MAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. TE LEIOEN. *9 ^ Catal. bl. {-^■^sv Geschenk van T(toneelstukken , 1841.  D E GRAAF KONINGSMARK, TREURSPE L. in Vyf Bedryven.   GE A A F KONINGS M AM $r M E zr IL $ P E 'L , naa liel H oo gcUuls cli VA N C VAN 1EÏTZENSTEIF. TE BK EBA Bij r K'ï:s>. V • letteiikJ   A A N - D E GRAVIN V. K geb. GRAVIN V, S....; T J-n die tydffippen, dierbaarfte Vriendin, waarin onze zielen eikanderen reeds begonden te verdaan, onze harten denzelfden toon te liaan , en onze oogen ftaarendeop elkandercn gevestigd waren; was dikwerf het onderwerp onzer gefprekken die alleSvermoge„de hartstocht, die by afwisfeling den fterveling fmart en blydfchap bereidt, die over de dagen onzes levens vreugde en bitterheid uitgiet, in woefte zandwoeftynen Paradyfen, en in Paradyfen eenzaame woeflynen vindt die hartstocht, die men met regt de ziel der natuur noemt. Omtrent haare groote fterkte, omtrent haare woedende uitbarttingen waren wy immer van één en het zelfde begrip. Ook zelfs in de geringde onbeduidendfte trekken waren haare beeïdtenisfen , die wy daar van in onze harten omdroegen, nimmer veifchillende. Wy ontleenden wederkeerig één en dezelfde denkbeelden uit onzer beider zielen. Myne fchetzen waren de uwe, uwe ideaalen waren de myne. Ouze uitdrukkingen waren juist zoo veele gelykluidende klanken , die onze evenhoóg, en op den denzelfden * ~ toon  < > toon gefpannen' vèrbeetóingskracht opgaf. Toen wierdt in u dikwerf de wensch gebooren, om in eeB of ander verdicht Tafrecl * die leevendige en vuurige trekken vereenigd te vinden, die wy ons zoo dikwerfvan deze hartstocht gevormd hadden. Uw verlangen was, om ze juist zoo gefchetst te zien, als wy Zt gevoelden, als wy ze gedacht hadden fmart ea blydfchap veroorzaakende, zoo als wy ze kenden x en ontwaar wierden. Ik heb het gewaagd, dierbaarfte! een Tafreel daar van te ontwerpen. Ik dacht, dat dit juist het geïukkigfle tydflip voor den fchilder was, wanneer dcszelfs vcrbeeldingskrachct zoo zeer door eenbeeldtenis ingenoomen is, dat in ieder pinceeltrek haare werkzaamheid treffende en kenbaare fpooren agtcr» laat. Nu is het voltooid , en aan U, aan wieu het zyne wording verpligt is, breng ik het hier ten offer. Doch zoo leevendig , als het uwe verbeel-. dingskracht U fchetfle, kon het nooit worden. Myne krachten fchooten te kort, om die f choone fchakeeringen in het daglicht ten voorfchyn te brengen ; flegts alleen de weêrkaatfing haarer glanfen heb ik daarge$.ejd _ en dat ik zoo, veel vermogt, heb ik alleen te danken aan myne Gidfen, die geene anderen waren, dan uwe blikken, uwe lachjens en —- de natuur, CAREL. VRhR. VAN REITZENSTF.INa Weenen July 1792-  VOORBERIGT VAN DEN VERTAALER. M et alle regt mogen wy dit Treur/pel van den Heet van Reitzenstein rangfchikken onder da fchoone Toneelflukken , die federd eenige jaaren in Duitschlandt uit het vernuftig brein der Grootfte Geniën gebooren wierden. Verders hebben wy wegens het ftuk zelve niets te zeggen ; het behoeft onze aanbeveeling niet» Eén woord nog over het oogmerk, en dt zedelyke bedoeling van het zelve. * 3 Het  VI VOOR.BER.IG- T. Het groote doel, dat zich de Schryver in dit fiuk voorfielt, is: de hadeelige en dikwerf mfeMe gevolgen van Huwelyken, die vit dwang, eerz^gt, gierigheid of diergelyke beweegredenen aangegaan worden,^ aan te toonen. Verwonderlyk wel fiemmen met 's mans denkwyze dienaangaande overéén , twee plaatzen van den Grootcn Kotzehmin das Kind der Liebe, die wy om die reden hier by zullen voegen, dewylzy, by tegenoverfldling, een juist tafreel opleveren van een gelukkig en van een allerrampzaligst huwelyk en wy in dezelve de bronnen en oorzaaken van geluk of ongeluk in de meefie echlverbindtemsfen op het duideykst en treffendst aangeweezen en aan den dag geleed vinden. Zie hier dezelve: „ Wanneer twéé minnende, everêenfiemmende har„ ten eikanderen ontmoeten, dan heeft de Echte-Staat „ geene onaanaangenaame zyde. Dan wandelen een „ paar goede menfchcn, hand aan hand daar heenen. „. Waar zy op hunnen weg doornen ontmoeten, mimen „ zy dezelven vlytig'en vrolyk weg; waar zy a*n een' „ flroont komen , draagt de fierkere den zwakkeren ,, "■'er over; waar een-e rotste beklimmen is, biedt de „ fierkere den zwakkeren de hand; Geduld en Liefde ,» zyn hunne gezellinnen. Wat den een afzonderlek y, onmogelyk zoude zyn , is voor beiden verëeni«-d fcherts; en als zy dan omhoog by V doelwit fiaan, s, droogt de zwakkere den fier keren het zweet van het 55 voor-  VOORBERIGT. VII „ voorhoofd. Vreugde en fmart treeden altyd gelyk „ by hen in; nooit herbergt de een den kommer, ah de blydfchap de gast van den anderen is. Eén lachje „ op beider wangen, oftraanen in keider oogenmaar „ hunne blydfchap is levendiger dan de blydfchap van één1 eenigen; en hunne fmart is minder grievende, dan „ die van één eenigen; want medédecling vergroot de „ blydfchap en leenigt de fmart. Zoo is hun leeven een „ fchoone zomerdag ; zelfs dan nog fchoon , als 'er „ eens een onweersbui voorby trok; want het onweer „ verkwikte de Natuur, en gaf nieuwen lust voor'de onbewolkts Zon. Zoo /laan zy , arm in arm , aan „ den avond kunner dagen , onder de bloemen, die „ zy zelve geplant en gekweekt hebben, verwagtende » den naP- Dan ja .... dan zeker, dan legt „ zich één eerst ter ruste, en deze is de-gelukkige. De „ andere dwaalt rond, en weent, om dat hy nog niet „ ftaapen kan ~ én dit is de éinigfte onaangenaams zyde van den echten ftaat. „ Maar als overeenkomst en uiterlyke omftandighe„ den, ligtzinnigheid en luimen den band van den Echt 5, knoopen; o dan heeft den Echte-Staat geene lag„ chendè zyde. Waar de vrye man en het vrye meisje „ vrolyk en luchtig voordtreeden, daar fleept de ge„ boeide zynen keten agter zich na. 't Verdriet le„ gert zich op beider voorhoofd. Beelden van verbeu„ zelde gelukzaligheid, door de verbeelding te leven- 51 dl-  VIII V O O 11 13 E R I G ï. d'iger gefchilderd, hoe onmogelyker het valk dezelven te bereiken; heer/yke, bckooriyke omwerpen des „ Leevens, die veelligt ook zonder dezen Echt nooit een aanzyn hadden gekreegen, wier wezetikkheid „ men echter a/s zeker acht, indien men fiegts maar „ niet geketend wareydoor ondraaglyke boeien, zwee„ ven voor onze ontftelde verbeelding, berooven ons van „ de weinige rust, die ons nog overig was, en verdon- keren de zwakke ftraalen der vreugd, die ons nog „ zouden kunnen befchynen en verkwikken. Dus lyden wy, daar wy anders zouden hebben verdraa„ gen. Zoo gewennen wy ons den gehaatten meds, gezel onzes Leevens, als de oorzaak van het kwaad te befchouwen, dat ons wedervaart; zoo mengt zich bitterheid in onze gefprekken, en koelheid in onze „ Uefkoozingen; dus zyn wy tegen niemand gevoelt„ ger , worden door niemand ligter beledigd, dan door den Echtgenoot, en wat in een" vreemden ons „ zou vermaaken , blyft ons in hem onverfchillig. ,, Zoo kruipen zy met afgewendde aangezigten en ne,, derhangende hoofden met eikanderen door het leeven, tot zich eindelyk één van beiden ter ruste legt. Dan heft de andere het hoofd vrolyk op, en de dus lang •55 geprangde boezem ademt: vryheid! vryheid! — en ,, dit is dan de èénigfte aangenaame zyde van den Echten-Staat" o Mogten veele Ouders, die door valfche beweegdorzaaken aangedreeven, hunne kinderen aan eene harsfen. fchitn  VOORBERIGT. fchim zouden opofferen t door het leezen van dit Treur" fpel nog by tyds en, eer het te laat is, van hunne dwaaling te rug gebragt en overtuigd worden, dat de neiging van een onbedorven hart altyd de best e leidftar tot een gelukkig huwelyk is j en dat de opoffering van deze neiging door geene Krooncn noch Goudmynen vergoed kan worden.'!  P E R S O O N E N. ■De Regeerende Hertog van Oruthau Hjirt ft gi n Sophia, zyne Gemalin. Gravin Amaua, zyne Minnares. Graaf Koningsmark, in di mn het des Hertogs. «euuLouise, Staatsdame der Hertogin " Emilia, w ^//t^ der Gravin. Wilhexm, „8 Rmingmirt. Een Kamenier, 1 Een Kamermeisje, ( Gravin. Een Bekende Ormf Kkri^rk. ™'*Hf,Officieren, Bedienden, Wagten. i O&f ZW,/ is, geduurende het geheel Stuk, in het Paleis van den Hertog.)  D E GRAAF KONINGSMARK, Treurspel. EERSTE B E D R Y F. {Het Tooneel is een Antichambre.) EERSTE TOONEEL. GRAVIN AMALIA, FREULE EMILIA. {Beide fchoon uitgedoscht oin naar het Gezelfchap te gaan; Inzonderheid munt de Gravin inpragt en fmaak uit.) GRAVIN. Het is nog te vroeg om ons tot het Gezelfchap te vervoegen. Wy willen hier, eer wy in de Zaal treden, nog wat vertoeven; want hy zal zeker hier voorby gaan. EMILIA. Wie Gravin? GRAVIN. Waar hebt gy den Graaf Koningsmark gezien ?  a DE GRAAF KONINGSMARK. EMILIA. Ik zag hem by den ingang van het Slot pragtig aangekleed uit zyn' Wagen treden. GRAVIN. Wanneer was dat? EMILIA. Juist zóó even. GRAVIN. Hy zal zeker ook op 't Cirkel verfchynen, denkt ge dat ook niet? EMILIA. Men zou het denken moeten, waarom zou hy anders GRAVIN. Waarom zou hy anders zoo gekleed naar 't Hof ryden ? EMILIA. Hy hadt ook nog zyn' Vriend by zich, die hem gewoonlyk overal vergezelt. GRAVIN. Gewis zal hy in 't Gezelfchap verfchynen, hy zal zeker hier .voorby komen. Zeg myne Lieve! Gelooft ge dat ook niet? E MI"  EERSTE BEDRYF. Z EMILIA. Ik tvvyffcl 'er niet aan; daarenboven is het heden Bal. GRAVIN. Des te beter; daar had ik waarlyk in 't geheel niet om gedacht, dit is eene fchoone gelegenheid. Met welk een ongeduld zie ik reeds deze oogenblikken re gemoet! ö Liefde , liefde! bruisfehende golven cener (tonnende hartstocht, woeden in dit hart! EMILIA, (ter zyde.) Ook uw hoofd heeft hy op den hol gebragt, ook gy bemint hem! ó Mogt gy nimmer ondervinden i wat ik ondervond — of — ondervindt het ook maar, gy zyt toch juist niet zoo veel beter als ik. GRAVIN. Emilia! Wat prevelt gy daar, geeft gy my geen antwoord ? EMILIA. Vergeef my Gravin — ik — ik ben zoo verwonderd ■- gy komt my zoo vreemd voor — in zulk eene opwelling van drift heb ik u nimmer gekend. GRAVIN. O! Ik had ook nog nooit bemind, voor ik dezen fchoonen, dezen eenigen Jongeling zag. A » £KI.  4 DE GRAAF KONINGSMARK* emilia, (ter zyde.) Schoonen eenigen — — ach, dit is al te waar! (overluid ) Hoe, gyhadt nog nimmer bemind? en de» Hertog.... gravin. Goedig Meisjen, dit was geene liefde. Gy verftaat dat niet. bmilu, (ter zyde.) 0 ! Dat ik het niet verfbnd ! gravin. Men bemint de menfchen niet, met wien rnéü in zulk eene betrekking (laat, als ik met den liertog. De liefde is een geheel ander, een veel vermogender gevoel. emilia, (ter zyde.) Dat heb ik ondervonden. ■ g r a v i n. Myn (laat hier maakt my niet gelukkig. De Hertog is een ruw en hard mensch. Het fmcrt my, dat andoren om mynen wille ongelukkig worden. EMI-  E E RSTE.BEDRYF. 5 EMILIA. Gravin! Ik ken u thans niet meer. Deeze taal... GRAVIN. fa ik weet wat ge zeggen wilt. Gy kent my niet meer, want gy ziet niet meer die praaiende, die trotfche Amalia, die zoo vaak blydfchap fchepte , haare bevelen door wenken te kunnen uitvoeren, en Paradyzen weg te fchenken door één' enkelen blik haarer oogen. Nu ziet gy de zachte befcheidene vrouw — niet meer haar, die haare bekoorlvkheid te werk Helde, om allen, die haar omringden, te betoveren; neen — haare bekoorlykheid bedekt zy om ze llegts alleen voor den éénigen te ontdekken, om den éénigen te verrukken. Gewoon aan vergodingen — en een walg hebbende van langer met duizend mannen harten te fpeelen, fmacht ik thans alleen naar het ffil genoegen van flegts één, een éénig hart gelukkig te maaken. Ook kan het lyden der Hertogin om mynen wille, my niet meer behaageh. Ik heb haaren Echtgenoot gebeden, dat hy haar in 't vervolg niet meer zoo gruwzaam en flegt zou behandelen; want zy is toch altyd eene zachte en beminnenswaardige vrouw geweest; Ik zou zelfs haare vriendin kunnen zyn. Zy gelooft dat ik de grootfte oorzaak van haare fmarten ben; zy misleidt zich. Zy houdt my voor boosaartig en haatelyk; en zy weet niet, dat ik fchier alle dagen den Hertog van zyne affchuwclyke voorneemens, van haar onder valfche befchuldigingen te laaten vast zetten, te rug houde. o Zy vermoedt niet, dat ik in wezen. A 3 tyke  6 DE GRAAF KONINGSMARK. lyke v aarde verre boven haar verheven ben: vee!ligt denkt zy edel, maar zy weet niet, dat ik nog veel edeler denke, want zy haat my, en ik draag haar achting toe. EMILIA, Daar verraadt gy weder zoo geheel, wie gy zyt, zoo geheel uwen edelen trots GRAVIN. Ta geloof my, weinige hebben myncn trots, maar ook weinige myne edelmoedigheid. Nogthans myne geliefde ! nogthans ben ik veranderd — ja zeer veranderd. Thans veracht ik dien ydelcn zugt om te behaagen, die ons geheel gedacht eigen is, en die ons hart ledig en koud laat. Dit alles is voorby: al myn voorig gevoel heeft zich in geheele nieuwe naamlooze gewaarwordingen hervormd. Ach ! gy kent deze hartstocht niet, die bier woedt , want gy hebt zulk een hart niet als het myne. Ik ben van een ander genacht als gy allen. Uwe hevigfte aandoeningen zyn koud in vergelyking met den gloed, die in my woelt; uwe hartstochten zyn niets tegen de opwellingen in deze borst. Gy verftaat my niet, gy zult my ook nooit verftaan. EMILIA. En evenwel, Gravin! ken ik u zoo wel; veelligt i? het flegts eene onbehendige opkomende vlam, die GR A*  EERSTE B E D R Y F. ? GRAVIN. Maar, Meisjcn! hebt gy hem dan niet gezien? Hy hehoeft immers flegts een' halven blik, ja flegts een enkel vonkje zyner bekoorlykheid daar heên te werpen, en ieder Vrouwen hart moet in een onleschbaar vuur ontvlammen. EMILIA. Ja ik zag hem, maar.... GRAVIN. Wat zyt gy dan voor een wezen! hebt gy geene hartstochten? hebt gy geen gevoel? Ó Geliefde aantrekkelyke Jongeling! o Kon ik u aan myn kloppend hart drukken — myn kloppende hartaar zou u het gevoel mededeelen , dat hier grenzeloos heerscht! — Nu hoor dan Meisjen! Gy behoeft ook niet met my te gevoelen — gehoorzaam my alleen. Heden heb ik meer dan ooit uwe hulp benodigd. Myn hart is den ondraaglyken last des dwangs moede; Ik ben wars van eene levenswyze, waarin ik niet zyn kan, wat ik thans zyn wil, Myne fchoonfte aandoeningen heb ik lang genoeg onderdrukt. Nu durf ik eindelyk ook eens aanfpraakmaaken op gelukzaligheid. EMILIA. Gravin ! Gravin! heb ik ooit kunnen vermoeden, dat gy zulk eene taal kondt voeren ? A 4 GRA-  5 DE GRAAF KONINGSMARK. GRAVIN. Ja Emiu'a! die ongemeene jongeling heeft in myne ziel aandoeningen opgewekt, die in u, gemeene Zielen, eeuwig (luimeren. EMILIA. Hoe zult gy uwe betrekking met den Hertog, met deze nieuwe deukwyze overeenbrengen. GRAVIN. Betrekking? Ik fpot met alle betrekkingen. Vocdzel voor myn gloeiend hart, en weg dan met alle betrekkingen! Of — zullen wy beltendig wagten met gelukkig te worden, tot wy vergeeten , dat wy ongelukkig zyn? en aan de zwakheid van onze zielsvermogens eene tevredenheid te danken hebben, die de uitwerking haarer Merkte behoorde te zyn?Neen, ik wil nu eindelyk zyn, wat ik wil, en niet wat anderen willen. Heden zal ik poogen Koningsmark te doorgronden, heden zal ik een' blik in zyn hart werpen , in zyn hart — ja myne lieve ! in zyn hart ligt myne zaligheid verborgen. In het onmeetbaar ruim der fchepping , in alle Werelden en in alle Hemelen is 'er anders niets voor my over, alle Werelden en alle Hemelen zyn voor my flegts alleen in dat hart beflooten, en ik gevoel — ja met een' (lillen wellust gevoel ik, dat ik my niet bedriegen zal; want het zou eene hellche fmart zyn, zo ik my bedroog; en dit immers beflemde nimmer de Schepper yoor een éénig zyner fchcpzelen.  EERSTE BEDRY F. 9 EMILIA, (ter zyde.') Wat is zy veranderd! GRAVIN. Gy weet, dat de onbedorven Jongeling alle myne zinfpeelingen , alle myne fpreekende blikken, en alle die veelbeduidende wenken niet verftondt, die zoo veele anderen met verrukking zouden opvangen. Hoe bekoorlyk fcheen my deze zyne fchroomvolle terughouding ! Maar nu gaat het myne kragten te boven, om deze blaakende en enbevreedigde verlangens langer te onderdrukken — dit brandend ongeduld, dezen woedenden aandrang te fmooren. Nog heden moet hy weeten, hoe vuurig dit hart voor hem klopt. Het zyne zal my te gemoete vliegen — dit zegt my myn hart, myn trots. Ik zou den fterveling wel willen zien, die het hart van Amalia durfde verfmaaden! Wat ware ik zonder deze bewustheid? EMILIA. Maar GRAVIN. Hier geit niet het niets betekenende woord: Frouwelyke fchaamte; die is flegts voor gewoonlyke aandoeningen. Ik zal nog heden met hem fpreeken, heden hem by my verzoeken EMILIA. Gravin ! Om alles in de Wereld , gedenk toch A 5 aan  io DE GRAAF KONINGSMARK. aan den Hertog; hoe zal die met uwe hartstocht te vreden zyn? GRAVIN. * Gy wordt my ondraaglyk door uwe koelheid ! ■ Waarom my den Hertog herinnerd ? wat zal hy hier? Hy is een Vreemdeling in 't gebied dezer zoete gewaarwordingen. EMILIA. Maar hoe zult gy uwe hevigheid voor hem kunnen verbergen? GRAVIN. Alweêr eene vervloekte herinnering. EMILIA. Vergeef my Gravin, alleen...... GRAVIN. Ik wil niets meer hooren; gy zegt, dat gy my kent, en gy bewyst het tegendeel. Wie heeft ooit ontdekt, 'tgeen ik verbergen wilde, en wie verborg iets, 't geen ik ontdekken wilde ? Gy zyt niet met het wezen bekend , dat Amaliatot dat vormt, 'twelk zy is. Gy kent my niet. Juist deze hartstocht, die nu met een woest geweld myn hart doordroomt, juist deze zal my een' list inboezemen tegen een ieder, die haar hinderen zou kunnen, en my met manlyke derkte aangorden tegen hem, die my hier hinderlyk zou willen zyn. E M i-  EERSTE B E D R Y F. tl EMILIA. Ik hoor iemand naderen. GRAVIN. Hy is het niet waar? Koningsmark? neen — de Hertogin. Zy wil naar het Gezelfchap gaan. Hy zal toch niet komen; wy willen gaan — of — neen ik wil nog een paar woorden met haar wisfelen, ik wil haar eenige vonken van myn' geest doen zien om haar te overtuigen, dat ik haare achting waardig ben. Zie eens Emilia den neergeflagen blik; ik heb nu waarlyk medelyden met haar. TWEEDE T O O N E E L. HERTOGIN , LOUISE, GRAVIN, EMILIA.' HERTOGIN, (in het inkomen tot Louife.) Dat ik die juist hier moet aantreffen! GRAVIN, (met waardigheid tot de Hertogin^) Het is zoo lang geleden, dat ik het geluk gehad had met myne Vorstin te fpreeken , dat ik met blydlchap deze gelegenheid waarncejme HER-  ïi DE GRAAF KONINGSMARK. HERTOGIN, (ter zyde tot Wat wil zy? is dit fpot? GRAVIN, Vcclligt twyffclt gy genadige Hertogin aan de opregtheid myncr woorden — en toch heelt u mogelyk in een langen tyd niemand met meer hartelykhejd iets gezegd. HERTOGIN. Ik beken het Gravin, ik ben verrascht, deze gevoelens.... . GRAVIN. Deze gevoelens in my te bemerken? maar geloof my myne Vorstin , men bedriegt zich nooit, meer dan naa de uitwendigheid, en uiterlyken fchyn menfchen harten te beoordeelen; — nius is gewisfer, dan de onzekerheid onzervermoedingen omtrent het menfchen hart; — niets beftendiger dan, de onbeftendigheid dezer harten, en nergens vindt men grootere, meer in 'toog vallende en contrasterende ftrydigheden dan in 't menschlyke hart. HERTOGIN. Deze aanmerking kan waar zyn ; ook weet ik, dat wy dikwerf harten miskennen, maar ook dit weet ik, (met  EERSTE BEDRYP. 1-3 (niet een veel beduidend oog.) dat 'er harten zyn , die na zekere voorafgegaane omftandigheden niet meer miskend kunnen worden. GRAVIN. Weet gy dit zoo zeker? wie is 'er die immer een hart grondig gekend heeft ? wie, die het tot op den bodem doorgrond heeft? waar kan men een hart vinden, dat niet beurtelings zyne zeldzaame famenfteHing van Goddelyke grootheid en aardfche geringheid verraaden heeft? In het zelfde oogenblik, waar in die haaren luisterryken glans verfpreidde, wierdt zy dikwyls door deze in eens verdoofd. HERTOGIN. Maar ' er iS toch onder edele zielen een gevoel, dat onbedriegefyk is, dat in alle Hemelftreeken dezelve aan elkander ongemerkt verbindt, in alle gewesten der Wereld haar kenbaar maakt, en zelfs boven fcheiding van Meir en Landen verheven is; een gevoel dat nooit bedriegen kan, dat ons met eene magtige ftern toeroept: dit hart is voor ons, en dat nimmer voor ons gefchapen, dit zal met het onze denzelfden toon liaan, en dat eenwig een Vreemdeling Voor ons zyn. GRAVIN. Doch goede Vorstin — wanneer dit gevoel u evenwel bedrogen hadt, wanneer dit gevoel by u flegts zachtmoedigheid, flegts tedere aandoeningen van uw 1'chpon hart was, waarna gyafmeette, of een  i4 DE GRAAF KONINGSMARK. een hart voor u gefchapen is, dan niet? kunt gy u dan föms misleiden? Wanneer gy nu een ander hart ontmoet, ook groot en fchoon, maar niet zoo zacht, zoo teder als het uwe, maar dat bruisfchend, ftormend, vuurig en gloeiend HERTOGIN. Gravin! GRAVIN. Zoudt gy het daarom van u weg ftooten ? daarom gelooven dat het zwart en boos ware ? (Haar trotfche toon wordt hoe langer hoe meer roerend.) Wanneer nu dat hart naar het uwe viuirig fmachte, om dat het veelligt met zoortgelyke ftnarten ge» drukt wierdt, wanneer het nu het uwe te gemoet zweefde, om dat het van gelyken aandrang doorglocid wierdt, wanneer het zich nu openen wilde voor het uwe , om verzachting en verkoeling in uwe tedere gevoelens te vinden , en wanneer het dan eindelyk zich in zyne grootheid en edelheid aan het uwe ontdekken wilde — zoudt gy het dan nog gruwzaam te rug ftooten? het dan nog haaten, om dat het zoo vuurig zoo ftormend is ? HERTOGIN. Gravin, Gravin! wanneer die woorden uit Uwe ziel opwelden, — ik zou g r A-  EERSTE BEDRYF. 15 GRAVIN, Wanneer dat hart zich nu aan 't uwe nedervleidde, en zyn fmertelyk gevoel van berouw, van ééns de fchoonfte ziel bedroefd te hebben, uitftortte, en met kloppende flagen u zyne belydenis deedt, dat zyne hevigheid , zyn gloed het dikwerf deedt dwaalen, dat het menigmaal door 't wederfprekend gevoel verfcheurd wierdt , en u met eene angstige klopping mededeelde, dat het nieuwe gevoelens, nieuwe gewaarwordingen thans opgedaan heeft, en u aantoonde , dat wanneer men het dikwerf laag noemde, men het ook menigmaal Goddelyk noemen kon; wanneer dat hart zoo vol — zoo warm —■ zoo fchoon en misleid zich aan het uwe wilde opdringen — zoudt gy het dan — 0 zoudt gy het dan onedel van u afltooten ? HERTOGIN, (zeer verward.) Gravin zo ik u miskend had! — Gravin.' — gy zyt — vergeef het my — gy zyt een Engel of een — affchuw'lyk Monfter, GRAVIN, (Na zich herfield te hebben, met trotsheid en waardigheid.) Geen van beiden, maar 'er ligt ftof tot beiden in dit hart! Leef wel, edele Vorstin! Ik gaa naar het Gezelfchap. Kom Emilia, men zal my nu niet meer verachten. (Zy gaat met Emilia af.) DERDE  j6 DE GRAAF KONINGSMARK. DERDE T O O N E E L. HERTOGIN, LOUIS E. HERTOGIN. Wat was dat? Ik begryp bet niet. Heb ik ooit kunnen vermoeden zodanig iets uit haaren mond te hooren ? Louife , dit fchepfel wordt my onbegrypelyk. Welke tegenftrydigheden zyn bier vereenigd? Door ondeugd gebrandmerkt, en toch praaiende met edelmoedigheid? Ik kan haar niet achten, ik kan haar ook niet verachten. L O U I S E. In 't geheel, genadige Hertogin ! vind ik haar federt ecnigen tyd zeer veranderd. Men bemerkt niet meer in haar dien fleren en hoonenden toon, waar mede zy allen, die haar omringden, bejegende, niet meer dien verblindenden glans in haare uitwendigheid , waar mede zy alles om haar héén verdonkerde , en aan zich vast ketende; neen, zy fchynt thans zachter, en meer befcheiden. Zy heeft my dikwerf met eene hartelyke warme (l&ehieeming naar uw welltand gevraagd. HERTOGIN. Naar myn welftand? wat wil zy dan van my? Ik vrees, dat dit alles eene listige vermomming is. LOUISE.  EERSTE B E D R Y F. 17 10 UI SE. Neen, dat voorzeker niet; de verandering in haar geheel beftaan , is te veel in 't oog vallende, te veel zigtbaar by de geringde kleinigheid, dan dat het vermomming zyn kan» Zy vroeg my eens zoo naauwkeurig, waarom gy genadige Hertogin, deeds zoo treurig, zoo neder geflagen waart ? HERTOGIN. En dit moest haar Verwondering baaren? Daarna moest zy vraagen? Zy houdt den fpot met my. L O U I S E. Vergeef my Vorstin — — maar bet ganfche Hof merkt het, het ganfche Hof is overtuigd, dat eene diepe fmart aan uw hart knaagt. HERTOGIN. Kan men zich daar over verwonderen F men kent myne omdandigheden hier; men weet, welke onaangenaamheden, welke fmartén ik dagelyks verduurenmoet; men weet, dat myn Gemaal my aan zyne ongeoorloofde hartstocht opoffert; en dan — is 'er — nog iets — ja dat —- weet men niet — nog iets Louife — dat my myn leeven verbittert — dat my eigenlyk zelf onbekend is. Ik weet niet — een duister gevoel, dat ik u niet befchryveu kan -—> Louisa  i8 DE GRAAF KONINGSMARK. h O U I S E. My zoudt gy dat niet befchryven kunnen? my niet geliefdde Hertogin ? Wy hebben elkander toch zoo dikwerf verdaan, ons zoo menigmaal voor elkanderen verdaanbaar gemaakt. Ach! reeds lange zag ik met dille droefheid, dat uwe omdandigheden alleen die dille fmart , die ik op uw gelaat leeze, niet véroorzaaken konden, noch die duistere en altyd drukkende mismoedigheid, noch dien zachten melancholifchen trek, die zich over uw gelaat verfpreidt. HERTOGIN. Gy hebt het wel ; niet myne omdandighecden alleen, zyn oorzaak dat ik niet gelukkig ben; niet de gruwzaauie hardigheid en terugftöotende koelheid myns Gemaals, niet de voorige ondraagelyke bejegeningen van de Gravin alleen zyn het, — neen , dit alles te famen is niet de ecnige oorzaak van de fmart, die de jeugdige dagen myns leevens vergiftigt. — 6 Myne Vriendin! nog iets, dat ik zelve niet kan verdaan, noch ook immer wensch te verdaan, maakt my bedendig onvergenoegd met my zelve. LOUISE. Veffchöon my myuen aandrang , maar waarom zoudt gy aan de bedendige Gezellin uwer jeugd de geheime bronwel uwes kommers niet kunnen ontdekken? HER-  EERSTE BEDRYF. 19 HERTOGIN. ö! Ware ik in flaat om ze « te kunnen ontdekken — k0n ik u met woorden uitdrukken een gevoel, dat bier in myn binnenfte verfchoolcn ligt! — Doch — dit is onmogelyk, — ik gevoel flegts een zeker ongeduld, dat ik niet vcrklaaren kan — eene ledigheid , die my weleer onbekend was. L O U I S E. Welk een duister antwoord! hoe is het mogelyk, met dat geen onbekend te zyn, 't welk gy zelve kunt gevoelen? HERTOGIN. Hoe dikwerf, Louife! heb ik my zelve deze vraag gedaan ! maar evenwel bleef het my onverslaanbaar. Ik heb hier omtrend ook dikwerf myne omftandighe'den nader overwoogen; veelligt, dacht ik, is het die plotzelyke verplaatflng uit den geliefden vertrouwelyken kring van 't Hof myns Vaders in dit vreugdeloos gewoel alhier. Dikwerf kwam het my zoo hard voor, zoo weinige vrienden hier te hebben, onder zoo veele raenfchen te leeven, aan geen' van welken ik my durf vertrouwen. L o u i s E. Eens dacht ik zoo gelukkig te zyn , van u alleen dit verlies te kunnen vergoeden; ik dacht, dat gy aan dezen boezem al uw verlies vergeten, al die warme toegevenhcid vinden zoudt , welker bej> a hoehe  20 DE GRAAF KONINGSMARK. hoefte gy thans gevoelt! — Ach het was flegts een ftreelende droom! HERTOGIN. Zyt gerust myne Louife! 't geen gy voor myn hart nog immer zyt, was niemand my ooit, en zal niemand my ooit zyn Met vreugd kan ik u deze verzekering doen, indien zy iets tot uwe rust kan bydraagen. Doch vergeef my — dat blaakend onverflaanbaar verlangen, dat vuurig verlangen naar eenen vriend L 0 U I S E. Naar eenen vriend? —— onverftaanbaar ].. HERTOGIN.! Of Vriendin — zoo als gy wilt — ik verfpreek — my. L O U I S E. En ben ik dan niet deze Vriendin? HERTOGIN, (verlegen.) ó Gewis! — — verfchoon my myne Lieve! ik verwar my zelve. — Ik weet niet wat ik wil, en waar naar myn ontevreden harte fmacht. Ik meende flegts — dat ik gelukkiger zyn zou, indien ik my, in eenen vertrouwelyken kring bevond, gelykwelëer ia liet huis van myn' Vader, Hier in 't ganfche Hofgezin  EERSTE BEDRYF. gezin ken ik flegts één éénig mensch, en die is Koningsmark LOÜISE, Ja de jonge Graaf Koningsmark, die dikwerf aan het Hof van uwen Vader by ons was, die met ons, om zoo te fpreeken, is opgevoed. HERTOGIN. Juist hy. Een edel jongeling. Ik geloof, dat hy nog even zeer myn vriend is, als toen wy kinderen waren. Louife, herinnert ge u nog wel die tyden, toen wy zoo zorgeloos geheele dagen in onfchuldige fpelén doorbragten? — Ik weet niet — ik roep my zoo gaarne het aandenken dier blyde ftonden voor myn' geest te rug — hoor Louife — in zulk een' kring van menfehen wenschre ik wel te leeven. L O U i s Ei (met verbaasdheid.) Gelyk Konfhgsmark? —• hoe meent gy dat? (ter zyde.) Wat zou dit beduiden? HERTOGIN. Daar komt myn Gemaal. Het is nu vier weeken, dat ik hem niet gezien heb. Ik wenschte hem wel nader aan my te verbinden, ik geloof, dat ik geruster zou worden. Ik wil heni te gemoet gaan. —« Ik B 3 wil  22 DE GRAAF KONINGSMARK. wil in 't aanzien van 't gelicele Hof bcwyzen, wat zyne Gemalin voor hem zyn kon, wanneer hy dit wilde. VIERDE T O O N E E L. hé rtoc1n, louise, hertog. (Met een talryk gevolg, waar onder zich ook Koningsmark en PVilhelm bevinden.') hertogin, (haaren Gemaal ie gemoei tredende.') Met welk een blydfchap beleef ik weder de zcldzaame oogenblikken van u weder te zien myn Gemaal ! Het tedere hart uwer eenzaame Echtgenoote vliegt u te gemoet. hertog, (met koelheid en ernst.) Ik bedank u Hertogin! voor deze goede betuiging. (Byzonder tot haar, terwyl hy zich van 't gevolg zydwaards afwendt.') Ik bid u, verfchoon my met die Romanesque hevigheid te ontmoeten; leg dien overgedreven toon af, en vooral, wanneer het ganfche Hof tegenwoordig is. (Zy beiden verwyderen zich geheel van Vgevolg,dat ook te rug treedt* en  EERSTE BEDRYF. «J3 en onder elkander [preekt. Komugsmark blyft alleen ftaan ; hy is in diepe gedachten verzonken, en heeft beflendig zyne ftaarende oogen op de Hertogin geflagen.) HERTOGIN, (bewoogen.) Is dat Romanesq? Noemt gy de onwillekeurige uitfpraak van myn hart overdreven? ö Dit heb ik niet verdiend — dit ftnert, my. — HERTO G. Doe my het eenigst genoegen, en houdt eens op met die uitdrukkingen, die my ondraagelyk zyn, en waar voor ik niet gefchikt ben. HERTOGIN. Neemt gy dan myne opregte poogingen, om een band vaster te knoopen, dien ik dagelyks met traanen, en zonder myn toedoen zie los rukken, zoo op? Verklaart gy zoo myn' toeleg om den vuurigften wensch myner ziele te vervullen, en uw hart meer te naderen? ——> HERTOG. Het is myn fchuld niet, dat dit nodig is geworden. HERTOGIN. ö Hemel! is het dan de myne? B 4 HER-  H DE GRAAF £ O NINGSMARK. HERTOG. Hertogin! Ik ben geheel bevreemd over den on« gewoonen yver, waar mede gy u omtrent my uitlaat. Ik heb u nooit in dezen toon hooren fpreeken. Ik wilde wel wceten, van waar gy op eenmaal zulke dweepachtige denkbeelden van de Huwe* lyksüefde hebt opgedaan? Wie heeft u nu zoo op eenmaal in 't hoofd gebragt, dat deze ernstige band eene zop fmeltende tederheid vorderde ? HERTOGIN. o Myn arm en kwalyk verfraait hart! HERTOG. Vertoon my zulk een onwaardig fchouwfpel niet, ■Ik ben niet gekomen om aanfehouwer te zyn, van zulke kinderagtjge gebaarden, HERTOGIN, Oer zyde.) Hoe fchriklyk heeft hy my misverftaan ! Ook niet één éénige gewaarwording , niet één éénig gevoel heeft hy met my gemeen! Hy is my een vreemd wezen! En dit vreemd wezen zou ik achten en beminnen? Wie kan dit bevelen? Wie kan dit vereenigen willen, 't geen de Natuur zoo ver van elkaar verwyderde? —« HER-  EERSTE BEDRY F. a- fchonken! — Myn noodloot is regtvaardig, de natuur heeft haaren Eed gehouden. De oogenblikken van zeldzaame verrukkingen, die voor dit. hart weggelegd waren, verfcheenen fpade —, maar ook des te Goddelyker; zy zyn veelligt, vlugtig, maar ook des te kostbaarer. In de zoete bedwelming de.zer magtvolle gewaarwordingen beftaat het geheele geluk myns leevens. Ware het liefde alleen , zoo fmachte ik naar bevrediging, maar — deze blaaken» de verlangens, deze verterende kwyning — fchoon eeuwig onbevredigd s— maaken my toch ouuitfpreck- iyk gelukkig, bevrediging neen'! — Tot dien toppunt van geluk wierdt dit hart niet gevormd ! — WILHELM. Geliefde Koningsmark! hoor de ftem van uwen vriend!..... KONINGS MARK. Voor ik deze gevoelens koesterde,.kende ik niets — niets van myn geheel aanzyn t - Het was een bedompt fchaduwleven , een lugtfchynzel dat thans vcrdweencn is, eene ydele onmerkenswaardige fchemering, waar voor zelfs in 't gebied der vuurigftc herinnering geen ruimte is ! of wilt gy dat ik tot aan het graf voordkruipe , zoo als ik tot aan het tydftip van myn vernieuwd aanzyn , waarin deze liefde opkiemde , gedaan heb? Zou ik niet liever in deze betoverende zalige onrust myne vcrfchyning zalig eindigen, dan na in eindclooze rampen myn kwyncnd aanwezen voordgefleept te he.bben, emdelyk den geest uitblaazen? — Deze harts-  3a DE GRAAF KONINGS MARK. hartstocht is het element, waar voor het genietende deel mynes leevens gemaakt is; en met Tiaar wil ik leeven — genieten en weg zinken. Voor ü en anderen was de beker met de Vréugde1 dezes leevens bereid , vol van den zoetften en verkwikkendften drank, voor my —— een beker vol van gif; en met verrukking zwelg ik hem tot den bodem toe in! — WILHELM. Vriend! — myn hart is vervuld met fchrikbaarende voorgevoelens —■ waar zal u dat alles heenvoeren ? Koningsmark! nog is het tyd — misleidt u zeiven niet, men Mort zoo ligt in den afgrond, wanneer men geblind is; welaan! volg my, blyf niet hier, ik bidu, laat ons liever naar het gezelfchap gaan; dit zal u verflrooijing geeven. KONINGS MARK. Wat? van hier gaan, eer zy te rug gekomen is? Ik verzet geen trede van deze plaats- Ik kwam hier alleen, om één éénigen blik te ontvangen — om flegts één woord uit haar' fchoonen mond op te vangen. Ik wagt hier tot dat zy komt. Veelligt vermag ik door fpreekende blikken myn innig medelyden met haare omflandigheden te kennen te geeven, veelligt (Hy wordt plotzclyk door fchrik en verbaasdheid bevangen.) God,  EERSTE BEDRYF. 31 God , daar is zy. (Hy blyft als verfteend ft aan, terwyl zyne oogen beftendig ftaaren naar dien kant, waar de Hertagin verfchynu) WILHELM. Óm 'sHemels wil, ontvlugt dezé plaats, korn volg my l — helaas te laat — vergeet u niet, wanneer zy naar eehig nieuws uit haar Vaderland vraagt. (Hy maakt eene diepe buiging , en begeeft zich in de Gezelfchapkamer door die deur, waar door zy met Louife gekomen is.) ZESDE T O O N E E L. HERTOGIN, LOUISE, KONINGSMARK. HERTOGIN, (In het inkomtn tot Louife.) Is dat niet Koningsmark? LOUISE. Ja Hertogin! G KO»  3* DE GRAAF KONINGSMARK. (Koningsmark maakt eene diepe buiging.) HERTOGIN. Hoe gaat het Graaf? hebt gy ook eenige berigte» uit ons gemeenfchappelyk Vaderland ? KONINGS MARK. Ja genadige Hertogin ! Tot myne blydfchap heeft men my gefchreeven, dat uwe doorlugiige Ouders zich zeer wel bevonden. Wanneer ik door dit narigt iets tot uwe te tevredenheid kan bydragen, dit heeft oogenblik eene dubbele waarde voor my. HERTOGIN. Gewis — iedere goede tyding van myne Ouderen verftrekt my tot genoegen. Schryft men u ook nog iets meer nopens hun? K O N I N G S M A R K. Ja, onder anderen, dat zy de Hoofdftad verlaatea hadden, en de dille genoegens van het Land in Eita genoten — dat verrukkelyk oord, waar ik zoo dikwerf het geluk mogt genieten, u, genadigfte Hertogin! als Princcs te ontmoeten. fï E R-  EERSTE B E D R Y F. 33 HERTOGIN. \ In Elta —. ja —- dat is waar. ■ (Eenigzins verftrooid.) o Kon ik by bun zyn!! KONINGSMARK. Niemand vindt veelligt dezen wensch natuurlyker dan ik. HERTOGIN, (Eenigzins bevreemd.') Dan gy? KONINGS MARK. Ja; want ook my is de herinnering aan gééne tyden het zoetfte'gevoel, dat my thans vergezeld; want ook ik was zoo dikwerf getuigen Van uwe kinderlyke liefde tot uwe Ouderen, en ik weet -— ja ik weet, dat u hier niets de bitterheid dier fcheiding vergoeden kan. HERTOGIN. Niets ? Welk regt hebt gy dit te gelooven ? Vau waar dit ftout vermoeden? K O N I N G S M A R K. Verfchoon my, genadige Hertogin. Het ongeveinsd en warm aandeel, dat ik aan alles gewoon ben te nemen, wat u betreffen kan, heeft my veelC a ligt  3tf DE GRAAF KONINGSMARK ligt misleid, daar ik op uw bewolkt gelaat dat geelt meende te leezen, dat myn vermoeden regtvaardigen kon. HERTOGIN. 't Is waar — ik ben niet meer zoo opgeruimd, maar — waar door verdien ik het warm aandeel, dat gy in myn wedervaaren neemt. KONINGSMARK, (met vuur.) o Dierbaarste Hertogin! veroorloof my deze deelneeming; het is alles, wat ik heb,; myne te vredenheid, myne blydfchap, het geheel geluk myns levens beftaat in deze vinnige deelneeming aan alles, wat u betreft. Ieder zugt, die uwen boezem ontfnapt, ontfnapt ook myne borst, ieder traan, die in uwe oogen zwelt, doet ook de myne vloeijen, en ieder vreugde-bloempjen , dat— helaas! veelligt fpaarzaam op dezen nieuwen loopbaan voor uwe treden ontluikt, waasfemt ook my zyne geuren toe. o Deze deelneeming is het eenige, 't geen ik heb —■ is myn geheel leevensgevoel.' —i het eenigst genot myns leevens! — HERTOGIN, {ter zyde.) Waarom deze hevigheid? — veelligt — moest ik hem niet hooren ~ doch — hy is een edel jongeling! ——  EERSTE BEDRYF. 37 KONINGSMARK» "Wanneer gy flegts eenen blik in dit hart werpen kondt — wanneer gy zaagt, welk beeld-.... (Dit laatste woord fmoort op zyne lip' pen, hy geeft met uiterlyke bewegingen het innigst gevoel zyner hevigfte hartstocht te kennen.) HERTOGIN, (Geheel verfchrokken.) Graaf. (Met een afgewend gelaat.) e Hemel! (Met angst.) Kom Louife — kom. _ ZEVENDE TO O N E E L. KONINGSMARK alleen, (Als uit een" droom ontwaakende.) ' Zy is hêen ? wat was dat ? — heb ik haar mishaagd ? — onbezonnen, wat hebt gy gedaan ? God! o myn overftroomend hart, waarom kost gy deze bruisfchende uitbarsting niet te rug houden ? —— (Hy gaat naar de eene deur, komt ylings weder te rug, daarna vliegt c 3 h  ;5 DE GRAAF KONINGSMARK. hy naar de andere, waar door de Hertogin gegaan Was, en blyft met innig gevoel van fmart ft aan.} Ongelukkigen! wat wilt gy? (Hy valt met drift op de laat/ie deur aan — op het zelfde oogenblik treedt de Gravin uit het Gezelfchaps vertrek.) A G T S T E T O O N E E L. GRAVIN, KONINGSMARK. GRAVIN, (ter zyde.) Ik "heb my niet bedrogen! gelukkig toeval! hy zal my niet ontfnappen. (luid.) Graaf Koningsmark! waar ylt gy zoo fnel heen? KONINGS MARK, (ziet verbaasd om en ftamelt.) Wat is 'er van uwen dienst? GRAVIN. Waarom wilt gy zoo befchroomd heên vlugten? Vergun doch aan anderen, en aan wie veelligt uwe te»  EERSTE BEDRY F. 39 tegenwoordigheid dierbaar is , eenige vlugtige oogenblikken. konings mark, (zeer verlegen). Dierbaar?-— hoe 1— verdien ik deze goedheid? —* gravin, (ter zyde.) Wanneer my ook niets anders aan hem boeijen kon, zoo zou het flegts deze bekoorlyke befchaamdheid zyn. (luid). Gy fchynt bevreemd over het geen, ik daar zeide; maar hoe veel kon ik u nog zeggen, 't geen u veelligt nog meer bevreemden zou. koningsmark, (ter zyde.) Wat zal daar nog uitkomen ? gravin. Doch — mogt ik — my vleyen, dat het u niet flegts bevreemdde — mogt ik ook wenfchen — dat het u aangenaam verraschte. (met hevigheid). Wanneer ik my aan dat betoverend denkbeeld overgceven dorst! — wanneer ik my werkelyk niet bedroog — maar — neen — ik zie het —■ ik bedrieg iny niet. C 4 üo-  éP DE GRAAF KONINGS MARK, KONINGS MARE. Gravin....... GRAVIN. Weg met die ftaarende blikken van verwondering —, weg met die verfteende tekenen van fprakalooze verwarring! weet gy wel, dat 'er zekere wetten zyn, die niet zoo algemeen zyn, als men ze wel opgeeft — dat 'er zekere regulen zyn, die ook alleen voor zekere menfchen zyn, en dat V andere zeldzaame menfchen zyn, die hunne groot, moedige zielen binnen den engen kring dezer wetten .niet beperken , noch den vryen ftroom hunner hevig kloppende harten door doode voorfchriften van armzalige welvoeglykheden laaten ftremmen. Voor de zulken waren zoodanige wetten gemaakt om ze op te volgen , wyl het hen niet wel voegen zou, zich aan dezelve niet te onderwerpen — voor dezen om ze te overtreden, wyl het ben dwaas zou fchynen zich door dezelve te laaten beperken. Wat voor dwergen gemaakt is, kan aan Reuzen niet pasfen. KONINGSMARK, (in de grootfle verwondering, ter zyde.) Hemel! waar ben ik ? Is dat eene vrouw, die tot my fpreekt? — GRAVIN. Wanneer ik my nu genoopt voelde om zulke wetten grootmoedig te overtreden, wanneer ik u nu  EERSTE BEDRYP. 41 ontdekken zou , docli ik wang te veel met myne grenzelooze inbesldingskragt den vollen toom te vieren •—■ dierbaar, zeide ik, was my uw byzyn — ja dierbaar — veelligt dierbaarer, als gy het thans bevatten kunt. K O N I NJG s M A R K, (ter zyde.) Wat is dit? welk eenverfchriklyk vermoeden! — ik was verlooren, zo het zoo ware! — — GRAVIN. Ik zie het, mistrouwen ftraalt van uwé blikken ! Ó als gy vergeeten kost, wie ik geweest ben, en ik u geheel kon aantoonen, wie ik thans ben! — ik ben — ik ben uwe vriendin, Graaf. KONINGSMARK. Een onfchatbaar geluk, 't geen my nog meer verrascht, naar maate myne wenfchen befcheidener waren. (ter zyde.) Affchuwlyke ontdekking!... GRAVIN. Hoe? zou ik my aan dit onuitfpreeklyk gevoel durven overgeevcn? zou ik de zoetheid van dit denkbeeld mogen inzwelgen? ha! gy bedriegt my niet, edele jongeling — dit zegt my de opregtheid, die zoo kenbaar op uw gelaat gevestigd is. VcrC 5 fchoon  4a DE GRAAF KONINGSMARK. fclioon my — ik — ik — vergeet in deze verrukking van blydfchap de koude agterhoudenheid, die van ons gedacht gevorderd wordt, — maar — wist gy — ach! de droom dezer gewaarwordingen is toomloos! — konings mark, (ter zyde.) Het is zoo bedwing umyn hart! leerkunsten, die gy weleer niet kendet, leer u vermommen om de woede eencr verblindde onzinnige vrouw te ontgaan. (Met eene listige en gedwongene deelneming..) Had ik dit ooit vermoeden kunnen — had ik my immer, zelfs in myne bekoorlykde droomen zoodaanig een geluk kunnen voordellen! — gravin, (ter zyde). Is het moogelyk ? kan ik het gelooven ? zoo fpoedig dan zie ik myne vuurigde wenfehen hun doel bereiken? Maar gy overwint, Amalia! overal waar gy verfchynt. (luid.) En had ik ooit vermoeden kunnen dat in deze fchroomagtige blooheid zulk een warm hart, en in dien weleer kouden blik, zoo veel betoverend vuur verborgen ware? — k o-  EERSTE BEDRYF. 43 KONINGSMARK, (ter zyde.) Algoede God! waar zal my dat heen voeren ? ö myne Sophia! hoe éönig en magtig vervult gy myn hart! — ha! onbefchaamd wyf', ik wil u aan iets herinneren, waar voor gy beeven zult. (luid). Gravin! — worden 'deze fchoone oogcnblikken niet door een denkbeeld — een ontzettend denkbeeld verbitterd — de Hertog GRAVIN. Ik verftaa ti — weest gerust — ik heb thans moed en krachten om alles te onderneemen, alles in 't werk te ftellen, aan allen trots te bieden. Doch — het is waar, wy kunnen hier onmoogelyk zóó in deze voorkamer blyven. In dezen droom van dronkenfchap vergat ik, waar ik ben. Vaar wel — verberg het in uwen boezem, 't geen ik u gezegd heb; heden avond hoop ik u op 't Bal te mogen zien; 'erzullenmoogelyk oogcnblikken zyn, waarin deze martelende dwang niet meer noodig zal zyn —■ veelligt — ja, gy zult een hart vinden — een hart, zoo als 'er nog geen in den boezem van eene vrouw floeg! vaar wel, wy moeten ons van hier vcrwydcren, dit is een gevaarlyk oord. (Zy drukt kern met hevigheid de hand, hy kuscht de haare.) (Zy vertrekt.) KO-  44 DE GRAAF KONINGSMARK, KONINGSMARK, (blyft een/ge oogenblikken ah buiten zich zeiven /laan.) Slaat gy nog myn hart ? — zyt gy nog niet verdoofd? kunt gy zulk een' fchok verduuren? waren die twee ontmoetingen geen verfchynfelen, die eene ontftelde Verbeeldingskracht of heete koorts my voor den" geest deedt waaren? Of zyn het nog deze oogen, die dit alles zagen ? Ik kan het niet in ééns bezeffen, verfchriklyk vrouwsperfoon! Is het niet genoeg, dat gy de leidende onfchuld op de wreedfte wyze verwondt, wilt gy ook nog den verblinden wellusteling, wiens fchatten gy verfpilt, op de laagfte wyze bedriegen? ha! Indien gy eens wist, dat Sophia, uwe doodelyke vyandin, zoo aangebeden wordt.' o , dat is verfchriklyk! eene fchrikbaarende verceniging van twee uitzinnige hartstochten! Ik zie niets, dan myn verderf! — de hemel laatmy de vlugtige zaligheid van eenigc rasch voorby fnellende minuuten duur betaalen. (By verwydert zich.) TWEEDE  45' TWEEDE BEDRYF. EERSTE t O O N E E L. KONINGS MARK, WILHELM. (Hei Tooneel verheeldt eene Kamer, grenzende aan de Danszaal. Door eene opene Porte Brifèe ziet men verfcheide Perfoonen van heiderlye Sexe héén en weder gaan; de Kamers zyn fterk verlicht. Men hoort hy afwisfeling het Dansmuziek. Zy zyn allen in Gala klederen; onder de Heeren, die men in de andere Kamer ziet, verfchynt ook Koningsmark , die in de voorste Kamer iemand fchynt te zoeken, en héén en weder gaat, tot hy op het Tooneel Wilhelm ontmoet.} K O N I N G S M A R K. "Vriend! gy komt jaist naar wensch, hoor my en beef! — uw vreeslyk vermoeden . de Gravin — fpreek zoo gy 't raaden kunt — ik kan de woorden «iet over myne beevende lippen krygen. WILHELM. De Gravin! — wat moet ik raaden ? — kom uit met uw vreeslyk geheim! KO-  tfi DE GRAAF KONINGS MARK. KONING S M A R K. Dc Gravin — eene vreesfelyke, grenzclooze hartStocht WIL HE L M. Hemel! zy heeft het ontdekt! — KONINGSMARK. Eene vreesfelyke grenzclooze hartstocht WILHEL M. Gy ftamelt! gaa voort, of dit fchrikbaarend uitftel zal my dooden. KONINGSMARK. Gy ziet, dat ik nog leef gevoel het, indien ge kunt. — Ik ben het voorwerp der hevigfte hartstocht van de hevigfte der Vrouwen. WILHELM. De Gravin ? KONINGS MARK. Ja» C Een hort ftilzwygen, ter wyl zy elkander heftendig hlyven aanftaa* ren.) Juist  TWEEDE BEDRYF. 47 Juist, toen gy my verhaten hebt, heb ik die ongelukkige ontdekking gedaan. C Hy zwygt weder eenlge oogeif blikken.) Oordeel eens uit de onzettende opwelling, waar in ik haar zag, uit de onmaatige opwelling, waar in ik haar zag, uit de onmaatige hevigheid, Avaar mede zy my beftormde; zy, die alle de kunftenaryen der vermomming in haar magt heeft, vermogt zelfs niet de geringde terughouding op zich zelve; zy vergat zich geheel, haare omfhmdigheden , het gevaar , waar aan zy zich bloot fielt, wanneer de Hertog deze ontrouw ontwaaren mogt ; om kort te gaan, de gloed, die in haaren boezem woedde , overweldigde dat mistrouwen, en verftik'-e al bet gevoel van fchaamte en welvoeglykheid. Zie eens, in dezen gevaarvollcn draaikolk heeft my het ongunstig noodlot gevoerd, deze afgronden openen zich voor myne treden!.. W I L H E L M. Ha ! dit ontbrak 'er nog om uw verblyf alhier zoo gevaarlyk te maaken als moogelyk ware. Zoo na aan den rand desverderfs dacht ik niet, datgy reeds gekomen waart. Ik fiddcr by het denkbeeld, wanneer zy eens ontwaaren zal, dat eene andere even zoo magtige hartstocht u geboeid houdt, en — Zy zal het ontwaaren; — zy ziet thans met een doordringend oog, — en gy kunt u niet vermommen. KO-  48 DE GRAAF KONING S MARK. KONINGS MARK. Ik heb al wat moogelyk was gedaan om my te vermommen, doch myne eerste verwarring konde ik niet verborgen houden, en deze heeft zy gelukkig als een gevolg van myne fchroomvalligheid uitgelegd. W IL H E L M. Vriend! Gy zyt vcrloorcn, indien gy mynen raad verwerpt. Ieder vlugtige trek, die zich op uw gelaat vertoont, ieder blos die vuurig op uw aangezigt gloeit, ieder verblecking die uwe doodelyke ongerustheid op uwe kaaken voert, zal zy niet ongemerkt gade liaan, ieder ademhaling, die benaauwer en dieper uit uwe geprangde botst opwelt, zal u verraaden. Vlugt, o vlugt verre van hier — het is uwe eenigfie redding. KONINGS MARK. Ach Wilhelm! dit is een raad, dien u de warme Vriendfchap, uw overleg, uw verftand inden mond legde; dat zie ik zonneklaar — en erken 'er u dank voor; ■—■ maar —> gevoel flegts dén éénig oogenblik de bociens, die my aan deze plaats vast geklonken houden; o gevoeldet gy deze fterke, dierbaare ketenen , i—■ gy zoudt voorzeker niet zoo iets onmoogelyks van my verlangen. WILHELM. Ha, onzinnige! Gy wilt dan het verderf met opene armen te gemoete rennen? Gy vreest niet voor u zei-  TWEEDE BED R Y F. A9 zeiven? maar leer dan voor anderen vreezen; ik. wil uwe ziel een woord toedondereu, dat u rasch uit uwe bedwelming zal doen ontwaaken. KONINGS MARK. Ik vrees niets —• ik lach met alle gevaaren. WILHELM. Hoe gy lacht? weet gy, wien ge mede in den afgrond voeren zult, waarin gy u lachend iïorten wilt ? Hebt gy reeds afgeleerd voor Sophia te Anderen? Ha! lacht gy nog? KONINGSMARK. Sophia ? (Op een geheel anderen tson.) Ja, 't is waar, deze gevaaren dreigen ook haar, maar neen , — zy zal niet vallen , ik zal haar befchermer zyn , ik zal in ffilte de iïormen afweeren , die haar bedreigen, en — kan ik ze niet anders' redden — o heerlyk denkbeeld! — en kan ik haar niet anders redden, dan offer ikmy zelvcn voor haar op, dan geef ik my aan den ftorm over, die woedend op haar wil aanvallen; ik moet blyven , het is een pligt te blyven; gy ziet dat ik blyven moet. WILHELM. Hoe liegt Maat u dat angstig poogen, om uwe zwakheid te verfchoonen! foei Karei! gy zyt niet 1} meer  50 DE GRAAF KONINGSMARK. meer die vrye verheven jongeling, gy zyt een blinde flaaf van uwe hartstocht geworden. KONINGS MARK. Noem my eenige andere hartstocht, fpeelende wü ik dezelve bedwingen , maar WILHELM. Aan deze taal ken ik mynen Karei niet meer; ontflaa u van eene zwakheid, die den man onwaar* digis, die uwe fchoonfte krachten verminkt, en uwe bloeijende jeugd ondermynt. Rukt u dien tyran uit de borst KONINGS MARK. Stoot my den dolk in de borst l dit — dit is alleen het middel om my te bevryden. W I L II E L SI. Waar zyn die edele gevoelens, die u wel eer bezielden ? waar is dat hart, dat voor het grootfche en fchoone ééns zoo hevig klopte ? gy zyt gevallen Karei! diep gevallen. KONINGS MARK. Gevallen? ach! gy misleidt u zeer! (Op zyne borst kloppende.) Ja dat gevoel woont thans niet meer hier, die leen-  TWEEDE BEDRY F. 51 Iccuwen-fterkte van vuurige verlangens naar dat fchoone is waarlyk gefnuikt, maar voor nog iets grootfeher, fehojner Haat thans myn hart. W I I. H E i M. Bevveenenswaardig is de flaaf, die zich door vrugtelooze poogingen afmat om zyne affchuwelyke ketenen te verbreken; maar is hy éènè éénige traan waardig, die zyne bocijens met innige blydfchap voordfleept? dien het fchandelyk gerammel, dat hem verzeld, verrukt F ach! Karei! met fmart zie ik den man in u verfterven. K O N I N G S M A R K. Hy is nog niet dood, hy fluimert maar, om des te grooter te ontwaaken. W I L H E L M. Met verontwaardiging zie ik, dat gy u aan da vernederende opwellingen overgeeft. KONINGSMARK. Met verontwaardiging? derhalven geen medelyden met my? Is hy te redden, wiens binnenftc door een doodelyk gif verfcheurd word? Kan ik daar tegen , dat ik dit gif uit het fchoonfte voorbrengfcl der natuur gezoogen heb? Het is niet anders, ik moet my nog ophouden op de gevaarvolle baan, die voor my ligt; om haarent wil moet ik my nog wat •phouden, want het wordt my hoe langer hoe zeD z kerer,  5a DE GRAAF KONINGSMARK. kerer, dat zy eenig aandeel neemt ■— ik waag het niet verder uit te fpreeken — maar het wordt my hoe langer hoe zekerer, "dat Sophia my niet geheel — niet geheel mis verdaan heeft; dat — 'tgeen ik in eenige haarer blikken las, al dien uitdruk, al dat gevoel, dat in beide haare fchoone oogen draalde •— O ! al dat gif heb ik met eenen onuitfpreekelyken wellust ingezwolgen. WILHELM. * Gy hoort niet naar myne waarfchuwende ftem — vriendfchap, vrienden zyn voor u thans vreemde wezens, ééns waren zy alles voor den edelen Karei, maar thans zyn zy voor den geboeiden, voor den gevallen Karei niets. KONIN GS MARK. Ik verdien deze verwytingen niet, medelyden verdient de ongelukkige kranke, dien eene woedende heete koorts de harsfenen verzengt, en moogelyknog ten gronde zal werpen. Wat leed ik niet al heden in het gezelfchap? Ik vlood en zocht haar te gelyk, ik wilde haar niet zien, en evenwel fmnchte ik naar de vlugtige lavenis van één haarer blikken. (Beeving grypt hem aan.) Ja, het noodlot wil niet dat ik tot my zeiven kome. — >— Daar is zy — ziet gy — zy nadert my in eene ongewoone ontroering — laat my alleen, ik moet met haar fpreeken. • / WIL^  TWEEDE BEDRYF, 53 wilhelm Om 's Hemels wil verwyder 11, vriend! konings mark, (Zyne ft aar en de Hikken naar de andere kamer gevestigd houdende.) Laat my alleen, ik moet met haar fpreeken.. ». wilhelm. Volg my Koningsmark, volg my — koningsmark, (als te vooren.) Ziet gy wel, zy komt ons hoe langs hoe nader. Zy is zeer aangedaan. Ik bid u om alles in de wereld verwyder u — laat my flegts dit oogenblik by baar — flegts eenige korte minuuten, flegts eenige raseh voorbyfnellende feconden , en dan — dan wil ik voor eeuwig vlieden. wilhelm. Wanneer gy dat wilt doen — goed. (Hy vertrekt.) 3 3 TWEE-  & DE GRAAF KONINGS MARK. TWEEDE TOONEEL. hertogin, koningsmark. hertogin. (Komt met eene ongemeene ontroering uit de andt re Kamer, ziet ongeduldig naar iemand om, en ylt, na Koningsmark gemerkt te hebben, met fnelle fehreeden naar hem toe.) Ik zoek u Graaf Koningsm_ark.' hebt ge wel eenige oogcnblikken tyd? ik heb niet u iets te fpreeken. k.0 nin g s m a r k, ( Verrascht; fnel ter zyde). Hoe! droom ik? (luid.) Eenige oogcnblikken flegts? Ik zou my beklagen Hertogin! zo ik niet myn geheel leeven u kon aanbieden. — hertogin. Gy kunt my eenen gewigtigen dienst bewyzen; ik wend my tot u, wyl gy de eenige aan dit Hof zyt, die dezen last, dien ik u opdraagen wilde, op u neemen kunt,en ook bynade eenige, dien ik hier kenne. k.0-  TWEEDE B E D R Y F. 55 KONINGSMARK. 'Er kunnen moogelyk anderen zyn, die meer vermoogen hebben, dan ik, maar meer yver voor uwen dienst, meer warmte dan ik, gewis geen! HERTOGIN. Ik ben van verfpieders en vaifche menfchen omringd —■ ik ben fleeds verhaten, ik kan hier niemand anders om eene gevalligheid aanfpreeken, dan u. K O N I N G S M A R K. Konde ik door opoffering van myn bloed, dit vertrouwen regtvaardigen! HERTOGIN. Ik ben van uwen yver voor my en myn gansch buis overtuigd, ik was dit reeds, toen ik nog by myn vader was. Hoor nu hoe men my behandelen wil. Ik heb zoo even eene ontdekking gedaan, die my de zwarte zielen, die my hier omringen, kenfchetst. KONINGS MARK. Myn voorgevoel voorfpelt my iets -onzettends.... HERTOGIN. Zoo op het oogenblik heeft myne Louife ervaaren, dat de Hertog myn Gemaal, alle toebereidzeD 4 len  f DE GRAAF KONINGSMARK. Ien liet vervaardigen, om my onder voorwendzel van eene aangetigtte misdaad bedroeven te hebben, gevangen weg te voeren; en op te doen fluiten...! KONINGS MAR K. U? Hertogin Sophia ? HERTOGIN. Ja, my. KONINGS MA P^K. Zno zou men eene der eerste Vorsten-dochters van Duitschland behandelen? En wat nog meer is de voortreffelykfte echtgenoote, die mishandelingen met edelmoedigheid beloonde ? het is onmoogelyk Hertogin, men heeft u verkeerd berigt. HERTOGIN. Neen het is zeker, zeer zeker — ach» gaarne zou ik het ongeloof omtrent de boosheid der menlchen blyven koesteren, o! Ik wilde wel de eerste zyn om het niet te geluovcn, maar 'er is, helaas» geen twyffel meer aan. De Hertog heeft in 't Gezelfchap , en hier aan eenige Perfoonen zyne voornemens geopenbaard; onder anderen ook aan den Minister, wiens dochter de vriendin myner Louife », en vau deze heeft zy fó delyk daar van berigt gegeeven. KO-  TWEEDE B E D Pv Y F. 57 koningsmark, (geheel verbaasd.) Affchuwlyk! hertogin. Ja wel affchuwlyk! Ik heb niets misdaan, ik heb alle de aangedaane ünarten gedragen, ik heb ze in itilte geleeden, .ik ben niet wraakzugtig — maar deze onbegrensde boosheid! —« C^Met diep gevoel van fmart.) o Dat myn vader myhier heên verbannen moest! — koningsmark. Ik ben niet in ftaat, geliefde Hertogin.' u uit te drukken wat ik in dit oogenblik gevoel. — Maar ik bid u om u zelfs wille, maatig thans den ftroom uwer regtmaatige fmarten, wy zyn van veele menfchen omringd, veelligt verfpiedt men ons ■— men zou..... hertogin. Wat is daar aan gelegen ? de ganfche wereld mag het verfociiyk ontwerp weeten, dat men tegen my fmeedt, de ganfche wereld zal als dan het nooit gehoorde onregt erkennen, dat ik lyden moet. konings mark. Gy hebt gelyk Vorstin! dit gaat te verre. Zeg my nu uwe voorncemens, ontdek my thans, wat D 5 gy  58 DE GRAAF KONINGSMARK. gy beflooten hebt; myn hart fmacht naar den wellust voor u iets te doen —■ en de verdrukte onfchuld te helpen redden. HERTOGIN. Ik zou niets gezegd hebben —• neen — ik zou in fiilte myne fmerten opgekropt hebben — ook dit zou ik niets geacht hebben , dat men my nog heden de helft myner inkomsten ontnam, om dezelve op de laagfte wyze te verfpillcn. KONINGSMARK. Hoe! ook deze ongeregtigheid? ha! ik zal het niet dulden. HERTOGIN. Ook dit heb ik met geduld gelceden , maar thans, nu het zoo ver gaat. — — KONING SMARK. Gebiedt flegts Vorstin, boe kan ik u dienen ? het geheel geluk myns levens beftaat in voor u te leeven. Ik offer het met meer vermaak op, als ik het genoten zou hebben, wanneer ik in de gelegenheid ware om het voor u op te offeren. HERTOGIN. Laat u niet door eene al te groote hevigheid vervoeren. Gy kunt my een' dienst doen , wanneer gy meer gelaaten zyt. Gy nam: moogclyk cenig deel in  T W EE DE BEDRYF; 59 in myn wcdervaaren. Gy fchecnt myne ganfche Familie van uwe kindfche jaaren af zeer genegen. Nu is het oogenblik gekomen, dat gy uw hart door daaden aan het oog uwer vrienden ontdekken kunt. Gaa, vlieg naar myncn vader, die u hoog acht, en my veelligt — veelligt nog bemint, zeg hem wat gy gehoord hebt, verhaal hem, hoe het zyne arme bedrukte dochter gegaan is. — Schets hem, wat zy in deze vreemde gewesten, waar heên hy haar verbande, geleeden-— ach! onfchuldig geleeden heeft! beweeg zyn hart voor my — breng hem myne heete traanen van fmart en kommer aan het hart, die traanen, die myne oogen als ftroomen in ftilte ontvloeiden — die bittere traanen der moedeloosheid, (Al [nikkende.) De traanen die ik thans wecne. —■ — KONINGS MARK. o Piemel! wanneer gy uwe fchoonfte, uwe beste fchepfelen tot traanen verdoemt, zoo verlang niet meer dat ftervelingen u verdaan, u huldigen kunnen ! {ter zyde.) Wie kan alle die gewaarwordingen in zoo weinige ©ogenblikken verdraagen. HERTOGIN. Ja, zeg dat myn vader —• hy zal zyn kind niet verftooten, hy heeft ook een hart, dat nog voor zyne  60 DE GRAAF KONINGS MARK. zyne dochter flaan kan. Myne goede Moeder zal hem medelyden in het hart Horten, indien hem dit ontbreekt,- hy zal my uit deze onzalige omftandigheid redden, hy zal my tot zich neemen ■— het vaderhart houdt niet zoo fpoedig op voor zyn kind te kloppen. Ach hy zal zyne ongelukkige Sophia niet verlaaten, hy bemint my immers, waarom zou hy my niet zóó beminnen, als myne Moeder? Gaa, Koningsmark, vlieg heên , het is om myne redding te doen. KONINGS MARK, (ter zyde.) Ik dank u algoede voorzienigheid, thans weetik, waarom ik geleefd heb. (luid.) Myne Vorstin! Ik houde het voor een der geregtigfte pligten zoo aanftonds uwen last te vervul' len, — ik zal oogenblikkelyk afreizen. HERTOGIN. Ja, doe dat — En gy zult my redden; Vaderliefde voor een kind is (lerk, en zo ook dat vaderhart door duizend fchepzelen omringd ware, die met een onmenfehelyken yver ieder' toegang daartoe opftoptcn, en deszelfs edelfte gewaarwordingen uitdelgden, en zyne tederfte fnaaren ontfremden, zoo zou 'er toch nog eene ruimte voor vaderliefde zyn, -zoo zou toch de vaderliefde de zege behaalen. (Op  TWEEDE BEDRYF. 6"i (Op het onverwagts verfchynt 'er een Perfoon uit de Gezelfchapskamer.) PERSOON (tot de Hertogin.') Verfchoon my Doorlugtige Hoogheid ! dat ik u voor eenige oogenblikken ftoore, ik heb den Graaf Koningsmark , iets van bet uiterst gewigt mede te dceleu. HERTOGIN. Spreek met hem zoo als gy wilt. (Koningsmark en de Perfoon treden eenige fchreden te rug, de laat ft e luistert den eerflen iets in V oory ■waarover hy buiten maate verbaasd fchynt. De Graaf fchynt daar op eenige korte vraagen te doen* De Perfoon verwydert zich weder. Geduurende dit gcfprek is de Hertogin in eene beftendige onrust geweest, men heeft aan haar kunnen bemerken, dat zy in weerwil van zich zelve naar de beide fpreekenden zag.) KONIN.GSMARK, (verlegen). Vorftiu! —. men heeft — men heeft u nog niet alles ontdekt. H E R-  6& DE GRAAF KONINGSMARK. II E R T O G I N. o Hemel.' wat is dat! — K O N I N G S M A R K. 't Is waar, dat de ondeugd de uitvoering haarer onderneemingen even zoo ihel te gemóe'te ylt , als goede befluiten langzaam tot daaden rypen! —< HERTOGIN, (angfiig.) Wat heeft men u gezegd? men zal my toch niet zoo aanllonds voordfleepen! KONINGSMARK. Morgen by het aanbreeken van den dag wordt gy naar de Vesting Thalftein heen gevoerd, alwaar gy voor altyd zult gevangen blyven. Heden avond zal 'er nog een bode r.aar den Hertog uwen vader gezonden worden, om hem aan te kondigen, dat men zyne dochter op die wys heeft moeten behandelen , wyl zy zich aan de grootfte misdaad tegen haaren man heeft fchuldig gemaakt; en op dit oogenblik is men in de Danszaal bezig, valfche getuigen tegen u op te maaken. HERTOGIN, (Valt door overmaat van droefheid en fmarte krachteloos op eene Jloel neder f) Geregte Hemel! nu verflaa ik u niet meer! — KO-  TWEEDE EEDR Y F. 63 KONINGS MARK. Wat ik u bidden mag , fmoor toch uwe fmart, men mogt ons eens verfpieden. HERTOGIN. Doch — neen — dat is niet moogelyk, zoo vee gaat de boosheid niet; neen , neen, men heeft u valfche berigten aangcbragt! —■ KONINGSMARK. Gave God, dat men my onwaarheid verteld hadt. Gy zaagt immers dat het de Graaf Karlsburg onze landsman was, die my deze ontzettende tyding mededeelde . Hy is op eene zonderbaare wyze hier agtcr gekomen, 't geen ik u thans niet verhaalen kan; want het komt op dit oogenblik op iets veel gewigtigers aan. Ik kan nu niet meer de voorgenoomene reizc aanneemen; Ik zou reeds te laat by uwen vader aankomen, en gy waart dan reeds verboren. HERTOGIN. Waarom niet? Vertrek haastig, en dan zyt gy veelligt eerder daar, dan de afgevaardigde bode, dan K O N I N G S M A R K. Wat kan u dat baaten, geliefde Vorstin ? ondertusfcheri zoudt gy reeds in den kerker zugten. Wie weet, hoe lang de bode reeds vertrokken is ? waarfchynlyk zal men dan myne overhaaste afreis te weeten  64 DE GRAAF KONINGSMARK. ten komen, en my hier in verhinderen. Ook is de Hertog uw vader zoo zeer overtuigd van deregtfchapenheid uws Gemaals, dat hy met moeite aan my geloof verkenen zou. HERTOGIN. AchJ nu zie ik het; myn fmachten naar verlosfing is vergeefsch — myn ftreeven naar hulp vrugteloos! — Wreed noodlot i zoo moet ik dan alles, alles hier opkroppen? zöo is 'er dan ge ene redding meer overig voor my ongelukkige? ■ — KONINGSMARK, (haastig , en als door den blixem getroffen.) Geene redding? ~* redding —. 0 Ta Vor- ftin! — (fiamelende.) Nog — nog is 'er redding — Ja — Ja, ik zou nog wel —• (Hy verftomt; en ziet haar niet een ftaarend oog aan.) HERTOGIN, (ontfield.) Hemel! wat deert u? KO«  TWEEDE BED R. Y F. 63 KÖNINGSMAR.K, (ah bulten zich zeiven vervoerd, en tér zydei) Welk een denkbeeld, dat daar door myne Verraschte ziel vliegt! —■ het is een raazeiul — neen, het is een Goddelyk denkbeeld! — Een hoogetf wezen heeft my dit ingeftort! — HERTOGIN. Wat deert 11? vergeet u zeiven niet; wy zyn imj mers geen oogenblik alleen. KONINGSMARK, (blyft in dezelfde vervoering; ter zyde.) Het fpel is ongelyk, ik kan 'er weinig by verliezen , en onëindig veel by gewinnen; De zaligheid , die in dit denkbeeld ligt opgeflooten, — die myn* geest verrukt, is wel een leeven waardig — is duizend leevens waardig — en één kan het my flegts kosten! — het is beflooten — ik wil haar redden. HERTOGIN; Ha! hy is buiten zich zeiven, ik moet hem ver» laaten. KONINGSMARK. Om alles in de wereld Hertogin, blyf toch. Er is nog een middel — ja ongelukkige Vorstin. De gevaaren kunnen nog afgewend, deze traanen nog E af-  66 DE GRAAF KONINGSMARK. afgedroogd, en de duistere vooren, die kommer ea ellende op uw voorhoofd ploegden, uitgedelgd worden ; het hangt van u zelve af. HERTOGIN. Spreek, fpreek toch; waarom dat dood bleek gelaat, die duistere en verwilderde oogen? Spreek, hoe zult gy my redden ? KONINGSMARK. Deze arm is iterk — en dit hart klopt vuurig — ik voel het — ieder polsflag duidt eene gtoote daad aan. _ Het is een denkbeeld zonder wcergaa, de redder eens engels te zyn. H E R T O GIN. Ik gaa, wanneer gy niet verftandiger fpreekt, ik moet gaan. ... KONINGSMARK. Ja, ik zal fpreeken — maar thans is het onmoo. gelyk, thans niet — want 't geen ik u te zeggen had beef niet, — ik zal uw redder zyn. Hier kan ik u niets meer zeggen, wy zyn hier niet alleen, op eene andere plaats zal ik u ontdekken, wat in dezen boezem verfchoolen is. Wy hebben geen tyd meer te verliezen; gy zult my vergunnen moeten, na het bal tot uwent te durven komen.... #ER*  TWEEDE BE Dl Y F. . Cf HERTOGIN. Neen, nooit — nooit zal dat gefchiedcn. Hoe kunt gy zoo iets begeeren ? Nog geen man, buiten myn' gemaal beeft deze vergunning gehad; en geen', geen' zal dit ooit veroorloofd worden. KONINGSMARK. Ongelukkige Vorstin! het komt op uwe redding aan; verfchrik niet, ik fcheen beftemd om uw redder .te zyn,'"draal thans niet — de tyd is kostbaar; want ieder minuut, die gy onder dit gewelf doorbrengt, moet gy met uwe traanen betaalen, ieder minuut brengt u aan uwe ellende nader. Wecst flegts gerust, en vergun my dat ik u heden avond alleen mag zien; ik zal u dan zeggen, hoe ik u red. den wil. HERTOGIN. Dat gaat niet aan, ik heb my reeds verklaard; ook kan ik dit narigt, dat men u zoo even bragt; niet gelooven. Zeg my hier wat gy te zeggen hebt, KONINGSMARK. Onmoogelyk! het is hier de plaats niet, men kon ons beluisteren, alle woorden, die ik hier tot u fprak, zouden dolken voor u worden. Vrees, niets; vergun my dat ik u heden avond alleen mag zien. E 2 HER,  ói DE GRAAF KONINGSMARK. HERTOGIN. 1 Welk een onbezonnen eisch , bedenk eens, welke gevaaren gy]u zeiven en my berokkend, bedenk, dat men juist dit tot een voorwendzel tegen my gebruiken zou, bedenk —■ maar wat valt hier te bedenken, het kan niet gefchieden. KONINGSMARK, Het zyn hier geen gevaaren , die wy ons bereiden, maar het is om de gevaaren af te wenden. HERTOGIN. En ook zoo 'er geene gevaaren waren, zoo roept my echter eene innige onbedrieglyke Item toe — het kan , het mag niet gefchieden. KONINGS MARK. Bekommer u in geenen deelen; Koningsmark kan niet dan edel denken, zinds hy aan niets als aan u denktl Vergun my dat ik u heden avond alleen mag zien. HERTOGIN, (met toeneentende verwarring , ter zyde.) Hemel! wat zal ik doen? zo eens dit narigt waar ware — hy denkt edel — (luid. Gy zeidet — dat gy een middel wist om my te xedden ? JiOi  TWEEDE BEDRYF. o$ KONINGSMARK. 6 Gewis, redden, redden zal ik u, vergun my flegts dat ik u heden avond alleen mag zien! HERTOGIN. Het is immers niet moogelyk — en — zo ik ook al wilde zo — neen het gaat niet aan. KONING S M A R K. o Spreek fpoedig het woord uwer behoudenis, daar komt de Hertog en de Gravin. HERTOGIN. De Hertog? (ter zyde.) Neen, ik zal het niet doen. KONINGSMARK. Antwoordt Hertogin, de Gravin heeft ons alreeds gezien. HERTOGIN. De Gravin? (ter zyde.) Zou het misdaadig zyn, zo ik het deede ? zou ik het doen ? als men my nu waarlyk zoo affchuwclyk behandelen wilde? zou ik het doen? E 3 (luid.)  70 £E GRAAF KONINGSMARK. (luid.) Neen, neen, het gaat niet aan. KONINGSMARK. Wederftaa toch het befluit des Hemels niet, die my tot uwen redder verkooren heeft, neem fpocdig uw befluit, want het oogenblik, dat nog ons is, begint reeds te verloopen. HERTOGIN, (ter zyde.) Zou het een misdaad zyn, zo ik het deede? wil men my niet ongelukkig maaken? tioch K O N I N G S M A R K. Zeer wel ik gaa — het oogenblik is reeds daar — — Laat my u beweenen , laat my voor u bidden! HERTOGIN, (ter zyde.) Hy denkt edej — het kan geen misdaad zyn J — (luid.) Koningsmark! (ter zyde.) Neen, het kan geen misdaad zyn. (luid.)  TWEEDE BEDRYF, 71 (/»/<*.) Koningsmark! fzy verbergt haar aangezigt '—< beeft — e?i daarop met waardigheid. ) Koningsmark! ik wil u zien —. ach! maak geen «üsbruik van myne goedheid! KONINGSMARE, Goede voorzienigheid! ik dank u vuurig! waar e» wanneer? HERTOGIN. In myn Kabinet, na het bal. KONINGSMARK, Zeer wel. Ik verwyder my, de Hertog is naby. HERTOGIN, (met angst.) ■Ja — doe dat. (Terwyl zy zich insgelyh verwyderen wil, keert zy ylings weder te rug 3 en roept haastig. ) Neen , neen , blyf hier, blyf hier , waarom vlieden? Ik heb geen reden om voor iemand te vlugten, ik feen niet gewoon myne handelingen te verbergen; E 4 kom  U DE GRAAF KONLN'üSMA RK kom nader — kom nader — wy hebben niets ge. heims met eikanderen. KONINGS MARK, (verbaasd.) Niets geheims? HERTOGIN. De geheele wereld mag zien, dat ik met u fpree= ke, kom hier — ik wil met u fpreeken. DERDE TOONEEL. HERTOG, GRAVIN, KONINGSMARK, HERÏOGIKi HERTOG, (by het inkomen tot de Gravin.) Wat zouden zy wel aan eikanderen te zeggen hebben? GRAVIN. Zeker niets van veel belang. HERTOGIN, (ter zyde.) Waarom deze angst? Ben ik dezelfde niet meerj dj« ik voor weinige oogenblikken was ? (luid.)  TWEEDE BEDRYF. n (luid.) Gy hebt dan nog in 't geheel niet gedanst, Graaf Koningsmark ? KONINGSMARK, (verlegen.) Neen uwe Hoogheid, heden avond nog niet. HERTOG, (tot. de Gravin.) Ik wil wedden, dat 'er iets tusfchen hen is voorgevallen — die verftrooide blikken , hun gloeiend gelaat — (ter zyde.) Wagt maar, zot fchepzel, van morgen af zult gy my niet meer onder de oogen komen. (tot den Graaf.) Hebt gy zinds lang geene tydingen van Elta ontvangen ? Hoe maakt het de Hertog myn fchoonvader? KONINGSMARK. Hy bevindt zich zeer wel; niet lang geleden heeft tnen my nog gefchreeven. H E R T O G, '(ter zyde tot de Gravin ) Zy kennen eikanderen reeds lang, zy zyn als kinE 5 de-  74 DE GRAAF KONINGSMARK. deren met eikanderen vertrouwd geweest; zy zyn te zaamen opgevoed; dat weet ik. gravin. Nu, dan heeft zy hem zeker met haare kindergefchiedenisfen in haar vaders huis, onderhouden. hertog. Kindergefchiedenisfen ? Ha ha! op die heete wangen , in die vuurige oogen kan ik geenë kindergefchiedenisfen leezen! Kindergefchiedenisfen! Waarom dan die verlegenheid, die zy beiden niet verbergen kunnen ? Gravin ik had gedacht dat uwe oogen meer doordringend waren — bemerkt gy dan niets? gravin, Q>y zich zeiven.) o Wist gy waarom die fchoone jongeling zo verlegen was! (half fchertzende tot den Hertog.) Hoe f. het moogelyk op zulke gedachten te komen ? Vertrouwt gy den fchoonen jongen Koningsmark geen beter fmaak toe? gaa en (preek wat met de Hertogin, ik zal ondertusfchen den Graaf wat uithooren, hy zal myne oplettendheid niet ontfnappen, zo uw vermoeden gegrond is; wy zullen wel agter de waarheid komen. her-  TWEEDE BEDRYF. 75 HERTOG. Dit is wel uitgedacht, doe dat, maar met list* GRAVIN. Verlaat u op my. (ter zyde.) Ik ben niet gewoon te bèevéri, doch als hy het ontdekte, als hy het flegts vermoeden kon, hal dan zou ik leeren beeven. (tot Koningsmark.) Hoe is het moogelyk , Graaf Koningsmark, dat een man van uwe jaaren geen fmaak in 't danfes Vindt? Het is toch gewis een zoet vermaak. KONINGSMARK. Onder eene zekere voorwaarde is my dit vermaak zeer bekoorlyk, en zo ik deze niet kan vervuld zien, kan ik dat genoegen ligt misfen. HERTOG, (tot de Hertogin.) Wilt gy met my een weinig in de Danszaal gaan ? (ter zyde.) Ik moet nog eens voor de laatfte maal met haar fpreeken, om my voor de laatfte maal over dat haa-  76- DE GRAAF KONINGS MARK telyke fchepzel te ergeren, en daardoor myn befluit nog meer te bevestigen. (De Hertogin buigt zich ftilzwygew de, en volgt den Hertog.) VIERDE TOONEEL. GRAVIN, KONINGS MARK. KONINGSMARK, (ter zyde.) Zo ik my niet vermomme, is alles verloorcn. GRAVIN. Het noodlot bemint ons , het begunstigt onze zoetftc wenfehen, en brengt ons weder te famen, Gy raadt niet, aan wicn wy deze kostbaare oogcnblikken te danken hebben, KONINGSMARK. Ik beken het Gravin. Ik ben niet weinig verwonderd, dat ons de Hertog zoo alleen liet; ook weet ik niet, hoe ik hem genoeg myne dankbaarheid bcwyzen zal, dien ik deze aangenaame verrasfehing verfchuldigd ben. GRAVIN. Dank daar voor de yvcrzugt van den Hertog, Heer Graaf!  TWEEDE BEDRYF. ?v KONINGSMARK, (verrascht') De yverzugt van den Hertog? G R A V I N. Ja zyne yverzugt wegens de Hertogin» KONIN GS MARK, (jer zyde}, Hemel! hoe?j (tuid.) De Hertogin ? GRAVIN. Waarom zoo ontroerd? Van waar die plotzelyke onfteltenis in uwe gelaatstrekken? KO NINGSMARK. Verfchoon my —■ myne vrees was zeer natuurlyk — ik dacht — dat men ons in de voorkamer beluisterd en verraaden hadt. GRAVIN. Hoe kondt gy dat denken? KONINGSMARK. Een verward voorgevoel vloog my door de ziel, zoo dat ik onwillekeurig daar voor beefde. Ik Itcefde voor u. — SR &.-  ;8 DF GRAAF KONINGSMARK. GRAVIN. Lieve edele jongeling! hoe verrukt my dit aandeel , deze bezorgdheid. Ik zal u het raadzel ontknoopen. De Hertog op eens door yverzugt overmeesterd, geloofde dat gy in eene geheime ver"itandhouding met de Hertogin waart, toen hy u met haar zag fpreeken. K;o NINGSMARK, (ter zyde.) Hemel!. . (herfielt zich fpoedig, luid.) Welk eene onzinnige argwaan? hoe is het moo.gclyk zoo verblind te zyn. GRAVIN. Ja wel onzinnig, maar waarom ontfteldet gy daar .even zoo? KONINGS MARK. Wyl ■— wyl ik in het zelfde oogenblik daar aan dacht, hoe vreeslyk zyne woede ftygen moet, wanneer zyne yverzugt ooit gaande wierdt omtrent een voorwerp, dat hy bemint; daar hy reeds zoo is in betrekking tot haar, die hy niet bemint. Ja Gravin — ik beken het ■— ik beef — niet voor my — voor iets veel dierbaarers — voor ü. ©RA-  rWEEDE BEDRYF. 7— maar ik wenschte het zoo niet te verdaan! neen! nimmer ■— nimmer — en evenwel — als ik het zoo verdon d? - als ik het zoo verdaan moet? — o Emilia! ware het eeuwig donker gebleeven! Er begint in myne ziel een vreeslyk licht te fchemeren — ja vreeslyk, Emilia; maar, (Zy fchelt.) Ik ben nog niet geheel buiten zinnen ; ik heb nog vonken van myn voorig wezen in my. (De kamenier vetfchyntt zy zegt tót dezelve.) Laat de bedienden binnen komen. (Tot Emilia.) Ik ben evenwel grootmoedig Emilia! (Op den bedienden en den dolk wy •■ zende.) Dezen heeft hy my in het hart geftooten, en deze (De beurs met geld toonende.) geef ik hem daar voor; ( Den bedienden de beurs toewerpende.) daar, ontvang het loon voor uwen affchuwelyken dienstl H. IMI  H4 DE GRAAF KONINGSMARK. EMILIA. Ik bidde u, Gravin, vergeet u niet te zeer. (ter zyde.") Zy weet niet meer, wat zy zegt. (De bedienden verfchynen.) GRAVIN. Hier, dezen man moet gy naauwkeurig in bewaaring neemen, hem in de zykamer opiluiten en my de fleutel brengen —■ gy moet voor zyn perfoon verantwoorden. BEDIENDE. Genade Gravin GRAVIN. U zal geen leed gefchieden, verlaat u op myn woord van eer. Morgen komt gy weder los, wees Hechts gerust, gy zult dan veelligt beter beloond worden. (De bedienden gaan af. EMILIA, ( terwyl zy haar tef zyde aanfehouwt.) Hoe woelt het in baar, hoe bezwaarelyk kan zy het nog begrypen, dat hy haar bedroogen heeft! nu is het klaar, hy kan niet beminnen, maar hy zal  6 E fc D É B E D R Y F. tij zal 'er toch voor boeten, twee vrouwen veracht te hebben. « R A v I N, (11 a een kort ftilzwygen.) ïk wenschte wel, dat ik het my konde verklaaren , maar niet zoo, als ik het beevende voorzie! —■ het is my onverftaanbaar, maar ik vrees, dat het my verpletteren zou, indien het my verftaanbaarer wierdt. Doch neen: — liefde ftondt in zyne fchuwe, fchaamachtige blikken; liefde fprak in ieder gelaatstrek ; liefde ftraalde uit zyne fchoone groote oogen. Een jongeling, nog niet bekend met laage veinzery, — hadt hy die dronkenmaakende verrukkingen nog niet gefmaakt, kende 'er Hechts het voorgevoel van, toen een zacht verlangen, een ff.il (machten zynen jeugdigen boezem deedt zwoegen : hadt den brandenden dorst, dat onbekend hygen naar •eene hem nog onbekende zaligheid niet gefüld, hadt den gloed in zyne aderen door het fnel werkende tegengift vanhet genot nog niet bekoeld! — neen , hy heeft nog niet bemind ; zoude hy niet anders vuurig en dronken van vreugd In de öpene armen vliegen van eene vrouw — zoo waar als God leeft, nog beminnenswaardig? niet vliegen aan den zwellenden boezem van eene vrouw, die fpeelende alles om zich heenen boeit; ha! hy moest my verre den loef affreeken — en dat heeft my nog niemand gedaan — indien hy my bedroogen hadt! —■ maar wat zal dat verwarde weefzel? Ach! daar, daar fchuilt de zwaarigheid, die my myn verftand zal doen verliezen! ( Zy ziet met eenen verwilderden blik voor zich neder.) H 2 ÏMI-  iifS DE GRAAF KONINGSMARK. E M i L I ft, (ter zyde.) Nu is het tyd, nu wil ik myne wraak volvoeren, nu wil ik haare gloeijende woede aanblaazen. ( Overluid.) Genadige Gravin! durf ik het waagen flechts één woord —> GRAVIN. Wat begeert gy Emilia? EMILIA. Het zou my fmarren, byaldien myn voorgevoel waar ware, en nogthans zie ik door den fluijer dezer raadzelen heen, dat het waar is. GRAVIN. Meisjen! meisjen! welk voorgevoel? ik had ook eens een voorgevoel! EMILIA. Ik zou weenen, indien het waar ware, dat men, na deze opoffering van de fchoonfte, betooverendfte aanlokkelykheden van ons genacht, na deze verloochening van deze zedige fchaamte, na deze verzaaking van de algemeenfte eigenfchappen der vrouwelyke natuur, na deze wellustige ontdekking van ie-  DERDE B E D R Y F. ieder neiging uwer borst, van ieder gloeijend ge. voel uwes harten .... GRAVIN. Wat verfhout gy u te zeggen? wien geldt dat? EMILIA. Indien men na alle deze opofferingen van de bekoorelykfte en volmaakfte vrouw , ongeroerd en koud bleef, indien men deze opofferingen der verrakkelykfte fchoonheid, deze aanbiedingen myner moedige gebiederes, indien men dit alles — waar van het geringde gedeelte reeds duizenden met zaligheid zoude overdroomen — indien men dit koelzinnig van zich ftiet, indien men het koelzinnig, o —• veelligt koelzinnig verachtte. ■GRAVIN. Meisjen, gy verdiende ftraf voor deze ftoutheid. Wie heeft uw gezegd, dat men myn hart verachten kan? EMILIA. o Gravin! vergun my zoo veel deel te moogen neemen in de belangens van uw hart, vergun my myne verontwaardiging uittedruken, daar ik uwen trots vernederd zie, dien billyken trots; die ook myn trots is. Gy deelde my de zoete opwellingen van uw Vipt mede, en — zedert ik dat gezien H 3 heb  iiS DE GRAAF KONINGSMARK. beb — zedert ik gezien heb, welke eene overftroomende onuitputtelyke bron van zaligheid het zelve voor een waardig mannenhart in zich kan bevatten, zints beu ik ook yverzngtig over dit heiligdom, zints bewaar ik dit heiligdom, dat geene vreemde koelzinnigheid hei zelve ontweyë. 'GRAVIN. Wilt gy my dan geheel zinneloos maaken? EMILIA. Zyt gy zoo verzekerd, dat men u zoo ongemeen, zoo boven alles, zoo onuitfpreekelyk bemint, als gy verdiendt? zyt gy daar van zoo verzekerd, dat die verwarde en nogthans zeer verftaanbaare be* kentenis van dien bedienden uwe overtuiging niet verzwakt? GRAVIN. Waar] [toe [deze lloute onbefchaamde vraagen? EMILIA. Gy befchouwdt als floutheid , het geen my, die meer koelbloedig hier over denk, tedere zorgvuldigheid is voor dat kostbaare gefchenk, dat gy aan eenen ondankbaaren verfpilt, en dat weinigen, ja, flechts weinigen, verdienen. Geloof my, het voorwerp, waar ann uw gloeijend hart zich över. gaf, is niet waardig, dat zulk een hart sich aan hem  DERDE EEDRYF. 119 hem overgaf. Verwekt de bekentenis van dien man dan geen argwaan by U? GRAVIN. Wat wilt gy? 't is waar — ja het konde — het konde nogthans zoo zyn — — ja, dat is waar—> ook verfchrikte ik, en ik begreep niet het. geen hy my zeide — 'er ontftonden in myn biunenfte vlugtige gewaarwordingen, voorgevoelens eener ontzettende misleiding — ja, gy hebt gelyk,hetis zonderling, het is opmerkelyk, juist omtrent den zelfden tyd» toen hy voorzag, dat hy eenige minuuten by my kon geweest zyn, even als of — als of hy opzettelyk een oogenblik zocht te ontvluchten, het welk myn dorftend hart zoo zeer te gemoet zwoegde! ha! indien dit zoo ware ■—m indien het inderdaad, zoo ware, (Driftig en met eene fterke flem.) Ik zöude — o ik zoude hem en my vermoorden kunnen ! maar, Emilia! het kan — neen, het kan niet waar zyn; die onzekere oogopflag,in welken die nog onbevreedigde begeerte naar het zoete genot zich uitdrukte ; die befchroomd? , natuurlyke ingetogenheid en terugiiouding, die bcminnelyke betooverende fchaamte ■ ■ EMILIA. Schaamte? ingetogenheid? zyt gy daar van ver. zekerd ? II 4 GRA-  iio DE GRAAF KONING S MARK. GRAVIN. Verzekerd? wat betekend di'e vraag? fpeel toch de fpitsvindige verftsndige niet — het Haat u flecht. EMILIA. Zyt gy dan zoo verzekerd, dat bet fcbaamte ingetogenheid was? was het niet verlegenheid? verveeling? GRAVIN, (verfchrikt.) . ( Meisjen, wat hebt gy daar gezegd? ha! daar had Jk met aan gedacht - ja — dat — dat is niet onmogelyk verlegenheid? verveeling? maar waarom ? en evenwel — o! welk een' booze gees^ heeft u deze verfchrikkclyke woorden in den mond gelegd.' EMILIA. Sprak hy met eenebeangftigde wellustige beklemdheid? of met eene verwarring, die hy te vergeefsch zocht te verbergen ? waren zyne woorden dat welfpreekend Itamelen der verrukking? of waren zy afgebrookene, koelzinnig uitgebragtte klanken, der verveeling? GRAVIN. Ha! welk een ontzettend ontwaaken! o! 'er gaat my een licht, een verfclnïkkelyk licht op, voorde zoo lang verblinde oogen! meisjen! gy hebt een vrees-  DERDE BEDRYF. vreeslyk licht in inyn ziel verfpreid. o.' — o! ( Zy verbergt haar gezigt. ) EMILIA. Zoo waarachtig als God, ik fchep 'er geen vermaak in om deze kwellingen in uwen boezem te verwekken ; maar het was uwe eer , uwe eigene waarde, uw eigen welzyn, en de gevaaren, waar aan gy u blootftelt, die my hier toe noopten; vertoorn 'er u niet over; ik wil het u niet meer verbergen; ik beken het u thans ; ik heb alles gezien, wat de verblinding dier aangenaams begoocheling u belette te zien — ik heb u beluifterd — ik heb alles gehoord GR A V I N. Affchuwelyk fchepfel, wat hebt gy u onderftaan ? EMILIA. Wees niet toornig op my, ik verdien het niet — ik wilde zien, of men in ftaat ware om u met die alles omvattende warmte te beminnen, met welke gy beminde, of deze magtige vlam — voor dcwel» ke de koude mannenharten veelligt onvatbaar zyn — door eene gelyke vlarmne ontmoet wierdt; — ik wilde zien, of men u zoo aanbadt, als het u zeldzaam hart toekomt — dan, ach — < H 5 GRA-  I2s DE GRAAF KONINGS MARK GRAVIN. Spreek uit uwe moordaadige woorden , ellendige! op welke ik my te veel vertrouwd heb o God, ik verftikke! ( Zy verbergt haar gezigt weder.) EMILIA. Nu heb ik medelyden met haar — ach — ik ken haare fmart! (Overluid.) Deze heete traan zy getuigen van myn fmart, dat ik u dat zeggen moet , het geen ik om geene wereld voor u zoude verzwygen; ik heb op de gelaatstrekken van den jongeling acht gegeeven , dien gy met zaligheid meende te overftroomen, en die met een zichtbaar ongeduld, het oogenblik te gemoet hygde het oogenblik om u te ver- laaten! ———. (Na eenig flilzwygen. ) o Gravin! myn {hart bloedt, dat ik het u moet zeggen — Gravin het geen gy voor fchaamte hieldt, was verveeling, ha! verachting van uwe warme tederheid — o Hemel! ik dacht door den grond te zinken van wegens het ystelyke, dat ia deze gedachten ligt'. —— —— G RA-  DERDE BEDRYF, 1-3 GRAVIN. Zwyg, zeg ik, of ik vermoord u! o fchrikke. lyk — — fehrikkelyk EMILIA. Gy zyt myn trots — wie-u verfmaadt, verwondt my even zoo ongcneeslyk, als u, GRAVIN. Kunt gy niet zwygen, giftige praatfter die my hier zoo vreesfelyk in den boezem woedt? voord—weg— uit myn gezigt! uw aanblik is my gehaat! — de aanblik van alle menfchen is my gehaat — ik wenschte dat ganfche hellen - gebroedfel te kunnen verdelgen — verdelgen van de aarde —■ ; E M I L I A. Waadde Gravin GRAVIN. Voord — voord uit [myn gezigt! ik zeg het u voor de laatfte maal. Wilt gy nog niet? Ha! zyn 'er dan geene dolken meer voor fchpfelen van uw foort. (Zy grypt woest een dolk, Emilia vlugt.) TIEN  fat DE GRAAF KONINGSMARK. TIENDE TOONEEL. GRAVIN, (alken. ) (In eene vreesfelyke woede, den dolk in de hand houdende. ~) Heb ik dan zoo lang moeten leeven, om dat te beleeven? o ! ik konde met moordftceken in dit verfcheurde hart wroeten, dat my zoo bedroogen beeft — dat my zoo fchrikkelyk misleidde: ik konde my alle de aderen openfcheuren, om dien verteerenden gloed in deze borst te verkoelen! — Ach —« Amalia ■— Amalia , hoe diep zyt gy gevallen! ( Zy wil zich met de handen voor het hoofd flaan, ziet te gelyk den dolk en ontftelt.) (Zy hefchouwt denzelven met een flomme woede.) Ha! gy zyt my een welkom verfchynfel! — — gy hebt almagt in uwe doorboorende punt! — gy kunt my verzachting verfchaffen ■ — niet, als ik u tegens mynen eigenen boezem keer ■ neen , dat niet zulk eene gemeenc tragifche zottin ben ik nog niet geworden — neen ; maar gy kunt my  DERDE BEDRYF. 125 my helpen, om den brandenden dorst der wraake te lesfcben , om die wilde woede te verzachten, die in deze aderen bruischt, om het koude hart des verraders te doorbooren — met duizend wonden te doorbooren! — Ha! verrukkende gedachte! heerlykgezicht — het droomend bloed des verraders! — kostbaare laavenis voor de ondermynende folteringen , die myne leden verlammen l v Na eettig Jïilzwygen, met eene ver ■ ander de ftemme.) e Den verrader! ■ ■ ■■ ( Met eene zachter flem. ) Den verrader! ■■■' " ■ Q Met eene weemoedige Jiem. ) Bemind — bemind heeft hy my niet — dat is wel zeker > —— ( Snikkende.) e! Hoe zoude ik hem bemind hebben! (Na een kort Jïilzwygen, met eene andere flem.) Maar verachten 1 . ■ (Met nadruk.) Verachten! C Hevig.) Verachten! (Mei  ia6 DE GRAAF KONINGSMARK. ( Met voorige woede. ) Ha! droogt fcbandclyke traanen, om eenen onwaardigen geweend! — weg, gy getuigen myner fchande! ■— droogt opl — dit oog zy eeuwig traanenloos! — het moet zich van nu voordaan met bloed verlustigen! verachten'—my verachten! my? (Zich fchielyk bedenkende.) My? neen! neen! het is onbegrypelyk, het is oumoogelyk, Amalia's hart te verachten ! neen, dat kan hy niet; neen! maar —■ •— bedroogen heeft-hy rcy evenwel —- (Zy krimpt ais van den donder getroffen in een, woestheid en ontroering in haare flem.) Ha! ontzinnige, hebt gy dan geheel geen verfhnd meer? moet gv daar nu — nu eerst aan denken? moet het u, krankzinnige, nu— nu eerst invallen, dat hy eene andere bemint? eene andere beminnen moet? foei, Amalia! zegt uw trots u dat zoo laat, zegt hy u dat nu eerst? o — hoe diep, hoe diep zyt gy gevallen! 't gaat wel — 't gaat wel — de gloeiende wraak krygt met ieder oogengenblik nieuw voedzel! woedt — o woedt vryelyk in myn martelend gevoel — woedt, anders overmceflert gy my! hy bemint — hy bemint eene andere! o hadde ik doodelyke middelen om dat ganfche affchuwelyke geflacht te verdelgen! hadde ik het ver  DERDE BEDRYF. 12? vernietigend vermogen, om het ganfche heelal tot ftof te vergruizen! — hy bemint eene andere! —— kon ik met eenen dolkfteek den verftikkenden drang des harten lucht geven — hy bemint eene andrel —■ zóó ver — zóó ver is het met my gekomen? maar, wie, wie, bemint hy? o! gy onzigtbaare magten, verleent my nog flechts een weinig verfiand, vergunt my nog flechts dcne feconde bewustheid en denkvermogen, om te raaden, na te fpooren wie, wie hy bemint! ( Zy wryft zich het voorhoofd, wringt woest de handen.) Vergeefsch — vergeefsch — myn vernuft is weg—: een woelende ftorm woedt in my —< verftand heb ik niet meer! maar ( Zy flampt met den voet) maar wie kan hy toch beminnen? ik wil het weeten, trots myne zinneloosheid! >— ik moet het weeten ; Emilia! (Zy fchelt.) Emilia! BLF-  lag DE GRAAF KONINGSMARK. ELFDE TOONEEL. GRAVIN, EMILIA. EMILIA, (Zy verfchrikt, ah zy binnentreedende, de Gravin in zulk eene hevigheid ziet.) (ter zyde.) Ha! het heeft, gewerkt. GRAVIN. Waarom verfchrikt gy? ben ik een monfter geworden ? zekerlyk ben ik thans woest — raazende — ja, raazende; maar ik zal weder beter worden , als ik maar eerst bloed zie. Hoor meisjen , gy hebt my eenen fchrikkelyke dienst beweezen — gy hebt my de oogen geopend —> — met den dolk moest ik 'er u voor beloonen maar wees ge- ' j-ust — ik heb eens nagedacht — ■— hy moet eene andere beminnen ja, dat is zeker; want, verachten —. neen, verachten kan my niemand — dar is uitgemaakt ■— daarom — hoort gy — ~ —wat heb ik daar even gezegd? EMILIA. Cy zeide daar even, het geen ik reeds lange GR A-  DERDE B E D R Y F'. 129 c k a v 1 k b Schandelyk! gy hebt liet'dan ook reeds vermoed , dat hy eene andere bemint ? ja — hy bemint —■ maar wie? c— dat wil ik weeten, hoort gy ? ik wil het weeten, al zoude het my ook het leeven kosien.' let op het geen ik u zeg, merk op; want daar is my alles — allés aan gelegen ( Verflrooid.) Wat —r- wat 'wilde jk u daar toch zeggen ? emilia Dat wilde ik van ü hooren.' gravin. Ja, ja, nu weet ik het: gy moet door de tweede hand veripieders uitzenden, die .Koningsmark over al volgen, alle zyne gangen befpieden, geftadig by nacht om zyne deur zwerven,' en u berigt geeven van alles, wat hy hy doet; maar niemand moet weeten, dat ik de hand in het fpel heb. niemand; en nu terftond moet gy eenen trouwen befpieder uit-' zenden, die nog dezen nacht op hem past, — ik moet weeten, of hy thans te huis is of niet, en nog meer — nog meer — gy zult het wel verneemen —■ gy zyt loos , gy zyt fchrander — doe uwe zaaken goed, hebt gy my verftaan? gk.a"  i3o DE GRAAF KONINGSMARK, EMILIA. Gravin, gy zult zien met welk een yver ik alles zal nakomen; nu bid ik u alleen, dat gy u ter rust begeeft, gy mogt ziek worden .... GRAVIN. My ter rust begeeven ? Ha! als deze hand van het bloed des vermoorden rookt, dan zal ik my ter rust begeeven! laat my maar ik leg my dezen nacht niet neder Ach ! ik bad byna iets vergeeten: gy moet my nog een dolk bezorgen, en ook vergif fchrik niet laage z/el —— dolken en vergif zyn myn eenige artzenyen <— gy moet ze my bezorgen — intusfchen zal ik dezen dolk hier fcherpen, tot dat de dag aanbreekt " ■ EMILIA. Wanrdfte Gravin — flechts een weinig rust...» GRAVIN. Ha! meisjen! gy fpreekt tegens my, als tegens eene raazende, met wie men medelyden moet hebben! — maar veelligt —« konde het wel zoo zyn laat my nog maar een weinig raazen, ik zal wel weder by myn verftand komen. Spoedig, doe, wat ik u gezegd heb —- haal my vergif en dolken —. voord voord ( Zy neemt Waar hy den arm en leidt haar naar de deur.) TWAALF-  DERDE BEDRYF. ijt TWAALFDE TOONEEL* GRAVIN, ( alleen.) Ik gevoel gewaarwordingen in my ontdaan, die ik nog nimmer ondervonden heb! ja, het is zoo —< ik kan niet tot de deugd wederkeeren — het nood. lot zelve belet bet my zoo moet ik dan eeuwig van de deugd afgefchekkn blyven, voor eeuwig een monder worden? welaan! — het zy dan zoo — maar ik wil een monder worden, dat geheele hemeldreeken met fchrik zal vervullen! ; DERTIENDE TOONEEL. EMILIA, GRAVIN. EMILIA, (komt driftig binnen fuiven.) Gravin, Gravin! zoo even is hy te rug gekomen ; hy gaat over de gallerye, hy moet hier op het kafteel iemand zoeken GRAVIN. Ha! wienkan hy hier zoeken? gezwind, yl hem nj zi«-waar hy heên gaat; en daar hy blyft, moet i & m  IS* DE GRAAF KONINGSMARK gy hem na fluipen, en hem beluifteren —. en breng my dan terftond narigt — gezwind, eer hy u Oni> fnapt — fpoedt u, fpocdt u! (Zy grypt haar by den arm, en terwyl zy haar naar de deur geleidt, valt het gordyn.)  Ï33 VIERDE BEDRYF. ( Het Tooneel, is 'geduurende dit ganfche bedryf, op het Kafteel in eene gallery, die naar het departe.' went der Hertoginne leidt.) EERSTE TOONEEL. KONINGSMARK, LOUISE. KONINGSMARK. H oe? de Hertogin bevondt zich niet wel? zy wij my niet zien? LOUISE. Zy wil u niet zien; maar waarom zoude ik de waarheid voor u verbergen? zy bevindt zich zeer wel, het berouwt haar flechts, dat zy u verlof gegeeven heeft om by haar te komen. KONINGS MARK. Het berouwt haar — zy wil my niet zien? o Hemel! zoo in eens uit alle myne paradysfen uit" geworpen! LOUISE. Ik heb alles gedaan., om haar te overreeden, dat gy de beste oogmerken hadt, Graaf; dat onze I 3 lange  134 DE GRAAF KONINGSMARK. lange en innige kennis en verkeering ons daar voor borg moest zyn, dat gy fteeds het warmfb en opregtfte deel in alle onze ontmoetingen genoome had:, dat .... . KONINGS MARK. Gy zyt myne vriendin; gy hebt de waarheid gefprooken; heb dank voor dezen dienst, maar LOUISE. Ik (hield haar voor, hoe beklagenswaardig en ongelukkig haare omftandigheden waren; ik zeide haar, dat gy, Heer Graaf, de eenigfte waart, die ons met raad eu daad konde byftaan — maar alles was te vergeefsch; zy riep niet anders als: „ neen, ik kan hem niet zien." KONINGSMARK. Ha.» dat heb ik [niet verdiend, dat treft my in het hart! gaa toch Louise, gy zyt immers myne vriendin, gaa, bid uwe gebiederes met traanen, bezweer haar op uwe knieën, my niet te misken, rien, — my — of neen, ik wil zelve heên gaan; kom zy heeft nog niet verleerd, my te waardeeren als te vooren, daarvan ben ik verzekerd, _ kom maar, ik neem alles op my, ik ... . (Hy wil naar de deur gaan, Louise houdt hem tegen.) LOU'  VIERDE BEDRYF. 13$ LOUISE. Neen, neen, Koningsmark, doe dat niet — laat my eerst binnen gaan, ik zal haar voorbereiden» blyf flechts nog eenige minuuten. ( Zy gaat fnel in de Kamer der Her* togin.) KONINGSMARK. (Hy wil haar volgen; gaat\eenlge fchreeden voorwaar ds, blyft dan befluiteloos ftaan*~) Waarom volg ik niet? zo het wantrouwen ware, wantrouwen tegen dezen verteerenden gloed van myn hart, tegen dit opwellen van myn bruisfchend bloed — maar myn hart is rein; voor het aangezigt des Eeuwigen kan ik niet met meer ontzag verfchynen, als voor haar. Ik zal, ik moet haar redden, zonder my is zy verlooren . daarom Karei, wees fterk, gryp moed! (Hy nadert de deur, opent dezelve, en wil binnen fforten.) HERTOGIN, (roept haastig van binnen,} Blyf te rug, Graaf, blyf te rug, I 4 K P-  13Ö DE GRAAF KONINGSMARK. konings ma rk, C BJyft als van den donder getroffen, voor de deur ft.aan. ) Ha! dat was haare flem; weg is al myn moed, verzwakt is al He fterkte 'van mynen geest. (De Hertogin komt hem te gemoet, hy treedt eerbiedig te rug.) TWEEDE TOONEEL. hertogin, koningsmark. hertogin,Czeer aangedaan.) Dat hadt gy niet moeten doen, Graaf — ik liet u immers verzoeken om my alleen te laaten. (ter zyde.) Maar — waarom — waarom moet ik hem ook te gemoete gaan ? — waarom —-. «1— ( Overluid.} o! Hoe veel kondt gy tot myne rust by draagen, en hoe weinig hadt het u gekost!  VIERDE BEDRYF. 13? KONINGSMARK. Heb ik verdiend, dat gy my zoo miskent ? kunt gy iets laags, iets onedels van ïnyn hart vermoeden? HERTQGIN- Neen Graaf, zeker dat niet, maar de reden, waarom ik u niet konde zien — neen —• gy weet niet — ik heb niets tegens 11 — integendeel —> maar ik konde u flechts niet zien, om dat ik — my waarlyk niet wel bevinde •— om dat ik — — KONINGS M AR K. ; Spreek het woord maar uit, dat ik met ontzetting verwachte. HERTOGIN. Ja, waarom zoude 'ik het u ook niet zeggen? ik had voorgenoomen u niet te zien, om dat ik de fchuld van een overyld woord, waar over my myn geweten befchuldigde, wilde uitdelgen. KONINGSMARK. Welke fchuld? dat gy my in de dringendfte omftandigheden veroorloofdet, om by ü te komen, hebt gy daar aan iets bedreeven, waar over gy u verwytingen kondt doen ? 01 dat wil ik alleen wel op my neemen, dat wil ik wel met den Hemel I 5 uit"  J38 DE GRAAF KONINGS MARK. nitmaaken. Hebt gy vergeeten, da' men u morgen wil weg fleepen, dat ... . HERTOGI . Graaf ik heb tot heden nog geene nadere bevestiging van uw berigt ontvangen — ik kan u derhal* ven onmoogelyk geloof geeven. KONINGSMARK. Hoe? fielt gy wantrouwen in myne woorden? HERTOGIN. Neen Graaf, neen dat waarlyk niet, maar ik, ik ik kan my de boosheid der menfchen niet als zoo verregaande voordellen: derhalven is het nog niet geoorloofd, neen het kan niet geoorloofd zyn, dat gy by my komt; de rust van myn hart kan niet beftaan met de vryheid die ik u in overyling heb toegedaan. Ik bid u my nu te verhaten! ik heb beflooten het ganfche berigt voor verdicht te houden , en in de rustige bewustheid myner onfchuld de uitkomst aftewachten. Dieeeefle driftige opwellingen der gevoeligheid zyn over, myne fmart is voorby, zy is in traanen opgelost! en byaldien ook het berigt waar was, zoo blyf ik echter by myn be. fluit, ik ben thans gerust, zeer gerust, ik wil nu in flïlte lyden! - KG"  VIERDE BEDRY F, 139 KONINGS MARK. Gy wilt dan u zelve in het verderf Horten? gy begeert zelve te lyden, onfchuldig te lyden? HERTOGIN. 'Er is voor my iets zoets in deze gedachte, flU en onfchuldig te lyden. KONINGS MARK. En zich door laage zielen in het (tof te laaten vertrecden ? HERTOGIN. Daar is iets groots in, die laage zielen, die ons in het ftof vertreeden, ftil te verachten. KONING S M A R K. En moet dan het onregt, het fchreeuwend onregt, dat laage zielende onfchuld aan doen, ongewrooken blyven ? HERTOGIN. Het is edel, zelfs het grootfte onregt geene wraak waardig te achten! K O N r N G S M A R K, ( met vervoering ter zyde.) Hemelsch wezen! uwe goddelyke deugd vervult my met eene heilige fiddering! ( Over  l4o DE GRAAF KONINGSMARK. C Overluid.) Ja, ik beken het, dierbaarfte Vorftio, myn geest verftaat hoe groot het is, de wraak te verfmaaden, zelfs dan, wanneer wraak gerechtigheid ware, en dan ftil en onfchuldig te lyden; maar gy zult het niet doorftaan, gy zult 'er door ten gronde gaan. hertogin. Zo gy dit denkbeeld van grootheid bevat, bevat dan ook het nog grootere denkbcdd, ftil en groot, moedig ten gronde gaan. k o nin g s m a R k, (ter zyde vol flille verrukking.) God, ik danke U, dat gy my eene ziele gaaft, om met deze engelenziel, fchoon flechts op eenen afftand, gelyk te gevoelen! CO verluid.) Ook dit bevat ik, hoe goddelyk het is, ftil en grootmoedig ten gronde gaan! maar, eenige, volmaakfte van uw gedacht.! was dan deze gadelooze edelmoedigheid alleen tot uwen ondergang in uw hart gelegd? moest dan deze tedere plant zoo ■ verrukkend fchoon opfchieten , om door vyandelyke ftormen verbrysfeld te worden? II F, R-  VIERDE EEDRYF. ut HERTOGIN. Waar toe deze opvliegende drift? waar heen zal u die drift vervoeren? KONING SMARK. Verban deze vrees tiit uw hart, misbruikt doof onnatuurlyke grootmoedigheid dé eeuwige Reg'cen niet, welke de zorgende natuur ons verleende, dé aanfpraak, die gy boven alle anderen op geluk, en tevredenheid hebt; heeft dan deze tedere moeder te vergeefsch u zulke groote blyken van haare liefde medegedeeld ? te vergeefsch uit eene overvlocijcnde maate zulke kostelyke fchatten aan u verfpild.? * HERTOGIN. Laat fhy, Koningsmark, laat my — —- — KONINGS MARK. En deze bekoorlyke jeugdige luider, uit de goddelyke handen ontvangen, en deze nog ongeopende hemelfche roos , —> eenen onlterfelyken bloey waardig — zoude in de knop moeten verdorren, zoude jn den donkeren nacht van treurigheid en knagende kommer daar heên kwynen ? zoude zoo ontydig geknakt worden, zonder nog eens haar fchoon aanwezen genoten te hebben? zonder den gelukkigen vinder door haare geuren verkwikt te hebben? eene bloem, voor Edens gelukkige frreeken gefchaapen , in ledige zand -woeftynen verdorren? H E R-  142 DE GRAAF KONIN GSM ARK H E R T O G I N. Geef toch aan myn bidden gehoor, voer deze taal niet langer, indien myne rust u aan het hart ligt. KONING S MARK. Uwe rust is my dierbaarer, dan alles wat my betreft! maar kunt gy zeggen, dat gy die thans hebt? ik wil ze u weder geeven: ik wil u den weg wyzen, die u veilig tusfchen de afgronden door voert, die u hier omringen; eenen weg, die ü het ontwceken geluk wederom te gemoet voert, dan zal zich een uitzicht op genoegens voor u openen, die gy tot heden niet gekerfd hebt, en de duifternis verdwynen, die diepe onverdiende kommer over uwe ziel uitgefpreidt heeft. Maar laat deze gelegenheid niet voor by vliegen. Gy gelooft het niet — maar het is zeker — zeker — morgen zyt gy in den kerker, zoo gy niet naar my hoort. Grif dit diep — diep — in uw hart, nu of nooit. De bronnen der vreugde vloeyen maar eens voor ons, om het in eeuwigheid hiiet weder te doen! — fnel vlieten zy daar heen. en verdroogen, en geene fcheppende magt, geen onzigtbaar vermogen brengt ze te mg indien wy ze ongenoien laaten voor by vlieten 1 fmagtende ft aan wy dan aan den verdroogden oever, en fnakken, met brandende begeerte, met uitgeftrekt verm langen, naar eene ongenootene ons ontglipte — nu voor eeuwig ontglipte zaligheid! o! dierbaare Vorftin! o, hoor na de ilemme eens jongelings, deu  VIERDE B E D R Y F. 143 den vertrouweling van de fchoonere tyden uwer vroegere jaaren, den getuige, die weet, hoe een onverbiddelyk noodlot u aan de armen eener teder bekommerde moeder ontrukte, hoe men u willekeurig het flachtoffer maakte van lang gefmeedde plannen eener ftaatkunde, die ... . HERTOGIN. Graaf, ik bid, ik fmeek O, fpreek [toch niet langer op die wys tegen my; reeds ben ik misdadig daar door, dat ik myn oor aan zulke redenen geleend heb. koningsmark. Welk een edel fyn gevoel van onfchuld woont in uw groot, Ifchoon hart! te edel voor deze hemelftreek! Maar waarom jegens my, jegens my zoo vreemd? waarom zoo angftig voor my verborgen, wat 'er in u uwen boezem omgaat? my, die met ieder polsflag de harmonie onzer gelyk geftemde zielen gevoele? [wiens hare reeds in de jaaren der kindsheid uw fchoon groot hart verfbndt, toen het nog in den tederen boezem van het meisjen floeg. Heeft niet reeds vroeg een gelukkige, een onuitfpreekelyke gelukkige beftemming ons aan den anderen verknocht? hebben wy niet de dagen onzer bloeyende lente in fpeeleiide eensgezindheid met eikanderen doorgehuppeld? her-  M4 DE GRAAF KONINGS MARK HERTOGIN, (geroerd.) By deze traanen, by deze zuchten, die zich met geweld myne borst ontrukken, bezweer ik u, dat gy die herinneringen niet weder by my wakker maakt , ik zoude anders beweenen, het geen ik thans niet onfchuldig beweenen kan. . K O N 1 N G S M A R K. O Ja, ween vryclyk, ongelukkige Vorftin — ik Wil met u weenen ! het is een fombre wellust, dè fehimfflen der vervloogene vreugde uit den fchemerenden afftand des voorlèdenen te rug té wenken, om over het treurige tegenswoordige eene vriendeIyke fchaduw te verbreiden. Ik kan den zoeten cirang van diè herinneringen niet wederflaan! ö ierinnering! derk, magtig gevoel! gy laat in myn ganfche wezen geen vezel ongefpannen, geenè ader onverwarmd! daar ftaan zy alle die tooneelen des Voorlèdenen voor myrie ziel tegenwoordig! ieder Opwelling, dié dezen boezem eens deedt zwellen, ieder gewaarwording, die dit hart eens doordroomdc, komt weder voor my te rug, doordroomt we. der myn binneride, en vervult my met vuurig en levendig, met nieuw, gloéijend verlangen ! — waarom zoude ik die dagen des vredes niet te rug roe. pen? waarom my het genot ontzeggen, daar het aandenken aan die Wederroepëlyke dagen dille ver_ rukking in het ledige (hart uitdort? ach! als my dat alles weder levendig voor den geest komt, en dé zoete donden onzer jeugd my weder verfchyrien, en de vrolyke fpelen onzer kindsheid .... HER-  VIERDE B E D R Y F. I|§ ïi r. r i o C I n, (hem met drift in de reden vallende.) Zo myne rust u dierbaar is, Koningsmarlc, fpreek van dat alles niet meer; 1'chept gy dan vermaak ia dit hart te kwellen door pynigende herinneringen ? konings mark. (Geheel in zyne verbeelding weggezonken , vaart voort , zoo ah hy reeds gefprooken hadt.} —- — En ons vriendfchappelyk wandelen band aan hand, en ons rondzwerven in den kleinen lieven tuin van uwe moeder, en ons vrolyk huppelen door de bloemryke paden; en ons zoet vertoeven in de koele fchaduwen der hooge bosfchen van Elta,enons onfchuldig fchertzen aan den bemorsen tcn oever van de fchoone beek, die gy zoo zeer beminde.... hertogin. Ik fmeek u met traanen, Koningsmark, houdt toch op; gy wilt my immers de rust wedergeeven, en, ach! gy verftoórt dezelve voor altyd! . . k ONINGSmark. (gelyk te vooren.) — En ons wandelen in bloemryke beemden; en ens liefkoozen met kranfen, die Wy in het gras gezeeten , vlochten en clkanderen toewierpen, en ons vlugtig zoeken naar de eerfle, naauwlyks geopende K vi-  146 DE GRAAF KONINGSMARK. viooltjes: en onze kinderlyke opgetoogenheid over dien uitgeftrekten itarrenvollen hemel; en al die hartelykheid, dat gevoel van warme toegenegenheid, toen wy de eerfie kinderjaaren begonden te ontwasten, en ille die vrymoedige onbedwongene uitftortingen onzer harten , van allen argwaan verwyderd; en die vertrouwelyke gefprekken; en die zachte overeenftemming, en die tedere verknogtheid aan elkander. C Zeer geroerd.) O.' al, al dat onnitfpreekelyke — dat zoude my thans niet eenig regt geeven H E R T O G I N, (weenende met eeite beevende flem.) Ja ik loochen het niet — myn hart belyrït het u L. dit is alles wat ik zeggen kan gy ziet myne traanen — dwing my'er niet nog meer af KONINGSMARK. Nu dan waag ik het uittefpreeken, wat ik u met den vuurigflen drang van loegenegceheid ter uwer redding raade te doen — — HERTOGIN. o God.' is het dan zoo zeker-, dat men my morgen heên fleepen wü ? KO»  VIERDE BEÖR Y F . j T? KONINGS MARK, (mfi nadruk.) Zeker «#- zeer zeker.' HERTOGIN, Laat hooren, hoe wik gy my dar. redden? KONINGS MARK, (mei eene mannely. ke bedaardheid. ) Ik wil met u vlugten, dierbaarfte Hertogin. HERTOGIN, (driftig.) o Hemel.' Ky geeft gy dezen raad? neen Koningsmark — neen, dat gaat niet aan , dat kan geen middel ter redding voor my zyn! KONINGS MARK. Het is het eenigfte, dat ons ovérfchiet — ha! ontftel 'er niet van — het is geene euveldaad; wordt niet bleek; het geldt uwe vryheid — veelligt uw leeven ■—• HERTOGIN. Niets daar van — niets meer daar van.... K O N I N G S M A R K. Men zal u in eene enge gevangenis opfluiten, men zal u voor eeuwig van het fchoon gezicht der zonne K a en  14» DE GRAAF KONINGSMARK. en des hemels berooven, men zal u onophoudelyk door valfche gerugten en befchuldigingen martelen, men zal eenen langzaamen verfchrikkelyken moord aan u begaan, indien gy u niet door de vlugt redt. HERTOGIN. Neen Graaf, zoo zal, zoo kan men my niet be. handelen; myn onfchuldig hart zal my befchuttenl 'Menfchen kunnen niet zoo fnel in afgrysfelyke monfters verkeeren KONINGSMARK. Juist dit zelfde gevoel, deze fterke bewustheid van •onfehuld wordt u hier Voor eene misdaad aangerekend, waarvoor gy boeten moet, om dat het ü als eene heilige onder die fchepfelen, die ü omringen, doet uitmunten. De nfl'chuwelykheid der ondeugd kan den glans" der deugd niet verdraagen. Ik bezweere u by de traanen uwer goede moeder, redt u toch! ik fha met myn leeven borg voor de waarheid van myn berigt. HERTOGIN, ( met zichtbaars fmart.) God, — God, wat zal er yan my worden! waarom moet ik zoo verfchrikkelyk lyden? waarom deze kwelling van tegen elkander ftrydende gevoelen in mynen boezem?  VIERDE BEDRYF. 149 k o n i n g s m a r k. Ach! oth der fmart willen, die thans diep in uw binnenfle woelt, misken mynen raad niet, dien ik u in de plegtigfte ftemming des geestes geeve; het is my in dit oogenblik volftrekt ernst; want ik wil u aan een wis verderf ontrukken, ik wil u met eenen Herken arm uit deze gevaarlyke plaats leiden, ik wil -ii wegvoeren uit . deze vergiftigde hcmelftreek, ik wil — o die fnellé ontzetting op u gelaat, doet myn befluit niet wankelen; myn hart wordt door eene onzichtbaare magt verheft en tot eene groote onder- iieeming aangevoerd! ik wil u verre van hiep naar een vreemd land geleiden, daar gy de rust, die u hier vliedt, zult wedervinden .... hertogin. q Almagtige ! gy ziet wat ik lyde! —— konings mark. Deze ontfteltenis, deze fchroomvalligheid, deze doodsbleeke gelaatstrekken, ontzetten my niet; ik zal u alles zeggen, wat ik u raaden wilde : — daar, in verre landen kunt gy dan uwe tedere moeder kennis geeven van alle de vernederingen en fmarten, die gy ondergaan hebt, en. het lyden van uwe beklemde borst, voor haar openleggen, en haar bezweeren, om haar vermoogen by uwen vader aan tewenden, om u weder in uws vaders „huis op te neemen, ü niet van zyn vaderlyk hart te verftooten K 3. en  tiSo DE GRAAF KONINGSMARK. en daar door weder te herftellen , wat by bedorven heeft, en u voor iinmer aan de armen van eenen vreemdeling ta ontrukken, die nimmer, nimmer het geluk nwes leevens konde volmaaken, die door een allerOegtst gedrag ten uwen opzigte u tot ai dat geene, wat gy deedt, restigde. HERTOGIN. Myne ziel beeft te rug voor eene daad, die my ©ntceren zoude! Graaf, wie heeft u deze gedachte ingeboezemd? wat verdient niet eene vrouw die de banden des huwclykspJigts, zoo geweetenloos verbreekt? Koningsmark, wat hebt gy my daar voor eenen raad gegecven? K ONINGSMARK. De banden des huwelykspligts? o Vorffin! é<-n polsflagvanhet hart, zal dien geheelen ftrydigen pligt vernietigen, die de wetten der natuur vernietigt, en wetten van verloochening aan de aangenaamfte neigingen onzer harten, wil voorfchryven: dien folterenden pligt, die zich vermeet door doode formulieren en uitwendige plegtigheden te vereenigen, wat door eenen eeuwigen afftand van eikanderen verwyderd en lynregt ftrydig is; die zich niet ontziet om het evenbeeld der deugd met de fchaamtelooze ondeugd te paarenl o neen, ik gevoel het, ik heb menigmaal met u eenftemmig gevoeld — ik gevoel het hier, uwe ziel was vreemd van die koude woorden uw hart wederroepr het getuigenis uwer lippen! en wie  VIERDE BEDRYE. 151. wie heeft dezen pligt het eerst gefchonden? gy of uw gemaal? wie heelt dcnzelven het eerst weggenoomep ? of wilt gy een offer dier onnatuurlyke inftellingen worden? HERTOGIN. (ter zyde.) Wee, 0 wee! wat gevoelt myn hart in deze oogenblikken! ach, hy heeft my eene wonde weder opengereeten, aan welke ik nog zal dood bloeden! — K O N I N G S.M A R K. Volg, o volg mynen raad ! hoor toch naar de waarfchuüwende ftemme van den vriend uwer jeugd; vertrouw u aan myne armen — zy zyn fterk, en de bedoelingen van myn hart rein! vliedt met my verre van hier, naar den een of anderen lagchenden oord,, daar gy uwe dagen in rust kunt flyten, tot dat de ftormen van het noodlot bedaard zullen zyn , terwyl ik by den Hertog uwen vader myn best zal doen, om hem te beweegen , u wederom tot zich te neemen , en u niet weder over te leveren in de magt van hem, die het ongeluk uwes leevens uitmaakte. HERTOGIN. Ik geloof,Kon'mgsmark,dat uwe bedoelingen edel zyn; ook weet ik het, ik voel het maar al te zeer, hoe ongelukkig myn toeftand is; ik gevoel maar al te zeer, dat ik niet voor deze hemelftreek gefchikt ben. Ja — maar ik kan uwen raad nog niet volgen, K 4. ik  15* DE GRAAF KONINGS MARK. ik moet eerst zekerheid hebben, dat men waarlyk die ongehoorde fchenddaad zoofpoedig aan my plee» gen wil; ik moet eerst nog nader berigt inwinnen. KONINGSMARK. Om Gods wil, hoe zult gy daartoe nog tyd vinden? morgen zal men u voordfleepen : o'ik zie het nu maar al te wel —■ Vorftin , Vorftin, gy bedriegt U fchrikelyk; gy wilt de lente uwes leevens aan een flaafs vooroordeel prys gecven, dat de ontaarte kinderen der natuur pligt noemen! Ach, waardfle Hertogin! als gyte eeniger tyd in de akelige velden uwer vervloogene lente zult te rug blikken, als gy ééns den bloei uwes leevens verwelkt zult zien — ach! als dan het fmartelyk naberouw uwen boezem verfcheurt, om dat gy zelve uwe vreugd vermoord, 2elve uwe lentefchoonheid vernield hebt— als —, HERTOGIN. Waarom wilt gy my het gevoel myn es ongeluks nog ondraagelyker maaken? waartoe deze onbarmhartige voorspelling? —> ik zie zel ve *,— indien het gevaar werkelyk zoo groot, zoo naby ware — dan was 'er geen tyd te verliezen—hoor derhalven, wat ik u voor het regenswoordige zeggen kan: binnen een uur zal ik u van myn befluit kennis geeven, dewyl ik dan van alles, wat myne omftandigheid betreft, zekerheid zal hebben. KO-  VIERDE BEDR.Y F. 153 KONINGS MARK. Vorftin, neem toch terftond een befluit, wy hebben nog maar weinige uuren, die de onzen zyn. HERTOGIN. Ik kan niet anders; voor dat ik volkomen van het dreigende gevaar overtuigd ben,kan ik met een goe,  VIERDE B E D R Y F. 155 KONINGSMARK, Cnadtrt haar, vat fidderende haare fiand, en kuscht dezelve vuurig,) Vaar wel — oinnen — een uur HERTOGIN,C tracht de hand te rug te trekken, diehy geftadig (lom aanzyne'i mond deukt — op een edelen toon, ) Ik bid u Graaf KON I N G SM A R K, (houdt nog de hand vast, ev, ft aart op dezelve.) Eérfs ééns was bet geen misdaad maar nu — o heilig aandenken aan die zoete dagen: — ach! voorby, voorby HERTOGIN, (ten uiterfpe verward.) Laat my —. wat wilt gy? KONING SM ARK, (jtog ^efladig haar" hand vasthoudende*, O, gy traanen, fpreek de magtige fpraak. die men aan de tong niet veroorlooft. HERTOGIN. Gaa — gaa heên, vergeet u zelvén niet.  I5ö DE GRAAF KONINGS MARK. (Met waardigheid, en op een bedaarden vasten toon,) Gaa, of wy zien eikanderen niet weder. KONINGSMARK. ( als uit eenen droom ontwaaketuk.) Myn God, wat neb ik gedaan — vergeeving — binnen een uur — — vergeeving. (Ferwydert zich fterk aangedaan.) DERDE TOONEEL. HERTOGIN, (alleen,) (Na een kort Jïilzwygen.') Wat heb ik onzinnige hem gezegd? — hy komt weder? ■— <— neen ■— nooit, nooit moet hy weder komen. Graaf Koningsmark, Graaf Koningsmark, nog een eenig woord! ( Zy gaat haastig naar de zyde, daar hy uitgegaan is; biyft ft aan.) Ach! hy is reeds lange weg: God, was het misdaadig, hem aantehooren ! zyne oogmerken zyn gewis edel en goed . en dit gevaar, dat my dreigt —kan hy 'er voor, dat zyn temperament zoo he-  VIERD EiB EDRYF. 157 hevig, zoo vuurig is? — maar «— maar die be klemdheid, die kloppende angst in myn hart — waarom ben ik dan zoo ongelukkig ? waarom moet ik dan alleen lyden? heeft men rcgt om my te krenken, te beledigen? ik was immers zoo vrolyk, zoo wel te vrecden — maar — ik wenschte — dat ik hem niet gefprooken had ik voel die hcete traanen op myne hand — Waarom weende hy? ——■ ( Ademloos.f) Ik weet — niet — •— ik frik— ik kan geen adem meer haaien — ik voel in deze benaauwde borst een ontzetteuden gloed —— —— (Verfchrikt.) o Affchuwelyke misdadige — verberg uw gezigt1, dat de wereld 'er uwe fchande niet in leeze — — weg vliedt C Zy wil wegkopen , als Louise verfchynt.) Ha! wie is daar zoo laat? VlERr  158 DE GRAAF KONINGS MARK VIERDE TOONEEL. HE RTOGTK, LOUISE. LOUISE. Vergun my gcnadigfte ...... HERTOGIN.. Hoe? gy hebt my verlasten? Gy zyt hier niet tegenwoordig geweest, toen de Graaf hier was? LOUISE. Neen, genadigüx Hertogin. HE R T O G I N. Heb ik u niet bevoolcn, my herwaards te volgen? LOUISE. Gy hebt my niets bevoolen. HERTOGIN. Heb ik u niet bevoolen, my met den Graaf niet alleen te laaten? LOUISE. Waarlyk, neen, gy hebt my niets bevoolen. ■ i HE R.  VIERDE DEDRYF,, 159 HERTOGIN. Onbegrypelyk! ik ben dus niet Kouiugsmark al* leen hier geweest? LOUISE. Kunt gy daar over ontfleld zyn, Vorfliu ? HERTOGIN. Waarom ziet gy my zoo fcherp aan ? gy wilt iets op myn gelaat leezen? —— LOUISE. Vergeef my, genadigfle Hertogin, ik weet niet -f ik zie u niet anders aan, als te voorcn.* HERTOGIN. Gy denkt misfchicn, dat ik my niet wel bevinde, om dat ik zoo gloei- — om dat ik zoo beef — doch zyt maar gerust, goed meisjen. Niet waar, het was zeer (buit van Koningsmark, dat hy zoo tegen myn wil en dank in de kamer dringen wilde? LOUISE. Ja — maar indien gy bedenkt HERTOGIN. Niet waar, ik had het hem niet moeten vergce» Ven ? het was flegt van hem gedaan. H E R.  iGo DÉ GRA.AF KONJNGSMA&K LOUISE, Neen, dat was het niet, - HERTOGIN. Niet? hoe kunt gy dat zeggen? LOUISE. Neen , hy heeft niet ilegt gedaan , hy hadt van kindsbeen af eenig regt, om deel in uwe omffanheden te neemen; hy ziet uw lyden, hy kent het gevaar, dat ons dreigt — en dat fmart hem, en hy tracht het aftewenden hy is een edel, voor- treffelyk jongeling! HERiTOGlN, (met innige warmte.*) Ja lieve Louife, dat is zeker! ja, ik doe hem onregt, indien ik hem misken. Kom hier, myne goede Louife, ik zie, gy zyt myne vriendin, kom laat ik u aan myn hart drukken,:gy zyt een goed meisjen, ik kryg u van dag tot dag liever — veelligt heb' ik u eerlang meer noodig. ( Zy fluit haar in haare armen.) LOUISE. Myn God, waarom fiddert gy zoo, Hertogin? II E R T.0 G I N, Ha, vrecfelyk ! wat heb ik gedaan? keer.uw 08»  V FE R.DE R E D K Y F. i6i gezigt van my af, ik kan u niet meer aanzien. LOUISE. Wat deert u? wat deert u? HERTOGIN: Ik bid u, keer uw aaugezigt van my af, of verlaat my of— blyf hier — volg my niet. ( Zy gaat fnel in haare kamer.) LOUISE. Wat was dat? ik ftaa verbaasd, ik kan het niet raaden, ik moet in weêrwil van haar verbod zien, wat zy doet. ( Zy wil gaan ) VT F D E TOONEEL* EMILIA, louise, Emilia, (hy het inkomen, ter zyde.) Ook 'gy zult my , myne wraak helpen voltooijcn. Freule Louife, blyf nog een weiniff. L. ( Overluid.)  i6i DE GRAAF KONINGSMARK. (Ter zyde.) Ook gy zult my de onbegrypelyke dingen, die ik daareven hoorde, helpen verklaaren. LOUISE. Wie roept my? hoe? gy, Emilia? zoo laat, e,n in dezen oord? EMILIA. Het is nog zoo laat niet, gy vergist.u. L O U I S E. Dan moet u de tyd fchielyk omgegaan zyn. E M I L I A. o Neen, niet fchielyk, zeer langzaam is my de tyd omgegaan 1 ik heb de traage feconden ang- ftiger geteld , dan de uitgerekte op de pynbank— dit verwondert u misfehien? — en echter vind ik het nog niet zoo laat , dat niet de voorbyfpoedende nacht haar donker nog zoude kunnen leenen tot fchrikkelyke — fchrikkelyke daad'en! kom, laat ons in den tuin van het kaileel gaan, om een koeltjeu te fcheppen. LOUISE. Een koeltjen? ik kan niet vinden, dat het zoo heet is! EMI-  VIERDE BEDRYF. 363. EMILIA. Gy vindt nier, dat liet heet is? maar — uw gelaat fhiat zoo ontfteld — zoo verftoord? LOUISE. En uw gelaat zoo woest, zoo dreigend! EMILIA. Zoo woest? zoo dreigend? gy vergist u, ik ben zeer rustig. LOUISE. En gy vergist u ook, want ik ben insgelyk zee rustig. EMILIA. Wat deert u, Freule Louife? LOUISE. Wat deert u, Freule Emilia? EMILIA. Waarom wilt gy niet met my in den tuin gaan ? o wy konden zoo veel in vertrouwen met malkande* ren praaten! LOUISE. Ik weet niet, dat wy te vooren immer vertrouwelyk met malkanderen gepraat hebben. Ik moet naar myne gebiederesfe, de Hertogin* L S 7iMI-  164 DE GRAAF KONINGSMARK. e m i l 1 A. Naar uwe gebiederes? zeg my toch, waarom is uwe gebiederes fédert eeninigen tyd zoo zwaarmoedig? louise. Om dat alles, om haar hein, zoo vrolyk is. emilia. Ik begryp u niet. louise. Ik u ook niet. Leef gelukkig, zo gy kunt. ( Zy verwydert zich fchielyk.) ZESDE TOONEEL. emilia, ( alleen.) Ha, trotsch fchepzel! gy wilt de geestige fpeelen; maar wagt maar, gy zult fchielyk ophouden te fpeelen! wat heb ik niet al ontdekt! wat heb ik niet al in zóó kort een tyd ontdekt! ik zoude haast gelooven, dat ik gedroomd had - indien ik het niet gezien had, indien ik my inderdaad bedroogen had maar neen — zy beminnen clkanderen — dat is zeker —. zy beminnen eikanderen meer, dan woorden het kunne»  VIERDE BEDRYF. i6< nen uitdrukken ; want zy hebben het eikanderen nog niet beleden. Amalia.' — Amalia! ik vrees, bet zal u verpletteren,als gy alles zult verneemen — maar dit moogt gy niet weetcn, dat Sophia morgeTl zal worden opgeflooten, en dat zy om .die reden ontvlugten willen — neen, dat konde de woede uwer wraakzugt verminderen, en dat zoude my niet behaagen; neen^ ik zal u, het geen ik gezien heb, zóó affchetzen, dat gy van fchrik en verbaasdheid ter neder zult florten! o, ik misleidde zottin, dat ik geloofde, dat hy niet konde beminnen! > hoe vertroostte my die armhartige waan nog,maar nu — nu — ha, Amalia, indien gy myne crgfte vyandin waart, dan zoude ik nu uwe tederfle vriendin worden , om myne wraak aan den trouwloozen te volvoeren. Daar is zy — in haare woeste blikken zyn dolken, tot myn voorneemen gefcherpt! . ZEVENDE TOONEEL. GRAVIN, EMILIA. GRAVIN. (Haare ganfche kleeding is In wa orde, en gramftorige woestheid zie * haar ten oogen uit. ) Waar? waar is hy héén,, gegaan? waar hebt gy hem gezien? ik heb u overal gezógt; waarom hebt gy my geen berigt komen brengen? o! gy koude L 3, vad-  166 DE GRAAF KONINGS MARK. vadzige zielen! wilt gy myn brandend ongeduld naa uw flaaperig gevoel afineeten? emilia, (ter zyde.) Raas maar toe, gy zyt my welkom. ( Overluid.) Hier, Gravin, bier was hy, hier fprak hy — zoo hevig, zoo vuurig gravin. Hier ? hier ? met wien ? emilia. o Gravin , hy is geen koudbloedige verrader—hy is — hy is een affchuwelyk verrader! —- ik heb gezien, met welk' eene verrukking, met welk eenen all'verteerenden gloed zyn hart het haare te gemoete vloog! gravin, (Met rauzend ongeduld. ) Wie? wie? emilia. Gravin — — _ 0 hoe breng ik de woorden uit de beklemde borst voord! • Gravin, hy kan beminnen, beminnen, zoo als nog geen jongeling bemind heeft — ha! aanbidden — vergooden! gra-  VIERDE BEDRYF. 167 GRAVIN. Onbarmhartig fchepzel! wie beeft u de kunst geleerd, de menfchen van bun verfland te berooven? wie -— wie bemint hy? EMILIA. Hier zag ik hem — in ieder gelaatstrek den gloed eener onuitfpreekelyke hartstocht kennelyk, zigtbaar l de onbefchryvelyke (temming zyner ziele in den toon van ieder woord uitgedrukt. GRAVIN, ( met drift op haar toetreedende,) Sidder, zo gy my nog één oogenblik te leur fielt: ik wil nu terftond, in deze feconde weeten , met wie gy hem hier gezien hebt! ———— EMILIA. Wilt gy bet dan volftrekt?als ik het u nu zeide — als ik nu zoo in eens uw hart verfcheurde, Gravin— verfchoon my — myn eigen hart breekt by deze gedachte alleen ; laat my nog eenige oogenblikken wagten — ik mag niet zoo draa met het moordftaal in uwen boezem woeden! GRAVIN. Onzalige! gy wilt my eerst langzaam martelen' ( Zy grypt haar by de borst.) Terftond — indien gy uw leeven lief hebt — terftond gezegd wat gy gezien hebt, of L 4 EMI-  i6'S DE GR AA F KON! NG S M A R K, EMILIA, (wet eene bedaarde vaste flem. y Ja, ik zal bet u zeggen, als gy met den zelft «'en dolk, dien ik uwe borst thans bereide, duizendmaal de borst van den verrader doorboort! GRAVIN. (Zy ziet haar verbaasd aan.) Ha! meisjen, hoe? hebt gy vonken van myneu geest ontvangen? EMILIA. Indien zy flegts een ondeel van uwe waarde bezat, indien zy flegts eene fchadnw van het beeld uwer volmaaktheden hadt, ja, dan zoude ik misfchien nog kunnen begrypen, dat hy aan het affchynzel, aan het beeldtenis der fchoonheid boven de fchoonheid zelve de voorkeur gaf! — maar zóó — zóó — o Gravin, het bloed zal in alle uwe aderen kooken, als ik het u zeg — de Hertogin GRAVIN, C door een fnelk fchrik overvallen ) Hertogin wat is dat? wat hebt gy daar gezegd ? wat — —- (Het woord bef!erft haar in den mond.) EMI-  VIERDE BEDRYF. 169 EMILIA. Ja, de Hertogin Sophia! — zy was hetzelve, met welke hy hiir fprak, met welke hy hier eene geheime byeenkomst hadt, om welke hy u zoo fpoedig verliet'—'Zy is het, die hy aanbidt—• vergoodt— GRAVIN, (in eens uit haare wezenloosheid bekomende.) Weg, weg uit myn gezigt — gy zyt eene laage bedriegfter! EMILIA, Gaave God, dat ik het ware, Gravin! dat ik niet gezien hadde, hoe hunne dronfceneblikken eikanderen aanftaardcn; dat ik niet gehoord had die fpreekende toonen, in welke dat naam'loos gevoel hunner verrukte zielen uitftroomde. ( De Gravin /laat als verft eend, met ftaarende blikken.) Zie maar rondsom u heên, waar gy zyt; wie konde hy hier anders fpreeken, dan haar? daar zyn immers haare kamers. GRAVIN. (Haare knieën fchynen te knikken, zy wil zich aan Emilia vasthouden, en treedt met wankelende fchreedeu naar haar toe.) Help my Emilia — ik ben niet wel — houdt my, d*t ik niet op den grond ncderzinke, L 5 ( Naauw-  i7o DE GRAiAF KONINGS MARK C Naauwlyks heeft zy deze laatfte voorwoorden uitgefprooken, en Emilia zoo ver genaderd, dat zy haar de handen kan geeven , of zy zinkt krachtehos neder , niet tegenftaande Emilia zich alle moeite geeft, om haar regt op te houden; zy verbergt haar gezigt in den fchoot van Emilia , die zich geheel over haar heetien buigt , om haar te onderfteunen. j EMILIA, C zeer angftig. ) Gravin —• Gravin — o hemel wat heb ik gedaan! Gravin, ach, ftaa toch weder op GRAVIN. ( Zy is doodsbleek, ah zy haar gezigt weder opbeurt, ziet eenige oogenblkken met eenen vreefelyken blik rondsom zich hein; zy blyft nog geftadig tegens de knieën van Emilia rustende, op den grond zitten.) o Gy onbekende magten! geesten, engelen — duivelen — gy allen, die eenige magt hebt over het lot der flervelingen ! verleent my nog flegts zóó vcele krachten, (lort flegts nog zóó veel leevensgc\sten in myncn gefoltcrden boezem, dat deze verdoemenis my niet op eenmaal verniele, bevrydt my flegts  VIERDE BEDRYF. 171 flegts nog voor eenige oogenblikken van de vernietiging! EMILIA Gravin, ik bidde u, ftaa op — geef u niet te zeer aan deze fmart over ik ken de gevoelens, die uwer waardig zyn, konde ik thans een vuur in uwe borst ontfteeken, een vuur der wraak, om dit fchandelyk verraad te wreeken, met ftroomen bloeds uit te delgen! GRAVIN. (Wild van den grond opvliegende. Woede in haar gezigt, gebaarden en flemme.) Ha! gy fpreekt de gedachten myner ziele! meisjen ; zie, hoe zeer ik ook vernederd ben, wil ik n evenwel omhelzen, om dat gy het Animerend gevoel in mynen boezem opgewekt hebt. ( Zy omarmt haar. ) Ja, wraak alleen kan myn lyden verzachten! flroomsn bloeds alleen , zyn vcrmoogend , om deze gloeijende fmarten af te koelen! ik domme zottin! dat ik nu eerst van u moet hooren, dat die gehaatte bemind wordt! nu eerss! . . . . verfchrikkelyk out» waaken! o myn verblind bedriegelyk hart J hoe lang had ik het niet reeds kunnen ontwaaren. Dat waren die vertrouwelyke gefprekken met haar; dat, die fnel-  172 DE GRAAF KONINGSMARK. fnelle doodsbleekte op zyn gelaat, als ik haaren naam noemde; dat die onrust, die verlegenheid —en ik zag niets! ik merkte niets! o ik bedroogenc zottin' EMILIA, Hoe , zóó zigtbaar heeft hy u verraden, en gy bleeft evenwel nog verblind ? GRAVIN. Hoor eens, Emilia, daar valt my eene gedachte in: indien het eens niet waar ware, het geen gy daar even gehoord hebt? als het eens begoocheling ware? als uwe dweepende verbeelding u eens misleid hadde indien hy wezenlyk niet hier ware geweest? EMILIA. Is het moogelyk, dat gy nog zoo verblind zyt, dat gy u nog al niet van dien misleidenden waan kunt ontdoen? waarheen vervoert'11 thans uwe verbeeldingskracht ? GRAVIN. Ja, gy hebt gelyk — ik heb my vergist — gy hebt gelyk — o het is fmartelyk , nog zoo zyne zwakheid te gevoelen! ik verzeker u, het is niet deee martelende gloed,die myne innige levenskrach: ten verteert; niet deze verpletterende donderdag, die gy met één woord op my nedergeblikzemd hebt; niet deze grievende dolken der afgrysfelykfte misleiding,  Vierde bedryf, 77-, ding, datdie my thans foltert; neen — het is flegts de eenige gedachte aan myne onbegrypelyke verblinding, die thans ieder ader in my van woede doet zwellen! Ha! thans voel ik het, indien ik ooit lust gehad heb om myn hart te doordooten, dan is het op dit oogenblik. EMILIA. Gravin Amalia, waar is die zeldzaams geest heên gevlugt, die u zoo verre boven uw gedacht verhief—wraak flegts *r piet onwaardige vertwyffeling, moet uw geheel wezen bezielen — wraak! den ver raader te draffen, en haar, die haatelyke, te ftraffcn ..... . GRAVIN. o Dat haatelyk fchepzel! een fchriklyk noodlot bereidt my afgryzelyke , uitgezogte kwellingen! als het een ander ware, maar 23», zy — verraderlyke, geveinsde flang! gy hebt dan niet dat ongevoelig hart, dat zoo vervreemd is van ieder neiging der vrouwelyke natuur? boos, ligtzinnig fchepzel' dat is dan die heerlyke vertooning van deugd en on fchuld , die fchoone luider uwer fchitterende volmaaktheden? o! ik kan het nog niet begrypen' eene zoo verbaazende , bovennatuurlyke ïiuichelares ! God! — heb ik ongelyk, dit affchuwelyk fchepzel eeuwig en onverzoenlyk te haaten? zyn 'er ftraffen in de natuur voor zulke fchenddaaden ? M E M I-  174 DE GRAAF KONINGSMARK EMILIA. Maar, Gravin, hy, hy is de ftrafwaardigfte; zy bedroog niemand als den Hertog, maar hy heeft u fchandelyk bedroogen. GRAVIN. ƒƒ>>? hyï bedroogen? boor, Emilia — zeg my _ ik kan het niet begrypen — zeg my — hebt gy hem werkelyk gezien ? zoo hevig zoo vuurig? EMILIA. Ik weet gcene woorden te vinden, Gravin, om die woedende drift uittedrukken, die zich in ieder zyner gelaatstrekken, in ieder bevveeging onfeilbaar kenfehetfte. GRAVIN. Ik bezweer u, Emilia, by dit verraaden, by dit verfcheurd hart, zeg my, kwam het u misfehien fleets zoo voor? was bet inderdaad zoo? aanbidden — vergooden, zegt gy? fpreekt! EMILIA. Zoo waarachtig als God, Gravin, meer dan aanbidden — meer dan vergooden .... GRAVIN. Zwvg i _ verdom — uwe woorden vermoorden myi _1 te veel — teveel voor een fterflyk hart! — o  VIERDE BEDRYF. 175 0 Koningsmark! moet ik nog te weeten komen, welke hemelen gy in uwen boezem droegt ? welke parad ysfen in uw hart lagen? Ach! en moesten deze paradyzen verdoemenis voor my worden ? en deze hemelen eene hel ? Emilia! met woede en ichaamte beken ik het u! die grievende, doodelyke fmart over deze onbefchryvelyke misleiding — die zal nog lange, ■—■ lange als een verteerend vuur in mynen boezem woeden. ( Nu gaat haare voorige flem allengsin zachte weemoedigheid over. ) Geene zuchten; geene traanen kunnen die verzachten, zelfs niet het ftroomend bloed van den eenigen (Met eene fchielyke verwarring.') Wat heb ik gezegd ? heb medelyden met my, Emilia. C Vol weemoedigheid.) Het bloed des verrader niet! . het is de fmar- telykfte kwelling vöor ftervclingen ! Ach ik gevoel het hier — ik ongelukkige: zy is onfterfelyk, als myn geest! waarom ben ik met deze verflin- dende, alles omvaamende volheid des gevocls gebooren? waarom itroomt dit vuur der aandoening zoo onwederftaanlyk door myne aderen ? waarom moest ik de eenigfte met deze vlammenziel, onder zoo veele koude zielen gebooren worden? wie doet deze myne boezemfmarten influimeren ? (Met  i?6 DE GRAAF KONINGSMARK. (Met innige fmart.) Lieve Emilia, pers my toch eene traan bit • öük wilde u aan myn gefolterd hart drukken,indien gy my flegts èéne —- ééns enkele traan kondet uitperfen! — — EMILIA, C verflomd en niet zonder aandoening.) Traanen? voelt gy dan niet, hoe de heldere drop. pen langs uwe wangen llroomen? gy weent immers verfchrikkelyk, Gravin! GRAVIN, (met de uit erft e vertooning van fmart.) o, Emilia, alle vereenigde folteringen, die menfchen immer voor menfchen uitvonden, zyn niets tegens die onuitfpreekelyke foltering, die in deze traanen brandt! wee! wee! EMILIA. Waar zyt gy, Gravin ? hebt gy vergeeten, dat gy Amalia zyt? wilt gy tot ellendige traanen uwen toevlugt neemen ? Hoor eerst alles, en ween dan, als gy dan nog weenen kunt. Ik heb nog meer vernoomen; hy wil met haar vlugten — gruw 'er vry van, uwe ontzetting is billyk — hy wil met haar ontvlieden, hy zal terftond wederkomen, om haar aftehaalen; welaan! laat ons naar den Hertog ylen G li. A-  V IER.DE B E D R Y F. r:7 GRAVIN. Om Gods wil, wat zegt Pgy? Hy wil met haar vlugten? hy wil haar ontvoeren? EMILIA. Ja, ontvoeren ..... GRAVIN, C woest en zinneloos.) Ontwaak woede, wek myne wraak op! afgryfelyke fluimering! — houdt op, gy onwaardige traanen! o meisjen! C Zy omarmt haar.) Vuurige kusfehen der dankbaarheid wil ik op uwe lippen drukken, dat gy my uit deze fchandelyke fluimering gewekt hebt. Voord , voord naar den Hertog , thans het geliefdite werktuig myne! wraak wat hebt gy gezegd ? wanneer zal hy wederkomen? EMILIA. Binnnen een uur zou hy weder op haare karna zyn, en dat is zoo aanftonds om. GRAVIN. Binnen een uur zult gy in uw bloed liggen zwemmem, verraderlyk gebroed; binnen een uur zult M' gy  17S DE GRAAF KONINGSMARK.- gy weeten, wat het te zeggen is, Amalia te '.beleedigen! Voord, voord, dat wy in weinig minuten duizend dolken tegen hun fcherpen ! — voord —— (Beiden verwyder en zy zich.) Het gordyn valt. V Y F«  VYFDE BEDR.YF. (Het- Tooneel is geduwende dit geheel bedryf, in de kamer der Hertogin. ~) EERSTE TOONEEL* HERTOGIN, LOUISE. (Beide in den beginne zittende.~) HERTOGIN. Indien ik u durfde gelooven, Louife, indien het niet eenè verraderlyke gerustheid is, die gy myn hart zoekt in te ftorten , indien het nkt een zoete waan ware LOUISE. Noem het geen' waan, myne waardfte gebiederes; het is niet uit eigenzinnigheid, niet uit waan, dat men eene hemelftreek ontvliedt, daar geene vreugde voor ons bloeit, daar alleen de ondeugd haarcn troon heeft, en met zegepraalend geweld de deugd in het ftof vertreedt; daar men alle pligten jegens u vergeeten heeft, en daar men , zoo als gy nu ia het zekere weet, de fchandelykfte ontwerpen tegens u fmeeddê, om u van uwe vryheid , en misfehien van het keven te berooven. Gy moet vlugten, indien Ma gy  i8o DE GRAAF KONINGSMARK. gy niet een flagtofter van den barbaar wilt worden, dien gy uwen gemaal noemt. Werp u in de armen den welmeenendften vriend, uwer jeugd, in de armen eenes jongelings, die het verdient, dat gy hem hoog acht. HERTOGIN. Ja, Louife, ik wil het u bekennen, met beeven en onbekende ontzetting wil ik het u bekennen; uw~ woorden flcmmen met de innigfte gewaarwordingen van myne ziel over één — maar o, waarom folteren zoo veele tegenfixydige gewaarwordingen myn bloedend hart! Ach, Louife — dat ik u dat alles maar eens zóó zeggen konde! Kom, Louife, bidt voor my, myne rust is verdwcencn! die fterke bewustheid van een zeker iets, dat flerke gevoel, dat myn hart onder het bitterst lyden opbeurde — is verdweenen! Die inwendige verkwikkende tevreedenheid met my zelve is vcrlooren — o, alles, — alles is verboren! LOUISE. Eeuwig dierbaare gebiederes , open my een oogenblik uw hart; vergun my flegts éénen blik in het zelve te werpen ; veelligt vermag uwe tedere vriendin verzachtenden troost in uwe wonden te gieten. HERTOGIN. Ja, myne lieve , gy voorkomt my. Ik heb reeds lang de verkwikking nodig gehad, van de bronnen myner  V Y F DE EEDRYF. jg! snyner fmart aan den deelneemenden boezem eener vriendin toetcvcrtrouwen ; ja , myne beste , ik wenschte u dien verwarden aandrang van gewaarwordingen, in deze borst, zóó te kunnen fcbetzeti, u myne ziele zóó te kunnen fchetzen, zoo als zy gevoelt, ontwaart en vol verlangen hygt naar een goed, dat ik nog niet kenne; ik wenschte wel u die bange en zoete beklemdheid te kunnen befchryven, die my met my zelve zoo onbekend , voor my zelve zoo vreemd maakt, maar, meisjen lief, ik ka. niet. Een zeldzaam gevoel doortintelt myne adereni maar uitfpreeken kan ik het niet; — dikwyls gloeit dit zeldzaam gevoel in eene traan op myne wangen, maar uitfpreeken kan ik het niet! -—— LOUISE. Misfchien evenwel — indien ik dien fmartelyken drang van uw hart raadde — indien ik raadde, dat angstvallig verlangen , dat bang hygen uwer borst. HERTOGIN. Lieve Louife, ik gevoel, dat ik myn hart voor u konde openleggen, indien gy myn Hameien verdaan wildet, en de aandoeningen diep in myn binnenfte niet zoö duifier, zoo verward waren. Geef my uwe hand, ik wil tegen uwen boezem rusten — ik ben zeer beangstigd ben ik bleek, Louife? LOUISE. Gy lydt goede Vorilin. M 3 H ER'  M9 DE GRAAF KONINGSMARK HERTOGIN. Ja, waarlyk, ik lyde — en nochtans gevoel ik, dat ik zoude ophouden te lyden, in deus ophouden te lyden, als — — —■ LOUISE. Als gy den raad uwes vriends, als gy den raad van Koningsmark voigdet. HERTOGIN. Welk een' naam hebt gy daar genoemd? wie heeft u gezegd, dat Koningsmark myn vriend is? maar uw hart flaat, dunkt my, zoo driftig, als of het 'iet myne ware ! niet waar , Koningsmark is myn vriend ? Gy hebt hem reeds lange gekend , niet waar ? LOUISE. Ja , dat is hy waarlyk. Volg, o, volg de onbe_ driegelyke infpraak van uw hart, werp ü in zyne armen; hy alleen kan u gelukkig maaken .... HERTOGIN. o Ja, o ja, hy alleen kan my gelukkig maaken —■. ja myne Louife, hy alleen kan my gelukkig maaken. Ik zie, gy zyt een goed, lief meisjen —• uit uwen mond fpreekt de onvervalschte waarheid zoo fterk, dat gy myne ganfche ziel overtuigt. Nu heb ik het befluit genoomen — ik kan hem volgen, met het rem-  VYFDE BEDR.YF. 183 reinfte geweeten kan ik hem volgen. Niets zal myn befluit doen wankelen; nu ben ik zoo fterk, vast, onverwrikbaar — —— (Koningsmark treedt binnen, zy geeft een fchreeuw, en valt zonder bewustheid op de fopha neder. ) TWEEDE TOONEEL. KONINGSMARK, HERTOGIN, LOUISE, ( Op het oogenblik dat de Hertogin in onmagt valt, blyft Koningsmark verfchrikt ft aan; ylt daar op te gelyk met Louife naar haar toe, vat haare hand, en buigt zich ftilzwygende geheel over haar héén, met een ftaarenden blik op haar verbleekt gelaat gevestigd. Louife is zeer bezorgd en bezig, om de Hertogin weder te doen bekomen.) LOUISE. Myne waardfte gebiederes — wat deert u ? waarom verfchrikt gy? —7- gy ziet immers niets dan vrienden by u — Graaf, o help toch - zy ligt in onmagt — waardfte Vorftin! Graaf, M 4 (Of*  iU DE GRAAF KONINGSMARK. (Op den boezem van Sophia wyzende. dit fiarf Haat voor u — maak geen misbruik van deze bekentenis (Koningsmark fptingt, ais van den donder getroffen, op, en laai de hand der Hertogin los.) Wees gerust — ik ben uwe vriendin. (Koningsmark valt , op het hooren van deze woorden, met drift voor de fopha op de knieën, vat de hand der Hertogin, en bedekt die met vuurige kusfchen,) O, den Hemel zy dank, zy opent de oogen weder; zy begint zich te beritelïen. Graaf, ik weet alles — ik heb voor uwe bedoelingen gepleit, om dat ik geloofde, dat zy de beste waren, ter reddingvan deze goddelyke, lydendc ziel; ik verlaat u; doe, wat gy kunt; want ik ben verzekerd, dat gy niets kunt doen, dat liegt of onedel is. ( Zy verwydert zich.) DER-  VYFDE B E D R Y F. i85 ' -+ DERDE TOO NÉ E L. KONINGS MARK, HERTOGIN (Koningsmark blyft fpraakcloos, in eene hartstogtelyke bedwelming, in de voorige houding met den mond op haare hand liggen. HERTOGIN- ( Zy regt zich ten halve op, ziet onzeker en verward om zich héén, en zegt met eene zwakke ftem. Is hy nog daar, Louife? KONINGSMARK. Hy is hier, uw tederfle vriend. HERTOGIN. C Zy trekt verfchrikt haare hand te rug; hy flaat op. ) Ach! zyt gy nog hier? gy hebt myn hart verfcheurd, gy hebt myne rust vermoord, vermoordt my nu ook maar; of geef my weder, het geen gy my ontroofd hebt. (Zy wendt haar gezigt weg, om haare traanen aftedroogen.) M 5. HER-  186 DE GRAAF KONINGSMARK, KONINGSMARK, Heilige voorzienigheid, geef my fterkte in deze verfchrikkelyke oogenblikken! HERTOGIN. ( Op het hooren van zyne flem, keert zy het gezigt weder naar hem toe , [en vestigt haare ogen vol deelneetning en weemoedigheid eenige oogenblikken op hem.) Koningsmark — indien ik iets mogt gezegd hebben, het geen uw hart te zeer getroffen heeft, ik bid'u, trak het u niet aan, en vergeef het my: myne ziel is thans zoo beftormd, myne borst zoo beklemd KONINGS MARK. Waarom moest de aanblik van uwen vriend u zoo gevoelloos doen nedervallen. HERTOGIN. Dat betekent niets, myn lieve — niets ■— bet is flegts dat gewoone fnelle bezwyken onzer krachten, daar, waar wy dezelve het meefte van nooden hebben ; de hemel Hortte my fterkte in de uitgeputte borst, om het befluit te neemen, maar hy verleende my de krachten nog niet, om het uittevoeren KO-  VYFDE BEDRYF, 187 KONINGSMARK. Daav toe, waardfte Vorftin, daar toe zondt hy my, om uwen bezwykenden moed te verfterken. Hoe blyde ben ik, dat gy het befluit genoomen, hoe blyde, dat gy u eindelyk zelve van het gevaar overtuigd hebt. Ik ben niet ledig geweest; in minder dan één uur is alles tot de vlugt gereed. HE R T O G I N. Uwe woorden had ik reeds lang geloof gegeeven, indien ik had kunnen geloovcn, dat de boosheid van de zwarte zielen myner vervolgeren zóó verre konde gaan; maar het geen ik zoo even van myne Louife vernoomen heb, trok my eindelyk uit myne zoete onweetenheid, dat de menfchen zoo af fchuwelyk zyn. (Zy ftaat van de foph.a op, ) Vast overtuigd, dat de ftap, dien gy my voorflaat, enberispelyk is, en met een rein geweeten beftaan kan, ftaa ik niet langer in bedenking om 11 te volgen. Ik bid u , onderlteun my , Koningsmark, ik ben zeer zwak; help my, dat ik my we. der nederzet — jaagt myne pols nog? —— KONINGS MARK, ( zeer verward, 0;;derfïeti-rrt haar.) Stel u gerust , dierbaare Vorftin, vertiouw op my, ik ben uw vriend ..... II E R-  188 DE GRAAF KONINGS MARK. HERTOGIN. (heeft zich willen neder zetten , maar nu valt zy hem met vuur in de reden. ) Ja> gy zyt myn vriend ja, Koningsmark, ik wil my geheel aan u toevertrouwen, breng my, waar beên gy wilt, en indien gy mv ééns weder in den fchoot myner familie te rug kondet brengen , o! hoe dankbaar zoude het hart uwer vriendin u daar voor zyn! Myne ziel wankelt thans niet meer om u te volgen. KONINGS MARK. Dat my de aanblik myner Vorftin voor eeuwig ontroofd worde, van het oogenblik af, dat ik ophoude aan dit vertrouwen te beantwoorden, ( Zyn toon wordt telkens meer en meer gevoel • vol en -vuurig.) vertoorn u niet, verhevenst wezen, indien ik tegens uw noodlot morde , in dagen die my droevig fcheenen. Het geluk van dit oogenblik weegt een eeuwigheid van lyden rykelyk op! vergeef my » dierbaarfte Vorftin , dat ik de opwellende vreugd van myn hart niet kan wederltaan , dat de verrukte geest met eene ongeboeide vlugt zich in ftreeken van zalighceden waagt, dat de weelderige phantafie zich in volle ftroomen uitltort, en in de bloeijende velden eener betere toekomst zich verwydt — — o> Vorftin — myne vriendin — of — (Hy  V Y F D £ BEDRYF. 189 C Hy fcheen zich vergeet en te heihen j hy bezint zich fchielyk.) of, mag ik n zóó niet noemen (Zy fchynen alle vnorige betrekkingen , alle daadelykheeden vergeet en te hebben ; de tederjle deelneeming fi'raait de Hertogin ten oogen uit. ) hertogin. O ! noem my immer uwe vriendin; 'er is een zoet geluid in deze woorden. Ja, ik ben het waarom zoude ik het voor u verbergen? waarom dat fchoone gevoel des harten verzaaken, dat God zelve daar in gelegd heeft? toen wy nog hand aan hand in de koele ichaduwen en door welriekende beemden huppelden , toen de tooneelen des leevens nog in morgengewaad gefierd voor ons lagen — ach! toen noemden wy eikanderen immers zoo dikwyls met dezen naam , waarom zouden wy Koningsmark, (haar de woorden uit den mond, en als uit de ziel neemende.) Waarom zouden wy eikanderen nu niet met dezen zoeten naam noemen? waarom niet altyd? iie r-  ijjo DE GRAAF KONINGSMARK HERTOGIN. Ja, altyd willen wy eikanderen met dezen zoeten naam noemen. Wy willen vergeeten, dat de fchoo" ne bloemryke baan onzcs lente leevens door eene barre tusfchen ruimte afgcbrookcn wierdt KONINGS MAR IC. Wy willen vergeeten; dat wy van het bloemryke pad voor eenen korten tyd in eene dorre zandwoeflyn geraakt zyn, daar onze vreugde flegts verwelkte, om weder des te fehooner op te bloeijen; waar het morgenrood onzes leevens voor eenen korten tyd verdoofd wierdt, om weder des te luifterryker op te daagen. Ja, de hemel zal vermaak fcheppen in twee 'harten met gelukzaligheid te vervullen, die — HERTOGIN. Die by zoo baarblykelyk voor elkander fchiep en (temde — hy zal ons zóó gelukkig maaken, dat zelfs geen wolkjen van droefheid onze vreugd verdonkeren zal KONINGSMARK. O, welk een vreugd-verwekkende gedachte, als wy ééns, veelligt in den een' of anderen bekoorlyken oord , onze vrolyke dagen in onfchuld , rust en zoete eenzaamheid zien wegvliegen als geene ftormen meer huilen in de zacht kloppende harten, geene golven eener onderdrukte hartstocht meer woe-  VYFDE BEDRYF. 191 woeden in de rustige borst, geen woest vuur meer nden zachtkens zwellenden boezem blaakt. (Zy is geheel aandacht en opmerking, terwyl zy hem met een gevestigd doordringend oog aan/taart.') dan zal niets onze rust meer {ïooren, en onze vreugden zullen, als die der natuur, (lil en zonder gedruisch zyn. De eerfte draaien, der ryzende zon zullen ons uit de zachtfte fluimering wekken, of het lispelen en ruisfehen van het versch bevogtigde loof, het welk ons leger overfchaduwde, waar het zwellende mos ons ter ruste nodigde, en de koele avond ons verraschte, terwyl wy ons met milde teugen laafden uit den vreugdenbeker der natuur, en ons hart verkwikten in het befchouwen van de laatfte llraalen der ondergaande zon, of van de kleine golfjens der aan onze voeten zachtkens voordmurmelende beek —> tot dat het avondrood allengskens aan den helderen onbewolkten hemel verbleekte, de goude weérfchyn in den fpiegel des waters allengskens verdoofd wierdt, en wy eindelyk vertrouwelyk, met dein de fchemering ingehulde natuur, zacht en verkwikkend influimerden! Ha! als dat verrukkende voorgevoel van zulk eene toekomst my-vervult dan vergeet ik my zeiven, van wegens de heerlykheid van dit beeldtenis! •— ( Geheel hui ten zich zeiven. ) 0 Myne vriendin — myne — ja — Sophia noemde ik  192 DE GRAAF KONINGSMARK. ik u ééns — Sophia is de menigwerf gebruikte naam, dien men thans myne lippen verbiedt o myne Sophia! (Hy verftomt — de flerke aandoenin, gen hunner zielen moeten zich met eene ongemeene flerkte in de gelaatstrekken en gebaarden van beiden uitdrukken ■—• de herinnering aan de dagen hunner jeugd fchynt hunne zielen als opgetoogen te heuden, en hunne harten met eenen vryen loop in eikanderen over te gieten — met eenen fympathetifchen drang en vervoering van geest vallen zy eikanderen in de armen — in dit oogenblik roept de Hertogin , met eene bezwykende flem.) HERTOGIN. o Myn Karei' FI E R-  V Y F D E B E D R Y F. 393 VIEk.DE TOONEEL. HERTOG, GRAVIN, EMILIA, HERTOGIN^ KONINGSMARK, de Wagten, Officieren, en eenige Hovelingen. ( Op het oogenblik, dat zy eikanderen in de dronkenfchap der zinnen omarmen , /lort de Hertog met de wagt het eerst in de kamer, daar op volgen de overigen, die geluiflerd hebben. Op dit fchrikkelyfe gedruisch laaten zy eikanderen fchielyk los, even als door eenen donder/lag uit elkandaren ge/laagen.) KONINGSMARK, (terwyl hy zyn degen trekt.) Ha! verbazend, men heeft ons beluifterd. God , wat heb ik gedaan! ( De Hertogin valt zonder bewustheid op den grond. ~) HERTOG, (vol woede, terwyl de wagt op Koningsmark indringt.) Ja, onwaarcfige ik heb alles gehoord , ontvang uwen loon. N (Tot  X94 DE GRAAF KONINGS MA R K. (Tot de wagt.) Stoot hem ter neder, indien hy zich niet wil overgeeven. Doorboort hem met langzaame dolkfteeken; pynigt hem, martelt hem. GRAVIN. ( Zy dringt tusfchen de wagt in, en als zy digt genoeg by Koningsmark is, roept zy hem toe, doch zoo, dat de Hertog het niet kan hooren.) Verrader; zoo wreekt zich Amalia! —— — ( Koningsmark, die zich met den rug tegens den wand geplaatst heeft, ver» weert zich als een wanhoopige; maar daar hy eindelyk zynen degen verliest, bezwykt hy voor de overmagt, en ftort door eenige fleeken afgemaakt, dood ter aarde.") G R A V IN. C Met eene geheel veranderde fiem to^ den Hertog.) Gy zyt gewrooken, hy is dood — hy is dood! — Q Hier op volgt een diep ftilzwygen —• alle oogen zyn op het lyk, en op de Hertogin gevestigd, die verfcheiden be-  VYFDE B E D R Y F. 195 bediendens lang te vergeefsch weder tot zich zelve zoeken te brengen — op het gelaat van eenigen is verbaasdheid, maar op verre de meeflen medelyden uitgedrukt; maar de gelaatstrekken der Gravin zyn boven alle anderen fterk zy fchynt, van het oogenblik af, dat Koningsmark nederflorte, een geheel ander wezen te zyn; zy ft aart het ligchaam onophoudelyk aan —• haar gelaat flaat vreeslyk ontroed — een fchrikkelyke verflyving keept alle haare leden bemagtigd*) HERTOG. ( Hy breekt, met een nog niet verzadigde woede hetplegtig Jïilzwygen.) Ongehoorde , ontzettende verradery! daar moeten nog meer medepligtigen zyn. Ik wil het ganfche affchuwelyk geheim ontdekken, om he* met bloed uit het aandenken der menfchen uit te wisfchen. Waar zyn de bedienden der Hertogin? waar is Louife? dat fchepzel moet 'er gewis van weeten. Maakt terflond, dat zy hier komt. (Eenigen verwyder en zich.) N ' KEN  ïQS de graaf koningsmark EEN BEDIENDE, (die de Hertogin geholpen heeft.) Zy komt weder tot zich zelve — zy herftelt zich. HERTOG. Goed — goed — nu zult gy my van uwe fchend. daaden rekenfchap geeven, verraderlyke flange! HERTOGIN. (Zy flaat de oogen op, geheel buiten zich zelve.) Waar hebben zy hem heên gehragt? —— waar ben ik? HERTOG. Dood en wraak! onder myne oogen verftout zy zich nog, naar den onwaardigen te vraagen? Antwoord my, fchandelyke huichelares! HERTOGIN. ( Zy ziet hem met fchrik aan; op den toon der vertwyffeling en der ontzetting , met het gezigt afgewend) o God! waarom hebt gy my weder laaten ontwaaken! —— heiu  V Y F D E BEDR.YF 197 HERTOG, Cmet eene hittere tevreer denheid. ) Gy zocht zoo even iemand —• kent gy dien daar? ( Hy wyst op het bebloede lyfo) HERTOGIN. ( Zy blikt met enne fpraakelooze angst rondsom zich heên, als of zy iets verhoren hadt, ziet het ligchaam, en werpt zich met een fchreeuw van onnoemelykfte fmarte op het zelve.) HERTOG. Regt haar weder op. Ik ben niet gefchikt, om zulke onwaard/ge tooneelen te zien. (De bedienden poogen Mar op te helpen.) GRAVIN. C In eens als uit eenen droom ontwaakende, toen de Hertogin op het lyk valt, het welk zy met ftomme wanhoop aanftaarde, beeft zy eenige. fchreeden te rug— by zich zelve.) Ha! het is waar ■— het is waar — zy hebben elkanderen onuitfpreekelyk bemind 1 N 3 HER-  198 DE GRAAF KONINGSMARK. HERTOGIN. (Is nu door hulp der bedienden weder opgeregt, doch hangt nog met fmart volle blikken aan het lyk.~) Dood —• dood — breek dan myn hart. Vloeit dan myne traanen! hy is dood — hy is dood — maar neen — dit hart blyft gevoelloos deze oogen ftaaren gebrooken — dood — o! ver. fchrikkelyk, indien het fcheiding zonder wederzien ware, het geen in dit onverftaanbaar woord opgeflooten ligt! GRAVIN, (by na buiten zinnen ter zyde. j Zoo wierdt gy bemind, eenigfle jongeling! Hoe gruwzaam is het noodlot, dat ons hart zonder te breeken, zulke folteringen kan verdraagenl —> N 4 VT F-  VYFDE B E D R Y F. 199 FT F D E TOONEEL. LOUISE, de voort ge. LOUISE. ( Zy rukt zich van haare geleiders , die haar binnen bragten, los, vat de hand der Hertogin, die zy met traanen bevogtigd.) 0 Myne Vorftin , myne ongelukkige gebiederes! wat heb ik u voor eenen raad gegeeven. HERTOGIN. Gy hier, Louife? wat wilt gy arm meisjen? hy is dood •— hy is dood — (De Hertog fcheurt haar van eikanderen los. De Hertogin ziet hem op eenmaal woest enflandvasig aan.) Ha ! moordenaar ! affchrikkelyke, ongevoelige, moordenaar! ik zal u by de wereld in het regte licht plaatzen; uwe zwarte ziel en alle uwe kunstgreepen der dwingelandy, door welke gy menfchen harten tot vertwytfeling brengt, wil ik onthullen. N 4 HER-  S.QÖ DE GRAAF KONINGS MARK HERTOG. Wat verftout gy u? my durft gy verwytingen doen? hebt gy dan geen geweeten meer, fchaamteloozc overfpcehter ? fleept haar beiden weg ■ ( De wagt fchynt te aarfelen. ) Gehoorzaamt. (De wagt wil haar aanvatte?! ; de Hertogin treedt eenige fchreeden te rug, en zegt groot en edel met aandoening en waardigheid tot de wagt,) HERTOGIN. Indien gy nog eenige achting voor uwe ongelukkige Vorfiin hebt, zoo laat my flegts nog eenige oogenblikken in vryheid, en volbrengt dan de bevelen van uwen gebieder. (De wagt wykt te rug — de Hertogin tot den Hertog.) Zyt toch niet onverbiddelyk — vergun my, dat ik u nog llegts iets zegge. HERTOG. Gy kunt my niets meer te zeggen hebben. Gaa maar heên. HER-  V y F D E BEDRYF. tol HERTO GIN. Niet veel — mam* toch nog iets, dat ik niet gaarne zoo alleen met ei yin myne gevangenis zoude mede neemen, daarom, myn gemaal, vergun my . . . . HERTOG. Ik verbied u my voordaan met deezen naam te noemen. Gaa heen, behoudt uwe fchande voor ui gy kunt u niet regtvaardigen. HERTOGIN, C met fmart. ) Schande.' fchande! — o wie hadt immer kunnen gelooven, dat ik dit zoude moeten verdraagen? dat ik het zoude knnnen verdraagen ? die my te vooren gezegd hadde, dat ik nog fterk genoeg ware, om deze ftormen te trotzeeren, daar een half geknakte bloem reeds door een zacht westen-windjen verpletterd wordt, ik zoude hen niet geloofd hebben. Maar het is waarheid, ik word 'er van overtuigd —< deze vreesfelyke oogenblikken overtuigen 'er my van: de menfchelyke natuur is juist dan het fterkfte, wanneer zy by haare tederfte fnaaren aangegreepen wordt, om dat de tederfte de taaide zyn! fchande zegt gy? fchande! Ach! wist gy, welk een bewustheid van deugd ik met deze fchande in mynen boezem draage! — maar — de wereld zal het ééns weeten —— HERTOG. Zwyg N 5 HER-  202 DE GR AAFiKONINGSM AR K. HERTOGIN. Laat my uitfpreeken Vorst, het zyn myne laatfte woorden , want op wat wys wy ook gefcheiden worden — wy zien elkander van nu af niet weder* Ik wil my thans noch regtvaardigen noch aanklaagen; ik wil my flegts vertoonen gelyk ik ben. De verbaasde getuigen van dit moorddaadig tooneel moeten niet van deze bloedige plaats gaan, zonder my geheel te kennen; zy moeten hunne beweenenswaardige Vorftin niet bloot als een fchuldige voordellen , wanneer zy eens aan hunne nakomelingen deze fchrikbaarende gefchiedenfs vertellen zullen. Zy moeten hun ook zeggen, dat zy het medely» den en niet de verachting der wereld verdiend heeft. HERTOG. Wy willen niets verder hooren! uwe misdaaden zyn te bekend. Sleept haar weg! HERTOGIN. Vorst, het zyn myne laatfte woorden; den misdaader op de gercgtsplaats vergunt men zelfs nog ongeftoord de laatfte woorden. Ja, ik ben misdaadig tegens u; maar, zoo waar als gy de oorzaak van myn ongeluk zyt, ik ben het voor de eerftemaal; niet door daaden, maar alleen door een gevoel, dat eene hoogere magt in dit hart legde. (Met innige weemoedigheid.)  V Y F D E B E D R Y F 203 O! dat het begin myner zaligheid het einde myner deugd zyn moest! God — myne elende is zoo groot, dat ik dezelve niet 111 eens in haaren geheelen omtrek bevatten kan, want ik leef immers nog! ween niet Louife — zie ik lyde zoo veel, en ik ween niet, ik ben immers rustig. (Het. woord rustig brengt zy met /nikken uit, en breekt daar op uit in eenen flroom van traanen; er heerscht eene naare flilte : allen fchynen diep geroerd te zyn , behalven den Hertog , die eenigen van zyne Officieren iets in het oor luiftert, en met zyne oogen naar de Hertogin duidende, beveelen fchynt te geeven; de Gravin flaat ah verbaasd. ) HERTOGIN. (Zy zoekt haare flem meer en meer eenen vasten toon te geven.) Deeze voor eeuwig verbleekte jongeling was heden voor de eerftemaal by my. De nood dwong my, hem verlof te geeven, om my in myne kamers te komen zien ; aan hem wilde ik my toevertrouwen, om my uit de gevaaren, die my omringen te verlosfen, om my te redden HER-  ao4 DE GRAAF KONINGSMARK, HERTOG, (ter zyde.) Waar wil dat heên? HERTOGIN. Ja, om my te redden; want weetet allen: de Hertog, myn gemaal , wilde my morgen met het aanbreeken van den dag naar eene vesting laaten fleepen, om my daar voor altyd op te fluiten. Ziet*; zóó wilde men de onfchuld opofferen. (Allen ft aan verbaasd.) GRAVIN. Vreefelyk ■— vreesfelyk! wat moet ik daar hooren! H E R T O G, C overvallen.) Geloof het niet Gravin — bet is niet zoo — zy is eene bedriegfter! (Een gemor van te onvreedenheid.) . Ha! ik ben verraaden ! HERTOGIN. Hertog, gy doet vergeeffche moeite, uwe fchrikkelyke ontwerpen zyn veelligt aan verfcheiden, die hier tegenwoordig zyn , bekend. Deze ongelukkige jongeling was de eenigfte hier aan het hof, aan wien ik  VYFDE BEDR.YF. zoS ik my konde toevertrouwen ; ik kende hem vau myne tederfte jeugd af, maar dat —i (Met eene beevende fietn.) Dat — (Met eene vaste ftem.~) Ha! waarom zoude ik my daar over fchaamen. Rondborftig en overluid wil ik het bekennen dat, wat in deze borst voor hem gloeide — dat kende ik niet eenier dan heden. Ik heb het jaaren lang beftreeden, zonder het te kennen, maar nu bloos ik niet meer — want, ik gevoel het, dikwerf kunnen onze misflagen de waarde onzer deugden ver- boogen de regtvaardige Hemel vergeeft het, wanneer ons hart in een te zwaaren ftryd ons be geeft! ik: wilde voor myn gemaal zyn , het geen ik voor hem zyn moest, maar het noodlot heeft het niet gewild; ik wilde in ftilte al myn lyden draa. gen, maar het noodlot heeft het niet gewild ; ik wilde die verraaderlyke gewaarwordingen van myn hart voor eeuwig in mynen boezem fmooren, maar •het noodlot heeft het niet gewild; ik was te zwak tegens de magt van eenen vreesfelyken famenloop van omftandigheden , waar van veelen my nog raad. zeiachtig zyn, en ook wel eeuwig blyven zullen — flegts één oogenblik in myn leeven ben ik misdadig jegens mynen gemaal geweest, en deze val van één eenig oogenblik wordt onuitfpreekelyk , fchrikkelyk geftra.ft — veelligt —; o God ! welk eene gedachte! —  ao6 DE GRAAF KONINGS MARK. te! veelligt boet ik door eene fchrikbaarende eeuwigheid het vlugtig misdryf van ééH oogenblik ! — maar neen — hy is regtvaardig ! Ik heb den jongeling bemind — en daar voor wordt dit hart in deze wereld geftraft, om hem in betere werelden eeuwig te mogen beminnen! —— waar gy thans ook weezen moogt , eenigfte , onuitfpreekelyke beminde, waar gy thans ook wezen moogt — wees daar gelukkig — wees eeuwig gelukkig; wy vinden eikanderen haast weder. (Zy valt als [zinneloos op het lig. chaam.) HERTOG. Houdt haar te rug , houdt haar te rug; zy is buiten zinnen. ( Men heft haar op, zy is geheel zon. der bewustheid; tegens de Officieren. ) Doet, wat ik u bevoolen heb. ( De Officieren geeven aan 'de Zoldaaten een teken; deze vatten de Hertogin en boei jen haar.) Houdt het oog op haar, dat zy de hand niet aan zich zelve flaa. Nu voord! het geld uw leeven, in hen gy haar niet nog dezen nacht op de vesting brengt. (De Officieren en Zoldaaten fleepen haar byna levensloos voord. ) GRA-  VYFDE BEDRYF. 207 GRAVIN, (met heevige beweeging.) Houdt, houdt, laat haar nog! Vorst ik bidde, by alles wat u dierbaar is, laat dat bevel niet volbrengen. (De Officieren blyven ftaan.) HERTOG. Gravin, het voegt u niet, u in myne zaaken te fteeken. GRAVIN. Op myne knieën bezweere ik u —. . C Zy valt neder.) HERTOG, (tot de Officieren.) Gehoorzaamt! GRAVIN. By alles, wat uw hart dierbaar, heilig is, be. zweer ik u — — HERTOG. Voord met haar, zeg [ik. Ik ben niet gewoon myne beveelen tweemaal te herhaalen. ( De Officieren verwyderen zich met de Hertogin en Louife.) ZES  *oS DE GRAAF KONINGS MARK. ZESDE TOONEEL. gravin, emilia, hertog, Hovelingen, eenige Officieren. gravin, ( ftaat op.) Gy blyft dan onverbiddelyk ? Ik vermag niets meer op u? welaan ik zal derhalven daar niet meer van fpreeken, vergun my thans alleen u een geheim te ontdekken, een verfchrikkelyk gètieim'; dat ons beiden betreft. Emilia, kom nader, ik heb u eenige gewigtigé vraagen te doen. (Zy nadert met [chroom.) Gy hebt de eerfte famenfpraak van den Graaf met de Hertogin geheel gehoord; was het gevangen neemen der ongelukkige Vorftin het voornaame onderwerp van het zelve? hertog, (ter zyde.) Wat wil zy? EMILIA, C flaamelende.) Genadige Gravin -—— cra-  VYFDE BEDRYF. aog GRAVIN. O, uwe verwarring zegt my reeds alles! ipreek! EMILIA. Ja, — Gravin — ja — GRAVIN. Hemel, wat hoor ik! En waarom hebt gy dat alles voor my gezweegen ? waarom my een geheel ander beeltenis gefehilderd? was dat alleen om myne woede te ontvlammen en aan te vuuren ? HERTOG, (ter zyde.) Ik begryp niet, waar zy heên wil. GRAVIN. Ongelukkige! zo gy my thans de waarheid niet zegt EMILIA. Ja Gravin j ik zal u alles zeggen, maar niet hier, zoo opentlyk; het zal u zelve aangenaamer wezen—• GRAVIN. Hier wil ik het weeten. Ik heb niets meer te vreezen ; hier openlyk , en nu terftond, nog op dit O oo-  aio DE GRAAF KONINGSMARK oogenblik; want als het ongeluk eene zekere hoogte bereikt heeft, dan is het dikwyls zeer onzeker of men nog leevens krachten genoeg bezit voor de volgende feconde. EMILIA. Maar, Gravin, zoude ik niet veel kunnen zeggen, dat gy zelve niet begeeren zoudt, dat anderen het hoorden ? GRAVIN, ( fchielyk e» mest.) Niets — niets ik wil het u zeggen, indien gy het nog niet op myn gelaat hebt geleezen; ik ben tot een tydftip genaderd, waar in ik niets meer te vreezen , niets meer te verbergen heb. Daarom fpreek hier opentlyk de gruwelen uit, wier naamen uwe eigen tong weigerde voord te brengen; wilt gy niet? ( Tot den Hertog.) Vorst het betreft eene zeer gewigtige ontdekking wilt gy de goedheid hebbenen beveelen de wagt—— EMILIA,C valt op de knieën.) Vergeeving, Gravin, vergeeving — de fmart van het naberouw perst my de bekentenis af. Ja, ik heb u bedroogen , fchandelyk bedroogen, om u ten werktuige myner heimelyke wraak te doen dienen — GRA*>  V Y F D E BEDRYF. 21 i GRAVIN. Wraak * —— beiden te gelyk. HERTOG. Wat zal daar uitkoomen ? EMU IA. Ik beminde den Graaf, hy heeft myne liefde verfmaad, en daarom trachtte ik uwe hartstocht aan te vuuren om hem in bet verderf te {torten; zyn eerde gefprek met de Hertogin was geheel anders, als ik het u voorftelde — dé Vorftin gedroeg zich met de edelfte ingctoogenheid, waar voor flegts een gevoelig hart vatbaar is — o hoe fchrikkelyk heeft my myne hartstocht verblind , hoe verre heeft zy my vervoerd! Eeuwige voorzienigheid ! zyn 'er tot zondigen geene aanlagen genoeg in ons hart ? moeten 'er nog monfterskomen,om dezelveysfelyk te ontwikkelen? Ik ben ongemeen bevreemd , Gravin ; verklaar GRAVIN, (met ontzetting.) HERTOG. my toch, wat dit meisjen gezegd heeft. GRAVIN. Ik bidde u, wees flegts nog eenige weinige oogen O a blik-  212 DE GRAAF KONINGSMARK blikken te vreeden, dan zal zal ik u eene zeldzaame verklaaring geeven, dan zult gy alles verdaan. ( Tot Emilia.) Staa op, het is genoeg,ik begryp nu den geheelen omvang van dit verfchrikkelyk fpel der driften; gy hebt eene ontzettende daad gepleegd. Myne mis- daaden zyn groot . maar juist tot deze groote van misdryven wierdt een hart vcreischt , dat niet geheel ondeugend was , een hart voor even zoo groote deugden als ondeugden vatbaar. Ik zal zien , hoe ik het met Hem daar boven uitmaake. Maar uwe misdaaden ontaarte fchandvlek der menschheid zyn een zoö gruwzaame aaneenfchaakeling van kleine laage affchuwelykheden, dat ik die , om veele troonen , niet wilden begaan hebben ! wat ik beging — o God! gy weet het — wat ik beging, beging ik in den (term der driften. Maar by u zie ik eene zoo koude verraderlyke arglistigheid, dat het my byna toefchynt, dat gy de hartstocht om der misdaad wille gevoed hebt, daar anderen misdaaden pleegen om der hartstocht wille. Gy zyt een verfchrikkelyke misdragt der natuur, een afgrysfelyk, laag fchepzel; gy hebt my tot eene moordeuaaresfe gemaakt, ( Weenende.) tot de moordeiiaaresfe van eenen jongeling , voor welken ik duizendmaal myn leeven zoude gegeeven hebben. ( Allen ft aan verbaasd.) U li It-  VYFDE B E D R Y F. ' M. HERTOG, (opvliegende.') Gravin , wat is dat ? GRAVIN. Terftond, Vorst terftond zult gy voldaa worden. Emilia, ik wil u niet weder zien , verwyder u uit myn gezigt Ja, het was nog beter, dat gy u uit de famenwooning der menfchen verwydert; gy zyt voor dezelve zeer gevaarlyk. Hertog, indien ik u raaden mag, laat haar over de grenzen brengen. Gy verdient meer als den do od ; want tien moorden met eigener hand in de hit te der drift begaan, weegen de fchuld van deze.eene rooordniet op: gy hebt langzaam, met overleg door de hand van een ander de onfchuld barbaarsch afgemaakt. Gaa, gevoel door bange eeuwigheden heên ftraffan , die verfchrikkelyker zyn dan de dood, gevoel de dolkfteeken der onfterffelyke geweetensknaagingen. Gaa — uw toekomftig leeven zy gelyk aan eene angstvallige vlugt, door de onwaardigfte gevoelens en de laagfte lafhartigheid vergezeld; door de geesfels der woedende wanhoop voordgezweept. Gaa, en bidt den hemel om genade, zo gy kunt. C Zy wendt haar gezigt van haar af; Emilia verwydert zich met waggelende fchreeden.) ZE- i  04 DE GRAAF KONINGSMARK. ZEVENDE TOONEEL. De voorigcn zonder Emilia. GRAVIN. Nu Vorst, hebben wy eenige woorden met eikanderen te fpreeken, woorden hoedaanige gy nog van geen fterveling zult gehoord bebben. H E R T O G, (ter zyde.) Wat mag zy te zeggen hebben ? ( Overluid.) Daar toe hebben wy op eene andere plaats gelegenheid— hier niet, Gravin, hier wil ik niets hooren. GRAVIN. Neen, hier moet het gefchieden, hier by dit ontzielde ligchaam, hier op deze fchrikbaarende plaats, waar ik een moordenaaresfe wierd, hier in tegenswoordigheid van de getuigen des volbragten moords. HERTOG. Gravin ■—■ Gravin , ik vermoed wat daar agter fchuilt, wat begeert gy dan nu ? Hoe zyt gy zoo geheel veranderd : kom laat ons ie zaamen gaan. GR A-  VYFDE BEDRYF. ais G RA V IN. Neen ik kan niet gaan. Openlyk heb ik my vernederd , en openlyk wil ik my weder verheffen. Ik kan niet gaan, Vorst, en voorat niet met u. HERTOG. Wat wil dat zeggen? welke taal! GRAVIN. Geef my thans een bewys uwer liefde; laat my eenige minuuten ongeftoord fpreeken Vorst, ik bidde u nog eens, ontferm u over uwe ongelukkige Gemaalin, vermoordt haar ten minden niet door eene eeuwige gevangenis HERTOG. Wat ? gy waagt het dan nog voor eene nietswaardige te bidden ? Ha I daar moet nog meer agter fchuilen. GRAVIN. Eene nietswaardige? dien naam verdient zy niet, en het allerrilinftcn van u. Zy is nog niet gevallen, Hertog! zy heeft flegts één oogenblik gehoor gegeeven aan de infpraak der natuur, flegts één oogenblik heeft haar hart haare deugd verraaden; neen , zy is nog niet gevallen; haar vallen was flegt fchyn, of veelligt—ja, veelligt was haar vallen zelfs deugd. O 4 HËR*  &i -■ 30 —- 16 —— bleef ik — beef ik tmmm 34 mm+m 11 —— dit heeft 00 dan heeft dit genblik oogenblik — 40 —— 5 fprakalooze — fpraakelooze —- 48 —— 14 bitst •— borst ». -11 ■ 55 —— 8 ■ om eene ge om eene wel' valligheid — daad —~ .1 70 —-— 6 ■■■ ■ dat nog ons — dat nog aan is ons is — 93 - ■ 6 —— drvfveer — dryfveer ■ ■ " 97 ——- 7 ■' oogenblkken — oogenblikken »■' * 99 1 — 24 —— leveens — leevens •—— 110 ■ '»' 11 ——— genanigfte "—genadig/Ie j. ■» 123 15 —— waadfie — waardfte » 138 ' ■ 19 —— etfitfe — e— regtigde •—— 154 4 ——- terflond — terflond ' ■ 163 ——■ 10 —— zee — ze«' —— 171 —— 15 —— wil ik n — wil ik u < — . 1 ■ 23-— nu eerss\ -~ nu eerst! mmmm 173 —_ i —— misleiding — misleiding, dat die my die my <■ 18» 1 & i. j« armen — /» «/e armen tien welmee- van den welnendjlen meenendflen gja . 15 ■■■■—-< wilden —* niet wilde bebegaan gaan , 1 1 £13 —— 4 voldaa — voldaan » — - ■ 7 —— verwydert verwy derde >» ai8 « i$—~verafgefchuwd-- veraffchuwcl De overige feilen en onnauwkeurigheden gelieve de Lezer gunftig te verfcboonen.