MAATSCH. DER NEDERL. LETTERE. TE LEIDEN. Catal. bi. Geschenk van Tooneelsfukken , 1841.  TOONEELWERKEN V A N P. J. KASTELEIN. EERSTE DEEL. - .NE I). \ 1 leïterkJ   INHOUD. I. de graaf van olsbach, Tooneelfpel. Amft. 1778. II. dormont en julia, Tooneelfpel. Amft. 1779. III. molière j Blij/pel. . . Amft. 3781. (Treurzang op Mr. j. j. hart sin ck. Amft. 1780.)  Ten blijke van echtheid getekend door  d £ GRAAF van OLSBACH, o f d e BELOONING der DEUGD. TOONEELSPEL. DOOR P. J. KASTELE1JN. TeAMSTELDAM. Bij Izaak Dpim, op denCingel, bij de Drie* Koningftraat, 1778. Met Privilegie,   aan DE HEEREN BESTUURDEREN e n VERDERE LÉDEN van het DIGHTLIEVEND KUNSTGENOOTSCHAP, * a Ou-  Onder de Spreuk: NATUUR B EG AFT, OEFENING BESCHAAFT. Gevestigt te AmftdJam. Gij, die, tot luister, roem , en heil voor 'c Vaderland , Aan Amftels zilvren ftroom, de fikfche fnaaren fpant! Gij Braaven, die, in keur van maatzang juistervaaren, Zoo vaak mijne ooren boeide aan't klinken uwer fnaaren ! Gij Kunftenkweekers, die en lust, en rust, en vlijt, En tijd, en kragt, en moed, der eedle Dichtkunst' wijdt! Gij, die, door 't aangenaame, en 't fchoone, en 't waar vergheven Dier nutte Kunst bekoort, poogt moedig voord te ftreeven Ten ftijlen Pindus op, langs 't pad van roem en eer'! Duldt, waarde Vrinden! dat mijn Zangeres, [hoe zeer Ze ook haare zwakheid kenne,] in duitfche Poëzije, U, nedrig, tot een blijk van Vriendfchap, O l s b \ c h wijê: Befchermthem voor den nijd! Valt hem uw gunst ten deel', Zoo treedt hij, welgemoed, op Amftels Schouwtooneel. P. J. Kasteleijpj, Lid im-ss Genootfchapi. VOOR-  VOORBERICHT. TX/fijne zugt ter beoefening der Nederduitfcbe Taale en Dichtkunfie, waaraan ik gewoon ben, ter verpoozinge van meer noödwendiger bezigheden, nu en dan eenige uuren te wij én, deedt mi] bet looneelfpel,dek Graave van Olsbach, naar't Hoogduitscb onrijm van den Heere Brandes, in Nederduitfcbe Dichtmaat, ten dienfte des Amfteldamfchen Scbouwburgs, naarvolgen. Zij, die de moeite gelieven te neemen deeze berijt minge met het oorfprongelijk onrijm te vergelijken, zullen bevinden, dat ik hetzelve niet geheelJlaafs gevolgt hebbe, boewei ik ook, mijns we et en s, niets weezenlijks hebbe agter gelaaien. Alleen bet vierde en vijfde Tooneel des vierden Bedrijfs hebbe ik geheel weggelaaten. In de vijf laatfle Toorieelen van het laatfle Bedrijf dagt mij de meeste verfcbikking nodig te zijn. De fpottende redenen van Julia tegen den Graave, in 't negende, elfde en veertiende Tooneel, hebbe gedeeltelijk weggelaaten en ten deele verzagt. De volbrenging van 's Graaven laatften pligt, in 't fchenken van zijne Zuster aan Eerrijk begaande, hebbe maar zeer kort behandelt, en den Graave daarbij niets fcberlzende doen zeggen. De redenen van Julia en Eerrijk, in 't tiende en twaalfde Tooneel, dienende om den Graave, tot bet wederzien zijner Gemaalinne, voor te bereiden, hebbe zoodanig gerigt datze bij den Graave genoegzaam voor gezogte troostreden kon* 3 r.en  VOORBERICHT. tien aangemerkt worden, waaraan hij geen gehoor geejt. In 't dertiende Tooneel doe ik Mevr. van Edelaart niet zoo lang door de Graavin weerhouden, tot deeze derzelver hand in die des Grsaven ligt; neen, ik doe haar, zoo dra ze verfchijnt, door de Graavin en Eerrijk Leiden, met zeer veel moeite tegenhouden, en desniettegenflaande laat ik haar zich zelve met geweld van hen losrukken en als naar den Graave vliegen. Eedenen van deeze verfebikkingen te geeven, zoude dit Voorbericht te wijdloopig maaken; ook aebte ik zulks geheel onnodig, daar dezelven, den kunstkennenden Leezer, vertrouwe ik, genoegzaam van zelve zullen blijken. Betreffende mijne Poëzij, zoo hebbe ik zeker, om een vloeibaar {luk te leveren, geen gemakkelijk gekoozen; de zeer veele korte en cfgebrooke gefprekken zijn viij bekwaam het rijm eene zekere hardheid te geeven; ook mc.aken de veele verfchillende karakters, welken allen, bijafwisfeling, cis 'twaare, eene verfchillende taaie voeren, eene ongelijkheid, die voor een' Dichter niet gemakkelijk, {vooral in eenen zelf. den rijmtrant) is om te bezigen. Zeker, de gefprekken eeniger Perfonaadjen deezes fluks, waaronder voornaamelijk Laaghart en Vrouw Drijftol beboeren, zijn niet te zeer voor 't Heldendicht gefebikt; doch daar 't mij toefcheen deezen rijmtrant, voor de Hoofdprfomadjen, gevoeglijk te kunnen bezigen, moesten de  VOORBERICHT. de overigen volgen. Ik hebbe nochtans getragt, mijne woorden, ovirëenkorjifiig met bet eigenlijke karakter van elk Perfonaadje, te verkiezen, en in deezen bet natuurlijke, naar mijn vermogen, in 't oog gehouden. Ontmoet echter de kunstlievende Leezer, in deeze mijne naarvolging, feilen, bij verfcboone ze gunjlig; hij weete dat deeze mijne berijming, door niemand, luiten mij, gelikt is; [dit is tocb het hedendaagscb begunftigd woord.) Ik ben wel niet verwaand genoeg te waanen dat zij zulks niet nodig hebbe, maar ik verheel mij , dat bet vrij vreemd zoude zijn, als men op bet Tijtelblad, agter mijn' naam, deeze letters: en Comp. geplaatst vond, en nochtans zouden dezelven, in dat geval, volgens mijne denkwijze, 'er billijk (laan moeten. Indien, voor 't overige, mijn arbijd eenige goedkeuringe van befcbeiden Kunflminnaaren, en welden* kende Dichtöefenaaren moge verdienen, zal ik mij genoeg voor denzelven beloont achten, met iets ten geöorloofden en nuttigen gebruike omes Schouwburgs te hebben toegebragt. Amsteldam, dtn 28. van Lentemaande 1778. * 4 VER-  VERTOONERS. De Graaf van Olsbach. De Graavih, Moeder van den Graaf. Julia, Zuster van den Graaf. De Baron van Ligtenburg, Pupil van den Graaf. Graaf. Eer rijk, Kapitein buiten dienst en Vrind van den van Stormberg, Overfle buiten dienst. Mevrouw van edelSart , Dogter van van Stormberg. Vrouw D r ij f t o l , Huiswaardin van van Stormterg en Mevrouw van Hdelaart. Katrijntje, Nigt van Vrouw Drijftol. La ach art, Hofmeester van den Graaf. Ka rel, oude Bediende van den Graaf. Filip, andere Bediende van den Graaf. Eenige andere Bedienden, Het, Tooneel is, in het eerfle, tweede, vierde, en vijfde Bedrijf, een pragtig geftoffeerde Zaal van 's Graaven Paleis, en in het derde Bedrijf, ee» flegt geftoffeerde Kamer in het Huis van Vrouw Drijftol. D E  d E GRAAF van OLSBACH, O F D E BELOONING der DEUGD. TOONEELSPEL. EERSTE BEDRIJF. EERSTE TOONEEL. Karel, Filip, enandere Bedienden. K a r e l. Hij is bezig met eene kof er te pakken, en zegt Ntegen Filip: (h„eer eem maar deeze Uniform' weêr meede; want MijnGebruikt, wijl hij den dienst vaarwel zegt, haar niet meer. Filip. Heeft hij dan, inderdaad zijn' affcheid reeds genoomen? Karel. Gewis!... Maar om wat réén, dat mag de drommel droomen. Hij is mij gantsch ontvreemd zindsh'j van 't leger kwam! Welk wonderlijk befluit dat hij zoo daadlijk nam!... Wat grillen! om, zelfs op den dag van zijn verjaaren, Naar 't land te reizen!.. Wat zalonsnogwedervaaren? Wat zullen wij daar doen?...De vogels uit haar nest Verjaagen?.... Filip. Vraag't den Graaf,hij weet het, denke ik, best. Maar, ik geloof dat iets gewigtigs op het harte Van onzen Heere ligt; het baart mij waarlijk fmarte Dat ik befpeur, hoe hij zich zelfs bedwingt, in fchijifc. Steeds vriendlijk, welgemoed, gelijk voorheen, te zijn.  2 De GRAAF van O L S ïl A C H, Nog gistten zagen hem, mijne eigen' oogcn, wecren! Hij waande alleen te zijn ;'t wasnie, dan kraagen,itecnen En fpreekcn in zich zelfs.... Op eenmaal viel hij néér In eenen (loei; zag naar den hemel; zugtte teer; Sloeg 't oog op een gefchrift; wrong, bevende, de handen; En fprak van vlam ., van fchrik , van ongeluk, van brauden; Dan was 't: „ Emilia!. helaas!.. Kmilia '... „ Help hemel!... help 6 fmart! 'k bezwijk ! ach, ik verga!" Meer kon ik niet veiüaan van zijn' verwarde reeden,, Wijl,op dit oogenDlik ,Mevrouw kwam binnentreden, En, 't fchijnt onmooglijk ! zelfs in 't eigenite oogenblik, Hielt hij zich gantsch bedaard en wonder in zijn fchik. Karel. 't Is vast een fterfgeval dat hem ontrust, 'k durf 'tzweeren; Dit blijkt aan 't rouwgewaad, dat ik, op zijnbegeeren' Heb ingepakt... Filip. Ja, ja; dat zal zoo zijn. Karei. Die, geduitrende 't voorgaand gefprek, eenige verJirooid leggende boeken beeft ingepakt, fluit de koffer, fleekt den fl^utel bij zich, en zegt tegen de Bedienden: Koomt, voorc De koffer vast gemaakt op 't rijdtuig, zoo 't behoort. legen Filip, terwijl de Bedienden de faffer wegdraagen: Zeg den Koetzier: dat hij vooral hebb' zorg te draagen Om fleeds gereed te zijn,'t kon ligt den Graaf behaagen Teritoud te reizen, maar welk uur, dat weet ik niet. Filip wil weg gaan. TWEEDE TOONEEL. Laaghart, Kabel, Filip. FLaaghart. ilip breng mijn ombijt; het fiaat reeds, als ge tiet, In  f O O N E E L S P E L. 3 In mijne kamer. {Filip gaat.) Ha, vrind Karei! goeden morgen, Karel. Bezig zijnde de tafels en pelen in orde te plaatzen: Heer Laaghart, insgelijks. Laaghart. Gij fchijnt reeds braaf te zorgen Voor uwe reis... Maar is de Graaf al opgeftaau ? Kakel. Nog niet. Laaghart. ■ Zeg, wanneer denkt hij toch op reis te gaan? Karel. Ik weet het niet. Laaghart. ' Maar zeg;., waar meent hij heên te trekken.'' Karel. Ik weet het niet. Laaghart. Mijn vrind! ei, wil mij toch ontdekken: Heeft gistren onze Graaf ook iets gezegd ? Karel. 6 Neen. Laaghart. Wat is toch de oorzaak van zijn treuren? Wat de reen Van die droefgeestigheid, die ik hem zie verzeilen, En,zinds 't ontvangen van denbrief, nog erger kwellen; Weet gij 't ook ? Karel. Neen. Laaghart. Wie zondt hem toch? Karel, balfverjloord: Kan ik hetraen? Alles belbende in orde gezet, wil bij vertrekken. Laaghart. Nu, nu 5 berigt mij als deGraaf is opgedaan. ^ ^ ^  4 De GRAAF van OLSBACH, Karel. 't Is wel. (Hij gaat hein.) DERDE TOONEEL. Laaghart, Filip. Laaghart zet zich in een' armfloel, die aan 't eind der zaale ftaat, Filip komt met een fles wijn en eenig gebak, 't welke hij op de tafel zet. FLaaghart. ilip plaats hier de tafel, aan deez' zijde. Filip fcbuift de tafel tot voor Laaghart. Laaghart beziet den wijn, en vraagt: Hoe fmaakt de wijn? Filip. Weet ik 't? Laaghart, Hij kugcbt. Daar ik U niets benijde Meende ik, gij hadt misfchien hem eens geproeft. Filip. Mijnheer, 't Is mijn gewoonte niet te proeven, op mijne eer'! Schoon uit is mijn gebrek. Laaghart. Nu, als ge dorst mogt krijgen, Hij kugcbt. 'Er (laat, in mijn vertrek, een bottel, [maar te zwijgen!] Met lekkre frontignak! Filip. Ik val zoo dorstig niet. VIERDE TOONEEL. DLaaghart, Filip naziende. ie fchurk is eerlijk, maar dit baart mij geen verdriet. Hij drinkt en ziet eenige papieren naar. (ken ? 'k Moet met het naarzien van mijn winstmij watvermaa- Wel  TOONEELSPEL. 5 Wel zoo, wel zoo; het (laat vrij taamlijk met mijn' zaaken. Drie hondert guldens en nog vijftig, voor het vee, Dat, door de ziekte, heet gettorven, is me al ree (men!. Door 's Graaven Pagter,naar mijn wensch, ter hand gekooNog honderd daalders van de Meierij, gcnoomen Bij 't voorige, bedraagt... vijfhonderd guldens; k ben Te vreede gaat dit door... (Hij kugcbt.) Drie honderd vijftigen Zes duivers in deez' maand betaald, aan rekeningen;.. Hier op,voor mij,gekort... laat zien,., met naauw te aingen, Slegts vijftig guldens en zes duivers, zonder dat De? keukenreekning, die deez' maand juist mets bevat, 'Er bij koomt; ö! de kok, die fchurk wil eerlijk wcezen. Hij drinkt. 't Gaat echter met mijn winst niet minder dan voor deezen. 'k Trek , in drie maanden tïjds, dit maal, een zomme van .. Vijf hondert vijftig .. en.. zes duivers... zie, dat kan Wel gaan, want zij bedraagt nog vijftig guldensmeerder Dan in de voorige drie maanden... Was ik eerder _ In 's Graaven dienst geweest !'k had al een mooijeduit; Nochtans dit geld, gevoegt bij mijnen andren buit, Maakt reeds een' fchoonezomm'... Ach! was toch, naar mijn heiopen, , Deez' Oorlog, tot mijn fchaê, zoo ras niet afgeloopen, Dan zoude ik !.,. maar, helaas! juist in mijn' besten oogst, Nu 'k alles had gefchikt, nu alles, op het hoogst Mij diende, moest, A fpijt, de duivel Vreede maaken Wat raad ? wat zal men doen ?.. 'k moet tot mrjn voordeel Enfchraapen bij elkaêr zoo lang't mij mooglijk is,(waaken En dan: „ Vaarwel! Mijnheer uw dienaar!,.' dit s gewis Wel de allerbeste raad,.. Was maar de Graat naar buiten... VIJFDE TOONEEL. Filip, Laaghart, Vrouw Drijftol. Pir.iP. Vmum Drilftol binnen leidende: 'aar zit hij zelfs. {Hij vertrelt.) l a a g- " 3 D  6 De GRAAF van OLSBACH. Laaghart. Ka, ha, daar kan wat goeds uit fpruiten : Het is de huiswaardin van mijn fchoon Weeawije • nu Wat goede tijding brengt ge? Vrouw Drijftol, met veel btwecging en luidxugtig: Och wil, ik bïdde 't U Om 's hemels will',Mijnheerhni),deeze reiz' verfchoonen. Pk Heb geenszins voor om Uw Weledelheid tehoonen] Dat ik, zoo ongevraagt, vrijpostig binnen treed, t Is ongelooflijk wat al moeite en werk ik deed, Wat ik al praaien moest, eer 't aan het volk behaagde Mij intelaaten. Toen ik naar Uw Hoogheid vraagde Toen lagchten zij, en, 't fchijnt onmooglijk, op mijne eer', Zij zeiden: „ dat gij ikgts Hofmeester van Mijnheer Den Graave waart". Laaghart. 't Volk is onnozel in zijn' reeden. Ik ben een groote vrind des Graafs; geenszins van héden Of gistren, zoo men zegt; ó neen! een oude vrind, En, daaiöm, houde ik 't oog, en voer veelal'tbewind Zoo over geld en goed, en meer bijzondre zaaken Van mijnen vrind: wel nu; 'k begin alreê te haaken Naar 't nieuws dat gij mij brengt: Hoe ttaat het t'huis? Vrouw Drijftol. »t tv i , Mijnheer, K Uank voor de vnendlijkheid van 't vraagen. Och!hoe zeer Wenschte ik het anders; maar mijn Jufvrouw, 't doet mij Isziek- , (fchroomen! Laaghart. Ziek? Vrouw Drijftol. Ja, helaas! wat zal mij over koomen! Denk eens! haar Vader is, reeds zedert gistren, uit. Laaghart. ' Zinds gistren reeds? Ei, ei! Vrouw  TOONEELSPEL. 7 Vrouw Drijftol. Wie weet wat dit beduidt? Althans ik ben vol zorgs, bevreest en zeer verleegen: Misichien heeft de oueie Heer een ongeluk gekreegen! L A a g h a r t. Een ongeluk? Ei, ei' (Hij drinkt-) Vrouw Drijftol. Helaas! het arme kind ! Geloofme, ik heb een hart, dat haar zoo vuurig mint, Een hart, zoo teder,om mijn brood met haar tedeelea, Al waar 't mijn laatlte beet. Weenende en op een' vertrouvoelijken toon: 'k Wil 't niet voor U verheden, Zij heeft haar kleedren reeds uit nood, verkogt Mijnheer! Laaghart. Kaar kleederen ? Ei, ei l Vrouw Drijftol. En wijl ik weet, hoe zeer Uw Welgebooren deelt in 's üraaven gunst en liefde, Zo bidde ik, daar hun nood mij vaak het haste griefde, Spreek toch één enkel woord ten goede;'k fmeeke't U ! L.ugha11t (Hij kugcbt.') Maar zeg mij eens: Hoe ftaa ik bij uw Jufvrouw? Vrouw Drijftol. Nu, Wat wonderlijke vraag ! ze is met U ingenomen! laaghart. (fchroomen, Goed; goed. wees maar gerust! Zij hoeft geenszins te Ik zal haar helpen. Vrouw Dr ijftoL. Och! de hemel zal gewis U bonen voor die daad! want zie ... .'k zeg zoo het is, 't Armoedje, dat ik heb zou niet toereikend wtezen Wat koomtme al over! 6! 'k heb reeden om te vreezen, Mijnheer onze Overfte,den gantfehen nagt._.. 't is raar: Hij is zulks niet gewoon ;.. ö hemel! als hij maar Niet dood is! Och, Mijnheer' wat zoude ons dan gebeuren. A 4 Ge-  8 De GRAAF van OLSBACH, Gewis het arme kind zou hem te zeer betreuren;... Zij wierdt wanhoopig!... Laaghart. Nu heb toch maar goeden moed ! VV elaan , keer na uw huis ;'k bid datge uw Juffer groet, zfS haar: dat ik wensen , eerlang, mij de eer' te ceeven Van haar te zien. Vrouw D k ijftol. Dat 'sgoed, dat 'sgoed !.. maar zij is even Zoo wonderlijk en raar als haar Heer Vader, want Zn wijzen alle hulp, fchoonze arm zijn, van de hand w il dus,om s hemels will* Mijnheer' haar niet ontdekken' Uat ik, tot haare hulp, U thans trachtte optevvekken. ' „ , Laaghart. Uantsch met. (Hij kugcbt,) Hoor eens! wanneer gij weder bij mij koomt Z-oonoem mij maar,regtuit,Hecr Laaghart, onbefchroomt k ben wel van adel, 'k wil, voor U , dit niet verbloemen : Maar _ k min de needrigheid, en acht het dwaas, te roemen Up zijn geboorte en naam Verllaat ge ?... Vrouw Drijftol. Uw Welgebooren zijt juist als mijn Jufvrïuwl™* Wis en waarachtig! 2e is zoo needrig, zoo befcheiden -choonze ook van adel is, mag zij geen' tijtien leiden ; ueioortge;... dat ze haar flegts Jufvrouw noemen doet > Zij- vindt het,zegtze,dwaas, wanneerme in tegenfpoed ±.11 armoê zugtende is, men toch Mevrouw wil heeten.' 1 Jeb vr'J wat woorden,om deez' zaak,mei haargelleeten. v Laaghart. v rouw Drijftol,koom,proef eens ; daar is een glaasje wijn, o u iir Vrouw Drijftol. Uch.. .Welgebooren!.. Neen;... 't zou niet welvoeglijk Neen... waarlijk .. inderdaad (z1jq.., Laaghart. W.. .. ,, Waar hoeftge voor te vreezen ? ijzijnaüeen; drink vrij. Vrouw  TOONEELSPEL. 9 Vrouw Drijftol. Nu.... als het dan moet weezen.... Zij neemt het glas 'ft Wensch U, uit al mijn hart, gezondheid! Zij drinkt. Och, dat fmaakt! Laaghart* haar de hand drukkende: Draag zorg, dat gij getrouw, voor mijn belangen, waakt; Blijf maar op mijne hand; ik zal mij danknaar toonen Eü,voor uw' trouwen dienst, meer dan gij denkt, beloonen. 'k Koom, tegen middag vast, verlaat U opmiju'reên. Vaar we!! Vrouw Drijftol. Keel goed .... Ik groete U vv Hoogheid en met een Bedank ik noehmaals Uw Hoogedel Welgebooren. Zij gaat beenen Laaghart, alleen. Het zal wel gaan; het zal wel gaan ,naar ikkanhooren. De Welgebooren Vrouw is arm, en ik heb geld! Als maar dien Overften mijn hoop niet nedervelt; ' Maar neen ! voor honger zal hij zeker bukken moeten. ZESDE TOONEEL. De Baron, Laaghart. MDe Baron. ijn Vrind! Laaghart. Ha! Heer Baron ! 'k heb d'eer' van U te groeten; U w dienaar!.. . Welgerust ?... De Barom. Slegt!.. Is de Graaf reeds weg? Laaghart. Hj (hapt nog. (Hij fdenkt in.) Heer Baron! 'k wensch U gezondheid; zeg, Gelieftge ook ?.. AS De  io De GRA AF van OLSBACII, De Bauon, Wel, wat is 't ? Laaghart, u.. r , , Een B!«asje Hongaarsch; waarlijk, Hij fmaakt des morgens fchoon ! De Baron. „ r. Lij is voor mij gevaarlijk... * Ben zoo verwildert, 'k drink liefst naderhand wat thee Want wijn maakt flaaprigheid. Laaghart (Hij drinkt.) ■r-. .. , Ja, ja! dat 'sjrrst ter fneé, Vc wijn maakt flaaprigheid;de thee zal U verfrisfchen. De Baron. Heeft mij de Graaf gemist? Laaghart. t, , . Dat kuntge bijna giszen! Keeds gistren avond !.. Maar, waar heotge toch gerust? De Baron. In 't Koffijhu:s. Laaghart. En dus gelpeelt ? De Baron. „ „, , Ja wel verbrust, k W ou dat de duivel zelfs het fpel was koomen haalen!(!cn f>chei,k in Heer Laaghart! koom,fchenk,lustig,zonderdraaMüeI doch eens proeven;.. 'k ben afgrijs! jk droog van Hij valt in een' rustjlud. (keel. Laaghart. Hijfchenkt in en zegt, terwijl bij den Baron bet glas geejt: Gij hebt verboren? De Baron. „ Of'k verboren hebb'?.. zeer veel' Zelfs mijnenlaatftenduit,en,boven dien,nog fchuldeü! w Laaghart. Wel zoo, wel zoo ,dat s' hard en naauwelijks te dulden !.. Ut wjjn veilterkt U, is 't niet waar? De  TOONEELSPEL. n De Baron. Hj 's weergaloos! Schenk nog eens in Mijnheer. Laaghart. Wie maakte 't U zoo boos? Aan wien verloortge? (Hij fchenkt in.) De Baron. Aan Graaf Bernau j maar '1c wil U zweeren 'k Zal 't hem betaalen! Laaghart. Hoe! Waarom? De Baron. 'k Zal hem wel leeren; 'k Heb hem reeds u'tgedaagt! Laaghart. Ei, ei! Hoe zoo ? De Baron. Om dat Hij m'j gehoont heeft! Laaghart. Ei, Nu heb ik 't ftuk gevat. De Baron, Wij waaren,zelfs deez' nagt, reeds bezig met ons beiden, Laaghart. Ei, ei! De Baron. Maar werden, tot mijn fmart, te ras gefcheiden Door eenen ouden Vent, een' ijsren dommekragt.... Laaghart. Ei, ei! Wie was 't? De Baron. Dat mogt, in zulk een' donkren nagt, De drommel raaden!... Doch hij heeft zijn loon gekreegen. Laaghart. Hoe zoo? De Baron. Juist kwam de wagt, toen hij ons fcheidde, tegen En  » De GRAAF van OLSBACH, En nam hem meede. Laaghart. DjmÏ' ro v, Laaghart. lien glaasje nog ? De Baron. n , ,, N,iets .me<5r; Maar 'k zou wel haast verweten De hoofdzaak mgner komst'! Mijnheer gelieft te weeten Dat me >n een tvveegevegt, niet, zonder geld, kan gaan! „ „,.. , Laaghart. k Wil t wel gclooven. (Hij kugcbt.) De Baron. Hoe't afloopt... Want' is't te raén Laaghart. Dat 'sgewis. De Ba ron. ij . ., , , En Juisci of 't zoo moest weezeu Heb ik geen' kopren duit' wcc^u, Laaghart. Datfpijtme! (Hij kugcbt.) De Baron. ' ,, , 't Deedt mij vreezen. Maar uw medoogend hart houdt mijne ziel gerust.. . —. >si Laaghart. Va tijden zijn zeer liegt! De Baron. nT . - .. Ja* ja! dat'smij bewust; t Is thans een flegte t.jd; maar ik heb rijke vrinden. , Laaghart. Ja, zoo! ja! dat is waar!... De Baron. Miïn»»- An l GJj 7-'-)t "''J'1 7eer beminden , Mijn waardften boezemvrind; 'k ontveins het voor U niet! Laag-  TOONEEL SPEL. 13 Laaghart. 't Is al te groot eene eer', Baron! die mij gefchiedt. De Baron. (fchatten; Gantsch niet; ik fchaam mij nooit mijn' vrinden hoog te Dat 'k U omhelze, 6 ja! geen fterfvling kan bevatten Die vreugd, die 'k thans gevoel! 't Bewijst mij, voor gewis, Dat onze vrindfchap , van nu af, onfcheidbaar is. Laaghart. Uw dienaar!.. De Baron. 'k Wenschte alleen des Graaven rijkdom te erven, Om dien, met U alleen, te deelen, na z jn derven. Laaghart, ter zijde: Wat fluit die vogel fijn! De Baron. Wie weet wat nog gefchied! 't Is dikwerf wonderbaar 't geen men gebeuren ziet. Laaghart. Och ia, zeer wonderbaar (Hij kugcbt.) De Baron. De Graaf heeft geene Kindren En mint me!... Laaghart. Op zeekren aart.... De Baron. Wat zou mij dan verhindren, Te hoopen opzijn'fchat!... Doch thans ontbreekt mij ju'ft Een enkle kleinigheid ;... 'k fprcekmet U voorde vufs,, 'k Zou met vermaak, daarvan, driedubbele intrest geeven. Laaghart. Was maar 't gebrek aan geld zoo groot niet;... De Baron. Dat 'sontéven, 't Geen ik benoodigt ben, is flegts een bagatel, Dat gij mij kenen kunt.... La aghart. Ik? Ik? De  H De GRAAF van OLSBACH, De Baron. ~ Jt .. ,, Ja gij! zeer wel. Zoudtgrj me,iiw besten vrind.om honderd fluks dukaatéth JJie k thans benodigt ben, geheel verlegen laaten? •Uat weet ik beter... en driedubbele intrest.... Laaghart. t> . .- Maar JJe tweegevegten zijn, nog in dit loopend jaar, renallerftrengtte, zelfs op leevensftraf, verboden! De Baron. Dat sm,jn zaak. 'k Heb dat geld, agt dagen flegts, van nd. Moet 'k, om deez' kleinigheid,'U fmeeken ? ' ' Laaghart. Maar waarlijk, Heer Baron, mijn magt is vedlè kkcri?.?.! K Uiende U, met al mijn hart, wou zulks mijn ftaatgedoo_ , Hij kugcbt. /veni Geen honderd fluivers heb ik zelfs in mijn vermoei. * t Is alles van den Graaf; 't is alles van den Graaf.'.... Hij kugcbt. ■bi, drink nog eens. De Baron. 'i. nr j Nu' nu! Hecr Laaghart! is dat braaf> Weet dat mijn waarde vrind veel gelds heeft. Laaghart. ITT- , c 1T , Wel verfchriklijk.'..'. \V.e neeft U datgczegt? Inwaaarheid, oogenbliklijk, Met al mijn hart, Baron, zoude ik U helpen;., maar ik kan volllrekt met. De Baron. Niet? Laaghart. Ik eerlijk ben. Onmoogkjk niet, zoo waar De BARon' °P cmn Neigenden toon: Mijnheer! Laag*  TOONEEL SPEL. 15 Laaghart, ce fles opneemende: Wiltge ook nog eens?... De Baron. Niets meerder Dan enkel honderd fluks dukaaten, en hoe eerder Hoe liever, of ik fpreek één woordje met Mijnheer Den Graaf. Laaghart. Hoe! met den Graaf ? ( Hij kwcbt.) De Baron. Ja, ja! wijl hij niets méér Dan twee geheimen van mijn' vrind behoeft te weeten. Hij kugcbt op de wijze van Laaghart. Laaghart. Geheimen?.... De Baron. Neen, ó Neen! 't Kan niet bijzonder heeten Dat zekren Bernard, op een' vaste Hijpotheek', Zes duizend guldens fchoot1 Laaghart , ter zijde. Dat 's een verbruide (leek l De Baron. Maar dat Mijnheer Bernard van Laaghart juist derenten Van dat Kaptaaltje trekt, voor waarheid uit ie venten!... Dat luidt wat vreemder, wijl hij pas driejaar geleéu, Geen ééuen penning hadtl... Laaghart. Baron! waar wil dit heen? De 15 a r o n. Die fchoone , die eerlang alhier is aangekoomen Met eenen (ifficier,haar' Vader, (wiezou 't droomen) "Wordt, door Heer Laaghart, (laag bezogt Laaghart. Om 'shemels will', Sus! fus! Mijnheer Baron!.. .. De Baron. Nu goed, ik zwijg reeds (lil; Geen-  15 De GRAAF van OLSBACH, Geen letter! Maar vooral de honderd fluks dukaaten. ... Laaghart. Nu dan ... Ik zal...daar kuntge U zeker op verhaten Als 't dan zoo zijn moet..-.. 'k zal beproeven, of ik, van Den een of-andren, zoo veel gelds verkrijgen kan Maar,... waarlijk... inderdaad., ik moet het zelfs eerst bor- D f Baron. (gCn. Mijn bloed!.. Nu, in één uur! Laaghart. In één uur 't U bezorgen ?... De Baron. Ja, op zijn allerlangste, in één uur! of.... Laaghart, ter zijde: 6 Smart!.. Tegen den Baron: Ja, ja! zelfs binnen 't uur! De Baron» Gij houdt U zomtjds hard; Maar, zietge ? in 't eind drijft toch de vrindfehap altoos bo^ Vaarwel mijn waardfle vrind! (Hij juwevrinden. De Graaf. . Ik rust? Helaas! voor mij is nergens rust te vinden. Eerrijk. Gij doet mij fchrikken, Graaf! Hij ziet hem eemge oogenblikkenaan. Ik beef!.. Waar dwaalt uw Geest? Welk ftrak gelaat!... . . . D e G r a a f, in een treurig gepeins. ó Mijne Emilia! bevreest, Met eenen wanklen tred, tracht zij nog hulp te moeken Zie zie! zij vlucht!... vergeefsch,hoe zeerge U moogt De deuren^Snotl.^Zij keert loep?» Daa koomenhelpers!ha!Nuzalmen'tu^ Vergeefsch!.. het is te laat!.. De bodem beeft'--^ Devlamdringtdoor!...Help!help!m.jnwaardeGemalin!... Het vuur verflindt haar! Ach!... Hij valt in de armen van Eernjk. Eerrijk. . a_-j«,> Wat koomt uw' geest beftnjden? Mijn vrind! Mijn waarde vrind! Ik zelfs voel alle uw >k Voeffde naarheid, in haar' gantfehenomtrek,van Dit droevig toeval; ja! het treftme op t hoogfte, dan B 3  *2 De GRAAF van OLSBACH, i ot onverfchilligheid te willen overreeden (den Neen, neen! Natuur gedoogt deeze overwinning niet.' Schoon,voor zes maanden tijds,deez'ramp reeds isgefchied, h zelfs dien tijd te kort, U in 't geheel te ontheffen Van uwe ondraagbre fmart. Maar... Wat U ook motie' lk bid, doe toch uw best dat gij haar matigt, (treffen: De Graaf. b't mij wel mooglijk, vrind ?.. Ik waagde 't, dag % dag, Mijne onrust mijn verdriet ,als 't waare, in flaap tefusfen • Kee» itif?"' 'k ^^aart,zelfvroolijk; onderttusfehen Keert vaak de onlijdbre zorg te.ug in 't zugtend hart. Eerrijk. xxr i- ï £enige °°Senblikken bedagt hebbende: Welaan; k w,l,door mijn' réén, niet meerdren uwe fmart • blegts één verzoek moet gijme, ik fmeeke 't U, vergun' c i,... De Graaf faat verwondert, (nen... üen kleinigheid... De Graaf. Spreek vrij! E e r r ij k. Belooftge ?... De Graaf. t . ... ... Zoude ik kunnen Iets wijgren aan mijn' vrind ? E E r r ij k. Reis héden niet. (Hij vertrekt.) •Ue Graaf, alleen. Wat zonderling gedrag ?.. Wat reednei^cWn U >... „ Reis héden niet!" Waarom?... N E-  TOONEELSPEL. 23 NEGENDE TOONEEL. De Baron, De Graaf. De Baron. H eer Graaf! De Graaf, vol gedachten been en weer gaande: 'k Ben nu verbonden Te blijven; 'k gaf mijn woord.... De Baron. Gij hebt om mij gezonden, Heer Graaf! De Graaf. Vergeefme.... De Baron. Wat beveeltge mij Mijnheer? De Graaf. Gij fchjut verdrietig. J De Baron. De Graaf. Waarom ? De Baron. Ik heb de eer' Van uw' Pupil te zijn; maar,... De Graaf. Maar?... De Baron. 't Valt hard te draagen, Gii laat den Zoon uw 's vrinds in armoê. De Graaf. Kunt gij klaagen? Gij armoê ?...Hebtge niet all' 't geenge ,in uwenitaat, Behoeft? De Baron. Neen, Graaf 1 B 4 De  24 De GRAAF van OLSBACH, De Graaf. Ik ben . wijl 'k uw verkwisting haat, Dus uwen vrind niet? Hoor Baron! al uw vermogen Zou, minder dan één jaar, een onderhoud gedoogen Naar uwen ftaat; uw geld behoudtge, en niettemin Genietge een onderhoud,dat,fchoon niet naar uw' zin, Nochthans aan uw geboorte en rang kan evenaaren. De Baron. Heer Graaf,ik eisch zulks nietj'k zal mij ronduit verklaaren: Alleen mijn eigendom ! Mijn minderjaarigheid Is, als gij weet, voorbij. De Graaf. 't Is zoo, gelijk gij zeit; k Moet, door toegeévendheid, dan uw verderf bewerken ? Ondankbere! Ach! kan 't zijn?...Hoe weinig kunrge merken Dat ik uw vrind ben; neen, gij kentme geenszins; gij, Voor wien 'k juist vaardig was, om alles.... De Ba ron. Hoe! voor mij ? De Graaf. Uw Vader was mijn vrind,die,in zijne uiterfte uuren, Aan mijne zorg vertrouwde, een' zwaaren post,'t beftuuren Van zijnen Zoon; hij zelfs heeft mij veel dienst gedaan; 't Is dus mijn waare plicht,ondanks uw vreemd beifaan Zelfs tegen uwen will", gelukkig U te maaken; Niet door verkwisting, niet door averechtfche zaaken, 't Waare onbezonnenheid dat ik mijn fchatten, die Ik wel gebruike maar ongaarn misbruiken zie, Tot uw gewis bederf deed dienen;.. wil mij hooren! 'k Heb een vrij waardiger geluk voor U befchooren! Mijn Zuster Zij is fchoon en rijk.... bemin de deugd!,.. Zoo zal zij de uwe zijn. De Baron, verwondert. Heer Graaf! De Graaf. Nu? De  TOONEELSPEL. 2$ De Baron. Welk een vreugd!.... Is 't ernst? Dr Graaf. Gij kent mij. De Baron. En uw Zuster? De Graaf. Ga haar fprceken. De Baron. Heer Graaf! Vergecfme... De Graaf. Hoe! vergeefme ?.. Welk een teken Van misdrijf gaaftge aan mij ? De Barom. Gij doet mij bloozen! De Graaf. Nu; Ben ik uw vrind Baron ? De Baron. Vrij me£r, dan ik aan U Verdien of waardig ben. De Graaf. Tracht zelfs uw vrind te weezen , Zoo acht mijn vrindfchapUmeêr waardig dan voordeezen. De Baton maakt eene eerbiedige buiging voor den Graaf en vertrekt. De Graaf. Deeze onverwagte gunst zal hem verbetren, want(ftand, De Mcnfchen zijn niet gantsch onbuigzaam, wen 't verDoor juiste middlen,flegts geleid wordt, tot de reeden; Doch, waaröm houden wij 't voor eer', door onze zeeden, Vrij ilegter, dan wij zijn, te fchijnen ?.. Karei! B S TIEN-  26 De GRAAF van O L S B A C H, TIENDE TOONEEL. Karel, De Graaf Karel. t |3. De Graaf, hij zich zeiven: Ik gaf aan hem mijn woord.... ö Karei! K a u el, ii . Uier, hier (la lis reeds Mijnheer! De Graaf. Ik zal op héden niet vertrekken. Karel. Wanneer dan? De Graaf. Morgen vroeg ; zorg mij alsdan te wekken. ELFDE TOONEEL. Filip, De Graaf, Karel. TT Filip. -L/en knegt des jongen Graafs Bernau gaf mij voor U Zoo éven, deezen brief. De Graaf, neemt en beziet den brief. En zonder opfchrift? Hij opent en leest hem. Nu, Hij hoort aan den Baron ! Hij leest verder. Wat zie ik ?... Die verblinden Wil vegten! Tegen Filip: Doe uw best om hem terftond te vinden! Men houde hem in 't oog! Filip. Zeer goed. (Filip gaat.) De  TOONEELSPEL. 27 De Graaf. 't Wordt tijd dat ik Naar den Minister ga. Tegen Karei: De Koets! Karel. Op 't oogenblik. Hij gaat. TWAALFDE TOONEEL. -J~\ De Graaf, alleen. J-Jeeze onbezonnen vliegt in zijn verderf! Zijn daaden Bewijzen,dat hij, ftout, mijn vrindfchap durft verl'maaden. Zal 'k mijne hand van hem aftrekken?.. Neen, dat waar' Verfchtiklijk!... Hij is los, maar geenszins boos; hoe zwaar, Is 't voor een hart, vervult met zorgen, fmarten, klagten, Den pligt, den gantfchen pligt eens braav en heilig te achten. Einde van bet eerjïe Bedrijf. TWEE-  28 De GRAAF van OLSBACH, TWEEDE BEDRIJF. EERSTE TOONEEL. De Baron, Filip. WDe Baron. at is de Graaf van zins ? Filip. Ik weet het niet. De Baron. De huisdeur flaat een wagt? ^n ^ Filip. Ook bij de tuindeur. De Baron. Zult op mij pasfen ? ^ Filip. Ik ? 'k ben hier om uw bcgeeren.... .. Ue Baron. Gij zijt een fchurk. Filip. Een fchurk Baron?... De Baron. 'kWordraazend! 'k U wel leeren Filip. Zoo; dat is mijn fchuld niet. TWEEDE TOONEEL. Laaghart, De Baron, Filip. Laaghart, zijn hoofd, zeer bevreest, binnen de deur Jteekende: "O" A Xeer Baron! De  T O O NEELSPEL. 25* De Baron, zicb verbeeldende dat Filip /preekt: Wat wil die flegel? Filip. Juist of ik zulks raaden kon! Vraag 't aan hem zelfs,hij fchijnt begeerig U te groeten. L&aghart. Is reeds de Graaf op reis ? De Baron, omziende: Koom ik U hier te ontmoeten ? Ziit gij 't Heer Laaghart?treê toch nader,onbevreest... Hoe gaat het, waarde vrind? Waar zijtge toch geweest? Ik wagtre U reeds; waar zijn de honderd fluks dukaaten? Laaghart. In waarheid... (Hij kugcbt.) Filip ! is de Graaf reeds weg? Filip. Dat 's praaten! Hij bootst hem na. In waarheid.... (Hij kugcbt.) ■ Laaghart, och! de Graaf is noch niet weg.... Maar zijtge ook dorstig? Laaghart. Of ik dorstig ben? Filip. Nu zeg, Wiltge ook eens drinken? Laa gh art. Neen! Filip. Nu, alsge dorst mogt krijgen, 'Er ftaat,inuw vertrek,een bottel, [maar te zwijgen!] Met lekkre frontignak! Laa ghart. Gij zijt een raare fnaak. Hij lagcbt. Laat ons één oogenblik alleen; doe mij 't vermaak!... De  30 De GRAAF van OLSBACH, , , De Baron. H;j houdt, op 'sGraaven last, bij mij de wan. Laaghart. Ei, ei! Waarom?.. Is 't mooglijk! De Baron, tegen Filip: Waarom ?... Fi l i p. tt,- , , . , Dat 's voor mij onbetoo^liik' Wat raakt dat mij, Baron ? Ik weet her niet. ' Laaghart. Een woordje flegts. Mijnheer! De Baron, tegen Filip: Vertrek!.. F i l i p. Vertrek ?.. De Baron. Dan voort fpiön! 'k Zeg U niets méér Filip. u- 'k Sa' °P uw bevel. Hij gaat enjleekt, van tijd tot tijd, bet hoofd Linnen de deur. De Baron. Zijt gij nog hier? Kan'tweezen! Laaghart. 'i, r-»** • V^.1 Ja! "lVaar heb 'k voor te vreezen ? k Kreeg ,mmers, ,n a!l' eer', mijn affeheid van den Graaf? De Baron. Waar h*« 6 Jll! Vef^ U; maar' m'in vr!ndje, Waar « haar woonplaats? Zeg? Misfchien zou 't zoete Een voorwerp weezen dat aan mij behaagen kon. Laag-  TOONEELSPEL. 31 Laaghart. Zij houdt,om reednen,nog haat' naam geheim,Baron. De Baron. Ja ja! 'k begrijp het al,om reednen, die , niet zelden, Een reizend Juffertje beweegen, met het melden Van haaren naam niet dra gereed te zijn. Laaghart. Mijnheer! Voorzigtig ; want zij is, geloof mij, op mijne eer'. De Weeuw eens Officiers van aanzien, .en,haar Vader Is zelf een Overllen;... De Baros. Verklaarme uw oogmerk nader. Laaghart. Mün oogmerk ?.. Ik bedoel... De Baron. Een huwlijk ligt? LAAGHAU t. Misfchien;. Naar 't valt.... Maar,... Heer Baron! als gij me uw hulp wilt biên , . Zou 'k gaarne dankbaar zijn. Een zakje met dukaaten Heb ik , bij mijn vertrek, in haast, nog leggen laaten In een verborge kas, in mijne kamer, daar Men mij den neutel van ontnomen heeft, en Hii ziet om en merkt dat Filip hem beluistert. 1 Maar...» De duivel haal die Vent!... Laat ons wat zagter fpreeken. Voorzigtig zullen wij de deur wel open breeken...... 'k Zal, tegens d'avond, dan hier binnen iluipen ; Cuj Kunt op het oogenblik die honderd.... vatge mij ? De Baron. Maar hoe veel zijn 'er toch ? Laaghart. Hoe veel ? laat zien ... twee honderd En vijftig fluks gerande! De  32 De GRAAF van OLSHACH, De Baron, Ik ben op 't hoogst' verwondert! Laaghart. Ei, e!!..__ (Hij lagcbt.) Wij zullen dan zoo tegens d'avond ?.. De Baron. Ach Mijn waarde vrind !DeGraafheeftreeds,opdeezcndag, Hij kugcbt. Dat zelfde zakje gelds gevonden!.. Laaghart. Hoe!.. De Baron. Nog meerder !Ceerder Hij wenscht, [watteegenfpoed!] Hij wenschtU , zelf hoe Hoe liever, weer te zien, en mijnen vrind om hoog Te laaten klimmen... Laaghart. Ei!... De Baron. Fk zelfs zal, met mijn oog, Helaas! genoodzaakt zijn uwe uitvaart bij te woonen. Zoo wordt de deugd vervolgt! Laaghart, ter zijde. Wat durft die fchurk mij hoonen! Wat ben ik dom!. ö fpijt! De Baron. Waar' 't mijn zaak, ik verliet Teiftond de fiad, voor mij 't onweder trof. Laaghart. 't Zal niet Zoo erg., alsge U verheelt, afloopen; daarenboven, De flad is groet genoeg; ook zultge wel gelooven Dat U , zoo wel als mij, 't onweder treffen kan. Filip, fpoedig binnen koomende: Daar is de Graaf! Laag-  TöONEELSPEL. 33 Laaghart bij loopt vol fcbriks weg. Helaas! Filip, roept: Koomt gijdeez' avond dan? DERDE TOONEEL. De Baron, De Graaf, K arel, Filip. MDE B a ron. en rooft in 't einde mj mijn vrijheid? De Graaf. Om uw leeven En eer4 te hoeden. Hoe! gij wilt U dan begeeven In een gevegt, zelf met den zoon van eenen Heer Die alles hier vermag? De Baron. Hij fcholt mij, en mijne eer' Duldt geenszins zulk een' hoon. De Graaf. Gij hebt aan hem verlooren En fcholt hem eerst, Baron, dit ergert mij tehwren! Foei, fchaam U. De Ba ron. Maar mijne eere is mij rheêr waardig dart Mijn leeven. De Graaf. Hoor Baron! 't verveelt mij om hier vart Nog meer te fpreeken: 'k zal 'tgeengij verloortbetaalen En zorgen voor uwe eer'. De Baron. Maar wil mij dan verhaalen Op welk een wijs Heer Graaf?.. De Graaf., Wees op mijn woord gerust; Geen mijner vrinden zal, zoo ver mij is bewust, Als ik vertrek, op mij,met recht, te onvreeden weezen. C Dfi  34 De GRAAF van OLSBACH, De Baron Maar Graaf bedenk toch... De Graaf, toont zicb, over 't geen de Baron ixil inbrengen, onvergenoegt. Nu...ik zal dan geenszins vreezen Dat gij een' enklen flap, tot kwetzing van mijne eer', Verrichten zult... Maar 'k ben een Edelman, Mijnheer! En wordt, door zulk een' Vent bewaakt!.. De Graaf. Wil dus niet fpreeken. 't Is tot uw veiligheid en 't flrekt U tot een teken Dat ik uw welvaart en uwe eer' méér acht dan gij. VIERDE TOONEEL. Een Bediende, De Graaf, De Baron, Filip, Karel. DBediende. e Heer van Eerrijk De Graaf. Laat hem koomen. De Bediende gaat beenen. Wiltge mij Een korte tijd, Baron! op mijn verzoek, verlaaten? De Baron. Zeer gaarne! (Tegen Filip, die hem volgt:) Volgtge f Filip. Tot aan 't kasje met dukaaten. D e B a r o n. Zie ik mijn wensch vervult,zoo breekt gij hals en nek. Hij vertrekt. De Graaf. Blijf hier Filip. Filip, na bij ziet dat de Baron vertrokken is: 'Er zijn in Laagharts flaapvertrek, Twee honderd vijftig ftuks dukaaten nog verborgen.. Hij  T O O N E E L S F E L. 35 Hij was zoo éven hier om voor dien fchat te zorgen, ,En hem te haaien. De Graaf, tegen Karei: Die vermeetele '. .als hij weêr Hier koomt, zoo brengt hem voort in hegtnis. Karel. Goed Mijnheer! De Gr a af. 'k Maak U Hofmeester en het geld, datme is ontnomen, Schenk ik aan U. ( Tegen Filip:) Gij zijt in zijne plaats gekoomen. wijzende op Karel. Gaatheenen, Eerrijk koomt. VIJFDE TOONEEL. De Graaf, Eerrijk, Karel, Filif. De Graaf. G ij hebt mij opgelegt Een zwaaren last, Mijn vrind ! Eer rijk. Zoo zwaar niet als gij zegt. Karel en Filip, te gelijk: Heer Graaf!... De Graaf. Niets, niets; gaat maar. Karei en Filip blijven nog eenige oogenblikken Jlaan, docb geen gehoor krijgende , gaan zij , met tekenen van de uiterfte blijdfcbap, ftilzwijgend, heenen. ZESDE TOONEEL. De Graaf, Eerrijk. De Graaf. 'k Heb U iets goeds te melden.: G a Uw  36 De GRAAF van O L SB ACH, Uw zaak krijgt haar beflag. E e r r ij k. Hoe zal ik 't U vergelden! De Graaf. Ik bidde U, zwijg daarvan ; 't berouwde 't hof dat gij Vergeeten waard, Mijn vrind i Maar wat dringt U om mij Reeds weêr te koomen zien? E e r r ij k. Heer Graaf, ik had vergeeten, Een' ouden Officier, die waarlijk braaf mag heeten, Een' zeer verdienstlijk' Man , die geen vermogen heeft, En buiten dienst, zoo wel als zonder vrinden leeft, Aan uwe gunst en zorge,op 't hoogde, voottedraagen. Hij is een Overiteu. De Graaf. Welaan, kan 't U behaagen, Hij fpijze . nevens U, deez' middag hier. Eerrijk. Als 't mij, Maar mooglijk is om hem daartoe te krijgen. Hij Werdt,door veel ongeluks, vrij woest van aard en zeden. Hij fchuwt bijna elk Mensch. De Graaf. Hij zal aan mij geen' reeden Van klaagen vinden. Och! geloof mij, waarde vrind! Het éénigfte vermaak dat ik nog ovrig vind Is, ongelukkigen te troosten in hun lijden. E e r r ij k. Met hoe veel' rampen gij ook daaglijks hebt te (Irijden, Dit éénigfte vermaak is echter 't heilrijkst', dat Gij immer fmaaken kunt; 't geen troost in zich bevat, En dat gewis.... maar hoe!. nog (leeds die treurige oogeu? Vervrolijk U, kan 't z'jn; wil eens uw' traanen droogeu. De Graaf. Is 't mij wel mooglijk! Eerrijk. Ja! 't is mooglijk, waarde vrind.' Ver-  TOONEELSPEL. 37 Vermijd flegts de eenzaamheid, die gij te zeer bemint; Ze is, voor de treurigen, verleidende en gevaarlijk! Zoek bezigheden; zoek gewoel; dan zult gij waarlijk Uw leed vergeeten, en uwe oude vrolijkheid.... De Graaf. (leid. Wat zegt gij ?.. Neen mijn vrind!.. de fchijn heeft U misVertrouwt mijn kragten niet, de fmart doet haar bezwijken. Mijn flaauwe vrolijkheid is dwang, 't zal U dra blijken: Zie toch deez' wreeden dwang voor geen verwinning aan. Zoude ik deez' droeven rouw verandren ? dus verfmaên De nagedagtenis van haar die 'k eeuwig minne? E e r r ij k. Wel neen! Gij hebt gelijk, nu ik mij regt bezinne, 'k Weet zelve niet hoe 'k weer geraakt ben op deez' ftoff'. Vaarwel! Ik zal mijn vrind opzoeken, met verlof Ik gaa. De Graaf, treurig: Mijn vrind) Eer rijk. Wel nu ? De Baron. Zult gij niet lang vertoeven ? Eerrijk. Neen waarde Graaf; maar zultge U niet te veel bedroeven? Ik hoope U ftraks gerust te ontmoeten. Hij vertrekt. ZEVENDE TOONEEL. De Graaf, alleen. T J-k gerust? Bij 't grievendst harteleed, dat mij verteerd,en bluscht, In mijn beklemde Ziel, de kragten 't vuur van 't leeven!.. Zou 'k ,onverfchülig, me aan gerustheid overgeeven ?... Emilia!.. helaas!... 6 mijne Emilia Gij zijt verlooren! Ik, ik derve U eeuwig!.. Ja Met U is mijn geluk ,(,mijn vreugd, mijn rust verdweenen!  33 De GRAAF van OLSBACH, Niets blijft mij over;...Niets dan zugten, klaagen, weenen! Niets dan ellende en rouw!... helaas! 'k wijdeelke traan Aan mijne Emilia]... AGTSTE TOONEEL. Jölia, De Gsaavin, De Graaf. Julia. Een gedeelte van 't laatst gefprek geboord hebbende: . . IVÏevrouw hebt gij 't verftaan? „ Aan mijne Emilia!" De Graaf, beur ziende, poogt eene bedaarde houding aanteneemen, en treedt beur te gernoet. De Graavin. Mijn Zoon! 'k Wensch U een goeden morgen Julia. Uwdtenaares, Heer Broeder! Hoe veel zorgen Heeft mij het kleeden niet, ditmaal gekost, Mijnheer! Want wij! gij thans verjaart, wil ik U, alle de eer', Die mij maar mooglijk is, betoonen. De Graaf. Hoe veel goedheid! L , . Julia. (zoetheid; J< oei,hoe veel goedheid?... Welk een woord?, 't Is zonder Dat is een kompliment!... De Graaf keert zich om en droogt zijne oogen af. ' Maar hoe! De Wijsgeer weent! ,t Is wel een fraai gehoor dat gij aan ons verleent Op uw verjaardag. De Graaf. Gij zijt dartel. Julia. ^ 't Kan wel weezen; k Heb echter meenig zugt op 't hart gehad, voor deezen, Maar fchep nochtans vermaak om zekren grooten geest Zoo  TOONEELSPEL. 39 Zoo wat te pijnigen; gij fchijnt alreê bevreest'. Siegts tot een klein verhoor moetge U ditmaal bereiden; Mevrouw zal vraagen•,gij antwoorden; ikU feheiden.... Zijfcbelt; Filip koomt binnen. Gef doelen! HUP zeeft de ftoelen: zij gaan zitten en bi] vertrekt. De Graavin. Nu begin! Julia. Mijn Broeder, 'k vraage U dan, Uit Moeders naam: waarom 't U toch behaagen kan Ons, als op e'énen fprong, te ontvlugten? De Graaf. Bezigheden, Die zeer noodzaaklijk zijn, verpligtten mij Julia. Geef reeden Van die verpligting; all' uw goedren zijn verpagt.... De Graavi n. Ik fpreek in ernst, Mijn Zoon ! Gij zijt niet die gij plagt. Gij fchcen.eertijds, de vreugd.de bl jdfchap zelfs te weezen; Thans zijtge treurig, zeer zwaarmoedig, vol van vreezen. De Graaf. Mevrouw, vergeef het mij!. .zoo wat omftandigheên, Waarin ik mij bevinde en ongerustheid De Graavin. Neen M ijn Zoon! uw gantsch gedrag en uw manier van fpreeken Zijn beiden éven vreemd;.. 'k zag, zedert de drie weeken Dat gij van 't leger kwaamt, van U naauw eenenlagch. 't Is niet dan fmerte en leed en droefheid en geklag.(ven 'k Bekenn', 't is voor mij vreemd; gij hebt des Konings leeBehouden, 't gantfche Land den vreede als weêrgegeeven; De Vorst verhefte uw huis zelf tot den Graavenftand! Schonk 't GraaffchapOlsbachU , ten blijke en onderpand Van zijne erkentenis voor uw beroemde daaden. Wilt gij zijn goedheid dus verachten en verfmaaden ?... C 4 Allc  Ao De GRAAF van OLSRACH, Alle uw' bedieningen, die U ten topp' van eer' Verheffen zouden, ligtge, ö fmart! op eenmaal néér En wijdt U d'eenzaamheid!. Watmoetde Waéie'ddenDe Graaf, zugtende: (ken? Helaas!., indienge wist.... laat ik uw rust niet krenken,... De Graavin, Ik onderzoek geenszins: ofge uwen waaren pligt, Dus, voor uw Vaderlanden uwen Vorst verricht? Genoeg daarvan!,. Mijn Zoon! thans zijtge dertig Jaaren, 'tWordt tiid,mijn denkbeeldU,rondborstig te openbaaren ; Gij zijt alleen de tak, waarvan ons gantsch geflagt Zijn heil, zijn duurzaamheid of ondergang ver wagt.(zenj Door U kreeg 't eenen rang ; 't moet dien niet weêr verlieStel ons gerust, Mijn Zoon ! wil U een voorwerp kiezen! 't Is méér dan tijd hierop bedagt te z'jn. JCLIA. Welnu? Beraad U kort Mijnheer!. of, .. ik verzeker 't U! Jk meld uw gantsch geheim. De Graaf. Geheim ? De Graavin. Wii toch niet vreezen. Verklaar U! ' De Graaf. Ach Mevrouw! Julia, bem nafpreekende. Ach Broeder! kan het weezen! Men plaagt U al te veel! Nu ? De Graaf. Ach! Julia. Dat was een zugt! Z'J maakt ons 't leeven zuur. De Graavin. Waar zijtge voor bedugt? Spreek toch, Mijn Zoon!  TOONEELSP EL. 41 Na een wijl zwijgens: Of zoudtge ook mooglijk reeds beminnen ? Jdlia. Mevrouw,'t zal moeilijk zijn mijn Broeder te overwinnen: 'r is hoogmoed ! anders niet. Maar, ondanks uw geklag, 'k Wil nooit uw Zuster zijn, als ik, op deezen dag, U niet als Bruidegom begroeten zal. Dü GraaviNj teJer. Mijn waarde, Mijn teerbeminde Zoon! all'mijn vermaak opd'aarde{.. De Graaf, mei de uiterjie aandoening: Mijn dierbre Moeder!... De Graavin. Ja, dat ben ik, en gij kunt Voor mij uw hartgeheim verbergen f.. gij vergunt(gen ? Mij uw vertrouwen niet?... Maar hoe! wat zien mijne 00Gij fchreit?.. De Graaf. Helaas Mevrouw ! Gij hebt U niet bedrogen. Het is dan de eerftemaal dat gij mij weenen ziet! Maar hoe veel zujïten heeft dit bloedend harte niet Cnen Schoon ongemerkt", geflaakt!. Mijne oogen ,hoe veel traaVergoot gij! Ach Mevrouw! 'er is geen weg te baauen Tot mijne troost; 6 neen! ... De Graavin. Mijn Zoon! ge ontrust mijn hart! Zou dan geen middel tot verzagting uwer fmart.... De Graaf. 6 Neen! Julia. Ontroer U niet; zijn ziekte is mij gebleeken, En.... 't middel voor zijn kwaal!... 'k hoef maar één Om 't U te melden. ("woord te fpreeken , D f. Graavin. Spreek ! j u lt a. Hij is verl'eft Mevrouw! C s De  42 De GRAAF van OLSBACH, De Graaf. Wie, ik?.. Julia. Ja Huichlaar! gij: dit 's de oorzaak uwer rouw! Wat wreede fchoonheid is 't, die U zoo kan bekooren, Datge ons, om haarent will' dus eene taal doet hooren : „ Helaas! 'k wijde elke traan aan mijne Emilia!..." De Graaf. Ach wreede ! (Hij wil been gaan.) Julia, bem naloopendeen te rug haaiende: Blijf nog wat mijn Broeder, want, zoo dra 't Verhooren uit is, zal ik geenszins U weêrhouè'n. De Graaf. ö Hemel! Dè Graavin. Blijf mijn Zoon, Misgunt gijme uw vertrouwen ? Gij mint en zwijgt dit voor een Moeder die U mint! Doch denklijk gisze ik, wat voor reeden U verbindt Tot zwijgen.... Hoor mij dan!.. 'k Word door geen zugt gedreeven Tot ijdle dwaasheid; 'k zal hiervan U blijken geeven. De hoop,dat ons geflagt,door U, werd'voordgeplant, Gebiedt mij aftezien, te wijzen van de hand, AH* 't geene deeze hoop in 't minst' kan onderdrukken: 'k Verlang zelf,dat,eerlang,moogeuwen wensch gelukken. Wen uw beminde ook arm en zonder aanzien is, Bemintze flegts de deugd, zoo zal ik haar gewis, Dit z weere ik U, Mijn Zoon! voor mijne Dogter achten. Julia. Ik heb "t gevonden; zie hier 't einde van uw klagten; De fchoone Emilia is reeds uw Gemaalin! De Graaf, met fmart: Zij is'tgeweest!. .helaaslMijn waardfteZielvrindin!..., Julia. Hoe nu? De Graavin. Om s'hemels will'; Mijn Zoon!... De  TOONEELSPEL. 43 De Graaf. 6 mijne Moeder!... 6 mijne Emilia!.. wat ramp was ooit verwoeder! ... Zc is mij ontrooft in 'tuur toen zij mijne Egaa werdt!... De Graavin. 6 Hemel! Ach! Mijn Zoon! Wat denkbeeld! Welk een Wat al verwarring!.. (fmart! De Graaf. 'k Zal U alles openbaaren .... En oordeel dan Mevrouw, wil mij alsdan verklaaren Of ik vergeefsch mij kwelle, en of niet mijn befluic Volitrekt noodzaaklijk zij ? De Graavin. Mijn Zoon, fpreek vrijlijk uit! De Graaf. 't Vija'ndlijk fleedje,in 't welk' ik, éven voor het enden Des laatften veldtogts, met een deel van nrjne beuden ,'t Gewoon kwartier betrok, ontdekte, aan mijn gezigt, Mijn waarde Emilia; 'k vond mij wel dra verpligt Haar mijne liefde entrouw,welmeenend',opte draagen. Wij durfden 't echter niet, in deeze plaats, te waagen, Ons, in het openbaar, te doen verbinden, voor Het eind des oorlogs ons een' betren tijd befchoor, Dewijl haar Vader was in 'sVijands dienst. Intusfchen, Was niets in ftaat om 't vuur der liefde in ons te blusfchen; Deez'zuivre liefdegloed vervoerde ons, hart en hand Elkaêr te fchenken, en ... een onverbreekbre band Verbond ons, in 't geheim, voor eeuwig.... De Graavin. Kan het weezen!.. De Graaf. Vergeef het mij,'k haddeuw misnoegen niet te vreezen, Want fchoonheid, rang en deugd rechtvaardigden deeze De Graavin. (Echt; Vervolg, Mijn Zoon! De Graaf. Gij zult, wen 'k alles heb gezegt, Ver-  44 De GRAAF van OLSBACH, Verfchrikken ! Ach! het uur dat ons verbond, was tevens Het: allerheilrijkst en't nootlottigfle uur mijns leevens!... 't Gaf, en ontrukte aan mij, het voorwerp mijner minn', Mijn dierbre Emilia,. Mijn waarde Gemaaliun',... De nagt verfcheen, de naarfle'en vreeslijkfte allernagten ; 't Was all' in diepe rust; en ,fchoonwe ons veilig achtten, De Vijand overviel ons eensklaps, 'k Vloog, terflond, Uit de armen mijner Gade, en zag verbaast in 't rond.... Doch 't waste laat! de nagt,de fchrik en Vijand deeden Mijn Neef reeds wijken; 'k drong, in deeze omflandigheVan weinig moedigen verzeld, door alles héén, (den, Om hem te redden; dan mijn magt was veelte kleen; Helaas! Hij liet, met wond op wond doorboort het leeven! 'k Ontkwam met mijn gevolg: een deel van hun, gedreeveu Door een te grooic vrees, voor 's Vijauds overmagt, Stichtte alöm brand! De Graavin. Ik beef! De Graaf. Te regt. Nooit was een nagt Zoo fchrikverwekkend ; Ach! Mijn dierbre Gemaalinne! Rampzalig voorwerp van mijn' onuitblusbre minne!... De Graavin. 6 Hemel! De Graaf. 'k Had, bij mijn vertrek, haar voor't geweld Der fnooden, zoo mij dagt, in veiligheid gefield, Ik floot, met eigen hand, de deuren van haar wooningl; Mijn wreede voorzorg baarde een ijslijke vertooning ! Een brandverheftezich;een ftormjoeg't vlammend vuur Als eenen blikfem voord. 6 Alleraakhjkst uur!.. Mijn waarde Emilia, verlaatcn, opgelloten, Werdt, heme!! kan wel iets mijn deerlijk lot vergrooten! Zij werdt een prooi van 't vuur!... De Graavin. Mijn Zoon!  TOONEELSPEL. 45 Julia. Mijn Broeder! Ach! De Graaf, met eene beklemdeJiem: Nog hoopte ik... maar... deez' brief gafmij denlaatften flag. Hij geeft een' brief aan zijne Moeder. De Graavin, leest den brief: „ Heer Graaf! Eindelijk hebben de vijandelijke troepen, eergisteren, de jlad geruimd: terflond was „ ik bedagt uw bevel uittevoeren ;ik hebbe een aller„ naauwkeurigst onderzoek gedaan; maar, met traa,, nen moet ik 't U melden — uw verlies is zeker! ,. Het huis, waarin zij woonde, is, tot den grond „ toe, afgebrand; ik heb bet puin laaten opruimen, „ en, tot mijne uiterfle verbaastbeid , verfcbeidene ,, gebeenten en overblijfzels, van verbrande Ligcbaa. ,, men, gevonden. Het getuigenis der inwooneren „ en andere omftandigbeden laaten geenen twijfel „ over, of Mevrouw uwe Gemaalin is 'er mede onder ; „ de verwarring en de fchielijke fcbrik, hebben haa., re redding verhindert —" Verbaazendongeval! Mijn Zoon!kan't mooglijk weezen! Moest gijme dit geheim verbergen!., kost gij vreezen?.,.. De Graaf. 6 Neen! vergeef het mij! 'k ken uw gevoelig hart; Deez' enkle ftraal van hoop, ...wiens vlugt thans mijne fmart, (verwagten; Mijn raitip op 't hoogde brengt!.. .'k wilde eenf deez' brief Maar niet deez' inhoud,niet dit vonnis,dat mijnklagten Vermeerdert,dat mijn druk , mijn ondergang,mijn rouw Bevestigt!. hemel! mijne Emilia!..., Mevrouw!... Vergun mij!... 'k ben ontroert.... ik moet.... De Graavin- Waar wilt gij hesnen ? ó Ongelukkige! uw traanen De Graaf. Laat mij weenen! Ach! Moeder! de eenzaamheid is voor m;j 'tbeste; ik zal  4« De GRAAF van 0LS8AGHs V lpoedig weêr zien. De Graavin . Ach! wat grieftme uw ongeval!.. MijnZoon!Mijn waarde Zoonldit hart voelt all' uw lijden, Zij omhelst hem vol weemoedigheid: 't Voelt alle de angllen daar gijzelvemeê moet (trijden! Ik fchrei met U .. ik deel in uwe fmart, ó ja...... Troosteloos: Wat zeggeik tot uw troost?....Mijn Zoon! verwinU'gai! Bedenk 'er leeft een die U teder mint, uw Moeder! j d l i a, vol van aandoening : (der!.... Gij hebt een Moeder en een Zuster;.. Ach! Mijn Broe- De Graaf. Mijn Moeder! Zuster! Ach! .. Hij vertrekt. NEGENDE TOONEEL. Julia, De Graavin. Julia, weemoedig: 'k IHIebbeUte zeergekwelt, Helaas! Mijn Broeder! ' De Graavin. 'k Ben tot in mijn ziel ontfteld. Ach Julia! ik vrees, hij zal van rouw bezwijken! TIENDE TOONEEL. Eerrijk, De Graavin, Julia. Eerrijk, Jchielijk binnen koomende, zegt bij, Uin 't voorbijgaan: w onderdaanigen! Hij wil in 'sGraaven kamer gaan. De Graavin. „T , Hoe! wiltge ons dus ontwijken? Waarheen, zoo haastig? Eer.  TOONEELSPEL. 47 E e r r ij k. Naar den Graaf. JüLIA. Helaas! die is In eenen flegten ftaat. Eerrijk. Hoe zoo ? De Graavin. Gij houdt U wis Onkundig; maar Mijnheer! Zou hij U , in 't vertrouwen , Niet zijn verbintenis, zijn hartgeheim ontvouwen ? Zou hij dit zwijgen voor zijn waardften Boezemvrind? Eerrijk. Mij is bewust in welk' een' ftaat hij zich bevindt. Maar 'k gaf mijn woord Mevrouw!... De Graavin. Dit kan ik ligt vermoeden; 'k Wijte U ook niets, Mijnheer! Maar 'k bid, tragthem te hoeden Voor wanhoop; help ons toch hem troosten in zijn fmart! Hij mint, hij acht U zeer; gij kent zijn teder hart. Ten minsten wil zijn reis, kan 't mooglijk zijn,toch keeren"! Eerrijk. 'k Moest alle moeite doen, deez'dag, zijn reis te weeren; En fchoon, om veele réén, zijn tegenwoordigheid Noodzaaklijk is, en ik volvaardig ben bereid U dienst te doen, Mevrouw! vrees ik, dat all' mijn poogen, In deezen, weinig zal, op 'sGraaven hart, vermogen. Duld dat ik thans vertrek; een zonderling geval Nooptme om terftond den Graaf tefpreeken,wanthijzal Mij moeten helpen... De Graavin. Hoe! waarin? Eer rij k. Ik fprak, op heden, Hem van een' Officier;een' Man die,zonder reeden, Den dienst ontzegd is en in d'uiteifte armoê leeft; Een  43 De GR A AF van OLSBACH, Een' ongelukkiger), die vrind noch voorfpraak heeft^ Toevallig was 't, dat ik hem gistren kennen leerde; 'k Held hem op 't avondmaal,en,toen hij huis waards keerde, Was'treeds vrij laat, Mevrouw INuhooreik voorgewis Dat hij zinds gistren nog niet thuis gekoomen is: 'k Vrees voor een ongeluk,en meen nu eens tehooreu Bij uwen Zoon, hoe hij het beste is opteipooren. De Graavin. Heeft hij familie ? E e r r ij k. ja, zoo ver mij is bewust, Slegts ééne Dogier. Julia. Och! wie weet, hoe ongerust, Hoe vol van angst en zorg dat Meisje niet zal weezen? De Graavin. Ei,breng haar hier,Mijnheer!haar toeftand doet mij vreezen. E e r r ij k. Zeer wel, Mevrouw ! Zoo haast ik haaren vader vind, Zal ik hem leiden naar zijn wooning, en zijn kind Alsdan dit blijde nieuws, uit uwen naam, vertellen. De Graavin. Doe het! Welaan Mijnheer! wij zullen U verzeilen Naar mijnen Zoon... helaas! 'k beef om zijn ongeluk J Doe toch uw best om hem te troosten in zijn' druk! Eer rijk. Gij kunt van mij, zoo veel mij mooglijk is, verwagten. Tul ia, met de Graavin en Eerrijk heengaande; Aai, Broeder! kon ik toch uw deerlijk lot verzagtem Einde van het tweede Bedrijf. D E ft.  TOONEELSPEL. 49 DERDE B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL. Mevrouw van Fdelëart, bezigmet borduuren, Kaïrjjntje. T7 Mevrouw van Edelaart. .Lis-atrijmje word 'er niet geklopt ? Katrijntje, zij gaat naar de deur en koomt terflond wéér. Daar is geen Mensch. Mevrouw van Ediïlëart. Hij koomt dan niet;helaas! vergeefsch,hoezeer ik 't wensch! Katrijntje. Och fchrei toch niet Mevrouw, mijn Moei zal zeker kooMet goede tijding. (men Mevrouw van EdelSart. Ach! me is alle rust ontnoomen. Katrijntje. Veelligt heeft de Overfte, deez' nagt, bij eenen vrind Gcflaapen. Mevrouw van EdelÏart. Bij een' vrind? helaas! mijn lieve kind, Hij heeft geen' vrinden!... Ach! Mijn Vader! Ach! Mijn Vader! (der!.... Waar toeftge?.. .Zou veelligt de hand van een' Verraa6 Hemel! welk een angst beklemt mij 't harte! ei gaa, Zie of mijn Vader, of uw Moei niet koomt. Katrijntje. ó Ja! Zeer gaarne,maar houd moed ;wat kan U 't fchreïen baaten? Zij gaat: TWEEDE TOONEEL. MMevrouw van EDELaART. (ten! ijn Vader!...Mijn Gemaal!..,'theel'al heeft mij verlaaD ÓHe-  50 De GRAAF van OLSBACH, 6 Hemel! Hemel! Ach! De fmart overweldigt baar , en doet baar een poos zwijgen. Eerlang ....eerlang zal ik U volgen, Edel'aart! dit wenschlijk oogenblik, Dat mij voor eeuwig zal met U , met U verbinden, Geniete ik eerlang. DERDE TOONEEL. Mevrouw van EdelSart, Vrouw Drijftol, Katrijntje. Mevrouw van EdelSart, Vrouw Drijftol te gemoet kopende; A ch! hebt gij hem kunnen vinden ? Vrouw Drijftol. Nog niet Mevrouw! Mevrouw van Edelbart. Nog niet? Zij valt in de armen van Vrouw Drijftol. Vrouw Drijftol. Wat's dit? ó hemel! och, Katrijntje! fctóefijk!... wiltge een kopje thee ?... geef doch Een' Itoel, Katrijntje! Katrijntje brengt een' Jloel, en Mevrouw gaat zitten. Och, mijn Mevrouw !... Katrijntjeifpoedïg, Haal kookend water Koom Mevrouw! betoon U Ras, ras Katrijnije (moedig.... KA trijntje. 6 Ja! op 't oogenblik. (Zij gaat.) VIER.  TOÖNÉELSPE'L. $i VIERDE TOONEEL. Mevrouw van Edelïart , Vrouw Drijf t o l. Mevrouw van Edel^art , eenigzins bedaarende : D eez' Nagt!....< En die verbaazendfle, die mij, zoo onverwagt, Aan mijnen Edelaart ontrukte, waren fchriklijk ! Vrouw Drijftol. (lijk Helaas!..Hoe bleeklhier...hier Mevrouw!koom,oogenblilcMoet gij eens ruiken. Weêr een flaauwte! Maar wat zal Hier in het einde nog van worden, als 't geval Mijn Heer uw' Vader hadt een ongeluk befchooren? Mevkoüw van Ede La art. Een ongeluk ? Neen, neen! 'k had alles dan verlooren! Helaas! Mijn Edel'a'art!...Mijn Vader!... Vrouw Drijftol. Traan op traan 5 Gij zijt ook al te teer Mevrouw! 't zal nog wel gaan; Mijnheer uw Vader zal eerlang wel weder koomen; En, wat Mijnheer uw' Man betreft, ('k fpreek zonder fchroomen) Mij dunkt, daar moestge nu niet meer om treuren; hij Is reeds zes maanden dood- Ik ben zoo wel als gij Weekhartig; 'k heb drie Mans gehad, maar weende om alNog geen drie dagen lang. 6 Zulke fterfgevallen (len Zijn mij niet vreemd! De Vrouw van cenen Officier Moet zelf den vroegen dood van haaren Man zichfchier Belooven durven Da V IJ F-  52 DeGRAAFvanOLSBACH, VIJFDE TOONEEL. Vrouw Drijftol, Mevrouw vin EbelSart, Katrijntje met thee. Vrouw Drijftol. Daar's reeds thee. Katrijntje, fpoedigt Schenk in, fchenk in. Katrijntje fcbenkt in en geeft de kopjes over. Welaan Mevrouw, betoon U moedig. Koom,drink een kopje thee,'t zal Ü verkwikken, want Gij hebt toch niets gerust; ik kan, met mijn verftand, Onmooglijk vatten, hoe gij 't nog zoo goed kunt maaken : Gij zijt toch zwak Nu drink! Mevrouw van Edeliiart neemt een kopje en drinkt. Ik hoop het zal U fmaaken. Zij drinkt en neemt een klontje in den mond, dat haar in 't fpreeken hindert, 'k Beken, 't zou droevig, naar en zeer beklaaglijk van Mijnheer uw' Vader zijn! Hij 's toch een bestig Man! Maar zeg mij eens: waarom hij altoos kijft ? te weeten , Zoo dikmaals als hij fpreekt. 't Kan wel geen kijven heeten,... Maar hij fpreekt (leeds zoo fors, en kijkt daarbij zoo boos En wild uit zijn gezigt, dat ik, bijna altoos, (ten. 'Er voor bevreest word; ook fchijnt hij elk Mcnsch te haa- Mevrouw van EDELcÏART. Hij haatze, om datze hem, in 't ongeluk, verlaaten; Om datze, onfchuldig, hem verdrukken, en, ö fmart! Hem zelf befpotten in zijn' rampfpoed! Dit valt hard!... Vrouw Drijftol. (gen! Mijn arme Heer! het deertme! ik ben met hem bewooZij fcbreit. Maar evenwel, Mevrouw! hij heeft zich zeer bedrogen ; Elk Mensch is niet zoo boos. Bij voorbeeld, ik...'t is waar, 'k Bera  TOONEEL SPEL. 53 'k Ben een geringe Vrouw, dat ben ik waarlijk, maar, Wis en waarachtig, zeer meelijdend !.... Mevrouw van E d e l a a r t , bij zich zeiven. Ach! kan 't weezen! Waar blijft mijn Vader toch ? Vrouw Drijftol. Nu, nu, verwin uw vreezen! Schrei niet, want alles zal zich nog welfchikken ,. ..en lk ftel, hij was nu eens verongelukt 'k beken Het zou mij fpijten ;.. maar, wij moeten toch eens llerven; Ook was hij de eerde niet die'tleevenslicht moest derven; De (lad is groot, zeergroot! En bijna ieder dag Ziet men een ongeluk gebeuren; al 't geklag Kan weinig baaten, want dat weezen moet, moet weezen; Bij voorbeeld: voor twee jaar, kwam hier een uitgeleezen, Een zeer fchoon jongman aan uit Frankfort..., Maar Me vrouw! De Thee wordt koud.... Gaa maar Katrijntje, want het zou Niet voegen, dat gij juist moest hooren 't geen wij fpreeken. Katrijntje vertrekt. 6! Haar nieuwsgierigheid is dikmaals mij gebleeken Geliefrge ook melk ? Mevrouw van EdelUart. o Neen. Vrouw D r ijftol. Ze is, deuke ik , ook niet goed Als men gefchriktheeft. Maar ikbidde U , watgedoet, Wees toch zoo droevig niet. Kom, kom, (lel U te vreeden; Droog maar uwe oogen af; het zal welgaan ; wat reeden Hebt gij, Mevrouw, om zoo bedroeft te zijn ? Gij zijt Een frisfche jonge Weeuw ,en kunt zelf, door den tijd, Nog meenig' wakkren Man verflijten; daarentegen Zij fcbreit. Ik arme Vrouw, (helaas! dit maakt mij zeer verleegen) Worde allengs oud,en heb noch kind, noch kraai,noch man; Geloof me, ik trouwde wis ten vierdenmaale, dan (ten Het fchijnt mijn lot niet, maar ik zou wel haast vergee- J J D 3 Mijn  54 De GRAAF van OLSBACB", Mijn fchoonen jongman...6 Mevrouw! dit moet gij weeten, H j was geleerd en zag 'er uit als melk en bloed Mevrouw van EdelSart. Zie of mijn Vader nog niet koomt, wees toch zoo goed! 't Is bijna middag, ach! dit denkbeeld doet mij beeven;., Waar blijft mijn Vader1 Zou mijn Vader nog wel leeven?.. Vrouw D r ij f t o l. Welja! heb maar geduld!.. Nu deeze jongman dan Kwam juist hier bij mij t'huis.... Mevrouw van Edelüast. Ik bidde U, zwijg daar van; k Heb zwaare hoofdpijn, laat me écn oogenblik, met Vrouw Drijftol. (vreeden. Hoe! hebtge hoofdpijn? och!... maar 't is niet zonder reeden, Gij kwelt U alteveel Mevrouw ! maar, weetge wat, Jk zal, op 't oogenblik, een kopje koffij, dat Te deege fterk is, door Katrijntje, laaten zetten; Die,zonder melk gebruikt,gij moogt 'er vrij op letten, Verdrijft de pijn in 't hoofd terflond ; mij is bewust, Welk eene plaag het is, maar (tel U vrij gerust, Want koffij helpt aanflonds Wij k urmen , daarënbooven, Ook uit het zakzel zien, gij moogt het wel gelooven, Waarom toch de Over (Ie zoo fchriklijk lang vertoeft. Zij roept'. Katrijntje! ....ze is wat doof... Katrijntje!... 't is bedroeft Dat zij 't niet hooren kan....Mevrouw ! in 't kopjes kijken, ('k Spreek in vertrouwen) heb ik naauwlijks mijns gelij- M evrouw van EoELaART. (ken. Gij plaagt mij. Vrouw Drijftol. Och Mevrouw! wordt toch,om 's hemels will', Niet moeilijk, ik begeer U niet te dwingen, (lil Waarfpraken wij ook van?ja!...'tfchietmij reeds te binnen. \ Was van dien jongman.Zie,'k zal niet op nieuw beginnen, •k Wil die gefchiedenis nu maar vervolgen.... ME-  TOONBELSPEL. 55 Mevrouw van Edelëart. Och, Vrouw Drijftol! 'k bidde U, laat... Vrouw D kijf tol. Mevrouw onthoud het toch Dat gij daar zeggen wilt; ik had bijna vergeeten Om U te melden: dat Heer Laaghart, voor den eeten, TJ zal bezoeken. Mevrouw van EdelSart. Ach ! hoe zeer word ik geplaagt! Vrouw Drijftol. Wel nu! het is een Man, die mij op 't hoogst behaagd; Wat is hij goedig! en ik zeg U , daarenboven, De Graaf van Olsbach is zijn vrind; 'k wil U belooven Hij is daardoor in ftaat, uw v ader uit den nood Te helpen; och hoezeer wenschte ik, dat die zijn brood Eeus hadt in vreede en rust; en gij, bevrijd van fmarte, Getrouwt waart,met een' Man, zoo fchoon, zooeêlvan harte, Zoo rijk als't mooglijk is!.. Maarzie, deez'jongman wou Dan met mij trouwen... en, reeds in 't geheim Mevrouw, Had ik me aan hem verlooft; en... wie zou 't kunnen droomen ?... ZESDE TOONEEL. Katrijntje, Mevrouw van EdelSart, Vrouw Drijftol. WKatrijntje. (men. ees blij! wees blij! Ik zie Mijnheer uw'Vader kooMevrouw van Edelüart. Mijn Vader? Katrijntje. Ja Mevrouw, met nog een' andren Heer. Zij gaat beenen. D 4 ZE-  56 De GRAAF van OLSBACH, ZEVENDE TOONEEL. Mevrouw van Edelëart, van Stormberg, Vrouw Drijftol, Eerrijk. Mevrouw van Eb e lM a rt, zij -vliegt den MOverfien te gemoet. ijn waarde Vader! van Stormberg, Ha, Mijn Dogter! Mevrouw van Edel3art. Zie 'k U weêr ? Vrouw Drijftol, tegen den Heer lierrijk: 'Ziedaar ! de Kapitein! 'k heb d'eer' om U te groeten; Nu, zeide ik't niet dat gij Mijnheer daar zoudt ontmoeten ? Eer rijk, zagtjes, tegen Vrouw Drijjtol: Maak geen gelhap! Tegen Mevrouw van Edelaart: Mevrouw, uw onderdaanigen. Mevrouw van Edelüart. Uw Dienaares Mijnheer! van Stormberg. Zoo waar ik eerlijk ben, Had ik geen Dogter ,'k zou,eer ik mij zoo liet plaagen, Mijn leeven niet ontzien, maar liever alles waagen! ' Ik zou die honden dan wel leeren, denk dat vrij! E e r r ij k. Mijn lieve vrind! gij weet, wat gij beloofde aan mij. va n Stormberg. Heel wel! maar kan ik dan al .mijn gevoel verdooven? Ik denk *er naauwlijks aan, of mijne drift koomt booven. k Diende, als een braaf Soldaat, reeds veertigjaaren, Heer! Keeds veertigjaaren! En ik zegge U, op mijne eer', Geen eene duivel dorst mij ooit nog ringelooren ! Nu ,. tot vermaak van een paar fchurken, die te vooren Ie zamen vegtien en ik fcheidde, me in den nagt Dus te overvallen en te fleepen in de wagt?..., Die  TOONEESLPEL. 57 Die fchurken hadden voor agt duivers mij ontflagen, Maar de allerbraaflte, die geen geld heeft, durft men plaagen, Hij 's maar een arme fchoft, 7.00 waar ik leef! E e r r ij k. Maar zijn Die vcgters U bekent? van Stormberg. Neen! doch, naar allen fchtjn, Zoo waaren 't jongens, want zij liepen als de haazen, En lieten in 't geval mij fteeken. Eer rijk. 'k Ken die dwaazen, Een is de Zoon van den Minister Bernau, en Den andren, een Pupil des Graaven Olsbachs; 'k ben Verzekert dat deez' zaak U zal tot voordeel (trekken. van Stormberg. Ik ben U veel verpligt; gij doet mij thans ontdekken, Dat ook nog d'eerlijkheid bij 't Meuschdomm' woonplaats Eer rijk. (vindt, 'k Acht mij gelukkig, ja het ftrcelt mij, waarde vrind! Van zulk een'dwaaling U, door mij, te zien geneezen. Zagter. Durve ik aan U wel iets verzoeken? van Stormberg. Kan het weezen! Gij vraagt nog ? fpreek ronduit. E e r r ij k. Een ieder eerlijk Man Kan geld ontbreeken ..Het ontbreekt U...vvil U van Mijn beurs bedienen. Hij tracht hem zijne beurs in de hand te geeven. van Stormberg. Wat? Mijnheer! wat zien mijne oogen? 't Zal niet gefchieden! neen ! ik zal het nooitgedoogen!.. Ik ben een oud foldaat en afgedankt, dat 's waar! 'k Bezit geen' kopren duit, geen' penning heb ik; maar;.... D s Kort-  58 De GRAAF van O L S B A C H, Kortom !... 'k dank voor uw geld, uw dienst is overbodig; Een Invdide, als ik, heeft zulk een gunst niet nodig. Een paar pistoolen z;jn, in nood, zoo goed als geld. Mevrouw van EoELaaitT. Ach! Ach! Mijn Vader! van Stormberg, aangedaan. 6 Mijn üogter! E e r rij k. _r 'k Staa verfleld van uwe denkwijz'!.. van Stormberg. Hoe.' men kan mij ligt ontbeeren! Maar mijne Dogter, Heer! Mijn Dogter! 't moet mij deeren, Ze is ongelukkig! Waarze een jongen, zou ze wis Een braaf Soldaat... maar ook een beedlaar zijn; dat is Zeer hard, mijn vrind! zeer hard! Vrouw Drijftol. Maar, wiltge 't wel gelooven ? 't Geld van uw' kleedren is reeds op, en, daarenboven, Heeft toch de Kapitein te vooren, nu en dan , Voor uw huishouding reeds gezorgt. van Stormberg. Hoe ? Deeze Man ? Mevrouw van EdelIa rt, De Kapitein ? Eerrijk geeft eert wenk aan Vrouw Drijftol, om baar te doen zwijgen. Vrouw Drijftol. Welja ! wat is daaraan misdreeven ? Als gij toch zelve niet wilt zorgen voor uw leeven Moet het een ander doen; en wat geluk Mijnheer! Ge ontvangt deez' weldaad van een'Man vol deugd en eer'! Jk weet, de Kapitein is goedig; om die reeden Zoo meldde ik hem dar gij, nog binnen kort geleeden, Hier kwaamt,en dat gij thans ook bij mij woonde,en dat Ge een bestig Overfte,doch arm waart; ...en toenhadt Hij,  TOONEELSP EL. 59 Hij, op het oogenblik, met U veel medelijden, En wilde U gaarne zien; toen hebb' ik (om te mijden Dat hij niet regtftreeks bij U koomen zou, want kijk, Dat zou niet voegzaam zijn;) toen hebb'ik , (tot een blijk Van mijne liefde en zorg voor U mijn waarde vrinden ,) Toen hebb' ik hem gezegd: dat gij't nest waart te vinden Des avonds, in de laan. Toen heeft hij U gezogt Zoo lang tot hij U vondt. van Stormberg. 't Is fraai van U bedogt; Zeer fraai!. Gij liet dus hem U mijne fchujd betaalen? Vrouw Drijftol. Wel zeeker! Eerrijk, ter zijde; Zw;jg toch!... Vrouw Dr ijft ol. Ei; waartoe dit lange draalen? De waarheid moet 'er uit; wat baat het U , wanneer Ge elk helpt en 't niemand weet? Mevrouw van Edelaart. Grootmoedige! van Stormberg. Neen, Heer! Dat is n'et goed! niet goed!zoo waarlijk als wij leeven'. Het fmartme! waarvan zal ik 't U ooit wedergeeven ? Waarvan, Mijnheer ? Ziehier.... zie hier, dit grijze hair;.... Zie hier, deez' wonden.... zijn mijn rijkdom .... 'k heb, zoo waar Ik leef,'k heb anders niets ....Moetgij U zelfsontblooten Om mijnentwill'?.... Moet ik uw' eigen last vergrooten?.... pij immers meldde aan mij; dat gij geen' overvloed, Maar êer gebrek hadt? Ach! ik fchaam mij; ja ik moet Zelf fchreïen ! foei! een oud Soldaat, als ik, durft weenen? Maar, ik ellendige! ik, ik moet wel!... E e r r ij k. Gaan wij heenen; Koom, 't is reeds tijd Mijnheer! De Kommisfaris heeft  6o De GRAAF van OLSBACH, Bevel, elk Officier, die hier in armoé leeft, Wen hij 't flegts waardig is, den krijgsraad voortedraagen L ot het bedienen van een air.pt. Kan 't U behaagen Weiiian, beproeven wij 't! van Stormberg. Ja vrind! Koom, laat ons gaan. Ter zijde, tegen Vrouw Drijftol: Geen geld ! hoort gij ? geen geld! Hebt gij mij wel verdaan? Tegen zijne Dogter: (redden! Schrei niet! Mijn Kmd! lchrei niet! Men moet uw Vader Or...lichts een kogel voor den kop! Hij gaat, met den Heer Eerrijk , weg. AGTSTE TOONEEL. Vrouw Drijftol, Mevrouw van E d e l 'a a r t. Vrouw Drijftol. T J- k durf wel wedden Dat het niet lukken zal. Zie eens, hoe boos is hij! Wis en waarachtig! thans zijn de Officiers al vrij Wat beter;^ want zij zijn fleeds aartig, vrolijk, lugt'g, Vol Complimenten en ook altoos even klugtig. ' Was meenig hunner niet in de Uniform'' gekleed, Menzouze zekerlijk , men deedt ook wat men dèedt, Eci voor Hofjonkers dan voor Officieren houën! ' Wis en waarachtig! 't is pleizierig aantefchouën Hoe zij, den gantfchen dag, zich'kappen, poeiren en Vertieren; neem het toch niet kwaalijk, want ik ben RondborftiglZie Mevrouw,dit dientge toch te weeten 'k Had nooit uw' Vader voor een' Overflen verfleeten.' Mevrouw van Eoelüart. Hoe zonderling hij ook mag weezen, nochtans is Hij geenszins de eenigde in zijn zoort. Vrouw Drijftol. Dat is gewis, Maar  TOONEELSPEL. 61 Maar 'k houd toch liever van een' vrolijken, galanten En netten Officier; wat (taan die gouden kanten Verruklijk fchoon Mevrouw! en, buiten dat, zie maar Den Heer van Eerrijk eens; die is niet half 7.00 naar _ En knorrig; hij is tleeds befcheiden, vriendlijk, goedig En dapper; zonder dat hij in het minst' hoogmoedig Op zijne daaden pogcht; dat 's eerst een bestig Man! M k vrouw van E d e l a a rt. Zijn waare Menfchenmin is mij gebleeken; dan, Het fmert mij om tot last van zulk eeu' Man te weezen, Die meerder deugdzaam is dan rijk. V rouw Drij ftol Wil maar niet vreezen; Mijnheer van Eerrijk is zoo arm niet! Maar, als gij Niet goedvindt iets van hem te neemen, hebben wij Den Heere Laaghart nog. Mevrouw van E d e l a a r t. Van dien nog minder; waarlijk, Zijn gantfche handelwijz' fchjnt mij, als nog, gevaarlijk: Dat hij hier ingang zoekt heeft mooglijk zijne réén. Vrouw D r ij f t o l. Nu! als zijn oogmerk dan maar billijk is... waarheén 't Alsdan ook (trekken moge is evenveel. Wat grillen lk weet wel beter! hij 's dooreerlijk; zoudt gij willen Gclooven, dat ik nog op héden bij hem was? Deuk eens, hoe vriendelijk ! Hij fchonk mij voort een glas Metlekkre wijn in! 't was iets kostelijks! mijn leeven Heb ik de weêrga niet geproeft! en, daarbeneeven, Vroeg hij me naar uw' naam en uwe omftaudigheid. _ Maar,... 'k houd van zwijgen, zie, ik heb hem niets gezeid. Mevrouw van E d f. l a a r t. Dat 's goed ; 'k wil, ongemerkt, all' mijne rampen draagen. . Gij zeide ook, hoop' ik, niets aan Eerrijk ? Vrouw Drijftol, Kimtge vraagen ? Geen woord! Geenfchepzel kan uit mij iets krijgen. Maar, Mevrouw! 'k hebU zoo lief;'k zag U ,uit al't gevaar Zoo  6a De GRAAF van OLSBACH, Zoo gaarn verlost, en in een' betren tocftand leeven* iJieni gij betreurt kan U geen fterfvling wedergeeven. jJe Heer van Edelaart is nu toch dood! Indien tv nu gevallig eens een Man was, die misfchien . . Mevrouw vam EDEtaART. Helaas! MijnEdelaart! Vrouw Drij ftoc TX, .. , Hoe kan het nioogüjk weezen! Wat zijtge ook téder! och! gij doet me waarlijk vreezen ! k bpreek pas van uwen Man^faanftondszijtgeiunood! En evenwel, hij 's dood, eens dood blijft altoos dood, Al treurtme oolcjaaren lang. Koom, wil ü toch wéérhou en Van wecneu; Generaais kan men altoos niet tronen, NEGENDE TOONEEL. Eerrijk, Mevrouw van EdelHart, Vrouw Drijftol. Eer rijk, treedt, zonder gemerkt te worden, binnen, en legt een' brief, waarin een papier met geld. is, op eene tafel, die bij de deur MJtaat. Vervolgens nadert hij Mevrouw van Edeliiart en zest: (leen evrouw ik bid verfchoon deez'Vrijheid.. 'k wilde alNog vraagen: of 't aan U veelligt behaagde om een Bezoek bij de Graavin van Olsbach afteleggen > », n Mevrouw van Edelsart. k I.en U verphgr Mijnheer! Wat zou men van mi] zeggen? Veuóoïèn?3311 " VaUdie" Iang' in decze'' ft^> E e r r ij k. Waarom niet? De rouw ftaat U niet kwaad. Vergun dat ik vertrek; uw Vader zal reeds wagten. Mevrouw vam EDBLaART. Waar gmgtge van hem af? Eer-  TOONEELSPEL. 63 E e r r ij k. Gij kunt hem veilig achten ; Hier vooraan in de laan vei liet ik hem, Mevrouw !.. Welnu, gelièftgc dan dat ik U melde ? Mevrouw van Edelüart. 't Zou Mij zeker lief zijn; maar E e r r ij k. Ik bidde U, wees te vreeden! *k Verzeker U .. Mevrouw van Edelïart. Nu, ja! 'k verlaatme op uwe reeden. Eerr ijk. Uw onderdaanigen. Hij vertrekt. Mevrouw van EDELaART. Uw Dienaares. TIENDE TOONEEL. Vrouw Drijftol, Mevrouw van Ede lüaut. Vrouw Drijftol. jZie zoo! Dat 's goed! Wanneerge nu bij die Graavin koomt, 6! Dat is een Dame die van ieder wordt gepreezen ; Zij plagt, met haaren Zoon, hier ver van daan te wezen, En woonen, zedert hij van 't leger kwam, eerst hier. Mevrouw van EDELaART. Gij fchijnt daar vrij bekend? V rouw Drijftol. Wel ja! doch 't fpijtme fchier Dat ik maar onlangs eerst dat huis heb kennen leeren; Want zie,'k hoor gaarn' zoo iets van zulke grooteHeeren En Dames.... Maar Mevrouw •' wees nu verheugd en blij'! Doch, alsge daar nu zijt, dan, hoope ik, zultge aan mij Ook denken! och gij zult daar zeker blijven woonen! Ver»  64. De GRAAF van OLSRACHj Vergeet vooral dan niet, rnij arme Vrouw te loonen. Mevrouw van E d e l a a rt. Geenszins! Maar ieder Metisch,is waarlijk niet zoogoed Alsge U verheelt. Vrouw Drijftol. Och! gij gelooft niets, wat me ook doet... Ha! ha! daar zie ik reeds Heer Laaghart binnen koomen. ELDE TOONEEL. Laaghart, Mevrouw van Edelïa'rt, Vrouw Drijftol. ULaaghart. w onderdaanigen. Mevrouw van EDELaART. Mijnheer!... Vrouw Drijftol, ter zijde tegen Mevrouw: Spreek zonder fchroomen. Luider tegen Laaghart: Gaa zitten; neem het toch niet kwalijk, want gij ziet 't is hier maar regt en flegt Mijnheer. Laaghart. Is 't anders niet... Mevrouw! hebtge in deez' nagt een goede rust genoten ? Vrouw Drijftol. Geenszins! Wij hebben naauw onze oogen toegefloten. ter zijde, tegen Mevrouw: Wees vrindlij k toch. Laaghart. Hoe zoo? Vrouw Drijftol. Wij hebben, deezen nagt, Mijnheer den Overften van uur tot uur verwagt; Maar 't was vergeefsch, hij is, den nagt door, uitgebleeven. Laaghart. Zoo, zoo' Vrouw  TOONEELSPEL. 65 Vrouw Drijfwol. Wij waren zelf bekommert voor zijn leeven. Laaghart. Zoo, zoo! Vrouw Drijftol. Maar 't hadt geen nood.... Ter zijde, tegen Mevrouw: Spreek toch! Laaghart. Waar is hjj dan ? Vrouw Drijftol. Zoo éven uitgegaan, met een' voortreflijk' Man, Een' zekren Éerrijk. Laaghart, verfcbrikt. 6!... Mevrouw van EdelSart. Wat fcheelt U ? Laaghart. 'k Kreeg de hik daar. Ter zijde: Vrouw Drijftol! Vrouw Drijftol, zagtjes: Wat gelieft Mijnheer ? Ik bid, befchik maar Vrij over mijn perzoon. Laaghart, ter zijde: lk heb, met uw Mevrouw Wat over zaaken van gewigt te fpreeken; 'k zou Ongaarne zien, dat mij hier iemands vreemds mogt vinden* Vrouw Drijftol, zagtjes: Goed, goed! wees maar gerust; al kwamen mijne vrinden, Zij zullen 'er niet in. Laaghart, zagtjes: 'k Vetlaat mij op uw woord. Vrouw Drijftol, roept: Katrijntje! Hoortge 't niet ? Katrijntje! Koom toch voort! Katrijntje koomt; Vrouw Drijftol luister d baar ietsiri 't oor. en zij vertrekt Jlilzwijgende: E Laag-  C6 De GRAAF van OLSBACH, Laaghart. Mevrouw, Heer Eerrijk fchijnt bij U bekent te weezen? Mevrouw van EDELaART. ó Ja! Laaghart. Hij 'sbuiten dienst; dit doet mij bijna vreezen, Dat flegts zijn goede wil het beste is dat hij kan Betoonen. Mevrouw van EDELaART. Deeze wil heeft ons, voor deezen Man, Een billijke achting en erkentnis doen verkrijgen. Laaghart. (z wijgen! Dat 's prijslijk... Maar Mevrouw !.. Neen,laat ik liever Mevrouw van Edel'bArt. Wat wiltge zeggen ? fpreek ! Laaghart. 't Koomt hier alleen op aan: Of zulke lieden, die elk gaarn ten diende daan, Bij hun dienstvaardigheid altoos iets goeds bedoelen ? 'k Kan juist het tegendeel van Eerrijk niet gevoelen..,, 'k Wil wel gelooven dat hij eerlijk is. Voor mij.... Mevrouw van Edelüart. Dat is hij zeker! Vrouw Drijftol. Ja, dat is hij l dat is hij! Laaghart. Ja, ja ! dat is hij ook! dat is hij, wel te weeten! Ik zeg het zelfs Mevrouw!... maar... fc Hij kugcbt; ter zijde: Dat was mis. Mevrouw van EDELaART, terzijde: ac j , , Vermeeten ! ö önoode lasteraar! Laaghart. Ik meen alleen Mevrouw, Dat deeze Man mij juist vooruit is; anders zou ik mooglijk d'Overften mijn' dienst bewijzen kunnen. 'k Ben  TOONEELSPEL. 07 'ik Ben in de gunst van 't hof;.. maar wilme thans vergunnen Te lpreeken van een zaak, die mij niet minder dan De welvaart van Mijnheer uw' Vader raaken kan;.... 'k Bedoel uw eigen zaak en uwe omftandigheden Hij fcbuijt met zijn' jloel nader bij haar. Mevrouw,meent gij niet weêr in 't huwelijk te treden? Gij zijt een jonge Weeuw en minnens waardig ! Mevrouw van e d ë l 2 a r t. Neen. Laaghart. Bedenk uw' ftaat; 'er zijn veel rijke vrijers... Een Van hun zal denkhjk wel tot trouwen Ubeweegen. mevrouw van EDELaART. 6 Neenl volitrekt niet. Laaghart. Niet f... Ik heb 'er juist niet tegeU 5 Gij hebt, in zekren zinn', geen ongelijk.. .Gewis Het Huwlijk geeft altoos niet dat ons 't nuttigfte is; Men ziet het tegendeel meêr dan te veel gebeuren. Hoe veelen zijn 'er diehunn'trouwdag vaak betreuren!.» Ligt zijige liever voor een' ongedwongen band? Mevrouw van EDELaART. Hoe?... Laaghart. Wel Mevrouw!, ..Men kiest een voorwerp, dat galant En minnenswaardig is;...men fmaakt de vreugd zijns leevens; Men deelt zijn' fchatten, en behoudt zijn vrijheid tevens.... Mevrouw van EdelSart. 'k Verftaa U!... Hadtgeook zulk eene ongedwongen' min Mij voorteftellen ? Laaghart, ter zijde. 't Gaat vrij wel voor een begin» Tegen Mevrouw: Wat dunkt U, als ik eens zoo een' had voortedraagen ? Mevrouw van Edelïart. Hoe, Booswigt! waantge dat aan mij zulks zou behaagen?.. E a 'k Zon  68 De GRAAF van OLSBACH, 'k Zou U vetfoeijen! Laaghart. Mij verfoei jen ?... Hij kugcbt: Vrouw Drijftol. Ja, ja, ja! Vcrfoeijen, zeckerlijk verfoeijen! 'k Zegge U, gaa Maar aanftonds uit mijn huis; ontwijk terftond mijne oogen; 'k Kan zulk een koplaarij onmooglijk niet gedoogen. Wis en waarachtig! 'k hield U voor een' deugdzaam' Man. Gij hoorde U in uw' ziel te fchaamen, om hier van Zulk eene oneerlijkheid met mijn Mevrouw te fpreeken!.. Kom, kom! voort uit mijn huis met all' uw flinkfche ftreeLaaghart, ter zijde: (ken. Dat was ook mis. Maar nu den mantel omgekeerd... Overluid: (geerd! Goed, goed! dat 's naar mijn' zinn'.'dat 's juist als men 't beVrouw D r ij f t o l , op een'' beklaaglijken toon: Mijn arm Mevrouwtje! 't gaat mij waarlijk aan de zinnen. Laaghart. Mevrouw ! welk eene vreugd! Gij fchijntde deugd te minDat is voor de Graavin genoeg. (nen! Vrouw Drijftol. Welk een Graavin? Laaghart, ter zijde: De drommelJdat's weêr fout!..'t moet, tegen mijnen zinn', '£r nu toch uit. Luider: Welk een ? En gij kunt dit nog vraagen ? Mevrouw van Olsbach.... Mevrouw van Edelüart. Hoe? Kan haar mijn deugd behaagen? Verklaar U nader'. Laaghart. Zoo! Is 't U dan onbekent ? Of heeft Vrouw Drijftol niets aan Ü gezegd, omtrent ?... Vrouw  TOONEEL SP EL. 69 Vrouw Drijftol. Omtrent!.. Van wat omtrent ?... Laaghart. Van wat omtrent? Dat 's aartig! Heb ik U niet gezegd: dat ik altoos dienstvaardig Voor uw Mevrouw zou zijn? Vrouw Drijftol. Ja, ja! dat 's waar. Laaghart, tegen Mevrouw. Mevrouw, 'k Heb gistren reeds, ten blijk' van mijne oprechte trouw, U, der Graavinne,op 't hoogst en ij vrigst, aangepreezen, En werd, door haar, gelast, indien 't kon mooglijk weezen, Door eenen kunstgreep eens te ontdekken : of uw deugd Zoo groot zij, als men haar gezegd heeft, 'k Ben verheugd Dat mijne proef, op zulk' een' uitflag durft te roemen. Mevrouw van EdelSart. Spreekt gij de waarheid ? Laachart. Kan ik betre tuigen noemen Dan die van de Graavin ? Zij zelve zal 't gewis Bevestigen. Mevrouw van EDELaART. Mijnheer! 'k vraag dan vergiffenis, U,door een argwaan, dus gantsch onverdiend te hoonen. Laaghart. 6 ! Dat is niet met al. Ik wil U gaarn verfchoonen. Maar duldt dat ik vertrek, om, volgens mijnen pligt, Terflond aan de Graavin, van 't geeneik hebverrigt, Verflag te doen.... Mevrouw van EDELaART. Gaa; maar 'k bid nogmaals om verfchooning Voor mijne dwaaling. Laaghart. Och! waartne deez' pligtbetooning! Ligt wordt op deezen dag nog de eere aan mij vergunt U naar 's Graavinnen huis te leiden, en dan kunt E 3 Ge  7© De GRAAF van OLSBACH, Ge U zelve best bij haar ontfchuldigen. Vrouw Drijftol, Vooruit hopende, om voor hem de deur te openen, ziet zij, op de tavel,den brief, die, in 't voorgaand Tooneel, door den Heer Eerrijk 'er opgelegd is. Zij neemt hem op en merkt dat 'er geld in is: Kan 't weezen! Een brief! Mevrouw ! Een brief! Gij moet hem aanllonds Och! daar is geld in! Zie!... (leezcn! Laaghart. Vaarwel! Mevrouw van Fdelïart. 'k Verzoek dat gij Eén oogenblik vertoeft. Zij neemt en beziet den brief: Het opfchiifr is aan mij. Zij opent den brief, en leest: „ Beboefiigueid is geene fcbande; doch die te beken. „ nert is, voor eene tdeldartige ziel, har dl Hier is „ eene kleinigheid; gebruik dezelve. Eerlang zal U „ de hemel een geluk, evenrediger aan uwe deugd, ,, fcbenken". Van wien mag deezcn brief van waar dit geld tochkoomen? Zij bezin, eenige oogenblikken , Laaghart, met aandagt, en zegt vervolgens tegen Vrouw Drijftol: (men! Zou hij het zijn ?..6 Neen! Dit denkbeeld doet mij fchrooZou deeze Man, met zijn bedriegelijk gelaat, Beivwaam zijn tot zulk een verhevne en eedle daad? Of zou veelligt ?.... V rouw D r ijftol. Wel Neen! Hij is 't! want kort geleden, Beloofde hijme: om U , in uwe om Handigheden, Zoo veel hem doenlijk was, te dienen. Mevrouw van EDELaART. Kan het zijn ? Kan 't mooglijk weezen? Hoe bedrieglijk is de fchijn \ Ja,  TOONEELSPEL. 71 Ja, ja! hij is het, zijn verlegenheid, zijn vreezen, Bewijzen mij dat vast mijn gisfing waar moet weezen. Laaghart, ter zijde. Ik beef, ontmoet ik hier Heer Eerrijk!... Gun dat ik.... Mevrouw van EdelSart. 6 Neen, Mijnheer! 'k verzoek, blijf nog één oogenblik.... Wil, edel'aartig Mensch'. Wil eerst mij 11 dank ontvangen! Grootmoedige!. •. "Laachart, hij kugcbt: Mevrouw!... Mevrouw van Edelëart. Voldoe aan mijn verlangen ! Ontveins het niet!... Deez' Vrouw heeft U ontdekt Mijnheer ! Mijn deugd, die flegts een pligt is van mijn' eigene eer', Beproeft ge alvoorens, en wilt haar aldas beloone 1! (nen, 'k Erkenne uw goedheid,maar ik bidd', wil mij vetfchoo. Ik moet dezelve niet misbruiken.... neem, mijn Vrind, Neem 't geld terug... Laaghart, hij kugcbt: Mevrouw ! TWAALFDE TOONEEL. Van Stormberg , Mevrouw van Edel. üart, Vrouw Drijftol, Laaghart. van S tor me erg. tïet was vergeefsch, mijn kind! Het was vergeefsch!.. 't is niets!.. 'k Kan alles nog verdraagen, (gen, Maar 't fpijtme en 'k zal altoos mijn' braaven vrind beklaaDat hij, om mijnentwüT, die grootfche gekken nog Om niet gebeden heeft.... Tegen Laaghart: Uw Dienaar. Mevrouw van Edelïart. Zeg mij toch... E 4 van  72 De GRAAF van OLSBACH, van Stormberg. Die Kommisfaris, of die gek, ('t is mij ontéven Hoe men hem noemen wil;) men dient voor hem te beeven, Fn zich te bukken tot den grond!.... ja, op mijne eer'! Ik wenschte alleen te zijn die ik geweest ben,'k zweer, Als ik dat ventje dan in mijne magt kon krijgen, Hij zou llegts twintigmaal de fpitsroê.... Mevrouw van E d e l a a r t. Laat ons zwijgen Van zulke ontmenschten; och Mijn Vader! weez' gerust. Wij hebben vrinden, ja meer dan U is bewust. Zie hoe deez' braave Man, die ons pas kennen leerde, Ons reeds, zoo onverdient, met zijne gunst vereerde; Wat zijnwe aan hem verpligt-1 lees, lees deez' brief. van Stormberg. . Na bij den brief geleezen beejt: Neen, vrind! 't Zal niet gefchieden. Vrouw Drijftol. Hebbende ondertusfeben bet papier geöpent en 'f geld getelt. Niet? Hoe zijtge zoo verblind? Behoud het toch, Mijnheer, het zijn wel tien dukaaten! van Stormberg. Geef mijze;... Tegen Laaghart: Neem uw geld terug. Laaghart. Maar,... Hij kugcbt: van Stormberg. Zonder praaten, Neem,neem! Zoo waar ik leef!dat is een groote daad, Die llegts een eerlijk Mensch verrigten kan!.. Ter zijde: Toch flaat Mij zijn gezigt niet aan. Vrouw  TOONEELSPEL. 73 Vrouw Drijftol. Maar wil toch... van Stormberg. Staak uw reeden!.. Tegen Laaghart: Een oude Officier kan ligt wat tegenheden Verdraagen; zonder dat hij daarom bedien leert. Daar;... neem! Mijn hand wordt ftijf. Laaghart, hij kugcht: Als gij t dan dus begeert;.... Zoo.... Hij neemt het geld aan : Maar. ,..'k weet waarlijk niet van Stormberg. 't Zij met of zonder weeten, Geen komplimenten; 'k heb die gekheid lang vergeeten, Mijn rug is te oud ; 'k kan niet méér buigen, op mijne eer'! DERTIENDE TOONEEL. Laaghart, van Stormberg, Eerrijk, Vrouw Drijftol, Mevrouw van Edeiëart. WLaaghart, Eerrijk ziende, ter zijde: ee! overluid; Uw',.. Dienaar. van Stormberg, hem tegenhoudende:' Nog één oogenblik, Mijnheer! Tegen Eerrijk: Zijt gij 't; dat 's goed ! (Zagtjes:) Zie eens: wie kan 't gezigt betrouën! Op Laaghart wijzende: 'k Hadt altoos deezen Man voor eenen fchurk gehouën, En... Tegen Laaghart, die, vol angst zijnde, poogt weg te Jluipen, Hoe! waarheêni1 E $ Laag-  74 De GRAAF van OLSBACH, Laaghart, trachtende zijngezigt te verbergen: Ik moet,.. 'k moet... zaaken van gewigt... Vergunme... van Stormberg. 6, Blijf! Tegen Eerrijk: Ziedaar; 'k ben aan dien Heer verpligt, Hij deelt zijn geld met ons. Laaghart zoekt te ontkoomen. Nu blijf toch! Eer rijk, Laaghart ziende: Kan het weezen! Zie ik te regt?..Zijt gij niet Laaghart, die voor deezen Hofmeester van den Graaf van Olsbach waait? Laaghart, in de uiterjle verwarring: Ik?... van Stormberg. Neen! Hij 's wis een Edelman van aanzien; geenszins een Hofmeester. Hij houdt Laaghart, die ontfnappen wil, tegen. Blijf toch hier! waar drommel wiltge heenen ? Laaghart, hij kugcbt. Mijn bezigheden...'k ben voort weór...ik moet naar eenen... van Stormberg. Die Karei heeft gewis den duivel in zijn lijf! Hier hapert wat.... Tegen Eerrijk: Zie hier zijn' brief... Tegen Laaghart: Ik zegge U, blijf! Laaghart. Ik,. ben uw dienaar. Hij wil vertrekken. E e r r ij k , hem vasthoudende: Neeu,'t is nog geen tijd van wandelen; Hier fchuilt bedrog. Vrouw  TOONEELSPEL. 75 Vroow Drijftol. Welja! 't fs iemand fraai behandelen! Doch gij bedriegt U 'zeer, dat zegge ik U , gewis Gij denkt dat deeze Heer des Graafs Hofmeester is, W ijl hij, eenvoudig llegts, zich laat Heer Laaghart heeten. Maar zie, Heer Kapitein! ik duld, dit moetge weeten, Hier geenszins zulk geraas. Ik ben 'er van onttlelt, va m Stormberg. Stil Vrouw! Tegen Laaghart: Niet van uw plaats, patroon! Laaghart. Geen.. geen geweld! Hij kugcbt. E e r r ij k. Mag ik den brief eens zien r" Den brief gezien hebbende, zegt hij, tegen van Stormberg: Om, in uw' tegenheden, U dienst te doen, mijn vrind! moest ik een middel fmeeden Om U te helpen, op een wijs waardoor uwe eer' Eu uwe tederheid bleef ongekwetst, te meêr, Dewijl gij geen gebruik van mijne beurs woudtmaaken; 'k Liet Ü dus in de laan, om tot mji doel te raaken; Schreef ras dit briefje en maakte een boodfehap bij Mevrouw. 't Is flegts een kleen bewijs van mijne zorge en trouw; Gij hadt dit nooit gehoort, als... van Stormberg, Laaghart bij den fchouder vattende: Gaauwdief! zonder draalen, 't Geld voor den dag! E e r r ij k , Laaghart aan de andere zijde vattende; Geen (lap! of.... van Stormberg. 'k Zal hem wel betaalcn, Dat zweer ik! Zien-  7<5 De GRAAF van OLSBACH, Ziende dat Eerrijk hem ook vast houdt. Foei, Mijnheer! Twee tegen één! Hij laat Laaghart los, en Eerrijk, meenende dat van Stormberg hem vasthoudt, laat hem ook los; Laaghart bedient zicb van ditoogenblik, laat bet geld vallen en ontfnapt. Eerrijk. Hoe nu ? van Stormberg. Eerloze fchelm! Gij moet 'er aan, dat zweer ik TJ ; Hij trekt zijn' degen, en loopt Laaghart na. E e r r ij k. Jk bidde U blijf Mijnheer! Vroow Drijftol. Dat is eerst een verraader!.. Mevrouw van Edelaart. Om's hemels will'!Blijfhier!Mijn Vader! Ach,MijnVader! Zij loopt, met Eerrijk, baar Vader na. Vrouw Drijftol. Blijf toch, Heer Overik! Heer Överfte !... Wat zal Maar ... Zij is de laatfle en langzaamjle ; wil den Overjlen ook naloopen, maar ziet bet geld, dat Laaghart beeft nee'rgefmeeten , zoekt bet bijeen en roept: Hier is 't geld! Hier is 't! Mijnheer! Ik heb het al. Zij loopt ten laatjlen ook hein. Einde van het derde Bedrijf. VIER-  TOONËESLPEL. 77 VIERDE BEDRIJF. EERSTE TOONEEL. Julia, en kort na baar Karel. ZJulia. oo Karei zijtge daar; waar is de Graaf gebleeven? Karel. Hij 's in zijn Kabinet. Julia. Gij hebt wat fehoons bedreeven! 'k Ben over U,met recht,te onvreeden; want ik dagt, Datge oogenbliklijk haar zoudt hebben meêgebragt. Karel. 't Was mij onmooglijk ;'k kon zelf in het huis nietkooJulia. (men. Waaröm niet ? Karel. ó Graavin! 'k had reeden om te fchroomen Voor moord en doodilag, zulk een fchriklijk groot geweld Was voor dat huis; gewis heeft. Laaghart goed of geld 'Er in geftolen; want hij vlugtte gantsch verleegen: Een oude Officier liep, met een' blooten degen In zijne hand, hem na. Zelf Mijnheer Eerrijk en Een groote menigte van Menfchen volgden hen. 'k Werd meégefleept en moest hen , tegen dank, verzeilen; Dus keere ik herwaards om deez' klugt U te vertellen. Julia. Wat zegtge ? Was dan zelf Heer Eerrijk ook 'er bij ? Karel. ó Ja Graavin, en, naar 't mij toefcheen, trachtte hij Den ouden Officier [die denklijk hadt beflooten [ten, Om, zoo hij Laaghan kreeg, 't geweer door 't hart te ftooTe wcderhouden; doch 't hadt, buiten dien, geen' nood, Wijl Laaghart,als een wind, 't gedrijgt gevaar ontvlood.  78 De GRAAF van OLSBACH, ,, R Julia. ■7,-inT °mrdat 8"?e l<;nd bezorSt; en wijl mijn Broeder ZpHtoets hgt nod,g heeft, zult gij, zoo dra mijn Moeder Weer thuis is, met mijn koets haar haaien. Karel, 't Is zeer wel. ,. . Julia. Meld mij zoo dra ze 'er is. Karel. , 'k Voldoe aan uw bevel, , HlJ ëaat en wen terflond terug en zegt • k Zie reeds den Officier met Eerrijk herwaards treden Zoo dra dezelven in de Kamer zijn, vertrekt bij. TWEEDE TOONEEL. van Stormberg, Julia, Eerrijk. , ~\T van Stormberg. t V ervee!dme,'kwordalómmishandeltzonderreden; ten arme oude vent als ik word niet getelt Elk rekel blaft mij aan; 'k zie mij ten toon «reftelt t.n uitgejouwt, zelf van brooddronke deugnieten Die aapen daarze zijn! ja Heer! 't moet mïj\erdrieten!.. Uijjtaat, op 'f zien van Julia, verlegen. Julia, naderende: Ik ben uw dienaares, Heer Eerrijk! E e r r ij k. t t j j ''f Ben wel zeer Uw onderdaanigen; Graavin! thans hebbe ik de eer' Aan U den Overften van Stormberg voortedraagen. ... ^ j u l i a , ter zijde: Is dit een Overfte! dan moet ik hem beklaagen: Hoe arm, ó hemel! ziet deez' oude Man 'er uit. - luider: Mijnheer, uw dienaares! van Stormberg, ter zijde: 'k Word overal gebruid. lui'  TOONEELSPEL. 79 luider: U w dienaar!.,. Koom, M ijnheer! Julia. Wilt gij zoo ras vertrekken? van Stok meer g. Ik ?... uw bedienden zijn wis de onbefchoffte gekken! Neem 't mij niet kwaalijk,'k fpreek ronduit en zoo ik't Julia, . (meen. Hoe zoo ? van Stormberg. Wat heeft dat volk, dat dertel volk, voor reen Om met een' eerlijk' Man, als ik,den draak te fteeken? Mij uittelagchen? en... Julia. Ik zal dien moedwil wreeken, Stel TJ gerust,'k neem 't hun zeer kwaalijk; met verlof, Heer Eerrijk!.. llegts één woord. van Stormberg, bij zich zeiven: 't Moet niet lang duuren, of... Julia, zagt tegen Eerrijk: U w vrind fpreekt zoo verward, en ziet zoo wild uit de 00E e r r ij k. (gen Vergeef het hem, Graavin, hij denkt dat het vermogen Van waare dapperheid en trouw alleenlijk de eet' Eens Krijgsnans uitmaakt, en fchijnt onbewust, hoe zeer Verfcheiden Officiers, die in de kunst ervaaren Van het welleeven, dit begrip voor dwaas verklaaren. En, buiten dat, Graavin, zijn droevig ongeval..... Julia. M;jn Broeder zal gewis hem helpen, en ik zal In 't kort zijn Dogter tot mij neemen en verzorgen. E e r r ij k. Is mijn bediende ook al bij U geweest ? Julia. Deez' morgen. Ti Heb Karei reeds gelast haar aftehaalen. Over*  80 De GRAAF van OLSP.ACH, Overluid, tegen van Stormberg: 'k Ben Uw dienaares, Mijnheer! Van Stormberg, zich buigende: Uw onderdaanigen. Bij zicb zeiven: Dus eene vriendlijkheid vindt men bij grooten zelden. E e r r ij k. Durve ik U vergen ons den Graaf te laaten melden? j oli a. Zeer wel. Mijnheer,...'k heb ook aan U gedagt. E e r r ij k. Hoe! in Wat opzigt ? joli a. Vraagtge 't nog? tederlijk: 'k Ben immers uw vrindin. Zij gaat fcbielijk beenen. E er r ij k. Beminnenswaardige! DERDE TOONEEL. van Stormberg, Eerrijk. van Stormberg. -Dat kan mij nog behaagen; Dat meisje is vriendlijk. E e r r ij k. ö! Gij zult U niet beklaagen Van hier geweest te zijn. In alle huizen vindt Men geen verachting, waan en hoogmoed, waarde vrind. van Stormberg. Wie is zij toch ? Eer rijk. Wie ze is ? Des Graaven eigen' Zuster. Zij  TOONEEL SPEL. èi Zij zal U helpen; wees dus, 'k bid het U, geruster. Zij is het braaflte Mensch der waêreld! want zij heeft De fijnfte aandoening van menschlievendheid, en geeft Van haare goedheid,deugd en vriendfchap,alömblijken. van Stormberg. Deez' edelmoedigheid is zeldzaam bij den rijken. Eer rijk. De Graaf is mede een Mensch,die elks verdienden eert, En die een krijgsman zelfs bijzonder hoog waardeert. van Stormberg. Dat 's braaf! Dat's braaf! Daar zijn'er weinig die zoo denE er rijk. (ken. En veelen die hunn' rang, hunne eer'en aanzien krenken. Hoe weinig zijn 'er die de pligten van een'braav' Soldaat niet kennen! Maar, 'k verzeker U, de Graat Kent ze allen.. .Menigwerf is dit zeer klaar gebleeken. Hij 's zelve in dienst geweest,en kwam,eerst voor drie weeTerug van't leger. Cken» van Stormberg. En wat was hij ? Eerrijk. Generaal. van Stormberg. Ook reeds in 't veld geweest? Eer rijk. 6 Ja! zelfs meenigmaal; Hij heeft zich in den dienst, van jongs af, trouw gekweeten. van Stormberg. Dat is mij aangenaam! Maar,Heer! dit rnoetge weeten, Ik kweetme ook braaf en ben nochtans een bedelaar. Eerrijk. Daar koomt de Graaf Mijnheer! F VIER-  82 De GRAAF van OLSBACH, VIERDE TOONEEL. De Graaf, van Stormberg, Eerrijk, Filip. De Graaf. V V nnd Eerrijk ! zijt gij daar ? Hij ziet den Óverften: Ik zag U waarlijk niet, Mijnheer, wii'tmij vergeeven!.. van Stormberg. 't Is niets,'t is niets, Heer Graaf! Wat is daaraan misdreeven! De Graaf. Hier.... (roeien... Neemt toch plaats. Zij gaan zitten; de Graaf geeft Filip een' wenk, waarop bij vertrekt. Het ongeval Mijnheer Dat gij gehadt hebt, trofme op 't hoogde, en éven zeer Koomtme uw vcrlosfing thans verblijden. Maar ik wagtte U aan mijn tafel. E e r r ij k. Och! hoe ik mijn vrind ook trachtte Daartoe te noopcn, 't was vergeefsch , Heer Graaf. De Graaf. Waarom ? Gij waart mij in der daad, van harten wellekom... va n Stormberg. Heer Generaal!... De Graaf. 'k Verzoek mij nimmer das te noemen. van Stormberg. Gij zijt het toch ? De Graaf, Geweest. van Stormberg. Dan hebtge dof tot roemen; Zoo veel te beter is 't, zoo waar ik kef! Ik nam Toen  TOONEEL SPEL. &i Toen ik een jongen was, reeds dienst, Heer Graaf'en kwam In veertig jaaren tijds naauw uit bet veld; cu 't harte Zatme op de regte plaats! Mijn kop ook ! en, ö fmarte! 'k Ben, ondanks alles, maar oud ukfchot! ja, Mijnheer! Neem't mij nietkwaalijk , 'k fpreek ronduit ;'k leerde, op mijne eer', Geen' komplimenten;'k kan niet vleijen; niet mooi praaten; 'k Ben ook geen hpveling ; 'k moet al die gekheid haaten; En dan ... deez' kleêien ,' Graaf! deeze oude kleêren ! Ja! Ik moet mij fchaamen; en...het gaa ook hoe het gaa, In één woord :'k ftelmé ongaarn ten toon voor iemands De Graaf, (oogen. Elk braaven is mij lief; ik zie naar geen vermogen, Veel minder naar 't gewaad... Maar het verwondert mij i Datme uw' verdienden niet beloont heeft. van Stormberg. Wat zegt gij ? Verdienden?..Waar zietmen toch ooit verdienden looneu? Hoe veele blijken zoude ik U niet kunnen toonen Van juist het teegendeel! Mijn Vader zelfs, Mijnheerj Was Generaal, en hadt, gelijk een Man van eer', Ruim twintig jaar gedient; in zekere batalje, En tegen Turken, werdt hij van dat boos kanaljé Met al zijn Manfchap, in de pan gehakt, om dat Hij nog op bijdand hoopte, en, fchoon men hem vergat, Zich, ondanks alles, niet aan hun wilde overgeeven. Wat hielp het ? zelfs zijn roem mogthem niet overleeven! Vier weeken dood, en ziet de dappre Generaal Was reeds vergeeten! 'k wed, wel vijftienduizendmaal Méér eer' zoude ik gewis van vijftienduizend Gulden • Genieten, (en kan dit een eerlijk kerel dulden !) Dan vijftien wonden mij ooit geeven zullen ; ja... Zoo waar ik leef, Mijnheer! men vraagt'er geenszins na Of ook een eerlijk Man is in den dienst ervaaren, En... of hij moed heeft! Ik, ik diende veertigjaaren; *k Was Overde, Mijnheer! 'k kreeg vijftien wonden,en Ik ben een kreuplen hond, een bedelaar! 'k beken F 2 ticl  84 De GRAAF van OLSBACH, Het valt mij hard!...'k wil zelfs mijn kop ten besten fchenken Alsze aan mijn' Vader of aan mij in 't minde eens denken ! De Graaf, op een" toon of bij hem wilde tegenfpreeken: Vergeef mij.... van Stormberg. Nu moet ik , in mijnen ouden dag, Nog bukken, kruipen, en mij laaten hoonen! Ach! 'k Word thans van jongens, die nog voor hun fchaduw vreezen, Befchimpt, befpot en met den vinger nageweezen. Och! hadt de kogel, die door mijnen hoed vloog,maar Mijn kop getroffen! 't was niet nodig meer, zoo waar Ik leef! Heer Graaf! dan was 't niet nodig! De Graaf. Maar, de reeden Van dit uw ongeluk ? Van all' deez' tegenheden ? van Stormberg. Een beuzeling,Heer Graaf! zoo waar ik leef! nietsmecr Dan gekheid! En daaiöm een krijgsman van zijne eer' Te ontrooven en terflond zijn affcheid maar te geeven! Ja, éven of hij hadt geweldig veel misdreeven, Nog bovendien, zijn geld te onthouden!... Heer! gewis, Dat valt een' eerlijk Man zeer hard! Ik vraag TJ : is Dat recht ? Gij zelve zijt ook in den dienst ervaaren, 'k Zal U de gantfche zaak, zelfs in één woord, verklaaren: 'k Krijg een kommando bij geval; en, in den nagt, Tast ik den vijand aan, die hier het minde op dagt; 'k Jaag hem, op 't oogenblik, naar alle duivels heenen! Daar zou, zoo waar ik leef! van all' het volk , niet eenen Ontkomen zijn; indien die rekels zelf de ltad Niet hadden in den brand gedoken. De Graaf, verfcbrikt. Hemel! wat? Wie was dan uw partij ? VA»  TOONEELSPEL. 8j van Stormberg. Ik mag 'er niet aan denken! Mijn e;gen fchoonzoon, een brandftigter, 't moet me krenken; 'tOntbrak hem aan beleid;hij kreeg nochtans zijn loon, En bleef zelf op de plaats. Maar, welk een wreede hoon Voor mijne dapperheid! kunt gij dit wel geloovcn? (Het gaat, zoo waar ik leef, mijn denkbeeld ver tebooven!) Men bakt die gantfche taart voor mij alleen, Mijnheer! Om dat ik, zonder last, mij, als een Man van eer', Gekweeten hebb'! De Graaf. 't Is hard! van Stormberg. Men durft mij daarbeneven Befchuldigen , dat ik den dood (leek heb gegeeven Aan onzen Generaal zijn Zoon; en dat ik van Den Krijgsraad veel te vrij gefproken hebbe; dan (ten? Het eerlte is geenszins waar, en wie zou 't andere achtOf geeftme een' Officier geen reên genoeg tot klagten Dat hij moet dulden, fchoon hij veertig jaaren heeft Gedient, datme aan een kind nochtans den voorrang geeft ? Een' beuling, die geftaag nog omziet, of zijn degen Hem overal wel volgt. Kortom, kon ik 'er tegen Dat mij het jongetje, zelfs tegen mijnen zinn', Aanrandde? Moest ik mij niet weeren? In 't begin, Toen'k pas van leer trok,was het fptingertje al verwonnen; Hij fpartelde de punt, ten blijk hoe onbezonnen Zijn moed was, zelf in 't lijf. En wat ik verder van Den Krijgsraad immer heb gefproken, 't zelve kan Mij nooit berouwen, want't was waarheid. E e r r ij k. 'k Wil 't gelooven. Gij zaagt nochtans, hierom ,U van den dienst berooven; En, 't kostte U , bovendien, vermogen, rang en eer'... van Stormberc, driftig: Zoo niet gepraat,zoo niet,zoo waar ik leef, Mijnheer! F 3 'k Ben  (té De GRAAF van OLSBACH, 'k Ben nog een eerlijk Man.... De Graaf. Fj', laat ons h'er van zwijgen,. De Graaf fcbelt en Filip koomt. De Graaf, tegen Filip: Mijn Sekretaris moet vooral toch vaardig blijven.... Filip vertrekt, en de Graaf zegt, tegenvan Stormberg: Men handelt mooglijk daarrechtmaatig... mooglijk niet; Misfchicn beloont men 'er verdienden... hier gefchied Zulks zeker. Van Stormberg, zich met de baud voor 'f boofd flaande. Ach! De Graaf. Mijnheer! wat fchort U ? van Stormberg. Kunt gij 't vraagen ? sk Moetme,om mijn driftig hoofd,met reden, thans be- klaagen; , Ik gaf daar kwaad befcheid aan deezen braaven Man, Die mij de waarheid zei'...zoo waar ik leef.' ik kan Heer Graaf !hoe zeer ik 't wensch,geenszins bezadigd fpreeTegtn Eerrijk: (ken. Neem 't mij niet kwaalijk Heer! K e r r ij k. Gantsch niet; mij is gebleeken Datge een uitmuntend hart bezit. De Graaf. 'k Heb, over U, Met den Minister zelf gefprooken; wtltge nu, De moeite neemcn, uw perzoon hem voortedellen? Mijn Sekretaris zal, U dcrwaard heen, verzeilen. Eer rijk. Als gij 't mij toedaat Graaf neem ik dien last op mij. De Graaf. Zoo veel te beter is 't! Maar 't word hoog tijd ais gij £lem fpreeken wilt. VAN  TOONEELSPEL. 87 van Stormberg, ter zijde, tegen Eerrijk: En met dit kleed ? E e r r ij k. Wat moogt gij vreezen ? Dit ilegte kleed zal ligt uw beste voorfpraak weezen. van Stormberg, met fmart: Mijn vooilpraak ? Hemel! 'k heb het ondervonden! E e r r ij k. Maar Geloof mij, waarde vrind! elk oordeelt juist niet naar Het uiterlijke, fchoon de Menfchen veelal de oogen, Door 't enkele gewaad, als houden opgetoogen, Deez' Heer, naar wien wij gaan, is geenszins zoo verblind, Hij denkt; hij voelt.... van Stormberg. Welaan! Ik gaa dan meê, mijn vrind! Uw dienaar, Graaf! Tegen Eerrijk, in 't heengaan: Zoo waar ik leef! daar zijn meêr goeden Dan'k ooit gcdagt heb;doch de drommel mogt vermoeden, Dat menze, in zulk een huis van aanzien, vinden kan. VIJFDE TOONEEL. DD b G r a a f. ie braave lijdt gebrek;. .en fchelmen ziet men van Hun fnoode listen vaak in dartlcn wellust leeven. ZESDE TOONEEL. De Baron, De Graaf. HDe Baron. eer Graaf! De Graaf. Baron, gij zult mij, hpope ik, thans vergeeven, Dat ik U roepen liet. Veelligt houdt gij dit wel Voor eenig' inbreuk in uw recht, of een bevel; F 4 Dan  88 De GRAAF van OLSBACH, Dan 't is de laatftemaal. De Baron. Hebrge U dan voorgenomen Zoo ras op reis te gaan ? De Graaf. Ik hebbe U laaten koomen Om 't U te melden: doch 'k vertrek niet voor dat gij Eerst zijt verzorgt. De Baron. Heer Graaf!... De Graaf. Uw Vader was van mij Een allerwaardfle vrind, dien 'k nimmer zal vergeeten. Ik hebmc, omtrent zijn' Zoon,van mijnen pligt gek weeten, En zal zulks verder doen. Gij hebt een eerlijk hart, Maar uwe zeden!. .Ach! ik zegge 't U met fmart, Uw groote vlugheid ,die 'k reeds dikwerf zagverkeeren In onbezonnenheid. Hoor! 'k poog U niet te ontëeren *k Wil U, door geen verwijt, befchaanien; neen mijn vrind! Voorzigtigheid alleen is 't, die mij thans verbindt Naar middlen omtezien, die uw geluk volmaaken, Mijn rust beveiligen, en tevens kunnen waaken Voor het behoud der eer' van mijn geflagt. Dus een Der eerften is.... dat ik mijn woord, 't welk ik voorheén U heb gegeeven, niet kan houden ; want de zeeden Van mijne Zuster, vrind, verdienen, volgens reeden, Een' braav' en deugdzaam' Man. Gij kunt dit worden Tothédenzijtgij'tniet. Indienge U nochtans naar (maar De pligten van den Hand, dien 'k voor U heb verkooren, Wilt richten, en den raad, dien 'k U zal geeven , hooren Verdientge,eerlang,den naam vanbraaf,van waarlijk groot; En 't zal alsdan Ü aan een' waardige Echtgenoot' Ook niet ontbreeken. De Baron. Maar Dl  TOONEELSPEL. $9 De Graaf. 'k Verzoek geen tegenfpreeken. Dat gij mijn Zuster nooit bemint hebt, is gebleeken, Gelijkze ook nooit voor U een neiging heeft gehadt: Uw oogmerk enkel was om U, door haaren fchat, Verzorgt te zien. 'k Zal dit, en zonder haar te waagen, Aan zulk een huwlijk, dat haar nimmer kan behaagen, Bewerken. Gij verkrijgt, door mijne voorfpraak, in Het leger eenen post. Baron! zie hier 't begin Van uw geluk; een veld naar roem en eer' te ftreevenJ En, om naar uwen rang en flaat te kunnen leeven, Zult gij de renten van een Som , die ik voor U Uitdruklijk heb beftemt, genieten. Zijtge nu Hier meê te vreede? De Baron, getroffen: Graaf! 'k durfnaauwlijks met mijne oogen U aanzien. De Graaf. Zoude ik, voor mijn' goeden will', U mogen Slcgts eene kleinigheid verzoeken?.. Haat mij niet! De Baron. U haaten, waarde Graaf! daar gij me uw vrindfchap biedt! Zoude ik U haaten ? Neen ! wie zoude U haaten kunnen! De Graaf. 'k BeminU,als den Zoon mijns vrinds;wil mij vergunnen, Dat ik ook, om U zelve, U waarlijk minnen mag. Gaa.... naar den Vader van dien Heer ,dienge,opdeez'dag, Naar 't leeven ftond; gaa, haal, bij hem, de vaste blijken Van uw geluk. De Baron. Heer Graaf!.. .'k dorst U verongelijken..,. De Graaf. Gaa; hij verwagt U reeds. De Baron, met bet uiterfte gevoel: Helaas! waaiöm moest ik U dus beledigen! Hij vertrekt. F S ZE.  90 De GRAAF van OLSöACH, ZEVENDE TOONEEL. De Graaf. V V erruklijk oogenblik' Gij zijt mij dierbaar! 'k ben van bVjjfchapp'opgebogen! 't Hart deezes jonglings is getroffen; 't is bewoogen; Het veelt berouw ; het doet zich open voor de deugd ! Het weldoen is vermaak; maar welk eene eedle vreugd , Wat zuivre wellust, om verdoolde Stervelingen De klaauwen van 't verderf te ontweldigen, te ontwringen! Door gunden hunnen geest ten weg der waare deugd Te leiden, geeft gewis de voorfmaak cener vreugd' Die 't aardsch ver overtreft! \errukkende gedagten ! Gij (heelt mijn z'clïgij Kunt mijn grievendleed verzagten!,.. Na een wijl peinzens, en het loozen van een' diepen zugt: Maar hoe! mijn grievendleed verzagten?.. Neen, ó Neen! Emilia !., helaas! zie, hoe ik om U ween! Emilia!.. gij dringt in 't binnenst' van mijn harte, Gij zijt verlooren ! Ach!.. wat overmaat van fmarte!.. 6 JNanre beeldtenis des doods!.,.. Hij hlijjt, Jlaiöogende op den grond, jlaan. AGTSTE TOONEEL. De Graavin, De Graaf. De Graavin. iVf ijn Zoon! Mijn Zoon!.... Helaas! hij hoort mij niet; 6 hemel! welk eon loon Voor zijne deugden! Ach! zijntoeltand doet mij vreezen. Mijn Zoon! Mijn waarde Zoon! De Graaf. Acn Moeder! kan het weezen, Zijt gij het? De  m TOONEELSPEL. 91 De Graavin. Ja, mijn kind; 'k ontving op 't oogenblik Deez' brief. Zij geeft bem den brief, bij breekt dien open, en leest hem. Welk (Irak gelaat! wat donkerheid !. ik fchrik!. De Graaf, na bij den brief geleezen heeft. Mij word op nieuw een' post van aanzien opgedraagen. De Graavin. Een post van aanzien ?'k Hoop hij zal aan Ubehaagen? De Graaf. 't Is een gezantfehap. Hij fcbelt en FM? koomt. Voort de Koets. Filip gaat heenen. Ik neem 't niet aan. De Graavin. Zult gij dif eerbewijs dan weigren en verfmaên? De Graaf. Ik ken mijn eigen kragt; in mijne omiiandigheden Is 't mij niet mooglijk een Gezantfehap te bekleeden. Ik zou gewitfelijk den ftaat, in dit geval, Tot naadeel flrekken. De Graavin. Maar, bedenk, mijn Zoon! wat zal De waêreld zeggen ? De Graaf. Wat zij zegge is mij onteven. Ik kan mij rekenfehap van mijne daaden geeven. Dit.'s voor een' eerlijk' Mensch genoeg. Ik heb mij van Mijn pligt, als Krijgsman , fleeds gekweeten, en ik kan Mij dus, ten allen tijd', rechtvaardigen. N E-  92 De GRAAF van OLSBACH, NEGENDE TOONEEL. Julia, De Graaf, De Graavin. Julia. H eer Broeder! Uw Advokaat is hier. De Graaf, tegen de Graavin: Ver/run mij, waarde Moeder!... Hij wil gaan: De Graavin. De reeden van zijn komst, mijn Zoon, zal, naar ik gis, Het Spldingfche proces betreffen , en gewis Het recht is aan uw' zij'; 'k wil U niet tegenfpreeken; Maar denk aan 't huisgezin; 't is arm! De Graaf. Dat 's mij gebleeken. Ik geef nochtans mijn recht niet over. Want, Mevrouw! Alleen de hoogmoed heeft hun arm gemaakt ;'k vertrouw Behoeftigheid zal 't best hun menschlijk kunnen maaken: 't Zou dus verkeert zijn om mijn opzet thans te flaaken. Gelukt mijn oogmerk mij, zoo zal mijn eigen hand Hun hoeden voor gebrek, en bieden onderftand. Hij vertrekt: TIENDE TOONEEL. Julia, De Graavin. HJulia. ij fchijnt geheel bedaard. De Graavin. Hij fchijnt het, maar zijn zugten, Zijn traanen geeven mij vaak reeden om te dugten; Hoe mcêr bedaard hij lchijnt, hoe meer ik beef. ELF-  TOONEELSPEL. 93 ELFDE TOONEEL. Eerrijk, De Graavin, Julia. E e r rij k, met zeer grooten haast: vJTraavin! Zoo oogenbliklijk is de Heer van Firchland in De flad gekoomen ;en zijn knegt kwam mij daartegen: Hij brengtme een tijding , 7.00 die waar is, welk een zegen! De Graavin. Welk eene tijding ? E e r r ijk. 'k Kan U thans van deeze zaak Niets meerder zeggen ; maar, ik bid , doe mij 't vermaak, Als gij den Graaf fpreekt, hem eens ongemerkt te noemen Den naam van Tromsberg. 'k Zal U daadlijk niets verbloemen; . 'k Vlieg om, zoo 't mooglijk is, volkomen onderngt Te erlangen van een zaak voor ons van groot gewigt. 'k Koom ftraks terug. Hij loopt fchielijk weg. ■ TWAALFDE TOONEEL. De Graavin, Julia. De Graavin, roept hem na: M ijnheer!... Tegen Julia: Wat warrende Gedagten? Waar fpreekt hij vanrwat zal,wat moet ik toch verwagten? Julia. Mevrouw ! misfchien kan ik het raaden: dit geval, Waarvan hij fpreekt,betreft mijn Broeder; mooglijk zal Emilia nog wel gered zijn! De  94 De GRAAF van OLSBACH* De Graavin. Mogt het weezen! Julia. Gewis, gewis, Mevrouw! Wij hebben niets te vreezen; Mijn hart getuigt het mij Hat zij nog leeft; 6 ja! De Graavin. Vergeefsch is 't datge U vleit, mijn waarde Jul'a! 'k Heb van zijn ongeluk, helaas, te vaste blijken!.... Ik vrees,eerlang zal hij van fmarte en rouw bezwijken! Zij laat eenige traanen vallen, en vervolgt, na eenige oogenblikken, op eenen bedaarden toon': Doch mooglijk is het loon der deugd, niet op deeze aard', Maar wel aan gindfchen kant des grafs voor hem gefpaard. Koom, mijne Julia! tracht geenen troost te voeden Die niet gegrond is dan op 't enkele vermoeden. Een troost, ten kosten d-r waarfchijnlijkheid, verblind Vaak de oogen voor het licht der waarheid, ja, mijn kind! Zij geeft zelfs vocdzel aan de wanhoop, die,in 't ende, Ons zeker Horten zoude in allerlei ellende. Help mij alleenlijk om zijn reis, zoo 't mooglijk zij, Te llaaken; doch, mijn kind! mislukt deez' pooging mij, Laat ons dan alles aan des hemels zorg beveelen; En tijd, en Godsdienst kan de dieplte wonden heelen. Einde van het vierde Bedrijf. V Ij F-  TOONEESLPEL. 9S V IJ F D E B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL. De Graavin, Julia. NDe Graavin. een, waarde Julia! vergeefsch is all' mijn' réén! Hij blijft bij zijn befluit, en gaat ligt héden heen. Weemoedig. Zal ik hem weder zien, 6 Hemel! Julia. Wees te vreeden! Hoe ijsl'jk ook zijn lot en z;jne omllandigheden Thans zijn ,'k wagt toch van hem zoo veel ftandvastigDe Graavin. (heid,... Standvastigheid? 6 Neen! de fchijn heeft U misleid! Die wreede houdt zich, zelfs met een wanhoopend harte, Voor ons gezigt,bedaard;... en poogt zijuboezemfmatte Te ontveinzen voor ons oog;.. doch agter dit gordijn Kan niets dan wanhoop, angst cn zorg verborgen zijn. Dit is me,op 't allerklaarst', zoo éven nog, gebleeken. Hij zei: „ fchoon mijn verdriet niet is geheel geweken, „Voel ik de werking reeds der reede in mijn gemoed". Hieiöp verliet h;j mij, en ik volgde op den voet Hein na met mijn gezigt. Hij meende alleen te wezen; Maar.... Hemel j 'k zag zijn fmart ten hoogflen topp' ge. reezen! Welk eene fchilderij!... 't is onuitfpreeklijk!... Ach! TWEEDE TOONEEL. Filip, De Graavin, Julia. GFilip. raavin!.. De Graavin. Wat is 't?  s)6 De GRAAF van OLS8ACÏI, Filip. Een vrouw, die ik, deez' voormiddag, B:j Laaghart heb gezien, verzoekt om U te fpreeken. Zij heet Vrouw Drijftol,zegtze,en, naar mij isgebleeken, Aan haare reen, heeft zij een zaak van veel gewigt U voorteltellen. De Graavin. Laatze koomen. Filip gaat beenen: 'k Ben verpligt Om haar te fpreeken, maar, mij komt geen nieuws te Of het ontroert mij thans. (vooren Julia. Zij koomt, laat ons haar hooren. DERDE TOONEEL. De Graavin, Vrouw Drijftol, Julia. Vrouw Drijftol treedt zeer befchroomd binnen» WDe Graavin. at wiltge Vrouwtje ? Vrouw Drijftol. Och neem 't, om 's hemels will', Mevrouw,. Niet kwaalijk dat ik zoo vrijpostig hier koom! 'k Wou, Dewijl 'k mij hooglijk achtteaan mijnen pligt verbonden, Slegts vraagen: ofge een' Man met rijdtuig hebt gezonden, Om mijn Mevrouwtjelief te haaien? De Graavin. Hoe? Vrouw Dr ijftol. Gewis, Graavin, gij kunt het mij niet kwaalijk neemen,'t is...' 't Is meenigwerf gebeurt, dat men mij heeft bedrogen; 'k Moet dus voorzigtig zijn, en zal geenszins gedoogen Dat mijn Mevrouwtje ooit in verkeerde handen raakt; Want ik bemin haar teêr, en hebbe altoos gewaakt Dat zij.... De  TooneèlspèL. De Graavin. Wat wiltge toch met uw Mevrouwtje zeggen? 'k Verftaa geen woord, en weet 'er niets van uit te leggen. Julia. Vergeef het mij Mevrouw ! het is de Dogter van Den Heer van Stormberg; van dien armen braaven Man! 'k Heb Karei reeds gelast haar in mijn koets te haaien, *. Vrouw Dr ij fïol. Zoo, is 't dan uwe koets? Nu zal ik, zonder draalen, Maar fctiielijk loopen , om mijn lief Mevrouwtje dra Dit allerbeste nieuws te melden, nu... ik gaa... Geloofme , naauwlijks kan men zoo voorzigtig weezeri Als men wel diende; zie ! .nu ben ik buiten vreezen ; Maar, kuntge 't U wel zoo verbeelden ? Voor een dag Of twee kwam aan mijn huis een man dien'k nooit méér zag. 't Was den hofmeester van Mijnheer den Graaf; hij vleide En flikflooide, en daarbij, wat mcêr is, tusfehen beide Gaf hij zich uit voor een'Mijnheer van Laaghart; en , Denk eens Mevrouw ! hij is, zoo waar ik eerlijk ben, Niets dan een gaauwdief en een fchurk,in allen deelen; Hij wilde alleenig ons bedriegen en bededen, En mijn Mevrouwtje zelfs verleiden. Ja, Mevrouw!.. Maar,neem het mij vooral niet kwaalijk! want ik zou Wel haast vergeeten om weer naar mijn huis te keerent Als ik aan 'tpraaten koom, ö, dan!.. ik durft U zweeren, Kan ik bijna het eind niet vinden;.. nu zal ik Ookaanflonds gaan en mijn Mevrouwtje, op 't oogenblik, Hier zenden;... och! hoe blij, hoe vrolijk zal zij weezen! Nu is zij buiten nood en heeft niets meer te vreezen. Ik gaa, en ben wel zeer uw dienaares Graavin. Zij wil vertrekken. G VIER-  P8 De GRAAF vak OLSBACH", VIERDE TOONEEL. Julia, Karel, Vrouw Drijftol, De Graavin, Mevrouw van EdelSart, Karei, treedt eerst binnen en geeft Julia een' wenk. T Julia. -is zij 'er al ? Karel. Ja wel. Julia. Waar ? Karel. Hier. Hij opent de deur en Mevrouw van Edeliiart treedt binnen. Julia. Dat's naar mijn' zin. Vrouw Drijftol. ('twaagen? Daar's immers mijn Mevrouwtje! is't mooglijk ! dorstgij Julia, Gaat Mevrouw van Edeliiart te gemoet en groet baar met eene neiging. Tegen Karei: Pas op dat niemand hier in koome zonder vraagcn; Gaa, neem deez' Vrouw met U;geef haar een glaasje wijn. Vrouw Drijftol, tegen Karei: Maar hoor eens,'t is nu goed, doch 't kon ook kwaalijk zijn, Waarom hebt gij Mevrouw ,eer ik ben thuisgekoomen , Gantsch buiten mij, zoo maar alleenig, meegenomen? Wis en waarachtig ! 't is niet mooi van U gedaan !... Julia. Nu, nu! wees maar gerust; wat koomt 'er dit opaan? Wij zullen naderhand hier wel eens over fpreeken. Mevrouw is hier zeer wel; 't zal haar aan niets ontbreeken. Vrouw Drijfto l. Ja, ja! dat 's mij bewust, dat weet ik zelf wel, maar;.. Neem  TOONEEL SPEL. 99 Neem 't mij niet kwaalijk ! zie,'k ben zoo bezorgt voor Wis en waarachtig !.... (haar! Kakel, baar bij den arm neemende en met geweld wegleidende : Ei, waartoe deez' lange reeden ? Koom toch maar voort. VIJFDE TOONEEL. De Graavin, Julia, Mevrouw van EDELaART. De Graavin. V-Tij beeft! In uwe omflandigheden Verzeker ik U van mijn' bij Hand; weest gerust! Julia. Neem plaats! Zij geeft Jloelen , en zij gaan zitten. Mevrouw van EDELaART. Mevrouw !... Julia. Bedaar! uw' ftaat is ons bewust; Heer Eerrijk heeft van U veel goeds gezegd. Mevrouw van EDELaART. Kan 't weezen! Wat had ik, zonder hem, niet al gevaar te vreezen! Die Edelmoedige! 'k was, zonder deezen Heer, Ontbloot van hulp,en had misfehien geen'Vader meêr! ó Hemel! zonder hem en zonder deeze Vrouwe (we'. Die daadlijk hier was,.... trofme eene overmaat van rouWaaröm zoude ik voor U mijn leed verbloemen ?.. Ach! Wij waren, zonder hun, in weerwil van 't beklag, Een prooi des hongers. Julia. Zwijg! Gij doet mij waarlijk beeven! Mevrouw v a n E d e l a a r t. Ik bidde U, wil mij deez' bekentenis vergeeven! G a 'tWoor.  ïoo De GRAAF van OLSBACH, 't Woord honger is, veelal, bij elk aanftootlijk; maar..,. De zaak die 't uitdrukt is verfchrikkelijk en waar Voor de ongelukkigen , voor hen die 't ondervinden. De Graavin. Hoe kan een fterfvling 'toog, voor 't licht der reede,blinden! Julia. Is 't mooglijk! kan een Mensch zoo onbarmhartig zijn? Mevrouw van EDELaART. 6 Ja! zij kunnen het, en toonden zulks, in mijn* Bedroefden ftaat, aan mij ;de woorden, zorg en fmarte, Ellende en kommer gaan hun gantschlijk niet ter harte, Maar zijn zelfs walglijk in hunne ooren. Die in druk Het lot der armoê treft, is, om zijn ongeluk, Affchuwlijk in hun oog! zij meiden, zij ontwijken, En doen hem onder 't juk van zijnen ramp bezwijken! Ze ontvlieden hem als een befinetting ! De Graavin. Hemel! Julia. Ach! De Graavin. Wat Monfters! En gij kost, zelfs tot op deezen dag, Dan zoo veel ongcluks, zoo veel verdriets verdraagen? Mevrouw van E d e l a a r t. Men leert het!. ..fmart op fmarte en fellefoltervlaagen Zijn wreede Leeraars van Itand vastigheid! En toch.... Toch koomt,in 't einde, een ftoot, die ons, ten laatften nog, Ter nederwerpt! Julia. Vrindïri! ei, ftel U toch te vreeden! Wie weet, ofge eerlang U, uit alle uw' tegenheden, Niet ziet verlost. Mevrouw van EDELaART. Nooit! nooit' De armoede is niet alleen Mijn deerlijk lot; dit is het eenigst' niet, 6 neen !.... Mjn' Vader, zonder hulp, ellendig en verdreeven Te  TOONEEL SPEL. 101 Te aanfchouwcn!... Neen! Geen mensch kan me ooit vertroosting geeven! Julia. Ach! Moeder.'.. De Graavin. Dochter!.. Juli a. A ch ! wat overmaat van fmart! Zij ftaat op en zegt tegen Mevrouw van Edeldart: Omhels mij! Zie mij aan voor uw vrindin \ Mijn hart Js, om uw ongeluk , geheel en al bewoogen! Laat ik U troosten,koom,laat ik uw' traanen droogen. Mevrouw van EDELaART. Mngt een ellendige deez' goedheid waardig zijn! Zij ziet Julia fterk aan , en wijkt Jcbielijk terug. Julia. Wat koomt U over ? Mevrouw van Ede La art. Niets! Zij beziet Julia met aandagt ,en zegt zeer langzaam: Zoudt gij mijn wreede pijn Verzagten kunnen ? Julia, met nadruk: Ja! waai Om niet? Mevrouw van E o t' l a a r t. Zoudt gij 't kunnen ? Juli a. ó Ja! 'k wil alles doen! zoo gij 't mij wilt vergunnen, Verzeker ik U van mijn vrindfehap, hulp en raad. Mevrouw van E d e l a a r t. Zij ziet Julia fterk aan, en zegt, bij zie b zelve, afgebroken : Deez' houding... deeze trek... en deeze.... dit gelaat! Met de uiterfie aandoening: Als hij, vol tederheids, m;j in zijne armen drukte! .... £ Wreede Hond, die mij, voor eeuwig, hem ontrukte!... G 3 Zy  103 De GRAAF van O L S B A C H, Zij blijft, geduurende eenige oogenblüken , fpraa. keloos, en houdt, ter wijl de traanen langs baart wangen loopen , de oogen onbeweeglijk op Julia gevestigd. Eensklaps flaat zij de banden in een, en roept: (''. 6 Mijn Edelaart! J v l i a en ^Graavin. Verfcbrikken op 'f hooren van dien naam , en roepen tegelijk: Mijn Edelaart ? De Graavin. Kent gij Een' Edelaart, mijn kind ? Mevrouw van E r> f l ii a r t. Of ik hem keuue r Op een' droevigen toon: Hij Hij was mijn Egtgenoot! Julia ê?2 tftf Graavin, weder tegelijk. Uw Egtgenoot? Julia. Hoe! Moeder? Mevrouw van Edel3art. 'Langzaam en met de uiterjle weemoedigheid: Mijn Egtgenoot! De traanen belemmeren baare fpraak, en zij zijgt op een' Jïoel neder. Hij was... hij was.... De Gr a a vi n. Mijn Zoon ? Julia. Mijn Broeder? Mevrouw van Edel;iart. Neen! Neen! Mijn Edelaart was mijn Gemaal,Mevrouw; Het oogenblik dat ons te zaam verbinden zou, Was... 't was zijn fterfuur!.. De  T O O N E E L S P E L. 103 De Graavin, tegen Julia: Hoe! Mijn Dogter! wat vermoeden! Mevrouw van EDELaART. Niets evenaart mijn' ramp, niets mijne tegenfpoeden ! Julia, tegen Mevrouw van Edelaart. Heet gij Emilia? Mevrouw van Edel'aart. Is 't mooglijk ! Kentge mij ? Zij ftaat op en ziet Julia fterk aan. De Graavin met ongeduld: De naam van Tromsberg ? Mevrouw van Edel Sart. Hoe! De naam van Tromsberg? Hij, Hij is de waare naam mijns Vaders! Julia. Mijn vrindinne! De Graavin. Mijn Dogter! Mevrouw van Edel Sart. Hoe! De Graavin. Mijn kind! waard voorwerp mijner minne! Gij zijt mijn Dogter! en...uw dierbere Egtgenoot... Die leeft! Mevrouw van Edelïart, leevendig: Mijn Edelaart zou leeven? weder treurig: Neen; hij 's dood! 'k Heb zelf zijn graf gezien ! De Graavin. Het graf van een der Nee ven Van deezen zelfden naam, en die juist is gebleeven la dat gevegt. Mijn kind ! uw Egtgenoot die is In 't leeven! Mevrouw van Edelaart. Mijn Gemaal? Mijn Edelaart? G 4 Ju-  ïc4 De GRAAF van O L, S ft A C H, Julia. Gewis Uw Edelaart, vrindin'Uw Egtgenoot, mijn Broeder; Thans Graaf van Olsbach. Mevrouw van Edelüart. Hoe ! De G 11 a a vIn. Ik zelfben zijne Moeder! 'k Verzeker 't U , mijn kind ! geloof mij ! Mevrouw van EdelcÏaht. Ach, Mevrouw !.., A Hemel! hemel! Kan het mooglijk wcezen! zou lij leeven ? De Graavin. Ja. hij leeft; eerlang zal 't U gelukken Uw waarden Egtgenoot wéér in uw' arm te drukken ! Mevrouw van Edelüart Het is te veel.... te veel! 7Jj zijgt of een'' Stoel neder, doch bekomtfpoedig wéér, en zegt, op een'' befebrcomden toon: iViaar,... worde ik nog bemind Van mijnen Edelaart? > De Graavin, Óf hij U lief heeft kind? H'j loost, om uw verlies, in wanhoop, k |agte op klagten 3 Niets kan zijn harteleed, niets zijne fmart verzagten. H;j meent voorzeker datge uw leeven in de vlam Verlooren hebt! Mevrouw van Edelaart. ó Neen ! Mijn Edelaart! 'k ontkwam , De H?mel zij gedankt'... De Graavin. Ge ontkwaamt? op welk een wijze? Mevrouw van EDELilART. Mijn naheljaanden, mijn bedienden .(Ach ! ik ijze Op 't enkel denkbeeld van dat fchriklijk oogenblik!) i'ij allen moesten, in dien naaren nagt, ö fchrik! 0P  TOONEELSPEL. i0y Op 't alleronverwagtst', in wanhoop, deerlijk fneeven. Mijn Vader zelve waagde, om mij te redden ,'tleeven, Drong moedig door de vlam, onttrok, met eigen hand Me aan 't nijpende gevaar, en leidde, in deezen ftaijd, Mij naar het leger, en daarop ter vesting binnen. Hij was 't, die, zonder last,den aanval dorst beginnen, Met oogmerk enkel, om me uit mijn gevangenis Te redden, zoo hij dagt; dit kostte hem 't gemis Van zijnen rang, zijne eere, en all' zijn'goedren tei'ens... Maar, waar is mijn Gemaal ? Waar is de vreugd mijns lecWanneer zal ik hem zien ? (vens ? ZESDE TOONEEL. Karel. Julia, De Graavin, Mevrouw van Edelüaut. K a r e l. D aar koomt een koets Mevrouw. Julia. Js iemand voor ? Karel. Geen Mensch. Hij vertrekt. De Graavin. Het zal, naar ik vertrouw Mijn Zoon ligt zijn. Mevrouw van Edelüart. ó Vreugd! kan ik hem rr'er verbij den! Zij Mijne Emilia!... Mijn Zuster!... Eerrijk!.. Gij Bereidde een' hemel vol van waare vreugd voor mij. Geloof mij, Moeder! ik , 'k kan mijn geluk gevoelen! Ik voel het!... De Graavin. 6 Mijn Zoon ! dat was ook mijn bedoelen. Maar.... mijne kinders! voelt, indien zulks kan gefchiên, Wat zuivre vreugde ik fmaake in uw geluk te zien. Einde van bet vijfde en laatfte Bedrijf. DRUKFEILEN en VERBETERINGEN. Tlladz. 4 Kegel 33 ftaat vermaalden? lees vermaaken. — 5 2 en 17 — hondert — honderd ■ ai 12 —- vinden? — vinden! —— 37 — 21 —DeBaron. — DeGraaf. 64 8 — ELÜE —ELFDE —— 72 10 — weez' — wees 94 iS — Zij — Hij  De Gecommitteerden tot de zaaken van den Schouwburg, hebben, volgens Octroy door de Heeren Staaten van Holland en Westvriesland , den