BIAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. TE LEIDEN. Catal. bi. Geschenk van Tooneelstukken, 1841.  OS2MULW en Q&MIMXXJU   Gweehte Memel I . . » . Wraak ! . , > . OmtzacMijik Godendom'..  a  OSMJLW en O&SSLMZXJL* treurspel. DOOR. MARIA VAN ZÜYLEKOM, LID VAN HET IIAAGSCHE EN UTRECHT* SC HE KUNSTGENOOTSCHAP. TE AMSTERD A M, B 1] de JVed. JAN d O L L. 1790.   VOORBERICHT. De Theatrale dichtkunde is, ik gevoel het, de zwaarfiede moeiëlijkfe taak voor een dichterlijk genie; dan, ik vertrouw, dat mijne kunstgenooten het in mij niet zullen wraaken, als ik, op het fpoor van zoo veele dichte* resfen, eenig tegenwicht tegen de moeiè'lijkheden des levens , in de beoefening van dit vak der kunst zocht. —> De menfehenkenner weet, dat het een zacht genoegenaanbrengt, als wij onze gedachten op het papier ontwikkelen , cn, in de onderfcheiden fingeringen van onshart , die gewaarwordingen uitdrukken, die ons voor den geest fpeelen. — V is zoo; men doet dit niet altijd met e"en even gelukkig gevolg; dan, men heeft zijn oogmerk bereikt, zooras men, onder het dichten, die kalmte der ziele wedervindt, welke men in deeze uitfpanning zocht; en wat toch is beter gefchikt, om ons die zilfvoldoe* 3 ning  rt FOORBE RICHT. uilig aantebrengen, dan het dichtmatig fchilderen van ondet fcheidcn karakters? .. . Zie daar dc eerjle reden , die mij fioopte dit treurfpelte ontwerpen, en in dezen vorm te voltooi, jen; het is de onbevooroordeelde kunstkenner, aanwienhet vrij ftaat vonnis over het zelve te vellen. De leerzame — de gematigde cricique zal mij, ten allen tijde, hoogst aangenaam zijn; doch, eene lustonderdrukkende Recenfïe — een beöordeeling door de onkunde of kwaadaartig. heid uitgedacht,fel ik beneden mijne diepfle verachting.' Lieden die, gelijk wij onder boekbeöordeelaars voorbeelden hebben, verfiorven — waardige kundige vrouwen in derzclver graven durven hoonen, moeten, hoe hoog ook miders hunne kunde zij, een laag hart hebben, en ieder weldenkend weezen verfoeit den hooncr eener weerelooze deugd'. — Men herinnere zich de cricique op de na-, gelaaten fchriften van Mevr ouwe hennert, geboren de timmerman, en welke edelmoedige ziel zal het mij tin kwaden duiden, als ik voor zulke kunstrechters niet begeer op te treeden ? ... Ik werkte uit het oogpunt Her eer — mijn hart bedoelde, met de dichtpen in de hand, het nut mijner evenmenfehen; dat nut befchou» ik  VOORBERICHT. ik onaffcheidelijk van mijn eigen genoegen ; en het is, derhalven, van lieden van eer — die tevent Kunstkenvers zijn — het is dus van vrienden des mensckdoms, dat ik het oordeel over mijnen arbeid inwacht! — Wat heb ik meer aantevoeren, nadat ik het oordeel van brave besordeelaars heb ingeroepen ? —- niets, dan dit enkele: Mijn" osman en ophelia/s cenc eigenvinding;/^ ben verzekerd, dat het fonds mijner historie, zo wel als de jchikking van rijm en lonezlm, geene naarvolgingen van anderen zijn ; het kwam mij, voor den vindingrijken geest mijner Landgenooten, altijd vernederend voor, als ik hem zijne ideën , in het famenftellen van eenig ftuk, den vreemden ontkenen zag; waarom toch , daar wij even fijn — even geestig — even oordeelkundig als andere volken kunnen dóórdenken, ontkenen wij., niet zelden, onze werken van franfche — engelfche — of duitfche Schrijveren ? . . . In de daad, ik twijfel ''er niet aan , of de Nederlanders kunnen het, in iedere wetenfehap, zonder de fiaaven van anderen te zijn , even ver brengen ah eenigen onzer nabuur en. De zachte luchtfireek, die wij inddemen het gelukkig regeeringsbeftier, waar * t tn-  0 VOORBERICHT. onder wij leeven - het aantal geleerde maatfchappijen geleerde mannen in mis vaderland, zijn zoo veele aanmoedigingen voor ieder denkend Nederlander, om de waarde van een mensch te gevoelen, en te beproeven voor welk eene viaate van vernuft zijne genie vatbaar is. - Is het nodig, dat ik, in aanmerking mijner Kunne, voor deeze opmerking vergeeving vrage ? ~ Men ontvange mijn toneelfiuk « deezen mijnen eerfleling - met het eigen genegen hart, waarmede ik hetzelve fielde cn ter persfe overgaf! MARIA van ZUYLEKOM. 's Graavenhaage December 1789. 0 r-  O P D R A G T AAN den weledelen gebooren h e e r e JACOB EDUARD de WITTE, Ridder, Kolonel van het Rus - Keizerlijk Corps Ingenieurs, &c. &c. Aa« U, wiens hart de zucht tot elke kunst kanfrreelen, Aan U, wiens fcherpziend oog het waare fchoon door* grondt, U, durft mijn Zangeres haar' eerstling aanbevelen, Aan U,bij wien de kunst, zoo vaak, befcherming vondt !-  Tin O P D R A G T. En wie, wie meerdsn gij, verdient mijn dankbare achting t Die achting is een drift, door eerbied aangevuurd, Mijnhartgevoelthetgrootsch van zulk een plichtbetrachting, Zij is 't die mijne pen • die mijnen zangbeftuurt! - Geen Vorst zoude op den throon mijn' eerbied tot zich trekken, Als niet het fchoon der deugd zijn daaden richt en leidt; De rang inoog' 't hart eens flaafs, tot laage vleizucht wekken, Hij is voor edler ziel een beeld der ijdelheid. Eén flap, en de aard deinst weg; de zetel deinst met de aarde; De rang vervalt in 't Hof; hij heeft geen'aanzijn meer; Dan, deugd, fchoon in een ftulp.behoudt alléén haar waarde, Vóórhaar buigt graf- en dood - en tijd-en eeuwen neêr. Beproef of, op dien grond, dit óffer mijner zangen, Deez' eerst/fng in dit vak, uw oog behaaglijk zij; Doe, als gij 't waarlijkkuntmijn nimf uw gunst erlangen, Beoordeel haar met ernst. beoordeel zuiver, vrij.. Uw'  O P D R A G T. he Uw' Zoon ■ mijn waardfte vriend, heeft in zijn tegenheden, Heeft, door zijn voorbeeld,'teerst de ontwende lier gefnaard, Hij zaaide de eerfte bloem der dichtkunst op mijn treden; Hem zij voor deze gunst mijn reinfte dank bewaard ! Zijn hart, nooit door't gewicht des rampfpoeds neêrgebogen, Nooit uit zijn' kring gefchokt, hoe fel ook't onweêr loei't, Hieldt vaak, zijn vijandzelf, verwonderd-opgetoogen, En 'c oor van kunst en deugd aan zijne lier geboeid - Hoe dikwerf moest mijn oog zijn woedend lot betreuren! Hoe rilde ik toen ik, eerst, zijn' fombren kerker zag! - Ach! 'k durf uw Vaderhart niet door die fchets verfcheuren; Uw Zoon vertoont hoe veel een groote ziel vermag!. Mijn hart is, met zijn hart, ver' boven 't lot verheven; Ik leerde aan zijne zij' - in zijn gevangenis, De waarde des gevoels- ook de edelheid van't leven, En, welk een wangedrocht ons óiid vooroordeel is!  x OPDRAGT. Ik. lei' dat fchrikdier af; en heb, vijf bange jaaren Met hem één lot gedeeld, en 't woên des ramps weêrlraan. Hoe? daar 't de inenschheid geldt, zoude ons een boei vervaaren? Neen; 'k zie met bil'ker oog de ellend des ftervlings aan! Een gaede van de groot, kon vaak mijn hart verrukken, Eene edle reigersberg fchrok voor geen Laeveftein ; lk voelde, als zij, denfchokdertreffendfteongelukken; Geen' kerker kon voor haar- kon voor mijakligzijnj- Dit treurfpel is een vrucht, geoogst in zijnen kerker, 'tls daar door mij voltooid - ontworpen op zijn'raad, Met ijver doorgezet; zijn bijzijn maakt mij Iterker, Ik dicht,met vrijer vlucht, als hij mij gade flaat' Dus rollen de uuren weg; wij zien de ellenden wijken, Of liever: tijd noch fmart benevlen ons niet meer; Daar teerheid aan de zij' der wetenfchap mag prijken, Legt ras een fchuldloos hart 't gewicht des onfpaeds néér.' - 't Is  O P D R A G T. xi 'tls waar:'erzwelt,zomwijle , een traan in beider oogen, Als wij te diep in 't lot,dat ons omcingelt, zien; Vaak wordt mijn tedre ziel ontroerd - gedrukt - be woogen, Wen zij niet, zoo zij wenscht, mijn vriend haar hulp kan biên! Dan, in die flingring van gefchokte en reine liefde, Verruimt een nadrend heil ons neérgeflagen hare; De waare-zuivre trouw, die ons belangloos griefde, Veredelt ons gevoel, en overwint de frnart! - Ja, Vader van mijn Vriend! eerlang zij t ge ook mijn Vader! Ontfang deeze eerfte gift van uwer dochters hand, Deeze eerfte proef der Kunst! - misfehien een weinig fpader, Biedt ze u eene eerbieds hulde, aan juister fchoon verpand ! Mooge, als uw werkzaam hoofd, vermoeid door'tvlugge denken Op hooger wetenfehap, dan mijne ftudie is, Mijn dichtituk aan uw geest een uur genoegen fchenken; Hoe klopte dan mijn hart vol reine erkentenis! Mij  xa O P D R A G T. Mij dunkt, uw vriendlijk oog ziet op mijn offer neder! Aanvaard het met die hand, die ik mijn' eerbied wij', Schat mij uw liefde waard ! 'k min XJahFaderteder, Als Vader van een Zoon, wiens hart mijn glorie zij.'- ,s Haage '789. MARIA van ZUYLEKOM.  BIJ de uitgave van het treurspel: OSMAN en OPHELIA, DOOR MIJNE GELIEFDE VRIENDINNE me juffrouw e MARIA vanZUYLEKOM. tt eischt uw edel hart ?. .een loflied op uw zangen ?.. Een vaers dat Osman roemt P -een lonk der vleiërif ? .. Mijn waarde ! 6 bleef uw oog ooit aan een fchaduw hangen } Gewis, gij eischt geen lof, geen vleiend vaers van mijDe vleier is geen" vriend van welgehooren zielen; Een eerlijk man kruipt nooit voor 't voorwerp dat hij acht, Die trek is niet zijn'' trek; laat lager weezens knielen ; Hij zegt zijn oordeel vrij, als men zijn oordeel wacht. Dan, als de waarheid zelf hem dwingt de dichtkunst te eeren Van haar die, door haarwerk, haareigen lof'volding t, Dan ziet de vriend der kunst, vól vreugd, haar roem vermeeren, Daar hij den Cijther drukt, en haar ter glorie zingt. Uw Treurfpel, mijn Vriendin', is uwcrv'va&'mgwaardig; Uw onderwerp is grootsch - 't gche'él is juist gemaaldUw beelden wel gefchikt - Uw zedenleer rechtvaardig' Uw dichtkunst is door 'trijm niet in kaar fchoon bepaald. - Iht  XIV Hoe dikwerf Meldt uw' zang mijn' aandacht opgetoogen, Zoo vaak uw' zachten aart blonk in Ophelia! Uw grootfche denkeuswijz trof mijn gevoelvermoogen, Oogde ik een' Marcius - oogde ik een" Elfrid nd!... 't Is al geen ideaal, dat uwe dicht pen fchildert; Mijn hart heeft u verft'aan, waar gij verft'aan wilt zijn : Is uw Therefe een beeld? ..wat heeft uw nimf verwilderd Toen zij een' Osman maalde, eet? Osman flechts - i n SC II1JN ? . .' . Een" Mum?., 'i heb gegrauwd voor zulk een'wrevlenfnooden'. . . . Ik voel wien gij bedoelt, in zijne beeldtenis; Uw omtrek treft: gij eischt de wraak van mensch- van goden, Gijl.. Neen, herdenk, vriendin.' hoe wreed zijn ramp. fpoed is! - 5! Laaten we in de ellend ons boven 't lot verheffen • Uw' Murat heeft mijn hart, ■ hoe fchoon ook- niet voldaan; 'tls waar: 't toneel is fraaij - hij moet uw lezers tref en; Doch, ik die u verflaa, zie Hechts uw hoofddoel aan! . Ban , hoe 't ook zij ;gij ftichte en hebt uw'taak voldongen ; Dat mij te werkend fcheen, is nut voor V algemeen: De ftrafcens fnoodaarts, op eenforfchen toon gezongen, Spreid fiddring - waarfchouw ■ les - e» voorbeeldt Li hein! • Treed op , langs glansrijke eerentrappen, 6 Deelgenoote in al mijn druk! Treed  XV Treed op, in V perk der wetenfchappen ; De wetenfchap vestte ons geluk! • TVat zoude, in zoo veel tegenfpoeden, Ons hart voor lagen wanhoop hoeden, Als tns de kunst geen Lijfland boodt ? Zij heeft ons eerst te faam verbonden ; En, toen wij haar bemin/ijk vonden, Heeft nimmer ramp ons leed vergroot! Met haar verduurden wij de ellenden - Zij bleef ons in den kerker bij Wij zagen 't rad des noodlots wenden; Dan zij ■ zij maakte ons altijd blij! * Vaak riep zij traanen uit onze oogen; Maar • traanen met gevoel omtoogen - Maar traanen door de deugd bereid! Zij flemde ons hart tot edler orde De Kunstmin deedt ons menfehen worden; Zij leerde ons "s menfehen heerlijkheid ! - Hoe vaak hoorde ik uw boezem zuchten , Mijn dierbare! ■ om mijn fchriklijk lot! Ook dan zelf deedt ze uw" weedom vluchten; Gij flemde uw lier en • zong voor God! - i! Dan, als dit gevoel u roerde - Uw toonen u aan de aard7 ontyoirde, Dan  Dan kende uw- vriend geen rampen uieer.lDan wierdt v:ijn' kerker ons een Eden Héél lofzang, knielde uw fmeekgcbeden, Uw toonen voor den Schepper néér! - Ik ken uw hart! - uw hart zóó leder Zucht, in V geheim , om mijne /wart; Dan, neem, mijn waarde ! uw grootheid weder , Gebied - op edle wijz - dat hart! De laage flaaf flcept zijne boeien , Hij beeft, als ftormörkaancn loeien, Maar de onfchuld fleept haar' kluister niet:, Zij draagt hem ! . , Een gerust gewisfe Zal nimmer troost noch vrienden misfen ; Zelfs daar de onmenschlijkheid gebiedt'. - Welaan ! blijf eene kunst waardeeren , Die ons zóó - zóóveel zegen fchonk Een kunst die alk /mart kan weercn - Die onze harten zaamenklonh Die ons veredelde in ons lijden Die ons het noodlot deedt bef rijden - Een kunst die onze teerheid voedt Die ons leert denken - leert betrachten • Die ons een worm heeft leeren achten - Een kunst die ons vereeren moet '. • Ruk  xvii Ruk aan! en volg het fpoor dier vrouwen, Wier naamen Neerland heilig acht! Durf een van meekens graf aanfchouën; Denk hoe U d" eigen lauwer wacht! ... Mijn dierbare ! ah de jeugd zal wijken, Ah zilver op ons hoofd mag prijken, Dan firengle kunst onze echttrophée! Moog dan een rijpen oogst van zangen, Het brandend vuur der min vervangen $ Zoo brengt de grijsheid wellust meê! • Fervolg! . . mv taak is grootsch begonnen « Deez aanvang zelfs is zegenpraali Gij hebt de fchroom voor-nijd verwonnen, Gints blinkt een gouden gloriefraal! . . . Mijn lier zal uwe lier geleiden Ons hart is-één! • wij zingen beiden.; Getrouwe teerheid mijd den fchijn ! • De laatfte faamling mijner toonen, Zal 's hemels zegen nedertroonen - Mijn jongfle galm zal d'uwe zijn! J. E» de WITTE Junior. In den Haage Wintermaand 1789. VER-  VERTÓONERS. osMiN, Koning van Perfien. op hel ia, eene Oosterfche Prinfes; Qemalinne vaii osman. t h e r è s e , eene Franfch". Jongkvrouwe ; eertijdsfavinne van osman, en, naderhand zijne minnaresfe. murai, een Perffch Prins. e l f r i d , een Oostersch Prins ; Neef van opheha. m a r c i v s, een Oostersch Edelman, vriend van ehkid. v i t e t i o, eenSj>aansch Edelman, vriend van m ü A a t. e l a n e , Staatsjufvrouwe en vriendin van o p h e i. i a. arrax, Hoofdman der Lijfwachten van oskih, Gevolg van Edellieden, Burgers, Lijfwachten eh Eedgenooten van Murat. Het Toneel is in de Hoofdflad van Perjien ,; in het Palcis des Konings.  OSMAN en OPHELIA. TREURSPEL. eerste bedryf, EERSTE TONEEL. Het Toneel verbeeldt eene Kamer, in het Paleis desKonings, OSMAN. T H E R E S E. OSMAN. Ciewis; als onze plicht de wet is van ons leeven, Moet ik Oplielia myn gunflen wedergeeveu. Haar hart beuiintmij teêr. Haar deugd-haar liefde en trouw, Verheffen in mijn ziel deeze achtingwaarde vrouw. Wat mag u tegen haar, met zoo veel wraak, verbittren? Wat doet het vuur der woede in toornige oogen fchittren? Geloof mij; leg een wrok, die mij be ëdigt, neêr, En fchenk Ophelia, als ik, uw liefde weêr; Zy is uwe achting waird, zij was die altijd waardig; Heb eerbied voor haar deugd, behandel haar rechtvaardig. A Zij  I osman En ophelia: Zy fprak mij nooit van u, dan met een tederheid, Die over haar gedrag het blinkendst licht verfpreid. Hoe?zoude eenhartals'thaare.ooitinziju plichtbezwijken? Zou, als zij fchuldig waar, haar misdaad ons niet blijken? Zou zulk een kuifche ziel haar' echtgenoot verraên ? Wie kent haar fchuld,Mevrouw! wie klaagt haar bij mij aan? Gij?... Ja; maar uwe wraak, door ijverzucht gedreeven, Zag gaarne dat mijn hand de onnozelheid deedt fneeven. Vertrek !... Laat af, ontmenschteükvloekuwtederheén! Uw zorg voor mijn belang fpruituit uw woede alléén!... Vertrek!... Ik hoor u niet!... Ik merk uw ftrafbaar poogen; Mijn liefde tot mijn Gaede is haatlijk in uwe oogen! Mijne onrechtvaardigheid heeft haar te lang verdacht; Ze is vrij! - lk brak haar boei! t h e r e s e. Ter zijde. Wie hadt dit ooit verwacht! Tegen Osman. ö Osman, welk een taal! ik zorg voor uw belangen, En hoopte een tedrer dank voor mijne zorg te ontvangen! Ik haat Ophelia niet als uw gaê, geenzins, Maar 'k haat die listige, dewijl ze u haat, mijn Prins! Haar liefde moog' de fchiju der hoogfte teêrheid draagen, Met zulk een mom bedekt, legt ze u geheime laagen ; Zij vleidt u wijl ze u vreest, maar vloekt u in haar hart; Haar echt is oorzaak van haar levendige fmarr. Gij weet hoe ftaatsbelang - geen liefde - u faamen paarde; Een echt uit flaatsbelang vindt fchaars geluk op aarde! D©  TREURSPEL. § De jeugdige elfrid heérscht aHééh in haare borst, Zij gaf haar hart aan hem - haar hand aanu, mijn Vorst!» Dan 't zij zoo; ik vertrek en zal uw hof ontvlieden. Mooge Osman 't Perfisch rijk in vrede en rust gebieden! Vaarwel! denk aan Therefe, als aan een hartsvriendin! Mijn zorg was even trouw als mijne oprechte min. H oe flingert mijn veffland!. .■ wie dêezerbeiden vrouwen Moet ik als fchuldige of onfchuldige befch ouwen Tlrercfe was altijd mijn billijkè achting waard, Zij heeft mij menigwerv voor dreigend leed gefpaard: Zij is altijd getrouw aan mijn belang bevonden, Schoon nooiteen wettige echt ons faamen heeft verbonden; Haarc afkomst is gering; de Wet van mijn gebied Gedoogde, als Rjjksvorftin, haar op den zetel niet. Ik fchonk Ophelia, door ieder aangebeden, Als echtgenoot mijn hand, Hechts weinig tijd geleden: Haar fchoon hadt op mijn hart de levendigfle kracht. Therefe maakte mij haar huwlijks trouw verdacht; Ik floot. op haar bericht, mijne echtgenoote in boeien, En zwoer de ontrouwe, waar' zijfchuldig, uitteroeiè'n, A 2 Ik TWEEDE TONEEL. osman alken. - Na eene wijk zwijgetisi in diepe mijmering.  4 OSMAN i« OPHELIA. Ik riep mijn Hofraad faam; Ophelia verfcheen, Dan, in haar gantsch gedrag blonk niets dan deugd alléén. Haar min voor Elfrid was de liefde tot een broeder. Zij riep de Goden aan - zwoer bij den Albehoeder, Dat haare liefde alleen aan haar gemaal behoort, Dat niets op 't gantsch heelal, dan Osman, haar bekoort. De fchoone boodt zich aan vrijwilliglijk te derven, Als ik haar trouw verdacht, of zij mijn gunst moest derven; De traan der onfchuld blonk in haar aantreklijk oog; Ik voelde dat haar ramp - haar deugd mijn ziel bewoog; En gaf terftond bevel haar keetenen te flaaken. Thans komtTherefe,op nieuw,mijn'argwaan gaande maaken; Zij zegt dat mijne min mijne oogen heeft verblind, Verzekrend dat mijn gaê niet mij, maar Elfrid mint. Ik heb haar hier ontboón ; haar hart kent geene vonden , 't Zal mij niet moeilijk zijn haar inborst te doorgronden. Zij komt I.... Ter zijde» Ach! de onfchuld lacht op zulk eenfchoon gelaat! Therefe! ik vloek uw wraak! DER-  TREURSPEL. 3 DERDE TONEEL. osman, ophelia. ophelia. Knielende. Mijn Vorst! mijn toeverlaat! Befchermer mijner eer! Beminde van mijn harte! Ach! uwe Ophelid lijdt duldelooze fmarte! Haar jeugd kwijnt treurig weg !... Goón! gij, mijn echtgenoot! Verdenkt mijn liefde en trouw!... Osman! de wreedfle dood De felfte foltring, kan mijn ziel niet meer verfcheuren Dan zulk een wreede waan!.,. Geen misdaad doet mij treuren; Maar 'k zucht, ó, mijn Gemaal! ik fchrei aan uwen voet, Wijl gij mijn trouw geen recht - mijn deugd geen hulde doet! Waarom heeft uwe wraak uw gaede niet doen fneeven ? Wat baat mijne onfchuld mij? - Wat baat mij 't kwijnend leeven, Als Osman. .. Osman zelvs!... Ophelia verdenkt, En, door een' Iaagen boei haar roem - haar glorie krenkt ?Waar bleek mijne ontrouw u? -Heeft niet mijn kuifche liefde U meer dan eens getoond dat zij alleen mij griefde? Neem proef van de edle trouw, die in mijn hart gebiedt, Zij vreest die proef, hoe fireng, in d'ondeiïoeking niet! A 3 Kost  6 OSMAN en OPHELIA. Kost gij uw aardsch geluk door al mijn bloed bekoomen, Tot aan de laatften drup zoudt gij dat bloed zien ftroomen!... Ken mij, ó Osman! 'k ilel mijn leeven niet op prijs; Het (haken van mijn boei is mij geen gunstbewijs; Als ik uw hart - uw min - uw tederheid moet derven, Laat dan... Ik fmeek het u!.., laat dan uw Egae fterven! Geef mij uwe achting in haar volle grootheid weêr, Of - Hort dit fchuldloos hoofd aan uwe voeten néér! osman. Haar zijne band toereikende. Rijs op! ik doe u recht. Niets zal mijn min vermindre*» 't Gebeurde zal u niet in uwe glorie hindren. Waar' mijne Ophelia mij minder waard geweest, 'k Had minder voor haar deugd - haar trouw - haar hart gevreesd; Dan, 't was alleen die min, zoo teder, zoo verheven Die uwen echtgenoot voor zijne gaê deedt beeven. Dan daar me uw onfchuld blijkt, geliefde hartsvriendin! Stort uw' geleden ramp mij dubble teerheid in. Vergeef uw' Osman, door een laag verraad bedroogen, Zijne onvoorzichtigheid, misleid door haat en loogen: Blijf voortaan, als weleer, mijn trouwe OpheliaV, En volg, door uwe deugd, het fpoor der goden na. Ik zal uw lastraars, daar ze op onze liefde doelen. Mijn wraak,ik zweer hetu! mijnftrenge wraak doen voeieiu Zij allen.... ophelia. Sehieljk. Neen, ó neen.! weerhoud uw-wraak, Mijnheer! Nu  TREURSPEL. j Nu ik uw hart hervind, heb ik geen vijand meer! Laat mij niet weeten wie mij bij u aan dorst klaagen. Een groote Ziel veracht der ihooden list en laagen. 't Geweeten zij hun beul; zie daar hun grootfle Itraf. Zij overfchreid den dood - de foltring en het graf. M ijn Vorst! laat ons vereend -vernoegd en deugdzaam leeven En, op eene edle wijz, mijn vijanden vergeeven! osman. Haar omhelzende. Geliefde! ó, gij verrukt uw' halsvriend door uw deugd! Ik min u meer dan ooit, mijn Ziel is loutre vreugd! Goön ! welk een helsch gedrocht konde ooit mijn oog verblinden? Wie deedt Ophelia door Osman fchuldig vinden?... Ach! 't menschlijk hart is zwak. De vorst vindt fchaars op aard' Een vriend, die aan zijn ziel het grootsch' der deugd verklaart! - De throon houdt in zijn fchaaüw het fnoodst bedrog verhooien. Zijn glans doet ons van 'tfpoor der waare grootheid dooien. De vleier mengt de kelk, behendig, vol venijn, En 't ongewapend hart moet eens zijn offer zijn! Hoe zwaar weegt niet een kroon! wij fchijnen aardfche' goden, En , niemand meer dan wij, bukt onder duizend nooden !• Zijne hand aan Ophelia biedende. Kom, dierbre Gemalin! vergeet uw rouw - uw fmart, Regeer, door uwe deugd, mijn ligtgeloovig hart! A 4 VIER-  8 OSMAN en OPHELIA. VIERDE TOONEEL. m u r a t , van eene zijdeur uitkomende s en rond ziende. toeft Therefe?... Ha een weinig zwijgens. In't eind zal dan mijn wensch gelukken , 'k Zal Osman zijne kroon, op 't onverwachtst ontrukken!... Dees nacht - geduchte nacht! - misleid de hoop mij niet, Vel ik den zwakken vorst, en voer het hoog gebied! Therefe, door de wraak der jalotizij gedreeven, Woedt, fchoone Ophelia! moorddadig op uwlc-even; Zij ziet des Konings echt met nijdige oogen aan!... Zachter. Dan, 'kzal, door mijn gevlei, dat monfter doen vergaan*} Zoude ik met haar den tbroon in Perfié'n bekleeden ? Neen; met Ophelia wil ik ten rijksthroon treeden. 'k Ontveins mijn liefde een poos, om, metgewisferflag , Te toonen wat mijn moed, door min beftuurd, vermag. Therefe waant dat zij mijn liefde deedt ontbranden; Ik laat haar in dien waan , en heb haar hart in handen. Die droom van grootheid, die die wreedeflreeltenvleid, Verzekert mijn geluk - en haar rampzaligheid! Zij nadert! VYJT-  TREURSPEL. 9 VYFDE TONEEL. murat, t h e r e s e, in gepeins opkomende. murat. H oe, Mevrouw! van waar die bange trekken ? Uw oog ftaat woest, en doet me een diepe fmart ontdekken. Treur niet!nog deezen nacht beklimmen wij den throon, Ik vel uw' dwingland neêr, en wreek ons beider hoon! 't Is alles overlegd. Ik wacht Hechts uw bevelen.... Gij zucht?... wil mij de bron uws lydens mededeelen? Gij kent mijn minnend hart; verberg uw bang verdriet Voor uw getrouwen vriend - voor uwen Murat niet! Drukt u een' nieuwen ramp?... Ontzachelijkegoden!,,. Spreek ? t h e r e s e. Met een bittre lagch. Ja! mij drukteen ramp, ten afgrond uitgevloden} Hij woedt in mijne Ziel! murat. En welk een nieuwe fmart?... t h e r e s e. Schielijk met woede. Hoe? ...vraagt gij wat mij drukt?... de wraak brandt op mijn hart! Ik hoor den donder om mijn fchedel, rommlend, loeien. Ik yoel, bij ieder uur, mijn kwelling, vreeslijk, groeien!... A 5 Ver-  io OSMAN eh OPHELIA. Gevloekte Ophelia !... Lafharte Osman ! mijn moed Wischt mijn vernedring uit in uw verachtlijk bloed I. Murat! bemint gij mij 1... murat. Moet dit Therefe vraagen ? Gebied!... Ik zal terftond voor u mijn leeven waagen. Mijn wraak gilt even fel. Ik haat uw vijandin Zoo ilerk,;als ik Therefe oprecht - belangloos min. (Nader tot haar tredende, met eene zachte ftem.~) ■ Hoor wat mijn oogmerk is, om beiden te doen fneeven, En van hun dood V geval alléén de fchuld te geeven; Deez nacht.... t h e r E s e. Hem met ongeduld weg/lotende. Spreek mij van wraak, niet van beraad, Mijnheer! Bons Osman en zijn gaê van hunnen zetel tieér; Geen'nacht, bet licht des daags moetzeindeez Zaal zien iterven, Uw uitftel tot den nacht mogt mij mijn prooij doen derven. Toon, door zoo groot een daad, dat gij Therefe mint. Dat Osman, als hij komt, in u mijn wreeker vindt! Doe hier • op deeze plaats ■ zijn bloed,heldhaftig,uroomen!.. Vaarwel!... Ikhoor gerucht!... Hij zal hier daadlijk koomen. Beef niet!... floot toe! ...wreek u en mij te faam!... vaarwel! Denk wie gij wreeken moet! ZES-  TREURSPEL. ZESDE TONEEL. m u r. a t. Eenigzins ver/lagen. ïs 't mooglijk! 'k zie de hel Door haare furiën dit vrouwlijk hart onfteekcn!... Ontmenschte fnoode! gaa, ik zal - ik zal u wreeken, Maar op eene andre wijz'! • De vorst wordt, door mijn hand. Kooit, roekloos, in zijn hof gewaapend aangerand. Mijn oog vlamt op den throon - Mijn heerschzucht kent geen paaien,- Maar'kmoet den Schepter langs bedekter weegen haaien... (Uier verfchijnt Osman alléén , zonder Lijfwachten, in diep gepeins, aan het einde des Toneels. Hij nadert 1... In twijfeling. Onverzeld !... wat moet ik kiezen?... Goön! Misfchlen word mij de kans tot wreeken aangeboón! Z E-  OSMAN en OPHELIA. ZEVENDE TONEEL. osman, murat. De verlegenheid van Murat is, dit geheeletoneel door, zichtbaar. osman. Murat? murat. Mijn vorst! OSMAN. Hebt gij Therefe niet vernomen? murat. Neen, Prins!..." osman. Hoe?... murat. Ik?... osman. Mijn vriend! waar toe dit wciflend febroomen?Waant gij dat ik haar haat? Neen; ik beklaag die vrouw. Zij was mij altijd waard. Ik acht haar om heur trouw. Ja; 'tfmart mijdatraijn echt haar hart heeft doen veraadren. Zij haat Ophelia. m u-  TREURSPEL. 13 murat. Zo haaten zij elkandren? Ja, vorst.' 'k heb haar ontmoet. Haar zinnen zijn ontroerd. Men merkt dat ze in haar ziel een treurig jammren voert. Ophelia doet haar, geftaêg, het ergfle vreezen. osman. .Zij kan van de achting van mijn gaede zeker weezen; Die waarde is haar vriendin. Zij mint Therefe om mij. Haar fchuldloos hart is van verraad en wraakzucht vrij. Gaal zeg Therefe dat zij kan aan 't hof verfchijnen. Raad haar dat,ze allen wrok, grootmoedig , doe verdwijnen. Zijvolge, in haar gedrag, mijn dierbre Ophelia... Gij fchijnt ontroerd, mijn vriend! murat. ó Neen, mijn vorst.' ik gaa. (Jlij verwijdert zich fchielijk. Osman zwijgt, eenige oogenblikken, in gepeins. Geduurende de alleenfpraak des Konings ziet men elfrid uit een der Zijdeuren treeden; doch, Osman gewaar wordende , gaat hij weder binnen?) AGTSTE TONEEL. osman, Alléén. "Wat deert Murat?... Mij dacht, in zijne wezens trekken, Een mengeling van fchrik en geemli]kheid te ontdekken. Hij  14 OSMAN en OPHELIA. Hij kent Tberefes haat; misfchien vreest hij voor mij, En ducht dat haare wrok - haar trotfche jalouzij, Als zij ten hoof verfchijnt, ons zal tot nadeel weezen; Dan, mijne Ophelia zal haare wraak geneezen. Deeze edle badt mij zelf dat ik die trotfche vrouw In aanzien, haar ter vreugd , terftond herftellen zon. Goón! mogt der vriendfchapj band dier vrouwenhart verbinden , Gij zoudt, voorzoo veel gunst, mijn hart erkennend vinden! De glans van Scbepter Throon noch Staat behaagt mij niet, Als fteeds de zachte rust van mijne zijde vlied. Mijn Rijk bloeit in den Vréde. Ik zie mijne onderzaaten , Erkennend voor mijn zorg, zich op die zorg verlaaten; Zij zijn gelukkig elk is met zijn lot te vreén; En, ik?... ik ben omringd door wederwaerdigheén! Wil, Hemel! aan mijn huis de kalmte wedergeeven; Vereen dier vrouwen hart, en 'k zal gelukkig leeven! NEGENDE TONEEL. elfrid, marciüs. Zij treden uit de eigen Zijdeur, waar in men hen flraks heeft waargenomen. elfrid. TT -iJij gaat!... De veinzaart flrat afótn mijn treden gaê. Zijn hart, hoe hij ook veinst, mistrouwt Ophelia. Ik  TREURSPEL. ig Ik ken hem; d'achterdocht, eens meester van zijn zinnen, Laat zich door geene deugd, hoe fier ook, overwinnen. De listige Therefe is met zijn zwak bekend; En fchooa hij haar deez dag al van zijn hof verzendt, 'k Ren zeker dat haar list, door Murat aangedreeven, Haar fpoedig de oude magt op 's Konings hart zal geeven. 'k Beklaag Ophelia; haar kuifche zachte ziel, Die niets dan edelheid . dan trouw te beurte viel, Die, 't veinzen niet gewoon, de waarheid blijft betrachten, Is zeker veel te zwak om zich voor haar te wachten. Zij wordt, gewis, in 't eind ten prooi der dwinglandij, Ten waare een waardig vriend hier haarbefchenner zij; Een vriend die op de list van haar benijders waakte, En wiens verheven moed voor haar gerustheid blaakte.' m a r c i v s. Wie meer dan gi), mijn Prins! befchut die waarde vrouw ? Gij, die haar' bloedvriend zijt? elfrid. Men twijffelt aan mijn trouw. Men waant dat de achting die de Koningin mij toonde, Een blijk van liefde waar, die 'e rijk, die Osman hoonde. Gij weet de bittre fmaad, haar onlangs aangedaan? Men wjam dat zij. voor mij haar egaê heeft verraén; En zou, als ik mij thans haar fchutsheer dorst verklaaren, Die ftap de rampen dezer edle niet verzwaaren? m a r c i u s. Een edelmoedig man volgt altijd zijnen plicht; Hij  18 OSMAN en OPHELIA. Hij vreest debooschheid niet,die eindüjk voor hem zwicht, Schroom niet! waak over 't lot van uwe bloedverwante, Dat vrij de list der hel zich tegen u durv' kanten; Stoor u aan 't lastren van gehuurde tongen niet. Neen, Elfrid! hoor wat plicht wat menschheid ugebied. De goón zien altijd op vervolgde onnooslen neder; Hun zorg voor hun belang is vaderlijk - is teder. Ik zal, niet u, het doel der boosheid gaede Haan, Haar doel verijdlen of - aan uwe zij vergaan !... Gij zucht?... wat wil dit, Prins! .. behoorde een man te zuchten Wiens Ziel iet grootsch bedoelt? elfrid. Met eenige verwarring. Helaas!... Gij kent de vruchten Der tedre vriendfehap wel; dan, ach! mijn waarde vrind ! Uw hart heeft,moogIijk,nooit een fchoone vrouw bemint?... Ophelia, wier deugd..., mar c i u s. Schielijk. Ophelia? ö goden! Elfrid! bemint gij haar?... Ach! waart gij't hof ontvloden! Die min... elfrid. Weerhoud uw drift! uw argwaan heeft geen fchijn... Ja., 'k min Ophelia .' m a c I u s- Zij zal u doodlijk zijn!  TREURSPEL. i? elf!, i d. Vertrouwend. Moor mij! Mijn min voor haar is edel ze is verheven; Dat zij mij doodlijk zij; mijn ziel veracht dit lceven. Schroom niet dat ik haare eer - haar deugden zal verraan, Neen ,• 'k zie haar glorie met geen nijdige oogen aan. En fchoon, geruim een tijd, haar fchoon mijn hart doorgriefde , Zij is onfchuldig en onkundig van mijn liefde, 'k Heb nimmer haare rust, door mijne min, geltoord, Maar altijd mijne vlam in mijne borst gefmoord. Dan, nu gij eischt dat ik haar zal ten fchutsheer (trekken, Moet ik, aan uwe trouw dit diep geheim ontdekken. lieflis, mijn' Marcius! of mij mijn plicht gebied, Dat Elfrid, waar hij kan, Ophelia ontvlied ? marcius. Mijn Prins! uw tronwe vriend weet naauwlijksu te raaden. Ik weet het; uwe ziel verfoeit alle euveldaaden. Wij zijn, als ons de min heeft in haar (brik verward, Geen meesters onzer tong - geen meesters van ons hart. Doch.wees voorzichtig! Laat geen ftervling ooit vermoeden, Dat gij, voor 'sKonings gaade, een llrafbre min durft voeden; Alleen de fchijn daarvan bewerkte uw ondergang! Veins, fpaar Ophelia en ken uw waar belang. Verlaat geenzins dit hof; dit zoude u meer bezwaaren, En voor de Rijksvorftin (lechts nieuwe rampen baaren. Doch, zie haar zelden-fpreek, vooral,haar nooit alléén; B Gij  18 OSMAN en OPHELIA. Gij beiden wordt befpied. Men let op uwe treên. Eerbiedig 's Vorften roem,en blyv u zelv gelijken. Laat nooit Ophelia iet van uw liefde blyken. Waardeer haare onfchuld - acht haar kalmte - hoedt haare eer, En zie op haare deugd met waardige oogen neêr.',.. Gaan wij!... Ik hoor gerucht; de Koning mogt onsnadren.Mijn Elfrid! ken uw roem, die hoofddeugd uwervadren! Zucht om geen liefde, die u, hooploos, flreelt en vleit, Doch die uw' ondergang, als gij haar voedt, bereid.'... Gaan wij! elfrid. Met aandoening. Eêlaartig vriend ! wat immer moog gebeuren, Gij zult mijn daaden mijner vadren waardig keuren! Nooit zal Ophelia, hoe wreed mijn fmart ook fchijn', Mijn teerheid kennen, noch deormij rampfpoedig zijn! Ik zal mijn liefde diep in deeze borst begraaven, Haar daar aanbidden en - mijn woord door daaden ftaaven.'.,. Neen , waarde Marcins! dat Elfrid's naam vergaa, Eer hij de ramp bewerkt der fchoone Ophelia ! Kom, laat mij, aan uw hart, ó Leidsman van mijn leeven! Mijn traanen haaren loop . mijn borst verligting geeven! TIEN-  TREURSPEL. ij> TIENDE TONEEL. ophelia, elan e. De gfoote deur, achtéf op het toneel, uitkoomende, ophelia. Laat af!... Gij flreelt vergeefs mijn hart, door uwe reên 5 Met deeze laatfte ramp vluchtte al mijne glorie heên. Mijn deugd zal, eindlijk, voor Therefe's list bezwijkend Mijn vijanden zijn trotsch.- Ik zie mijn vrienden wijken Men zegt dat Elfrid ook dit hof begeeven zal?... De boosheid doelt, helaas! op zijn - op mijnen val. En, echter, ...'k zweer hetu! ... die trouwe vriend-die broeder, Die ed!e bloedverwant - mijn eenige behoeder, Hceftnimmer, door zijn reên noch daaden, mijn Vriendin! De minfte blijk getoont van eene ftrafbre min. Hij acht mij, wijl mijn leed hem hevig trof en griefde, Maar nooit vlamde in zijn borst één vonk van tedrer liefde. Ach! mijne Elane! een kroon valt onuitdruklijk zwaar.' De fnoodheid tuurt den gang der vorften, listig, naar.Zij hebben alles van haar woede en haat te vreezen. Een vrouw kan,op den throon,fchier nooit gelukkig weezen; Vaak wordt menschlievendheidjdie hoofdplicht der Natuur, B z Als  40 OSMAN en OPHELIA. Als ze een Vorftin bezielt, een ramp van Jangen duur; Zij wordt ons als een fmet - een laagheid aangewreeven; Wij mogen geen gehoor aan haare wetten geeven. Goónl waarom wierdt ik niet in lager ftand gebaardP Gewis ik vond meer heils voor mijne ziel bewaard. e l a n e. De Koning eert uw trouw, Vorftin! en de ongelukken, Die zoo onfchuldig - onrechtvaardig u verdrukken, Zijn immers in dit uur, naar uwen wensch, verkeerd; Gij wordt door uw gemaal, gelijk voorheên , geëerd. Ik bid u, laat die klacht • laat uwe traanen vaaren, Gij meugt, met billijkheid, op blijder dagen ftaaren. • Verban, om 'sHemels wil! uw rustelooze fmart, Hoor uw getrouwe Elane ophelia. Ach! kende gij mijn hart! Gij weet niet, mijn Vriendin'hoeveel dit hart moet lijden; Ik moet, met mijne deugd - gevoel - en plichtenftrijden. Helaas! waar is de meusch , die op mijn foltring ziet! Mijn ziel mistrouwt zich zelv' - zij kent haar doelwit niet Hoe? waant gij dat een vrouw,beroofd van kalmte en vrinden, JJehaagen in den glans des throons - der kroon kan vinden ?.. Neen! - Neen ; het grootst geluk, den fterveling bereid, Is dat hij meester blijft van zijne tederheid! elane. Verwonderd. Mevrouw! ö p a S"  TREURSPEL. ophelia. Met alle houding der droeflieid. Ja, mijn vriendin! mijnioc eischt mededoogen! (Op haar en boezem wijzende?) Daar knaagt de biitre worm! e l a n e. Met deelneeming. Mogt ik uw traanen droogen! Ontfluit- ontfluit me uw hart!... geefligtnis aan uw pijn, En Iaat Eiane uw troost • uw deelgenoote zijn! Gij kent mijn zuivre trouw, aan uw belang verbonden. Mijn eed zij heilig! uw geheimen ongefchonden ! Staa mij het grootfte deel van uwe droefheid af, Zij daale, met mijn ftof, in 't eeuwig zwijgend graf! ophelia. Mijn dierbaare! uwe trouw is altijd mij gebleeken. Hoor dan;en laatuwhart-uwteérheid voor mij fpreeken. Doem geen beginzels, door natuur ons ingeplant, Beginzels die alleen het flaatsbelang verbant! Gij weet ik heb Osman, door dwang, mijn hand gefchonken, Geen liefde deedt mijn borst ooit voor dien Prins ontvonken; Zijn meerdre jaaren - zijn' naijver • zijne waan Moest mij, die hem niet minde, ontzettend tegenflaan ; Dan, 'k onderwierp me, in 't eind, aan 't dwingen mijner maagen, Enhebhem , niet mijn hart ,m\]n handftechts opgedragen. 'k Beken; wanneer de trouw me aan Osman heeft gefnoerd, Mijn hart nog nooit door drift was tot een man vervoerd; Dus fcheen die keten, fchoonaffchuwlijk in mijne oogen, B 3 Met  OSMAN en OPHELIA. Met minder zwaarte en leed en ramp en fraart omtoogen, Mijn Egaê toonde mij de hoogde liefde en min, Zijn goedheid ftortte mij geen min . ina?r achting in: Ik fmaakte, menigwerf, de kahnfte oogénblikken , En, reeds beiron mijn hart zich naar zijn lot te fchikken, Toen Elfrid... (Ach ! vriendin! vergeef die tederbeêu') Bekleed met rang en eer, aan't Perfisch Hof verfcheen ! 'k Had naauwlijks hem gezien ... Goón! 'k moet hem altijd fchuwen! Of'k voelde heel mijn Ziel van mijn verbintnis gruwen. Zijn deugd- zijn minzaamheid-zijndapperheid-zijnmoed Zijn fiere houding. zijn doorluchtig huis - zijn bloed , Het eigen bloed waar uit mijn vaders zijn geboorcn ! Dit alles deedt mijn hart de ftem der liefde hooren. Mijn oog zag d'edlen held met ernst, met eerbied ai», En'k voelde om hem mijn borst, metdubblen aandrift flaai' Ik bloosde, mijne deugd bragt mij mijn plicht te binnen' Doch 't wierdt me onmooglijk om mijnLiefde te overwinnen' Zij groeide daaglijks aan. . Ik poogde haar te ontvliên, ' Door aan mijn' echtgenoot een dubble zorg te bién. Zelfs Elfrid wees mij 't fpoor. - Nooit liet hij van zijn liPl3en Een enkel ftrafbaar woord, dat mij betrof, ontglippen ;' En, mooglijk, waare in 't eind mijn vlam voor hem gedoofd Hadt Osman, Osman zelf! mij niet zijn hart ontroofd. ' Die wreedaart leende 't oor aan lasterzieke loogen Hij durfde mij,.. wat fmaat! mijn vrijheid fiiood ontróoven, Verdenkende mijn deugd- mijn eerbaarheid • mijn trouw, Mi  TREURSPEL. 23 SMij domplende in de fchand derlaagfte-en wreedfterouw. Die trek van Osman deedt opnieuw mijn haat ontbranden. Ik boodt mijn' Elfrid in mijn' kerker offeranden, Zijn beeld, fchoon hem mijn min geheel was onbewust, Heeft echter in mijn borst de wanhoop vaak gefust. 'k Zal niet misdadig aan mijn plicht als gaade weezen, Nooit is in mijne ziel zoo laag een drif: gereezen; 'kAcht Osman mijn gemaal^mijn to^mijn trouw hoort hem, Maar voor mijn hart geeft liefde aan Elfrid haare lteml Zie daar, getrouwe! 't leed en de oorzaak van mijn lijden. Wie zal mij van dat leed-dat hooploos leed bevrijden ?... Verdenk den waarden man, geliefde Elane! niet, Hij is onkundig van mijn liefde en zielsverdriet. Hij zou mij haaten, kon hij ooit mijn min bevroeden, Ik voel alléén die ftorm in mijnen boezem woeden. Helaas! te minnen zonder hoopen, welk een lot!... De deugd toont mij haar recht-de plicht geeft zijn gebod, En,daar'k dien waarden vriend.als hij vertrekt,moct derven, Blijft mij niets over dan te weenen en te fterven! ELANE- Neen, leef voor uwen roem - leef voor den Vorst, Mevrouw! Verwin uw droeve drift en fchenk Osman uw trouw. Die trouw - zijn liefde - uw fchoon zal zijne borst doen blaaken, Gij kunt u zelf - het rijk - en hem gelukkig maaken. Verfmoor een teerheid, die het oog der goden hoont, En haare voedfter Hechts met bitterheid beloont. B 4 Ge"  54 OSMAN en OPHELIA. Geloof me ,tragt uw leed - tragt uw gevaar te ontvlieden, Vergeet Elfrid, en blijf Osman uwe achting bieden. Therefe is thans aan 't hof, voor zijn gezicht niet meer; Leg dus uw wrok voor haar, uw min voor Elfrid neer. ' ophelia. Ach 't valt u ligt die raad, daar gij niet mint, te geeven; Therefe is weergekeerd.... e l a n e. Ferfckrikt, lk bid zorg voor uw Ieeven • Ontveins u tederheid!... bemin Osman.... ELFDE TONEEL. ophelia, elan ï, a r r a x. A r r a x. . Vorftinl De Koning tradt alléén de wandelperken in; Zijn Majesteit verlangt u, onverzelt, te fpreeken f ophelia. Ik kom, Arrax. — vertrek! TWAALF-  TREURSPEL. S5 TWAALFDE TONEEL. ophelia en elan e. e l a n e. 2jie daar een gunfHg teeken! Gaa bij hem! - Vlei zijn hare! Door uw bekoorlijkheên Behoudt gij het bewind ligt op zijn hart alléén. Hij zal Therefe voor Ophelia doen wijken, Vertrek!- toefniet, Mevrouw! doe hem uw liefde blijken! Kom! wees verzekert dat ge, eerlang, zijn trouw • zijn macht, Alleen bezitten zult. ophelia, na een weinig zwijgen,haare, hand aan Elane biedende. Wel aan ! 'k beproev de kracht Van mijn bedrukte ziel, op zijn verhitte zinnen, 'k Zal alles poogen, om mijn liefde te overwinnen; Dan, wat mijn hart ook kieze,in'tilingren van't verdriet, Mijn deugd zwichtvoor 't gevoel van mijne hartstocht niet, lk zal, als Osman'sgaê, voor's Konings glorie waaken, En nooit, om Elfrids min, mijn eigen roem verzaaken. ó, Goon! beftuurt mijn daan! - Laat, in deez' rampwoestijn, De deugd mijn eerfte fchoon-mijn'plicht mij heilig zijn! EINDE VAN HET EERSTE BEDRIJF. B 5 TWEE-  »6 OSMAN is OPHELIA, TWEEDE BEDRIJF. EERSTE TONEEL. Het toneel verbeeld een tuin, achter het paleis des Konings. murat en therese, beiden van de linker zijde des toneels uitkvomcndc therese. 'k Kan naauwlijks uw verzoek, hoe billijk ook, gedoogen, 't Is alles, aan dit hof, affchuwlijk in mijne oogen. Wat baat het, fchoon de vorst mij weêr roeptbij den throon Als mij uw' arm niet wreekt, van d'aangedaanen hoon ?.... Hoe? Zou mijn moedig hart zijn opzet langer dekken? Waant gij dat ik mijn leed, door hfberaad, wil rekken? Neen, Murat! deeze borst, van haat en toorn doorgloeid, Rust niet, voor Osman door uw' dolk is uitgeroeid. Zoo ras Ophelia haar' bloden gaê zal derven, Doe ik die trotfche door mijne eigen handen flerven. 't Is reeds te lang gemart. MURAT. Mijn waarde! kloek beleid Houdt tot zijn gouden fpreuk het woord: voorzichtigheid! Geloov mij; ftel uw wraak, Hechts weinige uuren, paaien, Ik  TREURSPEL. 27 Ik zal dit kleen vertoef met woeker u betaalen. Wij kunnen niets be'laan , ten zij dat veinzerij, De grondwet van ons p'an - van onze daaden zij. 't Waar roekloos Osman, fteeds bewaakt van alle kanten, Door hovelingen - door een aantal lijftrawanten, In 't midden van dien ftoet, te bonzen van zijn throon, Daar ons een'veilger weg ter wraak wordt aangeboön. t h e r e s e , na een poos zwijgens. Wel aan,mijn vriend! welaan!. .wat weg kunt gij verkiezen, Langs welk die laage vorst zijn leeven zou verliezen ?,.. Spreek! - Ik erken uw zorg; uw reden heeft veel fchijn, Ik onderwerp me 'er aan, en zal geduldig zijn. Ontdek mij welk een list uw' moed heeft voorgenomen? murat, nader tot haar tredende, na rondgezien te hebben, met een zachte (tem. 'kVerheugmij datge,in'teind, tot reden zijtgekoomen! Zoo draa de duisterheid des nachts deeze aarde omtrekt, En 't ftil der fluimring vorst - en hoveling bedekt, Zal ik,geheel alléén, in 's Konings flaapzaal dringen, En, met een wisfe hand, hem 't levenslicht ontwringen. Vrees niet dat zijne wacht mijn opzet ijdel maakt; 'k Ken een geheime deur, die nimmer word: bewaakt, En heb de fleutel, om dien toegang meê te ontfluiten. Verlaat u op mijn moed;niets zal mijn'ijver fluiten,Mijn vrienden zijn gereed om, is de vorst van kant, Mij hunne hulp te biên, met een getrouwe hand. Zij zullen, onverwachts, des oproers kreet doenhooren, En  28 OSMAN en OPHELIA. En vellen ieder néér, die ons geluk wil itooren. Onze overmacht is groot - de moed bezielt elk een; Wij zullen, door hun hulp, deez' nacht, ten rijksthroon treén. Ophelia alleen ontrust — en baart mij zorgen; Wat zoude ons lot zijn, als haar leeven wierdt geborgen! Zij wordt van't volk bemind. t h e r e s e. Verlaat die kwelling vrij; Zij zal mijn offer zijn — vertrouw haar lot aan mij. Uw aanflag is gegrond - is wijs - is grootsch verzonnen. Een zaak is half volbragt, die denkend wordt begonnen. Mijn hart juicht reeds van vreugd. - Ik zie, dunkt mij, het bloed, Dat mijne wraak voltooit, reeds vloeijen voor mijn' voet. Dat bloed-dat haatlijk bloed maakt mijn triumph volkoomen, Ik fmaak geen kalmte of rust, voor ik dat bloed zie Itroomen. Met een foort van vervoering. Mijn' Murat! wilt gij mij uw hand, vól luister biên? Laat mij haar rookend-rood - befmet als wreekfter zien !.. ö Zoete • zaalge wraak! ..verrukking doet mij beeven! Gehaate Ophelia! verfoeide Osman! uw leeven, Gevloekten! fpoed ten end !... Murat! getrouwe vrind! Verdelg de fnoode, en zie hoe u Therefe mintl -v murat, ter zijde. Welk moniter.' tegen Therefe. Ja, Mevrouw! fints gij mijn borstdóórgriefde, ifi^ Ben  TREURSPEL. t9 Ben ik gerust geweest op uwe reine liefde. Uw wraak is edel; 'k volg uw blijden juichtoon ni. Maar, welk een lot bereide uw moed Ophelia? tbehese, hem een toegevouwen papier vertoonende. Zie hier een dolk voor haar! murat. Hoe? t h e R e s e. Moet ik u verklaaren Wat mijne meenig is ? murat. Vergif?... t h ï r e s e. Schroom geen gevaaren, 'k Heb alles overlegt - mijn' aanflag wel beraén ; Zij zal, eer zij 't bemerkt, door mijne hand, vergaan. Wij zullen 't zoet gezicht van haaren dood niet derven, Zij zal mijn offer zijn en voor onze oogen Iterven. murat. Op welk een wijz' volvoert gij, zonder fchroom, uw' wil ? 'k Beken't; mijn denkkracht ftaat voor zulk een opzet ftil. Wie was tot een befluit zoo koen uw vriend-uwraader? Op welk een wijz' wilt gij,. .. t h e r e * e, fchielijk. Ik bid u, vraag niet nader! Mijn hart, door woede ontvonkt • door jalouzij geleid, Gaf  30 OSMAN en OPHELIA. Gaf mij dit middel in, ter mijner zekerheid. Nogmaals; vrees niets! - wil, van uwzijde, uwplichtbetrachten, En durf van mijnen moed de fierfte zegen wachten. Een vrouw, eens fel gehoond, durft alles onderftaan, Zij ziet gevaar - en dood - en moord als vrienden aan. k Zal veinzen-bidden-mij vernedren,moethetweezen, Hen vleien, zelfs in fchijn, voor hunne rijksmacht vreezen. Dan, laat zij beeven - laat zij fiddren als mijn hand, Haar ketens affchudt - en die veinzerij verbant!.... Vaarwel, Murat! ik gaa den lalFen Koning groeten, Hij toevtmij in den tuin.- Leer hem zijn trotschheid boeten! Gij ziet, in weinig tijds, hoe veel mijn' moed vermag; Therefe gaat u voor - zij geeft den eerften flag! TWEEDE TONEEL. murat, alléén haar naaroogendei "W^at mag't geheim zijn,van deez' fnoodfte aller fiiooden?.; Zij dekt haar doel voor mij!.. Ik fidder,grootegoden! Ik fidder voor haar wraak. .. . Geliefde Rijksvorftin! Waar vondt de reinfte deugd ooit feller vijandin Dan gij, in deeze wreede, in wier onmenschlijk woeden De hoogfte boosheid heerscht. ..Helaaslkonde ik uhoedeni.. Wat mag, met dit vergif, het doel dier hijdra zijn?.. Zij  TREURSPEL. 31 Zij fprak ran weinig tijds?... Goón! zou zij 'twreed venijn Bij 't avondmaal ?... Ik beef en moet dit onderzoeken. Therefe 1 ik hoor mijn hart uw laag ontwerp vervloeken!.. Dat Osman fneuvle; hij ontluistert Perfisch throon, Maar zijne gemalin verdient een dubble kroon; Nooit doet een fnoode hand, zoo lang ik aêm, haarfneeven, 'k Zal waaken voor die fchoone of offren haar mijn leeven!., w aar ook mijn denkkracht doolt - waar zich mijn oog verfpreid, Vertoont zich op mijn'weg, niets dan rampzaligheid'... Mijn hart, weleer zoo kalm, fcheen tot geluk gebooren, De Item der waare deugd deedt mij haar infpraak hooren: Geboorte gaf mij hoop ,• ik hadt geen wenfchen meer; Doch liefde plofte, in eens, mijn heil, mijn kalmte neêr!.. Ophelia !... Helaas! gij, deugdzaamfte aller vróuwen ! Waarom, deedt ftaatkunde u een lalfen Koning trouwen?.. Een Koning - een tiran, uw tederheid onwaard, Die nimmer kieschheid aan een vorstlijk harte paart. Een Prins die zijnegaé, op'tfchandlijkst, durftverneéren, Die zich door vleiers - door flavinnen laat regeeren, Wiens ziel, door dartelheid, verwijfd is en verblind, Die DERDE TONEEL. elfrid, alléén in gepeins epkoomende.  3* OSMAN en OPHELIA. Die niets dan fpel - en drank - en laagen wellust mint, Die, altijd voortgezweept door vleiende genuchten, Het edelst weezen hoont en in de ellend doet zuchten!... Gelukkig flervling! die geen kroon te beurte viel; Gij finaakt, in laager (land, meer zegen voor uw ziel!... Goón ! waar is aan een hof een deugdzaam ftervling veilig?.. Waar is ooit bij den throon eens menfchen leven heilig? De dolk is ftaêg gewet, zoo draa het ftaatsbelang, Dat monfter in natuur, doelt op onz' ondergang!... nd eene wijle zwijgens. Ik voel mijn hart verfcheurd, bij 't zien der ongelukken, Die mijn geliefde Nicht,door Osman's fnoodheid, drukken 1.. Wat baat het, fchoon hij thans haare onfchuld ziet en weet, Daar hij, bij d'eerfte drift,zijn woord - zijn plicht vergeet?.. Therefe is weêr in gunst; en, door haar listig poogen, Wordt fpoedig 's Konings haat tot ach terdoch t bewoogen!.. Ophelia! hoe wreed drukt me uw angstvallig lot I Gij gaade van een gaê die met zijne eeden fpot! .... weder nd eene wijk zwijgen s 'k Hoor liefde - ik hoor natuur en menscheid in mij fpreeken. Ach!.. zou 't een misdaad zijn uw ramp op hem te wreeken?.. Gij, dierbre ! kent het hart van uwen bloedvriend niet, Noch weet de tederheid die zijne ziel gebied! ... Uw knisch - uw fchuldloos oog wekt al mijn medelijden; Maar, kan ik - mag ik u van uwen ramp bevrijden? Zoudt gij dan moorder van uw gaê uw liefde aanbiên ? Zoudt gij hem als gemaal ooit in uwe armen zien? Neenl  TREURSPEL. 33 Keen ! dorst mijn hand een daad zoo ftraf baar onderwinden, 'k Zoude in Ophelia gewis een haatlter vinden !.... Hij doet eenige joureden, zwijgend, over het toneel. Waar voert de drift mij héén ?.,. verbijstring treft mijn oog! Zoude ik een moorder zijn ?.. Die wraakzucht fteeg re hoog'. O , 't moêgefolterd hart vergeet zoo ligt zijn plichten , Wij voelen , in den ramp , vaak onze grootheid zwichten; Ons zelf verliezende,- in een mengling van gevoel, Sleept ons een laage drift tot een verachtlijk doel!.. .. Gij, Goden! Kenners van het hart der ftervelingen.' Gij ziet dit teder hart door liefde en wraak befpringen; Toont-toont mij 't waare fpoor dat mij ter eer geleid, Waakt voor Ophelia, en bant mijn treurigheid!.... QHij leunt met zijn hoofd, in diepen druk weggezonken, tegen de fchermen.~) \ VIERDE TONEEL. e l t r i d. m a r c i u *. m a r c i u s, in het verfchiet. Hoe? Elfrid hier alléén! hem naderende. Wijn Vriend! wat zien mijne oogen, Gij zucht! ... wat doet gij hier? C z v.  34 OSMAN en OPHELIA. elfrid het hoofd opbeurende. 'k Smeek van de Goón 't vermoogea Der flerkte, voor een hart dat duldloos zwoegt en lijdt, Een hart dat met deflem der wraak en teerheid ftrijdt!... 'k Kwam hier, om in defcbaauwder lommerrijke boomen, Een rust te vinden die mijne onrust in kon toornen! .... Na een wijle zwijgens. Ach! Waartoe zulks ontveinsd ?. Mijh,Marcius.' mijn Vriend; Uw Elfrid hadt.... Hij zwijgt plotslings flil. m arci vs, met nadruk» Vaar voort.' elfrid. Bijkans uw' haat verdiend.. * Mijn ziel leedtom het leed dat hier de deugd moet lijden' Zij vloekte Osman en zwoer zijn gaede te bevrijden, 'k Zag, met verfchrikking, haare en mijne rampen naar; De wanhoop.... Ach! mijn vriend!... Schier wierdt ik Moordenaar! Mijn dolk was reeds gewet, en doelde op 's Konings leven, Hij.... marcius, met eene houding vol verontwaardiging. Grouwel!.... elfrid. ó! Vrees niets; ik ben u weérgegeeven!... Mijn hart erkent zijn feil. - Mijn wanhoop is bedaard, Mijn hand is onbevlekt. > Ik ben uwe achting waard! Ik  TREURSPEL. 33 Ik voel een zachter drift - een edler drift mij ftreelen; En zal mijn liefde en wraak den hemel aanbeveelen. M A r c i u s, met al den deelneemenden ernst van een eerlijk manli 'tmooglijk, waardig Prins I zoude ooit uw vorstlijk hard Een bloden moorder zijn, fchoon dc allerwrangde fmart De hoogde tegenfpoed, dat hart op 't hevigst drukken ? Wat zou 't u baaten als ge uw weufchen zaagt gelukken ? Wat zoudt gij winnen als ge Osman het licht ontnaamt?.. Is 'tmooglijklhadt uw hart... uw hart!..datplan beraamd?.. Ik fidder... 'k ben ontroerd en dank de algoedeGoden, Door wien mijn' Elfrid is aan dit gevaar ontvloden!.... Neen, edel - dierbaar Prins! hoe wrang uw fmart ook fchijn, Wil nimmer moorder-wil een deugdzaam dervling zijn! Een fchuldloos hart klopt vrij en fchenkt altijd vernoeging; De hel is minder wreed dan een geweetens wroeging!... Helaas! waar vondt gij rust, bij 't draagen eener kroon Als ze U, met 's Vorden bloed bemorst, wierdt aangeboón? .. Zoudt ge ooit Ophelia als Gaede kunnen minnen? Bragt iedre omhelzing U uw wandaad niet te binnen? Zoude, op een Vorstlijk dons, de wroeging uwer ziel U niet herinren dat uw' Koning door u viel ?.... Mijn oog fchreit zeldzaam; dan, mijn'Elfrid! zie deez traanen, En laat ze een' edlen weg in uwen boezem baanen! 't Zijn traanen van gevoel en vriendfchap, tot uw heil! Leef als 't een Vorst betaamt! Heb nooit uw driften veil C a Vooï  2,6 OSMAN in OPHELIA. Voor eene wanhoop, zelfs verachtlijk in de dieren. Laat reden-eer en plicht uw edel hart bellieren ; Of voedt dat eedle hart geen waare grootheid meer?...-. Op zijne borst wijzende. Wel!-Stoot uw' Marcius dan voor uw voeten neêr, Dan zal mijn grijze kruin • dit hart, aan ü gegeeven , De wandaad van mijn vriend niet zuchtende overleeven !.... elfrid, vol aandoening. Mijn', Marcius! Helaas!... getrouwe - grijze vriend! Heeft mijn vervoering dit geftreng verwijt verdiend?.... Uw taal is wreed !.. Wisch af die traanen, die mij hoonen! Omhels mij!... Ziet gij mij geen waar berouw betooiien ?.. Ik zweer u bij de goón, -getuigen onzer daën; 'k Zal nooit,wat ook gebeur',naar 's Konings leven liaan!.,". Moet ik Ophelia zien lijden-eeuwig derven; 'k Zal mij getroosten , maar - éénftondig met haar ftervcnt Stel u te vreé, mijn vriend! verlaat u op mijn woord; Nooit heeft een (Irafbre daad mijn teder hart bekoord; En, week dit zwakke hart ééns van zijn plicht;' t waar liefde, 't Waar deernis voor een vrouw,wier rampen mij doorgriefde, Die't vanzijn'plichten bragt;dan,vriendfchap-grootheid. eer» Herneemen, op hun beurt, hunne eerfte werking weêrf Nogmaals, wees nu gerust!. . gaan wij den Koning groeten , Hij is in deeze tuin? m a r c 'i u s* Neen! wacht u hem te ontmoeten; Wij  TREURSPEL. 37 Wij beiden zijn ontroerd, - Gij weet d Wisch uwe traanen af-vertoon een vrolijk weezen; Laat een gerust gewisfe ons beider fmart geneezen, En gaan wij,meer bedaard dan nu, den Koning zien; Om hem, hoe hij ook feile, een eerlijk hart tebién.... (Eenige lijfwachten en bediendens verfchijnen van verre.) De Vorst genaakt deez plaats; ik zie zijn wacht yerfchijnen. Verzei mij! - Doe den druk van uw gelaat verdwijnen, Toon u niet treurig, nu uw ziel haar plicht bemint 1 ■.. Koom, waarde Prins! houd moed!.... ELFRID. Ik volg u, edel Vrind! (Elfrid geeft zijne hand aan Marcius; zij gaatr langs de linkerzijde des Toneels binnen. - In het weggaan, trekt Elfrid zijn zakdoek uit, om zijn gelaat aftewisfchen, waardoor een gevouwen papier uit zijn zak valt, het welk hij niet gewaar wordt, en op het Toneel blijft liggen.') C 3 V Y F,  33 OSMAN en OPHELIA. VYFDE TONEEL. osman, opheua, therese, elane. Edellieden en Jongkvroawcn, A r r a x met de lyfwachten, in het vcrfiiiet. osman, tegen Therefe. 'k Verheug mij dat uw hart ons weder is gegeeven. Wil met Ophelia in zuivre vriendfehap leeven, En, wees verzekerd dat mijn dierbre gemalin U wederkerig acht! THerese. Tegen Ophelia. Mevrouw! zal uwe min Uw zachte-groote ziel aan haar flavin gedenken? Zal zij me, als een vriendin, haare onderfcheidingfehenken 1 Ontvang mijn trouwe dienst, door nedrigheid geleid Door eerbied aangefpoord - voor héél eeiie eeuwigheid! o p h e i i A. Haar omhelzende. Ontvang,op uwe beurt, mijn vriendfehap, mijne waarde» Dat niets dien band ontfnoer', zoo lang wij zijn op aarde. Aanvaar, naast Osman, in mijn hart, als hartvriendin, Een plaats uw teérheid waard, geloov dat 'k ubemin!... t h e r e s e. Mevrouw! wat gunstbewijs! ( Zacht.) Gevloekte! tt'  TREURSPEL. 39 tegen Osman. Groote Koning! Hoe toont Therefe u -best haar zuivre dankbetoning!.. osman. Mijn wenfchen zijn voldaan !.. het uur waar naar ik haak Is reeds gekoomen; door uw vriendfehap. t h e r e s e, ter zijde. Goden! ... wraak*.;. tegen Ophelia. Ach ! kon, gelijk ik wensch, mijn hart zijn' eerbied toonen, Geliefde Monarchin ! ,. . , zacht. Gehaate! ... ophelia, met de vólle houding der grootheid. Ik zie de throonen De feepters wijken, als mijn oog een weezen groet, Wiens ziel, op grootfehen toon, het zacht der vriendfehap voedt; Mij dunkt, niets kan denmensch verheevner vreugde fchenken, Dan dat zijn ziel, met warmte, aan een vriendin kan denken; Dit denkbeeld heft ons boven't peil der tnensehüjkheid, En geeft aan't deugdzaam hart de hoogfte majesteit!... osman. Geliefde, tedre Gaê! . ..bevallige eer der vrouwen.' Goón! mag ik zoo veel deugd, als hartvriendir.ne aan fchouwen.' ..... C 4. {Zijn  4^ OSMAN en OPHELIA. (Zijn oog op het papier flaande, dat Elfrid in het vooriga tmccl heeft laaten vallen?) Aan wie behoort die brief? .. . fTherefe neemt het papier op; en, ziende dat het geen'' brief, maar open is, feit zij het den Koning ter hand?) I II ï R E S E. Het is geen' brief, geenzins; 't Is Hechts een los papier, dat fchijnt verlooren, Prins! osman, het zelve aanneemende , opent het en leest zacht. Men -bemerkt, dat hij onder hei leezen, zomtijds zijn hoofd fchudt, en Ophelia, van ter zijde, aanziet. Het Toneel is, geduurende die leezing, flil. De Koning wenkt den Hoofdman zijner Lijfwacht, welken hij iet in luistert; deeze 'vertrekt en Osman bergt het papier in zijn' zak. waarna hij, op den voorigen toon, fchoon eenigzins gedwongen , tegen Ophelia en Therefe vervolgt. 'k Heb altijd eerbied voorde vriendfehap kunnen voeden , Zij is iet heiligs, fchoon zeerfchaarsin tegenfpoeden l,. tegen Ophelia Wat meent, mijn waarde ! is het fieraad eener vrouw ?... ophelia, met nadruk. De kuischheid . de eer - de deugd de plicht- de Iluwlijkstrouw! 4'  TREURSPEL. 4* osman. Wat ftraf verdient hij die een braave vrouw durft hoonen ? ophelia, met de eigen nadruk. Dat hem's lands wetten hun geilrengfte ftraf verwonen.'.. osman» Ik denk als gij .geliefde! en hoop aan 't gantsch heelal Te toonen, hoe mijn macht die fchennersftraffenzal! 'c Is wenscWijk dat de Goón, rechtvaardig in hun daaden, ,t Hoofd eens verleiders met hun donders overlaaden. Dan, hoe dit weezen moog' ; als ooit mijn rijksgebied, Zulk' ondier in den kring van zijne burgers ziet, Al waar't mijn eigen zoonI.mijn wraak zal hen doen fterven, Zijn rang zou nooit genade of gunst van mij verwerven!.. Is dit mijn plicht, Mevrouw ?. ♦. toont uijj.de waarheid niet, Dat ik hem ftraifen moet? ophelia. 't Is de eer die 't u gebiedt! Een Vorst,die vorstlijk denkt, moet voor 'svolksrechten waaken, Een ftrenge rechter zijn, als zij hun' plicht verzaaken' , o sm a n, (ter zyde.) Zij fpreekt zijn vonnis uit! tegen Ophelia. Mijn gaêde doet mij recht. C 5 Haar  ♦* " OSMAN en OPHELIA. Haar uhfpraak heeft, naar eisch.dierboozenlotbenecht!.; (Hier verfchijnt elfrid, geleid (/öwarrax, en gevolgt door eenige lijfwachten.) ZESDE TONEEL. osman, ophelia, elane, IHHllïs'ï, elfrid, arrax en Lijfwachten. elfrid, in het opkoomen. JVjijn vorst! op uw bevel osman. Vermetei Prins.' treed nader! (Hem den brief vertoonende.) Kent gij dit fchrift ? ophelia, ter zijde. Ik beef! osman, tegen Elfrid. Bloos niet, verfoeid verrader!,.; Wat hoon! gij dingt uw' vorst - uw' Koning naar zijne eer, Mijn gaede .... elfrid, fchielijk, terwijl hij hem den brief teruggeeft. Hoon haar niet - eerbiedig haar, Mijnheer! Dit fchrift, ik beken 't, is 't mijne; en, als hier is misdreeven, Moet  TREURSPEL. 43 Most gij de fchuld aan mij-niet aan uw gaede geeven; 'klleb eerbied voor uw rang, gij voert hier 'thoog-gebied , Gij kunt mij ftraffen, maar-ik vrees uw llraflen niet! Vergun mij flechts één beê; en', raag ik die verwerven, Dan troost ik mij mijn lot, en zal gelaatcn fterven. 'k Heb reeds te langgeleefd^mjjn. hart grouwt voor eene aard', Waarop onmenschlijklieid geftaag de deugd vervaart! osman. Wat eischt.gij ?,. Trotfche! uw taal moest mijne wraak ontfteeken! elfrid, met gerustheid. Een vorst wordt vaardig gram!... 'k wenschte u alléén fpteeken, Verhoor tlccze cnkle gunst; marr - laat mijn reden y rij, En, hebt gij ze aangehoord • vel vonnis over mij. osman, tegen de overigen. Men Iaate ons hier alléén! Zacht tegen Therefe. Vriendin '. bevv.;ak mijn gaede; Verlies haar niet uit 't oog, of vrees mijne ongenade 1* Z E-  OSMAN en OPHELIA. ZEVENDE TONEEL, osman. elfrid. OSMAN,- 2Lie daar ons onverzeld; zie hoe mijn hart uacht, Ontaarte! die uw' Vorst naar eer en leven tracht! Is 't mooglijk, voedt een Prins, uit heldenftam gebooren, Het laage doelwit om zijn Koning elfrid, hem invallende. Wil mij hooren! . .; Verdenk mijn ziel niet van een laagheid haar' onwaard, Schoon ze eens, door u vervolgd, is van haar plicht ontaart. - 'tls waar; dit fchrift bewijst, dat'ktoelagopuwleven, En, dat mijn doelwit waare uw Gaê mijn hand te geeven; Danwie gaf d'eerften grond tot zulk een misdaad, Vorst?.. Hebt gij den roem des kroons nietreeds met bloed bemorst?.. Moest niet uw Gemalin, die deugdzaam(le aller vrouwen, Haar fchande, dooruw min tot een llavin, aanfchouwen ?.. Hebt gij haar fchuldloos hart niet wreed getergd-gehoond?.. Zag zij haar reine trouw niet met een boei beloond?... Waant gij dat niet die hoon, die inbreuk op haar liefde, Mij, die haar bloedvriend ben, op 't wreedst op 't Moedigst griefde? Na-  TREURSPEL. *S Natuur toch fmoort haar Item in 't edle harte niet, Als zij haar recht vertrapt, haare eer ontluisterd ziet; 't Zijn die verdrukkingen- dat hoonen - 't zijn de zuchten, Die ik mijn waarde nicht, vol deernis, hoorde ontvluchten, Die mij befluiten deên om naar uw val teftaan. Gij weet, 'kbood, vóór uw echt, haar reeds mijn huwlijk aan; Doch ,'k fmoorde rm'jne drift, zoo draahet ftaarsbelangen Vereischten, dat ze Osman zoude als gemaal ontvangen; lk zwoer u mijne trouw mijn' dienst- mijn' arm te biên, En haar-, voortaan, alléén als monarchin te zien ; Mijn hart was reeds in rust :lk deelde in uwe vreugde , Mijn min wierdt vriendfehap : en, daar mij heur lot vei" heugde, Vereerde ik Osman, als een Vorst den rijksthroon waard.. Maar, - toen ik uwe deugd in woestheid zag veraard, Toen gij den vleier hoorde,uw Gaede dorst verdoemen, Haar, op een valsch gerucht, eeneoverfpeelfternoemen, Toen gij'top mijnen roem-mijn leven hadt gemunt, Toen gij mi j 't fpreeken voor haare onfchuld hadt misgunt, Ontftak in mij de wraak, een edele min kwam boven; Dat vuur gloeide in mijn borst; niets kon die (tem verdooven: 'k Befloot een brave vrouw voor uw geweld te hoên, En tevens aan mijn' plichten liefde te voldoen! .... la, Vorst! reeds hadt deez vuist den doodfteek u gegeeven , Hadt niet een waardig vriend mijn opzet wederftreeven!.. os-  46" OSMAN en OPHELIA* osman, met aandoening. Is 't mocglijk!... welk een vriend heeft uwen arm gefluit f„ e i f r i d. Een edel onderdaan, wiens naam ik nimmer uit; Zoo kan uw woestheid-hem nietloonen noch vervolgen' Mij» -vriend waar, nevens mij, op uw gedrag verbolgen, Doch, zijn bezadigheid, zijn' eerbied voor uw rang, Verhoede,op grootfche wijs, Osman ! uw' ondergang; Vergun, datik zijn' naam in mijne borst mag fmooren 1... osman, niet vuur. Ik zweer u bij de Goön, dat va) zijn'naam doet hooren, Ik moet hem kennen die uw opzet heeft verhoed; Op dat ik hem beloon' voor zulk een trouw en moed! elfrid, met luister, m heeft zieh zelfs baloond, de deugd eischt geen beloning', Zij kent haar eigenwaarde, ineikepüchtbetoning.. Bloos, Vorst! die zelve man, die mijnen arm weêrhieldt, Eegt, als 't uw vleijers lukt, eerlang vermoord-ontzield; Reeds kraakt de donder der vervolgzucht om hem heenen; Zoo - zoo verre is de deugd van uwen throon verdweenen!.. 't A.êntt,all£s bloed en wraak, waar.gij den fcepter draagt; •Oprechtheid wordt verdrukt -getrouwheid wordt belaagd, Geen eerlijk man is veil; durft hijdewaarheidfpreeken, Dan.is zijn flraf gereed; dit 's meer dan eensgebleekcnf Uvvligtgelovigheid, die op geen-fchijndeugd past, Word:,-in.haar zwakheid., door,uw hofgezin, verrast, -En wat, misleide Vorst! watzalhier't eind van weezen ?.. Ik  TREURSPEL. 4? Ik fpreek, misfchien, voor 't laatst, uw toorn doet mij niet vreezen, Mijn hart, mijn eer!ijkhart,datwaareoprechtheidmint, Wenscht vnurig, dat Osman meer trouwe raadsliênvindti osman, vertrouwelijk. Noem mij de fnoodaarts, die mijne oogen dus verblinden?. J elfrid. Waant gij een lage ziel in Elfrids borst te vinden ? Neen, vórst! ik noem hen niet; laat lager hart, dan 'tmijn', Verrader van die geen die u misleiden zijn! Ontfluit uwe oogen - zie op groote daaden neder, Mistrouw uw vleiers-fchenk uw Gaede uw teêrheid weder; Verdenk haar nooit om mij; zij die onfchuldig is, Weet niets, geloov mijn woord! van mijn geheimenis, Nooit kreeg zij 't minst bericht, hoe zij mijn borst doorgriefde, Zij kent'noch mijne wraak noch mijn vernieuwde.liefdej En zou mij haaien, hadt zij immer uit mijn' mond, Die min - die wraak verftaan, die mijne ziel verflondt; Vervolg dus de onfchuld niet ,-maar Iaathaar recht-verwerven, Ik wacht die billijkheid van Osman, voor mijn ftervenWelaan : ik breng dit hoofd gewillig aan uw kniên, Koom, laat uw vleiers 't bloed van Elfrid flroomen zien; Maar hoed u voor hun dolk!.. vervvaaten plichtverfloorders, Zijn,.. Osman ! Osman, beef!.. gewisfe Koningmoorders: De wierook leidt hun tong , terwijl de onwaarde hand, Den dolk, op't onvoorzienst, in't vorstlijk harte plant!.. Nog-  '48 OSMAN en OPHELIA. Nogmaals, denk aan mijn raad , en ken uw waare vrinden !,'; Spreek nu mijn vonnis uit- gij zult mij vaardig vinden1.. osman, hem met aandoening «mhelzende. Uw taal doordringt mijn hart., 'k vergeefuuwbellaan, Vergeef mijn feilen mij, en neem mijn vriendfehap aan! • Kom, laat ons voor 't behoud van plictvt en deugden waaken » Een Vorst wordt ligt misleid, door 't fchaduwfehoon der zaaken! elfrid, knielende; Mijn Koning! osman, hem de hand toereikende; 'k Bid rijs op ! - gij zijt een waare vrind, Aan wieh ik mij, dit uur, op 't plechtigfte verbind!... Gaan wij, mijn dierbre Gaê zal zulk een komst niet wachten , Wij moeten haaren druk - haar grievendleed verzachten, Uw deugd uw ronde taal,plofte al mijn wraakzucht néér, En, Elfrid vindt in mij, voortaan, een-kon i n e weêr! EINDE VAN HET TWEEDE BEDRIJF,, DER-  TREURSPEL. 4S> DERDE BEDRIJF. EERSTE TONEEL. Het toneel verbeeldt eene Binnenkamer ,'in het paleis des Konings, aan de rechter zijde is eene tafel, met eenige floelen geplaatst, op welken Ophelia, Elane < en Therefe gezeeten hebben. OPHELIA, ELANE, THERESE. OPHELIA. IVeen, mijn Therefe! ó neen, bij alle de ongelukken, Die me op der Perfen throon, met felle wreedheid, drukken, Heb ik uw haat nooit als een misdaad aangezien; 'k Wist, dat de Vorst zijn hart wilde aan uw liefde biên, En, daar ge elkaêr beminde, en u door mij zaagt fcheiden, Hoe fchuldloos ik ook was, moest dituw haat geleiden, Dan, 't zij zoo: 'k eisch van u uw vriendfehap als vriendin, Ik heb dit reeds gezegd. THERESE. Rampfpoedige Vorftin! Uw' ftaat, hoe fchoon hij fchijn, is Hechts beklagenswaardig, ' 'k Misgun den throon uniet; Osman is onrechtvaardig; D En,  5o OSMAN en OPHELIA. En, fchoon hij mij veracht, gij ziet eerlang, hoe hij, Ook uwe min verfinaat, en loondt met tirannij! ophelia, fchielijk. Wat hoon!. .Therefe! zwijg,wilniet mijn toorne ontiteeken!Wees mijn vriendin, dring niet dat 'k als Vorftin moet fpreeken! 'k Eerbiedig mijn' Gemaal, en eisch dit ook van u; Weet dat ik voor de taal van fnooden laster gruw!... Laat mij alléén .. . therese. trêtSch. Vergeef me, ik moet u hier bewaaren... ophelia. verfchrikt. Goón ! ... wie gaf dit bevel? therese. [pottende. De vorst zal 't u verklaaren. Die lievling van uw hm, die edle huwlijksvrind, Die groote Koning, die u roemrijk, teder mint, Beval, toen Elfrid vergde om hem alléén te fpreeken, Dat ik zijn Gaede moest bewaaken! ..welk een teken Van hooge grootheid, is die post voor uw flavin! Hij maakt mij wachtfter eener groote monarchin.'... Zich fchamper buigende. Uwe onderdaane is hier, Mevrouw! gij kunt gebieden, Alleen ontzeg ik u om dit vertrek te ontvlieden. ophelia, verontwaardigd. Laaghartge! fchuw mijn oog! ik lees in uwe ziel, Beef 1 H E"  TREURSPEL. St therese. Ik zou beven, als het beven mij geviel! Ik hoon u niet, vorftin! 'k doe 't geen mij is bevoolen; Wreek u op Osman, niet op mij . . . ophelia, ter zijde. Mijn zinnen dooien In eene mengling van geduchte woede en haat, Ach! wat is Elfrids lot? .. tegen Therefe. Heb eerbied voor mijn Haat, Of vrees mijn felle wraak! zoudt gij mij't gaan beletten? Geeft gij uw Koningin - gij, onderdaane! wetten ? Ik wil . . . {Zij dreigt de kamer te ver laat en, doch wordt door Therefe, met geweld, wederhoudend) therese. Vergeef, vorltin! gij zult van hier niet gaan, Eer Osman mij gebiedt, zijn gemalin te ontilaan ... e l a n e, verontwaardigd. Vermeetle, fnoode! tegen Ophelia. Waarde! ach konde ik u behoeden! .. . ophelia, met een gil, bezwijmdler nedervallende. Goón! Goón! Rechtvaarde Goón ! uwe almacht duldt dit woeden! . . . therese, met geveinsdheid tegen Elane. Toef hier, help uw vorftin. - Geloof mij, haare fmart P a Door-  52 OSMAN en OPHELIA. Doordringt, wat gij ook waant, zoo veelzij kan, mijn hart; Doch, 'k moet gehoorzaam zijn; zij mag van hier niet wijken, Ik zal haar hnlpe bién - mijn bijfland haar doen blijken; 'kHaal uit het naast vertrek iet, dat haar kracht hergeeft, En zie u daadlijk wéér . .. ter zijde. Therefe juicht en - beeft! (Zij gaat fchielijk weg, men hoort dat zij de deur der Kamer toepuit. TWEEDE TONEEL. ophelia, bezwijmd. • e l a if i. e l a n e. Ach! welk een lot is dan de deugd op aard befchooren! Wat monfter! Tegen Ophelia, die zij op een jl'oeiplaatst. Dierbre vrouw ! wil uwe Elane hooren, Herroep uw krachten! Hoor debeê der vriendfehap aan!.. Herftel uw geest! o p h e l ia, bedwelmd. Vlucht! - vlucht! de wreedaarts zijn voldaan! •! Spoedig - fpoedig zal 't voor altijd >^/zijn I., Goden.''.: Mijn  TREURSPEL. 53 Mijn tedre kracht bezwijkt, voor zóó., voorzóó veel noodenl . . . En zóó onfchuldig! ... Ach! ... Osman! . . . (Zij bezwijmt weder.) el a n e , met de bitterfe droefheid. Wie Helpt haar rouw 1... Beklaaglijk kroonrecht! .welk een lot voor zulk een vrouw!.« Het lieraad haarer kunne is, als zijfterft, geftorven!.. (Na eene wijle zwijgens, waarin zij Ophelia met traanen aanziet.) Ja, flerf, mijn hartvriendin! dan is uw rust verworven!.. Uw ziel - uw reine ziel is niet gefchikt voor de aard, Haar blijve, in edler kring, een edler lot bewaard! ó, Mocht Elane, daar ze Ophelia ziet fneeven, In haar bekleumden arm, haar adem wedergeeven! ... . 7.ij omhelst de bezwijmde. Ontwaak., ontwaak nog ééns,-nog ééns, ó Engelin! Zie mij nog éénmaal aan , en flaap dan ftoorloos in!.. Zij bezwijmt aan de zijde van Ophelia. {Het toneel is, eenige oogenblikken , (lil • men ziet de bezweeken vrouwen, foms eene kleene jiuip. trekkende beweging maaken.j D 3 DER.  ft osman en ophelia; DERDE TONEEL ophelia, elane in Onmacht, therese. THerese, ontfluit de deur der Kamer, houdendeeen glas met drank in haare hand, ziende dat Elane, nevens de Koningin bezweeken is, doet zij eene trede achterwaarts; doch, lierfielt zich fpoedig en nadert hen. 't S^mt alles in mijn' wensch; niets doet mijn wraak verbleeken; Het glas aanziende. Zie hier den dolk . .. Op Ophelia wijzende. Het lam ligt voor mijn oog bezweeken! NA eene wijle zwijgens. Welaan, Therefe! koom, volvoer-volvoer uw wraak, Hoe juicht, hoe klopt mijn hart! - dat niets mijn opzet flaaak' (Zij treedt naar Ophelia, om haar het vergif in den ■mond te gieten ; doch ijlings gaat de deur open , en Osman, vergezeld door Elfrid, treedt binnen. Therefe verfchrikt, verwijdert zich van de bezwijmden , en plaatst de kelk op de tafel.) VIER.  TREURSPEL. 55. VIERDE TONEEL. ophelia, elane .therese, osman, elfrid. osman, verfchrikt. Groon! . . . . e l f r i d. Welk een fchouwfpel! . . . osman, tegen Therefe.' Hoe ? Mevrouw! wat zal dit weezen ?... Jk fidder! heeft uw wrok mij weêr dien dienst beweezen?.. tegen Elfrid. Vlieg,Prins! vlieghaarterhulp!.. .ikbeef!... Ach lieveling! . . . (Elfrid doet poging om Ophelia bijtebrengen; middelerwijl gaat Osman naar de deur en fuit dezelven van binnen toe. Therefe leunt, in eene verwilderde houding, tegen den muur, en ziet hen allen met een tekenend zwijgen aan.) ophelia, haare oogen openende. Ach! wie herroeptmijn ziel, uit haar verheven kring ?.. • D 4. te-  56 OSMAN en OPHELIA. tegen Elfrid. Wijk, wijk, Prins Elfrid! gaa, ontvluchtdeez woedende oorden, Of fterf door de eigen hand die uwe nicht durft moorden!.. Osman, ziende, Ontaarte wreedaart! wat heeft u de vrouw misdaan, Die gij uw gaede noemt?... koom! laat - laat mij vergaan; Doorboor dit fchuldeloos hart, en laaten uw' flavinnen, Die gij tot monfters maakt, u meer dan ik beminnen!... elfrid. Koom van uw dooling wéér, Mevrouw! 't geen is gefchied, Wijt dit alleen Therefe en aan den Koning niet; Herflel ul'k won zijn hart - zijn vorstlijk harte weder, Hij is uwe achting waard, - hij mint u rein enteder!.. ophelia. Ach, Hemel! . . osman, haar omhelzende. Ja, mijn dierbre! uw' Osman eert zijn gaé Hij acht u meer dan ooit, hij mint Ophelia! ... ophelia, Elane in onmacht ziende. Helaas.' die tedre maagd bezweek door mijne plaagen!..' tegen Elfrid. 01 Help haar - wil voor haar, ik bid u, zorge draagen.'... Elfrid flaat Elane bij , gelijk hij Ophelia gedaan heeft. e l a-  TREURSPEL. 57 el a n e , bekoomende. Is mijn vorftin reeds dood? o p h ï l ia, met gevoel. Ik leef - leef ook vriendin! Getrouwe! elane, zuchtende. Ach ! groote goón! tegen Therefe. Verwoede tijgerin, Die d« onfchuld moorden durft.ook gij zijt nog in 't leeven?.. o s m a n , ontzet. Hoe, zij ? . . elane. Is oorzaak van al 't geen hier is misdreeven; Uw gae . die engel! - door haar taal getergd - gehoond, Hadt naooglijk deeze wrede ook nog bij u verfchoond; Maar ik, getuige van haar trotfche lasteringen, Moet, als eene onderdaane, op haar verwijdring dringen!... osman, tegen Therefe. Gevloekte! ontvlucht mijn hof, en beef voor mijne wraak! Hij ontfuit de deur der Kamer. therese, tegen Osman, met de volle how ding des wanhoops. Laf hartge vorst! uw woede is mij een waar vermaak!.; Verzaker uwer trouw.' - Verwijfde zonder zeden! Ontmenfchte Koning, die uwe eeden durft vertreden!.. Gij, gij zijt oorzaak van die hel, die in mij woedt; D 5 Gij  58 OSMAN en OPHELIA. ^ Gij hebt mijn rust geroofd-gij hebt mijn min gevoed, Een min die ik verfoei- die 'k eeuwig zal verfoeien, Die 't loeiend blikzcm vuur, bez waveld,moet' verfchroeïen!.; 'kWaar deugdzaam, eeruwhart-uwhartvóllaagbedrog, Mij aan mijn plicht ontrok; ik waar dit mooglijk nog, Hadt niet uw veinzerij, op nieuw, mij hoop gegeeven, Dat ik, door u vereerd, als rijksvorftin zou leeven!... Met een bittre glimplach. Koom, wees voldaan, Barbaar! geniet uw zegenpraal, ISen weêrloos meisjen beefr noch fiddert voor uw ftaal; Stoot toe! . . doorboor dit hart. dit hart dat de onfchuld kende, Eer gij, verradersch Vorst! uwliefdetotmij wendde!..." »k Vervloek u!... Zie dat hel en hemel u vervloekt! Dat gij, bij 't ilervensuur, vergeefs naar uitkomst zoekt! Voel dat uw laatfte gil, als gij natuur ziet wijken, Nog zuchtende om Therefe, n nimmer troost doe blijken!.. Dat 'shemels ftraf u volg, bij eiken fnoden tred, Die uw' onzekre voet, op't vlak der fcheppingzet', En... Goden! hoort mijn beé .'.. dat alle uwe onderzaaten, U, als een fnoode pest, in uwen ramp verlaaten!... osman, woedend. Mijn lijfwacht! therese. Zwijg, Tiran! ik vrees uw lijfwacht niet; Mijn hart is boven u, in fpijt van mijn verdriet! ...  TREURSPEL. 59 (Zij treedt fchielijk naar de tafel en drinkt den beker met vergif.) Dit gif bepaalt mijn lot! verachtlijk' eedverbreeker! 't Waar voor uw gaê beftemd! Wees nu, durft gij ? haar wree ■ ker! Mijn oog vlamde op uw' echt! ..genoeg;genoeg, tiran ! Gij ziet dat een Therefe uw lafheid trotfchen kan; Zij vliegt in haaren dood !... roem op uw zegenpraalen, Ik fterf! maar zal mijn vloek, zelfs in de hel, herhaalen!.. (Zij gaat fchielijk weg, en allen oogen haar, roerc loos door fchrik, een geruimen tijd nd.) VYFDE TONEEL. osman, ophelia, elfrid, elane. ophelia, ontroerd, tegen Elfrid. Volg, volg haar, edel Prins!.. ö Goón!.. wat razernij'!.. Voorkoom, zoo 't mooglijk is, dat zij haar offer zij!.. elfrid, verwondert. VorftinJ ophelia. Menschlievendheid is een der eerfte plichten; Voor haar moet allen wrok, hoe groot hij zijn moog', zwichten.. .. Ik beef... geheel mijn hart fchreit om mijn vijandin!.. Red  6o OSMAN en OPHELIA." Red haar - voorkoom haar woede en toom haar wraaklust in.' . . . Tegen Elane. - Osman plaatst zich, als gevoelloos, aan de tafel. Elanel volg den Prins! elane. Mevrouw! wil 't mij vergeeven; Zou ik haar redden - haar die toeleidde op uw leeven ?... ophblia, met nadruk. Ik wil 't! .. voldoe mijn wensch of vrees voor mijnen haat; Hij derft mijn vriendfehap, die ellendigen verlaat!... Elane buigt zich en vertrekt. - Prins Elfrid ziet Osman aan; deeze, met zijn hoofd in de hand op de tafel leunende, geeft hem een wenk om Ophelia te gehoorzaamen ; waarnd hij Elane volgt. ZESDE TONEEL. osman, ophelia. ophelia. ter zijde. Geheel mijn aanzijn beeft!.. Rarapzaliglte aller vrouwen, Moet ik dit vreeslijk einde, ik die u minde, aanfehouwen!.. ttz  TREURSPEL. 61 tegen Osman. 6 , Koning! mijne ziel, door dit tafreel verfcheurd ; Vertoone u hoe uw gaê Therefe's lot betreurt.... Ach! hoe veel jammers werpt de liefde op 's menfchen IeeJ ven! . . . Ik waar onfchuldig aan haar fterven! .;. osman, verbeisterd. Zie! zij zweeven, Zij dwarlen voor mijn oog.. mijn dolk heeft hen gegrift!..' Gaat, offers mijner min!.. wijkt, flaaven van mijn drift!.. Mijn hand, door u gekuscht, dorst u uwe eer ontrooven.. 6,Vrouwen!'khooruwgil,hij vliegt ter wraak naar boven!«. Ook mijne Ophelia!... onmenfchelijk echtgenoot! Stort traanen om haar' echt... Therefe zocht den dood... En ik, lafhartge! enik breng, metmijn' naam als Koning, De vloek in mijn gebied - de fchande in elke woning... Ach! .. . Goden! ... (Hij zinkt weder met zijn hoofd in zijne hand.) ophelia, met tederheid. \ Waarde Vorst! zie op uw gaede néér, Herneem, ik fmeek het u! herneem hw kalmte weêr!.. Zijne hand vattende. Een Koning is Hechts mensch, hij Iaat zijn hart vaak leiden Door 't fchoon der oppermacht - door fnoodaartsdiehem vleiden; Zie  61 OSMAN en OPHELIA. Zie daar, gewis, de reên dier buitenfporigheid, Die dikwerf op den Vorst een finet van laagheid ipreid; Dan, Osman linde daad, uw hart ten throon gebooren, Zal ras rechtvaardig zijn, wanneer 'tmijnraadwilhooren; Verban al 't laag gebroed, dat om uw' zetel zwiert, En, door zijn fnoode taal, uw zwakke drift beftiert; Kies mannen, die getrouwhun'eed en plicht betrachten i Van wien en vorst en volk den besten welvaart wachten; Geloof me, uw rust • uw roem, zijn door die keus herfteld, En 't Perfiesch rijk groet u als vader en als held!... os ma n, opflaande. Getrouwe hartvriendin! ikwil uw voorbeeld volgen... Mijn ziel-mijn zwakke ziel is op zichzelf verbolgen. 'k Verfoei de daaden van mijn eerfte levenswijs, En voel, nu ik haar derf, van mijne rust den prijs 1... Schoon ik Therefe's dood als wreed - als woest moet doe men, Moet ik, wat men ook waan, mij daarvan de oorzaaknoe men. . . Hoe zwaar weegt mij haar dood, indeezgefteltenis!... 't Ge weeten zwoegt en knaagt, fchoon men een Koning is!.. Therefe! ik was uw vloek en 's hemels gramfchap waardig, Ik fidder voorde Goón;hun ftralfen zijn rechtvaardig!... na eene wijle zwijgemMaar, fpaart mij voor mijn volk, verbolgen Godendom» Geeft mij eensKonings hart of - eischt mijn kroon weêrom!.. WC'  TREURSPEL. 63 weder tid eene wijle zwijgens. Gevloekte vleiers! nooit zal mij uw' raad vervoeren; Mijn hart wil zich aan plicht, aanrecht en wetten fnoeren; En, ftaat dit ijdel hart de waarde eensKoningsaf, Dat dan de ramp mij tref.dat mij een blikzem draf!,.. EINDE VAN HET DERDE BEDRIJF. VIER»  SSi osman en ophelia: VIERDE BEDRIJF. EERSTE TONEEL; Het toneel verbeeldt een Fóórzaal van het Paleis, murat,viteli.o. murat. 't Graat al naar wensch, mijn vriend! wij hebben niets te vreezen; Therefe, in ftervensnood, zal ons geen hinder weezen. .Zij, in haar jalouzij tot 's Konings gemalin, Zwolg zelf, door drift vervoerd, het doodlijk mengzel in.. De tijd is kort. De nacht begint reeds aantebreeken!Zachter. Vitello! 'k ken uw hart - uw moed is mij gebleeken; Toon, in dit hagchlijk uur, dat gij uw vriend bemint! Roep alle de Edlen zaam, die gij genegen vindt, Om ons beraamd ontwerp, volftandig, te onderfchraagen; Doch, kies voorzichtig, fchroom altijd geheime laagen. Ik bons, met eigen hand, Osman van zijnen throon ; Laat deezen taak aan mij ;'kwaagalles omzijn kroon, En fchoone Ophelia, voor mijnen prijs te erlangen, De Koning zal zijn ftraf yan mijnen dolk ontfaugen; Maar  TRÉURSPEL. 65 Maard'opftand,als liet volk den dood des vorsts aanfchouwt, Zij u en deedelien, aan ons verpand, vertrouwd. Tracht Elfrid,die mij haat, in 't oproer omtebrengen; Wij moeten, tot ons hei!, zijn leeven niet gehengen. Dat grijze Marcius mede in den opftand fterf; Opdat ik te éénerftond al mijne haaters derf. — v i t e l l o. Uw wensch isreeds voldaan ;al de edlen zijn gefprooken; Zij branden om het bloed des Konings te zien rooken. Verlaat u op hun moed! • zoodraa de nacht genaakt, Aanfchouwt uw oog hoe't hart der vrienden voor u blaakt; Wij zullen, wat ons tref', Prins Murat niet begeeven, Wij offren tot zijn roem, gewillig , goed en leeven... Zoo ras gij ons bericht dat Osman is geveld, Ziet ge u ook daadlijk op der Perfen throon geftelt. Mijn hart fnakt naar het uur datu de kroon zal bieden; Vat i wel! geen vijand zal ons wreekend ftaat ontvlieden! MURAT. Vaarwel, getrouwe vriend! als Murat Koning is, Ontfangt gij de eerfte blijk van zijne erkentenis; Op 't eigen oogciibük dat mij uw hand zal kroonen, Zal ik de trouw, den moed van mijn' verheffer loonen! v i t e l l o. Verlaat u op mijn woord; als ik u weêr zal zien, Zult gij, ik zweer het u! den Perfiaan gebiên! - £ TWEE- J  66 OSMAN en OPHELIA. TWEEDE T O N E E L. murat, alléén. Nd eene wijle zwijgens. Hoe morrend klopt mijn hart.'.. in't heerlijkst onderwin* den Kan Murat d'eigen moed niet meer in Murat vinden; Geilaag grijpt mij de vrees met loden handen aan, En wederhoudt mijn' arm, om rustig toeteflaan! Een fiddrend voorgevoel ploft al mijn grootheid neder, Plet brengt mij van den throon, in 't fpoor der Haven weder! ó, Throon! ..6, Rijksftaf! ..ó, beminde Ophelia! Hoe greetig denkt mijn ziel op uw bezitten na, En, echter huivert zij, bij 't uiten dezer woorden; Zij fchrikt, hoe fier ze ook zij, voor 't ftraf baar Koningsmoorden! . . . Zwijg, lafheid mij onwaard! ge ontedelt mijnen moed, Zoo draa gij in mijn borst een fchaauvv van deernis voedt!.. Is Osman geen tijran ? .. zoude ik zijn gaê verwerven, Als niet een wisfeflag dien dwingeland deedt lier ven . Vlucht, vrees! de kans is fchoon; fortuin biedt mij haar hand ; Aan één beflisfend ftip is al mijn heil verpand! . . . Ophelia! geliefde ! ik zal uw' druk verzachten, Gij, meer nog dan den throon, zweeft fteeds voor mijn ge« dachten ! . , . 6, Min!  TREURSPEL. 67 ó, Min! geleid mijn' arm; om u worde ik tijran, Gij ziet hoe ik, om u, en eer en plicht verban!... Beminde Rijksvorftin ! ik offer u mijn leeven, Wil ook, op uwe beurt, mijn'arm zijn feit vergeeven!.. Welaan; houd moed, mijn hart! de vrees bekruipeu niet, Nu gij en kroon en liefde aan uwe voeten ziet!... DERDE TONEEL. (Jlet toneel is ccnige oogenblikken ledig,') elfrid, gepeins opkoometide. o Rjimpfpoed in natuur! ... welk fchrikverwekkend enden! . . . Waar zoo de rampfpoed woedt, is 't toppunt der ellenden! Therefe! ik zag uw dood, enfchenk uw lot een traan! Hoe hoog kan de overmacht van ramp en boosheid gaan! Gij, Koningen, die de aard, door uw gedrag, moest lieren, Moet dan een dierlijk fchoon altijduw drift bellieren!.,. Vernederd menschdom! al uw glorie wordt gefnuikt, Zoodraa een vorst zijn macht onwaardiglijkgebruikt!.. Beklaaglijke onfchuld! daargeuweernietkuntverweeren, Moet (leeds het overwicht van uwe ellend vermeeren! .. p h e l ï a en elane, treden van de linkerzijde des toneels, langzaam binnen.) Ik zie de Rijksvorftin... Beklagenswaarde vrouw! A^h! hoe verfchriklijk loont Osman uw hu wlijks trouw.'.. Ei VIER*  6i OSMAN en OPHELIA. VIERDE TONEEL. • p h e l i a , elfrid, elan h. ophelia, tegen Elfrid. Helaas! Therefe flierf? elfrid. Elane zag haar fterven, Betreuren wij haar niet, maar laat haar recht verwerven! 'kHeb ook haar' dood aanfchouwd; vergeeft mijn hart? Vorftin ! Zij ftorte aan mijne ziel en fmart en deernis in. Ach! daar wij menfchen zijn, laat ons geen mensch verdoemen! Een vrouw moet op haare eer, als op haar glorie roemen; En, als een fnoode hand haar'téénigst fchoon ontneemt, Is een verwoede flap in eene vrouw dan vreemd ? Mevrouw! uw waardig hart zou zijne hoogheid krenken, Als geene Ophelia, Therefe een traan kon fchenken, ophelia, met aandoevm.g Verheven Prins ! mijn oog, dat om haar fterven fchreit, Toont u dat mijn gevoel voor haar met deernis pleit. Haar dood doorgrieft mijn borst; ik zal haar lot beweenen, Zoo lang mijn hart gevoel en grootheid kan veréénen! De Koning treurt met ons; ik hoop dat deeze fmart Es*.  TREURSPEL. 69 Een werkende indruk maake op zijn geflingerd hart.. '. Wat dank is uwe nicht, ó Elfrid ! u verfchuldigd! Gij hebt, door uwe reên, mijn gaê ter deugd gehuldigd; Hij vloekt de vleijers, die zijn' zetel thansontvliên, En wenscht.. watzegenpraal!.. uw vrienden hier te zien; Hij wil dat Marcius, ... elfrid, verwonderd. Mijn vriend j . . . ophelia. Zijn hart zal leiden, En, nevens u, voor hem een roemrijk lot bereiden. Gaa, waarde neef! ontdek dien grijsaart deeze maar! Ik ken zijn ftrenge deugd; zij loopt hier geen gevaar: Hij kan zich op het woord des Vorst en mij verlaaten, De fteun des zetels zijn - de roem der onderzaaten! elfrid, met gevoel. Mevrouw! wat dankbaarheid!, watdankbaarheid, ó Goón!.., Juicht, Perfen! 't fchoon der deugd ontwikkelt bij dea throon! . . . Ik zal mijn' grijzen vriend in deeze zaal verzeilen; Hoe zal zijn eerlijk hart, bij zulk een tijding, zwellen! Hoe zalig zwoegt zijn borst, om't leed des rijks bedrukt, Als hij den Koning aan zijn vleijers ziet ontrukt, En, door zijn braaf heid leert om vorstlijk te regeeren!.. Mevrouw! ik kusch uw hand! ,.,'k zal daadlijk met hem keeren ! 2 E3 VYF-  ?Q OSMAN en OPHELIA, VYFDE TONEEL, ophelia, e l a n e. ophelia, Elfrid naaroogende. Cjaa, edel, deugdzaam Prins! ..gaa,KoningIijkeziel! Verheven ftervlinglwaard dat ieder voor u kniel!,.(zij zucht j tegen Elane. Verftaat uw hart de taal van edle ftervelingen?... elane. Vorftin! Prins Elfrids taal kon mij,voor't minst,doordringen, Zijn oog, dat grootheid merkt, merkt tevens menschüjkheid, Zijn deernis met Therefe is waare majesteit. Nooit zag ik zoo veel deugd aan zoo veel fchoonheid paaren - Wat Vorst kan, op den throon, een'Elfrid evenaaren?.. ophelia, haar invallende. Ach! dierbre hartvriendin ! vervolg zijn loffpraak niet; Gij weet wat mij mijn' plicht - wat mij mijn rustgebied ?., Op kaar'' boezem wijzende. Daar woont het edel beeld, voor ieders oog verborgen , D£ar leeft die reine ziel, tot 's waerelds jonglten morgen!.. Hoe vrolijk dronk mijn borst elk woord des dierbren in!.. Hoe dreef in 't manlijk oog en tederheid-en min.' ... Ach.'..  TREURSPEL. ?l Ach ! ..laat ik zwijgen-laat ik zuchten..laat ik lijden, Een ras gewenschte dood zal rnij van fmart bevrijden!.. nd eene wijle zwijgens. Ik moet mijn'plicht voldoen; als Osman deugdzaam is, Heeft hij het eerlle recht op mijne erkentenis! M ij n vriendfehap niet mijn min t -ik kan mijn hart niet dwin* gen, Verzacht, zoo veel zij kan ,des Koningsfolteringen! .. Ik moet gehoorzaam zijn.-Mijn lot is bitter-wrang, Dan, Osman is mijn gaê; ik eer dit ftaatsbelang.... Gaan wij, Elane 1 ik kan den Koning niet verbeiden; Mijn hart, te veel gefchokt, zou ligt zich zelf misleiden. • 'k Moet Elfrid - mijn Gemaal - noch Marcius thans zien; Ik bloos , doch ,'k moet dit uur hun aller oogontvliên. Geleid me in mijn vertrek.' Ik voel mijn kracht bezwijken; Mijn ziel eischt rust, vriendin! doe haar uw zorgen blijken: Beftuur mij door uw' raad -uw' raad kwam nooit te fpaê, Betreur het bittre lot van uwe Ophelia!... Hiare handen (Je zaamen gevouwen'') opheffende. 6, Goden ! waarom hebt gij me een gevoel gegeeven, Dat mijne ziel verheugt, doch mij alsmensch doet beeven.?.. Waarom heeft uwe macht mij tot geen ftulp gefchikt, Mij op een throon geplaatst, daar mijne min voor fchrikt ?.. Is niet een beete broods genoeg voor onze nooden, Zoo ras 't ons door de hand der min wordt aangeboden ?.. De herderin in 't veld, daar zij haar' lievling kuscht, Smaakt meerder heil dan ik; haar liefde is al haar lust!... E 4 Wij  72 OSMAN en OPHELIA. Wij rijksvof (linnen.. ach! mijnhartgruuwt voor die woorden! . . . Wij zien , reeds in de wieg, ons hei! en rust vermoorden!,. Tegen Elane, nd eene wijle zwijgens. Elane ! ik kan niet meer!.. Ik wil mijn' plicht voldoen, Maar uwe deugd, Vriendin I moet mijne deugd behoên!... ELANE. Ach! flelp uw rouw, Vorftin! Elane voelt uw lijden!.. Verbaten wij deez zaal. • Wil uwe drift beltrijden!... Uw deugd worde eens beloond! -De God der liefde ziet Uw wrange traanen aan; hij haat zijn lievlingniet! - Zij gaan langs eene zijdeur binnen, ZESDE TONEEL. ELFRID, MARCIUS. MARCIUS* De Grijsheid is een' last, als bij 't gewicht der jaaren, Zich fmart- verdrukking- haaten booze wraakzucht paaren; Vooral voor't eerlijk hart, dat vorst en volk bemint, Doch tevens fmaad voor loon bij vorsten volken vindt; Dan, onze grijsheid vlucht, wij zien de jeugd herleeven, Als wij den Koning aan zijn deugd zien wedergeeven: De blijde zomer ftraalt op 't zilvren hoofd ter neer, VindS  TREURSPEL. 73 Vindt men zijn vaderland in zijne grootheid wéér! • ln mijn vernedering - mijn kommervolle dagen, Heb ik mijn fmeekgebeên den goden opgedragen; Hen biddend dat hun macht den Koning mogt doen zien, Wie zijne vrienden zijn en wie hij moest ontvlién, Opdat zijn wijs beftier, door roemrijk te regeeren, Den luister van zijn huis en ftaaten mogt vermecren; Befef dus, edel Prins! hoe groot mijn blijdfehap zij, Wijl ik mijn wensch geniet, in Osman's heerfchappij,.. Mijn hart wijdt al zijn zorg ter glorie van mijn' Koning, Ik zoek niets dan zijn rust, in mijne plichtbetoning! ELFRID. Roemwaarde Grijsaart! vriend-geleider mijner jeugd! Vol eerbied zie ik neêr op uw verheven deugd.' . . Ach! mogt' elk jonge Prins, ter heerfchappij' gebooren, De waarde van een Vorst uit zulk een' Mentor hooren! Gewis der volken heil bloeide in zijn rijksgebied, Zijn glorie waar gevest marcius, hem invallende. Vervolg die loffpraak niet.' Elk eerlijk man,mijn Prins!denkt op dezelfde gronden; Hij, die zijn plicht gevoelt, blij ve aan zijn plicht verbonden! Maar,'t is rampzalig, dat het lot, fchier keer bij keer, Den vorften vrienden fchept, uit lieden zonder eer... Helaas! hoe ligt kan goud of ftaat den mensch verblinden! Een heerfcher vindt of geene of weinig mare vrinden. - E 5 Dan,  ■74 OSMAN en OPHELIA. Dan, hoe dit zij, zoo dra Osman de deugd waardeert, Vindt hij in mij een' vriend die hem belangloos eert!.'. (fisman treedt, onverzcld, uit eciï der zijdeuren.) elfrid. De Koning nadert ons! - ZEVENDE TONEEL. «smak, elfrid, marcius. o s m a n , tegen Marcius: Cjeleid door mijne plichten, Wier heilig recht ik voel, doe ik mijn wrokzucht zwichten. Tot hier toe, Marcius! heb ik uw trouw verdacht, Uvvdeugdenfchaars beloond,noch na waardij geacht; Thans ziet mijn hart zijn feil; wil mij dien hoon vergee ven 1 Belliermij door uw'raad - wil voor uw' Koning leeven!.. Wat rang verkiest uw hart te voeren, bij den throon.?... marcius, met luister. Alléén dien rang dat ik mijn' Vorst mijn trouw betoon! Nooit dreef mijne eerzucht mij tot fchitterende rangen. Mijn' ijver doelde alléén op uw en 's volks belangen Mijn hart waar fteeds voldaan, zoo ras mijn trouwenraau Den Koning hadt gediend, tot heil van volk en ftaat Behoud uwe ampten, Vorst! doch, doet mij de eer verwerven, Om  TREURSPEL. 75 Om araptloos, als uw" vriend- uw' onderdaan te fterven ! Bedien u van mijn' raad, daar hij u dienftig fchijn, En laat uw gunst-'s volks heil-mijndienstbeloningzijn! Zie daar de fchittrendfte eer die ik verlang op aarde! osman, verwonderd. Verheven fterveling! elfrid, fchielijk, met vuur. ó, Koning ! ken 's mans waarde! Hij waar 't die mij weêrhieldt, toen mijne ontzinde hand, U fchier den ftrafbren dolk hadt in het hart geplant! 'K verborg des edlen's naam, toen gij dien wilde ontdekken; Thans noem ik hem vol vreugd marcius, blozende. Dit moet geen' aandacht wekken ! Ik raade u als 't mijn plicht aan 't hart eens vriends geboodt % Hij die zijn plicht betracht is goed, maar nimmer groot! Ik bloos.. Prins Elfrid! ja, uw taal maakt me ongeduldig osman. Is 't mooglijk i... Hemel!... hoe ?.. 'k ben hem mijn leeven fchuldig, Hem,die ik heb verdagt van ontrouw en verraad, Wiens deugd ik heb getergd - wiens raad ik heb verfmaad I.. Hem omhelzende. 6 Grijsaart! grooter dan uw' Koning op den zetel!.. Vergeef-vergeef uw' vorst zijn onrecht, zoo vermetel! Wees  7ff OSMAN en OPHELIA. Wees niet mijn' onderdaan; neen, wees mijn' Vadert.,,, vriend! Uw deugd - uwe achtbre deugd heeft zulk een' naam verdiend! . . . (Hij neemt een gouden keten van zijne borst, en hangt denzelven .aan den hals van BJarcius.) Gij eischt geen' loon? .., doch draag, als redder van mijn leeven, Dit fieraad, door de hand der vriendfehap u gegeeven !.« marcius, ontroerd. Mijn Koning! knielende. Goden !'k kniel voor zulk een deugd op aard ! Als Osman vorstlijk denkt, is hij dien eerbied waard.Wilt, dag aan dag, zijuheil-'tgelukdes volks vermeeren! Leert hem rechtvaardig - leert hem glorierijk regeeren; Op dat de ondervlijkheid zijn naam in zegen roem', En 't nagedacht hem de eer- 't fieraad der vorften noem'!.. osman, hem opheffende. Rijsoplmijnhart bezwijkt voor zulk een vreugdvervoering!.. Neen;nimmer voelde uw' vriend een blijder geest ontroeringUw taal,de taal eens gods! -gietzegen in mijn borst, Zij loutert iedre plek, door boezemfmart bemorst! Hoe glansrijk gloort de deugd, ais we ,in eens aardlings trekken, Een' grijzen hemelling - een blinkend god ontdekken!.. ó, Per*  TREURSPEL. 17 6, Perfiaan! uw heil worde door mijn heil gegrond; lk wil uw' vader zijn, daar ik een* vader vond!... {Marcius bij de hand neemende") Verzei mij ! 't is reeds laat; dan, eer wij kunnen fcheiden; Moet ik mijn' grijzen vriend bij mijne gaê geleiden; Haar hart deelt warm in 't lot der vriendfehap en der min! {tegen Elfrid.) Gij ook, mijn jonge vriend! koom groet mijn gemalin! MARCIUS. Wij volgen ! ..Hemel! wil dit vorstlijk hartbewaaken, En 't rijk, door 's Konings deugd,volmaakt gelukkig maaken'. EINDE VAN HET VIERDE BEDRIJF. VYF-  78 osman en ophelia: VYFDE BEDRIJF. EERSTE TONEEL. 't Is nacht. - Het toneel verbeeldt eene f aapkamer der Koningin. - Ophelia rust op een open ledikant. Elane zit, een boek in de. hand houdende ,aaneent tafel.. Bij het openen des toneels, heerscht 'er eene lange mjle Jiilte. ophelia. elane. elane, haar boek neder/eggende, ziet op de fapende Ophelia. Genoeglijk uur der rust! verkwik haar deugdzaam hart, Verzacht haar bitter lot en lenig haare fmart!... Met hoe veel rampen moet op aard onze onfchuld Irrijden! Wat vrouw kan haare borst voor 't vuur der min bevrijden ? Gebooren voor de liefde, is 't, immers, tederheid, Die, over't lot der vrouw, een waardig fchoon verfpreid ?.. Rampfpoedig voorwerp van een haatlijkltaatsbelangen Gij moest, in weêrwil van uw hart, den vorst ontvangen , En hij die u bemint - hij die uw min bezat, Wierdt aan uw liefde ontvoerdt!... o p*  TREURSPEL. 7> ophelia, droomtnde* Een throon,met bloedbefpat, Is 't laatfte fchriktoneel, voor mijngebrooken oogen!... ó, Osmanl . . . Elfrid! ... Ach! ... ELANE. Zij droomt, en fchijnt bewoogen? Is 't mooglijk, Goden! is haar alle kalmte ontzegd? Is zelfs de Slaap haar wreed ?... ophelia, droomende. Doe mijne teerheid recht, Barbaaren! zwoegt en woelt rik laat u uwe kroonen, Laat ook mijn hart aan mij! - wil u menschlie vend toonen!.. 'kKan u nooit minnen, wijk, Osman! eerbiedig mij, Ontfnoer den keten weêr,en laat uw gaede vrij!... Ontmenschte vader! gij - gij oorzaak mijner plaagen; Uw dochter moet vau u zich 't allerfelst beklaagen!.... (luider.) 6, Goden!.. welk gezicht I.. een' tijger grimt mij aan, Om zijn bebloeden klaauw in mijne borst te liaan!... Wijk!... wijk!... men vlieg' ter hulp!... Osman ! men wil u treffen, De dolk is reeds gewet! - wil uw gevaar befeifen!, (nog luider.) Help!... Help!... Daar zinkt de kroon van zijnen fchedel neêr! ... Goón! ...ze is met bloed befpat!.. .Helaas!,., hij leeft niet .gameer'... SLA NE,  S6 OSMAN en OPHELIA. elane, haar wekkende. Vordin! ontwaak! • uw' geest, geflingerddoorgedachten, Ontroert u in den flaap! . . ophelia, ontwaakende - zwijgt een-poos en zucht. Ach! kanik rust verwachten Gij ziet hoe mij de rust, op't vorstlijk dons, ontvliedt! .. e l a n e , haare hand neemende. Vertrouw uw lot den goón , en vreës zijn wreedheid niet. Vertroost u, in den ftaat waar toe gij wierdtgebooren; De hemel zal, gewis', in 't eind uw zuchten hooren, U van een' echt ontdaan, die u rampzalig maakt]... ophelia, vol droefheid. 6, Vlei mij niet, vriendin! die knoop wordt nooit gedaakt, Ik zal den lieylingmijner wenfchen altijd derven; Nooit zal Ophelia, op aard, meer rust verwerven..., Koom fpoedig nader, dood! ontruk mij aan mijn pijn, En laat het'fombre graf, eerlang, mijn rustkoets zijn!.. Hier zijn'tdechts traanen die mijn vochtig oog outfpringen, Mijn leeven is een reeks van wreede folteringen !... Men hoort een luiden gil achter het toneel, en te gelijk het geraas van eenige zwaar e donderflaagen; 'het licht des blikfems flikkert door de kamer. -*" Ophelia fpringt, in haar nachtgewaad, van het Is. dikant. Ach! Hemel! ... elane, verfchrikt. Welk éeri toeet}. . Hij komt van 's KonJngs zijl.i  TREURSPEL •*« (de deur der Kamer gaat open.') llevröuw! men nadert ons! .. . Murat treedt alléén in de Kamer, zijne hand'is met bloed befpat, en men ziet een bebloeden dolk in zijn' gordel.-Zijne houding tekent verfchrikking. Hij is geheel bleek. 0 i> h e l i a , fidderend. ó Goden! ftaat ons bij! . . • TWEEDE TONEEL. ophelia, elans, murat. murat, tegen Ophelia. iVIevrouw! zie daar u vrij!.. uw rampfpoed is gewrooken, De Koning leeft niet meer! ... ophelia, terwijl zij in de armen van Elane bezwijkt. Wijk, monfter! ... 'k zie u rooken Van 't bloed uw's Konings!.. wijk!.. ter hulp!. .wat gruweldaad! . . . murat, tegen Elane. Voldoe uw' plicht, Mevrouw! en help haar in deez' ftaat!.. Zachter. 'k Heb eerbied voor haar deugd, zij is mijn hart geheiligd; F 'kïkl?  8a OSMAN en OPHELIA. k Heb haar, en 't koningrijk, van Osman's juk beveiligd, En zal haar toonen hoe.Murat haar rust waardeert; Zij worde, eerlang, met mij als Koningin geëerd!. . (Van verre hoort men een gedruis van wapenen, en het gedruisch van een a/gemeen oproer. Het onweder houdt aan. - Vit elk, gevolgd van cenigc Eedgenooten , dringt in de 'kamer.) DERDE TONEEL. ophelia, (hezweekenj) elane, murat, vitello, en gevolg. vitello, fchielijk tegen Murat. M ijn Prins! vertrek van hier; voegu aan't hoofd der benden, En help - de noodisgrootl-om'tonweêraftewenden! De kreet van Osman is door 't volk der wacht verdaan, 'tls all' in rep en roer, men ruktreeds herwaardsaan ! Verlaaten wij 't paleis; men mogt ons hier omringen! Prins Elfrid. aan het hoofd der dads bezettelingen, Dringt woedend op ons in; onze edlen, veeltijds laf, Verlaaten onze zij, en deinzen fchandlijk af! ... "t Is tijd - 't is meer dan tijd voor uw behoud te waaken! w o-  TREURSPEL. *3 m u r a t. Ik volg ü! tegen Elane. Toef gij hier! en, wie deez plaats moog naakeri, Draag zorg dat niemand u Ophelia ontrooft; Ik eisch dien last van u, ten kosten van uw hoofd '..i elane, terwijl zij zich voor Ophelia plaat %t. Verwoede tijger! 'k zal mijnrijksvortlinbefchermen; Maar nooit voert haar mi jn zorg in «we onmenschlijkeaDnen! Murat , Vitello en de Eedgenoot en willen vertrekken: op' hei eigen oogenblik vliegt Elfrid in volle wapenrusting, aan het hoofdzijner vrienden binnen. De anderen deinzen terug en trekken hunne zwaarden. VIERDE TONEEL «phelia, Qbezweeken) el ane, murat,elfrid, vitello, eedgenooten, en vrienden van Elfrid, elfrid,?» het opkoomen tegen Murat. Houd (land, gevloekt verrader! (De beiden 'partyen vallet» op elkander aan. - Elfrid wondt Murat en plaatst zich voor Ophelia en Elane, Vitello, Murat' ziende vallen , waant hcni F 2 dood  8* OSMAN en OPHELIA. dood te zijn, en vlucht met de overige faamgtzwoorenen; het volk van Elfrid vervolgt hen va*, het toneel. - Elfrid, Murat wondende, zegt; Ontvang uw ftraf van mij; Een ftraf, uw boosheid waard! . . . m u r a t, in het nedervallen. Mijn vrienden! ftaat my by!... Gevloekte vijand ! . . . elane. Straft, ó Goón! den Koningsmoorder! Als gij rechtvaardig zijt, verdelgt den rustverftoorder!.. Het gerucht van het gevecht en het aanhoudend geraas des donders, trekken Ophelia, voor een oogenblik, uit haare bezwijming. ophelia, haare kanden ten hemel heffende. Gerechte Hemel!... Wraak! .. . (zij bezwijkt weder j) Terwijl Elfrid en Elane poging doen om de Koningin bij te brengen, richt ziek de gewonden Murat op - houdt zijne hand op zijne wond,en tracht Elfrid, die met den rug naar hem toegekeerd ftaat, te doorfteeken. Zoo dra Murat zijne pook opheft, hoort men een' zwaaren donderfag boven ket paleis ratelen , en een blikzemfchicht jlaat den verrader aan de voeten van Elfrid dood. m u r a t , flervende, gilt: Ontzachiyk godendom! si-  TREURSPEL. 85 elfrid, omziende. -Wat fchrikbeeld!... tegen Elane. Welk' een nacht zweeft thans op 't aardrijk om! .. (Verfcheiden wachten treeden, op het hoor en der woorden van Murat, binnen. • Zij deen, ver~ fchrikt, eeltige treeden achterwaards,~) Elfrid, tegen de wachten. Draagt dien ontzielden Prins in één der zijvertrekken; Laat twintig uit ons volk zijn lijk ter wacht verftrekken ! Zij brengen Murat weg.-'Erheerscht, eene lange wijle, een diep ftilzwijgen ; het onweder houdt echter aan, ophelia, met een zwakke ftem, bijkoomende. Ach! niets dan ijslijkheên... dan gruweldaên - dan fmart! De hemel en natuur verfcheuren 't zaam mijn hart 1«. Rampzalig echtgenoot! ..gehaatekroonen !..troonen! Vermoorders mjner rust! is dit uw meesters loonen?.. Hoe fiddert mijn gevoel!.. Ach, Osman ! heeft de hand Van uwen vleier 't Haal in uwe borst geplant! .. . tegen Elfrid. Leeftmijngemaal niet meer, getrouwde mijner vrinden?.. ELFRID. Hij leeft... Hel u gerust! ophelia, cpftaande. Helaas.' Ik gaa hem vinden; Hij wacht, te recht, de hulp van zijne gemalin! ... (tegen Elane.) Verzei me in zijn vertrek! F 3 BL"  86 OSMAN en OPHELIA. elf r i d, haar tegenhoudende. Vertoef - venoef, vorftin ! Uw ziel heeft reeds te veel, in deezen nacht, geleeden : Gij zijt te fterk ontroert, door zoo veel tegeuheden!... Ik heb, in 't ijlen naar 't paleis, des Konings wacht Bevel gegeeven, dat hem hulp wierdt töegèbragt. Jk denk dat Marcius, die d'opftand helpt bedaaren, En de edelen verzelt, die zich voor ons verklaaren, Reeds fpoedig hier zal zijn; en, als hij ons bericht, Dat alles is in rust, volg dan als gaede uw' plicht: Doch, toeven wij zoo lang! - Hier zijt gij zeker veilig; Ik bid u, hoor mijn beê! ophelia, ongeduldig. Mijn plichten zijn mij heilig; Weerhoud, weerhoud mij niet!.. Ik moet denKoning zien En hem, fpijt mijn gevaar, in nood mijn bijüand biên! .. Mij dunkt, hij roept zijn gaê? .. misfchien legt hij te fterven?. Achlmooglijk , is hij dood?., zou hij mijn hulpe derven?. Wat wreedheid , Prins!.. ik fmeek, geleid mij bij den vorst Helaas! doorgrieft, ook gij ! mijn neêrgedrukte borst?.. elfrid, met aandoening. Ik zal uw wensch voldoen, u zelfbij Osman leiden; Wil Hechts één oogenb!ik-e?*?« oogenblik Hechts beiden.' 'k Heb eerbied voor uw drift; ik voel hoe fterk uw hart Verlangt om deelgenoot te zijn, van's Konings fmart; Dan, de eer gebiedt mij voor mijn Koningin te waaken; Uw leeven loopt gevaar, als wij den Vorst genaaken, Eer  TREURSPEL. 87 Eer Marcius mij meldt hoe zich't geluk verklaart, Of d'opiland is gefnuikt .. . VYFDE TONEEL. OPHELIA, ELFRID, ELArsE, marcius, in volle wapenrusting marcius, tegen Elfrid. Prins 1 't oproer is bedaard! De muiters zijn geveld of vluchtend weggedreeven : lk heb Vitello loon voor zijn verraid gegeeven; Mijn hand heeft hem geftraft. tegen Ophelia. Bedrukte Monarchin! Hoe treft uw lot mijn ziel! OPHELIA. Ach! toom uw deernis in, ó Deugdzaam grijsaart.' leid me , ik fmeeku ! bij den Koning, I k moet - ik wil hem zien!.. fchenk mij die gunstbetoning! li; loop thans geen gevaar;de muitling vlucht alrêe; licb deernis metmijn' druk, en hoor-verhoor mijn bêeJ.. m a r c i u s. Neen blijf, MevrouwUkheb den vorstde maar'doen hooren, Dat we overwinnaars zijn,- zij fcheen hem te bekooren: En, fchoon hij ftervende is, gedenkt hij aan zijn Gaê; Gaa ,, zeide hij gaa heên, bericht Ophelit, Lat ik in haaren arm den jongflen fuik wil geeven, F 4 Dat  88 OSMAN ih OPHELIA. Dat ik haar deugd waardeer, aan d''oever van mijn leeven ; Dan , dat zij mijn vertrek, dat thans een moordhol is , Niet naake, of mij aanfchouwe, in deez gefteltenis; Ik zal mij , door mijn volk, ih haar vertrek doen draagen ; Bereid haar tot mijn komst! . . . ophelia, hitter. Ach! wrevle noodlotsflaagen ! Nu Osman deugdzaam is - nu mij zijn trouw verrukt, Nu hij mijn min verdient, wordt hij mijn'arm ontrukt I.. ó Rampen zonder end! ..waar trof ooit flag verwoeder?.. ó Deugd.' ó onfchuld! wie, wie blijft op aarde uw'hoeder! Als ons de zomer vleit, grijpt een gevreesde orkaan Ons, midden in de vreugd,met loden vuisten aan , En klinkt, opdat ons heil nooit ongeftoord zou bloeien, Op éénmaal, zaligheên en vreugde in flaaffche boeien! Zie daar des ftervlings lot; zijn zegen is zijn ftraf; Zoodra zijn glorie klimt, verdooft haar glans in't graf!.. Ach! aard ! rampzalige aard! wiens (laat eischt onze zuchten, Zij die lang leeven, of die'tleeven vroegontvluchten ?., Rechtvaarde hemelgoón 1 'k eerbiedig uw beduur; Pan, ach ! mijn ziel betreurt den rampfpoed der natuur!.. De deur der kamer gaat open; Osman, gelegen op eene rustbaar, wordt binnen gedragen ; Veele edelen en burgers, allen gewapend ; omringen hem. • Arax en de lijfwachten J'chaaren zich voor de deur. - De rustbaar wordt vóór op het toneel geplaatst. ZES-  TREURSPEL. 89 ZESDE TONEEL. «smak. v ophelia, elfrid, elane, marcius, arax, Edellieden , Burgers en Lijf-, wachten, in het verfchiet. ophelia, Osman te getnoéte ijlende.- HelaasÜn welk een ftaatrooetuuwgaedeomarmen!^.. Ach ! ongelukkig Vorsi!. .kon niemandnbefchermen De hand die u doorftiet, trof ook Ophelia! . . . Mijn Koning! . . . osman. Hartvriendin! . . mijn deugdgetrouweGaêl.» Zie daar dan'twreéde lot, den Koningen befchooren!.. Rampzalig fterfling, die ten fcepter wierdt gebooten!.. Ach! flechts één kleenenftapen- 'klegmijn grootheidaf; Ophelia! befchrei uw' Osman dan in 't graf! . . . Ik voel mij fterven! ..kunt gij mij uw leed vergeeven? Zal uw zachtaarte ziel . .. ophelia, fchielijk. Neen! leef!.. wil voor mij leeven! ,, Aan d'oever van uw graf zijt gij mijn teerheid waaxd'j Leef! .. leef, mijn' Echtgenoot! F 5 ' ' Hem  go OSMAN en. OPHELIA. Hem omhelzende, OSMAN. Ach! konde ik u op aard, U, dierbre mijner zie!! ooit rein geluk doen fmaaken?.. Dan-neen! mijn min waar woest; zij konde uw hart niet raaken.' . . . Die wensen is ijdeL.'k zie uw recht, getergde Goón! Een moorder wreekt mijn gaê. - Hij wreekt,Therefe .'uw' hoon! . .. nd een wijle zwijgens. Omhels mij Hechts voor 't laatst; ik voel mijn fterfuur nadren; Het klamme koud des doods rilt huiyrend door mijne adren!.. Doch, ween ween niet om mij!.. mijn dood baart mij geen pijn; Moog' mijne Ophelia, hierdoor, gelukkig zijn!.. weder nd een wijle zwijgens. Eeminde ! ó laat Osman nog ééne gunst verwerven ; Zij zij mijn' jongde wensch-mijn'laatde plicht, bij'tderven? . . . oPHEtiA, met aandoening. Ach! waarom heeft uw hart, niet vroeger dan dit uur, Mij zijne deugd doen zien?.. Bij'twijken der natuur Vind ik u waarli jk groot. • Ik zal, wat moog' gebeuren, Uw inborst - uwe deugd, mijn traanen waardig keuren! Eischdechtsmijn'Osman! welkeen plicht vergt gij van mij?.. Vertrouw dat, wat ge ook eischt, uw' eisch mij heilig zij!.. *kI3e-  § TREURSPEL. 91 kBcfchouw met edler oog, dan 'toog der Iterfelijken, £en'lijdend echtgenoot! o s m a n , haar ftcrk aanziende. Laat dan uw trouw mij blijken! .. tegen Elfrid. Gij ziet, heldhafte Prins! dat mij de dood genaakt; Mijn nadrend uur van rust, waar naar uw' Koninghaakt, Zal alle banden mijn's gedwongen huwlijks flaaken; Gij mint Ophelia? wil haar gelukkig maaken! - met drift. Gelukkiger dan ik, die zij nooit minnen kan ! .. . elf r 1 d, in verwarring. Mijn Vorst! . . Neen , leef voor haar! . . ophelia, met vuur. Is dit een' plicht, Osman?... Helaas! wat vergt gij mij ?.. Moest, van uw veege lippen, Dan nog, voor 't laatst, die hoon voor uwe gaede ontglip pen ? . .. nd eene wijk zwijgem.. Ja, 'k heb den Prins bemind;dan, in uw'bangennood, Vergeet ik uwen dwang - mijn liefde en «'k voel uw'dood! Uw dood - uw laatllen fuik, met ceezen wilik huwen, En, eeuwig 't huwlijksjuk, als rampvol, fiddrend fchuwen!,. Herroep zoo wreed een wensch-laat mijne teérheid vrij, Verbind mij door geen woord - maar laat mijn hart aan mijl . . o s-  jtja OSMAN en OPHELIA. osman. Getrouwe! uw deugd verrukt me; ik crachtu niet te tergen; Doch, denk - denk wie gij zijt, en wat uw plichten vergen ?.. Ik laat den zetel zonder erfgenaamen nd, En ken de zucht des volks voor mijn Ophelia; Het zal u, na mijn' dood, terftond ten throon verheffen; Beraad uw wel, Vriendin! leer uw gevaarbefeffen. De rijkswet ehscht, dat nooit Vorltin den Perfiaan, Hoe hoog haar deugd ook zij - hoe hoog's volks teérheén gaan, Als heerfcheres de wet aan 't Koningrijk zal geeven, Zij moet of zonder kroon - ofmet een egaê leeven; Opdat uit haaren fchoot, tot heil van volk en rijk, Een nazaat voortfpruit, haar in deugd en roem gelijk; En wie,dan Elfrid ,is de kroon-uwe achting waardig?.. Ik (lel uw keus geen wet; kies zelf, doch - kies rechtvaardig na een wijle zwijgens. Mijn fterfuur nadert; 'k voel dat mijne kracht bezwijkt; Verhoor mijn jongde beê, nu u mijn voorzorg blijkt!.. Ophelia.' ... Ophelia, ter zijde. Helaas! wat moet mijn hart verkiezen? . . ; Zal ik, ter ééner (rond, deez huwen - die verliezen.?., ö, Moeiëlijke keus! tegen Osman. Gun - gun voor 't minst, Mijnheer! Dat ik uw dood betreur! o s-  TREURSPEL. 9$ osman. En - dan? ... ophelia. Wat eischt gij meer ?... Qtegen Elfrid.) Mijn'edlen bloedverwant! ach! onderfteunmijnpoogen! De kroon-uw deugd mijn min-mijn plicht Haan voor mijne oogen; Een dervend echtgenoot beveelt u aan mijn hart! ... Maar-kan ik minnen ?.. kan ik denken, in mijnfmart?.. (jid een wijle zwijgens, tegen Osman.) Osman ! welaan; ik zal uw laatften wensch verhooren ; Vergun mij ook een beê! .. zij zal uw rust niet ftooren... osman, met eene zeer zwakke ftem. Ophelia! fpreek ras,- natuur bezwijkt alrêe! ... Ach! waarom neemt mijn hart uw :ja ! in'tgraf nietmeê?.; Spreek, waarde! . . . ophelia, vol aandoening. Ach! hoor! hoor mij.'.. ik zal uw wensch niet hindren ; Ik fchenk den Prins mijn hand; laatdit uw druk verraindren ! Mijn woord llrekke u ten eed; zoo draa 't mij mooglijkis, Wordt Elfrid mijn gemaal! . . . elfrid, getroffen. Vorftin! de erkentenis Doordringt geheel mijn ziel; ja, 'khebuaangebeden, ü altijd teer bemind - doch nooit  94 OSMAN ek OPHELIA.' os man, hem invallende. ö, Staak die reden! Ik ken uw dankbaar hart; betoon uw deugd aan haar; Wees haar' behoeder - haar' befchermer, in gevaar. Wil, aan haar zij, den Pers, in mijne plaats, regeeren!.. {tegen de omftaande Edellieden en Burgers.) Wilt Elfrid, na mijn' dood, als uwen Koning eerenl(Zij allen buigen zich.) tegen Ophelia, terwijl hij haare hand in die van Elfrid legt. Geliefde! ontvang van mij een' waardig echtgenoot!Denk foms aan Osman, als Elfrid uw heil vergroot! Smaak, in zijn reine min, alle aardfche zaligheden De zegening der Goón verzelle alöm uw treden! Vaarwel! fmaak, als gij Iterft, voor élke goede daad. Dat troostrijk heil, waarmede Osman ten grave gaat!.. Omhels mij .'tharte breekt.. ik kannietlangerbeiden. Laat ons als koningen als groote zielen fcheiden!.. De laattfe polsflag tikt! . . . Ophelia en Elfrid omhelzen %em in treurige IWte, allen aanwezenden Jchreien; en tekenende diepfte gewaarwording der droefheid. Nd eene lange poos zwljgens vervolgt hij tegen Marcius. Vaarwel, mijn grijze vriend.' De hemel loone een hart, dat englenloon verdient!.. Draag zorg voor't waardigpaar; uw raad zij hun geheiligd! Hadt  TREURSPEL. *jS Had ik hem meer gehoord, 'k waar' voor meer leeds be« veiligd! . . . m a r c i u s, hem de hand drukkende. Mijn edlen Koning! ach! uw dood is meerer waard, Dan_al hec fchaduwfchoon van deez rampzalige aard !,. • osman, geheel verzwakt, rondom ziende. Zie daar mijn taak volbragt! . . . ophelia, met een raauwen gil. Bewaart! - befcherrat hem, goden! .. Hem aan haar hart drukkende. Vaar - vaar dan eeuwig wel, mijn' Osman! , . « (Zij onder/leunt zijn hoofd, met haaren arm.') o s m a n, ftervende. 't Leed ontvloden, Dat ons dit leeven fchenkt, zien wij elkander weêr Bij onzer vadren kring; dat heil zegt eindloos meer Dan 't heildernietigeaard!.. getrouwe - dierbre vrinden!.. ó,' Stuiptrek der natuur! ... ontzachlijkonderwindenl Een Koning waant alhier den goón gelijk te zijn; Ach! hi| is niets dan ftof, z jn glorie iseenfchijn!... (Hij zwijgt lang.} Verlamde veezeis!. . 't bloed golft dik door ftervende adren.'.. Herbrengt men mij in 't Niet? - neen!. .m o o glij £_.bij mijn vadren? . . . Gelukkig die in 't graf een ftille rust verwerft! .. Herrijst - of blijft hij daar ? . . ó duisternis! .. . Hij  9$ OSMAN en OPHELIA. Hij zijgt met zijn hoofd op de draagbaar neder , en geeft den geest. ophelia, gillende, op zijn lijk vallende. Hij fterftj . . . (Alles is ftil. ■ alles fchaart zich werktuiglijk rond het lijk en fnikt. Marcius • de grijze Marcius zegt, vol gevoel, op den geftorven faarende.) MARCIUS. Rampfpoedig Koning! ach! uw dood verdient ons zuchten! Uw ziel, ter deugd gevormd, zag al haar glorie vluchten, Zooras het goud desthroonsdenvleierblonkin'toog, Zooras zijn laage drift, uw zwakke drift bedroog.'.. Ziedaar der vorften ftraf; één vleïer zonder zeden Doet hen van'tfpoordereerin't fpoor der oneer treden; Eén veinsaart werkt meer kwaad, als hij den Vorst gebiedt, Dan een verlopen eeuw door vlijt herftellen ziet; En, eindlijk, wat is 'tlot van zulk een' zwakken Koning ? Zijn vriend geefthem den dood - of wroeging ter beloning« , Spaar Elfrids deugdzaam hart, geëerbiedigde oppermacht! Gij ziet hoe Perziën van hem zijn heil verwacht! - EINDE VAN HET VYFDE EN LAATSTE BEDRYF.