', MAATSCH. DER JVEDERt. LETTERI. TE LEIDEN. Catal. bl. Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  SPHRODIAS en OLYNTHIA, of HET VADERLAND en de LIEFDE, TREURSPEL, DOOS. OERRIT PAAPE. Te DORDRECHT, By J. KRAP , A. Z.  AGEZJLAUS, een Qrichch Vont. CLE0MBR0TU3. PEMOPHON. SPHRODIAS. OLYNTHIA, PERDÏCCAS Z E N I S. EEN ONBEKENDE, onder der. nam vfn COKQtö» MAN IA. QEVOLGfe  co HET V JL JD E M JL IV JD em de JL1JEJF JDJE- EERSTE B E D R T F. EERSTE TOONEEL. OLYNTHIA, MANI A. OLYNTH I A. V/aar vertoeft S p r o d i a s ? Hemel! aou hy gefoeuvcld zyn ? Zyn moed, geen ge- vaaren ontziende; zyn eerzucht, den dood bravccren. de! ach! MANI A.. Zyn heldenmoed den dood vindends, zoud gy dan ttaanen fiorten, cm den loon zyner dapperheid? OLYNTHIA. MaHia! ■ de dooden beminnen niet. —— M A N I A. De zuivere belanglooze liefde fchat de eer hooget dan het keven. A OL Y N-  co OLYNTHIA. I ndien hy met ichande moest leevcn, ik jou dervende zeggen: Dat S prod ias «erve! — Maar hy kan leeven en als overwinnar gekroond zyn. MANI A- Helaas, o l'y nthu! vergeet gy dat A g e z r- t aus onzen helden den dood gezwooren heeft? Hy zou dat dieibaare hoofd, met lauweren gekroond, u in den fchoot werpen. . OLYNTHIA. Dan zal hy eerst onze wallen omverwerpen cn door een zee van heldenbloed baaden.' De wrecde, de onmen ehlykc vuist die myncn Spuro d1 a s, het leeven beneemt zal ik de vreugde ont. zeggen van myne traanen te zien Die zyn hart treft, treft het myne.' — Maar zoud gy vermoeden dat agezilaus dien eed zal gcltand doen? - Kent gy hem? MAN IA. Het gerucht verkondigt zyne wraakgierigheid . en wat genade verwacht gy van een Held tot het uiterfte getergd ? OLYNTHIA De hoop, M a n1 a ! de toevlucht der verliefden, onderfteund my, misfehien zal de dapperheid dtr onzen zeegcpraalen, en Age;z ; l a us noodzaaken te wy. ken, of zachter voorwaarden doen voorfchryven. . Ten minlkn zal deezc ftryd myn lot beflisfehen; — Sphro-  C 3 ) Sprrödias zal niet dan overwinnende wederkec. i«n, of verliezende fterven. MAN IA. Gy vleit ü te veel, Olïnthia. Hy is dapper, maar niet roekeloos, l]y heeft U achter¬ gelaten ! Indien de wanhoop hem raade den dood in den mond te loopen, de liefde zou hem bedachtzaamheid inboezemen, en vegtende doen wyken, omu ten minlkn vaarwel te zeggen Zou Sphrodias u vergeeten ? Zyn laafte zucht zal de laatftc of- ferhande zyn die hy uwe liefde doet. Myn hart voorfpelt my niets goeds. OLYNTHIA. Beneem my den moed niet om te leeven. . O Spukodias! de tyding van uwen dood zal my dooden. Gaa heen Mania: en verneem wat 'er van den ftryd zy! Maar keer fpoedig! Aan uwe wederkomst hangt myn keven of dood. TWEEDE TOONEEL. OL YN TH IA , Qalteen) Verwocfiende Ooriog! Gy vormt den Held, maar vernietigt de menschlievenheid, emverderft de volken: De afgrond bragt u voort, om den on- fchuldigen te verdelgen ; den eerzuchtigen en wraakgieiigeu zegevierende, in uwe fchoot te verflikken, en om menfehen, die Goden koflenzyn, tot den rang ?an vsifcheurende tygers te vernederen. Recht- A a vaat»  (4 ) vaardige Heemcl! vestigt gy uwe oogen op de vernieier.de bedryve'n der Üervelingen met die goedkeuring waarmede gy >Je gewesten der eeuwige vrcedeaan* fchouwt? De mcisch.dieogy het aanzyn fchonkr, fchynt alleen te bcltaan om zyne natuurgenootcn , die gy ook formeeide tc verwoelren. . Uwe wys- heid, Uwe goedheid, uwe rechtvaardigheid verby,leren my. • Uw plan is zekerlyk het i csic. Sphrodias! beminde myner ziel! ademt gy nog voor O l y n t h i a , of heeft uw heldenmoed ti ter llachtbank gevoerd? Welk een kou e huivering grypt my aan! Zou dit het voorgevoel van zyn dood zyn ? Ach! ■ dit oo- genbüc is misfehien het jongfte zyns leeven> ! Neen! ik zal u niet weeder zien. myn hart zegt het my! Cch! dat ik u nog éénmaal aan myne borst mogt drukken! dat gy my nog éénmaal flechts aanfehouwde/ Sphrodias! ik ben een vrouw, en de dood is verfchr.'klyk, maar, met u dervende, is hy my ! et toppunt van geluk. |n deeze armen zoud gy den geest geeven en o:ize lyken zou 'en zoo vast in één geftrengeld zyn dat wy maar één graf behoefden Welk eene dood- lyke benauwdheid wringt n y den boezem toe! . Ik gaa zelf hecnen, ik moet iien wat 'er van he:n 2y! maar, d aar komt Man i a. DERDE T O O N E E L. OLYNTHIA, MANIA. OLYNTHIA. Leeft i-y ?► WA1-  MANI A.~ Sphrodias keft, iraar verliet, door overmagi gedwongen, het flagveü. OLYNTHIA. Hykeft! En de Helden die hem verzelden? — MANI A. Keeren met de tekens der dappperheid te rug. —— Ik was naauwlyks van u af, cf Zenis my ontmoetende , verhaalde my c'it. Hy wenscht tt te fpreeken: Sphrodias heeft hem gezonden. OLYNTHA Hy koomel ( Mania, Zenis wenkende.) VIEDE TOONEEL. OLYNTHIA, ZENIS, MANIA. OLYNTHIA. En Sphrodias leeft? ZENIS, Hy leeft, doch zonder u, Mevrouw! zou hy niet ]CCVen. Veekn onzer Helden'zyn gevallen, een grooter aantal is gekwetst en de overigen verteeren 2ichtb:.ar door kwelling en wanhoop. OLYNTHIA Verhaal (ny eenige omfhndighedenl A 3 -55 Bi  (5) ZENIS. Sphrodias voerde onze bende aan tegen de overmagt onzer vyanden. Onze Helden vergoedden hun klein getal door een ongemecnen moed en alles onder, ncemende dapperheid. De zege of de eood.' riepen xy, en Vielen den vyand aan. Geene der voorige gevechten was zoo hevig of bloedig. Duizenden fneuvelden en de over .\ innig ftond twyfelachtig. Sphrodias was den blikfem gelyk : met de grootfte lnelhcid, met de onweerftaanbaarfte kracht, velde hy wat hein tegenftond. Ik ontmoette hem in 't midden der vyanJen, omringt door de zegetekens des doods. . Hy baande een' weg door de bloem van 's Vyands krygsmagt. Ik had de eer aan zyne zyde te ftryden. Ik zag hem wonderen verrichten, en bv elke overwinning riep hy, Olïk- thia! Agez;ilaus de fiagting poogen- de te beletten, naderde den Held met ecne uitgelec; en bende; hy zoude hem afgewacht hebben. In dat oogenbl k was hy enkel moed. Ik ;ag zyn on- vermydlyk gevaar, Olyntiiia! riep ik rem toe: hy zuchte en keerde vechtende tot de onze we .'er. Ageziiaus, door een versch leger onderfteund, viel met nieuwe kracht onze vernoeide Helden aan; die, door een voorzigtig bc\el en mcelkrlyk befiuur, den zekeren dood binnen onze Muuren ontwecken. Een bode van den Vyand volgde ons, en verzocht gehoor; de recden van zyn komst is my onbekend. —- Uw Held nadert. V Y F-  C 7 ) VYFDE ÏOONEEL, SPHRODIAS , OLYNTHIA, ZENIS, MAN IA. OLYNTHIA, Sphrodias otnhehense. Gy leeft? Sphrodias! de He- • mei verhoorde myn bede. SPHRODIAS. Ach! 0l y nt ii i a ! ik overleef onze nederlaag. [— De eer en de liefde verfcheuren my bcurtlings. De ftem der vriendfehap donderde uwen gezegenden naam in myne ooren en ik weck. — Ik leef. —— maar om fchandelyk te derven. OLYN TH I 4, Zyn wc reeds overwonnen ? SPHRODIAS. De vyand e'scht de ftad, 1 of de gevlugtc Gorgidas. ach! Ce dood is zoo vcr- fchriklyk niet dan dat woord.' De nood zul ons dwingen, en dan zullen wy niet als Helden, maar als misdaadigers derven! Allen, allen ! - O Hemel! Myn bloed, het bloed myner dappere Tochtgcnooten zal hem niet voldoen! ■ neen! Gy.' . Olïkthia! * gy en al wat binnen deeze wallen ademt zyt door dien wraakgierigen ten dood gedoemt! Nog deezen dag z:.l het moordent daal uwe boezems doordoo- ten! en ik zal zulks.' Neen .' — ■ - ik zal zulks niet aanfehouwen. Neen! ■ eet  C8) eer vergaa de ftad en haar benaauwer i Z E- Nif! vlieg 1 zeg den raad, dat zoo hy befluit de Stad oveitegceven ik en myne helden buiten 't verbrag blyven. Ik gruuw van zyne genade! Olynthia.' zult gy my verzel. Jeu ? OLYNTHIA. Geef my een zwaard en volg myn voorbeeld! wy sullen door den vyand heen Haan of ons onder zync dooden begraaven! Aan uwe zyde trotfeer ik den dood. SPHRODIAS Heldin/ gy doet my herlccvcn. Vol¬ voeren wy ons befluit! ZENIS. r Eedle zielen! laat de reede, de voorzichtigheid u geleiden! De wanhoop is geen dap« perheid. SPHROD AS. Hoe! Zenis! lafhartg, ZEN IS. Neen myn heer! maar voorzigtig. — Zonden wy onze leevens a?,n de woede van een hoopeloos gevecht, en de leevens onzer vrouwen en kinderen aan eenc toomloos w ccde wraak opofferen, en meent gy, dat wyde naam v;n dapper zouden verdienen? -— De uiterfte kloekmoedigheid, myne vrienden! beflaat vooj  (9) voor ons in te kunnen leeven. In onze om- ftandigheden zouden de lafhartigtten den dojd verkiezen , en w ilt gy hen gelyk zyn ? b i' ii r.o d i- as! gy, ik weet het, vreest den dood nie;,. maar fiddert gy niet voor Olynthia? Het ilryden ongewoon zou zy . . . , S P 11 R O Dl AS. Houd op! — grieft myn hart niet! Wat Ichiet ons dan over ? ZE NIS; De raad zal mooglyk iets uitvinden om ons voor uïterften te beveiligen. Ik gaa om te verneemen wat onze vaderen ten onzen besten beraamen, en breng u ten fpoedigltc bericht. SESDE TOONEEL. SPHRODIAS, OLYNTHIA, MANI A. . SPHRODIAS. Vloekwaardige heerschzucht! — bron van alle onze onheilen! o Gorgidas! dit zyn dc vruchten uwer verderflyke Staatkunde — Gy, aan het hoofd van ons leger, verried onzen Bt ndgenoot; hy bragt u zulks onder 't oog: gy verblindde den raad ; in ttcde van voldoening, vielt gy heiri aan op gezag van den raad; gy verwoestte zyn grondgebied : hy dreef u te rug en bied u redelyke voorwaarden: gy tergt hem; hoont zyne gezanten, en vernielt de onderdaa :en, die zyne grenzen bewoonden. Hy komt met een onverB zet-  xatlyfce lucht tot wraak; en gy, o lafhartige verrader.' neemt de vlucht. Wy, blootgcdeld aan zyne^ rechtvaardige woede, openen deoogen, die gy verblindt had; wy verneederen ons voor den getergden A G t:zi> laüs, die, alles wantrouwende, ons den dood zweert en fmaadelyk afwyst, «— OtïHTHlA.' de Hemel is rechtvaardig.' maar moet den onfchnl- digen voor den fchuldigcn boeten? ■ Dat GoR" Guus den wreedlten dood Iterve.' maar wat hebben wy misdaan? De raadza? nauwlyks zyn misdag, pf hy poogde dien te herdellen! alles vruchtloos' Het zw.-ard blyfe opgeheven tot dat wy aIlen zYn omgekomen, o Myn Olynthia! dat ik u aan myne borst rukke! Sterven! — ach! zonder u zou ik 'er glorie in vinden! OLYNTHIA. Sterven! Sphrodias! maar in elkanders armen. moet ik u bemoedigen? Als één zwaard ons dooriloot, zal één tyddip onze Jiefde bekroonen in de wooningen der volmaakten. — Wy fcheiden niet door dien dag der razemy, neen! hy veréénigt ons op eene wyze, die onze wenfehen aan dceze zy„e van het graf, oneindig te boven gaat. SPHRODIAS. Ik gevoel dat ik een mensch ben! —- Gy doet het my gevoelen.' ■ Welk een fiddering voor den dood. Gy! gy zult dan derven! Het on- mededogend daal zal die lieve borst doordeeken! De lippen zullen den adem uitblazen waar van myn Jceven afhangt! Jcevenloos! Hemel! ■ lee-  (") leevenloos zult gy i gy! ach ! — OLYNTHI A. Welk een zwak oogenblik! Toch de dood zyn fikkei aan uwe vuisten betrouwde, en gy de gaapendc graven met de lyken uwer vyanden vervulde j waart gy toen gewoori te ridderen ? Qe ver^ hieling des menschdoms is, volgens de taal der overhcerfchlng, een heldenltuk, dat haare toejuiching verdient! Gy, STB-R.bD i a s! hebt op haar W» vel duizenden geveld en ik heb u vergenoegd van *i fagvcld zien weederkeeren ! Toen zuchtte dé mcnschlievcndheid over uwe blydfch p, en myne ziel flddetde om uwe zege! Gy belachte myne' iwakheid, (dus noemde gy myne redelykc, myne menschiyke aandoeningen,; die zoo veelc t'ooderi betreurde! maar! Zal ik, op myn beurt, nu ook recden hebben om uwe zwakheid te' befchimpen ? Sphrodias ! gy zucht, gy ilddert op den gevreesden dood van één enkel mensch! antwoord my! Heeft dap¬ perheid of wreedheid u tot de verfchrikking uwer vy« a'nden gevormd? SP H R O D ï AS. Gy ga.it my in waaren heldenmoed te booven! O h y n t.h t a ! Hoe verfoeilyk is de eerzucht, als zy haar' troon op de vernieling bouwt! o Liefde! © deugd! hoe zacht zyn uwe Wetten! gy zyt de (leun Tan het menschlyk geflagt: overal bied gy ons uwe nlighceden aan! ce natuur dwingt ons die aantenecn«Tt; Yalfebe eer bezielt ons 5 wy verderven dat gy be* li ^ hot»-  (tl ) ■honkn wild.cn herfchcppcn uwen !-emel in eene affchuvwelykc el! > ! Ültnx hi a ! myne vyandea kan ik ilagtcn en blydczyn, maar u heden aanfehouwende, krimpt myn hart van de geweldigfte droefheid ! Omhels my I Verwyt my myne z \ akheid niet! a ch! leeven van myn leeven ! gy zult nerven! dcezen dag He.-, el. OLYNTHIA. Zyt gy S p tïr o d i a s ? . Verftaat gy de les- fen dts haatclyken oorlogs cn zytge onkundig in die der zaligende zedekunde ? Ik bemin ' u met eene allesövcrklimmende liefde . maar u beminnende , heb ik de voorwaarde, van den geheilig en Godsdienst met myn geheel hart tocgeltemd; weet gy die voorwaarde? ze is deeic: cat wy, eenmaal zullende fcheiden, ons tot die fcheiding moeten voorbereiden: zoo dikwerf ik u in myne armen drukte, zoo dikwert gedacht ik er aan. Al die traa- nen die u thans ( die voorbereiding verwaarloosd hebbede ontglippen, heb ik by elke omhelzing by gedoeltcn geloosd. Hoe veel ben ik u vooruit! ■. SPHRODIAS. Gelukkige Deugd! De verborgen zoctighee- den die gy uwen beminnaaren verfchaft gaan de alom greetig aanfehouwde krooneu eener bloedige overwinning verre te booven. Om bloed te vergieten en Steeden omtekeeren, behoeven wy Hechts welbeftuurde lichaamskrachten, maar om flervelingen gelukkig te maaken word de verheevenfte ziel ver- éiscit. . Welaan, Olynthia! De Held ics  ( 13) des verdeifs zal u voorbeeld volgen. Uwe bckoorlykheeden verdubbelen: die deugd zet haar eene onfeharbaare waarde by. Onderfteun my op dien nieuwen weg.' OLYNTHIA. Verwacht niet te veel van een fterveling! Alle oogenblikken zyn niet een. ik kan ook fidderen. Laaten wy eikanderen onderdeü- nen! SpdrodiajI omhels my! Heden ! nog heden zullen wy nerven! Zie myne traanen.' zy vloeien om u, om t alleen. SPHRODIAS. Elke traan brand op myn hart! — Onverbidde- lyke dool! indien gy vastlyk beflooten hebt, de zuiverde liefdegloed re dooven in het graf, kom en doe het heden.' - maar pynig ons niet! doe ons niet, duizendmaalcn flerven, door u in het verfchiet aan ons weenend oog te vertoonen ; door elk oogenblik ons met de w reedde folteringen te bedteigen! OLYNTHIA Als Olynthia niet meer is. .... SPHRODIAS. Als Olynthia niet meer is! ——ach.'-—* OLYNTHIA. Dank dan, o Sphrodias.' o'J u 7,elvc l wam Bv? je  C*4 ) de ficrflykheid ontworsteld zynde heeft zy uw beklag noch troost noodig — S'.cif dan niet als een wan* hoopige! neen! fterf als een Held, die de belangen der deugd boven die van het laage zelfbelang behartigt! zeevëndë toöneel. SPHRODIAS , OLYNTHIA, MAMA, ZENIS. SPHRODIAS Welk bericht ? Zenis! ZENIS. Indien wy G o r • i d a s , voor zonnenondergang hïet in handen van A o t z i l a. u s bezorgen, dan is het met de Stad en alle zyne i wooners gedaan — Dit is de cisch van onzen vyand De raad heeft bevel gegeeven tot het flrenglle onderzoek, om die» ve raader op te fpeuren. OLYNT H IA Een ftraal van hoop, SPHRODIAS. Die ons hart opbeurt, om het genoegzaarne kracht ie gecven, om den doodlyken flag tclterkertegevoc-» jen. Gorgidas zal zich hier niet waa- gen, A g e z i l a u s, de onmooglykheid van zynen eisch bewust, bekleed zyn wraak met den mantel der rechtvaardigheid. Dat wy echter alles beproeven om de onfchuld te behouden! -—■— mis- - fchien  fthicn! .. . Maar war.rtoc zouden wy onsvleïen; ~» Kom, Z en li! geen Ichuilhoek blyve ondoorzochi! ACHTSTE TOONEEL. OLYNTHIA, MANIA. OLYN T IJ IA. Verberg uw verkwiklyk licht niet, ozon.' voor dat de verrader ontdekt; de rftènge gerechtigheid voldaan; de Stad behouden, en myne liefde met eene gelukkige uitkomst bekroond zy! Zoud gy, o Hemel ! twee hanen voor elkander gefchapen en gefchikt Hebben, ea ze, by het töpptrrft hunner Wenfchen, voor altoos van een fchciden? Manii, volgen wy Sphrodias! de hoop lacht my aan. EINDE DES EERSTEN TWEE,  C 16) TWEEDE B E D RT F. EERSTE TOONEEL. Eene onbekende, onder den naam van CONON. In welk een fchuilhoek zal ik de raazemy , de wraak en den dood ontvlieden ? Alles, alles vervolgt my I o Myn geweeten! —— Zwyg! — zwyg voor eeuwig! Ik lldder op het minftc gerucht. De dood zelf heeft: die verfchriklyk- heden, die angften, die folteringen niet, diemy onöp- houdiyk vervolgen. Wat hoor ik? Ach ! een mensch! Niets is my vrees- lyker, geduchter, onverdraaglykcr dan een weezen van myn natuur.' Het is Ülynthia! TWEEDE TOONEEL. OLYNTHIA, CONON. CONON. Mevrouw! een ongelukkige, een vervolgde veitoond zich aan uwe medelydende oogen! ■ Myn leeven ftaat in uwe handen. OLYN TH1A. Wie zyt gy? CONON. Ik heet Conok: een burger deczer ongelukkige Stad. OLYN-  C 17 ) OLYNTHIA. Waarom word gy vervolgd ? CONON. Ik toog met Sphrodias ten ftryde. Zyn •dapperheid moedigde de myne , doch in een onver, mydelyk gevaar had ik de iloutheid uwen Held de vlucht te raaden! In een overmaat van gramfchap zwoer hy my den dood. Echter ik behield zyn leeven, door hem tegendank van zynen vyand afte- trekken. Die onbegeerde, die hem beleedigen k weldaad verbitterde hem te meer. • Hy veivolgt my, en zyne woede gaat zoo verre, dat zoo uwe armen my wilde beveiligen, hy my in dezelven zoude dooden. 6 Olïntuu! zal dan het leeven van uwen Held de dood van zynen vriend een behouder zyn! — Zult gy u het lot niet aantrekken van hem, dien het uwe, mooglyk te veel, ter harte nam, rx et Sphrodias den dood te ontweldigen ? — OLYNTHIA. Dat Sprodias. in de hitte des gevechts uw verderf bezwoer wil ik gelooven , maar zyn bedaard hart begeert geen bloed te vergieten, en, CONON, Verre zy het van my uwen Held als een bloeddor. fligen te verdenken! ■ neen! S p a o- d i a s is de menschlievendheid zelve. Maar Mevrouw ! kent gy hem! dan weet gy dat zyn ge- tetgde drift tyd tot bedaaren vereischt. ■ .— II y zal C my  C ?3) »ry de zorg voor zyn keven, fchoon niet gefeeel van misdryf vry te pleiten, vergeeven , en my zelf als zytt, vriend omhelzen. Heeden, heden alken moet ik my voor zyn oog verbergen. OLYNTII IA. Myn vrind! wat begeert gy van my ? — rjan ik u helpen? CONON1. Vergun my alken een fchuilplaats! en fin¬ dien hy, die Sphródias, het keven behield, iets op u vermag, laat ik dan hier vcrtoeyen tot morgen ponder dat het iemand weete! OLYNTHIA. Ik zou de ondankbaarheid zelve zyn indien ik u. dit weigerde . — Maar waartoe zal ü die wyk- plaats cuenen , voor zonnenöndergang. CONOM. Mooglyk zal men Gobgidas weeten pp te Ipoo^ ten. — en anders wie weet of Ageziiaus. L« OLYNTHIA. Ik hoor iemand, ——— Verberg u in dat vertrek.} «har ïjt gy veilig,  O? ) DERDE TOONEEL. OLYNTHIA, MANU. 5» MANI A. Welk een tooneel! Gorgidas word fret gevonden. De wanhoop heerscht in de harten der burgeren. ■ De raad, verleegen, moe* deloos, ziet alle zyne poogingen mislukken. Ach! O lyn.t ii i a .' de dood en de verwoe» füug naderen ons met groote lchredeiï. OLYNTHIA. Hy 7al my gereed vinden; om dit ellendig leeven te verlaaten* Makia! herdenk de dagen van uw aanzyn, en zeg my of zy die pynigende vreezen Voor den dood waardig zyn! Kinderlykc jaa- ren.' eer wy uw geluk kenden zyt gy verdweenen! — gy lied ons zaligheden van verre zien, en elke dag onzes leevens was een flap, die 'er ons van verwyderole. Hoé verre, o bevoorrechte jeugd ! is de rust van »wc nachten,' ert hét genoegen van uwe dagen! . aangebeden om wegfncllende bekoorlykheden, aagt gy naar het genot van gelukkige harzen fchimmen.' rustloos voortgedreeven, door onwederflaanbare driften, grypt gy naar de fchaduuw, die in uwe armen onzichtbaar word, en gy blyftde prooi van kwyningen vernielende droefheid .* en gy, ouderdom ! aan nw' naam is de betékenis van kommer en ellende gehecht. o Myn Vriendin de wyze, de deugd- saame valt het moeilyker te leeven dan te fterven. C a MA-  ( zo) MAN IA. Hoe Olynthia! in uwe opkomende jeugd; bemind, en beminnende, zyt gy het die den dood niet vreest 1 —— OLYNTHIA. Schat alles op zyn rechte waarde! Wees deugdzaam» cn gy zult hem ook niet vreezen, MAN IA. En Sphrodias. OLYNTHIA. Dcet my a'tecn weencn. Ja! Sphrodias naat in myn hart gefchreeven; een moordende hand mag hem daar uitwisfehen, zyn gedachtenis vergezeld my naar de eeuwigheid. Mogt ik hier, met hem veréénigd, de vruchten onzer tedere liefde fmaaken , myn aardsch geluk was volkomen! Dan, o Be- ftuurdcr der weerdd; Ik eerbiedig uwe wys- heid en buk voor uwen wil. Dit is eene dier ge/ioeglyke oogenblikken, waarmee te de Deugd een reeks verdrietige jaaren dubbel vergoed, MANI A. Toen het gevaar verre was beefde gy.' nu het daar is , zyt ge welgemoed! O LYN T HIA Zo zwak is, een mensch! zo ft eik is de Godsdienst.'  (21 ) dienst! De flag die my van verre dreigde ontzette my en ik poogde dien af te bidden; nu hy op my neder* daalt bereid ik my om hem kloekmoedig e ontvangen, —— Evenwel, Mania! vergelyk de volgende tyd flippen niet by dit! ; Mooglyk zal myne zwakheid u nog ergeren. Zo even myn vriendin' fmolt ik nog weg in traanen! Ik zag, in myne verbeelding, Sphrodias zieltoogende op myne borst liggen Ik wilde hem vaarwel zeggen ., doch ik was ftom: toen wilde ik hem, met een kusch, myn ganlche hart ontdekken, maarmyneleden waaren verftyfd: hy blies den adem uit en ik was enkel wanhoop. Zo was de verbeelding , wat zal d.n de weezenheid zyn! VIERDE TOONEEL. mania, alleen: Deugdzaame vriendin! Ja ! de Hemel zal zich uwer ontfermen. Gy zult zelfs over den dood zegepraalen. o Gorgidas .' zulk een engel word om uwer boosheid wil van de aarde verdelgd.' Och' dat gy hier waart! ééne traan uit haare hemelfche oogen deed u naar Agezilaus vliegen en haar behoudenis voor.uw eerloos bloed koo» pen. VYFDE TOONEEL. zenis, mania. zenis. 't Is gedaan met ons! Man ia! een brief c 3 doof  (2z) door Gorrid.as gcfchreevcn bericht den raad,'dat hy zyn lot aan de zee vertrouwde; de vergifnis zynermedeburgers affmeckte en in een woest land voornee» mens is, zyne wanbedryven te boeten. ■ : Aor- f.iLAUS hier van verwittigd houd den brief verdacht; dryft onze Gezanten weg en fchikt zyn legermagt ten aanval. Nog één uur, en de woede zal onze muuren omverwerpen; oazc verdedigers vernielen en ons, met fchande, op hunne lykcn, den langzaamem marteldoodfaandocn. Ach! Masia! Ma¬ ma! Sphrodias vreest, wat zullen wy doen? — Wicrde onze echrgenooten , onze zuigelingengefpaardl niemand onzer of hy vloog liet gtaf in den mond. — Maar gy! beminlyke kunne I gy zult uw bloéd met het onze zien ftroomen. -— Lieve kinderlyke onnozelheid! als gy uwe handjes om genade tot uwe beulen opheft zal het onmededoogende zwaard ze afkappen. Moedejrs! met wat oogen zult gy dat tooneel aanfehouwen? — Vei vloekte Gorgi- das' dat de blikfem, de donder en de ftormwindc'i óver nwen kop vergaderen ! Dat wroeging cn wanhoop uwe verraderlyke ziel overmeesteren ? — Daf dé felfte doodsangsten u onophoudlyk kwellen ! 'tot dat gy in de dicpfté afgrond verzinkt! Uwe nagedafcKtenis zy de vloek, de fchrik des menschdöms! |— MANIA. Houd op, Zenis! r- Gy ftaat op den rand des grafs. Gorgidas is een mensch! ■ zyn gewceten' ontwaakt: kunt gy hem erger toewengten ? • Hoe gedraagt zich Sphrodias? ZE-  ZENIS. Omringd door dc lyken van vrienden en vyandeq reikte hy, als 't waare, de broederlyke hand aan den dood. Nooit bcfpeurdc ik dc minste vrees op zyn geiaat, of fchoon duizend opgeheven zwaarden hem dreigden: . Maar nu, nu'het Olynthi'a zal gelden is de onvergelykelyke Held, een vreesachtig een weemoedig kind. Mei een bekommerd gelaat deed hy zyn uiterfle best om Oorsioas te vinden : zyne poogingen verydcld ziende, gaf hy wee- nende daarvan den Raad bericht. Mania! weenende deed hy het! Het waaren de eerfte traanen zedert zyn vroege kindsheid. MAN I A. Olynthia d>artcgen zag beevende het fiagvcld; beweende de ftcrvelinge die Sphrodias geveldhad. By elk lyk werd zy bleek en gilde! De dood vertoont zich heden voor haare oogen ! -- zy lacht, gclyk eene zegevierende Heldin! en heet den Koning der verfchrikkingen welkom. ZENIS. Gelukkige Olynthia.' Gy overtreft de dapperheid door uwe deugd. Waarom zal dit voorbeeld der edelftc kloekmoedigheid worden weggenomen ? ■ o Vyand ï indien gy deeze vriendin der menfehen kende I om haarenwil zöud gy de ftad behouden ü zoud ge 'cr uw leeven voor opofferen. . MA^  (24) MANI A. Wreede Agezila/us! ZE NIS. Nimmer was Agf.zilaus wreed! neen.' JVI t» ia! maar de Held, bedroogen, gehoond, is tot het uiterlic getergd. Hy houd zich verzekerd dat G or o idas binnen deere muuren zich onthoud, en dat wy onwillig zyn hem ter gerechte ftraf overteleveren. Zo dikwerf misleid verwacht hy niet anders da n wederom misleid te w. rden. Indien wy ons in zyne omft..ndighedcn plaatzen, wat zouden wy anders doe , ? — Indien het waarlyk was gclyk hy docht, aan wat gevaar zou hy zich blootftellen ? GOR.G1 as op nieuw verfterkt zou zyn aftrekkend leger met voordeel aanvallen, en de maat zyner fcheimftukicen op- hoogen. Befpot en veracht zou Age/i l u s mooglyk het HachtöfFer van een onvoorzichtig mcdc- lyden worden. De berouw h.bbende Redriger is de allerongelukkigfle boeteling; zyn oprechtheid is altoos verdacht. MAN IA- Ongelukkige burgers! ~ ZENIS. Ongelukkig zeker, om dat zy blind of laag genoeg waaren om den bedrieger by te ftaan; ongelukkig, om dat zy den Verraader kennende, en tot hnn pligt wcderkeerende, geen plaats voor hun berouw vinden. — Doch  C *5 ) Doch dat ons overkomt is een naruurlyk gevolg 0.1 zcr daaden; want die met den bedrieger heult deelt in zyn lot. MANIA. ■ Misfchien dat wy nog deezen aanval wederltaain — ZENIS. Zullen de gewonden, de zieken, de vrouwen en kinderen,den dapperen, den allcsöverwinnendeu vyand wederhouden ? De edelmoedigheid alleen verhindert Agezi l-aüs om de üad inteneemen. ■ Hy vooronderstelt dat wy hardnekkige bedriegers zyn, dat wy niet ophouden hem te beleedigen en laagen te leggen; echter rekt hy den tyd ©m oiw tot dien pligt weder te brengen, dien hy waant dat wy roek:loos met voeten trecden. De Zon helt naar haaren ondergang: nauwlyks zal zy zich onttrokken hebben of hy zal moord en verwoesting ter üad inleiden. MANIA. Aaklig oogenblik! De koude hand des doods heeft my reeds aangegrecpen 1 Alles wat my omringt lchynt met bloed bedekt' Overal ver- toonen zich lyken' Oneindige Ontfermer! indien'in dit tydltip uwe ontferming zich niet over ons «intrekt, wanneer zult Gy dan genade betoonen ? D SES-  ( 20) SESDE TOONEEL. SPHRODIAS , ZENIS, MANIA. SPHRODIAS. Gy alleen, Makia! vertoeft hier? — • de vrouwlyke kunne van uwe jaaren trekt in gezandfchap naar Age!zilaüï, of haare bekoorlykheden zyn: -woede mogten verzachten. — ZEEVENDE TOONEEL. SPHRODIAS, ZENIS. SPHRODIAS Welk eene Heldin , myn vriend , is Olynthia! De bloem der maagden zag, bitter- lyk fchreiende, de Zon de kim naderen. De oogeu dier fterflykc engelinnen geleeken zoo veele Zonnen ! Ik verflyfde toen ik dacht dat zy op het oogenblik (tonden te verduillercn, doer den nevel des doods, Wanneer wy mannen traanen zien ftor- ten gevoelen wy medelyden, maar fchoonhcid, jeugd cn bevalligheid te zien wecnen beroert onze gaufche 2ïel. Een zachte weeklage hief aan: de onno*- zelheid maakt geen luid gefchrei. Die bevallige treurtoon doordrong myn gebeente! Ach ! Zenis! had gy het gehoord! gy zoud het gewigt van alle onze rampen in eens op uw hart gevoeld hebben. Ik verbeelde my dat de Zon zich ontzette, zich yerre boven de kim opbeurde  C 27 ) beurde, en in flecdc van onder tegaan lich met een zwarte wolk bedekte. Olynthia vcrfcheen; haar gelaat verkondigde ftandvastigheid , hoop en moed. Vriendinnen.' riep haar hemclfche mond; laaien' wy nog eene pooging waagen.' Volgt my naar Ag ezilaus.' Wy zullen . ons voor zyne voeten werpen en om genade imec- kcn i Het behoud onzer liefde panden is 'die vernedering waardig. Indien hy ongevoelig blyft voor zoo veele fchreiende en biddende bevalligheden, dan zullen wy hem in edelmoedigheid oneindig te boven gaan, en «erven als Heldinnen op den eerden wenkzyner wraakgierigheid.' Een ftemme van goedkeuring volgde haar voordel. ■ Olynthia komt naar my toe. - Vaarwel, zegt die Engel, enmy kusfehende lacht zy. Ik ftond beweegeloc; ?!s een rots en zy geleid de maagden, met toeltemming van den Raad, de dad uit. Myn ziel door die groot. moedigheid getroffen, poogt de deugd van Oltwthi a van verre te volgen, en verwacht met bedaardheid den uitüag dier allerlaatfte ondernctming. ZENIS ■ Die daad vereischt eene Olynthia. —Ao! z iLAOS bezit een gevoelig hart; de üneekende fehoonheid zal het vermurwen, zoo niet overwm„ n DTe bekoorlyke Afgezanten hebben veel vooruit: wat Held kan ze zien fchreien, en onbewoogen bly- Veö? v SPHRODIAS. Wilde de gunflige Hemel dit middel doen geluk- ij i  ( *8 ) ken! Als men bemint, Zenis! is het leeven een onwaardeerbaar gefchenk. Thans , thans, myn Vriend ! gevoel ik dat de overwinnaar zyner vyanden de gclukkigüe niet is. ach: hoe veelcn zyn door de fcherptc van myn zwaard gevallen , die mislehicn ook l r nth i • '? hadden. Die myne zege toejuichten vergaten dat iku, o gefneuvelden.' voor eeuwig van uwe dei.r.dza .me mmnaaresfen fcheide' ■ Dat ik hcrde\,am nen met eene gevvelddaadige hand uitdoofde, die tot geluk van het mensch- dom, in uwe te.^rc harten blaakten! Darde onfchuldige fchoonheid myne dapperheid met heete traanen ex weende: . — o Ongelukkige Slachtoffers eener woede, die de fbatzucht moed noemt.' indien gy bczef hebt van onzt bedryven , zier dan uwen moordenaar geftraft, en hem tot de rnenschhevenheid we, derkeeren.' ZEN IS. Welk een geluk voor Age.zixacts der deugd zoo uit neemend een wcldaa j te knnnen bewyzen ! SPHRO DIAS. Was ik A e ezil a us, my dunkt ik zou , die maagden van verre ziende naderen, met verwondering vraagen: Welk een heemels heirleger verwaardigt ons met een bezoek ? Die engelen voor my knielende, zou ik haar vergeeren opterichten, door verrukkende verbaasdheid. Doch zoo dra de trek der droefheid zich op haare hemclfchc aangezichten vertoonde en de traanen haare wangen bevochtigen, zou-  ( 29 ) zoude ik voor haare voeten ncdervallen en alleen meer traane., plengen dan zy met haar allen. Zwygt zoude ik roepen, Zaligheden der aarde! zwygt voor de ooreu der ilcrvelingen als gy komt om te klaa- gen' Indien uw geluk door myn bloed kan bevestigd worden, gebiedt' en eer het bevel nog uit uwe monden is, zal het over de aarde'ftroomen! Lan dunkt my zouden zy my omrei¬ zen en ik, als op een wolk, in de ftad gevoerd,zou genade, vreede, welvaart en geluk over al de bewoo- ners uitflortcn : Zeg my. Zen is! zou de Hemel my meer geluk kunnen bezorgen ? ZENIS. Agezilaus zou een rots moeten zyn indien die vernedering hem niet bewoog. Doch uwe ver¬ beelding is de verbeeldiding eens verliefden, SPHRODIAS. Laaten wy zien wat 'er van geworde.' >- Dc liefde zal zegepralen. ACHTSTE TOONEEL. CONON, (angstig rondziende, j Ben ik hier alleen? o Myn geweeten.' gy verzeld m. alom' Nergens, nergens, getergde Hemel.' ben ik veilir. — Verveelend leeven.' waarom tracht ik u te verlengen? Haatiyke ondeugd/ zo duur doet ge u elk oogenblik vermaak bcD 3 taa«  ($»> taaien/ ■■■■ - Uwe lievelingen ademen om t« zuchten, te lyden , te wanhoopen en te vloeken. Vernederde ziel! verhef u boven het bereik diei fiioo- den! . wees eenmaal edelmoedig! Ja O l y n- *hia! gy leert my nerven.' EINDE DES TWEEDEN BEDRTFS. DER-  ( 3i ) DERDE B E D RY F. EERSTE TOONEEL AGEZILAUS, PERDICCAS. AGEZILAUS. Ik heb deerni*, met die ongelukkige doch hardnekkige burgers, Ik grauw om bloed te vergieten indien de nood my niet dwinge. PERDICCAS, Het is barmhartig 'den fchuldigen te ftraffen. Goigidas, dit weet gy, in de ftad: hy fchryft u van daar een brief, zyn hand is u bekend; een andere brief, mede door hem gefchrceven word u vertoond, die u zegt dat hy op zee is, terwyl de eerfle u verzekert, dat hy zich in de ftad bevind. Hoe weinig is 'er noodig om den bedrieger, den verrader en den zaamenzwcerder uit dit alles te ontdekken. AGEZILAUS. Dat een Gorgidas vermaderlyk handele! maar zouden zo veele Helden, zulke verheven zielen ons dus eerloos misleiden ? Gy hebt ze zien ftryden en fterven, Pesdiccas! De dood had een gerust¬ heid over het gelaat hunner lyken verfpreid, die nimmer in de weezenstrekken der ondeugd beipeurd word.  (32 ) word. Immers bepaalt het bedrog zich tot'dit leeven ? Dcdood liegt niet, PERDICCAS. Die Helden waaren in flaat Gorgidas tegensu te pnderlieunen, en die in Itaat zyn om met een verraader aautevangen, zyn die niet bekwaam om'er mede te volëindige.i ? Geloof my, Vorst ' men misleid u mooglyk poogen y, door de laa-hartigfte veinzery den tyd re rekken, om zich,opnieuw te verftcrken en uw edelmoedige langmoedigheid met bedrog en verraad tc beantwoorden. Waarom, in dien hun berouw oprecht is, keveren zy u GorGIOas niet, dien zy zelve bekennen den dood fchul- dig te zyn? Of zou ééne vereende pooging hem binnen de muuren hunner ftad nkt kunnen ontdekken? Of gelooft gy, na dc ondervinding van hunne veelvuldige bedrkgeryen, dat zy heden niet veinzen kunnen? AGEZILAUS. Alles is my verdacht, ik beken het; En in¬ dien zy my in krachten evenaarden, de gerechtigheii zou my hen Itrydende helpen verdelgen : maar , myn vriend I lk ben thans minder hun Vyand dan hun Rechter. Op myn eerltc wenk zyn ze in myne handen: hun gedrag verdiende myne wraak; maar indien zy voor myne voeten in het ftof gekromd , genade lmceken , zal ik dan die verdachte boetelingen dooien, of zal 'k niet liever onderzoeken of hun berouw oprecht zy ? PER-  C 33 ) PER Dl CC AS, Zynze doodfchuldig om hunne voorige wanbcdryven, én geeft gy hen het mi .1 del aan de han i om zich van uwe genade te verzekeren, dan koome hun bloed op hun eigen kop, indien zy niet aan dien cisch voldoen, dien zy kunnen voldoen; waarvan alleen hun behoudenis afhangt en die uw belang, uwe veiligheid, ja d; Rechtvaardigheid zelve van hun vordert, Deeze billyke ei-ch niet inftemmende begeeren zy uwe vergiffenis niet, en befpotten uwe goedheid, AGEZILAUS. Met finart zal ik dan myn eed geftand doen. Het geftclde tydftip is daar. gaa, Perdiccas ! maak alles ten aanval gereed! Misfchien zal dat oogenbhk, dat doodlyk oogenblikhen beweegen om zich zelve te behouden! lk zal ?,u volgen en nader bevel geeven. TWEEDE TOONEEL. AGEZILAU S. Alziende Rechtvaardigheid! uwe oogcn doordringen myn hart l ■ Gy kent myne begeerte om te vcr- geeven en te behouden! Niets heb ik verzuimd om den eisch der Menschlievenheid te voldoen en die der wreekende Gerechtigheid te verzachten! De belargcnvan het volk, dat gy aan myne zorgen hc:t toevertrouwd,uwe Rechtvaardigheid,die dc vcrE dce-  (34) dccdiging haarer wetten .• an myn zwaard f:e al, vorderen den ondergang van hunne Beleedïgen»! Gewillig, doch zuchtende, gaa ik het bloed \ergietcn dat gy zelve van myne handen afeischt. DERDE TOONEEL. AGEZILAUS, PERDICCAS. AG EZ ILAUS. Hoe Perdiccas! wat doet u wederkeeren? PERDICCAS. Vergader al uw ftandvastigheid , Vorst ! De Maagden der Stad zyn uitgetoogen om u tc fpreeken. Let zyn Godinnen en geen menfehen! — Wacht u voor haare traanen; elk van die kan meer verrichten dan duizend van haare Helden. AGEZILAUS Gelcidze hier! PERDICCAS. Vorst ! AGEZILAU& Spreek, PeR-DICcas! en verberg uw hart  C30 hart niet voor uw* Vorst, die tcfFens een mensch ca uw vriend is.' PERDICCAS. K»rr uw hart de taal dier Srreenen wederleggen'. Zal uw meddyden u niet van de fpooien des iechts afleiden? jong ! aandoenlyk ! menschlievendc! — AGE ZILAUS Ik verlta u Perdiccas! Maar wat zal ik doen i PERDICCAS. Haar wegzenden , en indien gy de uiterfte barm-' hartigheid haar wilt bewyzen, dan zeggen, dat de Stad nog twee uuren unltel heeft om aan uwen eisch te voldoen. AGEZILAUS. Ik keur uw' raad goed; doch op dat gy uwen Vorst recht moogt kennen, geleid dc Maagden hier? VIERDE TOONEEL. AGEZILAUS. Nog ééne bede o Oppenegcerder! Dat eene verleidende fchoonheid my diet verblinde ! niet bcweege om de rechten van myne Onderdaanen te E 2 vein  venvaarloozen! noch dat cenc gevoellooze wraak zucht my naar ccnen roem doe flreeven, dien zich in het bloed der [fchoonhcid, der deugd en der onïchuld vestigt! VYFDE TOONEEL. AGEZILAUS, PERDICCAS, OLYNTHIA, MANIA, gevolg van M A.A GD E N. OLYNTHIA- Vergun ons, o Vorst! onze belangen voor u te bepleiten.' -— Onze levens hangen aan uw bevel; onze hoop neemt de toevlucht tot nwe bekende edelmoedigheid. Gy befchouwt ons als fchuldigen, en zulks verwondert ons niet, dcwyl gy "er bewyien vpor zult denken te hebben, of anders de wreedheid zelve zoud moeten weezen; dit laatfte, Agezieaus ' gelooven wy van u niet: ~ wy hebben blykca van het tegendeel. Maar houd gy ons verdacht van bedrog, daar wy gereed Haan in het gaapendc graf te vallen ? Zouden wy u eenen V errader ont re eken, dien wy allen vervloeken? en door wicn» beguichcling alleen wy u beleedigd hebben ? . De Raad heeft haaren misdag bekend en u vergiffenis verzocht! Onze Helden hebben uwe wraak zoeken aftcbidden! Alles te vergeefsch! , (•:y eischt Ggrgidas , en hy is niet in onze magt Zyn brief bevestigd ons getuigenis! Gy vcr- iinaad dat bewys en! ach! Agezilaus! —, W aar-  (37 ) Waarom zouden wy u verdenken , als of gy met dien eisch uwe wraakgierigheid had kunnen bedekken? , Nu verfchynen wy voor uwe oogen!— Wy komen u te voet te vallen! om u te bc- weegen, dat gy de weenende onfchuld behoud; dat gy den berouwhebbenden genade bewyst, en uw eer; uw rechtvaardig, uw menschlievend hart niet bezoedeld met het bloed van ongclukkigen! Indien wy niet verzekerd waren, dat de fchuld aan onze zydc was, wy zouden u niet met traanen en fmeekingen, maar met wanhoop en dolken ontmoeten. ■ Aanfchouw nu onze vernedering en behoud de Stad, met haare Inwooners, om uws zelfs, om onzen wil! AGEZILAUS, Indien ik niet volkomen uerzekerd ware, Olynthia! dat Gorgidas zich in uwe Stad aan ïrync billykc gramfchap onttrekt, gy zoud my gereed zien aan alle uwe begeerten te beantwoorden. Ik heb met den duurtten eed gezwooren, den Verrader re zullen ftraffen; dc Raad ontzegt my hem, bedreigd en beledigd my door nieuwe en laage veinze- ryCn, Alles fpant in de Stad faamen om my- nen eisch te wederftreeven en misfefiien mynen ondergang te berokkenen. • Een ander zou haar reeds verdelgt hebben; maar myn medelyden , myn verwagtiug op berouw, dat door daaden lpreekt, hebben den tyd gerekt, en niets gefpaard, dat ter behoudenis diende. ■ Levert my Gorgidas! en cisctit wat gy wilt! E 3 OLYN-  C3*) OLYNTHIA. Verdienen dan de eede"i der «ervende geen geloof i Zy die op het flagveld den geest zouden uitblaazen, rerzaamelden hunne laatlte k;achten en zwoeren dtt Gorgidas niet in de Stad te vinden was.' Indien het getuigenis van deezen riet geld, wien zult gy dan gelooven.' Zouden wy u misleiden ? u , die met ecnen wenk ons aan het graf o^orfen? Kent gy den Raad? Kent gy onze Helden en anzienlyken ? en gelooft gy , dat ze tot zu;k een verfoeiiyke veinzery bekwaam zyn? AGEZILAUS. Wat moet ik gelooven > Oordeel zelf, Olynthia ! Gorgidas zelf heeft my nog heden Bit de Stad ^en brief doen toekomen; — . OLYNTHIA. Een verbergen vyand moogljk , die ons verderf verlangt, ftelde deezen brief op Wy verzeke¬ ren u, wy zwecren u dat zyn verbiyf ons onbekend zy! AGEZILAUS. Olvntiiia! Olynthia! OLYNTHIA Myn ziel heeft een gruwel van veinzen , en indien ik  ( 39 ) ik afgezonden waarc om u te bedriegen, myn *ot*g zou verftyven : fchaamte zou my overdekken en myn geweeten zou my een geweldigen dood, boven het leven tot dien prys , doen verkiezen. Knielt Medegezellinncn in myn ongeluk.' Knielt cn roept den Hemel tot getuigen ! Uwe blikfem, o wreekende Rechtvaardigheid! vcr- delge ons.' Eeuwige fchande bedekke onze nagedachtenis! Onze naam IhekKe ten vloek der volgende gedachten! indien de verrader met onze kennis zich onder ons onthoud.' Ryst rampzalige flagtofFers der blinde wraak' Age- zixaus hoort dien eed en blyft onbewoogen. AGEZILAUS. Sidderende h or ik dien eed. — Gy zweert! - Gy bevestigd de leugen! Neen ! Olynthia! te dikwerf misleid kan ik u eloove-. > Nog eens, lever my Gorgidas of ziet myn leger in uwe Stad, en de zwaarden myner Helden waaden in het bloed der ge einsden! OLYNTHIA- Gorgidas te eisfehen en onzen dood te bcveclen is het zelfde. o Agezilaus ! hoe diep vernederd gy ons! —— Gy wilt dan dat wy derven als misaaadigen! — Gy wilt ons niet alleen het leeven, maar meer dan be. leeven, de eer ont- neerocn ! Ach ! Held: wat wilt  wilt gv doen? Wilt gy weerloozc Burgers, gewonde Helden, uitgeteerde zieken, zwakke vrouwen en hulploo e kinderen, in koelen bloede, ombrengen? Verwacht geen tegenftand op onze muuren. De mannen zyn in de armen hunner vrouwen geftrengeld, de gezonden omhelzen de zieken, en ouders en kinderen fluiten hunne boezems in eert! ■ In dien toefland zult gy ze vinden en moe» ten Aagten! Op eiken flap zullen de weeklagen uwe ooren vermoeien! Deeze fchoon- heden zullen ftervende aan uwe voeten vallen, gelyk pasöntlooken roozei, door een baldaadige hand van haaren fleel geflagen. ■ • Onze minnaars zullen uwe woede voorkoomen; ons zien 'c derven zullen zy dooden weezen, eer gy aan hen denkt. — Het rookendc bloed zal u tegendroomea en uw rust, üw genoegen verdrenken. Als dan de vlam¬ men onze wooningen vernielen en onze lyken tot Hof verteeren, volg dan den rook met uwe wraakgierige oogen! Die rookwolken zullen cencn wagen formeeren, waarmede de wanhoop en de cindelooze wroeging, uit den afgrond opgedo n derd, en door den hoogden Rechter gelastigd, zullen nederdaalen! Sluit dan uw hart, indien gy kunt, want zy koomen om 'er eeuwig in te huisvesten. Agezilaus ! gy antwoord my niet. Moeten myne traanen uw • voeten befproeien! ■ Welaan ik zal my nog dieper vernederen! Komt myne Vriendinnen.' krommen wy ons in het ftof! fincek mot my om dc leevens van uwe Mede-  (4* ) deburgers ! van uwe ouders ^ van uwe vrienden! van uwe minnaars! Knielende met haar gevolg. Genade! AgeZilaus! genade' voor de rampzaligen die u beledigd hebben, doch wier berouw de misdaad poogt te herlkllen! Zal hun bloed u dan dat vermaak verfchaffen , dat eene edelmoedige vergiffenis u zal bezorgen? ■ gy zoudkunnen zeggen : Ik ben gewrooken! Maar de menschlievendheid zou zuchtende wegfnellen om in de harten der wilden de plaats te zoeken, die gy haar ontzegt; en ïiwe nakomelingen verbeurden al de zegeningen van Hemel en Aarde, indien zy uwen naam niet vloekten , Sluit de oogen niet voor onze traanen I- L_ Onze bekoorlykheden worden niet aangelegd om u te verleiden; om uw verftand tc begoochelen, noch om u in onbillyke verzoeken te doen itemmen! Wy eisfehen, wy fmeeken, dat gy rechtvaardig, dat ge een held, dat ge een mensch wilt zyn! — Als de Hemel zich over onze misdaaden vertoornt, wordt zyn toorn door onze hartelyke zuchten verzacht, en door onzen yver ten goede, afgewend! — Zoud gy het tegendeel van dat volmaakte voorbeeld tya ? Spreek , edelmoedige Held ! zult gy de Stad en haare Burgers genade bewyzen? AGEZILAUS, Dat ik geiwooren heb, Olynthia! zal ik volp bren-  (4i) bfengen. Gy vvcct op wat voorwaarde' ik vergiffenis kan verkenen. OLYNTHIA met haar gevolg opryzende. Vertoef dan niet om uwe bloeddorstige belofte te vervullen'. ■ Ongevoelige ! —— Wy vreczen den dood niet, Ontbloot Hechts uwe dolken en wy zullen ze te gemoetc vliegen. , Stel geen oogenblik uit om uwe bloedgierige handen aan ens te liaan.' Dit bidden wy u af, als het grootfte gunstbewys, dat gy ons nu betoonen kunt! — De zon is reeds onder! en wy leeven noch! Als gy toch een moordenaar wilt worden, wordt ten minften geen meineedige! • Verban toch die menschlykheid niet uit uw hart, welke men Hechts by Tirannen vind! - ■■ Slagt ons niet voorde oogen onzer Bloedverwanten 1 —— in het gezicht van onze Minnaars! De Na- teur zou alsdan haare fkm verheffen, en de ganfche Hemel over u donderen. — Zie daar onze ont- bloote boezems! ■- Wat .vertoeft gy , Agezi- laus ! Valt het moeielyk om met de punten uwer moordgeweeren onze kloppende harten te vin» detv, wy zullen ftilftaan, even gelyk dc lammeren «oor het flagtmes. A G E Z I L A U S; De rechtvaardigheid zal zegepraalen. Gaa, Olynthia 1 mg twee uuren worden u en de Stad  (43) gefchonken, lever my in dien tyd den verrader, die ik zeker weet, dat zich binnen uwe muuren onthoud. Of kunt gy hiertoe niet befluitcn, welaan! verzeker gy dan, grootmoedige Olynthia ! myne veiligheid en aanvaard myne hand! ■ Verkies. zelf! en zoo niet, dan zal het zwaard kiezen. Qaa! en beiaad u met uwe Medeburgers. OLYNTHIA. o Hemel! onderfteun my! Agezilaus { Zult gy voor my de grootfte Tiran zyn! Mama! Iaat ons wederkceren ! Vriendinnen volgt my. Zy vertrekt in een dieps verjlagenheid. ZESDE TOONEEL. AGEZILAUS, PER.DICCAS. AGEZILAUS. Zie myniet aan, Perdiccas! myn oogert iouden myn hart verraden. Gy zelve fchreit. PERDICCAS. Uwe flandvastigheid en grootmoedigheid verbaazen rny! Zulk een' -aanval te wederftaan ver- eischt den moed van eenen Agezilaus. y % AGE-»  C44) AGEZILAUS. Gy zult my nog nader keren kennen ! Zo dra de gefielde tyd vertireken is, zullen wy de Stad inneemen, en der gerechtigheid hulde doen. EINDE DES DERDEN BEDRITS, VIER-  (■**) VIERDE B E D R Y P, EERSTE TOONEEL. OLYNTHIA Welk een eisch! Sphrodias! — d* dolk zou u niet diep, niet fmartlyk genoeg wonitn, de Tyran zal u gevoeliger treffen! Gorgx- das, of myne hand! Had de Hemel in dat tydmp al zyne verwoestende verhevelingen op my afgezonden ; had de aarde zich voor myne voeten geopend, myne verfchrikkingcn, myne droefheid waren niet grootcr geworden, omdat zy hun toppunt bereikt hadden, toen die onmenfehelyke eisch myn hart doorfneed. Medeburgers! hoe gewillig zou ik nerven om uw leeven te behouden! Myn j ngfte zucht zou voor Sphrodias zyn, en myn laatue üaamering zou zyne liefde zegenen! Maar meer dan lterven vergt men my! Agezilaus vorderd myn hand! myne weige* ring is u doodlyk. Ach! Ik gevoel het geweld der liefde! de kracht der menschlie- venheid ! zy verfchillen hemelsbrctdte in hunne bedoelingen! Aan den eisch der eerlïe voldoende zal de laatfte my vloeken; ftroomen onfchoU dig bloed zullen my medevoeren naar den eeuwigen nacht! . - Geef ik den laatlten gehoor, de eerfte F 3 zai  <34) Zal my eene doödeJyke offèrhande doen! _ Sphrodias zal, myne ontrouw vloekende, met hcê ftaal in het getrouwe hart, voor myne voeten neder- vallen! — ■ Sphrodias zal nerven ! hy die in dit zwak qogenblik my dierbaarder is dan het gcheele menschdom! Agezilaus! field gy deezen eisch op de Jyst uwer Heidcndaaden ? Indien myne geweldig beroerde hartstochten bcdaaren; myn hart tot de rede en deugd wcdeikeerd, vrees <}an in my eene Heldin te ontmoeten, die u eeuwig zad doen Adderen, wanneer gy haare hand aanvaard i TWEEDE TOONEEL. OLYNTHIA, MANIA. OLYNTHIA. Waar vertoeft Sphrodias? MANIA, Zyn yver doorzoekt alles, en ontdekt fchuilhoe- ken, daar niemand te vooren aan dacht. De hoopeloosheid ftaat op zyn gelaat uitgedrukt. De Vergunde tyd fpoed ten einde Olynthia ! . gy zult al uw deugd, al uw moed, al uw beleid noodig hebben. Twee Afgevaardigden uit den Raad zullen hier daadlyk zyn. Indien men in deeze oogenblikkeu Gorgidas niet vind, zullen aller ©ogen op u gevestigd zyn. Heldin! — OLYN-  OLYNTHIA. Mania! .—— Welk Cen ftryd: Getrouwe Vriendin! myn hart ontlast zich in uwen fchoot. • Een oogenblik zal ik der liefde gehoor geeven. Niet langer wil ik ook dat gy myne klagten hoort. Myn ziel is aan Sphrodias verkleefd,. — Hy is my alles op aarde. ■ Met hem mis ik al myn geluk, al myn vermaak! —— Zonder hem zal myn leeven enkel kwyning, loutere ellende zyn! Och! dat ik nimmer het licht» of nimmer den beminlyken, den deugdzaamen Sphroj bias aanfchouWd hadde: Ik dacht myne zuivere wenfehen bekroont te zien , en de tyranny, de hel zelf, verydelt/c in een oogenblik ! Gorgidas! nimmer heb ik een wee¬ zen vervloekt; maar myne verliefde, myne gefolterde ziel kan zich niet onthouden om de fchriklykfte vervloekingen over u uittefpreeken 1 . De hel verzwelge u! MANIA. Bedaar, Olynthia ! Mania kent u nauuw- Iyks meer. OLYNTHIA. Ach.' myne Vriendin.' ik ken my zelve niet! MANIA. De Godsdienst wenkt u. Open flechts uw hart  (4*) feart voor haaren vertroostenden invloed! Dit is de beproevende hand van een' weldaadigen Vader ! Gedraag u zyner waardig ! - Waarom zou hy meer van u vorderen dan gy draa» gen kunt? Eerbiedig zyn Wil! die Wil bedoelt alleen uw geluk: Waarom zoui gy ii zelve dan ongelukkig maaken ? OLYNTHIA. W erd myn leeven gcëischt, gy zoud my juichende naar myne beulen zien treeden. Maar Sphro¬ dias ! men eischt myn hart dat u alleen toekomt. — Myn hart? neen! als de menschlievendheid my dwingt Agezilaüs myn hand te fchcnkcn^ myn hart, o Sphrodias! behoort u in eeuwigheid. Eer ik dat aan een ander fchenk , vergaa al wat ademt! MANIA. Herneem uwe grootmoedigheid ! en veï- üom den vyand door uwe deugd! OLYNTHIA. Mania! ik poog my te herllellen. Had ik niet geweend, zoud gy my dan onder de gevoelige, onder de redelyke weezens kannen plaatfen? lk ge oelde myne zwakheid, daarom verkoos ik de eenzaamheid. Bedenk het gewigt myner ramp- fpoeden, en oordeel of 'er geen meer dan menfche-  (49) lykc krachten verSischt worden om het te draagen! Genadige Hemel» . » gy wenkt my ten ftryde, en uw' verfterkcnden byftand begin ik te ondervinden! —— Welk een gerucht? MANIA, Het i$ de kreet der uitgelaatenfte droefheid! De fmeekende flem van een onlchuldig ter doodge- doemd Volk! o Olynthia ! uwe deugd zal op de zwaarftc proef gefteld worden. OLYNTHIA. Myn ziel is bedaard: de rede zal haar onderwyzen; de deugd haar onderfteunen, en de Allesbewaakende Voorzienigheid haar behoeden. DERDE TOONEEL. *PHR0DIAS, OLYNTHIA, MANIA. SPHRODIAS. Vergeesfch! Olynthia ! vergeefch! — hy is 'er niet! —— Waarom» o Hemel.' - "' ach! OLYNTHIA. Sphrodias! waartge immer een Held, hier kunt gy het in de hoogftc volkomenheid zyn, -— Laat de G ©n-  (ra) onderdrukte liefde u niet vcrbysteren! haar luid ge* fchrei moet zwygen voor de Item van den Godsdienst! ■ :— Vcor den jammerkreet van uwe doodlyk beangstigde Burgers; Moet een zwakke vrouw u het voorbeeld geeven? — Een yslyker gedaante dan den dood waart voor myn gezicht: maar, het cog op den allesvermoogenden Hemel vestigende , ver- dwynen de fpooken des afgrond s. Hoe groo» ter ltryd, hoe heerlyker zegepraal! . SPHRODH S. o Myn Olynthia! Zaagt gy in myn ge- folteid hart, uwe llandvastigheid zou op het zien van zyn lyden bezwyken.' Ik bemin u met al de kracht myner ziele, en ik moet u zien in de armen van myncn Vyand , of onJer de flagtöffers zyncr moordzucht! Wat gy ook verkiest, doodlyk, doodlyk is my uwe keuze! Ik zie reeds den afgrond in den opgefperden muil! De wan¬ hoop ryst met vlammende oogen uit de helfche diep- le-' My zal hagelden! Gorgidas! Verrader! Als ik dc kaaken des doods cn des verderfs zal invaaren, zal ik, door de godlykc wraak onderlteund ,'met een klemmende hand u by den Itrot gtypen, en u aan de helfche razernyen Ov erleeveren. OLYNTHIA. Hoe zyn dc Bjrgers te moede? SPHRO-  SPHRQD IAS, Als wanhoopigen , door éénc ftraal van hoop, van de uiterfte woede wedethonden. Gorgidas niet vindende mompelen zv van u. Toen de doo ivrees uw' naam van hunne beevende lippen in myne ooren deed klinken , ftond ik als een' misdaadtecn-, die elk oogenblik, o? zynen nek , het doodende zwaard, «erwacht. De vrouwen omhelsden myne kniën; zy fpraaken niet, maar weenden, De moeders weezen gillende op haare zuigelingen, die, onkundig van het doodlyk gevaar, aan haare borsten fpeelden. De grysaarts hieven ootfcn en handen cm hoog'. hun gebed Ichccn voor den jongeren van jaaren alleen ingericht : zy veilan-den naar de ontbinding van huK uitgerekt ellendig leeven. De Helden ftonden onbeweeg- lvk; minnaars zynde, wisten zy niet wat zy my ver- zoeken zouden. Sphrodias! riep eindlyk de mond dei; zwakken en bitterlyk bedroefden .Sphrodias ! doe voor de behoudenis uwer Burgers dc grpotmoedigftc offerhande, die immer Burger voos. zyn Vaderland deed! Ik zag hen fpraakloos an' . De mecnigte verdomde. Op myn hart. wyzende en ten hemel diende, vertrok ik. Het diepe ftil zwygen werd afgebrooken door «en luide weeklaage, waarvan de lucht weergalmde. o Myne Medeburgers! o Myn OiA'n- thia ! • o Vaderland ! =- o Liefde! G * OLYN»  OLYNTH ÏA. Schreeuwde de menschlievenheid niet in uw binnenite , toen gy op het gefchrei van een geheel Volk geen acht gaaft? Sphrodias! als de gebeden, die gy kleinmoedig afwyst, den hemel bereiken, zult gy' 'dan niet wegzinken van fchaamte, wanneer dit flot, dier jongfte verzuchtingen, in uwe ooren donderd: Hoor gy ons, o Vader.' want Sphrodiaï konde ons helpen, maar wilde niet. —- SPHRODIAS. Ach! Olynthia! lyd ik niet genoeg? Naauwlyks ontdek ik ééue traan in uwe oogen.' en gy gy bemind! 'Maakt de deugd ongevoelig? ■ OLYNTHIA. Neen.' maar zy behoed ons tegen kleinmoedigheid en lafhartige zwakheid. Ik bemin u! en die liefde onderfteundmy, om u waaren heldenmoed inteboezemen, opdat het nagedacht, aan ons gedenkende, zou kunnen zeggen: Om een geheel Volk te behouden, vergaten deeze verliefden hun eigen belang. — SPHRODIAS. Wilt gy dan dat ik u verlleze ? OLYN-  C«5 tj. L Y N T H U. Wilt gy dan dat 'er duizenden vallen, cn wy met dezelve? SPHRODIAS. Wrecde, onmenfchclyke Agezilaus! De hel heeft u de vervloekte kunst van pynigen geleerd! Dat gloeiende tangen my lid voor lid afwringen ! ik zal tot myn jongfte fnik uwe barmhartigheid roemen! Dat een langzaam vuur myne leden verteere , ik zal myn tong afbyten om u niet le vloeken! Houd Hechts op met my in Olynthia te martelen! OLTNTH! A: Waartoe zult gy cindlyk bcüuiten? tyd verloopt. SPHRODIA«S. Wat zult gy my raaden? OLYNTHIA. Dc infpraak van uw hart, van de reden, dc deugd, de menschiievenheid en den Godsdienst te volgen! SPHRODIAS. Myn hart gebied my u aantcklecven, en dit lnide G 3. be-  C*4) bevel verdooft de fiemmen der overigen. ■ Be- Ilempel myne zwakheid met al de naamen die -gy goedvind! ik ben hovaardig op myn onweruioogen! Het tydftip, dat ik u misfen zal, zal myn lot voor altoos beflisfcheiL Wees grootmoedig, Olynthia.' ik zal uwe ftandvastige deugd bewonderen en den verdienden lof geeven. » Ik verg u zelf niet ééne enkele ftap bczydcn het fpoor dier onnavolgbaare heldinnendeugd te doen! Neen! . behoud uwe Medeburgsrs! Dc ze,. geningen des Hemels, de traanen der dankbaarheid zullen u uw verlies duizendvoud, vergoeden! Uit de gewesten der eeuwigheid zal ik zelf myne oogen op u nederllaan; my met een volmaakte blydfchap over uwe deugd verblyden en 'er in den Hemel roem op draagen : De naam Olynthia zal de gewesten der zaligen doen weergalmen. —■ . Sphrodias moet met verhaaste fchreaen wyken daar Olynthia zegepraalt! De roem, de deugd het leeven worden my onvcrfchillig. — Laat ik u voor het laatfte omhelzen ! In dit oogenblik zyt gy ten minften nog de myne, QLYN T HIA,/i«« omhelzende. Yoel boe myne boezem klopt! Verg my ukt meer, Sphrodias! Zich uit zyne armen rukkende. Waarom zouden wy ons zelven kwellen? —— M A-  GO M A N I Ai Zie dit tooneel, ontfermend Opperweezen! en be* fioud ftervelingen die de aarde verneren! SPHRODIAS. Daar koomen de booden des doods! OLYNTHIAt zal ik u verliezen? ■ OLYNTHIA. Ontneem my den moed niet om alles te behouden! - VIERDE TOONEÉL. CLEOMBROTUS, DEMOPHON, SPHRODIAS, OLYNTHIA, M A N I A, gevolg. CLEOMBROTUS. De Raad en het Volk, Olynthia! wendenzieh tot uwe edelmoediggeid.' Gy weet het doods¬ gevaar waarin wy ons bevinden; gy zelve bragt ons den eisch van Agezilaus. Heden ftaat het aan u, ons alleen by he; leeven te bewaaren Kunt gy beiluiten uw hand aan Agezilaus te geeven?: SPHRO-  Cf6) SPHRODIAS, tegsn OLYNTHIA. Beduit dan eerst my het Haal in 't hart te wringen! Daar Olynthia.' is myn zwaard! Ik fineek u om den dood! Spaar het leeven van zoo veele ongelukkigen! Zy ?yn de grootdc opoffering ovetwaardig.' Maar hoort gy naar de >e»ie der menschlykheid, hoor ook de jongde bede van uwen Sphrodias/ Zyn belang is u te dierbaar, dan dat gy hem den doodfleek van uwe handen te ontvangen, zoud ontzeggen. OLYNTHIA' Wat vergtgc my ? In welk een tydftip bo» ftormt uwe wanhoop myn deugd! -—— DEMO.P H O N. Waar is uwe deugd, o Sphrodias? Waar is die onverfchrokken moed, die u de verwondering, de aanbidding van uwe vrienden, en de fchrik van uwe vyanden maakte? ■ Gy hebt uwe fchreijende, uwe troostloozc, uwe fmeekende Burgers gezien / De onnozelheid wacht haar behoud van Odynthia ! Die Heldin betoont zich een Engel uit den Hemel! Het leeven en de weldaadigheid zal zy over ons allen doen wederkeeren! en gy, o Held! gy wilt dat zy dat wy allen omkoo- men.' Dat ons leeven u beneemt zal onze dood u immers niet laaten behouden ! Kan Sphro-.  O? ) Sphrodias aatfelen om wel te doen, om duizenden het leven te fchenken ? Was hy dan alleen een Held op het flagveld, om vernieling aantcvoe- ren en het menschdom te Aagten? Toen gy onze vyanden te ohderbragt, hebben uwe Stadgenooten u toegejuicht e,) met onverwelkbaare laurieren gekroond i Nu Olynthia meer wil doen dan onze vyanden te onderbrengen , nu zy mooglyk zich zelf voor het algemeen belang wil opofferen, bied gy haar uw zwaard, om in uw hart het haare te doorfteeken; om bloed te vergieten waarvan haar tedere ziel een afgryzen heeft! Wilt gy niet, dat zy meer doe dan gy? Zyt gy dan haarcr wel waardig? Keer weder, o Held! van uwe verbystering! De ganfche Hemel, de geheele Waereid vestigt het oog oog op uwe bedryven! De tyd zalze het NageAagt verkondigen! — Waarom zoud gy de verachting en vervloeking van engelen en menfehen u op den hals haaien? Wy kennen Sphrodias als een dapper held,laaten wy hem ook kennen als deugdzaam mensch! als de behouder zyuer ongelukkige, zyner onfchuldige ter dood gedoemde landgenooten ! Laat het Vaderland over de Liefde zegenp;aalen! SPHRODIAS. Welaan, Demopho.-ï! dat Olynthia kieie! — H. OLYN-  <*8) OLYNTHIA. Zoude ik een oogenblik twyffelen om het algemeen belang voor het myne te doen wyken ? - Ik zal Agezilaus.' Ach! — . DEMOPHON. Voleind, Mevrouw ! OLYNTHIA. Sphrodias! Zie my niet aan! — uwe oogen zyn als den blixem, zy verteeren myn hart. Mania! tot hier toe ben ik een Heldin! SPHRODIAS. Voleind, Olynthia! Ik heb moeds ge-J noeg om myn vonnis te hooren. —— Zult gy Agezilaus uwe hand geeven ? Spreek OLYNTHIA. Ach! Sphrodias! —'— DEMOPHON. Befluit, Olynthia! De tyd is zoo aan* fèonds- vefftreeken : V Y F*  ( 59 ) VYFDE TOONEEL, CLEOMBROTUS, DEMOPHON, SPHRODIAS, OLYNTHIA, ZENIS, M A N I A, gevolg. Z E N I S, Het is gedaan met de Stad! Agezilaus heeft, even voor den beltemden tyd, de muuren beklommen : niemand wederftond hem, De Burgers vluchten herwaards, Agezilaus roept hen toe, dat zy voor als nog niet te vreezen hebben, maar dat hun verderf zeker is, indien men hem zynen eisch durft ontzeggen. Ter naauwcr nood ben ik door de fchreijende meenigte heengedrongen. Hunne cenpaarige fmeekingen zyn dat Olynthia zich aan hnn oog vcrtoone! Toen men my de deur opende, vielen zy reeds cp hunne kniën, opdat gy hen niet (laa.nde zoud vinden! , o Heldin ! Gaa! Vergader al uw moed, en aanfehouw het aandocnlyk tooneel dat immer een lterflyk oog aanlchouwde ! Kom, Sphrodias ! kom! zie gy ook de vernedering uwer Natuurgenooten! De Helden, die met u üreedcn verlangen naar u! Zy begeeren een volmaakt voorbeeld ter naarvolgiug. Hoort, myne vrienden! hoort hun gekryt! Sphrodias! Olynthia !• —— men roept u! —, Om '$ H 2 He.  Hemels wil] gaat! want het is de ftemme des Volks! 't Is de Hem van den Almagcigen! OLYNTHIA. 1 Donderende ftemme! Ja ik zal u gehoor- zaamen. ■ Verfterk my, o Almagt! ZESDE TOONEEL, AGEZILAUS , CLEOMBROTUS , DEMOPHON , SPHRODIAS, OLYNTHIA, PERDICCAS, ZENIS, MANIA, gevolg, CONON tcrzydc. AGEZILAUS, Myne langmoedigheid is ten einde, Uw lot is als nog in uwe handen. Lever my den Verrader! en erken in my uwen vriend ! —— CLEOMBROTUS. Waarom, o Vorst ! zouden wy liegen op den rand des grafs? Gy kunt ons dooden, maar Gorgidas niet vindende, zal dan uw geweeten zwygen? Wy hebben alles aangewend om den trouwloozen te ontdekken! De Hemel zy onze getuige i _ Wilt gy dat al het Volk zweere f Stel zelf  (6i ) zelf de vervloekingen op! en wy zullende met een - paarige monden uitfpreeken. ~ AGEZILAUS. Ziet daar den brief door Gorgidas zelve gefchreven en uit de Stad my toegezonden! —- Wat blyk eischt gy meer dat hy zich by u onthoudt? — CLEOMBROTUS. Niets is ondoorzocht gcbleeven, o Vorst.' en is de Verrader binnen onze muuren, geen een der burgeren is zyns veiblyfs bewust. - Hy zelve heetc ons een' brief gefchreevcn, welkers inhoud u bekendis. Geloof eindlyk een Volk, dat nimmer verdiend heeft niet geloofd te worden! Toen gy herwaards kwaamt hebt gy de Burgers aanfehouwd in hunne traanen wegfmeltenJe! Kan eene droefheid, aan de wanhoop grenzende, een bedrog bedekken, dat doodlyk voor den bedrieger zou weezen? - OLYNTHIA, knielende. Nogmaals, o Agezilaus ! verneder ik my, voor een Volk, welks berouw uwe gentidc waardig is. !_ Wreed zyt gy nietl Z,n leeven * u een eeuwige roem , zyn dood u een ecuw.gc fchande berokkenen! — Ach! Held! gewoon aan het plengen van mcnfchenbloed, zyt gy immers niet H 3 011"  C6z ) onvatbaar voor de zachte, de ftreelende aandoeningen per menschlievendheid? AGEZILAUS. Rys, Olynthia! Van deezen eisch zal ik afzien; maar uwe hand moet zyne plaats vervangen.' Gy verfchrikt. [a Mevrouw- ik heb een gevoelig hart, en uw lyden is nry met onverfchilüg - _ jndicn ik voor my zdvfi lprak, gy zoud alles op n^y vermoogen 1 - doch ik ben alleen de mond van myne onderdaanen — Hunne belangen dwingen my tot dien eisch, en st is hun welzyn, waarvoor ik myn leven veil heb. — Dit heb ik met een' plegtigen eed, ten aanzien van Hemel en Aarde, bezwooreiu — Nimmer brak ik myn woord! Myne geloften zyn heilig! — Indien ik, met opzet, het belang van de minrte myner Onderdaanen niet behartigde, myn geweeten zou my m het aangezicht vliegen en my dag noch nacht rust vergunnen Zie ik af om Gorgidas te vorderen, gy alleen, Olynthia! kunt my in ye, gherd ftellen! Dit is de begeerte van myn Volk op welks aandrang voornaamlyk ik uwe muit- ren heb ingeflooten Gy zelf. Olynthia» geeft my een grootmoedig voorbeeld! . Gy om' helst myne knien om uwe Medeburgers te behouden dwingt my met uwe traanen om geen bloed' te vergieten! — Ik zal doen wat gy verg, Maar nu  m pleit ik, op myn beurt, voor rriyne Onderdaanen.» . Geef my uwe hand! zonder dezelve1 zynze blootgefteld aan verraad en flagting! -— Gy .treed te rug, Olynthia! gy wend uwe oogen van my af! Spreek! wilt gy uwe Vrienden, uwè Burgers by het leven behouden? Myn helden (laan gereed om een bloedbad aanterichten en de Stad tot een puinhoop te maaken! Eénë wenk fechts, en de vernieling en verwoesting zullen myn wraak vergenoegen, en myn troon verzekeren. O L Y N T H IA. Welaan, Agezilaus! — Zie wat ik voor myne Stadgenooten doei Daar SPHRODIAS. Een oogenblik, Olynthia ! ■ * Ik bemin dié grootmoedige Maagd, Agezilaus! onze harten zyn zoo vast vereenigd, dat niets dan de dood die van een kan fcheuren. Ik wil niet, dat zy u haare hand weigere! Neen , VoftSt! indien zy afarzelde zou ik haar daartoe aanzetten. —■ Ik wil haare deugd naarvolgen , en n,y zelve verloochenen om waarlyk groot te zyn. Ik wil zelf meer .Joen dan gy van my verwacht. Zo lang ik leef zal haar hand u, maar haar hart my toebehooren! Om Volmaakt gelukkig te zyn, moet gy haar geheel tcfcktea Van dat geheel bezit zal ik u verze¬ ker  C«4) keren» Oltwthia ! ~— Zie hier myne offerande! Hy wil zich doorflccken , doch -word door CoKON, die fchielyk toetreed, gefluit. Onzalige I Wat wederhoud gy my ? CONON. Als gy my gehoord zult hebben, Sphrodias! Volbrengt dan uwen pligt! Myn geweeten, o Agezilaus ! brengt my aan uwe voeten. Ik heb heden de ftrydende en lydende Deugd aanfchouwd! De Liefde en het Vaderland moeten zegenpraaien ! Voor de eerftemaal ïnyns levens heb- ik geweend , omdat ik niet deugdzaam ben! —— Voor de eerftemaal heb ik gebloosd om myne wanbedryven! •- en voor de eerftemaal zal ik heden goed doen. ■ - ■ Gy kent my niet : hoe ligt derhal ven had ik u kunnen ontvluchten ! . Maar welk een booswicht kan dit tooneel aanfchouwcn zonder ontroerd, zonder bewoogen te worden, om ten minden eens zyne hulde aan de menschlie- vendheid te bcwy en ! Ik ben Gorgidas! . . Hoor my, bcleedigd Vorst! Hoor my en la t ik voor 't minst eerst de onfchuldigen recht doen. . Ik heb u ' ien brief uit de Stad doen toekoo- men; doch, aan uwe genade wanhoopcnde , verborg ik my en fchrcef den anderen brief aan den Raad. Niemand kende my in dit gewaad: allen dachten dat ik  ik verre van hier was. De menschlievende Olynthia , door myne traanen beWoogen, en myn aangenomen naam misleid, ftond my een fchuilplaats toe! Daar, in dat vertrek, heb ik met ont¬ zetting en fiddering al de vloeken gehoord, die dc rechtvaaidigheid en dc wanhoop tegen my uitbraakte. o Eeuwige Wrceker ! vervulze niet! Ik hoor uwen ratelenden donder over myn hoofd! Uw vernielende blikfem fchiet op my aan! — Stervelingen ! ontvlugt deeze plaats! —. — De aarde riddert! Zy ontfluit haar' fchoot om my te verzwelgen ! W ykt, o hcefche razer- nyen! Ik zal u zelf in den afgrond koomen opzoeken. Hy deor/leekt zich. AGEZILAUS. Ik ben voldaan. De Hemel zelf handhaaft myn recht en zorgt voor uwe belangen! ■ Sphrodias / —'■— Dapper Held! ontvang de grootmoedige Olynthia van myne hand! — SPHRODIAS. ■ Edelmoedige Vorst.' wees onze vriend l AGEZILAUS. Laaten wy onze verbintenisfen vernieuwen , en deeze blyde tyding den Eurger en het Leger niet onthouden 1 1 Z E-  C6Ó ) ZENIS, De loon der deugd is eer en geluk; maar het lol d«s ondeugenden is wanhoop en verderf. EINDE,