1093 LB 523  MAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. TE LEIDEN. CataL bl. Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  De ónderftaande Tooneelfpelen zijn Bij A. L o osjes Pz. gedrukt en te bekoomen: A. Loos je s Pz. Vlugt van Huig de # Groot, Burgerfpel. 8vo. • • / | " ; gr. pap. • • - • - 5 " - . Sentimenteele Tooneel- ftukje. 8vo. . • - : - 4 - ; gr. pap. • • • - : - li - • Slag bij Nieuwpoort en ■ Emilia van Nasfau. gr. 8vo. • - i - 10 - : Watergeuzen Heldenfpel gr. 8vo. • • -1-10-: Menzikof Tr.'urfpel 8vo. - : - 8 - : gr. pap. . , • • ElconoraIIamilton,Treur- fpel Svo. . • - : * ™ "■'• gr. pap. • • - : - ia - . __ De Zwaarhoofd, Blijfpel. - : - 14 - : gr. pap. . • • - I - : - : : De Helleveeg, Klugtfpel. - : - 8 - : gr. pap. . • - : - 12 - : ., —— Cuenna, Treurfpel. - : - 13 - : gr. pap. ,. . - : - 18 - : ■——— De Hollanders op 't ein- . de der acluiende Eeuw. . - : - 14 - : gr. pap. , . . . . .1-:-: —— Bijna, Klugtfpel. . . : - 8 - : gr. pap. . • • - : - 12 - : — Gellert, Zedenfpel. • : - ii - :   DE GEBROEDERS NAEREBO UT, TOONEELSPEL.   D I GEBROEDERS N A E R E B O U T, TOONEELSPEL. IN DRIE BEDRIJVEN. DOOR A. L O O S J E S Pz. Eraave Naereiouten! Mogelijk zal Neerland* Schouwtoneel ten eewgen tijde van uwen naam en deugd Etwasen, LAMBRECHTSEN. TE HAERLEM. By A. LOOSJES Pz. MDCCXCII.   Be kloekmoedige daad van twee Flisjingfche Lootzen met eenige hunner fcheepsgenooten, bij gelegenheid van het Jïranden van het Oost Indisch fchip Woestduin . . . ziedaar het eenvoudig onderwerp van hét volgend Jlukje. Heb ik de Natuur niet geheel ongelukkig nagevolgd — en kan het eenigermaate Jlrekken, om kloekmoedigheid en menschlievendhsid, fchoon in de kleederen van eenvoudige visfchers, te doen eerbiedigen, ik zal mijne poogingen genoegzaam beloond achten mij zeiven gclukwenfchende, dat ik geenen vreemden bodem heb behoeven op te zoeken, om zulke voorwerpen voor mijne kunstliefde en voorbeelden van heldenmoed en grootheid te vinden.  VERTOONERS» mat th ij s nahrebout, J'atkr. jacoeus naerebout. trans naerebout. saaetje hoefnagel, FlOUW van FftUU Naerebout. j a n r o D. jan step. Scheeps- en adamstortewagen. tochtFinooten MABCJLIS stoete8, S. der Gebroeders a !i r a h a M van hoeve. Naerebout. j a n i s de koning. s e r v a ê S valcee. bellam rj, Vlisfingsch Burger. r r c h a r d , een Engetfch Kapitein. E*nig Volk. Hei Kind van Frans Naerebout. 't Spel /peelt te Viisfingen.  d E GEBROEDERS NAEREBOUT. TOONEELSPEL. EERSTE BEDRIJF. Het Tomeel is in liet huis van Frans Naerebout. EERSTE TOONEEL. m att h ijs, sa artje, en het Kind in de wieg. mattiiijs inkomende. Is Frans niet t'huis, kind! ik kwam een9 kijken, hoe of j'e lui het maakte. sa artj£. Och wat zou mijn man t'huis weezen, Hij is altijd wip de deur uit. ■ En ik weet haast niet, of hij op het land of in het water leeft. A mat-  lï DE GEB. NAEREBOUT. MATTHIJS, Jh! Ja! Zo was ik ook in mijn tijd — en nog zou ik wel zo wezen , maar de raddigheid die gaat zo wat over met ine. Ik kwam eens verneemen , of je man ook het nette wist van het fcfaip, dat ze zeggen dat op de rasfen vast zit. — Hebje daar niet van gehoord? SAARTJE. Of ik 'er van gehoord heb. Mijn man heeft daarom geen rust in zijn lijf. Jan Pod kwam hier uit zijn adem anloopen, en zei, jongens, daar zeggen ze dat 'er een groot fchip op de rasfen vast zit. Frans — zonder een woord te fpreeken — zijn pijp op de tafel gefmeeten, dat mij de fpaanders om de ooren ftooven — en „ Vrouw.' ik gaa na de Westdijk" was alles wat ik hoorde, toen hij de deur uitlïoof met Neef Jan. M A T T II JJ s. Nou dan zei ik hier maar een poosje blij-  feERSTE BEDRIJF, i ToOfl. 3 blijven wachten; —• of ik moge, liever zelfs ook wel na de Westdijk gaan. — De Jongelui zijn wel gaauwer, maar de ouden kunnen fomtijds nog verder zien, als de jonge maats. Ik heb zo menigmaal van die Westdijk het gat uitgekeeken. s a ar tj e. Wel Vader! blijf bij me. Ze zeilen het wel opneemen zonder je. Jan Step en Janis de Koning zijn ook meê. MAITH1JS. Was de wind gaan leggen, dan zou ik 'er nog wat moed op hebben, maar hij wakkert meer en meer an. Als bet waar is, dat 'er een fchip vast zit, dan geef ik 'er geen pietje voor, 't zal alles weg zijn. s a a r t j e. Ik ben dan maar blij dat 'er Frans niet op is, Vader! —« Hij is toch zo een waag hals. A 2 MAT-  4 DE GEB. NAEREBOUT* m a t t ii ij 8. Wat zei ik je daar van zeggen, Kind! Wie weet, als Frans 'er op geweest was, of het fchip dan dat ongeluk wel gekregen had, of we niet al de glazen door de fchoten voor de ftad hadden hooren dreunen. s a a r t j e. Ja! Ja! Vader! de beste loots heeft wel eens een ongeluk, 't Is geen wiskunst. m a t t ii ij s. Nou ik kan het niet langer uitilaan — ik moet na de Westdijk, ze talmen me veel te lang. Dag Saartje! s a a r t j e. Goeijen dag, Vader! Zo zonder dat je de kleine eens een zoen geeft. . . . m att n ijs. Jaa! dat had ik haast vergeeten ... als 'er een fchip in nood is, hoe kan een ouwe loots dan om kleine kinderen denken. TWEE-  EERSTE BEDRIJF, 2 ToOU. $ TWEEDE TOONEEL. s a a rt je, en het Kind als vooren. Frans in het ouwe — Je ongeduurigheid zelf. — 't Is geen wonder dat mijn man zo een zeerob is . . . maaar wat een leeven hoor ik daar voor de deur . . . daar is de heele vloot. DERDE TOONEEL. m att hijs, jacob, frans, jan p o d , jan step, janis de koning, SiIartje en 't Kind. frans. 't Is zo als ik je zeg vader! 't Is het Oost Indisch Schip Woestduin, dat voor deezo kamer t' huis komt. m a t t ii ij 3. Wel, Jongen! dat gaat mij door mijn hart heen. Een t' huiskomende Opstindisch A 3 vaar-  6 DE GEB. NAEREBOUT. vaarder, cn dat zo te zeggen tusfehen de groene wallen in. FRANS. 't Schip zal weg zijn, vader! 't Kan het niet houwen. Ik twijfel niet of het zal reeds •gezonken zijn — wat zeg jij 'er van broer. JACOB. Och 't moet vast weg, Frans! daar is geen denken aan . . . maar die arme Menfchen, die beklaag ik in mijn hart,die Menfchen... FRANS. Daar hebben ze weinig aan; Koo! — Jon. gen! we moesten 'er op af, als het tij is . . . wie weet of wij nog niet van pas kwamen, om de menfchen te redden. J A C O B. 't Zal wat in hebben om 'er te komen en als wij 'er al zijn, dan zal de branding ons beletten, dat wij wat uitvoeren —■ en wij waagen veel. FRANS.  EERSTE BEDRIJF, 3 ToOll. 7 frans. Die wat winnen wil moet wat waagen; zei onze de Ruiter, is het zo niet, vader! m a t t ii ij s. Ja Frans! ja Frans! dat zei die dappere Vlisfinger, toen hij de Rivier van Londen opvoer, o Het doet mij zo goed, als ik zo nog dien ouwen moed in je lui zie — en dan dat goeije hart om menfchen te redden... o kinderen, daar ben ik zo wel over. frans. Broêr Jacob denkt 'er net over zo als ik, maar dat is een man van overleg. JAC O E. Ja met overleg en al — als jij gaat, Frans, dan gaa ik meê. step en de anderen. Wij ook. Wij ook. Wij ook. A 4 ja-  8 DE GEB. NAEREBOUT. JANIS DE KONING. Dat is goed maar dan moeten wij Adam, Marcelis, Bram en Servaas niet vergeeten... Ze zouden het ons eeuwig kwaalijk ncemen. FRANS. Wel ik ben blij , maats, dat wij 'er zo net even eens over denken. Ik wou dat het maar tij was, dan zouden wij 'er na toe Iaveeren, dat het zo kraakt. j AC os. Wil je mijn fchult ook hebben, Frans. , FRANS. Ik moet mijn eige fchuit onder mijn gat hebben... Hij is nieuw en fterk. — Och die noodfchoten , die noodfchoten die dringen mij altijd door het hart. Ik word dan zo wee als een kind.... SAAET] E. Maar Frans! de wind wordt hoe langer hoe  EERSTE BEDRIJF, 3 Too». 9 hoe harder! hoor hoe hij op de fchoorfteen raast. Alsje toch eens een ongeluk kreegt, men kan wel al te ftout zijn — en onzen lieven Heer daar meê tergen. FRANS. Wat zegje daar tergen — tergen, omdat men menfchen zoekt te redden. Neen Meidlief, dat hebje mis. Och en wat het gevaar betreft. Alle dagen is ons leeven in gevaar, en niet alleen het leeven van visfchers en van lootzeh maar van alle menfchen: van den grootften heer af, die daar met twee drie paarden voor malkander door de Had draaft: JEr heeft maar een wiel van de as te loopen, en hij kan hals over hoofd in het Dok tuimelen , zo dat hij 'er als een lijk uitkomt. Is 't niet waar, Vader.' MATTHIJS. We.1 is het waar, datje daar zegt, en hoe kan men beter gevaar loopen, dan dat men zijn Jeven voor zijn medemenfehen waagt. AS FRANS  DE GEB. NAEREBOUT. FRANS. Net zo Vader, hoor vrouw! als ik daar met een fchip op de rasfen zat — zouje dan niet wel willen, dat 'er zo eenige kloeke maats waren, die 'er mij gingen afredden, al zat ik 'er maar moederziel alleen op — en zotije niet wel denken, dat het 'er pligt was dat te doen: en God weet, of 'er niet meer dan honderd zielen op die kiel zijn, misfchien ook wel kinderen, en vrouwen.... Neen! na toe moet ik 'er. Ik hebjc wel lief, maar ik moet mijn medemenfchen daarom ook helpen, als ik kan. SAA RTJE. Nou nou .je hebt gelijk, je hebt gelijk. FRANS. Ik weet wel dat jij het zegt omdat jij mij lief hebt — maar van het goeijc moet • e mij niet aftrekken ! Ik kon ook eens een zwakke bui hebben, en dan zouje me te rug houden... maar iit zal van daag geen zwak-  EERSTE BEDRIJF, 3 ToOfl. II zwakke bui krijgen... die Engelsman, die Engelsman heeft mij daartoe den kop te kroes gemaakt. M AT T H IJS. Benje weer aan de gang geweest FRANS. Wel zou ik niet. Daar ftond die Engelfche knaap te krasfen, dat hij het wel wilde beproeven, of hij met zijn fchip bij het wrak kon komen, maar voegde hij 'er bij voor zijne onderneeming moet men hem driehonderd guinjes toetellen... daar fprak het eigenbelang. Ik keek den kaerel eens ter deeg onder zijn blikken — en hij zag 'er wel uit als een die de kat aan zou durven , maar ik zei, op zijn half Vlisfingsch, half Engelsch zodat hij mij althans wel begreep ... Sir ! als. het to do is om menfchen te redden, dan denkt een Zeeuw niet om the moneij. — Hij begreep mij en droop (tilletjes af — Jongens! jongens! zou, dat een Engclschman om geld waagen zou, een Zeeuw  12 DE GEB. NAEREBOUT. Zeeuw niet doen om de eer en uit liefdö om zijn medemenfchen, om zijn iandgenooten te redden., .dat zou een eeuwige fcbande zijn voor onze nafie. Walcheren leidt zo goed in het midden van het water, als Engeland, als is dat wat grooter. ALLEN. Recht zo! — recht zo! — JACOB. Nu jongens! laaten wij wat vroeg na kooi gaan . . , en wij moeten de andere maats ook nog waarfchouwcn, anders zouden ze netelig weezen. Wie za! 'er op pasfen om ons te wekken als het tij is. TRANS. Ik zei je lui alle bij je ooren je kooi uit haaien — dat zou de eerfte keer niet weezen , broer Koo! dat ik het jou deedt. JACOB. Ja! ja! wij zijn malkaar daar niet veel ichul.  EERSTE BEDRIJF, 3 Toon. I3. fchuldig in gebleeven. Nou ik maak toch itaat op je. —■ Hoe laat is het tij ? frans. Ten twee uuren — Mannen! — Goênacht, goênacht — flaap ter degen uit — de zee zei de vaak morgen ochtend wel uit je oogen wasfehen. 't Zal 'er goed poesten, Mannen! ALLEN. Goênacht! goênacht! VIERDE TOONEEL. frans, mat th ijs, s aartje, 'f Kind. frans. Koo is toch ook een beste Jongen, vader!— Hij meent het zowel. Hij wou'er zijn fchuit liever an waagen als de mijne, maar als ik zo op een ander zijn fchuit ben, dan is het of ik niet t' huis ben, mat-  14 DE GEB. NAEREBOUT. SI A T T H IJ S. Ik weet het niet Frans! maar me dunkt dat je me morgen ook wekte. Ik weet wel ouwe lui past het in het hoekje van den haard te blijven. Maar ik heb van mijn leeven toch al wat gezien. *_ En een oud zeeman zeidt het Ipreekwoord weet veel raad — en ik ben nog zo goed als een van je matroozen. FRANS. Ik mogt het wel lijden vader! dat je meé* ginqt, maar daar valt me toch wat in. — 't is wel bekeeken een hachHjk ftukje. — We kunnen 'er den hals bij infehieten. En zou bet dan niet beter weezen, dat jij 'er niet bij was, Koo is toch weewenaar en heeft twee kinderen — ik heb een vrouw — ze is zwanger en dan een kind ... als we dan alle drie te gelijk een ongeluk kreegen. Me dunkt, dat het best was, dat je t'huis bleeft. S A ART J E. Ja! daar hoor ik nou recht, hoe gevaarlijk of  EERSTE BEDRIJF, 4 ToOlt. 15 of het is, dat je gaat waagen. Heb ik he je niet gezegd, frahs. Docht ik het niet, dat ik hetgooijen in de glazen zou hebben. ' Hou je gerust, kind! Ik zeg niet wat 'er zei gebeuren, maar wat 'er gebeuren kan, en de voorzigtigheid in zulke gevallen kan immers geen kwaad. — sa art je. » Als je evenwel eens een ongeluk kreegt — m a t t h ij s. Als dat gebeuren mogt kind, dat ik hoop dat God de Heer genadig verhoeden zal, dan zal ik voor jou en je kinderen zorgen» zo lang als ik leef. . . . Frans heeft gelijk hij moet 'er op uit . . . de menfchen moeten gered als 'er mogelijkheid is. — Denk het zijn je medemenfchen — 't zijn je Landgenooten. Wie weet, of'er niet wel Vli's» iïngfche jongens op zijn. . . . sa a a-  1Ö DE GEB. NAEREBOUT* S A A R Tj' E. Hij gaa dan in Godsnaam, maar het zal weêr een benaauwde dag voor mij zijn. M AT TH IJS. Och dat zelje net wennen als mijn vrouw : ze was ook het eerste jaar twee drie, als het op zee zo wat fpookte, nog al ongerust over manlief, maar op 't laatst raakte zij het zo gewend, dat ze 'er haast niet aan dacht, of ik op zee dan of ik an wal was. — Nou Frans! God zij met je: Goeije reis morgen! Als ik te twee uuren wakker ben, dan moet ikreis zien hoe poestig of het 'er uit ziet. Nacht, kind!, houje maar wat gerust. s A A R T JE. Nacht Vader.' zelje morgen ochtend dan reis bij me komen, als je wat weet. MATTHIJS. Maak daar fta3t op. Nacht kind — goeije reis, of ik me verfiiep, Frans! VIJF-  EERSTE BEDRIJF, 5 ToOtl. IJ V IJ F D E TOONEEL. FRANS, S A A R T J E Ml het KM. FRANS. Geef mij de kleine eens. — (Zij geeft hem het kind) Meid! Meid! ik wou datje een jongen waart —• dan moest je ook een zeeman worden — als je grootvader, vader en oomen. — Wat dorie! ik had haast vergeeten dat ik wat voor haar op de kermis had opgeftrecken. Ik hoop maar dat het niet gebroken zal weezen in mijn zak. s A A R TJ E. Wel dat is lief — zo een klein popje. FRANS. Ja, als het een jongen was dan had ik een fcheepje gekogt, want de zee zou 'er van jongsaf in moeten. S A A R T J E. Nou dan ben ik wel blij, dat bet een 15 meis- É  I§ GEB. NAEREBOUT. meisje is: de ouwers beleeven wat plal- zier aan de jongens. FRANS. Vee] plaizier — veel plaizicr — denk eens na wat een genoegen het gceven moet, als nu mijn vader morgen ziet, dat zijn zooncn cenige ongelukkigen gered hebben. Dat doet een ouder toch goed. Dan ziet hij dat hij niet vergeefsch zijn kinderen bij de zee heeft opgetrokken. S A A R T J E. Ja, ja! je praat 'er mooi van. FRANS. Ik hou niet alleen van praaten maar ook van doen. (Men hoort een Fiool van agter hes Tooneel. - ) Hoor, hoor daar heb je de viool.— Over een jaar of eenig, als het kermis was, dan zat ik zo niet in de ftüte. —Ik word wat*" flaaperig vrouw. - Als ik me reis verfliep,dat zou me fpijten... En 't zou toch mogelijk weezen, cn hier op te blijven en bij je te zitten ban-  EE ES TE BEDRIJF, 5 Toon 19 gangen, dat is ook niet goed. - Van de herberg ben ik geen lief hebber-daar valt me wat in. SAAETJE. Wat heb je nou voor? FRANS. Ik heb nog nooit in de Komedie geweest; kom , kom, ik zal ''er van avond een pietje aan waagen — dat is ook de heele waereld niet, en dan kan ik vast me tij niet verflaapen. SAARTJE. Jongen! ik heb wel reis gehoord, dat de komedies zulke ondeugende dingen zijn. FRANS. Nou, nou ik heb 'er wel heele vroome, braave menfchen zien ingaan, en ze leeken toch geen haair dimmer als zij 'er uit kwamen. Zo gezegd zo gedaan. Jk gaa 'er na toe fokken. SAARTJE. Nou Frans! als het morgen al te erg fpookt.. B 2 FRANS  -O GEB. NAEREBOUT» FRANS. ( Wel ik zei niet in zeven flooten te pel ijk fpringen. Ik heb nommer een ook wel lief — maar ik ziegezaag 'er niet over. Nacht vrouw.' ik zei je nog een zoen komen geeven, als ik me maats gaa wekken. saartje. Nou zo als 't gezegd is- . . . frans. Ja wel; goê nacht goê nacht! ZESDE TOONEEL. saartje en het Kind. •Hij is toch een braaf man — hij lijkt wel een hartje zonder zorg, maar hij is toch door en door een karei. Kom kleine.' 't Is je tijd, dat ik je na je hed breng. — Foei! — wat flapt daar het venster, 't Begint toch harder te waaijen. — God! bewaar mijn goeden man. TWEE-  TWEEDE BEDRIJF, I TottJ. 21 TWEEDE BEDRIJF. 'f Tooneel is aan een kaai te Vlisfmgen, EERSTE TOONEEL. FRANS, JACOB. JACOB. Je bent 'er niet te laat bij, broér Frans! Daar (laat de klok eerst een. Hoor hoe windrig flaat hij. FRANS. Ja, man! ik heb het 'er van avond van genomen. Ik ben als de groote lui, in de komedie geweest. Het heeft me daar dan maar keurig bevallen, en ik beklaag mijn pietje, dac ik hefteed heb, in het geheel niet. JACOB. Jongen! jij in de komedie;hoe komje daar toe? B 3 FRANS  82 DE GEB. NAEREBOUT. frans* Wel ik was bang, dat ik me verflaapen zou, — en ik verzeker u, dat ik 'er geen nood van vaakerig worden gehad heb — Hier zijn wij zo al praatende voor de deur van onzen kouzijn Jan. Wat henker, daar is geen licht nog te zien — Ik zal reis kloppen. frans klopt, doch 'ir wordt niet open gedaan. Zij. flaapen in dit huis als koeijen. — Ze zouden zo doende hun gchecle welvaart verilaapen. (r rans klopt andermaal ') TWEEDE TOONEEL. jan fod, frans f.n jacob. Jan r o d van binnen. Wat een leeven maakje lui ? Wat is 'ci gaans ? pbans. Kom, Kouzijn Jan, kom op 't is tijd, dat, wij  TWEEDE BEDRIJF. 5 ToOtl. 2$ wij ons gereed maaken. Repje, rcpje. Toe gaauw in de noppen. — JACOB, En kom jij zo regelrecht uit de Komedie. — FRANS. Wel neen ! ik ben nog even bij mijn . Vrouw en kind geweest. — Die heb ik elk nog zo ter loops een zoen gegeevcn, kijk jongen ! mijn vrouw hoorde de wind zo gonfen , zij was er gantsch niet groen op, dat ik heen ging : ze zei met een heele zwaare zucht en ik meen bij het licht van de lamp gezien te hebben, dat haar oogen nat waren — maar ik keek daar maar niet heel naauwkeurig na. Zij zet dan, daar zij in haar bed recht opzat: — goeijen nacht, Frans, goeijen nacht mogelijk in eeuwigheid.' —Toen drukte zij mij nog eens heel hevig — en viel heel mistroostig op haar kusfen neèr. Jongen, daar wist ik toch van... 't Moest niet lang geduurd hebben... maar 't is nu li 4 al  24 de'geb. naerebout. aiover-... Wat talmt die Jan. Kouzijn, Kouzijn! kom, kom of wij gaan alleen. jan r o d , van binnen. Hier ben ik al — hier ben ik ai. (Buiten de deur komende) weivreeslijk, wat waait bet. frans. Dat kan nu niet helpen, 't Moet.'er nu maar ineê door — De kop moet er aangewaagd — ha! ha! daar zie ik onze andere makkers komen. DERDE TOONEEL. jan step, adam s tor te wa gen marcelis stoeter, abraham van hoeve, jakis de k o n i n • servaas valke, jacob, f r a ns , j a n p o d. fr a n s. , Zo je lui past op , katnmeraads! — adam  TvVEEt)E BEDRIJF. 3 Toon. &5 ADAM. Wel wat zou ik kwaadaartig geweest zijn, als ik naderhand gemerkt had, dat je lui het zonder mij hadt ondernomen. M ARC E LIS. Heb je lui het al gehooid, dat er zeven menfchen van het wrak zijn gekomen met de Chaloup. Ze zeggen , dat die te Zoutelandc zouden aangekomen zijn. FRANS. Die zullen onze fchuit dan niet b'ezwaaren : — 'er zullen 'er zullen nog wel zevenmaal zeven te redden zijn , zo het wrak nog niet geheel vernield is — die arme fchcpzels zullen al een ellendigen nacht hebben doorgebragt. — Ik wenschte, dat wij al van de wal waren. JACOB. Ja daar ftaan wij nou met elkander tc wachten. B 5 FRANS  25 DE GEB. NAEREBOUT. ÏSAHS. Wel is het niet beter, wat te vroeg als wat te Iaat: — en hoe ligt kon er een wat diep ingeflaapen hebben — maar je lui bent allemaal zo wakker als bijen. Als er nu nog een onder je lui was , die liever niet meê wou reeden, die 'er te veel zwaarigheid in vondt, dan moest hij liever nu na zijn huis en vrouw en kinderen gaan — ^vant daar moet niet van gerept worden, als wij met den neus tegen de branding inzeilen. jan pcd. Daar zou ik niet van reppen, al dreef ik du op de groote raé van 'c fchip Woejtduin zo vlak de Noordzee in; — 0f ik mogt 2e dan me: een kort gebed aan onzen lieven Heer beveelen.... JACOB. Zulke moeten wij Lebben: dat zijn de rechten; — eu fchoon de lui ons waaghalzen noemen, wij zullen het toch zo voorzigtig mo-  TWEEDE BEDRIJF. 4 ToOU. *7 mogelijk aanleggen. — Van twee reeven zou het er toch al heel Spaansch moeten gaan. . Alle bevaaren matroozen — en ik verzekerje, als wij wat in onze handen hebben, dat wij het weeten vast te houden, kom, kom 't zal wel gaan — en ons oogmerk is zo goed — maar daar lijkt nog wel iemand te komen. VIERDE TOONEEL. DE VOORIGEN, MATTHIJ S. JACOB. Als ik het niet mis heb dan is het Vader.... JAN POD. Wel zeker is het Vader Naerebout; Wat doet de oude man in de kou. m a t t h ij s. Zo jongens! zo ftaaje lui daar zo klaar om met malkaar den kans te waagen. 6! het doet  2" >T) E GEB. NAEREBOUT. doet mij zulk een deugd, - dat ik zier, mag,, dat de moed van de oude Zeeuwen nog niet heel en al verlooren is geraakt — dat je lui niet allemaal wittebroodkipderjes en Heertjes geworden zijt. — Of de fchuit ook danfen zal, als hij in het ruime zopkomt. _ Ik kan het niet ontveinzen, ik zou nog heel gaarne meê willen. JACOB. Wel Vader.' Vader ! 't Weer is te boos voor een man van uw jaaren. MiTTHIJS. Wel kod ! Wel koó! ik heb nog meer ftoimen beleefd als jij _ en als ik een touw in mijn knuisten heb, dan zal het'er- niet mak-" kelp uit fchietefi. FRANS. Vader, jij hebt mijn vrouw half en half beloofd, dat gij t'huis zóudt blijven, om zo 'er eens onverhoopt ons een ongeluk overkwam. si A T  TWEEDE BTEDRIJF. 4 Töö». 29 m a t t ii i js. Ja maar nu ik je daar zo klaar zie, nu jeukt 'er mijn hart zo na. Mijn leeven dac zo weinig waardig is, omdat het al zo ver heen is, zou misfchien nog veel jonge leevens kunnen redden. — ja c os. Vader! zo gij mij eenig genoegen geeven wilt, blijf dan aan wal. Waarlijk jij hebt genoeg gedaan in je jeugd — en waren wij nu knaapen, die van je verbasterd waren , die laf in onze koöijen kroopen, als de zee maar wat onvriendelijk ons aankeek— dan hadt je reden.... Vertrouw je het ons niet — ik geef je mijn woord, wij zullen niets onbeproefd laaten, om de ongclukkigen te redden. m att hij s. Eindelijk worden de kinderen wijzer, als de ouders, als de ouders dan wat lang leeven. Ik geloof dat jij en je, broêr Frans gelijk hebt. —  30 DE GEB. NAEREBOUT. hebt —- ik zou je lui ook misfchien kunnen hinderen. — ALLEN. Goed, oude man! — 131 ij F t'huis, blijf t'huis — FRANS. Mannen! 't wordt tijd dat wij gaan.,.. M A T T II i j s. Tot de fchuit moet ik je lui uitgelei doen. —i JACOB, 't Is zo donker, Vader. Krijg maar gcei» ongeluk, als gij alleen zijt. M4TTHIJS. o Die weg zou ik blind wel kunnen vinden , zo dikwijls heb ik dien geloopcn: — dien ken ik bij den tast. De klok flaat half twee. FRANS. Kom mannen.' nu niet langer gewacht