisfen, Commiflariflen De Commandeur. Daar is noch een feeft, dat ik te goed heb, dat is, als uw vrouwtje voor de eerfte maal aan het hof verfchynt. De drommel! welk eeiie Comedie voor onfe vrouwen van aanzien. D e  VOOR BE BURGERS. 5* De Marquis. Zy zullen een klein vrouwsperfoontje zien, dat niet zal weeten in te komen, uit te gaan , te fpreeken, te zwygen, dat niet zal weeten wat te doen met haare handen, voeten, oogen en met haar gantfche lyfje. De Commandeur. In der daad ! Marquis! zy zullen u te veel verpligt zyn, dat gy haar dit vermaak verfchaft hebt. De Marquis, Laat niet na haar daar van kennis te geeyen. De Commandeur. Laat my begaan. Ik zal meer doen. Ik zal haat fchildknaapzyn. Ik zal haar inleiden, als zy vcor't eerft aan't hof komt. Is het niet met uw genoegen. De Marquis. Is 't een vraag vriend lief! ik laat u volkomen meefter ,—- ik zal u haar leeren kennen ■ goed ! zy komt daar juni: van pas, VYFDE TONEEL. De MARQUIS, De COMMANDEUR/ |j E N ] A M I N A. De M a r q'u i s. I ree nader mejuffrouw! zie hier mynheer de D 2 Lom'  £2 SET SCHOOL Commandeur, die u van zyne achting verfeeketen wil. De Commandeur. Maar hoe! maar hoe ! Marquis ! een groote Juffrouw! wel gemaakt, beminnelyk, lief, zeer fchoon? o gy zyt een deugniet, gy bedroog my vriend: dat had gy my niet gezegt. Benjamina. Gy zyt wel vriendelyk mynheer de Commandeur. De Marquis. Nu ! voorde vuift; wat denkt gy 'ervan? bezie haar ter deeg. Wat zegt gy ? De Commandeur. Op my eer! als Hoveling! zy is aanbiddelyk. Benjamina (ter zyde.) Wat zyn die heeren van 'r hof welleevend. De Marquis. Gy vind dan, dat ik niet kwaiyk doe, haar te trouwen? De Commandeur. Hoe Marquis! ik prys u des weegens De Marquis. En dat zy aan 't hof zal kunnen verfchynen ? De Comandeur. Zy zal 'cr uitmunten. Het zou een misdaad zyn; een moord, zoo veel bevalligheden in de ftad te laaten. Zy is een edelgefteente, dat daar in  VOOR VB BURGERS. s$ in voor altoos begraven gebleeven zou zyn, eh daar men nooit gebruik van zou hebben weeten te maaken. Ja wel.' ja wel! ik wehfch u meer zulke meisjes toe, mynheeren de Burgerlulden! ik wenfch 'er u meer toe Op myn eer! het is juift v.oor u, dat zy gefchikt zyn, verbeeldt n dat maar. De Marquis. Mejuffrouw ! mynheer de Commandeur heeft zich aangeboden om u aan 't hof te geleiden — gy zyt in goede handen. Hy weet van zaaken. Benjamina. Ik ben mynheer wel verpligt. De Commandeur.] Ik houd' my by voorraad verzeekerd, dat gy onze vrouwen groot vermaak zult aandoen en dat de glans van vergenoegen zich over hun aan gezicht verfpreiden zal , zoo ras zy. " zullen |ie„ _ maar ik zie mevrouw Abraham ik word' fchuuw , als ik haar zie • i* vuejj naar huis , om eenige beveelen te geeven. De Marquis. Op de Bruiloft heden avond. De Commandeur. Ik beloof 'er my te veel vermaak, dan dat ik zulks zou nalaaten. D 3 ZES-  £4 EET SCHOOL ZESDE TONEEL. De marquis, mevr. abraham, benjamina. Benjamina. M oeder! zie daar mynheer de Commandeur, die gaat heen, zoo ras hy'u ziet komen. De 'Marquis Ja hy is op u veibeeten mevrouw Abraham. en gy hebt hem het geld een weinig te duur aangeüneert, dat gy hem geleend hebt. Mevr, Abraham. Mynheer de Marquis is altóós -even ondeugend. De Marquis. Ik mogt de drommel mevrouw Abraham. Pluk die lompe zoons van rentmeefters, welkers gierige vaders nooit fterven; van die baftaard kindertjes van 't geluk , die zich verheffen als groote heeren; van die fchobbe jakken, die wy onder ons moeten dulden , om dat zy betaalers. Help die te poft het geftoole goed van hunne ouderen doorbrengen, eer zy 'er noch volkomen meefter van zyn ;verfchoon zulke lieden niet in 't minfte. Pluk ze; ja vil ze levendig; ik geef ze geheel aan n over maar luiden van aanzien te beftee- len' en d»t noch wel Commandeurs! mevrouw Abra-  VOOR DE BURGERS. 55 Abraham! mevrouw Abraham! dat is confcientie werk. Mevr. Abraham. Myn geweeten is vry omtrent dat Huk. Benjamina. Dit zal ondenusfchen mynheer de Commandeur niet beletten deezen avond op de Bruiloft te komen ? De Marquis. Neen! En ik ga aan eenige andere heeren van myne vrienden fehryven , om hen ook te verzoeken. En gy Mevrouw Abraham! hebt gy van uw kant uwe nabeftaande, en die van uwen overledenen man kennis doen geven ? Mevr. Abraham. Neen mynheer de Marquis! Ik heb my daar wel voor gewacht. De Marquis. Gy hebt u daar wel voor gewacht! en waarom dat ? Benjamina. Myn moeder heeft gelyk mynheer de Marquis! die luiden moeten 'er niet komen. Mevr. Abraham. Het zyn niet, als geringe burgertjes. Dat zou 'er wel uitzien! Het zou hen niet kwaad ftaan zich in 't gezelfchap van all' uw groote heeren te bevinden! Ik wil u voor die fchande bewaaren. De Marquis. Neen mevrouw Abraham! Neen! gy kendmy D 4 piet.  '5E BURGERS. e% zyn, dan zult gy zien, hoe hy haar zal verachten, en ik zal 'er van harte over verheugd zyn. Benjamina. Wat zal ik my met hunne kwaadheid vermaaken. M a h t h a. Zy zullen wel anders dol worden , als zy u zullen hooren zeggen, ik groet u mejuffrouw de Commisfarisfe; vaart wel myn nicht de Notarisvrouw , de Procureurs-vrouw , mynheeren de Burgertjes, laffe getabbaarde heertjes: zouteloofe potfemaakers van onfe bunrt! vermaakt u in 'f vervolg wel in uwe tuyntjes , op uw eilandje, in uwe huisjes, daar men onder malkander zich zit te verveelen , of een parthytje quadrille te fpéelen : mevrouw de marquifin van Moncade wenfcht u goeden dag ; zy heeft geen fpyt u te moeten verlaaten.; wy gaan naar 't hof, wy gaan naar 't haf. Benjamina. En Damis ? hoe denkt gy dat hy dit zal opnee- men ? Martha. Dat laat ik voor hem over: hy zal wel doen zich zoo goed te vertrooften als hy kan, by een ande* meisje. Benjamina. Hy zou zyn trooft zoeken by een ander? hoe! gy denkt dat hy my zal kunnen vergeeten. Ma-  #4 SET S C II O O £. Martha. Een fchoone vraag! hy was wel gek, als hy het niet deed. Benjamina. Geloof my Martha! ik ken hem beter als gy; ik ben verzeekerd, dat hy over zyn verlies zeer aangedaan zal zyn; hy beminde my te fterk, om my zoo fchielyk te kunnen vergeeten: gy zult zien, dat hy niemand zal neemen, daar hy my niet heeft kunnen krygen. Martha. Wat kan n dat fcheelen? Benjamina. Hy kwam u dan wel bedroefd voor, toen gy hem zyn affcheid gaf? Martha. Zeer bedroefd: ik heb het u al gezegt. Benjamina. ' Vertel het my noch eens breedvoeriger Martha. Zie daar! hier is hy zelf; hy zal het beter kunnen doen als ik. Benjamina. o Hemel! laat ons vluchten Martha! TIEN-  FOOR DE BURGERS. fi$ TIENDE TONEEL. DAMIS MARTHA Damis. wreede! Martha. Wreede ! dat is het rechte middel, om haar te doen blyven. Wat drommel mynheer Damis! gy jaagd myn Juffrouw weg Ik had u flusjes zoo vriendelyk verzocht niet weer te komen. Damis. o Hemel! is het tegen my dat gefprooken word. Martha. Wy zyn niet ih ftaat uwe klachten aan te kunnen hooren. Wy hebben het hoofd vol van bruiloft , van kleéren , van rytuigen , van de Mar quis, én van duifend andere noch vermaakelyker dingen. Damis. Die trouwloofe! M a r T h A. Wat wilt py ? haar verwytingen doen? ftel, dat gy haar ontrouwe . ondankbaare, ontmenfchie, genoemd hebt, en dat zy u geantwoord heeft, dat ze vermaak heeft het te zyn. Hoor; ga by een' E an*  55 HET SCHOOL ander Waagen. Ik ben uw onderdanige dienareffe , mynheer de Raadsheer. ELFDE TONEEL. DAMIS (alken.) 2jy ontvlucht my! zy verlaat my! zy vergeet my! met welke koelheid , met welke verachting, ontwykt zy my ! TWAALFDE TONEEL- De HEER MATTHEUS , DAMIS. Damis. J*\ ch mynheer Mattheus' zie hier de ongelukkigftè van'alle minnaars! Benjamina! de wreede Benjamina ! uw' nicht De Heer Mattheus. Wel nu ? wel nu ? Damis. Ik wil haar niet meer zien, De Heer Mattheus. . Goed. D a m i ?. Ik zal haar zoo fterk haaten, als ik haar bemind heb' D a-  FOOR DE BURGERS. ëf De Heer Mattheus. Koltelyk! Damis. Zy kan met haar Marquis trouwen. De H e e r M a t t h e u S. Praatjes! Damis Geen praatjes! ik haat haar, die trouwloofé! De Heer Mattheus. Laat al die buitenfoorigheden daar. Ga: wacht: my aan myn hu's. Ik zal by myn zufter gaan, en haar ter deeg fpreeken. Damis Dat alles is onnodig: myn befluit is genomen. De Heer Mattheus. Éi wat! zwyg , zeg ik u. Ik zal mevrouw Abraham , en Benjamina gaan fpreeken, op eert1 toon , die zy niet zullen verwachten. Ik heb hen ftraksniet alles gezegt, wat ik zeggen moeft. Maar bekommer u niet. Myn nicht zal heden avond' uw vrouw zyn; ik ben het, die u dat beloofd.' Ga heen ; ga heen ; ga naar myn huis : in een ogenblik kom ik by u, met goed nieuws, loop heen. Damis. Gy zult vergeeffche moeite doen. De Heer Mattheus. Ik neem u onder myn befcherming. Dat's ai wat ik u te zeggen heb. S 2 DER-  68 EET SCHOOL DERTIENDE TONEEL. DE HEER MATTHEUS (alleen.) Ho ! ho! mevrouw myn zufter! en gy mejuffrouw myn nicht! op myn eer , gy zult een fchoone klucht zien: daar ftaat een potje voor u te vuur gy zyt gezet op groote heeren,en noch wel die kaal zyn! wacht maar, laat my begaan. Ik ben zoo verftoord , dat ik my zelve geen meefter ben. Ons zoo ver te beleedigen? — Laat die mynheer de Maiquis zyn Marquifinnen, zyn gravinnen gaan trouwen! Hoe gaarne zou ik hem op het ogenblik beet neemen ! wat zou ik hem wel onthaalen ! wat zou ik hem zyn misdryf onder de neus wryven! Noch vrees , noch zyne geboorte , zou my kunnen weerhouden. Ik lach wat met de gantfche waereld, ik ik vrees niemand Ja! ik geloof, dat ik op dit ogenblik al myn goed zou willen misfen, zoo ik hem onder myn bereik had! welk veimaak zou het my zyn, myn gal tegen hem te mogen uitbraaken. VEER-  VOOR DE BURGERS. ^ VEERTIENDE TONEEL. PE MARQUIS, DE HEER MATTHEÜS. De Marqvis Oer zyde.) D at is waarfchyaelyk myn man, die ik hebbe» moet. De Heer Mattheus. Dat is hy waarfchynelyk! laat hy komen! laat hy komen! De Marquis. Mynheer! ik bid u: zyt gy niet mynheer Mattheus ? De Heer Mattheus. (Gantfch onbeleefd) Ja mynheer! (rer zyde*) nu zullen wy zien. De Marquis. En ik , mynheer de Marquis van Moncade* Laaten wy malkander omhellen. De Heer Mattheus. (Op de zelfde toon) Mynheer, ik ben uw die* naar, (ter zyde) Laat ik my wel houden. De Marquis. Ik ben de uwe, of de duivel haal me. E 3 DE  7o H È T SCHOOL De Heer Mattheus (t.er zyde.*) Dat zyn fciioone dienaars. De Ma r q u i s. Ik was na uw huis gegaan, om u daar van te verzeekeren; maar ik heb het geluk niet gehad u daar te vinden. Jk heb a daar gewacht, en zou 'er noch geweeft zyn, zoo uwe bedienden my niet gezegt hadden, dat gy hier ingegaan waart. De Heer Mattheus (ter zyde.) Hy komt van myn huis! De Marquis. Ik zeg roch eens laat ik u omhellen! gy kunt niet geloven, hoe hoog ik het fchat uw neef te mogen worden. Maar ik bid u, weeft gedekt. De Heer Mattheus. Ik heb te veel eerbied De Marquis. Zoo moet gy niet fpreeken. Weeft gedekt: Juftjg dan -—- ik begeer het. De Heer Mattheus. Het is dan om u te gehoorfaamen. (terzyde) Hy denkt, dat hy een gek voor heeft. De Marquis. Myn waarde oom! Neem niet kwalyk,dat ik u by voorraad dien naam geef, en zyt zoo goed my met die van uw neef te vereeren. De Heer Mattheus. Dit is een vryheid, mynheer de Marquis! die ik  FOOR DE BURGERS. j* ik nooit neemen zal. Ik weet te wel, wat ik u vtifchuidigd beu. De Marquis. Ik zal alles aan u verfchuldijjd zyn. De Heer Mattheus ( ter zyde.*) Ik weer niet, hoe ik het heb, met al zyn' beleefdheden. De Marquis. Mynheer Mattheus ik bid het u , ik fmeek het u. De Heer Mattheus (een weinig Barfch.*} Ik zal 't niet doen, als 't u beliefd. De Marquis. Hoe! gy weigerd my deefe gunft? zyt ver* zeekeid, dat zy zeer groot is. De Heer Mattheus. Ik weet wel beter. De Marquis. Ik bid u, fpreekt met my, als met uw neef, gy zoudt my ten hoogften verpligten. De Heer Mattheus. Gy fpot 'er meede. De Marquis. Neen waarde oom! geloof my. Wilt gy, dafc ik het aan uwe voeten fmeek. (hy valt voor hem te voet ) E 4 De  72 HET SCHOOL Di Heer Mattheus (mede op de knïén vallende, om bem op te helpen ) Maar mynheer de Marquis! mynheer de Marquis! myn neef, wyl gy 't begeerd- De Marquis. Gy zegt dit , tegen uw zin , zoo 't fchynt. De Heer Mattheus. Ceenzints mynheer (ter zyde) welk een welleevend menfch. De Marquis. Spreek voor de vuift. Zyt gy niet vergenoegd, dat ik met uw nicht trouw ? De Heer Mattheus. Vergeef my mynheer! De Maequis. Gy hebt maar te fpreeken. Misfchien begunftigd gy Damis ? De Heer Mattheus. Neen mynheer! ik verzèeker u De Marquis. Mevrouw Abraham heeft u dienen te zeggen ■«— De Heer Mattheus. Myn zufter heeft my niets gezegt, en het is niet dan deefe morgen, dat een gerucht, 't welk door de ftad liep , my heeft doen verneemen, dat gy myn nicht de eer aandeed, haar tot Vrouw te verkiefen. D e  VOOR DE BURGERS. 73 De Marquis. Wat wil dit zeggen? hoe! gy weet het niet eer dan deeze morgen ? De Heer Mattheus. Neen mynheer de Marquis. De Marquis. En dat noch wel door het gerucht ? Is het mogelyk ? mevrouw Abraham , hoe ? gy , die ik achtte, die ik dacht, dat eenigzints wift te keven , gy vergrypt u in de allerweefentlykfte welvoeglykheden? Gy huwd uw dochter uit, en gy hebt 'er zelf niet eens kennis van gegeeven aan mynheer Mattheus, uw eige broeder, een man van verfiand, een man van gewigt? gy hebt zyrf raad niet ingenomen? mevrouw Abraham, mevrouw Abraham ! dat doet u geen eer aan; ik fchaam my , uwenthalven, en ik ben genoodzaakt, meer dan de helft van de achting te verminderen, die ik voor u had. De Heer Mattheus. ( Ter zyde ) deeze Hoveling is de braaffte man van de waereld. (tegen de Marquis.) Myn zuftec dacht, dat ik het niet waardig was. De Marquis. Ik zie wel, dat ik de fchuld zal moeten beeteren. mynheer Mattheus! ik bemin uw nicht; zy. bemind my; haar moeder verlangd zeer , ons vereenigd te zien; alles is gereed voor de bruiloft; de rytuigen, de kleêren,'de maaltyd; dee-v fen avond moeten wy trouwen: ik ftap van alles £ 5 af,  74 HET SCHOOL af , weegens de ilechte behandeling van uw zulter. De Heer Mattheus. Ei neen ! Ei neen ! mynheer de Marquis ! ik verdien nier —— De Marquis. Het is afgedaan: ik denk 'er niet meer om. De Heer Mattheus. Mynheer de Marquis gy moet haar verfchoonen De Marquis. De Hechte handelwyfen hebben my altoos tegen de boift geftooten. De Heer Mattheus. Mynheer de Marquis ik bid u, vergeet dat. De Marquis. Neen mynheer Mattheus! fpreek 'er my niet meer van. De Heer Mattheus. Mynheer de Marquis!mynheer de Marquis! — myn waarde Neef —— De Marquis. Ha! deefe-naam ontneemt my de wapenen. Mevrouw Abraham is u grootelyks verpligt, zoo ik myn woord houd! De Heer Mattheus (ter zyde.} Op myn eer! hy is een zeer beminnens waardig menfch. D e  VOOR DE BURGERS. 75 De Marquis. . Omhels my myn waarde Oom! ik ga fchielyk aa'iuw Nicht fchryven , en aan myn Vrienden; op het pouitrait, dat ik hen van u maaken zal, ben is \ eiv,cckeiu datzy zullen branden yan ver* langen u te kennen. Vaar wel' waarde oom! («er zyde) hy is toch een goede ziel. VYFTIENDE TONEEL. De Heer Mattheus (alleen.) Ik ben bekoord, verrukd, betoverd door dien heer. ik ben verheugd , dat hy ,rnyn njcht tiQuwd. Zich de moeite gegeeven ie hebben, van aan myn huis te kom^n; my te omhellen; myn zyn oom t.e noemen; te wijlen, dat ik hepi myn.neef noem, zi.ch tegen myn zufter te verlloorén, om mynent wil! ach! welke goedheid! welk een fchoone ge'aartheid! fk heb meenen te huilen van .teerhartigheid. Laat ons mevrouw Abraham en Benjamina gaan zien zy zuilen Wel verheugd zyn, te verneemen, dat ik deefe verbintenis toeftem maar wat zal 'er van Damis worden ? wat 'cr wil hy zal zich ergens anders voorzien hy wacht my aan myn huis r-rr maar waarachtig ik zou 'er niet durven komen. Einde van het Tweede Bëdryf.  DERDE BEDRYF. EERSTE TONEEL. Mevr. ABRAHAM, de Heer MATTHEUS, BENJAMINA. Mevr. Abraham. "\^el rm Broeder! Ik had groot ongelyk Benjamina aan mynheer de Marquis van Moncade uit te huwen? Damis was veel betervoor haar gefchikt? Ik wift niet wat ik deed? De Heer Mattheus. Ik was het zufter! die niet wift wat ik zeide Mevr. Abraham. Ik was een waanwyfe, een zottin, een hoogmoedige, dat ik myn dochter aan een groot heer gaf. De Heer Mattheus. Ik bid om verfchooning. Ik was gek. Mevr. Abraham. Zy tRQeft ongelukkig met hem zyn. D E  rOOR DE BURGERS 77 De Heer Mattheus. Eefchouw dit, als de omzichtigheid van ee* oom, die zyn nicht lief heeft. BenJamina. Ik ben u daar voor verpligt oom! De Heer Mattheus. Myn eige voorbeeld, en dat van zoo veel burgerlieden, die zich kwalyk bevonden hebben, by diergelyke verbindtenisfen, deed my vreefen, dat myn nicht in flechte handen mocht vallen. Deefe vrees deed my mynheer de Marquis met een kwaad oog befchouwen ik ftelde my hem Voor, als een meenigte andere hovelingen; dat is te zeggen: als een windbuil, een losbol, een verwaande gek, een onbefchaamde , een verkwifter, een kwaadfpreeker, een fpotter; maar het tegendeel is waar - ik heb het vermaak gehad, te zien, dat ik my vergifte. Hy is een jong heer, die verftandig is, bedaard, beminnelyk , geeftig ' Mevr. Abraham. Geloof my, ik ken die luiden. Benjamin a. Ik ben verrukd oom! dat het met uw genoegen is. De Heer Mattheus. Ten hoogden nicht lief! Ik zou zweeren, dat gy met hem de geiukkigfte vrouw van gantfch Vrankryk zult zyn. Ik heb hem maar een ogenblik gezien; doch ik ben zeker, van het geen ik zeg. Hy is wel het ecrlyküe menfch, het h-fte hart,  5S HET SCHOOL bavt, de befte O! op my eer ik ben be- tooverd. Mevr. Abraham. Gy wilt haar dan niet meer onterven? I)E Heer Mattheus. Gy Kebt gehoord, dat ik aan mynheer Pot-deVin gfezegt 'iieb , dat ik hem al myn goed zou m;.®®®& VYFDE TONEEL. Mevr. ABRAHAM, de Heer MATTHEUS> BENJAMINA, MARTHA. Benjamina. Ik heb geen krachten genoeg , om deefe te openen. Martha. Geef my, geef my, Luiftert toe. De Heer Mattheus. Zwyg Martha! dat is ongetwyfeld eene nieuwe belediging. Maar hy zal het vermaak niet hebben , noch lang de fpot met ons te dryven. Zyn looper zal hem zelf in de knip brengen, en deefen avond, zal hy, integenwoordigheid van zyne vrienden, ten toon gefield worden over zyne trouwloo.iheid. Mevr. Abraham. Ik ben buiten my zelve. Benjamina. Wat zal 'er van my worden. De Heer Mattheus. Gy moet u met Damis bevreedigen. Hy wacht my aan myn huis. Martha doe hem hier komen. F 4 Ben-  S8 HET SC H O O L Benjamina. Neen oom! laat ik liever myn fchande in een kloofter begraaven. De Heer Mattheus. Schoone gedachten! Benjamina. Ik heb Damis van de hand geweezen. Wat fchande hem zelf weer aan te zoeken. De Heer Mattheus. Hy zal verrukt zyn u tot zyn vrouw te hebben. Martha. Wel nu! zal ik hem doen komen ? De Heer Mattheus. Ja! fchielyk. Martha. Vaar wel Marquifaat! vaar wel Hofleeven. ZESDE TONEEL. Mevr. ABRAHAM, de Heer MATTHEUS, BENJAMINA. Mevr. Abraham. I> aar is noch een zaak, die my fpyt broeder! De  FOOR DE BURGERS 85 De Heer Mattheus. En dat is ? Mevr. Abraham. Dat is, dat ik de zwakheid gehad heb, aan dien traayen Marquis honderd duifend kroonen te verbeuren , zoo hy my dochter niet tot vrouwkreeg. De Heer Mattheus. Honderd duifend kroonen zufter ! gy m0et wel bang geweeft zyn hem te verliefen. Mevr. Abraham. Het is zoo, en niet anders. De Heer Mattheus. Gy zult hem de briefjes, die gy van zyn hand "ebt, in betaahng moeten ceeven ik geloof toch niet, dat gy daar veel van zoudt gekreegen nebben . en 't is noch maar gelukkig; dat gyal uw goed en uw dochter 'er niet by kwyt Mevr. Abraham. Waarom komt die fchurk nu niet? De Heer Mattheus. Zacht zufter ! wy moeten veinfen , om hem des te eer in de ftrik te krygen , die ik voor hem fpan. Mevr. Abraham. Dan is het beter, dat ik vertrek: want ft ben zoo gehoond, dat ik my zelve geen meefter zou zyn. Ik zal onfe neef de Notaris doen haaien. F 5 De  go HET SCHOOL De Heer Mattheus, ♦t Is wel: ik ga met u. En gy ! Damis ftaat te komen, maak wcêr vrede met hem. Daar is hy reeds ik laat u zaamen. Benjamina. Blyft by my oom! wat zal ik hem zeggen! wat maakt my zyn byzyn verleegen ! s --®1®®®®®®®®® ZEEVENDE TONEEL. BENJAMINA DAMIS. Damis. _/\anbiddelyke Benjamina! is het dan geheel gedaan ? trouwt gy de Marquis van IVloncade. Verlies ik u dan voor altoos ? Hoe! gy verwaardigd u niet my aan te zien? Ach Benjamina! Benjamina. Laas, Damis! ik durf myn oogen niet op u te flaan: ik verdien, dat gv my haat. Damis. Neen! ik zal u altoos beminnen, hoe ontrouw gy ook iyt. Ik wenfchte dat de Marquis u kon beleedigen; dat hy uw haat kon verdienen maar neen! gy zyt te fchoon, te goed wie zou het ooit durven onderneemen, u te mishaagen ? Benjamina. Wel nu! indien dat waar was Dajnis? D a-  FOOR DE BURGERS, ój Damis Ach! met welk een vermaak zou ik u tot my te rug zien komen! Benjamina. liet zou u altoos heugen, riat ik u Verliet, en dat gy my niet, dan aan dc verachting van een ander, te danken had. Damis. Neen waardfte Benjamii a! Benjamina. Wie zou my daar van verzeekeren? Damis, Myn liefde; dit hart; vergeet de Marquis; vei> geet uwe ontrouvvheid ; ik voor my , denk 'er niet meer aan. BenjaminaDamis ik zou ze my zelve nooit kunnen vergeeven. Dam is. Hemel! wat hoor ik Hoe ! ik bemerk in u wederom die waarde Benjamina welker tedere gevoelens ■ Benjamina. Ja Damis! en gy zult het voortaan alleen zyn, die my zal kunnen behaagen, (Damis kufi haar de hand) ACHT-  HET SCHOOL ACHTSTE TONEEL. DE HEER MATTHEUS, DAMIS, BENJAMINA. De Heer Mattheus. I"~Iet geen ik zie, overtuigd my, dat gy weder verzoend zyt. Wel nu! wat had ik u beloofd? Damis. Ach mynheer! dit kleine verfchil was nodig, om my af de liefde, die ik haar toedraag, te beter te doen gevoelen. Benjamina. En om my uwe volkomen waarde te doen kennen. De Heer Mattheus. Zeer goed zoo. Onfe Neef de Notaris is hier. Ik heb hem de meening van uw moeder en de myne verklaard. Hy is bezig aan uw huwelyks Contract. Op myn eer! mynheer de Marquis zal drommels op zyn neus Haan te kyken. N E-  FOOR DE BURGERS. p3 NEGENDE TONEEL. De HEER MATTHEUS, DAMIS BENJAMINA, MARTHA. Martha. Daar fs mynheer de Marquis, met twee heeren van zyn vrienden. Benjamina. Laaten wy hen ontvlugten Oom! De Heer Mattheus. Ja! gy hebt gelyk. Het is noch geen tyd om te vcotichyn te komen. Volgt my by myn Zuster, totdat het Contraa gereed is. Martha! blyf daar om ze te ontfangen. TIENDE TONEEL. MARTHA (alleen.) Die vervloekte looper! Ho ! ik zou hem den nek omdraayen , dien hond daar hy is! met zyn mistafting! Ik ben de eerigfte die 'er fchaade by ly; maar hy zal 'er noch voor hebben. ELF-  H HEI SCHOOL. ELFDE TONEEL. De MARQUIS, De COMMANDEUR* De GRAAF , MA RTHA De Marquis. IVom binner; kom binnen, Vrienden! De G r a a f ( Martfco omhelfcndc.) Ik begin met te ombrlfen. Is dat uw aanftaande ? Marquis! zy is waarachtig niet onaardig. De Marquis. Ei neen, Graaf! gy vergift u. De CommandeurDat is ongetwyffcld iemand van haare nabeftaanden. De Marquis. Ook al niet, Commandeur! dat is haar Kamenier Maar , waar is dan Mevrouw Abraham , mvriheei Mattheus, juffrouw Benjamma? ik dacnt, dat zy hier waren. Ga hen dan zeggen dat zy komen ; dat deeze heeren verlangen hen te zien, hen te groeten. Mart ii a. Ik zal mynheer! g  VOOR DE BURGERS. 9$ De Marquis. St! St! En myn brief? gy zegt 'er my niets van. Hoe is zy omfangen? zy zyn 'er alien over voldaan niet waar? M a r t h jt, Zeekerlyk. Zy zouden wel flecht weefen. De Marquis. Ik fchryf vlug, grappig. Schreef Damis op die toon ? Martha. Nee»! waarlyk niet. De Marquis. A propo van Damis gefproken: hy is hier. hy niet op de bruiloft komen? Laat Benjamina hem hier houden ik begeer het zeg het haar ter deeg. Martha. Goed mynheer! (ter zyde) wat is het jammer dat zulke beminnenswaardige ventjes , zulke fchurken in hun hart zyn! TWAALF-  96 HE T S C H O O L &&ê&êjkk*&&& 'ikêk&&&&&£ *A TWAALFDE TONEEL. De MARQUIS, De COMMANDEUR, De GtfAAF. De Graaf, O p myn eer Marquis! gy verfchaft my door deeze paithyeeen zonderling vei maak: dat is wat nieuws voor my. De Marquis. Des te beter. Zoo veel te meer zal zy u [maaken. De Commandeur. Zullen 'er ook vrouwen zyn? De Graaf. Daar fluit de Commandeur ten eerften op. De Marquis. Ja wel! in meenigte: zoo vrouwen, als jonge meisjes, en alle van de nabeftaanden dat gemeene volk teeld ontzachlyk fterk voort. De Commandeur. Een van myn grootfte vermaaken is, een burger vrouwtje te zien, als een man van aanzien haar wat op de mouw fpeld. Om beminneiyk te zyn , maakt zy de grappigfte gezichten van de waereld volmaakt apen gezichten zy  VOOR DE BURGERS. fT zy maakt een hooge borft , zy verkneukeld zich _ Zy pryft zlch zelye lacht zich zelve men ziet een glans van verge¬ noegen op haar gelaat veripreid, en men kan zien, dat zy niet als goede gedachten van hem heeft. De Graaf. ik ff l dat verTmaak verfchaffen Commandeur! ik beloof het u. Ik verbeeld' my dat ik meent gen man mistrooftig zal maaken, en verfcheide vrouwen om den tuin zal leiden. vcricn«ae De Commandeur. Het zal hen alle tot eer verftrekken. Gy zult de mannen zien grimlachen met een donkergraauw gezicht, en de vrouwen zullen zich niet j eens verweeren. Ga'er vaft op. Zy weeten te I ieven de een zoo wel als de andere. DERTIENDE TONEEL. Dn Mr\R^PIS' De COMMANDEUR, De GRAAF, Een COMMISSARIS, MARTHA. M M A R T H A' Sykomen.de ! h6t 8ezdfchaP zal aan' De Marquis. Welk een gezicht is dat by voorbeeld al? G M a r"  ■ ^ .H.ET SCHOOL Mart h a. Dat .is mynheer de'Commisfaris; een fchoonbioeder v.&n mevrouw Abraham, De Marquis. Maak u rereed vrienden! dat is al een van onfe toneelfpeelers. Zyt welkom myn oom de Corn- misfax:•. , , s Martha £w zyde ) Ik maak ftaat van hartig te zullen lachen. De Commissaris. Mynheer de Marquis! De Marquis. Commandeur! Graaf! omhelft dan myn oom de Commisfaris. De C0MMANDEÜR' Laaten wy omhelfen. D e G r a a f. Met al myn hart. De Marquis. Hy kan. u van dienft zyn. 1>e Commissaris. Dat hoop ik- De Graaf. o Ik kan mynheer de Commies! hj> fnoenert eh nu zoudt gy ieggen dat hy geen tien tellen kon. De Commissaris. Mynheer! in der daad p E  FOOR DE BÜRGERS. De Graaf. Het is riet lang geleden, dat ik hem een lief meisje ontfusfeide, daar hy al mooi geld aan verfpeld had. De Commissaris. Dat is niet noemens waardig. De Graaf. Zoo is 't ook: eën maitres te houden, is niet noemens waardig voor een Conviasfaris; die kan het gemakkelyk doen; hy zit aan de laa' Martha (ter zyde.) Die arme drommel is daar in goede handen. <0000000>:00: VEERTIENDE TONEEL. DE MARQUIS, DE COMMANDEUR, DEGRAAf, MEVR. ABRAHAM, BENJAMINA, DE HEER MATTHEUS, Dé MUS, DE COMMISSARIS, MARTHA. Mart h a. ZVTynheerên! daar komen al de Eruilofts gasten aan. De Heer Mattheus. Laat ons niets zeggen , geen van allen. Laat ons hen hun rol laaten uitfpeelen. Wy zullen G 2 wel-  xeo HET SCHOOL welhaaft onze beurt krygen. Hy zal mooi in de kaars vliegen. De Marquis. Ha mevrouw Abraham luftig Commandeur, Graaf, ik bied uhen aan ■ bewyft hen beleefdheid; ik bid het u De Commandeur. Mevrouw Abraham het is by u dat ik begin Zonder haat of nyd. De Marquis. Zy heeft my beloofd, dat zy u niet meer te Veel afneemen zou. Mevr. Abraham (ter zyde.) Ik heb moeite om my in te houden. De Graaf. Myn beurt mevrouw Abraham. Op myii eer ik fchenk u myn achting. De drommel haal me, geen vrouw van 't gantfche ryk zal zoo'n fchoonzoon hebben als gy: De Marquis. Nu myn aanftaande. De Commandeur, Ik voor my heb haar al gegroet. De Graaf. En ik bewaar haar voor 't laatfte, voor Bet lekker beetje, en ik ga na dien achtbaaren papaop myn' eer hy ziet 'er uit, of hy geheel in ' goud genaaid was, D E  FOOR DE BURGERS. 4<5* De Marquis. Dat is myn waarde oom, de heer Mattheus. De Heer Mattheus (ter zyde.) Gy zult myn waarde neef niet worden. De Commandeur. Laat ik u ook omhelfen mynheer Mattheus. Ik heb reeds lang. gewenfcht kennis aan u te hebben. Gy zyt aan het gantfche hof bekend, voor een man die zwaare zaaken doet, die een groot crediet heeft. De Heer Mattheus. Dat is my zeer aangenaam. ^ De Marquis. En myn neefje de Raadsheer, fpreekt gy ook niet een woordje tegen hem. Martha (ter zyde.) Ik was verwonderd, dat hy hem vergat. De Marquis. Als gy procesfen hebt, zal hy ze voor beflislen. Grpet hem dan; luftig! De Commandeur. Met al myn hart. Uw beurt graaf. De Graaf. Ik heb gedaan Commandeur. De Marquis. Hy is het befte mannetje , dat ik ken. Ik trouw zyn lieffte, wat zwarigheid! hy ondergaat dit als een held. 1 6 G 3 Da.  ioï HET SCHOOL Damis (ter zyde.) Wy zullen zien. De Commmandeur. Dat heet eerft een goede keus doen. De Graaf. Nu ben ik aan mevrouw de Marquifin. Benjamina. Die eertytel komt my niet toe. De Graaf. Ik bid u neem niet kwalyk. En zoo mynheer de Marquis u niet trouvvd, zal ik u trouwen. Benjamina (ter zyde.) Gm dat ik het zoo wel verdien. De Commandeur. Hebben wy nu niemand meer aan te fpreeken ? De Marquis. Neen ! of het moed Martha zyn. De Commandeur. O Ja! zy moet ook een beurt hebben. Kom hier. De Graaf, Ik ben by haar begonnen. De Commandeur Zy heeft een onbedwonge houding, die my fmaakt. De Marquis. Haar gelaat bedriegt niet, wed ik. Mar-  FOOR DE BURGERS. fe| Martha (rer zyde.) Die kan ik in myn zak fleeken. VYFTIENDE TONEEL. De Voorigen, Len NOTARIS. De Heer Mattheus. Onfe beurt. Nu zuJlen wy een aardige klucht zien tree nader myn neef de Notaris De Marqüis hy een vry voordeelig gelaat heeft? * * De Notaris. Laat ons myn gelaat daar laaten mynheeren r gy fpot ongetwyffeid met my ; maar h e t ï* geen tyd va, lachen Hier is" h« CoSaö dat geteekend moet worden. ^"«uact nat De Commandeur WyMltene?eWvariS,.heeftFIyk- & Iaa** }Jh ,n- -^y zuI'en naderhand wel beter lachen. (Zy tekenen allen ) Detet Damis. °4 D,  xo4 HET SCHOOL D b Graaf (lachende.) Wat blieft u. De Marquis (lachende.) Hoe ? Hoe ? wat's dat te zeggen ? De Commandeur (lachende.) Daar moet vaft iets kwalyk verftaan zyn. Mevr. Abraham. ' Dat wil zeggen mynheer de Marquis, dat wy u al lang tot een fpeelpop ver [trekt hebben. De Marquis. Ik begryp u niet. Leg my dit raadfel uit. Martha. De verklaaring var. het raadfel beftaat hier in, dat uw looper by vergisfing, en misfchien met moedwil, aan de juffrouw een brief gegeeven heeft, welke gy aan uw vriend de Hertog fchreef. Mevrouw Abraham. En dat ik niet wil, dat gy u gemeen maakt, met het janhagel. De Co-mmandeur (lachende.) Ha Ha! Marquis! gy zult niet trouwen. De Graaf. Gy moet u niet laaten bedriegen. De Marquis. Op myn eer myn vrienden! die mevrouw Abraham is een Koninglyke vrouw. Ik kende all haare goede hoedanigheden noch niet Ik vergat my zelve; ikonteet.de my, ik trouwde haar dochter; zy  BOORDE BURGERS. IO- zy draagt beter zorg voor myn eer, als ik , J zy houd my (taande op den opv * zeif; grond. Ach! omhels my vrouwTf. il" ^ af" fe dienft nooit veraeeten m! ,lk zal dee" *etgeen,y l^^^.^ betaaIen> Mevr. Abraham. • beJ mTnwitfSvS ï W,*"** . om myn"belofte na re Komen ttV* "' geeven, die ik van u heb? lefj6S £e ruS °e Marqüis. daar%fcLtaaplprrUIa^m dgy g?ft * len — halfg^ThWVacr]nes.Wy * ^ De heer Mattheus. JNeen mynheer! my„ 2ufter vM g\ De. Marquis klrVolT?" ^SSL,* r t - Benmynheer Damis - trouw trouw1 ,g 'If" da^ lyden Kom vrienden'volg my ^ 2len of wy wat te eeten kunnend ~ IaM °"S G5 ZES.  Io6 HET SCHOOL ZESTIENDE TONEEL. %k r v Tï ABRAHAM, BEN- TAR1S, MARTHA. Martha. Wel nu' gy ftelde u voor dat gy hem fchoon b^Zoudt hebben, en ondertustchen ,s hy het, die noch de fpot met uw drytt. De Heer Mattheus. Dat zv zoo : laat ons dit huwelyk verder voltrekken? genoeg, dat wy'er zoo wel zyn afge- wn' martha. É„ gy mynheeren! zoo gy denkt, dat het hier een gofd fchool is, komt 'er dan dik-wyte, om n te vermaaken. Einde van het derde en laatste Bedryf.    JONKHEER DIRK D E B R A A V E, OF DE OVERYSSELSCHE BOERENREDDING. ZINSPEELEND BLTSPEL. IN VIER BEDRYVEN.  VERTOONERS. Jonkheer Dirk, een Land-Etdelman. Vryaerd, V)iend van Jonkheer Dirk. H arme, een Boer, en Vaeder van Grietje. Kees, een Boer, en Vaeder van Jan. Jan, Zoon van Kees en Vryer van Grietje. Grietje , Dogter van Hamen en Vryjler van Jan. De Schout, van het Dorp. De Gerechtsboode. Eeoige Boeren en Boerinnen. Het Toneel is in OverysfeIt  jEEIISTE bediyr (Het Toneel verbeeld een gedeelte van een Dorp. Op de Straat word gefpeeZd.) EERSTE TONEEL. Harme. Kees. Harme. Neen Keesbuur! bet kan niet fchikken. IJc heb tegen uw' Zoon niet, wantik weet dat hy een br.ave jongen is; maar ik heb befloten myn Grietje nooit aan een' Boer te geeven , fchoon ze zelfs maar een boeremeifie is. Zy moet Steêwaerds in, en de goejeluy gaan dienen ! Kon uw Zoon een goed ambacht, en was hy geen' Boer, dan was myn' Kind tot zyn dienst. Kees. Wel buurman Harme.' Ik da"gt niet dat gy zo vies met uw waar zoudt zyn! Ik beken, uw Grietje is een knappe deern, die A 2 vvel  4 Jonkheer Dirk wel aan de man zal komen; maar myn Jongen is ook zo fris op zyne kooten, als een in ons Dorp. Of is het, om dat ik hem niet veel meé kan geeven ? Wel ik denk dat uw dogter ook geenefchattenzal hebben; want wy kennen malkaar al te lang om niet te weeten, hoe zwaar wy beiden weegen, en ronduit gezegd, ik geloof dat wy malkaar niet veel ontlopen zullen. Harm e. Al wat gy daar zegt is de waarheid, en ik geloof zelfs dat myn kind beeter party aan uw' Zoon zou doen, dan hy aan haar, althans , dat zy portuur zyn. Bovendien , zy zyn beiden willig, en die zyne pooten wil uitffeeken , kan altoos aan de kost komen. Toen ik trouwde'had ik met myn wyf zaliger geen honderd guldensin de weereld, en evenwel ben ik 'er doorgeraekt. Maar dat moet ik 'erbyzeggen, toen waren de tyden, zo als je weet, heel anders; dat een Boer had, kon hy zeggen is myn, en fiii niet. Toen wierd hy als een vrymensch be-  de B r aave. 5 behandeld, en nu als een halve flaaf van den Schout. En daarom zal myne dogter met myn goedkeuring nooit met een' Boer, ten minften hier om ftreeks, trouwen. Vatje hef Buurman? Kees. Dan zullen wy 'er niet langer over praeten ! Maar evenwel moet ik u als goed vriend zeggen, dat zy ftapsl gek nas malkaar zyn , en als zy horen dat zy niet kunnen trouwen, vrees ik dat myn Jan, die een olyke guit en meifiesdief is, nog eens de kraan in. uw Grietjes vat zal fteeken; en dan zal het tog op trouwen moeten uitkomen. Harme. Ik weet zeer wel, dat ik'er altoos de hand niet kan voorhouden; maar evenwel zal ik het zien voor te komen. Myn voornemen is, om haar nog morgen naer de. fladt te brengen , en by goede menfehen in ccn' dienst te befteeden. Evenwel , heeft uw Zoon liefde voor haar en zy voor hem, laaf A 3 h?  6 Jonkheer Dirk hy dan nog een ambagt leeren, daar hy in de eene of andere Stadt of in een andre Provincie zyn brood meê kan winnen, en als hy dat verftaat kan hy ze kreigen. Haar aangaande, laat zy zo lang op hem wagten en intusfchcn met dienen wat profïteeren. Zy zyn beiden nog jong genoeg! Het is bedroefd dat het goed tegenwoordig zovroeg krols word! Kees, Wel Harme! Wel Harme! Is dat nu wyzemans praat? Gy weet immers zelfs wel beeter, dat een ambagt van jongs op moet geleerd worden, en myn jongen al rykiyk oud is, om van onderen op te beginnen. En ftel al eens, hy probeerde het uit liefde voor Grietje, dan zullen 'ei zyn kneukels niec nae ftaan, door het harde boerenwerk, dat hy altoos by my heeft moeten doen. Harme. Dat kan ik niet gebeeteren, het zyn uw jongens zaeken ; maar voor myn part, ik zag  deBraave. f zag liever dat zy de derdendaegfche koorts, kreeg, dan haar met een' Boer te laten trouwen. Al moest zy al haar leeven droog leggen en nooit aan een keerel komen. Kees. Dat zal zy u met 'er tyd wel anders beduiden. Intusfen moet ik u ronduit zeggen; ik dagt niet dat gy zo koppig waart, en heb u altyd voor een reedelyk man gehouden : maar nu zie ik dat ik my bedroog, Harme. Ik ben noch koppig, nochonreedelyk,en om het u te toonen , daar ginter zie ik, komt onze braeve Dorpvaeder, Jonker Dirk, aangaan; die gy weet dat altoos regtuit fpreekt. Zyt gy te vreede, dan zullen wy hem aanfpreeken en verzoeken te beflisfen , of ik als vaeder van myn enig kind gelyk heb dan niet ? Zegt hy dat ik ongelyk heb; dan is myn Grietje nog van daeg voor uw Jan!... Wat zegt gy?.... Zyt g^y 'er nieede (je vreetfe}? ftsss.  8 Jonkheer Dirk Kees. Ja wel! dat top ik. Hy is een braaf en gemeenzaam man, die ons wel te woord zal liaan. Wat zyn wy gelukkig , dat zyn buitengoed zo digt by ons Dorp legt! Het is te bejammeren dat zo een goed man , zo veel om onzentwille heeft moeten uitltaan. H a r m e. Ja zeeker ongelukkig, maar aan de andere, kant is het nog een geluk, dat wy hem evenwel hebben ; want fchoon hy uit het Gerecht geweert word ; is evenwel de Schout met hem drommels gefchooren en bang voor hem. En geloof vry, Jonker Dirk is geen rot om voor een gat te vangen, en weet wel wat hy doet. Hy zal in 't lest nog triumpheeren. Kees. Dat geloof ik juist ook wel, en anders, u.a ons request, daar het Gerecht van deeze nae de mi.ldag over zitten moet, geen goe-  deBraave. 9 goede uitflag heeft, zullen wy uit dankbaarheid nog iets voor hem moeten doen. Doch gaen wy hem te gemoet ! hy mogt fomwyle een anderen weg inflaan! TWEEDE TONEEL. Jonkheer Dirk. Harme. Kees. Kees. Uwe dienaeren, Heer Jonker! Jonkheer Dirk. Goede morgen Vrienden! hetfcbynt nog gezond werk te zyn! Kees. Door Gods goedheid, ja! Harme. Nog al reedelyk nae myne jaeren, Jonker! Jonkheer Dirk. Zulks is my byzonder aangenaem. Doch A 5 neem  io Jonkheer Dirk neem niet kwalyk vrienden, dat ik u een vraag doe? Ik zag, zo het my van verre toefcheen, dat gy in een zeer ernftig gefprek waart! Ik wil niet hopen dat 'er zwarigheid of dispuit tusfchen ulieden is! Dat zou my fpytcn, vermids ik weet, dat gy altoos als goede buuren , vreedfaem met den anderen'hebt geleefd. Kees. Dat doen wy ook nog. Evenwel om u te dienen, wy hadden questie en geenques». tie, zo als men het noemen wil. Harme. Daarom , toen wy u van verre zagen befloten wy daedlyk, de zaak aan uwe uitfpraek over te laeten. Het was met dat inzicht dat wy ii te gemoet gingen, en wy verzoeken u vriendelyk ons te willen hóoren. Jonkheer Dirk. Zeer gacrne. K E e"?.  ce Br AA ve. IX Kees. Hoor Jonker! Myn Jongen heeft zin in buurmans dogter, en op zyn verzoek nam ik zo even de gelegenheid waar , om 'er Harme over te fpreeken , en zyne Grietje ten huwlyk te vragen ; maar ziet, wat ik praate, hy heeft 'ergeenoorennae, en zegt maar gedurig, dat zyne dogter de Vrouw van geen' Boer moet worden; maar zo myn Jan een ambagt wil leeren en zo lang wagten, dat hy ze dan kan kreigen. Is dat nu reedelyke praat? daar hy zelfs bekend, dat hy anders op myn' jongen niet weet te zeggen. Jonkheer Dirk. Ik kan 'er noch niet op antwoorden! Spreek ook eerst, vriend Harme! Harme. Al wat buurman daar gezegt heeft , is waar; dog hy begrypt het ftuk niet, en als hy my. tyd gegeevca had onj ttit te fpree-  iz Jonkheer Dirk ken, zou ik 't hem ftrak al beduid hebben. De waare reeden, waarom ik myn Grietje aan geen' Boer wilgeeven, is deeze. Ik weet by ondervinding, dat wy Boeren onophoudelyk mishandeld worden ; dat zo dra wy maer een wynig prospereeren, het ons afgehaald word. Daar zyt gy immers zelfs van bewust. Vcrmids nu de Schout, daar het hem eigentlyk fchort , voornaamelyk op my en buurman Kees gebeetén is, alzo hy weet, dat wy de eerften het request geteekend hebben, en het hem wel bewust is bovendien, dat wy nog al de armften uit het Dorp niet zyn, zo is het ligt te voorzien, dat hy zich niet alleen by alle geleegenheeden op ons zal wreeken; maar dat hy ook onze kinderen als zy getrouwd waren , gedurig op den nek zou trappen. Bovendien, al doet een Boer thans zyn best, dan worden zy tog zo van hem geplaegd, 'dat het eynde 'er van weg is, en hy zuigt ons immers allen uit, als een fuikerriet. Nu vraag ik u, of ik als vaeder van myn eenig meifie, haar aan ecu'Boer kan geeyen ? daar ik  dé BrAAVE. 13 ik weet, dat zy alderly vrdriet met hem zal moeten uitftaan; niet van zyn perfoon, maar om dat hy gedurig het "voorwerp van des Schouts mishandelingen zal zyn. En als die hem aan den beedelzak gebragt heeft, wie zou heurluy dan de kost gee»ven? Het was nog niet met allen, als zy met heur beiden bleeven, maar ze zullen dènklyk kinderen kreigen want dat werk, weet gy zelfs wel Jonker, dat nooit ftilftaat. En wat zal er dan van zyn? Kees. Zwyg maar ftil Harme ! de Jonker behoeft geen uitfpraak te doen, want ik heb al genoeg gehoord. Had gy my dat van den beginnen zo uitgelegd, ik zou ugelyk gegeven hebben. Maar nu zeg ik niet alleen , dat gy groot gelyk in uwe Helling hebt, maar ik begryp nu zelfs , dat ik uit lievde voor myn' Jongen , hem ook geen Boer, althans hier om ftreeks, niet moet ïaeten worden. Neen ! gants niet ! Hoe meer  14 Jonkheer Di rk meer ik 't inzie, was het nog beeter met hem nae Qoftinjen, dan een boer. Jonkheer Dirk. Vcrmids gy het beiden als eens zyt vrienden , zo is myn uitfpraak onnodig , dog ronduit gezegt, gemerkt de omftandighedcn en tyden, betreklyk de Boeren alhier , zo die op den zelfden voet met de Schout blyven, geloof ik, dat gy byden de zaak wel aan het regte einde hebt. Ik kan uw beider denkingswyfe niet afkeuren. Kees. Myn Jan moet het Dorp maar uit, en morgen aan den dag, zal ik hem by een baas in de ftadt op een ambacht beltellen. Wil hy Grietje dan nog hebben, zo als Harme wel zegt, laat hy dan zo lang wagten, dat hy haar op zyn ambacht kan maintineeren. Harme. £n morgen zal ikGrietje ook aan een' dienst hel-  de Era ave; jj helpen; zo zy lust heeft kan zy dan na uw' Jan wagtên. Doe maar met uw'Zoon, buurman, zo als gy gezegt hebt. Ze hier by malkaar te laeten is gekheid: dat jonge volkïe mogt ons eens foppen. Kees. Wel deeglyk meê gefopt raeken; want dat van katten komt muist graag, en toen wy allebeiden over onze wyven vryden, Wisten wy het ook wel. Jonkheer Dirk. Met uw góedvinden Mannen, dat ik nu ook eens fpreek. Blyft by uw voornemen, doch overhaest u niet! Het request door de goede gemeente van het Dorp ingeleeverd, heeft veelen uit het Gerecht de oogen geopend, en gy weet, dat hetzelve 'er van dezen nae de middag uitfpraak over doen zal. Dezaeken kunnen wonderlykloopen. Maar gefield eens, het kwam te gebeuren, da& men begrypende , hoe onrechtvaerdig jfe behandeld en uit de rechtbank gezet ben* eyrr»  iö Jonkheer Dirk eyndelyk befloot my daer in wederom toete laeten, en my te rechtvaerdigen in myn gehoude gedrag voor ulieden, dan moet het ook naetuurlyk volgen , althans het is te denken dat men ulieden ook eenig genoegen zal geven, omtrent de Schout, endoor reedelyke fchikkingen beletten, dat hy of zyn e opvolgers, nooit de Boeren zo meer zullen kunnen mishandelen. Dit nu eens gebeurende, dan begrypt gy ook wel, dat de BoerenlTand minder ongelukkig zal zyn, en dan zie ik evenwel niet, waarom gy Harme , uwe Dogter aan den Zoon van Kees niet zoud geeven. Harme. Dan zou ik 'er ook geen fpaansch woord tegen hebben. Kees. De Jonker heeft gelyk , Harme .' Wy moeten eerst eens zien, hoe dat fpel van ons aller request afloopt. Jonk-  de braave, ij Jonkheer Dirk. Ik denk tot ons aller genoege; omdat onze zaek regtvaerdig is, en 'er nog braave menfchen in het Gerecht zyn. Geloof my ook vry, indien ik van de rechtmaetigbeid der zaek niet overtuigd was geweest, nooit zou ik 'er zo fterk voor uitgekomen zyn; als zeer wel voofziendé, aan hoëveele onaangenaemheden ik my bloot ftelde. Maar daar ik zelfs in het Gerecht zat, om recht en billykheid te handhaeven , kon myn eed, plicht en gemoed niet dulden dat Gy lieden langer onrechtvaerdig gedrukt wierdt door den Schout. Dees had zyne aanhangers, en dus had ik een harde party aan hem; maar ik heb my altoos in de zuiverheid van myn gemoed gewist. Harme. Hadden wy u niet, Jonker; God weet, of zo niet wy , ten minfte onze kinderen , nog niet t' eniger tyd , compleete knegts of flaeven van de Schouten geworden zouden zyn! S Kees.'  18 Jonkheer Dirk Kees. Ja Jonker! wy kunnen het u nooit vergelden ! Al wat ons maar fpyten zou is, dat ons request wierd afgeflaegen. Maar dan ook....! Dan moet het 'er maar door ." Dan.... Jonkheer Dirk. Als dat al gebeurde Vrienden, hoop en begeer ik van ulieden, dat gy uw bedaard zult gedraegen; gelyfc brave ingezeetenen en eerlyke lieden betaamd. Dan moet gy lydzaem zyn, gelyk de Domene het uw zo dikwerf uit Gods woord voorgepredikt heeft. Harme. Indien de Domene eens een Boer was, zou hy mooglyk zo mooy niet praaten! Jonkheer Dirk. Hoor Vrienden! Ik had wel gewenscht, dat gy het request nooit ingeleeverd hadt, en het is buiten myn kennis gefchied. Zo het  de Braave. fa het kwalyk uitvalt ben ik bedugd, datfommigen te heethoofdig onder ulieden zullen zyn, en zich in buitenfporigheden zullen uitlaeten. Die zyn ftrafwaerdig, en ik verzeeker uw op myn eer, dat die ten hoogfte door my zouden afgekeurd worden, en dat zy die zich zulks veroorloofden, nooit eenigen dienst of vriendfchap van my te wagten hebben. Zeg dit aan allen uit myn naam, en zo gy beiden weezentlyk eenige liefde of agting voor my over hebt, zo geef my uw woord van eer, dat gy de anderen met een goed voorbeeld zult voorgaan! Harme. Wie kan u iets wygeren ? Dat beloof ik u Jonker, voor myn part. Wat zyt gy tog een goed man! Een ander die zo mishandeld was, zou denken ; laten de Boeren den Schout eens een warm pak geeven ! Wat zwarigheid ? Kees Ja al gaven ze hem nog meer, ik zou de B a zon-  2o Jonkheer Dirk. zonde wel voor myn reekening willen neemen. Evenwel, ziedaar, Jonker! ik geef u ook myn woord. Jonkheer Dirk. Ik heb nooit redenen gehad om te twyffelen, dat gy braeve mannen waart; maar nu word ik 'er dubbel van overtuigd. Hou uw woord, want geloof my; die zyn eigen rechter wil zyn, heeft altoos ongelyk. Harme. Dat is altemaal waar en goed! Maar als men intusfchen geen recht krygt ? Jonkheer Dirk. Dan voegd het nog geen braaf onder daen tegen zyne Overheeden op te ftaan. Dan nog is het beeter geduld te oeffenen, tot dat 'er een reedelyker Schout komt, of handelbaerder menfchen in het Gerecht zitten. Kees.  de braave. 21 Kees. Wy zullen ons woord houden , en om uwent wille nog veel verdraegen. Harme. Dat zullen wy doen! Maar koom Keesbuur. Wy hebben den Jonker al lang genoeg opgehouden ! Laeten wy gaen. Kees. Wel gelprooken Harme! die brave man heeft meer dingen aan zyn hoofd, en boven dien is de affpraek, óm tegen den middag allen te faemen voor het Rechthuis byéén te komen, om de uitflag van ons request te hooren, en wy moeten evenwel nog eerst eeten. Ik bedank u Jonker voor uwen goeden raad en vriendfchap, en blyf uw dienaar. Harme. Insgelyks Jonker! Jonkheer Dirk. Ik wensch ulieden zeegen en voorfpoed, B 3 en  22 Jonkheer Dirk en wanneer ik uw van eenig nut kan zyn, kunt gy my altoos yryëlyk komen aenfpreek'en. Kus tegen, Harme, (in het heengaan.') De braeve man! God zeegene hem! Mogt hy nog honderd jaeren voor ons leeven! DERDE TONEEL. Jonkheer Dirk. Zie daar! wederom een overtuigend bewys , wat fcwaadc gevolgen onrcedelyke behandelingen en onderdrukkingen hebben. Het was my reeds meer dan eens gezegd, dat de ouders in dit Dorp, hunne kinderen niet met malkaer wilden laaten trouwen, ten einde ze niet ongelukkig te zien; dog ik kon het nauwlyks geloven. Nu ondervind ik het. Het meeste jonge volk gaat ook daeglyks weg, en gèlyk hier, zal het denklyk elders ook gefield zyn. Wat zal 'er eindelyk van worden ? De Provintie zal immers ontvolkt raeken, de huizen zullen met  BE BRAAVE. "3 niet 'er tyd ledig ftaan, de Landen onbebouwd blyven leggen, en eer tien jaeren ten eynde zyn, zo 'er geen redres komt, zal de Provintie door gebrek aan inwoonders, haar meeste inkomften verliezen- Ongelukkige Landman! Is het al niet genoeg, dat gy door zwaeren arbeid een fober brood moet verdienen! Moet gy nog door ongehoorde dienften en andere onderdrukkingen het bloed uit het lyf gezogen worden! (heenen gaande.) God geeve, dat myne pogingen, die zo rechtvaerdig zyn, eenmaal voor deeze braeve lieden mogen flaegen! Einde van het eer/te Bedryf. B 4 TWEE-  -4 Jonkheer Dirk TWEEDE BEDR.YF. EERSTE TONEEL. Grietje. Wacrof Jan biyft! Zyn Vaeder moest deezen ogtend my voor hem ten huwlyk vraegen, en hy zou me komen zeggen, hoe het afgelopen was. Het word al zo laat. Ik kan immers niet denken, dat myn Vaeder 'er tegen zal gehad hebben , want die mag Jan wel lyden, en zegt dikwyls, dat het een brave jongen is. Maar myn hart is zo bekrompen. Ik weet niet wat dat beduid. — My dunkt hy koomt daar aan. — Ja hy is het, maar hy ziet er zo zuinig uit. ■ Ach lieve Heertje J ik durf 'er kwa- lyk nae vraegen. TWEEDE TONEEL. Grietje. Jan. Jan, Dag Grietje lief. Gr ietje.  DE BRAAVE. 2 5 Grietje, Dag Jan! Hoe zitten de zaeken ? Hebben de ouwen malkaer gefproken?.. My dunkt gy antwoord niet! Jan. Ja! zy hebben malkaer gefproken, maer ach, Grietje! de vlieger ls niet opgegaen, en zelfs heb ik nu de mynen ook tegen. Grietjk. Wat zegje! Hoe kan hetteyn? Het mag weezen zo als het wil, gy weet tog dat ik u lief heb , en nooit van u zal afzien. Met 'er tyd zullen wy onze Vaeders wel bepraeten, nu ze tog van de kneep weeten. Wy kunnen ondertusfchen, zo lang wy hier zo digt by malkaer woonen, d' een den anderen troosten ; en zyn de ouwen te lang onverzettelyk, dan zullen wy het al even wel weeten. Maar zeg Jan! Hoe is het dan omgegaen ! Nu zou ik myn Vaeder haest niet meer lief hebben, om dat hy zo onredelyk is. B 5 Jan.  Só* Jonkheer Dirk Jan. In teegendeel, hy betoond u liefde, zo wel als de myne; en net daerom mogen wy nog niet trouwen. Zy zoeken ons geluk. G rie tj e. Fraai ons geluk! Niet te willen dat onze harten, die wy al voor onze lieven Heertje aan malkaer gefchonken hebben, voorgoed vereenigd bJyven. (Zy iveend.) Jan. Hoor Iievertje! rnaek u niet te mismoedig, hoor eerst eens hoe het 'er meede geleegen is. Uw Vaeder fprak zo tegen de myne. Als uw Jan een ambagt willeeren, dan kan hy ze kreigen , maar zo hy Boer blyft, dan nooit met zyn zin. Grietje. En waerom? Jan. Om dat de Boeren zo ongelukkig zyn, en ge-  DE BrAAVE. 2? gedurig door de Schout worden geplaegt. Dit ftuk hebben zy malkaer zo wel beduid en in de kop gebragt, dat 'er niet tegen te doen valt. Ondertusfchen moet ik bekennen, dat hoe meer ik het bedenk, hoe meer ik begryp dat zy gelyk hebben , en daarom troost ik my wat. Ik ftierf liever Grietje, dan üw ongelukkig te maeken. Grietje. Ik heb het welgedagt, dat 'er een kink in de kabel zou komen. Jan. Heor Grietje lief, uitftel is geen ontflag, en wy zullen tog eens famen trouwen: want zo lang ik leef, zal ik voor u leven en u getrouw zyn. Ik ga nog van de week op een ambagt, en zo als ik bet kan, koom ik om u uit. Gy zult ondertusfchen in de ftad gaan dienen. Zo is het •tusfchen onze ouwtjes afgefproken. Grietje.  28 Jonkheer Dirk Grietj e. En dat zo lang van malkaer! Z3 tveend,) ik zal fterven van droefheid. Jan, Wees niet mismoedig lievertje! Wy zullen om elkanders trouwe lievde denken, en fomtyds wel eens malkaer zien. Grietje. In Godsnaem dan , als het zo weezen moet! Maar wat ambagt zult gy dan leeren. • Jan. Het Kleêrenmaeken , want als wy dan getrouwd zyn, kan ik altoos by myn Grietje t' huis zitten. Gr ietje. Dat is wel overlegd jongen. Wy zullen goeden moed houden, en zullen deenigfien niet zyn ; want Neeltjebuur en de Zoon van Goofe zyn in ons zelfde geval. Dat troost  DE BR A AVE. 2$ troost my nog een weinig. Maar ach! Als gy van my af zyt, zult gy mooglyk niet meer cm uw Grietje denken: dan zult gy my niet meer lief hebben! (Zy -weend.) Jan. Je zqud me haest boos maken ! Als gy dagt dat ik u ooit zou kunnen veriaeten, had gy nooit met my moeten aanleggen. Neen myn Engel! Dan zou 'er nooit geluk of zeegen voor my zyn. Ik wil 'er een dikke vette vloek op doen. Grietje. Uw woord is my genoeg, en Grietje zal u ook trouw blyven. En wanneer moeten wy fcheiden. Jan. Uw Vaeder zou u ook morgen aan den dag fteêwaerds gebragt hebben, en de myne had my al zo bepraet, dat ik morgen ook uit het Dorp zou gegaen zyn ; maer ziet daer is nog een lugje, Zy ontmoete toe-  30 Jonkheer Dirk toevallig onzen braven Jonker Dirk, vertelde hem hun voornemen , het welk hy goedkeurde. Grietje. Dan moeten zy het wel met ons voor hebben, en nu ben ik heel wel te vreede, hoe hard het my ook valt. De Jonker zou het anders niet zeggen. Jan. Ja' maér hy zy 'er nog iets by. Hy raed* de de ouweluy dat zy nog wat zouden wagten, omdat van middag het Gerecht, zo je weet, over het request moet zitten, en zo het eens lukte, dan was de Schout een bril op de neus gezet; dan kon hy de Boeren niet meer ongelukkig maken en mishandelen, en een Boer dan kunnende blyven leeven, zouden wy mooglyk nog ten eerften kunnen trouwen. Grietje. Die dit!en dat fe Schout! Wat kan een boos  ce Braave. 3r boos mensch 'er veelen ongelukkig maeken! Ik hoop immers Jan, dat gy het request meê getykend hebt I want gy kunt nog al redelyk fchryven. Jan. Zou ik niet ? Dan was ik een flegte aerd, als ik dit niet gedaan had. Onze lieve Heer zal hem, hoop ik zeegenen. Als hy de zaak maar wint, en de Schout handjes om moet leggen, dan zyn wy gefnaaid. Grietje. Ja! dan mogen wy ook wel zeggen, zo wy trouwen, dat wy hem ons geluk verfchuldigd zyn. Zo we kindertjes krygen Jan, zal het eerlle-nae hem heeten. Jan. (half verfchrikt.) Ach Grietje! Daar koomt de Schout aan! Wie weet of hy niet alles gehoord heeft. Loop fchielyk heen. Ik ben zo ontfleld. Grietje. Dag Jan tot flusjes. (Zy gaat been.) DER-  32 Jonkheer Dirk DERDE TONEEL. De Schout. Jan. Jan. Wat of die hier toomt doen ? Zulke ongeluksvogels zie ik niet graag. Wat ziet hy 'er bars uit! Daermeê barst hy nog van hoogmoed! De Schout, (bcftcndtg met eene trotfcbe houding.) Zyt gy niet den zoon van Kees? Jan. Om u te dienen myn Heer de Schout, De Schout. Waar is uw Vaeder ? Jan. Hy is niet lang geleden met buurman Harme uitgegaan. Ik denk dat hy nu wel t'huis zal zyn. De  de Br a ave. 33 De Schoot. Dat is zo veel te beeter, want ikmoetze allebeiden fpreeken. Ga ! zeg dat zy ten éèfflen bier komen. Ik heb geen lust om lang te wagten! Haast u! Jan. Wil myn Heer de Schout niet liever in huis komen? . De Schout. Ik ben niet gewoon by zulk gemeen volk in huis te gaan. Doe wat ik u beveel! of ik zal u beenen maeken. Jan. Ik ga myn Heer. (In het heenengaan) Ik wenste wel dat ik myn bloed kon koelen, en die vent eens helder mogt aftouwen. C, VIER-  34 Jonkheer Dirk VIERDE TONEEL. De Schout. Dat koomt net van pasfe. Twee vliegen in eene flag gevangen. Die twee fnaeken hebben zich bemoeid, met onder de eorften het request tegen my, voor Jonkheer Dirk, hun patroon, te tekenen; maar ik zal het hen betaald zetten, en zy zullen weeten wat het is, met my te doen te hebben. Die knaepen worden apparent te ryk; ze moeten eens gekortwiekt worden. Dat boerenvolk is nog erger als deegelyke menfchen , en om dat zy te luy zyn om te werken, durven zy nog klagen, dat men hen te veel vergd. Zy denken het met hun request gewonnen te hebben , doch zy bedriegen zich , en ik zal hen tot loon nog wel beeter plaegen. VYFDE TONEEL. De Schout. Kees. Harme. Kees. Myn Zoon heeft my gezegt, dat myn Heer  de Braave* 3$ Heer de Schout ons beliefde te fpreeken; -wat is 'er van nvyn' Heer zyn' dienst? De Schout. Ik dagt dat gy wat fpoediger zoud aangekomen zyn; of denkt gy vleegels, dat ik lust heb om hier een half uur voor uw' gek te liaan? Harme. Wy zyn ten eerften gekomen, enzeekerlyk zal myn Heer zich bedriegen, want het is geen drie minuten geleeden, dat Jan ons kwam roepen. De Schout. Durft gy my teegenibreeken? Wat belet my Kaerel... Of denkt gy knaepen dat ik niet weet , dat gy uw ook met dat fraay Request bemoeid hebt?... Zie! daar ftaan ze nu te kyken, als een paar fnotjongens; maar als de Schout de rug gekeerd heeft, dan zvn het grootje heeren. (Tegen Harme.) C 2 Gy  36 Jongheer Dirk Gy en ik zullen eens afreekening houden! Gy kunt zorgen, om op morgen by zonne opgang met wagen, paerden en twee keerels , voor my te komen arbeiden, en om dat ik weet hoe graag gy dat doet, zult gy my ook drie daegen agtereen ten dienst ftaan. Harme. Als het zyn kon Myn Heer, zou ik u zeer vriendclyk verzoeken my te willen verfchoonen. Ik ben in de andere week tot uwen dienst , maar myn koorn ftaat ger maaid , en met het mooje weder , zou ik graag morgen aan het inneemen gaan. Blyft het nog drie dagen ftaan en 'er viel reegen, dan had ik wel honderd guldens fchaeden. Ei lieve zie het te fchikken. De Schout. Wat legt my aan uw koorn geleegen ? Wat kan het my fcheelen of gy fchaeden hebt ? Dat ' alles raakt my niet ! Zulke lompe luije vleegels , cn  t)e Br a ave. 37 en die zich bovendien nog tegen my durven verzetten, verdienen geen toegevendheid. Draag zorg kaerel dat gy morgen ogtend gereed zyt, en zo niet, dan zal ik het u wel leeren. (Tegen Kees.) En gy knaap , ik ben daar ftrak den dyk langs uw Land overgekomen , en heb gezien dat die niet goed gemaakt is. Ik flae u in de boete, en draag zorg die nog van daag te betaelen.; en zo de dyk morgen niet verbeterd is, zal ik u in eene dubbele boete flaan. Kees. Wel myn Heer! hoe.... De Schout. Geen gebabbel .' Het lust my niet bier langer te praeten. (Hy gaat been.) ZESDE TONEEL. Kees. Harme. Harme. Gy hadt wel gelyk ftrak, dat hy het op C 3 ons  38 Jonkheer Dirk. ons zou wreeken als hy maar kon, Zie daer al een begin. Kees. Ja! wat zal men doen? Men moet zich horen uitfchelden en nog fwygen toe, om. dat de Vent zulke macht heeft. Al heeft men gelyk, krygt men nog ongelyk, want hy heeft vrienden. Harme. Wie weet of het langer als van daag duurt! Als het Request eens wel uitviel? Kees. Dan zullen wy onze beurt ook wel eens kreigen, want dan behoefd men hem niet zo te ontzien. Maar het word al laat Buurman , en 't is afgefproken dat wy allen voor het Gerechts-huis zullen byeenkomen, om den uitflag te vernemen, en om onzen Jonker Dirk j zo hy wederom zitting krygt, ©pentlyk geluk te wcnfchcn. De Schout HJogt  de Eraave. 39 mogt wel weg gebleeven zyn. Nu hebben wy onze buik piet half vol gegeeten. H a r m e. Kom! gaan wy. Wy hebben bovendien aan die goede man beloofd, zo veel wy kunnen, alle gekheid te beletten, en daer in moeten wy ons woord houden. Einde van het tzveede Bedrjf. Ca DER.  40 Jonkheer Dirk. DERDE BEDtYF. {Het Toneel verbeeld cene Kamer van het Buitenhuis van Jonkheer Dirk.) EERSTE TONEEL. Jonkheer Dirk. Vryaero. Vryaerd. Ik kon niet ontkennen ten uiterdfle nieuwsgierig te zyn , om te vernêemen , welke den uitflag zyn zal der deliberatieu van het Gerecht, 'twelk t'hans vergaaderd is, om antwoord te geeven , op het Request der ingezeetenen van het Dorp. Jonkheer Dirk. Gy zyt nieuwsgieriger dan ik, en waarlyk, ik betuig u, dat het my nauwlyks deimoeite waardig is, daer acn te denken , laat ftaen 'er nieuwsgierigheid .over te betoonen. Ik heb om die reeden ook op het fcherpst aan myne bedienden verboden , dat' - - - 4 O  DE BR AAVK. 4* dat geen een van hen zich dezen geheelcn dag in het Dorp zoude laeten zien , ten * inde myne onverfchilligheid te toonen, en niet te doen geloven, dat ik hen op kondfchap uitzond. Vryaerd. Gy hebt het nogthans groost belang by' de zaek; want, wierd het Request door uwc readmisfie in 't Gerecht bekroond, z.ou in de eerste plaetfe u veele verdere onaengenaemheden befpaard zyn, en ten tweede , zoude gy de Ingezeetenen verligten in de hun aengedaene mishandelingen van den Schout. Het een dunkt my, is aenhet ander verbonden. Jonkheer Dirk. Het zou wel te faemen kunnen gepaerd gaen , dog is mynes oordeels geenfints tot eer, de convluentie van t'anderen. Men kan op het eene Lid van een Request genoegen geeven, en t'andere lid afllaan of in bcned houden. C 5 Vry-  Jonkheer Dirk Vryaerd.- 1 Volgens deze verklacring , zy het iny geoorloofd te vraegen : indien de boeren eens bevryd raekten van de onderdrukking der Schout,en men intusfchen U nietwederom fesfie liet neemsn in 't gerecht, zou u zulks wel aenftaen V Jonkheer Dirk, Dan zou ik vergenoegd zyn; want hun geluk was ongetwyffeld het gevolg myner pogingen voor hen. En aenbelangende myne readmïsfie, fchoon dezelve gewygerd wierd, zou my wynig kunnen fcheelen, en ik zou dezelve met onverfchilligheid aenzien, in de vaste bewustheid, dat zy die daer teegen mogten geftemd hebben , t'eniger tyd het onrecht my aangedaen overweegendc, tot reedelyker denkbeelden zouden toornen; en d'eerften zyn, om my uit te nodigen, als medelid van het Gerecht in 't midden van hen te veifchyHen. Vet-  be Braavei ,43 Vryaer d. Het zou u evenwel fmertelyk valhm , voor altoos uit het Gerecht geweerd te worden: niet om dat gy 'er enig voordeel by kunt hebben, maar omdat gy als groot Ingelande van het Dorp, daer in een onwederfpreeklyk recht van zitting hebt. Jonkheer Dirk. Onrecht mag een' tyd ftand houden, dog recht overwind ten lesten. Ik zou my dat verfchaffen langs alle mooglyke, doch eerlyke weegen, en in een Land daar rechtvaardigheid gehandhaafd word , kan het niet misfchen, of ik zou ten lesten zodanige rechters verwerven, die eene onzydige uitfpraek zouden doen; en dan kan dezelve nimmer anders „ als tot myn voordeel zyn. Vryaerd. Dit kon echter nog lang dralende gehouden worden. Jonk-  JoKkheer Dirk Jonkiieer Dirk. Dat zou ik met groot geduld te gemoet zien , en niets zou my daar in fmertelyk vallen, als dat ik zo lang buiten 't gerecht moetende blyven , veele geleegenheeden moest laten voorby gaan, om de armen en onderdrukte Dorpelingen van nutte te zyn'. Vryaerd. Evenwel, zo lang de zaak niet beflist was , zouden 'er gevonden worden die u als fchuldig zouden befchouwen, en in het denkbeeld zyn, dat gy in 't een of ander uiterlyk misdreven had: het welk tot nadeel van uwe eer kon ftrekken. Jonkheer Dirk. Gy bedriegt u, myn vriend! Myne zaek is algemeen rugtbaar geworden, en alle weldenkende , kundige en onbevooroordeelde doen my recht. De verdenkingen der onkundigen of die door vooroordeelen gedreven worden, béfchouw ik met onver- fchil-  ' 'dé Br a a v £« 4^ fdiilligheid, als op verkeerde gronden fleunende. Myn gemoed iteld my gerust omtrent myn eer, wel bewust nimmer misdreven te hebben, en in niets myn eigen voordeel te bedoelen. In tegendeel, ik kon,door 't geen ik ondernam, immers niets dan onaangenaamheden ja zelfs fchaden te gemoet zien. Vryaerd. Gefield eens, gy wierdt uitgenodigd om wederom in het gerecht als naar gewoonte zitting te neemen dan zouden evenwel aandoeningen van verontwaardiging jegens uwe tegenkanters in en moeten opkomen, en gy zöud hen nimmer met goede oogen kunnen aenzien. Jonkheer Dirk. Verre van dien! Ik heb hen nimmer gehaet, of met nyd tegen hen bezield geweest. Ik heb hen alles reeds in voorraed vergeven ! Overtuigd, dat zy allen lieden van  46 Jonkheer Dirk van eer zyn, befchouw ik 't geen zy friy aangedaen hebben, als het gevolg van menfehelyke fwakheden, die voor eenkörtflondig oogenblik de overhand op hunne reedelyke zielvermogens genomen hebben. Daarom ook, wel verre van hen ongunftig toe te denken, zou ik veel eer met medelyden aangedaan zyn. Ik zou trachten hun vriend te zyn, hun vertrouwen te winnen, en hen langs dien weg op het ipoor te brengen , waar door zy aan 't geheele dorp en deszelfs inwoonders van meer nut dan ooit konden worden. Vryaerd. Edelmoedige Vriend! Uwe denkingsaard overtreft, al wat ik van u ooit veiwagtcn kon. Ik dagt u te kennen , maar gy zyt verheevener dan ik my verbeelde dat gy waart! Onfterfiyk zal uw naam blyven! Jonkheer Dirk. Indien myne denkingsaerdnietgeëvenree- digd  ce bsaave, 4} cfigd was aan de geboorte , daar den Hemel my mede begunstigd heeft, zou ik my zeiven fchaemen, en veei liever verkiezen, nimmer het daglicht te hebben aanfchouwd* (Daar word van luiten gejcheld.) Vryaerd. Ach ! mogten alle uwe gelykfïandigcn u evenaeren! Maar! my dunkt ik heb horen fchellen aan de voordeur, (by /Iaat op om te zien en komt met verrukking te rug.) Myn Vriend! Myn Vriend! Dat ik u omhelze !... Gy zeegonpraald! Het is de Gerechtsbode die voor de deur ftaat. Myn hart zegt my, dat hy u komt uitnodigen, om in 't gerecht wedcren* te verfcheincn, en 'cruwen zitplaats te fodcJeeden. ]oskhe es Dirk. Wat kan de Vriendfchap niet al hèrférï» fchimmige denkbeelden te weeg brengen ! Het Gerecht kan immer zo fpoedig niet bafloten hebben; des ik veel eer denk, dat het-  4$ Jonkheek Dirk hetzelve vro'egtydig gefcheiden is, om naeder te delibereeren, en dathy, die gelyk gy weet, veele zaeken als Rentmeefter voor my waerneemd, my over de op handen zynde verpagtinge myner houtgewas1fen zal komen fpreeken. Vryaerd. Neen ! neen ! myn geest getuigd heel anders. Jonkheer Dirk. Gewoon altoos vry in te treeden, zult gy zo daedlyk wel beeter door hem overtuigd worden. TWEEDE TONEEL. De Gerechtsbode en de Vorigen. Bode. Met u verlof myn Heer! dat ik onaengemeld binnen treede. Jonk-  de ÈrAAVE. Jonkheer Dirk. •I Dit ftaat u altoos vry Boode, gelyk gy weet. Denkiyk koomt gy my de Conditie van de Verpagting ter evaminatie brengen, want ik zie ü een papier in de hand hebben. 13 ood e. Geenfints Jonkheer! Het Gerecht, 'twelk thans vergaderd is, zendmy, om u uit des. zelfs naam aan te kondigen, dat het, ten einde aan 't bekende Request zo veel doenlyk te beantwoorden, genegen is alles wat in deszelfs vermogen is toe te brengen, en dierhalve befloten heeft, u door my te doen verklaeren, dat aan hetzelve niets aangenaemer zal zyn, dan u wederom zittinge te zien neemen, waar toe het u ook daedlyk uitnodigd, mids gy de goedheid hebt, dit gefchrift te onderteekenen. (Hy rykt het over.) D Jonk-  5o Jonkheer Dirk' Jonkheer Dirk. Nae hetzelve geleezen ie hebben en het aan Vryaard ook latende leezen. Het doet my leed Boode! Maar nimmer zal ik door eenige voorwaarde myne intrede in het Gerecht bekragtigen ! Zeg aan de Heeren, dat ik dit gefchrift niet begeer te onderteekenen; en dewyl gy 'er den inhoud zeekerlyk van zult weeten, geloof ik dat gy my genoeg kend, om niet begreepen te hebben, dat ik zulks nimmer zoude doen. Ik zal altoos eenpaerig aan my zeiven zyn. Boode. Dat heb ik wel verwagt. Als Boode heb ik myne Commisfie volbragt, en zal uw antwoord terug brengen; dog als uw Rentmeefter verzoek ik verlof, om u iets in "t geheim meede te deelen. Jonkheer Dirk. Zeer gaerne! fpreek vryelyk. Vryaerd, die  de Eraave. 51 die myn eerlyke vriend is, mag het .wel hooren. Bode. Alle de Boeren van het Dorp Zyn voor het Gerechtshuis vergaederd, om den uitflag af te wagten. Zy waeren niet wel te ■ vreeden toen ik afgezonden wierd , en ik vrees dat zy tot buitenfporigheden zullen overflaen. Vertoon u , en zy zullen u in de vergaederplaats indringen, ondanks het gerecht. Bedien u van deeze gelegenheid, om u op uwe vyanden te wreeken. Jonkheer Dirk. Dit middel zoude te laag voor my zyn. De eerlte die zich te buiten ging, zou my tot onvriend hebben. Vrye deliberatie van 't gerecht, moeten de zaek beflisfen; en myne weder plaatsneming moet ik geenfints aan geweld of dwang , maar alleen aan de rechtvaardigheid der zaek, en de overtuiging dat rk mishandeld wierd, verfchuldigd D 2 zyn.  5.2 Jonkheer Dirk zyn. Gaa! doe uwe boodfchap, en laat de Heeren niet wagten. Boode. Ik gaa! veelligt kom ik fpoedig weder. (hy gaat heen.) DERDE TONEEL. Jonkheer Dirk en Vryaerd. Vryaerd. ^ Hoe kan men dwaas genoeg zyn, uzulk een voorftel te doen? Gy hebt geantwoord myn vriend zo ate 't betaemde, en myne agtinge is voor u verdubbeld. Jonkheer Dirk. Ik zal altoos poogen op het regte voetfpoor te blyven. Maar myn Vriend, wyger my niet eenen dienst, welke ik van uwe vrindfehap verwagt. Yl naar het Dorp; vervoeg u by de menigte, en zegopentlyk uit myn' naam, dat ik alle oploop verfoey. Breng de geesten tot bedaeren, en doe Har-  deBraave. 53 Hnrme en Kees indagtig zyn, aen 't geen zy heden ogtent beloofden J Vryaerd. Ik gaa myn Vriend, dog denk, dat ik u binne wynige ogenblikken zeegenpraalende het Gerechtshuis zal zien intreeden. VIERDE TONEEL. JonkheerDi r k', alleen ; nae eenigen tyd in diep gepyns te zyn geweest. Nimmer zal ik myne eer door laaghedens bezwalken! myne wederverfcheining in 't Gerecht is my onverfchilh'g, ware het niet dat de goede gemeente het tegendeel van my begeerde, zo zou ik zo rasch ik Recht wedervaeren had en ik weder eenmael zitting genomen had , rasch bedanken, en nimmer een voet in 't Recht, huiszetten. God behoede, dat de dorpelingen zich niet te buitengaan! Niemand moet zich om mynentwille ftrafbaermaken! Veel D 3 ee4  54 Jonkheer Dirk eer verkies ik hun flachtoffer te zyn, dan dat zy het myne zouden worden. Geweld is een bewys van ongelyk, en befaedigheid het zeekere kenmerk eener goede zaek. Laege zielen bedienen zich van laege middelen, dog een eerlyk man gaat den koninglyken weg op. Neen ! Nimmer zal van my gezegt worden, dat ik aan iets anders dan aan goed Recht, myne herflelling verfchuldigd ben geweest! Maar wat zie ik? De Boode yld herwaards, en fchynt reeds uit zyn adem gelopen! Wat of dat beteekend. Zouden de dorpelingen hem ook geweld aangedaan hebben. Zo dit waer was,zou de eerite muitmaaker|zynen aenklaeger in my vinden. VYFDE TONEEL. Jonkheer Dirk. De Gerechtsbood e. Jonkheer Dirk. Zo fpoedig wederom hier, Boode! Ik £oop niet dat u iets kwaads wedervaeren  DE EkAAVE. 53' is ! Gy fchynt uit uw aadem gelopen te zyn? Boode. De agtinge welke my voor U bezield, deed my aerends vleugelen hebben. Jonkhfer Dirk. Ik begryp u niet, myn goedeman. Boode, Inmiddels dat ik ftraks hier tot u afgezonden wierd, had het gerecht befloten, in gevalle gy het gefchrift niet getekend had en met my meede kwam , u zonder eenige voorwaarde tot wederzittingneming uit te nodigen, en om alle tydverzuim te vermeiden, was een der Scheepenen my gevolgd. Ik ontmoete hem even zo als ik van uw plaats af was , en hem uw antwoord gezegt hebbende, beval hymyylïings terug te keeren , en u de naedere refolutie van 't Gerecht meede te deelen: tcffens zyde hy me, dat de verfoeken van de Boeren omtrent de Schout ook toegedaan waren. Nauwlyks hoorde ik zulks, D 4 of  56 Jonkheer Dirk of gy kunt ligt begrypen , dat ik my na uwent op een draf begaf. Jonkhser Dirk. Is alles rustig by de Dorpelingen die voor 't Rechthuis ftaan. Boode. Dit weet ik niet, maar ik zag uwen vriend de Heer Vryaard van verre dorpwaards gaan. Dog Jonkheer! Ga nu daadlyk met my meede ; beantwoord aan de goede refolutie van het Gerecht , en aan de verlangens van de menigte , die bewust van dit laaste befluit, u denklyk reeds te gemoet komt , of althans met ongeduld afwagt. My dunkt ik hoor reeds de alge. ïpeene vreugde galmen. Ontfang inmiddels myne gelukwenschfingen. Jonkheer Dirk (nae een kort gepyns.") Wel aen ! Ik volg u. Dog niet gefteli op  d e E r a ave, 5? op toejuichingen, zullen wy eenen omweg nemen , en de agterdeur van 't Geregthuis ingaen. Boode. Uwe nederigheid evenaard uwe edele geboorte en burgerhartige denkingsaard! Einde van het derde Jledryf. D 5 VIER-  58 Jonkheer Dmk. VIERDE BEDlï F» (Het toneel verbeeld het buitenhuis van Jonkheer Dirk , op het voorplyn ivordgejpeeld.) EERSTE TONEEL. Vryaerd. De deugd heeft dan gezegepraald, en myn achtenswaardige vriend geniet nu die voldoeninge, welke men hem verfchuldigd was! Wat had ik met Harme en Kees niet moeite, om de menigte die reeds onftuimig was geworden, tot bezaedigheid te brengen. Dog toen ik hen uit naam van Jonkheer Dirk aanfprak, nam 'er eensklaps een Rille rust en diep ftilfwygen plaats. Wy zullen, riepen zy uit, door aan de bevee. len van onzen bofchermer te voldoen , toonen dat wy met achtinge en liefde voor hem bezield zyn. Hierop zag ik een Scheepen de trappen van het Rechtshuis afko- _ men,  I) F. E R A A V ''. 59 mèn, zeggende tot de meenigte, mannen! Uwe verzoeken zullen ingewilligd worden en ik gaa Jonkheer Dirk haaien. Een aanhoudende vreugdegalm vervulde de lucht, en al wat beenen had wilde den Scheepen verzeilen. Bewust dat uitermate vreugde tot ongebondendheid kan overhellen, belette ik zulks; en kort daer nae zag ik, dat Jonkheer Dirk het Gerechtshuis van agteren ingetreeden zynde, zich voor de venfteren der vergaederzael vertoonde , onder het onophoudelyk, hoezée! roepen der Dorpelingen. Goode zy gedankt, dat deeze zaek tot een yders genoege in vreede en nut is afgelopen. Dees dag zal ten 'euwige dage merkwaardig zyn, en het der- cle naekroost zal 'er nog om denken Maar daer komen Harme en Kees aen. Het genoege fiact op 't gelaet van die braeve huislieden te leezen. TWEE-  60 Jonkheer Dirk. TWEEDE TONEEL. Vryaerd. Harme. Kees. Harm e. Geluk myn Heer ! met de zcgenpraal van uwen vriend. Kees. Insgelyks myn Heer. God zeegen dien braven. V K Tf a e R d. Ik voeg myne wenfchen en vreugde by de uwe, en bedank ulieden, dat gy my zo trouwhartig bygeflaan hebt, in het tot bedaren brengen der menigte. Har m e, Dit hadden wy beloofd, en wy zouden Jonker Dirks byftand niet waardig zyn ». indien wy cns woord niet gehouden hadden. Keks.  be BftAAVE. gr K e E s. Het koste ons evenwel veel moeite, en waard gy niet net ter fnêe uit zyn naam ons komen helpen, geloof ik niet dat het gelukt zoude hebben. Vryaerd. Wy deeden allen 't geen betaemde, en wy mogen ons ook verheugen dat onze pogingen gelukt zyn. Waar of myn Vriend blyft; want de vergaedering moet reed&. gefcheiden zyn. Hebt gy den Jonker niet vernomen. Harme. De Brave Jonker is den agterdeur wederom uitgegaen, en uit zedigheid zich aan de Gelukwenscbfingen willende onttrekken, zal hy denkelyk agterom hier nae toe komen. Kees. ' Dit denk ik ook, en zo ik my niet be. drieg komt hy daar ginter aan. Maar hy zal  62 J o m KH E£ S D I R K zal zo gemaklyk niet vry raeken, wantikwil wel een ducaatwedden, datdélnwopnders van het Dorp, hem flrakö hier zuilen komen geluk wenfchen. Har m e. Ja zeeker, en morge doet de Domene cp ons verzoek een dunkpredikatie. Vryaerd. Dit keur ik goed! Men moet de Hemel dankbaar zyn voor zyne weldaaden , en voor 't behoud der geenen, die ons lief zyn. Kees. Ja zeeker ! een groote weldaed ! Ook hebben alle de inwoonders befloten, jaarlyks dezen dag te vieren. Maar daar is onzer aller vaeder, gaan wy hem te gemoet. DER-  de Braavs. 03 DERDE TONEEL. Jonkheer Dirk en d s Vorig en. Kees (tegen Vryaard.) Ik verzoek u, doe het woord voor ons. Myn hart is te veel van vreugde aangedaan om te kunnen fpreeken. Vryaerd, tegen Jonkheer Dirk, hem omhelzende. Ontfang onzer aller gelukwenschfingen , en dat zydie uw voetfpoor volgen, eerlang hunne poogingen met gelyke goede uitflag moge bekroond zien ! Leef lang tot nnt der ingezeetenen van dit Dorp , myn Vriend ! en tot vreugde der geenen , die het geluk hebben uwe ware vafderlandfche deugden te kennen! Kees e n H a r m b. Verfchoon onze flilzwygendheid, onzer aller befchermer i De vreugde overitelpt ons  64. Jonkheer Dirk ons hart, en onze monden kunnen niet voortbrengen, 't geen onze harten gevoe* len. Dog gedoog, dat wy u omhelzen, hoe zeer wy weeten, dat zulks beneeden xl is. (Zy omhelzen hem.) Jonkheer Disk, Van harten myne Vrienden!... Ach!., myn gemoed is vol. (hy iveend) de tranen komen my in de oogen, wanneer ik ontwaar worde, wat een genoegen het is, door het doen zyner plicht, de harten van allen te winnen Ik bedank, u gy mynen vriend Vryaerd en u gy Harme en Kees, voor uwe liefdensblyken , en nog meer, dat gy de lofflykfte pogingen gedaan hebt, em alle onftuimigheid der menigte te fluiten. Hakme (wcenende.) Ach! Jonker! daar is maar een manzo als gy in de waereld! Kees (weenende.) Gy zyt meer dan een mensch! Jonk  de BrAAVE. 6j Jonkheer Dirk. Mag ik het u bidden ? Spaar uwe loftuitingen , die ilc niet verdien, wyl ik in myn bedryf en handel, niet anders dan myn' plicht gedaan heb. Elk die daartoe gelegenheid had , zou ongetwyffeld hetzelfde gedaan hebben. Ik was het eenige werktuig, waar van de Voorzienigheid zich tot ulieden welzyn bediende, en geef des die trouwe waaker over ons Land, Dorp efl Volk, alleen den welverdienden lof.' V r y a e r b. Het is evenwel geoorloofd de waarheid te fpreeken; en deeze brave lieden uiten die in de eenvoudigheid van hun hart. Jonkheer Dirk. Nog eens Vrienden! die doet het geen hy dóen fnoet, verdiend geen' lof. Laeten wy veeleer van iets anders praeten. Maar my dunkt ik hoor daar agter de tuin een E. g:oot  66 Jonkheer Dirk groot geluid. Wat of hetzelve beteekenen mag? Vryaerd. Ik vermoede dat het de vreugdegalmen der Dorpelingen zal zyn, dieherwaards komen, om u geluk te Wenfchen, en u de blyken van hunne oprechte dankbaarheid te geeven... Ja zy zyn het! en waarde Jonkheer Dirk, wyger hen niet, u te mogen fpreeken. Ik was van hun voornemen reeds bewust, dog wilde het u niet zeggen, wel verzeekerd dat gy een wandeling zoud hebben gaan doen, om u aan hen te onttrekken; 't welk die goede menfchen niet wynig moest fmerten. Gy moet voor ditmaal gedogen, dat men u lastig valle uit liefde. Jonkheer Dirk. Wel aan dan! Gaan wy hen te gemoetv DER-  de Braave. 67 DERDE TONEEL. DeVouigen. Eenige Boeren en Boerinnen. 1 Boer. terwyl de overige al danfende^ een kring om Jonkheer Dirk maken. Lang leef onze Dorrepsvaeder, Die ons heeft 't geluk gebragt! Kom Vrienden daar is hy! tree naeder. Ziet hy had ons niet verwagt. Lang leef hy die ons bevrydde, Van den Schout en'zyn geweld: Want zy die Hem ftecds benydde, Zyn nü gants ter neer geveld. Ziet daar ftaat Hy! Koom maar naeder Vrienden groet nu Dirk uw vaeder. Vivat! driemaal in het rond Is ons woord in aller mond. Allen herhaalen zy driemaal de twee laaste regels. 2 Boer. Verfchoon Jonker onze vrypostigheid, E 2 maar  68 Jonkheer Dirk maar geen een onzer zou gerust geweest zyn, indien hy u zyne gelukwenschfingen niet had komen doen. Wy zyn ongefchikt' om u in behoorlyke woorden aan te fpreeken , maar de vreugde die gy in ons bèfpeurd, moet u ten bewyfe ftrekken, van 't geen onze harten gevoelen. Vryaerd, ter zyde. Verrukkelyke vertooning , waardig door 't penceel eens Schilders vereeuwigd te worden! Jonkheer Dirk. Wat overkoomt my!... Zo bemind!... Dit had ik my nimmer kunnen voorftellen Vrienden ! ontfang myne hart¬ grondige dank voor uwe toegenegenheid mywaerds, en geloof, dat alle de onaangenaamheden die myn deel waren; dat alle wederwaardigheden die ik onder« gaan heb , rykelyk beloond zyn door 't genoege, dat ik ulieden van eenig nut heb me-  DE BrAAVEi 69 mogen zyn. Draag u voortaan als brave pnderdaane, en eerbiedig de Schout zo wel als allen die over ulieden regeeren ! Weest voorts verzeekerd, dat ik fteeds in alles wat op recht en reeden fteund, uwe belangen zal aankleeven. Tot Harme. en gy myn Vriend Harme, vergun my u op deeze dag met een verzoek lastig -te vallen. Harme. Jonker Dirk gelieve niet te verzoeken, maar te gebieden. Jonkheer Dirk. Dat deezen dag dan teffens het geluk van uwe Grietje en den Zoon van Kees te weeg brenge! De Boerenlland zal nu voortaan zo ongelukkig niet meer zyn! Waarom zouden zy dan ook niet trouwen ? Vereenig twee harfen, die voor eikanderen fchynen gefchaepen te zyn. Harme. Wat zegt gy 'er van Keesbuur ? E 3 Kers,  70 Jonkheer Dirk Kees. Ik heb 'er niet tegen als gy te vreden zyt. Harme. Welaan Jonker! uw woord is myn zeegel. Ik nodig u op hun bruiloft, en ik hoop dat zy een' zoon binnen 't jaar zullen hebben, waar over ik u verzoek als Peet te ftaan. Jonkheer Dirk. Het een en ander neem ik van harten aan. tegen de Boeren en Boerinnen. En gy, vrienden, laat uwe kinderen ook voortaen met den anderen trouwen, opdat ons Dorp wederom overvloed van inwoonders kryge. V r x a e r d. Zo ziet men, dat de eene zegen de andere voortbrengt. Wat zullen die jonge lieden verheugd zyn, wanneer zy dit nieuws horen. Wist ik waar zy waren , ik zou het hen aankondigen. Jonk-  DE BrAAVE. 7r Jonkheer Dirk. Hier nae toe gaande , zag ik ze aan 't einde van de laan met malkaar ftaan praten, dog deed als of ik het niet merkte. Vryaerd. Dan yl ik 'er nae toe. Veelligt dat zy 'er nog zyn. hy gaat heen. i. Boer. Intusfchen Jonker verzoek ik u, uit ons aller naem, het niet kwalyk te neemen, dat wy ter uwer eere voorneemens zyn te geeven. Schoon wy niet in ftaat zyn u naar waarde te tracteeren, en onze vermogens 'er ook • niet naar gefchikt zyn, zal 'er evenwel geen gebrek geleden worden; en de welmenendheid van onze harten, zal de geur bybrengen. Wy moeten eens in ons leven vrolyk zyn, en nooit was 'er een gepaster gelegenheid. Jonkheer Dirk. Gy kent my yrienden 3 cn weet dat E 4 toog.  72 Jonkheer Dirk hoogmoed myn faak niet is; dog verfchooa my aan uw verzoek te voldoen. twee boere. Ach, myn Heer! wyger ons niet! Jonkheer Dirk. De maaltyd zal ulieden immers yder een Huiver gelds kosten, en wanneer die voorby zal zyn, heeft 'er niemand enig wefentlyk nut van gehad. H A K M E. De Jonkheer heeft gelyk. Jonkheer Dirk: Wel nu dan; ik zal ulieden een middel aan de hand geeven, om ter myner eere tiw geld beter te befteeden. Geeft ieder naa uw vermogen, en laat de fom ftrekken om gedurende de aanflaande winter, enige armen te onderfteunen ; en ten einde u voor te gaan, beloof ik daar toe alleen zo veel te zullen geevens als gy lieden te. faa. men. r.  de Br aa vi. 12 l. Boer, Uw voorftel Jonker is te reedel yk en te menschlievend, dan dat wy 'er niet in zouden berusten. Dog koorn jongens laat ons evenwel nu eens helder danfen. Zy danfen in een ronde kring rondsom Jonker Dirk. VIERDE TONEEL. Jonkheer Dirk. Harme. Kek?. Grietje. Jan. Boeren en Boerinnen. Grietje. Met drift aankomende en zich beneffens Jan voor Jonkheer Dirk op de knïën leggende. God zeegene u myn Heer! Bewerker van ons aller geluk, wild gy nog zo edelmoedig zyn, van op my arme myfie te denken. Dat ik uwe kniën uit dankbaarheid omhelze. Jan. Myn leeven lang zal ik uwe weldaad erE 5 ke**  74 Jonkheer Dirk, kennen, tegen Grietje. Ach Grietje, wy zullen ogtent en avond voor dien goeden man bidden. Jonkheer Dirk. Staat op kinderen, en den hemel bekroone üw aanftaande huwlyk met zo veel geluk en zeegen, als ik u toewenfche. Gy zyt beiden brave kinderen, des met een wynig werkfaembeid die uw reeds eigen is, zult gy geen gebrek behoeven te leiden. Grietje. Wy zullen ons best doen, om uwe goedheid en die onzer ouderen niet onwaardig te zyn. Harme. ' Dat zal genoeg gaan , en alzo zy myn eenig kind is, zal ik haar zo goed ik kan een uitzet geeven. Kees. Ik zal ook het myne doen! Maar zy zullen  pE Braav e. 75 jen evenwel zo lang geduld moeten hebben met trouwen, tot dat 'er voor hen de gelegenheid open komt, om een hoffteé te huuren. Jonkheer Dirk. Die zwaerigheid zal gauw uit den weg geruimd zyn. De Boer die op myn goed aan 't hoge Land woond voldoet my niet, wyl hy alles flegt behandeld. Zyne huurjaaren ftaan te eindigen en zy kunnen in zyn plaats die hofïleede van my pachten. Dog daar het jonge lieden zyn, die zich eerst zullen nederzetten , begeer ik veel minder pacht, dan de tegenwoordige bruiker moet opbrengen. Grietje, tegen Jen. Ach ! Jan lief! nu zullen wy haast gelukkig zyn. Zy vliegt Jonkheer Dirk om den hals. Dat ik myn' weldoener eenmael omhelze. Jonkheer Dirk. Den Heemel zeegene u, in uw aanftaande huwlyk! ^  ? Den Braaven Zoutman's roem, aan 't duistre graf ontken; Zij wilde dat ik zou naar mijn geringen kracht, Des Amftels Heldendrom verheffen op mijn lier. Ik had door haargefterkt, tot Amftels roem gezongen, Om in mijn eenzaamheid aan Zoutman's daên te denken; Voor dat den Heere Noms zijn fpel, het daglicht zag Was mijnen al gereet, dan 'k wilde hem alleen, Zo als 'k reeds heb gezegt, tot mijn vermaak bewaaren; Maar veele Vrienden die mij op het fterkfte drongen, Dat ik hem, 't gong hoe 't gong, de Waereld moest doen zieiij. Vermoogde niets op mij; om dat ik den grooten Noms, Lievst  Lievstindittijdsgewrlcht, mij hier in voor zag gaan. Al aarzelend' befloot ik Zoutman te doen drukken; Vermits het ftrijdig was, en met de groote wetten Van 't hedendaags Tooneel, in 't minfte ftrooken kon; Maar 'k overweegden eens, dat 'k niet voor 't groot Tooneel, Van 't roemrijk Amfterdam, dit Treurfpel had gefchreeven; Maar dat dit was gefchied om mij hier door te ftreelen | En als 't Uwe ooren ftreeld, o Leez'ren mijner tijd! Gelijk 't mij heeft gedaan, heb ik mijn wit geraakt; Doch, zo 'tUniet gevalt, wil 't vrij ter zijde leggen; 't Is flechtsop het verzoek van veele mijner Vrienden Datik -het drukken liet. — Verfchoon intusfehen dan Mijn zwakheid in de kunst, en taal der Poëzij; 't Is de eerst'ling mijner vlijt, aan U, geperst, gefchonken; Verbecter dan het geen wat gij te flegt moogd vinden» Wan-  XII WanneerGeineenzaaniheidmijn^gen arbeid lce«. En zo mijn Poëzij, (het geen bij toeval is,) üeen'geftichtingfchenkt.zienikmijnvlijtbekroonen, 'k Heb lang genoeg gewacht te rijmen, e„ beloonen. AAN  aan den heere WILLEM ten HOUTE, op z ij n e n ZOUTMAN, o f DE DOGGERBANKSCHE HELDEN. Gij zong, o Kunstgenoot! de taal van Neêrlands Helden, Hoe Zoutman roet zijn' dapp'ren ftoet, Voor Holland waagden goed en bloed, Hoe zij den trotfchen Brit! en paal, en perken fielden; Die taal door mij bemind,, geacht, Heeft ongeveinst deez reên, in dichttafreel gebragt. Wie  Srv Wie voeld door Hollands Maagd zijn ij vervuur niet gloeien, Haar ftem ontroerd elks ingewand ! Die wars der Engelfche overhand! Hem tartin'theetstgevaardaar gloênde kogels loeien: Wie noopt haar tot dit Heilig woên? Des Amftels Maagdcrei, km dit in 'tVoorfpel doen. Gij doet de fchöonfle Bloem van Neêrlands Helden Zielen i Ons oor vergaste op kracht van taal, Ten trotsch van 't Albiönfche ftaal, Waar mee de norfche Brit wil roven en vernielen; Gij zijt het die ons fchetfend' toond, Waf ziel, en m0ed, en deugd ons ftrijdbaar Volk bewoond. Gij  Gij maalde in 't kort bellek de tijds omftandigheeden, Hoe dikwerf de eer van 't Vaderland, Door Britfchen waan werd aangerand, Dan, door Uw Patriot ziet bij zich tegen treeden, O fchoone Kunst! o Poëzij! Hoe treffe ik thans het fchoon mijns Vriend naar zijn Waardij. Wie juicht niet bij 't Triumph van Neêrlands Waterleeuwen , Schoon Bentinck voor onze oogen fneevt. Zijn Ziel naar 's Hemels Zaaien ftreevt, NuZoutman't heeft volvoerd, ontbloot van Maas en Zeeuwen; Zijn achtb'rê taal, en wijs beleid, Ziet zich in vloeiend Dicht de onftervlijke eer bereid. Wierd  Wicrd ooit wel grootfcherftofindichttafreel bezongen?' Met recht ontvonkte dit Uw Ziel Die nooit op fchooner keuze viel, Dan, hoe dat Neêrlands Volk haar muiters heeft bel dwongen; Daar op het golvend pekel veld, Van jong tot oud voor 't Land, zig toonde een' dapp'rcn Held. W. HEYTMAN. V O O P-  V © © A S P E L DE HOLLANDSCHE MAAGÜ* IN . LEEUWENHOF, De Hollandsche Maagd en een Rei van Amsterdamsche Maagden. De Hollandsche Maagd. w anneer een felle orcaan de halmen flaat ter neder, Verwacht deLandman weer een fchoon en helder weder} Zo wacht ik met geduld, in deez' benaauden ftaat, Des Hemels bijftand af, nu 't heir der Helden gaat Op 't blaauwe pekelveld en de opgeruide baarerr, Met onverfchrokken moed, den vijand tegen vaaren. Wat heb ik, Hollands Maagd,den fuooden Brit misdaan? Waarom zo onverhoeds zijn hand aan mij te flaan, Gelijk een rovers rot? Waarom mij aangegreepen, Om, zo het moog'lijk waar, mij nazijnnesttefleepen? ik My  ( * ) Mij, cene fiere Maagd, die Maagd nog, die weleer, Dentrotfchen Dwingeland op 't Zeenat ging te keer: Wee Hem, nu 'k weêr mijn voet in LeeuwenJiof moet zetten! De Leeuw, die mij bewaakt, zal zijne kruin verniel ten. Nu wet noch plicht meer geit, o RoofziekAlbiön ! Wreekt zig mijn fiere Leeuw, door 'tblikfc-mend canon. Gaa naauw een eeuw te rug, in 's Lands hiftorie bladen, Dan vindt ge Uzcl ven, reeds met fchande en fchaê belaaden : O trotfchc Bondgenood! wat noopt u tot dien ftap, Waar in gij fchande vindt voor uw Nakoomlingfchap? Wilt gij o Engeland! bepaald door uw vermoogen, Dan met het groot Heelal als vijand oorelogen ? DeFranfcheHaan, op't bloed van Englands Dog verhit, Fnuikt, al uw'trotfchen moed, dien gij vol waan bezit: Beef! Beef, als hij verfchijntmetfterk bemande kielen! Hij zal. gelijk voorheen, uw'trotfchen moed vernielen. Hebt gij geen fpels genoeg, in Noord-Amerika? Vreest gij geen irrenge Wraak, of's Hemels ongenaé ? Moest Hollands fiereMaagd, in vrede en dierb're vrij heid, Genietende, als weleer, eene ongeftoorde blijheid. Nog  C 3 ) Nog door U zijn ontroerd ?... welaan! ik ben gereed: Maar denk,dat gij voor U,eeu' ijz'renketen fineedt; Want Neêrlands fiere Leeuw, gewoon te zegevieren, Plukt van uw'eigen grönd,tot mijnen roem, laurieren, In eendragt, zal de magt vanNeêrlands Leeuw beftaan, Om U op 't pekelveld, als rovers, weg te liaan.— Waar toe, o Maagdenrei! te bleeken of te bloozen! De doornen fteekenons, bij 't plukken van de roozen; En na een.e onweersbui, hoe aaklig die ook fcheen, Zien wij met heller glans de Zon te voorfchijn treên. EEN REI VAN AMSTERDAMSCHE MAAGDEN EERSTE MAAGD. O Hemel! hoed dé Maagd, Door Eng'lands Dog belaagd; Laat ze in uw fchaduw leeven: Wees haar voor al het woên, Een allerflerkst blazoen; Sn wil haar uitkomst geeven, As T.'w E-  ( 4 ) TWEDE MAAGD, Dat haar geen onheil kweÜ'; Dat men haar recht herftelP, En zij moog' zegevieren: Wcnsch ik met ziel en zin; — De Brit vertreedt de min: — Ach! plukten wij laurieren, DERDE MAAGD, Ai! Haak uw droef geween : Gij leeft door de eeuwen heen: De Leeuw wet reeds zijn' tanden; Wanneer de Vijand daagdt, En zig in 't ftrijdperk waagd, . Zal men hem aan doen randen. VIERDE MAAGD. O Hemel! laat de Brit, Op Hollands bloed verhit, Zieh  ( 5 ) Zich aan zich zelv' verkoelen; En door uw' fterke macht, En Onweêrftaanbre kracht, Uw' wil en wenken voelen. DE HOLLANDSCHE MAAGD. Bedaar, oMaagdetirei! laat uwe droefheid mind'ren! Nooit mooge eene onweersbui, of Staatsörcaan U hind'ren! Dat Neêrlands Waterftad, het machtige Amfterdam, Dat menig ftorm weêrftond, en 't woeden eener vlam, Nu weder zegeviere en't hoofd om hoog moog' fteeken, Is mijnen harten wensch oHcmel! laat ons wreeken Den aangedaanen hoon van 't fnorkende Engeland: Ai fterk den Heldendrom, die goed en bloedverpand, Voor Haardftede en Altaar, in'twoèn der Staatsörcaanen! Laat hij, tot Hollands roem, den weg tot glorie baanen! Behoed den hulk van Staat, en fterk den dapp'ren Held, Nu onze oprechte trouw, door ontrouw wordt vergeld, A 3 PER-  C 6 ) ' PERSONAADJEN, Zoutman. Schout bij Nacht. Mevrouw Zoutman. Dirkt >Zoons van Zoutman-. Jan J van KlNSBERGEN." D E DEL. Ben ti ncr Braak. ^Kapitijnen ter Zee, van Braam. Staring. I van Welderen. J Een Lands Officier. Burgerhart. Braaf3art een Kastelijn. Windsor een Engelsman. Kaatje, Meid van Mevrouw Zoutmak, Jan, Knegt van de Kastelijn. ZWYGENDE. Eenige Onderofficieren. <& 0 <8> Het Tooneel is te Amfteriam. ZOU T-  Z. O U T M A N, O F DE DOGGERBA.NKSCHE HELDEN. TREURSPEL. EERSTE BEDRIJF. Het Tooneel verbeeldt een groote Zaal in het huis van den Schout by Nacht Zoutman. EERSTE TOONEEL. ZOUTMAN, VAN KINSBERGEN, DEDEL, BRAAK, BENTINCK en VAN BRAAM. En in 't verfchiet eenige Onderofficieren. ZOUTMAN. Dooiluchte Heldenftoctl Gij, die voor't Vaderland, Voor Haardftede en Altaar uw goed en bloed verpandt; A 4 EB  9 ZOUTMAN. En altoos, onverzaagd, op vlotte Zeekasteelen, In 't onbetembaarwoên van 't golvenheir wilt deelenr Gij, Bra'aven! in de kunst van 't ftrijden doorgeleerd, ^ tÏÏn? HeIde™°^oor't Oorlogsvuur verDie, zo mijn hoop niet faalt, of zich in flaap laat wiegen, Oen dood, dat monsterdieiyn't aangezicht durft vliegen; En, hoe een Vijand ook, als woedend' tiert en raast, Uw Wem-niet bleekt, of bloost, of zich in 't minst'ver- Gij allen zijt gezind, ik wil 't met vreugd' belijden, Om, met cenHeidenziel, voor Hollands vlag te ftrijden, En aan het traitt'rend Volk uw' moed te laaten zien; Daar ge eerder fterven wilt dan voor uw' Vijand vliên: Al laat de nordfche Brit des Luipaards tanden kijken, Geen uwer is gezind om Neêrlands vlag te ftrijken : Hoe menig uwer heeft, vol heldenvuur getracht, Ja! bijna hoopeloos, op 't vreeslijke uur gewacht, Om eens uw' Heldcnnaam, die ieder 't hart moet raaken, Door kloek en wijs beleid, met recht, U waard' temai- fkzic, met groote vreugd', diemij vernoeginggeeft, Dat geld De Ruiters moed in uwe ziel herleeft. Thans,  TREURSPEL. 9 Thans, Helden ! is het uur, het bloedige uur gebooren, Waar in een eertropheen zij voor uw kruins befchooren. Gij gaat met mij ter zee, _ik waag mijn goed en bloed: Ach! mogt de gouden tijd herleeven door uw' moed! Gij zult op 't pekel veld, uit uw' metaalen monden, Uw'moed en heldenvuur aan Albiön verkonden: Gij zult, hoe roemrijkis 't! een' Vijand tegen gaan, Die fterker is van magt op Nereus waterbaan; Een Vijand, die en wet en plichten heeft vertreeden; Die, nevens U, 't geloof der Christ'nen heeft beleeden; Die bij ons d'eedlennaam van Broeder heeft gevoerd; En nu, al te onrecht, heeft hetkrijgsklaroengeroerd. Koorn, laat ons Nederland van 't wreed geweld ontrukken , En, met een leeuwenhart, den Brit doennederbukken: Koorn, laaten wij vereend hem dwingen tot den vree, En Neêrlands fchoone hulk behoeden op de Zee: Koom,Heldcn!toon uw vuur, en wil uw' plicht betrachten, Op dat'den Vijand blijk' wat men van U kan wachten: Toon, dat gij niet vergeefs uw' fcherpe degens draagt, Maar hen ook zwaaien durft, wanneer een Vijand daagt. A s Uw  io Z O U T MAN. Uw heldenbloed, met kracht door de aadren heen gedreeven, ° Zal eind'lijkHoIlandsroem,tot vreugde,docn herleevcn. VAN KINSBERGEN. Uwtaal verrukt ons hart!... wij allen zijn gezind, Hoe fterk de Vijand zich op 't pekelveld bevindt, Met welk een zeilenheir.hij voor ons oog koomt daageu,' De hagchelijke kans van 't oorlogslot te waagen : Ons aller wenfchen zijn, vol brandende ongeduld, Dat eens het tijdftip word, tot onzer vreugd', vervuld: Dat men de bloedvlag hyze, en van het ruim kampanje, De geefel waaien laat', voor 't roversnest Brittanje. D E D E L. Wij wreeken t'zaam vereend den lang geborgden hoon : Geen onzer is vervaard voor Groot-Brittanjes kroon: Wij zullen klaar doen zien, dat wij voor hem niet vreezen , En Hollands heldenmoed noch fterker is verreezen, Dan hij bevoorens was. Ons donderend canon, Weer ftaat het moordtuig van 't heerschzugtige Albiön. BRAAK  TREURSPEL» ti braak. Wie onzer zou de vlag voor 'tBritfcheRoofnest ftrijken; Met ingetrokken' Haart daarvoor te rugge wijken ! AI is ons fmaldeel klijn, wij zullen moedig ftaan, En tegen Englands vloot zo lang wij drijven ftaan , zoutman. Wij zullen Neêrlands hoon, dit zweer ik U! eens wree ken. van kinskergen bij de hand vattende. Uw moed is Catharine op 't allerklaarst' gebleeken : Dat ook uw heldenmoed aan 't vrije Neerland blijk', En nimmer in den kring voor 's Vijands Vloot bezwijk'. De Helden van de Maas,, die zullen met de Zeeuwen, Dat dierbaar heldenvolk, die forfche waterleeuwen, Bij ons verzaamelen, opNereus waterbaan, Om met vereenden moed den Brit te helpen flaan.1 Daar zullen wij vereend, daar niets ons hart doet bce ven, Een blijk van heldenmoed, aaflhcel de waereld geeven: D'ontrouwen Brit verflaan, of breid'len zijn geweld : Zo wordt de aloude roem van Nederland herfteld. I e n-  " ZOU T M A tf. B E N T I N C K-. Jalfchoon wij de oorlogskans, denlrug ons toe zien ' keeren, Wij zullen t'zaam vereend den nordfchen Brit toch Ieeren, Dat wijden Vijand ftaan, in 't aanzien van den dood, Dat ieder onbefchroomt, hoehoogdefelfte nood °°k "denr lij'ZCn m°°g'' V0! heIdenvuur bliift Op dat wij 't Vaderland van dwingelandij bevrijden. ZOUTMAN. Bedenk hoe grootsch het is, als men aan 't Vaderland, In 't barnen des gevaars, gewillig bied de hand. U allen is bewust, hoe in deez' bange dagen, Het Patriöttifche oog op ons is neêrgefiagen; Het oog van klijn en groot is fteeds op ons gevest, Als of de Brit alreeds gejaagt was na zijn nest. Z ie hier! dus is hun taal, wanneer zij ons befchouwen, Zie hier, denlleldendrom, op wicn men kan betrouwen; 't Zijn Heiden, onbefchroomt in 't naderend gevaar; Zij waagen goed en bloed voor Haardftede en Altaar; Zij  TREURSP.EL. 13 Zij zullen, t'zaam vereend, aan Albiön vermelden, Hoe men zijn ontrouw durft met kruit en loot vergelden. O eedle Heldendrom, maakt deezen naam U waard'! Wanneer wij voor den Brit in linie zijn gefchaart, Toon dan uw heldenvuur in al uw' wezentrekken; Dit zal gewis den moed in al uw volk verwekken. Wees trouw in uwen post, en fpoor elk vlijtig aan, Om 't ftugge Roversrot van Albiön te flaan ; En om uit al'tgefchut, fchoon mast enftengenkraaken, Zo lang het ftrijden duurt, aanhoudend vuur tebraaken. Ik voel'hoe 't ijvervuur reeds in mijn' boezem brandt, Koom, Helden! zet vol vuur, met mij uw' voet van 'c land: Wanneer gij weder zult in deeze wallen keeren, Zal rijk en arm uw'moed op 't allerhoogst'wardeeren: Ik zelv, ik ga U voor, en fterf of overwin, Wijl ik mijn Vaderland meêr dan mij zelv bemin : tegen van kinsbergeN. Begeev U ras aan boord; wil alles wel bezorgen; Zeg Staring mijn befluit, dat 'k voor den dag van morgen, U volgen zal, VAN  i4 ZOUTMAN. van kinsbergen. Niets maakt ons heldenhart ontroerd! kZal zorgendat uw wil op' t ftrengst' worde uitgevoerd. Mogtfpoedigdeoostewind.met labb're koelte waaien. Om wuivende onze vloot het zeegat uit te draaien! Vaar, vaar in tusfehen wel, ö dapp're Schout bij Nacht' Van wien elk in den ftrijd, den grootften moed verwagt r ik blijv U altoos bij, en zal U nooit begeeven: Het zceveld is mijn lust, en 't ftrijden is mijn leven, vak" b r a a m. Vaarwel! vaar zo lang wel, o dierbaar Vaderland ! Tot dat de Britfche Dog, gelegd is aan den band. zij vertrekken tezaamen, terwijl zoutman aan eene tafel zitten gaat. TWEEDE TOONEEL. zoutman alleen, zittende. Moet ik, o Amftelftad! voor uwe vrijheid ftrijden!... Durft eene ontrouwe Brit, U 't recht der zee benijden!.. Op  TREURSPEL. 15 Opfèaande. Vaarwel dan, Helden volk! van Neêrlands Waterftadl Gij, die weleer den Brit verjoeg van 'tpekelnat. Ikgaa om 'tongelijk,Uaangedaan, tewrecken.— Beef, zo ik Winnaar keer, en met een zcgetecken, Aan Neêrlands Wal verfchijn, o trakterende Brit! De Leeuw, bij Hollands Maagd, op wederwraak verhit, Zal U met zijnen klaauw Uw plicht en wetten wijzen. Mij dunkt, ik zie de Zon van onze glorie rijzen; Maar, zo die fchoone zon voor 't oog weêr fchuil mogt gaan, Dan is 't, o Amftelftad! met uwen roem gedaan. Waar was eene and're Vloot van fterk bemande fchep.cn, Om van der Britten Vloot, de vlaggen af te fleepen? 't Was uit met Neêrlands roem! dit wist reeds Albiön, Eer hij dien grooten ftap met Nederland begon; Maar,'t goudenNederland,zal eertotpuinverkeeren, Eer ons dat wreede fchuim, door wetten zal regeeren. Beef, Parker! zo uw Vloot voor onze Vloot verfchijnt, De moed van Neêrlands Leeuw is niet in 't minst' verklijnt; Hij zal,denBritfchenDogmetzijneklaauwenkemmen, En door den tijd vcrflaan, of zijnen moedwil temmen: De  16 ZOUTMAN, De Helden onzer Vloot, door Amftels volk bemind, Zijn tot den jongen zelfs, tot wederwraak ge>:ind. O mógtik zegerijk herkoomen in deez' wallen! O Hemel! doe den Brit, in zijne trotsheid vallen. Wees voor't uitheemsch geweld ons tot een fterk bitzoen, Gij, Hemel! gij alleen, kunt wonderdaaden doen: Verhoor, verhoor 't gebed van allen die U fmeeken, Dat men zich op den Brit, moog' naar verdiensten , wreeken. DERDE TOONEEL. zoutman, Mevrouw zoutman, dirk, ja» en kaatje. Mevrouw zoutman. O dierbaare Echtgenoot! Gij, die vol heldenvuur, _ Voor Neerland ftrijden gaat in dit noodlottige uurs Gun, gun mij, dat ik U nog eens vaarwel moog kusfehen. zij omhelzen elkanderen, Hoe zwoegt mijn hart! Z Cf ü T -  TREURSPEL* t-( z O u t m a If. Mevrouw J Mevrouw z o ü t m a n. Ik , gantschbedwelmd, wisttusfchen De nacht en dagbijkans in't minst' geen ónderfcheid; Maar nu mijn oog U zietj vervliegt de duisterheid. zoutman. Mevrouw! ik moet Uw thans op last van Neêrlands Staateri, Hoe teêr ik U bemin, hoe hoog 'k U acht, verlaaten. Mevrouw zoutman, De Hemel, die de vreugde in 't hart des fier v'lings wekt, Wanneer hij in't gevaar aan hem ten fchutsheerftrekü, Behoede U in den ftrijd, en doe U zegepr'aalen; Dan zal de aloude Maagd weer vrij'lijk ademhaalen'; Danismijnhart gerust, de vrijheid weêr gekroond, -En hij, die onrecht pleegt, daar voor rraar eisch, beloond. ' - jv Ach!  ïS Z O Ü T M A Jrf. Ach! triumpheerde gij, o Wellust van mijn leven! —Mogt ik, door U geleid, den Vijand tegenftreeven ,• En eens aan hem doen zien, wat vrouwenmoed kan doen., Ikzouzelfs deeerfte zijn om mij naa Zee te fpoên. z o u t m a n. Laat,dierb'reWederhelft! Uw'driften toch bedaaren: 't Voegt flechts den man, om zich te wikk'len in gevaaren. Mevrouw zoutman. Kunt gij, mijne Echtgenoot! Uwteêr beminde Vrouw En Uw beminn'lijk kroost, de panden onzer trouw, Verlaaten?...kunt gij henen mij geheelvergeeten jNeem mij, neem hen met U, 'k zal van geen onheil weeten. zoutman. Vaarwel, geliefde Zoons! Uw Vader gaat ten ftrijd'; Ikfterf, of overwin, indeez'benaawden tijd: Gij moet, indien ik fneev,Uop den Vijand wreeken, Vaarwel, mijn Wederhelft! Mevrouw zoutman. Ach! hoor voor 'tlaatst'mij fpreeken. VIER-  TREURSPEL. 19 VIERDE TOONEEL. zoutman, Mevrouw zoutman, dirk, jan, kaatje en een lands-ofi cier. een lands-officier, zoutman tegenhoudende. Waar heen in aller ijl, mijne altoos waarde vrindl Daar ge Uw bedrukte Vrouw, gelijk U zelv'bemint? zoutman. Ontrust, ontrust mij niet; laat mij met vreugd' vertrekken. een t and s-officier. Mijn komst tot U, Mijnheer! zal U geen fmart verwekken. De oprechte vriendfehapsband dwong mij tot U te gaan, Eer gij van hier vertrekt om Parkers Vloot te flaan: Men zegt, dat van de Maas öf van de Zeeuwfcheftroomen, Geen fchepen bij de Vloot van Zoutman zullen koomen. Ba z o B Tj  2e ZOUT M A N, z o u t m a n. 't Zij zo!., .'k vertrek nogthans, hoe gaarne ik't anders zag: Ik waag, het gaa hoe 'twil, met Parker eenen flag. een lands-officier. Gaa dan gerust, mijn vriend! in 'tbarnen der gevaaren, Tot fnuiking van het recht der Britten op debaaren. Vaarwel! de Hemel wil voor onheil U behoên, En in den flag aan U zijn bijftand blijken doen. zoutman. Vaarwel! vaar allen wel! ik moet U thans bcgeeven ., En Overwinnaar zijn, of overwonnen fneeven. VYFDE TOONEEL. . Mevrouw zoutman , dirk , jan , kaatje etl een lands-officier. Mevrouw zoutman. Ontvlucht ons niet!... Helaas! hij is mijn oog ontvlucht !... Koom hier, beminn'lijk Kroost! dal om uw'Vader zucht. een"  TREURSPEL.' U een la nds-officier. Mevrouw! ftel Ugerust. Mevrouw zoutman. Wat moet eene Ega lijden!... een lands-officier. Hij gaatvoor'tVaderlandendeeedle vrijheid ilrijden! Waarom danzogeweend? hetvoegtdenbraavenHeld, * Dat hij in 'tftrijdperk treedt, nu 't Neêrlands vrijheid geldt: Nu ons een Bondgenoot, uit tfotschheid, aan durftranden, Slaat hij, vol heldenmoed,aan 't blikk'rend ftaal zijn' handen. Mevrouw zoutman. Maar zou mijne Echtgenoot, nu hij in 'tftrijdperk gaet, Met Neêrlands Heldenftoet, op last van onzen Staat» Hoe groot zijn moed ook zij, wel kracht genoeg bezitten , Tot fnuiking van'tgeweld der wrevelige Britten?... B 3 Wie  28 ZOUTMAN. Wie weetwelklothemdreigt!... dirk. Ach, Moeder! wees getroost: Uw' Kind'ren zijn bedroeft, wanneer gij zuchten loost. Mevrouw zoutman. 'k Verzoek, dat gij, Mijnheer! mijn' Mantot aan de Rede Van Texel vergezelt; zo fielt gij mij te vrede. een l ands-officier. Het zal gefchiên, Mevrouw!... vaarwel! ik moet mij fpoèn, Of anders kan ik niet aan uw verzoek voldoen. Einde van het eerfte Bedrijf. T W E-  TREURSPEL. ' 2& T W E D E B E D R IJ FHet Tooneel verbeeldt een Koffihuis. EERSTE TOONEEL. burgerhart, een land s-0fficier, en jan, Knecht van den Kastelijn. burgerhart, tegen den lands-officiir. Geloofd gij dat de Vloot der Nederlandfche Helden, Die Texels Reê verliet, het onrecht zal vergelden ? Zou ze op het pekel veld, met onverfchrokken moed, De Britten wederftaan ? EEN lands-OFflCIER. O ja! burgerhart. Die Heldenftoet, B 4. Fnuikt  H ZOUTMAN. .Fnuikt mogelijk den Britindien hij 't nu durft waagen, Om tegen Neêrlands Vloot met zijne Vloot te daagen. De Helden van de Maas, die voor geen'Vijand vlien; De Zeeuwen, reeds van ouds, vermaard voor OorlogsHén ; En Amftels ftrijdbaar Volk, als zij zich t'zaamen wee'ren, VerflaanBrittanjes Vloot of doen haar rugwaarts keeren. EEN LANDS-OFFICIER. Gij (treeft in Uw begrip te verr' voor uit Mijnheer! De hoop die ik bezit, verflaauwt fteeds mcêr en meêr. De braavc Hcldendrom der Maas enZeeuwfche ftroo men, Zal niet bij 't fchepental van dapp'ren Zoutman koomeu Hoe kan die fiere Held, op Nereus waterbaan, Door 't Smaldeel 't welk hij voerdt, der Britten Vloot vcrflaan. Bedenk, ofliij wel eens met haar zal durven ftrijden. R U R C E R H A R T. Bedenk dan ook hoe ' t gong in voorigc oorlogstijden. Indien de Hemel nu voor't Land, als in dien tijd, Met onzevSchcpen zij, met onze Helden ftrijdt, Dan  TREURSPEL. 2? Dan kan geene overmacht de ontmenschte Britten baaten; Dan moeten zij de zege aan onze zijde laaten; Dit geevt al't Scheepsvolk moed; het zal hen niet ontvliên ; Maar, op des Hemels hulp vertrouwend' weêrftand biên : Dus laat ons toch, Mijnheer! op 's Hemels bijftand boogen, Om met een Bondgenoot, als Vijand te oorelogen, EEN LAKDS-OFF ICIER. 'k Beken, dat al hef Volk van dapp'rèn Zoutmans Vloot, Met vreugd' voor Nederland durft ftrijden tot den dood_ Ik heb van de Officiers, Soldaaten, en Matroozen, Voor dat hun Schepental het Zee veld heeft gekoozeu, Met een' bedaarden geest, decz' waare heldentaai Gehoord: De Vijand wacht gewis een flaauw onthaal: Maar neen; fchoon fchip bij febip, van onze Vloot moog'"ziukcn, Wij zullen moedig flaan , en zullen eer' verdrinken, Dan bukken voor 't geweld des Rovers van de Theems; Wij vreezen, nochgefchut, noch moordtuig van^t uitheemsch' B 5 En  45 ZOUTMAN. En plonderziek Gebroed: Wij zullen de Amftellaaren, Ja,, 'tganfche Nederland,op de eertijds vrije baaren, Het recht behouden doen: dus was hunn' taal Mijnheer: Maar of de Hemel nu met haar, gelijk wel eer, Met Neêrlands Heldenftoet de Britten wil verjaagen, En 't vlak des oceaans, van Rovers fchoon zal vaagen, Is voor ons nietig oog verborgen op deeze aard': Ach triumpheerden wij op Nereus blaauwen vaart! BURGERHART. De Hemel weet alleen, welk lot ons zij befchooren! Maar zegepraalt de Brit, dan is mijn moed verlooren. EEN LANDS-OFFICIER. Was flegts de Zeeuwfche Vloot maar met ons meê gegaan , Dan kon men Englands Vloot, tot roem voor Neêrland flaan. T W E-  TREURSPEL. s7 TWEDE TOONEEL. burgerhart, €611 l a n d s - o f f i cie r , jak e)i windsor, een Engelsman. w i n d s o r. Mijnheeren'tis mij lief in welftand Uw te ontmoeten. burgerhart. En ons dat wij U ook in welftand moogen groeten. windsor, tegen den land s-o ffic i e r. Nu is toch Neêrlands Vloot, die kleine drom in Zee. een lands-officier. Tot vreugd' voor Amftels volk, verliet Zij TexelsReê. 'kHeb Burgerhart alreeds een flaauwe fchets gegeven, Hoe moedig dat het Volk durft wagen goed en leeven. windsor. 'k Beken dat al het Volk van Neêrlands V/aterftoet, Als Helden zuljen ftaan op Nereus pekelvloed, Om  28 ZOUTMAN. Om'met vereenden macht, der Britten moed te fnuiken: Maar, Iaatjde fiercLeeu w zijnforfche klaauvv gebruiken, En teistt'ren Albiön, uit monden van metaal; Men dwinge Hem tot vreê door 't fchitt'rende eereftaal ■ Nietszaldefterke Vloot van Engeland doen vluchten. BURGERHART. En niets doet Neêrlands Vloot voor nederlangen duchten. WINDSOR. -Hoe fpreekt Gij dus Mijnheer! de macht is veel tcklijn. Om nevens Engeland in kragt gelijk te zijn. En was de Vloot gelijk aan die der braave Britten... BURGERHART. Zwijg van hun braafheid ilil!... ik voel mijn bloed verhitten ! Noemt Gij dat braaf te zijn, wanneer me een Bondgenoot Den oorcl og verklaardt?zeg, waar die trotsch uit fproot! Zeg, waar zal 't moord gefpuis hun trotfche list meê dekken? Is 't braaf om tegen ons het Harnas aan te trekken? Foei,  TREURSPEL. zs Foei, Windfor'. fchaam U toch dat Gij de Britten roemt; -En hen, die onrecht pleegt, nog braavemenfcfren noemt. Wie noemt dat braaf te zijn: wanneer zij onze IJlanden En Schepen, onbewust van d'oorlog, aan durft randen. WINDSOR. Mijnheer! ik zwijg liefst ftildan dat ik U verftoor; Want fpreekikorigeveinst, zo fpreekikEnglandvoor: 'kBen daargefoogd, gevoed, en bij mijn oud'ren leven Daar noch gerust, en 'k wil mij derwaards weer begeven. BURGERHART. Zwijg van de braafheid dan der trouweloozen Brit, Zo Gij niet hebben wild dat mij het bloed verhit. WINDSOR. Ik zal, Vriend Burger hart! doch echter hoor mij fpreeken. BURGERHART. Spreek vrij tot Neêrlands rosmin veoi'gen eeuwgebleeken. D E R-  3» ZOU T M A N; DERDE TOONEEL. BURGERHART, e e n l a n D s-O f f i c i e r , windSOR, en braafëart, een Kastelijn. ERAAFaART, inzoomende, tegen den lands-officier. Daar is een kloek Matroos, die na U vraagd, Mijnheer! een lands-officier. Wat plaagt die lompe vent mij nu al keer op keer. — MijnHeeren! 't gaa Uw wel: ikmoet Uw thans verlaaten, Vaarwel! burgerhart. Vaarwel Mijn Heer! windsor. Vaarwel! VIERDE TOONEEL, burgerhart, WINDSOR, jan en BRAAFaART. rraafüart, tegen den Knegt. Wat kan hetbaaten Of  TREURSPEL. %1 Of ik U langer houw, gij moet toch eens na boort. burgerhart, tegen den Knecht. Hoe! hebt gij dienst? wel zo! Heeft U dan 't Geld be« koort? jan. O neen! maar 't ijvervuur der vrijheid deedt mij.bloozen. Ik heb den dienst van 't Land, voor and're dienst gekoozen. burgerhart. 't Is braaf, om voor ons Land te ftrijden in gevaar; Vaarwel! en zegepraal met Neêrlands Heldenfchaar* Einde van het twede Bedrijf, DER.  ■i% ZOU T ï.I A N. DERDE B E D R IJ F. Tiet Tooneel verbeeldt de vorige Zaal in bet huis van zoutman. EERSTE TOONEEL. Mevrouw zoutman, dirk, jan en kaatje, meid van Mevrouw zoutman. Mevrouw zoutman, aan een Tafel zittende. Hoe blij en vergenoegt zien wij, aan de ooster kimmen, Wanneer Aurora rijst, de gulden zonne klimmen. Hoe blij van geest zou ik, in dcezen uchtendltond, Mijn trouweWederhelft,zacht drukken met mijn' mond, Wen Hij, als Febus kwam, mij met zijn aanfcbijn groc ten; Ik viel van vreugd' gewis, al weencnde, om zijn voeten. Dan, waar verdwaald mijn geest! — O hoop, die mij verleid! Gij, die in tcgenfpoed, ons met een fchaduw vleid, Vlucht,  JTREURSPE £. 83 Vlucht, vlucht voör eeuwig toch uit mijn verwardezinnen ! Gij poogd vergeefs in mij een fchuilplaats aan te win-, nen; Ik ben al lang U moede, en vind in al mijn fmart, Bij U, noch bij 't geduld, vcrligting voor mijn hart. tegen haare Zóonen. Gij, panden mijner echt! o zuiv're huW'lijks loöten! Gij kunt op 't waereldrond, alleen mijn heil vergrooten!... Hoe zugt en zwoegt een vrouw, wiens echtgenoot, op zee, De Britten weêrftandbied, tot een'voordcel'gen vree; Wanneer de nood ons dringt, en roept het volk te wapen. Welk denkbeeld voed mijn ziel, wanneer ik leg te flaapen! Eens zag ik, Neêrlands Vloot, door 't felle Zeegeklots, Geflingerd heen en weêr, totzceind'lijkopeenrots Te bersten iloote, en zonk, bij onvermijd'bre banken; Het Zeevolk redden zig, op masten, Hengen, planken, En wat het in dien nood, gereed tot redding vond : Dus deinst en valt de hoop, te wankelbaar gegrond! C ' Ik  34 ZOUTMAN. Ik zag nogdeezennacht.in'twoènderoorlogsrampen, De Vloot van Nederland met die van England kampen. En, ach! een donderkloot, van den ontmenschten Brit, Op'tbloed vanmijnenHeld,alfnorrende, verhit, Beneemt Hem onverwachts, in zijnen post het leven!... O Hemel! wie zou niet voor zulk een denkbeeld beeven? Wie ijst niet, als hij ilegts, de fchaduw boorden ziet ? Wie weent van droefheid op dit ij slijk fchouwfpel niet?... K 'Jl a t j E. Mevrouw, ach floor U toch aan geen verwarde droomcn, Die ons in 't donfig bed al flapende overkoomen ! Mevrouw zoutman. Ik flaa ook geen geloof aan 't geen ikdroomend' zag; De tijd, defnelletijd, brengt alles aan den dag; Maar echter vrcez' ik toch, dat Neêrlands wakk're Helden, Methunne kleine Vloot, nooit de ontrouw kan vergelden : ©f  TREURSPEL. 3S Ofzo'tgefchied, vrees ik dat nog, mijn Echtgenoot, 1 Voor zijn' getrouwen dienst, in 't einde fmaakt den dood!... s 1 1 t j I. Zet zulk een denkbeeld toch, Mevrouw! uit uw' gedachten , En wil een beter lot voor U en Hem verwachten. Mevrouw zoutman opftaande. O denkbeeld! welkikfchuw en uit mijn zinnen ban, Vlucht eeuwig uit mijn ziel!., olmogt ik eens mijn'man; Het voorwerp daar mijn hart gerust op kan betrouwen, In een' gezonden ftaat, weêr voor mijn oog aanfchou.!wen. Dan, ach! 't is al vergeefs, al ijdel wat mij voedt, Ik vind j waar dat ik zoek.geen troost voor mijn gemoed» dirk. Ach, Moeder! ftaak die vrees, en wil Uw' traanen fpa»ren! j a v. Wat is het, Moederlief! wat doet Uonrustbaaren? C % Me-  3S ZOUTMANMevrouw zoutman. Gij zijt nog veel te jong, 'k had anders U verklaard, Het denkbeeld, 'twelk mijfmart, en ramp, en onheil baardt.. Koom, fmeek den Hemel ook, datHij aan ons wil geèvcn, Dat Amftels Vlootvoogd nog tot onze vreugd' mag leven. TWEDE TOONEEL. Mevrouw zoutman , dirk , jan , kaatje , en een lands-officier. een lands-officier. MevTOuWlhecl'fexeljuicht.enwedergalmtvan vreugd', Nu de A]ax binnen is. — Men is op 't fterkst' verheugd, Nu Graaf van WeUVren meldt, hoe in deez'bange dagen, Ons Smaldeel, Eng'lands Vloot, wist op de vlucht te jaagen. Mevrouw zoutman. Ts't waar, Mijn Heer! en leevt mijn dierbaare Echtgenoot ? een  TREURSPEL. 3? een lands-officier. Dat is mij onbewust, maar 'k weet dat Neêrlands Vloot' Hoe klein het Smaldeel was, de Britten heeft doen vluchten. Dus, ftaak Uw droef geween; wat baat ons al dat zuchten ! Ik zelv, was opdereê, toen de Jjax binnenkwam, Mevrouw! had Ge eens gehoord, toen men die maar vernam, Met welk een blij geroep zij ras wierd rond gedreeven; Triumf! Triumf! riep men, lang moet Held Zoutman leven ! Lang blijv de moed gevest in 't vrije Nederland, Nu Amltcrdam den Brit, gelegt heeft aan den band! Mevrouw zoutman. O vreugd'! die hart en ziel der braaven doet ontvonken, Hoe maakt Gij, 't Heldenhart, vaneedle wellust dronken. O vreugd', voor Nederland • Gij dompeld mij in fmart; Gij wekt, en ramp, en druk, en blijdfchap in mijn hart. Hier zie ik, Nederland, bekranst met eerlaurieren, Éto hier, mijn'Echtgenoot, met lijkfestonnen fleren. C 3 dirk  38 ZOUTMAN. 'd i s X: Leevt Vader dan niet meer? j t tt. Stierf Hij, ter dood getrouw?. Mevrouw, zoutman. o Ja, Mijn Zoons! Hij fh'erf!... zy valt, door kaatje onderfteund, op haar' fioel neder, een lands-officier. Wie zegt U zulks, Mevrouw ?; Mevrouw zoutman. Mijn droom is al te waar! een lands-officier. De droomen doen ons dwaalen :. Van Weld'ren zal U ftraks het gantsch gevegt vernaaien ; Eh  TREURSPEL. 39 En of Uw Man nog leevt, kunt Ge uit zijn' mond verdaan. Hij zal hier daad'lijkzijn. Mevrouw zoutman. Ach! was ik meê gegaan, In nevens Hem gefneevt/k had geen verdriet te fchroo ■ men! een lands-officier. Mevrouw! ftelUgerust; ik zie vanJVeld'renkoomen, DERDE TOONEEL. Mevrouw zoutman, dirk, jan, kaatje, een lands - officier, €» van welderen. van weldeken. Mevrouw!... Mevrouw zoutman, na van welderen toeloopende. Ach! leevt mijn Man, Mijnheer? van welderen. o Ja, Hij leevt! Niets is'er dat Hem deert, of flechts gehinderd heeft. C4 Hij  40 Z O U T M A N. Hij heeft vol Heldenmoed, der ■Britten Vloot, verdreeven; En van zijn Krijgsbeleid een klaare blijk gegeeveii Mevrouw zoutman. Ach! nu mijn Man nog leeyt, ben ik van vrees ontdaai. Verhaal mij, hoe de flag op Zee is toegegaan. een lands-officier. Ik zelv verlang, Mijnheer! om 't uit Uw* mond tp hooren, Mevrouw zoutman. Hoe blij hcrleevtmijn moed, die 'k plots'ling had verlooreir. van w e. l d e r d k. Ik ben hier toebereid, Mevrouw! — 't Is U bewust, Dat onze kleine Vloot, ten Oorlog uitgerust, In Hooimaand frak in Zee, om met de Zeeuwfche Helden, En die der Maas, den Brit zijn ontrouw te vergelden:  TREURSPEL. 4i Wij bleeven tot dat einde, in 't hatelijk' geval, Al kruifend' heen enweêrvoor Hollands Herken Wal, Maar.zagen niet eenSchip derMaafche of Zecuwfche koomen; » Men had in 't eind' dj.er maand nog niets hier van vernoomcn; Das keerden wij te rug; en op een' uchtendftond.,. Was 't dat de Vloot zig voor de Hollepoort bevond; Een Smaldeel flechts, Mevrouw! van weinig Oorlogskielen, Met vijf Fregatten, wel bemand met Heldenzielen , En nog een kleinder Schip. Hetwas dien zei vden dag. Dat men bij ons op Zee', vijf Schepen naadren zag, Waar van'er flechts maar een van. deezeZeekasfeelen, Een Schip van Oorlog was, om in 't gevegt te doelen. Dus maakten onze Vloot maar zestien Schepen uit, Voorzien met Heldenvolk, met Hollands loot en kruit. Ja,op dien zelvden dag, zag men de Vloot vertrekken, Die wij voor 't Brits geweld met de onze moeste dekken. De Koopvaardij Vloot was, van zeev'tig in getal. En zo ontzeilden wij, den Vaderlandfchen Wal. C 5 M>.-  4& ZOUTMAN, Mevrouw zoutman. Hoe was mijn Man, Mijn Heer?... was niet het Volk verlegen ? VAN WELDEREN, Oneen, wij zeilden fiout den trotfchenVyand tegen; Het Schip door mij gevoerd dat fterk in 'tzeilen is, Dat ftreevden't eerst'vooruit in deez' bekommernis. Naauw zag 'k ten vierde maal, de blonde Aurora dagen, En Titan klimmen op zijn' welbehengften waagen, Of zag een' Zeilenheir al dobb'rend' na ons vliên, Het geen Vijandlijk fcheen, zoo ver mijn oog kon zien. Ik liet mijn Schip terftondna onze Vloot toe ftreeven, Om uwen Echtgenoot, hier kennis van te geeven. In tusfchen kwam de Vloot der Britten op ons af. Zo ras ik uwen Man hier van de kennis gaf; Befloot Hij dat de Vloot, die we op de zoute baaren. Met eenen grooten drom zag de onze tegenvaaren, De Vloot uit de Oostzee was gedekt door de Oorlogs Vloot, Waar Hidi Parker op het grootst bevel gebood. Uw  TREURSPEL. 43 üw Echtgenoot, Mevrouw! vertoonde Helden blikken, En feinden onze Vloot om -zich te zaam' te fchikken In orde van Gevegt.— Ik zeilde op Nereus vloed, Der trotfche Britten Vloot, blijmoedig te gemoed; En na ik had gezien met hoe veel Oorlogskielen En Kotters, ze onze Vloot geheel dagt te vernielen„ Bragt ik üw' Echtgenoot hier weder kennis van. Mevrouw zoutman. Verhaal mij toch, Mijnheer! hoe dat mijn waarde Man, Zich op dit ftond gedroeg; en hoe veel Oorlog* fchepcn, De Brit gebruikten om de Vlaggen weg te fleepen. • van welderen.. Ruim vijftien Schepen fterk was die van Engeland, Met meerder Hukken, en met meerder Volk bemand.. Maar echter, Uwe Man, befloot haar af te wachten. Mevrouw zoutman. Omringde men Hem niet aanhoudend' met veel klag-. ten? r' a iCj  44 ZOUTMAN. van welderen. Oneen, Mevrouw! de moed van al ons Volk was groot; De jongfte die 'er was dorst ftrijden tot den dood. Mevrouw z o u t m a n. Zo ziet men nog den moed van Amftels Volk herlccven Van welderen. Men heeft bewijs hier van op d'Oceaan gegeeven, Toen Englands trotfche Vloot voor de onze in linie lag. Mevrouw zoutman. O vreugd voor Amfterdam! o nooit volpreezen dag! van welderen. Mevrouw! had Ge eens gezien hoe dapper dat zij ftreeden; Hoe elk hun' post getrouw, lot jongen toe, beklceden. Mevrouw zoutman. Welk aakeiig gezicht heeft niet de Zee vertoont! Gelukkig fterveling, die 't noodlot heeft verfchoont! En  TREURSPEL, , j£j En ongelukkig hij, die door de tuimel golven, Met Englandsloot gekwest, voor altoos ligt bedolven! van weldereU. Hetfcheen een Zee van vuur, gedurende onsgeveeht; 't Was of men enkel had een bloedbad aangerecht; De Zon , hoe fchoon van glans ze aan 'tHemelvakmogt praaien, , Brak op den dikken rook haar' fchitterende ftraalen. Geen loeiend Onweer , dat in 't najaar bij ons woed, Wanneer de Winter in zijne aankomst ons begroedt, Kan haaien bij 't geluid van'tdond'ren der kartouwen, een lands-officier. Nu zaldetrotfche Brit toch eens zijn rust wel houè'n. van welderen. 't Is wenfchelijk, Mijnheer! — Der Helden Oogelijn, Uw Echtgenoot, Mevrouw! zal ftrakshier binnen zijn; Ja, Amftels Heldendrom, zal zich te zaam'vertoonen. s e w  'Ai ZOUTMAN- een land s-officier» Hoe eedel zal de Staat den trouwen dienst beloonen! van welderen. De loon was algenoeg, wierd Bentinck maar gered. een lands-officier. ïs Hij gekwest ? van welderen. Hij heeft den dood alreeds gezet; Mevrouw zoutman. Is'twaar, Mijnheer? van welderen. Al vroegheeft Hij een wond bekoomen, Waar uit men 'tlaauwenbloed, al gudzende zag ftroomen; Die braavelïeld volmoed, is in zijn' uchtendftond Zo dooddelijk, helaas! tot Amftelsfmart gewond. 'k Ben  TKEURSPEt; 47 'k Ben naauwelijks in ftaat om U een fchets te geeven Van 't einde van 't gevegt; Als 'k denk hoe dat het leven, Dat elk zo dierbaar is, bijna dien Held begeevt; Een Held, die in gevaar dert Vijand tegenftreevd'. Mevrouw zoutman. Herfiel Uw' moed Mijnheer! en wil mij 't eind' vernaaien. van welderen. Ik kan om zulk een' Held mijn droefheid naauw bepaa. len. Mevrouw z o u t m a ïf. Bedaar dan eerst Mijnheer! en doe mij 't dan verftaan. een lands-officier, tegen Mevrouw zoutman. Daar komt, Uw Echtgenoot! met Neêrlands Helden aan.- VIER-  Z - O U T M A tij V I E R D E TOONEEL. Mevrouw zoutman, dirk, jan, 'kaatje, een lanos-officier , van welderen, zoutman,van jtinsbergen, dedel, bentinck , van braam, 'staring, en eenige minder- officieren. zoutman, Mévrouw zoutman omhelzende. Mevrouw! Mevrouw z o u t m a Ni Mijn Echtgenoot!... zij bezwijkt; zoutman. Bedaar!... tegen sijneZoonen, terwijl kaatje Mevrouw op eene jloel zet. O huwlijks panden!' Gij Ziet Uw Vader wcêr in onze havens landen; En ik zie U mijn' Zoons in een' gezonden ftaat. dirk.  TREURSPEL. 49 , dirk. Ik dank den Hemel t'ians die U nog leven laat! van welderen. Ik heb de last volvoerd, -en heb 't Mevrouw doen weten. zoutman. Gij hebt U in Uw' post, zo trouw als een gekweeten. tegen den Heldendrom. Getrouwe Heldenfloet, van 't eedel Amfterdam! Doorluchte Looten van de forfte Heldcnftam; Hoe zal ik uwen roem, voor 'toog der waereld uiten? In welke woorden kan 'kUw' grootfchedaên befluiten? Ik fchict gewis tekort, daar ik de fchaduw maal, Als ik een cnk'le trek van Uwen moed verhaal. tegen kinsbergen. Gij hebt, o eedleZiel! voor wien de Britten becven, Gij hebt een blijk van moed, in deeze flag gegce ven; Geen vuur hoe fel van gloed, of ijzelijk in 't woên, Kon ü in 't gantsch gevegt Uw vlaggen firijken doen: O O neen,  So ZOUTMAN. O neen, geen overmacht kon uwen moed verzaagen; Gij wilde vol van vuur voor't Land Uw leven waagen. van kinsbergen. 'k Heb niets, o Schout bij Nacht! dan flechts mijn plicht gedaan! zoutman. Gij hebt voor 't Vaderland met mannenmoed geftaafl — tegen d e d e l. En Gij hebt nevens ons, in 't midden der gevaaren, De Britten wederftaan, op Nereus pekclbaaren ; Gij hebt, o trouwe Man ! U als een' braaven Held, Gedragen op het vlak van 't ongeftuiin'ge Veld; Gij heBt,fchoon dat uwSchip, bij't oorelogsgeklatcr , Tot zinkens was gevuld, met bijna bloed'rig water, Gevochten als een Lequw; Gij hebt in Uwen plicht, Voor't vrijë Vaderland, als Held, Uw' dienst verricht ; Gij hebt, in 't heetst' van 't vuur, de Britten helpen fnuiken; En wist ons fterk gefchut van pasfe te gebruiken . Ja elk weet welke deugd Uw Heldenhart bewoond. B i-  TREURSPEL, 51 d e d e l. :kHeb niets gedaan, Mijnheer! dan flechts mijn' plicht getoont. bfntïnck, met een half gebrooken flèm. Ach! mogtmijn zwakke tong... nog eens voor 't laatfte fpreeken... Eer dat mijn'kranke Ziel.. .het lichaam is ontweeken. zoutman, tegen eentinck. Gij hebt, als Held, en Mensch, tot aan den dood geftreên; Gij ftreevde nevens ons, voor 't vrijë Neerland heen, En zag op Doggerbank, de trotfche Britten vluchten; Uw doodeb'jke wond deedt U als Held niet zuchten; Gij weende nog van vreugd' toen Parker heenen vlood. Ach! troost U toch, o Held! wanneer de naare dood, Uw in zijn kerker fleep'; Natuur volgt flechts haar wetten! De Faam, zal de eeuwen door Uw' Heldenroem trompetten ; Zo lang als Hollandsmaagd in vrijheids tabbaard praalt, Word uwe Heldendeugd aan 't nageflacht verhaalt. D a te-  52 ZOUTMAN. tegen van braam. En Gij, o Zoon van Mars! die 't ijvervuur doet blaaken; Die met een Leeuwenhart voor d'ouden roem blijft waaken; Die van Uw Heldenmoed nog flechts maar kenmerk gaaft; Die met een wijs beleid den Vijand tegen draafd'; DieophetpekelvelddenBritfchenDog deedt bloozen; Die meê Laurieren plukte en vers gefnecden roozen; Hoe roem ik'tfchoonftc Uw deugd; hoe maal ik't beste Uw moed ; Hoe fchetfe ik na waardij Uw' Ileldenijver gloed? Want Gij, o fiere Held! ontzag nog dood nog leven! GeenBritfchen overmagt kon U het hart doen beven. Gij woudt voor'tVaderlandUw Heldenvuur doen zien, In liever frerven, dan voor nordfche Britten vliên. VAN E r a a M. Hij, die in vredenstijd op forfche Zeckasteelen, De Staaten dienen wil, moet ook op haar' bevcelcn, Wanneer het oorlog is, den Vijand tegengaan, En onvermoeid door vuur en ijfcr helpen flaa»; Hij  TREURSPEL.- 95, Hij moet niet vluchten, fchoon men allen moest verdrinken ; Ja roemen nog den Staat, terwijl de Schepen zinken. Dit is de plichtvan ons, waarin 'k mij trouwlijkkweet, En zoo ik dienen moest, 'k ben weèr'voor 't Land gereed, Mij dunkt ik zie den Brit nog ijlings heenen loopen. zoutman, op bentinck wijzende, die geduwende dit Tooneel, door tekenen zijn pijn te kennen geevt. Wij hebben toch den roem op 'oduurftc moeten'koopeni ttgen staring. En Gij, o Batavier! die de eedle vrijheid voed, En door Uw wijs beleid, met Amflels Heldenftoet, ' De Vloot van Albiön, manmoedig heeft verflagen. O braave Held! die van dat Febus op koomt daagen, ■ Tot Hij in 't westen zinkt, van geen bezwijken weet. Vaar voort, vaar rustig voort! ontzie noch ramp noch Toon dat Gij weder durft, de Britten wcêrftand bieden, En liever iïerven, dan voor eenen Vijand vlieden. D 3 sta-  5f 2 O U T M A N. staring. 't Ontbreekt mij niet aan moed .'oneen; ik waag, Mijnheer! Voor 't vrije Vaderland, mijn dierbaar leven weer. zoutman. Ja kon men weer vereend op Ncreus tuimel baaren, De trotfche Helden vloot, der Britten, tegen vaarcn; Gij zoudt wis de eerfte zijn, om wederftand te biên, tegen van welderen. En Gij zoudt wis Uw' moed ook andermaal doen zien. — Dan, waar toe uwen roem, de waereld te vernaaien! Mijn tong is veel te zwak om hem naareisch te maaien ; Ik fchiettekort, o Rei! van Neêrlands Wonderftad! De Wieg der Helden roem, en Vrijheids Bakermat. Mevrouw z o u t m a n. De Hemel zij gedankt! Hij deedt dc banden flaaken! Hij wilde voor den Staat in 't woêndes Oorlogs waaken. zout-  TREURSPEL. 55 zoutman tegen bentinck. Hoe is het, trouwe Held! die op Neptunis baan, De Britten vluchten zaagt? t I ¥ T i I C li Het is... met mij... gedaan* Mevrouw zoutman. O Hemel! zoutman. Troost U toch. bentinck. Ik... kan niet meêr... het leven.... Dat ik voorNeêrland waagde... o pijn! die mij doet fneeven... Gij rukt mij van deeze aarde, in... zoutman. Welk een bitt're fmart! Geen flag van meêr gevoel, trpfditangstvallig hart. bentinck. Ik kan niet meêr ... vaarwel!... vaarwel!... ach ! wil U> wreeken! zout-  56 HOUTMAN. ZOUTMAN. N°0it z^i,e^eldenmond'weér minn'lijk tot ons fpreo ■ O Hemel! die in noodt, üw Neerland heeft gered! Die ons verhooring.gaavt, op 't nederigst'gebed! Doe ons,ditzwaar verlies, de Britten duur betaalen! En over Albiön, aanhoudend' zegepraalen. Einde van het laatjle Bedrijf, ZINSTOORENDE VERBEETERINGEN. B. ui. in de Opdragt Reg. 2. leeze men in voor en. B' X* 'ontken Voorrceden RsS- 5- ontrukken voor B. x. onderfte Regel 'k voor ik.  JOSEPHUS D E TWEEDE, e k d e DIEF uit NOOD. TONEELSPEL. IN V Y F BEDRifVEN.  VERTOONERS. de torst, Jafephus de Tweede, Roomscb Keizer. een generaal, in Keizer lyken aienst. walo schooler, Tollenaar. wil mine, Vrowua y delmine, Dochter S van schooler. suiof, Zoontje ) sivert lazon, Oppertollenaar en Rechter. otho trifelt. etrflt Rechter. romealt osthorn, ) ,„ , ^ Medertchiers. wolfert wissink, j Z W Y G E N D E N. Drie Raadsheren , »f Rechters. Eenige meerdere en mindere Burgers. Eenige Kinderen, omtrent ds tien of twaalf jaaren oud. Twee Gerechtsdienaars. Een Gerechtsbode. Het Eerfte, Vierde en Pyfde Bidryf, verbeelden een Kamer. Het Tweede, vertoont de Rechtbank. Het Derde, verheelt een Begraafplaats, door een hek zynde opgcflmen.  JOSEPHUS DE TWEEDE, EN DE DIEF UIT NOOD, TOONEELSPE L., EERSTE BE DRY F. EERSTE TOONEEL. schooler, alken. bitter zielsverdriet, wat angst, wat wreede zorgen, Doorbooren my het hart, van d'avond tot den morgen!... Rampzalig is de man die 't goed vertrouwen breekt; En zyne fnoode hand naar 't geld van anchen fteekt; Maar veel rampzaliger is hy, die,-aangeclreeven Door goudzucht ,Vorst en land belleek en nog durft Ieevea Gelijk een eerlyk mensch.... Wel ver van zulk een aart Te zyn, acht ik my zelv'het daglicht niet meêr waardll... Door honger en gebrek ben ik hier toe gedwongen». Door honger en gebrek gefolterd en befprongen, Werd ik een Dief uit nood, door al te klcên gewin En drukkende armoê van myn talryk Huisgezin Tweehondert guldens, die 'k op 's Vorften tol kon winnen, Eene inkomst al te fchaars, brogt ik des j'aarlyks binnen, A Waar-  a' JOSEPHUS DE TWEEDE; Waarmeê *k myn vrouw, veel min zes kindren voeden kons Waarom ik van de ontvangst meêr inhield dan ik won, In denkbeeld om het eene en andre weêr te geeven , *• Zoo dra myn Oom of Moei mogtraakenuitditleeven Helaas!... wat konde ik doen? ik zag een zevental Op d' ,aever van dea dood, in 't deerlykfte ongeval; Ik hoorde en zag dit aan, daar ik de tolkist vulden En voor myn' Vorst in 't jaar wel dertig duizent gulden Ontving. Wat zoude ik doen Pik hield wel boek daarvan, Doch nam meêr dan ik won gelyk een eerloos man; Wyl ik, in zes jaar tyds, zes hondert guldens roofden; En van der vriendenhulp my zelv' veel goeds beloofden Ter wedergaaf; maar, neen, myn Oom, hoe ryk van goed, En nog een Moei, wier fchat ik eindlyk erven moet, Begeerden my in 't minst geen onderftand te bieden, Om lyfsgevaar te ontgaan en hongersnood te ontvlieden... Vervloekte gierigheid, gy brengt my nu ter dood! Gy maakt een' eerlyk man, een' fchelm.een' Dief uit nood*!.. Wat nu gedaan?... ik kan wel de uitgaaf grooter maaken En teeknen in dit boek, om weder vry te raaken; Doch myn oprechte ziel verbied my zulk beftaan, Om by myne eerfte feil een tweede te begaan : (nen. Zulks deed my wel voor 'toog der waereld fchuldloos fchyMaar zou de Hemelgunst van my weêr doen verdwynen... Te fterven als een Dief, daar ik 't verhindren kan, Is echter ook geen werk van een braaf eerlyk man; ■Neen, geenszins..., Doch om fchuld op. fchuld te durven hoopen, Is  TOONEEL SPELi % Is van het eene kwaad verblind in 't andre loopen.t... , Ik kan de zeventig van 't uitgcicbooten geld Heel wel verand'ren, dat men zeven hondert telt, En dus, met zulks te doen, nog dertig guldens winnen, Tot 's leevens onderhoud.... Waar dwaalcn myne zinnen?... De fom kwam dan wel uit, ik bleef voorzeker vry, Behield myn ampt en eer, maar vond een weêipr.ity In alle Hemelhulpe en Goddelyken zegen!... (|eegen Ik zweet van doodfchen angst!.. myn ziel vind zich ver,In dit verfoeijelyk en eerloos gedrag! (ontzag Neen ,neen, voor 'sHemels wraak hebbe ik veel meêr Dan voor der menfchen ftraf, die 't lichaam kan bederven, Doch nimmer de eedle ziel verwyst tot ecuwig fteiven: Veel minder vreeze ik dan voor 't geen het vleesch bederft, Dan voor 't bederf der ziel wanneer het lichaam lterft. TWEEDE TOONEEL. schooler,vrouw schooler, delmine, euloj- vrouw schooler. (ken? Tracht gy uw reekningniet, door byfchrift,goed temaaschooler. (blaakcn? Zoude ik,om *smenfchen gunst, des Hemels toorn doen En, eerlyk fchynende, cp het fnoodfte oneerlyk zyn? vrouw schooler, Het menschdom leefd het meest byfnoode valfchen fchjn. & 2 s c h o 0-  4 JOSE. PHUS DE TWEEDE; » sch00lek. Die fchyn fpreid addren en voedfel voor de flangen, Om 't meêr dan zondig mensch in 's duivels ftrik te var 'en. bul o F. Myn vader! teèken flechts, dewyl 't uit nood gefchied. schooler. De hongersnood alleen bragt my in dit verdriet. delmine. Hy, die den hongersnood voor ons niet wou betoomen, Heeft u, door 's Vorften geld, uw fchending voor doen koomen; Want was dit niet gefchiedt wy waaren reeds ontzield, En door de feis des doods op 't jammerlykst vernield. schooler. Noem 's Hemels wysbeftier nooit de oorzaak onzer zondera. Ik heb het kwaad begaan, ik beb myn' pligtgefchonden : Myn hand bedreef dit feit, myn arm liet haar begaan; Myn hart weêrftreefden zulks en klaagden haar toen aan; MSar, och! de leêge maag, de fchreeuwende ingewanden, Van kindren en van vrouw, om voedfel, waaren banden Ter kluistring van 't gemoed! vrouw schooler. Gebruik de pen toch, tot Ontwyking van den dood op 't fchandlyk ftraffchavot r u l o F. Ach! Vader! laat u doch door ons gekerm beweegen! < . schooler. Gy vind tot zulks te doen my nimmermeer genegen. Ik heb te veel misdaan; ik ftal des Verften geld, Ho«-  T O O N E E L S P E L, " s Hoe zeer de Hemelwet ons paal en regel ftelt, I3y 't lyden van gebrek, toch nimmermeer te fteelen. VROUW SCHOOLER. Het Hemelfche gebod geeft echter geen bevelen, Dat iemant fterven moet door ftraffe hongers nood, In een gezegend land, met overvloed van brood. Te fteelen uit gebrek is zekerlyk verbooden; Maar om door 'thongersfivaard zyn Huisgezin tedooden , En by dat Huisgezin te daalen in het graf, Is de eedle gaaf verfmaad van hem die 't leeven gaf En 's leevensonderhoud , doet uit der aarde fpruiten. Dus moogt gy, tot ons best, uw boek en reekning fluiten, Op de eerelykfte wys die gy bedenken kunt, Wyl u te weinig winst is voor dat ampt vergund. SCHOOLER. Ik , dis myn inkomst wist, moest my daarmeê behelpen, Maar langs geen' flinkzen weg den hongersnood doen ftelpen. Geen fterfling dwong my ooit ditampt te aanvaarden, noch Te houden, om daarvan te leeven door bedrog: En gaf het ampt te min, ik mogt het laaten vaaren. VROUW SCHOOLER. Wat-had gy dan gedaan om voedfjl te vergaéren? SCHOOLER. Dat ging den tol niet aan, en raakten ons alleen. VROUW SCHOOEER. Gy naarrit zyne inkomst waar en de uitgaave ook meteen» Doch trokt 'er nooit iets af om de uwen te verryken ; A 3 Maat  f J09EPHUS DE TWEÈÖE, Waar zoo veel flechts, om niet van armoê te bezwykeni SCHOOLER. 't Is waar, 't was, cp myn' eed, my alles toebetrouwd, Dien ik gefchonden heb en, by daeze eerffe fout, 't Vertrouwen heb misbruikt. J; ,'k heb myn'Vorst bedroo. En zou, op uwen raad, my redden door een loogen, (gen, Vermeerderen myne fchuld, door valfche teekening, En al dat giuuwza.m kwaad nog achten zoo gering, Dat ik voor eerlyk gmg,-na zulk oneerlyk liegen, Doemwaardig in den aart, cm menfchen te bedriegen? Zoude ik een Hemelftraf doen daalen op myn ziel, Die 'k ii eest gevoelen zou na 't lichaam nederviel! DERDE TOONEEL. SCHOOLEB, VKOU-W SCHOOLER, WISSINK, IJELMINE, RULO?. WISSINK. Ik heb zoo veel gedaan dat gy uw boek kunt fchikken, En voor 't gefireng gerecht ïri't minst niet hoef te fchrikken., Door 't febryven eener O kunt ge uw gevangenis Ontvlieden als-gy wilt. SCHOOLER. Gy geeft my ergernis, My wyzende den weg tot allerhanden zonden. WISSINK. Door zondigen hebt gy ons braaf gedacht gefchonden ; Doch wilt die fchending niet verbeetren, nu gy kunt. SCHOO"  F O O NEE L S F E L* 7 SCHOOLER. Had ge ons een kleenigheid van uw bezit vergund. Toen gy onze armoê zaagt, dan hadde ik nooicgefloo'cn! Uw gierigheid alleen is de oorzaak van myn dooien. Gy ftapelc geld op geld, en, daar'k my zelf om fchaam, Onthield aan my, uw' Neef, uw' cenig' erfgenaam , Een weinig onderftand, dat gy zeer ligt kost misfe, En durft nu vorderen, dat ik myn rein gewisfe, Ontreinig' door eea daad dien ik verfoeijen moet. w 1 s s I IC. Beloont gy dus myn zorge, 6 fehandvlek van ons bloed! Ea wilt gy nu den fmaad van onzen ftam niet weeren, Daar gy hem weeren kunt?zult gy nooit wysheid lceren ? Wilt gy ons braaf gedacht beftormen met verdriet? Acht gy uw waarde Vrouw, uw lieve kindren niet? 't Byfchryven van één O! maakt u, terftont o'nrflagen. Waardoor gy weêr,in eere, als burger, op moogtdaagen> SCHOOLER. Dus laad men fchuld op fchuld; en gaat van 't eene kwaad Genist in'tandre voort, pleegt diei'ihl, fmeed verraad, Wekt oproer en plengt bloed.ja durft een' moord bedryven. Om fchynbaar, voor het oog,een eerlyk man te blyven; Schoon deeze oneerlykheid ten hoogden toppunt ryst: En 't vleefchelyk bedryf de zie! ter ftraf verwyst: Zoo gaat men eindlyk, zwaar van zonden overlaaden, En ftort in d'afgrondneêr, vervloekt door helfche daaden! IR fterf zoo 'k fterven moet,om 't kwaad dat ik bedreef, Op dat ik, na den dood, gezuiverd, weer herleef; A 4 Doch  S JOSEPHUS DE TWEEDE, Doch volg.om ftraf te ontgaan, geen fpoor der huichelaaren, 'tWelk zondaars zyn die niet zeer ligt ten Hemel vaaren; Want niets is zondiger dan 't werk der huichlaary, Dat allerfchaadlykst is voor 's menfchen maatfchappy, En voor den huichelaar meêr fchaadlyk dan voor allen, Orn uit dien helfchen ftrik, in 's duivels magt te vallen. WISSINK. Is 't dan voor u genoeg zoo ik uw fchuld betaal, En voorfaan 's jaarlyks geef dat gy ten tweedemaal, Door broodgebrek, niet hoeft in ongeval te komen? SCHOOLER. Hadde ik , een jaar geleên , die gunst van u vernomen, Ik was op heden niet gedagvaard voor t gerecht, Daar gy een lid van zyt. Al 't geen gy hebt gezegd , Kunt gy, als Rechter, zelf aanbieden in bun rechten, En zien dan hoe gy best myn misdaad moogt beflechten; Behoudens, dat gy niet uw medeleên misleid. VIERDE TOONEEL. VKOUW SCHOOLER, WISSINK, DELMINE, EULOF. VROUW SCHOOLER. Ik wyt zyn ongeval alleen uw gierigheid. WISSINK. Hebbe ik hierin misdaan, uw Moei heeft ook misdreeven; Wyl gy 't een misdaad noemt met zuinigheid te leeven; Hoewel ik niet kan zien, dat zulks een misdryf is Dat  r O O iir B JE L .j f i l, • g Dat wroeging wekken moet. VROUW SCHOOKER. Uw werk der duisternis, Kuut gy onmoogelyk bedekken noch ontveinzen; Want zelf uw taal verraad uwe innigile gepeinzen, En klaagt uw' handel aan en uw bnroaars gemoed. Gy zoekt ontfchuldiging in 't geen myn Moeye ons doet, Of heeft voorheen gedaan; maar kunt daarin niets vinden, Dat u ontrekt den nood of nooJdruft uwer vrinden Te helpen, want haar doen, onmenschlyk en ontairr, Verfchoond u niet,m;;ar maakt u meerder ftraffenswaard; Ja. gy gevoeld reeds ftraf in ons onfehuldig lyden, Waarvan ge ons, tydsgenoeg, had dienen te bevryden: WISSINK. Zoo ik zyn fchuld betaal is 't al wat ik vermag. VROUW SCHOOLER. Indien uw geld iets doet ter weering van dien flag, En 't recbt dus word voldaan , ziet zich myn' man ontheeven Van ftraf, doch mist zyn ampt en houd niets om te leeven» Of 't geene ons noodig is tot 's Ieevens onderhoud. WISSINK. Die zorg zy dan aan my en uwe Moei betrouwd. V T F D E TOONEEL. VROUW SCHOOLER, I) E L M 13S E , R U L O F. VROUW SCHOOLER. Dus fchraapt de gierigheid , om eindlyk meêr te fchieten A 5 Dan  ■Sb JCfSEFHUS B Ë fWEË DE, Dan eertyds noodig was, ter Reering der verdrieten, Die, overftrootnende, bedreigen met den val, Dien men wel mooglyk op heden, wëigren zal Te weeren doorhunn'fchat, om 't recht zyn' loop te laaten. DELMINE. Dus is de gierigheid een pest voor alle ftaaten, Een kanker voor zich zelf, een bionaêr van verdriet Voor ieder, die, in nood, het zyne niet geniet. •Zyfluït het voedfel weg, om hongersnood te wekken En woeker, zonder maat, uit koopmanfchap te trekken, Die men in Stad en Land geenszins ontbeeren kan ; , Ja van nog meêr gebrek, word zy óók de oorzaak van, Waarom zy billyk als een' pest, diend uitgeBannen, Wen zy behoeftens maakt en burgers tot tierannen. ZESDE TOONEEL. tAZON, VROUW SCHOOLER, DELMINE, ROL 0'F. LAZON. TJw Oom zoekt vruchteloos de ftuiting van 't gerecht; 't Is vruchtloos wat hy doet, 't is nutloos wat hy zegt; Geen Diefftal is voor geld noch fchatten af te koopen, En Schooier,buiten my.zal nooit den dood ontloopen, IVÏaar fterft ontwyfFelbaar op 'f yslyk fflrafKhavot, Ten zyge uw dochter-s min my aanbiedt ten genot; Want dan maakt Iisrn myn huipc en vooifpraak ftraks ontflaagen; En by zal zich dan nooit zyn ampiverlies beklaagen. VROUW  TOONEELSPELi »i VROUW SCHOOL ER. Maar ik beklaag alreeds de laagheid van uw hnrt. Stek gy een huuwlyk voor, of ftrafbre minnefmart? LA ZON. Ik frelde een huuwlyk voor, indien ik'tmogtvoltrekken; Mits zulks, myns ouders fpyt en toorn niet zou verwekken; Doch neem gewillig aan, onv, by gelegenheid. Te doen, 't geen my 't ontzag op heden nog ontzeid. DELMINE. En ik neem willig aan, om u nooit weêr te fpreeken* Ja op dit oogenblik uw voorftel af te breeken, U laatende 't vcrwyt en wroegende verdriet, Van alles wat hierna , door u, aan ons gefchied; Want gy hebt toch vooraf myn' vader aan doen klaagen } Door u heeft me allereerst hem reekning af doen vraagen j Door u zit hy reeds vast, daar gy, voor zyn ontflag, My vergd tot gruwcldaan!... die 'k nimmer noemen mag. En altoos zal onivlièn , zoo lang het licht der reden, Myn zuivre ziel befchynt en fluit voor duisterheden. ZEVENDE TOONEEL. LAZON, VROUW SCHOOLER, RULOF. ft U L O F. Myn Zuster heeft gelyk, zoo gy zulk kwaad beftond. Óm nog een kwaader kwaad te bouwen op dien grond. Zy vlied'u, en ik meê; doch ik zal wederkeeren; Zoo dra 'k my vind bekwaam my zeiven te verweeren, Sn  ttf JÖSEPHUS DE TWEEDE, En billyk rekenfchap afvorderen van 't bedryf, Waardoor 'k myn Vader derf en diep in de armoê blyf. ' Ik weet', de Hemehvet verbied' ons 't kwaad te wreeken;' ÏMaar Hemelwraak zal u, door my, naar 't harte fteeken. ACHTSTE TOONEEL. lazon, vrouw schooler. vrouw schooler. 2*ult gy hardnekkig u nog houden aan 'fcbefiuit, Zoo doodlyk voor myn man ? lazon. Uw aller reden fpruit Uit dolle wanhoop voort, die, in uw kwaade zaaken, Een' goeden vriend als my, ten vyand zoekt te maaken. vrouw schooler. Heeft uwe vriendfchap ons in dit verdriet gebragt?.... Dat dan uw vyandfchap ons lyden weêr verzacht! NEGENDE TOONEEL. lazon, alken. Indien myn vyandfchap uw lyden kan verzachten, Woogt gy, in korten tyd, daar d' uitvoer van verwagten ; Doch, neen; vertrouw geenszins dat zulks gebeuren zal: Want myne vyandfchap! verhaast uw' aller val.... ak Wist u tot heden toe dus in gebrek te houên; Ik, ik heb Schooier 't ceistdeez' bittren drank gebrouwen; Ik  TOONEELSPEL. ij Ik bragt zyne aanklagt voort; ik deed hem rekening Afvorderen van het geld dat by voor tol ontving En een' geruimen tyd had voor den Vorst ontvangen; Doch deeze rekening, die men hem af zal prangen, Kan hy onmogelyk goed maaken voor 't gerecht; Ten zy hy *t boek bekladt: maar dit blyft hem ontzegt; Door 't affchrift, dat ik zelf heb uit het boek gefchreeven; Om, ter verandering, aan hem geen magt te geeven, En nog een wedergaede is in zyn's Rechters magt: Zoo dat hy zekerlyk haast word ter dood gebragt.... Doch dit is niet genoeg; ik moet zyn kind genieten.... Maar hoé zal ik toch best hierin myn wit befchieten ?...' Ja, ik weet goeden raad; ik geef zyn Huisgezin, Als voor de ontfteltenisfe, een heilzaam middel in; (wen,' Ik doe den Arts voor myn Delmine een'flaapdrankbrouWaardoor zy, dertig uur,als word voor dood gehouên, En men haar brengt ter aard', wanneer ik, bydienflaap, Bezorge dat zy ftraks in myn bezit geraak', Door 'sdoodbegravers gunst, die haar niet laat bedekken Met aarde, 't welk gewis zou tot haar nadeel (trekken; Terwyl de doodkist zelf, van kwastig open hout En reeten, gaapend' en daarby ondigt gebouwd, Haar lucht verfchafFen kan; en ik, om niet te dwaalen; Kom, met myn' trouwften knecht haar 's nachts van 't kerkhof haaien En op myn buitenplaats bezorgen; waar ik haar Dan opfluit, vry geniet, en, zonder 't minst gevaar, Myn' minnelust voldoe, de moeder, als misdaadig, Tes*  £4 JOSEÏHUS DE TWEEDE, Ten tuchthuize in doe gaan, door handel die genadig En mededoog^nd fchynt; wen ik de kindren meê, jfi.ls ouderloos, al hier in 't armenhuis befteê Dus worde ik, by dat *U nog IfcWlj* gcpreezen; En zal, in korten tyd, myn minnewond geneezen. Dus overwinae ik rasch en dwing, door fyne kunst, Een hart dat anders nooit zou buigen voor myn gunsf... Hiertoe behoor ik eerst den Doftor om te kooppnj Dan 's Doodbegraavers knecht, om geen gevaar te loopen; Wen ik, door Ueenigheên, myn's dienaarers tong befnoei, *a in den wellust zelf, volvroiyk, groei en bloeiI Zinde des Eerfien Bedryfs. TWEEDE  .. T O ONEELSPEL\ tg TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. trifelt, lazon , osthorn, wissinkj nog drie Raadsheeren en een Gerechtsbode. tr i felt. Neen .Schooier zal geenszins het rekenboek bevlekken^ Door fomvermeerdering, noch door 'er af te trekkea. lazon. Zulks is hem ook belet; door myne oplettenheid; Door affchrift van 't geheel word hem dat doen ontzeilt osthorn, Jpotsgewyze en fcherp. Wy blyven u verpligt voor uwe oplettenheden; Waardoor gy medelyde en liefde hebt vertreeden. lazon. Jk heb myn' pligt voldaan, hoewel met hartenleed. osthorn. Wie vergde u toch, dat gy daartoe die moeite deedtf ' lazon, Jloutmoedig. Myn Heer? myn pligt!... wissink. Dat werk voegt flechts een' Opperrechte^ Maar geen' van minder' rang; of hy word zelf bevecht^ Van een' misdaadigen, voor wiens behoudenis •Hy voorfpraak weezen moet, al waar't hem mooglykfs.  15 JOSEPHTJS DE TWEEDE; LAZON. Dat wil ïk zyn voor elk die zich door dieveryè'n, Noch moord, noch landverraad, van' t regte fpoor liet leijen. OSTHORN. Van moord noch van verraad , word hy geenszins beticht. LAZON. Een Diefftal van dien aart, gelyk hy heeft verricht, Is landverraadery, is onatn Vorst oerooven, En gaat, in fhafbaar kwaad, zelf moordery te boven! OSTHORN. Ik'acht veelmeer het doen van hun voor moordery, ' Wier.htlfche zucht op't goud, tot fchaê der maatfcbappy, 4Den mondkost voor den mcnsch doen opgeflooten blyven : Dier wreede gierigheid maakt hongerige lyven, Ja werkt een fchraal gebrek in ruimen overvloed, Bederft den Vorst en''. volk.en zwclgd der fchaamlen bloed, lloept de armoede in een land, ter drukking der Gemeente, Vreet menfchenvleesch en flurpt het merg uit het gebeente; Gelyk ook zulkcn doen, die aan den ambachtsman, Onthouden 2ynen loon en woekeren daarvan : Elk hunner is veeleêr een* iandverraader te achten, Dan die flechts (tal, om niet van honger te verbrachten; Als Schooier deed , wien gy den naam van moorder gaf. TRIFELT. De Dievery verdient nogtans geitrenge flraf. (Tegen den Boode) (|?en > Men breng hem daaulyk hier, om uit zyn'mond te ontdek' Hoe hy zfch allereerst-van 't regte fpoor liet trekken; Of  ± O O N È E L S P E £. ij Of in hoe ver zyn kwaad verfchooning waardig is. wessink. Ik hoop, men vinde een' weg tot zyn behoudenis. 1rifelt. Zoo hy zyn rekening by ons niet goed kan maaken, Zie ik geen kans zyn boei, dan door den dood. te flaaken. TWEEDE TOONEEL. schooler, trifelx, lazon, osthorn, wessink; nog drie Raadsheeren, een Gerechts, boode, twee Gerechtsdienaars. t r i f e l T. E om .Schooier, ftel ons hier uw zuivere onfchuld voor. schooler. Onfchuldig ben ik niet. wissink. Spreek onbelemmert door, En toon ons,zoogy kunt, de waardigfte onfchulds blyken. TRIBELT. Hebt gy met s Vorfien geld u zei ven gaan verryken? schooler. Verryken? neen Mynheer!.'k verarmdde my daarmeê; En 't was uit hoogen nood wat ik hierin misdeê. > 'kNam iets van'sVorften geld, om'tftervenslotteontwyOai vrouw en kinders, die 'k van honger zag bezwyken, Te redden van den dood; wyl ik zoo weinig won, Dat ik van deeze winst hen geenszins voeden kon. B tri»  !S JOSEPHTJS DE TWEEDE, trifeit, tegens de Gerechtsdienaar en. ; •) Brengt hem van hier en laat zyn huisvrouw binnen komen. schooler. (meni> Ik vorder niets dan recht; doch , word my't licht ontnoJvlyn allerhoogst verzoek, myn nederigst gebed, Is, dat men op myn vrouw en myn zes kindren Iet; Die, zonder ondeifhmd, van honger zullen derven. DERDE TOONEEL. 'S'rifelt, lazon, osthorn, wissink; nog drie Raadsheeren. wissink. Zoo ik zyn fchuld beta-d kan hy genaê verwerven. t8ifelt. Hy kan voor al üw geld zyn vonnis niet ontgaan. o s t II o r k. Zyn misdryf weegt te zwaar. lazon. Ja, 't is met hem geda;;rï. wissink, met veele ontroering. 6 Hemel! lazon, op eene /pottende wyze, Gy had nu den Hemel niet ts fmeekén, Iladgy, naar uwen pligt,geen hulp hem doen ontbrceken. FIER-  TOONEELSPEL, -t§ VIERDE TOONEEL. TRIFELT.LAZON, VROUW SCHOOLER, os THORltf, wissink; nog drie Raadsheer en en een Gerechtsboode. VROUW SCHOOLER. Wat eischt de Raad van my ? T R I F E L T, Dat gy uw' man verfchoont, En, waar 't flechts mooglyk zy, zyne onfchuld klaar vervrouw schooler, met drift. toont. Schoon hyzyn fchuld bekent, hy is verfchooning waardig. T R I F E L T. De misdaên vordren ftraf. My dunkt, gy zyt zeer vaardig In uwe reden; maar zoo niet zyne onfchuld blykt, Is 't zekér dat men ftraks zyn doodlyk vonnis ftrykt. VROUW sch OOLER. Zyn fchuld is myne fchuld. Ik heb niet min misdreeven Dan hy, en zoo'hy fneeft zal ik ook moeten fneeven. , lk ben 'er de oorzaak van dat hy den diefftal deedt. Ik heb hem aangefpoord, hoewel met harteleed, Ten roof van 's Vorften fchat, ja zelf daartoe gedwongen. Door 't kinderlyk gefchrei gemarteld en befprongen, En door het bang geroep om 't minfte ftukje brood, Dreef ik hem aan dat hy een Dief werd ;jnaar uitNood, Geen fterveling op aard, die 't nooit beeft ondervonden, Weet ooit wat foltering, wat fmertelyke wonden Eens moeders hart verfcheurt.op 'skinders droef gebed, Óm voedfel voor den buik, en de a;moê zulks belet Ba Te  ao JOSEPHUS DE TWIEUE, Te geeven. • • • (Zy begint bitter te weenen.) Geen verdriet, geen fmert van 't kinderbaaren,, Treft immer met zulk leed, doet immermeer de haarerai Zoo hoog te berge ftaan van angst en droefenis, Dan zulk vergeefsch verzoek in 't oor eens moeders is?! Geen vader kan die klngt aanhooren en niet geeven, Al koopt hy ook zulk brood voor welzyn , bloed en leeven:: Geen ouder hoort aldus zyn huisgezins geween En geeft, voor voedzaam brood, zyn kroost een' hardeni trifelt. (fteen. ■ Ga, vrouw, het is genoeg. (Tegen den Gereclitsboede.) Men doe haar zoontje komc?,, Het oudfte van de drie. vrouw schooler, Wat hebt gy voorgenomen?-.., trifelt. Vrees voor uw kindren niet. vrouw schooler. De Hemel roere uw hart Tot mededoogen en verligting onzer fmart. F T F D E TOONEEL. trifelt, lazon, os thor», wissink; «eg drie Raadsheeren. wissink. Wie voelt op zulk een taal geen teder medelydeoS 1 ost-  TOONEELSP EL. a? OSTHORN. iZyn misdaad blykt te klaar; men kan hem nietbevryden." TRIFELT. i;Wat dunkt u van de vrouw? ÜSTH08K. Die is zoo fchuldig niet \Ah hy. LAZON. Zy zegt van ja. TRIFELT. Zy fpreekt dus uit verdiiet. OSTHORN. Maar wat zal toch een kind ,een kleene jongen, fpreeken ? LAZON. Het is maar tydverzuim, ons hoofd daarmeê tebreeken. TRIFELT. 3ns ampt vereischt, dat wy uitvorfchen wat men kan; Wie deezen pligt verzuimt, is gansch geen eerlyk man. Sen kind zal allerminst de zuivre waarheid fmooren. OSTHORN. fly komt. Wy kunnen, ligt dien jongen knaap verhooren. ZESDE TOONEEL. fRIFELT, LAZON, OSTHORN, WISSINK, RULOF, nog. drie Raadsheeren, een Gerechtsboode. TRIFELT. Wat doet uw vader hier? B 3 St öï.0 ?.  22 JOSEPHUS DE TWEEDE, e u l o F. Hy was hier Tollenaar; Maar nu zit hy alhier gevangen. trifelt. Dat is waar; Hy 's een gevangen man, om dat hy heeft geftolen. hul o f. De hongersnood alleen heeft hem, helaas! doen doolen.i trifelt. Hy word ontvvyffelbaar geftrr.fc voor zulk een kwaad. r ulof. Hy heeft ons evenwel, met d' alleiiterkften raad , Geleerd, naar's anders goed de hand nooit uit te fteekeno Ja, de begeerte zelf daartoe niet aan te kweeken. trifelt. Ondanks dien raad , blykt my zyn diefftal al te wel. rul of. Hy deed dien uit gebrek ; het hongersfwaard fnyt fel, En nimmer moest een ampt, als dat is, zyn begeeven Aan iemant die daar niet behóorlyk van kan leeven. trifelt. Al wie een ampt aanvaart, blyft geen braaf eerlyk mam Indien hy weet dat by daarvan niet leeven kan; Noch buiten af iets heeft, of wint, om met elkander' Te leeven, buiten fchade en nadeel van een' ander'. r u l o f. Men leeft 'er fomtyds van met een kleên huisgezin; Maar dat vermeêrende, neemt dc armoe haar begin. TRI  T O O N E E L S P E L. 23 trifelt. ■Dan is *t des amptmans pligt zyn ampt te laaten vaaren. r u l o f. Zoo hy dan niets meêr heeft om voedfel te vergaêren, Moet hy ontwyffelbaar terftond ten gronde gaan. trifelt. Wat gy ook zeggen moogt uw vader heeft misdaan, En zal voorzeker daar de ftraf voor moeten lyden. r u 1. o f. Hem flrnfFende, kunt gy zyn kindren niet bevryden, Noch zyne vrouw, wyl zy zoo fchuldig zyn als hy. trifelt. pc zachtheid van 't gerecht fpreekt die misfchien nog vry. rülof. (zenj J'ie zachtheid van 't gerecht,zouftrengewreedheidweeMyn vader heeft, met recht, niets meêr dan wy te vreezen, Voor één en 't zelfde kwaad dat elk van ons begon. trifelt. Wy wenschten dat men u al t' faam' verfchoonen kon! Ga buiten , en vertrouw dat wy rechtvaardig rechten, En niet door haat of nyd uw aller lot bellechten. rülof. De Hemel gecve u kracht! en zulk een goed befluit, Storte op uw aller hoofd een' dubblen zegen uit, -, Dm, in dit rechtsgeding, rechtvaardig voort te tredenl Ik ga, in eenzaamheid, met vuurige gebeden, Hem, die de Vader der barmhartigheden is, Affmeeken hulpe en troost en fchuldvergiffenis. B 4 ZE-  ,24 JOSEPHUS DE TWEEDE, ZEVENDE TOONEEL. trifelt, lazon, osthorn, wissink; nog drie Raadsheeren. trifelt, tegen den Gerechnhoode, die even binnen treedt. M en brenge Schooier hier. Ik ben op 't hoogst be woogen , Door't fpreeken van dit kind, ver boven het vermoogeti Van zynen ouderdom; hoe! zulk een jonge gast, Te.voeren zulk een taal, die oude jaaren past! Geen voorfpruakkan byna zyn voorfpraak'evenaaren. osthorn. Dat kind fprak als een man, in 't rechtsgeding ervaaren ; En noopt ons met de ftraf niet fpoedig voort te gaan. wissink. ' ' Ja, 't uitftel is hier nut. lazon- Nu uitftel toe te ftaan, Is weiffeling in 't recht; wyl hy is reeds is verweezen. trifelt. ieder Rechter,behalven IVisJïnk, ter Jlrafi fing van Schooier ziende bejluiten. Oy allen ftemt zyn'dood? Laat ons dan geenszins vreezen, In 't 'vonnis voort te gaan dat men rechtvaardig velt. "' AG T-  TOONEELSPEL. AG T S T E TOONEEL. trifelt, lazon , schooler, osthorn, wissInk; nog drie Raadsheeren, twee Gerechtsdienaars en een Gerechtsboode. trifelt. IK jm Schooier, kom, en toon u minder als een held, IDun wel onfcbuldig, of gy gaat gewis veriooren. schooler. !Hoe kan een fchnldigen ontfcfiuidiging doen hooren? trifelt. :Toon geen heldhaftigheid; zy komt hier niet te pas. schooler. Ik heb nooit iets vertoond te zyn dat ik niet was. I'k Zou dan, voor 's waerèï'ds oog, gelyk eenfchu!de!oo2en Omwandlen tot myn'dood,en bleeken noch verbloozen^ !Zoo lust tot valfchen fchyn myn ziel had aangefpoord, 'Oneerlyk zyn in 't hart en gaan als eerlyk voort? 'Neen,neen! de hongersnood kan flechts een mensch doen dwaalen; Daar ftrek ik 't voorbeeld van, en heb daar menigmaalen •Het voorbeeld van geftrekt, dewyl ik weinig nam En anders nooit dan als de honger knaagen kwam; Dus ftildde ik menigmaal het bloede deezer wonden, Die, al te flecht geheeld, nu doodlyk zyn bevonden; Want ik genas haar niet, ik zalfdde flechts haar pyn, ■ En moest, ondanks my zelv', een kwaad geneesheer zyn, Df al de mynen zien door 't hongerszwaard bezwyken. B 5 TRI-  ïffjOSKPHUS DE TWEEDE, t r i f e lt. Wy moeten over u een doodlyk vonnis ftryken. osthorn, op/iaande. Op morgen zal men u doen ïhaffen door de koord ? Waaraan gy nerven zult. schooler, ziek buigende en heengaande. Ik heb myn lot geboord, Verwagt uw verdren last en zal uw wetten peren. NEGENDE TOONEEL. trifelt, lazon , osthorn, wissink; nog drie Raadsheeren. trifelt. ^vVy zien hem op de vrees voor 't derven triömfeereïïf lazon. 'k Neem de bereidfelen tot zynen dood op my, Op dat by morgen fneeve om zyne dievery. • TIENDE TOONEEL. lazon, wissink. wisfiNK, hem wederhoudende. Blyf, Lazon, blyf, gy moet en zult myn reden hooren. lazon. 'k Heb daartoe lust noch tyd. WISSINK. Gy zult my 't hart dporbooren,, of;  T O O N E E L S P E L. $ Of ftaan my uitftel toe. lazon, mtt ti'otschht•>>'. Zeg liever lyfsgtnaê. wissink. Zoo gy die geeven kunt, zyt gy ze fchuldig; ja, Hy fterft door uwbedryf. Gy hebt hem aan doen klaagen; Uw'wrok, uw wraak ten zoen zoekt ay zyn leevensdagen Te korten, om dat hy uw' woeker heeft belet, Naar d'inhoud van zyn' pligt en 's Vorften wil en wet: Hy zorgdde dat ge u zelv' niet kost door roof verryken. lazon. Die zelf des Vorften geld in zyne beurs ging ftryken, Heeft my den roof belet, als gy, verwaten, zegtl Gy, vuige woekeraar, gy, fchender van 't gerecht, Haal die vervloekte taal in 't binnenfte uwer kaaken, Daer gy, gy zelf, uw' neef zyn' pligt hebt doen. verzaaken i Door helfche gierigheid. Gy zaagt zyne armoede aan. En hebt, hoe ryk gy zyt, hem geenszins bygeftaan. wissink. Ik zal hem helpen, ja zyn ganfche fchuld betaalen. lazon. Gy komt te laat, nu hy in 't duiftre graf moet daalen. Zyn diefftal kunt gy nu voor geenen Koningsfchit Afkoopen. w issi n k. En ik zweer! ondanks uw weigring, dat • Ik hem behoeden zal. Ik zal den Vorst gaan fpreeken, Hem zelv' om lyfsgenac voor dien rampzaafgen fmeekenj; En  si JOSEPHUS DE TWEEDE, En zoo ik zevenvouwt zyn dievery vergoê, Is 't zeker dat ik hem roor doouiche ftraf behoê : Want nimmer was een Vorst zoo vaardig tot vergeeven Als de onzen; en myn neef behoud gewis het leeven, Zoo ik eerst uitftel eisch, gelyk ik 't eifchen ga. lazon, met eenige verlegenheid. Blyf, Wisfink. „ Zoo ik hem, in tyds, niet wederfla, Verkrygt hy 't geen hy wenscht, door't Vorftelyk vermoogen-" Ik ben, op 't allerhoogst met uwen neef bewoogen; Én wil niet dat ge u dus, om zynentwil, verlaagt, Noch, onzen grooien Vorst, om kleenighecien vraagt, Die'Tigt zyne ongenade op ons verwys zou haaien. Het is genoeg dat gy 't geroofde wilt betaalen, Waarvoor 'k bezorgen zal dat hy genade erlangt, En, fchoon 't fchavot reeds ftaat, vergiffenisfe ontvangt. wissink. Dus in een oogenblik te wislen van gedagten? LAZON. Wy moeten onzen Vorst 'met geene Jammerklagten Ontrusten, waar men zulks vermyden kan, als nu: Ook vind de vWendfchaps band my allerfterkst'aan u En uw' verweezen' neef. wissink. Waarom dan haat te toonen ? Waarom my dan weêrftaan.toen'k hem zogt te vei fchoonen? lazon. Ik heb tot veinzery de fterk (te réén gehad Ea  tÖONEELSPÈL, ö> En heb die mooglyk nog. (JVisfink by de hand néemende en voor-waards brengende) Ik zweere u heilig, dat Ik zyne dochter min en haar begeer te trouwen ! Ben ik dan niet verpligt haar' vader te behouên? Kan ik zyn vyand zyn , terwyl ik haar genacht Als 't myne reeds befchouw, ja meêr dan 't mynen acht? w iss1nk. Zoo 'k u geiooven kon.... t a zon, driftig. Zoud gy geen man va» eeren Gelooven op zyn woord,noch op zyn dierbaarzweeren, Om dat by veinzen kan., wanneer hy veinzen moet? w issink, Weiaan, indien gy weerd die fchandftraf van myn bloed, En huuwt met myne nicht,dan zult gy, na myn fterven,' Als waardigfte erfgenaam, al myne goedren erven* lazon. Gy weet wat ik vermag. lazon. 'k Omhels u als myn neef! Wien ik myn' leevenslust, myne eer, in handen geeft. lazon. Gy zult, in weinig tyds, my wondren uitzien werken. wissink. De Hemel wille uw kracht, ter onzer hulp, verfferfcen. ELF-  r30 JOSEPHÜS DE TWEE DE, ELFDE TOONEEL. LAZON, alleen. Ta, vlei u met myn hulp, die ik flechts heb beloofd, Waar door gewis uw neef, van 't leeven werd beroofd! En zyner dochters eer te fchande mag geraaken Maar waar vertoeft myn knecht? die my, in deezezaakeri Alreeds behulpzaam was, en al 't hehaaglyk kwaad Begint, waartoe ik hem den grondflag leggen laat? Daar komt hy recht van pas. TWAALFDE TOONEEL. LAZON, PLUMPER. ♦ L D M P B R> De Dofter was te vreden',' De Dcodbégraaver ook; zy fchynt reeds overleeden En word, voor d'avond nog, op 't kerkhof bygezet, Als waar' zy, leevende, door vuige pest béfmet. De doodkist is bezorgd met reeten en met gaaten, Om de aderahaaling ligt en ruim voor haat te laaten, Tot zy, door ons, deez' nacht, word flaapend weggehaald j Waartoe de paarden dan gereed ftaan en geznêld , Terwyl men 't lichaam niet in't graf zal neêr doen daalen , Daar zy, met aard bedekt, geen aêm zou kunnen haaien. Dus brengt men 't meisje dan haast op uw buitengoed; Waar zy, ontwaakt zynde, in uwe armen vallen moet, Tot gy, in 't eind haar moê, my laat Delmine trouwen, Na.-r  TOONEELSPEL. 3i Naar uw beloftenis, die gy gewis zult bouên,JVIet midlen waarby 'k haar onderhouden kan; En leeven dan met baar, als een fatzoenlyk man. LAZON, in verrukking. Neen, ik bedroog my niet in 't oog op u te vesten. Welrasch valt u den tol als tollenaar ten besten; poch met zoo veel dat gy volkomen kunt beftaan. Gy zult haar wachter zyn; maar roeren haar niet aan, Voor ik myn'wil en weusch ten volle heb genooten; Want zoo gy zulks beftond zoude ik u ftraks verftooten, Eu geeven haar ten man een' andren hupzen gast, Doch u, voorde ontrouw, 't loon , dat aan verraaderspast. PLUMPER. Geen buitcntydfche drift ftaat u van my te vreezen: l w onguust moet myn dood, uw gunst myn leeven weezen. Lazon, by zich zeiven. Geen wonder dat men meêr de buitenlanders acht. En meerder hulp van hen en hunnen dienst vcrwagt. Dan van eens Burgers - Zoon, of andere Ingezeten ; Die 't fomtyds fchynt te veel dat zy ons meester heetenEen vreemde dient altoos met dieper nedrigheid, En houd het al voor goed , wat kwaad, men hem ook zeid; ;Ja zal ons nieestentyds van zulk een juk ontlasten, Kao wy maar niet ontzien in onze beurs te tasten; Terwyl me een'Landgenoot veelmeêi betaalen moet, lier hy ons vaderfchap het zyne worden' doei; Schoon aan veel hoven zelf wel Koninglyke vrinden En Groeten in dien koop flechts klecnighedcn vinden. Denk,  3i J O S E P H U S D È T W E E fi E, Denk, Plumper, dat ik u niet'meêr als knecht befchouw, Maar voor myn' boezemvriend en beilbezorger hou; En u meêr geld en goed van tyd tot tyd zal fchenken, Zoo gymy blyftgetfouw, dan ge ooit hebt durven denken: Byzonder zoo uw hulp bevordert myn geluk, Dat ik van haar verlang, in dit gewigtig ftuk. Kom, gaan wy tfaamen heen; om alles tc volvoeren, En 's Doodbe'graavers knecht en 's Dotters tong te (hoeren, Laat ik aan uw beftier, dees volle goudbeurs vry; En geef, zoo 'c noodig is, daar nog een tweede by. Zoo móet men werkzaam zyn zyn vyand t'onderdrukken j Dus krygt men't geen men wenscht, en wéerd zyne ongelukken. Einde des Tweeden Bedryfs, D E R~  TOONEELSPEL. 33 DERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. delmine, ontwaakende in defelfte entroering. 6 Almachtl ftaa me by !.. -Wie heeft my hiergebragt ?»«. Hier, in een doodsch verblyf, in'taaklykst van den nacht!... Help, Hemel! Hemel, help! ...Wat vloed van yslykheden!... Hoe, ben ik, in den flaap, dan waarlyk overleeden, En in het aaklig graf, na 't fterven, bygezet? Begraaven in deez* plaats, na 'k, uit het naare,bed, Was in dêes kist gelegd?... Is 't waarheid ! ofzyn'tdroo» men ?... Is me, in de fluimering, dan 't leevenslicht benomen, Terwyl de duisternis het aardryk hield bedekt? Ofwel wanneer de zon de nevels opvvaards trekt?..:.. Men heeft me ontwyffelbaar een' dooddrank ingegeeven, Voor heilzaame artzenyë en dus beroofd van't leeven.... Maar 't heete zweet bevriest op koude cn klamme leên ! En zou'k geftorven zyn ?...Datkan nietzyn, ó neen!....' Ik leef in doodfchen angst, by beendren, bekkeneelen, Geraamtens en wat meêr in 't leeven kan verveelen.... Hoe kwam ik hier eerst in ?... hoe kom ik hier weêr uit?..» ó Dood ! giyp me in den arm ! ontziel my als de fpruit Van een' verweezen'boom niet waardig voort te groeijen, En dien men by zyn' ftam ten wortel nf zal fnoeijen.... Myn leevensvuur vei koud, door 't ys der aakligheid. Dat my, nog leevende, by dooden nederleit ... C è He-  3+ JOSEPHUS DE TWEEDE, ' ó Hemel! geef genade en laat me in 'teinde ontwaakeri, Om, van de. doodftraf vry, het eeuwig heil te (maaken! 't Zy ik geftorven ben, of wel ten tweedemaal Ontflaap, 't is zeker dat ik nu ten graave daal. Zy vale in eenen hoek van het Tooneel in zwym. TWEEDE TOONEEL. bëIiMine, lazon, plümper, met eene kleene lantaame. lazon. 't ïs niet zeer aangenaam, by nacht, langs doodfche holen En graaven zoekende, by dooden, om te dooien. Het hek ftaat open, ja ..., Waar vinden wy de kist, Waarin Delmine rust, door welverzonne list? Kom, Plumper, licht vooruit.... Waar, waar mag zy toch weezen.... Ik ftruikel en de fcbrik doet my voor onheil vreezen! plumper, al beevende. Ik fidder, vreeze en beef veelmeêr dan gy, Mynheer*, En dat men haar nietvind vergroot myn' angstnoch meer! lazon. Hier ftaat een nieuwe kist, waarin men haar zal vinden. Tree toe met uw lantaarn. plumper, met fiddering. Ik durfniet onderwinden Iets meêr voor u te doen ,zoo Haat, zoo klopt myn hart l Zoo is niya ziel ontfteld en door de vrees verward! la-  TOONEELSPEL. 3§ lazon , item de lantaarne ontneemende, en het doodkleed van Delmines kist afrukkende. Geeft hier het licht...-Maar hoe!ik zie de kist is open En ledig! plumper. Ledig! lazon. Ja. plumper, fidderende. Zy is 't gevaar ontloopen, En mooglyk, hier of daar, gevallen in een graf; Want zekerlyk is zy noch niet van 't kerkhof af. lazon. Welaan , dan moeten wy de graaven onderzoeken. plumper. Ik ben gants niet gezind, in graaven of in hoeken Te fnufien in den nacht by docnien lyken , neen; Zoo gy dus zoeken wilt, ik groet u en ga heen. lazon, hem met den ontbloeien' degen weder* houdende. Indien ge een voet verzet, of durft van weggaan fpreeken, Zal ik,- met dit geweer, u daadelyk doorfteeken. plu m p er, op de knièn vallende. Genaê, Mynheer! genaê ! lazon. Verraader, hou den mond , Eêr ik u, op dees plaats, doorboor met wond op wond.. C 2 be>l-  3 ik weet hy heeft misdaan in 's Vorften geld te mindren , Doch hy misdeed alleen om zyne vrouw en kindren, Wyl hy iets neemen moest, of ons in 't graf zien gaan, Niet meêr genietende dan flechts een half beftaan: Want niemand, oom, -noch moei, noch iemant onzer vrienden, Hoewel zy wisten dat hy niet genoeg verdjendden, Lei hem één ftuiver toe, noch gaf één duit ter leen, Hoe ftetk daarom verzogt, hoe needrig ook gebeên. Zie daar myns vaders feil en de oorzaak voor uwe oogen, En zyt, ó Vorst! met hem en ons al ffaam' bewoogenl de vort, hem oprichtende. ó Kind ! uw' vader waard ! 'k vergeef hem zyn misdryf. RUL OF. Ach ! dat hy dan niet lang aldus gevangen blyv'I D 4 DK  85 JOSEPHUS DE TWEEDE, de vorst. Ik heb dit oogenblik zyn onheil eerst vernomen, Doch was hem anderzins voorlang te hulp gekomen. ru lof, met verrukking. Dat dubble zegening, tiendubble Hemelloon, Die goedertierenheid op 'c luifterrykst bekroon'! Doch deeze woorden zyn maar dankbaarheids be-vyzen : 2k most wat meerder doen dan zulk een' Vorst te pryzen, En voor 't genadeweik te danken; 't is myn zaak Dat ik, tot zyn behoud, hem meêr befchermers maak. VTFDE TOONEEL. 3e vorst, de generaal, osthorn; UOg eenige Raadsheeren en Gevolg. de generaal. Ik zag het huisgezin des Tollenaars ontflaagen, Maar hoor meteen, dat by alsnog de boei moet draagen Waarby my elk bericht, gelyk de Jongen fprak, Dat hy uit armoê ftal en 't goed vertrouwen brak. de vorst. Ik gaf den Dief uit Nood het allereerst genade, En deed hem eerst ontflaan. »e generaal. Dan zoekt men zyne fchade; Wyl hy dit oogenblik nog opgeflooten zat. D5  TOONEELSPEL. ï| de vorst, tegen Osthorr. Hoe heet hy die den last tot zyne ontfluicing had? osthorn. \ Zyn naam is Lazon, Vorst. de generaal, tegen Osthorn. Is hy dan Schatbewaarder Van 's Vorflen tol, of wel de groote fomvergaarder ? osthorn. Ja, hy is 't zelf, Mynheer. de generaal, tegen den Forst met kracht fpreekende. Hy is 't, die deezen nacht, Op 't kerkhof, dat gerucht alhier heeft voortge'bragt. Hy is het, die de maagd een' flaapdrank in deed geeven, Waardoor ze, een' ruimen tyd, gerukt fcheen uit hei: leeven, En als een zielloos lyk ter grafplaats was gebragt, Op dat zy, roereloos, zou raaken in zyn magt, En hy zyn' vuigen lust met haar zou kunnen boeten; Doch 't geen hem is belet, door daar den Vorst tè ont> moeten. Zy is de dochter van den Tollenaar, wien hy Het eerst befchuldigd heeft van booze dievery; Waarfchynlyk om dat die zyn vuige min wcêrftreefdde, En, als een eerlyk man, voor 's dochters oneer beefdde: Hy zogt den vader dus te ftooten in het graf, Om dat hem 't noodlot dan Delmine in handen gaf, Ten minfte zoo hy dagt: dus kan men zeker zeggen , D 5 Dat  58 JOSEPHUS DE TWEEDE, Dtthy tot 'srnans bederf den rterkften grond ging leggen, osthorn» Ik zie hem naderen , met Trifelt. de vorst, tegens den Generaal en Osthorn. Houd ii flil, Op dat ik hoor waarmee hy zich verfchoonen wil. ZESDE TOONEEL. de vorst, de generaal, trifelt, lazon, osthorn, nog eenige Raadsheeren en Gevolg. trifelt, zeer nsderig, tegen den Forst. ïk deed, op uwen last, het huisgezin ontfluir.cn, En de oudite Dochter mede; alfchoon zy gïstren buiten '£ Gevangenhuis, als dood.... de generaal, hem in de reden vallende, tegen den Forst. Hy bragt haar weêr gevnên Dccz' morgen, toen hy zich van mynietkonde ontflaan, En 'k haar verzeilen bleef.... de vorst, als niet op Lazon lettende. Is ook de man ontflootcn? lazon, hefchroomd toetreedende. ïk kwam"een* tweeden last verneemen, tot zoo groot en Overwigtig Huk, van uwe Majcfteit. de vok st, tegen Lazon. Hoe menigmaal dient dan myne orde u wel gezeid? By toeve, wien my. iets beveelen hoor' ten kwaade. Of  TOONEELSPEL. 5> Of tot geftrengheid, of ter ftrafFe, of ongenade; Maar hy, wien 'k orde geef ten uitvoer van genaê, Vlieg' zelf den wind voorby in drift en yver, ja Vergeete fchier zich zelv' in 'tblyde booüfchap draagefi» Waardoor zyn'medenmensch van doodsangst worde ontflaagen. lazon, met verlegenheid. Myn Vorst, het heilig recht.... de vorst, 'in toom. Ontheiligt gy te wreed. Wat noemt gy heilig? gy, die vreugd fchept in het leed Van andren, om genot, en vuige onheiligbeden Durft koestren in uw ziel en doemenswaarde leden, Op fchyn van heiligheid? gy zyt een huichelaar, Geveinsde menfchenpest, bloeddorftige barbaar, Onkuifche fchelm en dief van 's anders eer en leeveni Misleider van uw' Vorst en meêr dan overgeeven Verachtlyk loogenaar; aan uwen Opperheer Meêr ongehoorzaam en meêr ftraffensvvaardig, meêr Verraaderlyk voor my, door fnood boosaartig dooien, Dan die uit broodgebrek, met onwil, heeft geftolen. lazon, als vooren. Indien de Vorst gelieft te hooren .... de vorst. Neen, zwyg ftil Van onfchuld. ^ Ik weet meêr van u dan ik tans wil Verneemen uit uw' mond. Tegitt  09 JOSEPHUS DE T IV E E D E, {.Tegen Trifelt.) Ontfloegt gy vrouw en kinderen, Ontnuit nu ook den man. en laat u niets verhindren. Om fpoedig voort te gaan in 't geene ik u gebiê. trifelt, met haast vertrekkende. Het is metf vreugd dat ik my dus belasten zie ! ZEVENDE TOONEEL. oe vorst, de oeneraal, lazon, osthornj nog eenige Raadsheeren en Gevolg. de vorst. Spreek, Lazon , zonder u hardnekkig te verfchoonen, U wagtende uwen Vorst, door loogentaal, te hoonen; Niets dat myn gramfthap ftilt dan fchuldbekentenis Van iemand die ik weet ten hoogde fchuldig is. lazon, voor hem knielende, Genade, ó Vorst! genaê! de vorst. Ga heen, maak u die waardig En help den man bntflaan; wees zo bereid en vaardig In zulks te doen, als gy u vaardig heb getoond Te maaken dat den Dief uit Nood niet wierd verfcboond,. A G T.  tooneelsfel: ö*i> AGTSTETOONEELi Be vorst, de generaal, osthorn; nog eenige Raadsheeren en Gevolg. de vorst. Gv , myne vrienden, gy moet alles my ontdekkeri Wat eenigzins ten nut der burgren kan verftrekken ,■ En waarin ik myn volk iets goeds bewerken mag, Op dat een ieder heil mag vinden in 't gezag, 't Welke ik, door Hemelgunst en erfnis, heb in bnnden, Niets winnende tot noch door rooven, noch door branden, Maar 't al genietende van hooger hand en magt, Zoa'kbofjp, ten groei en bloei van 'tmenfchelyk geflachs. Einde des Vierden Bedryfs. V Y F-  jS2 JOSEPHÜS DE TWEEDE; V Y FDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. de generaal, schooler. schooler , tegen den Generaal, hem door eene hyzondere deur tegenkomende. M en zei, Hoogedel Heer.'k zou hier den Vorst ontmoeten, Wen ik tny dankbaar denk te wergeq aan zyn voeten, Voor zyn genade en gunst, die ik, onwaard, geniet. de generaal, Ja, die roemruchtige, die alles naauw doorziet, Eultgy, ontwyiïelbaar, hier daadelyk aanfehouwen, Wyl ik hem zelf verwagt. Hy word wis opgehouên, Door 't keurige onderzoek dat hy naar Lazon doet, Diè 't grootfte werktuig is van uwen tegenfpoed. sc Ho 0 1. er. Ik hoop niet dat de Vorst myn'zaak te zwaar zal weegen,' En ftraffen hem, daar ik vergifnis heb verkreegen; Daar zyne Majefteit het meêr acht mensch te zyn, Dan Vorstlyk Opperheer. de generaal. Hy is geen Vorst in fchyn, Maar Keizer inderdaad, door menfchelyk te weezen, Wyl hy zich zelv' veelmeer beminnen doet dan vreezen. Doch by zyn liefderyk en vaderlyk gedrag Ziet hy van Lazon'zich weêrftreeven in 't gezag, Verzuimende 't bevel, terftond uw bóei te ilaaken. schoc-  T O O N E E L S P k L, <53 schooler. : Hy had ligt reên om die zo rasch niet los te maaken, i Geloovende dat ik te zwaar misdreeven had. de generaal. i De Vorst weet al uw doen, en is verzekerd, dat '• Hy meerder fchuldig is dan gy, wien hy betichtten .. .1 Maar wyl de Vorst verfchynt kunt gy uw'pligt verrichten» TWEEDE TOONEEL. de vorst, de generaal, schooleh, ost- ii oen; nog eenige Raadsheeren en Gevolgd schooler, den'Forst te voet vallende. ■ Grootmoedig' Opperheer, die geene weêrgaê heeft fin goedertierenheid; giootmoedig en beleeft, lEn Vader van uw volk word gy by elk geheeten; 1 Zelfs ook van hen die zich niet naar behoorenkweettenj,' iGélykik zeggen moet, hoewel met harteleed, IDat ik, in uwen dienst, my onbehoorlyk kweet, lEn waarvoor'k ook, deez' dag, den dood had moeten lyden, !Toen uw menschlievend hart regttydig my bevrydden. de vorst. !Rys, Schooier, rys en dank voor uw behoudenis Een hooger Majefteit, die boven alles is.. Ik was uw lyfsbchoud verfchuldigd aan de reden En de infpraak myns gemoeds; daar 'k daaglyks, met re» beden, b barmhartigheid verlang voor 't menfchelyk misdryf, Ver-  u jOSEPHUS DE TWEEDE, Verbied zy my dat ik der doodinge onderfchryf Van iemand die alleen uit nooddwang heeft geftoolenj Want ik maak onderfcheid in dooien en verdoolen: Uw dooien, is alleen 't verzuim de dryfveêr van. Heer I.pzon wist, zoo wel als ik, dat zulk een man, Belaaden met een' last van huisvrouw en zes kindren, Op zoo' een klcene winst, myne inkomst moest vermindren; Hy wist zulks al te wel, en zweeg voor my toch ftil „■ Schoon hem bewust was dat ik alles weeten wil. En 't al verbeetren zal', wat hier, in vroeger daagen, Als kleene nietigheid flechts over is geflaagen; Doch welke nietigbeên, dus fchynend voor 'tgezigt, Dat door het bygelobf nooit was genoeg verlicht, Ik allen na moet zien , om haaren groei te fluiten, Eêr uit haar' wasdom kwaad en fchaadlykheden fpruiten; Gelyk ik zulks begin met u van ftraf te ontflaan, Die my uit nood, en niet uit wrevel heeft misdaan: Dus-wil ik ieder' Vorst een goede baak verftrekken, En ieder" reedlyk .mensch met vriendfchapsvleuglcn' dekken. DER-  TOONEELSPEL. 6? DERDE TOONEEL. DE vorst, Dl generaal, schooler, vrouw schooler, delmine, osthqrn; nog eenige Raadsheeren, vier Einders van Schooier en Gevolg. vrouw schooler, delmine en de vier Einders, den Vorst te voet vallende. Genade, ó Vorst! genaê! de vorst. Ryst op. schooler, tegens de z-jnen. Ik had genaê, Eêr iemand daarom bad. vrouw schooeer, in verrukking weder knielende. Vorsc, zonder wedergaê! Wat Goddelyke glansch ftraait door in uw regeeren l delmine, nevens haare moede? knielende. Hoe zal men zulk een' Prins naar waarde kunnen eeren, Die hier, op de aarde zelf, een Hemel ons ontfluit! schooler, met de overige Kindiren knielende. Ja, gy zyt meêr dan mensch! de vorst. Ryst andermaal, en fluit Uwverdreneedrigheên. Ik ben een mensch in'tdwaalen; Maar ook in moed ,in kracht,enmenschlyk zegepraalen. En fchoon ik nu en dan wel eer- en heerszucht kweek, *t Is door het licht der reên dat ik die nevels breek. Een Vorst heeft min als mensch dan Opperheer te vreezeh ; E 'tk  6<5 JOSEPHÜS DE TWEEDE, 't Is Godlyk, mensch te zyn; doch menschlyk, Vorst te weezen, ? Doordien me ons menigmaal ver boven waarde roemt, Veel meerder dan wy zyn, ja meêr dan Goden noemti Waarom wy menigwerf ons dierelyk verheffen En aller menfchen zwak in krankheid overtreffen, De ziekte koestrende, door vleitaal die ons moord, En, eêr men haar erkend, door hart en nieren boort; Dus ftort men fpoedig neêr, om eindelyk te verryzen , En zich, als Vorst en Mensch, met fcn.dk, te zien verwyzen, Door de Opperfte Opperheer, voor 't menschlyk kwaad' beftaan, En voor het geene als Vorst der Godheid is misdaan; Zoo dat wy dubblen last op onze fchoudren draagen:' 'Dus wil ik menschlyk zyn myn ganfche leevensdaagen, Opdat my dan, als mensch, door 's Hemels Majefteit, Slechts menfehelyken last mag worden opgeleid. schooler. Leev' eeuwig, groote Vorst! in Goddelyk vermoogen, En zie u, meêr dan mensch, gezegend uit den hoogen. VIERDE TOONEEL. de vorst, de generaal schooler, vrouw schooler,delmine, osthorn,wissink; nog eenige Raadsheeren , vier Einders van Schooier en Gevolg. wissink, knielende voor den Vont. Vergiffenisfe, ó Vorst! vergeevinge en geen recht! Dat  TOONEELSPËE. er Dat uw genade alleen myn' Neef zy toegelegd, Doordien myn vrekheid hem in diep verderf deed daalen* Ik had genoeg om hem te hoeden voor zulk dwaalen , Maar hield myn hand te rug , niets geevende van 't myn, Het welk toch eindelyk voor hem zou moeten zyn, Zoo rasch myn zielloos rif ten graave kwam te vaaren ; Doch ik, ik bleef ontaart, door myn ontyJig fpaaren, En ben de ftraf des doods meêr waardig dan myn neef, ■ Wyl ik moedwillig, maar by flechts uit nood misdreef f de vorst, tegen Schooier. Wie is die man? schooler. Myn Vorst, hy is myns vaders broeder. de vorst, hem doende opryzeiu Zyt , Schooier, dan voortaan uw' oom en moei ten hoeder, En om dat u de magt ontbreekt begeere ik, dat Gy meester weezen zult van beider ryken fchat, Die gy, na hunnen dood, geheel had moeten erven; Doch dat zy, door uw zorge, een beter deel verwerven,' Genietende, dóór u, veelmeêr des leevens zoet, En 't rykelyk genot van 's waerelds overvloed, Dan zy in 't zelfbeftier van hunnen fchat genootten. Neem beiden in uw huis, dat ik zal doen vergrooten, Met de inkomst, die gy eerst als Tollenaar genoot; Ja 't een en ander zy tweederdendeel vergroot, Zoo dat gy in 't vervolg, voor twee, zeshonderd gulden Zult trekken, vrygeftelt van uw voorgaande fchulden. E 2 Maar  #? JOSEFHUS DE TWEEDE, Maar hiervan al genoeg , voldoe voortaan uw' pligt j En treur niet meêr om'tkwaad dooru.uit nood, verricht, Dat ik, naar myn gemoed , geen ftrafbaar kwaad kon noemen, Veel minder u ter dood om zulk een' dieiïïal doemen, Dien gy bedreeven hebt, tot 's leevens ondeihoud, Door gierigheid van oom en moeije en Lazons fout, Wyl hy voor langen tyd daarvan had moeten fpreeken, En melden aan myn Hof de minde tolgebreeken. w l s st n k. Geen Vorst is onzen Vorst, den menfchenvriend, gelyk, In teêrheid, nedrigheën, noch alle deugd zoo ryk! Ja ieder heerfchend Vorst, hoe fchanacirin ': regeeren , Moet onzen Opp.rvorst hierin als meester eeren. de vorst, tegen Wisjink. Waard ge in Italiën een kenbaar ondcrclian Van eenig Opperheer, een waaren Italjaan, Gy vond 'er voordeel by, en voegde by elkander'. Schier ieder Vorst, byna zo wel ook de een als de ande?, Tans zittende in 't bewind, is deugdelyk van aart, Menschlievend van natuur, zachtzinnig sn bedaard, In zulk een' boogen graad dat niemant had te vreezen, Zoó me ieder onderdaan zyn' Vorst gelyk zag weezen ; Maar de onderdaanen zyn 't die flinkfche weegen gaan, Hun Vorften raadenJe de hand aan 't f waard te flaan, Terwyl die Vorften, meest door overmaat van goedheid, Het inzigtniet eens zien van 's onderdaans verwoedheid, Uü vloekbre hoop op winst, die hunnen raad verzelt, En  TOONEEL SPE tl 6$ En minder helden maakt, dan roovers van het geld ) Dat andren toebehoord: dus blind men 's Vorsten oogenj Want anders zouden wy geen bloedige ooreloogen Noch helfche twisten zien, veelmeer door de eigenbaat Der onderdaanen woên, dan door der Vorsten haat. V T F D E TOONEEL. de vorst, de generaal, lazon, schooler,' vrouw schooler, delmine, osthorn, wissink; nog eenige Raadsheeren, vier Einders van Schooier en Gevolg, schooler, ziende Lazon aehterwaard ftaan. H eer Lazon komt: ach, Vorst, wil hem genaê betoonen' En hebt gy ons verfchoond, wil hem toch ook verfchoonent wissink, tegen Schooier. Heeft hy verdiend dat gy voor hem dus fpreeken zult?. de vorst, met misnoegen, tegen Wisjink. Verdient gy zelve wel vergeevinge uwer fchuld? Het voegt geen' fchuldigen een' ander' te bezwaaren: Onfchuldig fchynend* zyn wy 's Hemels fchuldenaaren Zoo zeer, dat ons niet voegd met fchuldbezwaarenis Een' fchuldigen, die ons of andren fchuldig is, Te drukken door een' last die wy niet kunnen draagen." de generaal, tegen den Vorst. Maar hier is onderfcheid in fchuld. De geesfelflaageri Scr ftrafzyn meest voor hem, die kwaad op kwaad begaat, E 3 Om  JÖSEPHU'S DE TWEED E, Om zynen medenmensch te dooden door verraad En doemenswaarde list. Dit, dit was Lazons zoeken» •Zyn werk, als Rechter en als Mensch, wel waard te vloeken, Dat deeze Dochter eerst bragt op den rand van 't graf, En de allerfterkfte ftem tot 's vaders dooding gaf, Eischt ftrenge tuchtiging, om andren af te fchrikkcn, Den zelfden weg te gaan in menfchen te verftrikken. de vorst. Men werkt door draf niet ligt eens anders beetrittg uit; Alfcboen men 't geen doorgaans uit wel- en kwaaddoen fPruit' (Hellen, Of fpruiten kan, voor 't oog der menfchen bloot moet Op dat zy meêr tot deugd dan ondeugd overhellen. • Doch ik betuige aan u, myn vriend, dat gy my tr.cêc Verplgten zult, alsiMensch en Vorstlyk Opperheer, Der zachtheid aan te raêii, dan my ter ftraf te noopcn, Terwyl wy zelfs genade in 't leeven moeten hoopen. 't Vergifnis fchenken ftelt een' Vorst in Goulyk licht, Meêr dan door ftrengte zyn aan 'tfchenden van zyn'pligt. schooler. Die onbepaald regeerd is boven 't recht verheeven, Dat nooit ontheiligd word door weldoen en vergccven. lazon, met diepe onderdaanighsid, toetredende. Niets dan des Vorsten wil die my verfchoonen kan. . Het recht verwyst my; maar hy is 'er meester van. de vorst, zeer emflig. Ik wil het heilig recht, noch buigen, noch verbreeken. Doch  toomeelspel: 7t Doch hoor zooveel van rechten heilig rechten fpreeken.}; Waarin zoo menigwerf veelmeer onheiligheid, Dan waare heiligdom, geheim verborgen leid, Dat ik met reden fchrik voor zulke onheiligheden: Dus noemt men moord en brand en roof van volk eé fteden, Die een ontaarte Vorst pp't onrechtvaardigst doet, ' Rechtvaardig heldenwerk en valt voor hem te voet; Om dat men geene magt bezit om hem te ftraffen, Noch kracht om 't rechte loon voor 't misdryf te ver* fchaffen; Terwyl, integendeel, een meerder deugdzaam mant Geftraft word om een' roof die hy niet laaten kan, Door armoede en gebrek, en die, by 't andre rooven» Niets is dan kinderfpel; en echter ziet hy, boven Den boozen naam van Dief, die hem gegecven word, Zich ftraffen met den dood: zulk onrecht zy verkort, Waar ik 't verkorten kan. Ik wil geen beulen teelen, Noch marden om een' moord, noch moordeu om het ftculcn; Ja, *k blies de dooden eêr, uit teedre menfehenmin, Zoo ik 't vermoogen had, het eeuwig leeven in, Dan dst ik leevenden, door myn bevel, deed fterven: 'k Moet, door barmhartig zyn, barmhartigheid verwerven. Wel weetend', wie hierom my te onbarmhartig doemd; Dat de barmhartigheid zelf tegen 't oordcel ïoemd. DE G ENE P. A A L.' By die hierzachtkanzyn, dochallerftrengstwil h.mdlen, E 4 Zorg',  •?2 JÓSEPHUS DE TWEEDE, Zorg', dat hyzelv'nietvalPnochftruikeri'nzynwandlen; Vermits de ftruikeling, veel meerder nog den val, Der onbarmhartigen verfchriklyk weezen zal; Maar wy, wy kunnen ons, met de ailergrootfie reden, Beroemen op een* Vorst, die, door barmhartigheden, Der Godheid-nader komt dan eenig Vorst voorheen Tot noch gekomen is in glans en heerlykheên. Van dien menschlievende heeft niemant ooit te vreezen Dat by, dóór beerschzuebt, ooit zai onrechtvaardig weezen; Maar zelf ten teugel zyn van eik die heerszucht voed; Want zachtheid is het merk van deugd en heldenmoed, ' En waare heldendeugd zal nimmer wreedheid voeden, Ja, waar 't haar mooglyk zy, zelf fchuldigen behoeden,' Gelyk wy zien dat zy op heden heeft gedaan.' de vorst, lei wyl men buiten gerucht hoort maaken. Wat wil toch dat gerucht! se generaal. , Het nadert herwafirds aanv Z E  T O O N E E L S t E X- 7J ZESDE TOONEEL. db vorst, de generaal, lazon, SCHOOLEgJ vrouw schooler, delmine, ostiiorü, wissink, r u l o f ; nog eenige Raadshee-■ ren, vier Einders van Schooier, eenige Jongens en Gevolg. ' trifelt, tegens de Jongens. Hos komt gy hier dus ftout de vorst. Laat vry de Kindren naadren,' rulof. de Jongens voor den Forst brengende, met veel kracht. 6 Allerbeste Vorst! ö Vader onzer vaadren ! Ziedaar, weldaadige, ik breng u hier een deel, Gitrouwe helpren aan; want twintigmaal zoo veel Staan voor dit huis gereed, verwagtend' uw beveelen,' Die gy hen, onbepaald in alles, uit kunt deelen. 't Zyn geen gedwongenen; zy dienen allen vry, Uit liefde voor uw heil; *t zyn knaapen zoo als wy. Wy zyn wel jong, maar kloeke en dappere Soidaaten» • Die, kennende uwe deugd , al uwe haaters haaten; Hoe kleen wy moogen zyn , geen één volwasfen man, Hoe moedig, ftout en groot, die beter dienen kan, Noch trouwer dienen zal, noch kloekcr voor uvechten Dan wy; want grootheids groei maakt juist geen Oorlogsknechten, Noch de ouderdom is eok geen pit van vroom bedryf, Wyl  $4 JÖSEPHÜS DE TWEEDE,' I Wyl meeiiig jong Kadet, hoe teêr, hoe klec-n ven Jj'f, Zich luvyt gelyk een held, en wy, wy geen van allen,, "Hoe zeer door de overinagt beftreên en aangevallen , Geen één van ons die ooit vermindren zal in moed. Noch wyken van zyn post, zoo lang één druppel bloed Ons nc" in de aadren zweeft, want uw,genadewerken En weftaên zullen ons in kracht en Vlyt veifterken ; Ja liefde tot uw deugd drong all' die kna.-pen aan, Zoodra ik hun 't qntflag myns vaders deed verdaan. En wa Vrienden van Seneca. Feniüs. j Een Hoofdman, van den Veldheer Fahius. Zwygende PERSOON A AD JEN. Een Bende Romeinsche Krygs-Knegten. Het Tooneel is op het Landgoed van SENECA.  D E D O O D V A N S M W 'JE € TREURSPEL. EERSTE BE DRY F. EERSTE TOONEEL. Seneca en Pompeja. Seneca. me3]dènPOmpeja! * geCD myD m0nd ukwamtte Pompeja. Wie weet welk ongeluk uw trouw nog zal vergelden! Seneca. I Heb van den tabbaard my, met meer vermaak ontdaan, *" Dan ik 't zwaarwigtjg ampt voorheen neb aangegaan; A On«  ft De DOOD van Onzeker was 't geluk , zo vleiend, by 'c aanvaarde, Als of 'k den grootften wierd, die ooit de waereld baarde; Maar nu 'k my heb ontdaan, van deezen zwaaren laft, Is myn toekomftig lot meer aan het zeck'ren valt. Wy zullen vergenoegd, in's levens bronne ons baden ' En dwaasheid van het hof, geheel en al, verzmaaden. Pompeja. » Ik hoop dat ons geluk, roemwaarde Seneca! De vreugd' des Hemels zy en 't merkfluk van genaê. Al 't onheil dat op aarde ons immer is wcörvaaren, Zal tegenwoordig ons voor zwaarder ramp b;waaren j 't Zal ons gering geluk, van tegenTpoed verzeld, Bevryden, door de deugd, van haar gewoon geweld. I Ontdoe uw gantfche hart, van alle zorg en kommer DieUnogkweld, en ruft in 's Hemels vreugde lommer., Uw Zuchtende gemoed zy van dit heilryk uur Af aan, myn Echtgenoot.' geruft, gelyk natuur, Natuur, dieomonsfpreid, haaruitg.deezen fehattee t Daar het gelyk als zy, niets fchuldigs kan bevatten-. Seneca. Ik ondervind te vaak. hoe dat myn harte woeld ! 'k Heb meer dan eens de jflhok van zwaar verdriet: gevoeld. Ik ben gelyk aan een, die door de tuimel golven, Des  SENECA $ Des breeden Oceaans, gedeek'lyk was bedolven ; !Die onder 't fchor peloei, van eenen wreed' orcaan, De hcijing van de zee, met angst, heeftuitgeftaan, En die nu 't vaften land, met zynen voet mag drukken : ïL't denkbeeld fcheind hem nog van ftandplaatsafte- rukken; En ziet geftadig nog, voor zyn verbleekt gezicht» Hoe na de dood alreê zyn grafnaald had gedicht. Doch ras zien ik het land, myn welbezeilde haven, :Geen vrees of fchrik zal my van 't redefpoor doen draven; De tyd, eenskrygsmans hoop, zoonbegryp'lykvlug, iVüed met myn treurigheid zyn, op zyn' verftaalden rug; :Hyzal van't denkbeeld my, der romfcheSlavernyë, 'Myn fterkfte marteltuig, op wi-fchen grond bevryë'; Die wreede Slaverny, van rome's beulenftoet, [Die 'k gaar'ne had gefluit, ten koften van myn bloed, Pompeja. iGy hebt dezelve niet, hoe gaar'ne, kunnen fluiten3 IUw raad veranderde in het minfte zyn befluiren. Uw dood, de grootfte fmart voor rome, zou gewis, I tl nagevolligd zvn s in zyn verwildernis a As &  4 Ds DOOD van ZoGy niet tot myn vreugde, en redding van uw leven ) Het trotfche Capitool van rome had begeeven. Gy had den Keizer wel in een te ftout Vertoog, Zyn fnoode gruweldaên, uit min, gefteld voor't oog» Maar't kon niet Nero's hart, in felle drift aan 't blaakenr Vera'nd'ren van bcfluit en zynen opzet ftaaken. Men zal ook geen' tyran, hy raade wie hem raad',,| Doen afzien van zyn' wrok en opgegreepen haat: I Uw Dood, zou 't Vaderland meer onheil doen gev oelerlij Dan zig de Verft vermaakte in zynen moed te koelen. De Haat van den tyran, bloeddorftig opgevat, j Heeft zyn' geduchten naam, tot eigen fmaad , bekla 1 >| En hy.die eerft ontluikt in't hart.tot fchrik van romera, , Zal, door den tydgefterkt, den naneef overftroomennj Niets blyftbyhemgeacht; het heil'ge wordt gehoontl Daar Hy geen' Patriot, den beften zelf, veifchoonn Dus zytGy 'c niet alleen dieU voor 't hoofd ziet ftootenr Gy kent de bron , waaruit zyn haat is voortgefprootenr Dus wees geruft en flaa op wraakzucht weinig acht; f £n denk: ik heb als menfch myn' duurften piigt betragt- f Van »t Onweer dat ons dreigde , al broeiende aangercj dreeven, Zya wy, tot beider Vreugd', door 'sHtisels gunft ontheeven; Hy  SENECA 5 fïy heeft U rog gefpaart, rot trooft van uwe gaê, Tot vreugd' van 't Capitool, Doorluchte Seneca! — ivVat zou het leven my op 't waereldrond tog baatei, Sis ik myn' Echtgenoot! myn' weerhelft.' moet yer- laacen. i\i ! 'k b.d U, laat de ftraf die Nero dreigt, gewis, 'Vyl 't-redden niet, by ü, nog my, te vinden is, .'og over aan dien geen', dat onbegryp'lykwezen, tourwien dewaercld draaid en dat we eerbiedigvreezen; an 'twezen dat voor u en rome's welzyn waakt, ioor wien ons menfehlykhart in heilige yver blaakt; an 't wezen, 't welk uw mond my vaak heeft voorgehouden; at men 't eerbieden moet en veilig kan betrouwen ; at niets, dan enkel goeds, op 't waereldrond beftierd, i door wien de eedle deugd, op de ondeugd, zegeviert, Seneca. it wezen zal gewis, zig in het einde, wreekeü: :t drenkt de Waereld uit zynzuivre liefde beeken. nar 'k weet .niet op wat grond gy uwen Man betigt, t zyn Vertoog te ftout tot Nero was gericht, a menwel ftoutgenoeg tot eenenbooswicht fpreeken? c Neio! wiens gedrag aan romen isgcbleeken? A 3 To  $ D ! DOOD van Tot Hem die eed en plicht, voor'aderland.vertreedt?! Pompeja.' 't was gering 't geen Hem myn mond vérweeu Zoude ik, wanneer myn mond, zyne ondeugd hadi gezweegen, Niet in de haat by 't Volk van romen zyn gefteegen?1 Die lafter weeren kan en hem niet daadlyk weerd ,, Die lafterd zelf, gelyk myn mond U heeft geleerd. Pompeja. 't Is uwe denkingsaart,gy fpreekt de taal van'tharttei En durft de fnoode ondeugd, door uwe deugden, tartte Doch had gybyden Vorft. hoe wel ge ongaarne vleid Uw voordel ingcrigt met meer zachtmoedigheid, Hadgy niet meerder dan, als nu door drift gewonnen Dan, gy berokkend niets, of't word ook afgefponnet Maar >k zie, Polybius! TWEDE TOONEEL. Ssneca, Pompeja en Polybius. P o L y b i u s. Gy hebt uw Vaderland Verlasten, maar met een gekluifterd aan een'bandj Wantzederd uw Vertrek, is rome, in fyt der braaven: Een groot gevangenhuis geworden, van meelt flaave.  SENECA. 7 Het wedergalmt geftaêg, van Jroeve klagt op klagt, ïerwyl de Eltndeling, al onderdrukt verzmagt. Wat oog kan ooit de deugd in blanke praal gewaadea DieHemelfchooneMaagd.door Vorftenzienverfmaaden? Hy die de deugd bemind en baarook voor wil ftaan, Kan zonder Droefheid niet het oog ten Hemel flaan. De fterveling geloofd, met traanen in zyne oogen , Dat thans een Schitt'rendftaal.aan zyne fchede ontogen In'twyde luchtruim hangt, de altoos vernieuwde fmart. Weerhoud een zagte kalmte aan't a%efolterdhart.' Nog giftïen, O die Dag! de droevigfte aller dagen , Stortte uit een' wreed' Orcaan van ondeugd, duifend plaagen. Dat nooit die dag een Menfch in zyn geheugen koorn'.' Houd niets, O Hemel.' dan dien feilen haat in toom! Kunt gy nu langer nog uw fchorre donders bergen, Nu een gevloektgedrocht aanhoudende u durft tergen? >iu Nero's trotfche ziel, in woede en haat, gebood. Dat rome's fchoonfte bloem gebracht moeft zyn ter dood. Dat voorbeeld van den Menfch de deugdzaamfte aller Vrouwen.' Nam met een' fierenhand.'... hoe kun 't myn mond ontfouwen?.. A 4 Zy  8 De DOOD van Zy nam geduldig en gecrooft in 's Hemels ongenaê, Pen beker mee vergif, goón!.. Pompeja. Wie? POLYBIÜI. Octavia! Pompeja. Hoe ? is Octavia! dat Beeld niet meer in 't leven? Moefteengemaal zo fchoon om zulkeenMortfter fneven? Oetavia! Vriendin!... Heb ik het wel verftaan Polybius? PoEYBIUS. <| Ja, Zy is van 't Aardfche ontdaan! Pompeja. OHemel! wiewenfcht niet met myn Vriendin tefterven! Watheeftzytogmisdaan?..waar zal ik trooft verwerven? Maarneen/k geloof het niet! hoe zou eengodd'lykbecld, "Wlenifchoon en eedlen glans heel romeheeftgeftredd; Die baak derzuiv're deugd by wien geen deugden baaDen haat van den tyran op haar zien NederdaleQ ? (leo, Po- É  SENECA. 9 PoLYBIUS. 't Is waar, zy is niet meer! die fchoone, waard geacht» Is in haar' middagdand do ~>r wraak zucht omgebragt. Na uitgcfraane ramp en wreede folteringen, Vloog in den voorgen nacht haar ziel na ruimerkringen, Na kringen, waar zy 't loon van haare deugd geniet, En waar zy 't Hemelfchoon haar grootfte vreugde ziet, Haar misdaad was haar deugd en edele eigenschappen, Waarom zy ook getrooft den dooddord tegen (tappen. Gy zult nog veeleliên , eer Nero zal vergaan, Om hun oprecht gedrag, door hem zien nedwflaan. Pompeja. Kan ooit het Menfchlykhart van turken of barbaaren, Die boosheid koeltoren die ons het hare bez waaren? Is 't moog'yk dat natuur zig zo verloch'r en kau, En dorten dee2en daad in een' aanzienlyk man ? Octavia, Helaas! die de eeuwen door moed leven, Verdiende dietefnood voor een'tyran te fncevenV Octavia!... o Coón? waarom dit bed kleinood, j Dat ooit de Waereld zag, opgeofferd aan den dood ? Laat my eene eDkle bede een draai van hoop gelukken É pmiiaar den bleckendood uit zy nen klaauwte rukken.-— A 5 Doch  io. DeDOODvan Doch waarom of ik draal te fier ven in dit uur, Met myn Vriendin, zo vaft vereend door 't liefde vuur;; Met umynfchoon Vriendin die 'k nimmer zal vergee-Zo lang de Waereld hangt aan haar metalen keten, (ten,, Seneca. Verfchrikkelyk verhaal dat uwe mond ons meld. *kBen over deezen daad tot in de ziel ontfield ; De moordzuchc ,'t fchandlyk kwaad, ten hoogfiten top > geftecgen, Heeft in 't tyrannen hart de grootfie plaats gekreegen. Zoek by 't Barbaarfchc Volk, 'k wed gy geen voorbeeld vind, Van zulke gruweldaèn als Nero onderwind, 't Is wonder dat de lucht, jadatdeftarrenzwygen, Daarzelf de fteenen van diegruw'len ooren krygen. Maar ach! Pompeja! laat deezfnoode gruweldaèn, Dit eisfelyk Tooneel, u niet ter nederflaan. Waarom laat ge op haar' dood uw wyze zinnen ftaaren,, Octavia, alreè ter Starren in gevaaren, Geniet nu 't Hemelfchoon dat immer flerveling, Naa uitgeftaanefmarcin "t blinkend Hof ontving. Ik zou, had myne Dood haar leven kunnen rekken , Het kleed derfterff lykheid gewillig uitgaan trekken; Doch zy wat ftof, als ik, vcrganklyk als het Vee, Zi  SENECA. II. Zy moeft tog eenmaal eens vcrlaaten's wacrelds reè; Nu is zy haar geluk, waar op wy Menfchen boogen , Met eene fnelle vaart, in het g. moet gcvloogcnStel u geruft of fchoon ze u ftervende achter liet, Misgun haar dat geluk, dieeedle vreugde niet, Wantnaadatoogenblik. dat ftervende adem haaien, Wicrd zy het Schoon fieraad der gouden Hemelzaalen; . Zy weet niet meer van pyn die rome's volk beftry d; Voor Nero's ongenade is zy altoos bevryd; Inongcftoordcn ruft, dien ons het hart doetblaaken, Mag zy 't gewenfehte loon van haare deugden fmaaken. Po M P E j A. Was ikmethaargeftreeftomhoog , aan geenezy Van gulden Zonne en Maane, ik was voor altoos vry Van Nero's hels bedrog , van zyn dcrwoede daaden , Waar meêHy rome heeft te fchandlyk overladen. Maar nu zy buiten my verlaat dcez woelige aard', Ben ik niet voor het woên eensdwingelandsgefpaart. P O L Y B I U S. O had gy eens gezien hoe zygetrooft van weezm, 't Bevel van den Tyran, ten hoogden top gercezen , Aanhoorde, met een rei van deugden op ?c gelaat. My  ia. D i DOOD van Mydunkt ikzic haar nog hoe vrolyk dat zy ftaat, Hoe zy den Beker vat, ten boorde vol gefchonken , En op 'tgevloektbeve! van Nero, uitgedronken, Jn 't midden eenerrei van Vrienden»zonder tal, Die haaren ftrengen dood, om rome fmarten zal. ,, lk ga,(dus vong zy aan.voor't laatfte nog te fpreeken.) „•Ikga u allen voorna aangenaamerftreeken, Na plaatsen waarde ruft en zoete vreugde woond ; „ Waar de ondeugd word geftraft en 't goede word beioond. Vaarwel. vaar allen wel! ai' laat deeze oogenblikken, ,, Myn Vrienden ! 'k bid het u, myn fterven Eiet verfchrikken. Ween niet om mynendood.gy dieafweczigzyt, De Boosheid heeft myn hart gefolterd door den nyd; Uewecn die Boosheid die my't fterven heeft befchoo* Onzalig zy het uur toen Nero wierd gebooren ! (ren. „ Bid dat zyn haat verkeerc in waare ziels verdriet; ,, Dit is de laatfte beê die my nog ovcrfchiet. „Niets, niets weerhoud my thans, om uit 't onzalig leven, Na hooger luchtpaleis, na fchoonder ftad te ftreeven , Dan gy, die ik met fmart en wederzin verlaat. ,, Doch na eea oogenblik fmaak ik een'beetren ftaat, , Waar gy me volgen zult, waar nimmer ongelukken, „ De  SENECA. ï3. ,. De Burgers van die Stad, als foltertuigen,drukken. ,, i Daar wacht ik mynen Vriendjdca SchranJ'ren Senecaf 11, Mer de eelfte b'.oem der deugd, zyn teergeliefde gaê! Daarzullen wytefaam hetboogft gelukbefeffen; , „ Daar zal de vreugd van ons de waereld o vertreden.'' . Dus fprakzy ftervende en naeenen korten ftond, ; Sloot haar ue wreede dood voor eeuwig haaren mond* S -B N E C A, Ö röme, welk een val ftaat u inkortte wachten f !Nugy de onnooselheid laat door ? en' Monfter Aagten! Pompeja Ik volg Ü opliet fpoor ƒ O eedcl godlyk beeld! lik volg U rafch , O gy die in myn zinnen fpeeld! Hetlevcn is me een' laft en fchenkt my bitterheden, Terwyl de dood met vreugde en welluft aan komc treeden. Moeft ik afwezig zyn toen de onverzoenb're dood, Dpditonzaligrond,uw natte bronnen floot; Toen gy, die met mya ziel op't ftcrkfte waard verbonden , Door Nero's dwinglandy „ten proöiè' wierd verflonden. Waarom heeft myne hand, zo met uw lot begaan, üweoogen,nuverftyft, niet fterfend» toegedaan? IK  14. DeDOODvan Ikwasmetrjwvereend,hetluchtruim doorgevaarenj Daar nu myn ftofflyk oog op uwen (laat blyft ftaaren. Vcrfchrikkelyk verlies! O Wreedheid, nooit gehoord, Waar om myn tederhart door zulk een doen gcltoord. Wie kan,Octavia! van misflag tog betichten, Daarzy de deugd tot loon altoos een dank zuil ftichtenj De fchoonhcid van de ziel, aan hchaamsfehoon gepaart, Scheen *t pronkftuk, dat natuur tertoetf.he had gebaard. Het welzyn van den Menfch was fteeas haar grooft ge^ roegen. Zy wiftzig altoos wel in haaren ftaat te voegen. Goedhartigen , en Hy die medelyden had , Wicrd voor de hcogfte prys door myn vriendin gefchat • Door myn Vriendin, die 'k nooit op aard1 meêr zal aan fchouwen Die fchoone,waardgeacht de trooftvan rome's vrouwem Ik.zalu niet meêr zien, O edele Vriendin! O Leidsvrouw van myn hart, die 'k in de ziel bemin, Ikzal, nu reeds uw ziel die ruftplaats heeft verkooren, Niet meer uw zoete taal ?of wyze reden hooronUw denkbeeld zal myn ziel niet meer, gelyk voorheeni Bcwond'ren en myn voet op 't pad der deugd doen treêc O Nero! had ge uw gang , die wegen ingeflaagen, Dieu Octavia! dikwerv heeft voorgedraagen,  SENECA. ?5. En had bet oor geflopt voor laffe vlyëry, Dan leefde uwe Echtgenoote en rome's volk was vry. Ach! welkeen groot geluk zou op uw fchedel daalen, En welkeen voorfpoedszon,zou 'tVaderlandbeftraalen, Ons Vaderland 5 dat thans door deeze ontmenfchte daad, En uw te flegt gedrag, gewis te gronden gaat. Maar zou wel ooiteen Vorft, die't oorleendaan verraadefs s Van Hem en't Vaderland! aan avcrechtfche Vadert, Wel liefde voor zyn land en rykfiroon kunnen voên?-~ O Nero!hoezoudtgy, in al uw avrechts doen, Voor uwe Octavia! ook teder kunnen weezen: Zy die veraders vloekte en van uw wierd mispreezen. O Myne Octavia! Gy zyt om uwe deugd, Een prooi des doods,waar in de boosheid zig verheugd. Nu ik uw mitfehen moet is my het dierbaar leven, Geworden tot een laft en 'k wenfeh u naa teftreeven!... O Goón! wat naar gezicht ziet me uit den afgrond aan!..,' h Is myne Octavia!... o Ja, ik zie haar ftaan!... Kom ry kmy uwen hand en lei my langs die paden, Waar aan het eind de deugd met fchoonheid word belaaden.'... Maar hoe!,..waar dwaaldmyn geeft?... gy zyt een He« melling!... O! dat ik vleuglen had, ik volgde u aa die kring! P o-  16 De DOOD van PoLybius. Woud gy, nu uw vriendin.de waereld moest verlaaten j Door droedf heid van 't gemoed, het lieve dag'.khtl haaten? Oneen, Pompeja! neen, koóm tot ü zelve weer, En zie op uw' gemaal en rome's welvaart neêr, Laat toch het redelicht de neev*lën opdoenkiaaren,' En laat het tieurtooneel van al die rampen vaarenZiet dat gy uwen Man, uw Echtgenoot, bepraat, Dat hy, benevens ons 3 weer meê na rome gaat. Tegen S B N È c A. 't Is, Agrippiua! die my herwaardsheeft gezonden, Om uit haar eigen naam aan u te doen verkonden, Dat zy, O Seneca.' by 't heilige der deugd En Godsdienst u bezweert, dat gy, haar lust en vreugd , Het Capitool van rome en haar niet zult begeeven , Maar dat ge uweAmpten weer, waar toe gy waard ver-. Opeengelyken voet gelyk voorheen aanvaart; (heven, ( Gy zyt alleen de hoop nog oovrigop deeze aard ; Die eens 't romeinfche volk, van Nero's rafernyë, Nog bukkende onder't Juk, heldhaftig kan bevryë; Gy zyt het maar alleen, van wien het volk verwacht, Dat Nero's dwinglandy nog te onder werd gebragt. S k*.  SENECA. «7 Seneca. 'k Ben waarlyk met haar deugd en rome's volk bewoogen. Pompeja tegen Polybius. 1 Hy heeft op Nero's hart in 't minfte geen vermoogen. iDatmonfteri die tyran en rustelooze geest, I Heeft om Octavia! heel rome niet gevreesd, iEnwieblyftborgdathymyn'man nog zou verfchoonen, Die hem op 't pad der deugd zo dikwerf zogc te troonen. ■Hy haat hem als de pest; Daar hy zyn plicht vertreed, Haat hy, om dat myn man hem zyn gedrag verweet. Bedenk eenswelk een laft dat dan het eind'zou draagen, Wyl Seneca zyn raad, geen'Nero kan behaagen. Neen, neen, Polybius! men gun hetgryzen hoofd Dat zig in rome's dienft, als raad, heeft afgefloofd, Omheind van eenen drom van uitgeftaane rampen, Waar meê zyn matte ziel aanhoudend had te kampen, Nu eindelyk de rust, en gun dat fteeds myn hart, Aan Seneca getrouw, bevryd blyv voor die fmart, Wylmy dien zwaaren laft,een bron van duizend kwaaleti. Voor mynen avondftond, het hoofd zal onderhaalen. Oe rechten van de deugd, die Nero valfchlyk ment, Zyn tot aan't uiterfte eind'van rome's volkbekeuc. De Hemel zal de deugd.in al haar rechten fterken, £n Nero's ondergang, tot rome's vreugd, bewerken;  j8 De DOOD van Polybius. Sla méér geloof vriendin op t geen myn mond u zegt, Spreek Agnppinazelf en oordeel dan te recht; 2ouzy, die hebben wil, datmeuvv'gemaa! zal eeren', Iets vord'ren om dat haat op hem kon triumpheeren ? . Neen, zy zou nevens my, voor uwen Echtgenoot, Gewillig ondergaan den allerwreedften dood. Zou ik.die nevens hem, de gouddorst heel verzmaaden,, En aan zyn hart verknogt, hem valfch'lyk kunucm raaden ? Tegen Seneca. De meesten nevens u, aanzienelyk in ftaat,' Die decerften leden zyn van rome's burg'ren raad; Verëenen zig te zaam met hun gezwoorene cedc a, Om hun gezag en wet, door Nero's haat vcrtreedcn, Geheel en al vereend den bodem in te liaan, En zyn tyrannen hart met kracht te keer te gaan. Gy moet, o Seneca! hen in hun doelwit fterken, Daarzy nu eensgezind aan rome's wel vaart werken. Stel de onbezonnenheid, in een gepaft vertoog, "Met haar gevolgen, hem eens middagklaar voor 't oog; En hy zal in het einde, of tot zig zelve keeren, En over zynen haat en vleiers triumpheeren , En worden voor zyn volk een' vader, als voorheen, Toen rorne'tfchoonfte land door zyne deugden fcheer ■ - 1 • q  SENECA. 19 Of al zyn leefcyd lang, voorzyn gedaane plaagan, Naa Agrippina's lalt gevangen fmarten draagcn ; En dan zal Pifo's voet, altoos van wanklen vry, Den throon beklimmen van de roomfche monarchy ; Dien throon, nu zo befmet door 's dwingelandsontheiligen, Zal hy door zyne deugd, voor't wankelen beveil'genj En Hellen rome weêr in haare voor'gen ftand , Tot eer van Agrippine en van zyn Vaderland. POMÏ-E J A. Maar wie blyft borg dat hy ,nu Nero's haat ontoogea En zyn Vyandlyk woên, zo eifchlyk in vermoogen , op haar horst wyzende. Vooraltoos vry zal zyn? Hy, die hier plaats beflaat, Zou wis het offer zyn van Nero's ftrengen haat. Helaas, myn Seneca! zou zyn haat deed fneeven, Zaagt ge u van meerder fmart op 'taardfche dalontheMaar ik miste eeuwig u, u, dien ik teer bemin. Cven; Gy ftorte 't vaderland en Agrippina, in Een Slaaffche jammerpoel van duizend ongelukken; Wy zaage u voor altoos aan ons gezicht ontrukken, Offchoonmennaderhandrnetd' allerwreedften Dood; Den trotfchen Nero ftrafte, of hernia boeiëos floot.  20 DeDOODvan Seneca. Gy zyt te veel bezorgd, Pompeja/, wil niet vreezen Om my, uw' Echtgenoot! Pompeja. Ach laat u niet beleezen. Seneca. Vrees niet voor uw gemaal, wat maakt uw hart zo bang?; Vrees, zo gy vreezen wild, voor rome's ondergang. Ai! laat u myn vertrek, na rome niet bedroeven; 'k Zal voorde laatfte keer nog Nero's haat beproeven 'k Zal fpreeken tot den Vorst bewimpeld in den raad, En niet gelyk voorheen, waar dat het ftuk op ftaat. Bedenk eens welk geluk myn gryze kruin zou fleren , Indien ik rome fchonk een vorst met eerlaurieren, Dan dat ikrome ontrok aan zyn gevreesd geweld. P o m p ej a Ik vrees dat uwe reên by 't dwinglandshartnietgeld; En dat uwe eedleziel, bevryd van vuige vlekken , Hem nooit van 't wreede fpoor door uwe deugd zal I trekken. Se-  SENECA ai Seneca. hy, die al myn lust en die van rome fcheen, Eens weder, tot myn vreugde ,ïn de oude paden treên. Hoe zou ik dan myn hoofd bekranft met zilvren hairen, fjii reeds verftaald in zorg door al myn weder vaaren, Eens nederleggen , vry van zorg en wel te moê, En reiden in triumph na myne rustplaats toe; Waar ik in zoete ruft, ver bovenftarrekringen, iletmyne Octavia! tot rome's roem zal zingen. Polybius. ?fc Zal Agrippina rasch uw reden doen verftaan, fcat gy weêr zyt gezind na rome heen te gaan. DERDE TOONEEL. Seneca en Pompeja. Pompeja. j 7, Begeef u niet na rome in't midden van die plaagcn , S!y t nevens my, in rust, het einde uw's levens dagen. Ik vrees dat Nero's wrok zo hy na rome gaat, rclyk een onweersbui op't nieuw aan 't woede flaat. B3 VIER"  as De DOOD van VIERDE TOONEEL. Seneca, Pompeja en Fenius. Seneca. Wat Jaagt u herwaards heen, met oogen zo verwilderd, Waar in., en Vrees en fchrik, volmaakt i« afgefchilderd!; Fenius. »t Is maar om uw alleen, roemrugte Seneca! Wiens deugd myn vraagbaak zy waar ik ook immergaa; De plicht,de plicht van vriend heeft my tot u gcdrcevenj Om zo het mooglyk was, datik het dierbaar leven, Van u, waar Nero op gelyk een Vogel tuurt, Of fchoon door cenen rei van deugden fterk bemuurt,,! Te redden door de vlucht, langs ongebaande paden,' ■ Want niets zal Nero's haat, dan uwen dood verzaadeoii Hy heeft reeds Fabius met deeze maar belast; Uw leven, Seneca! hangt aan 't onzek'ren va«t; Zo rasch de veldheer komt zult gy uw vonnis hooren. Ai ƒ vlucht, en laat die taal uw harte niet doorbooren. S Ef  SENECA. *3 Seneca. üw trouw, zy waard geroemt; uw deugd, zy blhv keod fchoon; Ontvang hier namaals voor het welverdiende loon; Eenloon,datmyookwagt,bevrydvanaardfchepynen, Wanneer ft onfterflyk deel hier boven zal verfchynen. IkwagcdoorNero'slaft.van'sVeldheerskloekenhand, Dendood^ietnyvervoert^a'tHemels vaderland. P o m p e I *• Hoe kan myn oog het licht, wanneer gy llcrft aanfchouwen.' . w aar zal ik na uw' dood myn gangen tog betrouwen ? Seneca. lk wa^t dien fleren Vors (met zyn gewette ichicht Beneemme ,o vale dood! voor altoos 't levens hcht. Ik ben bereid, floot toe U waar toe dat lange mikken ? Gy kunt mynearmezielin'tmin(te.nietverfchrikken  4 Di DOOD vab Van Nero's trotfche ziel, my voere in Rtvttaf. Pompeja. Koom, Seneca.' laatons ditTreurtooneelverbreekep., Seneca. O neen. Maar voor ik fterv, wil ik eerft Pifofpree-. Caa heen o Feniusen keer niet zonder hem, (kea.. Op dat ik hem nog fpreek, eerbiedig tog de ftem Die myne Mond thans uit. Fenius. 'k Zal zonder Hem niet keeren. O Hemel doe de deugd, die ichoonheid, triumpheeren' Red romen uit zyn druk ! laat Nero's trots befluir,' Nog worden door uw Hand in zynen loop gefluit' Eindt van het EERSTE BEDRYF, EER.  SENECA. 25 EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Polybius, Verbaasd te rug koomende. O Hemel! welk gezicht vertoond, zig voor myne oogen ? 't Is waar' k rsy keerof wende in 't harrenas getogen. Dit landgoed is omringd en overal bezec - Door Krygsvolk, welker ftand me in myn vertrek belet. Het vlamd gewis alleen op Seneca zyn leven, Op Sencca.wiens deugd heel rome naar moeft ftreeven. Zo gy rechtvaardig zyt, o Hemel, in uw doen! Wild dan tog Seneca, voor Nero's haat, behpöa, Zo gy rechtvaardig zyt! zo geev bevel en wetten; En wil de Dwing'landy, van Nero, paaien zetten. Zo gy rechtvaardig zyt! gedoog zyn'dood niet,fpaarc Den grootften Man van ziel die rome heeft gebaard Spaart Hem, die op ditrond.U 'tmeeft'kan evenaaren, Laat myde zwaarfte ftraf en wreedfle pyn wc^rvaaren. Stort in uw grimmigheid uw Donders op my uit, Of gcev dat deeze grond my in zyn' boezem fluit. )a , Iaat alle ongeluk my wreed'lyk overftroomen \ Maar laat toch Seneca geen onheil overkoomen! Den grooten Seneca, met deugden op 't gelaat, B 5 Dac  ,ft6 De DOOD van Dat Beeld der menfch'lykheid en geefel van hetkwaad, Zal die voor zyne deugd geen beter loon verwerven,) Dan door een thoode hand tot Nero's vreugd, w fterven.' —— Welk denkbeeld voerd my weg? waar zal ik yling? vlièn, Wanneer myn trouwfte vriend geen daglicht meer zal zien ? ... Gedagten, die my fteeds van uur tot uur ontftellenj En myne bange ziel met vrees cn ichrik verzeilen.— Gerechte Hemel! zeg / moet dan een dwingeland,, »t Voortrcffelykfte Beeld, ontruften in zyn' ftand, Of is het uw befluit, onweerbaar in vermoogen, Dat zy die al uw werk in hunne ziel verhoogen, En die aan uw bevel en hunnen plicht voldoen, Terwyl zy 't Vaderland voor zyn verraders hoên; Slachtoffers zullen zyn voor hun gedurig zwoegen i Kunt gy o Hemel! U in zulk een doen vernoegen'?' Is dit der vroomen trooft? en... TWEEDE TOONEEL. Polybius, en Een Hoofdman mbFabiü' Etn Hoofdman, gevolgd door zyncn Wachi Zyt gy Seneca! F  SENECA 5? Polybius. iWie maakt uw hier zo ftout ? Een Hoofdman. Zyt gy 't dan niet? ; P o l y b i u s, naar eenige oogenbükken in gedagten te hebben gejiaan. O Ja!... Ik ben het zelf Barbaar !wat noopt u hier te koomen? Een Hoofdman. Deeze Arm zal uwe drift in haare loop betoomen. Verwagt nog deezen dag, ditoogenblik den dood..,. Verlaat die fnoode drift die uit verwarring fproot! Uw dood was Fabius door Nero opgedragen, En my door Fabius. Ai! wil uw ftaat beklagen! Want dc oorzaak van uw' dood weet gy zo wel als ik * Bedenk u rafch in dit kortftondig oogenblik. Polybius. Dc Eron waar uit zyn haat, zo Wreed, is voortgafprooten, Is my bekent: Hy is in Nero's hart beflooten; In dat tyrannen hart, dat niets dan moordzucht voed, Ea  23 Ds DOOD van En zig bckhgen zal wanneer het is geboed. MynmisdatfJ weet ik niet, maar zal gewillig fterven, Want mj'n gewisfe zal me een zoeten dood doen erven; Ik-z-si'met grooter vreugd het tydftip ondergaan, Dan dat ik rome zag in vuur en vlamme ftaan. 't Is ligter dan de ftnart die rome's onderdaanen, Gevoeleen my een weg tot vrees en droef heid baanen, Zeg Nero, na myn'dood, dat Hy het land verderft, En dat een onderdaan gewillig voor Hem fterft. Zeg, dat myn grooften roem, die 'k immer heb ver. worven, Hier in beftaat: dat ik voor Nero ben geftorven! Daar nog geen booswicht met de fnoodfte daad belaên, Door zy nen ftrengen haat den dood heeft ondergaan, O reme, welk geluk, wat heil zou u beftraalen, Zo ikden laatften was om dus in 't graf te daalen! Den laatften van heel rome, onfchuldig van gemoed, Die door den fnoodften Vorst gefmoort wierd in zyn bloed. Na eenigs oogenblikken peinzens. Maar kon my Fabius niet deeze maar verkonden ? Waarom zoo'n wreeden beul als gy zyt hiergezonden, Om my te mcorden daar defhoodüartzalvoor vlied? Een  SENECA. S9 Een Hoofdman. k weet, o trotfehe zie]! hier van de reden niet! .Vlaar rasch ziet ge al uw' moed en goddeloosheid fnuiken. Polybius. >aatge u,ontwenfchte!nog tot zulk een daad gebruiken, k> onbarmhartig als wreedaartig ? vrecft üe goón! Een Hoofdman. 3 had gy die gevreesd dan wagte u beter loon. s't onbaimhartigzyn,u> om uw doen, te ftraffen ? i)e wet eischt wederwraak, die moet men recht ver- fchaffen. {y hebt den dood verdiend door 't geen ik hebgehoort. Jw taal, te trots cn ftout, heeft reeds myn hart doorboord. Polybius. i)nwaardig hellewicht! heeft Nero, om zyn gade, ïiet wel met recht verdiend, des Hemels ongenade? Iet is de waereld zelf die al zyn doen veracht! in gy,die door uw hand onfchuld'gezielen flagt, Die  3o De D O O D fis Die aan de boosheid meé de teugelen helpt vieren i Verachting, fchande en fmaadzal uwe kruin verfierer Gas Booswicht! ga en bouw alleen uw aards geluk, Op een' uitzinning Menfch, op gruweldaden tuk. Doch weet dat fchande en hoon zal lafgcvïci'oetaalenr Dc vleiers van den Vorst die zullen dus ook praaien. En welk een'wreeden dood moet ik thans ondergaan, Op laft van een' tyran .' — zeg my hem daad'iyk aan. Een Hoofdman. Verader! die 't heelal om uwe ondeugd moet haaten, De Keizer is te goed om 't aan uw keus te laaten. Ik zou... P olybiws. Zyn btrst entblootende. Aan myne Keus ?.. welaan hier is myn borst» Doorsteek die, toe.'en breng die tydingaanuw'Vorsi Die moorder van de deugd erlangt hier oa belooning.Door fteek my, Bloodaare!... fteek.... de:  SENECA. 31 DERDE TOONEEL, POL-ïbiüs. Een Hoofdman benevens de Wacht tn S e n e c a. Seneca. Wat zien ik voor vertooning ? —— Wat wild Gy tog myn Vriend? — en waar toehieï de wagt. PotTBI u s. Ik wil door dien Barbaar terftond zyn omgebragt! Wyl Nero reeds verlangt om mynen dood te hooren» S £ n e c a. tegen den Hoofdman.^, Wat hebt Gy dan misdaan?., kan uw zyn' Dooi . bekooren ? Of is uw wreede Vorft verhit op menfchen bloed,: Gelyk een Adelaar op jong en weerloos goed? Hoofd*  3* De DOOD van Een Hoofdman. Hy moet op Nero's laft deez dag den Dood nog^ Sterven. Die Snoode Seneca, zal rafch zyn loon verwerven. Seneca- En moet Hy dan den Dood erlangen van uw hand? Waar dwaald uw Boofdmans brein? waar zit uW' . groot vcrftaud? Zyt Gy een Hoofdman in het Krygsbeftier ervaaren,, Pas dan op uwen plicht en doe uw drift budaaren.. Een Hoofdman. Ikben geen zwakke ziel en ken myn plicht te wel; "k Ontving, door Fabius van Nero dit bevel, En zal geen enklen ftap hier in te rugge wy ken ; Zyn tro^hcid zal de vlag wel haaft terneder ftryken. Seneca. Indien datSeneca,dcn dood zal ondergaan, Dan moet gy door uw hand my zelf ter nederflaan, En nie t Polybius; ik moet voor Nero fneeven, Maar laat ook gaarne voor een fnoode ziel het 1 cven^ Een  SENECA 33 Een Hoofdman. Verwarring, die myn hare geheel en al ontzet! 1 'k Had reeds het fchrikk'lyk Staal, tevoorenalgewet, 1 Had Seneca zyn komt! myn opzet niet gebrooken, Het door dentrotfchenborftdesValfchenheengeftooken. Maar % had tog niet vergeefs onfchuldig bloed geftort ; Ik had met recht de draad eens fchuldigen gekort; 4 Myn zwaard was niet geverwd met bloed van brava zielen, Maar van een' fnooden fchelm wiens wil men moet vernielen. Gy beiden voed een hart dat'te overzwanger gaat, Van haatlyk zelfbelang en 'tfnoodflc gruwel kwaad. tot Polybius, Vyandlyk tot den \ Vorst, durft ge uw in fchyn verkloeken , Dog welkeen dolheid noopt u om den Dood te zoeken? Want uw trouwloos gedrag op 't oogenblik betoond. Word zonder dat gy 't zoekt met deeaegunft beloond» Polybius. 'k Vreez Nero, noch den dood, veel min ook UW, ontaarde! Dc dood "is thans myn trooft en hoop en vriend vaffl Waarde. C ^«a*  S4 DeDOODvan Maar vreeslyk is die Vorft wanneer hy Seneca, Van't levenslicht beroofd, voor my en zyne gaê. ~ Verfchoon dien braaven Man, zo deugdzaam in zvm handel, 3 Als ongeveinft van ziel en ook oprecht van wandel ; Verfchcon den waarën Vriend van Nero, wiens beftaan,, Wiens deugd en zedigheid, U moed ter harte gaan. Verfchoon Hem die 'tgeluk, zyn welvaart, jazyn leven,, Voor Nero en voor rome,in nood tepandzou geeven., Verfchoon hem, zo 't gevoel van menfch nog inUwoond;; , De waereld en heel rome eischt dat gy zulks betoond. Deeze enkele eed'le daad, zo fchoon door deugd bepaereld, Is U van meêr waardy, dan al 't genot der waereld. *t Aandenken van dit doen is trooftvoor U gemoed, £n zal ten fchild u zyn in zwaaren tegenfpoed. Een Hoofdman. Op myn gehoorzaamheid heb ik geluk te wachten • üw taal vol Vleiery zal geene Hoofdman achten, ' Jk volg alleen 't bevel dat Fabius my gaf, Ên dat eischt zynen Dood; niet door een zwaareilraf ; Maar ik heb geenen Iafl van Fabius gekreegen, Dat ik zyneonilhuld met de fchuld moeli overweeg en. P o-  SENECA. 35 Polybius. Seloof deftem vanrome indien gy 't niet geloofd, Die fchreeuwt den onfchuld klaar van 't gVyz en achtbaar hoofd. Vergeefs poogd gy, Tyran.' ten top van eer te klimmen^ Door boosheên,daar denyd Uaitoosaan moetgrimmeni De aanhaderende val, van Hem, wiens wet gy eert, Houd u van deezen top, voor U te Heil, geweert. Gy zuk... Seneca. OntruftU niet myn Vriend. Ach, laat my fterven! Ik zal gewis meêr vreugd'dan zyne ziel beërven. Tot welk een wreeden top van buitenfpoorigheên, Verleid de Vriendfchap u, om voor my optetreên? Hoe zou ik in dien Staat,waar in 'k U moet aanfehouwen Myn plicht verzuimen .'kan men wel zig zelf betrouwen? I'k Hebmeêrdan eens den dood in't aangezicht gezien s Maar fteeds heb ik getragt om van hem af te vlién. Myn vriend.' getrouwe ziel! O baak derfterveliügen! .Wiens vriendfchap men behoorde op hoogentoon te zingen! Uw Vriendfchap is voor't eerft' my tot een' laft op aard'; Ca **  ■ 30 DeDOODvan Uwmond heeft my uw hart, uw deugd en min verklaan: Maar 'k moet met regenzin in uw begeerte faalen; Ik kan Ü myne fchuld in 't minfte niet betaalett. Hoe bly van geeft zou ik het fterfuur ondergaan, Als ik ü voor altoos van Nero konde ontflaan! Ach! laat my fterven en behoud U in het leven; En wil myn laatfte bede in geencn deel weêrftreevem Hy denkt onedel die het levenslicht verlicht, Wanneer de waêreld nog befcherming vanhemwach! Laat Hy die door de nood en duisende ongelukken i Gedrygt, zyn levenszon uit haaren ftand ziet rukkeni Gf die op faood bevel van woedende overhéén, Den dood, van my gelieft, in't aangezicht moet treê: Hem minnen met zyn hart en vreczengeengevaaren! Om dat hy eens hier naar die neevlen op ziet klaarct Een Hoofdman. Veracht het leven dan! de Dood zy fteeds uw loof Bid eer gy door my fterft vergiftnis aan de goón; I En kies een ftervens wyze alleen naar U behaager Seneca. Ik zal uw vreugde en wil met vergenoegen draager Maar 't hoond my dat een mond, in zulkeen' man als gy\ Zoo trots van ziel, den dood verkond'gen moet aan myi  SENECA. sx Een Hoofdman. fynWagt!.. ik wil dat Hy in Keetnen werd gcflooten. VIERDE TOONEEL. Polybius, Een Hoofdman, Beneevens de W a g t, Senb ca en Pompeja. Pompeja. i-Jaat afleerdeezen arm uw 'tftaalin 'thartzaljftooten! iVoudtgy mynEchtgenootmeontvoerenmetgeweld?. £ )aar recht nog reden by een dwingeland meergeld! lal ons dc kracht en moed gcwisf'lyk uitkomst fchenken. Een PI o o F d m a n. itfenfleep hem weg! hy moog' hier naa zig nog bedenken. Pompeja. Eer fplyt de hemel door de blikfemen van één, En ftorte een wolk van vuur en gramfchapom üheen! C 3 V Y F-  38- DeD O O D van VYFDE TOONEEL. Polybius alken. O Hemel! die 't heelal regeert door uwvermoogen! Kunt gy den wreeden dood van Senecagedoogen ? —— Ach.' wat is 't levenspad met doorenen bezaait! "Wat fterveling is't die eens gewenfchte vruchten maait?! Ginds (chynt een groote wolk van voorfpoed op tej daagen, Die ons het levensjuk gemakk'lyk zal doen draagen. Maar ach! een grooter Wolk, onweegbaar in gewicht, Verfcbynt op 't oogeubük voor ons bepaald gezicht. Wie wenflht niet nevens my, ontdaan vanalle pynen , Ver boven Zon en Maan op 't Heerlykft te verfchyncn. J Gy Hemel ikunt alleen my-vandien la/1 ontflaan. 'k Ben onvermoogend om myn'leevtyd door te ftaan. »k Befwyk geftadig door de rampen die my drukken.-~ Ai! zo het kan gefchiên! wil my van't aardfche rukken, En ftort gerechte wraak, wanneer 'k myne oegen fluit, Met eenen zulferg!oed,op Nero woedende uit! Geev, datuw Donders hem, daar niets hem leed doet draagen, Met Bliksemen omrigt aanhoudende magplaagen. Einde van hu twede Bedryf. DER-  SENECA. 39 DERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Pompeja alleen. 3 Hemel! in wiens hand myn wedervaarenzy. taa toch myn'Echtgenoot in al zyn onheil by! ied hem; en ftraf de geen'die zynen dood bewerken; 'tf wil in'tongeval hem door uw' invloed fterken. laar zo het wezen kan fpaart hem om my alleen, . Vant zonder hem kanikdeez aard niet meer betreen, te Waereld is me een laft, ik wil ze gaarn begeven ; c leev maar levende om in zwaarder ramp te leven. — jly zyt het die het recht van 't fnooden onrecht fcheid! foor hoe een wedergade om s'Sterv'lings leven pleidf.. Op haare Kniën. i fpaart! ai fpaart hem toch, door uw geducht ver■ moogen.' ehenk hem in 't eind' my weer aan 't wreedewoëa outoogen! Wgeev dat deeze grond, waarop 'k eerbiedig kniel, ly rafchverzwelge! en dat myn afgematte ziel, ;er boven 't Luchtgevaartte in aangenaame kringen , let mynen Echtgenoot als in Triump mag zingen! 'w magtis niet verkleind; uw hand vat nog het zwaard^ C 4 D«  40 DeDOODvan Dat gy in de eeuwigheid, als rechter, hebt aanvaard] Ach, wil dat zwaard, tot ftraf der boozen, toch gebruiken. Wil door een donderftem de fnoode vleiers fnuiken ; En geev dat uwe wraak op Nero nederftort, Op dat het vloekgedrocht zyn vreugde word verkorf. TWEDE TOONEEL. Pompeja , Seneca, Polybius ,een Hoofdman, Benevens de W a g ï. Seneca, onderjleund door Polybius.' Pompeja; wees getrooft, ik voel hetende naadren^ Waar in myn ziel verbuist na de afgeftorven vaadrenL Het zal niet nodig zyn, dat ik het dierbaar bloed, My weer ontvloeien laat voor zulk een' beulenftoet. Pompeja. Ik fterv, wanneer gy fteryt. Wy zullen t' faamenfterven, Want zonder u kan ik... kan ik geen troost verwerven. Polybius. Vermoei geen ftervend mensch ,de kracht is he m ontgaan, fjy kan ter naatjweraood nog door zig zeiven ftaan. s b4  SENECA. 41 Seneca, Zittende Eeuwig, beerlyk en voor ons verborgen Weezen! »at men eerbieden moet en om uw grootheid vrcezen. ) Weezen, dat de kracht van elfcsvermoogen breekt, Vanneer uw wyzen mond een enkel woordje fpreekt. )p wiens verheven Item, die maagd van uw' beveelen, £en ruwe me-ngelklcmp van onderfcheiden deelen, £en Chaos gantsch verward, die door uwe almacht hing, [•iet leven en geftalte in eenen wenk ontvirg. Die gy een fchoonheidgaaftjbeftaanbaarmptuwwetten,VVaar dat geen ftervlyk mersch zig tegen kan verzetten; Ja die des menschen geelt, a! mede uit eDkel riet, DntftofFlyk, denkende, in ons menfchen worden liet. Ik vrees in geenen deel voor u te moeten koomen ; üw vreeslykheid doet my niet fidderen, of fchroomen ; >k Ben niet beangst, of fc hoon dat in uw lierken hand, De weegfchaal, zo geducht, voor eeuwig zy geplant, 'Waar in gy al de daên, op uwen throon geflecgen,, ,Van 't flerfflyk fcheps'lepdom, wild in 't gerichte weegen. Ik heb alleen 't vernuft, de leidsvrouw myner daên, Dat ik van u ontving, getrouwlyk naar gegaan. De boosheid (leeds veracht en haaren ftoec verlaatcn; Ik Heb nimmer meer getracht myn vaderland te haaten, lik Hebhet nooit verdrukt. Maart is uw reeds bekend » i Gy ziet tog al myn doen werwaards 'k my hecne wend.— Cs O,  6* De DOOD van O, welke beerlykheid moet uwe throon omringen] Wanneer uw heilfontein, vol liefde zal ontfpringef Daar zelfs 't geringste deel, de fehepping deezer aard! Alleen uw wondermacht en heerlykheid verklaart. Ik zwyg nog van de Zen, de Maan en van de Starren O, eindeloos gezigt! waar in de zinnen warren. Pompeja. Cy zyt naby het loon van uw verheven deugd, Een loon die 't fterflyk hart verzekerd en verheugd.. Doch my laat: gy te tug, verzeld van uwe maagen.i Die 't leed u aangedaan, onmoog'lykkunnen draagen; Wat fmarts bi flecht gelyk aan myn bedroefde fmart Waar van ik "t kenmerk draage in 't afgefolterd hart; Wasikde^oón gelyk,'kkwam naauw myn leed te boveni Wat Godheid, durft my vreugde in al myn druk bclooven ? 'De dood van myn vrierdin, myn dierb'rc Octavia;! Had my al weggerukt, zo 'k u,O Seneca.' Niet ia dit "oogenblik voor eeuwig ftond te miffen.' Üw liefde is my een baak in alle hinderniflen. 't Geluk dat ik bezat, van uwe gaê te zyn, Weerhield my het gevoel van de allergrootftc pyn. i 't Deed my den wreedften dood en martlary vergeeten. J Ik heb door tj beraindmec vreugd myn' tyd verfleeten. Maar 1  SENECA. 43 Maar nu flaat my de hand des ongelukster neer; Nu zie ik voor myn fmartdn 't eindreen uitkomft meer, L is het daglicht my ondraaglyl^in myne oogen. |unt gy nu langer nog; O Hemel, dit gedoogen! Zo gy rechtvaardig zyt; dood, door uw'arto, meteen, Die gy elendig maakt, door weder waardigheên! Hoe ligt is my de Dood, voor wion wy allen beven, Maar hoe iade oorzaakzom's verfchrikly kin dit leven.' Doch eenmaal, in het eind, bevryd hy ons gewis Van fmart, van ramp en pyn, dat niet te lyden is: Hy zal my ook in 'teind met zyne komft verblyden ; En zal my voor het woên van Nero's haat bevryden; ik finaak hem tog gewis; hy zal my niet ontgaan; Zy.i fcherp gewette feiszal my ter nederflaan. fk wil een korte fmart ver boven lange kiezen, En wil, gelyk met u3 het levenslicht verliezen,Met u ,mynlevenszon! die 'k als my zelve fchat. Seneca. Oe dood valt my niet zwaar op dit ongunftig pad ; Maar wel 't verlies van U, van Vrienden en van maagen! pompeja.' ach! laat af aanhoudend' dus te klaagen, Wantmooglyk, eer gy 't weet, zien wy in beter ftaat Elkander weer, dus weeftgetrooft en Iaat f w hoofd, Helaas.' toch niet om mynea dood zo hangen. DER  44 De DOO D van DERDE TOONEEL. Pompeja, Seneca, Polybius, Een Hoof dman. ^ i s o en de Wacht. P i s o. Ik nader, maar Helaas! met Traanen op de wangen, Het fmart my in de Ziel u ïn dees' ftaat te zien. Was 'tunietmoogelyk om dit gevaar te ontvliên? Seneca. Een die oufchuldigleid komtrafeh zyn leed te bovenh Ik ken al lang het juk der Vorftelyke hoven. Maar ik wilde voor dat ik den dood nog onderging, Dat gy vac myne mondden laatften wil ontving: Gy moet uw Vaderland, van Nero's Dwing'landyë, Wyl gy nog magt bezit, tot romes trooft, bevryë. Verfterkde blanke deugd,thans haat'lyk onderdrukt,, 'k Wil dat gy haar, metmagt uit s' Dwing'landsklaauwen rukt, Dat gy de Traanen wift der nat bekreet-ene oogen, Op dat die bronnen eens na mynen Dood verdroogen,, P i s o. Ik zal dien dwingeland tekeer gaan met geweld , Op dat het Vaderland worde in zyn recht herfteld. Se-,,  SENECA 4S Seneca. 0 Vrienden! die my trouw tor aan den dood verzelle, Dat nooit eene onweêrsbui van ramp, uw harte kwelle! Gy waard eertyds myn vreugde en troeft; maar na myn fmart; [Gy ftrekt ten foltertuig voor 't afgeftreeden hart. lAch! leev door de eeuwen heen en weesderweezen vader; Wees rome tot een fchild en Nero tot een' rader. iWie 't willigst onder u zyn grootheid en zyn goed, IZyn welvaart in den tyd en aanzien; ja zyn bloed «Voor romes welzyn darft opofferen en waagen, ;Zal onder u de naam van trouw en deugzaam draagen. P i s o. (Gy ftervt, O Seneca! gelyk 't Romeinen paft! llvlyn. ziel gefolterd en door tegenheên vermaft, [Kan naauw doör al de fmart weer tot zich zeiven koomen. ■ 1 Gy ftervt, en laat uw bloed vergieten voor heel romen. 'Waarom, O Hemel! nooit van liefde en weldaênmoèj : Laat gy den dood te ftreng van nw' geliefden toe. i Gy die zo heerlyk zyt , hoe kunt gy tochgedoogen iDat ik'taanfchouwenmoet metnatbekreeteneoogenu Jlelaas! door myn bezoek dit fchriklyk uur gedaan, Dagt ik myn teêr gemoed van alle zorg te ontflaan ; I Ik dagt de necvlcn die het drukken op te klaaren; Ea  46 DeDOODvan En door zyn wyze'les hem zei ven teevenaarcn: Maar eene drom van fmart veel zwarter, dan denaclii Waar in des afgronds vorst, na 's menfchen leven trachl Vervuld myn gantfch gemoed, 't is a's van eeugereetei Kooit zal myn matte ziel, 't aandenken zelf ,vergcetc( Ja, de eeuwen agter ons die zulleh uwen Dood Betreuren; en de bron waar uit uw onheil fproot, Vervloekeu,ede!stmenfch!rondsüm met deugdbepacreM TJw nagedagtenis blyfe langer dan de waereld, Bekommer u tog niet dat uwe vrienden tal, üw denkens wyzen ooit, te fnood, vergeeten zal,, Dien 'tdoor uwe ommegang en klTcn heeft bekoomcni En meteen graagten is door aden aangenoom -n. Gy zultfteeds by ons zyn. Inalwatooitgefchied, Zal 't weezen of uw geeft op onze daaden ziet. Uwleflen zullen ons als duifend baaken wezen, En met eerbiedigheid zal men uw Fpreuken leezen: En zo wy twyfTiend'zyn in 't een of 't aar geval, Dat meer dan al te veel by ons gebeuren zal; Dan zullen wy te faam' als by zig zei ven vraagen : „Hoe zou toch Seneca, zich in dit ftuk gedraagen ?,, Hoe zou hy handelen en deezen zaak vei ftaan ? —" En dan zal uwen raad door ons zig zienvoldaan. En zo weeën fchaduwdaarvan indezielbefpeuren , Zal de onvermoeide geeft uw fterven nog betreuren, Üw fterven, dat myn ziel gelyk een dolk doorboort, Zal ons indagtig zyn waar men u noemen hoort  SENECA. 47 ] zo we uw beeldtenis, met ons getal, ofnringen, an zal een heil'ge fchrik tot in ons binnenft' dringen. «Se n e c a. ;nk niet te lang aan my en mynen doodi myn vrind ;s toch vergeefs. P i s o. Gy word door ons te veel bemind! an dat gy ons zo rafch zoudt uit 'tgehengen vlieden/ P o t Y B I U S. t zal zo lang ik leevin rome niet gefchieden. Seneca. weend uw'zwakken vrind maar eenen korten tyd. ^- 1 /n ftervuur is naby.—'k ben haaft myn adem kwy t.— Hy valt in eene bczwyming. I borst.... word my zo eng. Ik... Pompeja. Stort, gerechte Hemei f f blikfems na beneên op 't fterffelyk gewemel! i myne Seneca zyne Echtgenoot begeevt. in Seneca! wiens ziel verboven wolken ftreevt, edrukt gy mynen hand dooft Adderen van 't fterven Ai r  48 Db DOOD va.» Ai! laat uw Echtgenoot nog eenen trooft verwerven ?< Zeg datgy my bemind!-— Ach! 't is met hem gedaa: Hy ismy reeds vooruit na dc eeuwigheid gegaan ! Hy heeftzynziel, dieeerftaan'tlighaamwas verbonden, In eene fnelle vaart door 't luchtruim heen gezonden., P i s o. Voor eeuwig blyft zyn mond geflooten, die voorhei My zo veel lellen gaf en in zyn fpoor deed treên! Pompeja. Wie red my, Hemel.' van all' de angften die my drukke Dicmyneziel verfcheureen van elkander rukken? Waar zal toch de eindpaal zyn da ar my de fmart veria: Ik zie geen uitkomft meer in myn' rampzaalgen ftaat?? Ik word gemarteld en gefolterd zonder ende ?.. 'Er gaapt een jammerpoel waar ik my keer of wende.?. Help Hemel? help.?, laat los.?, wie houd myn i voeten vaft.?. Wat ondier, heeft my reeds met zyne» klaauw getaft ? Dat thans een monfter dier komt uit den afgrond daagen.?. De waereld is my te eng»?, ik voel me aanhoudef plaagen,?. O Goi  SENECA. " 42 D Goón! red Seneca!. .zie, welk een' grooten drom Van adderflangenen ferpenten,eilen om En om dit dooden lyk om in 't in hun kuil te voeren! Zie, hoe zy hunnen ftaart en hunnen angel roeren.'.. feré, hoe zy 't fchubbig lyv al kronkk'lcnd faamea flaanl.. foor hoe zy fchuivelen Waarom laat gy my gaan!.. Vlieg my om mynen hals!.. voer my in uwe hooien, Daar ik voor eeuwig ben voor 't fterfflyk oog verfchoolen, Haar laat myn Echtgenoot bevryd van uw geweld!... vVaar ben ik?welk een angft heeft myne ziel ondfteld?,.j * ) Dood 1 gy kunt alleen my van die fmart bevryën, Araar meè myn droeve ziel aanhoudend' heeft te ftryën!.. Zy doorfteekt zig met een verborgenpook, ia gy alleen, O dood!., gy O, myn Echtgenoot! POLYBI ü S. 0 Hemel! welk beilaan! z P I S O* Zy llervt met hem!.. O dood l Moed gy dit eedel beeld ook in uw' kerker fleepen ? Bad gy nog niet genoeg met uwen klaauwgegreepen ?  50 De DOOD van Polybius. Wat fchakel V3n verdriet, van rampfpoed en elend',, Houd my ue ziel geboeid waar ik my keere of wend' ƒ Hier drei^d me een ongeluk, gevolgd van ongelukker Terwyl my daar de fmart, gevolgd van fmarten, drukken 1 P i s o. O Myn getrouwe vriend / die nevens uwe ga?, Tot onze: fmarten, trof des Hemels ongenaê! Hoe zal ik zonder u, in deez bedrukte dagen, Den al re zwaaren lalt des levens kunnen dragen ?— Daar legt nu de eer van rome, en 't voorbeeld van heei de aard'! Van leven t'faam'gelyk, van fterven geëvenaard! En al dc fchande blyft, van rome's vorft, nog leven! Waar zal zig 't heiligrecht nu in befcherming geevenV- Wanneer zult gy het eens befchermen grootegoón ? Daag hem die het vertreed voor uw' geduchten throon: En zend een werktuig neêr dat ons kan wraak verfchaffen! Pot, y b i u s. Uct Godendom getergd, zal de ondeugd zeeker ftraffen Seneca, van zyne bezwyming bekoomendei Helaas! ik dagt het eind der fmarten was naby. PoJ  SENECA. 51 Polybius. Dank zy uw, Hcmelgoón! ihans toe gebracht van my, Ku gy myn'trouwlten vriendweerzagt laat adem haaien! Sin e c a. . Men moet toch vroeg of laat natuur zyn tolbetaajen! 'Hoe zagt is'tftervensuur voor een getrooft gemoed! .. IK oom, doe de banden los op dat het weinge bloed ■Patin myneaadrenfneld, daarvrylyk uitkan vlieten!.. 'k Mag voor een' korten tyd nog ademtogt genieten, . Terwyl het zoet gevoel my had verlaaten. Ach; iThans flaat myn hart op nieuw en baard my nieuw geklag.—- Opjtaande en in de armen van Poly' ius vallende, :0 Hemel! welk gezicht... O vreezelykaanfchouwen!.. iWat is hier toch gefchied! ai! wil 't my rafch ontfou- wen ?.. Pompeja, in haar bloed!.. wie heeft haar dit gedaan? P i s o. Zy zelf dorft haare hand aan 't eigen lighaam liaan. S e N e c a. ODenkbeeld,welk myn ziel inhoocer kring doetzweven; ;kLei indcez laatftenftond meer dan m'tgastfchcn leven. Pompeja! dat ik u nog kuflehe voor uw'mond ; D 3 Eca  52 De.DOODvan Een kufeh my meerder waard in deezen laatften ftond,, J3an 't waereldfche vermaak dat 'k immer heb genootet Uw fterven is gewis uit uwe trouw gefprooten! — Vertoef, vertoef, oziel / in uw gezwind.-: vaart! Ik velg urafch, vriendin! van deeze onzalige aard'. Uw fchaduw kan myn' geeft alleen yernoéging ge ever Vertoef, op dat wy t'faam na ruimer kringen ftrceven i Maak tog de banden los op dat myn ramp en fmart j Een einde nemen mag voor 't afgeftreeden hart. Polybius. Leev nog een oogerblik tot trooft voor onsen romen ?! * k Zie Fenius uw vriend, beangftig herwaards koomec VIERDE TOONEEL. Pokpsja , Seneca , Polybius , Een Hoofdkam ♦ P i s o, Fenius en de Wagi, Seneca. Q Fenius! ik voel het einde myner dagen , Vaft naadren met het eind van al myn fmart cn plagen i Ik word reeds ademloos!., her klammen zweet breekt uit 't Is of myn vaal gezicht haar vlugge leden fluit, . Ikbenbenaau'wd, helaas! enindeziclverleesen.' Maar.acb! f cchi vaardigheid,zal altoos't zwasjfteweegem Zes  SENECA 53 et toch, O weezen.' aan myn uitflap vlcug'Ienby; edrag uw allen wel; En denkt niet meer aan my!... iaar zo gy'iets beftaat, red rome?! uit dc banden, aar mee het is gekneld,door'thooft der dwingelanden; ïwii... ik... kan niet meer!.. Polybius *t Is wonderdan Natuur crbaasdomzynendood, niet flil liaan in dit uur, i zy een Paerel heef c van haare kroon verlooren! Nero! waard gy nooit op 't waereldrondgebooren :n leevde 't eedelft paar, gelyk aan deugd en aard, tooitde waereldin haaromkring heeft gebaard, lar »t nu gefolterd, legt in't laauwen bloed bezweekcn! Fenius, 'Nero ! welk een fchand' zal rome van u fpreeken! Seneca! moeft ik, moeft ik getuigen zyn, m 't oogenblik, toen gy, bevryd van alle pyn, j dierbaareEchtvriendin zyt juichend naar ge vioogen, rt gouden Hemelhov ver boven ftarren boogen! P i s o. Zal rome deezen daad ten eerfte doen verftaan. >m Fenius! laatons terftond na rome gaan, j dat het raonfter eens gefluit word in zyn tooren. D 3 Fo-  54 De-D O O D van Polybius, O Hemel! zo gy niet te doof zyt my te hooren, Sirafdandenfnoodften vorft, wiens Jufl niet is geboedl Voor dat hy rome ziet gewenteld in zyn bloed ï Straf hem met uwen haac en laat uw donders loeien, Op dat zyn foltering'aanhoudendemag groeien l Of laat een blikfem ftraal, tot zyn verdiende ftraf, Hem knotte 't flangenhoofd, van 't helft hen lighaam af! Einde 'iah het derde en laatfte bedryf.  D E F I N A N C I E R. Z EDELTIl B L T SP E L. HA HET FRANSCH VAM SAINTFOIX. IN EEN BEDRYF.   TOEWIJING AEN DE WELEDELE HEEREN LEDEN VAN HET GENOOTSCHAP: FE NI AM PRO LAU DE. Sta mij toe, waerde Kunstgenootcn! dat ik UWelE. dit Zedelijk Blijfpel, den Financier, mooge toewijden, 't is reeds verfcheidene jaeren geleeden, dat ik hetzelve uit het Franfche Pröze van den Heere d e saintfoix in onze taele overbragt; en had wel genegenheid, om dit waerdig itukje in dichtmaet voor UWelE. Tooneel te vervaerdigen; doch onder de bewerking werd ik gewaer, dat ik veel van het eenvoudig fchoon verloor, en des befloot ik 't zelve liefst in onrijm tot TJWelE. te brengen. — Zo menigmaelen ik dit Tooneelftukje geleezen hebbe, zo menigmaelen heeft het mij bekoord, en de achting voor het Genootfchap Veniam pro Laude, en deszelfs Kunstkundige Leden, drongen mij om deeze vertaeling niet langer in de duifternisfe te laeten. Op het Franfche Tooneel heeft het aller goedkeuring en lof weggedraegen, des ik mij vleie dat het op UWelE. Tooneel mede. niet zonder lof zal kunnen verfchijnen. Ik wenfche UWelE. en het Genootfchap een langdunrend welvaeren VENIAM PRO LAUDE. ikïdek den is. Tan Sprokkelmaend 1775.  VERTOONERS. a t c i m o Ut. de g r a e f. de baron. gerontes. henriette. front IJ n» Het Tooneel verbeeldt den Lusthof van alcimon,, niet verre van Parijs gelegen. d e:  D E FINANCIER» Z E D E L IJ K B L IJ S P E L. EERSTE TOONEEL. DE G R A E F , DE BARON. DE G R A E F. jjVIijn zeer waerde Baron, ik begrijp u niet; .Alcimon is een rijk Financier; hij heeft federt vijf :of zes maenden dit fchoon Landgoed gekocht; hij maekt ftaet alhier dikwerf te komen; hij fchijnt :een liefhebber van verkwisting en vermaeken te ver bij de fchoöne fexe Weet in te dringen, en die; . izulke groote gevallen.... de;  REDELIJK BLIJSPEL. 19 DE G R A E F. Mijn zeer waerde Alcimonl ik trad in de wae:eld met mijn zestiende jaer, heden ben ik zevenentwintig. Ik heb genoeg geleefd voor onze helSinnen van het Hof en van de Stad. Het is nu :ijd dat ik voor mijzelven leef. Ik beroemde mij roorheen tegen ijdereen, over mijne vermaeken, zonder dat ik die weezenlijk fmaekte, ik wil ze roortaen fmaeken, zonder mij daerop te beroemen. k wijde mijzelven aen een klein zoet gezelfchap, ran drie of vier vrienden, en eene vriendin. — (k heb een fchoone ontdekking gedaen; die is geaeel nieuw; het is een Dorpmeisje; Venus is niet zo fchoon; haère duifjes zijn niet aenvalliger of eenvoudiger. Ik heb haer gered uit de klaeuwen van eên' grooten en rijken fperwer van uwe kennis. AiciMON, glimlagchende. Ik verfta u. gij hebt haer gefchaekt van een' mijmer- Confreeren, niet waer? DE G R A E F. Ik zal u nevens haer onthaelen, en u die gevalB 2 len  «o DE FINANCIER, len ontdekken. — zult gij niet haest weêr te Paa rijs komen? - ALCIMON. Ik zal hier nog een maend blijven. DE G R A E F. Ik denk niet dat gij den Baron verpligten zul. om u gezelfchap te houden? ALCIMON. Neen, gewis niet. hij kan elders gaen, om zij; inborst en brutaele behandeling te toonen, me. welke hij mij gistten, geduurende de maeltijd, a; les beantwoordde wat ik zeide. (De Baron verfchijnt aen 't eind des Tooneels e beluijïert hen, zonder gezien te worden. ) DE G R A E F. In waerheid, hij is al te fcherp. Ik zeide het deezen morgen, dat ik u bevond een man te ziji van veel geest, beleefdheid, en van een' goedd fmaek. — Ja \ antwoordde hij koeltjes, voor en Pagter bezit hij een vrij onhedwongene laetdunkenti heid. — maer apropoj wij fpreeken nu van pa,: ter:  ZEDELIJK BL IJ SPEL. 21 een : die man, die gistren avond aen het eind van ■jwe laen dat ongeluk trof, en welken gij herwaerd liet brengen, is een uwer commifen in eene provintie. ALCIMON. Ik heb hem niet gezien; het is mogelijk; wie aeeft u dit gezegd? DE G R. A E F. De Baron. — Die man ging u zoeken te Parijs', hij geeft voor, dat de dieven des nachts in zijn huis zijn gekomen en hem tweeduizend kroonen ontftaien, welke hij bij kas had. hij hoopt dat gij hem dat verlies niet zult laeten draegen. ALCIMON, fchielijk. Wel, wie zal dat dan lijden? ik? DE G R A E F. - Ik heb beloofd u zijn memorie aen te bieden. ALCIMON. Hoe, mijn heer! woudt gij dat ik het betaelde? DE G R A E F. Ik wil zulks niet. ik ken deezen man niet; misB 3 fchien  a* DE FINANCIER, fchien is 't waer dat hij beftolen is, misfchien H hij zelf de dief, wat weet ik 't?' ik zeg u alleen dat ik mij belast heb met zijne memorie.' ALCIMON. En het is de Baron, die hem u heeft aenbevolens DE G R A E F. Ja. hij heeft aenftonds daerop kennis geimtekt met de dochter van deezen man, en hij zou gaer-i ne maeken, dat zij verpligting aen hem had. ALCIMON. Voorwaer, dat zal ten mijnen kosten niet zijn.i Wees verzekerd dat, zo ik laetdunkend ben. ik ben echter niet zot. Ik ga mij in miin Kabinet i opfluiten; indien hij vraegtom mij te fpreeken, zalf mijn volk hem droogjes zeggen, dat ik niet bij dal hand ben; ik hoop dat hij zal gevoelen dat zijnet tegenftreevige inborst, zijn gansch trotfche hou-i ding en zijne brutaele uitdrukkingen mij zeer jnishaegd hebben, en dat hij vertrekken zal. {Hij weigert de memorie van Henriette te zien. Dè Craef fteekt die weder bij zich.) p li  ZEDELIJK" BLIJSPEL. agp ra t DE | G R A E F. - Voorzeker, gij hebt gelijk, vertoon u niet, ftel u niet bloot aen eenige onaengenaeme ontmoeting, met zulk een driftig en ruuw mensch. — Vaervvcl! ik vlei mij dat ge te Parijs komende, niet zult nalaeten mij zulks te doen bekend maeken. ALCIMON. Ik zal mij zeer- gaerne bij u doen aendienen. ZEVENDE TOONEEL. DE BARON. Ik kan niet ophouden met mij te verwonderen.— welk een verraederij! welk een verfoeilijk mensch 1 — Te fpeelen met de moeite en hoop van eenen ongelukkigen; op zich te' neemen hem te verdedigen , en hem te verraeden! — ach! deeze daed zal niet ongcftraft blijven. — Ik ga.... maer ik word hem gewaer met die jonge Juffer; verbergen wij ons nogmaels, én luiftren wij wat die yerraeder haer-zal zeggen, i . B 4 ACHT-  *4 DE FINANCIER, ACHTSTE TOONEEL. de graef, henriette. de baron Verfchooklt. henriette. Hoe, mijn heer! gij hebt dan niets voor ons bij den heer Alcimon verworven? de graef. Niet met al, en gij ziet mijn moeilijkheid deswegens wel. henriette. Zoude bij in ftaet zijn om mijn'vader in de gevangenis te werpen ? de graef. Maer.... die Pagters zijn zo hard! — ik vrees het. henriet t e , fmeitende in traenen. 6 Hemel! ó mijn Vader! mijn Vader! ongelukkige! — waerom ben ik niet dood! de graef. Dat zou wel jammer zijn, Mejuifer. — ftuit den loop uwer traenen, en geloof dat een man van mijne ge-  ZEDELIJK BLIJSPEL. 25 geboorte, en die de fchitterendlTe fortuin bezit, zo ongevoelig niet is, of onmeêdogend genoeg, om geen deel in uwe rampen te neemen; de rijkdom verhardt het hart niet, dan van zulken, welke niet geboren zijn om in den rijkdom te leeven. — Ik ga den heer Alcimon zeggen dat ik mij met uwe fchuld belaste, en wij zullen vervolgens naer Parijs vertrekken, met mijn heer uw vader, ik heb een zeer uitgeftrekt Landgoed, dat maer vijftien uuren van daer gelegen is, hij zal zekerlijk het waerneemen mijner zaeken wel willen op zich neemen. hij zal daer vreedzaem, in rust, en zo goed ontzien als ik zelf, kunnen leeven. h' nriette, hem te voet vallende. 6 Mijn heer! ó allerëdelmoedigfte der men- ' fchen! de graef, haer ophefende. Wat doet gij dan ? henriette. Hoe kan ik alle mijne gevoelens voor u open leggen?... B 5 de  26 DE FINANCIER, DE GRAEF. . Ach, Mejuffer, is 'er wel iets zo natuurlijk, als te trachten om iemand te venpligtên ? wat is aengenaemer,dan de gedachten dat onze overvloed de ongelukfcigen helpt? — en welke ongelukkigen?— eene bekoorlijke jonge Juffer' — welk een vennack is het niet in ééns alle haere traenen af tewisfehen, en haer hart te verkwikken, dat door droefheid verfcheurd werd 1 maer zeg mij, is dat hart nog vrij ? is het nog niet weg gegeeven ? HENRIETTE. Mijn heer! ik ben niet getrouwd. DE GRAEF. Ik weet dat gij niet getrouwd zijt. — Ik vracg u of, onder alle de minnaers, die, zonder twijfel, ten fterklte naer uw bezitting ftaen, niet één uwe} wederliefde gewonnen heeft ? HENRIETTE. Helaes, mijn heer! huishoudende met eenen ongelukkigen vader, in eene afgezonderde en Hechte wooning, heeft niemand aen mij gedacht. D E  ZEDELIJK BLIJSPEL. 27- , D E GRAEF." Hoe! ik zal mij dan kunnen vleien de eerfte te zijn, die u de,-aengenaemhedcn eener tedere verbindtenis zal hebben doen kennen ? HENRIETTE. Welke gevolgén toch zoude zulk een verbindtehis hebben, mijn heer! mijne geboorte is al te ongelijk met de uwe. DE GRAEF. Ach, wat doet, als'tu belieft, deeze ongelijkheid van geboorte ? belet zij dat gij zeer fchoon zijt ? dat, zeer fchoon zijnde, ik u beminne, en dat, u beminnende, wij elkander gelukkig maeken? Ik wil dat gij morgen reeds een fchoone gemeubileerde wooning hebben zult, en gekleed zult zijn als een Koningin. Ik heb een klein huis, van een oud Commandeur, mijn'Oom, geërfd; het ftaet in een' lullen oord; men zou zeggen dat het een kleine Tempel was, door alle de verguldfels, fpiegels en fchilderijen; daer ontbreekt niet aen dan eene Godinne, zij is het voor wier voeten.... ' HEN-  aS DE FINANCI ER, henriette. ó Hemel! de graef. Hoe! weent gij nogf henriette. . Uwe mildheid verraedtu.— Ik heb u voor edelmoedig aengezien. gij zijt niet waerdig zulks te zijn. — Helaes! het ongeluk is wel verfchriklijk, wanneer het ons bloot Helt voor fmacdhcden. (zij gaetheen.) NEGENDE TOONEEL. de graef. y^/ij vertrekt? — voorwaer te erger voor haerzelve, ik heb den tijd niet om mijn' aenflag te vervolgen; ik moet deezen avond te Parijs zijn. TIENDE TOONEEL. de graef, de barox. de baron. Stal -Kan de  ZEDELIJK BL IJ SPEL. 29 de graef. - Hoe ziet gij zo verfloord ? wat is u wedervaeren? op wien toch hebt gij 'tgemunt? de baron. Opu. de graef. Op mij? de baron, jlaende de hand aen den degen. Verdedig u. de graef. Maer, mijn heer! wat wil dit toch? wat is het? welke reden ?.... de baron. Verdedig u, zeg ik u, of ik.... de graef, mede trekkende. Ach,bij dit en dat, als gij het dan volftrekt wilt.... C zij vechten; de degen van den Graef valt.) de baron. Gij zijt de verachtlijklte van alle menfchen..... de graef. Denk, mijnheer! dat ik ontwapend ben. d e  3o: .: DE FINANCIE R, DE BARON." ■ Gij zult het niet lang zijn. — Gij hebt mij belofte gedaen, dat gij u zoudt in 't belang ftellen, voor eenen ongelukkigen vader, en zijne dochter. — ver van uwe belofte te volbrengen, hebt gij niet met Alcimon gefproken, dan om hem tegen deeze ongelukkigen op te zetten. En waerom hebt gij die fnoodheid begaen ? Omdat deeze dochter ubeminlijk voorkwam. Omdat gij haer aenmerkte als een prooi voor uwen wellust, welke zich u aenbood;,' haer gelaet vertoonde de eerlijkheid van haere ziel; maer welke ziel — hebt gij in uzelven gezegd — laetzicrrniet door droefheid befmetten? — dat wij ons best doen om haer af te matten en te verfcheuren \. dat wij'der ongelukkige alle hoop beneemen en alle toevlucht. Dat wij haer heuren vader vertoonen', gereed om naer den kerker gefleept te worden.. e doen wij hier voordeel mede. — Gebruiken wij haer onheil, om over heu're deügd te zcgepraelen..—.;Uw bedrijf is zo lafhartig als dat van een' reerloozen tchaeker,. die, metden pon' Q jaerd  Z E D E L IJ K BLIJSPEL. 31 jaerd op den ftrot, getracht had haer te fchoffeeren. Ik heb gezegd, herneem uw' degen. ELFDE TOONEEL. t)e baron, de graef, alcimon. de graef, zijn' degen opneemende. "W^elaen.... ' alcimon, fchielijk aankomende, fielt ziek tüsfchen hen. Hoe, heeren!.... wat 's dat ?.... houdt op. wat maekt u zo gramftoorig? de graef. O, ik ben niet verftoord; gij ziet het, het is deeze heer, die kwaed vindt dat men een' voorflag doet, aen een beminlijk meisje, 't geen men aentreft. Vaerwel, mijn waerde Alcimon\ ik vertrek naer ;Parijs, ik vertrek, (tegen den Baron) Mijnheer zal 'er mij altijd vinden, zo hij noodig oordeelt mij te komen opzoeken. ( Hij vertrekt. X TJVAELF-  32 DE FINANCIER, TW AELFD E TOONEEL. DE BARON, ALCIMON. Jj^ en fraeie zaek! en voor wie ? voor een kleine.... DE BARON. Mijn heer! zij verdient door heur deugd dat men haer eerbiede. ALCIMON. Door heur deugd? — wel de duivel! zo zij de deugd bezit, gij zult haer niet hebben, noch de een noch de ander; waerom vecht gij dan? DE BARON. Gelief te begrijpen, mijn heer1 dat de jalouzij geenig deel in mijne bedrijven heeft. Ik was in die zaek gewikkeld, en ten zelfden tijd vertoornd. Ikhad hem •verzogt u te fpreeken voor een' ongelukkigen man.... ALCIMON. Ach, wat, met uwe ongelukkigen .... hetfchijnt dat gij vermaek neemt om ze te gaen opzoeken. DE BARON. Ik bezit geen middelen genoeg, om mij dat vermaek  ZEDELIJK BLIJSPEL. SS maek te verfchaffen; maer men zou barbaers moeten zijn, indien men de rampen niet zogtteverzagten van hun, welke het noodlot ons doet ontmoeten. alcimon. O, mijn heer! geloof mij, dc meeften zijn niet ongelukkig, dan door hun eigen Hecht gedrag. de baron. Zie daer de tael en de gewoone uitvluchten van verftcende zielen. alcimon. Ik heb geen harder ziel dan een ander, en...i ■ DERTIENDE TOONEEL. de baron, alcimon, henriette. de baron, ziende Henriette komen. "Wel nu. daer is de dochter van dien grijsficrd. alcimon, willende heen gaen. Mijn heer! men wacht mij, om een klein feest op mijn beurt aen te leggen , 't geen ik aen eenige dames wil geeven, die van Parijs komen zullen. C » E  S4 DE FINANCIER, ■ de baron, hem wederhoudende. ■ Vaerdig een bedroefd huisgezin uit het verdriet te rukken, zou in waarheid een aHerhfiugHjkst feest voor een gevoelig en edelmoedig hart zijn. alcimon, ter zijde. „ Wat man is dat"] Lustig, laet ons dan zien mejufl'er! laet ons dan zien wat 'er van is. henriette. Mijn heer! wij zijn uit een afgelegen Provintie. mijn vader genoot eene renie van vijf of zes duizend ponden, en beheerde zelve zijne goederen. — Mijne moeder ftervende, liet hem niet iia dan een'zoon van twaelf jaeren, en mij, die niet meer dan zes jaeren bereikte. Mijn broeder kwam te Parijs, en drong zich in de gunst van eenige rijke Pagtcrs, die hem in vriendfchap aènnameü en te werk ftelden. alcimon, tegen den Baron. Zij bezit eene inneemende welluidendheid van ftem. henriette. Na verloop van eenige jaeren fchrecf hij mijn* va-  ZEDELIJK BL IJ SPEL. & vader, dat hem zijn befchcrmers aenbooden , hem als deelgenoot aen te neemen, in een zaek die zeer veel winst beloofde, doch dat hij geld noodig had. — Mijn vader, die hem teder beminde, liet zich overhaelen, om alle zijne goederen te verkoopcn en te Parijs te komen. Hij bragt omtrend honderd duizend ponden bij mijn' broeder, die zich, in de daed, zo gelukkig in verfcheiden zaeken inwikkelde , dat hij m minder dan vier jaeren zich rijker dan een millioen zag; doch dit zo fncl fortuin werd bijna in een oogenblik vernietigd. — een voornaem hoveling, dien hij door een. weigering had beledigd.... gij ziet mij aen, mijn heer! helaes! misfchien twijfelt gij aen hetgeen ik u zeg ; dit is nog een ramp, die aen het ongeluk verknocht is. ALCIMON,. Ik luiflcr naer u mejuffer! — wel nu, die magtige man ? ... HENRIETTE. Befchuldigde hem yan kwaede behandelingen, Ca en  S6 DE FINANCIER, en vervolgde hem met zo veel wraekzucht, dat men hem zou gevangen hebben, indien hij die order niet, door een verhaeste vlucht uit het Rijk, was voorgekomen. — al zijne goederen werden aengeflagcn , en mijn ongelukkige vader, die zich van alles had beroofd, zag zich welhacst in de allcruiterlte — ja, mijn heer 1 in de allcmiterfte ellende. — Hij kwam weêr in de Provintie; ik ging uit het kloofter, waerin ik was opgevoed; ik ontdeed mij van eenige klederen; en van het geen ik trok door kleene fnuifterijen, die ik maektc, en liet verkoopen, beftonden wij. Dc ontvangersplaets van een kleene collecte kwam open, eenpcrfoon van rang fchreef 'er u over, ten onzen voordeele .... A l c ï m o n, En van waer zijt gij, mejuffer! uit welke Stad? uit welk een Provintie ? henriette. Van Niort, in Poitou: dit is ons vaderland. alcimon, ter zijde. „ ó Hemel"!.... (overluid) aen mij is iiieff  ZEDELIJK BLIJSPEL. 37 gefchreeven; het is flechts eenige maenden, dat ik Hoofdgaerder deezer Provintie ben. de baron, driftig. Al was 't aen u niet, het was aen hem diengij opgevolgd zijt. hij gaf hem het ampt. deeze juffer . «11 haer vader begonnen een weinig beter te kunnen leeven, en vergaten bijna hunne rampen, toen 'er des nachts roovers in hun huis kwamen, en alles wegnamen 't geen in de kas was. *-* Nu zijt gij onderricht, mijn heer] wegens dien grijsaerd, dien ongelukkigen vader, dien gij wilt vervolgen en in den kerker fleepen. a1. c 1 m o n, met de hevigfïe ontroering. Hem vervolgen, hem in den kerker fleepen? Acht ik zou hem befchermen, al ware het ten kosten van mijn bloed. de baron. Wat sic ik? gij fchrek? poog niet uwe traencn voor mij te verbergen. — deeze gevoeligheid ftrekt u tot eer. C 3 VEER-  3? DE FINANCIER, VEERTIENDE TOONEEL. de baron, alcimon, henriette, gerontes. ce baron, tegen Gerontes, die aen 't eind des Tooneels verfchijnt en niet durft naderen. K om nader, kom nader, zeg ik u, en vrees niets — mijn heer is onderricht en zeer gerackt over uwe gevallen. gerontes,'zich werpende voor de voeten van Alcimon. Mijn heer! ik werp mij aen uwe voeten .... alcimon, hem verrukt opheffende. Voor mijne voeten? — mijn vader!... gerontes. Zijt gij het, mijn zoon?— gij zijtin de weelde en ik in de ellende ? alcimon. Ik ben onwaerdig het licht te zien. — doch ik zoude u kunnen zeggen, dat die magtige man, die mij vervolgd heeft, zich, vijf of zes maenden daerna, op zijn doodbed bevindende, mij recht ge- dacn,  ZEDELIJK BLIJSPEL. 39 •daen, en ten mijnen voordeele die zelfde magt gebruikt heeft, waerdoor hij mij had doen bezwijken. — Ik kwam weêr te Parijs; men gaf mij mijn plaets en goederen weder; ik vraegde naer u aen mijne onwacrdige vrienden. — zonder twijfel ttefchaemd van u niet ingenomen te hebben , zeiden zij, dat zij u vruchteloos gezogt hadden, op 't oogenblik van mijn vertrek, dat zij niet hadden kunnen nafpeuren hoe het met u gegaen was, en dat men hun federd had gezegd dat gij onder uw verdriet waert bezweeken. gerontes. Omhels mij, ondankbacre ! — uw ongeluk was thet grootfte van alle mijne rampen. — Ik hervin:de u, gij zijt gelukkig. — omhels mij, omhels uwe ; zuster. 'alcimon, tegen den Baron, nadat hij zijn' vader en zijne zuster omhelsd heeft. Wat ben ik u niet verfchuldigd, mijn heer! fta faij toe, dat ik u haer hand, met de helft mijner [goederen, mag aenbieden. V E  4o DE FINANCIER. DE BARON. Ik zal geen kwaed gebruik van de erkentenis mae-* ken, welke gij mij meent fchuldig te zijn, om deeze juffer in een huwelijk te wikkelen, dat mogelijk tegen haere genegenheid zijn zoude. GERONTES. Ach, mijn heer! ik heb u gezegd wat haere gevoelens waren. —■ haere zorgen, haere tederheid, en alles wat zij deed voor cenen vader, overftelpt door den ouderdom en het onheil; ik twijfel niet, of de overeenkomftige neiging heeft reeds twee harten verbonden, die zo deugdzaem zijn als het irwe en het haere. (Hij neemt de hand van den Baron en die zijner dochter, en legt die in elkander.) EINDE.