R E I Z Ë NAAR DE OOST-INDIEN E N "C H I N A. DERDE DEEL.   R E I Z E NAAR DE OOST-INDIEN E N CHINA. in de jaaren 1774 1781. op last des konings van frankryk, gedaan door den heer SONNERAT, Commisfaris der Zee-zaaken, gepenjioneerd Natuurkundigen van den Koning, Korrespondent van zyner Majefteits Natuurkundig Kabinet, en van de Koninglyke Akademie der IVeetenfchappen te Parys, Lid van die te Lyons enz, UIT HET FRANSCH VERTAALD DOOR J. D. PASTEUR. DERDE DEEL. TE L E r D E N. By A. es J. iï O N K O O P. m d c C L x x x V I.   INHOUD van het DERDE DEEL. Vervolg van het VIERDE BOEK. Aanmerkingen.over Isle de France , Bourbon, de Kaap de goede Hoop , Ceylon , MalaccA, de Maldivische, Philippynschë en Moluksche Eilanden. Vierde Hoofdstuk. Van Isle de Fiance . . Bladz. i V y f d e Hoofdstuk. Van het Eiland Bourbon . . jg (Z e s d e Hoofdstuk. Van de Kaap de Goede Hoop • , . j5 Zevende Hoofdstuk. Van het Eiland Ceylon. . . ao Agtste Hoofdstuk. Van de Maidïyifche Eilanden . . 35 Wegende H o o f d .s t u k. j£an Malacca . . ; 2g Tien-  INHOUD Tiende Hoofdstuk. Van de Philippynfche en Mohikfche Eilanden. . . . Bladz. 32 Elfde Hoofdstuk. Dagboek van eene Reis naar de Moluk- ken. . . . ^9 VYFDE BOEK. Eeschryving van nieuw ontdekte voorwerpen der Natuurlyke Historie. Eerste Afdeelinc. Van de Viervoetige Dieren. . . 79 Tweede A f d e e l i n g. Van de Vogelen. ... . 93 Derde Afdeeling. Van de Geivafin. . . 19r  R E I Z E NAAR DE OOST-INDIEN en CHINA. Vervolg van het vierde boek, Aanmerkingen over Isle de France , Bourbon , de Kaap de goede Hoop, Ceylon, Malacca, de Maldivische, Philippynsche en Moluksche Eilanden. vierde hoofdstuk. Van Isle de France. In voorige tyden wierdt Isle de Francê door de Hollanders bewoond, zy wilden 'er zelfs eene volkplanting ftigten; doch naardien de voórdeelen de onkosten niet konden goedmaaken, waren zy verpligt dat Eiland te verlaaten. De Heer de la Bourdonnais,Gouverneur van de Maatfchappy op het eiland Bourbon, meende een land in bezit te moeten neemen, dat door zyne nabyheid dienfiig voor zyn Gouvernement kon zyn. GevoJglyk zondt hy inwooners om het te bevolken en men III. Deel. a maak.  3 Reize naar de Ooft-Indiën en China, maakte 'er in het vervolg het loofdkomptoir van 3 maar hoe veel moeite men zig ook gegeeven nebbe, de grond, altyd onvrugtbaar, levert het beftaan van den planter niet op, zyn voedzel moet hem jaarlyks van de vreemde natieën toegevoerd worden: de haven, alwaar men eene ftapelplaats voor Indie maaken kan, is het eenigst voordeel dat men van deeze bezitting kan trekken; men ziet 'eregeer geene bedelaars, om dat men daar flegts tweeërlei ftanden kent, dien van meester en dien van flaaf. Deszelfs bewooners beginnen zig op den landbouw toeteleggen. Men vindt 'er aanmerkiyke koffy- en fuiker-plantagien; men teelt 'er ook ook Indigo, welke de Amerikaanfche te boven gaat; maar de plant in dat eiland al te droog ftaande, zal derzelver teeling weldra verwaarloosd worden, omdat zy de vereischte kosten niet opbrengt; men heeft niet nagelaaten verfchillende foorten van die plant van Madagaskar, van de kust van Coromandel, van Agra, van Bengale, van China, van Amerika op Isle de France te brengen om die daar te naturalifeeren; maar de uitflag heeft daar aan niet beantwoord, het fchynt dat zy alle ontaart zyn, en dat de Amerikaanfche foort de beste niet was , vermits deeze in alle proeven, welke men met dezelve genoomen heeft, niet meer dan de helft heeft opgeleverd van het geen men daar van in de nieuwe wereld trekt. De Heer de Cossigny, een der yverigfre planters in dat land, heeft zeer gewigtige ontdekkingen omtrent dat onderwerp  Vierde Hoofdftuh 3 werp gedaan, welke in zyne Verhandeling over de Indigo-teelt vervat zyn, een ïwerk, dat de Regeering te Isle de France heeft doen drukken. De fpeceryen geeven eene gegronder hoop; de Heeren de Tremignon en de CoëTivi bragten dezelve aldaar in de jaaren 1769 en 1771. Deeze twee togten wierden gedaan door den Heer Poivre, Intendant van Isle de France en Bourbon,die,deeze twee volkplantingen zoekende te verryken, niets verzuimde om haar deezen nieuwen tak van koophandel te bezorgen. Men heeft tot heden toe gewild dat de fpeceryen op Isle de ^France gegroeid, hunne eigenfchappen gedeeltelyk verliezenzouden;maarzy, die dit voórgegeeven hebben, zyn bekend voor lieden,die den roem des Heeren Poivrf. , welken hy geduurende zyn bellier behaald heeft, wangunflig zyn. Deeze Intendant heeft in de volkplanting vyanden genad, en heeft 'er nog, omdat hy, die nuttig is, altyd den nyd ten doel ftaat,en het flagoffer der ondankbaarheid is. De fpeceryen koomen op Isle de France zeer wel voort; de kruidnagelen boomen, van zaad geteeld, ftaan heden met nagelen bezet, die voor die, welke ons de Hollanders verkoopen niet behoeven te wyken, en de Franfchen zullen hen in kort niet alleen kunnen misfchen, maar zelfs van die fpeceryen aan andere natieën kunnen verkoopen. De muskaatenboomen zyn zoo wel niet geflaagd, omdat die onder de boomen van tweeërlei Sexen behooren, en men deeze hunne hoedanigheid A 2 niet  4 Reize naar de Oofi-Indïèn en Chincl, niet kende, zoo dat 'er flegts weinige wyfjes boomen onder het getal der geene, die men aangebragt heeft, gevonden zyn, hetwelk oorzaak geweest is, dat zy zig zoo ras niet hebben kunnen vermenigvuldigen als de nagelenboomen. Deeze gelukkige poogingen zyn,wel waardig dat zy alle de oplettendheid der Colonisten bezig houden; maar het is te vreezen, dat de Europeaanen, die naar dat eiland overfteeken, hen van het een ontwerp op het ander zullen doen vallen, door hun hunne fyfthematieke grillen medetedeelen, en dat zy de kofFy zullen laaten vaaren om katoen te planten, welke zy vervolgens wederom zullen uitroeijen om fuikerriet, koren, mais, of maniok te teelen. Een der grootfte hinderpaalen voor de vorderingen van den landbouw is ook dit, dat geen Europeaan daar naar toe overgaat met inzigt om 'er een doorgaand verblyf te houden; men gaat daar voor drie of vier jaaren, geduurende welken tyd men zig tragt te verryken, door het weinig geld, dat men medegebragt heeft op de fchepen te waagen, die op Madagaskar of Mozambique flaaven gaan koopen, een handel, die gewoonlyk veel voordeel aanbrengt, gelyk meest dezulke, die de natuur onteeren. De inwooner befteedt zyne overwinst nooit tot verbetering der landen; de flaaven werken flap; wat kan men van een ellendigen verwagten, dien men door geweld van zweep-flagen dwingt de interest van hetgeen hy gekost heeft optebrengen? Ik heb menschlievende en medelydende meesters gekend s  Vierde Hoofdjluk. S kend, die hen niet mishandelden, en hunne flaverny verzagteden, maar zy zyn zeer weinig in getal. De overige oefenen eenewreede en onmenschlyke tyranny. De Haaf, na dat hy den geheelen dag gewerkt heeft, is genoodzaakt zynekost in de bosfchen te gaan zoeken, en leeft alleen van ongezonde wortelen. Zy fterven van ellende en mishandelingen zonder het allergeringst gevoel van medelyden optewekken; ook laaten zy geene gelegenheid voorbygaan om hunne ketenen te verbreeken en in de hosfehen eene onafhanglyke armoede te gaan zoeken. Alle poogingen der nyverheid vermogen niets op den onvrugtbaaren grond van Isle de France, het zal zyne bewooners altyd met ondankbaarheid beloonen; zy zuilen zig daar nooit de aangenaamheden van het leven kunnen verfchaffen; want zonder de verwoestingen, welke de Orkaanen aanregten, te rekenen, hebben zy ook te worstelen tegens een legioen rotten en fchade doende vogelen; de fys en de dikbek of kersfevink van Java, welke men eerss hadt overgebragt als zeldzaame vogeltjes, en zorgvuldig in kooitjes hieldt, zyn daar thans zoo zeer vermenigvuldigd , dat zy byna alle oogsten verfiinden. Om hen van de bezaaide landen te keeren, is men verpligt verfcheiden zwarten op fchildwagt te zetten, die geftadig fchreeuwen en in de handen klappen. De rotten zyn in zulke eene grootc menigte, dat zy dikwerf in eenen enkelen nagt een veld met mais kunnen opteten; zy A 3 eetcn  6 Reize naar de Ooft.Indien en China. eeten ook vrugcen en bederven de jonge boomen, door de wortelen afteknaagen. Dit was, zegt men, de oorzaak, om welke de Hollanders dat eiland verlaaten hebben. Deeze fchadelyke dieren hebben den aandagt der Regeering bezig gehouden ; elk der inwooneren is verpligt een zeker getal derzelve te dooden, volgens het getal Zwarten, die hy bezit, en moet de koppen der vogelen en de (taarten der rotten, die hy gedood heeft aan het komptoir der politie zenden. Maar alle deeze voorzorgen kunnen niet helpen. Het is onmogelyk dat men zig van dezelve ontdaan kunne, tenzy 'er groote roofvogelen en benden Soldaaten ter gelyker tyd hen te keer gaan; het was op deeze wys, dat men voorheen defpringhaanen verdelgde, welker getal zoo ontzaggelyk groot was, dat, als eene wolk, uit zulke infekten beftaande, op een veld met ryst, mais of koren nederviel, 'er geen overblyfzel van deeze gewasfen meer gevonden wierdt. Een vogel, Martin genoemd , eene foort van Merel (a) uit Indie overgebragt,maakten zig die infekten tot aas, en de regeering verdelgde het overfchot,maarde mensch,die niet (V) Het is de Merel der Pliilippynfche eilanden Qe Merle de Philippinci) van Brisson T. II. p. 278. Vergelyk Büffon Hifi. Nat. des Oifeaux T. VI. p. 135 cdit. in izma. Hifi. Nat. dn Martin par M. Gulneaux de Mokt. BEILLARD. VëRTAALER.  Vierde Hoofdfluk. 7 niet dan het tegenwoordig kwaad befpeurt, wierdt dra moede zynen weldoener voor zyne oogen te zien, en, ondanks alle verbod, doodt men dagelyks veele dier vogelen. Isle de France was altoos noodlottig, en zal zulks altoos zyn voor de bezittingen der Franfchen in Indie. Men meent dat dat eiland het middenpunt van hunnen koophandel is, en dat de troupes welke men daar onderhoudt, in tyd van oorlog eene fpoedige hulp aan onze komptoiren kunnen toebrengen; maar men weet, dat men vier maanden noodig heeft om tydingen en bevelen naar Isle de France te brengen: welke naarfligheid men ook aanwende tot hetgeen 'er te doen is , alvorens mende troupes kan infcheepen, verloopen 'er egter nog agt andere; ook is het altyd een jaar daarna geweest, dat alle de naar Indie gezonden esquaders ter plaatfe hunner beftemming gekoomen zyn. De Engelfchen daarentegen hebben hunne tydingen in zeventig dagen; meesters van Indie zynde, hebben zy daar eene aanmerklyke krygsmagt, en verjaagen de Franfchen geheellyk alvorens men op Isle de France de tyding van den oorlog heeft. Om ons in dat ryk land ftaande te houden, hebben wy noodwendig eene haven op de kust van Malabaar noodig, van waar onze esquaders ten alle tyden die der vyanden kunnen in het oog houden: men weet dat men het verlies van Pondichery tweemaalen aan het vertrek der esquaders verfchuldigd geweest A 4 is,  S Reize naar de Ooft-Indïèn en China. is, die de kust van Coromandel verlieten om weder naar Isle de Francs te ftevenen. Indien men de troupes, welke men tot heden toe naar dat eiland gezonden heeft, in Indie onderhoudenin.it, zouden zy, fchoon beter gevoed en beter gekleed geworden zyude, egter veel minder gekost hebben; zy zouden daarenboven, wanneer zy gebruikt moesten worden, daar by de hand en aan de lugt gewend zyn, en indien de Franfchen dan met dezelve geene veroveringen hadden kunnen maaken, zouden zy ten minden hunne bezettingen hebben kunnen behouden, en hunne vlag doen eerbi idigen. Ik weet wel dat de bevelhebber, die het bevel op Isle de France voert, akyd zal voorwenden, dat het noodzaaklyk zy daar een groot getal troupes te houden om tegens eene toekoomende vredebreuk voorzien te zyn,het is zyne grootheid dienstig veel manfchap onder zyn bevel te hebben; dan , terwyl zy zyner hoogmoed vleijen , zyn, zy onnut voor hun vaderland. Men moet daarom dit eiland niet verlaaten: in tyd van vrede kan het alle de Europeaanfche natieën, welke de handel naar Indie lokt, tot eene bewaarplaats dienen. Maar hoe veele misbruiken zouden 'er niet verbeterd moeten worden, aleer de Koning daarvan enige vrugt zal kunnen trekken? Om tot dat einde te geraaken.zou men de regeeringswyze van dat eiland geheel moeten veranderen. Schoon Isle de France maar een ftip op den aard. bol.  Vierde Hoofdftuk. 9 bol beflaat, is dat eiland egter het aanmerklykst gedenkftuk van de omwentelingen, welke de aarde ondergaan heeft. Alles , waaruit het beftaat, is met yzer vermengd; alles is door het vuur gegaan; men vindt 'er zelfs den mond van eene uitgebiuschte vuur' kolk, en verfcheiden diepe onderaardfche holen. De lugtftreek is daar zagt, gemaatigd, zeer gelyk, men vindt 'er geen fenynig kruipend gedierte; men kent 'er geen ander vergiftig dier dan de Scorpioen en den duizendbeen. Dit eiland was eertyds zeer gezond;maar zedert men den grond omgeroerd heeft, is men daar de koorts onderworpen. Behalven dat, houdtjhetjrivier-water (gelyk de Heer de Cossini in zyn Traité de Vlndigoterie zeer wel aangemerkt heeft) veel fjjm in zig door de ontbinding van de gewasfen, die in hetzelve neder vallen, hetgeen verftoppingen, bloed-vloeijingen, en buikloopen veroorzaakt, die moeijelyk te gene'ezen zyn. Isle de France is de meeste zyner groeiende voortbrengzelen aan yverige reizigers verfchuldigd, die dezelve uit Indie, China, van de Kaap de Goede Hoop, en uit Europa gebragt hebben. De Osfen, gelyk ook het meeste gevogelte koomen van Madagaskar, en de Paarden van het eiland Bourbon en van de Kaap. De kust is zeer vischryk;zy levert eene menigte fchelp-visfchen, "fteenplanten {madrepores), en zelfs koraal op : de groenten zyn daar goed, het verkensvleesch voortreffelyk, de dop-erwten en artichokken zyn zoo goed als die A $ in  lo Reizsnaar de Oojl-Indiën en China. m Frankryk; men begint'er thans aardappelen te teelen, welke men van de Kaap heeft aangebragt; de patates zyn 'er zeer gemeen;op fommige plaatfen flaagen de kudden wel en brengen veel winst aan; maar alzoo men geene andere dan zieke of by ongeluk geftorven beesten in het flagthuis brengt, eeten de bewooners der haven niet dan liegt vleesch. Het voedzel der zwarten is maïs («) maniok (b) patates, cambars (c), en wortelen van Songe (d): De gemeenste vrugten zyn de verfchillende foorten van Bananes, de Ananas, de Goyave, Jambos (Jam-rnfade) (e) en mangen (f); Men vindt 'er ook Perfikken en Appelen; maar behalven dat zy niet gemeen zyn, kunnen zy op verre na niet by die (a) Turks koren. Vf.rt. (Z>) Zie over het brood uic de anders vergiftige wortelen van deezen heester getrokken, Valmont de Bomare, a Manihot. Vert. (f) Veelligt de Canibares by Flacourt , Dioscorea Sa~ tiva Linn.bt, Hoogd. Vert. {d~) Vermoedlyk de Sonzee by Flacourt , of Kararbifche kool, Arum Esculentam Linn^ei Hoogd. Vert. [Zie by Bomare a pied de veetü.'] (?) De vrngt van de jfamèeyro. 7Ae Valmont de Bomare, 3. Jambos. Vertaaler. ( ƒ) Vrugt van de Mangas, arbor. mangifera. Zie dengelfden a Manguier. Vertaaler.  Vierde Hoofdftuk. u die van Europa haaien: fommige ftreeken brengen ook vrugten en Aardbezieën voort. Men begint 'er, nog enige andere goede vrugten te plukken, dank zy de zorgvuldigheid van enige yverige landbouwers, vooral den Heer CERé Opzigter over 'sKonings tuin, die door het, geheel eiland, Zaad van Litfchi (a); van Longane, van Wampi (ö), van;Avocat (c) van Evi of Cytherea vrugt (d), van de Kima of den Broodboom, van Cacao, van Kruidnagelen, en Muscaaten, van Ravenfara o) van Saudalhout en andere, heeft verfpreid. De Heer de Cossigni , die de fraaifte tuin van de volkplanting bezit, heeft zig ook beyverd om de zeldzaame en dierbaare planten, welke hy met groote kosten van Europa, van de Kaap, van Batavia, van China, en uit Indie heeft ontboden , te vermenigvuldigen, en den inwooneren mede te deelen. Wat het hout aangaat, het ebbenhout is 'er zeer gemeen; men vindt 'er zelfs verfcheiden foorten van, gelyk het zwart, het wit en het gemarmerd. De (V) Zie deszelfs befchryving in het ///. Deel, V. Boek Vertaaler. (£) Zie aldaar. Vert. O) Eigenlyk Aguacate. Zie Valmont de Bomare, a Avocat. het is zegt de Hoogduitfche vertaaler de laurus perfea van Linn/eus. (V) Zie ///. D. F. B. ( 5 Pür-  z6 Reize naar de Oojï-Indiën en China. plaatfen zy die op eene hoop onder den wind van hunne wooningen om den visch te doen verdroogen; doch dit belet niet dat deszelfs rottige uitwaasfemingen eene ongezonde lugt maaken, omdat de aarde, of door haar zelve of door de verfchillende deelen, welke zy bevat, op alle dampen, welke die ook zyn moogen , eene aantrekkende kragt oefenende, defynfte en gevolglyk de gevaarlykfte deezer rottende deelen naar zig haalt, hetgeen noodwendig ziekten moet veroorzaaken. D eeze eilanden zyn daarenboven zoo plat, dat by hoog water het grootst gedeelte van deezen archipel onder loopt , hetgeen dezelve ongezond maakt, en de inwoonerennoodzaakt om hunne wooriingen in inhammen op de hoogde oneffenheden der gronden te plaatfen. Hunne vaartuigen zyn te zwak om eene hcoge zee te kunnen uitftaan; met deeze gaan zy op de kusten van Malabaar en Coromandel handelen, enige egter fteeken, zonder enige kennis van de fcheepvaart te hebben, de golf van Bengale over, en gaan te Achem gezouten Bonites (a) haaien, die in die ftreeken zeer gemeen zyn. poieelein-hoorns, dat op enige plaatfen van de Oost-Indien en ook in Guinea voor munt dient: het wordt in Afrika ook bougi genaamd. Men vindt witte, geelachtige en paarfche. Vertaaler. (a) Deeze visch, die in kleur en fmaak veel naar een makreel gelykt, is zeer gemeen in de Ailantifclic Oceaan, hy heeft tot twee en drie voeten lengte; zyn lichaam is dik» vlee  Agtfte Hfiofdjluh ft; zyn. Het is te verwonderen dat dit voedzel hun geene ziekten veroorzaakt; de Europeaanen, die het waagen om deezen gezouten visch te eeten, krygen eene koorts van zeer hevige hoofdpyn verzeld, die verfcheiden dagen duurt: zy worden op hun geheel lichaam rood, als waren zy van een zonfteeking getroffen. Van het wrak van het fchip le Duras, dat in het jaar 1776 op een deezer eilanden gebleven is, heeft de Koning des Archipels korteling een ander van twee honderd tonnen laaten bouwen, welke hij elk jaar naar de kusten van Ceromandel en Orixa afzendt. Elk dorp heeft zyn Opperhoofd, dat den Koning eene fchatting in Coris opbrengt, en deeze moet op zyne beurt een Vorst van de kust van Malabaar fchatting betaalen. De meeste inwooners der Maldivifche eilanden zyn Mahometaanen , hetgeen grond geeft om te vermoeden dat zy van eenige Arabieren, die op hunne reis van de Roode Zee naar de kust van Malabaar of naar die van Coromandel op die eilanden fchipbreuk geleden hebben, afftammen. vleefchig, en met kleine fchubben bedekt, die zoo digt by eikanderen ftaan, dat men die naauwlyks zien kan. Hy heeft vier geelagtige ftreepen,die op zyde van den kop beginnen , langs het lyf loopen, en zig aan de ftaart vereenigen. Zie Valmont de Bomare Difit. d'Hifl. Nat. a. Baatte. Vertaaler. NE-  aS Reize naar de Ojijl-Indiën en China. NEGENDE HOOFDSTUK. Van Malacca. JMalacca ligt in het Zuidlyk deel van het Schiereiland Maleye. De Hollanders trekken weinig voordeel van die bezitting; zy wordt voor het grootst gedeelte door Chineezen bewoond, een lui geflagt, en voor het overige door Maleijers, die boos van aart zyn: de vrees alleen voor eene natie, voor welke zy ontzag hebben, houdt hen onder eene foort van tugt, welke zy onder hen niet kennen. Over twee honderd jaaren was het Schiereiland zeer fterk bevolkt: Zyne havens waren het geheel jaar door vol van Chineefche, Cóchinchinafche, Iiidifche en Siameefche fchepen; maar dedwinglandy der Vorsten deedt het vo-lk dit land van ilaverny verlaaten om op de nabuurige eilanden verfchillende volkplantingen te gaan fligten. Achem, Sumatra, Borneo, Celebes, de Molukken, de Philippyn. Jche eilanden zyn voor het grootst gedeelte door Maleijers bewoond. Malacca was voorheen de refidentie-plaats der Vorsten en bekleedde den eerden rang onder de Indiaanfche Steden; de Portugeezen digteden aldaar eene goede derkte,en hun koophandel bloeide daar den tyd v,an honderd en twintig jaaren. In het jaar 1641 verjoegen hen de Hollanders. Den overwinnaar wierdt tot prys zyner behaalde zege, by  Negende Hoofdjïuh 29 zyne wederkomst in Holland, het hoofd afgeflaagen; men rekende het hem tot eene misdaad, 'dat hy geestlyke dogters, die een klooster in het fort hadden, hadt toegedaan in procesfie daar uit te trekken elke met eene ontftooken waschkaars in de hand , omdat zy zeer groote holle kaarsfen hebbende laaten maaken, dezelve met diamantenen goud tfulden, welke iedereen in hun kloofter te bewaaren gegeeven hadt. De Hollanders voerden in het gewonnen land eene godsdienstige verdraagzaamheid in. Zij meenden met billyke reden dat de Staatkunde vereischt dat men lieden van alle natieën en van alle feclen toelaate, als men eene bezitting wil doen bloeijen; men vindt 'er nog de Christen Stad en eene Roomfche Kerk. Het Kasteel is goed;het moest zes honderd mannen guarnizoen hebben, maar dit getal is nooit vol; men is ook daarenboven verpligt kleine benden van hetzelve naar de kleine komptoiren langs de kust aftezenden. De muuren van dit Kasteel worden door eene rivier befpoeld, die van meer dan tagtig mylen boven uit het land koomt; zy is niet wyd, en derzelver ingang is zeer ongemakkelyk: 'Er is eene plaat, die de fchepen noodzaakt het hoog water aftewagten om naar de losplaats op tevaaren; misfchien is het uit ftaatkunde dat de Hollanders daar geen kanaal graaven, welk deeze plaats te gemakkelyk om te naderen zoude doen zyn. Dit land is een der meest begunstigde van de natuur;  go Reize mar de Ooft-hdiïn en China. tuur; daar regeert eene altydduurende lente. Deszelfs voortbrengzels van allerleije foort vertoonea en vermenigvuldigen zig daar in alle faizoenen. Het is met verfcheiden rivieren doorfueden en met ondoordringbaare bosfchen bedekt: dit is de reden dat het by de Europeaanen weinig bekend is; ja zelfs de inwooners kunnen niet diep in het land doordringen, omdat deeze onmeetlyke wouden, die de volkplantingen omringen, wydj uitgeftrekte fchuilplaatfen zyn van wilde dieren enfenynige (langen. Deszelfs voortbrengzelen, zoo van het dierlykalsgroeijendryk, zyn byna dezelfde als in de Philippynfehe eilanden , en het land heeft groote gelykenis met dien Archipel, hetgeen vermoeden doet dat het door de eene of andere geweldige fchok van denzelven moet afgefcheiden zyn geworden. De Hollanders hebben zig niet toegelegd om in die volkplanting, even als in de meefte andere, den landbouw te doen bloeijen;de omtrek der Stad vertoont geen eenigen tuin: het is, even gelyk het binnenfte van het land, met bosfchen bedekt, hetgeen den Tygers, Buffels en Olyphanten aldaar eene even goede verblyfplaats als elders verfchaft; behalven dit moeten eene menigte moerasfen, welke men nietuitdroogen kan,dezelve zeer ongezond maaken. Het is te verwonderen dat de Hollanders zig tot heden toe in een land hebben kunnen (baande hou-' den, dat door zulke booze en weêrfpannige men- fchen  Negende Hoofdfluk. 3r fchen bewoond wordt. De Maleijers, woest van natuur, houden veel van de opium; deeze drank maakt hen woedende; als zy eene zekere hoeveelheid van denzelven gedronken hebben, raaken zy buiten zig zei ven en geevenzig den dood over; het is eene foort van ziekte, welke men dolheid zou kunnen noemen. Zy loopen langs de ftraaten met eene krits in elke hand, en roepen Amok, dat in het Maleitsch te zeggen is ik dood alles: in deezen ftaat puilen hun de vuurige oogen uit het hoofd, het fchuim ftaat op hunnen mond,zy flaan met beiden armen en dooden alle, welke zy in hunnen weg ontmoeten. Ieder vlugt, men fluit zyne deuren, de Gouverneur zendt eene bende foldaten op hem af,die deezendolzinnigen te gemoet trekken; doch deeze, wel verre van terug tewyken, om eenen zeekeren dood te ontgaan, werpt zig op de bajonnetten tot dat hy den geest geeft. Deeze natuurlyke woestheid heeft geen invloed op de taal der Maleijers; zyfpreeken de vloeijendfte taal van de wereld. Daar zyn goud-en zilvermynenbinnen in het land, maar zy zyn niet geopend. Men vindt Calin (a) aan O) De Heer Daubenton heeft enige ftukken van dit metaal, welke ik hem by myne wederkomst heb ter hand gefield, fcheikundig onderzogt; en hy heeft bevonden dat Calin gemeen tin was. Deeze mynen van het Schiereiland zyn zeer ryk, en men voert alle jaaren verfcheiden laadin- gea  3 a Reizenaar de Ooji-Indiën en China. aan de oppervlakte van den grondJ hetwelk eene foort van tin is, dat men naar China voert, en dit is de eenigfte handel, waar uit de Maatfchappy enig voordeel trekt; en nog is hetzelve niet aanmerklyk genoeg om de amptenaaren te betaalcn, en de onkoften goed te maaken, welke zy doen moet om zig op die kust ftaande te houden. Die der rottingen is zoo gering dat zy genoodzaak geweest is dien den inwooneren afteftaan, mits enige regten betaalende. De nabuurige eilanden leveren haar Adelaarhout («) Sandalhout enSapanhout. Enige Maleijers vaaren daar op den fmokkel-handel; zy, die onder den naam van Bougtiis bekend zyn, gaan naar de Molukfche eilanden fpeceryen haaien, welke zy vervolgens naar Achem en naar Oueda voeren; Zy, die in Calin handelen, kruisfen in de Zee-engten, en verkoopen het aan de Europeefche fche- gen van die metaal uit; ik ben verwonderd dat de Europeefche natiën, die op China vaaren, niet ondernoomen hebben om tin daar henen te voeren, naardien de Calin aldaar zeer wel verkogt wordt; misfchien heeft ook het vooroordeel deezen tak van koophandel doen verwaarloozen; want men heeft altoos gedagt dat de Calin een van het tin verfchillend me:aal ware. Men heeft ook gedagt dat het de toutenague der Chineezen ware; maar dit laatfle wordt niet natuerlyk zoo gevonden, en wordt van een mengzel van Calin en koper gemaakt. ( a) Of Cakiubae. Zie Valmont de Bomare Dicl. cfliïft Nat. a Bots d'AIoes, agallochum. Vertaaler.  Negende Hoofdftuk. 33 fchepen, die dezelve doorvaaren om naar China te ftevenen. Om den voortgang van deezen fmokkelhandel te fluiten houdt de Maatfchappy kustbewaarers, die hunne fchuiten tragten te onderfcheppen. Men vindt op Malacca wezenlyke menfchen-eeters, gelyk ook wezens, die niet meer dan de gedaante van menfchen hebben; zy leeven op de boomen, en als iemand onder hun verblyfplaats doorgaat, klimmen zy neder en verfcheuren hem: daar zyn 'er die minder woest z*yn;in de bosfchen omdooiende, zelfs met die wezens , welke hun gelyken geenen omgang houdende, voeden zy zig met vrugcen en wortelen, en hebben geene gemeenfchap met hunne vrouwen, dan wanneer de natuur hen daar toe nodigt, hetgeen zou fchynen te bewyzen dat in den natuurftaat de menfchen een bepaalden tyd totjde voortteeling hebben, gelyk de andere dieren (a): Enige deezer wilden hebben zig een weinig gemeen gemaakt met de Maleijers en handelen met hun, maar zonder omgang met eikanderen te hebben. Zy plaatfen aan den voet des booms, waarop zy woonen , de Calin, welke zy in de bergen opgezameld hebben ; de Mj!'3ij"rs leggen enige vrugten of andere beuzelingen in derzeU f r plaats, welke de wilde koomt opraapen zoo haast : zy (V) De fchryver bewyst hier te veel en dus nier-: : Dit berigt omtrent de wilde inwooneren van Malacca is in het algemeen niet naauwkeurig. Vertaaler. UI. Deel. C  34 Reizenaar de Ooft-Indien en China. zy vertrokken zyn. Hunne taal is den Maleijers niet bekend. Ik heb eenen gezien, welken men zeer jong gevangen hadt, en die thans knegt van eenen Raadsheer is, maar hy is zeer lui. Men vindt in de binnenlanden ook nog eene foort van menfchen, welker voeten byna in eene ftrydige rigting met de onze Haan; fchoon dit feit my door den bevelhebber der plaats is verzekerd, geloof ik egter dat het door nieuwe waarneemingen zou dienen bevestigd te worden. Malacca brengt enige goede vrugten voort, gelyk de Rambé, de Ramboutan en de Mangouftan ; deeze laatfte is de beste en overtreft in fmaaklykheid alle vrugten van Indie. TIENDE HOOFDSTUK. Van de Pkilippynfche en Molukfche eilanden. Ik heb reeds van deeze Archipels gefprooken in myne Reize naar Nieuw Guinea, doch ik heb zedert nieuwe waarneemingen gedaan, die volftrekt noodig waren. Het is volgens den Heer le Genhl, dat ik de plaatzing , breedte en faizoencn van de voornaemfte eilanden, waaruit zy beftaan, opgeef. Deeze oordeelkundige Waarneemer heeft zig byzonderlyk op dat onderwerp toegelegd, en zyn arbeid is my toegefchenen naauwkeurig te zyn. Men  Tiende Hoofdftuk. 35 Men verdeelt gemeenlyk de Philippynfche en Molukfche eilanden in twee Archipels'; maar het koomt my voor, dat deeze eilanden maar eenen uitmaaken; en als zy flegts aan eene Mogenheid toebehoorden , zou men dezelve ongetwyfeld onder eenen naam begrypen. De Philippynfche eilanden behooren den Spanjaarden,en deHollanders hebben de Molukken in bezit ; de laatfte zyn aanmerkJyker en ryker dan de eerfte; zy zyn hunne vrugtbaarheid aan de ny verheid eener werkzaame handeldryvende natie vrrfchuldigd,die zig altoos op den landbouw heeft toegelegd; alles toont daarentegen in de Philippynfcke eilanden de traagheid van een volk , dat alles op den godsdienst t'huis brengt, en geen ander doel heeft dan bekeerlingen te maaken. Van de Philippynfche eilanden. De Philippynfche eilanden {trekken zig uit van den derden of vierden graad tot den negentienden of twintigften in breedte; zy bevatten eene menigte eilanden, van welke de meeste zeer weinig bekend zyn : de voornaamfte, waarop de Spanjaards bezittingen hebben, zyn Lucon, Mindoro, Panay en Mindanao. Het eiland Lucon ligt ten Noorden van alle de andere;' de Spanjaards hehben op hetzelve Mcmille gebouwd, de hoofdftad van hunne bezittingen in deezen Archipel. Derzelver voordeelige ligging C 2 voor  36 Reize naar de Oofi-Indi'ên en China. voor den handel op China en vevfcheiden deelen van Indie, moest deeze Stad de rykfte der wereld maaken; maar waar is de Spanjaard, die zig met die verganglyke rykdommen zou willen bezig houden , als hy die moet koopen door den arbeid van den koophandel, en ten kosten van de voordeden zyner natie ? Manille ligt op veertien en een halven graad Noordlyke breedte; de lugtflreek is byna dezelfde als die van Pcndkhery en Madras: het is eene vry groote Stad, die wel gebouwd is; de huizen zyn fraai en de ftraaten lynregt; daar zyn pragnge kerken: zy is verfterkt en ligt aan den oever van eene groote rivier, die haare muuren befpoelt, en welker armen zig naar alle kanten door het eiland Lucon verdeden. De grond, die haar omringt, is vrugtbaar en voor alle foort van landbouw gefchikt, maar hy blyfs onder de handen der Spanjaarden onbebouwd liggen: zy hebben noch met de ligging der Stad, noch met de vrugtbaarheid van het land, dat haar omringt, hun voordeel gedaan , men laat het zig zelf uitputten en van zelf oogden draagen, welke men niet inzamelt; ja de wetten zelve, die den landbouwer moeften onderftcunen , kanten zig te Manille tegens den aanwas des landbouws aan en tegens den voorfpoed, welken de natuur den menfchen zoude willen fchenken; de uitvoer is verboden : de fchatten der aarde gaan de benodigdheden van het klein getal inwooneren van dat eiland te boven, en men laat die op den grond, die dezelve voort-  Tiende Hoofdjtuk. 37 voortgebragt heeft, vergaan; hieruit fpruit dat, wen 'er een jaar koomt, waarin de ongeftadigheid van het weder, orkaanen, regens of droogte deu overvloed in onvrugtbaarheid herfcheppen, de ysfelykfle hongersnood een land verwoest, dat dezelve nooit ondergaan moest. Zoo groot is de algemeene onkunde, zoo groot is de luiheid, en het blind en wraakbaar vertrouwen op de voorzienigheid; men teelt en oogst niet meer dan voor een jaar genoeg is; en de fchrikkelykfle armoede wordt fomtyds het gevolg van die gevaarlyke en tegens ' de wet der natuur ftrydende onbezorgdheid. Het inflincl der dieren leert ons dat wy levensmiddelen in voorraad moeten opleggen, en de Spanjaards hebben zelfs deeze voorzorg niet. Men telt te Manilk omtrent twaalfduizend Christenen. Deeze Stad wss voorhenen veel meerder bevolkt," toen zy door de Chineezen bezogt wierdt; verfcheiden deezer natie hadden zig daar ter neder gezet, andere kwamen daar handel dry ven, maar een godsdienstig Gouverneur verbande hen uit eene verkeerde ftaatkunde en verjoeg henalle volkoomen uit het eiland. Toen vervielen de konden en de koophandel en zyn zedert nooit weder in bloei ge. raakt; de armoede en ontvolking waren de noodlottige gevolgen van zulk een bellier. De fchepen koomen niet voor Manille ten anker; de ingang der rivier wordt geflopt door een baar, die zeer gevaarlyk is, als de Zee hoog loopt; de kleine fchepen kunnen egter opvaaren en hunne laaC 3 din-  38' Reize naar de Oofi-Indiën en China. dingen voor de huizen der Reeders gaan losfen. De fchepen, die genoodzaakt zyn te Manille te overwinteren, gaan in de haven van Cavite liggen,welke Stad in het diepst van de baai ten Zuid-Oosten en drie mylen van Manille gelegen is. Cavite heeft eene Merkte, die niet in ftaat is eenen aanval vaneenen Europcaanfchen vyand te wederftaan'; deeze fterkte is geftigt op eene laage landtong, welke de Zee dreigt te overftroomen; De haven is niet befchut tegens de Noordenen NoordNoord-Westen winden. Zy is befmet met eene foort van wormen, welke zig aan de fchepen hechten , en dezelve binnen weinig tyds buiten ftaat Hellen om Zee te bouwen. . Tot overmaat van ongemak is men verpligt van zeer verre water te gaan haaien, en daartoe platte binnenlandfche vaartuigen te gebruiken, die alleen de rivier verre op kunnen vaaren. Drie vierde deelen der Stad, die in haar zelve niet zeer groot is , zyn , gelyk in alle de Spaanfche bezittingen, met kloosters bezet; men noemt de buitenftad de voorftad van St. Roch. Het is eene ver» zameling van enige huizen van bamboes gemaakt en met pifang bladeren gedekt; men ziet 'er egter nog het overfchot eener kerk, die vry fchoon fchynt geweest te zyn: de Mooren, die zig in het jaar 1762 met de Engelfchen vereenigden, verwoesteden haar; en deeze eertyds geëerbiedigde plaats is thans den dieren een fchuilhoek geworden. De  Tiende Hoofdfcuh 39 De Spanjaards hebben verfcheiden komptoiren op het eiland Lucon. Men zou moeten denken dat zy aldaar geene volkplantingen hebben willen ftigten, want zy hebben 'er niet anders dan monnikken gezonden, en fchynengeen ander doelwit gehad tè hebben dan den Roomsch-Katholyken Godsdienst voortteplanten : ook vertoonen de volkeren, die zig onder het Spaanfche juk begeeven hebben, ter naauwer nood enige trekken van eene befchaafde natie; in werkeloosheid verkwynende, zyn zy zonder veerkragt , en fchynen even onverfchillig voor deugden en ondeugden. Luiheid, zelfsverwaarloozing, en blooheid maaken hun karakter uit, en de armoede is hun gewoon; maar daar zyn plaatfen waarin de Spanjaards niet hebben hunnen doordringen; te vergeefsch hebben zy getragt de volkeren, welke zig daar omtrent onthouden, te onder te brengen ; te vergeefsch hebben zy geweld, geftrengheid , en ftraffen gebezigd om hen te onderwerpen , en tot hunnen godsdienst te bekecren; deeze volkeren hebben zig altyd het juk onttrokken door zig te verwyderen en in engten te begeeven, alwaar de Spanjaards hen niet konden aantasten. Zy hebben in hunne verblyfplaatfen de ge. heugenis van het kwaad, welk men hun gedaan heeft, en dat, hetwelk hun boven het hoofd hing, medegedraagen ; zy voeden in het diepst hunner fchuilhoeken eenen onverzoenlyken haat tegens de vreemdelingen, welke zy als de onderdrukkers van hun geboone-landbefchouwen;zy bepeinzen en bcC 4 ■ rei.  4© Reize naar de Ooft-Indi'èn en China. reiden onophoudelyk middelen om zig te wreeken. Door hunnen moed gefterkt, door hunnen haat aangemoedigd , durven zy tot voor de poorten der hoofdftad naderen,en rooven, moorden, verwoesten , en fchaaken in hunne togten alles wat hun voorkoomt. Zy leeven zelfs ten kosten van hunne lands. lieden, die zig onder het juk begeeven hebben; zy ontneemen, en ontweldigen hun den (leun eens ellendigen levens, welken deeze noch kragt noch moed hebben te verdedigen. Men vindt in het gebergte ook nog inwooners, die volkoomen wild zyn ; zy vlugten als zy een menschzien.zy ontvlieden zelfs eikanderen,zydoolen in eenzaamheid; zy houden ft.il daar de nagt hen overvalt; zy flaapen in holle boomen; daar zyn zelfs onder hen geene huis gezinnen. De onweêrftaanbaare kragt der natuur alleen buigt hunnen onhandelbaaren aart, en dwingt de mannen om de vrouwen te zoeken, welke het geval hun te gernoet voert, en tot welke de behoefte der natuur hen doet naderen. De bewooners van het eiland Lucm worden Tcigals genaamd, gelyk alle die der Philippynfche eilanden ; zy fchynen van de Maleijers oorfpronglyk te zyn en hebben ook derzelver trekken ; hunne taal, fchoon verfehillend van het Maleitsch,heeft egter deszelfs klank en zagtheid. Alle deeze eilanden fchynen door een zelfde volk bewoond te worden, welks gewoonten alleen veranderd zyn : te Manille heeft 'er zulke eene vermenging met de Chi-  Tiende Hoofdfluk. 41 Chineezen en andere natieën plaats gehad, dat zy een gemengd volk geworden zyn. De Manillers zyn bruin, groot ,en wel gemaakt; hunne kleedïng beftaat in een hemd van lynwaad, van de vezelen van de Abaca, eene foort van bananenboom gemaakt; dit hemd is zeer kort, en wordt over eene zeer wyde broek aangedaan,maar hunne grootfte pragt beftaat in roode geborduurde neusdoeken, die allerfynst zyn: zy draagen gewoonlyk drie zulke, een aan het hoofd, een aan den hals, en den derden houden zy in de hand. De Engelfchen laten dezelve te Madras alleen voor hun wee. ven. De vrouwen draagen eene foort van hemdje, dat niet tot den navel reikt, en een neusdoek om den hals, dieniet vast gemaakt is;zy flaan een wit lynwaat om haar lyf, dat zy met het een eind aan haar middel vast maaken;over dit lynwaad doen zy eene andere gekleurde ftof aan, welke door de inwooners van het eiland Panay geweeven wordt; en over dit alles draagen zy een mantel die gemeenlyk zwart is, en haar van het hoofd tot de voeten bedekt: haare hairen , die zwart en zeer fchoon zyn,reiken fomtyds tot den grond; zy draagen daar de grootfte zorg voor, zalven die met kokos-olie, vlegten dezelve op de Chineefche wys, en leggen die boven op het hoofd in eene knoop, die met eene gouden of zilveren fpeld wordt vastgeftooken. Haar fchoeifel beftaat in geborduurde muilen, zoo klein, dat zy flegts de teenen bedekken. C 5 De  42 Reize naar de Ooft-Indien en China. De huizen van de Indiaanen van Manille zyn van bamboes gemaakt, en met bladeren van den pifang gedekt; zy (laan op houten paaien , die agt of tien voeten boven den. grond verheven zyn, en men klimt in dezelven door middel van een laddertje, dat alle avonden wordt ingehaald. Deeze gewoonte van de huizen zoo hoog te plaatfen heeft tot oogmerk zig voor de vogtigheid te befchutten; en die van de ladders intetrekken, dat van zig voor de wilde dieren te beveiligen, gelyk ook voor (die bewooners van het eiland, die in een wilden (laat leeven. Hun bed beftaat gewoonlyk in eene enkele mat, die zy op den vloer uitftrekken. Hun voedzel is ryst in wster gekookt, welke zy met gezouten visch eeten, of wel zy doen in het water waarin zy gekookt is enige kruiden om het zvnen lafferi fmaak te beneemen. Men vindt op het eiland Lucon verfcheiden meiren; het aanmerklykst is, dat, hetwelk de Spanjaards Ëagum de Boy noemen. Uit dit meir ipruit de rivier van Manille, dus kan men met fchuiten gemeenfehap hebben met alle plaatfen in den omtrek; het heeft omtrent dertig mylen omtreks, en is tot honderd twintig vademen diep. In het midden van dit meir legt een eiland} dat enige Indiaan* fche huisgezinnen ten verblyf dient; zy leevcn daarvan de visfehery; en behouden hunne vryheid door niet toetelaten, dat men aan hun eiland landt. Dit meir is ten Westen door hooge bergen omringd; de laage landen derzelve zyn vrugtbaar en worden door een  Tiende Hoofdjluk. 43 een zagtaartig volk bewoond, dat zig bezig houdt met matten, lynwaaden en verfcheiden werken met de abaca te maaken; misfchien hebbende eerste Geestlyken, welke men naar hunne woonplaats gezonden heeft, hen door zagtheid gewonnen. De Spanjaarden hebben, terwyl zy hun eenen godsdienst geleerd hebben, hunne wetten niet veranderd ; in de daad , zy hebben hunne oude gewoonte behouden,en worden dooreen Indiër van hun dorp geregeerd , "die egter door de Spanjaarden benoemd wordt, welker gezag zy erkennen. Dit volk, fchoon zeer zagtaartig, (Iraft egter de misdaaden; in hun oog is overfpel de grootfte, en zy is de eenigfte, welke zy met den dood ftraffen. Ten Oosten van dat meir ftrekken zig onmeetlyke vlakten uit, die door breede en diepe rivieren döorfheden worden, welke wyd en zyd eene natuurlyke vrugtbaarheid. teelen : dit land zou het vaderland eener talryke natie kunnen zyn en vaneen volk dat, het bebouwende, gelukkig zou leeven; men ziet 'er ondertusfehen niet anders dan enige dorpen, verre van eikanderen liggende, treurige verblyfplaatfen, door menfchen zonder deugd, zonder billykheid, bewoond, die, alle even bedorven , eikanderen onderling vreezen, en , by gebrek van wetten , welker befcherming zy niet kennen, hunne veiligheid alleen in geweld en in de wapenen zoeken: deeze leggen zy nooit af, en houden die gereed als zy eikanderen aanfpreeken; de om-  44 Reize naar de Oojl-Indiën en China. omgang, welken zy hebben, gelykt minder naar eene maatfchappelyke daad dan naar eenen geduurigen ftaat van oorlog; ja zelfs de regten van het bloed ftellen de gemoederen niet gerust; de nabeftaanden, de broeders,de man en de vrouw leeveu in een onderling mistrouwen en gevolglyk ook in eenen onderlingen haat. Zulke van den zagten aart hunner nabuuren verwyderde zeden, zouden kunnen gefproten zyn uit de wyze , waarop men hen heeft t'ondergebragt, en uit het geheugen derdoodftraffen, welken men hunnen vaderen heeft doen ondergaan, en om hen te dwingen het kruis te aanbidden. Daar zyn op het eiland Lucon verfcheiden brandende bergen; hetgeen de oorzaak wel zoude kunnen zyn van de menigvuldige aardbeevingen, welken dat eiland onderhevig is; daar gaat geen jaar om, dat men niet twee, drie, of vier gevoele. De Spanjaarden te Manille bouwen ook hunne huizen met voorzorg daartegens; de eerste verdieping is van hout, en het geheel timmerwerk wordt door houte paaien onderftut. Zy hebben ook voor die tyden een klein hutje van bamboes op hunne plaats of in hunnen tuin. Hier flaapt het geheel huisgezin, als het weder eene aardbeeving fchynt te voorfpellen. Het fchynt,gelyk de Heer le Gentil wel aanmerkt, dat de aardbeevingen dikwyls op het eind van het jaar , en meestentyds des nagts voorvallen: ik gevoelde 'er twee in de maand December des jaars  Tiende Hoofdftuh 45 jaars 1770; de eerste was hevig en wierp veele huizen omverre; zy kondigde zig des avonds om negen uuren aan,door eenen zeer Herken Zuiden wind, die de zee beroerden; de dampkring was met een roodachtigen damp befmet, en ten twee uuren gevoelde ik drie herhaalde fchuddingen, die my eene mislykheid veroorzaakten. Op de fchepen, die op de rede lagen, gevoelde men dezelfde beweegingen, en men meende geftooten te hebben; de Spanjaarden gingen terftond de roozenkrans te zingen. De brandende bergen veroorzaaken warme water-bronnen die op het eiland Lucon in menigte gevonden worden; men fchryft aan enige wonderbaarlyke eigenfchappen toe, vooral aan die van Bailly, op den oever van her meir Laguna de Bay gelegen, alwaar de Koning een ziekenhuis en openbaare ba* den heeft doen ftigteri. De handel zou te Manille aanmerklyk kunnen zyn, en deeze Stad zou eene der rykfte en handeldryvendfte van Afia kunnen worden. De Spanjaards zouden zelve naar Chino', naar Cochïnchina; naar Indie, naar Bcngale, naar Sar alle, en zelfs naar Isle de France kunnen gaan, van waar zy die artykelen zouden kunnen haaien, welke zy en voor zig zeiven en tot den handel van Mexico noodig hebben, en zy zouden de voortbrengzelen hunnes eilands inruiling kunnen medeneemen; doch de Spanjaard , vadzig van aart, wil liever zyne luiheid, welke hy gerustheid noemt, involgen, dan de voortbreng-  40* Reize naar de Oojl-Indiè'n en China. brengzelen van zyn land wegvoeren, eene ruiling» die noodwendig met enige moeite verzeld gaat. De regeering heeft verboden enig vreemd fchip in de haven te laaten. Alle Franfche Koopvaarders, die eene gemeenfchap hebben willen openen, en naar Manille gevaarcn zyn om daar handel te dry ven, zyn altoos flegt ontvangen geworden; en de Reeders hebben door eene kwaade fchikking altoos veel op hunne laading verloren. De hindernisfen, welke men in het laaden en losfen aldaar ondergaan moet, hebben de kooplieden van Isle de France volkoomen een weerzin in dien handel doen krygen, fchoon het ondertusfchen voor beiden natieën eene even voordeelige handel wierdt. Men ontvangt te Manille geene andere dan Chineefche en Indifche fchepen, onder voorwendzel dat deeze volkeren bekeetd kunnen worden: het zyn deeze fchepen, die de artykelen van verteering en pragt te Manille aanbrengen, en zy neemen in ruiling de piasters mede, welke het gallioen van jicapuhoheeü aangebragt. De artykelen, welke men van Manille zou kunnen bekoomen, beflaan in touwwerk, pik, teer, lynwaad, rottingen, rotin , indigo, rocou (a), ryst; de katoen valt daar zeer fchoon en zou een artykel van belang kunnen zyn voor den uitvoer naar (/,') Verwftoffe uit hst zaad van den Indiaahfcheo boon van dien naam getrokken. Vertaaler.  Tiende Hoofdjluh 4? naar China, waar henen men verfcheiden laadingen zendt van Suratte, waarop men fomtyds honderd ten honderd windt. Het fuikerriet Haagt daar zeer wel, en geeft fuiker van betere hoedanigheid dan die van Batavia. Men zamelt 'er ook de fchors van een boom in, die hun in plaats van kaneel dient, maar zy heeft by den kaneel-fm3ak nog eenen enigzints fcherpen fmaak; de fchors is dik, met veel poriën, en de boom is geen kaneelhoom. De Spanjaards verhandelen dezelve met de Chineezen, maar deeze laatfte maaken 'er weinig werk van, omdat deeze zelfde foort ook te Haïnam, te Tsnquin, en te Cochinchina gevonden wordt, van waar de Chineezen dezelve gaan haaien. Men vindt 'er ook eenen wilden nootenmuskaatboom, maar zy is niet fpeceryachtig en, wordt om die reden niet in den handel gebruikt; zy is klein, de boom heeft bladeren van een voet lengte: men vindt ook dezelfde foort op Madagaskar. De tabak fiaagt daar zeer wel; de Chiroutes f» van Manille zyn door geheel Indie zeer vermaard om hunnen aangenaamen fmaak ; ook rooken de juffers in dat land den geheelen dag door. De O) De Cbiron/es van Manille zyn vier of vyf duimen lang, en zyn van op eengerolde tabaksbladeren gemaakt; het zyn eigenlyk hetgeen men Cigares in de West Indien noemt.  48 Reizenaar de Ooft-Indiën en China. De Cacao van Manille wordt voor beter gehouden dan die van Amerika; het is de eenigfte boom, welken men in byna alle de Philippynfche eilanden kweekt, omdat men daar veel Chocolaat gebruikt; men drinkt deezen drank geduurig en men biedt dien in alle bezoeken ter ververfching aan. De Cacao is even min als de tabak den Philippynfche eilanden natuurlyk eigen , beiden zyn daar van Nieuw Spanje overgebragt; Men zou ook wasch van Manille kunnen haaien; de bergen zyn vol van byen, die die ftoffe over« vloedig leveren. Alle de rivieren voeren veel goud , hetgeen het aanwezen van goudmynen bewyst: de Indiaanen kunnen dertig franfche ftuivers 's daags winnen met hetzelve door wasfching daaruit te haaien. Yzer vindt men 'er natuurlyk in klompen, maar met een ander metaal vermengd,dat het zagter dan het onze maakt. Men fmeedt het zoo als men het vindt. Daar zyn ook zeilftecnen, en aanmerklyke marmer-groeven, waaruit men het marmer gehaald heeft, dat de kerken verfiert. De Spanjaards hebben op Mincloro niet dan enige kleine bezittingen. Alle reizigers hebben voorgegeeven dat de bewooners van dat eiland een Haart hadden; maar dit denkbeeld is alleen daaruit gefproten dat zy het ftuitbeen enigzints langwerpig hebben. De voornaamfte bezittingen der Spanjaarden op het eiland Panay zyn Ilo-Ilo en Antigua; daar is gee-  Tiende Hoofdfluk. 49 geene goede ankerplaats op de kust van dat eiland dan by de laatfte Stad. Antigua ligt op tien graaden twee en veertig minuten breedte; men ankert aldaar op tien vademen water op een goeden afftand van het land; de fchepen kunnen aldaar in de maanden November, December, en January niet zonder het grootst gevaar ten anker liggen; in die maanden heerfchen Zuid-Westen en Westen winden, die op de kust aanwaaien eh de zee zeer hoog doen gaan. Men voorziet zig van water voor de fchepen aan een klein beekje ten Noorden gelegen ; daar is nog eene andere aanmerklyker rivier, die het Kasteel tot eene gragt dient, en welke de fchepen zeer verre kunnen op vaaren; maar haar water is brak, zelfs by de laagftegetyen. De inwooners van dat eiland, die nyveriger zyn dan die van het eiland Lucon, maaken van katoen en van de vezelen van eene plant, die in hun land groeit, neusdoeken en lynwaaden; de groffte dienen hun tot klecdy; de andere verkoopen zy aan de inwooneren van de nabuurige eilanden. Antigua gelykt vo v het overige naar alle de Philippynfche eilanden; de natuur fcheukt aldaar haare gaaven met eene groote vrugtbaarheid , maar de inwooner zoekt 'er zyn voordeel niet mede te doen, omdat de Regeering geene pooging aanwendt om hun te befchutten voor de plunderingen en hebzugt der Mooren, die hem onophoudelyk koomen plaagen, en de visfchers fchuiten tot op de reede kooIII. Deel. D men  5© Reize, naar de Oojl-Indiën en China. men weghaalen: deeze wordt alleen door eene houten flerkte beichut, die door een twintigtal Christenen uit het land bezet is. Daar zyn op dat eiland veele Herten, wilde Zwynen en Kaftanje-varkens (Cochons marons (a)),-de Buffels, de Osfen en de Paarden zyn aldaar zoo gemeen dat men zig met hen niet bemoeit, hetzy om hen te bewaaren , hetzy om hunne vermenigvuldiging te bevorderen : de Paarden loopen daar zy willen, hooren ieder een toe, zonder eenen byzonderen meester te hebben; als men eenen noodig heeft vat men den eersten dien men ontmoet aan, en als men hem gebruikt heeft laat men hem weder loopen. De lugt is op het geheel eiland ongezond, omdat het onbebouwd en vol moerasfen is. Men meent dat het verfcheiden zeer ryke goudmynen bevat. De Spanjaards hebben verfcheiden komptoiren op de kusten van het eiland Mindanao; zy houden zig nietftaande dan door geduurige oorlogen tegens de groote menigte Koningen, die op dat eiland regeercn: geen hunner heeft de Spanjaarden willen erkennen. Sambouangue is de hoofdplaatst van de Spaanfche bezittingen te Mindanao; deeze plaats ligt op de Zuid-kust van het eiland. Volgens onze waarnee- min- (V) Zie over deeze dieren Büffon en Dauberton , Deel X. Vertaaler,  Tiende Hoofdfuik. 5i tningen is haare ligging op honderd twinting graaden, dertien minuuten lengte, en op zes graaden vier en vyftig minuuten breedte, een aanmerklyk verfchil met de waarneemingen van den Heer le Gentil, die het geplaatst heeft op zeven graaden twintig minuuten breedte, waarlchynlyk volgens enige flegte Spaanfche kaarten. De Spanjaards hebben aldaar eene zeer aanmerklyke fterkte van fteen en klinkers gebouwd, waarmede zy in ftaat zyn de reede te verdedigen. De inwooners zyn gehuisvest binnen eene rei paalwerk, die aan eene zyde aan de fterkte eindigt, en aan het ander eind aan een klein houten fort van veertien Hukken gefchut, dat den omtrek kan befchieten. Sambouangue kost den Koning van Spanje veel, die |er niets van trekt. Men heeft deeze post daar gefteld om de invallen van de Mooren van Tolo op de nabuurige eilanden te beletten; zy gaan des niet te min tot op de reede van Antigua en van Manille niet alleen de visfchers fchuiten, die zy vinden, weghaalen, maar zelfs ryk gelaaden fchepen: zy durven zelfs de inwooners van Sambouangue koomen trotfeeren, zy landen buiten bereik van het gefchuc en koomen hen tot aan het paalwerk ontrusten; ook durven die ellendige niet uit hunne huizen koomen ; zy bebouwen hunne landen niet dan onder het gefchut, waarvan men enige Hukken in de velden, welke men ploegen wil, moet fleepen. De grond is vrugtbaar en kost weinig arbeid; hy D 2 brengt  52 Reize mar de Oojl-Indiën en China. brengt veel ryst voort. De Osfen zyn 'er in zeer groote menigte en van weinig waarde: De Koning hadt enige deezer dieren in eene uitgeftrekte vlakte, die aan de volkplanting grenst, laaten plaatfen, en zy zyn daar zoodanig vermenigvuldigd dat men, toen.ik daar was, tot zes duizend deezer dieren telde. Men heeft in het midden der vlakte eene houten battery van agt 'Hukken kanon gebouwd om den Moorui wederftand te bieden. In eene andere vlakte die flcgts door eene keten bergen van deeze wordt afgefcheiden, hebben de Spanjaards paarden en Buffels gejaagd , die insgelyks verwonderlyk fterk vermenigvuldigd zyn. De twee vlakten worden door een lugtig bosch omringd, dat vol is van Herten en Kaftanje-varkens: de rivieten voeren, gelyk op het eiland Lucon, veel goud. Men vindt te Sambouangue eene byzondere Kokosnoot; de boom , diehaar voortbrengt, verfchilt niet van den Kokosboom, welke bekend is; zyne vrugt heeft ook dezelfde gedaante , maar is wat kleiner, de bolfter is niet van eene taaije zelfftandigneid, gelyk die van degemeene Kokosnoot, maar, is een vleesch gelyk dat der Artichokken, heeft ook den zelfden fmaak, en misfehien vonden wy haar lekkerer dan deeze omdat wy dezelve niet by elkanderen konden proeven. Als men deeze vrugt aan den boom oud laat worden verandert zy van aart, en wordt draadig;als zy in dien (laat is,heeft -zy eenen fcherpen fmaak, en de noot is niet meer goed om te eeten. Ik heb zes derzeive op Lle de Fratt  Tiende Hoofdftuk. 53 France overgebragc , alwaar zy niet geflaagd zyn. In het Zuidlyk gedeelte vmMindanao is een brandende berg, die altyd brandt en den fchepen, die die Reeën bevaaren, tot een baken dient. Het eiland Tolo fchynt het fcheidingspunt tusfchen de Philippynfche en de Molukfche eilanden te wezen. De Hollanders beweeren dat het tot de Molukfche eilanden behoort, en de Spanjaards zyn zoo overtuigd dat het een der Philippynfche eilanden is, dat zy zig verfcheiden maaien op hetzelve hebben willen nederzetten; door zagte middelen niet hebbende kunnen flaagen, hebben zy getragt zig met geweld meesters van hetzelve te maaken: alle hunne poogingen zyn vrugtloos geweest,nooit hebben de Yoleezeu eenen anderen Heer dan hunnen eigen Vorst willen erkennen. De Engèlfchen hebben een komptoir gehad op een eilandje ten Oosten van Tolo gelegen, maar zy zyn genoodzaakt geweest hetzelve te verlaaten. De Franfchen hebben aldaar eene volkplanting kunnen aanleggen; de Koning van dat eiland hadt zelfs, om zyne vriendfehap voor de Franfchc natie aan den dag te leggen, om de Franfche vlag verzogt. Zy hehben, naar myne gedagten wel gedaan, zig daar niet ter neder te zetten; want zy zouden vroeg of laat deflagtolrers der inwooners geworden zyn, die woest en oorlogszugtig zyn, fchoon zy door eenen goeden Vorst geregeerd worden. D 3 ' Tolo  54 Reizenaar de Ooft-Indien en China. Tolo is flegts een klein eiland van tusfchen dertig en veertig mylen omtreks; het verdiende egter de poogingen der Europeefche Mogendheden wel, door zyne voordeelige ligging voor het kweeken der fpeceryen en den handel welke men daar zou kunnen vestigen. Dit eiland heeft vcele Olyphanten :men vindt 'er Barnfteen, en men vischt 'er Paerlen; deszelfs haven dient den Mooren tot eene fchuilplaats, dio deeze Reeën als roovers doorkruisfcn, de Spanjaarden in hunne fcheepvaart hinderen, en in hunne invallen de menfchen der volkplantingen medevoeren, welke zy naar hun land brengen om hen daar tot flaaven te maaken. De kust is vischryk genoeg om den inwooneren hun dagelyks voedzel te verfchaffen; men verzamelt 'er ook vogel nestjes , die zeer by de Chineezen gezogt zyn. Van de Molukfche eilanden. De Molukken maaken eenen grooten Archipel uit, die zig in de lengte van Java tot Nieuw-Guinea uitftrekt: De landen der Papoux, die flegts volkplantingen van de bewooneren van Nieuw-Guinea zyn , behooren daar onder. De Hollanders hebben komptoiren op alle de eilanden, welke dien Archipel uitmaaken; maar op Banda en Amboina hebben %y forten en aanmerklyke volkplantingen. Om zig het uitfluitend vertier der fpeceryen te verzeekeïerij zyn zy zelfs zoo verre gegaan dat zy dezelve op  Tiende Hoofdfluk. 5S op alle de eilanden in den omtrek, alwaar zy groeiden, hebben in brand gedooken; deeze voorzorgen zyn nutteloos; alle de Molukfche eilanden de Papoufche landen, ja zelfs Nieuw-Guinea brengen fpeceryen voort, en zullen die voortbrengen zoo lang zy aanwezig zullen zyn. Toen de Franfchen zig die gewasfen bezorgden, was het noch op Banda noch op Amboina, dat-zy die gingen zoeken, maar te Guebi en Moar. De Franfche fchepen begaven zig in de haven van Guebi, die zonder tegenfpraak de fchoonfte haven der Molukfche eilanden is, welke de Hollanders niet kenden, naardien de Franfchen dezelve onbewoond vonden: zy zetteden zig daar ter neder, terwyl de Koningen van Maba en Patanie en de Sultan van Tidor hun de kostbaare boomen gingen haaien, die de fpeceryen leveren; zy bragten die naar Isle de France, alwaar zy zeerwel flaagen (gelyk men in hetHoofdftuk,dat over Isle de France handelt, gezien heeft) gelyk ook naar Cayenne,alwaar zy korten tyd daarna ook van dezelve overvoerden. De bewooners van de Molukfche eilanden zyn over het algemeen zeer bruin; de kleur van hun vel gelykt zwart met geel gemengd : zy hebben veel van de Maleijers, van welken zy waarfcbynlyk afdammen; zy hebben hunne taal, hunne reden, en zyn, gelyk deeze niet zeer derk,en egter wreed en woest; misfehien zyn hunne ruuwe zeden een gevolg van het dooiend en eenzaam leven, dat zy in de bosfchen leiden om de flaverny der HollanD 4 ders  56 Reize naar de Ooft-Indien en China. ders te ontgaan. Dë eilanden j welke zy bewoonen, zyn vr. rbaar, maar zy bebouwen dezelve niet; zy leeven alleen van Sagou, die in dien Archipel in groote menigte en in het wild groeit! De godsdienst der bewooners van de Molukfche eilanden is een bedorven Mahometaandom. Alleen de Vrouwen en Priesters draagen klederen , de Mannen dekken zig flegts het hoofd met een hoed, met verfcheiden kleuren befchilderd, en van bladeren van den Latanicr (a) gemaakt; zy zyn voor het overige geheel naakt , , uitgezonderd een fmal ft uk lynwaad dat zy uit fchaamte aandoen. De Vrouwen kleedenzig mee eene lange mantel of eene foort van zak zonder vouwen , die van vooren toe is; zy draagen hoeden van eene ontzagchelyke groote, en die zeven of agt voeten omtreks hebben; deeze hoeden zyn van boven plat, en met fchulpenenpaerlemoer verfierd ; van onderen is een hoepel van drie duimen hoogte, die den hoed in zyne gedaante houdt en denzelven vast op het hoofd doet fluiten. Deeze Vrouwen gaan nooit uit, maar leeven in haare huizen opgëfloten. De Priesters zyn met lange mantels gekleed, even als de Vrouwe::; maar men erkent hen aan hunne mutfen, die in eene punt uitloopen. « De beiden Sexen draagen armringen van hoorns van O) Een waaterWadige Palboom. Vertaaler.  Tiende Hoofdftnh 57 van het geflagt der porcelein-hoorns , welke zy fnyden door dezelve op een fteen tefiypen. Hunne wapenen beftaan in den boog en pylen, een pylkoker en een fchild: hun boog is van een zeer ligt vezelachtig hout gemaakt; zy verfieren denzelven met ringen van rotin of dun rotting gemaakt : het is ook daartoe bereid rettin dat hun tot eene koord aan den boog dient. De pylen zyn van een veerkragtig en ligt riet gemaakt, en de punt van zeer hard getand hout; fomtyds is die punt de graat of cerfte doornachtige ftraal van de ruggevin van eenen grooten visch. Hunne pylkokers zyn van boomfchorsfen, hunne fchilden van zwart zeer hard hout gemaakt, en met tekeningen in verheven werk van kleine hoorntjes van eene zeer fchoone witte kleur verfierd. Deeze fchilden zyn lang en in het midden fmaller dan aan de einden. Hunne fchuiten zyn vaneen zonderling en fchrander maakzel; zy hebben tot zeventig en tagtig voeten lengte; de voor- en agterfteven, die zeer hoog opgetimmerd zyn, fteeken fomtyds tot twintig voeten boven het water uit; het roer is niet. anders dan eene lange riem, die naar buitenuitgedooken wordt, en op eene Helling ligt; het lighaam van de fchuit is een zaamenftel van planken, die noch in een gevoegd noch gefpykerd zyn, maar enkel naast eikanderen gelegd, en met touw van rettin aan een gebonden: aan wederzyde van de fchuit is een horizontaale vleugel vastgemaakt, die dient om de fchuit te onderftcunen als de zee hol ftaat. Tien D 5 man  58 Reizenaar de Oojl-Indiën en China. mannen, dwarsch op die vleugels gezeten doen de fchuit voortgaan en haar met hunne pagaien ongelooflyk fnel het water klieven ; de konst deezer roeijers beftaat in alle te gelyk, en met eene volmaakte eenvormigheid hunne riemen in het water flaan; het is ongetwyfeld om deeze reden dat zy geduurende al den tyd dat zy roeijen, eikanderen met zingen aanmoedigen of zig met het geluid van eene foort van tamtam vermaaken: de maat helpt hunne beweegingen haare juistheid geeven. De zeilen beftaan uit verfcheiden matten van eene langwerpige gedaante,die dwarsch tegens de mast aangelegd zyn. De Papoux,die zoo naby de Molukken woonen, naardien zyzigop de nabuurige eilanden van NieuwGuinea bevinden, hebben noch de zeden noch enige trekken van de bewooners der Molukken ; zy hebben veel meer gelykenis en overeenkomst met de KafFers van Guinea op de kust van Afrika, hetgeen het land, dat zy bewoonen, den naam van Nieuw-Guinea heeft doen geeven. Zyzyn zeer weinig bekend, en hun land wordt zelden bezogt. Zy zyn van een fterk geftel, van eene groote geftalte, blinkend zwart vankleur,fchoon hun vel egterfcherp enruuw is; zy hebben groote oogen ,eenen platten neus, eenen zeer wydenmond, dikke lippen, en vooral de bovenlip zeer dik, gekroesd en git zwart hair. De aart deezer Wilden koomt wel met hun uiterlyke overeen; zy beminnen den oorlog, zyn dapper en wreed tegens hunne vyanden. De  Elfde Hoofdjïuh 59 De Molukfche eilanden bevatten zoo wel als de Philippynfche , veele brandende bergen , die waarfchynlyk monden van een zelfde vuurkolk zyn. Die van Siao is de aanmerklykfte; in zyne fterke uitbraakingen bedekt hy alle de nabuurige einlanden met zyne asch. ELFDE HOOFDSTUK, Dagboek van eene Reis naar de Molukken. M en zoude my misfchien befchuldigen van niet aan den ty tel van myn werk beantwoord te hebben, als ik niet van myne reizen fprak. De vaart naar Isle de France, naar de kust van Coromandtl en naar China bevat niets byzonders; deeze vaart is zoo bekend dat ik flegts herhaalen zoude hetgeen verfcheiden Reizigers daar reeds van gezegd hebben: de Heer d'Apres laat daar omtrent niets onaangeroerd. Ik zal dan flegts fpreeken van myne reis naar de Molukken, met myn vertrek van Manille beginnende, alwaar het belangrykfte eenen aanvang neemt. Het leezen van een Zeemans Journaal is zoo ondraaglyk droog, dat ik gemeend heb mynen leezeren deeze last te moeten fpaaren, en my eenvoudigzal vergenoegen met eene tafel optemaakenvande vaart ,de winden en Zeemans-waarneemingen, terwyl ik omtrent het gefchiedkundig gedeelte myne leezeren naar myne reis naar Nieuw-Guineaveiwys. Dit  60 Reize naar de Ooft-Indiën en China. Dit Journaal zal niet alleen den Zeelieden van dienst zyn, maar ook den Aardryksbefchryveren om de ligging der landen in dat gedeelte van den aardbol, dat op alle bekende kaarten zoo onnaauwkeurig is aangetekend, te verbeteren. Ik zal de ligging der eilanden volgens de kaarten van den Heer d'Apres verbeterd opgeeven (a). (jt) Dit Journaal behelst den togt van Manille naar Isle Je France door den Heer Sönnerat in het laatst van het jaar 1771 en begin van 1772, en dus op zyne eerste reis gedaan , doch denklyk zedert vermeerderd en verbeterd, Vertaaler. TA-  Elfde Hoofdfluh <5i TAFEL van de Reize van het Fluitfchip 1'lsle de France en het Advysjagt la Necesfaires van de winden, lengte, breedte en andere Zeemans--,vaarneemingen. [NB. Men moet in acht neemen dat men van'de plaats waar het fchip zig op den middag bevindt fpreekt, en dat de waarneemingen van de ligging der eilanden enz. op hetzelfde uur gedaan zyn.] Dag Winden Weg van gegiste waargen. flreeken. 't fchip. lengte. Noordlyke breedte. ;ee. | I 28 N. N O. Z. l Z. O. H° 6' 29 N. O. Z. i5"3c/0. nS" 11' 13° 27' 30 N. O. O. 40* Z. ii8« 3/ 12° 48' 31 I Verand. j I van o. n. o. z. 15.30'0. 118° _y 12» 35/ tot Z. O. Jan. 1 1 1 Z. O. Iz.so^o'O. nH»4i' 12. 23' 2 I Verand. I van Z..W. tot Z.250 3/O. 119° tl" 55' I O- n.O. l' Aanmerkingen en Waarneemingen. 1771. Dec. 28. Vertrokken wy van Manille; wy hadden dien dag eene frisfche koelte. 29. De ftroomen loepen naar het Zuiden. Wy  02 Reize naar de Ooft-Indien en China. Wy zagen het eiland Mindoro in het Z. 50 O. Dec. 30. Ontwaard het midden der eilanden van de bank van Appo ten Z. 270 W. Uit de waarneeming en de breedte blykt dat deeze eilanden op de kaarten van den Heer d'Apres 44/ te Zuidlyk getekend ftaan. 31. Ontwaard de eilanden in de hooge Zee van W. 290 Z. tot Z. 41°. W. de eilanden van Ambola van Z. 310 O. tot Z. 36" O. 1772. Jan. 2. Volgens onze waarneeming en de breedte zyn de Zuidlyke punt van Ambola en die van Mindoro te Zuidlyk getekend. Aan.  Elfde Hoofdfluh 6% Dag Winden Weg van gegiste Waargen. ftreek. 't fchip. lengte, Noordiyke I _____ ____ breedte. Jan. 3 Verand. van n.04N. 0.36°2o'z. np" 54' 11° 24' tot n.o.-;o. 4 Verand. van z. o. tot { z. | z. o. 119° 48' 11° 14' o. n. o. 5 n. n. o. z. 10° o. U90 5o' ut <ö n. N. W. z. W. 10 42'' _ 14 Verand. _ , , , van z- 23* H9° 53; I0° 29' n. o.tot I W. n. W. _ 15 n. o. 33° 15; o. 9o 16' 16 n. o. £3-o-45'w.-£ 8. 32, z.230 o. £ Aanmerkingen en Waarneemingen. Jan. 3. Was de afwyking 1° N. W. Wy ontwaarden de Noordiyke punt van het eiland Pcmay ten N. 39° O. Volgens onze waarneemingen en de breedte moeten de Carabaos eilanden drie mylen in het N. O. ~ N. terug gezet worden. 4. Hadden wyongelyke en veranderlyke winden. Jan.  64 Reize naar de Ooji-Indiën en China. Jan. 5. Hadden wy eene frisfche koelte en eene heldere lugt. 7. Kwamen wy ten vier uuren (a) op de reede van Antigua aan het eiland Panay ten anker op 25 vademen flyk-grond, zynde de vlag van het Fort ten O. 30" Z. eene myl van ons af: wy bleeven aldaar tot den 14 January. 14. Wy voeren langs de kusten van het Ne-, ger-eiland: de ftroomen voerden ons io/ naar het W. en 8' naar het Z. 15. Hadden wy eene frisfche koelte, en re¬ gen; de ftroomen of de verkeerde plaatfing van het Neger-eiland deeden ons 6' Westlyker ons bevinden. De Zuidlyke punt moet op 9° 8' zyn. 16. Stevenden wy tot het opgaan der Zon Z. 23° O. en van het opgaan der Zon tot des middags Z. 31° 45' W.: wy zagen het eiland Mindanao van O. Z. O. tot Z. \ Z. W. de ftroomen loopen naar het Westen. (a~) Des morgens of des avonds ? dit tvord niet gemeld. Vertaaler. Aan.  Elfde Hoofdjlub  66 Reize naar de Ooft-Indiën en China. Febr. 9. Voeren wy tusfchen dë eilanden Libaco en Sacol door, en lieten het dry ven zonder zeil te voeren. Ten 2 uren na middernagt kwam 'er een Zee-ftroom voorby fchieten, die van het N. O. naar het Z. O. ftroomde, en de Zee zoo fchitterende maakte dat men zou gedagt hebben dat de Zon opging. 10. Hadden wy veel regen, donder, en weerlicht. ir. Hadden wy regen. Dag Winden Weg van gegiste Waargen. ftreek 't fchip. lengte, Noordiyke _________ breedte. •ebt. " 12 Verand. van O. Z. O. O. 6> 24'Z. 1220 6' 5° 4S' tot N. N. O. 13 Z. W. O.14» . Z. 122- 52'I 5°24' 14 Verand. I van N. 0.14° 20'O. 123° io' $+v>' tot N .O. 15 N. O. Z.2Ó°i5'0. 123° 37' 2-30' 16 Verand. 1 Z.36' O. 1 124, 2i; ï'38' van N. O. tot N. Zuid. br. 17 N. N. W. Z. 15° O. 1240 40'1 38' Aanmerkingen en Waarneemincen. Febr. 12. Volgens onze wr.arneeming en de breedte  Elfde Hoofdftuh 67 te moet de pylpunt op Mindanao op 50 49' Noordiyke breedte zyn. De andere eilanden moeten dezelfde verbetering ondergaan. Febr. 14. Regen en flormbuien: de ftroomen voerden ons naar het Zuiden. Wy voeren Saringam ten Zuiden voorby; wy ontwaarden de Rotten eilanden in hun midden ten N. 30° O., het Ronde eiland even zoo ten Z. 220 O.; wy zagen de Botiguis eilanden tenZ. 34* O.; wy ontwaarden dien dag ook den brandenden berg van Mindanao. 15. By het opgaan der Zon ontwaarden wy het Er weten of Hoenderen-eiland van het Z. O. tot Z. 240 W. den brandenden berg van Siao ten Z. 12° O. de Zuid-punt van Tayolando ten Z. 20 O. Volgens onze waarneemingen en onze breedte moet de Noord-Oost punt van Siao op ia 43' Noorder breedte zyn. 16. By Zonne-opgang ontwaarden wy het ei¬ land Miao van het Z. 16* O. tot Z. 20° O. 17. Ontwaarden wy het eiland Soucy ten W. 27° Z; de kust van Bazao van O. 9 Z. tot O. i6° Z. Het eiland Dayren ten O. 18° 30' Z.. Wy zeilden Groolh Tavali en Bachiam om. E 2 Aan,  68 Reize naar de Oojl-Indiën en China. Dag Winden Weg van Waargen. (treek 'c fchip lengte Zuwïyke breedte. J ■Febr. 18 Verand. van N. tot 0.21° Z. ieó1 \6' 25' N. N. W. 1 twyïelach- ir> Vei and. tig. van W. N. W. tot | N. 41° O. 126° 5f\' 19' N. N. W. 20 N. N. W. W. 44° Z. 126 ■ 48' 25' 21 Verand. van W. Z-So^'W. Hó' 31' 38' Z. W. tot N. W. 22 N.W. W. 25' N. 126» 15' 18' 23 Verand. van N. tot Z. O. 10- Z. 1260 zi' ij' N. N. W. Maaat 2 N. N. W. W. 28 'Z. 12' Aanmerkingen en Waarneemingen. Febr. 18. Zagen wy het eiland Carkek ten Z. 40" O. Pulo larcien ten O. 40° Z. Pj^/opisfang ten O, 11° Z. op 5 mylen afftand , het eiland Garcia van Z. 13° W. tot Z. 20' W. Ten Noorden van Oby zeilden wy door eene engte , welke wy de Fianfclie Jl'raat genoemd hebben. Volgens onze waarneemingen moet Pulo-Pisfang op 1 ° 23' liggen. Febr.  Elfde Hoofdftuk. 6$ Febr. 19. By Zonne opgang zagen wy Pulo-Gagy ten O. 10° Z.; het eiland Gulby van het O. 33' N. tot N. 14° W. Wy konden te Gulby niet op ankerplaats koomen , omdat wy niet digt genoeg langs het land gezeild hadden. 20. Kwamen wy aan de Z. O. punt van de ankerplaats van het eiland Gulby ten anker op 20 vademen en een grond var{ verrotte koraaltjes. 23. Kwamen wy in een zeer fchoon kanaal door de eilanden Gulby in Faox geformeerd wordende op r<5 vademen water, en een Zandgrond ten anker, alwaar wy tot den 2 Maart ons ophielden. Dag Winden Weg van I gegiste Waargen. flreek 't fchip lengte Ztiidlyke breedte. Maart ~ 3 Verand. van N. W. W. 36° n. 6' totN.N.W. 4 Verand. van N. O. n. 58° 15' 6' tot iNf. W. 8 z. W. O. 28° Z. 6' 9 N. O. 19' Z. 124. 1' c/ verbet. 7 n. O. Z. 23° W. 124': S.' i7> a n. o. z- 19° w. 123 23' 1 o i7/ l E 3 Aan-  70 Reize mar de Oojl-Indiën en China. Aanmerkingen en Waarneemingen. Maart. 3. By Zonne opgang zagen wy Pulo-Moar van N. 19" O. tot N. 30° 30' O. op 3 mylen afftand; de punt van Patanie van N. 3° O. tot W. 37° N. 4. Kwamen wy te Pulo-Moar op 24 vademen water, op een grond van koraal en verrotte fchulpen ten anker; alwaar wy bleeven tot den 8. 9. Kwamen wy in hetzelfde kanaal van" het eiland Gulby ten anker. Wy bepaalden hier de lengte door den afftand der Zon van de Maan, en bleeven alhier liggen tot den 7 April. April 7. Terwyl wy uit het kanaal ftevenden door de Westlyke opening raakten wy vast op een bank van koraal. 8. By Zonne-opgang zagen wy het eiland Boa van O. 10° Z. tot O 40 Z. op 5 mylen afftand; Pulo-Pisfang, van Z 10° W. tot Z. 13° W.; Pulo-Parcien ten Z. 30 W.; Pulo Carkek ten Z. 4° W. wy zagen nog verfcheiden andere kleine eilandjes. Volgens herhaalde waarneemingen moet Pulo-Pisfang altyd op 1° 23 blyven. De afwyking was volgens onze waarneeming N. O. 1° 2l'. Am-  Elfde Hoofdfcuh 71 Dag Winden" Weg van gegiste waargen. (treek 't fchip. lengte. Zuiddlyke breedte. Apin " 1 y Verand. , van N. O. Z.i2° 45' W. j 123" 27' r 44' tot N. 10 Vcra-id. van W. Z. 27' W. 123° p' 2° 8' tot N. W. u Verand. van N. W. W. lp» Z. 122° 35' 2» ip' totW.Z.W. ï2 W. N. W. W^S-if/Z. 122" n' 2° 34' 13 N.W. W. 121' 43' 2' 34' aan de fterren 2' 33* 14 N.W. \\t.ï%° ïc/Z. I2i° 41' 2° 49' 15 Verand. Z.a/^o'W. 121» 29' 3° 35' van N. tot W. 16 N. W. 1 Z. 9- 4VO. 121° 34' I 4° 5' Aasmericingen en Waarneemingen. April 9. Hadden wy zwnare regen; wy zagen Ceram van Z. O. tot Z. Z. W. de afwyking naar gisfing N. O. 1 0 30' 10. Zagen wy Oby Major van W. 30 °N. tot W. 38 °N. 11. Zagen wy het eiland Bouva ten Z. 43 0 W. 12. Zagen wy het eiland Kelam van Z. 6° O. tot Z. io° W. ; het eiland Mampa ten Z. 5 0 W.; het eiland Bouro vanZ. 28-0 W. tot Z. 370 W. E 4 ,13*  7% Reize naar de Ooft-Indien en China. 13. Hadden wy een donder-bui zonder wind maar met regen verzeld; wy zagen de eilanden Xulla van VV. 50 N. tot W. 42 0 N. 14. Was de waargenoomen afwyking N. O. 1 0 30'; het was dien dag byna ftil. 15. Zagen wy het eiland Amblim O. 26 0 N. het geen volgens onze waarneemingen deszelfs breedte bepaalt op 30 54/ Z. en de Zuidlykfte punt van Bouro op de breedte van 3 0 55'. Wy namen dien dag eene afwyking waar N. O. 1 0 Dag * Winden Weg van gegiste \Vaargen. ! flreek 't fchip lengte Zuidlyke . breedte. April - 17 N.W. Z. 32° 15' O. 122° 4' 50' .8 N.W. Z.9, O. i„. i_/ 6° iV 19 N.W. _3.4o'W. 122° [8' 6° 21 Verand. van W. N. N^o.jc/W, 121.41' 6=13' W. tot w. z. w. 22 W. Z. W. N. 44= W. 121° 37' 5- 42/ 23 Verand. van W. Z. Z. 25° W. i->i°2q/ 6- 1' W. tot * 0 Z. Z. W. 24 Z. Z. O. W. 44° Z. 120° 56; 6° 39/ I Aanmerkingen en Waarneemingen. April 17. Namen wy eene Maan-eclips waar, ten S 11  Elfde Hoofdftui. 73 li uren 58' was de maan geheel verduifterd; een 1 uur 25' vertoonde zy zig als eene halve Maan $n ten 2 uren 15' was zy wederom geheel verlicht. April 19. Zagen wy verfcheiden eilandjes in het w. z. w. 20. Was het regenachtig weder. 21. Hadden wy donder en weerlicht met re¬ gen gepaard. 22. Was het ftil. 23. Zagen wy veertien eilanden, welke ik ge¬ loof de eilanden Campin-Hoory te zyn. 24. Deeden wy eene waarneeming van de - lengte volgens den afftand der Zon van de Maan, welker uitkomst was 125° 30' ten Oosten vanhetKoninglyk Obfervatorium te Parys, het geen ons een verfchil geeft van 4 0 34-, welk ik verbeteren zal voor het overige van myne reis; wy zagen dien dag het eiland van den brandenden berg in het W. 7 0 30' Z. op 6 mylen afftand; dus zal, volgens onze waarneemingen, het midden van het eiland van den brandenden berg op 6° 42 Zuidlyke breedte en 1240 j97 lengte liggen. E 5 Aan-  74 Reize naar de Oojl-Indiè'n en China. Dag Winden Weg van gegiste Waargen. ftreek 't fchip lengte Zuidlyke breedte. April 25 Z. O. Z. 27° W. 124° 51' 7= 22' yevbet. 26 Verand. W. 41° Z. 124° 26/ 70 41' van Z. O. totZ.Z.W. 27 Verand. Z. 34° W. I24^3; 8° 18' van Z. O. tot O. Z. O. 28 Z. O. W. 39° Z 123° 47' 8° 23' 29 Z. W. W. 33°3o'Z. 123° 31' 8« 21' 30 Z. W.28°2o'Z. i22= 54/ 8° 59' Mey 1 Verend. Z. 41° W. 131. 1' 9° 18' 2 Z. O. Z. 41° W. 120' 11' io° 43' f 3 O. W. ~ Z. W. 1 117° 58' 12' 9' 4 O. W-; Z. W. 1150 58' 12" 40' I 5 O. I W. i Z. W. 1 114, 10' 130 5/ Aanmerkingen en Waarneemingen. April 25. De Oost-punt van het tafel-eiland ontwaard Z. 33 0 W.; wy namen dren dag eene afwyking waar N. O. 1° 30' 26. Voerden ons de ftroomen Westwaards. Wy zagen het JVester-eiland van O. 5° N. tot Z. 2i° 30' O. Pulo-Baby van Z. 1 030' O. tot Z. 7 0O. het eiland Kesfer van Z. 10 0 W. tot Z. 20 0 W.; het eiland Onibay van W. 27 °Z. tot W. 43 °Z. 27. Zagen wy Timor van O. 140 Z. tot Z. 38 0 W. ApriJ  Elfde Hoofdjluk. 7$ April 28. Hadden wy byna volkomen fcilte.• 30. Vernamen wy het eiland Pantare ten N. i° O.; Tcousfi ten Z. 5°0. Pulo-Bato ten Z. 24 0 YV.; het eiland Lombeau van W. 32 °N. tot W. 45 °N. De ftroomen liepen Z. en W. Mey 1. Maakten wy de voordeeligfte gangen om uit de Straat te geraaken. 2. De afwyking was volgens onze waarnee¬ ming N. O. 15'. De geheele Straat moet eene aanmerklyke verandering ondergaan. Wy waren toen buiten gezigt van land en ftraaten, 3. Des ogtends was de afwyking N. O. 55' 5. Des ogtends eene afwyking N. W. 10 40'. Aan-  75 Reize naar de Oojl-Indi'én en China. Dag Winden Weg van gegiste I Waarg. ftreek 't fchip lengte Zuidl. I breedt. VI jy" 6 O. W. i Z. W. 112° 41' 13040' 7 Verand. van O. W. JZ.W. I Ui° 3' 140 8' totZ.Z.O. 8 Z. O. W.iZ.W.3„W. | 108=48' 14033/ 9 Verand. van Z. O. WiZ.W.3°i5'W. 107° 8' 14048/ tot O. Z. O. o Z. O. W.iZ.V.T.-°45/W. 10.-0 o/| ,ro,/ 11 O. Z. O. W.4Z.W.i°4o'W. 1000 47/I i5o «/ 12 O. Z. O. W4Z.W.2-W. ioo° 32' 1505,' 13 Z. O. W.iZ.W.2 = i5W. 98033/ .6° 14' 1+ Z. O. W.|Z.W.i»45/W. 96003/ i6°34/ 15 Z. O. W.;Z.W.r45/w. 94052' i6°44' i5 Z. Z. O. w. i» Z. 930 47/ 16 48/ Verand. 17 Z. O. \V A7.AV.I "3n'W. | 910 36' 16058' [8 Z. O. w lZ.\V.". is'VV. Ü90 27/ 17° i<5' |r> Z. O. W.-;-Z.V/.i'45'W. 86° 55' 17028' Aanmerkingen en Waarneemingen. Mey 6. Des ogtends eene afwyking van|i 0 36'. 8. Gegiste afwyking N. W. 20. 9. Des ogtends eene afwyking van 2 0 45'. 1 o. Des avonds eene afwyking van 3 0 11. Des ogtends eene afwyking van 30 56'. 12. Des avonds eene afwyking van 20 55'. 16. Was het regenachtig weder. Aan-  Elfde Hoofdjiuh 77 Dag Winden Weg van gegiste Waarg. (treek 't fchip lengte Zuid. breedt. Mey 20 Z. O. W.iZ.W.i°45'W. 84023' 17048/ verand. 21 verand. W. \Z.W. 40 Z. 81044/ 180 20/ van O. totO.Z.O. 22 O. W. i Z. W. 700 .3' 19° 1/ 23 O. W. 5o Z. 770 46/ 190 8' ' 24 O. Z. O. W. 4° 39/ Z. 76° 6' 190 22/ 25 O. W. 40 30/ Z. 75° 5' 190 32/ 26 O. W. 400 Z. 740 12/ 190 27/ 27 O. W.1022.Z. 7209' 19029/ 28 O. N. O. W.303C/Z. 70° 12/ 19056' verand. 29 N. N. O. W. 1° 45'N. 6"8o43' 19049/ verand. 30 verand. W. 300 Z. 670 50/ 200 3/ van N. O. tot Z. O. 31 Z. O. W. 30 30/ Z. 650 50/ 190 57/ Aanmerkingen en Waarneemingen. Mey 21. Was de gegiste afwyking aan den voet van den Centaurus 40 io' des morgens 3° 20' twyfelachtig. 22. Gegiste afwyking N. W. 50 's avonds 30 36'. 24. Was de afwyking 's avonds 4. 45''s mor¬ gens 40 23/. 25. Was de afwyking 's avonds 50 32' 's mor¬ gens 5° 20'. Mey  ? 8 Reize naar de Oqfl-Indiën en China. Mey 27. Was de gegiste afwyking N. W. 70. 28. Was het regenachtig weder. 30. Was de afwyking 's morgens 8° 49/ 31. Was de gegiste afwyking 90 3C/. Wy za. op den middag het eiland R'odrigues van N. 370 W. tot N. 46' W. Volgens onze waarneeming van dat eiland zyn wyop 6i° lengte, hetgeen rny4°2*/ meer Westwaards plaatst dan ik gegist had. Dag Winden Weg van gegiste ~ Waarg"" flreek 't fchip lengte Zuid. breedr. Juny | 58o 3/ | 1 1 Z. O. W. 50 Z. verbet. ipo 3_/ i_g Z. O. I W.^Z.W.3ogZ. 5-;o 32' 1 000 " Aanmerkingen en Waarneemingen. Juny 1. De afwyking was N. W. 110 2. Zagen wy het Ronde eiland van W. 37°N. tot W, 40° N.; Het Slangen- eiland ten N. 4030' W. De Zuidlykfte landen van Isle de France ten W. 240 Z. Den 3. kwamen wy te Zf/e de France aan. EINDE VAN HET VIERDE BOEK. REI-  REIZE NAAR DE OOST-INDIEN en CHINA. vyfde boek. Beschryving van nieuw ontdekte voorwerpen van de natuurlyke historie. eerste afdeeling. Van de Viervoetige Dieren. DE AYE-AYE (Ja). [Le Aye-Aye.] Dit viervoetig diergelijke veel naar denlnkhoorn; het verfchilt egter. gelijk men zien zal, in eenige we- O) Deeze Aye-Aye (zegt de Heer Gessner in de Hoogduitfche Vertaling) heeft veel gelykenis naar den Mongous van den Heer de Buffon z. Vol. XXVI. p. 258. pl. 26. edit. in 121120., en fchynt eene verfcheidenheid van den Le- ttiur  3o Reize mar de OojlJndiën en China. wezenlijke kentekenen van hetzelve: het heeft ook iets van den Maquis en van den Aap. De Aye-Aye heeft agttien duimenzcs lynen lengte van den kop af tot aan het begin van den (taart, welke anderhalvcn voet lang is. Hy heeft vyf vingeren aan eiken voet; die van zyne voorvoeten zyn zeer laag, en een weinig kromgebogen, het geen hem langzaam in het gaan moet maaken; zy zyn met kromme nagelen gewapend; de twee laatfte geledingen van den middenflen vinger zyn Lng, dun, en van hair ontblood; hy bedient zig van dezelve om de wormen, waarop hy aast, uit de gaten der boomen te haaien,gelyk ook om dezelve in zyne keel te fteeken; zy fchynen hem insgelyks van dienst te zyn om zig aan de takken der boomen vasttehaaken. De agtervoeten hebben vier vingeren, die met kromme nagelen gewapend zyn, en elk twee geledingen hebben.de vyfde of meest naar binnen (taande maakt den duim rit-, en heeit een platten nagel gelyk die van den mensen. De tnur Mongoz van Li nasus. [Hy verfchilt voornamelyk van den Mongous door de grootte van zyn ooren, en door de lengte van de twee laatfte geledingen van zyne middenlre vingeren der voorpooten, welke korter en dikker, en gelyker met de andere vingeren zyn by den Mongous. Dit laatfte verfchil is zeer gewigtig alzoo het betrekking moet hebben op het vérkrygen van zyn voedzel. Vertaaler.  Eerfte Af deeling. tl De Aye-Aye heefc twee fhytanden in' elk kaakbeen ; zy ftaan zeer digt by eikanderen, en gelyken naar den fnavel van een Papegaai. De onderfte zyn veel fterker dan de bovenfte; Zyne ooren zyn groot, breed, en plat; zy zyn zwart van kleur, glad, blinkende, en van buiten met lange hairen bezet. Hy heeft bosjes lange hairën boven den oogen en den neus, op de wangen, en aan de kin. Het geheel dier is bedekt met fyn hair of dons van eene vaale witte kleur, waar onder groote zwarte hairen uitfteeken. Het aangezigt en voorst gedeelte van den hals zyn vaal wit; de ftaart is plat, ruig, en met lange hairen bezet: fchoon hy zig geheel zwart vertoont, zyn egter de hairen, waarmede hy bezet is,wit van hunnen oorfprong tot op de helft hunner lengte, Dit dier fchynt zig onder den grond te begeeven; het koomtniet aan het licht; zyn oog is vosachtïg en ftrak als dat van den Nacht-uil. Het is zeer lui enby gevolg ook zeer mak; ik heb een mannetje en wyfje gehad, die flegts twee maanden in'het leven gebleven zyn: ik onderhieldt dezelve met gekookte rijst, enzy bedienden zig, om die te nuttigen, van de twee dunne vingeren hunner voorpooten , gelyk de Chineezen zig van ftokjes bedienen. Zy waren vreesachtig fchuuw, beminden de warmte,en hielden zig altijd in eikanderen gedrongen om te flaapen, gingen op hunne zyden liggen, en verbiergen hunne koppen tusfchen hunne vooriïe UI. Deel, F poo-  $_ Reize mar de Öoji-Indi'ên en China. pooten. Zy waren altyd liggende; men moest her verfcheiden reizen fchudden eer men hen zig kon doen beweegen. Schoon dit dier zeer langzaam in zyn gang zy en op den dag als verdoofd fchynt,heeft het egtergeene overeenkomst met den Unau en Aï van den Heer de BüFFON (fl). De naam van Aye-Aye, welken ik het zelve heb laatcn behouden, is een geroep van verwondering van de bewooneren van Madagaskar; wy kennen het eerst zedert weinige jaaren, omdat wy de WestKust niet veel bezoeken, en het dat gedeelte van dit eiland bewoont; de bewooners van de OostKust verzeekerden my dat het myn het eerst was, dat zy het gezien hadden. De groote Inkhoorn van de Kost van Malabaar. [Le grand Ecureuilde la cóte de Malabar.~] Deeze foort is de grootfte, die bekend is; zy is zoo groot als de huiskat; haare kenmerken zyn twee fnytanden in elk kaakbeen, van welke die in het onderst kaakbeen de fterkfte en langfte zyn, vyf vin- De Unau, Bradyptts didaftyltts LrNN/B! , de tweevitrgerige luiaart: de At Bradypus Tridaüyhts LiNMiEl de drievingerige luiaart. Vertaaler,  Eerfte Afdeeling* vingeren aan eiken voet,waarvan twee der vooifte pooten met kromme nagelen voorzien zyn;de vyfde of binnenfte is als eene foort van flomp of duim met eenen platten nagel; de vingeren van de agterfte voeten zyn alle met kromme zeer fterke nagelen voorzien. De Haart is dik van hair; langer ' dan het lyf, en zoo dik als het zelve , als hy de hairen overeind doet ryzen;hy kan denzelvenmet eene verwonderlyke vaardigheid tot op zynen kop opligten. Als hy in de bosfchen loopt, draagt hy dien byna loodlynig. Zyne ooren (laan regt op en eindigen in een bosje hair. Zyn geheel lyf is met zeer lang hair bezet; het bovenst deel van zynen kop, de ooren, de rug, en de zyden van den buik zyn van eenen donkere rosfe kleur; onder het oor begmt een bandje van dezelfde kleur, dat zig langs den hals uitftrekt, en naar het lyf zig omkromt; een gedeelte van den hals naar agteren, het voorst van het lyf, en het agterst gedeelte van de dyen der voorde pooten zyn zwart. Het geheel agterst gedeelte van het dier en de (taart zyn zwart. De kop, het voorst gedeelte van den hals, en de dyen, de beenen^de voeten en de buik zyn roestkleurig geel, dat wat helderer is op de borst. De regenboog van het oog is dofgeel. Dit dier wordt gemakkelyk tam gemaakt en leeft van vrugten; gemeenlyk zit het, byna overeind, en bedient zig van zyne voor-voeten als van handen om zyn voédzel naar den bek te brenF 2 . geQ  84 Reize naar de Oóft-Indien en China. gen. Zyn gefchreeuw is doordringend en fcherp* Dit dier drinkt gaarne de melk der Kokos-nooten, en als die vrugt ryp is, doorboort het dezelve aan den boom hangende, alleen om het vogt te drinken. Men vindt het op de Kust van Malabaar, alwaar het den naam draagt van groote Boschrot (grand rat des bois); maar het onthoudt zig meer op het Car„„nzom-gehergte, dat een gedeelte van het gebergte Gates uitmaakt. Het Inkhoorntje van Gingi (d)< WVEoureuil de Gingi.\] Dit Inkhoorntje is wat grooter dan het Europtfche; het geheel dier is van een aardkleurig graauw dat helderer is op den buik, de beenen en voeten. Het heeft aan wederzyde op den buik eenen witten band, die van de voorfte naar deagterfte dyen loopt. De oogen zyn met eenen witten ronden band omringd; de ftaart vertoont zig geheel zwart, fchoon hy met witte hairtjes doormengd zy. De (ji) Saurus Cinereus Afiaticus. Erxleben Sy/l. Ani. mal. p. 419. Hoogd. Vert.  Eerjle Jfdeeling. 8ƒ De Makis („). [Les Maquis.'\ De Makis fchynen iets van de Aapen te hebben; hunne voeten zyn van het zelfde maakzel , maar hunne fmoel is langwerpiger: deeze dieren gaan, even als de Inkhoorntjes, zitten om te eeten, en bedienen zig van hunne voorfte pooten als van handen om hun voedzel in den bek te brengen. De agterfte pooten der Makis zyn langer dan de voorfte; zy bedienen 'er zig van om hun lyf voorwaards te ftootenals door het fpringen van een veêr, het geen hen bekwaam maakt om met veel gemak lykheid zeer groote fprongen te doen; ook zyn de Makis over het algemeen de lugtigfte der viervoetige dieren; men ziet hen zoo vlug van den eenen boom op den anderen fpringen dat het oog hen naauwlyks volgen kan. Zy fchuuwen de koude zeer en flaapen op hunne hurken zittende met den kop tusfchen de dyen verborgen. Zy hebben zeer fcherpe tanden en leeven van vrugten. Madagaskar is het eenigst land, daar men Makis vindt, die eiland voedt veele foorten, die alle gemakkelyk tam te maaken zyn; zy fchynen het geflagt (V) Lentur by Linnabus ; by Buffon Maki, welke drie foorten van Makis befchryft, de Mokoko, de Mangom' e*) de Vari. Zie Vol. XXVI. cdit. in izm, Vertaaler, F 3  Z5 Reize naar de O oji-Indien en China. flagt der Aapen te vergoeden, dat daar volftrekt ontbreekt;men heeft ten minften op het zelve nog geene eenige foort ontdekt. De Varis, welke Flacourt Aapen genoemd heeft, zyn Makis. De Madagaskarsnoemen dezelve alle Maques, een naam, welken zy hun gegeeven hebben om hun geluid, dat dit woord fchynt uit te drukken. Ik zal flegts twee foorten befchryven den Indri en den wolligen Maki. De Indri. \\Vlndri.~\ De Indri is de grootfte foort van Maki; hy verfchilt van de reeds bekende daarin dat hy geenen ftaart heeft, of de ftaart, dien hy heeft, is ten minsten zoo klein dat men denzelven flegts op het gevoel kan onderfchcidcn. Hy is drie en een halven voeten hoog; als hy overeind ftaat, zyn zyne agterfte pooten zoo lang als het lyf. Zyn kenmerken zyn vier fnytanden in het onderst kaakbeen aan eikanderen, en twee in het bovenst afzonderlyk ftaande, en agt hondstanden fel elk kaakbeen. Hy heeft vyf vingeren aan eiken voet, die tot aan het voorst gelid vereenigd zyn; alle zyne nagelen zyn plat; maar niet rond aan hunne einden, gelyk die der menfchen; zy eindigen in eene zeer fcherpe punt; de duim van de agterfte voeten is zeer  Eerfte Afdeeling. 87 zeer dik en langer dan die der voorfte voeten. De fmoel is zoo lang niet dan by de andere foorten van. Makis. Die dier is byna geheel zwart van kleur, zyn bonc is zydachtig en zeer dik van hair. De fmoel, de buik alleen aan de teeldeelen,hct agterst der dyen en het onderst der armen zyn graauwachtig; het onderst gedeelte der lendenen naar den ftaart, ter plaats waarop hy zit, is wit. Het hair op dat deel is wolachtig en gekruld als fchaapen-wol. Zyne oogen zyn wit en ftaanzeer levendig; hy fchreeuwt even als een kind, dat fchreit. Het woord Indri betekent in de Madagaskarfche taal een Bosch-mensch; dit dier is zeer mak; de Madagaskaaren, die het Zuidlyk gedeelte van dat eiland bewoonen, vangen hen jong zynde, voeden hen op, en brengen hen tot de jagt aan, gelyk wy de honden daartoe aanleeren. De wollige Maki („) \_Le Maquis a bouvres.]] De wollige Maki is een voet negen duimen lang van («) Letuur Mongoz Linnaei. The weolly Maucauco Penbant Syflh.p. l%6.Sïnria Sciurus ^CflrC&eC ^8ttgt§tms I. Tab. XLII. Hoogd. Vert.  83 Reize naar de Ooft-Indien en China. van den kop tot aan het eind van den ftaart,die negen duimen lengte heeft, Hy heeft vier fnytanden in het onderst kaakbeen aan ëlkanderen fiaan, en twee in het bovenst,die van eikanderen afftaan. Hy heeft handen, die hem ook voor voeten dienen, en uit zeer lange vingeren heftaan, die tot het eerste gelid aan eikanderen gehecht zyn ; de duimen vertoonen zig zeer duidJyk, en zyn als die van den mensch; de nagel is piat. Het geheel dier is van eene aardachtige vos-geele kleur; de buik wit; het onderst der lendenen naar den ftaart is van eene zeer heldere vaale roodachtige, en de ftaart van dezelfde kleur,maar met meerder rood 'er onder. De fmoel is zwart, de ooren zeer klein, de oogen groot en groenachtig graauw. Deeze Makis is met fyn hair bedekt, dat zeer zagt op het gevoel, gekroesd en gekruld is als frhaapen-woh De Indiaansche zwart gestreepte wilde Kat. [Le Chat fauvage a bandes noires des Indes.] Deeze Kat heeft twee voeten lengte van den kop tot aan het eind van' den ftaart; deeze is negen duimen lang. Zij heeft twee fnytanden in elk kaakbeen, van welke die in het onderst de fterkftezyn, veertien hondstanden in elk kaakbeen; vyf vingeren, met n3-  Ecrjle Afdeding. 39 nagelen voorzien aan eiken voet: deeze nagels zyn fterk en krom; haar lyf is langwerpig en met korc vlak liggend hair bezet; de pooten zyn kort; de ftaart is dun, byna zoo lang als het lyf en eindigt in eene punt als de ftaart van eene kat, hy is bezet met zwarte en met rosachtige hairen, die veel langer zyn dan die van het lyf. Deeze Kat is van eene graauwe kleur, die aan het onderst gedeelte van den kop en den hals, op de dyen en voeten ligt met ros doormengd is; op den buik is zy wit; zy heeft zes zwarte ftreepen op het lyf, waar van vier regt zyn, agter den kop beginnen, langs het lyf loopen, en aan den ftaart eindigen. De twee andere, die aan de zyden van den buik loopen, zyn als golvende, zy beginnen op de fchouderen en eindigen op de agterfte dyen^ alwaar zy in eenen ronden kring omloopen; daar is nog eene andere ftreep van dezelfde kleur op de agterfte dyen ,die zig vervolgens naar den ftaart in twee verdeelt, de oogen ftaan levendig en zyn van eene geele kleur met ros 'er onder; ,de oogappel fchynt,onder een zeker oogpunt befchouwd,langwerpig te zyn. De Civetkat van Malacca. [La Civelte de Malacca.'] Deeze Civetkat is dezelfde niet, welke de Heeren der Koninglyke Akademie der Weetenfchappeji F 5 in  pc» Reize naar de Ooft-Indïèn en China. in hunne Verhandelingen om te dienen tot de Natuuriyke Historie der Dieren (a) onder dien naam befchreven hebben, en zy heeft geene overeenkomst met den Zibet van den Heer de Bliffon (b) dan in de algemeene geflagts-kenmerkeu. Zy is zoo groot als onze huiskat en bezit derzelver kenmerken en aart. De ftaart is langer dan het lyf, dun en eindigt in eene punt even als die der Kat. De fmoel is langwerpig; de ooren zyn klein, rond, en regt opftaande; de pooten kort, en hebben vyf vingeren met fcherpe kromme nagelen voorzien, welke zy kan nederbuigen en in haare klaauwen terug trekken. De oogen zyn klein, zwartachtig,de oogappels vertoonen zig onder een zeker oogpunt als langwerpig. Het geheel dier is paerl-graauw van kleur, dat donkerer is op het bovenst gedeelte van het lyf, het boyenst van den kop is zwart, het heeft vier. ronde vlakken van dezelfde kleur boven de oogen en op den hals drie zwarte ftreepen, die agter den kop beginnen en op de fchouderen eindigen, daar zyn nog drie andere, die op de lendenen haaren oorfprong hebben en aan den ftaart eindigen; eene andere, onder aan den buik geplaatst,loopt tot aan de teeldeelen; op het lyf en de dyen ziet men een en zes- Qa\) Mémoires peur fervir a CHiftoire Naturelle des Animaux par M. Perrault p. 157. pi. 23, (Z>) Vol. XIX. edit. in izmo.  Eerfte Af deeling. 9- zestig ronde, vry groote, en op zeven reyen in orde gefchikte vlakken; de ftaart is beurtelings met graauween zwarte ringenomgeeven; de beenen en voeten zyn zwart. Dit dier leeft van de jagt; het is vlug en fpringt van den eenen boom op den anderen; het is fchuuw en koomt op den fchoot af, als het flegts gekwetst is; het verfpreidt eene zeer fterke muskus-reuk, die door een vogt, dat uit eene opening, aan de teeldeelen geplaatst, uitloopt, veroorzaakt wordt. DeMaleijers verzamelen dat vogt en geeven voor dat het de maag verlterkt, en tot de liefde opwekt. Deeze laatite eigenfchap maakt het zeer gewild by de Chineezen, die het den Maleijers koomen afnaaien. De Zenik der Hottentotten. [Le Zénik des Hottentots.] Die dier is van de grootte van een waterrot. Het heeft eenen langwerpigen fmoel; elk zyner kaakbeenderen is met twee fnytanden en zestien hondstanden bezet. Het heeft vier vingeren aan eiken voet, die met nagelen bezet zyn ; de nagelen der voorfte voeten zyn zeer lang en byna regc, die der agterfte voeten klein en krom. Het geheel dier is roodachtig graauw van kleur; op het lyf ftaan tien dwarfche zwarte ftreepen; deflaart is zoo lang niet als het lyf , dun en drie vierde deelen van haare lengte bruinachtigros,en voor het pverige gedeelte van zyne lengte zwart van kleur. De  9_ Reize mar de Ooft-Indien en China. De kleine Tandrek lan Madagaskar („). [Le petti Tandrek de Madagaskar.]] Dittdier is hetzelfde dat de Heer de Büffon befchreven heeft onder den naam van Tanrec, maar de befchryving en afbeelding, welke hy van hetzelve gegeeven heeft, zyn naar eenen al te jongen Tandrek gevolgd dan dat men daarin enig kenteken zoude kunnen erkennen. De kleine Tandrek is, volwasfen zynde, zeven duimen lang; hy heeft twee fnytanden in elk kaakbeen, en vyf vingeren met nagelen aan eiken voet: de nagels zyner voorfte voeten zyn veel langer dan die der agterfte. Zyne pooten zyn kort; zyn fmoel is langwerpig en eindigt byna in eene punt. De oogen zyn klein en vertoonen zig flegts als een ftip. Hy heeft geenen ftaart. Hy is zwart van kleur en heeft vyf overlangfe ftreepen op het lyf; al wat zwart is, is met ruuw hair bedekt; de witte ftreepen zyn kleine ftekels,gelyk die der ftekel-verkens. Uit de zwarte ftreepen van den rug koomen enige lange afzonderlyk ftaande hairtjes, die tot op den grond reiken. De kop is met kleine zwarte hairtjes voorzien; („) Erinaceus Madagascarienfis. Le Tanrec £uffon Vol, XXV. p. 253. De Heer Gessner noemt hem ÖEC Stffffl* tfftSe %MÜ> Vertaaler,  Tweede Af'deeling. 93 zien; de fmoel is wit; het oog is met een witten kring omgeeven; de pooten zyn rosachtig. De Tandreks loopen langzaam; zy knorren als de Verkens, hetgeen de Europeaanen genoopt heeft hen de naamen van Aard-verken en Stekel-verken te geeven. Zy gaan onder den grond en blyven drie maanden van het jaar in eenen ftaat van verdooving; zy verbergen zig over dag en koomen niet te voorfchyn dan na het ondergaan der Zon, om hun aas te zoeken, zy leeven van vrugten en kruiden. Hun lyf is een klomp vet. De bewooners van Madagaskar eeten dezelve, maar zy houden hun vleesch niet voor een lekker geregt. Madagaskar is het eenigst land daar men tot nog toe den Tandrek gevonden heeft. TWEEDE AFDEELING. Van de Vogelen. Ik zal in de befchryving der Vogelen, welke ik hier geeve, de beginzelen van den Heer Erisson volgen; den nieuwften der fchryveren, die van de onderfcheidende kenmerken der Vogelen gehandeld hebben. Zyne Vogelbefchryving is daarenboven de volkomenfte, naauwkeurigfte , en uitgeftrekfte, welke tot hier toe in het licht gegeeven is; ik zal alleen in de rangfchikking, welke hy gevolgd heeft, de geflagten van den Haan en de Patrys verplaatfen, en  94 Reize mar de Ooft-Indien en China. en dezelve voor dat der Duiven ftellen, welke orde my natuurlyker voorkoomt. De wilde Haan en Hen. [Le Coq _? la Poule fauvages.J Schoon het geflagt der tamme Haan en Hen van zeer oude tyden reeds bekend zy, fchoon hunne verfcheidenheden zeer talryk zyn, fchoon men dezelve in de meeste landen van de oude wereld, en in veele ftreeken van de nieuwe vindt, is het niet te mm waar, dat wy nog onkundig zyn, welk land het eerst deeze Vogelen hebbe opgeleverd, en nog heden in den ftaat van vryheid bezitte. Hetgeen men daar omtrent by de fchryveren over de Na* tuurlyke Hiftorie en by de Reizigers ontmoet, is vol onzeekerheid, geeft ons de noodige onhandigheden en bewyzen niet op, en is niet genoegzaam om zig daaraan te houden. Dampier („) fpreekt van wilde Haanen, welke hy zegt op de eilanden van Pulo Condor, op Timor, en Si. Jago gezien te hebben; deeze Haanen zyn' volgens zyn berigt,zoo groot als'onze kraaien,en hun gekraai is gelyk dat van onze tamme Haanen,maar wat fcherper. Doch Dampier hadt zig niet byzon, der- 00 Dammer , Nouveau Foyage au tour du monde. p. 82. Idem fuite des Foyages de la Nouvelle Hollande. T. V. pag. 61.  Tweede Af deeling. 95 derlyk op de Natuurlyke Hiftorie toegelegd, en hy heeft geene omftandige befchryving gegeeven van den Vogel, welken hy waargenoomen heeft; men kan hem volgens hetgeen hy 'er van meldt, niet met den tammen Haan vergelyken^ en van de zelfheid of verfcheidenheid van hunne foort oordeelen. Gemelli Careri zegt, dat hy wilde Haanen op de Philippynfche eilanden gezien beeftï MéRou.a geeft voor 'er in het Koningryk Coiv/o gezien te hebben. De Heer de Sonini , die naar Guajana gereistis, heeft, zegt hy, in de bosfchen van dat wyd uitgeflrekt land een gekraai als dat van onze Haanen gehoord; hy heeft de Vogelen, die hetzelve laaten hooren, van verre gezien, hy heeft bevonden dat zy naar onze Haanen gelyken,en hy heeft befpeurd dat zy eene vleeschagtige kam op den kop hebben, gelyk ook twee vleesachtige lellen onder het onderst gedeelte van den fnavel aan zyn oorfprong; maar hy heeft die Vogelen niet dan van verre gezien, en heeft geen van hunne foort in zyne magt kunnen krygen; dus heeft hy volftrekt alleen gisfender wyze over dezelve geoordeeld; deeze waarneeming zou ondertusfchen des te belangryker zyn, omdat de eerste fchryvers, die over Amerika gefchreven hebben, overeenftemmen inte verzeekeren dat 'er geene Haanen in dat groot vast land waren voor deszelfs ontdekking. Coreae geeft als iets zeekers op, dat de Hennen door de Spanjaarden in Brafilie zyn overgebragt, en hy geeft een zeer fterk bewys van deeze zyne verzeekering; hy  ptf Reize na de Ooft-Indïên en China. hyzegtj namelyk, dat de Brafiliaanen in het eerst eenafgryzen hadden van het vleesch der hoenderen, en de eieren als een vergift aanzagen. De meefte Vogelen nu zyn Brazilië en Guajana gemeen, en het is niet waarfchynlyk dat de Hoenders, in dat laatstgemelde land zynde, zig niet tot in Brazilië zouden uitgebreid hebben: alwaar zy den inwooheren bekend zouden geweest zyn. Dus zyn de Haanen, van welke de Heer de SoniM fpreekt niet van de foort dier Vogelen, of zy zyn gefproten uit de tamme Haanen, die aldaar zyn cvergebragt en in het vervolg wild geworden. De waarneeming van den Heer de Sonini kan dan, zoo min als die zyner voorgangeren, onze denkbeelden bepaalen omtrent het land, uit welk de Haan en Hen afkomftig zyn. Zal ik daarin gelukkiger ilaagen dan alle de andere Reizigers? Zyn het mannetje en wijfje der Vogelen, welke ik uit Indie medegebragt heb, en welke ik in vryheid en wild in de bosfchen gevonden heb, indedaad een Haan en eene Hen, en moeten die Vogels befchöuwd worden als de oorfpronglyke ftam van de tamme Haan en Hen ? Het is door eene naauwkeurige befchryving dier Vogelen,door hunne omftandige vergelykingmet die,waaraan ik dezelve hebgeoordeeld gelyk te zyn, en welker oorfpronglyker ftam, ik hen meen te zyn , dat ik deeze dubbelde vraag moet beantwoorden. Eerst moet ik beflisfen, of de Vogelen , welke ik hier onderneem te befchryven, de de een een Haan, de ander eene Hen zyn. Vol-  Tweede Af deeling.' 97 Volgens den Heer Brisson zyn de kenmerken van den Haan vier vingers van vliezen ontbloot, drie naarvooren, een naar agterén, en alle tot omtrent aan hunnen oorfprong van eikanderen afgezonderd. De pooten tot aan de voeten met vederen bezet; de fnavel kegelvormig en gekromd. Twee vleefchige, langwerpige lellen onder aan de keel hangende. Eene vleesachtige kam op demkop. By deeze voornaame kenmerken voegt de Heer Brisson ook nog, dat de Haan en Hen den ftaart regt op draagen; ik zou liever zeggen vartikaalen wat naar agteren overhangende, welke uitdrukking, naar myne gedagten, een juister denkbeeld zou geven vandenftand van het deel, waarvan ik fpreek. Dezelfde fehryver voegt 'er by, dat de ftaart uit veertien, pennen beftaat, waarvan zeven naar den eenen en zeven naar den anderen kant overhingen, zoo dat zy te zaamen eenen zeer fcherpen hoek uitmaaken. Deeze rigting van de ftaart-pennen, merkt de Heer Brisson aan, is den Vogelen van dit geflagt byzonder eigen en geenen anderen bekenden Vogel. De vleugels, eindelyk van den Haan en de Hen zyn kort, en koomen niet verder dan aan hec begin van den ftaart: de mannetjes hebben aan eiken voet een fpoor , die fomtyds zeer lang wordt. Volgens den Heer Linn/ëus, die zulke omftandige kenmerken niet opgeeft als de Heer Brisson, zyn die der hoenderen in het algemeen: III. Deel. G Ros.  98 Reize naar de Oofl-Indi'èn en China, Rojlrnm conciuo-incurvum : maxilld Juperiore imhricatdj „ Een kegelvormige gekromde bek: het boven„ fte kaakbeen dakvormig rond". En in het byzonder met opzigt tot den Haan. Frons criftd membranaced longitudincli. Crifice palearium membranacece, bincs longitudinales: „ Het voorhoofd met eene langwerpige vlies3, achtige kam voorzien. „ Twee vliesachtige langwerpige lellen onder aan den ftr.ot". Men kan by de kenmerken, welke ik hier volgens de Heeren Brisson en Linn/eus opgeef, nog verfcheiden waarneemingen van den Heer de Büffon voegen, als daar zyn de volgende: de twee middenfte pennen van den ftaart, zyn by den Haan veel langer dan by de andere en als een boog gekromd. De vederen van den hals en de fluit zyn lang en fmal. Als men zig de door de beroemdfte fchryvers op« gegeeven onderfcheidende kenmerken van den Haan en de Hen herinnert,en dezelve by de Vogelen, waarover wy handelen, zoekt, vindt men die alle by hun veree-nigd en gevolglyk is hun geflagt bepaald: het is waar, dat de Hen geene kam op het voorhoofd, noch vliesachtige lellen onder aan den bek heeft; maar, als ik haar in het byzonder befchryf, zal ik onderzoeken of het eenereeden zy om haar voor geene waare Hen te houden. Als men, na de geflagts-kenmerken opgefpoord en  Tweede Af deeling. 99 en waargcnoomen te hebben, die twee Vogelen verder naauwkeuriger gaat befchouwen, zal men by den Haan zoo wel als by de Hen vinden, dat r. hunne vleugels zig niet verder uitftrekken dan het be» gin van den ftaart; 2. dat hunne voeten even eensvan maakzel zyn als die deezer tamme Vogelen; 3. dat by den Haan de twee middenfte ftaartpennen langer zyn dan de andere en als een boog omgekromd; 4. dat de vederen van den hals en de ftuit lang en fmal zyn. Men kan dan niet twyfelen of deeze twee Vogelen zyn een Haan en eene Hen, vermits zy de onderfcheidende kenmerken deezer dieren, zoo wel de zulke als voor byzondere,en het geflagt eigenen kunnen gehouden worden als die, welke meer algemeen op hetzelve toepaslyk zyn, bezitten;maar, deeze eerfte vraag opgelost zynde, zal het wyders hier op aankoomen, of de Haanen Hen, welke ik als zoodanige koomte erkennen, moeten befchouwd worden als de eerfte ftam van dat gezin, en of men konne verzeekeren dat de verfcheidenheden van den tammen Haan en Hen van deezen hunnen oorfprong hebben. Alvoorens ik deeze tweede vraag beantwoorde, zal ik de twee Vogelen omftandig befchryven, op dat de vcrgelyking van hunne verfchillende deelen met die der tammen Haan en Hen, en der verfcheidenheden dier foort, medewerke om dit vraagftuk op te losfen. De Haan is van het bovenst eind van den bek tot G 2 het  ioo Reize naar de Ooft-Indiè'n en China. het eind van den ftaart als hy neergezakt en uitgeItrekt is, twee voeten, vier duimen lang. Zyn bek is vyftien lynen van het bovenst eind tot aan den hoek, welken hy maakt als hy geopend wordt, en een duirn van denzelven hoek af tot aan de punt van het onderftuk. Zyne pooten hebben vyf duimen lengte van de knie af tot aan het eind van den nagel van den middenften vinger gemecten; deeze vinger is,met den nagel 'er onder begrepen, twee duimen vyf lynen lang, en de fpooren een duim vier lynen. De dikte van het lyf, die ik niet juist bepaalen kan, en die in de verfchiilende individu! verfcheiden is, is omtrent een derde gedeelte minder dan by den gemeenen tammen Haan. De fnavel is kegelvormig en aan zyn bovenftuk gekromd; hy is van eene hoorn-kleur en in alle dee» len volmaakt gelyk aan den fnavel van den gemeenen Haan. Het bovenst gedeelte van den kop is met eene kam verfierd, die aan de zyden nedergedrukt, plat, en aan haar bovenst gedeelte uitgefheden of getand is; zy begint aan het grondftuk van den bek en worde, naar agteren loopende, grooter , zy is aan het bovenst gedeelte van het bekkeneel vastgehecht, en floddert van agteren boven het agterhoofd, agter welk zy uitfteekt; haare gedaante is ten naasten by als-eene omgekeerde zeisfen; zy is als het dier leefc, helder rood van kleur. Aan beiden zyden van het onderst gedeelte van den  Tweede Af deeling. 101 den fnavel zyn twee vliesachcige lellen, van dezelfde kleur als de kam/geplaatst, van eene byna driehoekige gedaante, en gelyk men op dezelfde plaatfen by den gemeenen Haan befpeurt. De wangen, de zyden en het onderst gedeelte van h3ls zyn kaal en van veèren ontbloot, gelyk ook eene „reep, die in de langte op de kruin van den kop tusfchen de kam en het oog lóópt. Deeze kaale deelen zyn bleek rood,ofvleeschkleur by den leevenden Vogel. Aan beiden zyden van denkop,ondei; het oog ziet men eene paerelkleurige vlek van de grootte en gedaante van den nagel van de pink eenes menfchen: zy wordt gevormd door korte veeren, diedigtaan eikanderen ftaan , welker baarden van eikanderen loopen en op zyde van vooren naar agteren gaan, en de gehoor-buis bedekken. De pooten zyn, even als by den gemeenen Haan, van vederen ontbloot tot a3n de knie, met fchubben bedekt van eene doffe graauwachtige kleur ;dc nagels en fpooren zyn zwartachtig; de fpooren zyn als een langwerpige kegel van gedaante, van eene hoornachtige zelfftandigheid, eindigen in eene fcherpe punt, en zoodanig geplaatst dat zy met het been een hoek maakende, van het grondfluk naar de punt naar boven uitfteeken. De vederen op de kruin van den kop, die van den hals van vooren en aan de zyden zyn lang en fraaij zy worden langer naar maate zy laager geplaatst zyn. Ais de hals gebogen en in zynen naG 3 . tuur-  IQ2 Reize naar de Ooft-Indiè'n en China. tuurlyken ftaat is, flodderen zyop den rug en aan het begin der vleugelen. Deeze vederen zyn plat, derzei ver baarden zyn zagt op het gevoel, los, en aan beiden zyden van even gelyke lengte. De fchaft is dik, wel te onderfcheiden , en zigtbaarin de lengte van de veder tot enige lynen van haar eind, hetgeen te weeg brengt dat elke veder in het midden in haare lengte geftreept fchynt; aan haar begin is deeze ftreep graauw, in het midden zwart, en een weinig voor het eind van den ftaart wordt zy wit. Deeze verfchillende kleuren van de fchaft in haare lengte ziet men ook op de baarden, maar anders gefchikt. Aan het begin van de veder tot op omtrent een derde van haare lengte zyn de baarden van eene witachtige vuil graauwe kleur. In het midden van de veder, ter plaatfe daar de fchaft zwart is, zyn de baarden ook zwart naar de fchaft toe en haare rand is witachtig. Zy zyn van onderen , en aan de zyden aan dat gedeelte van de fchaft, dat wit is, even eens gekleurd. Doch; hetgeen eenen meer byzonderen aandagt verdient, is dat elke veder' eindigt in eene langwerpige, aan de zyden afgeronde lap, die aan het eind van elke veder eene langwerpige, blinkende, grootendeels witachtige of paerelkleurige, en aan baaj-e punt rosgeele, blinkende vlak uitmaakt. Dit aanhangzel heeft de gedaantej het blinkende, het gladde en het gevoel van een ?eer dun kraakbecnig blad; als men het ondertus- fchen  Tweede dfdeeling. 103 fchen met aandacht beziet, terwyl men de veder opligt, en het op het licht befchouwt, ziet men dat dit aanhangzel omzoomd is in zynen omtrek met eene franje; die door de einden der baarden van de veder gevormd wordt, en dat hetzelve alleen ontftaat uit de vereeniging dier baarden, die naauwer aan een gehecht zyn dan wel gewoonlyk by de gemeene baarden plaats heeft. Dit maakzel is hetzelfde als dat van diergelyke aanhangzels aan enige vederen van den vleugel van den Beemer (le Jafeur de Bohème (V).) Ik heb ook zulke aanhangzels gevonden aan de vederen van den hals van de Hollandfche duif van Isle de France , hier agter door my befchreven. Het onderst gedeelte van die vederen, welke ik zoo even befchreven heb, verfchilt niet van het bovenst, dan door zyne minder fterke kleuren. De vederen die den rug bedekken tot aan de dekvederen van den ftaart zyn lang en fmal; haare grootfte breedte is omtrent het midden van haare lengte; zy worden vervolgens aan wederzyde fmaller en finalen) By fommige 'Boheemfche Scharlaar genoemd; dc Gdrrulus Bohémiens der fchryveren; de Lanins remigibus fecundarii apicemembrauaceo colorato van Linp-veus g. 43. fp. 10. Deeze Vogel is onder een groot getal naamen by de Vogelbefchryyeren bekend, welke men'verzameld kan vinden in deszelfs befchryving door den Heer Gueneau de Montceillard : zie Bltfon Hifi. des Oifeaux ï. VI. p. 144. Vertaaler. G 4  io4 Reize naar de Ooft-Indïên en China. fmaller, en eindigen in eene ronde punt. Derzelver baarden, die in bet eerst los zyn en by het begin van de fchaft dons zyn, vereenigen zig in de helft van haare lengte en fchuiven op de gewoone wyze in eikanderen. In de lengte van deeze vederen loopt eene langwerpige witte ftreep; deeze ftreep is aan wederzyde verzeld van eene zwarte ftreep, met een zeer fmallen witachtigen rand:het dons dier vederen is vuil graauw. De vederen, die het onderst gedeelte van den hals van vooren, het bovenst van de borst, de zyden en de dyen bedekken , zyn van hetzelfde maakzel en van dezelfde kleur als de vederen van den rug , met dit tweeërlei verfchil dat die van de dye naar evenredigheid breeder en korter, en die op de zyden breeder zyn. Ik moet ook nog aanmerken , d3t die, welke aan beiden zyden op de punt van het borstbeen ftaan, in het laatfte derde gedeelte haarer lengte ros zyn, en dat men op die vederen dat blinkende en die vertooning van een dun kraakbeen bemerkt, welke ik aangemerkt heb dat de einden der vederen van den hals hadden. De vederen, die het eind van den buik bedekken, en die onder aan den ftaart, zyn flegts eendons, gelyk dat, 't welk de gemeene Haanen op diezelfde deelen hebben, dit dons is by den wilden Haan met wit, zwart, en dof graauw gemengd. De. vleugels eindigen aan het begin van den ftaart. De pennen zyn van eene bleeke zwarte kleur en vertoonen niets byzonders in haar maakzel, Die  Tweede Af deeling. 105 vederen welke den vouw van den vleugel bedekken, of de kleine dekvederen zyn lang, fmal, geftreepc en gekleurd even als de vederen van den rug, maar kleiner in alle haare afmeetingen. De groote dekvederen der vleugelen zyn lang en fmal, ftyf en glanzig aan haar eind, dat eene fterke rosfe met kastanjebruin gediepte kleur is. Deeze vederen zyn zoodanig gefcbikt dat zy, eikanderen gedeeltelyk bedekkende, alleen dat gedeelte van de veder zien laaten, dat ros is; dat, hetwelk bedekt is, is in het midden wit, en aan de zyden zwart geftreept, en by zyn begin met een graauwachtig dons bezet. De kleur en fchikking van de groote en kleine dekvederen der vleugelen, doen haar by de ombuiging der vleugelen wit en zwart geftreept fchynen, en onder aan de plaats, alwaar zy aan het lyf vast is, met eene rosfe, glanzige, met kastanjebruin gediepte vlek bedekt. Ik moet nog aanmerken dat de groote dekvederen der vleugelen als dwarsch geftreept zyn. De dekvederen van den ftaart zyn lang, wapperende, donker paarsch van kleur, fpeelende en weerfchyn geevende als gepolyst ftaal: deeze vederen of liever haare baarden maaken aan haar begin een op het gevoel «eer zagt dons. De ftaart, eindlyk, beftaat uit veertien pennen, in twee deelen verdeeld, dienaar eikanderen gebogen ftaan, en eenen fcherpen hoek uitmaaken. De twee middenfte vederen, die langer zyn dan de anG 5 de-  10(5 Reize naar de Ooft-Indïèn en China. dere, maaken een boog, welkers bolrondheid naar het lyf van den Vogel gekeerd is. Wanneer ik, den wilden Haan befchreven hebbende, denzei ven met den tammen vergelyk, zal ik tusfchen dezelve eene naauwkeurige overeenkomst vinden in die deelen, waaruit de Natuurbefchryvers de geflagtskenmerken van dien Vogel getrokken hebben. Maar, naardien ik in het begin van dit artykel over dit onderwerp gehandeld heb, en men daar over kan oordeelen volgens de zoo even gegeeven befchryving zal ik , zonder my langer op te houden met den wilden en tammen Haan te vergelyken, met betrekkidg tot de kenmerken van hun geflagt, tragten dezelve onderling te vergelyken, in die deelen, die, fchoon van minder belang, kunnen medewerken om de zelf heid of het veri'chil van foort te doen erkennen. De kaale en ongedekte deelen zoo op den kruin als aan de zyden van den kop en onderaan de keel, zyn naar evenredigheid grootcr by den wilden, dan by den tammen of boeren Haan, het is vooral deeze Jaatfte, welken ik tot een vergelykings punt zal neemen, omdat, het doordien hy meer in vryheid leeft, waarfchynlyk is datdeszelfs foort minder verbasterd zy. Dezelfde deelen, die by den wilden Haan kaal zyn, zyn ook kaal by den tammen, en zyn ook dusdanig by verfcheiden rasfen of verfcheidenheden, gelyk die van het Kriel-haantje of Engelsch haantje, den Haan met zydeachtige vederen enz. Men vindt dan by den tammen Haan en by verfcheiden radden dezelf-  Tweede Af deeling. 107 zelfde fchikking met opzigt tot de kaalheid der deelen van den kop, welke men by ^en wilden Haan waarneemt; de grootfte uitgeftrektheid dier deelen by deezen laatteen fchynt flegts een zeer ligt verfchil te zyn, dat niet groot genoeg is om die foort eene afzonderlyke plaats te geeven. De korte, ftyve vederen met losfe baarden, die van onder naar boven een weerfchyn hebben, die de gehoorbuis bedekken, en aan beiden zyden van den kop des wilden Haans eene byna langronde vlek maaken, die graauwachtig of paerelkleurig is,worden by den tammen Haan ook gezien, zyn van het zelfde maakzel , op dezelfde wyze gefchikt, en maaken eene diergelyke vlek aan elke zyde. Deeze vederen , welker maakzel en fchikking gewigtiger zyn dan die der andere vederen, omdat deeze invloed hebben op een zeer gewigtig zintuig , vertoonen by alle foorten hetzelfde werktuigkundig geftel, en worden by alle verfcheiden foorten wedergevonden, alleen met dit verfchil dat zy by enige tasfen onder andere vederen verborgen zyn, die haar bedekken, en over de nabuurige deelen heenen hangen. De vederen van den hals zyn lang, fmal. glanzig, en wapperende by alle foorten, maar die vederen fchynen in den eerden opflag by den wilden Haan iets byzonders te vertoonen; ik bedoel het byna kraakbeenig aanhangzel, waarin die vederen eindigen. Als men ondertusfehen de zaaken van naby befchouwt, ziet men ligt dat deeze fchyn van kraak.  io8 Reize naar de Oojl-Indiên en China. kraakbeen by den wilden Haan alleen moet toegefchreven worden aan de digtheid, naauwe vereeniging en aan een plakking der baarden aan haar eind; men neemt daarenboven by den tammen Haan en by alle de foorten iets zeer ovcreenkomftigs waar, cn men ziet, dat op die zelfde plaats de veder digter in een en glanziger is, dat het eenigst verfchil beftaat in eene grooterc aaneenkleeving der baarden aan malkanderen; dit verfchil, dat in het eerst treffend voorkwam , verdwynt dan by nader anderzoek, en wordt integendeel een trek van overeenkomst en een onderwerp van nadering dier foorten. Hetzelfde verfchil vertoont zig ook met opzigt tot de groote dekvederen der vleugelen, cn een aandachtig onderzoek leidt ons tot dezelve uitkomst, en tot het zien van dezelfde overeenkomst; men vindt zelfs eene treffende overeenkomst, als men dat onderzoek te werk ftelt, tusfehen den wilden Hian en den tammen of boeren Haan, want de gewoone kleur van de groote dekvederen der vleugelen by deezen laatflen, is ros met kastanjebuin gediept, welke ook de kleur dier zelfde vederen is by den wilden Haan , en deeze vederen maaken op de vleugelen by de twee foorten , welke wy vergelyken, eene groote vlek van dezelfde kleur, en de vederen, waaruit zy beftaat, zyn ten naaften by even eens van maakzel. Wat de gelykheid tusfehen de dekvederen van het bovenst en van het onderfte van den ftaart belangt, gelyk ook de vederen of pennen, die den ftaart  Tweede Af deeling. Io$ ftaart uitmaakeri, deeze is zoo volmaakt even eens by den wilden en by den tammen Haan, dat men in dat opzigt geen het geringst verfchil tusfehen die twee Vogelen waarneemt. Men vindt dan tusfehen hen eene volmaakte gelykenis in de kenmerken van het geflagt, en men vindt ook eene zeer treffende in de fchikking en het maakzel der vederen zelf, een zeer fterk bewys van de zelfheid der lootten. Wat de wolkingen der vederen aangaat, ik zal myniet ophouden met die met eikanderen te vergelyken, alzoo men weet dar zy , tot in het oneindige verfchillende, door den invloed der lugftreeken, door den ouderdom, en de verfchillende omHandigheden van het leven, volftrekt ongenoegzaam zyn om te dienen om de Vogelen te onderfcheiden en te doen herkennen. Na den wilden Haan befchreven en denzelven met den tammen vergeleken te hebben , zoo wel in in deszelfs geflagtskenraerken, als in de fchikking en het maakzel der vederen, zal ik ook de Henbefohryven. Zy is een derde kleiner dan het mannetje; dit verfchil in groette tusfehen den Haan-en de Hen is ten naastenby even eens in alle de foorten. De wilde Hen heeft zoo wel als haar mannetje, alle kenmerken dat geflagt van Vogelen eigen, op een !ia, dat haar ontbreekt, namelyk de kam en de vliesachtige lellen onder den bek. Dit verfchil fchynt, ik beken het, groot; maar is hetzelve genoegzaam om  2io Reize naar de Ooft-Indien en China. om eene wezenlyk verfchillende foortuittemaaken? Ik denk dat men dit kwalyk zal kunnen denken, als men acht flaat dat 'er te dien opzigte de verwonderlykfte verfcheidenheden tusfehen alle rasfen plaatshebben, ja zelfs tusfehen individus van een zelfde ras. Indedaad daar zyn foorten van Haanen en Hennen, gelyk de gekuifde, in welke noch het mannetje noch het wyf je noch kam noch lellen onder aan den bek hebben: in andere rasfen, gelyk die van den huis-haan heeft het mannetje fomtyds eene kam en lellen van eene overmaatige grootte, terwylzyne wyfjes die vleeschachtige deelen niet merkbaar hebben. Deeze verfchillen maaken egter in ons oog geen onderfcheid van rasfen of individus uit, omdat wy van hunne zelfheid wel overtuigd en verzeekerd zyn. Moet dan hetzelfde verfchil ons noopen om een verfcheidenheid van rasfen tusfchen de wilde en tamme Hen, die voor het ove. rige volmaakt gelyk zyn, vast te Hellen? Alle zwaarigheden zouden weggenoomen zyn, als 'er gelyk geloofwaardige perfoonen, die buiten woonen, my verzeekerd hebben, boeren-hennen zyn, die volkomen van kam en lellen ontbloot zyn, hetgeen ik niet durve verzeekeren, naardien ik zulks niet heb kunnen onderzoeken; maar die boeren-hennen zyn ten minften de geene, die over het algemeen kleiner kam en lellen hebben; door deeze byzonderheid zelve, die in den eersten opflag een verfchil fcheen aan te duiden,naderen zy dc wilde Hen nog meer. He  Tweede 'Afdeeling. in Het bovenfte van den kop, het begin van den hals naar agteren, zyn met korte, fmalle, graauwachtige vederen bedekt. De wangen en het onderfte van den krop zyn witachtig; en die deelen, welke by den Haan kaal zyn, zyn by de Hen met zeer kleine en weinige vederen bedekt. De vederen van den hals naar agteren zyn bruinachtig, en in haar midden in de lengte met eene witte rosfe kleur geftreept. De vederen van den hals naar vooren, die op het borstbeen, en den buik, zyn bruin en in haar midden in de lengte met vuil wit geftreept. Die, welke de zyden bedekken, zy n graauw. Die van den rug zyn helder bruin met graauw gediept, en de fchaft vormt in de lengte dier vederen eene zeer fmalle overlangfe ftreep van eene heldere rosfe kleur. De kleine en groote dekvederen der vleugelen vertoonen dezelfde kleuren en dezelfde ftreep. De grooee vederen van de vleugelen zyn zwartachtig aan den binnen kant, en aan de buitenfte zyde bruinachtig en met graauw geftippeld. De vederen van den ftaart zyn graauwachtig. De pooten en vingeren zyn met graauwe fchubben bedekt. Men ziet ter plaatfe daar by de mannetjes de fpoor ftaat een weinig uitfteekend knobbeltje. Het is uit de befchryving , welke ik hier gedaan heb, gemakkelyk optemaaken , dat de kleuren van de wilde Hen die zyn, welke de gewoonlykfteen gemeenfte zyn op de vederen van de huis-hen. Dus meen ik genoegzaam bewezen te hebben dat die  na Reize naar de ÖoJiJndiën en China. die twee Vogelen van hetzelfde geflagt zyn met den tammen Haan en Hen; de trekken van overeen* komst in het maakzel, de fchikking, en de kieuren zelfs der vederen, welke ik tusfehen den wil. den en huis-haan, voornamelyk den boeren-haan , heb waargenoomen, de overeenkomst van kleuren tusfehen de vederen van de wilde Hen en de boere Hen, de kleinheid van de kam en de vliesachtige lellen van deeze, de afwezigheid deezer deelen by de wilde Hen, vertoonen zeer treffende trekken vangelykenis. Als men by deeze gelykenis tusfehen den wilden Haan en Hen, en dezelfde tamme Vogelen de noodzaaklykheid in acht neemt, dat 'er een eerfte ftam moet geweest zyn, die van dtn ftaat van vryheid tot den ftaat van tamheid is overgegaan, de onkunde waarin men tot heden toe geweest is, welke foort dien eerften ftam uitmaake, de vrugtelooze nafpeuringen der Reizigers, die alle andere landen doorreisd hebben, en de plaats alwaar deeze foort gevonden is, dan zal het, geloove ik, zeer waarfchynlyk voorkoomen , dat de wilde Haan en Hen, in de bosfchen van Indie in vryheid gevonden , de oorfpronglyke ftam zyn van alle de rasfen en verfcheidenheden dier Vogelen , die van zulke oude tyden bekend, en door den tyd, den invloed der lugtflreeken , het verfchil van voedzej , en vooral door eene llaverny, welker duuring tot de verwyderfte eeuwen opklimt, zoo zeer verbasterd en veranderd zyn. Myn gevoelen fteunc ook op de meening dat Indie  Tweede Afdeeling. 113 die het eerst bewoond land geweest zy, dat het in Indie ware dat de menfchen,die zig in het vervolg in minder gelukkige lugtftreeken hebben nedergezet, oudstyds de kundigheden, welke zy noodig hadden, zyn koomen zoeken, want, of de volkeren van Indie hebben in hunne eerfte verhuizingen eenen zoo nuttigen Vogel met zig genoomen , of de reizigers hebben hem in het vervolg uit dat land in dat hetwelk zy bewoonden, medegebragt. Ik weet dat Geleerden , wier gevoelen van groot gewigt is, thans niet toeftemmen dat Indie de eerfte wieg der menfchen en hunner kundigheden geweest zy. Maar zelfs al keurt men hunne meening goed, zoo zyn cgter de omwentelingen, waarop zy zig gronden, zoo oud dat het ,met betrekking tot ons, niet minder waarachtig is dat Indie het gelukkigst gelegen gedeelte van de oude wereld zy, dat het om die reden het oudst bevolkt moete geweest zyn, en dat de bewooners van andere landen het grootfte gedeelte hunner kundigheden en zelfs der voortbrengzelen die hun nuttig zyn, van daar gehaald hebben. Dus is de hiftorie van den wilden Haan en Hen, als het indedaad waarfchynlyk is, dat zy de oorfpronglyke ftam van den tammen Haan en Hen zyn,enigermaate verknogt met de hiftorie der menfchen, hunne verhuizingen, hunne reizen, en dit ftuk van de Naauurlyke Hiftorie eens Vogels verfpreidt enig licht over de burgerlyke Hiftorie van den mensch, even als de burgerlyke Hiftorie van UI. Deel. H den  114 Reize 'naar de Ooft-Indien en China. den mensch , licht over dit ftuk van Natuurlyke Hiftorie verfpreidt. Ik zal befluiten met aantemerken dat de Indiaanen twee foorten van Haanen en Hennen houden: de eene is zuiver tam, en is voor die volkeren, die geen vleesch van enig dier eeten, alleen een voorwerp van koophandel of vermaak en aardigheid; de andere is in (laverny en dient vöor de Haanen gevegten, eene foort van fchouwfpel, dat in Indie zeer in zwang is. De eerfte foort gelykt naar die van onzen tammen Haan en Hen en wordt in Hand gehouden door de individus, die voortgefokt worden. De twee. de foort is die van den wilden Haan en Hen, welke de Indiaanen onderhouden en vernieuwen, door de individus uit de bosfchen te haaien, in welke zy geboren zyn. Deeze waarneeming, by de opgegeeven feiten gevoegd, beveiligt de gevolgen, welke ik uit die zelfde feiten getrokken heb; zy bewyst dat zelfs in Indie de tamheid den wilden Haan verzwakt en uitput, en in zyne vederen en die van zyn wyf je de verfchillen teweeg brengt, welke wy tusfehen den wildenHaan en Hen en onzen huis-haan en hen hebben waargenoomen; deeze waarneeming is dan een laatst en fterk bewys dat de befchreven Vogelen de oorfpronglyke ftam zyn van den tammen Haan en Hen. Den ftam deezer eerfte verfcheidenheid eens bekend zynde, is het gemakkelyk te begrypen hoe de omftandigheden, tot in het oneindige  Tweede Af deeling. dige veranderd wordende mee opzigt tot een dier, dat zoo verwonderiyk fterk vermenigvuldigd, en naar zulke verfchillende Iugtftreeken overgebragt is, de rasfen en verfcheidenheden, welke wy in die foort kennen, veroorzaakt hebben.' Het Indisch Hazelhoen. [La Gelinotte des Ijides.] Deeze Vogel is van de grootte van het Pyreneesch Hazelhoen (c); zyn voorhoofd is wit met eene ronde zwarte ftreep die naar beiden, zyden tot aan den wortel der fnavel loopt; het agterst gedeelte van den kop is rosachtig, en op elke veder is eene zwarte overlangfe ftreep; de hals is van eene rosachtige graauwe aardkleur ; de vederen van de borst zyn donkerrood en eindigen in eene dwarfche witte ftreep; de volgende zyn graauw tot op haare helft, en het overige van haare lengte zwart; De vederen van den rug, de fluit, en den ftaart, de kleine vederen der vleugelen zyn van eene geelachtige rosfe kleur, met dwarfche half cirkelvormige ftreepen, die zwart zyn, doorfneden; de kortfte van de groote vederen der vleugelen zyn tot aan haar midden van eene aardachtige graauwe kleur; het overige beftaat uit vier dwarfche ftreepen, de eers- O) de Buffon Bist. Nat. des Oif. T.IIl.p. 352. edit. in izmo. Vertaaler. . H 2  ll6 Reize naar de Ooft-Indien en China. eerste is zwart, de tweede is wit, de derde zwart, en de vierde of de punt van de veder is rosachtig geel van kleur; de langde vederen der vleugelen zyn bruinachtig zwart; de vleugelen zyn van onderen graauw; de buik is aardachtig graauw van kleur, met dwarfche zwarte ftreepen doorfneden; de fnavel is geelachtig; de pooten zyn bruin. Deezen Vogel vindt men op de Kust van Coromandel , alwaar hy Chineefche Kwartel genaamd wordt (V). De Patrys van Pondichery. [L„ Perdrix de Pondichéry.~] De Patrys van Pondichery is zoo groot als de Europifche graauwe Patrys ; het bovenfte gedeelte van den kop is van eene rosachtige aard-graauwe kleur; de vederen , die het grondftuk van den bek omrinringen, zyn geelachtig; de keel is van dezelfde kleur; de laatfte vederen van de keel zyn zwart aan haar eind; het bovenst van den hals van agteren is graauwachtig, en met zwarte dwarfche ftreepen gegolfd; het onderst van den hals en de rug zyn ros, met gegolfde witte ftreepen; de borst is veel helderer ros, met dwarfche gegolfde zwarte ftree- O) Het is egter die Vogel niet, welken de Heer de Buffon onder dien naam befchryft. Hifi. des Oif. T. IV. p. 282. Vertaaler.  Tweede Af'deeling. n? ftreepen; de buik is wit, met dwarfche halve cirkels wyze zwarte ftreepen doorfneden; op de zyden van den buik ftaan donkerroode vlekken; de kleine vederen der vleugelen zyn donkerrood van kleur, met dwarfche ftreepen, die rosachtig wit zyn doorfneden; haare fchaften zyn van dezelfde kleur ; de langde zyn van eene zeer donkere aardgraauwe kleur ; de duit is graauw met dwarfche ftreepen, vuil wit van kleur; deeze dreepen zyn aan wederzyden met zwarte lynen geboord; de middelbaare of tusfehen beiden of in het midden daande vederen van den daart zyn ros, met eene oneindige menigte kleine bruineen heen en weder loopende dreepjes, die zeer digt by eikanderen daan, hetgeen den daart als gewaterd maakt; op elke veder daan vier dwarfche dreepen van eene doffe geelachtige kleur;deeze dreepen zyn aan den kant van het eind van den daart met eene zwarte dreep gezoomd: de zydelings daande vederen zyn donkerbruin, dwarsch met zwarte dreepen doorfneden, maar alleen aan haaren binnende zyde; de fnavel is zwartachtig , de regenboog en de pooten zyn rood. Het mannetje heeft eene derke fpoor. Deeze Vogel wordt op de Kust van Coromandel^ gevonden. H 3 fcUKv  118 Reize naar de Ooft-Indiè'n en China. Hf.t Berchoën van Isle de France. [Le Francoün de l'hle de Frame.'] Deeze Vogel is van de grootte van een fterken rooden Patrys; het bovenst van den kop is van eene rosachtige geele kleur, maar de vederen van de kruin van den kop zyn zwart en met ros gezoomd: aan wederzyde van den kop zyn twee overlangfe ftreepen, die aan het grondfluk van het bovenst gedeelte van den fnavel beginnen, de eene loopt naar het oog, omringt hetzelve, en verlengt zig wat verder dan het oog; de andere, laager geplaatst, omringt hetzelve even eens, en eindigt byna aan de eerste : de tusfehen ruimte tusfehen deeze twee ftreepen is wit; de keel is wit; de vederen van het agterfte van den hals zyn wit met eene zwarte overlangfe ftreep, die aan haar eind breeder is; de vederen van het onderst van den hals en die van de borst zyn zwart en hebben zes witte vlekken aan haaren rand; die van den buik zyn van dezelfde kleur, maar de vlakken zyn grooter en rosachtig van kleur. De dyen zyn van eene heldere rosfe kleur, die door dwarfche zwarte ftreepen doorfneden worden; de vederen van; den rug zyn donkerrood , maar die , welke op de vleugelen vallen, zyn zwartachtig in het midden, en hebben, onregelmaatige vlekken van eene rosfe witte kleur; de kleine vederen der vleugelen zyn zwart met ronde vlekken van eene rosachtige witte kleur; de groote vleugel-vederen zyn ook zwart, maarover- dwarsch  Tweede Afdeeling. 119 dwarsch mee wit geftreept; de vleugelen zyn van onderen graauw;de ftu.it en de eerste ftaartvederen zyn helder ros, met overdwarfche zwarte ftreepen; de zydelingfche vederen zyn geheel bruinachtig zwart: de bek is zwart, de voeten zyn helder ros. Het mannetje heeft eene zeer fterke fpoor. Deeze Vogel valt natuurlyk op het eiland Madagaskar, van waar hy naar Isle de France is overgebragt geworden: gaat op de boomen zitten roesten; zyn gezang gelykt naar dat van het Paerl-hoen, hetgeen den inwooners van die Volkplanting hen den naam van gepaerelde Patrys (Perdrix Pintaiée) heeft doen geeven. De Patrys van Gingi. [La Peririx de Gingi.] Hy is kleiner dan de graauwe Patrys van Europa; het bovenst van den kop is donker bruin van kleur: van den bovenften hoek van den fnavel loopt overlangs eene witte ftreep, die boven het oog henen loopt, en zig byna tot agter den kop uitftrekt; elke veder, die deeze ftreep uitmaakt, heeft eene overlangfe zwarte vlek of ftreep; de keel is helder ros, de hals en de wangen van dezelfde kleur, moar op elke veder is eene overlangfe zwarte vlek of ftreep. Boven op de borst is eene zwarte vlek van eene andere , die kastanie bruin is, door eane witte ftreep, die als eene halve cirkel loopt, afgefcheiden; de H 4 ruS  120 Reize naar dê Ooft-Indihr en China. rug is rosachtig , aardgraauw van kleur; de vedertje , die de vleugelen overdekken, zyn kastanje, bnnn, aan hunnen buitenften rand en aan hun eind met eene rosachtige aardgraauwe kleur gewaslchen; op elke veder is aan haar eind eene zwarte bvna ronde vlek; de volgende öf roiddelmaatige vederen zyn ook kastanjebruin, maarzv zyn aan haar eind en aan de buiten zyde met bleek geel gewaslchen; op elke veder ftaat eene zwarte vlek , die naar het cmd van de veder gerond is; de kortfte van de groote vleugel-vederen zyn helderer kastanjebruin, en aan haar eind met geel gewasfthcn. Op elke veder is aan haar eind een klein zwart bvna rond vlekjede grootfte zyn zwartachtig bruin van kleur • de fluit en de ftaart zyn van een, rosachtige aardgraauwe kleur en op elke veder ftaat eene zwarte vlek van de gedaante van een traan: het onderlyf is wit en oP elke veder ftaan tweeoverlangfe dreepen van eene heldere kastanjebruine kleur; de voeten zyn rosachtig geel, en de fnavel is zwart. Het wyfje is een weinig minder fterk dan het mannetje en volftrekt verfchillende van kleur; het bovenst van den kop, en het agterst van den'hals zyn aardkleurig graauw, de keel en het voorst van den hals zyn donker bruin; boven aan de borst is eene breede graauwe vlek; de vederen , die. dezelve uitmaaken , zyn dwarsch door gegolfde zwarte ftreepen doorfneden; de zyden van het onderlyf zyn kastanjebruin van kleur; de buik is helder rosop de eerste vederen naar de borst ftaat eene zwarte  Tweede dfdeeling. 121 te ronde vlek', en op de andere is eene vlek van dezelfde kleur als eene halve maan; de kleine vederen der vleugelen zyn drie vierde van haare lengte van eene aardachtige graauwe kleur, die overdwarsch met zwarte gegolfde ftreepen doorfneden is; haar eind is van eene donkere kastanjebruine kleur, hetgeen eene byna ronde vlek van die kleur op het eind der vederen maakt: daar zyn op elke veder ter plaatfe alwaar deeze kastanjebruine vlek begint, twee witte vlekken, eene op den buitenften rand , en eene op den binnenften rand; de kortfte van de groote vleugel-pennen zyn aardgraauw van kleur, naar den binnen kant tot op drie vierde deelen van haare lengte met eene heldere rosfe tint gewasfehen, en met eene donkere rosfe tint tot digt aan haar eind, dat met eene rosachtige geele kleur omzoomd is; maar op de eerste of kortfte pen is deeze vlek bepaald binnen eene ronde lyn van dezelfde kleur. De vederen van de ft uit en van den ftaart zyn graauw, met ros gewasfehen, en dwarsch met zwarte gewolkte ftreepen doorfneden: de voeten zyn aardachtig graauw; de fnavel is zwart, en de regenboog geel. De Roode Patrys van Madagaskar. [La Perdrix Rouge de Madagascar.J Hy is van dezelfde grootte als de voorige; zyn geheel lyf is dof bruin-rood van kleur; het bovenst van den kop cn het agterst van den hals zyn flegts H 5 wat  122 Reize naar de Ooft-Iniiën en China. wat donkerer en met bruin gewasfchen; de fnave! is geel, de regenboog en voeten zyn van eene fchoone roode kleur; het mannetje heeft aan elk zyner pooten twee fpooren. De groote Kwartel van Madagaskar. [La grande Caille de Madagascar.] Hy is eens zo groot als de Europeefche Kwartel; het bovenst van den kop , het agterst van den hals, en de rug zyn van eenebruinachtige rosfe kleur;de vederen op de kruin van den kop hebben eene ftreep van eene geelachtige witte kleur, die eene andere witachtige agter aan den kop vormt; deeze ftreep eindigt wat verder dan het midden van den hals , omdat zy daar met de vederen van het onderst van den hals in een loopt, welke, zoo wel als die van den rug, eene geelachtige witte ftreep hebben; maar deeze laatcte worden door zwarte dwarfche ftreepen doorfneden. Op de wangen zyn twee witte overlangfe fmalle ftreepen, die tot op het onderst van den halsnaar beneden loopen: tusfehen deeze twee ftreepen is eene graauwe , die tot op de borst voortloopt; zy is donker graauw naar den kop toe, de keel is zwart; aan het bovenst van de borst is eene breede kastanjebruine vlek; de borst en het onderlyf zyn zwart; en op elke veder is een witte ronde vlek, die breeder dan hoog is. De vederen, naar het onderlyf loopende,zyn lang en fmal en bedekken die van den buik en de dyen geheel; zy zyn kas-  Tweede Af deeling. 123 kastanjebruin van kleur, en hebben aan haaren fchagt eene overlangfche geelachtige witte ftreep, ter wederzyde van die ftreep is eene zwarte lyn. De kleine vederen, die de vleugelen bedekken, zyn rosachtig, en hebben eene geelachtige witte ftreep in het midden ; zy zyn ook door onbepaalde zwarte dwarsch ftreepen doorfneden;de volgende, of middelde vederen zyn rosachtig, met zwart gewasfehen; deeze hebben ook eene witte overlangfche ftreep in het midden, maar worden ook nog daarenboven doorfneden met geelachtige witte ftreepen: de kortfte van de groote vleugel-pennen zyn zwart; zy hebben eene witte ftreep op de fchagt, zyn met geelachtige banden getekend, en worden aan haar eind met eenen band van dezelfde kleur omzoomd]: de langfte, eindlyk, zyn van bruinachtige aardkleur. De ftaart is zwart met dwarschftreepen van eene geelachtige witte kleur; de fchagt van elke veder is van dezelfde kleur; de pooten zyn rosachtig; de fnavel is zwart en de regenboog bleek geel van kleur. De groote Chineesche Kwartel.. [La grande Caille de la Chine.] Hy is wat kleiner dan de voorige; de vederen van de kruin van den kop zyn van eene aardachtige graauwe kleur en met zwarte dwarschftreepen doorfneden ; haare fchagten zyn wit; haare wangen zyn helder ros van kleur. Aan den bovenden hoek van den  124 Reize na de Ooft-Indien en China. den fnavel begint eene overlangfche witte Iyn, die boven het oog henen loopt, en zig tot byna aan het agterhoofd uitftrekt. De vederen van den hals, den rug, en de ftuit zyn lang en fmal; zy zyn van eene zeer heldere graauwe aardkleur, met zwarte dwarfche ftreepen doorzaaid, en op het midden van elke veder is eene witachtige ftreep, van boven vry breed, en die aan den kant van het eind der veder in eene punt eindigt. De vederen van de ftuit zyn veel langer dan de ftaart, en bedekken denzelven geheel: de vleugelen zyn bruinachtig, maar op de buuenzydevan elke veder zyn groote zwarte ronde vlekken. Het onderlyf is rosachtig, deszelfs vederen zyn lang en fmal, en daar is ook eene witachtige ftreep op elke veder; maar op de zyden der vederen zyn flegts enige zwarte vlekken. De fnavel is zwart, en de regenboog rood, de pooten zyn geel. De Bruine Kwartel van Madagaskar. [La Caille brune de Madagaskar.]] Hy is zoo groot als de Kwartel van Europa; het bovenst van den kop, het bovenst van den hals naar agteren is bedekt met zwarte en rosfe vederen- de zwarte zyn de meeste in getal. De keel is helder aardkleurig graauw; de vederen van het onderst van den hals, van de borst, en van het onderlyf zyn van dezelfde kleur, enzy hebben twee zwarte bepaalde ftreepen, die den omtrek der veder volgen: de  Tweede Af deeling. 125 de vederen van den rug, van de ftuit, van den ftaart, de kleine vederen der vleugelen, en de kortfte der groote zyn ook helder aardkleurig graauw, met dwarfche zwarte ftreepen doorfneden; de grootfte vederen der vleugelen zyn bruin ; de regenboog van het oog is geel; de fnavel en de pooten zyn zwart. De kleine Kwartel van Gingi. [La petite Caille de Gingi.]], Hy is ten naasten by een derde kleiner dan de Kwartel van Europa; de kop is zwart en de kruin van eene rosachtige geele kleur: aan den bovenden hoek van den fnavel ontftaat eene overlangfche ftreep van dezelfde kleur, die, door het oog afgebroken zynde, zig tot byna agter den kop uitftrekt. De keel is wit en eindigt in eene zwarte ftreep; de hals van vooren, de borst, en het onderlyf zyn van eene roodachtige geele kleur: op het midden van elke veder is een overlangfche zwarte band die van onderen wat breeder is; deeze band wordt aan wederzyden door een anderen witten band bezoomd. Op de borst is een zwarte band, die ongelyk is in zyne breedte, en die heen en weder loopt van de keel tot onder aan den buik; de hals is van agteren rosachtig; op elke veder is eene geelachtige overlangfche ftreep: deeze ftreep is aan de kanten met zwart omboord; de vederen van den rug, de ftuit, en de kleine vederen der vleugelen zyn van eene byna  126' Reize naar de Oofi-Indiën en China. byna kastanjebruine rosfe kleur: op elke veder is een vry breede band van eene geelachtige kleuren zy worden dwarsch doorfneden door kleine ftreep'. jens van dezelfde kleur; deezekleine ftreepjens zyn met [zwart gezoomd; de groote vederen der vleugelen zyn bruin ; de kleine vederen der vleugelen zyn van onderen wit, en de groote graauw. Het wyfje is van dezelfde grootte: de kleuren zyn even eens op het geheel bovenfte gedeelte en minder fchitterende op het onderst gedeelte De keel is wit en wordt door eene zwarte ftreep bepaald : de hals is van vooren van eene roodachtige geele kleur: op het midden van elke veder is een overlange witte band en op de zyde twee kleine zwarte ronde vlekjes. Het onderlyf is ook van eene roodachtige geele kleur; op het midden van elke veder is eene overlangfe witte ftreep, die vry breed is, en deeze vederen zyn aan de zyden door dwarfche banden , die zwart zyn, doorfneden malde) ***** ^ °P de KüSC Van Cor°- Het Paauwtje van Malakka (a). [Le Petit Paon de Malacca.] Deeze Vogel is een derde kleiner dan de Euro- . Pe- 00 Deeze Vogel onder de volgende naamen byü^Z «elbelcbryvers bekend: rEperonnicr Qd, Dubbelf^r) Bup- f on  Tweede Af'deeling. 127 peaanfche Faifant: de kop en hals zyn donker bruin; de keel is graauwachtig;de oogen zyn omringd mee een naakt vel van eene opruivent geele kleur. De vederen van het onderst van den hals van vooren, die van de borst en den buik zynaardkleurig graauw, met dwarfche gegolfde zwarte banden doorfneden, die zeer digt by eikanderen ftaan; de fchaften deezer vederen zyn wit; de kleine vederen der vleugelen, de buitenfte van de groote, en die van den rug zyn van eene heldere geelachtige graauwe kleur met zwarte gegolfde dwarsch banden doorzaaidrop elke veder is digt by haar eind eene vlek van eene fchitterende blaauwe kleur, die onder een zeker gezigtspunt eene fpeeling van groenen goud heeft;de langfte pennen der vleugelen zyn bruin; de ftaart beftaat uit twee laagen en is helder aardkleurig graauw: op elke pen van de eerste laag, dat is te zeggen, op de kortfte, is, een weinig voor haar eind, eene fchitterende blaauwe vlek, die in het groenachtige en goude fpeelt, daar is ook eene diergelykeop het oog, dat op de ftaartpennen van het Paauwt- fon Hist.des Oif. Ed. in 8vo. Vol. IV. p. 121. Le Paon de la Chiue (de Chineefche Paauw) Brisson Vol. I. pag. 291. Pkafianus Pavoneus (jnasï) en Phafiauus fiscus (ƒ Rumph. Amb. VI. T. 68 , 63, Renealmia exaltata Liwis. Sttppl. p. 79. Aantekening van den Hoegduitfchen Vert. III. Deel. JSf  194 Reize naar de Ooft-Indien en China. wordende, en omtrent zeven duimen lang. Twee duimen boven haar begin ontftaat eene byzondere ingroeving, die van daar tot aan haaren top op haare inwendige; oppervlakte doorloopt, en die in die geheele lengte met eene witachtige bevrugtende meelftof vervuld is. Die lange ingroeving is een lynvormig aan den draad vastgewasfen helmtje. Het ftampertje beftaat uit een langwerpigen eierftok, die op den ontvanger van de bloem geplaatst is, van waar een ftyltje ontftaat, die van het grondftuk der helmftyltjes opfteekt tot aan den top der. bloem, en die byna agt duimen lang is. Dit ftyltje is regt, vry vast, gegroefd, hoekig, vooral naar het grondftuk, en boven de kerf wat dik, de kerf is aanmerklyk door zes kleine regtopflaande tandjens. De vrugt is een langwerpig, dik, taai, driehoekig, doosjen, van binnen in drie veelraadige holligheden verdeeld ; dit doosjen gaat van boven in drie deelen open, die elk overlangsch in twee holligheden verdeeld zyn, en die twee ryen zaaden bevatten. Deeze zaaden zyn zwart, en elke korrel is met een vliesje, dat fchoon hemelsblaauw van kleur is, bedekt. De ftam van die foort van Palmboom is regt, met kringen van de oude bladeren getekend, van een vezelachtig zamenweefzel, hy groeit zeer hoog op, heeft geen eenen tak, en is met eene volmaakte en allerfraaifte waaier gekroond, welke door de fchikking der bladeren gevormd wordt. De  Derde Af deeling. tqj De bladeren van dien zonderlingen boom gelyken naar die van den Bananen-boom , maar' zyn langer en dikker, hunne blad-fteelen zyn twee voeten lang, loopen aan hun grondftuk breed uit, en omvangen den ftam, zoo dat, naardien alle de bladfteelen zeer digt aan een gefloten in dien boom ingeplant zyn, zy aan hun grondftuk regelmatig over eikanderen gekruisd zyn en zig in de tegenovergefteldezyde inplanten. De fteelen, die de bloemen en vrugten draagen koomen ook aan wederzyde van tusfehen de oxelen der bladeren, en ftaan zelve als eene waaier, gefchikt door de overkruisfmg der hun gemeene lepels, die de vrugtmaaking bevatten. Deeze boom moet in het gezin 'der Bananen-boomen gerangfehikt worden, van-welke hy de waare kenmerken heeft, maar hy moet een afzonderlykgeflagt uitmaaken, vermits hy een doosjen heeft, dat in drie veelzaadige holligheden verdeeld is, waarin hy van de Helicoma van Linn^eus (a) ver-, fchilt, welker holligheden 'van de vrugt eenzaadig zyn, en van de Mufa of echte Bananen-boom (b) welke maar een eenhollig doosje heeft. De Ravenala wordt gevonden op Madagaskar, hy O) IMiconia-Bihai. Lim..Mufa Bihai ,.FoJium Men-, farium Rumph. Amb. V. Tab. 62. Fig. 2. Aantekening van den Ihogduitfchen Vertaaler. \ (J) De Pifang. N St  196 Reize naar de Oojl-Indien en China. by groeit in de moeraffen; de bewooners van dat eiland bedienen zig van hunne bladeren om hunne huizen te dekken. Men heeft deezen boom op Isle de F«mceovergebragt, alwaar hy zeer wel gedaagd is. Flacourt maakt 'er gewag van in zyne Historie van Madagaskar onder den naam van Voafoutfi ; hy zegt dat de Madagaskars olie maaken van het vliesje dat om het zaad zit, en dat zy van het laatfte meel maaken, dat zy met melk eeten. Ik heb het niet zien gebruiken. De Ravensara f». [Le Raven/ara.'] (Ravenfara Aromatica.) De bloem heeft eene zeer kleine bloem-kelk,een vierde lyn hoog en afgeknot aan haaren rand, die onverdeeld is. De bloemkrans heeft zes eironde bloembladeren, eene halve lyn lang, die op de kelk ftaan en van binnen ruig zyn. Van buiten zyn zy ook met enige korte haartjes bezet. Daar zyn zes Helmftyltjes, die elk aan het grondftuk van elk bloemblad ingeplant zyn, en zes andere, die tusfehen de bloembladen in ftaan, en in den . - bin- (V») Hy heeft veel overeenkomst met de Befaria refinofa Linn/ei fupp. 346. Aantekening van den Hoogduit/eken Vertaaler.  Berde Af'deeling. 197 binnen-wand van de kelk ingeplant zyn. Die helmftyltjes hebben enigzints breede draadjes, en zyn zoo kort dat zy niet buiten de bloem uitfteeken. Zy draagen kleine ronde helmtjes. Het ftampertje beftaat uit een zeer kleinen eierftok, die in den bodem van de kelk ligt, en met een zeer kort ftyltje voorzien is, welk in eene ruige kerf eindigt. De vrugt is eene ronde noot van de grootte van eene fchoone kers, van buiten van eenen dunnen bolster omringd, waar ondereen harde, taaie en fpeceryachtige bast is;'de bolster is insgelyks fpeceryachtig; de bast bevat eene witte pit, welker bovenst gedeelte gewoonlyk in zes kwabben, even gelyk de pit van de gemeene noot in vier kwabben verdeeld is. Het fap van deeze pit heeft eenen fcherpen, bytenden, da keel aangrypendcn en byna invreetenden fmaak. De boom is vry groot en digt bewaffen; hy draagt even als de kruidnagelen-boom eene pygramidaalen kruin: zyne fchors is rosachtig en welriekende. Zyn hout is hard, zwaar, zonder reuk, wit, met enige rosfe vezelen gemengd. Zyne bladeren ftaan afwisfelend, zy zyn enkel, eirond, onverdeeld, fomtyds' wat puntig , meermaalen ftomp, aan beiden zyden glad, van boven groen, van onderen witachtig en een weinig zee-groen, met zeer duidelyke aderen doorweeven, wat vast van zelfftandigheid als het blad van den Laurier-boom , en elk aan een bladfteeltje van zes lynen lengte vastgeN 3 hecht.  198 Reize naar ie Oojl-Indi'ên en China. hecht. De bloemen zyn byzonder klein en aan de toppen der takken aan verfcheiden kleine trosfen hangende , van welke een boven aan ftaat en de twee of drie andere tusfehen de oxelen der laatfte bladeren van daan koomen : De vrugten ftaan enkel aan het eind van elk takjen; men zoude zeggen dat zy op andere Hammen geplukt zyn dan die, welke de bloemen aan boffen hebben, gelykikbefchreven heb: Flacourt fpreekt 'er van in zyne Hiftorie van Madagaskar onder den naam van Voaravendfara. Ik meen alhier by de befchryving van de RavenJara het artykel te moeten voegen, dat de Heer Ceró , Opziener van 's Konings Tuin op Isle de France in de Courant van dat eiland van den 6 October 1779 liet plaatfen. ,, De Raven/ara is een fpecery-boom van Mada,, gaskar, welks bladeren en vrugten iets van de vier fyne fpeceryen hebben, die wy kennen. Hy „ draagt vrugten, als hy zes of zeven jaaren oud „ is en bloeit in het begin van January en Februa„ ry; de bloem is zeer klein en ftaat in bosjens aan „ het einde der takjens en in de oxelen der blade,, ren; de vrugt heeft tien maanden tyds noodig omgevormd, en ryp te worden; waarfcoynlyk „ plukken haar de Madagaskaaren, als zy zes of ,, zeven maanden oud is, op dat zy haar misfehien ,, dan gefchikter rekenen om de fpyzen fmaakelyk te maaken. De pit van de Raven/are heeft, als „ zy versch geplukt is, eene heerlyke en fyne fpe- „ ce-  Derde Afdeeling. ,, ceryachtige geur, maar de fmaak is bitter, zeer ,, fcherp, zeer fteekende en bytende, de zenuw„ tepeltjes en de keel brandende; om kort te gaan, ,, zeer onaangenaam ; deeze eigenfcbappen hebben „ niet moeten behaagen aan die volkeren, die nog ,, te onkundig waren om te vermoeden dat zy,eni„ gen tyd bewaard of toebereid zynde, eenen ge„ heel anderen fmaak konde verkrygen." De wyze van de üwera/ara-bladeren te berei,, den om dezelve in alle hunne fpeceryachtigheid „ te bewaaren is zeer eenvouwdig; men rygt ze ,, aan boffen, en men laat ze eene maand lang in ,, de lugt hangen, om hen hun waterachtig fap te ,, doen verliezen; ten einde van dien tyd werpt ,, men dezelve in kookend water waarin men dezel5, ve vier of vyf minuuten laat ftaan; vervolgens laat men hen in de zon of m den fchoorfteen droo,, gen, alsdan is 'er nog alleen de olie in, die hen „ verfcheiden jaaren goed houdt: tot bewaaring der j, vrugten gaat men even eens te werk". De St. Thomas-Bloem (a). [Fleur de St. Thomé.~] (Cadamba Jasmini-flora.) De bloem heeft eene eenbladige, kleine kelk, naauw- Qa~) De St. Thomas-bloem is volgens Linn/eus de Nyctanthes hirfuta, de ruige nagtbloem, waarmede egter de befchryving van den Heet Sonnerat niet ovéreenftemt, Aantekening van den Hoogdtiitfchen Vertaaler. N 4  2oo Reize na de Oojl-Indiè'n en China. naauwlyks eene lyn lang, van buiten hairig, vervallen, heel van rand, op welken men niet dan vier ligte golvingen gewaar wordt. Eene eenbladige tregtervormige bloemkrans op de eierflok ftaande, met eene buis van agt of negen lynen lengte, en een mond in negen eironde, {lompe, en als een roosje geopende verdeelingen verdeeld. Deeze bloemkrans is van buiten hairig. Negen Hammetjes , die helmtjes byna zonder draadjes zyn , eene lyn of iets meer lang, en in het bovenst gedeelte van haare buis aan de bloemkrans gehecht, zoodanig dat hunne top de ingang bezet; Een ftampertje, dat een eierflok is onder de bloem gelegen, klein, langwerpig rond, en met een draadvormig ftyltje voorzien , dat byna één duim lang is. Dit ftyltje fteekt tamelyk aan den ingang van de buis der bloemkrans uit en aan het eind zit eene kleine kogelvormige kerf. De vrugt is eene foort van groene kogelronde noot, met zes ronde weinig uitfteekende hoeken, van boven is zy navelvormig en wat plat. Deeze noot bevat een kern met zes ftompe kwabben , en is van binnen in zes en fomtyds in negen eenzaadige holligheden verdeeld. Elke zaadkorrel is eene kleine langwerpig ronde amandel, die wit van zelfftandigheid is. De boom is niet zeer hoog , en met eene zwartachtige fchors bedekt. , Zyne bladeren ftaan regt tegens over eikanderen, zyn gedeeld, eirond,byna ftomp, vyf of zes duimen lang, en omtrent drie en  Derde Af keling. 2or en een halven, of vier duimen breed; zy zyn onverdeeld, glad , week, en van onderen met uitfteekende aderen getekend. Hunne fteel is anderhalven duim lang,rosachtig van kleur, en met korte hairtjes bezet, gelyk ook de voornaamfte aderen zyn. De bloemen zyn wit, en gelyken niet kwalyk naar die der Jasmynen of Ny&antes; zy ftaan aan het eind van lange bloemfteeltjens, die aan het eind tweeledig zyn. Deeze bloemfteeltjens zyn vier duimen lang, ontftaanin debovenfteoxelen der bladeren, en hebben elk zeven of tien bloemen. Deeze boom is de Rava-pou uit de Hortus Mala. baricus Deel IV. p. 99. Men vindt hem op de Kust van Coromandel: men plant hem in de tuinen om de reuk zyner bloemen, die zeer aangenaam is. De Litchi. [ Le Lichi.~\ (Litchi Chinenfis.) De bloem heeft eene zeer kleine bloemkelk, die geene halve lyn hoog, byna geheel van rand, of met vyf zeer merkbaare verdeelingen is." Deeze bloemkelk is aan de buitenzyde met zeer korte rosachtige hairtjes bezet, zeer gelyk aan die, wel-' ke men op de bloemfteeltjens ziet. De bloemkrans heeft vyf bloembladen. De helmftyltjens zyn zes of agt in getal f» , en O) Ik vind in myne aantekeningen in de befchryvïiig N 5 " vvcL  202. Reize naar de Ooji-Indiën en China. en hunne draaden hebben twee lynen lengte, zy zyn hairig vooral naar den bodem der bloem, alwaar zy wat dikker worden. Aan het eind van elke deezer draaden is een eirond, aan den top en aan zyn grondftuk uitgerand helmtje, dat twee holligheden heeft, die vier uitfteekende bladen uitmaaken, als zy open zyn. Het ftampertjen is een eierft'ok , beftaande uit twee kwabbetjens, die tamelyk onderfcheiden zyn, met een ftyltjen 'er op, dat wat korter is dan de helmftyltjens, en aan den top in twee takken verdeeld, die twee van een wykende kerven zyn. De vrugt is eene eironde noot, met eenen dunnen bast, met kleine verhevenheden bedekt, die, als de vrugt jong is, uitfteekende, puntig, hoekig zyn, en dezelve van alle kanten als ftekelig vertoonen; maar als de vrugt ontwikkeld, ofryp is, zyn zy zeer lang, en gelyken dan naar puistjens, elk met eene ronde of hoekige groeve omgeeven. Deeze noot bevat een vleesch, dat goed is om te eeten, en in het midden van dit vleesch vindt men eene eironde pit, met een dun vliesjen omgeeven, en inwendig van eene vaste zelfftandigheid, gelyk die der eikels. De welke ik van de Litchi-bloemer. had opgefteld, van agt helmftyltjes gewag gemaakt; naderhand, ondermsfchen diezelfde bloemen gedroogd naziende heb ik 'er maar zes gevonden.  Derde Afdeeling. 203 De boom is groot, de bast der takjens geftip. peld, het hout is wit en zagt, en het merg overvloedig. De bladeren zyn gevleugeld, en beftaan uit vyf of zeven eironde lansvormige, puntige, onverdeelde, op korte bladfteeltjens en tegens eikanderen overltaande, aan beiden zyden gladde, fterk geaderde, van ondere bleekkleurige maar van boven wat blinkende en overlangsch gegroefde bladertjens. Deeze bladertjens zyn van eene zelfstandigheid, een weinig naar die der Laurier-bladeren gelykende: de bloemen zyn zeer klein, kruidaartig in nederhangende pluimen aan het eind der takjens. Deeze boom vindt men in China: Zyné vrugt is zeer aangenaam en eene der beste van dat land; als zy ryp is, heeft zy eene ros- of roodachtige kleur; De Chineezen laaten haar, om die te bewaaren, in den oven droogen,en als zy dus toebereid is, wordt zy een voorwerp van Koophandel. Men moeide Longane uit China tot hetzelfde geflagt thuis brengen. De Wampi. [Le Wampi.1 (Cookia Punclata (».) De bloem heeft eene zeer kleine kelk, die geene t hai- O) Ter gedagtenis van den door zyne reizen zoo vermaarden Kapitein Cook afdus genoemd.  1 104 Reize naar de Ooft-Indi'in en China. halve lyn hoog is, en door vyf eironde en van buiten een weinig ruige bladertjens geformeerd wordt. De bloemkrans heeft vyf buisvormige zeer open, of naar het bloemfteeltjen overhangende bloembladen, die omtrent twee lynen lang zyn. Daar zyn tien helmftyltjens, welker draaden vry los, en wat langer dan de bloembladen zyn; zy hebben elk een langwerpig rond helmtjen. Het ftampertjen is een vyf hoekige, eivormige, met korte hairtjens bezette eierftok, op een fteeltjen ftaande , dat eene halve lyn lang is, dat uit den bodem der kelk fpruit. Deeze eierftok is voorzien met een zeer korten ftyl, aan welks top eene ftompe of een weinig geknopte kerf is. De vrugt is eene kleine eironde bezie,zes lynen lang, groen van kieür,fluweelachtig op het gevoel, gefpikkeld, en van binnen in verfcheiden holligheden verdeeld, maar van welke ik flegts twee gezien heb, die vrugtbaar waren; zy bevatten elke eene kleine langwerpige, harde, zwarte zaadkorrel. De boem is vry groot en digt bewasfen ; zyne bladeren zyn ongepaard gevleugeld, en beftaan uit zeven of elf eironde puntige geheele of aan hunnen rand gegolfde bladertjens, die op korte, gladde, groene, met doorfchynende flippen bezaaide, en beurtelings op den gemeenen bladftengel ftaande fteeltjens geplaatst zyn. De bloemen zyn klein en aan verdeelde flappe trosfen hangende. Degemeene en byzondere bloemfteeltjens zyn met een kort dons bedekt. Men  Derde Afdeeling. 205 Men vindt dien boom in China; de Chineezen kweeken hem te Canton in de tuintjens op de plaatfen agter hunne huizen. De Mastboom. [l'Arbre de Mdture.] (Uvaria Longifolia.) De bloem heeft eene kleine kelk in drie korte en wigvormige deelen verdeeld, zy is van buiten met wit dons bezet. De bloemkrans heeft zes lansvormige puntige bloembladen, drie of vier lynen lang, en geel van kleur. Daar is een groot getal helmftyltjens, - die helmtjens zonder merklyke draaden zyn, welke het ftampertjen grootendeels bedekken. Daar zyn verfcheiden ftampertjens, die menigvuldige eierftokken zyn, zoodanig by eikanderen gevoegd dat zy flegts een fchynen uittemaaken; de ftyltjens zyn zeer kort,onder de helmtjens verborgen, en aan het eind van elk is eene enkel vouwdige kerf. De eierftokken worden eironde, ftompe, gefteelde, eenhollige beziëen, die gemeenlyk maar eene ronde zaadkorrel bevatten. De fteeltjens deezer beziëen koomen uit een gemeen punt, dat te vooren het middenpunt van de bloem was. De boom is zeer groot en zeer regt, hetgeen hem den naam van Mastboom verworven heeft. Zyne bla-  2oö Reizt naar de Ooft-Iniïên en China. bladeren zyn enkelvouwdig, lansvormig , Fmal, zeven of agt duimen lang, glad, geheel,met gegolfde randen, ftaan op korte blad-fteelen, en eindielk in eene zeer fpitfe punt. Zy ftaan beurtelings aan de takjens- De bloemen zyn vry klein en zitten in groot getal by fchermvormige bosfen aan dat gedeelte der takjens, dat van bladeren ontbloot is. Men vindt deezen boom op de Kust van Coromandel. Naardien hy veel fchaduw geeft,gebruikt men denzelven tot laanen in de tuinen in den omtrek van Pondichery. Hy is eene foort van Uvaria van Linn^eus'. De Cavalam met gevingerde bladeren. [Le Cavalam d feuilles digitées.~\ (Sterculia Fcetida.) De bloem heeft eene eenbladerige kelk, die in vyf diepe lans- en lyn-vormige infnydingen, als eene fter geopend, verdeeld is. Deeze kelk is ka. toenaartig en vanbinnen bruinrood van kleur; van buiten is zy hairig en lichter rood van kleur; zy heeft byna een duim middellyns van het eind van eene dcezet afdeelingen tot dat van de tegensoverftaande. Daar is geene bloemkrans. Daar zyn veertien of vyftien .ftammetjens; welke eironde kleine byna ongefteelde helmtjens zyn, die op den gegolfden rand van een klein vezelachtig kraagjen, dat het grondftuk van den eierftok omringt, zyn ingeplant. Het  Derde Afdeeling. 207 Het ftampertjen is een kogelvormige, hairige eierftok, die aan zyn grondftuk omringd wordt door het kraagjen, dat de ftammetjes draagt, en dieonderfteunt wordt door een dun hairig, gekleurd pylaartjen offteeltjen, vier of vyf lynen lang, dat uit den bodem der kelk opryst. Uit den top van de eierftok fpruit eene hairige ftyl, eene lyn of iets meer lang, aan zyn grondftuk dun, naar het eind wat dikker wordende, op de eierftok of naar de bloem omgekromd, en eindigende in eene kerf, van de gedaante van eene afgeknotten knods. De vrugt is een eirond ftomp doosjen, welks eene zyde regter en minder rond is dan de andere, en dat een puntje op zyn top heeft. Dit doosjen is byna zoo groot als een vuist, dik,houtachtig,met eene holligheid voorzien; het opent zig aan eene der zyden en bevat verfcheiden eivormige zaadkorrels. Deeze zaadkorrels zyn met een haarer einden aan de twee zyde-randen van het doosjen vastgehecht , en wel op twee lynen, die by eikanderen ftaan en evenwydig loopen, als het doosjen nog toegefloten is. De boom is groot en zeer regt; zyne bladeren zyn gevingerd, en beftaan uit zeven of negen lansvormige, puntige, geheele, blaadjens,die uit een gemeen punt aan het eind van eene lange bladftee'1 fpruiten. De bloemen ftaan aan nederhangende trosfen, die aan gemeene bloemfteelen, omtrent agt duimen lang, vast zyn. Deezen boom vindt men op de Kust van Mala. baar;  2o8 Re\ze naar de Ooft-Indien en China. haar; men plant hem voor de huizen, omdat hy ' veel fchaduw geeft. De Indiaanen eeten het zaad in de asch gebraden, zyfmaakenals kastanjen. Men heeft den boom met den naam van fiink-hout )Bois de Merde) benoemd, omdat de bloemen eene reuk als menfchen drek van zig geeven. Deeze boom is de Clompanus major van Rem'* phiüs , maar fchynt niet de Karil uit de Hortus Malabaricus te zyn, gelyk Linn^us gezegd heeft. Hy verfchilt van den Cavalam in de Hortus Malabaricus voornamelyk door zyne gevingerde bladeren. De Katoenachtige Kapokboom. [Le Fromager d grandes fleurs.~\ (Bombax Gosfipium Linnad.) De bloem heeft eene kelk, beftaande uit vyf ongelyke, langwerpig-eironde, aan den top ftompe .en van buiten hairige bladen. - De bloemkrans heeft vyf bloembladen, die als eene roos geopend zyn, eens zoo groot zyn dan de kelk en geel van kleur. Daar is eene groote menigte ftammetjens , welker draaden geheel vry ftaan, maar zy fchynen zig rondom aan het ftampertjen, aan het punt deezer inplanting te vereenigen. Deeze draaden zyn eens zoo kort dan de bloembladeren, en draagen langwerpige, gekromde en hoornvormige helmtjens. Het ftampertjen is een ronde eierftok, die een ftyl  Derde Af deeling. 209 ftyl draagt van de lengte der ftammetjes, en aan den top wat gebogen, alwaar hy wat dikker wordt en in eene enkelvouwdige kerf eindigt. De vrugt is eene ftompe, eironde, vyf hoekige, ruige doos van de grootte van een kloeken guldeling-appel , hebbende vyf holligheden , die door vlieschachtige tusfchenfchotten gevormd worden. Elke holligheid bevat veele eironde of niervormige zaadkorrels, op welker rug een vry lang wit dons is. Deeze zaadkorrels zyn met een haarer einden aan de vliezen, die de holligheden deezer doos uitmaaken, vastgehecht. De boom is groot; zyn hout is ligt en bros,zyne fchors is groen en byna glad. Zyne bladeren ftaan beurtelings aan de takken, ftaan elk op een dun, ruig bloemfteeltjen, en zyn tot op de helft in vyf wigvormige puntige lappen verdeeld. Zy zyn van boven groen, wolachtig en wit van onderen en krullen zig gemeenlyk op hunne bloemfteelen zoodanig, dat de einden van hunne Verdeelhigen naar den grond gerigt zyn. De bloemen zyn groot, fchoon, en aan enkele bosjens gefchikt op wolachtige bloemfteelen. De zaadkorrels uit de doos geeven, alszy voor dat zy ryp zyn gekneusd worden, eene fchoone geele kleur uit als guttegom. Deeze boom wordt op de Kust van Coromandel gevonden. Hyisde Bombax gosfipium van LimMfs: ik heb denzelven afgebeeld; omdat ik niet weet dat UL Deel. O hy  2io Reize naar de O'ojl-Indien en China. ■hy ergens afgetekend is geworden : Linn/eus haalt egter Plaat 188. Fig. 2. by Pluknet aan; maar behalven dat de figuur niet anders dan bladeren vertoont, komen zy my hier voor niet wel te gelyken. De Trommelhoom. [Le Bois Tambour.~\ (TambouriiTa Quadrifida.) De Trommelboom, de Tambourisfa of Tambouréci\fa by Flacourt is een boom, zeer zonderling in zyne vrugtmaaking, en die in het midden fchynt te ftaan tusfehen de Vygenboomen en de Dorflema van Linn^eos. Zyne bloemen groeijen aan kleine troffen omtrent drie duimen lang, en zyn aan het oude hout der takken geplaatst, een weinig onder de bladeren en aan den ftam. Het geen men voor elke bloem aanziet is eene gemeene zitplaats, die, alvorens zig te openen, de gedaante heeft van een eironde druiv en zig vervolgens in vier deelen verdeelt, welke hunne gcheele inwendige oppervlakte met een groot getal zeer onderfcheiden ftammetjens overdekt vertoonen. Elk ftammetjen heeft een langwerpig helmtjen, dat door eene groeve verdeeld is, en door een draadjen van de lengte van een derde lyns onderfteunt wordt. Dit helmtjen in zyne lengte in twee gevouwen, heeft my toegefchenen de ftyl van het ftampertjen te bevatten of te ontwikkelen, welke eene kogelvormige fpits is, wat  Derde Af deeling. 211 wat korter dan het ftammetjen, waaruit volgt dat 'er zoo veele byzondere bloemen op dat gemeen omwindzel zyn als 'er ftammetjens te zien zyn. Na het bloeijen (luit zig die gemeene zitplaats enigzints toe, groeit aan,en verandert in eenen grooten appel, die aan zyn bovenst gedeelte nooit volkoomen gefloten is, en in zyn midden eene ledige ruimte of eene holligheid overlaat. Het vleesch van deeze vrugt is dik en bevat eene groote hoeveelheid kernen van de gedaante van eene kleine Amandel, en die met een oranjekleurige fchil bedekt zyn, van welke men, zegt Flacourt, eene verwftof maakt die gelyk is aan de Amerikaanfche rocou. Het hout van de Tambourifla is wit, ligt, en bevat veel merg; haare bladeren zyn ellyptisch eirond , byna ftomp, met onuitgefneeden randen, een weinig taai, glad, met bladfteeltjes voorzien ,over eikanderen geplaatst, en met eene zeer duidlyke middelader doorweeven. De vrugt zit aan een dik kort, en houtachtig vrugtfteeltjen, en is gewoonlyk breeder dan lang, zoo dat zy maar eene van bovan platgedrukte fpheer gelykt. Deeze boom valt op de eilanden Madagaskar, Isle de France, en Bourbon: Zyne vrugt is op Isle de France bekend onder den naam van Aapen appel. O j De  ii% Reize naar de Ooft-Indien en China* De Madablota. [Le Madablota.]] (Banifteria Tetraptera.) De bloem heeft eene kelk met vyf eironde, ftompe, ruige, beftendige, en van onderen wat roozenkleurig groene bladeren. Deeze kelk is aan de eene zyde en aan haar grondftuk voorzien met eene byzondere eeltachtigheid van eene lyn lengte en een zestiende lyn breedte. De bloemkrans heeft vyf afgeronde, ongelyke, aan hunne randen met franjen voorziene bladeren, tweemaalen grooter dan de kelk , elk op een zeer kort nageltjen ftaande, en roodachtig wit van kleur zynde. Daar zyn tien helmftyltjens, negen draaden zyn korter dan de bloemkrans, en een is langer en dikker dan de andere en wat gekromd; zy hebben aan het eind, kleine witachtige en met twee holligheden voorziene helmtjens. Het ftampertjen is een hairige eierftok, naauwlyks zoo groot als eene kleine linze, wat zaamengedrukt, met zyn onderst gedeelte vast aan de zitplaats gehecht, en aan zyn bovenften rand drie kleine verhevenheden hebbende, van welke eene eentge beladen is met eene dunne ftyl, langer dan de helmftyltjens en op de bloem omgekromd; deeze ftyl eindigt in eene enkelvouwdige, fcherpe en als een haak gebogen kerf De  \ Derde Af deeling. 213 De vrugt is eene houtachtige doos van de grootte van een erwet,met vier vleugelen voorzien, van welke de grpotfte regt is, en vyftien of agttien lynen lengte op drie en meer lynen breedte in het mid.denheeft; de twee middelbaare vleugels ftaan aan de zyden, en maaken met de grootfte een kruis; de vierde vleugel eindelyk is zeer klein en ryst tusfehen de drie andere fchuinsch op. Deeze doos is met flegts eene holligheid voorzien en bevat eene ronde kam. De boom is klein; zyne bladeren zyn enkelvouwdig, eirond, puntig, geheel van onderen geaderd, en tegens eikanderen overftaande; zy hebben vier duimen en meer lengte op meer dan twee duimen breedte, en ftaan op wolachtige bladfteelen, die flegts drie of vier lynen lang zyn. De bloemen ftaan aan het eind vau de takjens en aan enkelde bosjens of twee of drie duimen lang,zynde loffe airen. De byzondere bloemfteelen ftaan aan laagen tegens elkanderen over, en zyn elke aan haar grondftuk met een klein priemvormig dekblad voorzien. Men vindt deezen boom op de Kust van Malabaar, de Indiaanen kweeken hem in hunne tuinen en bedienen zig van.zyne bloemen om hunne Goden op te fleren. Hy heeft overeenkomst met de Banifteria van LiNNiEüs; maar hy verfchilt van dezelve daarin dat zyne bloemen maar eene ftyl hebben en dat zyne doos met vier vleugelen voorzien is, O 3 De  214 Reize naar de Oojl-Indïên en China. De Malabaarsche Cardai-iom. [ Le Cardamovie de la cóte de Malabar. ] (Amomum Rcpens.) De bloemkelk is eene gemeenfchaplyke eenbladige fchede, van twaalf tot vyftien lynen lang, vliesachtig, van binten met fyne overlangfe aderen getekend, cn aan de zyde in haare lengte geopend, om dc byzondere bloemen-air, welke zy omwikkeld , door te laat en. Elke bloem heeft haare eigen en byzondere eenbladige fchede, zeven of agt lynen lang, vleesachtig, zeer dun, en alleen aanhaar eind open, alwaar haar rand twee korte ftompe lappen uitmaakt. Deeze fchede is niet anders dan eene rolronde flappebuis, die voor kelk dient. De bloemkrans is eenbladerig en is onder den eierftok geplaatst, zy maakt aan haar grondftuk eene dunne buis, drie lynen lang, uit ; een weinig na baaren uitgang uit de byzondere fchede is die buis in vier zigtbaare verdeelingen verdeeld, van welke drie fmal, lansvormig, dun, byna vier lynen lang, open en malkanderen vry gelyk zyn ; de vierdeafdeeling is grooter, breeder dan de andere, byna van eene fpatelachtige gedaante, en wit van kleur met eenige paarfche ftreepen. Daar is een helmftyltjen, welks draadj^n vliesachtigis; het fpruit uit den bodem der bloem, is korter dan de verdeelingcn van de bloemkrans, en  Derde Afdeeling. 215 gelykt naar een fmal, aan den top geknot tongetjen. Het heeft aan den top een helmtjen, dat aan hetzelve aangegroeid is; en het geheele gedeelte, dat het helmtjen bezet, koomt met de randen aan eikanderen , zoo dat daardoor eene cylinder gevormd wordt, door welke de ftyl van het ftampertjen loopt. Het ftampertjen is een langwerpige eierftok ,onder de bloem gelegen, waaruit eene draadvormige ftyl in de-bloemkrans opryst, die, naa de fchede, door het helmtjen gevormd, doorloopen te hebben, een vierde van eene lyn 'er uitfteekt, en eene (lompe kerf vertoont. De vrugt is eene ronde doos, hebbende drie hoeken, of drie ronde zyden in haare hoogte, met enige gelyklynige aderen getekend, en van binnen in drie holligheden verdeeld , die elke verfcheiden zwartachtige zaadkorrels bevatten. De fteelen van deeze plant groeijen in menigte naast eikanderen op, en wel tot de hoogte van agt tot twaalf voeten; zy zyn enkel en met om het ander ftaande, lancetvormige, fpitstoeloopende, en aan hun voetftuk verfmallende bladeren voorzien, welke ingeplant zyn door middel van eene lange fchede, die den ftam omwindt. De bladeren hebben van agt tot vyftien duimen lengte en meer dan twee duimen breedte; zy hebben van onderen middelbaare, witte, en duidlyke aderen, en hunne zyde-aderen loopen fchuinsch, evenwydig, en zyn O 4 ten  2x5 Reize mar de Ooft-Indiën en China. ten uiterftenfyn. De bloemen koomen uit den wortel met ranken van anderhal ven voet lengte, die op den grond liggen: de bloemfteeltjens, die elke deezer gemeene ranken uitmaaken , zyn een weinig flingerende en uit eiken hoek of geleding koomt beurtelings een klein byzonder rankjen, twee duimen lang , en met een twintigtal en fomtyds meerder bloemen belaaden. De Cardamom is een ftuk van Koophandel op de Kust van Malabaar: Her gebergte Gates neemt, in de ftreek van Mahê den naam aan van CardamomGebergte aanteroorzaakevan de grootemenigtedier planten, die daar natuurlyk groeijen, en die al de Cardamom leveren, welke in Indie verkogt wordt. De bidiaanen maaken 'er veel gebruik van; zy vermengen de zaaden met de betel en beweeren dat zy de fpysverteering bevorderen: deeze zaaden hebben eenen zeer aangenaamen fmaak, als men dezelve in den mond plettert, brengen zy daar eene koude voort, die aangenaam is. Deeze plant is de Ellettari in de Hortus Malaba,ricus Vol. ÏI: Tab. 4 en 5.  Derde Af deeling. 217 Pe groote Madagaskarsche Cardamom. . [Le grand Cardomome de Madagascar.~\ (Amomum Anguftifolium.) De bloemkelk is eene engen fchede voor elke bloem, die eenbladerig, vliesachtig, dun, pyp. achtig, enfchuinfch of als een ezels-oor aan haar bovenst gedeelte geopend is. Zy is byna anderhalven duim lang. De bloemkrans is eenbladerig, rust op den eierftok, is in haar onderst gedeelte gepypt, en verdeelt zig, by haaren uitgang uit de fchede, in twee groote lippen , van welke eene geheel en enigzints hol en de andere, wat grooter, aan elke zyde met eene kleine puntige uitfnyding voorzien is. Uit de buis van de bloemkrans fpruit een vliesachtig tongetjen, aan zyn grondftuk breeder wordende, naar den top verfmallende, en eindigende in drie punten, die als een kruis ftaan, van welke de middenfte de kleinfte is. Dit tongetjen is aan zyn bovenst deel met een helmtjen voorzien, dat'er aan gegroeid, twee en een halve lyn lang, in zyne lengte in twee verdeeld is, even als waren 'er twee helmtjens, dat is, een aan eiken rand van het tongetjen; maat dit zelfde tongetjen, in zyne lengte zig in twee vormende, nadert en vereenigt de twee gedeelten van helmtjen en maakt te zelfden tyd eene Jchede, waardoor de ftyl loopt. Het ftampertjen is eene langwerpig eironde 0 5 4 \  2 ï 3 Reize naar de Qojl-Indïèn en China eierftok, onder de bloem gelegen , en uit welks top een draadvormige ftyl koomt , die, na de bloemkrans doorgegaan te zyn , in de Tchede , welke het hehnftyltjen maakt, indringt. Deeze ftyl, die twee duimen lang is, wordt naa den top dikker, en eindigt in eene kerf, die 'er boven op is, geknot, en met eenen ruigenrand voorzien is. De vrugt is eene roodachtige langwerpig-eironde, byna driekantige doos , van binnen in drie veelzaadige holligheden verdeeld. De zaaden zyn zwart, en met een wit vleesch omwikkeld, dat zeer aangenaam van fmaak is; de zaadkorrels,in den mond gepletterd, verwekken, evenals die van de Malabaarfche Cardamom eene koude , die aangenaam is. De fteelen deezer Plant zyn eenvouwdig, gebladerd, en groeijen in groot getal uit den wortel, tot de hoogte van agt of tien voeten; de.bladeren zyn fmal, degenvormig, meer dan een voet lang, van onderen met verheven aderen, en met fchuinfebe zydelingfche aderen , die zeer fyn zyn, voorzien ; zy zyn fmaller aan hun grondftuk, als ftonden zy aan bladfteelen en omwikkelen de ftengel door middel van eene fchede, die aan eene zyde gefpleten is. De bloemen ftam in korte en gedrongen airen aan den top van eene byzondere uit den wortel tusfehen de (tengels uitfehietende fchaft by eikanderen. Deeze fchaft is omwikkeld en bedekt met beur-  Derde Af deeling- 219 beurtelingsch ftaande, geftreepte, en naar maate zyde bloemen-air naderen, breeder wordende fchilden; zy heefc flegts zeven of agt duimen hoogte, en is aan haar boven eind dikker dan aan haar grondftuk. De groote Cardamom koomt natuurlyk op het eiland Madagaskar voort; hy groeit in de mocrasfen; men heeft hem op Isle de France verplant, alwaar hy zeer wel geflaagd is. Flacourt noemt deeze Plant Longouze. Ik zoude haar voor de Amomum Zingiber, van Linnveus aanzien wegens haare fmalle bladeren; maar zy verfchilt 'er veel van door haare bloemen-airen, ten minden volgens de afbeelding, welke Rheede in het II D. Tab. 12 van de Hortus Malabaricus, door Linn^eus aangehaald, daarvan geeft. j De Falsó. [Le Falfe.W ƒ |f (Grewia Afiatica Liun.) De bloem heeft eene kelk met vyf lansvormige, wollige, en van buiten witachtige, van binnen geel gekleurde en met drie aderen voorziene bladeren. Eene bloemkrans van vyf lansvormige bloembladeren, die kleiner zyn dan de kelk en karmyn-rood van kleur. Een groot getal helmftyltjens, welkers draaden ïan-  220 Reize naar de Ooji-Indiën en China. langer zyn dan de bloembladerenen onder den eierftok ingeplant. Een ftampertjen, dat een eierftok is, die op een klein fteeltjen ftaat met een ftyltjen 'er op, dat zoo lang is als de ftammetjens,en eindigt in eene knodsvormige kerf, met vier kleine hoekjens aan haaren top. De vrugt is eene ronde, donker roode bezië, die twee zaadkorrelen bevat. De takjens van deezen heefter zyn met kort dons bedekt; zyne bladeren zyn enigzints hartswyzeaan hun grondftuk gerond, aan hunne randen getand, van onderen wat wollig, en aldaar met zeven aderen getekend, van welke drie voornaame, en ftaan op wollige bladfteelen, die maar vier lynen lang zyn. Deeze bladeren zyn ten minften drie duimen breed^ ftaan beurtelings aan de takjens en hebben aan den oorfprong hunner blad-fteelen twee lans- en lynvormigc aanzitzels. De bloemen groeijen uit de oxelen der bladeren, aan het eind der takjens; haare bloemfteeltjens, die gemeenlyk in drie deelen verdeeld zyn, van welke een of twee weder in vier andere onderverdeeld zyn, maaken middelmaatige troffen uit, die eens zoo groot zyn als de bladeren. De vrugten zyn rood, hebben eenen zeer aangenaamen zuurachtigen fmaak en zyn verfrisfchende. De bladeren van deezen heefter gelyken enigermaate naar die van den nootenboom. Men kweekt deezen heefter in de tuinen van Pon.-  Derde Af deeling. 221 Pondichery. Hy fs nooit in plaat gebragt geworden (a). De Marsana. [La Marfana.~] (Marfana Buxifolia.) De bloem heeft eene zeer kleine kelk van een blad met vyf fmalle puntige tanden voorzien. Eene bloemkrans van vyf lansvormige fmalle bloembladeren, die aan hun grondftuk een dun nageltjen uitmaaken, en zeven of agt lynen lang zyn. Tien helmftyltjens, welker draaden ongelyk, wat korter dan de bloemkrans zyn,en elke een klein rond en tweehollig helmtjen aan den top hebben. Een ftampertjen, dat een zeer kleine, eironde, op den bodem der bloem gelegen eierftok is, die een wat dikken ftyl draagt van de lengte der helmftyltjens, en eindigende in een kerf als een hoofdjen en vyf hoeken hebbende. De vrugt is eene eironde noot, wat puntig aan den top , eenhollig , bevattende een Amandel of eene malfche, fappige zelfftandigheid,die overal aan de dunne houtige fchil, waarin zy befloten is, is vastgehecht; deeze kern is geene drie lynen lang, en (V) Men vindt hem afgebeeld in het aio werk van den Heer Sonnerat, gelyk ook de mectte der hier befchreven voorwerpen van Natuurlyke fjiftoiie. Vertaaler.  222 Reize na de Ooft-Indiën en China. en is aan haare buitenfte zyde een weinig chagrynachtig. Deeze heester groeit tot de hoogte van zes of zeven voeten, zyne fchors is graanwachtig, zyn hout is wit, niet hard , en bevat veel merg; zyne takjens ftaan beurtelingsch en regt op: zyne bladeren zyn vlcugelvormig en beftaan uit omtrent zeven om den anderen ftaande, eironde, geheele, bladertjens, die zig aan hun'groudftuk tot een bladfteeltjen verfmallen glad aan wederzyde, van eene wat vaste zelfftandigheid, en vry gelyk aan die van den Palmboom, met welke men dezelve vergeleken heeft, toen men dien heester de Chineefche Palmboom noemde. Men vindt hem in 's Konings tuin te Parys ,maar hy heeft daar nog niet gebloeid: ik heb hem den naam van Marfana gelaaten, welken hy in de Naamlyst der Planten van 's Konings tuin ontvangen heeft (cl). (a) Naar den naam van Mevrouwe de Prinfes de Mar* fan, Gouvernante van de Koninglyke Kinderen van Frankryk. - • De  Derde Af deeling. 223 De Vederbosch. [l'Aigrette ] (Criftaria Coccihea.) De bloem heeft eene eenbladerige kelk met vyf wigvormige randen en van binnen hairig. Eene bloemkrans met vyf eironde, fchoon roode , en op. de kelk (hidiide bloembladeren; elk bloemblad plant zig zonder merklyk nageltjen en tusfehen eiken tand .voor de kelk een weinig naar binnen. Tien helmftyltjens, welker draaden tweemaalen langer zyn dan de bloemkrans; zy fteeken verre ' buiten de bloem uit, zyn rood even als de bloembladeren , en zyn in de binnenfte wand van de kelk tusfehen de hairen, waarmede zy bedekt is, ingeplant. De helmtjens zyn klein, eirond, en door eene groeve verdeeld. Een ftampertjen, beftaande uit een zeer kleinen en naauwlyks zigtbaaren eierftok; het is op den bodem van de kelk geplaatst, waaruit een eenige ftyl fteekt, die buiten de bloem uitkoomt, maar korter is dan de helmftyltjens en eindigende in eene zeer eenvouwdige kerf. De vrugt ïs eene naakte , eironde zaadkorrel, met vyf dunne, en aan de zyden zeer platte hoeken, die vyf vliesachtige vleugels uitmaaken. De ftengel is eene wyngaardachtige houtachtige rank, met eironde, tegen eikanderen overftaande bla-  224 Reize naar de Ooft-Indien en China enzi bladeren voorzien, welke op korte bladfteeltjens ftaan: zy zyn glad, zeer geheel, en van eene enig* zints vaste zelfftandigheid. De bloemen ftaan aan de einden der takjens en vormen fchoone rankachtige troffen van eene fraaie roode kleur. Elke bloem ftaat op eene vierhoekige blocmfteel, die flegts twee lynen lang is. Deeze Plant is van Madagaskar op Isle de France overgebragt geworden. Men kweekt dezelve in de tuinen om de fchoonheid van haare bloemen. EINDE Va» het Vyfde Boek en derde of laatste Deel. BLAD-  BLADWYZER der voornaamste zaaken in de drie Deelen van de Reize kaar Oost-Indien enz. Vervatj Ai A akfter (de rosze Chineefche) befchreven Deel III. Blad. 45 en volg. Aakfter van Macao befchreven , Hf. 146 en volg. Aapen-appel,III. 211. Aardrykskunde ; onkunde der Chineezen in deeze Kunst, II. 212. Abiehegans,beCchTy ving van deeze plegtigheid, II. 83. en volg. Achoitversfiam van Reuzen^ I- 275Addiftachen. z. Vichenou. Ader-Ali-Ean, zyne verrig- tingen, I. 14. Adjarias , Onderwyzers in den Godsdienst van Vithenou, I. 65. Aguamoudiren , z. Vilagcfs. Aguini, God des Vuurs, I. 271. Akkerbouw, ftaat van den Akkerbouw by delndiaaners, I. 151. Amaters, Barbiers , befio. rende onder de règterhand der Suttiren, I. 78. Amboulle • befchryving vati die Provinüe van Madagaskar, II. 275. Ammonshorens by delndinanen in eerbied gehouden* I- 25i. Amonium angustifoliüm befchreven , III. 217. er, volg. Amomim repens befchreven III. 2x4. en volg. Anguaraquen, een h&IvcGod of planeet, Mars, I. 27. Androiié; befchryving vari die Provintie van Madagaskar, II. 270. en vólg. Anosfie ; befchryving vandie Provintie van Madagaskar, II. 209. en volg. Antecouda; befchryving vari die Provintie van Mada. * gas  226 BLADWYZER gaskar, II. 271. en volg. Antigua; befchryving van dat eiland, III. 49. en verv. Arend van Pondichery by de Indiaanen in grooten eerbied. I. 250. Atchadepotou een teken dat de Vaidiguers op hun voorhoofd zetten , I. 63. Aye-Aye; befchryving van dat dier, III. 79.en verv. B. Balni , fpeekuig der Indiërs, I. 146. Bainiren of Poutcbaris geestlyke behorende onder de regterhand der Suttiren, I. 78. Bamboes , befchryving van dat riet, I, 47Banifleriatetrapserabckhre- ven, III. 212. en verv. Barasfuadi, een halve God of Planeet, Jupiter, I. ai2. en volg. Beelden in de tempelen der Indiaanen, II. 41. Beeldhouwkunst in wat ftaat by de Indiërs,1,143. in China, II. 109. Begravenisfen,zie Lyk-plegtigheden. Begravenisfen der Chinee» zen, II 221. Begravenisfen der Peguaanen, II. 243. Beloningen welke de Indiërs (tellen dat de deugdzaamen genieten zullen, II, 106. en volg. Bellecombe, koomt in Indie, I. 21. verdedigt Pondichery , 25. en verv. Capituleert, 30. Beproevingen by de Madagaskaaren in gebruik, II. 264. Berghoen, van Isle de France befchreven, III, 118. en volg. Befchen, 2. Vichenou. Betel, gebruik van dat blad, I. 68. Berim, z. Brouma. Birmah, z. Brouma. Biftenou, z. Vichenou. Boeken (heilige) der Indiaanen, II. 25. en vervolg. Boetdoeners hoe zy zig onbekwaam maaken tot ds voortteeling, I. 163. Boet-  B L A D W Boetdoeners; befchryving derzelve, II. 94. en volg. Bombay, Engelfche plaats op de Kust van Malabaar, ï. 50. heeft eene goede haven, ald. Bondilliren, verdeeling van den Krygsftand, I. 75. is byna uitgeftorven . 77. Bonzen of Priesters van Foö, II. 222. Boomkrirper (de groene) van de Kaap dé Goede Hoop, befchreven, til* 174- Boomkruiper van Malacca befchreven, III. 175. Boomkruiper (de Chineefche) met den rooden rug befchreven, III. 170. Boomkruiper ( de fluitende Chineefche) III. 176". Boomkruiper (de graauwe Chineefche) befchreven, III. 177. Bonbil nit China befchreven, III. 153. Bouda z. Vichenou. Bouda, Boudia, een halve God of planeet, Mercurius, I. 272. en volg. Beudanam, gift van latods- Y Z E R 227 ryen , hoe zy gedaan wordt, I. 10x. Bouders, Ham van Reuzen, li 276. Boudons, ftam van Reuzen, li 276. Bourbon , korte befchryving van dat eiland, III. 13. en verv. Bouvi, fpeeltuig der Indiërs, I. 144. Bouwkonst, in wat ftaat by de Indiërs , I. 143. Bouwkonst ; flegte ftaat dier konst in China, IL 204. en volg. Brachmaanen , bekleedden voorheen den eerfteri rang onder de Indiaanen, l> 59- Brahaspadi, z. Barasfouadh Brabma, z. Brmv.ua. Bramaanen, van de Kust van Malabaar by die van Coromandel niet geacht, I. 52. trouwen niet, 53. Bramaanen , maaken de esrfte.klasfe onder de Indiaanen, I.60. ouder verdeeling van die ftam, 61, draagen eene koord, 66. ordening ald. en verv. hua P 2 ne  223 BLADWYZER ne kleeding, 7i.levenswys ald. zyn Priesters , 72. en verv. hunne kostwinning, 74, kunnen niet met den dood gcftraft worden, 75 ftraffenhunne overfpelige vrouwen, ald. Bramaanen zyn geene af koomlingen der Srachirnanen', II. 4. en volg. Braudma z. Brouma. Btammasfari, jonge kweekelingen van de ftam van Brouma,!. 66. hoe zy ingewyd worden 67. en verv. Brashapeti, z. BarasfmadL Brema, z. Bmima. Broek-aakfter (de kleine Chineefche) befchreven, III. 147- Brouma; zyne naamen, I. 218. is God de Schepper , ald. zyne gefchiedenis, 219. en verv. Bruma, z. Brouma. Byën-eeter (de geele van de Kust van Coromandel) befchreven, III. 180. en verv. Buize.it (de kleine fchreeu- wende) befchreven, IIL 143- Buftivo, z. Vichenou. C. Cachis-Caoris, befchryving deezer geestlyken, II. 90. Cadamba jasmini-flora, befchrevcn.III. X99.e;J verv. Caleguejers. ftam van Reuzen, I. 276. Calicut , Indifche Stad alwaar elke Europifche natie eene loge heeft, I. 50. Calis, befcherm goden der Steden, I. 274. Camalers, werklieden behorende onder de {linkerhand deïSuttieren, I. 84. Camouvers, behoren onder de regterhand der Sutti* ren, I. 78. hun handel, ald. Ca»fln,KeteImaakers en Ko perfiagers, behooren onder de {linkerhand der Sutttren , I. 84. Cannigadanam , gift eener maagd hoe zy gefchied, I. 100. en verv. Canton , befchryving dier Stad, II. 189. en verv. Caguflliren, Weevers, behoo*  B L A D W Y Z E R 229 hooren onder de regterhand der Suttiren,!. 78. Caravers, vervoerers van Koopwaaren , ftam der Indiaanen, I. 77. 26. Cardamom (de Malabaar fche) befchreven , HL 214. en rerv. Cardamom )de groote Madagaskarfche ) befchreven, III. 217. en verv. Carecatou-Velagers, zie Velagers. Caré-Patripendaron;be[chryving deezer geestlyken, II. 89. en volg. Carna, fpeeltuig der Indiers- I. 145. Caroumars of Smeden, behooren ouder de {linkerhand der Suttiren , I, 84. Cajie, zie ftamme. Cateri, zekere geesten, I. 277. Cavalam , met gevingerde bladeren, befchreven,III. 206. en verv. Carite, befchryving van die Stad, III. 38. Ceylon , bezittingen der Hollanders op dat eiland, III. 20. en verv, voort¬ brengzelen, 23. envslg. Chajlrons , waarover handelen, enz II. 28. Chatriers, zie Tfchatt.^ren, Chauderies, of rustplaatzen. voor de reizigers, I. 35, Chedars , of Wevers zyn van de {linkerhand der Suttiren, I. 84. Chemavaders., Visfchers in de rivieren, ftam der Indiaanen, I. 86. Chentami , geleerde tamoulfehe taal, I. 182. Chetis, Kooplieden behoorende onder de {linkerhand der Suttiren,!, 83. Cltib, z. Chivcn Chidders , ftam van halVe Goden, I. 274. China; onzekerheid der narigten omtrent dat land, II. 175. en verv. fchets van de oude hiftorie van China, 181. en verv. van hunnen handel met de Europcaancn, 183. m verv. Chineezen, hunne Koophandel, II. 183. en verv, Zeden, 202. en verv. onderhoorigheid, II. 204. P 3 Kans-  230 BLADWYZER Konsten en Wetenfchappen 207. en verv. Zedckunde , 215. veelwyvery, 218. huisraad, 219. klecding, ib. begravenisfen, 22r. priesters, 222. lafhartigheid, 223.muntfpecieën, 225. Karakter. ibid. ■Chiven, is God de verdelger ; zyne naamen , I. 253- CJtogia-Veiagers, zie Velagers. Chanerin, een halve God of Planeet, Venus,1.272. en volg. ChoMrcs, zie Suttiren. Chouiten , een halve God of Planeet, de Zon, I. 272. Civet kat «n Malacca, befchreven, III. en verv. Cochin, Hollandsch Komptoir op de Kust van Malabaar,!. 50. ligging ald. Coiladiren, behoren onder de regterhand der Suttiren, I. 78. Combou, fpeeltuig der In. diers, I. 144. Comstis, Kooplieden bchoo- ren onder de regterhand der Suttiren, I. 78. Condoumieren, Geneesheeren, behooren onder de regterhand der Suttiren, I. 78. Conf ucius, wat hy gefchreven heeft, II. 215. en volg. Ceokiapun&ata, befchreven, III. 203. en verv. Coromandel (Kust van) heeft Staatsomwentelingen ondergaan , I. 31. Komptoiren op die Kust, ald. geftcldheid van het Volk, 36. winden die daar waaien , ald. en verv. Karakter der bewooners, 39. en verv. Cosfevers , Pottenbakkers ftam der Indiaanen , I. 85- Couberen, God der rykdommen, I 272. Cristaria coccinea, befchreven, III. 223. en volg. D. Dagen, gelukkige en ongelukkige, II. 156. en verv. Dans-  B L A D W Y Z E R 231 Dansfereflen te Surat'e den Goden toegewyd.I. 57. Darpénon, befchryving van deeze plegtigheid, II. 85. Delaquelaque; befchryving van die Provintie van Madagaskar, 11,274. en verv. Deugden; gevoelen der Indiers omtrent deZedclyke deugden, II. 105. en verv. Devendren, Koning der halve Goden, I. 271. Dibaradané , befchryving dier plegtigheden,II.8i. en volg. Dikbek (de Chineefche) befchreven, III 162. Dobachis, z. Velagers. Doedoes; waarde en gedaante van deeze geldfpecieën, I. 213. Dole, fpeeltuig der Indiërs, I. H5Doubouva-Velagers , z. Velagers. Duif (de Hollandfche) befchreven , III. 131. eu volg. Dwergen op Madagaskar, II. 252, en verv. E. Ecouda-Enverfé ; befchryving van die Provintie van Madagaskar, II. 275. Eend (Dominikaaner) van de Kaap de G. H. befchreven, UI. 190. Eerdienst der Indiaanen, II. 22. en veiv. Eideyers, Herders, ftam der Indiaanen, I. 85. Elettari, befchreven, III, 216. Engelfchen; hun gedrag in Bengale en op de Kust van Coromandel , I. 12. vcrfterken Mndras, 1.3. worden van Ku'ija°b geflaa< gen, 15 tivgten Barodra te overweldigen, 15. haaien de Franfche vlag omverre, en dempen hunne graften, ald. enz 1 7. veroveren Tanjaour, ig, dat Lord Pi.^ot weder afftaat, 20. fcbryven dc Indifche Vorsten de wetten voor, 22. tasten dc Franfchen aan, 23. belegeren Pondichery , 25. en verv. Worden door-het Fransch. P 4 es-  *3» BLAD W Y Z E R csqüadcr op zee verdreven, 26. blokeeren Pondichery, 20. dat zig overgeeft, 30. Erfopvolging by de Malahaaren, I. 53. by [de Indiaanen, I. 99. EJavara, z. Chiven. Eswara, z. Chiven. Europeaanen zyn by de Indiërs zeer veracht, I. 82. en volg- F, 1 Fabelen der Indiaanen, I. 199. Falfé, befchreven, III. 219. Faiions, waarde en gedaan, te van deeze gcldfpecien, I. 98. en 211. en volg. Faroguis, bidden de Zon aan, leeven als beesten, I. 87. Feesten der Indiërs, II. 43 en verv.. Feesten van elke maanden befchryving derzelve, II. 50. en verv. Firren , befchryving van die Provintie van Madagaskar II. 273. Fianfchen npemen Calicut in. I. i7> G. Ganges, hoedanig delndi aanen die riviere vereeren, H. 113. en verv. oorfprong van dien eer^ bied, ald. Gans (wilde) van de Kaap de Goede Ho-op befehreven, III. 189. Gans (wilde) met den graauwen kop, van de Kust van Coromandel befchreven, III. 190. ■Geestlyken, ziet Monnik ken. Gcldfpecien in Indie, I. 209. en volg. Geloafsartykeien der lira. macnen, II. \6g.enverv~ Geneeskunst der Indiaanen is zeer bepaald, I. 157. de middelen die zy doo r gaans aanwenden, 158. Geneeskunde der Madagas- kaaren, II. 158. en volg. Gengc'i-olie hoe die geperst wordt ( I. 154. Gezigt ( boos ) verdryven welke die plegtigheid zy I. 110. en verv. ■ Gier  B L A D W Y Z E R 233 Gier (groote Indiaanfche) befchreven, III. 141. Gier, zie Koningsgier. Gier van Gingi, befchre ven, III. 142. Gingi, Gebergte I. 39. Gon, Portugeefche plaats op de Kust van Malaiaar,l. 50. gelegenheid, ald. Godanam, gift van Koeyen, by welke gelegenheid en hoe verrigt wordt, 1.100. tn volg. Goden , de Indiaanen aanbidden drie voornaame Goden, I. 216. en verv. Godsdienst der Indiërs, deszelfs oorfprong,ll. i.en verv. hunne verknogtheid aan denzelven , 5. en verv. Godsdienst der Madagaskaaren, II. 260. en verv. Godsdienst der Peguaanen, II. 236. en verv. Godsdienstoefening der Indiers is byna overal veiv fchillende , I. 8. waarin zy overeen komen en verfehülen,8. en volg. Gtydeiour, Engelsen Kom- toir op de Kust van Coromandel, I. 31. 33. Goudfmit (Indifche) zyn gereedffchap, I. 149. Gourvii, een Onderwyzer in den Godsdienst, zyne hoedanigheid, I. 65. Goutcheliven, laage ftam van Bramaanen, I. 72. Grandon, 2. Samcroutamfche taal. Grandouvers, ftam van halve Goden, I. 274. Grewia Afiatica befchreven, III. 219. en verv. Groenvink (de Chineefche) befchreven, III. 105. en volg. Guerouders, ftam van halve Goden, I. 274. Guimboürouders, Goden van de Zangkonst, ftam van halve Goden, I. 274. Gulnerers, Goden der Speeltuigen , eene ftam van hal. ve Goden, I. 274. Guingevers, ftam vaRRouzen, I. 276. II. [laan, befchryving van den P 5 wil-  234 BLADWYZER wilden Haan, III. 94. en verv. Halve Goden der Indianen , I. 270. en verv.y Handwerkslieden hebben by de Indiaanen weinig werktuigen, L 148. Hanskrit, z. Samscroutamfche taal. Havik (de graauwe) met den geftreepten buik van Madagaskar befchreven, III. 138. Hazelhoen (het Indisch)befchreven, III. 115. en volg. Heelkunde is den Indiaanen onbekend, I. 160. Hen, befchryving van de wilde Hen, III. 109. en verv. Herders, zie Eideyers. Hevi; befchryving van deezen boom, III. 191. Hollanders voeren Oorlog tegens Indiaanfche Vor ften ,1x6. Hoorn-uil (dc Chineefche) befchreven, III. 144.. Hoorn-uiltjcn (het klein) van de Kust van Corqmandel, III. 145. Hottentotte1 , hunne ze« den enz. III. 19. envolg. Huisraad der Indiaanen, I. 4ö. Huisraad der Chineezen, II. 219. Huisraad der Madagaskars, II. 207. Huizen der Indiaanen, I. 45- Huwclykeu gefchieden al' toos onder eene zelfde ftam, j. 89, 97- de Indiaanen trouwen zeer jonge meisjes , 95. trouwen oud zynde met kinderen, 96. weduwen blyven ongetrouwd, ald. huwelyk in Pariam. 98. deszei fs plegtigheden.pg. en volg. huwelyk in Cannigadanam, 100. en verv. huwelyks plegtigheden, 103. en verv. L Jagre, deszelfs gebruik, I. 117. J".grenat, z. Vichenou. Indiaanen zyn een overoud volk, I. 1. worden voor dc  B L A D W Y Z E R 235 de eerfte bewooners der aarde •gehouden ald. en volg. bewyzen voor dit gevoelen, 2. weerlegging van tegenwerpingen, 3 en verv. hun karakter en hunne gewoontens, 39. en verv. kledy , 41. er. volg. Vrouwen , 42. en verv. derzei ver kleding, 43. en volg. hunne huizen , 45. huisraad, 46. rydtuigen , ald. en verv. Godsdienst-oefening, 8. erfopvolging , 99. verdeeling in ftammen, 59. en verv. inwying, 90. en verv. huwelykenenz. 103. en verv. begravenisfen enz. i2r. en verv. konsten, 141. en verv. fpeeltuigen, 144. en verv. handwerken , 148. en verv. geneeskunst, 157. cn verv. iterrekunde, 174. en verv. taaien , 178. en verv. fchrift, 197. en volg. zedekundige fabelen, 199. en verv. gcldfpecien , I. 209. en verv. Fabelleer , 215. en verv. Goden ald. en verv. Godsdienst, jl. 1. waaraan zy zeer verknogt zyn, 5. en volg. de oude Indiërs eerden de Zon en de Maan, 8. air derc het vuur, 9. verdeeling in Sectcn, 11. enverv. hunne zielen-leer, 13. sn verv. eerdienst , 22. en verv. heilige boeken, 25. en verv. fchoolcn , 35. tempelen , 36. on verv. feesten, 43. Monnikken 86. en verv. zedekunde, 99. en verv. heilige rivie_ ren, 111. en verv. gevoc lens omtrent de Schep, ping, 120. en verv. omtrent de duuring cn ouderdom der wereld, 137. cn verv. tyds verdeeling, 150. en verv. Indie heeft veele Staatsomwentelingen ondergaan L 11. tafereel van die welke aldaar zyn voorgevallen nahetjaar 1763. ald. en verv. Indigo-teelt, flaagtoplsle de France niet, III. 2. Indostan, Staats omwentelingen in dat Ryk, I. 14. In.  s36 BLADWYZER Indoufche taal waar in gebruik , I. 179. Indri befchryving van dit Dier, III, 86. en volg. Inenting der Kiudcrpokken by de Indiaanen onbekend I. 167. Inkhoorn (groote) van Malabaar , befchreven, III. 82. en verv. Inkhoorntje van Gingi, befchreven , III. 84. Inwying der Indianen , I. 90. en verv. voorbereidhr gen daar toe, 91. plegtigheden daarin gebruikt wordende, ald. en verv. Journaal van eene reis naar de Molukken , III. 61. en verv. Iroulers, worden als dieren befchouwd , hunne verblyfplaats , levenswys, enz. I. 86. IJanieri, een halve God, I, 272. IJcltieven. z. Chiven. Isle de France is onvrugtbaar van grond, III. 2, 5. is niet voordeelig voor Frankryk, 7. en verv. levenswys aldaar, 8.vrug¬ ten die 'er gévonden worden, 10. en volg. Isfouren, z. Chiven. K. Kaap de Goede Hoop; be? fchryving, III. 15. en verv. voortbrengzelen , 16. en verv. Kapokboom (de Katoenachtige) befchreven, III.208. Kat (Indiaanfche zwart geilrccpte) befchreven,III. 88. en volg. Kanseeb, gedrag van dien Vorst, 1. 14. Karical, Fransch Komptoir op de Kust van Coromandel, 1. 31. befchryving van die plaats, 32. en volg. Keizer van China, zyne magt, II. 204. Keizer van Pegu, II. 239. zyne magt, 240. Ketelmaakers, z. Canars. Kleed der Indiaanen , I. 41. en volg. derMadagasfen.II. 253. en verv. der Peguaanen, II. 242. der Chineezen, II. 219, Koe-  ELADWYZER 237 Koekoek (de kleine Indifche ) befchreven , III. 178. Koningsgier van Pondichery befchreven, III. 140. Konften zyn in eenen weinig gevorderden ftaat in Indie, I. 141 en verv. ook in China, II. 207. en verv. ftaat derzelve by de Madagaskars, 258. Koophandel der Europeaatien in China , II. 183. en verv. 195. en verv. in Pcgu, 243. en verv. Koord welke de Indiaanen van de ftam der Bramaanen draagen , L 66. en volg. plegtigheid om die aantedoen, 67. en verv. wie die ook draagen, 70. Koortfen, die in Indie regeeren , I. 160. die in Madagaskar regecven. Koperflagers, z. Canars. Krabben verfteenen in de rivier van Negapatnam, I. 34- Kwartel (de groore) van Madagaskar befchreven, III. 122. en verv. Kwartel (de groote Chi¬ neefche ) befchreven, IIL 123. en volg. Kwartel (bruine van Madagaskar befchreven) III. 124. en volg. Kwartel (kleine van Gingi) befchreven, III. 125. en verV. Kwikftaart (de graauwe Indifche) befchreven, III. 173- L. Landbouw der Madagaskaaren . II. 258. Latchimi, Godin der rykdommen, vrouw van Vichenou, haare kinderen, euz. I. 225, Leeurik (de gekuifde) van de Kust van Malabaar, III. 167. Leeurik (de kleine graauwe) uit Gingi, befchreven, III. 168. Lingam, de heiligfte gedaante v/aar onder men Chiven aanbidt, I. 255^ • oorfprong van denzelver, ald. en volg. verbeeldt dc natuurlyke deelen van Man en Vïouw, 260. L(>  238 BLADWYZER Litchi Chinenjis befehreven. UI. 201. Lucon; ligging van dat eiland, III. 35. bewooners, 40. mciren , 42. brandende bergen op dat ei land, 44, t ugtgefteldheid van Madagaskar, II. 277. en volg. Lyk-plegtigheden worden pragtig gevierd, I. 121. hoedanig dezelve gelchic den, 122. en verv. verbranding der lyken, 128. en verv. begraving derzelve, 133. en verv. rouwgewaad, 140. M. Machievres ; befchryving van die Provintie van Madagaskar, II. 273. en verv. Madablota befchreven, III. 212. Madagaskar niet geheel be" kend, II. 248. en volg. welke menfchen daar gevonden worden , 250. verdeeling van. dat, ryk , z66. en verv. Madagaskaaren, hunne ge. ftalte , kleur , enz, II. 250. kleeding , 253. en verv. voedzel, 255. en volg. wooningen , 256, huisraad, 257. wapenen, ib. konsten, ib. en volg. landbouw, 258. geneeskunde, ib. en volg. godsdienst, e6o. en volg. veel wyvery, 263. beproevingen, 264. Madras, Engelsen Komptoir op de Kust van Co. romandel, I. 31, 33. Magtudi, fpeeltuig der Indiers , I. 147. I\Iahaden, z. Chiven. Mahatnet-Ali, zyn gedrag, I. IS- Mahé, Fransch Komptoir, op de Kust van Malabaar I. 50. ligging ald. en verv Maki (wollige) befchreven, IIL 87. en volg. Makis befchreven, III. 85. en volg. Malabaar (Kust van-) ligging-, I. 48. naamsoorfprong ald. en volg. verdeeling 49,geduurige om wentelingen aldaar, ld bc  BLADWYZER 239 bezittingen der Europeaancn op die Kust, 50. KanV" ter der bewooneren 51. Zonderlinge voor- ■ waarde waarop de Keizer regeert 52. vcrdeeling der inwooners in dammen , ald. en verv. kleding der vrouwen, 54. en verv. Malacca; befchryving, III. 28. en verv. lugtftreek en voortbrengzelen, 30. en volg. inwooners, 31, 33- Maldivifche eilanden, befchryving derzeive, III. 25. en verv. inwooners, 27. Manatan, befchryving van die Provintie van Madagaskar , K. 276. en volg. Manatingue ; befchryving van die Provintie van Madagaskar , II. 26S. en volg Mandarens; hunne magt, II. 199. en verv. verdeeling in Klasfen, 217. Mandreyé; befchryving van die Provincie van Madagaskar, II. 270". Manille, befchryving van die Stad, III. 36. 'nverv. bewooners, 41. handej, 45. waaren, 46. Mirimadin, God der liefde, zyne afbeelding, I. 225. en volg. Maratiren; verdceling van den Krygsftand, I. 76. Mariafale; befchryving van die Provintie van Madagaskar, II. 272. Mariatale, haare gefchiedenis en eerdienst, II/73. en volg. Marontoukeh; itam van halve Goden, I. 2 4. Marfana buxifolia, befchreven, III. 221. Martins de Bramaanfe Martin befchreven, III. 149. Mastboom, befchreven, III. 201. Matalan; befchryving ven dat fpeeltuig,I 58,145. Matalom. befchryving van die Provintie van Mada. gaskar, II. 267. en volg Mayesfouren, z. 'Chiven. Meerei dc blaauwe Chinec- fche/befchreven,III 148. Mee-  240 BLAD W Y Z E li Meerei (de kleine gekuifde Indifche) befcheven, III. 148. Meerei van Malacca befchreven, III. 150. Meerei van de Kust van Malabaar befchreven , III. 151. Meerei (de Chineefche Dominikaaner) befchreven, III. 152. Meerei (de kleine) van de Kust van Malabaar, befchreven, III. 153. Aleercl (graauwe) van Gingi befchreven, III. 154. Meerei (gekuifde) van Suratte befchreven, III. 155. en volg. Meerei (de geele Chineefche) befchreven , III. 156- Mees van de Kust van Malabaar- befchreven, III. 168. en volg. Mees van Nankin befchreven, III. 170, Meesje van de Kaap de Goede Hoop befchreven, ia, 171. Mectkonst, flegte ftaat dier konst in China, H. 200. en volg. Moeni, z. Vichenou. Mogueni; z. Vichenou. Molenjom olie te Perffen, L 154. Molukfche eilanden , befchryving derzelve, IIL 54. en verv. bewooners, 55. kleding derzelve, 56. wapenen, vaartuigen enz, 57. en verv. Monnikken by de Indiaanen hunne levenswys en befchryving, II. 87- en verv. Moratia-Papers, laage ftam van Bramaanen, I. 72, Monni zekere Geesten, L 277. Montchiven. fchilders, vergulders en Iedere zakken maakers, eene ftam det Indiaanen,I. 85. zyn in verachting, ald. Muntfpecien der Chineezen, II. 225. Muur-Nagtegaal (de Indifche) befchreven, HL 174.  BLADWYZER 241 N- O. Oden, Vervoerers van Koopwaaren, ftam der In. diaanen , I. 86. Offerhanden hebben de Indiers niet, II. 22. en volg. Olies, waarop de Indiaanen fchryven, I. 197. Onrustje £het Indisch) befchreven, III. 170. Onvruchtbaarheid wordt by de Indiërs als een vloek aangezien, L 94. Open-fnavel (de witte Indifclie) befchreven , III. 1S7, Ortolan (dc Chineefchejbefchreven, III. 164. en volg. Os , als God der Deugd aangebeden , I. 268. Otou, (fpeeltuig der Indiërs, I. 145. Oudoukai, fpeeltuig der Indiers, I. 146. Ovcrfpel wordt door de Bramaanen in hunne Vrouwen geflraft, I. 75. en volg. Q F. Nagapoutchê, befchryving van deeze plegtigheid, II. 85. Nagajfaran , fpeeltuig der Indiërs, I. 145. Naguar, fpeeltuig der Indiers, I. 145. AW.r,de Krygsftand by de Malabaaren , I. 53. hunne fierheid, ald. Naour, Vlek van een inlandsen Vorst op de Kust van Coromandel, I. 21. Nuraïnem, z. Vichenau. Natainadiren , behoren onder de regterhand der Suttiren, I. 78. Negapatnam , Hollandsch Komptoir op de Kust van Coromandel, aan de Engelfchen afgeftaan, I. 31. befchtyving van die plaats, 33. Nelicourvi van Madagaskar befchreven, III. 163. en volg. Neropouchi-Vekgers, z. belagers. N:roudi, Koning der booze aeesten . I. 2-1.  a42 BLADWYZER p. Paauwtje ''het) van Malac- F ca befchreven , III. 126. en volg. Patni-Caori , befchryving I deezer. geestlyken , II. 90. Pagoden, waarde en gedaante van deeze gcldfpecien, I. 209. en verv. Pagoden, ziet Tempelen. Pagoden (de zeven) II. 37. Pagoden van Chalemhron, II. 37. die van Chirangam , ib. vmjagrenat, 38. van Salietten en Illoura,, ib. Pfl/iawteHoilandschKomptoir op de Kust van Coromandel ,1. 31, 34. Pillis, zyn van de (linkerhand, cn hunne Vrouwen van de regterhand der Suttiren, \. 84. Pambé,(peeltuig der Indiërs, I. 146. Pa;i£i3)-o/u,-befchryving deezer geestlyken, II. 88. Panljancders, Almanak-maakers, I. 61. Panichevers dienaars der Velagers,behoren onder dc regterhand dei Suttiren, I. 78. apegaaitje (het klein) van Malacca befchreven, III. 178. 'apoux bewooners van Nieuw Guinea; III. 58. Pareiers, laagfte (tamme der Indiaanen, de verachting waarin zy zyn, I. 79. en verv. hunne bedieningen, ald. Paretcheris,dorpjes der ?!• rciers, I. 79. Pariam huwelyk , zie hu- welyk. Paricaure, fchort dat by het huwelyk gegeeven wordt, I. 99. 105. Parkiet (de groote Chineefche ) befchreven, III. 179. Patnavers, Visfchers aan de Zee, ftam der Indiaanen, I. 86. Patrys van Pondichery befchreven , III. 116. en volg. Patrys van Gingi befchreven, III. 119. en verv. Patrys(roode)van Madagaskar befchreven, III. 121. Pa  B. L A D W Y Z E R 243 Paroudon, z. Vichenou. Parfis of Cuebres aanbidders van het vuur hebben een tempel te Suratte, I. 57- Parvadi Vrouw van Chiven, I. 254- Pegu ,• omwentelingen in dat Ryk, III. 226. en verv. vestiging van de O. I. Maatfchappy in dat Ryk, 232. en verv. Peguaanen ; hunne godsdienst, II. 236. en volg. tempels, 237. priesters, 238. hun Vorst, 239. karakter, 240. en verv. kleeding, 242. begravenisfen, 243. handel, ib.. Peresfouadi, zie Barasfoua. di. Paroumab, z. Vichenou. Philippynfche eilanden;der- zclver befchryving, III- 35. en verv. Pichacke, eene foort van geesten, I. 277. Pidourdevadegalo , befcher- mers der dooden, ftam van halve Goden, 1.2 4. Pigot, koomt in Indie, I. 19. geeft Tanjour zynen wettigen Heer wederom, 20. wordt afgezet , 21. wordt door vergift omgebragt, ald. Pilaneojel, fpeeltuig der In-, diers, I. 145. Plegtigheden van de inwying der Indiaanen , I. 91. en verv. van de hu» welyken , 103. en verv. by de huwbaarheid hunner Vrouwen, 118. by de eerfte zwangerfchap ,a ld. op de zevende maand der dragt, ald. en op de geboortedag , 119. begravenis-plegtigheden, 121. en v erv. van liet verbranden der weduwen met de lyken hunner Mannen, 133. en verv. van het levendig begraaven van dezelve, 136. en verv. Pollear, God des echts; hoe deeze gediend wordt, I. 265. Pondichery, door deEngelfchen belegerd, I. 25. en verv. ingenoomen , 30. befchryving der Stad, 32a Ponne, waarde van diegeldfpecie, I. 98. Q 2> Por.  244 BLADWYZER Portcnove, Vlek van een inlandsen. Vorst op de Kust van Coromandel, I. gi Pottenbakkers, z. Cosfevers. Poudaris , befchermgoden der Steden , I. 274. Pauranons, waarover zyhandelen , II. jo. en volg. Poutchari; befchryving van deeze geestlyke, II. 93- Pautcharis, z. Bainiren. Poutché, befchryving van derzei ver plegtigheden, II. 79. en verv. Priesters, Chineefche, II. 222. Q- Qiikhena, z. Vichentu. R. Rachadsvs, ftam van Reuzen, I. 276. R'idi, Vrouw van Manimadin, haare af beelding, I. 226. Kajaptutres; verdeeling van den Krygsftand, I. 76. Rajas, de Krygsftand, tweede ftam der Indiaanen, I. I. 76. onderverdeeling, ald. Ravanaflron, fpeeltuig der Indiets, I. 147. Ravenala Madagascarienjïs, befchreven, III. 193. Ravcnfara aromatica befchreven , III. 196. Rhinoceros-vogel van Gingi befchreven, III. 18r. Rhinoceros-vogel van 'de Kust van Malabaar, befchreven, III. 182. Regterhand, verdce'.ingvan deeze Klasfe der Suttiren I.77. derzei ver oorfprong onbekend, 88. Ringvalk (de Indiaanfche) befchreven, III. 139. Rivieren (heilige) der Indiers, II. XII. Ropyen, derzei ver waarde en gedaante, I. 209, Roudra, z. Chiven. Roudfenf z_ chiven. Rouloul van Malacca befchreven,III. 129, en volg. Routren, z. Chiven. Kudden, z. Chiven. Ruidiren. z. Chiven. Rouwgewaad der Indiaanen, I, 140. Ryp.  BLADWYZER 245 Rydtuigen by de Indiërs in gebruik, I. 46. en verv. Rystbouw, hoe die gefchiedt, I. 152. S. Sacliels, Schoenmakers zyn van de {linkerhand der Suttiren, I. 84. zyn in verachting, ald. Sadras, Hollandsch Komptoir op de Kust van Coromandel, I. 31. 34. Salamc , befchryving van die Provintie van Madagaskar, II. 274. Sambouange, befchryving, IIL 51. voortbrengzelen, 52- Samfcroutamfche taal , I. 180. letteren . 195. en verv. S.vnskrat, z. Samscroutarrt- fche taal. Sanars, zie Pouvers. Sandivané; befchryving van deeze plegtigheid, II. 84. Sandrin , den halve God, of Planeet, de Maan, I. 272. Sangara, z. Chiven. Sangara-Naiainem, hoe deeze Godheid wordt afge beeld, I. 224. Sant, ftraffende God , I. 273- Saniasfts; befchryving deezer geestelykcn, II 88Sarasfouadi, Godinne der Wetenfchappen en eenftemmigheid, Vrouw van Brouma , hoe zy wordt afgebeeld, I. 223. Satadevens; befchryving van deeze foort van geestly lyken, II. 92. Scheepvaart; onkunde der Chineezen in deeze konst II. 212. en volg. Schepping der wereld; gevoelens der Indiaanen omtrent dezelve,II. 120. en verv. Schilderkonst in wat ftaat by de Indiërs, I. 143. in China, II. 208. Schilders, zie Moutchiren. Schoenmaker (Indifche) zyn gereedfchap , I. 150. is in verachting, 151. Schooien der Indiaanen, II. 35- Schrift derlndiaanenj. 197. Q 3 Sec-  24t5 BLADWYZER Secten(godsdienstige)waarin de Indiaanen zig verdeeld hebben, II. II. en verv. Seib. z. Chiven. Setras, ziet Tfchattiren, Shastas ziet. Chastrons. Sib. z. Chiven, Siva, z. Chiven. Sivebramnaplen; tweede rang van de Bramaanen; hunne verrigtingen, I. ó-i. hun teken, 65. Siven, z. Chiven. Slangenbeeten, boe men die in Indie geneest, I. 161. en valg, Slinkerhand; verdeeling van deeze klasfe der Suttiren, I. 83. én verv. derzclver oorfprong onbekend, 88. Smit (indiaanfche) zyn gereedfehap, I. 149. z. Caroumers.Soudras, zie Suttiren. Saucrabavavum, z. Cheuerin. Suucrajjari, z, Choucrin. Soura, z. Clioucrin. Som-erf, behooren onder de {linkerhand der Suttiren, I. 84. Speceryen teelt, flaagt wel op Isle de France, III_ 3- Speelkonst der Chineezen , zeer flegt, II. 214. Speeltuigen der Indiaanen, I. 144. en verv. Spegt van Malacca befchreven, III. 177. Spondias Cytherea; befchryving van deezen Boom t III. 191. Stammen waarin de Indiaanen verdeeld zyn, I. 59. en verv. oorfprong, 6r. vermengen zig, niet met eikanderen, 89. Steen van Salagramen by de Indiaanen in eerbied gehouden, 1.251.plegtigheden , welke zy daarmede verrigten, I. 252. Steen-Zwaluw (de groote Chineefche) befchreven, III. 161. en volg. Herculiafoetida befchreven, III. 206. Sterrekunde der Indiaanen, I, 174. en verv. Sterrekunde ; flegte ftaat dier weten fchap in China, II, 210. en verv. Straffen der boozen volgens  BLADWYZER 247 gens de leer der Indiërs, II. 108. en verv. Strivaichenevalen,dcrdc rang van de Bramaanen; hunne verrigtingen, L 65. Suratt e.elke Europeefche natie heeft daar eene loge, L 50. gelegenheid dier Stad, 55 Komptoiren, 56. verblyf van den Nabab , ald. regeering der Engelfchen ald. omtrek dea Stad ald. getal,hoedanigheid der inwooneren ald. dansferesfen, 57. handel 59. Suttiren , vierde ftam der Indiaanen , wordt verdeeld, in regter en jlinkerhand, I. 77. Sys (de Chineefche ) befchreven, III. 166. T. Taaien der Indiërs, 1.178. en verv. Tachiren,o( Timmerlieden behooren onder de {linkerhand der Suttiren, I. 84. Tadin , befchryving van deeze foort van geestlyken, II. 92. Tal, befchryving van dat fpeeltuig, I. 58, 145. Talan. fpeeltuig der Indiërs, l I4S« Tali, kleinood, dat by het huwelyk gegeeven wordt, I. 99. 107. 114. en volg' Talichery, Engelsen. Komptoir op de Kust van Malabaar , I. 50. Talingafche taal, waarin gebruik,!. 179. haare hoedanigheid, 181, • TambouriJJa quadrifiuda, befchreven , III. 210. Tamoulfche taal, waar in gebruik, I. 178- haare hoedanigheid , 181. letteren, uitfpraak ald. en verv. Tamtam, fpeeltuig der Indiers, I. 145. Tandrek (de kleine) van Madagaskar befchreven, III. 92. en volg. Taré, fpeeltuig der Indiërs, I. 146. Tatars, Zilverfmeden behooren onder de {linker hand der Suttiren, I. 84Q 4 Ta-  248 BLADWYZER Tatouvadrees. laage ftam van Bramaanen, I. 72. Tempelen der Indiaanen, II. 36. en verv. derzelver befchryving, 38. en verv. Tempels in Pegu, II. 237. Tévadiaquels, zie Dansfereffen. Thomas (St.) bloem befchreven , III. 199. Timmerlieden , zie Tachiren. Timmerman (Indiaanfche ) zyn gereedfchap, I. 149. Tingalers, önderverdeeling van den rang van deStrivaichenavalen der Bramaanfche Secte, I. 66. hun teken ald. Tirounal-Yeeu, II. 45. en verv. Tirousftunam, naam van het teken der Vadakalerers, I. 66. Tirnamon,mmr\ van het teken der Vadakalers, I. 66. Toonkonst, in wat ftaat by de Indiërs, ï. 144. Tortelduif (de graauwe Chi • neefehe) befchreven, III. 132. en volg, Tortelduif (de bruine Chineefche) befchreven, III. 133- Tortelduif (de groote Chineefche) befchreven, III135. Tortelduif van de Kaap ds Goede Hoop befchreven, III. 135. en volg. Tortelduif van Suratte befchreven, III. 136. Tortelduif (graauwe) van Surafte befchreven, III. 137- Tortelduif van de Kust van Malabaar befchreven.III. 137- Tortelduifje ( het klein ) van Queda befchreven, III- 134- Tourti, fpeeltuig der Indiers, I. 145. Toutarè, fpeeltuig der Indiers, I. 144. Trevicané, gebergte, I. 33. Truiquebar,Dcensch Komptoir op de Kust van Coromandel, I, 31, Trommelboom befchreven, III. 210. Trompet by dc Indiërs in gebruik, I. 144, TJchat,  B L A D W Y Z E R 249 TJchattiren, zie Rajas. Tfchiven, z. Chiven. Tydperken waarin de Indiaanen de duuring der wereld verdeelen, II. 144. en verv. Tydsverdeeling der Indiërs, II. 150. en verv. U. Uvaria longifolia befchreven, III. 205. V. Vadakalers, onderverdeeling van den rang van Strivaichenavalen der Bramaanfche Secte, I. 66. hun teken, ald. Vaïchenavins ; befchryving deezer geestlyken, II93- Vaïdiguers, eerfte rang van Bramaanen, ï. 61. hunne verrigtingen, 62. hun teken, 63. Vaïrerver, verdelger der wereld hoe hy verbeeld en gediend wordt, I. 267. Vanars, Bleekers behoo- ren onder de regterhand der Suttiren. 1. 75. Vaniguers, zie Wafchiers. Vannirtn , Olieflagers behooren onder dc flinker hand der Suttiren, I. 84. Farounin, God der Zee, I. 272. Vafchiers, zie Wafchiers. Fajjoukels, ftam van halve Goden, I. 273. Vaijon, God des winds, I. 272. Vedams, II. 25. en verv. Vederbosch ; befchryving van de bloem van dien naam, III. 223. en volg. Veders, worden als dieren befchouwd, hunne vcrblyfplaats,leveHswys enz. I. 86. Veelwyvery by dc Chineezen in gebruik, II. 218. Veelwyvery by de Indiaanen door de wet geoorloofd, II. 105. Veelwyvery by de Madagas kaaren, II. 263. Veelwyvery inPegu verbo den, maar wordt toegalaaten, II. 242. Veivisjas, zie Wafchiers. Q s v<-  25o BLADWYZER Velagers ; onderverdeeling van deeze klasfe van de regterhand der Sattiren, L 77- Velly, z. Chouerni. Verfteeningen van Krabben in de rivier van Negapatnam, I. 34. Verfteeningen in het gebergte van Trevicavré, I. 38. Vichenou; zyne naamen, I. 225. is God de onderhouder ald. zyne kinderen, 226". zyne gedaante veranderingen , 228, en verv. Villiren, worden als dieren befchouwd, hunne verblyfplaats.levenswys enz. I. 86. Fine, fpeeltuig der Indiërs, I. T47Vira-ombé van Madagaskar befchreven, III. 160. en volg. Visnou, z. Vichenou. Visfchers , z. Chemavaders en Patnavers. Vistenou, z. Vichenoxh. Vitiadors , ftam van halve Goden, I. 27,1. Vliegenvanger (de groote) van de Kust van Malabaar befchreven, III. 157. Vliegenvanger met den langen ftaart uit Gingi befchreven, III. 158. Vliegenvanger (de groenachtige Chineefche) befchreven, III. 159. Vliegenvanger met den zwarten kop uit Chinabcfchreven, III, 159. Vliegenvanger van Pondichery befchreven , III. 160. Voedzel der Madagaskaaren, II. 255. Voorttecling, middel waar van zig de Indiaanfche boetdoeners bedienen om zig tot de voortteeling onbekwamer te maaken, I. 263. Vrouwen (Indiaanfche) I. 42. en verv. haare kleedy, 43. en volg. Vrysters kunnen niet erven, I. 90 Vuur-feest, befchryving van het zelve , II. 77. en volg. . Vuur-offerhande; befchryTing  BLADWYZER 25! ving derzelve, II. 81. en volg. Vygen• eetertj'e (het Chineesch lang-geftaart) befchreven , III. 171. en volg. W. Wagen-feest, deszelfs befchryving, II. 4.5. en verv. Wampi befchreven, III. 203. Wapenen der Madagaskars, II. 257Wafchiers, derde ftam der Indiaanen, is byna uitge- ftorven, I. 77. Water-fnip (de witte Indi- fche) befchreven , III. 286. Weduwen trouwen niet, I. 96. kunnen niet erven, 99. der Bramaanen verbranden zig met de lyken haarer mannen , 133. plegtigheden daarby gebruiklyk , ald. en verv. worden fomtyds levendig begraaven, 136. Weever ( Iadifche ) zyn getouw, I. 151. Weevers, zie Chedars, en Canuillieren, Wereld - fchepping , ziet Schepping. Werelds-ouderdom en duuring volgens de Indiaanen, II. 137. en verv. JVichnum, z. Vichenou. Winden die op Coromandel waaien, I. 37. zonderlingeuitwerkingen van de landwinden ald. Wol van Katoen hoe die gekaard wordt, I. 155. Wooningen der Madagaskars, II. 256. X. Xatriers, z. Tfchattieren. Xiven, z. Chiven. Y. Tagamons , waar over zy handelen, II. 30. Tarnen, God des doods, I. 271. Tolo; befchryving van dat dat eiland , III. 53. en volg. Ysvogel (de gryze) van de Kusi  252 BLADWYZER Kust van Malabaar befchreven, III. 156. Ysvogel (de paarfche Indifche ) befchreven , III 179. Ysvogeltje van Gingi befchreven , III. 15. en volg. Z. Zangkonst in wat ftaat by de Indiërs, I. 144. Zedelyke voorfchriften uit de heilige boeken derlndiaanen , II.99. en verv. Zeden der Chineezen, II. 202. en verv. Zee-Patryzen; drie foorten van deeze Vogelen befchreven, III. 184. Zenik der Hottentotten, befchryving van dit dier, 01. 91. Ziekten op Madagaskar heerfchende, II. 277. en verv. Ziekten welken de Indiaanen onderworpen zyn, en hoe zy die behandelen, I. 160. en verv. Ziel; leer der Indiaanen omtrent de Ziel, II. 13. e» verv- Zielsverhuizing, oorfprong van dal gevoelen, II. 2. en verv. hoedanig zy dit ftellen, 13. en verv. Zilverfmeden, zie Tatars. Zodiak-ropyen I, 213. es volg.  DRUKFEILEN. I. DEEL. Bladz. 35 reg. 13 en 26 ftaat Chanderies, lees Chauderies •—- 51 8 v. b. Elke elk ■—- 115 1 v. o. vreemde vreemd ■ 131 13 -— koomen koome 144 10 ■ groots grootst • 171 19 meld melk 220 3 Candon Ca don 230 19 braakten . waakte 233 21 hem haar 246 6 ■ Ezouvedam Ezourvedam 247 2 ■ kan de kau by de II. D E E L. Bladz. 23 reg. 7 v. 0. ftaat Marzatale lees Maria- talk 29 16 dragen dagen ■ 34 l7 eene eenen ■ 13 thans thuis -—- 141 11 admirabiles admirabilis — 18 —- Judtcam Indkam 239 12 laat weg hoogen III. DEEL. Bladz. 6 reg. 2 v. 0. ftaat Gulneaux lees G.ueneau 50 2 Dauberton Dauben- ton ■ 56 I waterbladige waaierbla- Palmboom dige Palm¬ boom . 87 2 Paugthiere Paugthie- ren De overige verbeten de goedgunstige Leezer.