D E JONGE WALBURG.   D E JONGE WALBURG, O F DE GEVOLGEN VAN HET SENTIMENTEELE; TOONEELSPEL, Te AMSTELB4M, by PI E TER JOHANNES UYLENBROEK. 1790,   Otia delcctent, admoneantque mei. o VIDIUS.  PERSONAADJEN. walburg, een koopman. mevrouw walburg. thomas walburg, Mn ZOOn. sa art je, eene oude vrouw. kaatje, niclit van Saartje. doorzigt, een apotheker. een bediende. benige mannen en vrouwen, ZWygtndt. Het tooneel is te Amjleldam.  D E JONGE WALBURG, 0 F DE GEVOLGEN VAN HET SENTIMENTEEL E; TOONEELSPEL. EERSTE BEDRYF. Het tooneel verbeeld een eenvouv/dig binnenvertrek, in een bierhuis. EERSTE TOONEEL. saartje, kaatje; beiden bezig met kaffy drinken. sa art je. Ja, Kaatje, je bent noch de eenigfte van myne familie; en dat, na myne dood, al myn goedje op jou komt, is zeker; je zult ook alles hebben, myn goud en zuiver; maar dat je me in eer en deugd oppast, en je niet aan den een' of ander' flechten A 4 ke-  8 DE JONGE WALBURG, kerel verloopt; verfh jc? je bent ook noch zo piep j mg om te trouwen, en hebt den tyd wel. KAATJE. Wel, ik denk 'er noch niet om, moei! SAARTJE." Dan doe je wel. Alle buweïyken zyn in den hemel befloten, en, wat je' deel is, zal je niet ontgaan. Maar och, de kinderen, de kinderen, die zouwen een' mensch tegenwoordig wel bang voor het trouwen maken! men ziet 'er hedendaags zo weinig goeds van. KAATJE. Wel,' moei, hoe kan je toch zo praten ! de kinderen, zyn die dan geen zegen van het huvvelyk? SAARTJE. Ik heb dat altoos zo hooren zeggen; ook zeide laatst noch onze brave domme, dat de vruchtbaarheid des fchoots, zo noemde het die geleerde man, ecne der aanzienelykfte belooningen was van Gods ouwe yolk. Het kan wezen, doch ik kan het, met myn domme verfiand niet begrypen, hoe, vooral in deuzen tyd, de kinderen het geluk van het huweIyk uitmaken ; maar wel het tegendeel, dat zy hunne ouwers bystcr veel verdriet aandoen. Bek\k me maar eens onze gebeeie ftad Amfterdam; ga van huis tot huis, by ryk en arm: overal klaagt men, overal zucht men, over de losbandigheid van de kinderen. Neen; zo ging het 'er niet toe in myn' jon-  T O .0 N E E L S P E L. g jongen tyd. En dan die brave heer Walburg, onze huisheer; zo een deftig man, die zo veul geld heeft, dat hy wel zes kinderen in fatzoen kon groot brengen, wat is die niet te beklagen! De hemel had hem maar één kind gefchonken, maar hy heeft 'er ook genoeg mede te Hellen gehad: het was een jonge als een blok, een olyk platje, toen hy noch klein was. Men kon het toen al in zyne oogen lezen, dat het een bedorven kindje was, en een heertje naar de mode zou worden, zo hanrikatters ging hy altyd geklied. Wat heeft hy d'ouwen heer niet al een geld gekost! vreesleiyk en vreesfelyk! en wat, heeft hy 'er voor piaifier van gehad? Niets. Wanneer het jonge heertje, toen hy van buiten van het Franfche fchool wcêr te huis kwam, zich hier genoeg gediverteerd had, met alle danspartyen en komedies by te wonen, en de ouwe heer hem aan het werk wou zetten, en al een deftig meisje voor hem had opgezocht, gaat onze jonker me daar met een flecht vrouwmensen uit een' Franichen winkel opdrosfen; en het is nou wel twee jaar omtrent geleden, dat men geen taal of teeken van hem gehoord heeft. KAATJE. Wel twee jaar! SAARTJE. Ja, kind! denk eens hoe dat dat zulke ouwers moet fmaken. Het is evenwel heur eenig kind. A 5 Maar  io DE JONGE WALBURG, Maar ik heb het al tyd wel gedocht; want, zie, mevrouw Walburg was 'er wat maltentig mee, en Thomas was me maar al tyd het beste kind, Thomasje mogt geen kwaad. Ik zag dat wel al in vroeger dagen, toen ik 'er wel heb helpen fchoonmaken. De ouwe heer mogt fomtyds wel wat 'er van zeg. gen, maar dan was het gedurig: Papa, want vader te zeggen was toen al te gemeen: papa die is te ouwerwetsch, papa die weet niet wat de mode is » en zo al meer; en daarin wierd hy dan door zyne mama geftyft, want die leefde toen ook al niet meer, zo als zy in haar ouwers huis is opgebragt. Dat waren heele andere luidjes, dat verzeker ik je. Nou zit daar de ouwe heer Walburg met de handen in bet bair, en verkniest zich dag en nacht over zo'n jongen. Het hart doet my zeer als ik 'er aan denk hoe de man 'er laatst uitzag, toen ik hem het vierendeeljaars huur bragt, hoe hy vervalt, en mevrouw ook. Men durft 'er niet meer van fpreken, als men by hen is, want terftond Haan hen dan de tranen in de oogen, cn, ais ik dat zie , dan raak ik ook mcê aan 't huilen. Zo gaat het in ons Amfterdam! KAATJE. Behalve dat Iaatfte geval, heb ik toch nooit gehoord, dat de jonge heer Walburg van zulk een flecht gedrag geweest is; maar wel, dat hy een heelverftandig en geleerd jong heer was.- S A A RT-  TOONEELSPEL. ir SAARTJE. Tusfchen een flecht gedrag en een flecht gedrag is onderfcheid , kind. Als ik zeg, dat hy zich niet wel gedroeg, dan meen ik niet dat hy een dronk_ aart, een lichtmis was; och, neen; integendeel: hy kwam nooit in eene herberg of koffyhuis; van kolf. banen of biljarten wist hy niets; maar, zie, hy paste maar niet op zyne affaire; nooit was hy op het kantoor; den beurstyd nam hy'ook niet waar, ten minste zo llipt niet als zyn papa, want dan zat hy al dien tyd by den een' of ander' boekverkooper, om alle nieuwe boekjes te lezen, die 'er dagelyks uitkomen, en te huis was het ook zo: dan Zat hy altyd met den neus in het boek, zo dat men 'er geen woord kon uit krygen; en des avonds was hy gedurig in de komedie, of op het confert. KAATJE. Maar, moei, is dat alle maal wel waar ? de menfchen SAARTJE. Het waar' wel te wenfehen voor den ouwen heer, dat het anders geweest was; maar de keukenmeid, die noch wel eens hier komt, heeft my vast verzekerd dat het zo is. Denk eens, op zo'n wyze is de ouwe heer Walburg die man niet geworden, die hy thans is : dat was een rechte werkezel in zyn' jongen tyd; maar toen ging het 'er ook noch anders toe..., K A AT-  lï DE JONGE WALBURG, KAATJE. We!, Saartje, moei, een jong heer mag ommcrswci eenige Mefhebbery hebben! Is dan in de komedie te gaan zo groot een kwaad ? .SAARTJE. Dat weet ik niet. Dat iaat ik voor geleerde lui over, om famen te bepraten; maar dat weet ik wel, dat dominé , wanneer hy eens by mevrouw Walburg huisbezoek deed, zeide, dat het een zondig werk was en het rechte kenmerk van een* verworpeling; ja, dat de komedie zelfs door den duivel was uitgevonden, om de menfehen den weg naar de hel des te aangenamer te maken. Dit vertelden de meiden my naderhand weer. KAATJE. Dat zou ik cvel niet denken, moei! Hoe veule menfehen, ja zelfs vrome geleerde menfehen, zouden dan niet verworpelingen zyn; SAARTJE. Spreek 'er niet tegen, kind. Je begint me ook al zo werelds te praten. Kaatje, Kaatje! dominé behoort het immers beter te weten. Het heugt my noch, hoe ikzelf, in myn' jongen tyd, door aanpraten van anderen, eens mede in de komedie geweest ben: zy vertoonden toen... Iaat eens zien... ja, nou weet ik het wel, Gysbrceht van Amftel, Maar, kind, het duurde wel drie weken, eer ik weêr geheel op myn (lel was, zo maalde my dat fpul  TOONEELSPEL. 13 ipul gedurig door het hoofd,- ja, ik had des anderen daags maar geheel geen ftichting in dominees dierbare predikatie; het was even, als de man fprak, als of ik de nonnetjes noch gedurig hoorde zingen. Denk, hoe moeten zy dan gefield wezen, die alle weken, ja, twee drie maal ter week, na de komedie gaan, zo als veul lui doen!' KAATJE. Wel, die zyn dat gewend en maken niet half zp veul ophef van de komedie, als andere lui, die 'er maar zelden in komen. SAARTJE. Dit is zeker, dat al dat boekcnlezen en dat komedicgaan het hoofd van den jongen Walburg op hol gebragt hebben. Het is zonde en jammer, het was zo een lieve jonge. Toen hy noch klein was, heb ik hem dikwyls op myn' fchoot gehad; maar ik denk hy zal nou wel braaf uit de kluiten zyn gewasfen : want wat is het jaren geleden dat jk hem niet gezien heb, van voordat hy te Abkou ging fchool liggen! Na dien tyd is de kennis zo wat afgeftorven, totdat wy hier zyn komen' wonen. Zo als de keukenmeid my laatst beduidde, moet hy van groote en (iatuur wezen als die jonge borst, die hier gisteren avond met zyne vrouw is komen logeren. KAATJE. Ja, daar eens van gelproken; zyn zy al op? S A A R T-  14 DE JONGE WALBURG, SAARTJE. Wel, neen, kind. Laat ben maar liggen; zy zyn noch vermoeid. Gisteren zo een end' gegaan! bet is warelyk te hard. Die arme luidjcs! het hart wicrd my week, toen zy gisteren dêmoedig om herberg verzochten. Schoon ik myzelve moet behelpen, kon ik hen evel niet op ftraat laten flapen; och, neen, dat kon ik niet; en de hemel, hoop ik, zal het my vergelden! In eene herberg zouden 2y zeker ook niet te recht gekomen zyn, want ik geloof dat het met hunne beuis maar heel fobertjes gefield is. KAATJE. De vrouw fcheen heel ziek te zyn, wanneer zy gisteren avond naar bed gingen. s AA RTJ E. Ja, dat docht my ook zo. Lieve deugd, als het maar niet erger word! ja, dan zouwen zy naar een goed heenkomen moeten zoeken; ik ben zelve oud en zwak, en als ik jou niet by me had, hoe zou ik het dan ftellen! voor een paar nachten kan je hen je' bed wel inruimen, maar ook niet langer. KAATJ E. Wel, moei, men kan een ziek niensch toch niet pp ftraat Hooien; dat zou hard zyn! SAARTJE. Voor arme zieken heeft onze wyze overheid het gasthuis opgerecht; daar kan zy dan naar toe ga.an# lk  TOONEELSPEL. 15 Ik heb daar zo menig braaf burgerrnensch zien liggen, en voor meer dan burgerlyk zie ik hen toch ook niet aan. KAATJE. En ik wel, moei; ten minste den jongen heer: hy heeft zo iets over zich, dat burgerlui niet eigen is. Let maar eens op zyn praten: het is net als of hy het iemant zo uit een boek voorleest. Doch van zyne vrouw heb ik minder gedachten: die ftaat my zo breed niet aan: zy heeft zo een trots en nydig gezigt. Hy maakt 'er ook veul meer werks van, dunkt my, dan zy fchynt te verdie. nen. SAARTJE. Denk je dat? Ik heb 'er gisteren avond, in die confucie, niet eens acht op gegeven. KAATJE. Ik geloof dat hy naar beneden komt. SAARTJE. Toe gaauw, Ka, zet dan ten eerste wat verfche Jcoffy. Haar naroepende. Breng dan de koffy maar hier. TWEE.  i5 DE JONGE WALBURG, TWEEDE T O O N E E L. saartje, thomas. thomas, binnenkomende, en zich, in eene wanhopende houding, op een7 Jloel nederwerpende, zonder op Saartje acht te geven, Ach! sa a r t je. Heb je noch wat kunnen flapen, mypheer? t h o m a s , opfpringende en Saartje by de hand vattende. Goeden morgen, moeder! ach, vergeef het my: ik zag u niet. Wat was uwe vraag? s a a r t j e. Of mynheer van nacht noch wat gerust heeft? Het is maar een flecht bed, en op zolder zal mynheer niet veul gewend wezen te logeren ; maar ik heb niet anders. Je moet je nou maar zo behelpen. tmomas, op eeii1 declamerenden toon. Lus moet hy, het geheele Jluk door, /preken. Gerust? —| hoe is het mogelyk dat rampzaligen noch rusten kunnen! ö Noodlot! zult gy dan nimmer moede zyn my te vervolgen, en zullen uwe Hagen overal, waar ik op den weg des levens omdole, my treffen? treffen, om my, zelfs voor de oogen van myne vyanden, te vernielen! s a a r t-  TOONEELSPEL. 17 saartjë, ter zyde. Onzè Kaatje heeft wel gelyk. Och, heer, het is ■even als of hy preêkte, zo ffichtig praat hy Ü Tegen Thomas. Het fpyt my maar, dat ik mynheergeen andere flaapplaats kan bezorgen. Ik heb niet meer dan twéé bedden, en het uwe;.. thomas. Geen verfchooning, goede vrouw; het voegt aan my die u te doen. Het bed is goed genoeg. Het zyn der grooten zagte bedden niet , die ons het meest rust verfcaaffen. In eene fchamele hut, en op een' ftroozak, flaapt men dikwyls veel beter... De hand op zyn hart leggende. Als het daar maar wel is. saartje, eenvomydig. Waar ? thomas. In het geweten , zeg ik, als het daar maar wel is. saartje. Och, ja, dat zeg je wel: een geruste confcientie is beter dan alle rykdom; 5  •18 DE JONGE WALBURG, 23 E R D E T O O N E E L. saartje, thomas, kaatje. kaatje. Daar is nou de koffy. Wil ik voor mynheer eens intappen? thomas. Als 't je belieft, fchoon kind. saartje. Maar hoe is het met je' vrouw, mynheer ? Is het nou wat beter? thomas. Met myne Julia ?... Ach!... KAATJE. Ei! heet de juffrouw Julia? Dat is een recht mooije naam! die luid veul beter dan Kaatje of Jannetje... SAARTJE. Zei je me eens zwygen, als ordentelyke lui fpreken? Tegen Thomas. Wel, dat fpyt me vrecsfelyk, dat de juffrouw niet beter is! Daar is toch geen gevaar by, wil ik hopen ? thomas, zyfi kopje nederzettende, en verwilderd. Gevaar!... Wat noemt gy gevaar? sa art-  T O ONEELSPEL. 19 saartje. Ik meen gevaar van derven. thomas, by wyze van alleenfpraak. ó Hemel! Zou my zulk een flag noch befchoren zyn ! Hoe ! na een' geruimen tyd , als een balling, uit het vaderlyke huis, te hebben rondgezworven ; na alle de elenden, die immer ftèrveling 'drukten, te hebben doorgeftaan; zou ik nu, in het gezigt van de haven van rust, waar ik veilig dacht in te loopen, waar ik myne Julia, na het doorftaan van zo vele ramporkanen, eindelyk het geluk, aan onze verbindtenis befchoren, in de armen der liefde, dacht te doen fmaken ; zou ik, in het gezigt van die haven, fchipbreuk lyden; het voor my zo dierbaar pand, dat ik aldaar meende in te voeren, verliezen! Ach , wat baat het my, dat ik aldaar behouden anker, wanneer zy, die my alles is, 'er niet meer zyn zal! ó Myne Julia ! het denkbeeld dat ik u zou kunnen verliezen, het denkbeeld alléén , en hoe veel te meer wanneer het zo was, brengt my in eene vertwyfeling, eene wanhoop, die geen palen kent... die... saartje. Och, myn lieve mynheer, als je zo voortvaart, maak je me warelyk aan 't huilen. Het is ommers met je' vrouw zó erg noch niet, wil ik denken ? Kaatje zal eens zagtjes naar boven gaan, en zien hoe zy het heeft. B % Tc,  so DE JONGE WALBURG, Tegen Kaatje. Toe, wat fta je hier te draaijen, en de menfehen de woorden uit den mond te gapen ? hoor je niet wat ik zeg? kaatje. Ik ga omtners al, moei. Heengaande, ter zyde. Nou, die heer kan 'er wat van zeggen, zou ik meenen. VIERDE T O O N E E L. saartje, thomas. saartje. Toe, je bent 'er puur van ontlïeld ; noch eén kopje. thomas. Ja, vrindin, myne Julia is de geheele nacht niet zonder koorts geweest. saartje. Wel, waarom, mynheer, heb je ons dan niet eens geroepen? mogelyk had de juffrouw wel wat drinken willen hebben. thomas. Wy doen u genoeg overlast aan. Hoor, vrindin , wanneer de onverbidbare dood mogt toe- tre.  TOONEELSPEL. 31 treden, en my myne Julia ontrukken, zorg dan dat ons beider lyken niet van een gefcheiden worden. .. SAARTJE. Hoe, mynheer! wou je dan hebben dat ik die dooije juffrouw in myn huis zou bewaren, totdat je ook kwam te fterven ? Neen, dat doe ik niet: ik ben veul te bang voor een dood mensch. THOMAS. Vrees niets. Ik zal alsdan myne Julia niet lang overleven: de zelfde flag, die haar treft, zal ook my aan deze rampwoestyn ontrukken. SAARTJE. Ik verfta mynheer niet wel. Je kent fomtyds zulke rare fpreekwyzen aanhalen. THOMAS. Vrome, eenvouwdige ziel! Ik zeg, dat de zelfde dag, het zelfde uur, ja het zelfde oogenblik, waarin zy fterft, ook het tydftip van myne dood zal zyn. SAARTJE. Wel, onze lieve heer bewaar je daarvoor! Dat zou wel jammer wezen! je bent noch zo'n jong en frisch heertje. THOMAS. Zodanig is de kracht der liefde. Zorg dan, dat het zelfde graf onze vermolmende overblyffels omvange; dat onze koude beenderen zich noch, B 3 111  42 DE JONGE WALBURG, na onze dood, famen vereenigen; dat wy vooral * op eene eenzame plaats begraven worden, waar twee jeugdige olmen zich boven ons graf omhelzen , als het zinnebeeld onzer vereeniging; dat twee rozelaars op ons graf bloeijen, met dit byfchrift: „ zo bloeide ook hunne liefde." SAARTJ E. Wel, myn lieve mynheer! dat zou je warelyk in heel Amfterdam voor geen geld gedaan krygen; of je moest op het jodenkerkhof willen begraven worden: daar Haan wel zulke befchreven bordjes op de graven. Doch, dat denk ik toch niet. Je zelt wel liefst in de nieuwe kerk, of in de kapél, willen liggen, zo als andere fatzoenelyke lui. Of wou je dat dan maar zo op een' fteen uitgehouwen hebben ? THOMAS. Och, je begrypt dan niet het geen ik zeg! Ter zyde. Wat is het verdrietig met zulk foort van lui t? moeten omgaan , zonder gevoel!.. SAARTJE. Neem het toch niet kwalyk, mynheer, maar je, {preekt ook zo geleerd. FT F-  TOONEELSPEL. 23 V T F D E T O O N E E L. SAARTJE, THOMAS, KAATJE, KAATJE. N ou, de juffrouw flaapt, «1 ik dorst haar niet wakker maken. SAARTJE. Wel , dat is ook niet noodig , malloot: die flaap zal het mensen goed doen. THOMAS. Zy flaapt dan noch ? Dank zy den hemel voor dit blyk van goedheid aan myne Julia bewezen ! de rust zal haar verkwikken. De flaap is een aangename herfteiler der vermoeide natuur, en myne Julia is genoeg gefolterd door het lyden van deze nacht. Welk eene felle koorts heeft zy gehad! de geheele nacht heb ik op myne kniën naast haar bed gelegen; hare hand is niet uit de myne geweest, eerst koud, gelyk het graf; daarna heet, als een erna. Ach, had gy de fchoone Jydfter gezien, gy zoud nevens my tranen vergoten hebben! Ook heb ik, zonder ophouden, geweend , geweend tot hem, die alleen magtig is myne Julia voor my te behouden. Eindelyk, wanneer ik haar verliet, raakte zy wat aan het fluimeren. R 4 S A A R T-  24 DE. JONGE WALBURG, SAARTJE. Nou, ik moet bekennen, dat je al veul liefde voor je' vrouw mot hebben. Men ziet dat weinig zo in Amfterdam. Togen Kaatje. Ga jy maar vast naar voren, aan je' werk, en pas op , als 'er volk mogt komen: ik zal je wel roepen, als 'er wat mot wezen. ZESDE T O O N E E L. SAARTJE, THOMAS. SAARTJE. O et is een heel nieuwsgierig ding'van een meid. Hare moeder zaliger, d;e myne zuster was, was even zo. Ja-, wat ik ook zeide, dat je veul liefde voor je' vrouw mot hebben. THOMAS. ö Wy beminnen elkander niet eene geheel zuivere, belanglooze, engelachtige liefde ! Deze liefde maakt, iints eenigen tyd, alleen het geluk van ons leven uit; zy deed ons onvcrfchrokken het hoofd bieden aan het ftormend geweld van een' wreeden en ongevoeHgeh vader, d:e, doof voor de ftemme, voor de imeckende, klagende ftemme van zyn eigen bloed, en alleen door trots en geldzucht opgeruid , zulk eene fchoone vlam zocht uit te dooven, om zyn' eenigen zoon het flachtorTer van zyne eer. gie-  TOONEELSPEL. 25 gierigheid en hebzucht te doen worden ; doch alle zyne list is door onze ftandvastigheid verydeld. Wy zegepraalden, vrindin , wy zegepraalden, en , ep het altaar der liefde, zwoeren wy elkander eene eeuwige trouw. SAARTJE. Wel, was dat dan jouw vader, die zo byster tegen dat huwelyk was ? THOMAS. Ja, helaas! doch voor my is hy geen vader meer. SAARTJE. Dat was toch hard van dien man. Maar, had hy 'er misfchien ook wel reden toe? De jonge lui klagen tegenwoordig' zo gaauw; zy willen altyd gelyk hebben, en zien dikwyls de zaak zo niet deur, als de ouwers doen; dat ondervinden we maar dagelyks. THOMAS. Het eenigfte, wat hy myne Julia verwyten kon, was, dat de fortuin haar met geen fchatten begunstigd had. s A ARTJE. Kyk, nou verfta ik je; je wilt zeggen, dat zy gsen geld genoeg had. Ja , daar had je' vader zo veul ongelyk niet in; want je weet ommers wel, dat, die geld heeft, zoekt 'er altyd wat by te kry^en, dat helpt huishouên, myn lieve man; maar ? 5 eveln  26 DE JONGE WALBURG, evel, als dat het eenigfte was wat hy teugen het meisje had, kon hy dat wel reis over het hoofd gezien hebben, omdat je toch zo veul van mckaêr fchynt te houên, als zy anders maar braaf en eerelyk was. THOMAS. Geloof my, goede vrouw, zy is de,deugd zelve, ö Kendet gy hare fchoone, edele, zuivere ziel! opgetogen van verwondering zoud gy uitroepen , dat nimmer natuur zo iets volmaakts heeft voortgebragt. Ook op het eerfte gezigt was hare beeldtenis met eeuwig onuitwisbare trekken in myn hart geprent; een hart, dat, te voren een' gapenden afgrond niet ongel yk, door de liefde van myne Julia geheel en al vervuld wierJ. SAARTJE. Dat heet ik eerst mekaêr liefhebben. Och, een fteenen hart zou 'er door vermurwd worden. Het is maar jammer, dat je' vader .. THOMAS, ó Die heeft een hart, niet van een' vader, maar van een' tyger, die op roof uitgaat, en zich mest met het bloed der weeiioozen. Ik lei de deugd van myne Julia in de fehaal tegen allen zyne fchatten; hoe ysfelyk diep zonken dezen! doch het was de gerechtigheid niet, die de weegfchaal beftierde; neen; het was de eerzucht, het was de nyd , dat monftcr door den afgrond gebaard; haar vergiftende adem  TOONEELSPEL. 27 adem zocht de deugd van Julia te bezwalken, en haar voor eene eerelooze en ontrouwe te doen doorgaan; doch wy hadden het geluk de flormen, die zich boven ons hoofd verhieven, te ontwyken, en vlugtten famen naar een beter oord, waar eindelyk, na het uitftaan van de fmartelykfte bekommeringen, H\men ons vereende. SAARTJE. Ei ! is dat de dominé , die jelui getrouwd heeft ? THOMAS. Wat dominé! Ik fpreek van den huwelyksgod. Hy was het, die, nu een half jaar geleden, onze harten, voor elkaèr gefchapen, door den duurzaamften band aan een hechtte, ö Zaligfte dag myns levens ! nimmer zal uw aandenken... SAARTJE. Ja, dat is alles wel; maar, heb je daarna geen peis weêr gemaakt met je' vader? THOMAS. Vrede? neen; dit laat zyne onverbiddelyke ftrengheid niet toe. Wanneer ik nu aan myne Julia verbonden was, heb ik hem een' nederigen, een' geheel gevoelvollen brief gefchreven: een keifteenen hart zou 'er door vermurwd zyn geworden... SAARTJE. Wel nou ? \ THO-  ?8 DE JONGE WALBURG, THOMAS. Het zync bleef onbewogen. Had gy zyn antwoord gelezen, ö met welk eene bitterheid was het opgefteld ! welke verwytingen voegde hy my niet toe, nvy, die dezelven zo weinig verdiende ! want, wat was myne misdaad? de liefde; en wat was het voorwerp van die liefde F eene Julia. In één woord, vrindin, hy eischte niets minder dan dat ik myne Julia zou verlaten. Hemel en aarde! welk een' eisch! myne hairen rezen overeind' ; een koude fchrik vermeesterde alle myne leden ; ik was myns aanzyns onbewust; zo loeide nimmer de donder, als deze woorden in myne z'el... S AARTJE. Och, och ! THOMAS. Ik verfcheurde het heilloos fchrift, en, met bevende lippen, zwoer ik myne Julia op nieuw eene eeuwige trouw. Geen twintig vaders, even wreed als deze , riep ik haar toe , noch het gemis van aile de fchatten van Peru, zullen my uit uwe armen rukken. Al moesten wy, niet flechts ons vaderland, maar zelfs geheel Europa verlaten; ja, al moesten wy tot aan het uiterfte einde des aardbodems vlugten, en in eene woestyne wonen, wy verlaten elkander niet. Onze liefde zal de akeligfte wildernis als een paradys voor ons doen bloeijen. s A A R T-  T O ONEELSPEL. 29 SAARTJE. Heer! heer! je hebt al wat ondervonden, en dat noch zo jong! Ik ben nieuwsgierig, hoe het verder met jelui afliep. Ging jelui toen famcn in die wildernis wonen ? Dat zal zeker wel in de Haarlemmerhout geweest zyn ? THOMAS. Hamburg heeft ons al dien tyd, eerst als twee ongelukkige gelieven, en daarna als twee noodlottige echtgenooten, gekend. SAARTJE. Wel, waar ben je dan van geboorte, als ik het zo vragen mag? Je bent toch evenwel geen Hollander; dat kan ik aan je' praat wel beter hooren. THOMAS. Wy zyn beiden uit Holland, doch uit welk eene ftad is een geheim, dat ik noch aan niemant geopenbaard heb. Ondertusfchen hebben wy de vernederendfte elenden famcn kloekmoedig doorgeftaan. Myne Julia gedroeg zich, onder de bitterfte armoede, als eene heldin; maar ik, ik bezweek niet zelden door haar te zien lyden. Julia, een' troon waardig, en dus vernederd te zien; ö dat griefde, dat griefde! SA A RTJE. Maar had jelui dan niets om van te leven ? dat was evenwel bedroefd. Je zelt toch wel een ambacht kennen j en je' vrouw, ken die niets ? TH O.  30 DE JONGE WALBURG, THOMAS. Vrouw, welke denkbeelden hebt gy ? Zou ik gedoogen dat Julia zich vernederde, om aan de deuren der ryken werk te bedelen, met verachting te worden afgewezen, en dat oni my, ommy, die alleen haar wil gelukkig maken? Neen, nooit! Ik ben by den koophandel opgevoed: voor dezen en geenen, eenige dagen in de week, het boek waar te'nemen, zie daar ons fober beftaan. Daar wy met weinig te vrede waren, zou dit weinig voor ons genoeg geweest zyn , indien ik fteeds te Hamburg bad kunnen blyven; maar myn vervolgzieke vader, zo ras hy uit myn' brief myne verblyfplaats vernomen had, vergunde ons, zelfs in onze fchameIe hut, geen rust: zyne verfpiedcrs waarden dagelyks om ons heen, en, om hunne roofzuchtige klaauwen te ontgaan, was het dat wy telkens van woonftede moesten veranderen ; dit vermeerderde niet weinig onze behoeften. SAARTJE. Maar, evenwel, na zo veul tyd, zal die boosheid van je' vader wel wat bedaard wezen: een ■ouwers hart is toch teêr. Jelui moest nou de kwestie maar zoeken by te leggen. Denk eens, als je' vader zo veul geld heeft, wat of je jezelv' al geen ongemak aandoet, en je' vrouw ook! zy - kon dan veul meer haar gemak hebben, daar het mensen toch zo ziek is, T H 0.  TOONEELSPEL. 31 THOMAS. Zulks is ook myn voornemen. Het is nu ruim twee maanden, dat myne Julia aan eene hevige koorts kwynt: te teder van geitel om zo dikwerf herhaalde aanvallen te wederftaan, vrees ik, •dat zy, zonder noodige hulp, wel dra bezwyken zal. Zielverfcheurende gedachte! Ach, het vuur der koortfe, dat haar verteert, verteert ook, onöphoudelyk , myn hart! Ik zou my haar' moordenaar noemen, indien ik niet alles aanwendde, wat maar mogelyk is, voor haar behoud. In den armoedigen Haat, waarin wy thans zyn, kan ik, ongelukkige , helaas! niets tot hare beterfchap toebrengen. 'Hoor, vrindin, gy zyt noch de eenigfte, welke ik zo veel van myne lotgevallen mededeelde, wie ik zo veel vertrouwen fchonk: uw goed en mededoogend hart... SAARTJE. Och! al was ik ook je' eigen moeder, zo kon ik niet meerder met je begaan wezen. Heb je ook noch eene moeder? THOMAS. Ja. Haar verwyt ik myn ongeluk niet. SAARTJE. Die goeije vrouw moet het ook niet heel plaifierig hebben. THOMAS. Hoor dan. Ik zal myn best tot eene verzoening aan-  32 DE JONGE WALBURGj aanwenden. Uit liefde tot myne Julia, en ook: maar alleen uit Helde tot haar, zal ik my voor de voeten van myn' vader werpen, en zien of myne tranen zyn tygerhart vermurwen kunnen. Jk zal.. ■. SA ARTJ E. Daar zei je braaf aan doen. Je moet ook eindelyk eens de minste wezen. Wel, foei, zo haatdra* gend teugen mekaêr te zyn, en jy teugen je' eigen vader! Wat zullen ze bly wezen, als ze je eens weerzien : tiet genieste kalf zullen ze (lachten, net als we lezen van den verloren zoon; en je' Julia zal dan ook wel weer beter worden, als zy maar eerst wat meerder gemak kan hebben. Och , om al dat vorige zal niet eens meer gedocht worden. Kom aan , je moest dat nou maar hoe eerder hoe liever in het werk Hellen. Moet ie ook noch verr' reizen, om by je ouwers te wezen ? THOMAS. Niet heel verre. Ik denk ondertusfehen noch eenigen tyd hier te blyven. Het is hier dat het groote werk onzer verzoening moet beginnen; dat ik met alle omzigtigheid wil verneemen, of hy thans voor medelyden tot zyne ongelukkige kinderen vatbaar is; en of hy eindelyk een vader over ons zyn wil. Was het niet om het geluk van myne Julia, nimmer zoude ik dezen hagchelyken Hap wagen. s a A k t*  TOONEELSPEL. 33 SAARTJE. Nou, het zal wel beter gaan dan ie denkt. Maar wou je warelyk noch senigen tyd hier in de ftad blyven? THOMAS. Ja; het is hier, dat ik het leven of wel de dood verwacht. SAARTJE. Maar, myn goeije heer, neem het niet kwalyk, maar wat zal je hier, zonder geld, en, met zo'n zieke vrouw beginnen ? Alles is hier even duur, en ik ben zelve maar een gemeen mensen, die het myne wel noodig heb; och, ja, dat zie je, oud en zwak, zo dat ik je ook niet lang zal kunnen houên, neen, wa'elyk niet, hoe wel myn hart goed is. My dunkt, het was dus het best voor je, om zo maar terftond, zander tydverzuim, 'er op los te gaan, want, met je' vrouw weet men ook noch niet hoe het eens of zal loopen; zie, dat is de zaak. THOMAS. Ik kan niet. Myn voornemen vereischt de uiterfte omzigtïgheid. Het is hier niet minder te doen, dan om myne Julia voor my te behouden. SAARTJE. Maar, als jelui noch zo lang moet rondfukkelen, kan je' Julia van gebrek en armoede wel vergaat). C eer  34 DE JONGE WALBURG, eer dat de vrede tusfcben jou en je' vader gefloten is. THOMAS. Ach, zwyg! ieder woord is my een dolkfteek in het hart. SAARTJE. Ja, maar met klagen en zuchten komt men niet deur de waereld; daar moet meer gedaan worden. Zo je vast zin had om voor eenigen tyd op een kantoor te fchryven, wyl dat toch het eenigst is wat je kent, dan zou ik noch wel occafie voor je weten; het is maar dat je wat verdient; dan kan je met je' vrouw in eene ordentelyke herberg gaan logeren. THOMAS. En dat hier, in Amfteldam? SAARTJE. Wel, waarom niet? Hoor, Iaat je nou eens van my gezeggen. Onze huisheer is een heel deftig koopman, een ryk heer, die veul negotie doet; ook heeft hy een heel zwaar kantoor; daar moest je eens bygaan, die zal wel iets voor je weten: of mogelyk houd hyzelf je wel. THOMAS. Is hy zo ryk? SAARTJE. Ontzagchelyk! Ik weet niet hoe veul geld dat hy wel heeft; en, zo veul eigen huizen. TH O»  tooneelspel. %s thomas. AI konde ik uw' voorflag aannemen, zoude hy Zeker de laatfte zyn, by wien ik my vervoegde. saartje. Wel, wat heb je dan teugen den man? t h o m as. Niets dan dat hy zo ryk is. De ondervinding heeft my te wel geleerd, dan dat ik van hem de minste gunst zoude afbedelen. Myn hart veracht die trotfche en ongevoelige wezens, die al hunne waarde van het geld ontlenen, en zielen bezitten, Waarin zelden iets mehfchelyks heerscht; zonder een grein gevoel, zonder de minste gewaarwording. .. saartje. Wel, hei, mynheer! ik verfta dat niet, dat jy den braven heer Walburg zo zelt uitmaken; en dat in myn huis. thomas, in de uiterfte verwarring. Walburg, zegt gy ? Hemel! op welke eene plaats voert my myn rampzalig noodlot! saartje. Ja, Walburg. Hoe fchrik je daar zo van? thomas, ter zyde. De naam alleen van myn' wreeden vader ontroert— Ach, laat my zwygen! s a artje. Wat fa je nou weer over je' vader te murmereC 2 rea?  36 DE JONGE WALBURG, ren 3.. zeg me liever, of je den ouwen heer Walburg kent? Ja, je kent hem vast, dat kan ik wtl aan je zien. thomas, ziek herftellende. Nu , ja, ik ken hem ; ik heb wel van hem hooren fpreken, te Hamburg: hy is een voornaam koop. man in deze Had; en, is hy uw huisheer ? s a ar t j e. Och, ja, fints ruim een jaar, dat hy dit erf gekocht heeft. Voor een' kleinen prys laat hy my hier wonen, omdat wy noch ouwe kennisfen zyn: want in vroeger jaren kwam ik 'er heel veul aan huis, toen de jonge heer Walburg noch een kleine jonge was. Thomas ziet haar Jlyf aan. Nou, je zelt Thomas dan ook licht wel kennen. Althans toen hielp ik 'er veeltyds fchoonmaken; mevrouw Walburg was 'er op gefteld, dat ik 'er by zou wezen, omdat, al zeg jk het zelve, ik heel kurieust kon witten. Maar nou valt dat zo veul niet meer voor, omdat mevrouw al hare kamers heeft laten behangen. Heden, het zyn zulke brave menfehen ! dat zal je ook wel gehoord hebben. t h om as. En zyn zy noch gezond? saartje. Gezond? dat mag wel zo wezen. Die goede luid-  TOONEELSPEL. 37 luidjes hebben mede fints eenige jaren al veul verdriet uitgedaan. Weet je van dat geual niet van den jongen Walburg? Dat was een jonge! zyn vader had het zo wel met hem voor, en, wou hem zo'n lchoon huwelyk laten doen; maar de jonge wilde maar niet : het hoofd liep hem geheel op hol, en zyn vader zelf zeit dat al dat boekenlezen daar de fchuld van is: dit heeft hem de harsfens gekrenkt. Altyd liep hy zo mymerend en in zichzelv' pratende voort, en dan kon hy zuchten, zuchten, als of hem het grootfte ongeluk was gebeurd; ja, dat was een verdriet voor den ouWen heer, maar noch veul erger, toen hy me daar in een vrouwmensen zin kreeg, dat juist geen al te besten naam had; toen was 'er wat te koop ! want de vader was 'er volftrekt teugen, en daar had de man gelyk in, want alle menfehen zeiden dat zy eene lichte kooi, eene' Het was , die al menig braaf burgerkind van de huig gelicht had... THOMAS. Wyf! SA ARTJE. Ja, zo'n vrouwmensen was het. Toen hy nou dat huwelyk by den ouwen heer niet klaar kon krygen, pakten zy maar flilletjes hunne biezen, en gingen famcn op den loop. e 3 THO-  38 DE JONGE WALBURG, thomas, ter zyde. Het is ais of alle de razernyen op my aanvallen, en my verfeheuren! saartje. En dat zusje wist zich zo fyn te houên, zo fyn! och, het was de onnoozelheid zelve, en daardoor heeft zy den jongen Walburg bedrogen, wint dat was een vrome lobbes, die van niemant kwaad dacht. Hy was door dat fchepfel zo betooverd,dat hy zich eens met een pistool wou doodfchieten, omdat hy haar niet kon krygen; maar de keukenmeid, die al eenige fuspiQe had, belette het noch in tyds, evenwel... thomas. Al genoeg! vaar niet voort met twee achtingwaardige gelieven door uwe vervloekte lastertaal te omeeren. saartje. Wel, daar zal my de hemel, hoop ik, voor bewaren , dat ik iemant in zyne eer zo moedwillig zou :e kort doen. t h o m a s. Ik ken den jongen Walburg, en ook haar, aan welke hy zich heeft verbonden. Zy is een engel, myne Julia gelyk, en hy een jongeling, waarin hei fynftc gevoel zich met den kieschften fmaak vereent, 4ie den moed gehad heeft, zich boven het laag veor*  TOONEELSPEL. 39 vooroordeel, dat, helaas! in dezen zo verlichten tyd noch in veler harten heerscht, te verheffen; die de zuiverde liefde boven een' flaaffchen dwang de voorkeur gaf; en die... SAARTJE. Ja, ja, ik vat het wel. Je praat nou maar zo, omdat je ook teugen den zin van je' ouwers getrouwd bent. Het is maar bedroefd om te hooren, hoe de jonge lui hedendaags teugen heure eigen ouwers famenfpannen. De kinderen zyn tegenwoordig zo wys, zo wys, dat het end' 'er van weg is. Maar daar je den jongen Walburg zo wel kent, zo zei je ook wel weten waar hy zich thans op. houd? THOMAS. De naam van zyne fchuilplaats zal nimmer over myne lippen rollen, ten ware één draal Hechts van hoop op zyn toekomend geluk, (en, ach in welk een bang verfchiet doet dit geluk zich voor hem op!) ten ware zyn belang 'er my toe noodzaakte. SAARTJE. Wel, je zoud daar den ouwen heer zo'n plaifier mede doen, en aan mevrouw ook! want zy zyn 'er geheel dïngfig of, dat zy niets van hunn' zoon vernemen. Ik denk, als hy eens weêrkwam, dat hy met open armen zou ontvangen worden; maar het vrouwmensen moet hy laten loopen, dat is C 4 t>e-  40 DE JONGE WALBURG, bepaald, al ware bet ook dat zy getrouwd waren. thomas, ter zyde. 6 Die wreoden! ach, bedwing u, myn hart! Tegen Saartje. En denkt myn.. ? Zich bedwingende. Denkt, zeg ik, de oude Walburg dus over het huwelyk van zyn' zoon? saartje. Ja, was het anders een braaf meisje, zo als je' vrouw, dan kon het noch gaan, al had zy ook geen geld; maar nou, neen: zonde en jammer was het zo'n deftige famielie te onteeren; de vader wil 'er volftrekt niet meer van hooren. thomas, hevig. Afgedaan; voor altoos, voor eeuwig afgedaan! saartje. Neen, het blyft 'er by, zo als ik gezegd heb. Je moet mynheer Walburg maar eens aanfpreken; die zal wel maken dat je wat te doen krygt, voor zo kort of zo lang een' tyd als je noch te Amfterdam denkt te blyven. Mogelyk kent hy je' vader ook wel, vwyit hy heeft overal krespondenfie, en dan kan je, door hem, een' brief na je* vader toefchryven, en dan zal hy wel maken , dat alles weêr te recht komt; och ja, de man weet zelf wel hoe droevig dat het voor een' vader is zo zyne kinderen te verliezen.  TOONEELSPEL. 4f THOMAS. Ik zal den ouden Walburg niet (preken. SAARTJE. Ja, ja, je zelt wel. Wat wou je dan hier beginnen? Ik kan je onder myn dak niet houên; dat heb ik je al gezeid. THOMAS. Wy zullen weder vertrekken, noch dszen avond. SAARTJE. Kom, kom! raak nou niet weêr op nieuw aan het dwalen, en dat met zo eene zieke vrouw; als zy eens onder wog ftierf, wat dan? dat zou je ook niet aanltaan. THOMAS. Ach, ik ongelukkige! SAARTJE. Of docht je nou maar zo regelrecht naar je' vader toe te gaan? dat was wel het best; maar evenwel moet je eerst mynheer Walburg eens fpreken, omdat ik bemerken kan, dat je weet waar Thomas Walburg zich ophoud, al wil je het my niet zeggen. Wat zullen zy blyd zyn! Kom, ik ga nou naar de hal, en zal van middag eens eene krachtige fop voor je' vrouw koken, daar zal ze geheel van verkwikken; en dan zal ik meteen reis by mevrouw Walburg aanflenteren. THOM AS. ó Doe dat niet, goede, beste vrouw! wat ik u C 5 bid-  42 DE JONGE WALBURG, bidden mag, doe dat niet. Wy zullen u niet lang tot last zyn ; van avond verlaten wy u; met tranen van erkentenis verlaten wy u, maar ik kan Walburg niet fpreken. SAARTJE. Wat zyn dat nou alweêr voor vieze gedachten ? waarom zou je den heer Walburg niet te woord willen liaan ? zo een' goedaartig' en vrindelyk' man! kyk, dat vind ik vreemd van je. Wie weet wat een fchoon prefent dat hy je geeft, als je hem wat nieuws van zyn' zoon vertelt. THOMAS. Ach, ik kan niet, ik mag niet! veel liever verlaat ik op dit oogenblik uw huis. SAARTJE. Dat hoeft niet. Ik ben voort wederom, en als je voor je' vrouw, of voor jou, wat noodig hebt moet je onze Kaatje maar aanfprcken. ZEVENDE T O O N E E L. THOMAS. Het ongeluk vervolgt ons dan van plaats tot plaats! Neen, nimmer verduurde twee tedere harte» meer lyden dan wel myne Julia en ik. Welk eene verbazende opeenftapeling van rampen! • In eene eenvouwdige hut neem ik myn intrek, om ons, voor het navorfehend oog der vervolgzucht, Zc*  TOONEELSPEL. 43 zo veel mogelyk , te dekken; en hy, wien wy het meest behoorden te vlieden, voor wien wy ons hier het veiligst dachten te zyn, is hier het gemeenzaamst bekend, is 'er de eigenaar van, is... myn vader! ja, die door het onver Hand zozeer aangebeden Walburg is myn vader, en ik ben die zoon, waarop de laster onophoudelyk zyne vergif'tende pylen affchiet! Verlaten, veracht, en gehaat door hen, die my moesten byftaan en befehermen, befpot door een dom en in vooroordeel opgevoed gemeen, maar betreurd door alle warelyk gevoelvolle harten; is alles wat my noch tot troost en opbeuring, in al myne folteringen verftrekt, dat hier en daar eene verlichte ziel, myn treurig lot verftaande, een' zui. veren traan van het diepst gevoel over myn noodlot zal Horten. Hoe geheel oprecht waren n'et de wenfchen, waarmede ik deze myne vaderftad weder in trad ! Door tusfchenkomst van eenige vrin_ den, zou ik zyn' onrechtmarigen toorn hebben zoeken te ftillen, onze kinderlyke tranen zouden zyn hart getracht hebben te vermurwen, myne liefde, armen breidde ik reeds tot hem uit, en onze verzoening zou ons onderling geluk bevestigd hebben. Ik zou in hem een' vader , hy in my een' beminden zoon wedergevonden, de deugd van myne Julia zou zyne gryzen hairen nieuwe vreugd en luister bygegezet hebben. ó Welk een hemelsch leven, welk «ene zaligheid voorfpelde ik my! Hoe vlugtig, hoe ras  44 DE JONGE WALBURG, ras zyn al die genoegelyke droomen verdwenen ! een woord ftort my van het toppunt van zaligheid, in eene onpyibare diepte ven elende en jammer... Julia verlaten, als eene onwaardige verftoten! en, dit is uw eisch, onmededoogend vader, wiens onverzoenelyk hart noch fteeds myn ongeluk bedoelt! Neen , trotfche Walburg! tot zulk een' prys koop ik uwe vergiffenis niet. Gy betreurt een' zoon, en gy hebt het in uwe magt, hem u weder te geven. Beklaag u dan vry aan de geheele waereld, maar denk dat het uwe fchuld is, en dat gy noch eenmaal tot een voorbeeld voor ieder wreeden en onnaturelyken vader zult verftrekken, die even als ey het geluk van zyne kinderen dwarsboomt. In dien de kracht liet myne Julia toelaat, vertrekken Wy noch dezen avond, en nimmer zullen de heillooze muren van deze ftad, waar het wanbegrip noch zo Iterk zyn' zetel vestigt, my wederzien. Ach, zullen wy dan nergens, in het heelal, eene veilige fehuilplaats voor onze liefde vinden, waar nyd ons niet begrimt, noch... AG T S T E T O O N E E L. THOMAS, KAATJE. KAATJE. Och, myn lieve mynheer, kom toch fcliielyJc.' TH O-  TOONEELSPEL. 45 thomas. Wat is het, myn kind? Hemel! Gy beeft! rust myne Julia noch? kaatje. Och, ik kan van ontfteltenis naauvv' fpreken!.. Toen Saartje-moei de deur uit was, ging ik eens naar boven om te zien hoe de juffrouw het had; maar, lieve deugd! zy ziet 'er zo naar uit, dat zy, geloof ik, fterft. thomas, heengaande. Vlieg, vlieg fchielyk om hulp, om een" doktor!., Ach, ik ongelukkige! myne Julia !... Julia! kaatje, hem volgende. Ja, ik durf de deur niet uit, als myne moei niet te huis is; maar ik zal gaauw een paar buren roepen. Einde van het eerste bedtyf.  46 DE JONGE WALBURG, TWEEDE BEDRYF. Het tooneel verheeld eene kamer, ten huize van Walburg. EERSTE TOONEEL. walburg, mevrouw walburg, een bediende. de bediende, inkomende, en een' brief aan Wal. burg overgevende. Een brief, mynheer. wa lb urg. Het is wel. Is 'er anders niet? de bediende. Neen, mynheer. walburg. Ik kom zo dadelyk op het kantoor. TWEEDE TOONEEL. walburg, mevrouw walburg. walburg, heen en weder wandelende. Van myn' korrespondent... Mev. walburg. Zou het ook wel tyding van onzen Thomas zyn ? lieve Walburg! wal-  TOONEELSPEL 47. WALBURG. Hoe komt u dat zo in het hoofd ? vrouwlief! Mev. walburg. Ach, ik weet het niet; maar telkens, als gy brieven onvangt, dunkt my dat wy eenig bericht van hem zullen bekomen. walburg, den brief openende. Het ware te wenfchen, vrouw; maar ik vrees, dat hy, voor altoos, voor ons verloren is. Gy weet het zo wel als ik, Doortje, dat ik moeite genoeg heb aangewend, om den jongen weder in myne magt te krygen. Heb ik niet, ton dien einde, overal aan myne korrespondenten, zo binnen- als buitenlands, gefchreven ? Doch wat baatte het? niets, volftrekt niets; zo ras hy'er te Hamburg lucht van had, is hy weder, met een' ftillen trom, vertrokken, en heeft ons in noch grievender onzekerheid gelaten. Mev. walburg. Dat is wel waar; maar ik mogt toch wal wetsn, of hy noch in leven, en gezond is... Walburg, lezende. Zagt, Doortje !... zwyg eens... Daar hebben wy het al. Mev. walburg, opflaande, en haar'' man, met verrukking, by de hand vattende. Wat is het, manlief? Tyding van onzen zoon ? WAL-  48 DE JONGE WALBURG, wa lburg. Ja. Liftster. „ Na heel veel moeite, heb ik dan „ eindelyk ontdekt dat mynheer uw zoon zich al- hier eenigen tyd heeft opgehouden, doch dat hy „ voor twee dagen weder vertrokken is. Ik heb de „ menfehen gefproken, by welken hy te hais is „ geweest: zy gisfen, dat by, met zyne vrouw, „ den weg naar Amfteldam heeft genomen.'' Mev. walburg. Och, God dank ! walburg, kzende. „ Hy was verders in goeden welftand, maar „ dood arm. Met zyne vrouw was het heel fober „ gefield; zy vreesden voor haar leven." Het overige van den brief is alleen tot den koophandel betrekkeiyk. Na een poes zwygens. Wel nu, vrouw, zyn wy nu niet verre gevorderd? Daar heb je tyding; maar welk eenetyding! Goede God, gy weet het wat ik lyde! Mev. walburg. Maar, daar ftaat immers in den brief, dat hy den weg naar Amfteldam heeft genomen. Nu zullen wy hem welhaast wederzien. Och, hy denkt toch Hoch om zyne ongelukkige ouders! walburg. Het is maar eene loutere gisflng, Doortje; het is  TOONEELSPEL. 49 is noch zo zeker niet: en ftel eens dat hy weer in Amfteldam kwam, wat dan noch? Mev. WALBURG. Zou het u van 't hart kunnen, om hem weder te verftooten, vooral als hy berouw over zyn' misftap had? WALBURG. Denkt gy dan, vrouw, dat ik hem maar weer zo ten eerste zou aannemen ; dat ik zulk eene flons van een vrouwmensen voor myne dochter zou erkennen; eene openbare hoer, die hem niet heeft genomen, dan op hoop van door hem haar fortuin te maken, en die hem zeker geen grein liefde toedraagt? Dan hebt gy mis, vrouw. Of denk je dat ik my , omdat zy kwanswys getrouwd zyn, van hen zal laten dwingen? Neen, dat ook niet. Ik ben niet trots op het vermogen, waarmede de hemel mynen arbeid heeft gelieven te zegenen; dat kan een ieder, die my kent, getuigen; maar, ik heb myne eer en die van myn genacht, ik heb de betamelykheid lief, en zal nooit gedoogen, dat eene, reeds fints twee eeuwen, onbefproken familie, door een' fchandvlek van een' jongen onteerd worde. Al zie ik hem , voor myne oogen, van gebrek vergaan, zal ik over hem geen vader zyn, ten zy hy zich van dit vrouwmensen laat fcheiden; en het ontbreekt daartoe aan geen reden. D Mev,  DE JONGE WALBURG, Mev. walburg. Maar, zyne vrouw is immers ziek, zeer ziek} als die nu eens kwam te fterven ? walburg. Dan zou ik den hemel danken voor zulk een'geluk, kigen ommekeer ,• en heeft de jonge dan een waar berouw, neemt hy dan zyne toevlugt tot myne vaderlyke goedheid, welaan! dan neem ik hem weder voor myn kind aan, dan vergeef ik hem alles; doch zo hy daarna weder tot zyne vorige gekheid overflaat, dan plak ik hem in het verbeterhuis, zo waar als ik leef, dat doe ik: daar zal by ons minder fchande aandoen. Mev. walburg, fchreijende. Wat zyt gy toch een hard en onverzettelyk man! Ongelukkige Thomas! walburg, weemoedig. Ja, wél ongelukkig, vrouw, wél ongelukkig! Huil nu vry uit, zagte, toegevende moeder, huil nu,... nu het te Iaat is. Mev. walburg. Ik heb met myne toegevendheid altoos meer by hem gewonnen, dan gy met al uwe ftrafheid. walburg. Zoud gy niet noch wel willen zeggen , dat ik hem ongelyk doe, dat ik hem te Kreng behandeld heb ? uwe onverftandige redenen kunnen my moeijelyk maken, vrouw. Is hy myn kind niet, zo wel  TOONEELSPEt. si wel als het uwe ? en heb ik ooit den pligt van een' vader over hem verzuimd? Heb ik niet, by ieder gelegenheid, hem biyken van myne liefde en tederheid gegeven? Wat heb ik niet van zyne grillen en gekke inbeelding verdragen, zeg? zou een vader met fchik meer hebben kunnen verdragen ? Altoos heb ik echter toegegeven, en gedacht, het zal met de jaren overgaan, hy zal wel eens wyzer worden, en, als hy eens getrouwd zal zyn, zal hy zich beter op den koophandel en zyne kantoorzaken toeleggen. Heb ik hem, ten dien einde, niet eene aanzienelyke portie in myne affaire opgedragen; heb ik geen meisje voor hem befproken , waaraan niets ontbrak om een' man vergenoegd en gelukkig tc maken?.. Wat heb ik meer kunnen doen? Mev. WALBURG. Dat is alles waar, en ik had ook met blydfchap zyne verbindtenis met onze Jetje gezien; maar, men kan dikwyls immers zyne genegenheid niet dwingen. WALBURG. Vrouw, als je zo redeneert, zal je Weldra dë deur voor alle ongerymdheid en losbandigheid openen, en de ouders zullen op hét laatst nietmetaU in het fiuk van huwelyk, over hunne kinderen meer te zeggen hebben. Heeft onze Thomas het meisje niet het eerst aangezocht? was hy in den beginne met dit huwelyk niet te vreden ? zeker ja 3 Da je  5* DE JONGE WALBURG', je weet dit, zo wel als ik. Het fpyt my in myne ziel, dat het zo fchandelyk mislukt is. Jetje had den jongen recht lief, en zou, door zagtheid en beleid , al die zotte kuren 'er wel uitgekregen hebben ; maar zo ras als hy kennis met dat kwade vrouwmensen maakte, was immers alles afgedaan: zy wist zyne gekke inbeelding te vleijen, door hem in alles gelyk te geve ï , en zich naar zyn' zin te fchikken, zo flim was zy wel; en, weg was zyne liefde voor Jetje, met het weii,igje ontzag, dat hy ons noch toedroeg. Mev. w A l b u r c. Maar wist hy het, dat zy zulk een flecht vrouwmensen was ? Ten minste liet voorkomen... walburg. Heb ik hem niet de duidelykfte bewyzen daarvan aan de hand gegeven ? doch hy was als razend raar het fchepfel. Had ik geweten dat hy zyne buitenfperigheid tot zulk eene hoogte zou gedreven hebben, ik had hem voorlang al laten vastzetten. Wat is nu het loon van al myne toegevendheid ? Ik ben, in zyne oogen , een barbaar, een dwingeland, die nooit anders dan zyn ongeluk en elende gezocht heb; cn denk je, vrouw, dat hy betere gevoelens van u heeft, dan zyt gy de plank mis. U ziet hy voor eene zottin aan, voor een' wysneus, zonder kennis, zonder oordeel; dit heb ik dikwyls opgemerkt, als gy met hem over het een of  TOONEELSPEL. 53 of ander nieuw uitgekomen boek in verfehil waart, en gy het famen niet eens kost worden. Is dat niet fmartelyk voor een' vader, dus van zyn eenig kind te worden behandeld; een kind, waarvan hy niets dan vreugd dacht te beleven, en dat hy tot een' rechtfchapen burger zocht op te voeden ? Mev. walburg. Altemaal oude praatjes. Dat is eene les, die je meer als honderdmaal hebt aangehaald. wa lb ur g. Het is maar dat gyzelve altoos het eerst 'er van begint te fpreken. Doch, ik heb ongelyk ; ik moet maar zwygen, want met u is 'er geen praten over. Je Haat den jongen altoos voor. Mev. w a l b u r g. Zo. Je zult op het laatst noch wel zeggen, dat ik hem heb bedorven. walburg. Als gy het dan volftrekt wilt weten, ja, voor een gedeelte zyt gy 'er de oorzaak van. Al vroeg zag ik dat gy te veel malligheid met den jongen maakte. Dat gedurig loopen naar den fchouwburg, de tooneelltethebberyen, en conferten, ftond my al niet aan ; daardoor zyn zyne gedachten , al vroegtydig, van de hoodizaak, zyne affaire, afgebragt, en is hem den kop met allerhande zotte gedachten cn wisjevvasjes zodanig opgevuld , dat, toen het 'er op aan kwam, hy niet in Haat was, beD 3 ho-  54- D E ONGE WALBURG, horelyk zyne zaken op het kantoor waar te nemen. Voeg hier nu noch by, het lezen van alle die zoT genaamde nieuwe fentimenteele fchriften, waarin men niet anders dan van liefde en tranen, belagcheJyke tederheid en wanhoop, vind ; die... Mev. walbü /g. Zwyg maar ftil; ik hoor al waar je heen wilt. Dat je, als een koopman, over produkten, het ryzen en dalen der effekten, en wat al meer, kunt redeneren, dat fta ik u toe; maar van de fraaije letteren, neen, daar heb je geen verltand van. Als onze hedendaagfche dichters u dus hoorden re. dekavelen, wierd gy vast verwezen, om nooit anders dan Bartjens cyfferboek, en, fomwylen, tot uitfpanning, Uilenfpfegel te lezen. walburg. Dat ik een koopman ben, daar fïel ik myn' roem in. Ik heb zeker niet veel gelezen, dan wel om my in myn beroep zo bekwaam te maken als in myn vermogen was, tot nut van myzelven, en tot nut van de maatfehappy, waarin ik leef: dus maak ik geen de minste aanfpraak op den naam van een' letterkundigen, of fraaijen geest: maar ik weet daarom zeer wel, wat met het gezond verltand al of niet ftrydig is. Ik heb achting voor de dichtkunde, en weet dat ons vaderland vele beroemde mannen in dit vak heeft zien geboren worden, en noch zietj maar ik heb een* .bil.  TOONEELSPEL. 5S billyken afkeer van alle die laffe en ongerymds voortbrengfefs van onze hedendaagfche blaauw karton -poè'etjes, zo als zeker fchryver hen noemt. Mev. WALBURG. Ja, ik weet wel wie je meent: den recenfent. WALBURG. Gy behoeft dit op zulk een' verachtelyken toon niet te zeggen, vrouw. Befchimping is doorgaans het loon van hen, die het durven wagen, het vooroordeel te keer te gaan, in plaats dat men zulken voor hunne pogingen, om het menschdom te verlichten en wyzer te maken, moest bedanken. Zeg my toch eens, Doortje, wat redelyk nut de meesten uwer zogenoemde fchriften hebben te weeg gebragt? Mev. WALB URG. Ons leeren denken en gevoelen, man. WALBURG. Ongelukkige waereld, die, na zo vele eeuwen geHaan te hebben, nu eerst begint te denken en te gevoelen! Neen, vrouw, zeg liever het hart en het vcrftand gelyktydig' bedorven. Hebben wy hiervan niet de droevige ondervinding in ons eigen kind? Befchouw me maar eens die zogenaamde fentimenteelen, met al hun fyn gevoel: wat zyn zy anders dan een hoop uitzinnigen, die zichzelven om een niet kwellen, 'alicen om het vermaak te hebben yan te lyden -} die al willens het genoegen ontvlugD 4 ten ,  S6 DE JONGE WALBURG, ten» en Gods lieve waereld voor eene rampwoestyn, zo als zy het noemen, uitmaken; die, in hunne verhitte verbeelding, overal verdriet, en nooit geluk of vrede, vinden: logge, zwaarmoedige, peinzende geesten, die fchreijen én janken als hen maar een vinger zeer doet; die niet anders dan van fchommelende boschjes, akelige wildernisfen, golvende beekjes, en het maanlicht, droomen, terwyl zy, ondertusfehen, elk verftandigen verachten, en zelf geen grein gezond verltand bezitten ; onnutte wezens. Waarmede men niets in de maatfehappy kan uitrechten, en die dus eindelyk, om aan de kost te komen, de voortbrengfels van hunne eigen zotheid op het papier brengen, doen drukken, en uitgeven, en, daardoor, weer honderd anderen, even gek als zy, doen geboren worden. De eerste, die het waagde met zulk eene denkwyze voor den dag te komen, verwierf eenigen roem, en dadelyk is hem een geheele drom, op het zelfde pad, nagekropen; dus zyn wy in dien maalftroom van fentimenteele fchriften, waarvan het een het ander in onzin te boven ftreeft, vervallen. Mev. WALBURG. Men zou dan niets meer van al het geen 'er uit" komt mogen lezen ? Daar is evenwel nooit een tyd geweest als deze, zo vruchtbaar in, Hukken yan fmaak; dit erkent zelf een van onze dichters. \Y Ah-  TOONEELSPEL. 57 WALBURG. Het zal 'er ook een fmaak naar wezen, Doortje! Hoor, vrouw, men mag lezen, zelfs alles lezen, maar men moet zulks met oordeel doen, en zy, die dit oordeel misfen, moeten omzigtig zyn in de keuze van het geen zy lezen, anders loopen zy gevaar van dikwyls het valfche voor het ware toe te juigchen. Een verftandig mensch echter, die leest, oordeelt 'er uit, in hoe verre kunde en vernuft in zyn vaderland dagelyks aanvvasfen , en verheugt zich innerlyk, by elke nieuwe ontdekking, by elkca nieuwen ftraal van licht, die over de wetenfchappen verfpreid word; maar hy zou fchierfchreijen van medelyden over het diep verval van fmaak, wanneer hem die nieuwerwetfche tranenwerken in handen komen. Mev. WALBURG. Tranenwerken! kunt gy geen zotter naam bedenken ? WALBURG. Of tranenboekjes. Neem het niet kwalyk, kindlief! Ik weet niet recht hoe ik die werkjes zal noemen, waarin men, op elke bladzyde, niet dan van tranen leest. Ja, hoe velerlei foorten van tranen vind men daar niet al! als, daar zyn : koude tranen, laauwe tranen , hecte tranen, blyde tranen. .. D S Mev,  9 S8 DE JONGE WALBURG, MeV. walburg. AI genoeg. Die laffe praat begint my te ver. velen. Volgens uw begrip moest dan onze Thomas als een weetniet , en als een houten klaas zyn opgevoed. walb urg. Neen, het tegendeel, vrouw. Een ieder mag zich op nutte wetenfchappen toeleggen, een ieder is gerechtigd zyn verltand door oefening meer en meer te befchaven. Zulks heb ik hem als eene aangename uitfpanning menigmaal aangeprezen; doch Hechts als eene uitfpanning, niet dat de hoofdzaak 'er by lyde. Mev. walburg Ja, men kent die foort van uitfpanningen: eene party oude katcchefatieboeken. walburg. Altoos valt gy my dwars in de rede. Levert, by voorbeeld, de vaderlandfche gefchiedenis geen voorwerpen genoeg op om zyne aandacht gaande te houden ? ten minste , hy zou 'er uit Iecren hoe de fpaarzaamheid en vlyt onzer voorouderen ons land van tyd tot tyd hebben doen bloeijen; hoe noodzakelyk deze deugden zyn, om ons tot een' hoogen trap van eer en aanzien te brengen; hoe de koophandel fteeds de Iteun van het land geweest is, en de ryke bron waaruit, ten allen tyde, onze welvaart voortvloeide; dit zou hem achting voor zyn beroep in-  TOONEELSPEL, 59 ingeboezemd hebben ; de naturelyke historie zou hem de produkten van andere landen hebben doen kennen; de reisbefchryvingen... Mev. walburg. Alle uwe verftandige redekavelingen zyn thans niet bekwaam ons onzen zoon weder te geven. walburg. Neen, toch niet, vrouw; doch men had 'er voorlang naar moeten luisteren, dan was het nimmer zo verre gekomen. Mev. walburg. Dat is nu zo. DERDE TOONEEL. walburg, mevrouw walburg, een bediende. d e be diende. Daar is oude Saartje, de fchoonmaaklter. walburg. Wat wil die nu weer hebben? Ik heb haar immers den timmerman gezonden. de bediende. Zy had mynheer maar weinig woorden te zeggen. walburg. Jjju, laat haar binnen komen. FIER-  60 DE JONGE WALBURG, VIERDE TOONEEL. Walburg, mevrouw walburg, saartje. walburg. Ik weet, als zy eerst aan het praten komt, dan is 'er geen afkomen aan. saartje. Goeden morgen , mynheer en mevrouw. Mynheer zal het, hoop ik, niet kwalyk nemen, dat ik maar zo vrypostig aankon). Mev. walburg. Dag, Saartje! wel, hoe gaat het al? sa art je. God dank, nou weer wel, mevrouw. Mynheer en mevrouw zyn ook gezond, wil ik hopen ? walburg. Redelyk. Wel, wat was je' boodfehap? zyn de timmerlui 'er niet geweest? s aartje. Och, ja wel, mynheer! alles is kostelyk wel gemaakt. Ik had maar een klein verzoek aan mynheer te doen. wa l b u R g. Laat hooren, maar kort, want ik moet ftraks noch naar de beurs. saartj e. Ik heb daar gisteren avond zo een raar geval gehad.  TOONEELSPEL. 6% had. Een mensen weet toch nooit wat hem kan overkomen. walburg. Neen, zeker niet. Wat was dat voor een geval ? SAARTJE. Gisteren avond dan, al heel laat , kwamen 'er tweeluidjes by my, en vroegen om een glaasje bier; het waren man en vrouw, en, volgens hun zeggen , kwamen zy van de reis, en hadden onder weg veul uitgedaan, deur dat de vrouw heel ziekelyk was. Ik gaf hen toen een glaasje bier, en docht, zy zullen wel gaauw weêr heengaan ; maar neen, daar kwam niet van; eindelyk verzochten zy my, dat ik hen van nacht zou herbergen, omdat zy vreemd waren in de dad, daar ik terdond heel veul teugen had, zo als mynheer wel kan begrypen, want ik kon de lui niet; maar zy hielden zo lang aan met bidden en fmeeken, en onze Kaatje kwam daar ook tusfehen, dat ik het eindelyk toedond. Mev. walburg. Dat was niet te voorzigtig; het kon wel kwaad volk wezen. SAARTJE. Neen, daar geleken zy niet naar, mevrouw : de jonge man is een heel fatzoenelyk borst; maar, zy zyn dood arm, naar dat ik kan befpeuren. walburg. Nu, verder. SAABT-  62 D E JONGE WALBURG» SAARTJE. Om kort te gaan, de vrouw is, van nacht, maar' heel niet beter geworden; en, wyl zy geen geld hebben, en ik het myne 'er ook niet kan by rnbrokken, heb ik den jongen man geraden, dat hy Zyn best zou doen, om wat te verdienen; dan kon hy , met zyne zieke vrouw, in eene ordentelyke flaapfteê gaan. Nou vertelde hy my, dat hy voor dcuzen wel op een kantoor had gefehreven, en, wyl hy toch anders niets kan, zo wou ik mynheer verzoeken, als mynheer zo het een ot' ander aan de hand had, of' dat mynheer iemant noodig had... WALBURG. Wel, waarom is hyzelfniet gekomen? SAARTJE. Och, mynheer, daar is hy veul te bloó toe. Ik geloof' hy fïierf liever van honger, dan dat hy iemant zou vragen. Hy weet niet eens recht dat ik hier naar toe ben. WALBURG. Maar, Saartje, meen je dan, dat men een' onbekenden maar zo terflond in dienst neemt, zonder brieven van rekommandatie, en wel van bekende en geachte lui? SAARTJE. Mogelyk heeft hy die wel; dat zou mynheer het best van hemzelven kunnen hooren. Och, als  TOONEELSPEL. 63 als mynheer dien weg eens uitkwam, en mynheer wilde eens by my aankomen... WAI BURG. Om hem te verzoeken, dat ik de eer mogt hebben van hem dienst te doen? Mev. WALBURG. Het kost u immers weinig moeite. Wie weet Wat ongelukkigen het zyn! SAARTJE. Ja, dat zeg je wel, mevrouw, zy zyn wel ongelukkig, en evenwel van ordentelyke afkomst. Als je hem hoort fpreken, och, dan gaat je' hart open, fchoon ik niet alles kan verdaan wat hy zegt, want hy fpreekt zo hoogdravend. Hy heeft me zyne geheele huwelykshistorie verteld, maar, als ik je dat weêr zou verhalen, dan had ik wei een' dag werk. WALBURG. Nu, ik zal hem dan eens komen zien. SAARTJE,. Je zult een heel deugdelyk werk doen, mynheer, en dan zal je met een noch wel het een of ander van mynheer je' zoon kunnen hooren. Mev. WALBURG. Wat zeg je? van onzen Thomas? SA i RTJE. Ja; want hy kon mynheer en mevrouw heel wel, en den jongen heer ook, cn, naar ik kan bemerken, weet  64 DE JONGE WALBURG, weet hy wel waar mynheer Thomas nou is; maar, hy wil het niet weten; doch wy zullen het 'er wel uit krygen. Wie weet of je' zoon niet in Hamburg is, want daar is hy ook van daan. Mev. WALBURG. Is hy van Hamburg? ó daar zal hy hem dan hebben leeren kennen. Nu zullen wy wel hooren waar onze lieve Thomas verder beland is, met waar, manlief? verzuim dan niet, om 'er heen te gaan. WALBURG. Neen, wees gerust; zelfs eer ik naar de beurs ga zal ik eens by Saartje aangaan: het is toch in myn' weg. SAARTJE. Doe dat, mynheer; je zult het je niet beklagen. Maar laat ik gaan: wie weet hoe dat het te huis gefield is! wy verwachten je dan, mynheer. WALBURG. Ja, ik zal komen. SAARTJE. Nou, neem het toch niet kwalyk, mynheer. WALBURG. In het minste niet; tot ftraks. VTF-  TOONEEL SPEL. 6$ V T F D E TOONEEL. wal b urg, mevrouw walburg. Mev. walbu rg. Doe toch uw best om te vernemen, waar onze zoon z^ch thans bevind. walburg. Zeker zal ik dit doen, Doortje; en daarom denk ik 'er heen te gaan. Indien het waar is, dat die jonge borst onzen Thomas in Hamburg heeft gekend , dan zyn zy mogelyk wel famen naar Holland afgekomen, en wie weet of hy zich niet al in Amfteldam bevind ? Mev. walburg. Dat zou net zo uitkomen, volgens het fchryven van uw' korrespondent. walburg. En dat Thomas zich zo lang tracht fchuil te houden, om te zien of'er een vergelyk tusfehen ons is te treffen; doch daarop moet hy nimmer ftaat maken, zo lang dat vrouwmensch... Mev. walburg. Al weêr je' ouwe deun ! Mogelyk is zyne vrouw reeds van hem af, of wel overleden, en dat hy zich nu met ons tracht te verzoenen. walburg. Ik wenschte het, maar dan vrees ik 'cr noch voor. E Mev.  66 DE JONGE WALBURG, Mev. walburg. Hce zo ? wal b u r g. Als het gebeurde, dat by zyne vrouw verloor, fehoot hy zicii vast, uit wanhoop, voor den kop, of vergaf, of verhong zich: dat is immers dg mede van die fentimentcele kwasten. Mev. walburg. Foei! zo te redeneren! gy zoud iemant een' doodfehrik op het lyf jagen. walburg. Nu, ik zal 'cr dan eens heengaan, en zien wat het voor een knaap is. Het zal toch zeker ook zo een dolend ridder der aandoenelykhcid wezen ; zulks begryp ik al uit alle omftandigheden. Kom, Doortje, he.'p my maar aankleeden. Eindt van het tweede bediyf. DER-  TOONE ELSPEL. 67 DERDE BEDRYF. Het tooneel verbeeld het vertrek van liet eerste bedryf. Het koffygereedfchap ftaat noch op de tafel. EERSTE TOONEEL. saartje, kaatje; eenige burgerlieden, vrouwen en mannen, gereed te vertrekken. saartje. Nou, vrinden , je word famen hartelyk bedankt voor je' asfestentie. Veul meer zal 'er toch wel niet op overfchieten. Is 'er noch iemant van jelui boven ? kaatje. Ja, de kruijer, zyne vrouw, en Antje. De overigen vertrekken. saartje. Wel, dat is hier wel een boêl in huis! Men zou het wel verzeggen om iemant goed te doen. Had ik het maar geweten dat het met zyne Julia zo flecht was, zy waren zeker niet in huis gekomen. Nou is ze dood; wie zal nou voor de onkosten van begraving opkomen? kaatje. 0 Daar is geen nood voor. Ben je niet by mynE 2 heer  68 DE JONGE WALBURG, heer Walburg aan geweest ? Dat wou je immers doen ? SAARTJE. Wel ja, ik. Die brave man zal zo dadelyk Iver komen. Maar waar is hy nou, onze dolle Roeland? KAATJE. Mynheer Thomas? SAARTJE. Heet hy zo ? Thomas ? KAATJE. Wel ja, moei. Heb je dan niet gehoord dat hy de eigen zoon van mynheer Walburg is, daar je heden morgen van fpraakt? SA ARTJ E. Loop, meid! word je mal? KAATJE. Vraag het maar aan de kruijersvrouw, die kon hem aanftonds , en by heelt het niet eens hceten iiegen. SAARTJE. Wel, wat je zegt! Dan zal die Julia zeker dat fchepfel zyn, daar hy toen mee op den loop gegaan is. Och, ja, nou begryp ik het heel wel, en waarom dat hy niet wou hebben dat ik mynheer Walburg, over hem, zou fpreken. Wel, wat zullen zy bly' wezen! Maar, waar is hy dan gebleven ? K A A T-  TOONEELSPEL. 69 K AATJE. Zodra' hy zag dat zyne Julia dood was, is hy, als een pyl uit een' boog, de deur uitgevlogen SA AK TJ E. De deur uit? Och, als hy maar niets kwaads 111 zin heelt! 'Hy heeft zyne brave ouders al droefheid genoeg aangedaan; en het Haat nou op zo een' goeden voet om alles herfteld te worden. Wat zal hy wel een leven gemaakt hebben! KAATJE. Dat is niet om te befchryven. Zo ras hy boven kwam wierp hy zich op het bed by zyne vrouw neder, en toen aan het kermen en aan het huilen , dat het door het geheele huis klonk. Ondertusfchen liep ik naar beneden, 0111 meer volk te roepen; maar toen wy weèr boven kwamen , had zyne vrouw het al afgeleid, en mynheer Walburg lag ftyf van zichzelven op den grond, zodat wy werk hadden om hein weder by te krygen. Maar toen begon hy eerst ter deeg ! dat vergeet ik van myn leven niet! Hy zei, dat zyn vader een moordenaar was van Julia, en, dat hy zich wel zou weten te wreken; ja , dat hy haar niet wou overleven; en met een, eer wy 'er acht op hadden, was by al weg. S AARTJE. We!, verfchrikkc'yk! als hy maar niet in het water fpringt? E 3 KAAT-  70 DE JONGE WALBURG, ka atje. ö Dat heeft geen nood. Zulke mannen vind men tegenwoordig niet, die zich om eene vrouw zullen verdrinken? Het zal met hem gaan als met den rest: hy zal wel bedaren. saartje. Hoor, zodra als hy weêrkomt, loop dan terRond naar het huis van mynheer Walburg: hy zal al wel naar de beurs wezen, maar mevrouw zal je wel te huis vinden; dan ben je de eerste, daar zy die blyde tyding van hoort, en dan zal 'er wol wat voor je overfchieten... k aatj e. Daar is hy al. saartje. Nou, loop dan maar heen. TWEEDE TOONEEL. saartje, thomas. saartje. Wel, mynheer Thomas, had ik dat kunnen denken , dat jy het was! Heden, wat ben je groot geworden! Thomas zet zich neder, en ziet haar ftyf aan. Ja, je bent de zoon van mynheer Walburg; nou ten ik je wel, en als ik alles nadenk, wat je me daar  TOONEELSPEL. 71 daar ftraks al vertelde, dan komt het ook net zo uit. Wel, wat ben ik bly' dat je eindelyk weer te recht bent! Is het daarom dat je zo dadeiyk mynheer Walburg niet te woerd woud Haan? Je behoeft ncu niet langer vcor je' vader bang te wezen, nou dat je' vrouw, daar toch al die rufie cm geweest is, dood is. thomas, opfpringende. Dood ! wie is dood ? saartje. Wel, je* vrouw, je' Julia. thomas, haar aangrjpende. Wat zegt gy? Is Julia dood? saartje. Laat los, mynheer Thomas, laat los! Lieve hemel ! Kan ik het gebeteren ? thomas. Ja, onverbiddelyk noodlot! gy hebt my haar ontrukt! Julia dood... h} wanhoop op eert fioel wdervallendc. En ik hef noch ! saartje. Me dunkt, je mogt wc! bly'wezen , dat je van zo'n vrouwmensen verlost bent. Maak je daar nozh zo'n leven over ? thomas. Zo u noch één woord tot haar nadeel ontvalt, onaandoenelyk fchepfel...! E 4 SAA rt-  72 DE JONGE WALBURG, saartje. Zo! ben ik een fchepfel? Js dat myn loon en dank voor al de moeite en rufie, die ik in myn huis moet verdragen ? Nou begryp ik het al, dat je* brave vader nooit met je te recht heelt kunnen komen. Thomas tegenhoudende. Je kunt niet naar boven, mynheer; zy zyn daar bezig met het iyk uit te klieden. thomas. Ga dan, en laat my in eenzaamheid mynen ramp beweenen. saa rtje. Ja, maar dan moet je me beloven, dat je niet weêr de deur zult uitgaan ? thomas. Ik beloof het u. Ik zal dit huis niet dan met myne Julia verlaten. saartje, in het heengaan, ter zyde. Wat zal hy een paar oogen opzetten, als hy ftraks zyn' vader ziet. DERDE TOONEEL. t hom as. Ja, Mare Antoinc, en gy ook, Ceverlei, beiden bezat gy moeds genoeg om den band des levens van een te fcheuren, het voorhangfcl op te heffen en  TOONEELSPEL. 73 en 'cr achter te treden. Maar wat vervoerde u tot die daad ? wanhoop , elendige wanhoop, over het verlies van een . weinig goud: uwe rampzalige fpeelzucht maakte u beiden tot een' lpeelbal van het geluk, en, uw noodlot moede, verachtte gy een leven,het welk de onmogelykheid om uwe gouddorst te verzaden u bitter maakte. Ongelukkige dwazen! uw bedryf' ontccrde Hechts de grootheid uwer daad. Eenigszins heerelyker was uw einde, ó Wcrther! de-liefde deed u iheven; maar ook deze liefde was niet geheel edel, geheel zuiver. Wat haakte, wat brandde gy naar eens anders rechtmatig verkregen goed! Charlotte kon nooit de uwe worden; uwe liefde was misdadig, en uw einde verfchrikkelyk. Billyker ftond gy gereed, Ferdinand, uwe mergverteerende elcnde door een' ftouten llag te eindigen. Duldeloos zwaar was de hand uwer Conftantia op u nedergevallen , reeds 1 agente de gevoelloosheid u aan, toen gy onverwachts het loon voor al uwlyden ontfingt, en op nieuw in de armen van uwe Conftantia hemelde! Gelukkige Ferdinand, mogten de paradysvreugden , welken gy aldaar fmaakte, voor u duurzamer zyn, dan de mynen in de omhelzing van myne Julia geweest zyn. Ik benydc u zuiks niet; maar den kelk des doods, welken gy flechts aan uwe fidderende lippen bragt, voegt het my uit te drinken. Groot waren de redenen, Ferdinand! die u dit manmoedig beduit E 5 in-  74 DE JONGE WALBURG, inboezemden; maar ook de mynen zyn noch grooter, noch gewigtiger. Voor my is de eenige geliefde van myn hart voor altoos verloren, verbannen uit d.n kring der fchepping; en hier, in deze woestyne, waar wy, fints onze zielen elkander ontmoetten, ieder voetftap met een' traan bevochtigd hebben, zuilen wy eikander nimmer wedervinden. En wie, wie rukte haar van dit bonzend harte af, wie hee.'t haar voor eeuwig uit den riem des levens verftoten ? wreede vader ! het is uw haat, uw vervolgi ng. De ballingfchap en eiende, waarin wy hebben omgezworven, zyn de ftormwinden, die deze fchoon bloeijende roos dus vroegtydig van haren ftce! hebben ter nedergeflagen : gy hebt dus uw doel bereikt, tiran! maar de flag, die haar treft, ftort ook uwen eenigen zoon ter neder. W'st gy dan niet, onverbiddelyke! dat de dood zelfs deze zo gewenschte fcheiding niet kan te weeg brengen? Neen, dierbare fchim myner Julia! uw Thomas voigt u; ras ben ik by u, daar, waar geen vader, lyhe heerfchappy ons ooit van een zal rukken, en... Maar, waartoe langer getoefd? zie, reeds lagcht het graf, waarin ik aan hare zydc zal rusten, my aan. Hy fehenkt een' kop koffy in, en v:rme::gt die met een poeder. Maar hoe bevreesd! ach, ik gevoel dat ik noch niet fterk genoeg ben, om groote daden uit ta voe-  TOONEELSPE L. 75 voeren. Maar , reden ? ... ó Men redeneert niet by zulke daden, dan,' nadat zy voltrokken zyn. Zie, Julia wenkt my: ja , ik kom, dierbare! ik kom. Reeds is alle vrees verdwenen. Het kopje opnemende. Ik vat hem aan, dien fchrikkelyken kelk, waaruit ik den flaap des doods zal drinken; onbevreesd vat ik hem aan. Weg, natuur, ouders, vrinden! gy allen waart myne vervolgers cn myne beulen; myn hart is los van u allen. Hy drinkt, en zet zich vervolgens neder. •• Zo, die taak, my door de liefde opgelegd, is volbragt; ftraks daagt voor my de eeuwigheid, en, ö hoe wel zal het my daar zyn, als ik daar myne Julia wedervinde! zy alleen kan my eene eeuwigheid vervullen, die my, zonder haar, een last en een ydeigapend ruim zyn zou. Nu veins ik ianger voor nicmant. Dat elk nu uitroepe: Dit is de zoon van Walburg! en weldra zullen zy 'er byvoegen: zo verre heeft de eerzucht van zyn' vader hem gebragt. walburg, van binnen. Holla, hei! thomas, opftaande, met fchrik. Weik eene ftem! walburg, andermaal van birmtn, Is 'er dan niemant in huis ? th 0-  76 DE JONGE WALBURG, thomas. De (tem van myn' vader! ó Nu herinner ik my wat de oude vrouw gezegd heeft. Zich nederzettende. "Wel nu ! laat hem komen, ik wyk hem geen flap. Dat hy zyn werk zie , en eene helfche vreugd gevoel c... VIERDE TOONEEL. thomas, walburg. walburg, in de deur. Het lykt , by myn zieke lyf, als of zy hier allen dood zyn. Het huis van voren gefloten, en geen mensen die te voorfchyn komt...' Een weinig voorwaart op het tooneel komende. Ha, daar zit 'er evenwel een! Dat zal hem wezen, daar ons Saartje flus van fprak. Tegen Thomas. Goeden dag, vrind! Zyt gy het, die hier gisteren avond, met je' vrouw, zyt komen logeren, dan heb ik den man gevonden , om wien ik hier ben gekomen. thomas-, ter zyde. De Item des doods loeit zo vervaretyk niet in myne ooien. . WAL.  TOONEELSPEL. 77 w ai.burg. Wat belieft je? kom, fpreek overluid, wees niet befchroomd, zo ik u eenigszins van dienst kan zyn, wees verzekerd van myn' goeden wil. Saartje heeft my zo al het een en ander van uwe om. Handigheden verhaald. thomas, ter zyde. De moordenaar van myne Julia! • walburg. Wat ? fpreekt verftaanbarer, of, ben ik u geen antwoord waard'? thomas. Wat zullen myne redenen op 11 vermogen ? Niets heb ik meer te wenfehen, nu alles voor my verloren is. walburg, ontfield, hem naderende en herkennende. Goede God! Welk eene ftem laat gy my hooren! Zyt gy het, Thomas? zyt gy het, myn zoon! thomas. Ja, ik ben die zoon, dien gy zo lang miskend hebt, en die eindelyk door u ongelukkig wierd. walburg. Dat weet de hemel, wie of oorzaak is van alle uwe ongelukken, gy of ik. Maar, kom, myn kind, dank liever de voorzienigheid, die u, na zo veel omzwervens, aan uwe'ouders wedergeeft; en, brengt het berouw u te rug, dan vergeven zy u alles... Ach, wat ben ik ontueld!.. th o-  ?8 DE JONGE WALBURG, thomas. Befpaar uwe tederheid: zy komt te laat. V T F D E TOONEEL. thomas, walburg, saartje. saartje, met drift binnen komende. Wel, ben je daar al, mynheer Walburg ? Zo gaauw had ik je niet verwacht! Lieve tyd'. wat ben je ontfteld! Ga toch zitten; je moet terftond eens drinken; maar de koffy is koud. walburg, zich nederzettende. Dat is het zelfde. Hy drinkt, en vervolgt op een' fmartelyken toon. Is dat myn zoon , myn Thomas ? SAARTJE. Wel ja , hy is het zelf. Daar hebben wy nou het verloren fchaap weerom, dat aan mynheer en mevrouw zo veel tranen gekost heeft. Had ik dat kunnen denken! Wat hoorde ik 'er nieuw van op, toen ik, van mynheer van daan, weêr te huis kwam, want toen brak de bommel eerst uit. Denk eens, hoe bly dat ik was! en Kaatje is terftond naar mynheers huis geloopen, om aan mevrouw ook die blyde tyding te brengen. walburg. Het kan niet wezen, Saartje, dat hy myn zoon is;  TOONEELSPEL. 79 is; want dus zou een kind zyn' vader niet bejegenen; zo zou hy zyne liefde niet verlmaden. SAARTJE. Och! dat moet mynheer nou zo kwalyk niet nemen. Het hoofd loopt hem nou zo wat om, nou zyne Juila dood is. WALBURG. Zyne Julia? wie is die? SAARTJE. Wel, zo noemt hy zyne vrouw. WALBURG. Zo heette zy immers niet? welk eene buitenfporigheid! THOMAS. Zwyg. Dit is veel te hoog, om door uwe yskoude harten gevoeld te kunnen worden. Ja, zy was my eene andere Julia, en ik haar een andere Eduard. Ach! had ik, even als hy, de kracht, om dezen alles beroerenden fchok te wederftaan, mogt i!:, even als hy, myne rust wedervinden! maar, neen, het graf alleen bied my die aan... ' WALBURG. Ik na 'er van ontzet. Is zy warelyk dood? SAARTJE. Ja, pas een uur geleden. II: zei mynheer ommers wel, dat zy zo (leeiit lag? nou, toen ik te huis kwam, was zy al een Jyk. W A L-  So DE JONGE WALBURG, WALBURG, op/laande en Thomas naderende. Dan vergeef ik u uwe koelheid, myn zoon. Ik bcgryp nu heel wel, Thomas, wat 'er in uw hart moet omgaan, en waarom gy uwe liefde-armen niet voor uwen vader ontOuit. Ik beklaag u, kind... THOMAS. Gy my beklagen, daar de blydfchap over den gelukkigen uitflag van uw werk u de oogen ukftraalt! walburg. Uw verltand is te veel verbysterd ; dus zullen wy van het voorgaande nu niet fpreken , myn zoon. Wanneer uwe buitenfporige droefheid een •weinig bedaard zal zyn, zult gy, hoop ik, de reden eindelyk gehoor beginnen te geven, en dan ben ik verzekerd, dat gy een geheel andere taal, dan nu, zult voeren. ZESDE TOONEEL. thomas, walburg, saartje, meVfOUW walburg, kaatje. Mev. walburg, fry het inkomen. Waar is hy dan, myn lieve zoon, waar is hy» myn Thomas ! Hem omhelzende. Had ik dat durven hopen, dat ik, noch voor my-  TOONEELSPEL. 8t myne dood, je in myne mocderlykc armen zou drukken ! ö Myn kind, wat droefheid heb je ons niet aangedaan; hoe menig nacht hebben wy flape» loos om u doorgebragt! onuitfprekelyk zyn de tranen , die uw oude vader en ik over u geftort hebben. Verdoold kind, hoe heb je toch uwe brave ouders zo veel verdriet kunnen aandoen! THOMAS. Het finart my van uwentwegen. Vergeef het my, mama; gy zyt het niet, die my rampzalig maakt. WALBURG, Maar uw vader; niet waar ? THOMAS. Wyk van my af: uwe handen rieken naar moord. Zie, het bloed van Julia druipt u langs de vingeren. Mev. WALBURG. 6 Hemel! hy heeft zyn kostelyk verltand verloren ! Tegen Walburg. Denk eens, hoe lief hy haar moet gehad hebben. Tegen Thomas. Onnaturelyk kind , durft gy dus tegen uw' vader fpreken ? Is dat aan de blydfchap, welke wy over uw wedervinden gevoelen, beantwoorden? THOMAS. Matig vry deze blydfchap; zy zal weldra in treurigheid veranderen. F Mev.  «2 DE JONGE WALBURG, Mev. walburg. Bereid gy dan uwe ongelukkige ouders noch meerder (mart? thomas. Ik heb geen ouders meer. De banden, die my aan hen hechtten, heb ik reeds voor lang van een gereten. Mev. walburg. Ach, wie hoorde ooit zulk eene taal van een kind tegen zyne ouders! walburg, tegen Thomas. Gy behoeft thans deze verfchrikkelyke waarheid niet te herhalen. Reeds, van uwe vroege jeugd af, heeft uw gedrag ons zulks betoond, wanneer gy met myne vaderlyke raadgevingen, met myne belofte, met al myne liefde, den fpot dreeft, en eindelyk uw ouders huis door uwe fchandelyke vlugt, en noch fchandelyker huwelyk, onteerd hebt. t h 0 m a s. Wat noopte my tot deze vlugt ? was het niet uw ouverbiddelyke haat, uwe ontembare woede tegen my, en tegen het onfchuldig voorwerp myner jiefde? wat had myne Julia u misdaan? en, zo zy geen vermogen , evenredig aan het myne, bezat, hare edele en hemelfchoone ziel overtrof verre de waardy van alle uwe fchatten. wal-  TOONEELSPEL. 83 walburg, ter zyde. Zulk eene moedwillige verblindheid gaat myn begrip te boven. Tegen Thomas. Ja, warelyk eene fchoone ziel! de ziel van eene allemanshoer. Foei! gy bezondigt u tegen den hemel en alle ware deugdzame menfehen, door zulk een vrouwmensen met hen gelyk te Hellen. thomas. Is het niet genoeg, dat gy haar, van het begin onzer vereeniging af, met uw' onverzoenbaren haat drukte; dat gy ons ten prooije aan armoede en elende hebt overgegeven, totdat myne Julia, uitgeteerd van imart en weedom, het offer van uwe vervolgzucht is geworden ? moet uw laster haar dan ook noch in het graf achtervolgen, barbaar '. walburg. Indien ik geen rriedelyden had, met uwe zo zigtbare krankzinnigheid, zou deze rotting u eerbiediger fpreekwyzen tegen uwen vader leeren gebruiken. Mev. walburg, tegen haar' man. Ach , kind lief, maak u toch niet moeijelyk! gy ziet in wat ftaat hy is. walburg. Hoe, om de liefde van zulk een vrouwmensen, zal hy de genegenheid tot ons, de achting en' dankF 2 baar-  S4 DE JONGE WALBURG, baarheid, welken hy ons vcrfchuldigd is, zo fchandelyk met voeten treden ! thomas. Smaal vry op deze liefde: zy was myne zaligheid , myn troost in de bitterfte vervolging; zy doet my thans de dood lagchende te gemoet zien... walburg. Gy zult binnen kort, in het verbeterhuis, derr tyd hebben om de dood, op uw gemak, zo vrolyk af te wachten als gy maar wilt. thomas. Onnoodige zorg! Ha, was dat uw voornemen ? walburg. Ik heb, van het opgaan uwer jeugd tot heden toe, niet dan verdriet van u beleefd, en zie in het vervolg ook niet dan fchande van u te gemoet; maar ik zal zorg daarvoor dragen. Men moet u als een' krankzinnigen handelen, wien de vryheid nadeelig is. thomas, van tyd tot tyd eenige ongewone trekkingen gevoelende. Onnoodige zorg, vervolger myner ziele! de dood zal my in treurige eenzaamheid niet behoeven op te zoeken; ik ben hem reeds te gemoet gcfneld, en hy is niet verre meer van my af, die welkome vrind, die my weder met Julia zal vereenen. Zie, hy ftrekc zyne yskoude hand, die zo menig een' be-  r O O N E E L S P E L. 85 beven doet, reeds tot my uit,- maar voor my is het eene warme, vrindfchappelyke hand. ó Hy is thans myn eenige beste vrind! saartje. Och, mevrouw, wat kykt hy wild uit zyne oogen! Mev. walburg. Hemel! Wat komt u over, myn kind!.... welke ftuiptrekkingen! walburg. Maar, ontflel u toch zo niet, vrouw. Denk je dan dat de dood maar zo terftond, op het geroep van ieder gek, aan komt flappen ? thomas. Hy woelt reeds in myne ingewanden... Noch een' korten Hond,-en uwe zegepraal is volkomen.. . Ja, Julia, ik volge 11! saartje. Wel ja, mevrouw, nou fchiet het my te binnen, hoe hy van den morgen zei, dat hy zyne Julia niet zou overleven. Och, het kon wel ernst met hem zyn ! want hy heeft my toen zyne begraffenis ook al befteld; maar dat ben ik wéér vergeten. Mev. walburg. Voerde hy al zulke taal ? Ach, wie weet of hy dan niet de handen aan zichzelven heeft geflagen! F 3 wal-  ■ 86' D E JONGE WALBURG, walburg. Wat dolligheid zoti dit zyn ! Tegen Thomas. Spreek, ongelukkige! zyt gy een moordenaar van uzelven geworden , om uwe voorgaande zinnelooze bedryyen met zulk een droevig einde te bekronen ? thomas, in het vervolg met eene flaauwe Jlem. Wat noemt gy een' moordenaar van ziclrzelven te zyn ?... Een' last af te werpen, welken onze zwakke fehouders niet langer kunnen dragen ? walburg. ]k vrees, ik vrees, dat gy gelyk hebt, vrouw. Is hier nergens eenig blyk te vinden ? Is by ook de deur uit geweest? s a a r t j e. Ja, hy is de deur uitgegaan, zo ras als zyne Vrouw dood was. kaatje, een papier vertoonende, waarmede zy gedurende dit tooneel in de hand heeft Jlaan fpelen. Straks heb ik dit briefje hier gevonden, daar een poeijer in ffchynt geweest te zyn, en geen van ons allen heeft hier poeijers gebruikt; zou daar ook wat in hebben kunnen weezen, dat hem kwaad zou kunnen doen? walburg. Heeft zyne vrouw ook iets gebruikt, vóór ha. re dood? KAAT. J  TOONEELSPEL. 87 KAATJE. Niemendal. Mev. WALBURG, ó Dan is het maar al te waar! maar al te waar! hy heeft zich vergeven. WAL B URG. Vervloekte boeken! Loop fchielyk om een' dokter, of hy mogelyk noch waar' te redden; of haal maar een' apotheker, zo die het dichtfte by is. SAARTJE. Ja, ja, mynheer Doorzigt, de aptheker, op den hoek. Toe, Kaatje, loop. Hy moet terftond komen. WALBURG. Ja, mynheer Doorzigt maar; dat is toch noch kennis. ZEVENDE TOONEEL. THOMAS, WALBURG, mevrOUW WALBURG, SAARTJE. Mev. WALBURG. Ach, ik ongelukkige moeder! moest ik u tot uw onherftelbaar bederf ter waereld brengen! neen, nu is het gedaan met al liet vermaak van myn leven. WALBURG. Heb ik u van den morgen niet al voorfpeld het F 4 S«en  83 DE. JONGE WALBURG, geen wy thans zien gebeuren ? maar hoe weinig dacht ik toen, dat dit ongeluk ons zo naby was! Ach, myn zoen , hebt gy dezen flag noch voor my belpaard ! THOMAS. Gy zaagt my gaarne noch langer leven, mogeiyk om my noch meer te folteren. Mev. WALBURG. Wy hebben nooit anders dan uw geluk bedoeld, en zouden wy u folteren? THOMAS. Onze wenfehen liepen te verre uit een, om hier met elkander gelukkig te zyn. Wat gy als myn geluk befchouwde, was het beginfel van myn ly« den... Maar, ik ben haast aan de eindpaal... noch maar weinige oogenblikken. SAARTJE. Och, dat is naar! zouden wy hem ook ergens mede kunnen helpen, mevrouw? Mev. WAI.BÜKG. Ik weet het niet. Ik ben myzelve niet. SAARTJE. Toe, je moet ook eens drinken, mevrouw. WALBURG. Al zyne gekke kuren heb ik met medelyden aangezien, en met geduld verdragen; maar dit overleef ik niet: myn zoon een zelfmoordcr! Mev,  TOONEEL SPEL. 89 Mev. walburg. En tegclyk de moorder van zyne ouders, die het altyd zo wél met hem genieend hebben. WALBURG. Dat weet de hemel! A G T S T E TOONEEL. THOMAS, WALBURG, meVrOUW WALBURG, SAARTJE , DOORZIGT, kaatje. DOORZIGT. Wat hoor ik ! is hier een ongeluk gebeurd? waar is de patiënt? WALBURG. Hier, mynheer. Het ongelukkig fcheplel heeft, naar -wy gisfen, vergif ingekregen. Zyne woorden, zyne benaauwdheid, en dit papier... doorzigt, Thomas naderende, en het papier beziende. Ja,'toch, het is dezelfde. Maar, gy hier, mynheer Walburg, en mevrouw ook? Mev. walburg. Ach, mynheer! het is onze zoon. Zo hy noch te redden is... DOORZIGT. Wie, Thomas? daar ik u zo dikwyls van heb hooren fpreken? F 5 WAL»  po DE JONGE WALBURG, walburg. Ja. Moet ik my niet fchamen, zulk een' zoon te hebben? d-0 o r z i g t. Ik beklaag u van harte, myn lieve heer Walburg; maar, geloof my, gy zyt het alleen niet. Tegen Thomas. Hoe bevind gy u, mynheer ? thomas. Weldra zal het wél met my zyn. walburg. Zouden wy noch kunnen hopen, mynheer ? doorzigt, tegen Walburg, hem ter zyde trekkende. Hoor! Wilburg en Doorzigt /preken eenigen tyd in Jlilte met elkander; Walburg geeft zyn genoegen door een glimlagch en handdritkking te kennen. Mev. walburg, tegen haren zoon. Hoe is het u mogelyk, dat gy uwe ouders in zulk eene fchande en droefheid Hort' en dat om zulk eene... thomas. Stil, laster haar niet. Gy ziet het, hoe onaffcheidelyk wy aan een verbonden waren. walburg, ter zyde, tegen Doorzigt. Uitmuntend! Maar, laat niets 'er van blyken. Wy moeten zien hoe die komedie zal afloopen. Over-  TOONEELSPEL. gi Overluid. Dus kunt gy 'er niets aan doen ? Mev. wa t.burg. Wat zegt gy ? Is 'er geen kans meer om myn ongelukkig kind te redden ? doorzigt. In dien Haat, waarin hy thans is, kan ik hem niets geven, mevrouw. Wy moeten het aan de werking der natuur overlaten. Hy is noch jong en fterk, mogelyk... maar ik durf u niets verzekeren. Mev. walburg. Ik zal u dan verliezen! en op welk eene wyze! ach, dit is niet om te vergeten! doorzigt, tegen Walburg. Het waar' be^t, mynheer, dat gy iemant naar huis zond, om het rytuig : als mynheer uw zoon weder een weinig bekomt, zal men hem des te gemakkelykcr kunnen vervoeren. Mev. walburg. Hoe, in zulk een' ftaat hem te vervoeren! daar hy reeds zieltoogt! doorzigt. Ik zeg het maar uit voorzorg, mevrouw, men kan niet weten... t hom a s. Hoe, men wil my van hier verwyderen! my van Julia afrukken! neen! op hare koude lippen wil ik den laatften adem uitblazen. Hy  92 DE JONGE WALBURG, Hy wil vertrekken, doch word van allen wederhouden. walburg, tegen Doorzigt. Zoud gy het wel hebben kunnen gelooven ? doorzigt. Neen; dat is eene krankzinnigheid van de ergfte foort. walburg, tegen Saartje. Wil je wel zo goed zyn van, om myn rytuig te zenden ? saartje. Och, ja, mynheer! Toe,Kaatje! ftuurdekruijers vrouw 'er maar heen; die zal misfehien noch wel boven zyn. NEGENDE TOONEEL. thomas, walburg, meVTOUW walburg, saartje, doorzigt. walburg, tegen zyne vrouw. jNu huilt men, nu is men niet te troosten. Waarom zyt gy nu niet bly ? je' zoon is immers nu wedergevonden ? Daar heb je nu dat verftandige kind, dat altyd zo aartig, zo geestig was; dat zulke aandoenelyke rympjes kon maken , dat moeder 'er de oogen van overliepen; dat zulk een fyn gevoelig hart bezat, dat hy zelfs geen vlieg zou hebben kunnen vermoorden; nu ontziet hy zich niet eensj  TOONEELSPEL. 93 eens, zichzelven, en ons daarby, de dood aan te doen. Mev. wa'l burg. Lyde ik geen droefheid genoeg ? moet je daar noch verwytingen byvoegen ? walburg. Zie nu hoe fupra fyn uwe fentimenteeie fchriften leeren denken en gevoelen! Hoe dikwyls heb ik jelui, met tranen in de oogen, een boek zien neêrleggen, waarin een zotte minnaar zich in eene wanhopige vlaag doodfchoot. C> Wat was dat dan ichoon! wat was dat aandoenclyk! Is dit nu ook niet fchoon en aandoenclyk ? Daar zal nu niet meer aan ontbreken, dan dat wy hem na zyne dood een grafteeken oprechten, waarop zyne liefdegefchiedenis is afgebeeld... thomas. Ja, aan uwe zyde, myne Julia! zal ik rusten. Mev. walburg. 6 Zwyg toch, ongelukkig kind ! en denk aan ww naderend einde, en aan de wraak des hemels. walburg. ' Ja wel, om den hemel zal hy wel denken ; die fyngevoeligen hebben een' hemel op hunne eigen hand: daar zal hy zyne Julia wel wedervinden. t h o m a s. Om voor eeuwig met haar vereenigd... wal-  94 DE JONGE WALBURG, walburg. Dat denk ik , by Joostoom. Mev. w a l burg. Ach, myn kind, mogelyk in dit en ook in het andere leven, ongelukkig , verfchrikkelyke gedachte! thomas , tegen mev. WJbarg. Onttrek u een tooneel, te fterk voor uwe aandoenelykheid. Uwe tranen zullen flechts myne laat. fte oogenblikken ontrusten , en uw lyden beneemt my de kalmte, welke myne ziel anders gevoelt. Ik heb u altyd lief gehad. Naast Julia waart gy my het waardigftej doch thans moeten wy voor altoos fcheideh. De bron van vermaak is voor my op deze aarde reeds uitgedroogd kort was hare duurzaamheid, en maar weinig druppelen onvermengde vreugd bevatte dezelve. Tegen Walburg. Zwaar viel uw haat op my neder, vader. Het felblakend vuur uwer wraak verzengde de bloem myner jeuget; gy hebt haar doen verwelken, vóór noch de avond daar was... walburg, tegen Doorzigt. Dat zal een zeer hartroerende rede worden. thomas. Doch ik vergeef het u. Gy zyt 'er genoeg voor geftraft, door uzelven van uw eenigfte kind te berooven. wal-  TOONEELSPEL. 95 walburg. Het fpyt my , Thomas, dat ik u moet verliezen. Ik begon alle uwe verdiensten nu eerst ter deeg te leeren kennen. THOMAS. Nimmer hebt gy my eene bede ingewilligd, maar laat deze laatfte, welke myne «ervende lippen u affineeken, niet van u geweigerd worden. Mev. walbur g. Spreek, myn kind, fpreek; ftel toch eindelyk eens betrouwen op uwe ouders. walburg. Gy hoort het: uwe moeder neemt het op zich om uwe bede te vol doen. - Mev. walburg. Zwyg: ontrust zyne laatfte oogenblikken niet langer, door uwe fcbampere aanmerkingen. THOMAS. Dat ik in het graf naast myne Julia mag 'rusten. .. Mev. walburg. Ook uwe bedroefde moeder zal ras by u zyn. wa lburo. Doe my dat verdriet niet aan, vrouw. Mev. wa lburg. Gy verdient zulks, moorder van je' vrouw en van je' kind! WAL-  cö DE JONGE WALBURG, wa lburg. Hoor, als het dan gemeend is, Doortje, neem dan beter maatregelen dan je' zoon. TIENDE TOONEEL. walburg, mevrouw walburg, thomas, doorzigt, saartje, kaatje. kaatje. Nou, mynheer, het rytuig zal terftond hier zyn, cn daar zyn twee brieven, die ze in den zak van de juffrouw hebben gevonden. thomas. Geef hier, het aanraken van Julia heeft hen geheiligd. walbujc, de brieven inziende. Gy kunt ze toch niet lezen, myn zoon: uw gezigt zai reeds te zeer verzwakt zyn. Ha, recht van pas! ik zie zy zyn juist gefchikt om uwe laatfte oogenblikken , daar gy toch wilt ilcrvcn, veel troost by te zetten. Ik zal ze u eens voorlezen. Luister: „ cii ére cateau! „ Of moet ik u Julia noemen ? want dezen „ naam, verneem ik, heeft uw zotte Walburg „ u gegeven." Gy  TOONÈELSPEL. 97 Gy hoort het, myn zoon, die lompe vent heeft niet veel gevoel. „ Hoe ! gy zyt dan eindelyk: in allen ernst ge„ trouwd! Dit zal, denk ik, maar om de grai „zyn; want, zo gy my bedroogt, heb ik het „ in myne magt, om, met één woord te zeg„ gen, de jonge mevrouw Walburg dra voor de „ geesfelpaal te doen pronken. Als de oude u nu „ maar voor zyne dochter wil erkennen, dan zyn „ wy ryk genoeg, en wy zullen uwen aandoene„ lyken gemaal met al zyne fraaije fentimenten „ welras alleen laten zuchten. De gek verdient „ dat hy bedrogen word; niemant is daar bekwa- „ mer toe, dan gy... " Het is jammer dat het overige van den brief is afgefcheurd: het moet zeer ffichtelyk voor u zyn. thomas. Ach! Iogentaal! vervloekte logentaal! Dus beftond Julia niet. Gyzelf hebt den brief verdicht. walburg. Denkt gy Zulks, myn zoon? Hebt gy dan ook kennis aan dit fchrift ? thomas, het fchrift met vei voering kusfchende. 6 Het is het fchrift van Julia! Dit zal op myn hart rusten, wanneer ik in het graf Zal zyn. w al b uk g, hem het fchrift uit de hand rukkende. Zotte jonge! de inhoud zal die hevige vervoering wel matigen. G Hy  o8 DE JONGE WALBURG, Hy leest. „ Als gy dezen zult ontvangen, lieve Jan, ben „ ik reeds te Amfterdam. Ik heb hem zo lang ge. „ plaagd, dat hy eindelyk heeft befloten, zich „ weder met zyn' vader te verzoenen. Het word „ ook tyd, want myn geduld loopt ten einde. „ Wy moeten eindelyk de vruchten van onze „ list plukken. Ik heb u lang laten wachten ; „ doch, wanneer ik my eens meesteres van de „ geldkast zie, behalve de juweelen, welken my „ beloofd zyn, vlieg ik in uwe armen, om aldaar „ myn uitgedaan verdriet te vergeten. Ik ben ziek, „ en dit fpoort hem te meer aan om de zo lang „ gewenschte verzoening te bewerken. Zo echter „ myne ziekte maar geen erge gevolgen heeft, „ want ik heb veel geleden. Ach, ik weet het ,, niet, het word my zo benaauwd om het hart! „ Ik zal echter moed houden zo lang ik kan, en „ om ons beider genoegen, myn waarde, alle ge,, vaar braveren. Myn adres is by madame . . in „ den Franfchen winkel; ik zal haar tyding van „ my laten toekomen. " Thomas den brief toewerpende. Daar. Hebt gy nu noch lust, om dit dierbaar fchrift op uw hart te laten rusten ? THOMAS. Hoe! Julia zou my nooit bemind hebben! Ysfelyke  TOONEELSPEL. 99 gedachte! gy ftort eene hel van wanhoop in myn hart! Mev. WALBURG. Hebben wy niet altoos gezeid, kind, het is eene bedriegfter, zy zal u in het bederf neepen; maar, gy hebt uwe ouders niet willen gelooven. WALBURG. Het was die fchoone engel lasteren; wy waren veel te bot, om het verhevene van zulk eene hemelfche ziel te bevatten. THOMAS. Onmogelyk! onmogelyk! zy is niet fchuldig; hier fchuilt iets achter, ó Zo Julia eene bedriegfter ware, zo zy myn aandoenelyk hart, door fyrenenzang, in flaap fuste, en ondertusfehen myne liefde verfmaadde, hoe bitter ware voor my dit ontwaken! WALBURG. Befchouw eens hoe gelukkig gy had kunnen zyn: wanneer gy van jongs af aan, door een gefchikt gedrag, de liefde van uwe ouders had zoeken te beantwoorden; wanneer gy behoorelyk , als een braaf jongman, die, volgens zyn' ftaat en geboorte, met eere zoekt door de wacreld te komen, uwe kantoorzaken had waargenomen; dan waart gy thans een man in ftaat geweest. De liefde van Jetje zou uw geluk volmaakt hebben, en gy had alsdan een zegen van myn' ouderdom geweest, daar ik G 2 my  ioo DE JONGE WALBURG, my nu voor de geheele waereld moet fchamen, ooit een' zoon gehad te hebben. Maar dat meisje was niet romanesk genoeg; zy was te burgerlyk, te huishoudelyk voor u; zy huilde niet met u om uwe fentimenteele grillen ; daarom was zy,in uwe oogen, zonder gevoel, zonder gewaarwording van tederheid en liefde. Sterf nu met den troost, dat uw gevoelvol meisje, dat gy boven Jetje verkoost, eene Het was, waaraan gy ouders,eer, beftaan, en leven hebt opgeofferd; maar kyf niet famen wanneer gy haar in uw' fentimenteelen hemel weer mogt vinden. thomas. Eerbiedig ten minste de ondragelyke fmart, welke ik Iyde: uwe befpotting... walburg. Verdient gy die niet ? Mogt gy 'er maar wyzer door worden! thomas. De dood zal my ras van die fmaad verlosfen; in het graf zal ik vergeten., bemind te hebben. walburg. Het is by u niet anders dan het graf en de dood, en zulks om het andere woord. Ik zie evenwel noch niet dat de dood u veel gehoor verleent; hy fchynt zo onverbiddelyk als uw vader. M ev. walburg Kunt gy met ons ongeluk noch den fpot dryven, daar ik van droefheid... ? vv a l-  TOONEELSPEL. 101 WA LBURGi ' Ha, ha, ha! lagch hen uit, moeder en zoon. Help my toch lagchen, myn lieve Doorzigt, help my toch lagchen. Mev. WALBURG. Het is om een' mensch razend te maken. Zo buiteniporig fïelde hy zich nooit aan. walburg. Het is van louter blydfchap, Doortje; want nu is onze jonge gered; en gy zyt, hoop ik, ook beveiligd voor het fentimenteele van onzen tyd, dat u mede al vry wat begon aan te Heken. Mev. WALBURG. Lieve hemel! hy raaskalt. DOORZIGT. Neen, mevrouw. Deel vry in de blydfchap van mynheer, uw' man: uw zoon is behouden. Mev. WALBURG. • Wat zegt gy ! walburg. Ja, vrouw, het word eindelyk tyd, dat wy u ook uit uwe verlegenheid helpen. Dank met my den hemel, die dezen braven man het middel inftortte om het leven van onzen zoon te fparen. Mev. w ALBU EG. • Hoe! hy heeft zich dan niet vergeven ? 1 walburg, Jchaterende. Wel neen hy, maar hy meende het te doen; ten G 3 dien  102DE JONGE WALBURG, dien einde is hy ftraks by dien braven heer geweest, denkei yk om rottenkruid; en deze gaf hem, ha, ha, ha ! hy gaf hem eene purgatie. Nu kan hy zyne fentimenteele grillen zeer naturelyk lozen. Ha, ha, ha! Mev. walburg. Welk een aangenaam bedrog! Tegen Thomas. Hoort gy dit wel, myn lieve Thomas ? hoort gy dit wel, myn zoon? Gy zult leven, leven, tot blydfchap vaii uwe ouders. Gy antwoord niet? Tegen Doorzigt. Maar die zwakte, mynheer, die ftuiptrckkingen..? doorzigt. Ontrust u daarover niet, mevrouw; het is meestal gemaaktheid. Het kan wel wezen dat hy eenige knypingen en buikpyn gevoelt, want ik heb hem eene purgans, die op het hoofd zou werken , toegediend; het overige voegt zyne aan|eftoken verbeelding 'er by. Mev. walburg. Wat zyn wy u veel verpligt! doorzigt. Ik verzeker u, mevrouw, het is de-aangenaam11c dag van myn leven, nu ik een' mensen gered heb, vermoedelyk zo naby zyn einde, en welk een droevig einde! want waar' hy in een' anderen apo-  T^OONEELSPEL. 103 apotheek gegaan, denkelyk zou men aldaar myn' gelukkigen inval niet gehad hebben. SA ARTJE. Och, wat ben ik bly, mevrouw, dat mynheer je' zoon nou niet behoeft te fterven ! het zou ook warelyk voor mynheer en mevrouw bedroefd zyn geweest. Je hebt daar eene brave daad gedaan, mynheer Doorzigt. doorzigt, tegen Walburg. Zyn verwilderd voorkomen en verwarde redenen voorfpelden my niet veel goeds, en deden my weldra zyn voornemen gisfen. Men kan in deze ongelukkige tyden niet te voorzigtig zyn. Hy is de eenigfte niet, die hedendaags met dis ziekte befmet is. walburg, hem ep defchouder Jlaande. Ik geloof u wel, vrindlief, maar gy hebt u puik gehouden. Mev. walburg. Het was evenwel niet fraai van u beiden gedaan, my zo lang' in den doodelykften angst te laten. doorzigt. Vergeef het my, mevrouw: het was op begeerte van mynheer, uw' man. walburg. Ja, vrouw, om u te overtuigen, hoe verre zyne dwaasheid gaan zou, en hoe ongelukkig wy zouden G 4  io4 D E JONGE WALBURG, geweest zyn, had de hemel zulks niet belet. Gy ziet het nu hoe ik altyd gelyk gehad heb. Mev. walburg, tegen haar' man. Ik erken zulks, lieve Walburg. Tegen Thomas Leef nu voortaan tot onze vreugd, myn kind, en verban al die zotte verbeelding uit uw hoofd; gy ziet nu ook wel... thomas. Ja, ik zal leven, dewyl de dood my ook zyne vrindlchappeiyke hulp weigert; maar hoe zal ik leven ? in fchande en verachting. walburg. Dit is billyk uw loon, want gy hebt u voor de geheele waereld ten toon gefteld, en de jonges zullen u op ftraat naroepen. thomas. Het is dan om myn ongeluk en fchande te bewerken, dat ik van den hemel een tedergevoelig harte ontvangen heb! walburg. Neen, myn kind, maar tot uw geluk; doch dat gevogl moet door de reden beftierd worden, cn dit hebt gy verzuimd : uwe aantrekkelykheid deed u alle zottigheden, welken gy laast, op uzelven toepasfen, en van daar alle die ongerymdheden, al het verdriet, dat gy uzelven en ons veroorzaakt hebt. TKOt  T O O N E E L S P E L. ios Thomas, Zich aan de voeten van zyn' vader werpende. Het kan zyn, dat gy gelyk hebt, myn vader! walbükg, hem opheffende. Sta op, fta op, Thomas! geen tooneefkoepen meer. Ik heb al gezien dat gy een goed akteur zoiid wezen, byzonder in wanliopende rollen en fterfpartyen Wat wilt gy, myn zoon? thomas. ■ Uwe vergiffenis, en dat uwe wysheid my eindelyk myne overmaat van aandoenelykheid lecre verminderen, opdat ik weder gelukkig worde. wa : borg, hm omhelzende. Ik vergeef het u, myn zoon, gelyk ik hoop dat de hemel u ook uw onbezonnen voornemen zal vergeven! Zie daar, waarachtig, de eerste wyze woorden, welken ik ooit van u gehoord heb Ja, ik zal u onderrichten en geleiden ; geef u aan' myne zorg over, en ik zal u het genoegen en de rust doen vinden, welken gy, tot heden toe, vergeefs hebt gezocht. Maar, laat ons van al het vo. rige nimmer weder fpreken. Tegen Saartje Hoor je wel ? niet babbelen. saartje. Daar zal ik wel zorg voor dragen; mynheer kent my wel beter, wil ik hopen. G 5 TH o-  ioöDE JONGE WALBURG, thomas. Het is noch voor my onbegrypelyk, dus gedwaald te hebben. WALBURG. Als gy eenigszins naar myne vermaningen, in het vervolg, luisteren wilt, zal het u ras begrypelyk worden. Maar wees voorzigtig, dat gy niet van het eene uiterfïe tot het andere vervalt, dat is, dat gy uw zogenaamd fyn gevoel in geen onaandoenelykheid verwisfeit: alles heeft zyne middelmaat; doch, daar zullen wy te huis verder over ipreken. Is het rytuig 'er al ? kaatje, nadat zy binnen is geweest. Zo even gekomen, mynheer. walburg, tegen Doorzigt. Kom mede tot mynent, beste vrind, help my onzen zoon verder overreden, en kom te gelyk in onze blydfchap deelnemen. Tegen zyne vrouw. Gy kunt met Thomas van het rytuig gebruik maken, vrouw; wy zullen vast vooruit gaan. Tegen Saartje. En ik zal zorgen, dat het lyk, binnen weinig dagen, fatzoenclyk ter aarde worde befteld. Zy vertrekken. saartje, hen tot aan de deur volgende. Heel wel, mynheer. Ik zal je' orders afwachten. tho-  TOONEELSPEL. 1-07 thomas, te rug komende, tegen Saartje. Laat my Julia noch eens zien, en voor het laatst een' heeten kusch op hare beftorven lippen drukken: mogelyk is zy zo fchuldig niet, als men my wil doen gelooven. Ach, zo ik hiervan verzekerd ware, zou een wisfer llag my noch op haar lyk ontzielen! saartje» Gy kunt haar niet zien, mynheer: uwe mama zal u wachten. thomas, heengaande. Wreede dwang! Vaar wel dan. LAATSTE TOONEEL. saartje, kaatje. saartje. Heb je het nou wel gehoord ? het is even als ik van den morgen zei: al dat boekenlezen heeft het verftand van mynheer Thomas bedorven. Dat je me dus geen boeken in huis haalt, of ik brui ze in het vuur. Als je wat wilt lezen, heb je aan je' Hcllenbroekje genoeg. kaatje. 't Is goed, moei. EINDE.   By den boekhandelaar Uylenbrojk, te Amfteldam, in de Nei zyn de volgende werken gedrukt en te bekomen. W. Bilderdijk, De Dood van EdipuS gr. 8vo. ƒ i : ... bestp. . . . t-l te't". 1» Edipus , Koning van Ailiene , en Brief, gr. 8vo. . . . . -1:4:. ■ Brief over den Ëdipus , gr. 8vo. bestp. . . : IO ': —— Deukalion en Pyrrha, gr. 8vo. . - - : 75 ; . — • Verioogen van Salomo, gr. 8vo. - - : 16 : - ■ —— Elius, gr. 8vo. . . -1:5':. Bloemtjens, gr. 8vo. . -2:4:- ■ Mijn Verlustiging, gr. 8vo. . - 2 : - : . ■—; Bijvocgfei, gr. 8vo. - - : jrt '; I , Tyrtéus Krijgszangen, gr. 8vo. . . . ; ö : - ■ Lazarus Opwekking, gr. 8vo. . - - : 10 : - O. C. F. Ilvffhain, Theorie der Nederduitfche Poëzy, gr. 8vo. . . . . - 1 : ifj : . bestp. . . . 2 : 14 : . HekelfchriFten, gr. 8vo. . - - : 11 : . ■ Slaapdichten, gr. 8vo. . - - : n • _ bestp : 15 : I Al ftond'er de Galg op ! gr. 8vo. - • : 18 : . bustp. . . . ! '■ 8:1 ■ De Broek, gr. 8vo g . t"-'stp : 10 :' T W. Imme , De Dankbare , gr. 8vo. . . -1:10:. bestp. . . . 2 ; 5 • _ — Martin, gr. 8vo. met des fchryv. pourtr. - j. • 16 • 1 / bestp. . . . 2 : 14 •" J P. Le Clercq, Huwelyksmintafereel, gr. 8vo. inet pi. - 1 : bestp. . . - 2 : -•. J. Fortman, Dichtliev. Mengelingen, enz. gr. 8vo. - 1 ; r '• . P. Langeudyk, Levensloop der aartsvaderen, : - 1 Rouwkiagt van Ada . - . : 6 : - P. J. Uylenbroek, Brief wegens Fedra , kl. 8vo. . - - : 4 : grootp : 8 : • ■ Losfe vaerzen. Onderwyzing in den Godsdienst, gr. 8vo. . - - : 15 : - bestp. . . - 1 : 5 : De Kosmopoliet"ofWaereldburg. 2 deelen,gr. Svo. 8 : - : G.Adams, Gronden der Starrekunde,gr. 8vo.met pl. " 2 : 10 : - bestp. . . - 3 : 5 : J. HiII, Proeve der Natuurlykc Historie, gr. Svo. - 1 : - : j. Nomsz, Mohammed, 2 deel.kl. Svo. met een pourtr. - 1 : 14 : - grootp. . . - 2 : 10 : - Aanteekeningen op alle zyne Tooncelllnk- ken, kl. Svo. . . . - I • 5 • ■ grootp. . . - 2 : - : — Vertelfels, 3 (lukken, kl. Svo. . - 1 : 16 : . grootp. . . - 3 : - : Abdallah, kl. Svo. . . - - : 6 : - grootp. . . - 3 : - : - Triomf der Teekenkunst, kl. Svo. . - - : 4 : - Befcheiden Aanmerkingen, kl. Svo. . - - : 6 : - grootp : 12 : - —■ Verhandeling over Het Weeskind van China, kl. Svo. . . . - - : 4 : - grootp. . . - - : 8: - — Losfe vaerzen. J. G. Doornik, Levensfcliets van Pedro de vvreede, kl. 8vo. . . . - - : 4 : - grootp : 8 : - Lykzangen op L. Pater, kl. Svo : 6 : • grootp. . . - - : 12 : II. Ogelwight, Junior, aan Watt'er, wegens de Nini, Svo. . . . . ' - - : 2 : - Lyst  Lyst van nieuwe tooneelftukken, zo als die afzonderlyk by gemclden boekbandelaar te bekomen zyn. VV. Bilderdijk, Edipus, treurfpel, en brief over den zclven • • . ƒ1:4:- , De dood van Edipus, tretirfpel . - 1 : - : - Deukaiion en Pyrrha, tonncclfhik - - : 15 : - I. de Clercq, H. Z. Meriones, koning van Krete, tfeurfpel * . . - - : 8 : ■ . Eduard en Eleonora, tretirfpel - - : 8 : M. A. de Clercq, Montrofe en Amelia , tooneelfpel - - : 8 : — Vanglenne , of de Karaktertoets, tooneelfpel . . . - - : 10 : - . ■ Het Gevaarelyke der Afweezigheid, tooneelfpel. • . - - : 8 ■. - A. A. Gaignan de 1'Ami, Elize, treurfpel . - - : (5 : - 0. C. F. Hoffliam, Al itond 'er de galg op ! blyfpcl - - : 18 : , — De Broek, voorfpel . . - - : 6 : - J. Houtman, Thz. Irene, tretirfpel . . - - : 6 : . Montrofe en Amelia, tooneelfpel - - : 8 : - 1. Hugli, Willem Teil, treurfpel . . . - ; 8 : \V. Imme , Delia en Adelaïde, tooneelfpel . - - : 3 : - De Weldadige, tooneelfpel . .-•:(>:- De Vcrftandige Echt^enootc , tooneelfpel - - : 8 : - P. J. Kasteleijn , De Marquis de Bouïllé, lieldenfpel - - : fi :- 1 De Jufferlijke Kamerdienaar, bliifpel • - : 6 : - Elfride, treurfpel . . - - : 8 : - Codrus, treurfpel . . - - : 8 ; « L. J. Lamaifon , Clementine en Desormes , too- neel'pel . . . . - - : 8 : - J. Lutkeman, Codrus, treurfpel . . - - : 8 : « Canut, treurfpel . . - - : 8 .- - P. F. Lyndager, Zoó, tooneelfpel . . - - : 8 : . J. Nomsz, De Graaf van Warwik, treurfpel. - - : 7 • - Bajazeth , treurfpel . . - - : 7 : - ■ De Cid, treurfpel . . - - : 7 : - Athalia, treurfpel . . - - : 7 : - melia , treurfpel . . - - : 7 •' - — Soliman de tweede, biyfpel . . - - t 8 '• - — — Cora , treurfpel, pl. . . - - : 12 : • —— Coralli, treurfpel, fil. . . - - : 12 : - H«  M. Ogelwiglit, Jun. Men doet wat men kan, niet wat men wil, blyfpel . . . f-.mA.~i — ' ,!e Verbeterde Dwaas, blyfpel - . • • , " Waldheim, tooneelfpel . - - : i-> : - 1 De Vrindenraad, of liet welfe- lukt ontwerp, tooneelfpel . . ° V. Pypèrs, Merinval, of de gevolgen der wraakzucht, tooneelfpel . . . . - - : 10: De Graaf van Comm.inge, of de ongelukkige gelieven, tooneelfpel . . - - : 12 : - Lanfus en I.ydia, treurfpel ,pl. . - - : ia |. Ssarrenburg, Apollo in Dordrecht, en De Zangberg, twee divercislememen . . - - : 6 : F. van Steenwyk, l.eonidas, treurfpel . . - - : fj : . P. ,[. Uylenbroek, Meropé, treurfpel, pi. . - - : 12 • N. S. v. Winter, MenzikofjF, treurfpel • . - - : 8 : - J.. w. Louize d'Arlac, treurfpel . . •->'&;- ~— Sebille van Anjou, treurfpel . . - - : 8 : - ] Gelonide, treurfpel . . - »: 8:- Non datur ad mufas, &c. Esther, treurfpel . - - : 7 : . Vlijt doet Vórderen, De Gewaende Philofoopli,bl, - - : 6 : - De Burgemeester, tooneelfpel : 12 : - De Jonge Walburg, of de gevolgen van het fenti- inenteele; tooneellpcl. . . - - : 10 : -   Mo