1092 ï E 63  MAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. TE LEIDEN. Calal. bi Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  IEDER VEEGE ZYN EIGEN VLOER. TOONEELSPEL. Uit het Hoogduitsch. AMSTERDAM by W. Holtrop, 1799.   1^ oei, Lettef-oefeningenmaakcrs! foei,mannen van oordeel en van vrymocdigheid! • en hoe gaarne zoude ik u ook mannen van fmaak noemen ! is dat ecne recenfie van Robert- Maxivell (*) uwer waardig! welken dood-zwakken kruijer hebt ge dat vraebtjen aanbelteed? — Zoo voordgaande, bederfege uw keurmeesterfchap , weldra, geheel en ai; want uw afkeuren cn de ongenade varf 't Publyk, flaan, reeds finds lange, op eikanderen als de klok van XII. Wat zal Van Kotzebue zeggen, vvanneer de algémeene roem van uw werk poortiers van den Tempel der Vermaardheid! — hem eenmaal doe ter oore komen, hoe zwaar hy zich tegen.u bezondigd hebbe: hoe zeer hy de plank by u mis zy. — Vast haast hy zich by u terfchoole te komen, die den zetel van kunst, en fmaak, en wat al niet meer! bekleedt, — Gaat ondertusfehen, wyze vaderen! rustig voord op het pad, welk gy zoo deftig, zoo manmoedig, zoo lier, met zoo veele houding, met zoo veele fatzoenlykhcid ■— vooral met zulk een uitfteekend nut voor de Bataaffche litteratuur — bewandeld. Erj ziet daar met-een uw Nieuw-Jaar, van Amfterdam den i Jan. 1799. j. S. van ESVELDT-HOLTROP. PS. Nog (•) Zie Lett. 98,, 11, 14,, fel, $48,  PS. Nog één woordjen; wyï 'er plaats is. — De hond, die het broodjen krygr , js Max wel I's trouwe Phylax. Hoe haatlyk maakt gy dingen in abflrafto, die liefderyk zyn in concrcto! — Gevoelloozen! dit toch badt gy moeten gevoelen. — Ar abel la zou zich eerder van haaren Pope hebben kunnen ontdoen. — Deeze refledie klemt meer; en h02 dikwerf is wel niet uw eigen werk voor boter én kaas verkogt? Kykt Hechts in kommenyen. NB. Rob er t Maxwell (uitgaaf by Leeuwen (lyn, hoedanig dan ook door my vertaald,) is, met veel byval, ten tooneele gevoerd, en in den Haage, en te Rotterdam, en elders. , Zegt dit voord, mync Ariftarchen!  Tooneelkundigen zeggen, dat eene klucht — een fpreekwoord vooral — niet te lang moete duuren; — en de dichter van dit grapjen is het, van deeze zyde, met die heeren eens. — Nu! dertig, veertig minuuten wil men, — zeifin den Schouwburg — wel lagchend doorbrengen. ■ Dat zulks, d£dr, ook niet dit ftukjen gefchiede! — April S9- Van Esveldt-Holtrop.  PERSOONEN. hieronimus spitZ, Prtkureur, f alk, zyn Klerk. HANna, zyne Meid. schnuren, een Klerk, uit Kaufbeuren. Het tooneel verbeeldt eene kamer van den prokureur Spitz; ter rechterzyde Jlaat een lesfenaar, en ter linker een triktrak-bord.  IEDER VEEGE ZYN EIGEN VLOER r T 0 0 N E E L SPEL. EERSTE T O 0 N E E L. hanna, Jiofc 't vertrek, f a l k , Jluipt zachtkèns binnem falk, zachtkèns\ JLlanna! HANNi. Och, zyt gy 't? falk. Is mynheer al op? hanna. Hy is al uit. falk. Heeft hy naar my gevraagd ? HANNAi Vyf- of zesmaalen. FALK. Dat is erger. HANNA. Hy was zeer moeilyk, toen hy u niet op'tkomptoir vond. falk. Hy weet dus dat ik niet 't huis heb geflapen? A Mak-  2 IEDER VEEGE ZYN EIGEN VLOER, hanna. Vast . en zeker» falk. Dat is uwe fchuld. hanna. Hoe zoo? falk. Ten twaalf uuren was ik aan de zaal, en vond dezelve gefloten. hanna. Waarom klopte gy niet aan? falk. ]k was bevreesd om hem wakker te maaken. Wat duivel fluit gy ook al niet ? ;x , rbQ hand a. Ik deed 't by abuis: ik dagt dat gy t'huis waart. f a l K. Gy moet niet denken. ii anna. 'Er zit een goed pak voor u op. falk, haar eene volk'beurs toontnde* Wat geef ik daarom! Ziet gy ? - ha n n a. ö Je! is dat altemaal goud? falk. En ik heb nog meer. h-anna. Ei! hoe zyt gy 'er aan gekomen? rjiLir.  TOONEELSPEL. ' .3 FALK. ik heb 't eerlyk gewonnen. H ANN A. Gy zyt een kind van het geluk! FALK. Toen ik zag,dat ik niet binnen kon,ging ik ras wedér na'êr die goede zielen , waar mede ik 's avonds gegeeten had, en wy hebben den geheelen nacht door gelagcheo, gedronken en gefpeeld. HANNA. En hebt gy al dat geld gewonnen ? FALK. Vóór den middag kryg ik nog eens zoo veel. HANNA. Van wien? FALK. Van een jong' Hollander. Verbeeld u, Hanna, hy had alle zakken vol; wie 't hadt durven doen,zou eene tonne gouds van hem hebben kunnen winnen» Maar eert verftandig man moet by tyds uitfcheiden. HANNA. Voor ons arme meisjens is zulk een geluk niet bereid» FALK. In de daad, Hanna! 't hangt van u af om met rny t» deelen. HANNA. - Dat zegt gy maar uit fpotterny. A 3 lALKi  4 IEDER VEEGE ZYN EIGEN VLOER, f a lk, In volkomen ernst: maar gy moet nietaltyd zoofpytlg weezen, en my veroorlooven — (hy wil haar kusfehen.) hanna, hem terug houdende. Laat my met vrede. falk. 6 Eén kusch moet ik hebben, al wordt ge ook nog zoo boos, hanna. Laat my gaan , zeg ik; dat is immers affchuuwlyk.' falk, kincht haar. Schreeuw zoo hard als ge wilt! TWEEDE T O O N E E L. spitz, falk, hanna. s p i t z. "V^el, wel, mynheer Falk, wel, wel! falk, Dat is mynheer Spitz. . . spitz. Wat voert gy daar uit? falk. Niets, in 't geheel niets, cene gekkerny, hanna. Ik kan 't niet helpen. s p i t z. Gaa heeneii, Hanna, Jaat ons alleen. (Hanna vertrekt.') DAR-  'TOONEELSPEL. 5 DERDE T O O N E E L. SPITZ, FALK. SPITZ. Schaamt gy u dan in 't geheel niet over uw gedrag? FALK. Wat doe ik dan, mynheer ? SPITZ. Wat of gy doet ? eene allerlieflte vraag ! wat of gy doet ? — Van waar koomt gy ? FALK. Van waar? SPITZ. Ja! Waar zyt gy deezen nacht geweest ? FALK. By een goed vriend. SPITZ. Goed vriend? FALK. Ja mynheer, toen ik t'htiis kwam, vond ik de deur gefloten. Ik wilde niet aankloppen, uit vreeze van u wakker te maaken, en verkoos liever den nacht doortebrengen aan 't huis waar ik 's avonds gegeeten had. SPITZ. i Goed! blyf dan by dag daar ook. A 3 TALK.  S IEDER VEEGE ZYN EIGEN VLOER , FALK. Wat wil dat zeggen ? SPITZ. Dat ik u verzoeke nog heden uw goed te laaien wegbrengen. FALK. Maar mynheer ■ SPITZ. Maar mynheer, dat is myn begrip. My dunkt dat ik üuidlyk genoeg fpreek. FALK. Maar gy gaat zonder reden te werk. SPITZ. Zonder reden? Moet ik u reden geven? Vooreerst, om dat ik wil, verftaat gy my ? Ik zal toch eens zien, of gy tegens myn'wil hie. kunt blyven, Ten tweede, om dat gy een liederlyk mensch zyt. F-ALK. Een liederlyk mensch ? SPITZ. Ja, een liederlyk mensch, vel van fouten. FALK. ' Zeg op, welke fouten kuntgy my verwyten? SPITZ. Alle moogl)ken. F A L K, Alle mooglykenï SPITZ.  TOONEELSPEL. 7 SPITZ. Gy bemint den wjn, bet fpel en de meisjens. FALK. Den wyn! hebt gy my ooit onbekwaam gezien? SPITZ, Een aanftaande prokureur moet niets dan water drinken , vcritaat gy? niets dan water. FALK. Hoe kunt gy begeeren , dat als ik onder goede vrienden ben en alles vrolyk is, ik een glas wyns zoude weigeren. Heeft ooit iemand in eene kleine wynvroiykheid eene misdaad begaan? SPITZ. In eene kleine wynvrolykheid ? Het is zonder tvvyfel ook in wynvrolykheid dat gy altoos de kaarten in de hand hebt. FALK. Men moet zich naar 't gezelfchap fchikken. Is een fatfoenlyk fpelletjen zoo kwaad? Wat zegt men van een mensch, die niet fpeelc? Hy is nergends toe te gebruiken. SPITZ. En gefchiedt dat ook uit fatfoenlykheid, dat gy ftraks dit, ftraks dat meisjen kleine brieven, en groote bloemruikers zendt? FALK. Is de beleefdheid dan niet geoorloofd ? A 4 SPITZ.  8 IEDER VEEGE ZYN EIGEN VLOER, SPITZ. Van die beleefdheid fpreek ik ook ? Wat! leer een goed beklagfchrift opftellen, en geene minnebrie. ven fchryven. FALK. Kunt gy u over my beklagen? Is uwe praktyk niet toegenomen, zederddat ik by u ben? kunt gy my verwyten dat ik ongefchikt ben? SPITZ. Dat zeg ik niet. Ik laat u gerechtigheid wedervaaren; gy draagt eene zaak niet kwalyk voor; gy maakt een goed kontrakt; gy weet de dingen te draaijen ; gy hebt veel aanlegs: maar gy zult zoo goed wezen om myn huis uit te gaan. FALK. Hoe, mynheer? Gy hebt my uwe klieënten eens toegezegd SPITZ. Laat dat zyn. Ik wil geenen wildzang in myne plaats hebben, die zich uit welleevendheid veroorlooft eene vrolykheid te drinken , uit fatfoenlykheid allefpelen fpeelt, en uit beleefdheid de mooije keukenmeisjens met geweld omhelst. FALK. Zaagt gy niet dat 't maar kortswyl was. SPITZ. Maar kortswyl? Wel, wie geeft u het recht met myne meld te kortswylen? fchreeuwt 't niet ten hemel, zulk  r O O N E E L S P E L. 9 zulk een befcheiden fchuldcloos meisjen te willen verleiden. Gy behoorde u te fehaamen, falk. Maar mynheer SpitZ, gy zyt ook jong geweest, spitz. Dat is zoo: wat meer ? falk. En wanneer ge een mooi meisjen zaagt? spitz. Wanneer ik' een mooi meisjen zag, dan zeide ik tot myzelven: morgen zullen'er rimpels in deeze wangen koomen, deeze fchoone oogen zullen verdoven, deeze leliën en rozen verleppen ; en geen feboofl kopjen bragt den mynen op hol. falk. En hebt gy nooit gefpeeld? spit z. Nooit, nooit. VVelk genoegen kan een fpeeler hebben ? Is zyne ziel - één oogenblik gerust en te vrede? Wint hy, dan is zyne winst altoos geringer dan hy wenschte; verliest hy, dan maaken woede en wanhoop zich meetler van zyn hart; hy fpeelt niet meer tegen eenen vriend, maar tegen een mensch wiens goed hy wenscht te verteeren, en die nacr het zyne tracht. falk. Maar gy hadt toch vrienden ? Gy woonde gezclfchap. pen by? Derzelver genoegens waren u bekend? A 5 shtz.  ïo IEDER VEEGE ZYN EIGEN VLOER, SPITZ. Derzelver gift wilt gy zeggen. — Lokken eene goede tafel, kostlyke wyn en eene verleidend gezelfchap my ; dan ftel ik my de gevolgen der buitenfporigheid voor oogen, een zwaar hoofd, eene bcdorvene maag, en 't verlies van verftand en tyd; dan eete ik-bloot uit behoefte, myne gezondheid neemt niet af, en myne denkbeelden- zjn ftceds klaar en opgeruimd maar , maar dat is alles zoo gemaklyk , dat 'er in het geheel gecne verdienftc in gelegen is in dit uitteoeffencn. FALK. Nu dan , mynheer Spitz, 'er is één middel om my terftond ordentelyk te maaken. SPITZ. Dat zou ik begeerig zyn te hooren. FALK. Gy kent myne ouders? SPITZ. 't Z\n eerlyke, braave menfehen , die ik hoogachte, die ik van harte bemin, die een' beteren zoon verdienden je hebben. FALK. Gy weet dat ik vermogen heb. SPITZ. Het annzienlykst vermogen vermindert, indien men 'ïiiet alle dagen werke onr hetzelve te vermeerderen. TALK,  TOONEELSPEL. ff f a l ii. Het uwe is aanzienlyk genoeg. SPITZ. Het-is de vrucht van eenen veeljaarig zuuren arbeid. falk. Wel, 't is tyd dat gy uitruste. Mejuffer uwe dochter heeft reeds haar agtiie id: jaar bereikt: zy is bekoorlyk, neem baar uit de kostfchool, geef my haare hand, en ftaa uwe kliënten aan my af, dat is 't waare middel om my op 't oogenblik te bekeeren. SPITZ. Is dat uwe meening? 'falk. Vindt gy dezelve niet vgrflandig ? SPITZ. Neen. falk. En waarom niet? SPITZ, Voor eerst, om dat ik nog niet t e oud voor 't werk ben, en indien de hemel my myne gezondheid laat behouden, onder 't werken nerven zal. Ten tweeden, is myne dochter nog niet groot genoeg, en men moet geen meisjen uithuuwlyken voor dat zy volwasfen is , althans' vóór haar dertigfte jaar nooit. Eindlyk moet myn fchoon* zoon geen wildzang weezer, falk, Ben ik dat? sriTz.  12 IEDER VEEGE ZYN EIGEN VLOER, SPITZ. Ja, ja, past deeze houding eenen aanftaanden prokureur. Haïr, dat konflig in wanorde is gebragt, een dunnen naar de nieuwfte mode gekleurden rok, een degen ; fapperloot jongen! een goeden inktkoker, een goeden inktkoker! een zwarte laken Penen rok, en pocijer in 't bair, en niet op den rug, dat geeft meer aanzien dan een galanteriedegen of een nerts - vanger. FALK. Laat ik in uwe plaats en getrouwd weezen ~— SPITZ. Ik heb u myne gevoelens opengelegd, doe my nu het vermaak en vertrek op t oogenblik. FALK. Is dat uw Jaatfte woord ? SPITZ. Myn allerlaatlte, en ik verzoeke u daaraan te gehoorzamen. FALK. Dat zal ik, maar wy zullen zien — SPITZ. Wat zullen wy zien? FALK. 't Geen wy zien zullen. (Wy vertrekt.) VIER-  T O ONEELSPEL. '3 VIERDE T O O N E E L. sfitz; allee/i" Z/ulkeenenwoesten .duivel zoude ik myne dochter, en ook myne kliënten toevoegen? Hoe zyn de tyden veranderd? hoe zyn de zeden bedorven? Wie zou 't in myn tyd gewaagd hebben zich zoo te kleeden ? Te dier tyd kon onze' ftad waare voorbeelden van jonge advokaaten bybrengen. De fteunpilaaren der gerechtigheid fionden niet in 't parterre; noch liepen rond op bals... De geheele week zaten zy aan den lesfenaary en namen toe in w-ysheid en verftand: naauwlyks durfden ze , 's zondags na de prcêk , eene kleene wandeling doen. Tegenwoordig zyn 't faletjonkers , fraaije geeften , nieawsvertekkrs , beunhaazen in letterkunde , billard - fpeelers , en onbeperkte rechters over 't geen men fmaak.noemf. Maar onder myne vleugelen zal zulk een wildzang gecne plaats meer vinden. Mynheer Haspelmaker , federd vyftfg jaaren ■ burgermeefter, te Kauf beuren« beeft my een jong mensch gerecommandeerd , wiens deugd door geheel Swaben ter goeder faam ftaat. Indien hy trouw blyve, dan zal hy eens myne praktyk erven; maar zulk een windzak niet, dia drinkt, fpeelt en myne keukenmeid tegens wil en dank omarmt. VXF-  14 IEDER VEEGE ZYN EIGEN VLOER, .VI F D E T O O N E E L. spitz, hanna. hanna. M vnheer! spitz. Och! zyt gy 't kind, wat wilt gy? hanna. Ik kom mynheer vragen, of 't hem gelegen kome myne reekeoing na te zien. spitz. Van harte gaarne, Hanna, van harte gaarne. Waar' is 't boek? haNn a. Daar is het~ spitz. Geef bier, kind! geef hier. Wy hebben fedcrd agt dagen niet afgerekend. hanna. Sederd agt dagen. spitz. Ik gaf u twaalf guldens. hanna. Die heb ik opgefchreven. spitz. Hoe veel hebt gy nog? h a n-  TOONEELSPEL. ij h akh.1. Agt ftuiverf. . . . spitz. Meer niet? hanna. Vast niet. spitz. Geef hier. hanna. Daar zyn ze. spitz. Het'geld is fpoedig op. hanna. Alles is duur. spitz. Maar kunt gy wel goéd dingen? hanna. * • Dat geloof ik. spit/. Op de botermarkt bedriegen ze gruuwlyk. ii anna. Ik pas wel op. spitz. Kyk, kind, men moet nooit bang weezen om heet weinig te bieden: want de menfehen fchaamen zlcli nimmer veel te eisfehen. hanna» Ja, mynheer. spitz.  i6 IEDER VEEGE ZYN EIGEN VLOER, SPITZ. Men moet liever te weinig, dan te veel zeggen. II A N N A. Dat doe ik ook. SPITZ. Veronderfteld, men eischt tw ee guldens-, hoü vee! biedt gy? HAHMJt Eén gulden. SPITZ. Te veel, meifjen, veel te veel. Nu verwondert 't my niet, dat uWe reekening zoo boog oploopt, men moet altoos maar een quart bieden. HANNA. Ja, dan fchelden ze my uit. SPITZ. Luister daar niet naar. HANNA. En indien ze eens de hand aan my flaan. SPITZ. Roep dan getuigen, en ik zal ze voorpyn en (mart doeii bctaalen. Nu zullen we zien of ge goed opgeteld hebt. HANNA. Daarvan ben ik wel zeker. SPITZ. Hoe zoo? HANS A. Falk is reeds zoo goed geweest van 't na te zien* sriTZ.  TOONEELSPEL, 17 SPITZ. Mynheer Falk ? HAN NA. Ja mynheer. SPITZ. Hy kuschte u toen ik binnen kwam. H ANN A. Dat deed hy tegen mynen wil. SPITZ. Is dat waar, Hanna? HANNA. Zeer waar. SPITZ. Doet 't u geen vermaak? HANNA. Een fchoon vermaak, wanneer men iemand de armen uit 't lid trekt, en in 't gezicht krabt! SPITZ. Ik doe u nimmer zeer? HANNA. ö Neen! SPITZ. Ik ben zeer over u te vrede, Hanna! Wordt 'er niet geklopt? HANNA. Ja, mynheer! SPITZ. Gaa zien wie 'er is, (Hanna vertrekt) Myne kleene Hanna is een zeer knap meisjen! zoo zachtmoedig, zoo B on-  xft IFDER VEEGE ZYN EIGEN VLOER, onfchuldig, zoo eenvouwig — die Falk zoude haar bedorven hebben! — Indien die meid geld hadde! (Zy koomt terug.) Wel, Hanna, wie is 'er? HANNA. Mynheer, 't is een man uit Swaben; hy heeft een brief voor u. SPITZ. Van wien ? HANNA. Dat heb ik niet gevraagd. rSPITZ. Laat hem binnen komen. HANNA. Koom binnen. ■SPITZ. 'Laat ons alleen! (.Hanna vertrekt.) ZESDE TOONEEL. SPITZ* SCHNUREN. SPITZ. W at wilt gy, vriend! schnuren, met een fwabisch accent. Zyt gy mynheer Hieronymus Spitz? SPITZ. ; Ja, vriend! . SCHNUREN. , Prokureur alhier? SPITZ.  TOONEELSPEL. ip SPITZ. Ja SCHNUREN. Dan heb ik as:i u-zclv', onder uw welnemen, eenen brief te overhandigen. SPITZ. Van wien? SCHNUREN. Van den heer Haspeïmokeü , burgemeester te Kaufbeuren. SPITZ. Waar is de brief? s c HNUREN. Hier, mynheer. I SPITZ. ,, Aan mynheer, den heer Hieronymus Spitz, zeef" voornaam Prokureur, woonende in de groote ftraat:" dat ben ik? ,, Welgeboorcn heer! veel geliefde medebroeder in Ulpiaan !" 't Is een voortref!)k man, een zeef' beleefd cn een goeden ftyl fchnvende man, die mynheer Haspelmaker I hoe vaart hy ? S CHNURE N. God dank! zeer wel. Zyri podagra', zyne hoest en zyne zinking op 't oor laaten hem bynaêr nooit vry. SPITZ. De arme man! Zyne weêrgaê is 'er niet meer. <— „Welgeboren Heer! veel geliefde broeder in UlpiaaniOvertuigd van uwe Hoogwelgebooren geftrenge en naauwBa ge-  so IEDER VEEGE ZYN EIGEN VLOER, gezette braafheid" — hy kent my ter dege — „ geftrenge en naauwgezette braafheid, heb ik my aJIe moeite gegeeven zoo veel in my was, aan uwe verlangens te Voldoen" — hy is altoos zeer verpligtend — „ en zer.de" — hy zendt — wat zendt by, vriend 1 he? misfchien bloedbeulingen? SCHNUREN. ö Neen, mynheer. SPITZ. Geene bloedbeulingen. Aha ! waarfcbynlyk kaas. SCHNUREN. Neen, 't is niets dergelyks ? SPITZ. Wat kan anders uit Swaben komen ? Laat zien, —* „ hebbe my alle moeite gegeeven,zoo veel in my was, aan uwe verlangens te voldoen , en zende" — bloedbeulingen of kaas zouden my 't aangenaamst geweest zya —»» en zende u hoogwelgebooren den toonder deezes" — Aha! hy zendt u. SCHNUREN, Ja, mynheer! SPITZ. „ Toonder deezes , als een man, die UEd. by u kunt laaten arbeiden" - Gy zyt dus de praktizyn, waarvan hy my zoo veel gefchreeven heeft? Hy houdt veel van u — „ Ik hoop dat uw hoogwelgeboren over hem voldaan zult weezen, en ftaa voor hem in." — De borg is goed — „ Hy heet Schnuren, en is hier gebooren." — Gy heet Schnuren ? S CHNU"  TOONEELSPEL, 2i SCHNUREN. Ja, mynheer! SPITZ. Geboren te Kaufbeuren. SCHNUREN, Ja, mynheer ! SPITZ. Alles wél! '— ,, Zyne goede eigenfcharpen blyken duidlyk" — indedaad, gy hebt een wys , verltandig gelaat '— ,, zyne goede eigenfchappen blyken duidlyk, hy is als een dier" — hoe ? wat ? als een dier ? daar koomt men in ons beroep in 't geheel niet mede voort, men moet befchaafd, matig en beleefd weezen — zyt gy als een dier? SCHNUREN. ö Mynheer , dat heeft niemand nog van my gezegd. Ik heb fiechts de fout, dat ik te ordentlyk ben. SPITZ. Maar mynheer Haspelmaker fchryft my toch, ziet gy — •> hy is als een dier — op 't werk gezet" — Och, nu begryp ik 't, nu begryp ik 't, dat gy nooit van werken moede wordt. SCHNUREN. Ja, mynheer. SPITZ. Uw yver verflaauwt nooit? SCHf UREN. Nooit. B 3 SMT2.  (22 IEDER VEEGE ZYN EIGEN VLOER, SPITZ. Goed, myn lieve man, goed. — „ Hy is als een dier op 't werk gezet. Hy eet en drinkt niet" — Maar, dat is immers een waare phcerjix dien mynheer Haspelmaker my zendt l Een jong mensch, die niet eet noch drinkt? Zulk een is 'er in de geheele ftad niet! —Hy eet en drinkt niet, alvorens hy zyn gefchrift ten einde gebragt heeft, en behalven dat alles kan hy fcheeren" — Aha.1 Aha! Kunt gy fcheeren> SCHNUREN. 6 Dat moet een grap weezen ; daarvan weet ik niets — SPITZ. . Dat is in 't gehee! niet onaangenaam, dat befpaart my terftond die onkosten. SCHNUREN. Ö Mynheer — SPITZ. Maar hoe koomt mynheer Haspelmaker juist aan deeze hoedanigheid! Ruiten twyfel hebt ge hem gefehoren? SCHNUREN. ' Jn myn leven niet. s PITZ. Maar daar ftaat 't met duidlyke woorden — , en beha!, ven dat alles kan hy fcheeren , dat zyne kliënten de oogtyi overloopen." — Hm! hm! hy bedoelt 't bercekenen. SCHNUREN. Anders niets. SPI TZ. De heer burgemeester (chryft zeer verbloemd, — „ Ik - wen-  , TOONEELSPEL. 23- wenfche dat uwe hoogwelgeboren zoo zeer van hem vol. daan moge weezen als ik," <— ik hoop 't — „ anders zoude ik zulk een verdienstlyk fujet ongaarne laatcn vertrekken." — Hy heeft gelyk — „ Ik verblyve met de verfchuldigfte estime" — De braave waardige man ! —? „ Uw hoogwelgeboren gehoorzaamde dienaar, Zacljeus Haspelmaker, burgemeester te Kaufbeuren." —> Zeer goed, myn lieve heer. Gy heet ? SCHNUREN. Schnuren. SPITZ. Geboren • SCHNUREN. Te Kaufbeuren. SPITZ. 'Goed. .Mynheer Haspelmaker ftaat my voor uwe bekwaamheid in: ik ben 'er van overtuigd ; gy kunt nog heden uwen intrek by my neemen. Ik zal het viieringtjen voor u doen klaarmaaken. SCHNUREN. En ik zal zorgen, dat myn koffer hier worde gebragt. SPITZ Hebt gy dezelve niet by u? s CHN UREN. Zy ftaat nog in 't posthuis. SPITZ. Dan verwacht ik u zoo ipoedig doenlyk terug. (Schniren vertrekt.') B 4 ZE.  24 IEDER VEEGE ZYN EIGEN VLOER» ZEVENDE TO O N E E L. spitz, daarna hanna. spitz. is een aartig jong mensch, die befcheiden is, en zyne zaaken verricht. Men ziet dat hy uit 't gelukkig land koomt, waar de ledigheid niet zoo groot is als by ons. Die kan den last, die my drukt, van myne fchoudew neemen. Nu wil ik de reekening van Hanna nazien. Waar is haar boek? Hanna! Hanna. hanna. Mynheer! spitz. Hebt ge uw boek weder medegenomen , myn kind ? hanna. Ja, mynheer! spitz. Ik heb 't nog niet nagezien. hanna, D^ar is 't. spitz. Zy ziet 'er van daag allerliefst uit. — Geef hiér! (natellende) Twee - vier - zestien - twintig - elf guldens en twaalf Huivers. hanna. En de agt ftuivers,die ik myn heer gegeeven heb - spitz.  TOONEELSPEL. 25 spitz. Is net twaalf guldens. Juiste reekening. Daar, kind! hebt gy weder twaalf guldens voor deeze week, hou 'er goed huis mede. hanna. Ik bezuinig zoo veel als ik kan. spitz. Gy hebt gelyk, myn kind, gy hebt gelyk. Kuischheid en zuinigheid zyn de voortreflykfte deugden van eene vrouw. hanna. Ik ben ook zeer kuisch. spitz. Blyf 'er by, Hanna! bewaar uwe onfchuld en uwe eénvouwigheid. Niets gaat zoo ligt verloren, inzonderheid vertrouw geen jong mensch. hanna. 5 Ik laat my aan geenen hoegenaamd iets gelegen liggen. stitz. Is u dat ernst? hanna. Volkomen ernst. Zy denken nergens aan, dan om een arm meisjen het hoofd op hol te brengen. spitz. Zoo behaagt gy my wagt, ik zal u ook een kleen' gefebenk geeven, Qiy krygt uit zyn lesfenaar een kleencn gouden ring, die zeer zorgvuldig in veele papieren gerold is') hanna, Gy zyt te goed. - B s spitz.  2ö IEDER VEEGE ZYN EIGEN VLOER, spitz. Belooft gy my altoos kuisen te zyn ? hanna.' Ja, mynheer. s pitz. U nimmer met jonge-lieden in te laatcn? hanna. • Nooit. spitz. Nog veel minder met bedienden? . hanna, Foei! spitz Geef my uwe hand, Hanna.' hanna. Zie daar, spitz. Dat kleene lieve handjen. hanna. Och, gy kittelt my. spitz. Bewaar den ring wel, ter liefde van my. hanna. Is 't zilver? spitz. En goud, 't Is de bruidsring van myne overledene vrouw; die braave Atouw ! hoe beminde zy my, met haar heeft de hemel my van myn geluk beroofd. Hanna! wees iteeds kuisch, deugdzaam, zuinig— wie weet wat I j - »er  • TOONEELSPEL. 27, 'er gebeuren kan. Myne dochter is niet by my in buis> trouwt misfchien fpoedig, en ik gevoele wat ik der maatfchappy verfchuldigd ben. Ik ben in 't geheel nog niet afkeerig van den huuwlyken ftaat, en indien ik eene zoo jonge, zachtmoedige en dengdzaame vrouw kreeg als myne Hanna —■ II ANNA- Koom, koom, mynheer, gy wilt my foppen. s -ITZ." Neen, Hanna! neen. Ik ben waarachtig opu verliefd. HANNA. Ik ben immers uwe dienstmaagd. SPITZ. Myne koningin ! myne godin ! Qhy wil haar omhelzen.) HANNA Laat my met vrede. SPITZ. Eén kusch moet ik hebben. . . HANNA. 't Gebeurt niet. — Wat flonkeren uwe oogen 1 SP ITZ\ Alles uit liefde. HANNA. Gy doet my ontftellen. SPITZ Waar gaat gy hecnen? HANNA. Ik loop weg. SPITZ,  ?8 IEDER VEEGE ZYN EIGEN VLOER, spitz Elyf, Hanna, blyf, ik bezweero u — aan uwe voeten. hanna. Siaa toch op, ik hoor iemand. A G TS T E T O O N E E L. voorigen, falk, als een EngelschScheepskapitein gekleed. falk, eensklaps binnen tredende. T JL>aat ik u niet ftooren. spitz. Mynheer — falk. Waarachtig een mooi meisjen! spitz 't Is myne dienstmaagd, mynheer! falk. Zy dient by u? dat is zeer natuurlyk! spitz. 6 Mynheer — falk. Waarachtig geen mensch behoeft zich te fchaamen een icpoi meisjen te omhelzen; en met uw verlof — spitz, tegen Hanna. Ga heen ! (Hanna vertrekt.) , fa l k. Hy kent my niet. Goed! spitz.  TOONEELSPEL. 29 spitz. Mag ik vraagen, wat my de eer van uw bezoek geeft. falk. Zeer gaarn. Zyt gy mynheer Spitz ? spitz. Om u te dienen. falk. Prokureur ? spitz. •Sedert vyf- en - veertig jaaren. falk. En een eerlyk man? spitz. Dat is geenc vraag. falk. Goed, mynheer, ik heb u nodig. I spitz En ik ben volkomen tot uw' dienst, wat begeert gy? falk, (werpt eene beurs op de tafel.) Daar zyn vooreerst vyftig dukaaten in voorraad voor uwe onkosten, ontzie dezelvcn niet. s p itz. Verlaat u op my. falk. Indien die niet toereikend zyn, hebbe ik honderd, vyfhonderd, en duizend. spitz. ö Mynheer, indien alle procesvoerenden zoo waren — welkeen vermaak zou 't zyn prokureur te weezen! De mee-  3o IEDER VEEGE ZVN EIGEN VLOER, meesten echter laaten zich liever de ziel uit 't ligehaam haaien, dan tien dukaaten uit de beurs. FALK. Ik ben van dat foort niet, en 't eenjge, dat ik van u verzoeke, is dat gy myne beurs niet ontziet. SPITZ. Wees zoo goed daaromtrent cnbtTchroomd te zyn. Uwe zaak is buiten twyfel van belang ? FALK. Van 't uiterflc. SPITZ. Betreft 't uw vermogen ? FALK. Meer! SPITZ. Uw leven? FALK. Meer. SPITZ. Meer ? wat is dat dair? FALK. De eer. SPITZ. Ik begryp u. Een oogenblik van zwakheid , van ver* Itrooijing — och! den vroomften mensch kan zoo let overkomen. Maar met uwe manier van doen, brengt men 't ligüyk weder in orde. Verklaar u. FA LK. Geduld, heer prokureur! 't is warm, ik ben zeer verhit,  TOONEELSPEL. 31 hit, en fpreek nooit over zaaken, dan met 't glas in de hand. SPITZ. Daaraan zal 't niet ontbreken. *— Hanna] FALK. Is uw wyn goed ? SPITZ. Gy zult 'er van na.vertellen —. Hanna! NEGENDE T O O N E E L, VOORIGEN, HANNA, HANNA. w at belieft u? SPITZ. Kryg eene fles wyn uit den kelder. HANN A. Uit den kleenen kelder ? SPITZ. Juist. FALK. Gy zult my toch niet alleen laten drinken, SPITZ. Neen, waarlyk niet. FALK. Maar ik drink allen morgen twee flesfen, en ben ongelukkig heden r.og nuchter. SPITZ. Ik verftaa u. Hanna 1 breng vier flesfen. FALK.  32 IEDER VEEGE ZYN EIGEN VLOER, FALK. Dat was een vcrftandig woord. ' sriTz. Belieft gy ook iets te eeten? FALK. Neen. Een ftukjcn brood des noods SPITZ. Dat is wel zonder komplimenten. FALK. Die rriaak ik nooit, SPITZ. Loop, Hanna! haast u. (.Hanna vertrekt.') TIENDE T O O N E E L. SPITZ, FALK. FALK. Op myn eer! uw meisjen is zeer aartig. SPITZ. 't Kan 'er door. \ FALK. Gy hebt fmaak, oude heer! SPITZ. Nu, nu, ik ben wel oud, maar ik bemin de jeügd. FALK. Inzonderheid de vrouwlyke. Jammer, dat het meisjen Zoo fchuuw voor de mannen fchynt te zyn. SPITZ. Dat verandert wel. FALK.  TOQNEELSPEU 33 FALK. En uwe klerken? SPITZ. Ik boude goede orde. . FALK. Nu ter zaake. SPITZ. Zeer gaarn. FALK. Ik ben een Engelschman, myn naam isGeorge Trybord. Van myn tiende jaar af^ben'ik in dienst der drie ryken. Tweemaalen heb ik de waereld rondgezeild , en ben zevenmaalen in de Oost geweest. Ik kommandeerde een fregat van zes-en-dertig Hukken, kruiste de noord-zee door, en was wiliends naêr Engeland terug te keeren, toen my een Fransch fchip van zes -en -twintig ftukken ontmoette, waarop ik jagt maakte. Het vuur.was hevig van weêrskanten. Onze mast en touwwerk wierden zoo aan flarden gefchoten , dat beide de fcheepen onbekwaam waren om te manceuvreeren. Ik was voornemens te ankeren , toen eenige granaaten myn fchip in brand zetten. Daar het alle oogenblikken te wachten flond, dat 't vuur aan de kruitkamer raaken, en myn arm fregat in de lucht zoude fpringen, liet ik de floep uitzetten, en gelastte myne nog overige manfchap zich te redden. De Franfehen, die ons gevaar zagen, hielden op met vuuren, en booden ons alle mooglyke hulp. Ik bleef op 't fchip , iii 't vast befiuit, met't zelve in de lucht te fpringen, toen een jong Fransch officier, die zich ter onzer hulpe in C de  34 IEDER VEEGE ZYN EIGEN VLOER, de floep bevond, myn befluit en gevaar zag — met een witten doek in de hand op myn il-hip fprong, my onverwacht om 't lyf vatte , en op 't zelfde oogenblik met my in 't water fprong, dat myn (chip de lucht indanste. ELFDE T O O N E E L. voorigen, hanna , (Zy zet op eene kleene tafel vier flesfen wyn, twee glazen, een fervet en wat broods.) hanna. Uier is alles, wat gy gevraagd hebt. SPITZ. Goed, kleene Hanna! — Ik ben voor niemand t'huis, hoort gy ? falk. Wel gezegd. hanna. Hebt gy anders niets nodig? SPITZ. Neen, myn kind! gaa maar. falk. Te duivel, dat mooije meisjen moet ons het ecrfteglas infehenken. SPITZ. Fiat I hak-  TOONEELSPEL. 3J hanna, fckinkc in. FALKè Op uwe gezondheid , myn fchat I hanna. Gy zyt al te goed. spitz. Uwe gezondheid, kleene Hanna! hanna. Zeer verpligt! belieft gy niets anders? spitz. Neen, myn kind. hanna, vertrekt. TWAALFDE T O O N E E L. spitz, falk. falk. "Vi^aarachtig! een knap meisjen. spitz. Hoe vindt ge den wyn? falk. De fchenkfter heeft by myne ziel gemaakt, dat ik de deugd 'er van vergeten heb. Laat ons eens proeven! (sy drinken.) s p it Z. Wel? falk. Lekker] heerlyk! hebt gy veel voorraads? C 2 spitz.  36" IEDER VEEGE ZYN EIGEN VLOER, SPITZ. Hy loopt op 't einde. Wy zullen zoo ik hope nog eenige flesfen te famen kê*en, FALK. Met vermaak. Nu weder aan myne gefchiedenis. Toen de jonge officier my het leven redde , terwyl hy met my in 't water fprong, had ik gelukkig myn zakboek by my, dat goed voorzien was. Ik boorde dat myn redder een arme duivel ware, en ik wilde myn vermogen, dat hy gered had, met hemdeden, maar nog heb ik hem niet kunnen bewegen, om éénen guinea van my aanteneemen. Wy bevonden ons, zoo als gezegd is, inde floep — een harde wind belette ons het Franfche fchip te bereiken, 't geen wy fn korten tyd geheel uit 't gezicht verlooren. Ik was dus weder in doodsnood, maar dezelfde wind, dien wy voor ons ongeluk hielden, dreef ons juist de Elve in ,en hier hecnen. Wy woonen by malkander; wy verhaten malkander niet één oogenblik: hy is de braafte man dien ik kenne, en tegens hem wil ik procedeeren. s P1TZ. En waarom dat? ■i FALK. I De zee is myn element. Van wal ben ik ledig. Men zegt: de ledigheid is de moeder van alle kvv^ad, en ik heb drie vreeslyke fouten, SPITZ. Dat zyn? FALK. , De wyn, het ipel en de meisjens. SPITZ.  TOONEELSPEL. 37 SPITZ. En noemt gy dat fouten? FALK, Ja wel. s PITZ. Gy fchertst. Deeze fouten kenfchetfen in 't grootst gedeelte van Europa den man van afkomst en van fmaak. FALK. Waarlyk! SPITZ. Op myne eer! de waare wysheid, myn lieve heer kapitein! is gelukkig te weezen, en kan men dat zyn, zonder een weinig wyns, fpels en liefde ? FALK. Dat is eene allerlieffte zedenleer! SPITZ. En de waare wysbegeerte. FALK. Oeffent gy deeze wysbegeerte? SPITZ. Somtyds, fomtyds. FALK. Gy zult my toch moeten toeftaan, heer prokureur, dat vrouwen gevaarlyk zyn, en de fehoonheid fleclits eene verganglyke bloem is. SPITZ. Daarom juist moet men niet talmen om dezelve te beC 3 zit-  38 IEDER VEEGE ZYN EIGEN VLOER. zitten. Wat is zoeter dan liefde! Zy vormt het geluk der jeugd, en fmelt het ys des ouderdoms. FALK. Indien ik ook toeftcmme dat de liefde veel aanloklyks hebbe, dan nog de wyn, de tafel •— SPITZ. De wyn? de tafel? — Zyn 'er meer waare genoegens? Zy bekooren eiken ouderdom. Wanneer de winter der jaaren ons met ys bedekt, en het kloppen van 't hart by 't naderen van een geliefd voorwerp belet —■ waar troost men zich? aan tafel. Wie verwarmt ons? de wyn. De wyn is 't voortreflykst gefchenk voor de ■ menschheid. Men is nooit recht gelukkig dan aan tafel. Men is nooit opgeruimd en vermaaklyk, dan met eene. kleene wynvrolykheid. FALK. Zoo laat ons drinken. SPITZ. Fiat! (zy drinken.') FALK» Maar het fpel? SPITZ. Indien 't geene hartstogt, geene razerny worde — dan is 't fpel een zeer fatfoenlyk tydverdryf. FALK. Wel nu! ik heb neiging tot den wyn, 't fpel en de liefde en wilde my moeite geeven om deeze neiging te beftryden. SfITZ.  TOONEELSPEL» 39 spitz. Vooral niet, heer kapitein ! vooral niet. (hy zingt) H Wyn, fpel en liefde verheugen 's menfchen hart." falk. (herhaalt dit met Spitz.) Schenk in! spitz. Fiat! (zy drinken.) falk. Weder aan myne gefchiedenis. — Ik heb u gezegd, dat de Franfche officier by my woont? spitz. En dat gy tegen hem wilt procedeeren. falk. Juist. Hy bemint den wyn , 't fpel en de liefde, even als ik. spitz. \ Dat kan niet misfen. Hy is officier, en een Franschman. falk. 's Morgens zwerven wy om de meisjens heenen , 's middags drinken, en 's avonds fpeelen wy. spitz. Eene goede verdeeiing van den tyd. falk. Gister avond, moede van de vermaken van den dag, floeg ik hem eene party Piq iet voor. Ik ben juist niet gelukkig: want gemeenlyk verlies ik van de twintignaaien agttien. spitz. Dat heet waarlyk niet gelukkig. C 4 falk.  40 IEDER VEEGE ZYN EIGEN VLOER, FALK. Onverfchillig! ik fpeel om te fpcelen, niet om te winnen. Maar gister was 'c geluk zoo op myne hand, da't ik dertig dukaatcn van hem won. SPITZ. Die hy niet wil betaalen? FALK. Neen toch niet, wy /peelden om contant geld. Opftaande, vonden wy eene kaart onder de tafel. Ik beweerde, dat het fpel uit dien hoofde verkeerd ware, dat hy dus niet rechtmatig verloren had, en dwong hem, zyn geld terug te neemen. 1-Jy weigerde dit, wy wierden warm, ik wierp 't geld, en hy de kaarten, ten vengfter uit. Met elk ander man had ik gevochten. Maar hy. heeft my 't leven gered. Ik kan dus maar gercchtlyk met hem ftryden, en dat wil ik, al zoude 't my ook duizend ponden kosten. SPITZ. Dat is dus uw proces ? FALK. Ja, heer prokureur! vindt gy myne zaak flecht? SPITZ. Voortreflyk, heer kapitein, voortreflyk. FALK. Zullen wy hem noodzsaken om 'tgeld aanteneemen? SPITZ. Meer dan waarfchynlyk, of—op myn eer — ik neeme 't FALK.  TOONEELSPEL. 41 FALK. , Gy vleit my misfchien? SPITZ. Dan zy dit glas wyn myn laatfte. FALK. Spaar niets, bidde ik u. SPITZ. Hebt gy getuigen? FALK. Neen. SPITZ. Dat is niets; ik zal die wel vinden. FALK. Speelt gy fomtyds? SPIT z. Somtyds. FALK, • Dat is te zeggen : zelden. SPITZ. Zoo dikwjls zich de gelegenheid aanbiedt. F A L K. Het fpel verftrooit. SPITZ. Het ruimt op, verkwikt. Voor menfchcn,. die veel denken, is 't noodwendig. FALK. Wanneer men lang gewerkt heeft SPITZ. Of over zaaken gefprooken, zoo als wy, by voor, beeld. C 5 TALK.  42 IEDER VEEGE ZYN EIGEN VLOER, FALK. Het heette een misbruik van uwe beleefdheid maaken, indien ik nu SPITZ. In geenen deele. Ik ben tot uw' dienst, indien 't u vermaak geeve. FALK. Ik ben waarlyk beducht tot last te zullen weezen. SPITZ. Toch niet, toch niet. Ik fpeel gaarn. FALK. Doch misfehien maar een kleen fpel. SPITZ. Neen, het kleene fpel verveelt my. FALK. En is gemeen. Ik wil liever duizend dukaaten in twee minuien verliezen, dan honderd in twee uuren winnen. SPITZ. Zoo denk ik ook. Alies of niets. FALK. Laat ons dus een partytjen maaken. SPITZ, Zeer gaarne. FALK. Tot eetens-tyd. SP ITZ. Ik hoop dat gy my de eer zult bewyzen, van 't by my voorlief te neemen ! FALK. Met vermaak. SPITZ.  TOONEELSPEL. 43 SPITZ. Welk fpel belieft u? falk. Ik verftaa alle fpelen. SPITZ. Piquet ? talk. Dat is verveelend. SPITZ. 1 Triktrak? falk. Ja, triktrak. Daar ftaat immers een bord —>(zy plaat, fen zich om te fpeelen') Hoe hoog fpeelen we ? SPITZ. Zoo hoog als gy wilt. falk. Eene party triktrak duurt lang. SPITZ. Ja wel. falk. Pasfe-dix is gaauwer beflist. SPI 1% Gy hebt volmaakt gelyk. falk. Ik zet honderd dukaaten tegen de proceskosten. SPITZ. 't Is goed. Gooi 1 falk. Neen! Ik heb 't fpel voorgeflagen. SPITZ. En ik ben t'buis. falk. Liever wil ik In 't geheel niet fpeelen. fiPITZ,  U IEDER VEE GE ZYN EIGEN VLOER, spitz. Indien gy volftrekt beveelt — (hy neemt de Becnen) 't Geldt. falk. Daar zyn ze. (hy zet eene rol dukaat en) 't Geldt. ™ „ spitz, gooit. Twaalf. Geraden! falk. Haal naêr u! N : * spitz. Revangc ? falk. Zeer gaarn. QHy zet eene andere rol.) spitz, gooit. Alle vier. Geraden! falk. Haal naêr u. - Hoe dikwyls zult gy nog raden? spitz. Ik tel noch hoe dik wyls ik drinke,noch hoe dikwy ls ik rade. falk. Dat noem ik braaf geandwoord. spitz. Wilt gy twee honderd dukaaten? Ik houde ze. . 1 .", falk. 't Geldt. spitz. Vyftien. Geraden! falk. Ik ben u twee honderd dukaaten fchuldig. Een oogenblik. spitz. Waar wilt gy heenen? ,, * , . . ' falk. Na«r huis, geld baaien. spitz.  TOONEELSPEL. 45 i * spitz. Foei, heer kapitein, foei; is onder eerlyke lieden' 't woord geen contant geld. falk. Goed. Houdt gy de gooi? spit z. Ik wil nog zeventienmaal raaden. falk. Dan moet ik my wel taai houden. spitz. Hoe veel zet gy? falk. Twee honderd, zoo gy wilt! spitz. Wat my betreft, vyfhonderd! falk. 't Geldt. Vyf honderd! - spitz. Fiat.' (% «ooft) Mis; negen. — liier zyn uwe tweehonderd vyftig dukaaten ; nu ben ik u zoo veel fchuldig, en de gooi is aan u. falk. Ik heb eene ongelukkige hand. Om hoeveel gaat het? spitz. ■ Om tweehonderd en vyftig, die ik u fchuldig ben. falk. 't Geldt. (Hy gooit) Hoe veel heb ik? • spitz. Twaalf. falk.  46 IEDER VEEGE ZYN EIGEN VLOER, FALK. Twaalf? Ik 't heb dus geraden ? SPITZ. Jawel. Ik ben u vyf honderd fchuldig — alle vyf honderd. FALK. 't Geldt. Yyftien! geraden! SPITZ. Sakkerloot! dat zyn duizend dukaaten. FALK. Pa! eene kleinigheid"! SPITZ. Voor u, maar voor my niet, die anders niet dan zyne prokureursplaats heeft. FALK. Goed, ik zet de duizend dukaaten tegen uwe prokureursplaats. SPITZ. Ha,ha,ha! 'tGeldt. FALK. Zestien. Geraden. Nu ben ik prokureur. SPITZ. Nog eens; quite ou doublé. FALK. Als men den boog te flerk fpant, breekt hy. Daarenboven ben ik heden te gelukkig: ik zoude u ruineeren. SPITZ, & Duivelsch, ik ben reeds geruïneerd, indien gy niet doorfpcelt. FALK. Morgen fs revange tot uw dienst. Geef my intusfchen fchi■iftlyk een paar woorden, wegens myne winst. SPITZ'  TOONEELSPEL, 47 spitz. Maar, heer kapitein — falk. 't Is maar by leven en derven — spitz. Wat wilt gy met de prokureurs-plaats doen ? falk. Prokureur en kaper-kapitein —-> dat verfcbil is zoo groot niet.' spitz. Om 's Hemels wil, heer kapitein! gy maakt my ongelukkig , indien ik u betaalen moet. falk. Zoo? — Nu ik flaa u een akkoord voor: gy hebt eene dochter, zegt men. — spitz. Ja, heer kapitein. falk. Uwe prokureurs-plaats, en uwe dochter tot vrouw» dan zyn wy quite. spitz. Gy fchertst! falk. 't Is my ernst! spitz. Wat henker, hoe kan een Engelsen kapitein , Duitsch prokureur worden? falk. De liefde doet daaglyks nog grooter herfchèppingen. Zie my by voorbeeld eenster deeg aan! (hy ontdekt 31.-A.) spitz,  48 IEDER VEEGE ZYN EIGEN VLOER, spitz. Wat duivel! dat gezicht is — is — is — van myn — falk. Dat van uw' klerk Falk. spitz. fj Schobbejak! falk. i Wy hebben, denk ik, malkander niets te verwyten. Ik heb u aan dë voeten van Hanna betrapt. — Gy hebt taamlyk gedronken, en bet fpel onderwerpt u aan myne genade of ongenade. spitz. Gy zyt een doortrapte gaauwdief. falk. Daarom wil ik prokureur en uw fchoonzoon worden.Nu? s r i t z. Mynentwege goed; ik kan u niets weigeren. falk. • Ik ben dus uw fchoonzoon — spitz. En myn opvolger. Maar geen wyn, geen fpel, geene kusfcben aan Hanna. falk. Dat beloof ik u. Gy ziet, papa! dat ook de verftandigfte zich fomwylen vergeet. Het voornemen, om wys te weezen, is gemaklyk; maar het ten uitvoer brengen, mocilyker. En om wél te preêken, predike men door voorbeelden.