JIAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. & TE LEIDEN. ^o^7' Catal. W. Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  MOLIÈRE,   MOLIÈRE, B L IJ S P E L. DOOR P. J. KASTELEIJN. Te AMSTERDAM, Bij A. 15 O R C H E R S, Boekverkoper. MDCCLXXXr.     AAN DEN WELËDELEN GESTRENGEN HEERE LODEWIJK WILLEM STÖTZER, Oud Raad der Colonie Esfequelot enz. enz, weledele gestrenge heer! W ien kan ik met meerder recht dan U» mijn waarde Vriendideezen molière toewijden! wien beter dan U, die verdienften kent, waardeert, en haar, waar en bij wien' gij ze vindt, altoos met blijdfchap hulde doet! Niemand dan zulk een kan het der moeite wel waardig achten, eenen Molière in een Tooneelftuk voorteftellen. Niemand dan zulk een kan met de Beemfter Dicbteresfe vraagen: j5 Wat zegt bit, in vont ftleid men zedelesfen leert? „ Die de eer der deugd betragt ep Kan/els, en Tosniele», ,, Verdient bij de achting niet vaneen, die Haar waardeert?" Niemand dan zulk een,acht het zicheener eere, om ook eenen kunftigen Tooneelfpeeler * 4 te  te bewonderen, en hem, niet minder dan eenig ander kunflenaar, als een waarlijk nuttig , ja achtingwaardig Lid der Maatfchappij te erkennen. Niemand dan zulk een zal het weeten te billijken, dat ik, (tot dat einde) het caraÜer van. molière niet behoefde als te overdrijven. Hoe! is de Mensch, in den gantfchen omtrek zijner natuurlijke, zijner eigenaartige gefteldheid , niet beminnenswaardig ? - waar zoude dan de menfchenliefde haare werking toonen! - Wierd niet onze vriendfchap door wederzijdfche kunstneiging gebooren, mijn Vriend ! is niet mijne ongeveinsde achting voor U voortgevloeit, uit die waare menfchelijke betrekking, die ons inderdaad doet gevoelen , wat het zij te leeven en Mensch te zijn! — Ontvang dan deezen molière op die edele wijze die V zoo eigen is! en gun mij het vermaak mij openlijk te mogen noemen u weledelens ond. dienaar en vuieno, P. J. KA STELE IJ N. VOOR-  VOORBERICHT. Ziet hier, vaderlandfche Dicht- cn Tooneelmïnnaars! op het fpoor van den Italiaanfchen goldowi, eenen MOLIÈRE, in Nederduitfche Dichtmaat. Zij, die de Tooneelftukken van den beroemden Italiaan kennen, znllen hem, ongetwijffelt, voor een groot Genie achten, en weeten, dat zijn molière onder de fraaiste zijner voortbrengzelen behoort. Geen der minfte vernuften van Frankrijk, een mercier, wien geenszins het vermogen mangelt van zelf te kunnen denken, die onder zijne fchriften zoo veele voortreffelijke Origincclcn heeft gelevert, achtte het voor hem geenen te vernederenden arbeid, om dit zelfde ftuk, uitliet Itatiaanfcbe in het Franfche te vertolken. * s Het  x VOORBERICHT. Het bijzondere gepaart met het veele fcLoone dat ik in dit Tooneclftuk meende te vinden, was genoeg , om mij tot eene Dichtkundige naarvolging aantefpooren. Mijne behandeling hierin is gantsch-en-al vrij. ik heb gevolgt, ja ; maar ik heb 'er bij gedacht; ik heb niet weinig teruggclaaten, en niet minder bijgevoegt. Eenen Graaf Lasca, onder andtren, heb ik 'er gantsch uitgefchooven, daar hij geenig verband, noch met de Hoofdzaak, noch met de Epifode hadt. Dit zelfde lot was ook bijna eenen Leander te beurte gevallen, doch hoedanig ik hem aan de handeling meene verbonden te hebben, zal men hem, zonder eene te vergezogtekieschheid,nict voor een bijhangend CaraSter kunnen befchouvven. De Franfche vertaaling des Heercn merci er, niet gevolgt hebbende, fpreekt het als van zelf, dat ik.geene zijflef Bfjvoegzeh, dié zeker niet weinig zijn, tot mijnen arbeid gebezigt heb. Zeer  VOORBERICHT. *! Zeer zoude ik dit Voorbericht kunnen vcrgrootèn, zelfs zoo, dat het eene gantfche bhtorifche Bcfchrijving wierde, wilde ik uitwijden in al het geene dat tot dit ft.uk betrekking heeft. Do zeer veele Noten door mercier bij zijne vertaalinge gevoegt, zouden met een groot gedeelte der Leevensbefchrijving van molière, hier kunnen plaatze vinden; waare het niet, dat ik oordeelde, dat zulks meerendeels tot bezwaaringe van doezen druk, en veel min tot nut van Leczer of Aanfchouwer, met betrekking tot deezen mijnen arbeid, zoude] dienen. Letterkundigen toch zullen dit alles, of kunnen het voor 't minde, weeten, zoo dra het hen lust met moheres Lccvensbefchrijving en de gedachte Noten van mercier te raadpleegen; terwijl het overig Publiek, te vreede als hen de vertooning oi' leezing van een ft uk voldoet, (dat ook zeker voor hetzelve genoeg is) bij deeze terughoudbgc niets verliest. Dit  xii VOORBERICHT. D'lt Bl-jfpel heeft het voorrecht van op de Gefchkdenis gegrond te zijn. en dus zijn ook alle de CaracJers waare Perzonaaajes, en worden onder hunnen waaren naam ten Toonetle gevoert. Ik heb gefpronken van eene bijzonderheid, die mij gedeeltelijk tot het onderneemen van deezen Arbeid genoopt heeft, ik bedoelde, dat de voornaamfte Perzoonaadjes deezes fluks, juist vertoonen, 't welke ze inderdaad fpeelende zijn, en het geene die, welke zij vertoonen, geweest zijn. Nief weetende dat men, althans bij ons, hiervan één zoo eigenaartig voorbeeld heeft, achtte ik dit iets bijzonders; voegt men hier bij, dat het Sujet eene waare Gefchiedenis, en het ftuk geen treurspel is, dunkt mij dat dit, de zaak, aan dien kant befchou«vende, niet vermindert. Is het der Dichtkunde, in 't gemeen, en die der Tooneeldichters, in 't bijzonder, eigen, niet al-  VOORBERICHT, yaa alleen, door fchoon gefchetfte Carafters, het voortreffelijke der Deugd en der goede Zeden in een beminlijk licht te plaatzen, maar zomtijdsook, op eene fatijrike wijze, de heerfehende gebreken des Menschdoms te gispen: is men, door de algemeene ondervinding, overtuigt, dat 'er geene Rangen onder het Menschdom zijn, dan waarin men goede en kwaade zeden vindt heerfchen; betuig ik hierbij van oordeel te zijn, dat geenszins eenigen Rang noch eenig Beroep, (in zoo verre ze op zich zeiven eerlijk zij:),)eenig Mensch Verheft noch verlaagd, en men dus even zoo wel eenen braaven AcHeur als eenen onbraaven Geestelijken kan vinden en waarlijk vindt, — alsdan behoeve ik naauwlijks te zeggen, dat zich niemand verbeelde, dat men, in een of ander gezegde deezes fluks, iemands Rang of Perzoon, wie hij ook weezen mooge, zoo min poogt te verheffen als te vernederen; maar dat ook hier enkel algemeene gebreeken, in zoo verre ze ouder  m VÜÜRBERICJH T. der het Mer.schdora zijn cf kunnen zijn, bedoelt wordea. Voor het overige meene ik dtt mijne &fau&ffqf van dit ftuk zoo klaar is, dat ik, ten opzigte van het llistorifchc hier niets behoeve te zeggen, en dit doende, zoude ik in eene wijdloopigheid treden , die ik gezegd heb te willen vermijden. Zoude ook, in eenen tijd, waarin onze Tooneeldlcbters niet weinig Origmêkn, tot eere der Vaderlandfcbe Dichtkunjle m 't gemeen, en die der Nederlandfcbe Helden in 't bijzonder, leveren; zoude ook, zeg ik, dit ftuk hen kunnen op de gedachten doen koomen, om één of meer onzer beroemde Letterhelden, ook op deeze wijze, te vereeuwigen? - welk een niemv veld, zoude men, ook in dit vak der Paderlandjcbe LetterGcfchiedenis- kunnen bewandelen! — dus redeneerde ik. ■ Kun-  VOORBERICHT. xv Kundiger), en wel befchtidtn Oordeclkundigen, mogen ook deezen mijnen Arbeid, tegens dien van goldoni en mercier, toetzen; zij mogen beflisfen wat.... waarheid is! Genoeg voor mij, indien ook deeze vrugt van mijnen vlijt, tot eenig Nut en Vermaak mijner waarde Land- en Kunstgenooten mooge dienen; want, op dat ik ook hier zegge: Strekte ooit mijn werk tot hoon van hen of 't Vadtrlaui, *k Wierp liever , voor altoos, de veder uit m';]n hand. amsterdam den 2.den van Grasmaande, 1781. VERBETERINGEN. BI. 2. reg. 10. flaat geloof mij inderdaad, lees: op wien ik mij verlaat, 8. 10. ftaat natuur verzaaken.' lees infpraak wraaken.' — 63. — 20. ftaat is 't lees is — 73. — 5. — zelfs — ?elf VER-  VERTOONERS. Molière, een Fransch Tooneel - Dichter eri Afteur. Bejart, eene A&riece, woonende bij Molière. Izabella, eene A&riece, Dogter van Bejart, mede bij Molière woonende. Valerius, een A&eur. Leander, Vriend van Molière. Pireone, een Huigchelaar. Foresta, Meid van Moliere. Lesbino, Bediende van Moliere. Het Tooneel is te Parijs, en verheelt eene kamer in het huis van Moliere. MOLIERE.  M o au x n k, " as   MOLIERE. B L IJ & P E L. EERSTE BEDRIJF. EERSTE TOONEEL. MOLIERE, LEANDER, LESBINO, FORESTA. (Moliere zit aan eene tafel, -waarop men hoeken, papieren, en fcbrijfgereed/cbap ziet; Lesbino dient bent thee aan , dis aan de andere zijde van het Tooneel, door Foresta, -wordt ingejcbonken.) LEANDER. IVIoIiere treurig! foei,- voegt dit aan eenen Schrijver? Past dit aan eenen Man, wiens onvermoeideu ijver, Wiens fchrander brein, vervult met wijsheid en verftand, Alöm de blijdfehap wekt door heel zijn vaderland? Die ijder vreugde leert, zou hier, bij zijne vrinden, Hier in zijn eigen huis dan ftof tot droefheid vinden? Uw fpellen,zoo beroemt, met zoo veelkunstgemaald.... MOLIERE. ê, 'k wenschte dat de droes hen allen hadt gehaalt! —  2 Moliere, LEANDER. Ei, ei, is U zoo min aan uwe kunst geleegen? 't Schijnt dat ge een tegenzin in *t dichten hebt gekregen, Schoon uw gewoon beroep is een verheve kunst, Waardoorge elks lof verwierft, en 'sVorflen milde gunst, Die rijklijk U beloont met eere en geld te gader. Ëen jaarlijks Penfiöen!. .. MOLIERE. Leander, zwijg: niet nader! — Waar *t niet om deez'Monarch, geloof mij inderdaad , 'k Wierd op dit oogenblik veel liever flegt Soldaat, Dan dat ik op 't Tooneel nog langer mij zou plaagen, Met zulk een leeven, dat geen fterfling kan verdraagen. LEANDER. Kom, kom, ik vind U raar. Wat deert U toch Mijnheer ? MOLIERE. Zwijg , zwijg daarvan mijn Vriend , en vraag mij thans niet meer. Het onbedacht Publiek is eenwiglijlt te onvreeden. ö Wat verdriet, wat finart heb ik niet al geleeden! Kan 't zijn , dat gij de fmaad, die 't onverftand mij brouwt Slegts voor een' kteenen hoon , voor iets gerings bcfchouwt? LEAIW  B L IJ S P E i~ 3 IrE ANDER. Ha, meent gij ook 't verbod, op 's Konings last gefchreeven, Oin uw' Tartuffe niet in 't openbaar te geeven? MOLIERE. Dat meen ik juist mijn Vriend. Dat maïkt mij bijna dol! Bak, Loges, Gallerij, Balkons, 't was alles vol; Wij (tonden reeds op 't punt om op 'tTooneel te koomen, Toen mij het loon mijns werks wierd onverwagts ontnomen. óWreed verbod!..kan't zijn!..daar zelfs desKonings gunst, Dus vriendlijktotmijfprak:„üoevoordeel met uw kunst. Vertoon Tartuffe vrij; 'k heb hem metfmaakgeleezen." Thans is de Vorst van hier naar Vlaanderen gereezen. Ik heb alleen zijn woord., geen fchriftelijk verlof; Dit is mijn ongeluk, en zulks bewerkt het hof. Maar 'k heb, in aller ijl, een mijner beste vrinden Gezonden naar den Vorst, indien hij hem kan vinden Wagt ik elk oogenblik het fchriftelijk verlof. Dat dan 't ontzind Publiek, dat dan geheel het hof Moliere kennen leer"; 't zie dan met eigen oogen, Of ik, door mijne reen, hen fchaamtloos heb bedrogen. Dat dan 't fchijnheiligR©t zich voor mijn pen verneer', En niet, gelijk het waant, op mij als triomfeer! LEANDER. Mijn vriend! gij hebt gewis „ door uw vernuftig poogen, ;c Scheinheilige gebroed, het masker afgewogen. A 2 M»-  MOLIÈRE, MOLIÈRE. Die mengers zijn het waard. Elkbooswigtkanmennog Des nood» ontwijken, en zich hoeden voor bedrog. Maar dat gevloekt gefpuis, die pest der Maitfchappijc' Waardoor is 't dat men zich voor hunne list bevrije! Geloof mij, 't fs een daad die 'k achte als mijne pligt, Dier fnooden handelwijs te zetten in het lieht, Op dat zich ijder Mensch voor hun bedrog kon wagten. LEANDER. Zeer goed, ik ftem het toe, elk zal 't roemwaardig achten. Maar wees verblijd als ik, Mijnheer Moliere! 'k kan ü niel zoo treurig zien; wees moedig als een Man. MOLIERE. 't Ontbreekt mij aan geen moed: 'k laat mij niet ligt vertfagen. Geloof mij,'k torfche een* last, die zwaar is om te draagen, Hij, die geftaadig werkt tot nut en tot vermaak Van zijnen medemensch, heeft grenen ligten taak. Gij denkt op niets dan vreugd. Gij leeft fteeds zonder zorgen. LEANDER. Gantsch niet! mijn zorg begint reeds van den vroegen morgen. Dan overleg ik al, wat vriend, welk tiur, wat tijd, Mijn bijzijn, mijn vermaak sa rust dient toegewijd. Md'  B L • IJ S P E L. -5 MOLIÈRE. Ei maatig U! mijn raad moete U ten beste fchijnen. LEANDER. Kom, kom; mijn lecven moet niet als een droom verdwijnen, Ik ben geen Filofoof. MOLIERE. Zeer goed; doch leer van mij, Dat nergtns waare vreugd dan bij den wijzen zij. LEANDER. Als gij dus van mij (preekt, zou men gewis gelooven Dat ik een loshoofd was. MOLIERE. Uw' naam of eer' te ontrooven Was nooit mijn oogmerk,neen.maar'tpast ons eenenvrind Te zeggen zoo men 't meent, ten blijk' dat men hem mine: Gij zijt des avonds niet als 's morgens. LEANDER. Kan het weezen! Ligt drink ik wat te veel? MOLIERE. Hiervoor ziet gij mij vreezen. A 3  6 MOLIERE, leander. Tut, tut; de wijn, de wijn maakt vrolijk! molière. Niet altijd, leander. En uwe flappe Theê maakt dat ge onlustig zijt. Gij zoudt niet half zoo veel om Izabella denken, Als gij U nu en dan een glaasje wijn liet fcbenketi. Doe zoo als ik, drink wijn; wijn, wijn, Moliere, wijn! Dan leeft men zonder zorg, dan kan men lustig zijn. mo li er e. Drinkwijn,maar denk dat hij,die 't kwaade wil vermeiden, Steeds blijve in (laat om 't goed van 't booze te onderfcheiden. leander. Ei, ei! uwwijsheid heeft mijn keel reeds droog gepraat, 't Is waarlijk niet beleeft dat gij mij dorden laat! moli ere. Gelieftge thee? leander. Verpligt. Die meen ik niet te drinken ! — Een glaasje wijn, Mijnheer, dan zullen wij eens klinken: M o-  B L IJ S P E L. 7 MOLIERE. En op dit uur? LEANDER. Wel ja! wat raakt mij tijd of uur! Ik drink wanneer't mij lust.'k volg de infpraak der natuur. . Gij liet,waard gij mijnvriend,mijwis een glaasje fchenken. MOLIERE. Zou ik uwvriend niet zijn?hoe kuntgeooit anders denken! LEANDER. Dan een boutelje wijn! MOLIERE. Indien gij 't dan begeert, Ga naar Mevrouw Bejart; zeg dat ze U eens trakteert. LEANDER. ja, ja, die Dame is wis Voogdesfe van uw' kelder. Uw huisbczorgftertje;— dit is ook niet te beider. MOLIERE. Zij is een fchoone Aétries, en ijders achting waard; Haar goed beduur heeft mij al vrij wat gelds gefpaartWij wooaen vergenoegt, reeds jaaren lang te faameni LEANDER. Maar zeg mij eens,(gij hoeft voor mij U niet te fchaamen,) Is 't niet om harent wiil' dat gij Jücur wierdt? A 4 m°-  S MOLIERE, MOLIÈRE. Vrind i Dat zijn flegts praatjet. LEANDER. Ei, acht gij mij dan zoo blind? — «ft Zwijg Moliere, zwijg! gij zoudt de Sext haaten! Een Man van uwgenie... 'k laat mij dit nooit ontpraaten. Molière geen gevoel!... Moliere zulk een Man Dat hij niet minnen zou dat niemand haaten kan!... Gij, die de reede mint, gij zoudt natuur verzaaken! Moliere! maar Molière! ö, ó, men weet uw zaaken! MO LIE R E. De wijn, de wijn, mijn vriend,. ..maar Izabell' genaakt. (Izahella treedt in de deur, doch Leander ziende hlijftze in eene verwijdering.) LEANDER. Welk een geluk! als gij 't U maar ten nutte maakt. Ik deedt het op mijne eer, indien 'tmij mogtgebeuren. MOLIERE. Gij zijt een babiaar. LEANDER. Goed; ik geef geen ttof tot treuren, Een Blijfpcl.Dichter zal zich immers aan mijn reen Niet ergren? MO-  £ L IJ S P E L. MOLIÈRE. Ga; drink wijn en laat ons thans alleen, LEANDER. Ja, ja, praat wat ge wilt; het zal mij niet verveelen. De Rollen die men U in 't openbaar ziet fpeelen, Die fpeeltge ook in uw huis; (ter zijde.) Dat *s ook niet mis gezeid. MOLIERE. Indien ik 't vergen mag, wat meer befcheidenheid! LE AND E R. Wat meêr befcheidenheid? ó wil voor mij niet vreezen. Vaarwel! ik meen mijn vriend niet in den weg te weezen. ARIA. Vaarwel > ik gaa heen, om, onder den wijn, i De Moeder dier fchoone ten trooster te zijn: Ik wil U niet plaagen, Elk moet zijne dagen Verflijten zoo vrolijk als 't mooglijk is, Ik minder mijn fmarte , Verkwik mij het harte, Wanneer ik den kostlijken wijn maar met mis. Troost gij flegts de Dochter, 'k meen, onder den wijn , De Moeder dier fchoone ten trooster tc zijn. {Hij gunt en Izabella ontmoetende, /preekt hij een korte poos met haar.) A 5 TWEE,  io MOLIERE, TWEEDE TOONEEL. moliere, IZABELtA, (mg in eene verwijrlering.') moliere. Wac vrolijk temprament! hoe ik hem ooit bezinde, Ik minde hem nog meêr, zoo hij den wijn niet minde. Doch daar is Izabell', mijn waarde, die me alleen, Wanneer mijn oog haar ziet, maakt met mij zelf te vrcên.. Hoe zal ik mij voor haar in 't einde toch gedraagen ? Zal ik aan haar, mijn vreugd, mijn éénig welbehaagen, Mijn doel ontveinzen?neen,hoe 't ook haarMoeder fpijt', 'k Verklaar haar alles, — ja., maar't kan niet op deez' tijd! ö Eerzugt, moet gij 't dan van mijne liefde winnen!— 6 Dubble ftrijd, hoe zeer beftormt ge mijne zinnen! — Dan/t zij hoe 't wil, Tartuff',Tartuff"moet zijn vertoond Voor ik mijn zuivre min naar waarde zie beloont. Ik ken haar 'sMoeders doel; hoe zeer 't mij moog' verveelen, Ze is mij hoogstnodig zelfs om in Tartuff' te fpeelen. 'k Ontveins des voor haar oog mijn min, hoe zwaar 't mij vall', In hoop dat ik mijn wensch eerlang verkrijgen zal. izabell a. Is *t mij geöorelooft?... moliere. Tree nader, zonder fchroomen Wat deerd ü? IZ A -  B L IJ S P E L. n XZA BELLAi Ach ik beef, wat zal mij overkoomen! Mijn Moeder volgt me alöm waar ik mij heenen wendt. MOLIERE. Is mijn geneegenheid voor U haar dan bekend ? 1ZAI5ELLA. Dat zij de mijne kent, daarvoor heb ik te vreezen. MOLIE RE. Waarom zou ze in uw hart meer dan in't mijne leezen? IZABELL A. daarom Mijnheer? waarom? de reeden is gewis Wijl mijne liefde meer dan de uwe zigtbaar is. Wijl ik de kunst niet ken van veinzen; ach mijn fmarte, Beminde gij me oprecht, ging U gewis aan 't harte. MOLIERE. (ter zijde) 6 Looze!.. Maar mijn kind ,'k geloof het waarlijk niet... IZABELL A. 'k Verklaar mij immers rond, gelijk gij hoort en ziet, Mijnheer, Mijnheer Moliere! indien gij mij beminde, Gij zoudt.... ' MO-  li MOLIERE, M O LI ER. E. IIoc twijfelt gij, daar ik U fteeds bezinde?—- IZABELL A. Gij ftelt mij aan den baat van mijne Moeder bloot, Gij mint mij, zoo ge zegt. uw liefde is waarlijk groot. Indienge mij bezogt hoefde ik niet hier te koomen, . EnvoormijnsMoedershaat,omuwentwillJ,tefchroomen. MOLIERE. Ach wat geluk voor mij, indien het kostgefcbiên! — Uw Moeder, alt gij weet, moetik als nog ontzien. IZA13ELLA. Zoo gij me oprecht bemint, waartoe mij dan te kwellen ? Waar toch, waar wagt gij na ? wat baattneal uw vertellen Van ik bemin, bezin, waardeer U als mijn fchat? — Ach, dat ik nooit gevoel voor U van liefde hadt!.... MOLIERE. Wat wiltge dan mijn kind? wil mij uw hart ontvouwen! Wat moet ik doen? IZA BELLA. Wat vraag! wel laat ons faamen trouwen! En maak door dit befluit een einde aan mijn verdriet.  B L IJ S P E L. 13 moliere. Dit is wel ligt gezegt, maar 't gaat zoo vaardig niet. ó Als't uw Moeder wist... haar drift waar' niet te weeren, Zij zou geheel mijn huis het onderft' boven keeren, Zij wil van deeze zaak niets hooren; weet gij'tniet?... izabell a. 6 't Is mij wel bekend!— zij baart mij al 't verdriet. moliere. Wat is toch de oorzaak?... izabell a. Ploe, gij kunt aan mij zulks vraagen?—Mijn goede Moeder vindt in U geen kleeu behaagen. Hoe mesr ik U bemin, hoe-meerder zij mij haat; Veelligt worde ik welhaast geheel van haar verfmaadt. moliere. Uw Moeder zal in 't eind veranderen van zinnen; 'tWas immers dwaas van mij de koe voor't kalf te minnen? 1 z A b e l t A. Dekoe voor 't kalf Mijnheer! mijnMoeder is eenMensch. moliere. Ha, ha, mijn kleine guit, gij zijt mijn hartewensch. Van uwe kindschheid af heb ik U opgetoogen, Toen gij terwaêreldkwaamt,aanfchouwdenümijnoogen. 'k Was  14 MOLIERE, 'kWas ooggetuigen van 'c toeneemend,'t treffend fchoon, Dat met uw jaaren meêr en méér zich fpreid ten toon. IZABELLA. Gij zaagt mij reedsMijnheer,pas toen ik was gebooren?— Ik ben geheel befchaamt..dit kwam ik nooit te hooren.— 'tVooifpeltmijn huwlijk wis geen lange vreugd,.dit zoet.. MOLIERE. Zwijg Izabell', gij maakt dat 'k om U Iagchen moet. IZABE LL A. Dat Iagchen kan aan mij maar pasfelijk bchaagen. ' MOLIERE. Nu wees vernoegt, gij zult van mij U nooitbeklaagen. Gij wordt mijn Ilruid. (Men boon iemand hoornen.') 1ZA BELLA. Och mij!... Mijn Moeder. Och wat raad!—■ MOLIERE. Ontzet U niet; een list dient hier op heeter daad— IiebtgeookeenltolbijU?.. verwin U, wil niet vreezen. IZABELLA. (Zij baalt eene gefchreeve Rol uit baar zak.) Ja, Marianne. M Q-  B L IJ S P E L. 15 molière. Goed. Begin terftond te leezen: Tartuffe, 't tweede DeJ. De vader en zijn kind. (Moliere neemt zijne gefcbreeve Rol van de tafel.) DERDE TOONEEL. moliere, izabella, bejart, (die van verre luistert.") izabella. (zijleest.) Mijn Vader! ö.ik heb U altoos teêr bemint! mo li e r e. (hij leest.) „Dit weet ik; Nader miji 'k moet Ualleenig fpreeken. „ üe goedheid van uw hart is mij op 't klaarft' gebleeken, „Hierom is 't dat ik U zelfs boven ijder min. izabella. (als vooren.) • ,,'k Bedank mijn Vader zeer. moliere. (zagt tegen Izabella.) Dit is een goed begin. Zij luistert. izabella. (zagt tegen Molière.) 'k Zie het wel. (Bejart nadert allengs.)  14 MOLIERE, MOLiElïE. (hij leest.) „Wie koomt ons hier verftooren? ,,'c Is vrij nieuwsgierig naar een anders reêntehooren EEJART. Wat hehtge voor geheim, dat ik niet weeten mag? MOLIERE. ö Geeri Mevrouw., vergeef., dewijl ik U niet zag. Wij zijn flegts bezig om de Rollen te probeeren; Hoe veel uw kind ook weet, zij mag toch altoos Ieeren. 't Is wat nieuwsgierig dat men hoort naar iemands reên. Dus fprcekt hier Orgon. i bejart. (tegen Izabella.) Ga, en laat ons hier alleen. (Izabella gaat eenige treden terug.) Waarom die Rol herhaalt, waartoe is dit van noden , 't Vertoonen van Tartuffe is immers U verbodea? moliere. Wra>jt tot Valerius weer herwaards koomt, gewis Dan zult gij zien of ooit Tartuff' verboden is. Ik zond hem naar den Vorst, en durf van hem ver wagten, Dat hij voor mij zijn pligt ten hoogden zal betragten^ bejart. (Izabella ziende.) Hoe gij nog hier! Spreek op : gij die mij fiasg verfioort Wie geeft U 't recht dat U Moliere ook overhoort? ivro-  IS 2, IJ S P S. L. moliere. Nu wees te vreên. Haar deugd is ons altoos gebleeke»; Ze is een beminlijk kind. bejart. Qegen Izabella.) Ontaarte, ik zal mij wreeken! Vertrek! izabella. (ter zijde.') Ja knor wat aan. Ik wordt het reeds gewent. (Zij leest in baar Rol.) „Het einde van mijn druk, ó vreugd , is mij bekent!" bejart. Wat zegtge? IZABELLA. 'k Las mijn Rol. moliere. (ter zijde.) Die fluwe!... bejart. 'k Wil U zweeren, 't Geen U Moliere leert, zal ik U wel verleeren! — izabell A, ARIA. Ik ben een jonge Afliies En rra2 geen Rol proóecren ; 6 Hemel welk verlies Als ik niet meer mag iseren B \\'30  jS M O l I E R E, Want fchoon ik ben uw kind. Molière is ook mijn vrind. Gij kunt» hoege V moogt wceien* Wij nimmer zoo veel leeren» Vindt gij ü niet vereert Dat mij Molière leert >. — Hij onderwijst mij fchoon 'tkunftig Reciteeren; Leert mij den juistcn toon» Verbiedt mij 't declameeren. Het beste ïs op den duur Het volgen der Natuur. Gij kunt, hoege U moogt weeren „ Wij nimmer zoo veel leeren, Ik vind mij zeer vereert Dat mij Moliere lectt, ( Zij vertrekt fpoedig. ) VIERDE TOONEEL, molière, bejart. bejart. Die onbefchaaside feeks! moliere. Vergeef het haar Mevrouw! Misgunt gij mij dan de eer dat ik haar leer'? bejart. 'k Befchouw Uw beider oogmerk klaar,hoe zeer gij 't wilt verbloemen. M O.  3 L IJ S P E L. 0 moliere. 'k VerftaU ntetMevrouw.wat oogmerk kunt gij noemen?.» BEJART. Rond uit Mijnheer! gij hebt veeJ aandagt voor mijn kind. moliere. *t Is waarheid, van haar jeugd heb ik haar reeds bemint». bejart. Zeer goed, zeer goed Mijnheer! omttandigheid en jaaren Zijn zeker niet gewoon verandering te baaren! — En in dit opzigt MOLIERE. Ja, en dit opzigt is Het éénigst onderfcheid, zoo ik mij niet vergis, Dat ik voor deezen haar omhelzen mogt, en heden Wordt dit bij U, zoo 'tfchijnt, maarpasfclijk geleeden, bejart. Spreek uit de borst Mijnheer! indien gij haar bemint Verklaar U! moliere. Ja Mevrouw; ik min haar als mijn kind. bejart. Gij mint haar als uw kind, en ligt een weinig nader. Doch't zij zoo. Zorg dan ook voor haar gelijk een vader. B 2 M0"  > M O L I e r e; MOLIERE. Zeer gaarne. Wilt gij' haar ook in den echt doen treen? BEJART. Daartoe is zij te jong. MOLIERE. Te jongl wat dwaaze reên? Ze is denk ik oud genoeg. Maar wil mij dan ontdekken, Wat zal, wat moet ik doenom haar tot nut te (trekken ? BEJART. Gij wik haar Vader zijn? in waarheid?... MOLIERE. Waarom niet! BEJART. Moliere Imeentge 't wel! zoudt gij me in mijn verdriet... MOLIERE. Wat eischtge voor bewijs? BEJART. Wil dan de Moeder trouwen! MOLIERE. üw trouwen! uw Mevrouw! gewis dat zou U rouwen!  B L IJ S P E L. *a BEJART. Mij rouwen?hoeMijnheer!acht gij me uw hand onwaard? MOLI E RE. Gantsch niet Mevrouw Bejart... uw vriendelijken aart Verdient haar al te zeer.— BEJART, Gaf ik ooit ftof tot klaagen? MOLIERE. In teegendetl! gij hebt U altoos braaf gedraagen. BEJART. *» Dat meen ik ook; en wat mijn ouderdom aangaat... MOLIERE. Gij zijt nog in het beste uw's Ieevens. Inderdaad..: BEJART. En op 't Tooneel Mijnheer ben ik niet onbedreeven !.. MO LI E RE. Zoo is *t! een ijder moet dien lof U billijk geeven. BEJART. 't Is 't grootfte huwlijksgoed dat eeneAftrieceheeft!... Gij zwijgt, Moliere!... 'k vind ü waarlijk onbeleeft, B 3 VIJF"  &*■ MOLIÈRE, VIJFDE TOONEEL. moliere, bejart, valerius. moliere. Kan 't zijn, Valerius!... ik zie U wederkeeren!. Omhels mij, ö mijn Vriend, voldoe aan mijn begeercn: Wat tijding brengt ge mij? valerius. Dit koninglijk bevel Verklaart U alles. Lees! molière." Wat? zien mijne oogen wel? Mijn Vorst!... valerius. Geluk mijn Vriend! men zal Tartuff' vertoonen! moliere. Mijn Koning! ó mijn Vorst! hoe zal ik 't ooit beloonen!— Valerius!.... Mevrouw!.... he Lesbino!,..'. LESJtuNo. Qfpoedig koomendc') Mijnheer! moliere. Zorg dat men toch Tartuffe op 't fpoedigfte Anonceer3 Voor  B L IJ S P E LI *3 Voor héden avond.-ras. Wij moeten vaardig weezen. ( Lesbino vertrekt.) Mevrouw wil in der ijl uw Rol eens overleezen! bejart. (heengaande.) Ik zal op 't oogenblik.-'k-oei dat ik met dien Man, Met deez' geleerden mijn fortuin nog maaken kan. ZESDE TOONEEL. moliere, valerius. moliere. (tóonen 'kZie dan mijn wensch vervult!...'k kan nu aan ieder Hoe onrechtvaardig men mijn' arbeid durft te hoonenl Hoe wonderlijk nochtans ;'tPubliek befpot mijn kunst, Daar ik met alle recht moest roemen op zijn gunst, 'k Beleedig niemand ooit. Geheel mijn doel,mijn Ureeven Is om door kunst en vlijt een nut vermaak tegeeven. •tls U bekend,mijnVriend! hoe't oudTooneel,voorhecn, Beftond in dwaas vermaak ontbloot van alle reên; En, hoe kan 't mooglijk zijn! men hadt nochtans genoegen Jn Speelers, die de ploeg veel beeter zoude voegen. Niets zagme op 't oud Tooneel dan lompe fpotternij, Dan zotheid, zoutloos boert, en laage lafferij. Schoon daarmeê 't laagff gemeen,zich naauwüjks kost vermaaken, B 4 ZaS  H MOLIERE, Zag men een fcharamous daardoor tot voordeel raaken." 't Is elk bewust, hoe men, door deeze fpoorloosheên , Een magtig kapitaal hem zaamlen zag bijeen, Welks rente jaarlijks was meêr dan zes duizend gulden. En ik zou, zonder fmart, des volks verfinaadingdulden! Ik, die door zugt tot eer', door ijver aangefpoort, IV1 ij wijdde een eedle kunst, die 't waar vernuft bekoort! Ik heb het rechte fpoor zorgvuldig ingeflagen, Den goeden fraaak herftelt: hier durf ik roem op draaien! Mijn Onbezonnen (*) werdt bij kenners hooggeacht. 'tVerliefd verdriet (f) heeft mij veel voordeels aangebragt. Mijn kunst vondt bijval. Dan, laat ons deez' reeden ftaaken, Niet ik, maar mijne pen, moet mij verdienstlijkmaakcn. 'kVerblij mij,daar't Publiek mij langs hoe meêr waardeert, Hoe meer 't zich door mijn vlijt en arbeid ziet vereert. VALERIUS. De Koning acht U hoog, en gij ziet U beloonen... MOLIERE. *t Is zoo:maar niets kan meêr een braavenDichter hoonen, Dan dat men zijne kunst in 't valfche lichtbefchouwd; Het loon der eere is meêr,dan't loon van 't blinkend goud! VALERIUS. Hoe kan een Man als gij zich van't publick beklaagen? 't Ver- (*) UEtmrdi ou les contre temps. Cf) Lc óepit amour'eux.  B L IJ S ? E L. *S 'tVerftandigO- deel daarvan vindt in uw kunst bchaagen. Hun bij val,'t welk uw kunst vanandrenonderfcheü.... MOLIE R E. Maar ik beklaag mij van hunne onbeftendigheid. Wie weet voor welk een ftorra.ikbeeden heb te vreeze»! Zelfezij, die thans 't Billet flegts van Tartuffe leezen.—. VALERIUS. Geen nood! een elk verlangt dat gij Tartuff'vertoont.; M >LIERE. Hoe zoet is niet de wraak, als zij geen braaven hoont» Als men, met wijs beleid, door haar,*t onzind vermoogen Derfnoode huichlaarij, ontdekt voor aller oogeti! Als men der Maatfchappij tot nut is, dit,mijn vriend*. Dit is de wraak waarvan een wijzen zich bedient. ZEVENDE TOONEEL. Ü VALERIUS. Gewis dees wapens zijn de wapens van een' fchrijver Die, aangevuurt door deugd, niet door een' blinden ijver, Zijn' eedlen heldenmoed, dien Hem de Hemel gaf, Gebruikt tot 'sbraaven loon, en tot der boozen ftraf. Hij, die het waar vermaak aan 't nutte kan verbinden, Zal zelden bij 't Publiek het loon zijns arbeids vinden. De roem éóns Wijzen voert hem op een' hoogren trap; Dan 't algemeen gejuich van aller handgeklap. Einde van bet eerjle Bedrijf. B 5 TWEEDE  SS MOLIERE, TWEEDE BEDRIJF. EERSTE TOONEEL, pirlone, daarna foresta, pirlone. ïï niemand hier in huis? foresta. Wat is van uw begeeren? tirlone. Waar is uw Heer? foresta. Die 's uit. v pirlone. Hoe kan een zaak verkeeren! Die arme Man, helaas! foresta. Wat is *«r dan gebeurt? pirlone. Een deerlijk ongeval, wel waard te zijn betreurt! foresta. fKfchril;; welk onheil is Mijnheer toch wedervaaren? P IE-  B L JJ S P B L. % pirlone. Welkvreesfelijk bevel!... maar laat ik eerst bedaarcn! Eene onweerftaanbre zugt dringt mijne ziele als aan • . „„, fP hoeden, hem te racn Hem, voor zijn ondergang, te hoeden, 't Nog voortekomen, en-:. r o R e s x A. Wat of dit toch zal weczen? — PIRLONE. Zoo hij Tartuff' vertoont!... FORESTA. Hoe kan U dat doen vreezen? Dat ftuk mishaagt alleen 't fchijnheilige gebroed, '.t Beledigd niemand. PIRLONE. ó! dat U de Hemel hoed*! Mijn lieve kind, gij zijt onnozel in die Een booze kunstgreep is 't,am tot z.jn doel te raaken Wat godloos oogmerk! ach! wat Man! Fo«t,.£oj. Dat flegts fcbijnheiligheid in 't waare kleed te toonen ZinwiciS...waare'tZoo,wiezouzUnwerknietkroonenl Xrgantsch iets anders is't dat die verwaatcn,,^, Wiens handelwijs verdient van elk te ^ Noch deugd, noch eerlijkheid, noch godvrugt, zelt* hoe heilig, ïi.  28 MOLIERE, Is voor den blinden haat van zulk'een'fchrijver veilig! Hij hoont de geestlijkheid, en de allerbraaffte daad Des allerbesten fchetst hij af als 't ergfte kwaad. — Wanneer een vroom gemoed een jonge Maagd durft llichten, Door haar,in eere en deugd.met teerheid,te onderrichten, Zoo zegt die booswigt dra, wijl 't niet is naar zijn zin , „ Hij ónder wijst haar, ja; doch waarin Pin de Min!" Gaat men van huis tot huis cm'tgoedeaan elk te leeren, Hij zegt:„'tls om de Vrouw of Dogter flegts te ontêerenl" Staat men zijn' Naasten bij, en leend hem goed of geld, Straks roept hij: „ 't Wordt alleen ten woeker uitgeteld'." Gaat men getrouw ter kerk, verzuimt men geen der preekcn, Hij zegt: „ 't Gefchied om elk als de oogen uittetteeken!" Draagt men een nedrig kleed,dewijl men 't waêrelds haaf, Hij fchreeuwt: „ Schijnheiligheid woont vaak in zulk ,, gewaad l" In 't kort, de booswigt fmaadt, en hoont, en fpot, en lastert, En waant dat elk als hij is van de deugd verbastert. Ik zwijg liefst van de rest. ó mijn menschlievendheid Is de oorzaak dat ik fteeds zijn blindheid heb befchreit! FORESTA. Maar welk een ongeluk zal hem dan overkoomen? PIRLONE. Een ongeluk, mijn kind, waarvoor ge ook hebt te fchroomen. re-  B L IJ S P E L. a« FORESTA. *k Heb niets misdaan Mijnheer! daar 'k nimmer reeden gaf. PIRLONE. Wie bij een booswigt dient, deelt ook in zijne draf. FORESTA. Gij maakt mij gantsch bevreest. Mijnheer! wat zal ik Zal ik een huur zoo groot, een heer zoo goed verliezen ? PIRLONE. Karr't zijn , beraadge U nog? Foresta! hoor naar mij: De hemel ftaat altoos de zijnen gunftig bij; Nog is het tijd om U het wis verderf te ontrukken, Te hoeden voor 't gevolg der ijslijktte ongelukken. Verlaat Molières dienst, 'k Biede U den mijnen aan. ó 't Is mijn grootst vermaak d'onnooslen bij te ftaan! — 'kBen gant^ch alleen mijn kind, en heb een fchoone wooning! Verwagt voor uwen dienst geen zobere belooning: Gij zult Meestresfe zijn van alles: fleutels, geld, 't Worde alles in uw hand, in uw beduur gedeid. Zoo gij mij wel bediend en naar mijn raad wilt hooren , Wie weet welk een geluk ge U eerlang ziet befcbooren! Indienge U flegts gedraagt met wat infchiklijkheid, ' Zult gij zelfs, door den tijd, meer Jufvrouw zijn dan Meid. Nu fpreek : welk een befluit hebtge op mijn reêri genoomen? ^  30 M O L I E R E; FORESTA. Je Verhuis nog deezen dag, en meen bij U te koomr;.; Hoe zeer ben ik verblijd! 't lust mij toch I.mger niet Te woonen in een huis dat vol is van verdriet, Te dienen eenen Heer voor wien men fteeds moet beeven. Die om ica enkel mets maakt een verfchriklijk leeven, Zoo dra hem juin het hoofd niet recht ftaat, zoomen 't noemt. PIRLONE. Dit is die braave Man, die ijders daaden doemt! Die elk te '.vijs wil zijn, laat zich door waan verblinden, Weet naauw zijn eigen toorn noch driften intebinden.— Maar, in vertrouwen, zeg, op welk een wijs mijn kind Leeft toch Molière met die Vrouwlui? FORESTA. Och, hij mint, Of fpeeit voor't minst f:ewis denMinnaarmet heur beiden. PIRLONE. 6 Booswigt! die een elk poogt ten verderf te leiden, 6 GodloosSchepfel!... och, hij is een pest van 'tLand! — Maar, kan 't wel anders zijn? hij 's een Komediant! De Acleurs mijn lievemeid,,.. hoe zal ik Jt U beduiden,' 't Is 't ergfte zoort van Volk, het zijn deilegfle luiden... Zogt hij zomtijds bij U ook niet zoo iets mijn kind. ro-  3 L IJ S P E L. li foresta. Neen, nooit. pirlone. Ras, ra's van hier, ik raad U als een vrind. Ontvlugt terftond dit huis, mijn gunst UUgebleekea, 6Kost ik ilegts ^M^MB^^ Die ongelukkigen! bloot tot heur bes , wensc e Haar eens te fpreeken, voor één enkel oogenb k Ligt zouden mijne reên, indien ze wilden> hooren, Heurtothetfchoonderdeugdenhaargelukftaatfpooren. De Moeder pleegt met niets dan met haar fpiegel raad Én zoms ook met Moliere. PIRLONE. ö Gruwlijk fnoode daad! Het ijdelMenschLÓ mogt ik fiegts de Dogter fpaaren! Most ik haar eens een' ftaat, zoo deerlijk, openbaaren Ligt zou haar teêr gemoed, de onnoofcle jonge ud, Die, zonder dat zij 't weet, in 'sduivels ftrikken v.e!, Door mijn vermaaning nog in tijds te redden weezen. Diejongebloemlhelaaslwat doetme uw toeftand vreezen!. Foresta' ö, ik bid, heb deernis met haar jeugd Menbreng'haar toch te recht op't fpoorvan eere en deugd Moet ik om haarent will' mij fmeekend totU wenden Gij ziet mijne angst voor haar.Ochwil haar bij mij zenden! De Hemel zelf gebied dat ik haar fpreeken moet Gij ziet mij fchreïen, ja, ik ftort een' traanenvloed; è Moest een jonge fpruit vervallenen de handen van  3£ MOLIÈRE, Van een' Komediant' een pest van alle Landen! Spoed, fpoed U, zoek haar! ga, verklaar haar uk mijn mond,... F O R E S T A. Wagt fiegts een korte poos, ligt fpreektgij haar terftond. TWEEDE TOONEEL. PIRLONE. Moliere fpot met ons; durft ons onzinnig noemen; En ik zou zijn gedrag niet allerwegen doemen ? Behoefte fpoort hem aan, dat hij zijn flemm' verheft, Dat hij door zijne pen ons op *t gevoeligst treft. Ons fpoort zelfs de eere, ja Natuur moet ons verkloeken Dat wij op zijn bedrijf ons flreng te wreeken zoeken; Wijl ik bij m'jne deugd niet minder fmirten lij Dan dit verachte Mensch bij zijne Poëzij. 'k Zal tweedragt onder hen op 't allermildfte zaaïen, En hem,het gaa hoe 't wil, dat vrouwvolk wel ontdraaien. ]a, als 't geluk ook nu mijne onJerneeming krcont, Word' dat verwenschte ftuk,noch pu noch ooit vertoont • DERDE TOONEEL. PIRLONE, IZAliELLA. 1Z AU ELLA. Vraagt gij naar mij Mijnheer? PI R EO NE. Dat U de hemel zegene! &Wat geluk mijn kind, dat ik U hier bejegene! Ver-  B L IJ S P E L. 33 Verfchoon dees vrijheid toch , mijn ijver drijft mij aan Om U met mijnen faad getrouwlijk bijteftaan. Dat toch de Hemel U verlichte in uw gepeinzen! I Z A B E LL Aé Ik ftaa geheel verbaast. Spreek vrij en zonder veinzen: Wat is uw meening toch? PI RL O NE* Hoe worde ik aangefpoort!... •Jt Verklaar mij kort, eer ons Molière hier verfloort. MejufFer gii zijt jong en fchoon, dan ach te gruwlijk Gebooren tot een werk zoo fchandlijk als affchuwlijk! Een elk beklaagt uw'ftaat, daar gij,ondanks de reen, Ondanks uw kunde en fmaak en uwe aanminnigbeên, Ondanks uw fchoonc leest, en geest, en fraaïe zeden, U aan een' dienst verbindt, vol buitenfpoorigheden. 't Is eeuwig, eeuwig fcbade en jammer, dat uw lot U niets meer fchenken zou dan d'openüjken fpot; < Dat gij uw fchoon pezige dus vrij ten prooi zoudt geeven, Voor ijders laage fcherts; datge een verachtlijk leeven Nog langer leiden zoudt; dat flegts geheel uw deel Zou zijn, een fmaadlijk werk ,op 't openlijkTooneel.. Dat gij 't Theater van Molière zoudt betreeden ; Uwbrood zoudtwinnen door de groottte fpoorloosheden; Ik beef voor uwen flaat! cn 't ergst van allen is, Gij en uw Moeder houdt, (dit zegt men voor gewis ,) Het met Moüere, en ach, vervreemd van alle plichten , Durft hij U tevens in twee zaaken te onderrichten... G 1 z A"  34 MOLIÈRE, IZABELLA. Hoe, wat Mijnheer? — ik bén een eerlijkMeisjen,en Molière is ook een Man die ik voor deugdzaam ken; Die nirr.mer'ckwaade raadt,veel minder'tkwaad zal leeren. PIRLONE. Maar hoor mij: denk geenszins dat ikUpoog' te ontëeren, 't Is niet genoeg mijn kind , dat men ïlegts eerlijk leeft, Maar dat me ook niemand ftof tot kwaêgedaeten geeft. Zegme eens oprecht, maar zorg U zei ven niet te vleïen, De Hemel is 't door wicn ik mij tot U liet leïen, Hij vraagt U door mijn' mond : fpreek openhartig kind.' Mint gij Molière niet? IZABELLA. •Hij is mijn beste vrind. PIRLONE. Recht zeo, recht zoo, vaar voord, vaar voord, en doe mij hooren, Opwclk een wijs gij hem hebt voor uwvriend verkooren? IZABE LL A. Op de ecrelijkfte wijs, want hij heeft mij beloofd Te trouwen. PIRLONE. Kan het zijn! hoe kwam hem dis In 't hoofd? Maar hebtge uws Moeders ftem?.. nu wil mij antwoord geeven ! IZABELLA, 't Is haar nog onbekent. tl R'  £ L IJ S P E L. SS PIRLONE. Is 't waar ?.. mijn leden beven! —• Maar is 't Ü onbewust, dat het niet voegt mij* kind, ' Dat zonder *s cudren wille, een Dochter zich verbindt? Waarom 't haar niet gezegt ligt? zoudt gij nair bclcezen... IZABELLA. Waarom?., dat 's mij bewust.— PIRLONE. ó Wil voor mij niet vreezen. Spreek! IZABELLA. Wijl mijn Moeder... ó!... PIRLONE. Nu fpreek! IZA BELLA. Molière mint!— PIRLONE. ö Hemel! welk een Man! ó gruwel, dus ontzind, Dus gantsch geweetenloos,..dit moet deHeme! wreeken!.. Vlugt.vlugt van hier;kan 't zijn! wat daad is mij gebleeken.' Vlugt ijllings weg mijn kind, eer U zijn fchaamtloosheid Nog erger kwaad bewerke, en uwen val bereid. IZABELLA. Hoe kan ik!.. Ach Molière!.. ik kan hem niet ver!aaten! PIRLONE. Gij kunt,wijl gij hem mint,te fnood Uzdvenbaaten! Volg toch mijn' trouwen raad, red toch uw eigene eer! — C t Heor  34 MOLIÈRE. Hoor mij: 'er is een braaf, een jong, een fchatrijk Heer, Die uw verdienden acht,die U zijn hand wil fchenken: Doch daar uw fnood beroep zijn' goeden naam zou krenken, Wanneer hij zijne trouw U bood in deezen ftaat, Is 't meêr dan tijd dat gij dit zondig werk verlaat, Dat nergens dient dan tot verbastering der zeden. Doch, alsge op héden weêr 't Theater wilt betreden, Dan zijtge de oorzaak zelf van uw bederf en val : Dan fmaadtge een heil dat nooit U weêr bejeegnen zal. IZABELLA. Ach mijn Molière!.. PIRLONE. Hoe! kunt gij U nog beraaden? Zoudtge ora Molière dan uw eigen heil verfmaaden? Wees moedig enbefiuit; 'k verzeker U mijn kind, Gij wordt dcVrouvv eens Heers dieUop 't hoogst bemind. A Heen, draag zorg datine U dee/,' avond niet zie fpeelen ! 'r Geluk zal met zijn gunst U rijklijk dan bededen. IZABELLA. Zwijg,'k bid U, zwijg, hetkan onmooglijk nietgefchién! 't Geluk dat gij mij biedt is meer dan ik verdien'. 'k Ben flegts A&ries Mijnheer! men deedt mij niets meêr leeren, Dan deeze kunst, die gij zoo fchaamtloos durft ontëeren. Een kunst, door wijzen fteeds terecht ais initgeroemt, En die 'k, voor 't eerst, van U, als fchandfijk ziegedoemt. PI F..  B L IJ S P E L. 37 PIRLONE. Zoudt gij hem,die de deugd durft van haar glans berooven, Zoudt gij Molière dan, dewijl hij Jt zegt, gelooven? Hij, die den naam van deugd geefc aan de dartelheid Heeft dus uw jeugdig hart, ö jammer! wreed misleid. Verlaat het fnood Tooneel; ik raadeUals een Bioeder. IZA P.ELLA. óHemeI!'kbidU,zwijg..Mijnheer!daarkomtmijnMoeder. ó 'k fmeek U, zeg haar niet dat ik Molière min! PIRLONE. (ter zijde.) Verlaat U op mijn trouw. — 't gaat wel voor een begin. VIERDE TOONEEL. PIRLONE, IZABELLA, BEJART. BE JART. Wel Dame '• ik zie U thans naar uw verkiezing leeven , Als waardge aan het gezag uws Moeders reeds ontheven. Gij gaat werwaards 't U lust! IZABELLA. Maar Moeder! PIRLONE. ó Mevrouw! Wees niet op haar verftoort.ikiprak haar en vertrouw Datge uw? Degter wel mijn bijzijn zult betrouwen! C 3 1£"  ?8 MOLIÈRE, B EJ A RT. Vond ik haar niet bij U, gewis bet zou haar rouwen. Dat onbefchaamde ding! die kleuter, die mij niet Dan daaglijks ergert en verftrekt tot zielsverdriet!... Ga voord uit mijn gezigt, ofheb mijn toorn te vreezen! Draag zorg uw Rol nog eens voor 't fpeelen te overleezen. IZABELLA, Qzagt tegen Pirlone.~) Om 'shemels will', ik bid dat gij mij niet verraad!... V IJ F D E ÏOONEEL. PIRLONE, BEJART. B E J A R T. "Wat heeft dat domme ding ü toch al voorgepraat? PIRLO NE. 'k Heb tot uw beider best met haar eens moeten fpreeken, En iets ontdekt dat U nog nimmer is gebleeken. Inmiddels raad ik U, voor alles wat gij doet, Dat gij bedagt zijt op uw's Dogters huwlijksgocd. BEJART. Zij trouwen PIRLONE. ja, zij heeft zich reeds een' Man verkooren. BEJART. En wie? PIRLONE. Molière. IE'  B L IJ S P E L. 30 BEJART. Hoe ? Molière!.. moet ik *t hooren i Die fnooden!— PIRLONE. 6 De zaak is fcbriklijk.— welk bedrog! BEJART. Ik beef!— PIRLONE. Molière huwt haar reeds deez' avond nog. BEJART. Is 't mooglijk! PIRLONE. Ja, hij wil haar zelf deez' avond fchaaken: Na 't fpeelen van het ftuk, dat hem dus kan vermaaken, Zal 't rijdtuig tot hun vlugt hier nabij vaardig ftaan. BEJART. Diebooswigt!.. 6 die feeks!., durft men mij dus verraên!... PIRLONE. Gelukkig dat ik 't ftuk nog tijdig wist te ontdekken. Ik raad U, (en mijn raad moete U ten beste (trekken) Doê haar deez' avond toch 't Theater niet betreen, Ten zij ge wilt dat hij haar voer' naar elders heen. niijfftil met haar in huis,hoe zeer 't haar moog'vervcelen; Molière mooge alsdan alleen Tartufe fpeelen! BEJART. Ja ja hij zal noch haar, noch mij deez' avond zien. De' hemel zij gedankt dat gijme uw hulp woudt biên. Die fnooden durven mij verraaden en verkoopen. C 4  40 MOLIÈRE, pirlone. Ik raad U tot uw best, en wil het beste hoopen.— Doch 't is reeds meêr dan tijd dat ik vertrek Mevrouw. Want kwam Molière thans, en vondt mij hier. hij zou Al 't goed dat ik bewerkte, op 't allerftrenglte doemen, 't IJetragten van mijn' pligt het werk eens buichlaars noemen. De Hemel midlerwijl, op wien ik mij verlaat, Weet, dat uw welzijn mij op 't hoogst ter harte gaat. Dat niets dan menfehenmin mijn ijver op kwam wekken , Om U in dit geval tot nut en raad te (hekken. En fchoon mijn eerbre naam me op 't fmaadlijkst wordt ontrooft, Ik ftaa mijn naasten bij, al kostte 't ook mijn hoofd. ZESDE TOONEEL. bejart, daarna foresta. bejart. IVIoliere!.. fnoodaart'.. ó, de fpijt zal mij verteeren! — Geveinsde Dogter!—'k zal 't U beiden wel vcrleeren.— Foresta i foresta. Hier Mevrouw! bejart. Roep daadlijk Izabell'. (Foresta gaat.) Ik heb het lang gemerkt; ja 'k zag het al te wel, Dat  S L IJ S P F. L. 41 Dat hij het peuzel achtte en boven mij dorst minnen. Doch 't kwam nooit in mijn' geest dat hu 't dus zou . beginnen. Nooit dagt ik dat de zaak zoo verre koomen zou; Molière;... welk een fpijt'- — ZEVENDE TOONEEL. bejart, izabella, foresta. foresta. Uw Dogter koomt Mevrouw. b e j a r t. Treê nader,deugdzaam Kind'-ikhebmetUtefpreeken'. Dusvolgtgijmijnenraad.dusdurftgeuw'plistverbreeken? Wagt, pnbefchaamde! wagt, dat ik mij wreek' gew.s. izabella. (ter zijde.) ■ é Die Verraader! — ach 'k fmeek om verg.fftms b e j a r t. st^01,! izabella. Vergeef mij dan', laai ik uw haat verwinnen: foresta, Qer zij.Ie.) Wie weet wat Izabeli' dus ftrafbaar dorst beginnen! bejart. Ik zeg, ftaa op! izabella, (opjlaande.^ Helaas'- bejart. Helaas'-., onnozel wigt!.. Ik geef U ftraks een flag in 't veinzend aangezigt'. ^ t/ 5  4s MOLIÈRE, foresta. Wat heeft ze toch misdaan ? bejart. Zij durft Molière minnen. foresta. Is dat wat nieuws Mevrouw.' b e j a R t. Het gaat mij aande zinn en! foresta. Hoe zooMevrouw?..'t iswaar,'k weet nietwat gij bedoelt, Maar zij is in dien tijd waarin men 't meest gevoelt. b e j a r t. En gij, zottin, gij fchijnt haar nog gelijk te geeven? foresta. 'kKan juistniet zien dat zij zoo vreeslijk heeft misdreeven. Voor mij, die ziekte bruit me ook rijklijk, keer op keer. Maar 't zal wel overgaan.—ftil,ftil,daar koomtMijnheer' AGTSTE TOONEEL. moltere, bejart, izabella, foresta. m olie r e. Mijn haaters moogen vrij onzinnig op mij fabelden; Deez* avond, op 't Toonee!, zal ik hun finsad vergelden. Deez' avond, op 'tTooneel, is 't dat ik mij verweer'.'.. (Tegen Bejart en Izabella.) , 'k Beveel me in uwe gunst, op U berust mijne eer', 't Haagt veeliil af van uw behandeling in 't fpeelen.  B L IJ S P E L. 43 bejart, (jegen IznbcllnJ) Vertrek terftond. — Mijnheer! hoe zeer 't U moog' verveelen, 'k Zeg U ronduit... molière. Hoe nu.' gij foltert mij Mevrouw.' — bejart. Gij foltert mij ïieran.'en acht noch woord noch trouw. (Tegen Izabella.) ' Nu zult ge gaan.' izabella, (in 't btêngaanO Helaas.' 'k dorstme aan een' feburk verklaaren.' Ik ongelukkige.' NEGENDE TOON E EL. molière, bejart, foresta. molière. Wil mij toch openbaaren Wat dit beduidt, en wat onze Izabella deert ? bejart. 'k Zal zorgen datge op mij niet gantschlijk triomfeert. — Zij zal niet fpeelen! — molière. Hoe.' wilt gij mij gantsch bederven ? Wat vans ik aan? 'k weetnaauw waar mijn ged.gten zwerven. , Als  44 MOLIÈRE, Als heden Izabcll' haar Rol niet fpeelen zal, Brengt gij me, op *t aller wreeds t,in 't grievend» ongeval: „ Tartuffe is wederom verboden om te geeven, „ 't Verlof daartoe is valsch, of weder opgeheven <" Dus zal men zeggen: ach, wat baart gij me een verdriet.'..- BF.j/iRT. Nog eens: noch z/j, noch ik, wij fpeejen héden niet.' MOLIÈRE. Hoe Bejart.' fpreekt gij dus ? hebt gij uw pligt vergeeten ? Gewis gij zijt bedwelmt. bejart, Qxêngaandc.~) Neen gij. gij z;jt bezeeten. TIENDE TOONEEL. MOLIÈRE, FORESTA. MOLIÈRE. Foresta, zeg mij toch, wat hier is omgegaan? F O R E S T A. Mijnheer.' gelieftge mij van uwen dienst te ontflaan? nr . MOLIÈRE. Wat zegt gij! FORESTA. Ja Mijnheer, 'k kan hier niet langerwoonen. MOLIÈRE. Wat? zijt gij allcn zot, of poogt men mij tehoonen? WatrcedCnhebtge?fpreek: watis'cdatmenmij brouwt? fo-  B L IJ S P E L. 4S F O tl E S T A. öNietsMijnheerlmaar'kwensch ook eens te zijn getrouw^ *k Zugt om een' Man.want zoo kan ik 't niet langer houen. 'k Heb lang genoeg gedient, .'t wordt tijd om eens te trouwen. Vaarwel Mijnbeer.' -. ELFDE T O O N E E L. MOLIÈRE. Wat nu? is 't waarheid of is 't fchijn? Wat nu gedaan? wat toch mag hiervan de oorzaak zijn? Drie vrouwen in één uur op mij in toorneontfteeken.' Is elk, tot mijn bederf, dan van zijn' pligtgeweeken.' 'k Word raazend .'..Izabell', die mij, zoo'k waande.mint, Volgt ook haar 's Moeders fpoor? dit maakt mij gantsch ontzind.' 'kHebBejattsminverfmaad,ditzalwisdeoorzaakweezen; Wat heeft men van een vrouw die men verfmaadt te vreezen.' >k Verwensch den dag,het uur, toen ik voor de eerrte keer 'tVervloektTooneelbetradt.'Daar ligt nu all'm.jne eer . ó Owaas, hadtge U gefchikt naar 's vaders welbehaagen, Gij hadt geene oorzaak thans om over *t lot le kkagen J 't Beroep mijns vaders hadt mij nooit deez' zorg verwekt. Maar zelf mijn Oom heeft mij ten ongeluk verftrekt. Hij leerde mij 't Tooneel als iets beminlijks kennen, En deeJt daardoor mijngeest op't fpoor der Dichtkunst rennen. De  4<5 M O L I E R Ë, De ftudie, waarop mij mijn vader hadt gelegt, Werdt,tot mijns oudren fmart,geheel mijn gunst ontzegd. Mijn lieffte bezigheid, al mijn vermaak, mijnleeven, Was, om door vlijt en kunst naar hooger eer te ftreeven. Nu fmaak ik, tot mijn fmaad, een allerbitterst loon; Voor veeier jaaren vlijt, een' onuitwischbren hoon.' Ik loop gevaar mijn roem, mijne eer, geheel mijn luister, Verdooft te zien door'tzwartvan'raltoosduurend duister. Al mijne moeite en zorg om 't koninglijk verlof, In weerwil van den haat van 't volk en heel het hof, Wordt thans verijdelt door 't bedrijf van twee zottinnen. Boe veel heb ik gewaagt om 'tweinig Hechts te winnen l En ik zou langer nog...' dit denkbeeld maakt mij dol.'- TWAALFDE TOONEEL. MOLIÈRE, VALERIUS. V A L E RI U S. Nu vriend; de Bak, Balcons en Loges zijn reeds vol Beftelt, men brandt om m«' Tartuff' tezien vertoonen. Dus zien wij onzen wenschop'theereiijkstbekroonen/ MOLIÈRE. 'k Wou dat het gantsch Tooneel. .. VALERIUS. Zijt gij nog oatevreên.' MOLIÈRE. Was met de gantfche troep naar alle duivels heen.'  B L IJ S P E L. 47 VALERIUS. Waar zendtge dan d'Autheur? MOLIÈRE. NaarPluto! 't is om't even.' VALERIUS. Zeg mij, in aller naam, wat is hier dan bedreeven? 'k Breng U de beste maare, en gij zijt vol verdriet. MOLIÈRE. Met reeden, Izabelle en Bejart fpeelen niet. Men zegt het mij voor 't hoofd; elk heeft zijn pligt vergeeten. VALERIUS. Wat is daar de oorzaak van? MOLIÈRE. Dat moog' de drommel weeten.' 'r. Verveelt mij, 't is gedaan , 't is uit. laat mij alleen.' — ' VALERIUS. Dit zal ik. 'k vlieg terftond naar die zottinnen heên. Zij zouden dus ontzind ons oogmerk tegenftreeven-' Zij zouden obs ten prooi je aan ijdersfpotzugtgeeven.' Zij zouden... Neen Mijnheer, ftel, ftel U vrij gerust. Leander zij mijn hulp; zijn trouw is ons bewust. Zij zullen, op zijn" raad, op het Tooneel verfchijnen. Uw fchaade is ook heur fchaade, uw welvaart is den miinen. Verlaat U op mijn woord.' vertrouw oo müne zorg.' Zij zullen fpeelen; ik, ik blijf'er U voor borg. DER.  48 M O L I E R Ë, DERTIENDE TOONEEL MOLIÈRE. Ik hoop Valerius zal heur tot reeden brengen. — Kan't waar zijn, Izabell'.' zoudt gij mijn ramp gehengen ? ó Dubble ftrijd van eere en liefde/ kan het zijn. Mijn Izabell', mijn troost, vermeerdert gij mijn pijn.' De Moeder, Dogter, Meid, 't durft alles mij verlaaten.' ja zelfs mijne Izabell' zou me on verdient ook haaten?.. Vocrfpel U roem en eer, gij die 'tTooneel betreedt, En gij, die de eêlfte kunst aan zijnen bloei befteedt. AchtUeen' menfchenvriend,een' nutte blijdfcbapfh'chtcr, Een' kunftigen Afleur, of waarlijk braaven Dichter; Uw kunst,uw geestig werk, hoegroot, hoe doorgedagt Ze ook op zich zeiven zijn, 'tis buiten uwe magt Hebtge U 't Toóneel gewijd tj dit kan mijn voorbeeld toonen. Hoe zeer gij ook verdiende uw vlijt te zien bekroonen , *t Hangt van de fpeelers af; daar zoms de grilligheid Van ééne Actriece uw ftuk verdienden roem ontzeid. Einde van liet tweede Bedrijf. DERDE  DERDE BEDRIJF. EERSTE TOOHEÏfi. MOLIÈRE, MALERIÜS. MOLIERR. Daar koomt Valerius, hij fchijnt van zorge ontdaan;—• Wel nu mijn vriend, hoe is't? doe mij mijn lot verftaan! VALERIUS. Wees vrij gerust Mijnheer, gij hebt geen ftof tot klaagen 5 De Moeder is wel boos, de Dogter neêrgeflagep, Maar beiden zullen zij toch fpeelen. MOLIÈRE. • . Dan is 't wel! VALERIUS. Bejart is flegts bevreest voor de eer' van Izabell'. MOLIÈRE. Voor de eet' van Izabell'! wie zou haare eer' dan krenken? VALERIUS. Gij zelf Mijnheer, gij zelf; dit durft men van ü denkeri. Zij zegt; gij poogt haar kind te ontvoeren. MOLIÈRE. . . Och zij droömt. VALERIUS. Zij allen denken 't toch , en zijn 'er voor befchroomÊ. Foresta weet zeer veel van deeze zaak te fpreekeh; Zij zegt: uw oogmerk is haar zonneklaar gebleeken. D m  50 MOLIÈRE, Pirlone is hier geweest in'uwe afweezendheïd i En heeft haar allen dit ais iets gewis gezeid. MOLIÈRE. Ja, ja, dat fnoode hoofd van alle huigchelaaren, Zal mijn gerechte wraak in 't einde nu ervaaren. Hij is van mijn' Tartuffe 't origineel mijn vriend! VALERIUS. Gewis dan hebtge U van geen kwaad Model bedient! MOLIÈRE. 'k Verlang thans meêr dan ooit om mijVZartuJf'te geeven, Ik zal Pirlone zelf vertoonen naar het leeven.— Slegts iets ontbreekt mij nog.— óhad ik't in mijn magt!Indien Foresta wou?.. ja *t is zeer wel bedagt! — VALERIUS. Nu, wat bedagt gij weêr? MOLI ERE. Had ik Pirlones kleêren Dan waar het fpel volmaakt dan had ik mijn begeeren. 'k Zou dan den gantfchen fchurk, gelijk hij gaat en ftaat, Vertoonen aan 't publiek. VALERIUS. Dat was geen zotte daad. Hij ftaat Foresta zelf hier in de buurt te wagten. Maat wie.kan zulk een fielt zoo buitenfpoorig achten, Dat hij zijn kleedren U zou geeven ? MOLIÈRE. ó Mün vriend! Men heeft zich meêr met vrugt van eene list bedient. Mij  B L IJ S P E L. 5i Mij viel een' goeden trek gelukkig in de zinnen; Indien Foresta wil, zal men het werk beginnen. Ik zal door vriendlijkheid haar noopen in deez' zaak. Mij haare hulp tebidn, wat blijdfchap,.. welk vermaak, Gelukt het! ó die fchurk heeft zeker mijne liefde, Die ik zoo lang verborg, en mij zinds lang reeds griefde* Ontdekt; en zonder U en we hulp, was mij 't Rampzaligst lot bereidt door zijne huigchlaar.j. Maar'kzal,a!sDichter,mijop'tflreng(tevanhemwreeken. Ik gaa, om ijlüngs met Foresta aftefpreeken. TWEEDE TOONEEL. VA1.EIUUS. Molière is dan verliefd op Izabell'? kan 't zijn ! Gevoelt Molière ook al de wondre minnepijn ! — Niets fchijnt iniraat'tgeweldderüefdeooitafteweeren, Hier helpt geen kunde, geest,noch 't ürengst filofofeeren. De Wijsgeer trouwens is geen fteen, en Izabell' Is eene fchoone Aftriece en zij verdient zeer wel Bemind te zijn van hem, die, door zijn kunstvermogen, Den luisterivan 't Tooneel verheft voor aller oogen. LESBINO. Mijnheer! Graaf Lasca vraagt of hij U fpreekenkan? VALERIUS. Ik koom terftond. (Lesbino vertrekt.) Ja, ja, dat's ook de rechte Man! Voor mij,'t is lastig meteen'grooten Heer te fpreeken, D a D"  5a MOLIÈRE, Die arm is van verfiand, en rijk in laage ftreekeu. Zijn lieffte bezigheid ij vitten op een woord Van 't een of ander werk, waarvan hij heeft gehoord. Doch hij is 't niet alleen, die, met een' blinden ijver, Onzinnig oordeelt van den een' en andren Schrijver. — Men vindt 'er meenig, die, ontbloot van geest en fmaak, Slegts in 't verachten van een' Schrijver vindt vermaak. — Die geen vermogen heeft door zijne penn' te leereB, Maakt zich veeltijds een' Naam door 't fchrander critLfecren. Doch daar *s Foresta met Pirlone.— Laat ons gaan. DERDE TOONEEL. PIRLONE, FORESTA, FORESTA. 6 Ja Mijnheer! gij hebt mij tot mijn best geraên! Nu zijn we alleen, gij kunt hier in vertrouwen fpreeken. PIRLONE. Waar is Molière dan? FORESTA. Die is zijn #raf ontweeken. Hij 's voor 't gerecht gevraagt om zijn Tartujfe. PIRLONE. Goed. Men zal hem recht doen! 6, wat troost voor mijn gemoed! Men hang'hem aan de galg, die fnoode ontzindeScbrijver! F?'  B L IJ S P E L. 53 FORESTA. Welzoo M ijnheer! hoe zeer vervoert ü thans uw ijver! Heerscht dan geen menfchenliefde in uw gemoed? PIRLONE. Gewis! —1 Maar heeft me ooit met een* fchurk de minftedeerenis, Maaktmen zich ze!f,daardoor,aan zijne gruwlen fchuldig. Maar zeg mijn Dogter! zeg, ik ben reeds OBgeduldig, Wat of ge thans begeert? FORESTA. Mijn allerwaardfte Heer! 't Is onbegrijpelijk, hoe ijverig, hoe zeer Ik naar TJ hebt verlangt, om U bekend te maaken, Dat ik mijn affcheid heb. Hoe fchoon ftaan onze zaaken! PIRLONE. Recht zoo; recht zoo;., maar ach, ik fchrik!.. (Hij ziet naar de deur die apen ftaat.) FORESTA. 1 (Zij fluit de deur.) StelUgerust. Nu is de deur op 't (lot. Mijn trouw is U bewust. » Nu kunnen wij elkaar eens openhartig (preeken. PIRLONE. Mijn lieve Dogter! ó, uw deugd is mij gebleeken. FORESTA. J,k bid, gaa zitten... P1 RLONE. è\ De hemel zegene UI — D 3 Zit  S4 MOLIÈRE, Zit ook een weinig neêr; wees toch voor mij niet fchuw l FORESTA. Mijnheer, dat geeft geen pas! p JRLON E. ö Acht mij voor uw' Vader! Zit, zit! FORESTA. Als gij 't zoo wilt... PIK LO N F. Ei, fchuif een weinig nader! FORESTA. Indien het U behaagt; welaan. PIRLONE. Wat is het heet! (Hij veegt zijn voorhoofd af.) FORESTA. Geef mij uw' hoedMijnbeer! 't is waarlijk of ge zweet? PI ULO NE. Dat doe ik. F OR Esta. Ha, nu hebt ge een zeer bekoorlijk weezen ! PIRLON B. ó 'k Ben thans zoo gezond én fris als ooit voor deezen.. Maar zegme eens keef Bcjaj-t met haare dogter niet? FORESTA. Verbaast mijn waarde Heer.' dit huis is vol verdriet. Het i's den gantfehen dag flegts raazeu, fchélden, kijven. riR-  B L IJ S P E L. SS PIRLONE. Maar fpeelen ze ook ? FORESTA. Wel neen. Zij willen niet eens blijven. Zij zijn als woedend' zelfs. (Pirlone toont hierover zijne vreugde.) Zijt «ij hierom niet blij? PlRLO Pï E. Wel neen mijn lieve kind; ei zeg, wat raakt dat mij? 51 ü (Hij ziet haar fierk aan.) F O R li STA. Wat deerd U? PIRLONP. 'k Voel een nieuwe hette weder. fh R E STA. Ras,ras, koom hier Mijnheer! mijn hart is voor U teder, Geef mij uw' Mantel! — (Zij neemt hem onder 't volgend gefprek den Mantel als met geweld af.) PIRLONE. Neen ó neen!... FORESTA. t Ei ja, ó ja! Ik wil het zoo. PIRLONE. Ik zeg U neen. 't is tot uw fchaê,. . FORESTA. 't Is tot uw best. p rIR,  5* Ut Ö L I E R E-, pirlone. (7uit,die zal mijn bcursverfterken." bejart. (tegen Izabclla.-) Wat meentge, neuswijs ding! dat ik het niet zou merken, Dat ik uw woorden , ik uw mienen niet verftaa? ■ ö 'k Geef op alles acht. ik merk het al te dra Naar wien gij ziet, wat gij bedoelt en durft btgeeren. Maar 'k zal die zotheid ü, op mijne beurt, verleeren, Verftaatge 't Juffertje! — uw eisch is vee! te hoog. Steeds zoektge uw* lieveling te hebben voor het oog.' Hoe weertge U ftaag om ü in zijne gunst te dringen, Door Liedjes,hem ter eere enmijtenfpijt',te?ingen' Gij waant U geestig, niet? ligt wordtge een Poëtesf'; 't Is niet genoeg dat men Aélriece en Zangeresf Vanügemaakt heeft,neen.' maar'k zal die 'ustverdrijven' Mijn moederlijk gezag zal hoop ik ftaande blijven. Gij zult mijn licht mij niet verdooven, denk dat niet:  B L JJ S P E L, li IZABELLA. „ Onlijdelijk verwijt! ondraagelijk verdriet !.." BEJART. Wat zegtge? IZABELLA. Kan uw oog mijn daarzijn niet gehengen, Verbanme uit uw gezigt; wilme in een klooster brengen , Op dat ik daar voor 't minst in rust moog' leeven. BEJART. Neen — U in een klooster? U? IZABELLA. Ja, breng mij daadlijk heên. BEJART. Terftond mijn Dogter. IZABELLA, „Ach '• het gaat mij aan de zinnen \" BEJART. Hier, hier op het Tooneel, hier zultge uw nooddruft winnen. Hier zultge blijven, hier; — en hebtge trouwenslust, Neem dan Valerius; zijn deugd is U bewust. Dan krijgtge een goed portuur; zijn kunde is vaak gebleeken. Wel nu, begeertge dan dat ik met hem zal fprecken? Verklaar mij dan terftond... IZABELLA. Die nimmer was de bruid Verlangt zoo vuurig niet. dies ftel het nog wat sic. E 4 "E  7* MOLIÈRE, 13 E J A R T. Vermeetleldurfrge aan mi] dat hoonend antwoordgeeven? 1ZA B E LLA. Waarom toch fcheltge mij? Wat toch heb ik misdreeven ? BEJART. Ga ijllings naar uw bed.' IZA BELLA. Naar bed? - BEJART. Naar bed? gewis. Voort, voort! (Tegen Foresta.) Ontkleed haar.' IZABELLA. „ Ach, ik beef van ergernis! „ ó Ben ik eens getrouwt, hoe zal ik 't haar vergelden.'" V IJ F D Ej 1' O O N E E L. j B E J AR T. h moet Molière thans mijn oogmerk duidlijk melden. Hij geeve mij zfn woord, dat hij mijns Dogters min Geheel verfmaaden zal, en volge mijnen zin, Of'k zal met Izabell' terftond zijn' dienst me onttrekken; (Gewis geen Bejart laat haar ongeftraft begékken/j Dan zal Molière zien hoe hij zich heeft vergist , En weeten wie ik ben, zoo dra hij Bejart mist.' Hij moog' nog ZOo geleert, nog zoo vernuftig dichten , Wat kan hij zonder mij toch op 'tTooneel verrichten ! Ik ben *t, die nevens hem, all' zijne Rukken kroont. En nu wordt mijne kunst met fchimp en fmaad beloont. Hoe  B L IJ S P E L. 73 ,e or.ërkentelijk hij nochtans mooge wcezen, Ik min hem niettemin zoo zeer als ooit voordeezen. 'k Vergeef hem al 't verdriet dat hij mij heeft gebaart, Indicn-hij naar mijn wensen alleen mijn hand aanvaard.— Daar koomt hij zelfs, zijn koomst kon nimmer beter voegen. ZESDE TOONEEL. MOLIÈRE, BEJART. MOLIÈRE. 6 "Welk een zoet vermaak, wat ftreelend vergenoegen'. 6 Welbeloonde Autheur1 hoe zeer is mijne vlijt Vergolden en vereert in 't aanzien van den nijd'—' Och laatme één oogenblik deez' zuivre vreugd gevoelen; Ik trof, wat heerlijk lot, het wit van mijn bedoelen! Elk mint, elk acht, elkeert,elk roemt,elk prijst mijn ftukI En vriend , en vijand zelfs, 't wenscht alles mij geluk. Zij die Tartuff' voorheen, te fpoorloos dorften doemen, Zij zeiven roemen hem, wijl zij hemhooren roemen.—■ Iloewaar is't dat hetvolk ziebflegts naar de uitkomst richt, En meêr voor 't los geva' dan voor de reede zwigt, Gelijk het goudgeel graan zich door den wind laat buigïn.' BEJART. Ik deel in uwe vreugd, dat kan ik U betuigen.' Uw hart moog' zoo het wil voor mij geftelt zijn , weet, Ik wenschte U altoos heil en deelde ook in uw leed. Doch thans verlang ik zeer een wiji'metU tefpreeken; Niet om op uw gedrag voor mij, als 't waar', te wreeken, Neen, gun alleen dat ik mijn doel U openbaar'; En U mijn bartsgeftel, gelijk het is, verklaar*. E 5 MQ-  :4 MOLIÈRE, MOLIÈRE. ö Daadlijk wiltge mij in mijne vreugd verftooren.' Doch goed. beginMevr.ouw.' ik zaI,ikmoetUhooreti. Maar zorg datge uwe rust , noch die van mij verkort. 'k Weet naauw door welk een'drift uw'geest gedreeven wordt; Breng dus, dit bid ik U, eerwe ons gefprek beginnen, Hoe lang we elkander thans reeds kennen, toch te binnen.' Het is, — Iaat zien.'.. ja 't is nu meêr dan vijftien jaar Dat wij in vriendfchap (leeds hier woonden bij elkaar. En zelfs, in al dien tijd, kwam't nooit U in gedachten, Om mij als 't voorwerp van uw liefde waardig te achten. Doch nu, daar ik voor 't eerst eeneerbrezugtgevoel; Daar ik uw's Dochters heil met dat van 't mijn bedoel', Juist nu gevoelt gij ook, fwaartoe zal ik 't verbloemen) Voor mij een liefde of haat, ik weet het naauw te noemen. In uwen lentetijd ontdekte gii U niet, En thans in uwen herfst... BEJART. ó Bitter hartverdriet.' Gij poogt door zulk een taal mij droeve vrouw te plaagen. MOLIÈRE. „ Oiimooglijk kan deez' toon een vrouw, hoe oud, „ behaagen.'" BEJART. Nu, wat is uw befluit? MOLIÈRE. Of gij mij mint of haat, Ronduit Mevrouw.' ge ontdekt uw oogmerk mij te Iaat. BE-  B L IJ S P E L. 75 BEJART. Goed, is 't voor mij te laat, gij moogt verzekert weezen, Dat gij mijn min niet meêr na deezen hebt te vreezen. Doch is 't voor mij -te laat, zoo weet, voor Jzabeü* Is 't ook nog veel te vroeg, MOLIÈRE. 'k Verfta U altewei. BEJART. 't Kan zijn. maar 'k zal nochtans mijn meening klaar ontdekken: 'k Ben uwe Aftries niet meêren zal terftond vertrekken.' MOLIÈRE. 't Ontbreektmij waarlijk thans aan geene Aétrieces, neen. En wijl gij 't dus verkiest, zoo ga in vreede heên. . Doch vooraf moetge aan mij uwe Izabeila geeven. i; E J A R T. Veel liever bragt ik haar voor uw gezigt om't lecven.' MOLIÈRE. Hoe ? liever bragt gij haar om 't leeven ? welk een woord '• Wat dreiging.' door wat drift wordt uwen geest gefpoou? Wat woede, welk gedrogt benevelt uwe zinnen? Het zwijgen is gedaan, ik kan mij niet verwinnen ! — Wie geeft U 't recht, fpreek op : wie gaf U ooit die magt ? 't Is waar, zij is uw kind, gij hebt haar voortgebragt; Doch een geweld zoo fnood, zoo wreed, zoo onrechtvaardig, Is nooit de handelwijze eens braven Moeders waardig! Een Dogter is verpligt het moederlijk bewint, Zoo lang het billijk is, te volgen, als een kind.-^  76 MOLIÈRE, Maar eeneMoeder mag baar niet onmenschlijkplaagcH, Noch vergen baar een'last, onmooglijk om tedraagen; Noch elsfchen blindelings eene onderdaanigbeid, Als niet het reedelicht zelf voor die eisfchen pleit. Natuur gaf ijder Mensch het recht om dat te minnen, Dat hij beminnlijk vindt voor welberaaden zinnen. Een Moeder is verpligt, ia 'c hoort tot haar bewind, Dat zij haar Dochtergeev' dien die haar waarlijk mint.—■ In 't üort, uw razernij doet me in het minst niet vreezen , Uw Dogter zal mijn Gade, ondanks uw woede, weezen. bejart. Zij zal 't volftrekt niet zijn.' ik wurgde haar veeleer Met deez' mijn eigen hand, dit zweer ik U Mijnheer! 'kBen Moeder; en zij zal zich naar mijn'wille voegen .' ZEVENDE ÏOONEEL molière, daarna valerius. molière. Vaar voord, wraakzugtig wijf: verbitter mijn genoegen; Ach'.als ze in haaren drift, maar in geen'euvlen moed, De onncrofele izabell' haar wraak gevoelen doet! valerius. 6 Wat geluk Miinheer! gij moogt dan triöinfeeren! Tartuffe is toegejuicht; wat kun: gij méér begeerenl Een elk verheft uw kunst. molière. Hoe heilrijk deeze dag Ookvoor mijweezen moog'.gii ziet mij zugten —ach! — (bij roept:) Foresta!— valerius. Kan het zijn! " AGT-  B L IJ SPEL. n AGTSTE ÏOONEEL. molière, valerius, foresta. foresta. Hier ben ik. molière. 'k Wilde U vraagen! Waar Izabella is? foresta. Ze is op Mevrouws behaagen Naar bed: het arme kind.' — molière. En toen haar Moeder kwam Schok zij ze, of floeg zij ze ook? foresta. Neen, toen ik haar vernam Sliep Izabella reeds. molière. Zij zal haar zeker ftooren? for f.sta. 6 Neen, dat denk ik niet, want na ik konde hooren, (Zij fprak fteeds in zich zelf, meent zij op'toogenbhk Ook in haar bed te gaan. molière. ■ Wees mij getrouw. foresta. w.e> ;k, Zou ik U ontrouw zijn; zou ik ü kunnen haaten? MO- Waar Izabella is?  78 M O L i E R E, mo LI f. re. Zorg dan voor Izabelle, 'k zalme op uw zorg verlaaten, Zorg dat men baar niet deere in mijne afweezendheid. Nu ga, 't wordt tijd dat gij voor ons 't SoMpe bereidt. NEGENDE TOONEEL. molière, valerius. valerius. Is 't uiooglijk dat een Man, bekwaam om elk te leeren , Zich door de drift der Min, dus fpoorloos laat regeeren.' molière. Mijn vriend.'dewondre trek.diewij voor't fchoongeflacht Gevoelen, is ons niet van verren aangebragt. „Wat hielp het,datuwvriend een (trengreneisch bedekte! „Weêrftond ik ooit Natuur, zij ftaat op haare rechte, „Zij eischt hetgeen in ons 't verltand veröorelooft, „En neernt zelfs met geweld, wat eigenzin haar rooft." Dat dit de waarheid is, kan U de ervaaring leeren. lesbino. Qnkoomende.) Leander vraagt ora U te fpreeken mijne Heeren. molière. Hij koome vrij. (Lesbino vertrekt.) valer i ijs. Hij zal, naar zijn gewoonte vrind, Weêr Critifeeren. molière. Goed. als hij daar fmaak in vindt, Hij ga zijn gzng. voor mij, geen fterfling kan mij hoonen, Met mijne feilen mij in 't aangezigt te toonen. TIEN.  B L IJ S P E L. 79 TIENDE TOONEEL. LEANDER, MOLIÈRE, VALERIUS. LEANDER. Lang leef Molière, en lang leef zijne Zangeres, Die ons verlicht en fticht door ineenig wijze les! Ach, in mijn leevenstijd zag ik nooit fraaïer fpeelen! Molière! zulk een ftuk zou nimmer mij verveelcn! Dit zweer ik, ó gij hebt mij gantsch betovert.' ha, Dit is een wonderftuk! dat heeft geen wederga' MOLIÈRE. Ik dank U voor uw' lof. LEANDER. Wat edele gedachten! Watftijl! wat vinding'- 6, elk moethet treffend achten! MOLIÈRE. 't Is al te veel Mijnheer! LEANDER. Wat kieschheid! welk een geest! Wat fchildring.' wat vernuft.'.. elk prijst U om het meest. Zulk een Caracter zag ik nooit in al mijn leeven. Gewis, gij hebt Tartuffe de echte verf gegeeven. Hij is Pirlone zelf. MOLIÈRE. Gij doet mij bloozen vrind.' LEANDER. Wat nadruk.' welk een taal.'.. VALERIUS. „ Hij fchijnt geheel ontzind.'" LEAN*  Jto MOLIÈRE, LEANDE R. Watze,dekundeen kragt,en<7iiur,kan 't mooglijk weczcn ƒ Nooit wordt dit wondirftuk naar zijn waardij gepreezen' MOLIÈRE. üij zijt tc vriendiijk. LEANDER. ö.' een waarlijk groot Acteur.' Een Meester van 'tTooncel.' —dat ik mijn hals verbeur' Dat zweer ik, als men U niet Frankrijks eer zal noemen , En U en uw' Tartuff' niet boven al zal roemen. MOLIÈRE. Genoeg, genoeg Mijnheer.' LEANDER. Koom laat ons vrolijk zijn.' Hier naast in 't Koffijhuis, daar fchenken ze eenen wijn Die overheerlijk is, geloof mij,'k fpreek de waarheid , Hij is een Godendrank, niets haalt 'erbij in klaarheid. MO LI ERE. Dat is zijn oude deun." LEANDER. Graaf Lasca kan niet veel Verdraagen, als ge weet, ik gaf hem fchoon zijn deel. Hij ging met mij, (hij's een van mijne beste vrinden,) En kon bijna den weg niet naar den Schouwburg vinden. In 't eind wij kwamen 'er. 'k bragt hem in mijn Balcon , Hij (liep drie uuren, wijl de llaap hem overwon. Hij roemt.hij prijst uw ftuk.naauwkuntge't zoo geloovcn, Niets ,zei hij,gaat het fchoon van zulk een ftuk te boven ' M O*  B L IJ S P E L, Si MOLI E RE. Geen wonder! VALERIUS. ó Hij heeft voortreflijk toegehoort! LEANDER. Ik deed naar mijn gewoonte, en pakte mij dra voord, En kwam in 't laatst' Bedrijf terug om hem te ontwaaken. MOLI ER E. Al *t geen gij mij verhaalt zijn zeker wondre zaaken; Hij fliep, gij waart 'cr niet, en toch is U al 't fchoon Van mijn Tartuff' bekent? 't is zeker ongewoon! LE ANDE R. '6 Als hij 't eind maar weet, en ik 'tbeginmaghooren, Dan kennen wij een fluk van agtren en van.vooren! 't Publiek bewondert U, en is 't niet billijk vrind, Dat ik, 't geen ieder priju ook overheerlijk vind'? VALERIUS. „ D,aar hebben wij 't bewijs van 't fchrander critifeeren!" MOLIÈRE. „ Dit zijnze die ons werk, op goeden grond beweeren!" LEANDER. Een zekre fnijder zelfs heeft elke zedeleer Zich aangeteekent. VALERIUS. Nu, wat wil Molière meêrl LEANDER. Welaan mijn vriend, gij moet deez' avond mij trakteeren, De Graaf zal met zijn koomst terftond Üook verëerenj F %  St MOLIÈRE, 'k Daag hem tot drinken uit; wij zullen vrolijk zijnï Ik weet, gij zijt voorzien van allerbesten wijn. ARIA. Niets kan bij den wellust haaien, Die de vriendfchap fmaaken doet. *k Lagch met druk en teegenfpocd, Siorg moet nïmmct zegepraalen. Vreugde, blijdfchap, en de wijn Zullen ltceds mijn vrienden zijn. Laat ons deezen dag gedenken Daar uw kunstroem triomfeert: Niets kanme in mijn blijdfchap krenken. Baar de huigchlaars zijn vetneïrt. Niets kan bij den wellust haaien, Die de vriendfchap fmaaken doet* 'k Lagch met druk cn reegenfpoed, Zorg moet nimmer zegepraalen, Koom, 'k verlang re;ds naar den wijn," Laat ons drinkend' vrolijk zijn. MOLIER E. Ja-, ja, dat zal wel gaan. gelieftge in te treeden; Wij volgen U terftond. ELFDE T O O N E E L. MOLIÈRE, VALERIUS. MOLIÈRE. Wat buitenfpoorigheden! valerius. Kanrt mooglijk zijn Mijnheer, dat gij met zulke liên tJ op kunt houden? ik, ik zouze altijd ontvliên. m o-  B L IJ S P E L. 83 MOLIÈRE. Oijzijtnogjongtnljavricndjwilnaarrmiinieedehooren, Het geen ik wijsheid acht, koomt U ligt dwaas te vooren. Hoe zeer bedriegt de fchijn! vaak wordt een daad veracht, Die, als men haar befchouwt, niet is gelijk men dacht. Deez' lieden moet men meêr dan wijzen zelfs verdraagen. Een wijze kan altoos een' wijzen ligt behaagen. Maar zotten zijn 't mijn vriend, die men,door wijs beleid, Verbindt aan zijn belang, dic's ü genoeg gezeid. TWAALFDE TOONEEL. VALERIUS. Hij is een groot vernuft, zoo kundig als ervaaren; En echter is 't mij vreemd, een Man van zijne jaaren Verheft op Izabell'? — hoe of dit einden zal? ïk vrees , ik vrees die min baart hem nog ongeval. Einde van bet vierde Bedrijf. F 2 VIJFDE,  8+ MOLIÈRE, V IJ F D E B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL. MOLIÈRE. D ■L'ie dwaazen kunnen zelfs hun leeven niet waardeeren » Maar Iaaten zich door drift te fpoorloos overheeren ! Rampzalig Menschdom! ftortge U zelve dus in druk! Verkortge uw' leevenstij'd.' ontvlugtge het geluk! Elk rcedlij'k fchepzel moet zich om uw diersheid belgen. Ltander en de Graaf vermaaken zich met zwelgen, 'k Ontvlugt hun fpoorloosheên, terwijl het zelden mist Dat hunne zwelgerij niet ga verzelt met twist: Want als de wijn nu zngt is in het bloed gefloopen, Zoekt hij en vindt een' weg voor zijne werking oopen; Bedwelmt het zingeftel, vermeestert het verftand; Dra fpringt de vrije geest onzinnig uit zijn' band, Dienljand,die hemverbindt aan't licht der fchoone reeden, Wordt als van ten gefcbeurt, en met den voet getreeden.. De Min bedriegt ons vaak op deezen zelfden aart, Terwijlze ons nu verdriet, nu hoop, dan vreeze baart. Doch als zij billijk is, en kanze op trouwheid roemen, Dan is ze als heilzaam en onfterflijk zelfs te noemen. Gelijk de wijn, wanneer men maatig hem geniet, Den matten geest verheugd,in weerwil van't verdriet. TWEE-  B L IJ S P E L. 85 TWEEDE TOONEEL. Móóiere, izabella, (in haar nachtgewaad.) molière. ö, 6 IVIijne Izabell'!.. izabella. Hier ben ik aan uw voeten; molière. In welk een' toeftand is 't dat gij mij koomt ontmoeten! izabella, In wanhoop zietge mij, geboogen aan uw kniên, U fmeekcn, datge mij in 't einde uw hulp Wilt biên! molière. Stal op, mijn kind, zeg mij: wat is U wedervaarefi ? izabella. Molière! ach, ach Mijnb'eer!laat,laat mij eerst bedaaren.— Mijn Moeder., ö Mijnheer!.. molière. Die wreede.., izabella. Baart mij pijn. molière, (de deur fluitende.) Wagt Izabell-, —men zorg, dat zij hier niet verfchijn'. Nu waarde.' vaar nu voord. izabella. Door kcmmer neêrgeboogen, Ontvloot de zoete flaap, mijns ondanks, bei mijne oogen, F 3 Wau.  86 MOLIÈRE, Wanneer mijn Moede»- met een zeer vergramd gelaat, Eer ik, als't waar', haar zie, voor bel mijne oogenüaat. Defchrik beklemd mijn'mond;dewoededoethaarfpreeken: „Ontjiarte! die zoo vér zijt van uw' pligt geweeken, „Zorg, voor den dageraad veifchijnt reedsopteftaan!" Dit zeggend', zie ik haar al beevend' van mij gaan. *k Vlieg overeinde, en als uiteenen droom ontwaakend' Riep ik- was zij het zelf die 'k zag in toorneblaakend'! Was dit mijn Moeder zelf? ... ik ween, ik klaag, ik zugt, Ik denk , wat nu gedaan ? .. wat anders dan de vlugt! — Wagt, fchreideik,wagt mij dan, bij'tnadren van den morgen, Mijn ramp , mijn ongeluk '. verwildert en vol zorgen Vlieg ik van 't ledekant; fchoot ras deez'kleedren aan; Ontfloot de deur,floopweg,om mij van dwang te ontdaan; En, daar ik buiten U geen' troost vind voor mijn klagten, Durf fk van U alleen mijn hulp en heil verwagten. MOLIÈRE. Mijn Izabell'! kan 't zijn ! wat waagt gij!.. beide onze eer, Loopt thans op't hoogst gevaar; gij kwelt U ook te zeer. Een jonge fchoone durft bij nagt het bed verhaten, In 't donkre en ongekleed ? wiartoe toch zal 't U baaten ? Wat zal men zeggen van deeze onderneeming kind? I Z A B E L L A. Men zegge vrij: zij heeft Molière op 't hoogst bemind, Om hem , om hem alleen , dorst zij dien ftap te waagen,— Maar als mijn liefde U kan, gelijk gij zegt, bchaagen, Thans, thans is 't tijd Mijnheer dat gij mijn redder zijt; In-  S L IJ S P E L. Zj Indienge mij verftnaadt, ben ik mijn leeven kwijt. Gij, gij alleenig, kunt mijne eere en leeven hoeden, Schenk mij flegts uwe hand,en wat men moog'vermoeden, Wat men ook zeggen moog', 't gefchreeuw wordt ras verdooft, Wanneer ik zeggen kan : ik ben aan hem verlooft. MOLIÈRE. è Onverwagt geval, wat ftaat mij nu te kiezen? — Mijn waardfte Izabell'.' gij zult uwe eer verliezen ; Keer naar uw flaapvertrek, 'k beloof U, morgen zal Het einde zijn van uw en van mijn ongeval. Zorg datmeU niet befpot, wil naar mijn reeden hoorenl IZABELLA. Ach, ik onnoofele! ach, ik ben gewis verloorent Gij mintme, Ö wreede, niet! — verban uwdeerenis, Verdrijfme uit uw gezigt... Mijn Moeder heeft gewis, Met haare vleierij, uw liefde en mijn verachting Te fiaafs van uw gekogt.— 6 ijdele verwagting , ê Valfche hoop, waaröp mijn uitzigtwas geboinvt' — Doch heb ik, tot mijn fmaad, op uwe min betrouwt, Durft gij-ne, als een Barbaar, fchoon 'k U zoo ic#r dorst minnen , Verraden, weet dat ik mijn liefde ook kan verwinnen ; • Ja 'k kan, fchoon ik aan U dit harte heb verpand , Mij wreeken van die daad, zelfs met mijn eigen hand! Ik durf, noch kan, noch wil naar mijne kamer kee ren ; Mijn goede naam is weg! een elk zal mij or.tëeren! Doch weet, de waêreld zal ook weeteh dat flegts gij F 4 Zijt  «8 MOLIÈRE, Zijt de eenigfte oorzaak zelf der rampen die ik Jij'! Ik ga.werwaards mij thans de wanhoop zal geleiden. Vaarwel., ontmenschte!.. MOLIÈRE. ó Neen, gij zult, gij moet niet fcheiden! Ach waardigfte Izabell'.'.. mijn leeven!.. IZABELLA. Neen mijn dood ó Wreede!.. Iaat mij los, terwijl gij mij rerftoot! — MO EII RE. Neen blijf.gij zijt de mijne,'k heb U mijn woord gegeeven. Gij zijt en blijft de mijne, ö wellust van mijn leeven.' Mijn dierbere... ! IZABELLA. Is het waar, bedriegt uw mond mij nietj Gij mintme! ik zie een einde aan al mijn zielsverdriet! Molière is mijn .'..Molière, hoe zal ik U beminnen! MOLI E R E. Wie kan moo^' weêrfiand biên en zulk een fiorm • verwinnen.' Hier is mijn hand, aanvaard voor eeuwig mijne trouw. Jk Ben gantschlijk de uwe.— IZ.'.Ii li LL A. 6 Vreugd ! ö eindperk van mijn rouw! Nu is mijn hartgerust, nu heeft het niets te vreezen.' Mijn M jeder moog' zoo boos, als eene ontzinde weezen, Gij zijt mijn Bruidegom!., zij barfie vrij van fpijt, genoeg dat gij mijn hulp en trouwe bijitand zijt.' *io«  B L IJ S P E L. 8s> MOLIÈRE. Op morgen zullen wij ons onderling verbinden... Waar kan ik grootsr biijk van trouwe liefde vinden! Op morgen Izabell' wordt gij mijn lieve vrouw.' IZABELLA. Op morgenl.. fchenli mij dan tot pand van uwe trouw, Uw fchoonen ring. MOLIÈRE, Zie daar, mijn lieve Hartvrindinne! Ontvang hem als een blijk van mijne oprechte minne !— MaarSchoone! 't voegt üniet dat gij hier langer toeft, Koom, treedt in dit vertrek, tot morgen, wat behoeft: Me,indien men't mijden kan.zijn' goeden naam tewaagerf IZABELLA. Welaan ik volg uw' raad. MOLIÈRE. Gij zult het niet beklaagen. Daar, neem dit licht. (Hij opent de deur en onfd kt Pirlone.) Wat 's dit ?.. verraader, wiegeook zijt!.. DERDE' T O ONE E L. MOLIÈRE, IZABELLA, PIRLONE. PIRLONE. . . Beneem mijn leeven vrij; ik ben toch alles kwijt. Mijn naam,mijn eer,miin rust;- hier ligg'ik aan uw voeten. Befpot, verachtme op't hoogft'jwil uw verlangenboeten! Ontziel mijL.'t is geen vrees die mij voor U verneert. V 5 Noch  90 MOLIÈRE, Noch ijdle fchrik die thans mijn ziel als overheert. Neen, fchaamte, en rouw, en angst doen mijn geweeten fpreeken. Wreek U op mijn gedrag, daar 't zich op mif wil wreeken.' Mijn misdrijf is mij klaar voor mijn gezigt ontdekt; Dit heeftme in 't duister zelfs mij tot een licht verftrekt. 'k Dacht aan mijn leevenswijze en ongetrouvven handel, Aan all' mijn fpoorloosheén , en alierfnoodften wandei. De haat, waarmeê het volk mijn daaden heeft befchouwt, Heeft zelfs mij mijne fchuld voor mijn gezigt ontvouwt. Ik vreesde voor uw ftuk, gelijk de kranken vreezen Voor bittere Artfenij, fchoon die haar moet geneezen. Ik ben ontdekt. Gij zelf hebtme aan mij zelf ontdekt; Tartuffe heeft in mij 't geweeten opgewekt. Ik haat, ik fchuw mij zelve, om'tgeenikhebbedreeven. 'k Verfoei mijn fnood gedrag,ókostge't mij vergeeven! 6 Hemel, zie mijne angst!.. MOLIÈRE. Sta op, tta. op mijn vriend; 6 Vreugd! mijn arbeid heeft tot uw geluk gediend'! Wat heil, wat ilreelend heil, ó welk een rijken zegen Heb ik,voor mijne vlijt, door 'sHemels gunst verkreegen! 6 Zinnenfireelend heil, wat is mijn kunst gelukt.' — Ik zie een fterveüng het wis verderf ontrukt! De waarheid'triomfeert! ze ontdekt, in vollen luister, Het goddlijk fchoon der deugd, ook zelfs in'taakligst duister.' Zij kleurt de fnoodheid zwart in 't allerhelderst licht!.. rii>  B L IJ S P E L. 01 PIRLONE. 6 Braave Man, boe zeer ben ik aan U verpligt! Ik ken door U mij zelf. Gij doet voor mij, mij beeven'. MOLIÈRE. De Hemel zal uw l'chuld, nu ze U berouwt, vergeevea. PIRLONE. Ach laat mij op dit uur, terwijl 't nog duister is, Vertrekken naar mijn huis! betoonme uw deerenis! MOLIÈRE. Mijn knegt zal me; U gaan , dan hebtgc niets te vreezen. (jEr wordt aan de deur geklopt.) Wie klopt daar aan de deur? IZAB ELLA. o 'c Zal mijn Moeder weezen. Zij heeftmijn vlugt ontdekt, maar'kvrees haar woede niet. (Hollere opent de deur.") Deez' ring, deez' ring — VIERDE TOONEE L. MOLIÈRE, WABELLA-, PIRLONE? FORESTA. M O LIE R E. Zijt gij' '"t Foresta? F 0 R E S ï A. Alftte ziet' A Wat geraas Mijnheer! gij hebt een' ftorm te fchroomen,. Zoo daadlijk zal Mevrouw hier in uw kamerkoomen... Hoe Izabelle is hier!.. 't bekoome U wel Mijnheer! (zij gaat.) viJF>  n MOLIÈRE, V IJ F D E TOONEEL MOLIÈRE, IZABELLA, PIRLONE, BEJART, (in haar nachtgewaad?) BEJART. Oataarte! fnoode! hoe, vergeet gij dus uwe eer'? Wat reeden zijt gij hier? laat gij ü dus verleiden! ( Tegen Moltere.) Verraader! welk een lot durft gij voor mij bereiden! Geef mij mijn kind terug! Barbaar geefze aan mij weêr'.. Gevloekte Booswigt.' zij... MOLIÈRE. Zij is uw Kind niet meêr! B EJ ART. ja ze is de mijne fchurk! de hemel zal mij wreeken Van uw geweldnaarij. MOLI ERE. Wat toch is U geblceken ?-.. BEJART, (tegen Izabella.) Koom, voort,verblinde.'voort.—nu zult gij daadlijk gaan.' IZABELLA. Ei'k bid U wees bedaard, zie toch deez' ring eens aan. BEJART. Ik zal hem van uw hand met uwen vinger fcheuren! IZABELLA. Neen Moeder, zulk een daad zoudt gij gswis betreuren. BE.  B L IJ S "P E L. 93 BEJART. Koom, onbefchaamde, voort! IZABELLA. Wat meer respekt Mevrouw! — Ik ben geen kind meer, neen. ik ftaa reeds op mijn trouw! MOLIÈRE. Verwiu uw toorn Mevröuw.'dit zal wel 't veiligst weezen# Uw dogter, is mijn Bruid en hoeft U niet te vreezen. Zij is en blijft de mijne, in weerwil van uw haat, Wijl ik haar van geen Mensch mij ooit ontrukken Iaat. Uw woede,'t zij ze worde uit liefde of haat gebooren, Is dus geheel vergeefsch. BEJART. Tieran! wat moet ik hooren s Ik fterf!.. endankbre, vrees mijn felle woede en haat! Ik fchuwja'k vloek Uzelfs! ö fnoode, 6 valfchedaad!.. Blijf, wreede Dogter! blijf voor eeuwig in zijne armen ï Hij zal U,voor mijn' toorn, dit zweer ik, niet befchermen; Uwe echt zij U ten vloek .'.. 'k ontvlugt het fnood gelaat Eens Mans, die mij, ö fpijt, zoo fchaamteloos verfmaadt.' Ik zal terftond, om mij op 't felst'van hem te wreeken, Dit huis verlaaten , en met fcharamous gaan fpreeken. 'k Begeefme in zijne troep! IZA BELLA. „ 'k Wensch U een goede rijs." MOLIÈRE. Ei wees toch niet zoo bo»ï. t ia*  94 MOLIÈRE, PIRLONE Men wordt door fchaade" wijs Mevrouw, uw toorn zal Ugewis veel onheilsbrouwen.' BEJART. Hoe,zou ik op de reên eens huigchelaarsvertrouwen.' ZESDE TOONEEL. MOLIÈRE, IZABELLA, BEJART, PIRLONE, VALERIUS. VALERIUS. rVïoliere, welk een dag vol van geluk en vreugd! De fiere felfcjramous, ik ben 'er om verheugd, Staat U den voorrang af, en zal de ftad verlaaten. BEJART. Kan 't zijn! MOLIÈRE. Kan 't zijn datgij mij onverdiendt zoudt haatenï Koom Izabella.' fmeek dat ons uw Moeder mint, En datze in ons geluk haar* eigen heilfiaat vindt. IZABELLA. "Welaan,wijl gij 't beveelt.—Nu Moeder wees te vreeden, Ei, laat U van uw kind in 't einde eens overreden.' Vergeef mijn wanbedrijf, of al te ftout beftaan .' Mijn hart is fchuldeloos, de liefde is fchuld daaraan.' De Min heeft mij verleid tot buitenfpoorigheden, Waardoor ik niet zoo veel, als 't fchijnt,heb overtreeden. ó Haat  B L IJ S P E L. 95 6 Haat mij toch niet meêr.' daar ik uw vriendfchap zoek*. Mijn Moeder.' - en gij zeide: „ uwe Echt zij U ten vloek.'" Neen Moeder, neen, onze Echt moete ons tot zegen weezen, Moete ons tot blijdfchap zijn, en moete U nooit doen vreezen! En zoo ik iets misdeed,dan fmeek ik,op mijn kniên, U om vergiffenis.' — molière, (met nadruk.) Mevrouw, het moet gefchiên 1 bejart. Staaop., omhels mij... ach., dat U de Hemel zegene! Dat niets dan vreugde en heil U in den Echt bejegene! *k Verwin mij zelf... molière. Ban 't zijn.'.. omhels mij!.. ach Mevrouw l Ons aller vriendfchap zij onbreekbaar, als de trouw.' — Omhels mij, waardfte Bruid.'.. niets kan mijn vreugd bepaalen; 't Schijnt dat op dëezen dag mijn heil moet zegepraalen.' pirlone. 'r. Vooroordeel, dat voorheen mij altoos heeft beheert, Verdwijnt voor mijn gezigt, wijl reede triomfeert. Ik, die het gantschïooneelalsgruwlijk dorst te doemen, Vind waarlijk mij genoopt om deeze liên te roemen. Wat  96 MOLIÈRE, Wat edelaartigheid blinkt in heur bandling uit! 6 Vreugd.' mijn huigchlaarij is in haar' vaart gefluit! Ik zie, 'kerken, men hoeft, om waarlijkbraaf te leeven, Zijn weezen, ncch gewand, een'droeven plooi te geeven. 'icVerwerp dien gantfchen tooi,en lagch met al den fchijn.. molière, (hem in de reeden vallende:) Lagch hartlijk vriend.' en toon dus waarlijkiWen^i te zijn. Einde van let vijfde en laatfte Bedrijf.