1092 C27Ï  M1ATSCH. DER NEDERL. 1ETTERK. TE LEIDEN. Catal. bl. Geschenk van Tooneelstukken, 1841.  C, F. G E L L Ë R T5 tOONEELSPEL% DOOR A. L O O S J E S, P2. te II A E R L E Mi 8 IJ A. L O O S J E S , P2. 17 86.   JSfitmand minder , dan de voortreffelijke Ge'lert maakt het onderwerp van dit Tooneelfpel uit : een tref end geval, met een zijner Studenten gebeurd, de hoofddaad. Verdienen Hellen , die in bloed baadende , het welzijn hunner Landgeneoten bewerken , ten tooneele te verfchijnen; een man, als Gellert, aan wien het geheel denkend Eu' ropa verpligting heeft , fchijnt in onze oogen dis eer niet minder toe te komen. En ,hoe zwak onze bekwaamheden ten dien einde zijn mogen , wij gelooven, dat, indien zodanige flukjes, hoe eenvoudig in zich zelve , de plaats van vuile en laffe klugten op de openlijke Schouwburgen bekleedden, een zeker foort van menfehen in den Schouwburg plaats zou maaken voor een ander , dat meer de uuren van arbeid , die ee.n ftukje , al is het maar van deeze grootte, ver'eifcht •" , waardig is, dan de groot e hoop, die op bordeeltaal en laffe dubbelzinnigheden den Schouwburg van handgeklap doet weergalmen. De naamen buiten die van Geilere zijn allen vercierd , doch alles heeft bijkans op de Gefchiedkundige waarheid zijnen gr on aflag. A * PER-  PERSOONAADJEN. g. f. gellert. mevrouw zenthenau. zent henau, t > Studenten. van t ongeren, S van teschen, een Officier. jakob, een Boer. twee kinderen. freder1ka. Het Spel [peelt ten huize van GELLSRT. Het pourtait van rabener hangt in de Kamer,  G E L L E R T, T O ONEELSPEL. EERSTE TOONEEL. ZENTHENAU. VAN TONGEREN. ZENTHENAU. N u, om uw'fmaakte voldoen,ben ikmaareecS meegegaan na onzen Profesfor, den moralist. VAN TONGEREN. Ik mag niet hooren, dat gij met zo weinig eerbied yan den braafften man uit Duitschland fpreekt. ZENTHENAU. Recht zo! Recht zo! Draaf door maar. Gcllertis zeker een Burgerlijk braaf man. Deugd is in deeze dagen een rariteit. VAN TON GE RE N. Zo zeldzaam niet, als gij wel denkt, ZENTHENAU. Houdt gij dan Profesfor Gellert voor zulk een Sant, 't Is wel — als ik eens een Almanacli A 3 maak  6 GELLERT. maak van Professoren, zal hij van mij een roode Letter hebben: zie zo ver zou ik hem wel willen Canonizeerea. Maar in waarheid van Tongeren! gij loopt te hoog met hem. Loop, loop, menfehen blijven op deeae waereld eeuwig menfchen : en Profesforen zijn ook heek vroome menfehen op hunne Leerdoelen, maar als zij aan het hoekje van den haard zitten met hunne tijdgenooten, ó mijn vriend! dan verdwijnen al die fijne moralia. Ik heb ze allen reeds in mijn zak. » VAN TONGEREN. Evenwel is 'er geen regel zonder uitzondering,. ZENTHENAU. We! vriend! als er zo weinig excepties op de Rechtsgeleerdheid waren, als op mijn voórfterHng... ik verzeker u, dat wij er zo veel jaar niet op zou, den blokken. Geilen is dan bij u die Exceptie, VAN TONGEREN. En zo ik vertrouw met reden, ZENTHENA U. Maar goede Vriend! wij fpreeken nu toch rondborftig met malkander. Een man van eene zo zwakke Lichaamgefteltenis, met een zo gezond verftand, een oude vrijer , die eene zo uitgeleezenen ommegang heeft, kan die wel en heel Hecht man zijn, of  TOONEELSPEL. of liever is het niet ten hoogden nraarfchijnlijk dat hij geene Burgerlijke flechte daaden bedrijven zal. Deugd,man! waare deugd is,en blijft een rariteit. VAN TONGEREN. " Zeg mij toch eens, waarin meent gij, dat de deugd belïaat. ZENTHENAU» Wel, volgens mijn begrippen , beftaat zij niet in donker kijken,geboogen met het hoofd te gaan,of langzaam te fpreeken, ook niet in openbaare zedelesfen te geeven, althans daarin is zij niet duidelijk te ontdekken. i VAN TONGEREN. Waar dan in ? Z ENT HENAU. Wel, in die bedekte goede daaden, die blijken geeven, dat men aan den wil des Hem els, aan de order der dingen en aan de weldaadigheiddriften en tijdelijke belangen kan en wil opofferen. Tenminften , ik denk in mijne losheid meer goed te doen met een armen reiziger een drinkpenning uit een fchraale Studentenbeurs met een goed hart te geeven , dan een boek van 999 bladzijden tegen demode te fchrijven. A 4 TAN  I G E L L E R T. VAN TONGEREN. Ik geloof, dat gij het met Profesfor Gellert vrij? Wel eens zult weezen. ZENTHENAU. Jaa! datkan zijn in onze gefprekken, maar de daad, de daad, daar hapert het onze fijne moraliften, Iedereen, zelf defchclmachtigffe boosdoenderheeft liever met een eerlijk man, dan met een fchurk te doen. Geen wonder dan dat Hpogleeraars en Predikanten , die, als ik het zo inag uitdrukken , bij dq zedcleer hun rekening vinden, dezelve met mond en pen vporflaari : maar op de proef bezwijken zij meestallen. Als het lieve teêre punt van eer een Kwetzuurtje kleiner dan een rmödeftrik lijdt, of den buidel voor een arme weduw losgemaakt moet, dan , jaa dan! is de zedeleer in het hoofd en op her. Papier, maar (op zijn hart wijzende j daar zit zij nief, VAN T O N G E R EK, Kunt gij Gellert dan eenige daaden van ongeoorloofde eerzucht te last leggen? ZENTHENAU. Zet geen deugd van geftel op de lijst der waare deugden. Gellert is van geen' eerzuchtigen aanleg s evenmin, als van een' wellustigen, VAPj  TOONEELSPEL. 9 VAN TONGEREN. Dit zal ik u eens gewonnen geeven, — Schoonde Profesfor zich zeiven altoos van eerzuchtige beginzels béfcbuWigt, maar wie is het,die delioogleeraar van Geldzucht beticht. ZENTHENAU. Ik niet —althans niet bij een zo grooten aanbidder van dien Heilig. Maar gij zult mij toeftaan, dat ^elmoezen, die men voor de oogen van onzen medemenfchen uitdeelt, geen kentekens; van milddadigheid zijn. VAN TONGEREN. En hoe zult gij u van anderen overtuigen ? ZENTHENAU. Wel daar was nog wel kans toe. — Wacht, daar fchiet mij iets in : ik zal den zo hooggepreezeu Gellert eens op den toets brengen. VAN TONGEREN. Gij zult u,' ongetwijfeld , indien gij iets tegenftrijdigs in zijn Characler vermoedt, bcdroogeu vinden. Hij fpreekt, gelijk hij denkt, en doet, gelijk hij fpreekt. Dan zagt, daar komt die lieve man uit zijn boekvertrek. A 5 ZEN-  18 GELLERT, zenthenau. Doe mij het genoegen en maak thans geene opwachting bij den Profesfor, verzei mij: ik heb iets voor. TWEEDE TOONEEL. gellert, Zonder zenthenau en van ton ge re n gemerkt te hebben, komt uit zijn boekvertrek in gepeins met een blad papiers in de hand en leest. Gij ziet veel twijfel, jaa! doch ziet ge ookniet veel licht, Als gij bewijzen vindt, dan is 't geloof een plicht. De waarheid haaiende en gefpitst op ijdele vraagen Voedt gij de twijfling ; wilt daarvan niet zijn ontflaagen. Beproef den Godsdienst, doch bedenk, hoe ge u ook flerkt, Dat God oneindig is, en uw verftand beperkt. Betracht dien dienst getrouw,en leer dat hij in waarde Van HtmeJfche afkomst is, geen vinding van deeze aarde. (*) 't Is (*) Gellerts Fabelen en Vcrtelzcls gr. 8\0." 3de Deel bl. ijl »n het Letitticht: dc Christen.  TOONEELSPEL. u 't Is voltooid. — Mijne zwakke vermogens laaten geene grootere volkomenheid toe. Hoe lief ik de Dichtkunst heb , voor haare vuurigfte uitvloeisels is mijn hart wel gevoelig, maar het verwoeftend vuur van den ftoutfcheppcnden Geest bezit ik niet< _ Duitschland eert mij in waarheid te veel. (Hetpourtrait van rabeNER befthoïnvettde.') Ach Rabener! Rabener! dierbaarfte vriend! uw geestkragt bezit Gellert niet: maar wij zijn beide misfchien voor ons Vaderland gelukbevorderende Schepzels, mogelijk ter goeder uure gebooren ; zonder den Christelijken Godsdienst zoudt gijeenvolflagen Democriet geweest zijn, en om alle gebreken en zwakheden, zelfs om ondeugden gelachen hebben, en mijn zwaarmoedig gcftel zou mij op geleid hebben om een volflagen Heracliet te worden, en omdeonfchuldige genoegens van dit leevenzouik geduurig geweend hebben. Maar de invloed van deii Christelijken Godsdienst heeftons beider natuurlijken aanleg getemperd; onze zielen voor de edelfte vriendfchap vatbaar gemaakt. Hemelfche Bedeeling Mijn God! zo ik eenige eer verdien, dan hoop ik, dat mijn Christen, dien ik meteenzoongemeen grooten lust in zo weinige dagen voltooid heb, eenen gewenschten invloed op het hart mijner Landgenoten, en vooral op de Jeugd hebben zal. (zet zich neder en ziet het blad papiers (ff.) Maar mogt ik het ook tot mijn eigen nut gemaakt heb-  »• GELLERT. - hebben; och of de Gedachten daarin vervat mij in treurige uuren opbeurden! ó God! iaat het mijne ziel flechts tot voordeel ftrekken. DERDE TOONEEL, - GELLERT. FREDER1KA. F R E D E R IJC A. Mijn Beer! een Dame,zeerftemmiggekleed,verzoekt u etnige oogenblikken te ipreeken. GELLERT. Ik verwacht twee mijner ftudenten, FREDERIKA, Die zijn hier reeds geweest mijn Heer! maar zij zijn fchielijk weder vertrokken : Een van hunzeide ; het fchijnt denProfesfor heden nietgelegen te komen.... en de ander barfte uit in lachen, zo als hij de deur uitging. Indien ik wist mijn Heer, dat zij om u lachten: want ik meende dat zij uwen naain noemden, dan.... GELLERT, Zpgt! Frederika! ik weet niet dat ik iets belachei.swaaniig bedreeven heb : men nioetderJongheid  TOONEELSPEL n heid wat toegeeven. — Ik zal de Dame zelfs ontmoeten... VIERDE TOONEEL, frederika. Beter, zagtaartiger Meester zal 'er nog gebooren Worden. Altoos even vriendelijk — en met dat alles heb ik zulk een diep ontzag voor hem. — Dat 'er een meusch op den aardbodem is, die hem kan uit lachen, gelijk die jonge Heer daar even. Had ik mij niet ontzien: ik had hem een klap gegeeven, die hem het lachen zou afgeleerd hebben. VIJFDE TOONEEL. oei. lkrt. mevrouw zenthenau. gellert biedt haar een ftoet aan; en zy zetten zich beide. mev. zenthenau. Uwe vriendelijkheid is te groot. ... gellert. Mevrouw! Het zou eene groote onbeleefdheid zijn,zo ik u niet op het minzaamftebejegende... m e v, zenthenau. Och Profesfor! met al onze beleefdheden zullen wil toch niet in den Hemel komen. gel-  *4 GE L L E R i. GELLERT. En evenmin zullen dezelve 'er ons uit houden. De beleefdheid , Mevrouw ! is een Burgerlijke pligt, die wij wel degelijk aan elkander vcrfchuldigd zijn, en door de zelve weg te ncemen, berooven wij ons van de gelegenheid, om dat nut in de waereld te doen, waartoe wij waarfchijnlijk verordend zijn. MEV. ZENTHENAU. Gij zijt, zo ik geloof, een vrij vroom man — en ik verkeer ook veel onder devroomen, maar die goede Menschjes bekreunen zich niet aan die kleinigheden... dat is hun te laag.. .. telieidensch.... GELLERT. Paulus heb ik altoos voor een goed Christen gehouden — en die man nam toch de behoorlijke beleefdheid, in zijne aanfpraaken, brieven en verantwoordingen zo lang in acht, als het met de belangen van waarheid en deugd beftaanbaar was. Onbeleefdheid, Mevrouw! is een eigen Dogter van Trotschheid. MEV. ZENTHENAU. Ik wil wel bekennen, dat ik 'er nooit zo overgedacht heb. — Maar de reden, dat ik hier verfchijn, is om mijnen Zoon Zenthenau... och.... GEL"  TOONEELSPEL. IS GELLERT. Hebt gij reden van klaagen over hem; dat doet mij Jeed. Een kind moet braave ouders nietbe; droeven.... MEV. ZENTHENAU. Och Profesfor! Hij bedilt alles: en, dar/nog erger, is, hij fpot met zeer vroome Menfchen. GELLERT. Als hij met waarlijk vroome Menfchen fpot j doet hij zeker zeer Hecht; maar Mevrouw! 'erzijn toch veele Menfchen, die ook gaarne vroom willen fchijnen.... MEV. ZENTHENAU. Ik hoor het reeds — ik hoor het reeds... och mijn zoon! wordt door uwe lesfen bedorven .... GELLERT. Bedorven? Mevrouw! daar bewaar mij God voor. Ik zoek door mijne lesfen , doormijnen ommegang, jaa, zo veel in mij is, door mijn voorbeeld mijne kweekelingen te (lichten .. maar ga voort, Mevrouw! MEV. ZENTHENAU. Och ükbegin te gelooven, dat laatst zeker vroom Broeder mij van u gezegd heeft.... GEL*  i6 G Ë L L É R. T. GK LLERT* Was het iets kwaads? MEV. ZENTHENAU. Kwaads?— och de Hemel bewaar 'eralle vroome Christenen voor... als ik liet van mijn zoon hoorde, dan zou ik mij doodfchreijen, maar hem eerst nog onterven* GkLLERT. Schoon ik degelijk mijn deel heb in de zwakheden van het Mcnf'chelijk gedacht, moet ik u open-* hartig betuigen, dat ik niet weet immer iets bedreeven te hebben, dat zulk eene ftrengheid vaii een Moederlijk hart zou verdienen. M E v. ZE N T HE N A U. Ik fchaam mij haast om het een man als ü te vraagen... Die Broeder zeidc dan, dat gij eene Comedie gemaakt hadt. GELLERT. Och meer dan ééne , Mevrouw! Is dat die misdaad? MEV. ZENTHENAU. Ik bevind liet dan maar al te waar: gij zijt een kind des Verdcrfi. GEL-  T O O N E E L S P E L. GELLERT. •! En dat cm het maakcn van eenige Bïijfpeelen ;•.» Gij begint, uit eenen ijver, die mogelijk uit goe le beginzelen voorkomt, de beleefdheid meer of min uit het oog te verliezen. Laat mij toe, Mevrouw ! dat ik, daarliet hier mijn eer, als mensch, als Christen geldt, mij tegen u verdedig. Bekrompenheid van verdand zal ik rekenen voor den oorfprong van de dwaaling van uwen welmeenenden, doch te zwak* ken Broeder. MEV. ZENTHENAU. Profesfor Gellert!... Gij een maaker van Co« medien ? GEL L ER Ti Bediende zich de grootft.e Leeraar, die oott op deeze waereld verfcheen, niet van gelijkenisfen, van vertelzels... En vertellende voerde hij nu dee* ze,dan geene menfchen ,fpreekende iri. Ditzultgij niet ongeoorloofd rekenen: Indien men hü de gebreken der menfchen, die niet gefchikt zijn (althans, zo als men tegenwoordig het openbaar Leeraarampt nog aanmerkt) voor den Predikftoel, geestig en onfchuldig boertende dóór met elkander redenwisfelende perfoonen in een haatelijk licht fielt, en de deugd recht laat wedervaaren... .indien men in ftedc van gelijkenisfen voor te dellen,zulke voorbeeldige en wijsheidleerendegebeurtenisfenopdeleven* digde en indrukbaarfte wijze zoekt voor te draagen. B ME*  GELLERT. m e v. zenthena u. Aanlfche wijsheid Profesfor... de Dartelheid der waereld heeft u in haareklaauvven gevat.. , gellert. De waereld, Mevrouw, fchoon zij voor veele menfchen meer aangenaamheden oplevert,dan voor mij, uit hoofde van mijne lichaamlijke zwakheden, dunkt mij toch een groot aantal van genoegens te verfchaffen, die geene vefachtlijke gunstbewijzen van God zijn. ZESDE TOONEEL. gellert, mev. zenthenau, v. t e s c h e n. v. te sc hen. (Jn de deur der kamer) Neen! meisje! ik heb geen oogenblik langer tijd. Mijn paard ftaat gezadeld gereed, ik moet voort. Ik heb maar een oogenblik uw' Heer tefpreeken. gellert. Zagt.. Mevrouw... Mijn Heer! v. teïsc1ie n. Verferjoon mij, Heer Profesfor! zo ik u froor. Ik heb u reeds tweemaal gefprooken, maar het wildé 'er  TOONEÉLSPÊLé ï$- 'er niet uit, en nu , nu moet ik liet zeggen, of mijn hart zou barften: en ik moet voort.... morgen inoet ik bij mijn Regiment zijn.... mev. zenthenau. ,,Och met welke ijdele menfchen houdt Profesfor Gellert zich niet op — met Officiers ? ge l l ert. Ik begrijp u niet, mijn Heer.... neem plaats. v. te sc hen. Neen ! ik heb geen tijd... helaas .... maar ik beft Uw fchuldcnaar... gellert. Mijn fchuldcnaar? v. teschën. Ach! gij weet het niet, ik ben een fchuldenaar. een groote fchuldenaar van u... Ik bid u .. . (v. teschen haalt een papier met Louis tfors uit den zak. ~) Neem dit aaii.... Het irrekt in betaaling,... gellert. Gij mijn fchuldenaar, mijn Heer! daar ik n naauwHjksch ooit gezien , en nooit eeuigen den mindert dienst gedaan heb. Ba V»  0.0 GELLERT. V. ï E S C H E N. Neem aan , neem aan , myn Heer! NaastGod hebt gij mij behouden: uwe febriften hebben dit hart verbeterd. Ik laat niet af. Gij moet dit aanneemen.. doet 'er meê , wat gij verkiest; en zeker zult gij 'er nut mede doen .... Ik ftaa op bet punt om een gelukkig man, een beminnenswaardig echtgenoot en mogelijk door den tijd een deugdzaam Vader te worden en dat heil ben ik aan u verfchuldigd. GELLERT. Mijn God ! kan ik een gefchenk aanneemen voor v. teschen. Het rolletje Louis d'Ors op de tafel werpende. Vaarwel,mijn Weldoener, vaarwel,mijn Behouder! GELLERT. Toef nog cenige oogenblikken, zo u zulks mogelyk is, en laat ik u heden middag aan mijne eenvoudige tafel ontvangen. V. TESCHEN. Wat zegt gij? — ik arm zondaar aan de tafel van Gellert. Genadige God! waartoe verwaardigt gijeetj'jongeling,die eertijds zo diep ter neder viel.— Waar-  TOONEELSPEL. ai ; Waardfte Vriend mijner ziele ! kan ik het weigeren-Neen! op het oogenblik zal ik mijn paard ontzadelen , en om te kunnen herdenken, dat ik aan de tafel van Gellert, als een beminden vriend gezeten heb, zal ik mijne rust naalaateiide, mijne reis bij nacht voort zetten, op dat ik in tyds nog bij mijn Regiment zal kunnen zijn. Vaarwel1 edelaartig menfcheuvriend! (v. teschen maakt eene buiging tegen Mevrouw zenthenau.) ZEVENDE TOONEEL. gel leut. mev. zenthenau. mev. zenthenau. „Waarlijk ! G ellert is toch een beminnelijk man ?'* gellert, Om ons gefprek te hervatten Mevrouw ! 'er is geen menfeh in Leipzig geloof ik , die fterker ingenomen is tegen ontuchtige Spelen , tegen Godsdienst bedervende Zangitukkcn, dan ik": doch, indien het misbruik het gebruik verbieden zou, dan moeten Kerken en Raadhuizen gëflooten blijven, maar de Hemel is zo goedertieren,dat hij tot een' ruimen overvloed van nuttige uitfpanningen ons gelegenheid geB 3 fchon-  tl GELLERT. i'chonken heeft. Het ftaat maar'aan den menfeh ,om van dezelve al of niet gebruik te maaken. MEV. ZENTHENAU. 't Is ,of gij geheel de weldaad van dien Edelmoedigen vergeet ~1 GELLERT. Het zon het allerminst aan mij voegen , daar eenige melding van te maaken. Indien ik iets goeds verricht heb, Gode komt daarvan de eer toe, BI Ë V. ZENTHENAU. Is het niet ftreelerjd voor uw hart? GELLERT. Dit te ontkennen zou eene valfche ncdrigheid wezen, die een hoogmoedig hart verraadde. Mijn God ï. kan er iets aangemiamer zijn, dan door u het middel geftrekt te hebben, om eenen Burger, eenen reeds veriooren Burger aan de maatfehappij en den Hemel te hergecven, ACHT-  T O O N E E L S P E L. ACHTSTE TOONEEL. GELLERT. ME V. ZENTHENAU. FREDERIKA. rif FREDERIKA. Och mijn Heer! 't is of men u heden geen de minfte rust wil laaten. Een eenvoudige boer ftaat met een wagen vol hout voor de deur : en hij zegt, dat dit hout u toebehoort, en wat ik zeg ol niet, de kaerel wil maar niet aftrekken. GELLERT» Laat de man dan eens hier komen. FREDERIKA. Mijn Heer ! 't is een zo eenvoudige boer. GELLERT. Hij kan immers beter hart hebben, dan de groot{Ie Edelman. 33 4 '  24 G £ L L E R T. NEGENDE TOONEEL, GELLERT. MEV. ZENTHENAU. MEV. ZENTHENAU. Wel ik beklaag u, mijn Heer! zp uwe tyd dus gcduurig wordt afgebroke. GELLE RT. Och Mevrouw! uit den aait tot gezelligheid neigende, is mij niets aangenaamer, dan dat ik , voldoende aan dien trek mijner natuure, mijne medemenfchen tot nut verflrek. TIENDE TOONEEL. GELLERT, MEV. ZENTHENAU, J A K O E. FREDERIKA. J A R O B. Zijt gij, Mijn Heer de Profesfor Gellert\ GELLERT, Jaa man ! wat was er van u believen? JAKOB. Niemendal, mijn Heer, niemendal —maar gij sijt dan die man, die die_ kurieufe fabelen gefchree-. yen het, QEL-.  T OONEELSPEL. &S GELLERT. Althans ik heb Fabelen gefchreeven, of ze zo kurieus zijn..,. JAKOB. Och mijn Heer! ik ben wat beteuterd, wanneer ik bij zulke groote lui kom. Maar zie daar: ik mag weezen, die ik ben: ik heb niet veel in de waereld, maar voor een man, die mij zo veelplefierige Huren van deèzen winter met me lieve vrouw en kinderen het doen deur brengen, kijk, daar he ik , al was het mijn laatfte fneê brood veur over. Je motweeten , Profesfor! (want zie me vrouw het me belast, dat ik je alles perfies vernaaien zou) Je mot dan weeten. ik had zo een fabelboekje van je gekogt, om dat ik het op een Halletje zag leggen, en de fabel over de Twist van die twee boeren viel me net onder mijn gezigt. Ik brogt dat boekje thuis — «n begon er in te leezen. Me vrouw, die een romp» {lomp van een mensch is ,lag de haard aan teftoifen , terwijl ik an Kasper en Dirk het fabeltje van de twee nachtwachts voorlas.... Dat 's moei. Jaap! dat's mooi Jaap ! riep ze van't vuur. Als we in den Bijbel geleezen hebben, most je je ,, huishouden daar zo wat uit roe leezen. Dat is „ zo een zoetigheid." En mijn Heer de Profesfor, ik zeg het je, bij verfclieie fabels heb ik met miju vrouw zitten huilen; en we hadden plezier in dat huilen, Kasper wreef dikwils boven zen neus — B 5 ei1  GELLERT. en üirk zat met eert open m mcl te luifteren. 'Erging geen avend om, of we mosten een fabeltje twee drie leezen, en als onze buuren eens bij ons waren traceerden we ze er ook op. Toen was er eens een, die zeide: jaa! van die Profesfor houden ze groot te Leipzig. Doe zei ik, leeft die man nog? en mijn vrouw zei, zulke goeije menfchen docht ik niet dat 'er langer leefden. Toen de buuren nahuis waren, zag ik wel dat het hoofd van mijn vrouw ergens over hong, — och zei ze, Jaap! ik wou wel wat— wel nou,wat nou weer,zei ik. wel dat je eens an dien goeijcn man een wagentje allerbest best hout tot ien prisfenc bragt. wel dat durf ik niet doen wijf! zei ik, — toen zij weêr — Kijk, als die man zo goed, is als hij lijkt, clan zei hij onze kleinigheid niet verfmaaden, ofgunje het de man niet. —Toen wierd ik wat boos : Niet gunnen ,waarachtig, wijf!—van heeler harte — kom, kom, morgen zeilen we gaan uitzoeken het beste hout, dat we hebben; dcnkje dan dat ik een ondankbaar man ben. -— en zie daar nu mijn Heer Profesfor! Ik ftaa voor je deur met een wagentje met het keuricuftc hout, dat een bosch ken opgeevcn. RJe jongens (laan erbij te wachten en nu wiije meisje niet gedoogen , dat wij het hout in huis brengen: dat fpijt me tot in mijn ziel. Zie eens, zo is ieder hout durf ik zeggen. (Hij laat Geikrt eenige houten zicii) Gel-  TOONEELSPEL. 17 GELLERT. Goede man! uwe inneemende gulhartigheid treft mij tot in het hart, zou ik van een' armen man.... J AC O B. Wat arm ? Ik ben, Goddank, niet arm hier ziet gij twee handen, en die zijn mijn rijkdom .... of is me. gefchenk misfchien te gering.... GELLERT. Hemel! .... kan een menschgenoeglijkeroogenblikken bclccven, dan als de goedhartiglle eenvoudigheid met een gefchenk, dierbaarder dan goud, uit gulle erkentenis nadert. Goede man! wat zalik u geeven.... JA COB. Geeven geeven hebt gij niet genoeg gegecven. Jaa ! Eén ding zou ik nog welwen- fchen datmetwee jongens, al was hetmaar voor een oogenblik,je mogten zien. GELLERT. Frcderika! haal de twee kinderen hier.... Met uw verlof, Mevrouw dat ik een oogenblik u verlaat. (Gellert gaat in zijn Boekenkamer.) ELF-  SS GELLERT. ELFDE TOONEEL. MEV. ZENTHENAU. jakok. rr.EDEUIKA, T WE E KIND e r E N. JAKOB. Nu orden lijk, de hoeden in de hand — aanftonds zei je dien man zien, waar je zo na verlangt. —Och Mevrouw ! — wat is dat een groet man : zo waar als ik leef, ik zou kunnen huilen , als ik maar om hem denk. OUDSTE EIND. Vader ! toen de meid binnen was hebben we maar begonnen met het hout in de gang te draagen. T W A A L F D E T O O N E E L. gellert, me v. z e n t h e n a U , j a koe, t wee kin de re n. gellert, met nvee boeken in de hand. Zijn dat uwe jongens V huisman ! JA"  T.OONEELSPEL. ï jako b. Jaa ! door Gods zegen, en mijn zorg zijn ze zo groot geworden. gellert. Kom hier, jongens! daar hebt ge ieder een Fabelboeltje van me, en, daar ik niet denk, dat ik lang tóeven zal, gedenk 'er mij dan bij, zo ikhet waardig ben. oudste kind. Och mijn Heer ! ik hoop dat je zo lang leeven zclt,als me Vader en Moeder, en die heb ik heel lief. jongste kind. Jaa! as wenfchen helpen kon.... gellert vat ze beide bij de hand. Beste Jongens! als de waereld vol was van zulke menfchen , dan zou ik met grooter droefheid dezelve verlaaten. j akob. Ik heb zelden iemand iets benijd, Profesfor! en daaróm wil ik het nu ook mijne kinderen niet doen. Ik bedank u,Profesfor! voor mijne kinderen. gel-  $o GELLERT. gellert neemt uit de portefeuille , die op de tafel legt een pourtait, ett geeft het Jakob in handen. Kent gij dien man ? j arob. Och Hemel! dat zijc gij zelf.... is dat te koop. gellert. Goede vriend! neem het mede dan hebt gij uwe kinderen niets te benijden jak o b. Nu zal ik mijne wagen gaan ontlaaden — en als hij ledig is, zal ik ü nog even goeden dag ko« men zeggen. _ Ik zou waarlijk bij me vrouw met een vollen wagen niet hebben durven te huis komen. DERTIENDE TOONEEL. gellert. mev. zenthenau, mev. zenthenau. . Ik ben geheel verrukt over alles, het geen ik zie en hoor. GEL-  T 0 0 NEELSPEL. GELLERT. Het baart mij , ik kan bet niet ontkennen, een zeker (tredend genoegen, dat gij het hier juist zodanig treft, dat u de liefde blijkt, die mij door eerlijke en eenvoudige harten wordt toegedraagen. De lof van zo braaf een man overtreft in veele op- zïgten de loftuitingen van twintig Journaalen en fchoon het een wezen, zo zwak als de mensch, nimmer voegen kan op iets trotsch te zijn, geloof ik, dat de liefde van zulke braave eerlijke lieden hem dierbaar behoort te wezen. MEV. ZENTHENAU. Maar men zegt mij van u dat gij een zo irige* wortelde haat tegen de Fijnen hebt. GELLERT. Tegen geen' mensch , op Gods aardbodem , draag ik eenen wrok in deezen boezemrond. Maar ik' haat kwaadfpreekende huichelaars, lieden, die bij een honigzoeten mond een hart zo bitter als alfem ronddraagen : lieden , die ongéfchikt zijnde, om de, genoegens van dit leeven te fmaaken, eenen 1'aaghartigen nijd koesteren, jegens dat foort van menfchen , die met een open en vrij hart de gelukzalig» heden der waereld volop fmaaken kunnen. In 't kort, Mevrouw ! ik haat de gebreken der fijnen, en niet de fijnen zelve. MEV.  3* GELLERT. MEV. ZENTHENAU. Het fchijnt waarlijk, mijn Heer Profesfor! dat gij wat weet van de gezelfchappen der Broeders en Zusters Jaa! ik moet bekennen: de kwaad- fpreekenhcid ftaat 'er mij wel zo wat tegen; men hoort ook nu en dan zo wat vleescbgezinde gefprekken... 'er is wel eens een broeder, die eene menfchelijke zwakheid omtrent de Spijs of Drank heeft.... maar zij fchijnen toch zo vroom GEILE UT. Taa Mevrouw! 't is fchijn bij meest allen, en zo gij de opgenoemde gcbreeken in de zo genaamde waereldlingen mede als zwakheden wilt in fchikken , waartoe ik geloof, dat gij even zeer verpligt zijt, zult gij bevinden, dat die lieden, over het algemeen, de ondeugd van fchijn heiligheid, die den Hemel een gruwel is, minder bezitten dan die zogenaamde fijnen. MEV. ZENTHENAU. Zoudt gij dan gelooven, dat 'er geen bfaave fijnen kunnen weezen ik kan u betuigen GELLERT. Evenmin, als ik hoop, dat gij zult durven ontkennen, dat onder hun, die, zo laag bij de zogenaamde vroomen te boek ftaan, geen braaven loopen. VEER-  TOONEELSPEL. 33 Veertiende tod nee lj gellert, mev. zenthenau» frederika. frederika. Mijn Heer, Profesfor, een Burgerman, die 4er zeer bedroefd uitziet, verzoekt met grooten ernst u te fpreeken , maar volftrekt alleen. Hij moet, on het oogenblik, u fpreeken. — gellert. Mevrouw! Mag ik u verzoeken zo lang In mijn Boekvertrek tc gaan, en neem dit Huk je (zijn dicht • fluk de Christen opvattende) dat de uitvloeizeis van. mijn hart omtrent den Chrfstelijken Godsdienst bevat, mede, zo gij het waardig keurt om in te zien. (gellert mev. ZENT- h e N a u in zijn Boekvertrek leidende , tegen v r e d er i k a.) Laat cïe Man op het oogenblik komen» c V R F-  34 GELLERT. VIJFTIENDE TOONEEL. zenthenaü(in eenvoudige Burger kleeding.*) zenthenau. Nu zal bet 'er op aankomen , of Profesfor Gellert de man is, die hij fchijnt. — Ik gelooft nog niet, maar zagt ik zal mijn weezen in een ernftigc plooi zetten. — Daar komt hij. ZESTIENDE TOONEEL, gellert. zenthenau. gellert. Wel goede vriend! neem plaats. zenthenau. Och het geen ik aan u te zeggen heb, zou mij niet voegen zittende te doen. gellert. Spreek op. zenthenau. Och ik ongelukkige! gellert. Zijt gij in waarheid ongelukkig? ZEN-  TOONÊELS PEL. 0 zenthenau. Och Profesfor! ik plagt mij met mijn huishouden: van Copiëeren te geneeren, maar och! mijne kostwinning verloopt geheel, en mijn huisgezin groeit jaarlijks aan;.. gellert; Hebt gij ook eenige bewijzen voor uwe armoede ? zenthenau. Helaas,Profesfor! ik fchaam mij die bewijzen van fnijne buuren af te bedelen; wat kost zulk èèn b'edelaarij aan een eerlijk hart. gellert." Dat Hem ik toe..... zenthenau; En nu ben ik ongelukkig —- nu zal ik. :;i gellert. Vaar voort: zenthenau. Nu zal ik, om het gemis van die afgebedelde ge« iuigenisfen, om veertigLouis d'ors, zo ze niet heden middag betaald worden'... het lot moeten onder gaan, dat voor een eerlijk ijverig man het aakeligst van allen is;  36 GELLERT. GELLERT. Naamelijk.... ZENTHENAU. Van mijne vrouw en kinderen gefcheurd, in eene gevangenis misfchien GELLERT. Wat zegt gij... Gij ontftelt mij.... ZENTHENAU. Kon uwe goedheid mij met veertig Louis d'Ors gerijven... ik zal u behoorlijken intrest.... GELLERT. Veertig Louis d'ors is veel. Jk twijfel, of ik zo veel bezit: Mijne inkomften zijn zeer bepaald : maar wacht eenige oogenblikken. ZEVENTIENDE TOONEEL. ZENTHENAU. Goede Hemel! Hij zat mij gerijven — hij weet zelf niet, of hij zo veel bezit... Hij is dan die Ze • deleeraar, die de deugd , door hem geleeraard, betracht Hoe zal ik mij gcdraagen een zo eerlijk man bedroogeu te hebben hce zal ik hem durven belijden? AGT-  TOONEELSPEL. 37 ACHTTIENDE TOONEEL, gellert. zenthenau. gellert. God zij gedankt! — Net zo veel bezit ik—Daar man! daar hebt gij geld zenthenau (zich nog bedwingende.} Voor hoelang gellert. Het geld is voor u. voor altoos .... ik begeer geen intrest dan een dankbaar hsrt. zenthenau (geeft Gellert het Geld te rug.~) Wat hoor ik .... mijn God! het is te veel zulk een deugd ... och vergeef het mij , dierbaars Profesfor.... laat ik u omhelzen. gellert. Wat is 't mijn vriend?... zenthenau» Pc ben de ftudent Zenthenau.... ik kon niet ge■ooven..... C Hij vliegt na de deur.) C 3 Fre-  GELLERT. Frcderika! roep den Heer van Tongeren •. hij ftaat mij buiten de deur te wachten GELLERT. ZijtgijZenthenau? ik begrijp uniet. — Mevrouw uwe moeder is hier.... (Gellert gaat in zijn Boekvertrek.) NEGENTIENDE TOONEEL. ZENTHENAU. VAN TONGEREN» VAN TE S C HEN. ZENTHENAU. Wat zegthij?mijne moeder! Al mijn leden beeven... ïvïij dacht, ik zag zekere gramfchap op het gelaat 'van den minzaamen Gellert. Hemel! van 'J onge* ren— gij hebt gelijk, gij hebt gelijk hij ij de man.... VAN TONGEREN. Hebt gij het zo bevonden.» en is het raadzel al ontknoopt ? ZENTHENAU. Ten halven \ VAK?  T O ONE ELSPEL. 39 VAN TISCHEN. Och van Tongeren! ik zou gaarne dcezen rok uittrekken, hoe groot een fmaak ik in den Krijgsdienst heb, om als ftudent met den besten Profesfor te kunnen verkeeren. TWINTIGSTE TOONEEL. GELLERT, MEV. ZENTHENAU, VAN TONGEREN,ZENTHENAU VAN T E SC HEN, MEV. ZENTHENAU. Tna mijn Heer! met zulke potzen verveelt hij mij dagelijksch. GELLERT. Zenthenau ik begrijp niets van uw gedrag.— Hoe toegeevend jegens mijn'e Studenten ZENTHENAU. Och Mevrouw moeder! och Profesfor! ik beken het, ik beken het: ik hebmisdreeven misdree- ven uit geen loffelijk beginzel. Mijn hart is te fterk ontroerd, om u iets anders,dan vergiffenis te Verzoeken. C 4 VAN  40 GELLERT. VAN TONGEREN. Een vrij hevig gefchii tusfchen Zeuthenau en mij is de o.irzaak van dit vreemd gedrag. .. Zenthenau beweerde, dat Profesfor Gellert de deugd wel openlijk leeraarde, maar als het op de geheime daaden . die echte kenmerken der deugd, aankwam, dan dacht h:j,zoudt gij ais zoveele anderen bezwijken; daarvan wilde hij de proef neemcn — verkleedde zich nis een burgerman, en veinsde zich in armelijke omftandigheden Gij weet verder alles. MEV. ZENTHENAU, Foei! welke ondeugende ftreeken ... ZENTHENAU. Vergiffenis Profesfor, vergiffenis ,., MEV. ZENTHENAU, Zulke ftreeken!..... GELLERT. Zagt Mevrouw! ik prijs deeze listige handelwijsi in uwen zoon evenmin als zijn wantrouwen, fchoon eenigermaate opdengewoonen toedragt der zaaken gegrond, r Zenthenau!ik vergeef u uwe kleine fout en het bedrog jegens mij gepleegd, 2 E N»  TOONEELSPEL. 4* ZENTHENAU. Hemelfche goedheid.... dicrbaarc Gellert... uwe voetftappen zal ik drukken eeuwig drukken .... EENENTWINTIGSTE TOONEEL». J A K O B , FREDERIKA dl de VoOrigClI. J A K O B. Nu meisje ! al was de Koning van Pruisfcn tnet zijn gantsch Regiment bij den Profesfor: ik moet hem goeden dag zeggen hij heeft mij vrijheid gegeeven. FREDERIKA. Wat zijn die boeren toch lastige menfchen.... JAKOB. Heer Profesfor ! het hout is in huis en nu kwam ik u eenvoudig goeden dagzeggen — vaar beftejidig wel, O E L I. E R T, Waarde vrienden! ziet hier een van cle dankbaarfic menfchen , dien ik immer zag! — Heer van TeC 5 fchen ! —  42 G E L L E R T. fchen! gij hebt mij over zeker geld Hen (meester gemaakt... ik meende dat ik 'er reeds een plaats voor gevonden had want noodig heb ik het niet... maar ik ben bedroogen evenwel eenig- zins aangenaam bedroogen. Mag ik het geld. VAN T E S C II E N. Jaa Profesfor! als gij het in de Rivier frneet,zou ik nog denken , dat gij weldeedt, GELLERT, 't Is te fterk, lieer Ollicier !.... ik zal het niet jn de Rivier werpen... maar wel befteeden ■ daar dankbaar man hebt gij 20 Louis d'crs — koop daar eenige beesten voor..., JAKOB, ilartlijk dank, Profesfor! ik zal het doen... cn hoop den dag nog te beleeven , dat ik u een proefje booter breng VAN TESCHEK. Goede kaerel! als ik in uw nabuurfenap ben met" mijn volk, al waart gij mijn vijand, zal men uw hut verlchoonen; en uwe hammen en fpek vreedzaam in den fchoorlieen laaten hangen. Vaar-  TOONEELSPEL, 43 jakob. Vaarwel Profesfor! leef lang en gezond; en fchrijf toch nog veel zulke mooije vertelzcls. TWEEËNTWINTIGSTE TOONEEL. Buiten jakob alle de Overigen. zenthenau. Wel nu! waarde moeder! .... wat zegt gij van den Piofesfor. mev. zenthenau. Dat ik wel wenschte, dat zijne Studenten wat meêr na hem geleeken , mijn zoon ! zent henau. Bravo, mama! bravo. Maareen jong mensch js toch een jong mensch.... gellert. Komt mijne vrienden! laaten wij een oogenblik pns verwijderen, terwijl Frederika hier de gereedheid  KA GELLERT. heid tot den maaltijd maakt. —— De twee Studenten verwachtte ik hier deezerj morgen , denkende , dat zij mogelijk met mij het middagmaal wel zouden wenichen te houden. — Den Officier verwachte ik. — En zo Mevrouw Zenthenau mij de eer geliefde te doen.... MEV. ZENTHENAU. Och mijn Heer! wat zal men zeggen, indien ik hier VAN TESCHEN. Kom, kom Mevrouw! het ergst dat men zou kun* nen zeggen, was dat gij na Profesfor Gellert viïjdde, en op mijn eer, gij zoudt 'ervoor mijn Heer Uw' zoon geen kwaade partij aan doen. MEV. ZENTHENAU. Nu ik zal dan de vrijheid neemen om van het aanbod van den Profesfor gebruik te maaken : daar ik meêr en meêr overtuigd word, dat men waarlijk deugdzaam zijn kan, zonder een uiterlijk vertoon van droefgeestigheid-.  TOONEELSPEL. 45 DRIEËNTWINTIGSTE TOONEEL. FREDERIKA. 6 Hoe braaf gij bem acht — hij is nog veel beter, als gij denkt. Nu ben ik maar een dienstmeid en ik heb maar een gering verftand — maar als zulke menfchen als mijn Heer niet in den Hemel komen, dan zou ik 'er zelfs niet gaarne wenfchen te wezen. Maar kom! wat talm ik dan. • Ik vlieg om zo braaf eenen meester te gehoorzaamen.