MAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. TE LEIDEN'. Gatal. bi. Geschenk van Tooneelsiukken, 1841.  D E B L A N K E EN DE ZWARTE, TOONEELSPEL. NAAR 'T FRANSCH VAN P I G A U L T L Ë B RU N; DOOR J. K. Te AMSTELDAJU, iy PI ET E R JOHANNES UYLENBROEK. MDCCXCÏIH   DEN TOONEELIS TEN VAN DEN NEDERDUITSCHEN SCHOUWBURG, WORDT DIT TOONEELSPEL OPGEDRAGEN. • 1  Quiconque s'efforce de justifier le fystéme de 1'esclavrge, mérite du philofophe un profond mépris, et du Nègre un coup de poignard. (*) raynal, tome IV, page 225. (*) .11 wit liet ftdzel der jlayemy poogt te verdedigen, ver. Ment, van den wysgcer de diepste verachting , en van den Neger een doihfleek. Hoe afgryslyk is het gezicht der flaaverny voor een' vry' mensch, die de waarde der geheele menfehelyke patuur gevoelt! P. M O E N S.  !Ziet hier, .tooneelminnende landgenoten! u, in het volgend tafereel, het a/fchuwlyke der flaverny in al zyne volheid voor ogen gefield. Ach! mogt in deze dagen de kreet der onderdrukte menschheid, der lydende natuur, de gehete waereld doordringen! Ja ! mogten de tranen van onze verguisde, van onze, tot den menschheid: ontèrendjlen /laat gezonken , natuurgenoten , van den hemel recht erlangen, en vryheid en gelykheid, deze Iwelingzustcrs. niet flechts in naam, maar in de daad, daar, waar de heerschzugt den fcepter voert , haren onwrikbaren zetel op het onkreukbaar regt der volken vestigen, en op het- (lof der diepgevallen dwinglandy zegepralen! Zo de goedkeuring, waarmede dit /luk, verfchcidtn malen, op den Franfchen fchouwburg, vertoond is, my het regt geeft van te hopen, dat het, met geen minder genoegen, by myne tooneelminnende landgenoten (want tot dezen alléén fpreck ik) ontvangen worden, en door onze bekwame tooneclïsten (wier befcherming ik het aanbevelé) ten toonele gevoerd, niet minder behagen zal, acht ik my bereids voor mynen arbeid beloond Slechts nog één woord tot u, vaderlandfche dichters', opdat gy my niet zoudt miskennen! tot u, die thans zo zeldzaam de vruchten van uwen letterarbeid * 3 op  op het toonecl verfchynen ziet! >- Waant niet (fchoon de vertaling van dit tooneelfpel vervaardigd hebbende) dat ik de meester/lukken van ene onflerflyke van merken, van enen voortrefly ken van winter, van enen onverganglyken feith, en meer anderen, door den zwerm der hedendaagfche dra~ maas, gaarne van ons tooneel verdringen zag. >— Neen! ik bewonder te zeer het fchone van deze uitmuntende , oorfprongklyke voortbrengzels, en zo zy geheel agter de fchermen geraakten, zoudt gy u niet weinig te beklagen hebben, en de dichtkunst zou geen gering verval ondergaan. Mis/lellingen, of drukfeilen, zal de kundige lezer wel gelieven te verfchonen. J- K Dordrecht, den 4 Mei, 1798. Ik  Jk heb Rrtynal gelezen, en heb dit werkje gefchreven. Ik zal my in enige uitgetrokken verhalen, van deze, voor gevoelige zielen, zo belangryke gefchiedenis, en waar Voor de Negers, konden zy lezen, den fchryver altaren zouden hebben opgerecht, inlaten. Aan de boorden van den Niger zyn byna alle de vrouwen fchoon door hare welgevormde evenredigheid; zedig, teder en getrouw, heerscht'er in haar' aanblik een onfchuldig voorkomen, dat hare bloóheid kenfchetst. Derzelver uitfpraak is uitnemend zagt; hare namen alléén leggen 'er de bevalligheid van aan den dag: Zelia, Calipfo, Fanni, Zama. De mannen hebben een voordelige geftalte, het vel zwart als ebbenhout; hun gelaat en wezenstrekken zyn behaaglyk. De gewoonte om de wilde dieren te beoorlogen, geeft hun een edele houding. Hunne woningen zyn zamengefteld uit takken van palmbomen, met rys of met riet overdekt. Hun huisraad beftaat uit mandens, aarden potten, biezen die hen tot een bed dienen, en kalebasfen waarvan zy hunne gereedfchappen maken. Een gordel * 4 be-  C VIII ) bedekt hunne lendenen en verfirekt hen tot kleding. Hun voedzel is wild, visfchen, vrugten, ryst en indiefche tarw (*); palm-wyn is hun drank. De kunsten zyn 'er onbekend , en deze volken zouden gelukkig zyn, indien de fchraapzucht der Europeanen 'er niet duizende van flacluten, om 'er honderd tot flaven te maken. Het grootfte gedeelte van Afrika is verdeeld in kleine bevolkingen, die beftuurd worden door opperhoofden , die geen het minste denkbeeld hechten aan den roem der overwinningen. De geest van plundering en roof geeft hun alleen de wapenen in de hand. De Portugezen begrepen het in 1530 om hunne bezittingen in Amerika door de Negers te doen bebouwen. Toen wapenden zich de ongelukkige Afrikanen, om krygsgevangenen te maken, die te voren reeds tot de flaverny gedoemd waren. Honderd kleine opperheren dreven koophandel met hunne onderdanen; hunne vrekheid matigde zich weldra de verfoeilykfte en gruwdykfte heerfehappy aan. Zy ftraften den moord, den diefflal, de onmagtige fchuldenaars en het over. fpel, door de flaverny, en de minste misflagen met de vlugt. Op een' verren aflland van de kusten zyn 'er opperhoofden, die in den omtrek der vlekken alles doen opligten, wat men 'er ontmoet. De kinderen werpt men in zakken, de mannen en vrouwen flopt men den mond om bun gefchreeuvv te beletten, en men C) Maït.  ( M ) men fleept hen nnnr Cabingo, Lonngo en Malymba, zeehavens aan de kust van Angola, om hen te verkopen. De Europeanen hebben in weinig tyds het menschlyk geflacht m de nieuwe waerèld verdelgd; en zy ontvolken Afrika onmêdogeud door die wrede en onrechtvaardige oorlogen te onderhouden. In 1760 zyn 'er uit Afrika 104100 Haven gevoerd; in gewone jaren voert men 'er 60000 uit; en 1400000 ongelukkigen die men thans in de Europefche Koloniën vindt, zyn het rampzalig overfchot van negen millioenen (laven die 'er zyn aangekomen. Deze affchuwelyke verwoesting is het gevolg niet van de lucbtftreek, die byna dezelfde als in Afrika is; maar vindt haren oorfprong in het flegt befhiur over de flaven. In waarheid, ene enge, ongezonde hut, zonder enige gemakken, ftrekt hun tot woning. Hun bed is een tenen hord, meer gefchikt om het ligchaam aftematten dan het te doen uitrusten. Enige aarden potten, enige houten 1'chotels maakt hun huisraad uit. Het grove Jynwaat dat een gedeelte hunner naaktheid bedekt, befchut hen, noch voor de ondraaglyke hette des daags , noch voor de gevaarlyke koude van den nacht. Het geen men hun tot voedzel geeft onderhoudt naauwelyks hun ongelukkig aanwezen. Ontbloot van alles , zyn zy in een brandende Iuchtflreek tot een' geftadigen arbeid gedoemd, onder de altoos opgeheven zweep Tan een' wreden aanvoerer. * 5 - Men  RTen vordert van de Negerinnen gedurende, en n* bare zwangerheid, zulk een' zwaren arbeid, dat hare vrugt zelden tot volkomenheid komt, of weinig tyds de bevalling overleeft. De moeders, tot wanhoop gebracht, door de kastydingen waarvan de zwakheid van haren ftaat oorzaak is, hebben hare kinderen uit derzclver wiegen gefcheurd, en ze, in enen aanval van woede en medelyden, in hare armen gefmoord om 'er barbaarfche meesters van te beroven. De wreedheid der meesters wordt gelïraft door de zorgeloosheid, de ontrouw, het weglopen en den zelfmoord hunner flaven. De zugt tot wraak verfchaft enigen van hun nog veel verwoestender middelen. Van hunne kindschheid af onderricht in de kennis van vergiften, die, om zo te fpreken , als onder hunne handen opgroeijen, gebruiken zy ze om de koeien, paarden , muilezels en zelfs hunne medeflaven, en, in 't kort, alles wat aan de landen hunner onderdrukkers toebehoort, te doen omkomen; om alle vermoeden te ontgaan, onderftaan zy hunne wreedheid op hunne vrouwen, kinderen en minnaresfen. Zy fmaken het dubbel vermaak van hun volk van een juk te bevryden, afgryslyker dan de dood, en hunne dwingelanden in enen flaat van elende te brengen , die hunnen toefland naby komt. De vrees voor flraf wederhoudt hen niet: zy houden hun geheim in de fmarten der pyniging; zy houden het met een onverzetlyke ftandvastigheid. De  C n ) De blanken geloven dat zy hunne barbaarschheid verkleinen door deze rampzaligen te belasteren. Zy maken 'er verachtelyke wezens van, wie de vrees al. leen kan beteugelen , ruwe menfchen zonder oordeel en zonder gevoeligheid. Doch, welk een blanke, tot het beklagenswaardig leven der Negers gebragt, zou zyne zielvermogens behouden? welk een blanke zou niet, met dezelfde beweegredenen van haat en woede , wraakzucht gevoelen? Dat men zich Hechts die voortreflyke daden herïnncre, welke de lasteraars der zwarten Iogenflraffen , en fomtyds verbaasd hebben. Hier, kapt zich een dier ongelukkigen liever de hand af dan zyne vryheid verfchuldigd te wezen aan de hulp eens beuls. Daar, verneemt een Neger dat zyn oude meester om een' moord in hechtenis is genomen. Hy komt 'er zich zeiven van befchuldigen, flaat zich in boeien, levert valfche bewyzen in, en ondergaat de verachtelykfte doodltraf. Een Engelsch fchip laat zyn' zieken heelmeester by Cudjoc, Neger van Guinee. Gedurende zyne herftelling nadert 'er een Hollands fchip deze kust, flaat de zwarten, wie de nieuwsgierigheid aan boord had gelokt, in ketenen, en verwydert zich met allen fpoed met zynen prooi by zich. De vrienden, de bloedverwanten dezer ontvoerde gevangenen ylen naar Cudjoc om den chirurgyn te vermoorden. Maar, deze Neger, woest, ongevoelig, wanvoeglyk, wederhoudt hen en voert hun deze taal toe; De Europeanen die „ uwe medeburgers geroofd hebben zyn barbaren; doodt „ hen  C *n ) », hen zo gy ze vindt: maar die ik heb geherbergd is „ een deugdzaam voorwerp; hy is myn vriend; myn „ huis ftrekt hem tot waarborg; ik ben zyn foldaat en „ zal hem verdedigen : eer gy hem nadert zult gy „ over myn dervend lichaam been flappen." 'Er landen Engelfchen aan op de kusten van 't vaste land om 'er flavcn te maken. Zy worden door de Caraïben ontdekt die op den vyandlyken hoop aanvallen, en hem ter dood, of op de vlugt brengen. Een jongeling, langen tyd agtervolgd, begeeft zich in de bosfehen. Ene Indiane ontmoet hem, redt zyn Ieven, onderhoudt hem in ftilte en voert hem na enigen tyd aan den oever der zee. Een floep komt hem innemen. Zyne verloster is jong en teder; zy volgt hem in 't fchip: men komt ie Barbados aan; het monster verkoopt haar die zyn leven gefpaard heeft, wier hart hem gefchonken was,haar die aan hem de fchatten der liefde verfpild had. De overmaat van ongeluk doet den mensch het gevoel zyner waardigheid en flerkte gewaar worden. Dikwyls Honden de Negers op; maar byna altoos zon.Ier gevolg. In de maand van February 1663, verengden zich drieënzeventig zwarten op ene plantaadje in de Berbice; zy flapten hunnen dwingeland en deden 'er den kreet van vryheid horen. Doch zy zyn weder onder 't juk gebiagt. De inboorlingen van Barbados, te blode om zich op de blanken te wreken, maakten hun gevoelen aan de  C xm ) de Negers, die nog meer reden hadden om de Engelfchen te haten, bekend. Met gemene overè'enltemming zwoeren de (laven hunnen dwingelanden den dood. Het geheim wierd zo wel bewaard, dat 's avonds voor de uitvoering de Kolonie nog zonder enig wantrouwen was. Een trouwloze, een lafhartige onderrigt 'er zyn' meester van. Den volgenden nacht wierden de (laven in hunne hutten gevat, en de hoofden reeds by het krieken van den dag te regt gefield. Het overi°- gedeelte onderwierp zich, diende en leed. Toen de Spanjaarden verpligt wierden Jamaica aan Engeland afteftaan, lieten zy 'er een groot aantal Negers en Mulatten, die, de flaverny moede, het befluit namen om in de bergen te vlugten. In de ontoegangelykfte plaatfen plantten zy Indiefche tarw en cacau: maar deonmooglykheid van te beftaan, tot den oogst toe, deed hen in de vlakte afkomen die zy plunderden. De Kolonisten wapenden zich tegen deze rovers. Verfcheiden wierden vermoord; het grootfle gedeelte onderwierp zich. Vyftig of zestig bereikten nog de rotfen om 'er vry te leven of te (lerven. Het getal der vlugtelingen vermeerderde cjaaglyks. By hopen zag men de Negers weglopen, na hunne meesters vermoord , de plantaadjes beroofd , en aan de vlam overgeleverd te hebben. Hun getal verdubbelde hunne (loutheid. Tot hier toe hadden zy zich by de vlugt gehouden ; maar weldra zag men hen aanvallen en ysfelyke verwoestingen op de plantaadjes aan  C XIV ) aanrechten. Te vergeefs wierden zy met verlies in de bergen terug gedreven; te vergeefs floegen zy verfchanfingen op, om hen te bedwingen; doch hunne roveryen bleven voortduren. Eindelyk befloten de blanken om al het vermogen der Kolonie in 't werk te Hellen om enen zo billyk-onverzoenbaren vyand te verdelgen. Alle de Kolonisten verdelen zich gezamentlyk in benden: men trekt van verfcheiden kanten op de zwarten aan; men valt aan op de Had Nanny, die zy zeiven in de blaauwe bergen gebouwd hadden. Zy was zonder de minste orde verllerkt, van gefchut ontbloot, en wierd weldra bemagtigd. De goede uitdag der andere ondernemingen wierd door het verlies geëvenaard. De zwarten vielen op het zwaard der Europeanen aan, om hen den dolk in 't hart te floten; eindelyk weken de vlugtelingen in de ontocganglykfte plaatfen, befluitende om 'er niet meer uittekomen, en wel verzekerd van 'er te overwinnen. Na negen maanden flryds en roof, gaf men de hoop op van hen te ondertebrengen. Trelaunay, gouverneur der Kolonie, voelde eindelyk dat zodanige menfchen nooit door geweld zouden onderworpen worden; hy vond toevlugt in vreedzame middelen. Men bood hun de vryheid, de onafhanglykheid en landen om te beplanten, aan; men bewilligde dat zy 'er van genieten zouden, onder uit hen verkoren opperhoofden; en dit verdrag, tot toen ter tyd nog ongehoord by de Negers, wierd met wederzydfche vreugde aan- ge-  genomen. Deze Republiek rechtte zich op onwrikbare zuilen op, om dat zy was zamengefteld uit eenvouwdige menfchen , zonder behoeften en zonder ondeugden. De ongelukkigen, die ftaande dezen oorlog krygsgevangen wierdeu gemaakt, wierden levendig aan palen gebonden, waaraan zy langzaam, door de brandende zon der verzengde luchtftreek verteerd, omkwamen; een folterdood, veel fmartelyker, veel afgryslyker dan die van den houtftapel. Hunne dwingelanden verlustigden zich met gretigheid op de folteringen dier elendi. gen, wier enige misdaad was van regten, wie de gierigheid en onmenschlykheid hun ontroofd hadden, te hebben willen hernemen. # Dit is de algemene grondflag waarop dit tooneelfpel rust. — PER-  P E R S O N E N. be au val, vader, ryke Kolonist van St. Domingo. beau val, de zoon. s e 1.1 r.r, -j S>N?gerJIaven. scirio,J Zama, Negerjlavin. K a t t h i e u, opziener van Beauvals plantaadjc. barthelemi, makelaar. negers en negerinnen. Het toontel is te St. Domingo naby de Kaap. D E    D E BLANKE E N D E ZWARTE, TOONEELSPEL. EERSTE BEDRYF, In '{ verfchlet ziet men rotzen: ter linkerzyde van 't tooneel verken in dezehen de Negers en Negerinnen; agter hen Jiaat de kommandeur met de zweep in de hand. De opziener gaat heen en weder om hunnen arbeid na ts zien. Aan den voet der rotzen, ter regterzyde, zyn de hutten der Negers,befchaduuwd door enig heestergewas van dat land; ter linker, is die van den Kolonist. EERSTE TOONEEL, selim, beauval, de zoon; zittende beide op den voorgrond, onder de ptlmbomen, vertrouwlyk te /preken. b e a u v a l. Een fchone dag, myn waarde Selim! A SE-  a DE BLANKE EN DE ZWARTE, SELl M. Zy zyn het allen voor gelukkigen. B E A U V A L. Deze palmbomen befcliutten ons voor de hette- SELIM, Slechts wy genieten hunne fchaduuw! BEAU VAL. Befchouw, myn vriend, welk een prachtige fchildery ons de natuur aanbiedt! S E L I IC Beklim deze rotzen , en gy zult 'er de lydende natuur zien. B E A U V A L. Treurige denkbeelden bedroeven u onophoudelyk. SELIM. Ik ben mensch en heb gevoel van de rampen myner. natuurgenoten» BEAU VAL. Zo! en wat ben ik dan? SELIM. Een vriend der menschheid, die fomtyds door zyne vooroordelen verleid wordt ; maar wiens werkelyk mededogen dikwyls de tranen van den ongelukkigen . Afrikaan heeft doen opdrogen. BEAU VAL. Ik heb zo veel goeds niet gedaan als ik wel wilde doen. Ik hang af van enen vader, wiens grondbeginzelen de mynen niet zyn; maar binnen enige jaren, veel-  TOONEELSPEL. 3 veelligt, zal ik u troosten over de onheilen die gy hebt doorgedaan; ik zal gierig op uw bloed, en fpaarzaam op uw zweet zyn, en de ongeruste en tedergevoelige moeder zal de wieg van haren zuigeling niet meer met hare tranen befproeiè'n. Laten wy met geduld de dagen afwachten die gy begeert, en die myne wenfchen niet moeten voorkomen. Het ongeluk zal u niet meer agterhalen, myn waarde Seliml myne tedere vrieiidfchap zorgt voor u; gy zyt eindelyk gelukkig. .. j SELIM. Zo veel het een flaaf wezen kan. BEAU VAL. Herinner u het voorledene, en van het tegenwoordige zult gy genot hebben. Een geftadige en gedwongen arbeid, een brandende zon, die het bloed in uwe aderen opdroogde, nachten te kort om uwe afgematte leden uitterusten, ene naauwe en ongezonde hut, ruuw en ongenoegzaam voedzel, een altoos opgeheven zweep , en tot loon uwer pogingen een' te vroegen en ongelukkigen ouderdom; zodanig was uw lot gedurende vyf jaren, dit was het droevig en onvermydelyk vooruitzigt, dat u langen tyd uw flegte voorfpoed aanbood . Thans... SELIM. Thans ben ik nog een wezen dat vernederd is; hoe wel myn grote en ftoute ziel eindelyk onafhanglyk zy; lang miskende ik hare werkzaamheid en vermogens. A 2 On-  4 DE BLANKE EN DE ZWARTE, Onder de huisdieren levende, nam ik hunne blinde dienstbaarheid, hunne vuige laagheid aan; ik leefde, ik verkwynde met den last des levens beladen. Een wrede en onbillyke ftraf deed deze fluimerende ziel ontwaken, een lichtilraal leerde my myne gefchonden en miskende regten kennen; ik offerde myn bloed, dat kortlings onder ene medogenloze zweep flroomde aan myne wraakzugt op; ik viel op een der barbaren aan, wierp hem ter neder, vatte hem by de keel en zou hem gewurgd hebben; gy verfeheent, rukte het monster uit myne handen, door mynen moed getroffen, en verwonderd over de flerke denkbeelden, die in myn berooid hoofd rondliepen, over die bondige gedachten, welken aan alle menfchen gemeen zyn, maar die op 't laatst door de flaverny en. 't ongeluk worden uitgcwischt, naamt gy deel in myn lot, en 't gelukte u het te verzagten. Gy vcrfmaadde enen ongelukkigea niet, wien de natuur u ten broeder fchonk, wien de vooroordelen en de overmagt flechts beftemden, om een werktuig der fchraapzugt te zyn. Gy leerdet my fpreken en denken; gy maakte een' man van my, en wond daarvoor een' vriend. Elke dag verdubbelde uwe weldaden. QOp de Negers wyzende.) Gy zonderde my van dezen ongelukkigen hoop af; gy hebt van uwen vader verkregen, dat hy my tot zyne huislyke diensten gebruikte. Een draagzame arbeid, overvloedig voedzel, een arngename en gemaklyke woning; ziedaar wat ik u fchuldig ben. Misfchien zal ik u ééns  TOONEELSPEL. 5 ééns myne erkentenis tonen; ik zal 'er u niet meer van fpreken. Uwe beloning huisvest in uw hart, dat uw hart haar geniete; het myne bemint u, en zegent u in ftilte. BEAUVAL. Neen, fpreek my niet van erkentenis: ik heb gedaan het geen ik moest doen, het geen ik kon... SELIM. Het is de eerste maal dat ik u uwe weldaden herinnere, myn vriend! het zal de laatste zyn. Hy, die een loon voor zyne diensten vordert, bemint de menfchen niet ; hy kent Hechts den hoogmoed. Uw lot is om de deugd aantekweken , haar te beminnen , haar beminlyk te maken: voldoe aan uwe beflemming, en laat den blanken hunne gierigheid, hunne misdaden. .. BEAUVAL. En hunne wroegingen. SELIM. Hy, die de wroeging kent, is 'er niet ver af van deugdzaam te worden. De blanken, zyn 'er onvatbaar voor. BEAUVAL. Laten wy hen beklagen, maar niet haten. SELIM. Ik beklaag den zwakken, ik haat de miidaad, en ik vervolg haar in myne beulen. A 3 ' BEAU-  6 DE BLANKE EN DE ZWARTE, BEAUVAL. Schuiven wy het gordyn voor de gedurig opkomen, de ongelukken, waarmede wy uw volk overladen. Matig uw gedrag en bepaal uwe begeertens; wees gelukkig in uw tegenwoordig genot, en nog gelukkiger door de hoop van een ander toekomende. Geef u over aan de gewaarwordingen der vriendfchap, zy zal het aandenken uwer geleden rampen uitwifchen; zy zal het onaangename van uwen tegenwoordigen toefland verzagtcn. Wat kunt gy meer weufchen, indien gy redelyk zyt? s E L IM, De vryheid. BEAUVAL. Ik kan ze u nog niet fchenken. SELIM. Kan ik ze daaróm niet begeren? BEAUVAL. Gy kunt ze ten minsten geduldig afwachten. Uwe flaverny is draaglyk. SELIM. Gy hebt Hechts de myne verzagt. Myn hart fcheurt op deze rotzen, waar de middagfbralen haar die ik bemin verzengen. BEAUVAL. Gy bemint, myn vriend! en verbergt het my? SELIM. Ik vreesde u te bedroeven , door u dezen nieuwen ramp toetevertrouwen. BEAU-  TOONÊELSPEL. ? BEAUVAL. Zo ik hem niet kan verzagten, zal ik hem met u delen. Spreek, ongelukkige! SELIM. Zie op de kruin dier rotzen die rampzalige , bedekt met een gefcheurd ftuk kleeds, dat haar noch voor de hette des daags, noch voor de koude van den nadir kan befchutten. Befchouw haar , leunende op ene fpade, die hare armen niet meer kunnen opheffen. Zie den wreden kommandeur haar dreigen en onmooglyke krachten afvorderen. Zy flaat hare blikken op oirs , hare zuchten roepen my, en fchynen u te fmeken... Aarde", die men flechts vrugtbaar gemaakt heeft, door overmaat van gruweldaden; verfoeilyke aarde! die 's jaarlyks duizende Afrikanen in uwen buik ontvangt, die hen den dood doet kopen voor fmarten en wanhoop, die te langzaam en fpade haren prooi doden, zal men dan nooit uwe flagtöffers, wier overal verftrooide lyken ter uwer bemesting (trekken, wraak verfchaffen? Zullen de blanken, die vyanden der natuur, dan nimmer Adderen by het zien dier aarde, bevogtigd met het bloed en zweet myner landgenoten?... A Europ^rs! is het tot dien prys dat gy fuiker eet! BEAUVAL. Bedaar, myn vriend! bedaar. SELIM. En geen dronk waters om hare verdroogde lippen te verfrisfehen ! Zama! Zama'.... de goede Scipio A 4 brengt  8 DE BLANKE EN DE ZWARTE, brengt het haar... dat de Hemel u zegene, ongelukki, ge! wiens gevoel van eigen rampen niet belet medelyden met die van uwen naasten te hebben! beauval. Houd op met u aan nutteloze en veelligt gevaarlyke vervoeringen overtegeven. Laten wy de ongelukken van Zama niet bewenen, maar 'er raad voor zoeken. Zeg my, wat kan ik voor haar doen? s e l i m. Gy vraagt het my ? ziet gy flechts my in de gehele natuur? ben ik de eenige die uwe hulp behoef? beauval. 'Er was flechts één plaats in 't huis te begeven, ik heb ze u doen geworden. selim, droevig. Het is waar: 'er was 'er flechts één! beauval. Ene vrouw zou niet te pas kunnen komen... selim. En dat is 't, dat my bedroeft. beauval. Welk ander middel?... s e li m. Myn vrind! gy zyt ryk. beauval. Eéns zal ik het zyn. selim. En thans kunt gy niets? beau»  TOONEELSPEL. 9 beauval» Ik heb niet één' vriend in de geheele Kolonie. Ik ben, zegt rnen, de befchermer der zwarten, en de ge. durige zedenmeester der blanken; zy verachten my, zy ontwyken my en haten my zonder twyfel. SELIM. De haat der booswichten is ene hulde voor den deugdzamen. beauval. Maar de deugdzame kan 'er niet het minste by winnen. Hoop nogthans : myn vader geeft my enig geld, dat ik tot hier toe tot overtolligheden bezigde: ik zal 'er een waardiger gebruik van maken ; ik zal 'er fpaarzaam op zyn,my alle vermaken ontzeggen om 'er flechts één te kennen; dat van u te helpen. Van dit oogenblik af is dat goud geheiligd, het zal de vryheid van Zama betalen, en ééns, ten minsten, zal dat metaal geftrekt hebben om de lydende meuschheid te vertroosten. selim, na hem omhelsd te lubben. Men kan zyne rampen verduren wanneer men 'er flechts de eindpaal van ziet: zy is nog ver, ach! dat de hoop door een zoete betovering haar nader bykome en my onderfteune! By treedt in de hut van den Kolonist. A 5 TWEE-  co DE BLANKE EN DE ZWARTE, TWEEDE T 0 0 N E E L. beauval, de zoon, alleen. Zy hebben gelyk wy van de natuur een hart ontvangen, en dat hart, door de vrees verwelkt, wacht niet dan ene weldoende hand , die het verwaardigd van weder op te beuren. Altoos gereed om zich aan de gevoeligheid, aan de vriendfchap, aan de erkentenis overtegeven , toont de goede Selim aan de beflryders der zwarten, dat de deugden aan alle lucht* ftreken en kouleuren eigen zyn. DERDE T O O N E E L. beauval, de ZOOfl, matthieu. m a t t h i e u, de rotzen afkomende. Die grond moet van daag nog bearbeid worden : 'er valt veel aan te doen; maar een weinig zweers nog, en morgen is dat gedeelte beplant. Ha ! goeden dag, mynheer Beauval. beauval, drong. Goeden dag, mynheer. mattiiieu, zyn gezicht afdrogende. Het is van daag ysfelyk warm. beau-  TOONEELSPEL. n beauval. Gy klaagt daarover, gy, die flechts bevelen te geven hebt, wat moeten zy dan wel zeggen, die z; uitvoeren ? matthieu. Dat zyn zwarten. beauval. Het zyn menfchen. matthieu. ó, Wy beginnen weder onze eeuwige verfchillen! ik zeide het u meer, mynheer! ik ben geen filofoof. beauval. ó, Mynheer! nooit heb ik 'er u voor gehouden. matthieu. Van pas weten te planten, op zyn' tyd in te oogsten , duur te verkopen, goedkoop in te kopen , zie daar myne filofofie , en dat is de ware, om dat zy naar het fortuin leidt. Ik geloof niet dat de uwe ooit iemand heeft ryk gemaakt, ook heb ik het niet zeer op met die nieuwe gevoelens, daar ik in waarheid niet veel van verfta. beauval. Ik geloof het. matthieu. Ik denk nooit; dat vermoeit; en om een voordeliger party van den tyd te trekken, om alle die lastige afleidingen , van langzamerhand , voor enen eigenaar te  U DE BLANKE EN DE ZWARTE, te ontwyken, heb ik aan de Negers verboden te denken. BEAUVAL. Ha! gy wilt niet dat een Neger denke! MATTHIEU. Neen, ik wil dat hy werke. BEAUVAL. En dat hy niet één gevoelen voor zich hebbe! MATTHIEU. Ik vind dat men zeer wél leeft zonder gevoelens. BEAUVAL. Inderdaad, gy genjct ene volmaakte gezondheid. MATTHIEU. Om dat ik fchaarsch de natuurkunde beoefen, en my noo.t met de zedenkunde vermoei. Het zou fraai zyn met waar, een' opziener daaglyks te zien rondzwerven, onder twee honderd Negers zich bezig houdende met redenaars, geleerden en denkers te maken? BEAUVAL. Neen, mynheer! men moet geen geleerden maken; men moet menfchelyk zyn. MATTHIEU. Menfchelyk! menfchelyk! hoor, dat alles is uitmuntend, op fneê verguld, en in een fpaansch léren bandje. Myn beroep  68 DE BLANKE EN DE ZWARTE, kennen, weldra zullen zy nog meer durven, en zonder het voorzien te hebben zyt gy hun medepligtige. Gy wapent zelfs myne weldaden tegen my. (Beauval maakt ene beweging.) Zoekt gy my iets diets te maken ? Barthelemi heeft u in 't uitgaan ontmoet; hy herkende u, en heeft my myn geld wedergegeven. beauval. Ik had het tot den hoogsten interest uitgezet. kolonist. Ik verbied u my in de rede te vallen. beau val. Mag ik my niet rechtvaardigen? kolonist. Neen, gy kunt niet, en zo veel halsftarrigheid begint te vervelen. beauval. De redelyke mensch hoort; de despoot legt flilzwygeudheid op. kolonist. Vergeet gy dat gy tot uw' vader fpreekt? leert de menfchenliefde u de regtcn der natuur miskennen? beauval. Men wil hen fomtyds buiten hunne palen uitürekken. kolonist. Durft gy dit vastfleüeu? — Maar ik zie dat gy onbekwaam zyt om naar iets "te luisteren. Gy verfmaadt myne tederheid, gy veracht myn gezag. Beef, van my  TOONEELSPEL. 69 my meer te beledigen en alle myne gramfchap op u te halen. Beef, wanneer ik u aan de vefbystering uwer verbeelding overlaat; en dat men u niet te eniger tyd verwyte van my aan myne (laven te hebben opgeofferd. Verzaak grondbeginzelen die verderflyk voor de maatfchappy zyn: ik wil het, ik beveel het ü; en 70 gy my nog wederftaat, ken ik u niet meer. (Hy gaat tot zynent.) DEERTIENDE T O O N E E L. beauval , alleen. Rampzalige gouddorst! zult gy my zelfs de tederheid myns vaders ontroven ? ik zal het my zeker beklagen ; maar ik kan noch berouw hebben, noch veranderen. VTFTIENDE T O O N E E L. beauval, selim. selim , toeschietende. Loop, vlieg; zo gy een nieuw misdryf wilt voorkomen. Zama, geheel bekommering, hoorde niet tot den arbeid roepen, en uw opziener verfoeit ons. Loop, zeg ik u. en kom my weder gerest (tellen. (Beauval beklimt fchielyk de rotzen. Selim valt afgemat aan den voet des heuvels. E 3 ZES-  70 DE BLANKE EN DE ZWARTE, ZESTIENDE T O O N E E L. selim, alken. Een rouwfloers verduistert myne verbeelding. My» ne zielj overftelpt, verzwakt, kan de verdubbelde be. ftormingen niet meer uitftaan. De liefde maakt van my een kleinmoedig kind. Ik zucht, ik ween; en het is over Zama... l!j geloof dat ik om haar te redden aan de voeten harer dwingelanden vallen zou. ZEVENTIENDE TOONEEL. selim; zama, door scipio onderfieund. zama. De wreden! hoe hebben zy my mishandeld! myne knieën knikken... onderfleun my, Scipio ! scipio. Bedroef u niet te zeer, beste lieve Zama. (Hy brengt haar naar zyne hut.') selim, naar haar toegaande. Hy is dan voltrokken die lage moord! .Zama! Zama!... En gy, gy gedoogt zulks, gy dondert niet! gy, van wien men zegt dat gy over uwe werken waakt: ach! gy beftaat niet, dewyl het den fchuldigen wélgaat. (Op zyn knieën vallende.) Vergeef my, ó Hemel! ik heb u "durven lasteren... gy hebt flechts deze laatste misdaad ge-  TOONEELSPEL. 71 «edoogd* om ze allen te gelyk te draden. Uwe trage maar altoos zekere hand zal verdubbeld op onze moordenaren neerkomen. Matthieu!... Matthieu!... de lage ziel... de barbaar!... (Opftaande.) ó Myn God! ik herken u aan de heilige woede die my overmeestert. Neen ik wil gene onnutte tranen meer verfpillen ; neen l' ik wil niet meer derven. (Tegen Zama.) Ik zal leven om uwe wonden in uwer beulen bloed aftewasfchen, en het zyn de fporen van 't uwe die my tot de wraak geleiden zullen, (legen Scipio.) Ontdoe.my van dit voorwerp; ik vrees my te vertederen. (Scipio leidt Zama in zynt hut.') AGTTl EN D E T O O N E E L. selim, alleen. Het is niet meer myne minnaresfe, het is niet myZelven wie ik tracht te wreken. Ik ontwerp een Ler een edeler voornemen. De uitflag „, zonder Wel moeilyk; maar de hinderpalen hitfen my aan, rpttsvanmy aftefchrikken; en die den dood trotftert is zeker hem te doen ondergaan. NEGENTIENDE T O 0 N E E L. scipio, selim. selim. Scipio, kan ik op u flaat maken? E4  72 DE BLANKE EN DE ZWARTE, scipio, met de band op de borst. 6! Tot ftervens toe. selim. Kunt gy een geheim bewaren, zelfs in de pynig«g ? scipio. Ik kan lyden, vriend. s e l i m. Hoe befchouwt gy de blanken? scipio. Ik haat dat gevloekte volk maar al te zeer, selim. En de flaverny ? scipio. Ben ik niet bekwaam langer te wederflaan. s e l im. Gy hebt ook oude beledigingen te wreken. scipio. Ik reikhals flechts naar een gepast ogenblik. selim. Genoeg. Ik verbind u aan mynen roem. Verhalen wy op de blanken alle de rampen welken zy op ons hebben zaamgetrokken. Maar, zeg my: gevoelen de zwarten de vernedering van hunnen toeftand? Zyn zy bekwaam hunne ketenen te durven verbryzelen? scipio. Zy zullen alles doen wat Selim behaagt. SE-  TOONEELSPEL. 73 SELIM. Het is genoeg. Keer weder tot hen. Wanneer onze dwingelanden zich aan de zoetheid der rust overgeven, vergader dan hunne flagtöffers op deze plaats. Worden wy ontdekt, dan zyn wy flechts uitgegaan om de koelte van den nacht te genieten; zelfs, de nabyheid der grote hut zal alle vermoeden wegnemen. Vergader hen, zeg ik u, en bereid hen om my te horen. Ik zal in hun midden verfchynen, met de overtuiging in den mond en het (taal in de hand; ik zal u tot de wraak en tot de vryheid aanvoeren. Einde van het mede iedryf. E 5 DER-  74 DE BLANKE EN DE ZWARTE, DERDE BEDRYF. Het is nacht. EERSTE T O O N E E L. In dit en het volgende tooneel fpreken zy zachtjes. selim, Jluipt heimelyk uit de grote hut. 6 Nacht! misfchien voor de laatste maal roept u de onfchuld aan om zich onder uwe fchadüwen sa verbergen: onttrek ons aan elks gezicht, ó Slaap! ftort uwe fluiineringen uit, rykelyk en overvloedig, over de fchuldige hoofden : dat de misdaad voor de laatste reize ruste. En gy, eeuwige Voorzienigheid, die ons wilt tonen... die in onze zielen het, reeds te lang vergeten, gevoel onzer regten, dat een eindpaal aan onze ongelukken ltellen zal, doet ontw:ken , verlicht ons verfhnd, geleid onze fchreden , en betrouw in onze handen het zwaard uwer onveranderlyke gerechtigheid. TWEEDE TOONEEL. selim; scipio, agter de hutten uitkomende. selim. "Wie nadert? sci-  TOONEELSPEL. 75 scipio. Wel, Scipio, vriend! selim. Hebt gy hen gezien, hebt gy hen gefproken, hebt gy hen overtuigd? scipio. Zy zyn alle wèl bereid. selim. Zy zyn vry zo zy my horen. scipio. Luister, luister maar. Zy komen alle. DERDE T 0 O N E E L. scipio, selim, zama, negers «(1 negerinnen. Zy fcharen zich alk om Selim. s e l i m. Ik ben onderdrukt; gy zyt het gelyk als ik. De ilaverny is my ondraaglyk; gy zult ze ook moede wezen. Ik brand om my te wreken; wie van u wenscht zulks ook niet? zo deze begeerte wettig is, wat mag, wat kan ons weerhouden? hoort my dan! Ik vrees niet hier bloodaarts te ontmoeten, die, zich verwonderende over grote ondernemingen , op 't zien der gevaren te rug béven. Ik zal niet trachten uwen moed aantefporen, noch uw gevoel te ontftekcn, door u op nieuw de boze aanflagen aftefchilderen, die altoos  76 DE BLANKE EN DE ZWARTE, toos aan u.ve gedachtenis tegenwoordig moeten zyn. Ook zal ik u niet fpreken van de lidtékenen waarmede gy overdekt zyt. Ik zal de (chimmèn dier ongetukkigen, die, onbekwaam om hunne rampen te verduren en 'er de oorzaken van te ftraffen, zich zeiven den dood gegeven hebben, als de enigste toevlugt die zwakheid en lafhartigheid den mensch overlaten , niet verontrusten. Ik zal in de itilte des grafs laten die tedere kinderen , door hopeloze moeders in hunne wiegen verfmoord. Neen, ik zal u geen wrede herïnneringen vernieuwen, die zelfs de tyd nooit uitwischt. Ondertusfchen onze voorouders, onze vrienden, onze vrouwen, onze kinderen, ja, Afrika vorderen wraak, en zy zyn nog niet gewroken ! Overwegen wy zulks en laten, wy ons verenigen: dat de kreet van vryheid zich voor de eerste reize aan deze vervloekte kust horen doe! alle, roepen uit. Vryheid! vryheid! selim. Dochter der natuur! gy behoort allen ltervelingen toe. De lafhartige laat zich van u beroven, en zucht in Itilte ; de moedige man, overrompeld of verdoold, kan in boeijen vervallen; maar weldra, zyne krachten herroepende, geeft hy zich over aan de gewaarwordingen ener rechtmatige verontwaardiging; hy fchudt zy-' Ge ketenen af; zy vallen, en verpletteren zyne dwingelanden. AL-  TOONEELSPEL. 77 alle, op hunne knieën vallende. Heil, heil, goede vryheid 1 s e l i m. Wat is deze geestdrift fchoon! welk een gelukkig voortéken '. (Zy fiaan op.) Nogthans wil ik u niet ontveinzen de gevaren die gy zult moeten ondergaan. De onderneming is zo gevaarlyk als loflyk. De blanken zyn den moord gewoon , en wy kunnen flechts lyden. Zy hebben van den oorlog een verfchriklyke kunst gemaakt en zonder middelen in ons verfland, zonder wapenen dan die der wanhoop ,hebben wy, voor ons, flechts de rechtvaardigheid onzer zaak, en een blinde woede , die magteloos kan zyn; en zo wy bezwyken, wachten ons de afgryslykfte folteringen. Verdedigen wy ons dan tot den laatsten fuik : dat een roemryke dood, ten minste, het doel onzer laatste begeerten zy. Wel ! is zy niet verkieslyker dan de fmaadheid waarmede wy overflelpt zyn , dan het beklagenswaardig leven waarin wy verkwynen , dan de affchuuwiyke ouderdom die op ons wacht? alle. Ja, wy willen vry zyn of flerven! se l i m. Wat is het zoet voor my, u in. myne vervoeringen te zien delen ! Vrienden, ik (lelde u zo even op ene proef die ik nodig dacht. Met welk een vermaak zag ik dat zy nutloos was! Zonder twyfel heb ik u vergroote gevaren afgefchilderd : befchouwen wy thans de  73 DE BLANKE EN DE ZWARTE, de voordelen welken ons onze moed, ons geduld, en onze fpaarzaamheid aanbieden. Twee neger-republieken hebben zich in het midden der blanken opgeregt, en fteunen tegenwoordig op onwrikbare zuilen. Eerst weinig talryk gelyk wy, maar gelyk wy bepaald om te derven, of te overwinnen; in hunne ontwerpen volhardende, vonden zy weldra een leger in de genegenheid hunner broederen, gelyk ook wy by de onzen de hulpmiddelen zullen aantreffen , welken ons tot nog toe ontbreken ; van daag in ontoegangb'are rotzen wykende, en morgen zich als een verdelgende drom in de vlakte verfpreidende, om overal den dood en de verwoesting aanterechten, zullen zy den ryken oogst, dien hunne eigen handen hebben aangekweekt, in hunnen terugtogt medevoeren; onöphou. delyk afmattende en vermoeijende enen vyand, wiens verwyfdheid hem, foms zonder tegenweer, overgaf; hebben zy niet, door bolwerken te flaan, flag te leveren, zich ene nederlaag getroostende, op hoop der zegepraal, en eindelyk vry willende zyn, de blanken gedwongen hunne trotschheid afteleggen, hen als gelyken te behandelen, en hunne vryheid te heiligen? Negers van Sarmaca en van Jamaica! helden! gy drekt my ten voorbedde, gelyk als gy, vervloeken wy de 11averny; gelyk als gy, bidden wy de vryheid aan; gelyk als gy, vinden wy in onze rotzen wykplaatfen door de natuur gevormd. Van daar zullen (lagen ontdaan, die nog zekerer zullen treffen als zy weinig verwacht zyn. Daar  TOONEELSPEL. 79 Dnar is 't, dat wy eindelyk van ons zeiven genot zullen hebben, zonder overvloed, maar ook zonder behoeften; zonder hoogmoed, maar ook zonder laagheden; veelligt zonder wetten, maar ook zonder ondeugden. Alsdan zal het verbaasd heelal léren wat vrye menfchen vermogen. Geheiligde liefde tot de onafhanglykheid! aan u, alléén, behoort het regt van helden voorttebrengen en wonderen uitterechten. SCIPIO. Lang leve Selim! ALLE. Hy zal ons befturen, hy zal ons aanvoeren! SELIM. Ik ben het dien gy durft verkiezen. ALLE. Lang leve Selim! SELIM. Ik veins niet; ik ftreel my met deze eer, en zal ze my waardig maken. Gy zweert my te gehoorzamen ? ALLE. Ja, tot den dood! SELIM. Ik ontvang uwe eden, welaan! ontvangt ook den mynen. Ik zweer van voor u te ftryden, te overwinnen en te fterven; van u een voorbeeld te geven van volharding , van ftandvastigheid en van gelatenheid » van my zeiven te vergeten om my flechts met myne broe-  8o DE BLANKE EN DE ZWARTE, broederen bezig te houden, en van op myn beurt te gehoorzameu, wanneer zy my bevélen! alle. Lang leve Selim! scipio-. Dood en verdoemenis den blanken! Gy zult lyden, gy beulen, gy zult fterven! alle. Ja, wy vorderen wraak; wraak ! s e l i m. Ha! ik herleef eindelyk. Dit is de langgewenschte dag der gerechtigheid. Hy zal verfchriklyk zyn; de blanken hebben het niemand dan zichzelven te wyten. Geniet een ogenblik rust: de dag begint aantebrcken; weldra zal men u tot den arbeid roepen: verzamelt u naar gewoonte, en laat den dag aflopen. Weest omtrent het midden van den nacht voor de deur van den Kolonist, ik zal u geleiden. Gaat heen, bereidt u om toeteflaan. zama, met ont/leidtenis. En zyn zoon, beste vriend? selim , levendig. Beauval! myn vriend en de uwe! hy zal leven tot het geilde der ftervelingen; hy zal leven en gy ftaat zulks toe? Gy zyt ook voor de erkentenis vatbaar. alle. Ja, vergiffenis, vergiffenis voor hem! s c i-  TOONEELSPEL. 81 scipio. Hy verdient het ten onzen opzichte; maar voor alle de anderen geen vergiffenis'. alle. Geen vergiffenis! selim. Verpletteren wy onze dwingelanden, offeren wy hen aan onze veiligheid op. Wy zullen grootmoedig zyn wanneer wy ophouden hen te vrezen. Gaat, myne vrienden, zyt voorzichtig en befcheiden, en dat het weerlicht niet dan met den blikfein verdwyne! (Zy keren in hunne hutten.') VIERDE T O O N E E L. selim , alleen. Deze dag is dan de laatfle van onze flaverny! Morden zal de zon vrye en gewroken menfchen befchynen! Welke grote beflemmingen vormen zich in dit ogenblik! honderd ongelukkigen durven in de duisternis zamenzweren en de vryheid verkondigen voor de helft der waereld; en het is op my dat de uitvoering van dit grootsch en treflyk ontwerp berust! mogt ik, gelukkiger dan zy die my in dezelfde loopbaan zyn voorgegaan, het lot van Afrika doen veranderen en mynen naam door de toekomende eeuwen doen zegenen ! En die jongeling die ons zo waard' is, wien wy F bs-  82 DE BLANKE EN DE ZWARTE, beloofd hebben te fparen... zo in de duisternis en verwarring een woedende en verdoolde hand hem met de flagtöffers trof... onnutte en te fpade tranen zouden de vriendfchap niet vertroosten... Ik moet hem van dit oord verwyderen; ik moet en wil het. — Ons voornemen te ontdekken ? het toetevertrouwen aan iemand wiens perfoneel belang, wien de gewoonte van te regeeren, het genot der weelde, der pracht, en de wellust 'er toe kunnen brengen om dit gewigtig geheim aan den dag te leggen!... Wat zeg ik? deze zwakheden zyn den blanken eigen; zedert lang is het Beauval niet meer. Zyne grondbeginzelen , zyne deugden, de vriendfchap, alles ftaat my voor hem in. Ik zal myn geheim in zynen boezem uitftorten; en door overmaat van vertrouwen en achting zal ik hem tot ftilzwygcndheid brengen. V T F D E T O O N E E L. selim; beauval, komt uit de grote hut. selim, met een diepe koelbloedigheid. Reeds op? beauval. Ik heb een' zwaren en dikwyls afgebroken flaap gehad. Ik meende zelfs te horen roepen... selim. Gy bedroogt u niet. Bï au-  TOONEELSPEL. 83 beauval. Gy hebt dan ook niet geflapen? s e l i m. Neen, ik heb niet geflapen. beauval. Wanneer het hart lydt, vlugt de flaap. s e l 1m. Het hart dat lydt blyft de hoop en de tyd over. beauval. Kunnen die u vertroosten ? selim. Zy zullen my vertroosten. beauval. Ik heb het lot van Zama beweend... selim. Spreken wy niet meer daar van. beauval. En ik heb alle hoop nog niet verloren. Ik zal my aan de gramfchap van myn' vader blootflellen, en hem by zyne ontwaking zien. selim. Uw vader flaapt! uw vader kan flapen! beauval. Gy befchuldigt hem en ik kan hem niet lasteren. selim. Neen, ik befchuldig hem niet meer. beauval. Welk een wonderlyke koelbloedigheid! F 2 SE'  84 DE BLANKE EN DE ZWARTE, selim. Moet men zich zei ven niet overwinnen? beauval. Gelukkig nog de rampzalige die 'er den moed toe bezit! selim. Wéé hem, die hem niet bezit! De gelukkigfle man is voor een' omkeer niet veilig. Wat blyft hem over wanneer zyn voorfpoed hem begeeft? beauval. De krachtdadige en medelydende vriendfchap. s e l i m. Ja, wanneer hy zyn lot niet verdiend heeft. beauval, hem met aandacht beziende. Myn vriend, gy verontrust my. selim. Ik ben kalm. beauval. Die kalmte is fchrikbarend; zy kondigt den florm aan. selim, met vertrouwen. Wanneer men dien kan voorzien, moet men 'er zich op voorbereiden. beauval. Wat betekenen deze] afgebroken woorden , die donkere blikken, dit twyfelmoedig gedrag? ongelukkige, verklaar u. Laat my niet langer in die yslyke bekom- me-  TOONEELSPEL. 85 mering. Spreek, fpreek, uit deernis tot uwen vriend. Wat neemt gy voor? wat wilt gy? s e l 1m. TJ redden. beauval, virfchrikt. My redden! en wien wilt gy doen omkomen? selim. Beauval, de lucht die men hier inademt voegt u niet meer. Verwyder u flechts voor één' dag: gy moet; ik bid het u. beauval. Ik verlaat u niet. Een ysfelyk geheim bezwaart u; het flaat op het punt u te ontvallen. Spreek, in den naam der tederfte en ongelukkigfte vriendfchap. selim. Zoudt gy moed hebben my te horen ? beauval. Ik geloof het. selim, vat hem by de hand. Myn jonge vriend, moed, gelatenheid; ik zal fpreken. beauval. Ik fidder... vervolg. selim. Uw vermogen is verloren. beauval, Iwun zich zeivin. Verder ? F 3 SE-  86 DE BLANKE EN DE ZWARTE, S Et i m. En de blanken... ongelukkige jongeling!., de blanken !... venvyder u, verwyder u , zo gy leven wilt. Morgen zal ik u niets meer te zeggen hebben. beauval. De blanken!... wel nu, de blanken? gy hebt reeds te veel gezegd om niet te eindigen. selim. Ik heb genoeg gezegd om verlïaan te worden. beauval. Ja, ik verfta u, wreeda'art: welk een gruwelyk voornemen durft gy opvatten! selim. Jongeling, zoudt gy my durven lasteren? beauval. Uwe handen in 't bloed myns vaders dopen! selim. Die den fchuldigen verfchoont, wordt deszelfs medepligtige. beauval, wntnde. Genade, genade voor mynen vader. selim. Het vonnis is geveld, het is onherroeplyk. beauval. En door een fchuldig ftilzwygcn zou ik hem aan uwe flagen leveren! s e lim. Ik reken op uwe voorzichtigheid. beau-  TOONEELSPEL. 87 beauval. Zeg maar op myne wreedheid. s e lim. Gy zyt een verrader zo gy fpreekt. beauval. Ik ben een monster zo ik zwyg. selim. Gy vertrapt de lydende menschheid aan uwe voeten. beauval. Barbaar, beveelt zy een' vadermoord? selim. Staat zy toe, de onderdrukten aan den overheerfcher opteöfferen ? beauval. Ik wil niet twisten; ik zal myn' vader redden. selim. Gy fleept ons ter flagtbank. beauval, heengaande. Ik zal van fmarten fterven; maar myn' pligt betracht hebben. selim , hem terughoudende. Jongeling, hoor my. Uw geestdrift leidt u van 't fpoor; overweeg eer gy te werk gaat. Ik heb u een geheim toebetrouwd welks bekendtenis gy aan een achting, die ik gegrond dacht, fchuldig zyt. Aan den minsten zwarten ben ik rekening verpligt van 't gebruik dat gy van myn vertrouwen maakt. Wat zal ik tot die ongelukkigen zeggen, die mooglyk geen ander F 4 on-  88 DE BLANKE EN DE ZWARTE, ongelyk hebben dan u niet in hunne wraak te hebben ingewikkeld ? wat zult gy zeggen by 't gezicht der fol. teringen waaraan uwe onbezonnenheid hen zal overleveren? Gy zult uwe verblinde tederheid verfoeien; gy zult 'er de rampzalige uitwerkzelen van vervloeken. Uwe ogen zullen zich niet meer op énen zwarten vestigen ; dat uwe zwakke en vcrflagene ziel niet onder het gewigt der wroegingen bezwykel Laat uwe pcrfoncle inzichten daar. De eigentlyke moordenaar is hy die de vryheid der volken doodt. Raadpleeg uwe braafheid, de regten van den mensch en de eeuwige rechtvaardigheid. Ondervraag uw geweten; dat is de onömkooplyke rechter dien gy moet horen. ZESDE T O O N E E L. beauval, alleen. Ik zie my dan tusfehen myn' vader en de zwarten ! ik moet hen doen omkomen, om hem te redden! wrede tweeflryd! en ik heb flechts één ogenblik, en myne krachteloze reden... (Na enige ogenblikken hervat hy ■levendig.) Myn vader zal leven. Selim raadpleegt flechts zyne belangen: ik zal niets horen, ik zal niets volgen dan de natuur. De natuur! en van dit vertrouwen zou ik geen misbruik vrezen te maken?... Die zwarten die my achten, die my beminnen, die myn leven willen redden... ik, hen vermoorden 1 6 myn vader! myn vader!  TOONEELSPEL. 89 der! de opoffering is omnooglyk. Neen, ik kan haar niet volvoeren. Welk een toeftand! hy is ondraaglyk ! Hemel! fchenk my licht: myn hart is onfchuldig, en ik heb flechts de keuze der misdaad! ZEVENDE T O 0 N E E L. Gedurende dit tooneel gaan de zwarten aan 'f werk. beauval, kolonist. kolonist. Ik vind u net van pas. Eindigen wy onze gefchillen die reeds te lang geduurd hebben. Herflellen wy de rust weder in een huis dat uw geweld en myne flrengheid , veelligt onherroepelyk, zouden bederven. Dat de eensgezindheid en het vertrouwen zich weder onder ons vernieuwe. Elk heeft ongelyk gehad: verwyderen wy deze kwellende herinneringen; en laten wy voortaan, minder eifchende , minder gehecht aan de ftiptheid onzer grondbeginzelen , in elkanders heil gelukkig zyn, Myn zoon, bevredig u met uwen vader: hy is 't die 'er u om verzoekt; hy biedt u zyne vriendfchap aan en vordert de uwe; gy zult hem niet wederfïaan. beauval, verward. Myn vader!... vader! F 5 KO-  90 DE BLANKE EN DE ZWAPvTE, kolonist. Ik verfta u. Ik ben te ver gegaan, ik weet het. Ik heb u in uwe vrienden bedroefd: ik zal hun lot verzagten, ik beloof het u, myn zoon. beauval, met een flaauwe Jlem. Het is geen tyd meer! het is geen tyd meer! kolonist, met toegenegenlieid. Is het te laat om elkander te beminnen en te verdaan? Beauval, myn vriend, myn zoon! bevredig u met my, en gy zult over uwen vader voldaan zyn. beauval, buiten zich zeiven. Zo veel goedheid overlaadt my: ik had 'er my niet op voorbereid... ik ken my zeiven niet meer... wat te befluiten? wat te doen? kolonist, met open armen. My uw hart te openen; het myne klopt u tegen, het roept u toe. beauval, zich in de armen zyns vaders werpende. Ach! het is te veel; ik wederfta het niet meer! kolonist. Welaan dan! door genegenheid en belangen verenigd, zult gy uw vermogen op de zwarten flechts gebruiken om hen werkzaam, zagt en onderworpen te maken. beauval, verward. Onderworpen, zegt gy, myn vader! kolonist. Uw tocuand heeft veel van een mymering; wat moet ik hier van voorfpellen ? beau-  TOONEELSPEL. 91 beauval, zich bedwingende. Uwe tederheid die zich niet bedwingt... uw onverwachte terugkomst. . . myne verrukking. . . myne vreugd... ik zal, door ene onderwerping die gene palen kent, aan de te vleijende aanbiedingen, die gy my doet, beandwoorden. Gy hebt my belast de waereld te zien: ik zal haar zien, maar met u, myn vader. Gy zult myne onervarenheid leiden, en in myne vermaken delen. Vertrekken wy naar de Kaap, vertrekken wy zelfs dit ogenblik: wy behoeven ons beiden te herflellen van de hevige fchokken die ons gisteren ontrust hebben. kolonist. Bedenk toch dat het werk in zyn' vollen voortgang is, en dat de opmerkzaamheid van een' meester vereischt wordt. Gy zult gaan, myn vriend; ik, ik zal blyven. beauval, met ontjleldtenis. Gy zult blyven!... gy zult blyven!... neen, gy zult niet blyven, myn vader. kolonist, ter zyde, 'Er gaat iets buitengewoons om. beauval, onbehendig veinzende. Men zegt dat 'er fchepen van Europa zyn aangekomen, en duizend belangryke tydingen... kolonist, hem aandachtig beziende. Men heeft u bedrogen. 'Er zyn geen fchepen aangekomen. beau-  ca DE BLANKE EN DE ZWARTE, b eauval, verlegen. Men wacht 'er, ten minste. De opziener zal het werk naargaan; niets zal in uwe afwezigheid lyden. Kom, kom, ik fmeek het u. Beandwoord mynen iever met enige inwilliging. kolonist, ter zyde. Zyn onrust, zyne halsftarrige aanhouding... welk een vermoeden ontftaat 'er in myne ziel! beauval, fmekende. Nu, myn vader! kolonist, hem fterk aanziende. Ik zal morgen gaan, myn zoon! beauval, buiten zich zeiven. Morgen, vader, morgen!... (Wenende.) Vandaag! van daag! kolonist, zyn' 20071 ftreng aanziende en na enige ogenblikken. Gy zyt de vriend der zwarten; gy tracht my mede naar de Kaap te nemen. Men fpant tegen my te zamen. beauval, verfchrikt en zeer levendig. Ik heb dat niet gezegd, myn vader. kolonist. Gy bekent het my ogenbliklyk. beauval. Wat heb ik bekend? ó Hemel'! kolonist. Het is genoeg, mynheer. Wacht u voor de fchan- de,  TOONEELSPEL. 93 de, aan de leugen verknocht, en laat af my 'er een op den mouw te fpellen. Ja, ik ga naar de Kaap; maar ik zal 'er alleen gaan. Zeg hun, wier zaamgefpan u niet onbekend is, en wier ontwerpen gy veelligt befhiurt, dat hunne vermetelheid niet ongeftraft zal blyven. beauval, hem volgende. Wacht... fta... hoor... kolonist , hem terug/lotende. Laat my, laat my. Ik zal u misfchien dan Jiqren, wanneer ik uw' vader en uw vermogen zal gered hebben. A G T S T E T O O N E E L. beauval, alleen. Hy valt vermoeid aan den heuvel neder en zegt, na enigt Jlilte : Hy weet alles: wat heb ik my laten ontvallen dat hem heeft doen zien..? hy weet alles! wat zal 'er van worden! NEGENDE T O O N E E L. selim, beauval. £ selim. Uw vader verlaat u; gy durft my niet aanzien? gy hebt een misdaad begaan. beau.  94 DE BLANKE EN DE ZWARTE, beauval. Alles is ontdekt; gy zyt verloren; ik ben wanhopend ! selim. Ongelukkige, wat hebt gy gedaan? li e a u v a l. Ik wilde myn' vader redden: myne verwardheid, myne onrust hebben hem zonder twyfel verlicht. Ify heeft alles voorzien en zal alles voorkomen. Hy is naar de Kaap gegaan; 'er is geen ogenblik te verliezen. seli m. De zwarten zyn verraden, overgeleverd! en het is door u! ik heb zulks niet moeten voorzien! naauwelyks nog kan ik het geloven. Ondankbare jongeling! beauval. Wreek u, maar fpaar my dit verwyt. Myn hoogfte rechter is hier. (Hy wyst op zyn hart.) selim. Ja> gy zult geflraft worden en op een wrede wys. (Hy trekt zyn" dolk.) Ziet gy dit Haal? het zal myne rampzalige dagen verkorten op het ogenblik dat ik alle hoop verloren heb. Ik mistrouw het heelal. Ik beu nog meester van myn lot. beauval. En ik ben het die u tot dit afgryslyk uiterfle breng. Stoot toe, floot toe, uit medelyden; ik bezweer het u op myne knié'n. se-  TOONEELSPEL. 95 s e l 1m, woedende. Waar is uw vader? wat kant ging hy heen? beauval. Gy zult het niet weten... gy zult het niet weten. selim, tot zich zeiven komende. Vergiffenis, vergiffenis! Ik had het niet moeten vragen. beauval. Ik onttrek hem aan uwe wraak, en ik verraadde uW geheim: floot toe, zeg ik u; gy ziet my gelaten. . selim. Jonge onbezonnene ! fta op. Laat voor de vrouwen en kinderen dit bclagchlyk en iedel gefchater over. Sta op, zeg ik u; ik kan u flechts beklagen en beminnen. beauval, opliaande. Hemel! Selim vergeeft my! selim. Myn haat maakt my niet onrechtvaardig. Te vorderen dat gy de natuur verzaakt, dat zou de barbaren die ik tracht te rtraffen naargevolgd zyn. Ik zelf, ik ben het alléén dien ik befchuldigen moet. Minder beminnende, minder ongerust voor den zoon, zou ik gezwegen hebben en de vader ware onder myne (lagen gevallen: — beide hebben wy onzen pligt betracht. Ik verwyt u niets, maar acht u nog. beauval. En gy zyt niet ontfteld? se-  f)6 DE BLANKE EN DE ZWARTE, SELI Ma Gelooft gy 'er my vatbaar voor? ik peil de diepte des afgronds, maar ben 'er niet over verwonderd. Uw vader is naar de Kaap gegaan ; een magtig leger zal hem volgen ; doch ik ben het die het zal voorkomen. Het geen voor dezen nacht befloten was , zal nog ter dezer uur volvoerd worden. Verwyder u. Ontvlugt dit fchouwfpel van verwoesting, brand, en moord. beauval. Myn vader is in veiligheid: wat gaat my het overige aan? selim. Gy moet een keus doen en hebt flechts één ogenblik. beauval, na enige ogenblikken. Ik omhels die der gerechtigheid en der menschlykheid. selim. Gy wilt ons volgen ? beauval. Ik heb het befloten. selim. De elende zal ons verzeilen. beauval. Ik zal ze wederflaan. selim. Gy wilt het. beau-  TOONEELS PEL. 97 beauval. Ik kan niet aarlelen. Ik ken myn' vader. Het kwaad dat gy hem zult aandoen zal hy my nooit vergeven. Ik voeg my by u, ik verlaat u niet meer; wy zyn onafTcheidbaar. Ik zal de uitkomst met u delen en u in uwen tegenfpoed troosten; en zo gy fneeft zal ik met u omkomen. selim. Ik herken u, en vind mynen vriend weder. Wacht my af aan den voet van den blaauwen berg. (*) Binnen twéé uren zal ik 'er met myne bende zyn. Wanneer ik daar zal verfchynen fchiet u niets ter waereld meer overig dan myne vriendfchap , myne tedere zorgen en myn onvermoeide iever. Konden zy u voor uwe opofferingen vertroosten en ze u doen vergeten! Stlim beklimt de rotzen • Beauval vertrekt ter regter zyde. Het gordyn valt. (*) èlorne bleu. Einde van het derde bedryf. G VIER-  93 DE BLANKE EN DE ZWARTE, VIERDE BEDRYF. Het tooneel verbeeldt (lelie rotzen. In 't verfchiet, ter regter zyde van den aanfchouwer, is ene fpelonk, wier ingang voorzien is met zeker bejchutfel van boomtakken. EERSTE TOONEEL. selim, scipio; Zama, in 't verfchiet, het bejchutfel van boomtakken verfchikkende: negers en negerinnen, gewapend met het geen hun flechts voor de hand kwam. selim. Eindelyk zyn onze eerste ondernemingen door enen gelukkigen uitflag bekroond. De overwinning, dikwyls blind , heeft • de zaak der gerechtigheid en der vryheid gevolgd. Een verfchriklyke (tryd; de dood die de ontftelde blanken afmaaide en met gemak zynen prooi trof; de edelfte lloutheid die in de minste uwer aanvallen uitblonk; in 't kort, de verftrooide en op de vlugt gejaagde bende van den Kolonist; en de roem tot loon uwer pogingen uwe onafhanglykheid heiligende: ziedaar alles wat deze grote, dezeonbegryplyke dag voortbragt. Mogten zy die hem opvolgen even onïterflyk zyn! Gaat  TOONEELSPEL. 99 Gaat de posten bezetten die ik u heb aangewezen: weest wakker en zorgvuldig; de hemel zal het overige doen. Blyf, Scipio. De negers en negerinnen beklauteren de rotzen. TWEEDE T O O N E E L. selim, scipio; zama, in 't verfchiet. selim. Vergeten wy echter niet dat een eerste uitflag ons aan onophoudelyk vernieuwde gevaren blootftelt. De overwonnen en vernederde blanken zullen, in menigte, wederkomen, verblind door de hoop om enen fchandvlek, die hunnen hoogmoed zwaar valt, uittewisfehen. Maak alles gereed om hen te ontvangen. Dat de dapperflen de hoogtens bewaren die de engte» , waardoor alleen de vyand kan indringen , beftryken. Wy hebben nog gene wapenen: bedien u dierhalven van die, welken de natuur onder uwe voetflappen geplaatst heeft. Ontbloot die onvruchtbare bergen, wier kruinen, door de eeuwen vergrysd, de menfehen en den tyd fchynen te trotféren, van hunne fchriklyke en ysfelyke klompen: dat zy zich onder uwe gefpierde armen losrukken en gereed zyn om in de diepte des afgronds te Horten : dat hunne onmeetbare oppervlakte den gehelen krygs» hoop bedreige, en dat hun gewigt, door de fnelheW G 2 va*  ioo DE BLANKE EN DE ZWARTE , van hunnen val verdubbeld, hen tevens verplette en in het graf ter neérbonze! scipio. Ogenbliklyk zullen wy het doen. s e l i m. Ga, myn vriend, weldra zal ik by u komen; weldra zal ik uw werk verhaasten en het met u delen. Scipio vertrekt. Selim zet zich peinzende op de punt van een rots neder. DERDE T O O N E E L. selim; zama, nog als voren de boomtakken verfchikkenue. zama. Ziedaar dan de toevlugt die de natuur aan de liefde aanbiedt. Onder deze fchaduw zal het u veel koeler fchynen, deze grot zal u veel aanvalliger voorkomen als zy door myne handen verfierd is. (Zy gaat naar Selim.') Gy hebt u met uwe pligten bezig gehouden en die ik daar vervulde zyn wel zoet! Ziedaar uwe fchuilplaats , fla 'er uw oog op ; ui alles zult gy myn hart leren kennen. Een bank van zoden, een tafel van ftenen, een bed van bladen, wilde, maar lekkere vrugten, een water, zo helder als het kristal dezer rotzen: ziedaar alles wat u Zama kan aanbieden. Gy zult enige waarde aan deze dingen hechten wier eenvouwdigheid de onze zo naby- koomt.  TOONEELSPEL. 101 koomt. Kom, kom: hier zyn wy geen flaven meer; hier worden wy weder op nieuw kinderen der natuur* laten wy flechts haar horen en opvolgen. selim. Deze dag zy geheel aan het vaderland en den roem... zama. Gy hebt dagen, maanden, jaren om aan uw nieuw vaderland te geven; maar vaak vindt men flechts één ogenblik voor de liefde. Ach! hoe lang zal deze wrede onrust nog duren? selim. Zama, de vryheid is zoet ; maar men geraakt 'er zelden toe dan te midden der klippen. zama. Is deze doortogt onvermydlyk, hy is niet minder fmartelyk. 6 Menfchen ! zult gy elkander dan nooit leren verftaan dan wanneer gy u gaat verdelgen? seli m. Zy hebben onze buitenfporigheid gerechtvaardigd!* zama. Zy "zyn overwonnen;.. deze fchuilplaats is veilig... het is zo zoet te vergeven... selim, met aandrang. Aan tygers vergeven! zama. Wilt gy hen gelyken? sel m,met gevoel. Ach' Zama, om onze liefde, geef u niet bloot voor G 3 dC  W*a DE BLANKE EN DE ZWARTE, de biltyke verachting uwer gezellinnen. Zie deze vrouwen, die, in 't heetfte van 't gevecht, met een geruste onverfchrokkenheid , aan de zyde harer mannen , door ongeloofiyke onderwindingen, de zegepraal deden behalen; zie haar, zeg ik u, door den fchoonft< n icver aangemoedigd , zich voor nieuwe gevaren toebereiden. En gy, wie ik de bewaring en de zorg voor mynen roem aanbetrouwde, gy zoudt zulk ene fchone hoop bedriegen! twyfelmoedig en ontroerd, zoudt gy my uwe ontfteldtenis en zwakheid willen inboezemen !.. ach ! Zama ! Zama ! zama. Myne zwakheid! is 'er dan gene grootheid dan te midden der bloedftorting ? Zie op uw beurt den jongen en gevoeligen Beauval. De dood fchrikte hem niet af. Hy vloog als om haar en zag niets dan zyne offers. Gierig op het bloed der menfehen, was hy flechts bedacht om 't geen uit hunne wonden gudste te flelpen. Hoe vele ongelukkigen onderdennen zyne edelmoedige zorgen niet. in dit ogenblik ! hoeveel zal hy 'er het leven wedergeven! is deze zoete, eenvouWdige, hoewel minder fchitterende, maar meer ware roem uwer dan onwaardig? selim, zyne fierheid hernemende. Had Beauval ketenen te verbryzelen, ene minnares te wreken ? zama. Ach! gy hebt ïrïy te Merk gewroken! s E-  TOONEELSPEL. 103 selim, zich, allengs, tot woedens toe, driftig makende. Matthieu, Matthieu, die eerloze, ontving van my den dood, van my, dien hy duizendmaal verongelykte. Ik had flechts énen flag toetebrengen en ik was voldaan. In het gevecht zag ik Beauval den vader, en reeds opende ik my enen doortogt om tot hem te ko. men: een drom ftrydenden verwydert ons den een' van den anderen en beneemt ons het wrede vermaak van elkander te Aagten. Hy zal ontwyfelbaar weerkomen, en ik wacht hem met geduld. Uwe folteringen die hy in koelen bloede gebood, deze folteringen die myne ziel verfchcurden en die altoos aan myne gedachtenis tegenwoordig zyn , ziedaar het onderpand van enen eeuwig onverzoenbaren haat, die bloed vordert en wien niets kan verzadigen. Dat zy vallen, dat zy vergaan, die monsters, wie de natuur in hare gramfchap heeft uitgebraakt. Dat men my niet meer van genade, noch van goedertierendheid fpreke. Geen onderhandeling tusfehen de deugd en de misdaad. (Hy vertrekt op een ruwe wyze.) VIERDE T O 0 N E E L. zama, alleen. Xïy verlaat my. Hy weet nog te beminnen en wil my niet horen. Ik die zo veel geleden heb, ik heb by hem alles vergeten ; hy alléén wil niets ver geten. Hy heeft het geluk gevonden en zoekt den G 4 flryd.  io4 DE BLANKE EN DE ZWARTE, ftryd. Ach ! keer, keer weder tot die zoete cvcré'enffemming, die zo langen tyd onze zielen in éénfmolt; waar door wy flechts één begeerte, één' wil, één gevoel' hadden. Gy denkt om my te wreken! ach! beste vriend, uwe liefde , altoos en niet anders dan uwe liefde... Laat ik de grot weder gaan bezien: veelligt kon 'er nog iets aan ontbreken. Te werken voor hem dien men bemint , dat is de kwelling der afwezigheid te bedriegen , dat is het ogenblik der terugkomst te verhaasten. Zy gaat aan '{ verfchikken, loopt heen en weder, en treedt de fpelonk binnen, wanneer Beauval de vader verfchym. Deze fluipt met omzichtigheid tusfehen de rotzen door en is in de grootfle verwarring. V X F D E T O O N E E L. kolonist; zama, in 'j verfchiet. kolonist. Waar ben ik?... waarheen zal ik myne wankelende fchreden richten?... hoe aan de gevaren die my vervolgen te ontfnappen ? Ik heb mynen opziener en myne vrienden van de Kaap zien vermoorden. Barthelemi en ik, wy zyn byna de enigen die het ontkomen zyn, en wy zyn flechts ons leven verfchuldigd aan de verwarring die onaffcheidbaar aan zulk een gevecht verknocht is. Door de menigte voortgefhiuwd en op on- be.  TOONEELSPEL. 105 bekende wegen geleid, heb ik deze rotzen beklauterd, waar ik, ver van een fchuilplaats te vinden, veelli. t niet dan myne vyanden en den dood ontmoeten zal. Ach! wy hebben de Negers ook tot wanhoop gebragt, en hunne dapperheid , hunne rampzalige dapperheid heeft 'er het verfchriklyk kenteken van. Vuur noch ftaal , niets fchrikt hen af, niets kan hen weêrhouden. Zy vallen aan, zy flaan toe, zy bezwyken en fterven; maar liepen ons met zich. Ach ! myn zoon , myn waardige zoon, welke onheilen, welke wroegingen zou ik my gefpaard hebben , zo ik u had kunnen geloven?... Waar zyt gy? gy hebt deze barbaren niet gevolgd ; gy hebt u niet tegen uw' eigen vader gewapend ? Hebben zy u in de verwoesting ingewikkeld? tellen zy u ook onder hunne flagtöffers ? Ach! de onzekerheid van uw lot maakt het myne nog ondraag^ lyker. z a m a. Een blanke! hoe is hy tot hier toe doorgedrongen? (Zy nofertO 't Is Beauval... 't Is Beauval, hemel! kolonist. Zama !.. de zwarten zyn hier; 't is uit met my! zama. Ongelukkige, wat wilt gy, wat zoekt gy? kolonist. Ik verwacht niet meer dan de dood. z a m a. Zy is onvermydbaar. G 5. KO-  iocj DE BLANKE EN DE ZWARTE, kolonist. Ik zal ze ten minften met gelatenheid ontvangen. zama. Spaar my dit ysjyk fchouwfpel. Vlugt in 's hemels naam, vlugt. kolonist. Waar vlugten? welken weg nemen? z a H a. Ik verdwaal... ik verdwaal! de vlugt is onmooglyk. 'er is niet aan te denken. kolonist, overjltlpt. Hier is 't dan dat ik fterven moet! Dat zy komen, ik wacht hen ! Ik fluit de ogen en buk myn hoofd, om den noodlottigen flag te ontvangen, zonder my te verweren , zonder my te beklagen... Ik heb myn lot verdiend! ik heb myn lot verdiend! zama, levendig. Gy zyt voor wroegingen vatbaar! kolonist. Helaas! 't is alles wat my overig fchiet. zama. Dit woord maakt alles weder goed; gy verdient te leven. kolonist. En gy zyt het die deze taal voert! gy levert my niet over! zama. Gy zyt mensch, gy zyt ongelukkig; dus voor my geheiligd. ito-  TOONEELSPEL. 107 kolonist, ledroefd. Ik heb uw bloed doen ftromen. zama. Ik zal het uwe redden. Ik wang zekerlyk my zelve; maar ik doe ene weldaad, ik gevoel het aan myn hart. kolonist. Gevoeligheid, weldadigheid, edelmoedigheid, alles wat den mensch vereert, verenigt zich in u. Zo vele grootheid overlaadt my, zo vele deugd maakt my befehaamd. zama. Ik weet te beminnen , maar niet te haten. Maar verliezen wy den kostlyken tyd niet. Zo gy ontdekt wierdt niets zou u kunnen redden. Volg my. Deze fpelonk zal u voor elks gezicht verbergen. Ik zal 'er Selim van vervvyderen. Dezen nacht doe ik 'er u in ftilte uitgaan, ik geleide u, ik bedrieg onze fchildwachten , en verlaat u niet voor dat gy buiten bereik zyt. kolonist. Ik verlaat my op u. Maar zeg my: wat is 'er van myn' zoon geworden ? ach ! ftel toch enen te ongelukkigen vader gerust. Hebben zy zyne jeugd gefpaard? of, my meer dan het leven beroofd? ik bid u, antwoord my: waar is myn zoon? zama, zy leid hem naar de fpelonk. Hy is hier;hy onderfteunt de menschheid,hy geniet zyne weldaden. ko-  io8 DE BLANKE EN DE ZWARTE, kolonist. Hy is u nog dierbaar! wien heeft hy dan beltreden ? z a m A. Wel! kon hy ftryden? heeft hy vyanden? kolonist. Hy heeft zynen vader geëerbiedigd! ach! hoe voel ik my onderftcund ! zama, hem geleidende. Volg my, volg my dan... wilt gy dat ik u zie fterven ? (Hem in de fpelonk Jlotende.) Beweeg u niet; wees ftil en vertrouw my. ZESDE T O O N E E L. zama, alleen. Ik ben over my zelve te vrede. Deze grys.ïard, zo lang verwilderd , keert in één ogenblik tot de reden , tot de billykheid weder. Onder onze flagen vallende , zou hy ons hebben vervloekt: hy zal leven om ons te kennen , om ons te beminnen, om ons te zegenen. De gevoeligheid heeft dan ook hare overwinningen ! ach! dit blote denkbeeld verrukt en betovert my. Wat zie ik... nog een' blanken die dezen kant heen vlugt... men vervolgt hem... men haalt hem gezwind in... hy is verloren! (Barthelemi komt, ont/leld, luiten zich zeiven , oplopen. De Negers volgen hem op enen afftand van twaalf of vyfeien fchreden. Hy begeeft zich naar de fpelor.k: zy willen 'er na hem indringen; Zama treed hen tegemoet en wederhoud hen.') z a-  TOONEELSPEL. 109 zama. Een ogenblik... een ogenblik... en 't is met hen gedaan!...myn hoop vergaat in 't binnenst van myn hart ! Zy fteekt hare armen uit om den ingang in de fpelonk voortekomen. ZEVENDE T O O N E E L. zama, selim, negers. selim, toefchietende. "Welk een oploop! welk een gcrugt! men bedreigt Zama ! zy is ontlield en verfchrikt... Ongelukkige, wat durft gy doen? uwen wapenbroeder aanvallen, hem in zyne echtgenote beledigen? (Hy fielt zich aan deningang der fpelonk.) een neger. 't Is ons flechts om den blanken te doen dien wy naliepen. Zy houd hem daar binnen. selim, woedende. Een blanke in die fpelonk... en gy zyt het die de flagen wederhoud... gy fiddert! zyt gy fchuldig? antwoord, antwoord. zama, aan zyne voeten. Ik heb niets te antwoorden. Ik roep mynen echtgenoot aan. selim. Uw echtgenoot! het is uw opperhoofd, het is uw rech-  iio DE BLANKE EN DE ZWARTE, rechter die u ondervraagt. (Haar opheffende.) Sta op, verwyder u, ik ken u niet meer. (Hy treed m defpelonk.) zama, hyna bezweken. Myn bloed verftyft... myn hoofd loopt om. A G T S T E T 'O O N E E L. de vorigen; selim, den kolonist met zich Jltpende. selim, hem aanziende. Hy is 't! hy is 't! zama. Ik bezwyk!... ik flerf! selim, met een woeste vreugd. Zie daar u eindelyk in myne magt! uwe foltering gaat beginnen , ik zal 'er myne ogen op verlustigen. Zy zal lang duren, zy zal wreed zyn gelyk gy ; gy zult om den dood fineken als ene weldaad; gy zult ze niet ontvangen. (Tegen Zama.) En gy , wie ik teder beminde, wie ik ondanks myne woede veelligt nog aanbid , gy verraadde uwe broederen , uwen echtgenoot, uw vaderland! voortaan zal ik myne onwaardige liefde beflryden. Zo ik haar niet kan uitdoven zal ik haar doen iufluimeren : ik zal 'er van fterven, ik voel het; maar ik zal rechtvaardig omtrent de gehele waereld geweest zyn... Zy hoort my niet meer ! hare ogen fluiten zich ! hare ziel begeeft haar ! (Tot den Ko.  TOONEELSPEL. in Kolonist.') Zie daar den ftaat waartoe haar fchuldig mededogen haar gebragt heeft. Beul myner echtgenote, gy vennoord haar ten tweede maal. kolonist, met gerustheid en waardigheid. Wreek u op my alleen, fpaar deze rampzalige. Het geval heeft alles gedaan; zy is onfchuldig. selim, tot de Negers, dronken van vreugde. "Vrienden ! hoort gy?... zy is niet fchuldig... neen, zy is niet fchuldig: de misdaad zal haar altoos vreemd blyven. zama, tot zich zelve komende. Ik heb 'er u een willen fparen. kolonist, tot Selim. Wat beveelt gy? selim. Den dood. kolonist. Ik dacht u bekwaam te vergeven. selim. Verganft gy ooit ? (Tot de Negers.) Ter dood ! (Zy grypcn hem aan.) zama, mit den grootjlen aandrang. Houd op, houd op. (Tot Selim.) Gy fpraakt van deugd, en gy gaat den vader van uwen vriend vermoorden. Gy bad de liefde aan: neen, gy kende ze nooit: nimmer verëenigd zich dat gevoel met de wreedheid , nimmer wederftond het den kreet der fmarte. Woed , ongelukkige , roof, verdelg en flagt; maar fpreek  ii2 DE BLANKE EN DE ZWARTE, fpreek my niet meer van liefde. Gy dreigt my te verlaten; wel! vlied in het binnenlte ener wildernis; laat my alleen met myne onfchuld! Gy zoud aan mynen boezem rusten, gy ! bezoedeld met bet bloed van enen mensch die u aanroept, die niet meer te vrezen is, en voor wien ik vrugteloos om genade zou gefineekt hebben! Neen! noodzakelyke heldendaden heb ik toegejuigcht; een' lafhartigen moord zal ik niet vergeven. Ga, zeg ik u, ftrek ten prooi der driften die u verHinden , der wroegingen die de wandaden volgen. De hemel is rechtvaardig , en ét!ns zult gy het flagtöffer uwer eigen dolheid worden. NEGENDE T O O N E E L. de vorigen, beauval. beauval. Myn vader! . . . myn vader ! waar voert gy hem heen ? zama. Zy gaan hem vermoorden. beauval, tot Selim. Myn vriend, laten wy hem hunner handen ontrukken. zama. Ily zelf befluurt hunne armen. beauval, geeft een'fchreeuw van afgryzen. Ach ! (Hy bedekt zyn gezicht met zyne handen en her. neemt met aandrang.) Gy zult deze giuwelyke misdaad niet  T O O N E Ë L S PEL, ng niet begaan. Naauwlyks zoudt' gy haar voltrokken hebben of gy zoudt, wanhopig, onwaardig in uwe eigen ogen, om u zeiven te ontvlugten, ene fchuilplaats in myne armen zoeken die u met afgryzen zouden terug (loten. Doe voor de deugden wat gy voor den roem gedaan hebt, en gy zult uwe edele inborst niet vernederen. — Gy hebt weten te (Iryden, te overwin* tien; gy zult meer doen, gy zult u zeiven overwinnen; deze laatfle zegepraal is uwer waardig. Neen, gy zult de ondankbaarheid niet met de wreedheid paren. Ik heb ü met weldaden, overladen: ik heb, om u, vermogen , vrienden, ouderen en vaderland verlaten : gy hebt gezworen my voor zo veel opofferingen te belonen; ik vorder niets dan het leven van fnynert vader en gy zoudt my zulks weigeren!... ik omhels hem, ik druk hem in myne armen: zoudt gy 'er hem durven uitfcheuren?... wat zeg ik? ik geef hem in de uwen over. Daar is hy; ik lever hem aan uwe braafheid: ik betrouw hem aan de vriendfchap, aan de erkcnte. nis, aan de eer. selim, tot den Kolonist. Keert tot de uwen weder. Zeg hun: deze gefolterde , verachte, ontëerdc zwarten zyn voor de edelmoedigheid vatbaar. Hun opperhoofd heeft zich kunnen Wreken, hy heeft my het leven gefchonken. Zyne foldaten, grootmoedig gelyk hy, hebben het horen uitfprcken, en hebben 'er niet over gemord. Zama,de Kolonist en zyn zoon drukken hem in hunne amen. H za-  114 DE BLANKE EN DE ZWARTE. ZAMA. Ziedaar de ware grootheid, ó! Wees altoos myn minnaar, myn echtgenoot, myn held. Barthelemi komt uit de fpelonk en voegt zich naast Beauval. KOLONIST. Ik zal deze edelmoedige handelwys erkennen. Gy ftaat my het leven toe; ik zal het geheel bezigen om uw gemeen geluk te bevestigen. Vergeten wy dat 'er op myne plantaadje een meester was en flaven waren. Komt, vrienden, komt uw geluk behartigen, door het myne te helpen herflellen. Myn zoon, Selim, Zama, vergeten wy onze vorige ongelukken in den fchoot van een eerlyk bertaan, en in een onderling vertrouwen , gegrond op achting, erkentenis, liefde en vriendfchap l S E L I M. Deze laatste trek ontwapent my en doet u myne achting winnen. Brave metgezellen, haasten wy ons om onze vyanden te tonen dat luiheid, roofzucht en ongerechtigheid ons de wapenen niet in de hand gaven. De mensch is voor den arbeid geboren. Keren wy weder in de vlakte, laten wy de velden die wy verwoest hebben weder vrugtbaar maken; en mogt het voorbeeld van Beauval den Kolonisten hunne ware belangens doen inzien, en hen eindelyk overhalen om hunne welvaart door gerechtigheid en menschlykheid te flaven! EINDE. Dordrecht, ic—25. J^ II.  op bl. 52, regel 11, flaat: en zo ik middelen had... lees: en zo ik by kas was...