R E I Z E v NAAR DE OOST-INDIEN E N CHINA. EERSTE DEEL.   R E I Z E NAAR DE OOST-INDIEN E N CHINA. IN DE JAAREN 1774 1781. OP LAST DES KONINGS VAN FRANKRYK GEDAAN DOOR DEN HEER S O N N E R A T? Commisfaris der Zee-zaaken, gepenfioneerd Natuurkundigen van den Koning , Korrespondent van zyner Majejleits Natuurkundig Kabinet, en van de Keninglyke Akademie der Weelenfchappen te Parys , Lid van die te Lyons enz. UIT HET FRANSCII VERTAALD DOOR J* D. PASTEUR. EERSTE DEEL. TE L E T D E N, By A. en J. H O N K OOP M D C C I, X X X V. /   VOORBERIGT VAN DEN V E R T A A L E R. Het zoude overtollig zyn den Leezeren in een afzonderlyk Voorberigc verflag van den aanleg van het volgend werk te doen , naardien de Schryver zelf in zyne Voorreden ? hier agter geplaatst, een genoegzaam uitvoerig berigt geeft van het plan van zynen arbeid ; doch het zal niet ondienftig of ongepast zyn den Reiziger zeiven onzen landgenooten wat nader te leeren kennen. (*) De Heer Sonnerat , een man met kun- dig- (*) Deeze byzonderheden zyn meestendeels getrokken uit het verflag van dit werk, door de Heeren de la Lande en de Fougeroux aan de Koninglyke Akademie der Weetenfclmppen gedaan.  vi VOORBERÏGT van den digheden in de Natuurlyke Historie begaafd, en met een grooten yver en fmaak voor de weetenfchappen bezield, vertrok van Parys in het jaar 1768, en, toen een leerling zynde van den beroemden Commerson , doorkruiste hy met dien Natuurkundigen, geduurende den tyd van drie jaaren , de eilanden Ijle de France , Bourbon , en Madagaskar. Zyne kundigheden onder het oog van dien fchranderen waarneemer verrykt hebbende, reisde hy vervolgens naar Indie , bezogt de Philippynfche en de Moluhfche eilanden , en Nieuw Guinea: hy keerde in het jaar 1773 in Frankryk terug, bragt eene aanmerklyke verzameling van voorwerpen in verfchillende takken van Natuurlyke Historie met zig , welke hy in 's Konings Kabinet plaatfte, en gaf te zelfden tyd de historie van zyne reizen in het licht, in welke men de befchryving van verfcheiden aanmerkingswaardige Indiaanfche boomen vindt, gelyk ook van eene menigte vogelen, waaronder  VERTAALER. vil der vier nieuwe foorten van paradysvogelen uitmunten (*_). In het jaar 1774 vertrok hy wederom naar Indie, met last van de regeering om zyne nafpeuringen in de landen, welke hy op nieuw ftondt te bezoeken , voorttezetten. Hy ftak over naar Ceylon , en van daar naar de kust van Maldbaar, hieldt enigen tyd zyn verblyf :e Mahê , en trok , na het gebergte Gates doorreisd te hebben, de kust hooger op tot aan Suratte en in de golf van Cambaye: verbolgens begaf hy zig naar de kust van Coromandel, alwaar hy enigen tyd verbleef; en daarna ging hy naar de Oost-kust, naar het fchiereiland Malacca en eindelyk naar China. Doch de Heer Sonnerat, oordeelcnde dat hy (*) Dat werk is fraai uitgevoerd, en in een Deel in jj.ro mt honderd en twintig plaaten in het jaar 1776 te Parys by R&ult uitgegeeven. Wy zyn voorneemens onzen landgenoten ook dat boek in het nederduitsch vertaald aante* * 4  vin VOORBERIGT van den hy zyne vvaarneemingen over de Indieën nog verder kon uitftrekfcen, en den arbeid, welken hy begonnen hadt, vervolgen , vertrok wederom naar de kust van Coromandel, en doorreisde , den tyd van twee jaaren , de •provintieè'n van Carnate , Tanjaour en Maduré. Kort daarna wierden zyne nafpeuringen afgcbrooken door den oorlog. Zig belast vindende met het opzigt over de hospitaalen, en over de pakhuizen van den Koning en van de haven , geduurende de belegering var Pondkhery, was hy, na de capitulatie van de Franfchen in die plaats, genoodzaakt wederom naar Europa ovcrtcfteeken , maar alvorens hy in zyn vaderland wederkwam, hieldt hy zig enigen tyd op op JJle de Frame, Madagaskar , en aan de Kaap de goede Hoop. (a) Al (V) De Heer SoNNERAt ftaat binnen kort , van zyn jonge eehtgcnoote vcrzeld, eene nieuwe reis te ondernemen , waarvan, fchryfc zyn Ed, my, Thibet waarfchynK liet voorwerp zal wezen,  VERTAALER. Jx Alle deeze landen doortrok de Heer Sonnerat als een kundig waarnecmer , en hy maakte eene verzameling van alle voorwerpen , die hem zyne waarneemingen konden herinneren en bevestigen : dus deedt hy 'er zyne landgenooten getuigen van zyn. Hy bragt de fraaifte verzameling mede, waarin eene menigte tot hiertoe onbekende voorwerpen uit het dierpn- en planten- ryfc gevonden wierden. Hy plaatfte in 's Konings Kabinet meer dan drie honderd vogelen van verfchillende foorten , vyftig viervoetige dieren , eene reeks van kapellen en andere infekten , een aanmerklyk kruidboek , visfehen , kruipende dieren , en monfters van verfchillende houten. Met zulke bouwftoffen kan men niet misfchen , als men dezelve met orde en juistheid weet te befchryven , het algemeen een leerzaam en aangenaam werk medetedeelen, vooral, als men daar waarncemingen over de volkeren , onder welke men gereisd en * 5 ge-  x VOORBERIGT van den gewoond heeft, by kan voegen. — In hoe verre de Heer Sonnerat daarin geflaagd zy, is het Neêrlands publiek thans in ftaat te beoordeelen. De Vertaaling zal, hoop ik, door des kundigen die de moeite neemen het oorfpronglyke te raadpleegen , naauwkeurig bevonden worden. In een historiesch en aardrykskundig werk, als dit is, is myne hoofdbedoeling geweest myn Schryver zoo naby mogelyk te volgen. Ik heb ook gelegenheid gehad de kostbaar uitgevoerde Hoogduitfche Vertaaling van deeze Reize natezien , waarby de Leezer dit zal winnen, dat ik enige weinige aantekeningen , door den uitvoerer dier vertaaling in het werk ingelascht, en welke ik achtede den Leezer enigermaate nuttig of aangenaam te zullen kunnen wezen , alhier heb ingevoegd, fchoon ik andere heb agter wege gelaaten ; Ik heb zorg gedraagen deeze aantekeningen altoos te onderfcheiden van die weinige, welke ik zelf heb bygedraagen, en die  VERTAALER. xi die altoos door het woord Vertaaler van de nooten des Schryvers onderfcheiden zyn. Ik zoude myne aanmerkingen merklyk hebben kunnen vermenigvuldigen , indien ik de byzonderheden , door den Schryver opgegeeven, geduurig had willen vergelyken met hetgeen andere reizigers door die landen 'er van zeggen i doch dit doende zoude ik gemeend hebben het werk doui- onnoorlige herhaalingen nutteloos te vergrooten. Elk heeft zyne wyze van de zaaken te befchouwen , en zonder dat zouden geene twee reizen door een zelfde land onzen aandacht kunnen trekken ; het oogpunt van den een met dat van den anderen te vergelyken , is een vermaaklyk werk dat men den Leezeren zeiven moet overlaaten : dit is ook de reden dat ik fommige diergelyke aanhaalingen van den Hoogduitfchen overzetter niet heb willen plaatfen. Ik heb in bedenking geftaan of ik de Indifche naamen , op voorbeeld van den Hoogdukfehen Vertaaler , die volftandig ch in fci)l  xrr VOORBERIGT énz. w in «/ ai in (tl c in £/ v in veranderd heeft, eene nederduitfche fpeiling wilde g( even ; doch by nadere overweeging heeft het my toegefchenen beter te zyn die letterlyk te behouden gelyk de Heer S»nnerat die gefchreven heeft; hoe meer verandering men tog brengt in de woorden van eene taal, waarvan men de regte klank niet kent, hoe meer zy van hunne eigcnaartige uitfpraak afwyken , naardien het copyen naar copyen worden; het zy dan genoeg dit hier te waarfchuuwen ; zy, die de franfche uitfpraak niet kennen , zullen rja genoeg 'er by koomen, als zy ch als sjt ou als oe, enz. uitfpreeken» J. D. P. VOOR-  VOORREDEN VAN- DEN S C II R Y V E R. 7 ± k was met voomeemens dit werk in deezen tyd uittegeeven, naardien andere onvermydlyke bezigheden het grootst gedeelte van mynen tyd wegneemen ; vermits ik, daarenboven, van ambtswegen, verpligt was binnen kort andere landen te gaan bezoeken, vreesde ik dat ik deeze uitgaave niet met de vereischte zorgvuldigheid zou kunnen beftieren; dan de begeerte om mynen landgenoot en myne waarneemingen medetedeelen heeft my vervoerd , en, zoo zy daar enig voordeel uit kunnen raapen, zal myn doel bereikt zyn, dewyl ik zoo zeer niet gereisd heb om myne nieuwsgierigheid te voldoen dan wel om kundigheden te verzamelen, en my zeiven nuttig te maaken. In het eerjle Deel befchryf ik een Volk, vermaard wegens zyne maatigheid en oudheid, en in het tweede Natieën, die door de ligging van het land, dat zy bewoonen, noodwendig betrekking heb-  xiv VOORREDEN hebben op den koophandel en de bezittingen der Franfchen in Afia. Men zal uit de gefchiedenis van Indië zien hoe dra eene willekeurige overheerfching en onderdrukking de Volkeren vernederen , hoe zy de lloeiendfte Staaten ontzenuwen 9 en het karakter van den mensch verlaagen ; de zagte en eenvoudige zeden der Indiaanen verdienden geëerbiedigd te worden maar hoe gelukkiger een Volk is , hoe meer zyne nabuuren het benyden zullen , en wreedheid , dwinglandy , en onkunde zullen altoos de deugd en het geluk verwyderen. Ik heb dat gedeelte van dit werk , dat over Indië handelt, in drie Boeken verdeeld. Het eerfte bevat alles wat tot het Schier-eiland van Indië betrekking heeft , zyne landbefchryving, zynen koophandel , de verdeeling der Indiaanen in Casten of Jlammen , de zeden van hun, die dezelve uitmaaken, hunne inwying, de gewoonten , welke men by de huwelyks- en begravenisplegtigheden waarneemt, de konflen , de taaien, de geldfpecien van de kust van Coromandel, den /maak , welken derzelver inwooners in zedckundige fabelen vinden, van welke ik een denkbeeld geef door enige Jïukken van dien aart te vertaaien. Het  van den S C H R Y V E R. xv Het tweede Boek geeft een kort begrip van de Indiaanfche fabelkunde , en toont derzelver overeenkomst met die der Egyptenaaren, der Grieken en der Romeinen. Na het karakter der Indiërs gefchetst te hebben , gaa ik over tot eene by zonder e befchryving van hunnen godsdienst , waarin ik dos zien, hoe het bygeloof millioenen menfchen, die voorhenen voor de wysfie der aarde gehouden wierden, en by welke alle Volkeren kundigheden kwamen opdoen ; onder fa overheerfching der Priefieren hebbe doen bukken : dat derde Boek bevat den godsdienst of het geloof der Indiaanen van de Kust van Coromandel, den eerdienst, welken zy den-Goden bewyzen, de overeenkomst van dien'. dienst met den godsdienst der Chineezen, Siameezen, en Peguaarien , de feesten, de plegtigheden , de bygeloovige gebruiken , hun gevoelen omtrent de fchepping der wereld en haare duuring, de wyze waarop zy den tyd verdeelen , wat . hunne gedagten zyn van de zielsverhuizing, het paradys, en de hel, de gefchiedenis , eindelyk , van de Indifche monnikken , zoo geëerbiedigd in die landen, welke zy met hunne bygeloovigheden en dweepery vervullen. De  xvi VOORREDEN De moeijelykheid om eene zekere orde en fchik* king in de onderwerpen van het overig gedeelte deezes werks te houden , heeft my doen heJluiten om elk gedeelte afzonderlyk op zigzelf te houden. Het eerfie gedeelte daarvan behelst eene Ver' handeling over de konften en wectenfchappen der Chineezen , met enige byzonderheden betreffende hunne zeden. In het volgend Hoofdftuk fchtts ik de ftaats* omwentelingen, zedcrt eene eeuw in de Koningryken van Pegu en Ava voorgevallen , de zeden der Peguaanen , en hunnen handel met de Europeefche volkeren. Dit Hoofddeel maakt een des te belangryker artykcl uit , om dat dit land zeer weinig bekend, en door geenen Reiziger onderzogt was. Het eiland Madagaskar is te digt by de Volkplantingen , die wy voorby de Kaap de goede Hoop hebben, om niet allen onzen aandacht bezig te houden ; dat hoofddeel bevat de zeden, de gewoonten, de konften van de inwooneren van dat groot eiland , en eene befchryving van deszelfs zuidlyke ftreeken. De byzonderheden , welke ik omtrent de Kaap de goede Hoop, de eilanden Ijle de France en Bourbon , de Maldivifche eilanden . CcyJon , Ma-  mn den S C H R Y F E R. xvit Malacca , de Philippynfche en Molukfche efi handen heb aangetekend , zyn niet zeer aanmerk* lyh, maar zy krygen egt er waardye door de waarheid der aangevoerde feiten. Ik heb vervolgens eene Tafel medegedeeld van de reis van het fchip , waarop ik my had inge. fcheept , van de winden , en van de zeemans waarneemingen, enz. Ik heb 'er eene kolom met aanmerkingen by gevoegd , waarin men de waarneemingen der landen , hunne ftnkking , de verbeteringen , die in de opgaave van deeze gemaakt moeten worden, en de waarneemingen van de lengte, als 'er gelegenheid was om die te doen * kan vinden. Ik eindig, eindlyk, dit werk door eene naauwkeurige befchryving van nieuwe voorwerpen uit de Natuurlyke Historie: zy zyn in drie hoofdver* deelingen verdeeld, en bevatten viervoetige dieren, vogelen, en planten. De Leezer zal noodwendig veele omftandigheden ontmoeten , welke reeds door verfchillende fchryveren zyn opgegeeven , hetgeen dan na. dere bewyzen daaromtrent zal uitleveren. Ik heb niet getragt hetgeen ik gezien en waargenoomen heb optefieren $ ik zal 'er zelfs byvoegen dat een man , die zedert zyne vroege jeugd gereisd heeft, geene aanfpraak op eene fierlyke ftyl L Deel, *» / kan  xvin VOORREDEN ent. kan maaken ; het aangenaame dient maar al tè. dikwyls om het valfche te bedekken ; heeft dus dit werk het fchitterende niet van enige hedendaagfche fchriften, het zal egter eene betere verdienjie hebben, namelyk, de waarheid. IN-  INHOUD van het EERSTE DEEL. EERSTE BOEK. Van Indie. Inleiding. Bladz. i I. Hoofdstuk. Tafereel der Staatsomwentelingen in Indien voorgevallen zedert het jaar 1763 tot de verovering van Pondichery. . . . . ir II. Hoofdstuk. Van de kust van Coromandel. . , .31 III. Hoofdstuk. Van de kust van Malabaar. . . . 48 IV. Hoofdstuk. Van Suratte. . . -55 V. Hoofdstuk. Vm de verdeeling in Jlammen. . . 59 VI. Hoofdstuk. Vo,n de imvying der Indiaanen. . . 90 * * 3 VII.  tt* INHOUD. VIL Hoofdstuk. Van de huwelyken der Indiërs. . Bladz. 94 § I. Van het huwelyk in Pariam. . 9,8 § II. Van het huwelyk in Cinnigadaram. 100 § III. Van de huwelyks plegtigheden. 103 VIII. Hoofdstuk. Van de lykplegiigheden. . laï IX. Hoofdstuk. Van de konften en handwerken der Indiaanen. * Van enige eenvoudige en matige werktuigen, waarvan zig die volkeren bedienen. 145 X. Hoofdstuk. Van de Geneeskonsi, der Indiaanen. . 157 XI. H o o b D s T u k. Van de Sierrekunde der Indiaanen. . $74 XII. H o o f d s t o K. Van de taaien ei} het fchrift der Indiaanen, en van die der Tamoulers in liet byzonder. 1^8 I. A R t y k e l. Van de Taaien, . , -178 I. *F-  1 N H O Ü D; tif I. Afdeeling. Van de Jndiaanfche Taaien in 't algemeen. Bladz„4i78 II. Afdeeling. Van de Tamoulfche Taal. . ,182 § I. Van de Letteren in het algemeen. 183! § II. Van de medeklinkers . .188 § III. Van de Klinkers. . .192 % IV. Van de verandering van de letteren in andere. . . 194 § V- Van de Samscroutamiche letteren. 19^' II. A r t y k e l. V-an het Schrift, . . .197 XIII. Hoofdstuk. Zedekundige Fabelen der Indiërs. . f .?[i99 XIV. Hoofdstuk. Van de Geldfpecïén. . . . 209 TWEEDE BOEK. inleiding tot den godsdienst der indiërs of kort begrip van hunne fabelhistorie. I. Afdeeling. Van de Goden. . „ , 2ij ** 3 § I-  gn, I N H O U D, § I. Brouma. , . . 218 § II. VlCHENOU, . . . 225 § III. Chiven. . , .253 II. Afdeeling. fan de Halve-Goden. , , ,270 REIZE  r e i z é NAAR DE OOST-INDIEN en CHINA. eerste boek. van i n d i . e. INLEIDING. F J—/en ieder volk rekent zyne herkomft van een waaren of verdigten oorfprong; maar die der Indiaanen verliest zig geheel in de duifternis der tyden; en men is in dat ftuk, gelyk omtrent'zoo veele andere, genoodzaakt zig enkel met gislmgen. te behelpen* De Ouden befchouwden de Indiaanen als de eer* fte bewooners der aarde. Schoon men de waarheid van dit gevoelen niet betoogen kan, heefc het ten minften alle kenmerken van waarfchynlykheid, die het aanneemlyk kunnen maaken. Men heeft inde* daad reden om te denken, dat de eerfte kinderen der Natuur de voorwerpen haarer weldaadigheid /. Deel A moe-  % Inleiding. moeiten zyn. Het was noch het kille Noorden, noch de brandende Zandwoeftyn van Lybie, welk zy hun tot een wieg fchikte: de grond, die hen zag voortkoomen, moest overvloedig en zonder arbeid hunne benoodigdheden verfchaffen, en zy waren niet beftemd om dien met hun zweet te befproeijen. Het is Indië alleen, dat de fpooren van deeze oorfpronglyke .vrugtbaarheid aanbiedt; alle andere gedeelten des aardkloots fchynen zoo veele veroveringen, der onvrugtbaarheid onttrokken; het zyn dan ook de Indiaanen, welken men het regt van eerstgeboorte moet toekennen , dat zy nog daarenboven zouden kunnen ftaaven door het getuigenis der Hebreeuwfche boeken, als waar in gezegd wordt dat de Phifon, de Tiger, de Ganges, en de Euphraat in het aardfch Paradys hunnen gemeenen oorfprong hadden (V). Ik ( Biörin tot Cachemire uitfirekt.  Inleiding. 7 het Noorden gekoomen ware om zig in Indië te verfpreiden; maar in wat tydperk is het van het gebergte van Tibet gedaald ? Indië gaf in den tyd van zyn luider alle andere volkeren godsdienften en wetten. Egypte en Griekenland waren het en hunne fabelen en hunne wysheid verfchuldigd. Men is ongetwyfeld verwonderd een Volk, zoo vermaard in de oudheid, daarna in onkunde en vernedering te zien vervallen; maar kon het zulks ontgaan? en is zyn tegenswoordige ftaat niet een noodzaaklyk gevolg van zyne omftandigheden ? Een ryk land, alwaar alles fchynt mede te werken om 'smenfehen verlangens te voldoen, moet weldra het bloedig toneel des oórlogs worden. Dit was ook het lot van Indië. Deszelfs jaarboeken zouden oneindig belangryk zyn, maar in de onmogelykheid waar in men is van de noodige bouwlbffen tot zulk een werk te vinden, is men byna altyd gedwongen zig met gistingen te vergenoegen. Om intusfehen mynen Leezeren een juist denkbeeld te geeven van een Volk, zoo waardig gekend te worden, heb ik de alom verfpreidde narigten , die gefchikt zyn om de omwentelingen, welke het in verfchillende tydperken ondergaan heeft, te doen zien, zorgvuldiglyk verzameld. Ik heb my voornamelyk toegelegd om zynen godsdienst, zyne gebruiken, zyne tegenwoordige gewoonten en zyne heilige boeken te leeren kennen, omdat men A 4 alle  ? Inleiding. alle reden heeft te vermoeden dat deeze zyne zinnebeeldige gefchiedenis bevatten. Ik ben egter wel bewast, hoe moeijelyk het zy een naauwkeurig en juist narigt van de godsdienstoefening der Indiërs te geeven. Men zoude daar toe de plêgtigheden en byzondere gevoelens van elk volk moeten befchryven, dat het fchier-eiland aan deeze zyde van de Ganges bewoont, en nog zoude men een onvolkoomenwerk geeven, vermits in dezelfde ftad, in dezelfde ftam, lieden, dezelfde wetten, dezelfde gebruiken onderworpen, en dezelfde feeften vierende, omtrent den voorrang hunner Godheden niet overeenftemmen. Ik heb, zoo veel my mogelyk was, getragt hunne denkbeelden overeen te brengen, om daaruit hunne gefchiedenis optemaaken. Zy hebben dit met elkanderen gemeen, dat zy dezelfde voornaame Goden onder dezelfde naamen erkennen, gelyk Erouma, Vichenou en Chiven (Vz), dat zy hetzelfde gevoelen hebben omtrent de ziel, hsare verfchillende verhuizingen van het een lighaam in het ander, en dat zy dezelfde boeken voor heilig houden, welke zy zeggen dat alle de gronditukken van hunnen godsdienst bevatten. De dwaalende begrippen aller volkeren worden . , ver- (a~) Broijma is God de Schepper, Vichenou God de Onderhouder, en Chiven God de Verdelger. Zie /«diaanfche Mythologie 11. B.  Inleiding. 9 veroorzaakt door het vergeeten van hunne natuurlyke taal. Als deeze in onbruik is geraakt, maaken de Verklaarers haar verder geheel onverftaanbaar, De Bramaanen van elk land hebben in hunne uitleggingen van de eerfte heilige boeken ongerymde en belagchelyke fabelen ingelafcht, welke zy meenden aangenaam te moeten zyn aan hun, welken zy' die vóórpredikten. Van daar die verfcheidenheid van gevoelens omtrent de geboorte, de daaden, den naams-oorfprong hunner, zelfs ^oornaamfte, Goden, dat groot verfchil van feesten en plegtig* heden, die oneindige menigte van mindere Goden, halve Goden, en Heiligen, die, even als de heilige dieren van Egypte, op de eene plaats gevierd en aangebeden worden , terwyl zy op eene andere veracht of onbekend zyn. Met dit al is de verftandige Indiaan geen afgo, dendienaar. Hy veracht de vertellingen, welke de Bramaanen üitftrooijen om het onkundig volk te onderhouden : hy aanbidt een oneindig Opperwezen, van welk alles een deel is; vraagt men hem hoe hy zig dat voorftelle, hy antwoordt zonder bedenken : ,, Het is my even onmogelyk het te „ verbeelden, als U de ftem te vertoonen, die ten j, mond uitgaat, of het geluid, dat eene klok geeft: „ dithoorenwy, en zoo ook verkondigt my alles „ een opperst Wezen, zonder dat ik het daarom „ kan omfchryven of onder eene zinnelyke gedaante affchilderen." Heb ik in myn werk niet kunnen opklimmen tot A 5 den  10 Inleiding. den oorfprong der Indiaanen, myne nafpeuringen zullen ten minften dienen om de eerfte vorderingen der konften en weetenfchappen, en de verfchillende omwentelingen} welke zy ondergaan hebben, kenbaar te maaken : zy zullen ook den invloed dier oude Volkeren op hunne nabuuren bepaalen, en tot de beflisfing van een vraagftuk dienen, dat tot nu toe voor onoploslyk is gehouden, te weeten, of de Chaldeen, de Egyptenaars, enz. hunne kundigheden van de Indiaanen ontvangen, dan of deeze de hunne van die verfchillende Volkeren ontleend hebben. Ik ben verfcheiden geleerde mannen myne dankerkentenis fchuldig, die my in deeze myne onderneeming hebben bygeftaan, en my hunne nafpeuringen over het Volk, onder welk ik reisde, hebben medegedeeld. Ik erken met vermaak dat ik zonder die, welke de Heer Martin, gewezen Raadsheer van den Raad van Indië, my wel heeft willen byzetten, en zyn aanhoudende arbeid geduurende myn verblyf in Indië, niet dan een zeer gebrekkig werk over den godsdienst der Indiaanen zoude hebben kunnen geeven. Het geval heeft my niet minder gediend: Ik bezat de gewaande overzetting van den Ezour-Vedam, welke men in de boekery des Konings vindt; ik liet die een geleerden, maar dweepzugtigen Breimaan leezen, en alzoo dat werk naar zyn oordeel niet genoegzaam was om my dat begrip van zynen godsdienst te geeven, dat hy my wenfehte mede te dee-  Inleiding. jj deelen, rekende hy zig verpligt my deszelfs geheimnisfen te ontdekken. eerste hoofdstuk. Tafereel der Staats-omwentelingen in Indië voorgevallen zederl het jaar 1763 tot de verovering van Pondichery. Indië heeft het lot van alle groote Staaten ondergaan: een zoo wyduitgeftrekt land kon niet lang onder de beheerfching van óénen blyven; binnenlandfche partyfchappen begonnen het te verdeden, en de Europeefche Volkeren lagen de laatfte hand aan deszelfs vaneenfcheuring : het was meer het gefchut dan de AfiatifcheStaatkunde, dat den troon van den Mogol deedt wankelen; het maaktè den Vorst tot een flaaf van zyne rebelleerende onderdaanen en der Europeaanen, die tot in de hoofdftad van zyne wyduitgebreide Staaten konden doordringen. Zedert Indië den Europeaanen bekend is, heeft het fteeds hunne onverzaadlyke heblust opgewekt; beurtelings overwinnaars en overwonnene hebben zy altyd getragt eikanderen daar afbreuk te doen. Elke natie heeft by uitfluiting van alle andere, op de boorden van den Ganges haaren zetel willen vestigen. Den Portugeezen gelukte zulks het eerst; maar zy wierden welhaast verdreven door de Hol-  12 Reize naar de Ooft-Indicn en China. Hollanders, die zig van hunne bezittingen meesters maakten, en zig op hunne puinhoopen verhieven. De Franfchen fpilden veel bloed en fchatten om zig daar vast te vestigen, en mogelyk zouden zy daar toe gekoomenzyn, indien de verdeeldheden, tusfchen Dupleix en La Boürdonnais ontftaan, hunnen handel niet bedorven, en alle hunne voordeelige ukzigten niet hadden omverre geworpen. De Engelfchen, hunne Opvolgers, deeden weder naar het minder tyrannig juk van andere natiën wenfchen; zonder te fchynen de opperheerfchappy in handen te hebben, oefenden zy, onder de fchaduw eens fchynkonings, welken zy met den eernaam van Nabab verfierden, de llrengfte en willekeurigfte overheerfching, en begingen de verfoeielykfte knevelaryen. Deeze bovenmaatige geweldenary. by allerhande foorten van plaagen, welke de Indiaanen ondergingen, gevoegd , veranderde hun land in eene wyde woefteny , waarvan de helft, weleer door vrye menfehen bebouwd, thans alleen door wilde dieren bewoond wordt. • Hoe meer kosten de Engelfchen in Bengale en aan de kust van Coromandel maakten, hoe meer zy zig verrykten, naardien zy de afpersfingen vermenigvuldigden naar evenredigheid van hun uitgefchoten geld. ■ Toeri zv te Madras alles in het werk ftelden wat met mogelykheid uittevinden was, om die ftad te verfterken, vergenoegden zy zig met den Nabab de noodzaaklykheid voortehouden van eene plaats te hebben, die hen in ftaat ftelde hem  Eerjle Hoofd ftuk. ig te onderfteunen en op zynen troon te handhaven. Om deezen gewaanden dienst te erkennen, verdubbelde hy de imposten, en als de onkosten twee millioenen beliepen, was hy verpligt vier millioenen te betaalen. Deeze onderhoorige dwingeland was oorzaak van het bederf van zyn ryk; maar hy bleef niet ongeftraft, want hy wierdt zelf het flagtoffer zyner ongeregtigheden en de fiaaf van dat Volk, welk hy befchermd hadt. De Engelfchen zouden thans onmeetlyke geldfommen uit Indië kunnen trekken, indien zy zorg gedraagen hadden den grooten Raad van Calicuta (a) beter te verkiezen; maar de hoofden van dien Raad bekoomen meestentyds hunne plaatzen door kuiperyen ; de meeste zyn in hoedanigheid van bedienden der Maatfchappy naar de Volkplantingen overgegaan, en hebben zig in verfchillende posten verrykt. Aan de ongeregtigheid gewoon, zonder de menfehen te kennen, zonder te weeten welke hunne pligten omtrent hen zyn, neemen zy op zighen te bellieren: door duizend laagheden, van vier of vyf andere bedienden, die met den naam van Raadsheeren pronken, goedgekeurd, bezwalkenzy de eer der natie, welke zy voorftellen. Zedert den laatflen oorlog onderging Indostange- duu- (V) De hoofdplaats van de Engelfche bezittingen in Bengale. De Engelfchen zeggen en fchryven fomtyds Qolgota.  14 Reize naar de Ooft-Indiën en China, duurige Staats-omwentelingen. De Noordfche Volkeren hadden eikanderen om nieuwe dwingelanden vermoord : die van het Zuiden , door enige ftruikrovers opgeruid, hadden de hoofden hunner Vor* ften op prys gezet, en hunne Koningryken overrompeld. In hetZuidlyk gedeelte hadt Ader-AliKan (a), na het vermeesteren van Mdisfour, zyne veroveringen tot aan de kust van Malabaar voortgezet, en zig tot Keyzer doen verklaaren : hadden de Maratten zig niet tegens zynen verderen voortgang verzet, zou hy zig geheel Indië onderworpen hebben. De Europeefche natiën zelve konden hem geen vrees aanjaagen , naardien hy in den omtrek van Goudehur (b) den Engelfchen fchatting kwam afpersfen, terwyl zyne benden de geheele kust verwoesteden , en hunne woede door vuur en zwaard tot onder de muuren van Madras (c) verbreidden. Het Koningryk Maduré (d) ondervondt ook alle de ysfelykheden van den oorlog. Kansaeb, Hoofd van dat Gewest, moede van onder eene tyrannige over- (a~) Moorfch Vorst, die ook bekend is onder de naamen van Endernek en Aider. (A) Engeifch Komptoir, vier franfche mylen ten Zuiden van Pondichery. (V) Hoofdlkd van de Engelfche bezittingen op de kust van Coromandcl. () eenen kostbaaren oorlog te voeren tegens enige inlandfche Vorften, en tegens AderAli-Kan. Qm die plaats te behouden, voir denzy zig genoodzaakt troupenvan Ceylon en zelfs van Batavia te ontbieden, terwyl de Engelfchen, onder den naam van den Nabab, Negapaindtn, hunne hoofdftad op de kust van Coromandel, blokeerden, en fterk benaauwden. De (a) Dit geval errinnert ons aan- de doorïugtige Keyzerin, welke de Franfchen zoo veel erkentenis fchuldig zyn, en welker gedagtenis haar altoos dierbaar zal wezen. Men weet dat zy in eene diergelyke omftandigheid even zulk een reddi.igs-middel in haare moederlyke tederheid vondt. (b~) Hoofdftad der Hollanders op de Malabaarfche kust.  Èerfte Hoofdftüh 17 De Franfche bezittingen bleeven ook niet vry Van beroeringen. De Graaf Duprat , Commandant van Mahé (a), maakte zig meester van Calicat (è) op verzoek van den Samorin, die door Ader-Ali Kan ftondt aangevallente worden;maar die Vorst wreekte zig kort daar op door den Kolaftri (V) hulptroupen te zenden, die Mahé geldfommen afperste, omdat de Franfcben den Vorst Coringote-Nair (d) onderfteunden, dieweigerig was hem fchatting te betaalen. TeSurate dreeven de Engelfchen hunne ftoutheid zoo verre, dat zy zelfs de mast van de franfche vlag omverre haalden; in Bengale dempten zy de graften, welke de Franfchen teChandernagor, hunne hoofdplaats, ter afcapping van het water gegraaven hadden. Zy noodzaakten hen daarenboven om dertig ftukken gefchut , die in die plaats waren, om eerfchooten te doen, weder intefcheepen, en lieten hun flegts eene wagt van honderd (V) Franfche fnétory op de kust van Malabaar. (£) Indiaanfche ftad, de zetel der Samorins of Keyzers van de kust van Malabaar. De vier Europeefche natiën, die in Indië handel dry ven, hebben daar elk eene Loge, voor welke zy hunne vlag laaten waaien. (O Hy is by de Indiaanen bekend onder den naam van Prins van Chériquel. De naam Kolastri betekent in de landstaal Groet Patriarch.. ([cT) Die Vorst regeert onafhangiyk over een land van drie a vier franfche mylen, dat >zm.Mahé grenst. I. Deel B  18 Reize naar de Ooft-Indiën en China. derd Zwarten, om orde in het Komptoir te houden. Tanjaour (a) hadt geene mindere wisfelvalligheden ondergaan. De Vorst van datryk, de eenigfte erfgenaam derMaratfche kroon, hadt zyn klein gewest, dat tot nu toe gelukkig en vreedzaam geweest was, een onmeetlyk, maar door geftadige oorlogen geteifterd, land voorgetrokken. In de onlusten van Indojlan was zyne hoofdftad de eenigfte, welke men met vreden gelaaten hadt, en zy was dieswegens de ftapelplaats der rykdommen van dat (V) Een Koningryk veertig franfche mylen ten Zuidwesten van Pondizhery. Tanjaour (*) is zonder tegenfpraak de tuin van Indië. Het wordt door verfcheiden takken van den Co/ram, die zynen oorfprong in het gebergte Gates heeft, befproeid. De Koning is niet van de Caste of flamrae der Bramaanen, gelyk de Heer Le Gentil gemeend heeft. Een Bramaan kan geen Koning zyn, hy kan een Staat bellieren, maar hy kan geen krygsvolk bevelen geeven. De Koning van Tanjaour is van Maratfche afkomst. De Mogols, die byna alle Volkeren van Indië in boeijen geflaagen hebben, waren niet in Tanjaour doorgedrongen ; en het is zeer kort geleden dat Ader-Aü Kan Maduré bemagtigd heeft, dat door een Heidenfchen Koning geregeerd wierdt. De Kolastri regeert, wel is waar, fchoon van eene (lamme der Bramaanen, over een gedeelte van de Malabaarfche kust, als Groot Patriarch; maar hy voert nooit het bevel over legers. (*) Eigenlyk Tranfcbaur.  Ëerjïe HoofJJïuh '10 dat uitgeftrekt land geworden: deeze ophooping van fchacten wekte de plonderzugt d.t Engelfchen; de Raad van Madras wilde zig die toeëigenen. De Engelfchen ondernamen de verovering van Tanjaour onder den naam des Nababs, belegerden de hoofdftad, en, hun tyd waarneemende op een feestdag der Heidenen, beftormdcn zy dezelve zonder wederftand te ontmoeten, en drongen door tot aan den Dorbar (a), alwaar zy den Vorst en zyne vrouwen vonden. De onfchatbaare rykdommen, welke zy daar buit maakten, wierden onder de bedienden der Maatfchappy, elk naar zyn rang, verdeeld , en de Nabab , de Oost-Indifche Maatfchappy, noch de Engelfche natie trokken enig voordeel uit dien vyandlyken aanval* De Lord PiCot, dezelfde die Pondkhery in de lugt hadt Jaaten fpringen, nam deeze omftandigheid waar om een aanzienlyk vermogen te herwin* nen, dat hy te Londen verfpild hadt* Hy verzogt nadruklyk om naar Indië te mogen wederkeeren» en Tanjaour zynen eerften meester, die tegens het regt der Volkeren aangetast, overwonnen, en beroofd was, wedertegeeven. De Maatfchappy van Indië liet niet na zig daar tegens te kanten; maar de Koningsgezinder! kregen de overhand, en Lord Pigot vertrok met zyn ouden rarig van Gouverneur van Madras. By zyne aankomst deelde hy den 00 Gehoorzaal, alwaar des Konings Raad vergadert, B 2  20 Reize naar de Ooft-Indien en China. den Raad zyne last mede : deeze vergadering, uit kooplieden beftaande, die ontzagchelyke fommen uit Tanjaour trokken, en welker hebzugt nog niet voldaan was, wilde nooit in de wedergaave van dat Koningryk ftemmen. Lord Pigot vervulde des niet te min het oogmerk zyner zending. Hy hadt de ftoutheid door Pondichery te trekken, en eenen geheelen dag door die wederopkoomende ftad te wandelen, welke hy weleer tot een puinhoop gemaakt, en welker inwooneren hy bedorven hadt. Franfchen ! gy beweesd by die gelegenheid dat, zoo dra de vrede gefloten is, alle vyandlykheid uit uwe harten verbannen is; Gy ontvingd hem met open armen, gy liept hem zelfs te gemoet om hem te zien voorbygaan en hem te leeren kennen. Uwe huizen, welke hy ter neder geworpen hadt, waren ondertusfchen nog niet weder opgebouwd, en gy waart nog niet uit de ellende gered, waarin hy U gedompeld hadt. In Tanjaour gekoomen zynde was zyn fortuin welhaast weder herfteld door de ryke gefchenken, welke men hem deedt. Hy gaf het ryk zynen wettigen heer wederom, zig alleen het fort behoudende, in hetwelk hy een Engelfch garnizoen plaatfte, onder voorwendzel van het te verdedigen. De wangunst van den Raad van Madras berstte weldraa uit. Men wilde de verrigtingen van den Lord niet wettigen, hetgeen den Raad in twee partyen verdeelde: die aan de zyde van Lord Pigot was de zwakfte, en zyne tegenpartyders in hunne ftaats-  Eerfte Hoofdftuk. 2T ftaats-papieren gevonden hebbende, dat de Gouverneur niets onderneemen mogt zonder goedkeuring van den Raad, zetteden hern af, fchortten zyne aanhangeren in hunne ampten op, en benoemden den Heer Straton in zyne plaats. Dien zelfden dag wierdt Lord Pigot door den Generaal Stewart verraaden, en naar den Grooten Berg (a) gevoerd, alwaar men zorg droeg het oog op hem te houden. Men zag weldra dat men te wyd gegaan was. Men ontving bevelen van Europa, die den Raad herriepen, en den Lord in alle zyne regten herftelden; maar hy was reeds door vergift geftorven. Het was ten naaften by op dien tyd dat de Heer de Beixecombe den Heer Law de Lauriston kwam vervangen in hoedanigheid van Gouverneur Generaal van de Franfche bezittingen. Deeze man, regtveerdig zonder zwakheid, won welhaast aller achting in Indië; alle Vorften lieten hem over zyne aankomst geluk wenfchen; Mahamet-Ali (b), de vyand der Franfche natie, volgde hun voorbeeld, en (a~) Een berg, vier franfche mylen ten Westen van Madras , aan welks voet de Maatfchappy en veele inwooners dier ftad lusthuizen hebben; op den top vindt men eene Roomfche Kerk , ter eer van den Heiligen Thomas gebouwd , alwaar men wil dat hy eenige Wonderwerken gedaan heeft. (£) Nabab van de Provincie Arcate, onder welke Pon* dichery behoort. B3  22 Reize naar de Ooft-Indiën en-China. en zondt hem eene vry aanzienlyke fom ten gefchenk, welke hy weigerde aan te neemen, ten antwoord geevende, dat een Franfch Officier alleen door zynen Koning kon verrykt worden. De eerfte jaaren van zyn beitier waren vreedzaam. DeFranfchen, door de tnuftaaten van den laatften oorlog binnen zeer enge paaien beperkt, hielden zig bezig met de muuren van Pondichery te herbouwen. De droevige puinhoopen dier iLid, weleer het toneel der overwinningen, door eenen Dumas, door eenen Dupleix bevogten, vertoonden nog het jammerlykst fchouwfper. Haare handel kwynde zedert de affchaffiqg der Maatfchappy. De Kooplieden, drie of vier in getal, waren niet vermogende genoeg, om de fchepen te bevragten', die aan die kust landden. De eigenaars konden daar niet meer dan enige baaien laaden, en vonden zig genoodzaakt in de nabuurige fatloryen de overige bevragting hunner fchepen te gaan bedelen, hetgeen den Engelfchen den uitvoer van die fchitterende rykdommen gemakkelyk maakte, die zy aldaar in zeer korten tyd overgaarden. De Engelfchen, overwinnaars en béheerfchers van Indostan, fchecnen zig in het eerst alleen op den handel töeteleggen, en om hunne ontwerpen van invallen en veroveringen te verbergen, fcheenen zy de Koninglyke magt te verfmaaden : onder deezen bedrieglyken dekmantel fchreeven zy alle Volkeren wetten voor, gaven den Koningen bevelen, deeden hen op den minden wenk beeven, en, on-  Eerfte Hoofd/luk. 23 onder den naam van befchermers, bragten zy Volkeren in flaverny, die door de gewoonte zagtmoedig en bevreesd geworden waren. De eenigfte handeldry vers in Indië genooten zy vreedzaam een inkoomen van drie honderd millioenen, van welke een gedeelte befteedt wierdt om de talryke legerbenden , welke zy genoodzaakt waren in hunne plaatzen te onderhouden, te betaalen, met het ander gedeelte verrykten zig 's Compagnies bedienden. Gelukkig in alle hunne onderneemingen, hadden le Engelfchen llegts te wenfchen en zy Haagden, naar men moet erkennen dat zy egter meer geluk lan wysheid hadden; want als men een aandachtig )og op hunnen Raad van Indië flaat, zoekt men te 'ergeefsch naar het werktuig, dat zoo veele fpring'eêren in beweeging bragt. De Hollanders en Deenen, vreedzaame aanfchouvers van de onlusten in Indië, van tyd tot tyd coor de Engelfchen gedrukt, dreeven hunnen landel in vrede. Te zwakke mededingers om tbr Engelfchen jalouzy optewekken , liet die natie hm toe het uitfchot hunner manufactuuren optektopen. Alles fcheen eene duurzaame vrede te voorfpellei, wanneer de Engelfchen, zonder de Franfchen dei oorlog te verklaaren, beflooten zig van hunne bedttingen meefter te maaken, en hen geheel uit Inde te verdryven. Zy ontnamen hun na den andenn Chandernagor, Karikal, namen de OpperB 4 hoof-  24 Reize naar de Ooft.Indi'èn en China. hoofden van de loges van Mazulipatan, Tanaon, Surate (a) gevangen, en begonnen in de maand Judv des jaars 1778 ce Pondichery de eerfte vyandlykheden. Eene zoo plotfelyke vredebreuk en vyandlykheid vervulde de harten der inwooneren mee den uiterften fchrik. De plaats ftond aan alle zyden voor den vyand open, was van alle hulp verfteeken en van O) Hoe haatlyk zulk een gedrag ook zy, zal men zig egter minder daar over verwonderen, als men acht flaat, in welken flaat de Engelfchen zig toen in Europa bevonden, Men zal moeten toeflaan dat het hun belang was dus tc handelen, om zig in een land te handhaven, dat Juin on meetlyke inkomfteu oplevert. De oorlog was niet vei klaard; maar men kondigde dien hun aan als aanftaaode ei onvermydlyk, en zy waren door de onlusten in Nieuw Engeland verzwakt. Hunne Agenten in Indië konden geo ne hulptroupen uit Europa verwagten , zy wisten daarente gen dat de Franfchen Volk van hk de France zouden om vangen : deszelfs ontfeheeping kou nergens anders dan t: Pondichery gefchieden; het was hun belang zig van dè plaats meefter te maaken, daar door ontnamen zy den Fra;fchen byna alle hoop van zig geduurende dien oorlog n Indië te vestigen. Als zy die plaats eens in bezit hadtle: wierdt 'er een aanmerklyke raagt vereifcht ora hen wetr te verdry ven, en als men eene ontfeheeping van tronpenen krygs-ammunitie doen moet, ontmoet men onverwagte Enderpaalen, die dikwyls de best ontworpene bellekken kvalyk doen uitvallen.  Eerfte Hoofdftuk. 25 van geld ontbloot. Het aandenken aan de voorledene rampen, welker fpooren nog aanwezig waren, verdubbelde de vrees van die te zien vernieuwen. Verfcheiden Indiaanen, zig de onmenfchlykheid der Europeefche natiën errinnerende, gingen met vrouw en kinderen ter ftad uit. Andere, hunne hoop op de algemeenehoogachting, welke de Generaal Bellecombe genoot, vestigende, hielden zig te vreden met hunne goederen naar onzydige plaatzen te verzenden, en beflooten den uitflag dier belegering aftewagten. Hoe grooter de zwaarighedcn zyn, hoe fterker zy den man doen uitfchitteren, die dezelve met moed en beleid te keer gaat. De Heer de Bellecombe nam zyne maatregelen met verftand, en bragt dezelve met fpoed ten uitvoer. De plaats wierdt genoegzaam met levensmiddelen voorzien: vyf duizend werklieden wierden aan de vestingwerken gebezigd, en in den tyd van ééne maand waren de graften gegraaven, de wallen opgeworpen, en de bolwerken in ftaat de ftad te verdedigen. Eene buitengewoone regen overftroomde de velden , en bragt tot zeven of agt voeten water in de graften, de fchepen, eindelyk, die op de reede lagen, wierden gewapend om het vyandlyk efquader het hoofd te bieden. Op den agtften Augustus kwam het Engelfch leger , uit vier en twintig duizend mannen beftaande , en onder het bevel van den Generaal B 5 Mün-  n6 Reize naar de Ooft-Indiën en China. Munro , zig nederflaan op den heuvel («) ééne franfche myl van Pondichery. Te zelfden tyd verfcheen het Esquader van vyf fchepen voor de reede. Des anderen daags ging het Fransch Esquader, van gelykefterkte (i), onder zeil om het te bevegten. Weldra naderden zy eikanderen , en bevonden zig, niet verre van de reede, naby genoeg om het gevegt aan te vangen. Men kanonneerde elkanderen een uur lang zeer heftig. De Commodore wierdt zoodanig gehavend dat hy genoodzaakt was de vlugt te kiezen. De Commandant van de Franfche divifie zoude zig met roem overlaaden hebben, hadt zyne eerzugt zig niet vergenoegd met (ri) Men noemt le Coteau, den keuvel eene kleine keten bergen , ééne franfche myl lang, en aan welker voet de inwooners van Pondichery lusthuizen gebouwd hebben. Hy dient den fchepen," die de kust naderen, om dezelve te verkennen. (£) Le Brillant van vier en zestig flukkcn, het fregat la Pourvoyeufe van veertig Hukken, het fregat le Sartine van vier en twintig Hukken, le Lawifton, een byzonder ichip van agt en twintig, en le Brijfon van zes en twintig flukken. Het Engelfch Esquader beflondt uit de Ripon van zestig flukken, dat door den Commodore Vernon gevoerd wierdt, de Coventry, een fregat vau agt en twintig Hukken, de Cormoran, een fregat van veertien flukken, de Sixhorfe en de Valentin, fchepen van de Maatfchappy, ten oorlog uitgerust, van agt en twintig flukken.  Eerfte Hoofdftuk. 27 met dien van meester van het flagveld gebleven te zyn; want hy zoude zynen vyand ongetwyfeld veroverd hebben, ware hy hem in zyn aftogt gevolgd. Door dit gedenkwaardig gevegt bevondt. zig Frankryk in ftaat den Engelfchen het gebied in Indië te betwisten; doch zig by het zwak voordeel dat hy behaald hadt, bepaalende, naderde hy de reede om zyne gekwetfte aan land te zetten, en men zong een Te Deum tot dankzegging voor de overwinning. De Fraufchen hadden den tyd van vier en twintig uuren hoop van wederom in een gedeelte hunner oude bezittingen herfteld te worden. Indien het Engelfch esquader ware geflaagen geweest, zou de Generaal Munro genoodzaakt geweest zyn het beleg optebreeken; de Franfchen zouden duizend mannen aan land gezet hebben, die, gevoegd by de hulptroupen, welke men van Isle de France ontvangen kon, en die, welke Ader-Ali-Kan en LaLé (a) konden leveren, ongetwyfeld eene groote' omkeering te weeg zouden gebragt hebben. Het zou niet moeijelyk gevallen zyn de Engelfche fchepen op de'reede van Madras te gaan verbranden, maar na dat gevegt, dat men voor eene overwinning aanzag, dorst de Zeemagt niets meer onderneemen. Zy hieldt zig ftil in een tyd dat zy werk- v00 Hoofd van eene party van vier of vyf honderd Franfchen , die in foldy van Mizamali ftaan.  a8 Reize naar de Ooft-Indiën en China. werkzaam hadt moeten wezen, en liet twee Engelfche fchepen , die met klein zeil Pondichery kwamen recognosceeren, niet weetende dat de vyandlykheden reeds begonnen waren, op de reede loopen. Zy zeilden naar Madras, alwaar zy hunne ladingen ontfcheepten, gelyk ook de troupen, welke zy daar aanbragten, en kwamen zig vervolgens by het esquader voegen. Toen zy Pondichery reeds voorbygezeild waren, maakten de twee Franfche fregatten jagt op haar, en vervolgden haar tot op de hoogte van Sadras, maar het verfchynen van het Engelsch esquader noodzaakte hen af te deinzen. Het fregat de Sartine raakte vervolgens door liegt manoeuvreeren van de Pourvoyeufe af, en wierdt door een vyandlyk fregat genomen. Op den twintigften dierzelfde maand verfcheen het Engelfch Esquader wederom voor Pondichery. De Franfche fchepen gingen onder zeil, en zeilden den geheelen dag fcherp by den wind om by haar te koomen: maar de flroomen deeden haar om de Noord vervallen. Het vyandlyk Esquader hadt den wind: hadt het draagende gehouden, zoo zoude het vroeg Haags hebben kunnen geraaken; dan het weigerde 't gevegt, hetzy het tegens den avond de zee-winden vreesde, die begonnen te waaien, het ~^zy het het franfche fchip VAimable Nanette, dat het met het aanbreeken van den dag in het gezigt van het Franfch esquader prys gemaakt hadt, niet wilde blootftellen om hernoomen te worden, hetzy het de oorlogsbehoeften, welke het nog tot het be-  Eerfte Hoofdftuk. 20 beleg ontfchepen moest, wilde behouden. Tot ons beklaaglyk ongeluk .verliet de Franfche bevelhebber des nagts de kust, en zeilde naar lüe de France. Het Engelfch esquader, toen meester van de ree, kwam daar ten anker, en blokeerde de plaats. Het ontfcheepte zyne ammunitie, terwyl de landtroupen hunne batteryen opwierpen. De Franfchen verdedigden zig dapper, en bedierven des daags de werken, welke de vyand des nagts opwierp. Ondanks de zwakheid der bezetting deeden verfcheiden uitvallen, op zyn pas door den Generaal Bellecombe bevoolen, den Engelfchen veel volks verliezen: men ontweldigde hun batteryen ; men vernagelde verfcheiden kanonnen en mortieren, en men bragt een metaalen zesponder in de plaats behouden binnen. Op den vyf en twintigften September bevonden zig de vyanden op het bovenfte der glacis, en begonnen aan de Zuidzyde op het bolwerk van het hospitaal, en aan de Noordzyde op het NoordWestlyk bolwerk bres te fchieten. Op den dertienden O&ober tapten zy de graften af, en maakten zig gereed om ftorm te loopen. De bres was groot genoeg, of liever de gantfche ftad was ééne bres: het garnizoen, tot vier honderd mannen verminderd, kon flegts eenen zwakken weêrftand bieden aan zulk een groot leger. De Generaal Bellecombe rekende nog op de hulp, die van Isle de France moest koomen; hy wagtte ook op de wederkomst van het esquader, vermits hy  / 30 Reize naar de Oofi-Indien en China, hy niet gelooven kon dat het de kust zou verlaaten hebben; maar hy wierdt uit den droom geholpen door een brief van den Kapitein van de Pourveyeufe, die , den Franfchen bevelhebber niet hebbende willen volgen, te Negapatnavi gebleven was. Geen ammunitie meer hebbende , zig van alle kanten verlaaten ziende, dagt die dappere Generaal aan eene goede capitulatie, om de bezittingen zyner medeburgeren te redden, en gaf op den agttienden October Pondichery aan den vyand over. De Engelfchen maakten 'er zig geen meester van dan na het verlies van vyf duizend mannen, onder welke zig vier honderd Europeaanen en vier en vyftig Officiers bevonden : hunne onkosten beliepen elf lacs Pagoden, die ten naasten by vyf millioenen Hollandfch geld uitmaaken. De verdediging dier plaats ftrekt den Heer de Eellecombe tot de grootfte eer : hy heeft zig altoos als een goed Officier gedraagen; hy liet nooit enige verlegenheid blyken , bevondt zig dikwyls op de bolwerken, moedigde de foldaaten aan, vertroostede die geene, welke in het hospitaal waren, en liet hen zorgvuldig oppasfen. Het is door zulk een verftandig gedrag , en door eene beftendige waakzaamheid dat hy zyn grooten naam , en de erkentenis der bewooneren van Pondichery verworven en verdiend heeft. TWEE-  Tweede Hoofdftuk. TWEEDE HOOFDSTUK. Van de Kust van Coromandel (*). D eeze kust heeft, zoowel als de Malabaarfche, groote Staatsveranderingen ondergaan. De listigfte Opperhoofden hebben aldaar opperheerfchappyen opgerigt ten kosten van die, welke zoo listig niet waren. Dus hebben wy, niet lang geleden, den Franfchen Gouverneur, meester van een gedeelte van Indostan, den titel van Nabab zien aanneemen, en zig de eerbewyzingen van zulk een Vorst laaten toezwaaien. De voornaamfte Komptoiren der Europeaanen op deeze kust zyn Pondichery en Karikal, die den Franfchen, Madras en Goudelour, die den Engellchen toebehooren; De Hollanders bezitten aldaar Negapatnam Qa), Sadras, Paliacate, en deDeenen Trinquebar. Daar zyn ook nog enige aanmerklyke Aldées of vlekken, gelyk Naour en Portenove, die den inlandfchen Vorften toebehooren. Pon. (*) Eigenlyk Tfchoromandalam van Tfchorm den naam van een Koning, en Mandalam een Ryk. Zie Verhandelingen van het Bataviaafch Genootfchap II. Deel. bl. 298. Vertaaler. O) By de Iaatlte vrede met Engeland is deeze plaats den Engelfchen gebleeven. Vertaaler.  32 Reize naar de Ooft-Indien en China. Pondichery ,de hoofdftad der Franfchen behoefde weleer voor de fraaifte fteden van Indië niet te wyken ; door de Engelfchen geheel verwoest zynde, heeft men die ftad zedert in een beteren fmaak herbouwd; men zag pragtige huizen uit de puinhoopen ryzen, de ftraaten wierden op regte lynen afgeperkt, en met boomen beplant, men bouwde een heerlyk paleis voor den Gouverneur, dat zyn uitzigt hadt op eene ruime exercitie-plaats , die met eene dubbele rei boomen omringd was; de vestingwerken waren nog niet voltooid, toen de Engelfchen dezelve vernielden. Karikal is, door haare ligging, gefchiktom eene hoofdplaats te worden. De Indiaanfche huizen zyn in die ftad zindelyker en beter gebouwd dan eigens anders; boomen aan wederzyde van de ftraaten geplant, bedekken die met hunne fchaduw, en de ftad is lynregt gebouwd. Digt by Tanjaour liggende, zou zy deftapelplaats van Indië kunnen worden ; verfcheiden groote Aldées of vlekken zyn van haar afhanglyk en betaalen haar fchatting; in één woord, die Franfche bezitting, welker grenzen zig tot aan de rivier Naour uitftrekken, is de eenigfte, die haare kosten goedmaakt. Derzelver bevolking zal in het vervolg aangroeijen, vermits het zeer zeeker is dat de handelaars en Banians van Naour zig by voorkeur onder de befcherming onzer vestingen zullen ter nederzetten, alwaar zy vryheid van handel en eene geruste bezitting hunner goederen zullen vinden. Het zou ge-  Tweede Hoofdftiih 33 geihakkelyk vallen een haven in de rivier te delven, en het water tot aan de ftads muuren tebrengen. In de nabuurige vlekken weeft men Iynwaaten, doch die flegter zyn dan die in het NoorSen gemaakt worden, neusdoeken, gingangen, en grove chitzen, welke de Hollanders koomen haaien en naar de Oost-kust vervoeren. Madras, of Fort Saint-George is zeer wel verfterkt, men zou eene groote legermagt nodig hebben om zig van hetzelve meester te maaken. Met Goudelour is het niet eveneens gefield: die plaats is buiten flaat om eenen aanval te weêrflaan; derzelver poorten worden door geen enig werk verdedigd; de muuren van gebakken fleenen gebouwd, en van geene graften voorzien, hebben eenen grooten omtrek, alwaar men fiegts enige bolwerken ziet, die volflrekt van gefchut ontbloot zyn. Negapatndm is de hoofdftad der Hollanders. Die ftad is zeer groot, even als Goudelour van graften onvoorzien, en fiegts van een flegten muur omringd; aan den zee-kant ligt zy geheel open. Het kasteel ligt aan de Zuid-zyde, ert fchynt, fchoon klein zynde, egter fterk te wezen, maar het is te digt by de ftad gelegen. Alle de koopwaaren, welke de Maatfchappy in Indië laat maaken, worden naar die plaats gebragt; daarvandaan vertrekken de fchepen gelaaden naar de plaatfen hunner destinatie. De ftad wordt door een zeer aangenaame rivier befpoeld; vaartuigen van twee-of driehonderd tonnen kunnen daarin loopen , en bevinden zig 'k Deel C daar  34 Reize naar de Oojl-Indi'ên en China. daar te allen tyde gedekt; derzelver water heeft de eigenfehap van de krabben te verfteenen; men ziet 'er dikwyls, die de verandering hebben ondergaat , maar het is moeijelyk zulke te bekoomen, die in hun geheel zyn. De inwooners raapen ze op, en bedienen zig 'er van in de Geneeskunde: als zy tot poeder geftampt, en in een drank gemengd zyn, fchryven zy dezelve het vermogen toe om van den ft een tegeneezen: zy willen ook dat zy het water helder en frisch maaken, als men dezelve daarin laat ftaan. 'sCompagnies tuin is buiten de ftad: men ziet in denzelven een vierkanten tooren, die zeer vervallen is, en byzonder hoog moet geweest zyn; hy behoudt nog zynen naam van Chineefche Pagode, omdat hy door de Chineezen gebouwd is ten tyde dat zy nog zelve den Indifchen handel dreeven. Sadras (a) is beroemd wegens zyne gingangen,' en zyne gedrukte katoenen, en Paliacate wegens zyne neusdoeken. De meeste der binnenlandfche fteden zyn fiegts hier en daar verfpreidde puinhoopen; men vindt 'er geen fpoor meer van de aloude vermaardheid van derzelver bewooneren. Naast de tempels, die groote gedenktekenen van de godsdienftige pragt, ziet men niet anders dan huisjes en hutten, die den ry- (a) Ook Sadraspatan genaamd. Noot van den Hoogd, Vert.  Tweede Hoofdftuk. 35 ryken zoo wel als den armen tot verblyfplaatzen verftrekken. Indië zal nooit tot zynen voorigen ftaat wederkeeren; de oorlogen hebben het ontvolkt, en de vreemdelingen hebben de fchatten weggehaald: al die nog enig geld bezit, brengt het in de bosfchen, of begraaft het in den grond, om het de roofgierige handen des overweldigers te onttrekken, en dat rampzalig volk heeft niets overig dan de herinnering dat het voormaals eens een vry en ryk volk geweest is. Men befteedt zyn vermogen tot het bouwen van rustplaatfen (Chanderies (a), op de wegen tot gemak voor de reizigers, die zig daarin tegens de ongemakken van het weder kunnen beveiligen. De Indiaanen befchouwen deeze daad als den Goden zeer aangenaam. Deeze rustgebouwen zyn van eene gothifche bouworde, men gebruikt aan de meeste geen ftuk houts: zy beftaan gewoonlyk uit een groot vertrek, dat fomtyds in twee verdeeld is, zonder deur noch venfters, maar geheel open aan deZuid-zyde; men ziet rondom aan dezelve eene gewelfde gallery; naast het gebouw, dat altyd by een bosch geplaatft is, is altoos een vyver en eene aan PoixéAR gewydde kapel, ten einde de rei- O) De Chanderies zyn in Indië het geen de Caravanferas in Perfie zyn, zy zyn zeer menigvuldig in deeze landen. [Anquetil noemt dezelve Chaudirs, Ives Choltres. Hoogd. Fert.~] C 2  36 Reize naar de Ooft-Indien en China. reiziger zig kunne reinigen en zyn gebed verrigten alvoorens hy zig op reis begeeft. In fommige dryft men zelfs de gastvryheid zoo verre, dat men hem Cange (a) ter verfrisfching voorzet. In de dorpen, die van de Europeefche fteden en van de zetels derNababs afgelegen zyn, heeft het volk nog een overfchot van de oude eenvoudigheid behouden. De opperfte wordt aangezien als de vader van alle; men is niet verpligt hem zyn hof te maaken, en niets onderfcheidt hem van de andere dan de magt om hunne verfchillen te beflegten. Gemeene landen, welker inkomften tot de onkosten van het vlek beftemd zyn, dienen om de openbaare werklieden te betaalen, gelyk ook tot het onderhoud der armen en der voorbytrekkende tooneelfpeelers. De landman, die zyn ploeg gebrooken heeft, heeft fiegts de noodige materiaalen te leveren, en de fmit maakt dien zonder dat hem zulks iets aan arbeidsloon kost. Toen de Koning van Frankryk de beftiering van Indië op zig nam, wilde de Intendant van Pondichery deeze gewoonte affchaffen, om de pagt der landen te doen fteigen , maar men kon zulks nooit ter uitvoer brengen. In de maand September beginnen de Noordenwinden op de kust van Coromandel te waaien; de maand (a) Ryst- water, [volgens Ives ryst en water Iloogd Vcrt.~\  Tweede Hoofdftuk. 3? maand October is doorgaans regenachtig: de maand December brengt de Noord-Ooften winden weder, welker hevigheid de Zee opjaagt, en de baar zeer gevaarlyk maakt. De Zuidenwinden beginnen zig in April weder te doen gevoelen; de landwinden, eindelyk, regeeren in de maanden Mey en Juny, en zyn altyd verzeld van dwarlwinden en ftormen, die van het gebergte Gates koomen (a). Tegens den avond wordt de dampkring door het zee-koeltje verfrischt: Een byzonder verfehynzel is dat het water geduurende de landwinden, die van eene ondraaglyke warmte zyn, zoo koud alsys is, terwyi het O) Ives noemt nog meer ongemakken op, welke die landwinden den inwooneren veroorzaaken. „Men verhaalt", zegt hy, „ als eene zeekere ondervinding dat zy glas, dat „ denzelven te zeer is blootgefteld, aan (lukken breeken. „ Ik heb zelf gezien dat de verfierzelen van een fchuif. ., kastje geheel door dezelve afgcfcheurd, en boomen ge,, fpleten en omgeworpen wierden. Zy waaien ook onop„ houdlyk zand in de oogen, et», de Inge is (leeds met zand „ vervuld. Somwylen waaien zy eene vreeslyke menigte „ zand op het verdek der fchepen, die drie Engelfche my„ len van land ten anker liggen. Ook hebben deeze land„ winden die zonderlinge uitwerking, dat zy den geenen „ zeer fchadelyk zyn, die in dezelve zig te (kapen leggen. ,. Het gewoonlyk gevolg hier van is eene volkoomen ver„ lamming der ledenmaaten, die alleen door eene verande., ring van lugtftreek kan geneezen worden." Noot van den Hoogduitfcken Vertaaler. C3  38 Reize naar de Oofi-Indiën en China. het byna laauw is, als de frisfche Zee-wind zig doet gevoelen. De keten bergen, die door Gingi loopt, zoo wel als de verfteeningen, welke men in dezelve vindt, bewyzen dat dit gedeelte van den aardkloot groote omwentelingen heeft ondergaan. Die van TrévU carré, een Aldée of vlek, zeven Franfche mylen van Pondichery gelegen, verdienen niet minder den aandacht des waarneemers: de bergen zyn niet zeer hoog en beftaan uit een ontbonden mengzel van quarts, en veld-fpath, en yzerachtige ftoffen. Het water heeft in het laage gedeelte zeer diepe grotten uitgehold. De Indiaanen hebben derzelver formeering bevorderd, door van afftand tot afftand pylaaren te maaken, zy dienen hun thans voor Pagoden. Het is zeer byzonder dat men op die dorre bergen, alwaar nooit eene grasfcheut wortel heeft kunnen vatten, zoo zeer zyn zy van aarde ontbloot, zeer dikke boomen in de vrye lugt verfteend vindt. De meeste dier boomen liggen dwarsch over de door den regen uitgeholde groeven , dat ontbonden*mengzel van quarts en veldfpath, op de twee zyden opgehoopt, is zoodanig verhard, dat het eene gemeene fteenklomp maakt met de einden der boomen; het midden, in de lugt opgehangen , dient voor eene brug om die groeven overtetrekken. Dit verfchynze! fcbynt te bewyzen dat die bergen weleer met aarde bedekt waren, die dezelve door de groeijing verlevendigde. Eene verfchrikkelyke omkeering beroofde hen van dien tooi,  Tweede Hoofdftuk. 39 tooi, en ontzag alleen die dorre rotfen, die haare poogingen wederftonden. Door deeze omwenteling onvrugtbaar geworden, hebben zy hunne kruinen niet meer met groente gekroond; de boomen, die hen verfierden, van het element, dat hun het leven gaf, beroofd, verdorden, maar de natuur heeft die bewaard om ons gedenktekenen van dit groote tydperk te ftigten. Het gebergte van Gingi is niet minder merkwaardig. Het beftaat uit een* keten groote afgezonderde rotfen, die byna rond en op eikanderen geflapeld zyn; het is even als waren zy door der menfehen handen gefchikt; het gras en enige kleine heesters groeijen fiegts hier en daar, in gaten,waar in de wind aarde gebragt heeft. Dat gebergte is ook befaamd wegens de fterkten , uit welke men hetzelve befchieten kan; zy behoorden niet lang geleden den Franfchen, doch zy waren in den laatften oorlog genoodzaakt dezelve te verlaaten. De bewooners van de kust van Coromandel worden Tamoulers genaamd; de Europeaanen noemen hen oneigenlyk Malabaaren: zy zyn zwart, vry groot, en welgemaakt, maar lafhartig, bloode, en verwyfd; de Mogolers houden hen in onderdrukking met eene gemakkelykheid, die hunnen geringen maat van kloekmoedigheid bewyst. Het karakter deezer volkeren dryft hen tot vreugde en vrolykheid : zy beminnen het fpel, het dansfen, de fchouwfpelen en de muzyk. 'Er is geene natie die foberer leeft; ryst in water geC 4 kookts  4o Reize naar de Ooji-Indiën en China. Jcookt, kruiden, moesgroenten, melkfpyzen en enige vrugten, ziet daar hun gewoonlyk voedzel. De Tamoulers houden fiegts twee maaltyden 's daags ; hetgeen men hun ontbyt zou kunnen noemen is niet anders dan rystwater, of zeer dunne rystfop van den voorigen dag overgehouden. Daar zyn egter Casten of ftammen, die visch en fchaapenvleefch eeten, maar zy maaken daar hun gewoon voedzel niet van; het is alleen by buitengewoone feesten dat zy de algemeene wet, van zig te onthouden van al wat leven ontvangen heeft, verbreeken. Alleen dePareiers, die voor eerloos gehouden worden, eeten osfen- koeijen- of buffelsvleesch: dit is eene verfoeijelykheid,- welke men als de grootfte misdaad aanmerkt; een ieder, die zig daaraan fchuldig maakt, is van zyne ftamma vervallen. De Indiaanen hebben een affchrik voor alle fterke dranken, die dronken kunnen maaken; geene andere dan de gemeenfte ftammen drinken die, en, zoo de andere die gebruiken, is het in het diepfte geheim : die volkeren verfoeijen de dronkenfchap, ter oorzaake van den fchandelyken ftaat, waartoe zy hen brengt, die zig daaraan overgeeven (a)„ Hun- (*) Strabo betuigt dat de afkeer der Indiaanen van de dronkenfchap te alle tyden zoo groot geweest is, dat eene vrouw, een Koning dronken vindende, hem dooden mogt, en dat de opvolger tot de kroon haar ter belooning moes; trouwen.  Tweede Hoofdjluk 41 Hunne feesten vertoonen de foberheid, maatigheid, en eenvoudigheid der menfehen van de eerfte eeuwen: tweebak, in melk geweekt, en met zuiker beftrooid, en koeken in boter of olie gebakken, zyn voor hun heerlyke geregten: zy drinken meestentyds niet dan zuiver water, maar als zy elkanderen onthaalen willen, bereiden zy een drank, die uitpeper, tamarinde, en uien beftaat, en welken zy met groote teugen drinken. Boombladeren, die konftig met grashalmen zyn te zaamen genaaid, dienen hun voor fchotels en borden. Zy hebben de gewoonte van ftilzwygende te eeten, 'terwyl zy op matten van palmboombladeren of op een ftuk lynwaad nederliggen, en draagen vooral zorg dat zy de fpys, welke zy naar den mond brengen, niet met hun fpeekzel aanraaken, hetgeen eene onreinheid te weeg zou brengen, van welke zy een onuitfpreeklyk afgryzen hebben. De kleederen der Indiaanen zyn gefchikt naar het land dat zy bewoonen: zy beftaan in een ftuk lynwaad, welk zy zig om de lendenen binden en die hen tot aan de knieën bedekt. Met een ander ftuk, ongevaar vier ellen lang, omwinden zy het lighaam op verfchillende wyzen, zonder daarin eene bepaalde manier te volgen: het hoofd omwinden zy met een ftuk lynwaad zoo fyn als neteldoek : een gront aantal, vooral de kustbewooners, draagen een grooten wyden broek, die byna tot op de enkels nederhangt, en een langen rok (naar den Moorfchen trant) van wit lynwaad, welke op de C 5 borst  4.2 Reize naar de Ooft-Indien en China. borst over elkander flaat: de ryken draagen dien dikwyls van neteldoek, en fomtyds met gouden bloemen geborduurd, en zy binden dien op de heupen met een gordel naauw toe; zy bedekken hun hoofd met eene foort van tulband; dithulzel, dat tegens het oud gebruik ftrydt, is niet ingevoerd dan zedert de veroveringen der Mogols; maar de Indiaanen zyn egter gemakkelyk van de Mogolers te onderfcheiden, omdat de rok by de eerfte aan de flinker zyde, en by de Mogolers aan de regter zyde over eikanderen flaat. De meeste gaan blootvoets; verfcheiden draagen voetzooien, andere muilen van Turkfch leder van verfchillende kleuren, of van met zilver en goud geborduurde ftofFen, die in een lange en kromme punt uitloopen. Hunne ooren zyn zeer lang uitgerekt door de ontzagchelyke gouden gespen» waarmede zy dezelve verfieren; deeze gespen zyn eirond van gedaante en in het midden met eene paerl of diamant bezet. Somtyds is hunne kleedy nog eenvoudiger; het is niet zeldzaam Indiaanen te zien, welker geheele kleeding in een ftuk lynwaad beftaat, dat hun dient om de fchaamdeelen te bedekken.' Hunne vrouwen zyn byna alle klein van geftalte, gewoonlyk lelyk, vuil, en walchelyk, uitgezonderd die van enige ftammen, welker gelaat minder onaangenaam is, en die de zindelykheid zoo zeer niet haatcn : de mannen ftaan haar niet toe met hun te eeten ; zy zyn niet veel beter dan flavinnen, voor  Tweede Hoofdjluk. 43 voor welke zy egter nog gedienftigheid hebbenHet gewoon en algemeen gebruik is fiegts ééne te hebben; maar in enige ftammen heeft men 'er verfcheiden , en de veelwyvery is niet zeldzaam onder de Rajas, die zig te dien opzigte niet bedwingen. Een eenvoudig ftuk lynwaad, dat men den naam van fchort (pagne) geeft, maakt de kleedy der vrouwen uit, en loopt twee of driemaalen om haar lyf van den middel tot aan de voeten ; een ftuk van datzelfde lynwaad hangt, na de fchouderen en het hoofd bedekt te hebben, op de borst neder; maar zy gaan dikwyls naakt van den middel tot aan het hoofd. Op de kust van Orixa draagen zy daarenboven nog een klein lyf je, welks mouwen niet verder dan de elleboogen koomen; het wordt van agteren vastgemaakt en voegt zig naar den boezem, zoo dat het dien onderfteunt, zonder hem te prangen ; voor het overige is het lighaam van het onderst gedeelte van den boezem tot den navel naakt. Enige draagen fchorten (pagnes') van gedrukt katoen, en de rykfie van ftofFen van de wol van de fchaapen uit Tibet gemaakt; die ftofFen, welke men Challes noemt, overtreffen onze beste zyden in fynheid : men vindt 'er die tot duizend livtes van onze munt waardig zyn. De meeste vrouwen draagen aan eiken arm, gelyk ook aan den voet boven den enkel, tien of twaalf gouden, zilveren, yvooren , of koraalen ringen, welke op het been flingeren, en, als zy ■ gaan,  44 Reize naar de Ooft-Indien en China. gaan, een geluid maaken, dat haar zeer behaagt; haare vingers en toonen zyn gemeenlyk met dikke ringen bezet; zy verwen de palmen der handen en de voetzooien rood met een aftrekzei van de bladeren van Mindi; ook verwen zy den omtrek der oogen zwart om dezelve meer levendigheid bytezetten. In fommige ftammen wryven zy haar lighaam met fafraan; zy hangen gouden en zilveren halsfieraaden op de borst; haare ooren zyn op verfcheiden plaatfen doorboord, en met edelgefteente verfierd ; zy dry ven, eindelyk, de zugt tot die ryke beuzelingen zoo verre dat zy die ook aan de neusgaten hangen. Zy zalven haare hairen met kokos-olie; fommige draagen dezelve in vlegten, andere leggen die agter op het hoofd in verfcheiden draaien, welke zy, op de wyze der Chineezen, met gouden of zilveren naalden vastfteeken. De weduwen leggen haare juweelen af, en draagen enkel een wit lynwaad, dat haar om het lighaam loopt, en welks een eind van de regter naar de flinker zyde gaande, haar de borst bedekt; vervolgens het hoofd bedekkende, wederom op den regter fchouder nederhangt. Deeze wyze van kleeden moet noodwendig tot ongeregeldheden aanleiding geeven, die ook zeer gemeen zyn by laffe en verwyfde volkeren ; zy worden daarenboven van hunne kindsheid af gewend alle welvoeglykheid en fchaamte ter zyde te zetten ; want de kinderen van beide fexen draagen geene kleeding hoegenaamd tot dat zy tot  Tweede Hoofdftuk. 45 tot de jaaren van huwbaarheid gekoomen zyn. De vrouwen zyn verpligt in den tyd der ongefteldheid, haare kunne eigen, vier of vyf dagen lang, als onreine en bevlekte, van alle gezelfchap afgezonderd te leeven: alles dat zy, in dien ftaat zynde, aanraaken, wordt eveneens befchouwd; het is eene wettelyke verpligting voor haar zig door baden en dranken te reinigen. De huizen der Indiaanen vertoonen niets van de Oosterfche pragt: Zy zyn byna alle van eene verdieping, van aarde of gebakken fteenen gebouwd, en met kalk beftreken; zy hebben geene venfters of ten minften fiegts zeer kleine: de deur is altoos eng en laag. Men plaatft aan den voorgevel eene kleine gaandery Varangue genaamd, en welke door het dak geformeerd wordt, dat over de muur uitfteekt; men onderftut die met verfcheiden dunne houten pylaaren, die in hunne geheele lengte even dik, gewoonlyk zonder enige verfierfelen zyn, en op een bank van gedampte aarde, welke men met kalk beftreken heeft, rusten. Het binnenst van het huis is byna altyd vierkant van gedaante; men vindt in het midden eene binnenplaats, om welke eene gaandery loopt, gelyk die, welke aan ftraat ligt. De Bramaanen en godvrugtige lieden bedekken de vloer, ja fomtyds zelfs de muuren met koedrek, en fchoon zy zulks niet doen dan uit godsdienstyver, trekken zy daaruit het voordeel van de infekten , die in Indië in groote menigte zyn, en wel-  4<5 Reize naar de Oojl-Indiën en China. welke men door dat middel verjaagt, aftekeeren. Hebben dan de godsdienftige gebruiken by alle volkeren fiegts behoedmiddelen tegens natuurlyke ongemakken ten grondflag? Hun huisraad is even zo eenvoudig als hunne huizen, het beflaat uit een mat of tapyt, op den grond uitgefpreid, een of twee beelden of fchilderyen van Goden, en enig aarden vaatwerk op elkanderen geftapeld, van welk zy zig bedienen om hun huisgereedfchap te bergen. Op de kust egter geeft de handel hun het gerief van grootere en nettere huizen te hebben, die met eene foort van gips bedekt zyn, dat ondoordringbaar voor het water is: alsdan gebruiken zy het dak voor eene gallery, alwaar zy de koelte van den avond gasn genieten; maar het is alleen in de Europeaanfche volkplantingen , alwaar zy zig daarvan kunnen bedienen zonder den dwang van de regeering te vreezen. Behalven enige koetfen, die uit Europa aangevoerd zyn, ziet men in Indië geen ander rytuig dan de Gari en de Palanquin; de eerfte is eene foort van koepel, rondom metgordynen voorzien, die op eene tweewielige kar flaat, welke door buffel osfen (a) wordt voortgetrokken. Deeze dieren kunnen een galoppeerend paard byhouden, en leggen tot twintig mylen in éénen dag af: als zy jong zyn, buigt men hunne hoornen om dezelve even 00 Dit is de witte Bifon van den Heer de Buffon.  Tweede Hoofdjluh 47 even gelyk te maaken en eene aangenaame bogt te geeven; men verfiert dezelve met gouden ringen, ook fchildert men de pooten en de borst van dat dier tot op de helft van het lighaam met verfchillende kleuren. D* Palanquin is een vry gemakkelyk en zeer zagt voertuig; het is eene foort van bedje met eene kleine tent overdekt, en met een min of meer kostbaare matras en kusfens voorzien; midden door hetzelve loopt een bamboes (a) in het midden gebogen, die aan den Palanquin vast is, en welker einden op de fchouderen van zes of zeven draagers, Boués genaamd, rusten. Deeze draa- (a) De bamboes is eene foort van riet, dat eene menigte takken fchiet van een kwastacluig, zeer hard, en hol hout, dat als met het fchoonst vernis bedekt is. Het is groen, zoo lang de boom groeit, en wordt wit als hy verdort. Zyne bladeren zyn weinig in getal, fmal, en drie of vier duimen lang. Als de (lammen uit den grond koomen, gelyken zy naar asperges, en alsdan legt men die in azyn. Dit is een van de nuttigde boomen, welke Indië heeft voortgebragt. Hy is volkoomen wel gedaagd in de Antilles, alwaar hy door de Engelfchen gebragt is. Hoe meer de bamboes uitdroogt, hoe meer vastheid en hardheid hy verkrygt. Zyne digt by eikanderen geplaatfle kwasten geeven hem eene verbaazende (lerkte, en fchoon hy ligter is dan een riet van dezelfde dikte wezen zou, draagt hy de zwaarfte lasten zonder te buigen of te breeken. Twee (lukken bamboes van tien voeten lengte, en drie duimen dikte, kunnen vyftien honderd ponden draagen.  48 Reize naar de Ooft-Indien en China. draagers gaan zeer fnel voort, zy leggen tot twee mylen in één uur af, en moedigen eikanderen in hunnen tred aan door gezangen, welker iluicregels zy alle te zaamen herhaalen, met eene zaamenftemming en juistheid, waarover men zig moet verwonderen. DERDE HOOFDSTUK. Van de Kust van Malabaar. D e kust van Malabaar ftrekt zig van Kaap Cumorin Noord-Noord-Westwaards uit tot aan Kaap St. Jan, en naar den kant van Gufaratte loopt zy naar het Noord-Noord-Oosten. Het Zuidlyk gedeelte maakt tot aaD Mahé eene vlakte uit, die met bosfchen bedekt is. Het Noordiyk gedeelte , dat onvrugtbaarer is , is door het gebergte Gates, het hoogst van Indië , dat zig van Kaap Comorin tot vyf honderd mylen in het land naar den kant van Cachemire uitftrekt, begrensd: dat gebergte fcheidt Malabaar van de kuft van Coromandel. Het verdeelt ook de faizoenen; als het aan deeze zyde van hetzelve winter is, is het aan geene zyde zomer, hetgeen den invloed der bergen op de winden kan bewyzen. Dit land wordt oneigenlyk Malabaar genaamd; zyn eigenlyke naam is Maléalon; en de inwooner heet in het enkelvoud Malêatan, dat in het meervoud  Derde Hoofdftuk. 49 voud Maléatar heeft. De Portugeezen maakten daarvan door verbastering Malabaar, en in het ver* volg aan de kust van Coromandel koomende, en bevindende dat het voik in hunne gedaante, en ook enigzints in taal naar dat geleek, van welk zy kftaimea, noemden«zy het desgelyks Malabaaren-. De kust van Malabaar is in elf Koningryken verdeeld. Deeze zyn de Travankor, wiens ftaaten aan Kaap Comorin beginnen , het Koningryk Cochin en Calicut, Carnate, Cananor, Kolastri, Canara, Sonde, Benzolo, de Marotten en de Mogollers (a). 'Er is geen land op den aardbodem, alwaar zoo dikwyls ftaatsomwentelingen voorvallen als hier* Met ftaatkunde en moed kan een ftruikroover in weinig tyds de geheele kust de wet geeven, maar welhaast wordt hy eenen anderen waaghals cynsbaar, die zyn voetfpoor volgt, en weldra hetzelfde lot ondergaat. Wat (a) Alle Historiefchryvers hebben zeer oneigenlyk dert naam van Mooren gegeeven aan de Mogollers, die het geheel Schiereiland van Indië aan deeze zyde den Qangei veroverd hebben. De Portugeezen gaven hun de eerfte dien naam, omdat zy Mahometaanen waren. Zy zyn Tartaaren. De Europeaanen noemen zelfs Mooren alle inwoo-> neren, die geene Heidenen zyn. Men heefd ook de ftaffl der Kledermakers met de Mogollers verward, fchoon deeza niet van dezelfde afkomst zyn, maar van de Arabieren af*ftammen, die zig met vrouwen uit dat land Vermengd hebben. 1. Deel D  50 Reize naar de Ocft.Indiën en China. Wat de voornaamfte bezittingen der Europeaanen op deeze kust betreft, de Hollanders bezitten 'er Cochin, de Franfchen Mahé, de Portugeezen Goa, de Engelfchen Bombay en Talichery : men ziet 'er ook verfcheiden Indiaanfche fteden, alwaar elke natie een loge heeft, gelyk te Souratte en te Calicut. Bombay heeft eene voortreffelyke haven, des te onwaardeerbaarer, omdat zyde eenigfte dier kust is. De ftad is zeer wel verfterkt. De muuren van Goa worden door eene groote rivier befpoeld, maar de oorlogfchepen kunnen daarin niet overwinteren; Cochin heeft eene aangenaame ligging; Mahé is onvergelyklykgelegen om verfterkt te worden. Toen de Heer de la Bourdonnais die ftad veroverd hadt, bouwde hy daar fterkten, die ons konden doen ontzien, maar de Engelfchen maakten zig meester van die plaats, en flegt ten de werken tot aan den grond toe : wy begonnen dezelve weder in ftaat te ftellen, wanneer zy die in den tegenwoqrdigen oorlog wederom ter neder geworpen hebben. De uitfluitende handel in de beste peper, welken de Koning van Carnate ons toeftaat in zyne ftaaten te dry ven, gevoegd bydien, welken men in Cardamom, Sandalhopt (Y), gengber en kaneel doen kan, (a) Welriekend hout, dat zeer kostbaar, en by de Chineezen zeer gezogt i».  Derde Hoofdjïuk $t kan, zou wel verdienen dat men die ftad weêr in aanmerking nam: de rivier is aangenaam en diep $ als men de baar wat uitdiepte, zou men eene haven kunnen maaken, die fchepen van vyf of zes honderd tonnen zou kunnen bergen. Het binnenst van het land is wel bebouwd; de bergen zyn als een amphitheater uitgehouwen, om met ryst be» zaaid te kunnen wordem Elke inwooner heeft zyn vierkant ftuk land, dat met een muur van zes voeten hoogte omringd, en met Mor-boomen, jakaboomen, mourouk en Jwuette beplant is, om welke zig de peper en betel flingert: niets is aangenaamer dan die wooningen. De rystlanden zyn in verfcheiden flukken van vyftig of zestig voeten verdeeld, en met een aarde wal van anderhalven voet hoogte en breed genoeg, dat een menfch 'ei over kan loopen, omringd; dus maaken die vier-» kante (lukken als zoo veele bakken uit, waardoor: het water op de rystlanden gehouden wordt* De bewooners van de kust van Malabaar zyn vernuftig zonder konftenaars te zyn, en zagtmoedig uit zwakheid. Dit is het karakter, dat mea door de verwyfdheid Verkrygt* Voorheen beheerfchte de Sanwrin de geheele kust, waarover hy Keizer was ; de andere Vorften, ja de Koning der Maldivifche eilanden zelf betaalden hem fchatting. Hy hieldt zyn verblyf te Calicut, en die hoofdftad wierdt ras de flapelpiaats' van alle de koopwaaren van Indië; alle volkeren kwamen daar handel dryven , en htinne zaamen* D s komst  52 Reize naar de Ooft-Indiën en China. komst maakte die ftad tot eene der bloeiendfte vaa geheel Afia; maar de Samorin wierdt door eenen overweldiger onttroond, die het ryk voor zyne nakoomelingen niet behouden kon dan door eene plegtigheid toetelaaten, die by de krooning van elken Keizer plaats heeft. Het geflagt van den Samorin onderhoudt twaalf fterke jonge lieden, die zig, op dien tyd, den dood overgeeven; zy bedwelmen hunne zinnen met opium en worden woedend. In dien ftaat koomen zy te voorfchyn om den nieuwen Koning te dooden, welke in het openbaar verfchynen moet gezeten op een troon, die verfcheiden trappen boven den grond verheven is. Indien een dier twaalf hem kon doorfteeken, zou het oud geflagt van den Samorin zyne regten weêr herkrygen; maar hy is van twaalf duizend gewapende mannen omringd, die deeze dollemannen in de pan hakken. De inwooners zyn in Casten (a) of ftammen verdeeld ; maar de Bramaanen worden door die van de kust van Coromandel gehouden voor van geene goede ftam te zyn. Zy willen, volgens de overlevering hunner heilige boeken, dat Vichenou hen vervloekt heeft, ten tyde van zyne vleefchwording onder den naam van Parassourama , omdat zy hem eene plaats voor een hut weigerden, naaKoningry- ken (#) Van het Portugeesch woord Casta, dat afkomst, geflagt, familie beteekent.  Derde Hoofdjluk. 53 ken van hem ontvangen te hebben (a); ook trouwen die Bramaanen niet, maar zy hebben het regt zig van alle Naïresfen te bedienen; dit is een voorregt dat de Portugeezen, die aangezien wierden als van eene zeer hooge ftam te zyn, verkregen en behouden hebben, tot dat zy hunne neiging tot dronkenfchap , en hunne losbandigheid met alle foorten van vrouwen verraadden. Dat regt volgt uit'slands-gebruiken; eene vrouw kan zig zónder fchande,aan alle mannen overgeeven, die van geene mindere ftam dan de haare zyn, omdat de kinderen , wat ook de Heer Voltaire daarvan zegge, niet den geenen, die die verwekt heeft, toebehooren, maar den broeder der moeder; zoo dra zy geboren worden zyn zy de wettige erfgenaamen van alle zyne goederen, zelfs van de kroon, als hy Koning is. De Nairs maaken den Krygsftand uit; deeze hebben insgelyks het regt alle vrouwen hunner ftamme te genieten. Hunne wapenen, welke zy altyd draagen, onderfcheiden hen van de andere ftammen. Men onderkent hen ook aan hunne beledigende fierheid. Als zy Parciers zien, fchreeuwen zy hun van verre toe, om hen te waarfchuuwen hun uit den weg te gaan. Zoo een dier ongelukkige een Naïr te naby kwam, en hem by ongeluk aanraakte, heeft de Naïr het regt van hem te doo- (a) Zie de Indiaanfche Mythologie II. B. D3  54 Retze naar de O aft-Indien en China, dooden, eene daad, welke zy als zeer onfchuldig aanzien, en waarover men zig nooit beklaagt. Het is waar dat 'er één dag in het jaar is, waarop alle Naïrs, welke de Parelen kunnen aanraaken, hunne flaaven worden; maar dit gebeurt nooit, naardien de Naïrs wel zorg draagen zig dien dag wegte houden (a), De meisjes draagen den boezem bloot tot den tyd haarer huwbaarheid, wanneer zy dien bedekken ; maar als zy een Europeaan of iemand van eene hoogere ftamme voorbygaan , ontdekken zy zig dien uit beleefdheid: de getrouwde vrouwen draagen denzelven altyd onbedekt. De bewooners dier kust leeven zeer ellendig; zy begraaven al het geld dat zy by een kunnen brengen, alzoo zy meenen dat, hoe ryker zy by hun fterven zyn, hoe gelukkiger zy in de andere wereld zullen wezen. VIER- (» Dus wierden ook te Rome geduurcnde de feesten van Saturnus de meesters de knegten hunner flaaven, eene gewoonte, die bewyst dat, indien men in alle tyden de wetten der natuur gefchon'dcn heeft, zy egter nooit geheel zyn vergeeten geworden. Opmerkzaam om haare regten niet te laaten vervallen, herroept zy die van tyd tot tyd. De wysbegeerte merkt met genoegen die enkele feiten op, die haar zegel draagen , en zoo nadruklyk voor kaar fpreeken,  Vierde Hoofdjluk. SS VIERDE HOOFDSTUK. Van Suratte. Suratte, aan den ingang van de Golf van Cambaye, op den Zuid-oever van den vloed Taphi gelegen, was weleer eene fchoone en vermaarde ftad; maar menigmaalen verwoest, en menigmaalen herbouwd zynde, vertoont zy heden niet meer dan een hoop vervallen gebouwen, alwaar niets aan de fehitterende befchryvingen van Prevöï, d'Orville en den Schryver van de Wysgeerige en Staatkundige Historie der beiden Indien beantwoordt. Daar kunnen geene groote fchepen in de rivier koomen, gelyk die fchryvers te boek geflagen hebben. Kleine vaartuigen vinden daar zelfs niet dan eene flegte ankerplaats. Dikwyls zyn de gewoone fchuiten, omdat zy in de rivier niet kunnen maneuvreeren, genoodzaakt het gety aftewagten, willen zy uitloopen ; fomtyds hebben die gelaaden vaartuigen veertien dagen noodig om aan boord van de fchepen te gaan, die zeven franfche mylen van de ftad en drie mylen van de kust ten anker liggen. Indien zy tot op eene myl afflands van Suratte konden naderen (waartoe vereischt zoude worden dat de ftad aan den zeekant en aan den mond der rivier gelegen ware) is 'er geen twyfel of zy zou binnen weinig tyds de bevolktfte, handelrykfte, en vermogendfte ftad van den aardbodem worden,' D 4 De  $6 Reize naar de OoJMndiën en China. De Engelfchen, Hollanders, en Portugeezen hebben een Komptoir in deeze plaats. Frankryk hieldt daar een Conful, die nooit verlof heeft kunnen verkrygen om de Franfche vlag voor zyne loge te laaten waaien, en die in deezen oorlog genoodzaakt geworden is te vertrekken. De Nabab houdt zyn verblyf op eene myl afftands van de Öad : cynsbaar zynde aan den Mogol, is hy een flaaf der Engelfchen, die alles bellieren wat hy doet, en het bevel voeren zonder dat het blykt dat zy meesters zyn. De fterkte behoort hun toe: zy plaatfen op dezelve hunne vlag naast die van den Nabab, en hunne troupen bezetten het binnenst gedeelte, terwyl de zyne zig in de buitenwerken onthouden. De ftad, die voorheen minder bevolkt was, vereischte fiegts eene kleine omwalling, en toen omringden haar de inwooners met eene fiegte muur van gebakken fteenen, om zig voor den overlast van de Maratten te beveiligen, maar toen de koophandel daar van alle kanten kooplieden en werklieden hadt doen zaamenvloeijen, moest men voorlieden bouwen, en die met een nieuwen wal omgeeven. Deeze vergrooting geeft Suratte vyf mylen omtreks. Zy bevat zesmaal honderd duizend inwooneren ; de Engelfchen bezetten den binnenften en de troupen van den Nabab den buitenften wal, Lieden van allerlye natiën en godsdienften hebben vryheid om zig te Suratte ter neder te zetten» Men vindt 'er Perfiaanen, Heidenen, Mahome- taa-  Vierde Hoofdftuk. 57 taanen, en Christenen. De ParfisoF Gitebres, van de oude discipelen van Zoroaster afkomftig, die het vuur aanbidden , hebben aldaar een tempel, dat een gedenkteken is van de eenvoudigheid der zeden van het volk, door welk hy gebouwd is. Het is eene hut met ftroo gedekt, waar in het heilig vuur bewaard wordt, dat altoos door dePriefteren wordt aan het branden gehouden. Door de Tartaaren gekweld verlieten die Guebres opvolglyk Perfie, Koëstan, Ormus, en Diu: om zig hunne vervolgingen te onttrekken fcheeptenzy zig in, en wierden van een ftorm beloopen, die hen op de kust van Guzaratte deedt vervallen. Aldaar aangekoomen zynde was hun eerfte werk God te danken dat hy hen behouden hadt, en het vuur Behram een tempel te ftigten. Schoon zy thans zeer falryk zyn, fchynen zy egter maar één huisgezin uittemaaken. De klasfe der Banians heeft leden, die zeer ryk zyn; maar de onverwagtte ftaatsomwentelingen, die eikanderen geduurig opvolgen, laaten hun niet toe zulks te vertoonen. Suratte is vermaard wegens haare Bayadéres ,we\ker eigenlyke mzmDévédasfi \s : dievanBayadéres, dien wy haar geeven, koomt van het woord Balladeiras dat in het Portugeesch Drzwi/ëm/èrc betekent. Zy wyen zig de vereering der Goden toe, welke zy in de plegtige omgangen volgen, zingende en dansfende voor hunne beelden. Een werkman fchikt doorgaans de jongfte zyner dogteren toe D 5 dien  58 Reixe naar de Oojï-Indiën en China. dien ftaat, en zendt haar naar de Pagode voor dat zy huuwbaar is. Men geeft haar dans- en muzykmeefters: de Bramaanen voeden haar op, en plukken de eerftelingen haarer huuwbaarheid; eindlyk worden zy openbaare hoeren. Alsdan maaken zy een gezelfchap met eikanderen, neemen mufikanten aan, en gaan dansfen tot vermaak van die haar laaten roepen. Zy dansfen en zingen op het geluid van den tal (a) en den matalan (b), dat haar aanmoedigt, haar in beweeging brengt, haare maat en pasfen regelt. Hy , die den tal flaat, neigt zig naar de dansferesfen, en fchynt haar, door zyne wyze van flaan, de drift medetedeelen, welke zy in haare gebaarden en geftalten uitdrukken. De beweeging haarer oogen, welke zy ten halve fluiten, terwyl zy het lighaam achteloos laaten overhellen , en haare Item verflaauwt , vertoont de grootfte wellust. Verfcheiden mannen, van agte- ren (V) De tal is een fpeeltuig, beftaande uit twee foorten van kleine bekkens, van welke het een van ftaal en het ander van koper is. Men flaat die tegens eikanderen, hetgeen een fcherp geluid maakt. De tak , die voor den Nabab geflagen worden , als hy voorttrekt, zyn van koper en veel grooter. [Dit fpeeltuig wordt thans ook in Europa onder het veldmuzyk gebruikt, zoo wel als de matalan die binnen kort ook aldaar ingevoerd is. Vertaaler.] (b~) De matalan is eene foort van trommeltje, dat men dwarsch voor het lyf hangt, om aan beiden zyde met de handen daarop te flaan.  Vyf de Hoofdftuh 59 ren geplaatst, herhaalen in choor het flot van elk vers. De Bajadères draagen zorg zig wel optetooien, wanneer zy ontboden worden: zy befprengen zig met welriekende wateren , verfieren zig met edele gefteenten, en doen kleederen aan , die met goud en zilver doorweven zyn. De aanmerklykfte tak van den Suratfchen handel is het katoen. Die ftad is de ftapelplaats van dat van Daman, Cambaye en de omliggende landen. Men laadt daarmede verfcheiden fchepen naar China en Bengale af. De agaatfleenen, de edele gefteenten en de paerlen zyn daar ook aanmerklykeartykels van koophandel. Men haalt uitliet gebergte Gates tek-hout, dat tot het bouwen beter is dan dat van Pegu en Tanaon. De fchepen, te Suratte gebouwd , duuren tot honderd en vyftig jaaren : het koorn , dat men in den omtrek dier ftad inzamelt, is het geachtfte van geheel Indie. VYFDE HOOFDSTUK. Van de Verdeeling in Stammen- Het is, zoo men meent, Sesostris, aan welken de Indiaanen hunne burgerlyke en ftaatkundige ge-, fteldheid verfchuldigd zyn. Toen die Koning zig van Indië meefter maakte, verdeelde hy het volk in zeven klasfen, onder welke de Brachmaanen of wyzen den eerften rang bekleedden. Vry, ont- he-  6o Reize naar de Ooji-Indiën en China. heven van werk te doen, dienden zy niemand; zy alleen waren belast met het ontvangen der offerhanden , die geofferd moeiten worden. Het lighaam des Adels maakte den tweeden rang uit, en men verkoos de Koningen, de Staatsdienaaren, de Opperbevelhebberen, alle de geene, eindlyk, die den Staat regeerden of verdedigden, nooit anders dan uit deeze klasfe. De Magiflraatsperfoonen, de landbouwers, de krygsknegten, en konflenaars maakten de klasfen , die op die twee eerfte volgden. Toen de Bramaanen zig door den val der Brachmaanen verheven hadden, veranderden zy de wetten, en den ouden godsdienst, en verminderden de zeven eerfte klasfen tot vier. De hunne was de eerfte, en ftelde hen boven de Koningen: het is deeze verdeeling, die nog heden ftand grypt. De eerfte klasfe bevat dan de Bramaanen, die de bedienaars van den godsdienst zyn : de Tfchattiren (fl) (Chatriers, Xatriers of Sétréas) die de Rajas, dat is, afftammelingen van de Koninglyke huizen zyn , maaken de tweede uit. De oorfprong dier oude Koningen, van welke zy voorgeeven afkomftig te wezen, is in duiftemis en fabelen be- graa- (V) Ik volg in deeze benaaming en in die der drie andere casten de fchryfwyze, welke de Heer Hooyman in de Verhandelingen van1 het Bataviaasch Genootfchap D. II. bladz. 305. n. 6. gebruikt heeft. Vertaaler.  Vyfde Hoofdfiuk. 61 graaven. De derde klasfe beftaat uit de Wafchiers (Vasfitrs, Vaniguers, of Veinsjas), die de kooplieden zyn: de vierde is die der Suttiren (Choutres of Soudras), zy bevat alle de gilden der handwerkslieden. Het gemeen gevoelen over den oorfprong van die vier lighaamen of ftammen, QCaften) is dat de Bramaanen uit het hoofd van Brouma gekoomen zyn: om die reden befchouwt men hen als bevoorregte menfehen, welken die groote Godheid zynen geest en zyne wysheid heeft medegedeeld. Men doet de Rajas uit zyne fchouderen voortkoomen, omdat zy den last der regeering torfchen, en ter verdediging van het vaderland de wapenen draagen; de Wafchiren zyn hunnen oorfprong aan zynen buik verfchuldigd, hetgeen het onderhoud des lighaams aanduidt. Men doet, eindelyk, de Suttiren uit de voeten van dien God geboren worden, daarmede willende te kennen geeven alles wat moeijelyk in het leven is, omdat hunne ftam uit werklieden en huurlingen beftaat, die den zwaarften arbeid verrigten. De ftam der Bramaanen wordt in drie rangen onderverdeeld, en bevat de Vaïdiguers, de Sivebramnalen en de Strivaichenavalen. De Vaïdiguers hebben den eerften rang. Deeze zyn de Pandjancarers (a), die de almanakken maaken, (a) Die woord is afgeleid van Pandjangam. Dus noemt men  Sx Reize naar de Oojl-Indiên en China. ken> en de waarzeggeryen oefenen : zy verrigten de plegtigheden voor de dooden, en beftieren de huwelyksonderhandelingen van het oogenblik dat het meisje gevraagd wordt tot de volkoomen voltrekking van het huwelyk. Deeze Bramaanen zyn » gehouden alle dagen de Vedams optezeggen , de Sandivané (b~) naauwkeurig 's morgens en 's avonds te verrigten, wanneer de zon op, en wanneer zy ondergaat, en zig te baaden, terwyl zy dat gebed doen. Zy begeeven zig dagelyks naar de Indiaanen, die hun almoefen toereiken, om hun de gelukkige en ongelukkige dagen te zeggen. Zy zyn alle van de fecle van Chiven, en wry ven hun lighaam, hunne armen , fchouderen , en hun voorhoofd met asch van koedrek. Des morgens zeer vroeg , bevoorens de Sandivané te verrigten, gelyk ook op den middag, voor hunmen een fterrekundig boek, dat de Bramaanen van Tanjaour en die van den tempel van Cangivaron alle jaaren zaaraenftelleu. Men ziet daarin, op welk uur de Zon in elk teken van den Zodiak gaat, derzelver verduifteringen , die der Maan, het uur van den dag, waarop die planeet in eene der zeven en twintig Herren, welke zy haare hui* zen noemen, ingaat. Men ziet 'er ook den tyd in, waarop de kwaad doende planeeten in het opperaspunt koomen , en eindlyk alles wat Cot de feestdagen betrekking heeft. (F) Zie de T.yzonderc plegtigheden der Indiaanen hiel ageer III. Boek. VI. Hoofdftuk.  Vyfde Hoofdjluk. 6$ hunne eerfte maaltyd, maaken zy op hun voorhoofd twee of drie lynen met bereid SflK^-hout(fl) waaronder zy Safraan mengen om het geeler te maaken. Zy voegen 'er in het midden een rond teken by, van eene roodachtige geele kleur, zaamengefteld uit Safraan , met kalk gemengd , die dezelve rood maakt, en twee of drie geheele korlen ryst. Dit teken noemt men Atchadèpotou. Somtyds trekken zy fiegts eene lyn van Sandal-hout, met een osfenbloed-verwig teken in het midden: alsdan plaatfen zy nog een zwart teken onder het rood, of wel zy draagen eene lyn van fafraan en kalk, in de gedaante van eene halve maan, in welker midden zy een zwart teken zetten in de gedaante van een traan, en daar onder nog een kleiner, dat rond en van dezelfde kleur is- Deeze zwarte tekenen maaken zy met kooien, die van de offerhanden, welke voor het beeld van Chiven verbrand zyn , koomen ; maar het is gewoonlyk het overfchot van lynwaad, dat met boter op den berg Tirounamaley verbrand is. De Bramaanen van dien tempel zenden dat tot een gefchenk aan hunne medebroederen, gelyk ook aan de overige voor- naa- («) Deeze bereiding van Sandal-houi beftaat in hetzelve met water op een harden fteen te wryven, hetgeen een dik, geel, maar egter vloeibaar deeg maakt, waarmede de dienaars van Chiven zig forntyds ook de flaapen van het hoofd befchilderen.  4 Reize naar de Oojl-Indiën en China. naame Indiaanen van verfchillende fteden op de kust van Coromandel. De Sivebramnalen verrigten de plegtighedën in de tempels van Chiven , en maaken de bloemkransfen , waarmede men de Lingam (a) verfiert. Zy bereiden het Sandal-hout voor de tekenen, met welke men dien God befchildert, en kooken de offerhanden, die hem geofferd worden. Zy zyn het, die door gebeden en offerhanden de Goden in de tempelen doen nederdaalen, en de plaats aanwyzen, daar men die bouwen moet. Zy zyn naavolgers van Chiven, en het is uit hunne ftam dat men de Gourous neemt; zy moeten geduuriglyk de Vedams opzeggen, zig driemaalen 's daags baaden, namelyk 's morgens en 's avonds terwyl zy de Sandivané verrigten, gelyk ook alvorens zy de tekenen van Sandal-hout op den Lingam gaan fchil» deren ; of dien met bloemen gaan verfieren, dat op den middag gefchiedt. Zy herhaalen diezelfde plegtigheid zoo dikwyls zy hunneu God willen aanraaken (a). De Sivebramnalen wryven zig de borst, de fchou- de« (V) De Lingam is de afbeelding der natuurlyke deelen van den man en de vrouw vereenigd. Zie B. II. over de Indiaanfche Mythologie. De Egyptifche en Joodjche Priellers verrigtedea diezelfde plegtigheid alvorens zy in hunne tempelen ingingen.  Vyfae HoófiflüK 6? déren, de armen, en het voorhoofd met asch van koedrek. Voor het middagmaal fchilderen zy op hun voorhoofd een rond teken van Sandal-hoat, dat geel van kleur is. Somtyds maaken zy in het midden eene zwarte flip , met roet van de campher, die voor het beeld van Chiven verbrand is. Alzoo zy altyd met asch beftreken moeten zyn, wryven zy zig op nieuw daarmede , als zy zig gebaad hebben. De Strivaichenavalen zyn de Bramaanen van Vi* tHENOu; zy zyn belast met het verrigten der pleg* tigheden in zynen tempel, en zy zyn by hunne fedle hetgeen de Sivebramnalen in die van Chiven zyn. Het is uit hunne (lamme dat de Gourous van Vichenoit verkoren worden, welke men Adja* riars (V) noemt. Deeze ftam wordt in twee andere onderverdeeld , welker gevoelens verfchillen om* trenE (V) De naam van Gourou, fchoon een algemeene naatrt W'ordt egter alleen byzonder gegeeven aan de bedienaars van den God Chiven» Die van Vichenou worden Adjariars genoemd. De Gourou is altyd een Bramaan, die de Indiaanen in hunnen godsdienst onderwyst, hunne groote* offerhanden verrigt , en hen tot de gehcimnisfen inwydt» Het is eene foort van ampt, dat van den Vader op deri Zoon overgaat. De Indiaanen hebben den groottien eerbied voor hun : zy werpen zig ter aarde als zy hen aanfpreeken, en houden geduurende het gefprek hunne hand voor den mond, opdat hunne adem derzelver lighaanl tileÈ bezoedelen zoude. ƒ. Deel. E  66 Reize naar de Ooft-Indïên en China. trent de natuur van God; de eene wordt Vadaka* Iers, en de andere Tingalers genaamd ; men onderfcheidt hen aan het voorhoofds teken , dat naar een ypfilon gelykt: dat der Vadakalers koomt toe op den neus en eindigt in eene punt; de randen zyn wit, en het midden teken is geel. Het teken der Tingalers is van onderen rond en koomt flegts tot tusfchen de wenkbraauwen; de randen zyn wit en het middenteken is rood ; het heet tirnamon of tirousfounnam , welken naam het daarvandaan bekoomen heeft, omdat de foort van kryts met welke men het wit teken maakt, namon of naman genaamd wordt; het geel teken wordt met fafraan en kalk gefchilderd. Het wit teken verbeeldt Vichenou , het geel en het rood Latchimi zyne echtgenoote. Zy moeten by hun opftaan en nog nugtere zynde zig die tekens geeven. Alle de Bramaanen draagen eene koord om hun lyf, die van de flinker»naar de regter zyde loopt, en op hun naakt lyf gebonden is. Deeze koord wordt hun, op den ouderdom van zeven of negen jaaren, met veele plegtigheden gegeeven. Zulke nieuwlings ingewydde worden Brammasfari genaamd, dat is te zeggen , jonge kweekelingen van de ftam van Brouma, die zig in de plegtigheden, gebruiken, en alles wat den priefterftaat betreft oefenen. Op den ouderdom van twaalf jaaren verkry;.;en zy den naam van Bramaanen, en men geeft hun magt de bedieningen van het priefterfchap waarteneemen. Deeze laatfte plegtigheid worde al-  Vyf ie Hoofdfluh altoos van hun huwelyk gevolgd, by welks vol-; trekking men hun eene andere koord geeft. In de tusfchentyd tusfchen deeze twee ordeningen, zyn de nieuwlingen verpligt alle dagen zeer vroeg optellaan, om zig door het bad te reinigen en hun gebed te doen ; zy moeten ook den dag doorbrengen met godgeleerde lesfen, en flukken uit het leven hunner Goden van buiten te leeren. De koord der Bramaanen beftaat uit een bepaald getal katoene draaden, welk men zorgvuldig in acht neemt; dat katoen is zonder fpinrokken alleen met de vingeren door de Bramaanen gefponnen; zy moeten acht flaan op de hoedanigheid van het katoen , op de wyze van het tusfchen de vingeren te houden , en op het getal fnoertjes, die in derzelver zaamenweefzel koomen ; men legt daar een knoop in, den knoop van Brouma genaamd, en die eene verzameling van verfcheiden andere knoopen is. De koord der nieuwlingen heeft flegts drie fnoertjes, uit verfcheiden draaden met flegts éénen knoop betraande ; die , welke men by de tweede ordening, by het huwelyk, geeft, moet uit zes fnoertjes met twee knoopen beftaan, en naar maate de Bramaanen kinderen krygen, vermeerdert men de draaden en knoopen tot een zeker getal, dat door de Vedams bepaald is. De plegtigheid van een kind eens Bramaam de koord aantedoen gefchiedt met veel omflags; men verzamelt alle de nabeflaanden en vrienden van het geflagt onder eene tent of pendal, die op de plaats E 2 van  Ót Reite naar de Oojl-Indïén en China. van zyn vaders huis flaat opgeflaagen: men begint het feest met zig met olie te beflryken, en zig te reinigen ; men herhaalt de homans of offerhanden tot honderd en agt maaien toe; men zou denken dat zy niets golden} als het heilig vuur, dat men onderhoudt, kwam uitgebluscht te worden. Men deelt betel (a) rond , en men maakt vervolgens aan den arm van het kind een behoedmiddel of talisman vast, dat een kleine edele fteen is, op welken enige geheime karakters gegraveerd flaan : dusdanig is de plegtige handeling des eerflen dags. Des anderendaags reinigt zig de Brammasfari of nieuwling 's morgens vroeg door het bad; de Bramaanen vergaderen onder de opgeflagen tent, en, naadezelfde offerhanden als den voorigen dag herhaald te hebben, fnydt de vader hem, op vyf verfchillende plaatfen, een weinig haair af met een fcheer- mes, (V) De betel is het blad van eene plant van het geflagt der peper; men plant haar aan den voet van een boom, langs welken zy opkruipt : derzelver bladeren gelyken naar die der peperplant. Men bereidt denzelven met areca-nooten en wat gebrandde kalk , van fchelpen gemaakt. De Indiaanen kaauwen dien onophoudelyk maar flikken dien niet in. Hun fmaak wordt aangenaam geflreeld door het fap, hetwelk zy daaruit persfen. De betel doet fterk kwylcn, bewaart de tanden , en maakt een aangenaamen adem. IIet is een algemeen gebruik in alle plegtigheden en bezoeken den betel voortedienen.  Vyf de HoofdJluL $<$ mes, dat hy zorg gedragen heeft te vooren met eene befproeijing van gewyd water te reinigen; dit haair vermengt hy met gekookte ryst, welke de moeder in de handen houdt; alsdan fcheert de barbier den jongen Bramaan, en laat hem, op vyf door den vader aangewezen plaatfen , vyf bosjes haair ftaan : De jonge Priefter door de hand van den barbier verontreinigd geworden , reinigt zig door zig te wasfchen zoo dra hy gefchooren is, waarop men de offerhanden van gebrande ryst en de heilige uitgietingen herhaalt. Vervolgens wryft men den Brammasfari met Sa7ztf7zZ-hout en men tekent hem aan het voorhoofd met het onderfcheidend kenmerk zyner feóte, men doet hem op eene geheimzinnige wyze het ftukje lynwaad aan, dat zyne fchamelheid bedekt; men hangt aan dekoord, die het voornaamst onderwerp van dit plegtig feest uitmaakt, een klein ftukje harten-vel. De vrouwen, de tent rond gaande, bieden die koord in een bekken den Bramaanen van de vergadering aan om die te zegenen , terwyl zy dezelve met de hand aanraaken ; naa deeze plegtigheid doet de dienst doende Bramaan dezelve om den hals van den nieuwling , en geeft hem zyne zegen: vervolgens plaatfen zy zig onder een fluier en de bedienaar leert hem een woord van twee of drie Jettergreepen, dat van niemand gehoord mag worden. De jonge Bramaan ontvangt alsdan onderrigtingen betreffende zynen dienst, en men wryft zyne koord met fafraan, waarop het feest met de E 3 laat.  ?o Reize naxr de Ooji-Jndiën en China. Jaatfte plegtigheid van den Brammmasfari het boos gezigt te verdry ven, befloten wordt (a). Verfcheiden Casten wan de ftam der Suttiren, gelyk de Chétis en de Cométis, de Timmerlieden, de Smeden, de Zilverfmeden, en andere Casten hebben ook het regt van de koord te draagen. Dit is een bewys dat zy geen onderfcheidend teken van het priesterfchap is; de Bramaanen laaten hun ondertusfehen dit alleen toe, omdat het, zeggen zy, eeüfchoon tuig op een ezel is. De plegtigheden , welke men by het aandoen derzelve in acht neemt, verfchillen volgens het verfchil der Casten , maar by de Bramaanen gefchieden dezelve met de meeste pragt en weidfche vertooning (b~). De O) Veelligt verflaat men hier de meening deezer plegtigheid niet. Men vindt 'er hier agter eene omflandige befchryving van I B. VII H. § 3. Vertaler. O) Sommige Misfionarisfen hebben gemeend de koord ook te moeten draagen, en dezelve niet te moeten doen afleggen aan diegeenen hunner bekeerlingen, die dezelve volgens het gebruik hunner ftam ontvangen hadden, om hen niet te verwyderen door hen te berooven van een eerteken , aan hetwelk zy zagen dat zy lïerk verknogt waren. Maarhet concilie van Goa veroordeelde die toegeevendheid , en de zaak wierdt voor den regtbank van den Heiligen Stoel gebragt. Gregorius XV, 'die denzelveri bekleedde, gaf eene bulle uit, door welke hy toeftondt dat men in Indië de koord droeg om de bekeeringen des te beter voorttejalamen; maar onder die bcpaaling, dat de bekeerlingen drë ZOU-  Vyfde Hoofdjiuh ?ï De Bramaanen gaan byna alle bloothoofds; zy fcheeren zig het hair af, uitgezonderd een klein bosje dat zy aan het agterhoofd laaten, dat men condoubi noemt en dat byna gelyk is aan de penefé der Chineezen; het hangt van agteren af met een knoop, hetgeen de Bramaanen byzonderlyk van de mdere ftammen onderfcheidt. Hunne kleeding betaat in een fchort of lynwaad, die hun boven de reupen om het lyf geflingerd is, tusfchen de dyen door is gehaald, en met een zyner einden van voren nederhangt. De Bramaanen, zoo te Vaïdiguers, Sivebramnalen , als Strivaïchenavalen mogen trouwen; maar mogen niet dan van almoefen leeven, en moeten zig, even als de Egyptifche Priesters, onthouden van al wat leven heeft. Het is hun niet geoorloofd by begraavenisfen tegenswoordig tezyn, en zy mogen niet in een huis gaan, alwaar een lyk is, en wel niet eerder dan tien dagen naa dat het daaruit is gedraagen. Deeze vooroordeelen hebben zy thans afgelegd, gaan ter begraaving, en de naastbeftaanden in huizen daar een fterfgeval is troosten,om enige almoefen van hun te ontvangen. Daar zyn nog drie andere ftammen, die voorgeeven Bramaanen te zyn; maar de Bramaanen willen haar zouden afleggen, welke zy uit handen der Bramaanen ontvangen hadden, om eene te ontvangen, die volgens de plegtigheden der kerk door de Misfionarisfen gewyd ware, E 4  Reize naar de Oofi-fadie'n en China. haar als zoodanige niet erkennen. De andere In» diaanen zien haar aan voor laage ftammen van Bramaanen; zy bevatten de Tatouvadiels, de Goutcheliren, en de Moratia-papars. De Tatouvadiels, navolgers van Vichenou, wryven zig met Sandal-hout, en draagen op het voor' hoofd eene loodlynige zwarte ftreep, met een ronde roode vlak in het midden geplaatst. De Goutheliren kunnen van beiden de feóten wezen : als zy van die van Chiven zyn, draagen zy dezelfde tekenen als de Sivebramnalen, en dezelfde met de Tatouvadiels, als zy van de feóïe van Vi chekoü zyn. De Moratia-papars, fchoon onder zig eene veifchillende ftam uitmaakende, zyn niet van de GouU cheliren onderfcheiden. Deeze drie laatfte ftammen zyn tot geene plegtigheid verbonden, dienen niet in de tempels, en Jeeven niet van almoefen gelyk de andere Bramaanen. Zy begeeven zig in dienst van die hun betaaJen wil, neemen bedieningen aan by de Mogolers en zelfs by de Europeaanen; hunne kleeding is piet verfchillende van die der andere inwooneren. < De Bramaanen, die voorgeeven uit het hoofd van Brouma gefproten te zyn , hebben zig, by uitfluiting van alle andere ftammen, de bedieningen van het priefterfchap toegeëigend (a). Zy zyn de (a) Onder de Joqden kwam het priefterfchap alleen de ftam  Vyf de Hoofdfiuk', 7$ de bewaarers en uitleggers der wetboeken ; het regt van te leeren en te onderrigten behoort hun toe, en zy zyn regters in alle oneenigheden; zy maaken het volk wys dat zy alle deeze voorregten van God zeiven ontvangen hebben, en volgens deeze denkbeelden, welke zy zorg draagen by alle gelegenheden inteprenten, befchouwt men hen als hemelfche menfehen (a). Schoon het priefterfchap by hunne ftamme berust, neemenzy egter niet alle de bedieningen van hetzelve in de pagoden waar; indien dit plaats hadde, zou het getal dier priefteren te groot zyn: verfcheiden doen hunne offerhanden en plegtigheden in hunne eigen huizen en met hunne gewoone kleeding; het is alleen by fommige gelegenheden dat men eene menigte derzelve in de tempels by- een- ftamme Levi toe; men moest daarin geboren zyn om Levit of Priefler te worden. Desgelyks moet men by de Indiaanen ook een geboren Bramaan zyn om naar de eer des priefterfchaps te flaan. Geene deugden, geene dienden, kortom niets kan daar iemand onder doen aanneemeu, die piet in die ftamme geboren is. O) Elk volk heeft zyne Bramaanen; en by elk worden zy aangezien als heilige en verlichtte menfehen, die met de Godheid fprceken, op aarde haare plaats bekleeden, en in haaren naam over den hemel befchikken. Zoodanige waren de Philofoophen by de Grieken, de Magen onder de Perfiaanen, de Chaldeeërs by de Asfyriers , de Druïden pnder de Gaulen en de Tuditanen by de Spanjaarden, enz,  ^4 Reize naar de Öoji-Indiën en China. eenroept: enige winnen de kost met goed geluk te zeggen; andere leeven als monnikken in kloosters , welke Vorften en ryke lieden hun uit godsdienftigheid hebben laaten bouwen: 'er zyn flegts een of twee huisgezinnen, die den dienst der pagoden zyn toegewyd; zy hebben een vast inkoamen en kunnen zeer wel leeven. De fpyzen, welke men den afgoden aanbiedt, verfchaffën hun overvloedig voedzel. De eerbied , welke men voor hunne perfoonen en hun karakter heeft, gaat zoo verre, dat de Vorften en vermogende byzondere Heden alle dagen, of een zeker getal dagen in het jaar, twintig,' dertig, vyftig, ja tot honderd Bramaanen te eeten geeven. Deeze Priefters maaken hun wys dat het verdienftelykfte werk dat men doen kunne is, hun milde gefchenken te doen, kloofters te bouwen, en hen als Goden te eerbiedigen. Deeze denkbeelden fchieten ligt wortel in den geest van een ligtgeloovig en bygeloovig volk, daarvandaan het gebruik van hun by zekere gelegenheden tien foorten van dingen ten gefchenk te geeven, hetgeen men de tien giften noemt. Deeze ofFerhande gefchiedt vooral by den dood van de ryke lieden; alsdan fchenkt men hun een of meer koeijen, enige ftukken lands, boter, lynwaad, suiker, zout, metaalen vaten, enige goude ftukken geld, en nog andere levensmiddelen. Hunne perfonen zyn zo heilig dat zy nooit met den dood kunnen geftraft worden, welke misdaad zy  Vyf de Hoofdftuk. ?s iv ook mogen begaan hebben. Heeft een hunner dien verdiend, zoo fteekt men hem de oogen uit, maar men laat hem het leven. Een Bramaan te dooden is eene der vyf groote, byna onvergeeflyke, zonden; en de Vedams gebieden eiken, die aan zodanigen moord mogt fchuldig zyn, eene bedevaart van twaalf jaaren te doen, al bedelende, met den hoofdfchedel van den vermoordden Bramaan in de hand, uit welken hyalwat men hem geeft eeten en drinken moet; dien tyd verftreeken zynde, moet hy nog veele almoefen doen, en den God van de fe&e des Bramaans, welken hy gedood heeft, een tempel bouwen (a). De ftraffe, welke zy hunne vrouwen, als zy die op overfpel betrappen, aandoen, beftaat in haar tusfchen vier muuren te fluiten; doch als zy haar beminnen, vergeeven zy het haar, en de misdaad is vergeeten. Deeze verzoening geeft gelegenheid tot een groot gastmaal, waarop veele Bramaanen, en 00 De Jooden hadden ten naaflen by dezelfde gewoonte. Een moordenaar was voor drie jaaren gebannen en was veroordeeld in alle de lieden zyner natie omtezwerven, en door de ftraaten te roepen, dat hy een doodflaager was. Geduurende dien tyd mogt hy noch vleesch eeten, noch wyn drinken. Hy moest zyne hairen en zyn baard laaten groeijen, zonder zig te wasfchen, en mogt zyn hoofd flegts eenmaal in de maand dekken. De arm, waarmede hy den doodflag begaan hadt, was met eene keten aan zynen hals gekluiflerd; door deeze boete verzoende hy zyne misdaad.  *rö' Rei&e naar de Öoft-Indïèn enÜïmial en Braminnen verzogt worden, en de misdaadige moet hen aan tafel dienen. Franc. Caron verhaalt in zyne Historie van Indië dat een Bramaan], zyne vrouw met eenen anderen man te bed gevonden hebbende, haar bondt, en den overfpeeler doodde. Des anderen daags verzogt hy alle zyne en zyner vrouws nabeftaanden op een gastmaal; toen men aan tafel zat, en zig vrolyk begon te maaken, ging de man ter kamer uit om den dooden de teeldeelen aftefnyden , en plaatste die in een kistje met bloemen verfierd, waarop hy zyne vrouw losmaakte, en haar met een zweetdoek bedekkende, beval hy haar het kistje den gasten te gaan brengen. Deeze rampzalige gehoorzaamde, en kwam zig meer dood dan leevende aan de voeten van het gezelfchap werpen; toen het kistje geopend wierdt , viel zy in onmagt en haar man hieuw haar het hoofd af (a). Keeren wy thans weder tot de verdeeling der ftammen. De tweede ftam, uit Tfchattiren of Rajas, en den krygsfland beflaande, wordt weder in drie anderen onderverdeeld, en bevat de Bondilliren, de Rajapoutrers, en de Maratiren; alle de leden deezer ftam kunnen geene andere bediening dan (V) De Romeinen hadden ook het regt hunne vrouwen als zy die in overfpel verraschteu, te dooden. In Japan, mogen niet alleen haare mannen in dit geval haar ombrengen, maar in hunne afwezigheid mogen alle de nabeftaaiv den, en zelfs de dienstboden zulks verrigten,  Vyf de Hoofd/luk. 'rf dan in den krygsftand verkiezen; zy, die geene Koningen zyn, dienen in hoedanigheid V3n krygsknegten. De Rajas waren, voor de verovering der Mogols, meefters der regeering : zy bezitten nog enige kleine onafhanglyke ryken in het gebergte. De ftam der Bondilliren is byna uitgeftorven; men ✓ kent 'er flegts nog één geflagt van op de kust van Coromandel, het is dat der laatfte Koningen van Gingi. Deeze ftam kan onverfchillig van de fette van Chiven of van die van Vighenou wezen. Zy mogende Vedams niet kezen, maarzy hebbenhet voorregt dat zy die mogen hooren voorleezen. De derde ftam, namelyk die der kooplieden, Wafchiers genaamd, is byna uitgeftorven; daar zyn flegts enige geflagten van overig in het Koningryk Ramesfourin; zy is niet dezelfde met die der kooplieden, die thans door geheel Indië handel dry ven onder den naam van Chetis en dien van Cometis. De ftam der Suttiren, die de vierde uitmaakt, is de talrykfte, zy wordt verdeeld in de regter hand en de flinker hand. De regter hand bevat I. De Vélagers, die weder onderverdeeld worden in Chogia-vélagers, Carécatou-vélagers, Neropouchi-vêlagers en Deulouva-vélagers, die ook bekend zyn onder den naam van Aguammdiren, en welke de Europeaanen Dobachis noemen , dat dienaaren betekent. De akkerlieden hebben onder de Vélagers den eerften rang, de andere neemen overal dienst daar zy dien krygen kunnen. II. De Caravirs , eene Talinga-ftamme; dee-  Reize naar de Oojl-Indi'ên zn China. deeze handelen in glazen ringen en armbanden, III. De Camouvers, eene Talinga-ftamme, die weinig van de voorgaande verfchilt; zy handelen in dezelfde waaren. IV. De Coiladiren, eene Talinga- ftamme. V. De Cométis of Kooplieden; zy waren voorheenen van de flinker hand, en maakten met de Chétis eene zelfde klasfe uit, maar zedert zy de Suttiren van de regter hand gebeden hebben hen als hunne kinderen aanteneemen , zyn zy in den anderen rang overgegaan. VI. De Natamadï. ren. VII. De Caquilliren of Weevers. VIII. De Baïniren, eene foort van geestlyken, welke men Poutcharis noemt, die van almoefen leeven, en zig in den tempel van Mariatale , Godinne der kinderpokken O), onthouden. IX. De Amaters of Barbiers. X. De Panichéyers, die de dienaars der Vélagers zyn. XI. De Vanars ofBleekers. XII. De Condoumiren of Geneesheeren, die de flangenbeeten geneezen. XIII. De Dévedasfi-quels, of Tévadiaquels, welke wy gewoonlyk Bajadères noemen. Zy, die de vyf laatfte ftammen uitmaaken* kunnen van de regter of van de flinker hand zyn. Die de Suttiren van de regter hand dienen, worden gerekend onder dien rang te behooren, en kunnen die van de flinker hand niet dienen, en die van de flinker hand dienen, op hunne beurt, nooit die der an- O) Zie hier agter III. Boek. VII. Hoofdftuk. Over de Indiaanfche geestlyken.  Vyf de Hoofdjluk. y§ andere. XIV. De Pareiers maaken de Iaatfte ftam) uit; deeze worden door de andere Indiaanen aan. gezien voor eerlooze, onreine, affchuwelyke, en verworpen lieden; in de openbaare handelingen en in het burgerlyke leven, verwaardigt men hen niet hen onder den rang der ftammen te plaatzen. Door deeze vernedering uit de maatfchappy verbannen, hebben zy hunne wooningen in afgelegen oorden. Het is zelfs niet genoeg dat zy van de fteden, burgten of dorpen, die het overige der natie ge. meen zyn, verwyderd blyven, daar moet zelfs een afftand tusfchen hen en dezelve gevonden worden, die groot genoeg zy dat de wind geenen onzuiveren en befmettelyken invloed kan overwaaien, waarvoor men vreezen zoude, indien zy te naby woofiden. Hunne huizen zyn ellendige hutten, waarin naauwlyks een menfch kan ingaan, en zy maaken kleine dorpjes uit, welke men Paretckeris noemr. Het is hun niet geoorloofd in de putten van de andere ftammen water te putten; zy hebben byzondere putten in den omtrek hunner wooningen, rondom welke zy beenderen van dieren moeten plaatzen , opdat men die zoude onderkennen en vermyden. De bedieningen der Pareiers beftaan over het algemeen in het verrigten van de gemeenfte en vuilfte dienflen. Als een Indiaan van eene andere ftam eenen van hun toeftaat met hem te fpreeken, is die ongelukkige verpligt eene hand voor zynen mond te houden, op dat zyn adem niet naar  l& Reize naar de Oojt-Indïéii en CMnal tiaar hem toe vloeije, en, ontmoet hy eenen opf een gemeenen weg, moet hy een omweg neemen* om hem voorby te laaten. Indien enig Indiaan, zelfs een Suttir, by ongeluk eenPareier aanraakt» is hy verpligt zig in het bad te gaan reinigen. De Bramaanen mogen hen niet aanzien, en de Pareiers zyn genoodzaakt de wyk te neemen zoo dra zy eenen in het gezigt krygen. Zy zyn van geene feóte : uit de vergaderingen des volks verbannen , mogen zy nooit in de tempels koomen, en zyn ontheven van te bidden en offerhanden te doen. De verachting en de afkeer, welken men voor hun heeft, worden zoo wyd gedreeven dat men zig wel wagt iets te eeten, dat zy toebereid, of uit bekers te drinken, van welke zy zig bediend hebben : zy mogen niet in het huis van een Indiaan eener andere ftamme koomen, of, zoo hun al in enig huis werk wordt gegeeven, maakt men eene deur, die alleen voor hun dient; maar zy moeten met neêrgeflagen oogen hunnen weg gaan; want zoo men befpeurde dat zy die naar de keuken gewend hadden, zou men verpligt zyn al het keukengereedfchap aan ftukken te breeken. Een Indiaan meent een goed werk te doen als hy infekten, flangen, en andere dieren het leven redt, terwyl hy een Pareier liever zal laaten omkoomen dan hem de hand te reiken om hem uit een afgrond te redden , uit vrees van zig door hem aanteraaken te zullen verontreinigen. De Pareiers dienen by de Velagers om de aarde te  Vyf de Hoofdft'uk §r te bebouwen, of de paarden optepasfen, en by de Europeaanen in hoedanigheid van koks en lastdraageis. Zy zyn aan geene eetregel gehouden, eeten osfen-vleefch, en drinken fterke dranken. Volgens enige fchryveren zou dit vergryp tegens een dier, datzy voor heilig houden, en deredenloosheid, waarin de dronkenfchap de geene die zig daaraan fchuldig maaken, ftort, de oorfprong zyn der verachting, waarin zy leeven: het is egter waarfchynlyker dat het aan de bygeloovigheid is dat deeze ongelukkige de vernedering, die hen treft, verfchuldigd zyn; de Indiaanen hebben zoo groot eene verachting voor hun, omdat zy denken, dat, als men veel kwaad op de wereld doet, men als een Pareier herboren wordt. By de eerfte verdeeling der ftammen behieldt men ongetwyfeld de grenslyn, die, in alle landen, den ryken van den armen fcheidt; het armst gedeelte des volks wierdt in eene laagfte klasfe verworpen, en veroordeeld daar nooit uit te koomen. De ellende en fchande wierden daarin erflyk. Deeze eerfte onregtveerdigheid was het werk der ftaatkunde, die vervolgens door den godsdienst nog verzwaard wierdt. Om zig te ontfchuldigen van die begaan te hebben, zogten de Indiaanen eene bovennatuurlyke oorzaak, en het leerftuk der zielsverhuizing gaf hun daartoe een gemakkelyk middel aan de hand. Het was natuurlyk dat men bedagt dat de booswigt niet moest herleeven dan om te lyden, en volgens die 1. Deel F be-  82 Reize naar de Oofi-Indïên en China. beginzel wierdt hem de ellendige ftaat der Pareiers toegewezen. Het getal der Pareiers is zoo groot dat, indien zy zig uit den fchandelyken toeftand, waarin men hen houdt, wilden verheffen, zy in flaat zouden zyn de andere ftammen te overweldigen, maar zy zyn daar volftrekt ongevoelig voor. De eerloosheid der Pareiers wordt enigzints op de Europeaanen teruggekaatst. Deeze zyn des te meer in afgryzen, omdat, behalven hunne geringe eerbied voor de koe, welker vleefch zy eeten, de Indiaanen hun nog te last leggen dat zy in de huizen en zelfs in de tempels fpuuwen; dat zy, als zy drinken, den beker aan de lippen zetten, dat zy de vingeren aan den mond brengen , zoo dat die door hun fpeekzel bezoedeld worden, en andere dingen meer; dus is een Europeaan alles wat de Indiaanen verachtelyks kennen; zy noemen hem Parangui, een naam, welken zy den Portugeezen gaven, toen deeze in hun land aankwamen, en het is eene fpreekwys, die de hoogfte verachting, welke zy voor alle Europeefche natiën gevoelen, te kennen geeft (ei). De (ö) Deeze verachting voor de Europeaanen doet hen den Christlyken godsdienst met eene foort van afgryzen befchouwen. De Bramaanen, welker belang medebrengt denzelven haatlyk aftefchilderen, wenden alle poogingen aan om den onoverwinnelyken afkeer, welken de Indiaanen voor  i Fyfde Hoofdjïuk. 83 De ftamme der flinker hand begrypt: I. DeChé. tis of Kooplieden , eene andere ftam dan de Cotnè- tis. voor alle Europeërs hebben, (leeds te verdcrken. Als men in hunne tegenwoordigheid van het Christendom (preekt, roepen zy dat de Christenen eerlooze zyn, die rundvleefch eeten en wyn drinken: zy voegen 'er by dat zy nog verfoeijelyker zyn dan de Pareiers, en meer is 'er niet noodig om een Indiaan, die het Christendom zou willen omhelzen, te weerhouden. Het geroep groeit nog (lerker aan op den minden dap, welken men hem met betrekking tot zyne bekeering ziet doen: alsdan hoort hy van alle kanten fchreeuwen, dat hy de voorregten zyner dam gaat verbeuren, dat men hem niet langer in de maatfchappy zal dulden, dat hy een Pareier, een favangai , en de verachtelykde der menfehen zal worden; en dan dooft de kragt van het vooroordeel, fchaamte en vrees, den gundigen indruk uit, welken hy ter omhelzing van den Christlyken godsdienst mogt hebben. Enige Misfionarisfen , ziende dat de afkeer voor de Pareiers en de levenswyze der Europeaanen de voortplanting van het Christendom onder dit volk hinderde, namen het uiterlyke der Bramaanen, der Boetdoeners en der Semiasfös aan, zig naar hunne wyze van leeven en zig te kleeden fchikkende; zy vermydden voornamelyk alle gemeenfehap met de Pareiers, en bedienden hun de facramenten niet; maar de Heer de Tournon, Apostolisch Legaat voor de buitenlandfche zendingen, veroordeelde deeze daatkunde als llrydig met het Euangelie, dat geen onderfcheid tusfchen de geloovigen maakt. Hy beval dat men den Pareiers F 3 de  84 Reize naar de Oojl-Indiën en China. tis. II. DeCamalers, onder welke benaaming alle werklieden begrepen worden, die zig van den hamer bedienen, als de Tatars of Zilverfmeden, de Tachiren of Timmerlieden, de Caroumars of Smeden, de Canars of Ketelmaakers en Koperflagers; de leden deezer ftamme houden eikanderen alle voor nabeftaanden. III. De Vanniren , of olieflagers. IV. De Sanars of Sourers, die den Culou verzamelen, dat een vogt is, hetwelk men uit den palmboom trekt. V. De Pallis, welker vrouwen van de regter hand zyn, omdat zy, even als de vrouwen van de regter hand glaazen koraalen ter grootte van fpelden knoppen, welke men cariamanis noemt, aan den hals draagen. VI. De Chédart of Weevers, eene andere ftam dan die van de regter hand van die benaaming. VII. De Sacliels of Schoenmaakers, die in de ftamme der flinker hand even dat zyn wat de Pareiers in die der regter hand zyn, maar zy zyn nog in grooter verachting dan de Pareiers, omdat zy koeijen-leder gebruiken om fchoeijingen te maaken. Ondanks deeze heiligfchennis egter,en de bezwaarnis van zig te verontreinigen door iets te draagen, dat uit deeze verachtelyke ftamme koomt, laat men egter niet na zig te fchoeijen. Enige Indiaanen geeven voor, dat oudstyds de Sut- de facramenten zoude toedienen, en zyn decreet is door de opvolgeren van Clemews XI, onder wiens pausfehap het gegeven wierdt, bekragtigd geworden.  Vyfde Hoofdjluh §5 Suttiren alle in dezelfde klasfe begrepen waren, en dat zy in verfchillende ftammen verdeeld zyn geworden door den Koning Salivagana, die over agttien honderd jaaren geleefd heeft. De volgende Stammen zyn geheel afzonderlyk op haar zelve, en koomen niet onder de verdeeling van de regter en flinker hand. De Eideyers of Herders zyn alle Vichenou-baters; zy waren voortyds van eene even laage ftamme als de Pareiers, en even als zy, buiten de fteden gebannen. De verzameling van hutten, die hunne wooning uitmaakten , wierdt Edetchery genaamd; maar zedert de invleefching van Vichenoü onder den naam van Quichena, welken een herder als zyn eigen zoon in zyn huis opvoedde, worden zy voorde eerfte ftamme der Suttiren erkend, mogen koophandel dry ven, en kunnen naar alle foorten van eerampten (taan; maar zy zouden zig vernederen en hunne ftam verliezen, indien zy zig tot die ambagten begaven, waarin men zig van den hamer bedient. De Cosfévers of Pottenbakkers zyn alle Chiva' haters. De Moutchiren of Schilders, Vergulders, en Iedere zakken-maakers zyn ook Vichenou-baters, fchoon zy Talingas zyn; de andere Stammen verachten hen en befchouwen hen als Pareiers, omdat zy in hun werk leder aanraaken. De Moutchiren, eeten niets dat leven gehad heeft. Het is alleen F 3 in  86 Reize naar de Oojï-Indïên en China. in die ftam dat de broeder de zuster, en de oom de nigt ten huwelyk neemen. De Chémavaders zyn de Visfchers in de rivieren, en de Patnavers die van de zee-ftranden: de Europeaanen noemen hen Maquoifen: deeze twee ftammen zyn altoos van de fecte van Chiven. De Oders en Caravers brengen de koopwaaren van het éen Koningryk in het ander; altyd op reis zynde, woonen zy nooit in fteden, en draagen hunne hutten met zig, deeze beftaan uit een dekzel van palmboomen-bladeren, dat zy op een os voeren. Als zy arm zyn, arbeiden zy in de aarde. De Villiren, de Iroulers en de Véders worden door de andere ftammen als dieren befchouwd. Zy onthouden zig op de bergen en in de bosfchen, zonder de tygers of Hangen te vreczen, welke zy door gebeden, die hun alleen bekend zyn, tragten te verwyderen; zy leeven enkel van de ruuwe voortbrengzelen der natuur , en dekken hun lighaam met boombladeren; de meesten verlaaten nooit hunne bosfchen; andere, die digt by de Aldies of vlekken woonen, brengen daar honig om e«ig lynwaad te verkrygen. Zy branden altyd een groot vuur in hunne hutten, en befchouwen zig als zeer gelukkig , dat zy niet onder de andere menfehen leeven. Zy erkennen een eenigen God, dien zy egter geenen tempel bouwen, noch door eenige aanbidding vereeren. De Faroguis woonen desgelyks in de bosfchen en bid-  Vyfde Hoofd/luk. 87 bidden alleen de Zon aan ; zy eeten niet dan na dat zy deeze aanbidding verrigt hebben, en zouden geen ftuk in den mond durven fteeken voor dat zy dat hemellicht befchouwd hebben. Zy zyn in de overtuiging, even als de Vülirm en Iroulersdat de menfch met dit leven een einde neemt: hoe kan het zyn, zeggen zy, dat een lighaam, tot asfche of ftof verteerd, dat in de lugt opvliegt, of zig met de aarde vermengt, zyne gedaante zoude kunnen herkrygen, om eene andere loopbaan aantevangen (V)? Het is misfchien dat denkbeeld dat hen doet leeven als beesten, zonder onderfcheid te maaken tusfchen vader, moeder, broeder, of zuster, en zig met alle vrouwen vermengen, zeggende dat zy daardoor de hunne worden (ö). De (0) Onder de Jooden hebben de Saduceen, en onder de Christenen de Manicheen en anderen de opftanding der dooden ontkent. (£) Verfcheiden Volkeren zyn van dat gevoelen geweest. Chrysippus , als men Diogenes Laertius , in het leven van dien Wysgeer gelooven mag, zegt dat zy niet wyslyk handelen, die het beflaapen van zyne moeder, dogter, of zuster als iets fchandelyks of kwaads aanzien. De Meden, de Phrygiers, de Galaten, de Egyptenaars, en veele andere Volkeren dagten eveneens; de Babyloniers en Perfen hadden geen af keer van die bloedfchandige vermengingen; zy Honden het huwelyk tusfchen den vader en de dogter, den zoon en de moeder, den broeder en de zuster, toe. Men zegt dat zy deeze gewoonte van eenen zekeren Andsham , F 4 Hoo-  88 Reize naar de Ooft-Indien en China. De Indiaanen weeten thans niet meer wat dever_ deeling in de regter en de flinker hand veroorzaakt hebben ; zy betwisten elkauderen van wederzyde den voorrang, zonder het ooit in dat ftuk eens te kunnen worden ; maar zy draagen wel zorg, van te beletten dat die van de eene hand in de regten van die van de andere treeden, gelyk als in rydtuig of te voet, met houten muilen in de ftraaten te koomen , die zy bewoonen : zy kunnen 'er egter om hunne zaaken, met fchoenen of blootvocts in gaan. De omgangen der huwelyken noch de begraavenisfen mogen in die wyken niet koomen, welke de •ftamme van de andere hand bewoonen. Die van de flinker hand mogen op geen wit paard ryden, noch in huwelyks-omgangen witte tenten en zonnefchermen draagen, gelyk de ftammen van de regter hand. Elke ftam heeft fpreekwyzen, die haar eigen zyn , en van welke het de andere niet geoorloofd is zig te bedienen; hunne gebruiken, hunne regten, hunne voojregten, alles is onderfcheiden en bepaald. De minfte inbreuk op die regelen is in Hoogenpriester van het Vuur, die door Nemrod in die waardigheid gefield was, hadden. Zoo als hy de eerde ofrerhande verrigtede, zeide hem de Duivel dat niemand waardig was het vuur te dienen of te aanbidden, dan zy, die hunne moeder, dogter, of zuster vleeschlyk bekend hadden. Andsham Melde zig, op die waarfchuuwing, in flaat het vuur wél te dienen, en zedert hebben hem de Magen nagevolgd.  Vyfde Hoofdftuh 89 in ftaat eenen burgerlyken oorlog te ontfteeken. Zy gaan ondertusfchen alle in denzelfden tempel God aanbidden, behalven in de Europeaanfche bezittingen en in de ryke vlekken, alwaar de hoogmoed die gebouwen vermenigvuldigd heeft. De navolgers van Chiven wryven zig, als zy opftaan, de borst met asch van koedrek, en zetten, voor hunne eerfte maakyd, zig een geel rond teken van Sandal-hout in het midden van het voorhoofd, gelyk ook drie lynen van dezelfde kleur op de borst en op de armen. De aanhangers van Vichenou zetten , volgens hun gevoelen , zig dezelfde tekenen op het voorhoofd als de Strivaïchenavalen. Men ziet uit deeze verdeeling der ftammen dat elke een byzonder volk uitmaakt, welk de godsdienst en de wetten beletten zig met de andere te vermengen, zelfs in de huwelyks-vereenigingen, want het is altoos in zyne eigen familie dat men zig eene huisvrouw verkiest, en nooit in andere familiën, al waren zy van dezelfde ftamme. Eens landbouwers zoon kan niet anders dan landbouwer worden, en niet trouwen dan met de dogter van zyn neef, die hetzelfde werk oefent; die verfchil der klasfen is niet minder merklyk in de gewoone gemeenfchappelyke verkeering. De laagere klasfe verliest nooit den eerbied welke zy eene hoogere verfchuldigd is, en de Bramaan kan niet met den Koning, noch de laatfte met den Suttir eeten zonder zig aan eene groote vernedering blootteftellen. F 5 Zoo  9<3 Reize naar de Oojl-Indiè'n en China. Zoo jammerlyk kruipt een volk, dat door zyne gryze oudheid zyn verftand moest verlicht hebben, nog onder de heerfchappy der vooroordeelen en der onkunde. Wel verre van door de omwentelingen, welke het dagelyks ondergaat, tot de natuurlyke gelykheid wedergebragt te wotden , fchynt het alleen te beftaan om deeze banden geduurigvan een te ryten. De meeste volkeren zyn dus verdeeld geweest; Egypte hadt zeven ftammen, Athene vier, Arabie drie, onder welke de Priefters in het grootst aanzien waren : de Romeinen hadden twee klasfen van burgeren; byna alle ftaaten van Europa hebben, in navolging der Indiërs onderfcheidingen in den burgerftaat, en wy, die hen berispen, zyn wy billyker en wyzer, en hebben wy ook niet onze Casten? ZESDE HOOFDSTUK. Fan de Imvying der Indiaanen. Daar is geen godsdienst of hy heeft zyne heilige inwyingen, en min of meer lange en moeijelyke beproevingen; en met grond; want het is billyk en ftrookt met de voorzigtigheid dat men de zeden en het karakter van iemand kenne, alvorens men hem in enige maatfchappy aanneeme. Gefchiedt dit onderzoek regtftreeks of van ter zyde in alle ftan-  Zesde Hoofdftuh 91 ftanden van het burgerlyk leven, hoe veel te meer moet het dan niet gebruikt worden wanneer het te doen is om een bekeerling de geheimnisfen en leerftukken van den godsdienst te openbaaren? Ook waren de inwyingen in alie eeuwen en in alle landen in gebruik. Dus hadden by de Hebreeërs de Leviten, in Egypte de Prieflers van deEleufinifche Ceres, in Griekenland die van Cybele, te Rome de Opperpriefters, de Wichelaars, en de Vestaalfche Maagden, in Gaule de Druïden, alle geftrenge beproevingen, die verfcheiden jaaren duurden, en welke zy hunne leerlingen deeden ondergaan, alvorens hen in hunne orden te ontvangen. Een Indiaan is tot geene dagelykfche plegtigheid gehouden dan naa zyne inwying, en alle die, welke hy te vooren mag gedaan hebben,zyn hem niet verdienftelyk. Enige verzuimen dit te doen, doch hy, die fterft zonder ingewyd te wezen, moet geen gelukzaliger lot in een ander leven verwagten. Een Indiaan moet, voor dat hy kan ingewyd worden, verfcheiden dagen lang veele voorbereidende verrigtingen doen, als vasten, almoefen en andere goede werken. Als de beftemde dag daar is, baadt hy zig, en begeeft zig naar zyn Gourou, die eene kamer tot die plegtigheid heeft toebereid. De Gourou laat hem niet intreeden dan na hem gevraagd te hebben, of hy eene waarachtige begeerte heeft ©m ingewyd te worden ; of het niet door enkele nieuwsgierigheid is, dat hy daar koomt; of hy zig in Haat bevindt om zyn geheel leven lang, zon-  92 Reize naar de Oojl-Indi'ên en China. zonder éénen enkelen dag overteflaan, de plegtigheden te verrigten, welke hy hem zal voorfchryven. Hy vermaant hem het nog uitteftellen, als hy zig niet fterk genoeg bevindt. Als de jongman aanhoudt en een vuurig verlangen toont om op den goeden weg te wandelen, doet de Gourou hem eene redevoering over het gedrag dat hy houden moet, over de ondeugden, welke hy te vermyden, en de deugden, welke hy te beoefenen heeft. Hy bedreigt hem met de godlyke ftraffen, indien hy zig kwalyk gedraagt, en doet hem de grootlte belooningen hoopen, als hyop het pad der geregtigheid wandelt. Vervolgens treeden zy de kamer in, welker deur open blyft, opdat de aanfchouwers deel mogen hebben aan de offerhande, die gefchieden zal , en die Homan genoemd wordt. Zy wordt eveneens verrigt als die by het huwelyk, maar men houdt haar voor plegtiger, omdat een Gourou die offert, terwyl een eenvoudige Bramaan de andere doet. De gebeden om der Goden aanwezigheid af te bidden zyn ook anders, en de plaats is heiliger, omdat zy gereinigd is geworden. De oproeping geëindigd zynde, fleekt men het vuur van den Homan aan. Als de offerhande verrigt is, plaatfen zy zig onder een kleed, dat hun het hoofd bedekt; en dan leest de Gourou den jongman, even als by de inwying van deBrammasfaris, een woord van een of meer lettergreepen, welk hy hem aan zyn oor doet herhaalen, opdat het van niemand gehoord worde. Dat woord is het gebed, dat de Ingewydde, als het  Zesde Hoofdjluh 03 het mogelyk is, honderd, of duizendmaalen 'sdaags moet herhaalen, maar altoos in het diepst geheim. Als hy het uitfpreekt, moet hy zig zorgvuldig wagten dat men de beweeging zyner lippen niet gewaar worde. Vergeet hy het ? Dan is zyn Gourou de eenigfte, welken hy dat kan vraagen : Hy mag dat heilig woord niemand, zelfs geenen anderen ingewydden, openbaaren. Het is hem egter geoorloofd het aan het oor van een ftervenden ingewydden van zyne fecte uittefpreeken, opdat hy, dat gebed hoorende, zalig zy. Elke fecte heeft een byzonder gebed. Dat geheim woord is het eenigst gebed der Indiaanen; zy noemen de gebeden, die in hunne boeken ftaan, lofzangen, en maaken daar geen geheim van; maar dat der inwying zien zy voor zoo heilig aan, dat geen hunner het tot hiertoe den Europeaanen heeft willen openbaaren. Als de ingewydde het gebed verfcheiden maaien herhaald heeft, leert de Gourou hem de plegtigheden, welke hy by zyn opftaan, en by alle zyne maaltyden moet verrigten. Hy leert hem ook verfcheiden lofzangen ter eere der Goden, en neemt affcheid met hem aantebeveelen een eerlyk leven te leiden. Van dien dag af aan, moet de ingewydde nooit nalaaten de plegtigheden te verrigten; doet hy die niet, hy zondigt. 'Er zyn weinige Indiaanen, die zig tot de plegtigheden van den Lingam laaten inwyën , omdat die zoo langwylig zyn, dat zy hun den tyd niet zou-  94 Reize naar de Ooft-Indïèn en China. zouden laaten zig tot enige andere zaak te verledigen. Voor het overige is die inwying in het geheel niet noodzaaklyk, zy is flegts een graad van grootere volmaaktheid. ZEVENDE HOOFDSTUK. Van de Huwelyken der Indiërs. tiet huwelyk, dat overal vry algemeen voor de gewigtigfte handeling in het burgerlyk leven gehouden wordt, is in Indië nog gewigciger dan elders. De Indiaanen zyn zoo flerk overtuigd dat de Goden hun het aanwezen verleend hebben om zig hervoorttebrengen, dat zyde onvrugtbaarheid als een vloek aanzien : zy hertrouwen tot dat zy kinderen, en vooral manlyke, hebben; en als zy 'er by geene hunner vrouwen kunnen verwekken, kiezen zy onder hunne naaste bloedvrienden een jongetje uit, datzy tot hun kind aanneemen, om by hunne begravenis de pligten van zoon waarteneemen: dit is by hen eene zeer gewigtige reden, die by ons geene plaats heeft, om naar eene manlyke nakomelingfchap te verlangen. Te ftervcn zonder een kind, ten minften een aangenoomen, natelaaten, is voor hun het grootft ongeluk: het is gemakkelyk te begrypen, hoe groot een invloed een diergelyk gevoelen op de vermenigvuldiging van het menfchlyk geflagt moet hebben in een land, al-  Zevende Hoofdftuk. 9$ alwaar de middelen van beftaan zoo overvloedig gevonden worden. De Indiërs dryven, gelyk verfcheiden Oosterfche volkeren (a), hunne kieschheid omtrent den maagdelyken flaat hunner vrouwen tot in het uiterfte : zy trouwen de meisjes voor dat zy tot de jaaren van huwbaarheid gekoomen zyn (è), en verwerpen die, welke huwbaar zyn, omdat zy alsdan geene volkoomen zeekerheid zouden hebben dat zy ongefchonden zyn (c). Maar door eene van die vreem- (a) Vooral de Armeniërs. Zie Wysgeerige Bezegelingen over de Amerikaanen door den Heer de Paw. (¥) De Egyptenaars, de Spartiaten, en Romeinen trouwden de meisjes ook voor dat zy huwbaar waren. Het huwelyk was by hen eene pligt,en zy hadden wetten, waarby de ouderdom bepaald wierdt, op welke men trouwen moest. De Jooden trouwden ook jonge meisjes, en hunne Hoogepriefter moest die trouwen voor dat zy twaalf jaaren oud waren. (c) Dit gebruik koomt misfchien daar van daan, omdat de eerfte nagt van het huwelyk naar regten den Bramaan toekoomt, die het huwelyk heeft ingezegend. De tedere ouderdom van het kind belet hem van dat voorregt gebruik te maaken , hetgeen genoeg zou gelyken naar hetgeen Thomas la Grue , Vertaaler van Abraham Roger aanhaalt; hy zegt, dat op de kust van Malabaar de Heeren, die trouwen, hunne Koningen verzoeken de twee of drie eerfte nagten van hun huwelyk by hunne vrouwen te flaapen, waarna zy haar in flatie, onder het geluid van fpeeltuig, met  $6 Reize naar de Ooft-Indïên en China. vreemde grilligheden, tot welke het misbruik van een te verre getrokken beginzel dikwyls aanleiding geeft, is het, terwyl het voor de meisjes fchande is niet getrouwd te wezen voor den ouderdom, waarop zy in ftaat zyn te ontvangen, geene fchande voor de mannen te huuwen, als zy het vermogen verloren hebben van kinderen te verwekken: het is niet zeldzaam een zeventig jaarigen gryzaart een kind van vier jaaren te zien trouwen. Die volkeren , die niet redeneeren, zien niet dat zulke onevenredige verbindtenisfen geheel onbeftaanbaar zyn met het einde, dat zy zig in het huwelyk voorHellen, en welks vervulling hun als eene onvermydelyke en heilige pligt voorkoomt. De weduwen hertrouwen nooit: fchoon zy, die haare mannen verliezen voor dat zy in ftaat zyn de wet der natuur te vervullen, nog maagd zyn, egter veroordeeld haar het bygeloof om al haar leven ongetrouwd te blyven. De weduwlyke ftaat wordt als een zeer groot ongeluk befchouwd. Men verniet de grootfle blyken van vreugde koomen afnaaien. Op andere plaatzen, voegt hy 'er by, offeren zy de eerfte omhelzingen hunner vrouwen aan de Afgoden op, welker onmagt de prieflers vervullen; op andere plaatfen flaapen alle de gasten den eerflen nagt by de bruid. De Koning van Calicut geeft den voornaamfïen der priesteren de waarde van vyf honderd kroonen1 (vyftien honderd Guldens) om voor hem by de vrouw, welke hy trouwen wil, te flaapen.  Zevende Hoofdfiuh 9? Verbeek zig dat haar dat niet zoude overgekomen zyn, als zy zulks niet in een vorig leven verdiend hadden. Hy, die eene weduwe trouwde, zou gerekend worden zig tegens de uitvoering van het godlyk oordeel te verzetten, en zig zei ven aan de gramfchap der Goden blootteftellen. Als haare ouders maar enigzints godsdienftig zyn, laaten zy niet na, bedevaarten, boete, en almoefen te doen, ter verzoening van de voorheen bedreven zondenhunner dogters, opdat zy gelukkiger mogen zyn in haare volgende verhuizing. Ziet daar de beklaaglyke uitwerkingen van het leerftuk der zielsverhuizing met opzigt tot den ftaat der weduwen; deeze is allerdroevigst, omdat 'er geen middel tegens is. Het meisje, dat zy trouwen, moet niet alleen van dezelfde ftam met den man, maar ook van het zelfde geflagt zyn; in gevolge hiervan heeft een Indiaan het regt de zusters dogter van zyn vader, of de dogter van zyner moeders broeder te trouwen, als zy jonger is dan hy, en als hy haar ten huwelyk vraagt, mogen haare ouders haar niet weigeren te geven. Zusters en Broeders zyn de eenigfte, die geen huwelyk met eikanderen mogen aangaan, maar onder dien naam zyn ook de kinderen van den broeder des vaders en van de zuster der moeder begrepen (a). De (4) De vaders broeders, en moeders zusters worden J. Deel G al-  $8 ^ Rei te naar de Ooft-Indien en China. De huwelyken der Indiërs zyn in tweeërlei foorten verdeeld, eene algemeene, welke zy het huwelyk in Pariam, en eene andere, welke zy in Cannigadanam noemen. §• h Van het huwelyk in Pariam. Pariam is eene bepaalde fom van een en twintig, of op het hoogst een en dertig Ponnes (a), welke de vader van den man of het hoofd van zyn geflagt aan den vader van het meisje, enige dagen voor het huwelyk, geeft, als den prys van het meisje, dat hy voor zynen zoon koopt. By het overgeven van dit geld zegt hy met luide Item in tegenwoordigheid van een Bramaan en der vergaderde bloedvrienden : het goud is voor u en het meisje is myn: daarop antwoordt de vader van het meisje insgelyks met luide flem: het goud is myn en het meisje is uw. De Pariam is dan niet anders dan een koop, waardoor de man zyne vrouw koopt; ook betekent het woord Collougrudou, dat te kennen geeft dat een alle vaders of moeders, grootvaders of grootmoeders genoemd, als zy ouder, en klein vaders of kleinmoeders, als zy jonger zyn. (a) De Ponne is tien Fanons het zy gouden of zilveren, mar het land, alwaar die munten gangbaar zyn; ééaFanon is tien franfche Huivers.  Zevende Hoofdfiuh 99 een man getrouwd is, eigenlyk dat hy eéne vrouw gekogt heeft. Somtyds befteedt de vader van het meisje den Pariam aan Juweelen voor haar; maar dit is eene mildheid van hem : hy kan haar ook andere edele gefteenten en gefchenken geeven, maar als zy fterft, en geene kinderen gekregen heeft, heeft hy regt om weder te rug te eisfchen hetgeen hy gegeeven heeft, en vooral den Pariam, dat zyn goed geworden is. Hy mag deelen in de kosten des bruilofts, maar hy is daar niet toe gehouden* naardien de familie van den man alles moet bekostigen. De bruidegom is verpligt zyne aanftaande vrouw de Pariécouré te geeven; dit is een fchort, welk het meisje op den dag der bruiloft aandoet, en dat alleen tot dat gebruik dient, het is altyd van zydej zelfs by de armfte. Ook moet de man de Tali geeven, een kleinood van goud, dat hy met eene koord aan den hals van het meisje hangt; deeze is de laatfte plegtigheid, en heiligt het huwelyk, dat niet meer gebrooken kan worden, zodra de Tali is vaftgemaakt. Indien een man fterft zonder manlyke kinderen natelaaten, behoort zyne nalaatenfchap, volgens het regt, aan zyne naaste vrienden van vaders zyde: de weduwen en de vryfters kunnen niet erven, en de erfgenaamen zyn gehouden haar van wooning, en onderhoud te voorzien. Deeze verpügting ligt op hen, al is het dat de man geene goederen heeft nagclaaten. Laat hy niet dan fchulden G a na,  loo Reize naar de Oofi-Indi'én en China, na, dan zyn die, welke zouden hebben moeten er» ven, (onderfteld zynde dat de vaderlyke goederen niet reeds voorheen verdeeld zyn geworden) verpligt die te betaalen. Indien de broeders hunne goederen gedeeld hebben, en een van hen niet dan dogters nalaat, erven zy van hem, omdat zyne broeders, met welke hy de gemeenfchap gebrooken heeft, geen regt meer op zyne erfenis hebben; maar zodanige eene gebeurtenis is zeer zeldzaam, omdat men in zulk een geval nooit nalaat een jongetje tot zoon aanteneemen. §. II. Van het Huwelyk in Cannigadanam. Als men zyne dogter ten huwelyk geeft zonder de Pariam te eisfchen, dan trouwt men haar uit in Cannigadanam, welke fpreekwys de gift eener maagd betekent. De godsdienst, de weldaadigheid jegens zynen naaften aanbeveelende, onderfcheidt drie foorten, welke als de verdienftelykfte befchouwd worden, de Godanam of gift vankoeijen (c), de (V) De Godanam geeft men gemeenlyk als men op het derven ligt. Het wordt zeer zeldzaam nagelaaten, als men de middelen heeft om het te doen. Het is aan de Bramaanen dat de dervende koeijen fchenkt, en, naardien hy zyne bigeerte dm'dlyk en openbaar moet te kennen geeven, moet hy het dier, dat hy wegfehenkt, aauraaken, en het fs de  Zevende Hoofdftük. 101 de Boudanam of gift van landeryen (a), en de Cannigadanam of gift eener maagd: by, die eene deezer giften aanneemt, wordt gerekend de zonden zyner weldoeners op zig te neemen, en moet die uitwisfchen door goede werken en godsdienftige plegtigheden. De Cannigadanam gefchiedt, of door armen Bramaanen eene genoegzaame fom te fchenken tot de kosten van hun huwelyk, of door zyne dogter aan een armen nabeflaanden ten huwelyk te geeven, die, zonder die liefdaadigheid, geene middelen zoude gehad hebben om te trouwen. De fchoonvader voegt gewoonlyk by de gift van het meisje een gefchenk in juweelen, in geld, of in huizen. Hy be¬ de (taart, welke men hem gewoonlyk in de hand geeft. In de Pagoden zyn veele fchilderyen, waarin de gcheugenis van die braave daad bewaard wordt; dit heeft alle,die over de fabel-hidorie der Indiaanen gefchreven hebben, doen gelooven en herhaalen, dat deeze zig van eene eeuwige gelukzaligheid verzeekerd houden, als zy, dervende, den daart eener koe in de hand hielden. Het is waar dat zy zig zeer gelukkig rekenen als zy derven , terwyl zy dat gefchenk doen. (a) De Boudanam wordt alleen door vermogende lieden gedaan: zy fchenken bouwlanden of tuinen aan tempels of aan Bramaanen, of wel zy laaten aan de groote wegen vyvers aanleggen of Madam bouwen, welke laatde openbaare rusthuizen zyn, meer bekend onder den naam vaa Chauderia [zie II. Hoofdduk.] G 3  J02 Reize naar ie Oojl-Indiën en China. betaalt alle de kosten van de bruiloft en fomtyds laat hy door eene foort van aanneeming tot zoon, zyn fchoonzoon in zyne nalaatenfchap deelen, en geeft hem een zoons portie. Schoon deeze ge. fchenken niet wezenlyk tot het huwelyk in Cannigadanam behoorcn, is het egter zeer zeldzaam, dat de vader van het meisje 'er geene doet, omdat niemand dan een man zonder goed en zonder uitzigt, zulk een huwelyk zou willen aangaan, en zig zoo laag vernederen, van zig met de zonden zyns fchoon vaders te belaaden: deeze moet dan de middelen van beftaan voor hem en zyne vrouw ver* fchaffen. Elk, die den Cannigadanam ontvangt, is uit de erfenis van zyn vader uitgefloten, van welke hy daardoor afftand doet; in gevolge hiervan, hebben zyne vadefïyke erfgenaamen ook geen deel aan zyne nalaatenfchap: fterft hy zonder kinderen, dan vervallen zyne goederen aan de weduwe, die naar welgevallen daar over befchikt. Deeze afftand gaat naar regten door, alfcbpön hy door geen gefchrift bepaald is ; maar hy gefchiedt meestentyds plegtig: alsdan gaat hy, die ftaat te trouwen, in tegenwoordigheid van alle de nabeftaanden, zyns vaders huis uit ; hy ontdoet zig aan de deur van alle zyne klederen, welke hy op den grond werpt; vervolgens breekt hy de katocne koord, welke hy om de lendenen heeft, en werpt die insgelyks af, zoo dat hy niets medeneemt van hetgeen hem door zyne familie gegeeven is. Het breeken van die draad, wel-  ZevenSe Hoofdjluh 103 welke de Indiaanen al hun leven om de lendenen draagen, is eene verzaaking, niet alleen van de goederen, maar zelfs van zyne eigen familie, voor welke men door die daad een vreemdeling wordt. §• III. Van de Huwelyks-plegtigheden. Daar de liefde geen deel heeft aan de keus eener vrouw, naardien men zig gewoonlyk te jong in het huwelyk verbindt dan dat men die drifc zoude gevoelen, en het meisje nog te zeer een kind is om dezelve inteboezemen, als een bejaard man haar tot zyne vrouw begeert, tragten de ouders de gunst der Goden te winnen , en hunnen wil te weeten. Dit is het werk der Panjangancarers, die, na hunne astrologifche boeken geraadpleegd, en de voortekenen waargenoomen te hebben , den wil des hemels verklaaren; deeze is doorgaans gunftig ter oorzaake van de gefchenken, welke hun gedaan worden. Wanneer een Indiër het oog geworpen heeft op een meisje van zyn maagfchap, tot eene vrouw voor zyne zoon , wil het gebruik dat hy een vreemdeling zendt om den vader van het meisje te toetfen, opdat, als de jongman, dien niet gevalt, hy de fchande eener weigering niet behoeft te ondergaan. Als de jongman aangenomen wordt, bepaalen de Panjangancarers, volgens hunne bereG 4 ke-  io4 Reize naar de Ooft-Indien en China. keningen , den dag en het oogenbük, waarop de vader uit zyn huis moet gaan om het meisje plegtig ten huwelyk te gaan vraagen. Hy moet van ten minden ééne getrouwde vrouw van iemand zyner nabeftaanden , en van een Bramaan, die kundig is in het verklaaren der voortekenen, verzeld zyn. Hebben zy onder weg ontmoetingen van flegte beduidenis, gelyk van een olie-verkooper, die hen tegcnkoomt, van een hond, die zyne ooren fchudc, van een raaf, die hun over het hoofd vliegt, en van een oneindige menigte andere dingen, op welke de Bramaan grootlyks acht flaat, ftellen zy het bezoek tot op eenen anderen dag uit, Gelukt alles naar wensch , dan brengt het gebruik mede, dat de vader, omniet met zyne dogter verlegen te fchynen, zyn woord niet ten eerften geeft. Schoon hy den jongen zeer wel kent, die altyd een van zyne naaste aanverwandten is, en fchoon, dat huwelyk reeds by hem bepaald is, hy antwoord cgter dat hy den jongman zien moet om te weeten of hy hem gevalle. De tyd van, dit tweede bezoek wordt ook door de Panjangancarers bepaald , die ook onder weg de voortekenen waarneemen. Deeze twee bezoeken gefchieden met groote pragt; men reinigt en verfiert de plaats, alwaar men die ontvangt men geeft de gasten betel, 8,rekka, en roozen-water. Op dit bezoek volgen gastmaalen; de vader van, het meisje begint met dien  Zeven'e Hoofdftuh ioj dien van den jongen te vergasten: de Indiaanen, die ryk zyn, doen eikanderen over en weder gefchenken ; vervolgens kiest men een dag uit tot de plegtigheid van den Pariam: als deeze daar is, vergaderende nabeftaanden en vrienden, die verzogt zyn , aan het huis van den vader van den jongen , en verzeilen hem naar dat van den vader van het meisje, alwaar de plegtigheid gefchieden moet. De vader van den jongen laat zig de gefchenken, die hy doen wil, nadraagen; zy liggen in manden vanRottin, met ryke dekkleeden overdekt: die manden, welke eene byzondere gedaante hebben, worden Potagons genoemd, en dienen alleen by begravenisfen ofhuwelyken: elke mand wordt op het hoofd van een man gedraagen: deeze draagers gaan alle agter eikanderen , hoe talryker de trein is, hoe meer men hem, die de gefchenken doet, vereert. De meeste dier manden zyn ledig; in de andere zyn kokosnooten, bananes, fafraan, arekka, betel, Coujoumon en Guindé-. Podé (fl). - Eene der manden bevat een zyde fchort of Pariicouré, dat voor het meisje beftemd is; als de Pariam in geld gegeeven wordt, is hy in een der hoe- (V) De Coujoumon is een geel poeder, welk de Choulias maaken, en dat de heidenen gebruiken pm de tekenen op hun 'voorhoofd te plaatfen , waardoor zy hunne feften oriderfcheiden. De Guindé-Podé is een graauw poeder, dat j'ot hetzelfde einde dient. Q 5  jo6 Reize naar de Ooft.Indien en China, hoeken van het fchort geknoopt; maar de ryke lieden geeven, in plaatfe van geld, een kleinood dat men op het fchort ligt. Deeze mand wordt in het vol gezelfchap ontdekt; een Bramaan gebiedt den vader van den jongen dien van het meisje betel en den pariam aantebieden ; hy laat hem nazeggen: het geld is voor U, en het meisje voor my. De vader van het meisje neemt beiden aan, en, op zyne beurt, alleen betel aanbiedende, zegt hy den Bramaan na : het geld is myn, en het meisje is uw, waarop de Bramaan met luider ftemme zegt: deeze betel is een onderpand dat het meisje N., dogter van N. , en kleindogter van N. , gegeeven is aan N., zoon van N. , en kleinzoon van N. Vervolgens wenscht hy den twee nieuwgetrouwden alle voorfpoed, en belooft hun dat God hen met zegeningen overlaaden zal; dat zy eene talryke nakoomlingfcbap , ryke kudden vee , veel graangewas en geld zullen hebben, en dat hun huis van melk zal overvloeijen. Daarna deelt men betel, arekka, en roozen-water aan het gezelfchap rond, dat de een voor, de ander na, heenengaat. De naaste bloedverwandten blyven op het gastmaal. Schoon het meisje gerekend wordt verkogt te zyn op den dag van den Pariam, kan het huwelyk egter ontbonden worden, en daar zyn vaders, die den Pariam wedergeeven ; maar men moet zeer fterke redenen hebben om tot zulk eene opfpraak, verwekkende fcheiding te koomen. Het is altyd eene algemeene vergadering der nabeftaanden, en fom-  Zevende Hoofdfluh ïoj* fomtyds van de geheele ftam, die dit beflist. Deeze wedergaaf ileept de partyen in lange regtsgedingen. Het is alleen wanneer de tali aangedaan is dat men zyn woord niet wederom kan intrekken: de Pariam moet dan als eene ondertrouw befchouwd worden. Als men kosten wil vermyden , geeft men den Pariam op den dag van het huwelyk, en dan fpaart men een feest; fommige geeven dien een jaar te voren; hier is geene vaste regel op; maar als dedag van het huwelyk bepaald is, begint men den' Cal (a) te planten, en dit is het waar begin van de huwelyks-plegtigheid, die twee, vyf, ja zelfs' een en dertig dagen duurt, als men het met pragt' wil vieren, en als men verre af woonendevrienden verwagt. Als men den Cal plaatst, gaan alle vrienden en nabeftaanden, zelfs van andere ftammen, den vader bezoeken, het zoude een blyk van vyandfchap zyn, indien men zulks naliet. De goede vriendinnen brengen , onder een gehemelte gaande, den jonggetrouwden betel ten gefchenk ; vervolgens plaatst men in het midden van -de binnenplaats een Pollear (b) van fteen. ja d De 'V) Den Cal planten is een der ffaaken van den pWdM ef de tent, welke men op eene binnenplaats van het huis' ier bruid ■ of des bruidegoms doet opflaan \ in de aarde ftëekénj'':'--<; .•MVtsotR. azv man tab wbno k*.'.-:- J - (b) Pollear, zoon van Chiven is de God des huwe- lyks:  i©8 Reize naar de Oqfi-Indien en China. De Bramaanen doen hem eene offerhande van cocosnooten, bananes , en betel , bidden hem om zyne befcherming, en fmeekcn hem het huwelyk, dat men ftaat te vieren, met zynen zegen te befchenken. Daarna plant men den Sueftamon (a~) en terftond daarop den Cal in een der hoeken van de plaats. Vervolgens bouwt men den pandal ; zoo haast die gemaakt is , neemt men den Pollear weg. Het is onder dien pandal dat alle de huwelyks plegtigheden gevierd worden. De vermogende lieden laaten voor hunne deur een anderen pragtigen pandal maaken, van dezelfde breedte als de deur: de ftraat wordt met gefchilderd lynwaad verfierd, dat de gefchiedenis van enige Indifche godheden vertoont. Onder deeze afbeeldingen zyn 'er fomtyds, die zeer onkuisch zyn, voornamelyk als zy het leven van Qoichena , eenen zeer ontugtigen God , voorftellen. De pandal of tent is ook met loof, boom-takken en vrugten verfierd : dagelyks koomen dansferesfen balletten dansfen, en huwelyks-gedigten zingen, welke de digters ter eer' der jonggetrouwden gemaakt hebben. Iyks : men beeldt hem af met den kop van een olyphant en een dikken buik. Zie II. Boek, Over de fabelhiftorie der Indiaanen. (rf) De Sueftamon is een tak van den Caliane-mourouk, meer bekend onder den naam van Mourikou. Deeze boom ïi. het huwelyk toegewyd.  Zevende Hoofdjluk. ioa ben. Men ontvangt onder deezen pandal ook de plegtige bezoeken, 'er is altyd een klerk, die bezig is de gefchenken optetekenen van geene, die hunne pligtspleeging koomen afleggen, opdat men hun andere van gelyke waarde zou kunnen doen , als 'er tot hunnent een huwelyk gevierd zal worden. Men biedt allen den geenen, die koomen bezoeken, betel en roözen-water aan. Eiken dag voor het huwelyk, wryven de dansferesfen des morgens en des avonds, dansfende en zingende, de nieuwgetrouwden met Naleng (a). Vervolgens gaan zy zig baaden om zig voor de Goden rein te maaken. Zy , die hunnen rykdom willen ten toon loreiden, laaten hunne kinderen alle avonden vóór het huwelyk rondvoeren ; de toekoomende echtgenooten zyn in ondericheiden rytuigen gezeten , maar in den omgang, welke na de plegtigheid gefchiedt, zitten zy beiden in hetzelfde rytuig. Deeze omgangen zyn zeer kostbaar , wegens de menigte olie, welke men noodig heeft om den trein te verlichten, en wegens het geld , dat men aan de licht- en draagkoets-draagers geeven moet. Alle de muzykfpeelers en dansferesfen uit de ftad, volgen den ftoet. De kinderen der nabeftaanden en vrienden, ryk uit- (V) Een klein groen zaad: de plant, die het voortbrengt, is het huwelyk toegewyd.  Iio Reize naar de Oojl-Indien ën China. uitgedoscht, worden in palanquins gcdraagen, of 'rydea te paard, en gaan altoos voor het rydting der nieuwgetrouwden. Deeze zitten lbmtyds in zeer verheven wagens, gemaakt in den fmaak van die, waarop de Goden rond gevoerd worden. De nabeftaanden en vrienden volgen te voet om den trein te fluiten. Het is in deeze omgangen dat de Indiaanen de grootfte pragt ten toon fpreiden : zy leenen de olyphanten, de kameelen, de paarden, en de draagkoetfen van ieder een, die hun dezelve daartoe ter leen wil geeven; om kort te gaan, zy fpaaren niets van hetgeen kan toebrengen om die omgangen en fret huwelyk pragt bytezetten. Deeze foort van triomphelyke trein gefchiedt om den bruidegom naar het huis van de bruid te geleiden; als hy aan de deur gekoomen is, verdryft men het boos gezigt van hem. De Indiaanen zyn van gedagten, dat'er wyzen van aanzien zyn, in welke veel boosheid fchuilt, en die in ftaat zyn noodlottige uitwerkingen voorttebrcngen , en zwaare aandoeningen of ziekten te veroorzaaken, deeze betovering is te dugten. Indien, by voorbeeld , iemand , terwyl een ander eet, het oog werpt op de fpyzen, die hem worden voorgezet, en daarvan verlangt te eeten, is zulks genoeg om hen te doen gelooven dat zulk een aanzien befmetlyk is; en, alzoo by den omgang der jonggetrouwden door de ftraaten, niemand meer aan de  Zevende Hoofdjluk. ut de nieuwsgierigheid der aanfchouweren is blootgefteld dan zy, zou 'er, indien het gebeurde dat men het geluk van den bruidegom van zulk eene minnelyke vrouw te hebben, benydde, of dat men verlangde haar wegens haare bekoorlykheden te bezitten, ongetwyfeld ongeluk uit voortfpruiten, dat men moet afwenden door de gevaarlyke uitwerkingen van dat onbefcheiden aanzien voortekoomen. De gewoonlykfte wyze van het loos gezigt afte* wenden beftaat in een bekken met rood water» dat daartoe gereed gemaakt wordt, driemaalen voor het aangezigt der nieuwgetrouwden te laaten draaien ; waarna men dat water op de ftraat uitgiet ; hiertoe worden oude vrouwen gebruikt; want jonge zoude men mistrouwen , en de betovering zou misfchien flegts vermeerderen: of deeze handelwys niet genoeg ware, fcheurt men,een ftuk lynwaad in twee voor de oogen van het paar, en men werpt de flukken elk naar eenen byzonderen kant. Somtijds houdt men zig te vreden met het doek zonder het te fcheuren, driemaalen voor hunne oogen te zwaaien, en men werpt het weg als ware het met het gift der nyd doortrokken. Eene derde wyze , die eerder uitgevonden is om voor de kwaadaartigheid der booze gezigten te behoeden, dan om dezelve te verdry ven, beftaat in aan het hoofd der nieuwgetrouwden zekere geheimzinnige ringen te hechten. De Indiaanen zyn zoo overtuigd van het beftaan deezer betoveringen,  112 Reize naar de Ooft-Indiën en China. gen, dat- zy hunne ziekten, en vooral die hunner kinderen daaraan toefehryven (a); waarom zy by. na altoos bezig zyn enige bygeloovige plegtigheden te verrigten om die betovering aftewenden. Zy gelooven niet alleen dat de menfehen daaraan zyn blootgefteld, maar zelfs dat de planten, de boomen , de vrugten , de zaaden, en de oogst daarvoor vatbaar zyn , en dat zulks ook de oorzaak van hun bederf is; hiervandaan de gewoonte van in de velden, op de ftammen der boomen, en in de tuinen , ronde potten te plaatfen, die met kalk wit gemaakt, en met veele zwarte Hippen of geheimzinnige figuuren getekend zyn. Zoo haast het bekend is dat een vermogend man een huwelyk in zyn huis viert, koomen de Bramaanen van meer dan twintig mylen in het rond daar op af: daar bevinden 'er zig dan fomtyds vyf of zes duizend , welken men dagelyks de kost geeft. Als het huwelyk voltrokken is, geeft men hun elk een fchort om zig te dekken. De huwelyken booren dikwyls de familien in den grond; 'er zyn 'er, die tot honderd duizend pagoden , dat is, ongeveer vier tonnen gouds koomen te kosten. Op («) De Romeinen waren in hetzelfde denkbeeld; want een Herder zegt by Viugilius: Nefoio quis teneros cculus mikt fnfeinat agnet ?  Zevende Hoofdjluk. 113 Op den dag dat het huwelyk gevierd zal worden, gaan de ondertrouwden aan een der einden van de binnentent naast eikanderen zitten. Men zet verfcheiden aarde kruiken met water voor hun, in de gedaante van een cirkel ; onder deeze ziet men twee grootere , naar de zyde der ondertrouwden geplaatst. Midden in dien cirkel is een houten hek. Deeze kruiken zyn met aarde dekzels gedekt , die voor dien dag alleen beftemd zyn. De overige ruimte is met eene menigte brandende lampjes bezet. De Bramaanen doen gebeden, ten einde in de twee groote kruiken den grooten God en de groote Godin, die zy aanbidden, te doen nederdaalen. «Deeze zyn Chiven en Parvadi, als het geflagt van de fecte dier Godenis, ofViCHEnou en Latchimi , als zy Vichenouviften zyn. In de andere kruiken doen de Bramaanen de Déverkels of mindere Godheden daalen; de lichten verbeelden Aguini, den God van het vuur. Daarop verrigten zy de homan of de offerhande. Men fteekt op den grond vuur aan met den Samitou (a) en de Bramaan, terwyl hy gebeden opzegt in deSamfcroutanfche taal, die het volk niet verftaat, en welke hy dikwyls zelf niet begrypt, onderhoudt het vuur van (#) De Samitou betekent de verfchillende houten, welke men in de offerhanden branden moet. Daar zyn flegts twaalf foorten, die tot dat gebruik kunnen dienen. In eene offerhande , zal zy wél verrigt wezen , moeten honderd en agt of duizend en agt flukken hout verbrand worden. I. Deel. H  114 Reize naar de Ooft-Indien en China. van den homan , door 'er boter in te gieten , en kleine (tukjes hout op te leggen : als de gebeden geëindigd zyn,nadert hy den vader van het meisje, die naast haar flaan moet, en zegt hem met luider ftemme voor, wat hy doen en fpreeken moet. Volgens deeze onderrigting geeft de vader zyne dogter betel, bananes , en eene gouden pagode in de hand ; Vervolgens plaatst hy haare hand in die van zyn fchoonzoon. De moeder van het meisje, of zy, die haare plaats bekleedt, giet een weinig waters op hunne handen; daarop zegt de vader met luider ftemme,in tegenswoordigheid van d£n God, de Godin, en alle de Déyerkeh, Aguini tot getuige aanroepende : ik N., zoon van N., kleinzoon van N., geeve myne dogter N. aan V N., zoon van N. en kleinzoon van N. Vervolgens neemt de Bramaan de Tali (a) biedt hem den Goden, den ge- trouw- 00 De Ta/is zyn niet alle van dezelfde gedaante. By enige (lammen is het een klein rond goud plaatje, zonder indrukzel noch enige figuur; by andere is het een tand van een tyger: andere zyn lompe (lukken goudsmitswerk zonder enige regelmaa'tige gedaante. Verfcheiden (lammen draagen zulke die plat en als eirond zyn, met twee kleine uit(leekende deelen, en beeldfpraakige figuuren, die den God Pollear of den Lingam vertoonen. Eene vrouw is verpligt haar tali tot den dood van haaren man te draagen; alsdan moet zy dien afleggen ten teken van haar wednwfchap. De  Zevende Hoofdftuh 115 trouwden , den vaders , den rondomftaande Bramaanen, den vriendetien genooden aan; alle moeten hunne hand daarop leggen , en de Bramaan herhaalt onder deeze aanbieding geduurig tot het einde der plegtigheid, de volgende woorden in de Samfcroutanfcke taal : Danium, Danum, Pachoum, Voyou , Poutre , Labon ; hetgeen betekent : -zy zullen graan, geld, koeijen, en veele kinderen hebben. Als de Bramaan ieder een 'm tali heeft aangeboden, brengt hy dien den bruidegom, die hem om den hals van het meisje vastmaakt; van dat oogen- De tali heeft gelegenheid gegeeven tot hevige gefchillen tusfchen Vader Thomas , een Kapucyner, en toen nog niet meer dan zendeling naar de Indien, en Jefuiten van Pondichéry. Deeze gefchillen zyn zelfs tot een regtsgeding gekoomen, waarvan de flukken in de griffie dier Stad bewaard worden. Enige verdraagzaame zendelingen hadden hunnen bekeerlingen toegedaan , als eene zuiver burgerlyke zaak, het oud gebruik te volgen van hunne bruiden den tali te geeven. De Heer De Tournon verbande dat kleinood volfirektelyk, en beval dat de nieuwbekeerde, in plaatfe van dat onbetaamlyk kleinood , aan den hals van hunne bruiden een kruis, of wel eene penning, waarop de Heilige Maagd ftondt, zouden hangen. De Indiaanen hebben dit nooit willen aanneemen : zy hebben flegts toegeflaan dat men een kruis op een gewoonen tali zoude zetten, hetgeen een zeer vreemde aanzien heeft. H 2  u6 Reize naar de Ooji-Indiën en China oogenblik wordt zy zyne vrouw, en het huwelyk is voltrokken. Deeze plegtigheid geëindigd zynde, zweert de nieuwgetrouwde man by het vuur en in tegenwoordigheid van den Bramaan, dat hy voor zyne vrouw zal zorgen; vervolgens neemt hy haar by den kleinen vinger der regter hand; in deeze houding treeden zy driemaal rondom het hek, by welk een platte fteen geplaatst is, waaropmen de noodige dingen tot de Caris of mengzels fyn wryft. Als zy by dien fteen gekoomen zyn, neemt de man een der voeten zyner vrouw en ftrykt denzelven daar over, om haar de verpligting te toonen, welke zy op zig genoomen heeft, van voor het huishouden te zorgen. Boven aan de tent is een gat gemaakt, waardoor men de lugt ziet. Als zy daar onder gekoomen zyn, roept de Bramaan de nieuwgetrouwde toe: befchouw Arindody (a) en volg haar voor. beeld; de vrouw flaat'haar oogen op en bly ft voortgaan. De drie omgangen geëindigd zynde, brengt men ongekookte ryst in groote bekkens: de Bramaan neemt een weinig fafraan, en mengt dat onder de ryst, terwyl hy enige gebeden uitfpreekt; vervolgens neemt hy daaruit twee handen vol, wel- (V) Deeze Arindody is eene Heilige, die by de Tamoulfche Heidenen in groote achting is, en welker wysheid en deugd de vrouwen van dat land afs een voorbeeld word voorgehouden.  Zevende Hoofdjiuk. 117 welke hy op de fchoudereD van den man ftrooit; hy doet hetzelfde aan de vrouw: alle de omftauders ftaan op en verrigten dezelfde plegtigheid. Dit is dezegen, welken elk over het huwelyk, dat gefloten is, uitflort. De vrouwen van het huis brengen vervolgens melk met jagre (a) gemengd, en bananes, welke zy den nieuwgetrouwden aanbieden , en deeze zyn verpligt daarvan een weinig te eeten; het overige van den dag wordt in vreugde bedryven doorgebragt, en des avonds gefchiedt de laatfte openbaare optogt. Op dien dag zitten de getrouwden in een zelfden palanquin: veele doen geenen anderen dan de'ezen omgang, welken weinige nalaaten. Des anderendaags worden de twee pendals fchielyk afgebrooken om alle ongelukken te vermyden, welke die voorwerpen hun zouden kunnen op den hals haaien; want zyzyn in het vast vertrouwen, dat, indien die tenten geduurende den tyd der huwelyksfeesten in brand raakten, iemand van het huisgezin binnen het jaar zoude fterven: ook gebruiken zy den grootften voorzorg dat dat ongeval niet gebeure; doch ondanks alle hunne zorgvuldigheid fteekt (V) De Jagre is een ruuwe zuiker, welke men uit den palmboom trekt. Men mengt die, gelyk men in het vervolg zien zal, onder veele geneesmiddelen, gelyk ook onder het mengzel van het fyn en glad pleifter, waarmede men in Indië de huizen en daken beftrykt. H 3  ii8 Reize naar de Ooft-Indiën en China. fteekt dikwyls een onbekende vyand den brand 'er in; gelukt het hun dien terftond te blusfchen, dan is zulks geen kwaad; verbraudt de pendal daarentegen geheel, dan is het gantfche huisgezin in den diepften rouw gedompeld. Afs de vrouw huwbaar wordt, doet men nieuwe offerhanden, erj byna dezelfde plegtigheden als by het huwelyk. Men ontvangt de pligtplegingen van iedereen; de nabeftaanden worden vergast. Dit feest noemt men het klein huwelyk of het tweede huwelyk. By de eerfte zwangerfchap is 'er wederom een feest om de Goden te danken voor het kind, dat zy verleenen. Op de zevendemaand der dragt, verrigt men wederom plegtigheden van dankzegging aan de Goden, dat zy het kind tot dat tydpcrk gebragt hebben zonder dat het enig ongeval is wedervaaren; de geboortedag van het kind, eindelyk, is een dag van vreugde en dankzeggingen. Eene vrouw mag niet by haaren man flaapen, dan met verlof van haare fchoonmoeder; en nog moet zy onbemerkt in zyne kamer fluipen, een bedwang dat waarfchynlyk is uitgedagt om te beletten, dat zy in het genot der huwelyksvermaaken de maat te buiten gaan, en misfchien ook in het denkbeeld, dat eene vrouw gcmakkelyker ontvangt, wanneer zy niet dan geftoolen minvermaaken geniet (a); maarzoo dra zy moeder is, heeft zy (V) Dus rnogten te Sparte de vrouwen zig niet dart fcels-  Zevende Hoofdjiuk. 119 zy volkoomen vryheid. De geboorte der kinderen geeft ook gelegenheid tot plegtigheden; naardien het huis voor ontreinigd gehouden wordt door het kraamen der moeder, begint men met hetzelve te reinigen; ten dien einde befproeijen een Bramaan en de vader van het kind hetzelve met eene groote hoeveelheid gewyd water; de vader en alle de huisgenooten wryven zig het hoofd met olie, en wasfchen zig zorgvuldig; de kraamvrouw moet zig ook reinigen door het bad, en dranken inneemen , die in die gelegenheid gewoonlyk gebruikt worden. Op den tienden dag na de geboorte van het kind, wordt 'er eene vergadering van de nabeftaanden en vrienden der familie gehouden, om het een naam (a) te geeven, die gemeenlyk een van eene Godheid is; zy verbeelden zig dat diergelyke naamen hunnen kinderen de gunst dier Godheid zullen verwerven; ook is niets gemecner dan de kinderen Peroumal, Rama, Qüighena (ZO te noemen. Al- vo- fteelswyze aan de omhelzingen haarer mannen overgeeven. (<0 De Grieken , Romeinen, en Jooden gaven ook hunnen kinderen geen naam voor den agtften, negenden en tienden dag na hunne geboorte. Aiustoteles keurt die gewoonte zeer goed, omdat de kinderen voor dien tyd in gevaar zyn van te derven. (é) De Indiaanen geeven ook de meeste (leden, burgten, en bergen, naamen van Goden, dat vry veel met onze gewoonte overeenkoomt. Wy zeggen den berg St. Miehiel, het Hotel-Dieu, Saint Omer, enz. H 4  120 Reizenaar de Oojï-Indiën en China. vorens men het jonggeboren een naam geeft, onderzoekt een Bramaan of de planeeten het gunftig zyn; verklaart hy dat 'er een kwaade invloed heerscht, tragt men dien aftewenden door bezweeringen en offerhanden : men neemt negen vaten, hetzelfde getal als dat der planeeten; men vult dezelve met water, en men ftrooit ryst naar het Zuiden, dat het gedeelte der wereld is, dat door Yamen, God van den dood, en Koning der helle, beheerscht wordt. Men doet eene offerhande ter eere der planeeten; vervolgens giet men het water, dat in de negen vaten was, door eene foort van zeeft, met honderd gaten, op de hoofden van het kind, den vader en de moeder. Dit bad is een zeer uitfleekend middel, volgens hunne denkbeelden tegens den' kwaaden invloed van het gefternte. Deeze afwasfching gedaan zynde, doen de vader en de moeder witte klederen aan, en men fchryft hunne naamen met een ring op ryst in een bekken: op dit oogenblik geeft men het kind den naam, welke men door dit flag van looting oordeelt dat het dienftig is. Men herhaalt de offerhanden nog eens, de Bramaanen ontvangen gefchenken en almoefen, en het feest eindigt met een maaltyd en andere vreugde bedryven, Zes maanden daarna, worden de nabeftaanden verzogt om de plegtigheid bytewoonen van het kind voor de eerfte maal ryst met zuiker en melk te laaten eeten, Als heteindelyk tot den ouderdom ge. koomen is, dat men het de koord moet aandoen, in-  Zevende Hoofd/luk. 121 indien het van een rang is, dat het die draagen mag, geeft men het dezelve met de plegtigheden, die in zyne ftamme gebruiklyk zyn. AGTSTE HOOFDSTUK. Van de Lyk-plegtigheden. Het is een gebruik, by alle volkeren aangenoomen, dat de eer, welke men den dooden bewyst, afgemeeten en geëvenredigd wordt aan den rang, welken zy in hun leven bekleedden : de begraavenis van den ryken gefchiedt met de grootfte pragt, terwyl die van den armen zyne behoeftigheid aankondigt. Dus triompheeren de gewoonten en vooroordeelen, die, altyd tegens de natuur aangewend, dezelve eeuwig beftryden, ook dan over haar, als zy haar flerkst regt wil handhaven, dat namelyk van door den dood die onderfcheidingen te vernietigen, welke de wetten der maatfchappy onder de menfehen invoeren. Worden de huwelyken der vermogende lieden, met pragt gevierd, de begravenisfen fchynen dezelve daarin nog te overtreffen. De Indiërs hebben flegts deeze twee gelegenheden in hun leven om hunne fchatten te fpillen, ten zy zy die befleeden om tempels of kloosters te fligten, want kleeding en onderhoud kost hun weinig, hoepragtig zy dat ook aanleggen. H 5 De  122 Reize naar de Ooft-Indien en China. De lyk-plegtigheden worden altoos des avonds verrigt; zy zyn niet dezelfde by alle de ftammen. De aanhangers vim Chiven begraaven hunne dooden ; die van Vichenou verbranden dezelve (a): hunne kerkhoven zyn buiten de lieden (b); en zy houden het voor een grondwet dat de doode lighaamen de plaatzen, daar men dezelve brengt, ontreinigen. Elke (lamme heeft haar byzonder kerkhof op den zoom of in de nabuurfchap van een rivier of een vyver. Men (a~) De Bramaanen van de Secle van Vichenou gelooven dat het vuur hen reinigt van hunne zonden; die van de Secte van Chiven willen dat zy , aan den dienst van God toegewyd zynde, niet nodig hebben door het vuur te gaan, en dat het kwaad, dat zy gedaan hebben, hun niet toegerekend kan worden; dat het voor hun genoeg is, als zy met wywater befprengd worden, dat zy in overvloed gebruiken. De Ouden (lelden ook twee wyzen van zig te reinigen , het water en het vuur; het vuur omdat het verteert, en het water, omdat het afwascht. Virchjus zegt Eneïd. Lib.VI. InfeEtum eluiiur [cellis, aut exuritur igni. (ji) De Romeinen verbrandden noch begroeven nooit een lyk binnen de ftad; de Grieken begroeven die voor hunne deuren. Trajanus was de eerfte , welken men in de ftad begroef; na zyn dood kwam de gewoonte op , van dezelve in de huizen te begraaven; van de huizen ging men tot kerkhoven over, en van daar in de kerken , alwaar perfoonen van rang tot in het heiligdom zelf hunne rustplaats verkrygen.  Agtfte Hoofdftuh 123 Men wil niet dulden dat een lyk lang in huis blyft, omdat men in het denkoeeld is, dat het hetzelve ontreinigt; het is een lastige gast, wiens vertrek men verhaast, omdat zyne tegenwoordig» heid belet dat men eete: alle die in dezelfde ftraat woonen, onthouden zig ook van fpys, tot dat het weggedraagen is. In plaats van het door de deur uit het huis te voeren , breekt men een gat in den muur, door welk men het in de gedaante van een zittend menfch doet doorgaan, en na de plegtigheid wordt deeze opening wederom gefloten. Zoo haast een Indiaan den adem uitgeblaazen heeft, geeft men-daar kennis van aan de vrienden, die zig aan het huis van den overledenen vervoegen; de geheele buurt weêrgalmt van hetgefchrei, de klagten , en de lykgezangen ; de vrouwen voornamelyk koomen met hangende hairen te voorfchyn, kloppen zig op de borst, rukken zig het hair uit het hoofd, en wentelen zig op den grond. Al dit klaagen en fchreien is ondertusfehen dikwyls niet dan een klugtfpel, dat zy fpeelen om de gewoonte te volgen, vooral als zy flegts gebuurinnen of verre vrienden van den 'overledenen zyn. In fommige ftammen vergaderen de vrouwen in groot getal, en neemen eikanderen alle by de hand om in het rond te dansfen. Zy raazen als Bacchanten, en zingen op een droevigen toon enige woo'rden , welke op die omftandigheid pasfen. Thans heeft een Bramaan het bewind over de lyk-plegtigheden, en de naaste bloedvriend draagt zorg  124 Reize naar de Ooft-Indïèn en China. zorg van al het noodige te verfchaffen : de Bramaan, die den dienst verrigt gaat eerst in het bad, en bindt vervolgens een fcheutjevan het kruid, herbé genaamd, dat eene foort van hondsgras is, die voor heilig'gehouden wordt, in gedaante van een ring aan den ringvinger van den dooden; daarna zegent en reinigt hy het huis door befproeijingen met wywater; hy roept de Goden aan en giet wy water uit: hierop bidt de voornaamfte der nabeftaanden, zig naar den dooden wendende, en zyn naam,, en dien van zyn geflagt noemende, tegelyk met de omftanders, de Goden, den overledenen het paradys te verkenen; in dat gebed fmeekt men ook dat hy mag gereinigd worden van alle zyne onreinigheden, dat 'er niets in de Herren mag zyn, dat zyn geluk weêrftreeft, en dat, eindelyk, alles hem gunflig zy in den hemel, in de lugt, en op de aarde. Dit gebed geëindigd zynde, brengt men vuur, en men plaatst heilig kruid op vier verfchillende plaatfen by het lyk. Vervolgens verrigt men de offerhande, en men werpt op eene godsdienflige wyze, drooge en tot poeder gewreven koedrek in een, daartoe ontftooken, vuur. De dienst doende Bramaan begint ondertusfchen wederom te bidden, tot dat men hem Hoort om hem eene koe te geeven, die met bloemen is opgefierd, en welke men hem fchenkt, op dat de overledene niet ongelukkig zy. De Bramaanen laaten niet na den Indiërs eene groote vrees voor de ftraffen in een toekoomend leven inteboezemen, om hen te liefdaadiger in dit leven te  Agtfte Hoofdjïuk. 125 te doen zyn. De mildheid der leevende bepaalt zig niet by het gefchenk van ééne koe; men voegt 'er nog tienerlei foorten van dingen by, en vermogende lieden maaken, uit hoogmoed, deeze offerhande zoo uitfteekend als hun mogelykis, omdat men zyn roem en eer daar in fielt; een hoogmoed, welken de Bramaanen zorg draagen aantewakkeren by hen, welke zy weeten, dat in ftaat zyn die pragt te bekostigen. Deeze [offerhande verrigt zynde, fpreekt men" op eene geheime wyze aan het oor van den dooden , de woorden van de inwying uit, even als wilde men dat zy .van niemand dan van hem gehoord wierden; de plegtigheden, die daarop volgen , belïaan in geduuriglyk den naam van den overledenen uittefpreeken, zig te reinigen, zig het hoofd te laaten fcheeren, enden aanwezenden Bramaanen geld te geeven. Het is voornamelyk de pligt van het hoofd des huisgezins zig te laaten fcheeren; door deeze daad bevordert hy het geluk van den overledenen in de andere wereld: als men onder de Bramaanen ftukken geld uitdeelt, bidt men hen onderdaaniglyk dat zy die gelieven aanteneemen, en de voorfpraaken des overledenen by de Goden willen wezen: op deeze milddaadigheid , die hen in een vuurigen yver ontfteekt, beginnen zy aanftonds den Prayatchitam of verzoening der zonden te verrigten , en bezweeren de Herren, om derzelver kwaaden invloed, gelyk ook de kwaade eigen- fchap-  i2Ö Rcize naar de Oojl-Indien en China. fchappen der dagen van de maan en der week, aftewenden. Het hoofd der familie neemt een weinig heilig kruid, en fpreekt vervolgens den Bramaan eerbiedig met het volgend gebed aan: „ O groote man ! ,, ftaa toe dat ik rondom u gaa; ontvang de giften, s, welke ik u aanbiede , volgens myn vermogen; 5, ik geef dit zoenoffer, om den overledenen ver„ geeving zyner zonden te verwerven , om den j, nadeeligen invloed der flerren, de noodlottige j, uitwerking der maan, en der dagen van de week s, aftewenden , en om de wettelyke onreinighe„ den uittewisfehen." Dit gebed wordt gevolgd van eene bezweering van de ziel des overledenen , en van verfcheiden flerrevoorzegkundige waarneemingen met betrekking tot den hemelftand, onder welken het fterfgeval is voorgevallen. Indien men gelegenheid heeft om zig in eene heilige rivier te baaden, heeft die verrigting de kragt van veel toetebrengen tot de vergeeving der zonden van den overledenen; kan men zulks niet doen, omdat men te verre van zodanige eene rivier af is "dan heeft de goede wil dezelfde uitwerking. Men fmeekt op nieuws de oppergoden , den overledenen genadig te wezen , hem zyne zonden te vergeeven, hem den hemel te fchenken, en de fterren te beletten hem nadeelig te zyn; want deeze laatfte befchouwen zy als bit-  Agt ft e Hoofdftuh 127 bittere vyanden , die de menfehen. zelfs tot na hunnen dood, vervolgen. Alle deeze plegtigheden zyn fiegts voorboden van de begravenis-plehtigheid, zy gefchieden voor dat het lyk het huis uitgaat. Als de tyd gekoomen is dat men het. uit de ftad zal draagen, verkiest men vier Pareiers om het dien dienst te bewyzen. Men wascht het lyk f», men tekent het aan het voorhoofd met het teken zyner ftamme, men doet het een fchoon kleed aan, en men geeft het betel in den mond. Na op zyn aangezigt een kleinen band van lynwaad, die dient om hem de duimen zaamentebinden, verfcheurd, en hem met Sandalhout gewreven te hebben, legt men hem in een palanquin, die met rood laken behangen, en met bloemen verfierd is: Voor de lyk-ftaatfic gaan twee lange trompetten, taré genaamd, die haare droevige en akelige toonen by het verward geluid van eene menigte kleine trommelen voegen. De nabeftaanden en vrienden volgen al weenende, verheffen een luid gefchrei, en zingen den lof van den overledenen; zy O) Het is eene gewoonte, die zeer oud is, dat men de doode lighaamen wascht, en fchoone klederen aandoet. Homerus, Virg1lius , Apulejus , Plutarchüs en Suetonius maaken daar gewag van. De Jooden wasfehen dezelve, opdat zy fchoon zouden zyn, als zy rekenfehap van hun leven zullen geeven.  128 Reize naar de Ooji-Indiën en China. zy zyn van het hoofd tot de knieën met een enkel lynwaad bekleed. Als men hetékerkhof nadert, zet men den palanquin op den grond, men trekt daar vier groeven naar de vier deelen der wereld, en men doet offerhanden van gengeli en ryst, ter eere van de lugtgeeften, welke men denkt dat de begraafplaatzen en de omliggende ftreeken bewoonen : men knypt den dooden in zyn neus , men voelt hem op de borst om te zien , of hy geene tekenen van leven geeft; men giet hem water in het gezigt, en men verdubbelt het geluid der trommelen en trompetten aan zyn oor, om hem optewekken, by aldien hy flegts in eenen diepen flaapmogt liggen. Eindelyk draagt men het lyk naar den houtftapel; men let zorgvuldig op, of de plaats wel zuiver zy,en men maakt haar met zoo veel oplettendheid fchoon dat 'er geen ftrootje, geen grasje, noch de minfte vuiligheid overig blyft: men begiet dezelve met wywater om haar te reinigen, welke plegtigheid men met gebeden laat gepaard gaan. Deeze voorzorgen genoomen zynde, plaatst men het lyk voor een fteen , die regt overeind gezet is, en altyd digt by den Chodelet (a) ftaat. Deeze fteen verbeeldt Aritchandren , een deugdzaamen Koning, die, fiaaf geworden zynde van het hoofd der (V) Plaats daar de lyken verbrand worden. In enige proviniien noemt men die Masfanon, Chondoucanon, enz.  Agtjie Hoofdftuh 129 der Pareiers, door zynen meester gelast wierdt het opzigtover den Chodelet te houden, en de regten te ontvangen,.welke men betaalen moet om de dooden te verbranden; na veele plegtigheden en gebeden begraaft men voor Aritchandren enige flukken koper geld, een Huk nieuw lynwaad, en een handvol ryst; alsdan nadert een der Pareiers, wiens werk het is het vuur aanteftooken, den fteen, en zegt tot Aritchandren dat by, de regten ontvangen hebbende, het lyk moet laaten pasfeeren (a). Vervolgens keert men den palanquin Om, menfnydtden dooden de hagelen en het hair af (b), en men rigt den houtftapel Op; hiertoe gebruikt men takken van den Mangoboom, omdatmen in het denkbeeld is dat die boom meerder kragt heeft dan enige andere om den dooden gelukzalig te maaken ; vermogende lieden gebruiken Sandalhout. Als de houtftapel opgerigt is, legt men het lyk 'erop; het zyn de nabeftaanden, die dien droevi' gen O) Alle myne Leezers zullen de treffende overeenkomsC van dien perfoon , Aritchandren genaamd, met dén CaRon der fabel opmaken. O) De ouden lieten zig ook op hun doodbed het hair affyden. Phedra bereidt zig, by den Treürfpeldigter Seneca, tot nerven met deeze plegtigheid. Amphiraus doet by Statius hetzelfde. Men verbeeldde zig dat men meiwei kon derven, als men zig het hair niet hadt laaten affnyden. I, Deei I  130 Reiz" naar ie Gojt-Indiën en China. gen dienst verrigten, en die den overledenen ,zyne laatfte maaltyd doen houden, maar, opdat hy in de andere wereld geen voedzel ontbreeken zoude, legt men hem boter, ryst en geftremde melk in de handen, in den mond, en in de ooren. Het hoofd der familie fteekt' het eerst de vlam in den houtftapel, hy moet met den rug naar denzelven ftaan, en een nieuw vat met water op zyn fchouder hebben; zoo dra hy merkt dat de houtftapel in brand is, laat hy het vat vallen, en loopt, zonder omtezien, zig in de rivier, of den vyver, die by de begraafplaats is, werpen, om zig te reinigen; breekt het vat niet, dan betekent zulks dat 'er binnen het jaar iemand van de familie fterven zal; maar het is zoo broos dat het altyd aan ftukken valt. De andere bloedvrienden en de omftanders fteeken den houtftapel verder aan, en werpen reukwerk in het vuur; ondertusfchen maaken de fpeelers een geweld , dat in ftaat is iemand doof te maaken; de lugt weergalmt van gefchrei of liever gebulk, volgens de gewoonte der Oosterlingen, die in droefheid zoo wel als in vreugde altyd in het uiterfte loopen. Het lyk wordt vervolgens den Pareiers overgelaaten, die het doen verbranden, en het bewaaken ; de nabeftaanden gaan zig baaden in de rivier of den vyver by de begraafplaats. Is het nagt, zoo gaan zy naar huis, maar als het nog dag is, keeren zy weder naar den houtftapel, en laaten gekookte ryst in eene nieuwe pot aanbrengen, welke men den rsa-  Agtfte Hoofdftuh 131 raaven voorwerpt na dezelve eerst den overledenen te hebben aangeboden. Men heeft aldaar een platten fteen, in de gedaante van een altaar, omtrent zes duimen breed, wel gepolyst, die voor tafel dient, op welke men meent dat zyn geest koomt eeten, of zig ten minften met de fynftedeelen der fpyzen, welke men hem aanbiedt, vergasten. Na dat men dien fteen ter reiniging gewasfchen heeft, giet men water en olie op denzei ven uit; men roept verfcheiden maaien de naamen der Goden aan, en men bezweert de ziel van den overledenen, die door den fteen wordt afgebeeld, op. dat zy zig op dat altaar koomen plaatzen. De omftanders wry ven zig het lighaam met aarde en ftof, en men offert den verfcheiden geest van den overledenen wederom ryst. Dit doodmaal wordt tien dagen lang herhaald (V), en wordt altoos een aas voor de raaven, die om die reden altyd in groote menigte op de kerkhoven te vinden zyn. Zoo dra de houtftapel uitgebrand is, giet men 'er melk op, en men verzamelt de beenderen, welke het vuur gefpaard heeft. Deeze beenderen worden in potten gedaan, en bewaard tot dat men gele- (V) By het overlyden van Vorften, zet men veertig dagen lang eene tafel op met fpyzen. De bedienden van hec hof zyn daar tegens woordig, en dienen voor, als waren zy leevende. Men fpreekt hun toe, kondigt hun bezoeken aan , en neemt dezelfde plegtigheid, dezelfde ftaatfie waar, als of zy hun hof nog hielden. I 2  132 Reize naar de Ooft-Indïèn en China. tegenheid vindt om dezelve in enige heilige rivier of in den Ganges te laaten werpen; want de Indiaanen zyn van gedagten dat elk, wiens beendeten men in dien heiligen vloed geworpen heeft, millioenen jaaren eene onmeetlyke gelukzaligheid zal genieten. Zy, die aan deszelfs oevers woonen, werpen zelfs de lighaamen geheel in denzelven, na dat zy dikvvyls den dood der zieken verhaast hebben , door hen telkens een menigte waters uit die rivier te doen drinken, aan hetwelk zy eene wonderbuarlyke kragt toefchryven. Het huis van den overledenen biyft tien dagen lang onrein, maar dien tyd verftreken zynde, wydt het hoofd der familie, na zig eerst gereinigd te hebben, hetzelve door befproeijingen met wywater weder in; hy doet eene offerhande, en drukt op de dye van een ftier een teken, als een drietandige vork, en vervolgens laat men dien loopen. Deeze plegtigheid gefchiedt onder het aanroepen van den God van het vuur; door dit teken worden die dieren heilig, en niemand durft zig van dezelve meester maaken ; het zou zelfs eene groote misdaad zyn dezelve te vangen; men laat hen omzwerven, fpringen en wyden waar zy willen. Het is te verwonderen dat de Bramaanen, die hunne belangen nooit uit het oog verliezen, zig die offerhande laaten ontfnappen: het hoofd der begravenis vergoedt hun dit door een gefchenk van twee en dertig goude pagoden , die honderd zes en dertig Hollandfche guldens uitmaaken; hy voegt 'er  Agtfte Hoofdjluh 133 'er dikwyls nog enige flukken lynwaad by. De begravenis eindigt ten laatflen door uitgietingen en befproeijingen met wywater. De Indiaanen, die arm zyn, gebruiken zoo veele plegtigheden niet. Zy begraaven hunne dooden eenvoudig in een grof wit lynwaad , en laaten hem op twee bamboezen door vier pareiers naar den houtftapel draagen , die van fterk gedroogde koedrek is opgeworpen. De Saniasjis worden tot aan den hals begraaven ; een geestelyke van diezelfde orde flaat op het hoofd van den dooden kokosnooten aan flukken, tot dat het gebrooken is; vervolgens bedekt men het met aarde. Men weet thans de beweegreden van dat zonderling gebruik niet meer, ten zy het gefchiede om hunne ziel een betaamlyker uitgang te geeven dan door den mond, de ooren, of andere openingen van het.lighaam, welke men als onrein en bezoedeld befchouwt. Eertyds verbrandden zig de vrouwen met het lyk haarer egtgenooten ; doch deeze barbaarfche gewoonte is thans in de Mahometaanfche landen geheel afgefchaft : In de Heidenfche flaaten is zy niet meer in gebruik d3n onder de ftam der Bramaanen en dien der krygslieden. Deeze plegtigheid wordt met groote pragt gevierd ; de toebereidzelen verfchillen in elke provintie. Het gewoonlykfte gebruik is dat men, zoo dra de man geftorven is, indien hy Bramaan is, de vrouw voor de deur van haar huis in eene I 3 foort  134 Reize naar de Oofi-Indiën en China. foort van geftoelte , met een opgefierd gehemelte, plaatst; men flaat op den trommel, en men blaast zónder ophouden op de trompet. De vrouw eet niet meer, doet niets dan betel kaauwen en fpreekt geduuriglyk, zonder tusfchenpoozen, den naam van den God haarer Secte uit. Het flagtoffer verfiert zig in haar huis met alle haare juweelen en haare kostelykfte klederen , even als ftond zy haaren echt te vieren ; haare vrienden en bloedverwandten verzeilen haar onder het geluid der trommels, het gefchal der trompettenen andere fpeeltuigen : de Bramaanen moedigen haar aan om zig opteofferen, met haar te verzeekeren dat zy eene oneindige gelukzaligheid ftaat te genieten in het paradys , alwaar zy de vrouw van den een of anderen God zal worden, die haar zal trouwen om haare deugd te kroonen. Zy belooven haar ook, dat haar naam door de geheele wereld beroemd , en by alle offerhanden gezongen zal worden, hetgeen nog enige aanfpoort om zig te verbranden; maar zy zyn hiertoe door de wet niet verpligt. Om haargefchikt te maaken tot die heldenmoedige, of liever, dolle daad, gebruiken de Bramaanen dranken , in welke zy opium mengen ; op deeze wyze wekken en verhitten zy de verbeelding van zulk een rampzalig flagtoffer der huwelyks-liefde. De razerny, om zoo te fpreeken , waarmede zy eenen gewisfen dood te gemoet loopt, bewyst genoeg dat haar hoofd, door de dampen van dien fterken en bezwymelenden drank  Agtfte Hoofdjïuk. 135 drank bedwelmd moet zyn. De dweepzugt kan haar wel in zulke eene offerhande doen ftemmen, maar om die te volvoeren moet zy het verfland verloren hebben. Terwyl zy naar het gruuwelyk tooneel, waarop zy haar leven, fomtyds in den bloei haarer jeugd, ftaat te eindigen, toe treedt, en als zy op deeze ysfelyke plaats gekoomen is , zyn de Bramaanen alleryverigst om haare gedagten van alle berouw aftewenden door gezangen , waarin haar heldenmoed geprezen wordt. Dit moord-muzyk onderfleunt haaren moed in het midden der voorboden \an den dood ; de flu'ier der dweepzugt bedekt haar gezigt, en hec noodlottig oogenblik nadert, dat zy door de vlammen ftaat verflonden te worden; alsdan neemt zy, met eene door haar fnikken afgebrooken ftem , het laatfte affcheid van haare vrienden, die haar met de traanen in de oogen geluk wenfchen wegens de zaligheid, die zy te wagten heeft. Zy deelt haare juweelen onder hen uit, en omhelst hen voor het laatst. Na, volgens het gebruik, driemaalen den brandenden kuil rondgegaan te zyn, werpt zy zig in het midden der vlammen, en op het zelfde oogenblik doen eene menigten fpeeltuigen de lugt van de fchelfte toonen weergalmen, om te beletten dat het volk het klaaglyk gefchrei hoore , welk een zoo ysfelyke dood die rampzalige flagtoffers uit den boezem perst. Men verfterkt de kragt van het vuur door 'er eene groote hoeI 4 veel-  136 Reize naar de Öoft-Indie'n en China. veelheid olie in te gieten, en de heldinne is weldra verteerd. Als het ilagtoffer tot asfche verbrand is , rigt men op die plaats een eerteken op, om de gedagtenis van haaren heldenmoed te vereeuwigen; deeze eerbewyzingen, zoo duur gekogt, zyn egter voorwerpen van nayver voor de leevende : de eerzugt om na zynen dood van zig te doen fpreeken , verblindt hen omtrent de middelen ter verkryging van dien roem. Somtyds bouwt men op. plaatfen , die zeer veel bezogt worden, kleine kapellen ter haarer eere; deeze (laan altyd open, opdat de veorbygangers deeze graftomben zien en vereeren mogen, In Bengale'is dit fchouwfpel nog ysfelyker ; de vrouwen hebben daar moeds en kragts genoeg om zig op het lyk haarer mannen te laaten binden; zy houden het in haare armen tot dat men den houtllipel in brand (leekt, en zitten dat oogenblik met de grootfte gerustheid van geest aftewagten. Als men haar leevende begraaft , verrigt men dezelfde plegtigheden , alvorens men haar naar de begraafplaats leidt; als zy, die het flagtofFer worden moet, daar gekoomen is , daalt zy neder in den kuil, die in de gedaante van een gewelf is; zy zet zig daarin neder , en neemt het lyk van haaren man in haare armen ; waarop men den kuil met aarde vult tot aan den hals der vrouw ; men houdt een tapyt voor haar om te beletten dat men haar met de anglten des doods zie worftelen , en dat fcIlOUW'  Jgtfle Hoofdftuk. 137 fchouwfpel de andere vrouwen affchrikke. Men reikt haar iets toe ih eene fchulp , dat zeekeriyk vergift is , en draait haar eindelyk den hals om, hetgeen ntet eene verwonderlyke handigheid verrigt wordt. De Indifche boeken zyn vol van gefchiedenisfen van Godinnen en Koninginnen, die die zonderlinge offerhande verrigt hebben , om alle vrouwen van aanzien ten voorbeeld te ftrekken : Die dolle drift tot flerven is fomtyds zoo verre gegaan, dat by het overlyden van zekere Koningen of Vorften , geheele huisgezinnen, vaders, moeders , kinderen , dienstboden , alle zig aan de vlammen opofferden om hunne verkleefdheid en droefheid te toonen. Deeze onmenschlyke gewoonte is in Indie zeer oud. De meeningen omtrent derzelver oorfprong zyn verfcheiden. Strabo zegt dat , als men de overlevering gelooven mag , zy door een hunner Koningen is ingefteld, om de vrouwen te beletten haare mannen door vergift omtebrengen, van welke zy zig uit weerzin of wuftheid ontdeeden, om ongeftoord haare nieuwe minnaryen te mogen pleegen. Deeze wet , in fchyn verftandig , maakte dat de vrouwen noodzaaklyk belang hadden by het leven haarer mannen ; maar zy vermoordde een gedeelte der natie om het ander voor een onzeeker gevaar te behoeden. Deeze ftaatkundige wet wierdt in het vervolg een ftuk van godsdienst. Dit feit beledigt de menschheid te veel dan dat ï 5 men  138 Reize naar de Oojl-Indiè'n en China. men daaraan geloof zou flaan ; te Rome ftuitede men het vergiftigen der mannen door de vrouwen door even kragtige, en minder bloedige, middelen (a): hoe buitenfpoorig en wreed die gewoonte ook fchyne, het is egter gemakkelijk 'er reden van te geeven. De groote iiefde van enige vrouwen tot haare mannen, de wanhoop van hen verloren te hebben, het verlangen om hen te volgen, deeden in het eerst die offerhande volbrengen, die vervolgens door het gebruik gewettigd, en algemeen gemaakt wierdt; dus wierden ook in Egypte de voornaamfte bedienden der Vorften met hunne Heeren begraaven, en heden nog, by de Tartaaren , dooden zig, als een Vorst of een Groote fterft , zyne bloedvrienden op zyn graf. Alle deeze gewoonten fpruiten uit eene zelfde oorzaak , uit eene onbepaalde verkleefdheid aan den perfoon, voor welken men zig opoffert (b). Deeze (V) Te Rome veroordeelde men , om het vergiftigen, waarvan men de vrouwen verdagt hielde, te doen ophouden, haar, die haare mannen verloren, weduwen te b!yven. Titus Livius. Franc. Caron verhaalt in zyne Historie van Japan dat by den dood van een groot Heer tien, twintig, dertig perfoonen van aanzien , en veele zyner vafallen zig den buik opfnyden om met hem te derven. Dit bloedig treurfpel is de uitwerking der beloften, welke zy hem by zyn leven gedaan hebben uit verkleefdheid aan zyn perfoon , of  Agtfte Hoofdfiuk. 139 ze ysfelyke offerhande is, voor het overige, niet door den godsdienst gewettigd, dan ingevalle zulke weduwen zonder kinderen zyn; hy beveelt haar, die kinderen hebben , of zwanger zyn, te blyven leeven om die te verzorgen en optevoeden (a). Het of uit erkentenis voor de weldaaden, welke hy hun bewezen heeft. Als de Koning van Stam fterft, werpen zig niet alleen zyne vrouwen in het vuur, waarin zyn lyk verbrand wordt maar 'er zyn nog verfcheiden andere perfoonen, die dit gewillig navolgen. CV) De nieuwere Reisbefchryvers koomen in hunne narigten van dit verbranden der vrouwen tamelyk wel mee den Heer Sonnerat overeen. Dow zegt dat deeze gewoonte in Indie veel zeldzaamer geworden is, en dat men die nooit voor eene godsdienstpligt heeft gehouden. Holwel ftemt ook toe dat zy eene vrywillige offerhande is, en geene vastgeftelde godsdienstpligt, doch hy zegt dat zy door de opvoeding, door valfche begrippen van eer, gelukzaligheid, enz. endoor het aanraaden der priesters zoo dringend geworden is, dat weinige zig daarvan ontflaan, fchoon zy zig door het nalaaten van deeze zelfsmoord, niets anders op den hals haaien dan verwytingen over haare minachting van roem en zuiverheid. Doch daarvan zegt Holwel niets dat het de vrouwen, die kinderen hebben, verboden zoude zyn zig te verbranden; hy verhaalt zelfs dat de kinderen van zulke vrouwen, die zig verbranden, uit hoogachting voor haare moeder door de rykfte en aanzien- lyk-  140 Reize naar de Ooji-Indien en China. Het rouwgewaad der Indiaanen beftaat in zig het hair te laaten affcheeren 5 in zig het hoofd met een gedeelte van het lynwaad , datzy op de fcbouderen draagen , te omwinden ; zy onthouden zig ook geduurende enige dagen van betel. Het zou hun een ondraaglyk dwang zyn , indien zy verpligt waren die langen tyd te ontbeeren. De gewoonte van de lyken te verbranden, kan voortgefproten zyn uit de aanbidding van het vuur en de reiniging der lighaamen door hetzelve; in een land, zoo bevolkt als Indie oudtydswas, en onder eene brandende lugtftreek, moest de ftaatleunde , die altyd door den godsdienst geholpen wordt, wel een middel vinden om te beletten dat de verrotting der lighaamen de lugt zoude befmetten , en moorddaadige aanfteekende ziekten teelen. De Indiërs zyn het oudfte volk , onder welk men die gewoonte vindt. De God Quichena wierdt, volgens hen, verbrand voor het tydperk, waarop wy de fchepping der wereld bepaalen, en ten naasten by op dien tyd dat zig eene Indiaanfche volkplanting in China ging ter neder zetten. NE- lykfle uit hunne ftamme ten huwelyk gezogt worden. Holwel en Ives vernaaien aandoenlyke voorbeelden van dit treurig fchouwfpel. Aantekening van den Hoogduitfihe* Qyerzetter,  Negende Hoofdftuk. 141 NEGENDE HOOFDSTUK. Van de konften en handwerken der Indiaanen, Van enige eenvoudige en nuttige werktuigen , waarvan zig die volkeren bedienen. De konften hebben in Indie, gelyk onder byna alle de Oosterfche volkeren, weinig of geene vorderingen gemaakt. De dwingelandy van eene oppermagtige regeeringsform , de hitte eener verzwakkende dugtftreek , en de verkleefdheid aan oude gebruiken hebben daar altoos onoverwinlyke hinderpaalen aan toegebragt. De hedendaagfche werken der Indiërs, bewyzen dat de konften op hetzelfde punt zyn blyven ftilftaan, en dat zy nimmer tot eenen hoogeren graad van volmaaktheid zullen gebragt worden. Men kan, wel is waar , zeggen dat de Indifche Vorften, welker pragt op andere voorwerpen valt, de weetenfchappen nooit beoefend, noch diegeene, die zig daarop toeleggen, begunftigd of beloond hebben; den konftenaar wordt een dagloon betaald , even als den geringften werkman, en de geleerde, die zyn gantfche leven de letteroefeningen heeft toegewyd , fterft in grootere armoede dan hy zoude hebben kunnen lyden , indien hy de aarde bebouwd hadde. Hoe  142 Reize naar de Oojï-Indiën en China. Hoe zouden 'er, zeide my een Indisch Wysgeer, onder ons kundige menfehen kunnen zyn? de konften en weetenfehappen zyn altoos door onweetende Vorften, gretig om fchatten op fchatten te hoopen, en bedorven door de wellustigheden van het Vrouwentimmer , onderdrukt geworden. De fchilderkonst is by de Indiërs, en zal daar altoos in haare kindsheid zyn. Zy vinden eene fchildery, dat kakelbont is van rood en blaauw, en waarin de beelden met goud gekleed zyn; verwonderlyk fraai. Zy verftaan zig niet op licht en bruin, weecen de voorwerpen niet te ronden, noch doorzigtkundig te plaatfen ; kortom hunne beste fchilderftukken zyn flegts afgezette prullen. Wy bewonderen hunne gefchilderde lynwaaden alleen om de levendige kleuren , die van de bytende ftofFen en van het water, waarin men die lynwaaden wascht, en geenzints van den konftenaar afhangen. Deeze heeft niet veel gereedfehap noodig. Als de tekening en den omtrek daarop gedrukt is, wascht hy het lynwaad voor de eerfte reize; vervolgens fpreidt een werkman hetzelve op den grond uit, en naast hetzelve gezeten, geeft hy het overal de meest heerfchende kleur: het zyn gewoonlyk kinderen, die die eerfte kleur leggen. Naa dat het andermaal gewasfehen is, fpreidt een ander, bekwaamer, werkman het lynwaad op een klein fmal tafeltje en fchildert defchaduwen. Hunne penfeelen beflaan uit een ftuk bamboes , dat pun-  Negende Hoofd/luk. 143 puntig uitloopt, en gefpleten is; op een duim afftands boven de punt is een kluuwtje wol, dat de verw inhoudt; de werkman drukt dit kluuwtje om de verw langs het riet te doen nedervloeijen, dat niet aangetast wordt door het bytend vogt. Naardien geen reiziger van deeze handelwys gefprooken hadt, die tot heden toe hier onbekend was, was men zeer verlegen in onze nieuwe chitzenfabrieken, waarin men de Indifche naabootfte; het bytend vogt verteerde de penfeelen, en het is zeer laat geweest dat men op de gedagte is gevallen van die van riet te maaken. De beeldhouwkonst is niet verder gevorderd dan de fchilderkonst; en alle de ftandbeelden, welke men in de tempels ziet, zyn liegt getekend, en flegt uitgevoerd. Men ziet 'er gebrooken armen en beenen , hoofden , die niet by de lighaamen behooren. De kleedingen zyn ftyf, en lomp. Om kort te gaan , men befpeurt ligt dat zy zig nooit hebben toegelegd om de natuur natevolgen. De Bouwkonst is by hen aan geene regelen onderworpen. Aan de groote torens, boven de ingangen hunner tempelen geplaatst, en die de eenigfte gebouwen zyn, die een denkbeeld van hunne talenten in dat opzigt geeven kunnen, ziet men verdiepingen, die fomtyds zeer laag, fomtyds wederom zeer hoog zyn. De talryke pylaaren , die het binnenst gedeelte der Pagoden verfieren, hebben geene vaste evenredigheden. Sommige zyn van onderen zeer dik, en eindigen als een kegel, de- wyl  144 Reize naar de Oqfi-Indiën en China. wyl zy van boven fpits toeloopen; andere zyn van onderen zeer dun en van boven zeer dik. Die tempels hebben egter, myns bedunkens, iets edeIers en majeftueufers dan die der Chineezen ; Ja zelfs dan die van andere volkeren der aarde. Die . • " ontzagchelyke gevaarten , die de ingangen kroonen , de inwendige verfierfelen , en die duizende van pylaaren , die de pagoden omringen , boezemen eerbied in, en kondigen de wooningen eener godheid aan. De toonkonst is in denzelfden ftaat van onvolmaaktheid als de andere konften. Hunne zangkonst is zonder enige harmonie. De een zingt hoog, de ander zingt laag, op vier of vyf nooten, die met eene foort van gebrom beginnen , en hooger en hooger klimmen tot het eind van het vers, alwaar zy in een groot gefchreeuw uitvallen. De Indiaanen hebben verfcheiden fpeeltuigen, maar die niet gefchikt fchynen om de ftem te begeleiden. Dat het groots geraas maakt is voor hun het fraaist en weüuidendst. In de pagoden bedienen zy zig, om het volk het uur van het gebed aantekondigen, van de trompet, van den Bom i, den Toutaré, den Combou (a) , den Na______ 8uar («) De Souri, de Combou en de Toutaré zyn foorten van trompetten; de tweede wat kleiner dan de eerfte, die twee ringen heeft daar de Combou maar met een ring of flraaijing voorzien is. De Toutaré gelykt volmaakt een groote jagthoren.  Negende Hoofdjluh X4i> gunr (d) , den Dole of Tamtam (b~), en den Ta* lan(c); maar als de Bajadères de godheid lofzangen toezingen , begeleiden zy zig zelve met de Nagasfaran, de Cama, de Otou, de Pilancojel (d)t de Tourti (e), is Matalan en de Tal(f), De verfchillende Pagoden hebben elke haare byzondere fpeeltuigen. In die van Mariatale bedient («) Dc Naguar is eene foort van keteltrom, maar van hout, waarop met ftokken geflaageu wordt. Qb~) De Dok of Tamtam is een lange trommel, waarop men aan beiden zyden met ftokjes flaat. (c) Dc Talan beftaat uit twee koperen plaaten, welke men tegens eikanderen doet klinken. (jf) De Nagasfaran, Cama,, Otou en Pilancojel zyn foorten van fluiten , of hoboos. De eerfte gelykt vry wel naar een hobo, doch is korter en dikker, en heeft maar vier gaten; de tweede is een fluit zonder enig gat, en heefc veel gelykenis naar eene regte trompet; de derde is van gedaante als de eerfte, maar langer, en dunner naar evenredigheid , en heeft zeven gaten ; de laatfte is eene zeer dunne fluit met agt gaten. (/) De Tourte is eene foort van Doedelzak met drie gaten aan de pyp, in welke men blaast, en vier aan eene andere; zy geeft een geluid als de basfon. (ƒ) De Tal en de Matalan zyn hier boven in het vierde Iloofdftuk reeds befchreven geworden. De Tal dient om de pasfen van dc Bajadères te regelen als zy dansfen terwyl zy lofzangen ter eere van den God der pagode zingen. I. Deel K  Ï46" Reize naar de Ooft-Indien en China. dient men zig van de Oudoukai (a); de geestlyken , die zig den dienst van die Godin hebben toegewyd, begeleiden hunne Item, terwyl zy almoefen vraagen aan de deur van haaren tempel, met een Bami (b) , hetgeen hen den naam van Bdiners doet draagen. In de tempels van Virapatren en Periandaver bedient men zig van den Pambé (c), dien men ook in die van Mariatale gebruikt. Om een fterfgeval in een huis aantekondigen, gebruiken zy den Taré (V). De fpyzen en ge- fchen- 00 De Oudoukai is eene foort van trommel, die in het midden dunner toeloopt; men houdt haar met de eene hand by het middenst touw vast, en met de andere flaat men op een der einden , terwyl men de vingeren Iugtig fchudt. 00 De Baïni is eene foort van trommel, die uit een vel beftaat dat op een der einden gefpannen is. Op het midden van dat vel is een touw vast, dat dwarsch door de trommel gefpannen is; aan het eind van het touw is een houten handvatzcl, dat men met de eene hand ftrak vasthoudt , om het touw te fpannen, hetwelk men met de andere hand knypt en dus toonen doet drillen. O) De Pambé beftaat uit twee foorten van trommels, die aan eikanderen gebonden zyn, en, even als de Oudoukai in het midden dunner zyn. Men flaat tegelyk op de eene zyde met de hand, en op de andere met ftokjes. 00 De Taré is eene zeer lange trompet; het geluid dat zy geeft, is treurig en naar. Dit fpeeltuig is zeer gefchikt tot bet gebruik, waartoe het beftemd is.  Negende Hoofdfiuk. 14? fchenken, welke de nabeftaanden den overledenen aanbieden, zyn altoos van het geluid van dat fpeeltuig verzeld, dat ook voor het lyk geblaazen wordt, als het naar de begraafplaats of naar den houtftapel gedraagen wordt. De Pandarons, een flag van geestlyken, die zeer" talryk zyn, fpeelen eene foort van viool, welker geluid zy by hunne ftem paaren, en die Ravana* Jlron (a) genaamd wordt. De Maratfche en Mogolfche Bramaanen begeleiden hunne ftem met den Viné (&). Zy, die de adders laaten dansfen, bedienen zig'van den Magcudi (c). De handwerken der Indiaanen fchynen ons toet zeer . (V) Men heeft die viool dien naam gegeeven, omdat de Reus Ravanen, Koning van het eiland Ceylon , omtrent vyf duizend jaaren geleden , dezelve heeft uitgevonden De viool is geheel cirkel rond , heeft eenen langen hals, en vief fnaaren, waarop men met eene korte ftrykftok ftrykt. (£) De Viné is eene foort van cither, aan welker hals men een kalabas vasthecht om haare tooneu welluidender te maaken. Zy heeft vyf fnaaren. (c) De Magoudi beftaat uit een kalabas , aan welker eind twee elkanderen gevoegde rieten, elk met vier gaten, vast zyn. De kwakzalvers,, die de (langen laaten dansfen, betoveren dezelve door een zeker deuntje, en doen alle die, welke in de huizen zyn, 'er uit koomen. Zy vatten die met de hand op, zetten dezelve in eene mand, en des anderendaags zyn zy reeds tam gemaakt. K 2  I4-S Reize naar de Oajl-Indien en China. zeer eenvouwdig te zyn, omdat zy over het algemeen weinig werktuigen gebruiken, en zig alleen van de hand en twee of drie gereedfehappen bedienen in werken, waarin wy meer dan honderd gereedfehappen noodig hebben. Hierin wyken die volkeren het meest van de Europeaanen af. Wy verwonderen ons over de induftrie der wilden van Kieuw-Zeeland, die met een ftuk fteen, dat in de gedaante van een byi gehouwen is, zyne fchuiten en al zyn houtwerk maakt. Wy ftaan verbaasd , wanneer 'men ons vertelt dat die fraaie neteldoeken, die ens zoo zeer behaagen, op getouwen geweeven zyn, die uit vier in den grond geplantte paaien beftaan, maar wy geeven geen acht dat, toen onze voorouders de bosfchen bewoonden, en van eikels leefden, zy met dezelfde eenvoudigheid hun werk verrigteden. Het was eerst na dat hunne fchranderheid zig door de vorderingen van eene befchaafde maatfchappy ontwikkeld hadt, dat zy de molens, en ontzagchelyke en zaamengeftelde werktuigen uitvonden, om groote uitwerkingen voorttebrengen. Een korenmolen , door een man beftierd , geeft duizend ponden meel op éénen dag, terwyl twee Indiaanen , met hunne handmolens , niet meer dan zestig ponden zullen maaien. Dus is het ook met alle andere werktuigen gelegen. De Indifche Timmerman kent geen ander gereedfehap dan de fchaaf, beitel, boor, hamer en eene foort van byl. De aarde is zyn werkbank en zyn  Negende Hoofdftuk. ï4 zyn voet de klemhaak; maar hy heeft eene maand tyd noodig tot hetgeen onze werklieden in drie dagen afmaaken. Men mag hun fchoon de fpoedigfte en gemakkelykfte manier wyzen van het hout te zaagen; zy verkiezen liever zig by de verkeerde handelwyzen te houden, welke zy van hunne voorvaderen geleerd hebben, dan betere en gemakkelykere aanteneemen , die nieuw voor hun zyn. De zaager fielt zyn ftuk hout tusfchen twee balken, die in den grond geflaagen zyn, en lugtig op een bankje gezeten, is hy drie dagen bezig om met eene handzaag een plank te zaagen, die onze werklieden niet meer dan één uur werks zoude kosten. De fmit draagt zyn gcreedfchap, zyne fmids , zyn fornuis altyd met zig, en gaat werken overal daar men hem wil te werk flellen. Hy zet zyne fmederij op voor het huis van den geenen , die hem ontbiedt; met gewreven aarde maakt hyeen muurtje, voor hetwelk hy zyn vuur ftookt: agter dat muurtje zyn twee Iedere blaasbalgen , welke de leerjongen beurtelings nederdrukt 2 op deeze wyze blaast hy het vuur aan ; een fleen is zyn aanbeeld, en een tang, hamer, mooker en veil zyn zyn eenigst gereedfchap. Den werkftukken van den goudfmit is dit gebrek aan gereedfchap vooral wel aantezien. Zij hebben, zoo min als de Chineezen, tot heden toe nog zoo verre niet kunnen koomen dat zy her, goud en zilver kunnen pqlysten, en het goud van K 3 vejfi  *53 Reize naar ele Ooft-Indién en China. verfchillende kleuren kunnen navolgen. Wy fchatJ ten egter hun gouddraadwerk, dat flegts werk van geduld is. De Indifche goudfmit zet zyne werkplaats op by den geen, die hem laat haaien. Zyn fornuis is een gebroken aarde pot; een yzere pyp dient hem voor een blaasbalg; een nyptang, hamer, vyl en een klein aambeeldje; zie daar al zyn gereedfchap. Hy maakt zyne fmekkroes op het oogenblik van potaarde met kolen-flof en koedrek gemengd, hetgeen de fmeltkroezen ftark maakt, en belet in het vuur te berften. Voor twaalf franfche ftuivers, of een fchelling laat men den baas en den leerjongen eenen geheelen dag werken. De fchoenmaaker is van de verachtfte flam, en de armfle aller handwerklieden. Hy heeft geen ander gereedfchap dan den els en zyn mes; geen voorraad van leder of leesten. Als men een paar fchoenen noodig heeft, moet men die vooraf betaalen; voor het geld, dat men hem geeft, koopt hy den wilden hond (a), welkers huid daartoe dienen moet. Naa die afgevild te hebben, bereidt hy die den zelfden dag, en des anderen daags levert hy de fchoenen. De fchoenmaakers zyn, om , dat 00 Me: deczen oneigentlyken naam chièn fauvage of thicn 'maron heeft men dit dier benoemd, dat herkaauwend is, en in item, huishouding, en maakzel een fchaapis, van welk dier het alleen verfchilt door de hoedanigheid van zyn vagt, die met zulke grove hairen bezet is als die onzer geitenhokken. Verttaaler.  Negende ïïoofdjïuh 15* dat zy leder hanteeren, en vleesch eeten, by de andere Indiaanen in verachting , en worden voor de ilegtfte aller menfehen aangezien. Hunne hutten ftaan in afzonderlyke oorden buiten de fteden en de gehugten. Zy zyn het, die in de Europeefche bezittingen tot den haatlyken dienst van fcherpregter gebruikt worden. De weever zet des morgens, voor zyn huis, onder een boom, zyn getouw.op, dat hy by het ondergaan der Zon wederom afbreekt. Dat getouw is zeer eenvouwdig: Het beftaat flegts uit twee rollen , die op vier in den grond geftooken paaien rusten. Twee ftokken, die dwarsch over de ketting loopen, en die aan elk eind worden opgehouden, de een door twee touwen, die aan den boom zyn vastgemaakt, onder welken het getouw geplaatst is, de ander door twee andere touwen, die aan de voeten van den weever gebonden zyn, geeven hem middel om de draaden van de ketting van eikanderen te verwyderen, om den inflag daarin te weeven. De akkerbouw is even min tot volmaaktheid gebragt. Zy kunnen niet enten. Hunne tuinen beftaan flegts uit enige vierkante akkers met Bredes, Beringedes, en fnyboonen. Naardien de ryst hun eenigst voedzel is , hebben zy zig op derzelver teeling toegelegd. Alzoo dat graan alleen in een waterachtigen grond wasfen wil , en het grootst gedeelte der landen, vooral op de kust van Corowandel, droog en zandig zyn, hebben zy al hunK 4 ne  *5* Reize naar de Ooft-Indiën en China. ne nyverheid in het werk gefield om werktuigen te vinden tot het bevogtigen der rystlanden. Eerst zaaien zy , na denregentyd, de ryst zeer digt in een hoek van een rivier of vyver; als de plant tot de hoogte van vyf of zes duimen is opgegroeid, trekken zy dezelve uit, en verplanten die by kleine bosjes op eenen voeglyken afftand m een toebereiden grond, die wel geploegd is; zonder dat zou de ryst te digt ftaan en verflikken. Als zy ryp is, fnydt men die op eens halven mans hoogte met eene groote fikkei af, en nooit langs den grond, gelyk wy het graan in Europa affnyden. Zy maaken 'er fchooven van. Om de ryst uit het ftroo te haaien, vatten zy die fchooven met hunne beiden handen aan het eind, en flaan die tegens den grond op een bekwaamen dorschvloer. Na dat 'zy die ryst opgeraapt hebben , maaken zy een hoop van eene menigte fchooven, en flaan die met een bamboes, om de ryst, die 'er nog in mag gebleven zyn , daar te doen uit vallen. Terftond na den oogst van de rvst zaaien zy Combou, Maïs, gierst, Gengeli, enz. Alle de velden zyn in kleine vierkante akkers van vyf en twintig of dertig roeden verdeeld, die door een kade of rand die wel vast geftampt js, van eikanderen zyn afgefcheiden. Op die wy, ze maakt elke akker een bak uit, waarin het water , dat tot den groei der ryst volflrekt nood«aaklyk is, wordt gehouden, Mea laat het door goa,  Negende Hoofdjïuk. ijj gooten van den eenen akker in den anderen loopen , zoo dat men met ééne wip eene groote uitgeftrektheid gronds kan begieten. Hiertoe gebruikt men een werktuig , Picote genaamd. Het is een wip op den rand van een put of regenbak geplaatst, om het water daar uit te putten en vervolgens wegteleiden daar men wil. Dit werktuig, zoo eenvouwdig als fchrander uitgedagt, is op de volgende wyze gemaakt. By de put ftaat een ftuk hout, dat van boven gevorkt is, in den grond geplant; in die vork is door een pin een ander hout vastgemaakt dat de wip moet wezen, en dat met fporten voorzien is, om den geenen, die het werktuig doet beweegen, gemakkelyk te doen op en neder klimmen. Gemeenlyk is het onderst gedeelte dier wip een dikke boomftam; als die niet zwaar genoeg is om tegenwigt te maaken, maakt men 'er een grootten fteen aan vast. Aan het bovenst gedeelte is een ftaak vastgemaakt, aan welker eind een groote Iedere emmer hangt. Een man klimt langs de fporten op de wip, en, zig aan traliewerk van bamboes, dat naast het werktuig geplaatst is , vasthoudende, doet hy den emmer in de put zinken , waarop hy weder afklimt , en den emmer door zyne zwaarte doet ryzen , welken een ander man afwagt om hem in een kom uittegieten, waaruit het water zig in de gooten verfpreidt , die het door alle de velden verdeelen. Hy, die de emmers uitgiet, zingt, pm zig aantemoedigen, de K 5 wQor-  $$4 Reize naar de Ooft-Indicn m China, woerden, een, twee drie, naar het getal, dat hy geledigd heeft. Als het water in de vyvers gelyk met de oppervlakte van den grond is, bedienen zy zig om dien te begieten, van een mand, die door het bellryken met koedrek en potaarde ondoordringbaar voor het water gemaakt is, en aan vier touwen hangt. Twee mannen houden in elke hand een; zy fcheppen het water, en gieten het over het land, door de mand heen cn weder te ilingeren. Van alle de werktuigen, welke de Indiaanen bedagt hebben om olie te maaken , is de molen , waarvan zy zig thans bedienen om die van kokos en gengeli uit die vrugten te persfen, ,de eenvouwdigfte. Dezelve beftaat uit de volgende deelen. I. Een dikken ftam van een boom, die in den grond geftooken , en daar wel vastgemaakt is, waarvan het bovenfte gedeelte de gedaante van een vaas heeft. 1. Een mortier in het midden van een boomftam geplaatst , en die , niet zeer groot zynde, naar beneden is uitgehold. 3. Een ftamper, die in de mortier fteekt. 4. Een dwarschhout, dat aan het bovenst eind van den ftamper is vastgehecht, en dat dient om denzelven te doen draaien (dit dwarschhout is zaamengefteld uit gelyke ftukken, die met touwen aan clkanderen gebonden zyn, ten einde hij, buigzaam zynde, niet ligt breeke.) 5. Een dikke platte houten balk , aan het benedenst gedeelte horizontaal geplaatst en op welken het dwarschhout is vastgemaakt. Die balk wordt brec-  Negende Hoofdftuk. t$$ breeder aan het eind, dat op het voetftuk van den boomftara voegt, is aldaar uitgerond , en draait in eene groev, die onder in dien ftam gemaakt is; hy doet het geheele werktuig gaan. Twee osfen aan dien balk gefpannen, loopen daarmede rond, en draaien dus te gelyk den ftamper. De ftam i* aan zyn bovenst gedeelte met een boord voorzien, die belet dat de olie wegloope. Op den horizontaaien balk ftaat een man, die daarmede ronddraait, het zaad, dat uit den mortier koomt daar weder in fchuift, de olie opgaêrt, naarmaate dezelve op de oppervlakte verfchynt, en die in potten giet. Het werktuig; dat zy gebruiken om de'katoenwol te kaarden, is ook zeer éenvouwdig. Het beftaat uit een ftuk hout zes of zeven voeten lang. Aan beiden einden van dat hout is een fterke fnaar vastgemaakt, die, als men dezelve roert, geluid geeft, hetgeen dat werktuig den naam van viool doet geeven (onze hoedenmaakers hebben een werktuig, dat byna eveneens is, en dat zy den boog noemen). De viool is met een touw aan dat van eenen boog vast, die aan den zolder hangt. De werkman houdt met zyne eene hand de viool in het midden vast, en met de andere fpant hy door middel van een hout, waaraan eene dikte aan het eind is, de fnaar zeer fterk, die, wanneer zy losgelaaten wordt, de katoenwol flaat, die metkragt opwerpt, doet zwellen, de ftof 'er uit doet vliegen, en in ftaat fielt om gefponnen te worden. De veêrkragtigheid van den boog, waaraan de viool hangt, ftclt,  156 Reize naar de Ooft-Indiën en China. ftelt den Werkman in ftaat denzelven naar alle kanten in den hoop wol, die hy kaardt, heenen te wenden. Het zyn de Chdulias, die de-katoenwol kaarden; zy zyn Mahometaanen, en ftammen, even als de Mapletten van de kust van Malabaar van de Arabieren af, welker gelaatstrekken zy behouden hebben, doch niet hunnen godsdienst. De Arabieren zyn van de feóte van Omar , en de Choulias van die van Aly. Daar is reden om te vermoeden dat ten tyde van de vermeestering van Indie door de Mogollers, de Choulias den godsdienst en de gebruiken der overwinnaaren aannamen , daar integendeel op de kust van Malabaar, welke de Mogollers niet hebben kunnen vermeesteren, de Mapletten de gewoonten en de bygeloovigheden van de Heidenen, onder welker gebied zy leefden, hebben aangenoomen. Het is om de gebruiken der Malabaar en te volgen, dat de kinderen der Mapletten niet van hunne vaderen erven, maar van hunner moeders broeders. De verovering van die kust door Ader Ali kan is nog te versch dan dat zy reeds invloed op de zeden zoude hebben kunnen hebben; maar als de Mogollers, zig in dat laDd ftaande houden, zullen de Mapletten waarfchynlyk hunne oude gebruiken , voor die van deeze nieuwe meesters, als overeenkomftiger met de infpraak der natuur 3 verlaaten. TIEN-  Tiende Iloofdjltth Hf TIENDE HOOFDSTUK. Van de Geneeskonst der Indiaanen. De kundigheden der Indiaanen in de Geneeskonst bepaalen zig tot het bereiden en toedienen van enige kruiden. Alle ziekten zyn in Indie ongemakkelyk te gencezen , eensdeels door de wyze, waarop men die behandelt, ten anderen, omdat het venus-fmet daar altyd onder gemengd is. üitermaate ligtgeloovig zynde, verbeelden zig de Indiaanen dat men niet kan geneezen dan door kragt van middelen ; zy ftellcn al hun vertrouwen in een kwakzalver , die dikwyls drie maanden te voren nog wasfcher (a), weever, of flotenmaaker was, en die, uit gebrek aan werk niet kunnende beftaan, zig tot Geneesmeester opwerpt. Daar zyn voor het overige geene Geneesmeesters, (a~) De vrouwen der wasfchersdie men in Indie Mai'nales noemt, zyn zeer beroemd om haare kennis in het afdryven der vrugten. Zy gebruiken gemeenlyk hevige afdryvende middelen, als de pynappel-kern (pignon d'Inde) en wynruit; en men kan verzekeren dat zy de helft der ongelukkige flagtoffers die in hunne handen vallen, vergiftigen.  XS8 Reize naar de Oojl-Indi'ên'en China. ters, die meer weeten dan andere, en die zig een beroemden naam verwerven. De Indiaanen zyn byna alle Geneeskundigen. Van hunne kindsheid af leert men hen reeds enige kruiden kennen, en men geeft hun verfchillende voorfchriften , die van vader tot Zoon overgaan. Dit is voor hua eene toevlugt in de armoede. Ook maaken zy dikwyls met planten, welker eigenfchappen zy niet kennen, een mengzel, welks uitwerkingen zy niet beter weeten. Zy dienen weinig inwendige geneesmiddelen toe, en bedienen zig zelden van iets anders dan van zalven , en pappen. Zy ftaan in de verbeelding dat alle ziekten van warmte of koude ontfpruiten, of dat zy voortgebragt worden door winden , die tusfchen vel en vleesch koomen. Koomt de ziekte van het vel, dan denken zy dat zy door wormen veroorzaakt wordt, en, om die te doen fterven , leggen zy bytende middelen aan, die de huid aitdroogen en doen affchilferen. Des anderendaags neemt de Geneesheer enige Hukken van die verdorde huid af, en vertoont dezelve den zieken als de wormen die hem knaagden, het geen hy zelf blindeh'ng gelooft. Naardien alle hunne geneeswyzen enkel op vooroordeelen gegrond zyn, gebruiken zy in de veel voorkoomende ziekten , die door koude veroorzaakt worden , de heetfte geneesmiddelen. De ziekte eindigt gewoonlyk in eene ontfteeking, welker  Tiende Hoofdftük. i$g ,ker toevallen, die zeer zwaar zyn, van de geneesheeren worden aangezien als een noodzaaklyk gevolg van die eigenfchappen, die zy in alle kwaaien vinden. De Indiaanen kennen het gebruik der lavementen niet. Nooit aderlaaten zy; het onoverwinlyfc afgryzen, dat zy van bloed hebben, zal dit altoos beletten; en indien een Europeaansch Geneesheer hen wilde aderlaaten , zou de vrees, welke zy voor die bewerking hebben, eene flrydige uitwerking voortbrengen dan die men daarvan verwagten zoude. In de plaatfe van onze aderlaating, belasten zy een geftrengen eetregel, en een zieke, die hunne voorfchriften in dat opzigt wel wil volgen, moet verfcheiden dagen zonder eeten en drinken blyven. Vervolgens doet men hem heete afkookzels drinken, die uit kruidnagelen, anys» en andere zeer verhittende middelen zyn zaamengefield. Daarop ontflaat'er eene ontfleeking, die verergert, en den zieken wegfleept. Zy voelen de pols, even als de Chineezen, door herhaalde reizen hunne vingeren op de flagader te plaatfen. Na het verfchil in derzelver beweeging gadegeflaagen te hebben, befchouwen zy den zieken met een byzonderen aandagt in het gelaat, en doen hem gelooven dat de veranderingen in de pols tot het gelaat overgaan, en dat de beweeging der oogen, by die van de flagader gevoegd, een zeeker middel is om den aart der ziekte te kennen. Al  i6b Refee naar de Oojt-Indiën en China'.' AI wat betrekking heeft tot de Heelkunde is den Indiaanen onbekend; zy koomen daarin met de Egyptenaaren overeen, dat zy nimmer een lyk geopend hebben om het menschlyklyk lighaam te leeren kennen, en daarin de oorzaaken der ziekten optefpeuren: zy fterven gerust onder de handen hunner Geneesmeesteren, maar onder de behandeling van een Europeaan zouden zy in geduurigen angst zyn tot aan hunnen dood, of tot aan hunne volkoomen geneezing, omdat zy meenen dat het voor een vreemdeling onmogelyk is hunne waare ongemakken te kennen. De Indiaanen zyn verfchillende ziekten en alle foorten van koortfen, die wy in Europa kennen, onderworpen. De bewoohers der bergachtige landftreeken worden aangetast door eene daar te land fterk regeerende derdendaagfche koorts, die veroorzaakt wordt door het water, dat verftoppingen te weegbrengt. Deeze ziekte, welke zy niet anders dan door den eetregel en enige purgeermiddelen beftryden, zoude den aanhoudenden aandacht der Geneeskundigen vereisfehen ; want ik heb in byna alle de wateren , die van de bergen afvloeijen , metaalachtige deeltjes waargenoomen, en vooral in, die van Gingi, die veel vitriooldeeIen vervatten. De Indifche Geneeskundigen, die my die wateren fcheikundig zagen onderzoeken, verzeekerden my dat de lugt dc eenigile oorzaak deezer koortfen was , en dat men , ondanks de voorzorg, welke men gebruikte van het water van zeer  Tiende Hoofdftiik. l6*ï zeer verre te laaten haaien, egter in zekere jaargetyden niet te min door dezelve wierdt aangetast* De Pareiers, die te arm zyn om goed voedzel te kunnen verkrygen, en die meestendeels van verrot vleesch leeven , dat zy in de zonnehitte tö droogen leggen , worden dikwyls aangetast doof eene koorts, waaraan zy van den vyfden tot den negenden dag fterven : derzelver verfcbynzelea zyn eene zeer volle pols, de huid heet, de tong; 'droog, ruuw, zwart, en dikwyls openberftende, de oogen fchitterende en traan'ende, eene moeijelyke, en altyd van eene groote zwakheid en magteloosheid verzelde ademhaaling: fomtyds loozcn de zieken onder en boven levendige wormen. Zy zyn ook de verftoppingen der milt onderhevig, welke men Basfe (a) noemt; volgens de Indifche Geneesheeren koomen die verftoppingen voort uit eene koude koorts. Ik ben van gedagte dat 'men die eerder moet toefchryven aan de groote hoeveelheid falpeter, welke de aarde in dat land bevat , hetgeen de lugt in zekere jaargetyden zeer koud maakt. Deeze ziekte is nog gemeener in Bengale, alwaar het falpeter in grooten overvloed is. Ik ben van gevoelen dat men dezelve met vrugt door het vlugtig loogzout zou tegengaan. Deeze verftoppingen ftrekken zig van de holte van de maag Qa) Het woord Basfe is van het Pomigeesch woord Ba:» afgeleid, dat de milt betekent. I. Deel. L  ï6t Reize naar de Ooft-Indien en China. maag tot in de flinker-bovenbuikzyde uit, en zyn fomtyds zoo hard als fteen. De milt moet verwonderlyk fterk uitgezet zyn om zulk eene groote ruimte te beflaan. Daar regeert ook nog eene befmetlyke ziekte, die de geene , welke zy aantast, binnen vier en ■twintig uuren, en fomtyds eerder, wegfleept. Zy vertoont zig niet dan by koud weder. Zy, die overdaadig leeven, en die geene goede fpysverteering hebben, worden aangetast vaneen buikloop, of liever onwilligen afloop van de drekftoffen , die vloeibaar, maar niet met bloed vermengd zyn. Zy hebben geene geneesmiddelen te» gens dien buikloop, welken zy fcherpen vloed noemen, en welks geneezing zy geheel de natuur overlaaten. Enige jaaren geleden regeerde 'er zulk eene foort van vloed, die zig door het geheel land verbreidde, groote verwoestingen aanregtede, en van Cheringam tot Pondichery zestig duizend menfehen wegfleepte. Zy wierdt door verfcheiden oorzaaken voortgebragt. Sommige wierden daarvan aangetast, omdat zy in de open lugt den nagt doorgebragt en geflaapen hadden ; andere omdat zy koude ryst met Taïr of ge remde melk gegeeten hadden; maar de meeste, doordien zy gegeeten hadden na zig gebaad of met koud water gewasfchen te hebben , hetgeen hun de fpysverteering belette, en eene algemeene kramp in het zenuwgeitel veroorzaakte, die van eene vertrapping, en den  Tiende Hoofdfluh \ *(>3 den dood gevolgd wierdt, zoo de zieken niet fpoedig geholpen wierden. Deeze befmetlyke ziekte regeerde, terwyl de Noorden wind woei in de maanden December, January, en February; als hy ophieldt te waaien, vetdween ook de ziekte: haar kenmerk was een waterachtige buikloop, verzeld van braakingen, eene groote zwakheid, brandenden dorst, benaauwdheid op de borst, en opftopping van water. Somtyds gevoelde de zieke hevige kolyk-pynen: dikwyls verloor hy kennis en fpraak, of wierdt doof: de pols was klein en gedrongen , en het eenigst geneesmiddel, dat de Broeder du Choisel , een uitlandige zendeling, daar tegens vondt, was theriakel en bittere artfenyen. De Indifche Geneesheeren konden geenen enkelen zieken behouden. Daar is reden om te gelooven dat de belette doorwaasfeming in het bloed terug vloeijende, en in de maag en darmen dringende, de braakingen veroorzaakte, die in dien buikloop eindigden. Die, welke twee jaaren daarna op de eerfte volgde, was allerverfchrikkelykst. Hy kwam niet Hit dezelfde oorzaak als de eerfte voort, naardien hy in July en Augustus een aanvang nam: hy kondigde zig eerst aan door een waterigen buikloop, die eensklaps opkwam, en fomtyds den zieken in minder dan vierentwintig uuren wegfleepte. Zy, die van denzelven waren aangetast, hadden in vyf of zes uuren tot dertig maaien ftoeigang, hetgeen hen tot zulke eene zwakheid bragt, dat zy noch L 3 fpree-  Ï6~4 Reize naar de Ooji-Indien en China. fpreeken , noch zig beweegen konden. Somtyds hadden zy geene pols. Hunne handen waren koud, gelyk ook hunne ooren; het aangezigt was uitgerekt ; het invallen van de holligheid der oogputten was het teken van den dood : zy gevoelden noch pyn in den buik, noch kolyk, noch fnydingen. Hetgeen hen het meest deedt lyden was eene brandende dorst. Sommige loosden wormen in den ftoelgang, andere braakten die; deeze wreede plaag trof in het algemeen alle de ftammen, maar vooral die, welke vleesch eeten, als de Pareiers. De inlandfche Geneesmeesters hadden geen beter uitflag van hunne behandeling deezer ziekte dan van die der voorige; zy kwam in den tyd van den Noorden wind wederom te voorfchyn. De Indiaanen zyn ook wyachtige buikloopen en braakingen onderworpen , die van eene belette doorwaasfeming en hunne groote armoede koomen , welke laatfte zoodanig is dat zy meestentyds niet genoeg te eeten hebben om den omloop des bloeds in evenwigt te houden. By deeze twee corzaaken moet men nog voegen het gebrek aan .'inde om zig by koud weder te dekken. Zy flaapen op eenen vogtigen grond in hutten, alwaar zy niet befchut zyn voor regen en wind. Gebrek aan alles wat de mensch tot onderhoud van zyn leven noodig heeft, haalt deezen ongelukkigen ziekten op den hals, die hen in groot getal doen fneeven. De kwaade fpysverteering, die in Indie honden dood  Tiende HoofcïuK 16*5 dood genaamd wordt, is daa zeer gemeen. De ftammen, die vleesch eeten,een voedzel, dat te zwaar is voor zulke eene wame lugtftreek, worden daar dikwyls van aangetat. De Bramaanen, fchoon zy noch vleesch, noci visch eeten, hebben dikwyls zulke eene moiijelyke fpysverteering, die veroorzaakt wordt loor de groote hoeveelheid boter , welke zy b; hunne ryst nuttigen : veele zyn daar fchielyk aan geftorven. Deeze zoo gemeene kwaade bysverteering heeft niet altyd een al te overvloecig voedzel ten oorzaake. De koele lugt, waaraan men zig met zoo veel vermaak blootftelt, veroorzaakt eene moeijelyke fpysverteering, als zy den buik, het hoofd, of elig ander gedeelte des lighaams te zeer verkoeld heeft, door de doorwaasfeming te beletten: Veele lieden zyn geftorven, omdat zy de onvoorzigtigheid gehad hadden zig in de open lugt te flaapen te leggen. •Zy kennen de ontfteekende ziekten niet, noch ook het pleuris ; maar zy hebben de bloedvloeiing daar voor in de plaats. De Venusziekte is van oude' tyden in Indie bekend geweest ; zy is daar niet volftrekt gevaarlyk , als men terftond middelen daanegens gebruikt; doch by de wellustig leevende vrouwen, die haar drie of vier jaaren laaten inwortelen , verandert zy in kanker of melaatsheid; dan volgen alle de andere kwaaien en brengen hen toe den dood. De Indiaanen verzagten die kwaal zont o der  I6~6 Reize naar dl Oojl-Indihi en China. der de oorzaak te vraietigen; en naardien zy byna alle het beginzelderzelve by hunne geboorte medebrengen, vooal het gemeen volk, is het zeer zeldzaam in rat land gezonde menfehen te vinden. De geneesmiddelen, welke zy over het algemeen gebruiker, zyn dranken van Curandi, koude baden , en Juikzuiveringen met melk van Cali (a), waarvan \y pillen maaken, en waaronder zy het fap uit de toppen der takken en meel van maïs mengen , zy geeven er dagelyks eene pil van ter grootte van een peper-korrel", en gebruiken dit middel tegens alle foorten van venusziekten , die zy 'er door geneezen , als zy niet verouderd zyn. De vallende ziek:e is hun ook niet onbekend. Zy weeten geen ander middel dan den zieken joodenkruid te laaten eeten, welk men in Indie Graye noemt; dit heeft die ziekte den naam van Graye doen geeven. De kinderpokken zyn daar befmettelyk, zy regceren gewoonlyk van de maand Fcbruary af tot in O) De Cali is den Europeaanen bekend onder den naam van Titimale van Indie. Deeze plant is egter niet van dat geflagt ; haare melk is een allerhevigst braak- en purgeer-middel; haar fap kan, op het vuur verdikt zynde, langen tyd bewaard worden. De Indiaanen gebruiken haar als een eenvoudig buikzuiverend middel , en geeven 'er eene pil van ter grootte van een fpeldenknop.  Tiende Hoofdjiuk. i fI firooien ; dit laaten zy op den hairworm liggen tot dat hy verdroogd is, en wasfchen dien vervolgens met water, waarin men vermilioen geweekt heeft. Zy bedienen zig van poeders van aardwormen tegens de ziekten der tanden , en beweeren dat het een zeer goed middel zy om de tandpyn te itillen. In plaatfe van onze eau de Luce gebruiken zy de meld van de Cali; om iemand, die in onmagt ligt, te* doen by koomen , wryven zy hem daarmede aan den hoek van het oog. De fcherpheid van dat fap wekt weldra de gevoeligheid van alle deelen op , en doet den zieken bykoomen, die meestentyds zyn gezigt 'er by verliest. Zy hebben byzondere geneesmeesters tegens de (langen beeten, en, naardien de beet van verfcheiden deezer kruipende dieren van eenen fchielyken dood gevolgd wordt, en zy den geneesmeester niet altyd terftond by de hand hebben, bedienen zy zig van enige voorfchriften , welke de kwakzalvers in de plaatfen, die zy doortrekken, agterlaaten. Onder die Hangen is eene der gevaarlykfle en gemeenfte de gekapte flang, die beter onder den naam van den brilflang bekend is. De Indiaanen noe- vrugten, hy draagt lange en zeer dunne peulen. Zijne zaaden zyn rond, cn aan beide einden plat.  tyt Reize naay de Ooft-Indien en China. noemen haar Nalla Pambou, dat de goede Jlang betekent. Zy gebruiken tegens haaren beet de Vichamarondou (c). Om dat middel toetedienen, opent men de huid tot dat het bloed te voorfchyn koomt. In deeze infnyding (leekt men de grootte van eene peper-korrel Vichamarondou, en men wryft de wond wei. Men doet den zieken eene even grootte hoeveelheid inwendig gebruiken, en als hy buiten kennis is, wryft men 'er zyne lippen mede. Als het gevaar dringend is, vergroot men de infnydingen , men opent de huid aan het bovenst van het voorhoofd, aan den hals, en men wryft deeze infnydingen met den Vichamarondou. Dit middel is zeer kragtig, als het fpoedig wordt toegediend, maar als het vergift in het bloed is doorgedrongen, is het zonder vrugt. De geneezing, welke men verrigtte te Karikal, op een tydt dat men noch geneezer van flangen-beeten, noch Vichamarondouby de hand hadt, is allerverbazendst. Men nam een jong hoen , welks fondement men op de beet hieldt, hetgeen ten naastenby de uitwerking deedt van een kop, en het vergift naar Qa~) De Vichamarondou , by de Europeaanen bekend onder den naam van Zalve van Maditra, is een niengzel van verfchillende kruiden en wortelen , die ongetwyfeld veel vlug loogzout bevatten ; maar het voornaamst ingrediënt is de pynappel-kern (j>ignon deinde). Die zalf, die een hevig buikzuiverend middel is , heeft de reuk van menfehendrek.  Tiende Hoofdfluk. f73 Zig trok ; het hoen ftierf in weinig tyds: toen plaatfte men 'er een tweede op, dat welhaast dood was, en door een derde vervangen wierdt; men plaaatfte 'er dus tot dertien na eikanderen op. Het laatfte ftierf niet en fcheen niet ziek, de man was volmaakt geneezen. Daar is eene foort van zeer kleine adder, die nooit groot wordt. De Indiaanen noemen dezelve Variapambou, en beweeren dat deeze de eenigfte is onder de flangen, die jongen baart. Haare beet is allergevaarlykst; De Vichamarondou geneest die niet; zy geeven als een tegengift Colloquinten te eeten. Men weet dat men 'er genoeg gebruikt heeft, als men die bitter vindt; want zy gelooven dat het fenyn deezer adder dengeeneh, die door dezelve gebeten is, belet de bitterheid der colloquinten te proeven. Naardien deeze gewoonJyk een buikloop veroorzaaken , doet men den zieken eene zekere hoeveelheid Paroupou , eene foort van platte erweten eeten, tot dat de buikloop ophoudt. Deeze zyn ten naastenby de kundigheden, of liever de vooroordeelen der Indiaanen in de geneeskunde, en in 't algemeen de geneesmiddelen of vergiften, die zy gebruiken. ELF-  17*4 Reize naar èe Qoft-Inii'èn en China. ELFDE HOOFDSTUK. Van de Stemkunde der Indiaanen. UNf aardien de Sterrekunde by de Indiërs zeer oud is, is het waarfchynlyk dat zy deeze weetenfchap den volkeren hebben medegedeeld, die met hun kwamen handelen. Door middel van rekenkundige regelen (V) die in raadzelachtige verzen vervat zyn, berekenen zy de Zons- en Maans verduisteringen naauwkeurig en vry fchielyk. De Bramaanen hebben den overgang van Venus over den fchyf der Zon met veel juistheid berekend gehad. In hunne oudfte heilige boeken vindt men de volgende byzonderheden over de planeeten. De zon volgt haaren loop in het midden der wereld (&); dit verlevendigend hemellicht brengt alles goeds voort, dat de menfehen en dieren genieten. Zy geeft door haaren omloop om de aarde de maat des tyds. In het begin der maand Cartigué (No- (V) Men kan enige deezer vindan in de Reize van den Heer Le Gentil. (£) Alle volkeren hebben algemeen geloofd dat de zon haaren loopkring .om de aarde befchryft. De Europeaanen zyn misfehien de ecnigfte, die die grove dvvaaling hebben laaten vaaren.  Elfde Hoofiftük. 17s (November) wordt de nagt een Najigué (d) langer dan de dag, terwyl de zon naar het Zuiden voortloopt; wanneer, integendeel, dat hemellicht naar het Noorden gaat, zyn de dagen langer dan de nagten. In den tyd van zestig najigués of vierentwintig uuren doorloopt de zon negen Courous (£) en agt millioenen Togénais (c). Als het op de eene plaats dag is, heerscht op eene andere plaats de nagt, hetgeen van den loop der zon koomt. Haare wagen fteunt met het een eind op den berg Mérou(d') en het overige van dezelve dryft op de lugt. Zy heeft maar een wiel, en wordt door zeven groene paar- («) Een Najigué is zoo veel als vier en twintig van onze minuuten. (£) Een Courou is honderdmaal honderdduizend. (c) Een Togénai is vier mylen, hetgeen drie honderden iwee en negentig millioenen mylen maakt voor den loop der zon in vier en twintig uuren. (/) Een gouden berg in het midden der wereld. De Goden alleen kunnen naar denzelven gaan. De Indiaanen beweeren dat hy in het Noorden , aan den kant van de Noord-pool is, en dat hy uit duizend en agt Condoumoudis of kleine bergjes beftaat. De Goden voerden denzelven in de melkzee om hem te doen beweegen, en den amour* don te bekóomen, die hen onfterflyk moest maaken. Zie de tweede Invleefching van Vïchenoü. Fabelkunde der fa dianen IL B.  Ïj6 Reize naar de Oojl-Indiai en Chindl paarden voortgetrokken (a); de God Arounin il derzelver voerman (£>). De Vaïaguilliers, ten ge. tale van zestig duizend, volgen de zon in haare twaalf kameren (c) terwyl zy haar aanbidden en verfchillende lofzangen ter haarer eere aanheffen. De Maan-hemel is honderd duizend Yogénais onder de zon Qd), en volbrengt haaren omloop fchielyker dan zy. De flerren-hemel is twee honderd duizend Yogénais hooger dan die der Maan. Honderd duizend Yogénais, hooger woont Soucrin (Venus), die de Zon beurtelings voorgaat en volgt. Twee honderd duizend Yogénais boven Venus is Bouda (Mercurius). Als hy van de Zon verwyderd ofgefcheiden is, gelyk dikwyls gebeurt, betekent zulks hongersnood. Nog twee honderd duizend hooger houdt Mars zyn verblyf: hy doorloopt een teken in vyfenveertïg dagen. Hy is een wezen, dat den menfehen fchadeiyk is. Twee Qa~) Men heeft zonder twyfel dit getal gekozen ter oorzaake van de zeven dagen der week. (£) Iedereen erkent hier ligt den Piiac'ton der Grieken. (c) Die kamers zyn de twaalf tekenen van den Zodiak. .( W rC ™ na pa. ma, va, ra J.3 14 15 16 11 i« 0< Tt> ra- na> Deeze medeklinkers worden niet altyd eveneens uitgefprooken : aan het begin van een woord geplaatst zynde fpreekt men die anders uit, dan wanneer zy in het midden ftaan ; ook verandert .een volgende klinker of medeklinker hunne uitfpraak. Dus koomen zy niet naauwkeurig met de daaronder geplaatfte letteren overeen, en naardien elk van dezelve een korte a medebrengt, zyn zy eigenlyk lettergrecpen. Naardien de karakters der klinkers, van welke wy reeds melding gemaakt hebben, nooit dan aan het begin der woorden gefchreven worden, heeft men andere tekenen moeten uitvinden, die by de medeklinkers gevoegd , als zy in het midden of op het eind der woorden flaan, de klinkers uitdrukten. Ziet die tekenen fig. 1, 2, 3, 4. Het  twaalfde Hoofdftnh. ■ !«ƒ J z 3 4 J n " g ' m & SP Jt ^ 'ë *ï * V *o (jf£ OTD^T c^srjrr ^rar ** «ai' W «fet' & » *s G^rr Q*ss) Q°*v) *6 z7 *S zo CéCvYT Querr XrTte Qtfarr Het eerfte, agter een medeklinker geplaatst zynde, drukt een lange a uit; dus betekent de eerfte medeklinker, die ka uitdrukt, als hy door dit teken gevolgd wordt , fa, zie fig. 5. en dit teken wordt agter alle medeklinkers geplaatst, behalven agter den zesden na, den agttienden na, en den zeventienden ra , welker lange a wordt uitgedrukt als fig. 6, 7, 8. Het tweede betekent een korte i, als het boven den medeklinker geplaatst wordt. De eerfte me. M 5 de.'  X$6 Reize mar de Ooft-Indien en China'. deklinker, by voorbeeld, die ka betekent,wordt, als hy gefchreven wordt als in fig. 9, ki. Het is eveneens gefield met alle de andere lettergree$en. Datzelfde teken, een weinig meer gekruld betekent de lange i; ziet, by voorbeeld , de fig. 10, II; Maar om ti kort uittedrukken, wordt het getekent als in fig. 12 en voor ti lang, als in fe. 13. Ou kort en lang wordt op eene vry verfchillende wyze gefchreven , naar de klinkers , die zy aanneemen , gelyk men in de hiernevens gevoegde tafel zien kan. De korte e wordt uitgedrukt door het derde teken , dat hoorn genaamd, en altvd voor den medeklinker geplaatst wordt ; als het van boven een weinig meer gekruld is, gelyk in fig. 14 te zien is, betekent het de lange ei Dus wordt de lettergreep ke uitgedrukt als in fig. 15, doch ke als in fig. 16. Door het vierde teken fchryft men de tweeklank ei, en het wordt altyd voor den medeklinker geplaatst. Men fchryft, by voorbeeld, kai als in fig. 17. Het is hetzelfde omtrent alle de medeklinkers, behalven omtrent den zesden en agttienden na , den veertienden va en den zestienden la, die gefchreven worden als in de lettergreepen mi, nai, lai, ïai, fig. 18, 19, 20, 21. De 0 wordt gefchreven met den hoorn van de !j fig* 3> voor den medeklinker geplaatst, en dan doeE  Twaalfde Hoofdfluik. 15/ Ajer, men deezen volgen door het teken van de lange a fig. 1. Dus fchryft men ko als in fig. 22 en ko als in fig. 23; gelyk ook no als in fig. 24, en jio als in fig. 25 , enz. De tweeklank aou wordt gefchreven door den hoorn van de e fig. 3. Voor den medeklinker geplaatst, en van het teken van den zesden of twaalfden klinker gevolgd. Dus fchryft men kaou als in fig. 26, paou als in fig. 27 enz. Het gebrek deezer taal beftaat daarin , dat die karakters, by eikanderen gevoegd, verwarring veroorzaaken, omdat zy verfchillende waarde hebben ; men moet dan den zin der fpreekwyze weeten om het karakter wel te leezen. Indedaad men kan in fig. 28 leezen tam, dat hemzelven betekent, of ook taram, dat reize te kennen geeft, twee betekenisfen, die zeer verfchillende zyn. De tweeklank aou is dezelfde zwaarigheid onderworpen , naardien men in fig. 26 zoo wel kan leezen kei , hoor , als kaou , en men in fig. 29 zoo wel kan leezen tel, fcarpioen als taou. De Tamoulers zetten daarenboven noch ftippen, noch commaas ; zy fcheiden de woorden ook niet van eikanderen , hetgeen eene groote verwarring in hunne fchriften veroorzaakt, en maakt dat zy, die de taal niet volmaakt verftaan , den waaren zin der fpreekwyze dikwyls niet kunnen begry» pen. De nevensgaande tafel vertoont de medekliss kers  188 Reize naar de Ooft-Indiën én China, kers zoo als zy by de verfchillende klinkers gevoegd zyn. / Deeze karakters, ik herhaal het nog eens, koomen niet naauwkeurig overeen met de letteren, die onder dezelve geplaatst zyn; zy veranderen in de uitfpraak volgens de letter die hen voorgaat, hetgeen een groot gebrek in die taal is. Een medeklinker , van eenen anderen gevolgd zynde, blyft opgeheven; in de geleerde taal wyst men door een (lip, op den medeklinker geplaatst, aan dat hy opgeheven is; maar dit flip wordt 'er zelden bygevoegd door hen, die de gemeene taal fchryven. § II. Van de medeklinkers^ ka, ^ n^/a. cAa, f"^ ^ na' 7 S g 10 11 iZ (g< v La w rt Sz. na, pa ma ja, ra x5 *4 IS io~ 17 18 c\3 ois Lp cyj r> ao-r ia, ra, ya> 2fc ra, nas De eerfte medeklinker ka wordt niet altyd op dezelfde wyze uitgefprooken. In het begin van ' een  Twaalfde Hoofdfiith lSo> een woord fpreekt men hem uit als eene, of een k; als hy in het midden van een woord enkel ftaat, is hy een g; als hy dubbel voorkoomt, wordt hy als een c of k uitgefprooken. De derde chü heeft: ook zyne moeijelykheid, alzoo hy op vier of vyf verfchillende wyzen kan uitgefprooken worden; dan is hy een *,dan eench; fomtyds koomt hy overeen met de talingafche letter fig. 19 en wordt tusfchen de s en ch uitgefprooken. Als de cha verdubbeld is, wordt hy als tcha uitgefprooken, en als hy door den vierden medeklinker gna wordt voorgegaan wordt hy een ja, Cari Czrc Catzm, CiUxm. De vierde medeklinker gna , met een klinker vereenigd zynde , wordt uitgefprooken als de gn in het fransch woord agneau, of in het woord compagnie ; hy kan voor geen anderen medeklinker geplaatst worden dan voor den derden cha: alsdan fpreekt men hem uit als ngn en die cha wordt een/. De vyfde medeklinker ta is de t der Engelfchen. Nooit wordt deeze aan het begin van een woord geplaatst: als hy in het midden alleen ftaat, is hy een engelfche da; als hy dubbel en door een lange letter voorgegaan is, is hy een enkele t. als hy door een korte voorgegaan is, doet men twee t hooren ; als  igo Reize tiaar de Ooft-ïndiên én China: als deeze letter alleen voor een anderen medeklinket"' opgeheven is, wordt zy als een t uitgefprooken. De zesde medeklinker na is een n, en wordt ook als deeze uitgefprooken: hy wordt nooit aan het begin van een woord geplaatst. De zevende ta is een t, als hy aan het begin van een woord ftaat; is hy in het midden , dan wordt hy een d; als hy dubbel is in het midden van een woord, en door eene lange letter wordt voorgegaan, laat men maar één t hooren , maar men fpreekt 'er twee uit, als hy van eene korte letter wordt voorgegaan. De agtfte na is de eenigfte van de drie tamoulfche ?2, die aan het begin van een woord geplaatst kan worden; als hy in het midden voorkoomt, is hy altyd opgeheven, en als hy aan het eind ftaat is het omdat het volgend woord met een ta, fig. 7. begint. De negende pa is, aan het begin van een woord, ztDp; als hy in het midden alleen ftaat is hy een b; als hy in het midden verdubbeld is, en door eene lange letter wordt voorgegaan , wordt hy als een enkele p uitgefprooken ; maar gaat 'er eene korte letter voor, dan doet men twee p hooren; dit is egter geene algemeene regel; want daar zyn woorden , waarin men fiegts eene p uitfpreekt, fchoon 'er eene korte letter voorgaat. De elfde ya is een medeklinker /, die met alle de klinkers vereenigd wordt: aan het eind der bywoorden, fig. 20, wordt hy uitgefprooken als eene foort  Twaalfde Hoofdftuk. 19 f foort van ftomme i, hy wordt daarentegen aan het begin van een woord als ya uitgefprooken. De twaalfde ra wordt veel zagter uitgefprooken ais de franfche ra. Hy verfchilt veel van de andere tamoulfche ra fig. 17; want fig. 11 cari betekent houtskool, en fig. 22 betekent een mengzel. De dertiende la wordt ook zagter uitgefprooken dan de franfche lettergreep la, en verfchilt veel van ,dè andere tamoulfche la fig. 16; want fig. 23 calam is eene maat koren en fig. 24 -calam is een iorschvloer. De veertiende va koomt volmaakt met onze v overeen. De vyftiende ja is, volgens de Indiaanen, eene foort van b: in zekere ftreeken fpreekt men dien uit als een in andere koomt hy by een ja, met het opheffen van de tong uitgefprooken. De zeventiende va is een r; als hy in het midden van een woord verdubbeld is, wordt hy als twee t uitgefprooken, en fchynt nietteverfcb.illen van twee ta fig. 7. agter den agttienden medeklinker na, die dan opgeheven is, verandert hy in een d. De agttiende na wordt zeer verfchillend en flaauwer dan de na fig. 6. uitgefprooken. Hy wordt in het midden en op het eind, doch nooit aan het begin der woorden geplaatst. S in.  ipa Reize naar de Oojl-Indie'n en Chim. § iïr. Van de Klinkers. 1 -2 3 4 5 0 SM 0 AA 2 2Tf ^ * £ £ ou ou 7 8 ff 10 11 xi ■■-V P% • £3 c-5 e é m o 5 aou De klinkers worden uitgefprooken even als de onze, behalven in de volgende gevallen. - Als de korte a gevolgd wordt van den veertienden medeklinker va, den twaalfden ra of den agttienden ?2fl, wordt zy als een e uitgefprooken; als de a geplaatst is voor den zesden medeklinker na, den vyftienden ja, of den zestienden la, en deeze het woord eindigen, wordt hy ten naastenby uitgefprooken als en in het fransch woord feu, of in ons woord acteur; maar in woorden van ééne lettergreep die met dezelfde medeklinkers eindigen, behoudt zy haaren waaren klank. De derde klinker i wordt nooit met een helderen klank uitgefprooken voor den zesden medeklinker na, den vyfden ta , den vyftienden ja, den zestienden la , en den zeventienden ra; de korte i wordt gemeenlyk uitgefprooken als een ftomme e of als eu; maar veele fpreeken haar uit »ls .0 of als ou. De lange i wordt voor den zesden me-  Twaalfde Hoofdjïuh 193 medeklinker na en den vyfden ta meestentyds uitgefprooken als ou ; maar ,voor den ta wordt zy egter fomtyds uitgefprooken als eu, voor den vyftienden medeklinker ja en den zestienden la wordt zy als eu of ou uitgefprooken ; voor den zeventienden medeklinker ra wordt de korte i altyd uitgelaaten , als men de eindigende wyzen uitfpreekt. De lange ou wordt altyd uitgefprooken als ia het fransch, d. u, als oe, gelyk ook de korte ou, dien een zagter klank gegeeven wordt. De lange e en korte e worden dikwyls gefprooken als ye: het gebruik alleen kan derzelver waare uitfpraak leeren. Voor den vyfden, zesden, vyftienden , zestienden , en enkelen zeventienden medeklinker, ta, na, ja, la, ra wordt die letter uitgefprooken als eu ; maar voor een dubbele ra, die dan als een t wordt uitgefprooken, heeft deeze regel geene plaats meer, en men zegt yé. Men ziet dat de twee klinkers j en c voor de voornoemde letteren ta, na, ja, la, en ra in uitfpraak van eikanderen niet verfchillen. De tweeklank ai wordt als ai uitgefprooken in de woorden van eene lettergreep, en als zy in de eerfte .lettergreep van de woorden van meer dan eene lettergreep geplaatst is; maar in andere gevallen wordt zy uitgefprooken als ei, zoodanig dat de i zig naauwlyks laat hooren. I. Deel. N § IV.  194 Reize naar de Ooft-Indi'èn en-China. § IV. Van de verandering van de letteren in andere. In de Tamoulfche taal zyn verfcheiden letteren, die in haare uicfpraak verandering ondergaan, naar de letteren, die dezelve voorafgaan, en die ook veranderen, als zy aan de einden der woorden geplaatst zyn. 1 De tiende medeklinker ma, aan het eind van een woord geplaatst, en door een ander gevolgd wordende, dat met den eerften medeklinker ka begint, verandert dan in den tweeden medeklinker nga; voor den derden cha geplaatst zynde, verandert hy in den vierden gnd ; voor den zevenden ta, verandert hy in den agtften na. De dertiende medeklinker la voor den eerften, derden, zevenden, negenden, ka, cha, ta, pa verandert in den opgeheven zeventienden ra, en dan verandert de volgende zevende ta ook zelf in den zeventienden ra. De zestiende medeklinker la voor dezelfde letteren ka, cha, ta, pa geplaatst, verandert fomtyds in den opgeheven vyfden ta, en dan verandert de zevende medeklinker ta zelf in den anderen vyfden ta. Ziet daar ten naastenby alle de letteren, die in de gemcene taal verandering ondergaan; maar in de geleerde taal zyn 'er nog veele andere, op welker verandering naauwkeurig moet gelet worden. § V.  Twaalfde Hoofdfluh $95§ V. Van de Samscroutamfche Letteren. Naardien de Tamoulfche taal het gebrek heeft dat zy niet verfcheiden medeklinkers a^ter eikanderen kan toelaaten, gel k andere taaien, en haare karakters niet genoegzaam zyn om veele woorden te fchryven , heeft men daarin moeten voorzien door enige letteren uit de Samscroutamfche taal te ontleenen. Deeze letteren zyn de volgende»  196" Reize naar de Oojl-Indiè'n en China. Cha, fig. r , flerk uitgefprooken, fig. 2, cha; chi chi, fig. 3, 4; chou, chou, fig. 5,6;clté, chf, fig. 7,8, enz. in plaats van deeze laatfte kan men egter den derden medeklinker cha zetten, en men -fpreekt hem dan fterker uit, zie fig. 9, 10; n en en 12; 13 en 14. In plaatfe van deeze letter gebruiken de Tamoulers fomtyds den vyfden medeklinker ta van den derden cha gevolgd , en dan wordt hy uitgefprooken tcha in plaats van kcha. Chou fig. 5 wordt uitgefprooken even als ch voor den vyfden medeklinker ta, chia. Zie fig. 15, 16, 17, 18, 19. Fig. 20 is een s, onder welke men verfcheiden letteren plaatst, op de wyze der Talingqs : dus zal men, als men den zevenden medeklinker ta 'er onder plaatst, fta hebben, ziet fig. 21, 22; Fig. 23, 24, 25 fchryven fca, fpa, fma enz. Fig. 26 onder de s fig. 20. gefchreeven wordende, maakt ftra; dus betekent fig. 27 Jiri, enz. Men ziet uit dit kort begrip het gebrek, dat in de Tamoulfche taal plaats heeft, in welke een verfchillende klank den geheelen zin der fpreekwys verandert; dit maakt dat de Indiaanen zelve eikanderen dikwerf niet verfiaan. Somtyds zyn zy verpligt elk der woorden afzonderlyk uittefpreeken om dezelve verftaanbaar te maaken , en dikwyls hetgeen zy gezegd hebben te herhaalen en 'er vergelykingen bytedoen om zig te doen begrypen. Dit veroorzaakt ook onder de uitfpraak van de verfchillende provintien veranderingen , die de fchry-  Twaalfde Hoofdjiük. 197 fchryveren, welke over de Indiaanfche fabelhistorie gefchreven hebben, in verwarring hebben gebragt, eene verwarring, die maakt dat men denzelfden God onder denzelfden naam , maar anders uitgefprooken wordende , niet meer erkent ; het woord, by voorbeeld, fig. 28 gefchreven, word Brouma{o?Broemd) uitgefprooken in den omtrek van Pondichery , Brahma in Tanjaour, en Bremaw of Birmah op de kust van Orixa. Zoo ook wordt het woord, fig. 29 gefchreven, Chiven uitgefprooken op de kust van Coramandel} Cliib in het Noorden, en Siva in het Zuiden. II. ARTYKEL VAN HET SCHRIFT. De Indiaanen fchryven met eene ftift op Olies, en niet, gelyk men gemeend heeft, met een priem op de fchorsfen van zekere boomen, met wasch of mastik beftreken. De olies worden van het blad eener foort van palmboom gehaald , welks vrugt in Indië onder den naam van Longe bekendis; dit blad, van gedaante als een waaier, is dik en droog ; de vellen welke men daar afhaalt , worden Olies genoemd. De fchryver legt, om zyne letteren te vormen, de olie op de eene hand, en fchryft met de andere ; men befchryft die aan wederzyden, en maakt vervolgens de gefchreven letteren zwart. Om een boek te maaken, leggen N 3 zy  198 Reize naar de Ooft-Indien en China, zy de olies op eikanderen, en maaken aan elk eind een gat , dat door alle de bladeren loopt, waardoor zy eene koord rygen , die dus dezelve alle aan eikanderen verbindt. De Indiaanen fchryven egter ook op papier, welks gebruik ik geloof dat door de Mogollers onder hen is ingevoerd ; want deeze faatfte geeven het papier de voorkeur boven de olies: dit papier wordt gemaakt van lompen van katoene lynwaad en wordt met rystpap gelymd, dat het effen maakt, en het een vernis mededeeld gelyk dat der Chineezen. Men maakt het van allerhande kleuren, fomtyds van goud en zilver. Zy fchryven met eene pen van riet, en houden de vingeren zeer verre van de fnede der pen af; zy beminnen by voorkeur het papier dat eene graauwachtige kleur h cft; zelden fchryven zy op wit papier, dat zy alleen gebruiken om de waaren intepakken. Het is niet lang geleden dat zy zig van papier hebben gaan bedienen, want alle de oude werken zyn op olies gefchreven. DER-  I DERTIENDE HOOFDSTUK. Zedekundige Fabelen der Indiërs. X3e Indiaanen hebben zedekundige verdigtzelen, welker oudheid bewyst dat wy aan dat Volk die manier van onderwyzen verfchuldigd zyn. Die, welke ik hier zal opgeeven, en die eenvoudige vertaalingen zyn, zullen genoeg doen zien dat de meeste Fabelfchry vers uit deeze bron geput hebben. „ DE OLYPHANT EN DE ROTTEN. ,, Het is goed die geene weltedoen, die ons de „ verachtelykfte toefchynen. ,, Een Akkerman, befpeurende dat de Ratten ,, zijnen oogst verdierven, befloot dezelve uitte,, roeyen; hy overleidde zijne zaaken zoo wel, ,, dat hy hen alle ving, en in een grooten aarden ,, pot plaatste, welken hy in het veld liet ftaan. „ De gevangenen raadpleegden lang wat hun te „ doen ftondt om uit deeze gevangenis verlost te „ worden , maar hunne poogingen waren altoos te j, vergeefsch wegens de flerkte van den pot. Een ,, hunner, eindelyk, door een klein gat kykende, „ zag een Olyphant naderen. Hy berigtede dit ,, terflond aan zyne rampgenooten, en, zoo dra „ zy zagen dat dit dier onder het bereik hnnner N 4 j, ftem i  % zoo Reize naar de Ooft-Indiën en China. » ftem was, baden zy bet, hun de vryheid weder„ tegeeven. Wat zal het my baaten , zeide de » Olyphant, een geflagt als het uw dienst gedaan „ te hebben ? De Ratten betuigden hem dat zy " Z01'gvu'dig gelegenheid zouden zoeken om hem „ een bfyk hunner erkentenis te geeven, zoo dat » hy eindelyk hunne bede inwilligde, en den pot „ aan flukken fchopte. Enige dagen daarna vondt 3> hy zig in flrikken verward ; Een der Ratten , „ welke hy verlost hadt, ziende voorbygaan : Zie „ daar my op myne beurt gevangen, zeide hy, ,, wie zal my nu uit deeze benaauwdheid redden ? „ De Rat antwoordde dat hy zyne makkers zou jj gaan haaien, en dat zy te zaamen middelen be„ raamen zouden om hem daarvan te bevryden; „ indedaad, naauwlyks hadt hy hun het gevaar, waarin zig hun weldoener be vondt, aangekon„ digd, of zy fchooten ter zyner hulpe toe; zy „ knaagden zoo lang aan de flrikken, dat zy die „ verbraken, en het dier geraakte in vryheid." „ DE TWEEHOOFDIGE AREND. ,, Het is alleen door eikanderen wel te yerftaan , „ dat twee perfoonen, welker fland hen verpligt „ te zaame^ te woonen, hoop kunnen hebben van ,, wel te flaagen. ,, Een Aarend hadt twee hoofden, die zelden „ met eikanderen overeenftemden , om dat , als „ het één lekkere vrugten vondt, het dezelve op. ,, at,  Dertiende Hoofdjiuk. 2or 5, at, zonder 'er zyn makker iets van te geeven; „ deeze Iaatfte beklaagde zig hierover: wat kan „ het U fcheelen, zeide het ander, of die vrugten ,, door my of door U gegeeten worden, naardien ,, zy beftemd zyn om hetzelfde lighaam te voe,, den ? Dat beken ik ; maar haare lekkere geur ,, geeft U een aangenaamen fmaak, en ik zou gaar„ ne hetzelfde genot hebben. Deeze vermaaning verbeterde den gulzigen kop niet , maar hy ,, wierdt 'er voor geftraft; want de ander at, om „ zig tewreeken, vergift, en zy kwamen beiden „ om het leven." „ DE KRAANVOGEL EN DE VISSCHEN. ,, De misdaad en ondeugendheid blyven nooit ,, ongeftraft. ,, Een Kraanvogel zyne vrienden willende vergasten, naderde een vyver, welke hy wist dat ,, vol Visch was, en wandelde enigen tyd op deszelfs boord, eene groote droefgeestigheid aanneemende. Wat fcheelt 'er aan, zeide hem ze,, kere Kreeft , van waar dit droevig gelaat? Het ,, is, antwoordde hy, om dat ik deezen nagt op j, een boom zittende, de Visfchers een aanflag op ,, de bewooneren van dit water heb hooren beraa,, men; morgen zullen zy die koomen wegvangen, „ en ik zal van myn onderhoud beroofd wezen. „ Maar zou men, antwoordde de Kreeft, dit ongeluk niet kunnen voorkoomen ? Daar zie ik N 5 „ maar  202 Reize naar de Ooft-Indiën en China. 5, maar een eenig middel toe, hernam de Kraanvo,, gel, dat daarin beftaan zou, dat ik alie de Vis„ fchen in een nabuurigen vyver zou overdraagen, „ alwaar de Visfchers hen nooit zuilen kunnen ,, vangen, om dat hy veelgrooter en dieper is dan deeze. De Kreeft haastede zig om de Visfchen ,, tc waarfebuuwen, die by den Kraanvogel kwa„ men, en zeiden dat zy den dienst, dien hy hun j, bewyzen wilde , aannamen , mits hy hen niet „ bedroog, dat zy in gevolge een afgevaardigden zouden zenden om de plaats te bezien, en dat „ hy hun dien moest wederbrengen om hun het „ wezenlyk beftaan van zoodanig een vyver te be,, vestigen: dit nam hy gewillig aan, enhy, die ,, zig voor zyne medemakkers waagde , wierdt ,, indedaad in eenen zeer diepen vyver overge,, voerd: toen hy denzelven overal hadt doorge„ zwommen, wierdt hy door den Kraanvogel te,, ruggebragt en deedt verflag van zyne zending. ,, De Visfchen bedankten hunnen weldoener en haasteden zig om het zeerst om op de kantte ,, fpringën ; maar de Kraanvogel droeg hen alle op ,, eene groote rots, alwaar hy beloofd hadt zyne maai tyd te geeven ; de Kreeft kwam op zyne ,, beurt uit het water, liet zig by den ftaart vat- ten, en zag van verre de visfchen liggen, die reeds begonnen te verdroogen ; hy zag ook ,, Kreeften, die ginst en herwaards kroopen om water tc zoeken. Op dit fchouwfpcl niet meer j, kunnende twyfelen aan het verraad en aan zynen „ na-  Dertiende Hoofdflük. 203 ,, naderenden dood , vattede hy den Kraanvogel aan den ftrot en verwurgde hem. Deeze trouwlooze viel gevoelloos neder op dezelfde rots , ,, alwaar hy de Visfchen gebragt hadt en ftierf op ,, zyne flagtoffers. „ DE LEEUW EN DE JONGE HAAS. ,, Als de kragt ontbreekt, kan men fomtyds list 3, gebruiken. „ Een hongerige Leeuw verfcheurde alle dieren, „ die hem onder de klaauwen kwamen. Deeze, „ om niet in geduurige bekommernis te leeven, „ fielden hem voor dat zy hem dagelyks één dier ,, van elke foort gewillig zouden toezenden. Dee„ ze voorflag wierdt aangenoomen , het traktaat ,, wierdt gefloten, en van wederzyde naauwkeurïg „ naargekoomen. Het lot eindelyk gevallen zynde „ op een jongen Haas, den listigften van zyn ge- flagt, vertraagde hy zynen loop, en kwam niet „ op het bepaald uur aan. De Leeuw wilde de „ reden daarvan weeten. Ik ben zoo lang weg. „ gebleven, antwoordde hy, om u het leven te „ redden, zoo wel als allen anderen dieren. Ik heb op den weg eenen anderen Leeuw ontmoet, „ die u den oorlog wil verklaaren, en u en uwe 3, onderdaanen verfcheuren Met deeze waar„ fchouwing wel in zyn fchik zynde beval de Leeuw hem dat hy hem by dien vermetelen zou „ brengen; maar de jonge Haas bragt hem op den 3, rand  £04 Reize naar de Ooft-Indiën en China. „ rand van een grooten put, waarin hy zyn beeld„ tenis zag, dat by voor zynen mededinger nam; „ by ftortte zig woedend in denzelven en ver,, dronk." „ DE BRAMAAN EN DE AARDENPOT MET MEEL. „ De ontwerpen , welke men vormt, kunnen „ verdwynen zoo haast men die bedagt heeft. ,, Een Bramaan lag aan den oever eener riviere j, op het zand te rusten ; hy hadt eenen aarden „ pot vol meel , welk men hem tot een almoes ,, hadt gefchonken, en maakte groote ontwerpen. Ik gaa, zeide hy, dit meel verkoopen, ik zal „ voor dat geld jonge geitjes koopen , deeze zal „ ik opkweeken ; groot geworden zynde zullen ,, zy andere voortbrengen ; Binnen enige maanden ,, maaken zy eene aanmerklyke kudde uit; ik zal „ *er enige van verhandelen om kalveren en vaer,, zen te koopen; deeze zullen vermenigvuldigen, zoo dat ik, eer twee jaaren ten einde zyn, vyf ,, of zeshonderd osfen zal hebben. Dan zal ik my „ een huis laaten bouwen, ik zal eene fchoone vrouw trouwen , die my zal doen herleeven in ,, een lief kindje : in ryke kleeding uitgedoscht, ,, gaa ik alle morgen den Koning de almanak aan- zeggen ; Maar als ik dan weêr thuis koom, en . ik vind dat myne vrouw myn kind flaat, wat zal ik dan doen? ik zal myn ftok neemen, en haar „ af-  Dertiende Hoofdftuk. 2oy „ afrosfen; vol gramfchap vathy, onder het uit„ fpreeken van deeze laatfte woorden zyn ftok, „ en zyne gewaande vrouw meenende te flaan, ,, gaf hy verfcheiden flagen op den aarden pot, die aan flukken brak, en zyn ingebeelde rykdora verfloof voor den wind." „ De SLANG EN DE PAD. Een Slang aan den rand van een vyver veins,, de zeer droefgeestig te zyn: dit befpeurde eene zekere Pad, en vroeg haar naar de reden. He,, laas! antwoordde zy, een Boetdoener, dien ik gebeten heb, heeft my tot ftraf myner misdaad, ,, vervloekt, en my gedwongen hen op mynen. ,, kop te draagen , die my te voren tot voedzel „ ftrekten. De pad liep deeze tyding aan zyne ,, makkers mededeelen, en kwam haar hoogmoe- dig voorftellen haar haare misdaad te laaten boe„ ten , door op haaren kop te gaan zitten : de ,, Slang ftemde hierin ; maar het was om haar in ,, haar hol te gaan verfcheufen, zoo wel als alle die haar voorbeeld wilden volgen." „ DE MAN, DE TYGER, EN DE VOS. ,, Men moet diegeene nooit verpligten , vaa ,, welke men niets anders dan ondankbaarheid te wagten heeft. „ Een Man, door een bosch gaande, zag eea », Ty-  1ö6 Reize naar de Ooft-Indiën en China, Tyger, die in een val gevangen zat; deeze badt hem dat hy hem daaruit zou helpen, en de wel,, daadige Man deedt hem dien dienst. Maar „ naauwlyks was de Tyger in vryheid , of hy „ wilde , in drie dagen niet gegeeten hebbende, „ zynen redder verfcheuren. Hoe, zeide hem „ deeze, gy zoud dit ondeugend voorneemen kun„ nen hebben, terwyl gy my het leven verfchulj, digd zyt ? Een Vos, die daar voorby kwam, wierdt tot fcheidsman genoomen. Gehoord „ hebbende, wat de vraag ware, fpeelde hy den ,, dooven en zeide hun : Myne Heeren , ik kan „ niet hooren, wild my eens wyzen hoe de zaak ,, is toegegaan. De Tyger , deeze list niet ver,, moedende, ging weder in de va!, en de man „ zoude hem *er weder uitlaaten ; maar de Vos zeide hem : wat hebt gy met dien Tyger te ,, maaken? volg my, vervorder uwen weg, het,, geen zy beiden deeden, hem een fmaaklyk eeten ,, toewenfchende." De Indiaanen hebben ook oude vertellingen, cie vry wel naar onze klugtjes en fprookjes gelyken. Ik zal 'er maar eene, tot een voorbeeld, opgeeven ; deeze zal genoeg over derzelver trant kunnen doen oordeelen. „ DE TWEE LISTIGE VROUWEN. j, De. vrouw van een Barbier, die eene koppels, laarffcer was, kwam die van een Weever waar- „ fchuu-  Dertiende Hoofdjïuk. 207 „ fchuuwen , dat een minnaar haar ftondt te wag„ ten; Let was in den nagt: zy lag by haaren man „ te bed; maar zy ftondt fchielyk op om de listige „ Barbiersvrouw te volgen: de man wierdt geduu„ rende haare afwezigheid wakker , en was ver„ wonderd haar niet by zig te vinden. Toen zy weder thuis kwam, bondt hy haar aan een paal, „ roste haar wakker af, en haar dus vastgebonden „ laatende ftaan, ging hy wederom naar bed, en „ fliep weêr in. De Barbiers vrouw kwam haar „ andermaal haaien tot eene tweede byeenkomst, ,, en was niet weinig verwonderd haar in die ge„ dwongen houding te vinden , doch ondertus,, fchen haar dit vermaak niet willende laaten mis„ fchen, boodt zy haar aan zig in haare plaats te „ ftellen, hetgeen de andere aannam, zonder zig „ te laaten bidden. Toen zy uit was, ontwaakte „ de man, en deedt enige vraagea, op welke de „ Barbiers vrouw niet antwoordde, om zig niet te „ verraaden ; maar de Weever , verftoord over „ haar ftilzwygen , fneedt haar den neus af, en „ ging andermaal flaapen. ,, Zyne vrouw kwam kort na deeze wreede mis„ handeling weder thuis , welke haar door haare m vriendin verhaald wierdt. Zy plaatfte zig weêr ,, aan de noodlottige paal, terwyl de andere, haa„ ren neus opgeraapt hebbende, weder naar haar ,, huis keerde. De Weever wordt weêr wakker; „ begeerende te weeten of het koppig ftilzwygen ,, vant zyne vrouw nog voortduurde, deedt hy „ haar  3o8 Reize naar de Ooft-Indiën en China. „ haar nieuwe vraagen; deeze mee zyne dwaaling haar voordeel doende, verwyt hem bitcerlyk 3, zyne jaloezy, en zegt hem dat de hemel haare „ onfchuld openbaar heeft willen maaken, en haar „ haaren neus, waarvan hy haar zoo onregtveer., dig beroofd heeft, heeft wedergegeeven. De 33 Weever hadt zoo dra geene zeekerheid van dat ,, wonderltuk verkregen , of hy erkende dat hy 3, ongelyk hadt, badt haar het hem te willen ver? 3, geeven, zwoer haar dat hy voortaan niet meer 3, jaloers zou zyn, en dat zy alle reden zou heb3, ben om over zyn gedrag voldaan te wezen: de ,, vrouw, die niet wraakzugtig was, nam de vre,, de op deeze voorwaarde aan, en ging weder in 3, het bed. 3, De andere was wanhoopend over haar onge„ val: haarman, Barbier van den Koning, wierdt 's morgens vroeg geroepen om den Vorst ichie„ lyk te koomen fcheeren; waarop hy zyne vrouw „ om den koker met fcheermesfen vraagt; deeze „ geeft hem het flegtst: de man , haast hebbende, 3, werpt haar hetzelve naar het hoofd , en vraagt 3, andermaal om den mesfen-koker, maar zy be,, gint te fchreeuwen, en veinst haaren neus op,, teraapen. De Barbier , zeer verbaasd over dit „ geval, valt haar te voet, bidt haar duizendmaa3, len om vergiffenis, en verkrygt die eindelyk, 3, toen de vrouw haare list volkomen hadt zien j, gelukken. VEER-  20$ VEERTIENDE HOOFDSTUK. Van de Geldfpeciën, n J^/e Verfchillende geldfpeciën van Indië zyn de gouden en zilveren Ropy, de Pagode, de Fanon, en de Dcedoe. De gouden Ropy geldt gewoonlyk twee en veer* tig Franfche livtts of een en twintig guldens; zy is in den handel gangbaar, en ryst of daalt in waar* de naar de onlusten, die in de nabuurige provin* vintien plaats hebben/ Deeze munt is rond, en plat aan beiden zyden. Men leest op dezelve in het Perfisch den naam van den Nabab, zyne tytels, de provintien, waarover hy regeert, en het jaar, waarin het ftuk geflaagen is. Men contracteert nergens anders in gouden Ropyen dan in Ben* galen en te Suratte. De zilveren Ropy geldt twee livres agt fols, d. h Vierentwintig ftuivers : die van Pondichery is het meest geacht, maar alle verliezen, als men ze in eene andere provintie brengt, in de wisfelcours drie, en fomtyds tot zes Franfche ftuivers. De Pagode is een geldfr.uk, dat plataan de eene, en bolrond aan de andere zyde is ; op de platte Zyde ftaan gewoönlyk enige beelden van Indiaanfche Goden, maar zoo flegt getekend, dat men'er naauwlyks trekken van onderfcheiden kan* Zy is J. Deel, O ia  Iïo Reize naar de Oojï-Indi'ên en China. in den koophandel gangbaar zoo wel als de gouden Ropy. Daar zyn veele foorten van Pagoden. Die in den koophandel gangbaar zyn , zyn op de kust van Orixa de Pagode met drie beelden; te Madras en Pondichery contracteert men niet dan in Jlar-pagoden, en in het Zuiden, te Trinquebar, Karikal, Naour , en Negapatnam niet anders dan in Pagoden van Porte-Nove; op de kust van Malabaar contracteert men alleen in Pagoden van Mangalor. De Pagode met drie beelden geldt negen livres en twaalffols; op de eene zyde ziet men driehoofden met kroonen verfierd; de bolronde zyde, die minder verheven is dan de andere, is geflipt, het goud is zeer zuiver en van eene bleek geele kleur. De Jlar-pagode geldt agt livres, agt fols; aan de eene zyde ziet men een beeld , en aan de andere eene fier, met flippen omringd. De oude, waarvan het goud eene zeer bleeke geele kleur heeft, zyn meer geacht dan de nieuwe, waarvan het goud de kleur heeft van dat van onze fnuisteryen. De Pagode van Porte-Nove geldt zeven livres vier fols; op de eene zyde is een beeld, welks kroon en fieraaden van die \mdefler-pagode verfchillen. De bolronde zyde is geheel geflipt. Het goud is van kleur als dat van onze fnuisteryen en vervat veel inmengzel. De Pagode van Negapatnam verfchilt niet van die van Porte-Nove dan door enige flippen meer aan de kroon; de waarde is dezelfde. De  Veertiende Boofdjïuk. 21 ï De Pagode van Mangalor geldt negen livres twaalf fols; zy is plat aan beiden zyden, van welke de eene twee zittende beelden vertoont, die elk eert Choulon in de hand houden, een wapen, dat veel overeenkomst heeft met den drietand van Neptuküs, en dat de Indiaanen byna overal in de handen hunner Goden plaatfen ; aan de andere zyde ziet men eene halve maan, welker eene punt een flaart heeft, dat haar de gedaante van een 2 geeft. Zy is van flippen omringd. De oude Pagoden van Jliraja, Mamadeli , en Andernek zyn geacht om de zuiverheid van haar goud; maar zy hebben geen koers in den koophanhandel, en verliezen in de wisfel. De Fanon is een klein goud of zilver flukje. De gouden zyn zeer lastig, omdat zy zeer klein zynde men die ligt verliest. De Franfchen, Engelfchen, en Deenen doen geene andere dan zilvere flaan. De dubbele Fanon van Pondichery geldt twaalf fols, en de enkele Fanon zes fols. Daar is ook eene halve Fanon, die drie fols waard is. De Franfchen laaten voor Mahé, hun komptoir op de kust van Malabaar, een-Fanon flaan, die negen fols waard is. De dubbele Fanon van Madras geldt agt fols en de enkele Fanon vier fols. Daar zyn ook oude goude Fanons, die zeer gezogt zyn, zy zyn zeer zeldzaam en doen mede agt fols. De dubbele Fanon van Trinquebar geldt twaalf fols, en de enkele zes fols. . De gouden Fanon van Negapatnam geldt zeven O 2 folt  212 Reize naar de Oofl-lndiën en China. fols en zes deniers of penningen ; die van Paliacate negen/o/i ; maar dit geld is van zulk flegtgoud, dat zy buiten dit Komptoir tot drie fols verliest. De gouden Fanon van Mongalor op de kust van Malabaar geldt negen fols. Daar is ook eene kleine zilvere Fanon , waarvan vyf eene gouden uitmaaken. De gouden Fanon van Tiroupadi geldt negen fols. Zy is aan de eene zyde plat, en aan de andere bolrond. De gouden Fanon van Maduré geldt zeven fols zes deniers. Zy is hol aan de eene zyde en bolrond aan de andere; het goud van deeze geldfpecie is zeer flegt en van kleur als rood koper. De gouden Fanon van Oidondourpoté geldt negen fols. Zy is aan de eene zyde hol, aan de andere bolrond, zonder enige karakters. De gouden Fanon van Latchini-Déri geldt twaalf fols. Zy is zeer dun, en plat aan beiden zyden. De gouden Fanon van Balatchipoté in de provintie Arcate geldt vyftien fols. Zy is aan beiden zyden plat, en met Perfiaanfche letteren getekend. De gouden Fanon van Alingeri ook in de provintie Arcate geldt zes fols. Zy is aan de eene zyde plat en gelykt aan de andere naar de vorm van een hoed : het goud derzelve is zeer flegt en van kleur als rood koper. De gouden Fanon van Arêni in dezelfde provintie geldt twaalf fols. Zy is aan de eene zyde hol, aan de andere bolrond, en zonder enige karakters. De  Veertiende Hoofdfluk. 213 De gouden Fanon van Ouléar-Paléon in bet Koningryk Tanjaour geldt twaalf fols. Zy is aan de eene zyde hol, aan de andere bolrond. De Doedoe is eene koperen munt. Twintig van die yan Pondichery maaken een Fanon of zes fols. Op de eene zyde Haat eene lelie, en op de andere leest men Pondoutchéry in Tamoulfche letteren. De Doedoes van Madras en Bombay gelden één fol. Die van Arcate geldt zes deniers; men ziet op beiden zyden Perfiaanfche letteren. De Doedoes van Tanjaour en Madurê gelden ook zes deniers. Op de eene zyde ziet men twee beeldtenisfen van Coden, en op de andere een Lingam, die, gelyk men weet, de afbeelding is van de natuurlyke deelen der twee fexen vereenigd; die in deeze twee koningryken zeer yverig vereerd wordt. Men vindt ook in het Noordlyk gedeelte van Indië oude gouden en zilveren munten, waarop de twaalf tekenen van den Zodiak geflaagen zyn. De geduurige omwentelingen , die dat gedeelte der wereld beroeren, doen de oude geldfpecien weldra verdwynen ; een overweldiger , zig van het ryk meefter maakende , verdelgt alle gedenktekenen, en laat alle de geldfpecien fmelten, om, zoo het mogelyk is, tot den raam zeiven van den Vorst, welken hy onttroond heeft, uitteroeijen. Naardien alle die geldfpecien onvermydlyk zoodanig een lot ondergaan hebben, zyn zy zeer zeldzaam. Men heeft altyd gedagt, zelfs in Indië, en de O 3 His-  ?'2i4 Reize naar de Oojl-Indien en China. Historiefchryvers en Reizigers hebben zulks herhaald, dat deeze geldfpecien geflaagen zyn op last eener Vorftin, die haaren naam onfterfelyk wilde maaken. Vuuriglyk van eenen zeer magtigen Koning bemind wordende, badt zy hem yverig haar eene bede toeteftaan ; namelyk , dat zy den tyd van vierentwintig uuren zou mogen regeeren : zy nam dien korten tyd waar om, den geheelen dag door , de geldfpecien , waarvan wy fpreeken te laaten flaan; maar dat is eene oude dwaaling, naardien men van die geldfpecien vindt, welker jaartallen' meer dan honderd jaaren verfchillen. Zy zyn thans zeer gezogt. EINDE VAN HET EERSTE BOEK, REI-  reize NAAR DE OOST-INDIEN en CHINA. EERSTE AFDEELING. Van de Goden. De Fabelhistorien trekken den aandacht der meefte leezereh niet, omdat zy in den eerften op. flag niet anders vertoonen dan eene reeks van ongerymdheden zonder zamenhang; die eer de vrugten eener verwilderde verbeelding dan eener verlichte reden fcbynen ; hoe zwak men ondertusfchen het menschlyk verftand ook onderftellen moge , men kan egter met geene waarfchynlykheid gelooven dat men in alle tyden en plaatfen O 4 het. tweede boek. INLEIDING TOT DEN GODSDIENST DER INDIËRS OF KORT BEGRIP VAN HUNNE FABELHISTORIE.  si6 Reize naar de Ooft-Indien en China. hetzelve hebbe zoeken te misleiden door wanfebapen verdigtzelen, die, om geloof te vinden, geene andere aanbeveeling hadden dan hunne buitenfpoorigheid, De Wysgeeren, die zig hebben toegelegd om dezelve te doorgronden, hebben 'er een gunftiger vonnis over geftreken ; zy hebben bevonden dat het zoo veele fchrandere zinnebeelden waren, onder welke wysheid en waarheid verborgen lagen. Dit gevoelen fchynt, ten opzigte der Indiaanen , des te beter gegrond te zyn, omdat men over lang reeds hunnen fmaak voor het leenfpreukige kent; met deezen geheimzinnigen fluier hebben zy de gefchiedenis der groote mannen , welke by hen vergood zyn, en der fchrikkelyke omwentelingen, van welke de bot, dien wy bewoonen, nog de btyken draagt, omwonden, Gelyk de Egyptenaaren, de Grieken, en de Romeinen , erkennen zy eene groote menigte Goden, die in hun beginfej maar één waren; de andere zyn voortgekoomen van de verfchillende naamen , met welke men hem benoemde, Men vergat weldra dat zy aan hetzelfde wezen toebehoorden, en van dien tyd af wierden zy der benoeming van verfchillende godheden geheiligd. De Heidenen hebben drie voornaame Goden Brouma , Chivem en Vichenou, die maar eenen uitmaaken; als dan heet die foort van Driegenheid Trimourii of Tritram % hetwelk de vereeniging der drie magten betekent.  Eerfte Afdeeling. 217 Dit leerftuk fchynt in Indië algemeen geweest te zyn, alwaar men flegts eene enkele godheid aanbadt , die de drie eigenfchappen van fcheppen, onderhouden, en verdelgen in zig vereénigde; maar in het vervolg van tyd maakten zy elke eigenfchap tot een perfoon, en kregen dus drie Goden , welker afzonderlyke vermogens op eene leenfpreukige wyze wierden uitgedrukt : dus wierdt Gods almagt betekend door het werk der fchepping, Gods Voorzienigheid door dat der onderhouding, en Gods regtveerdigheid door dat der verdelging (a). Het gros der Indiaanen aanbidt flegts eene dier drie Godheden ; maar enige geleerden wenden hunne gebeden nog tot deeze drie in vereeniging; men vindt derzelver afbeelding in verfcheiden pagoden onder menschlyke gedaanten met drie hoofden, welke men op de kust Orixa Sari-Haraerama, op die van Coromandel Trimoürtt, en in de Samfcroutamfcbe taal Tetratreyam noemt. Daar zyn zelfs geheele tempels deeze foort vanDrieëenheid toegewyd, gelyk die van Perpenade op de kust van Coromandel in het Koningryk Travancourt, al- O) ïn den CIII. Psalm (*) welken de hedendaagse Jooden *s avonds als de Sabbath begint, opzeggen, wordt God aangeroepen als Schepper, als Behouder, en als Verdelger. (*) CJV. Vert, 05  li8 Reize naar de Ooft-Indiën en China, alwaar de drie groote Goden aangebeden worden onder de gedaante van eene ilang met duizend koppen. Het feest van Ananda-Vourdon , dat men, daags voor de volle maan van de maand Pretachi of October , aldaar ter hunner eere viert, lokt altyd eengrooten toeloop van volk daar henen, dat geene plaats zoude hebben, zoo zy, die daar koomen, de drie vereénigde magten niet aanbaden. Vichenou zelf wordt in zyn tempel van Tircovelour, onder die drie eigenfchappen aangebeden, en draagt den naam van Olegerlanda-Pcrounal. § I- BROUMA. Brouma , die als God de Schepper (a) befchouwd wordt, heeft egter noch tempel, noch eerdienst, noch aanhangers (b); maar de Bramaanen wenden zig, (V) Hy is ook bekend onder de naamen van Bruma, Brahma, Bramma, Birmah, Birm, Brema. Alle deeze woorden worden met dezelfde letteren gefchreven, en verfchillen alleen in uitfpraak. (£) Men leest in de vertaaling, welke de Heer de Messain liet vervaardigen van de geheknnisfen van den tempel van Cheringuam (toen hy in die Pagode , van welke de Franfchen een fort gemaakt hadden, het bevel voerde) dat Brouma oudstyds tempelen hadt, gelyk Chiven en Vichenou , en dat men hem eenen afzonderlyken eerdienst bewees  ■■Eerfte Afdeeling. 2i9 zig, wegens hunne afkomst,- die zy van hem rekenen, alle morgen in gebeden tot hem, en verrichten de plegtigheid van de Sandivcmé ter zyner eere. Zyn hoogmoed bragt hem tot den val: hy maakte zigzelven diets dat hy zo groot was als Chiven , omdat hy het vermogen van te fcheppen hadt; en toen wilde hy den voorrang hebben boven Vichenou, welken hy zwaar beledigde: deeze wilde zig daar over wreeken, zoo dat 'er een fchrikkelyk gevegt tusfchen hen. ontftondt; de fterren vielen uit het firmament, de Andons (a) berfteden, en de aarde daverde. De Deverkels, van fchrik bevangen, fiooten hunne oogen, en gingen in de overmaat van hun lyden Devendren vinden , die hen naar den Caïlasson bragt; zy baden den Heere dat hy hen zoude onderfteunen, en God, in alle de zielen verfpreid, even als de olie wees, maar dat de feclen van deeze twee laatfte zig vereenigd hebbende, die van Brouma geheel uitroeiden, en zyne tempelen omverre wierpen, om haar te doen vergeeten. f» De Andon is, volgens de Indiaanen, de zigtbaare wereld; hy beftaat uit eene Zon, eene Aarde, planeeten, en fterren ; alles is met eene ronde en zeer dikke fchaa! omringd. ' De Andons zyn ontelbaar, en op eikanderen geItapeld, ten naasten by gelyk wy eieren op elkanderes jouden leggen.  tio Reize naar de Ooft-Indi'én en China. olie in het zaad van Gengeli (a) gevoelde wat de Deverkels te lyden hadden ; hy verfcheen den ftrydenden onder de gedaante van eene vuurige kolom zonder einde. Het gezigt van die kolom (lilde hunne gramfchap, en, om hun gefchil te beilegten , kwamen zy overeen; dat hy, die den voet of den top van dezelve zou kunnen vinden, de eerfte God zou wezen. Vichenou nam de gedaante van een wild zwyn aan, en groef met zyne flagtanden in den grond tot den Padalon Cc); hy doorliep duizend Cadans (d) in een oogwenk, en zogt op deeze wyze duizend jaaren lang, zonder den voet der kolom te kunnen ontdekken ; eindelyk afgemat zynde, keerde hy terug, en bereikte met veel moeite de plaats van waar hy vertrokken was : Toen erkende hy den Heere en aanbadt hem. Brouma was niet gelukkiger in het nafpeuren van den top; hy nam de gedaante van een vogel, Annan (e) genaamd, en verhief zig in één oogenblik twee duizend Cadans hoog in de lugt. Op deeze wys doorvloog hy dezelve tc vergeefsch honderd duizend jaaren lang, wanneer zyne kragten uit- (a) Kleine zaadkorrels, waaruit men in Indie olie perst. (Jb) Een land dat laager ligt dan de aarde, ("c) Een Candon is drie mylen. (d) Eene foort van Zwaan , op welke Brouma gezeten wordt afgebeeld.  Eerfte Afdeeling. aar uitgeput zynde, en hy niet meer kunnende vliegen, zyne onvoorzigtigheid begon te overdenken, en den Heere erkende. God, om hem te beproeven , liet eene Caldeïr-bloem (a) nedervallen : Brouma ving dezelve in zyne handen, en, alzoo zy het vermogen van te fpreeken hadt, badt zy hem haar weder in vryheid te ftellsn. Brouma wilde dat zy hem by Vichenou verzeilen zou om te getuigen dat hy den top der kolom gezien hadt; hy hadt indedaad de onbefchaamdheid dit tegens Vichenou ftaande te houden , zeggende dat de Caldeïr bloem, die hy medebragt, 'er getuige van was : deeze antwoordde ja; maar zy hadt dat woord nog niet uitgefprooken, of de kolom berstede, de Achtequedjams (b) braakten bloed, en de wolken verzengden. God verfcheen in het midden der kolom en lachte, even gelyk hy gedaan hadt toen hy de Tiroubourons (c) verdelgde. Toen wierp (V) Deeze boom is op Jfle de France bekend onder den naam van Vaquois. De Heer de Büffon noemt hem den onkuifchen boom (Jarbre indecent) omdat 'er wortels uit den (lam koomen, die zig naar den grond uitftrekken, en volmaakt naar de natuurlyke deelen van den man gelyken. Het eind vertoont duidelyk een roedenhoofdje. Q>) De agt olyphanten, die de wereld onderflutten. (c) Drie (lerkten van goud, zilver, en yzer, waarinde Achourers waren, die de Deverkeis plaagden. Eene enkele lach van Chiven verbrandde deeze drie (lerkten tot dfche.  «22 Reize naar de Ooft-Indïên en China. wierp zig Vichenou verfcheiden maaien aan zyne voeten en loofde den Heere; Chiven, door zyn berouw bewoogen, vergaf hem zyne misdaad en ftondt hem verfcheiden Varrons (a) toe. Brouma wierdt onbeweeglyk; Chiven vervloekte hem, en verzeekerde hem dat, vermits hy gelogen hadt, hy nooit tempels op de aarde, noch Pontché (b) zou hebben ; wat de bloem van Caldeïr betreft, hy zeide haar dat zy nooit in zyne tempels zou gebruikt worden (O- Brouma kwam wederom tot zigzelven , hadt opregt berouw , wierp zig aan de voeten van Chiven, en fmeekte om zyne barmhertigheid. Alzoo Gods goedheid oneindig is , ontfermde.zig Chiven over den misdaadigen, en fchonk hem vergiffenis. ,, Uw hoogmoed," zeide hy tot hem, ,, hadt U ,, de Pontché doen verliezen , maar om Uw be„ rouw, zullen alle de plegtigheden der Biamaa„ nen voor U zyn." Deeze laatfte woorden gefprooken hebbende verdween hy. Het is ter gedagtenis van deeze gedaante ver- an- ra) Byzondere gunsten. (£) Plegtigheden, die de menfehen verpligt zyn alle dagen ter eere der Goden te verrigten. Zie JII Bock IV Hoofdft. Over de byzondere plegtigheden der Indiaanen. (c) De Indiaanen bedienen zig van deeze bloem in de plegtigheden, welke zy verrigten ter eere van Por.lrar,. Soupramanier. en Vichenou , mnar nooit in die ter eere van Chiven.  Eerfte Afdeeling. 223 andering van Chiven dat de Indiaanen het feest van Paornomi, dat zoo vermaard is, in den tempel van Tirounamaley vieren (a). Brouma trouwde Sarassouadi , Godinne der Weetenfchappen, en der eenftemmigheid (b); zy wierdt geboren in de melk-zee, toen de Deyerkels en de Achourers de Ameurdon daar uithaalde; zy is ook de Godin der Taaien; men roept haar aan om de kinderen te leeren fpreeken, gelyk ook in de fchoolen , als zy leeren leezen en fchryven; maar zy heeft geenen tempel. Men beeldt haar af met een Indiaansen boek in de eene hand, en fpeelende op een fpeeltuig Kinneri genaamd: het een 00 Zie 111 Boek V Hoofdft. Over de feesten der Indiaanen. (b~) Enige Historiefchryvers, die van de Indiaanfche fabelkunde en haaren oorfprong gefprooken hebben, hebben gewild dat Brama. en Sarassouadi dezelfde waren als de Aartsvader Abraham en Sara zyne huisvrouw. Zy zyn genoopt geworden dit gevoelen te omhelzen, niet alleen door de gelykenis van den naam Abraham met dien van Brama, maar ook door de waare betekenis van dien van Sarasfouadi, van welken de uitgang Söuadï alleen dient om het vrouwlyk geflagt te kennen te geeven, even als zeide men frouw Sara. My dunkt dat men zig op zulk een zwak bewys als de overeenkomst der naamen is, niet gronden kan, naardien Brama in de Indiaanfche ge' fchiedenis ouder is dan Abraham in het Boek der fchepping van Moses.  •2.24 Reize naar de Oofi-Indien en China. een is het zinnebeeld der weetenfchap, het ander der eenftemmigheid. Deeze fabel fchynt de geheele verdelging der fecte van Brouma te beduiden: wy hebben reeds gezegd dat deeze gefchiedde door de vereeniging van die van Chiven met die van Vichenou. Het is in nagedagtenis van die gebeurtenis dat men in enige tempels, alwaar men de godheid onder den naam van Sangara-Naraïnem aanbidt, welke Chiven en Vichenou betekent, haar half wit en half blaauw afbeeldt, om de vereeniging dier Goden, die maar één zyn, uittedrukken; Naardien ondertusfchen die Brmtmanisten, die den algemeenen moord ontkwamen , zig onder de feóte van Chiven begaven, heeft men verdigt dat Brouma berouw hadt gekregen. Brouma was de eerfte wetgeever der Indiaanen; hy deedt hen den wilden ftaat verlaaten en leerde hen de kunsten en weetenfchappen , en den landbouw : hierom hebben zy hem vergood , als den Schepper aangezien , en verdigt dat hy de Godin der weetenfchappen getrouwd hadt. Men beeldt hem af met vier armen en vier hoofden, die, volgens enige Indiaanen, het zinnebeeld zyn van de vier heilige boeken , onder den naam van Vedams bekend. In de eene hand houdt hy een cirkel, die de onfterfelykheid betekent, in de andere een vuur, dat de kragt beduidt; met de derdeen vierde, eindelyk, fchryft hy  Eerfte Afdeeling. 223; hy op olies of Indifche boeken , als een zinnebeeld van de wetgeevende magt. . §. ii. VICHENOU. Men befchouwc Vichenou als God den onderhouder (a). Hy trouwde Latchimi , Godin der rykdommen (b), die ook in de melk-zee geboren wierdt, en BouMmévr, Godin der Aarde; by Latchimi verwekte hy ManMadin, God der liefde, welken de Indiaanen om geene andere reden in den rang der Goden plaatfen dan om hunne drift tot wellust. Manmadin (c) verfchilt weinig van onzen Cc_ pi- (» Hy is ook bekend onder de naamen van Visnou, Vistenou, fyicHNUM,' Bistenou: in fommige tempels bidt men hem aan onder den naain van Jagrenat en dien van Qüichena; in andere onder die van Paroüdon, van BoudA , van NaraÏnem , van Peroumal , van Moé'Ni of Mogueni en van Adissechen: enige fchryvers hebben hem Beschen en Busxioo genoemd. O) Latchimi wordt door de navolgers van Vichenou aangezien voor de moeder der wereld: haare fchooJheid wordt als volmaakt zynde ten voorbeeld aangehaald. CO Ma» betekent hart, wil, Mada betekent dat knaagt dat dc liefde opwekt. Men noemt hem ook Amanga, dat zeggen wil Man zonder hart-. L Deel. p  226 Reize naar de Ooft-Indïên en China. Pino: men beeldt hem even als deezen af in de gedaante van een kind, met een pylkoker op zyne fc houder, en een boog en pylen in de hand; maar dc boog is van fnikerriet en de pylen van alle foorten van bloemen. Men verbeeldt hem gezeten op een papegaais wyfje. Schoon een kind zynde geeft men hem egter eene vrouw Radi (a) genaamd. De Indiaanen beelden haar af onder de gedaante eener fchoone vrouw op de knieën liggende op een paard en eeae pyl fehietende. Zy deelt in de bedieningen van haaren man: geen van beiden heeft enigen tempel. Hunne, beelden zyn in verheven werk op de muuren van de tempels van Vichenou uitgehakt ; maar nooit ftaan hunne ftandbeelden op zigzelve. Vichenou verwekte nog twee dogteren by Latchimi , Chondaravali en Amourdavali genaamd, die beiden Soupramanies trouwden onder de naamen van Teyavanc en Vaunayaqui : hy kreeg nog eenen anderen Zoon, welken hy zelf baarde geduurende zyne gedaanteverandering in eene vrouw onder den naam van MoYéNi , eene gedaante, welke hy aannam om de reuzen te verleiden, en hun den amourdon (£) teontneemen, welken zy met de Deverkeh uk de melk-zee hadden te rd) Radi betekent ongebondenheid. O) Een vogt dat de ©nfterfelykheid, fclionk. Men noemt het ook Amourtam-, Amortam, Ambiofyn, Neclar.  Eerfte Afdeeling. ■ 227 te voorfchyn gebragt. Chiven wierdt zoodanig getroffen door zyne fchoonheid onder die gedaante dat hy zyne lusten niet bedwingen kon, en door haar vader wierdt van Ayenar (a). De Heidenen béfchouwen deezen zoon van Chiven en Vichenou als den befchermer der wereld, den voorflander van goede orde en politie, maar zy plaatfen hem niet onder de Goden van den eerften rang. Zy bouwen henvkleine tempels in bosfchen, gemeenlyk van de wegen vervvyderd, en nooit in de fteden. Men herkent die aan eene menigte paardef van gebakken aarde, welke men hem toewydt, en die^buiten dezelve in overdekte plaatfen ftaan. Het is niet geoorloofd in rydtuig, te paard , of te voet met fchoenen aan (b~) voorby deeze tempels te trekken. Hy is de eenigfte van alle de Goden, welken men bloedige flagtofFers offert; men offert hem haanen en geitenbokjes. Men telt een en twintig invleefchingcn van Vl-' chenou, 'waarvan negen voornaamen ; het is al- leea Hy is ook bekend onder den naam van Aiuava- poutren. Q) Deeze verpüpting heeft die tempels ongetwyfeld naar de bosfchen doen verwyzen, verre van bewoonde plaatfen; want men moet, deeze fabelkunde leezende, niet uit het oog verliezen een bcghizel dat zy met die van byna alle de andere volkeren geméén heeft; dat men, namclyk, altyd in godsdienst oefeningen natuurlyke redenen of oorzaaken moet zoeken. P 2  228 Reize naar de Oojï-Indïên en China. leen aan deeze dat men tempelen bouwt; de andere flegts een gedeelte van den God zynde, worden als toevallige befchouwd, en de heilige boeken, die zynen lof behelzen , geeven alleen de byzonderheden van deeze negen laatfte. De eerfle was in de visch om den Koning Satttaviraden en zyne vrouw in den Zondvloed te redden. Geduurende al den tyd dat deeze omwenteling gebeurde, dat op het eind van den derden werelds ouderdom was , was Vichenou hun befchermer onder de gedaante van een visch, en diende het fchip, dat hy hun gezonden hack, tot een roer. Toen de wateren geweken waren, tradt Sattiaviraden aan land, en hielde zig alleen bezig met de aarde wederom te bevolken ; men bidt Vichenou in deeze gedaanteverandering aan onder den naam van Matchia-Vataram (a): in deeze ge- O) Alle volkeren hebben de overlevering van een Zondvloed. Die der Christenen viel voor in het jaar der wereld 1656; de laatfle der Indiaanen was over 4883 en die der Chineezen over 4000 jaaren. Dc oude Gefchiedenisfen berigten van eenen, die geheel Thesfalie onder water zettede, en in Griekenland voorviel ten tyde van DeüCalion' , in het jaar der wereld 2448 ; die van Ogyges in Attika, is twee honderd en veertig jaaren ouder dan deeze laatfle. Men befpeurt daarenboven dat de meeste plegtigheden der verfchillende volkeren, gelyk de Heer Boulanger zeer wel heeft aangemerkt, betrekking hebben op deezen byna algemeenea watervloed; en tik land vertoont, • / als  Eerfte Afdeeling. 229 gedaante verdelgde hy den Reus Canagacchen^a), die Brouma de vier Vedams ontdooien, en dezelve ingeflokt hadt. Vichenou overwon den Reus, en opende hem den buik om dezelve 'er uittehaalen; doch hy vondt 'er maar drie, de vierde was verteerd. De tweede invleefching was in de gedaante van een fchildpad; de Goden en de Reuzen, zig, volgens den raad van Vichenou, de onfterfelykheid willende verkrygen, bragten den berg Mandrtguirt ia de melk-zee om den Amourdon 'er uittehaa- len. als men liet natuurkundig befehouwt, de fpooren van eene algemeene omwenteling der natuur. Elk volk heeft zynen Deucalion gehad, en de zoo verfchillende foorten van zwarte en witte menfehen fchynen aanteduiden dat zy geenen gemeenen vader hebben kunnen hebben , en dat 'er in verfchiliende landen menfehen zyn geweest, die den Zondvloed oveileefd hebben. [Weinige Natuurkundigen zullen hier, denk ik , het gevoelen van den Schryver byvallen; zyn bewys ontbreekt juistheid; is het waar dat 'er in verfchillende landen andere menfehen de omwenteling ontkoomen zyn, dan is men genoodzaakt deeze alle egter van eenen zelfden ftam afleidden; het verfchil van kleur en zelfs van gedaante, werpt deeze ftelling niet omverre, zedert men door waarneemingen weet, wat verfchillende lugtftreeken, levenswys, voedzel enz. op menfehen en dieren vermogen. — Vertaaler.] (V) Hy is door enige fchryveren Calakegen en Aycrisen genaamd geworden. r 3  230 Reize naar de Oeft-Indien en China. len. Zy omwonden denzelven met de flang Misfechen en, beurtelings, de eene by den kop, de andere by den Haart, trekkende, deeden zy den berg op zigzelven draaien om die zee tot boter te maaken. Zy trokken zoo fterk dat Adisfechen, van vermoeienis afgemat, den arbeid niet langer kon imflaan; haar lighaam trilde; haare duizend monden deeden al beevende het heelal van hun gefchuifcl Weêrgalmen, daar kwam een vuurvloed uit haare oóge-rt, haare duizend zwarte en nederhangende tongen lilden, en zy braakten een ysfelyk fenyn , dat zig terftond overal verfpreidde. Vichenou , onverfchrokkener dan de andere Goden en Reuzen, die de vlugt namen, nam dat fenyn, en beftreek 'er zyn lighaam mede, dat terftond eene blaauwe kleur aannam. Met is in nagedagtenis van deeze gebeurtenis dat men hem, in byna alle de tempelen, die hem zyn toegewyd, blaauw van kleur afbeeldt. De Goden en Reuzen flocgen weder hand aan het werk; zy arbeidden duizend jaaren lang , wanneer de berg meer en meer in de zee begon nedertezinken. Toen nam Vichenou de gedaante eener fchildpad van eene buitengemeene grootte aan , ging in de zee , en beurde met gemak den verdronken berg weêr op: alle de Goden preezen hem , en Vereenigden zig op nieuw om den berg te draaien; eindelyk, na veele eeuwen, kwam de koe Gamadenoö (a) uit de melkt »èé, (V) Camadenoit betekent begeeriyke koe: Zy gaf alle voed-  Eerfte Afdeeling. 231 zee, gelyk ook het paard Outchifaravam, de witte olyphant AïrapUdam (a), en de boom CalpagaVroutcham; hunne arbeid bragt ook nog drie Godinnen voort Latchimi, Godin der rykdommen, gemalinne van Vichenou, Sarassoudi Godin der weetenfchappen en eenflemmigbeid, welke Brouma ten vrouwe nam, en Mouoevi, Godin der tweedragt en ellende, welke niemand, met billyke reden, hebben w>Ide; want de Indiaanen willen dat hy, die onder haare befcherming is, geen rystkorrel zou kunnen vinden om zynen honger tc ftillen : men vertoont haar groen van kleur, op eenen ezel gezeten, met eene banier in de hand, waarop eene raaf gefchilderd flaat. Deeze twee dieren worden haar toegeëigend, omdat zy by de Heidenen in affchuuw zyn. Eindclyk kwam de Geneesheer Danouvandri(J) van voedzel, dat men begeeren kon. Men plaatst haare afbeelding in de tempels van Vichenou, waarin zy vertoont wordt met vleugelen, het hoofd eener vrouw, drie Itaarten, en een jong kalf, dat zy zoogt. (a*) Deeze is een der olyphanten, die de aarde onderfleunen. Men plaatst zyn beeld in de tempels van Vichenou, alwaar hy vertoont wordt, wit van kleur, met vier flagtarfden , en het lighaam met edele fteenen en pragtige klederen bedekt. (£) Danouvandri wordt befchouwd als eene gedaanteverandering van Vichenou, doch die foevhlfig en oogenbliklyk , en flegts een gedeelte van zigzelven was. Men P 4 rigt  Reize naar de Ooft-Indïèn en China. van den bodem der zee te voorfchyn met een pot vol amourdon. Vichenou deelde daarvan alleen den Goden mede, en de Reuzen, die zig'er van , beroofd vonden , verwoed dat zy bedrogen waren, verfpreidden zig over de aarde, en beletten dat men eerdienst bewees aan welken God bet ook wezen mogt. Zy pleegden allerlei wreedheden om zigzelven te doen aanbidden. Hunne boosheid gaf gelegenheid tot de volgende gedaaantewisfelingen van Vichenou, die dat, den Goden vyandig, geflagt wilde verdelgen f». In deeze gedaanteverandering aanbidt men hem onder den naam van Courma-Vataram. In deeze fabel ziet men duidlyk de overeenkomst tusfchen de fabelkunde der Indiërs en die der andere volkeren. Wordt niet de aarde, uit den Zondvloed gered, door den Berg Mandreguiri, welke Vichenou onder de gedaante van eene fchildpad onderfteunt, afgebeeld? Is de Typhon der , , , .■ .*;j>., v, . rig.t„haar geene tempels op, maar plaatst aïlet'nlyk derzelver afbeelding in die van Vichenou, alwaar hy wordt afgebeeld onder de gedaante van een geleerden, die leest. (V) In alle fabelhrstorien ziet men Reuzen, die tegens de Goden opftaan : In de fabel heeft Jupiter de Tüans of Reuzen nedergeb'ikzemd. Sommige fchryvers hebben gemeend dat deeze riiuwe en fabelachtige beeldtenisfen flegts navolgingen waren van den bekenden opfland der Engelen tegens God zeiven, en hunnen verfchcikkelykea val in den afgrond.  Eerfte Af'deeling. 23-3 der Egyptenaaren , uit het meir Sarbonide koomende, en alles door zynen vergiftigen adem verteerende, iets anders dan het fenyn van de flang Adisscchen? Is de ambrozyn niet de amourdon? Is eindelyk, de Godin Latchimi, dogter der melkzee, niet de Venus Aphrodite der Grieken, zoo wel als de Venus, welke Hesiodös en de verheven Homerus uit de zee doen voortkoomen om in den Olympus te vaaren, alwaar alle de Goden in liefde tot hem ontflooken wierden? Vichenou wierdt genoodzaakt zig ten derde maale intevleefchen, om den Reus Ereniacchassen te verdelgen, die vermaak fchepte om de wereld-omtewerpen, na dat-hy de fchepfelen op allerhande wyzen geplaagd hadt. God de Onderhouder nam de gedaante van een wild zwyn, viel op den Reus aan, en reet hem den buik op; vervolgens dook hy in de zee om 'er de aarde weder uittehaalen ; hy greep haar met zyne flagtanden , plaatfte haar op de oppervlakte van het water, gelyk zy te voren ftondt, en voorzag haar van verfcheiden bergen om haar in evenwigt te houden. In deeze gedaanteverandering aanbidt men hem onder den naam van Varaguen; doch te 77roumaton , alwaar die Cod een zeer vermaarden tempel heeft , welke aan die invleefching is toegewyd, wordt hy aangebeden onder den naam van ■ADIVARAGUé-PéROUNAL. Het was om den Reus Erónien te verdelgen dat Vichenou zig ten vierde maale invleeschte, V 5 en  234 Reize naar de Oofi-Indiën en China. en halfmensch, half leeuw verfcheen. Deeze Reu?, het voorregt, dat hy van Brouma verkregen hadt, van noch door de Goden , noch door de menfehen , noch door de dieren gedood te kunnen worden, misbruikende, deedt zig door zyn-geheel Koningryk voor God erkennen: Zyn zoon Pragaladen, met de genade van Vichenou vervuld, was de eenigfte, die weigerde hem te aanbidden; geene liefkoozingen , geene bedreigingen , geene pynigingen konden hem daar ooit toe beweegen. Hy antwoordde zynen Vader kloekmoedig dat de God, dien hy aanbadt, almagtig was, vol goedheid jegens zyne aanbidders en verfchrikkelyk tegens de boozen. Erónien zeide , dat hy wel eens wilde weeten waar zig die almagtige God onthieldt, om zyne wraak aan hem te boeten. Pragaladen antwoordde hem dat hy overal was, en alles met zyne godheid vervulde. „ Zal ik hem hier vinden ?" vroeg Erónien in gramfchap, terwyl hy met de hand cp eene der pylaaren van zyn paleis floeg. Op deeze woorden fpleet de pylaar in twee , en Vichenou verfcheen met het hoofd van een leeuw en het lighaam van een mensch , gedaante, op welke Ercnien niet• gedagt hadt, toen hy Brouma het verzoek deedt van noch van de hand der Goden , noch van die der menfehen, noch van de tanden der dieren den dood te kunnen ontvangen. Hy ftreedt eenen verfchrik.kelyken ftryd tegens Vichenou, die hem den buik opende, en al zyn bloed dronk. Men aanbidt hem in deeze gedaan-  Eerfte Afdeeling. 235 daantewisfeling onder den naam van NarassimaVataram. Daar zyn twee beroemde tempels aan deeze invleefching geheiligd, de èeri të AfchiöUd^ een vlek , dat op den afftand van écne myl van Pondichery ligt, en de ander te Ahoblon op de kust van Orixa. De vyfde was in dwerg Bramaan onder den naam van Vamen; hy onderging deeze gedaan tewisfe3ing om den hoogmoed van den Reus Bely te temmen. Deeze, de Goden overwonnen hebbende, hadt dezelve uit den Sorgon gejaagd; hy was edelmoedig, getrouw aan zyne beloften, medelydend en liefdaadig. Vichenou, onder de gedaante van een zeer kleinen Bramaan, vertoonde zig voor hem , terwyl hy bezig was eene offerhande te doen, en verzogt hem om de ruimte van drie treden gronds om eene hut te bouwen. Bely fpottede met de fehynbaarc verftandeloosheid des dwerg?, en zeide hem dat hy zyn verzoek niet tot zulk eene beuzeling bepaalen moest, dat hy edelmoedig genoeg was om hem een grooter ftuk gronds te fchenken. Vamen antwoordde dat hy zoo klein was dat hetgeen hy vroeg meer dan ge* noeg voor hem zou wezen. De Vórst willigde dan terftond zyne bede in en goot hem, om dc gifte te bevestigen, water in dc regterhand f>); maar O) Dit gebruik houdt nog Hand in Indië: Een Indiaan kan geen gefchenk aan een Bramaan doen, of hy moet hem  236 Reize naar de Ooft-Indïén en China. maar op hetzelfde oogenblik wierd de dwerg zoo onmeetlyk groot dat hy het heelal met zyn lighaam vervulde ; met den eerften tred mat hy de aarde, met den tweeden den hemel, en eischte vervolgens van Bely dat hy hem omtrent den derden woord zou houden. Toen erkende die Vorst Vichenou, aanbadt hem, en boodt hem zyn hoofd aan. Maar de God, voldaan met zyne onderwerping , zonde hem henen om den Pandaion te regeeren, en ftondt hem toe alle jaaren op den dag van de volle maan der maand November wederom op de aarde te verfchynen (a). De zesde invleefching was in de gedaante van een mensch, onder den naam van Rama, om den Reus Ravanen , Koning van het eiland Ceylon, die zig als God liet aanbidden, te verdelgen. In deeze invleefching wierdt Vichenou als zoon van Dessaraden, Koning van Ayodi, dat ik geloove Siam te zyn, geboren. Vyfden jaaren oud zynde , verliet hy zyns Vaders huis, wierdt boetdoener, en nam zyne vrouw Smé en zynen Broeder Latciioumanen met zig. Hy kwam op den oever van den Ganges, welken hy overtrok om zig op den berg Sitrêcondon te begeeven, alwaar hy hem water in de hand gieten; hy zou hem zelfs geen betel geeven zonder deeze plegtigheid in acht te neemen. («) Zie III Boek, V Hoofdft. Fan de Feesten der (th diaantn.  Eerfte Afdeeling. 237 hy zyne leerlingen onderwees, en hen het leerftuk der zielsverhuizing leerde. Vervolgens doorwandelde hy de woestynen van Endagarenion, alwaar hy zig tien jaaren onthieldt, zig bezig houdende met bekeerlingen te maaken, en de boetdoeners, die daar hun verblyf verkoren hadden, diensten te bewyzen. Na dezelve volkoomen van alle Reuzen en Reuzinnen, die hen mishandelden, en in hunne offerhanden en gebeden ftoorden, ontdaan te hebben, week hy in de woesteny van Pangiavadi en bouwde een hut om zyne boete aldaar te volbrengen. Door het groot getal zyner bekeerlingen hoogmoedig geworden, wilde hy zyne leer tot Ceylon uitbreiden. Ravanen, Koning van dat eiland, en magtig in zyn ryk, meende, met een magtig leger voorzien zynde, niets van Rama te vreezen te hebben. Hy overwon hem verfcheiden reizen, en ontnam hem Sroé zyne echtgenoote ; Maar Rama, door wraakzugt gedreven, haalde Viboochanen, broeder van den Reus, in zyne belangen over, door hem te belooven hem ten troon te zullen voeren ; deeze belofte hadt eene goede uitwerking. Vieouchanen diende Rama tot leidsman , en hielp hem zynen broeder overwinnen; het gevegt was allerverfchrikkelykst ; Ravanen wierdt eindelyk gedood door een pyl, dien Rama. op hem affchoot, en welken hy zelf van Brouma gekregen hadt. De boetdoeners omringden terftond Rama , zongen zynen lof, en beftrooi- den  238 Reize naar de Oofi-Indiën en China. den hem met bloemen. Hy kroonde Vieouchanen volgens zyne belofte, die hem aanbadt, en, zyne cchtgenoote weder bekoomen hebbende, keerde hy naar zyne Staaten, en beklom dep troon zyns Vaders Dessaraden, welken hy elf duizend jaaren bezat J waarna hy de kroon aan zyne twee zoonen Coüssen en Laven fchonk , en met Smé naar den Va'kondon (a) ging, daar hy regeert, en van waar hy het heelal onderhoudt. In de tempels , welke deeze invleefching zyn roegeheiligd, . vertoont men Vichenou groen van kleur , onder de gedaante van een jongman van eene volmaakte fchoonheid, een boog en pylen in de hand houdende, Anoumar ftaat aan zyne zyde als wagtede hy zyne bevelen af; men plaatst daar ook het fchildery van den Reus, die afgefchilderd is met tien hoofden, blaauw van kleur, en twintig armen , in elke hand een verfchillend wapentuig houdende, als een zinnebeeld V3n zyne kragt cn magt. De gefchiedenis van Rama maakt een dik boek. deel uit, dat met voortreffelyke aanmerkingen doorzaaid is. De Indiaanen hebben veel achting voordezelve, omdat zy, naar hun zeggen, hen alles leert; zy vinden zoo veel vermaak in dezelve te leezen, dat zelfs de aanhangers van Chiven die befludecren, zoo dat zy die van buiten kunnen opzeggen. Da (o) Paradys van Vichenou.  Eerfte Afdeeling. s3£ De zevende invleefching was ook in de gedaante van een mensch, onder den naam van Balapatren. In deeze invleefching wist Balapatren niet dat hy een gedeelte van Vichenou ware; hy leefde in eenzaamheid en boetvaardigheid, zig te vreden houdende met de boozen, die hy ontmoette, zonder ophef tc verdelgen. Hy zuiverde de aarde van eene menigte Reuzen , onder welke Vroutarassourer uitmunt, die door zyne wreedheden de menfehen gedwongen hadt hem voor God te erkennen, en hem de offerhanden en flagtofferen , voor de Goden beftemd , opteofferen. Dit is alles wat de Indiaanen van de kust van Coromandel van de gefchiedenis van Balapatren weeten; zy gisfen flegts dat een der Pouramns, die nog niet in de Tamoulfche taal vertaald zyn, de byzonderheden van zyn leven bevat: men beeldt hem af met een ploegkouter in de hand. De agtftë invleefching was insgelyks in de gedaante van een mensch onder den naam van Paras, sourama , om de menfehen de beoefening der deugd, en de verzaaking van de goederen deezer wereld te leeren. Parassourama was insgelyks flegts een gedeelte van Vichenou: hy verklaarde den Koningen van het geflagt der Zon den oorlog, verfloeg hen alle," en gaf hunne Koningryken aan Bramaanen; vervolgens wilde hy zig in een hoek van dat land, dat hy hun gefchonken hadt, nederzetten; om aldaar zyne dagen in vrede te eindigen; maar geen van  &4° Reize naar de Ooft-Indïén en China. van hen wilde hem dulden, en, geene fchuüplaatS meer op de aarde vindende, begaf hy zig in het gebergte Gates, welks voet door de zee befpoeld wierdt; daar riep hy Varounin, God der Zee, hem biddende zyne wateren een weinig terug te doen vloeijen, om hem eene plaats te geeven, daar hy zou kunnen woonen: hy verzogt hem niet meer dan de ruimte, welke door eene pyl, d en hy zou affchieten, doorloopen zou worden. Varounin willigde dit in, maar de boetdoener Narader , die getuige was van de belofte, welke hy kwam te doen , deedt hem zyne onvoorzigtigheid bemerken , hem verzeekerende dat hy Vichenou zelf was, dat hy den pyl over alle zeeën zoude fchieten, en dat Varounin niet meer zou weeten waar zyne wateren te bergen. Varounin, wanhoopig dat hy zyne belofte niet meer konde intrekken , nam zyne toevlugt tot den Gods des doods, en badt hem, dat hy hem in deeze netelige cmitandigheid wilde te hulpe koomen- Deeze veranderde zig , om Varounin dienst te doen , in eene witten mier, welke men by de Indiaanen den naam van Karia geeft, en kwam, in den nagt, ter plaatfe daar Parassourama lag te flaapen ; onder begunstiging der duisterheid knaagde hy de koord van zynen boog zoo verre af, dat hy haar niet meer fterkte liet dan noodig was om denzelven gefpannen te houden. Parassourama, dit bedrog niet merkende, begaf zig des morgens aan den oever der zee; hy zet-  Eerfte Afdeeling. 241 zettede eenen pyl op zynen boog, welken hy zig gereed maakte met alle zyne magt aftefchieten ; maar zoo als hy de koord terug trok , om hem meer veerkragt te geeven , brak zy , zoodat de pyl niet verre vliegen ksnde. De grond , welken zy overvloog, verdorde, en maakte het land van Malealon uit , dat wy de kust van Malabaar noemen. Parassourama , zig de ondankbaarheid der Braiuaanen te binnen brengende , vervloekte hen en deedt de volgende verwenfching over hen, dat zoo iemand van hen in dat nieuw land kwame te fterven , hy onder de gedaante van een ezel weder op de wereld verfchynen zoude; ook ziet men geen enkel Bramaansch huishouden op deeze vervloekte kust. Volgens de Tamoulfche overlevering leeft deeze God nog op de kust van Malabaar; men fchildert hem daar af onder eene verfchrikkelyke en onaangenaame gedaante : op de kust van Coromandel, beeldt men hem af groen van kleur met zagtmoediger gelaatstrekken, in de eene hand een byl, en in de andere een waaier van palmboombladeren', houdende. Het is te denken dat de Indiaanen door deeze fabel hunne nakoomelingen hebben willen te kennen geeven , dat de zee oudstyds het gebergte Gales befpoelde , hetgeen zou bewyzen dat dat Volk zyne herkomst van de hoogfte oudheid kan rekenen. De negende invleefching van Vichenou was in I. Deel. Q een  s>42 Reize naar de Oojl-Indiën en China. een zwarten herder, onder den naam van Qurchena (a) om booze en wreede Koningen , die hnnne volkeren ongelukkig maakten te verdelgen. Hy wierdt geboren van TJevógui , Zuster van Canjen, Koning van Maduré: deeze Vorst, wien men voorzegd hadt dat het negende kind zyner zuster hem zoude dooden, droeg groote zorg dezelve alle terftond na hunne geboorte te doen ombrengen ; hy hadt de zeven eerfte reeds van kant geholpen, en liet meer dan ooit waaken op de geboorte van het agtfle; maar Vichenou bragt egter zyn voorneemen ter uitvoer ; beval Mayó (b) als dogter van Assonadó en Nandagoben , Opperflen der Herders in het dorp Gocoidam, geboren te worden. Vichenou kwam op het zelfde oogenbük ter wereld, en het was op zoo fchitterende eene wyze, dat zyne moeder hem voor den Heere erkende. Naauwlyks was hy uit haaren fchoot voortgekoomen, of hy hadt reeds het vermogen van te fpreeken; hy zeide tot haar dat zy hem by Assouadó , vrouw van den opperflen der herderen van Gocoulam zoude laaten brengen, en de dogter dier boerin in zyne plaats doen leggen, ten einde hy de woede van Canjen ontkoomen mogte. On- (a~) Men kent hem ook onder de naamen van Crisnen, Critnen, en Crixnou. Alle deeze naamen betekenen in de verfchillende taaien zwart. (J>) Deeze naam dient om uittedrukken alles wat valsch is.  Eerfte Afdeeling. 243 Onder de wagten , welke die Vorst by zyne Zuster geplaatst hadt, was Dondolbi , vol van godsdienftige eerbied jegens Vichenou, de eenigiïe, die waakte; hy nam dat kind, en bragt het aan de zyde van AssoNADé, die nog niet weder tot haar zelve was gekcomen; hy lag het in de plaats van haar dogtertje, dat hy terftond aan DEvéc-ul bragt. Canjen tyding bekoomen hebbende dat zyne zuster bevallen was, liep als woedende naar haar toe; fchoon zy hem badt dat hy een meisje, van welk hy niets te vreezen hadt, tog niet dooden zoude, waren egter haare traanen zonder vrugt; hy fcheurde het kind uit haare armen, vatte liet by de beenen, en wilde het tegens een fteen dea kop vermorfelen, maar het kind wierp hem door een trap op zyn hart ter aarde, en vertoonde zig in de lugt onder de gedaante eener groote Godin met agt armen ; vervolgens verdween zy; hem zeggende dat zyn neef Vichenou zelf was , die zig ingevleescht hadt om hem te dooden , en dat alle zyne nafpeuringen te vergeefsch zouden zyn , omdat men hem in eene veilige plaats opvoedde. Canjen, ten prooi aan zyne overdenkingen en droomen, hadt geduurig de gedaante van Viche» nou voor oogen, gereed om hem ter neder te vellen. Na hem te vergeefsch door zyn gantsch Koningryk te hebben laaten opzoeken , beval hy dat men alle de manlyke kinderen zou dooden : maar AssouADé verbierg Quichena , welken zy voor Q 2 haa»  244 Reize naar de Oofi-Indiën en China. haaren eigen zoon aanzag , zoo wel, dat hy den algemecnen moord ontkwam : hy bragt zyne eerfte jaaren door met de kudden te hoeden, cn muntte uit in de onfchuldige fpelen van het herdcrlyk leven; de welluidende toonen zyner fluit lokten de dieren tot hem , en waren het vermaak der herders en herderinnen : hy won hunne vriendfehap voorts geheel en al door hen te verlosfen van de flang Calengam, die zig inde rivier Tomoitnadi onthieldt. Dit monflerdier was zoo vergiftig dat de wind, die het aanraakte, of over zyn verblyf woei, alles wat zig op zynen weg bevondt, den dood toebragt. Quichena fprong in de rivier om het te beflryden ; de flang fchoot op hem aan, omwikkelde hem met haare lange kronkelingen, en wilde hem verflikken; maar hy hadt geene groote moeite om zig van dezelve te ontflaan, waarop hy haar by den flaart greep , zynen voet op haaren kop zettede, cn haar verpletterde; het is ter nagedagtenis van deeze gebeurtenis dat men in de tempelen van Vichknou , die deeze invleefching zyn toegewyd , Quichena verbeeldt met het lighaam door de kronkelingen van eene brilflang omwikkeld, die hem in den voet byt, terwyl hy in een ander fchildery dansfende op den kop eener diergelyke flang wordt afgebeeld. Zyne aanhangers hebben deeze twee fchilderyen gewoonlyk in hunne huizen. Quichena gaf zig in het vervolg aan de losbandigheid over , en was een voorbeeld van ongeregeld-  Eerfte Afdeeling. 245 geldheid; hy verdelgde de Reuzen, welke Canjen onder verfchillende gedaanten afzondt, om alle de jonge lieden van zyn Koningryk te vermoorden. Zoo veele overwinningen deeden hem mee achting befchouwen , en maakten hem een groot getal vrienden , die hem in zyne ongeregeldheden navolgden. Toen hy zag dat hy een aanmerklyk gevolg by zig hadt, trok hy tegens Canjen op, verfloeg, en doodde hem. Weinig tyds daarna trouwde hy zeven vrouwen, en hadt ook zestien duizend bywyven. Hy onderfteunde en hielp geduurende zyne regeering Darma-Raja , gelyk ook verfcheiden andere deugdzaame Koningen : De tirannifche Vorften en de Reuzen wierden door hem gedood; eindelyk den vierden werelds ouderdom ziende naderen , en den derden, die reeds door het ongeluk beftempeld was, niet willende overleeven , liet hy zig door een jager dooden. Darma-Raja liet een houtftapel oprigtcn op den oever der zee, om zyn lyk te verbranden, maar toen hy ftierf, hadt hy de zee bevoolen hem wcgtefpoelen, alvorens hy door de vlammen verteerd wierdt, zoo dat hy naauwlyks op den houtftapel gelegd was, of de zee verhief zig en nam hem weg. Paritchitou , opvolger en neef van Darma-Raja zag Vichenou in een droom, die hem met deeze woorden aanfprak : ,, Gaa op den oever der zee, gy zult al„ daar myn lighaam vinden , neem het, en fluit „ het zes maanden lang in een tempel, waarna Q 3 » gy  246 Reize naar de Oojl-Indiën en China. gy het voor elks oogen zigtbaar zult kunnen „ maaken, en het met uwe aanbiddingen veree„ ren." Paritchitoü van een talryk gevolg , en veele Bramaanen verzeld , begaf zig indedaad naar den oever der zee, alwaar hy het lighaam van Quichena vondt. Hy deedt het met veel pragt wegdraagen en floot het in een tempel; maar drie maanden daarna wilde hy, van eene onbefcheiden nieuwsgierigheid gedreven , hetzelve bezigtigen , en vondt het in fteen veranderd : hy maakte 'er terftond eene godheid van, welke hy met zyne aanbiddingen vereerde, Dat zelfde lighaam wordt nog heden ten dage door de Indiaanen van de kust Orixa aangebeden , in een vlek, Chenaguanaden genaamd , dat by ons bekend is onder den naam van Jagrenat: deeze is eene van de plaatfen, die het heiligst gehouden worden. De Indiaanen meenen dat zy niet zalig kunnen worden, als zy niet ten minften eene bedevaart in hun leven derwaarts gedaan hebben, hetgeen alle jaaren eenen oneindigen toeloop volks ten tyde van het feest van de jnwying van den tempel, daarhenen voert. Men vindt deeze zelfde fabel in het boek te onpasfe Ezouvedam getyteld , het welk de Heer d.e Voltaire aan de boekery des Konings gefchonken heeft; maar in hetzelve wordt gezegd dat in plaats van het lighaam van Quichena, God zig vertoonde onder de gedaante van een boomftam, welken de zee op het ftrand wierp, en welkenIndrodoumeno, een  Eerfte Afdeeling. 247 een der eerfte Koningen van de Kust Orixa, weghaalde om 'er het beeld van Vichenou van te maaken, dat voor een kostelyken tempel, welken hy ter zyner eere liet bouwen, beftemd was; dat de werkman, die last hadt hetzelve uittehouwen, beloofd hadt het in eenen nagt aftemaaken, mits niemand hem zoude zien werken, en dat hy anderszints het werk zou laaten fteeken: de Vorst ftemde hierin; maar naardien de werkman onder zyn werk geen gerugt maakte, verbeeldde hy zig dat hy weggegaan was: om dit te weeten ging hy hem door een gat befpieden; de Beeldhouwer, dit gemerkt hebbende , vertrok terftond, en liet het werk onafgemaakt: dit belettede egter den Koning niet dit ruuw gefchetst beeld in den tempel te plaatfen , het aantebidden , en offerhanden te offeren. De Indiaanen rekenen den tegenswoordigen ouderdom van den dood van Quichena ; en ik ben zeer verzeekerd dat een geleerde, welken men afzondt om nafpeuringen te doen omtrent de oudvan dat volk, deszelfs oorfprong zou vinden in de» tempel vn0^fagrenat. QtHCHEftM febynt dezelfde te zyn met Aror.1.0, die de kudden van Admetus bewaart, en de flang Ifcfehiet. De Indiaanen vieren ver• : 1 tenis van deoverwin- :j!g{':':ïffiv- v «::sf|aifP 'mg Calengam behaald, 'rf/'i Atken kan de Fytbifche fpelen, ~=M. Grieken inftelde. Men vindt Q 4 de-  M8 Reize mar de Öoft-Indïên en China. dezelfde overeenkomst tusfchen Canjen en Sa- titrnus. De tiende invleefching moet eerst op het eind van deeze werelds ouderdom gefchieden. Alsdan zal Vichenou op de wereld verfchynen in de gedaante van een paard, met een fabel in de eene, en een fchild in de andere hand. Onder deeze verfchrikkelyke gedaante zal hy de boozen uitroeijen. Dc zon en de maan zullen verduifteren, de aarde zal daveren , de fterren zullen nedervallen. De flang Adisscchen zal zyn vuur braaken, dat ale de werelden zal verbranden , en alle fchepzeien zullen vergaan (ai). Schoon de aanhangers van Vichenou mecner, dat hun God overal is , denken zy egter dat hy zig meer byzonderlyk bevindt in den Vota-don , eh in het midden der melk-zee (b), op de flang Aiis" (a) Byna alle de Volken n der aarde hebben in de vetwagtiiig van een God geleefd. De Romeinen verwanteden een koning door de Sybiïlen voorzegd ; het orakel van Delphoi bewaarde eene oude en geheime voorzegging omtrent de geboorte eens Zoons van Apollo, die de gcregtigheid weder moest doen heerfchen; de Perfiaanen vely wagten Aly op het einde der eeuwen , de Chineezen Phelo, de Japauueezen een Pjü'rum en een Cambadoxi, de Siamers Sammonocodoji , dc Christenen een Engel des doods enz. (b) Dc Indiaanen tellen zeven verfchillende Zeeën, die van zout water, die van boter, die van Taïr of geltremde welk,  Eerfte Afdeeling. 249 fechen (a) , die hem tot een troon dient en op welke hy eenen befpiegelenden flaap ilaapt ; dan noemt men hem Sirancuam-Rancua-Nayacuar. In alle tempelen van Vichenou ziet men altoos de beeldtenis van dien Cod op die flang liggende; maar alzoo het onmogelyk is haar met duizend koppen aftebeelden , geeft men haar niet meer dan vyf. In verfcheiden tempelen verbeeldt men Vichenou met vier armen , in de eene hand een Sangou(b), in de andere een Chacran (c), in de derde een Dandaidon (d) houdende , en met de vierde Abeafton (e) wenkende. Naast hem plaatst men Latchi- melk, die van Calou, drank, uit den palmboom getrokken, de flangenzee, de waterzce, en de melkzee, die zy Tirouparc'adel noemen. 00 Eene flang met duizend koppen , die 't heelal onderfleunt, ook bekend onder den naam van Sexen: enige Schryvers hebben haar Seja genaamd. 00 Een horen van het geflagt der kinkhorens, dien men op de Kust van Coromandel Changue noemt. (O Een wapen in de gedaante van een cirkel, die geduuriglyk vuur uitwerpt, en die, door de kragt der gebeden , welke Vichenou opzegt, terwyl hy dezelve fchiet het vermogen heeft de aarde en de hemelen doortevliegen', en alle zyne vyanden te dooden. (O Stok ofknods, die dunner loopt naar dat eind, dat de God in de hand hout. (O Dit is met de hand een teken van befcherming geeven , als wilde men zeggen: vrees niet. Q 5  450 Reize naar de Oofi-Indi'ên en China. Latchimi, zyne echtgenoote. In andere tempelea verbeeldt men hem op Anoumar («) dienaar van den Koning der Aapen , die hem in zyne invleefching onder den naam van Rama hielp, gezeten; fomtyds zithy op Gueroudin, Indifchen gier, welken zy altyd op de wapenen en {landaarden van Vichenou fchilderen. Het is de Arend van Pondichery by Brisson ; de Europeaanen noemen hem Miote, hy heeft een witten kop en hals, en het overige van het'lighaam is roodachtig. In zekere tempels , gelyk te Tiricatchicondon geeven de Bramaanen deeze vogelen te eeten, en wennen dezelve om op gezette uuren hun aas te koomen haaien; zy roepen hen met het geluid van twee koperen bekkens , welke zy tegens eikanderen flaan. De Indiaanen hebben groote eerbied voor deeze vogelen, op welke zy meenen dat Vichenou rydt, hetgeen , by zyne gefchiedenis onder den naam van Quichena gevoegd , dien God enige gelykheid met den Jupiter der Ouden fchynt te doen hebben (&). Ai- O) Enige Schryvers hebben hem Hamman, Hanuman, en Anemonta genoemd. (£) Hetgeen my het meest verwonderd heeft in de befchouwing van de oudheden van Frankryk , zyn twee basrelieven , aan den ingang van het choor van de Hoofdkerk te Bordeaux geplaatst : de eene verbeeldt den hemelvaart van onzen Heere , en de andere zyne nederdaaling ter helle. In de eerfte vaart Jesüs Christus  Eerfte Afdeeling. 251 Alvorens ik van de gefchiedenis van Vichenou aftrappe, kan ik niet naiaaten gewag te maaken van den (leen van Salagraman. Deeze is niets anders dan een verfteende horen van het geflagt der Ammonshorens : de Indiaanen beweeren dat dezelve Vichenou verbeeldt, omdat zy negen verfcheidenheden van dezelve ontdekt hebben, welke zy op de negen invleefchingen van dien God toepasfen. Men vindt dien in de rivier Cachi, een der armen van den Ganges; hy is zeer zwaar, gewoonlyk zwart, en fomwylen paarsch van kleur. Deszelfs gedaante is of eirond, of rond, enigzints plat, en hy gelykt vry wel naar een toetsfteen; van binnen is hy hol. Van buiten ziet men flegts een klein gat, maar inwendig is hy byna uitgehold, en aan zyne binnenfle wanden, van boven en van onderen, met krullynen voorzien, die in het midden in een punt eindigen ; in verfcheiden raakeo deeze twee punten eikanderen. Enige Indiaanen gelooven dat het een worm is, die deezen fteen dus uitholt om Vichenou daarin eene wooning te bereiden , andere hebben in deeze krullynen de gedaante van zyn Chacrcm gevonden. Dee- tus ten hemel, gezeten op een arend; in de tweede houdt Cerberus hem aan de poorten der helle tegen , en in het verfchiet ziet men Fluto, met zynen drietand gewapend.  i%i Reize naar de Oojl-Indien en China. Deeze fteenen zyn zeer zeldzaam, en de Bramaanen ftellen dezelve op hoogen prys, als zy de weldaadige gedaante verwisfelingen van Vichenou verbeelden. Maar als zy enigzints naar het paarfche trekken , duiden zy zyne veranderingen in leeuw-mensch , in zwyn , en andere diergelyke aan ; en alsdan durft geen aanhanger van dien God zulk eenen in zyn huis hebben; de Saniasfis alleen zyn ftout genoeg zodanige te draagen, en dagelyks plegtigheden ter eere van dezelve te verrigten; men bewaart ook enige in de tempels. Deeze fteen is voor de aanhangers van Vichenou hetgeen de Lingam voor die van Chiven is. De plegtigheden, welke zy daarmede verrigten, zyn ten naasten by dezelfde ; hy die eenen bezit, draagt hem altoos in een fchoon lynwaad gewonden ; wanneer hy zig des morgens gebaad heeft, wascht hy denzelven in een koper vat , en bidt enige gebeden tot hem. De Bramaanen brengen hem , als zy dien gewasfehen hebben, op het altaar en bewierooken hem, terwyl de aanfehouwers hem aanbidden; vervolgens deelen zy een weinig water, dat den fteen heeft aangeraakt, onderhen uit, ten einde zy, dat drinkende, gereinigd mogen worden. §• HL  Eerfte Afdeeling. 253 § III. CHIVEN. Chiven is God de Verdelger (a). De Indiaanen van zyne fecte willen niet toeftaan dat hy eenen mededinger hebbe, en , alzoo zy flegts eenen God erkennen, fchynen hun Brouma en Vichenou toe niet meer dan fchepzelen te zyn, by de grootheid van Chiven. Parvadi (&), welke (v) Hy is ook bekend onder de naamen ven Siven, Siva, TsCHiVEN , Tsiven, Xiven, Sib , Seib , Chib : in enige tempels wordt hy aangebeden onder de naamen van RoUTREN, ROUDREN, RoüDRA , RüDDEN en RüDDIREN, van Mayessouren , van Ischuren, van Issouren, van Eswara, van Esavara , van Mahadeu , en van Sangara. De Ouden waren insgelyks gewoon hunne Godheden verfcheiden naamen te geeven, en hoe meer naamen een God hadt, hoe grooter perfonaadje hy was. Om die reden ze),die thans eene onbekende godheid is. Enige meenen dat deeze Chiven is; zyne Priesters of Pontcharis zeggen daarentegen dat hy eene gedaanteverwisfeling O) 1 Reg. XII. vs. 28. Jeroboam was, om den dood te ontgaan , waarmede de Koning Salomo hem dreigde, naer Egypte gevloden , cn hadt zig aldaar tot den dood van dien Vorst opgehouden. 1 Reg, XI. vs. 40, en XII: i. Vertaaler. (J) Men noemt hem ook Cakier-Coil ; Canier betekent maagd, en Cc/7, tempel.  lyo Reize naar de Oojl-Indiën en China. ling van Sousgramanier is ; doch dit Jeeru.uk is niet algemeen aangenoomen, en de Bramaanen Hemmen het niet toe ; zyne tempels , die zeer klein zyn , ftaan in de velden. Men bouwt gewoonlyk by de deur drie colosfus-beelden van gebakken fteen, die zittende Boudous verbeelden, welke men voor de wagters van den tempel houdt; van binnen vindt men, behalven den Lingam, die het voornaamfte beeld is, die van de zoonen van Chiven ; en van twaalf jonge maagden. Enige Suttiren verrigten in dezelve de dagelykfche plegtigheden, maar nooit Bramaanen, omdat zy dien dienst verfoeien. TWEEDE AFDEELING. Van de Halve-Goden. Behalven deeze Goden hebben de Indiaanen nog Halve-Goden of Deverkels (a), die den Sorgon (b) be- woo- (rt) Deverkels is het Meervoud van Devin , dat God betekent; enige Schryvers hebben dezelve Déwétas genaamd. (b~) De Sorgon is het paradys van Devendren. Het is boven de aarde gelegen; het is het verblyf van hun, die geene verdienden genoeg hebben om naar den Caïlasfon of het paradys van Chiven te gaan. Zy, die daar henen gaan, blyven'er niet eeuwiglyk; na enigen tyd allerlei vermaaken ft ' **  Tweede Afdeeling. tiyi woonen; de meest bekende zyn Devendren (a), Aguini: (b), Yamen (O, Niroudi (d), Varou- ' genoten te hebben , koomen zy op de wereld een nieuw leven aanvangen. Enige Schryvers hebben denzelven Chuarguam , Xoarcam , Amarabédi en Devélogon genaamd. O) Devendren is Koning der Halve-Goden. Hy regeert den Sorgon, en onderfteunt het Oostlyk gedeelte van het Heelal. Men verbeeldt hem, vol oogen, met vier armen, een haak, en een Coulichon in de hand, en zittende op een witten olyphant. Devendren hadt tegens de reuzen , die den Goden vyandig waren , veele oorlogen te voeren , die in de heilige boeken befchreven liaan. Dan overwinnaar dan overwonnen, is hy verfcheiden maaien uit den Sorgon gejaagd geworden. Het is alleen door de befchefming van Chiven, Vichenou, en Brouma, dat het hem eindelyk gelukt is de Reuzen te verdelgen, en vreedzaam bezitter van den Sorgon te blyven. O) Aguini, God des vuurs, is de tweede der befchermGoden van de agt hoeken der wereld. Hy onderftut het Zuid-Oostlyk gedeelte van het Heelal. Men beeldt hem af met vier armen, in twee derzelve een krits houdende, het hoofd met vlammen omgeeven, en zittende op een Ram. CO Yamen, God des doods, Koning der helle, is de derde. Hy beftiert het Ztiidelyk gedeelte van het Heelal. Men vertoont hem in eene verfchtikkelyke gedaante, met een ftok in de hand, en zittende op een buffel. (O Niroudi, Koning der duivelen en booze geesten, is de vierde. Hy heeft het opzigt over het Zuid-Westlyk gedeelte van het Heelal. Men beeldt hem af als gedraagen wor-  272. Reize naar de Ooft-Indien en China. kin (a), Vayou (h), Cohberen (c) , en Isanien (<0,j deeze wezens, agt in getal, zynde befchenners der agt hoeken van de wereld : men heeft hun geene tempels geftigt, men plaatst flegts hunne beelden in die van Chiven: men roept hen aan om de voortteeling tc bevorderen. CHOllVIEN , SANDRIN , Augüaragden, BoüDA , Earassouadi, Choücrin, en Sani (e) zyn zeven Hal- wordende op de fchouderen van een Reus, en een fabel in de hand houdende. (V) Varounin, God der Zee, is devyfde. Hy regeert het Westlyk gedeelte. Men verbeeldt hem gezeten op een krokodil, met eet) zweep in de hand. (Z>) Vayon, God van den wind, is de zesde. Hy befliat het Noord-Westlyk gedeelte. Men beeldt hem af zittende op eene Gazelle, en met een fabel in de hand. (f) Couderen , God der rykdommen is de zevende. Hy heeft het bewind over het Noordlyk gedeelte. Men vertoont hem zittende op. een witpaard, met pluimen opgefierd. '(/) Isakicn is de agtfte. Hy befchermt het Noord-Oostlyk gedeelte. Hv^ heeft het regt verkregen om onder de gedaante van Chiven te mogen verfchynen. Men verbeeldt hem, even als deezen, wit van kleur, op een os gezeten , met vier armen, een hert en een Tpudi in de hand houdende , welke aan Chiven zyn toegeëigend. (f) Chouvien is de Zon, aan welke de Zondag is toegewyd; Sandrin de Maan, die het opziet heeft over den Maandag ; Anguaraguen Mars , die den Pingsdag be- Ichermrj  Tweede Afdenling". 273' Halve-Goden of zeven Planeeten , aan ieder van svelke men eenen dag van de week heeft toegewyd. Eehalven deeze voornaame Halve-Goden erkennen de Indiaanen drie en dertig Courous (a) van Deverkels, die zuivere geesten zyn , alle zoonen van Cassiber en Adidi, die in den Sorgon hun verblyf houden: zy verdeelen hen in ftammen. De eerfte ftam bevat de Vasfoukgls, welke men Achte- fchermt; de Woensdag is Bouda of Boudin toegewyd, die Mercurius is; Barassouadi of Peressouadi is Jupiter; hy is de Gourou der Deverkels en heeft den Donderdag in zyne befcherming ; enige fchryvers hebben hem Brashapeti en Brahaspadi genoemd; Choucrin is Venus; zy is de Gourou der Achoürers cn heerscht over den Vrydag • men heeft haar in enige boeken Velly, Squcrabavagam , Soucrassari, en Soura genaamd; Sani is de God, die de menfehen in hun leven ftraft; hy nadert hen niet dan om hun kwaad te doen. De Zaturdag is hem toegewyd. De Indiaanen vreezen hem zeer en bidden hem aan. Zy beelden hem afblaauw van kleur, met vier armen, gezeten op eene raaf, en van twee (langen omringd, die een cirkel om hem vormen. De Indiaanen , de planeeten tot Halve-Goden maakende zyn niet verre verwyderd van het gevoelen van Zeno ' Plato , Puilo en andere , die willen dat de Zon de Maan, en Sterren dieren zyn, met kennis en gevoel begaafd. O) Een Gourou is honderd Laos, en een Lae is hou, derd duizend. L Dee'l. o ...... Cj  '17'4 Reize %aar ^ Oojï-Indi'ên en China. Achte- Vasfoiikels (a) noemt, omdat zy agt in getal zyn: De tweede de Maroutoukels, die flegts twee in getal zyn : De derde de Guinercrs, Goden der fpeeltuigen: De vierde de Guimboumtders, Goden van de zangkonst : De vyfde de Chidders : De zesde de Vitiaders: De, zevende de Guérouders, die gevleugeld zyn , en welker neuzen naar den fnave! van'een arend gelyken; het is een Guêrouder , waarop Vichenou gezeten is : De agtfte de Grandouvcrs, die vermaard zyn wegens hunne fchoonheid; zy hebben ook vleugelen , en zweeven in de lugt met hunne vrouwen : De negende is die der Pidourdévadégah, dat is te zeggen, befchermers der dooden ; deeze laatfle ftam is de eenigfte , tot welke de Indiaanen bidden : zy bewyzen de anderen geencn eerdienst. Ook bidden zy Mariatale, Godin der Kinderpokken aan (&). De Indiaanen hebben nog daarenboven de Calu of Poudaris ; deeze zyn de befcherm - Goden der lieden: elke ftad heeft de haare; zy bidden deeze befcherm - Goden aan , en bouwen hun tempels buiten de vlekken ; deeze fcheppen gewoon]yk genoegen in bloedige offerhanden ; ja daar zyn O) Achte betekent -agt; Fasfoukeh is de naam der ftam. (*) Zie IH. Bock, V. Hoofdfr. van de feesten der In*, diaanen.  Tweede Afdeeling. 275 zyn plaatfen, alwaar hunne dienst menschlyke flagtoffers vordert. Zy zyn niet onfterfelyk, en zyn genaamd naar het vlek , of naar de gedaanten onder welke zy vertoond worden; men fchildert hen gewoonlyk af met eene reusachtige geftalte , met verfcheiden armen , en het hoofd met vlammen omgeeven; men plaatst ook enige wilde dieren aan hunne voeten. Schoon zy de grootfte eerbied hebben voor de naamen der boetdoeneren, welke zy in de heilige boeken vinden , bidden zy hen egter niet aan. Wat de heiligen belangt , die door hunne deugden het paradys verdiend hebben , en welker menigte ontelbaar is , zy plaatfen de affchilderingen van enige in de tempels , en wenden hunne gebeden tot hen , na dat zy God gebeden hebben. De Indiaanen hebben ook eene verdeeling gemaakt van de Reuzen O) of kwaade geesten. De eerfte ftam vervat de Achourers, van welke enige de wereld geregeerd hebben, eene gunst, welke zy door hunne boetdoeningen verkregen hebben. De O) Enige Schryvers hebben hen onverfchillig Rmjasjas genaamd, een naam, welke dien van Rachader nnbykoomt, en die alsdan flegts op die van de tweede ftam zou toepasfelyk zyn, S %  276 Reize naar de Oojl-Indien en China'. De tweede de Rachaders, die de wereld verfcheiden reizen onder de beheerfching van enige hunner Koningen gebragt hebben; maar deeze laatfle , een misbruik maakende van de magt, welke hun de groote Goden gegeeven hadden, wierden 'er voor geftraft door Chiven en Vichenou. De derde is die der Houders of Boudons; deeze zyn de dienaars en wagten van Chiven. De vierde is die der Caléguêjers; dit geflagt van Reuzen is het verfchrikkelykfte en magtigfte : zy bewoonen den Padalon. De vyfde bevat de Guinguéfers, die met eene ongemeene kragt begaafd zyn ; zy dienen de Achourers in hoedanigheid, van krygsknegten : zy bewoonen insgelyks den Padalon. Verfcheiden deezer booze geesten, om hunne misdaaden veroordeeld zynde om na hunnen dood door de wereld te dwaalen , kunnen niet uit dezelve koomen dan door de gebeden , welke de Indiaanen tot de Goden doen, optezamelen ; zoo dat zy degeene die bidden naderen, en hun tragten aftetrekken, om hun enige plegtigheden, welke hun door de wet worden voorgefchreven, te doen overflaan : het is alleen door dat middel en niet door hun zeiven, dat z,y zig by God verdienftelyk kunnen maaken. Als zy de vereischte hoeveelheid gebeden opgezameld hebben , flaat hy hun toe van natuur te veranderen ; alsdan worden zy van dwaalende en rampzalige geesten tot  Tweede Afdeeling. ±7? Zielen, gaan in het lighaam van een mensch over, en genieten , door deeze verandering , de gelukzaligheid, welke deezen laatften beloofd is. Het is om deeze verrasfching te vermyden dat de Indiaanen, als zy den eerdienst beginnen, een gebed opzeggen , en driemaalen water over hunne flinker fchouder werpen , de eenigfte plaats langs welke die geesten hen kunnen aandoen. Zy erkennen ook Geesten, van welke egter geen hunner heilige boeken melding maakt. Zy fchryven hun de eigenfchappen toe, welke wy den dwaalgeesten toekennen; men noemt hen Meuni of Catéri; men duidt hen ook aan onder den algemeenen naam van Fichache. Zy hebben geen lighaam; maarneemen de gedaante aan, welke zy willen : het is vooral des nagts dat zy rondzwerven om de menfehen kwaad te doen : zy tragten de reizigers te doen verdwaalen en in afgronden, putten of rivieren te ftorten, door zig in lichten, huizen, menfehen, of dieren te veranderen , en hun het gevaar daar zy hen in voeren , te verbergen. Het is om hen zig gunftig te maaken dat de Indiaanen zeer groote ftandbeelden ter hunner eer opregten , welke zy gaan aanbidden. Ziet daar flegts eene flaauwe fchets van de Indiaanfche fabelkunde; ik heb my bepaald tot hetgeen men noodzaaklyk weeten moest om dit werk S 3 te  Reize naar de Ooft-Indiën en Chinal te verftaan; maar ik ben voorneemens, in het vervolg eene vollediger Verhandeling over dat onderwerp te geeven, volgens de vertaalingen van den Candon, den Bagavadam, en enige andere oorfproogJyke boeken, welke ik ben magtig geworden. EINDE VAN HET Tweede Boek en van het eerfte Deel',  NB. De Tafel van de medeklinkers en klinkers, waar van op bladz. 187 en 188 gewag gemaakt wordt, zal by het ade Deel worden uitgegeeven.