jozephus; OF DE ZEGEPRAAL DES BIJGELOOFS en der ARISTOCRATIE.   J O Z E P H U S; o r b e Z EGEP1AAL bes JiffG-EL OOFS en der ARIS T O GRATIE. NA TIOWAAL TO ONE EL SPEL, Door &EB.1ÜT PAPE. Te L> TTIJNKJ*:RXEr Bij JEA1 HARD IJ.   VOORBERICHT. De Uste verdediging der Onfclmld en Waarheid is voorzeker, om dezelven in haan eigen natuurlijke gedaante voor te fielten, 't Is waar, dit is zomtijds een zeer moeilijke taak voor een Schrijver, die , met het beste oogmerk van de Waereld, .zeer dikwils gevaar loopt, om zig onverdiende verdenkingen of vervolgzieken haat op den hals te haaien. De meesten Leezers toch onderscheiden niet genoegzaam eene haatlijke VoorftelUng van haatlijke Gebeurte?iisfen, en veelal zet men op rekening van Partij, digheid, dat enkel in de zaaken zelf te zoeken is! ' Dan! een getrouwe fchets van deeze of geene Voorvallen te geeven; dezelven met hunne natuurlijke kleuren ts fchilderen, blijft toch met dat alles, wij herhaalen het, de beste verdeediging voor marheid en Onfchuld. Jozephus de Tweede, die bij mijne Landgenoot en uit zulke vfrfchillende oogpunten befchouwd, en naar zo veels * 3 »«-  vi VOORBERICHT. onderfcheiden belangen, beoordeeld word, verdient, wat men dan ook van hem denke, ten minften zo veel oplettenheid, dat men Hem in 't licht Jlelle; dat men Hem in zo verre doe kennen, cis 'er gevorderd word voor de Vierschaar van het Algemeen, om 'er een rechtvaardig Vonnis over te kunnen vellen. Om dit met al dien om/lag van Gejchied- en Staatkunde te doen als deezen Vorst indedaad verdient, en zo als de billijke nieuwsgierigheid van Europa vordert, vind ik mij niet in flaat, als geen toegang hebbende tot zodanige Stukken en Cabinetten, welken onontbeerlijk zijn voor een Cefchiedfchrijver van dit foort. Dan, dit is ook niet noodig ! bekwaamer en gefchikter pennen zijn 'er, zo men verzekert, reeds aan 't Werk, die ongetwijfeld voldoen zullen aan allen welken de Waar. heid beminnen, en eene breedvoerige Gefchiedenis, in dit geval, verlangenIk heb dit Stuk van een anderen kant ingezien, en vermits het geval zelf, over >t algemeen genomen, voor een vrolijk Wijsgeer overvloedige Stof tot lachen verfchafte, Ham het mij zeer gefchikt voor, om het op een lugtigen trant te behandelen. Mijn Leezer zij voorzigtig in het bedordeelen van deeze mijne keus! ■ Het geval is eigenlijk niet belachlijk voorgemeld, maar het geval is in zijn eigen aa'(  VOORBERICHT. vn «art belachlijk, •—~— wel te verftaan voor dezulken, die bij gezonde hersfens zijn en het hart wel geplaatst hebben! - Ik zal daarom ook geen verjchooning maaien voor de benaaming van NATIONAAL TOONEELSPEL. —- Het is de fchuld van den Schrijver niet, dat 'er Natiën gevonden worden, die verkiezing hebben, om een fpel te fpeelen. Het geval was indedaad, vooral in deeze onze verlichte en beschaafde Eeuw, van te veel belang voor de Beminnaars der Menschkunde, om het niet eens met zulke trekken te fchilderen als deszelfs natuur vorderde. Ik erken, dat onze Eeuw 'er zig weinig door vereerd zal vinden, dan wij moeten onze dwaalingen en gebre¬ ken voor ons zelve niet verdonkeren. Zijne misflagen te kennen is de eerfle flap tot verbetering. Het fchaad niet dat men de dwaasheeden belache'. Indien de Zotten de beJchimping willen voorkomen, zij kunnen zulks doen, door wijzer te worden. Hem, in wiens hart de gedagte mogt oprijzen, dat men de Verfuringcn of het belachlijke wat al te verre gtdreeven hebbe; dat men vooral niet fpaarzaam geweest zij, om het Stuk toevoegingen te geeven, die wel aan het Stuk behaaglijkheid bij zetten, doch een kwaadaartig hart bij den Schrijver aanduiden, als had hij bedoeld, om een geheel Volk belachlijk, zo niet vei acht lijk te maaken! Hem,  vm VOORBERICHT. Hm, zeg ik die aldus denkt, wijzen wij naar de eehte vernaaien en de onpartijdige .oggetuigen, van deeze Nationale Gebeurtenis, en alsdan zal hij zien, dat wij veele Zotternijen overgeflagen, en ons Jlegts van die geenen bediend hebben, welken vrij algemeen begaan en lekend zijn. In het wezenlijke althans zal hij ons op geene onwaarheeden beirappen. Wij geeven hem de volleedigfte Vrijheid, om a'.les aan den toet/teen der onpartijdige Waarheid te onderzoeken. P ooi al rij ze het in niemands hart op, dat wij zonder uitzondering de geheele Natie, die alhier ten Tooneele treed, als deel hebbende in dit/pel, willen doen voorkomen! Wij eerbiedigen het gezond verftand, de zuivere begrippen van waare Volksvrijheid, en de hartlijke zugt naar het weezenlijk Geluk van het Algemeen, die wij, bij ondervinding, weeten dat bij deeze Natie gekweekt worden, hoe zeer men dezelven dan ook poogt te onderdrukken en te fmoo'-en. Niets zelf fchijnt zekerder te weezen, dan dat dit zelfde Vok, 't welk zo jammerlijk door eenige zijner Hoofden is bedroegen geworden, eerlang de oogen zal openen; eerlang zig fchaamen zal over het blind vertrouwen dat het in zijne Leidsluiden /lelde, en zig het Plan zal vormen, om, in naarvolging van het waarlijk vrije Vrankrijk, ook waarlijk nij te worden! ■ . Door  VOORBERICHT. ix Boor zulk een flap, maar ook door niets min- der f kan het de fchande uitwisfchen, die zijne goedaartige ligtgeloovigheid en onbezonnen vertrouwen het op den hals gehaald heeft. Zulk een heil fchenke de Weldaadige Hemel aan dit Volk , 'f welk een aanleg heeft, om, zig vrij maakende, den grootflen roem te behaalen! PER-  pERZ00NEN. jozephus. b ij g e loof. aristocratie. staatkunde. krijgsoversten. commandant. C a p t e i n. moedeloosheid. hartzeer. d w e e p e r ij. «ode. bespieder. men schlie venhei d. geestlijken, van allerlei rangen en orden. officieren. gewapend e burgers, zo lda aten. aller i, E j volk. hofstoet, enz.  JOZEPHUS; O F D E ZEGEPRAAL DES BIJGELOOFS en der ARISTOCRATIE, EERSTE BED RIJ F. EERSTE TOONEEL. ARISTOCRATIE, B IJ GELOOF. ARISTOCRATIE. M aar hoe is het mooglijk, dat gij düs het hotffd kunt laaten hangen ? dat gij u zwaarigheeden fchept, waar loutere voorfpoeden zig aan uw oog vertoonen? B IJ G E L O O F. Voorfpoeden5 Helaas! ARISTOCRATIE. Twijfelt gij 'er aan ? Vliegt niet een geheel Volk, op uwen wenk, naar de Gotthifcbe altaaren, om A '«  co 'er de houten en fteenen Heiligen te bewierooken ? Is niet de talrijke Priesterfchaar onvermoeid bezig, om haare geestlijke grillen en kerklijke wisfewasjes tot de duurfte prijzen te verkwanzelen, en loopt de goede Gemeente zig, als 't ware, niet dag en nagt in 't zweet om den Hemel met Prevelgebeden en Paternostergetallen te paaien? Is de verfmaading van een verrot oor; een gedroogde vinger of een gerimpeld vel van deezen of gecnen Heilig niet een doodzonde? en loopt hij, die niet op flaandc voet gelooft, dat een houten Pop uuren verre wandelt, geen gevaar dat hij een Martelaar worde? B IJ C I l O O F. Dit en nog meer is de waarheid. ARISTOCRATIE. En nog dubt gij ? nog zijt gij zwaarhoofdig en vreest gij, dat gij uwen invloed zult verliezen ? - Wie zal u den Scbepter ontrukken, daar een geheel Volk, die in uwe handen eerbiedigt, en daar de Staatkunde, die zo lange de Waereld deed fidderen, u onmooglijk mislèn kan ? B IJ G E L O O F. Waren wij nog eenige eeuwen te rug, mijn Vriend! ik zou mij, door alles wat gij bijgebragt hebt, laaten opbeuren. Ik zou geene belaagingen, geene poogingen der Menschlievenheid of van het gezond verftand vreeZen; tegen hunne redeneeringeu, tegen hunne overtuiging*-  ( 3 ) gingskragt zou ik mijne kerkers, mijne galgen, raderen en brandftapels zetten, en ik zou mij verzekerd kunnen houden, dat de Waarheid en Volksverlichting fchielijk van het toneel zouden verdwijnen, maar thans. -~ ARISTOCRATIE. Maar thans? Wel nu? B IJ G E h O O F. Beleeven wij een Eeuw, waarin de Waarheid zig* met kragt en geweld, aan de harten der Volken doet kennen. De blinddoek, die onheuchlijke tijden herwaards de oogen der Natiën geflooten hield, valt af! ■ Millioenen handen grijpen naar het masker, dat mijn waarc gedaante bedekt, en, helaas! hoe veele ftukken zijn 'er niet airede van afgefcheurd ! Behoeft 'er meer dan ééne ruk om mij geheel van alle vermomming te ontblooten? ARISTOCRATIE. Maar in dit Ooïd evenwel bezit gij, in volle glorie, den Zetel. B IJ G E L O O F. Hoe bedriegt u de fchijn, mijn Vriend? A 2)  co ARISTOCRATIE. Is dit alles dan fchijn? B IJ G E L O O F. 't Is ten minften weinig meer. ARISTOCRATIE. Gij verwondert mij! — immers is alles ? B IJ G E L O O F. Laat ik u uit den droom, helpen. Gij hebt 'er zo veel belang bij als ik zelf. ARISTOCRATIE. Gij zult mij zeer verpHgten. Zo dra uw Rijksgebied gevaar loopt, is het mijne niet zeker meer. Als de Volken verlicht worden dan begeeren zij tellens vrij te weezen en ons juk word hen ondraaglijk. B IJ G E L O O F. Eene waarheid die gij binnen kort maar al te zeer in kragt zult ondervinden. ARISTOCRATIE. Laaten wij dan in tijds op onze hoede weezen. — Vervolg, B IJ-  (5) 3 IJ G E h O O F. In den eerften opflag fctrijnt dit gansch Gewest volmaakt onder mijne gehoorzaamheid te Haan. Alomme praaien mijne Tempels; alomme rooken mijne Altaaren alomme zijn mijne Beelden geplant, waar voor de me, nigte eerbiedig den hoed ligt, of Godvruchtig neder- knïelt; dan! met hoe veel kunst en beleid moeten wij dit kinderlijk goochelfpel niet aan den gang houden! en hoe veel moeiten en zorgen kost het ons niet, om te beletten dat het Volk niet wijzer worde! - ARISTOCRATIE. Zekerlijk berokkent u Jozephus niet weinig fpels. B IJ G E L O O F. Ik behoef u niet te zeggen welke popgingen hij onöpboudlijk in 't werk fielt, om onze Poppekraam geheel en in duigen te doen vallen. Alle zijne inrigtingen ftrekken alleen, om mij belachlijk en haatlijk te maaken, en het Volk tegeq mij in 't harnas te jaagen. ARISTOCRATIE. En denkt gij, dat hem dit ooit gelukken zal ? B IJ G E L O O F. ó Neen! geen Kcjzer was immer tegen een Paap opgewasfehen ? Een gefchooren kruin en een Kroon mogen A 3 !an'  C6) langen tijd hardebollen , doch de eerde moet het winnen, vooral als de laatfte een rechtvaardige zaak voor heeft. De Waereld begeerde ten allen tijden bedroogen te worden. De Godsdienst is het tederfle punt: door denzelven is het menschlijk hart in de hevigfte beroeringen te brengen, en hij die 'er zig Iooslijk en voorzigriglijk van weet te bedienen, kon ten allen Honden zig bijna als Overwinnaar befchouwen. ARISTOCRATIE. Wel nu! ■ B IJ G E L O O F. Daarenboven, heeft Jozephus op verre na den regten weg niet ingeflagcn, om zijne oogmerken te bereiken. Om het Volk beter en wijzer te maakcn, tastede hij de Geestlijkheid in de beurs en in de buik, en poogde hij de geede Gemeente de Zotskappen en Speelpoppen te óntneemen! Wat wonder, dat alles in vuur en vlam geraakte! dat de Priesterfchap de nood kreet over de Tempels en Altaaren, over het Geloof der Vaderen en de eere der Heiligen aanhief, en dat het Volk, op allerlei Aapenfpe! verzot, aan 't morren floeg, daar men het de handen ledig liet, en even als een dom, koppig kind naar het verwenschte fchool wilde jaagen ? ARISTOCRATIE. En na dit alles vreest gij Jozephus * 8 IJ-  (7 ) . B IJ G E L O O F. 1 Ik vrees hem, om dat hij het zaad in de harten werpt, waaruit te ceniger tijden de Volksverlichting zal voortfpruiten! ]k geloof mij fterk genoeg te zijn, om hem van den Zetel te bonzen, maar zijn vergif is te gretig ingezwolgen zonder dat men het wist; heeft een te gedugte kragt, om geene gevolgen te hebben die verwoestende zijn voor mijn gebied. —— Sla de oogen in de rondte! Hebben alle onze Nabuuren niet mijn juk airede van den hals gefchooven, of zijn ze 'er niet bezig mede? Zal het voorbeeld van allen die ons omringen niet ten kragtdaadigften werken op den geest van een Volk, dat even als alle andere Volken, de neiging tot verftand, tot verlichting en waare Vrijheid isingcfcfiapcn?- ARISTOCRATIE. Na zo veel ondervinding gehad te hebben, vreest gij nog uwe Nabuuren? B IJ G E L O O F. En is die vrees ongegrond ? ARISTOCRATIE. Ten grootften deele! ■ B IJ G E L O O F. Hoe! gij zijt dan vergeeten, hoe men ginds op mijne A 4 Tem-  C 3 ) Tempels en Beelden is aangevallen! hoe men hen verbrooken en verbrijzeld, en alle mijne Sieraaden afge- fchafd heeft? U heugt dan dat tijdffip niet meer, dat de Vlam des oproers ook herwaards overlloeg! dat de dolle Beeldftormerij de Kerken in (loof, en de Christusfen, de Maria's en het verder Legio gehouwen, gefnecden of gegooten Heiligen zo vcrfchriklijk onder een trapte en kapte, dat het puin, die 'er van kwam , naauw- lijks het geld van vervoeren waardig was? Gij weet dan niet, dat men Zuidwaards van ons af de grond (lagen onzer Kweelcfchoolen begint te ondermijnen, 'en dat men niets minder bedoelt, dan om de Kloosters voor eeuwig te doen inftorten ? te doen inflorten, op het gejuich des Volks, bijna gelijk de muuren van. Jericho op den klank der Israëlitifche bazuinen ? ARISTOCRATIE. Dit alles weet ik. B IJ G E L O O F. Dit alles weet gij? en gij glimlacht! Zullen dan deeze Nabuuren, die 'er met zo vee! geweld, op Uitgeweest zijn , of nog zijn, om mijn gezag te fnuiken; om mij, als 't ware, van den aardbodem te verdelgen,' waarin z:j van rondömme vrij gelukkig gedaagd zijn , — mij dan hier ook den voet niet dwars zetten ? Zig niet bedienen van de geleegenhcid, om, zo als zij het noemen , Babel te doen vallen en het Beest aan eeuwige kluisters te leggen? Gij lacht! A R 3-  aristocratie. Gij doet mij lachen. Indedaad de vrees heeft u zo verre reeds gevoerd, dat gij de ervaaring van zo veele eeuwen, en uw doorfleepen oordeel en doorzigt, geheel verlooren fchijnt te hebben! b ij g e l o o f, Hoe heb ik dit te verftaan? aristocratie. Waant gij dan dat de Vorften en Mogcnheeden het waare geluk, het weezenlijke heil hunner onderdaanen betragten, wanneer zij zig zo ijverig en woelig op het toneel der Waereld betoonen? Denkt gij, dat zij de belangens van den Godsdienst zelve bedoelen, als zij om den Godsdienst het harnas aanfchieten, en deszelfs belaagers te vuur en te zwaard vervolgen? Immers kent gij die groote drijfveer der Vorstlijke daaden het zelfbelang? Immers weet gij dat de naamen van Godsdienst, algemeen Welzijn, Heil des Volks en dergelijken de heerlijkfte voorwendztfs zijn, om ten Wil. lekcurigen Zetel te klimmen! b ij g e l o o f. Zou dan het Zelfbelang ? - A 5 a r ir  ARISTOCRATIE, De Gefchiedenisfen der voorige Eeuwen zo glad Vcr geeten ais of zij nimmer gehswd > *J , van zelve u zijn hu,p aanbied, da„ ^ ^ * n" nngst verzoek, ten uwen bijftand fnellen. B IJ O E L O O F. Verbrijzelde het mijne Heiligen niet? ARISTOCRATIE. hJZ T 23ak °m diC te ^brijzelen- Toen bad het andere He.hgen welken het niet anders dan op de pumhoopen van de uwen verëeren en aanbidden kon • Eigen grootheid, eigen glorie en rijkdom naamiijk- '. Maar thans komen uwe Heiligen in hun kraam te pas en wel verre dat zij u het geringde nagelvezeltje va„ den' tnmften uwer Heiligen u betwisten of ontneemen zullen zouden zij u, indien gij het begeerdet, liever nog eeni2J douzijnen Heiligen bijzetten. b B IJ O E L O 0 F. 6! Mogt ik mij van hunnen bijftand kunnen verzekerd houden! ARISTOCRATIE. Doe zulks vrijlijk! Zij die het hevigfte uitvoeren tegen uwe Kerkpoppen, en als Bezetenen op uwe Altaa- ren  •en aanvielen, zullen de greetigfte zijn om uwe Kerkwis. fewasjes te verdeedigen, en de raazernijen van Rome Conftitutioneel tot den afloop der Eeuwen te doen duuren; Want, — thans is het hun zaak geworden. — B IJ G E L O O F. Gij geeft mijn boezem lugt. ■ ■ ARISTOCRATIE. Om in deezen alles te doen, mijn Vriend! ga ik heen, om Zelfbelang en Hedendaagfche Staatkunde te fpreeken , ik twijffel geen oogenblik, of wij zullen deezen geheel in ons belang vinden, of ze 'er zeer fchielijk in kunnen brengen. B IJ G E L O O F, poe dit! — maar, — welk een gerugt? — TWEE-  C 12 ) TWEEDE TOONEEL. aristocratie, b ij g e L o o F, , „ menigte priesters, geest» l,jke'* e n monniken van allerlei o Rdens, de laatflen draccgen en torfchen verfcheiden misgeraden; Kerkverfienels; houten en fisenen Heüigm^ MJ dg l'oogfte tot de laagfte Clasfen; reduien en verdere aartigheedm. se.nige priesters, Des Hoeren Tempel! — des Heeren Tempel— des Heeren Tempel! ' eenige abten. De Ecre Gods,- - de Eere Gods! - de Eere God, r eenige monnikken. De dienst der Heili>pn - a j- , ,. «emgen! de dienst der Heiligen' de dienst der Heiligen! fe een capucijn, een Franciscusbeeld nederzetten. Gij he6t uitgediend, Vader Franciscus! — God hel Pe u. -Jk ben onmagtig a , ^ ' i>ta daar en red u zelve! een  ( 13 ) een" andere capucijn. Geef den moed nog niet verlooren! Broeder! de Heilige Frariciscus zal zigzelven redden! . eerste capucijn. Zig zeiven redden? Ach! Jozephus heeft hem gedoemd om tot brandhout gehakt te worden! ö Tijden! ó Zeden! een preekheer, fchielijk met een beeld, tenis van Dominüus komende aankopen. Bergt u ! Bergt u! — De God der Inquifitie! • Het beeld nederzettende. De Hemel zij geloofd! — de Heilige is buiten ge- vaar! Helaas! eerwaardige Vaders! Jozephus-had hem veroordeeld om tot een fteunbeeld onder een fchoorfteen in een Estaminee te dienen! verscheiden priesters en geestlijken. Wraak! Wraak! Wraak! over den:Tempel des Heeren ! en den dienst Gods! eenige monnikken.- Wraak! Wraak'. Wraak! over onze houten en fieenen Heiligen! E F' N  C x4 ) een c a p V c ij N, cuJraak! Wraak! **** <*« «* armen FranciV een preekheer. Wraak! Wraak' Wrj»t i „icu*. ~-TPu , ovcr den vervolgden Domin.cus. -~ De Hemel doe liever al de fehoorfteenen in ta, dan dat mijn Heilige 'er ooit onder te pot gezet worde ! p nK allen gel ij k. Wraak! Wraak- Wraak- over onze beurzen' — Wraak! Wraak! Wraak- over onze buiken- sen Mac ui els h eer, aan zijn buik voelende. Hoe is onze heerlijkheid aireede geflonken! een c a p v c ij n, aan zijn baard voelende. Hoe zullen mij de faairen uitvallen! een m i n i M E, zijn oiiepot weg/mijtende. Leg daar! , TJw fineerze, za] n voeden. a l-  ( 15) ül e n gel ij k. Wraak! Wraak! Wraak! Zig aan de voeten van Bijgeloof werpende. Red ons van den Boozen! — Wreek de Tempels! de Kloosters! de Heiligen! onze Beurzen! onze Buiken! b ij g e l o o f. Welk eene verbijstering! Welk eene verbaasdheid! — Wat moet ik denken van dit alles ? Wat wil deeze vertooning? een priester. Jozephus tast onze Heiligdommen aan! een ander. Het Vagevuur waggelt op zijne grondflagen! een'ander. De Biegt heeft airede den ftrop om den hals! — een monnik. Onze Heiligen worden Tuinbeelden, of pronken in de Galerij van jozephus. een  C iO EEN ANDER. Onze Altaarfchilderijen herfchept hij in fchoorfacnfiukken! ' EEN ANDER. Onze Zilveren Apostelen veranderen in kroonen, in fchellingen, plaquetten en ticnoortenltukken. EEN ANDER. Onze Kerken worden Gasthuizen ! EEN ANDER. Onze Kloosters verandert hij in PaardeftaL'en ! EEN ANDER. Onze cellen zijn de berghokken voor haverzakken en ftroobosfchen geworden ! . EEN ABT. Met onze fchatten betaalt hij zijne Zoldaaten! EEN ANDER. En van onze Eerwaardens wil hij fchoenenpoetfers maaken. A L-  ( 17 ) allen gel Ij k, Vraak! Wraak! Wraak! — over onze Heiligen iv ons! Zij vallen met het aangezigt ter aarde. een e a p u c ij n , het Franciscusbeeld insgelijks met het aangezigt op den grond leggende. Verneder u neffens ons, lieve Franciscus! een preekheer, het beeld van Dominicus ook nederleggende. Als het 'er iets aan helpen kan, Heilige Vader! doe dan als wij! b ij g e l o o f. Rijst, mijne Broeders! — Vernedert u niét langer! — De beleediging die men u aandoet; de vervolging Welke gij ondergaat, — grieft, — verfcheurt mij het hart. ■ Ik zie het onweder , dat van alle kanten over den Tempel des Heeren, over de heilige Kerk te faamen trekt en eerlang dreigt los te barften.' Maar hebt nog eenige oogenblikken geduld ! Alle mijne poogingen zullen voor u zijn! Bergt en behelpt u intusfchen zo goed gij kunt. een monnik. Waar bergen wij onze Heiligen ? B een  C 18 ) éencapucijn. Waar iaaten wij onze baarden ? een ander. Wie zal voor onze Keuken zorgen ? een abt. En wie zal de wagt over ons Zilverwerk en onze Schatkisten houden. b ij g e l o o f. Bekommert u deswegens niet. De Heiligen zullen wij op ftal zetten: uwe baarden kunt gij intusfchen eens uitkammen en lugten, en door middel van uwe fchatten zullen wij Jozephus uit den Zadel ligten. allen de geestlijken, buigen Zig; neemen hun Kerk- en Kloostertuig op den nek of op den arm, en marcheeren bij wijze van procesfte, elk volgens zijn rang, van het tooneel. DER.  ( 19 ) DERDE TOONEEL. ARISTOCRATIE, B IJ GELOOT. B IJ C E L O O F. 2!*ie daar den flag, waar voor ik zo lang vreesde! ARISTOCRATIE. Zie daar het tijdftip van onze wraak! ■ ■ B IJ G E L O O F. Van onze wraak? ach! —— en'wij kiezen de vlugt! ARISTOCRATIE. Om met te grooter en zekerder Zegepraal weder te keeren. Deeze flap verhaast den val van Jo¬ zephus. B IJ G E L O O F. Hoe ! —— Zijn val! ARISTOCRATIE. De vergrimde en wraakgierige Geestlijkheid zal liet geheele Volk tegen den Tijran der Altaarpoppen in 'c B a har.  C 20 ) harnasch jaagen! Alles zal zig voor den Godsdienst wapenen! Een nieuwe'Kruistogt zal onze befchaafde eeuw doen bloozen! Nu zal men zien wat de Religieijver vermag! geloof mij, onze eeuw zal voor de middeleeuwen niet onderdoen. Mij dunkt de reuk der fmeulende mutzaarden komt mij van verre reeds tegen. Laaten wij dit vuur van heilige woede aanblaazen! — Laaten wij nog meer doen! alle de eerfte drijfveeren moeten in beweeging en werking gebragt worden I De Alarmkreet, voor de Godsdienst! klinkt fchoon, maar over 't algemeen heeft zij die kragt niet meer, welken zij voorheen had. Laaten wij 'er nog iets bijvoegen, dat thans in de heerfchende mode is! Het Volk moet roepen; voor Godsdienst en Vrijheid! Zie daar een fchoon koppel! Tegen dit Paar vermag Jozephus niets! b ij c e l o o f. Maar de Vrijheid ? ,- ARISTOCRATIE. Zal van 't zelfde maakzel zijn als den Godsdienst! de eene zal fteenen en houten Heiligen, en de andere ijzeren en metaalen Befchermheeren aan zijn hoofd hebben. b ij g e l o o f. En zal het Volk ? . A R i-  aristocratie. Alles ge'.ooven wat wij en de Priesters hen zeggen. In die eerfte Geestvervoering is 'er geen twijf- fel aan, of onze woorden zullen orakels en onze wenfchen bevelen zijn! ——— b ij g e l o o f. Maar als die eerfte drift eens over zal weezen, en het Volk begint den Godsdienst en de Vrijheid, die wij het in de hand floppen, te verdenken? ■ Wat dan ? aristocratie. Dan zullen wij de houten Maria's doen marcheeren, of de vergulden Sint Michels door de lugt doen vliegen, en om onze nieuwmodifche Vrijheid te ftaa- ven, hebben wij flegts Zoldaaten noodig, die altoos vuur geeven, als het hen gecommandeerd word. b ij g f. l o o f. Welk een menigte Volks nadert ons. aristocratie. Zij fchijnen te bidden. B 3 VIER-  C 22 ) VIERDE TOONEEL. ARISTOCRATIE, BIJ GELOOF, ÊIN GROOTE MENIGTE VOLKS, biddende op hunne Patemostercoraalen en den heiligen weg zeer de. vootlijk omwandelende. Eenigen, om des te grooter boe, te te doen, en den Hemel te meer te behaagen, draagen zwaarc balken; groote fleenen; manden met allerlei vuilnis, enz. anderen fleepen zwaare ijzeren ketenen; houden de handen boven 't hoofd, of kruipen op hunne Men,-en doen verder alles wat men nog heden gewoon is te doen bij de omgangen van den heiligen weg. ARISTOCRATIE. JL^efehouw hier airede de uitwerkzels van het ftoo- ren der heilige Nestjes. Het volk neemt deel in de zaak der verjaagde Kerkuilen. Het begint met het gebed en zal met oproer bef] uiten. B IJ G E h O O F. Deszelfs ijver gaat mijne verwagting te boven! ARISTOCRATIE. Wij moeten geen oogenblik verzuimen, om 'er ons voordeel mede te doen. Kom blaazen wij deeze vonkjes aan! weldra zal het in een helfchen gloed uitbarften. B IJ-  ( 23 ) B IJ G E L O O F. Indien het ons gezag maar niet verfmaad! ARISTOCRATIE. Eeuwige zwaarhoofdigheid! Ziet gij dan niet welke vervaarlijke zwaare houten, fleenen en ijzers het torscht ? B IJ G E L O O F. Ik zie zulks met verbaazing! ARISTOCRATIE. En kunt gij dan nog een oogenblik twijfelen of hel ons juk wel zal willen draagen ? B IJ G E L O O F. Gij hebt gelijk! dit Volk is te dom en te zot, om ooit verftandig te kunnen, of ooit waarlijk vrij te willen worden. Einde van het eerfte Bedrijf. B 4 TWEE-  TWEEDE BEDRIJF, EERSTE TOONEEL. ' staatkunde, hof- stoet. staatkunde. jozephus. Dat de Volken wijzer en gelukkiger worden» _ staatkunde. jozephus. Hoe? staatkunde. Gij noch iemand ter waereld «.i h„„ ■ •■ gelukkiger doen worden. " °0lt ^ jozephus. En waarom niet ? staat-  (*5) staatkunde. De reden daarvoor is niet gemaklijk aan de hand te geeven. De ervaaring van alle tijden leert het: dit is zeker. Breng u alle de Volken voor den Geest, die immer beftaan hebben, en waarvan wij de gefchiedenis weeten, en gij zult bevinden, dat zij altoos zig zelve gelijk, dat is domen in't weezen der zaak, ongelukkig waren, en dat alle de poogingen, die men ten hunner verbetering in 't werk ftelde, wel verre van beftendig te flaagen, hen veeleer erger maakten. jozephus. Hebben dan de befchaafde eeuwen niets op die woeste en ruuwe tijden vooruit ? staatkunde. Wij hebben indedaad meer kunsten en uitvindingen; wij zijn in verfcheiden weetenfchappen veel verder gevorderd; wij hebben andere Wetten en andere Zeden, die oppervlakkig befchouwd, den Menseh meerder eere aandoen : dit is niet tegen te fpreeken. jozephus. Is dit niet reeds zeer veel ? staatku nde. 't Zou veel, ja! het zou alles zijn, mijn Vorst! B 5 »n-  ( 26 ) indien het Volk, waardoor ik een geheele Natie verfia 'er al dat nut van trok, al dat gebruik van maakte, dat' de Deugdzaame en Verftandige doet Dan, helaas! De meeste uitvindingen worden ten verd'erve van het Menschdom gebezigd: de nuttige kunsten maaken, bij voorbeeld, honderd ftervelingen gelukkig, doch de Ichadelijken dompelen 'er daarentegen duizenden in de verfchriklijkfte onheilen. De volmaaking van den Landbouw is een uitvinding van het uitgeftrekfte voordeel, — doch ftel 'er den oorlog tegen over, dan fchijnt de aarde flegts haare vrugten te leveren, om de llagtoffers van den krijg vet te mesten. Onze wetten zijn ze¬ kerlijk zagter en rechtvaardiger en ftrooken beter met de mcnschlijkheid, maar zijn de ondeugden daarom minder? Gefchied 'er daarom minder onrecht? De Volken hebben de oude Vooröordeelen afgelegd, doch zijhebben nieuwen in deszelfs plaats aangenoomen, die over 't algemeen veel fchadelijker zijn! Zie bijvoorbeeld in 't rtuk van den Godsdienst, in die Landen , waar men den Aaperijen van Romen heeft afge. fchaft! Daar had voor deezen bet Gemeen nog iets 't welk naar eerdienst aan het Opperweezen zweemde, maar wat heeft het nu ? Het verftaat de diepzinnige en verborgen Leerftellingen der hervorming niet, of het is 'er wars van, ten minften het doet 'er geen nut mede. JOZEPHUS. Maar dit is ook het Gemeen. STAAT-  ( *7 ) STAATKUNDE. En hoe talrijk is dit Gemeen, tehrandere Jozephus? Tot dien rang behooren zelfs gekroonde koppen! Deeze Clasfe van veragtlijke Weezens maakt ten minften negen tiende deelen van het menschdom uit. — En, wat de verbetering van hoofd en hart betreft! 6! Men heeft- flegts rond om zig heen te zien! Gij kent het befchaafde, het hervormde oord dat in het pleegen der belachlijkfte buitenfpoorigheeden, in het uitoefenen der onmenscblijkfte wreedheeden; in het omhelzen der fchadelijkfte Staatszotheeden, en in het betoonen der flaafagtigfte en fcharidlijkfte vernederingen en kruipingen voor een onwaardig, zot, heerschzugtig en wraakgierig fterveling, de Oorden der Wilden en der Barbaaren oneindig overtreft! Dat de Mentenen befchaafder en wijzer fchijnen te zijn , komt flegts daarvan daan, om dat men hen, even gelijk de Aapen eenige welleevende kunstjes aangeleerd, en, even gelijk de Papegaaien, eenige fraaie woorden lceren klappen heeft; terwijl de Wetten en omftandigheeden hen in teugel houden! Doch laat den leiband eens tehieten! Geef den vrijen loop eens aan hunne driften, en gij zult u verbaazen, niet alleen, over de dwaasheeden en gruuwlen, die zij pieegen, maar gij zult overtuigd worden, dat de voorige onbefchaafde Eeuwen beter , ten minften vooral niet erger of ongelukkiger wa-en, dan onze tegenwoordige befchaafde eeuw is. jozephus. Maar, mijn Vriend! moet ik dan afzien van alle de Voor-  C^8 ) Voorfchriften, die mij door de Menschlievenheid en myn e.gen hart worden voorgefchreeven ? Zal ik dan de Vorst of, dat mij oneindig meer vereert, zal ik dan de Vader des Volks weezen, zonder meer te doen, dan over hen den ftaf te zwaaien, dan hunne hulde en fchattmgen te ontvangen ? Moet ik dan mijne Onderdaa™ ten prooïe laaten van het verfoeilijkst Bijgeloof, welks leeringen tegen het gezond verftand indruifehen \ wens itol.ngen het Opperweezen hoonen en lasteren en wens D.enaars nergens anders toe dienen, dan om het Volk ra de verregaandfte domheid en veragtlijkfte flaavermj gedompeld te houden? Moet ik dan dulden, dat dt geesthjk adderengebroedzel, niet alleen den welvaart des Lands onder den voet houd, maar ook het weinigje geluk, dat mijne Onderdaanen nog is overgefehooten. hen ontfutselt, hen ontroofd, door hen den Hemel zo duur te verkoopen, dat zij eerlang op aarde gebrek zullen moeten lijden? Moeten dan de zotfte bijgelcovighoeden over het gezond verftand Zegepraalen? Moet het welzijn van een geheel Volk dan opgeofferd worden, om de dikke buiken van eenige nutlooze Klooster hngen ,n ftand te houden? . Ben ik dan een Vorst, een Oppergebieder, om hen , die van mij afhangen ongelukkig te laaten blijven, daar ik flegts te bcveeien heb, om hen gelukkig te doen zijn? STAATKUNDE. Laaten wij ons bepaalder uitdrukken' . Het Volk menslievende Jozephus; 't welk gij wijzer en gelukkiger poogt te maaken, begeert wijzer noch gelukkiger te zijn! i„ al dar gee„e't welk gij den Mensen  C *9 ) Mensch onwaardig keurt, vind het genoegen, en begeert het te blijven. De buitenfpoorigile dwaasheeden hebben iets aantreklijks in zig: het hart dat 'er zig aan overgeeft is 'er bezwaarlijk van af,te fcheuren. Ten allen tijden hebben de Stervelingen aan de Dwaasheid de voorkeur boven de Wijsheid gegeeven en zij doen het nog, in weerwil der Complimenten welke zij hier tegen zullen maaken. Geleid de meesten naar de Kerk, zij zullen u met een ernstig gelaat en een gedwongen onwillig hart volgen; doch wijs hen naar een klugtfpcl, zij vliegen 'er heen, met een volkomen genoegen, dat uit het hart hen in de oogen te leezen ftaat! Dit is de Mensch, Vorst! Gij moogt 'er u over bedroeven, dan, helaas! het is niet anders. Het Bijgeloof heeft, in het Oord waarin gij de prijslijkfte verbeteringen poogt in te voeren, den grootften invloed. De Geestlijkheid weet meesterlijk de neiging van het menschlijk hart in te volgen! De Kerken zijn 'er pragtige toneelen, en de diensten zijn 'er gemaatigde klugten, met zang en fpel opgefierd! De Gefchiedenis van den'Godsdienst heeft men 'er alle aanzien gegeeven van een Roman, die zekerlijk lomp is, om dat het Volk zelve zodanig zij, maar die teffens trekken heeft die den aandagt gaande houden, en fpreukjes, die de ganfche Gemeente met eene luisterende verwondering den Prediker doen aangaapen. JOZEPHUS. Beklaaglijke waarheid! STAAT-  C3°) STAATKUNDE. Gij nu, Jozephus! verfchijnt onder dit Volk als een waar Wijsgeer, als een egt Menfchenvriend! Dit alles, zegt gij tegen deezen Hoop Dwaazen, is bijgeloof, is dwaasheid en ftrekt ten fchande der Menschlijk- heid! Wie is deeze, roept de Priesterfchaar, die den Houten flap naar onze Altaaren durft zetten, en ze van de milde gefchenken onzer tedere Godvrugtigen poogt te berooven? Wie is deeze Onverlaat, die onzen Ouwelgod befchimpt, en de vlammen van het Vagevuur tragt uit te blusfchen ? die het overeeuvvde Geloof, waarin onze Voorzaaten geleefd hebben en geflorven zijn, en dat zulke onnoemlijke Voordeden aan de heilige Moe. derkerk heeft aangebragt, wil verkragten en verbannen? Wie heeft hem geroepen, om ons geweetenswet- ten voor te fchrijven, en om ons anders te doen gelooven, dan wij gelooven willen? Begeert hij den Wijsgeer te fpeelen! 't Is wel! wij laaten hem vrij, maar wij willen Devotarisfen zijn! Laat hij zijne hulde aan de Filofofic bewijzen! wij willen onze kniën voor de Heiligen buigen, waarbij wij ons fteeds wel bevonden hebben! Wil hij zonder Godsdienst leeven; goed! ■ maar wij willen overboodig Godsdienstig zijn, en liever nog duizend nieuwe Heiligen fcheppen, dan een eenige der ouden van de Lijst onzer Eerdienst fchrappen! Bemint hij de Vrijheid, wij ook! en wee hem zo hij voortgaat met onzen Voorvaderlijken Eerdienst den oorlog aan te doen! Immers, Ö Godvrugtigen ! Zult gij de verwoesting uwer Altaaren, de vernietiging uwer Heiligen niet dulden ? Op deezen toon fpreekt de Priesterfchaar en het ganfche Volk fchreeuwt  (31 ) fchreeuwt uit alle magt: Uwe wil gefchiede, gelijk in den Hemel alzo ook op aarde! JOZEPHUS. Volgens dergelijk een redeneering is 'er nimmer verbetering, is 'er nooit gezond verftand, waare deugd , egte Vrijheid of weezenlijk geluk te verwagten! STAATKUNDE. Dat is 'er ook niet! Veranderingen kunnen 'er wel gemaakt worden in die groote faamenfchoolingen van Menfchen, welken allen voorgeeven de befchaaving en het algemeen geluk ten doel te hebben, maar verbeteringen nooit, wat het geheel betreft. JOZEPHUS. Waartoe zal mij dan Kroon en Schepter dienen ? STAATKUNDE. Om een Vorst te zijn. JOZEPHUS. Maar Jozephus begeert een Mensch te weezen! STAATKUNDE. Leg dan Kroon en Schepter neder! —— Beproef eerst  eerst of gij vuur en water onder elkander kunt ver mengen. JOZEPHUS. Zou dan van mijn enkel bevel het verderf van een gansch Volk afhangen, en zou mijn uitterfte Werkzaamheid; zou al de infpanning van mijn magt onvermogende ontoereikende zijn, om het gelukkig te maaken ? STAATKUNDE. Ja! Vorst! JOZEPHUS. Ik wil zulks beproeven. STAATKUNDE. Dan zult gij niet alleen eene treurige Waarheid ge. noord, maar ook ondervonden hebben! JOZEPHUS. Dan zal mij ten minnen den roem niet ontiraan van een Menfehenvriend te zijn! . en zo dra ik over tuigd zal weezen van het geen gij mij als Waarheid voorhoud, vaarwel dan Kroon en Schepter _J. dan begeert Jozephus geen Troon, waarop hij den Mensch moet verzaaken. TWEE-  (33 ) TWEEDE TOONEEL. JOZEPHUS, STAATKUNDE, K R IJ G S" OVERSTEN, HOFSTOET. JOZEPHUS. Jrloe, mijn Overften! dus fpoedig weder hier? KR Ij GSO.VERSTEN. Ik acht het oogenblik verlooren, mijn Vorst! dat ik niet met den uitterften vlijt en vlugfte werkzaamheid in uwen dienst befteede. JOZEPHUS. En hoedaanig is uw wedervaaren ? KRIJGSOVERSTEN. Naauwlijks ontving ik uw last, of ik fnelde naar het Grondgebied van Bijgeloof. Men ridderde op mijne aankomst. Pe Geestlijkheid nam den toevlugt tot het doen van Misfen ; het Volk tot het leezen van eenige milliocnen Paternosters en Wandelingen langs den heiligen weg, en vermits dit alles nog zo veel niet afdeed als een fnaphaan kogel op~ den afftand van honderd pasfen, volbragt ik met het grootfte gemak uw order, en joeg de Monnikken en Nonnen, die gij mij aangeweezen had, de Kloosters uit. C J o-  C 34) jozephus, Weeken zij gewillig? krijgsoversten. Omtrent zo gewillig, Vorst! als de Kinderen, die te midden uit hun fpel naar 't School moeten. Als fchuuwe Haazen (horden zij om mij heen en zogten den kortften weg den besten ter ontkoming. De Abten namen eenige zakken geld en de Bedelmonnikken hunne houten Heiligen mede. De ecrften riep ik te rug, vermits ik begreep dat de penningen des Keizers waren, doch de laatflen liet ik ongeftoord loopen, vermits de Heiligen Godes zijn, en ik verpligt was een iegelijk het zijne te geeven. jozephus. Gij hebt als een Krijgsman gehandeld! krijgsoversten. Dan heb ik gehandeld mijn Vorst! zo als het behoord, want meer dan een Krijgsman ben ik niet. jozephus. En hoe was het Volk te moede ? k r ij g s-  C 35 ) KRIJGSOVERSTEN. Dit was over *t algemeen zeer te onvreeden. Men fcheld u uit voor een Tempel fchenner, een Heiligdomsberoover, een Godsdienstonderdrukker, en dergelijken meer. Het zag weenende zijne vlugtende Goden na, en zo ik mij niet bedrieg, dan zou de menigte u gaarne zo veel goud willen geeven, als baare gel-efctkoosde houten en fleenen Poppen zwaar weegen, mits gij hen de Vrijheid liet, om deeze beelden vrijlijk,, zo als men gewoon is, te laaten berooken en te kusfchen. ■ Indedaad, mijn Vorst! toen ik de traanen dier devoote Luiden zag, kreeg ik medelijden. JOZEPHUS. En waarom? KRIJGSOVERSTEN. Om dat zij zo zoet bezig waren met hun Kerkfpel te fpeelen, en ik mij genoodzaakt vond, om hen zo onbarmhartig hun fpeeltüig af" te neemen. Vergeef mij mijn ronde taal, waarheidlievende Vorst! maar zo gij mijn heldenmoed waarlijk verëeren wilt, zend mij dan liever tegen de Turken te veld, waar te hakken en te houwen valt, dan tegen zulke opgefchooten Jongens, die daadlijk huilebalken, als men hen met een harde ftcm zegt, dat zij wijs moeten zijn en niet meer voor zot langs flraat loopen. 'Er is geen eer aan te behaalen. C 2 J O-  (30 ) jozephus. Ga heen! en houd u gereed, om op mijn eerfte order te kunnen vertrekken. staatkunde, ter zijde. „ Een Volksbekeerdcr van den ouden tijd, doch ge„ fatzoencerd naar de hedendaagfehe mode." DERDE TOONEEL. jozephus, staatkunde. jozephus. Jrïet begin van mijn ontwerp is mij derhalven gelukt. staatkunde. En tellens de eerfte ftap tot uw verlies van dit Gebied gedaan! jozephus. Hoe! daar ik begonnen heb, met de bronnen van alle kwaad aan te tasten! daar ik de broeinesten van onkunde, Bijgeloof en dwaasheid geftoord, en de vergiftige planten, die den geheelcn akker bederven, aanvanglijk uitgeroeid heb ! , ■ staat-  C 37 ) STAATKUNDE. Deeze bronnen, deeze broeinesten, deeze Verg'ftigë planten, mijn Vorst! zitten in het hart, bevinden zig in de Kloosters der Geestlijken niet alleen, zij zijn bijna in alle harten, in alle huizen van deeze uwe Onderdaanen te vinden! Indien gij voortgaat om op deeze wijs te bckeeren, dan zal uw Land een woestenij worden, indien men u den tijd laat, om het tot een woestenij te maaken. JOZEPHUS. Moet gij mij dan altoos agtervolgen met uwe aanmerkingen die in 't geheel niet van de Menschlievenheid ontleend zijn? Zal Jozephus dan minder doen dan zo veelc zijner Nabuuren ? Zal hij minder kunnen te wege brengen in het verbeteren en gelukkig maaken zijner Volken, dan die Vorften, of die Volksbeftuurders welken in dit ftlik zulke groote vorderingen reeds gemaakt hebben? Zal ik dan minder flaagen, in dien wensehlijken taak, in dat Oord, dan ik gedaagd heb, in de andere Oorden van mijn Rijksgebied ? Of moet ik het kwaad dan zijn ongehinderden loop laaten? Moet ik, ik die de magt van den Hemel ontving om de Vader mijns Volks te weezen, 'er de Tijran van worden, door te dulden dat een ongefchooren hoop Bedelaars, dat luie onnutte Lediggangers, van het zweet en den vlijt mijner goede Onderdaanen zig vet mesten ? Dat het Land door dit Geestlijk ongedierte word uitgeput, en allen, zegen des Veids door dit zwart Sprinkhaanenheir word opgevreeten? Kan ik gedoogen, dat men, C 3 niet  ( 33 ) niet te vreeden met de beurzen te leedigcn en de lighaamen te pijnigen, zig ook ten Tijran over de Zielen der Menlchen opwerpt? ijat men de Zaligende Voorfchriftcn, die de Hemel zelve ons mededeelde, om ons gelukkig te maaken, ten fchandlijkue verminkt en verdraait, of ze het Volk uit de handen rukt, en het hem ten misdaad aanrekent, die den uitgedrukten wil van den Allerhoogften poogt te onderzoeken? Moet dan de eer van het Oppervveezen mij niet in 't minst ter harte gaan en moet ik ftilzvvijgend aanzien, dat men den dienst van God in een klugtfpel herichept, en u;t zijn Nanm, den ftervelingen de belachlijkfte grillen verkondigt, en de zotfle, de buitenfpoorigfle bevelen oplegt? Ben ik dan tot zulk een einde op den troon ge- fteegen ? Ben ik dan een Stadhouder van den Ai grond, met magt en gezag bekleed, alleenlijk om kwaad te doen en het kwaade te bevorderen ? STAATKUNDE. Gij redeneert als een Wijsgeer. JOZEPHUS, Ik zal ook als zodanig tragten te handelen. STAATKUNDE. Dit kunt gij doen, Vorst! dewijl gij een Wijsgeer ja'jt! — maar begeert gij, dat de Menfchen insgelijks Wjsgeerig te werk zullen gaan, ó! vergeet dan alvoorens niet, om hen tot Wijsgeeren te maaken. J o-  C39) JOZEPHUS. Ik zal mijn pligt betragten. ■ Het is de uitkomst der zaaken niet, maar het is de billijkheid en Rechtvaardigheid, die mijne daaden en oogmerken moeten beöordeelen. VIERDE TOONEEL. MOEDELOOSHEID, HARTZEER. MOEDELOOSHEID. 2^ijn wij hier aan 't Hof van JozcphusF HARTZEER. Naar alle waarfchijnlijkheid, want ik verneem Bier geen Heiligen of Biegtftoelen. MOEDELOOSHEID. Deeze zijn Contrabanden bij den Wijsgeerigen Vorst, doch de Geestlijken zijn gefleepen Smokkelaars. HARTZEER. Houd u gerust! wij zullen eerlang deeze heilige goederen de ganfche Waereld door zien ingevoerd, in weerwil der Keizerlijke Commizen. Luther en Calvijn worden 'er de Befchermheeren van. — Hoe zal C 4 dec-  (40) deeze opgewarmde kost aan de nieuwmodifche Wijsgeerte (maaken! Ö! De hertelde Heiligen zullen even als gloeiende brandmerkijzers op het hart van Jozephus branden. Zo moet het gaan! onze Vorst Bijgeloof moet Zegepraalen, moet ten Zetel (tijgen, en alles moet "er voor nederknielen! ■ MOEDELOOSHEID. *t Is jammer, dat de Metfelaars van Nehucadnezar dood zijn. HARTZEER. En waarom juist de Metfelaars van Nebucadnezar ? MOEDELOOSHEID. Deeze hadden 'er de regte (lag van om Ovens te bouwen voor de Ongehoorzaamen. Wij zouden 'er een naast den troon van Bijgeloof ftigten. HARTZEER. 'Fr is altoos Volk voor geld te krijgen. De Nazaaten leeven nog van hen, die in 't begin der zeventiende Eeuw zo meesterlijk fehavotten wisten te bouwen. De kop af is veel zekerder, dan in een gloeienden Oven. Mog-  ( 4i ) MOEDELOOSHEID. Gij hebt gelijk, 'er mogt anders weer een Engel tus- fchen beiden komen. Maar nu wij hier zijn, , wat nu? HARTZEER. Ons langzaam vergif in het hart van Jozephus zien te ftorten. Gij weet dat zijn geftel zieklijk en zwak is, en dat het voornaamlijk aan de wiisgeerige ftandvastigheid van ziel is toe te fchnjven , dat hij het leeven rekt. Deeze ftandvastigheid moeten wij hem doen verliezen. AIlengskens moet hij den moed verlooren geeven? dit is uw taak. Dan zal ik hem met kwijnende droefheid; mishaagen; fpijt en hartzeer vervullen, en dit gedaan hebbende, dan zal Jozephus niet meer zijn. MOEDELOOSHEID. Maar op wat wijze krijgen wij hem ons vergif in 't lijf. Ik vrees fchier, dat, > HARTZEER. Vrees niets. De geestlijke wraakgierigheid heeft ons afgezonden, het zal ons derhalven aan geene middelen ontbreeken ter bereiking van ons oogmerk. MOEDELOOSHEID. Indien wij maar niet ontdekt worden ! Ware het niet goed, om ons voor Doctors uit te geeven ? C 5 HART-  ( 42 ) HARTZEER. Het zal veel veiliger zijn, zo wij ons Wijsgeereu noemen. MOEDELOOSHEID. Wijsgeéren? . Wij gelijken nergens minder naar. HARTZEER. Gij bedriegt u, wij gelijken ze van 't hoofd tot de voeten. . Een Wijsgeer in den Patriottifchen fmaak van Jozephus laat thans den moedeloozen kop hangen en gevoelt het grievendfte hartzeer, om dat hij ziet, dat de Boeren en de Zotten het fpel winnen, en dat de grootfte hoop, geleegenheid hebbende, om waarlijk vrij, beter en gelukkiger te worden, liever zijn weldoenders het Land uitjaagt, of den hals breekt, dan naar hun goeden raad te luisteren. MOEDELOOSHEID. Welk een menigte Volks nadert ons. ■ HARTZEER. Het zijn Geestlijken! MOEDELOOSHEID. Wat of deeze hier komen maaken ? i HART-  (43 ) HARTZEER. Zekerlijk zijn het Vogeltjes, die blijde zijn, dat ze de kouw ontihapt zijn, en in de vrije lugt kunnen rondvliegen. MOEDELOOSHEID. Uit hunne houdingen moet ik befluiten, dat gij de waarheid fpreekt. HARTZEER- Laaten wij veinzen het volkomen met hen eens te weezen, dat is de regte weg, om agter hun geheimen te komen. VIJF-  (44) VIJFDE TOONEEL. MOEDELOOSHEID, HARTZEER, EEN MENIGTE GEESTLIJKEN, van allerlei Joon. Eenige Capucijnen zijn bezig met elkander de baarden af te knippen; anderen fnijden en naaien hunne Geestlijke kleederen, tot nieuwmodi. fche rokken, broeken; enz. Eenige Nonnen laaten zig Coëjfeeren, en houden, met de ver. liefdfle gebaarden, hunne Minnaars aan den arm vast, en allen geeven zij, zo door gebaarden als daaden, te kennen, dat zij met vreugd den geestlijkenftaat verzaaken en met het uitterfie genoegen de Waereld intreeden. H A R T Z E E R fiil tegen MOEDELOOSHEID. c „ XJTij kunt wel zien dat deeze Roïalisten zijn. „ Zij hebben de Keizerlijke Oeconomie geleerd, zij kap„ pen en kleeden zig al loopende.'' MOEDELOOSHEID fiil tegen HARTZEER. Zij vreezen zekerlijk te laat in de Waereld te zul>, len komen. EEN GEESTLIJKE. Waar is de grootfte, de beste der Vorften? EEN  ( 45 ) ben ander. Waar is de gekroonde Wijsgeer, die den mensch zijne rechten wederfchenkt! die het Bijgeloof den Schepter ontrukt? een ander. Die het gezond verftand het opperbewind in handen geeft ? een Ander. Waar is de weldaadigfte der ftervelingen, die zijne Volken de waare Vrijheid wil fchenken? een ander. Die de afgoden uit ons midden weg doet? een ander. Die ons het Opperweezen leert verëeren, op eene wijze die het redenlijk fchepzel betaamt? een ander. Waar is de grootmoedige Monarch, die het ontzaglijk Bijgeloof, dat zo veel onfchuldig bloed deed ftroomen en zo veele Landen bedierf, zo onverfchrokken durft aantasten en wegblikfemen ? een-  ( 46 ) een ander. Die de muffe kloostercellen openzet ? een ander. Om 'er een verfche lugt te laaten doorwaaien i een ander. Neen! om ze voor mestvaalten te gebruiken! een ander. En ze dus ten nuttige vooorraadfchuuren voor onze velden en akkers te doen verftrekken! een ander. Waar is die edele Menfchenvriend, die ons van onze witte, zwarte en bruine gekkepakjes ontlast? een ander. Die ons naar de mode vergunt te kleeden! een ander, een Nonnetje kusjchende. En die toeftaat, dat wij onze minnaresfen met gefchooren kinnen kusfchen! I e N  (47) een non. Waar is de lofwaardigfte Begunfliger van het vrouwlijk geflagt ? een ander. Die het zalig genot van de beste gift des Hemels, van de Liefde en het huuwlijk, aan allen toekent, die 'er flegts gefchiktheid toe hebben! een ander. Die niet begeert, dat wij de tedere, de verliefde fmarten onzer harten langer verloochenen, langer onderdrukken en ontveinzen zullen! een ander. Die het zuiver Egttebed boven de eenzaame, de treu. rige Bidcel fielt, en de Huuwlijksbeloften, boven de geloften der zogenaamde zuiverheid! een ander. En die langs deezen weg verhoed, dat wij niet langer de fmokkelhoeren zullen zijn van de Abten, de Biegtvaders, de Paters en de Fraters! allen cel ij k. Waar is deeze beste, deeze grootfte, deeze beminl/jkfre van alle de Vorsten? hart-  ( 43 ) HARTZEER. Wie bedoelt gij vrienden ? EEN G E E" S T E L IJ K E N. Bevind gij u in de Waereld, in Europa, . . aan dit Hof? en kunt gij vraagen, wien wij bedoelen ? HARTZEER. Gij vraagt ons naar den besten, den grootften en beminlijkfien der Vorsten! alle Vorsten maaken aaulbraak op dien naam; en zij maaken 'er dikwerf de grootfte aanfpraak op, die het minfte dergelijk een heerlijken tijtel verdienen. — Noemt den naam van dien Vorst! Ik zou niet gaarne een misdag willen begaan. ALLEN GEL IJ K". Jozephus! Jozephus! Jozephus! HARTZEER. Is het Jozephus die gij meent ? ö Mijne Vrienden! mijne Broeders! deezen zoeken wij ook! - , Moet gij hem lpreeken? EEN GEESTELIJKEN. Wij zijn gekomen om onze erkentenis en dankzegging. aan  (49 ) aan zijne voeten uit te ftorten , voor de verlosfing Welke hij ons aangebragt; voor de Vrijheid die hij ons gefchonken; en voor de rechten der menschheid in Welken hij ons herftcld heeft! Uit den naam van het beste gedeelte des Volks komen wij onze hulde aan dien Vorstlijken Weldocnder, aan dien grootmoedigen Vriend der overhcerde en gekluisterde Stervelingen afleggen ! Wijst ons zijnen Troon, ■ want hem komt het toe, om, op een Troon zittende, de hulde en dankbetuigingen der vrije Volken te ontvangen ! » HARTZEER. Wij zullen ü' vergezellen, m'jn Broeders! want ook wij hebben vcrpligting aan Jozephus. MOEDELOOSHEID fiil tegen HARTZEER. „ Hoe zullen wij ? HARTZEER fiil tegen MOEDELOOSHEID. „ Deeze Ezels naar den ftal geleiden, waar zij te ,, huis hooren!" EEN GEESTLIJKEN, tegen de OVERIGEN. Hoort gij wel ? de ganfche Waereld is aan den Vorst verpligt? D Tu  C 50 ) regen hartzeer. En wie zijt gijlieden ? hartzeer. Wij zijn Wijsgeeren! een geestljjke. Dan hebt gij, ■ hartzeer. t Niet minder verpligtingen dan gij aan den grooten Jozephus. een geestlijke. Dan heeft hij u het uitneemende voorrecht gefchonken, om , ■ hartzeer. Om vrijlijk en ongeftoord de waare gevoelens van onze harten te mogen uitten. Ter zijde. „ Dat wil zeggen, om al de grillen en zottigheeden te „ leeraaren , die wij des nagts droomen, of die ons te „ binnen fchieten, wanneer wij dronken zijn." e e si  C 5i ) een geestlijke. Welk een geluk voor ons, mijne Broeders'. « Komt dat wij u omhelzen '. ■De geestlijken omhelzen hartzeer en moedeloosheid. De afftand, die 'er ftceds tusfehen ons gevestigd was, is weggenoomen. Jozephus heeft den zuiveren Godsdienst met de waare Wijsgcerte faamgevoegd '. Voortaan zullen dit geene ftrijdende Partijen meer weezen! ■ Broederlijk geeven zij elkander de hand, en onderling onderdennen zij zig; terwijl zij gemeenfehaplijk aan den algemeenen Welvaart arbeiden. een ander. Ivomt vertoeven wij niet langer! Onze harten branden van verlangen om onzen Vorstlijken Vader te ontmoeten. hartzeer. Laaten wij faamen gaan'. —— Zi gaan allen in order van het Tooneel, Einde van het tweede Bedrif. D 2 DER*  (50 DERDE B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL, b ij geloof, alleen. T e vergecfsch tragt ik mij zelve op te beuren! ——— Helaas! in weerwil van den fchreeuwen¬ den ijver van een geheel Volk, vrees ik, dat mijn Rijk ten einde loopt. • Europa is te veel verlicht! De Natiën zijn niet meer met Kerklijke bagatellen te paaïen. De Hemel is een Erfdeel van alle eerlijke Luiden geworden ! deeze Hélling vind bijna overal geloof, — en mijn poppenkraam word geflooten. Ara eenig bedenker. Klaar zal ik mij dan ongewrooken van mijn Kroon en Schepter laaten ontzetten? Van een Kroon die van zulk eene ontzaglijke reeks van Eeuwen heugt ? ' Van een Schepter, waarvoor de ganfche Waereld geknield heeft? een Schepter, die, even gelijk den blikfem der Goden, Keizers en Koningen van den Troon bonsre! Zal ik dit dulden, daar mij de magt ge'.aaten word, om, in mijn val ten minften, mijne Haaters en Beftrijders mede te fleepen en te verpletteren? Neen! neen! indien ik verga, ■ dan verga alles wat mijn val zien en 'er om juichen zou !  ( 63 ) Na eenige tusfchenpoozing. Dan! herftellen wij ons van deeze zwaarmoedige bui! ■ Ik heb geen grond tot zulk een vrees. 't Is flegts een ijdel voorgevoel, dat mij ontrust. Indien mijn Plan flaagt. Indien de Krijgsmagt van Jozephus uit het Veld geflaagen word, en hij ten grave daalt, en beiden heb ik te hoopen, zo niet zeker te verwagten, wie zal mij dan verder de volkoo- menfte Overwinning betwisten? • Maar zie daar mijn getrouwe Vriend! TWEEDE TOONEEL. aristocratie, b ij geloof. aristocratie. Schep moed, Vorst! alles zal beter fchikken dan gij li verbeeld hebt. b ij g e l o o f, Hoe is het? ——— aristocratie. Wij moogen op de hulp onzer Bondgenooten veilig ftaat maaken. —— De oude verfchillen tusfchen u en hen zijn geheel opgeruimd. 'Er is maar één Geloofspunt, — en hierin ftemmen wij volkomen over- D 3 b ij-  (54) » jj g sioor. En dat punt is ? . ARISTOCRATIE. Alles te overheerfchen. —— B IJ G E L O O F. En hoe Haat het met de goede Gemeente? ARISTOCRATIE. Deeze is vol heilig ijvervuur! Nooit is de heilige weg zo plat gewandeld! nimmer zijn 'er meer waschkaarzen verbrand! In verfchciden Eeuwen agter elkander zijn den Hemel zo veel Paternosters niet toegeteld ! De Heiligen zijn nooit zo zwaar en zo zwart bewierookt geworden, — en, dat alles afdoet, — in een menigte jaren zijn de geesthjke beurzen en offerkisten zo wel niet gelpekt en voorzien geweest, dan tegenwoordig. Met het Volk kunnen wij alles doen wat wij willen. Godsdienst en Vrijheid! is het woord. Het eerfte blinkt ter eere van u, en het laatfte van mij, Indien Wij het fpel verliezen, dan zullen wij het aan niemand anders, dan aan ons zelve te wijten hebben, B IJ G E L O O F, Maar het Volk is veranderlijk. A R i-  ( 55 ) aristocratie. Laaten wij daar tegen de onveranderlijkheid van het Priesterlijk belang ftellen. . En dit belang is, dat het Volk in deezen luim blijve! 8 ij g e l o o f. Om het evenwel zeker te neemen, moeten wij van onzen kant 'er ook iets aan toe brengen. a ristocratie. Hier voor is reeds gezorgd. Dweeperij heeft dien taak op zig genomen. 'Er is een nieuw Wonderwerk in de maak. De Werkmeester heeft beloofd, dat het heden af zou zijn, en dan zult gij de klugt eerst regt zien beginnen. — Zwijg, zwijg eeuwig, ó befchaafde, ö verlichte Eeuw! de Volken zijn nog even dom en dwaas, als in de dagen van ouds, flegts met dit kleine onderfcheid, dat de Goden toen van Goud waren cn nu van Hout of van Brood zijn! ]) ij g e l o o f. Dat is een prijslijke oeconomie, aristocratie. Gij begrijpt, dat wij nu tot het uitterfïe moeten befluiten! Wij moeten geen half werk doen. Alle de fnaaren zijn tot eene groote gebeurtenis, tot eene ecuD 4. wig-  (50 wigvermaarde Omwenteling gefpannen. De Wijsgcerte die de Menfchen vrij en verftandïg; de Vorften arm en de Onderdaanen rijk en gelukkig zou maaken, moet voor altoos aan kant! al zouden wij dan met de heden- daagfche Wijsgceren doen, 't geen gij voorheen met de Ketters deed, S IJ G E L O O F. Het verbranden was zekerlijk de kortfie weg om 'er ons van te ontlasten. ARISTOCRATIE. In deeze Eeuw echter zouden de Brandftapels van dat foort een mal figuur maaken. Ik weet beter raad, laaten wij ze aan de ongenade van het Godvrugtige en confiitutieminnende Gemeen overlaaten! B IJ G E E O O F, Best! dan zijn ze 'er nog duizendmaal erger aan toe, dan of zij leevendig verbrand wierden. DER-  (57) DERDE TOONEEL. B ij geloof, aristocratie, een bode. bode, hijgende van vermoeidheid. "^^"erfehoon mij! —— Ik, — kwam. —i aristocratie. Wel nu gij zijt 'er! (ode. Meteen, gewigtige, *—tijding. b ij geloof, ter zijde. „ Wat zal dit zijn? ■ Ik fidder! * aristocratie. En van waar komt gij ? bode. Uit het Zuiden. - b ij g e l o o f. >ch' uit het Zuiden! —Heeft men aldaar, D 5 1 °-  C 58 ) bode. De waare Volksvrijheid op den Troon 'gezet, -r- en! — b ij g e l o o f. En ? Voleindig ! bode. En u, — en Tegen Ariftoeratie. U, 'er afgebonsd! Aldaar regeert gij niet langer. b ij g e h o o f. Welk een gedugte flag! Afgrijslijk voorteken van mijn gantfchen val! Ach ! _ dit lag mij lang op 't hart. ; bode. Uwe Dienaars zijn verjaagd, onthoofd of zijn gedoemd om langzaamerhand te moeten uitflerven! b ij g e l o o f. En mijn Tempels, — zijn zekerlijk geflooten? B o-  C 59 ) bode. ö Neen i „ in tegendeel, men heeft ze Wagen¬ wijd open gezet. b ij g e l o o f. Hoe? Open gezet? Hoe kan dit zijn? Waarom heeft men dezelven open gezet? bode. Om dat men wel verzekerd is, dat 'er voortaan niemand meer zal inkomen dan oude Hoeren en vroomge- worden Hoerenjaagers. Men drijft openlijk den fpot met uwen dienst, en zij, die uw eer moesten handhaven, de Monnikken, loopen om ftrijd de Kloosters uit en de Waereld in. 't Is gedaan, mijn Vorst! met uw geb;ed! men opent de oogen en bezigt de handen ; de eerden om de Gaaven des Hemels te kennen, en de laatden om 'er gebruik van te maaken en ze te verdeedigen, tegen elk en een iegelijk, die'er op durft aanvallen. b ij ge loof, tegen de Bode. 't Is genoeg! ■ Vertrek ! VIER-  (6o) VIERDE TOONEEL. B IJ GELOOF, ARISTOCRATIE. B IJ G E L O O F. "^Wel nu ? Wat dunkt u ? ARISTOCRATIE. Wat zou mij dunken? — Dit had ik niet venvagt! - B IJ G E L O O F. Gelooft gij nu niet, dat ons Rijk ten einde is? ARISTOCRATIE. Wat mij betreft, ik ben verzekerd, dat ik tenallen tijden mijn invloed en gezag zal bewaaren j„ den begmne mag men mij verbannen, doch weldra beur ik bekhoofd weder op in de Vergaderingen der Vrijheid Zo lang 'er geene gedugte revolutie in het mensch- lijk hart voorvalt zal ik heerfchen en gebieden! maar, — gij, — gij, ongelukkig Vorst! helaas! B IJ G E L O O F. Maar ik ? — A R I»  (61) ARISTOCRATIE. lu het Zuiden zijt gij het volftrekt kwijt. Wanneer een Volk den fpot drijft met een Godsdienst, die uit haar eigen aart befpotlijk is, en dezelven vaarwel zegt, dan is het voor altoos afgedaan met zulk een Godsdienst. B IJ G E L O O F. Hoe ligt kan dit befmetlijk vuur herwaards overilaan! ARISTOCRATIE. Doen wij alles wat wij kunnen, om zulks te verhoeden. Vervroegen en verhaasten wij de uitvoering van ons ontwerp! Wij moeten het Volk geen tijd tot nadenken geeven. Wij moeten alles veinzen en voorwenden, bchalven het geen wij in de daad zijn. Indien wij de menigte met fchoone woorden kunnen paaïen, laaten wij 'er dan niet keurig mede zijn ; woorden kosten ons geen geld. B IJ G E L O O F. Ik flel al mijn betrouwen op u. Zo het mij gelukt te Zegepraalen, gebied dan ncffens mij. De helft mijner Heerfchappij zal uw loon weezen. A R I-  C 62) ARISTOCRATIE. Ik zal niets onbeproefd laaten. Maar zie daar onze Vrienden en Helpers. VIJFDE TOONEEL. ARISTOCRATIE, B IJ GELOOF, DVVEË- f E R ij, wordende door eenige voormame Geestfjken gedraagen, in een Joon van Predikftoel, die rondom behangen is met Kruis jen, hoofden, armen, beenen, en andere reliquien van Heiligen; vier andere Geestlijken gaan voor af, elk met een Wierookvat, waar agter we- ■ der vier anderen met een Wijwatershvast, Wijwaters vat, enz. Zij word gevolgd door allerlei Jlag van Monnikken, die hun heilige devotie pleegen, met leezen, geesfelen, enz. de trein word bejloiten door een ontzaglik aantal Folk van allerlei Jlaat en rang, waarvan 'er zommige brandende Kaarfen draagen, en allen de- grootfte tekens van uitwendigen eerbied vertoonen. DWEeperij, tegen de Draagers, na dat de floet het Tooneel rond gewandeld, en de behoorlijke reverentie aan Bijgeloof en Ariftocratie beweezen heeft. 7 éL^ct mij hier neder, op dat ik het Volk leere en zegene! De  ( *3 ) ' De Draagers plaat/en de Predikftoel in het midden op het Tooneel: de Wierookers en Kaarsdraagers fchikken zig in order 'er rondom. De aanzienli kfte plaatfen, worden aan Bijgeloof en Ariftocratie aangebooden, die zig op pragtige Zetels nederzetten. Het Volk plaast zig insgelijks rondom den Prediker. d weeper ij, na een teken gegeeven te hebben om Jiil te zijn, Godvrugtige* Voorftanders en Befchermers van het waare Geloof ! Vorstlijke Belijders van de Leer onzer Vaderen! Vroomc en getrouwe Aankleevers van onze Tempels en Altaaren! u zij den zegen der Heiligen, zo van allen die in den Hemel als die op de Aarde zijn! Aangevuurd door een Hemelfchen ijvergloed, die ter behoud van onze duurbaarfte Panden, van onzen Vaderlijken Godsdienst, (Bijgeloof buigt zig.') en van onze waare en weezenlijke burgerlijke Vrijheid, (Ariftocratie buigt zig.) in deezen mijnen boezem blaakt, en ecuwig blaaken zal, ben ik dit Preekgeftoelte opgeklommen, om u met weinige woorden te zeggen, dat, en deeze Godsdienst en deeze Vrijheid, betden in het uitterfte gevaar zijn! dat wij op het punt liaan om ze beiden, — voor eeuwig te verliezen! Bijgeloof en Ariftocratie ftaan op een mistroostige wijs de handen faamen. De Monnikken fchreïen hard op, en het Volk gilt en toont de grootfte tekens van droefheid. Gij verfchrikt, mijne Broeders! mijne aankondiging grieft  C 64 ) grieft u! ó! dit is mij het fterkfte bewijs van uwe oprechte Godvrugt, en hier uit draalt mij een fiaauwe ftraal van hoop in de weenende oogen. , Ik zal niet breedvoerig zijn in Het voordellen van uwe eigen Gefchiedenis. Gij allen weet niet alleen, maar gij hebt ondervonden, wat Jozephus gedaan heeft! Vestigt uwe oogen op de Altaaren, weleer zo overvloedig pronkende met gouden en zilveren verfierfelen, met de geëerbiedigde Afbeeldzels der Heiligen, — befchouwt die meesterftukken der voorige Feuwen en befchreit derzei ver magerheid en kaalheid! Hout en fteen heeft Hij 'er aan overgelaaten , maar de overige heerlijkheid, al de glansch van onzen Godsdienst, is, onder zijne fchraapende handen, 'er van verdweenen. Al ie Geestlijken zugten. Uit de Tempels zettedc hij den flap naar onze Kloosters! Welk een fchilderij zou ik u kunnen maaien, van den wrevelmoed en onbarmhartigheid, waarmede hij de eerwaardige Vaders, die grijs geworden waren, in deeze Godvrugtige Eenzaamhecden, en de heilige Nonnen, die hun jong vleesch onbefmet bewaard hadden in een heilige, maagdom]ijke zuiverheid, op wier kuischheid nimmer een vuile vinger gezet werd, waarvan wij Geestlijken het allerbest getuigenis kunnen geeven , als hiervan oor en ooggetuigen zijnde, uit hunne bidcellen en kapellen verjoeg! hoe hij deeze mediteerende Zielen uit de verdienstlijke Kloosterftiltc de zondige Waereld in duurde, en daardoor ons beroofde van etlijke honderde Voorbidders, die, wanneer gij 'er geen tijd of lust toe had , voor het welzijn uwer ontfterflijke Zie-  ( 65 ) zielen zorgden! » en waardoor hij teffens een weezenlijk gedeelte van cnzen alleihoogften Godsdienst vernietigde, tot onherftelbaar nadeel van onze beurs, —— van het algemeen welzijn, wil ik zeggen. Le Monniken maaken een vertoon van het uitterfle misbaar. Dan, geloovige Christenen! ware dit het flegts al geweest! deeze heiligfchennis ware zekerlijk op zig zeive eene onvergeeflijke misdaad, die door al de Donders en Blikfems van den vertoornden Hemel nooit naar verdiensten kan geflrafd worden, maar, Joze¬ phus ! was hier mede gansch niet voldaan. Hij wilde meer! Hij tastede ook de grondibgen van ons Godsdienstig gebouw; Hij tastede de wijze van onder wij sgee ven in de fchoolen aan, om langs dien weg een hervorming, ongevoelig in te voeren, in den fmaak van Luther en Calvijn , die twee Aartsketters, wier verpestende zielen eeuwig branden, op den bodem van de Hel. Al het volk buigt zich. Om dit heillooze en eeuwigvervloekte oogmerk te beter te bereiken, Honden 'er Wijsgeeren in ons midden op, die de verderflijklte leeringen verkondigden en het Volk poogden wijs te maaken, dat de Hemel niet gediend was met Misfen; dat de Biegt een zotte inftelling was; dat het Vagevuur alleenlijk verftrekte tot een rijk fonds voor de Geestlijken; dat de dienst der Heiligen louter aapenfpel was, zo niet erger! . . . — en dergelijke ketterfche gevoelens meer. E De  C 66) De ganjche Vergadering betoont door gebaarden de uitterjie verontwaardiging. Het is mijn zaak niet, om van de inbreuken te reppen , die Jozephus op uwe Burgerlijke Voorrechten maakte! Hij heeft 'er eveneens mede omgefprongen als met die van de Kerk. 'Er zijn reeds, in dit geval, Befchuldigers tegen hem opgeftaan, die, ruim zo goed zijn als ik ben. aristocratie, glimlacht en buigt zig zeer laag. De Hemel, ö mijne geloovigen ! ruim zo zeer door deeze Keizerlijke poogingen en aanvallen beleedigd als wij zijn, heeft lang deeze beftrijding zijner geliefde Kerk aangezien! aangezien, als wilde Hij zig haarer niet aantrekken, . als gaf hij haar over in de verfeheurende klaauwen haarer Vervolgers en Onderdrukkers ! Dan! Hij zal haarer niet geheel vérgeetèn! Hij zal niet dulden, dat zij geheel bezwij- ke noch dat haaren Vijand volkomen over haar zegepraale! Neen! Geloovigen! neen! eer zaï Hij op nieuw Profeeten en Verlosfers afzenden! eer zal Hij onze gebeden in Jozua's gebeden veranderen, en Hij op nieuw mirakelen in ons midden verrigten. Het Dondert. Wat hoor ik? . Ja! de hemel ontfermt zig over de heilige Moederkerk. Het  Het BlikfeM. Wat zie ik? —> knielt, mijne Broeders! knielt! 'Er komt eene Heilige uit den Hemel! Ik zie haar reeds! -—- knielt! knielt! daar is zij! £«1 hout Beeld eener heilige Vrouw komt en wandelt over het tooneel, hebbende haar fchobt vol kogels. De Menigte knielt en bid. Het Beeld laat de kogels vallen voor den Predikjloel en vertrekt. Jntüsfihen fchreeuwt Bijgeloof, Ariftocratie, en verder de ganfche Gemeente, uit alle raagt. Mirakel! Mirakel! Mirakel! DWEEPERIJ. Wat behoeven wij langer te twijfelen, Geloovigen? Dit is een wonderwerk, een waar wonderwerk! gij allen hebt het gezien! en die het niet gezien heeft, en het daarom niet gelooft! welaan, dat hij her- waards kome! daar is de weg welken het heilige Beeld bewandeld, en hier liggen de kogels welken het gebragt heeft! Is 'er meer bewijs noodig? —- B IJ GELOOF m ARISTOCRATIE. Het wonderwerk is ontegenfpreeklijk! E a O «.  («) DE VOORNAAMEGEESTLIJ KEN» Het wonderwerk is ontegenfpreeklijk.' DE MINDERE GEESTLIJKEN. Het wonderwerk is ontegenfpreeklijk! AL HET VOLK. Het wonderwerk is ontegenfpreeklijk! D W E E P Ê R IJ. Dat is het ook, mijne Broeders! maar zou dit wonderwerk te vergeefsch gefchied zijn? Zou het enkel gebeurd weezen, om ons te verbaazen en te verwonderen? en dat in een tijdftip als dit? 6 Neen! Geloovigen! dit is een wenk van den Hemel, — een wenk? ja! een wenk om ons te wape¬ nen , en den fchender van onze Heiligdommen te wederitaan, te beftrijden en uit ons gebied te jaagen! DE GEESTLIJKEN. Te wapen! te wapen!.te wapen! AL HET VOLK. Te wapen! te wapen! te wapen ! D W E E-  ( 69 ) B W E E P E R IJ. 6! Aanblaazing van boven! 6 ijver des heeren! Ja, Geloovigen'. ja! verdeedigers van de voorvaderlijke Inftellingen! ja! te wapen! te wapen te wapen i Jozephus zal vallen ! Hij zal weggeblikfemd worden! vernietigd ! drie uuren na zijn dood zal niemand meer weeten! dat hij een {beftaan gehad heeft. Gaat! - vliegt! . wapent ut Hebt gij geen Snaphaanen, neemt dan bezemftokken! ■ en hebt gij geen bezemftokken, ziet daar dan, Hij fmijt eenige doodsbeenderen onder het Volk. Ziet daar dan , de fchenkels , de kinnebakken , de armpijpen, de korte en lange ribben van den heiligen Franciscus, Dominicus, Antonius, Elori, Gudule, en van allen , die ooit fchenkels en pijpen gehad, en ze ons nagelaaten hebben! Neemt deeze hei¬ lige wapenen ! Wordt 'er andere Simfons mede! verflaat een iegelijk duizend keizerlijke Philiftijnen ! Gaat! mijne Broeders! Ik geef u de benedictie! Die fterft in den ftrijd, gaat het Vagevuur, als een pijl van den boog, voorbij, en regelrecht het hemelrijk in. Tegen de Draagers. E 3 ^ *  (70) Sa! Mannen! neemt mij op, en draagt mij den heiligenweg iond! De Draagers neemen de Predikftoel op, en de trein marcheeri in dezelfde order van het tooneel als zij gekomen is. Bijgeloof en Ariftocratie voegen zig op de aanzienlij kjle plaats in de Frocesjie, en vertrekken insgelijks. Einde van het derde learijf. VIER-  ( 7* ) VIERDE B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL. b ij geloof, aristocratie, een menigte mensch en, die bezig zi,n met de exercitie te leeren; zommigen hebben Snaphaanen, anderen allerlei Stokken, en nog anderen leeren het Manuaal met de Schenkels en Ribben/tukken van den Heiligen Franciscus, Dominicus, enz. Verfcheiden Monnikken z[n bezig met Cardoezen ïe vullen; anderen maaken Snaphaanen fchoon, enz. aristocratie. CjFij kunt het fpel gewonnen rekenen. Tegen zulk een Volk is geen Keizerlijke Wijsgeer opgewasfehen. b ij g e l o o f. Maar, mij dunkt, — is deeze historie niet wat al te zot ? aristocratie, Was zij nog zotter des te eerder zoud gij het winnen. > De Waereld zal zig, — E 4 b ij-  (?0 b ij g e l o o f. Verbaazen? — aristocratie. Neen! zig te berflen lachen. Nimmer is 'er dergelijk een klugt op haar Tooneel vertoond geworden. b ij g e l o o f. Zo het maar geen treurfpel word.' aristocratie. Laat het worden wat het wil, als wij'er flegts ons oogmerk mede bereiken. Na eenige exercitiën gedaan te hebben, fchaart de Waereldli.ke menigte zig in gelederen, en trekt met vliegend Vaandel en Jlaande Trom van, het Tooneel; de overigen volgen, naar hunne rangen. TWEEDE TOONEEL. krijgsoversten, langzaam opkomende, en den afmarclieerenien ftoet naarki 'kende. JEn dit zijn de Vijanden van mijn Vorst! — Ha ! ha! ha! Deezen moeten den grooten Jozephus uit het Veld flaan! ha! ha! ha! Ik ben  ( 73 ) ben waaragtig weer Schoolmeester geworden. Mij dunkt het zou niet kwaad zijn , dat ik mijn Zoldaaten, in Mede van Snaphaanen, plakken en roeden in handen gaf. . Bij al wat leeft, dit Volk is niet waardig dat men 'er kruid en lood op verfchiet. De Vorst heeft mij Vader in het Dolhuis gemaakt, maar hij heeft vergeeten om mij Iedere wambuizen en kakltoelen mede te geeven. DERDE TOONEEL. krijgsoversten, captein. krijgsoversten. ^^"el, mijn goede Captein! hebt gij dat Rommelzootje gezien. captein. Ik heb meer gezien als mij lief was, Heer Overften'. krijgsoversten. Misfchien zijt gij bang geworden voor die Helden met hunne heilige doodsbeenderen. captein. Mooglijk zullen zij het ons bang genoeg maaken. Es k r ij o  C 74 ) KR IJ GSOVERSTEN, Hoe! Is deeze taal uw ernst ? • CAPTEIN. Volkomen ernst, Heer Overften! KRIJGSOVERSTEN. Zijt gij dan ook al met de ziekte van dit Land bennet ! Ha! ha! ha! in een kaale runderfchonk zit meer kragt dan ïri deeze mergpijpen van Antonius of Sint Jutmu ! 't Zijn beenderen uit het knokkel¬ huisje, de Hemel weet van wie! CAPTEIN. Het zijn deeze doodsbeenderen niet, Heer Krijgsoverften! die mij bekommering baaren! .— maar het zijn de gevolgen van deeze heilige bedriegerijen, die ik vrees. KRIJGSOVERSTEN. Welke gevolgen? —— CAPTEIN. Den onwederftandlijken invloed, die alle deeze Vertooningen maaken op een Volk, dat dom en bijgclooyig is, en dat, door zijne Zielverzorgers, waarvoor het een on-  ( 75 ) onbepaalden eerbied heeft, en die het volftrekfte oppergezag over zijn Geest voert, zig overal laat heen leiden, waar men het hebben wil! Het onbegrijplijk Enthoufiasmus, dat algemeen de Natie in het hoofd en om het hart geflagen is; dat in ftaat zij, om tot alle bedenklijke uittcrften over te flaan, en dat op twee onderwerpen gevallen is, waarvoor de Stervelingen ten allen tijden, hun goed, bloed en leeven hebben willen opofferen, zo dra zij 'er het harnasch voor aantrekken. KR IJ GSOVERSTEN. En die twee onderwerpen zijn? CAPTEIN. Godsdienst en Vrijheid! KR IJ GSOVERSTEN. Ha! ha! ha! - Godsdienst en Vrijheid! —— en dat zo als ze hier zijn! CAPTEIN. Zij mogen zijn zo als ze willen, dat is het verfchil' niet, - maar zeker is het, dat zij hier al de uitwerkingen hebben, ja! nog veel fterker zijn, dan of zij waren zo als zij behoorden. Het ganfehe Volk is 'er door in beweeging gebragt! Alles ademt 'er voor'. Alles vat 'er de Wapens voor op! ' Alles zal 'er lijf en leeven voor walgen! ■ Alles wil fter- ven  ven of overwinnen! — en, Heer Overlten! wat zullen wij tegen dit Alvermoogen der Natie zetten? KR IJ GSOVERSTEN. Wat wij 'er tegen zullen zetten? ■ . Welk een vraag! ha! ha ! ha! CAPTEIN. Ja! — wat zullen wij 'er tegen zetten ? KR IJ GSOVERSTEN. Onze Kanonnen , onze Straatfchanzen, onze Zoldaaten. CAPTEIN. Mag ik u ronduit mijne gedagten zeggen, Heer Overlten ? KR IJ GSOVERSTEN. Op dat gij zulks ten allen tijden doen zoud, heb ik u tot mijn Vriend en Raadsman verkooren. CAPTEIN. Dan kent gij zo min de kragten van u zelve, als die van uwen Vijand! Dan fcnat gij de ^fen veel te groot, en de laatften veel te gering. K R IJ G S-  ( 77 ) KR IJ GSOVERSTEN. En hoe dat, Captein? CAPTEIN. Uw Vijand is niet minder dan een geheel Volk ! Als een iegelijk, die uwen ondergang zoekt, flegts eenen ftecn op uwe Krijgsmagt werpt, dan zijt gij, met al uw Zoldaaten, onder een onöverzienlijken fteenhoop begraaven! , Dit is geen grootfpraak, Heer Over- ften, . de uitkomst zal het bevestigen. Geen Mo- genheid is 'er tegen een gansch Volk beftand! Wanneer dit overwinnen wil, dan moet de magtigfte Vorst zwigten , of het verpletteren! KR IJ GSOVERSTEN. Wel nu! dan zullen wij het verpletteren! CAPTEIN. Verpletteren ? Helaas! KR IJ GSOVERSTEN. En waarom niet? — CAPTEIN. Om dat dit nimmer de wil en begeerte van den Menschlievenden jozephus zijn kan! Deeze groote Vorst be-  C?8 ) bedoelde zijne Onderdaanen gelukkig te maaken, dus kan hij nooit bedagt zijn om ze in den grond te bederven. Indien een waare Volksliefde de drijfveer zijner poogingen is, dan zal hij veeleer dit wcerbarffig Volk aan zijn eigen noodlot overiaaten, dan het te vuur en te zwaard verwoesten. KR IJ GSOVERSTEN. Maar zo verre behoeft het ook niet te komen. — < CAPTEIN. En kan het ook niet komen, Heer Overlten! KR IJ GSOVERSTEN. Kan het niet komen, Captein ? —f .0 CAPTEIN. ö Neen! KR IJ GSOVERSTEN. En waarom niet? CAPTEIN. Om dat onze Zoldaaten zelve voor het grootfle gedeelte den Vijand in de hand werken, en dat wij, — wan-  (79) wanneer het 'er op aankomt, 'er door verraaden zullen worden, — ten minflen verlaaten! ■ krijgso versten. Hoe ? onze eigen Zoldaaten ? captein. In de eerde plaats zijn ze geen Wijsgeeren, en dit zouden ze echter moeten zijn, wilde men door hen de Keizerlijke Wijsgeerte doen Zegepraalen! Ze zijn voornaamlijk den Godsdienst van het Land toegedaan, en zijn, in weerwil hunner woestheid en ruuwheid, in hun hart, even buitenfpoorig dom en bijgeloovig als de geenen, welken zij beftrijden moeten. Weinig kunst is 'er noodig, om alle banden van verpligting en verbindtenis aan den dienst van zijn Majesteit los te rukken! de Geestlijkheid doet hen den Eed van getrouwheid befchouwen als een misdaad, waarvan zij geen vergeeving. kunnen erlangen, ten zij ze dien Eed verbreeken. kr ij gsoversten. Een eerlijk Zoldaat floort zig aan geen Gcestlijkc praatjes. captein. De tijd zal het leeren, Heer Ovcrflen ! K R ij g s-  r 80) kr ij gsoversten. En nu verder? CAPTEIN. Ten tweeden, zijn veelen onzer Zoldaaten Inboorlingen van dit Land. Zij hebben de grootfte betrekkingen op het zelve. Zij befchouwen deszelfs zaak, als hun eigen zaak. 't Is hunne Godsdienst, die zij vermeenen dat wij aanvallen; 't is hunne Vrijheid, 't zijn hunne Voorrechten waarop zij veronderftellen, dat wij inbreuk maaken! en, wanneer zij in dit geval, al eens anders mogten denken, zijn het dan hunne Va¬ ders, hunne Broeders, hunne Vrienden, hunne Burgers en Landgenooten niet, tegen welken wij hen ten ftrijde moeten aanvoeren? moeten zij deeze dierbaare Panden niet flagtcn? niet te onder brengen? en bezitten onze Zoldaaten die grootmoedigheid van Ziel, welken bezwaarlijk bij de grootfte Helden is aan te treffen'? kr ij gsoversten. Als 'er, vuur! gecommandeerd word, zuilen zij toch wel losbranden! Zij zijn als duivels tegen het Volk'. — maar hebt gij nog meer zwaarigheeden? captein. Nog maar een, Heer Overften! k r ij c s-  (8i) krijgsoversten. En waarin beftaat die? CAPTEIN. Hierin! Dat de Soldij van onze Zoldaaten veel te gering, en onze difcipline veel te geftreng zij, om hen aan onze zijde te houden, wanneer zij aan den anderen kant worden uitgelokt, door volle handen met geld of volkomen Vrijheid. —— Deeze twee dingen werken zo kragtdaadig op het hart van den Zoldaat, wien zijn pligt door rottingflagen is ingefcherpt, dat alle andere werkingen, van eer, van geweeten, bedreigingen en dergelijken, geheel vrugtloos bij hem zijn. KR IJ GSOVERSTEN. Gij hebt eene zwaarmoedige bui, Captein! Ik heb veel grooter gedagten van onze Zoldaaten! CAPTEIN. De Hemel geeve, dat ik mij vergisfen moge! m maar, T VIER-  C 82) VIERDE TOONEEL. KR IJ GSOVERSTEN, CAPTEIN, BESPIEDER, fchielijk opkomende. BESPIEDER. op uw hoede, Heer Overlten! KR IJ GSOVERSTEN. En waarom? ■ BESPIEDER. Om dat het 'er op gezet word, om u en de uwen het Land uit te jaagen of te vernielen. KR IJ GS OVERSTEN. Wat doet men dan? ■ BESPIEDER. Alle Ingezetenen worden Zoldaaten. Men oeffent zig alomme in den Wapenhandel. Overal gebeuren 'er mirakelen. De tijd tot den aanval is aireede beftemd. Reeds zijn 'er Oorden, zo men verzekerd, waar uwe Krijgsmagt zig genoodzaakt gevonden heeft, om den wijk te moeten neemen. Ik heb een groote faamenkomst van Gewapenden gezien. Men zegt zelf, dat zij reeds  C B3 ) reeds hervvaards in aantogt zijn! Op 't oogen- blik zouden zij hier kunnen weezen! KR IJ GSOVERSTEN. En dat zo fehielijk? maar geen Zwaarigheid. . Ga, Captein! en raap ons Volk bij een. Geleid het Leger ten eerften hervvaards. En gij, Befpie- der! houd het oog op de verrigtingen van onzen Vij- , and, en breng mij geduurig berigt, van alles wat belangrijk voor ons zijn kan! VIJFDE TOONEEL. KR IJ GSOVERSTEN, alleSIU N u is de tijd gebooreii, om de eer van mijn Vorst en de gehoonde Wijsgeerte op dit Volk te wreeken! _ Nu zal men zien of de Snaphaancn, dan of de heilige Doodsbeenderen het winnen zullen! Mij dunkt, —— ik zie reeds de Benden van Bijgeloof en Ariftocratie aanrukken! Welaan ! Wij zullen ze ontvangen. Zij loopen den dood in den mond. Ik vlieg naar mijn Leger om het tegen deeze opgefchooten Kinkels ten ftrijde te geleiden. Fa ZES-  ( 34 ) ZESDE TOONEEL. Een groote menigte Geestlijken van allerlei ordens, waarvan zommigen in de eene hand het Kruis en in de andere het Zwaard draagen: Zommigen draagen Kruiken met bier, anderen Zakken met geld; nog anderen Reliquien, enz. Verscheiden gewapende Burgers, met Snaphaanen; Stokken, enz. Eenige Zoetelaars, en wat verder tot een Legertrein behoort. Een Commandant aan 't hoofd der Gcwapenden. Eenige Vaandraagers, op welker Vaandels de Woorden Godsdienst en Vrijheid gefchreeven zi n, onder de Beeldtenisfen van Bjgeloof en Ariftocratie. Vervolgens Tambours, Veldmuzikanten, enz. commandant, na het Tooneel met zijne Man. fchap rondgetrokken en de Aanfehouwers gefailleerd te hebben. Ifrlalt! 1 Rigt u! ■ Geweer bij de voet! rust ! De Officieren komen, terwijl het Volk rust, bij elkander, en maaken een halven kring voor op het 'looneel. commandant, tegen de Officieren. In deeze ©ogenblikken, heldhaftige Medebroeders! Staat ons lot beflischt te worden. Heden zuilen wij de  (85) de zaak, voor welke wij de Wapens hebben opgevat, moeten verdeedigen tegen onzen Geweldenaar, en, of Zegepraal en, of het voor altoos verliezen! Ik twijffel geen oogenbük aan uw moed, aan uwe welmeenenheid en ftandvastigheid! Op deezen en op de rechtvaardige Volkszaak verlaat ik mij. Onze Vijand heeft zekerlijk veel op ons vooruit. Hij heeft geöeffende Zoldaaten, en wij zijn flegts Burgers, in wier handen de geweeren naauwlijks warm geworden zijn. Dan dit verbaaze u niet! Ik zal niet fpreeken van onzen ijver, die ons duizend dooden zal doen trotfeeren! ik zal niet reppen van den Hemelfchen Bijftand, welken wij te verwagten hebben! Alleenlijk breng ik u onder 't oog, dat de meeste Zoldaaten onzer Tegenpartij aireede voor ons gewonnen zijn; en dat wij goeden grond hebben te verwagten , dat de overigen fchielijk onze zijde zullen kiezen. Een iegelijk uwer weet zijn last cn zijn pb'gr. Ver- maaningen en aanmoedigingen hebt gij niet noodig, indien gij deezen behoefdet, dan zoud gij niet ter verdeediging van uwen Godsdienst en uwe Vrijheid zijn uitgetrokken. Begeeft u dan, elk op zijn post! cn weest Kerk en Vaderland getrouw tot den dood toe! De Officieren legeeven zig naar hunne posten, en Jchaa. ren hunne Onderhoorigen in order van baiail'e. De Geestlijken trekken de kurken van hunne Bierkruiken en openen de Geldzakken. F 3 EEN  ( 36 ) een GEESTLIJKE, een kruik openende, Dit geklank is zo lieflijk ais den Zang der Engelen. De Wijsgecrigc Snaphaandraagers zullen 'er de ooren naar opfteeken , en als elk honderd handen had, 'er ook met honderd handen tenens naar grijpen. ZEVENDE TOONEEL. de voorigen, KR ij gsoversten captein, zoldaaten, en verderen ioefiel van Krijgsbehoeften, om tegen den Vijand te ageeren. KR IJ gsoversten. 2üde daar reeds onzen Vijand. CAPTEIN, Gereed om ons af te wagren, —— of liever, om ons aan te vallen, KR IJ GSOVERSTEN. Mij dunkt, dat hun aantal vrij groot is! C a p T e I N. Zij kunnen het zo groot maaken ais zij willen; alle Jmyoonders zijn hunne reeruutem K R Ij G S-  C 87 > kr ij gsoversten. Zij fchijnen vrij wel gedresfeerd te zijn. captein. Dat kan ik juist niet zien. Maar ze zijn vol Couragie, dat zie ik. kr ij gsoversten. Zij fchijnen gansch niet bang voor ons te zijn. captein. Het tegendeel is waar. Zij fchijnen te blaaken van verlangen, om met ons aan den gang te komen. . / kr ij gsoversten. Onze Zoldaaten zien 'er zo bleek, zo flaaperig uit; dunkt u dat ook niet ? captein. Met een klein Mootje zullen ze gewislijk om verre vallen. kr ij gsoversten. Zou het geen Confienticwerk weezen, om evenwel zo veel Burgerbloed te vergieten? F 4 c a p-  C 83 ) CAPTEIN. Heer Overlten! mag ik u wel iets vraagen ? KR IJ GSOVERSTEN. b Ja! Vraag alles wat gij wilt ? CAPTEIN. Begint gij ook bang te worden ? KRIJGSOVERSTE N. Bang? bang? Kan een Held, als ik ben, bang worden ? CAPTEIN. Excufeer mij! ik dagt het. Gelieft gij bevel te geeven om op den Vijand aan te vallen ? KR IJ GSOVERSTEN, Maar, Heer Captein ? ■■■ CAPTEIN. Maar, Heer Overlten? K R IJ 6 S.  (89) KR IJ GSOVERSTEN. Mij dunkt, CAPTEIN, Wat dunkt u ? KR IJ GSOVERSTEN. Ik heb een afgrijzen om nutloos het bloed mijner Medemenfchen te plengen? CAPTEIN. Gij moet. men brengt u in de noodzaak- lijkheid. KR IJ GSOVERSTEN. Maar hebt gij mij niet gezegd, dat het nimmer de wil en begeerte van den Menschlievenden Jozephus zijn kan, om dit geheele Volk te verpletteren? CAPTEIN. Dit heb ik gezegd en zeg het nog; maar de zaaken zijn in dien ftand, dat wij, of verpletteren moeten, of verpletterd worden; of het Hachje laaten glijden. V c K R IJ G S-  C 90 ) KR IJ GSOVERSTEN, Ik weet iets beters. Ik zal deeze Muitelingen Vergiffenis aanbieden van 't geen 'er gedaan is. captein, ter zijde. „ Olie in 't vuur! mosterd na de maaltijd!" Op den wenk van den Krijgsoverften word 'er een zeker teken gegeeven, dat men in onderhandeling wil treeden. Hierop treed de Commandant te voorschijn: Terwijl de onderhandeling gefchied, geeven de Geestlijken aan de Vijandlijke Zoldaaten, hier en geld, en aan zommige Officieren eenige heilige overblijfzeh, om in tijd van nood; van onweder; Jlorm op Zee; ziekten en dergeliken op het hart of om den hals te draagen. kr ij gsoversten. Ingevolgen de Vaderlijke goedheid van den grooten Jozephus ! commandant. Het eerfie is een woord zonder zin, en den laatfta: kennen wij niet meer. KRIJGSOVERSTEN. Bied ik u en al de uwen, een volkomen Amnestie .aan, van alies wat 'er misdreeven is! c o m  C 91 ) COMMANDANT. Het is te laat! KR IJ GSOVERSTEN. Niemand, wie hij zij, of hoe zeer hij Zig aan het hoog gezag mogt vergreepen hebben, word 'erbuiten geflooten! COMMANDANT. Het is te laat! KR IJ GSOVERSTEN. Een iegelijk zal weder in zijn voorigen Eerepost herHeld worden. COMMANDANT. Het is te laat! KR IJ GSOVERSTEN. Alle Rechten en Privilegiën worden u weder gefchonken! COMMANDANT. Het is te laat! K R IJ G S-  KR ij gsoversten. Wat kunt gij meer begeeren? Wat wilt gij nog ? comma ndant, Niets! . kr ij gsoversten, Hoe niets ? . En waarom niets ? commandant. Om dat het te laat is. Op deeze woorden eindigt de onderhandeling, vermits de Commandant zig daadli k bi de zijien voegt. kr ij gsoversten, tegen den Captein. En wat zulten wij nu doen ? captein. • Vegten! kr ij gsoversten. Welaan dan; _ Ik ben onfcnultUg van het bJoed dat 'er ftroomen zal. De  C 93 ) De beiden Legers fckaaren zig in order om aan te vallen. Intusfchen fteeken de Geestlijken hunne Kruis/en, Kruiken en Geldzakken op; en wenken en roepen de Zoldaaten , om ze te doen deferteeren. p een capucijn, tegen een Zoldaat. Ik zal u de Benedictie geeven. zoldaat. Ik bedank u, ik heb te grooten honger. een geestlijken, tegen een Zoldaat. Kom hier Broer! gij fchijnt dorst te hebben. een ander, laaiende geld zien. Is dat niet beter als elf oortjes daags? Kom hier! Op deeze en dergeli ke uitnoodigingen komen de Zoldaaten bij ganfche troepen overloopen. Krijgsoverften en Captein, vliegen heen en wéér, doch vrugtleos, om deeze defertie te beletten: Zi worden zelf van eenige Zoldaaten bedreigd. De Officieren Cmnmandeeren de Zoldaaten om vuur te geeven, doch alle de geweeren weigeren. C A P-  C94) CAPTEIN. Wat dunkt u, Heer Overften? KR IJ GSOVERSTEN. * Ik weet het niet! Ik ben raadeloos! ■■ De Duivel is in 't fpel. CAPTEIN. De Heiligen en de Bierkruiken ten minften. KR IJ GSOVERSTEN. Wat denkt gij, dat 'er van ons worden zal ? CAPTEIN. De vlugt of een verpletterpartijtje! KR IJ GSOVERSTEN. Het eerfte was wel het heilzaamfte. CAPTEIN. Maar geenzins het honorabelfle. KR IJ GSOVERSTEN. Laaten wij Wijsgeerig over 't fïuk denken! C A F-  (95) CAPTEIN. En op de loop gaan? 6 Jozephus! Jozephus! Gij zijt kwalijk beraaden geweest, of gij word flegt gediend! De Commandant geeft let teken tot den aanval. De Zoldaaten verweeren zig fiaauwlijk; de meesten deferteeren, en eindlijk neemt Krijgsoverften en Captein, met al de hunnen, de vlugt, alles agterlaatende mt zij medegehragt hebben. ALLE DE GEESTLIJKEN. Victorie! Victorie! Voctorie! m ALLE DE OVERIGEN. Victorie! Victorie! Victorie! Einde van het vierde bedrijf. V IJ F-  ( 96 ) V IJ F D E B E D R IJ F. EERSTE TOON EEL. • moedeloosheid, alken. ^/"aar vertoeft Hartzeer? Hij zou zien of het Vergif zijn uitwerking reeds gedaan had. —'— Ik vrees nog telkens voor de mislukking van ons ontwerp. Jozephus is een Wijsgeer! de ftcrkte zijner Ziel zal mooglijk alle onze poogingen te leur ftellen; alle onze oogmerken verijdelen! Helaas! zou hij nog eenmaal Zegepraalen? De Menfchcn zijn niet meer welken zij in de voorige Eeuwen waren! - Een oogcnbliklijke beguicheling, ja! kan hen voor een korten tijd misleiden en medefleepen; — maar fcnielijk ontwaaken zij uit dien droom, en finijten, met des te grooter geweld, de kluisters van Bijgeloof en Vooroordeel van zig af. Hartzeer komt nog niet. Ons Plan is immers niet ontdekt ? Hij moest al voor lang hier geweest zijn. Ik geef den moed verlooren ! — gewis het Rijk van Bijgeloof en Ariftocratie heeft een einde genomen ! Ik dwaal in dit Paleis! Aan niemand durf ik mij vertrouwen, ö ! Waarom hebben wij een Ontwerp gefmeed, dat onuitvoerlijk is? Jozephus, of lie¬ ver, de Geest van verlichting en Wijsgeerfge Vrijheid, waarmede hij de Volken bezielt, is niette overwinnen, — is  (97 ) —— is niet te overwinnen door de belachlijkfie Zot* heeden, om 't even welk een heiligen of fchoonklinken* den naam zij draagen. TWEEDE TOONEEL. MOEDELOOSHEID, HARTZEER. HARTZEER. w ij Zegepraalen! Ons vergif beeft de volkomenfte uitwerking! MOEDELOOSHEID. Is hij dan reeds? ■ HARTZEER. Op den eerften floot dien hij krijgt, op de eerlte kwaade tijding die hij ontvangt, zal hij bezwijken. MOEDELOOSHEID. 6! Welk een zwaar pak glijd mij van het hart! —~» Tot nog toe vreesde ik. HARTZEER. Wat menschlijk hart is 'er voor ons vergif beltand ? Welke groote Ziel kan onzen aanval verduwen? Zijn G de  ( 98 ) de grootfte Helden, de beroemdfte Wijsgeeren, de magtigfte Vorften niet meenigwerf voor ons bezweeken ? —— MOEDELOOSHEID. Wat zie ik? HARTZEER. Iemand nadert ons! MOEDELOOSHEID. Zo ik mij niet bedrieg, dan is het Jozephus f HARTZEER. Hij is het zelf. . MOEDELOOSHEID. Welk een verflagenheid op zijn gelaat! HARTZEER. Welk een wankelende gang! MOEDELOOSHEID. Welke treurige houdingen! HART-  C99) hartzeer. De uitwerkzels van ons vergif. moedeloosheid. Hij fpreekt met zig zelve. De dood zweeft boven zijn hoofd ! ■ — hartzeer. Laaten wij ons hier verbergen, en van verre den Eik zien vallen, onder wiens fchaduuw de verftand^e en vrijen, zig eene vrolijke ademhaaling beloofden! moedeloosheid. De grootheid zijner Ziel ftraalt door zijne bedruktheid heen! DERDE TOONEEL. jozephus, alken. Welk een heimlijk vergif verteert mijn hart! Welk eene onbekende woeling ontroert mijn binnenfte!_De Z fchijnt mij op alle mijne fehreeden te ontvlieden , ik iets gedaan heb, waardoor ik dezelve ^Onderdaanen» Volken! waarover de Hemd m «« bewind in handen Helde! Ik maakte G 2  nimmer aanfpraak op uwen lof,' — maar na u zo veele Weldaaden bcweezen te hebben, verwagtede ik ten minflen zulk eene erkentenis van .u, dat gij met vergenoegen van die Weldaaden gebruik zoud gemaakt hebben ! • Helaas! mijn rust, mijn vlijt, mijne kragten, alles heb ik opgeofferd voor het weezenlijk, —— niet voor het bedrieglijk, geluk mijner Mcdeftervelingen, die ik als mijne Kinderen befchouwdc, en als Vader wilde rcgecren en belluuren! Ik heb hen poogen op te leiden tot die verheven wijsheid, die de Ziel tot de waare Vrijheid, tot het weezenlijk geluk verheft! Ik heb die Monders, welken alle hunne rechten vertraden, hunne eigendommen roofden en verflonden, en hunne Lighaamen cn Zielen in de verachtlijkde kluisters geklonken hielden, bedroeden, en overal waar het mij gelukte dezelven te overwinnen, hebben de Volken de Zegen des Hemels cn de Voorrechten van den Mensch gefmaakt. Dan! wat zal na dit alles mijne belooning zijn? Verdagt bij allen die mijn hart niet kennen, en gehaat, gelasterd en gevloekt bij de mecsten, die ik het gelukkigde wilde maaken. Ondankbaar Menschdom ! moet gij dan fteeds misleid, bedroogen en overheerscht worden, om uwen dank, om uwe toejuiching te verdienen? Zullen zij die uw heil bedoelen dan altoos de gchaatte Slagtoffere van uwe drieste onkunde en befchaafde barbaarschneid weezen ? Hebt gij dan nog Weldoenders te veel ? en poogt gij allen, die u gelukkig' willen maaken, voor eeuwig af te fchrikken, om die Hemelfche infpraak van hun hart op te volgen? ■ ö Hoe zeer verdiendet gij aan uwe ver-  C ioi ) vernielende Hartstogten, aan uwe Tijrannen ovérgelaaten te worden. Ik voel dat mijn leeven ten einde loopt! • Mijn rol is uitgefpeeld! -— maar, gij Hemel! gij recht, vaardige Beöordeelaar van mijn hart en mijne bedoelingen, gij weet hoe, en voor wie ik geleefd heb! Laaten de Volken mij beöordeelcn zo zij het zullen goedvinden! wat heb ik, Stervende, met hen te maaken? Voor uwe Vierfchaar zal ik gefield worden, en daar, — daar, >— dit weet ik, zal ik gerechtvaardigd zijn. Hoe gaarne had ik alle nr'jne Onderdaanen gelukkig gezien! ja! — het is hun lot dat mij de traanen üit de oogen perst! Ach! — mooglijk zijn ze reeds de prooi van het fchandelijkst Bijgelo of en de heerschzugtigfte Ariftocratie geworden. Door hoe veele fmarten cn hartzeeren word mijn Ziel, ondanks mij zelve, gemarteld! Wat is het dat mij jaagt, dat mij rustloos voortzweept? Is het de aankondiging van mijn'Dood? ö! Deeze had zo veele Voorbereidzelen niet nodig! — Hij die wist ' te leeven, weet ook te fterven. VIERDE TOONEEL. JOZEPHUS, STAATKUNDE, HOFSTOET. JOZEPHUS. 2Lijn mijne Onderdaanen reeds ongelukkig? G 3 STAAT-  ( 102 ) STAATKUNDE. Ik vcrwagt 'er de tijding van. Maar, Vorst! waartoe nieuwsgierig naar zaaken, die noodwendig uw leeven moeten verkorten, als gij ze weet ? JOZEPHUS. Ik wil een volkomen wectenfchap van mijne daaden met mij naar de eeuwigheid draagen. Tot mijn laatfte ademhaaling toe ftel ik belang in alles wat mijn Volk betreft, en vooral in een zaak van zo veel gewigt. STAATKUNDE. Maar als gij nu weet, dat Bijgeloof Zegepraalt? JOZEPHUS. Dan worden mijn laatfte traanen aan het ongeluk mijner Onderdaanen gewijd! Dan zullen mijne laatfte gebeden voor hen zijn; en, vermag een af- gefcheiden Ziel iets in de eeuwigheid, dan zal mijn grootfte Zaligheid daarin geleegcn zijn, dat ik den AImagtigen fmeeken en beweegen moge, om mijn eenig- ften, mijn hoogften wensch, het geluk van mijn Volk, — te vervullen! STAATKUNDE. Gij zijt te groot van Ziel om den Schepter over dit Volk te zwaaien. —-— Het verkiest zig Bedriegers en  C i°3 ) en Dwinglanden! Het is met het gerammel van klinkende belletjes te vreeden, en gij wilt het de lesfen van gezond verftand doen hooren. Een Ilaafïche Ziel word door de Vrijheid gepijnigd! Mijn Vorst! uwe ontwerpen zijn edel en verheven, doch zij kunnen niet ten uitvoer gebragt worden, om dat dit Volk geen Volk is, zo als gij een Vorst zijt. Zij zijn niet waardig dat gij hen beklaagt! Befchouw hun triumf als de gedugtfle wraak, die gij begeeren kunt. J O Z E P H O S. Om dat ik geen wraak begeer, ween ik. STAATKUNDE. 6 Volgende Eeuwen! hoe fterk zult gij naar dergelijk een Vorst reikhalzen. VIJFDE TOONEEL. JOZEPHUS, STAATKUNDE, CAPTEIN, HOFSTO ET. STAATKUNDE ^/ic daar een Jobsbode! Voor uw rust was het veiligst hem niet te hooren. JOZEPHUS. De rustp , wat is dat? Ik begeer ze in mijn laatfte oogenblikken niet te kennen. G 4 Te  C 104 ) Tegen de Captein, Wat tijding brengt gij, Captein? CAPTEIN, Helaas! — mijn Vorst! JOZEPHUS, Spreek zonder agterboudenheid! na mijn pligt bctragt te hebben, ben ik alles getroost, CAPTEIN, Uw Krijgsoverflen is niet meer! JOZEPHUS, En mijn Volk ? mijne Onderdaanen ? CAPTEIN. Zijn ongelukkig, om dat ze uw Volk, uw Onder, daaneu niet meer zijn ! JOZEPHUS. Heeft dan Bijgeloof en Ariftocratie? — C A K  C io5 ) captein. Over ons gezegepraald! Wij hebben het ver- looren! jozephus. Welk een flag voor mijn harl! Neen! dit verlies overleef ik niet. ■ Onderfleunt mij! staatkunde en captein onderjleunen Hem. Dit verlies? ' 6! Zo zij gelukkig geworden waren door zig aan mijn gebied te onttrekken, ik zou het geen verlies noemen. Alle mijne poogingen zijn dan verijdeld? — staatkunde. Deeze Ondankbaaren verdienen uw beklag niet, Vorst! Straf hen, door hen aan zig zelve over te laaten ! jozephus. Welk een raad voor een Vaderlijk hart. 6 Mijn Volk! mijn Volk! * h weinig dat gij m, overwint, maar gij, de Prooi des fchandel.jkften Bijgel00fs! Gij, in de kluisters van Hen d,e «t den afgrond zijn opgedaagd,,om de Vnjhetd der Volken den doodftcck te geeven! Gij, op den G 5 raad  C 106 ) raad van uw onherfrelbaar bederf in den waan, dat gij behouden zijt! —— Dat gij mij vervloekt vergeef ik u, ■ maar dat gij den Zegen der aarde met balddaadige handen van u wegfloot, dit wringt mij den boezem toe! —— Uwe naderende Onheilen doen mij beeven! ——— gelukkig dat ik ze niet aanfchouwen zal. STAATKUNDE. Vermoei u niet te zeer, Vorst! JOZEPHUS. Mijne laatfte ademhaaling is nabij! in dezelve zal ik mijn Volk , mijn rampzalig Volk betreuren ! ö Stervelingen! u gelukkig te willen maaken kost oneindig meer, dan het u kost om gelukkig te worden. Na eenige tusfchenpooging. Vorftcn! welke deerniswaardige Weezens zijt gij, indien gij uw pligt betragt. Kan dan de Troon den Mensch niet draagen? Zit hij 'er flegts veilig, die een Dwingland durft zijn? 6 Aarde! hoe ver- agtlijk word gij in mijne oogen! Gezegend oo- genblik! dat mij de volle Vrijheid verfchaft, Ach! kom haastig! Hij zet zig neckr. Ik  ( ïo7 ) Ik zal den dood afwagten als een Held. Neen» . geen langer leeven meer! . Weent niet, mijne Vrienden! Uw Vorst wilde nuttig zijn , maar kon niet! ■ Millioenen zullen op mijn graf juichen. Hij valt in een fiaamte. ZESDE TOONEEL. menschlievenheid, in een verlicke mik nederdaalende , onder een verruklijk muziek, jozephus, staatkunde, captein, hofstoet. captein. "^^"at is dit? menschlievenheid. Jozephus! ——• jozephus, bi^omende, en de oogen openende. wie zie ik? , Menschlievenheid! menschlievenheid. Verheven Sterveling! Uw loon is op deeze aarde niet! Uw Lof zal eerst door de volgende Geflagten wmden  ( io8 ) opgezongen! ■ ■■ ■ Thans zal men zig bezig houden met uwe Staatsgebreken; dan! met de befchouwing van dezelven zullen Vorften en Volken hun voordeel doen! Veelen zullen u vloeken, maar bij de eindlijke uitkomst van zaaken, zult gij door een oneindig grooter Aantal gezegend worden! Wisch de traanen van uwe oogen! Gij hebt genoeg geweend over ondankbaare Stervelingen. Uwe poogingen draagen de Goedkeuring des Hemels weg, .— en hoe weinig ligt u dan aan de beöordeeling der bevooroordeelde Menigte geleegen , die altoos den rug naar het waar geluk keert? Joze* phus! gij Zegepraalt, wat het weczen der zaak betreft, en, — ter uwer vertroosting zij het gezegd, — deeze zelfde triumf van Bijgeloof en Ariftocratie geleid deeze Pesten der aarde naar hun onherftelbaar Verderf. Uw Volk is, door zijne Geestlijken en Dwinglanden, verblind, misleid en verraaden geworden, doch eerlang zal het de oogen openen! eerlang zal het zijne Bedriegers cn Verdervers kennen, en, — naar de Waare Vrijheid ftrceven ! Kunt gij edeler Wraak bcgec- ren ? Zij die op uw graf juichen, zullen 'er de wroegende Ziel op uitblaazen, en het Volk, dat gij thans als ongelukkig beklaagt, zal nog eenmaal gelukkig worden. Jozephus! een eeuwig geluk verwagt u in den Hemel! • Volg mij! — Zij vaart weder op. JOZE PHUS. Ik Zegepraal in m'jncn val.' Vaartwel!  C 109 ) Hij fterfi. staatkunde tegen den hofstoet. Brengt uwen Vorst weg! Stervelingen! Ziet hier het einde van uwen Voortreflijkften! —— Het is de Deugd alleen, die ons gelukkig kan maaken. ZEVENDE TOONEEL. Het Tooneel verandert fchielijk in een gefcMkte plaats voor de Zegepraal van Bijgeloof en Ariftocratie. De Zegeftaatfie word geopend door eenige Geestlijken, die verscheiden Houten cn Steenen Heiligen, Reliquien, enz. draagen, welken Heiligdommen dapper Bewierookt, en daor het omftaande Volk al knielende aangebeden worden. Dan volgen eenigen gewapende Burgers, met Cocarden en Linten verfiert, en verzeld door Muziek. In hun Vaandels fiaat het Beeld van Bijgeloof, en onder het zelve gefchreeven: Godsdienst; en onder liet Beeld van Ariftocratie leest men: Conftitutieen Vrijheid. Voorts volgen Bijgeloof en Ariftocratie zelve; pragtig uitgedoscht, op een foort van Zegewagen zittende, welken niet behoorlijk, door daartoe gefchikte beesten, getrokken, maar door Menfchen van allerlei rang, gedraagen word. Agter deeze Wagen volgen weder eenige Geestlijken en Gewapenden, waarop den trein geflooten word, door een Vrolijke Partij van Danzenden en Drinkenden, die telkens, tusfehen de Muziek in, luidkeels roepen: Voor Godsdienst en Vrijheid! Al-  ,( IIO ) Aldus marcheert de Zegeftaatfie het Tooneel rond. Bijgeloof en Ariftocratie, in ftede van de Aanfchouwers tt Salueeren, lachen 'er tegen, en geeven door gebaarden en wenken hun heimlijk genoegen te kennen, van dus wel in hunne Oogmerken gejlaagd te zijn. Einde van kt laatfte Bedrijf.