TWEE HOROLOGIEN £ N GEEN GELD IN DE ZAK.   TWEE HOROLOGIEN E N GEEN GELD IN DE ZAK. B L IJ S P E L. IN VIJF BEDRIJVEN. Het hoogduitsch vrij gevolgd, door ƒ GERRIT PA Al*-JL L Te DORDRECHT, Bij DE LEEUW en KRAP. 1791.  PERZOONEN. De Heer van der SLOOP, een Koopman. Mevrouw van der SLOOP. LUDWIG, Zoon van van der SLOOP. MINNA, Vrouw van LUD WIG. Kornet ERLING* LA MS EN, een voornaam Koopman. IIENR IETTE TRITHLEI. EDWIN, Zoontje van HENRIETTE. Kaptein D'HORVIE. Infpector. GEISNER, Boekhouder 1 ? van van der SLOOP. GEORG, Bediende J SAMU EL, een Jood. REGINE, Kamenier.  TWEE HOROLOGIEN E N GEEN GELD IN DE ZAK. EERSTE BEDRIJF. EERSTE TONEEL. Het Toneel verbeeld het Comtoir bij den lieer van der Sloop* GEISNER, G e O R G. G e o R G, op eenigen afjland. 2iijt gij haast gereed, Mijnheer Gcisner? geisneR) bezig met een pal-je geld te verzegelen. Nog eenige oogenbKkken geduld. Uit nieuwsgierigheid,, em de lugtbol te zien opgaan, had ik bijna mijn pligt vei> geeten. G E O R G. Dat was voorzeker de eerfle keer van uw leven. ——•• Maar, Mijnheer Geisner! ik wil mij laaten hangen, zoo/ tieeze Lugtadmiraal geen verbond met den boozen Geest  * TWEE HOROLOSIEN gemaakt heeft. Zoud gij ook niet gelooven, dat 'er wet tien parten toverij onder loopt? GEISNER. Word niet gek I De Man verdient als een groot kunstniar alle achting. Het gaat zeer natuurlijk in zijn werk. G E O R O. Indedaad het komt mij ongelooflijk voor. Ik noem het een ongepreviligeerde windbuidel! Ei, ei! is dat na¬ tuurlijk, wanneer een mensen van vleesch en bloed en beenderen, zo als ik ben, zo hoog door de lugt en wolken hecnvlicgt, dat onze aarde hem niet veel grooter moet toefchijnen, dan een molshoop? De Duivel heeft dan ïijn fpel met de menfehen niet meer ? —. Dat zou er wel uitzien ? Maak dat de ganzen diets ! GEISNER. Gij begrijpt de zaak niet. Htm het pakje geeyendet Daar! bedel dat op de post. G E O R G. Zeer goed. — Maar nog eens, als dit geen toverij GEISNER. Gij zijt een zot. — Daar, — Hem nog eenige brieytn gierende. Gij moet ze Iaatcn aantekenen. G E O R C. Zoo als gij 't bevcelr, ter zijde. „ Hij zal nog met kousfen en fchoenen ten bemel vsa. ren, als hij er trek toe krijgt. TWEE-  EN GEEN GELD IN DE ZAK. TWEEDE TONEEL. ceisner, alle»». Hij neemt een opengebrooken briefin de hand; leest eenige regels ftil bij zig zelve ; fchud het hoofd, en leest vervolgens overluid. „ \^erzoeke UEd. derhalyen, om tot den zeventienden Meij de Wisfel te willen prolongeeren." Hij legt den brief op de lesfenaar. Ja! mijn waarde Heer Correspondent! dat kunnen wrj niet toeftaan. Men vordert van ons Kooplieden de prompfte betaaling: die daar aan niet voldoet, is, of een onacht» zaam Handelaar, of een Bedrieger. Hij neemt den brief weder in de hand. Neen! zulks kan voor ditmaal niet gefcliieden. Prö. longeeren, altoos prolongeeren, en eindlijk bedroogen. Een Koopman, 't is waar, kan zonder crediet niet beftaan : maar zodra de betaaltijd daar is, dan moet de fpecie klinken. —« Waartoe te prolongeeren? Om interesten te verliezen? —— Alles wat ik in dit geval doen kan, is, er met mijn Principaal over te fpreeken; dan heb ik ten minften mij zelve i,iets te verwijten. — Ja! ja! de daaglijkfche ondervin. ding maakt den eerlijken Handelaar opmerkzaam. Thans wil elk een Koopman zijn, en daarvan daan, bij elke mis, ook zo veele bankroeten, en niemand dan de eerlijkfte Lieden lijden er de grootfte fchade bij. — Derhalven, het eerst aan mijn Principaal te vraagen. De voorzigtigheid is de moeder van de wijsheid. Hij zet gig aan het fchrijvin. Al DES,-  4 TWEE H0R.0LOGIEN DERDE TONEEL. ludwig, wel naar de mode, maar echter aclttekss gekleed, geisneb» Bi, . l u d w i g. onfoif! geisner. Goeden avond, Heer Van der Sloop! l u » wig. Zo! vind ik u hier maar alleen ? Waar zijn Kreidc e* Vagtes? Ik dagt dat zij nog hier zouden zijn. —• Die Heeren durven wel veel onderneemen. — Heden Postdag, en heden aan de zwier? Dat Haat mij flegts ten hal ven aan. i— Hij gaat met verjlrooide gedagten heen en veder. geisner. Dat heb ik die Heeren reeds zo dikwüs onder 't oog ge- bragt, maar wat doet het uit? Het kan er waaragtig niet door, om mij, daar hier zo veel te doen is, er alleen voor te laaten zitten. t u d w i g. »l Is ongehoord! Die heeren gaan op het bal, het concert, op de aslemblé:, trotsch den eerften Koopman van de Stad, en fpeelen den breeden Sinjeur tndiervoegen, dat het Gemeen hen zelf met de vingers naarwijst, Ja! zij vergeeten door dit leven in de groote waereld, zo wel hum rang als hun pligt. geisner, de lesfenaar verlaatende. Tusfchen ons gezegd, mijn waarde Heer! wie is van dit alles de oorzaak? Wie anders dan gij? Gij zult immers mij dit ten goede houden? — Waarom zijt gij zo I goed ?  EN GEEN GELD IN DE ZAK. g ^oeij? Mijnheer Van der Sloop, gij kent immers het oude fpreekwoord; al te goed is gek ? Uwe al te groo- te goedheid heeft decze Modehelden ten kwaadc gewend. — Hoe dikwils hebt gij deswegens de bitterde verwijten van uw heer Vader moeten hooren, waarop gij zwijgen moest ? Ik moet u echter toeftaan, dat het de ondankbaarheid zelve is, wanneer deeze groote Sinjeurs vergeeten durven, dat zij te vooren agter op de koets van uwen Vader ftonden, en dat zij in livreirokken de tafel bedienden. L U D W I G. o! Dat is maar al te waar, mijn lieve heer Geisnert Heen en weder wandelende. o Die wacreld 1 — die waercld! —— GEISNER. De wacreld op zig zelve blijft altoos goed: het zijn de menfehen alleen, die haar dikwijls tot een verblijf vsn fchurken maaken. L U D W I G. De menfehen! — haar! maar zo lang als er nog goede menfehen zijn , GEISNER. Goede menfehen? — o! Die wenschte ik wel eens te zien ! —— L U D W I G. Hoe! zouden er geen goede menfehen zijn ? —" Gij kent er geen ? Mijnheer Geisner! gij kent er geen ? Gij zwijgt l —■ Vaarwel 1 GEISNER. Blijf I — ik bid u hoor eens. Goede menfehen in de daad niet. Zie! er zijn flegts twee foorten, al te goede, cf flegtc menfehea. A 3 hvw.  Ö TWEE HOROLOGIEN l V u w i g. En, Gëisner! Gij zelf zoud (fei geen goed Mensen weezen? Immers heb ik er u zo dikwils in het bij. z>jn van mijn Vader, voor erkend? Nog heden in het koflijhuis. g F, i s n e r*, hint in de reden vallende. Vergeef het mij! maar toen had gij ongelijk. 'Nog heden was ik een liegt, en een al te goed mensch. flegt, ora At ik, uit hoofde van den lugtbal, bijna mijn pligt had'vergecten, en te goed, om dat ik ten behoeve van andere Ligtmisfen, doezen zwaaren post alleen waarneem, en daar door deeze Luiïarts in hun kwaad ftijve fo », kort , de men. fchen zijn niet goed, zo als zij, volgens den wil van hunBen cerften oorfprong, ontegenzeglijk zijn moesten, en zulks wel daarom, om dat weinigen zeer zelden, en de veesten nooit bandelen, zo als zij behoorden. l ü d W i g. Een zeldzaam man heeft ook, zeer natuurlijk, zijne zeldzaame Wijsgccrte. geisner. Gij wilt hier door aanduiden, dat ik zeer zonderling in mijne denkwijze ben 1 — Goed! — Maar lees toch eens de, — L u d w I g , fchkVtjk in zijn reden vallende. Genoeg hiervan ! — Het Filofofeeren valt thans in 't gefcccl met in mijn fmaak! — Maar, — a propos! kunt gij mij lieden niet nog eenige honderd daalders, i geisner. Is 't mooglijk! die vijf honderd daalders, welken ik 11 onlangs gaf, hebt gij die alreeds weder ver  EN GEEN GELD IN DE ZAK. f L U D W I G. Wat ik u bidden mag, geene wijsgecrieeaanmerkingen ! — Hebt gij geld? GEISNER. Mijne f omftandighcid is u bekend. De Koophandel van mijn Vrouw is van geen zo grootcn öhiflag, dat wij 'er iets van kunnen overleggen, en derhalven , . t U O W I c. En derhalven kunt gij niet? Ik zou het u zo fpo'cdig mooglijk, beneuens de bewuste vijfhondeid daalders, wedergecven. [leeft mijn Vader niet hier geweest? GEISNER. Hij was niet lang geleeden hier. Hij morde over de wanorder die er onder de Klerken plrats vond, en fmaalde ook, dat hij in geen agt dagen een letter fchrifts van u gezien had. Vervolgens vloekte hij over uw nagtzwerven; ging toornig het Comtoir op en neder, en vertrok eindlijk zonder een woord te fprceken. Indedaad ik beklaag den waar^igen ouden Man tot in mijn ziel. L U D W I G. Ik weet alles, wat gij zeggen wilt. Maar kan men dan ook de Gezelfchappen zo glad en al vermijden? en kan men het fpel verlaaten, wanneer men wil ? GEISNER. Maar een zo eerwaardigen Grijsaart, ——. eene zo tederfianige Gade, wier liefde, — L DltttOi Maar, lieve hemel 1 kan ik dan den ganfehen dag bij den ouden Man gaan nederzitten en altoos-van Koophandel, van waagen en van winnen fprceken? Gij weet, dat ik, in fingeland en Italien, het wezenlijke van den Koophandel gron-  ft T W ï I H OROL0G1EN grondig heb Ieeren kennen. en dat ik zijn raad nu voortaan" ontbeeren kan. GEISNER. 't Is waar! ik ben ook een oud Koopman, die, op dit Comtoir, het bewind van zaaken reeds in handen had, voor dat gij ter waereld kwaamt, en ik moet bekennen dat gij, wat, zo wel het befpiegclend gedeelte en 'e geen verder de gronden van den handel betreft, als het geen het eigenlijk (telzel en de uitvoering van den handel aangaat, zeer dikwils mijne verwondering tot u getrokken hebt. L U D W I G. Geen woord meer hiervan, Mijnheer! of gij (laat in eens onze tegenwoordige vriendfchap den bodem in. —— Ik befpeur duidlijk den dwang, die mij in het aangezigt prijst. GEISNER. Vergeef het mij, Mijnheer! — Waarom dus geftoord ? —■ Immers kan de lof van een vreemden, die uit overtuiging de waarheid fpreckt, onmooglijk iemand beleedigen ? — Of, kan de waarheid dan nergens meer herberg vinden ? L U D W I G. Waarheid! waarheid! maar zijn wij dan nu op een fpreekgeftoelte, waar alle uitdrukkingen overwogen worden ? -—^ Maar, genoeg hiervan. — Hebt gij deezen middag hier gegceten ? GEISNER. Ik had de eere dit te doen. I. v a w i c. Waren 'er anders geen gasten ? GEISNER. Nog een vreemd Ridder, die zig met zijne dochter in den Ad«-  EN GEEN GELD IN DE ZAK. 9 Adelaar ophoud, om de hedendaagse mansfaftuuren te bezigden. Uw Heer Neef de Kornet, en vervolgens ook. de Heer Lamfen. l u d w i g. Hoe! die onbefcbaamde latbek, was er die ook ? ■— Die knaap verftaat de kunst om zig allerwegen bemind te maa- kcn. - Ik kan mij naauwlijks begrijpen, boe een Man, als mijn Vader is, het gezelfchap van zulk een fnaak verduuren kan. geisner. Waarom niet? Lamfen is een braaf, jong koopman. Ik daarentegen begrijp niet, hoe gij het in 't gczcirchapvanden heer Infpefteur kunt uithouden , die gecne andere ftudie heeft, dan om, onder een glimpend voorwendzel, de beste maaltijden te attaqueeren. Hij fluit het comtoir en vertrékt. VIERDE TONEEL. minna, van een andere zijde opkomende, l »o w i s. minna, Ei, «fes d;ial' ishii! g°cdcn av01ld' mijn waardfte! hat ik u kusfehen. mijn geliefde Ludwigt — maar, wair- •m zo koel? zo knorrig, jongenlief? — Ha! hal gevoelt gij uw misdrijf, en dagt gij niet op zulk een wijs ontvangen te zullen worden? verbeeldet gij u, dat Minna boos op u zou zijn? dat zij u verwijtingen zou doen? Ja! ja! het zou nu regt ter foedc komen , om u uw zonden eens te leezen. — Vriend! vriend ! dag en nagt te ligtmisg fen!  io Twee horologien fen. o! wat gaat u aan, beminde mijner ziel? — rk uwe jeugdige, tederHethebbende Vrouw; moet dan nagt en dag naar u wagten en reikhalzen? oNeenl mijn Aller- hefftel dat zal immers voortaan nooit weder gefchieden ? Neen! u geen oogenblik meer van mijn zijde, en in agt dagen geen voet uit den huize! — weet gij wel, onbezonnen kn-ap ! wat het voor mij te zeggen zij, om den gehcclen nagt in angst en bekommering u te verbeiden ? Bij mijne arme, vrouwlijkcziel! vlugtling ! ik zal umoresleeren. t O D W I G. Minna! mijn lecven! ■ mijn alles! gij maakt mij gelukkig, onuitfpreckljk gelukkig maakt gij mij. MINNA. Hartlijk vcrpligt. JaI mijn waardfte, ziCj wanneer gij mij aldus aanhoord komt, dan, zij kuscht hem. Dan, is alles vergecven en vergeeten. zeer goedaartig. Maar mijn eenigfte, mijn beste Ludwig! — uw Vader? uwe Moeder ? — mijn boezemvriend ! wees vooraan wijzer en bedenk toch, dat uw zwelgen en zwieren hen het leven zal kosten! Of, Hem bij de hand rattende. Is het leven van hen , van wie gij het uwe ontvan-t u niet duurbaar? — Ik wil niet fpreeken, hoe uw losbandig gedrag mijn jeugdig leven doet kwijnen ! Ik zal u de klagten niet herhaalen, die in de eenzaamheid van mijne lippen vloeien! de traanen niet fehetfen, die langs mijne wangen druppen ! Ik zal u niet te gemoete voeren, dat gjj mij, die weleer alles voor u was, naauwlijks in agt dage» tijd met een oogöpflag verwaardigt. — ge.  BN GEEN GELD IN DE ZAK. II getroffen.") Hen ik niet een ongelukkig , een verworpen fchepze! ? daar gij, met zulk een oogöpllag in agt dagen, mij gelukkig kost maaken , en dat ook dit, uit hoofde van uw losbandig eevcn, nog niet gebeuren mag. o Ludwigl Ludwic, hoe onbarmhartig is de fterke geest van een man! l u d w i G. Engel! het berouwt mij 1 het doet mij tot in de ziel leed. Ik heb u, ik heb u allen fchandlijkbeleedigd. Minna! — waardige Vrouw! 'tls maar al te waar, dat ik zeer dikwijls mijn pligt vergeet. o Minna! ik ben geheel onwaardig , dat eene zo edele ziel mij ellendige op den regten weg poogt te helpen. m i n n a. In 's hemels naam, niet op deezen treurigen toon, of ik pak mij van hier. Gelooft gij dan, openhartige zondaar! mij iets nieuws te vertellen ? Ach ! goede hemel! waai leeft de Vrouw, al was zij ook de deugd zelve, die, in onze dagen , haaren Egtgcnoot van geen onrrouw befchuldigen kan ? Mijn lieve Vriend! dit is helaas ! het noodlot van menig een mijner medezusters. — en, waarlijk, Minna durft zig niet verbeelden, dat zij waardig zou zijn, een uitzondering op deezen regel te maaken. Evenwel verdien ik mooglijk, ■— t V D W I G. Ach! voleindig niet. Wat is Minna niet waardig ? —» Ecniglle van nw geflagt! verbrijzel mijn hart niet geheel! - lk bezweer u den boezemftrijd, die zig in mijn binnenfte verheft, niet te willen verdenken. Uw verwijt, ik ge- T«el zulks, (trekt mijn ziel te finertlijkfte pijnbank. — B 2 min-  I» TWEE HOEOLOGIEN MINNA. Neen, zo erg, Jongenlief! meen Pk liet juist niet. —~» Ik kan het, -— zelf bij den maanefchijn , —— uit uwe oogen leezen, dat gij van nu voortaan voorneemt, om niet meer uit te fpatten! om te zorgen, dat uwe tedcrbeminnende Vrouw, die geen troost, geen blijdfchap zonderhaarenLndwigheeft, niet meer in de eenzaamheid weenen, noch, uit vuurige geneegenheid en kommervolle bezorgdheid voor uwe gezondbeid, zig doodlijk kwellen zal. ludwig, dis tot hiertoe de oogen naar den grond gej!ngen hield. Mijn ftrijd is ten einde. Ik heb een befluit genomen. —. Neen ! voortreflljke ziel 1 dat zult gij ook niet Voortaan zmlt gij, door mijn toedoen , niet meer weenen. Neen ! bij den hemel! ik wil u niet doodlijk bedroeven. — VIJFDE TONEEL. minna, ludwig: kornet. kornet, de hand van minna kusfehende. iZijt gij hier? gij jonge luidjes ! — wat drommel neef! hoe gaat h«t met u ? In wat gat hebt gij al dien tijd geftoo- Jten? Gij zijt in geen eeuw te zien geweest? En aTs men u al eens een kwartier uurs te zien krijgt, dan fprmgt gij weder ao fchielijk daar heen, als een kat van het duiventil. De drommsl haal mijl maar ik hoop immers niet, dat gij jn het eerfte jaar van uw Huuwlijk reeds begint, om uw allerliefst wijfje met ie meisjes van plaifier te verwisfelen ? Laat ons in dat vermoeden toch niet vallen, of, bij mijn ziel!  BK GEEN GELD IN DE ZAK. 13 jiel! dit betoverende nigtjetal zig door den kornet op U wreeken. MINNA. Eil «! verbeeldge u dat, Heer Kornet ? Ik vrees er hard ,oor uw eerfte aanzoek zou u zulke befchaamde kaa- ken kosten, dat gij het tweede wel agterwege zoud tam. L U U W I G. Bravo! mijn lieve Minna l — Dat ik u omhelze! — Altoos betoverende woorden. Overal gloeiend, liefdevonken tij welker licht ik uwe engelachtige ziel eeheel aanfchouwel KORNET. Laat dit alles zo zijn; — evenwel begrijp ik, behoudens beter gedagten, dat het kwaad voorbeeld van den Heer Gemaal misfehien wel mijn allerliefst deugdzaam mgtje, — Belia! ziet mij niet door en door l — onder vieroogen,— niet waar neef? L V D W I O. Gij zijt in een vrolijke luim, neef! K0B.NET. V ja' ik heb ten minften de ondervinding, dat gij hier liever zelf kusfehen wilt, dan iemand onzer deeze comrmsfie «evrn. — Wel nu, nigtje! — Alle trekken verraaden reeds woede, trotschheid en gramfchar,, — waaragtig, even gelijk Koningin Elizabeth. K 1 1 I Ai Achting, achting, Heer Babbelaar! anders verheft zijd» Wfeekende hand van de Koningin, en, — KORNET. En? — wat meet? —• B 3 *IN"  14 TWEE HOROLOOIEM minna. En, wreekt zig aan den Graaf van Esfex. Zij trekt hem op een gevoelige wijs bij den neus en verwijderd zig. Kornet. Ter duivel! — „jgtje! ^ ^ ^ ft taald zetten I— l u d w i G. Wel nu neef! wat wil dat toch zeggen ? Immers verklaart zij u voor haar lieflingï kornet. De drommel haalc u met uw toevoegzei! minna, nader bijkomende. A propos! mijn Ludwig! gij gaat heden immers, ten mijnen gevalle, niet meer in gezdfcliap? Het is reeds vrij Iaat. LUDWIG, Ik? neen ! Minna! neen! Ik blijf te huis. Ik wil flegts nog maar eens, minna. Halt! geen willen meer! Nu, neef! gij zijt er getuige van. tegen ludwig. ^ Vnend! vriend I men mogt wel een eeuwige fchildwagt bij U zetten. leevendig tegen kornet. Nu, neef! wel bekoome het u. ZES-  EN GEEN GELD IN DE ZAK. 15 ZESDE TONEEL. kornet, ludwio. l u d w i g. Neef! gij zoud mij een grooten dienst kunnen doen. kornet. liet den kling? l u d w i g. Neen! neef! met uw beurs. kornet. Hoe al weder! parbleu! karei! dat is om raazende t» worden, zo als gij met liet geld omfpringt. l u d w i g. Slegts voor deezc keer neef! eenc affaire d' honneur, —— kornet. Wat, wat, affaire d'honneur! 1 Eerst de oude fchuict betaalen. 'tls nog geen veertien dagen geleeden, dat gij mij drie en twintig gouden rijders hebt afgetroggeld! —— daar door heb ik mij reeds in de luuren laaten leggen; — maar voor de tweede keer zult gij het niet doen. l u d w i g. Gij maakt mij ongelukkig, neef! flegts eenmaal nogt kornet. Geen roodcn duit zelf. Had gij uwe verdoemde fpeeipartijen laaten vaaren , en u door uwe zwclgbroeders en beurzefnijders niet laaien verleiden , en had gij uwe verkeering met die Trithlei, of zo als dat engelfche wondergcdicrte anders heeten mag , voor lang afgefnceden, dan zou uw  1(5 T W E B HOROLOGIBN uw oude eerlijke Vader u zo fterk de handen niet gebonden hebben. t u d w i o. Die Engclfche is het deugdzaamfte vrouwsperzoon van ds waereld. De reden van dccze verkeering is mij heilig; mijn •ligt vordert dezelve. Slegts deeze keer nog, mijn lie- *e neef! op mijn eer, morgen geef ik u het een en ander te rug. kornet. Welk een vervloekte gek zou ik vreezen! Foei, fchaam «, neef! zulk een allemins hoer te onderhouden, daar gij zelf het fchoonfte en allerl.efftc wijfje hebt! Maar 'tis ten vreemd kostje! Het engelsch gebraad is hier wat nieuws. •—' o Blindheid ! blindheid! l u d w i g. Niet verder! neef! wist gij eens hoe valsch uwe verdenking ten opzigte van mijne Engclfche zij! —- lk zeg u, dat°zij van het unbcfprokenfte gedrag is, enccne Perzoone, wie ik de grootfte achting, en de vuurigfte dankbaarheid verfchuldigd ben. kornet. Ik worde des duivels, wanneer zij geen verlcidftcr zij, die reeds van haar Man uit Engeland weggcloopcn is. l V d w i g. Van haar Man? o Rechtvaardige hemel! —■ kornet. Ja! van haar Man 1 of uiisfchicn wel van haar Hooi» den ccr.cn vallenen fpeeler of den anderen, die haar ook wel benellens haar bastaard , haar paspoort kan gegeeven hebben. Ik word raazende en woedende, wanneer ik ilcgtsdie hoeren-roman overdenk.  EN GEEN GELD IN de ZAK. 17 l u d w i g. Bij den hemel! neef! gij doolt. Haar kind is in den geldigtlen Egt gebooren. Ik zweer bet u; —« Edwin is geen Bastaard. kornet. Ja! 't is een heerlijke vrugt, een fraaie Edwin! — De Duivel zij de eigenaar van al dat vreemd gebroedzel en van alle uwe overige gezclfeliappen. l u d w i g. Derhalven, neef! —> geen geld? kornet. Geen geld, neef! l .u d w i g. o Gij vrienden in den nood! — Gij wilt mij dan nje» hclpen? — niet flegts voor ecnc keer helpen! kornet. Mijn ganfchc erfdeel, wanneer gij mij volgen wilt; ——' al mijn geld, neef! wanneer gij uwe verderflijke gezelfchappen wilt naarlaaten; . al wat ik heb zal ik u geeven, en zal van de helft van mijn gagic leevcn, om uwe fchulden te betaaleri en u van het fpel aftehouden — maar om te fpeclen, geen enkelen penning, neef 1 ■ l u d w i g, ter zijde. ,, Onbarmhartige!" overluid. Slegts dertig dukaaten I — Hier zijn beide mijne horologien, — het cene is een repetitie, —— kornet. Jioe langer hoe boozer. Houd mij niet voor den zot. n Bicni  1* TWEE HOROLOGIEN Breng ze bij Samuël den fraous, bij wien de onfclnildigeengelfche weduwvrouw logeert. l u d w i c. Ilooreens, neef! in den voorigen nagt verloor ik aan den Kaptcin d' Horvie dertig dukaaten. Ik had een weinig gedronken: ik gaf hem mijn woord van eer, om hem deezen avond te Betalen en revenge te haaien. kornet. Hoe is 't mooglijk 1 zig te bezuipen en zig dan van een fpitsboef te laaten bedriegen? 0 Die hangebast van een Kaptein, wiens eerlijkheid geen oortje waardig is. ludwig fteckt ie Ilorologien im zijn zak. ZEVENDE TONEEJ.. kornet, lwdwig, inspbcto», ceorg, die echter fpoedig weder vertrek!. inspector, tegen ge o r g, die hem wal zeggen wil. N- i ^ietnoodig! nietnoodig! Georg! om mij dat te zeggen. Wij zijn immers alle vrienden en broeders ? tegen de anderen. Ei! ei! een goeden avond, boezemvriend! een goeden avond mijn zoon» goeden avond, heer Kornet! kornet, Goeden avond! ter zijde. „ Windbreeker 1" overluid. Gij blaast en gij fleem als een aemborftig paard.  EN GET.N GELD IN DE ZAK. I} inspector. iviaitre d' armes! welk cenc vergelijking I —« Homo n©« est anima], Dominatio. kornet. Nu j nu, fins camparaifon ! inspector, Dimittotibi, Boezemvrienden! —- Dat oude, dat oud* ipfa est morbus! tegen L u D w i G. a Propos, mijn zoon! gaat gij heden nog uit? finedubio. L u D W i G, niet yerleegenheid. Mfcfchicn, —— zo dra ik. — k o r n s t. Ik geloof, heer Infpeétor! dat het al heel koud buiten is? uw roode neus ten minften tekent geen warmte, inspector Statim tibi ferviam, charisfime 1 Ik heb daar eens wat rond geloopen, en hoorde van een vrolijke partij fpreekcn, tegen van avond ten negen uuren bij Kaptein d' Horvie, om Nierftciner wijn te drinken ! — Maitre d' armes! kijk, dat is de hol van alle wijnen. — En pasfant heb ik, flil tegen L u D w i G. „ Op uw rekening, bootje?" overluid. Drie flesfchen wijn gedronken. —— Koude heb ik niet gevoeld ^ — maar de ftraaten zijn wat glibberig. — Regt voor uw huis gleed mijn linkerbeen uit. Holla! dagt ik, Vide ne cadas ! ha! ha! ha ! kornet, ter zijde. „ Vervloekte BatUusdienaar! — drie flwsfcheu wijn in C 2 P»s-  20 TWEE HOROLÖGIEN pasfant! Is 't wel wonder dat de ftraaten een weinig glibberig zijn f" inspector. Bijgevolg, Vriendlief! van avond ten negen uuren zal het re ipfa hora gratisfima zijn. Wijn 1 heerlijke wijn! — en inter amicos! >—- maitre d' armes! i met nadruk. Kaptein d'Horvie zal de kaarten n'.c: vergecten. Hij verwagt u ook, Jongenlief! om u, wegens den voorigen nagt revcage te geeven. Valcte bene Charisfimi. Ik ga mijn Vrouw zeggen , dat zij niet naar mij wagt; want het kan wel laat worden. —• Nu, Ludwig! gij zult komen? ludwig* Het zal mij zeer veel eer zijn. Stil tegen kornet. „ Neef! leen mij toch de dertig dukaaten 1 " kornet, jlil tegen ludwig. „ Om de roodenwijnsbalg nog meer te mesten ? geen halven duit, maitre d'armes 1" inspector. Een heerlijke avond! bij mijn ziel! Nu, gij komt? uw ondcrdaanigfle gast beveelt zig in uwe gunst. Servus humillimus 1 — Houd uw gemak! — blijf, ik zal wel uitkomen. — Uw Dienaar. —-. Hij vertrekt met een diepe buiging. AGT-  SK GEEN GELD IN DE ZAK. al AGTSTE TONEEL. ludwig, kornet. ludwig. Is dat niet een allerliefst fpraaUzaam man , Neef ? Een koddige fnaak? Hij meent liet echter altoos heel goed. kornet. Zeer zéker! — Die engclfche Dame, die Kaptein en eind- lijk dcezc Infpector; dat zijn, waaragtig, al te i'aanien rechtfehaapen luiden. ' Wie drommel, maitre d'armes, heeft u toch de oogen verblind! —< Die Infpector is een model voor al wat liegt is ! die fineerbuik zoekt alleen Of uw beurs te teeren. — NEGENDE TONEEL. ludwig, kornet, regine. r e g i n e. ÏCaptein D' Horvie verzoekt om de eer te hebben. —« l u d w i g, ontfteld. D'Horvie? —- Neef! —- de Kaptcin! zou hij mijne omftandighceden weetcn? Zou hij zig niet op mijn woord van eer vertrouwen? —— kornet. Dat moet waar zijn. Gij krijgt overheerlijke Bezoekers, Neef! regine, zig fieeds op ilnigen af/land houdende. Gelieft het u, dat ik den heer Kaptcin binnen brenge ? C 3 L 1 D-  m TWÉÉ HOROLOGIEK Waar ts hij? R E G I N E. In het fpreekkamertje. •Lvitvr x c, verflnuid van gedagten. Zeg, dat ik de eer zal hebben , om, ,—. om bij hem te ■MM, TIENDE TONEEL. L V D W I «, KORNET. I- V D W I G. Veoi de faatllcïnaal, Neef! bid ik u om dat geld! — SO waar als ik leef, ik zal het u te rug gceven. KORNET. BS mijn ziel! het was doüemans werk. Laat dien rijken Kapte* maar naar zijn geld wagtcn. Met eftn foortgehjfe verfchot zou Ik zelfs mijn eigen broeder niet helpen. t Li O W I G. Mijn horologicn kan ik hem immers niet aanbieden? Mijn •M dezelven aanftonds misfcn, Hier door zou Wj CC* dcr.negtcn toeftand mijner geldmiddelen kunnen gisfen. Naar eenig bedenken. Wat moet dc goede Man van mij denken? gegalonneerde klederen! twee horologicn, en geen geld in den zak 1 K O R N r T. Wisjèwaajes! Dat is in deezen tijd iets algemeens. tte fc, liet loc van eiken kaaien Jonker, die de mode wil opvol-  EN GEEN GELD IN DE ZAK. Sf3 volgen. — Een groot heer in de vertooning , en een bedelaar in de beurs! — Ik kan zelf van dat ibort vanfnaaken, die noch geld noch horologien hebben, en die evenwel, —— twee horologiebandjcs draagen! — De verbeelding is dikwils meer dan het geluk! lk voor mij, heb gaarne iets weezenlijks voor mijn geld. Maar zie, voor ligtmisfen en zwclgcrs heb ik geen nagelfchrapzel ten besten. Vaarwel, Necfl laat den Kaptcin toch niet langer op u wagten 1 Voor den Vijand fta ik als een heipaal; maer voor foortgclijk gezelfchap neem ik de vlugt. — Vaarwel I ELFDE TONEEL. ludwig, alken. Hij haalt een horologie uit zijn zaK Is het dan reeds zo verre met mij gekomea, dat ik nergens meer crediet vind ? Mijn 'Familje zelf ontzegt «nsj haare hulp! — Een barmhartige kogel, Jal eindigt al aaaya* verdriet. Naar binnen roepende. Georg! — Georg ! Hij wandelt met grootm flappen heen en weder. TWAALFDE TONEEL. ludwig, georg. «eorb, op een zekeren efft'and flaan b&jvtfie* Wat gelieft tl, Mijnhew? mt>-  24 TWEE HOROLOGIEM ludwig, in een foort van yertwijfeling en zonder georg te zien. Maar mijne Ouders! mijne Vrouw, mijne lieve Vrouw ! welk een hartzeer zou het voor hen zijn ! — Ed- wins ongeluk ! — zijne Moeder! lk fiddcr voor de Hitkomst. — Hij ziet georg. Zijt gij daar? —- georg. Wat is er van uw dienst? ludwig. Ga naar Mevrouw Trithleij, bij den Jood Samuël, en zeg, dat ik haar doe weeten, dat zij zig wegens de bewuste zaak gerust Helle ! dat ik heden avond onmooglijk komen kan, en dat ik morgen vroeg haar verder over het een en a;ider onderhouden zal. Verftaat gij mij? zult gij haar dit zeggen? georg. Van woord tot woord, Mijnheer 1 DERTIENDE TONEEL. ludwig, alleen. En nu naar den lastigen Kaptein. Ik moet raad zien te fchaften. Vérvolgens niet mijn getrouwen Infpector naar de fpeeltafel. Misfchien zal ik decze keer gelukkig wcezen! — zo niet, ■—. goede nagt dan, fpel en wijn! goeden nagt voor eeuwig! Einde van hst eerfie Bedrijf. TWEE-  EN GEEN GELD IN DE ZAK. 25 TWEEDE BED R IJF. EERSTE TONEEL. Het toneel verheeld een huishoudlijk vertrek in het huis van den Heer van der sloop. van der sloop, mevrouw van der sloop, regine. r e g i n e, binnen trecdende en eenige trekken aan een ontfteeken tabakspijp doende. H ij is nog aan. mevr. van der sloop. Al weder mee uw gekheid? waarom gaat gij niet naar bed? rïginï, de pijp aan van der sloop gceyenie. Zie daar, Mijnheer! —- tegen t' e v r o u w. Het was mij belast de pijp te gaan haaien. van der sloop. Ik bedank u Reginc 1 geef mij het vuurtestje! regine. Dat behoeft niet. Ik heb hem aaugeftoken, mijnheer! van der sloop. Gij doet niet wel, Rcginel gij zoud er mishjk door kunnen worden. mevrouw van der sloop gaat, geduurende dit gefpek, telken reizs voor den Jpiegel. regine. Bekommer « deswegen» niet, Mijnjjeerl mijn Vader was  80 TWEE HOROLOSIEN een Doctor , en van hem heb ik dikwils gehoord, dat het rooken van een pijp tabak een goed geneesmiddel tegen de tandpijn is. ik Wil het u thans 00k W£| zeggcnj 111aar in de voorgaande weck had ik eene zo onlijdlijke tandpijn, dat ik wel met den kop tegen den muur zou geloopenhebhen. De lieer Lamfen evenwel. —• van der sloop. Stel uw redenvoering uit, Regine! tot op een ander tijd; ik ben thans niet gefchikt, om ze aantehooren. regine. Die goede Heer had groot medelijden met mij, en gaf mij den raad om tabak te rooken, — en, — m ev. v. d. sloop, drinkende. Houd den fnater! — ga naar bed! — regine. En onze jonge Heer is nog niet te huis ! m e V. v. d. sloop. Wat raakt u dat? —. ga naar bed, zeg ik. Regine, ter zijde. » Naar bed? —. Als men geen vaak en geen man heeft." TWEEDE TONEEL. van der sloop, mevrouw v. d. sloop. m e v. v. d. sloop. VJij hebt heden geen krummel brood geproefd! van der sloop. Het za! en moet anders gaan, of mijn naam zal geen Vader zijn. m £ v.  EN GES N GELD IN DB ZAK. 2? mev. v. d. stoor, drinkende. Wat fcheelt er aan Vaderlief? van der StOÓP. Dat vraagt gij nog? — Op zijn horologie ziende. 'tls reeds half twaalf, —— en nog niet te huis! — Hij is mijn zoon niet; — hij kan mijn zoon niet zijn! —— o Dat vervloekte flangenzaad 't welk hem verleid ! zal dit het derde nagtje van vermaak zijn , zonder een oog op het toekomftigc te vestigen? —«maarwagt! —— wagt! Pc vierde zal u zuur opbreeken. mev. v. d. sloop, drinkende. Hij zal immers wel komen. Wel wat is dat nu ? Laat hij zijn vermaak neemen, zo lang hij jong is. Als er kinders komen, dan zullen zijn harsfens zig wel fluiten. De jonkheid weet zig zo fchieüjk niet naar 'thiiuwlijk te ftbikken. van der sloop. Dat zijn er de vrugten van, wanneer men de kinderen al te vroeg laat reizen! Ik heb het wel gezegd: maar dat hielp niet: Mevrouw moest haar zin hebben. Lud- wigje moest gaan reizen: moest de groote wacreld lecren kennen! — o Dwaas beiluit! —• Is Minna al te bed ? mev. v. d. sloop, met een /pottende glimlach. o Neen! zij zit op haar kamer, — te bidden. van der sloop. Ach! dat de hemel haar gebed verhoore ! — Braave jeugdige Vrouw! —. Daar zit die verlaatene en klaagt de opperfte goedheid haar lijden. Da mev.  JS TWEE H0H.0L0G7F, ?>7 mev. v. d. sloop, drinkende. Waaragtigl een groot lijden, zig met niet met al in eer) zo vette weide nedertezetten 1 van der sloop. Zij was echter niet geheel ontbloot. mev. v. d. sloop. Dat was zij ook niet. — Maar, —- hij zal door den tijd ook nog wel een braaf Man worden, en misfehien, met een veelbeduidende lach. haar nog wel eens langer gezelfchap houden, dan haar lief is. — Papaatje 1 in de cerfte jaaren van ons huuwlijk Zat gij ook alle dag, niet zo bepaald op ftok als heden. drinkende. Dat langzaam komt, komt ook, zegt onze keukenmeid. van der sloop. Als het de Bourgonje wijn niet is, die thans uit u {preekt, ga dan in uw binnenkamer, en bid, dat de hemel u geen rekenfehap voord eeze ijdele woorden afvordcre! mev. v. d. sloop. Eeuwig die verwijten 1 «—— Altoos moet de wijn de fchuld hebben! — 'tls waar, ik drink gaarne bourgonje! maaier zijn wel grooter luiden, die ze ook zeer gaarne drinken. drinkende. Kijk! ik ben niet dronken! —— Ik ben bij mijn volle verftand, en weet zeer wel, wat ik zeg. — Begrijpt gij dat? — hé? ■— van der sloop. Ik begrijp, dat de bourgonje wijn u, —— mev. v. d. sloop. Dagt ik het niet; dat die onnozele wijn weder de fchuld moest  EN GEEN GELD IN DE ZAK. 20 moest hebben? Waagagtig, Papaatje! gij gaat onmensen- lijk , onchristlijk , barbiarsch , ariftrocratisch met mij va wetk. Maar, vermits gij denkt, drinkende. Dat ik te veel gedronken heb, zeg mij eens, —- was hei uw fchuld niet, dat Ludwigje zo vroeg trouwde? — ja! kijk, toen was goede raad duur, aan wie men den armen jongen koppelen zou! Eindlijk moest Ik mij, — die een goede zottin was, —- zulk een jonge kleuter op den hals zien fchuiven. VAN DER SLOOP. En was dit een berispenswaardig ontwerp ? ik kende Ludwig cn dagt, (zo als het veeltijds bij de jonge Ligtmisfcrl vaneen goede uitwerking is,") dat ik hem verbeteren zou, door hem een vrouw te geeven ! — Maar ik zie wel hoa gij er thans bij ftaat. Gij zult niet kwalijk noemen, dat ik de kaars neem. ■— Goeden nagt! —— MEV. V. D. SLOOP. Holla! Papaatje 1 zend gij mij bij ééne kaars laaten zitten ? Zij fchelt en roept naar tinnen. Georg! — he! —- Georg! gramjlsorig. Een vrouw als ik ben, —— hij c!éiie kaars? rtepende. Regine ! Regine! VAN DER SLOOP. Ik wil van den bourgonjen wijn geen enkel woord meer fprceken; maar vergeet gij, dat gij Regine gelast hebt naar bed te gaan. D i WKV.  30 TWEE HOROfcOGIEN mev.tv. b. sloop. O Ja! dat is waar. — Maar dan kan Georg wel k<* men! — Zij füielt weder, en roept naar binnen. Georg! — he! Georg! — die karei flaapt zo vast als den Gaapenden Boer. DERDE TONEEL. van der sloop, mevrouw v. d. sloop, georg. georg. Hier ben ik, Mevrouw! bier ben ik. Wat is er van uw dienst? — MEV. v. d. sloop. Ja! gij komt eindlijk Haal een kaars, en licht Mijn- lieer naar bed. geor g, een kaars nemende van de twee, die op tafel fiaan. Ik zal er maar een van deezen neemen. mev. v. d. sloop. Lompe hond! denkt gij, dat ik mij met ééne kaars behelpen kan? van der sloop. Ga, Georg! ga ! wij zullen er wel een vinden. georg. Zij gooit met lomp» vlegels om zig heen, even als of wij geen menfehen waren. we v.  ÏN GEEN geld IW DE ZAK. jfl* mev. v. b. sloop. Zult gij zwijgen, Rekel ? ziet gij deeze vuist wel ï geen een woord meer fchobbejak 1 — van der sloop. Georg! — weet uw pligt 1 — zwijg! georg, ter zijde. „ Welk een wijf! " VIERDE TONEEL. van der sloop. mevrouw v. d. sloop. van der sloop. Goeden nagt! — Nu, als gij trek hebt,.—> fchimpev.de. Dan moet gij nog een glaasje drinken mev. v. d. sloop, drinkende. Dat zal ik doen, en het u niet vraagen, —— Als ik een flesch drink, dan weet ik het in de keuken weer te bezuinigen. — Toen ik bij uw ouders voor keukenmeid diende moest er altoos een flesch op over ichieten. —enevenwel. met een verwijtende trotschlieid. Is die keukenmeid uw vrouw geworden, - om dat zij fchoon was. —— En nu zal ik tooncn, drinkende. Dat ik uw vrouw ben! —— VIJF.  33 TWEE HOROLOOIEr* VIJFDE TOHEEL. VAN DER SLOOP, MEVROUW VAN DER SLOOP, GKCgjG, met een kaars in de hand, GEORG. M ijnlieer! zal 't u nu behaagen, Jat ik? — VAN DER SLOOP. Dat is braaf, Georg 1 — Nu, Vrouw ! nogmaals een goe. den nagt. Gij zult haast komen 1 — ter zijde. „ o Verblinde vrouwen! o draf van den rechtvaardigen Hemel! —— Hoe fchielijk verandert het Egtparadijs in een hel! " georg, ter zijde, „God zij geloofd, dat ik niet getrouwd ben!" ZESDE TONEEL. MEVROUW VAN oer sloop, tlleen. Bij aexliondenheid drinkende. H ij is toch een goede zul. Maar, — mij te verwij. ten, dat ik dronken ben. — Kijk dat kan er niet door. — Dronken? bij mijn ziel! dat is Mevrouw van der Sloop nooit! — nooit, waaragtig, nooit, — men bezuipt zig immers nooit zo fterk, dat men een muis voor een olifant aanziet? •— Maar hij is al te geftreng voor mijn Ludwigje t De arme jongen is pas vijfentwintig jaaren oud, en in die leeftijd, heeft men altijd dorst. — Hij aal wel wijzer worden. geen-  'Sin geen geld in de zak. 33 geeuwende en zig uitrekkende. 'tls net of ik vaak begon tc krijgen. — zij fchelt. Hei! hoUa! hei! alles is zo dood ftil. — lk ZOU wel haast bang worden. —— bij aanhoudenheid fchellcnde. Hei! hei! i—■ Hoort cr niemand? —— Heil hei! ZEVENDE TONEEL. mevrouw van der sloop, regi ne. regine, Wat is cr van uw dienst, Mevrouw? uev. v. d. sloop. Ei, ei, Labbekak! zijt gij daar? hc? •—» wrtaroiri zijt gij niet naar bed gegaan? — naar je bed?—— he?—* Zoo als ik u geheetett heb? —> he? — regine. Mevrouw uw dogter zat daar zo eenzaam en zo bedroefd in haar kamer , dat ik er medelijden mede kreeg, en haar wat gezelfchap ging houcien. —• Zekerlijk zal de jonge Heer deezen nagt wel weer uitblijven. mev. v. d. sloop. Wat raakt umijn Zoon? he? ftcekneusje?—— hc? — he ? regine. Nu, nu Mevrouw! ik dagt llegts uw dogtcr, —• mev. v. d. sloop. Wat, wat mijn Dogter, wat? Die jonge deern is §een man waardig, zo als mijn Ludwigje is, die uit reizen E gr  34 TWEE H UROLOGIE N gcweest is; —— die de groote, fatzocnlijke waereld gezie» heeft. fluijtercnde. En die mij in 't geheim zo veel geld heeft gekost. Kijk! hij heeft hoven en fteden gezien, mijn Ludwigje* dat is nog eerst een waardig man. re ci ne, binnensmonds. Waaragtig iets fchoons ! zij heeft groote gedagten van den Ligtmis! mev. v. d. sloop. Wat pruttelt gij daar? He? wat zegje? fcheer je naar bed, of ga weer dat jonge Kataas troosten ! fl; heb u niet noodig! — vertrek ! — voort! voort! regine. Wel nu! wel nu! vreet mij niet op! Gij maakt een gezigt als den ourang outang in 's Vorftcn cabinet. mev. v. d. sloop. Doe wat ik zeg! of! Georg moet hier komen. U heb ik niet noodig. — Hebt gij mij begreepen ? —«he? regine. Ja! ja! zeer wel, Mevrouw! ter zijde. „ Welk een Duivelin!" AGTSTE TONEEL. mevrouw van der sloep, georg, mev. v. d. sloop. Dat is een regt kattenvel van een meid. Zij heeft ecsi tong in haar mond als een advokaat. ©E-  EN GEEN GELD IN DE ZAK. 3$ georg, }laapdronken opkomende. Wat, ■—— wat belieft u, —— geeuwende en zig uitrekkende. Me —• Me - vrouw ? —— mev. v. d. sloop. Onbefchofte Rekel! — moet gij in mijne tegenwoordigheid den bek zo wijd open fperren? en gaapen gelijk een franschman voor zijn magere foep? — he? georg. Wie drommel zou niet flaaprig worden, als men daar een geheelen nagt met zulk een drooge keel moet zitten? mev. v. d. sloop. o Ho, mijn lieve Georg 1 gij hebt dorst! — Ik ook Georg ! ik ook. — Hoor! ga naar de kelder en haal wijn !—• kijk, — ik wil ook nog wel eens drinken, he? vcrflaje? —— Ik zal u geen dorst laaten lijden, vermits gij mijn Ludwigje zo wel oppast. — Haal ook een vlesch voor u, hoorjc ? — georg. Top, Mevrouw! gij fpreckt als een engel. — Drinken komt altoos te pas. NEGENDE TONEEL. mevrouw van der sloop, alleen. fr~Cen goeden Jongen! waaragtig. — Hij praat zomtijds wel wat veel, •— maar, nooit klapt hij, 't geen hij niet weet. —— Bij mijn ziel ik krijg ook vaak. — Ik zal evenwel op mijn Ludwigje wagten. Zekerlijk drinkt hij op mijn gezondheid, en, — ik zal het op de zijne ook doen. Ea TIEN-  \$ TWEE HOROTjOGÏEN tiende toneel. mevrouw van der sloop, georg. mev. van der sloop. iZo, Jongen ! — nu eens gedronken! — he ? dar. (maakt, niet waar Georg? georg, drinkende. Het (maakt naar meer. eeltige glazen agtcr elkander drinkende. Cij zijt een goede Mevrouw'.—waaragtig. — maar,—— mev. v. d. sloop. Wat maar, — drink! georg, drinkende. Ik zou dronken worden. —• en, — hoe kwam ik dan tc bed? — mev. v. d. sloop. Ik zal u wel helpen , Georg! georg. o Welk een christlijk mensen zijt gij, dat gij zulk een a» me zondaar als ik ben te bed wilt helpen leggen! mev. v. d. sloop, hem tederlijk aanziende. Ja! Georgetjc ! ik meen het wel! drink nog eens! georg, drinkende. Uw gezondheid, Mevrouw! mev. v. d. sloop. Kom, houd mij vast; ik heb ook gedronken. — Heiwij gaan faamen! .— fta vast beenen ! georg, gearmd met haar heengaande, ter zijde. „ WTij zullen die goede bui eens waarnccmen. — Het gebeurt alle nagten niet." elf.  *N GEEN GELD IN DE ZAK. 3? ELFDE TONEEL. MINNA, E.EGINA. R E G I N A. Om dat ik u bemin, mijn waarde Mevrouw! daarom deel ik in uw lijden. MINNA. Uwe getrouwheid ftrekt mij ten troost. R E G I N A. Hoe verheugde ik mij gister avond, toen ik u zo druk bezig zag in de keuken, om iets buitengewoons voor uwen Egtgenoot gereed te maaken, en hem, hoe weinig hij zulks verdiene , een nieuw blijk van uwe tedere en ftandvastigc liefde te geeven. — Gij doet wel veel voor hem! MINNA. o! Ik wil nog oneindig meer voor hem doen. R E G I N A. Hij zou mij niet ten Vrouw moeten hebben. Ter bliks! dat zou cr anders gaan. MINNA. Wat zoud gij doen? R E G I N A. Vooreerst, om zulk een Ligtmis geen eene traan Horten cn geen eene zugt loozen. Ten tweeden, niet met hem knorren of morren, maar den kortften weg met heminflaan! MINNA. En die weg is? —— E 3 RE*  3' TWEE HOROLOGtEN r e g i n a. Om de eerfte keer de beste, dat bij van zijn vrolijke paN tijen te huis kwam, hem, —. haare nagels wijzende. Deeze tien geboden regt in zijn bek te zetten, en hem, Wanneer hij mij kusfchen wilde, een fchop onder 't gat te gceven. GaJ zou ik zeggen, en Uusch, daar gij het den voorigen nagt gedaan hebt! Ging hij niet fpoedig ge- noeg, dan zou ik hem beenen maaken. minna. En dan? — re g i n a. Zou ik mij gerechtlijk van hem feheidea laaten. minna. Gij hebt nooit bemind, Meisje ( r e g i n a. Ik zou hem leeren beminnen, en wilde hij dat niet, — dan zou ik zorg draagen, dar hij mij geen vcrdiict aandeed of mishandelde. Mijn hart is van te groovc ZLlÜrandig- fceid, om mijn beul en tiran lieftehebben. minna, ccnig gcrugt hoerende. Wat is dit? r e g i n a. Men bonst op de voordeur. — Zij kunnen zekerlijk de fcel niet vinden. minna. Dat fchijat wel zo. Mijn Neef wist gisteren van hunne bijéénkomst. Ik verzogt hem, dat hij, om t*aalf uuren, ludwig zou gaan opzoeken, en hem dan naar huis brengen. Zij zullen het zekerlijk zijn.  EN GEEN GELD ÏN DE ZAK, gij r e g i n A. Er word weder geklopt. m i n n a. Gij inoest eens open doen. r e g i n a. Ik hoor Georg reeds. —• De deur gaat open. Daar 53 nw Neef. TWAALFDE TONEEL, minna, regina, kornet. minna. Tr«ed binnen, Neef! —-■ o Duizendmaal dank voor UWÖ goedheid. Is mijn man medegekomen ? kornet. 'Heeft Regine hier iets te verrrgtenï minna. Zij is mijne vertrouwde. regina. Stel u ten mijnen opzigten gerust! — kijk! babbelen sis een Koppelaarftcr; maar ook zo ftom zijn als eea pisch! —• alles op zijn tijd. m i n n a. Wel nu? Ludwig is met u, — kornet. Niet medegekomen, — Ik beklaag u, allcrlicft Schepzel! minna. Hemel! — heeft hij dan een ongeluk ? —> Ach! mijn lieve Neef! om gods wil! zeg het mij toch. KOR»  40 TWEE H O S O f O G I El KORNET. Hoe! op dit oogenblik zijt gij dan mijne kloekmoedigs liigt niet? — wat ongeluk zou bij hebben? —— Zij hebben zig eerst rijklijk bezoopen , en zijn toen bij D' Horvie aan de Speeltafel gaan zitten. MINNA. Weder gcfpeeld? <—« Helaas! wat zal er nog van ons worden ? REGINE. Étenk om den raad , dien ik u gegecven heb, tegen dat hij te huis komt! — weetje? KORNET. Trek u dit zo niet aan! 't Is immers de eerfte keet niet ? en daarenboven, zijn fpel kan ook zo heel grof niet zijn, want de volmaakdc echo is in al zijn zakken. Hij ver^ogt mij gisteren, om hem eenig geld te fchieten, maar ik weigerde hem zulks, met oogmerk, om hem daar door van het fpeelen aftehouden , cn aan u en den onden heer zijn bijzijn tc veifcbaffen. MINNA. Ik ben u wel zeer verpligt, Neef! gij kost mij nimmer £rooter vermaak bezorgen. KORNET. Uw gehoorzaame dienaar! Ik heb dit met zeer veel plaizier gedaan. Om mijn lieve Nigtje van dienst tc zijn, ben ik te voet cn te paard bereid. MINNA. ' Occn complimenten, Neef! — Gij weet, wat ik gedaan heb om hem buiten fchulden te houder.. Ik heb gegceven zo lang ik wat had. — Mijn geld, niijnkosibaarhccdcn, — met een woord alles, alles. RE-  EN GEEN GELD IN DE ZAK. 4T- r e o i n a. Dat is waar! '— maar uwe kostbaarheden er aan te geven, was al tc veel gedaan. Hij had, dat verzeker ik hem, mijn goud en zilver en mooie klederen niet doorzijn keelgat gejaagd! Hoor — kort cn zaaldijk, Mevrouw 1 jlil tegen minna. De tien geboden op zijn anngezigt. _ kornet. ik heb in alle herbergen geweest, waar ik nog licht zag. De drommel weet in wat gat hij ftecken mag. De Jood zelf, dar.r die engelfche Dame bij woont, was ook al naar bed! minna. Hoe? , wat Jood? wat engclfche Dame? >— wat is daar van? —— kornet, ter zijde. „ Ik heb te veel gezegd, — Zij fehijnt niets van de historie te weeten.'1 overluid. Niets ! niets! —• minna. Het is zekerlijk ook een flegt huis zo als alle de anderen? kornet. Recht zo ! dat is het wel deeglij k. regine, ter zijde. „ En wel flegter, dan het ongelukkige fchepzel denkt. kornet. Nu Nigtje ! ik kan er-niet meer toe doen. Getroost het u! Ik moet naar huis. F min*  42 TWEE HOROLOGIEN minna. Vurwef, Neef! morgen zien wij elkander? kornet. Vast. — minna. Immers zult gij Georg mede neemen? liet is donker en laat in den nagt. kornet, op zijn degen wijzende. Deezc Georg zal met mij mede gaan. Wees gerust, mijn lieve nigt. — Goeden nagt t minna. Insgelijks Neef! — wees toch voorzigtigl kornet.' Bekommer u over mij niet. — Onkruid gaat niet uit. DERTIENDE TONEEL. minna, regina. r e 6 i n a. Gj zult mij nu ook wel veroorlooven, Mevrouw! 01» naar mijn cgtcloos bed te gaan? minna. Gij wilt mij verhaten, Regine? Nu ga, ga! gij moec rusten, wilt gij morgen weiken. Goed meisje! bidtoci voor mij! met zigthaare droefheid op en neder wandelende. o Mannen ! Mannen ! en hij predikt nog van helde en tederheid ? — su-  ÏN GEEN GELD IN DE ZAK. 43 r e g i n a. De mannen hebben harten als keifteenen! — vergeet mijn raad niet. — Daar komt uw Vader nog eens naar u kijken. Goeden nagt, Mevrouw 1 VEERTIENDE TONEEL. v. d. sloop, minna. v. d. sloop, in zijn nagttahlerd. Hoe gaat het al, Minna? minna. In 's Hemels naam, eerwaardige Grijfaart! wat jaagtuherwaards? waarom flaapt gij niet? Bevind gij u niet wel? zet tl neder. v. d. sloop. Waar blijft Georg met mijn pijp ? zij zetten zig. Mijn Bedgenoot (hurkt en droomt en woelt zo verfchriklijk, dat ik het niet bij haar houden kan. Ik heb ook de voordeur hooren opendoen, en dagt, dat het mijn zoon ware. minna. Het was Neef, de Kornet. Hij heeft mijn Man niet aangewonen. Mijn goede Vader! gij moest liever in de zijka. mer gaan flaapen. v. d. s l o 0 p. Mijn lieve Dogter! gelooft gij dan, dat ik minder onrus. tig ben, dan gij zijt. Haar tederlijk lij de hand vattende. O Minna t offchoon de jeugd aan den ouderdom een koud E 2 blo«d  44 TWEE HOROLOGIEN bloed cn verftompt gevoel toerekent, moet ik echter zeggen, dat men hier een onderfcheid te maaken hebbe. Hij, die zijne hartstogten, in zijne jeugd , indiervoegen te maatigen wist, dat zijn bloed nimmer aan 't zieden raakte, en die zijne gevoeligheid nooit tot verderflijke uitterften everdreef, kan die In zijn ouderdom niet nog warm bloed cn een maatig gevoel bezitten. minna. Zekerlijk kan hij dit, mijn Vader! Gij zelfs bewijst zulks; want gij bezit eene edele ! gevoelvoflfe ziel. v. d. sloop, wcenendt. Ik lijd met u, mijn kind! Mijn gevoel is niet ftomp. o Mijn Dogter! het hartzeer verteert ons. — o Mijn verdoolde, ongelukkige Zoon! —— God is mijn getuige. Minna! maar ik lijd zo veel als gij. minna. Ik weet het, mijn Vader! ik weet het maar al te wel! Laaten wij dit hartzeer toch geen Merker voedzel. bezorgen. -— VIJFTIENDE TONEEL. v. d. sloop, minna, georg. georg, met de pijp, ter zijde, j; 2io word een Mensen in het goede tc leur gefield! ik dagt naar bed te gaan, en, maar, mondje toe!" v. d. sloop. Wie Hoort ons daar? —» Ah! zijt gij het? waar blijft |ïj zo lang? GE.  EN GEEN GELD IN DE ZAK. 45 Mijnheer! de tabaksdoos was ledig en ik moest eerst tabak uit de kelder gaan haaien. v. d. s l o o p. Gij hebt gelijk. Ik erinnere mij, dat zij ledig was. — Het vuurtestje! georg. Daar is het, Mijnheer'. v. d. s l o o p. Zeer wal, Georg! — Gij hebt nog niet geflaapen? georg, oNeen! daar heeft Mevrouw wel op gepast. Zij is z* even pas naar bed gegaan. v. d. s l o o p. Dat weet ik, Georg! dat weetik. Maar neem haar dit niet kwalijk! zij belet mij ook den flaap wel eens. georg. Voor mij is dit ook niet met al. Als uw Zoon mij llegts met dikwijls dol maakte! — Hij fpringt zomtijds met nn, cm, als met een galcillaaC. minna. Mijn Ludwig? Hoe dat? georg. Als hij mü die kool nog eens Hooft, dan zal ik het erniet bij laaten blijven, al moest ik dan in tijdvervolg zaagzel vreeten cn zeewater toe zuipen. minna. Maar, wat is cr dan gebeurd? georg. Hoor, ik zal 't u zeggen. Gisteren avond zond hij mij Ï3 nMr  TWEE HOROLOGIEN naar Mevrouw Tritlei, die bij Sainuël den Smous in betnaau-' we ftraatje woont. Ik maakte mij vaardig om er heen te gaan, wanneer Mevrouw kwam, cn mij beval, om alvooreng hout naar de keuken te draagen. Dit, Mijnheer! zag uw Zoon! _en, perdaf, gaf hij mij een oorvijg, dat ik met hout en al als een kloot daar heen relde. Hondl zei hij; hebt gij vergceten, wat jk u belast heb? ikliet het hout het hout blijven, en vloog als een mosch, die gcftoord word, naar de eugelfche Dame. — v. i). s l o o p. Mevrouw Trithlei ? — wie is dat ? minna. Ik ken haar even zo min als gij haar kent. Misfchien een oude Vrouw. georg. Een oude Vrouw? neen! neen! zij is nog heel jong. Mijnheer Ludwig liet haar zeggen, dat zij, wegens de bc. wuste zaak, maar gerust zou weezen, en dat hij heden morgen wel verder met haar fpreeken zou. minna, met aandoening. Mijn Vader! ach ! georg. Gij weet immers wel van die engclfche Dame, die men zegt, dat hij, als ook haar kind, onderhoud? v. d. sloop, zighaar ontjleld. Georg! — bedrieg ons niet! — fa het waar, dat gij zegt? BJ georg. 'tls zo waar als ik leef. Mijnheer komt er daaglijks aan huis.  SN GEEN GELD IN DE ZAK. 47 huis. ITct kind heet Edwin, en hij neemt het dikwffs oy zijn fchoot. minna. o Mijn Vader ! mijn Vader! — met hevige droefheid. Ludwig mij trouwloos 1 — Hemel! nu ontzinkt mij allen moed. zij valt in den arm van v. d. sloop. Ach! van der sloop. Mijn Dogter! mijn lieve Minna! —— Ik verga van droefheid. o! Nu begrijp ik alles eerst regt. — Hij maakt ons tot Bedelaars. minna. Hij is dan niet flegts eerloos! — Maar zijn heilig bezwooren trouw heeft hij dan ook, ten mijnen opzigten, gefchonden! georg. Het verwondert mij, dat gij niets hier van weet. De jonge Heer heeft reeds, van voor zijn trouwen af, in onderhandeling met die engclfche Dame geweest. van der sloop. Ach ! mijn kind ! ondcrlleun mij, zwakken Grijfaard ! — o Moeder! Moeder! wat hebt gij mij opgevoed? Minna ! Dogter! — mijn Dogter 1 de ftraf des hemels is recht, vaardig. MINNA. Aan een vreemde Hoer boven mij den voorrang te geeven. o Aarde ! mogt ik mij. met deeze handen , in uwen diepen fchoot bcgraaven ! —*■ Waarmede heb ik dccze vernedering ver-  4? TWEE HOROLOGIEN verdiend? oMijn Vader! heb medelijden mettnij troost- ldoze. van der sloop. Hij en zijn Moeder (trekken ten ondergang van mijn , huis. met zinnelooze gebaarden. 'Maar, mijn Dogtcr! kind ! kom ! kom ! —*- Laaten wij dceze monfters ontloopen. minna. Hemel! hij word zinneloos. Beminnenswaardige Grijsaart, wat wilt gij doen! — De droefheid verbijstert u.—* v. n. sloop, op een zielroerenden toon. Minna ! eenigfle troost van mijnen ouderdom ! kom, kom, bidden wij den hemel! paar, bedroogenDogter, paar uwe fmeekingen met die van den misleiden Vader!—— bidden ! bidden moeten wij! georg. Hoe jammert mij hun ongeluk. minna. o ! Dat het nog zo verre moest komen ! — v. d. s i. o o p. Ik — ik heb deezen Egt tot ftand gebragt! — m i n n a. o Hemel! —— v. d. s l o o r. oOpperfte goedheid! fla een ontfermend oog op ons neder! — Behoed deezc weenende onfchuld, en moet iemand gelhalt worden, cian zij het de fchuldige! —> minna , fclüelijk knielende. Verhoor deeze bede niet, barmhartige, hemel! behoed mijn  EN GEEN GELD IN Dï ZAK. 4Q> mijn Ludwig! tref deezen boezem 1 hij zij flegts deugdzaan» en gelukkig! Einde van het tweede iedrijf. DERDE BEDRIJF. EERSTE TONEEL* yerieeld een kamer in het huis van lamsbn. Het is ochtend. lamsen, kornet. l a m s e n. 't Ïs onmooglijk! baar edel oogópflag laat mij niet in twijfel of' zij ten Hoer van van der Sloop zig zou willen overgeeven! —« Wij zagen elkander en in onze oogen fmolten onze zielen in één. — In weerwil van alle vernuft en vriendenraad, zegt mijn hart mij, dat ik met haar gelukkig ka» zijn. KORNET. Mijn waarde Vriend 1 hoe hebt gij u van deeze galgenvogel laaten verleiden! De blinde liefde heeft u een vervloekte poets gefpceld. Die vreemde engelfche fchoonheidis ciet anders dan een Hoer, die zulk een ijzeren voorbooH heeft, en de fchaamte in zo verre reeds heeft afgelegd, dat zij, zonder dat het haar geweeten iets kost, zig uit de armen van mijn Neef in de uwen kan werpen! — en dat alleen roet het verheven oogmerk, om zig van uw beurs meester te ajaaken, en u tot den bedelftaf te brengen I —i  O© TWEE H UROLOGIE» I. A M S E N. Dit gast te verre Het is zeker, dat gij, of haar gan. fche geval weet, of dat gij mijn Medeminnaar zijt. - ij\Ct eerfte waar; dan zijt gij, als Vriend, verpKgt, mij alles te ontdekken, wat er u van bekend is. — En, in't laatste geval, is 't onvergeeflijk, iemand te lasteren, welken gij zelf bemint. — Maar, kort en zaaldijk, wat heeft haar her waard» gebragt ? KORNET. Zijt gij van uwe zinnen beroofd? — wat zotter vraa» is dat! wat een Landloopfter herwaard gebragt heeft? —. wat brengt den Havik agter de duif? L A M S E K. Eene valfehe aftekening mijn Vriend! Het is eene eerlijke ziel! Ik weet met zekerheid, dat zij zedert ecnigen tijd met haar kind in armoede leeft. Ware zij een flegt VrOuws- perzoon, zij zou hier onderfteuning genoeg kunnen vinden. KORNET. Dat dank haar de Duivel! wie zou haar onderfteunen ? haar, die voor de Bijzit van mijn Neef bij elk een bekend ■ftaat ? L A M S E N. Ik verlaat mij op haar deugd, en verlang niets vinniger» dan om de oorzaak van haar ongeluk uittevorfchen. K0R.NET. Dat kan ik u fchieiijk zeggen. Vergelijk mijn Neef bij een uitgeplukte Vogel, en zie daar, haar ongelukr L A M S E N. Uw Neef is zekerlijk doodgoed, en laat zig door Ligtmisfen tot drank en fpel verleiden ; maar die eene_ zo fclioone en VS*  fcN GlEN GELD IN DE ZAK. SI veritandige Vrouw heeft, gelijk hij, kan zig onmooglijkaan «en bijzit vertlaaven. Trithlei heeft geen fchuld aan zijn losbandig leeven. kornet. De verliefden vinden alles fchoon en onfchuldig. — Die engelfche Dame is arm, en zal zo lang arm blijven , tot dat zij weder een anderen vetten haan te plukken krijgt.— Vriend! wat gij immer doet, — laat af van deeze Vrouw, —— en geef acht, of het met mijn Neef niet een flegt einde aieemt 1 l a m s * n. Dat behaage den Hemel niet 1 —— Niettegenftaande hij mij niet lijden kan, ben ik daarom evenwel zijn vriend. Ik benijd hem flcgts de vriendfehap met Trithlei. TWEEDE TONEEL. » la msen, kornet, samuöl. s a m u ë l, de deur blijvende paan, ÏViijnhccren! is het ook geoorloofd? —• l a m s e n. Treed binnen, Samuêl! kornet, ftil tegen l a m s e n. „ Dat is de Jood, bij wien zij inwoont; gij moest hem eens zien uittchooren I" s a m u 'é l. De Heeren hebben hunne bczigheeden 1 —• waaragtig, zo waar als ik leef, dat fpijt mij. Ik had anders een woordje te ipreeken. © St lam"  £2 If ES HOROLOGIË» l a m s e n. Wij verhandelen geen dringende zaaken. Wat nieuws hebt gij, Samuëlï s a m o ë v, binnen treedende. Godzegene u! Als gij zo goed wilt zijn mij te hooren,"""* lian —. l a m s e n. Spreek vrij uit. s a m u ë l. Gij zijt een mensch zo als men wenfchen kan. Vader Abraham zou zig uwer niet behoeven te fchaamen. — Ik; heb wat moois te koop 1 waaragtig, wat moois ! KORNET. Wat hebt gij, Smous! als het mijn vriend niet aanftaati ftaat het inisfchien mij aan. Laat zien! £ a m u ë l. © t Met alle pleifier, Mijnhecren ! maar 't is een ftukje dac met geen vuile vinger ooit is aangeraakt. Waarlijk , waarKjk, Samuël houd zig met geen prullen op! gij hebt nooit dooier gezien, bij mijn ziel! neen! dat hebt gij niet. kornet, ongeduldig. Hond den bek, Smous I Laat zien wat gij hebt! — OF Wilt gij ons een kat in den zak vcrkoopen ? s a m u ë l , twee horologien hatende zien. Daar, daar, Mijnhecren! ftaat nu bedonderd van verbaasdheid ! Is dat niet wat moois ? Is er wel fraaier op Gods aardbodem? Beziet me die werkjes eens! Ha! ze zijn zo fijn als fpinrag. Ja! bij mijn ziel! of ik mag nooit bij Izaiik en Jacob komen. s. am-  fM GEEN GELD !*» DB 2AR. S§ V. a m s e n. Cij weet, Smousje ï dat ik van horologien voorzien fcen. s a m V ë t. Ik weet het, zo waar als ik leef, ik weet het. Ik laat het u maar eens zien, — begrijpje ? — Als gij eens jnweden, gouden ringen, voor uwe Liefftens, of iets anders «oodig hebt, dan houd ik mij gerecominandeeid. Kijk, * Zou zonde doen als ik u ooit bedroog. kornet, de horologien beziende. Ter duivel, Smous! hoe komt gij er aan? s a m u ë l. Hoe kwam de drommel aan de Paap? — Hij haalde hem tiaar hij was. Zo waar als ik een eerlijke Jood ben, ik lieb ze gekogt! voor mijn geld gekogt. lamsen, ze insgelijks met nauwkeurigheid beziende. En van wien? — Sarauël! wij kennen den man aan wier» ge toebehooren. s a M v ë L. Hoor, hoor, ik zal 't u vertellen. Waaragtig een eerlijk man fchaamt zig zijn zaak niet. — Kijk, de geheele waereld mag het weeten. — Samuël is voor een braave Jood tot in de Oostindien toe bekend. Bij mijn ziel, of ik kom nooit in den hemel, als 't niet waar is. — Dezehorolog.es hebben den Infpeétor toebehoord. Gister avond kwam hij en de Heer vander Sloop hun beenen uithuugatloopen,— tvaaragtig, —* kornet. Ik hoor het al, Smous l de Horologien zijn zo goed als geftoolen, C3  £4 TWEE HOROLOGlERr 6 A M U ë L. God beware ons! — geftoolen? gefloolen? datdoefg.eij eerlijke Jood. — Waar ziet gij mij vooraar.? — vooreen dief? — Gij heeren Christenen 1 gij denkt altoos, dat de fmousfen dreven zijn. Mozes verbied het fteelen , dat weet «ij ook wel. Kijk, ik mag door de vloer zinken gelijk Ko. ral, door de aarde, als ik ze niet voor mijn eigen geld gekogt heb. — Dat 's veel gezegd, waaragtig, en ik zal er geen eeden meer ora zweeren. L A M S E H. Gij hebt ze immers van den Heer van der Sloop? —. Joodje! is het niet zo 1 • A M U 3 L. Waaragtig, ik heb ze aan den Heer Infpector betaald. De Zon mag op mijn hoofd vallen als ze mij geen handen voj geld kosten! bij mijn ziel! handen vol. , KORNET. Ja 1 Smous ! maar de helft van de waarde hebt gij er nooit .Voor gegeeven. S A M O ë L. Zo als ik zeg, Mijnheertje! handen vol geld. Zowaar als ik Samuël heet! Maar ik moet er immers een klein voordeeltje op hebben? Al ben ik een Smous, ik moctook lecven : ik kan geen handen en voeten vreeten, èndeSmousfen zijn met een kleine winst te vrecden, daar de Christenen altoos zo almagtig veel geld moeten winnen ; maar daar valt men dan niet over. 'tls maar, die Smous, die verdoemde Smous heeft het mij verkogt. Kijk, Mijnheertje ! gij wilt immers van Samuël de waarheid wel hooreu? —. Als gij, Christenen! wat beter met ons omgingt, dan  EN GEEN GELD IN DE ZAK. SS dan zouden wij niet genoodzaakt zijn om zo te fchache» ten. Verftaje? L A M S E n. Ai genoeg daar van, Samuël! Ik ken deeze horologien van zeer nabij. kornet. De Infpector is een fchurk, een bedrieger! —■ zeg hen» dat! S a m U ë l. Ga hem dat zelf zeggen, Mijnheertje! Ik koop en verkoop, maar, waaragtig, met zulke boodfehappen te doen, is geen nagelfchrapzcltje te winnen. Neen, bij mijn ziel! dat is er niet. l a m s e n. Nu! dat zij zo 't wil! fchoon ik voorzien ben, wil ik ze evenwel koopen , wanneer gij handelbaar zijt. Hoe veel voor beiden ? s a m u ë l. Ik zal u geen duit overvraagen, Mijnheertje! twee ea veertig dukaaten. Ah ! dat is te geef, waaragtig. . KORNET tegen l A m S E n. i Wat wilt gij doen, mijn Vriend? l a m S E n. Een goed werk. —-» Zeg mij den naasten prijs, Samuël $ en ik zal ze neemen. S a m U ë l. Ik heb u het uitterfte gezegd. Zo waar als ik leef. ntmf Maar laat eens hooren, hoe veel bied gij? L a m S e n. Agt en dertig dukaaten. SAi  5$ TWEE HOROLOCIEU s a m u 6 l. Gij zijt waaragtig een best Christen. — Nu, om daé gij de Heer Lamfen zijt, geluk er meel — geluk er meel Gij hebt ze te geef! — waaragtig, ik win er niet op. Ik doe het, zo waar als ik in Abrahams fchoot wensch te zitten, alleen maar, om de goede luiden te helpen. kornet. Dat geloovcn wij wel, Smous! maar gij wint cr ten min» Jlcn de helft op. Ik heb ze kunnen krijgen, voor —— samuël, fcliielijk in zijn reden vellende. Hehoudens uw propoost, Mijnheertje! Ik heb ze eerst te pand moeten neemen , en toen, 't is waaragtig waar, zo waar als gij mij hier ftaan ziet, toen hebben ze mij een hand vol dukaaten gekost. —- De drommel zal mij laaien! KORNET. Dat zal hij evenwel, zo dra gij maar kans ziet om geld te winnen. s a m u ë l. Geld, geld, Mijnheertje! geld regeert de gantfche wae- reld; wij moeten veel doen, om aan geld te komen* *tis de ziel van de negotie. l a m s e n, intusfehen de dukaaten geteld, hebbende. Zie daar Jood! ze zijn alle wigtig. s a m u ë l. Op uw woord? —• LANSEN. Ik verzeker het u. s a m o ë l. o 1 Gij zijt een eerlijk man, die een armen Jood niet bedriegen zou. Ik wil gaarne met u handelen.  SN GEEN GELD IN DE ZAK. 67 L A M S ï N. Apropos! Samuël 1 S A M V ë L. Wat is er van mijn heers dienst ? L A M S E N. Ei zeg mij toch, Samuël! wat is dat voor een jonge Dato:, die fedcrt lang hij u inwoond? S A M U ë L. Stom zal ik worden, zo ik weet wie ze is! L A M S E N. Heeft de jonge van der Sloop haar niet bij u bezorgt? S A M U ë L. Dat weet ik, waarachtig dat weet ik! Ik wellichte wel, dat ik haar met mijne oogen nooit gezien had. L A M S E N. Waarom dat, Samuël? — Het is toch een eerlijk menscli. S A M U ë L. Het beste vrouwmensch van de waereld. Geloof mij, rij heeft een zeer braaf hart. .Zij heeft mêe gebragt, twee zwaare koffers, met zilver, kleederen en ecuige ranteiten van finaak, en nu — o wee! heeft ze niets meer! — Ik heb nog in de vier jaaren gcencn rooden duit van den Heet van der Sloop gezien, die voor haar heeft ingeftaan. _ Ook zijn ze mij groote fommen voor kost, voor plaiüerreifen voor huishuur en andere zaken fchuldig, het beloopt ,v£t de drieduizend daalders. De Heer van der Sloop is fchul. dig de ganfche waereld, Jooden en Christenen. — Die Heer U een al tc verkwistende Sinjeur. H K01f>  5§ TWEE HOR O L OOIEN KORNET» Samuël! als ik u raden zou, jaag liet vrouwmensch naaiden duivel, eer ze de fchuld grooter maakt, s a m u ë L. Het zou mij leed doen van een zo eerlijke Dame! En dat klcene fchaap -— haar zoontjen! na! na! dat kan ik uiei doen! y ï. A M S E N. Hij denkt als een redelijk man. s a m u ë t. Wie kan het helpen ? Patiëntie! kornet, Onbegrijplijk! — gij bclchouwd haar met medelijden ; als de deugdzaamfte vrouw? — zet uwe vcrftandvengftcrs* open, Saim>ël! en kuntge Sm ontkennen, dat ze de openlijke hoer van van der Sloop is ? s a m u ë L. Na! Na! geen waar woord is daar aan. — Ran was mijn ganfche huis befmer als dat van Gchofi, zo zij daar een Ogenblik in bleef. Na ! Na! mijn heertje. KORNET. Wat drommel lompe Smous! van der Sloop heeft haar uie een vreemd land mede gebragt, heeft zich verbondenow vpor haar te betaalen, —« bezoekt' haar dagelijks, en gij, domoor, twijfteld nog dat hij met haar L A m s E N, Hat alles bencemd mij nog het geloof aan haare deugd niet, Vriend, het noodlot der menfehen laat zdci niet ajtjjd naar den ukcrlijken fchijn beoordeeleh. s*5  TEN GEEN GELD IN DE ZAK. S9 S A M V 'è L. Dat meen ik ook, mijn heertje! KORNET. ja! ja 1 —— gij Joden zijt zo nieuwsgierig ; zo bekwaam om alles uit te vorfchen, en Samuël zou niets van liet vreemde orakel weten. — Allons ! jood, regt uit opgebiecht. S A M ö ë L. Ik fta je te zeggen mijn heertje! —- zo waar als ik leef] ik weet cr geen cenig woord vanl en al wis-: ik er wat van, je zoud geen woord uit Samuël zijn mond krijgen, na 1 na! L A M S E N. Dat is braaf, Samuël. S A U U ë L. Dat meen ik ook? —— Maar, als ik wist dat het doch de Heeren niet kwalijk zouden nemen, dan zou ik wel eens willen zeggen , waarom ik denk dat de heeren zo hee' nieuwsgierig na die Dame vragen. —> Heb ik het doch niet wel mijn heertjes ! Is een van de heeren niet verliefd {lachend.') O! het is zoo'n bevallig mensen! —•» ze heefteen gezicht, — een gezicht — zo blank, zo blank als verfche fneeuw oogen als de fijnftc paarlen ? Vingers, mijn heeren! vingers en handjes als boter, zo poezel. Kijk? als het een joodinnetje was, zo waar als Aaron een baard had, dan zou er niemand aan mogen ruiken, dan was zij voor mij. —— Maar nu, —- nu is het een Chri*tinnctje 1 nu is zij niet van mijn kleur. Waaragtig! nu zou het een zwarte lap op een witte rok weczen. — En, daarom, mijnhecren t hebt gij er zin in ? fpreekt. Ik ben geheel tot uw dienst. Ha Kowi  60 I W ï I HOROIiOGIEN kornet. o ! Die verdoemde Smous, langs dien weg zoekt hij aas zijn drie duizend daalders te komen. s a m u ë l. Dat is waaragtig zo, mijnheertje? l a m s e n. Wel nu, was die prijs tc hoog, wanneer zij het waardij was? -— Geen grooter geluk, dan wanneer dankbaarheid én liefde zig vereenigt I s A M u ë l. Dit is waaragtig zo, mijnheertje? kornet. Samuël zou geen Smous weezen, bijaldien hij niet merj$ te, wie van ons beiden verliefd is. s a m u ë l. Dat is waaragtig zo, mijnheertje I — Nu, adieu, mijn nseren, tot op een ander tijd. Zo dra gij Samuël den Jood van nooden hebt; gij hebt maar om mij te zenden? Een, kind kan mij vinden, Uw onderdaanigfte dienaar, roijn.heeren. kornet. Dag Smous I —- DERDE TONEEL, lamsen, kornet, kornet. H, 1 ha! mijn vriend, wat zult gij nu met de horologien uitrigten ?  gN «ÊEfl «ELD IN D* ZAK* *** I, A M s e n. Ze aan u geeven. kornet. En denkt gij, dat ik zulk een gift zal aanneenjen? l a m s e n. Ik verft» u. Bewijs mij flegts de vriendfehap, om ze aan uw Neef te rug te geeven. Zeg hem, dat ik ze voor hem gered lieb. kornet. Braave Vriend ! welk een edel hart bezit gij 1 maar, —* l a w s e n Wel nu? kornet. Ik vrees, dat ze voor den avond al weder in handen va.8 Samuël zullen weezen, l a m s e n. Hemel! zou hij ? — kornet. Mijn Neef heeft den duivelin -Maar wij zullen zien.—j y aarwei! VIERDE TONEEL. l a m s e n , alkeih 3S=n braaf man! .— wel niet greetig om zijn hart te ontdekken , maar die eenmaal zijn Vriend is kan ook op zijn vriendfehap bouwen. o! Dat van der Sloop ook mijn vriend ware, dan kan ik mijne beminlijke Engclfche van nader bij leeren kennen. Maar is er geen mooglijkheïd, «Ot dit te worden? — H a VIJF-  02 TWEE HOROLOGIEM V IJ F D E TONEEL.' LAM SIN, KAPTEIN. K A p t E I ff. Ah! lion jout mon cher aini! . Hobt gij wel gefti- pen? Gij hebt de Peruquier al gehad. Par bleu! babbelt die knaap bij u ook zo geweldig ? Ma fui! ik word er doof van. Croïez moei, 't is le plus grand flabillard de la ville A propos ! hebt gij die Dametjes du bon ton hier wel voorbij zien gaan? oMonDieu, dat was iets plus qu'ordinaire. Ah! je vous asfure, dat cr geen fchooner, liever, bevalliger, beminnelijker in de wacreld zijn? — La révérence de ces Belles was voor mij tres honorable. Kunt gij niet aan mij zien, dat ik er trotsch op ben? L a M S E n. Ik zie dat gij, — binnensmonds. Een zot zijt. Overluid. Uw bezoek, heer Kaptein! is mij aangenaam; maar gij zoud mij vcrpligtcn, wanneer gij het deezen nademiddag wildet hervatten. ter zijden. ,, Hoe raak ik de zotskap kwijt ? " kaptein. Eh bieu, mon ami! gij hebt dan occupatie ? Geenert u om mijnen wil niet. Maar, Amice! zijt gij een liefhebber van 't fpcl ? heden hebben wij ccne overheer-  EN GEEN GEtD ÏN DE ZAK. 63 lijke partij; en veritê! van der Sloop en de lnfpeclor zulten er ook bij weezen; of, fclioon er, — entrenous,—aan van der Sloop niet meer te verdienen valt. ï. a m s e n, zeer koel. Ik fpeel niet. K a f t e i n. Parbleu! een flcgte opvoeding. «— Maar, ik zal 11 wat nieuws zeggen. Ah! mon ami, ik heb mij half dood mecncn te lachen. In 'tkoffiehuis werd verteld, dat het fchip, 't welk van der Sloop naar Vrankrijk gezonden heeft, mct fmokkelgoederen geladen; verbeurd verklaard , en ziin correspondent gearresteerd is. Waar door hij groot gevaar loopt van overhoop geworpen te worden! —• Mafoi, is dat geen fchoone klugt? ha! ha ! hal >l a m s e n. Schaamt gij u niet, heer Kaptcin, dat gij u in het ongeluk, van uw evennaasten verheugt? Als het waar ïs dat gij zegt, dan is van der Sloop een vcrlooren man. k a p t e i n. Won dien! wie kan het helpen? ha! ha! ha! lansen. (Behoudens uwe andere kundighccdcR, Mijnheer! verftaat gij u op den koophandel niet. K A p t e i n. Diantre, dit ftrekt mij tot eer. —. Een koopman is maar •en burger en ik, -— ben van adel. l a M s e n. ja! zuipen en vreetcn, danzen en zingen, Ipeelen en meisjes verleiden, — «! dat is rogt adekjï;. kap-  64 TWEE HOROLOGIEW k a p t e i r. hPropos, gij (preekt daar van meisjes. Ik zal u ecntraTt trien redicule vertellen. Gister avond heb ik met van der Sloop bij de engelfche Dame geweest. Wij bebbeli er gr> geeten , gedronken en vrolijk geweest, comtnc il faut! —— Tout le monde weet, dat mc Dame fmooriijk op mij vet,' luid is. e a m s e n, Gij zijt wel gelukkig. k a p t e i n. Zij trapte mij eenige keeren op den voet, comprcnner »ous? en gaf mij te verdaan, dat ik bij baar blijven zou 1 —— Ik accepteerde dit, en monfieur van der Sloop moest dé . werf af. -— naar zijn doos zoekende. Snuift gij ook tabak? lamsen, naar de tafel wijzende. Daar ftaat mijn doos. ter zijde. „ Hij zal wel meer van die Engclfche weeten." overluid. Wel nu ? gij bleeft er dan ? k a p t a i n , fnuivende en, als in gedagten de dbts in zijn zak fle.kcnde. Saus doute. Ik bleef er den geheelen nagt. lamsen. Indedaad, heer Kaptein! dat gelukje was u al vrij watwaardig. Zij is zeer fchoon. kaptein. Ha! gij zijt er dan ook al eens lij geweest? lam?  XV GEEN GELD IN DE ZAK. ^5 lamsen. Nog nooit. Maar ik heb haar eenige keeren gezien. Ik mag haar zeer wel lijden. k a p t e i n. Ik, eigenlijk gefproken, niet. Elle est bonne pour une variation, mats pas plus. Schoon kan zij ook niet heeten, la m s e n. Zij is omtrent twee en twintig jaaren oud, en mij dunkt, dat zij zeer fchoon is. — k a p t e i n. Oh ! point de tout. — Zij heeft een daaglijksch bakkesje. lamsen, op zijn horologie ziende. 'tls reeds tien uuren. Neem mij niet kwalijk, maar ik moet uit, —» zo gij, -— k a p t e i n. Tous les diables; is het al zo laat? Ma foi, dan moet ik ook gaan. Adieu mon ami! fins compliment 1 blijf daar ge zijt, ik weet den weg. lamsen, item bij de rokjlip te rug trekkende. Met uw verlof, Mijnheer! geef mij eerst de fnuifdoos te rug, die gij, in gedagten, in uw zak hebt geftoken. kaptein, eenigzins verleegen. Hc bien? — Moi? Votre Tabatiere? — heb ik die in mijn zak? in zijn zakken voelende. Ah'. la voila! 't is per abus ! < Ik heb die verftroojing van gedagten wel meer; ■— lamsen. Je le crois bien, mon ami! J kap-  tf(j TWEE H OHIiOSltfi k a p t e i n. Pardonner moi. Je fuis votre treshumble. ZESDE TONEEL.' lamsen, alleen. T-Jitvaagzel van alle fchurken 1 —— o Mijn waarde van dor Sloop , hoe zeer beklaag ik u ! — Dit monfter is dan uw vriend ? — zou hij mij de waarheid gezegd hebben ? Zou van der Sloop een bankeroet moeten fpeelen ? De hemel geeve , dat deeze winkbreeker het geloogën mag hebben. Ik moet dio nader onderzoeken. Mooglijk doet zig alsdan de beste gekegenheid van de wacreld op , om zijn vriendfehap te winnen. ZEVENDE TONEEL. Het toneel moet voorönderjleld worden een kamer t» verbeelden in het huls van samuöl. trithlei, edwin. 1 edwin, op een ftokpaardje rijdende. Kijk eens, lieve Mamal kijk eens, dat heet nog eersï galoppeeren, niet waar? Trithlei, met zigbaare bekommering op het gelaat* JH l mijn lieve wigt? eu?  EN GEEN GELD IN DE ZAK. 6f edwin. Maar gij ziet liet niet, Mama! Ik bid u, — kijk toch eens! —— trithlei. Ik zie liet zeer wel, mijn kind ! edwin. Voort, Paardje! voort. Hij rijd het toneel rond. Maar, Mama, gij zijt zo blijde niet als ik! —•■ trithlei, wenende. Helaas! mijn zoon! edwin. o! Mijn allerlieffte Mama! wilt gij dan altoos weenen?—» Laat wij liever met Oome uit rijden gaan. trithlei. Ik heb er geen trek toe. edwin. Waarom niet? — Het is immers zo vermaaklijk? trithlei. Om dat ik niet al te wel ben. edwin. Dat doet mij leed. Dan zullen wij te huis blijven. Och l ik wenschte, dat gij zo vrolijk waart als ik. Mijn besta Mama! het valt mij zo hard, om u altijd zo treurig te 2ien! — Gij fchrcit bijna al weder. trithlei. Speel maar mijn kind! fpcel maar , en laat uwe ongelukkige Moeder in rust. — Uwe ontallige onnozelheid breekt mij het hart. edwin. Ik bid u, mijn lieve mamaatje! lach dan maar eens tegen I a mij.  6$ TWEE HOROI/OGIKSf' mij. Andere Moeders lachen immers tegen hunne kindertjes? — En gij ziet dat ik ook lach. — Maat gij fchreit ? im ik zal «Jan ookMchrcïen. TRITHLEI. Beminlijk wigt! ach! dat ik u omhclze, dat ik u, kusiche! — dierbaarst, eenigst pand mijner liefde! gij hebt het beste hart. AGTSTE TONEEL. TRITHLEI, EDWIN, SAMUCL. S A M U ë L. We, nu, hoe ftaan wij er bij ? TRITHLEI. Mijn goede Samuël 1 heb toch geduld. — Gij weet immers , dat ik niet anders heb, dan dit ongelukkige kind. -» Mijn vriend van der Sloop, SAMUËL. God bewaare ons; —«< van der Sloop? —"wat fchoons, bij mijn ziel, wat fchoons I — Als hij mij vooreerst de helft nog maar betaalde! —< waaragtig 1 maar hij is zo kaal als een geplukte vink. Hij heeft geen rooden duit in zijn zak, —— Neen dat heeft hij niet. EDWIN. Dat zal ik tegen Oome zeggen, Samuëlï SAMUCL. Ah! kijk eens, die kleine guit l _., £33  EN GEEN GELD IN DE ZAK. ÓJ edwin. Laat mijn Moeder met vreeden, of ik rijd u overhoop. 1 Hij rijd op samucl aan, die uit den weg wijkt, en, al fpeelcnde hem eenige fchrecden agteï naar loojit. NEGENDE TONEEL. trithlei» samucl. s a m u ë l. o! Die lieve Jongen? —- God geeve hem en zijn Moe- der esn lang en gelukkig leeven! Maar fc propos! zult o ij tegen van der Sloop niet eens van onze zaaken fprecken. Ik zou, waaragtig, wel haast moeten vraagen, of uw liefde dood is, of in de gevangenis? —• Vergeef het mij, dat ik zo fpreeke. trithlei. Helaas! vraag mij niets! s a m u ë l. Waarom niet? — door vraagen word men wijs. Ik zou n misfehien gelukkig kunnen maaken, bij mijn zondige ziel! dat zou ik, trithlei. Gelukkig? Ach! — is er geluk voor mij? — Alfclienkt gij mij alles wat gij van mij hebben moet, —- wat dan 110„« —. dan moet ik immers nieuwe fchuldcn maaken, of als een Bedelaarfter vertrekken? s a m u ë l. Waaragtig! gij hebt gelijk. I 3 T RIT Si-  7.0 TWEE H O R O h 0 G I E N trithlei, Wel nu dan , Samuël! wat baat liet dan, of ik n mijn ge. rieim zegge. s A m u ë l. Wel wel! als gij nu eens geen lieffte meer had, kijk, bij mijn ziel; dan zoud gij, zo waar als ik leef, een fchatrijke vrouw kunnen worden. trithlei. Gij fteekt cr den gek mede, Samuël ? samucl. God zij ons genadig! 't ij een ernftige zaak! neen Mevrouw Trithlei! dat doe ik waaragtig niet. Maar lk ken zeer br..ave Heeren, die u wel mogen zetten. Zo waar als gij mij VOO! U ziet ftaan. En is er zelf een, die u, waaragtig, wel tot zijn Vrouw zou willen hebben, zo gijflegts bewijzen kunt, en kijk, dat is billijk, dat uw verkeering met den Heer van der Sloop onfchuldig is, en dat gij aantoont , dat gij getrouwd zijt geweest, en nu geen man meer hebt! trithlei, ter zijde. „ o Hemel! fchenk mij moed !" s a m u ë l. Tegen u in vrijigheid gezegd, het is de rijke koopman Lamfen! —— waaragtig, hij bezit over de twccniaalhonderd duizend gulden, of ik mag nooit in den hemel komen. trithlei. lk gclouf hem te kcaecn, s A m u ë l. Vnn der Sloop is er maar eeu Lorrcbos bij, waaragtig! gij moet hem nader leeren kennen, dat moet gij! TRI TH-  SN GEEN GELD IN DE ZAK. 71 trithlei. Ik ken hem reeds, 'tls in de daad een fchoon manSperzoon. —> Maar, ik kan mij niet begrijpen, waarom hij zig mijner aantrekt. s a m o ë l. o! Zo waar als Abraham onze Vader is, die Heer Lanüeri is een 1 egt grootmoedig inan. Ik zou misfehien nog een voordeeltje aan den Bruidegom kunnen hebjen. trithlei. Ha! ha! nu begrijp ik u. — Wel mijn lieve Samuël ? het fpijt mij, dat ik u in dit geval niet van dienst kan weezen. — Mijn lot blijft een geheim. Er zijn ömfhindigheeden, die men zelf voor goede vrienden verzwijgen moet. s a m u ë l. Dat is waaragtig zo, Mevrouwtje! nu, God zegeneut vaarwel! vaarwel. TIENDE TONEEL. trithlei, alleen. Is het mooglijk, Tom! dat ik u zou kunnen vergeeten ?—* Ach! waarom zijt gij niet meer? o! Dat ik nog op uwen boezem rusten, cn van uwe verftandige lippen raad cn troost ontvangen mogt! — zal Lamfen mij uw verlies vergoeden? — Hij is beminlijk! •—• Hij is rijk! —— En mijn Edwin , •—« o! hij zou er gelukkig door kunnen worden! —— En u , zalige fchim zijns Vaders , zal het ten grootsten vreugde verftrekken, wanneer ik mij cn hem , door een ander huuwlijk, aan dc ellenden cn het verderf Wntrukke.  fa T W E'B HO ROLOGïBW ELFDE TONEEL. * T R I T H LEI, EDWIN. EDWIN. M ama! Mama! TRITHLEI. Wat is liet, Edwin? EDWIN. Dat paard van Oome Samuël, 0! dat is een paard ? TRITHLEI. Een paard is een paard, dat ipreckt van zelf. Maar hebt gij dan weder in de ftal geweest ? EDWIN. Ja, maar zo mooi is het, meen ik. Is die oude Jood al Weg? TRITHLEI. Hoe dat zo, Edwin? EDWIN. Cij moest dien Karei maar betaalen, Mama ! dan zou hij U zo dikwils niet komen plaagen. TRITHLEI. Indien ik maar kon, Edwin ! — uw Moeder heeft geen geld. —— Wij hebben niets. —— EDWIN. Dan zijn wij arm. — Ach! dat, doet mij leed. •— Ik lieb ook niets, mijn lieve Mama! maar, wil ik mijn paard verkoopen ? —- Ik zal tegen de rijkcluiden zeggen. dat  EN GEEN GELD IN DE ZAK. 73 dat het is om mijn arme Moeder te helpen! — ,Is dat niet goed? TRITHLEI, hem omhelzende. o Mijn zoon! mijn zoon! verfchcur ffjijn hart niet langer ! — zie daar uw Oom.- , TWAALFDE TONEEL. TRITHLEI, EDWIN, L U D W I O. LUDWIG. Jjven goeden morgen, mijn beste Vriendin! —* Maar wat fchcelt eraan? — o! voorzeker heeft de Smous u weder aan boord geweest. EDWIN. Ja! Oom, dat heeft hij ook, en hij heeft gezegd, dat gij geen rooden duit in uw zak hebt. LUDWIG. Die vervloekte Smous! — Om een wisfewasje van geld go veel water vuil te maaken. TRITHLEI. Een wisfewasje ? zijn eisch bedraagt drie duizend daalders , waar van er duizend op mijn rekening heb ftaan; de andere twee dnizend heeft hij aan u opgcfchootcn. — Zijn dat wisfcwasjcs? —■» Hoor, ik heb reeds lang genoeg de weltevrenene gefpeeld. Thans is het uit. LUDWIG. Wat wilt gij daar mede zeggen? TRITHLEI. Heet dat zijne beloften houden? K LVD-  74 TWEE HOROLOGlEf» LUDWIG* Hoe dat? tri t b l et; Gij hebt 'van het oogenblik af, dat wij kennis aan elkander kreegen, mijne treurige gefchiedenis en de reden mijner reis poogen te ontdekken; gij hebt traanen geftort over mijn noodlot, en hebt (mij uwe liefde gezwooren. Gij hebt mij herwaards gelokt, en mij beloofd, voor mij en mijn ongelukkig kind te zullen zorgen, en mij te hu uwen ! ludwig» Wel nu, waren mijne oogmerken niet zuiver ? Heeft het niet enkel en alleen van u afgehangen, om mijne Egtgenoote te worden? —— waart gij het zelf niet, die hier een menigte zwaarigheden tegen inbragt ? trithlei. Welk een geluk voor u en voor mij, dat ik uwe hand heb afgeflagen. Reeds op reis heb ik uwe geneigdheid tot ver. kwisting, uw zugt naar fpel en wijn, en uwe wispelturigheid leeren kennen. Zou ik wel te beklagen geweest zijn, wanneer ik, na zulk eene onderwinding, de uwe geworden was? LUDWIG. Ik begrijp niet, waar gij heen wilt. Die verdoemde Jood moet weder op een barbaarfche wijs u aangevallen zijn. trithlei. De Jood vraagt flcgts om het zijne. ludwig. Maar hij moet geduld hebben! — 't Is of ook de Duivel in 't fpel is, en ik geen geluk meer heb. — In den voorigen nagt dagt ik een goeden trek te doen, — maar, —— t ri t h-  EN GEEN GELD IN DE ZAK. 75 trithlei. Vriend! vriend! is het geen dwaasheid, zig op het fpel te verlasten ? —— Waar laat ik u verder zeggen : na alle uwe poogingen hebt gij het niet verder kunnen brengen, dan dar ik u tot mijn vertrouwden vriend aannam; was zulks voor mij, in een vreemd land, niet alrede zeer veel gewaagd ? ludwig. Veel gewaagd? — hoe begrijp ik dat? Hebt gij dan blijken van een liegt oogmerk ten mijnen opzigte? trithlei. Daarom alleen kan ik bcfluiten uwe vriendin te blijven ; doch ik zou naar mijn Broeder gereist zijn, had gij mij niet beloofd, mij alhier te zullen onderhouden, en voor Edwins opvoeding, als een Vader zorg tc zullen draagen, onder beding, dat hij u zijn oom noemen, en hij u daar voor houden zou. — Maar, 'tis niet genoeg, dat gij niets van dit alles naarkomt; dat gij ons vergeet, —— maar uwe verkwisting gaat zelf zo verre, dat gij mij van mijn geld, ja! zelfs van mijn klederen cn opfchik verfteeken, en gij alles verdobbeld en verfpeeld hebt. ludwig. Nog ecnige dagen geduld, mijn lieve Vriendin! en gij zuk geld, klederen en oplchik weder te rug hebben. Ik zal u in alles genoegen geeven , en geheel en al met u verzoenen! —— Mijn hart, trithlei. Uw hart is goed. —— Mijn noodlot treft mij maar al tc zeer; mijn vriend ! zo gij mij niet fpoedig red, bezwijk ik er onder! — Ach! zo mijne traancn u niet beweegen, *eb dan medelijden met dit onnozel kind. K a EB-  f8 TWÉÉ HOROLOGIEM edwin, hem de hand kusfchende. Ach! miji lieve Oom? —-- trithlei. Gij moet hier raad fchaffen, eer de Jood ons in de gevangenis doet zetten. l u d w i Gd Hemel! —— mijn Vriendin 1 — wat zegt gij ? — in de gevangenis? — trithlei. Wat zou hij anders doen? Moet het geduld van een braaf man niet eenmaal ten einde loopen ? Zij werpt zig aan zijne voeten. Om onzer vriendfchapswil , betaal mij heden den Jood. Van 't geen ik van u te vorderen heb, wil ik afzien. Gij kunt alles behouden, wat gij van mij hebt! —— Dan vertrek ik morgen naar mijn broeder. — Hier word ik toch door elk een voor uwe verleidfter aangezien. edwin, zig insgelijks aan zijne voeten werpende. Mijn lieve Oom, help toch mijn Mama! Ach l zie eens hoe zij fchrcit! —• , ludwig, hen heiden oprigtende. o! Dit treft mij al te zeer. — Daar is mjn hand. —» Mijn fchullcn, *t is waar, zijn zo groot, dat mijn Vader, ZO hij dezelvcn wist, mij vervloeken en verftooten zou.—^ Maar, dat ellende en verderf mij van alle kanten overvallen, indien ik niet daadlijk heenga, en mijn laatstcn droppel bloed opöffcre, om u te redden. haar de hand kusjchtnde. Vaarwel! — / ar te.  tft GEEN GEllD IN DE ZAK. ff tegen e d w i i*. En gij ook 1 vaarwel, hitterlijk weenende. Mijn lieve Edwin! Ach ! — dat » « helpen kon* e» vervoering. o! God weet het, hoe ik verlange u te helpen. Vaar* wel, edele ziel 1 lieve Edwin 1 — Vaarwel. trithlei. Be zegen dei Hemels vergezelle u. Einde van het derde bedrijf. VIERDE BEDRIJF. EERSTE TONEEL. liet toneel verbeeld een hamer bij den Heer V. D. s L O O P.' v. b. sloop, geisner* geisner. I5et is maat al te waar, helaas 1 alles is verbeurd verklaart. v. d. sloop. Dan ben ik een bedorven Man! — Geisner, help mij een middel ter redding uitdenken, of ik ben onherftelbaar verlooren. GtlSKIL Ik weet er geen. —> Wij hebben nog daarenboven Z» veel te betaalen. v. d. sloop. Maar zou men dan geen medelijden met een ongelukkig K s Ko°P-  fS TWEE HOROLOGIEHF Koopman hebben ? —— Gij haalt de fchonders op. —•Hemel l fta gij mij dan bij. —— Nu behoeft mijn Zoon het comtoit niet meer te bezoeken. — Nu kan hij gaan bedelen! GEISNER. Ik vrees het hem te zeggen. Hij heeft eene gevoelige «iel. Het zal hem van de zinnen gaan. V. D. SLOOP. En echter moet hij het vveetcn. — Die Ligtmis, die Speeler, die er geen fchande in ftelt, om zijne beminlijke en deugdzaame Gade te verfmaaden en haare tedere liefde te misbruiken. —— Mijn Vriend! mijn noodlot kan ik ftandvastig en zonder tegenmorren verdraagen ; — maar, bij den Hemel! het gedrag van mijn Zoon brengt mij tot vertwijffeling! — Dan, mij gefchied recht. — Waarom heb ik dien deugniet niet maar voor lang doen opfluiten ? TWEEDE TONEEL. VANHER SLOOP, GEISNER, GEORQ. GEORG. E, is een Heer, die u begeert te fprceken. v. D. SLOOP. Mij ? misfthien iets onaangenaams. —— Ik bevind mij niet yvei. — fleer Geisner heb de goedheid, —« GEISNER. Zeer gaarne, Mijnheer? D E R-  KN SEEN 6ELD IN DE ZAK. 7$ DERDE TONEEL. van der sloop, georg. van der sloop. C_Tecf mij een pijp, Georg! en liet vuur test je I ■ georg. Aanfionds, Mijnliecr! —• ter zijd:. „ Dat dagt ik wel. De pijp is zijn toevlugt." v. d. sloop, ter zijde. ,, De hemel moest het eindlijk op dceze wijs l>e^c^likken., Tot nog toe, was ik alleen flegts ongelukkig door mijn wijf en zoon ? -— Nu zullen zij het ondervinden. Nu zal men de Bals, de Concerten en al die duivelderij moeten laaten vaaren. Nu zal men affcheid van de fpceltafels en de bijzitten moeten neemen, Waaragtig! ik was al te goed, —?> al te gek. —> georg. Zie daar, Mijnheer 1 de pijp en zijn toebehooren. v. d. sloop, de pijp floppende en aanfleekende. Ik dank u, Georg! ga, ik 'neb u niet meer noodig. —* Hoe heerlijk fmaakt mij dit pijpje. *— 't Is mijn balzem voor de zwaarmoedigheid. VIERDE TONEEL. van der sloop, geisner. van der sloop. "^^el nu? wat is het? uw gelaat verkondigt mij weinig goeds. ce IS-  TWEE HOROLOGIEM GEISNER. Helaas! — V. D. SLOOP. Meld mij alles, zonder agterhoudenheid. GEISNER. De Heer Berghuis heeft een wisfel van vijf honderd daalders op uw zoon, — cn zo hij niet betaald word, dan — dreigt hij, —■ V. D. SLOOP. Vijf honderd daalders? — Geisner! is 'tmooglijk? —— O Die Bedrieger, die Ligtmis! Ik ben arm, mijn vriend! gij weet het; — ik kan niet betaalen! — waarmede, hebt gij den Heer Berghtiis te vreeden gefteld ? GEISNER. Ik heb beloofd, hem binnen een paar uuren uw befluit t* Sullen melden. V. T). SLOOP. Zeg hem dan nu, het geen gij gehoord hebt. GEISNER. Zeer -goed. -— Gij veroorlooft mij voorts , om naar het Comtoir te gaan ? —, In uwe tegenwoordige omftandighecden moeten wij geen oogenblik nutloos verliezen. V. D. SLOOP. Ik weet dat gij in mijn lot deelt. Steeds waart gij de ftcim van mijn koophandel. GEISNER. Ik doe niet meer dan mijn pligt. V. O. SLOOP. Eerlijke Geisner! de hemel zal u loonen. VIJF.  «M GEEN GELD IN DE ZAK. tl? V IJ F D E T O N E E L, VAN DER SLOOP, LUDWIG. VAN DBR SLOOP. Aji! Ludwig! ik verlangde u te ipreeken. LUDWIG. Tot uw dienst, mijn Vader! —— Dat pijpje fmaalstlti gelooi'ik? V. D. S L O O P. j Ju! —• wilt gij ook eens ftoppen ? LUDWIG. Ik ben er geen Liefhebber van. V. D. SLOOP. Ah! — gij hebt ook wel andere uitfpanningen.' LUDWIG. Maar ook altoos met de pijp in den mondt ha! ha! v. D. SLOOP. Jal lach maar. 'tKomt mij in 't geheel niet vreemd voor , dat de kinders zo wel de gewoonte als de vermaaningen des Ouders belachlijk vinden! — Maar, dit eens daar gelaaten s — Mijn pijp ftrekt mij in veele opzigten tot troost en tot nut. — Kijk eens, Ludwig! even gelijk deeze» took, verdwijnt ook ons geluk en ons leeven. «—» LUB WIG. Ha! ha! zulke zedenlesjes heb ik al in mijn vroege jeugd gehoord. V. Pi Sloot) zeer ernftig. &esds i) in HW vroege jeugd hebt gij dan geleerd, om i, dei'jjd»  8a TWEE HOROLOGIEN deugdzaam te worden? — en, — van deeze heerlijke les.» en hebt gij geen gebruik gemaakt? «— ludwig, verteegen. Hoe ? —- V. d. sloop, zijn pijp ia fiukken ireekendt en met een foort run woede. o Rechtvaardige Hemel! — lk word raazende. ludwig. Mijn Vader! — v. d. s l o o p. Ga uit mijn gezigt 1 — fchnldenmaaker ! •—«* ludwig. Schuldenmaaker ? — Hoe ? —— v. d. sloop. Durft gij dit nog vraagen, verkwister? waar van zuK gij den wisfel van Berghuis betaalen? ludwig, ter zijde. „ Die Karei heeft zekerlijk zijn mond misgepraat." overluid. In de daad, mijn Vader 1 gij zijt kwalijk onderrcgt. lij ben aan Berghuis niets fchuldig. v. d. sloop, hem de pijpenjleelen naar den kop werpende. Ga uit mijn gezigt, Aartsleugenaar 1 — kom nooit weder in mijn huis? — ludwig. Hoe! —• mij aldus te behandelen ? — Geef mij mijn kinderlijk aandeel, dan zal ik op Maande voet met Minna vertrekken. v. d. sloop. In het tugthuis met u, eervergeeten guit? ZES»  EN GEEN GELD IN DB ZAK. 5j ZESDE TONEEL. V. d. sloop, ludwig, minna, kornet, lamsen. minna. Xi 's Hemels naam! wat betekent dit? ludwig. Laat mij begaan, Minna! — Mij bet huis tc verbieden ? v. d. sloop. Hemel! wederhoud mijne lippen, op dat ze deezen onwaardigen zoon niet vloeken ? — Mijneheeren! vergeef de gramicbap van een ongelukkig Vader. tegen ludwig. Ik geef het u gewonnen, Ontaarte! —■ lk kan met u ©nder geen één dak Ieeven. — lk zal mijn huis voor u ruimen ! — Vaarwel! ludwig, zijn hand grijpende» Vader! •—• minna. Beste, lieffte Vader? v. d. sloop, Minna omhelzende. Vaarwel, Minnat r—edele Vrouw ! vaarwel! —•] minna. Ach! —— heb medelijden; zie onze traanen ? v. d. sloop. Wederhoudt mij niet. ■ Laat los , waardfte Dogterl bat los, zo gij medelijden met mij hebt. Hij rukt zig uit hunne armen. VaSïtwel? L 2 tna«  ?4 T W B B HOROLÓfilB!» ludwig. Minna 1 «— ach! volg hem? minna. Ludwig 1 —— Ludwig! — wat hebt gij gedaan? Kemel! onderfteun mij, op dat ik den ongelukkigen varj Zijn opzet wederhoude? ZEVENDE T O N E E t, kornet, lamsen, ludwig, ludwig. O .Noodlot! — noodlot! *■—■ kornet. Wanneer zult gij u toch eens met uw Familjc verzoenenJ en geheel voor uw Vrouw leeven? ludwig. Ach ! — nog een kleinen ftoot, en ik ffcort in den afgrond tan vertwijfeling neder! — lk moet, — moet! —- kornet. Ja, gij moet u doorfteeken, ophangen, of voor den kop fchicten, zo als alle wanhoopige Losbollen. lamsen. Neen! lieve Ludwig; dat moet gij niet. — De beproevingen en kastijdingen van den grammen hemel zijn wel geftreng, — maar, wanneer zij ons vctbeteren, dan is de hulp nabij. -—• ludwig. Hoe! — gij ? Mijnheer Lamfen ? — komt gij, dooi' uwê ïicimlijke verwijten, mijn onheil voltooï- ? LAM?  «n g'een geld iw oe zak, 83 lamsen. Ik ben uw vriend , Ludwig! — en kom er « dc bewijzen van geeven. ludwig, met afkeer. Gij zijt, <— kornet. Niet verder, NccfS Lamfen bezit een eerlijk bart. Gij vormt u een valscli denkbeeld van zijn caractcr, en van daar uw vooroordeel tegen liem. ■ Denkt gij wel van het fpreckwoord: Die u als vriend niet van nut kan zijn, kan dikwils als vijand u febaden? — maar, a propos 1 gij hebt van tien morgen uwe horologien bij mij laaten liggen. •—— Daar zijn ze weder tc rug. —• ludwig, met verwondering. Mijne horologien? — wel, — die heb ik, •»« kornet, fchielijk. , Aan mijn huis laaten liggen. jlil tegen ludwig. „ Om u hartzeer te befpaaren, heb ikze wederingekogt. '* overluid. Daar, daar, vat aan. ludwig, fiil tegen kornet. „ Gisteren, weet gij, was het, twee horologien en gce:i geld in dc zak? —" overluid. Ja! het fchiet mij t'e binnen. Duizend dankzeggingen,' .Neef! —- wanneer ik u eens weder van dienst kan zijn ,— kornet. Van dat aanbod zal ik daadlijk gebruik maaken. Zeg L 3 mij  t6 tWB H 0 R Ö t O G I B M inij eens, — voor een enkele reis, op hoe veel komt die engelfcbe Dame wel? —— lamsen. Foei, mijn vriend! fchaamt gij u niet zulk een vraag te doen? —— ludwig. Deeze vraag is zo wel beleedigende voor Trithlei als voor mij. De eer van deeze braave Vrouw is mij al te dierbaar, dan dat ik ze niet verdcedigen zou ! Zij is de ongelukkigfte, maar tc gelijk ook de voortreflijkfte ziel. lamsen. Ongelukkig? — en waardoor? ludwig. Dat kan ik , zonder mijn eed te breeken, niet zeggen. Maar geloof mij, in het oogenblik, toen zij mij haar noodlot odtdekte , reezen mij de hairen te berge, cn mijne traancn vermengden zig met de haaren. lamsen. Maar, juist om dat haare gefchicdenis onbekend blijft, zal haare deugd fteeds verdagt voorkomen. kornet. Ja! ik vrees, dat men dc koe niet bont zal noemen, of er za! wel een vlakje aan weczen. lamsen. Dat vrees ik niet: want waarom, bijaldien zij zo deugdzaam als beminÜjk is, zou zij dan den omgang fchuuwen met een man, die haar hoog fchat. ludwig. Zij verdient zekerlijk alle achting. — Maar, hoe heb 'k het? — Neef! Neef! zijt gij ook verliefd? kor»  £N GEEN GELD IN DE ZAK. 8? kornet. De hemel verhoede, dat ik geen krommen fprong meer maake, — niet tcgenftaande ik blijde ben, dat ik het goed van mijn Vrouw. zijn hoed afneemende. Zaliger gcdagtenis? na zig tegen allen geboogen te hebben. Geërfd heb. Ook bedank ik haar Edelen, dat zij inij deeze Officicrsplaats gekogt heeft, — en, om alles te zeg. gen, ik neem het haar in 't geheel niet kwalijk, dat zij een jaar na de bruiloft den adem uitblies. ludwig. Al genoeg hier van, ga zelf een bezoek bij Trithlei geeven, en wanneer gij als dan van haare deugdzaamheid niet ten vollen overtuigd word, moogt gij mij als den grootste» fiooswigt vervloeken. AGTSTE TONEEL. kornet, lamsen, ludwig, mev. v. d. sloop* mev. v. d. sloop. .Ei 1 ei! Ludwigje wat hoor ik ? — tegen de overigen, die zig voor eenige oogtnblikken ver-' wijderen, en faatnen fpreeken ; terwijl u z v. v. d. sloop en ludwig, in 't vertrouwen, hst volgend gefprek houden. Uwe dienaares, Mijnhecren 1 tegen ludwig. Wat hoor ik, mijn Zoon! gij hebt uw goede Papa boos ge.  Sfr TWEE HOROLOGIEN gemaakt? Hoe zal ik hem nu weder te vreeden (tellen ? -»•* Ik zal liet wel beproeven of ik kan. —— Maar, Ludivigje liefl had gij bij geval ook geld noodig? ludwig. Dat is juist de zaak, moederlief; m e v. v. d. s l o o p. Maar uw Vader? ludwig. Heeft van de bewuste wisfel kennis gekregen. met vertwijfeling. Ach! mijn lieve Moeder, help mij toch! — Die verdoem» de Berghuis wil mij gerechtlijk vervolgen. —— mev. v. d. sloop. Dat zou een groote fchaude weezen. — Maar u helpen. —• o! zo ik maar kou, met al mijn hart zou ik u l'eipen! — Maar, Ludwigje. gij hebt zo veel noodig, en 11 j weet hoe zeer mij de handen gebonden zijn. ludwig. Maat er moet raad gefchafd worden, Moederlief! of ik ben vcriooren. m e v. v. d. s l o o p. Jk z,.l mijn best doen, dat ik uw Vader bepraat. overluid, zo dat de anderen, die intutfehen voorwaards treeden het hooren. Vijf honderd daalders zijn maar een kleinigheid. l a m s e n. Len kleinigheid, Mevrouw ? lk denk dat vijf honderd daalders voor eene door het nijdige ongeluk vervolgde Fa* Iiiilje fctcsic kleinigheid zijn. ludwig, ftll legen MEV, V. d. sloop. ,{ O Die ('ie:> .r.!" tvtt-  EN GEEN GELD IN DE ZAK. ?5> overluid. Gij wilt misfchien zeggen, Mijnheer! eene dooT een nijdig uicnsch vervolgde Familie? voor Mijnheer Lamfen zijn vijf honderd daalders geen kleinigheid, maar voor ons, —— ba ! —— k0k.net. Wat drommel! gij fpeelt als een oostersch Vorst. Maar Weet gij wel, dat uw Vader bankroet fpeelt? ludwig, verbaasd. Hoe, mijn Vader, —— bankroet? ——» mev. v. d. sloop, verfchrikt. Hemel! welk een ongeluk zou dat zijn ? —-» lamsen. Het is maar al te waar. Heden, volgens het zeggen van den Boekhouder, is er de tijding van gekomen. ludwig. Moeder, ach ! —• mijn Vader bankroet ? — Hemel l moeten alle ongelukken, ons dan tcffens overvallen ? m e v. v. d. sloop. Dan zijn wij verlooren? —« NEGENDE TOflEEL. kornet, lamsen, ludwig, mev. van der sloop, van der sloop. van der sloop. la, onzinnige Vrouw! verlooren! — ons huis in den Jiondbedurven! Mijn fchip is verbeurd verklaard, en ik ben daar door buiten ftaat, om te kunnen betaalen. > M He-  00 TWEE HOROLOGIEN Hemel! het is de gevoeligfte flag , die ons immer treffen kon. —— ntt eenig Jlilzwijgen ; fodaard. Maar, kusfchen wij de kastijdende hand der voorzienig. beid 1 LAMSEN. Maar wil men tot geen accoord komen ? V. D. SLOOP. Niet in 't allerminst. Ach, mijn vriend! waaromheb ik uw raad niet gevolgd, cn mijn geld op een zekerder wijs belegd i en, helaas ! LAMSEN. Wel ntt?- V. D. SLOOP. Nog was alles niet verlooren, indien mijn eigen Vrou» en Zoon mijn ganschlijk verderf niet bevorderden. MEV. V. D. SLOOP. Ja, ik dagt wel, dar dc arme vrouw de fchuld zou krijgen. V. 11. S L O O P. Ik geef u de fchuld niet zonder reden. Uwe verkwist- lUgt, -—i uwe verwaarloozing van mijn huishouden, . MEV. V. D. SLOOP. Waar toe dit verwijt? wij zij,, immers buiten dat on. gelukkig genoeg ? ie handen wringende, o Hemel! arm ? . arm ? wat nu gedaan ? V. D. SLOOP. Dat had gij vroeger moeten bedenken ! Nu is het geen tijd meer. De heinel is rechtvaardig: hij ftrart ons niet onverdiend. —*> TIEN*  EN GEEN GELD IN DE ZAK. 01 TIENDE TONEEL. kornet, lamsen, ludwig, mev. van der sloop, van der sloop, inspector, kornet. .Parbleu! zie daar Monfieur de windmaaker? met zijn neusdoek waaiende. Maakt plaats, maakt plaats? inspector, Ja! ja! dat beu ik. Dom'tnatio; jam otium ludendi non tempus est. —— Maak u uit de voeten, vriend lief! precor abs te Charisfïme, zo op bet oogenblik verneem ik, dat de Magiftraat haare Dienaars bevel- heeft gegeeven, om u op te zoeken, en uwe onfchuldige Perzoon, zo lang tot uw lchuld betaald zal zijn , in hegtenis te neemen. ludwig. Mijn fchuld ? —— Hoe! — wat fchuld? mev. v. d. sloop. O Mijn ongelukkige Ludwig! v. d. sloop, tegen ludwig. Scheer u uit mijn gezigt ? —— inspectüp., tegen ludwig. Tibi non ignotum esfe potcst, — allerbeste vriend , —» jnaitre d' armés! weet gij dan niet van den wisfej van twee duizend twee honderd en vijftig daalders van mijn Neef winkels S ludwig. Ja 1 ik weet het. Ma SORfi  51 TWEE HOROLOGlEf? kornet. Hebt gij den wisfel bij u, Heer Infpector? inspector, den wisfel aan kornet geeyende* Hier is hij. kornet. Zie zo t — Nu kunt gij voor alle duivels loopen. inspector. Hoe, Maitré d*trmés! mij mijn goed te ontnecmcr7? Is dat voor dc vriendfehap, dat ik den jongen Heer van deiSloop kom wnarfchuuwen? Alles zal wel fchikken, wanneer de oude Heer er maar borg voor wil blijven. ludwig. p vader! —• mijn Vader! zo waar als ik leef, ik bejj ©tifcbuldig. v. d. sloop. Weg, deugniet 1 weg van mij ? ■ ludwig. Hemel! hoe ongelukkig ben ik'. —— Mijn Vader', 'tijr .een verfoeilijk bedrog. ——• tegen den inspector. Weet gij, dat wij bankroet zijn ? inspector. CoeJum et terra 1 — amice, maitre d'armes! ja, dat Ware maxima. ELF"!  £N GEEN GELD IN DE ZAK. 9$ ELFDE TONEEL. kornet, lamsen , ludwig, mev. v. Dj] sloop, v. d. sloop, inspector, minna* minna. E. sloop. Wel aan dan ? —- De hemel zegene uw bcfluit! weest deugdzaam en naarftig, vervult uwe pligten, cn ——» maakt uw Gade, maakt uw Vader gelukkig? Hij omhelst hen beiden. inspector. Gratulor ex animo, beste vriend! nu kan er tot den borg-, togt raad gefchal'd worden. —— ludwig. Waant gij dat, Heer Infpeétor ? o Dat hebt gij mis. Ik zal de Gerechtsdienaars gerustüjk afwagten. De Overigheid zal mij hooren, cn zo Wel van uw vcragtlijk caracter als van het fchelms bedrog, ten opzigte van den wislcl gepleegd, onderligt worden. inspector. Bedaar, vriendjeV bedaar, ubi judicium? v. d. sloop. Hoe is het met deeze zaak, Ludwig? ludwig. Ik zal 't u zeggen, mijn Vader? lamsen. Maar zonder agterhoudenheid dan ? ludwig. Onlangs in 't gezellchap van Kaptcin d' Horvie fpeelende verloor ik eene aanzienlijke fora. Wij waren aan 't huis van zijn  EN GEEN GELD IN DE ZAK. O? 2ijn NccF Winkels. Men deed alle moeiten, om mij dronken te maaken. Te middennagt bevond ik mij met den Heer "Winkels alleen in de kamer. Drie Gemaskcrden kwamen daarop binnen Huiven; grcepcn mij aan cn dwongen mij, met geweld om deezen wisfel te tekenen. Naderhand niets meer van deezen wisfel hoorende, dagt ik, dat men mij een trek gtfpceld bad; maar nu ziende, dat het ernst is, cn dat men mij bij de Overigheid heeft aangeklaagd, leer ik deezo ccrloozc Bedriegers kennen. INSPECTOR. Hoe, een vorstlijken Bedienden voor een bedrieger uit te maaken? . Maitre d'armes! dat zult gij mij bewijzen. —- Wat? famarn Infpeétoris laedcre? —- Dat zal u pecunia» kosten! Juro! juro! KORNET. En mooglijk kost het u uwe bediening. o Gij fpits- boef! als gij niet op 't oogenblik vertrekt, zult gij nooit het latijn meer radbraaken. inspector. Gratias, Dominatio 1 maitre d' armes! is dat het loon mij. lier vriendfehap? KORNET. Kom hier, Karei! lk zal den wisfel voor uw oo^en aan {lukken fchcuren. hij verfcheurt den wisfel. Zeg nu tegen uw Neef en zijn gortigen aanhang, dat, jq zij lust hebben, zij met mij procedeeren kunnen. op zijn degen wijzende. Maar dit is mijn advokaat, —■ N  fjS TWEE HOROLOGIEN zijn rotting opligtende. En dit mijn Procureur! 1 Hoe wilt gij ? inspector, gcduurtg agtcrv.il trcedendc. Neen ! neen ! Charisfime ! nis gij de wisfcls zo betaalt eri zo procedeert, wil ik mij liever abfentccren. Servus hu> jnillimus. TWAALFDE TONEEL, kornet, lamsen, ludwig, mev. v. sloop, v« d* sloop, minna» \ ludwig. Hoe is 't mooglijk, dat ik mij dit uitfehot der menfchei» ten vriend kon verliezen ? Ik ben ftrafbaar ! Ik beken het I — cn gij haat mij niet, mijn Vader ? v. d. s l o o p. Blijft mijn Zoon, cn verbeter uw gedrag? l u d w i c. Minna! kunt gij het mij ook vergceven ? minna. Ik dank den hemel, die u aan mij weder fchenkt. —■» «. Had ik geen bedugthcid voor die engclfche Dame, mijn blijdfehap zou volkomen weezen. ludwig. Verban uw vrees, voortreflijke vrouw! ik was een Speeler, een Ligtmis, een Dronkaart, en mijn Minna was altoos voor haar Ludwig dc vricndlijke, dc tedere, de toegeeflijke) Egtgenootc! — maar nooit heb ik van mij zelve kunnen Verkrijgen, om mij in de arilicn van een ander te werpen ! — Ook  JiN GEEN GELD IN DE ZAK, Ook denkt deeze vreemde Dame veel te edel en te verhe» ven, dan dat zij, bij de ontdekking van een flegt oogmerk, ïelf aan een Vorst, haare vriendfehap niet ontzeggen zou. minna. 'tls genoeg 1 'tis genoeg! Ik hen te vreeden» v. d. s l o o p. Maar als ik mij wel bedenk, ben ik dan niet dwaas, mij te verheugen met een geluk, dat zo onzeker is? — lamsen. Gij durft dan aan de hulp van den onbekenden twijffelen? m e v. v. d. s l o o p. Wie of hij weezen mag ? ludwig. Een koopman is het vast niet; want deeze heeft het zijne zelf noodig. mev. v. d. sloop. Zou ook de Heer Gondler zo goed zijn? v. d. s l o o p. 'De hand van zijn brief is mij bekend; maar ik kan mij niet erriuneren, wie het zij. — Komt, mijne vrienden! laaten. wij een pijp rooken. Dc goede Hemel zal ons deezen wel» doener wel nader leeren kennen. ludwig. Kom, mijn Minna 1 minna. ! Mijn lieve Ludwig! lam se n* Ziet gij wel, vriend ! dat het flegts van ons zelve aftwngt, om ou« bet lecven aangenaam te maaken? Na KOR-  ÏOO TWEE MOROLOOIEIV kornet. Ma foi! gij hebt gelijk. —— Het fpreekwoord word hier bewaarheid : Daar de nood op het hoogde is, is de hulp. het naaste bij. Eindt van het vierde bedrijf. V IJ F D E B E D R IJ F. EERSTE TONEEL. Het toneel verbeeld de kamer van trithlei. trithlei, alleen ; aan een tafel zittende en een brief, welken zij geleezen heeft, in de hand houdende. Neen! Neen 1 ik bedrieg mij zelf. oprijzende. Het is onmooglijkl — zou Lamfen? i—'ach! neen!-"*1* na eenig bedenken. Het ftaat cr evenwel duidlijk gefchreeven. met verrukking. Hij bemint mij ? ►—. Hij bemint mij bartüjk, deeze edele Man? Ja! ik gevoel zulks. Mijne eerfte liefde werd niet weggefmeeten ; — mijne tweede kan ook teder, kan ook vuurig voor den verdienstvollen man weezen. andermaal den brief leezende. Ik kan mij niet verzadigen niet Ieezen! Hoe edel is zijne denkwijze! hoe teder zijn zijne uitdrukkingen! nun hoort gerugt. Dat zal hij zijn! ja! —— mijn hart zegt het mij. ——» lk.  ÏK CEEN GELD IN DE ZAK. »I i reikhalsde om hem te zien en nu, — nu fiddcr ik voor zijne tegenwoordigheid. — Daar is hij. —. TWEED E TONEEL. trithlei, lamsen. lamsen. .«Zult gij het mij vergecven kunnen? —■ trithlei, verbijsterd. Treed binnen, Mijnheer! ——• lamsen. Daar ik het waagen dorst, u mijne tedere gencegenheïil te ontdekken. — Ik ben het, die aan u fchrcef. trithlei. En ik, die u, op (taande voet, antwoorde. lamsen. Lamfen, — een Koopman. —— trithlei, met nadruk. Trithlei, — eene arme, ongelukkige! — lamsen, met vervoering. Ik zal u rijk cn gelukkig maaken. trithlei. Kijk, — daar twijflel ik niet aan; — maar, »»-» ook! gelukkig? lamsen, met verzekering. Leiden! allerliefst Schepzel! beiden! — trithlei, met veelzeggende tederheid* Hoe is uw naam ? lamsen. Karei, — N 3 zig  IC!) TWEE HOROLOGIEN ztg aan haare voeten werpende. Die u aanbid! —— en uw naam? TRITHLEI. Ilenriette , — bij wie u tc zien cn te beminnen hec zeïfdc was. l a m s e n 3 haar omhelzen.'.:. Henriette! mijn Henriette! trithlei. Mijn Karei? —— Ach! mijne aandoeningen zijn te geweldig. —— LAMSEN. Het is uw edel verheven gevoel, Henriette? — trithlei. Wat doe ik, mijn Karei? —— Ach! weet gij het? —» Gij omhelst geen meisje in haar vollen bloei! — Gij rust op geenen jongvrouwlijken boezem. — o Mijn Karei 1 vcrftoot uwe ongelukkige Henriette niet? Ik bon Vrouw,—« lamsen. Maar uw Man is dood? — Gij zijt Weduuw? trithlei, nadruklijk. Ja, dat ben ik. —— lamsen, Zulks weet ik. —— Stel u gerust! niemand zal u uit mijne flï'.ucn rukken. trithlei. Hoe! — gij weet zulks? —— la m s e n. Ja! mijn ilenriette! cn gij zult mij immers eene kleins naarvoiiching wei willen vergecvon. — o! Wist gij eens hoe vee! ik geleeden heb, reden ik u voor de eerftemaal zag. t r i t h.  JEN GEEN GELD IN DEZaK. IÖJ trithlei, eenigzins beangst rondziende. Maar, mooglijk weet gij alles nog niet ? —. lamsen. Wat dan? trithlei, met bezorgdheid. Verlaat mij toch niet? — lk ben ook Moeder! lamsen. Ook dit is mij bekend. trithlei, hem yuurigüjk omhelzende. o 1 Dan zegene God onze liefde! lamsen. Eene eeuwige vreede heerfche in onze harten? trithlei. Weet gij dan ook mijn geheel geval ? lamsen. Keen! —— maar laat dit zijn zo *t wil, Henriette ? Ifc bemin u! —■ trithlei. O Mijn Karei! hoe grootmoedig is uwe liefde. , DERDE TONEEL. trithlei, lamsen, samuël. samucl. j/^h! zo waar als ik leef, de Heer Lamfen! —»- waarag.' tig 1 Mijnheertje , zou ik ook zo vrij mogen zijn,, om u, —— l a m s ï n. Wel nu ? wat ? .—■ SA«  Ï04 'twee horologien s A m V ë l. Geluk te mogen wenfehen, Mijnheertje? lamsen. Dat zal ik u daadlijk zeggen, Samuël! s a r.i u ë l. Heb ik het niet gedagt, bij mijn arme ziel! Ik dagt liet wel. o! De liefde komt op als kookende zoetemelk 7.0 waar als Abraham onze Vader is, wij kunnen zonder de lieve, lekkere meisjes niet leeven, neen! waaragtig, niet. Dat goedje betovert ons, bij mijn ziel! hij beziet de hand van trithlei. Met uw verlof, Mevrouw! dc Jooden zijn nieuwsgierig- Nog geen trouwringetje ? —- wei goede hemel! —-» dat had ik verwagt, waaragtig! l a si s e n. Dat zal nog wel komen, Samuël! s a m u ë l. Ja! zo waar als ik leef, dat geloof ik ook. oMijn lieve Mevrouwtje! gij zult een Man aan Mijnheer Lamfen hebben zo goed als goud en zo zagt als boter. Kijk, cr moet geen vuile vinger op gezet worden, of ik mag nooit bij Jacob cn Izr.iik komen. En Mevrouwtje! ik heb dien goeden Heer ook duizendmaal dank tc zeggen, ja! waaragtig, duizendmaal, op mijn woord van eer ? trithlei. En waarvoor, Samuël? samucl. Vaar voor? waar voor? wel, bij God! weet gij dat niet? t r 1t H-  ËN (TEEN GELD IN DE ZAK» 19$ TRITHLEI» Hoe kan ik dat weeten ? —— * SAMUCL» Wel, voor dien wisfel, dien hijinijzoaanftonds gezonden Itecft. Kijk, Mevrouwtje I nu zijtge buiten alle zorg; na ben ik tot een ronden duit toe betaald. Nu heb ik, zie dat niet, op u te pretendeeren» LAMSEN. Hoe, Samuël! dat is tegen onze affpraak. SA M U ë L. lk kan het niet helpen, Mijnheertje ! het woord is er uit, Waaragtig, eer ik het weet. Vergeef het mij, om Godswil, vergeef het mij. Kijk, Mijnheertje! gij zijt met die VrouW gelukkiger als met tien njillioenen, bij mrjn zondige ziel 1 dat zijt gij. 'tls een engel uit Gods hemelrijk. Nu, nu, ik wil u niet langer ophouden. De Liefjes moeten hun vrijheid hebben 5 bal zij hebben geen getuigen noodig. Nu, Mijnheertje! nu Mevrouwtje! ik wensch u den zegen Abrahams, Izaïks en Jacobs. Ik wensch u zoo veel kinders als gij kneukels , en zo veel dukaaten als gij noppen op uv» bruigoms rok hebt. —- Uw dienaar I —— VIERDE TONEEL, LAMSEN, TRITHLEI, LAMSEN, nu, mijne Henriette? T IITIUtli Uwe goedheid befchaamt mij. O I. AM-  %06 TWEE [(OROLOOlEf? LAMSEN. Die verwenschte Jood! ■— jfaar u befcliaamen? neen! mijn waardfte ! — Immers was bet'mijne eerfte verpligting, om u alle bekommeringen en huislijke hartzecren te ontneemen ? —— En zou zulk een fiaauw bewijs mijner liefde mijat lieve Ilenriette befcliaamen kunnen? TRITHLEI. o! Hoe onuitfprecklijk gelukkig ben ik, een Man gevonden tc hebben, die- mij zo teder bemint en die zo edel denkt l VIJFDE TONEEL. LAMSEN, TRITHLEI, EDWIN. EDWIN. M ijn lieve Mama! hij ziet LAMSEN. Maar, Mijnheer! wie zijt gij ? —— Mama ! is die Hee' ook een Oom van mij ? TRITHLEI. Neen! mijn lieve Edwin ? —- Hij is meer dan uw Oom. EDWIN. Mijn goede Mijnheer, kunt gij nietfureeken? —— Eilieve^ Wat komt gij hier doen? LAMSEN. Ik zal uw Vader worden, alleilicffte jongen! zijt gij er mede te vrecden? EDWIN. Maar mijniMama zegt, dat ik zulk een goeden Vader gehad  EN GEEN GELD IN DE ZAK. IÖ7 Jiad heb, die kimt gij immers niet worden ? anders zou ik twee Vaders gehad hebben. trithlei. Uw Moeder heeft deezen Heer zo lief als uw Vader, «—« en 3 dien ik lief heb , hebt gij immers ook lief? edwin. o! Mijn goede Mijnheer 1 heeft mijn Moeder 11 dan waarlijk lief? lamsen, hem kusfclicnde. Ja! beminlijk kind? edwin. Maar, zeg mij eens! Hebt gij ook veel geld? lamsen. Ja, jongen licfl maar waarom vraagt gij dat? edwin, hem te voet vallende. o Mijn allerbeste Mijnheer! geef mij dan wat, voor mijn lieve Mama! wij zijn zo arm. Zie, dit is mijn beste kleed! —« en zij kan nu niets meer voor haar zeiven of voor mij koopen. trithlei, zear aangedaan. Mijn lieve Edwin? lamsen, Edwin op den arm neemende. Hoor eens, best Kind! ik zal uw Moeder alles geeven,. wat ik in de waereld heb. edwin, hem tederlijk lieflcoozenJe. o Duizendmaal dank, mijn goede, lieve Mijnheer? lamsen. Maar zijt gij dan te vrecden, dat ik uw Vader word? S d w i n. Met al mijn hart, —> waarom niet ? daar is er mijn han3 O 3 Op.  IOÏ TWEE HOROLOGIEN ep. — müj,. Mijnheer lief! — Vader, wil ik zeggen, «ebt gij ook paarden? lamsen. Ja, mijn lieve Edwin 1 ik heb er drie. edwin. Dat is goed! dat is goed! zijn het engclfche paardjes ? lamsen. Mijn rijpaard is een engelscb. 35 d w t n. Een engelsch? —. Ha! — ha! cïi daar zult gij mij dan op laaten rijden ? lamsen. Zeer zetar? edwin. Mama ! die goede Heer moet mijn Vader worden. "*■* O Mijnheer! gij weet niet, hoe lief ik u heb, Trithlei. Karei! hoe gevalt u mijn Zoon ? lamsen. Ik bemin hem als Man en als Vader. Henriette! in uwe lfefde voorfpel ik mij alle geluk. — Nu moet ik weg, maar ajs ik wederkom zal ik uwe ganfehc gefchiedenis wecten, niet waar? trithlei, o Ja! mijn waardfte! lamsen, haar kusfehende. Vaarwel, mijn beste! voor een oogenblik flegts, hij kescht Edwin. Lieve jongen I ftrak zie ik u weder. TRI TH»  BN GEEN GELD IN DE ZAK. IQflj Trithlei, hem uitgeleide gedaan hebbende. Goede voorzienigheid! hoe heilzaam is uwe vertroosting, hoe verrijkende is uw zegen l ZESDE TONEEL. liet toneel vjord voorönderfteld te veranderen, en een ka* nier te verbeelden in liet huis van v. d. sloop. v. d. sloop, mev. v. 11. sloop, ludwig. mev. v. d. sloop. G ij zult het wel zien, Vaderlief! die weldaadige onbe. kende zal met zijn hulp onzigtbaar blijven. v. d. sloop, zijn pijp rookende. O Neen ! kind! dat geloof ik niet. mev. v. d. sloop. Jk geloof, dat die troostrijke brief niet anders, dan een iheek van onze vijanden is. ludwig. o Mijn lieve Ouders l ingevalle wij bedrogen mogten zijn , —-j- maar, — ik' kan dit niet denken, neen ! —— was het zo, wee! wee ! dan denfpotter, zo ik hein ontdekkc !—« v. d. s l o o p. Hoe, Ludwig! vergeet gij airede, wat gij mij beloofd hebt? Wat gij der voorzienigheid fchuldig zjjt? mev. v. d. sloop. Helaas ! ——• v. d. sloop, zeer ernjlig. Heb berouw van uw zonden, bid den hemel om vergiffenis en verwagt dan zijn zegen en bijftand? o g lus*  fïÖ TWEE HOROLOGIEN ludwig. ©ij hebt gelijk, mijn lieve Vader! — Ik zal mijn ver. •fcuting aan een kant zetten. mev. v. d. sloop. Dat echter onze hulp zo lang weg blijft, is maar gansch Eiet naar mijn zin. —. ZEVENDE TONEEL. v..n dep. sloop, mev. van der sloop, ludwig, georq, georg. JC/en brief voor u, Mijnheer! v. d. sloop, zijn pijp nederhggtnjtt. Wie bragt hem? georg. Een oud man, die ten eerften heen ging. v. d. s l o o p. *t Is goed. AGTSTE TONEEL. van der sloop, mev. van der sloop, ludwig. mev. van der sloop, terwijl van der sloop flil lij zig zelve leest. De hemel zij dank! nu zal onze weldoendcr zig ont dekken. v. d. sloop, geweldig ontroerd. Neen! tegen zulk een fthok ben ik niet beftand, m  EK GE3N GELD IN DE ZAK. llt Hij werpt zig op een fioel. «ïnze hoop is verlooren. Hij laat den brief vallen, o Rechtvaardige Hemel! —— mev. v. o. sloop, verfchrikti Onze hoop verlooren! wat nu gedaan ? —< l u n w i g neemt den brief en leest, ,, Waarde Vriend 1 „ Mijn hart bloed, dat ik mijn woord moet intrekken. Gij hebt mijn goeden wil gezien om u te redden. Voomecmcns om ter uwer hulp te fuellen, word mij liet ongeluk van eene» mijner naastbeftaanden gemeld , die mij om mijn bijftand fmeekt. De natuur derhalven gebied mij, om eerst deezon mijnen pligt tc vervullen, eng mijn bloedverwant voor alle anderen te helpen. De hemel fcheuke u meerder troost, dan ik u geeven kan." Ik ben, enz. mev. v. d. sloop. Ach 1 wat nu gedaan ? wat nu gedaan 9 v. D. s l o o p. Wij worden geftraft 1 — rechtvaardig t — ja! — l u d w i g, ni-t vertwijfeling. O Eeuwig vervloekte Bedrieger! Dat de afgrond hem verzwclge ! — wat zegt gij nu, Vader! Moeten wij nu nog boete doen en bidden V — o Dat ik dien helfchen fchurk; mogt kennen, ik zou, — Hij loopt al woedende over bet toneel. NE;  ÏTg TWEE HOROLOGIEN NEGENDE TONEEL.' VAN der sloop, mev. van der SLOOPj ludwig, kornet. kornet» drommel fclieelt u, Neef? Speek gij een comedic? ludwig, mit wanhoop. Achl Neefl —- allerliefftc Neer? —■ kornet. En gij, oude Heer! — zo geheel neetHagtjg ? —■»., v. d. sloop. Ach 1 — mijn vriend! — kornet* Hoe 1 heeft Mijnheer uw Zoon zijn gat weder tegen da krebbc gegooid? mev. v. d. sloop. o Neen! — neen! v. d. s l O O p. Is 't mooglijk? hemelt is 't mooglijk? —t ludwig. Wij zijn op een verfoeilijke wijs bedroogen! — Die ver» meende wcidoender haalt zijn woord in, en ontzegt ons, onder een ellendig voorwendzel, zijn hulp. kornet. Dat hem de duivel haale t •—— Parbleu! —•» TIEN.  IN GEEN GELD ÏN DE ZAK. ÏI$ TIENDE TONEEL, V. D. SLOOP, MEV. V. D. SLOOP, LUDWIG, KORNET, MINNA, GEISNER. GEISNER. IVjUvrouw! Mevrouw! laat mij voorbij, op dat ik mijn Heer een goede tijding brcnge! , MINNA. ' En wat is dat? —— LUDWIG. Een goede tijding? MEV. V. D. SLOOP. Laat hooren ! Laat hooren! GEISNER. Gij zijt behouden! —— V. D. S L O O P. Behouden? —• LUDWIG. Hoe? — GEISNER. Hier zijn voor dertig duizend daalders aan briefjes, en op het Comtoir liggen reeds dertig duizend daalders contant geld. MINNA. Mijn Vader! — mijn Ludwig I —, MEV. v. D. SLOOP. Is 't mooglijk? L U D W I G. Jk geloof mij zelve naauwlijks. 2 KOR.  ll\ TWEE HOROJ-.OGIEÏJ' kornet. Ik begrijp niets van dit alles. Hebt gij clan al te faairjeij een rol in de klugt. v. d. s l o o p. Geisner 1 ik vertrouwde (leeds op u. —» tegen ludwig. Twijflelt gij nu nog? ludwig. » o Mijn Minna! mijn Vader! mijn Moeder! m e v. v. d. s l o o p. Geisner 1 blijde boodfehapper! v. d. s l o o p. Maar Geisner! kent gij onzen grootmocdigen weldoende.1 niet? Hebt gij hem niet gezien? geisner. De Comtoirbedienden hebben alles ontvangen. De' luiden, die het bragten waren even vertrokken, toen ik op 't Comtoir kwam. ludwig. Hemel! — Gij kent mijn hart, — vergeef mij mijrj wantrouwen ! kornet. Deeze weldaad van een onbekenden is meer dan men vart een vriend verwagten kan. v. d. s l o o p. o! Dat ik dien edelen Man aan mijnen boezem mogt rukken! GEISNER, een brief overgeevende. Deeze brief was bij het geld. v. b. sloop, leezende. „ Deeze dient, om u uit den verfchriklijken droom te wefci ken,  SN GEEN GELD IN DE ZAK. ItSf ken, waarin mijn voorigen u en de uwen zekerlijk gebragt Zal hebben. Ik meld u derhalven, dat de inhoud daar van geheel verdigt was. ■»■»■ Ik ben een Man, die zijn woord houd, zo als gij ziet. Ik hoop, dat gij en de uwen mij deeze kleine kastijding vergecven zullen. '* Vaarwel! ludwig. Dus legt hij een heerlijke pleister op dc wond. mev. v. d. sloop. Mijn hart is wel honderd ponden ligter. v. d. s l o o p. Welk eene grootmoedigheid! -— ELFDE TONEEL. v. d. sloop, mev. v. d. sloop, ludwig, kornet, lamsen, geisner, minna. mev. v. d. sloop, ter zijde. 5, o 1 ïs die maalgeest daar al weder ? " kornet. Ha ! ha! daar is mijn vriend Lamfen ! v. d. s l o o p. O Mijn Vriend! gij neemt deel in mijn ongeluk, kom wees juli ook getuigen van mijn geluk! lamsen. Dc hemel bevestige het, en gceve er u zijnen zegen bij ï P 3 TWAALF-  Il6 TWEE HOROLOGIEN TWAALFDE TONEELJ V. d. sloop, mev. v. d. sloop, ludwig, kor» net, lamsen, geisner, minna, georg. georg geeft minna een wenk. lVTevrouw! —— minna. Wat is het, Georg? georg. Een woordje, als 't u geliefd 1 Wij luistert liaar iets in, minna. Ik volg U. DERTIENDE TONEEL. v. d. sloop, mev. v. d. sloop, ludwig, kornet, lamsen. v. d. sloop. Ik kan mij nog niet volkomen heiiiaalen. Deeze dag heeft mij een ftap nader aan het graf gebragt. k o r K e t. Kom, kom, gekheid! wat graf! — Dat voorbij is, is Voorbij! — Nu moeten wij vrolijk zijn! lamsen. En zoud gij wc! gclooven, dat ik alleen vrolijker ben, dan gij met u allen ? v. d. s l o o p. Dat is mij zeer aangenaam. Maar wat is cr de rede van ? LA Mg  IN GEEN GELD IN DE ZAK. HJr; LAMSEN. Ck heb mij verloofd. A L L E 17. Verloofd? verloofd? — KORNET. Dat is ter drommel! lamsen. Verloofd, ja! —- cn dat wel aan een fchoone, dcugdZaame bruid. tegen ludwig. Gij, Mijnheer! kent haat zeer wel. ludwig, ter zijde. „ Zou hij mooglijk? — " overluid. Ik wensch er u veel geluk mede. mev. v. d. sloop, ter zijde. „ Die dwaas 1" lamsen. o! Zij zal eene voortrcflijke Egtgenoote weezen. v. d. s l o o p. Gij zijt ook een goede Vrouw waardig. kornet, Jlil tegen lamsen. „ Is het ook die bcrugtc Engclfche ? " l'a m s e n. Daar is zij. jP $ VEER.  ÏI& TWEE HOROLOGIEÏ* VEERTIENDE TONEEL. V. d. sloop, mev. v. ». sloop, ludwig, kornet, lamsen, trithlei, minna, edwin. Lamsen, trithlei cn edwin bij de hand r.eemende cn aan het gezelfchap aanbiedende. Ik heb de eer, mijne Vrienden! om u mijne Bruid cn toekooiuendcn Zoon aantebieden. kornet, ler zijde cn misnoegd. „ Ei! ei! bij gaat cr dan mede ftrijken ? " minna, tegen edwin. Kom hier allerliefst Kind! ludwig, tegen trithlei. Hoe, Mevrouw! —' gij gaat dan deezen Heer hun wen? minna. Wel nu, mijn lieve Ludwig! gij kunt er immers niets tegen hebben? ludwig, eenigzins ontroerd. Ik ? — o Neen! •—■ in 't geheel niet. tegen trithlei. Maar, —— Mevrouw? — v. 1). s l o o p. Ludwig! kent gij deeze Dame ? Ik hoop immers niet ? —«' trithlei. Stel u gerust! wij hebben over vier jaaren kennis gekreegen, terwijl wij, toevallig, met elkander op reis waren. v. 1). s l o o p. Maar, Mevrouw! wanneer het mij geoorloofd zij, t ri t i i-  ïN GEEN GELD IN DE ZAK. ÏI£ trithlei. Ik zal u alles vernaaien. Mijne Ouders waren in Pruisfet, welgezeten luiden. Mijn Vader dreef een aanzienlijken han» del. Mijn Broeder Willem, vijf jaaren ouder zijnde dan Ik verliet, helaas! ten ontijde, het fchool, en begaf zig in de waereld. Hoe veel moeiten mijn Vader zig gaf, was het hem omnooglijk optefpeuren, waar de onbedagte jongeling zig ophield. Eenige jaaren hierna overleed mijn Moeder. Mijn Vader begaf zig naar Amerika, om aldaar zijn handel Voort te zetten. Hier gelukte ons alles naai- wensch. Ik hunwde met een jong Koopman, van engclfchen afkomst. Den tienden dag na mijn bruiloft nam de dood mijn tedergc. liefden Vader weg! een Vader, dien ik niet ophouden zal te beweenen! lamsen. Laat ik u dat verlies vergoeden, mijn waartWel kornet, ten uitterflen aangedaan, o Hemel! — hoe jaagt mijn hart! —• minna. Wat is het, Neef? trithlei. Vergeef mij, deeze traanenl —> ach! — kornet. Schielijk ! —— zeg mij, hoe heette uw Vader? — trithlei, verwonderd. Hoe, Mijnheer? —— kornet. Schielijk! — uw Vaders naam ? trithlei. Was Henrik Erling. KOR»  120 TWEE HOROLOGIEN kornet. o Hemel! —■■" trithlei. Hoe? — kornet. Dan zijt gij mijn Zuster I trithlei. Gij? ■— mijn Broeder? »—• kornet. Ja! ik ben Willem, uw wcggeloopen , uw onwaardige Broeder. haar teaerlijk omhelzende* Mijn Zuster ! —— mijn lieve Zuster! —— trithlei. Mijn Broeder! mijn lieve Broeder! »—— Karei! »»"•-» Ach! — lk vind mijn Broeder weder. kornet, tegen edwin. Mijn lieve Jongen! mijn Neefje! kom! laat ik ukusfehen? edwin. Wie zijt gij? —- kornet. Ik ben uw Oom 1 edwin. Moeder! Moeder! trithlei. Wat is het, Edwin? e d w 1 n. Al weer een Oom ! — wat krijg ik veel Oomcn! •"■*» Maar, oom! wat hebt ge een mooijelabel. KOR-  SN GEEN GELD ÏN DB ZAK. ' 12» kornet. o Zeer meoi! — edwin. Geef mij die fabel l kornet. i Wilt gij dan foldaat worden, Neefje lief? edwin. Ik moet te paard rijden, en dan moet ik immers een Gbel hebben? kornet. Ik beloof het u, lieve Guit! gij zult rijden en gij zult een fabel hebben. Wagt maar! v. d. sloop. Welk eene verwonderlijke fiamenloop van omftandigheden, KOT.NET. Maar, lieve Zuster! wat voerde u hcrwaards? trithlei. Na mijns Vaders dood vertrokken ik en mijn Man naar Engeland. Wij zettcden ons in zijne geboortertad neder. Wij waren als voor elkander gefchapen. Deeze Zoon was beteerde pand onzer liefde. Het kind was een jaar oud, toen zijn Vader , door een zijner Vrienden verleid, valfehebanknoottn maakte, en, —— met een vloed yan traantn. Ter dood gebragt werd! v. d. s l o o p. Hemel! —^ trithlei. o Mijn Broeder! o Mijn Karei! niemand kan de traanen *cU«n, die ik ftortede : geen mensth kan zig mijn lijden Q ver-  iaa twee HonotoeiEi» Verbeelden! De waereld werd mij tc eng. Alle onze goederen werden verbeurd verklaard. Vol vertwijfeling redde ik Ifog een weinig; nam mijn kind en vlood naar Ilanovcr; waar «le jonge Heer van der Sloop mij voor de ecrftemaal zag. lamsen. Ongelukkige, beminlijkc Henriette! Trithlei, tegen minna» Wad ik gewild, Ludwig had nimmer uw Gade geworui »,, «laar zijne losheid en al te goed hart wederhielden mij, • en ik bleef zijne Vriendin. ludwig. ïn de echte betekenis van het woord. trithlei» Mijn voorncemen was weder naar het Pmififclie te reizen. Misfchien, dagt ik, is mijn Broedér daar reeds wedergekeerd, en dan zal hij zig mijner wel aantrekken. kornet. Êrt WeJk een vreugd, mijn lieve Zuster! gij vind hem hier! trithlei. Ën behalven u, mijn Broeder 1 vind ik ook hier mijn Kafel! —— en dan nog zo veel andere vrienden. Denkt gij niet, Karei! dat mijn blijilfchap nog veel grooter zij? LAMSEN. O Mijn Henriette! kost gij in mijn hart leezen. kornet. Zuster! ik heb u dikwils ongelijk gedaan. De vriendfehap met mijn Neef maakte u bij mij verdagt. Dit zult gij IHij immers wel vergeeven 1 trithlei, KORNET kusfehende. Wijn lieve Willem!  EN GEEN GELD IN DS ZAK. jrjg KORNET. Gij zijt het zelfde lieve, goedhartige meisje nog. TRITHLEI. Waar langs wat weg zijt gij de Neef van den Heer y«s «der Sloop. KORNET. Deeze verwandfehap komt van de zijde vim mijl» zijn hoed e/ucemende. Vrouw, zaliger gedagtenis. TRITHLEI. Hoe! gij zijt dan getrouwd geweest? KORNET. Ja! Zuster! ik ben, God zij geloofd! getrouwd —- geweest. MEV. V. D. SLOOP. Wie had het durven denken, Vaderlief! dat wij nog zo Veel vermaak zouden gehad hebben. T R I T U L X I, o! Dat ons vermaak ftceds deugdzaam eu volkomen zij, V. D. S L O O P. Thans ontbreekt ons niets, dan om onsen onbckeiidija weldoender te kennen.  154 T-IVKE BOROLOGIJSW VIJFTIENDE TONEEL. V. D. sloop, mev. v. D. sloop, LUDWIG, kornet, lam? SEN, TRITHLEI, minna, EDWIN, KAPTEIN D'HORVIE. KAPTEIN D'lIORVIE. "Votre tres humble Serviteur , Mesdames et Mesfieurs! Ex lureert mij, dat ik zo maar lans facon binnentreede! Ah l Mijnheer Ludwig van der Sloop! UW onderdaanigfte ! Eh bien, mon frere 1 je ne vous ai pas vu in verfcheidenuurenI On etez vous ? Parbleu! wat vind ik hier een lief ge, zelfehap! en verité, c'est a mon goüt. op trithlei wij zendt. Wat Deësfe is dat ? Ma foi! 't is ecu Enge! du Ciel. Hij wil de hand van trithlei kusfehen, doch zij trekt dezelve met verontwaardiging te rug. Pcrmcttez, Madame! Ah! Elic ne veut pas. tegen minna. Ah, que vous etes charmante! Hij wil hatr insgelijks de hand kusfehen, minna, hem te rug flooteude. Laat af! — KAPTEIN. Ba! — tous enfemble in een kwaad humeur. tegen lamsen. Kent gij deeze'.Dames? LAMSEN. Ja zeerwel! maar, Heer Kaptcin! het verwondert mij, dat cr ten minften geen eene ouder is, die gij kent.  ÏN 6BEN GELD IN DE ZAK. 12$ kaptein. Uii bien? lamsen. Volgens't geen gij mij eens verhaald hebt, moet er een onder wcezen, waar bij gij eens een vrolijken nagt hebf doorgebragt. kaptein. Vous avcz rauon! •—— Dat is ook zo. minna, fclüdijk. Was het ook bij mij ? kaptein. Neen, Madame! zo gelukkig was ik niet. trithlei. Bij mij dan? kaptein. Ach! neen! mijn fortuin was nooit fi heareux, mev. v. d. sloop. ,Was het dan misfchien bij mij, Mijnheer ? kaptein. o Mon Dieu 1 non, non ! lamsen. En waarom hebt gij, dan gcloogen? kaptein. Ah, mon ami 1 badinage, loutere badinage. lamsen. Hoe 1 met de eer van een braavc Vrouw te fchertfcn ? Dït is vervloekt flegt. kaptein. Slegt? —■ weet gij wel, Mijnbeer l dat ik Officier ben?  I2t) TWEB HOUOtOCIlW ludwig. En weet gij wel, dat ik,weet, dat gij een valfche Speclef, een Leugenaar zijt? —— v. d. s l o o r. Mijnhecren! vergeet niet, dat gij in mijn huis zijtl kaptein, tiOttch. Monfieur! Monfieur! — k u r n 1 t. A propos, Heer Kaptcin! zie mij eens aan? kaptein. Wel nul kornet. Onbefchaamdg Ezel! durft gij het carafter van een Offi. cier aanneemen ? MINNA. Kent gij hem, Neef? kornet. Zou ik hem niet kennen? voorlceden jaar was hij te Spaa, Sn qualiteit van Pruikmaaker. Daar beeft? hij ecu vrcemdling belioLen. kaptein. Moi, Monfieur? —• lamsen» Veragtlijkc knaap! —— kornet, hem dreigende. Beken op het oogenblik, wie gij zijt! ka p t e i n. Ja! jal ik was een Pruikmaaker, ik was liet! •—Parbleu! BMUti nooit heb ik iets geileden. kor? J  CIT CÏF1M GELD IN DE KAK. 12f KORNET. En gij, Gaaudief! gij durft hier komen, om de oIEcicrsrofc Ichande aan te doen? hem andermaal dreigende. Beken aanftonds, fchobbejak! hoe veel hebt gij den vrcenidling ontdooien ? kaptein. Croïez moi I Ik heb niets, —— kornet. Nog langer tegenkakelen ? -— Beken! —-• of ik (Ia n zo murw als een ftokvisch. Hoe veel was het ? ~ fpreek i —•» Waren het twee honderd Louisd'or? kaptein, knielende. Pardonnez moi! —— het waren er maar vijftig. v. d. s l o o p. En zulk een vagebond durft het waagen, om den drcmpal van een ewlijk mans huis te betrceden ? kornet. Maar vijftig? gij verdoemde Dief! kaptein. Je vous prie, pardonner moi! — Maak wij niet ongei lukkigt trithlei. Nu, Broeder lief! kornet. Wat mij dan betreft, rijs op! maar maak ook, datgtjoofen. fcliklijk wegkomt! kaptein. Ik bedank u, de tout mon coettr. KOR»  128 TWEE HOROLOeiEK KORNET. . Ja! loop dc galg voor deeze keer mis, en als gij wel wilt doen, trek dan dit pakje uit, cn neem de kam weer in di hand. —— Allons, mars 1 ten eerden! Hij geeft hem een fehop. KAPTEIN. Mille fois pardon! — Ah 1 ah 1 votre fervitcur l ZESTIENDE TONEEL. D. SLOOP, MEV. V. D. SLOOP, LUDWIG, KOfc.' NET, LAMSEN, TRITHLEI, MINHA, EDWIN, GEISNER, GEORO, REGINE. LUDWIG. E o ! Aldus te handelen is beter dan ftceds te zwelgen cn te dobbelen, cn cindlijk twee horologien, maar geen geld in de zak tc hebben ! I DDVt G. Men verfoeije mijne verkwisting cn volge mijn berouwt Einde ven het vijfde cn laatste bedrijf.  Bij de drukkers dezes zijn, onder anderen, de volgende ftukken uitgegeven. J. Verveer, Cofa, ef de Zegepraal der Liefde, op het Bijgeloof, Toneellpel. In groot Octavo, keurig gedrukt, met ccnen fdioou gegravcerden tijtel. fit-:. Zaïre, Treuifpcl, op dezelfde wijze V**Au • . /:-i8:- T)c Goudlakenfche Schoenen , of dc lloogduitfche Schoen, makers Vrouw, boertig BlijTycl. InO&ivo. fi-ni* Proeven voor liet Verfland, den Smaak en liet Hart, bijeenverzameld door wijlen den Heer J. Bel la mij. Deze fchoonc bundel van uitgezochte ftukken , behelsd het volgende : Aan Lezers en Lezeresfen. Gevoelens van een' jongen Vader. Over Dagboeken. Verdraagzaamheid. Het fleepers paard. Denkbeelden uit het Vrouwelijk Cha. rader. Over het fchrijvcn incognito. Na eene herftelling. De Stormwind. De Held. Aan een' Schilder. De gevlugte Vreugde. Dc gevonden Vreugde. In een Album. Dc Dichter aan zijne Vrienden. Fabel van de Kapel en den Jongen. De Doctorale promotie. Anecdotes. Het non plus ultra der Gierigheid. Aan Cidli. Aan Fillis. De hardnekkige onkunde. .Fillis. Aan Henriette. Kaïn.' Twee woorden over Kaïn. Een vraag. Ewald en Elizc. Roosje. Droom van Ncrgal den Wijzen. Brief aan mijne Zuster K . Fragment van ecu Sentimenteele Histo. xie. Ode na een Onweder. Elize. Aan Chloë. Dolmar in  in kst dal des Doods. Met Onweder. Het Maanlicht", De Held. Lentewandeling. Het I.eeven van Cilie. Aan een Zelf- moorder. De Dag des Oordeels. In groot Oc tavo, op best fchrijfjpapier gedrukt, met eeneu gegraveerden tijtel. . . fi:-iq:- De Sentimenteels Echtgenoot, of het Huwelijk, zo als er eenige zijn ; behelzende de gevallen van den Heer D E BoMPRè, gedtmrende zijnen echten ftaat, door hem zelfs tefehreven, en, bij zijnen wanhopigen dood, tot een fpiegil voor alle Sentimenteels Echtelingen nagelaten. In Oc. UVCV . . /:-iS:- Vollcdig en duidlijk Onderwijs in het llliist- Omber- Qtiadrilde- en Piket-Spelt [waarin de gronden, de wettenen dc kansrekeningen van deze Spellen zeer uitvoerig cn dui. delijk geleerd worden,] naar het Engelsch van den Heer IIoijle. In Odhvo. , . fl.i-&i~