^ MAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. _ TE LEIDEN. Catal. bl Geschenk van T ooneel stukken , 1841.  D E VERKEERDE SCHAAMTE.   D E VERKEERDE S C II A A M T E, TOONEELSPE L. IN VIER BEDRIJVEN. DOOR A. VAN K O T Z E B U E. Te AMSTERDAM by GARTMAN, VER MANDEL en SMIT". 1798.   Indien ik niet dwaale, is de Verkeerde Schaamte een onderwerp, welk, vóór mij, nog niet, ten dienfte van het Tooneel, is bearbeid geworden; en daar dezelve de onbekende bron is van zoo veel onheils in de waereld, hoope ik, door dit [tukjen , mij eenige verdienfle verworven, en in menig goed hart vertrouwen tot vertrouwen inge/lort te hebben. Van Kotzebue. Nota voor de Vaderl. Letteröefeningenmaakers. (*) Men gaat wel op de Valkenjagt; maar men discht geen Valkengereeht op; of't moest weezen waar gij, met roofvogels van uwe foort, te gast zijt. J. S. van Esveldt-Holtrop» 19 Nov. 1798. (*j Ziet uw ftukjen ,voor Oaober 11. Art. de Ongelukkiger  PERSOONEN. vlas land , hofraad. Mev. vlasland, zijne tweede vrouw. Myntjen, zijne dochter uit 'C eerfte huuwlijk. e m m y , zijne voedjlerdochter. kr lach, kapitein. van den heuvel, een land-edelman. de Maillac, markgraaf, een emigrant. F K e l o n , zijn bediende. Mev. moreau, zuster van der. hofraad. jahn, oude tuinier van den hofraad. Het tooneel is altijd de tuin van den hofraad, Aan de eent zijde van hetzelve jlaat eer.e heg ,in welks een priëel aangelegd is. J,m ie andere zijde zijn twee hooge door elkander gevlogtene lir.denboomen , waaronder eene bank van zooden, D E  D E VERKEERDE SCHAAMTE, TOONEELSPEL. EERSTE BEDRIJF. EERSTE T O O N E E L. j a h n , hij Jiaat op eene tüinladder, en fchesrt de heggen, van tijd tot tijd zingt en-praat hij afwisfelende. w eeldrige uitfpruitfels — hier en overal > 2e worden maar niet overal befnoeid 61 o ! mogt ik met mijne fchaar maar eens onder het voikjen huishouden , dat hier in deezen vetten grond op den klap loopt ; knip ! knip ! wat zouden die koppen'rollen ! (Bii zingt eene poos.~) Arme hofraad ! weleer was de vreugd in uwen hof eene altoosgroenende plant; zij bloeide zonder oppasfing weelig in eiken hoek nu hebben ze eene heg rondsom mijnen heer getrokken, zoo digt, dat 'ec geen ftraal meer doorfcirjnen kan — een ftaketföl A van  3 DE VERKEERDE SCHAAMTE, van (hij werk — 't word van dag tot dag gekker —* 't Is ook klaar aan hem te zien , hij verlept als eene viola matronalis, waar aan de infecten knagen. (Hij zingt en werkt.) TWEEDE T O O N E E L. EMMï; zij gaat, vut breiwerk in de hand, lang. zaam over het tooneel. jah n. emmy. Goeden morgen , Jahn. jah n. Goeden morgen. Ei, ei, juffer! a! zo vroeg pp? 't heeft flerk gedaauwd , gij zult natte voetjens haaien. emmy. De zon fcheen door mijne glazen; dit lokte mij in den tuin. (Zij vertrekt.') j a h n , haar achter na ziende. Een edel bloempjen en 't verbergt zich onder 't groen , als eene rijpe aard-bezië. De hemel bewaare 't voor de fnoepende musfcben. Ons Mijntjen is ook goed, ó ja, heel goed, maar zij fchiet te veel omhoog naast mevrouw haare ftiefmama; en dan zal 't weldra 'weezen; zij was goed! — (Hij zingt en werkt.') DER-  TOONEELSPEL. 3 DERDE T O O N E E L. FRELON, JAHN. FRELON. JBonjour , maitre Jean. (Jahn houdt op, kijkt em , lagcht hooncnd , en werkt voort. Irelon treedt nader , en roept.) Hei daar! JAHN. - Wat is 't ? FRELON. Ik zeg: bonjour, maitre 'Jean. JAHN. En ik zeg; loop naar den duivel ! ik ben een oud eerlijk man, men moet duitsch tegen mij fpreeken , verliaat ge 't, monfieur bonjour? FR ELON. Maitre Jean bromt ook altoos. JAHN. De duivel is Maitre Jean — ik heete Jahn — blijf met uwen franfchen kraam van mijn lijf. FRELON. Jahn! Jahn! zoo fchreeuwen de ezels. JAHN. Dat hoor ik daar. FRELON. Maitre Jean klinkt vee! beter. A 2 JAHN.  4 DE VERKEERDE SCHAAMTE, jahn. Bij ü is alles goed, als 't maar klinkt. Gaa, monfieur klinker, en febeer u naar den duivel. frelon. Scbaapen worden gelchoren, maar geene beeren. ja h n. Neem u in acht voor de beerenklaauwen. (Hij zingt en werkt.j frelo n. Maitre "Jean , avec permisfion, laat dat zingen Kaan, gij hebt eene lelijke flem. jahn. Wie belet u te vertrekken ? frelon. Mijn beer heeft mij bevolen , hier op hem te wachten. jahn. Gaa dan ginds tusfehen de erwten in flaan, en verfchrik de musfehen, op dat gij in uw leven toch tot iets goed worde. frelon. Uwe aartigheden zijn plat duitsch. jahn. Voor duitsch brood moogt ge ook wel duitfche waarheid hooren. frelon, zich waaijende. 't Zal heden een warme dag worden. jahn.  TOONEELSPEL. 5 JAHN. Daar is flijk in den vijver, daarin kunt ge u baaden. FRELON. A prepos, de vijver moet weg. . JAHN, uitvallende. Wat? FRELON. Ik zeg , de vijver moet weg. (Jahn ziet hem aan , lagcht hoonend; zingt en Merkt.) Laat maar eerst mijnheer met de jonge juffer van den huize^ bruiloft gehouden hebben , dan zal alles hier anders gaan. J A II N. Uw heer ? met juffer Mijntjen ? FRELON. Ja , ja, mijn heer de Markgraaf is mooi op den weg om te vergeeten , wat hij zijnen doorluchtige voorouderen fchuldig is. JAHN. Zo ? nrar juffer Mijntjen zal nooit vergeeten , wat zij aan zich zeiven verfchuldigd is. FRELON. Mon ami, mijn heer is gewoon de dames 't hoofd op den hol te brengen- JAHN. Ja , wel moet het hun op den hol zijn, wanneer zij hem bij zich gedoogen. A 3 F RE-  6 DE VERKEERDE SCHAAMTE, FRELON. Eerbied , maitre Jean , 't kost mij één woord, dan valt ge in de ongenade van mijnen heer. JAHN. ü ■ FRELON. Ook tvvijfele ik 'er aan, of mijn heer u wel in 't geheel in zijnen dienst zal houden. JAHN. Zo ? FRELON. Wat den moestuin aanbelangt , moogt gij misfchien uwe za*k verdaan, maar, mon ami, het ontbreekt u aan finaak. JAHN. In de daad ? ' FRELON. Die boomen, die heggen, die tulpenbedden moogen in Holland goed genoeg weezen, maar wij houden daar niet van; wij willen treffende gezichten , furprifes, eremitages, grafnaalden — JAHN. Nu heb ik 'er wél aan. FRELON. Gij zijt oud, mon ami. Gij hebt weinig fraai» gezien, il faut lui pas/er Jon ignorance. Gij kunt hier altoos als tweeden tuinier blijven, maar we zul-  TOONEELSPEL. 7 zullen eenen franschman laaten overkoomen, een delicieus mensch! ah! maitre Jean, bij dien kunt ge ter fchoole gaan. jahn. Ik ter fchool gaan ? (Hij JHjp van den ladder.") frelon. Die zal 'hier het onderst boven keeren. Van dien modderigen vijver zal hy een bad van Diana maaken, en van deeze bouwvallige (lookkas eene chineefche kioske. jahn. Kioske! Wel gij verbruide windzak 1 (Hij neemt den gieter en begiet Frelon de beenen.) frelon, rondspringende. Maitre Jean\ maitre Jean\ wat zal dat beteekenen ? jahn. Het bad van Diana, monfieur Ion jour. frelon. Ik zeg u, laat dat (taan. jahn/ Indien 't u niet aanflaa,. kruip dan in de ki. oske. (Hij jaagt hem 't tooneel rond.) A4 FIER-  2 DE VERKEERDE SCHAAMTE, VIER.DE T O O N E E L.- vlasland, de voobigen. vlasland. Jahn ! wat doet ge? jahn. ]k b-'giet onkruid. vlasland. Weet ge niet, in wiens dienst hij is. jahn, half binnensmonds. 6 Jn, zoo heer, zoo knecht. frelon, terwijl hij met den neusdoek de voeten afwischr. Maitre Jean is bijzonder aariig. vlasland. Waar is uw heer? frelon. Waarfchijnüjk nog op 't bal. vlasland, gedwongen glimlagchende. Bravo! dat heete ik*danfen. frelon. Tegen den morgen zond hij mij weg, en beval m 1, hier, op hem te wachten. vlasland, op eenen losjen toon. De Markgraaf zal zonder twijfel mijne vrouw rjnór huis geleiden? FRE«  TOONÉELSPEL. p frelon. Mijn heer weet te leeven. vlasland. Was men braaf vrolijk ? frelon. 6 Ja, mevrouw uwe gemaalin danst comme m ange, en mejuffer Wilhelmina comme un zépkir. vlasland. Was het gezelfchap talrijk? frelon. Uwe gemaalin zat omtrent middennacht in eenen kring van beau monde, vlasland, zijne gemelijklieid verbergende. Als ze maar met 't naêr huisgaan geene ver. koudheid vatte. fr e lon. Zij heeft de fourgui vvcêrom gezonden; de heer van den Heuvel boodt zijnen wagen aan. vlasland. Ee heer van den Heuvel? is die in de ftad? dat verheugt mij. frelon. Hij kwam gisteren avond in vollen galop aanrennen , lprong van zijn paard, en vloog naêr 't bal. Vtntre-faint ■ gris! maitre Jean heeft mij zoo wel bevochtigd, dat ik verlof moet vraagen, om van A S cliaus.  io DE VERKEERDE SCHAAMTE, chaus/ure te veranderen, (Htf maakt eene luchtige huiging en vertrekt.) V IJ F D E T O O N E E L. vlasland, jahn. vlasland. Zeg mi) toch eens, Jahn — ik koom daar juist 't basfin langs. — Waarom worden de hoornen met bloemguirlanden omvlochten ? jahn. Mevrouw heeft het bevolen. Zij Iaat mij alle de maluwen en ftokroozen in den gantfchen tuin afplukken. vlasland. Wat moet 't dan worden? jahn. Weet ik't! Mevrouw wil daar een ding geeven — die windzak, die zoo even vertrok , noemde 't in 't fransen j monfieur Rofat, de kapper, heeft 't voor mij vertaald, 't heet — ha! ha! ha! —1 een danfend ontbijt. De koks hebben den geheelen nacht door gewerkt, en de meisjens chocolade geraspt. vlasland, met gedwongene mverfchillightid. Zo ? jahn.  TOONEELSPEL. ti jahn, Ei, ei, federd een paar jaaren is 'er zulk een geraas in den tuin, dat 'er geen nachtegaal meer te hooren is. vlasland. Wel nu, lieve vriend, indien■ Hechts de tevredenheid hier altoos haar nestjen bouwt. jahn. Ja, ja, tevredenheid is een lief vogeltjen, maar 't verlaat het dikwijls als de zwaluwen. (Vlasland zucht en poogt het te verbergen.) Neem 't mij niet kwaalijk , heer Vlasland! ik ben een oud grijs dienaar, die aandachtig toekeek, toen gij gedoopt wierd. Gij wierd grooter, en waart altoos gaarne voor uw zeiven. Indien de kinderen uit de buurt wilden fpeelen , dan fpeelde gij zomtijds, hun ten gevalle, wel eens mede . maar dan zaagt gij 'er juist zoo uit als nu — Niets ten kwade! gij verftaat mij wel. vlasland, glimlagchende. Indien de buurkinderen reeds aanfpraak op mijne gedienstigheid mogten maaken , hoe veel meer dan niet mijne lieve vrouw I jahn. Maar 't is dikwijls voor het k n a a p j e n ligt, 't geeft den man zeer hard vair. Het boompjen buigt zich; de boom breekt. Indien men zoo een vierde van een§  ra DE VERKEERDE SCHAAMTE, eene eeuw (til en gerust alle dagen denzelfden weg draave, dan doet men in 't einde niet gaarne meer zijdfprongen. vlasland. Mijne vrouw is jong, ik ben al over de veertig , en moet dus mijne gedienstigheid verdubbelen. (JMa vuur.) Ook verdient zij mijn geheel vertrouwen , zij is eene zoo goede, braave vrouw. jahn. Zeer goed, indien zij den fraaijen tuin maar met vreden liet. vlasland. Hoe zoo , oudjen ? wat legt zij u dan in den weg ? jahn. Och, lieve heer Hofraad ! de tuin is mijn paradijs. Mi.n vader , zaliger ! heeft denzelven aangelegd, ik ben 'er in gebooren en opgevoed, en een paar jaaren uitgezonderd , die ik ter liefde van de kunst in Holland doorbragt, heb ik bijnaêr geen voet buiten de deur gezet. Elk vrucbtboompjen heb ik geënt, en 't geen ik nu naauwlijks met mijne armen kan omvatten, heb ik als een jong ftamrjen gekend. Ik dacht zoo : achter af naêr den kant van de weide is een grasplekjen —-- men flaat 'er zelden een oog op — daar Haan eenige ber«  T O O N E E L S P E L. 13 berkeboomen tegen den tuinmuur, waar ik 's avonds mijn pijpjen rook vlasland. Wel nu ? jahn. Nu dacht ik zoo: indien gij den heer Hofraad een goed woord geeft, dan laat hij u mi.fchien daar nog eens begraaven. vlasland. Dat zal gebeuren, oude vriend. jahn. Ja , lieve God ! wie weet hoe kort die berken daar nog ftaan. Mevrouw heeft zoo veel in den zin: de muur moet omver geworpen , en de weide met* jong plantfben bezet worden , zij wil daar kronkellaanen aanleggen, een fluk koornland ,eenen zangberg, en ik weet niet wat al meer! dan zullen de berkeboomen wel in den weg ftaan. vlasland. Niemand zal uwe lerkeboomen aanraaken. jahn. Wie zal zich over de berkeboomen ontfermen, daar men zelf deeze lindeboomen niet verfchoont. v laslanu. Welke lindeboomen ? jahn, op de beide dooreengevlochten lindeboomen vijzende. Kent ge uwe kwekelingen niet meer? Gij'en juf.  14 DE VERKEERDE SCHAAMTE, juffer Philippina plantten die op den verjaardag van mevrouw uwe braave moeder. VLASLAND. G'. Ik herinnere mij dit nog zeer wel. JAHN. Gij waart toen beide nog kinderen , naauwlijks zoo groot als dit roozenboompjen, mejulfer uwe zuster tocli een weinig grooter. En toen ge de jonge takken in den grond hadt gezet, toen gaaftge eikanderen boven die jonge rijsjens de hand , en omhelsdet elkaêr, en mevrouw uwe moeder droogde haare traanen af, en zeide tegen mij: Jahn, pas die boompjens wél op! — dat heb ik ook eerlijk gedaan, 't zijn een paar grootfche boomen geworden , en nu zoude ik ze omvérhakken ? — Neen, dat kan ik niet doen ! mijne hand zoude beeven, indien ik met eene bijl aan deeze boomen wilde raaken. VLASLAND. Wie wil dan, dat gij ze zoudt omhakken ? JAHN. Mevrouw zegt , dat wanneer men in gindsch prieel zit , die linden het gezicnt naar het dorp beletten. VLASLAND. Onverfchillig, niemand moet eene hand aan deeze linden Haan. Hoort gij , Jaim, ik eisch het van u. JAHN.  TOONEELSPEL. iS jahn. Zeer wel. v l asland. 't !s immers 't eenige , dat mij nog aan mijne goede zuster herinnert. jahn. Helaas, ja! vlaslan d. Dat zal mijne lieve vrouw niet geweeten hebben. JAHN. Dat is wel moogüjk. Zij fprak 'er gisteren voor 't eerst van. Ik geloove , dat die winderige franschman haar zulke dingen in 't hoofd brengt. Hij was 'er bij , en huppelde en fprong om haar heenen, vertrapte hier eene augurk- en daar eene aardbezieplant. Ik geloove . dat hij veel invloed op mevrouw heeft. vlasland, met gedwongene vriendlij kheid. Meent gij ? jahn. Hij is flceds aan haare zijde. vlasland. Men houdt hem ook voor aangenaam gezeifchap. jahn. Praaten kan hij, dat is waar, en zijn monüeur Va-  16 DE VERKEERDE SCHAAMTE, Valer.-chamber ook. Die pogcht reeds op verbinde» nisfen. vlasland, rasch. Welke verbindenden ? JAHN. Ik durf 't niet eens nazeggen. Ik geloof nog geen woord van al 't gepraat. vlasland, ter zijde. Düs reeds in den mond der bedienden. (Hij wil fprecken , maar bedwingt zich.') Jahn , genoeg. Ik heb u in uw werk geftoord. Ik kon niet flaapen, en dacht de eerfie in den tuin te weezen. jahn. De eerfte? o neen ! juffer Emmy is al .een half uur hier. vlasland. Emmy? Waar is zij ? jahn. Ginds zit zij te breijen, ginds b'j de roozenheg. vlasland, in de verte roepende. Goeden morgen , Emmy! ZES-  TOONEELSPEL, tj ZESDE T O O N E E L. emmy, de voorigen. Jahn doet, geduurende dit tooneel,zijn werk meer ach. terwaards, en begeeft zich weldra in het verfchiet. emmy. Goeden morgen , lieve vader! ik wist niet dat gij reeds op waart. vlasland. 'c Ging mij ook zoo omtrent u. Ik had de moeite om ftil voorbij uwe kamer te fluipen, wel kunnen befpaaren. — Wat geeft gij mij, indien ik u eene blijde boodfchap brenge ? emmy. Geeven? Gij fchertst. U geeven, zoude toch maar terug geeven zijn: want hebbe ik niet alles van u ? vlasland. Van mij? volflrekt niet, mijn kind ! gij hebt mij niets te danken,dan het dak waaronder gij woont; al 't overige betaalt mijn wonderlijke vriend, tot cénen duit toe, van zijn fober tractement. emmy. Kan hij uwe vader-liefde ook betaalen? 2 vlas.  -?3 DE VERKEERDE SCHAAMTE, VLASLAND. Deeze beloont gij mij rijkiijk:. Gij gewend mij fteeds aan het fireelend denkbeeld , dat ik twee dochters bezitte. Waarlijk ! weldra zoude ik jaloers kunnen worden , wanneer ik 'er aan denke, dat ik mijne fcboonfte rechten cp uw hart heden moet deelen. emmy. Heden? vlasland. Zal Erlach koomen. emmy. Zal hij koomen? heden? mijn redder! mijn edele weldoener ! eindlijk na acht jaaren ! — Maar, lieve vader! zal hij zeker koomen ? vlasland. Zoo fchrijft hij, doch gelijk gemeenlijk, met een paar laconifcbe regels. De tijding heeft mij verrascht: want bij het begin van eenen veldtogt is Erlacfi anderszins niet gewoon bezoeken te geeven. emmy. Naauwlijks herinnere ik mij hem nog. 6 Dat hij toch reeds hier ware! ik wil hem te gemoet ! Van welken weg moet hij koomen ? vlasland. Hoe weet ik dat? mijn goede Erlach zet zelden plaats of dagteekening boven zijne brieven. Lees maar:  TOONEELSPEL. 19 maar: ,, Hiernevens hebt ge 't kostgeld voor Emmy, en aanftaande week mij zelf."— Dat is 't al. EMMY. 't Is waar, flechts een paar woorden , maar ze zijn met eene weldaad beftempeld. Van waar zoude hij den tijd neemen om te fchrijven, hij moet doen, niet waar, lieve vader ? hij houdc het uur verloren, welk hij geene goede daad naêr de eeuwigheid mede geeft. VLASLANn. De ftille Emmy vat vuur! dat behaagt mij. emmy. 6 Toen hy de arme Emmy van onder de puinboopen haalde —■ toen hij zijne halve foldij met haar deelde — ik moet weenen zoo dikwerf ik 'er aan denke hij bezit geheel mijn hart. VLASLAND. En verdient het. Mogt 't u toch gelukken, lief meisjen, zijnen haat tegen de vrouwen uitteroeïjen- En in de daad, hoe meer ik u aanzie, des te verftandiger, des te waarfchijnlijker koomt mij die hoop voor — wat dunkt u, Emmy? den man kent gij reeds ; flechts de houding is u ontdacht, maar ook die is edel. EMMY. En ware hij zoo lelijk als die flaapende dichter, dien eene koningin in 't voorbijgaan kuschte. B 2 Ge-  io DE VERKEERDE SCHAAMTE, Gene zei de flechts te veel fchoons. Erlach doet het. VLASLAND. Uwe dankbaarheid neemt eene zoo hooge vlugt, dat haare vlerken reed* de gewesten der liefde fchijnen te raaken. EMMY. Wat is de liefde dan, indien ze geene neiging tot 't goede en fchoóne zij ? VLASLA ND. Gij zoudt dus niet ongenegen weezen ? geeft gij mij voimacht om een weinigjen te koppelen» EMMY. Gij fchertst, lieve vader! en wilt u , ten koste mijner verlegenheid , vrolijk maaken. Maar weet ge ook dat uwe fcherts eene romanesque geestdrift voedfel zoude kunnen geeven, welke reeds in mijn hoofdjen een geruimen tijd beftaan heeft? VLASLAND. Nu, mijne lieve, kleene Amerikaane, laat eens hooren. EMMY. Wanneer ik bij fchoone avonden mij uit uwen vrolijken kring verwijderde, en alleen in de fombere eikenlaan begaf, dan bouwde ik kasteelen in de lucht, hoedanig ik eens mijnen weldoener zoude vergeiden, zijne oude dagen vervrolijken — maar ik  TOONEELSPEL. 31 ik ben wel een recht zottinnetjen met mijne praatachtigheid. Gelukkig koomen daar onze gasten van 't bad te huis. Lieve vader! gij hebt mijne ziel zonder (luier1 gezien , maar die gindfehe opgefcbikte heeren zullen mij ongekleed hier niet verrasfchen. (Zij loopt heenen.) VLASLAND. Koomen zij eindlijk ? — maar niet tot mij! — een dejeuner danjant lokte hen naêr huis! ZEVENDE T O O N E E L. MYNTJEN, VAN DEN HEUVEL, VLASLAND. M V N T J E N. Goeden morgen , vadertjen ! ik zoude liever zeggen: goeden nacht ! en naêr bed gaan. VLASLAND. Zijt ge vermoeid ? MYNTJEN. Dood moede. VLA SL AND. Mijnheer van den Heuvel ! ik verblijde mij zoo veel te meer , mijnen lieven buitenbuur bij mij te zien , daar ik hem in deezen tijd van 't jaar naauvvlijks durfde verwachten. B 3 VAK  DE VERKEERDE SCHAAMTE, van den heuvel. Gij hebt gelijk, heer Hofraad ! in de lente is 'er buiten zoo menige bezigheid, zoo menig genot — myntjen.. En nu diende men u wel een komph'ment te maaken , datge alles in den loop liet, om mot mij eene anglaife te danfen. van den heuvel. Indien mijn gezelfchap eenige waarde had , dan zoude ik mij vieijen hetzelve verdiend te hebben. m v n t J e n. Tcverregaande befcheidenheid is ook ijdelheid. Gij dient te weeten , vadertjen ! dat deeze jonge heer, die tot n.t toe altoos in eenen hoek ftond en toekeek ais anderen rondhuppelden , eindli jk "gisteren op mijn hoog bevel het Mout befluit tiam, met mij het laatfte paar in eene anglaije te gaan (laaft, met dat beding, om enkel de colomne ijptedanfen , en boven aan weder aftevallen, indien t!e touren hem te zwaar mogten weezen. Ik verwachtte dus niets minder dan ccnen volmaakten natuurling, die als een lïuk lood aan mijnen arm hangen en de chaïne in den war zoude helpen ; maar in plaats van dat zweeft hij met mij de colomne door, ais of hij een Ichoolicr van den grooten Vestris ware. Wel, mijnheer! waarom hebrgtj u tot nu toe altoos getoóuderi als of gij lam waart' VAN  T O O N E E L S P E L. 23 VAN DEN HEUVEL. Ik heb nooit op eene publieke plaats gedan t — de heeren fledelingen maaken zich gaarne ten koste der landjonkers vrolijk. VLASLAND. Verkeerde fchaamte was fieeds het eenig gebrek, dat ik van mijnen jongen vriend kende. MYNTJEN. Dat is nog niet alles, vadertjen. Aan tafel zit ik naast hem, ik fchenk vlijtig voor hem in, en ben zeer vriendlijk jegens hem. Wie weet, of de wijn, ofwel mijne vriendlijkheid hem ziel en leven gaven; kortom, de flomme mijnheer van den Heuvel wordt fpraakzaam , en praat zoo verflandig, cn vertelt zoo belangrijk , dat ik bijnaèr vergat dat ik in den tempel der dwaesheid was. Maar o;i 's hemels wille , mijnheer ! waarom zijt ge anders zoo karig met uwe woorden ? VAN DEN HEUVEL. Om dat ik in groote gezelfchappen ligtüjk iets zots zeggej MYNTJEN. Wel- daarom heeft men immers juist groote gezeifchappcn , ten einde elk zijne zotternijen kunne opdisfchen. 't Geen in kleenere cirkels befeheidenheid is , zoude in de groote waereld Verkeerde Schaamte zijn ; ginds moet 't kleed B 4 uit-  *4 DE VERKEERDE SCHAAMTE, uitblinken, en het gefprek wél luiden; t'huis eischt men van 't kleed warmte, en van het gefprek belang. vlasland, die reeds eenige maaien ongerust naar zijne vrouw omkeek. Waar hebt gij uwe moeder gelaaten ? myntjen. Zij meende dat gij nog te bed waart, en ging naêr uwe flaapkamer, om u met eenen kusch te wekken. vlasland. Was zij alleen? myntjen. Alleen ? wel ja ! als of men van den Vicomte ds Maillac verlost konde worden, zonder tegen hem te zeggen : loop naêr den duivel. vlasland. Hij was dus bij haar ? myntjen. Bij haar eigenlijk niet, maar achter haar. Wanneer ze papa boven niet vinden , dan zullen ze ook wel beneden in den tuin koomen. van den heuvel. Juist ! daar koomen ze al. QHet gelaat van Vlasland wordt meer opgeruimd, hij gaat zijns vrouw te gemoet.') J G T.  TOONEELSPEL. 25 A G T S T E T O O N E E L. MeV. vlasland, maillac, de voorigen. maillac. Nous voüh ! heer Hofraad. vlasland. Goeden morgen , wijf-lief! hebt ge u wél vermaakt ? Mev. vlasland. Zo redelijk , man-lief! ik trof een paar vriendinnen mijner jeugd aan , die ik federd eene eeuw niet gezien had. Wij lagchten en praatten. Zij doen u groeten, en verzoeken u het niet kwaalijk . te neemen, dat zij mij zoo lang ophielden. v lasl an d. Kwaaiijk neemen ? — 't Geen u vreugde verfchaft, verheugt mij. maillac. Bravo , heer Hofraad! Vivent les maris raijonnabies l Mev. vlasland'. Hebt gij mij ook gemist, man-lief! vlasland. Mijn hart mist u altoos. maillac Zeer galant! eene waare franfche tournure. B s Mev-  36 DE VERKEERDE SCHAAMTE, Mev. vlasland. Daarom bijve ik nu ook den geheelen dag bij u. Ik heb een paar douzijn vrienden-verzocht, wij zullen ginds in de laan ontbijten , en ons verbeelden dat wij te Pyrmont zijn. maillac. Ha! ha! ha! bravo! Mevrouw heeft délicieufe invallen. Mev. vlasland , met het hoofd fchuddende. Mijne invallen bedanken u voor dit compliment. maillac. In oprechtheid, dames! ik kwam in Duitschland met weinig verwachting ; men had mij eene horrible idéé van de duitfehe dames gegeeven. Een meisjen van vijftien jaaren , zeide men mij , bloost uit belchaamdheid, wanneer ze haar handfchoen moet uittrekken, en,.houdt onder 't eeten de handen onder de tafel ; ftom en als wezenloos zit zij naast een man naar de vvaereld , of fluister: lagchende en ongepast haare fpeelgenooten in 't oor. Een meisjen van agttïen jaaren heeft altoos natte oogen, zwemt in eene zee van gevoeligheid , affectecrt eene inclination , en noemt getrouwheid aan haaren minnaar, onbeleefd zijn jegens vreemdelingen. Eene vrouw van twintig jaaren meent haare deugdzaamheid daar door te bewijzen , dat zij kinderachtig achter uit loopt , zoo dikwijls een jong-  7 O O N E E L S P E L. 27 jongman haar te digtbij koomt, en mompelt,indien hij haar iets aartigs zegt. Eene vrouw van vijf- en twintig Mev. vlasland. Basta, Vicomte! we zenden u anders naêr Hanover, bij dien man, die een hekelend werk over ons gefchreeven heeft. maillac. Ik fchrijve 'er eene encyclopédie tegen; en indien ik ooit in mijn vaderland terug keere, wêe dan den babbelaar, die zich een bon-mot over de duitfche Vrouwen veroorlooft. myntjen. Daar voor moeten de duitiche meisjens u fpoedig ten grave draagen , gelijk den dichter.... maillac. Men zal mij zekerlijk tegenwerpen, datDuitschland voor een gedeelte door de emigranten, eerst is befehaafd geworden, en dat de omwenteling, die in 't zuiden zoö' veel onhciis brouwde, in 't noorden finaak en befehaafd he-j verbreid heeft. m y n t j e n. Gij hebt gelijk , Vicomte. Een daaglijksch duitsch meisjen zou u in uw gezicht uitlagchen; maa- ik, ik die reeds den zoeten invloed uwer verkeering gcvoele, ben zoo beleefd u toeteknikken en wéïïj ie loepen. (Zij loopt heenen.) , m a i l-  a8 DE VERKEERDE SCHAAMTE, maillac. Ha! ha ! ha! bravo! Mev. vlasland, Myntjen achterna roepende. Waar heenen , Myntjen ? myntjen, wederkeer-ende. Mijn hemei, ik moet Emmy gaan zoeken en 't baar vertellen. De grootfte vreugde , welke een meisjen van een bal te huis brengt, is die, dat ze 'er nog agt dagen van fpreeken kan. (Zij vertrekt.') maillac, fchrikt, en voelt op zijnen fchouder. Wat was dat, een regendruppel ? Mev. vlasland. Loop! de lucht is helder, en zal onze tuinvreugde niet ftooren... maillac Maar toch. Ziet ge daar een natten plek op mijn nieuwen frak. Mev. vlasland. Misfchien eenen daauwdruppel van de boomen. maillac. Mevrouw! gij velde reeds gisteren het doodvonnis over deeze verbruid hooge linden. vlasland. Beste vrouw ! ik verzoek om genade voor deeze boomen. Mev-  TOONEELSPEL. 29 Mev. vlasland. Zijn ze uw lief ? vlasland. Bijzonder. Mev. vlasland. Dat wist ik niet. vlasland. Ik heb die met mijne arme zuster gepianr. Mev. vlasland, verwonderd. Uwe zuster! hebt gij nog eene zuster? vlasland. Ik had 'er eene! God weet of zij nog leeve ? Mev. vlasland. En hiervan hebt gij nimmer een woord gezegd! vlasland. Vergeef! ik fchuuwde om oude wonden weder te openen. Mevr. vlasland. Maar uwe familie hebbe ik 'er ook nooit van hooren ipreeken. vlasland. Uit Verkeerde Schaamte vermijdt mijne familie den naam van mijne goede zuster uittefpreeken. Zij beminde, tegen den wil onzer ouderen, een jong' koopman uit Lion. Zij werd ftrafbaar en vlood. Sederd twee en twintig jaaren is zij voor ons dood. Het grcotlte gedeelte mijner familie is  30 DE VERKEERDE SCHAAMTE, is haar misfchien al vergeeten. Ik echter zal haar r:ooit vergeeten. m aillac. Lion ? Lion ? in dien omtrek ben ik ook geboren. Ja, ja, de Lioneezen zijn gevaarlijk. Mev. vlasland, haar man aanhaalende. Man-lief, daar had ik haast eene zotternij be. gaan. Maar 't was ook niet van u zoo als 't behoort , dat gij mij zulk eene gewigtige familiezaak niet eerder bekend maakte. Van nu af aan neeme ik deeze linden in mijne befcherming. Vicomte, uwen frak vraag ik om verfchooning. maillac Maar ernftig, ik zal mij moeten verkleeden. Mev. vlasland, hem glimlagchend op den fchouder kloppende. Wat zoude ons vrouwen meer welkoom weezen , dan zulk eene edele bezigheid ? Mijne toilette wacht ook. vlasland. Mag ik u mijnen arm geeven ? maillac Foei, Hofraad! dat zoude op zijn duitsch weezen. Gij zult veroorlooven — QHij Jieekt zijnen arm uit.) Mev. vlasland. V.'comte , ik ben nog niet lang genoeg uwe fchoo-  TOONEELSPEL, 31 • fchooliere geweest, de duitfche vrouw kijkt 'er tusfchen beiden nog uit. (Zij geeft haaren man den arm.) Tot wederzien, mijne heeren ! vlasland, in 't heengaan. Ik ben terftond weder bij u. (Vlasland en zijne vrouw vertrekken.) NEGENDE T O O N E E L. maillac , van den heuvel. maillac. Bravo! dat was eene waare duitfche anecdote. van den heuvel. Ik beklaag de Franfchen , indien zulke tooneelen voor anecdoten bij hen doorgaan. maillac Wat anders ? een onderwerp voor Florian,s Nou. velles, of d'Arnaud's Epreuves du Sentiment. (Van den Heuvel haalt meedogend de Jchuders op.) Gij haalt uwe fchouders op? ik moet u zeggen dat uwe manieren mij niet behagen. van den heuvel. Dat doet mij leed. MAILLAC. Men praat,men verhaalt,men kraamt zijne geestigheid uit, maar te vergejfs ! gij zit'er bij, en kijkt  32 DE VERKEERDE SCHAAMTE, kijkt als eeneri ftom- en doofgeboorenen, die voor de eerflemaal bij den abt de VEpée ter fchool koomt. van den heuvel. Ik gelijk liever naar den niet ieerzaamen fchoolier, dan naar den niet geroemden leermeester. maillac. Maar dat behoort zoo niet. In uwe jaaren , met uwe fi»uur, mag men over alles fpreeken. Gij hebt mooije°tanden , gij moet lagchen. Gij hebt groote oogen, gij moet overal naêr kijken. Gij zijt wél gegroeid , maar gij weet uw ligchaam die fchoone ongedwongen buigingen nier te geeven , die het oog der dames betoveren. De golvende lijn is de lijn der fchoonheid. Een jong mensen moet altoos golvende lijnen formeeren, ftraks met de armen, ftraks met de beenen, ftraks met 't geheele lijf — van ben hzvv Et, glimlagcliende. Ik ben ongelukkig in 't cadetten-corps opgevoed. maillac. ja, ja, men kan 't wel aan u zien . dat het moeite zal kosien , u buigzaam te Maaken. Intusfchen, mon cher ami, indien gij u mijner leiding wilde vertrouwen. van den heuvel. Veel eers voor mij. maillac. Maar onder-ééne voorwaarde. van  TOONEELSPEL. VAN. DEN HEUVEL. En welke? MAILLAC. Ik meen befpeurd te hebben, dat ge een verme-, tel oog op juffer Vlasland geflagen hebt. VAN DEN HEUVEL. ' Vermetel ? — doch ja , 't is zekerlijk vermetel, zulk een bekoorlijk meisjen te beminnen. MAILLAC. Gij bemind haar dus? VAN DEN HEUVEL. Ik fchaam mij niet, het edelst gevoel van mijn hart openlijk te bekennen. MAILLAC. Ouk aan haar zelve ? VAN DEN HEUVEL. Mijnheer, ik weet niet, met welk een recht — MAILLAC. Met welk een recht ? parbku ! ik wil het meis. jen trouwen. VAN DEN HEUVEL. Dat wil ik ook. MAILLAC. Zij is rijk, fchoon, geestig —■ VAN DEN HEUVEL. Zij is goed, verftandig, beminlijk C M A.Ï.L-  34 DE VERKEERDE SCHAAMTE, MAILLAC. Ik zal eene vicomtesfe van haar maaken. VAN DEN HEUVEL. En ik eene mevrouw van den Heuvel. M AIL LAC. Zij kan toch niet beide werden. VAN DEN HEUViL. Welligt dat ze noch het een noch het ander verkiest. MAILLAC. Entre nous, mon cher ami'. parions raifon. VAN DEN HEUVEL. Zeer gaarne, als 't u niet hindert. MAILLAC. Myntjen wordt mijne vrouw. VAN DEN HRUVEL. Ik waage 't nog om den fchoonen prijs te vechten. M a r L L AC. Ook indien ik u , zegge , dat ik u naderhand iia 't geheel niet .hinderlijk zal weczen. VAN DEN HEUVEL. Wat wil dat zeggen ? MAILLAC. Au contraire, gij zult rrifj verpligten wanneer gij «ien Crdibé bij mijne vrouw wilt fpeslen. van  TOONEELSPEL. 35 van den heuvel. Dat heb ik in 't cadettencorps niet geleerd. maillac. Bemin, zucht, (macht, zoo veel als 't u belieft. Niet eens de wittebroodsweken behoeft gij sftevvachten. L'ami de la maifon, zal-,altoos welkoom weezen. van den heuvel. Onderdaanige dienaar. maillac. Maar tot aan den trouwdag moet ik u verzoeken, u op een zekeren af'ftand te houden. van den heuvel. 't Doet mij leed, dat mijn weêrflreevend hart — maillac. Maar ik verzoek, mijnheer! Verftaat gij mij? de toon op welken ik verzoek, zal u genoegzaam doen zien , hoedanigen indruk een réfus op mij zoude maaken. van den heuvel. Het pad der liefde is breed gelijk den weg der eer. men kan naast elkander wandelen, en wie van zijne verdienden zoo wél overtuigd is als gij, Heer Vicomte! wat heeft die te vreezen? maillac, '/pottende. Vreezen' 6" neen! maar dat is nu zulk eenegrilligheid van mij, ik kan geenen medeminnaar lijden. C a  36 DE VERKEERDE SCHAAMTE, VAN DEN HEUVEL. Slechts ditmaal zult gij toeftaan... MAILLAC. Neen, ik ftaa niets toe, mijnheer! in 't geheel niets ! VAN DEN HEUVEL. Dat klinkt wat Kerk. M A I LL AC. Gij dwingt' mij eene minder befchaafde taal te fpreeken. VAN DEN HEUVEL. Juffer Vlasland moge deezen twist beflechten. MAILLAC Ik neem geene dame tot fcheidsvrouw, zoo lang ik eenen degen draag. VAN DEN HEUVEL. Ik hou niet van de lidder-romans. MAILLAC Des te erger voor u: want wij moeten eene lans breeken. VAN DEN HEUVEL. Ik heb mijn fabel reeds zedert langen tijd tot eenen vreedzaamen likkel gefleepen, MAILLAC Nog des te meer raade ik u , van eene fchouwplaats aftetrééderj , waar uwe rol juist niet de fehitterendfte zoude weezen. v A N  TOONEELSPEL. 37 van den heuvel. Tweede rollen zijn niet altoos ondankbaare rollen. maillac. Gij volhard dus in uwe ftijfhoofdigheid. (Van den Heuvel haak de Jchouders op.) Ook indien ik u met drooge woorden zeg , dat wij malkanderen den hals moeten breeken. van den heuvel. Ik hoop niet — maillac. Gij moet ook niets boopen. van den heuvel. Ik neem dit geheele tooneel voor boerterij. maillac. Mijnheer! daar doet gij zeer kwaalijk aan. Wat duivel ! ik voel, dat uwe verdoemde koelheid mijn bloed in gisting brengt. van den heuvel. Ik verzoek , Vicomte — maillac Te vergeefs ! gij ruime 't veld , of trekke den degen. van den heuvel. Ik zoude hoogst ongaarne — maillac, /pottend. Dat merk ik. Gij hebt waarfchijniijk bij 't cadet, tencorps geen bloed gez'en ? C 3 VAM  38 DE VERKEERDE SCHAAMTE, van den heuvel. Indien gij dan vol/trekt beveelt — (Hij zet den hoed op ) maillac. Nog Iaate ik de keuze- aan u. van den heuvel. ^ 't is mij onmoogüjk van Myntjen af te zien. (Hij haalt koelbloedig een paar handjekoenen uit den zak, en trekt ze aan.) maillac. Ik houde 't, als edelman, mijn pligt te weezen, u vooraf te zeggen, dat ik het fchermen van eenen der voornaamite meesters leerde. van den heuvel. Ik bedank u voor uwe edelmoedigheid, maar zij koom te laat. (Hl trekt zijn degen.) maillac Onder ons, mon ami, ik ben eigenlijk uit m'jn vaderland geëmigreerd, om dat ik 't ongeluk had, den geheelen (taf van mijn regiment in duel te doorfteeken. van den heuvel. Tant pis pour moi! ik zie 't gevaar, en beef. (Hij zet zich in postuur.) maili ac, ver egen te rug deinzende. Hoe, mijnheer! gij wilt in ernst ? van  TOONEELSPEL. 39 van den heuvel. Hebt gij misfchien maar gefchertst ? (.Hij treedt eenige flappen nader.) maillac. Gij ziet niet waar wij zijn. van den heuvel. 't Is zekerlijk de plaats niet... maillac Daarom juist. De Hemel bewaare mij ! Ik zal mij zelv' nooit zoo ver vergeeten, eene strijdplaats te kiezen, die de gastvrijheid geheiligd heeft. Gp de grenzen, mijnheer! op de grenzen ! daar floot ik u den degen door 't lijf, en vlucht. (.Hij loopt weg.) TIENDE T O O N E E L. v van den heuvel, alleen. Hij Jleekt glimlagehend den degen op. Zulk een mensch mag hier in- en uitgaan. Zoo mcenige gek wordt gedoogd, omdat hij een goed danfer is , of om dat hij de handen cphoudt , ais eene da e haaren flreng wil winden. 't Is zonderling, dat dwaaze man,nen en dwaaze modes bij de vrouwen hetzelfde recht wedervaaren ; zij draugen deezen en gtdöogen genen , en vier wieken daarna lage'hen ze niet zdden over bei. C 4 den.  40 DE VERKEERDE SCHAAMTE, den. Het fpreekwoord : ,, zeg mij met wien gij „ omgaat, en ik zal u zeggen wie gij zijt," geldt niet omtrend vrouwen ,want fchoothondjens en gekken ontmoet men ook bij de verItandigfie vrouw. (Hij vertrekt.') Einde van 't eerfte bedrijf. TWEE.  TOONEELSPEL. 4t TWEEDE BEDRIJF. Men lioort in de verte eene dansmuziek van llaas-inflrumenten. EERSTE T O O N E E L. erlach, alleen. H o! ho ! hier is men vrolijk ! — QHij ziet naêr den kant van waar de muziek gehoord wordt.') Hoeden , kapfels , pluimen , danfen en kaartfpeelen, dat gaat door elkander. —. 't Is mijne zaak niet. En dat^-heeten ze een zo- niervermaak, wanneer 'ze' de fpeeltafel van den fchoorfieen naêr den tuin kunnen draagen. Een zwerm muggen jaagt hen weg, en voor een' regendruppel loopen ze , als of hij een gat in hun vel zoude branden. 'Er zijn menlchen, die den gebeelen zomer flaapen , en niet eerder behoorden op te ftaan, voor dat de zon in 't teken van de .Schaal gekoomen zij En mijn oude vriend gedoogt zulk eene" onvoeglijkheid in zijnen tuin ? — mijn billijke , edeidenkende Vlasland ! •— hoe breng ik dat overeen ? — Wie weet ] 't is misfchien de bruiloftsdag van zijne dochter. — Dat ik toch maar een knecht zag. die hem in 't oor konde fluisteren : Erlach is 'er 1 — Met dat gec 5 lcriar-  42 DE VERKEERDE SCHAAMTE, fcharrel wil ik niet te doen hebben. Ik gaa liever in de herberg , en lees in den honderdjaarigen almanacb. — Hei daar ! goede vriend ! — is dat de oude Jahn niet ? TWEEDE T O O N E E L. erlach^Cj ahn. J ' hn. Ei ' ei! wat duivel! heer luitenant! ofmisfchien al kapitein ! erlach. Onverfchiilig, als ik maar welkoom ben. JAHN. Meer wcikoom dan eene bloeiende Aloë. Een zcldzaame gast, een welkoome gastN. ERLACIi. Het zoude mij leed doen, indien ik hier gast zoude geworden zijn. j A II N. Hoe zal de Hofraad zich verblijden ! ERLACH. Heeft men dan hier nog tijd, om zich over oude vrienden te verheugen ? JAHN. Wij hebben daaglijks van u gcfproktn. Als de  TOONEELSPEL, 43 de lindenboomen bloeiden, of de meloenen rijp werden , was het altoos: jammer, dat mijn vriend Erlach niet hier is! ERLACH. Die danste midlerwijl op het groote oogstfeest, waar de dood met den fikkei maait. JAHN. Tusfchen beiden klaagde hij, dat gij zoo weinig fchreef. ERLACH. Het fchrijven is nooit mijne zaak geweest. JAHN. En dat men nooit wis* waar gij eigenlijk waart. ERLACH. Waartoe is dat noodig ? de foldaat is overal en nergens , zoo al? de oude man in de fpookhistorie van Spiefs. Ik; heb geduurende de laatfle jaaren geleefd als de aeuwig-wandelende Jood. En over 't algemeen houde ik 'er niet van , 4at vrienden eikander alle oogenbiikken fchriftelijke verzekeringen hunner eeuwige vriendfcbap toezenden; trouwends dat fpreekt van zelv' : want een vriend is geen meisjen , dat men heden aanbidt en morgen uit. lagcht.—Apropos, van meisjens! hoe vaart mijne Emmy ? is zij braaf groot geworden ? JAHN. Groot,en fchoon en goed.Eene roos -r- eene cenüfoiie. ER*  44 DE VERKEERDE SCHAAMTE, ER LAC li. Dat verheugt mij. 'Er is hier gezelfchap naêr ik zie. JAHN. Helaas ! ja. ER LACH. Houdt ge daar niet van, oudjen ? JAHN. Ik ben 'c niet gewoon. ERLACH. En uw heer ? — 'r. was anders ook zijne zaak juist niet. JAHN. Ach ja ! 'er is hier veel veranderd. ERLACH. Hoe zoo? JAHN. Mevrouw ERLACH. Wat? — Mevrouw? — ik wil niet hoopen — een tweede huuwiijk JAHN. Weet gij dat niet? 't is al in 't derde jaar. ERL CH. Waarlijk ? dat ik hoor ongaarne. — En is misleid ? — Verdiend loon! j A H N.  TOONEELSPEL. 45 JAHN. Eene goede vrouw , maar te levendig , te opgeruimd 't Is als twee koninginnen in éénen bijkorf: dat begint ie gonzen, te zwermen ■ erlach. Gaa, en roep den Hofraad. Maar fiil, dat niemand bet merke. JAHN. Ik begrijp u. (Hij vertrekt.) DERDE T O O N E E L. erlach, alleen. Is 't dan met het trouwen even zoo als met het drinken ? De ro'es veroorzaakt hoofdpijn ; en naauwlijks is men nuchter, of men grijpt al we. der naêr 't glas. Neen, Erlach! gij hebt mee- nige gekheid in «uw leven begaan , maar truüwen zult gij niet, dat is niet uwe zaak! — Wie op 't ftrand ftaat en ziet hoe de menfehen in den flroom zich afmatten , en 'er evenwel infpringt — wel nu, dat die dan ook verzuipe l VIER-,  4ö DE VERKEERDE SCHAAMTE, VIERDE T O O N E E L. erlach , vlasland. vlasland, gaat met opene armen naêr hem tot. Erlach! mijn Erlach! (Zij drukken elkander jïilzwijgend aan 't hart.) erlach, met wedsrhoudsne aandoening. Oude jongen! 't is mij lief, dat ik u wederzie. (Hij fchudt hem^de hand.) 't Is mij waarlijk lief! (Hij vat hem aan de kin.) Wat mager geworden , maar anders nog dezelfde. — Wat ? — ik geloof waarlijk dat ge weent ? — foei! fchaam u ! (Hij wendt zich af, om zijne eigene traanen te verlergen.) Hm! daar fteekt mij eene mug. vlasland. Ik ween , ja ! en dank u , dat ge niet bij 't gezelfchap gekoomen zijt; ik had die zoete traanen daar moeten verzwelgen. eu l ac h. Zoo? waarom houd ge diergelijke gezelfcbappen? dat ftaat mij niet aan. vlasland. Daar over nader. Dat zij fpeelen en danfen! Wij hebben malkander in geene agt jaaren gezien. Lieve Erlach! hoe gaat 't u ? er-  TOONEELSPEL. 4? erlach, Goed. Ik heb mijne demisfie als kapitein. vlasland. Hoe zoo ? erlach. Om dat 't mij niet langer aanftond, en ook wyi juist eene oude tante zoo verftandig was, mij tot baar erfgenaam te maaken. vlasland. Dat verheugt mij. Nu blijven wij bij malkan, der, niet waar? erlach. Zekerlijk was dit mijn voornemen, maar . vlasland. Nu ? een maar? erlach. Gij zijt weder getrouwd, zoo als ik hoore. vlasland. Eene braave vrouw. erlach. Dat kan weezen, maar deeze leevenswijze . gij kent mij — 't is mijne zaak niet. vlasland. Denkt ge, dat ik 't gaarne zoude zien? erlach, Waarom gedoogt ge , 't geen gij veranderen kunt ? v l as-  ^8 DE VERKEERDE SCHAAMTE, vlasland. Ik ben twintig jaaren ouder dan mijne vrouw. Zoude ik baar de gewoone vermaaken haarer jeugd onthouden? ERLACH. Dat hadt gij vroeger moeten bedenken. vlasland. Ik beminde erlach. Als ge van de iiefde fpreekt, dan ben ik klaar. vlasland. Heeft Eriach nog geene overwinnaaresfe gevonden ? erlach. Vriend , met de liefdé is 't als met de kinderziekte ; wie ze in zijne jeugd niet gehad heeft, krijgt ze zelden , of nooit. vlasland. En indien hij ze krijgc, is ze des te gevaar- 1 erlach. Men moet zich voor de befmetting wachten. vlaslanp. Maar ernflig, wat zoudt gij in uwe tegenwoordige omftandigheden wijzer kunnen doen, dan eene vrouw neemen ? erlach. Wat? _ mij voor den kop femelen! dat zou veel verüandiger weezen. ' v l a s-  TOONEELSPEL. 49 VLASLAND. Nog altoos de oude vijand van vrouweu. E R L A C H. Als de vrouw niets deugt, is 't erg, en als; zij goed is, nog veel erger. VLASLAND. Gij fchertst. ERLAC H. In 't geheel niet. Eene goede vrouw zoude ik beminnen. VLASLAND. Des te beter. ERLACH. Des teflimmer! een man, die zijne vrouw bemint, is een flaaf van zijn eigen hart. Eén van haare wenfchen , dien hij niet bevredigen kan , kwelt hem meer dan haar. VLASLAND. Eene goede vrouw voedt zulke wenfchen niet. ERLACH. Ja, ja! wenfchen zijn als ftof- het dringt ook door gefloten kasten. VLASLAND. En wordt door de liefde weggeademd. ERLACH. Item: die zich eene vrouw toe-legt, moet honderd kleene gewoonten af-leggen > die hein federd D tien  So DE VERKEERDE SCHAAMTE, tien jaaren tot eene tweede natuur geworden zijn , en waaraan de mensch gemeenlijk vaster verkleefd is, dan aan zijne deugden of ondeugden. Ieder man heeft zoo al zijn lieffre fchotel, zijn vaste ftoel, waarop hij liever zit; zijn zeker plaatsjen aan de tafel, enz. Eensklaps verfchijnt eene vrouw als huislijke wetgeei'fter, en alle dingen worden in eenen anderen vorm gegooten. De man heeft trek om roast-beef te eeten.maar ten gevalle van zijne vrouw verandert het in eene fricasfée. Hij rijdt met haar in een wagen , wanneer hij liever te paard zoude gereden hebben, en ontwent zich 't tabaksrooken, om dat zij den damp niet kan verdraagen. vlasland, glimlagchend. Kieenigheden. erlach. Kleene boomen hebben ook hunne wortels, die zich van alle kanten in den grond verfprciden, en over een jaar roeit men niet gaarne meer een bloempjen uit, al ware 't ook maar onkruid. vlasland. Op uwe jaaren ? Mensch! gij fiaat immers nog met écuen voet in de jaaren der jonglinglchap! ' erlach. Laat nu de beminde vrouw daarenboven ziek worden. Zij heeft hoofdpijn — ik beeve; geen eetlust — ik ook niet; eene koorts — ik ben mijzelf  TOONEELSPEL. $i zelf niet meer! eindlijk koomt zij in de kraam —. ik fterf van angst! Neen, broêr: dat is mijne zaak niet. vlasland. En van de huwlijksvreugde (preekt gij geea woord ? erlach. Wel ja! gij ziet 'er uit als een beeld dar vreugde. Reekent gij dat bedwelmend geraas ginds ook mede tot de huwlijksvreugde? vlasland, met een zucht. Dat konde anders weezen, en zal misfchien anders worden. erlach. Zeg dan toch waar u de fchoen wringt. vlasland. Ach, goede Erlach ! 'er knaagt meer dan één worm aan mijn hart. ' erlach. Is 't niet waar,— deeze levenswijs? gij bemint ftilte ? gij zoudt gaarne naêr buiten op uw goed gaan ? vlasland. Ter liefde van mijne vrouw zoude ik van 't eene karneval naêr 't andere trekken, maar de onkosten zijn te groot, mijne beurs kan 't niet uithouden. D 2 kr.  52 DE VERKEERDE SCHAAMTE, erlach. Waarom zegt gij haar dat niet? vlasland. Ilc kan niet. In baars ouders huis was zij gewoon zoo te leeven. Nog de bruid zijnde, vroeg zij m\i eens met het liefdevolst vertrouwen , hoe veel mij- ne inkomften beliepen? „ Ik wil mij gaarnebe- „ paaien," zeide zij, „ fpreek voor den vuist". erlach, En deedt gij dat niet? vlasland. Ik ontfehuldig mij, vriend! — ik f c h a a rade mij. Leef gelijk tot hiertoe, antwoordde ik haar, 't zal u nooit aan geld ontbreeken. erlach. En Weef 't daar bij ? vlasland. Zij wilde weeten, hoe zich te gedragen: of ingetogenheid mijn wenseh zij? „ Ik zal mij geheel „ nier, u richten," zeide zij. er lach. Maar gij? vlasland. Ik konde niet op mijzelven verwinnen om haar eene foort van dwang opteleggen • ik wilde haar zoo min mooglijk doen gevoelen, dat zij met eenen man van veertig jaaren getrouwd was. er-  TOONEELSPEL. 53 ERLACH Dat is met andere woorden: gij fchaamt u over uwe jaaren ? VLASLAND. Dat is wel mooglijk. E R L A C FL* En wilde voor rijker doorgaan dan gij zijt? VLASLAND. Nu is 't te laat om eenen anderen weg in te liaan. ERLACH. 't Vernuft kootnt nooii te laat, al klopt 't ook om middernacht ,aan. VLASLAND. Dat konde 'er nog door; mijn hart neemt geen deel aan verminderde interesfen; maar — ERLACH. Nog eene maar? VLASLAND. U, en flechts u-alleen, wille ik mijne zwakheid bekennen: 't gevoel der minnenijd pijnigt nïij. Daaglijks moet ik een zwerm van aanbidders rondsom haar heenen zien zweeven — 't zijn zeker maar .gekken — doch wee den man, die zich inbeeldt , dat een gek hem niet zoude kunnen ontrusten'. Gebrek aan tijdverdrijf heeft reeds menige vrouwüjke deugd tot een tijdverdrijf vernederd. D 3 ER-  54 DE VERKEERDE SCHAAMTE, erlach. Waarom zegt gij haar dat niet? vl aslan d. 'tls waar, honderd maaien heeft zij mij gevraagd: „ Zijt gij ook jalocrsch ? Eén woord flechts, en ik „ jaag alle die vlinders weg." er lach. En honderdmaalen hebt gij haar geandwoord ? — vlaslan D. 't Geen ik reeds als bruidegom haar andwoordde: dat mijn vertrouwen in haar onbepaald ware. erlach. Dat wil wederom zeggen: gij fchaamde u over uwe jaloersehheid. vlasland. Ja, waarde Erlach. erlach. Is 't niet een verdoemd werk met die Ver keerde Schaamte? 'Er zoude niet half zoo veel ellende in "de waereld weezen , indien men elkander maar verfiond, indien men flechts den moed had voor den vuist te zeggen waaraan het hapert. Daar ftaat nu een man, die gelukkig kon de wcezen, wiens vrouw niets meer begeert dan vertrouwen • zij wij zich gaarne naar hem fchikken, wil gaarne van allesafftand doen wat hem mishaagt; maar hij fchaamt zich en zwijgt. vlas-  TOONEELSPEL. 55 VLASLAND. Ik gevoel mijn ongelijk en heb den moed niet Set te verbeteren. ERLACH. Dan zal ik u bij gelegenheid mijn ouden-vrijersmoed moeten leenen. Wees getroost ! als uwe vrouw naar de beeldenis gelijkt , welke gij van haar hebt ontworpen, dan zijt ge nog wel te helpen: dat is mijne zaak! Zeg mij nu eens, hoe vaart mijne quafie-dochter ? moet ik mij bij het gezel, fchap voegen, om haar te zien. VLASLAND. Daar zoud gij haar te vergeefs zoeken. Eg L ACH. Dat verheugt mij. Onder ons , broêr! ik heb veel goeds met haar 'in den zin. Alk zij eens groot worde —■ VLASLAND. Dat is zij reeds. IR LACH. En trouwen kan. VLASLAND. Dat kan zij alle dagen. ERLACH. Gekheid ! zij was immers een kind, zóó groot, toen ik 't laast hier was. VLASLAND. Nu, in agt jaaren kan men groeijen. D 4 ER.  S6 DE VERKEERDE SCHAAMTE, ERLACH. Zeker, maar zij is toch nog altijd piepjong. Het lot heeft mij de arme weeze toegeworpen, en ik zal eerlijk voor haar zorgen : want ik heb noch kind noch kraai. Zij zal m'j zoo als tot hier toe papa noemen, en wanneer vriend Hein mij eens ten dans uirnoodigt, dan geef ik haar mijnen geldzak in bewaaring. VLASLAND. Hebt gij van haare afkomst niets vernomen ? ERLACH. Geen enkel woord. 'Er ligt ook niets aan gelegen. Ik kan even zoo goed haar vader weezen, als een ander. VLAS LAND. Waarom niet liever haar echtgenoot? ERLACH. Zijt wijzer! VLA SL AND. Zij heeft zich zoo hartlijk over uwe komst verheugd , als eene bruid. ERLACH. Ja ? heeft zij ? nu haast u dan! zend haar hier! VLASLAND. ' Oogenbliklijk. (Terwijl hij wil gaan.) Gij hebt toch uw koffer bij mij doen brengen ? ER-  T O ONEELSPEL. sj erlach. Nog niet, broêrrjen! gij kent mij, ik moet eerst weeten of alles wel zoo mijne zaak hier is. vlasland. Oude vriend! ik hoop niet —■ erlach. Gaa maar, dat zal zich wel fchikken. (Vlasland vertrekt.) V IJ F D E T O O N E E L. erlach, alleen. Eerst moeten wij mevrouw leeren kennen. Het huwlijk heeft reeds menige vriendfchap eenen flaapdrank toegediend ■ en begint deeze eens te knikken , dan ontwaakt zij nooit weder, 't Is omtrent , als of de liefde den geest uit de fles haalde , en voor de vriendfchap het fchraal overfchot overliet. Daar bewaare de lieve God ons voor ! — Arme Vlasland ! Gij wilt mij tot trouwen bepraatcn ? Gij ? een lokvogel in den knip; zing zoo lieflijk als gij wilt, wij fchuuwen de lijmftang. D 5 ZES.  58 DE VERKEERDE SCHAAMTE, ZESDE T O O N E E L. erlach, emmy. emmy, koomt haastig en met opene armen. Mijn redder! mijn weldoener! erlach, Jpringt terug, en vermijdt met hivreemding haare liefkoosingen. Wat? — wat? — wie zijt gij? emmy. Kent gij uwe Emmy niet meer ? erlach, verbaasd. Mejuffer! mijne Emmy ? emmy. Waarom niet gij zo als weleer ? erlach, Gij zoudr dezelfde Emmy weezen , die voor agt jaaren zoo hoog was als mijn ftok. emmy. En toen flechts ftameren kon wat zij heden gevoelt. erlach. Die op mijne knieën zat, en bang voor mijn baard was ? emmy. Dezelfde, die gij met weldaaden overlaadde, en toch haare dankbaare vreugde terug floot. er-  T O O N E E L S P E L. s? erlacS,tusfchen verlegenheid en liefde wankelende. Nu — nu, indien dit zoo zij — dan verblijdt 't mij van harte — dat gij — u — ei, voor den duivel ! koom hier en laat u kuifeben! emmy. Dat was de vaderlijke, welbekende Item. (Zij liefkoost hem.) erlach, kuscht haar op 't voorhoofd en bcfchouwt haar met vervoering. Meisjen ! gij zijt fchoon en groot geworden, uw oog is befcheiden , en uwe geheele houding behaagt mij. Zie, ik kan niet zeggen hoe iemand te moede is , die kinderen heeft; maar op dit oogenblik zoude ik geen duit voor eene lijilijke dochter geeven. (Hij prijkt haar over de wangen.) 't Is mij zoo wel en wonderlijk hier om 't hart lagch mij maar niet uit — dat mij de traanen daar zoo van de wangen rollen, dat is anders in 't geheel mijne zaak niet. emmy. Ik ? lagchen ? ik ben zoo aangedaan (Zij weent zacht.) br lach. Gij weent ? hoor Emmy — ik kan dat niet zien ik gaa heenen (Emmy wischt haare traanen af, en ziet hem vriendlijk aan.) Zoo - - zoo, mijn lief meisjen! Met die oog konde gij een ge-  6b DE VERKEERDE SCHAAMTE, geheel regiment halt commandeeren , op 't oogenbi:k dat het ftorm wilde loopen. Maar nu een ver- Handig woord. Zoo kan 't toch niet blijven ■ zoo gemeenzaam mag ik met u niet fpreeken neen , dat voegt niet. EMMY. Waarom niet? mijn vader ERLACH. Maar, wat duivel ! waarom juist uw vader ? Zie ik 'er dan zoo oud uit? ik ben toch agt jaaren jonger dan de Hofraad. EMMY. Uwe weldaaden — ERLACH. Al weder (Driftig.) Hoor,lieve Emmy (Zacht.) Goede Emmy , zwijg daar van , ik mag dat niet meer hooren , 't is mijne zaak niet. En wanneer ik toch gij zeggen moet, dan kan ik wel even zoo goed uw broeder, des noods een ftiefbroeder uit het ecrfte huuwlijk zijn. EMMY. Mijn hart behoeft geene bloed ver wand fchap, om u te beminnen. ERLACH. Des te beter! 't is ook niet met al met die bloedvrienden , die beminnen elkander flechts, wanneer zij te faamen fmullen. EM-  TOONEELSPEp. tfl EMMY. Gij hebt zoo zelden aan ons gefchreeven. ERLACH. - Mijn gouverneur floeg mij op de kneukels als ik fcheeve letters zette, en federd dien tijd fchrijf ik verduiveld ongaarne. 'Er heeft u toch niets ontbroken ? EMMY. Uwe goedheid. E R LACH. Dat is de vraag niet. Ik heb bitter weinig voor u kunnen doen, want ik had anders niet dan mijn lieutenants-tractement. Maar 't zal in 't vervolg beter gaan. Wij hebben geërfd, lieve Emmy 1 Eene oude tante, God hebbe haare ziel! heeft ons een zeer aartig vermogen nagelaaten. Nu heb ik mijne demisfie gevraagd, en wilde gaarne hier bij u de winterkwatieren betrekken. — EMMY. ó Dat is heerlijk! ERLACH. Ja , maar de levenswijs hier — dat is mijne zaak niet. Als dat alle dagen zoo gaat — trouwens, de hofraad heeft mij gezegd, dat gij, mijne lieve Emmy, dat gewoel niet bemint. EMMY. Gewoonte heeft nrj de eenzaamheid lief gemaakt, ER-  $2 DE VERKEERDE SCHAAMTE, ERLACH. Slechts gewoonte? dus geene neiging? geene zucht ? EMMY. Denk daarom niet ongunftig over een jong meisjen, dat fomtijds met een kloppend hart het verward gewoel van verre befchouwde. ERLACH. Wel, waarom deed gij niet mede? EMMY. Omdat 't mij niet voegt; omdat ik, eene arme weeze, van de weldaaden van anderen moet leeven; omdat —• ERLACH. Omdat? nu maar voor den dag 'er mede. EMMY. Voor u wille ik mijne zwakheid niet bewimpelen ; omdat ik mij niet fterk genoeg achte, in fchitterende gezelfchappen door innerlijke waarde dat te vergoeden, wat mijne fpeelgenooten door ui terlij ken klaterglans boven mij vóóruithebben. ERLACH. Dat wil met andere woorden zeggen: gij fchaamt u over uwe kleeding. EMMY. Niet hier, niet in gezelfchap van betere men- fchen;  TOONEELSPEL. 63 fcben ; maar ginds gij weet, waarop de wae- reld haare zwakke beoordeelingen bouwt. erlach. Alweder Verkeerde Schaamte. Lieve Emmy! een meisjen is heerlijk gekleed, wanneer'c ge. waad der onfchuld haar Hert. Dah het moet u aan nietsontbreekem Zulk een voorfchootjen met tasjens zie ik zoo gaarne , 'ï is zoo huislijk; maar ledig moeten die tasjens niet zijn. (Hij wil 'er ongemerkt eene beurs in/Ieeken.) emmy, zeer getroffen. Neen ! neen ! om Gods wil niet! gij hebt mij kwaalijk verftaan — gij vernedert mij ik heb meer dan ik behoeve indien gij mij lief hebt, neem dan dit geld terug. erlach. Nu, fti! maar. (Hij jieekt de beurs weder in zijnen zak.) Ik heb 't misfehien niet wél gedaan. Vergeef mij, ik ben zoo recht voor den vuist. De kunst van geeven, is eene fchoone kunst, en ik verftaa dezelve, helaas! niet. EMMY. Ik wilde u eene zwakheid bekennen, en 't ontaartte in eene onbefcheidenheid. Worde ik hier in huis niet als eene dochter 0f zuster behandeld? Hoe dikwijls heeft men mij juweelen en kostbaars klederen willen opdringen ; maar 'c past mij niet.  04 DE VERKEERDE SCHAAMTE, niet. Ik heb misfehien nog ouders, die in behoefte leeven , en ik zoude mij in zijde kleeden ? — ik ben misfehien maar een gemeen boeren meisjen, en ik zoude brillanten in de ooren hangen ? eblach. Een boerenmeisjen ? neen , waarlijk niet! emmy, haastig en angflig. Weet gij misfehien iets van mijne afkomst? erlach. Niets, kind lief.' gisflngen emmy. • 6 Deel mij deeze gistingen mede ! de gefchiedenis van mijne redding ! Toen gij voor agt jaaren ons verliet , was ik een kind en verftond 't niet. De Hofraad heeft mij nogthans naderhand dikwijls verhaald, wat hij uit uwen mond vernoomen bad]; maar de kleene bijzonderheden, die flechts belang, rijk voor m ij zijn, daarop heeft hij zeker geen acht geflagen. En hpe dikwijls geeft eene kleenigheid gelegenheid tot ontdekkingen — ik zal u met de fiaauwe herinneringen van mijne kindsheid te hulp koomen ik zal u het beeld van mijne moeder fchetfen misfehien leeft zij nog! lieve God! misfehien leeft zij nog! erlach. Mooglijk.maar niet waarfchijnl:jk. Wij landden bij nacht, overrompelden Charlestown; ons volk hadt zich  TOONEELSPEL, 6g Zich in den drank te buitengegaan; het floeg aan 't moorden en aan 't brandfh'gten. Da Had ftond aan alle vier hoeken in vuur; wat ter vlamme uiifprong, werd overhoop gefloten ; geen commando, geene fubordinatie ; met tegenzin denke ik aan dien helfchen nacht, ik had mij heeseh gefchreeuwd — ook zoude de donder te vergeefs zijne fiern verheft hebben. Eindlijk kwam de dag aan, en verlichtte de tooneelen van gruwel. Met bloed en fïof bedekt, zwart van rook en koolendamp, lag ons volk rondsom en fnorkte. Alles was woest en akelig ftil. Ik klom met den de" gen in den vuist over de rockende puinhoopen , toen hoorde ik eensklaps een zacht gekerm onder mijne voeten. Ik luister, ik fchuif de glimmende balken ter zijde, zie, daar kijkt een kinderkopjen mij weemoedig aan, en roept moeder! moeder! dat waart gij , lieve Emmij ! uw ligchaam was reeds ten halve onder den puin bedolven; een wonder had uw leven verlengd. Ik ruime den puin op, zoogoed ik kan; eene van uwe kleene handjens wierd vrij, en gij bediende u 'er van, om mij een kusehhandjen te geeven. Dit deed mij onbefchrijflijk aan. Geduld, arme worm ! zeide ik, gij zijt nog wel te redden. Mijn rijdknecht was niet ver af, ik wenkte hem, wij maaken u lucht, en brengen u zonder letfel aan 't daglicht. Ik nam u op mijnen E arm,  66 DE VERKEERDE SCHAAMTE, arm, gij floegt uwe armpjens om mijnen hals. Naêr moeder toe! riept gij in 't engelsen. Mijne moeder! herhaalde gij in 't fransch, en eindlijk ook in 'r duitsch , omdat gij meer.de, dat ik u niet verftond. —— Wie is uwe moeder vraagde ik. ■— Hier in" de kleene itraat, die goede vrouw in dat b 1 a au we huis. Ja, daar was noch groote, noch kleene itraat , noch vrouw noch huis.'Ik gaf mij te vergeefs alle moeite om iets te ontdekken. De weinig ontkoomen vluchtelingen hadden zich in de bosfehen verfcholen. Wij moesten l'cheep. Wat zoude ik doen ? u tusfehen de brandende puinhoopen laatcn liggen ? — Ik verkreeg van mijnen kapitein de vrijheid om u mede te neemen. Hij werd aangedaan toen hij u zag: want gij waart zoo kleen — zoo kleen — dat ik nu no^ niet begrijpen kan, hoe gij zoo groot zijt geworden. emmy. Och ! en meer weet gij niet ? erlach, haalt de fchouders op. Wij kwamen gelukkig weder in Europa, en gij vond eene fchü'plaats in het huis van mijnen vriend. e m m y. Niet eens mijnen naam konde ik ü voorftameren ? er-  TOONEELÈPEL. 6f E R L A C ff. Uwen voornaam Emmy; en daarom houde ik u voor eene Engelfche. Maargj fpraakc even zoo vaardg fran tb ha dultsclr; gij z:jt dus van geene gemeene afkomst. Uw linnengoed wa> A. M. gemerkt: dit is alles, wat ik weet te zeggen. EMMY. ö Ü3t ik flechts ginds ware! dat m'jne ouders mij flechts voor oogen kwamen ! ik zoude hun zeker herkennen ! — mi;n vader was een nieter bruin man — en mijne moeder ik zal haare gedaante nooit vergeeten! zij was zoo bleek, en weende dikwijls — misfehien weent ze nu nog. meer dan toen ■ en ik mag hiijne traanen niet met de haaren vermengen ! (Zij /nikt.) ERLACH. HeriTcl u, lieve Emmy. Jk zie het veelkleurig esquader de laan opzeilen. Zulke traanen zijn niet voor menfehen , die zoo even hun weinigjen gevoel in 't danlen verzweet hebben. EMMY. Herflellen kan ik mij nu niet — maar ftaa mij toe, dat ik gaa. (Zij verdwijnt achter de heg.) ERLACH. Braaf meisjen ! 't Is maar jammer, dat z;j zoo groot en fchoon geworden is. flet hart opent zich niet gelijk voorheên, en het gij belterft in E a ( ae»  68 DE VERKEERDE SCHAAMTE, den mond. Maar ik zal toch mijne koffer hier doen brengen. ZEVENDE T O O N E E L. erlach, Mev. vlasland, myntjen, van den heuvel, maillac. Mev. vlasland. w ees welkoom , kapitein ! wees van harte welkoom! ik hoor zoo op 't oogenbiik van mijn' man erlach , met koele vriendlij kheid. Heb ik de eer, mevrouw Vlasland voor mij te Zien ? Mev. vlasland. lm ion 't u niet meer genoegen dan eer zij, zoo tellè ik eenen onve. vulden wensch meer. maillac. Bravo! dat was aartig. erlach. Uwe wenfchen zijn zeer befcheiden. MeV. vlasland, Hebben we niet reeds eene eeuwigheid op u gewaclu? erla ch. Des te erger voor mij ! want het verwachte blijft gemeenlijk beneden de verwachting. Mev.  TOONEELSPEL. 69 Mev. VLASLAND. Honderdmaalen heeft men mij moeten verbaalen, hoedanig gij 'er uitzaagt; want wanneer ik van gewigtige perfoonaadjen hoor fpreeken, dan fchetfe ik mij gaarne eene beetdenis, welke meestal op'r eind het origineel in 't geheel niet gelijkt: ik heb u, bij voorbeeld, altoos als een opgeruimd vroiijk man, met eenen arends-neus en een valken oog, aan mijzelven verbeeld. ERLACH. Onderdaanige dienaar. Mev. VLASLAND. Ik zoude 'er Wieland's Mufarion onder verwed hebben , dat gij zulke donkere wenk'braauwcn niet konde hebben. MAILLAC. Ha ! ha! ba! bravo ! ERLACH. Eene opgeruimde ziel zet fomtijds norfche fchildwagten. uit, om hen, die tot overlast zijn, af te fehrikken. (Met een blik op Maillac.) Mev. VLASLAND. Maar, heer krijgsman , wanneer de vriendfchap zich voorneemt, om een hart te overrompelen \, ERLACH. De vriendfchap overrompelt flechts dwaazen. Mev. VLASLAND. Gij hebt gelijk: veroveren wilde ik zeggen — E 3 dan  7o DE VERKEERDE SCHAAMTE, dan fchuuwt zij het mistrouwen niet, dat op de voorposten ftaat. Kortom! fee heb béllooten, uwe vrtenditi to worden, om niet langer uwe medeminnaares te zijn. ERLACH. Medetninnaargs ? Mev. VLASLAND. Ja , ja, mijnheer.' reeds meer dan eens ben ik van gamfeber harte jaloer ch van u geweest. Gaat 'er wel een dag om , dat mjn man niet met de warmde geestdrift van u fpreekt? — Dar is eene begeerte, een vcrlargen ■—indien ik wantrouwend ware , dan had ik eenen tweeden ridder d'Eon in u vermoed. MAILLAC. Ha ! ha ! ha 1 bravo ! bravisfimo ! Mev. vlasland. Graaf i ik otnfïaa u van, de verpligting , om elk mijner woorden tce te ju'gchen. m y n I j r. n. Ha! ha! ha! bravo! bravisfimo! maii L.\c , tej>éns Myntjen. Kleen deugmetjen, dar zult gij mij boeten. m y n 7 j 2 N • G;j wilt zeker weder verzen op mij maaken ? ERLACH; Bijnaêr koomt de beurt , om bravo te roepen, ook aan mij. ?  TOONEELSPEL. 7- myntjen, tegèm Erlach. Wilt gij 't woord weder in eer herfteilen ? erlach, glimlagchend, In de daad , mijne felioone onbekende juffer — Mevr. vlasland. Hoe ? kent gij de dochter van uwen vriend niet ? erlach, belemmerd. Is dat Myntjen? Ik verzoek vergiffenis, juffer Wilhelmina! myntj e n. Hou u maar altoos bij Mijntjen, anders ergert 't mij voor de eerflemaal, dat ik groot gewor. den ben, erlach. Ja , in de daad , gij zijt groot en fchoon ge. worden. myntjen. En kan ook rood worden , heer kapitein! erlach. , Vleijen is mijne zaak niet : ook geeft de geboorte de fchoonheid even als den erflijken ade! ; verftandige lieden laaten 'er zich niets op voorflaai). maillac. Och, heer kapitein ! zij is even zoo wreed als fchoon. erlach , tegens Myntjen, Waarfchijnlijk een minnaar ? E 4 myn.  73 DE VERKEERDE SCH A A MTSE, MYNTJEN. Ja, zoo een (luk daar van. Mev. VLASLAND, De heer markgraaf Van Maillac, een fransch emigrant. ERLACH., Zoo, zoo! onderdaanige dienaar. Mev. VLASLAND. En hier de heer van den Heuvel, een braaf landman. ERLACH. Dat is mijne zaak. Met deezen heer ben ik reeds meer bekend: want wij Zwitzers zijn alle gebooren landlieden. MeV. VLASLAND. Uw' arm, heer kapitein. Laat ons bij 't gezelfchap gaan. Gij zult 'er eene menigte naamen en tijtels leeren kennen. ERLACH. Liever wenschte ik dat gij mij bij een hyacinthen-bed bragt: want als ik daar geleerd hebbe, dat de eene premür noble, en de andere k a r d i. nal de Fleury heet, dan beloont op't laatst de reuk mij toch. MAILLAC. De kapitein fchijnt ook van de nieuwe phijofoyhie befmet. ER-  TOONÉELSPEL. 73 ERLACH. Befinet bravo ! de uitdrukking is gezocht. Men zal welhaast quarantaine-huizen op de grenzen beginnen te bouwen, voor eiken reiziger , die den pest der Reden in 't land zoude kunnen brengen. Mev. VLASLAND. Gij zelf draagt toch oen' beroemden naam. ERLACH. Helaas ! 't heeft mij dikwijls genoeg verdroten. Worde ik ergens aan 't hof geprefenteerd, zoo als men 't noemt, is 't aaniïonds: „ Stamt gij van dien beroemden Rudolf Erlach af?" Mijn God, ja! maar ben ik daarom een hair beter? Ik, Hans Erlach, diene God en mijn' koning, zoo goed als ik kan. Wie mij uit dien hoofde bemint , reike mij vriendlijk de hand toe. Maar ter liefde van Rudolf Erlach, wiens gebeente onder de Straatsburger abtdij vermolmt, moet niemand den hoed voor mij afneemen. Mev. VLASLAND. Welaan , heer kapitein ; ik geef Hans Erlach vriendelijk de Hand. Hij moet maar niet vergeeten, dat men ook met de wolven moet huilen. ERLACH. Om vergiffenis, dat is een dier fpreekwoorden, E 5 Wel.  :7;4 DEVERKEERDE SCHAAMTE, welken niets deugen. Men moet nooit met de wolven huilen. Mev. VLASLAND. Maar mijn arme man zit 'er nu midden onder. Spoed u , om hem te verlosfen. (Zij trekt hem met haar mtde.j) erlach, haar tegens zijnen wil volgende. ]k ben uw gevangene, en gevmgenen mag men, 't is waar, ook tot het fchansgraven gebruiken. A GT ST E T O O N E E L. MYNTJEN, MAILLAC, VAN DEN HEUVEL. MAILLAC. De kapitein is een weinig masflf. VAN DEN HEUVEL. Hij is geen zomerhuis. In zulke gebouwen huisvest de vriendfchap in den whver. M Y N i j s n. Willen we naar het gezel fchap volgen ? MAILLAC Gij fchertst. De komeet vraagt baaren Haart rooit of hij volgen wil. MYNTJEN. Ha! ha! ha! Weet ge ook, dat de komeetftaartsn uit waterige dampen beftaan ? MAIL-  TOONEELSPEL. 75 M AltLAC. Waaruit gij *ï bevi-ele. myntjen. Is dit ook uw gevoelen, heer van.den Heuvel? VAN DEN HEUVEL, Ik vergelijk Myntjen flechts met zich zeiven. myntjen, zet zich ongedwongen in 'c prisel. Welaan, mijne heeren , laat ons hier blijven. Maar ik heb geen lust tot fpreeken ; ik wil dat gij mij den tijd verdrijve , onverfchillig waarmede. MAILLAC. Indien ik van dit 'fchoone oogenblik gebruik maaken, en van mijne liefde durfde fpreeken — MYNTJEN. Neen, neen! gij hoort immers dat ik tijdverdrijf begeere. • maillac. Welligt beveelt gij lecturelik heb hier een deel van de Nieuwe Heloïza van Rousfeau. M y N TJEN. Dat mag ik niet leezen ; papa wil het niet toeftaan. VAN DEN HEUVEL. Ik heb Jacobis Woldemar bij mij. myntjen. Dat heb ik met Emmy reeds tweemaalen door-  7 van den heuvil, met eene zueht. Hij wordt welligt bemind ! erlach, meer vuurig, dan nieuwsgierig. Van wien? van den heuvel. Ach! van een meisjen , dat niets ontbreekt, dan de wondergave van in hanen te leezen , ten einde dien te kiezen, voor wien 't ailes zoude weezen. erlach. En dit meisjen ? — want wat den heer betieft voor wien zij alles zoude weezen , dien kan ik wel raaden. van den heuvel. Dien kunt gij raaden? er lach. Ook zonder de wondergave van in harten te leezen. Maar het meisjen? vandenheuvel. Dat hadt gij ligtlijk kunnen raaden: want ik zeide uitdruklijk, dat aan hetzelve niets ontbreekt. erlach. Onderdaanige dienaar' (Ter zijde) Zeer zeker bedoelt hij Emmy. (Luid ) En dus gelooft gij dat de franschman van haar bemind wordt ? va.n den heuvel. Ik moet 't bijnaêr vreezen, IR-  TOONEELSPEL. Itfc erlach, halfzacht. Hm! zoude hij die iemand weezen , dien zij zoo vlijtig zocht. van den heuvel," driftig. Hoe, heer kapitein! Zij zocht? erlach. Iemand — de.duivel haale hem! — met zulk eenen fpoed, dat zij mij bijnaêr omverre liep. van den heuvel. Waarlijk? erlach. Zij had hem iets noodzaaklijks te zeggen. van den heuvel. Het doet mijleed.dat zij hem te vergeefs zoekt: want vóór een uur is hij met een paar kamerjonkers te paard gaan rijden. erlach, half binnen 'f monds mompelende. Verbruide jongen \ — zulk een meisjen — dat geen gebrek heeft — maar te oud — te oud! van den heuvel. Hoe te oud? zij is zestien jaaren. er la c h. Des te erger! V IJ F D E T O O N E E L. emmy, de voorigen. emmy, den heer van den Heuvel gewaar wordende. Och! daar zijc gij immers. G 5 VAN  toé DE VERKEERDE SCHAAMTE, van den heuvel, mtt bevreemding. Ik, rnej jffer ? erlach, insgelijks. Hij? immi. Ik zoek reeds federt een uur naêr u. van den heuvjel. Ik was in 't veld gaan wandelen, om dat ik niet durfde hoopen, hier gemist te zullen worden. erlach. Dus was hij die iemand, dien gij zocht? emmy. Ja, heer kapitein, ik heb den heer van den Heil» vel iets van belang te zeggen. erlach. Waarfchijnlijk ook iets gebeims? emmy. ' Emmy heeft geen geheim voor haaren weldoe, ner; maar het betreft eene vriendin. erlach, gevoelig. Zoo, zoo, ik verftaa u 5 't Is mijne zaak niet, om tot last te weezen. Ik zal het geheim toch wel lpoedig genoeg, door eene bruilofts-noodiging, te weeten krijgen. (Hij vertrekt.-) ZES.  TOONEELSPEL. 107 ZESDE T O O N E E L. EMMY, VAN DEN HEUVEL. ÏMMY. Mijnheer van den Heuvel, ik hebbe eene boodfchap aan u. VAN DEN HEUVEL. Als deeze boodfcbap mij onaangenaam is, zoo als ik bijnaèr vermoede, dan heeft men ten minften de meêdoogendheid gehad, eene zoete bodin te verkiezen. EMMY. Ik hoop eene vredensbodin te weezen. VAN DEN HEUVEL. Vrede vooronderïïelt oneenigheid, en ik zoude niet weeten — emmy. Gij hebt aan mijne vriendin gezegd, dat gij haar • bemint. VAN DEN HEUVEL. Enkel gezegd? EMMY. Geene woord en ziftcrij als ik u verzoeken mag. VAN DEN HEUVEL. Nu ja, helaas', ik bemin Myntjen. E M-  iuS DE VERKEERDE SCHAAMTE, EMMY. Waarom helaas? VAN DEN HEUVEL. Ik ben een eenvouwig landman —- ik vergat dat voor één oogenblik. — Myntjen heeft mij zeer vernederd — ik zal 't nooit vergeeten. EMMY. Vernederd ? dat is een hard woord. VAN DEN HEUVEL. De zaak was harder dan de uitdrukking. Wie eene eerlijke verklaaring met fpotternij beloont — wie iemand, dien de traanen der liefde in de oogen liaan, moedwillig ten dans ileept — niet waar, die toont verachting? EMMY. Mijn lieve mijnheer van den Heuvel, geen te vroegtijdig veroordéélend vonnis ! gij mogt 'er misfehien aan de voeten van Myntjen berouw over toonen. Rekent gij dan in 't geheel niet op de verlegenheid van een arm meisjen ? ik verzekere u, de meeste zotternijen, waaraan wij ons omtrent T manlijk genacht lehujdig maaken, ontftaan uit verlegenneid. .— Hoe, indien Myntjen u van harte lief hadde , maar eene zekere bekendnis I'chuuwt, enkel uit vrees, dat het de waardij der beminde in het pog van den minnaar mogt Kertninderen! > VA N  TOONEELSPEL. ioo van den hbuvejv, met eenen droevigen glimlagch. Gij (lelt een geval — emmy. ik ftel niets vooraf. 'Er zijn dingen , mijnheer van den Heuvel! die ons gedacht van veel belangs acht, en die 't, gelukkig, niet altoos in de oogen van het uwe zijn. Indien een meisjen niet geheel dat is, wat zij fchijnt; dan mag het, zoo mooglijk, wel 't algemeen, maarniet den man, misleiden, dien zij trouwen wil. van den heuvel. Myntjen ware eens niet 't geen zij fchijnt? ik verftaa u niet. emmy. Myntjen is een fraai meisjen — van den heuvel. ö Zeker.' e m my. Eene rijzende gedalte — van den heuvel. Waarom zegt gij dat aan m ij ? emmy. Gij ziet geen gebrek aan haar? van den heuvel. Gij wilt fchenfen. emmy. Een man, en inzonderheid een minnaar, ziet ligt  ho DE VERKEERDE SCHAAMTE, ligt zqa iets over 't hoofd. Eene vrouw ziet naauwkeuriger. VAN DEN HEUVEL. Ik bid u fpreek duidlijker. emmy. Weet dan, dat Myntjens kinderachtig gedrag enkel daaruit ontftond om dat zij zich fchaamde — en toch noodig oordeelde u te doen weeten —• dat zij — zonderling! bijnaêr fchaam ik mij zelf —• (rasch.) dat zij een weinigjen fcheef is. Eindlijk is 't 'er uit. VAN DEN HEUVEL. Scheef ? emmy. Aan de linkerzijde. Haare min liet haar eens van den trap vallen. De naaifter heeft dit zeer behendig weeten te verbergen; maar in de oogen van haaren aanftaanden echtgenoot wilde zij niet bekoorlijker fchijnen dan zij is. Daar hebt ge den lleutel tot 't raadfèl. Verkeerde Schaamte wederhield haar, om u dat zelf te zeggen: want de maeste meisjens zouden liever een gebrek aan verftand , dan eenig ligchaamüjk gebrek bekennen. Myntjen behoort niet tot deeze gemeene klasfe; flechts de tong weigerde haar den dienst. Nu weet gij alles: gij weet wat aan ligcbaamlhke bekoorlijkheid verlooren, en aan fchoonheid der ziel ge • won-  TOONEELSPEL. rri; wonnen hebt. Stii fluisterde mijne vriendin mij in 't oor: Emmy, ik bemin hem! maar dat laat ik hem flechts raiden. — Ik ben mijne volmagt te bui engegaan. t 'et eerstkoomend oogenblik zal mij leeren of mij deeze overhaasting berouwen zal. van den heuvel, verrukt Is 't een droom' —• Myntjen! edel Myntjen. Waar is zij ? Waar vind ik haar ? emmy. Mag ik vraagen met welk voorneemen — van den heuvel, Kunt gij 't nog vraagen? mijne beminde! mijne bruid! emmy. , Dat hebbe ik verwacht. Gaa! Waar zij is, kan ik u niet zeggen. Het ïnfiinct geleidt een' minnaar. van den heuvel, haastig vertrekkende.] Myntjen! Myntjen! ZEVENDE T O O N E E L, emmy, alleen. Gaa maar! gij zult haar zoo ras niet vinden. Waarfchijnlijk heeft zij zich, andermaal uit Verkeerde Schaamte, ergens in eenen hoek verfchoolen ; daar zit zij en luistert, en haar hartjen klopt Aerk, bij  l*a DE VERKEERDE SCHAAMTE, bij het denkbeeld: nu (preekt Emmy met hem. —■ (Zij' zucht.) vVat was dat? — ik betrap mij op eene zucht ? — 'er ontfiaat toch geen nijd in mijnen boezem over liet geluk eener vriendin? — Neen ! neen ! maar dat mag een meisjen zich zeiven wel bekennen , een goeden man te vinden , is waarlijk benijdenswaardig. — Erlach vertrok mompelende, zoo 't fcheen. Hij was niette vrede dat ik met van den Heuvel alleen wilde z;jn. _ Waarom?. (Na eenig zwijgen.) Meisjen! meisjen! verraadt toch niemand 't geen gij daar dacht. JLij valt in diep gepeins.) A GTS T E T O O N E E L. Mev. moreau, emmy.' Mev. moreaü, zeer armoedig, maar zindlijk gekleed, j Zij leunt op een pk , blijft eenige maaien Jlil jtaan, en ziet weemoedig rond. Eindlijk nadert zij ongemerkt tot Emmy, en beziet haar van 't hoofd tot de voeten, met eene mengditg van aandoening en nieuwsgierigheid. Vergiffenis, mejurTer — emmy, uit haar gepeins ontwaakende. Achl Wie zijt gij, mevrouw? bij wien wilt gij weezen? Mev.  TOONEELSPEL. 113 7 Mev. MOR eau. Ben ik hier bij den hofraad Vlasland, emmy. J»- Mev. M o r E A u. Zijt gij misfehien zijne dochter? emmy. Ik wenschte ook deeze vraag met ja te kunnen beandwoorden. Begeert gij den hofraad te fpreeken ? Mev. mo re au. Gaarne, indien 't zijn kan. e m my. Volg mij, ik zal u bij hem brengen. Mev. mor eau. Is hij alleen ? emmy. Ik geloof ja. Mev. M 0 r e a u. Indien hij niet alleen is, dan wenschte ik wel, dat hij ter liefde van eene oude vrouw, die niet wel meer de trappen kan opklimmen, beneden in den tuin kwame. emmy. Ik zal 't hem zeggen. Mev. mor eau. Heeft hij familie? H em-  Ji4 DE VERKEERDE SCHAAMTE, emmy. Eén zoon in dienst, en ééne dochter. Mev. mor EAU. En gij zijt deeze dochter niet ? dat is jammer. emmy. Gij zijt wel goed, mevrouw. Hoedanig zal ik u bij den hofraad aandienen? Mev. m o r e i* u, Als eene arme oude vrouw; niets meer. Ik hoope, in een huis te weezen, waar deeze tijtel noch deur noch hart voor mij gefloten houdt. emmy. Men hoort dat gij den hofraad reeds kent. Hij zal terltond hier weezen. (Zij vertrekt.') NEGENDE T O O N E E L. Mev. m o r e a u, alleen. "Waarlijk? — och, mijn goed kind! 't Vertrouwen op menfchen is eene plant, die door de menfchenliefde zoo fchraal begooten wordt, dat zij eindlijk moet verdorren. Ja, weleer was hij zacht en goed, maar ook jong. De jeugd is week, de ouderdom verhardt alles. — En wat moge ik van eenen broeder verwachten, daar mijneenige zoon —Stil! ftil! zeg 't niet luid, arme moeder! want gij hebt gedroomd, en vertel niemand uwe naare droe-  TOONEELSPEL. iiS droomen. — Zal hij zich over mij niet fcbaamen? — Rijke lieden hebben neeven en tantes in eiken hoek der waereld; de arme is flechts met het ongeluk vermaagschapt. — «t Is beter, dat ik nog zwijge wie ik ben; — zijn doen en laateneerst betrachte — welligt ben ik als een voorwerp van weldaadigheid hem meer welkoom, dan wanneer ik eene lastige verplichting te hulpe riep — Daar komt iemand haastig de laan op — zijn het' de trekken van mijnen broeder Willem? — Mij dunkt, ja — ach, God! hoe klopt mijn hart! —■ Verraad u niet i — want indien gij uit dit huis nog eens moest vlugten — waar zoudt gij een graf vinden? TIENDE T O O N E E L. VLASLAND, MeV. MOR EAU. VLASLANn. ' Mijne Emmy heeft mij gezegd, dat gij mij begeert te fpreeken. Waarin kan ik u van dienst w'eezen ? Mev. MORE AU. Ik ben eene emigrante. Ik had huis en hof, man cn kinderen; nu heb ik niets dan deezen ftok ; en echter wil ik liever van gebrek omkoomen, dan H a den-  u6 DE VERKEERDE SCHAAMTE, denzelven tot eenen bedelftaf gebruiken. Ik heb in mijne jeugd veel geleerd, dat mij toen genoegen gaf, en mij nu mLfchien in mijnen ouderdom een fluk broods kan bezorgen. Ik kan naaijen, wasfchen, kooken en bakken. Be te heet hofraad! hebt gij geene huishoudfter nodig? VLASLAND. Het doet mij leed, mevrouw! u deeze vraag met neen te moeten beandwoorden. Mev. MORE AU. Misfehien hebt gij nog kleine kinderen , die ik in 't fransch en engelsch zoude kunnen onderrichten. VLASLAND. Ik heb flechts eene dochter, en die is reeds volwasfen. Mev. MOR EAU. Ach,God!dan moet ik ook dit huis zonder troost verlaaten ! VLASLAND. Dat zult gij niet, mevrouw! Ik heb vrienden , welken ik u zal aanbeveelen, en allereerst een Iedig kamertje in mijn huis, en eene opene plaats aan mijne tafel. Mev. MORE AU. God loone het u met een altoos vrolijk hart! ö ! Dan heeft mijne vriendin waarheid gefprooken, toen zij mij hier eene fcliuilplaats toezeide.' VLAS'  TOONEELSPEL. ur vlasland. Uwe vriendin ?• Weiligt zijt gij mij aanfaevoolen? Mev. mor eau. Ik ben te Lion gebooren, en kende daar federd veele jaaren eene ongelukkige Duitfche vrouw — — Philippine Moreau. vl aslan d. God! mijne zuster 1 leeft aij nog ? Mev. moreau. Zij is dood. vlasland. Dood'. —■ (Traanen ontvallen zijne oogen. Hij wendt zich af, leunt tegen eenen boom en weent fiü.) Mev. moreau, ter zijde, met opgehevene handen. Hij bemint mij nog ! 'er is nog iemand ,op de waereid , die mij bemint! vlasland, jlrak voor zich heenen ziende. De eerfte boodfchap federd twintig jaaren ! Zij is dood.' Mev. moreau. Zij ftierf in armoede. vlasland. 6 ! Waarom heeft zij haaren eenigen broeder zoo geheel vergeeten 1 H 3 Mev.  ,n8 DE VERKEERDE SCHAAMTE, Mev. moreau. Dat heeft zij niet; maar zij zweeg uit fchaamte. Zal ik , zeide zij dikwerf, met vodden bedekt, mijnen boeder onder de oogen treeden ? Zal hij mijn dwaazen flap mij niet verwijten? vlasland. Kende zij 't hart van haaren Willem zoo weinig ? Mev. moreau. Moet ik mijn ouderlijk huis flechts wederzien , om te vernoemen, dat mijne goede ouders mij hunnen vloek tot erfdeel nalieten? vlasland. Vader en moeder zegenden haar op hun fterfbedde. Mev. moreau. Zegenden haar? — ó! Waarom kan ik dit tfoostend woord niet in het graf mijner vriendinne fluisteren.' vlasland. Lang, lang heb ik gehoopt, dat zij toch eindelijk aan haaren broeder zoude denken, dien zij als kind zoo hartlijk beminde. Mev. moreau, met vuur. Ja, ja, dat deed zij! (Zich hirjldiende.) dat heeft zij mij verhaaid. vlas-  TOONEELSPEL. 119 vlasland. Mijne hoop, van haar weder te zien, groeide met deeze boomen. Zie, vrouw, deeze twee linden hebben wij geplant, ik den eenen, mijne zuster den anderen. De tijd heeft de takken door elkander gevlochten, en 't hart mijner zuster van 't mijne afgefcheurd! Mev. moreau, zeer aangedaan. Neen! neen ! vlasland. Gindsch prieel plantte onze goede moeder, één jaar vóór haaren dood. Ik zal 't niet beleeven , zeide Zij, dat deeze takken fchaduw geeven; maar weiligt zit gij nog eens hier met uwe zuster, en denkt aan mij. Mev. moreau, die te vergeefs haare traanen wil weerhouden. Ik kan niet meerl vlasland, een der linden omvattende. Ik benijde onze voorouders hun zoet bijgeloof. Hoe gaarne zoude ik mij den geest mijner zuster in deezen boom verbeelden! Mev. moreau, zijgt langs kaar Jlokjen op den grond neder. Mijn broeder Willem! vlasland, tot haar loopenis. God ! Wat .is dat ? H 4 Mev.  .20 DE VERKEERDE SCHAAMTE, Mev. moreau, geknield , haare armen uit. breidende. Willem! mijn broeder! vlasland, werpt zich in haare armen. Philippirie ! zijt gij bet! Mev. moreau. Ik ben 't, verftoot mij niet ! . vlasland. Ik tl verltooten? —- (Eenig zwijgen.) Mev. moreau. Lieve Willem '. gelei mij onder deeze linden, die wij op den verjaardag onzer moeder plantten. Toen ombelsden wij ons naast de jonge ilamtjens, en moedef lagchre vriendlijk! laat ik u nu in hunne fchaduwe weder aan mijn hart drukken; en onze moeder zal nogmaals met een vriendlijken lagch op ons nederzien. vlasland, leidt haar mar de bank onder de lindenhoornen, omhelst haar daar hartlijk, ziet met traanen in de oogen omhoog, en zegt: Moeder! verblijd u met otis! dit oogenblik hebt gij van God voor ons afgefmeekt! Mev. moreau, leunt mat haar hoofd op zijne borst. Laat mij hier fterven '. vlasland. Hier zult gij u aan mijne zijde de vervlodcne genoegens uwer jeugd vertegenwoordigen. Hier zult g'j  TOONEELSPEL. 121 gij aan mijne hand eiken boom bezoeken , waarvan wij weleer vruchten plukten , elk plekjen 'gras waar wij weleer ons nederzetten. Dan zal ik u boven in 't ouderlijk huis rondgeleiden, zal u het vertrek aanwijzen , waar gij als mei'jen woonde. Daar (laat' nog de bruine tafel, waaraan wij tekenden, en de kast, waarin gij eene en andere lekkernij voor mij bewaarde. — (Hij ziet naar Mev. Moreau, welke magtloos aan zijnen boezem rust.) Gij hoort mij niet? — Zuster! Wat deert u? — deeze doodsbleekheid. — Om Godswille! hulp! hulp! ELFDE T O O N E E L. emmy, jahn, koomen- van verjchillende kanten toefchieten, de voorigen. jahn. Wat is 't ? e m m y. Och! die arme oude vróuw is onpaslijk geworden. v vlasland. Zij is mijne zuster! emmy. Uwe zuster? (Zij biedt mevrouw Moreau hulp, die langzaamerhand tot zich zeiven koomt.) II 5 jahn.  122 DE VERKEERDE SCHAAMTE» jahn. Wat? juffer Phiüppine? vlasland. Ja , oude vriend, gij hebt haar dikwerf met mij beweend. Verblijd u! wij hebben haar weder! jahn. Hebben wij haar weder ? Goddank ! ik had nooit gedacht, dat in de wintermaand van mijn leven, zulk eene bloem voor mij zoude groeijen. — Juffer Phiüppine! kent gij den ouden Jahn nog ? Mev. moreau, hem de hand toereikends. Goede Jahn, leeft gij nog? jahn. Zoude ik niet! en uw peet-kind leeft ook nog. emmy. Lieve mevrouw, laat ik u in huis brengen? Gij zult daar meer gem'aks hebben. Mev. moreau. Neen, kindlief! de frisfchc lucht, en 't gezicht van alles wat mij omringt, zijn de beste artfènij voor mij. vlasland. Indien onze liefde u verkwikk', waarom keerd» gij niet vroeger in onze armen terug. Mev. moreau, Vergeef mij, broeder ! vergeeft mij goede ou«Iers! — Dikwerf, als ik moed vatte, om de fchaamte te  TOONEELSPEL. 123 te overwinnen, wierp het lot mij onovefkoomiijke hinderpaaien in den weg. Ik vlood met mijn, man van hier naêr zijne geboorteflad Lion. Zijne ouders knorden vinnig. Zij hadden andere oogmerken met hem gehad, zij vernietten ons. Wij befloten van den alles verzoenenden tijd eene meer gunftige ommekeer van ons noodlot aftc.vachten. Met de geringe ondei (leuning van eenen vriend gingen wij naêr Amerika. vlasland. Naêr Amerika? emmy. Naêr Amerika ? mag ik vraagen in welke flad gij u daar nederzette? Mev. moreau. In Charlestown! emmy. Mijn God! (Angftig verbeidende en bevende blijft zij voor mevrouw Moreau Jlaan , die haaren uitroep niet .bej'peurt, en vervolgt.) Mev. moreau. De vlijt van mijn' man verfcbafte ons een fober onderhond , maar wij beminden malkanderen, wij waren te vrede. De hemel maakte cnzen band nog vaster, daar hij ons twee kinderen fchonk, een' zoon en eene dochter e m-  124 DE VERKEERDE SCHAAMTE, IMMÏ, Ook eene dochter? VLASLAND. Waar is zij ? Mev. MOREAU. Och, Willem! vraag mij dit niet! de hemel wilde mij voor 't verdriet (haffen, dat ik mijnen ou. deren aandeed. De oorlog, waarin Amerika zijne vrijheid bevocht, maakte ons doodarm. Wij keerden vóór agt jaaren naêr Europa weder. De moeder van mijn' man leefde flechts nog. Zij fchonk vergifnis. Wij genootten andermaal een oogenblik rust , tot dat die vreeslijke gisting in Frankrijk ook ons geluk vernielde. Mijn man was een blaakend patriot ; hij werdt 't flachtoffer der heb. zucht en regeer:ngsloosheid. Mijn zoon een verleid jongling — week met eenige voomaame deugnieten uit 't land. Ach ! 't is hun maar al te wel gelukt, eenen ingebeelden, ligtzinnigen dwaas van hem te maaken ; natuur en pligtgevoel in hem te fmooren! Ik beken het bloozend , dat bij de eerde was, die mij buiten deezer dads-poort ontmoette. VLASLAND. Deczer dads - poort ? Mev. MOREAU. Ja, hij is hier, ik heb hem herkend , ik heb niet eens den geringen troost van te durven twijfelen. In  TOON EELS PEL. 125 In 't gezelfchap van eenen woësten hoop reedt hij mij voorbij. Mijn zoon! riep ik uit, en Hortte op mijne knieën nader. Hij hoorde mijne Item , wierp een vlugtig oog op mij , ik zag , hoe een donkerroode blos zijn gelaat bedekte, de teugel beefde in zijne handen. Wat is dat? hoorde ik eenen van zijn gezelfchap vraagen. Ik flat mijnen arm uit: ik ben zijne moeder jammerde ik. — Ach! hij fchaamde zich over zijne knielende moeder. De goede vrouw is zinloos riep hij , en gaf zijn paard de fpooren. VLASLAND. Arme zuster! JAHN. Lieve God! duld Gij zulk onkruid in uwen fchoonen hof. Mev. MOR EAU. Ik zwijge den itraffenden arm der Voorzienigheid fi.il. Toen ik het ouderlijk huis van verre ontdekte , toen ontwaakte ook alle het gevoel van mijn ongelijk', en plotslings zondt God mij mijnen zoon te gemoet, om mij gelijk met gelijk te vergelden. — Ik morre niet — te recht! . die vader en moeder verliet, blijve in den ouderdom kinderloos! VLASLAND. Maar uwe dochter —- Mev.  i2ö DE VERKEERDE SCHAAMTE, Mev. moreau. Zij ffierf eenen ellendigen dood! emmy, gretig. Zij-dierf? waar? wanneer? Mev. moreau. Moet ik dat ook nog verhaalen ? De Engelfchen en Hesfen beftormden Charlestown emmy, buiten zich zeiven. De Hesfen ? vlasland. Verder! verder.' lieve zuster! Mev. moreau. In zekeren vreeslijken nacht werd de ftad geplunÖert, en aan alle vier hoeken in den brand gedoken. Alles nam de vlucht, ik ook, aan de band van mijnen man , die onze dochter op den arm droeg. Het jongsken liep naast ons. Bijnaêr hadden wij de poort bereikt, toen een indortend dak mijnen man ter nedcrfloeg. Op 't zelfde oogenblik drong een groote hoop van inwooners de enge ft raat in, en douwde mij, buiten befef, de poert uit. Eerst na twee dagen, die ik als weduwe in de bosfehen ronddwaalde, vond ik mijnen man wedef. Hij had zich gered — maar mijne Emmy was verlooren. emmy. Emmy! om Gods wil. (Zi; fiort beevend voor Mev. Moreau neder.)  TOONEELSPEL. 127 Mev. moreau. Wat is dat? vlasland, met eene beevende tfem. Zuster — dit meisjen heet cok Emmy zij wierd ook na de beftorming van Charlestown van onder de rookende puinhoopen gered. Mev. moreau. Broeder! vlasland. Hebt gij geen teken, waaraan uwe dochter ts herkennen ? Mev. moreau. Niets dan mijn hart'. vlasland, Haar toenmaalige ouderdom — Mev. moreau. Zij was toen agt jaaren —i vlasland. Haar 'innen — A. M. gemerkt — Mev. moreau, bijnaér uitjchreenwende. Amalia Moreau! vlasland. Zij is het! emmy, op haaren fchoot valle?ide. Mijne moeder! (Mev. Moreau vale flaauw in de armen van haaren Imder, Jahn fnikt en wisch zijne oogen af. De gordijn vait.) Einde van het derde Bedrijf. VIER-  128 DE VERKEERDE SCHAAMTE, VIERDE BEDRIJF. EERSTE TO O NE E L. erlach, haastig komende, blijft in 't midden vap 't tvmcel jlaan, en fchijnt iets te overleggen: na eenige wgenbiikken van fmnbere overdenking Jlampt hij met zijnen rotting op den grond, als of hij zeggen wilde: „ Ja! zoo moet 'f zijn," en wil hein [nellen. Hij ontmoet vlasland, die hem tegenhoudt. vlasland. Waarheenen ? waarheenen ? erlach. Van hier weg! vlasland. Wat deert u? erlach. Niets! vlasland. Gij zijt zonderling. erlach. Vervloekt zij 't uur, waarin ik dit huis betrad. ' vlasland. Droomt gij ? ER-  TOONËELSPEL. 129 erlach:. Neen ! ik zeg neen ! 't Is mijne zaak nieten gal 't ook nooit worden. vlasland. Wat dan? erlach. Vlasland! hebt gij in Jangen tijd geen' gek gezien? Zie hier, hier ftaat 'er een. vlasland. Wonderlijk mensch, weike muizennesten hebt ge in 't hoofd ? Reeds federd een uur zoeken wij u— erlach. Mij? — mij zoekt niemand. Ja, als ik zeker iemand ware — vlasland. Wij zien u eindelijk in 't land, waar gij met groote flappen op en neder gaat, en met uwe handen in de lucht fchermt — erlach. Dat raakt niemand. vlasland. Ik fpoed mij naêr beneden , om u te Zeggen — erlach. Ik weet alles reeds. vlasland. Onmooglijk, de onverwachte ontdekking — 1 ER-  j3o DE VERKEERDE SC HAAM T E, ERLACH. Hou den mond! ik zeg u, ik weet alles reeds. Het meisjen is de bruid ? niet waar ? Met den heer van den Heuvel? niet waar? VLASLAND. Wist gij dat reeds ? ik heb 't zoo aanitonds eerst gehoord. ERLACH. Da-ar hebben we 't! 't is klaar. Vaarwel! VLASLAND. Mijn hemel, waar wilt gij heenen? ERLACH. . Meent gij, dat ik den bruiloftsgasten ten fpot zoude willen ftrekken? Zeg? VLASLAND. Vriend! zoo zag ik u nog nimmer. ERLACH. Ik ben ook, voor de eerftemaal in mijn leven, gek! maar 't is van jaaren her ook mijne zinfpreuk geweest: niets ten ha lve te zijn. Jk ben een kompleete gek. VLASLAND. Wat raakt u dat huwlijk? E R L A C H. Man! kwel mij niet — vraag mij niet — zijt gij dan zoo onvatbaar? -— Moet ik het u vóó> fpellen ? — Nu ja, ik heb u voorheên een kapittel over  TOONEELSPEL. 131 over de Verkeerde Schaamte geleezen, en gij kon. de mij verwijten , dat ik aan dezelfde kwaal ziek lag luister dan en al zou ik de woorden met tangen uit mijn' mond haaien — ik — vervloekt ! — ik ■—-ik zal 'er nog in flikken — ik ben verliefd! QHij houdt Vlasland den mond lot.) En nu , hou nu den mond! hou den mond, om Gods wille l VLASLAND. Gij verliefd ? ha! ha ! ha ! ERLACH. Daar hebben we 't! hij lagcht. VLASLAND. Neen, het doet mij waarlijk leed. Indien ik dat maar vroeger geweeten hadde ERLACH. Dan hadt gij misfehien 't meisjen wel bepraat? Wel moge 't u bekoomen 1 Zij zal 't nooit te weeten krijgen! en indien 'er één woord van over uwe tonge gaat, dan wacht ons een koppel pistoolen. VLASLAND. Wie kan ook iets dergelijks gisfen ? op uwe jaaren krijgt men zelden de kinderziekte. ERLACH. Goed zoo! VLASLAND. Men wacht zich, een flaaf van zijn eigen hart te worden. I 2 5ta-  132 DE VERKEERDE SCHAAMTE, ERLACH. Toe maar! VLAS L AND. Men fcbiet zich liever door den kop. ERLACH. 't Kan zijn. VLASLAND. Vergeef mij dit onfchuldig fchertfen, en geloof mij, dat, of fchoon ik den heer van den Heuvel voor een braaf jong mensch houde, ik toch liever u in zijne plaats gezien hadde. ERLACH. Praatjes! VLASLAND. Maar laat ik u verhaalen — ERLACH. Ik wil niets weeten ! Doe mij den dienst, van mij eene pestcbaife te beftellen. VLASLAND. Hoe! gij wilt in ernst —? ERLACH. Vertrekken! en zoo gij ergens een' afgrond weet, waar geene vrouwen zijn, zeg 't mij. (Hij ziet rond.-) Ja, daar hebben we 't! daar koomt ze — laat het hoofdjen mooi fentifnenteel hangen — waMfchijnlijk zal zij mij nog wel om mijnen zegen bidden. v LAS-  TOONEELSPEL. 133 vlasland. Wie? (Zonder zich omtekeeren, wijst hij met den vinger achterwaards.) Ik zie niemand dan Emmy ? ERLAeH. Nu ja! 1— Ach, broeder! dat het meisje agt jaaren ouder moest worden! vlasland. Hebt gij van haar gefproken? erlach. Wel van wie anders ? vlasland. Zij, bruid van den heer van den Heuvel? erlach, geërgerd. Dat weet ik al van buiten. vlasland. Ha! ha! ha! dat is kostlijk. — Lieve Erlach , ik laat u met haar-alleen. (Hij ^vertrekt.) erlach, alleen. Die doet 'er ook nog het zijne toe. — Zoo gaat het — men moet maar verliefd zijn, en alle ongelukken vallen ftormend op u neêr. ■—• Hij laat mij met haar-alleen? — Maar zal ik dan met haar fpreeken ? — neen! — ik gaa mijnen we&! -— Vaarwel, juffer! en als gij nog eens onder den puin tot aan het hoofd bedolven ligt, dan zal ik wel vervloekt weezen, zoo ik — Erlach! Erlach ! men moet voor niets ter waereld zoo zweeren. — I 3 Z'7  134 DE VERKEERDE SCHAAMTE, Zij Icoomt nader — wat gaat het mitj aan» —. indien ik heenginge, zoude zij misfehien wel den. ken, dat ik de vlugt voor haar nam? — Neen, neen, juffer! zoo gevaarlijk is 't niet. — Ik zal mij hier in 't prieel neerzetten. Misfehien zoekt zij wel weêr naar haaren beminden iemand. (Hij gaat in 'J prieeel zitten, en /peelt met zijnen rotting in 't zand.) TWEEDE T O O N E E L. emmy, erlach. emmy , koomt, zonder Erlach gezien ie hebben ; na. dert langzaam tot aan de lindenboomen, bejehouwt dezelven met blijde aandoening, jlaat eindlijk beide de armen om èénen derzelven heenen, valt op de knieen neder, en roept met nadruk uit: Hier heb ik de eerfte vreugdetraanen geflort! God ! ik dank u ! * erlach, half zacht, met den kin op zijnen rotting leunende. Ja, ja, hier was 't dat zij hem vond. emmy. Mijne vuurigfte wenfchen zijn vervuld. erlach. Vuurige wenfchen ? past dat een meisjen ? EM"  TOONEELSPEL. 135 EMMY. Gelukkig aanftaande! erlach. Dat is nog de vraag. emmy. Al mijn nood is vergeeten. erlach. En Erlach daarenboven. emmy, opftaande. Ik moet den braaven Erlach opzoeken. erlach. Eindelijk koomt ook de beurt aan mij. emmy. Hoe zal hij zich verheugen! erlach. Ik twijfel 'er aan. emmy, terwijl zij zich omkeert, wordt zfj Erlach gewaar. Och, daar zijt gij immers. erlach, zeer droog, zonder van houding te veranderen. — Hier ben ik. emmy, Jchertfend, Gi) hebt mij beluisterd ? erlach. Dat.is in 't geheel mijne zaak niet. I 4 em-  ,36 DE VERKEERDE SCHAAMTE « EMMY. Weet gij reeds — ERLACH. fi Ja. EMMY. Heeft de hofraad u gezegd, dat • ERLACH. Ja, de hofraad heeft mij gezegd. EMMY. En gij neemt geen deel aan mijne vreugde? ERLACH. 6 Ja, waarom niet? ik wenfche u geluk, ' ' ■ ' EMMY. Zoo droog ? ERLACH. Ik kan niet veinzen , en om u de waarheid te zeggen, ik had gewacht, vroeger kennis daarvan te hebben. EMMY. Vroeger? hoe konde ik dat? ERLACH. Waarom zondt gij mij weg? wat tusfchen « plaats had, was met handen te tasten. EMMY. Ik verftaa u niet. ERLACH. »s Waerelds loop. De vriendfchap graveert haare »an«  TOONEELSP Ei'L. 137 aanfpraak zoodanig in 't hart, als ik deeze letters in 't zand; een adem der liefde, en alles is weggewaaid. EMMY. Zou mijn weldoener deeze liefde onbillijk achten ? ERLACH. 8 Keen, wat gaat het mij aan ? ik hebbe geene item bij uwe keuze. EMMY. Bij mijne keuze ? ERLACH. Gij bemint hem, hij is een verftandig man, welgefteld, befcheiden EMMY. H ij ? — h era ? — Wat wil dat zeggen 3 wij verftaan malkander kwaalijk. ER LACH. In geenen deele, de hofraad heeft mij gezegd , dat de zaak met den heer van den Heuvel richtig is. EMMY. 6 Ja. . ERLACH. Derhal ven. EMMY. Wat gaat dat mij aan? ■ / I 5 «R-  i38 DE VERKEERDE SCHAAMTE, erlach. Wat dat u aangaa' Dat is wonderlijk. emmy. Ik ben met Myntjen opgegroeid, wij beminnen malkander als zusters, en in zoo verre verblijde ik mij over haar geluk. erlach. Myntjen ? Wat heeft die daarmee te maaken ? emmy. Zy is immers de bruid. ER l ach. Wilt gij den fpot met mij drijven ? e mm y. De hemel bewaare mij. erlach. Gij fpraakt met den heer van den Heuvel —? emmy. In Myntjens naam. erlach. En giaft het jawoord ? emmy. Voor Myntjen. eklach. Neen, waarlijk? — Neen, in ernst? — en de vroome dank, waar mede gij onder deeze linden nederknielde — enkel vriendfchap baarde deeze ver-  TOONEELSPEL. 130 vervoering? — Meisjen! meisjen! Zalig dan hij, die uwe liefde deelt. emmy. Hoe koomt gij hierop? erlach. Zeer natuurlijk bij mijne arme ziel! ik gevoele mij zoo verras.cbt maar des te beter! als de foldaat midden in 't vuur ftaat, vergeet hij 't gevaar. emmy. Lieve kapitein, gij zijt raadfelachtig. erlach. Dat kan weezen, fpreek een half woord, en ik zal u 't raadfel oplosfen. emmy. Uwe koelheid — uwe verwondering — uwe verrukking goed, dat 'er geene getuigen bij waren. erlach. Waarom ? emmy, fchertjend. Een derde had u de fchande kunnen aandoen -— u voor verliefd te houden. erlach. Schande? — Ja, ja, 't is wel eene fchande op mijne jaaren.  j4o DE VERKEERDE SCHAAMTE, E M Mï. Zeg liever met uwe grondbeginfelen. ERLACH. Ik verzoeke geene fpotternij. EMMY. Hoe durfde ik ERLACH. Zich te fehaamen niets-beduidende grondbeginfelen te verlaaten, is Verkeerde Schaamte. En, kort en goedj hebt gij niets bemerkt? EMMY. Wat dan? ERLACH. In 't geheel niets ? EMM Yr Neen. ERLACH. 'Er is mij eeu verduiveld ding gebeurd. EMMY. U? ERLACH. Raad eens. EMMY. Hoe kan ik dat ? ERLACH. Neem maar de proef: want voor mij is 't moeilijker om het te zeggen, dan voor u, om het te jraadcn. EM-  TOONEELSPEL. ,145 EMMY. A!s ik ijdel genoeg ware . ERLACH. Nu? EMMY. Zou ik geloovcn ERLACH. Wat dan ? EMMY. Gij zult lagchen. ERLACH. Ik ben, de duivel haal! in 't geheel niet lagchend te moede. Nu, wat zoud gij dan gelooyen, zoo gij ijdel waart? EMMY. Dat — maar vergeef' mij. ERLAC tl. Gaauw maar! ik vergeef alles. EMMY. Dat gij mij beminde. ERLACH, Pf...! eindlijk is 't 'er uit! EMMY. Ik fta u toe, om mij uit te lagchen. ERLACH. En ik u, om ijdel te weezen. Hebt gij mij vef> liaan?  :42 DE VERKEERDE SCHAAMTE, EMMY. Slechts ijdel? De liefde van mijnen weldoener zoude mij meer grootsch dan ijdel maaken. ERLACH. En de weldoener zou bij de grootschheid even zoo weinig winnen, als bij de ijdelheid- Stil daarvan ! ik mag het niet meer hooren. Denkt gij mij iets fchuldig te weezen, zo laat ons de reekening vereffenen. EMMY. Ik, arm meisjen! ERLACH. Ja, ja, die geen lust tot betaalen heeft, houdt zich'arm. Zij is fchoon, zij is goed, zij beeft verftand , maar arm! arm ! EMMY. Wat ik ben, en bezit, heb ik u te danken. ERLACH. Praatjens ! dat is de vraag niet. Ik merk wel , dat gij mij niet wilt verftaan. Ik ben u te oud te eenvouwig — zeg 't maar rond uit. EMMY. Dat klinkt bij naêr ERLACH. Als een huwlijks-voorftel, nu ja, eindlijk zijn we, daar wij moeten weezen. EM-  TOONEELSPEL. 143 emmy, na eenig zwijgen. Gij maakt mij deezen dag tpt den merkwaardigften van mijn leven. er lach. Zoo ? Wat wil dat zeggen ? Ja of neen ? emmy. Ik achte d hoog — erlach. Verder niets? emmy. Een meisjen bekent zelden meer. Had gij mij te woord laaten koomen, dan hadt gij reeds lang geweeten , dat federd weiaige uuren nog een derde perfoon, de heiligde rechten op mijn hart met u deelt —■ erlach. Deelen ? dat is mijne zaak niet. emmy. En dat gij u tot mijne moeder moet wenden — erlach. Uwe moeder? emmy. De zuster van uwen vriend, die eens met haaren echtgenoot naêr Amerika vlood, en aldaar in eenen noodlottigen nacht, huis, hof en kind verloor? •—■ erlach. Verloor? hoe? e m-  144 DE VERKEERDE SCHAAMTE, EMMY. Amalia Moreau heette de beweende dochter, die een menfchenvriend van onder rookende puinhoopen redde; Amalia Moreau is het, aan wie als kind, uwe fchoone uniform behaagde; en die, federd dat zij kan denken, de edelmoedigheid van haaren redder prijst. De man, die mij onder den puin zijne hand toereikte, handelde braaf; en mooglijk dat ook menig een in zijne plaats het fchreijend kind aan den dood zou ontrukt, en 't daarna, aan 2ijn noodlot hebben overgelaaten ; maar d i e man , welke geduurendeagt jaaren zijne geringe foldij met mij deelde. — óDaarvoor heb ik geene loffpraak ! Lof en roem moogen belooningen voor heldendaaden weezen, waartoe flechts één bezwijmeld oogenblik nodig is. De edel ft e daaden zijn niet de fchitterendften. Eén groot offer is gemaklijker in één uur gebragt, dan duizend kleeneren in een tijdperk van agt jaaren. ir lach , die, geduurende dat zij vuurig fprak , o{ yeelerleije wijzen zijn ongeduld te kennen gaf. Zijt gij haast gereed ? EMMY. Nog niet, heer kapitein! — (Met innige aan. doening.) Nog ™«, vriend ~ weldoener - broeder! erlach. Broeder? ik verftaa u!  TOONEELSPEL. 145 EMMY. Neen, gij verftaat mij niet! Ware mijn hart gekluisterd, ik zoude zuchtend bekennen: Edel man! beklaag mij , ik kan u niet beminnen ! — Maar, God zij dank! mijn hart is vrij. Achting en welwillendheid , vriendfchap en dankbaarheid — ja, deeze gevoelens zullen in één fmehen, en dit één zal liefde weezen. ERLACH. Meisjen! is u dat ernst? EMMY. Met eenen Erlach heeft men geene overhaasting te duchten : ook kwam uw voordel my niet geheel onverwacht. De bittere koelheid, waarmede gij mij verliet, ,toen ik den heer van den Heuvel zocht en vond, verried my, 't geen gij zelf misfehien naauwlijks dacht. Mijn hart klopte hoog bij het denkbeeld van mijnen weldoener te kunnen vergelden, en het leven.dat hij mij fehonk,tot vreugd van zijn leven aan te wenden. Deeze ftreelende gedachte koesterden hoop — wenfchen — En nu, heer kapitein — zonder omwegen — zonder Verkeerde Schaamte — indien een fchuldloos hart een dankbaar vertrouwen — en de po¬ ging om uwer waardig te weezen , u behaaglijk zijn, dan worde ik gaama uwe vrouw. K ER-  146 DE VERKEERDE SCHAAMTE, erlach, grijp verrukt haare hand. Meisjen! — meisjen! Wat maakt gij van mij — ik zoude u te voet kunnen valien 3— ware 't niet dat ik met het te voet te vallen zoo dikwerf den fpot gedreven had. Daar iiaa ik nu wil fpreeken — en kan niet ik verdómme voor een fchepfel dat vóór agt jaaren niet hooger was dan dit roozenboomtjen —. maar, kort en goed! 't blijft 'er bij! gij zijt mijn wijf, mijn lief wijf! — Laat ze mij uitlagchen ha! ha! ha! ik zal ook lagchen — ziet hier naêr toe— hier naêr toe! en verbergt uwen nijd achter uw fpottend gegrins. Zij is de mijne! hangt u op ! Erlach keert naêr zijn vaderland terug, en juigcht dat de Alpen wedergalmen : want zoo wél was hij nimmer te moede. (Haastig en praatzuchtig, terwijl hij ver. trouwelijk haare hand onder zijner} arm neemt.) fa, meisjen! wij zullen een buitengoedjen koopen , een Alpen-dal, waar de zon vriendlijk in onze hutten ziet, waar geurige kruiden gezondheid ademen, en wilde roozen kunstloos bloeijen, gelijk uwe wangen Daar zullen wij ons mengen onder de danfen van een trouwhartig herdersvolk. -V- Hoezee! Erlach-en zijne btaave vrouw 1 (Hij heft haar tmhoog, en draait met haar rond.) emmy. Lieve Erlach, mijne moeder koomt, eu-  TOONEELéPEL. 14? ERLACH. Wie? Uwe moeder? bijnaêr was ik dit geheele historietje vergeeten! '•— 't Is dan toch waar ? Vergeef mij, indien ik nu niet vraage, hoedanig dat tefamen hangt, 'tKoomt mij toch voor, als of ik met Emmy alleen op de waereld ware! als of alle de overige menfchen mij in 't geheel niet meer aangingen. EMMY- Laat ons haar om haaren zegen bidden. ERLACH. Ja! ja! (ɧ werpt hoed en rotting weg, neemt Emmy in den arm, en draagt haar bijnaêr der moeder te genioet.) DERDE T O O N È E Li DE VOORIGEN, MeV. MOREAU. ERLACH. Uwen zegen, moeder! EMMY. Liefite moeder.! deeze man is itfjn redder, mijrf Weldoener en, zoo gij het toeftemme , m.jrt echtgenoot.  148 DE VERKEERDE SCHAAMTE* Mev. moreau. Is dat de man, dien ik den laatften troost mijns levens te darken heb ? erlach. Niets! niets! 't is alles betaald. Wij hebben zoo even vereffend, en zij houdt een aanzienlijk faldo te goed. emmy. Hij begeert mij tot vrouw. Mev. moreau. God! Zoo veel vreugde op éénen dag!*— Mijn zegen zij met u, volg uw hart. erlach, trekt Emmy in zijne armen. Hier! koom bij mij! 's moeders zegen hebben wij, en wanneer wij hand aan hand, vroom en eerlijk, door de waereld wandelen, wie zal ons dan Gods zegen durven betwisten! Mev. moreau. Weet mijn broeder reeds —? erlach. Van waar? — Wist ik zelf dan vóór een kwartier -—? Bravo! Vlasland mijn oom — in daeze betrekking mag bij mij uitlagchen, en neef zal niet grommen. Koom, dierbaare Emmy! laat ons moed fcheppen. Wij zullen de fpotters ftout onder de oogen treden. im-  TQONEELSPEL. 149 emmy. Waarvoor hebben wij ons te fchaamen ? erlach.. Ik, dat ik tweeëndertig jaaren lang een gek was, en gij. dat gij het der moeite waardig achtte , zulk' een' dwaas te bekeeren. (Hij wil ge* armd met haar vertrekken, en loopt tegen) VIERDE TO O NE E L. myntjen en van den heuvel, die gearmd hem te gemoet kwamen. Beide de paaren maaken, zonder zich los te laaten, front tegen eikanderen.) erlach. Wie daar ? myntjen. Goed volk! erlach. 't Woord? myntjen. Amor en Hymen. erlach. Bravo! alles paart. Dat is juist zoo myne zaak? m yn tj e n. Hoe, heer kapitein! dat was anders in 't geheel uwe zaak niat! K 3 ÏR'  ISO DE VERKEERDE SCHAAMTE, ERLACH. Andere.tijden, andere zeden. M Y N TJ E N. Het trouwen behoort, tot de aêloude zeden, en waarachtig, gy ftaat daar met Emmy, ais een bruidegom. ERLACH. Ja, ja, Lavater heeft de bröigomsphyfiognomie vergeeten; maar eene vrouw kent die op 't eerst gezicht. MYNTJEN. * Emmy! Emmy! Wie zoude geiooven, dat de man, die, zijnen arm zoo vast om u heenen Haat, Hechts uw voedllervader ware? ERLACH. Wat voedftervader! zij is mijne bruid. En nu; lagch! lagchük ben gewapend tegen uwe fpotterny. M Y N TJ E N. Neen werklijk? Nichtjen, gij fpreekt geen woord? E R L A C H. Wat zal zj dan zeggen ? Zij heeft ja gezegd, en dat is genoeg. MYNTJEN. Dikwerf ook te veel, Hoe, lieve tante! gij hebt dat toegeftaan? ERLACH. Waarom zoude zij het dan niet toeftaan? he? MYIÏ-  TOONEELSPEL. 15$ m y n tj e n. Een vijand van vrouwen Mev. moreau. Des te meer eere voor mijne Emmy. myntjen. Een ruuw krijgsman r,— erlach. De eikenbast is ook ruuw, maar de boom geeft fchaduwe. myntjen. Hij knort en raast altijd :— erlach. God aanziet het hart. m y n t j e n. Ja, om dat Hij 'er in zien kan. erlach. Dat kan Emmy ook. (Met innig gtvoel haare hand op zijne borst leggende.) Niet waar, Emmy, gij ziet in mijn hart in? emmy. Lieve Erlach! het klopt voor mij. myntjen. & Wee! mijne arme vriendin! zij is verloren! erlach. Laat haar praaten. myntjen. De kapitein is een tweede Cefar! hij koomt, ziet en overwint, K 4 KM-  ï$2 DE VERKEERDE SCHAAMTE, EMMY. Kenne ik hem dan flechts federd deezen morgen? MÏNTJKN. Maar hij u ? erlach. Ba! als de vonk in een kruidton valt, fpringt het oogcnbliklijk in de lucht. myntjen. Ba! ik heb niet geweten dat de harten der mannen kruidvaten waren. Maar van gebeurde dingen, moet men het beste zeggen ; en daar 't nu toch eens zoo ver met u gekoomen is, moge deeze feestlijke buiging u zeggen, dat — neen, dat deugt niet. Koom hier, lieve Emmy! (Zij vat haar bij 't hoofd en kuscht haar.) Hebt gij mij verflaan > van den heuvel, reikt Erlach de hand. Kapitein! ik verheug mij van harte — erlach, hem de hand fchudde?ide. Zoo behoort het! een vaderlandfche handdruk — ik hebbe deeze taal van de billijkheid geleerd. Nu, kinderen ! wanneer houden wij bruiloft^? van den heuvel. Ik denke morgen. ERLACH. Waarom niet heden? EM-  TOONEELSPEL, 153 emmy. Over vier weeken. m y n tj e n. Over een jaar. v a n den heuvel. Wie zal 't beflisfen ? myntjen. Tante. Mev. moreau. Neem u in acht, kind! ,ik trekke altijd de partij der zwakkeren. iit myntjen. Dat zijn wij meisjens. erlach. Vast niet! van den heuvel. Het allerminst als bruid. Mev. moreau. Vraag 't mijn broêr, daar koomt hij juist. ZESDE T O O N E E L. de voorigen, vlasland. myntjen, looft hem te gemoet. Vadertjen! de zuide wind heeft een kwaaden invloed op uwen tuin gehad. Alles paart zich. Alles wil trouwen. K5 vlas-  154 DE VERKEERDE SCHAAMTE. vlasland. Des te beter. MYNTJEN. Onze Plato, onze grompot, onze vrouwen «vijand El LA oh, Zuivere eertijtels. myntjen. Sederd meer dan dertig jaaren heeft hij van zijn kop een' ijskelder gemaakt, en koele fpreuken opeen -geftapeld ; maar die blaauwe oogen ginds hebben zich 'er doorgedrongen , en 't ijs is eensklaps gefmolten, vlasland, Des te beter. ERLACH. Ja, oom; zo gij 'er niets tegen hebt —- VLASLAND. Lieve neef, gij hebt meer geluks dan gij verdient. erlach. De Spanjaarden gaan naêr Amerika öm goud te haaien. Ik bebbe een' kostlijker fchat van daar teruggebragt. vlasland. Gij zijt zoo Uil, lieve zuster? Mev. MOREAU. Ik moest mij flechts over 't tegenwoordige verheugen — acli! mijn zoon ! mijn eenige zoon! ï.f."  TOONEELSPEL. 155 erlach. Uw zoon ? hoe, Emmy! hebt gij nog een broeder ? e m m y. God gave! dat ik hem zonder bloozen broeder durfde noemen. erlach. Waar is hij? wie is hij? Mev. moreau. Dat wij daarvan zwijgen! mijn hart bloedt. Vertel hem dat, als gij met hem alleen zijt. vlasland. Juist, zuster! Iaat ons dit vrolijk uur door geene klagten verbitteren. Ik z*ie met genoegen, dat de bonte zwerm weggevlogen is. myntjen. Mama wendde hoofdpijn voor, en de een na den ander' floop zachtjens heenen. vlasland. Waar is uwe moeder? zij-alleen ontbreekt hier. myntjen. Zij heeft zich in haare kamer opgelloten. vlasland. Opgefloten? voor ons? wat beduidt dat? erlach. Ik wedde niets kwaads. Mev  !5j-zelven de muzijk voorbrommen. (Hij biedt Mev. Moreau %ijnen arm aan; de overigen velgen.) '■ JAHN. Mijne oude-zit op het bleekveld,' en befproeït het linnen met haare traanen! Jk moest naêr haar toe; ik moest haar zeggen: fchrei niet, moeder! zoo lang wij leeven, zal in deezen hof altijd nog één kool voor or>s groeijen. (Hij vertrekt.) Vlasland bleef diep in gedachten Jlaan, en werd naauwlijks gewaar dat hij alleen was gelaaten. A G T S T E T O O N E E L. Mev. vlasland, vlasland. Mev. vlasland, in eene zeer tei}vouwige huislijke kleeding. Zij nadert jlü tot haaren man , en legt haare hand zachtjens op zijn'' Jchouder. Zoo in gedachten, lieve man! vlasland. Ha! beste vrouw! ik dacht aan u. Mev. vlasland. En zaagt 'er toch zoo donker uit? vlasland. Uw gezicht doet ieder' rimpel verdwijnen, uitgezonderd die, welken de ouderdom mij maakte. Mev.  i6o D E VERKEERDE SCHAAMTE, Mev. vlasland. Huislijk genoegen geeft ook den ouderdom gladde wangen. vlasland. Dan moet ik naar een jongeling gelijken. Mev. vlasland. De hand op 't hart; gij misleidt mij. vlasland. Hoe? twijfelt gij aan mijne liefde? MeV. vlasland. Neen; maar tot een gelukkig huuwlijk behoort meer dan liefde. vlasland. Meer dan liefde ? Mev. vlasland. De liefde verfïert de lente des levens, en het huuwlijk den zomer. Maar die, door koozerijen, het zaad des vertrouwens vergat te zaaijen, hoe durft deeze verwachten, in den herfst, huislijk geluk te zullen oogden ? vlasland, glimlagchendt. Waartoe deeze poëzij ? Mev. vlasland. Poëzij ? Nu ja. De dichtkunst 'rs de kamenier der waarheid; zij moet ■ haare meesteresfe aankleeden. vlas"  TOONEELSPEL. 161 VLASLAND. Uit uwen mond hoor ik ook naakte waarheid gaarne. Mev. VLASLAND. 't Is zeer welleevend. Wyl gij nu toch eens op den weg zijt, om mij fraaije dingen te zeggen , zoo veroorloof mij fpoedig eene vraag : hoe Itaa ik u zoo aan? VLASLAND. Gij zijt zoo eenvouwig, zoo net gekleed —- gij zijt allerliefst. Mev. VLASLAND. Mooijer dan gewoonlijk. VLASLAND. Veel mooijer in mijn oog. Mev. VLASLAND. Waarom geeft gij mij dan alle «ogenblikken zij. de- en taffen ten gefchenke ? Waarom dwingt gij snij elke dwaaze mode op te volgen ? VLASLAND. Gij woont gezel fchappen by — Mev. V LAS u AND. Maar moet ik dan gezelicbappen bijwoonen? VLASLAND. Om uws veïirraaks wille. Mev. VLASLAND. Wie zegt u, dat ik ergends meer vermaak fchep , L dafl  102 DE VERKEERDE SCHAAMYsi, dan bij u ? — Deeze eenvouwige negligé — ö! ik weet zeer goed dat zij mij beter ftaat dan een g?a-kleed — 't is enkel voor u, lieve man. befclrebien, zonder aanfpraak (Schalkachtig) in de plooijen van doezen rok zet zich geen ftof van minnenijd. vlasland. Minnenijd? ik wil niet hoopen, dat gij mij daartoe in ftaat acht? Mev. vlasland. Waarom niet? zoo gij mij bemint —— vlasland. Maar mijn vertrouwen Mev. vlasland. Daar zit het juist, ö Goede man! gij veinst mij vertrouwen , cn kwelt u in ftilte met booze grillen. Had ik nu geen recht te zeggen— dat liefdealleen tot 't geluk van een huuwlijk niet genoegzaam is ? v las land . verlegen. Gij verongelijkt mij ■ Mev. vlasland. Neen, neen, ik weet alles, en fpaare u de bekendtenis daarvan. Eene pijnlijke plaats moet men geneezen, zonder dezelve veel aanteraaken. Dat ik 'er dit nog maar bijvoege: gij-zelf hebt mij altoos in de groote wacreld ingeftooten; gijzelf  TOONEELSPEL. 163 zelf hebt voor gekken en lafaarts deuren en poorten geopend. Gij vreesde dar het uwer jonge vrouw in uw huis verveelen zoude ; dat wa; verkeerde befcheidenheid. Teen ik uwen wil det , folter, den zonderlinge droomen u heimlijk; maar gij fchaamde u daar over, en dat was Verkeerde Schaamte. Man en vrouw mogen eikanderen ook hunne droomen niet verzwijgen. Eén wenk ware mij genoeg geweest. Ik hadde u welligt wat uitgelagchen; maar gaarne aan uwe rust een nietswaardig offer gebragt. ó ! Hoe menige huuwüjksband brak welligt; wijl de band van 't vertrouwen geenen knoop op beider harten lag ! ó! Hoe menige vlam is misfehien niet meer te blusfehen, omdat man of vrouw het eerlïe vonkjen verborg! vlasland, haar in zijne armen fluitende. Goed, voortreflijk wijf! vergeef mij.' Mev. vlasland. Ik vergeeve u; maar echter onder één beding: dat gij u zult laaten wélgevallen, van nu af aan niet éénenlïap te doen zonder mij. Ais gij fchrijft* zitte ik naast u te breijen, en wanneer gij gedaan hebt, blijven wij bij malkander. vlasland. Gij beloont mij, fchoone ziel! in plaats van mij te ftraffen. h 2 Mev.  164 DE VERKEERDE SCHAAMTE. Mev. vlasland. ó! Ik heb ook voor mijzelven eene ftraf uitgedacht. Gij zijt gaarne in de Had, maar ik ben liever op het land. In drie jaaren zijn wij maar ééns op ons buiten geweest,, dat fchreit ten hemel I en tot rtraf zult gij nu den geheelen zomer aldaar met mij doorbrengen. vlasland. Carolina! dat is te veel! Mev. vlasland. Ik kan u niet helpen. En gij zult 'er boerenkost voor lief moeten neemen : want ik heb onzen gepriviligeerden vergifmenger afgefchaft. vlasland. Gij hebt, naar ik hoore, groote veranderingen in huis vóór. Mev. vlasland. Eene volkomene Itaatsömwentelmg. vlasland. Uw gemak zal daarbij verliezen.. Mev. vlasland. En mijne tevredenheid zal daar bij winnen. Man ! man! ook dat moest ik van eenen vreemdeling hooren, dat de pracht, welke gij mij daaglijks .aanprees; de overvloed, waarin gij mij wilde zien baaden , ten koste van uwe rust gekocht werden ;  TOONEELSPEL. 165 den; dat ik uwe kinderenbeftal, om alierleije foort van verveel ing met dien roof te betaalen. vlasland. Zeker heeft Erlach —- Mev. vlasland. Gode zij dank! die hem tot mijne redding zond. Zonder hem ware ik voordgctuimeld te laat ontwaakt! — Stoute man! en dat was weder uwe fchuld, gebrek aan vertrouwen. Gij hieldt de vrouwen ongefchikt om de waardij van een' braav' man te fchatten, indien hij niet altijd met volle handen verfchijne, gelijk de onderdaanen van den fchach van Perliën; leer ons beter kennen.' Eene vrouw is trotfcher op een' braav' man, dan op een paar brillante oorringen ; zij gaat liever, met de achting van haaren man, ongemerkt te voet, dan dat zij, zonder dezelve, in eene prachtge equipage, het oog der gaapende menigte tot zich trekt. vlasland, valt haar te voet. Carolina! * Mev. vlasland, glimlagchend. Lieve Vlasland ! voor de eerfte maal moet ik u herinneren, dat gij veertig jaaren oud zijt. Het knielen past u niet. vlasland. Ja, ik hebbe u miskend! Vergeef mij! L 3 Mev  l66 DE VERKEERDE SCHAAMTE, Mev. vlasland, heft hem op en omhelst hem. 't Is verbij. Wij gaan naêr buiten, niet waar? en binnen eenige jaaren is mijne verkwisting weder vergoed, ö! Hoe menig huishouden gaat ten gronde, om dat de man' zich fchaamt, aan zijne vrouw den waaren ftaat zijner zaaken open te leggen. Mijne tegenwoordige ondervinding heeft mij van deeze treurige waarheid zoo innig overtuigd, dat, indien ik nu voor eene groote vergadering ftond, ik mijne armen uitbreiden, en vol van menfchenliefde ieder' huisvader zou toeroepen: Vertrouw «we vrouw i gij ftaat misfehien op den rand eens afgremds, vertrouwen kon u redden! Verban de Verkeerde Schaamte, het tweeflachtige van praal en ijdelheid! Verdouw uwe vrouw! uwen vriend! en gij zult troost voor het voorledene, raad en hulp voor 't toekomende vinden ! vlasland. Vrouw! welk een geest (preekt uit u! Mev. vlasland. Ik zou eene gemcene vrouw zijn, zo niet liefde en pligt mij konden verrukken. vlasland. Ik behoorde mij te fchaamen, dat eene vrouw van vijf cn twintig jaaren, mij, een man, rijp in jaaren, in de leer moet neemen; doch dat ware \vcêr Verkeerde Schaamte, en deeze zij voor ecu- Wig  TOONEELSPEL. 167 wig uit mijn hart gebannen! Van heden af zal iedere verborgene gedachte van mijn hart zichtbaar voor u zyn;zelf die, welken het daglicht moeten fchuuwen, zal iku in 't oor luisteren;en waar eene zwakheid zich wil verbergen, daar zal de herinnering aan dit oogenbiik die ten voorfchijn brengen, op dat gij 'er goedaartig om glimlagche cn vergeeve. Mev. VLASLAND. God! U danke ik! Het is gelukt! mijn man is . weder de mijne! VLASLAND. De uwe voor eeuwig! maar, dierbaare Carolina ! Verbeeld u geenszins dat gij door verachtende omHandigheden gedwongen zijt, uwe jeugd op het land te begraven. Ik ben altijd nog een welhebbend man. Mev. VLASLAND. Begraven? — Z-ichzelven en de natuur genieten , noemen de menl'cben eene begravenis. Nu , goed!zoo moogen de nachtegaalen ons het fterf-lied zingen. VLASLAND. Gij zijt aan de- eenzaamheid ongewoon, lteve Carolina! MCV. VLASLAND. Ter liefde des mans neemt de vrouw niet hetzelfde gemak, eene nieuwe levenswijze aan , waarmede L 4 zij  m DE VERKEERDE SCHAAMTE, zij van motie verandert. Vóór eenige jaaren geloofde ik, dat niets dan een groote hoed mij goed kleedde, en nooit konde ik de hoeden groot genoeg krijgen. Heden vinde'ik die mode affchuwelijk, en ik behaag mij niet dan met een' kleenen hoed. Zoo zal 't ook hier gaan. Vier wecken buiten, en het ftadleven zal mij als een' grooten hoed voorkoo. men , ik zai niet kunnen begrijpen, hoe ik 'er voormaals fmaak in hebbe gevonden. VLASLAND. Welaan, indien 't u ernst zij MeV. VLASLAND. Hier hebt gij mijne hand. VLASLAND. Ik neemze met verrukking! Mev. VLASLAND. Huislijkheid zij onze vreugde. VLASLAND. En rust in den fchoot der mijnen. Mev. VLASLAND. In den arm der liefde VLASLAND. Door de vriendfchap gefausd 1 Mev. V LASLAND. Door de natuur verfraaid — VLASLAND. Door Verkeerde Schaamte bijnaêr verlooren — Mev.  TOONEELSPEL. 163 MeV. vlasland. Door vertrouwen wedergewonnen —- vlasland, fluit haar in zijne armen. Om haar nooit weder te verliezen.' Mev. vlasland. Nooit! NEGENDE T O O N E E L. de voorigen, erlach. erlach, in toom. Slechte kaerel! die hem den hals breekt, krijgt eene beste fooi van mij. vl as land. Wat is 't, broer? er l ach. Ik hebbe mij naauwlijks kunnen weerhouden hem den rug te fmeeren. vlasland. Van wien (preekt gij ? ek lach. Van dien allerliefften vicomte de Maillac, mijn lieven zwager. vlasland, verwonderd. Uw' zwager ? L 5 E*-  l7o DE VERKEERDE SCHAAMTE, ERLACH. Die fchurk heeft de eer van Emmy's bröêrte weezen, en fchaamt zich zijner arme moeder. Zo even fprong hij, met zijne gewoone onbefcheidenheid , de tuindeur in. Toen mevrouw Moreau hem gewaar werdt, riep,zij luidkeels: mijn zoon!— het was eene Hem , die fteenen zoude hebben doen fmelten. De jongen bleef Haan , en fcheen verfchrikt, maar de lieve onbefchaamdheid liet hem niet in den fteek. „ Mevrouw heeft mis," fnuflelde hij door zijn neus. Wij (tonden verbaasd, en verklaarden hem, ieder op zijne wijze,boe de zaak te faamen hing. Emmy noemde hem broed er, en ik vlegel. De moeder flond midlerwijl met beevcnd - opgchevene handen , en fcheen flechts éénen wenk te wachten, om in zijne armen te vliegen. „ Het was, wél is waar, altijd mijn wensen," dotterde de nietswaardige uit, „ met de familie van Vlas. „ land vermaagfehapt te worden ; maar indien dee„ ze wijze dceenige zij, die men mij overlaat te kiezen,—en daarmede trok bij de fchouders op, kronkelde zxh als eene flang, enfehoot de deur uit. Mijnheer, riep ik hem achter na, onder alle foorten van Verkeerde Schaamte is deeze ,de fchandüjkfte, wanneer men zich over zijne arme ouders fchaamt, wijl men den moed niet heeft, der ellendige fpotternijen van eenige hofkruipers trots te bieden ! VLAS-  TOONEELSPSL. 171 vlasland. Mijne arme zuster! Waar is zij? erlach. De meïsjens trachten haar de traanen te droogcn. Daar koomt zij. Ziet, hoe inel de fmart de wangen cener moeder doet verbleeken. TIENDE T O O N E E L. de voorigen, Mev. moreau, van deh heuvel, myntjen, emmy. vlasland, haar te gemoet gaande. Goede zusier! Mev. moreau. Ik biddc u, broêr, fpreek niet van hem: dat niemand meer van hem fpreeke! Gij zoud hem moeten veroordeelen, en zijne moeder zoude hem niet kunnen verdedigen, 't is ver gekoomen, als moederliefde moet zwijgen! Ach! ware hij in de wieg geftorven ; dan konde ik zeggen : de dood ontnam mij een braaven jongen! emmy, haar liefkoozende. Gij hebt nog twee kinderen. Mev. moreau. Het verloorene is altijd het lieffle! VLAS.  i72 DE VERKEERDE SCHAAMTE, VLASLAND. Is 'er dan geen dag zonder wolken! Mev. MOREAU. Vergeef mij, ik wil niet morren. God heeft mij heden zoo veel vergund! Ach! wat was ik nog vóór eenige uuren! Koomt in mijne armen, lieve kinderen! (Zij omhelst Erlach en Emmy, en leunt me: haar hoofd op den boezem van haare dochter.') ERLACH. Ik geeve 'er u mijne hand op, moeder! ik zal u dien kwaaien jongen vergoeden. Mev. VLASLAND. Wat zie ik! onze vrouwenvijand bekeerd? MYNTJEN. Die fpoedige bekeeringen zijn anderszins juist niet de zekerflen. ERLACH. Juffer wijsheid! leer van mij, dat de liefde op al. le gemeenzaame fpreuken eene uitzondering maakt. MY NTJ E N. Als men der vrouwen zoo dikwerf een' eeuwigen haat heeft gezwooren VAN DEN HEUVEL. Aan de vrouwen; maar niet aan de engelen. ERLACH. Recht zoo, neef jen! MYN-  TOONE'ELSP EL. 173 myntjen, tegen van den Heuvel. Mijnheer! 'er ftaat gefèhreven, gij zi.lt alleen 00gen hebben voor mij. Gefchiedt dat aan 't'groene bruidegoms-hout, wat moet 'er dan van den dorren huwlijks-boom worden ? Neem een voorbeeld aan mijn' vader; hij is geen jonglimj meer, reeds drie jaaren getrouwd, en zie, hoe zijne nog van liefde dronkene oogen op mijne moeder rusten. vlasland. Tracht haar gelijk te worden. Zij heeft mij heden tot den gelukkigften man gemaakt! Verblijd u, Erlach! Wij gaan naêr buiten. erlach. Amen! Mev. vlasland. Dank hem, manlief! erlach. P$t! verraad mij niet. vlasland. Een vriend dankt niet met woorden. erlach. Vrolijk, kinderen! hier is een braaf hoopjen bijeen; geen engel behoefde zich te fchamen in on9 midden te treeden. Gij hebt u deezen middag zoo menig drinklied doen voorbazuinen, nu moet gij, mij ten gevalle, ook een lied zingen. (Hij roept tusfcfan de fcliermen.) Blaast, mufikanten ! blaast: Edele vreug-  i74 DE VERKEERDE SCHAAMTE. vreugde, ftraal der godenl Uit Elyfium g eda a 1 d ! (De muzijk fpelt, achter 't tooneel,Schiller's lied aan de Vreugde, vlasla nd neemt zijne vrouw in den rechter- , en zijne zuster in den linker-arm. Aan deeze groep hechten zich aan den eenen kant erlach en emmy, en aan den anderen myntjen en van den heuvel. Zoo blijven zij allen elkander vasthoudende (laan, en zingen:) Wie op 't fchaarsch geluk moog' roemen, Van een' vriend de vriend te zijn; F.cn lieve g?.ê zijn vreugd te noemen : Ook dit jubel zij liet zijn : enz. (De gordijn valt, en de laatfte totmen weêrgalmen nog in de verte.) Einde van het laatjïe bedrijf.