5IAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. TE LEIDEN. Catal. bl. Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  D E I N D I A N EN I N ENGELAND.   D E INDIANEN I N ENGELAND; B L T S P E L. NAAR HET HOOGDUITSCH VAN DEN HEER AUGUST FAN KOTZEDUE. DOOR J. HOUTMAN, THZ. Te AMSTELDAM, 1>y PIETER JOHANNES UYL EN BROEK. MPWUdli.—„   The Jlrange and abfurd variety that is fo apparent in mens actions, fhews plainly they can never proceed im. tnediately from reafon; fo pure a fountain emits no fuch troubled waters: They mufi necesfarily arife from the pasfions, THE SPECTATOR, N. 408,  PERSONAADJEN. john smit h , voormaals voornaam koopman. charlotte, eene Duitfche dame, gemalin] arthur, commies, -1 i . AK1 ' . >zoons fvanSmith, tMRICü, zeekapitein, J julia, dochter J kaberdar, verdreven Nabob van Maisfour. gurli, zyne dochter. musaffery, vrind en lotgenoot van Kaberdar. f a z ir, een jonge Indiaan. een tolbediende. jack , een matroos. strussel,"! . r ynotarisjen. staf f, J thomas, een jonge. JJet tooneel is in eene Engelfche zeehaven, en verbeeld eene zaal in het huis van Smith, met eene middenen twee zydeuren. Men ziet, onder ander huis. raad, een klavier. DE  D E INDIANEN I N ENGELAND; TOONEELSPEL. EERSTE BEDRYF. EERSTE TO O N E E L. john smith, op een' leuningftoel mei raderen, 2yn in rooden baai gewonden been op een" anderen Jloel voor zich uitgeftrekt houdende; julia, naast hem gezeten, en hem de nieuwspjdingen voorlezende. smith. 6 Weel julia. Al weêr zo pynelyk? smith. Niet anders, als of eene bende tartaren in ieder Yoetpees huishield. A J»'  2 DE INDIANEN JULIA. Arme vader! SMITH. Goede Julia! JULIA. Ware het in myn vermogen u te helpen! SMITH. Deze wensch, myn kind, verftrekt my alreeds tot eene artzeny. Gy zyt de eenigfte hier in huis, die myn ziekclyk Iigchaam koestert, en mynekwynende ziel door een' goeden wensch opbeurt. JULIA. ö Neen. SMITH Ja wel, ja wel, gy zyt de eenigfte, dit betuig ik u voor den hemel. Gy zyt de eenigfte troost in myn' zwakken ouderdom. JULIA. Gy vergeet, dat gy zonen hebt. SMITH. Ja wel, zonen! Ik, dwaas, morde tegen de voorzienigheid,toen zy my.voor agttien jaren, met eene dochter befchonk. Ik wilde zonen hebben; rappe flukfche jonges! dezen, dacht ik, zyn gemakkelyker bezorgd, heipen zich beter door de waereld. Ja, zlchzelven helpen zy 'er wel door, maar hunn' armen zieken vader laten zy hulpeloos liggen. By voorbeeld, Arthur...  IN ENGELAND. 3 julia. Zyne veelvuldige bezigheden... smit h. Ho! dankbaarheid tegen vader en moeder is de voornaamfte kinderlyke bezigheid, en gaat voor alles. Maar Arthur is een geveinsde; en Patrick... julia, met veel deelneming. Nu, Patrick, lieve vader? smith. Gy bloost, wanneer ik hem noem. Nu, ja, Patrick is beter dau zyn broeder, maar hy is een losbol. julia. 6 Hy heeft u zo hartelyk lief. smith. Op een' afftand van duizend mylen heb ik den brui van zyne liefde. Hy kruist op onbekende zeeën, van het eene waerelddeel tot het andere, terwyl my de podagra door alle leden kruist. julia. Warelyk, om uwent wille ftaat hy zo veel gevaren uit. Maar misfehien keert hy nu fpoedig weder. Ik zie ieder morgen naar den windwyzer, en wanneer hy nu met eene ryke lading te huis komt; wanneer hy onze armoede in overvloed verandert... Zie, lieve vader , zo veel vermag een zoon; de dochter moet te huis blyven, en kan niets doen dan haren kranken vader koesteren. A 2 smith.  4 DE INDIANEN smith. En dit is vry wat meer dan dat Patrick de uïtgezochtfte kruideryen der beide Indien my toedient. Beste Julia! als uwe zagte oogen zo deelnemend met my (preken, kan ik u niet uitdrukken, hoe ftreelend dit my is. Gy denkt wel menigmaal, vader fluimert, als ik, met gefloten oogen in myn' ftoel zit? Maar, neen, Julia, uw vader bid dan voor u. julia. Welk een aangenaam loon ontfang ik dit oogenblik! Zy kuscht hem de hanj. Schenk my uwen zegen, lieve vader ! /y knielt by hem neder. smith, de hand op haar hoofd leggende. De hemel zegene u! en mogt ik zo lang in het leven blyven, tot ik dezen mynetl hartelyken vaderlyken zegen in alles vervuld zag! Noch eens, de hemel zegene u! julia. En ook myn' broeder Patrick. smith. Hem ook. julia. En myn' broeder Arthur. smith. Dien vloek ik niet.  IN ENGELAND. S JULIA. Maar uwen zegen. SMITH. Hy heeft uwe moeders zegen. JULIA. Lieffte vader! SMITH. Nu dan, ik zegen hem ook; doch niet als vader, maar als Christen. Sta op. JULIA. Onzalige geest van verdeeldheid in zulk een klein huisgezin! SMITH. Wie heeft de fchuld daarvan? uwe tnoeder. Wie kwelt my, armen man, van den vroegen morgen tot den laten avond? Wieverwyt my myn bankroet, buiten myne fchuld voorgevallen , met de bitterfte terging, by ieder fchrale bete broods? Wie verfmaad myne eerelyke burgerlyke afkomst, en is trotsch op Duitfchen adel? Wie laat my gebrek lyden? Wie perst onze huishuren» het geld af, en ver. brast het geringe inkomen 't welk de bezitting van dit huis my noch overlaat? Hebt gy niet gehoord, hoe ik gister avond om eene pyp tabak, en een kan porter heb gebeden ? Arthur ging met uwe moeder naar den 1'chouwburg, en ik moest myn' eetlust verflapem A 3 l*>  6 DE INDIANEN julia. Beste vader! heden zal u niets ontbreken. smith. Goede Julia! ware 'er een welgefteld braaf man , die u zo grondig kende , als ik u ken! en mogt zulk een man u zyne hand bieden! dan trok ik by u in, om by u myne dagen te eindigen. Wat zagter /prekende, en op de deur, tegen hen over, y/yzendt. Die vreemdeling fchynt behagen in u te vinden. julia, ontroerd. In my? smith. Ja, zeker; hy is wel niet jong, maar oprecht; en uw hart is zeker vry? Julia, verlegen. Ja... myn hart is vry. smith. Zie, myn kind , dan ware uw oude vader bezorgd. Maar men late dit aan den tyd en aan de voorzienigheid over. 6 Wee! 6 wee! daar fchi'et het my weder uit de voetzolen in de fchinkcls. JULIA. Daar is uw hartelyk praten de oorzaak van. De nieuwspapieren opnemende. Zal ik voortlezen t SMITH. Ja, doe dat. Mogelyk raak ik een weinig in do rust. ju-  IN ENGELAND. 7 JUl.I a. Maar, zou het niet beter wezen, als ik u in eene andere kamer bragt? Hier is alles in eene eeuwigdurende beweging; altyd hoort men de deuren toeflaan, dan hier, dan by onzen vreemdeling. s Ml TH. Neen, Julia! ik wil hier in dit voorvertrek blyven; want ginds kyft uwe moeder my den ilaap uit de oogen. Laten zy loopen, en de deuren toewerpen zo dikwyls en zo hard als zy willen; men kan zich aan alles gewennen, behalve aan de ftem van eene twistzieke vrouw. julia, lezende. Parys, den zestienden January. smith. Maar,noch beter, lieve Julia! zet u aan uw klavier, en (peel of zing my iets voor: daardoor geraak ik mogelyk zagtjes in ilaap. julia. Zeer gaarne. - Zy zet zich om te fpelen, en fpeelt of zingt zo lang tot haar vader in flaap is gevallen, en Jiaat dan op. Hy flaapt... Zagt zy uwe rust en vrolyk uw ontwaken !... Nu, fpoedig ! Thomas heeft zeker reeds lang genoeg op de wacht geflaan. Zy gaat zagtjes naar het venster en wenkt Thomas. Hy verftaat my reeds. A4 Z*  8 DE INDIANEN Zy komt /lil te rug, en krygt, uit haar' naaidoos, een paar afgewerkte mans lubben. Als moeder my maar niet verrascht, of myn broeder Arthur, die wantrouwige vraagal! of als myn lieve vader eens ontwaakte, och! dan zat ik in de grootfte verlegenheid. TWEEDE T O O N E E L. smith, julia, thomas. julia, hem zagtjes te gemoet kopende. St! wat ffil; de oude heer flaapt. thomas. Gy hebt my daar drommels lang laten wachten, juffrouw Julia! julia. Nu, nu, gy zult 'ér een' halvcn ftuiver meer voor hebben. Daar hebt gy een paar lubben. thomas. Weer verkoopen ? julia. Gewis. thomas. Wat moet ik 'er voor vragen? julia. Drie kronen is de naaste prys; ik heb vyf nachten daaraan gewerkt. th  IN ENGELAND. 9 THOMAS. Daar vraagt de kooper niet naar. Als het goed maar mooi is, of 'er dan vyf nachten of vyf minuten aan is gewerkt, is hem evenveel. JULIA. Spreek zo hard niet, de oude heer mogt ontwaken. THOMAS. Nu, ik ga maar heen. JULIA. Wacht wat! ik heb u noch meer te zeggen. Wanneer gy ze verkoopt, ga dan met dat geld by onzen buurman , den tabakskooper, Williams, en koop een pond besten knaster. THOMAS. Goed. JULIA. En haal uit de herberg, op den hoek, eene kan beste porter ; en als gy een en ander by elkander hebt, Helt gy u weder op uw' vorigen post, tot Ik u wenke. THOMAS. Ik verfta u. JULIA. Loop dan heen. THOMAS. De hemel behoede u, juffrouw! Hy vertrekt. A 5 J"-  io DE INDIANEN julia. Goede vader! uwe weni'chen zyn zo redelyk, zo bepaald!... Nu, ras weder aan het werk. Zy zet zich aan haar naaiwerk. ö Hoe zoet is het voor een' vader te arbeiden! Hoe fpoedig gaat dat voort! DERDE T O O N E E L. smith, julia; arthur, met rotting en degen. julia. Goeden morgen, broeder! arthur. Goeden morgen. Stil. Hm. Hm. Ik moet eens ter deeg nazien of ik alles wel gefloten heb. Dit is de fleutel van de bureau, dit van het geldkistje, dit van 't klavier, dit van het kastje... nu, ja, alles is in orde. Hy wil vertrekken. julia. Ik vrees dat gy het gewigtigfte hebt vergeten. arthur. Het gewigtigfte ! ik! wat zou dat wezen ? ipreek. julia. Uw hart, lieve broeder! het fchynt dat het jon- i;e  IN E7 N G E L A N D. ir ge Indiaanfche meisje u den fleutel daarvan heeft weten te ontftelen. arthur. Wees daarvoor niet bezorgd! Ik beken wel, dat ik zo iets gevoel; echter ben ik op myne hoede. Ik weet juist welke behoedmiddelen men in diergelyk geval gebruiken moet. julia. Behoedmiddelen tegen de liefde! ei, laat die eens hooren. arthur, met nadruk. Zoud gy ook zelve daarvan gebruik willen maken ? julia, verlegen. Ik? arthur. fa, gy! Meent gy dat ik de vonk niet in den neus heb? Die jonge gekskap van een' Indiaan, die met onzen broeder Patrick over zee zwerft, en wiens lotgevallen hy met zoveel geheimhoudingverzwygt, tusfehen ons, die jonge lafbek heeft het hart myner zuster Julia met zich op reis genomen. julia. Gy noemt hem een' gekskap, een' lafbek? en Julia zou op hem verliefd zyn? arthur. Ja, toch! zy heeft zich van den drommel laten blinddoeken. Zie, zuster! als men by dag wel twintig-  ia DE INDIANEN tigmaal naar het venster loopt, om te zien of de arme jonge goeden wind heeft... JULIA. Nu, dat doe ik, uit verlangen naar myn' broeder Patrick. ARTHUR. Broeder Patrick heeft voorheen ook menig reis gedaan; maar nooit was Julia zo jammerlyk verlegen als dezen laatïien keer. Maar Hoor my in myne rede niet. Als men altyd bloost, wanneer iemant een' zekeren naam noemt; wanneer men eene zekere filhouette in zyn zakboekje draagt; dan vraag ik: is dat liefde? antwoord: ja. JULIA. En ik vraag, wanneer men zyne zusters zakboekje, zonder verlof, doorfnuffelt, is men dan een guit? antwoord: ja. ARTHUR. Wie zou zulks niet doen , als men met zyn zakboekje zo voorzigtig niet omgaat als ik met het myne? VIERDE T O O N E E L. CHARLOTTE, SMITH, JULIA, ARTHUR. CHARLOTTE. Zeer edel, waarachtig! wanneer 's middags de tafel gedekt flaat, dan zwermen zy allen, even als de  IN ENGELAND. 13 de wespen, daarom heen; maar als ik 's morgens myn gebedenboek in de hand neem, om den hemel te loven, dan loopt de een hier en de ander daar. arthur. Beroepsbezigheden, genadige mama! charlotte, tegen Julia. En gy? julia. Ik heb vader de nieuwspapieren voorgelezen. charlotte. Nochtans heb ik u reeds een' langen tyd met elkander hooren' kakelen. Waarover liep uw gefprek? julia. Ik iehertfte met myn' broeder. arthur. En ik fprak zeer ernstig met myne zuster. charlotte. Maar waarvan? julia. Van dat wilde jonge meisje, dat fints vier maanden in ons huis woont. art hur. Van dien wilden jongen knaap, die fints jaar en iag met broeder Patrick de waereld doorkruist. ju lia Zy heeft hem, ondanks zyne voorzigtigheid, ver- AR-  14 DE INDIANEN ARTHUR. En hy heeft u, ondanks uwe wispelturigheid, in banden gekluisterd. CHARLOTTE. Beiden fchynt gy gelyk te hebben ;4want beiden hebt gy uw verftand verloren. ARTHUR. Ik? ik ben met het myne zeer wel te vreden. CHARLOTTE. Dat bewyst juist dat gy niet veel bezit. De mensch is met niets in de waereld te vreden, behalve met zyn verftand; hoe minder verftand hy heeft, des te beter is hy te vreden. Sans badinage, ik wil niet hopen, dat een van u beiden bekwaam zy, om ernstig op diergelyke zaken uw' zin te vestigen; want feboon gy van uw' vaders zyde maar van eene burgeriyke afkomst zyt, ftroomt 'er nochtans een oud adelyk bloed door de aderen uwer moeder. Zy ziet Julia en Arthur beurteling aan, als of zy een antwoord verwachtte. Julia naait, en Arthur fpeelt met zyn rottingbandje. Charlotte, hare handen in de zyden zettende, zegt met' eene luide ftern: Hoe? wat? point de repoife? moet ik zulk eene fchande beleven ! myn' oudflen zoon, Arthur, met de dochter eens landloopers in het huvvelyk te zien treden! AR  IN ENGELAND. 15 arthur. Voorzigtig , genadige mama! voorzigtig; onze vreemde huisbewoner kan ieder woord hooren. charlotte, tegen Julia. En gy kunt zo God- en eervergeten zyn, dat gy uw hart aan een' heiden verpand, die noch daarenboven maar een burger is? julia, fmeekend. Zagt toch, lieffte moeder! vader flaapt. charlotte. Zie eens'. wel! nu zal men my al gebieden Uil te zwygen! Zich naar haar1 man wendende , en noch ftetker fchreeuwende. Hy moet niet flapen! hy moet waken! hy moet de dwaasheden zyner kinderen helpen verhinderen. Hei daar! John! John! smith, ontwakend. 6 Wee! charlotte. Nu, wat is 't? smith. Myn been! charlotte. Vergeet uw been; hier is geheel wat anders te doen, dat u vry wat nader aangaat. SMITH*  i6 DE INDIANEN SMITH. Vry wat nader! ik wou wel weten wat my nader aangaat dan myn eigen been? CHARLOTTE. Nu, waarachtig! ik dacht dat 'er velerlei zaken in de waereld waren, die van veel meer belang voor u moesten wezen, dan een in baai gewonden voet! SMITH. Zo', dat is wel mogelyk. CHARLOTTE. Een been is toch altyd maar een been; en een jigtig been is niets waard'. SMITH. Gy hebt gelyk. CHARLOTTE. Men moest in 't geheel vergeten een been te hebben. SMITH. Inderdaad, dat moest men. ö Wee I 6 Wee! CHARLOTTE. Had gy wat gelezen, dan zoud gy weten dat de oude Stoïcynen de pyn voor geen kwaad hielden. SMITH. De drommel! dan zyn zy nimmer met de podagra gekweld geweest. C H A R L O T TE. Myn goede Smith \ gy kunt het geheel niet ver- ant-  IN ENGELAND. Ü antwoorden dat gy zo weinig wellevendheid bezit. Gy hebt eene gemalin van ftaat ; 't ontbreekt u aan geen gelegenheid om te lceren. Hoe menigmaal heb ik u niet reeds voorgepreêkt , en hoe dikwyls zal ik het n .noch voorpreêken , dat een' gezonden niets meer ennuieert, dan dat een zieke eeuwig van zyne maladie reutelt. smith. Nu, fpreek dan altyd van wat anders; om 's hemels wille! charlotte. Zulks wilde ik lang doen , maar gy valt my ge^ durig in de rede. Hier ftaat uw zoon , myhhecr Arthur Smith i en uwe dochter , mejufter Julia Smith. s m i t h. De hemel zy gedankt! dat zie ik. charlotte. Beiden zyn zy krankzinnig geworden» smith. Beiden ? charlotte. Uw lieffte heer zoon, dien ik niet zo veel kont» mer en zorg myne oud adelyke grondregels heb \n= geprent, heeft lust om zich met eene verloopen Indiaanfche meid in den echt te verbinden. arthur. Wie zegt dat! wie fpreekt van een huwelyk ? B m  18, DE INDIANEN zo dra men my vraagt, of dat meisje my gevalt? dan is het antwoord : ja; maar eer ik met de daad tot eene verbindtcnis trede , zyn 'er noch honderd duizend omftandigbeden te vereffenen, millioenen hinderpalen uit den wieg te ruimen, en oneindig veel kleinigheden af te doen. SMITH. Ja, myn fchat, ik üa u borg , Arthur zal zich niet overhaasten. ARTHUR. Neen, waarachtig niet! SMITH. Zo hy zulks evenwel mogt doen , dan doet hy de eerste wyze daad van geheel zyn leven. Het is een allerliefst meisje : haar ftompneusje is verrukkelyk; hare eenvouwdigheid betooverend. CHARLOTTE. AI weer zeer edel ! wie u dus hoort fpreken moet noodzakelyk denken , dat al uw verftand in uw' gezwollen voet zit. Die geheele litany, welke gy my daar hebt opgelezen , is naauwelyks gefchikt om een' zot gelukkig te maken. De gewigtigfle fïukken, de asfen, om welken de gantfebe zedelyke waereld draait, zyn door mynheer myn' gemaal ovcrgeflagcn. SMITH, En die zyn ? CHAR-  IN ENGELAND. 19 CHARLOTTE» Geboorte en geld. ARTHUR. Dat is alles. SMITH. Wat het geld betreft, daarin , helaas! hebt gy • geiyk. ARTHUR. Het grootfte gelyk. SMITH. Ondertusfchen hoop ik, dat het jonge Indiaanfche meisje , in dit Huk , uwe vorderingen zeer wel zal kunnen te vreden flellen. De vader is juist niet voor al dat uiterlyke , maar hy fchynt toch zyne fchaapjes op het drooge te hebben. Hy leeft 'er wél van ; hy is niemant fchuldig , en betaalt ons zyn huur op het oogenblik dat de vervaltyd daar is. JULIA. Hy doet ook veel goed aan den armen. CHARLOTTE. O Cicl\ kwel my toch niet met alle uwe walgelyke berekeningen: men kan altyd uit uwe rede be» merken , dat gy eens een koopman waart. Wie heeft het ooit tot een toeken van welvoeglykheid gehouden ordentelyk te betalen? De rykffe lieden, mynbeer, zyn der gantfehe waereld fchuldig. Dan, pasje pour cela! wy zullen dit eens voor goeB 2 den  20- DE IND IANEN den munt laten doorgaan , het gewigtigfte ft.uk blyft evenwel onbeflischt. Of misfchien laat gy de gereedheid in het betalen ook wel als een bewys eener voorname afkomst gelden ? SMITH. Neen, zeker niet. Maar ik hou dit ftuk voor overbodig. Het meisje is geboren , en zelfs hoogwelgeboren; daardoor verfta ik: gezond en frisch van leden. Eene gebogchelde freule , die zestien kwartieren in haar wapen telt, is, in myne oogen, altyd zeer laag, zeer kwalyk geboren. CHARLOTTE. Monfils! hebt gy geen reukflesjc by u? ARTHUR. ö Ja, genadige mama! hier is het. CHARLOTTE. Onderfteun my, Julia! ik zal flaauw worden. SMITH. 6 Laat dat maar na : wy kennen 'er de waards niet van. CHARLOTTE. Het ware geen wonder dat de geesten van al myne doorluchtige voorvaderen zich met een verontwaardigend gelagch rondom my heen verzamelden. Dit is dan het loon voor de Duitfchc freule, die zich zo laag vernederde dat zy eene Engelfche koopmansvrouw wierd , en dat zy, naar wier hand zelfs graven dongen , boven die allen , den voor-  IN ENGELAND. 21 voorrang gaf aan een' mensen, zonder educatie, zonder favoir vivre , zonder iwbles principes , aan een' bankroetier, aan een' kreupelen, aan een' bedelaar. SMITH. Julia, gelei my naar myne kamer. CHARLOTTE. Denkt gy dat ik u daar niet zou kunnen volgen ?' Maar, geduld! ik zal aanftonds nakomen. SMITH. Nu, Julia, voer my dan ten grave! CHARLOTTE. Slechts noch eerst een woord of twee met u, myn zoon! V I F D E T O O N E E L. CHARLOTTE, ARTHUR. CHARLOTTE. In waarheid, myn zoon , gy bereikt den ouderdom , in weiken men aan het trouwen denken moet. ARTHUR. Daar denk ik ook aan. CHARLOTTE. Dat is braaf, myn zoon, en hoogstpryzenswaardig ! maar gy denkt 'er reeds vyf jaren aan , en het blyft altyd by het denken. B 3 AR-  22 DE INDIANEN ARTHUR. Voorzigtigheid is de moeder van de wysheïd, CHARLOTTE. Uwe voorzigtigheid is een dwaallicht, dat u tot eene moeras geleid. ARTHUR. Welk eene gelykenis , genadige mama ! is de voorzigtigheid ooit een dwaallicht ? antwoord: neen! is Gurli eene moeras ? antwoord : neen! zy is veeleer een bloemhof, of eene met bloemen bezaaide beemd, of eene bloemryke landflreek. CHARLOTTE. Ja, ja , maar 'er zyn ook bloemen , die achter eene haag wasfen. ARTHUR. Hun geur is daarom niet minder vcrkwikk'elyk en aangenaam. CHARLOTTE. ft, mon fik .' dishonoreer myn bloed niet. Een meisje,, laag van afkomst ; een Indiaansen meisje, en by gevolg eene heiden ; een neuswys en ongeftadig nufje, wier vader een flyve ingetogen aap is, dien niemant kent, en die, naar alle gedachten, geen fchelling in eigendom bezit. ARTHUR. Wat de afkomst belangt, genadige mama , gy weet wel dat men by ons in Engeland daar niet pp let. . CHAR-  IN ENGELAND. 23 charlotte. Helaas! neen; de karreman en de lord genieten eenerlei voorrechten. arthur'. En dat zy eene heiden is.... charlotte. Nu, dat wil zo veel niet beteekenen. ARTHUR. Los van zinnen cn ongeftadig.... Zy is noch jone. Een verftandig man zal ook wel eene verftandige vrouw van haar maken. Haar vader een aap. Hierop vraag ik: zal Arthur den vader of de dochter trouwen ? antwoord: de dochter. Dus gaat my dit niet aan. Maar het gewigtigfte ftuk, door myne genadige mama aangevoerd, is het geld. De voorzigtigheid gebied hierin met behoedzaamheid te werk te gaan. Ik heb ook myne befpieders, oppasfers, gn naarvorfchers op hunne posten verdeeld. charlotte. En zo gy nu ontdekte dat hy inderdaad geld had, zoud gy dan zo onedel zyn om een befluit te nemen ? arthur. Een befluit, genadige mama! gy doet my fchrikken. Ik vertrouw, wanneer men op dit oogenblik my overtuigde, dat dit meisje eene prinfes, en haar vader een fchatryk vorst ware j dan zoude ik noch B 4 fid-  fl4 DE INDIANEN Adderen voor de gedachten , om een befluit te nemen. charlotte. Gy zyt een gek. Zy vertrekt. art h u r. Een gek? een gek? Hy treed naar een' fpiegel en neemt eene trotfche houding aan. Gelyk ik naar een' gek ? antwoord : neen ! ZESDE T O O A' E E L. gurli, arthur. g u r l i, in een Engelsch nachtgewaad, het hair, zonder eenig verjierfel, los om haar hoofd hangende , haar kleed, wel zeer zindelyk, maar ook zeer achteloos; in het opkomen tegen iemait achter haar: Neen, ik wil niet! Ha, ha, ha, dat is wel wonderlyk ! Daar hebben zy, zonder het my te vragen, eene klok op een' hoogen toren gehangen, en wanneer dat ding zo veel of' zo veel flaat , dan moet Gurli ontbyten. Maar Gurli wil niet ontbyten; Gurli heeft geen honger. arthur, haar ziende, ter zydg. Ze is geheel alleen! voortrefïelyk! de beste gele. genheid om haar met voorzigtigheid uit te hooren. Overluid. Schpone Gurli, ik wensch u een' goeden morgen 5 gur,-  IN ENGELAND. 25 gurli. Goeden morgen, gek! arthur, verbaasd. Gek ? hoe moet ik dit verftaan ? Gy hoont my, mejuffrouw! gurli. Word niet raar. Gurli meent het zo kwaad niet. Maar Gurli moet altyd lagchen, als zy je ziet. arthur. Lagchen ? en dat om my ? Dan moet ik vragen: waarom? antwoord? gurli. Dat weet ik zelve niet. Ik geloof dat het is» omdat jy 'er altyd uitziet , als of het geluk van geheel Bengalen op jouw fchouders rustte, en omdat jy zo veel toeftel maakt om over eene floot te flappen, als of jy den Ganges overfchryden moest. arthur. Ik merk dat de opvoeding in Bengalen noch te jammerlyk veronachtzaamd word. De kinderen praten van dingen, die zy niet verftaan. gurli. Myn wyze heer, Gurli is geen kind meer; Gurli zal haast trouwen. arthur, ontjleld. Trouwen! inderdaad? B S GUR-  26 DE INDIANEN gurli. Ja, ja; vader heeft het gezegd. arthur. Maar met wien? gurli. Dat weet ik niet. arthur. Dan heeft uw vader een' man voor u uitgekozen ? gurli. Neen, zeker niet. Gurli zoekt 'er zelve een' uit. arthur. Is 't waar? de verkiezing ftaat u dan geheel vry? Zeker mag ik dan wel vragen : bevallige juffer! hebt gy uwe oogen reeds op iemant laten vallen ? antwoord ? gurli. Myne oogen wend ik wel hier en daar ; maar myn hart beweegt zicli zo weinig als een kwartel in zyn nest. arthur. Bravo! voortreffelyk! mag ik u dan wel vragen, allerlicffle Gurli! hoe beval ik u ? antwoord ? gurli. Jy'.... Niet te best. arthur. Altyd valt gy maar met de deur in het huis. Moet  IN ENGELAND. 27 Moet men het dan maar altyd iemant vlak in het aangezigt zeggen, dat hy ons niet behaagt ? gurli. Jy vraagt het my immers! arthur. Dit zy zo. Maar dat boerfche jy, mejuffrouw! ik raad het u als een vrind, moet gy u afwennen. gurli. Myn vader heeft my dit ook .al dikwyls geboden ; maar Gurli moet altyd lagchen, als zy tegen een' mensen uwe edele moet zeggen, even als of zy van een' anderen perfoon fprak. arthur. Maar, dit is hier de gewoonte zo. gurli. Nu dan, als jy het volftrckt hebben wilt, kan . jk je ook wel uwe edele noemen. arthur. Zo wy licht eens door aangenamer banden ons vereenigen, dan heeft het tyd... gurli. Ja , dat heeft tyd. arthur, ter zyde. Ik moet nu een' ftap nader doen. gurli, geeuwende. Ik beu niet uitgeflapen. ar-  28 DE INDIANEN arthur, ter zyde. Maar, met beleid ! met beleid! gurli. Wat verveelt my dat mensen ! arthur. Zalig, driewerf zalig zal de gelukkige zyn, die eens de fchoonfte bloemen mag plukken, weiken do adem des liefelyken zefirs uit de knopjes te voorfchyn lokte! gurli, lagchende. Goede vrind! deze taal is fanferitta voor my, en die verftaan onze Braminnen alleen. arthur, geërgerd. Ik fprak in den fïyl der oosterlingen; maar ik zie wel, men moet met u zo duidclyk fpreken, dat het zich met handen tasten laat. gurli. Juist; zo hoort het Gurli liefst. arthu k. 't Is jammer dat de wysheid zulk eene fprake doorgaans verbied. gurli. Maar de wysheid verbied Gurli niet weg te loopen, en jou te laten flaan; want jy verveelt haar ten uiterfte. Zy wil vertrekken. arthur. Noch flechts een oogenblik, fchoone Gurli! ik zou  IN ENGELAND. 29 zou gaarne duidelyk met u fpreken... my duidelyker verklaren... my op het duidelykfte uitdruk^ ken... als... als ik maar wist of misfchien uw heer vader eenige onderfteuning noodig had. gurli. "Wonderlyk mensch! myn vader is niet oud; hy is wel ter been , en gaat zonder ftok; ja, jy kunt hem vry den fchoonften draagftoel voor de deur laten brengen; hy zal toch veel liever te voet gaan. arthur. 6, Zo begryp ik het niet. Ik wou daarmede zeggen, dat ik hem zou trachten te helpen*... zo hy misfchien ongelukkig ware. gurli, censjlags ernstig. Ongelukkig! arthur, zeer nieuwsgierig. Ja, ja, ongelukkig. Zeker mogt ik vragen: hoe is het daarmeê? antwoord? gurli, weenende. Ach, ja; myn arme vader is ongelukkig. arthur, ter zyde. Nu, daar hebben wy 't. gurli. En jy wilt hem helpen ? daarvoor moet ik je kusfehen. Zy kuscht hem. arthur, zeer ontfteld. Ja, maar, ik meende , zo het in myn vermogen was.  30 DE INDIANEN was. Het is zeker goed iemant te helpen; maar meii kan niet weten, waar men zelf hulp noodig heeft. gurli. Ach! jy kunt hem niet helpen ; en de arme Gurli kan hem ook niet helpen. arthur, ter zyde. Dank zy den hemel! daar had ik my haast aan eene bedelares verfiingerd. Overluid. Ik hoop ondertusfehen, dat het zo verre met hem noch niet zal gekomen zyn dat hy de huishuur voor de verloopen maand niet zou kunnen betalen, niet om my, maar om myn' vader: hy is een weinig geftreng. gurli. De huishuur? arthur. Ja,'ja, de huishuur. gurli. Droom jy? arthur. Dat denk ik niet. gurli. Weet je wat, goede vrind! als je myn' vader een goed woord geeft, dan betaalt hy niet alleen dé huishuur, maar zelfs het geheele huis, en dan noch een dozyn zulke gekken als jy zyt bovendien. Zy vertrekt, feliciterend van lagchen. a h-  IN ENGELAND. 31 ARTHUR- Dat is nu van daag de tweede maal, dat men my voor een' gek uitmaakt. Maar beide Teizen was het Hechts door vrouwentongen , en het past een' verftandig' man niet, zich daarover moeijelyk te maken. ZEVENDE T O O N E E L. DE TOLBEDIENDE, ARTHUR. DE TOLBEDIENDE. 't Is goed dat ik u aantreffe! Ik heb zo hard geloopen, dat ik naauwelyks myn' adem kan halen. Oef! ARTHUR. Nu , myn goede vifitateur! hebt gy uw' last Wél uitgevoerd ? Zyt gy met de'noodige voorzorg en behoedzaamheid achter het geheim gekomen ? DE TOLBEDIEP.DE. Om u te dienen ! ik ben, als een finokkelaar, overal ingedrongen , en heb hem gevolgd van het koffyhuis in de opera, van de kaai op de beurs, en daar heb ik met 'er haast al vry wat ontdekt. ARTHUR. Pro primo dan: wat zyn' ftaat belangt ? DE TOLBEDIENDE. Ha, daarvan weet ik zo veel als niets. Nie- mant  32 DE INDIANEN mant kent hem, of niemant wil hem kennen, 't Is een oostindiër; daarin komen zy allen over één, dewyl hy het zelf gezegd heeft. Dan of hy van dé kust van Malabaar, of Koromandel, of Onisca is, dat heb ik zo fpoedig niet kunnen gewaar worden. Dit is zeker, by is door geen fchip, dat hier te huis hoort, herwaart gevoerd. Hy moet, naar alle gedachten, van Portsmouth te land hier gekomen zyn. ARTHUR, Pro fecundo: zyn vermogen ? DE TOLBEDIENDE. Wat dat belangt , hierover kan ik de eer genietëh u ten allerfpóedigfte het volmaaktfte naricht te geven. Ondanks de eenvouwdige kleedy van dezen man en alle zyne huisgenooten; niettegenflaande de enkele fchotel, die dageiyks op zyne tafel ftaat; ondanks het heldere bronwater, dat hy tot zyn* drank gebruikt; houd ik hem, met uw verlof, voor een' der rykfte inwoners van deze aanzienelyké koopflad. ARTHUR. Vrage: waarom? antwoord? DE TOLBEDIENDE. Antwoord: daarom : omdat hy het geld, by heele handen vol, uit de vensteren werpt. ARTHUR. Hoe zo? DE  IN ENGELAND. 33 DE TOLBEDIENDE. ö Myn waarde heer opzigter! (la toe, dat ik u dit zonder tydverlies verhale. Het kantoor van Brown en Belton was in de voorleden week op het punt om niet meer te betalen; ieder had op de beurs 'er den mond vol van, en, zo als het dan gewonelyk gaat, de eene was 'er over aangedaan, de andere haalde de fchouders op, en de derde fprak over het weder. Maar Kaberdar, dien ik overal op de hielen zat, liep van oen eencn koopman tot den anderen, en vorschte de zaak in al hare omftandigheden naauwkcurig uit. Overal hoorde hy dat Brown en Belton brave en eerelyke lieden zyn, die, door een ongelukkig toeval, in deze gefteldheid gebragt waren. Wat doet hy? met de grootfle haast fchrytt hy een briefje aan Brown en Belton van den volgenden inhoud: „ zo tien duizend ponden fterling UEs. kunnen redden, dan kunt gy die fomme, zonder interest, voor zes maanden van my ter leen ontfangen." Brown en Belton, die Kaberdar nooit gezien hebben, ftaan verwonderd en verbaasd; zy betalen hunne wisfels, vervolgen hunnen handel als voorheen, en vereeren dezen Oostindiër als een' heilig'. ARTHUR. . Lieve hemel! wat onvoorzigtigheid! die man moet noodzakelyk hoe eerder hoe beter een' fclioonzoon voor zich opzoeken, die zyne goederen beC ftie-  34 DE INDIANEN ftieren kan; een' vernuftig', voorzigtig', en welberaden mensch: Doch, ga voort, myn lieve vrind! gy hebt my nu wel bewezen, dat deze Kaberdar eens tien duizend ponden fterling bezat; gy hebt my tevens verhaald dat die gek zeer veel geld uit zyn venster ftrooit; nu volgt hier naturelyk de vraag op... DE TOLBEDIENDE. Of hy noch zo veel overhoud, dat het voor een' verflandig' man de moeite waardig zyn zou om 'er een bod naar te doen? Hieromtrent zal ik in aller yl de eer hebben u gerust te Hellen. Het fchoone en vermakelyke landgoed Roggcrshall, zo ryk in wildbraad en visch, zo vruchtbaar in velden boomvruchten, en 't welk bovendien het uitmuntend voordeel heeft, dat men zeer fpoedig derwaart kan komen, dewyl het Hechts twee mylen buiten de ftad ligt, is u zeker bekend? Dat fchoone landgoed is door zyn' jongen bezitter fchandelyk verbrast, en door onzen Oostindiër yllings aangekocht. ARTHUR. Weet gy dat zeker ? DE TOLBEDIENDE. Ik zeg U, yllings gekocht en betaald. ARTHUR. Hm! Ei!.. Maar ik moet my noch een weinig naauwkeuriger verflag daaromtrent laten geven. Word deze aangename tyding bevestigd; dan heeft Gurli een'  IN ENGELAND. 3S een' bruidfchat te wachten, die alle hare menigvuldige gebreken met een' fluijer overdekt. Ik zal terftond naar de beurs gaan. Hebt gy my op dit ftuk noch iets meer te zeggen? DE TOLBEDIENDE. Niets van belang. Hy (preekt zeer weinig... hy kaauwt betel... hy heeft veel eerbied voor koeijen; en, zo dikwerf onze lïadskudde veldwaart gedreven word, groet hy dezelve met diepen eerbied; hy baad zich dagelyks; en, by ieder nieuwe of volle maan deelt hy aalmocsfen uit. A R T H U R. Als ik maar eerst zyn fchoonzoon ben, dan zal de nevel dier zotternyen voor de zon van de reden wel wyken. Ik zal hem bcwyzen dat een koe hem geen meer eerbied afvordert dan een ezel. Ik zal hem aantoonen dat de voorzienigheid noch by nieuwe maan, noch by laatfte kwartier, toelaat om aalmoesfen te geven. Kortom, is de aankoop van Roggcrshall in orde, dan is myn huw*lyk met Gurli ook in orde. Intusfchen, lieve vrind, vaar wel! wees onvermoeid, vlytig, werkzaam, en vooral omzigtig. Stel uwe vyf zinnen in alle gevallen op de wacht. Gy kent myn dankbaar hart; en zo ooit de vraag ontftaat, of ik u met genoegen ook wel zou willen dienen? dan is het antwoord altyd: ja. Hy vertrekt, en maakt eene diepe bwging. C2 AGT.  36 DE INDIANEN A G T S T E T O O N E E L. DE TOLBEDIENDE, alken. Zo ooit de vraag ontflaat, of ik lust heb u met den grootftcn fpoed den hals te breken? dan is het antwoord altyd: ja. Voor zo veel zorg en moeite my met een paar ydele woorden af te zet. ten! Maar, dit is waerelds loon. Zelden vind men een' eereiyk' amptenaar, die niet een' flechter, dan hyzelf is, boven zich heeft. Wil men fpoedig en rasjes zyn ftukje brood in vrede verteeren, dan moet men even laag kruipen en bukken voor leege koppen en volle buiken als de oude Kaberdar voor osfen en koeien. Zyne fchouders ophalende. Maar, de heer Arthur is myn meester. Uy houd ne oogen dikwyls toe als ik de zakken open. Daarom maar met frisfehen moed hem weder gediend. Hy fluipt naar de kamerdeur van Smith en luistert aan liet Jleutelgat. Ik hoor van verre een geraas als of de hagel een fteenen dak vergruisde. Neen, neen; 't is de Hem van mevrouw Smith. De duivelfche kanarievogels zingen zo hard, dat men geen woord duidelyk onderfcheiden kan Ras, ras! Hy loopt naar de deur van Kaberdars kamer. Daar  IN ENGELAND. 37 Daar is men zo ftil als een muis. Maar, neen; Gurli neuriet een liedje. Zy zingt mogelyk zeer fchoon; maar myne nieuwsgierigheid word daar niet mede verzadigd. Hy loopt weder naar de andere deur. Hier is het nu ook dood ftil. Nu begint Julia te lpreken. Och', daar heb je nu weer dat gegil van die weèr- en windfche kanarievogels! 't is of de drommel 'er meê fpeelt. Ik kan dat gefchrecuw niet dulden. Zo dra men één woord hard op fpreekt, dan fchreeuwen zy allen meê. Hy loopt weder naar de andere zyde; maar naauwelyks luistert hy, of Mufaffery opent de deur en loopt hem byna omverre. NEGENDE T O O N E E L. musaffery, de tolbediende. musaffery, altyd ingetogen en flyf. "Wat wilt gy, myn vrind? Wien zoekt gy? My? de tolbediende. U eigenlyk niet. musaffery. Myn' Weer dan? n e tolbediende. Dat kan ik juist ook niet zeggen. C 3 mu-  38 DE INDIANEN musaffery. Dan zal het zeker myn' heers dochter zyn? de tolbediende. Ik zou liegen ais ik dat zeide. musaffery. Deze houten deur derhalve ? want, in deze kamer wonen Hechts drie menfchen: mynheer, zyne dochter, en ik. de tolbediende, zich langzaam van zyn' fchrik her [lellende. Myn oogmerk was eigenlyk u fpoedig een' goeden morgen te wenlchen. musaffery. Goeden morgen ! i de tolbediende. En om vaardig naar uw' wel Hand tc vernemen. musaffery. Ik dank u. de tolbediende. Gy zyt zeer gezond ? musaffery. Gezond. de tolbediende. Naar ligchaam en ziel? musaffery. Naar ligchaam en ziel. de tolbediende. Verfta my wel, hooggefchatte vrind! men kan vol-  IN ENGELAND. 39 volmaakt gezond zyn, volmaakt; maar wat baat, by voorbeeld, de lust tot (Japen, als de'levenszonen zo zwaar als een molcnfteen ons hart drukken » wat helpt de grootfte honger den armen drommel, die geen bete broods kan opfcharrelen? Doch geen van beiden zal uw geval zyn ? musaffery. Neen. de tolbediende. Gy hebt meer dan u noodig is? musaffery. Ja- de tolbediende. Uw heer is zeer ryk? musaffery. Brama heeft hem veel gegeven. de tolbediende, zeer nieuwsgierig. Brama! wie is die heer? ik heb hem nooit hooien noemen. Geeft hy zo gaarne? musaffery. Brama geeft aan alle brave menfchen. de tolbediende. Zeker? waar woont dan de heer Brama? dat ik hem in aller yl opzoeke. musaffery. Hy woont aan de oevers van den Ganges. de tolbe oIEN de. Dat is my te verre. Uw heer is zeker een zyner bloedverwanten? C 4 M u"  4o DE IN-DIANEN musaffery. Mynheer is uit zyn' fchouder voortgekomen. de tolbediende. Eene zonderlinge verwantfchap. TIENDE T O O N E E L. kaberdar, musaffery, de tolbediende. kaberdar, een weinig barsch, tegen den tol- bedienden. Wel, wat moet gy hebben ? ■ de tolbediende. Niets ter waereid, myn achtenswaardige heer' ik kwam hier gevaliig voorby, en liep hier eens fchielyk in, om naar den welftand van den geëerden heer Mufaffery te vernemen. musaffery, zeer droog. Hy hield zyn oor tegen het fleutelgat, om naar myn' welftand te luisteren. kaberdar. Houd gy mogelyk my, 0f myne dochter, of myn' ouden vrind Mufarïèry, voor contrabande? d e tolbediende. Wel, ja, myn hoogachtenswaardige heer! wanneer gy 't my niet kwalyk duiden wilt, moet ik zeggen, dat dit al vry wat fchyns heeft; want wy we.  IN ENGELAND. 41 weten niet recht, wie gy zyt? wat gy zyt? van waar gy zyt? waarom gy hier zyt? kortom, gy bezit alle de juiste eigenfehappen van contrabande waar. kaberdar. Zo ik in Spanje ware dan zou ik zulk eene taal voor die van een' dienaar der inquifltie houden ; maar ik weet wat recht ik in Engeland heb: lebeer « fpoedig de deur uit. de tolbediende. Ei, ei, myn hooggeachte 'neer! op wat grond? kaberdar. Ik heb deze 'kamer voor myn geld gehuurd. de tolbediende. Maar deze zaal is algemeen; ik kan zo dikwyls en zo fpoedig hier komen als ik wil, om met myn' zeer geëerden heer gebieder, den heer tollenaar Smith, te fpreken, te overleggen, of iets te verhalen, te hooren, te vragen, te antwoorden, te berichten; en geen mensen ter waereld moet my hierin hinderen, al ware hy ook tienmaal nader dan gy aan den heer Brama vermaagfehapt. kaberdar. Ga, zo gy niet wilt dat men u de deur uit- ^''tolbediende, sfcft allengs naar de deur begevende. Hoe' wat? my fmyten? my, den vaardigden, C5 v!uS-  42 DE INDIANEN vlugftcn en werkzaamften nnn in de gantfche ftad ? een' min, die de rust zyns levens aan den dienst van het beroemd Engeland vaardig heeft opgeofferd ? zulk een' m in wil men fmyten ? wat verftaat gy door fmyten? waar wilt gy my heen fmyten, mynheer ? KABEBDAR. De deur of het venster uit. Hy ziet op zyn borologie. En we! eer drie minuten om zyn. DE TOLBEDIENDE. Hm! hm! zo fchielyk ? Het fpyt my dat myne tegenwoordigheid , uit hoofde van myn berqep, ampt en pligt, juist met de grootfle haast op eene andeie plaats vereischt word, en ik dus van uwe gocdguiutige aanbieding geen gebruik kan maken; anders, inynheer bloedverwant van Brama, zouden wy zien, zouden wy zien... Kaberdar loopt naar hem toe; de tolbediende vlugt. ELFDE T O O N E E L. KABERDAR, MUSAFFERY. MUSAFFERY. Gy, eens heerfchcr over duizenden! gy, vruchtbare boom, onder wiens fchaduw de gcflachten der Indien zich ncdcrzetteden! wat is 'er van u geworden?  IN ENGELAND. 43 den? een verachtelyk laaggeboren fchepfel durft u beleedigen! ó Spyt! kaberdar. My beleedigen? gy dwaalt, goede Mufaffery! Leest gy moedloosheid of gramfchap op myn ge. laat? musaffery. Dewyl magtelooze gramfchap u niet betaamt. Gy zyt niet meer Nabob van Maisfour. Helaas ! kaberdar. Al weêr den ouden zang! neen, ik ben niet meer Nabob van Maisfour, en wensch het ook niet weer te worden. musaffery, verbaasd. Gy wenscht dit niet? kaberdar. Spreek, oude getrouwe dienaar! achtte gy my gelukkig, toen Franfchen en Engelfchen myne vrindfchap en bondeenootfchap zochten? toen ik, tegen dank, in hunne onzinnige oorlogen betrokken wierd ? toen ik nu dezen uit vrindfchap. dan die uit dwang ten dienste ftond? toen my alle ogenblikken geld ontbrak, om myne muitende foldaten te ftillen? toen het hof te Delhi famenzweeringen tegen my maakte, en ik my tot de laagfte kunstgrepen moest vernederen, om myn aanzien te bewaren? toen Europeërs en Indianen myne bloeijende landen verwoestten en de heilige tempelen ontwydden? toen ein-  44 DE INDIANEN tindelyk de gramfchap myner broederen tegen my uitbrak, en ik nacht aan nacht, onder den last des kommers, op myne Iegerftede doorbragt? Ipreek, was ik toen gelukkig? MUSAFFERY. Neen. Echter waasfemden de liefelyke bloemen der hope u haren geur noch tegen: het verlorene was toen noch te herwinnen. KABERDAR. En nu niet meer? MUSAFFERY. , Neen. Als Brama geen wonderwerk verricht,kunt gy nooit weder Nabob van Maisfour worden. KABERDAR. Waant MufafTery dan, dat op deze fchoone groote waereld, zonder den ryksftaf van Maisfour, voor my geen geluk is ? MUSAFFERY. En welk ? kunt gy met den adem des levens uwe vermoorde vrouwen en kinderen weder bezielen ? KABERDAR. Helaas! neen. MUSAFFERY. Kunt gy ook Hechts hunne ontzielde Iigchamen vinden, om eene bekranste koe op hunne graven te offeren? KABERDAR. Ach, neen! wee! wee, mynen broeder! Hy heeft my  IN ENGELAND. 45 my zelfs niet eencn zoon laten behouden. Mogelyk. zyn in de onuitfprekelykfte elenden alle de telgen van mynen ftani vernietigd; of myne ftrydbarc zonen de oogen uitgeftokcn, een lot, veel ysfèlykcr dan de dood! Ach! wyk, wyk! Een gordyn voor dit vcrfchrikkelyk fchouwfpcl! De zon myns heils ging te dier tyd onder; en hier wacht ik op haren opgang. MUSAFFERY. Zy zal voor ons nooit weder opgaan. KABERDAR. Waarom niet ? zo niet aan den oever des Gan' ges, dan toch aan den oever des Theems. Veel heb'ik verloren,maar ik heb ook noch veel te winnen De zetel van Maisfour fchonk my nooit te vredenheid en rust. Dit zyn gaven, die de goden den ftam van Raja niet hebben toegefchikt. ö Heilryk genoegen der onbenyde middelmaat, ik volg uwe wenken! Gaarne dale ik tot u af,... or flyge tot u op. Ben ik oud en krachteloos? kan ik geen zonen meer aan de maatfchappy fchenken, de vreugd myns overigen levens? Getrouwe Mufaffery! ik wil eene vrouw nemen , voor myne geredde lchatten meer landgoederen aankoopen ; en gaarne den troon, wier trappen door tienduizend oproerige (laven bekropen wierden , tegen de vreedzame beftie. ring over honderd rustlicvcnde Europeanen verwisfefen. MU-  46 DE INDIANEN musaffery. Eene vrouw nemen? waar vind gy in Engeland eene vrouw, uit uwen ftam gefproten? kaberdar. Laag vooroordeel! myn vaderland heeft my verftoten: ik ben los van zyne gebruiken. Myne oogen hebben gekozen, myn hart heeft zich bepaald, en wacht Hechts op de toeftemming myns verftands. Met vuur. Juffrouw Julia... Haar oog is een zonneftraal, waarop de zielen Vistnous paradys infhetleu. Liefe.'yke wysheid der godin Sawasnadi woont op hare lippen, en deugd, voortgekomen uit den boezem van der goden god , zit ten troon in Juliaas hart. fl Mamnadin! god der liefde! fluip ook gy daarin. musaffery. Gy zyt buiten uzelven. Wacht u ! uw hart is een jongeling geworden, en zal, moedwillig, uw verftand ontglippen, dat hem in de geftalte eens gryzaarts nafluipt. kaberdar. Juist zo , oude man! niets te haastig! met uwe onaandoenelyke oogen zal ik toezien; met uwe koele omzigtigheid zal ik toetfen. Maar, als de uitflag den wensch myns harten voldoet, zult gy my dan weder gelukkig achten? musaffery, na cm weinig ftilzwygens. Neen! Waar de Ganges, langs bloeijende velden, al  IN ENGELAND. 47 al kronkelende, voortvloeit, daar alleen huisvest het o-eluk. Hier, in een vreemd land, waar ik niemant ontmoet, tot wien ik kan zeggen : „ Heugt u de blydc dag , waarop wy , vóór twintig jaren , daar en daar, ons zo lustig vermaakten ".. Hier, waar niemant myne taal fpreekt, niemant myne goden dient... Helaas! kaberdar- Weet gy wel, MUfaffery, dat gy my door uwe jammerklagten grieft, wier nooit verdroogende bron altoos met zo veel geweld overvloeit? Berouwt het u, zo veel liefde en trouwe aan my betoond te hebben ? Berouwt het u, dat gy de eenigfle waart die zyn' heer niet verliet, toen het rampzalig onweder van woede en gramfchap op zynen fchedel uitbrak ? Hy neemt hem by de hand. Ik kan dit u zeker niet vergelden. Slechts liefde beloont liefde. In myn hart alleen moet gy uwe 'vergelding zoeken. MUSAFFERY. Ik heb die reeds rykclyk ontfangen. Verfchootl myne ontyditre en onbefeheiden klagten. Neen; ik blyve u by tot de dood. kaberdar. Zwyg, ik hoor Gurli komen. TWAALF.  48 DE INDIANEN TWAALFDE T O O N E EL. gurli, kaberdar, musaffery. gurli, geeuwend. O Vader! wat valt Gurli de 'tyd lang! kaberdar. Heb ik u geen wegen genoeg aangetoond om den tyd te verkorten ? Naaijen, breijcn, lezen. gurli. Ja, vader, al die dingen neemt Gurli ook by de hand : maar Gurli is zo gemelyk; zy bederft alles. Als ik naai, dan fplyt ftraks myn garen, of dan breekt myn naald; als ik brei, dan laat ik de fteken vallen; en als ik lees, dan val ik in flaap. kaberdar. Nu, kort dan den tyd met praten. gurli. Praten' met wien zal Gurli praten? Vader is zelden te huis; Mufaffery fpreekt niet; de oude knorrige huismoeder, ginds, kyft altyd ; Arthur is een gek; en Julia... kaberdar, driftig invallende. Nu, Julia ? gurli. Ach, ik bemin Julia als myne zuster. 6 Zy is zo goed, zo bartelyk#goed! Zy is veel beter dan Gurli; maar zy mag met Gurli niet veel fpreken. ka-  IN ENGELAND. 49 kaberdar. En waarom niet? gurli. Hare korfelige mama heeft het haar verboden. Maar fchoon Gurli den geheelen dag by haar kbn wezen; echter is 'er noch iets dat Gurli zou ontbreken. kaberdar. Wat dan? gurli. Vader, dat laat zich zo gemakkelyk niet befchryven. Somtyds denk ik dat my een papegaai of een katje ontbreekt. kaberdar. Beiden hebt gy immers! gurli. Zeker heeft Gurli ze beiden; maar ik gevoel dikwyls een fterk verlangen: dan neem ik fchielyk myn katje, en dan weder myn' papegaai, en kusch ze en druk ze aan myne borst; ó dan heb ik ze zo lief. Maar, evenwel fchynt my altyd iets te ontbreken. Vader zal my zekerlyk noch een katje moeten koopen. kaberdar, glimlagchende. Zeker! gurli. Gisteren ging ik in het kleine woud, dat de menfchen hier het park noemen, wandelen, entoen D hoor-  50 DE INDIANEN hoorde ik daar een' vogel zingen, zo fchoon, zo lielelyk, vader, dat gy het u niet kunt verbeelden. Gurli moest fchreijen. Ik was zo beangst, zo beklemd!., het fteeg my hier, hier naar toe: Op haar hart wyzenje. 't was hier zo warm; ik liet myne oogen gedurig hier en daar weiden; en eindelyk, eindelyk , moest ik een roosje plukken, kusfehen, duizend en duizend maal kusfehen, en met myne tranen befproeijen. Dat was toch aartig; niet waar, vader? kaberdar. Dat was het. gurli. Vader zal wel zulk een' vogel voor Gurli moeten koopen. kaberdar. Inderdaad. g u r l t. Ach, Gurli weet zelve niet recht wat haar ontbreekt. kaberdar. Wees te vreden! uw vader heeft meer ondervinding; hy bemerkt reeds waar dit op uitloopt. Kom, nu van iets anders. Uebt gy het voorftel, dat ik u onlangs deed, reeds overwogen ? gurli. Gy weet wel, vader, dat Gurli juist niet veel houd van overwegen. Maar, als vader denkt dat het  .1 N ENGELAND. $t het goed zou zyn, dan wil Gurli wel trouwen. kaberdar. Ja, vader meent, dat het noodzakelyk is, dat Gurli hoe eerder hoe beter een' man voor zich uitkieze. Is u noch niemant voorgekomen, die u by uitftek beviel? gurli. Neen. Arthur praat en reutelt van zyne liefde, maar zyne liefde fmaakt my niet. Maar waarom moet het juist een mansperfoon zyn? ik zal zyne zuster Julia trouwen. kaberdar, verbaasd. Wie ? zyne zuster ? gurli. kaberdar. Julia? gurli. Ja , ja. kaberdar. Maar die is eene vrouw. gurli. Nu, wat kan dat fchelen ? kaberdar, lagcliende. Neen, Gurli, dat kan niet gaan; Brama verbied zulks: gy zyt een meisje, en moet een' man nemen: Julia is ook een meisje, en moet ook een' man nemen. D 2 cur-  52. DE INDIANEN. gur li. Wel, dan wil ik Mufaffery trouwen. musaffery, als uit eene diepe mymering famende, een weinig verlegen, nochtans even ftyf en droog. My? fchoone Gurli, dat kan niet. gurli, fpotachtig, verjloord. AI weêr niet goed? waarom niet? Gy zyt immers een man? musaffery. Zeker. gurli. Nu dan? musaffery. Ik ben een oud man. gurli. Wat doet 'er dat toe ? musaffery. Lieve Gurli, een oud man moet geen Jong meisje trouwen. gurli. Waarom niet? musaffery. Dewyl dit zo veel is als een rozenknopje in den fneeuw begraven. charlotte, binnen. Uwe denkwyze is alles behalve edel-; omdat gy- zelf  IN ENGELAND. 53 zelf een vischkooper geweest zyt , wilt gy uwe kinderen ook daartoe opbrengen. kaberdar. De hemel beware ons! het ferpent nadert. Ik ben zo gaarne in deze zaal: Uit het venster ziende. het uitzigt over de wyde zee behaagt my zeer; en telkens jaagt de boze geest my naar myne eenzame kamer te rug. Laat ons gaan! GURLI. Vader! Gurli blyft hier: Gurli wil over het oudje lagchen. kaberdar. Blyf dan. Maar zy is nieuwsgierig. Zorg dat gy de geheimen van onzen Hand niet openbaart: ik mag niet gaarne een voorwerp van nieuwsgierigheid , of van medelyden zyn. jjy gaat met Mufaffery in zyne kamer. GURLI. ö Neen! Gurli hoort het oudje zo gaarne rammelen: dat wyfje flaat zo veel zottenklap uit! DERTIENDE T O O JV E E L. gurli, ciiarlotte, met eert mantelkap over het hoofd. charlotte, knorrend opkomende. Wat podagra! eene edele ziel veracht de po. D 3 c1a~  54 DE INDIANEN dagra en fpot met de jicht. Alle myne voorvaders hadden reeds in hun vyfentwintigfte jaar de podagra, en niemant heeft 'er zo veel gefchreeuw van gemaakt. Ho, zyt gy daar, juffrouw Gurli? Zy neigt zeer nederig; Gurli lagcht hartelyk. Nu, fur mon honneurl diergelyke inpertinence is my nooit voorgekomen. gurli. Ei, word niet kwaad, oud moedertje! c II a u l o t t e. Oud moedertje? hoe langer hoe fraaijer! cur li. Gurli lagcht graag; je moet dat zo kwalyk niet nemen. charlotte. Altyd jy, om het derde woord ! 6 Hemel! hoe en waar mag deze pauvre creature hare eerste educatie hebben gekregen ? gurli, Kan uwe edele dat jou ook niet verdragen, wel dan zal ik je uwe edele noemen. charlotte. Noem my zo als gy wilt. Eene vrouw, uit zulk een' fiam als de myne, is boven alle beleediging verheven. gurli. Uit welk een' tram fproot gy dan? charlotte. Uit den ftam van Quirliquitsch. gur"  IN ENGELAND. 55 gurli. Ei, daar heeft Gurli nooit van gehoord; dat moet'een geheel nieuwe ftam zyn. charlotte, verackelyk. Nieuw? myn goede Gurli! doorloop, in de gafehiedenis, eenige eeuwen, en gy zult noeh den. W0rtel niet vinden. Ik zou ook niet weten waar gy oude famüiën zoud hebben leeren kennen. ik, ik fproot zelveGuitReen' der oudfte ftammen van geheel de waereld. charlotte, verontwaardigd. Gy ? ha, ha, ha.! gurli. Ta ia, ik: Gurli fproot uit den ftam der Rajaas. charlotte, den neus optrekkende. Raia' Raja? Ik zal, uit aartigheid, zo dra ik te huis kom Rupners ridderlyk . geflaehtregister eens Se„,of'er ooitheerenvan Raja g*&*i **ben? die familie is my geheel onbekend. De ftam der Rajaas'teU al' eenige duizend jaren. charlotts. Eenige duizend jaren? ha, ha, ha! myne goed* Gurli "t is u door het hoofd gegaan, dat de waereld eerst zeventienhonderdnegentig jaren geftaan neeft. Ha, ha, ha! ik heb u altyd voor eenwem.g D4  56 DE INDIANEN onnoozel gehouden, maar nu ondervind ik dat gy geheel krankzinnig zyt. Zy vertrekt door de middendeur, tegen Gurli weder nederig, doch verackelyk, buigende. VEERTIENDE T O O N E E L. gurli, alleen. Ha, ha, ha! dat oude kluchtige wyfje! wat gekke gebaarden! wat draait zy het lyf! en wat trotsch uitzigt heeft zy! Wacht, dat moet Gurli, uit de pret, haar eens naardoen. Zy treed voor een' fpiegel, en bootst Charlotte naar. 6 Daarom zou men zich dood lagchen! dat moet Gurli haar* vader laten zien. Zy loopt fchielyk in hare kamer. Einde van het eerste bedryf. TWEE-  IN ENGELAND. 57 TWEEDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. kaberdar, alken. Myne voeten voeren my gedurig, myns ondanks, naar deze zaal; en, ben ik hier, dan dwalen myne oogen, myns ondanks, naargindfche deur. Ik moet myn hart verlichten: my drukt te zwaar een last. Maar, we«! wee! als myne pooging mislukt! Bezin u, Kaberdar! gy zyt niet in de Indien} waar gy eene vrouw, als zy u het leven te bang maakt, moogt opfruiten, en waar zy, zonder uw verlof, zich niet eens aan uwe zyde ten disch mag voegen. Gy zyt in Europa, waar men de vrouwen tot geen fpeeipoppen verlaagt, waar zy zelfs een wil hebben, en mogen denken, zo zy kunnen. Maar dit meisje is door de goden met een ligchaam en door de deugd met eene ziel befchonken. Dan, zagt! Reeds weder in verrukking! Ken ik haar wel? Heb ik haar lang genoeg gMegeflagen? Is hare moeder niet eene vrouw, gefproten uit Nirudi, den vorst der duivelen? en groeijen 'er ooit rozen op brandnetelen? Mufaffery heeft gelyk. Haar zagt uitzigt kan bedriegen. Ik moet haar hart toetfen. D 5 TWEE:  58 DE INDIANEN TWEEDE T O O N E E L. kaberdar; thomas, met [een paar mans lubben in de band. thomas. Ei, ik wil niet langer de zolen uit myne fchocnen loopen! 't is heden een recht ongelukkige dag ; ik zal van daag die duivelfche dingen niet kwyt worden. Hy ziet Kaberdar. Nu noch eens voor 't laatst. Myn goede heer, wilt gy lubben koopen ? kaberdar. Neen. thomas. Door lieve handen gemaakt? kaberdar. Neen, zeg ik. thomas. Goed koop: drie kronen het paar. kaberdar. Laat my met vreden! ik draag geen lubben. thomas, mismoedig , de lubben op tafel werpende. Nu , dan dragc ze wie wil. Heengaande. Gy woont hier m huis; als juffrouw Julia komt, geef ze haar dan weêr. ka-  1N ENGELAND. 59 kaberdar. Juffrouw Julia? wacht! wat heeft juffrouw Julia met deze lubben te doen ? thomas. Zy behoren haar. kaberdar, verwonderd. Haar? Thomas, te rug komende. Ta, mynheer; 't is haar werk. Bezie ze eens. Zyn zy niet fraai? Koop, koop ze toch!goed koop, zeer <*oed koop: drie kronen. En, als gy my „iet verklikken wilt, weet dan, dat die lieve juffrouw vyf nachten daaraan gewerkt heeft. kaberdar. Waarom verkoopt zy die? thomas. Wel heden! myn goede heer, gy vraagt zo raar! Zy heeft geen geld. kaberdar, fihielyk fo den zak tastende. Hoe veel zegt ge ? thomas, Drie kronen , goede heer! daarvoor krygt gy een paar lubben zo fraai als de prins van Wallis ze ooit kan dragen; en een godsloon krygt gy op den koop toe. kaberdar. Daar zyn drie guinjes. T HO-  6o DE INDIANEN THOMAS. Drie kronen, goede heer! kaberdar. Drie guinjes, zeg ik; die moet gy aan juffrouw Julia brengen, En daar is eene kroon voor u, onder beding, dat gy niet klapt, wie de lubben gekocht heeft. Als zy 'er naar vraagt, zeg dan, dat gy ze aan de beurs hebt verkocht aan een' vreemd' heer, dien gy voor 't eerst van uw leven zaagt. Thomas, het geld rondom met vreugd bekykende. Wel verftaan, beste heer, wel verftaan: duizendmaal dank. kaberdar, ter zyde. Het is braaf van dat meisje, dat zy zich niet fchaamt om met werken haar dagelyks brood te Winnen; het is braaf. t homas. Zo veel geld heb ik van myn leven noch niet by elkaêr gezien. Vaar wel, beste heer! de hemel beloone het u. kaberdar. Waar wilt gy heen? thomas. Weg. kaberdar. Maar het geld ? thomas. Heb ik in myn' zak. ka'  IN ENGELAND. 61 KABERDAR. En brengt gy het dan niet by juffrouw Julia? THOMAS. Neen, goede heer! Juffrouw Julia, heeft my bevolen by buurman Williams een pond knaster, en uit de naaste herberg eene kan porter te halen. KABERDAR. Wat 's dit? rookt juffrouw Julia? THOMAS. Gy fpot mynheer! Ik- geloof dat het voor haarvader is. De arme oude man wil zich fomtyds wat te goed doen; maar vrouw en zoon geven hem niets. KABERDAR, W ZJf*. Bravo, Julia, bravo! Tegen Thomas , die daarop heen gaai. Ga nu maar, ga! Dat beflist. Met zulk een hart word men gelukkig. Al ware Julia niet fchoon, de kinderlyke liefde fchenkt haar goddelyke bekorelykheid; is zy arm, zy werkt toch vyf nachten achter een voor haren vader, 't Is bepaald. .Ha', daar is zyzelve. BERDE T O O N E E L. JULIA, KABERDAR. KABERDAR. Goeden morgen, mejuffer! ju-  62 DE INDIANEN julia, in het voorbygaan, buigende. Goeden morgen, myn heer! Zy gaat naar de deur, ziet naar buiten , komt ti rug, en treed naar het venster, fchynende overal naar iets uit te zien. kaberdar. Mejuffrouw Julia verwacht misfchien iemant? julia, zich omkeerende. Ja, mynheer, een' jongeling, dien ik om eene boodfehap zond. Ik meende voor eenige minuten hem weder in huis te hebben gezien; maar ik heb waarfchynelyk mis gehad. Hare lubben onverwacht in handen van Kaberdar ziende, ontjlelt zy een weinig. kaberdar, als dit niet bemerkende. Ik heb hier een' jongeling gezien; maar waarfchynelyk niet dien juffrouw Julia verwacht. Zie, mejuffer, ik heb zo even een paar lubben gekocht. Wy, mannen, worden gemeenelyk met zulke waar bedrogen. Wat dunkt 'er u van ? julia, verlegen. Zy zyn niet onaartig. kaberdar. Wat zyn ze wel waard ? julia. Twee kronen zullen ze, naar myne gedachten, wel waard zyn. ka-  IN ENGELAND. 63 kaberdar. Ja, mejuffer, wel zyn ze kronen waard. Wio maar kronen had, om ze op het hoofd te drukken van het uitmuntend meisje dat ze vervaardigd heeft. Deze lubben, mejuffer, zyn, naar 't verhaal van den verkooper, genaaid door eene dochter, die hare nachtrust heeft opgeofferd, om haar' kranken vader eenige verkwikking te bezorgen. julia, zeer verlegen. Zo! kaberdar. Hoe veel denkt gy nu wel dat ze waard zyn ? julia. Zo veel als de volbragte pligt van een kind waardig is. kaberdar, haar by de hand nemende. Mejuffrouw Julia! ik ben een eerelyk man: wilt gy met my in 't huwelyk treden ? julia, geheel verbaasd. Mynheer!.. 6 Hemel! kaberdar, hare hand loslatende, bemoedigend. Herftcl u. Waarom fchrikt gy? ik wilde u niet verlegen maken. Spreek rond uit. Het kan zyn, dat uw hart niet meer vry is. Het zal my leed doen. Maar ik blyf uw vrind; warelyk, ik blyf uw vrind. julia, niet wetende vat te uiten. Mynheer! ik heb noch vader en moeder. KA-  64 DE INDIANEN kaberdar. Eerst met u, en dan met uw' vader. Lieve Julia, gy zyt verlegen ;■ en dat wou ik niet. Bedenk, twee vrinden willen famen eene reis bepalen; de eene vraagt, de andere antwoord: „ Hebt gy ook plaats voor my? Zyt gy niet knorrig, of gemclyk? Zyt gy niet aanftonds moedeloos als het eens itormt of onweert? Zoud gy ten einde toe geen anderen reisgezel verlangen ï*' Gy kent my, Julia! Gy weet myn doen en laten. Wat ik van daag ben, was ik gisteren; en wat ik gisteren was, zal ik morgen zyn. julia. Ik echter niet, mynheer! het weinige fchoon, dat u misfchien heden bekoort, zal morgen verwelkt wezen. ■kaberdar. Julia, de hand, die deze lubben naaide, zal, als zy, vermagerd en gerimpeld, naauwelyks in flaat is een' kruk te houden, noch waardig zyn gekuscht te worden. julia. Gy kent my niet lang genoeg, en, fta my toe, mynheer, dat ik my van uwe oprechte wyze van fpreken bediene, ik ken u ook niet lang genoeg. kaberdar. Welaan! beproef my; fla my gade, zo dikwyls en zo lang gy het zult goedvinden; ik fchuw het oog der deugd niet. ju-  | N ENGELAND. t Is my om 't even, want het kan my Hechts in één Huk betreffen; te weten in het Huk der huwe- lyksgift. , staff, hem het gefchrift vertoonende. Daarvoor hebben wy plaats gelaten. kaber dar. En wel zo veel, dat men den titel van een groot konmgkryk met alle zyne landfehappen', die Het beztt en niet bezit,'er in voegen kan. Hebt gy my voor zo ryk gehouden, mynheer? arthur- Vcor zeer ryk en zeer grootmoedig. H 5 KA*  122 D E INDIANEN kaberdar. Inderdaad? dan moet ik een zeldzaam mensch zyn; want ryk en grootmoedig vond ik nooit by elkander Doch ieder deugd kan ontaarten, zo ook de grootmoedigheid. Gy weet, mynheer, ik fïa op het punt om weder te trouwen, en 't is zeer mogelyk, dat eens noch een dozyn kinderen op myne vaderlyke grootmoedigheid aanfpraak kunnen maken. arthur, verlegen. Ja, ja! de tolbediende. Ei, ei' staff. Hm!hm! kaberdar. Hoe veel denkt gy derhalve wel ncodig te hebben om met myne dochter, niet behoeftig en niet overvloedig, niet karig en niet veripillend, te kunnen leven ? arthur. Wel nu, in zulk een geval moet men liever te veel dan te weinig rekenen. kaberdar. En als wy nu zo op den middenweg eene fom van tienduizend pond vonden ? arthur, vrindelyk. Ach, die zouden wy niet laten liggen. de  IN ENGELAND. 123 de tolbediende, Arthur in 'f oer by.en-Je. Spoedig ter zake, fpoedig! staff. En die fom in deze iedige plaats uitgevuld. arthur. Bovendien vleie ik my met een gunstig antwoord op de volgende vrage: wanneer de hemel onzen echt met kinderen zegent... ? gurli. Ha! ha! ha! Hoor eens ! krygen wy dan ook kinderen ? arthur. Dat hoop ik. gurli. Dan zal Gurli harteiyk moeten lagchen! Gurli heeft noch nooit kinderen gehad. staff. Hora ruit; dat is, de edel* tyd vliegt heen : zou het u behagen, door de onderteekening der contra, henien, dit contract de behoorelyke kracht, vastheid en onverbreekbaarheid by te zetten? arthur. Wel gezegd. Ga heen, myn waarde vifitateur, en roep myne naastbeftaanden hier: zy moeten ge. famentlyk by deze plegtigheid tegenwoordig zyn. De tolbediende vertrekt. Noch eene vraag moet gy my goedgunstig traftaan: in welken godsdienst zuil en de vruchten, die uit  124 DE IN DIANEN uit dezen echt te wachten zyn, worden opgevoed? antwoord ? kaberdar, een weinig driftig. Voed ze op tct eerelyke mannen; en doe 'er overigens meê wat gy wilt. ZESDE T O O N E E L. gurli , kaberdar , arthur, staff, smith, charlotte, julia, de tolbe diende. de tolbediende. Zy komen, zy komen. charlotte, de aaawezenden op eene achtelocze wyze gegroet hebbende, fthiclyk naar Arthur hopende. Mon fils! Gy ziet uwe moeder au déJej}oi,-\ wilt gy de onzinnige zyn, die appcihout op een' perflkenboom ent? arthur, haar naar zich toetrekkend. Geen rozen zonder doornen. Zy fpreken in ftilte met elkander. gurli, te^en 'Julia. Nu, zusje, ben je met Gurii te vreden? julia. Gurli is een goed meisje. smith, tegen Kaberdar. Mynheer, gy hebt een' gryzaart, in de ffofofie zyns levens, geheel in de war gebrfigt. Had men my  IN ENGELAND. 125 my gezegd: .ga de deur uit, op ftraat, waar dagelyks duizende menfchen wandelen, daar zult gy een' fchat vinden; inderdaad, ik had dit veel eer geloofd, dan een' ryk' man te ontmoeten, die zich grootmoedig aan eene vernederde familie, zonder rang en vermogen, wil verbinden. kaberdar. Helaas, mynheer! wat land is uw Europa, als het ernst is wat gy zegt ? De heete zon broeit by ens zulk een' onzin niet uit. smith. Uwe hand , mynheer ! ik heb zo lang den handdruk van een' eerciyk' man ontbeerd. Gy zyt myn arts: gy giet nieuwe kracht en nieuw leven in de aderen van eei'r* gryzaart. kaberdar. Ik doe niets om hief. myne belooning, is eene paerci, Julia teder aanziende. zo ais noch Ceylon, noch het gelukkig Arabië, noch Japan, noch het Margarethen eiland , ze oplevert. Hy fpreekt met Julia. de tolbediende, tégen Staff. Alles is wel; maar diergelyke dingen moeten fpoedig en fchielyk afgedaan worden. staff. ja , wis. Voor alle dingen moeten de formaliteittn in acht worden genomen. Liefde, dank, geluk-  126 D E I N D I A N E IJ hikzalighcid , en al diergelyke wisjewasjes meer, komen ten Iaatfte van zeiven. arthur. Maar, moederlief, al laat gy ook van uw' ftamboom eene ragout maken, wy gaan toch ieder avond hongerig naar bed. charlotte. Ei, myn zoon! ik abandonneer u, omdat ik zie, dat de adelyke moedermelk, die ik u heb ingekort, verfpild is. gurli, achter hen heen gejlopen, het hoofd tusfchen beiden in/lekende. Wat babbel je daar zo ftil met elkander ? charlotte. Eene fraaije levenswyze! Nooit zal ik het durven wagen, dit fchcpfel in een brillont gezelfchap in te voeren. kaberdar, een weinig gevoelig. Ik hoop, mevrouw, zy zal eens eene betere vertooning in het huisfelyk gezelfchap harer kinderen maken. charlotte, fpottende. Zeker, eene goede huismoeder heeft ook verdienste. smith. In ieder ftand. Onze koningin is daarvan een uitmuntend voorbeeld. ar-  .IN ENGELAND. 127 arthur. Wy verpraten den edelen tyd. de tolbediende. Ja wel, ja wel! gurli. Nu , maak dan voort. staff. Het contract is ter onderteekening gereed. arthur, het papier te recht leggende. Wel aan dan ï hier is pen en inkt, hier moet juffrouw Gurli haren naam fchryven. gurli, de pen nemende. Meen je, gek, dat Gurli niet kan fchryven? geef hier! kaberdar, ongerust. Noch eens, myne dochter, bezin u wel! het heil uws levens hangt aan een enkel woord. Hebt gy eens gefchreven, dan is uwe belofte onherroepelyk. GURLI. Vaderlief, Gurli wil 'er maar altyd los op toe fchryven: zie eens, Julia ziet my zo weemoedig aan, en de oude man fchynt het ook zo te wenfchen ; de oude man behaagt my: hy ziet 'er zo eerelyk uit. kaberdar. In 's 'memels naam! het is uw vrye wil. Uws va-  ia8 D E INDIANEN vaders zegen, en, zo het den hemel behaagt, een goede engel zy met u! Gurli wil fchryven. arthur. Toef! fchoone Gurli! toef noch een oogcnblik! Ik word eensklaps zo verlegen. Is 'er zeker dan niets vergeten ? geen puntje van voorzigtigheid ? geen clauful ? staff. Niets, niets. Meester Staff heeft voor alles gezorgd. smith. Zoon! uw gedrag toont weinig tederheid aan. charlotte. Mogelyk zyn het de geesten uwer voorvaderen, die in dit beflisfehend tydftip u toefluisteren. ARTHUR. Geenszins, ma chere merel Tegen Kaberdar. De tienduizend pond, mynheer, waarvan 'tubehaagde zo goedhartig te gewagen, worden tochdadelyk na de bruiloft betaald ? kaberdar, zeer koel. Op den bruiloftsdag, mynheer' arthur, tegen Gurli. Nu, fchryf dan , fchoone Gurli. Gurli wil fchryven. Maar toef noch een oogenblik! Ik bevind my warelyk in een' zonderlingen toefhnd. Men kan niet voar  | N ENGELAND. i$g ♦oorzigtig genoeg te werk gaan. Noch eene vraag, mynheer! worden de tienduizend pond in banknoten of in klinkende fpetie betaald ? kaberdar, knorrig. Zo als gy wilt, mynheer! zo als gy zelf wilt» arthur. In klinkende fpetie dan , als het u zo behaagt. kaberdar. Zeer gaarne. arthur. Nu, fchryf dan. gurli, "willende fchryven. Gek! gy zyt vervelend. arthur. Toef! toef noch een oogenblik. julia. Broeder! gy word onverdragelyk! kaberdar, tegen Julia. Gy zyt zyn befchermengel. arthur. Met reden is 'er noch eene gewigtige vraag teopperen. Wanneer de vader van myne fchoone Gurli eens komt te derven, en geen verdere lyflyke erfgenamen nalaat, dan.. kaberdar. Dan is Gurli erfgename van alle myne middelen. arthur, zeer vrindelyk. Uw onderdanige dienaar! Alle twyfel is weggeI ruimd.  r3o D E INDIANEN mand. De heer Arthur Smith neemt moedig eiï flout een fchielyk befluit. Schryf, Gurli! GURLI. Nu, ik zal fchryven. Maar als je noch eenmaal toef fchreeuwt, dan gooi ik je pen en inktkoker naar den kop. SJtfl TH. En wel met recht. ARTHUR.' Schryf! fchryf! Tenvyl zy de pen indoopt, verfclrynen Patrick en J ach ZEVENDE T O O N E E L. GURLI, CHARLOTTE, JULIA, SMITH* KABERDAR, ARTHUR,STAFF,DE TOLBEDIENDE, PATRICK, JACK. Gurli laat de hand zakken , en bekykt Patrick met open mond. PATRICK. , flapperment! groot gezelfchap. JACK. En firenen by menigte; wend uw fchip, mynheer ! PATRI CK. Dwaas! ik ben geen vrouwenhater.  In è n g e l a n d. 131 arthur. Gy komt juist van pas, broeder, om uw' naam als getuige onder myn huwelykscontract te fchryven; patrick. Met al myn hart! veel geluk op reis. smit h. Patrick! hier Haat een eerelyk man, die in 't verVolg tot onze familie zal behoren. patrick. Dat is my lief, mynheer! ik hou van geen komplimenten: uwe hand, mynheer! ik ben uw dienaar; en , zo het waar is dat gy een eerelyk man zyt, dan ben ik uw vrind. kaberdar. Vrindfchap is de bloezem van een oogenblik en de vrucht van den tyd. patrick. Waar; wel waar! Wat vóór den tyd rypt, fchud de eerste wind neder. gurli, nieuwsgierig, tegen Julia. Wie is dat? julia. Dat is broeder Patrick. gurli. Broeder Patrifck ? Ei! broeder Patrick behaagt my. patrick. Is deze de bruid ? Ik ben blyd u te kennen. Vér* gun my u een' kuschte geven. i a «bh-  132 D E INDIANEN gurli. Tien, als je wilt. Zy kuscht hem. arthur. Nu, juffrouw, ik bid u, fchryf. staff. De plegtigheden worden langwylig. arthur, naar Gurli dringende. Belieft het u ? Gurli fclmd liet hoofd. charlotte, by zichzelve. Dat Is de langdradigfte ondertrouw, die ik ooit bygewoond heb. gurli, tegen Julia. Hoor eens, Julia ! broeder Patrick behaagt nvy meer dan broeder Arthur julia. Gek meisje! kaberdar. Gurli, gy word kindsch. gurli. Wees niet boos, vaderlief! Gurli heeft haar' vryen wil. kaberdar. Dien heeft zy. gurli. Nu, Julia,- is het je evenveel of Gurli je' broeder Arthur, of je' broeder Patrick trouwt?  IN ENGELAND. 133 julia, lagchende. My wel, lieve Gurli, maar Arthur niet. gurli. Ei, kom ,die gek! wie zal 't hem vragen?Lieve broeder Patrick! wil je wel zo goed zyn Gurli te trouwen ? patrick, zeer verbaasd. Hoe? wat? staff. Een zonderlinge cafus. ch a rlot te. C'est unique. de tolbediende. Onbegrypelyk fpoedig. arthur. Ik da verdoend. smith, lagchende, tegen Kaberdar. Een myner zonen is de gelukkige, my om 't even wie. kaberdar, met nadruk. My niet. gurli. Nu, geef je my geen antwoord? pa tr ick. Drommels! wat zal ik antwoorden? * gurli. Behaag ik je niet? I 3 PA-  J34 D E INDIANEN PATRICK. Ö Ja! GURLI. Nu, jy behaagt my ook. Jy bent zulk een aar» tig mensch; ik zie je gaarne in 't gezigt. Jouvf oogen fpreken zó, dat men altyd wel zou antwoorden , al weet men niet wat. Nu ! PATRICK. Juffrouw, ik ken u geheel niet. Ik zie u va» daag voor 't eerst van myn leven. GURLI. Inderdaad, ik jou ook. Maar Gurli wil je gaar-, ne altyd zien. JULIA. Broeder, voor myne rekening. PATRICK. De drommel! het meisje is allerliefst; maar evenwel kan ik haar niet bedriegen. Juffrouw, ik ben een arme duivel, ik heb niet dan een fchip van twaalfhonderd last; daarmede loop ik morgen ju de wyde zee en ga misfchien overmorgen te gronde, GURLI. Je zult niet in zee loopen; je zult by Gurli blyven. PATRICK. En met Gurli honger lyden. KABERDAR. Mynheer, dit geval is eenig in zyne foort, en zon-  IN ENGELAND. 13S zonderling verrasfchead voor u. Zy is myne dochter; een goed meisje; een kind der natuur; haar bruidfchat tienduizend pond fterling. Verder heb ik niets te zeggen. patrick. Mynheer, ik. acht tienduizend pond fterling zo veel als eene vermolmde plank; en ik zou my ook niet gaarne van myne vrouw laten doodvoeren. gurli. Gek! ik wil je voeren, maar niet doodvoêren ; trouw my maar : 't zal je niet rouwen. Hem de wangen Jlreelende. Ik zal je zó lief hebben, zó lief.. 1 patrick, lagchende. Een kluchtig geval! Nu, in 's hemels naam, ik doe het. gurli, blymoedig. Doe je ? Iaat ik je kusfehen. arthur. Patrick, is dat broederlyk gedaan? my myn hapje voor den mond weg te grisfen ? patrick. Wel, weéïgaês, neen! Neen, juffrouw ik kan u niet trouwen. gurli, bedroefd. Niet? waarom toch niet? I 4 PA"  I3<5 D E INDIANEN. patrick. Myn broeder heeft ouder recht op u. gurli. Je' broeder is een gek. arthur. Zagt, juffrouw.' hebt gy niet honderdmaal b.er loofd, my te trouwen ? antwoord ? gurli- Juist net honderdmaal, dat weet Gurli niet; maar beloofd heb ik het, ja. arthur. Goed. Waart gy niet van zins het contract te onderfchryven ? antwoord ? gurli. Zeker was ik, maar nu wil ik niet meer. arthur. Gy hebt gehoord, hoe de zaken ftaan , broeder » patri c k. Dat heb ik. Neen, juffrouw, daar komt niets van. gurli. Maar, ik wil hem niet hebben, ik wil hem niet hebben, ik wil hem niet hebben! Jy, gekke Arthur, wat wil je met Gurli doen ? Gurli wil je niet heb-, ben. patrick. Dat fcheelt my niet, juffrouw; gy moogt doen, wa.ï  IN ENGELAND. 137 wat u behaagt, maar ik ben zyn broeder, en, do duivel haal' me! ik mag u niet trouwen. gurli. Zeg my recht in ernst, behaag ik je? patrick. Op myne eer, gy behaagt my, gurli. Nu, dan moet je me trouwen. Julia zeg hem dat. julia. Eene zuster kan flechts raden, en fmeeken, niet bevelen. gurli. Wie kan hem dan bevelen? Tegen Smith. Jy bent zyn vader.; beveel het hem! smith. Weet Gurli van haar' eigen vader niet, dat men in zulke gevallen de kinderen hunn' wil Iaat ? g u*r li. Nu, fmeekhem dan. Als myn vader my fmeekt, doe ik alles wat hy hebben wil. Ja, ja, vadertje, imeek hem, fmeek hem! lerwyl zy rondom hem heen huppelt, en hem de wangen peelt, floot zy ongelukkig even aan zyiï jichtigen voet. smith, uitfehreeuwend. 6 Wee! ó wee! myn been! myn been ! dat je, de duivel...! ö wee ! ö wee! I 5 SB«-  j38 DE INDIANEN gurli, verjchrikt en bevreesd. Wees niet boos; Gurli heeft het niet .willens ger daan. smith. Julia, help my weg; help my uit het gedrang. Hier zyn zo veel menfchen om my heen, en 'er komt toch niets tot ftand. Voort, voort! k a b f. r d a II. Vergun my, Julia, dat ik u geleide. julia. Zeer gaarne. Beiden jchuiven zy Smith naar binnen. A G T S T E T O O N E E L. charlotte,gurli, patrick, arthur, staff, jack, de tolbediende. gurli, zeer bedroefd. Ik heb den armen' ouden man aan zyn' pynelyken voet geltooten. Gurli heeft het zeker met geen opzet gedaan. charlotte. Ha, ha, ha! het demovement der fcene heeft my een weinig geamujeerd. staff. Diergeiyke fponfalia zyn in praxi noch niet bekénd. ... . . DE  IN ENGEL A N D. 139 de tolbediende. Als men niet fpoedig en fchielyk andere maatregelen in 't werk fielt... patrick. Dan komt 'er van de gantfche zaak niets. jack, tegen Patrick. Gy zyt hem overdwars in 't wand gezeild, pn hebt zyn' gang gefluit. arthur. Het bloed in myne aderen is gcflold. In welk een' labyrinth heb ik my uit leuter voorzigtigheid vastgewikkeld 1 gurli, tegen Patrick. Nu, pruttelaar! heb je jou bedacht of je Gurli trouwen wilt? PATRÏCK. Gy fchynt my een goed meisje; niet waar, gy bemint Julia als uwe zuster? gurli. Ja, dat doet Gurli. patrick. Stel dan eens 't geval: Julia wilde gaarne een' goed' braav' man trouwen, en gy naamt haar dien man vlak voor den neus weg; zoud gy dat kunnen doen ? GURLI. Foei! dat kon Gurli nooit dasn. PA-  140 DE INDIANEN patrick. En toch verlangt gy van my, dat ik myn' broeder zulk een' trek zal fpclen! gurli. Bemin jy dan den mallen Arthur zo fterk, als ik de goede Julia bemin ? patrick, een weinig verlegen. Hy is myn eigen broeder. gurli. Och, hemel'. dat is bedroefd: Gurli moet weenen. jack. Het weêr begint onftuimig te worden; de zee gaat hol. staff. , . Uit het voorgevallene kan ik abjlraheeren en omineeren, dat myn officie hier thans geheel overbodig word. Ik ga derhalve... arthur- Wacht, wacht, meester Staff! staff. Ei, waartoe? ieder uur is my goud waard'. Myn huidig verzuim ftel ik u ondertusfchen a conto, en heb de eer my in de gunst van het gantfche gezelfchap te bevelen. Hy vertrekt. charlotte. Ha, ha, ha! dit was dus het einde van 't gezang.  IN ENGELAND. 141 sïang. Zo gaat het als men zyne edele denkwyze verlochent. Zy gaat in hare kamer.' arthur, na een weinig liilzwygeiu. Billyk mag ik nu vragen: wat te beginnen? antwoord: ik weet het niet. Hy volgt zyne mieder. jack. De lucht word helder, mynheer.' Op den tolbedienden wyzende. Maar, daar iïaat noch eene hoos. patrick. Richt uw gcfchut daarop. jack, tegen den tolbedienden. Goede vrind, haal uwe zeilen eens op, en zeil de deur uit. de tolbediende. Myn vrind! gelieft gy wel uw bakhuis te houden? Ik ben hier amptshalve. patrick. Amptshalve? fints wanneer is myn' vaders huis een tolhuis geworden ? de tolbediende. Vcrfta my wel, mynheer! het behoort mede tot myn ampt, mynen waardigen principaal, den heer Arthur Smith, met dadelykheid en vaardigheid te bedienen. Zo dikwyls ik my een kwartiertje, of een minuutje, of zelfs flechts een fecondje aan tiet  !42 DE INDIANEN het tolhuis kan ontftelen, zo dikwyls yle ik fpoedig, fpoedig, herwaart. patrick. En nu verzoek ik u,mynheer, fpoedig, fpoedig, van hier weg te ylen. de tolb e diende Als ik maar weten mag waarom ? jack. Omdat my tegenwoordig de vuisten zo jeuken en prikkelen, als of ik aan ieder puntje van myne vingers eene wonde had, die genezen wil. de tolbediende. Nu, dan zult gy het wel niet kwalyk nemen» dat ik my u fpoedigst en fchielykst aanbevele? patrick. In 't geheel nier. Hoe fpoediger, hoe beter* mynheer.' NEGENDE T O O N E E L. gurli, patrick, jack. jack. Wat dunkt u, mynheer! moet de oude Jacfe niet buiten deur voor anker liggen, en wachten tot gy htm een fein geeft? patrick. Neen < gy kunt blyve». Our*  1 N ENGELAND. i4i Gurli heeft gedurende eenigen tyd in een1 hoek jiaan v/eenen. Wat ontbreekt u, juffrouw? GURLI. Een man. PATRICK. Trouw dan myn' broeder Arthur. GURLI. Hem wil ik niet hebben. Ik wil jou hebben. PATRICK. Waarom my dan juist? GURLI. Dat weet Gurli zelve niet. Jy bent een ftout mensch. Jy maakt dat ik weenen moet, en nochthansbemin ik je. Kyk, broeder Patrick, reeds.fints veel weken was het my altyd als ofmy iets ontbrak, en dan zei myn vader: Gurli moet een' man nemen. Nu Wilde Gurli het ook gaarne doen; maar dan vroeg vader: wat man ik hebben wilde? en dat was Gurli juist het zelfde. Doch federt Gurli jou gezien heeft, is het haar niet meer het zelfde. PATRICK, My byna ook niet. GURLI. Trouw my dan maar: ik zal je meer beminnen dan myn' papegaai en myn poesje. Ik zal je lrreelen als myn poesje, en voeren als myn' papegaai. PA.  144 DE INDIANEN PATRICK. Van u, lieve Gurli, gcftreeld en gevoerd te worden, is warelyk geen kwaad uitzigt voor het toekomende. cu R L i. 6 Wat zullen wy vergenoegd famen leven, jy en ik , myn vader en myn papegaai, Julia en myn poesje 1 PATRICK. Ja, ja, indien, maar. .. verweêrd ! het komt my voor, dat het niet zeer eerelyk gehandeld is. Uwe zoete praat zal myn geweten in flaap fusfen. Hoor, Gurli, kunt gy ook liegen? GURLI. Liegen? wat is dat? PATRICK. Anders fpreken dan gy denkt. GURLI. Ha, ha, ha! neen, dat kan Gurli niet. Maar* als ik jou daarmeê behagen kan, dan zal ik het leeren. PATRICK. De hemel beware my! Zeg my oprecht, als broeder Patrick u nu niet trouwt, zult gy dan broeder Arthur nemen ? GURLI. Nooit! nooit zal Gurli den gekken Arthur trovw wen; Gurli kan hem nu in 't geheel niet meer velen. P A-  IN ENGELAND. 145 patrick. Maar... maar, voor den duivel! zyn' broeder onderfteek te doen is roeh fchelmachtig! Jack, wat denk jy, mag een braaf kaerel , behoudens een goed geweten, dien prys wegkapen ? jack. Gy moet best weten hoe diep uw fregat te water gaat. Maar wat aangaat uw' broeder, myn. heer, daar zou ik zo veel om geven als om eene verfchimmelde befchuit. Die grootfche gek loopt op het dek rond met een' gegallonneerden wammes, en maakt allerhande trarariè'n ; maar ik zou het geen braaf meisje raden, hem aan boord te la. ten komen. patrick. Dat denk ik ook, Jack. Het arme onnoozele meisje zou eene onftuimige reis hebben. Top, Gurli i ik trouw u. gurli, Jiem omhelzende. Nu ben jy myn lieve broeder Patrick! nu zal Gurli weêr lagchen, en huppelen, en fpringen. patrick. Wacht! Nu zyt gy myne bruid, en nu moet ik u een" ring geven. Hy is zeker niet veel waard', 't is maar goud, maar hy beteekent even zo veel als de zegelring in de fchatkamer van onzen koning. Neem aan. K GUH.  146 D E INDIANEN gij r l I. Wat moet ik daarmee doen ? patrick. Aan den vinger fteken. Zo. Dit beteekent dat ik u bemin. gurli. Ha, ha, ha! kluchtig mensch! ik zal jou ook een' ring halen, en dit beteekent dat ik jou weder bemin ; niet waar ? Zy gaat huppelend In hare kamer. TIENDE T O O N E E L. patrick, jack. patrick. Wat denk je, Jack, lig ik op een' goeden grond ten anker, of zir ik tusfchen de klippen? jack. Daartoe moet je het fchietloot maar in je' eigen hart laten vallen. pa tri cic. 't Is een lieve meid; niet waar' Zeg my eens, jack, hoe heeft die weêr- en windfche heks het toch begonnen, my zo fchielyk onder haar' fpiegel te brengen? jack. Dat weet ik niet. Ik Hond niet aan 't roer, en heb de koers ook niet gericht. pa-  IN ENGELAND. 14? PATRICK. Ik wil oftdertusfchen, beste kameraad, gaarne je' meening naar hare lengte en breedte weten. Wy zyn famen in zo veel bogten en gaten geweest; je kent me inwendig en 'uitwendig zo goed als je' hangmat; je hebt me op je' armen gedragen, toen ik noch geen fchecpstouw fplitfen kon; zeg my voor de vuist, wat denk je van de historie? het meisje is aartig, goed, en heeft tienduizend pond fterling. JACK. Ja, ja, zy is eene lieve, gulhartige meid, die haar kompas verftaat, van boven goed opgetakeld en van onderen wel beplankt is; maar... PATRICK. Nu, maar, fpreek uit! JACK. Lieve hemel! het is met de vrouwen zo als het is; grond is 'er niet in te vinden. Ware ik in jouw plaats, dan zou ik fpreken: ik zie wel, waar het land ligt, maar ik wil moèrs wezen, als ik de punt niet voorby zeil. PATRICK. Ik kan niet, Jack; ik heb myn want verloren, JACK. Dat is erg. PATRICK. Ik vrees fchier, dat ik zal kielkecren. Ka Jack.  148 D E INDIANEN JACK. Dat 's noch erger. Dan ga je onredbaar ten grond. PATRICK. Dat zou ik toch niet denken. Jack, ik hoop noch altyd in ftil water te komen. Zie eens, het meisje is veel te braaf: zy draagt hare ziel in de oogen, en in hare oogen is geen valschheid; het hart ligt haar op de tong, en hare woorden zyn zuivere muskaat wyn, zoet als het fap uit den kokusnoot. JACK. Maar, eene vrouw is zo weinig te vertrouwen als een draaikolk op zee. In den beginne is 't een leventje van hoezee! en heyza! doch zeilt gy maar eens tegen den ftroom harer lusten op, ftraks begint de ftorm te huilen, uit het zuiden en noorden , uit het westen en oosten. En denk eens, mynheer! nu regeer je jouw fchip zo 't je belieft; je licht het anker als het je invalt, je ftuurt waar heen je wilt: meen jc, als je eene vrouw aanboord neemt, dat je het kabeltouw altyd zo lang en vry zult houden als tot nu ? PATRICK. Zwyg maar, brave Jack! ik merk wel, dat ik kwalyk deed u raad te vragen; want, ondanks alles, wat jc bybrengt, heb ik befloten, myn* ftreek  IN ENGELAND. 149 (treek door te laveren , al had ik maar zes punten wind. JACK. Geluk op je' reis! ELFDE T O O N E E L. PAÏRICK, FAZIR, JACK. PATRICK. Ziet men u eindelyk eens weêr, kameraad! waar, drommel, hebt gy gezeten, fints wy dezen middag het laatftc glas porter leögden ? FAZIK. ik ben fchcep geweest. Ik wou nooit weêr in dit huis komen, en nu ben ik toch weêr hier; ik weet zelf niet hoe het komt. PATRICK. Gy waart fcheep? is ons volk braaf vrolyk? FAZIR- Al te vrolyk! hunne blydfchap joeg my weder heen, want ik kon niet meê vrolyk wezen. PATRICK. Waarom toch niet? FAZIR. Wat kunt gy ook vragen! Kyk, Patrick, 't is gek om te verhalen. Ik ging in de kajuit in myne hangmat liggen, en zag om hoog naar het dek, zo als ik op reis ieder morgen, als ik ontwaakte, plag K 3 te  150 D E INDIANEN te doen. Nu had het touw, waarmee de hangmat boven aan het dek vast gemaakt is... Maar je moet roe niet uitiagchen. patrick. Neen, neen; nu ga voort. fazir. Nu, de fleuf van het touw fcheen net een L, net of 't een L was. patrick. Ja, ja, de liefde is in ftaat het geheele A. B. C, daaruit te fpellcn, fazir. Zo dikwyls als ik 's morgens ontwaakte en omiioog naar deze L zag, verheugde ik my; myne gedachten gingen verder dan myne oogen, en die L hield my menig uur in myn hangmat gekluisterd. Ach! heden heeft my de L voor de eerlte maal 'er uit gejaagd. patrick. Arme jonge! wat dunkt u, Jack? hy zal niet gemakkelyk te redden zyn. jack. Hy heeft eene zware lading in. Hy moet de liefde over boord werpen; anders gaat hy ten grond. fazir. Beste Patrick, zult gy fchielyk weêr uitzeilen ? FA-  IN ENGELAND. 151 P ATRICE. Gek! ik heb noch niet eens gelost, en dan moet ik eerst weêr voor nieuwe vracht zorgen. FAZIR. Hoe lang kan dat alles duren? PATRI CK. Op zyn minst zes weken. FAZIR. Zes weken ? Ach, Patrick! dan is de arme Fazir al lang dood. Waarom bleef ik niet in myn vaderland ? dan ware ik te gelyk met myne broederen geftorven. Hier moet ik alleen fterven. Daar had toch noch wel een enkel goed vrind om my geweend. Hier zal niemant om my weenen. PATRICK. Jonge, gy maakt my weekhartig. Als het u vertroosten kan, dat Julia, naar allen fchyn, een' zeer braav' man trouwt.... FAZIR. Dat zou my zeker wel troosten... -Maar, het troost my toch niet: ik ben ook braaf; niet waar? PATRICK. Maar niet ryk. FAZIR. Foei, Patrick! heb ik je niet menigmaal hooren zeggen: eerelykheid is beter dan rykdom? K4 p/.~  152 DE INDIANEN PATRICK. Zeer zeker; maar de cereiykbeid knaagt Hechts aan de becnen, die de rykdom onder tafel werpt. FAZIR. 't Zy zo. liet komt my voor dat ik aan Juliaas zyde geen honger zou geleden hebben. Herinnert gy u noch den armen negerflaaf, toen wy op Jamaica famen gingen wandelen ? Hy werkte op eene fuikerplantaadje; het zweet liep hem van het hoofd af; een waterkruik Hond naast hem; en echter zong hy helder en vrolyk een moorsch liedje. Goede vrind, zeide gy tegen hem: dat is een zwaar werk. Ja wel, antwoordde hy, en veegde zich het zweet met'zyne vlakke hand af. Nu haalde het eene woord het andere uit. Wy vraagden hem, hoe hy in zyn hard lot noch zo wel te vreden en vrolyk wezen kon? Daarop wees hy ons naar een boschje, twee honderd fehreden van hem af: in dat boschje zat eene negerin, met drie kleine half naakte kinderen; het jonglle lag aan hare borst. En toen de negerflaaf ons met den vinger daar heen wees, keek hy zo hartelyk vergenoegd... neen , zulk een lagch fierde nooit het gelaat eenskonings! Ach, had Julia Hechts gewild! Fazir zou gewerkt hebben als die Haaf, en zo vrolyk geweest zyn als hy. TA-  IN ENGELAND. 153 patrick, Jlerk aangedaan. Kom, kom! wy zullen een paar vlesichen wyn famen leêgen. fazir. Ik lust niet. Jk lust eten noch drinken. Ik zal my dood hongeren. TWAALFDE T O O N E E L. gurli, patrick, fazir, jack. gurli, met een' diamanten ring in de hand. IVu, daar ben ik. Zy ziet Fazir, blyft roerloos ftaan, en kykt hem ftyf en jprdkeloos in het gezigt. Fazir ontftelt, op het zien van haar, even jlerk , en in zyne wild op haar gevestigde oogen gloeijen fchrik en verbazing. patrick. Nu? zyt gy beiden door een' blikfemftraal getroffen ? gurli, bevende. Broeder Patrick ! zie je daar iets ftaan? patrick, Ja, zeker. gurli. Warelyk, zie je het ? K s pa-  154 DE INDIANEN p a trick. Wel ja, ik: ik ben immers niet blind? fazir. Patrick, zie je dien geest ? patrick. Ik zie een' gek ; en die zyt gy. fazir. Beste Patrick, dit ligchaam behoorde eertyds aan myne zuster Gurli; vraag eens welk eene ziel federt hare dood daarin is gevaren ? patrick. Uwe zuster? gu rli. Ja, ja, Patrick, deze geest heette eertyds Fazir, en was myn broeder;... och, myn dierbare broeder! patrick. Ik verfta het. -Kinderen, houd uwe vyf zinnen by eikanderen. Eerst zulk een fchrik, en nu zulk eene vreugd .' Gy zyt geen geesten. Kinderen, ik bid u , word niet gek. Omhelst elkander, broeder Fazir en zuster Gurli! fazir en gurli, te gelyk. Geen geesten? Zy naderen elkander met uitgejlrelte armen. fazi r. Leef je warelyk, Gurli ? gur-  IN E N G E L A N D. 155 GURLI. Leef je, myn Fazir ? patrick, zeer bewogen. Wat denk je, Jack ? jack, zyne tranen afveegende. Land ! land! patrick. Recht, Jack! nooit hebt ik dit gevoeld , ais ik, na eene lange en gevarelyke reize, onverwacht land ontdekte.' fazir en gurli , plotjeling tot uitgelaten blydjchap overgaande. Hy leeft! Zy leeft! Zuster Gurli ! Broeder Fazir ! De dichter kan hier den tconeeljpeler niets voorfchryven. Zy huppelen, dansfen, fpringen, zingen, lagchen en wenen beurtelings. Blydjchap is altyd bezwarelyk naar te bootfen , voomamelyk de blydjchap van menJchen in eeiü onbedorven natuur/iaat. Patrick en Jack Jlaan Jprakeloos, en verlustigen zich in dit verrukkelyk Jchomyjpel. DERTIENDE T O O N E E L. gurli, patrick, fazir, jack, musaffery. musaffery. Ik hoor uwe Hem, Gurli... maar... wat!... fa.  1S6DE INDIANEN PAZ ir. Mufaffery ook! musaffery. Fazir!.. gy leeft! Hem driftig aan zyne borst drukkende. Wy zullen feest houên ! wy zullen ryst met melk koeken! Zyne handen om hoog heffende en zich driemaal diep ter aarde buigende. Brama zy geloofd! Brama zy geloofd !... Waar is Kaberdar? Wy zullen eene koe de hoornen befchilderen; wy zullen haar met bloemen bekransfen ! FAZIR. Kaberdar! wat zegt hy! Gurli! leeft ook myn vader noch? gurli. Frisch en gezond ! frisch en gezond! Vader ! vader! fazir, opgetogen. Waar? waar ? Vader! vader! VEERTIENDE T O O N E E L. CHARLOTTE, GURLI, KABERDARi SMITH, door arthur voortgefiuwd ; patrick, fazir, jack, musaffery. charlotte, in het opkomen. Ciel! welk een kanaljeus leven ! KA-  IN ENGELAND. 157 kaberdar, Fazir ziende. Hemel! wat is dat ? fazir, zyne knieën omhelzende. Myn vader! gurli cn musaffery, om hem heen huppelende. Hy leeft! hy leeft! kaberdar, zyn' zoon vurig omarmende. Gy leeft! ö Brama! kunt gy my al myn twyfelen en morren vergeven? Myn eerstgeboren leeft! Ik druk hem in myne armen ! Ik heb myn' zoon weder! Wat is vorstelyk goud en eene. vorstelyke kroon by dit oogenblik! musaffery, diep ter aarde bu'gende. Wy danken u, Brama! wy danken u. kaberdar, oogen en handen ten hemel heffende. Ja, wy danken u, in ftïlle gebeden. smith. Aangenaam en vrolyk oogenblik ! Pynflillende artzeny! charlotte. Een roman! een degel yke roman ! arthur. Dat dunkt my ook. Ik twyfel noch ilerk aan de waarheid. patrick. Kwel u hiermede niet, broeder; ik fta 'er voor in. kaberda r. Spreek, myn zoon! door wat wonderwerk zyt gy onze moorders ontkomen ? FA.  i5S DE INDIANEN fazir. Ik zwierf lang dolend in 't ronde; maar een goede engel bcffierdc myn' tred. Ik wist niet, waar heen ik ging', of Wat 'er van my zou wonden Ik wierd overal vervolgd, zonder dat ik het wist, en overal ontvloed ik het, zonder dat ik het wist. Brama is myn behoeder. musaffery, diep buigende. Brama zy geloofd ! fazir. Op den tienden dag myner vlugt, toen honger en vermoeidheid my ichier ter aarde wierpen, beklom ik met groote moeite een' heuvel, en plotsling lag de onbegrensde zee voor myne oogen ; juist was een vreemd fchip weggezeild, pas een kanonfehoot van den oever; ach! dacht ik, ware ik één uur vroeger hier geweest, dit fchip had my ingenomen , en aan alle gevaren voor altoos onttrokken. Yllings maakte ik myn' tulband los, en liet het doek daarvan door de lucht fladderen; ik wenkte en fchreeuwde, zo hard ik kon, maar vergeefs ! het fchip zeilde met eene frisfche koelte weg Ik was byna wanhopig; de honger dreef my langs de ongebaande wegen, die ik tot dus verre bewandeld had , naar hét ftrand. Daar zocht ik zeeflakken , onbekommerd of men my achterhalen zou of niet. Welk eene blydfchap! plotsling ontdekte ik achter eene rots noch een tweede fchip,  IN ENGELAND. 159 fchip, dat voor anker lag; de kapitein daarvan Was deze brave maii; Op Patrick wyzende. hem heb ik myne redding, myn leven, en tot hier toe myn onderhoud te danken. m USAFFery, diep buigende. Brama zy geloofd! gurli, naar Patrick toevliegende en hem omhelzende. 6 Goedhartig mensch! patrick. Tut! tut! kaberdar, Patrick by de hand fchuddende. Mynheer, wanneer gy eenmaal vader zyt, dan zult gy gevoelen, dat voor zulke eene weldaad de dankbaarheid eens vaders geen woorden heeft. p at rick. Op myne eer , mynheer! ik ben befchaamd: toen ik dien jongeling innam, dacht ik noch aan dankbaarheid noch aan belooning. Ik volgde de infpraak van myn hart, en, zie, ik heb voor myzelv' een' vrind behouden. smith. Omhels my, myn zoon! De hemel zegene u. charlotte, hem de hand om te kusfehen toereikende. Mon fils, uwe edele denkwyze heeft my geheel geënchanteerd. r a-  ï6o DE INDIANEN patrick. Lieve moeder! myne denkwyze was op dat tydftip zo min edel, dat 'er, vrees ik, eer een weinig nyd en nayver onderliep, 's Avonds te voren hadden zich op het fchip, dat naast het myne voor anker lag, ook drie ongelukkige vlugtelingen gered; en, by myne arme ziel! ik ergerde my, dat het geluk hen aan myn' buurmans boord gevoerd had. kaberdar. Deze drie vlugtelingen waren wy. Die brave man redde vader* dochter en vrind; deze brave man brengt my ook myn' zoon weder! gurli. Niet waar, vader? Gurli mag dezen goeden man trouwen ? kaberdar. Als hy u hebben wil, van gantfeher harte. gurli. Als hy my hebben wil ? 6 ja, hy wil; niet waar, beste Patrick? patrick, tegen Arthur. Broeder, gy zult het my niet kwalyk nemen: myn grootmoedige afftand zou u niets baten; want u neemt zy toch niet. gurli. Neen, zeker niet, gekke Arthur! jou zal Gurli nooit trouwen. ar-  IN ENGELAND, i-ör Alt TUUR. Met reden ontfhat hier nu de vraag: wat zal de heer Arthur Smith nu beginnen? antwoord: zich verhangen... zo het de wysheid maar toelaat:... misfchien ontluikt ergens elders noch een fortuintje voor hem. Hy vertrekt. KABERDAR. Alles loopt famen, om my te overtuigen, dat ik niets won, toen het lot my een' diadeem op 't hoofd drukte, en dat ik niets verloor, toen het lot my dien weder ontnam. Lieve kinderen, beproefde vrinden, wat ontbreekt 'er aan myn heil ? eene brave vrouw, en ook die heb ik gevonden. Mevrouw, flcchts uwe bewilliging ontbreekt my noch. Ik bemin uwe dochter Julia. Ik ken, wel is waar, uwe grondregels en uwe hoogachting voor oude familiën; maar ik hope aan alle uwe eifchen te kunnen voldoen, als ik u verzeker dat ik regeerend vorst van Maisfour was, en dat myne voorouders toen reeds met eer de wapenen droegen , toen Alexander de Groote Indien overweldigde. charlotte. Ik fta verbaasd! zulk een oud geflacht! Ik zal het my tot eere rekenen u in onze familie met open armen te ontfangen. FAZIR. Ach, vader! L KA-  i6a DE INDIANEN kaberdar. Wel nu ? fazir. Ach, lieve vader! kaberdar. Wat begeert gy, waarde zoon ? fazir. Gy hebt my het leven gegeven, en wilt het my weder ontrukken ? kaberdar, Ik verfta u niet. fazir. Ik bemin Julia zo hartelyk. kaberdar. Zo!.. En Julia ? fazir. Ik heb dag noch nacht rust. kaberdar. Hoor, goede jonge, dat kan Julia alleen beflisfchen. Inderdaad, gy haalt pas twintig jaar, en de frisfche jeugd bloeit op uw gelaat. Daarentegen heb ik myn vyfendertig jaren achter den rug. Intusfchcn, voor zo verre ik Julia ken, zal dit bezwarelyk haar befluit bepalen. Laat zien, wy zullen haar roepen. Spreekt haar hart in uw voordeel, dan geef ik my gewillig aan myn lot over. patrick. Helder op, Jack ! licht de ankers, en ftuur in Ju-  IN ENGELAND. 163 Juliaas kamer. Wy laten haar verzoeken hare koers herwaart te richten. jack. Goed, goed! Hy vertrekt. gurli. Vader, ik zal je zeggen wien van je beiden Julia trouwen zal. kaberdar. Nu ? gurli. Myn' broeder Fazir. kaberdar. Hoe weet gy dat ? gurli. Hy is mooijer dan jy. kaberdar. Ach, meisje lief, Julia is geen kind als gy. patrick. De vrouwen, vrees ik, zullen, in dit geval, eeuwig kinderen blyven. smith. Het ga, hoe het ga, ik zie voor myne dood evenwel noch twee gelukkige paren. charlotte. Recht, mon cherl deze dag verzoent my weder met het geluk, en ik zal eens zagtelyk tot myne voorouderen inflapen. Alleen fmart my het lot van Arthur. L a gur-  IÖ4 D E INDIANEN gurli. De arme, gekke Arthur? ik beklaag hem meê. Wat denk jy , Patrick ? ik zal hem ook trouwen. patrick. Twee mannen te gelyk ? neen , Gurli, dat verzoek ik niet te doen. gurli. Nu, zo als je wilt; 't kan Gurli niet fcheelen. LAATSTE T O O N E E L. julia, charlotte , gurli , kaberdar, smith, patrick, fazir, musaffery, jack. patrick. He daar! zustertje! veel geluk: gy zyt de bruid. julia, neêrflagtig. Ja, ik ben de bruid. patrick. Maar, met wien? dat is de vraag noch. julia, op Kaberdar wyzende. Met wien? met dezen man. patsic k. Zagt! zagt! zo fchielyk niet. kaberdar. Ik ontfla u van uwe belofte, Julia. Vader en zoon ftaan voor u. ju-  IN ENGELAND. 165 juli a, verbaasd. Vader en zoon ? kaberdar. Ja, deze jongeling is myn zoon. Hy bemint u. Ik bemin u ook. Kies vry. gurli. Neem den zoon: hy is mooijer dan de vader. kaberdar. Uw hart moet uitfpraak doen. julia, zeer verlegen. Myn hart ? Ach! fazir, met nedergeflagen oogen. Lieve Julia! patrick. Nu, zustertje, komt 'er wat? julia. Hoe kan ik... ! ik heb immers reeds myn woord gegeven. kaberdar. Zo gy dus uw woord niet gegeven had... dan zoud gy... ? Julia zwygt. Ik verfla u. Hare hand in die van Fazir leggenc'e, De hemel zegene u, kinderen ! fazir , Julia omhelzende. Ach, lieve Julia ! musaffery, diep buigende. Brama zy geloofd! L 3 ka.  ï66 D E INDIANEN. kaberdar, zich een' traan afwis/diende. Een enkele bittere druppel! goed zo: de kelk der vreugd was te zoet. patrick. Nu, Jack, wat dunkt u? jack. Ik denk, dat ik myn' ouden bouwvalligen romp nu alleen in de waereld moet rond laten kruisfenKruid en lood is verfchoten , ftuurboord verlieten; wat moet 'er van my worden ? patrick. Gy zult by my blyven; en, zo lang ik één be. fchuit heb, behoort de helft aan u, totdat gy uwe reis eens gelukkig voleindigt en in de haven des hemels behouden aankomt. jack. Ik dank je, menheer! ik dank je! Nou, ik wensch je altemaal mooi weêr en goeijen wind op reis! EINDE.  Lyst van nieuwe tooneelftukken, zo als die afzonderlvkby den boekhandelaar Uylenbroek, te Amfteldam, te bekomen zyn. W. Bilderdijk, Edipus, treurfpel, en brief over den zeiver. . . • • /1 ! 4 : « De dood van Edipus, treurfpel . . 1 : . : . ■ Deukalion en Pyrrha, tooneelftuk - - : 13 - W. Blngfey, Het zestienjarig Meisje, blyfpel . . . : 6 ; I. de Clercq, H. Z. Meriones, koning van Krete, treurfpel . . . - - : 8 : - ■ Ednard en Eleonora, treurfpel - - : 3 : - ■ —— 1 Saint Valori, tooneeKpel . - - : 8 : - M. A. de Clercq, Montrofe en Amelia , tooneelfpel - - : 8 : - ■ 1 Vanglenne, of de Karaktertoets, tooneelfpel . . . - - : 10 :- ■ — HetGevaarelykc der Afweeziglieid, tooneelfpel. . . . . : 8 : . J. G. Doornik, De graaf van Srernfe'd, tooneelfpel - : 8 : - A. A. Gaignan de 1'Ami, Elize , treurfpel . - - : 6 : . O. C. F. Hoffham, Al ftond 'er de galg 0p ! blyfpel - - : 18 : . —— De Broek , voorl'pel , . - - : 6 : . J. Houtman, Thz. Irene, treurfpel . . . . : 6 : - Montrofe en Amelia, toonealfpel - - : 8 : - ——— De Indianen in Engeland, blyfpel - - : 12 : - J. Hugli, Willem Teil, treurfpel . . . . : 8 : - W. Imme , Delia en Adelaïde, tooneelfpel . - - : 8 : - De Weldadige, tooneelfpel . . - - : 6: - " De Verftandi^e Echtgenoote , tooneelfpel - - : 8 : - —~ —— De Jonge Walburg , of de gevolgen van bet fentimenteele ; tooneelfpel. . - - • 10 : - P. J. Kasteleijn , De Marquis de Bouïllé, lieldenfpel - - : 6 : - Dc Innerlijke Kamerdienaar, bliifpel - - : 6 : - Elfride, treurfpel . . - - : 8 : - ■ Codrus, treurfpel . . - - : 8 ; « L. J. Laimifon , Clementine en Desormes , tooneelfpel . . . . - - : 8 : J. Lutkeman, Codrus, treurfpel . . - : 8 : - Canut, treurfpel . . - - : 8 : - P. F. Lyndager, Zoé, tooneelfpel . . - - : 8 : - J.Nomsz, De Graaf van Warwik, treurfpel. - - : 7 : . Bajazetli , treurfpel . . - - : 7 : . — ■ De Cid, treurfpel . . . - - : 7 : - Athalia, treurfpel . . -- : 7 : - — Amelia , treurfpel . . - - : 7 .• - J-  I. Nomsz, Sotiman Jc tweede , blyfpel . . - - : 3 : - . Cora , treurfpel, pl. • • . . CoralH, treurfpel, pl. ■ . - - : ia : • H ogelwigbt, |un. Men doet wat men kan, niet _ ^ _ ' ^!LbSerbeterfeDwaas, bly'lpel ; 6 : , . Waldheim, tooneelfpel • - - ; ia ; - " — d» Vrindenraad, of het welge- l,il-r ontwerp, tooneelfpel . • 12 P. Pypers " Me,inval, of de gevolgen der wraak- _ _ ; ^; _ nicht, tooneelfpel • • • • z_ ' De Graaf van Conuninge, of de onge- _ _ lukkise gelieven, tooneelfpel • • " '. " Laufus en Lydia, treurfpel ,pl. ■ - ■ " riia7renburg, Apollo in Dordrecht, en De Zang- _ _ _ _ _ berg. twee divertisfememen . • . ■ 8:- F. van Steenwyk, Leonidas, treurfpel . . ; p I. Uylenbroek, Meropé , treurfpel , pl. _ _ N S. v. Winter, Menzikoff treurfpel • • ...... ?' V,r Louize d'Arlac, treurfpel . . • ° ^' U; Sebille van Anjou, ireudpcl . J - - ■ o • _ Gelonide, treurfpel • • Non datur ad mufas, &c. Esther, irearlpel • - - • / • vu" doet vorderen! De Gewaende PUÜofooph,bl. - - . ƒ> . ^ Be Burgemeester, tooneelfpel. v.n meest allen zyn eenigen voor de liefhebbers op V"m papier te bekomen. X erfchc.de,, nieuwen zyn ter persfe. Veertig Kunstprinten VOO, onderfcheiden tooneclfpcllen. Algemeene kunsttitels voor allerlei dichtwerken, in 4te. en in 8v«.