R E I Z E NAAR DE OOST-INDIEN E N CHINA. TWEEDE DEEL.   R E I Z E NAAR DE OOST-INDIEN E N C H I N A. I*N DE JAAREN 1774^ 1781. OP LAST DES KONINGS VAN FRANKRYK GEDAAN DOOR DEN HEER SONNERAT, Commisfaris der Zee-zaaken , gepenjioneerd Natuurkundigen van den Koning , Korrespondent van zyner Majefteits Natuurkundig Kabinet, en van de Koninglyke Akademie der Weetenfchappen te Parys, Lid van die te Lyons enz. UIT HET FRANSCH VERTAALD DOOR J. D. PASTEUR. TWEEDE DEEL. TE L E Y D E N, By A. en J. H O N K O O P MDCCLXXXVI. ^   INHOUD van het TWEEDE DEEL. DERDE BOEK. Van den Godsdienst dek Indiaanen. Eerste Hoofdstuk. Vin de leerftukken van den Indiaanfchen Godsdienst. , . f B]adz> x Tweede Hoofdstuk. Van den eerdienst der Indiaanen. . 22 Derde Hoofdstuk. Van de heilige boeken der Indiaanen. , 2j Vierde Hoofdstuk. Van de Tempelen. • . . 36 Vyfde Hoofdstuk. Van de Feesten der Indiërs. . . *3 Zes-  VI I N H Ó Ü D. Zesde Hoofdstuk. Over de byzondere Feesten der Indiërs. Bladz. 79 Zevende Hoofdstuk. Vin de Indifche Monnikken. . , AgtstE' Hoofdstuk. Van de beoefening van deugd, van de Ziels■verhuizing , het Paradys, en de Hel. . . » 99 Negende Hoofdstuk. Van den Ganges. . . Tll Tiende Hoofdstuk. Stekel der Indiaanen omtrent de fchepping der wereld. . . f jjg Elfde Hoofdstuk. Htelzel der Indiaanen omtrent de duuring der wereld en derzelver verfchillends Dliderdommen. . . , Twaalf-  I N H O ü D» vil Twaalfde Hoofdstuk. yer deeling van de eeuwen, jaaren, maanden en dagen. . . Bladz. ijq Dertiende Hoofdstuk. Van de gelukkige en ongelukkige dagen. 156 V e er tiende hoofdstuk. Geloofs-artykelen der Bratnaanen. . 169 VIERDE BOEK. Aanmerkingen over China, het Koningryk pegu , de eilanden madagaskar , isle de France en Bourbon, de Kaap de Goede Hoop, Ceylon, de Maldivische eilanden en malacca. Eerste Hoofdstuk. Van China. , , . 175 Twee-  vm INHOUD, Tweede Hoofdstuk. Van Pesu. Derde Hoofdstuk. Van het eiland Madagaskar. . ^ REIZE  reize NAAR DE OOST-INDIEN en CHINA. derde boek. VAN DEN GODSDIENST DER INDIAANEN. EERSTE HOOFDSTUK. Van de Leer (lukken van den Indiaanfchen Godsdienst. e overeenkomst van de Ieerftukken der Indiërs met die van alle volkeren van Afia, met die der Chaldeeërs , der Egyptenaaren , der Pheniciers , der Grieken, en der Romeinen is een genoegzaam bewys, dat alle die godsdienften , in fchyn verfchillende „ eenen zelfden oorfprong gehad hebben. Indien men de Indifche gedenk-tekenen en overleveringen gelooven mag, is Indie de wieg alIer godsdienften, en zyn de Brachmaanen derzei ver II. Deel ' A uit-  2 Reize naar de Ooft.Indien en China. uitvinders geweest. In het eerst bragten zy die in deeze gelukkige gewesten in zwang, alwaar zy de wetgeevers en priesters waren ; maar weldra verbreidde zig, de roem hunner wysheid over de geheele Wereld, en de Wysgeeren van alle volkeren wilden hunne leerlingen wezen: alles aan de begeerte naar kundigheden opofferende , begaven zy zig in menigte onder de Indiaanen, en toen zy zig de beginzelen en de zedekunde der Brachmaanen eigen gemaakt hadden, bragten zy die naar hun vaderland, alwaar zy dezelve invoerden en voortplanteden (a). Zoeken wy naar geenen anderen oorfprong van het fchrander uitgedagt leerftuk der zielsverhuizing, dat Pythagoras in Italië bragt: Vichenou hadt het in Indie ingevoerd, en Pythagoras nam het O) De gefchiedenisfen zeggen ons dat de Egyptenaari mee de Indiaanen handel dreeven; dat de Grieken en Romeinen hunne vcrdigtzelen en hunne vpornaamfte godsdienflige gebruiken van de Ègyptenaaren ontleend, en dat de Jooden zelve een gedeelte hunner leerflukken van dat oud volk ontvangen hadden. Men zie de verhandeling van den Heer Schmit over eene Egyptifche volkplanting, die zig in Indie heeft nedergezet, welke door de Akademie der Opfchriften en fraaie letteren is bekroond geworden ; gelyk ook de Historie van den Koophandel en Scheepvaart der Ègyptenaaren door den lieer Ameilhon, en de Wysgeerj. ge Nafpeuringen over de Ègyptenaaren en Chineezen vaa den lieer de Paw.  Ëerjle Hoofdftuh 3 het aan in eene reis, welke hy derwaarts deedt, De Ègyptenaaren, de Grieken, en verfcheiden andere Volkeren, zelfs de Jooden in het begin der Kerk, maakten het tot den groudflag van hunnen godsdienst (a1). De zielsverhuizing is een groadftuk van den godsdienst der Indiaanen, dat niet van hun naar an (a~) Het is waarfchynlyk dat dat leerftuk van de grootHe aloudheid is. Als men de natuur flegts enigzints gade flaat, ziet men indedaad dat niets vernietigd wordt, maar dat alles van gedaante verandert, hetgeen ons natuurlyk opleidt om te gelooven, dat dezelfde deelen , waaruit een mensch is zaamengefteld, na eene oneindige menigte verfchillende gedaanten ondergaan te hebben , zig eindelyk weder zullen vereenigd vinden gelyk zy te vooren waren. Naardien de Natuurkunde zeekerlyk de eerlfe weeten fchap was, welke men beoefende, waren de geduuïige hervormingen der wezens een treffend verfchynzel, dat de menfchen tot het denkbeeld van de zielsverhuizing heeft opgeleid. Een oud fchryver befchouwt dat flelzel als eene gedienftige leugen , die den natuurlyken affclirik van den mensch, voor den dood verzagt door de troostclyke g"cdagte , dat hy niet ophoudt te leeven dan om een nieuw leven aantevangen, en dat zyne ziel alleen van woonplaats verandert. Pythagoras zeide dat het hem geheugde, dat hy vier verfchillende lighaamen bewoond hjd, en hy is het, op weiken Virgilius in de volgende regels het oog heeft: Ipfe ego, nam memini, Trojani tcmpore bdli Pentkoïdes Luphorbus eram. A 2  4 Reize naar de ÖoJUndïên en China. andere volkeren heef: kunnen overgaan , zonder dat het grootst gedeelte van dien godsdienst hetzelve verzelde, zoo dat Europa, Afia en Afrika hunne oorfproögjyke leerftukken ongetwyfeld den ouden brachmaanen verfchuldigd zyn. Enige beroemde fchryvers hebben gewild dat de Bramamen de afkomelingen zyn der Brachnaa. nen (a): deeze dwaaling is waarfchynlyk door de gelykheid der naamen voortgebragtj doch als men ; de 00 Alle de oude, en veele hedendaagfche Historiefchryvers hebben hen zelfs Brachmaanen genoemd ; fomtaige geeven hun den naam van Bramefui; andere noemen hen Bramtoi of Braminnen: Jan de BaIros, een Portu-eesch Hmoriefchryver noemt hem Bramaarim (*); JAN DE ToüIST zegt in zyne Befchryving van het Koningryk Guzardtte dat men hen Br amant noemt: veele zyn in eene nog grootere dwaaling gevallen: zy hebben de Bramaanen afkomftig gemaakt van Abraham door de kinderen, welke hy by CeïHdra, zyn bywyf verwekte; want, zeggen zy dee ze, volgens de Schrift, uil h« vaderlyk huis gejaagdWnde en Oostwaards trekkende, hebben zig in Indie kunnen nederzetten, en in die door de hitte der Zon verzengde landen een nieuw volk kunnen voortbrengen. St. EpiphAnius vooral is van dat gevoelen, en zegt in zyn C*) Dus worden zy ook genaamd door den Heer F. Hooïma* in de rerbandelmgen van bet Bataviaatch Gencotfcbap , II D en dee zen naam heb ik behouden, alzon de uitgang van dat woord meer met den aart onzer taal overeenkomt dan die van het woord Brmm of Bramen; de fchryver noemt hen Bram.,. Vertaall  Eerjle Hoofdftük. S de heilige boeken der Indiaanen raadpleegt, zal men zien dat de Bramaanen zig niet eer in Indie verfpreidden dan toen Vichenoo onder den naam van Rama in dat land zyne leer kwam prediken : dus moet men de Lamas, de Bonzes van Foè', die van Stam, van Tonquin, van Cochinchina, de Talapoins van Pegu en Ava, de priesters van Ceylon, die van Egypte en van Griekenland als de opvolgers der aloude Bramaanen of hunne leerlingen befchouwen ; en ik ben van gedagten dat de Saniasfis, eene foort van Indiaanfche (Jeestlyken, slleen de waare af koomelingen der Brachmaanen zyn. Geen volk is meer aan zynen godsdienst verkleefd dan de Indiaanen; deeze heeft by hen geene verandering ondergaan zeder-t vyf duizend jaaren , dat is zedert de inftelling van de fe&e van Vichenou, die veele duizenden van jaaren laater gefchied is dan de inftelling van die van Chiven : zy zyn niet minder aan hunne gewoonten verknogt, die hun zoo veele bewonderingswaardige beginzelen van de natuurwet fchynen , volgens welke de oudften van alle (lammen de verfchillen beflegten , die tusfchen derzelver leden ontftaan. Men kan zig geen denkbeeld maaken van hunne afkeerigheid van zyn werk tegens de Ketterden, dat de kinderen van Abraham, by Cetura verwekt, gebannen, en als door hunnen vader verbaten zynde geworden , naar het land Mogodia, eene flreek van gelukkig Arabie geweken waren, en dat zy van daar tot in Indie hebben kunnen koomen. A 3  6 Reize naar ie Ooft-Indiën en China. van de gewoonten van andere volkeren; fchoon zy in de binnelanden door de Mogollers onderdrukt worden, kiezen zy een tyrannig juk voor de gerustheid, welke zy in de Europeefche komptoiren genieten; niets kan ben aan derzelver gebruiken gewennen, en hunne baat groeit nog aan door hunne verkeering onder de Europëaanen : 'er zyn flcgts fommige kooplieden, die, meer uit belang dan genegenheid , wat minder afkeer voor de vreemdelingen betoonen; maar de Bramaanen, de Boetdoeners, en veele andere hebben een onoverwinnelyk afgryzen voor alles wat naar de zeden van Europa gelykt; dies geloof ik niet dat men hen ooit van godsdienst zal kunnen doen veranderen. Het zal, op het voorbeeld der Mogollers mogelvk zyn hun land te verwoesten, alle bedenkiyke wreedheden jegens hen te oefenen, en hen onder het juk der flaverny te doen bulken; maar men zal hen niec dwingen de Goden, welke zy vereeren , te verloochenen. Indien men fomtyds al enige tot den Christlyken godsdienst bekeerd heeft, waren het flegts ellendigen uit de heffe des volks, by welke het gevoel der armoede alle andere aandoeningen overwon, en welken alle godsdiensten onverfchilHg waren. Zy waren daarenboven nooit ingewyd, en behielden akyd de gebruiken hunner vooroude, ren, Heeft alle de welfpreekendheid der Zendelingen een eenigen Breimaan tot bekeering kunnen brengen ? Zou deeze laatfte den Christelyken godsdienst aanneemen om een Pareier gelyk te wor-  Eerfte Hoofd/luk. 7 worden, hy die zig meerder rekent dan de Koningen , en zig befchouwt als een gedeelte van het Opperwezen uitmaakende? Heeft Mahomet zyne nieuwe leer tot in Indie verbreid, het was flegts onder de Tartaaren en Perfen ; het is waar dat de Mogollers, die dezelve aangenoomen hadden, zig in Indostan ter neder zetteden, na dat land veroverd te hebben; maar de Heidenen wierden hunne flaaven zonder hunnen godsdienst te omhelzen. Als men de oude leerftukken der Brachmaanen met de belagchelyke fabelen, en bygeloovige plegtigheden, die de hedcndaagfche Indiaanen zoo verachtelyk maaken, vergelykt, zou men byna gelooven dat zy van hunne voorouderen ontaart zyn, die flegts eenen volmaakten en onveranderlyken God erkenden; maar men begrypt dat dit afgetrokken denkbeeld van de Godheid, niet lang ftand kon houden by een flaauwhartig volk. Men moest de zinnelyke beelden te baat neemen. De Priesters vonden fabelen en zinnebeelden uit5 welke zy het volk in de plaatfe van de eenvoudige waarheden voorhielden; deeze wierden welhaast door de onkunde, en de zugt tot het wonderbaare geheiligd, en zullen ongetwyfeld nog lang ftand houden, om dat het zeer zeldzaam is iemand by hen te vinden, die zig door zyne fchranderheid boven het gemeen onderfcheidt; door de hitte der lugtftreek ontzenuwd, door de flaverny vernederd, bepaalt zig hun geheel aanwezen tot een zorgloos leven ; zelf de moeite niet willende neemen van zelve te A 4 den-  8 Reize naar de Ooft. Indien en China. denken, laaten zy de keus van hunne denkbeelden en daaden den Bramaanen over. Van alle de werken over de Indiaanfche fabelende ,s dat van den Heer Dow ongetwyfeld het beste en nog geeft hy flegts een oppervlakkig denkbeeld van den godsdienst van Bengaie ; men *!« egter dat deszelfs beginzelen op enige verfchilIer, na, die door de feiten, en vooral door de taal veroorzaakt worden, dezelfde zyn als by deTamoulers. Lieden , die de Rengaalfche taal magtig waren hebben den Heer Dow naamen opgegeeven, welke hy volgens de Kngelfcbe uitfpraak opgefehreven heeft , terwyl het Tamoulers zyn geweest die mydiein hunne landtaal opgegeeven hebben:' h,er uk moet zoo groot een verfchil ontftaan dat men dezelve niet meer herkent; maar de naamen zouden van geen belang zyn als de denkbeelden omtrent de fchepping der wereld , en den oorfprong der Goden dezelfde waren. De oude volkeren van Indie eerden de Zon en de Maan (a): deeze eerdienst is zelfs nog heden m , ge- 00 Alle volkeren hebben de Zon aangebeden: de Jooden en Israeliteh betoonden haar hunnen eerbied; de fefte der E^enen, by de Hebree», groetede dagelyks de opgaande A>n, en nep haar des morgens aan om haar te bidden zig te vertoonen. God verboodt uitdrukkelyk deezen afgodendienst en geboodt dat men hen, welke men fchuldig zoude vinden aan de aanbidding van de Zon of van de Maan, zoude fteenigen. Deuter. XVII: 3. ïn het Boek der RiS-'  Eerjle Hoofd/luk. 9 gebruik by enige Indiaanen, die fteeds verre van andere menfchen op de bergen en in de bosfchen gewoond hebben; deeze wierden vervolgens aanbidders van hec vuur , hetzy zy dat element befchouwden als een gedeelte van de Zon, en van het wezen, dat alles levendig maakt, hetzy zy in deszelfs uitblusfching het zinnebeeld van het leven en van het derven in de natuur vonden. Deeze laatfte gedagten fchynen nog bevestigd te worden door den eerdienst, welken zy aan Agoini , God des vuurs, bewyzen; zy bidden deezen aan om dat het vuur het beeld van Chiven, God den Verdelger, is; zy onderhouden ook op den berg van Tirounamaley een vuur, voor hetwelk zy eenen grooten eerbied hebben (a). De Rigteren II Hoofdlt. wordt deeze argodery als de voornaamfte oorzaak van den ondergang van het Joodfche Ryk opgegeeven, dat door yyanden, welke God aanvoerde om zyne wraak te dienen, wierd omgekeerd. Pi.utarchus zogt deezen eerdienst by de Grieken uitteroeyen. Dy zegt in zyn boek over Ifis' en Oftris dat men de elementen , de Zon, noch de Maan niet moet aanbidden, omdat zy flegts fpiegels zyn, waarin men enige trekken van de eindelooze wysheid van den Schepper kan vinden, die dezelve zoo fchoon en zoo fchitterende gemaakt beeft. De Bramaanen wenden alle morgen hunne gebeden nog tot haar, terwyl zy de Sandivane verrigten , en men heeft in de laatfte eeuwen een geheel uitgeftrekt vast land gezien , dae geene andere godheid eerde. (O-Alle volkeren hebben heilig vuur gehad: de AeheA 5 ni-  io Reize naar de Ooft-Indien en China. De Brachmaanen^ welker voornaamst leerftuk de eenheid van God was , wierden hunne priefters. Deeze Wysgeeren leidden zig, even als de Bramaanen, toe om ineenefoort van almanak deregen en den wind aantekondigen. Hunne belangloosheid, hunne maatige en afgezonderde levenswys, gelyk ook hunne gtrtrengc zedekunde en de harde boetdoeningen , welke zy zig zeiven opleidden , deeden hen voor wyzen houden, en hunne leer verbreidde zig door geheel Indie; maar welhaast roeiden de Bramaanen deeze feeïeuit, en veranderden het voorwerp van den eerdienst; zy deeden dien bewyzen aan de drie voomaamfte eigenfehappen, nienfers hadden een altoos brandend vuur, dat door weduwen onderhouden wierdt, en by de Romeinen wierdt het door maagden bewaard. In Leviticus wordt deia Jooden gelast een heilig vuur te hebben, dat altoos moest branden. De Grieken hadden zulk een vuur in den tempel van Apollo; de Parfis of Cuebres, af koomelingen van de oude Perfen, die in Guzarate gewoond hebben, hebben van hun een heilig vuur behouden , dat zy nog aanbidden , om dat zy het aanzien als het beeld van God. De Chaldeeërs baden het ook aan, gelyk ook de volkereu van Amerika. Als het uitgebluscht wierdt, was zulks een voorteken van alle rampen voor den Staat. Om kort te gaan, alle volkeren hebben dat element befehouwd als de oorzaak van het leven, de verdelging, en hervoortbrenging der wereld. De lampen in onze tempels zyn nog een overfchot Vau de oude aanbidding van het vuur.  Eerfie Hoofdftuh tl pen van God, die van te fcheppen, te onderhouden, en te verdelgen. In vervolg van tyd wierden deeze drie bovennatuurlyke wezens rot perfoonen gemaakt, en maakten drie verfchillende Goden uit, die met de naamen van Brouma , Vichenou, en Chiven benoemd worden. Deeze verdeeling deedt drie feften ontdaan , die door hunne Priefteren aangezet, tegens eikanderen opftonden, en eenen wreeden Oorlog voerden, in welken die van Brouma geheel wierdt uitgeroeid. Alle de invleefchingen hunner Goden zyn gedenktekenen van de gefchillen of oorlogen, welke die verfchillende fecten tegens eikanderen voerden. Zy gaven in hunne overleveringenden naam van Rachaders of Reuzen aan hun, die van eene, met de hunne ftrydige, fefte waren , en dien van Deverkels aan die, welke met hun eenen aanhang volgden. De aanhangers van Vichenou, om niet hetzelfde lot als die van Brouma te ondergaan, erkenden de Chivenislen voor de magtigfte, volgden enige leerftukken van hun geloof, en fielden Chiven aan Vichenou gelyk. De Chivenislen , overwinnaars zynde, wilden noch Vichenou, noch Brouma erkennen ; doch weldra noodzaakten hen de oorlogen, welke zy te voeren hadden tegens roovers, die van het eind der aarde kwamen om hun land afteftroopen; hunne godsdienftige gefchillen optefchorten, zonder die daarom te beflegten ; de twee feften, die nog in aanwezen zyn, hebben zoo veel verachting voor eikanderen, dat een navolger van  12 Reize naar de Ooft-Mïên en China. van Chiven, die den naam van Vichenou hoort uitfpreeken, zig aanftonds in het bad gaat reinigen. Deeze feéten zyn ondertusfchen thans de eenigfte, die de Indiaanen verdeden ; zy hebben dezelfde gebruiken en feesten, en verfchillen alleen door de dagelykfche plegtigheden, gebeden, en uitwendige tekenen , welke zy op hun üghaam zetten: zy koomen overeen omtrent het grondftuk van de eenheid van God. Alle erkennen God als een eeuwig, ongefchapen, almagtig, onlydelyk, regtveerdig, en barmhertig wezen. Als Schepper van het heelal is hy alomtegenwoordig, en ziet alle dingen; niets ontflipt zyne Godlyke voorweetendheid; na den dood deelt hy met eene gelyke regeveerdigheid belooningen en ftraffen uit. Hy heeft dikwerf zigtbaare gedaanten aangenoomen om barmhartigheid en wraak te oefenen, en het gebeurt nog dagelyks dat hy zig , door een deugdzaam hart daarom gebeden zynde, op aarde openbaart. Op het eind van den vierden werelds-ouderdom, op den tyd door zyn eeuwig raadsbefloit bepaald, zal hy de wereld verdelgen , gelyk hy die* in de drie voorige ouderdommen verdelgd heeft. Om de zwakheid onzer zintuigen te gemoet te koomen, heeft hy toegeftaan dat men hem onder verfchillende gedaanten en afbeeldingen zoude aanbidden. Deeze gedaanten en afbeeldingen worden God zelv, als zy hem met alle de voorgefchreven plegtigheden worden toegeheiligd. Zy erkennen ook mindere godheden, welken het Opperwe. zen  Eerfte Hoofdftuk. zen een gedeelte van zyne almagt gefchonken heeft; als dienaars zyner wil heeft ieder van haar haare omkreits , en vervult eenen byzonderen dienst, welke haar is toevertrouwd. Hy wil dat men haar godlyke eer bewyze , maar op eene andere wys als men hem zeiven eert. Deeze godheden van den tweeden rang, die door de geheele natunr verfpreid zyn, hebben het opzigt over alles wat zy bevat; de hemel, de fterren , de lugtgewesten , de aarde, de hel, de bergen, de bosfchen, de rivieren, alles, eindelyk, heeft zynen befchermgod; de fteden en burgten hebben de hunne, welke men Calli (a) noemt, en ondanks het overgroot getal van deeze, is de wereld nog vol geesten, van welke fommige goed, andere boos zyn. Wat de leer der Indiaanen omtrent de ziel aangaat , zy zyn het niet eens over derzelver oorfprong: fommige willen dat zy van alle eeuwigheid is, andere dat zy tegelyk met de wereld gefchapen, en eene uitvloeying van de Godheid is (fc) ; maar alle (tf) Die was ook het gevoelen van de Grieken en Romeinen, en by ons hebben de provinciën en [leden haare befchermheiligen. (£) Plato zegt ook: Anima noflrz priusqunm nascaviur: „ Onze zielen beftaan reeds alvorens wy geboren „ worden." St. Augustinus fchynt dit gevoelen toegedaan geweest te zyn. Origenes en de Priscilliamften hebben gedagc dat zy voor de lighaamen gefchapen waren. Plato en de Stoïfche Wysgeeren zeiden dat de zielen niet  14 Reize naar de Ooft-Indiën en China. alle denken zy dat zy fterflyk is en met de wereld moet omkoomen (a). Alles wat ademt heeft eene ziel, die haare vermogens niet ontwikkelt dan naar evenredigheid van de voortreffelykheid der zintuigen van de lighaamen, welke zy bewoont; alle zyn beftemd om de Zaligheid by God te genieten ; maar om dit grootfte goed te verkrygen , moeten zy vry zyn van de minfte onreinheid, en het is niet dan door beproevingen en de geftrengfte boetdoeningen dat zy gereinigd kunnen worden. By den dood van elk wezen wordt zyne ziel voor den rigterftoel vau den grooten God gebragt; hy oordeelt haar, beloont haar, of ftraft haar in de hel naar het getal en de grootheid haarer misdaaden: na deeze laatfte uitwisfching keert zy weder op de wereld, alwaar zy het een of ander lighaam bezielt, niet alleen van God waren uitgevloeid, maar zelfs van zyn eigen wezen, niet door eene vermindering van zyne godlyke zelfftandigheid, maar als een uitgang, even gelyk het licht der Zon zig verlpreid zonder dezelve ehigzints te verminderen. O) De Stoïfebe Wysgeeren dagten dat de zielen Iceven zouden tot dat de hemel en aarde verbrand waren , maar niet eeuwig, want zy meenden dat de zielen wederom tot haaren oorfprong terug zouden keeren, en by gevolg dat zy zig weder met God, van welken zy uitgegaan waren, zouden vereenigen. De Joodcn waren van gevoelen, dat de zielen der Heidenen en van hun welke in den zondvloed omgekoomen zyn, niet zouden opgewekt worden.  Eerfte Hoofdjiuk. 15 zielt, dat des te geringer en verachtelyker is naar maate zy in haar voorig leven misdaadiger was. Is zy ongelukkig genoeg geweest van in het lighaam van een dier te vaaren, zal zy opvolglyk in verfchillende diergelyke Hghaamen overgaan, tenzy enige gelukkige omftandigheden haar uit dien beklaaglyken ftaat redden , omdat een dier geene verdienftelyke daad doen kan. Deeze omftandigheden zyn het gezigt van een God, hetzy in de tempels , hetzy in de firaaten, als men hem by openbaare omgangen door dezelve voert. Het gezigt van eene zeer heilige plaats is fomtyds genoegzaam om haare verlosfing uittewerken. Als dan gaat zy in het lighaam van een mensch over, en dus dwaalt zy van lighaam tot lighaam tot dat zy, door het geheel verlaaten en verzaaken van de goederen en vermaaken der wereld, gelyk ook door de geftrengfte boetdoeningen en kastydingen volkoomen gezuiverd , waardig is om tot het verblyf der Godheid te naderen. De zielen van alle de geene, die door een geweldigen dood uit het leven gerukt worden, blyven, behalven als zy in eenen regtveerdigen oorlog, in verdediging van hunne Godenen hun vaderland, gefneuveld zyn, op de wereld zoo lang dwaalen en heromzwerven als zy zouden hebben blyven leeven in de lighaamen, welke zy bezielden. Het is eerst na dien tyd dat zy geoordeeld kunnen worden. Zoodanige zyn de grondftukken, welke , allen den Indiaanen gemeen zyn: zy hebben alle dezelfde heilige boeken, en men  16 Reize naar de Ooft-Indien en China. men kan hen niet als afgodendienaars befchouwen » naardien zy maareen eenig Opperwezen erkennen. De andere voorwerpen van hunnen eerdienst zyn door de Bramaanen vergood geworden , die geen ander middel zagen om hunne magt uittebreiden en te bevestigen; hiervandaan de ongerymde fabelen , waarmede zy den geest des Volks vervulden, en die in vervolg van tyd geloofs artykelen geworden zyn. Hoe verachtelyk zy ons ook mogen voorkoomen, is het egter van belang dezelve te weeten. De godsdienften van alle volkeren, zelfs der wildfte, vertoonen altyd een mengzel van dwaasheid en wysheid , en de wysbegeerte , welke die uit eikanderen fchift, verzamelt fomwylen uit depuinhoopen der leugen en der zinnebeelden enige nuttige waarheden. Men zoude zig kunnen verwonderen dat de Indiaanen, dezelfde heilige boeken hebbende, niet altyd in hun geloof overeenftemmen , maar het fchynt dat men de oorzaak daarvan in diezelfde boeken zoeken moet, die in de verfchillende fpraaken kwalyk vertaald, of kwalyk verklaard zyn ; de Tamoulers hebben 'er flegts vier, en nog zyn deeze geene oorfpronglyke; het zyn flegts vertaalingen van de Pouranóns. Zy kennen hunnen godsdienst niet anders dan op goed geloof van die gebrekkige kopijen, of volgens hetgeen de Bramaanen hun zeggen dat in die , welke niet vertaald zyn, vervat is; en alfchoon ieder een de heilige boeken in de oorfpronglyke taal leezenkon, zou men  Eerjie Hoofdftuk. 17 men egter verfchillen in de leerftukken en den eerdienst vinden , om dat iedereen dezelve niet eveneens verdaan zou. Hoeveele Katholyken en Proteftanten hebben de Heilige Schrift niet in het HebreeUwsch en Grieksch geleezen, terwyl zy elk op hunne wyze dezelve uitleggende, daar door flegts meer verkleefd geworden zyn aan de gevoelens, waarin zy verfchillen? Het is waarfchynlyk dat de Vertaalers den test der Pouranons veranderd hebben, dat zy 'er de fabelen, die in het land, alwaar zy fchreeven, aangenoomen waren, gelyk ook dedroomen hunner verbeelding onder gemengd hebben , en dat zy , om dezelve meer echtheid bytezetten, 'er by voegden dat zy uit den Vedam getrokken waren , hetgeen niet gerüakkelyk nategaan was, naardien de Vedams zedert zeer langen tyd niet meer bekend zyn. Zietdaar den oorfprong van het verfchil der feöen. De Pouranons zyn verdeeld, en bevatten beurtelings den lof-van Chiven, van Vichenou , en van Brouma. De Indiaanen konden kiezen, naardien alle die boeken voor kanonyke gehouden worden: van dien tyd af aan kwamen 'er drie fecten, die eikanderen bloedige oorlogen aandeeden , en weldra, door de geheele verdelging van die van Brouma, tot twee verminderd wierden. Om den waaren godsdienst der Heidenen te weeten moest men eene getrouwe overzetting der Vedams hebben, dat ik als onmogelyk befchouw; en nog zoude men alsdan niets anders dan den ouden II. Deel B gods-  i3 Reize naar de Ooft-Indien en China. godsdienst der eerfte Bramaanen hebben, en niet dien van onzen tyd , die aüeen op de waare of verdigte overleveringen van hunne eerfte heilige boeken gegrond is. Zoo haast de Indiaanen hunnen Opperden God gekozen hadden , gaven zy hem alle de naamen , door welke het alvermogend Wezen in de kanonyke boeken wierdt aangeduid, zoo dat de Chivapavis zeggen dat het de eigenfchappen van Chiven, en de VicJienoupatis, dat het die van Vichenou zyn, met dat onderfcheid, dat de Chivapatis Vichenou flegts aanzien als een eerst en voornaamst fchepzel, door Chiven gefchapen , terwyl de andere gelooven dat Chiven en Vichenou een en dezelfde God zyn onder twee verfchillende eigenfchappen. Dit is, naar myne gedagten, het denkbeeld, dat men van den godsdienst der Heidenen hebben moet: de grond is dezelfde , maar de bykoomende omHandigheden zyn zeer verfchillende, en dit moet zoo zyn , omdat hy niet meer de oorfpronglyke boeken tot grondfh-un heeft , maar flegts enige verklaaringen of andere boeken, welke men voorwendt uit den Veiam getrokken te zyn. De Bagavadam, welken men in de boekery des Konings van Frankryk vindt, is flegts een uitcrekzel, en geene vertaaling van dien Ponranon: hy is flegts gefchrcven om Vichenou te vereeren: ook fpreekt hy den Candon (a), en de andere boeken ter (<ï) Een heilig boek, een der Pouranons ter eere van Cm-  Èerfte Hoofdjluk. ip ter eere van Chiven tegen. Dit verfchil heeft geheel Europa doen herbaaien dat de godsdienst der Heidenen vol ftrydigheden is; doch de Indiaanen zouden even hetzelfde van den onzen kunnen zeggen, indien zy het ooit in gedagten kregen om alles te leezen , wat de verfchillende feclen der Christenen daarover gefchreven hebben. In de eerfte tyden was Indie flegts in twee fecten verdeeld, die van Chiven en die van Brouma. Die van Vichenou is (leges vyf duizend jaaren oud, en zy was zelfs niet eerder in achting dan toen haare aanhangers, met die van Chiven vereenigd, de aanhangers var Brouma vermoord hadden. Volgens de tamoulfche heilige boeken is het onmogelyk tot den oorfprong der twee eerfte opteklimmen: de fefte van Chiven fchynt van onheugchelyke tyden beftaan te hebben; wat die van Vichenou belangt , de historie van de zesde invleefching zou fchynen aanteduiden dat zy haaren oorforong nam in het Ryk van Stam : daar ziet men Rama zynen troon verlaaten om boetdoener (of Gymnofophist by de ouden j te worden. Hy trekt over den Ganges en den berg Sitrecondon, op de kust van Orixa: zyne leer, welke hy in dat geheel land verfpreidt, doet hem eene menigte aanhangers krygen. Door deezen eerften opgang hoogmoedig geworden, door- CmvEN. Zie het derde Hoofdfiuk. Qütr de heilige boeken der Indiaanen. E 2  2o Reize naar de Ooft-Indien en China. doortrekt hy geheel Indie, en wil zig aldaar mee het zwaard in de vuist doen aanbidden. Na op deeze wys zyne leer in het Koningryk van Endagarenion gepredikt te hebben, gaat hy in de woesteny van Pangiavidi , die ons hedendaagsch Maduré fehynt te zyn, en trekt over de Zee-engte, dien men nog de aapen-brug noemt; van daar begeeft zig die eerztfgtige godsdienst-ftigtcr naar Ceylon. Ravanen, Koning van dat eiland, wilde zyne leerftukken niet aanneemen; zy voerden eenen zwaaien oorlog , en het was eerst ra den dood van Ravanen, dat het hem gelukte zig daar te doen aanbidden. Hy plaatfte Vibopchanen , Broeder van dien Reus, die hem vierjaaren wêerftand hadt geboden , op den troon ; om kort te gaan, na veertien jaaren toegebragt te hebben om zynen godsdienst in Indie, en de omliggende landen te vestigen , keerde hy in zegepraal naar zyne Staaten te rug. Het was naar alle waarfchynlykheid toen dat de zielsverhuizing by de Indiaanen wierdt ingevoerd , en Kempfer heeft te onregt gemeend dat zy door de priesteren van Memphis in Indie is ingebragt. Het is waar dat deeze laatfte daar henen vlugteden, toen Camryses hnnne tempelen in Egypte omverre wierp, en de meeste hunner vermoordde ; maar Pythagoras , lang voor dat tydperk in Indie reizende, vondt daar dezelfde leerftukken, hetgeen genoegzaam aanduidt dat Rama of Vichenou dezelfde is metFoë, Sommonacodon, den Xaca der Ja-  Eerfte Hoofdftuh 21 Japanneezen , en den Boudda der Chingaleezen. Men leest in de Historie van China dat Foë over een klein land ten Westen van dat Ryk heerschte, dat hy eene Koningin ten huwelyk nam, dat hy een bywyf hadt van eene groote fchoonheid, en dat hy deeze twee tot godheden maakte, even als Vichenou twee Godinnen maakte van Latchimi en Boumidevi; dat hy, na veele invallen van de nabuurige volkeren ondergaan te hebben , zyn Ryk verliet om eene afgezonderde levenswys te omhelzen, en de zielsverhuizing predikte, welke hy uitgevonden hadt. Geduurende twaalf jaaren dat hy zyne leer in de omliggende Staaten verbreidde, lokte hy een groot getal leerlingen tot zig , die hem hielpen om zynen troon weder te beklimmen en de eindpaalen zynes Koningryks uittebreiden ; daar wordt ook bygevoegd dat hy zeer magtig wierdt, en eene talryke nakoomelingfchap gewac. Deeze gefchiedenis verfchilt ia geene deelen van die van Rama. Om eene volmaakte kennis van den godsdienst der Indiërs te verkrygen, moest men te Suratte, in Bengale , en by de Maratten doen hetgeen ik op de Kust van Corpmandel gedaan heb, in dezelfde byzonderheden treeden. Als men dan alles wat van plaatslyke omftandigheden af hangt, daaruit fchiftte, zou men zig eindelyk een juist denkbeeld van de beginzelen en den eerdienst der Indifche volkeren kunnen vormen. B 3 TWEE-  22 Reizc naar de Ooft-Indiën en China. TWEEDE HOOFDSTUK. Van den eerdienst der Indiaanen. e eerdienst van een eenvoudig en goedaartig volk zal nooit wreed zyn, omdat het weldaadige godheden zal verkiezen, en 'er zal geen bloed op zyne altaaren vergoten worden. Wordt het door Wyzcn geregeerd, dan zullen zy het niet aan dat barbaarsch fchouwfpel willen gewennen. Hy, die eens zonder yzen het gebrul van den ftier , dien hy Aagt, kan aanhooren, of die in koelen bloede het flagtmes in het trillend hart van het lam kan ftooten , zal welhaast in zyne godsdienftige woede zyne medemenfehen durven opofferen. Fen zagtaartig volk zal veele Priesters, weinig Offerpriesters hebben ; moeten 'er offerhanden zyn om de afhanglykheid der menfehen van de Goden te bewyzen , het zal die onder de gewasfen zoeken; en zoodanig is de tegenwoordige eerdienst der Indiaanen ; voorheen, in overoude tyden, offerden zy dieren , en zelfs menfehen ; maar in hunne wreedheid zelve hadden zy een affchrik van het bloedvergieten: de Opperpriesters durfden de Aagtofferen niet Aagten , en fchroomden niet die te verfmooren (a). Het (V) Deeze naauwgezetheid gelykt naar die van den Bisfchop van Beauvais in den flag by Bouvines. Deeze fler- ke  Tweede Hoofd/Juk. 23 Het leerftuk der Zielsverhuizing, door Vichenou in Indie ingevoerd, fchafte alle de offerhanden af; men offert de godheid thans niets anders meer dan geld, ryst, wierook, yrugten, kokosnooten, zuivel, graanen, en bloemen (a). De godsdienst oe- fe- ke Prelaat doorliep , met eene zwaai e knods gewapend, 's vyands leger , en doodde zonder bloedvergieten. Hy meende dit middel zeer fchrander uitgedagt te hebben om den vreedzaamen geest van den godsdienst met zyne drift tot den oorlog overeentebrengen. («) Hunne heilige boeken geeven egter de wyze op, hoe men de offerhande van een paard, en zelfs die van een mensch moet verrigten; doch naardien de plegtigheden, die daarby vereischt worden, aanmerkelyke kosten na zig (kepen, zyn de Vorften alleen in (iaat die te verrigten, dat zeer zelden gebeurt. Het feest van Figiadéehémi en dat van den tweeden dag van den Pongol of de Goden-Jagt zyn ook foorten van offerhanden , vermits men daarin dieren doodt om voortekenen in dezelve te vinden. Zie V Hoofdfr. Over de feesten der Indiaanen. Abraham Roger zegt dat het eene oude overlevering in dat land is, dat men voorheen elk jaar een mensch aan den duivel Ganga offerde (deeze is Marzatale, Godin der kinderpokken); maar dat men in het vervolg deeze Godheid gewende zig met een buffel of wilden os te vreden te houden. Dit gebruik heeft langen tyd by andere volkeren plaats gehad. De Karthagers offerden den duivel twee honderd kinderen van den eerden adel. Pausanias zegt dat Aristomenes vyf honderd menfehen ter eere der Goden B 4 deed:  24 Reize naar de Ooft-Indïên en China. feningen zyn even eenvoudig als de offerhanden; zy beftaan in vasten, bidden, boetdoeningen, en vooral in duizend maaien 's daags , als het mogelyfc is, den naam van den God, dien zy aanbidden, uittefpreeken. Maar een der voornaamfte vereisen, ten om in een toekomftig leven gelukzalig te zyn, is den Bramaanen almoezen te doen. De deedt opofferen. De Dcenen en andere Noordfche volkeren waren gewoon elk jaar in de maand January negen en negentig menfehen, even zoo veel paarden en haanen aan den duivel te offeren. De Druïden deeden, als een per, foon van rang ziek wierdt, of in een groot gevaar geraakte , gelofte hunnen Goden een mensch te zullen offeren, om' hunne geneezing te verkrygen, overtuigd zynde dat men het gevaar niet kon afwenden dan door den dood van een ander mensch. De oude Buittenen, de Zweeden en de Gothen deeden ook diergelyke offerhanden. Deeze afichuvvelyke eerdienst hadt zig over de geheele aarde verfpreid, even als eerde men de godheid met zyn werk te verdelgen. De Latynen offerden aan Satürnus menfehen, welke zy voor zyne altaaren flagteden , of in den Tiber wierpen. Hercules raadde hun , by zyne wederkomst uit Spanje yan voortaan niet meer dan menfehen beelden van ftroo te offeren, en zy volgden zynen raad. De offerhanden hebben in alle tyden plaats gehad; zy zyn met den godsdienst zeiven ontftaan van de fehepping der wereld, gelyk men uit de gefchiedenis van Kaïn ei? Abel kan opmaaken,  Tweede Hoofdftuk. 25 De baadingen in zee en in heilige rivieren zyn ook een wezenlyk ftilk van aandacht. De Indiaanen zyn ook gehouden bedevaarten naar de beroemdfte tempelen te doen, water uit den Ganges te gaan haaien, en het naar Ramesfourin te brengen om den Lingam in den tempel van dat vlek daar mede te belproeyen. Zy gelooven ook dat zy de gunst der Goden kunnen winnen met vyvers, tempels , en rustgebouwen daar de reizigers door de ongemakken van het weder befchut kunnen zyn , aan de wegen te bouwen. Is deeze wyze van God te eeren ook niet de beste, naardien zy het natuurlyk geluk zyner fchepzelen bevordert? DERDE HOOFDSTUK. Van de heilige Boeken der Indiaanen, 13e Vedams zyn de oudfte en geëerbiedigde heilige boeken der Indiaanen; zy bidden die aan even als de Godheid zelve, van welke zy meenen dat dezelve eene uitvloeying en te gelyk een gedeelte zyn, Zy zouden vreezen derzelver naamen te ontheiligen, indien zy die anders dan in hunne gebeden uitfpraken. Deeze werken waren, volgens hun zeggen, onmeetlyk groot en ontelbaar; 's menfehen leeftyd was niet lang genoeg om dezelve te leeren; deeze B 5 ' moeye-  $5 Reize naar de Oojl-Indiën en China. moeyelykheid bragt onkunde voort, en de waare God bleef zonder aanbidders. Vichenou erbarmde zig over de volkeren , die de flagtoffers waren van de duisternis , waarin zy gedompeld lagen • hy deedt van een gedeelte van zigzelven Viasser (fl) voortkoomen , die de Vedams in orde bragt, en verkortede, hetgeen hem den bynaam deedt ver krygen van Véué-Viasser ; hy bragt alles in vier boeken, welke men thans noemt Iroukou, hJ0U. rou, Saman en Adrenam(b); het laatfte wierdt in vier deelen verdeeld , en handelde over de tovery • het is verloren, naar het zeggen der Bramaanen, maar men zal aanftonds zien dat de drie andere Vedams misfchien even min hun beftaan hebben Viasser leerde dezelve aan vier boetdoeners Vaïsambaener, Païlaver, Sayemouni, en Sou' mandou om die in de wereld voortteplanten en het Indiaansch geloof te verbreiden. Eenige Historiefchryvers hebben gewild dat de Indiaanen hunnen godsdienst uit het Oude Testament gehaald hebben, en dat de Vedams veel over een- 0) Deeze inyleesching van Vicuenou wordt flegts als toevallig befchomvd; men bouwt hem daarvoor geene tempelen; men plaatst flegts in de pagoden , die hem zyn toegewyd, de affchildering van Viasser onder de gedaante van een boetdoener. (?) Men kent dezelve ook onder de naamen van hm. kouvedam, Isrou of E.onrvedam, W of cha.navedam en Andemam of Andernavedam.  Derde Hoofdjluk. 27 eenkomst hebben met de vyf boeken van Mozes. Volgens hen befchryft de Iroukouvedam de gefchiedenis van de fchepping der wereld even als Genefis; de Ezmrvedam regelt den dienst, de plegtigheden, de offerhanden en de wyze van tempelen te bouwen gelyk Leviticus; daarenboven leert de Chamavedam de weetenfchap der voortekenen en der wichelaryen, en de Adernavedam handelt over de wyze van zig van de wapenen te bedienen, hetzy door natuurlyke middelen , hetzy door de geheimen der toverkonst of betoveringen ; het leert ook de regelen van de Sterrenvoorzegkunde , gelyk ook de kunst van bezweeringen te doen: dit alles heeft, gelyk men overtuiglyk ziet, geene overeenkomst met de boeken van Mozes; en fchoon 'er inden Indiaanfchen eerdienst veele Joodfche plegtigheden koomen, als de baden, de reinigingen van wettelyke onreinheden, wierden egter deeze plegtigheden reeds voor de wet van Mozes door de ouden verrigt: dus hebben de Indiaanen uit eene aloudere bron moeten putten. De Vedams handelen, of liever handelden, volgens de Indiaanen, over alle weettenfchappen. Hierin verfchillen zy van de heilige boeken van andere volkeren, die, eigenlyk gefprooken , flegts historiesch zyn, en waarin niet gehandeld wordt over Natuurkunde, Sterrekunde, Natuurlyke Historie en andere kundigheden, dan voor zoo verre zy noodwendig op den godsdienst betrekking hebben. Dee-  28 Reize naar de OojJJndiën en China. Deeze boeken waren in een zoo verheven ftyl gefchreven , de waarheid fprak daarin op zulk eenen achtbaaren toon, of de dweepery in zulke eene duistere taal dat weinige dezelve verftaan konden De kundigfte Bramaanen fchreeven 'er dan verklaa ringen over, welke de Indiaanen in het vervolg onder het getal der heilige boeken geplaatst hebben; de eerfte waren de Shastas of Chastrons (a) : zy zyn zes in getal, en bandelen over de Strrekunde, de Sterrenvoorzegkunde, over de Voortekenen, de Zedekunde, de godsdienftige Plegtigheden , de Geneeskonst, en de Regtsgeleerdheid. Men begrypt ligt hoe menigvuldig de dwaalingen m de Natuurkunde in dezelve moeten zyn; doch eens door den godsdienst geheiligd zynde, worden zy den Indiaanen dierbaar, en zyn voor hun met het zegel der waarheid beftempeld. Hieruit moet men het droevig gevolg trekken , dat dat volk 00 Ofwelto?rI(Ctotfenter« Deeze woorden verfchillen alleen in uitfpraak, en alle betekenen «reeiehfehap Het volk geeft dat woord nier dezelfde betekenis noch dezelfde uitgeflrektheid: het verftaat 'er alleen de voorwee tënfchap van het toekoomende door, en de BYdmaanè» die hun voordeel vinden in hen met die hersfenfehimmen te voeden, leggen zig in het algemeen op de Sterrenvoorzegkunde toe, omdat die weetenfehap hun meer dan de andere aanbrengt, en derzelver fludie minder langen moevelyk voor hun is.  Derde Hoofêftuk. *9 volk veroordeeld is om voor altoos in onkunde te kruipen, en dat het nooit voor de weetenfchappen van enigen dienst zal wezen. Het is volgens de Chastrons dat de Bramaanen, die in de Sterrekunde bedreven zyn, den loop van de Maan en der Planeeten opmaaken, en dat zy de Pandjagans of almanakken zaamenftellen. Zy kunnen ook de eclipfen fchielyk en naauwkeurig berekenen door middel van regelen, welke in die boeken in raadzelachtige verzen vervat zyn. Het is ook dat boek , dat de Bramaanen die de Sterrenvoorzegkunde gebruiken , raadpleegen om toekoomende dingen te voorzeggen, het lot van de menfehen en kinderen te bepaalen, de goede en kwaade dragen , ja zelfs oogenblikken aantekondigen. De vrees van ongelukkig te zullen zyn maakt de Indiaanen zoo bygeloovig, dat zy niets onderneemen zonder den Sterrevoorzegkundigen geraadpleegd te hebben; en zyn zyne voorfpellingen niet gunftig, dan zullen zy, hoe groote eene zeekerheid zy voor het overige hebben van wel te znllen flaagen , niet ter uitvoer brengen hetgeen zy beraamd hadden. De Heer de Voltaire verzeekert, op het zeggen van den Heer Holwel, met al te veel vertrouwen dat de Shasta vyfticn honderd jaaren ouder is dan de Vedam. Dit is het gevoelen van de Indiaanen op de Kust van Coromandel niet; de Tamoulers zyn overtuigd dat hunne oudfte boeken de V?darm zyn , en dat zy in zulk een verwyderd tyd- perk  3° Reize naar de Oojl-Indiën en China. perk gemaakt zyn, dat men het ia de onheugche- Jyktte aloudheid verliest (a). De Yagamons, die agt en twintig in getal zyn, zyn ook volgens de Vedams gemaakt. Deeze boe ken handelen over verfchillende foorten van offerhanden over de omftandigheden, waarin men die moet offeren; over de gebeden, welke men tot de verich, lende godheden moet bidden, en over de gefchenken, waarmede men haare altaaren verfieren moet. De agttien Pouranons (i) zyn insgelyks verklaar.ngen van de Vedams: zy bevatten de geheele gefchiedenis van de Goden van dat land, ten naas -n by gelyk die van de Griekfche godheden in de Herfcheppingen van Ovidios vervat zyn. Tien der zelve zyn beftemd om den lof van Chiven, zyn'e uit- heef? deS f" ^ ^ * * Schreven heeft , zyn de twee voornaamfte Sasters meer dan agt en veerug hondere jaaren oud, en zyn flegts de hervorming en korte begrippen van de leer in de^ vemt> de J^J oo pronglyke hoeken van den godsdienst der Indial" wel men voor zoo oud a,s de fchepping der wereld men, onder de wielen zien werpen om zig dus te laaten verpletteren en te fneeven , in de hoop dat de godheid hen in het toekomftig leven eene eeuwige gelukzaligheid zou doen genieten. Dit fchouwfpel vertraagde den voortgang van den God niet, omdat dit een ongunstig voorteken zoude geweest zyn. De ftoet liep over de lighaamen deczer ellendigen zonder enige gemoedsbeweeging te laaten blyken en de wagen vermaalde hen ongeftoofd; Hetzy de bygeloovigheid van haaren invloed verloren hebbe , hetzy men de regten der menschlykheid daar beter hebbe leeren kennen, dit is zeeker dat men hedendaags geene groote drift tot deeze affchuwelyke opofferingen befpeurt; 'er zyn flegts enige weinige dweepzugtigen, die zig in deeze plegtige ftaatfy onder de wielen van den wagen werpen, U. Deel D Fees.  50 Reize naar de Oofi-Indiën en China, Feesten van elke maand. De elfde April is de eerfte dag van de maand Chitleré, met welke het Indisch jaar een aanvang neemt; de Tamoulers vieren derzelver begin met een feest Varouché-Paroupou genaamd, dat nieuwe jaar betekent; Men viert het alleen binnen 's huis, en verrigt de plegtigheid van den Darpénon(a) voor den dood zyner voorouderen. Men moet vooral den armen en Bramaanen almoezen uitreiken; een goed werk, op dien dag verrigt, is beter dan honderd op andere tyden. Het overige van den dag vermaaken en vergasten zig de Indiaanen om het geheel jaar door gelukkig te zyn, omdat zy gelooven dat dit afhangt van de wyze waarop zy dat inzetten. By den Parouvon, of by volle maan gefchiedt het feest van Chitteré-Parouvon; men verrigt den Pongol (b) voor Citra-Poutrin , Schryver van Yamen, God des doods , die een register houdt van de deugden en misdaaden der menfehen. Voor hem O) Ziet hier agter VI Hoofdduk. Over de byzondere plegtigheden der Heidenen. (b) Pongol is gelyk men hier agter by de feesten van de tiende maand, in het groote Pongol-fcest zien zal, eene plegtigheid, die bedaat in het kooken van ryst met melk, dat men den God, voor welken men het gekookt heeft, aanbiedt; vervolgens moet elk dei huisgezins een weinig daarvan eeten.  Vyfde Hoofdftuk. 51 hem houdt men de vasten Ourchendi (d) genaamd. Dit feest wordt alleen binnen 's huis gevierd. In de maand Vayasfi, die met Mey overeenitemt, op de Sadouratasfi van den Amarasfé of des daags voor de nieuwe maan gefchiedt het feest van Narfinga-Jeinti. Het is alleen in de tempels van Vichenou dat men hetzelve viert. Het duurt negen dagen, en men doet plegtige ommegangen, mits egter iemand de kosten daarvan draagen wil; het is op dien dag dat Vichenou zig in een leeuwmensch herfchiep om den Reus Erenien (b) te dooden. v»- By den Parouvon of volle maan Valt het feest van Maharavaïfagui in, dat alleen door de Bramaanen gevierd wordt, zy bidden en verrigten plegtigheden voor den dood van hunne voorouderen. In de derde maand Ani, die met Juny invalt, Vieren de Tamoulers geen feest; maar zy houden de kleine vasten en vieren de Darpenon \ Oor hunne overledene voorouderen : zy zyn gehouden diezelfde plegtigheden Op eiken dag van de nieuwe en Volle maan van elke maand te verrigten , als 'er geen feest op die twee dagen invalt. In («) Ourchnidi is de kleine vasten, dat is te zeggen, dat men maar eens in vier en twintig uuren eeten moet, in plaats dat de vasten, Obarasfon genaamd , de groote of Volkoome vasten is en eischt dat men in vier en twintig uuren niets nuttige. (£) Ziet I Deel, II Boek, vierde invleefchlng van Vichenou. D 2  52 Reize naar de Oofl-Indi'ên en China. In de vierde maand Addi , die met de maand July gelyk komt, op den Natchetron, Pouron genaamd, die in die maand voorvalt, is het feest van Addi-Pouron, dat men ter eere van de Godin Parvadi in de tempels van Chiven viert: men voert haar in een ftaatlyken omgang op een wagen rond, eene plegtigheid, die agt dagen te vooren in haare tempels verrigt wordt, als iemand de onkosten wil draagen. Op den Tidi-Chasti, na den Amavasfé, of den vierden dag na nieuwe maan viert men Naga-Poutchê (a). In de vyfde maand Avani, die met Augustus inftemt, op den Panchémi na den Amavasfé , of den vyfden dag na nieuwe maan is het feest van Gueroudin-Panchemi, dat in de Naga-Poutclié beftaat. Op den vrydag, die het naast volle maan voorgaat , is het feest van Varlachimi-Noembou: het word flegts door fommige Indiaanen gevierd, om dat, als zy zulks eens doen, zy zig in de verpligting {lellen, hen en hunne nakoomelingen , van het altoos te vieren. Het wordt voornamelyk door de Bajadères in acht genoomen , omdat het haar middel verfchaft om geld van hunne minnaaren te trekken, en van alle de geene, by welke zy dien dag gaan dansfen en zingen. Dit («) Ziet hier agter VI Hoofdituk. Over de byzondere plegtigheden der Indiaanen.  Vyfde Hoofdftuk. 53 Dit feest gefchiedt ter eere van Latchimi en wordt binnen de huizen gevierd; men houdt de kleine vasten, men hecht zig een draadje van geel katoen, de mannen aan den regter arm, en de vrouwen aan den hals: de Bramaanen koomen daar de Poutché verrigten. Op den Natchetron-Moulon , die in diezelfde maand invalt, is het feest van Avani-Moulon, dat men in de tempels van Chiven viert, omdat die God op dien dag het volgend wonderwerk verrigtede, Manicavassegder , of Manicavasser , Staatsdienaar van Pandi-Raja, Koning van Maduré, vertrok met eenen grooten ftoet en negen en veertig Courous van gouden fpecie om een aanmerkelyken aankoop van paarden voor den Koning te doen : hy was zedert langen tyd zeer begeerig geweest om in de geheimmisfen van Chiven ingewyd te worden. Die God, behaagen fcheppende in de deugden van den Staatsdienaar , wilde zelf zyn Gourou wezen; hy nam de gedaante van een Bramaanen ging zig, gevolgd van negen honderd negen en negentig Bondons, die zig als zyne leerlingen verraomden, onder een boom plaatfen, langs welken Manicavasser moest henen trekken: deeze hadt de gewaanden Bramaan zoo dra niet gezien of hy naderde hem om hem te vraagen, wie hy ware, en welk boek hy onder zynen arm droeg; de God ant. woordde hem dat hy een Gourou was, en dat het boek Chive-Yana-Podou genaamd wierdt, ManiD 3 ca-  54 Reize naar de Ooft.Indien en China, cavasser , hem de verkiaaring van elk deezer drie woorden gevraagd hebbende, voldeedc hem Chiven met zulke eene wysheid dat de Staatsman verbaasd ftondt, en niet langer kunnende twyfe'en of het was God zelf, viel hy hem te voet, badt hem aan , en fmeekte om de genade van onder het getal zyner leerlingen aangenomen te worden. Zyn gebed wierdt verhoord , en de plegtigheid der inwying wierdt door Chiven zeiven verrigt. Manicavasser ontdeedt zig van alle zyne verfierfelen , beftrooide zyn lighaam met asch , en offerde God al het geld dat hy tot den aankoop van de paarden hadt medegebragt. De God beval hem een gedeelte daarvan den armen uittereiken , en het overige te befteeden om zynen naam tempelen te bouwen. De andere hoofden van het gevolg, meenende dat Manicavasser zyn verftand verloren hadt, gaven den Koning berigt van zyn gehouden gedrag. De Vorst fchreef zynen Staatsdienaar dat hy weder moest koomen, en toen hy dit weigerde, kreegen de Hoofden van den ftoet bevel hem met geweld medetevoeren. In deezen ba igen nood nam Manicavasser zyne toevlugt tot God, die hem zeide dat hy naar den Koning zou gaan, en hem zeggen dat de paarden op den dag va den Mo, lou der maand Avani zouden aankoomen, en dat hy hem een robyn tot gefchenk zou geeven, welken hy hem ter hand ftelde. De Staatsdienaar deedt zyne fieraadjen weder aan , en kwam, van al den ftoet gevolgd, wederom in de ftad: by zy.  Vyfde Hoofdfluk. SS zyne aankomst zeide hy den Koning dat de paarden, welke hy verwagtte, op den dag van AvaniMoulon zouden aankoomen, en gaf hem dien robyn. Deeze robyn was van zulke eene groote fchoonheid en zoo volmaakt dat de Vorst hem in plaats van hem te beftraffen, een vriendlyk onthaal aandeedt. Op den dag, welke tot de aankomst der paarden beftemd was, zag men eene ontzagchelyke menigte dier dieren de ftad naderen. De Koning, ongeduldig om dezelve te zien, nam bedreven ftalmeesters mede om die te befchouwen en ging hun te gemoet. Deeze ftalmeesters waren zoo verbaasd over de volmaakte fchoonheid deezer dieren, dat zy geen een derzelver verwierpen. Zy wierden naar de {tallen gebragt , die voor hun gereed gemaakt waren; maar toen de nagt gekoomen was, hoorde men een afgrysfelyk geweld in die ftallen ; men liep daar henen, en zag met de grootfte verbaasdheid dat alle die paarden in zoo veele Adives (a) herfchapen waren, die de oude paarden van den Koning verflonden. Het waren indedaad Adives, welke Chiven in paarden veranderd hadt, en zy waren onder die gedaante door Deverkels aangebragt, die de vermomming van Kooplieden aangenoomen hadden. De Koning , verwoed over de poets, ( het Boi-Pandigué of Peroun-Pongol, hetgeen grom te Pongol betekent. De plegtigheid beftaat daarin dat men ryst met melk kookt, om waarzeggeryen op te maaken uit de wyze waarop de melk kookt» Zoo dra men de eerfte opborrelingen gewaar wordt, roepen de vrouwen en kinderen Pongol, dat zeggen wil het kookt. Deeze plegtigheid gefchiedt binnen 's huis; de plaats, welke men daartoe verkiest, moet met koedrek gereinigd wezen i men rigt aldaar een fornuis op, waar op men de ryst laat kooken, welke men eerst den Goden aanbiedt, waar* na elk des huisgezins iets van dezelve moet nuttigen. Op den tweeden dag neemt het feest den naam aan van Maddou Pongol of Koeyen-Pongol, men befchildert de hoornen deezer dieren , men be» hangt hen met bloemen , men laat hen door de ftraaten loop en en kookt vervolgens te huis den Pongol voor hun. Des avonds draagt men het beeld van den God in ftaatlle door de velden rond. De God zit op een houten paard,welks voorfte pooten opgeheven zyn even als galoppeerde het, de agterfte pooten ftaan op een houten plank, die door vier mannen gedraagen wordt. Zy geeven in hunnen tred acht, dat zy fchuinsch gaan gelyk een Paard dat fteigert en flaat: de Godt houdt eene lans ia de hand en wordt gerekend ter jagt te gaan; men doodt een dier , dat men tot dat feest bewaard heeft; het moet een viervoetig dier zyn, onver* fchillig uitgekozen van den Tyger tot den Rot. Men merkt vooral op welken weg het verkiest al3 E s men  68 Reize naar de Ooft-Indien en China. men het loslaat om daaruit waarzeggeryen optemaaken. Op dien zelfden dag werpen de Bramaanen het lot om de gebeurtenisfen van het volgend jaar te weeten. De dieren en graanen , waarop het valt, zullen, zeggen zy, zeer zeldzaam worden ; valt het op de Osfen en de Nely O), dan zullen de Osfen fterven , en de Nely zal zeer duur wezen ; valt het op de Paarden en Olyphanten, dan is zulks een teken van oorlog. De Bramaanen maaken het volk wys dat Sangrandi een der Deverkels elk jaar op dien dag op de wereld koomt om hun toekomend goed en kwaad te ontdekken, en dat hy dat aankondigt door het graan, dat hy eet, en het dier, dat hy berydt; dit wyst hun het lot aan. Op dienzelfden avond vergaderen de Indiaanen met hun geflagt, doen elkanderen over en weder gefchenken, en bezoeken eikanderen plegtig om elkaêr een goeden Pongol (b) te wenfehen, gelyk wy op den dag van her nieuwe jaar doen; de bezoeken duuren agt dagen. Op den Natchétxon-Pouchon, die in die maand altoos- (a) Ryst die nog niet gefneden is. (Z>) De Pongol is niet anders dan het Heidensch feest voor de geboorte van , Mithras. Dit laatfte was het zinnebeeld van de wederkomst der Zon , en dat van den Pongol is voor de terugkomst van dat hemellicht. De vernieuwing van het Zonnejaar is by alle volkeren niet de gtootfte plegtigheid gevierd geworden.  Vyfde Hoofdjlük. 69 toos op den dag van, of des daags voor vollemaan invalt, heeft men het feest van den Tempel van Paëni, men noemt het Tdï-Pouchon , het is zeer beroemd; van alle gedeelten der kust vloeit het volk daarhenen , en de Godvrugtige, die door byzondere oorzaaken belet worden daarop ce koomen , zenden gefchenken, welke men Paëni-Caori noemt. Men viert dit feest ook in alle de Tempelen van Chiven, maar egter niet met zoo veel pragt. In de elfde maand Maffi, die met February overeenkomt, op den Satami, na den Amavajfé of den zevenden dag na nieuwe maan, heeft men het feest van Radanfatami: men viert het alleen in de huizen; men maakt Pongol voor den zonne-wagen. Radon betekent een wagen. Op den Nalchétron-Mogon, die op den dag van, of des daags na volle maan invalt, is het feest van Maffimagon; het beftaat in zig in heilig water te reinigen. De inwooners van Pondhhery , geene heilige vyvers in hunne Pagoden hebbende, gaan na de rivier Trrcarigieen weinigboven Villenmtrfa); men moet ook vasten en bidden voor de dooden, dat is te zeggen den Darpenon verrigten. Op den Tradechi na den Parouvono? den dertienden dag na volle maan is het feest van CJ/ivé-Katri, voor welk de aanhangers van Chiven eene groote hoog- (a~) Een vlek , ééne myl van Povdichery gelegen, alwaar een zeer beroemde Tempel is. E 3  7ö Reize naar de Ooft-Inditn en China. hoogachting hebben; zy moeten des daags vasten, den nagt met bidden doorbrengen, almoczen doen, en de Pan dar ons te eeten geeven. Chive Katri betekent nagt van Chiven. . In de twaalfde maand Pangoumi, die met Maart overeenftemt, by volle maan, heeft men hetfeest van Camadénou, dat men in de Tempels van ChiVAm viert. Het was op dien dag dat die God vlammen vuurs uit het oog , dat hy in het midden zyns voorhoofds heeft, liet uitfchieten, welke ManIviadin, God der liefde verteerden, die tot asfche verbrand wierdt, omdat hy zyne pylen op Chiven had durven affchieten; maar deeze opperfte God wekte hem in vervolg van tyd weder op. Op den Natchetron Outron is het feest van Pangoumi- Outron; dit feest viert men inde Tempels van Chiven ter eere van de Godin Parvadi , zyne echtgenoote. Op den Naomi van den Amavajjé, of den negenden dag na volle maan , die altoos in de maand Chitteré invalt, heeft men het feest van Stri-Rama, Naomi; dit is de geboortedag van Rama ; het feest duurt negen dagen en is zeer beroemd in de Tempelen van Vichenou Men voert deezen God elken avond in eenen ftaatlyken omgang door de ftraaten op verfchillende dieren gezeten, en als de omgang verrigt is fielt men hem in een Madan (a) van den («0 Madan is een van (leen gemetfeld Altaar met een ge-  Vyfde Hoofdjfuk. 7* den Tempé! ten toon, om aldaar de aanbiddingen en offerhanden van het volk te ontfangen. In verfcheiden Tempels viert men'nog byzondere feesten, maar men is tot dezelve niet verpligt, en zy ftaan niet op de lyst der jaarlykfche feesten :" zy zyn flegts hunnen oorfprong aan enige gefchiedenisfen , of aan wonderwerken, door den God, dien men daar aanbidt, gewrogt, verfchuldigd. Een der aanmerklykfte is de Maninagon; het is zeer vermaard te Conbouconom, een Dorp in Tanjaoar , en lokt veel volk daar henen; het wordt flegts alle twaalf jaaren in de maand MaJJi gevierd. Het jaar, waarin het wederkomt, wordt voor zoo ongelukkig gehouden dat niemand geduurende hetzelve durft trouwen; de bygeloovigfte ftrekken zelfs die vr'ees uit tot het jaar, dat dit feest voorgaat, en dat het volgt. Het laatfte wierdt gevierd in de maand Maft van het jaar Valambi, dat is te zeggen in de maand February des jaars 1779- Ik heb ook onder de jaarlykfe feesten , die va n de mindere Goden niet geplaatst, vermits deeze van de Bramaanen niet erkend worden, als daar zyn het feest van Mariatale , van Darma-Kaja , van Drobedó, van Manarsuami en van Ayónar:'deeze worden alleen door het gemeen volk gevierd; de gewelf overdekt, dat aan alle kanten met beeldhouwwerk verfierd , en in de Tempels gebouwd is om de Godheid daarop ten toon te nellen. E 4  72 Reize naar de Oojl-Indiën en China. de Bramaanen befchouwen dezelve als Godloos, bebalven dat van Ayenar , op hetwelk zy fomtyds den dienst verrigten. De wederkomst van het feest van Mariatale is volftrekt willekeurig; men viert het wanneer men wil; men moet egter Colenour, vier mylcn vanPoradichery gelegen , daarvan uitzonderen , alwaar elk jaar een groot feest ter eere van die Godin gehouden wordt: het wordt Qjcédil genaamd, en valt altyd in de maand Chitteré in. Zy , die meenen groote weldaaden van Mariatale genoten te hebben , of die enige begeeren te ontvangen , doen eenege1 )fte van zig in de hoogte te zullen laaten ophangen. Deeze plegtigheid br ftaat daarin dat men twee yzeren haaken, die aan het eind van een zeer langen hefboom vastgemaakt zyn, onder het vel van den rug van hem, die de gelofte gedaan heeft , doorfteekt; deeze hefboom hangt aan het bovenst eind van een mast, die twintig voeten hoog is; zoo dra de lyder vastgemaakt is , trekt men aan het ander eind des hefbooms,-en hy wordt in de lugt opgetrokken; in dien ftaat doet men hem zoo dikwyls hy wil omdraaien; hy heeft gemeenlyk een fchild en fabel in de handen, en maakt gebaarden als iemand , die vegt. Schoon hy pyn lydt, moet hy zigegter vrolyk aanftellen ; zoo hem enige traanen ontvallen, wordt hy uit zyne ftan. gejaagd; doch dit gebeurt zeer zeldzaam: hy, die zig laat vastbaaken, drinkt eene zekere hoeveelheid'dronkenmaakend vogt,dat hem byna ongevoelig maakt, en  Vyfde Hoofdftuk. 73 en deeze gevaarlyke plegtigheid als een fpel doet aanzien. Na hy verfcheiden maaien rond gedraaid heeft, laat men hem neder, en de wond is fchielyk geheeld ; deeze fpoedige geneezing wordt voor een wonderwerk gehouden by de ieverige aanhangers der Godin. De Bramaanen woonen deeze plegtigheid niet by. welke zy verachten. Het is alleen in de laagfte ftammen dat men aanbidders van Mar(a,tale vindt. Zy , die zig aan den dienst van deeze Godin toewyen, zyn gemeenlyk Pareiers, wasfehers, visfehers, of diergelyke geringe lieden. Mariatale was de vrouw van den boetdóener Chamadacuini en moeder van Parassourama (V). •Deeze Godin heerschte over de elementen, maar zy kon dat gebied niet langer behouden dan zoo lang haar hart zuiver zoude zyn. Op een zekeren dag dat zy water uit een vyver opnam en hetzelve, volgens haare gewoonte , tot een bal maakte Om het naar huis te draagen , zag zy op de oppervlakte van het water de geftalten van enige Grandouers, die boven haar hoofd zweefden. Zy wierdt door hunne fchoonheid ontftooken, en eene wellustige begeerte bekroop haar hart; het water, dat zy reeds hadt opgenoomen, vloeide op het oogenblik weder weg en mengde zig onder dat van den vyver : ( beden (V). Ma- (a) Mariatale wordt door alle de Schry veren, die over de^ Indiaanthe fabelhistorie gefchreven hebben, met den naam van den duivel Ganga aangeduid. Men oifert haar bo';ken. Deeze bloedige offerhanden worden nooit aan de Opperde Goden, maar alleen aan de nadeel toebrengende Goden geofferd. Dit hebben de Indiaanen met de Egypte- naa-  7 6 Reize naar de Ooft-Indïên en China. Mariatale door de vermenging van haar h«ofd met het lighaam eener Parichi onrein geworden , en vreezende van haaren zoon Parasscurama niet meer aangebeden te zullen worden, badt de Deverkels haar een ander kind te verleenen, en zy gaven haar Catavarayen; de Pareiers verdeelen hunne aanbiddingen tusfchen hem en zyne moeder. Hy is de eenigfte van alle Goden, aan welken men gekookt vleesch, gezouien visch, tabak enz. naaren, Grieken en Romeinen gemeen, hetgeen den Heiligen AuGUSTiNus doet zeggen (de Civitate Dei Lib. PUI, Cap. 3) dat men zig de kwaade geesten door bloedige offerhanden gunstig moest maaken, maar de goede door feesten en vrolykheden, de eerfte zeekerlyk op dat zy geen kwaad, en de andere op dat zy goed zouden doen; want alle de oude volkeren ftelden twee beginzelen; het eerst noemden zy Orosmade en het tweede Arimane. Orosmade was uit het zuiverst licht, en Arimane uit de dieplte duisternis voortgefproten; De eerfte hadt, naar hun zeggen, alle goede dingen gefchapen, ae Herren, de menfehen, de planten, en alle dieren; de tweede daarentegen alle kwaade dingen, als het vergift, het fenyn , de ziekten , den oorlog. Dit onderwerp is breedvoerig behandeld in de I/is en Ofiris van Plutarchus. Dit zonderling gevoelen hebben de Ouden opgevat, omdat zy meenden dat een God, die in zyn wezen goed, en de bron van alles goeds is, niet tegelyk de oorzaak van al het kwaad kon zyn, dat de menfehen dagelyks bedryven , en dat bet niet redenlyk was te gelooven dat hy met de eene hand leven en voedzel, en met de andere dood en vergift zou uitreiken.  Vyfde Hoofd/luk. 77 enz. offert, omdat hy uit het lighaam van een Pareier gefproten is. Men viert geene openbaare feesten voor Ayekar, fchoon een zoon van Chiven en Vichenou, omdat hy geen God van den eerften rang is; als befcherm God van de goede orde en politie ontvangt hy egter y groote erfenisfen naar zig fleepten , was het flegts om te beletten dat zy in geene onheilige handen vielen, of om den menfchen den weg ten hemel gemakkelyker te maaken, door hun gelegenheid te geeven om liefdaadigheid te oefenen: bouwden zy pragtige huizen, het was niet om op eene aangenaame wyze gehuisvest te zyn , maar om de edelmoedige godvrugtigheid hunner weldoeneren een gedenkteken te ftigten: en zou men hen niet geloofd hebben? zy hadden zulk een boetvaardig uiterlyke, hunne verachting voor de iedele wereldfche vermaaken fcheen zoo ernftig, dat men hen alle de zoetigheden van het leven overvloedig zag genieten, zonder eens te vermoeden dat zy 'er aan dagten. Zulke huichelaars zyn 'er onder alle godsdiensten geweest; maar het is alleen in Tnclie dat men nog heden zulke heethoofdige dweepers vindt, die in de moeyelykfte opofferingen en de geftrengde godsdienstoefeningen hun vermaak vinden, F 4 De  88 Reize naar de Ooft-Indien en China. De Heidenen hebben verfcheiderj foorten van geestiyken of monnikken; die, welke het meest van alle'geëerbiedigd wordt, is die der Saniasfis of Sanachis; zy wordt van het volk voor heilig gehouden. De Samasji is of een Bramaan of een Suttir; hy wydt zig volkoomelyk der godheid toe: hy doet geloften van arm, kuisch , en fober te zyn; niets bezittende, aan niets gehecht zynde, dwaalt by overal herom, byna naakt, met een gefchooren hoofd , niets aan hebbende dan een enkel geel lynwaad, dat hemden rug bedekt; hy leeft alleen van almoezen en eet flegts om niet te fterven. Menfchen van aüerieije casten, behalven de Pare, iers, kunnen Saniasfis zyn ; elke fefte heeft de haare: zy leeven a's de oude Brachmaanen en volgen dezelfde leer, hetgeen zou doen gelooven dat zy hunne afkoomelingen zyn. De Pandarcns worden niet minder geëerd dan cle Saniasfis. Zy zyn van de fecte van Chiven en befmeeren zig het gantfche aangezigt, de borst en de armen met asch van koedrek. Zy loopen door de ftraaten, vraagen om almoezen , en zingen den lof van Chiven, met een bos pauwen-vederen in de hand en den Lingam aan hunnen ha!s hangende; zy hebben gemeenlyk ook eene menigte hals- en arm-banden van Outrachon (a) aan. De Pandaron, die O) Het zaad van eene wrange vrugt/die alleen in het Noorden van Indie groeit. Men noemt het ook kern van Rot;-  Zevende Hoofdftuh «9 die zig niet met geel lynwaad kleed, trouwt, en leeft in zyn huisgezin ; die , welke gelofte van kuischheid doet, wordt Tabachi genaamd; hy verfchilt van den Saniasfi daarin dat hy in de maatfchappy leeft, hetzy in zyn huisgezin, hetzy met andere Pandarons; hy betoont zyne erkentenis aan hun , die hem almoezen geeven , door hun asch van Sandalhout, en van koedrek tefchenken, welke hy zegt van heilige plaatfen medegebragt te hebben. Het woord Pandaron is eene benaaming , welke alle de monnikken , aanhangers van Chiven, gemeen hebben, gelyk de naam van Tadin aan alle die van Vichenou gegeeven wordt. De Caré-Patrépandaron is eene foort van Pandaronj hy doet gelofte van niet meer te zullen fpreeken; hy treedt in de huizen en vraagt almoezen door in zyre handen te klappen zonder te fpreeken. Zy, die hem wat geeven willen, brengen hem gekookte ryst en leggen het hem in de handen ; Roütren, omdat de aanhangers van dien God gelooven dat hy behaagen fchcpt zig daarin optefluiten. De yverige godvrngtige draagen altyd ten minften een dier kernen by zig om Yamen , God des doods, te verdryven , indien zy fchtelyk op ftraat mogten koomcn te fierven. Dit zaad is byna rond, zeer hard, en gekarteld als een perfikkenfleen. Het is uit die verhevenheden , die by geval enige figutiren uitmaaken , dat de Saniasfis, die aanhangers van Chiven zyn, en de Pandarons in dezelve enige der invleelchingen van dien God ontdekken. F 5  9«* Reize naar de Oojï-Indie'n en China. den ; hy eet het op de plaats daar hy het ontvangt, zonder 'er iets van te bewaaren, en als hy niet genoeg heeft, gaat hy in een ander huis dezelfde plegtigheid verrigten. Zyn naam zinfpeelt op zyne levenswys, want Caré betekent hand, en Patré een bord. De Paéni-Caori is ook eene foort van Pandaron, wiens werk is de offerhanden, welke de Indiaanen aan den tempel van Paeni, aan Soupramanier toegewyd, fchenken, te draagen. Deeze offerhanden beftaan in geld, fuiker, honing, kampher, melk, boter , kokosnooten , enz. Hy is gewoonlyk , even als de Pandarons in het geel gekleed , en draagt de gefchenken, welke hy doen moet, aan de twee einden van een ftok; om zig voor de Zon te befchurten maakt hy aan den ftok een fcherm van rood laken vast, byna gelyk die, welke men aan de palanquins zier. De Cachis-Caoris zyn eene andere foort van Pandarons , die naar Cachi in bedevaart gaan , van waar zy in aarden potten water uit den Ganges haaien (a) ; zy moeten het naar Ramesfourin by kaap Comorin brengen, alwaar een zeer vermaarde tempel van Chiven is. Met dit water wordt de Lingam van dien tempel befproeit (b). Vervolgens vangt Ieder een , uitgezonderd de Pareier, kan denzelfden dienst verrigten , zonder een monnik te zyn. (£) De Indiaanen gelooven dat deeze Lingam die is, welken de God Anoumar op last van Rama van den Ganges  Zevende Hoofdjïuk. f i vangt men het om het den Indiaanen rondtedeelen, die het godsdienstig bewaaren, en als een zieke op fterven ligt, giet men hem daarvan een of twee droppelen in den mond en op het hoofd. Men vindt ook in Indie nog een groot getal monnikken van de fecte van Vichenoü , gelyk den Tadin, den Satadéven, den Vaïchenavin en andere. De ges medebragt; dat de laatfte denzelven wilde aanbidden na den Reus Ravanen gedood te hebben, en dat de vyver, die in dien tempels is, door Vichenou zeiven gegraaven is. Deeze Lingam heet Ramanada-Suami, hetgeen zeggen wil God dooi- Rama aangebeden: de vyver heet Danoucobi. De Bramaanen maaken om denzelven een grooten naam te doen krygtn, het volk wys dat zy, die zig daarin baaden, vergeeving van zonden verkrygen, en dat zy daarvan gereinigd worden. De Indiaanen brengen offerhanden daarhenen, en koomen van de verst afgelegen landen daar, in bedevaart naartoe, maar, zal deeze daad verdienstelyker zyn , dan moet de bedevaartganger eerst naar den oever van den Ganges gegaan zyn, hy moet op den grond geflaapen , onder weg gevast hebben, en zynen last water uit dien vloed medebrengen, om den Lingam, dien hy gaat aanbidden , te befproeycn. De Heer de Paw fpreekt in zyne Wysgeerige Nafpenringcn van diezelfde bedevaartgangers, maar hy beweert tegens de waarheid dat zy tot na Siberië gaan. Deeze dwaaling heeft hem doen ondcruellen dat de godsdienst der Heidenen van dien van Lama oorfpronglyk is. De Indiërs hebben geene kennis aan dien God.  92 Reize naar de Oofk-Indïèn en China. De Tadin gaat van huis tot huis bedelen, tervvyl hy danst, en den lof en de gedaante-veranderingen van Vichenou zingt; hy verzelt zyne ftem door met de eene hand op eene foort van trommel te flaan, en als hy een vers geëindigd heeft, flaat hy met eene roede, welke hy in de twee voorfte vingeren van de andere hand houdt, op eene koperen plaat: deeze plaat heeft hy onder aan zyne vuist hangen, zy geeft een zeer fterk en fcherp geluid; hy draagt koperen ringen , Chelimbou genaamd , op zyne enkels; deeze ringen zyn hol, en met kleine ronde fteentjes gevuld , die veel geluid geeven , hetgeen hem ook dient om zynen zang en dans te verzeilen en de maat te flaan. Deeze monnikken dekken hun lighaam met geel lynwaad, en als zy zig in dorpen verzamelen, hebbsn zy een opperden, dieniet anders van de andere onderfcheiden is dar, door eene groote roode muts, welker punt voorwaards omgekromd is, en als in een vogelenfnavel uitloopt; de andere draagen flegts eene gemeene geele muts. De Satadévens maaken eene godsdienstige (lam uit, waarin de andere Indiaanen niet aangenoomen kunnen worden; zy worden gcestelyken geboren , trouwen, en leeven in hunne huisgezinnen. Schoon zy zig bezig houden met het maaken van bloemenkransfen en die verkoopen , bedelen zy egter al zingende even als de Tadins, maar zy verzeilen hunne ftem met een fpeeltuig, dat naar onze cyther gelykt. De  Zevende Hoofdftuk. 93 De Vaïchenavins maaken eene ftamme uit even als de Saiadéyem. Het eenigfte, waarin zy van deeze onderscheiden zyn, is een kleine koperen pot, welke zy Op her. hoofd draagen, en waarin zy de almoezen , welke men hun doet, bewaaren. De Poutchari wydt zig den dienst van Manarsuami of Darma-Raja toe; iedereen, uitgezonderd een Pareier, kan dien ftaat omhelzen, zy verrigten de plegtigheden in de tempels van die twee godheden. De Bramaanen beschouwen deezen eerdienst als afgodisch , en nooit zal een aanhanger van Vichenou de Poutchari van Manaesuami zyn, omdat de Vichenouvisten beweeren dat die God flegts eene gedaante verandering van Socpramanier, zoon van Chiven, is. De Poutchari van DarmaRaja kan zoo wel van de eene als van de andere fette zyn; maar geen van die feftén is ooit Pandaron of Tadin. De Poutchari van Manarsüami gaat door de ftraaten den lof van Chiven en Soupramanier zingende, terwyl de andere dien van DarmaRaja zingt; de eerfte verzelt zyne ftem met den chelimbou; de ander bedient zig alleen van een klokje; maar gemee,nlyk verzelt hem zyne vrouw met castagnetten of klaphoutjes, en by het eind van eikvers zegt zy ja, even als wilde zy hetgeen haar man gezongen heeft toejuichen. Somryds heeft hy fchilderven by zig, waarop het leven en de oorlogen van den God, dien hy aanbidt, ftaan afgebeeld; hy leest of zingt in het openbaar enige verfen van zyn leven, terwyl hy de daaden van den ver-  $4 Reize naar de Ooft-Indien en China. vergoodden Vorst vertoont. Op andere tyden zegt hy zyne fpreuken op, of vertelt zyne fabelen om almoezen van de voorbygangers te trekken. De Poutchari van Manarsdami bedient zig ten naasten by van dezelfde list; hy gaat op de ftraaten, op de markten, en op de meest bewandeld wordende wegen nederzitten, en zingt den lof van den Heiligen , of van den God , dien hy eert : Verfcheiden leerlingen verzeilen zyne ftem, fommige met een trommeltje , dat zy oudoukai noemen, waarop zy met de vingeren liaan; andere fchreeuwen van tyd tot tyd met hem mede, om zyn zeggen te bevestigen: hy draagt een doos met asch van koedrek by zig , die hy uitdeelt aan hun, die hem almoezen toereiken. De Poutcharis trouwen en kunnen hunne vrouwen wederom verlaaten, wanneer het hun behaagt; hun naam koomt van Poutché dat eene dagelykfche plegtigheid , welke men ter eere van de Goden doet, betekent. De Godin Mariatale heeft ook haare Poutcharis, welke men Baïniaanen noemt, omdat zy hunnen zang van een fpeeltuig doen verzeld gaan, dat Baïni genoemd wordt. De Baïniaanen zyn voor meerder deel van de ftam der Pareiers; zy loopen niet door de ftraaten , gelyk de andere Monnikken, en vraagen nergens almoezen als in de tempelen van Mariatale. De Indiaanen hebben, eindelyk, ook boetdoendegeestlyken, met welke ik dit Hoofdftuk beOui- ten  Zevende Hoofdftuk. 95 ten zal; zy zyn by de Heidenen hetgeen de Fakirs by de Mogollers zyn: de dweepcry doet hen goederen, huisgezin, alles eindelyk verlaaten om een ellendig leven te leiden ; de meefte zyn van de fecle van Chiven: de eenigfte dingen, welke zy mogen bezitten, zyn een Lingam, aan welken zy geftadig hunne gebeden wenden , en een tygers vel, waarop zy flaapen. Zy'oefenen op hun lighaam alle wreedheden, welke eene dweepzugtige razerny hen kan doen bedenken : fommige ryten hun lighaam met zweepflagen van een, of hiaten zig aaneen boomftam klinken met eene keten, welke de dood alleen kan losrukken; andere doen gelofte van al hun leven in eene gedwongen houding te zullen blyvrn , als met de vuiften altyd gefloten , zoo dat hunne nagels , die zy nooit korten , door langheid van tyd hun door de handen groeijen ; men ziet 'er , die hunne armen altoos kruifelings op de borst houden, of wel hunne handen boven hun hoofd verheven, zoo dat het hun niet meer mogelyk is dezelve weder te buigen. Die arme ellendelingen kunnen noch eeten noch drinken dan met hulp van enige leerlingen , die hen volgen: men oordeele over het geweld dat zy zig veele jaaren lang doen moeten, om hunne armen tot dien llaat van werkeloosheid te gewennen. Veele begraaven zig en ademen flegts door eene kleine opening , dus blyven zy zulk eenen aanmerklyken tyd onder den grond, dat het te verwonderen is dat zy niet verflikken : enige die minder  orj Reize naar de Ooft-Indiën en China. der dweepzugtig zyn, houden zig te vreden met zig flegts tot aan den hals te begraaven. Men vindt 'er , die gelofte gedaan hebben van altyd overeind te zullen blyven zonder te gaan leggen; zy flaapen al leunende tegens een muur of boom , en om zig het middel te beneemen van gemakkelyk te rusten , iteeken zy hunnen hals in zekere werktuigen, die naar roosters gelyken, en die zy niet meer kunnen afleggen. Andere blyven geheele uuren op één been ftaan met de oogen op de Zon geflaagen, en dat hemellicht met eene groote ingefpannenheid van gedagten aanfchouwende : fommige, om nog meerder verdienden te hebben, ftaan insgelyks met één been opgeheven , terwyl zy met het ander alleen op den teen rusten , en daarenboven de twee armen in de hoogte houden • zy ftaan in het midden van vier potten met vuur en aanfchouwen de zon met ODbeweeglyke oogen. 'Er is 'er , die gantsch naakt voor het volk verfchynen , en wel om het te toonen dat zy niet meer vatbaar zyn voor enige aandoeningen, dat zy tot den ftaat van onfchuld zyn wedergekeerd ze, dertzy hun lighaam aan de godheid hebben toegewyd (a). Het volk, van hunne deugdzaamheid overtuigd,befchouwt hen alsHeiligen,en denkt dat zy alles wat zy begeeren van God ontvangen: elk meen t een zeer godvrugtig werk te verrigten met zig te bey- f» Vergel. I D. II B. § 3 bladz.  Zevende Hoofdftuk, 97 bey veren om hun eecen te brengen, hun, die zig het gebruik hunner handen ontzegd hebben , de ftukken in den mond te fteeken, en hen te reinigen; enige vrouwen gaan zoo verre dat zy hunne natuurlyke deelen kusfchen en aanbidden, terwyl de boetdoener in een ftaat van afgetrokken befpiegeling is ; hun getal is egter onder de Indiaanen afgenoomen zedert dezelve onderdrukt , en in flaverny gebragt zyn : de eenigfte, welken ik gezien heb, hadt zig de wangen doorftooken met een yzer, dat door zyne tong ging, en aan de andere zyde van de wang met een ander ftuk yzer zaamgeklonken was dat onder de kin heenen liep. Misfchien hebben de Indiaanen de algemeene rampen als genoegzaame harde boetdoeningen befchouwd , en zeeker , men behoeft zyn verftand niet te fcherpen om wreedheden aan zigzelven te plcegen, ais de natuur en de menfchen te zaamenfpannen om ons daar mede te overlaaden; men kan die zorg aan de verdelgende plaagen van de eerfte en san de tyranny der laatfte veilig overlaaten. Het eigenlyk karakter dier boetdoeneren is dat zy een groot deel hoogmoed bezitten , vol van eigenliefde zyn, en zig heiligen waanen. Zy vermyden vooral aangeraakt te worden door lieden van eene laage ftam en door Europeaanen , uit vrees van ontreinigd te worden ; zy laaten zelfs hun huisraad niet aanroeren : nadert men hen, dan verwyderen zy zig terftond. Zy hebben de grootfte verachting voor alle de geenen, die van hunnen II. Deel. G ftaat  98 Reize naar de Oofi-Indi'én en China. ftaat niet zyn, en zien hen voor onheilig aan; zy hebben niets by zig dat niet gehouden wordt enig geheim te bevatten, en dat niet een grooten eerbied waardig wordt gekeurd. De Indiaanfche gefchiedenis vereeuwigt de gedagtenis van eene menigte boetdoeners, die in de aloudheid vermaard zyn, en welke de hedendaagfche zig eene eer rekenen tot voorbeelden te neemeD. De Ouden hadden verfchillende Se&en , welke men met de Indiaanfche Monnikken vergelyken kan : zy voerden een dooiend en omzwervend leven; zy gingen van ftad tot ftad de overwinningen der Goden opzingen , en zig tot eene vrywillige armoede veroordeeld hebbende, bedelden zy onder den -.dekmantel des godsdiensts. De Es/enen befchouwden zig als heiliger en reiner dan de andere Jooden ; zy deeden gelofte van kuischheid, woonden in de woeftynen , aten niets dat leven gehad hadt, en voedden zig met wortelen. Zy hadden een afgryzen van alle bloedvergieten en vooral van dat der fiagtofFeren: zy zongen hunne lofzangen, even als de meeste der Indifche Monnikken , al dansfende. De Pythagoristen by de Grieken hadden alles gemeen, onthielden zig van vleesch en geestryke vogten, en voedden zig alleen met groenten ; zy waren altoos in afgetrokken befpiegeling, en hielden het diepst ftilzwygen. De Bruiden, Priesters der Ouden Gallen of Franfchen leiden in de bosfchen, even als de Indifche gecst- ly-  Zevende Hoofdftuk. 99 lyken, een afgezonderd leven, en onthielden zig insgelyks van het huwelyk. AGTSTE HOOFDSTUK. Van de beoefening van deugd, van de zielsverhuizing, het Paradys en de Hel. Het Opperwezen te aanbidden, zyne befchermgoden aanteroepen , vriendlyk jegens alle menfchen te zyn , vooral medelyden met ongelukkige te hebben en die byteftaan, de tegenfpoeden des levens te draagen, de logen taal te fchuuwen , zig van zyne vrouw voor den vierden dag voor haare maandlykfche zuivering te onthouden, geene andere dan haar te beminnen, het overfpel te haaten, de godlyke gefchïedenisfen te leezen en te hooren leezen, weinig te fpreeken , almoezen te doen, te vasten, te bidden, op de gezette tyden zig te baaden (a), deeze zyn de algemeene pligten, welke (V) Het gebruik van zig te bnacien is vry natuurlyk in een land, dat door de hitte der Zon gefchroeid wordt; die volkeren moeten daartoe aangedreven zyn geworden om zig te verfrisfchen en hun lighaam zindelyk te houden: vervolgens heeft de Staatkunde, tegelyk met den godsdienst, dat tot eene wetlyke Vérpllgtlng gemaakt, en de bygeloovigheid heeft het weldra als een middel befchouwd om zig te heiligen, en ingebeelde volmaaktheden te verkrygen. G 2  ioo Reize naar de Oofi-Indie'n en China. ke de heilige boeken allen Indiaanen, zonder uitzondering van Caste of ftamme, opleggen. Deeze boeken bevatten egter ook nog byzondere voorfchriften : de Bramaanen , by voorbeeld, die den ftaat van Gourou (a) bekleeden, zyn gehouden de Vedams (b) te leeren en te onderwyzen , de offerhanden te doen of te waaken dat men die doe, almoezen te ontvangen, en aan anderen uittedeelen. De Rajas, die de tweede ftamme uitmaaken , moeten zig in de Vedams oefenen, de offerhanden verrigten , het land befchermen en den vyanden van den Staat den oorlog aandoen. De Vasjlers of Vaniguers, die de derde ftam uitmaaken , zyn ook gehouden de Vedams te beftudeeren, de offerhanden te doen, en zig aan de beoefening van hun ampt overtegeeven, te weeten de Bons-Vasfiers moeten het land bebouwen, de Govasfiers op het vee pasfen, en het doen vermenigvuldigen , en de Donavasfiers handeldryven in goud en zilver. De (V) Gourou is de Hoogepriester : hy is het die den godsdienst ondervvyst, en de offerhanden regelt en verrigt. (Zie I Deel, I B., 5 Hoofdft.) (è)-Door Fe daim verfhan de Indiaanen zeekerlyk de Verklaaringen van diezelfde heilige boeken, naardien wy reeds gezien hebben dat de Bramaanen de kennis derzelve allen menfchcn, die niet van hunne ftam zyn, verbieden en dat het zelfs twyfelachtig is of zy wel ooit beftaan hebben.  Agtfte Hoofdftuk. iox De vierde, welker leden Snuiten genaamd zyn , is gehouden de drie eerfte getrouwelyk te dienen. Wat de pligten met betrekking tot byzondere perfoonen belangt, zy beftaan voor de vrouw in het wel waarneemen van haar huishouden, in zig van haare nabeftaanden te doen achten en beminnen , in zig optefieren om haaren man te behaagen:de ondeugendheid van haaren man ontheft haar niet van haaren pligt, zy moet zig ahyd toeleggen om hem te verbeteren, en hem als haaren God befchouwen. Doet zy dit, dan zal zy daarvoor in' dit leven en hier namaals beloond worden. De Bramasfari of jonge Bramaan moet fober, zedig, en ftilzwygend zyn, op gezette uuren zyne gebeden doen, zig in de Vedams oefenen , zynen Gourou eerbiedigen, hem by den aanvang en aan het eind van elke dagelykfche les bedanken, en hem allerleye dienden bewyzen; het is alleen in zyne tegenwoordigheid en met zyne roeftemming dat hy de ryst mag openen, welke hy van deur tot deur heeft gaan bedelen : zyne onderfcheidende kentekenen moeten beftaan in de Pounamul (a) , het bosje deugd-bladeren, dat hy in zyne handen houdt, een grasfcheutje in de gedaante van een ring, dat hy aan zynen vinger fteekt, en een gordel van het kruid Nanel: hy moet zyne natuurlyke dee- (a) De Pounanoul is de katoenen draad, welke de Bramaanen fchuinsch over het lyf geflingerd draagen. G 3  io* Reize naar de Oofl-Indiën en China. deden met een ftuk lynwaad dekken, en een harten-vel moet zyn leger zyn :, hy moet vooral de ontmoeting van vrouwen vermyden; 's menfchen hart is gelyk boter, dat op de nadering van het vuur verfmelt. De omgang met vrouwen maakt het week , en vatbaar voor de liefde. Broüma zelf, met zyne dogter alleen zynde, wierdt in eene rnisdaadige hartstogt ontftooken, en volgde die in. De kluizenaar moet geen ander voedzel gebruiken dan de vrugten en wortelen uit de wildernis; hy kan 'er egter een weinig ryst-meel by voegen en het dus eeten , na eene offerhande van hetzelve aan het Opperwezen gedaan te hebben ; hy moet zyn voedzel gaan zoeken zoo dikmaal hy dat behoeft , hy moet zyn hair te zaamengebonden draagen, een grot bewoonen, op den grond flaapen, Cn zig tnet boomfchorsfen kleeden. Als zyne kragten het toelaaten, moet hy twaalf jaaren op deeze wyze leeven; en als hy niet meer werkzaam kan 2,yn, moet hy zig van alle voedzel onthouden , en zig ernftig toeleggen om zyne zinnen in zyne ziel, en zyne ziel in het hoogfte wezen, dat is God, te befluiren. De Saniasfi, die bekwaam is een geest'vk leven te leidfn, moet geene andere kleedy hebben dan een fluk lynwaad om zyne naaktheid te bedekken, noch ander huisraad dan een ftok en een kruik : houdr hy zig in eene ftad of in een .dorp op, dan moet zulks flegts voor eene nagt zyn. Hy moet de waarheden van den Vedavi bepeinzen, nooit over  Agtjle Hoofdftuk. 103 over die ftoffen twiscen, fober zyn, eens op een dag een weinig ryst of linzen eecen, en naar zyn laacfte oogenblik verlangen: is hy kloekmoediger, dan zal hy ftok en kruik laaten vaaren, en zal ftom, doof, krankzinnig, en gek worden. Hitte, koude, beledigingen, lof, rykdom, armoede, dit alles moet hem even onverfchillig zyn. De leek moet al het goed, dat hy doet, aan God opdraagen , en niets daarvan aan zigzelven toefchryven, de redenvoeringen der wyzen godsdienstig aanhooren , alle de goederen van het leven als een droom befchouwen, en in het minst niet aan dezelven gehecht zyn , ja zelfs niet aan zyne vrouw en kinderen , de voorfchreven afwasfchingen en gebeden verrigten, almoezen uitreiken, vooral aan de Bramaanen, en hun te eeten geeven ten tyde derEclipfen, by nieuwe en volle maan , als de Zon van het Noorden naar het Zuiden, en van het Zuiden naar het Noorden keert, den agtften en twaalfden dag van de maan, die met het gefternte Tirouvanam invalt, en den negenden dag van de volle maan der maand Cartigue (a). Het is ook ge- (V) Alle' deeze dagen zyn aan den godsdienst gewyd , gelyk ook die van de nagedagtenis der overledene en van het gefternte onder welke men geboren is. Hetzelfde heeft plaats omtrent den derden dag na volle maan van de maand Fayas/t, den zevenden na volle maan van de maand Masfi, den vyftienden van de nieuwe maan van de maand Prétachi, en alle de twaalfde dagen van de maan , die in conjunftte G 4 zvn  104 Reize naaf dé Ooft-Indien. en China. gehouden de vereischte plegtigheden te verrigtenvoor de zwangerheid zyner vrouw , en voor de overledenen; de horoskoop zyner. kinderen optemaaken , en de heilige plaatfen te bezoeken. De wooning, daar veele Bramaanen byeeckoomen, is zeer heilig; de waardigheid dier perfoonaadjen is boven alle vergelyking; Vichenoo zelf eerbiedigt hen i de ftof hunner voeten wordt in den hemel, ep de aarde, en in den afgrond geëerbiedigd. Een Wyze is ondcrtusfchen onvergelyklyk edeler dan eèn rBramaan, i De ambagtslieden, eindelyk, zyn gehouden zig. de pligten van hunnen ftaat niet te onttrekken; hy, die zig voorzigtig. zagtmoedig, en vcrflandig gedraigt, zal, al ware hy van de laagfte ftamme, in deeze wereld geacht , en in de andere beloond worden; want het is zeeker dat een goed gedrag alleen veredelt, en de adelyke geboorte is niet meer dan eene uiterlyke en willekeurige onderfcheiding. Uk die beknopt verflag ziet men dat de zedenïeer der Indiërs zeer zuiver is; zy hebben dezelfde deugden als wy, en fchoon de meeste beeldtenisfen , die in hunne tempelen vertoond worden, onfcuisch zyn, is egter de hetaamlykheid hun uitdrukkelyk geboden , en zy neemen dezelve volmaakt in acht: zyn met de gefternte» Ontram, Ontrem, Outraladi, of de maanden Margazi, Tm, Masfi, en Pmgouni.  Jgtfte Hoofdftuk. 105 acht: hetzelfde heefc ook plaats omtrent de kuischheid , doch welke zy egter zoo volkoomen niet betragten. De gemakkelykheid van dansferesfen te bekoomen , die uit belang en wellustigheid het' algemeen ten dienst ftaan , doet hen eene deugd ontbeeren, die hun bevoolen is; egter ftaat de wet, om zig naar de hitte der lugtftreek te voegen, hun toe, verfcheiden vrouwen te hebben: zy bedienen zig gemeenlyk niet van dat verlof, dan wanneer' zy, na enige jaaren getrouwd geweest te zyn , geene kinderen kunnen verwekken by de vrouw , welke zy getrouwd hebben. De deugden , welke voornamelyk aanbevoolen worden , zyn de erkentenis en liefdadigheid , engeen Indiaan ontflaat zig van deeze laatfte. Wat de zedelyke deugden betreft, die godsvrugt, welke in alle wezens het leven ontziet, is heiliger dan de yver, waarmede men hen den Goden opoffert. De koeyen , op hunne altaaren geflagt, zullen in de toekoomende wereld den offerpriesteren onuitfpreeklyke pynigingen aandoen (a). Het waare offer is dat der ziel: onkundige wenden hunne gebeden tot afgoden , met menfchen handengemaakt; «maar de wyze aanbidt God in geest. Hy, die zyn lighaam veracht, overwint weldra zyne hartstogten, en maakt zig de deugd gemakkelyk. De O) Dit zou fchynen aanteduiden dat de Indiërs oudtyds kunnen Goden dieren offerden. G 5  iotf Reize naar de Ooft-Indien en China. De deugden worden in twee klasfen verdeeld, welke men niet met eikanderen moet verwarren ; de eene heet Pravarty en de andere Nivarty: de eerde bevat twee artykelen Ifchetam en Bourtam genaamd; Ifchetam behelst de daaden , welke men in de godsdienstige plegtigheden verrigt ; maar tempels en rustgebouwen opterigten , vyvers te graaven , laanen te planten enz. alle deeze goede werken worden Bourtam genaamd; zy, die dezelve verrigten, zullen fterven ten tyd dat de Zon naar het Zuiden gaat, en in den nagt van eenen dag dat de maan in haar tweede kwartier is; na hunnen dood zullen zy zig in het land der maan bevinden , alwaar zy volgens hunne verdiensten gelukkig zullen wezen. De ziel in den ftaat van Nivarty brandt van het vuur der wysheid ; deszelfs kragt vernietigt de werking der zinnen, en deeze ziel gaat weder in de onmeetlykheid van het alomvattend wezen over. Elk mensch, dat in den ftaat van Nivarty is, zal fterven ten tyd dat de Zon naar het Noorden loopt, en des morgens van een dag dat de maan in haar eerfte kwartier is. Hy zal door de Zonne-ftraalen opgetrokken worden naar het paradys van Erouma, Satialogam genaamd, alwaar hy de onuitdrukkelyke wellusten zal genieten, welke de Goden daar fmaaken; de ftof, waaruit hy zaamengefteld is, wordt fyn Verdund, en in de algemeene masfa der lighaamen veranderd , en door de wysheid zyner ziel vernietigt hy de eigenfchap van zyn toevallig üg-  Agtfte Hoofdftuk. 107 Iighaam. Van deeze plaats van gelukzaligheid ryst hy op in den Sorgon , van waar de aanhangers van Vichenou in den Vaüondon, en die van Chiven in den Caïlasfon overgaan. Zy, die de negen Broumas vereeren, zullen de gnave der hervoortbrenging ontvangen; de Godin Sarassouadi zal haaren aanbidderen rykdom uitdeden; de God des vuurs zal de zyne met de gaave der fchoonheid befchenken. Gezondheid zal het deel van die der Zon zyn: de Goden der agt hoeken van de wereld geeven hunnen dienaaren het vermogen om goede werken te doen; dus wenden zig alle, die die weldaaden wenfchen te genieten, tot die byzondere godheden; maar zy, die tot de gelukzaligheid wenfchen te koomen, begeeven zig alleen tot God. De eerde, die llegts tydlyke goederen begeeren , vergeeten dat de dood hen daar eenmaal van moet berooven; en in het vervolg beklaagen zy zig dat zy zig den dienst van God niet toegewyd hebben. Zonder dien gelyken de menfchen de boomen in de wildernis, en zy, die door dien godsdienst niet verlicht zyn, fchoon voor het overige zeer kundig, zynwaare lastbeesten; de Wyzen, die, om zig God te wyen, de aardfche goederen verachten, en hem alle hunne begeerten opofferen, zullen de eeuwige glorie tot belooning ontvangen. Hunne zielen, ven haarfterflyk bekleedze! ontdaan , zullen het ongeluk niet meer hebben van herboren te worden: zy zullen in God, en God zal in hun zyn, zy zullen hem bezitten. De  io8 Reize naar de Ooft-Indien en China. De boozen , die zig niet bekommerd hebben de" grootheid van God te befchouwen, zuilen in de Hel geworpen worden, eene plaats onder de aarde, naar het Zuiden der wereld , Padalam genaamd ■ vloeden vuurs, ysfelyke gedrogten, moorddaadige wapens, ftinkende vuiligheden, alle plaagen zyn m dat verfchrikkelyk verblyf opeengeftapeld. Die rampzalige worden na hunnen dood door de Ernaguinguilliers (a), gebonden en geboeid, daar henen gefleept ; zy worden geflaagen , gegeesfeld, met voeten getrapt; zy zullen op yzeren punten treeden, hunne lighaameu zullen door de raven gepikt, door de honden gebeten, en in eene vuurige rivier geworpen worden. Na eerst alle hunne wreedheid op hen geoefend te hebben , zullen de dienaars des doods hen voor Yamen brengen. Deeze onomkooplykeen geflrenge regter zal hen veroordeelen naar de misdaaden, die zy begaan hebben. Zy, die de inzettingen van den godsdienst verachten, zullen op hoopen fcherpfnvdende wapenen gefmeten worden, en zullen die pyniging zoo veele jaaren dulden als zy hairtjes op bun^lig. haam hebben. Zy, die de Bramaanen enrperfoo; nen, welke in waardigheid gefteld zyn, befchimpen , zullen in ftukken gehouwen worden. De overfpelers zullen gedwongen worden een gloey- end O) Gefkgt van Reuzen, dienaars van Yamen, God des doods, en Koning der Helle.  Agtfte Hoofdftuk. 109 end beeld te omhelzen. Zy, die hunnen pligt niet betragten , die geene zorg voor hun gezin draagen, en het verlaaten om door het land te zwerven, zullen onophoudelyk door de raven verfcheurd worden. Die de menfchen kwaad doen , of de dieren dooden, zullen in fteile afgronden geworpen worden, om aldaar door wilde dieren gepynigd te worden. Zy, die hunne ouders noch de Bramaanen niet geëerbiedigd hebben , zullen branden in een vuur, welks vlammen tien duizend To.genais hoog zullen opflaan. Die de gryzaarts en kinderen mishandeld hebben , zullen in heete ovens geworpen worden. Die by wellustige vrouwlieden gelegen hebben, zullen genoodzaakt worden over doornen te loopen. De kwaadfpreekers en lasteraars, op gloeiende yzeren bedden liggende, zullen gedwongen worden vuiligheid te eeten. De gierigaarts zullen den wormen tot aas verftrekken. Die de Bramaanen befteelen zullen midden door gezaagd worden. Zy, die uit een geest van hoogmoed in de offerhanden koebeesten en andere dieren flagten, zullen op een aambeeld geklopt worden. Die valfche getuigenisfen gegeeven hebben, zullen van hooge bergen gefmeten worden. De wellustige , eindelyk , leegloopers , en zy , die geen medelyden met ellendige en arme gehad hebben, zullen in brandende holen geworpen, onder molenfteenen vermaalen , en door Olyphanten vertreeden worden; hun gepletterdt en verfcheurd vleesch zullen die dieren tot voedzel verftrekken. Al-  iro Reize naar de Ooft-Indien en China. Alle deeze ellendige zondaars zullen op deeze wys veele duizenden van jaarenlyden, en hunne onverganglyke lighaamen , fchoon in die ftraffen verdeeld , zullen zig terftond weder hereenigen als het kwikzil ver; vervolgens zullen zy tot een nieuw leven veroordeeld worden, geduurende welk, hunne pynigingen voort zullen duuren, en zy zullen zig door de godlyke magt, weder in het menschlyk zaad bevinden: dit zaad, in de baarmoeder der vrouw geftort, zal daar eenen geheelen nagt als flyk wezen. Op den vyfden dag zal het als water'belletjes zyn ; in de vierde maand zullen de zenuwen van de vrugt gevormd worden; in de vyfde zal zy honger en dorst gevoelen; in de zesde zal haar lighaam met eene opperhuid bedekt worden; in de zevende zal zy zeer merkbaare beweegingen doen. Zy zal de regter zyde haarer moeder bewoonen, en door het fap der fpyze, welke deeze nuttigen zal, gevoed worden; genoodzaakt zynde zig in haare eigen uitwerpzelen te wentelen, zal zy van de wormen gebeten worden; de fcherpe fpyzen en het warm water, dat de moeder drinken zal, zullen haar zeer zwaare pynen veroorzaaken : in den engen doorgang zal zy veel te lyden hebben, en het kind, eens geboren zynde, zal nog oneindige kwellingen onderworpen zyn. Dus zil deeze pynlyke geboorte herhaald worden tot dat die ellendige moeds genoeg hebben om zig geheel en al aan de beoefening der deugd overtegeeven. NE-  Negende Hoofdftuk. III NEGENDE HOOFDSTUK. Van dm Ganges. D c mensch, fchoon door zyne zinnen beftierd, fchoon alleen naar derzelver getuigenis moetende denken en oordeelen, heeft zig egter van hun gebied zoeken te ontflaan , en zig willen verheffen tot bovennatuurkundige denkbeelden ; maar als men tot de bron van die voorgewende verhevenheid van gedagten opklimt, zal men weldra bevinden dat zy hunnen oorfprong aan de gewaarwording van zinnelyke voorwerpen verfchuldigd zyn. Dus kreeg men het niet in gedagten de wateren te heiligen, en dezelven de kragt toetefchryven van de misdaaden uittewisfchen, dan omdat men de vlekken op de lighaamen, die aan hunne werking wierden blootgefteld, zag verdwynen; toen meende men dat zy dezelfde uitwerking op de ziel moesten voortbrengen. Deeze dwaaling, eens algemeen geworden, bevolkte de bronnen , de rivieren , en zeeën met eenen drang van ingebeelde godheden. Men mogt die niet meer overtrekken zonder derzelver befchermgod gegroet te hebben (fl). Alle volkeren be- Qa) De Ganges, de Ouithena, de Po//éar,de Cavri de Colram wierden heilige rivieren, welke de Indiaanen nooit overtrekken, zonder hunne handen in derzelver water gewas-  $ 112 Reize naar de Ooft-Indiën en China. betwisteden eikanderen het voorregt van heilige wateren te bezitten. De Jooden ichreeven de fontein der jeugd eene godlyken kragt toe, deEgyptenaars geloofden hetzelfde van de vrugtbaare bronnen daar de Nyl ontfpringt, en de Indiaanen gaven een diergelyk vermogen aan alle de rivieren, welker betoverde oevers zy bewoonden. Het voordeel, dat deeze laatfte van die wateren genieten, moet hen zeekerlyk tot verfchooning ftrekken. Onder eene brandende lugtftreek geplaatst, door de hitte van eenen aanhoudende Zonier gezengd, wanneer een verhit bloed door hunne aderen omloopt, hoe zeer moeten zy dan dat element niet beminnen , dat hun eene heilzaame verfrisfching bezorgt? het is te vermoeden dat de eerfte vereering, welke zy het toebragten, alleen de fchatting der erkentenis was. Deeze gefteltenis van het hart van den mensch is zulk een dierbaar gefchenk, dat men het eerbiedigen moet, al is het dat zy jegens ongevoelige wezens geuit wordt; doch de Indiaanen hebben deeze oorfpronglyke vereering, zoodanig door ongerymde fabelen ontluisterd , dat het byna onmogelyk is dezelve te herkennen. De historie van den Ganges zal ge- noeg- wasfchen, en hunne gebeden tot de mindere Goden, die haar béwöonen en haaren loop rigten, gewend te hebben. De Grieken en Egyptenaars trokken ook geene rivier over zonder derzelver befchermgod gegroet, en hunne handen in haar water gev/asfehen te hebben.  Negende Hoofdftuk. 113 noegzaam zyn om ons daarvan te overtuigen: zie hier hoedanig zy in den Candon geboekt ftaat. De Godin Parvadi plaatfte op eenen zekeren dag haare handen op de oogen van Chiven; terftond was de natuur in diepe duisternis begraaven : de lighaamenj die het licht uitfchieten, verlooren al hunnen glans, omdat zy dien alleen van de oogen van Chiven ontvangen. Zy waren egter maar een enkel oogenblik bedekt, en dat oogenblik was voor alle fchepzelen verfcheiden eeuwen. De God zag, om deeze algemeene verduistering te voorkoomen, geen ander middel dan een nieuw oog op zyn voorhoofd te plaatfen (fl). Naauwlyks ftondt dat oog aldaar of de Zon en de' Maan herkreegen haaren voorigen glans. Parvadi , befpeurende , welke wanorde zy te weeg bragt, trok haare handen terug, maar zy waren bevogtigd met een zweet, dat zy daar af wilde fchudden, wanneer uit eiken vinger eene Ganges-rivier , grooter dan de zee, vloeide. Deeze tien rivieren namen, zig verwyderende, zoodanig toe, dat zy voor eene algemeene overftrooming deeden vreezen: in dit uiterfte kwamen Vichenou , Broüma en de Deverkels zig aan de voeten van Chiven werpen en zeiden hem: „ Hee- j> re, (V) Men verbeeldt Chiven altyd met een derde oog in zyn voorhoofd; en het is in navolging hiervan dat zyne aanhangers een ror.d teken op het voorhoofd zetten, dac rood van 1. leur is, om zig van de aanhangeren van Vichenou te onderfcheidcn. II. Deel. H  114 Reize naar de Ooft-Indien en China. ,, re, wy weeten niet, welke wateren zig over de ,, aarde verbreiden ; maar zy koomen niet uit de „ zee : indien gy ons daarvoor niet wild behoe„ den, zal het heelal overftroomd worden." Chiven vertelde hun, hoe zy gevormd waren geworden, en beval dat zy, tot eene kleine hóeveelheid g'ebragt, voor hem zouden verfchynen, hy nam dezelve en plaatfte die op zyn hoofd. Toen baden Vichenou, DévENDREN en Broüma den God Chiven hun ieder een gedeelte dier wateren te geeven , die, uit zyne wederhelft voortgekoomen en op zyn hoofd gezet zynde, heilig waren geworden. Chiven gaf hun daarvan in de hand en zeide hun: „ dat elk uwer dat water naar zyn landbrenge, daar zal het eene groote rivier doen ftroomen." De Ganges is voortgekoomen van het water, dat Broüma verkreeg; de gebeden en boetdoeningen van Bagüiraden deeden denzelven op de aarde koomen. Hy groef daar zyn bed, door de fpooren te volgen, welke de wielen van den wagen van dien boetdoener hadden ingedrukt, toen hy ondernam de asch van de Koningen , zyne vooroude, ren, door Cabiler gedood, te doen herleeven. De Bagavadam, een Pouranon ter eere van Vichenou, geeft het volgend verflag van dit wonderwerk. Baganden , door zyne vyanden overwonnen , vlugtede naar de woestyn , alwaar hy ftierf; zyn zoon Sagaren kwam eerst na zynen dood ter wereld; door de zorg van den boetdoener Avoürounen opgevoed , hadc hy moeds genoeg om  Negende Hoofdjluh 115 om de vyanden van zynen vader aantetasten, en het geluk hen te overwinnen. Weldra maakte hy zig meester van verfcheiden Koningryken , en wierdt in het vervolg een der zes Sacravartis of Koningen van het Heelal. Toen hy zyne veroveringen geëindigd hadt, trouwde hy Soumoüdi en Quessiny ; de eerfte baarde hem zestig duizend kinderen, en de tweede hadt flegts eenen zoon, die onder den naam van Anguissamanden bekend is. In deeze overmaat van magt en rykdom wilde hy honderd Asvarnediagons verrigten (dat is honderdmaalen een paard offeren;) hy hadt negen en negentig deezer flagtoffers volbragt, wanneer Devendren, door wangunst gedreven , hem het paard ontftal, dat hem tot het laatfte dienen moest; noch niet tevreden met-bet pleegen van deeze fchelmery , bondt hy het kwaadaartiglyk by eene plaats vast, alwaar Caeiler in afgetrokken befpiegeling was, hetgeen den dood van de zestigduizend kinderen van Sagaren veroorzaakte; want deeze laatfte alle nafpeuringen doende om het flagtoffer wedertevinden, vonden het by den boetdoener, en zig verbeeldende dat hy de dief ware, overlaadden zy hem met fcheldwoorden ; maar CaBiler doodde hen alle met een eenig aanzien. Sagaren, ziende dat zyne kinderen niet terugkwamen , zondt den. eenigenzoon, dien hy nog hadt, om naar hen te verneemen. Deeze bragt hem weldra de tyding van hunfneeven, waarover Sancaren eene zoo groote droefheid gevoelde, dat hy hem zyne kroon H 2 over-  Ii6 Reize naar de Oofi-Indiën en China. ovargaf. en zig naar de woestyn begaf, alwaar hy als boetdoener ftierf. Anguissamanden regeerde eenigen tyd metroem; maar weldra gaf hy den troon aan zynen zoon Tibilen over: hy omhelsde de levenswys eens boetdoeners, meenende dat God, door zyne geftrenge zelfskastydingen bewoogen , hem den Ganges zou fchenken, en dat hy door middel dier rivier zyne voorouderen zou kunnen doen herleeven ; maar hy ftierf zonder denzelven verkregen te hebben. Tibilen onderging hetzelfde lot. Baguiraden, den ouderdom van zestien jaaren bereikt hebbende, hadt moeds genoeg om hunne voetftappen te volgen. Hy bezwoer de Godin Genga van op de aarde te koomen; zy antwoordde , dat zy daartoe verlof van Brouma hebben moest: dat antwoord verkregen hebbende, deedt hy eene geftrenge boete ter eere van dien God. Deeze antwoordde dat hy dat water nergens anders dan aan de voeten van Vichenou kon uitftorten ; waarop Baguiraden weder eene nieuwe boete ter eere van Vichenou begon, welke zeide dat de tusfchenkomst van Chiven daartoe noodig was. Na veele lighaamskastydingen en gebeden, ter eere van deezen laatften gedaan, verfcheen hy eindelyk, en vergunde hem zyne bede. Genga ontving bevel de fpooren van den wagen van Baguiraden te volgen , en hem den verzogten dienst te doen. Baguiraden reedt vooruit , en Genga volgde de fpooren van de wielen van zynen wagen; zy  Negende Hoofdfcuk. II? zy ramen hunnen weg door den tuin van den boetdoener Sannon.1 Deeze geestlyke, vreezende dat de vloed zynen tuin verwoeste zoude, nam deszelfs wateren , en maakte dezelve tot een klein pilletje, dat hy inflokte; dit geval benam Baguiraden den moed niet ; hy deedt eene geftrenge boete ter eere van Sannon, en deeze braakte den Ganges door zyn oor weder uit. Baguiraden reedt met zyn wagen over de asch zyner voorouderen: door dit godlyk water bevogtigd, wierden zy weder bezield, en de zestig duizend kinderen van Sagaren herkreegen het leven, niet om op de wereld: te woonen , maar in den Vaïcondon ; dit heeft den Ganges de Daamen van Sannounadi, Baguiradi en Vichenoubadi doen geeven. Ieder een weet dat die vloed in Indie in groot'en eerbied wordt gehouden: de Heidenen gelooven dat hy onmiddelyk uit de voeten van Brouma ontfpringt. Deeze heilige oorfprong geeft hem groote voorregten. Zy , die op deszelfs oevers den geest geeven, terwyl zy van zyne heilzaame wateren drinken , zyn ontheven van de moeyelyke taak van weder op de wereld te koomen, en aldaar een nieuw leven aanteneemen ; zoo dra ook een Indiaan door de geneesheeren wordt opgegeeven, haast men zig om hem op de oevers van den Ganges te brengen , waaruit zyne nabeftaanden hem by herhaaling doen drinken. Zy mengen zelfs flyk onder het water en gieten hem dat in den mond, en de ongelukkige fterft terwyl hy met dat flykeH 3 rig  i r 8 Reize naar de Oojl-Indie'n en China. rig water wordt opgevuld. Dikwyls doopt men hem geheel en al in den vloed, die zyn graf wordt. Zy , welken de verafgelegenheid hunner woonplaats niet toelaat naar die rivier te koomen, hebben altoos van dat dierbaar water in hun huis, dat men hen als zy zieltoogen doet drinken; als zy verbrand zyn , gaêrt men zorgvuldig alle de beenderen op, die door het vuur gefpaard zyn , en deeze droevige overblyfzels worden godsdienstelyk bewaard, tot zig eene bekwaame gelegenheid opdoet om dezelve in den Ganges te laaten werpen. TIENDE HOOFDSTUK. Stelzels der Indiaanen omtrent de Schepping der wereld. D e weetgierigheid , de kragrigfte , de werkzaamfte, de onverzaadlykfte van alle de hartstogten, waardoor de mensch gedreven wordt, maar ook de onfchatbaare bron van alle zyne kundigheden , wordt met hem geboren , en eindigt eerst met zynen dood. In het eerst vestigt zy zig niet dan op de natuurlyke voorwerpen , die haar treffen, en welker eigenfchappen , gebruik, betrekkingen zy zoekt te ontdekken : maar gelyk dat fchitterend vuur, dat de lighaamen verlicht zonder dezelve te doordringen , glydt zy over alles henen, en doorgrondt byna niets: weldra is de aarde eene te bekrompen ruimte voor haare verre uit-  Tiende Hoofdftuk. 119 uitziende begeerten : op de ihelle vleugelen der gedagten gevoerd, durft zy, even als de arend, in de Zon zien, en haar befchouwen. De geregelde omloop van dat weldaadig hemellicht, en Van*-1 die, welke zynen pragtigen ftoet uitmaaken , biedt den mensch een onuitputlyk onderwerp van overdenking en nafpeuringen aan. Hy gaat met oplet* tendheid den loop der bollen , die boven zyn hoofd dry ven, na, berekent hunne loopkringen, en maakt daaruit eene kunstige maat van den tyd. Moet deeze kennis hem niet genoegzaam zyn ? ongetwyfeld; maar hy wil nog verder gaan; zyne eigen zwakheid en de begrensdheid van zyn verftand vergeetende, wil hy van de uitwerkingen tot de tweede, en vervolgens tot de eerfte oorzaaken opklimmen. De mislukking van de vaders heeft de kinderen niet omzigtiger gemaakt, neen, zy heeft fiegts gediend om hunne weetgierigheid te doen toeneemen en hen onderneemender te maaken. Zy hebben willen opklimmen tot de fchepping van het heelal zelve; ook hadden alle oude volkeren hunne Cosmogonie, gelyk z,y hunne Theogonie, Mythologie en verdigten oorfprong hadden. Deeze Cosmogonieën , welke alle verfchillende zyn , zyn alle byna even zonderling en her-denfchimmig : als men ze vergelykt, maaken zy de wonderlykfte tegenftrydigheden uit. De Wysgeer, die met de fakkel der reden den draad van Ariane vindt , wanneer hy het gewaagd heeft om in de kronkelende wegen van die donkere doolhoven H 4 door-  ï2ó Rzize naar de Oojl-Indien en China. doortedringen , haast zig om terugtekeeren , om hier onder de puinhoopen dier zwakke gebouwen, welke een ligt windje omverre kan werpen, verplet te worden. De eenigfte vrugt, die hy van zyne onderneeming behaalt, is eene onzeekerheid, die hem wanhoopig maakt, en een gevoel van medelyden voor de uitvinders v'an die wanftaltige ftelzelen, Zyn de aardrykskundige ftelzelen der verichil. lende volkeren zaamenweefzels van ongerymdheder, dan is het ook zeer natuurlyk te gelooven dat dat der Indiaanen niet beter zy. Het draagt ook in dedaad den fïempel van hun vernuft; maar het heeft iets oorfpronglyks dat men in veele andere niet befpeurt: het volgend verflag zal denleezer daarover kunnen doen oordeelen. De I ncüaanen verfchillen in hun gevoelen omtrent defchepping der wereld: fommige gelooven dat al wat beftaat een gedeelte van God is, en dat alles by de verdelging der wereld zig weder in dat groot Wezen, van welk het uitgegaan is, zal vereenigen (a), Andere beweeren daarentegens dat alles uit niet voortgekoomen is. God, zeggen zy, in zigzelven befloten, fchiep, door zynen wil al. leen, ( Mêmoire fur la conform/té ou la resfemblance de F Astronomie des Branies, de nos jours avec celle des anciens Chalr déens.  Elfde Hoofdftuk. 147 van 50 fekonden en 30 tere. Of ten naasten by van een graad in zeventig jaaren (a);) hier van maaken zy een tydkring van zestig jaaren, geduurende welke de vaste fterren vier en vyftig minuten in lengte veranderen. Berosiüs, een Chaldeeuwsch febryver, die drie honderd Jaaren voor onze tydrekening leefde, noemt deezen tydkring Sosfos. De Bramaanen bedienen zig van eene periode, de Unifolarifche van zes honderd jaaren, welke Berosiüs Neros , en Josephüs het groote jaar genoemd hebben (ö). De periode van zestig jaaren ftaat indedaad met die van zes honderd jaaren in dezelfde betrekking als de getallen 432000 en 4320000, waarvan de Bramaanen in hunne fterrekundige berekeningen gebruik maaken. Nu bevatten die perioden een bepaald getal reizen de anomalistifche periode van twee honderd agt en veertig dagen, waar van de Bramaanen zig bedienen voor de beweeging van de maan en zyn Apogeum, vooronderftellende dat die ter zelfden tyd van hetzelfde punt vertrekken, en zig in dezelfde rigting beweegen, om zig ten einde van twee honderd agt en veertig dagen op het zelfde uur, en punt, waar van zy vertrokken waren, weder te ontmoeten. De O) Vergelyk de La Lande Astronomie I D. IV B. § 915 en volgg. Vertaaler. O) Vergelyk de La Lande Astronomie. II D. VIII B. S 1565, Vertaaler. K 2  148 Reize na de Ooji-Indiën en China. Graaden. Jaaren. De vaste fterreh, in 60 jaaren 54 minuuten voortgaande, zullen in 3600 jaaren vooregaan. . . . ' 54 3600. Deeze periode wordt door Berosiüs Saros genaamd; bygevolg volbrengen de vaste fterren in 24000 jaaren haaren geheelen omloop of . 360 24000. Negen deezer omwentelingen maaken 216000. Doch men moet in aanmerking neemen dat de periode van 60 jaaren en die van 600 jaaren, tot dagen gerekend, tegens 360 in het jaar, de getallen 21600 en •216000 geeft,waar van het laatfte hier jaaren uitdrukt. Dit vermenigvuldigd zynde door 2. leevert de duuring van den vierden werelds-ouderdom of Calyougam 432000. Nu fpreekt Berosiüs van fterrekundige waarneemingen door de oudeChaldeeuwen,geduurende het zelfde getal van 432, 000 jaaren gedaan; doch de Heer Le Gentil bewyst zeer wel dat de Ouden in hunne berekeningen het jaar van drie honderd en zestig dagen onderftelden, en het in duizend gelyke deelen deelden: dus waren de 432, 000 jaaren der  Elfde Hoofdftuk. 149 der Chaldeeuwen niet meer dan 432 en de 720,000, van welke enige Schryvers fpreeken, niet meer dan 720 , gelyk men by Plinius leest. Jaaren. De 4de [vermen, met 2, is voor de 3 de 864,000 ouderd. j vermen- met 3> is voor de 2 de 1, 728,000 L vermen, met 4, is voor de 1 fte 1,296, coo Dus bevatten deeze ouderdommen De 1 fte ... 4 perioden-] De 2 de ... 3 perioden I De 3 de ... 2 perioden \™X'''432' 000 Hef De 4 de . . . 1 periode J Deeze 10 perioden geeven 4, 320, 000. Merken wy hier op, dat de cyfferletters 4, 3 en 2, die de betrekkingen der drie eerfte ouderdommen uitdrukken , dus gefchreven wordende 4, 3, 2, het getal van432 maaken, die overeenkomen met de vier honderd en twee en dertig jaarige Sterrekundige waarneemingen der Chaldeeuwen; elk deezer jaaren in duizend deelen verdeeld zynde, zal men 432, 000 hebben , een getal gelyk aan den Calyougam. Hoe groot deeze getallen ook zyn mogen, en hoe veel grooter nog die van de levens van Brouma en Vichenou, men moet egter nooit vergeeten datzy uit den teruggang der nagt-eveningen van vier en vyftig fekonden, meerdere of mindere reizen herhaald, fpruiten; als dan zullen die overgroote getallen ophouden ongerymd te fchynen. K 3 Van  150 Reize naar de Ooft-Indiën en China. Van deeze algemeene verdeeling van den tyd met deszelfs betrekking tot alle wezen, van den Schepper af tot den mensch toe, gaan wy over tot de gewoone en burgerlyke verdeeling van den tyd by de Indiaanen. TWAALFDE HOOFDSTUK. Verdeeling van de Eeuwen, Jaaren, Maanden en Dagen. Behalven het tydperk van Salivagana hebben de Indiaanen nog een tydperk van zestig jaaren (a), waar van elk jaar door een byzonderen naam wordt aangeduid; zy bedienen zig van die naamen alleen in de byzondere aktens en koop- en wisfel-brieven , om het jaar te betekenen, waarin het contract gemaakt is; maar in familie-aktens, die ten eeuwigen dage duuren moeten, gelyk ook in de opfchrifren van de tempelen, voegen zy by den naam van het jaar ook het jaar van de tydrekening van Salivagana en dat van den vierden werelds ouderdom. Naa. (V) Dit tydperk is ook astronomisch. Naardien de vaste irerren, gelyk wy in het voorig Hoofddeel gezien hebben, elk jaar 54 fekonden in lengte veranderen , volgt daaruit dat Zy in den tyd van zestig jaaren 54 minuuten voortgeloopen zyn. Daaruit hebben de Iudiaanen het tydbeflek, van het welk wy hier fpreeken, getrokken , dat het groote tydperk van 24000 jaaren, in het welk de geheele omloop des hejaels volbragt wordt, naauwkeuriglyk verdeelt.  Twaalfde Hoofdftuk. 151 Naamen van de jaaren van het Tydperk van zestig jaaren. 1 Praia. 28 Gea. 2 Ibava. , 29 Manmada. 3 Soucoula. 30 Dounmougui. 4 Pramadouda. 31 Jevalambi. 5 Prasfor-Podi. 32 Valemhi. 6 Anguira. 33 Vigari. 1 Strimouga. 34 Charvari. 8 £rtva. 35 Palapava. 9 Hyoufa. 36 Soupagredou. 10 Dadon. 37 Souba-gredou. 11 Itchoura. 38 Crotó. 12 Begoudamia. 39 Vichoua-Vichou. 13 Pramadi. 40 Parabava. 14 Vicréma. 41 Paravanga. 15 Vetchou. 42 Kelega. 16 Sittravanon. 43 Chaomia. 17 Souvanon. 44 Sadama. 18 Darna. 4.5 Virodigredou. 19 Partiva. 46 Pavadabi. 20 ^z'a. 47 Pramadetché. 21 Sarvajetton. 48 Ananda. 22 Sarvadari. 49 Ratchada. 23 Virodi. 50 Nasfa. 24 Vigourdi. 51 Pringala. 25 A'drïz. 32 Calcavouti. 16 Manudana. 53 Sitravachi. 27 Figea. 54 Raoutri. . K 4 55  152 Reize naar de Oojl-hidiën en China. 55 Douamadi. 58 Ratratchema. 56 Doundoumi. 59 Crodana. 57 Routrocari. 60 Atcheïa. Het jaar 1782 koomt overeen met het jaar Soupagredou van deeze periode, en is begonnen op den tienden April op den twaalfden Najigué, dat is, ten tien uuren agt en veertig minuuten 's morgens; het is het zeventien honderdst en vierde van de tydrekening van Salivagana, en het vier duizendst agt honderdst drie en tagtigst van den vierden wereldsouderdom. Het Indisch jaar is een Zonnejaar, en wordt in twaalf maanden verdeeld; hetbeftaat, volgens het meest aangenoomen gevoelen, uit drie honderd vyf en zestig dagen en zeventien Najiguis, en drie en dertig Vinajignés, welke drie honderd vyf en zestig Europieefche dagen, zeven uuren, eene minuut en twaalf fekonden nitmaaken («). Het jaar dus, gelyk men ziet, enige uuren meer dan drie honderd vyf en zestig dagen bevattende, zoo hebben de Tamoulers, die van geene fchrik- kel. (jï) Het Sterrenjaar der Bramaanen is volgens den Heer Le Gentil T. I. pag. 230, van 365 Indiïche dagen, 15 uuren, 31 minuuten, 15 fekonden, die 365 Enropeefche dagen , 6 uuren, 2 minuuten , 31 fekonden uitmaaken. Daar zyn, wel is waar, jaaren, die hetzelfde getal dagen , unren, minuuten, en fekonden bevatten, maar daar zyn 'e? ook die ineer, en daar. zyn 'er die minder hebben.  Twaalfde Hoofdftuk. 153 keljaaren weeten, geen ander middel bedagt om dit met het jaar weder te vereffenen dan door die uuren over alle de maanden te verdeelen; dit maakt dat de maanden niet elk jaar even lang zyn; dit is ook een der middelen, van welke de Bramaanen zig bedienen om zig volftrekt nookzaaklyk te maaken en het volk in de grootfte geestlyke onderwerping te houden: Als men Indie enigzints kent, is men niet meer verwonderd over de bygeloovigheid, die daar regeert. De onkunde en onverfchilligheid van dat volk zal het altoos onder het jok doen bukken van hun, die zig voor de dienaaren der godheid uitgeeven. Schoon wy gezegd hebben dat het jaar, volgens het meest aangenoomen gevoelen , drie honderd vyf en zestig dagen, zeventien Najigués, en drie en dertig Vinajigués bevat, zyn ^er egter jaaren, die niet meer dan het juist getal van drie honderd vyf en zestig dagen inhouden, en andere die min of meer Najigués hebben. De Indiërs zyn misfchien het eenigfte volk, dat Zyn jaar en Zyne maanden op verfehillende tyden van den dag begint. De eerfte maand valt in onze maand April. Schoon het jaar der Indiërs hetzelfde getal dagen als het ons bevat, koomen onze maanden ehter niet met.de hunne overeen, noch in het getal der dagen, naardien zy enige van twee en dertig dagen hebben , noch omtrent het begin derzelver, dewyl dat fomtyds op den zevenden, en fomK 5 tyds  154 Reize naar de Ooft-Indien en China. tyds op den dertienden van onze maanden invalt. De Indiërs maaken nog eene verdeeüng van het jaar in twee gelyke deelen, elk van zes maanden, om den loop der Zon naar het Zuiden, en haaren hertogt naar het Noorden te berekenen. Dit deel van de wederkomst van de Zon naar het Noorden, dat Outraïnon genaamd wordt, begint den eerfien van de maand Taï , en eindigt den laatften der maand Ani; het ander deel, Dêchanaïnongenoemd, begint op den eerfien der maand Addi, en eindigt den laatften der maand Margazi. Naamen der twaalf maanden met het getal haar er dagen volgens de gemeene rekening. Chitteré . . . April heeft 31 dagen Vayasfi . . . Mey 31 Ani Juny 32 Addi .... July 31 Avarni .... Augustus 31 Pretachi . . . September 31 Arpichi . . . O&ober 30 Cartigué . . . November 29 Margazi . . . De?ember 30 Taï . . , . Jauuary ■ 29 Maft .... February 30 Pangoumi . . Maart 30 Ik heb de uuren, minuuten en fekonden van elke maand  Twaalfde Hoofdftuk. 155 maand 'er niet by gevoegd, om dat deeze elk jaar verandering ondergaan. Het zyn de Bramaanen van Tanjaour en van dentempel Canjivaron, die alle jaaren de oogenblikken bepaalen, waarop het jaar en de maanden beginnen; zy maaken de Pandjagans, naar welke alle de inwooners van Carnate zig rigten, en deelen die uit. De Tamoulers verdeelen den dag in zestig deelen , of kleine uuren Najigués genoemd. Het eerfte begint met het opgaan der Zon, en het dertigst eindigt by derzei ver ondergang; en dertig andere beginnen by Zonne ondergang en eindigen by derzelver opgang van den anderen dag. Dus zyn de Najigués, gelyk de Italiaanfche uuren , niet het geheel jaar door eveneens. Twee en eene halve Najigués koomen in het gemeen overeen met een onzer uuren. Een Najigué wordt onderverdeeld in drie honderd en zestig deelen, Nodi ofLipitam genaamd. Somtyds verdeelen zy dien dag in agt waaken, welke men Chaman of Yamnn noemt , waar van vier voor den dag en vier voor den nagt zvn. De dagen der week worden Kijamai of Varam genaamd. Zy zyn, even als de onze aan Planeeten toegewyd; om eiken dag uittedrukken voegt men Kijamaï by den naam der Planeet, welke hy is toegeëigend. Na.  156 Reize naar de O ojl-Indien en China. Kaïr bet. de Zon: Naïr-Kijamaï Zondag. Tinguel de Maan: Tinguel-Kijamaï Maandag. Chevoaï Mars: Chevoaï-Kijamaï Dinsdag. Bouda MercmiusiBoada-Kijamaï Woensdag. Vingam Jupiter: Vingam-Kijamaï Donderdag. Xelli Venus: Velli-Kijamaï Vrydag. Sani Saturnus: Sani-Kijamaï Saturdag. DERTIENDE HOOFDSTUK. Van de gelukkige en ongelukkige dagen. Byna alle dwaalingen zyn niet anders dan het misbruik van een waar beginzel. Nauwlyks hadt men vermoed dat de beweeging der Herren op de aardfche dingen invloed konde hebben , of men liet zig vervoeren door de droomeryen derSterrenvoorzegkunde: men wilde de zedelyke verfchynzelen verklaaren met dezelfde redenen als de natuurlyke; de planecten wierden het boek van het noodlot. Een drom Kwakzalvers maakten het volk diets dat zy het geheim bezaten van daar in te leezen, en weldra geloofde men hen op hun woord: daar uit fprooten de waarzeggers en toveraars, die onder alle volkeren het toekoomende hebben willen voorzeggen, en gelukkige en ongelukkige dagen aankondigen (a) De (V) De Egyptcnaars hadden dagen , waarop zy niets durfden onderueemen , en het was de bezigheid hunner Pries-  Dertiende Hoofdftuk. 157 De Bramaanen, wier belang medebrengt het gebied des bygeloofs ftaande te houden, verledigen zig alle jaaren tot eenen onafgebrooken arbeid, om de dagen van geluk en rampfpoed te bepaalen , waar naar zy de daaden der Indiërs beftieren. Volgens deeze rekening valt 'er eiken dag een Natchétron, een Togon, een Tidi, twee Carenons, twaalf Laquenons, een Rageucalou, een Couliguen en fomtyds een Vartchion voor. De Natchétrons en de Togons zyn zeven en twintig in getal; zy beginnen op verfehillende uuren van den dag, en duuren elk zestig Najigués of vier en twintig uuren: dit wordt door de Pandjangans aangewezen. De Tidi duurt insgelyks zegtig Najigués en begint met de maan, of liever, de Tidis zyn de naamen van de dagen der maan: men telt 'er veertien, de Priesters, gelyk ook by de Grieken en Romeinen, de goede en kwaade waarzeggeryen in de planeeten te leezen. De Chineezen onderneemen niets, als de Schildpad of de letter* van Confucius, welke zy alle morgens raadpleegen, hun eenen ongelukkigen dag aankondigen. De Gaulen raadpleegden ook met hunne waarzeggers: zy namen de voortekenen waar, en durfden op zekere dagen van de maan en van de week niet uitgaan. In de gelukkige eeuw dat Frankryk door een grooten Koning beheerscht wierdt, raadpleegden Maria de Medicis en het geheele Hof nog met Sterre-voorzegkundigen, en droegen gelyk de Indiaanen, Chineezen, Afrikaanen en Amerikaanen, tovermiddelen om gelukkig te zyn.  15S Reize naar de Ooft-Indiën en China. de nieuwe en volle maan 'er niet onder gerekend , •die byzondere naamen hebben. Dezelfde Tidis koomen na de volle maan in dezelfde orde wederom als zy na de nieuwe maan zyn voorbygegaan, en het zyn wederom de Pand jangans, die het uur van het begin van den Tidi aanwyzen. De Laquenons zyn de twaalf tekenen van den Zodiak, en duuren met eikanderen zestig Najigués. Op den eerden Najigué van den dag begint de Laquenon van de maand, en de andere volgen eikanderen cot den volgenden dag. De Ragoucalou en de Couliguen duuren flegts drie Najigués en drie vierde in de zestig, en koomen eiken dag op gezette uuren weder. De Vartchion, die op een zekeren door de Pandjangans bepaalden dag koomt, duurt ook flegts drie en drie vierde Najigués. Onder de Natchétrons, Togons , Tidis, Laquenons , Carefions, en dagen van de week, zyn goede en kwaade; als het grootfte getal uit goede beftaat, is de dag niet ongelukkig; gebeurt het tegendeel, da i is hy ongelukkig. De Ragoucalou is altyd kwaad en de Couliguen akyd goed; zoo lang deeze duurt, kan men geene droevige daad verrigten , gelyk gebeden en plegtigheden voor de dooden. De Vartchionh verfchrikkelyk; de Indiaanenonderneemen niets zoo lang hy duurt, al mogt hun fortuin daar aan hangen. Wy zullen met de dagen der week beginnen, welke wy zullen moeten herhaalen om de goede en kwaa-  Dertiende Hoofdftuk. 159 kwaade aantetekenen , gelyk ook de uuren waar op de Ragoucalou en de Couliguen invallen. dagen der week (*_) uuren waarop uuren waarop de Couliguen de Ragoucalou begint. begint. Z. I Nair. K. ten.21 NajigA ten dan laat hy het anker lig, O) Een Paspoort, waarin gezegd wordt dat het die Barbaaren geoorloofd is zig onder de wetten van het ryk te begeeven en in hetzelve handel te dryven. (Z>) Deeze is hun God onder den naam van Nl\ifo, weijcen zy altyd met een dikken buik afichUderen.  Eerfte Hoofdftuk. 185 Jigten en men zeilt de rivier op. Als men vyftien mylen gevorderd is, vaart men de tyger-rivier op, een naam, welke haar gegeeven is uit hoofde dat men enige gelykenis heeft gemeend te befpeuren tusfehen den muil van dat dier en de gedaante van een eiland, dat aan derzelver mond ligt. Eene fterkte aan wederzyde opgerigt verdedigt het inkoomen. Hier vertoont zig een tolbediende, van twee of drie Soldaaten gevolgd, die aan boord blyven op kosten van het fchip tot dat het te Wampou ankert. De twee oevers, tusfehen welke men zeilt, door duizend beekjes bevogtigd, zyn met ryst bezaaid. Enige hier en daar verfpreidde wooningen, welke de verbrandde bergen te meer doen in het oog vallen, verwonen een fchilderachtig gezigt, maar men gevoelt eene zekere fpyt van de tot den landbouw beste gefchikte gronden met graven bedekt te zien, waarvan elk eene groote ruimte beflaat: zeven mylen van den mond der Tygerrivier ziet men de Leeuwen-toren. Aan deezen toren moeten de groote fchepen zig ophouden om het hoog water aftewagten, omdat men daar eene plaat vindt, waarop flegts zeventien voeten waters flaan. De Chineezen hebben hier eene battery van enige (lukken kanon, die in eenen zeer flegten ftaat is. Zoo haast men te Wampou gekoomen is, koomen twee tol- of wagt-fchepen zig aan wederzyde yan het fchip vastmaaken, zoo dat niets uit of in kan gaan zonder door deeze bedienden doorfnuffeld M 5 ge-  iS6 Reize naar de Ooft-Indien en China. geworden te zyn. Als men naar Canton wil opzeilen moet men by den tollenaar een paspoort ligten, dat aan vier andere wagtfchepen gevifiteerd en getekend moet worden , alwaar men wederom met evenveel naauwkeurigheid als aan het eerfte wagtfchip wordt nagezien. Het is niet mogelyk iets te fmokkelen dan in ''s Kapiteins floepen, naardien deeze het regt hebben van eene vlag te voeren, vaaren zy de andere wagtfchepen voorby zonder zig optehouden, als zy te Canton zyn nagezien en zig daar, van een paspoort voorzien hebben; alsdan laaten zy den tollenaar aan de loge koomen, en maaken een accoord met hem over hetgeen zy willen fmokkelen: men fcheept alles openlyk in, en welhaast begeeft men zig onder bedekking van de vlag en den nagt naar boord zonder enige de minfte tegenkanting te ontmoeten. Daar mogen geene goederen gelaaden of gelost worden voor dat het fchip gemeeten is; dit wordt met veel toeftel verrigt. De Opeou (a) zelf koomt hctmeeten;des daags te vooren laat hy zyne komst door den Fiador (&) en den Comprador (c) aanzeg_ gen. (/z) Het ampt van Opeou kooint overeen met dat van opzigter ecner Provintie. (Z>) De Fiador moet de laadingen bezorgen ; hy is borg voor de natie met welke hy moet handelen, en wanneer enig Europeaan bankeroct maakt, fpreëkt het geregthem aan. (r) De Comprador is de geen , die alles bezorgt dat men noodig heeft bejialven de laading; daar is een voor elke natie:  Eerfte Hoofdftiik. 187 gen. Zyn vertrek van Canton wordt des anderendaags door de Tamtams aangekondigd, die zig op alle de tolfchepen doen hooren; hy gaat met groote plegtigheid te fcheep op eene met eene tent overdekte galei, en neemt gewoonlyk drie of vier Hanisten (a) met zig: verfcheiden andere galèyen, met zyne muzykfpeelcrs en zyn geheele hof voorzien volgen hem na; zoo haast men zyne galei in het oog krygt, zendt men een Officier in de floep om hem te verwelkoomen,enhy wordt van het fchip met elf kanonfchooten begroet. Als zy aan boord koomen, fchikken zig zyne beulen op twee ryen, en roepen hu; dit gefchreeuw, dat hem aankondigt , beduidt dat men zig in orde moet {lellen: men meet het fchip onder het dek, van de bezaansmast naar de fokkemast, en men neemt de breedte op aan de groote middelfte verdeksbalk; volgens deeze maat worden de regten, die men betaalen moet {ie: hy voorziet de loge met levensmiddelen, en heeft verfcheiden bedienden onder zig, die de fchepen het noodige moeten verfchaffen. («) De Hanisten zyn ryke Kooplieden die zeven in getal met eikanderen in gemeenfchap handelen; zy hebben het uitfluitend voorregt van den handel op Canton, en verkoopen anderen het verlof om koophandel te dryven hetzy in het gros, hetzy in het klein; zy hebben Canton in zoo veeJe kwartieren verdeeld als zy perfoonen zyn, en ieder moet van den Kooplieden van zyn kwartier den bepaalden tax ontvangen.  %t% Reize naar de Ooft-Indim en China. moet berekend, die gewoonlyk van vier duizend tot vier duizend vyf honderd piasters loopen, als het een groot fchip is ; om wat minder te betaalen laat men de bezaansmast wat voorwaards en defokkemast wat agterwaards vallen. Als de meeting geëindigd is brengt men den Opeou in de Kajuit, alwaar hy eene pragtige koude ta. fel gereed vindt, die, als hy opgedaan is, zyne dienstboden en beulen ten prooi wordt; men neemt dien tyd.waar om hemde kleinodiën en fraaijigbeden te laaten zien, welke men verkoopen wil. De Hanisten zyn verpligt alles te koopen dat hem fchynt te behaagen, hoe hoog in prys het ook zy, en het hem ten gefchenk te geeven; zulke dagen kosten hun fomtyds vyftig duizend piasters. Als hy vertrekt fchenkt hy den Kapitein een paar Osfen, twee zakken meel , en vier groote fleenen kruiken met Samfou(a), en als hy afvaart begroet men hem andermaal met elf kanonfchooten. Het laaden der fchepen gefchiedt met groote ligters, die van tien tot vyftien tonnen groot zyn. De Fiador tekent alle de goederen aan op eene lyst, welke hy den Opeou toezendt; deeze laatfte ondertekent dezelve en fielt haar den tollenaar ter hand, welken hy benoemt om de goederen, die gelaaden moeten worden, te gaan zegelen. Des anderendaags koomt deeze tollenaar aan de loge met eene par- Een zeer fiegte drank, van ryst gemaakt, welken dü Chineezen Mandaryn-vyn noemen.    Eerfte Htofdftuk. ttg party klerken * en naardien de koopman gemeenlyk van al wat hy Verkoopt de regien betaalt, fchryft hy op elke kist of baal hetgeen zy bevat, met zyne ondertekening: als de Koopman bekend is, onderzoekt men flegts óf de kisten niet open geweest zyn om de goederen , welke hy a'angegeeven heeft* te verruilen, en men drukt op elk een teken, dat Chappe genoemd wordt. Als dit verrigt is worden zy ingefcheept; als de tollenaar het verkiest, laat hy verfcheiden kisten openen om te zien of zy indedaad de goederen bevatten, welke men aangegeeven heeft; het gebeurt egter dikwyls dat hy geene derzelve laat openen. Men ftelt de lyst der laading aan den Kapitein van het fchip ter hand, die dezelve aan de vier wagtfchepen, langs welke men henen zeilt om naar Wanipou te gaan, moet laaten ondertekenen, maaf 'er is geen voorbeeld dat zy ooit de kisten openen, fchoon zy daar regt toe hebben. Zy houden zig te vreden met natezien of het getal hetzelfde zy , en of de chappe naauwkeurig op elke derzelve ftaat; als de ligtef aan het fchip koomt liggen, hebben altyd verfcheiden tolbedienden het opzigt over de overfcheeping. Canton is gelegen aan de Tyger-rivier (a) dertig mylen van de zee, en drie mylen van Wampou. Eene menigte kanaalen, die het land overal doorfnyden, maaken tot aan de zee duizenden van éilarf- Ca) Deeze rivier is ook bekend onder den naam van de geele rivier.  190 Reize naar de Oojf-Indiën en China. ]anden en eilandjes, de vloed gaat tot Canton op 5 en men is, om water inteneemen, verpligt defloepen by laag water twee mylen boven die Stad op-; tezenden. De ligging dier Stad en de fchoonheid van haare haven, welke voor eene der beste van China gehouden wordt, heeft haar tot de verzamelplaats van alle de Chineefche vaartuigen gemaakt, die naar Hairiam, naar Japan , naar Furmofa, naar Cochinchina, naar Manille, naar Malacca en naar Batavia beftemd zyn. De Eurqpeaanen lokken de handelaars van alle de prövintien Van dat wyduitgeftrekt ryk daar henen, omdat,zy deeenigfie zyn, die geld brengen; de andere volkeren handelen daar niet dan by ruiling: ook begeeven zig, zoo haast zy vertrokken zyn, die kooplieden weder naar huis, zy die niet in hunneprovintie terug keeren , zetten zig neder in de Tartaarfche Stad, die i>gts door eene flegte muur van de Stad Canton gefcheiden is. De Provintie wordt geregeerd door eenen Onderkoning, welken men Somptok noemt; hy kan niets ondcrneemen zonder bewilliging van zynen Raad, die uit twee Mandaryns beftaat, welke door den Keizer aangefteld worden. Maar als hy hunne toeftemming verkregen heeft, is hy onbepaald in de uitoefening van zyne magt. Canton is zeer groot, maar zeer flegt gebouwd; deszelfs ftraaten zyn eng en vuil, en niet op eene lyn gebouwd , gelyk men voorgegeeven heeft. Zulke eene regelmaatigheid zoude den geest en de by-  Eerfte Hoofdftuk. i$t geloovigheid der Chineefche natie beledigen. De eenigfte, welke men van dat flag vindt, zyn de Koopmans ftraat , welke de Europeaanen de Porceïyn flraat noemen, en de Mutfen-maakers-ftraat. Ook brengen de Chineezen daar door den dag hunne waaren te koop, maar zy wagten zig wel daar met hun huisgezin in te woonen; want, naardien zy niet volgens hunne denkbeelden gebouwd zyn, zouden zy de keus van eene diergelyke huisvesting als eene oorzaak van ongeluk aanzien. De andere flraaten vertoonen een min of meer uitfteekend mofaïk-werk, vermits elke Chinees, om meer geluk te genieten dan zyn buurman, zyn huis ten minften één voet, en dikwerf twee of drie voeten op de ftraat vooruitbrengt, hetgeen eene wanftaltige onregelmaatigheid veroorzaakt. In plaatfe van die vergulde zuilen, van welke Vader le Comte ons de befchryving geeft, ziet men niet anders dan twee flegte ruuw bewerkte en bruin geverwde pylaaren, die een klein hout voordak onderftutten ,waar door de winkel befchaduwd wordt: boven de deur ftaat een groot zwart bord, waarop de naam van den eigenaar en de goederen, diehy verkoopt, met geele of vergulde letteren is uitgedrukt. De Stad is in verfcheiden wyken verdeeld, die door flegte flagboomen worden afgefcheiden, welke men alle avonden ten negen of tien uuren toefluit; alsdan is alle gemeenfchap verboden; men moet wel bekend zyn om zig die te doen openen. Als enig Europeaan over dag uit de Stad wil gaan, geeft  tyi Rei&e na de Ooji-Indiën en China. geefc men hem aan den laatften flagboom een Soldaat mede, om hem te verzeilen en te befpieden; deeze befchut hem voor de befpottirtgen van het graauw, en vooral der kinderen, mits men hem by zyne terugkomst eene fteekpenning geeve. De huizen beftaan uit vyf of zes vertrekken die rondom open zyn, agter eikanderen geplaatst, en door groote plaatfen afgefcheiden , waarop meri mecstentyds door eene ronde poort inkoomt; nooit hebben zy meer dan eene verdieping: de vrouwen bewoonen een afgezonderd gedeelte, en elk huis befjaat eene aanmerklyke ruimte , zoo dat eene Chineefche Stad , zoo groot als Parys, weinig meer dan honderd duizend menfchen bevat. Ik heb zelf, met verfcheiden Chineezen, de bevolking van Cara. ton, van de Tartaarfche Stad en de Schuiten-Stad, welke Vader Le Comte tot op vyftien maal honderd duizend bewooneren, en Vader dü Halde op een millioen gefchat heeft , naauwkeurig nagerekend; maar, fchoon het kermis was, heb ik niet meer kunnen vinden dan vyf en zeventig duizend menfchen; dit belet niet dat Canton, na Suratte, eene der aanmerklykfte en handelrykfte fteden van Afia zy. De inboorlingen hebben my verzeekerd dat alle de andere fteden van' China volgens dat plan gebouwd zyn; en in dat geval zouden zy, om zoo veele inwooneren te omvatten als Parys, ten minften vyftig mylen omtreks moeten hebben, hetgeen weinig ftrookt met de berigten der zendelingen, als zy ons verzeekeren dat Fe kin, dat maar zes my-  Eerfte Hoofdftuk. mylen in den omtrek heeft, verfcheiden millioenen inwooneren in zig zou befluiten. De beste gronden worden tot begraafplaatfen gebruikt, en het is thans geen geheim meer, dat het binnenile van China noch bevolkt, noch bebouwd is, dat de Chineezen zig aan de boorden der rivieren en op de tot den koophandel gefchiktlle plaatfen hebben nedergezet, en dat het overige gedeelte van het land, met onmeetiyke bosfchen bedekt, alleen door wilde dieren bewoond wordt, of door enige onafhanglijke menfchen, die zig holen onder den grond gegraaven hebben, alwaar zy alleen van wortelen leeven. Sommige rotten te zaamen om de buitenzyden der dorpen te pionderen, het geen bewyst dat de bevolking van China op verre na zoo groot niet is als men ons heeft willen wysmaaken. De Europeefche loges of komptoiren, welke men hams noemt, zyn op eene pragtige kaai gebouwd, die op kosten der Europiaanen gemaakt is; zy zyn zeer fchoon: men houdt die der Franfchen en Engelfchen voor de fraaifte gebouwen. Men ilondt hun, voor hetbetaalen van eene aanmerklyke fomme gelds, toe den voorgevel op hunne wyze te bouwen, mits het binnenile gedeelte op zyn Chineeschgemaakt zou worden, gelyk indedaad plaats heeft; elke natie laat voor haare loge haare vlag waaien, niet als een teken van achting, maar als een uithangbord om haar van de andere te onderfcheiden. II. Deel. N Mea  194 Reize naar de Oojl-Indiën en China. Men bedriegt zig als men denkt dat de Europeefche fchepen voorhenen tot onder de muuren van Canton voeren, en dat het onze zeden en ongebonden gedrag omtrent de vrouwen zyn, die ons naar Wampou, hebben doen verbannen: het maakzel onzer fchepen heeft ons altoos belet hooger op te vaaren; de Chineefche vaartuigen zelve,fchoon plat van bodem , kunnen den ftroom niet verder op koomen. Het is een geluk voor de Chineezen dat onze fchepen zoo verre van die Stad ankeren, om dat de onkosten van de reis eene menigte perfoonen te Wampou doen blyven, die te Canton dagelyks aan den wal zouden gaan. De groote menigte Europeaanen zoude hen bevreesd maaken. Op het minfte gefchil zouden de jonge Zee-lieden, die het belang hunner reeders weldra uit het oog verliezen, zig hun groot getal te nutte maaken om de eer van de natie optehouden,en de Chineefche handel zou reeds zedert langen tyd vervallen zyn. Indien men dien liet vaaren, welke eene armoede in de Zuidlyke provintieën! wat zoude 'er van die fabrieken van Pekin, Nankinea Gaza worden ? Wat van die onmeetlyke thee-velden ? Het is een groot onderfcheid of men voor zyn land werkt of voor vreemdelingen, die het overfchot van de verteering koomen weghaalen. Als Guienne flegts voor zigzelve wijngaarden teelde, of maar alleen voor Frankrijk, zou de helft v?n den grond onbebouwd liggen. Men heeft lang getwist om te weeten of de handel op China voordeelig zy voor de vyf Europeaan- fche  Eerfte Hoofdftuk. 19$ fche natieën, die hun geld daar henen brengen; bet is eene zekere waarheid dat alle koophandel, waarin men goud en zilver voor koopwaaren ruilt, nadeelig is voor een Staat ;alichoon de Europeaanen niet meer in China kwamen, zouden de Juffers niet te min gaaien en blondes draagen; onze porceleinfabrieken en die van ons fraai aardewerk zouden meer vertier hebben; onze geurige kruiden zouden de plaats van thee vervullen; wy hebben de Chineezen zelve onze Salie boven de thee den voorrang zien geeven. De koophandel van de Europeaanen op C7«raabedraagt in vredes tyd vier en twintig of zes en twintig millioenen. De Franfchen zenden daar twee fchepen, en brengen 'er twee of drie millioenen; de Engelfche Oost - Indifche Maatfchappy zendt daar vier, zes, en fomtyds agt fchepen, zonder vyftien of twintig kust-fchepen mede te rekenen. Die Maatfchappy brengt daar vier millioensn aan geld, en drie millioenen aan lakenen;de Engelfche kooplieden van Bengale, Madras, Suratte, Bomlay, en Cambaye brengen 'er twee millioenen in geld, en twee millioenen aan katoen, Calin (a), opi- (V) Calin is een metaal, dat uit lood en tin is zaamengefteld,en volgens andere tin alleen,daar men in Japan, China, Cochinchina, en Stam allerlei gereedfcbappen van maakt. Zié Hl. Deel IV. B. 9 Hoofdlf. Vertaler. N 2  196 Reize naar de Oojl-Indien en China. opium, en rottin 00; de Hollanders vaaren alle jaaren op China met vier fchepen, en voeren 'er vier millioenen aan geld en twee millioenen aan voortbrengzelen hunner volkplantingen; de Zweden en Deenen fcheepen maar twee vaartuigen daar henen af, en zenden elk twee millioenen; de Koning van Pruisfen zondt eertyds een fchip naar CM' na, maar men ziet, zijne vlag daar reeds zedert langen tyd niet meer; de Spanjaarden van Manille en enige Portugeezen van Goa vaaren ook op China, maar zy koopcn daar niet anders dan het uitfchot van de andere natieën: hun handel wil niet veel zeggen, en bedraagt niet meer dan één millioen. (b) De Europeefche natieën trekken uit China thee, bekend onder de naamen van thee-boei, groene thee en faothon; deeze zyn alle van dezelve foort en verfchillen alleen in toebereiding: ik heb egter zes foorten gevonden, doch 'er is maar eene , die algemeen in het geheel ryk geteeld wordt. Zy gaat de andere te boven, en heeft eene groote geur, als men zorg (V) Rottin is die foort van rotting, daar men ftoele van maakt. Vertaaler. (b~) Men zie over den handel der Europeaanen in China vooral na, de TFysgeerige en Staatkundige Hiftorie van den koophandel der Europeaanen in de Indieën van den Abt Raynal , alwaar de begrooting van deezen handel een weinig verfchillend opgegeeven wordt. Vertaaler.  Eerfte Hoofdftuk. 197 zorg gedraagen heeft de toppen van de heester te plukken, voor dat zy gebloeid heeft. Men is het nog niet eens omtrent haare eigenfchappen; de thee uit de Zuidlyke provintieën is over het algemeen de beste;Daar wordt eene groote gewoonheid vereischt, om dezelve wel te kunnen onderfcheiden; de laadingen der fchepen beftaan byna alle uit theeboei. Men haalt ook uit China grof porcelein , ruuwe zyde, rhubarber, kampher, borax, rottin, welk de koopvaardyfchepen van Malacca brengen , gómlak, nanquins, pekins en enige andere zyden ftoffen; men haalde üaar voorhenen ook goud, op hetwelk men vyf en twintig ten honderd won, doch thans wint men agttien en twintig op hetgeen men uit Indie daar henen voert. De verfehillende omwentelingen, de oorlogen hunner nabuuren hebben hen dit kostbaar metaal doen waardeeren, dat den overvoer hunner bezittingen naar alle plaatfen gemakkelyk maakt. Worden de Chineezen door hunne overigheid gedrukt, de Europeaanen zyn daar ook niet van bevryd; zy hebben nooit middel kunnen vinden om zig regt te doen verfchaffen: naardien de ingang in de Tartaarfche ftad, alwaar de Opeou en de Onderkoning hun verblyf houden, hun verboden is, kunnen zy niet klaagen dan door tusfehenkomst van den Fiador, en deeze brengt hunne klagten niet over dan voor zoo verre zyn belang zulks duldt. De Engelfchen, die in Indie oppennagtige meesN 3 ters  198 Reize naar de Ooft-Indien en China, ters zyn, en in China dezelfde ro! willen fpeelen, maaken alle jaaren veel geweld, maar eindigen altyd niet voor de minfte buitenfpoorigheid aanmerklyke geldfommen te betaalen: indien de gegrondHe klagten niet tot den Opperden van Canton koomen , hoe zouden zy dan tot den troon kunnen doordringen ? hiervan heeft men zoo lang de Europeaanen op China handel dryven,maar een voorbeeld gezien. De Engelfchen, langen tyd meer dan de andere natiëen gedrukt wordende, hetzy ter oorzaake van hunne mildheid, hetzy uit vrees dat zy te veel voet zouden krygen, zonden in het geheim een vaartuig af met den Raadsheer Ouixt, die van zyne jeugd in China gewoond hadt,en het Chineesch als een inboorling fprak. Zy gelastede hem den Keizer om regt te verzoeken,en hem een imeekfehrift uit naam van den Raad te overhandigen ; alles wierdt zoo geheim aangelegd dat men 'er niets van wist voor dat zy naby Pekin waren: hunne klagten koomen tot voor- den troon; men benoemt vier gemagtigden , die in ftaatfie koomen onderzoeken of zv bülyk zyn; doch welhaast door aanmerklyke lommen omgekogt, verklaaren zy die eenpaarig voor ongegrond; men neemt het fchip in beflag, het volk verdwynt, en men ondervraagt Ouilt om den opfteller van het verzoekfehrift te weeten: zynen taalmeester wierdt het hoofd afgefiaagen , gelyk ook den geenen, die het overgefchreven hadt; men veroordeelde hem tot dezelfde ftraf;doch hem befchouwende als een wilden, dien d.»  Eerfte Hoofdftuk. I9P de wetten onbekend waren, veranderde men zyne ftrafjn vyftig ftokflagen en drie jaaren gevangenis te Macao, waaruit hy niet moest losgeraaken dan om vervolgens fchandelyk uit het ryk gejaagd te worden. Des niet tegenftaande hebben de Engelfchen altyd op China blyven handelen. Dit bevel of liever deeze geftrenge tugt deedt de Chineezen bewonderen, en men befchouwde de geftrengheid , welke zy omtrent de Europeaanen oefenden, als eene wyze ftaatkunde; maar waarin beftaat dan die wysheid eens zoo zeer geprezen ftaatsbeftier ? Een vreemdeling wordt de wet van het land onderworpen , maar door eene wonderlyke tegenftrydigheid is het hem niet geoorloofd, zig op die zelfde wet te beroepen; de Chinees zelf heeft deeze vryheid niet: heeft hy fchuldenaars , die hem niet betaalen willen, zoo kan hy hun alleen melaatfen in huis zenden, zonder dat zy die mogen weg jaagen. Wil hy pleiten, hy boort zig in den grond om de dienaars der wet te verryken: de Manderyns plunderen hunne onderhoorigen; deeze dienaars der geregtigheid leeven op kosten van het volk, en het volk is arm en ellendig. Een Manderyn,als hy door eene ftad trekt, doet aanhouden al wien hy wil om hem onder ftokflagen te doen fterven, zonder dat iemand vermag hem te verdedigen: honderd beulen maaken de verfchrikkelyke voorhoede van zynen trein uit en kondigen zyne aankomst door eene foort van gehuil tan. Vergeet iemand zig tegens den muur uit den N 4 weg  zoo Reize naar de Ooft.Indië'n en China. weg te plaatfen, wordt hy met kettingen of bamboezen ter nedergeflaagen. De Mandaryn is ondertusfchen zelf niet voor den ftok bevryd; de Keizer laat hem om de minfte fout ftokflagen geeven. Deeze trapswyze opklimming ftrekt de ketenen der flaverny tot aan de Prinfen van den bloede uit. Om hunne onderwerping te toonen, voeren de grootfte Mandaryns altyd het werktuig hunner ftraf met zig: Dit beftaat in ketenen en eene korte breede Sabel in eene kist befioten , die met gefchilderd katoen bedekt is , en door twee mannen, die hem voorgaan, gedraagen wordt; worden zy by den Keizer ontboden, zoo zyn zy verpligt zig die ketenen aantedoen , en in dien ftaat voor hem te verfchynen om hem hunne gehoorzaamheid te bewyzen. Indien de regtbank der zedenregters , door de Jefuiten de Raad der Wyzen genoemd, en die, gelyk men wil, in de eerfte tyden is ingefteld om den Keizer te beftisren , te onderwyzen, en de kunst van regeeren te leeren, zig vermat hem vermaaningen te doen, gelyk men ons wil verzeekeren, zou elk deezer Zedenmeesters zyn einde in de wreedfte doodftraffen vinden. Keizer Ti-Sang doorftak elf derzelve met eigen handen en liet hen doorzaagen, omdat zy zig verftout hadden hem den haat van het volk bekend te maaken, dien hy door zyne wreedheden verdiend hadt. Schoon men gezegd heeft dat de plaatfen van Mandaryns enkel naar verdienden gegeeven wierden j,  Eerfte Hoofdftuk. aoi den, is het egter eene zeekere waarheid, dat zy verkogt worden: by het aanvaarden van een gekogc ampt, moet men, weliswaar, enige proeven van bekwaamheid doen, dan men doet gefchenken aan de regters en zy doen dit onderzoek oogluikende. Een ryk Koopman kanvoor zigofzynen Zoon eene Mandaryns-plaats koopen; van dat oogenblik onderfcheidt hy zig door een gouden knoop, dien hy aan zyne muts draagt en is vry van den Chabouk, welken een voorbytrekkende Mandaryn ieder een dien hy wil kan laaten geeven. De plaatfen van Krygs-Mandaryns zyn gemeener; men kan die niet aanvaarden dan na zyne proeven gedaan te hebben, die beftaan in met een Sabel van een ontzagchelyk gewigt een tak aftehouwen, in zeer zwaare dingen met uitgeftrekten arm opteheffen, in door de flyk te loopen met fchoenen, welker zooien van koper zyn,en die tenminften dertig ponden weegen. Als de Regeering een ryken Koopman weet, maakt zy hem Mandaryn van het zout, om hem op eene eerlyke wys van zyne bezittingen te berooven. Dit ampt,dat in andere landen zeer voordeeiig is,geeft in China enig aanzien,maar maakt altyd den bezitter in het einde arm. Een zeer gierige Chinees in het jaar 1772 tot Zout-Mandaryn benoemd zynde, wilde liever fterven dan dat ampt waarneemen; hy lloot zig in eene grafftede op, alwaar hy op den vierden dag den geest gaf. De ordonnantiën, welke de Regeering uitgeeft, worden altyd aangeplakt, maar hebben geene kragt 'N 5 dan  202 Reizs naar de Oojl-Indiè'n en China. dan zoo lange zy wind en weder kunnen wederftaan: als het aangeplakt plakaat niet meer in wezen is, houdt men op het natekoomen, en deeze ongehoorzaamheid wordt dan ook niet meer geftraft. Wordt 'er enige misdaad of iets tegens de goede orde bedreven, koomt zulks niet tot kennis der Regeering; de eerfte Mandaryn, van de zaak onderrigt zynde, begeeft zig 'er naar toe, en doet de fchuldigen ftraffen, maar met geld kan men zig van de ftokflagen vry koopen. Dat men ons dan niet langer die zagte zeden, die wyze Regeeringsform roeme , alwaar men het regt van misdaaden te bedryven kan koopen, alwaar het volk onder het juk der onderdrukking en ellende zugt! zyn deeze de feiten, die de opgefmukte loftuitingen van onze berigt-fchryvers kunnen regtveerdigen? Het is ook waar dat zy, terwyl zy de waare gebeurtenisfen verbloemden, aan den anderen kant zonder grond den Chineezen ysfelyke gewoonten hebben toegefchreven: men heeft gewild, dat een Chinees zyne vrouw of dogter mogt dooden, zonder te vreezen door de wetten vervolgd te zullen worden; maar hebben enige fchurken zulke misdaaden kunnen bedryven , zoo moet men zulks der natie niet wyten. Men zou alle volkeren denzelfden blaam kunnen aanwryven, als men zig te vreden hieldt met blootelyk alleenftaande misdaaden aantevoeren. Men moet hen ook niet van Kindermoord befchuldigen, indien zy in de uiterfte armoede hunne kin-  Eerfte Hoofdftuk. 103 kinderen te vinden leggen of dezelve verkoopenom hun een beftaan te verzeekeren, dat zy onmagcig zyn hun te geeven. De Indiaanen zien het als eene ftraf van God aan,als zy geene kinderen hebben; de godsdienst gebiedt hun veele te hebben en dezelve te beminnen, willen zy gelukkig wezen: men ziet ondertusfchen m tyden van hongersnood, de tederfte vaders en moeders ons hunne kinderen voor enige msaten ryst overleveren. Indien een Chinees onze vondelings-huizen, vol van ongelukkige Aagt-offers der liefde en fchaamte, door de oorzaaken van hun aanwezen verlaaten en verloochend, kwam doorwandelen, zoude hy dan op zyne beurt ons niet van kindermoord kunnen befchuldigen ? Het is ook zonder enigen grond, dat men hun verwyt dat zy dezelve verdrinken. Alle die men langs de fchepen ziet dryven met eene leege kalebas aan den rug vastgemaakt, zyn my voorgekoomen fchuitenvoerders kinderen te zyn, die by ongeluk zyn in het water gevallen, en welke hunne vaders niet te hulp hebben kunnen koomen: het is waarfchynlyk dat zy hun die kalebas aan den rug vast maaken, om hen te doen boven dryven, als dat ongeluk gebeuren mogt, eene voorzorg, welkè zy niet gebruiken zouden, als zy zig van dezelvewildcn ontd oen. (a) Het (0) Men heeft de Chineefche natie over het algemeen reeds meer dan eens vrygefprooken van deeze onnatiuirlyke mis.  204 Reize naar de Ooft-Indihi en Chintt. Het gezag van den Keizer is onbepaald; men kan hem niet toefpreeken dan ter aarde liggende: als hy het woord voert tegens de Heeren van zyn Hof, moeten zy de knie buigen, terwyl zy zyne bevelen afwagten. Al wat hem omringt deelt in den maateloozen eerbied, welken men hem toebrengt : een Mandaryn zou zyne pligt zeer te buiten gaan, als hy te paard of in een rydtuig voorby zyn Paleis trok , en als hy uitgaat, krygen alle Chineezen bevel van zig in hunne huizen op te fluiten. Hy, die zig in zynen weg bevindt, kan den dood niet ontgaan, dan door zig om te keeren, enzig methetaangezigt ter aarde te werpen. Hierom is geen Chineesch huis met vensters aan deftraat voor zien ; men fluit zorgvuldiglyk alle winkels over- misdaad; liet (chynt egter uit bcrigten van geloofwaardige Reizigers zeeker, dat dezelve in de groote lieden van dat land en onder het gemeenste flag van volk niet zeer zeldzaam is, wyl men daar niet alleen kinderen in de rivier ziet dry ven, maar dezelve mènigmaalen nog leevcnde op de misthoopen vindt. Het is niet waarfchytilyk dat de fchuitenvoerders hunne eerstgeboren kinderen by voorzorg eene kalebas, en wel op den rug, zouden aanbinden om hen voor verdrinken te beveiligen, dat juist geen wel bedagt middel daartoe zou zyn. Wie weet hoe minder zeldzaam die misdaad in eene Stad als Parys wezen zou, zonder die menschlievende inftelling van het vondelingshi.is, alwaar de armoede en fehaamte eene minder wreede toevlugt vindt, welke het Chineefche volk ontbeert? Vertaaler.  Eerfte Hoofdftuk. 205 overal daar de Keizer moet doortrekken: hy wordt voorgegaan door twee duizend beulen, die bondels roeden, tamtams en alle foorten van wapenen der Juftitie draagen. Zoodanig is die goedaartige Vorst welke de Zendelingen ons hebben afgefchilderd, als zyn geluk zoekende in de liefde zyner onderdaanen (a). Schoon (cï) Ik kan my niet onthouden hier aan beiden zyden vergrooting te vermoeden. Eene flegte Regeeringsform, wreede wetten en gewoonten onderftellen daarenboven niet tltyd een flegten Vorst of een wreeden alleenheerfcher, naardien 'er eene zeldzaame gefteldheid van geest, eene uitmuntende grootheid van ziel, met een diepdenkend juist oordeel in een Vorst vereischt wordt, om van het getreden pad te gaan en een hervormer te worden. Ziet hier een Huk, dat, zoo het egt is, wel gefchikt is om den kwaaden luim en de vooringenomenheid welke de Leezers tegens den Chincefchen Oppermagtigen Vorst, uit het aangevoerde van den Schryver mogen opgevat hebben, teverzagten, en des te meer te bewonderen is, als wreedheid en onderdrukking de gewoone trawanten van den Chineefchen troon zyn. Het is een uittrekzel uit een eigenhandigen brief van den thans regeerenden Keizer van China, Kien-Long aan den Onderkoning des landfchaps Fou Kim. ,, De ramp, die myn eiland Ray Onan (Formofa~) op „ den 22 Mey 1782 getroffen heeft, is my ter ooren gekoo,, men. Ik beveel U dierhalven dat Gy ten naauwkeurig„ flen onderzoek zult doen naar de fchaden, welke de ove„ rig gebleven invvooners van dat ongelukkig eiland geleden „ hebben, en my zulks ten fpoedigften zult melden, opdat „ ik  toö Reize naar de Ooft-Indien en China. Schoon de Tartaarfche geweldenaar de Chineefche wetten heeft aangenoomen, is zulks geene reden om dezelve voorgoed te houden. Het belang en „ ik hun zonder uïtftd li;:!pzil kunnen toezenden. De door het water vcr.voejte htii/cn en gebouwen zullen op myne „ kosten alleen herbouwd, en de hclcliadigde herfteld worden. 'lokkig •• I: alle noodige levens- „ middelen, op kn«en vin myne fchatkist uitreiken. Gy „ zult deeze roync hulp allen zonder uitzondering doen we„ dervaren; hel zou my leed doen, dat een eenige vergee„ ten wierde. Zy moeten wéeten, dat myn oog over hen „ allen is en dat ik hen alle hanlyk beminne. Gy zult hun „ zeggen, dat zy door my geholpen worden, hunnen Vorst „ en Vader. Gy zult ook zoo veel oorlogfchepen en ma„ gazynen als de hand des Almagtigen door den itorm en de ,, baaren heeft weggenoomen, uit 's Lands fchatkist weder „ laaten aanbouwen. Onderdrukt niemand,ik verbiede het „ U, en meld my hoe Gy myn bevel heb uttgevoerd." In een gedigt welks onderwerp eene reize is, welke KienLong naar de graflieden zyner voorvaderen gedaan heeft, (want deeze Chineefche Keizer heeft verfcheiden, en wel, naar men zegt, agt en dertig boeken gefchreven) om zig daar ter zyner verbetering hunne deugden, verdiensten, en regeerings-kunde te herinneren, klaagt hy over zyn onvermogen om zyne onderdaanen zoo gelukkig te maaken als hy wel wilde. Ily bidt zynen Raad hem te hulp te koomen en wenscht deeze heerlyke voorbeelden altyd voor oogen te houden. Deeze byzonderheden heb ik getrokken uit het werk van Jofian Georg. Zimmerman, UtBZt bit ©111* fam'neït. Lcipf. 1784 /. n. vertaaler.  Eerfte Hoofdftuk. 207 en de Maatkunde van een overwinnaar brengt mede , dat hy geene verandering brenge in hetgeen het Volk dat hy overwonnen heeft behaagt, vooral wanneer alles tot zyn voordeel ingerigt is. , De Konsten en Weetenfchappen zullen nooit voortgang maaken in China; de Regeeringsform zal dit alles beletten, want als het Volk verlicht wierdt, zou dezelve noodwendig van gedaante moeten veranderen; ook beginnen de geleerdfte naauwlyks op het eind van hun leven teleeren leezen en fchryven. Hunne weetenfchap en bekwaamheid beftaan in het overwinnen van moeijelykheden, en de Regeering is gerust, alleen omdat zy lafhartige menfchen regeert. Dit Volk,fchoon zeer oud, zoekt zyne misbruiken niet te verbeteren. De menfchen hebben daar geen vernuft, geene werkzaamheid van verbeelding, alles gefchiedt werktuiglyk, of uit gewoonten. De reizigers koomen in dit ftuk vry wel overeen, en als men hunne werken ontbloot van hetgeen uit eene groote verbeelding en vooringenoomenheid fpruit, zal men zien dat zy den Chineezen nyverheid alleen in beuzelingen ftellen: de ryke Chinees is zelfs geen landbouwer; al wat men daar omtrent verhaalt is onwaar. Hy brengt de helft van zyn leven door met het onnoemelyk getal karakters van zyne taal te Jeeren, en de andere helft in zyn vrouwen vertrek. Men weet zelfs in dat land niet hoe men boomen verplanten, fnoeijen, of ënten moet; hunne tuinen gelyken nergens naar; zy  ttoS Reize naar de Oojl-Indïên en Chita. zy zyn zelfs niet met vrugtboomen voorzien, ten zy die daarin door de natuur geteeld zyn. Het is 'er wel verre vandaan, dat men daar, gelyk in de Europeefche tuinen , de planten van de vier gedeelten der wereld zou vinden ; eene nagemaakte rots, een brugje, een terrasje, en enige doolhoven maaken alle derzelver fieraadien uit. Die zoo geroemde landbouw bepaalt zig tot het planten van ryst, welke een ellendig arbeider, tot aan de knieën in bet water ftaande, in gaten poot op de oevers der rivieren. Men vindt by hen geeneenigen fchilder;zy brengen noch tekening, noch ordonnantie in hun werk. Het is waar dat zy de kleuren op eene aangenaame wys op het glas weeten te leggen, maar de zuivere en affteekende kleuren, welke zy naast eikanderen .plaatfen, kunnen geene fchilderyen genaamd worden, dan door die geene kennis van die konst hebben. Hunne fchilderyen, die liegt getekend zyn, fchitteren flegts door haare afzetting : als zy den omtrek gemaakt hebben, fchetzen zy dieniet om van derzelver uitwerking te oordeelen, maar bewerken elk deel afzonderlyk en maaken dat op, zonder op het geheel te denken. Naardien zy niet in ftaat zyn iets voor de vuist te tekenen, trekken zy alles door wat zy fchilderen, en naardien de geen , die het hoofd en de armen fchildert, de kleedy niet fchilderen kan, gaat het fchildery in eene tweede, en van die in eene derde hand over, die den grond opmaakt: zy hebben daarenboven geen het  Êcrfte Hoofdftuk. 209 het min fte denkbeeld van de doorzigtkunde, de grond is zoo hoog van kleur als de beelden, en zy plaatfen het verfchiet in de wolken. Wat de beeldhouwkonst aangaat, deeze kennen Zy ter naauwer nood: Zy hebben geeiie ftandbeefden van marmer noch fteen. Men ziet alleen in hunne Pagoden enige groote beelden van hout of gefchilderd bordpapier; zy zyn alle van eene reuzen grootte, wanftaltig en buiten alle evenredigheid : het geheel beeld is aan eikanderen gehecht door twee (lukken hout, die van het hoofd tot de voeten reiken en het zelve regt op zyn voetftuk doen ftaan; ook hebben zy geene de iminfte bevalligheid. Men kent hunne popjes, die hedendaags door geheel Europa verfpreid zyn. Zy boetfeeren ook portretten, maar volgens hunne wyze van werken is het een geluk als zy de gelykenis treffen: eerst maakt de konftenaar een hoofd naar zyne verbeelding, terwyl een zyner leerlingen het lighaam afzonderlyk maakt; vervolgens tragt hy in de trekken van dat hoofd de gelykenis van den perfoon te brengen, en als dat hoofd afgewerkt is, zet men het op het lighaam door middel van een ftukhout, dat door beiden henen loopt en dezelve vercenigt; vervolgens beplakt een werkman het beeld met verfcheiden laagen fyn papier, en geeft het werk een derden over, die het beurtelings met laagen wit en rood befchildert. De Meet-en Bouwkunst wordt by hen niet beter beoefend; men vindt 'er geenen bouwmeefter. De //. Deel. O Tem-  aio Reize na de Ooft-Indiën en China. Tempels, die in alle andere landen door hunne pragt eerbied inboezemen, hebben in China geene majefteit altoos : zy zyn egter van buiten opgc fierd: de pylaaren, die derzelver voornaamfte fieraad uitmaaken, zyn van houten overal even dik: men plaatst die zeer digt by eikanderen, het geen de Pagoden eer hallen dan tempelen doet gelyken. Men kent dezelve niet dan aan enige reusachtige beelden van bordpapier, die den ingang verfieren ; daar is altyd eene binnenplaats in het midden, waar op de haardfteê alwaar het fandal-hout en het verguld papier verbrand wordt: aan het eind ftaat een altaar, waarop de dikbuikige afgod zit. Men brandt op hetzelve waschkaarsfen even als Jop die der Katholyken in Europa gefchiedt, en zoo lang de dienst duurt blyft het volk op de knieën liggen. De Jefuiten hebben de Chineezen voor groote Sterrekundigen doen doorgaan; maar hoe zouden zy eene eclips kunnen berekenen? zy tellen flegts met aan eene koord geregen balletjes, gelyk weleer de Rusfen döeden en kunnen de oneven breuken niet bezigen. Hebben zy enige werktuigen tot de waarneeming der fterren uitgevonden? Zoo zy enigen fmaak voor de Sterrekunde hebben, is zulks als een gevolg van hunne luiheid en bygeloovigheid, en de Jefuiten wierden veel minder als Sterrekundigen, dan als Sterrenvoorzeggers by hen geacht; wyl Vader du Halde, de lofredenaar van dat volk, ons verzeekert dat zy daar niet geduld wierden dan uit hoofde van de almanakken, welke  Eerfte lïoofdftuh 211 zy maakten, en welke zy nooit inischten met voorzeggingen uit de fterren op te vullen, die naar den fmaak dér Vorften en der natie gefchikt waren. Toen de Jefuiten en de andere Zendelingen twisteden om te weeten of het woord Tien, hemel of God betekende, verjoegen hen de Chineezen, eis deeze vreemdelingen voor een onrustig volk aanzagen, bekwaam om partyfchappen te ftigten, en vreesden dat zy aanhangers mogten kr.ygen, en zonden hen naar Macao , alwaar zy ingefcheept moesten worden, maar een gelukkig geval deedt hen weder naar Pekin ontbieden. Korten tyd na hunne verbanning kondigde een geletterde Sterrekundige van den eerfien rang eene eclips aan; zyne berekeningèn wierden nagezien door de regtbank der Wiskundige Weetenfchappen, welke dezelve naauwkeurig meende te vinden; maar alzoo de eclips een dag laater voorviel dan hy dezelve voorzegd hadt, liet de Keizer hem het hoofd afHaan: deeze Vorst, de onkunde zyns volks erkennende, herriep de Zendelingen, en befloot hen in een omtrek, opdat zy geene onlusten in het ryli zouden kunnen verwekken. Als de Chineezen goede Sterr'ekündigen waren, als zy de Sterrekunde zedert zoo langen tyd beoefenden, als zy die zelfs verbeterd hadden, zouden zy zig dan vernederen om geleerden van andere volkeren te verzoeken? lydt hun hoogmoed 'er niet door dat zy die behoeven? Naardien 'er zedert de vernietiging van de orde der Jefuiten weinig geletterde Zendelingen 0 2 naar  212 Reize naar de Oejl-Indien en China. naar China gaan, zonde de Keizer in het jaar 1778 naar Canton om alle de natiën om konftenaars te vraagen, en vooral Sterrekundigen, hun verzcekerende dat zy aan het hof van Pekin alle mogelyke voorregten zouden genieten, en dat zy aldaar als Mandaryns zouden behandeld worden. Bewyst hun gevoelen over de Planeeten, welke zy zoo hoog als de fterren {tellen, hunne onkunde in de Sterrekunde niet, gelyk ook de zonderlinge beangstheid, welke zy op de aannadering der eclipfen gevoelen? Als zy aangekondigd zyn, worden zy drie dagen te vooren by aanplakking bekend gemaakt, en daar wordt allen Chineezen gelast den Pousfa te bidden dat de Ammé-Paou, dat driepotige ■pad betekent, de Zon niet opflokke. In de aardrykskunde zyn zy even onweetende. De aarde is, volgens hen, van eene vierhoekige gedaante, en hun ryk ligt in het middenpunt: de de Zeevaart is ook eene weetenfehap, daar zygeen denkbeeld van hebben. Eb en vloed fchryven zy toe aan eenen grooten visch, die op den bodem der zee zyn verblyf houdt; als hetltormt, en het gevaar de fnelfte werkzaamheid vordert, wenden zy hunne gebeden tot het kompas , en vergaan met het voorwerp hunner aanbidding. Hunne fchepen of Sommes zyn ontzagchelyke gevaarten. Daar zyn 'er die tot duizend tonnen voeren. De voor- en agterfteven zyn verwonderlyk hoog iopgetimmerd en bieden den wind eene aanmerklyke oppervlakte aan. Daar blyven meer dan de  Eerfte Hoofdftuk. 213 de 'helft, omdat zy, eens op zyde nakende, niet meer in evenwigt kunnen koomen. Hunne ankers zyn van hout, hunne zeilen van matten, en hunne kabeltouwen van rotting gemaakt. Zy kennen de werktuigen waarmede wy hoogte neemen niet. Zy die naar Japan of de Philippynfche eilanden ftevenen, rigten hunnen koers naar de fterren, even gelyk de ruuwfte Wildeman doen zou, en zy, die naar Batavia, Malacca of Queda vaaren, verliezen het land nooit uit het gezigt: zoo gebrekkig zyn hunne kundigheden in de zeevaart. Zy hebben ondertusfchen voorhenen den handel van geheel Indië gedreven. Zy voeren naar de kust van Coromandel en zelf tot in het diepst van de golf van Bengal e. Men ziet te Negapatnam nog de overblyfzelen van eenen Chineefchen toren; maar het is onwaar dat zy ooit ondernomen hebben een esquader van zes hondere fchepen naar Europa te zenden, gelyk verfcheiden Jefuiten verhaald hebben, en dat die voorgewende vloot by het omzeilen van de Kaap de goede Hoop door een ftorm verftrooid is, die de fchepen deedt vergaan of in de ruime zee joeg. Als dit verhaal waarachtig-was, zouden 'er meer Chineezen in dat gedeelte van de kust van Afrika gevonden worden: die, welke zig daar nog in zeer geringe menigte bevinden , zyn van Batavia geboortig of afkomftig van de geene, die zig daar nedergezet hebben. Het is mogelyk een groot geluk voor dat ryk dat het zyne oude gewoonte behouden heeft. Indien O 3 • • de  si4 Reize naar de Ooft-Indi'èn en China. de Chineezen goede zeelieden geworden waren, zouden zy landen ontdekt hebben, die hun onbekend waren, en menigvuldige verhuizingen zouden het gevolg daarvan geweest zyn. De regeering fchynt dit voorzien te hebben, naardien 'er wetten gemaakt zyn, waarby hét reizen naar vreemde landen verboden is, en de geene die uit het ryk gaan voor eerloos verklaard worden. De Chineezen, welke men op de Philippynfche eilanden, te Malac* ca, te Batavia ziet woonen , zyn afkoomelingen van die Chineezen, welke hun vaderland verlieten, toen de Tartaaren 'er zig meefter van maakten, om zig het hair niet te laten affnyden. Hunne fpeelkonst is even liegt als die der Indiaanen: die het meeste geraas maakt is de beste mufikant. Nooit hebben zy een zak- of hang-uurwerk kunnen maken, fchoon zy zig daar naarftig op toegelegd hebben, en onze ruuwfie werken van dat flag wekken hunne verwondering. De fchoonheid hunner vernisfen zyn zy aan de natuur verfchuldigd. Hunne zyden ftoffen, welke men hier hoog acht omdat zy uit verre landen koomen, en in China zeer goedkoop zyn, kunnen in geene vergelyking komen met onze Lyonfche manufactuuren: wat de weefgetouwen aangaat, waarvan zy zig tot dezelve bedienen, deeze zyn verre van de eenvoudigheid der onze te bezitten, en zy hebben dezelve alleen aan de kundigheid der Jefuiten te danken. Is  Eerfte Hoofdftuk. 215 Is hun porcelein fraaier dan het Saxifche en dat van de fabriek van Seve ? De fraaie letteren zyn by hen nog in haare kindsheid ondanks hunne ontzagchelyke menigte geletterden. Hunne Encyclopedie of hun Woordenboek van konden en weetenfchappen bewyst hoe verre zy in dat ftuk by de Europeefche natieën, en zelfs by de Indiaanen te kort fchieten: dit werk handelt in het byzonder over de manier van de gelukkige en ongelukkige dagen te leeren onderfcheiden; het leert aan welke zyde het bed in eene kamer moet geplaatst worden; op welk uur men eeten, uitgaan, het huis fchoonmaaken moet enz. Deeze natie zal nimmer uitgeftrekte kundigheden verkrygen, omdat het onmogelyk is dat lieden, welker levenstyd niet genoegzaam is om hunne taal te leeren, ooit kundig worden. Confuciüs, die groote Wetgeever, welken men boven de menschlyke wysheid verheft, heeft enige zedekundige boeken, naar den geest der natie gefchikt, gefchreven; want zy behelzen niet anders dan een zaamenraapzel van duiftere zaaken, droomen, fpreuken, en oude vertellingen, waar onder een weinig wysbegeerte gemengd is; alle handfchriften, welke ons de Zendelingen hebben toegezonden als vertaalingen van zyne werken, zyn door hen zeiven zamengefteld. Confccius ftigtede eeneSecle; zy beftaat uit de geletterden, en alle zoo genaamde Wyzen; hy wordt voor de grootfte Wysgeer gehouden, welken O 4 het  2i6 Reize naar de Ooft-Indien en China. het Chineefche Ryk ooit heeft voortgebragt. Zyne werken, fchoon vol ongerymdheden, worden by hen aangebeden, en als een by zonder perfoon eene openbaare fchool ftigt, wydt hy dezelve Cokfocius toe. Confociüs en zyne nakoomelingen hebben duizenden fpreuken gefchrevcn, welke men naar de gebeurtenisfèn gefchikt heeft, even gelyk wy die van Nostradamus en den doolenden jood verklaard hebben ; doch thans gelooven daaraan in Frankryk alleen de oude wyven en kinderen, daarin China alle veragtingen naar die van Cojsfucius aangelegd worden. De Chineezen ondernecmen niets zonder de karakters van Confucius (a) geraadpleegd en eene kaars van fandal-hout, gelyk ook een ft uk verguld papier voor zyn beeld gebrand te hebben; andere raadpleegen de fchildpad of de boon(b); deeze drie dingen worden als zeer noodzaaklyk befchouwd en bc- Qa~) Deeze zyn (tukjes bamboes, waarop de karakters, door Confucius in zyn hooferftuk over de wigchelaaryen opgegeeven, gegraveerd (ban; men trekt verfcheiden uit, en hunne karakters moeten met eikanderen overeenkoomen. (Z>) De boon is eene foort van gebrooken vorm, welke de Chineezen in de lugt opwerpen om te zien of de twee Hukken, waaruit zy beftaat, op dezelfde zyde zullen val, len.  Eerfte Hoofdftuk. 217 bellieren de daaden van drie vierde der Chineezen. Zy brengen den geheelen dag in ongerustheid door als de Godipraak hun niet heeft gezegd dat hy gelukkig zal wezen. Hunne bygeloovigheid voor het getal van negen is bovenmaatig; alles gefchiedt in dat getal; men floot zig negen maaien het hoofd (a), als men een Mandaryn aanfpreekt, en deeze verrigt dezelfde plegtigheid als hy den Keizer nadert. Aile de torens hebben negen verdiepingen, zy zyn gebouwd geworden om in de hoofdftad aantekondigen wat 'er gefcbiedde tot op de grenzen van het ryk, en zulks door middel van feinen; van drie mylen tot drie mylen ftondt eene derzelve; maar thans vallen zy in puinhoopen, en dienen flegts voor wagthuizen. De Mandaryns zyn in negen klasfen verdeeld: men ftraft de nabeftaanden van een misdaadigen tot in de negende graad, en zyn geflagt is onteerd tot in het negende gelid. De kinderachtige plegtighedcn, welke zy in het groeten, de bezoeken, en feesten verrigten, zyn zoo veele wetten, welke zy niet durven nalaateri. Een Chinees zou zynen besten vriend niet ontvangen zonder laarzen aan te hebben. De gewoone groet van gelyke tot gelyke beftaat in de handen gefloten voor de borst zaamentevoe- 8C». (a) liet hoofd ftooten is hetzelve negen maaien tcsens den grond flaan , terwyl men zig nederwerpt. O 5  218 Reize naar de Ooft'-Indien en China. gen, dan dezelve verfcheiden maaien te fchudden, met het hoofd een weinig gebogen, terwyl men fin, fin zegt; maar tegens een perfoon, welken men eerbied verfchuldigd is, buigt men het lighaam zeer diep, terwyl men de handen zaamenlegtj, en dezelve verheft en tot de aarde laat zinken. De Chineezen hebben zoo veele vrouwen als hun vermogen toelaat: wetten, zoo ftrydigmetde natuur, moeten noodwendig invloed hebben op hunne zeden, en der bevolking fchadelyk zyn; zy zyn uitermaaten jaloers, en fluiten hunne vrouwen op; hunne eigen broeder heeft devryheid niet dezelve te zien; men vindt op de ftraaten geene andere dan die van ellendigen, welken de armoede niet toelaat veele vrouwen te hebben, en welker voeten niet bekneld zyn geweest, want men doet de meisjes in haare kindsheid koperen fchoenen aan om de voeten te beletten te groeijen: als de omloop des bloeds eens gehinderd is, droogen de voeten uit, en kunnen het lighaam niet meer draagen; ook loopen zy alle waggelende als de ganzen. Deeze gewoonte, die in haar begin het werk der Staatkunde was, is thans de uitwerking der eigen liefde geworden; men verminkt zig aldus om te doenzien dat men in ledigheid leeft en niet behoeft te werken : het is ook om die reden dat de Chineefche vrouwen haare nagelen laaten groeijen en dezelve nooit korten. De huizen zyn niet ryk gemeubileerd; enige ze- tel-  Eerfte Hoofdftuk. 219 tel-{loeien, enige ftoekjes zonder leuningen, en tafels, waarop men antieke potten plaatst, maken derzelver voornaamfte (ieraadien uit. Maar het kostbaarst van alle is het beeld van den God, welk men op eene kleine kappel plaatst, en voor hetwelk men de dagelykfe gebeden en plegtigheden verrigt. De kleeding der Chineezen beftaat in eene foort van zyden hemd van verfehillende kleuren, dat van vooren toegeknoopt wordt; zy doen fomtyds tot agt zulke over eikanderen aan, en als het koud is, doen zy nog eene foort van manteltje van zwartlaken daar over henen. Daar onder dragen zy eene groote onderbroek en laarzen van fatyn, die fomtyds geflikt zyn, met zooien van papier, die meer dan een duim dikte hebben. Zy fcheeren zig het hair af en behouden daarvan niet meer dan eene lok agter aan het hoofd, van welke zy eene vlegt maken, die penefé genaamd wordt; het is alleen den huisvaders geoorloofd knevels te draagen, zy bewaaren dezelve zorgvuldig en ftryken daar geduurig met hunne hand over om die glad tc houden. Nooit korten zy den nagel van de pink, behalven de werklieden , welken hun handwerk die pragt belet. De kieedy der vrouwen is byna dezelfdeals die der mannen; het kapzel van de getrouwde in de provintie Canton beftaat in het zaamenvoegen van alle de hairen op het midden des hoofds om dezelve in foorten van knoopen te leggen, die met bloemen verfierd en met gouden fpel- den )  220 Reize naar de Ooft-Indiën en China. den opgeftooken zyn. De jonge dogters fnyden haare hairen rondom het voorhoofd op twee duimen afltands van hunnen wortel af, en binden dezelve niet op; maar deeze manieren zyn niet overal algemeen, maar verfchillen in elke provintie. De Mandaryns onderfcheiden zig door de knoop van goud, paerlen of koraal, welke zy volgens hunnen rang aan hunne mutfen dragen. Men kan de rangen ook onderfcheiden aan de gordels, door de hoeveelheid paerlen, waarmede zy bezet zyn. De Mandaryns van de eerfte klasfe dragen op de borst en den rug een vierkant ftuk ftof, met goud en zilver bezet, en waarop de tekens van hunne waardigheid geborduurd zyn; men herkent hen aan dit teken, gelyk ook aan de menigte beulen, die hen voorgaan , en wimpels, zonnefchermen, en groote zweepen draagen , ketenen en bamboezen fieepen ; door deezen toeftel verblinden zy het volk, dat op het gezigt van deezen vreeslyken en talryken ftoet fiddert. De Mandaryns, die in vaartuigen reizen, hebben galeijen, of liever dry vende huizen , welke men chavipans noemt; deeze zyn zeer gemakkelyk en van binnen in verfdheiden vertrekken verdeeld. Zy hebben gewoonlyk muzykfpeelers en eenen ftoet, hunne waardigheid pasfende, te fcheep. Men herkent hunnen rang aan de wimpels en pieken, die op het verdek van de galei geplaatst zyn. De vrees voor den dood kwelt de Chineezen dnophoudelyk, en vervolgt hen tot in hunne vermaa- ken.  Eerfte Hoofdftuk. 221 ken. Hy koomt hun egter minder wreed voor, als zy een kist kunnen koopen, en hun graf in het hangen van een heuvel in eene aangename ligging kunnen plaatzen. Zy befteeden onmaatige fommen aan hunne begravenisfen, die fomtyds zes jaaren na den dood met eene pragt, waarby niets haaien kan, gevierd worden. Zy huuren mannen, welke zy in het wie kleeden, om den rouw te verbeelden en agter het lyk te fchryen, Men voert het lyk verfcheiden dagen lang op de rivier onder het geluid eener menigte fpeeltuigen; de fchuit, in welke het geplaatst is, en die, welke het verzeilen, zyn verlicht, zoodanig dat de lichten op verfehillende wyzen gekleurd, tekeningen maken tot aan de toppen der masten. Is het graf verre van de plaats gelegen daar de Chinees geftorven is, wordt hy met groote pragt naar hetzelve henen gevoerd; men rigtvfl» afftand tot afftand pendals op, om het lyk te laaten rusten : de vrienden en nabeftaanden brengen het gefchenken en levensmiddelen, en als het in zyne laatfte verblyfplaats is, brengt men het nog geftadig eetwaaren toe. Naardien de witte kleur by de Chineezen de rouw-kleur is, en de zwarte, vreugde te kennen geeft, dragen de Europeaanen, om zig naar hunne gebruiken te voegen , byna alle een kamizool van zwart fatyn. Men onderfcheidt drie voornaame Seóten in het Ryk, die der Geletterden, die de leer van Confu- . c1us  222 Reize naar de Ooft-Indi'ên en China. eins volgt, die van Lao-Kidm, en die van Foé, die de aanmerklykfte en de oudfte is; de leerftukken van deeze laatfte zyn dezelfde als die van Vichenou , en hebben de zielsverhuizing tot een grondflag. De Priesters van Foé worden Bonzen genaamd, derzelver getal is ontzagchelyk, men telt meer dan een milliöen van hun in het Ryk; zy leeven alleen van almoezen. Zy verbergen, even als de monnikken in alle landen, veel hoogmoed en fchraapzugt onder het voorkoomen van zelfsverloogchening en zedigheid. Zy zyn niet in verachting, gelyk men ons heeft willen wysmaaken; hun Opperfte geniet de grootfte voorregten: als hy by den Onderkoning der Provintie koomt, groet hy niet voor dat hy door dien Heer verwelkoomd is, en gaat in zyne tegenwoordigheid zitten zonder bevel daartoe aftewagten. Toen Foé het leerftuk der zielsverhuizing predikte, liet hy niet nabyhet gebod van de dieren te beminnen ook dat te voegen van de monnikken lief te hebben [en hun almoezen te doen: fchoon de paaring deezer twee geboden zoo wanftaltig niet is, zyn zy egter beiden ongerymd en verderflyk.- De Bonzen doen zig de penefé affcheeren, draagen een graauwen rok en trouwen niet. Hunne Opperften hebben eene zeer fchrandere list verzonnen zoo om de bedriegeryen van hunne onderhoorige leden te beletten als om aanmerklyker almoezen te bekoomen; zy noodzaaken de opzame- laa-  Eerfte Hoofdftuk. 223 Jaareneen register te houden, waarop alle, diehec klooster almoezen geeven, dezelve opfchryvenen met hunne hand ondertekenen, een zeer voordeeiige Staatkunde, die de menfchen noodzaakt uit eigenliefde mild te worden. De Chineezen zyn welgemaakt, lugtig en fterk als zy uit jok vegten; maar als het ernst is, veer dwynen alle hunne kleine krygslisten, zy laaten zig door vrees en lafhartigheid overmeesteren en begeeven zig op de vlugt. Zy gewennen zig van hunne kindsheid af gewigten van honderd en honderd envyftig ponden opteligten, tot dat zy die met uitgeftrekte armen boven hun hoofd kunnen tillen. Zeven of agt zakken met aarde, aan den zolder hangende zyn ook kampioenen tegens welke zy zig in het vegten oefenen. Zy plaatzen zig midden tusfehen die zakken, ftooten die weg en tragten derzelver Hagen te ontwyken; zy weeten op eene zekere wyze hunne fpieren te fpannen, dat zy zig hard maaken noemen, en als zy worftelen , bedienen zy zig daarvan met voordeel tegens hunnen tegenpartyder, omdat zy het deel, dat met den flag gedreigd wordt, ftyfmaaken, en hy die den flag geeft, doet zig meer pyn dan hy den geenen, welken hy dien toebrengt doet gevoelen. Doch dit alles maakt hen niet kloekmoedig. Zy zyn zeer flegte oorlogslieden, en zullen altyd overwonnen worden door de volkeren, die hen zullen willen aantasten. Geene hunner fteden zou eene belegering van drie dagen kunnen uithouden; alle hun-  224 Reize naar de Ooft-Indi'in en China, hunne fchansfen zyn ten naasten by rond en zeer laag; de muuren hebben geene dikte, de fchietgaten zyn ongelyk, beftaan flegts uit een enkel gat, dat zoo gemaakt is dat men het gefchut flegts op een punt kanrigten, en hun gefchut is alleen goed voor vreugdebedryven : hunne fhaphaanen worden met lont aangeftooken, en als zy losbranden, keercn zy het hoofd om, zoo dra zy aangelegd hebben. In het jaar 164-oplaatfte zig Lystching aan het hoofd van eene bende roovers, onttroonde den Keizer, deedt zig in zyne plaats tot Keizer uitroepen , en was weldra meester van het geheele Ryk. Ousankouei wilde zynen Vorst wreeken, verzamelde een leger en beftreedt den Geweldenaar. De Tartaaren namen deeze oneenigheden te baat; hun Veldheer maakte zig meefter van de hoofdftad van China, en plaatfte zynen neef ChunTchi op den troon. Het is nog niet lang geleden dat dertig duizend Barmans een leger van honderd duizend Chineezen verflagen hebben. In kort, alle die met enige magt in China kunnen indringen zullen zig meesters vandat ryk maken. De Chineezen verftaan zig wel op den handel in het klein, omdat die foort van koophandel geene groote fchranderheid vordert. Zy hebben flegts eene enkele muntfpecie van flegt koper, die men caclie noemt; zy is in het midden met een vierkant gat voorzien, dat dient om dezelve aan eene koord te  Eerfte Hoofdftuk. 225 te rygen : zy hebben eene andere denkbeeldige munt, welke men de Taële noemt; deeze geldt tien tnasfen, of zeven livrei en tien fols fransch geld; de masfe geldt tien condorins, de condor in tien cacAex, en de cache tien //arrfj. De ta'êle dient tot een grondflag van alle rekeningen. De Chineezen zyn bedrieglyk, verwaand, onbefchoft en laaghartig; tien Europeaanen, flegts met ftokken gewapend, zouden duizend Chineezen op de vlugt jaagen, en dat zy ons geene vryheid altoos toeftaan is omdat zy hunner eigen zwakheid bewust zyn. Wy hebben ons te gretig getoond om handel met hun te dry ven, waarmede zy niet nagelaaten hebben hun voordeel te doen; de vrees daarenboven van zonder laading of levensmiddelen te zullen moeten vertrekken, doet de Europeaanen tot zelfs de eer hunner natie opofferen. Is het niet fchande voor de Engelfchen dat zy gedwongen zyn geweest een matroos omtekoopen om de chabouk in plaats van een Kapitein hunner fchepen te ontvangen, en zulks omdat het den laatften niet mogelyk geweest was het verbranden van eene Chineefche leb uit te verhinderen ? Is het ook niet fchandelyk voor de Franfche natie, dat een bediende van den Heer Rot, Supercarga van de Maatfchappy, drie jaaren gevangenis heeft moeten ondergaan in plaatze van zynen Heer, die daarenboven nog vier duizend piasters heeft moeten betaalen, omdat hy het ongeluk gehad hadt van onwillens een Chinees op de Jagt dood te fchieten? 11. Deel. P De  2i6 Reize naar de Oojï-Indiën en China. De hebzugt alleen kan de Europeaanfche natieën* zulke beledigingen doen verkroppen, en hen zig in de hand eens volks doen ftellen , dat zoo verachtelyk is door zyn karakter als door zyne diepe onkunde. TWEEDE HOOFDSTUK. Van Pegu. T oen de Portugeezen zig in dat land ter neder zetteden, vonden zy hetzelve in twee Koningryken verdeeld : deAbasfys, by de Europeaanen onder de benaaming van Peguaanen bekend, bewoonden dat van Pegu, en de Barmans dat van AvaDeeze twee natieën , door yverzugtige Koningen geregeerd, bleevenniet lang in goede verftandhouding. De Koning van Ava, zynen nabuuren hunnen koophandel benydende, verzamelde in het jaar 1685. een talryk heir , en verklaarde hun den oorlog: hy bragt hen te onder, deedt hunnen Vorst met zyn gantsch geflagt fterven, en wilde tot den naam van Pegu uitroeijen. De twee ftaaten, onder zyn gebied vereenigd, maakten toen flegts een Koningryk uit. Dit ryk ftrekt ten Noorden tot aan China, ten Oosten wordt het door Tonquin, Qitinam en Cochinchina, ten Zuiden door het Ryk van Siam, ten Westen gedeeltelyk door de Zeebegrensd, en hooger op fluit het tegens Chatigam, welks grenzen zig tot Bengale uitftrekken. In  Tweede Hoofdftuk. 227 In het jaar 1735 wierpen de overwonnene het juk af, en wreekten het bloed hunner voorige meesters; door eene regtveerdigewedervergelding vermoordden zy den dwingeland met zyn geheel geflagt, en geen wettigen Vorst overig hebbende, verkoozen zy eenen nieuwen Koning. Deeze Vorst bragt door zyne ftandvastigheid het ryk weder in rust: Toen hy door zyn moed en door het ftraffen der muiters zyne magt bevestigd hadt, hieldt hy zig" alleen bezig met zyne Staaten in hunnen eerften ' luifler te herftellen, door den koophandel weder te doen bloeijen. Hy zogt de Europeaanen daarhenen te lokken, en de Engelfchen deeze onhandigheden waarneemende, rigteden daar verfcheiden komptoiren op, gelyk die van groot en klein Ne~ graiiles, en dat van Bacim, op de Westlyke punt van de kust van Pegu. Op dien zelfden tyd vlugteden de Zeeuwen, die door Allaverdikan, Nabab vmBengale uit Banquibazard verjaagd waren, naar Pegu, en wilden zig daar door geweld van wapen ter neder zetten, doch te zwak zynde om zulke eene onderneeming ter uitvoer te brengen, wierden zy in de pan gehakt. De Franfchen deeden beter hun voordeel met de goede geneigdheid van dien Vorst : De Heer Düpleix, Gouverneur-Generaal van Indie, zondt hem in het jaar 1751 eenen Gezant mee aanzienlyke gefchenken; de Franfchen bekwamen van den Koning van Pegu verlof om te SiP 2 riam  428 Reize naar de Ooft-Indïên en China. riam (a) een komptoir opcerigten en zouden zig daar (taande gehouden hebben, indiende volgende omwenteling niet ware voorgevallen. Na twintig jaaren vredestyd rigtede een eenvoudige dorpeling den ftandaart der muitery op : hy was een Barman van oorfprong en heetede Alompra. Van enige landlieden, aaniwelker hoofd hy zig (telde, gevolgd, wilde hy de redder zyner natiè worden en haar van het juk der Peguaanen verlosfen. Deeze rebellen, flegts met (tokken gewapend, maakten in het eerst enigen voortgang; de Koning van Pegu, die zulk eenen vyand verachtede, deedt flegts eenen zwakken wederftand maar ondervondt daarna dat elke vyand gevaarlyk is. De troep van Alompra groeide van dag tot dag aan, en weldra zag hy zig aan het hoofd van twintig duizend Barmans, met welker hulp hy zig van de hoofdftad des ryks meester maakte, alwaar hy wapenen en krygsbehoeften vondt. Door deeze verovering eerzugtiger geworden liet hy zig voor Koning uitroepen, zakte met eene ongelooflyke fnelheid de ri- («) Eene ftad van Pegu alwaar de Europeaanen hunnen handel kwamen dryven. Schoon die ftad niet meer in wezen is, behoudt de rivier egter nog de benaaming van rivier van Siriam , een naam, welken zy verleend heeft aan de fchoone Siriamfche granaaten, welke men zoo oneigenlyk Syifche granaaten noemt.  Tweede Hoofdftuk. 229 rivier af, en legerde zig twee mylen van Siriam, op dezelfde plaats, alwaar hy de grondvesten lag van de ftad Rangon, die zedert de ftapelplaats van den koophandel geworden is: hy belegerde Siriam en deedt die ftad tot den grond flegten om de inwooneren te ftraffen dat zy hem agttien maanden lang wederftand geboden hadden. De Franfchen waren met Alompra overeengekomen dat zy zig onzydig zouden houden, maar kwamen hunne beloften niet na. De Koning van Pegu hadt lePondichery hulp laten verzoeken; men raadpleegde lang aleer men tot een befluit kon komen, maar eindelyk zondt men hem inde maand July des jaars 1756 enige troupes en oorlogsbehoeften toe met de fchepen de Diligent en de Galatliea. Schoon dit laatfte lang voor het ander aankwam, kon het te Siriam niet ankeren dan twee dagen na de overgaave van die ftad: de Kapitein viel in een ftrik, dien hem Alompra gefpannen hadt. Deeze Geweldenaar, tegens de Franfchen ver. toornd, maakte zig meester van het fchip, liet alle de Officieren onthoofden, gelyk ook den Agent der Franfche natie, en hieldt de matroozen en foldaaten gevangen. De Diligent, die genoodzaakt was geweest in de Nicobardifche eilanden inteloopen, kwam eerst zes weeken na de Galathea aan; deszelfs Kapitein was voorzigtiger , voer de rivier niet in dan met behoedzaamheid, en den moord der Franfchen verneemende, keerde hy weder naar Pondichery. P 3 Alom-  z3<5 Reize naar de Ooft-Indien en China. Alompra bediende zig met vrugt van de krygsbehoeften en foldaaten , welke hy op de Galathea gevonden hadt; na dat hy deeze laatfte door beloften hadt omgekogt, belegerde hy den Koning van Pegu in zyne hoofdftad. Deeze hieldt de belegering uit tot de maand Mey des jaars 1757, wanneer hy genoodzaakt was zig overtegeeven. De overweldiger gebruikte eene list om zig van hem te ontdoen. In 'slands jaarboeken was voorzegd dat hy, die eene kroon op de pagode van Rangon zou plaatfen, alle zyne vyanden zou overwinnen, en voor de magtigfte Koning erkend worden. Hy liet dan eenen gouden kroon maken , met diamanten en robynen verfierd , en zoo zwaar als hy, zyne vrouw, en zyne kinderen; deeze plaatfte hy op de kegelvormige fpits der pagode in tegenwoordigheid van den Koning zyn gevangen, en vroeg hem toen of hy hem niet voor zynen heer erkende ; de Koning antwoordde neen , waarop hy hem het hoofd liet afflaan. Geduurende alle deeze onlusten verfterkten zig de Engelfchen in hunne bezittingen van Bacim en Negrailles: Naardien zy de eenigfte Europeaanen waren, die fterkten gebouwd hadden, kwamen zy by den nieuwen Koning in verdenking, die hen verfcheiden maaien aan het hoofd der Barmans aantastede, maar altoos wierdt afgeflaagen; eindelyk de Franfchen , welke hy gevangen gehouden hadt tegens hen aanvoerende verjoeg hy hen geheel uit zyn Ryk. Men  ■ Tweede Hoofd/luk. 231 Men weet dat de armoede en ontvolking de 011vermydelyke gevolgen van den oorlog zyn. Toen Alompra de vrugten van zynen arbeid genieten wilde, zag hy met leedwezen dat hy flegts over puinhoopen regeerde. Om hierin te voorzien wist hy geen ander middel dan het Siamfche Ryk te veroveren en de menfchen, welke deeze verovering hem zou onderwerpen, door zyne Staaten te verfpreiden; hy vetrok dan met een heir Van veertig duizend mannen, en maakte zig onder w^eg meester van Tavaye, Tennasferin en Mergui. By drong weldra tot aan Stam door, dat hy belegerde, en hy zou ongetwyfeld de overwinning behaald hebben, ware hy niet door een loop, welke door de vermoeijenisfen van eene lange en moeijelyke belegering wierd voortgebragt, in de maand September van het jaar 1760, in het vyftigfte jaar zyns ouderdoms weggerukt geworden. Zyne zoonen, die hem op dien togt gevolgd waren, lieten zyn lighaam balzemen, en met alle de pragt, zyner nagedagtenis verfchuldigd, naar Pegu voeren : de oudfte , Kandropa genaamd, wierdt tot zyn opvolger verklaard. Deeze vredelievend van imborst zynde, regeerde zyn volk met wysheid ; doch na vyf jaaren eener vreedzaame regeering overleedt hy zonder erfgenaamen natelaaten, en de kroon ging op het hoofd van ZéKiNiuéDou, zynen broeder over. Deeze Vorst de voetflappen van Alompra volgende, hervatte den Siamfchen oorlog: hy hadt P 4 het  i^z Reize naar de Oojl-Indien en China. het geluk roemrugtig te volbrengen hetgeen met zoo veel moed door zynen vader begonnen was. Siam wierdt veroverd, en de Koning krygsgevangen gemaakt met zyn geheel geflagt. Deeze ongelukkige Vorst, van zyne Staaten beroofd, vertoont nog heden in Ava het treffendst voorbeeld van de wisfelvalligheden der fortuin; zyne handen, gewoon den fcepter te zwaaien, hebben tot het allergeringfle werk moeten ver-eelen : van alle zyne goederen ontbloot, in de uiterfle armoede gedompeld , fchynt het dat zyn overwinnaar zyn leven niet gefpaard heeft dan om hem geftadig naar den dood te doen wenfchen. Na dat ZéxiNMéDOU enige millioenen gevangen Siameezen naar zyn ryk gezonden hadt, onderwierp by de Casfayers en verklaarde denChineezen den oorlog. Dit talryk volk bragt zonder moeite een leger van honderd duizend mannen tegens hem te veld; het zyn beftondt uit niet meer dan dertig duizend, maar hy viel met zulk eene woede op hen aan dat hy hen dra in wanorde bragt en zestig duizend Chineezen gevangen nam, die naar den omtrek van Ava gezonden wierden om het land te bebouwen. Het was omtrent dienzelfden tyd, dat is in het jaar 1769, dat de Oost-Indifche Maatfchappy hem verlof deedt verzoeken om haaren handel in Pegu te herftellen. De Afgevaardigde, welken zy dien Vorst toezondt, wierdt van hem met veel achting ontvangen; hy gaf hem de fchitterendfte blyken van zyne toegenegenheid jegens de Franfche natie en  Tweede Hoofd/luk. 233 en zondt hem terug met een brief van den Raad te Pondichery, die in deeze bewoordingen vervat was. 3, Ik, Keizer van Ava, Koning der Koningen en >, van alle magt, doe U weeten dat ik den brief „ ontvangen heb, welken uw Gezant, de Heer „ FéRAOD my heeft ter hand gefteld met de ge- fchenken, beftaande in een ftuk rood fluweel, „ een ftuk zwart fluweel, een ftuk geel fluweel, „ vyf ftukkenzoo gouden als zilveren doffen, twee „ pakken gouden, en twee pakken zilveren galon„ nen, agt honderd vier en twintig kleine mesjes, een fnaphaan met een dubbelden loop met goud j, ingelegd, vyf honderd vyf en twintig gemeene ,, fnaphaanen, twee honderd zes en tagtig kanons, kogelen,agttien honderd fnaphaan-kogelen,hons, derd gevulde] granaaten, een vat vuurfteenen, „ tien vaten kruid. Ik heb den brief ook ontvan„ gen, welke Uw gezant my heeft ter hand ge- fteld, en welken myn flaaf Milard (a) my ver- „tolkt («) De Heer Milard hadt op de Galathea als vrywilliger gediend; hy hadt het geluk de flagting der Franfchen te ontfnappen, en de vriendfchap des Konings te winnen, die hem het ampt van Groot-meester der Artillerie, en Kapitein zyner lyfwagten gaf. Hy deedt den Franfchen in verfcheiden gelegenheden gewigtige dienften, en met naame aan den Heer de Gouyon , die over de Castries het bevel voerde en geduurende de onlusten van het jaar 1775 in dat land P 5 was,  *34 Reize naar de Oojï-Indiën en China. „ tolkt heeft. Ik heb Uwen Gezant in myn gui„ den paleis ontvangen. Wat Uwe verzoeken be„ treft, ik kan U het eiland Monique niet geeven „ om dat het eene verdagte plaats is; ik wil U ook de vyf Franfchen niet wedergeeven: gy fpreekt s, my ook van hun rantfoen, en gy vraagt my om „ iemand die hunne rekening zou fluiten; dit laat 3, ik aan de befchikking van Milard over. Ik „ onthef U van alle lasten en laat U vry in uwen „ handel. Ik fta U ook de plaats ten Zuiden van „ Rangon die Mangthu genoemd wordt, toe; de „ grootte van dien grond langs de rivier is van vyf „ honderd, en deszelfs breedte is twee honderd „ Thas (V), welke de Gouverneur van Rangon zal „ laaten afmeetcn. Alle de Franfche fchepen, die ,, in de haven van de Franfche bezitting zullen in„ loopen, zullen verpligt zyn eene verklaaringvan „ hunne koopwaaren en andere goederen aan den „ Gouverneur van Rangon overteleveren, om te „ zien, welke gefchenken ik vorderen moet om my „ van de inkoomende regten fchadeloos te Hellen: „ Gy zult geene oorlogsbehoeften in een myner „ Staaten mogen verkoopen , zonder myn verlof. „ Ik zend myne bevelen dien aangaande aan de „ Gouverneur van Rangon. Als 'er Franfche fche- 3>pen was, wanneer de Franfchen in verdenking geraakten de rebellen te begunftigen; hy is in ,'bet jaar 1778 geftorven. De Thas is tien voeten en een halve.  Tweede Hoofdftuk. 235 „ pen aankoomen , zal hy zorg draagen van aan „ boord te koomen vifiteeren, en zoo dra de goe„ deren in het pakhuis zyn opgeflaagen, zal hy die verzegelen. „ Van alle fchepen, die in de Franfche bezittin„ gen inloopen, zal men verpligt zyn het roer aan „ den wal te brengen. ., Ik zend U uwen Gezant met het verdrag, dat ik met hem gefloten heb." „ Gegeeven op den twaalfden ,, dag van de Maan der maand „Kchoug, 'sjaars 1132. De Oost Indifche Maatfchappy verkreeg dan een aanmerklyk ftukgronds te Rangon,methet regt van aldaar haare pakhuizen opterigten en de Franfche vlag te laaten waaien; zy was de eenigfte, aan welke de Koning van Pegu dat laatfte voorregtnog vergund hadt, dat noch de Engelfchen, noch de Hollanders, noch de Armeniërs immer verkrygen konden; doch de Maatfchappy heeft van dit voordeel niet wel weeten gebruik te maken , waarom de Franfchen, die thans in dat land gaan handelen, daar niet meer van de andere natieën onderfcheiden zyn; deKomng befchouwt hen als zyne flaavenzoo dra zy den voet in zyne Staaten zetten. De Siammers bleeven niet lang onder de behcerfching der Banians: zy die om de flaverny te ontgaan in de bosfchen geweken waren, verzamelden zig, verkoozen een Koning, die van Chineefche af-  136 Reize mar de Ooft-Indihi en China. afkomst was, en onder zynen ftandaart optrekkende , verjoegen zy de Perugeaanen en Earmans uit het Ryk van Siam. De Koning van Ava wiide hen ten tweede maale zig onderwerpen; hy verzamelde ten dien einde in het jaar 1775 een talryk leger uit Peguaanen en Barmans beftaande. De eerfte, die magtiger waren, floegen aan het muiten, doodden het grootfte gedeelte der Barmans en wendden hunne wapenen naar Rangon; doch geen Veldheer hebbende om hen te geleiden, flaagdei: zy niet in hunne onderneeming en bragten geene omwenteling te weeg. ZéKiNMénou bragt zyn Ryk weder tot rust en overleedt in het volgend jaar. Zyne broeders moesten, volgens de uiterfte wil van Alompra, na eikanderen regeeren, maar ZéKnsMéDOU hadt, enigen tyd voor zynen dood , zynen oudften zoon voor Koning doen erkennen, die in zyn twee en twintigst jaar ten troon (teeg. Om alle gefchillen r&et zyne Ooms te vermyden, liet hy hen, vyf in getal, zoo wel als zyne broeders , ombrengen; de Edellieden, die hun toegedaan waren, ondergingen hetzelfde lot. Door deeze verfoeielyke moorden is hy thans de vreedzaame bezitter van een met bloed bezoedelden fcepter, die door zyne onreine handen onteerd wordt. De Peguaanen en Barmans zyn niet in casten of ftammen verdeeld. Zy volgen alle eenen zelfden godsdienst, die, in zyn beginzel, die der Bramaa. nerafchynt te zyn; het leerftuk der zielsverhuizing is deszelfs grondllag, maar zy hebben het zoodanig ver-  Tweede Hoofdftuk. 237 verbasterd, dat zy tegenwoordig alle foorten van dieren, zelfs osfen-vleesch eeten, mitszy zig onthouden die te dooden. Wat hunne Goden belangt, zy tellen zeven voornaame; de vyf eerfte hebben zig ingevleescht, en hebben reeds op aarde gewoond om den menfchen de deugd te leeren kennen. De twee andere moeten eens de gelukkige tyden der eerfte eeuwen op de wereld doen herleeven. Zy bidden egter maar een eenigen aan, welken zy Godóman noemen; hy is de laatfte der .vyf, die zig ingevleescht hebben, en fchynt de* zelfde te zyn als Vichenou. De jieilige boeken melden den tyd niet wanneer hy op de aarde gewoond heeft. Zy zeggen allecn]yk dat hy, toen hy ftierf, beloofd heeft zyne oneindige genade zes duizend jaaren lang uitteftorten over de geene, die hem zouden aanroepen; het is om die te verdienen dat de Peguaanen en Barmans regelmaatig eens ter week naar zyne pagode gaan; en op alle feestdagen zingen zy aldaar zynen lof, branden waschkaarsfen voor zyn beeld, offeren hem vleesch, visch, groenten, en gekookte ryst: deeze offerhanden worden eene prooi voor de honden en andere dieren, die de Pagode vry uit en in gaan. Hunne tempels zynzediglyk opgefierd; zy vervullen die niet met onkuifche beeldtenisfen, gelyk de bewooners van de Kust van Coromandel, van Malabaar en Bengale. De Peguaanen hebben eenen byzonderen eerbied voor dien van Kelkel by Siriam, en  i$$ Reize na de Oojl-Indie'n en China. en de Barmans voor dien van Digon by Rangon. Deeze Iaatfte is op eene byzondere wyzegebouwd; hy eindigt van boven in een kegel en heeft noch deuren, noch venfters; het is door eene opening die in den top gemaakt is, waarop men de gouden kroon ziet, welke Alompra daarop plaatfte , dat de Vorften, de Edellieden en het Volk de onmeetlyke rykdommen werpen, welke zy ten offer brengen. Deeze fchat moet eene der rykfte op de gantfche aarde wezen, ten minften zoo de Barmans geen middel gevonden hebben om dezelve door den een of anderen onderaardfchen gang te ontvreemden. Zy hebben de onmenschlyke gewoonte, wanneer zy eene Pagode bouwen de eerfte perfoonen, die voorby koomen, onder de grondvesten te werpen. Deeze gruwelyke plegtigheid is ondertusfchen vry gemeen, vermits die volkeren byna alle hunne rykdommen der ftigting van zulke gebouwen toewy'en, hetgeen by hen een zeer verdienstlyk werk is, gelyk ook het fligten van baos, die foorten van kloosters zyn, of het bekostigen van de begravenisfen hunner Talapoins, welke zy met veel pragt verbranden. Deeze pragt, met welke zy hunnenPriefteren de Iaatfte eer bewyzen, toont, hoe zeer zy die vereeren. Zy zyn zoo geleerd niet als de Bramaanen en voeren den naam van Ponguis. Schoon men hen Talapoins noemt, hebben zy egter geene overeenkomst met de Priester van Tibet, en kennen den groo.  Tweede Hoofdftuk. 239 grooten Lama niet, gelyk enige Schryvers gewild hebben. De Vorst wordt vereerd op eene wyze, die aan de aanbidding grenst: men werpt zig voor hem ter aarde, een gebruik, dat by de Oosterfche volkeren gemeen is, men vouwt de handen te zaamen, men heeft ontblootte voeten, en werpt dezelve agteruit, terwyl men die tegens de dyen drukt; zelfs de Grooten zyn verpligt deeze vernederde houding aanteneemen zoo dikmaal zy den Vorst naderen. In alle plegtigheden plaatst hy zig op een zeer verheven hoogen troon om te toonen, hoe verre hy boven de Prinfen die zyn Hof uitmaaken, verheven zy; geen deezer Iaatfte mag in de ftad blyven, als hy daar uit trekt, en men fluit zorgvuldig de poorten. Hy is, eindelyk, zoozeer overtuigd dat hy magtig genoeg is om allen Koningen der aarde te gebieden dat, als hy gegeeten heeft, een heraut aankondigt dat de Koning der Koningen en van alle magt, van tafel is opgeftaan, en dat nu alle andere Koningen de vryheid hebben van te gaan eeten. Hy denkt dat 'er geen monarch is, die zulk een fchoon Ryk als het zyn bezit, en dat de andere natieën het niet misfchen kunnen. Zelfs het volk is in die dwaaling; het noemt de vreemdelingen bosch-vienfchen, en vergeeft hun hetgeen zy ftrydig met hunne gebruiken verrigten, omdat het zulks aan hunne natuurlyke grove lompheid en flegte opvoeding toefchryft (a). De (a) By deeze hunne denkwyze flelt men zig ten minden aan  24° Reize naar de Ooft-Indiën en China. De Keizer heeft regt van leven en dood over alle zyne onderdaanen , welke hy als flaaven befchouwt. Deeze flaverny drukt de byzondere perfoonen onophoudelyk en dwingt hen zig arm te houden. Hy, die iets bezit, zet jaarrenten vast voor het onderhoud der Talapoins, of laat pagoden bouwen; houdt hy zyn geld, zoo zoekt de Gouverneur het een of ander gefchil met hem en berooft hem dra van al wat hy heeft: verbergt hy het en koomt zulks te ontdekken, dan kost het hem zyn leven, omdat men in vermoeden koomt dat hy het bewaarde om kuiperyen te fmeeden. DePeguaan bemint ondertusfchen zyn vaderland; hy is beleefd, inneemende, vriendlyk, maar haastig en twistzoekende. De wet kent geen beter middel om hen in toom te houden dan hen in de beurs te ftraffen: alle beledigingen zyn van te vooren berekend, en op eene geldboete gefteld (a), zoo aan befpotting bloot, als men , by het verzoeken van enige gunften, hun voorftelt dat zy door het bevorderen van den koophandel zullen toebrengen om dat Ryk te doenbloeijen. Qa) Onder de Roomfche Keizeren wierden de beledigingen ook gewaardeerd en afgekogt. Om het belagchelyke van eene diergelyke wet te doen zien, ging een Patriciër nooit uit dan van 'flaaven verzeld , die geld droegen. Hy gaf den voorbygangcren oorvygen en betaalde aanftonds de boete. Juvenalis zeide met zoo veel regt als kragt. Omnia Horna cum pretio. Te dien opzigte is het heden- daagsch  Tweede Hoofdftuk. 241 zoo dat men alle vervolging ontgaat als men flegts de bepaalde fom betaalt en den regteren en fchryveren hunne daggelden geeft. Hiervan is egter de doodfJag uitgefloten, doch alleen voor het volk; in dat land ontkoorr.en de Grooten, gelyk overal elders, de doodftraf, en kunnen ongeftraft misdaadig zyn. Hy, die een anderen in regten betrekt, wint altyd zyne zaak niet. Als 'er bewyzen ontbreeken dompelt men de beide partyen in het water; hy, die eerst weder boven koomt, heeft zyn proces verloren; maar hy kan zig redden door zig als lyf-flaaf aan den Keizer aantegeeven, aan welken hy al zyn goed overlaat ; door middel van deeze opoffering ontfnapt hy alle verdere vervolgingen van zynen tegenpartyder. De daagsch Rome meer bedorven geweest dan het oude. Men weet, dat onder het tweede geflagt onzer Koningen alle misdaaden in de Roomfche Kanzellary gewaardeerd wierden, zonder de ysfelyklte uittezonderen ; deeze waardeeringen worden om den geest dier eeuw te doen zien, opgegeeven door den Abt Velli in zyne Hiftorie van Frankryk. In de Bourgundifche, Lombardifche, SahTche , Ripuarifche wetten, ja zelfs in de Capitularien of inzettingen van Karei. den Grooten waren alle misdaaden en beledigingen op prys gefteld: nog heden ten dage kan men zig in Turkyen van de fchuld eener misdaad vrykoopen, zelfs van moord en doodflag. Deeze affchuwelyke koping van vergiffenis voor onvergeeflyke misdaaden is ook onder andere naamea in de meeste Europifche Staaten bekend. II. Deel. Q  j ï42 Reize naar de Ooft-Indien en China. De Peguaanen leeven zeer maatig, hun voedzel beftaat byna eeniglyk in groenten of verrotte visch, welke zy prox noemen, en die hun voor fpeceryen dient om hunne fpyzen fmaaklyk te maaken. Zy zyn wellustig even als alle de Oosterlingen : het huwelyk is by hen niet onverbreekbaar; de regeering kan deszelfs vernietiging beveelen, doch de party, die cle fcheiding verzoekt, mag niets uit het huis medeneemen dan hetgeen zy aan het lyf heeft. De veelwyvery, die zoo gemeen is in geheel het Oosten, wordt in Pegu flegts toegelaaten, en is zelfs door den godsdienst verboden. Men vindt 'er ondertusfchen kloosters van openbaare hoeren, alwaar elk voor zyn geld kan teregt koomen. De vrouwen, die vanoverfpel overtuigd worden, worden gedwongen in die kloosters te gaan en zig aan de omhelzingen der mannen overtegeeven (a). De mannen moesten in dat geval volgens de wet met den dood geftraft worden , maar koopen zig met geld vry. De vrouwen van het gemeen gaan byna naakt,zy mogen niet anders draagen dan cpne foort van rok, die haar flegts tot aan de knieën koomt: deeze van agteren omgeflagen wordende, is niet wyd genoeg om (a) Te Rome wierden de vrouwen , die van overfpel overtuigd wierden, in eene foort van gevangenis, digt by ■^3e Stads poorten, opgefloten en wierden aldaar der ruuwe behandeling van de wellustige ligtmisfen overgegeeven.  Tweede Hoofdftuk. 243 om van. vooren geheel over malkanderen teflaan, zoo dat eene vrouw, als zy gaat, tot het bovenst der dyen laat zien. De vrouwen der Grooten draagen min of meer lange volgens den rang, welken zy bekleeden. Men verbrandt over het algemeen alledelyken; maar de Grooten en de Talapoins, die om hunne geleerdheid vermaard geworden zyn , worden alvorens gebalzemd en in loden kisten gelegd. Dikwerf worden zy eerst zes maanden na hunnen dood naar den houtftape! gebragr. De reizen naar Pegu zyn niet meer zoo voordeelig als zy voorheen waren. De fchepen, welke de handel naar dat land lokt, moeten, willen zy enig voordeel doen, naar Achem ftevenen, alwaar zy ihaphaanen, kruid, kleine {tukjes gefchut, grof lynwaad, gouddraad, galonnen en lakenen brengen; zy neemen in ruiling benjoin, kampher, en goud mede, op welk laatst artykel men thans niet meer dan vier ten honderd wint; de andere goederen brengen weinig winst aan ; het voordeel der verkooping loopt niet hooger dan twintig of vyf en twintig ten honderd. De Koning, die alleen handel dryft,noodzaakt de kooplieden van zyn gemagtigden te koopen of aan hen te verkoopen tot zulk een prys, als hy zelf bepaalt; als men enige waaren zyne fchraapzugt kan onttrekken , verkoopt men die aan zyn volk, dat hy-onderdrukt, waarop men een aanmerklyken winst doet. De Franfchen hadden het vertrouwen der beQ 2 woo.  144 Reize naar de Ooji-Indiën en China. wooners van Achem weeten te winnen, zoo dat zy hen wegens hunne zagtmoedigheid boven den Engelfchen den voorrang gaven; maar enige togten, welke de Franfchen tegens hen ondernoomen hebben, hebben hen geheel en al van die natie vervreemd, en vooral die van het fchip laPaix'm het jaar 1770, en die van VEtoile te Borneo in dat van 1775, Zy herroepen hun die zoo dikwyls zy daar koomen , en men zal hun die nooit kunnen doen vergeeten. Eene diergelyke nagedagtenis zal altyd een hinderpaal zyn voor hunnen handel met dat volk, want het is lafhartig, cn gevolglyk ook ver* jadersch en wraakzugtig. Zoo haast een fchip in de haven ten anker koomt, moet men den Koning door een der Officieren laaten groeten; maar men nadert hem niet met ledige handen, men moet hem altoos enige gefchenken doen. Eertyds was men verpligt, alvorens men zyne kamer intradt, zyne fchoenen uittetrekken; dit kan men heden nalaaten, mits men een paar roode lakenfe boven zyn gewoone fchoeizel aantrekke. De fchepen, die naar Pegu gaan, neemen te Achem een gedeelte hnnner laading aan arekka in; deeze moet anders toebereid worden dan die welke men naar de kust van Coromandel brengt, hetgeen die fchepen noodzaakt daar byna vier maanden te blyven liggen. Zy maaken hunne laading verder vol uit kokosnooten, welke zy aan de Nicobardifche eilanden gaan haaien. Deeze twee artykels gee-  Tweede Hoofdftuk. \ 245 geeven, wanneer zy te Pegu aangebragt zyn, altyd eene winst van vyf en dertig of veertig voor een. Men heeft in Pegu dezelfde gewoonten als 'mjapan. Zoo haast een fchip voor Rangon ankert,, zendt de Gouverneur ordre om het roer en de gemonteerde ftukken kanon aan den wal te brengen; men moet eene getrouwe lyst geeven van al de manfchap, van alle de wapenen, waarvan men voorzien is, van de hoeveelheid der baaien koopmenfchappen , die men aanbrengt, en in het algemeen van alles wat aan boord is. Men fcheidt het geen tot de toerusting of tot fcheepsgebruik behoort van hetgeen te koop is. Als men deeze verklaaring gedaan heeft,laat de Gouverneur een pakhuis aanwyzen, waarin alles opgeflaagen moet worden. Zoo lang dit alles niet volkoomen ter uitvoer gebragt is, mag men met niemand gemeenfchap houden. Vervolgens begeeft zig de Gouverneur naar het fchip , van een talryk gevolg verzeld, dat den. maaltyd welken men hem geeven moet, nuttigt; en vindt hy in dit bezoek iets, dat niet aangegeevenis, al ware het ookgeld,zoo verklaart hy dat verbeurd. Een Officier mag niet meer dan een twintigtal ropyen by zig behouden, want het geld moet, even als de koopgoederen in bewaaring gegeeven worden, met dat onderfcheid dat het geene regten betaalt, en dat men het zorgvuldig terug geeft. Als het onderzoek geëindigd is , doet men den Gouverneur de gewoone gefchenken, die in porceleiQ 3 nen-  Reize naar de Oojl-Indïên en China. nen-borden, in fuiker, en kistjes thee beftaan. Door alle deeze voorafgaande omftandigheden worden de zaaken des koophandels dikwerf zeer vertraagd, omdat men geen werkman'kan bekoomen, hoe zeer men dien ook noodig hebbe, voor dat dezelve geheel afgedaan zyn. Vervolgens onderzoekt men ten tweedemaal alles wat in het pakhuis gebragt is. De baaien worden geopend om 'er de regten van te betaalen; diejvan den Koning beftaan in tien ten honderd van de goederen zelve , want men telt eerst negen ftukken, en het tiende is voor hem : de fchryvers, oppasfers,en hy die de goederen verzegelt, hebben twee en een half ten honderd. Een der Opperhoofden heeft ook het regt van vyf ftukken te neemen, doch egter niet van de aanmerklykfte, als lakenen of andere kostbaare goederen. Na dat dit alles in orde gebragt is mag men aan het laaden gaan. Het tekhout, dat men van daar haalt, is voortreflyk om tot bouwen te gebruiken en zeer gefchikt om tot fraai huisraad gemaakt te worden. Het blyft in het water goed, zonder te rotten,zoo dat het niet zeldzaam is fchepen te zien, in Pegu gebouwd, die meer dan honderd jaaren gevaaren hebben. Dit land is in zigzelf zeer ryk; men vindt 'er goud-zilver-koper tn calin mynen, maar men opent die niet. Het yzer, dat zagter is dan het ons, vindt men daar zuiver in klompen vanvyftien tot twintig ponden, en gereed om bewerkt te worden. De robynen , fchoon aldaar zeer gemeen, heb-  Tweede Hoofdftuk. 247 hebben 'er egter eene waarde, maar men kan dezelve niet dan ter fluik uit het ryk brengen, het zou ontelbaare lommen kosten, indien men op het (luiken derzelve betrapt wierdt, misfchien zelfs de vryheid en de verbeurdverklaaring van het fchip. Men vindt 'er ook faphiren, fmaragden, topaazen en beryllen. De Peguaanen noemen alle deeze fyne fteenen robynen, en onderfcheiden dezelve met de benaamingen van blaauwe robynen, groene robynen, geele robynen enz. (ei). Zwavel en teer is in dat land gemeen en zeer goedkoop; de grond is vrugtbaar, maar men teelt 'er niet dan ryst; men zaait daar eene byzondere foort, die op de kust zeer gezogt wordt; zy wordt plot genaamd. Als men dezelve laat kooken ontbindt zy zig en gaat tot pap. De Peguaanen hebben geene zyden noch lynwaaden fabrieken; zy maaken ilegts enige katoenen tot hun eigen gebruik; de overige voortbrengzels van (a) De Heer Ro.mc' de l'Isle leerde my in een gefprek, dat ik met dien Geleerden, wien de Natuurlyke Hiftorie zoo veele nuttige ontdekkingen verfchuldigd is, hield, dat alle die fyne Oosterfche fteenen dezelfde fchynen te zyn, naardien zy dezelfde kristallifatie, zwaarte en hardheid bezitten , en dat zy het verfchil hunner kleuren alleen aan de kleurende deeltjes verfchuldigd zyn. Dus hebben de Peguaanen zoo veel ongelyk niet dat zy alle die fyne fteenen met denzelfden naam benoemen. Q 4  248 Reize naar de Oojl-Indie'n en China. van dat land zyn indigo, cachou, ivooir, traan, hout- en aard-pik. Hunne paarden zyn zeer fchoon; de olyphanten en de buffels zyn overmatig groot, gelyk ook de osfen en de fchaapen, die 'er inovervloed zyn. De voordeeligfte tak van koophandel zou de falpeter wezen, dien men daar zoo overvloedig vindt als in Bengale; maar die handel is op zwaare ftraffen verboden en de Koning heeft deszelfs uitvoer nooit willen toelaaten. Het zou zeer voordeelig zyn voor Frankryks koophandel dat het zyne onderhandelingen met het ryk van Pegu hervattede; maar deeze gunst hangt van den uitflag zyner wapenen op de kust van Indie af, en kan eerst tot ftand gebragt worden als de vrede onder de Europeaanfche Mogendheden zal gefloten wezen. DERDE HOOFDSTUK. Van het Eiland Madagaskar. Ik zal alhier geene algemeene befchryving van Madagaskar kunnen geeven; de uitgeftrektheid van dat eiland en de verfcheidenheden, die in deszelfs verfehillende ftreeken plaatshebben, zouden daartoe een zeer lang verblyf vereifchen, en aan den anderen kant zouden de menigte der van eikanderen verfehillende landsregeeringen, en de geduurige oorlogen, waarin de volkeren van dat land gewikkeld  Derde Hoofdftuk. 249 keld zyn, de togten en onderzoekingen des waarneemers hinderlyk zyn; ik zal my dan bepaalen by hetgeen ik gelegenheid gehad heb zelf te zien en te onderzoeken. Onze poogingen zyn tot hier toe niet gelukkig in dat land geweest; wy hebben verfcheiden maaien onze komptoiren verlaaten, en zyn dikwerf uit dezelve verjaagd geworden: het is zelfs twyfelachtig of wy ons daar wel ooit op een vasten voet zullen vestigen, om dat de inwooners met zagtheid willen behandeld wezen. Zullen de Franfchen zig dan nooit gewennen fchepzels met eene zwarte opperhuid voor menfchen aantezien? DeMadagaskars leefden, voor dat zy ons kenden, in die gelukkige onkunde van kwaad of deugd, die de onfchuld der eerfte menfchen in hen onderftelt, doch weldra volgden zy het voorbeeld van een volk, dat, volgens hen, van de Zon afdaalde Ca), om hun wetten te geeven, maar wy hebben hun niet ongeftraft onze ondeugden toegebragt. Wy waren de oorzaaken van hun zedelyk bederf, en wy zyn 'er de flagt* Ca) Voor dat de Europeaanen de kusten van Madagaskar ontdekt hadden, geloofden de Madagaskars dat zy door de kinderen der Zon overwonnen moesten worden; toen de Franfchen zig daar kwamen ter nederzetten, zagen zy hen voor die kinderen van de Zon aan, die hun aangekondigd waren , en lieten zig t'onder brengen.  i$Q - Reize naar de Oojl-Indïèn en China. flagt-ofFers van geweest; van ons leerden zy moorden en rooven, en zy bedienden 'er zig in het vervolg van tegens hunne meesters. Wy kennen van Madagaskar niet anders dan de Oost-kust: de beste havens dier kust zyn Fort Dauphin, Tamatave, Foule-pointe, het eiland Ste. Maria, en de haven van Choifeuil in de baai van Antongil. De West-kust wordt zeer weinig bezogt wegens de wreedheid van derzelver bewooneren, en is dienvolgens weinig bekend. Daar zyn op het eiland Madagaskar drie zeer onderfcheiden foorten van menfchen , de eerfte is zeer zwart en heeft kort gekroesd hair; deeze alleen fchynt van dat eiland oorfpronglyk te'zyn. Zy, die de tweede uitmaaken, bewoonen enige binnenlandfche ftreeken; zy zyn bruin, en hebben lang iluik hair; men noemt henMalarnbous; zyzyn met de eerfte in eene geduurigen oorlog en men acht hen op Isle de France minder dan de andere, omdat zy niet zoo fterk in het werken' en in het algemeen zeer lui zyn : hunne trekken gelyken vry wel naar die der Maleiers. De derde foort woont in den omtrek van het fort Dauphin, en in enige gedeelten van de West kust; zy ftammen van enige oude Arabieren af, die zig, fchipbreuk geleden hebbende, in het eiland nederzetteden: zy hebben de gedaante, gelyk ook enige gewoonten van hunne voorouderen behouden, maar hebben alle geheugenvan hun verloren; zy weeten fleg>s^datzy niet uit dat land afkomftig zyn en befchouwen^zig als  Derde Hoofdftuk. 251 als kinderen van de Zee, omdat deeze hunne voorvaderen in dat land geworpen heeft. Zy fchryven de Madagaskarfche taal met Arabifche letteren op eene flegte foort van papier, dat zy zelve van dun geflagen boomfchorsfen maken die zy foutache noemen ; zy fchryven ook op bladeren van Ravenala (a) en dan bedienen zy zig van het {lift op de wyze der Indiaanen: de letters zyn in het eerst, wanneer zy op het blad gegriffeld ftaan, niet zeer leesbaar; maar hoe meer het droogt hoe zwarter dezelve worden. Deeze menfchen worden op de geheele kust voor geleerd gehouden; men laat niet na zyne toevlugt tot hen te neemen, als men enige ongerustheid heeft, offerhanden doen moet, of voortekenen moet gade liaan; zy hebben zig het uitfluitend regt toegeëigend van de dieren te dooden. Een Madagasfer , die in hun land eene hen doodde , zou eene groote misdaad begaan; en wanneer een vreemdeling daar doortrekt zendt hy, een gevogelte willende eeten, om een inwooner, die het den hals affnydt. Zy, die verkens-vleesch eeten, verliezen dat voorregt. Zy hebben"zulk eenafgryzen van die dieren, dat zy zelfs niet toeftaan dat zy door hun dorp trekken. Men wil dat in het binnenile van dit eiland eene na- ' (a) Een boom van het geflagt van de Ut fa, welks bladeren envrugten veel overeenkomst hebben met die van den Bananen boom. Zie Boek V. over de gewasfen.  852 Reize na de Ooft-Indiën en China. natie blanke dwergen woont, die onder de aarde haar verblyf houdt byna als de Hottentotten ; men zege dat zy zeer werkzaam zyn, geene gemeenfchap met hunne nabuuren houden, van den dag den nagt, en van den nagt den dag maken, en alle die in de ftreeken, door hen bewoond, doordringen, opofferen. Ik zou voor het aanwezen van zulk een volk niet durven inflaan. Ik heb egter op het fort Dauphin een meisje gezien, dertig jaaren oud, welk men verzeekerde dat van die natie was; men hadt haar ten minften als zoodanige aan den Heer Modave gebragt; zy was vry blank, en was flegts drie en een halven voet hoog; maar zy was ongetwyfeld eene byzonderheid der natuur, want als die natie in wezen was zouden wy enige derzelve in onze Komptoiren gezien hebben (a). De fV) He: is zonderling dat onze twyfelingen omtrent het beftaan of niet beftaan deezer natie blanke dwergen (hetzy zy zoo klein zyn als men die opgeeft, hetzy men hunne geftalte verkleind hebbe, gelyk de Heer de Buffon vermoedt) niet kunnen opgehelderd worden, en wel daar de zaak niet onmogelyk is te onderzoeken in een eiland alwaar Europeaanen gevestigd zyn. Het faSlum althans is nog niet te beflisfen, daar de bcrigten zoo ftrydig zyn. De Geneesheer Meunier verzekerde den Heer de Buffon dat die natie werklyk beftondt, gelyk men zien kan in het SuppU ment a Phiftoire naturelle de M. Ie Comte de Buffon Tom. VIII, p. 289. edit. in ïzmo. en de Heer de Com- mer-  Derde Hoofdftuk. 153 De kleeding der Madegasfen beftaat in een enkel fchort O), drie ellen lang, welk zy op hunne fchou- mercon gaf een zeer omftandig berigt van die natie, dat men op de gemelde plaats by den Heer de Buffon vinden kan, en ook geplaatst is agter het Supplement au voyage de M. de Bougainville, Pat: 1772, gelyk ook agter le Journal d'un voyage alttour du monde en 1768, 1769, 1770 & 1771 par M. M. Banks & Solander , traduit de F-Au. glois par M. de Freville Par. 1773. en in onze taal in de Natuurkundige Verhandelingen D. V. bladz. 348, in vcrv. in welk verhaal de Heer Commercon ook gewag maakt van die Quimos, welke hy in het jaar 1770 op het fort Dauphin by den Heer Modave gezien heeft, doch welke aan het eiland Bourbon, alwaar het fchip, waarop men haar medevoerde, inliep, geftorven is. Deeze Quimos is, volgens den tyd, en volgens alle omftandigheden, voorzeeker dezelfde , waarvan de Heer Sonnerat hier fpreekt, en welke zyn Ed. niet op deeze, maar in zyne eerfte reis, met den Heer Commercon gedaan , heeft waargenoomen, fchoon zyn Ed. in de befchryving dier reize, welke eerst met het vertrek van Isle de France een aanvang neemt, van dezelve geen gewag maakt. Dit alles zou ftellig genoeg zyn, doch de Heer le Gentil tragt deeze berigten weder om verre te werpen in zyne Voyage dans les mers des Indes T, II, daaa hy verzeekert „ dat 'er aan het fort Dauphin geene ,, overlevering is van Dwergen, die tegenwoordig in Ma„ dagaskar in wezen zouden zyn, dat 'er geen algemeen „ denkbeeld van hun beftaan heerscht, dat hy daar zoo min „ als elders op Madagaskar van hun heeft hooren fpree- » ken,  »54 Reize naar de Ooft-Indien en China. fchouderen leggen, en welks twee einden van voo ren nederhangen: de Opperhoofden hebben dezelve „ ken, en dat hy andere, die diep in het land waren doorgedrongen, ondervraagd hebbende, nooit narigten van „ de natie dwergen hadt kunnen bekoomen." Wien moet men nu gelooven als men twee berigten, beiden van geloofwaardige mannen, zoo zeer tegens eikanderen ftrydende, verkrygt? Men zou (zonder dat ik egter den leezer myn gevoelen wil opdringen) kunnen zeggen, dat een Heilig berigt van een man als den Heer Commercon met de waarneeming van één individu geflaafd, meer geld dan het ontkennen van drie andere; men zou kunnen vraagen hoe de Heer Modave zyne kleine flavin aan de Heeren Commercon en Sojnïnerat als eene Quimos kon vertoonen, ais daar ter plaats geene overlevering is van het beftaan van Quimosfen, en wel met bygevoegde omftandigheden , die hetgeen 'er van gezegd wordt nog aanneemlyker maaken ? Men zou kunnen aanmerken dat het zeer mogelyk is dat de fupercargas en tolken, welke de Heer le Gentjl naar de foorten van menfchen welke zy gezien hadden gevraagd heeft, alfchoon zy diep in het land zyn doorgedrongen, egter niet tot in dat hoog gebergte van dat uitgeitrekt eiland alwaar men zegt dat zy zig onthouden, en welks toegangen zoo moeijelyk zyn, zyn opgeklommen, men zou eindelyk ook kunnen gade ftaan , dat hun beftaan niet tegens de wetten of analogie der natuur ftrydt, daar hun vaderland, dat zelfde gebergte, zoo hoog boven de oppervlakte der zee verheven is dat het die uitwerking op kleur en geftalte hebben kan. Men zie de voorgaande berigten door my zaa- men-  Derde Hoofdftuk. 255 ve van zyde of katoen, aan de einden met franje, glazen, kraaien of tinnen balletjes behangen, enzy bedekken het hoofd met een mutsje van biezen. De vrouwen liaan een ftuk blauw lynwaad drie of vier ellen lang om haare lendenen, hetgeen haar als eene rok ftaat; daar onder draagen zy altyd een wit lynwaad, hetzy wat grooter of wat kleiner, uit zindelykheid: zy hebben ook eene foort van wambuisje of half hemd aan van blaauw lynwaad, dat haar flegts tot de helft van den boezem nederhangt, en dat van vooren met verfcheiden gouden of zilveren plaaten verfierd is, die tot haaken dienen. Zy dragen oor-fierfelen, en haare armen zyn met zilveren of glazen arm-ringen verfierd, terwyl haare halzen met gouden ofzilyeren kettingen, in het land gewerkt, pronken. Hun voedzel is op Foule-pointe ryst, die zy met visch, of een aan ftukken gefneden hoen, inwater gekookt, eeten; in dit vleeschnat werpen zy enige bla- tnengetrokken in het Genees-Naiuur-en Huishoudkundig Kabinet, I. D. I. St. bladz. 344. en III. D. I St. bladz. in. Vertaaler. (a) Het is van eene ftof gemaakt,