MAATSCH. DER NEDERL, LETTERK. TK LEIDEN. Catal. bl. Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  DE WELDADIGE.'   D E WELDADIGE, T O O NEELSPEL. OTIA DELECTENTj ADMONEANTQUE MEI. OVIDIUS. Te AMSTELDA M9 by PIETER JOHANNES UYLENBROEK, MD CÉ L X X X V U I.   Wat deugd veradelt best des ftervelings gemoed; Wat deugd is 't, die hem 't meest naar God gelyken doet j Ja, die, als zy zyn ziel in zucht tot haar ziet blaken, Hem reeds in 't aardfche dal een hemelvreugd doet fmaken, En hem in 't englenhof een eindloos heil bereid? 't Is aller deugden roem: het is weldadigheid. WILLEM IMME.  PERSONAADJEN. Mylord STANHOPE. CHARLES, een jong edelman, opgevoed onder de voogdy van mylord. LUCIA. FANNY, dochter van Lucia. DE CIPIER. Het tooneel » /« londen, /b de F/eet-Pri/bn, en verbeeld een vóórvertrek, waarin de gevangenen over dag byeen komen.  D E WELDADIGE, TOONEELSPEL. EERSTE T O O N E E L. LUCIA, FANNY, leiden bezig met eenig handwerk. LUCIA. A ch! myne waarde Fanny! was zulk een lot ons befchoren? eene gevangenis ons verblyf! moet Londen, de plaats onzer geboorte, moet het weelderige en ryke Londen ons ongelukkigen, als verachtelyke fchuidmaakftersr, als misdadige doorbrengfters, tot deze plaats der fjiande zien nedergedaald! zal de Hemel dan nimmer moe Je zyn ons te vervolgen! FANNY. Lieve moeder! laten wy ens met geduld aan de fehikkingen der Voorzienigheid onderwerpen; immers is iiet buiten onze fchuld dat wy lyden. LUCIA. Het is nic: cm my dat ik traniii fiert; 6 neen, myn A 4 kindj  8 DE WELDADIGE, kind! het is om u, om u alléén; uwe jeugd, uwe onervarenheid en onkunde in 't bedrog eener bedorven waereld , het gevaar waaraan gy onvermydelyk zult bloot flaan, wanneer uwe moeder u begeeft; dit alles, myn kind! doet my beven; ik, reeds fints jaren lang , gewoon aan de wisfelvalligheden van dit leven, en afgemat door zo veel elende, zal ook licht dezen laatften fchok wederftaan: de ongevallen van dezen tyd hebben geen vat meer op my: reeds voorlang gevoelde ik my verheven boven alten ramp: verhard in tegenfpoed , zag ik reeds met een onvcrfchillig oog nieuwe flormen opkomen ; doch de naderende dood zal welras deze nevelen des verdriets van voor myne oogen wegvagen, om my een' geheel anderen, een' helderen cn wolkeloozen hemel te doen befchcuwon, waar geen onwcêrsbuijen van kwelling ons by bare aannadering zullen doen fchroomen, of boven onze hoofden zullen losbarsten. F A N N Y. Ach, beste der moeders! fpreek toch niet van fferven: helaas! wat zou 'er van uwe Fanny, van uwe beklagenswaardige dochter, worden ? LUCIA. Wanneer uwe ongelukkige moeder u begeeft, zal de Hemel u byflaan en u tot vader verftrekken: vertrouw op hem en op de gunsten en befcherming van mevrouw Clarendon: zy heeft beloofd u niet te verlaten, en na myne dood u eene tweede moeder te zullen zyn. FAN-  TOONEELSPEL. 9 FANNY. Ach! ware zy thans in de flad! nimmer zouden wy ons aan zulk eene wreede vervolging hebben zien bloot gefield: zo zy flechts het geringfte van ons leed had kunnen vermoeden, hoe yvcrfg zou zy op vleugelen der menschlievendheid herwaart gefueld zyn, om ons hare hulp te bieden! LUCIA. Ja, Fanny! het afzyn dier vrindin verzwaart ons ©nheil. FANNY. Dit is echter niet onherftelbaar. Na eenige tusfchenpozing. Wacht een--. .. laa zien: ja, het is zo. Hoor, moederlief.' ik heb iets bedacht, om u in vryheid te ftcllen. LUCIA. Wat dan, myn kind? FANNY. Hoor eens:ik zal naar den ridder Banter, naar onzen fchuldeis('chergaan;ikzal verzoeken hem te mogen fpreken ; men zal 't my niet weigeren ; hy zal my zien: dan zal ik my voor zyne voeten nederwerpen: myne tranen, myne gebeden, zullen hem eene waardige moeder aflmeken, welke zyne onmeêdoogendheid my ontrooft: heb medelyden.zal ik hem zeggen, met een hulpeloos meisje, dat welras van elk verlaten zal zyn en ten prooij' vallen aan de grievcndfte rampen, zo uwe wreede vervolging haar eene moeder ontrukt, haar 'dierbarer dan het leven. Hy zal my hooren, hy Zai myne tranen zien, A 5 en  to DE WELDADIGE, en niet onmeèdoogcnd zyn. Immers is hy een zo ryk heer! Wat toe i kan het geringe dat wy hem febuidig zyn hem baten ? neen; hy zal, tot zulk een' kleinen prys, uwe dood, myn ongeluk, niet willen: hy is een mensen en bezit een hart, en dit hart zal zich, door myne vurige tranen, laten vermurwen; ja, dit ftel ik vast: hy zal u uwe vryheid fchenken. ö Hoe zal ik hem bedanken, met welk eene oprechte meening! dan zullen wy hem fameft bedanken: aan zyne voeten zullen wy nedervallen, en tranen van blydfchap uitftorten! gewis, dat zullen wy. Hare moeder om den hals vallende. Niet waar, lieve moeder? LUCIA, hare dochterjVreijcvd omhelzende. Örinöbzel laffi, eehvótiwdig kind' rnet welke ftreclcnde gedachten vleit zich uwe onfchuldige verbeelding! hoe weinig kent gy de boe Acid en het fchandelyk bedrog dezer waereid! en gave de Hemel dat het u fteeds onbekend bteve! Waant gy dan, myne lieve Fanny, dat ccne geringe ichuld van twintig penden de reden is van zyne geilrengc behandeling? neen, myn kind; gy hcot noch ie weinig doorzigt in foongel)ke dingen. FANNY. Wat is dan de ware oorzaak, waarom hy u dus zyna verontwaardiging en ftrafheid laat gevoelen ? LUCIA. Dit is cigentlyk hergenc waarover ik u, reeds gisteren, wenschte te onderhouden ; dan de ongelukkigen, die ous omringden, hebben my hiertoe de gelegenheid  TOONEELSPEL. n - hcid benomen; ik heb my tot noch toe niet wy aan u kunnen uiten ; doch heden morgen zyn zy vertrokken: God zy dank! zy genieten hunne vryheid weer. Fanny by de hand nemende. Hoor, derhalve, myne lieve Fanny !gy begint nu reeds tot jaren van onderfcheid te komen en zyt geen kind meer: her is noodzakelyk dat ik my nader aan u verklare: tot heden toe zyt gy in eenvouwdi'gheid opgevoed, zonder eenig gegrond denkbeeld te hebben van welke listen de ondeugd zich bedient,om de onnoozelheid te verleiden: ach, myn kind! gy weet niet tot welk eenen trap de boosheid in deze rampzalige dagen gerezen is, en hoe weinigen thans zeker zyn van vervolgingen te kunnen ontgaan! Onze tegenwoordige toeftand firekkc u tot leering, hoe gy u in het toekomende zult te gedragen hebben. Gy zyt jong, Fanny I en de Hemel heeft u met eene middelmatige fchoonheid verfierd: dit is eene gaaf, waarvoor gy hem danken moet:wees niet trotsch op dezelve;maar tracht Reeds uw best te doen, dat de fchoonheid van uwe ziel die van uwe gefialte evenare. Niets is onaangenamer voor 't oog des Hemels en dat uwer medemenfehen, dan eene fnoode en gedrochtelyke ziel onder een fchoon en behagelyk voorkomen. Denk altoos, myn kind! dat de fchoonheid van het ligchaam gelyk is aan eene bloem, die zich heden behagelyk voor het oog opdoet; doch morgen, verflenst zynde, ongemerkt word voorbygegaan en v; n den wandelaar vertreden : de fchoonheid van de ziel daarentegen, verre dat zy verminderen zou, neemt veeleer, van  ia DE WELDADIGE, van dag tot dag, in luister aan, eenen luister, die niet door den tyd verdonkerd word, maar die onophoudclyk aanwascht, naarmate wy in jaren toenemen, aan d.t (lofl'elyke ons ontrukken, en verhemeld worden; en wees verzekerd, dat ook, zonder deze fchoonheid der ziele, alle bevalligheden des Iigchaams ons flechts lastig zullen zyn, en niet dienen dan om ons ongeluk te verhaasten. FA NNY. Ach, waarde moeder! de Hemel geve dat gy noch lang ondervinden moogt, hoe dierbaar my uwe waarde lesfen zyn, en hoe yverig ik my bevlytigen zal om dezelven op te volgen. LUCIA. Zyn wil gefchiede. Doch om tot onze zaak te komen: uwe fchoonheid, Fanny, heeft den ridder bekoord; dit heb ik reeds voorlang bemerkt, wanneer hy, onder fchyn van ons over het verlies van uwen waardigen vader te vertroosten, ons dagelyks kwam bezoeken ; echter, verre van te denken dat zyne liefde oprecht ware of uw geluk bedoelde, voorzag ik dat hy alleen in u het getal der rampzalige flachtoffers zyner ongebondenheid zocht te vermeerderen: na het verzaden van zyne verfoeijelyke lusven, zouden oneer en elende uw deel zyn. Ach, de Hemel beware u voor zulk een lot! De ridder, wel wetende dat hy nooit tot zyn voornemen zou komen, zo lang uwe onfchuld bewaakt wierd door de voorzigtigheid eener deugdzame moeder , die hy wel voorziet dat nimmer in zyn oogmerk zal ftemmen , heeft  TOONEELSPEL. 13 heeft zich van eene list bediend, die my maar al te wel zyn' aart ontvouwt: gy weet, myn kind! met welk een' yver hy, kort na het affterven van myn' lieven echtgenoot, ons eenig geld opdrong, om in onze behoeftigheden te voorkomen; zonder de minste achterdocht nam ik het aan, onder beding, dat ik hem zulks by de eerste gelegenheid zou wedergeven; ook wachtte ik warelyk maar naar de te rug komst van mevrouw Clarendon; doch die fchelm had zich niet vergeefs van het masker der mensehlievendheid bediend: wetende onze behoeftigheid, drong hy aan dat ik hem voldoen zou, en, ik dit niet kunnende doen, bediende hy zich van het vreesfelyk recht eens fchuldeisfchers, en liet my vastzetten. FANNY. Maar wat was nu verder zyn oogmerk? LUCIA. Zeker niet anders dan u, verlaten van uwe moeder, aan zyne oneerelyke driften op te offeren. FANNY. Ach! zou de Hemel zulk eene boosheid gedoogen ? Waarde moeder! hoe redde ik my, hoe redde ik u, uit deze nare omfhndigheid ? hoe verydelen wy het best de ftrafbare bedoelingen van den ridder? LUCIA. Schep moed, lieve Fanny! nu wy het geluk hebben alleen te zyn, zal ik dadelyk aan mevrouw Clarendon fchryven; verlaat my nochtans niet : gy zyt nergens veiliger dan in de armen van uwe moeder.  i+ DE WELDADIGE, Hare dochter omhelzende. Ach! geen wulpfche Banter zal u hier uitrukken; ja, tot myn' laatften adem zal ik u befchermen. FANNY, in de armen van hare moeder. 6 Nooit volprezen moeder', neen, gy zult uwe Fanny niet begeven; was het niet genoeg dat de onverbiddelyke dood my noch korts eenen vader ontrukte ? zou my zulk een zware llag daarenboven bereid zyn! dit wave niet uit te Haan. LUCIA. Stil, myn kind! ik hoor gerucht. FANNV. Kan men ons dan geen oogenblik met vrede laten? hier op deze eeniglle plaats, waar het ons vergund is een weinig ruimer lucht te fcheppen, is het dan niet geoorloofd de vryheid te genieten van elkander ongefloord te onderhouden? LUCIA. Het zyn mogeiyk nieuwe ongelukkigen, die dit naar verblyf door hunne tegenwoordigheid ysfelyker zullen maken. FANNY. Het zou niets ongewoons zyn... Hemel!... Moeder, lief:... twee heeren. LUCIA» opfiaande. Wat zegt gy!... ó Ja!... Kom ras, laat ons in myne kamer gaan. Zy neemt hare dochter by de hand, en maakt eenige bewegingen om heen te gaan. TWEE.  T O O N E E L SPEL. i5 TWEEDE T O O N E E L. lucia, fanny, mylcrd stanhope, charles, de cipier. Mylord stanhope, by het inkomen, tegen den Cipier. Behooren deze twee vrouwen onder het getal van uwe gevangenen? de cipier. Ja, mylord! Mylord stanhope, Lucia en Fanny naderende, en haar vrindelyk groetende. Laat onze komst u niet ftooren, dames. Tegen Fanny. Blyf aan uw werk, fchoon kind!... ga om mynent wille niet heen. lucia. Vergeef het ons, mynheer! ons byzyn, onze gefprekken, van aanhoudende tranen vergezeld, kunnen u on- • mogelyk vergenoeging geven; vergun ons dat wy onze ongelukken in ftilte beweenen... Kom, gaan wy.kindt Zy vertrekt, Jleunende op Fanny. Mylord stanhope, hen met de grooifte deelneming naoogende. De fmart is op haar gelaat afgebeeld. charles. Gewis, haar lyden moet wel groot zyn. D E R.  ió DE WELDADIGE, DERDE T O O N E E L. Mylord STANHOPE, CHARLES, DE CIPIER. DE CIPIER. "Warelyk, gy verwondert my, mylord! deze woning ïs alleen het verblyf der ongelukkigen , en word nimmer door lieden van uw' rang bezocht. Mylord STANHOPE. Dit zy zo; de waereld is vol van ongevoeligen, die de mcnfchelykheid weinig eers aandoen. Hoe veel, zegt gy, dat hier zuchten ? DE CIPIER. Slechts deze twee voor het tegenwoordige: moeder en dochter: zy hebben het voorkomen van voorname lieden, doch fchynen armoedig. Mylord STANhope. t Hoe lang zyn zy reeds hier geweest ? DE CIPIER. Eerst fints gisteren : de vrouw zit om fchuld; maar ik geloof niet dat die groot is. Mylord STANHOPE. Weet gy eenige byzonderheden van deze noodlottigen '... Wie plaatfle hen hier ? DE CIPIER. 6! Hy is genoeg bekend: de ridder Banter. Hy, betaaling vorderende van eenig geld , 't welk hy aan de moeder zegt geleend te hebben, en , uit onmagt van deze arme vrouw, niet kunnende wederkrygen, heeft haar terflond in hechtenis laten nemen: 's avonds, zeer laat,  TOONEELSPEL. 17 laat, kwam zy alhier in eene huurkoets aan;hare dochter volgde haar eenige oogenblikken daarna, en maakte zulk een fchrikkelyk misbaar, dat myn hart 'er van kromp. Wat ik ook deed, zy wilde niet we'er vertrekken, maar verkoos by hare moeder te blyven, en zich liever te laten opfluiten dan die alleen te laten. Sints dien tyd flyten zy hare uren in een byna onophoudelyk geween. Mylord stanhope. De ridder Banter, zegt gy? Na een weinig zwygens. Het meisje is fchoon, jong, en bevallig;... dit alles baart nadenken. . . de cipier. Ja, zy is berainnelyk; daarby is de ridder een luchtige kwant. Mylord stanhope. Hier kan licht iets achterfchuilen.'.. Deze twee 011gelukkigen zyn waarfchynelyk ons medelyden waardig. Charles, laat ons hen te hulp komen. Indien zy deugdzaam zyn, verdienen zy vooral onzen byftand. Mogelyk joopt hare eer, hare- onfchuld gevaar. Wat fchoone gelegenheid alsdan om die weldadigheid te oefenen, welke ik u zo dikwerf heb aangeprezen! Vliegen wy tot hare redding. Ik twyfel al niet meer of de ridder heeft het voornemen gefmeed om het meisje te bederven. charles. Uw voornemen is lofwaardig, mylord! en ftemt met UW welduenend karakter overeen. B My-  18 DE WELDADIGE, Mylord stanhope, tegen den cipier. Hoor, vrind! zou ik deze twee vrouwen wel eens 'nader kunnen (preken ? de cipier. Als 't u behaagt, mylord! ik zal haar van uwe komst verwittigen-. Mylord stanhope. Wel, verzoek haar hier te komen, doch vooral vrindclyk. Terwyl de cipier vertrekt. Immers, Charles, zyn zy reeds ongelukkig genoeg, zonder de ruwe behandeling, en den fchimp van foortgelyk volk, te moeten ondergaan. VIERDE T O O N E E L. Mylord stanhope, c har les. Mylord stanhope. zyt gewis niet weinig verwonderd, dat ik u hier geleide: dit akelig verblyf heeft weinig bekoorelyks voor u. charles Uw gedrag zou my verbazen , indien ik niet wist hoe zeer uwe zorg zich fteeds tot ongeli.kkigen uitftrekt. Mylord stanhope. Ja, Charles! laat ons nieuwe voorwerpen voor onze weldadigheid opzoeken. Nadat het noodlot my van eenen zoon beroofd heeft, die voorheen al myn wellust was, vond ik geen ander middel, tot verlichting in my-  T O O NEELSPEL. 19 myne zwaarmoedigheid dan my met de zorg van uwe opvoeding te belasten, te meer daar gy uwe ouders binnen weinig weken verloren had. Het is u bewust hoe ik my hierin fints twaalf jaren heb gekweten. Ik zeg dit niet om u uwe dankbetuigingen af te dwingen; neen, Charles! ik vind my genoeg beloond door uw braaf gedrag. Ik heb u alles laten leeren wat een' edelman van uwe jaren betaamt; dan hiermede heb ik noch maar half aan myn oogmerk voldaan. Uwe ziel te befchaven, u ware gevoelens van deugd, menfchenliefde en edelmoedigheid in te boezemen, is myn voornaamftc doel. Wat baten u, zonder deze deugden, alle hoedanigheden des ligchaams? Het zyn deze deugden alleen die u warelyk groot maken in 't oog der verftandigen, en u hunne toejuigching doen verwerven. De achting der deugdzamen is een goed, dat alle aardfehe fchatten overtreft. 'Er is een tyd geweest, en ach! het is niet zonder tranen dat ik 'er aan gedenk , waarin het vernoegen van het geld by my de overhand boven alle deze deugden had. Ik heb echter deze rampzalige verblindheid duur genoeg moeten betalen. Had de luister dor deugd my meer bekoord dan wel de ydele glans van 't goud, ik zou tot noch toe een' zoon bezitten, die de troost van myn' ouderdom zou zyn. Doch het is myne onbezonnenheid te laat beweend. De fmart, Welke ik over zyn verlies gevoelde, heeft my de oogen geopend. Gy zult te eeniger tyd middelen bezitten, Charles! en, ach! ik vrees dat deze middelen eenmaal uw ongeluk zullen bewerken. Ik ducht niet dat gy " 15 2 aan  2o DE WELDADIGE, aan buitenfporige verkwisting zult fchuldig maken; neen: gy bezit te edele denkbeelden hiertoe: maar de gierigheid en fchraapzueht zyn immers ondeugden, die ruim zo veel onheil als de verkwisting verwekken, en daarvoor moet gy u wachten. Gy bezit ee i aandoenelyk hart en zyt vaibaar voor menschlievendheid; doch het ontbreekt u aan kermt» en oordeel, om deze deugd met beicheidenheid te oefenen. Dikwyls a's men a! te gul, en deelt zyne weldaden, zender onderfcheid, zelfs aan ondankbaren en verkwistenden, uit ; daar integendeel duizenden, die warelyk ongelukkig zyn, naar uwen onderftand haken. Het zyn dezulken, die uwen byftand verdienen, het zyn dezen, welken een waar menichenvrinrï van allen kant tracht op te fporcfi, om hm leed te verzagten, en hen den afgrond te ontrukken, in welken zy gedompeld liggen. Deze akelige verblyven weergalmen niet zelden van *t gezucht der ongelukkigen, welken onrechtvaardigheid, gierigheid, of mogelyk noch onmenfehelyker inzigten, alhier gekluisterd houden. "Welk een tooneel van wreedheid! hier, hier is het dat ge uwe menschlievendheid den ruimen teugel kunt vieren; hier zult gy (leeds offers, uw medeiyden waardig, vinden; en, zo ik my niet bedrieg, zyn deze moeder en dochter lichtelyk eenigen der beklagelykften, die immer dezen grond betreden hebben. Begrypt gy nu, Charles' de reden van onze komst? CHARLES. Ja, mylord! Ach! mogt ik voldoen aan uwe edele, inzigten! My-  T O O NEELSPEL. si ]\ Ij lord STANHOPE. Ik verwacht alles van uwe goede geaarthèid. Vertrouw dat ik niets zal nalaten om dezelve aan te kweken, ö Charles! welk een droom van genoegen voor een weldadig hart, zyn' medemensen gelukkig te maken! welk eene edele deugd is de menschlievendheid1 hoe na brengt zy ons aan de Godheid! hoe zeer doet zy ons al het aardfche uit het oog verliezen, om, op het fpoor van onzen Schepper, van hem, die zelf de bron van alle liefde is , en wiens zegenryke hand ons dagelyks met ontallyke weid .den bedeelt, om, op het fpoor van dezen eeuwigen Weldoener, onze behoeftige natuurgenooten, voor den drukkenden last der wederwaardigheden en rampen bczwykende, te gemoet te vliegen, en, even liefderyk, te onderflcunen! hoe fmett alsdan de ziel van een' gevoeligen menfehenvrind in tedere aandoening, by de verrukkende gedachten: wederom heb ik ecnen rampzaligen aan zyn grievend ongeluk ontheven, en hem, als 't ware, voor het geluk, voor de maatfehappy, voor eene tedere echtgenoote, of bedrukte ouders, herboren! gedachten, die ons, reeds by vóórfmaak, de vreugd der hemelltngen doen gevoelen, ö Charles! Charles ! waarom heb ik deze deugd niet eerder gekend'! waarom ben ik niet eerder voor deze verrukkingen vatbaar geweest! óThomas, myn waarde zoon: vergeef het uwen ongelukkigen vader. CHARLES. Ik zie de deur openen: zy naderen. B g My-  22 DE WELDADIGE, Mylord stanhope. Helaas! zy fchynen tot zulk eene vernedering niet geboren: hoe edel is hun voorkomen! ö Fortuin, hoe zeer fchept gy vermaak met den mensen te fpelen! charles, ter zyde. Moet zulk eene fchoonheid, als dit meisje, hier zuchten! welk eene wreedheid! V T F DE T O O N E EL. Mylord stanhope, charles, lucia, fanny. lucia, leunende op hare dochter en met eene befchroomde houding naderende. M en heeft ons bericht dat gy ons wenschte te fpreken, mynhecr! wat deel kunt gy toch nemen in het lot van ongclukkigcn als wy? Mylord stanhope. Dat van een' weidenkenden, wanneer hy zyn' medemensen ziet lyden. Uwe zorgen te verlichten; uwe tranen op te droogen, is het oogmerk van myne komst, mevrouw! lucia. Gy behoort dan niet tot die monsters, die vermaak fcheppen in hunne naasten te zien lyden? en waarvan de waereld zo vol is? Mylord stanhope. De Hemel beware my, dat ik langer zulk een -wangedrocht zou zyn: ik was het certyds, mevrouw! en ge-  TOONEELSPEL. £3 gevoel 'er al de fmart van; doch de rampen van myn gedacht hebben my aandoenelyker gemaakt; het heeft my een' zoon gekost, van wiens noodlot ik als noch onkundig ben, en dien zestien jaren geweens my niet heeft kunnen te rug geven. Gy hoort, ik fpreek openhartig tot u, mevrouw! zo ras ik voor een gedeelte uwe rampen uit den mon 1 van den cipier vernomen had, vormde ik terftond het befluit om u te redden, en hiertoe komc ik u myn' dienst aanbieden. LUCIA. Uw befluit is grootmoedig, mynheer! zo veel te willen beftaan, en dat voor onbekenden!... Ach! zo uw voornemen oprecht is, zal de Hemel 'er u voor beloonen. Uwe openhartigheid verpligt my, om, op myne beurt, ook openhartig te zyn. Verfchoon my' Door eene fmartelyke ondervinding geleerd, moet ik vreezen, dat, onder zulk eene grootmoedigheid, iets byzonders verborgen ligt. Mylord STANHOPE. Ik mispryze uwe wantrouw niet; de waereld is vol van bozen, die zich maar al te dikwyls van 't masker der deugd bedienen, om ongelukkigen te misleiden; doch ik hoop dat gy my weldra nader zult leeren kennen en van myne oprechtheid overtuigd zult zyn. Ik gis ten naasteby uw ongeluk. LUCIA. Gy gist het? ach! kende gy het! kende gy dien •vrecsfelyk drukkenden last, onder welken wy welras zullen moeten bezwyken! B 4 My-  =4 DE WELDADIGE, Mylord stanhope. Mevrouw! twee of drie woorden van den cipier hebben my den bewerker van uw leed doen kennen: is de verachtelyke Banter my ten onrechte verdacht gewordend ik ken hem van naby: heeft hy u mishandeld of willen mishandelen, het zal zyn eerste proefftuk niet geweest zyn. ó Welk een booswicht! lucia. Ja, edelmoedige man! gy hebt wél gedacht: hy, hy alléén is het, die deze tranen doet ftroomen: die fnoodaart bediende zich van onzen ongclukkigen toeftand, om de eer van dit onnoozel kind te belagen. Onder voorwendfel van zekere fchuld van my te moeten invorderen, trachtte hy my van myne dochter te verwyderen. Dan de goede Hemel heeft zyn voornemen tot noch toe verydeld: myne lieve Fanny, als met een voorgevoel van t haar dreigend gevaar bezield, heeft hare ongelukkige moeder niet willen verlaten, maar de akeligheid van deze woning met my willen deelen. En waar zou zy eene veiliger fchuilplaats voor 't woeden der boosheid vinden dan in myne armen ? Helaa-;! zy heeft geen vader meer! geen tederminnenden vader, die haar kan befehermen: in my vind zy en vader en naastbefïaanden , en winden ; en als hare rampzalige moeder haar begeeft, wie zal voor haar zorgen > ó Waardigfte der mannen, hoe zeer gevoel ik uw verlies ! fanny, havig tmjrtdtan» Ach, lieve moeder ! verban toch dit bitter aandenken; het dient Hechts om onze ftiarc te vermeerderen. My-  TOONEELSPEL. 25 Mylord STANHOPE. Venvacht alles van den byfland des Hemels, mevrouw! deze kan, en zal u helpen. LUCIA. Ach! grootmoedige menIchcnvrind! uwe belangclooze aanbieding doet my u als zodanig een' befchouwen; indien gy de aaneenfchakeling van rampen kendet, welken ikjfints eene reeks van jaren, heb moeten verduren; gewis gy zoud ons uw medelyden waardig achten. Mylord STANHOPE. Vertrouw niet alléén op een werkeloos medelyden; maar, op mynen dadclykcn byfland. LUCIA. Ach ! daar worden d va noch harten gevonden, gevoelig voor '5 naasten rampen! neen, de waereld is dan noch zo volftrekt gevoelloos niet als ik wel dacht, ö Myn waarde echtgenoot! zo gy noch leefdet, gy zoud gewis het menschdom meerder rechts doen. Mylord STANHOPE, teren Charles , ter zyde. Wel nu, mynhcer Charles, gy zegt dan niets? CHARLES. Ach, mylord ! wat zou ik zeggen ? gy ziet myne tranen: oordeel derhalve over de aandoeningen myner ziele. Mylord STANHOPE, Fanny by de hand nemende. Hoe oud is dit bekoorelyk kind, mevrouw? LUCIA. Bykans vyftien jaren, mynheer! het is het eenigst huwelykspand, dat my is overgebleven; helaas! alle B s de  aö DE WELDADIGE, de anderen heeft eene vroegtydige dood my ontrukt: die jonge telgen hebben het geweld der ramporkanen niet kunnen wederftaan, welken wy, lïnts vele jaren, hebben moeten verduren. Fanny in hare armen vattende. Zy is thans myn eeniglïe troost, myn dierbaarfte fchat op de aarde; Z'inder h ar, zou de dood my voorlang een wellekome gast gewee-t zyn, en 't geweld myner fmarte my aan deze aarde ontrukt hebben. Ach, alleen om h rcntwille, is het leven my noch aangenaam: ook bemint zy hare moeder; niet waar, myn kind? FANNY, hare moeder omhelzende. Ach! twyfelt gy daaraan? LUCIA. Neen, myne lieve Fanny! geen oogenblik. Mylord STANHOPE. De Hemel, die my zo onverwacht de gelegenheid gegeven heeft u te mogen helpen, hoop ik dat u noch langen tyd het genoegen zal gunnen van elkanders vertroosting te genieten. LUCIA. Dit is ook het eenigst heil wat my noch te beurt kan vallen; zonder dit, ben ik van allen troost en hulp beroofd. Mylord STANHOPE. Gy hebt dan in 't geheel geen naastbeftaanden, geen vrinden meer? LUCIA- Naastbeftaanden? ach, mynheer! gy fcheurt de oude won-  TOONEELSPEL. 2? wonden van myn hart weder open. Van myncn kant heb ik geen naastbeftaanden: myne ouders vroeg ver. loren hebbende, leefde ik onder het bellier van eene tante, toen ik my met myne Waarde wederhelft vereenigde. Deze tante is kort na ons huwelyk overleden. Van de zyde van myn' echtgenoot heb ik noch naastbeftaanden ; maar zy zyn het voor my niet dan in naam: helaas: hun haat, hunne vervolgzucht, maakt hen eerder tot myne vyanden dan tot myne vrinden; ook trachtte ik my fteeds voor hen bedekt te houden. Ik twyfel zeer of zy bewust zyn dat ik noch in wezen ben, en dit heeft ons Londen fints eenige maanden weder tot ons verblyf doen verkiezen-, nadat wy byna zestien jaren een kommerlyk en behoeftig leven, in de naburige provintiën, hadden geleid. Mylord stanhope. Gy verwondert my, mevrouw! wat was toch de reden van zulk een' on verbiddelyken haat ? lucia. Verfchoon my, mynheer! u dezelve te verklaren: zy zoude flechts uwe verontwaardiging gaande maken. Eene edelmoedige ziel, gelyk de uwe, kan dezelve niet aanhooren, zonder gramfchap en medelyden over de rampzalige hebzucht van het menschdom te gevoelen. Mylord stanhope. Ik verfta u, mevrouw! gebrek aan middelen was de eenigfte misdaad, welke men u te laste kon leggen. Wat baart de onverzadelyke zucht naar 't geld niet al onheil op deze aarde! Ter  28 DE WELDADIGE, Ter zyde, hevig aangedaan. Helaas ! dus redencerende, veroordeel ik rayaelvefl, Myn waarde Thomas! de eigenfte verblindheid van uwen ODgetukkigen vader was het bcginfel uwer ongelukken. fanny, met tederheid. Mynheer fchynt fterk ontroerd te zyn: zou hem iets deeren ? Mylord stanhope, eenige tranen afwisfehende. Tk ben ook niet vry van rampen, liefkind! gy befchreit een'-vader, en ik, helaas! fints zestien jaren een' zoon; dus ziet gy dat de rykdom niet altoos van 't geluk vergezeld is. Na eenige turjcl-enpozing. Welaan! de tyd loopt ongemerkt voorby: ik kan niet dulden, mevrouw! dat ge u langer op eene plaats bevind, zj zeer uwer onwaardig. Gedoog dat ik, nevens dezen jo- gen heer, u voor eenige oogenblikkcn ontwykc. Ik zal my terftond naar den ridder fpoeden: ik ken hem: hy is my zelfs eenige verpligting verfchuldigd Ik zal welras, denk ik, uwe vryheid bewerken. Zeg my Hechts, mevrouw', hoe veel uwe fchuld beloopt? lucia. Twintig ponden, of weinig meer. Mylord stanhope. Een bagatel; 't zegt niets. Welk een doemwaardig inzigt van dien fchurk! Ik verzeker u, mevrouw! ik zal hem de pas wel affnyden , van immer weder zulke fnoode a mflagen, tot uw' ondergang en 't bederf van dit lieve meisje, te fmeden. Vergun my, mevrouw! dat ik  TOONEELSPEL. r~9 ik u en uwe waarde Fanny een verblyf in myn huis aanbiede, totdat gy gelegenheid zult hebban, u met uwe vrinden te verzoenen, waartoe ik, Zo ik in 't vervolg een nader verfiag van uwe ongelukken mag hooren, zo veel mogelyk, het myue zal toebrengen. LUCIA. Liefderyke ziel! edelmoedige befcbermer der lydende onfchuld! met welke woorden zal ik u myne erkentenis uiten! Ach, Fanny, laat ons aan zyne kniën... Dit zeggende, wil zy zich nevens hare dochter voor de voeten van mylord nederwerpen, die haar beiden wederhoud, en opbeurt. Mylord STANHOPE. Geen dankbetuigingen, mevrouw! in 's Hemels naam laat my het genoegen van u wél te doen, zonder andere belooning, dan die van u gelukkig te zien. LUCIA. Welaan, mynheer! ik neme uwe gulhartige aanbieding aan: een gering vertrekje in uw huis zal genoeg zyn om ons voor de vervolgingen van den ridder te dekken. Ik zal u Hechts voor ecnen kor.en tyd behoeven lastig te vallen: ik heb eene vrindin, die voor eenige maanden naar 't land vertrokken is; zy is, fints jaren, onze eenigfte toeverlaat geweest; thans is zy onbewust van onzen nood; anders zou deze edelmoedige vrouw reeds voorlang hier geweest zyn; doch ik ben begonnen aan haar te fchryven, en, wanneer zy in de ftad zal gekomen zyn, hoop ik by haar myn' intrek te nemen. My-  3o DE WELDADIGE, Mylord stanhope. Wy zullen zien, mevrouw! wy zullen zien. Laat ons nu Hechts voor het tegenwoordige, voor dat wat u behaagt, en 't best met uwe omftandigheden overeen komt, zorgen. Kom, Charles! haasten we ons. Tegen Lucia. Vaarwel, mevrouw! troost u middclerwyl; binnen weinig oogenblikken zyn wy weer hier. Tegen Fanny, haar kusfehende. Vaarwel, lieve Fanny! ondcrflcun uwe moeder cn help haar den last harer kwellingen geduldig dragen. Jn 't kort zal ik u in eene u betamelyker omftandigheid mogen omhelzen. Befchouw my voortaan als eenen anderen vader, cn gy zult'er u wel by bevinden, hoop ik. Charles maakt eene diepe buiging en vertrekt nevens mylord: Lucia en Fanny vergezellen hen tot aan de deur. Z E S"D E T O O N E E L. lucia, fanny. fanny. Ach, moederlief! welk een man is dat! hoe edelmoedig! hoe vrindelyk'. Ik h-.b hem zo lief, zo lief, byna zo lief als ik myn' eigen vader gehad heb. Heb ik u niet gezegd , dat de goede Hemel zich over ons zou ontfermen? lucia. Ta myn kind! dit fchynt zeker te zyn: onze tranen, J on-  TOONËELSPEL. 31 onze fmekingen hebben ingang by hem gevonden: deze edelmoedige gryzaart is licht iri zyne hand het werktuig waardoor hy ons zyne weldaden laat toekomen. Hare handen ten hemel heffende en met de levendig- Jle aandoening. U zeg ik dank, 6 aanbiddelyke Voorzienigheid! voor dit gunstig uitzigt op redding. Het kwade hebben wy, als van uwe hand komende, met geduld gedragen; gedwee hebben wy uwe roede gekuscht, en gy betoont ons uw medelyden; ach! laat niet af uwe zegeningen over ons ongelukkigen uit te Horten: en' onze dankbare lippen zullen fteeds uwen lof verkondigen. Zich naast Fanny nederzettende, welke zy by de hand vat. Welk een heugelyke ommekeer! Ach! Fanny, wie durfde zulks denken? Dus ziet gy, myne waarde! dat de onfchald ook eens zegepraalt, fchoon zy voor een' tyd van den Hemel verlaten (chynt. Hoe zal mevrouw Clarendon, die tedere vrindin, om ons geluk juigchen! Was 'er wel eenige fchyn, dat wy zulk eenen edclmoedigen menfehenvrind zouden aantreffen? Ja, daar zyn 'er dan noch op da waereld. FANNY. Doch wie zou die jonge heer zyn, die onzen weldoener vergezelde ? hy fprak geen enkel woord. LUCIA. Maar hy ftortte tranen; en deze ftomme tranen, de edele kenmerken van zyne gevoelvolle ziel, waren welfprekender dan de krachtigfte rede. FAN-  32 D E WELDADIGE, FANNY. Wat was zyne houding innemend' Zyne oogen drukten iets uit, een zeker iets, dat ik niet kan zeggenzy waren gcftadig op uwe arme Fanny gevestigd. LUCIA. Gy hebt dan wél op hem gelet. FANNY. Ach! waarom niet? Zyn uitzigt was zo goedig, Zo e recht. Zeker, hy was over onzen beklagelyken toeftand aangedaan: ik zag dat hy van tyd tot tyd zyne tranen af'wischte, en ons, van ver zyde, met eene medelydende opmerking, befchouwde. Dat was immers vrindelyk; niet waar, moederlief? LUCIA. |a, myn kind, zyne geheele ziel deelde in ons leed. Dan ik dacht dat uwe loffpraak over het menschlievend karakter van den ouden heer zich verder uitgebreid zou hebben. FANNY. Helaas', is het myne flhuld, dat ik hem zo beminnelyk niet vinde? LUCIA, eenigszins met gejlrengkeid. Fanny! Fanny! gy ontrust my. FANNY, fclndjende. Ach, lieve moeder! vergeef het my, zo ik iets kwaads gezegd heb. LUCIA. Ik vergeef het uwe onnoozelheid: gy weet niet wat gy zegt: zulke uitdrukkingen betamen een meisje van uwe jaren niet. Z E-  TOONEELSPEL. 33 ZEVENDE T O O N E E L. LUCIA, FANNY, DE CIPIER. DE CIPIER, Lucia een' brief overreikende. Daar is een brief: men zegt dat die voor u is. LUCIA. Voor my ? 't Zou kunnen zyn. Doch ik verwacht geen brieven. DE CIPIER. Dat weet ik niet. Is uw naam niet Lucia? LUCIA, den brief aannemende. 6 fa. Laat zien... Hemel ! Het is dc hand van mevrouw Clarendon. Van wien hebt gy dien brief ontfangen ? DE CIPIER. Van een' onbekenden. Hy was reeds aan uwe woning geweest. LUCIA. Myn lieve vrind, gun my het genoegen hem een 00. gcnblik te fpreken. DE CIPIER. Ja , graag ; ware hy noch hier! LUCIA. Hoe! hy is dan reeds vertrokken , zonder antwoord af te wachten ? DE CIPIER. Ja wel! hy had geen tyd; het was een boer; hy vloekte vrccsfelyk, omdat hy byna den geheelen dag naar u had loopcn zoeken. C LU-  34 DE WELDADIGE, LUCIA. Maar zeide hy niets ? DE CIPIER. Wat zou hy toch gezeid lubben! LUCIA. Nochtans kon hy DE CIPIER. Vaarwel; ik heb ook geen tyd om langer hier te praten. AG TS T F. T O O N E E L. LUCIA, FANNY. LUCIA, den brief losbrekende. Zy is dan noch op 't land, die waardige vrindin, cn noch onkundig van onzen ramp. H0e zal de tyding daarvan haar verbazen! Na het lezen van den brief uit haren {loei opfpringende, en in de uiterste verwarring. Ach, Fanny! myne lieve Fanny! onze ongelukken nemen noch geen einde. FANNY. Hemel! wat is 'er gaans! is mevrouw Clarendon niet wel ? LUCIA. Die is het niet, myn kind ! zy genet als noch eene volmaakte gezondheid. Hoor eens wat zy fchryft. Zy leest: „ Gisteren woonde ik een talryk gezclfehap by Daar „ wierd  TOONEELSPEL. 35 >, wierd onder anderen van mylord, uwen fchoonvader, ,» en van de ongelukken zyns zoons gefproken. Sommigen „ beklaagden den zoon en veroordeelden het ftreng gedrag „ van den vader; anderen prezen mylord, en verfoeiden „ het ongelyk huwelyk van uw' gemaal. Men wist reeds ,, van naby dat hy fints eenige maanden overleden was, ,, en dat gy u te Londen, in een' zeer armoedigen ftaat ,j onderhield; en dat mylord reeds eenen geruimen tyd ,, alle pogingen had aangewend, om het lot zyns zoons „ te ontdekken, of deszelfs echtgenootc cn kinderen ,, op te fporen. Ik fchryf u zulks, myne waarde Lu,, cia! tot naricht, om u voor eenige dagen bedekt te „ houden, totdat ik , door myne vrinden, die by my„ lord bekend zyn, uwe wederzydfche verzoening heb ,, uitgewerkt. Men zegt, dat zulks niet onmogelyk zou „ zyn, en dat mylord geheel van gevoelens veranderd „ is: zyne trotsclihcid, zyne hebzucht, zegt men , zyn „ allen met de jaren geweken , en het verlies van zynen „ zoon heeft zyn hart gedwee cn vatbaar voor de ram,, pen vsfl anderen gemaakt ; dus zou 'er noch kans ,s voor u zyn, om zyne gi.nst te verwerven, en u door „ hem eindelyk voor zyne dochter te doen erkennen. Ik „ zal niet te Londen komen , vóórdat ik wete wat ,, men zich van deze onderneming beloven moet. Ik „ zal alle myne vrinden hiertoe aanfporen, en zal, zo „ veel ik kan, medewerken. De Hemel beware u en „ uwe lieve Fanny, en zegene onze poging met een' „ gelukkigen uitflag!" Zie daar, myn kind, zie daar, dat wy op 't oogenblik ontdekt kunnen worden van C 2 eenen  $6 DE WELDADIGE, eejien vader, wiens geaartheid ik maar al te wel ken, om my met eenig gunstig vooruitzigt te vleijen daar zyn zoon dood is, wicn de liefde van uwe ongelukkige moeder hem ontroofd heeft Zo uw vader noch leefde, het bloed zou voor ons fpreken, en wy zouden ons om zvnent wille met vergiffenis kunnen vleijen; maar nu, met welk een gelaat denkt gy dat mylord ons zal aanzien? met oogcn, gloeijende van gramfchap en woede, die ons het verlies van zyn' zoon zullen verwyten. Ach, zyne vervloekingen, zyne geheele verachting, zal hy over ons uitftorten; en wie weet tot welk een uiterste zyne woede zal overfiaan! Helaas1 dc moeder en de dochter zal hy aan zyne wraak opofferen, FANNY. Ach, bedaar toch, lieve moeder' Grootvader zal ons zo (Ireng niet handelen: ik gevoel het aan myn hart. Immers zegt de brief van mevrouw Clarendon, dat hy geheel van gevoelens veranderd , ja zells dat hy ïncdelydend cn gevoelig voor ongelakkigen geworden is ; cn zou hy ons dit medelyden weigeren ? Wie heeft 'cr meer recht op dan wy ? kunnen 'er rampzaliger gevon. den worden ? LüClA. Ja, hy is medelydend geworden, dit geloof ik ook; hy is immers vader, en dit vaderlyk hart zal zich ten minste eenmaal over een' zoon, over een' ongelukkigen zoon, ontfermen; maar gy bedriegt u wanneer gy denkt dat dit medelyden zich tot ons zal uitftrekken. Helaas! wy zyn hem vreemd ; hy kent ons niet; nimmer hebben  TOONEELSPEL. 37 ben myne oogen hem aanfchouwd. Zo ras hy onze liefde vernomen had, trok hy met zynen zoon naar het land; doch myn echtgenoot had het geluk hem te ontfnappen; hy kwam in de ftad, wy trouwden famen, cn begaven ous voort buiten de provintie Zestien jaren, zyn niet dan eene afwisfeling van rampen geweest. FANNY. En vader heeft nimmer aan hem gefchreven? LUCIA. Ja, in het eerste jaar van ons huwelyk heeft hy verfcheiden malen de tederfie, de bewegelykde brieven gefchreven ; doch mylord heeft dezelvcn niet willen ontfangen, en ons, zo wy immer onder zyne oogen verfchenen, met het grwelykpt lot gedreigd. Bevreesd voor vervolging, veranderden wy terftond van woonplaats, en fints dien tyd hebben wy niets van hem vernomen. Eindelyk, uw brave vader, afgemat door elende en droefenis, als by voorgevoel zyn einde voelen'e naderen , begeerde Londen voor het laatst noch eens weêr te zien, om zo het mogelyk ware , iets van mylord te ontdekken, en ons in zyne genegenheid te berdellen. Doch gy weet, lieve Fanny' dat hy, kort na onze aankomst, krank wierd , en dat de dood my den dierbaarden echtgenoot en u den liefderykden vader ontroofd heeft. FANNY. Denkt gy dat hy ons geheel verdooten zal ? Waartoe zou hy dan moeite doen om ons op te fporen ? indien C 3 hy  3S DE WELDADIGE, hy noch vcrfloord ware zou hy ons immers aan ons ongelukkig noodlot overlaten. LUCIA. Gy vleit u vruchteloos ; hy zoekt naar ons, maar het is mi fchicn, om ,zj hy noch leeft, u een' vader cn my een' echtgenoot te ontrukken , of wel, wanneer hy zyne dood verftaat, om alle de tranen op ons te wreken , welken het verlies van zulk eenen onwaardeerbaren zoon hem zullen kosten. * FANNY. Tot wicn zullen wy dan onze toevlugt nemen? LUCIA. Wanneer deze edelmoedige gryzaart ors onze vryheid zal bezorgd hebben, zullen wy terftond de flad ontwyken, cn in de armen van onze waarde vrindin befcherming zoeken: zy zal ons niet verlaten. FANNY. Zult gy dan de vrindelyke aanbieding van onzen weldoener afflaan ? LUCIA. Ja; onze veiligheid vereischt dat wy onbekend blyven. FANNY. Ach! ik weet het niet, maar myn hart zegt, dat wy hem niet verlaten moeten: hy, een man van vermogen, is licht wel bekend by mylord ; zyne edelmoedigheid fchynt zo groot, zyn yver om ons leed te verzag;cn zo uitgeftiekt, dat mogclyk zyne voorfpraak iets gunstigs voor ons by grootvader kan uitwerken. lu-  TOONEELSPEL. 39 LUCIA. Neen, myn kind', wy zullen zyne genade of ongenade niet afwachten ; de Hemel heeft ons zo lang onderfteund, zyn hulp zal ons nu ook niet begeven; wy hebben gedurende eene reeks van jaren , geleerd met weinig vergenoegd te zyn, en dit weinige zal ons de arbeid onzer handen bezorgen : zouden wy ons aan de verwytingen, aan de vervolgmgen, van een' onmenfchelyken vader, die weleer zyn' eigen zoon niet gefpaard heeft, blootftellei ? neen. FANNY. Zo als het u behaagt, lieve moeder! mdien ik u flechts behouden kan, dan ben ik met myn lot te vrede. LUCIA. Ik hoor gerucht; het zullen, hoop ik, onze weldoeners zyn. NEGENDE T O O N E E L. LUCIA, FANNY, CHARLES. CHARLES, met levendigheid. Mevrouw! ik acht my i hans den heilrykfïen aller menfchen, nu ik u de tyding van uwe vryheid kom brengen. FANNY. Welk een zegen ! • LUCIA. Ach, mynheer! hoe zullen wy u onze dankbaarheid doen blyken? C 4 CHAR-  4o DE WELDADIGE, CHARLE S. Spreek toch, bid ik u, van geen dankbaarheid. Ik acht my reeds genoeg beloond, nu ik iets tot uw genoegen, cn tot dat van uwe beminnelyke dochter heb mogen bybrengeu. Wee; ondertusfehen verzekerd, dat wy niet zullen rusten, vóórdat wy uwen gelukftand zodanig gevestigd hebben, dat geen onheilsvlagen dcnzelven lichtelyk weder zullen kunnen verftoren. LUCIA. Uwe edelmoedigheid gaat myn begrip te boven! noch zo jong en reeds zo luisterryk in deugden! CHARLES. Indien ik eenige deugd bezit, heb ik dezelve alleen de wyze lesfen van mynen weldadigcn geleider te danken. Hy is het, die my herwaart voerde, om alhier, door 't befchouwen van 's naasten rampen, myn hart voor edelmoedigheid vatbaar tc maken. LUCIA. Welk eene verheven ziel! waar is hy? dat onze zegenwenfehen op hem ncderftroomen! CHARLES Hy zal dadelyk hier zyn, mevrouw! nadat wy uwe geringe fchuld hadden wezen voldoen, is hy, volyver, naar huis gclheld, om eenige orders te geven, en u vervolgens met zyn rytuig af te halen. Wy zullen dan het geluk hebben u, benevens de aanvallige Fanny, tot onzent te zien. Verzeker my intusfehen, mevrouw, dat het van eenigen duur zal zyn, cn ik zal myn lot zegenen. LU-  tooneelspel'. 4t LUCIA. Helaas, mynheer! Ik ben ongelukkig genoeg niet aan uwen wensen te kunnen voldoen. CHARLES. Hoe zo? gy verbaast my, mevrouw! LUCIA. Myn voornemen is, terftond de ftad te verlaten. CHARLES. Welk een omkeer! dit is echter niet het geen gy ons beloofd hebt. LUCIA. Het fmart my zo zeer als u, mynheer! dat ik van uwe goedhartige aanbieding geen gebruik kan maken. Sints uw vertrek, heb ik een' brief ontfangen van de cenïgfte en waardigfte vrindin, die my in al myne ongelukken is bygebleven; die brief meld my dat de vader van myn' lieven echtgenoot bewust is van myn verblyf, te Londen, en reeds eenige pogingen doet om ons te ontdekken. Ach, mynheer! zo gy wist welke vreesfelyke gevolgen deze ontdekking voor my kan hebben , gy zoud geen oogenblik myn befluit wederftrevcn. CHARLES. Is deze dan inderdaad zo gevarelyk voor u? LUCIA. Ja, mynheer! ik befchouw deze ontdekking als het grootftc onheil dat my noch te beurt kan vallen. CHARLES. Wat misdaad is liet dan, waarvan hy u befchuldigt? C 5 lu-  42 DE WELDADIGE, LUCIA. De liefde: ik huwde zyn' zoon, zonder zyne toe(lemming, en hy overlaadde ons met zyn' haat. CHARLES Ik zie niet dat gy eenige reden hebt, mevrouw! de gevolgen 'er van te vreezen. Zo veel jaren tyds baren licht eene verandering in 't gemoed Doch, zo gy verkiest als noch, voor ecnigcn tyd, u verborgen te houden, zo wees verzekerd dat gy by ons in alle veiligheid verblyven kunt. LUCIA. Ik ben u verpligt voor zo veel goedheid, mynheer! CHARLES. En wat zegt de bcminnelyke Fanny hiertoe? lieve fchoone! help my uwe moeder fmeeken myn aanzoek gehoor te geven. FANNY. Mynheer! het betaamt my niet hier anders te fpreken dan myne moeder. Haar boven alles te gehoorzamen is myn hoogde vergenoegen. Ik volg haar. LUCIA. Hieraan herken ik myne dochter. Myn befluit ftaat vast, mynheer. CHARLES Ik vermag dan niets op u ? wat zal mylord Stanhope zeggen, wanneer hy, by zyne wederkomst, uw voornemen verftaat?... In 's Hemels naam, mevrouw! wat deert u?... gy verbleekt!... LU-  TO-ONEELSPEL. 43 LUCIA, in de uiterste verwarring, op een Jioel neder vallende. Ach! FANNY, hare moeder onderkennende. Beste moeder! LUCIA,mef eene zwakke jlein. Wat naam hebt gy genoemd !.. 6 Hemel!.. (la my by. CHARLES. Dien van uwen en mynen weldoener: kan die u verfchrikking baren? LUCIA. Hy, myn weldoener!., hy!.. de vader van myn' echtgenoot! CHARLES- Hoe, mevrouw! gy zyne dochter ? LUCIA. Ja, ik, ongelukkige! Zyn zoon was myn gemaal. CHARLES. De echtgenoote van zynen waarden en zo lang be. fchreiden Thomas? LUCIA. Die ben ik, helaas! geweest: zie hier de onfchuldige oorzaak van zo vele tranen. FANNY. Hoe! onze onbekeide weldoener is dan myn zo zeer gevreesde grootvader! myn hart voorfpelde my wel dat hy niet kwaad kon zyn. CHARLES. Gy verheugt my en grieft my tevens, mevrouw ! Ach, my-  44 DE WELDADIGE, mylord' gy hebt dan geen zoon meer! weinig maanden vroeger, en gy had hem andermaal in uwe vaderlyke armen mogen drukken. LUCIA. 6 Myn waarde Thomas! myn dierbare wederhelft! konden deze tranen ., deze van liefde kokende tranen, uw koud gebeente weder verwarmen, en u te rug fchcnken aan een' vader, aan wien myne liefde u ontroofd heeft! Helaas! wat zal ik hem antwoorden, Wanneer hy my zyn' zoon afeischt! CHARLES. Tracht u een weinig op te beuren, mevrouw! gy kent hem nu, dien verfchrikkelyken vader, waarvoor gy u wilde verbergen: ach, hy is niet dan louter goedheid! FANNY. Ja, ja, dat is hy gewis. CHARLES Hoe teder was zyne zorg voor u, toen gy hen: noch onbekend waart! en nu, nu zou hy u verftooten! LUCIA. Als eene ongelukkige, 't medelyden van ieder weidenkenden waardig, dorst ik met recht op zyne edelmoedigheid hopen; doch voor de echtgenoote van zy en zoon vreeze ik dat zyn weldadig hart gefloten zal zyn. CHARLES. Konde ik u toch meer vertrouwen inboezemen ' hebt gy dan geen acht gegeven op zyne woorden, en op de tranen , die hem zyns ondanks ontvloten ? om wie ftroo- men  TOONEELSPEL. 45 men deze edele tranen van liefde en tederheid dan om u , uwen echtgenoot en kroost ? Heeft hy zich eertyds gedreng gedragen, hebben de fmeekingen van zyn' zoon nie s op hem kunnen verwinnen, het onherftelbaar verlies van dezen zelfden zoon heeft eindelyk zyn hart vermurwd en hem gevoelig gemaakt voor alle uwe ram. pen. Ach ! waart gy getuigen geweest van zyne wroegingen , van de verwytingen, waarmede hy zichzelvcn overlaadde , gy zoud het als uw dierbaarfte geluk aanmerken, hem te mogen vertroosten, en in u, en de beminnelyke Fanny, hem het overfchot te doen omhelzen van zynen zo lang beweenden zoon. LUCIA. Helaas ! hoe zal ik my san hem openbaren! hoe zal hy de bekentenis aannemen, dat ik zyne dochter ben! hoe zal hy deze dochter erkennen, die hem zo vele tranen heeft doen ftorten! CHARLES. Cntfla u van alle vrees, mevrouw! LUCIA I^een, ik kan , ik zal niet voor zyne oogen verfchynen. CHARLES. Ja, gy zult wel, tot geluk,tot troost,voor ons allen. FANNY. Ach, iieve moeder! fchep toch moed: grootvader zal ons niet verflooten , om vaders wille, om uwe arme Fanny.  45 DE WELDADIGE, LUCIA. Ja , myn kind ! uwe onfchuldige tranen zullen voor my pleiten. CHARLES. En wat is 'er welfprekender dan deze tranen? Hoor, mevrouw! begeef u zo lang naar binnen; ik zal mylord hier afwachten , en langzamerhand zyn gemoed tot deze byeenkomst voorbereiden, ö Hoe verheugd zal hy zyn! Men hoort ttnig gerucht aan de deur. LUCIA. Sta my by, 6 Hemel! het is te laat: hy komt. FANNY, tcrwyl mylord nadert. Liefde moeder! LUCIA. Ach, help! ik voel myne kniën beven.... ik derf. 7.y valt in de armen van hare dochter. FANNY, hare moeder knielend onderjleunendt. Hemel, zy bezwykt! LAATSTE T O O NE E L. Mylord STANHOPE, CHARLES, LUCIA* FANNY. Clarles en Fanny bezig zynde Lucia te onderfieunen. Mylord STANHOPE, naar Lucia toevliegende, cn haar by de hand vattende. Welk een fchrikbarend tooneel! wat is haar overgekomen ? FAN-  TOONEELSPEL. 47 faxny, hevig fchreijende. Ach, myne lieve, myne waarde moeder! ik fterf nevens u. Mylord stanhope. Wat is hier gebeurd Wat deert haar ? Spreek, Charles! charles. Ach, Mylord! Mylord stakhope. Gy verdomt, gy finelt in tranen! lucia, hare oogen openende, en, mylord ziende, dezehen weder toesluitende. Hy is 't'... Mylord stanhope, haar teder de hand drukkende. Ja, ik ben het, mevrouw! ik kwam u verlosfen, ik kwam my nevens u verheugen; maar in welk een' ftaat vinde ik u ? charles. Helaas! naby de dood. Mylord stanhope. Wat mag de oorzaak zyn van dit rampzalig toeval ? lucia, eenigszins bekomende, mylord aanziende, en eenige pogingen doende, om zich voor zyne voeten te werpen. Ach, mylord!... ach, mjn vader! Mylord stanhope, ontroerd en haar trachtende op te beuren. Wat zegt gy, mevrouw!... gy ontroert my. lucia, zich aan zyne voeten neder werpende. Helaas!... ik ben het. My-  48 DE WELDADIGE, Mylord stanhope. Wie? wat ? (preek op. lucia. Uwe dochter. Mylord stanhope. Myne dochter!... gy ! lucia. Ja, de noodlottige weduwe van uwen ongelukkigcn zoon! zy ligt voor uwe voeten, cn fmeckt u om medelyden voor hare hulpelooze dochter. Mylord stanhope, hevig aangedaan. Ik heb dan geen zoon meer? lucia. Helaas! neen draf my, mylord! ik ben het, die hem uit uwe armen fcheurde; draf my , indien gy draffen wilt , maar drek uwe gedrengheid niet uit over myn kind. fanny, die al dien tyd hare moeder inderfheund heeft, zich mede voor de voeten van mylord nederwtrpende. Ach, ontferm u onzer, ter liefde van myn' waarden vader, die u weleer zo dierbaar was! luc ia. Noch eens: laat my het offer uwer gramfchap zyn, maar fpaar myne lieve Fanny! zy is uw bloed ! ach, heb deerenis met hare onnoozelheid! Mylord stanhope. ö Myn Thomas ! niet vergeefs heb ik uwe dood befchreid. Na eenige tusfehenpozing.  T O O NEELSPEL. 49 ïk heb dan geen zoon meer!... ach!... Lucia en Fanny opheffende, waarna hy haar eenigen tyd met tederheid befchouwt, en haar zyne armen toereikt. Kom, myne dochter!... kom, waarde Fanny! helpt my zyn verlies dragelyker maken; komt,in myne armen, alle de tederheid doelen, welke ik hem verfchuldigd was. 6 Mogt het voorledene voor u en my, voor ons allen, niet dan een droom zyn! Maar, myn hart zegt my te veel. Lucia en Fanny werpen zich in zyne armen, waarna hy haar beurteling omhelst. LUCIA. 6 Myn vader', welk eene liefde! FANNY. Lieve!... dierbare grootvader! Mylord STANHOPE. 6 Myne kinderen!... bedrieg ik my niet ? neen; gy zyt het, gy zyt het, die ik in myne armen druk; myn hart gevoelt het:... ó fmartelyke... ó zalige 00genblikken! LUCIA. Ach, hadden wy op zo veel heil durven hopen! Mylord STANHOPE. Hoe vergoede ik u al het leed, welk u myne wreedheid heeft doen lyden! LÜCIA. Wy zyn genoeg beloond nu gy ons vergiffenis fchenkt. D Te-  50 DE WELDADIGE, Tegen Charles. Hoe heilryk beantwoord de uitkomst aan uwe voorzegging ! CHARLES. Ja, mevrouw! ik kende zyn edelmoedig karakter te wél... Vergun, mylord, dat ik in uwe blydfchap deel: zy is het loon voor uwe weldadigheid. Mylord STANHOPE. Ja, ik erken het als eene beftiering des Hemels. Weinig dacht ik hier zulke dierbare panden te vinden, myn eigen bloed, zuchtende in eene akelige gevangenis , en bukkende onder den last der wreedfle rampen:... welk een onverdragelyk denkbeeld! LUCIA. Zy zyn voorby: denken wy 'er niet meer aan: maar trachten wy, door eene verdubbelde genegenheid, al het voorledenc uit ons geheugen te bannen. De dood heeft my een' echtgenoot ontrukt, die al myn welbe. hagen was; maar het lot doet my een' vader vinden, met wiens liefde ik my nimmer had durven vleijen. legen Charles. Wat ben ik u voor uwen vrindelykèn raad verpligt, mynheer! Ach! zonder u had ik nimmer durven beftaan voor zyne oogen te verfchynen. CHARLES. Gy ziet dat uwe vrees ongegrond was. Zoud gy zulk eencn liefderyken vader hebben kunnen ontvlugten ? My-  TOONEELSPEL. 51 Mylord stanhope. Hoe! gy my hebben kunnen ontvlugten? gy, myne dochter! lucia. Helaas! de angst... Mylord stanhope. Ik verfta u: myne vorige hardheid heeft u geen gunstig denkbeeld van my kunnen inboezemen. charles. Ik kende uwe edelmoedigheid te wel, mylord, dan dat ik uwe ongelukkige dochter geen grond tot hoop op medelyden zou gegeven hebben. Mylord stanhope. Maak ftaat op myne erkentenis. En gy, myne dochter, deze jongeling is myn vrind: hy heeft by my genoegzaam de plaats van zoon vervuld: ik ken hem van zyne vroegfte jeugd af aan: hy is der braven achting waardig: dat hy ook uw vrind zy. lucia. Hy heeft reeds te veel recht op onze erkentenis, dan dat wy hem het recht op eene ongeveinsde vrindfehap zouden kunnen weigeren. Mylord stanhope. Gy ook, Fanny! bemin hem als uwen broeder: zo zullen wy famen voortaan Hechts één huisgezin uitmaken. fanny. , Hy won myne genegenheid reeds door zyne goedD a har-  52 DE WELDADIGE, hartigheid voor myne moeder, 't Zal my een pügt en vermaak zyn hem opreehtelyk te beminnen. Mylord stanhope. Zulk eene gulle openhartigheid bekoort my. charles. Lieve Fanny! welk een' glans van genoegen zal uw byzyn voortaan over myne dagen verfpreiden! Hoe gelukkig moet hy zyn, wien gy met eene tederer hartstagt dan vrindfchap begunstigt! Scherljend. Zult gy nu noch met uwe moeder ons ontwyken en naar mevrouw Clarendon gaan ? Behoef ik u nu noch te bidden om by ons te blyven ? f a n n y. Vcrfchoon my, mynheer. ik voel uw verwyt. Het zal altoos myn geluk blyven myne w arde moeder te gehoorzamen. Als zy zich aan de begeerte harer weldoeners onderwerpt; hoe zou ik 'er my dan aan kunnen onttrekken ? charles. Och! dat nooit iets ons weder van een feheide! dat ons geluk nooit verdeeld worde! Mylord stanhope. Dat verhoede de Hemel! Wat u bejreft,Charles! het zal- flcchis aan u ftaan, om, door een braaf gedrag, dit geluk voor u duurzaam te maken. Gy kent min hart. J charles. Indien my zo veel heils befchcren is,dat ik eenmaal, on-  TOONEELS P E L. 53 onder uwe befliering, mylord! mag hopen door een' naauwer band... Hy grypt de hand van Fanny, en fluit die tusfchen de zynen. Mylord STANHOPE. Niet te driftig, niet te driftig, jonge heer! Wy kennen de dcnkwyze, ten dien opzigte, van onze lieve Fanny noch niet. Laat dit den tyd bevolen. Fanny by de hand vattende, en haar liefkozende. Bcminnelyke kleindochter! hoe ftreelt my uw byzyn! Uwe beeldtenis vernieuwt in my die van uwen vader'. Ach ! al de liefde, welke ik ooit voor hem bezat, zal zich voortaan geheel over u uitftorten. FANNY, mylord omhelzende. Hoe zal ik trachten dezelve te verdienen! Tegen Lucia. Welk eene blydfchap voor mevrouw Clarendon! LUCIA. Ach! mogt zy thans hare vreugdetranen met de onzen vermengen! Zy moet fpoedig de vcrwisfeling van ons noodlot weten. Mylord STANHOPE, Lucia en hare dochter by de hand vattende. Laat ons naar huis fpocden, lieve kinderen! ik ben nieuwsgierig uwe gevallen te verdaan : zy zullen gewis fmartelyk zyn; doch myne aanhoudende liefde, myne zorg, en tederheid, zuilen dezelven , op de best mogelyke wyze, trachten te vergoeden. ■ Laat ons de Voorzienigheid danken, dat zy ons hart voor de D 3 edele  54 DE WELDADIGE. edele deugd van weldoen vatbaar heeft gemaakt: zonder het beoefenen van dezelve, zou myne ziel nimmer zulk eene zaligheid, als in dit uur, gefmaakt hebben. . E I N D E.