[WAADE LUIM. TOONEELSPÊL, IN VIER/BEDRYVEN, ' . door • n A. VAN KOTZEBUE. Volgends den origineelen dru\ vertaald. Te AMSTERDAM hy H. v a w K E S T E R E N, i 7 9 9' '  PERSOONEN. Geheimraad herrmann van edelschild : \ „ , », . , . » ... . >Broeders. Betden hiaten aienst. Kapitein tobias van » edelsciiild : J Freule ulrika van edelschild , hunns zuster., Therese, dochter van Herrmann," waltüer, zyn kamerdienaar. Overjle van hamer. Fatzig, zyn kamerdienaar. Luitenant wees. tabiaan, zyn rydknecla. hans bornmann, een man van honderd jaaren. Bedienden.  W AADE LUIM. TOONEELSPEL. EERSTE BEDRYF. Het tooneel verbeeldt eene saai, waarin verjcheiden kamerdeuren. EERSTE TOONEEL. t Js echtend. Een bediende dekt de tafel voor 't or.tlyt. Een ' ande, mscht de ftof van de mcuLekn. ulrika trwdl linnen, zeer net en zitulelyk gekleed. ulrika. Goeden dag kinderen. Alles is zeker nog in de rust? n beeie^de. De genadige freule fs in den tuin. ulrika. Ta die is altyd de eerfte. Even ï.s haar overledene moeder, 't Was eene bmve vrouw! Als de haan voor ée derde maal kraaide, was zy met één fprong mt het bed Hier, Frans, hier ligt' nóg veel ftof. - Te d.er tyd.-oHhctfpreekwoord: de morgenfiond beeft goud in den dofft 't Is nu nog ilechts voor den daglooner. Pat Üevc goud is reeds lang in koper veranderd. — A Frans»  a KWAADE LUIM, Frans, de fpiegel • lyst. Gy veegt zoo ten halve. Men moet nooit iets ten halve doen , want van daar koomt het juist, dat men zoo veel dingen tweemaalen doen moet. bediende. Die vervloekte vliegen ulrika. Daarin hebtgygelyk. Ik haat geen van Gods fchepfelen, maar de vliegen — 't zyn onreine diertjens. Men kan geen lepel vol foeps met rust eeten. Iedere luster moet men met gaas bedekken. Zy hebben niet eens eerbied voor het portrait van myn overledenen Grootvader. Neen, dan houde ik meer van sfen winter. bedieni/e. Men zou vergif in de vengfter- banken kunnen zetten. ulrika. Toch niet. Men moet ter, waereld mets vergiften, ook zelf geene vlieg. God zal wel weeten , waarom Ily de vliegen gefchapen hebbe, offchoon ik ootmoedig oekenne, dat ik 't «iet begrype. - (tegen den anderen hedienden) Zie eens, Pieter, daar tusfchen het oor is net kopjen niet fchoon omgewasfcben. bedienöe. De juffer — ulrika- Wat juffer! dat is uwe zaak. Let wel oP, myn zoon. gy zyt nog een nieuwling: door zindiykheid maakt men zich hier in huis bemind. Zuivere handen, pleeg ik altvd te zeggen, zuivere harten; een fchoon ligchaam, eene fchoone ziel. Wie zich zeiven en zyn kamertjen ziudiyk houdt, is zelden een booswicht. ^  r O O N E E L $ P EU | i k fel bVn d1. Maar de juffer is overhoops — ulrika. Nu wat dan? Zy is eene juffer, eene hraave Juffer, een goed gemoed, en alles wat zy aan heeft, is zoo helder gewasfcben als eene zon. Ik kan 't niet verdraagen, myn zoon, dat dienstboden hun leed kTaagen. Verdraag, ifaambeid maakt by groot en klein bemind. A hferk!;:p is eene proote paardenvlieg, die tegen alle raan.en gonst, :en alles vuil maakt. be bediende, wl andwoorden. v l r i k A , met gèftr-ngh id. Gaat, en maak het kopjen fchoon. {de bedienden ver, wyderen zich.) TWEEDE T O O N E E L. ulrika, alleen. Zy fchenkt hffy in. Hei lepeltien valt ongelukkig uit het kop, jen, en befpat haar een weinig. Hm! hm! zie eens, een koffy-vlek op myn witter* fok. (Zy dompelt de tip van haar neusdoek in eén glas Witters, en wascM de vlek uit.) Ook de zindlykfte mensefi i'tfyft niet altoos vry van vlekken; ook dè beste heeft zijne feilen; tot dat wy éénmaal daar boven in de grootéi iwasch koómèn; gélukkig hy, die dan flechts koffy ■ vlekken heeft uittewasfeben ! — Daarom wees geduldig UIrika; grom niet wanneer Herrmann gromt. Zyne Jul» i tién zyti immèrs ook geëns inktvlakken. A a P E  j, K W A A D E L U I M, DERDE TO O N E E L. tobias, ulrika. t o b i a s, hy draagt eeirroozenloomp' j jen zonder bladen. Goeden morgen, zuster. ulrika. Goeden morgen, broêr Tobias. t o b i a s, zeer vrolyk, Zie eens, zie eens. ulrika. Wat dan? (goedig fchertzende) Ik geloof dat ge eene jfatyre op my wilt maken? tobias. Satyre? ik? ulrika. Ik ben zeker ook maar een verdord roozenboompjen.. tobias. Verdord? de droes ja! ziet gij die groene knoppem niet, die daar uitbotten? (met Uyde praatüchtigluid) Jkf rekende hem reeds verloren. Veertien dagen lang U-. goten, in de zon gezet, in den regen, alles te vergeefs! en nu loopt het toch uit. Ik verheug my alss een kind. ulrika, glimlagchend. Ja wel als een kind. tobias. Zie zuster, men moet nooit wanhopen, noch aan: menfehen, noch aan roozenboompjens. De winter maakt deeze bladerloos, de rampfpoed doet gecne zich bui-i .« ■ ■ gen;  TOONEELSPEL. s !gen; maar kweek ze Hechts met liefde, dan komen de :knoppen weder uit. ULRIKA. Gij hebt toch altoos gereede - toefpeelingen van redenlooze planten op Gods evenbeeld. TOBIAS. ' Zuster, geloof my, wy zyn ook planten, alleen dat >wy wandelen. En welligt ware 't beter — ULRIKA, lagchend. Dat wy in den grond waren vastgegroeid? TOBIAS. Zekerlyk. Te vreden met zyne plaats, de ?on rnooge ihem 's morgens of 's avonds befchynen, elk een zou !dan blyd weezen als ik. ULRIKA. God heeft u de gave gefchonken, een honingdruppel uit elk bloempjen te zuigen? TOBIAS. Heeft hy dat? (hy zet het bompjen neder, en vouwt '.de handen) Nu, lieve God! dan hebt gy my boven duizenden gelukkig gemaakt! ULRIKA. En uwe jicht? TOBIAS. Wat! indien er geene pyn in de waereld ware, zou i'er ook geen vermaak zyn. ULRIKA. Gy vat koude in weer en wind. Uwe tuin -lief heb- mry. — - ■ A 3  6 K W A A D E LUIM, ■ TOBIAS. Laat die met vréden. Ik ben de gelukkigfte mo'tiarch. Da tuinier is myn eerfte minister. De ondcrda.inen koomen wél voort. Zy kennen my door weidabden, en beloonen my met vruchten. ULRIKA. AH die lieve tuinierdery maar niet zo monig ware. TOBIAS. Morfigf hoe zoo? • ' ULRIKA. Gy koomt fomtyds met handen aan tafel — TOBIAS- Waar aan hier en daar wat aarde zit? wat wil dat feeggen? de mensch zelfs is immers maar eene kluit aarde. ULRIKA. Och, broêr! dat is een zeer lelykdenkbeeld? ik geeve my daar alle moe'te, elk ftofjen af te veegen, en pp 't laatst wordt toch myne geheele perfoon tot (lof. TOB I AS. Zuster, ik fpreek niet gaarn over den dood. Hy is tle gepreviligeerde vreugdverftoorer, de dienaar van de geheele natuur. Laaten ze hem maar Vriend Hayn noemen, of als een engehjen met een omgekeerden fakkel affchilderen; indien ik fchilder ware, zoude ik hem als een watergod afbeelden, met eene urne, Waaruit traanen vloeijen. ULRIKA. Paarlen in den krans van den rechtvaardigen. TO>  TOONEELSPEL. 7 TOBIAS. Vriend Hayn\ dat is zulk eene koophandelkundige fpteekwyze, om dat de dood met elk een negotie doet. Maar verheugde menfchen zyn zyne hardnekkigfte vyanden; by verheugde menfchen^moet hy lang fmeeken, eer zy met hem den kruistogt naar Erfort tot den dooden dans onderneemen. ULRIKA. Leerde broêr Herrmann toch van u de kunst om altyd vrolyk te weezen! TOBIAS. Zoo iet is niet te leeren. ULRIKA. Zyne luimen zyn fomtyds onverdraaglyk. TOBIAS. 't Zyn de luimen van een broêr. ULRIKA. Wel waar! maar dikwyls zonder de minfte reden — TOBIAS. Des te beter, dan knaagt ons geen verwyt. ULRIKA. Dikwyls om kleenigheden — TOBIAS» Dan vind ik 't aartig. ULRIKA. Somtyds met zo veele bitterheid. T O 3 I A S. Dat bederft hem zyn eigen maag. A 4 «L-  8 K W A A D E L U 1 M, ulrika. Indien men niet wist, dathy 't indedaadgoedmeende. tobias. Juist om dat men dit weet, waarom zoude men zich dan 'er over ergeren ? Hem verteert ket vergif, ons jeukt 't Hechts op de huid. ulrika. Somtyds brandt het toch zeer gevoelig. TOBIAS. Zyn er ook niet veele arme menfchen , die t r o t sc hheid van vreemden moeten verdraagen. Laat ons God danken, dat wy Hechts de luimen van een broeder te verdragen hebben. VIERDE T O O N E E L. . de voorigen, walther. WALTher, komt gemelyk uit de kamer van zyn Heer, Dat is te erg. ulrika. Wat deert u, Walther? walther. Een zak vol fcheldwoorden, myn daaglyksch ontbyt. ULRIKA. Is uw heer opgeftaan? walther. Ja. tobias. En gromt weder? WAL-  TOONEELSPEL. f W A L T H E X. Gromt. ULRIKA. Waar over? W A L T H E R. In den beginne rookte de fchoorfteen een weinig, toen was hy önMvrédep op den fchoortteenveger, toen op den metfelaar, die 'thuis gebouwd, en eindeiyiV °P den man, die de fchoorfteenen heeft uitgevonden. TOBIAS. Ha! ha! ha! ULRIKA. De rook bederft de gordynen, daar heeft hy gelyk in. WALTHER. Naderhand wierd hy weder opgeruimd, toen hy 't fchoone weder zag. Hy praatte en lagchte; tot dat ik hèm de nieuwe fchoenen aandeed, die waren ongelukkig te naauW. ULRIKA. Toen zal de fchoenmaker wat vernomen hebben? WALT H E R. Ik vertelde hem fpoedig van het ftalvoeder en de klaver , die hy aan de boeren gefchonken had, dat het zo fraai opgekomen was, en 't geheele dorp 'er biydfchap over gehad had. ULRIKA. Niet waar, toen was hy tei ilond anders van humeur ? WALTHER. OoSenblik!yk. Hy wierd geheel levendig, en maakte ^ 5 nieu-  io HVAADE L Ü I M, nieuwe ontwerpen om den ftaat van 't voedfel zyner boeren , te verbeteren. De droes weet, boe het kwam, dat ik zyne doos by- 't raam gezet had — zy moet altoos op de kleine tafel by de pendule ftaan — hy zogt er eenige minuten naêr, noemde my een deugniet, en joeg my ter deur uit. TOBIAS. Een driftig woord, een koude blikfem. WA L T H ER. J3ynaêr zoude men wenfchen, liever 't huis uitgejaagd te woiden. TOBIAS. Hy meent het zo kwaad niet. ULRIKA. Vast niet. WALTHER. Och , lieve heer kapitein ! wat kan my dat baten ? Dikwyls zoude één vriendlyk woord my liever weezen, dan 't legaat, dat hy my in zyn testament beloofd heeft. TOBIAS. Dat doet u eer aan. WALTHER. Weleer was 't anders. In de ftad — aan 't hof — de veclerleije bezigheden — 'er was tóch altoos hier of daar een ongelukkige, dien zyne voorfpraak uit den nood hielp. Opgeruimd opende hy de oogen, en opgeruimd floot hy dezelven weder. TOBIAS. Dan deed hy even zo als ik. W A L-  TOONEELSPEL. \i walt B e r. •t W,s een ongelukkig denkbeeld, d,t hy zyn affcheid „am „ Buiten" zeide hy: „ op myne goederen, heye W iltber, daar zullen we genot van't leven hebben." ïk verheugde my als de kinderen Isr pis,, toen ze u.t Ëgipteh ■ land togen. Daar zitten we nu, hebben mets te doen, en g ommen Uit zêifVérveeling. (nrtrekt.) Wel' wél! alle bHUren hèeft by verjaagd. Ikjréezé dat de eerlyke Walther eindelyk ook zyn boeltjen pakkei VJF D E T O O N E E L. herrmann, de v o o r i g e n. herrmann, ff*!}* ^ W* ?W» plaatst Z'ch aan de tlueiafd, en zegt binnen 's monds. Goeden morgen! - touias, zit aan de andere zyde van hot ton. neet, het roozenloompjen ftaat voor hem'op d n grond, wqarby hy zich lukt,- en hetzelve geduurende d:t tooneel, van alle kanten bejehouwt. Goeden morRen, broerlief. ulrica, heiig tn vrienddyk. Wc', geflapen'? ii e r r m a n n. Zuster, sy kent n.y. Er zyn twee fpreekwyzen , die my altobs in een kwaaden luim brengen : hoe vaart g y ? en h 9 e h e b t g y g e ü a p e n d3t zyn onuuitoabaare tiljats  É* KWAADE LUIM, vulfels, want van honderd menfchen geven negen- ennegejuig er de duivel van, of ik goed dun Hecht geüapen heb? ulrika. Dan ben ik de honderdfie. tobias. En waar blyve ik dan ? ulrika, met hartlykheid. Geloof my, Herrmann, het ontbyt fmaakt my niet, voor dat ik weet, dat myn goede broeder, dien ik 't te danken heb, goed gerust heeft. herrmann. Schenk voor my in, goede, oude ziel. (goedhartig fcheitfend) Ik zal u ook eene fpreekwyze toevoegen: van uwe hand fmaakt het my beter. ulrika. Ik hoor dat liever uit den mond van myn broêr, dan toen, dertig jaaren geleden, een jong heer my dat voorloog, (zy Jchenkt in.) herrmann. Wat befchouwt gy zo aandachtig, broêr tuinier? tobias. Ik verheug my. herrmann. Ja, dat doet gy altyd. Waarover ditmaal dan? V o b i a s. Overeen roozenblad, dat daar uitkomt. h e r r m a n n. Gaé in myne ftookkas, da;;r ku:itgy bloeijende :oozcnbocmen by dozynen bekomen. -r c-  TOONEELSPEL. i$ tobias. Maar die ik zelf niet gekweekt hebbe. 't Is eene zeer fchoone inrichting van God, dat zulke dingen flechts vreugde geeven, waaraan meq moeite en zorgen heeft beneed. > herrmann, gemelyk. Myn God! de koffy is immers koud. ulrika, benaauwd. Ik zal die terftond doen warm maaken. (zy neemt de '■kan, gaat aan de deur en roept een bediende.) herrmann.' Daar zit ik nu met eene nuchtere maag. t o 3 i a S. Dan zyn de geestvermogens 't levendigst. herrmann. Ik begeer echter geene geestvermogens, ik wil koffy hebben. tobias. Gy zult die hebben. Opgewarmd goed. ulrika. Ik zal andere doen zetten. herrmann. .Dat gal een half uur duuren. tobias. •t Ging my laatst ook zoo, en ik verheugde my "er over. herr-  ï4 k W A A D E LUI M, her ft U ass, ergsriyk. At Weder? tobias. Dien allés rc éerrióc-é wordt gebragt, gefilet maar half; die wachten moet, geniet dubbel. h É r r U a n. Broêr, ik geloof, indien eens de hemel valle, dan verheugt gy u ook. t o 3 i a s. Zeker. herrmann, /pittende. Maar weet gy ook waarom? tobias. 6 Ja; ik heb altoos naêr een korten dood gewcnscht, cn als de hemel valle, dan drukt hy ons altemaal zoo plat als een panr.ekoek. herrmann, tegevs s ynen wil glimlagchende. Gy zyt een raars vent. Men moet om u lagchen, al is men ook nog zo boos. tobias Ziet g,y, broêr, daar doet gy my een groot verrhaak. h £ b r man n. Dacht ik 't niet! ha! ha! ha! tobias, van harte injtemiher.de. Ha! ha! ha! ha! ha! 9vffk'È Broêr Tobias is een goed mensscb, 't is maar jammer, dat  TOONEELSPEL. 15 pat by zo veel in dë aarde wroet, en door de heggen kruipt. Daar zit hem nu al weder eene rups op den fcbouier (zy neemt dezelve weg, én werpt ze ten vengfter Uit.) Dan zyn 't fpinnewebben, en dan rupfennesten. — tobias. Ik laat veel ziften, om u 't vermaak niet te bcneemeti, 't van my afte nemen, ULRIKA. , ' Bezorg my maar bloemen genoeg voor de bruiloft. - TOBIAS. Toch niet voor uwe eigene? » ULRIKA. Spotter! (zich tot Herrmann keerende.) Broêr lief ik heb een verzoek. H E R R M A N. Lieve zuster, gy zyt zo karig met uwe verzoe'-en, en zo befchcidén, dar ik amen zeg eer ik nog weet wat uwe vraag is. ULR IK A. Gy kent myrie voedllerd >chfer Leentjen ? H E RUU S N. Een braaf meisjen. ULRIKA. Cod dank.' dat is zy. Toen onze braave predikant ftierf, toert beloofde ik hem op zyn doodbed, voorde arme ouderlooze weezé zorg te draagen. Ik heb myne belofte vérvuld, ik heb haar kristiijk en aindlyk gruot gebragt. HERR-  16 KWAADE L U LM, HERRMANN. Dat hebt ge, en die nog eens zegt, dat ouds juffers is de wacreld tot niets goed zyn , heeft met my te doen. ULRIKA. 'Er is geen (land zo kleen, en geen menschzo gering, of hy kan nut ilicbten, wanneer hy wil. TOBIAS. En vreugde genieten, als hy maar wil. ULRIKA. Al 't goede beloont zich, waarom dan minder indien ». eene oude juffer 't doe? — Het noodlot weigerde my 't geluk, moeder te worden; mynezorgen myn hart hebben inynogthans dit geluk verfchaft. Ik ben moeder. In Leentjenhebbe ik een dankbaar kind opgevoed. Gisteren kwam een aartïg jong mensch uit de ftad, zindlyk en ordentlyk gekleed. die heeft my om Lcentjen aangefpoken. Hy zou een behoorlyk inkomen hebben, en zyn huis moet zo netjens en zindlyk ais een poppenkastjen zyn. HERRMANN. Geef ze hem dan ia Gods naam. ULRIKA. , In Gods naam! HERRMANN. Voor de huuwiyksgift zal ik zorg draagen. TOBIAS. De myrthen voor den krans zal ik leveren. ULRIKA. Hartlyk \Jank, broerlief. Maar nu had ik nog een klein vermaak voor my uitgedacht. TO*  T O O N E E L SPEL. i| tobias. Een vermaak ? ik ben 'er by. ulrika. ]k wensrhte dat de bruiloft Lier in huis gevierd wierd, indien gy 'er niets tegen hebbe? herrmann. Niet iiet minfte. ulrika. Ik wilde 't goede meisjen zelf naêr de kerk geleiIden, en haar voor hetzelfde outer doen trouwen, ivoor 't welk zy weleer gedoopt wierd* tobias. Mooi, mooi. ulrika. Dus heb ik uwe toeftemming? herrmann. Van gantfcher harte; en al wat keuken en kelder i opleveren, is tot uwen dienst. ulrika. God vergelde 't! ó! dat zal een feestdag voor my zyn! tobias. En vodr my een blydfchaps-dag! ulrika, praatachtig Myd. ' Dan zal ik het geheele huis van onder tot hoven ; doen fioffen; al de fpicgels en gla/en moeten met I kryt en genever worden fchoon gemaakt; uwe ftui deerkamer zal ik in order brengen — herrmann, driftig.. Wat? myne frudeerkarr.er? B of  i8 K W A A D E LUIM, ULRIKA. Ja broer, ik begryp niet hoe gy in die ftof en vuilnis kunt leeven. herrmann. Dat gaat u in 't geheel niet aan. ulrika. Men kan met de vingers op de tafel fchryven. herrmann. i Des te beter, dan heeft men geene pen nodig. ulrika. Als ik met eene fleep 'er in koome, dsn gaan 'er wolken van ftof op. herr mann. Gij behoeft daar niets te zoeken. ulrika. De glazen zyn als hoorn. herrmann. Indien gy my 't hoofd warm make, dan laat Ik ze toemetfelen. ulrika. Gy gaat een namiddag ryden, en midlerwyl — herrmann. Ik ryde niet! ik wil niet ryden! en eer ik dat toeftaa, nioge bruid en bruidegom naêr den duivel loopen. tobias. Maar, broêr Herrmann. , herrmann. Maar, broêr Tobias! ik ben op den besten weg om in gen kwaaden luim te geraken. t o-  T O O [N E E L S P E L. J9 TOBT AS. Dan moet gy er van afgaan. De wegen tot den kwaaden luiru zyn nimmer goede wegen. Gy moet Ledenken, (Lr ge ïtttitér Ulrika vermaak doet, geiyk ik met n,yne rupfen. herrmann, Met uw welneemen, heer broeder, die elk een vermaak wil doen, is een dwa« zonder karakter. tobias, altoos zeer bedaa'-d. Maar een blyde dwaas. herrmann. Een deeg, die van clks vingeren zien laat kneeden. tobias. Eene bloem', die gewillig voor iederéén haare geuren -verfpreidc. herrmann. Een grashalm, die aan eiken wind gehoorzaamt. tobias. En door geen ftorm geknikt word. herrmann. . Een man zonder vastheid kan flechts aan vrouwen behagen. . • • t tobias. Een hart, dat voor iedere vreugde open is, vindt overal vertrouwen. -e herrmann, die fteeds driftiger word. Volle harten, leêge hoofden. B a T0'  fio KWAADE LUIM, tobias, ontzet, en ziet hem getroffen aan. Na eenig zwygen , fluit hy de twee eerfle maaten , van hel bekende Fo.ks - liedjen: (Weest blyd" des levens &c.) herrmann. Wie geene zelfftandigheid heeft, die fchikt zich naêr de luimen van anderen. tobias, fluit de twee volgende maa~ ten. herrmann. 't Is eene droevige vreesachtigheid, eene leegheid van ziel — i tobias, fluit de twee volgende maa¬ ten. herrmann. opvliegende. Loop naêr den duivel met uw fluiten! (hy fnelt ter deur uit.) tobias, fluit de twee laat/ie maaten. ulrika.' Ach! broêr maakt het ook al te erg. tobias, lukt over zyn roozenbpompjen heenen, wischt x in flilte eene traan van zyne oogen, en zingt: '„ Weest blyd' des levens" — ui-  TOONEELSPEL. 21 ulrika. Het eene oogenblik zonnenfcbyn, en 't andere ftorm. tobias. „ Wyl nog het lampjen fchyn' " — ulrika. En hy jaagt alles van zich af. tobias. ,, En plukt het roosjen" — ulrika. En verbittert zich zelf 't leven. tobias. „ Eer het verkwynt," herrmann, koomt terug, en reikt de hand aan Tobias toe. Broêr, ik heb u beledigd, vergeef my. tobias, fchudt hem de hand. Zie, broêr, daar geeft ge my eene hartlykeblydfchap. herrmann. Geen haat, goede Tobias. tobias. Haat? ik weet niet wat dat is. Haat is een ding waaruit geene vreugd te fcheppen is, en gevolglyk geen ding voor my. herrmann. De uitdrukkingen ontvielen my zoo. tobias. Waren ze u niet ontvallen, dan had ik nu de vreugde niet, in uw broederlyk hart te zien. B 3 EE»  •n K W A A D E LUIM, een bediende, binnen tredend;. De kamer dienaar van den overften Hamer is zoo even gekomen. herrmann. " Eindelyk! Laat hem binnen komen. ZESDE T O O N E E L. patzig, de voorigeh. f a f z i g. Myn genadige heer zendt my, om uwe genade met zyne aankomst geluk te wenfchen. herrmann. Waar is hy? patzig. In de herberg. herrmann. Waarom hier niet? patzig. Hy wil de genadige freute met zyne groote uniform verrasfen. herrmann. v Gaa, zeg hem, dat'men oude vrienden liever in hunnen j ïpon dan in de groote uniform ziet. (Patzig wil vertrekken) Nog iets. Uw heer koomt immers met pak en zak? patzig. t ó Ja, hier is 'tgoed hutten bouwen. herrnann. Welke fchikkingen heeft hy over zyne goederen gemaakt? pat-  TOONEELSPEL. »3 patzig. Hm! _ die worden door eene vorstlyke kommisfie beheerd. herrmann» Hoe? ik wil niet hoopen — patzig. Hy hoopte't ook niet, maar 't gebeurde toch. herrmann. Dus fchulden — ? patzig. Meer dan pannen op 't dak. herrmann. OnverfchiUig vriend is vriend; hoe armer, hoe meer welkoom. Gaa! ik verwacht uw heer met fmart. ulrika. En zoo gy weer koomt, myn vriend, breng dan zoo veel ftof niet in dc kamer. (p a t z 1 g , vertrtkt.) ZEVENDE TO ONEEL. de voo ri gen, ZOftdëY p a t z i g. h er r m> n n, zter opgeruimd. Verheugt u kinderen! tobias. Van harte gaarne. Waarover dan ? • B4 her*-  24 KW AA DE LUIM, herrmann. Wat dunkt u, zuster, wanneer uw Leentjenen myne Thcrêfe op éénen dag bruiloft hielden? ulrika. Wel, dan zoude 'er veel wcrks weczen. t0 BIAS. Maar ook veel vennaaks. Hoe meent gy dat broêr ? heeft zich dan reeds een fchoonzoon by » aangemeld. herrmann. Hoorde gy niet wie 'er zo even is aangekomen? tobias, ontzet. De overfte — Hamer. herrmann. Die juist. ulrika. De oude overfte Hamer? herrmann. Oud! oud! hy is nog geene vyftig j;aren. tobias. En Therêfe? herrmann. Is een kind — tobias. Daarom juist. h e r r m a n rr. ^ Welks geluk my aan 'c harte ligt. Ik heb htiuwlyken reeds genoeg zien, uit maanefchyn en nachtegaalilagen, die op een'-warmen Aprilsdag geflootcn werden; eene vorst volgde 'er op — weg was de bloeifem. to-  TOONEELSPEL. 25 TOBIAS. Maar men is ook niet gewoon roozen op een veld te planten, waar de herfst over de ftoppels waait. HERRMANN, Kiezen de meisjens wel goed, wanneer zy-zelf kiezen. TOBIAS. Niet altyd. HERRMANN. Vraag den jongeling van twintig jaaren, of hy hoe. danigheden hebbe, die tien jaaren zullen duuren ? TOBIAS Zelden. H F. R R M A N. Hy heeft eene fraaije figuur; hy danst aartig; hy zit ;goed te paard; hy praat over niet met al, en lagcht om al[lj.es; hy brengt de bals tot ftand, hyzit in komedien achter, in (iaat op de asfemblées vóór haar; hy bewaart baaien 'waaijer in den zak,, en een verloorenen flrik in zyn .borst _ ach ! dat ftreelt de ydelheid! zou zulk een aartig jongeling geen goed echtgenoot worden? Fluks hand in hand! voort naêr het altaar. ULRIKA. Ja, ja, broêr Herrmann heeft gelyk. HERRMANN. Kortom, flechts 't tegenwoordig oogenblik bepaalt de neiging en 't befluit der meisjens. Zy kiezen de mannen als eene muts, en zouden die dan ook even zoo gaarne verruilen. Neen, zulke ellende wil ik myn kind niet B 5 be-  26 KW A A DE LUIM, berokkenen. Daarom verliet ik 'c hof, en bragt het ver van de groote waereld op. TOLIAS. Indien gy haar voor de liefde heSbc verborgen, dan is 't vergeefs ; die fchalk vindt haar met gebonden oogen. ULRIKA. Buiten myn raad zal Therêfe zich niet verlieven. TOBIAS. Goede zuster, een raad in de liefde is gemeenlyk maar een Raad- titulair. ULRIKA. Indien de overfte maar niet zoo fterk fnoof; zyne vingers en neus zien 'er geel van. HERRMAEA1. 't Is myn lieve, oude vriend. TOBIAS^ De meisjens beminnen niets ouds, zelf niet eens ouden wyn. HERRMANN. Wy zyn te famen groot gebragt, pages geweest, in dienst gekomen, ik was een arme duivel, hy heeft my dikwyls uit den nood 'geholpen. TOBIAS. Zoo trouwe gy met hem. HERRMANN. Hy heeft het zyne by den dienst toegezet. TOBIAS. Geene aanbeveling by den vader. HER-  TOONEELSPEL. 27 HERRMANN. Hy is een fpoedige weduwenaar. T O li I A S. Geene uitlokking voor de dochter. HERRMANN. Hat ik een ryk man ben, hebbe ik welligt flechts hem te danken; want het toe val wilde -maar dat is te breedvoerig. Kot torn, hy heeft het nodig, en ik wit met hem deelen. Indien gy hem Thercfe^eeve, dan fchenkt gy hem de grootfte helft. H E R R M A N N. Haar hart is'vry , zy zal my gaarn gehoorzaamen. TOBIAS. 6 Ja, indien gy flechts gehoorzaamheid verlange - HERRMANN. Indien gy wist, hoe deeze hoop my ftieele gy zoudt my dien blydëp luim door geene wenken en lchouder- óphaalen bederven. TOBIAS. De hemel hewaare! een blyd mensch is voor my een kleenood, dat in de zon fchittert: ik neem my wei f acht dut ik geene fchaduw 'er op werpe. HERRMANN. Ontvang hem minlijk. Is hy verheugd van hart" dan zal hij pij welkoom weezen. HERR«  28 KWAADE LUIM, herrmann» Laat het hem aan niets ontbreeken. ulrika. . De logeerkamerszyn in orde, hy zal 'er geen itofjen in vinden. herrmann. Een glas goeden wyns — tobias. , De wyn verheugt 's menfchen hart. herrmann. Een paar lekkere fchotels — ulrika. Laat my daar voor zorgen. herrmann. Wat dunkt u, zuster? de patrijzen, die ik gisteren gefchooten heb — ulrika, een weinig verlegen. De patrijzen — herrmann. Gy kunt ze zoo voortrefiijk klaar maaken. ulrika. Ach, broê*-! 'tdoet mij leed,de patrijzen kan ik u niet voorzetten, herrmann. Waarom niet? ulrika. De kat heeft ze opgegeeten. herrmann. Daar hebben wy 't! men kan niets voor zich ?elv* hou-  TOONEELSPEL. 29 ihouden! nergends wordt acht op geflagen! de katten negeeren het huis! ULRIKA. De provifie- kelder bleef Hechts één oogenblik open. HERRMANN. Daar heb ik nu den gantfchen dag rondgelopen, heb !gekucht en gezweet; ik heb een fchotel gebraad ge-, fchooten — voor wien? voor de katten. ULRIKA. Dat fluuwe dier fiuipt overal rond — HERRMANN. En zuster nergends. Als die maar koffy en vlas heeft, dan' bekommert zy zich weinig over haar ouden broêr. ULRIKA. Dat is hard! TOBIAS. Maar broêr — HERRMANN. Maar mynheer broeder! hebt ge niet al weder lust , om u te verheugen, dat de katten myne patryzen hebI ben opgevreten. TOBIAS. Ten minft.en — ULRIKA. Het arme Lysjen heeft meer 'er by verloren dan gy. HERRMANN. Lysjen? wat heeft die 'er voor belang by?  KWAADE LUIM, ulrika. Zy wilde de kat naloopen, viel van de trappen, en ont« wriebtte zich de heup. herrmann. Sakkerloot! en zegt men my dat niet terflond? . Walther ! Walther ! myn huis-apotheek (hy fntlt ter deur uit.) tobias, lagchend. Vergeeten zyn de patryzen. ulrika. My en de kat is vergiffenis gefchonken. tobias. Indien hy Lysjen kunne helpen, dan is zyn goede luim berfteid. ulrika. Voor hoe lang? —Ach, broêr! men zoude —God vergeeve 't my ! — wenfehen ziek te worden : want de zieken hebben 't het best by hem. (zy vertrekt.) tobias. Welligt om dat hy-zelf een arme kranke is. Daarom moet men ook geduld met hem hebben. En waarom niet? Wy kunnen immers voor zynen luim uit den weg gaan; bymoet die overal mede rondliepen.— Een geluk dat die ziekte niet aanfteekend is. Maar 't is waar: men behoorde de Turken in de litany door tefchrappen, en den kwaaden luim 'er .voor in de plaatfe te zetten. JGT-  TOONEELSPEL. gt A G T S T E T O O N E EL. therese, tobias. t h e r e s e , haastig en blyd bintientredende. Oomlief! hy is gekomen!. tobias. Is hy 'er reeds? th ere se. De rydknecht. Waarfchynlyk is zyn heer niet meer ver af. tobias. Hy trekt de groote uniform aan. thekese. Waarom? tobias. Wel, een man van zyne jaaren neemt alles te baat om te behagen. therese. Och! hy heeft geen geleenden opfchik nodig. tobias, verwonderd. Zoo? — Waarlyk? — ei! naauwlyks konde ik den[ ken dat een mm , die met uw vader page is geweest , i zulke fnelle veroveringen zou maaken. Nu , dat ver! heugt my. therese, verwonderd. Ik verfta u niet. tobias. Misfchlen verftaat ge u zelv' niet. THE-  32 KWAADE LUIM, therese. Gy blyft zoo koel by myne boodfchap ? Wanneer gy voor deezen van uwen voedfter- zoon hooi de — tobias, haastig. Van myn voedfter - zoon ? (preekt gy van hem? therese. Van wien anders? tobias, opfpringende. Waar? waar? NEGENDE T O O N E E L. f a b i a a n , de v'oorigen. fabiaan, treedt Jtyf Linnen, en blyft in eene militaire houding gericht, aan . de deur Jlaan. t o b i a s, met loutere vreugde. Fabiaan! wees welkom eerlyke jongen! koom toch nader. f a b i a a k , marcheert eenige flappen nader by. tobias. Wat brengt ge goeds. ' fabiaan. Een onderdanig rapport van den heer luitenant. tobias. Is hy gezond? fabiaan. God dank! de gezondheid is in 't geheel niet geattakeerd. TO-  T O O N E E L S P E L. 33 t o bi AS: Waar is hy? fabiaan. Op marsch. therese» Ilerwaards? f a b i a a n. A!s 't God beiieve ! Het esquadron houdt hedeii rustdag in Ehersdorf, ééne my! van hier. Indien de Èfienst het toelaatc, dan hobbelt hy deezen middag voor :een paar uuren hier naêr toe. therese, wil hem geld geeven. Daar, Fabiaan, drink op myne gezondheid. fAbi aan , zonder zich te beweegen. Naderhand, genadige freule, buiten. tobias. Neem 't maar, wy zyn niet op de parade, (hy gaat i zitten.) fabiaan, neemt het half ter flnips, en Jieékt het daadiyk in den zak. tob ias. Waarom heeft uw héér rn zoo iangen tyd niet ge: fchreven ? fabiaan; Wy hebben 't papier tot patroonen gebruikt. tobias. Zyt ge dikwyls in 't vuur gefeest? c *£•  •34 KW A A DE LUIM, fabiaan. Omtrent alle dagen. therese; Is uw heer niet geblesfeerd? fabiaan. Een paar houwen uitgezonderd — therese, angjiig. Houwen ? fabiaan. En een fchampfchoot. — therese. Ach, God! fabiaan, metsmailend. Kleinigheden. Wy hebben ftorm op een batteryp gcloopen. tobias, opvliegend. Een battery? fabiaan. Daar ging 't warm toe. tobias, geheel levendig, Laat toch hooren. s fabiaan. 't Was by — by — ' tobias. Onverfchillig. fabiaan. Het vyandelyk kartetfchen, vuur had reeds een ba-J taillon infanterie neêrgeveld , zoo dat Hechts nog en- -I  T O ONE E L S P É L. 35 !c koppen omhoog keken, gclyk een dozyn koornaircn na een zwaaren hagelbui. tobias, ongeduldig: I.aat de verge'ykingen weg. Nu? verder. Waar(thynijrk kieeg de kavailerie order? fabiaan. " Wy rukten aan. therese. En uw heer? f a b i a a x. Was midden 'er onder. Toen wy nog een paar honderd treden ver waren, floot een kogel. —■—* therese. ó Wee! k fabiaan. Weg was dë ritmeester. therese.1 En uw heër? fabiaan. Sprong rasch van *t paard. tobias, die Jieeds mier levendig •wierd. Afzitten , kinderen! niet waar? fabiaan. k Fluks waren wy allen van de paarden, pailas irt den vuist! fluit u! tobias, fluit zich willekeurig aan Fabiaan. Verder! verder! c 2 ;.'.**  36 KWAADE LUIM, fabiaan. Voorwaards ! marsch ! (Hy marcheert eenige flappert* Tobias met hem.) therese. Ik fidder — fabiaan. Dat deed myn heer niet, hy fprak ons allen moed toe». Tobias. Welaan, Fabiaan ! nu moeten we reeds onder 't ge-, fchut van den vyand liaan. fabiaan; Zeker 5 maar daar is eene vervloekte moeras , die: houdt ons nog op. tobias. Wy moeten 'er door. fabiaan. De paüzs tusfchen.de tanden — tobias. De karabyn hoog fabiaan. Nu waaden wy — tobias. Nu klimmen wy fabiaan» Nu zyn we boven! tobias. Viktoria J ,, therese. En uw heer? rA*J'  TOONEELSPEL. 27 fabiaan. Myn heer kreeg een kruis door 't knoopsgat, en ik deeze medaille. tobias. Een kruis? braave jongen! Welk eene vreugdehebbe ik reeds van deezen jongen gehad! — gaa, ryd, draaf, galloppeer ! hy moet koomen ! ik wil hem zien. Ik wil my verheugen ! Zeg hem , dat ik de )icbt heb, maar dat ik my 'er niet over bekreune, en, alle doktoren ten fpyt, nog altoos een vrolyk mensch ben. (hy loopt heenen.) therese. Zeg hem ook van my — (Zy Uyft Jleektn.) fabiaan. Wat dan, genadige freule? therese, verlegenWal gy wilt. fabiaan. Gy begeerde te weeten, of hy geblesfeerd zy? therese, angjïig. Wel? ik wil niet hoopen >— fabiaan. Hy gaat met eene zwaare wond. / therese. Waar? waar ? fabiaan, wyst met eene taktifche beweging op 't hart, laat de hand even zoo flyf weder vallen, maakt rechts-om keert, en marcheert af. C 3 THE-  38 K W A A D E LUI M, therese, vestigt het oog op den grond, en bl\f{ j befchaamd glimlagchend (laan. Np. eene poos legt zy de hand op '£ hart. Zy Jlaat j haar oog omhoog, en vouwt met innig gevoel haare handen. Dan laat zy de zeiven weder in den Jchoot vallen en : fchadt weemoedig 't hoofd. 7 I E N D E T O O N E E L. tobias, ther7.se. tobias. Lieve nicht. therese, fpringt óp van fchrik. tobias. Wel, waar voor fchrikt gy? therese. Ik — ik weet niet — ik gelove dat ik voor my zelve fchrikte. tobias. Ik kwam om u eene vraag te doen. Kent gy den luitenant Wees? therese. Gy fchertst. Hoe! zou ik uw voedfter - zoon niet kennen? tobias. Juist Thereesjen ; hy is myn zoon niet; hy is myn voediterzoon maar. therese.' Hebt ge niet even veel genoegen van hem, als van i een eigen kind? t o-.  TOONEELSPEL. 39 TOBIAS. Zekei hebbe ik, maar dat is de vraag niet. Weet ,y ook hoe dat ik aan dien jongen mensch gekomen jen. THERESE. Gy hebt.uy dat meer dan éénmaal verteld, TOBIAS. Gy fcbynt het nogtans te hebben vergeeten. Wy waren in de aTaire by — THERESE. 'Er werd eei dorp geplunderd. TOBIAS. Hy was toen forporaal — THERESE. Hy drong met tenige grenadieren in een brandend huis. TOBIAS. Ik dacht: jammer vin dien hupfchen jongen, dat hy zich ook reeds op 't ilunderen toelegt — THERESE, Maar hy redde een knd uit de vlam — T « BI AS. Braaf kameraad! riep ik hem toe; is dat uw buit? T H E ), E S E. Hy gaf 't aan de moeder erug, en zyne.beurt daar te boven.  4o EWAADE LUIM, TOBIAS. Na de affaire zogt ik hem op — therese. Hy verbergde zich. t o 3 i A s. Miar ik vond hem toch. Wie zyt gy, .apper jong i mensch? th erese. Een wees. tobias. „Hoe is uw naam? therese. Wees. tobias. Hebt ge anders geen naam? therese. Neen. tobias. Let wel, Theiêfe, hy had aiders geen naam. 'therese. Wat gaat dat my aan? TOBüS. Veel, zeer veel? 'Er zyn, helaas! veele dingen In de wae.e'd, waarover zelf, k my niet kan verbeugen, en daaronder zyn ook de aaamen. Dan ze zyn, er nu! THE-  TOONEELSPEL. 4* therese. En betekenen niets. TOBIAS. En gelden veel, therese, In Ven dat uw ernst ware, dan zoudt gy u niet zoo yaderlyk over hem ontfermd hebben. tobias. Dat deed ik , om dat het my vreugde geeft. My is dat niet verboden. Verftaat gy my Thereesjen? Ik mooge vreugde fmaaken over een mensch zonder naam, gy niet. therese, En waarom niets? tobias. Om dat ik vermoed*, dat het uw vader weinig vreugde za! geeven. therese. x Myn vader is een goed, veiflandig man. tobias. Kind , 't gaat met het verftand als met de gezondheid : een geheel gezond mensch is 'er in 't geBe 1 niet op de waere d; en ware 't ook maar een exteroog, èené peesknoop . een lidteken uit de kindfche jaaren. - Gy vei Haat my - en ik - ik heb u ook begrepen. Toen gy zoo driftig binnen kwam, om my CS ' de-  42 K W A A D E LUI M, de aankomst van Fabiaan te me'den — toen gy hem een ftuk gouds — ik heb 't wel gezien — een ft uk gouds in de hand flopte — toen gy zoo vuurig naêr de gezondheid van zyn heer vraagde — toen gy by 't ftormloopen op de battery bleek werd — zie my aan, therese, ziet befchamt naêr hem om hoog, tobias. Ja, ja, ik heb u verftaan. therese, hem hy de hand vattende. Oom-lief! gy, diè anders alles van den lagchenden kant befchouwt, waarom eensklaps zoo ernftig? tobias. 't Valt my zuur genoeg. Maar uw vader heeft oog» merken. Ik bemin u,en zoude gaarn een onheil vóórkoomen, eer het te laat worde. Of — (hy befchouwt haar met aandacht.) Is 't mooglyk ook reeds te laat? — Gy andwoord my niet? therese, verlegen , druit zyne hand aan haar hart , daarna aan haare lippen, en ontvlugt. ELFDE T O O N E E L. tobias, alleen, Hy fchudt het hoofd. Hm! daarover kan ik my niet verblyden. — F. lelman — burger — indien 'er toch eene gaping tusfchen bei-  TOONEELSPEL. 43 beiden moet weezen , v-rom is dezelve dan niet nog grooter ? — Waarom kan raen nog altoos van dencenen oever naêr den anderen ovo:zien , en zich verlieven? - Daar heeft of de natuur eene zotterny b& gaan — of de mensch. (Hy vertnkt.) Einde van het cerfte bedryf, TWEE  44 KW A A D E LUI M, TWEEDE B E D R Y F. EERSTE T O O N E E L. herrmann, tobias.' tobias, flaat voor het veng/ler en ziet 'er uit. herrmann, gaat gemelyk op en neder. Verdoemde regen! tobias. Schoon, vruchtbaar weder. herrmann. Ik gaa zoo zelden uit — tobias. Daar aan doet gy zeer kwalyk. herrmann. En juist heden, daar ik gaan wil, om mynen ouden vriend te ontvangen, hoed en ftok reees in de hand heb tobias Koomt 'er een heerlyk onweder. herrmann. Ik wed dat gy u reeds weder verheugt. to.  TOONEELSPEL. 45 tobias. Vast en zeker! denk eens, hoe dat het uwe velden en myne bloemen zal verkwikken. , , herrmann. En de eikenboomen in het perk tot fplinters zal flaan. Tobias* — Hoe ras trekt het verby , en laat fpooren van zegening na. herrmann. ja , zoo als laatst, toen 't vyf fchaapen van my doodfloeg. tobias. Welk een genot! na een onweêrs regen in de open lucht te treden, en als 't ware Gods feheppings vermogen in- te zoogen. herrmann. Daar kan men wel te regt zeggen: een mensch, die zyne vreugde uit de lucht haalt. tobias. Zie, broêr! ginds is de hemel al weder blaauw. herrmann. En uwe verbeeldingskracht roozenrcod. tobias. Des te betèr! eene roozenroode verbeeldingskracht is heiizaamer/ dan de Stoaghtonfche elixir. herrmann. Dit kan ik koopen, 't andere niet,' xo-  4Ó KWAADE LUIM» TOBIAS. Koopen niet, maar verkrygen. HERRMANN* Zy is een gefchenk van 't lot. TOBIAS. Volftrekt niet. Indien Plutarchus gelyk heb!ie; indien zelf de deugd flechts eene lange gewoonte zy; waarom dan ook niet de kunst, om zich vreugde der verbeelding te toveren. HERRMANN. Ik weet wel, dat iemand een dik boek gefchreven heeft, over de kunst om altyd vrolyk te wet}*? zen; maar ik heb nog niet gehoord, dat een of ander arme duivel 'er vrolyk door is geworden? TOBIAS. Dat leert men ook niet uit boeken* HERRMANN. Hoe dan ? ' TOBIAS. Een vrolyke overgave; eene verlediging, indien gy 't zoo wilt noemen, tot kleeue kinderlykc : vermaaken; geene te hoog gefpannen verwachting van. den mensch, maar de h o o g f t e van de natuur — • een opfiag van oog in het toekomende jaar, flechts; dikwerf in de eerstvolgende f tonde indien de tegen-' woördfge droevig is; — eene zekere huisboudlyke: Overdaad in 't genieten, daar men zich-zelv'beden i een kleen vermaak ontzegt, om hetzelve tot morgen i voor een ledig uur te befpaaren — eene verüandige: keu- -  TOONEELSPEL. 47, senze van zulkevermaaken dieniet te zeer aan doen, ïn gevolgiyk niet afmatten; - een gerust geweten ioor geene gebeden ingekocht - 6 broêr Herrmann! ia mensch is ryk, indien hy maar niet, als een kind, Eich zyne fchatten voor hoofsch fpeelgoed laat aftrog. gelen. HERRMANN. Ik was zulk een kind? dat meent gy toch? TOBIAS. Ik meen dat ik een dwaas ben, hier te' prediken, mid.erwyl dat 'de verkwikte natuur my tot vreugde uitnodig. Het onweêr is verby, 't régent nog maar zacht ik moet fpoedig myne oranjeboomen buiten zetten. (Hy vettrekt.) TWEEDE T O O N E E L. HERRMANN, deen. Goede broeder! - ja indien de mensch altoos konde volden, 't geen hy als waar en goed erkend heeft — dan moesten de philofophen halve goden weezen - en dat zyn ze, helaas! niet. — Met alle hunne zedekund,gc grohdbeginfelen begaan zy zotternyen, zoo goed als een andere zoon der aarde. - Het ligchaara - en zyn regént de maag — ó ! men doet zeer wel, de engelen bloot als gevleugelde hoofden af te fchilderen. Geef hun maagen, en zy zullen de vleugelen weldra laaten hangen. DER-  4g KWAAD E L Ü ï M, DERDE TO O N E E L. de overste, herrmann. de ov erste, jlyf gekle>d, fferk gepnederi, met dm hoed onder den arm, een kott Jlokjen in de hand. Heer broeder! daar ben ik. herrmann. Van harte welkoom! (hy omhelst hem.) dE overste, beandvoordt deeit omhelzing , ■ ■ üogthani zyn knpfel zetr in i acht neemende. Gy ziét , dat ik ter eere van myre bruid, my heb i opgefchikt, als of ik naêr de wachtparade moest. herrmann. Gy koomt dus waarlyk om myn fchoonzoon te worden? de overste. Op myne eer! - Met den tyd word men oud men heefc geene kinderen. ■ herrmann. Nog geene tyding van uwen weggeloopen zoon t de overste. Heb ik u 'er niets van gemeld? herrmann. Neen. db overste. Dat is vergeten. Een half jaar na zyne ontfnapping fchreefl  TOONEELSPEL. 49 fchreef hy my een hartverfcheurenden brief tot affcheid, en fprong in den Donau. herrmann. Dood! de overste. Als een pier. 't Is ook beter. Die jongen was een romannen - held, en 'er zou toch niets goeds van hem geworden zyn. - Aangezien ik nu alleen ben, en oppasfing behoeve, zoo hebbe ik , volgends der voorvaderen gebruik, het befluit genomen, eene jonge vrouwte, trouwen. herrmann. Maar myne Therèfe is nog een half-kind. de overste. Des te beter! kinderen vleijen zich ergens aan vast gelyk de boonen om -den ftaak. herrmann. Zy is vlug. de overste, fielt zich in postuur.r . Wat ben ik dan? herrmann, glimlagchend. Gy, heer broeder? — Gy hebt op haar moeders bruiloft braaf gedanst. de overste. Eene polonaife dans ik nu ook nog mede. ' herrmann. Onverfchillig. De beste danfers zyn dikwyls és flechtfte echtgenooten. D d»  5o K W A A D E L U I M, de overste. Juist, heer broeder! onze voorouders dansten weinig cn dronken veel. Heden ten dage is 't omgekeerd 1 dat koomt van 't leezen. herrmann. 'Er is geen gezclfchap meer zonder vrouwen. de overste. In de clubs zelf beginnen zy zich intedringen. herrmann. Kraamkamer, fpinvertrekken en op zyn hoogst eene theevifite, dat was eertyds de kring onzer vrouwen. de overste. Gedanst werd 'er alleen op bruilof en. HES'RM*! n. Nu fpringen ze alle dagen rond. de overste. En de kinderen worde.; onder 't opzicht der bedienr den groot. herrmann. Liedjens neuriën en brLventasfen borduuren, dat Iee ren zy. de overste. Maar zuurkool cf augurkjens inleggen, kunnen z? niet. herrmann. Hoe veele kinderen de buurvrouw heeft, dat wee ten zy. de overste. Maar hoe veel garen een pond vlas oplevert, éi wcei  TOONEELSPEL. $t weeten zy niet. En weetge, vanwaar dat koorr.e? B'at küomt van 't kezen. herrmann. In onzen tyd was 't anders. de overste, Toen we nog by uw grootvader op 't flot Grypenitein werden opgevoed ■ herrmann. Toen zaten de meiy'ens aan tafei gelyk eene kaars. de overste. Konden in de naauwe keurslyven naauwlyks adem . :haalen. herrmann. Werden rood a!s fcbarlaken wanneer men ze aanzag» de overste. Spraken fechts wanneer men bun iet vraagde. herrmann. Zo dra de flesfen op tafei kwamen — de overste. 6 Dan moesten de vrouwen opftaan. herrmann. Dan braste myn grootvader — dé overste, En wy flopen in den tuin — herrmann, die door de herinneringen der jeugd Jleedt meer levendig wordt, Kleuterden op den grooten pcerenboom —— D a bk  52 K W A A D E LUIM, de overste. En zaten daar tot dat de gouverneur ons riep —; herrmann. Herrmann! Leopold! de overste. Waar zit ge jongens? herrmann. Wy hielden ons zo ftïI als eene muis de overste. Maar de duivelfche tuinman gaf hem een wenk —— herrmann. Dan ftond hy en dreigde de overste. En wy kapituleerden over de ftraf. h e r r m a n n.;; „ Wie is 'teerst 'er opgeklommen?" vroeg hy grommende de overste. Maar de een verried den anderen niet. herrmann. Wilde hy ons beneden hebben zmCornelius Nepos——• de overste. Dan moest hy goede woorden geeven "herrmann. Anders zaten wy 'er nog. de overste. . -,' Daarvoor liet hy ons dan ook by die verdoemde boeken zvveeten — * heek-  TOONEELSPEL. 53 herrmann. ' Tot dat de klok zes fioeg — de overste. Dan keeken we malkander aan en meesmuilden — herrmann. Herinnert ge u den klank van de klok nog? de o v e r s te. Indien ik fchilderen kon, zoude ik den klank nu nog fchiideren. herrmann. Op van de (loeien. de overste. Het boek onder de tafel! herrmann. Hals over kop de fteenen wentel-trap af. — de overste. Gearmd naêr buiten op 't veld — herrmann. Den lederen bal opgeblaazen — de overste. En dan in de lucht geflagen! (De beiden ouden beginnen in den geest den bal te Jlaan.") herrmann. Ik flaa hem zoo hoog als 't dak van 't flot. de overste. Ik vang hem toch als hy beneden koomt. herrmann. Ik ne?m hem fchuins, op dat hy niet over den heining valle. D 3 de  54 K \V A A D E LUI M, de overstj. Ik flaa hem, dat hy achter tegen de muur weeiórj kaatst. herrmann. Maar flaa niet in 't veufter van mvne moeder. de overste, doet een flerken flag Hoog over den g-vel heenen.' herrmann, doet hetzelfde. Hoger op den toren! de overste. 't Hoogst tot aan den weêrhaanl herrmann. Daar ligt hy in de goot van 't dak. tori as, die geduurende dit fpel is binnen ge treden , en 't m"t verbazing heeft aam gezien , fchatert van lagchen. D. beide eaaVn fchrikken en blyvsii bejchaamd [laan. Laat ik u niet ftooren. De beweging is gezondi (Hy vertrekt.) de overste* Heer broeder, wy hebben gefpeeld als de kindereni herrmann. Dat wil niet zeggen. Kinderfpel is waare artfeny Voor den grysaart. Ik ben geheel jong en vrolyk van harte 'er by geworden. Een oud vriend, die zulke herinneringen uit het vervloden Herculaneum van dever-i manken onzer kindsheid, als 't ware, opdelft, verjeug^ digt fpoediger dan 't goudpoeder van Semler. i Dl  TOONEELSPEL. 55 de overste. Hertules en Semlcr! hoe komen die by elkanderen? herrmann. Uit dien hoofde zult gy myne dochter ook trouwen. • de overste. Hoe eerder, hoe liever. hert man n. My by het vuur ge'zelfchap houden — de overste. Dat zal ik. herrmann. Eiken kinderachtige^ moedwil , iederen jongens list n myne gedachten te rug roepen — De overste. Stof voor menigen vrolyken avond. h'errm ann. lederen lu;m der jaaren in den beker van de vériaaken onzer jeugd verdrinken. de overste. Welaan, heer broeder! wanneer houden wy bruiloft? herrmann. Mensch! gy hebt immers de bruid nog niet eens gezien. deo verste. Ja wel heb ik haar gezien ; zy kreeg toen juist de (eerfte tandjens. herrmann. Zy is federd zeer veranderd. D 4 EE  56 KWAADE LUIM, DE OVERSTE. Toen floeg ze naêr my , als ik digt by haar kwam. HERRMANN. Nu is 't een zachtaartig, verftandig fchèpfelljen. DE OVERSTE. Verftandig? Toch niet te zeer? HERRMANN. Hoe verftaat gy dat? DE O VERS TE. Leest zy ook? HERRMANN. d Ja! DE OVERSTE. Wat leest zy? HERRMANN. Van alles. DE OVERSTE. Dat is erg! een meisjen moet niet alles leezen. Een bybel, een kookboek, een almanak, en des noods ee. nige ze-dekundige tafereelen; meer wordt haar in 't vervolg niet toegedaan. HERRMANN. Waarom niet? DE OVERSTE. Heer broêder, de veepest is erg, maar 't leezen nog erger. Toen de dappere ridders nog niet konden leezen, toen ze nog een kruisjen in plaatze van hunne naamtekening zetten, het zwaard uittogen, en den knop van  T O O N E E L S P E L. 57 van den degen onder de oirkonden plaatlïen, toen waren 't goede tyden. HERRMANN. Hm! naêr dat men 't neeme. DE OVERSTE. , Door 't ieezen ging myne overledene vrouw ten gron. de; door 't leezen ligt myn zoon in den Donau. HERRMANN. 't H.eft toch ook zyne goede zyden. DE OVERSTE. De ledige bladzyden, die voor eh achter in de. :boeken gebonden worden, dat zyn de goede zyden. iZelf voor den uoerenftand worden' tegenwoordig nood:en hulpboekjens gefchreven. 't Is God geklaagd! Als Ide boer in nood is, laat hy dan bidden, maar iniet leezen. HERRMANN. Myne Therèfe is geen boerenmeisjen; DE OVERSTE. Laat zy dan mooi en deftig de handen in den fchoot leggen: want liever zoude ik een galant by haar zien idan een boek. HERRMANN. Daar koomt zy juist met een boek in de hand. DE OVERSTE. 6 Wee! (hy haalt een paar witte handfchoenen uit den : zak.) D s FIER-  58 K W A A B E LUI M, VIERDE T O O N E E L. therese, de v o o r i g e N. herrmann. Koom nader, Therèfe. Ik btede u hier den overften Hamer aan, en wensch dat hy u mooge behagen. Th e R e s e , met lehoorlyke deftigheid neigende. De vriend van den vader heeft recht op de hoogachting van de dochter. de overste, fielt zich in postuur. Bevallige freule i ik wensch uw ridder te worden. therese. Zodra myn vader een tournooifpel aanrecht, zal ik den dapperen ridder met myne geliefkoosde koleur kleeden. de overste. Ik werpe mynen handfchoen ter aarde, en houde tegen iederéén ftaande : dat Tberefe Van Edelfchild de fchoonfte, kuisch/te fieule in de gantfcbe ftreek zy. therese. Ik zal over den prys denken, dien ik aan mynen kampVechter fchuldig ben. herrmann. Daar over heeft hy-zelf reeds gedacht, de overste. Nademaal nogtans 'die fchoone tyden verby zyn, dat men, zyner dame ter eere, een ros temde en eene lans brak; zoo is 't echter gebruikJyk , door andere liefde- be-  TOONEELSPEL. 59 fcewvzen den.zoeten minneloon te verdienen; 't zy my uit dien hoofde vergund - (Hj naden Therèfe met wellevende buigingen, neemt haar zeer beleefd het boek uit de ihand en werpt het bedaard ten venjler uit.) therese. verbaasd. Hter Oveifte! wat doet gy? de overste. Ik beftry'e uwe vermetelfte vyanden. herrmann. Heer broeder, zyt gy raazend? de overste. ■ In geenen deele. therese, Een geheel nieuw boek. — de overste. Een nieuw bedeif. therese. Nog ongeleezen ■ de overste. Des te beter! therese, tegen haar vader. 't Was'Schiller's Nieuwjaarsgefchenk , dat my eerst heden morgen uit de ftad is toegezonden. — de o veste. 't Ligt in de gragt van 't flot. therese, ziet uit het venfiet. Waarlyk, papa, Schiller's Nieuwjaarsgefchenk midden in den flykl de overste. . Daar is 't zyne plaats ook. the.  6o KWAADE LUI M, therese, gevoelig. Ik weet niet, myn heer, wat dat moet beteekenen — de overste, Een welmeenend kenmerk —» therese. De eerbied voor myn vader weêrhoudt my ——> herrmann, lagclmid. Wees bedaard, kind, zyn oogmerk is goed. Hy meent, dat bet leezen de vrouwen bederve; en daar hy u tot zyne gemalin heeft verkooren ■ therese, als verjieend. My? de overste. Ja u, bevallige freule. therese. Vergeef my, heer overlle, een minnaar, die een begin maakt met myne boeken ten venfter uittewerpen — de overste. Is een dapper edelman van de echte oude foort. herrmann. Nu, nu, heer broeder, 't was in allen geval wat fpoedig. Zulke dingen begint men ten mintlen niet voor de bruiloft. de overste. Ik gaa voor den vuist te werk, zoo als onze voorvaderen. therese. Uw fcherts maakt my angftig, lieve vader. herrmann. Kind/t betreft uw geluk en daarmede fchertfe ik nooit. the-  TOONEELSPEL. 61 therese. Hoe? gy wilt in ernst. heerman». Ik wil niet, maar ik wensch. therese. Dat ik deezen heer ■ ■ herrmann. Dat gy deezen heer uwe hand toereike. therese. Als vrouw? ji e r r m a n n.. Wel! als wat anders? therese. Zyne jaaren 'herrmann, glimlagchend. Staan u voor ontrouw in deo verste. Op myne eer. freule! ik zal u zoo trouw zyn, als Herkuliskus zyne Herkuladisla. therese, bedeesde Zekere manieren ■ de overste. IV bemin de gebruiken onzer voorvaderen. herrmann. Kind! gy wordt onbeleefd. therese. Knor niet, lieve vader — myn hart —— HEK&»  62 KWAAD E LUIM, herrmann. Ik hoop dat ge nog niet weete dat ge een hart hebt. de overste. 't Is eene verdoemde nieuwe mode met die harten! therese. Een ik myn goeden vader dan zoo tot last geworden, dat hy my wij opofferen? herrmann. Opofferen ? de overste. Romans • taal. herrmann, Thcrèfe! ik was zo vergenoegd, zoo innig blyd, oin dat ik gehoorzaamheid van u verwachtte. therese, Slechts gehoorzaamheid? herrmann. Ik dacht, dat' het u gemaklyk zoude vallen, de rust van uw vader door een vry hart te koopen. the se se, zuchtende. En myne rust? de overste. Wees on'-ekomnerd, myne freule, uwe rust zal by my niet geil oord worden, neen, op myne eer niet, gy zult flaapen tot den middag, en wandelen tot den avond, maar niet leezen. the-  TOONEELS P EL. 63 therese. Heer overfte! gy bemint de gewoonte onzer voor valeren. deovrrste. In allen deele. therese. Dus ook de openhartigheid? de overste. 't Is myne geliefdkoosde deugd. therese. Dan moet ik u bekennen, dat ik tot de eerzaame huisvrouw van een' eerzaamen ridder in 't geheel nietdeuge. de overste. Beleheidenheid. therese. Ik kan (pinnen noch weeven, kooken noch bakken — de overste. Dit wordt verfchoond. therese. Ik kan flechts leezen en fcbryven% de overste. Een en ander is overtollig. there s e. Ik weet noch kruiden - wyn, noch zalven te bereiden. de overste. 't Is huiden ten dage niet nodig. De Hamburgerxourant levert arcana in menigte op. THE-  64 KWAADE LUIM, therese. In plaatfe van een' huis-apotheek bezit ik eene zeer aartige bibliotheek. de overste. Die kuijert de gracht van 't (lot in. therese. Ik zoude dezelve volgen. de overste. Even als myn jongen. Dat koomt van 't IeezCn! herrmann." Zal die gemaaktheid haast uit weezen? therese. Ach, myn vader! herrmann, latSch. Gaa naêr uwe kamer. therese. Verftoot my niet. herrmann. Gelooft gy dat ik u bemin? therese. Hoe zoude ik kurmen twyfelen! herrmann. Meent gy dat ik uw ongeluk zoude willen? therese. Willen zeker niet. herrmann. Is uw hart vry? THE-  TOONEELSPEL. 6S therese, fiatterende. Ja- herrmann. Dan doe ik u immers geen geweld aan. Gy verbindt u aan een bedaard, dapper man. Hy zal niet lief. koozen, maar hy zal uw vriend weezen ; en dat is m e e r. therese. Op zyne jaaren behoeft men flechts vriendfehaps, maar op de mynen — herrmann. Gy «dit uw ouden vader verblyden. Gy zult hem Vergelden, dat hy u geene ftiefmoejer gaf. Behoeve ik u meer tê zeggen? therese, wringt angftig de karider.. „ herrmann* Is dat uw gantfche andwoord ? therese, vouwt fmeekend haare handen. herrmann. Gaa uit myne oogen! ik kan zulke manieren met verdraagen. Een kind, dat de handen wringt, wanneer het zyn vader gelukkig moet maaken, ként pïigt nóch liefde. Gaa op uwe kamér, doorblader uwe romans; en indien gy er een vinde, die ongehoorzaamheid predikt, werp hem dan in den ilyk bj Schiller's Nieuwjaarsgefchenk. therese. verwydert zich wsenendi».  6-5 KWAADE LUI Mj? V T F D E T O O N E E L. herrmann, de overste. herrmann, draait ontevreden zyn zak-1 doek in elkander en kaauv/t\ op den tip van denzelven. de overste. Wees onbekommerd, heer broeder, jorigvrouwlykei befchaamdheid, meer niet. Dat verandert wel. herrmann. En haar tegenzin? de overste. Verandert wel. herrmann. Haare traanen? de overste. Droogen op. 1v herrmann. Haare zuchten? de overste. Verftommen. herrmann. 't Is om raazend te worden. Ik heb dat ontwerp; zoo lang met my rondgefleept: hetzelve gekweekt als een tuinier het boompjen, waarvan by in den ouderdomi fchaduwe hoopt te bekomen. d2  TOONEELSP&L. 6^ de overste. Gy haclt haar geene boeken .behooren te geeven; Dat koomt alles van 't leezen. herrmann, ergerlyk. Wel waarom niet al? de overste. Want waarom leest men denkbeelden van anderen? Dm zyne eigenen te vergeeten. herrmann. Indien de eigen-denkbeelden dwaas zyn, dan doet nenzeer wel 'er aan. de overste* Het leezen is h e r r m a n i*. Een aangenaam tydverdryf. de overste. De tyd is edel, men moet 'er éénmaal reekenfehap van geeven; maar het leezen is ■ herrmann. Beter dan het tabakrooken. de overste. In geenen deele, heer broêder! onder 't rooken kan men allerleije fraaije befpiegelingen doen. Eene wolk van rook — ftc tranfit gloria mundi... Maar 't leezen herrmann. Ik bidde tl om 's hemels-wille, heer broeder! houd op! gy ziet dat ik gioeije, en nog giet gy olie in 't luur. E a DE  68 KWAADE LUIM, d e overste. Laat ons dan verftrooijing zoeken. Wy zullen in de: flal gaan. Hebt gy ffaaije paarden? herrmann. Neen. de overste. Hebt gy honden? herrmann. Neen. de overste. Pypenkoppen ? herrmann. Neen. de overste. Wel wat hebt gy dan ? herrmann. Eene dochter heb ik, die my 't hoofd warm maakt. ' de overste, Maak dat gy pypenkoppen kryse. Een warm hoofd! wordt voortrefiyk verkoeld door een warmen pypen-kop. herrmann, /pottende. Waarlyk ? de overste. Ik laat de tnynen uit Polen koomen, en kan u de: beste addresfen geeven. h e r r- ■  TOONEELSPEL. 69 herrmann, met bedwongen toom. Wel dat is immers heerlyk! de overste. Anders, heer broeder, wordt ge bedrogen; want 'er :yn onkristenen zonder geweten , die valfche koppen naaken, ze in lyn-olie en draakenbloed kooken. —• herrmann, vat hem onzacht by dl hand. Koom, koom, heer broeder , ik zal uw geleiden. de overste, Waar heenen? herrmann. Waar gy wilt. de overste. Paarden hebt gy niet, honden ook niet; misfchien hebt gy eene geweerkamer! herrmann. Ja, die hebbe ik. de overste. Fraai, fraai, dan zult ge myne kundigheden bewonderen herrmann. Gy zult ze zeker in wanorde vinden. • de overste. .. In wanorde? er! ei! dat koomt van 't leezen. herrmann. Al weder ? (met lagchende woede.) Ik heb laatst een idollen hond dood gefchooten, gelooft gy niet, dat die. ook van het leezen dol is geworden? E 3 os  70 KWAADE LUI M, de overste. 't Is wel mooglyk. Wie veel leest, die verwaarloost! zyne honden , en dan moeten de arme dieren op 't : laatst wel dol worden. h e Jt r m a h n. Loop naêr den duivel! (hy loopt heenen.) de overste. 15e duivel zit in de bibliotheeken , maar niet in de geweerkamers. ZESDE T O O N E E L. tobias, door eenige bediendengevolgd , die poten metibloemen draagen. tobias. Zet die potten maar hier voor het venfter neder,, dat heeft de avond-zon. (De bedienden zetten de potten '; neder en vertrekken. "Tobias, zich met de bloemen bezig ; houdende , vervolgt.) Wél befchouwd , dan hebben de: bloemen 't op de waereld beter dan de menfeben. Wie,; draagt een mensch in de avond - zon, indien hy zelf 1 'er niet meer heenen kunne gaan? — Eene goede bloem 1 wordt opgepast en gekweekt, een goed mensch veel 1 zeldzaarner; — en hoe dikwyls wordt eene heerlyke men- ■ fchen-plant uitgeroeid, om dat zy een voornaam on-■ kruid in den weg ftaat! — Koom hier, fchoone hiacinj the ! zoo — open uwe kelk — gy hebt trouwends byf naêr reeds uitgebloeid — gy zyt myn evenbeeld — de: •serfte klokken verwelken reeds — maar, lieve God!  TOONEELSPEL. 71 gy gaaft my immers ook een weinig zons in den avond Vuil myn leven! ZEVENDE T O O N E E L. therese, tobias. therese, ziet befchroomd roni, en koomt ras naar hem toe. Ach, lieve oom! tobias. Wel wat is 't? gy weet dat ó! en -ach! nooit welkoom by my zyn. therese. Ik moet zuchten! want mijn vader wil, dat ik mgn jeugdjg leven zal doorzuchten! tobias. Dat wil hij niet. therese. Ik moet den ouden lelijken overften trouwen. tobias. Hm! indien ik deeze le!y aan een dorren öok binde, dan geeve ik haar een fteunfel. therese. Behoeve ik dat, zoo lang mijn vader leeve? tobias. Uw vader zal niet eeuwig leeven. E 4 THE-  72 K W A A D E LUI M, therese. Is de overfte jonger dan hy? tobias, verlegen. Neen, dat juist niet. therese. En kan ik hem liefhebben? tobias, de fehouders ophaalende. Pat weet ik niet. therese. Neen, ik kan hem niet liefhebben! geloof my, lieve oom, ik kan hem waarachtig niet liefhebben. tobias. Zeg hem dat dan. therese. Ik heb het hem gezegd. tobias. En gelooft hy 't niet? therese, Hy ftoort er zich ten minften niet aan. tobias. Misfchien denkt hy, dat zoo eene jonge deern nog niet weet wat liefde is. •1 therese, Ach! dan bedriegt hy zich zeer. 1 tobias, £oo? — dat doet my leed. the*  TOONEELSPEL. 7: v therese, hem o.nvaitenie. Lieve oom! help my! tobias. I Waarin 9 therese, ! Lang hebt gy geraden * tobias, Wat dan? therese. Verfchoon my van de bskendenis —■— tobias, Zyt ge ook misfchien op my verliefd? therese. Gy fpot tobias. Ik dank voor die vleijerei. therese. Gy zyt zóó goed — tobias, Wilt gy my omkoopen? x therese. Gy ziet gaarn gelukkige menfchen 1— tobias. Maar niet ten koste van anderen. therese. Myne wenfchen — ES T°-  74 K W A A D £ LUI M, TOüIAS. , Moeten aan uwe pligten ondergefchikt weezen. t n e r e s e. ]k dacht altyd, dat alle myne pligten in myn har» ftonden. tobias. Dat hoope ik. therese. Waarom vinde ik deezen 'er dan niet onder? tobias. Waarfchynlyk heeft de hartstocht hem 'er uitgejaagd.! the r ï S e. Wat moet ik dan doen? tobias. De hartstocht üitroeijen. therese. En indien ik dit niet kunne? tobias. Verdraagen , zwygen , gehoorzaamen. therese. Gy zijt heden zoo ongewoon ernltig. tobias. Behoort gij ook tot die taenfchen, wier vriendfchapj men verbeurt,--indien men hun niet altijd naar deni mond fpreeke. therese. Neen, myn beste oom! myn tweede vader! ik zal u volgen, maar gy moet my behandelen als een kind , dal;  T O O N E E L S P E L. 75 ,t men ly'nen op 't papier trekt , op dat het niet :hect" fchryve. , T o e i a s , / THERESE. Beste heer overfte — DE OVERSTE. Ik heb Villinger van Melchior Wetschgert. THERESE. Ik heb 'er niet de minde kennis van. DE OVERSTE. Wat? gij zyt een looze fchelm, gij hebt mij getroffen, als of gy met eene Karrenfche • bus op mij gefcho- • ten had. THERESE. Geheel tegen mynen wil ■ DE OVERSTE. Nu, nu, dat wil niets zeggen. Wanneer zulk eene: Dia-!-  TOONEELS P EL. 81 Diana verfchynt. (onderrichtende) Diana was by dg blinde beidenen de godin der jagt. therese. En eene vyandin der mannen. de overste. Gy zult het , indien 't God behage , nog zoo ver brengen als myne hoogzalige mevrouw mama, die fchoot haar haas te paard , en als ze alleen was, dan rookte zy ook wel een pypjen. therese. By de nagedachtenis van deeze voortreflyke moeder bezweere ik u —- de overste. Bevallige freule , geene bezweeringen, dat. zyn werken des duivels. therese, In 't vertrouwen op uwe grootmoedigheid — de overste. Ja dat geef ik toe, grootmoedigheid is eepe ridderdeugd. therese, Gy hebt my de eer willen geeven ——* de overste. Gnderdaanige dienaar! de eer is aan myne zyde. therese, met bejcheidenheid. Maar riet de liefde. de overste. Pes te beter! ]j the-  83 KWAADE LUIM, thejese. Hoe, heer overfte? ■ de overste. Ik weet wel, dat federd eenigen tyd de verdoemde mode in zwang is gekomen , zich vóór de bruiloft te verlieven; maar dat moet niet zyn, dat was in 'tgeheel de gewoonte onzer voorvaderen niet. therese. Volgends myn begrip de overste. Kind, gy hebt uw begrip door 't leezen. Vóór driehonderd jaaren las men niet, en men verliefde zich ook niet. therese. De ridder-romans beweren het tegendeel. de overste. Ik wenschte, dat de roman - fchryvers altemaal in de ruïnen myner oude famiiieburgt zaten. Eene kuifchc freule in de vyftiende eeuw zag haaren echtgenoot, drie dagen na de bruiloft, voor 't eerst in de oogen. therese. En wanneer hy haar mishaagde —— de overste. Dan beminde zy hem nogtans zoo als 't behoorde. therese. Harten en boeren waren toenmaaals nog lyfëigenen. de overste. Indien gy my diensvolgends verzekere , dat gy my nog  TOONEELSPEL. 83 nog nier beminne, dan is 'teene vreugd voor my zulks te vernc<.men. ■ therese. Ach! dat is ook de eenige vreugd, die ik u kan geeven. de overste. Dewyl my daaruit tot myn genoegen blykt, dat ge in kuischheid en eerbaarheid zyt opgegroeid, gelyk Jhet aan eene duitfche freule betaamt. therese. Ook zoude ik, een jaar vroeger, my gelukkig gefchat hebben, een man van uwe verdienden de overste. Gehoorzaame dienaar therese. In wien de oprechtheid der oude ridders weder herleeft . de overste, fiieds vriendelyker. Onderdanige dienaar ——— therese. : Door myne geringe-beköorlykheden te kluisteren—» de overste. Uw gekluisterde flaaf. therese. Maar ik bemin reeds een ander —« de overste, ontzet. Wat? therese. Den voortreflykflen jongeling. F 2 be  84 KW AA DE LUIM, de overste, horst verkeren, treH aan zyne lobben, enzz Zoo? therese. Ik bemin hem zoo innig met zulk een vuur ■ de overste. Dat kooint van 't leezen. therese. Hy heeft geheel myn hart. de overste. Dan moet hy 't wedergeeven. therese. Nimmermeer! de overste. Hij heeft het geilolen. therese. Ik heb 't hem gefchonken. de overste. Buiten 's vaders wil. therese. Verrascht door de liefde — de overste. Een meisjen moet zich nooit laaten verrasfchen, dal: heeft dikwijls zeer kwaade gevolgen. t h e r e s e. Gij zijt een edel man — de overste. Zekerlijk, mijne familie is ftiftmaatig. THE  TÖONEELSPEL. 85 therese. Gij zult geen misbruik van mijne openhartige bekendis maaken. de overste. In 't geheel niet; ik zal dien jongen mensch den hals reeken, en daarmede uit! therese. Mijne liefde zoude hém in 't graf volgep. de overste. Daar gun ik hem dezelve van harte. therese. Zoud ge uwe echtgenoote altijd droefgeestig willen ien? de overste. Daar voor weet ik raad, wij gaan op de jagt, mijn, Veköp is een hond! die verheugt 't gemoed! therese. Gij fpot, heer overfte, dat heb ik niet verdiend. de overste. Kind, gij verdient een hupsch man, en dien zult ij hebben. therese. Uwa edelmoedigheid was mijne eenige hoop. de overste, veinzende. Nu ja! ik heb medelijden met uwe jeugd. De gebreken ijns naasten dekke men menschlievend. therese. Dus dachten de braave ridders. F 3 BE  85 KWAADE LUI M, de overste. • Daar gy van goeds geboorte en gevolglijk mijn evennaasten zyt 1 therese. Och! hy is uwer vriendfchap waardig! de overste. Zoo? (hy kugcht) Hoe heet hy dan? therese, mistrouwer.di, Gy" zult toch niet de overste. Kind, wanneer ik hulp moet bieden, dan dien ik toch te weeten hoe hy heet. therese. ' Welaan — hy heet Wees. de overste. Wees? Van Wees? die familie is my niet bekend. therese. Hy is flechts ryk door verdienfte, flechts adelyk door zyn hart. de overste. Wat? niet eens een edelman? therese. Hy heeft den fchoonften adel verworven; hy klom door eigen verdienfte van gemeen foldaat tot luitenant op, en kocht met zyn bloed de order pour le merite. de overste, Dus een chivalier de fortune. Waar is die jonge held dan? ihï' É  TOONÈELSPEL. 87 therese. Niet ver van hier, in Ebersdorf houdt hy met zyn esquadron rustdag. de overste. Zeer goed. Ik zal hem gaan fpreeken. therese. Verzeker hem van myne onveranderlyke trouw. de overste. Ik zal hem verzekeren dat hy een fchurk is. therese. Ho 2, heer overfte? de overste. Dat hy de familie Van Edelfchild gehoond heeft. therese, met ontevredenheid. Arglistige oogmerken alleen hoonen. de overste. Dathy op 't oogenblik fchriftlyk afftand van u doe — therese. Dat zal hy niet. de overste. Of myne pistoolen van Lazarino Comminazzo zal hooren fluiten. therese. Gy hebt een meisjen zonder erg misleid; gy hebt my den naam en 't verblyf van mynen beminden afgetroggeld; gy wilt twee goede harten van elkander feheuren, gy wilt my met geweld naêr het altaar fieepen; dat, mynheer, dat hoont uwe voorvaderen. F 4 be  se K W A A D E LUI M, DE OVERSTE. Wat? ik zoude myne voorvaderen hoonen? THERESE. Maar 't zal u niets baaten, ik trouw u toch niet! DE OVER S TE. Dat zullen wy zien. THERESE. Op uwe bedreigingen moge de luitenant Wees andWoorden. DE OVERSTE. De luitenant Wees, ha! ha! ha! THERESE. Heeft hy met eene battery klaar kunnen geraaken, dan zal een invalide hem ook niet bang maaken, DE OVERSTE. Een invalide? fakkerloot! THERESE. {sléchts dat moet ik u nog zeggen, heer overfte, deWyl gy toch reeds alles weet, en om dat ik 't niet der moeite waardig achte, u nog iet meer te verzwygen: de luitenant heeft een ring van my, hy ontving dien als een onderpand van myne trouw. Slechts wanliëeï hy my deezën ring, door de hand van zynen medeminnaar, terug zendt, zoo was on- I ze affpraak, flechts dan ben ik weder vry, (met een Jpottendtn knik) Beproef uw heil; breng mij den ring, en ik ben uwe bruid, (zy vertrekt.) NE-  TOONEELSPE L.' 89 NEGENDE T O O N E E L. de overste, alleen. Hy Jlampt met den rotting op den grond. Dat koomt van * leezen. Maar Iaat ik haar flechts éérst eb mijn burgt hebben , dan zal geen boek over mijnen drempel koomen. Ik zal een vifitator mt Herlijn ontbieden, die moet aan dë poort ftaan, en eiken muizen-vallen-koop de zakken doen omkeeren, opdat 'er zelf geen almanach doorlluipe. — Hei! Patzig! TIENDE T O O N E E L. de overste, patzig. de overste. Vervoeg u terftond naêr Ebersdorf. patzig. Ebersdorf. I' de overste. Daar vraagt gy naêr een zekeren luitenant Wees. patzig. Luitenant Wees. de overste. Huzaar, Dragonder, Kuirasfier, weet ik 'tl kortom, van de Kavallerie patzig. Cavallerie. de overste. Gy brengt hem eene groete van uwen heer — f 5 PAT»  9o KWAADE LUIM, patzig. Van den genadigen heer overften Van Hamer. de overste. Zeker niet, kortaf van uwen heer. Die kaerel is eent burgerman, ik mag 't niet eens ruchtbaar laaten wor: den wat ik met hem doen wil. patzig. Maar indien hy nu vraage wie mynheer is? de overste. Dan andwoord gy hem : dat hy my nog altoos vroege genoeg zal leeren kennen, want dat ik willends bem hem de hersfens te verpletten. ' patzig. Brr! de overste. Om dat hy zich verftout heeft, een vermetel oog; op myne bruid te flaan. patzig. Indien hy dat kompliment echter kwalyk neeme — de overste. Ik zegge u, dat hy van burgerlyke afkomst is. patzig, zich Jchurkende. De burgerlyke vuisten de overste. Hou den mond en ryd. Zodra ik myne pistooleni af-:  T O O N E E L S P E L. 91 jfgewreeven en gelanden heb, gaa ik op rnyn bruinen hengst zitten en ryd u na. PATZIS. Dat ftrydt tegen den eerbied, dan zoude uwe genade ïchter my weezen. de overste, heft denfiok op. PATzig, treedt befchroomd achteruit. Ja, dat is wat anders. de overste, jaagt hem al verder naêr de deur toe. Kent gy dien? patzig. Helaas! de overste. Hebt gy my begrepen? patzig. Volmaakt. de o vers te. Ryd gy? patzig. Ik ryde. (Hy fchuift onderdanig ter deur uit.) de overste. . Een goede ftok is toch een overheerlyk ding. (Hy Jlaat 'er mede in de lucht) Zet een dozyn philofophen hier, en ik zal ze'allen te fchande disputee. jen —  \ 92 K W A A D E L U I M, ren Ik geloove dat die kaerel ook begint te lee- ?en. Dat befmet gelyk de pest. Als dat onheil niet fpoedig te keer worde gegaan, dan zullen de menfchen nog alle fubordinatie de waereld uitleezen. (Hy vertrekt,) Einde van liet tweede Bsdryf. DER-  TOONEELSPEL. 93 DERDE BEDRYF. Het tooneel verbeeldt een boerenvertrek in Ebersdorf. EERSTE TOONEEL. wees, alleen. Hy jlaat met de armen kruislings over elkander geflagen voor het venfier. 't Ts niet mooglyk! de kaerel heeft een val gedaan, of 'er moet hem eenig ander ongeluk zyn overkomen. (Hy gaat onrustig op en neder, en ziet van tyd tot tyd uit het venfter.) Hy heeft een paard, dat, indien 't eene weddingfchap is, eene duitfche myl in vyf- en • twintig minuuten afrent — (Eenig zwygen.) Zou men hem ginds ophouden?— Zou Therèfe hem ophouden? — (Eenig zwygen.) Myn goede voedfter - vader zal toch niet zicfc weezen? — of Therèfe? — (met ongeduld) Fabiaan! Fabiaan ! ik verzocht u te haasten — (hy ziet hem in de verte.) Eindlyk! ginds koomt hy den hoek om, ftap voor ftap. (Hy wenkt hem met de hand) Zeker, als hy zoo op zyn gemak heeft gereden, dan is 't geen wonder, dat hy my van ongeduld liet wanhoopen. TWEEDE TOONEEL. wees, fabiaan, een weinig befchonken. wees. Zeg my, om*'s Hemels wil! waar hebt gy zoo lang gezeten ? fabiaan. In een vrolyk vel, heer luitenant. wees.  5>4 KWAADE LUIM, wees. Kaerel, ik geloof dat gy dronken zyt? fabiaan. Dronken? neen! Fabiaan Kromhout drinkt zich nooit dronken. Slechts een kleene roes: he! he! he! wees. Wie heeft u te drinken gegeeven? fabiaan. De waard in de witte duif. Gy kent dat heerfchap immers, met zyn rooden neus, een uurtjen van hier. wees. Is 't mooglyk! in plaats van naêr het flot Edelfchild te ryden, hebt' gy u in de herberg vrolyk gemaakt. fabiaan. De hemel bewaar my ! ik koom immers nu terftoud van 't flot Edelfchild. wees. Is 'er a'les gezond? fabiaan. By uitfiek, uitgezonderd de freule ■ 1 wees, met drift. Hoe? is dië ziek? fabiaan. Men kan 't haar we! niet aanzien, maar zy moet toch ziek weezen: want zy wilde hebben, dat ik op haare gezondheid zoude drinken. wees, Gek, hoe hebt gy my doen ontöellen! fa-  TOONEEL SPEL. 95 fabiaan. Dat heb ik dan ook eerlyk gedaan , en zy zal nu :el al aan de beterende hand-weezen. wees. ' Wat zcide zy? fabiaan. Zy gaf mij een (tuk gouds, en zeide; „Daar, eerlijke Fabiaan, drink op mijne gezondheid." wees. ' Was dat het al ? fabiaan. Het was ten minden 't beste, wees. ' Vraagde zij niet naêr mij ? fabiaan. Zekerlijk, vraagde zij. wees. 1 Wel, wat dan ? fabiaan. ; Zoo zoo als men gewoon is te vraage». Ik loest verhaalen, hoe wy ftorm op de battery wa;n geloopen, en de heer kapitein was zoo goed en ep nog eens mede ftorm. Toen wy de moeras doorfokken , wist de freule van angst niet wat zy zoude □en. wees, sser vrolyk. 1 Waarlyk ? fabiaan. '. Toen de heer kapitein Victoria riep, flonkerden aare oogen. wees.  pö KWAADELUIM, wees. En zij gaf u een Huk gouds? waar is 't? fabiaan. De waard in de witte duif heeft het van mij gewisfeld,. wees. Lompert! ik had 'er u nog eens zoo veel voor ge-.' geeven. fabiaan. Maar ik moest drinken , zoo luidde myne ordre. Toen de fles uit was, reed ik langfaam en wélgemoedj: hier heenen. wees. Langfaam, voortreflyk! fabiaan. Myn hoofd was mij zoo ligt geworden.1 wee s. Dat het hoofd van uw heer ondertusfchen fteedsi zwaarer wierd, daaraan hebt gij niet gedacht. fabiaan. Neen , daaraan heb ik op mijne ziel niet gedacht !_ De freule en de wijn, en de wijn en de freule warei mijn eenig denkbeeld. wees. ' Ik zal 'er heenen rijden. fabiaan. Wil ik opzadelen? wees. Zotte vraag! zekerlijk. Sederd een uur zijn mijno zaaken reeds afgedaan. — -• ■ - IA"  T O O N E E L S P E L. FABIAAN. Had de freule my maar niets in de witte duif te doen egeevcn. (Hy wil vertrekken.) DERDE TOONEEL, P A T-Z I G , DE VOORIGEN. PATZIG. Logeert hier de Luitenant Wees? FABIAAN. Mynheer de luitenant Wees logeert hier. PATZIG. Voor u kan hy misfchien een heer weezen. FABIAAN. Lompert! waar hebben wy broederfehap gedronken? WEES. Wie zyt ge, myn vriend? wat wilt ge? P A T Z I O. Myn genadige heer doet u groeten ■■ —" WEES. Wie is uw heer ? PATZIG» Een edelman, WEES. Hoe heet hy? PATZIG. Hy wil zyn naam in deeze affaire niet compromis teeieu. ö WEE3«  98 K W A A D E LUIM, WEES. In welke affaire? patzig. Als edelman van ouden afkomst kan hy niet met een 3 burgerman- deëllceren. WEES. Wel nu, dan moet hy 't laaten. PATZIG. Redenen van aanbelang noodzaken hem nogtans, ui de hersfens te verpletten. WEES. My? patzig. Als gy de' luitenant Wees zyt? fabiaan, toont htm den vuist. ] Mynheer de luitenant! WEES. Laat de gek maar praaten. (tegtn Patzig) Ken ikj uw heer? patzig. Neen. WEES. Kent hy my? patzig. Neen. WEES. En is de naam een geheim? patzig. . WEES.  T O 0< N E E L S P E'L. Pi WEES. En de reden van de uitdaging ook? | PATZIG. Om dat hy u op zyn grondgebied betrapt heeft. WEES. Dan bedriegt hy zich, want ik jaag nooit. PATZIG. Dit betekent, figunrlyk gefproken, zyne bruid. WEES. Bruid? welke bruid? PATZIC. De oudadèlyke freule Therèfe Van Edelfchild. WEES. Wat, die zoude verloofd weezen? die zoude de bruid deezen ? PATZIG. En binnen agt dagen genadige vrouwe. WEES. Gy liegt, ellendeling! PATZIG. i Scheld maar, mynheer zal my wel wreeken. WEES. 1 Gaa, en zeg aan uwen trotfehen naamloozen, dathy echt- behoeve te koomen, indien hy lust bebbe een ek re weezen. Maar fpoedig! fpoedig! anders zoude s hem mooglyk een bezoek gaan geeven. PATZIG. Gy zult niet lang behoeven te wachten. (Z/y mi rankten.) G s r.v  ioo KWAADE LUIM, fabiaan» Kamaraad ——. patzig, met verachting. Kamaraad? Ik dien by een edelman. fabiaan. Das niet kamaraad, maar vlegel! als onze neercn met pistoolen duëMeeren, dan dunkt my, moesten wy den fabel in den vuist neemen, en malkander den baard eens fchraapen. r a t z i g. Wanneer gy myne bruid eens najaagt, dan zal ik zien, of ik my zo ver kan verledigen. (Hy vertrekt.) VIERDE TOONEEL. wees, fabiaan. wees, gaat met groote ongerustheid op en neder. ' ' "Wat is dit?— zoude 't mooglykweezen! — Therèfe de bruid? Therèfe mynëedig? ik hebzekerlyk geeneaanfpraak op haar — haar vry willige eed zal baar niet binden — dat was myn laatfte woord in 't affcheidsuur maar dat ik dit gruuw aam beflalt het eerst van een vreemj den nodienden moet vernee nen — dit zy - zelve niet eens zo barmhartig was my een medelydenden wenk daar van te geéven ■ fabiaan. Indien ik in uwe plaats ware, heer luitenant, (Hy knipt op de vingers) ik geloof de niet zóó veel van de geheele wisjewasje. WEes  TOONEEL SPEL, lol WEES. Wie is deeze bruigom zonder naam, die diy den «als wil breeken , na dat by my 't hart heeft verfchèord? fabiaan. Waarfchynlytë een arme koridon, die van de hand is ■cv. eezen. Met de freule kan hy niet vechten , daar>m keéit hy zieh tot u? «jgjEES. Heb: ge dan iemand vreemds op 't flot gezien? fab i aan. Neen , maar ik herinner my , dan men van de komst :ens vreemdelings fprak. WEES. Van eenen bruigom? fabiaan. Wel neen ! ik heb ook niet de "minde fpoor van Druloft in huis geziejn, geen gebak, geene flesfen ■—> WEES. Geef my mijne pistooien. fabiaan, krygt ze van de muur. Ze zijn nog geladen. Maar, heer luitenant ——> WEES. Wat is 't? fabiaan. Indien 'er weder ftorm op eene battery ware te löoipen, dan zoude ik zeggen: in Gods naam! maar zyn leven voor iederen dwaas te waagen —% G 3 WEES.  ic2 K W A A D £ LUIM, wees. Is 't myne fchuld? fabiaan. Zoudt ge hem volgen, indien hy in 't water fprong ?) en het een is toch, op myne ziel! even zoo verftandig! als het ander. — Vergeef my myne vrypostigheid. Gys zyt een braaf heer, maar een jong heer, en toen* uw voedftervader den otidenJFabiaan tot uwen vergezelier verkoos, toen gaf hy my 't recht, één woordjenj meer te fpreeken, dan anders Welvoeglyk ware. wees. Ik bedank u, eerlyk man! gy hebt gelyk, en in elk ander geval zoude ik myne borst wyzen, en zeggen j ik heb moed voor 't vaderland getoond , aan hetzelvet behoort mijn leven. Maar hier — 't geldt Therè-f fe! — ik zal mijn verftand niet meester blijven. fabiaan, door 't venjïer ziende.' Daar fteeg iemand af. wees. Ha! mijn bloed kookt! fabiaan. Die heefc goed gereden, 't paard dampt. wees. Is hij *t? fabiaan. Een man in uniform. Hij koomt op 't huis af. wees. Gewapend ? FA-j  TOON E E L S P E L. 103 fabiaan. Hij heeft een paar pistoolen onder den arm. wees, tast naêr het pistool, dat op de tafel ligt. Laat hem maar koomen. V Y F D É TOONEEL. de overste, devoorigen. wees, fpringt van fchrik op, laat hel pistool vallen, keert zich om, flaat de hand voor 'tgezicht, en zegt binnen 's monds. Myn vader. de overste. Jonge heer, zijt gij de luitenant Wees? wees, blyft nog (leeds met het gezicht afgekeerd, in de grootjie verwarring, ftaan. de overste. Indien gij u fchame uw gezicht te doen zien, dan verzoeke ik u, ten minften den overilen Van Hamer imet een andwoord te verwaardigen. wees, keert zich ootmoedig tot hem, met eene eenigzins veranderde ftem. Ik ja ik ben de luitenant Wees. fabiaan, geeft door zyne gebaarden de hoogfle verwondering over 't pedrag van zyn heer te kennen' de overste.. Cy hebt de freule Van Eedelichild verleid. G4 wees.  ïo4 K \V A A D E LÜi M, wees. Die uitdrukking is fterk. de overste. •/! Gy hebt haar van liefde gefproken. wees. Dat ik haar bemin, is geene misdaad. de overste. Dat is 't wel, gy zijt flechts een burger man. wee s. Ik durfde hoopen mij door daaden haarer hand waardig te maaken. de overste. Maar haare hand is reeds verzegd. wees. Moge ik vraagen aan' wien? de overste. Aan mij, jonge heer. luitenant, kaalt.de fchouders op. De freule moge naêr wélgevallen over haare hand. befchikken. de overste. Gy doet dus afiland van alle uwe aanfpraak. wees. Deeze heb ik nooit gehad. de overste, /pottende. Waarlijk ? dat gaat beter dan ik dacht. Men had trty u als een menfchenëeter afgefchetst. WEES.  TOONÊELSPEL. 105 Van mijn moed is niijn'koning osartuigd. /de overs te. Zeer wet. Ik/ben gekoomcn om twee dingen van u te' eisfchen. wees.' Eisch. de overste. Vooreerst, uw woord van eer, dat gij de freule Van Edelfchild nooit zult willen weérzien. Wees. Ach! indien zij waarlijk de bruid is, dan geeve ik 't igaarne. de overste. Ten tweeden, moet gij mij een ring overleveren, [dien gij eens van haar bekomen hebt. wee s. Een ring? de overste. Ja, mijnheer! een ring. Zonder dien gaa ik niet van hier. wees. Ik bidde u, heer overfte, vergenoeg u met de zeLp-aal, die gij op eenen armen, tot wees géwordén jongeling hebt behaald. Laat mij deezen ring, die nu mijn geheele rijkdom is. G5  io!5 K W A A D E LU I M, , de overste. Keen, neen! den ring moet ik hebben. wees. Gij vereenigt u met de Freule; Ti erêfe word uwe: echtgenoote; waartoe baat u deezen n.ets betekenenden) ring? de overste. Koom, koom? den ring moet ik hebben. w ee s. Weer grootmoedig! de overste. Ik wil niet. wees. Gy had éénmaal een zoon — 't was myn vriend —| de overste. Fratiije kamaraaden. wees. Laat my den iing, als het vadcrlyk erfdeel van uwa zoon. de overste. Zonder komplimenten, ik doe 't niet. luitenant, met nadruk. Heer overftc, ik heb gedaan 't geen pligt mij ge<; bood, ffiaat den ring geef ik niet. de overste. Niet? dat zullen we zien. wees.  T O O N E E L SPEL. 107 wees. Doe wat u goed dunkt. de overste. Het pistool gevat — uw distantie genomen — wees. Ik fchiet niet. de overste. Misfchien kent ge den kling beter? eg, e;! trekt den degen) wees. Ik vecht r.iet. de overste. Laffe jongen! trek. wees. Scheid zo veel gy wilt, ik trek niet. de overste, woedende. Jongen! ik froot u den degen door 't lyf. wees. Welaan, vermoord dan uwen ongelukkige» zoon. de overste, laat dtn degen zakken. Myn' zoon? wees. I Ja, ik ben 't! ik ben de arme Karei dien gy uit het ouderlijk huis verftiet, die lang als bedelaar de wsereid doorzworf, tot dat hij, door uenen braaven öndertteur.d, zich-zeiv' het pad ter eere baande, en den adel  ic8 K W A A D E LUI M, adel poogde tc verdienen, waarvan hij eens vrijwillig afl$and deed. ee overste, op zyn dsgen Jieu- ' nende. Zijt gij waarlijk mijn zoon Karei? we e s. Bleef dan geen mijner trekken in uw hart? be overste, ■ Ja. ja, ik berkemie u. Waarom fchreef gij mij dan dat ge in den Donau waart gefprongen. wees. Om weiligt, door mijn' dood, met u te verzoenen. de overste. Gij' hebt u dapper gehouden, zoo als ik boore? dat is mij lief, geef mij den ring, en wij zijn verzoend. wees. Mijn vader de overste. Gij zijt mij gehoorzaamheid verfchuldigd- wees. Dat weet ik. de overste. Daarom gehoorzaam. wees. ó Mijn vader! wie heeft verhevener begrippen van i den kimie.lijkcn pligt dan ik , de :  TOONEELSPEL. 109 de overste. Bewijs het mij. wees. Is ontzegging van alle de rpchten, welken onfchuldi;e liefde mij gaf, niet het fpreekendst bewijs? . ' r, de overste. Maar zij neemt mij niet, indien ik zonder den ring enig keere. wees. Bemint gy Therèfe zoo als ik haar bemin? de overste. Neen. wees. En toch de overste. Ik moet haar trouwen, anders moet ik van honger lerven. wees, verbaasd. Hoe? de overste. Myn vermogen is naêr den duivel! overal fchulden; nen dreigt my met gevangenzetting. wees. Ik flel my voor u borg. de overste. Gy? heer luitenant van Haüenichts? wees. Laat my de freule, en neem gy haar vermogen. DE  ïio K W A'A D E LUI M, de overste. Zou ik van de genade myns zoons leeven? v/ e e s. Van de liefde uws zoons. de overste. Neen, dat doe ik niet. Laat eens zien wat van U geworden is. Gy beweerde immers altoos dat het leezen het hart veredelde, den mensch omtrekt zijne pligten verlichtte , hem dezelven dieper inprentte ? laat nu eens zien wat gij uit uwe boeken hebt geleerd.. Hier ftaat een oud vader zonder brood; een man van eer, dien men in den kerker wil werpen; tegen hem over ftaat zijn zoon, hij behoeft flechts eenen ellendi* gen ring van den vinger te trekken en zijn vader is geborgen. Wat zeggen uwe boeken? wat moet eeni goede zoon in zulk een geval doen? wees, na een korten innerlyken ftryd.1 Hij moet — en indien het hem het hart aftrak — ■ (Hy trekt den ring van den vinger ) Hier, mijn vader. de overste, den ring haastig hy; zich fteekende. Eindelyk! zoo koomt men 't vierde gebod na, vol-i gends der voorvaderen gewoonte. Nu zult gij ookk weder mijn zoon Karei weezen. Bij mij koomenc moogt gij niet; uithoofde van de ftiefmoeder , gij ver-ftaat mij. Maar ik veroorloof u aan mij te fchrijven,, en ik zat u ook van tijd tot tijd andwoorden. Vaarwel!! (Hy wil vertrekken.) wees.;.  TOONEELSPEL. in , 'wees , met fmart. Myn vader! zal ik dan voor alle deeze opofferingen, miet eens 't lang ontbeerde geluk genieten, in uwen arm te vallen. de overste. Koom hier, omhels mij. wees, vliegt naêr hem tof, en drukt, hem m^t vuur aan zyne borst. de overste, met moeite een overblyfj'el van gevoel be. JlryJenue. Al wel. Vaarwel. wees. " Ik zal gehoorzaamen. — Ik zal u niét wederzien — rmaar wanneer ge eens ziek word, en het aannaderen ivan uw fterfuur mogt vreezen, beloof mij ten miniteft, mij dan aan uw bedde te doen roepen, en uwen vaderlijken zegen te geeven. de overste, tegen zynen wil aangedaan bedwingt zyne aandoening, reikt hem de hand en zegt: Op mijne eer! — (Eenig zwygen, "men ziet aan hem, i dat vaderlyke uitingen van zyn hart, zich lucht trachten te .manken; maar hy onderdrukt die, en zegt rasch) God zegeine u! (/;y vertrekt fnel.) ZES.  na K W A A D E LUIM, ZESDE TOONEEL. wees, fabiaan. wees, blyft bedwelmd fiaan. fabiaan. Met uw verlof, heey luitenant, gy hebt daar eeni genadigen papa, die wees, emflig. Voor wien gy eerbied moest hebben. fabiaan. ó Ja, uit liefde tot u: want gij hebt gehandeld als ■ wees. Als een zoon: fabiaan. Hetgevsl is voor mij onbegrijplijk. wees. Ook zult gij best doen, hetzelve geheel te vergeeteni fabiaan. Hoe moet ik u dan in het toekoomende tituleercn?! wees. Zoo als tot hiertoe. f b i a a n. Hm! een edelman, die zich voor een burgerman uiti geeft — wees. Dat plagten anderszins juist niet de flechtfte edel Hei den te weezen. F i  TOONEELSPEL. 113 f a 3 i a a n. Weet uw voedflervader dan wees. Neon, hy weet niets, en'zal ook niets wceten. fabiaan. Gy zyt hem vertrouwen fchuldig. wees, En mynen vader verfchooning. fabiaan. Msar wy moeten toch 'er heenen ryden. wees. Hebt gy reeds vergeeten — ? fabiaan. Hy zal u verwagten. wees, nadenkende. .Zeker zal hy dat. fabiaan. Wat moet hy denken indien gy niet koome? wees. Myn vader zal hem vernaaien — - fabiaan. Ja, dat zal hy wel laaten blyven. wees. Dan gaa het zoo als 't God believe! fabiaan. De goede oude man zal u voor lichtvaardig houden. wees. Zekerlyk zal hy. *  ii4 KWAADE LUI M, fabiaan. Voor ondankbaar. wees. , ö Dat zoude my fmartes! fabiaan. Daarom, dunkt my, moesten we opzadelen en ryden., wees. * Nimmermeer! ik heb myn woord gegeeven. fabiaan. Nu dan zal ik ryden. Ik heb myn woord niet ge- ■ geeven. , wees. Ja, dat zult gy. Ik zal aan myn voedftervadcr fchry» ven. Een voorwendfel is ligt te vinden. Eene plots* lingc marsch-ordre, of iets diergelyks. Maar gy moogt t niet praaten, hoort gy? fabiaan. Dan mag ik ook niet by den waard in de witte duif» afïïygen: want anders maakt de wyn de tong los. (bei-1 de vertrekken,') ZEVENDE TOONEEL. Het Tooneel verbeeldt eene zaal op 't flot. therese, ulrika, tobias, die juist Zyne ) pyp uitklopt, en dezelv* ' op de tafel ligt. ulrika. Waar of onze gast heenen is gereden? T». I  T Q O N E E L S P E L. 115 TOBIAS. Indien de kruistogten -nog in de mode waren, dam durfde ik hoopen, dat hy eene reize naêr 't heilige graf had ondernomen. ULRIKA. Hy joeg de poort uit, als de dood In de Lenore van Burger. THERESE. Zodanig zal hy my ook weghaalen. TOBIAS, Misfchien heeft uwe openhartigheid hem verdroten, £n is hy met eene ftille trom vertrokken! THERESE. Och neen! hy dreigde naêr Ebersdorf te zullen ryden. TOBIAS. Naêr Ebersdorf? THERESE. Om het oude vuistrecht te handhaven, en den lui» tenant mynen ring aftepersfen. TOBIAS. Dan koomt hy by den regten man. Maar, wat henser! hoe is hy dan den naam en 't verblyf van den, uitenant gewaar geworden? THERESE. Van mij. TOBIAC. Dat was dom. H 2 THE-  nS KWAADE LUIM, therese. Hy maakte my trouwhartig. tobias. Pat kan eene zotte historie ivorden. therese. Gy maakt my benaauwd.' tobias, 'door hit venfier zievde. Indien 'er let mogt voorgevallen zyn', dan is ten pinl Hen uw oude minnaar 'er heelshuids van afgekomen, want daar koomt hy fris en gezond de plaats opjaagenj therese. ó Welk eene pynigende gefteldheid! . . ulrika. Kind, nu hebt gy gelegenheid, u in de vrouwiykei deugden te oetTenen: geduid en zachtmoedigheid. tobias. Zy ontcieren den man ook niet. ulrika. En geeven eenen zachteren overgang van' de fmartj tot de vreugde. . tobias. Zelf in de deugd neen.en de vrouwen 't beste voort haar- ulrika. Poch flechts, om dat gylieden 't verfmaadt. AGTA  T O O N Ë Ë L SPEL. 117 A G T S T E TOONEEL. de overste, de voorigen. de overste. Victoria! myne freule, uw ridder heeft gezegevierd. therese» Ik verftaa u niet, heer ovcrfte. de overste , rond ziende, half ■ Zacht. Indien wy alleen waren * therese. Ik weet van geene geheimen tusfchen ons. de overste, in't geheim 'tot haat. Zyt gy het reeds vérgeeten? den ring > therese, luid. Myn oom en tante mogen alles hooren. de overste. Ook dat van den ring? therese, ongeduldig: Ik wenschte dat gy my Gyges ring bragt, ten einde ik my voor alle overlastigen onzichtbaar konde maaiken. de overste, de fchouders ophaalende. De ring van Gyges ! dat koomt van 't leezen. ulrika. De heer overfte heeft, veel ftofs mede gebragt. de overste. Ik heb gereden als een huzaar. H 3 «si-  ïi8 K W A A D E LUI M, « ulrika. Men ziet eiken yoetftap. de overste. / In drie uuren- naer Ebersdorf , heen en weerom. tobias. Waarfchynlyk bezigheden van aanbelang? de overste. Kupido leende my zyne vleugelen, (tegen Therèfe op een onderrechtendsn toon) Kupido was by de blinden beidenen de god der liefde. therese. Is buiten den god der liefde, u niemand ontmoet? deo verste. Niemand. ulrika. Wy verwachten gezelfchap van Ebersdorf. de overste. Gy zult te vergeefs wachten. tobias. Myn voedfterzoon, de luitenant Wees —— de overste. Die zal niet koomen. tobias. Hoe zoo? therese, angst doende hlyken. Ik Wil niet hoopen dat ■ de overste. Hoop maar altoos. ul-  TOONÈELSPËL. Ü9 ulrika. Kind, gy beeft? de overste. Jongvrouwen moeten beevcn, wanneer ridders om ien prys vechten. therese. ik wil niet hoopen, dat bloedvergieten ->—* de overste. Zyt gerust. De tedere Dametas liet het zoo ver niet koomen. therese. Hebt gy den luitenant gefproken? de overste. Op myne eer. tobias. En met hem gevochten? de overste. Daartoe had hy geen lust. th e r e s e , gevoelig. Om dat hy nooit lust heeft eene zotterny te doen. de overste. Nu, diar hy kleene broodjens bakte, was ik 'er ook mede te vreden. therese, /pottende. Bukte hy zich voor u? de overste, Hy kroop als een worm. tobias, lagchend. Ha! ha! ha! als een lindworm. H 4 TEE-  i2o K W A A D E LUIM, therese. En de heer overfle was ridder Sint-Joris. tobias. Mag men weeten, wat gy den armen worm hebt afgeperst? de overste. Zyn woord van eer, de freule'nooit weder te zien. therese. En ik geeve u myn woord van eer; dat ik hem nog heden zal wederzien. de overste. Waarom wedt gy? (meesmuilende.') therese, in ontevredenheid uitbarstende. Och heer overfte! indien Kupido u niets meer geleend hebbe , dan zyne vleugeien ; dan zwerft gy een üaam over berg en dal. de overste. Toch niet; by heeft my ook een ring geleend. therese. 't Gaat u omtrend met dien ring. gelyk Lesfing beweert, zoo a's andere n.enfchen met de deugden; ([pottende) Men fpreekt het meest van de dingen, die men niet heeft. - , de overste, in den zak tastende. Hokus pokus! (Hy haalt den ring ten voorfchyn, en htudt dien zegepraakni Therèfe voor de oogen.) v the-  TOON E ELS? EL. ri2i therese, werpt een oog 'er op' en ge.ft een gil. tobias. Is hy 't waarlyk ? de overste. Op myne eer! therese. Ja, hy is 't. Gy hebt den luitenant vermoord! j dé overste. .Volftrekt niet, wy zyn als de beste vrienden gefcheiden. therese. Deeze ring, zwoer hy my, zoude hem in 't graf volgen. de overste.- \ Hy vaart zeer wel. tobias. Ernftig, heer overfte! ik neem groot, ja vaderlijk isandeel in dien jongeling. 'de o v~e r s t e. Ernftig-, heer kapitein! ik zeg op myne eer, en ik ben kavdlier. tobias. Gaf hy u den ring goedwillig? de overste. Goedwillig. tobias. En deed hy afftand van myne nicht? H 5 DE  122 KWAADE LUI M, de overste. Ja, ja! is het dan zulk een groot wonder, dat aari eene romanesque vryerij plotsling een einde koome ? therese», hevig. Wat zcide hy? ik wil weeten wat hy zeide. de overste. Hy zeide — niets. Hy gaf rny den ring, en ik deuk dat dit genoeg zy. therese. Ach! maar te veel. ulrika. Onbegryplyk! tobias. Hm! hm! dat behaagt my niet. Ik ben trouwends van harte hlijd', dat dit huwlyk zonder doel, op gehoeven is geworden, maar de wyze hoe behaagt my niet. de overste. Wat zoude hy doen? Toen hy hoorde, dat de freule 't tot eene voorwaarde hebbe gemaakt, deezen ring uit de hand van zynen medeminnaar te ontvangen — therese. Gaf hy hem toen? de overste. Toen gaf hy hem. therese, in tranen uitlarjlcnde. t> Wee my! ik ben bedrogen! de overste. Dat koomc van 't leezen! the-  TOöNF, ELSPEL. 123 therese.' ! Hy verdiende myne liefde niet. de overste. Een burger man. therese. Rik u los, arm hart! de o v r. ?,sTe. Bravo! therese. Straf hem met verachting! de overste. Bravisfi.no! therese. En fluit u dan voor eeuwig voor de liefde. de overste. Hou! hou! nadcmaal gy my toegezegd en beloofd ;ebbe . ■ therese. Tuist, heer overfte.' u zal ik beminnen! ik zal ten |intten' zeggen dat ik u bemin. Geef my den ring. k' bemin u! ik bemin u onuitfpreeklyk! de overste. Dacht ik 't niet, dat het zich wel zoude fchikken; hl ik den genadigen papa roepen? therese, Roep wien gy wilt. ulrika, haar by 't klsed trekkende: Kind! kind! dé  124 K W A A D E LUI M, de overste, Ten einde wy volgends de gewoonte onzer voor- • euderen oogenbliklyk onzen ondertrouw vieren. therese. Ja, ja, oofeenbliklyk! de overste. En de bruiloft? therese. Hoe eerder te liever. ulrika, vermaanende. Kind! kind! therese. Maar de luitenant moet 'er by verzogt worden. de overste. Hy zal niet koomen. therese. Hy moet koomen. Ik zal my in ftaatfie kloefen; fin zal alle toilette-kuniten te baat neemen, om zeer; fchoffn te zyn. de overste. Des te beier! therese. v Ik zal fchertfen, lagchen, danfen! met hem zelv'wili ik fchertfen, met hem zelv' wil ik dar.fen. de overste. Ho! ho! het yzer is gioeijend, nu moet men 't fme.ï den. (Hy loopt heenen.) N E-  TOONEELSPEL. 125 NEGENDE TOONEEL. de VOORIG 2s, ZONDER DENOVERSTEN. therese," tot zich zelve koominde, ontjldd. Gaat hy? TOBIAS. Hy gaat uw vader roepen. THERESE. Ach God! wat heb ik gedaan? TOBIAS. Gy hebt u zot gedraacen. Een befluit, dat men :par dépii neemt, is gemeenlyk een zot befluit. THERESE. Verontfcbuldig den luitenant zoo gy kunne. T03IA s. Verontfchuldigen kin ik hem niet, maar ongehoord iveroordeclen wil ik hem ook niet. THERESE, Deed ik dat? 6 dan wa tobias. Zekerlyk. therese. De overfte zal hém zeggen, dat ik myne toe'tern-<■ ming hebbe gegeeven tobias. Dat hebt gy ook. therese, de handen wringende. God! in welk eenen doolhof heeft myne or.bezon- • nenheid my geftort! TIEN-  T O O' N E E L S P-.E L. 127 TIENDE TOONEEL. fabiaan, de voorigen. tobias, hem ziende. Ha, Fabiaan! nu zal alles zich ophelderen. therese, vliegt naêr hem tae. Waar is uw heer? fabiaan, marscheert, zonder te andmarden , op Tobias af, en geeft hm een brief over., therese. I Leeft uw heer? — Mensch! geef andwoord! fabiaan. ! Ik heb ordre, niet te andwoorden.' tobias. 1 Kind ! kind ! hy heeft gefchreven , gevolglyk dient y 'wel te leeven. (Hy opent den brief en leest den inlaad dan met :foogen vol van traanen ziet. HERRMANN. ' Ik wil haar in 't geheel niet meer zien ? ik zal 'haar iveritcoten? si  I#* K \V A A D E LUI M, * D& overste. ' Zoo hoort het. therese. Vader! ii e r j{ m a x n. . Ik ben de vader niet van eene deern, die zich den centen den besten taüdiooper in de armen werpt. - de o v e h s t e. Goed zoo! HtRSMA N X. Spreek! wiit gij gehoorzaam weezen? wilt gij mij: vreugde geevea? therese. ï\ict mijn bloed • herrmann. 't Is hier de vraag niet van uw blced. d e overste. Een romaneske trek. •herrmann. 'l onderlijk huis! doe, zoo als bij. af Hand van uwer, eerlijken naam! en zwerf, zoo als hij, met den - !i - va. j  TOONEEL SP EL. kj| raderlijken vloek belast, van de ellende naêr den jammer. therese. Ach God! ach God! (zy wringt de handen en vertrtkt.) de overste- Dat was de waare, oude riddertaal. tobias. *t Is doodjammer, heer overftc, dat gij te laat en te vroeg ter waereld zyt gekoomen. de overste. Hoe zoo? tobias. Te laat voor uw zclven en te vroeg voor myne nicht. heerman n. Broeder, vcrfchöon my van uwe bytende aanmerkingen. N t!o bias. Ik fpreek zekcrlyk geene riddertaal. herrmann. Ik zou al te vreJen zyn , indien gij maar verftandig fprak. TÓ bias. Ik vlei mij fomtijds daarmede. he rr m a n n. Gij vleit u te zeer. tobias. • De gewoone eigenliefde der menfehen. herrmann. 'Gij zijt een heethoofd, die terftond vuur vat —— 10-  143 KWAADE LUIM,; tobias, goedaartigïfimlagcbmM Ik? herrmann. Voor elke traan wegfmett toeias. Mijn eeuw is daar van de fchuld. herrmann. Zich van eiken dichtkundigen logen voor den zot hou* den, en van eiken windmaker laat misleiden tobias, 't Is Leter misleid te worden, dan andere te misleiden *- h e r r m a n. Gij zijt aan de gamfchc verwarring fchuld . tobias. Ik hield het voor broederlijken pligt. h e r r 1,1 a n n. .Gij hebt het meisjej] dingen in 't hoofd gezet — tobias. Zij zaten haar reeds lang in 't hart. ii e r r m a n n. Gij ;-ijt een verleider der jeugd . tobias, ziet hem weemoedig aan. Na eene korte poos fluit hy de twee eerfle maaten van 't lipdjen : Wees hl ij d des Le v e n s, e n z, k-i i * ; heer-  TOONEEL&PEL. 143 herrmann, die jleeds meer verbitterd raakt. Gij vinei vermaak in eenen armen ouden vader Let fcjrt te verfcheuren. tobias, fluit de twee volgende maaten. herrmann, woedende. Kortom - gij - gij - gy 4* een f.k: tobias, houdt op me', fluiten, en « v • ziet hem weemoedig aan. herrmann,' arglistig. Wel, waarom fluit gij niet? tobias, zeer aangedaan. Broeder, ik kan nu niet fluiten. God vergceve 't 1, dat gij uw broeder zoo ver hebt gebragt. (hy vtpr'èkt.% ulrika. Om Gods-wil! broêr Herrmann! bedenk wat gy doet. herrmann. Waarop moet ik my bedenken? cfet gy ook nns* hiér zyt? dat gy de ongehoorzaaine deern ook nog te;en haar vader wilt opzetten, u l RIK Ai Ach God, neen! hese m a n n. Waarfchyn'yk draagt de luitenant fchnoncr lobbcnvdan fyn vader, en daardoor heeft hy uw gewasf.hen hart rcrwonnen. ulrika. Broeder 1 ' he2.r-  i|4 K W A A D E L U I M, ii f r k m a n ij. Ik raade u Benjamin Scbmolke in de hand fe neemen, en uwe huenueien te vutren. ulrika. . Broeder ! ii e r r m a » n. * ■Waar oude juffers koppelen saam ulrika. . . i Pit ij te veel! (zy vertrekt ) de overste. Goed zoo , heer broeder, toon u als heer van den huize. h e r r ii a N k. Ma.ir om u de waarheid te zeggen , gy toont u vist niet als een beminnendswaardtg bruidegom. d 2 o v e rs t ;:. . - , 9 Volgends de zeden onzer voorvaderen • herrmann. Onze voorouderen hadden geene zeden! 't waren lompe* ts, die men heden ten dage in geen f LUI M, (i:> ontevredenheid uilbarftende) zorg dat gy weg koorre, oude! gy zult my rrizend makken. hans, ontzet. Hoe, genadige heer? — 't geen ik daar hoorde fch;>am u , oude! gy zyt doof, gy hebt uw goeden'heer niet wél vei liaan. herrmann, Ik zegge u, dat gy gaan moet. hans. Zonder een vriendlyk woord, liet men my nog nim■mer gaan. 'Er waren tijden, dat ik meer nodig had dan woorden, en ook dan kwam ik niet te vergeefs. Anno 1787 de flerfte onder 't vee -- Anno 1702 die zwaare hagelbui myne kinderen kermden, maar ik was wel te moede. Ik gaa naêr den heer toe, zeide ik, en kreeg mijn ftok; die zal ons wel helpenen by hielp. herrmann. Al wel. hans. ft Was in dit vertrek, genadige heer; ik moest gaan zitten; ik moest een glas wijns drinken, en ik wierd geholpen aan vee en aan zaaifel Op deeze plaats hebbe ik myne dankbaare traanen geweend — ik'kan deeze plaats niet verlaten zonder zegenwensch. herrmann. Gaa zitten, oude! gaa zitten. * h a n s. Niet waar, gij weigert het my niet? gy koomt ter brui-  TOONEELSPëL. T49 "bruiloft? — de welvaart van myn buis, de befde uwer onderhoorigen, beiden is uw werk. Mijne familie Hfeftaat uit zes- en twintig kinderen en kindskinderen; Allen beminnen en verëeren u! dat beeft de oude Eornmann van der jeugd af hun in 't hart geplant. HERRMANN» lk zal koomen. , HANS. Bly gejuigch zal u verwelkoomen. HERRMANN. Zeg my , gryskop, hoe maakt gy 't dat de uwen u beminnen? HANS. Ik bemin hun weder. HERRMANN.- Dat zy met de zwakheden uwer jaaren geduld hébben? HANS. Ik heb het met de zwakheden hunner jeugd. HERRMANN. Dat zy.met kinderlyk vertrouwen, zonder vrees tot u koomen. HANS. 1 lk grom nooit ben altoos opgeruimd — bederf niemands genoegen. Niemand behoeft zich voor rbj in dwang te houden; ik heb gaarne, dat het jonge vol'tj .1 zich vrolyk maakt; indien zy zich moê hebben gedanst, dan vertel!* ik Hun gefchiednisfen uit den zevenjarigen oorlog, of van kon.eren, of van twee zonnen.. Zyn myne kinderen in rt vcid, dan fpeei ik t' luis K 3 li;et  Ijo KWAADE LUI M, met de klcenkinderen, zy (laan met dc printenboeken lustenen myncn knieën en veiheugen zich over den aap, Die, geestig en beleerd om potten uitterctf.ten, ! Den goeden goedig is, maar vinnig voor den Jiecken. Heeft een rappe jongen een pot of een glas gebroken, , dan neemë ik de fchuld op my. In grootcn of kleenen nood koomt jong en oud by my; ik geef gaarne raad , en fomtyds helpe ik ook. — Heeft 'er eens eene kleene wanorde plaats, dan worde ik niet tcrflond gemelyk; ik doe liever ais of ik 't niet merke. Word myn ontbijt eens vergeeten, dan drink ik een glas waters en zwijg. Is de focp aangebrand; dan flik ik dezelve door en zwijg. Ik weet toch, dat mijne feboorrdochter meer 'er onderlijde dan ik; en waarom zou men zich over dingen ergeren, die in 't volgend uur vergeeten zijn? —. Zie , genadige heer, zoo valle ik niemand tot last, flaa niemand in den weg, en heb de hüjde overtuiging, dat van mijne Zes- en- twintig kinderen en kindskinderen, niemand naêr mijnen dood verlangt ; ja ik weet — • dat wanneer ik naêr beter gewesten overfluimere •— 'er eene luide weeklagt in mijn huis — en door het geheele dorp zal opgaan. herrmann, aangedaan. Denkt gij? hans, met innigheid. Ja zeker ! zij zullen allen om mij weenen, en, Goddank! dat zullen de eenige traanen weezen, die ik mijnen evenmensen heb afgeperst, herrmann. Ik bidde u, ou.de! leer mij de kunst, om fteeds bedaard  TOONEEL S P E L. X%\ daard van geest te weezen; nooit door kwaaden lui» de menfchen van mij. te jaagen. HANS. Kwaade luim? - ik weet ook wat dat is, doch flèttttt wanneer ik ziek ben, en dan fluit ik mij in mijne kamer op, en dan zeg ik : kinderen! la->t mi} alléén. Maar een gezond mensch heefteen heeriijk middel tegen deezen vijand, in zijne magt. HERRMANN. En dat is? HANS. ' De arbeid, genadige heer! de arbeid! een arhfeidfaam mensch is ook een vrolijk mensch. Ik ben honderd jaaren oud , ik heb naauwlijks twee maaien in mijn kven een kwaaden luim gehad, en beide kee* renfproot die uit zei f • ver veel i n g voort. Toen ik niet wél meer konde arbeiden , toen WieTd x\ ook beducht voor deeze pest; maar fluks maakte * •c een of ander te doen had; ik hield zijde ■ wormen; ik bragt kanarie vogels groot, leerde gdud-VtoHftt fluiten, ik las historie-boeken, en als de oogen mij zeer deden, dan breidde ik koufen. Een kous, gena dige heer, een kous is een heerlijk ding, en ik zegge 't dikwijls; de mannen hebben daarom meer kwaade luimen dan de vrouwen, om dat zij geen koufen breijen. HE RR MAN N. Ik danke u, oude! gij hebt mij heilzaame WaarheïA K 4 Vo0t-  152 K W A A D E LUI M, roorgepreêkc, en ik zal 'er van gebruik raaaken. Dé gryze hoveling moest bij den eenvouwigen boer in de fchool gaan. — Gaa, ik koome ter bruiloft. Dan zullen wij tegen den avond bij een beker wijns, in eenen hoek gaan zitten, en ik zal van u de kunst keren, om lentebloemen in Winterfnéeilw te doen ontluiken. Gaa, gaa, (hy fchudl hem de hand) maar laat u eerst n.et fpys en drank verkwikken. hans, Zyn handdruk lefcheiden bsandivoordendei Ik ben reeds verkwikt door uwe goedheid. (Hy vertrekt.) DERDE TOONEEL. herrmann, alleen. Hij heeft gelijk. Ik was fteeds aan werkzaamheid gewoon. zoodanig man moet zich wel in acl t neemen, eer hij het wage, den draaikolk te ontvlieden; die alle zijne krachten infpande, om plotslijk zijn anker in ftil water neêr te werpen. Ik zal esa e boomkweekerij aanleggen — een akacia-plantfpen — ik zal moerasfen uitmaalen, en zandwoeflynen vrugtbaar maaken — broer Tobias moet my den tuinbouw leeren — en in den winter —? nu dan zal ik een boek fcbryven! waren 't dan ook flechts weerwaarneemingen , of eene verhandeling over de gedaanten der fneeuwviokken. FIER-  ^TOONEELSPEL. 153 VIERDE TOONEEL. herrmann, walther. walther. Genadige heer — h e r r m a n n. Wat wilt gij, Walther? walther, bejcheiden. Ik verzoek te mogen vertrekken. herrmann, verbaasd. Gij? walther. Wordt niet ontevreden — gij zijteen goed, voortref- lijk heer ik ben u, God weet het! van gantfcher harte toegedaan - maar ik bebbe zulk een zot gevoelig temperament — ik kan 't niet meer verdragen. herrmann. Hoe dat? walther. Sederd dat wij hier buiten zijn — ik* zou zoo gaarn" alles goed doen — maar gaat 'er wel één dag om, dit gij mij niet uitfcheld? herrmann. - jj Om dat gij 't verdient. w alth er. Dikwyls moge ik 't wel verdiend hebben mee mijn wil zeker niet — maar dikwijls ben ik ook onfchuldig. K 5 he re-  154 K W\A A D E LUI M," HERRMANN. , Dat is niet waar, ik doe geen mensch ongeiijk aan. WALTHER. Met uw wil ook niét, maar 't verrascht u. Dikwijls zyn 't kleenigheden , naauwlyks waardig om van te fpreeken , en ik moet den naam van lompert. of foböbbejak 'er voor booren. 't Zijn enkel woorden , ik weet bet , maar zij fmarten nogtans. Ik ben van goede ouders, mijn vader was houtvester armoede noodzaakte mij te dienen. Armoede buigt neder — verachting nog meer — verdenking 't meest. Genadige heer , toen gij deezen morgen uwe beurs zocht, en dezelve niet daadlyk konde vinden, om dat gij-zelf die verlegd had ; als gij toen , in kwaaden luim, u een woord van wantrouwen omtrent mij liet ontvallen — HERRMANN. Gek, 't was mij geen ernst. WALTHER. Neen , 't was u, geen ernst, maar gelykeen mesfneed het mij door de ziel en ik dacht: dien liever voor minder loon , lyd zelf liever honger dan u in uwe eer verder zoodanig te laaten mishandelen. — Gij glimlagcht, penadige heer! ó Ja een bediende heeft ook eer, en heeren behooren dit gevoel niet in hun te verdoven. HERRMANN. Gij fpeeld den fcboolmeesier over mij. WALTHER. De hemel bewaare mij! HERRMANN. Loop naar den duivel! wal-  TOONEELSPEL. 15S walther, na «» j^ertlyk gtn. Ik bad trouwends wèl gewenscht, op eene vriendlij. ker *W, dienst te gaan; ik had gaarne tot affcbeid die hand gekuscht, waaraan ik menige weldaad te danken heb; dit zal zoo niet weézen. Loop naêr iden duivel, arme Walther! (Hy wil vertrekken.) herrmann. Walther! walther, "_- Genadige heer! HERR MAKS. Gij hebt mij twintig jiaren gediend. walther. Twintig' jaaren. heerman N'. En nu wilt gij vertrekken? walther, zuchtende. Ja, gen.dxe heer! herrmann, driftig. Zoo gaa! gaa! walther, wil vertrekken. herrmann. Walther! walther. GenaJigs heer! herrmann. Waart gij 't niet, die, toen eene hofkabaal mij op de Vesting zette, alléén bij mij bleef? ™  i56 K W A A D E LUIM, walther. Ik was het. herrmann. Die my hielp muizen en (pinnen tam maaken. \ walther. Dat deed ik. herrmamn, na eenig zwygen , meti aandoening. Biyf by my! walther. Ach! h e r r m a n. Neem dit. (hy reikt hem zyne beurs toe.) walther. Neen, genadige heer, om Gods wil niet, geen re fchenk in dit oogenblik. 't Zoude my zwaarer dr;.:i;ken, dan fcheldwoorden. herrmann, de beurs by zich fiei* • kende. Ik hebbe uwe eer beledigd, (hy reikt hem de hand) vergeef my. walther, vat zyne hand met hevigheid, drukt dezelve aan zyne lippen , wil Jpreeken, 'begint te jnikken en loopt heenen. V X F-  TOONEELSPEL. 157 V T F D E T O O N É E Ll herrmann, alken. Hy wischt eene traan uit zyne oogen. ' Men zou bynaêr fomtyds iemand ongelyk aandoen, om 't vermaak te hebben, het weder goed te maakerr — de menfchen hebben gelyk - ik moet anders , worden - uit liefde tot my-zeiven, lk moge hetmy zèïV ,niet eens als een verdienste toerekenen : want wie wint 'er by?—Ik. ('Er komen twee bedienden uit de deur ter regterzyde en draagen eene koffer naêr de middendeur) ,Wat is.dat? wat draagt gy daar? j5ediende. v De heer kapitein wil op reis gaan. (Hy vertrekt.) herrmann. Vertrekken ? dat verhoede de hemel! zoo ernstig zal myn broer, het 'toch niet hebben opgevat! (Twee bedienden [koomen uit'de deur ter linkerzyde en draagen ook eene kof fer) Nog meer? waar wilt gy heenen? bediende. De freule wil met juffer Leentjen naêr de ftad ryden. (vertrekt.) herrmann. Myne zuster ook? dat is te hard! — Na ja! ja! ik i ben te driftig geweest; ik heb eene zotterny begaan — maar daarom terftond intepakken — my alleen te laaien als een die befmet is — dat is te hard! $ S.  Ij8 KWAADELUI M, ZESDE TOONEEL. DE OVERSTE, HERRMAUSi DE OVERSTE, Ik zie hier allerleije reis-vaardigheden. HERRMANN. Broêr en zuster willen vertrekken. DE OVERSTE. Geluk op hunne reis! HERRMANN. En onheil over myn huis! DE OVERSTE. Hm! wat verliest gij dan juist veel? HEER M ANN, Op onze jaaren wordt men eiken dag armer. Erg genoeg wanneer zy, die ons lief zyn, flerven ; maar erger, indien zy ons verlaaten. DE OVERSTE. Gedaane dingen hebben geen keer. HERRMANN. Waarom niet? DE OVERSTE. Gelukkig hij, die dat vergeet, — HERRMANN. Wat hij niet te verandren wcèt. Ik bidde u, broeder, verfehoon my van uwe vaerzen. DE OVERSTE. 't Is eene oude, fchoone gedenkfpreuk. Gy ziet daaruit dat ik ook gelezen heb. HERR-  TOONEELS P EL. *59 lliERMilfNi Wel zeker. Dl OVERSTE. En dat ik wel in ftaat ben, u in de lange win;er-avonden —■ HERRMANN. ■Uit het ftamboek voor te leezen. DE OVERSTE. Kortom, broeder, laat in vrede vertrekken, die niet wil blyven. Op mynej eer ik vergoed u alles. HERRMANN. Gy belooft veel. DE OVERSTE. En houde woord volgends de gewoonte onzer voorvaderen, 's Morgens rooken wy te famen een pypjcn —— HERRMANN. Ik rook niet. DE OVERSTE. Gy zult het wel leeren. 's Voormiddags ryden wy een uurtjen te paard HERRMANN. Ik ryde niet. DE OVERSTE, Na den eeten flaapen wy HERRMANN. Goaden nacht! BE  ir5o KWAADE LUIM,' de overste. Dan fpeeien wij trictrac • herrmann, Ik fpee! niet. de overste. 's Avonds fnyden wy pypenkoppen — op myn eer, broeder! het f.itfoen , dat ik aan de pypenkoppen geef, en de manier op welke i k ze bruin fmooke herrmann, vat hem haastig hy de hand. Ja, ja, wy zullen te famen fmooken, tot dat we in den damp (tikken! Maar nu, bidde ik u, laat my Hechts nog één oogenblik alleen. de overste. Dan zal ik nog een poos in den- ftal gaan. herrmann. Doe dat. de overste." En dan zal ik myne bruid opzoeken, op dat zy zich intusfehen, in tyds, aan den verkwiklyken ftalreuk. ge. wsnne. (Hy vertrekt.) ZEVENDE TOONEEL. herrmann, alleen. Deexe man zal my zuster en broeder vergoeden? — Welk eene ruiling! — 'c Is erg, indien men iemand dank fchuldig is , en hem niet kan hoogachten* — Zoo heb ik hem aiet gekend. — De jeugd toetst niet — en in een meer gevorderden ouderdom heeft toevat- * lige  T O O N E E L S P E, L. „i^c hga dienstbetooning eene glorie rondom zyn ledig hoofd gevormd- r- W«g met hem! laat hy myn verbogen neemen , en my myn broeder en zuster terug geeven! — Moet men dan fteeds de waardy van iet jgoeds eerst door 't verlies leeren gevoelen? • J G T S T E TOONEEL. ulrika, herrmann. herrmann, met een benaauwd hart. Zuster, ik hoore dat gy op reis wilt gaan. ulrik'a, even zoo. Ja, broêr. herrmann. Gy zult toch niet doen gelyk de vreemde ministers, wanneer hun hof den ooriog verklaart : vertrekken zonder a'ffchèid van my te naemen. ulrika. De hemel bewaare my! ik heb veele blyde uuren in dit huis doorgebragt; ik dacht dat myn laatfte uurtjen my ook hier aantreffen , en even zoo zacht verby zou vliegen , als de vroegeren. (zuchtende) Het moet niet wezen. herrmann, zacht. Waarom dan niet? ulrika. Wat ik misfchien tegen u op 't hart hebbe, broêr Herrmann, is geen haat, maar weemoedigheid, 't Geen tusfcheh ons heeft plaats gehad , neemt mynep dank niet weg. L' HERIf  I6a KWAADE LUIM, HERRMA N ;N. Myn God! wat is 'er dan gebeurd? ULBIKA. Gy hebt my fnood bejegend. HERRMANN. Ma3r, zuster, gij kent mynen aart ULRIKA. Ik weet dat gij 't niet kwaad meent: ook heb ik alles met geduld en liefde verdragen HERRMANN. Maar heden —— ULRIKA. Onder vier oogen is dikwyls maar een fpel den- (leek, dat onder zes oogen diepe wonden (laat. Heden hebt ge in 't byzyn van een vreemden, uwe zuster — uwe arme zuster — die het genade-brood van u geniet — gevoelig beledigd. HERRMANN. Genade-brood — zotte uitdrukking. ULRIKA. Ja , ik fchaame my niet het luid te bekennen: federd den dood van onze moeder hebt gy my als een vader behandeld HERRMANN. En fomtyds gebromd als een vader. ULRIKA. Zonder u, had ik in myn (lift onder vreemden moeten zoeken , 't geen de broedermin my bier ryklyk gaf. Maar — Herrmann — een weldoener neemt vry- wil-  T O O N E E L SPEL. 163 willig zwaare pligten op zich! Wat hy geeft, is 't Hiinlle, hoedanig hy 't geeft, maakt de waardy uit. hirhmj n ::. Preêk maar, oude goede ziel, preêk maar. " n ulrika. Ik heb altoos gezwegen , laat my nu ook éénmaal zeg. gen wat ik denke: zoo dunkt my moet koning Sau! geweest zyn , toen David voor hem op de harp ■ (peelde.|Maar wy hebben noch David, noch harp, om u tot bedaren te brengen. herrmann, ter zyde. Zy heeft gelyk, ulrika. Ik gaa van u af. Veracht myne zusterlyke vermaa» ningen niet. Hebt gy trouwe lieden, behandel ze dan wél. Knor niet over elke kleinigheid. Eisch niet dat de bedienden volmaakt zyn , daar toch hy, dien ze bedienen, nooit volmaakt is. — Ik bidde u, broer Herrmann, denk aan myne woorden, ten einde gy niet — het hart bloedt my, daar ik 't u zegge — ten einde gy niet in uw fterfuur alleen blyve! h e'r r m a n n. Zou myne eenige zuster my in myn fterfuur ver* laaien? ulrika. Neen, broer, ik koom wanneer gy 't begeere. herrmann. Maar nu —-? ulrika. Nu vertrek ik — omdat ik moet. L a her*-  IÖ4 K W A A D E LUIM, HERRMANN. Wie noodzaakt u 'er toe? ULRIKA. Ach! — mijn verfcheurd hart! HERRMANN. Gy gaat? — ook indien ik in 't bijzyn van alle huisgenooten beken , dat ik my zot omtrent u gedraa- : gen heb? ULRIKA. Ook dan. HE RRM ANN. En dat het nooit weder zal plaats hebben ? ULRIKA. Ook dan. Vergeef my , broêr , gy hebt my dat : reeds dikwijls beloofd, 't Schynt, helaas! wel, dac.gy • daaromtrent uw woord niet kunt houden. HERRMANN. Ik kan zeker u geen anderen borg Hellen dan myn i hart. U L R I KjA. De borg is billyk , maar My draagt de ketenen van 1 den luim. HERRMANN. Mijn God! waar wilt gij dan heenen? ULRIKA. Naêr de Had, naêr myne voedfter - dochter. Zij en: haar bruidegom hebben met traanen in de oogen gezwo-> ren, mij als hunne moeder te eeren. Zie nu, boe i goed het doe, door banden der liefde, .die fter-i ker:  TOONEELSPEL. Ï65 '. ker zijn dan de banden der natuur, goede zielen aanzich te verbinden. herrmann, met fmart. Gy wilt van uw broeder afgaan? — ulrika. Naêr myne dochter. herrmann. Naêr eenen vreemdeling, dien gij niet kent? — ulrika. Ik bragt eene braave vrouw voor hem gróót; hij zal dankbaar weezen. herrmann. En indien gij u bedriege? — ulrika. Dan gaa ik in myn ftift, en verwacht den dood. NEGENDE TOONEEL. töbias, de voorioen. tobias, in reisgewaad. Broer Herrmann, geef mij de hand. herrmann. Ja, broêr Tobias, indien gy my belove dezelve in den dood-alleen los te laaten. tobias. Dat kan ik niet. herrmann. Kinderen, gy behandelt my bard, L 3 10-  166 KWAADE LUI M, tobias. Denk aan 't vervlogen uur. herrmann. Ik heb 't vergeeten, en ik dacht dat gy ook een broederlyk geheugen had. tobias. Gy keat my, broer, ik ben gaarne vrolijk en wélgemoed ; ik v'erheuge my over alles, en flechts de vreugde houdt my in 't leven. In uw huis 't doet my zeer het te zeggen — in uw huis kan ik my niet meer verheugen. Gij word eiken dag onverdraaglyker. herrmann. Scheld — maar vergeef, tobias. Uwe bitterheid van heden — herrmann. Was eene ezelachtigheid. Maar, Tobias, eerlyke Totias! myn hart wist 'er niets van; laat uw hart ook niets 'er van verneemen. tobias. Goede broeder, ik kenne u en weet dat gy op dit oogenblik uw halve vermogen'er voorgaaft, dat het niet gebeurd ware ——— herrmann. God weet dat ik 't gaarne deed, r tobias. Nu dat verheugt my ; maar ik weet ook even zoo aeker , dat gij in do volgende minuut niet voor een da  TOONEELSPEL. i57 da rafio kunt inftaan, indien de furie van den kwaaden luim u overvalle. Daarom laat ons fcheidenzonder haat. herrmann, met fterke aandoening. Broeder — moge ik u herinneren dat uw penfïoen maar klein is? - Neem het my niet kwalijk, 't ge• ■ fchiedt van goeder harte. TOEIAS. Ik neem 't u niet kwalijk, broêr Herrmann; in tegendeel 't verheugt my. herrmann. Nog daar te boven hebt gij dat weinige met uw voedfter -zoon gedeeld? t OïIAS. 't Is nu aan hem, my dit ti vergelden, en dat zal hij. herrmann. Gy zoud van mij willen gaan , en niet eens van myn overvloed ——— tobias. Spreek niet uit. Ik gaa naêr een ouden krygsmak, ker d,é, wel is waar, flechts één been, maar een gezond en vrolyk hart heeft. Zyne inkomften zyn juist evenredig aan de mynen. Met een goeden luim zullen wij 'er wel. doorhaspelen. herrmann, met klimmenden angst:. Ach, Godl kinderen! gij buigt mij, armen ouden man, te neder! ulrika, Jidderend. Broer, hier zijn de fleutels vau al 't geen gy aan mij vertrouwde, L 4 herr-  168 K W A A D Ë LUI M, herrmann. Zuster Ulrika! is de fleutel tot aiv hart 'er niet olider? tobias. Indien gy mij eene vreugde wilt verfcbaffen, wanneer ik bij u kootne, laat dan trijn tuintjen en myne bloemen oppasfen. herrmann. Kinderen! is 't u dan ernst? moet ik waarlyk ga* heel alleen blyven? — moet iit ontwaken zonder morgen groet en naêr bed gaan zonder handdruk — en fterven gelyk een pe'grim in eene woestijn? — moet ik huurlingen koopen aan myn ziekbed en traanen aan mijn fterfbed betaalen? TIENDE TOONEEL. therese, de voorigen. therese, die geduurende 't laat/ie too* neel beschroomd binnen trad , vliegt naêr haar' vader toe, en Jlaat haare beide armen om hem heenen. Vader! vader!hebt gy my geheel vergeeten? herrmann. Ja u, heb ik nog! 6 Indien ook gy mij konde verhaten ! therese, met kinderlijke vervoering. Nooit! ik wijk niet van u, Ik zal alles in 't werk Intel-  T O O NEE L S P E L. :6o ftellen om zuster en broeder bij u te vergoeden ! ik zal eene goede bujshoud.iter worden , "gelijk myne tante, is. v.A altoos vrolyk weezen, gelijk mijn oom. Bij dag neeme ik de huishouding waar, 's avonds zal ik voor u leezen. Gij zult mij nooit verdrietig zien, en nooit «ene plooi Op mijn gelaat Ontdekken. herrmann. , Ook indien ik u zoo onvriendlyk bejegene gelyk te vooien. Z therese. Bejegen mij zoo als gy wilt,,ik weet toch dat gy my bemint. herrmann, zetr aangedaan. Ja, ik bemin u. therese. Toen ik nog een kleen meisien was, en zwaar aan de kinderpokjens lag, toen heb ik uwen angst en uwe traanen over my gezien. Nog heb ik niets kunnen doen, om deze vaderlyke traanen te vergelden; heden noopt rjet loc mij tot kinderlyke dankbaarheid! ik treure over 't vertrek van mijne verwanten, en verheug my, dat mijn beftaan voor myn vader onöntbeerlyk word. Ik doe afftand van alle hoop, die een beminnend hart, my voortoverde; ik was eer dochter dan beminde. Ik doe afftand van eene keuze, die myn vader laakt. By hem zal ik blyven;! nimmer huuwen — zyn ouderdom oppasfen — zyne droeve ftonden vervrolyken — deeze keus zal hy niet mispryzen. L 5 »«■  i-o K W A A D E LUI M, ui.RiKA, weent in Jliite. tobias, klept Therèfe vriendlyk Dp den jchouder. herrmann, haar vaderlyk liefkoozende. Mijn kind! mijn goed meisjen! ja, gij zult den avond van mqn leven dikwijls doen opklaaren. Maar kunt ■ gy ook met my de fehemerachtige dreven myner jeugd doorzwerven? — kunt gy u ook aan de dagen myner kindsheid laaven? — dat konden, deezen flechts. Indien ik op een winteravond regt vrolijk wilde weezen, dan zette ik my tusfchen deeze twee, wy doorkropen te famen het ouderlyk huis , wy fpeelden blindemannetjenen toonden malkander de lidtekens, die wy op den (lei en trap kregen. Zuster Ulrika kent gy dit lidteken nog? (Hy wyst op zyn voorhoofd.). ulrika, aangedaan. ó Ja. herrmann. Tobias had uwe pop in een boom geworpen. Gy kreet, ik klom 'er in ulrika. Gy viel en bloedde • herrmann. Ik kwam met dit lidteken 'er af. Misfcbien kreeg ik het ter goeder uure , ten einde u in een bang uur te herinneren dat Ik' federd vyftig jaaren u beminne. Gy zijt aangedaan, zuster! neem • uw befluit te rug! Gedenk aan de blydfchap on¬ zer ouders wanneer zy ons ons aile drie zo éénsgezind  TOONEEL SPEL. 171 zind zagen! — Zyn wij dan hand aan hand tot hiertoe gewandeld, óm in 't gezicht van 't graf te fchei. den? Gedenk aan den laatfien nacht myner braa- ve vrouw — toen ik troostloos ronddwaalde — (met eene doffeflem) en gij zwoer mij nooit te zullen verlaa'.en. ulrika, /nikkende. Geef my de fleutels weder. herrmann, met vervoering. Daarldaar, goede zuster! en met hen den plegtigften eed — ' tobias. Zweer niet. herrmann. Ja, broer, ik moie zweeren, want 'er wierd my een beproefd middel tegen de^e heillooze ziekte geöpenbaard. t o 3 ias. Een arcanuaj ? laat hooren. herrmann. Atbeid — werkzaamheid — tobias. Zie , broêr , daar geeft gy my eene groote vreugde , want waarlyk! gij hebt een waar woord gefproken. herrmann. Wilt gy , in 't vertrouwen op deeze hulpmiddelen, uw zieken broeder byftaan? tobias. Ik koom weder zodra gij herileld zijt. HERR-  §fi K W A A D E LUI M, herrmann, na eenig zwygen ■ Gij zult mij tnch ten minften de bruiloft van uvr' voediterzoon helpen vieren? . tobias, ontzet. Van myn' voedfterzoon ? herrmann. Therèfe , ik leeze nog fteeds zwaarmoedigheid in uwe oogen. Laat zien, of ik, trots mynen kwaaden luim , de kunst raade, u en oom met mij te verzoenen — Niet waar, broeder, gij (laat my voor de braafheid van den jongen in? tobias, met verrukking. Met iyf en ziel. herrmann, tegen Therèfe. En gy? therese, flaat blozend de oogen neder. herrmann. Zoo zy 'c eerde voorteken van myne beloofde beterfchap , de vereeniging van een minnend paar. (Hy neemt Therèfe by de hand, en leidt haar naêr Tobias toe.") Ontvang haar, broeder, in den naam van uw zoon. toeias. Waarlijk? is 't ernst? therese, haar vader om den hak vliegende. Vader! tobias. Sakkerloot! dat verheugt mij! — Hoezee! dat geeft mij  TOONEELSPEL. 173 mij veel genoegen! — Dank, broêr, ik blyve bij u. De duivel haale mij! ik blijve bij u, indien gij mij ook met voeten trad. ulrika. Dat hebt gij goed gedaan! nu zal ik ook terftond alles tot de bruiloft klaar rnaaken. herrmann. Laat alies wastenen en ftoffen ~ ook mijne fludeerkamer zoo gij wilt. ulrika. Alles helder en fchoon! met een blijd hart! herrmann. Maar koom nu ook eens weder in mijne armen. .*t Is toch als of 'er nog wat haats ware overgebleven , ten zij de harten weder borst aan borst hebben geklopt. (Hy neemt Tobias in den eenen, Ulrika in den anderen arm; Therèfe omvat zyne knieën.) tobias. Braave broeder! u l r i ka. Goede Herrmann! therese. Lieve vader! herrmann. God! hoe veel fchooner is 't, zich bemind te gevoelen, dan bloot gevreesd te worden! ELF-  174 KWAADE LUIM, ELFDE TOONEEL. DE OVERSTE, DE VOORIGEN. DE OVERSTE. Wel, de reis - koetfen zijn ingefpannen, de koffers 'er opgepakt, en niemand vertrekt. HERRMANN, Niemand vertrekt! en allen blijven gaarne bij mij! DE OVERSTE. Zoo? — hoe is dat dan zoo eensklaps gcfchikt? HEER M ARK, Heer broeder, in de eerfte plaats, een woord over Uw zoon. DE OVERSTE. Ik leeze geene romans, en fpreek ook niet gaarne over zulke helden. HERRMANN. Laat ons bekennen, dat wij beiden tot 'dus verre geene bijzondere figuur in een roman zouden hebben gemaakt, DE OVERSTE. 't Is myne eerzucht ook nooit geweest. HERRMANN. ■Gij hebt uw zoon het beftaan gegeeven, maar voor 't overige bitterweinig voor hem gedaan. DE OVERSTE. Om dat hy een gek was. HERRMANN. Ik ben u veele beleefdheden fchuldig, en wenschte daaraan te beandwoorden. DS  TOONEELSPEL. 17J DE OVERSTE. De hand uwer dochter zal alles vereffenen. HERRMANN. Maar — zij heeft geen lust met u te trouwen. DE OVERSTE. Dat koomt van 't leezen. HERRM ANN. 't Koome van waar 't wil: kortom, zy heeft geen lust. DE OVERSTE. Die verdoemde boeken! HERRMANN. Zy bemint uw zoon. DE OVERSTE. Dat raakt mij in 't geheel niet. HERRMANN. Den zoon gelukkig maakende, hoop ik daardoor den vader te vergelden. DE OVERSTE. Gij hoopt te veel. HERRMANN. Ik fta twee landgoederén aan hem af, en laat bet dan aan zijn kinderlyk.hart over, voor uwen ouden dag te zorgen. DE OVERSTE. Wil ik u zeggen, heer broeder, wat daarvan worden zal? HERRM ANiN. Wel? DS !  176 KWAADE LUIM, DE OVERSTE. De jonge lieden zullen den geheelen dag niets doen dan leezen. HERRMANN. In Gods naam! DE OVERSTE. In 's duivels naarn! God vergeeve mij de zonde! HERRMANN. Ik moet zelf u bekennen , dat 'er voprdaan ook in mijn huis eene andere levenswijze zal plaats heb' ben. DE OVERSTE. Maak een begin met uwe bibliotheeken te verbranden. HERRMANN. Te vermeerderen, wilt gij zeggen; want van heden af aan, woidt, er eiken voormiddag een douzijn ged.ciiten voorgelezen. DE OVERSTE. Gedichten? Brr! HERRMANN. 's Namiddags een roman. DE OVERSTE. Voortreüijk! en 's avonds ? HERRMANN. Een tooneelfpel. DE OVERSTE. Allerliefst!  TOONEELSPEL. 177 herrmann. De geiamenlyke huisgenooten moeten by deeze lektuur tegenwoordig zyn. de overste. Binnen jaar en dag kunt gy ze allen in 't dolhuis laaten zetten. herrmann. Ik hoop dat gy uwe wooning by ons zult ópflaan? de overste. Ik? myne wooning? dus ook een huisgenoot? dus ook tegenwoordig ? (met eene van wede doffe fiem) Hoe heette die vervloekte vent, die de boekdrukkunst uitvond? _ nu, laat hy heeten zoo hy wil, als hy maar in de hel brand! (hy loopt heenen.) ulrika. Hy zal zich wel beter bezinnen.' therese. Indien wy hem van het leezen ontheffen — herrmann. Een paar goede rydpaarden voor hem houden — tobias. En eene batterij van pypenkoppen aanfobaffen — TWAALFDE TOONEEL. fabiaan. de voori gen, fabiaan, fleekt hefchroomi vyn hoofd binnen de deur. tobias, hem gewaarwordende. Koom nader, eerlijke Fabiaan. Gij koomt als .vaartge  178 KWAADE LUIM, fabiaan. Ik kwam den heer kapitein onderdai.igst verzoeken, om afgevaardigd te worden. tobias. Zadel uw paard. fabiaan. Zeer wel. tobias. En breng uwen heer therese. Een kusch van my. fabiaan, ontfleld. Een kusch? de genadige papa heeft het gehoord. herrmann. Ja, ja, zeg uwen heer, dat freule Theèfe Van Edelfchild hem een kusch zend, en dat de genadige papa 't gehoord heeft. fabiaan, ziet allen beurtlings aan met flonkerende oogen. Dat betekent wel zoo veel —• tobias. Rijd maar heèn, uw heer zal wel weeten wat het beduid. fafïa an. Zoo zou men- immers waarachtig — den verfchuldigden eerbied uit het oog verliezen — en zich verheugen als een kind. / tobias. Verheug u, oude\naap! vreugd is Gode aange- naam,  TOONEELSPEL. 179 naam, en dus ook niet ftrijdig met den eerbied voor de menfchen. fabiaan, als geheel verjleend. * Wel, myn hemel, dan dien ik immers wel .— tobias. Te maaken dat gij weg koomt. FABIAAN. Te maaken dat ik weg koom. (hy loopt zoo hard mooglyk voord.) TOBIAS". Eindlyk heeft hy toch èehs 't marcheeren vergeeten. II E R R MANS. Nu, broêr, hoe heette 't lied, waarmede gy mij deezen morgen ergerde? TOBIAS. „ Weest blyd' des levens." HERRMANN. Wacht, wacht! bynaêr zou ik myn doctor hebben vergeeten. (hy vertrekt Jhel.) T-O BIAS. Zyn doctor? UtLRIKA. Wat wil hy daarmede zeggen ? TOBIAS. Is 'er iemand vreemds by hem geweest? THERESE. Ik heb niemand ^gezien. M 2 LAAT.  l8o KWAADELUI M, LAATSTE TOONEEL. herrmann, hans, de v o o r i g e N. herrmann, leidt den ouden Hans tbn nen, krygt een ftoel em plaatst den grysaart in 't' midden van 't tooneel. Daar is de man, die my de booze zweer heeft door-: geftoken. Hy is het, die mij het heelend jkruid den werkzaamheid Jieeft aanbevolen. — Hoort gij, oude! wij zullen te famen de bruiloft' van onze kinderen! vieren. Myne dochter en uw kleenzoon zullen opr éénen dag trouwen. hans. Gods zegen, lieve freule. herrmann. De bruid van uwen kleenzoon Ieide ik naer 't aW taar, en gy, gryskop, zult myne dochter geleiden. h a n s. Ach, genadige heer! zulk eene eer — herrmann. Nu, broêr, hef nu uw lied aan. Hier zit een levendig boek over de kunst om fteeds vrolijk tefj weezen. tobias, heft aan. Weest blyd' des levens, allen, zingen mede: Wijl nog het vlamtjen fchijn', En plukt het roosjen, Eer het verkwijn', t h e.! I I  TOONEELSPEL. i8r THERESE. De bezigheid verdunt het bloed, liet werken maakt ons blyd' te moed': De geest des boozen hiims ontfnelt Desgindfchen engels wagt. ALLEN. Streeft des naêr vreugde, Vernoegd, van zorgen vry. Die bloemen kweeke Dien bloei jen zy. Einde van het laatjle Bedryf.  By H. VAN RESTEREN, in de Langeor-!Pflet? te Amfterdam, zyn de volgende Tooneelflukken gedrukt en te bekoomen : j- a. backer, DeMoerbeziënboom. Zangfuel f •« w. bingley, De Loterybriefjes, Blijfpel. 'i ;'. 6 J. d. e. buzaglo , De edele Hartstochten , df de zonderlinge Ruiling, Blijfpel. . m. g. engelman, Het Magnetismus, BIiifDeI ' naar W. A. Ifland, met zijn Pourtmit. P. ' - .: 8. ' % dragonders en de Benedic¬ tijner Nonnen, Blijfpel, naarPïgauH le Brun. --: 8' ' , , - Dt Toveres Sidonia , Too- neeltpel, door de Schrijver van -Abalino. - . • I2 • p. g. witzen geysbeek , De Weduwe en hst Rijdpaard , B;ijfpel, naarKotzebue, metzijn Pourtr. - si ' ' " De verwai'de Schaking, ' - Blijfpel,nadenzelven,metzijnPo«rfr.2dedruk.. .:I2: " De Bloedverwanten , Blijfpel, van dito, met Pottrtrait. . ---i2Het Pourtrait van a. von kotzebue. . - •: 4: ' l w> a. iffland. . . . . . . '. Beiden apart, om voor hunne Werken te , kunnen pfeatfen. Mr. j c. v. s. De Echtfcheiding, Blijfpel' . naar Dümouftier;' . . . . c. c. de greuve , De Virtuofen of Het*Leevend Testament, Blijfpel. . . .-:i2- j. d. veer, Doriman en Melanide, Toóneel. fpel, met pl . . ( _ . De Snijder en zijn Zobn, Blijfpel, *2de Druk. --• 8 "' De Brave Zoon, Tooneelfpel, van Florian. - -: 8" De oude Xijfkoetzier van Peter den derden, TooneeHbel naar Kotzebue, met zijn Pourtr. - - • f\ Kwaade Luim,, Tooneelfpel, naar denzelven, ' met zyn Pourtrait. . . . . .. r. . Ook zijn bij hem alle foorten van oude en daagliiks uitkomende Tooneelftukken te bekomen. Parodie, of-boertige Weerklanken, op de tusfchen-i . fpraak met Cysbregt van Am/iel en den Boode, waan jn het verhaal, betreffende het omkomen en mishande-i Jen van Klarisje , op eene fnaakfche en geestig* manier wordt voorgefteld , door het breckerj vanr deszelfs Pispot. 8vo. . . f.: